De Geheimen der Natuur DOOR A. P, 5IMNETT VERTAALD DOOR W. de F. Seinaracg-Urukkerii en Bonthandel H. A. Besja-nlns m De Geheimen der Natuur DOOR A. P. 5INNETT VERTAALD DOOR W. de F. Semarang-Drukkerij en Boekhandel H. A. Benjamins voorheen v. Asperen v. d. Velde. 1906. INHOUD. Bladz: Achter de Schermen der Natuur .... 3 Het Gebruik en het Misbruik van het Spirit(ual)isme . . 10 Hoe men zijne Onderzoekingen NIET moet inrichten . 18 De Werken en Wonderen der Wetenschap 26a Eenige Hoogere Vermogens van het Bewustzijn . . . 27 Het voorspellen van de toekomst . 32 Het oneidig kleine . . 41 Hoe oud is de wereld? ... 46 De Geschiedenis van Atlantis 53 Wat Atlantis ons naliet 60 Vroegere en hedendaagsche Astronomie 67 Verwaarloosde kennis van Astronomie 74 De Mysterie van Kracht 82 Vreemde Verhalen ... 90 Nog meer Vreemde Verhalen 98 „Wonderbaarlijke" (?) Genezingen 105 De Gevoelige en de „G. M." 112 Photograteeren van het Onzichtbare 119 De Wichelroede ... 127 Handleeskunde 134 Occulte Krachten 141 De doeleinden van Occulte Studie ... 148 Achter de Schermen der Natuur. Op eene ruwe en eenvoudige wijze is de inrichting van een tooneel de onbewuste navolging van de werkwijze der Natuur in de levende wereld om ons heen. De uitwerkingen worden op het tooneel publiek vertoond, maar de inrichtingen waardoor zij teweeggebracht worden, worden zorgvuldig voor het gezicht verborgen. Wat men van het tooneel te zien krijgt, kan ruim en diep schijnen en de handige kunstgrepen van den schilder kunnen aan een oneindig vergezicht doen gelooven; maar veel dichter bij inderdaad dan de verwijderde heuvels van het tafereel op het tooneel, zijn de hijschblokken en touwen, die de verschillende décors regelen. Toestellen, waarvan men geen vermoeden heeft, zijn onder en boven verscholen en behalve de spelers voor het voetlicht moeten vele andere spelers, die voor het publiek geen rol vervuilen, al dien tijd druk aan 't werk zijn, of de ochtendschemering, die het landschap moet verlichten, zou niet op het juiste oogenblik aanbreken; de donderbui, die noodig is voor den voortgang van het stuk, zou zijn plicht niet vervullen en de mooiste indrukken van het spel zouden kunnen samenwerken tot de schande van den tooneeldirekteur. Hetzelfde geval doet zich voor bij den uitgebreiden voorgrond, waarop het drama van het menschenlot wordt uitgewerkt; het spel, het leven zou géén dag, geen minuut kunnen voortgaan, zonder ontelbare ongeziene medewerkers, waarvan vele even of veel meer intelligent zijn dan die welke hun "rolletje spelen en afwikkelen op't tooneel," terwijl zij voortdurend bezig zijn het raderwerk in beweging te houden. Eene diepere beteekenis dan zelfs bij bedoelde, lag opgesloten in Lord Bacon's woorden (toen deze zelf een rol speelde door op te treden als Shakespeare) toen hij zeide: "De wereld is een Schouwtooneel; elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel." Er zijn vele aanzichten van het oneindige onderwerp, dat ik behandel, waarnaar zelfs niet verwezen kan worden, zonder eene voortdurende toespeling op de ongeziene machten, die zoo ijverig aan het werk zijn. Ik stel mij thans voor, eenige verslagen te geven van de allerbelangrijkste verrichtingen, die zij in de Natuur volbrengen, en van de ongeziene rijken, waartoe zij hunne werkzaamheden uitstrekken. Ik zeg met opzet "rijken" in't meervoud, omdat het eene grove fout zou zijn, om te denken, dat alles "achter de schermen der Natuur" slechts één gebied is, dat opgevuld is met de geheele massa van raderwerken, die de zichtbare gevolgen teweegbrengen. In werkelijkheid is er gebied na gebied, dat zich voor dat doel tot de oneindigheid uitstrekt en uit 't gezicht verdwijnt in het onbegrijpelijke, in dat, wat voor vele jaren voor de meesten onzer het "onkenbare" moet zijn; maar de grove vergissing, die ten grondslag ligt aan de primitieve denkwijze in verband met deze diepe geheimen, is die, welke de Natuur verdeelt in de duidelijk zichtbare verschijnselen van alledagsleven en in een gesluierd, onpeilbaar gebied van oorzaken, waarvan verondersteld wordt, dat het ondoordringbaar is voor bewustzijn van den mensch. Occulte onderzoekers zijn daarentegen zóó ver in die richting doorgedrongen, dat zij daardoor geneigd zijn in de fout te vervallen van te denken, dat de geheele inrichting van den Kosmos toegankelijk is voor hun onderzoek. Dit is in werkelijkheid op lange na niet het geval, maar desniettemin is de wetenschap, die wij kunnen verwerven zooveel uitgebreider dan die, welke alleen voor stoffelijke nasporingen mogelijk is, dat wij ten minste in staat zijn, ons geheel en al thuis te gevoelen in gebieden, die in alle geval verborgen zijn voor die gewone stoffelijke waarneming en kunnen wij aldus zeer veel verklaren, wat op het eerste gezicht geheel en al buiten het vermogen van het menschelijk begrip schijnt te vallen. Voor 't oogenblik zal ik slechts van het gebied spreken, dat onmiddellijk achter de zichtbare wereld ligt — dat echter even zeer er toe behoort als haar dampkring. Van dat gebied spreekt men in occulte taal als van het "Astraalgebied." Die benaming is niet goed, omdat het lijkt alsof het eenig verband met de sterren aangeeft, hoewel men dit er in 't geheel niet mede bedoelt. Deze uitdrukking werd reeds vóór honderden jaren door schrijvers over occulte onderwerpen de geheele middeleeuwen dóór gebruikt en wij kunnen haar thans niet meer verwerpen. Bovendien is 't woord "gebied" (in 't Engelsch "plain," vlakte) niet gelukkig gekozen, omdat het eene platte oppervlakte schijnt te veronderstellen en dat denkbeeld moet geheel en al uit den geest verbannen worden vóór wij kunnen beginnen ons een juist denkbeeld te vormen van het astrale gebied (astrale vlakte). Indien wij, die het occultisme beoefenen, niet met onze eigen uitdrukkingen ingenomen zijn, waarom gebruiken wij ze dan? zullen mijne lezers allicht vragen. De moeilijkheid is, dat de taal geen woorden heeft die occulte waarheden nauwkeurig kunnen wéérgeven. Hoe zouden we bijv: dit gebied der Natuur, waarover ik thans wensch te spreken, bij een werkelijk toepasselijken naam noemen? In sommige opzichten zouden wij het als een omhullende bol kunnen beschouwen die de aarde insluit, maar — het doordringt de aarde evenzeer als dat het haar omringt, evenals, of liever veel meer dan water de poriën van een natten spons doordringt. Alle stof is ervan doordrongen, evenals een zout in water opgelost, zich met al de moleculen ervan verbindt. Een aangenomen stelling der occulte wetenschap zegt ons, dat ieder deeltje van stoffelijke stof zijn "astralen tegenhanger" heeft. Door dien astralen tegenhanger is 't dat alle natuurkrachten werken, die den groei en de ontwikkeling beheerschen, welke die ook is. Voor 't meerendeel hebben gewone menschen geen rechtstreeksch bewustzijn van het astrale gebied, maar droomen brengen hen dikwijls ermede in aanraking. Droomen zijn inderdaad zeer samengesteld. Ik zal er een ander maal heel veel over te vertellen hebben maar laat ik voorloopig zeggen, dat wanneer liet lichaam in slaap is, het bewustzijn van den betrokken persoon in de meeste gevallen werkelijk aanraking heeft met het astraalgebied, hoewel hij de verschijnselen ervan onvolkomen waarneemt, tenzij hij begiftigd is met psychische eigenschappen. Wij allen hebben organismen, die in staat zijn bewust te wezen op, of aanraking te hebben met alle gebieden der Natuur; maar de meesten onzer hebben op dezen trap van menschelijke ontwikkeling niet meer dan een astraallicbaam in onontwikkelder! staat, dat net zoo min geschikt is om er mee te werken als 't lichaam van een blind katje van eenige dagen oud gereed is (in staat kan zijn) om muizen te vangen. Het ras zal in dit opzicht geleidelijk zeer groote vorderingen maken, maar tot dusverre is 't getal dergenen, die bewust op het astraal gebied werkzaam kunnen zijn, slechts gering en dat is de reden, waarom het nieerendeel (dat achterlijk in ontwikkeling is, maar verwaand genoeg om te denken, dat het tot de spits behoort) zoo vermakelijk met verachting neerziet op de wetenschap, die (betrekkelijk) weinigen bezitten. Stel u een land voor, dat geheel afgesloten is van de overige wereld, en waar alle menschen sinds onheugelijke tijden doof geboren zijn. Het leven zou zich hebben aangepast aan dien toestand. De menschen zouden door teekens met elkander van gedachten wisselen en zij zouden het er zoo ver in gebracht hebben, dat 't hen in geen enkel opzicht belemmerde. Veronderstel verder, dat enkelen onder hen de een na den ander begonnen te hooren. De eerste bezitters van die onbegrijpelijke eigenschap zouden er onder hunne vrienden geen al te besten tijd door hebben. Als zij beweerden in staat te zijn om gemeenschap met elkaar te hebben door een ondoorschijnend scherm heen, dan zou de nuchtere, verstandige meerderheid ervan overtuigd zijn, dat die menschen aan 't bedriegen waren, hoe moeilijk 't ook mocht wezen, dat bedrog te ontdekken. Als zij beweerden een geweer op een afstand te "hooren" afgaan, zou de eenige mogelijkheid wezen als het na onderzoek uitkwam, dat het schot werkelijk was afgegaan, — dat zij den man, die 't schot loste, hadden omgekocht om het op een vooruit afgesproken tijd af te schieten. De "hoorders" zouden eenpariglijk voor leugenaars of slachtoffers van hallucinaties worden uitgemaakt, en zij zouden er toe komen om niet meer over de nieuwe ontdekkingen, die zij gemaakt hadden, te spreken, totdat zij ten laatste groot genoeg in aantal waren om op hun beurt te lachen over de ouderwetsche doofstommen of misschien om hun best te doen, om de voordeelen van hun verkregen zintuig te deelen met de meer verstandigen onder diezelfde doofstommen. Dat denkbeeld zou werkelijk het tegenwoordige standpunt van het moderne publiek weergeven met betrekking tot de verschijnselen van het astraal gebied en gelukkig is de tijd aangebroken, waarop zij, die astrale vermogens bezitten, talrijk genoeg zijn om elkaar te steunen en vroolijk — onverschillig te blijven onder de spotternijen van de onwetende "doofstommen" en voldoende doordrongen van het plichtsgevoel, om hunnen tijdgenooten hunne ontdekkingen openlijk te beschrijven ten behoeve van allen, die wenschen te groeien in ontwikkeling. Want inderdaad zullen de vermogens voor astrale waarneming niet geheel uit zichzelf groeien, zooals de oogen van het blinde katje vanzelf opengaan. De waardeerende en vooruitstrevende geest moet zekeren invloed uitoefenen op het proces — maar dit is een ander verhaal — zoolang wij nog op den drempel van het astraal gebied staan en voor de eerste maal erkennen, evenals wanneer wij naar de vertooning op 't tooneel kijken, dat er inderdaad eene groote menigte krachten achter de schermen zijn, waardoor het alles wordt voortgebracht. Het meest verrassende feit op het astraalgebied is voor hen, die het vermogen van waarneming op dat gebied beginnen te verkrijgen, dat wij daar weder in betrekking komen met eene groote meerderheid der menschen, die kortelings gestorven zijn. Voor hen is het weliswaar slechts een "tusschenstation" naar hoogere voorwaarden van bestaan, maar het is een tusschenstation waar zij soms een heelen tijd opgehouden worden. Het astrale lichaam, waarin zij zichzelf bezig zien, zal in hoedanigheid precies hetzelfde zijn als dat wat zij bezaten in hun physisch bestaan, zonder dat zij er toen iets van wisten; en in den aanvang — de waarheid moet gezegd worden — is het voor onontwikkelde menschen een zeer onvolmaakt voertuig van bewustzijn. Maar voor ieder komt er een tijd, dat het min of meer begint te ontwaken en naar gelang van de uitgebreidheid daarvan (door de verstandelijke en zedelijke invloeden, die gedurende het leven werkzaam zijn) wordt de vreugde van het astrale tijdperk van bestaan zeer beduidend beïnvloed. Maar ik moet mij niet laten verleiden, om thans hierover uit te weiden, omdat het voornaamste punt, dat ik op 't oog heb, de rechtvaardiging van het algemeene denkbeeld van een astraal gebied is, van welk punt ik ook uitging. Het is 't gebied, dat beschreven kan worden als achter de schermen der Natuur te bestaan, niet alleen omdat de acteurs, die juist het tooneel hebben verlaten daar aangetroffen worden, maar ook omdat er andere "menschen"' om ze zoo te noemen— wezenheden in ieder geval — zijn, die nog nimmer het tooneel hebben betreden, maar geheel en al in beslag genomen zijn met het controleeren der machineriën, en deze aan occultisten bekend zijn als elementale geesten of "elementalen." Ze zijn ontelbaar als de zandkorreltjes aan het zeestrand; zij verschillen in werkzaamheid, in trappen van groei en in individualiteit evenzeer als het geheele dierenrijk, dat in oneindige verscheidenheid op de stoffelijke aarde vóórkomt. De elementalen zijn de tusschenpersonen door wier bemiddeling veel wordt uitgevoerd van het werk der Natuur op het stoffelijk gebied. In eenige van hunne aanzichten kan men ze als krachten beschouwen, die werkzaam zijn met nauwelijks eenig persoonlijk initiatief om den groei der planten en de werkdadigheid der anorganische wereld te veranderen (eerder dan die te bewerkstelligen). In de hoogere afdeelingen van hun werk nemen zij zelfs deel aan de leiding van menschelijke aangelegenheden; en in sommige gevallen beheerscht de menschelijke wil, die tot een hoogen graad van werkdadigheid ontwikkeld is, hen op hun beurt en brengen de anders niet uit te leggen verschijnselen teweeg in verband met stoffelijke voorwerpen, die in zoo hooge mate op sommige spirit(ual)istische séances het verstand in verwarring brengen. Spirit(ual)isten zijn gewoonlijk geneigd om zulke verschijnselen toe te schrijven aan de direkte tusschenkomst van hunne verscheiden vrienden, doch dit is eene fout waarin de meer wetenschappelijke occultist niet vervalt. De afgestorven vriend kan tijdens zijn verblijf op het astraal gebied kennis verwerven, waardoor hij binnen zekere grenzen elementale wezens kan beheerschen of dwingen en ze dienstbaar maken aan zijne wenschen om wondervolle verschijnselen tot stand te brengen, die dienen moeten tot leering van zijne vroegere kennissen, die nog op aarde leven, maar gewoonlijk worden verbazingwekkende stoffelijke verschijnselen teweeggebracht met gebruikmaking van elementalen— door wezenheden, die misschien niet lang geleden zelf op aarde geleefd hebben, maar die geregeld onderwezen zijn geworden door hoogere wezens (van wie het thans voorbarig zou zijn duidelijker te spreken) om de rol van "beschermgeesten' op zich te nemen. De samengesteldheid van het onderwerp leidt er mij voortdurend toe telkens nieuwe geheimen aan te roeren, waarover de lezers, welke deze verklaringen volgen, vanzelf geleidelijk veel meer te weten zullen komen. Wij moeten echter niet van elementalen denken alsof zij slechts betrokken zijn bij het verrichten van wonderen. Zij zijn in staat dit te doen, omdat 't hunne bepaalde bezigheid in de Natuur is, om de gewone processen uit te werken van groei, ontwikkeling en verval; van meteorologische verschijnselen, van zelfverbranding, van verstoringen door aardbevingen; van alles wat in de natuur voorvalt. Laat niemand zich voor een oogenblik verbeelden, dat deze gevolgen en processen aan hun wil onderworpen zijn. De elementaal heeft in den regel geen wil. Hij? — Het? — Zij? — men weet niet welk voornaamwoord te gebruiken wanneer men met zulke onbekende krachten te doen heeft — zij zijn de middelaars, waardoor in gehoorzaamheid aan een oneindig verheven wil de werkdadigheid der Natuur wordt uitgeoefend. Occultisme haalt de Godheid niet neer, laat men zich dit altijd herinneren; juist het tegendeel is 't geval. Maar stel uvoor, dat de een of andere eerbiedige wilde er tevreden mee was om bijv: met betrekking tot een locomotief te zeggen, dat die zich voortbeweegt door den wil van den machinist. Een verstandiger onderzoeker zou wenschen te begrijpen hoè die wil werd overgebracht op de wielen en hij zou als bemiddelende "elementalen" den waterketel en de stookplaats vinden. Dat is de grondslag waarop de occultist de Natuur bestudeert; en de waterketel staat tot de locomotief als het astraalgebied en zijne wonderbare bevolking van elementalen staat tot de wereld, waarin wij leven. Het Gebruik en bet Misbruik van bet Spirit(ual)isme. Menschen, die geen diepgaande studie van het occultisme, de wetenschap van de onzichtbare zijde der Natuur, maken, worden gemakkelijk in de war gebracht wat betreft hunne opvatting omtrent hen, aan den eenen kant, die betrokken zijn bij genoemde studie en aan den anderen kant omtrent hen, die zich bezighouden met het volgen der methodes van het spirit(ual)isme. Ik stel mij thans voor, om uit te leggen, waarom de ware occultist de methodes van het spiritisme met gemengde gevoelens beschouwt, terwijl hij natuurlijk het zeer vele goede erkent, dat het heeft teweeggebracht door het nabestaan van de ziel na den dood eene heerlijke zekerheid te maken voor menigeen, die door godsdienstige beweringen op dat punt slechts zwak werden getroffen. Maar terzelfdertijd erkent hij het misleidende der verschijnselen, op het "Astraalgebied" waarmede de spiritist in aanraking komt en evenzoo de onmogelijkheid om van wezens, wier bewustzijn op dat gebied is samengetrokken — zooals het geval moet zijn met alle gewone menschen gedurende een tijd na den dood — eenige opheldering te bekomen betreffende de wijdere gebieden van geestelijk bestaan aan gene zijde. De gewone spiritist is te zeer geneigd om te veronderstellen, dat wanneer zijn gestorven vriend vrijelijk met hem in verbinding staat van uit de wereld aan de andere zijde van het graf, hij dan ook dat gebied begrijpt en doorgrondt, zooals wij allen onze stoffelijke wereld begrijpen (of denken te begrijpen). Het zal op 't eerste gezicht aanmatigend schijnen, dat iemand, die nog in het stoffelijke lichaam is en die nog niet eens den stap vooruit heeft gedaan, welke toch door de gewoonsten persoon die overleden is, werd afgelegd, aanspraak wil maken op een uitgebreider kennis dan die, welke men door dien overgang zelf verkrijgen kan; maar de zaak is — en dat feit ligt ten grondslag aan het occultisme als wetenschap beschouwd dat er geen grenzen bestaan voor het menschelijk verstand. De wijze waarop, voor de meeste menschen op den tegenwoordigen trap van de gemiddelde menschelijke ontwikkeling, de waarneming beperkt is tot de stoffelijke zintuigen, wordt slechts veroorzaakt door het feit, dat hunne innerlijke, geestelijke vermogens nog niet genoegzaam ontwikkeld zijn, om hun bewustzijn verder uit te breiden. Eene zekere mate van helderziendheid gedurende het leven zal menschen, die nog in het stoffelijk lichaam leven, in staat stellen, om het astraal gebied waar te nemen en tevens hen te zien, die in de gewone spreektaal, "heen gegaan zijn" en die zich daar ophouden. Eene nog grootere mate van zoodanige ontwikkeling zal hen in staat stellen bovendien de meer waarlijk geestelijke gebieden der Natuur te leeren kennen en, nog in leven zijnde, verre over de grenzen heen te zien, die het gezicht van de minder gevorderde ziel op het astraal gebied beperken. Nu ik over het misleidende van spiritistische mededeelingen spreek —die spiritisten van hunne afgestorven vrienden vernemen over de wereld hiernamaals—laat ik natuurlijk de zuiver leugenachtige boodschappen, die door bedrog van voorgewende mediums in elkaar worden gezet, geheel en al buiten beschouwing. Dat soort bedrog komt helaas sedert het spiritisme een aanvang nam, wijd en zijd over de wereld verspreid voor, en hoe meer de waarheid ervan erkend wordt, des te verleidelijker wordt het voor bedriegers, om geld te slaan uit de goedgelovigheid hunner slachtoffers. Maar dit is slechts een aanhangsel van de ondervindingen van den spiritist. De onwetende onderzoeker wordt in den beginne licht het slachtoffer van grof en laag bedrog, of hij doorziet het en kan dan zoo dwaas zijn, om te veronderstellen, dat hij geen ware, onvervalschte ondervindingen meer kan opdoen. Maar laat ons aannemen, dat hij doorzettend is geweest, dat hij ten laatste den weg heeft gevonden naar den een of anderen ernstigen kring van oprechte spiritisten, die het onderscheid kennen tusschen ware en onware manifestaties en die bovendien even weinig in staat zouden zijn, om iemand voor den gek te houden, als een bisschop er toe zou kunnen komen om een grappig liedje in een domkerk te zingen — wat zijn dan de gevaren van zijn toestand? Laat mij u echter eerst opmerkzaam maken op de zegeningen, die hij kan verkrijgen door de ware mededeelingen, die hem onder die omstandigheden zouden kunnen bereiken. Ik ken meer dan één gezin, waar de smart, veroorzaakt door het verlies in den oorlog van beminde verwanten, tot op eene buitengewone hoogte gelenigd werd door de zonder eenigen twijfel echte mededeelingen volgens de spiritistische methode van de betrokken verwanten ontvangen. Zeer, zeer vele menschen hebben in de laatste vijftig jaren, onder gelijke omstandigheden, door de waarheden van het spiritisme op dezelfde wijze troost gevonden, en deze omstandigheid, tegelijk met het feit, dat al zulke menschen, door hetzelfde bewijs, gelukkig en vertrouwend zijn geworden in de zekerheid van hun eigen voortgezet leven na den dood van het lichaam, is geen gering voordeel, dat ons geslacht verschuldigd is aan het spiritisme. Aan den anderen kant bestaat de kans, dat de onwetendheid van de meeste spiritisten betreffende de wetenschap van het occultisme hen blootstelt aan eene menigte gevaren. Mededeelingen, in zooverre volkomen echt, dat zij van uit het astrale gebied komen en in geen geval door laag bedrog hier op aarde veroorzaakt, kunnen desniettemin bedriegelijk wezen en niet in werkelijkheid zijn, wat zij schijnen. Alle spiritisten zijn bekend met de buitensporigheden van wezenheden, die zij "spotgeesten" noemen; wie en wat zulke wezenheden zijn is voor de meeste hunner een geheim, dat zij niet pogen op te lossen. Zij stellen zichzelf tevreden met de eenvoudige theorie, dat er goed- en kwaadgezinde personen aan "gene zijde" zijn, evenals aan deze en zij trachten zich dikwijls te beveiligen tegen ongewenschte verschijningen van de laatste soort, door hunne zittingen te doen vergezellen van gebeden en andere godsdienstige gebruiken, waarvan ik de waarde niet wil onderschatten ; maar de misleidende oorzaken op het astraalgebied zijn veel meer verscheiden dan de eenvoudige theorie van "spotgeesten" aanneemt. Ik ken meer dan één geval waarin menschen hier op aarde, zooals zij veronderstelden, in aanraking kwamen met vrienden aan gene zijde en elkaar gedurende jaren van spiritistische gemeenschap mededeelingen deden. De gebeurtenissen bewezen ten laatste, dat het heele geval eene misleiding was geweest. Er had hoegenaamd geen stoffelijk bedrog hierbij plaats gehad, maar niettemin bleken de mededeelingen van A. aan Z. een astraal bedrog te wezen. In een geval van een naast familielid van mezelf, kreeg deze — door de gewone onhandige methode van tafelkloppen en bewegen (dansen) waarbij slechts enkele van haar eigen familieleden aanzaten, die buiten allen twijfel betrouwbaar waren — mededeelingen van een zoon, die zich in een woeste streek van de wereld ophield, en die de omstandigheden beschreef, waaronder hij vermoord was. In eene lange opvolging van séances in verschillende plaatsen, met verschillende mediums en op verschillende wijzen werd de geschiedenis herhaald en aangevuld en pas een jaar later viel het heele gebouw van mededeelingen in elkaar door de komst van een brief van den zoon in kwestie, die zelf evenals het land, waar hij trachtte fortuin te maken, een beetje "verwilderd" was, en geheel en al verzuimd had, zijne familieleden thuis te schrijven. Hij was nooit vermoord geworden en was geheel en al onbewust van de teedere belangstelling, die zijn verondersteld lot had opgewekt. In een ander geval ontving eene dame door een medium, die geheel buiten de zaak stond, eene geschreven mededeeling van een Duitsch officier, met wien zij verloofd was geweest en wiens dood zij op de gewone wijze vernomen had. Het bericht was in 't Duitsch gesteld, eene taal, die het medium niet verstond. Andere berichten volgden gedurende een tijdperk van twee of drie jaar met korte tusschenpoozen en de dame twijfelde nooit aan de echtheid dezer mededeelingen. Ten laatste kwam de Duitsche officier weer springlevend te voorschijn en wel in handen der politie, daar hij door middel van valsche papieren betreffende zijn dood er uitstekend in geslaagd was, om in Engeland en op 't vasteland verscheidene levensverzekerings maatschappijen op te lichten. De gevolgen van dit bedrog waren in meer dan één opzicht zeer bedroevend, maar de particuliere bijzonderheden gaan mijne lezers verder niet aan. De vraag is. hoe zulke buitengewone misleidingen worden teweeggebracht en door welk soort kracht aan gene zijde? Want bedenk wel, dat in de beide door mij aangehaalde gevallen, zooals ik er nog zooveel meer zou kunnen aanhalen, er geen spoor van gewoon aardsch bedrog in het spel was, om de oplossing van het raadsel te vereenvoudigen. Er zou een boekdeel te vullen zijn met de verschillende theorieën over de wijze waarop deze misleidingen veroorzaakt worden; maar ik moet er mij mede vergenoegen om enkele aanwijzingen te geven, welke verder uitgewerkt kunnen worden in de literatuur van het moderne occultisme door een ieder, die de zaak helderder tracht te begrijpen. Er heerschen aan gene zijde — d. w. z. op 't astraal gebied, want geen van die toestanden zouden op hoogere en meer geestelijke gebieden der natuur kunnen bestaan — toestanden, waarbij het mogelijk is, dat astrale "lichamen" (om nu maar een bekende, doch minder geschikte uitdrukking te gebruiken) die verlaten zijn door het werkelijke Ego, dat er eerst door werkte, belevendigd kunnen worden door een kunstmatig soort levenskracht. Dit kan geschieden, wanneer zij in aanraking komen met de eenigszins abnormale eigenschappen van een medium. Zulk eene kunstmatige schepping kan dan denkbeelden weerkaatsen die eraan zijn en gesuggereerd door of door middel van zulk een medium; en hoe langer zulke proefnemingen duren, hoe volmaakter zij doortrokken kan worden met denkbeelden, die bij de spiritisten, die er aan mee doen, hun oorsprong hebben. Mettertijd wordt zij eene volmaakte weerkaatsing van het bewustzijn der (levende) menschen, die zich verbeelden, dat zij er mede praten, terwijl zij in werkelijkheid slechts staren op het beeld van hunne eigen herinneringen en voorstellingen, in een astralen spiegel weerkaatst. Ook kan men in gevallen waar geen onechte verpersoonlijking plaats grijpt, ondervinden, dat de gewone doorslag mensch na den dood op het astraal gebied zich zeer gemakkelijk vergissen kan en wel door de wijze waarop de gedachten der levenden op het astrale gebied soms een bepaalden vorm aannemen. Zoo'n geval maakte ik zelf mee, toen ik eens iets meer dan een jaar geleden met een besloten kring in aanraking kwam, waar wij spraken met een overleden vriend mijner vrienden, wiens indentiteit tot hunne bevrediging en, naar ik geloof ten rechte, duidelijk vastgesteld was. Wij waren toen allen beangst over het lot van de Legaties te Peking, en na de behandeling van persoonlijke aangelegenheden vroeg ik hem, of hij kon zien, wat er in China gebeurde en of hij 't ons kon mededeelen. Met eene plechtigheid, die volkomen paste bij den verschrikkelijken aard van zijn verhaal, vertelde hij ons, dat alie Europeanen waren uitgemoord. Hij gaf ons zelfs eenige pijnlijke bijzonderheden van het treurspel. De gebeurtenissen echter toonden, dat hij zich volkomen vergist had; maar is 't nu noodig om te veronderstellen, dat hij leugens had verteld? Volstrekt niet. Het astraalgebied was ongetwijfeld doortrokken van gedachtebeelden van moord. Deze beelden waren gevormd door het voorstellingsvermogen der menschen te Peking, die hunne gedachten lieten gaan over de afschuwelijke mogelijkheden van hun toestand op dat oogenblik. Onze overleden vriend wist niet genoeg van de geheimen der Natuur, om in staat te zijn een onderscheid te maken tusschen de gedachtebeelden van 't soort, dat ik beschrijf en de overeenkomstige beelden van de werkelijkheid — die welke met de technische benaming van het occultisme Akaschaïsche gedenkschriften zouden genoemd worden. Hij zou dit in zijn geval wèl hebben kunnen weten, indien hij beter de omstandigheden begreep, waardoor hij omringd was. De meeste personen, hoewel ontgroeid aan het onbegrijpelijk domme idéé, dat spirit(ual)isme een soort bedrog op 't stoffelijk gebied is, beschouwen toch het onderwerp slechts van uit hun eigen gezichtspunt, dus alleen met betrekking tot de levenden. In hoeverre helpen, bevoordeelen of troosten óns die nasporingen? Wat wij bij deze vraag over 't hoofd zien is echter van zeer groot belang. Welken invloed oefenen zij uit op hen, die zijn heengegaan en die zich weder met de levenden in verbinding stellen? Het zijn slechts de zeer domme, onwetende buitenstaanders, die dit denkbeeld verwerpen, daar zij meenen, dat zij niet gaarne gedwongen zouden worden, om, na hun dood, te verschijnen met het doel grappen met het huisraad uit te halen. Geen ware spiritist veronderstelt ooit, dat hij een bepaalde geest kan oproepen. Slechts zij verschijnen, die dat ook zelf wenschen. Maar is het goed voor hen ? Het occult onderzoek toont ons duidelijk, dat het hen in de meeste gevallen slechts kwaad doet, door hun voortgang van het betrekkelijk ongemakkelijke en onbevredigende astrale gebied naar de werkelijk gelukzalige geestelijke oorden daar boven, te belemmeren, te vertragen. Maar aan den anderen kant komt men er gemakkelijk toe de belangrijkheid van zulk een uitstel te overdrijven, en zeer vele menschen zouden, wanneer zij waren gestorven, met alle liefde de zaligheid van hun geluk na den dood uitstellen, om troost te kunnen geven aan hen, die op aarde over hen treuren. Het komt mij zéker voor, dat naarmate de kennis van de onzichtbare natuur beter begrepen wordt, er eene groote ontwikkeling zal plaats hebben van wat men het redelijke spiritisme zou kunnen noemen. Wanneer onze vrienden sterven, zullen wij allen in staat zijn, om eenigen tijd met hen te praten. Maar zoowel wijzelf als zij zullen dan den geheelen samenhang zóó helder begrijpen, dat wij van elke noodelooze ongepaste verlenging van dat soort omgang gedurende een lange reeks van jaren, zullen afzien. Dan zullen zij in staat zijn, om te weten op welk tijdstip zij moeten eindigen zich te bemoeien met het stoffelijk bestaansgebied, en hunne vrienden zullen hun een snellen vooruitgang toewenschen, ten volle beseffende, dat zij niet verloren maar voortgegaan zijn." Tot zoover is dit uitstekend; maar evenals elke medalje hare keerzijde heeft, brengen vermeerderde mogelijkheden van menschelijke vooruitgang hunne gevaren mèt zich. Hoe meer menschen, die sterven, in staat zijn om te beseffen, dat zij nog een rol kunnen spelen op het aardsche wereldtooneel, hoe meer zij in de verzoeking zullen komen van kwaad te willen doen, om misschien zich te wreken op hunne vijanden; in anderen slechte gewoonten aan te moedigen, waaraan zij zelf in hun leven gehecht waren; zelfs om menschen aan te zetten tot het begaan van misdaden of diegenen te helpen, die misdadig aangelegd zijn. En door tot een dezer slechte praktijken te vervallen zullen zij zichzelf onberekenbaar benadeelen, want onder de punten, die men hierbij in beschouwing moet nemen, zij men er aan herinnerd, dat de straffen voor het kwaad, van welken aard ook, een persoon zwaarder toegemeten zullen worden naar gelang van het gebied waarop zulk een misdrijf plaatsheeft; en 't is bepaald een zeer groot kwaad, dat men zichzelf op den hals haalt door een slechte daad op het astraal gebied te begaan. Hierbij zal ik thans blijven, om dit denkbeeld en andere, die er mede in verband staan, in een afzonderlijk hoofdstuk te behandelen. Deze lang uitgesponnen verhandelingen moeten bepaald om meer dan één reden hun einde naderen, maar in verband met het gebruik en misbruik van het spiritisme zijn er nog enkele belangrijke punten waarop de aandacht gevestigd moet worden, daar ik, voor de pen néér te leggen, moet trachten aan te toonen, dat alle studies van dit soort zich te samen vereenigen tot één grootsch doel — dat van op de juiste wijze de plaats te waardeeren, die wij mannen en vrouwen van dit geslacht thans innemen in het groote schema van menschelijke ontwikkeling waartoe wij behooren. toe de belangrijkheid van zulk een uitstel te overdrijven, en zeer vele menschen zouden, wanneer zij waren gestorven, met alle liefde de zaligheid van hun geluk na den dood uitstellen, om troost te kunnen geven aan hen, die op aarde over hen treuren. Het komt mij zéker voor, dat naarmate de kennis van de onzichtbare natuur beter begrepen wordt, er eene groote ontwikkeling zal plaats hebben van wat men het redelijke spiritisme zou kunnen noemen. Wanneer onze vrienden sterven, zullen wij allen in staat zijn, om eenigen tijd met hen te praten. Maar zoowel wijzelf als zij zullen dan den geheelen samenhang zóó helder begrijpen, dat wij van elke noodelooze ongepaste verlenging van dat soort omgang gedurende een lange reeks van jaren, zullen afzien. Dan zullen zij in staat zijn, om te weten op welk tijdstip zij moeten eindigen zich te bemoeien met het stoffelijk besfaansgebied, en hunne vrienden zullen hun een snellen vooruitgang toewenschen, ten volle beseffende, dat zij niet verloren maar voortgegaan zijn." Tot zoover is dit uitstekend; maar evenals elke medalje hare keerzijde heeft, brengen vermeerderde mogelijkheden van menschelijke vooruitgang hunne gevaren mèt zich. Hoe meer menschen, die sterven, in staat zijn om te beseffen, dat zij nog een rol kunnen spelen op het aardsche wereldtooneel, hoe meer zij in de verzoeking zullen komen van kwaad te willen doen, om misschien zich te wreken op hunne vijanden; in anderen slechte gewoonten aan te moedigen, waaraan zij zelf in hun leven gehecht waren; zelfs om menschen aan te zetten tot het begaan van misdaden of diegenen te helpen, die misdadig aangelegd zijn. En door tot een dezer slechte praktijken te vervallen zullen zij zichzelf onberekenbaar benadeelen, want onder de punten, die men hierbij in beschouwing moet nemen, zij men er aan herinnerd, dat de straffen voor het kwaad, van welken aard ook, een persoon zwaarder toegemeten zullen worden naar gelang van het gebied waarop zulk een misdrijf plaats heeft; en't is bepaald een zeer groot kwaad, dat men zichzelf op den hals haalt door een slechte daad op het astraal gebied te begaan. Hierbij zal ik thans blijven, om dit denkbeeld en andere, die er mede in verband staan, in een afzonderlijk hoofdstuk te behandelen. Deze lang uitgesponnen verhandelingen moeten bepaald om meer dan één reden hun einde naderen, maar in verband met het gebruik en misbruik van het spiritisme zijn er nog enkele belangrijke punten waarop de aandacht gevestigd moet worden, daar ik, voor de pen néér te leggen, moet trachten aan te toonen, dat alle studies van dit soort zich te samen vereenigen tot één grootsch doel - dat van op de juiste wijze de plaats te waardeeren, die wij mannen en vrouwen van dit geslacht thans innemen in het groote schema van menschelijke ontwikkeling waartoe wij behooren. Hoe men zijne Onderzoekingen NIET moet Inrichten. Er zijn soms menschen, die met eerlijke of kwade bedoelingen, om de wonderen van het spirit(ual)isme te onderzoeken, daarvoor bewijs- of proefséances organiseeren, waarop de geesten om zoo te zeggen uitgedaagd worden hunne manifestaties te bewerkstelligen niettegenstaande de ingewikkelde voorzorgsmaatregelen, die men genomen heeft om gewoon bedrog te voorkomen. Niets kan voor het spirit(ual)istisch onderzoek belangrijker zijn dan verzekerd te wezen tegen alle bedrog, maar de nieuweling in dit onderzoek is geneigd om voorzorgsmaatregelen te verzinnen, die niet alleen bedrog uitsluiten maar daarbij tevens de mogelijkheid voor werkelijke manifestaties. Een voorbeeld van eene zoodanige verkeerde handelwijze werd laatst geleverd door eene opeenvolging van zoogenaamde "bewijsséances" door een Londensche courant op touw gezet, welke dan ook volslagen negative gevolgen opleverden. Dit geval kan als voorbeeld dienen om de wijze te bespreken, waarop men de wonderen van het spirit(ual)isme niet behoort te onderzoeken. Moge het leiden tot de ontwikkeling van juiste begrippen over dat onderwerp onder hen, die in staat zijn om wetenschappelijke werkwijzen op prijs te stellen. De proeven, die ik bedoel, schijnen hun ontstaan te danken te hebben aan het onbescheiden enthousiasme van eenige spirit(ual)isten, die ongetwijfeld onder den indruk waren van den bijzonderen, treffenden aard der verschijnselen, die zich voordeden in bijzijn van hun medium, zonder dat zij voldoende de teerheid der krachten begrepen, die zulke uitkomsten hadden teweeggebracht. Zij hadden klaarblijkelijk volkomen materialisaties (verstoffelijkingen) van geestelijke vormen gezien gedurende de trance van hun medium, en zij wisten dat die resultaten hoegenaamd niet in verband stonden met een wilsuiting van het me- dium; daaruit maakten zij de gevolgtrekking, dat geen enkele methode om haar vast te binden of in boeien te slaan die resultaten kon tegenhouden. Misschien hadden zij dit zelfs voor zichzelf onderzocht en hadden zij toen bevonden, dat zulke maatregelen geen verandering in de uitkomst brachten. Daarom boden zij, in een machtig verlangen om de kennis der waarheid te verspreiden, aan, om eene serie "proefséances" te geven in tegenwoordigheid van eene critische — mogelijk zelfs vijandige of ongeloovige commissie. Het voorstel werd aangenomen; er vormde zich eene commissie; het medium werd vastgebonden met een kunstig systeem van boeien en hangsloten. Zij en allen, die erbij betrokken waren, moesten van kleeren verwisselen en kregen kleedingstukken aan waarvoor de commissie kon instaan, dat er geen volwassen personen in de zakken verborgen waren. Nu werden de séances gehouden — zonder eenigen uitslag, uitgezonderd in zooverre dat de commissie van meening was (welke meening waarschijnlijk geheel en al verkeerd was) dat het medium gedurende de séance aan hare boeien wrong en trachtte eruit te komen. Voordat ik evenwel de geheele zaak meer in 't bijzonder ga uitleggen, wil ik eerst eene overeenkomstige proefneming van visschers veronderstellen die in eene rivier forellen bij mandenvol hadden gevangen en die daarna kameraden ontmoetten, die stijf en strak volhielden, dat er in dien stroom geen forellen te vinden waren. Laat ons aannemen, dat die ongeloovige menschen zelf voorwaarden mochten stellen voor hun "proefvisscherij" en dat zij er op aandrongen, dat een troep muzikanten aan den kant der rivier zou gaan spelen, verscheidene Newfoundlanders gebruikt zouden worden om stokken uit 't water te halen, gedurende den geheelen tijd dat het visschen plaats zou hebben en dat de hoeken waarmede de visschen gevangen zouden worden elk niet lichter dan 4 ons mochten wegen. Wanneer men deze voorwaarden getrouw nakwam, zou er dan wel één forel gevangen worden? Maar desniettemin zou de scheidsrechter, die de gansche onderneming gevolgd had ten slotte nog hebben uitgemaakt, dat het bespottelijke verhaal van forellen, die in dien stroom gevangen zouden zijn, gebleken was geheel en al onwaar te wezen. Het is volstrekt niet gezocht deze analogie op de juist genomen proefnemingen met "proefséances" toe te passen. Het eenige, wat niet geheel en al juist is, bestaat hierin, dat de krachten, benoodigd voor eene spiritistische materialisatie nog veel meer onderhevig zijn aan de minste stoornis, nog "schuwer" zijn, om de vergelijking voort te zetten, dan de forellen in den stroom. De grond-fout, die gemaakt werd, ligt in het over 't hoofd zien van 't feit dat de menschelijke gedachte zelve eene kracht is, die bepaalde gevolgen teweeg brengt op zekere natuurgebieden. Wanneer een medium de bijzondere eigenschappen heeft die gunstig zijn voor het doen teweeg brengen van materialisaties, hindert het hoegenaamd niets of hij of zij in boeien geklonken is of niet; maar de onwetende omstanders, die gewicht hechten aan de boeien, willen maar niet bedenken, dat zij hunne eigen gedachten niet kunnen vastleggen, en deze net zoo in het astrale licht rondhuppelen als de honden in mijn verhaal, die maar steeds in en uit het water moesten springen. Het is wel eens gebeurd, dat bepaalde gevolgen in 't spirit(ual)isme werden teweeggebracht, zelfs in tegenwoordigheid van buitengewoon critische commissies. Als voorbeeld hiervan kan het verslag dienen dat Dr. Oliver Lodge uitbracht aan de Psychic Research Society over de zittingen waaraan hij tegelijkertijd met Dr. Charles Richet en anderen had deelgenomen, toen een Italiaansch medium Eusapio Paladino op de proef werd gesteld. Maar de voorzorgsmaatregelen, die toen genomen werden, waren eerlijk en niet vijandelijk — bestemd om de betrokken personen te doen gevoelen, dat alles in orde was; zij waren er niet op ingericht om uiting te geven aan vijandige tegenwerking ten opzichte van de geheele onderneming van de zijde der tegenstanders; zij werden slechts genomen, om er zich van te overtuigen, dat er niets abnormaals, niets onregelmatigs zou plaats grijpen. Eerlijke, openlijke twijfelzucht moge belemmerend zijn voor het verkrijgen van gewichtige proeven, toch werkt zij er niet verlammend op. Ik heb niet veel aandacht geschonken aan de gevallen van bekeering, die onder de leden van de Psychic Research Society ) plaats hebben gegrepen, maar de zeer betreurde overleden Frederick Myers was een verstokt ongeloovige ten opzichte van het Spirit(ual)isme en hij eindigde zijn leven met 'I Een groot lichaam, uit leden van allerlei richting bestaande, dat zich ten doel stelt psychische verschijnselen te onderzoeken. een toegewijd geloof erin, waardoor zijn geest op zijn sterfbed bevrijd was van alle angst en twijfel. Een ander, wiens vijandelijke ongeloovigheid hem op verschillende wijzen verleidde tot een werkelijk laakbaar gedrag, heeft naar ik zie, kort geleden heel wat geschreven in de publicaties van de genoemde vereeniging om de werkelijkheid te bevestigen van de manifestaties, die Hem! hadden overtuigd — een in 't oogvallend voorbeeld van één soort dwaasheid, die in de bestudeering van het spirit(ual) isme zooveel voorkomt, — nl. het hechten van een overgroot belang aan de bijzondere ondervindingen, die ten slotte "Mij" overtuigden. Voor ieder onzer in 't bijzonder is natuurlijk onze eigen ondervinding belangrijk; maar schrijvers als Dr. Richard Hodgson, die langen tijd tegen "het gelooven" hebben gestreden, schijnen te meenen, dat wanneer zijzelf bekeerd zijn, dat feit ook voor de geheele wereld van groote beteekenis moet zijn. leder zoodanig persoon is slechts één meer bij de millioenen, die hun geheele leven ermede bekend zijn geweest, en de andere millioenen, die onwetend en bevooroordeeld zijn, blijven dat even sterk als tevoren. Misschien echter helpt elke kleinigheid. Eén druppel die in zee valt, vermeerdert de hoeveelheid water in den Oceaan, en de bekeering van Dr. Hodgson kan hare waarde bezitten. Maar deze overdenkingen leiden mij af van de kalmere wetenschappelijke aanzichten van het vraagstuk, dat wij behandelen. Zooals ik reeds aantoonde is de wijze waarop men het spirit(ual)isme niet moet onderzoeken, als het brengen van een troep muzikanten naar uw forellenrijke rivier. De goede manier waarop men moet beginnen te onderzoeken is te lezen, niet zelf nasporingen te doen, totdat gij het onderwerp waarmede gij bezig zijt, begrijpt. Indien ge iets zoudt willen weten over chemie zoudt ge niet beginnen met een chemiker op te zoeken om een laboratorium voor u van het noodige te voorzien en dan de dingen op goed geluk af gaan mengen, voordat ge zelfs het onderscheid tusschen zwavelzuur en kaliumchloraat kendet. Er zijn in 't Engelsch een zestal goede, oude standaardwerken over het onderwerp, die men steeds kan aanraden als de eerste boeken, die navragers behoorden te bestudeeren, onverschillig welke macht van literatuur ook later nog op dit gebied verschenen moge zijn. Ik bedoel hiermede: Crooke's "Phenomena of Spiritualism", Alfred Russell Wallace's "Modern Spiritualism", Stainton Moses' "Psychography (en bovendien al zijne andere werken) en Zollner's " Transcendente Pfiysics" *) Wanneer ge die boeken gelezen hebt, zult ge beginnen op de hoogte te komen. Dan kunt ge naar séances gaan en uwe gedachten zullen daarbij niet langer van 't slag zijn, "dat het water troebel maakt". Laat mij u een voorbeeld geven van wat ik met dezen laatsten zin bedoel. Een mijner vrienden, die zich ophield met spiritisme van een bijzonder hoog soort, was eens met drie of vier anderen (die later allen op verschillende wijzen beroemd zijn geworden) midden in eene séance, waarop mededeelingen van onderrichtenden en indrukwekkenden aard werden gegeven. Het gesprek tusschen de aanzittenden en hunne geestelijke vrienden — niet slechts gewone menschen, die zij hadden gekend en die overleden waren, maar wezens van hoogere orde — had gedurende een tijd, zooals bij vele vroegere zittingen rustig plaats, toen het plotseling afgebroken werd. Niemand begreep er de reden van, totdat kort daarop eene vroolijke stem door het halfgeopende raam riep: Zijn jelui alweer bezig?" Een hunner goede kennissen nl. voor wien spiritisme een soort spelletje beteekende, was "voor de grap" langs een ladder naar boven geklommen. De man had er heelemaal geen kwade bedoeling mee; hij wist er te weinig van om te vermoeden, dat hij kwaad deed, maar toch had hij voor Newfoundlander in den stroom met forellen gespeeld," toen hij bezig was zachtjes en onhoorbaar tegen 't raam op te klimmen, en dat terwijl de kring van ernstige navorschers zijne komst in 't geheel niet hadden vermoed. Laat ons thans veronderstellen, dat een nieuwe navorscher over het punt heen is, waarop zijne verstandelijke atmosfeer een hinderpaal voor manifestaties zou zijn. Wat is dan voor zoo iemand de beste manier, om een practisch onderzoek te beginnen? Wij nemen thans aan, dat hij genoeg erover gelezen heeft, om er niet geheel onwetend tegenover te staan. Hij verlangt echter vurig om zélf t een en ander te zien en te ondervinden — een zeer redelijke en prijzenswaardige wensch — terwijl hij zeer goed het feit beseft, dat bedrog onder mediums van beroep volstrekt niet uitgesloten is en men hiertegen moet waken, wanneer men •) In t Hollandsch leze men eerst: "Handleiding tot de kennis van het spiritisme" door H. N. de Fremery; "Een nieuw Veld van Wetenschap" enz. K niet het voorrecht heeft om persoonlijk goed bekend te zijn met besloten gezelschappen en zich dus van die beroepsmediums moet bedienen. Wij moeten nu vooraf waarschuwen niet in de fout te vervallen om vooruit voorschriften vast te stellen. Gij kunt nooit weten op welke wijze die de geheimzinnige krachten, die gij tevoorschijn wenscht te roepen, zullen tegenwerken. "Maar", zult ge vragen, "moeten wij dan maar in 't donker gaan zitten en blindelings gelooven dat wat gebeurt bovenzinnelijk is, terwijl het misschien niets dan bedrog is?" In geen geval. Wanneer voorvallen plaats grijpen, die aan bedrog kunnen toegeschreven worden, laten zij dan in 't geheel geen uitwerking op uw verstand hebben, maar ga voort ze kalm gade te slaan en wacht af. Indien ge dit doet, zal het inderdaad vreemd zijn, en het tegendeel van 't geen ieder ander, in wiens voetstappen ge treedt, heeft ondervonden, indien er niet vroeger of later iets plaats grijpt, waarvan ge zelf met een schok van ontroering zegt: "Goede Hemel, hierbij is geen bedrog mogelijk!" Natuurlijk is 't het beste, wanneer men in een besloten kring kan komen, waarvan allen, het medium niet uitgezonderd, menschen zijn met eene ernstige opvatting en een edel karakter; en sedert ik over deze onderwerpen heb geschreven, heb ik verscheidene brieven ontvangen met verzoek der schrijvers om hen in zulk een kring in te leiden (hoewel zij mij volkomen onbekend waren). Een mijner vrienden antwoordde in een soortgelijk geval op de volgende wijze: —Veronderstel, dat ge behoort tot een kring van vergevorderde amateur-musici en dat gij sedert jaren gewoon zijt met elkander een strijkquartet te vormen. Veronderstel verder, dat de een of andere vreemde, die gehoord had, dat uw spel zeer goed was, zeide: "Laat mij mijn viool meebrengen en met u meespelen?", zoudt ge dat denkbeeld toejuichen? Het zou er nog minder aantrekkelijk door worden, wanneer ge op een vraag aan den vreemde of hijzelf een musicus was, ten antwoord kreeg: "Neen, maar ik heb pas een viool gekocht en ik zou graag in goed gezelschap beginnen". Met nog een paar woorden over de juist beschreven proefnemingen, wil ik echter het denkbeeld trachten te bestrijden, alsof ik de betrokken spiritisten van onwetendheid in hunne eigen studie zou beschuldigen toen zij er in toestemden deel te nemen aan onderzoekingen die reeds tevoren bestemd waren om te mislukken. Er zijn zeldzame gevallen geweest, waarin de "elementale krachten", die betrokken waren bij het voortbrengen van physieke verschijnselen, krachtig genoeg waren en geleid werden door een voldoend sterken wil, om de hindernissen te kunnen overkomen, die hun gesteld werden door de fantastische voorwaarden van onwetende ongeloovigen. Natuurlijk bestond de hoop bij de leiders der hiervoren beschreven proefnemingen, dat zulks ook nu het geval zou wezen, maar zij waagden daarmede veel, zij waren daardoor de oorzaak, dat de onwetende ongeloovigheid, die zij wraakten, versterkt werd. Met betrekking tot al zulke mislukkingen is er één denkbeeld, die de occultist hiermee in verband zal brengen, maar die de spiritist wellicht niet op hare werkelijke waarde zal schatten. Kan men toch veronderstellen, dat men in't geheel geen rekening te houden heeft met eene Voorzienende Zorg in eene zaak, als de geleidelijke kennismaking met het begrip van geestelijke Natuurgebieden? (die voor het menschelijke ras van zoo groot belang is). Zou het niet kunnen, dat terwijl absolute overtuiging betreffende de werkelijkheid van het geestelijke leven bereikbaar wordt gesteld voor personen, die geestelijk rijp zijn voor zulk eene kennis, de minder ontwikkelde meerderheid van het menschdom daarentegen nog nauwelijks rijp is om bevoorrecht te worden door zulk eene kennis, die hen tegen hun wil zou worden opgedrongen? Duizende ondervindingen maken dagelijks die menschen door, wier verstandelijke houding hen daarvoor ontvankelijk maakt; waardoor de werkelijkheid van het leven na den dood voor hen eene besliste zekerheid wordt en ook de band tusschen deze en andere Natuurgebieden niet minder duidelijk. Geen dezer ondervindingen zijn echter van het soort, dat op zulk eene wijze dienst kan doen bij bevooroordeelde, vijandige buitenstaanders, dat hunne ongeloovigheid er door overwonnen zou worden. Tot nu toe werden zulke openlijke bewijzen niet toegestaan! Hiermede zeg ik dan ook niet, dat zelfs wanneer de meermalen genoemde proefnemingen geheel en al gelukt waren en de betreffende commissie dienovereenkomstig een verslag had uitgebracht, zulk een resultaat een openlijk onwederlegbaar bewijs, als ik bedoel, zou zijn geweest. Met een voorbeeld zal ik dit duidelijk maken. Ik ken een kleine, besloten kring van zeer goede vrienden, die niet alleen zeer belangrijke verstandelijke mededeelingen ontvingen, maar in wier midden verbijsterende, zeldzame physische verschijnselen plaats grepen van de volgende soort: — Stoffelijke voorwerpen, waaronder verscheidene groote en zware werden op de séances van dien kring uit Amerika overgebracht. De mogelijkheid van het overbrengen van stoffelijke voorwerpen door de ruimte en door gesloten deuren en vensters is welbekend aan menicren spirit(ual)istischen navorscher; maar thans werd het op zulk een uitgebreide schaal verricht en onder omstandigheden die bet voor de betrokken personen geheel en al zeker maakten, dat de voorwerpen werkelijk in een verbazend korte spanne tijds van den anderen kant van den Atlantischen Oceaan waren overgebracht. Mijne vrienden trachtten daarop hunne zoo voorkomende geestelijke vrienden over te halen om een copie te brengen van een Amerikaansch dagblad met den datum van dien dag zelf er op. Dit kon echter niet gebeuren. Had het wèl gekund, dan ware het voor de geheele wereld een bewijs geweest, waarmede men bespottelijk zou doen geen rekening te houden. Men had het immers door heel Londen kunnen laten gaan; men had het door honderden menschen kunnen laten waarmerken met hunne handteekening vóórdat er met mogelijkheid een soortgelijk exemplaar door de post had kunnen worden aangebracht. De vrienden onder de geesten echter, die voorwerpen konden overbrengen van wel 100 pond zwaar, mochten niet eene courant overbrengen, die maar enkele grammen woog. En zijzelf kenden de reden niet waarom zij daarin verhinderd werden. Nu vroeg ik een eenvoudiger proefstuk, maar 't was er nog een, aan welks vervulling ik twijfelde. Ik nam twee ringen, uit verschillend soort leer gesneden en vroeg om ze eenvoudig dooreen te strengelen. De voornaamste der leidende geesten dacht in den beginne, dat hij dat zeker en vast voor mij kon doen, maar het gelukte hem niet. Om nu te zien of "de kracht" in orde was, bracht hij door eene wonderbaarlijke herleiding tot de eenvoudigste bestanddeelen (oeratomen) door gesloten deuren een emmervol kolen, die in eene andere kamer was. „De kracht" was dus in orde, maar de ringen konden niet desgelijks herleid worden. Als ik de ringen toch vereenigd kon hebben laten zien, zou dit vrijwel een phenomeen zijn geweest, (hoewel lang niet zoo afdoend als het dagblad uit NewYork) maar dat toch iemand met een wetenschappelijk verstand verstomd en onthutst zou doen staan. Het werd evenwel niet toegestaan. Kan men niet zeer goed begrijpen en inzien, dat er eene voorzienende tusschenkomst in menschelijke zaken midden in de week evengoed als 's Zondags is? hoewel 't tot den goeden toon behoort, om 's Zondags te gelooven in eene menigte zaken, waarvan men verder door de week niets meer pleegt te weten. Hoe t zij, de studie van de wonderen der natuur is wel geschikt om aan sommige Zondagsgelooven eene diepte en eene beteekenis te geven, die zij van te voren niet hadden, en om dat Zondagsgeloof te herscheppen in een, dat de geheele week door van kracht is. De Werken en Wonderen der Wetenschap. Menschen, die zelf niet geneigd zijn, om eene bijzondere studie van de wetenschap te maken, of er niet toe in staat zijn, vervallen licht in de fout om hun, die erkende wetenschappelijke menschen zijn, héél wat kennis méér toe te schrijven, dan waarop die personen voor zichzelf aanspraak zouden maken. De niet-wetenschappelijk ontwikkelde mensch zal wellicht geheel en al de teerheid en juiste nauwkeurigheid van wetenschappelijk werk onderschatten, maar hij zal daarentegen een veel te hoog denkbeeld hebben van het doel en de uitgebreidheid ervan. Eene juiste waardeering van de schoonheid en grootschheid van wetenschappelijke kennis te eener zijde, en hare grenzen en beperkingen aan den anderen kant, is iets zeer wenschelijks voor hem, die in 't algemeen belangstelling voelt voor de vooruitgang op 't gebied van uitvindingen, ontdekkingen en onderzoekingen. Om met een voorbeeld mijne bedoeling duidelijk te maken, kunnen wij nagaan wat wij van electriciteit weten en niet weten. Het is verwonderlijk en prachtig zoo ver als de geleerden het in dien tak van wetenschap gebracht hebben. Wij kunnen door middel van electrische stroomen bijna al het soort werk laten verrichten, dat wij willen. Wij kunnen er berichten of reizigers mee vervoeren; we kunnen er huizen en straten mee verlichten of maaltijden door laten bereiden; wij kunnen ze zoo naar onze wenschen schikken, dat ze machineriën in beweging brengen of bellen luiden, en tegelijkertijd kunnen wij er de spanning en de hoeveelheid even nauwkeurig van regelen, alsof we met wat water en steenkolen te doen hadden. Toch kan geen man der wetenschap ons eenig antwoord geven op de vraag: Wat is electriciteit? Wij kunnen de snelheid berekenen, waarmede zich electrische stroomen voortbewegen, en we weten, dat deze overeenkomt met de snelheid van het licht, 300.000 K.M. in de seconde. We weten, dat er in den aard der stroomen zelf een groot verschil kan bestaan, dat sommige sterk en van groote intensiteit, andere zwak en van geringe spanning kunnen zijn. We vinden voor die hoedanigheden namen uit en noemen de eenheid van de intensiteit "volt" en die van hoeveelheid „amperè". Dan vinden we nog andere namen uit, om aan te duiden in hoeverre verschillende stoffen de electriciteit kunnen geleiden en we spreken van „ohms" als de maat van weerstand, die zulke stoffen bieden bij het doorlaten van electrische stroomen. Ondertusschen is er echter niemand, die weet of er wel iets te geleiden valt, of electriciteit een fluïde is, zooals een gas, maar alleen veel fijner, öf slechts een trilling in die geheimzinnige middenstof, die de geheele ruimte doordringt nl. de ether. Wij kunnen het denkbeeld, dat ik u wensch voor te leggen, nog op andere wijze door voorbeelden toelichten. Wij weten nl. allen sinds Newton's ontdekkingen heel wat over de wijze waarop de zwaartekracht werkt. Hare onveranderlijke uitkomsten zijn aan vele bekende wetten onderworpen. Ze is eene kracht, die steeds in bepaalde verhouding staat tot de "massa" (laat ons voor de praktijk het "gewicht" zeggen) van de lichamen waarop zij werkt en tevens tot hun onderlingen afstand. Maar hier houdt dan ook de kennis van de meest gevorderde wetenschapsmensch op. Niemand kan een antwoord geven, wanneer we vragen: Wat is zwaartekracht? Zoo gaat 't eveneens met de eenvoudigste zaken in het dagelijksch leven. Wat gebeurt er als ge een stuk steenkool brandt? Wij weten, dat de verschillende bestanddeelen van de steenkool chemische verbindingen aangaan met de zuurstof van de lucht, maar wij weten in 't geheel niet, waarom dat proces daarbij licht en warmte ontwikkelt. Verbranding is het eenvoudigste en toch in sommige opzichten nog een der raadselachtigste natuurverschijnselen. Hiermede wil ik echter niet de vorderingen der wetenschap afbreken, noch zelfs hare methoden, hoewel deze mettertijd waarschijnlijk aanzienlijke wijzigingen zullen ondergaan; maar het is met betrekking tot de studie der Natuur belangrijk om de uitgestrektheid èn de beperktheid der wetenschap goed te leeren kennen, omdat er nu andere wijzen zijn, om de Natuur te onderzoeken dan door middel van laboratorium en observatorium alleen. Van tijd tot tijd zal ik daarover evenals over de vorderingen van de gewone wetenschap langs de bekende lijnen, iets vertellen. Dat, wat wij gewoonlijk onder wetenschap verstaan, is uitsluitend physische wetenschap. Zij werkt met metalen, glazen of dergelijke instrumenten en heeft het ver gebracht in haar onderzoek van 't geen ik de uitwendige zijde der dingen zou willen noemen; maar zij stuit steeds op onoverkomelijke hinderpalen, wanneer zij tracht een begrip te krijgen van het inwezen dier dingen. Hare tekortkomingen vallen 't meest op, wanneer wij te maken hebben met de geheimen der Natuur, die in verband staan met "Leven". De omvang van wetenschappelijke kennis en de juistheid ervan met betrekking tot het samenstel van 't menschelijk lichaam is verwonderlijk en bewonderenswaardig. Physiologen weten heel nauwkeurig alles van de ontwikkelingsgangen die het menschelijk lichaam heeft doorgemaakt van af de eerste stadia van ontvangenis tot de uiterste grens van groei. Wij weten hoe de spieren, die het lichaam in beweging brengen, op hun beurt door zenuwen worden bestuurd, hoe deze in werking worden gebracht door krachtsuitingen, die uit de hersenen voortkomen; en wij weten zelfs, dat er zenuwen zijn, die om zoo te zeggen bevelen van de hersenen naar de spieren overbrengen, en weer anderen, die gewaarwordingen van het lichaam naar de hersenen overbrengen. Wij weten zelfs, welk deel der hersenen betrokken is bij de bewegingen van ieder lichaamsdeel; welke gedeelten daarvan te maken hebben met de inwendige verrichtingen van het lichaam, zooals: spijsvertering of bloedsomloop enz. Is iemand aan het eene of andere lichaamsdeel of de eene of andere spier verlamd, dan weten wij heel juist de zieke plaats in de hersenen te vinden, die deze verlamming kan hebben veroorzaakt. Maar met dat alles zijn we niet één stap nader gekomen tot het begrijpen van 't onderscheid tusschen een levend en een dood lichaam. We zijn zelfs geen stap genaderd tot't begrijpen van't onderscheid tusschen 't kleinste levende grasje en zijn doode kameraadje. De wetenschap heeft in geen enkele desbetreffende richting iets uitgericht. Dergelijke mysteries liggen buiten het gebied der physieke wetenschap. De weters in die richting zijn net zoo min te laken voor het niet begrijpen der levensraadselen als een schilder te laken zou zijn, omdat hij niet weet hoe hij een horloge moet maken. Vragen over leven en bewustzijn behooren tot het domein van wat boven-physieke wetenschap genoemd kan worden. Dat is, wat de tegenwoordige beschaving betreft echter een jonge tak van wetenschap, die nog op 't standpunt staat van het waarnemen van feiten en verschijnselen, waarvan zij tot nu toe de waarde niet geheel kan schatten. Daarom zijn hare uitspraken voorloopig meestal niet veel beter dan gissingen. Hare theorieën zijn nog vaag en onbepaald. Toch is het een tak van wetenschap, die vooruitgaat en voortdurend groeit. Ter verduidelijking van mijne meening ga ik over tot eenige beschouwingen over de werking van onzichtbare intelligentie. Laten wij ons voor een oogenblik een zeer ontwikkelden wilde voorstellen, die even knap met zijne vingers en zijne gedachten is als wij, maar wien geheel en al onze aangeleerde kennis ontbreekt. Veronderstel, dat iemand hem een horloge gaf en dat hij ernaar verlangde om te begrijpen, waarom het uurwerk loopt. De een zegt hem nu, dat het geheele uurwerk met leven begiftigd is en dat dat leven niet aan een afzonderlijk gedeelte toebehoort, maar eene eigenschap is van het geheele samenstel. Dat denkbeeld laat hem onbevredigd. Een ander oppert het idéé, dat de veer eene kracht bevat, die het geheele mechanisme in beweging houdt. Nu gaat hij dit denkbeeld aan de werkelijkheid toetsen, door het uurwerk uit elkaar te halen en de veer afzonderlijk te bekijken. Zonder die veer bewegen de andere deelen niet, maar zijzelf heeft veerkracht en deze kracht treedt weer in werking, wanneer de veer wordt opgewonden, 't Is duidelijk, dat de veer het levensbeginsel van het horloge is. Maar hoe wordt nu de elasticiteit van de veer verklaard? De verstandige wilde is niet in 't bezit van de eene of andere diepgaande kennis over de moleculaire theorie; daardoor blijft de ware bron van het leven van 't horloge voor hem een raadsel, niettegenstaande de ontleding in zijne deelen. Er is eene kracht werkzaam, die door geen oppervlakkige beschouwing van de veer wordt toegelicht of opgehelderd. Kunnen wij nu hetzelfde met een menschelijk wezen doen, om te zien wat de "machine" in beweging houdt? Op 't eerste gezicht zou men zulks voor onmogelijk houden. Wanneer ge een menschelijk lichaam uit elkaar haalt, kunt ge 't niet weer tot één geheel vormen. Ge hebt het geheel verwoest, tenminste de gewone chirurg heeft deze opvatting en hij heeft in zeker opzicht gelijk. Ge kunt zekerlijk niet een menschelijk lichaam met instrumenten uit elkaar halen en daarna weer in elkaar zetten. Maar hoe vreemd het ook moge schijnen voor hen, die niet bekend zijn met de hulpbronnen der bovenstoffelijke wetenschap, men kan op eene bijzondere wijze de "hoofdveer" uit het menschelijk lichaam halen, hare werking buiten het lichaam nagaan en ten slotte weer de "hoofdveer" en het lichaam met elkaar vereenigen. Zoo iets gebeurt bij eene bepaalde wijze van mesmeriseeren. Het is mogelijk, het lichaam van een bijzonder georganiseerd mensch — iemand, die zeer gevoelig is — zoodanig te beïnvloeden, dat de ziel, zijn "hoofdveer" er tijdelijk van gescheiden wordt en er onafhankelijk van kan handelen, onafhankelijk ervan bewust kan zijn, wat het meest belangrijke punt is, waarop wij de aandacht willen vestigen. Intusschen is het lichaam zonder bewustzijn. Gij kunt het met naalden prikken zonder dat het zulks voelt; het ammonia te ruiken geven, zonder dat 't zulks ruikt of er door gaat hoesten — ja, waarlijk, men heeft nog roekeloozer proefnemingen uitgehaald met menschen, die gemesmeriseerd waren, en hun vleesch kan zelfs gebrand worden, zonder dat zij er iets van voelen. Maar proefnemingen als deze zijn hoogst afkeurenswaardig, omdat het lichaam zoodoende beschadigd wordt en, hoewel dit op zoo'n oogenblik geen pijn veroorzaakt, de ziel bij hare terugkeer haar werktuig in slechten staat terugvindt. Door zulke proefnemingen — die men even goed kan bereiken door onschuldige als door zeer laakbare middelen — kan men eene hoogst belangrijke overtuiging verkrijgen, nl. dat de "hoofdveer" van het menschelijk wezen een er van scheidbaar iets is, dat in volle bewustzijn en afgescheiden van het lichaam kan bestaan en wanneer het er van afgescheiden is, zich geheel en al onverschillig toont voor alles wat het verlaten omhulsel overkomt. In 't kort is het overleven van de ziel van een mensch, na wat wij gewoonlijk den dood noemen, volkomen bewijsbaar door middel van mesmerisme. Ik beken, dat 't nog niet bewijsbaar is voor ieder, die dat middel zou wenschen te beproeven, net zoo min als de Lick telescope (*) binnen het bereik is van ieder die er door wenscht te kijken. Toch is 't wel binnen 't bereik van bijzondere natuurvorschers, die daarvoor in verschillende (*) de Lick telescope — in het Lick Observatorium in Amerika —, de grootste die er bestaat. opzichten in gunstige omstandigheden verkeeren Hun werk is nauwkeurig opgeschreven ten behoeve van allen, die in die bijzondere afdeeling der wetenschap studeeren. Dit geeft dan wel slechts tweedehands-kennis, maar moet per slot van rekening niet iedere studeerende in welke afdeeling der wetenschap ook, tevreden zijn met tweedehands-kennis over negentien twintigste van alle feiten waarmede hij werkt? Juist op dezelfde manier als de ontdekking van de hoofdveer in het horloge den navorscher in dat geval niet in staat stelde om te verklaren, waarom ze elastisch was, levert de ontdekking, dat de ziel als eene wezenheid scheidbaar is van het lichaam, nog niet de verklaring van haar bewustzijn. Om dat eenigermate te begrijpen, moeten we verder in de raadselen der Natuur doordringen dan de mesmerische proeven ons brengen; toch is een zeer groote stap gedaan, wanneer wij de "hoofdveer" ontdekt hebben. Ongelukkig wekt de bovenstoffelijke wetenschap de belangstelling op van veel menschen, die er op eene zeer onwetenschappelijke wijze mede te werk gaan. Wanneer men tracht om iets meer te ontdekken van de werkelijke natuur van leven en bewustzijn dan men door den medicus of den physioloog kan te weten komen, is ieder die belangstelling voor de zaak koestert, er dadelijk op uit om te ontdekken of het mogelijk is gemeenschap te hebben met zielen, die niet slechts tijdelijk (zooals in 't geval van het gemesmeriseerde sujet) maar geheel en voor goed door den dood van het lichaam gescheiden zijn. En het feit, dat dit somtijds mogelijk is, staat even vast als het feit, dat het mogelijk is, om den top van den Mont Blanc te bereiken, maar het onderzoek gaat met moeilijkheden gepaard en het is zoo gemakkelijk fouten te maken in de uitlegging van alles wat er gebeurt, wanneer men het onderzoek instelt. Ongelukkig genoeg zijn er bovendien zooveel menschen, die loeren op hen, die genoemde richting uit willen en die voor lage doeleinden klaar staan, oin misbruik te maken van hun oppervlakkig inzicht in de zaak, dat het onderzoek even dikwijls eene teleurstellende als eene goede uitkomst oplevert. Natuurlijk heb ik hier het oog op 't geheele veld van onderzoek dat met den naam van spirit(ual)isme wordt bestempeld. Het staat even vast, als het van tijd tot tijd verschijnen van kometen aan den hemel, dat spiritistische séances soms — zeer dikwijls — bezocht worden door onzichtbare wezens, die werkelijk de heengegane zielen zijn van menschen, die eens op aarde leefden. Menschen, die dat ontkennen zijn al even onwetend, als zij onnoozel zijn. Zij zijn onwetend aangaande het teit, dat tientallen, neen honderdtallen menschen van hooge ontwikkeling getuigenis afleggen van hunne ondervinding in dat opzicht, en zij zijn onnoozel, omdat zij veronderstellen dat hunne kleingeestige beperkingen, omtrent wat waarschijnlijk en onwaarschijnlijk is, tegenover het positief getuigenis van anderen kunnen geplaatst worden. Zij zijn bovendien onbegrijpelijk dwaas om te veronderstellen, dat, — omdat zij misschien naar eene spiritistische séance gegaan zijn en daarbij reden vonden om te veronderstellen, dat er slechts bedrog plaats had — daarom alles wat op andere séances plaats grijpt noodzakelijk ook bedrog moet zijn. Er zijn ongetwijfeld heel wat valsche bankbiljetten in de wereld, maar dat neemt niet weg, dat er óók nog wel echte zijn. Maar, terwijl aan den eenen kant de besliste ongeloovigen in het spirit(ual)isme ergelijk dwaas zijn, zijn de geloovigen daarentegen gewoonlijk pijnlijk onwetenschappelijk in hunne wijze van onderzoek. Zij staan wel op den drempel van eene machtige wetenschap, maar te dikwijls denken zijzelf reeds eene zeer gevorderde kennis te bezitten. Zij zijn vergelijkenderwijze vrijwel op dezelfde hoogte als de navorschers der electriciteit waren, toen zij ontdekten, dat zij door amber te wrijven, kleine stukjes papier konden aantrekken, of toen Galvani ontdekte, dat hij door de pooten van een kikvorsch in aanraking te brengen met de draden van een voltazuil spiertrekkingen kon te weeg brengen. Het spiritisme heeft ongetwijfeld (wat ook op eene andere wijze gedaan had kunnen worden) aangetoond, dat de menschelijke ziel den dood van het lichaam overleeft. Maar 't heeft niet de bestemming van de menschelijke ziel na den dood verklaard, daar menschen, die verscheiden zijn, slechts bij gedeelten hierover iets te weten komen, en zoolang zij nog in gemeenschap kunnen treden met vrienden, die nog niet gestorven zijn, hebben zij nog niet veel afgelegd van hun verderen tocht en hebben zij nog geen kennis opgedaan betreffende de laatste gedeelten ervan. Het is met andere middelen dan die van den spiritist mogelijk om met de voornaamste feiten van sommige dier laatste stadia bekend te worden, en als mij de gelegenheid geschonken wordt, hoop ik dit mijnen lezers nog gedurende den verderen loop van mijn schrijven duidelijk te maken; voor 't oogenblik houd ik mij meer bezig met de poging om aan te toonen, hoe de verborgenheden der natuur allen in elkander grijpen en hoe de prachtige verstandelijke beoefening van de exacte wetenschap met betrekking tot de stoffelijke natuur eene onmisbare voorbereiding is voor een verstandelijk onderzoek naar de geheimen, die behooren tot de bovenstoffelijke zijde der natuur. De geheimen der stoffelijke en der bovenstoffelijke natuur vertoonen zeer veel overeenkomst. Een der redenen, waarom het onmogelijk is de onzichtbare wereld van het bewustzijn goed te bestudeeren zonder een basis van kennis omtrent het zichtbare aanzicht ervan, is, dat de analogieën of gelijkenissen daaruit te trekken, ons zoo keer op keer helpen en aanwijzingen geven. Gij moet van verschillende dingen op de hoogte zijn, om die kennis waar noodig, te gebruiken. Een punt van zeer groot belang hierbij is dan ook in de physieke wetenschap de chemische affiniteit. Hieruit kunnen wij zeer vele analogieën afleiden. Ook staan wij hier weder tegenover eene menigte feiten, die door scheikundigen nagegaan en gerangschikt zijn en waarmede zij tot op zekere hoogte kunnen werken, evenals de electricien dat met volts en ampères kan doen, zonder dat hij in de verste verte weet waarover hij spreekt, als hij die termen gebruikt. De neiging der verschillende scheikundige elementen om zich met elkaar te vereenigen is voor ieder weder verschillend. Dat wil zeggen, elk gegeven element van de geheele serie heeft eene bijzondere voorkeur voor één der anderen. Wanneer gij het onder gunstige omstandigheden in de nabijheid van allen brengt, zal het zich met het ééne element verbinden, waarvoor het die bijzondere voorkeur heeft. Is dat eene element afwezig, dan zal er onder de overblijvenden één zijn, waarmede het zich liever dan met alle anderen verbindt en zoo verder de geheele rij langs. Neem het meest geliefde weg en het daarop volgende meest geliefde en het element in kwestie zal eene derde keuze doen. Men heeft nog zeer kort geleden "eenzelvige" elementen ontdekt, die niets met anderen te maken willen hebben. Het gas "argon ' schijnt er een van te wezen. Dit gas gevoelt geen neiging om zich met wat ook te verbinden. Het gas fluoor daarentegen is zoo hartstochtelijk in zijne neigingen, om naar alle kanten verbindtenissen aan te gaan, dat het haast onmogelijk is, om het van de anderen gescheiden te houden, het te "isoleeren" zooals de vakterm luidt. Eerst in de laatste jaren slechts is dit aan het vernuft van eenige scheikundigen gelukt. Nu hebben alle metalen in verschillende mate eene neiging voor zuurstof. Zuurstof is bepaald het meest algemeen geliefde onder de elementen en ieder proces, waarbij zich't een of ander met zuurstof verbindt, wordt verbranding genoemd. Gewoonlijk denken wij echter niet aan metalen als aan lichamen, die zich op die wijze verbinden of "zeer langzaam verbranden". Wanneer ijzer roest, is dat inderdaad eene langzame verbranding, maar dat proces doet u niet aan eene verbranding denken. Aan den anderen kant zijn er metalen, die zeer gemakkelijk en merkbaar verbranden. Magnesium bijv: brandt zooals iedere fotograaf weet, met een bijzonder helder licht en 't verbindt zich zeer gaarne met zuurstof, zoodra wij het daartoe in de gelegenheid stellen. Inderdaad zullen vele metalen, die er niet zeer brandbaar uitzien, spoedig genoeg verbranden, wanneer wij ze de daarvoor geschikte gelegenheid geven; zoo zal lood plotseling in de lucht vlam vatten, wanneer men het tot een genoegzaam fijn poeder heeft herleid. Geen mechanische middelen kunnen het echter in dien toestand brengen. Ge moet het door zekere chemische bewerkingen, die ik hier niet verder behoef te omschrijven, tot een zeer fijn poeder vormen, en dan zal het rood gloeiend worden en zich dadelijk met de zuurstof in de lucht verbinden, zoodra men het uit 't vat schudt, waarin 't was bereid. Maar de nieuwste en in zekeren zin de belangwekkendste ontdekking op 't gebied van brandbaarheid van metalen werd gedaan met betrekking tot aluminium. Dit metaal zal niet als magnesium vlam vatten, wanneer ge er met een brandende lucifer bij komt, maar als ge het de gunstige gelegenheid verschaft zal het met eene kracht branden, die bijkans wonderbaarlijk is. Waar dit metaal van houdt is niet de vrije zuurstof zooals wij die in de lucht aantreffen. Net als perverse menschelijke wezens is het er in sommige gevallen slechts op gesteld, om dat- gene te krijgen, waar 't naar verlangt, als 't dit een ander afhandig kan maken. Het is heelemaal niet gesteld op eene onschuldige echtverbindtenis met de vrije zuurstof in de lucht, maar nauwelijks hebt ge 't gebracht bij een ander metaal, dat zich reeds met een atoom zuurstof heeft verbonden, of het aluminium zal juist dat atoom begeeren en het met zulk een hartstocht en woede aan het andere metaal ontrukken, dat de warmte door die scheiding ontstaan, grooter is, dan elke bekende warmtegraad, grooter zelfs dan de warmte in een electrischen oven ontwikkeld. In minder dichterlijke termen zal ik thans beschrijven, hoe 't geval zich toedraagt. Ge moet om te beginnen uw aluminium tot een zeer fijn poeder bereiden, hoewel niet zoo fijn als 't lood bij de proef, die ik u reeds beschreef. Daarna moet ge dat poeder zeer zorgvuldig vermengen met een ander poeder, dat bestaat uit oxide van 't een of ander metaal, zeg mangaan, dat wanneer 't zich eenmaal met zuurstof heeft verbonden, er haast niet van te scheiden is. Nu moet ge het verbrandingsproces op eene bijzondere manier bewerkstelligen. Ge kunt het niet gedaan krijgen met een brandende lucifer, maar ge moet er een weinig van een ander mengsel bovenop strooien — aluminium poeder en bariumoxide, dat ge wèl met een lucifer kunt aansteken. Wanneer dit gebeurd is, brengt het de mangaanverbinding in beroering en de verbranding levert iets zeer bijzonder schoons en schitterends op. Zooals ik reeds zeide is de opgewekte warmte zoo buitengewoon, dat de nieuwe verbinding, oxide van aluminium, die niets anders dan klei is, in den vloeibaren toestand is overgegaan. Wanneer de smeltkroes, waarin de bewerking heeft plaats gehad, groot genoeg is, en de hoeveelheid van het gebruikte metaal groot genoeg dan kan de gesmolten klei uitgeschonken worden en tot daartoe geëigende doeleinden worden gebruikt—bijv. voor lasch-rails — maar daar behoef ik niet verder over uit te weiden. Uit een wetenschappelijk oogpunt bestaat de belangrijkheid in de bijzondere wijze waarop door affiniteit verschillende werkingen plaats hebben. Eenige Hoogere Vermogens van het Bewustzijn. Enkele geheimenissen der Natuur, die vijftig jaren geleden bespot en uitgemaakt werden als waardelooze voorwendsels tot bedrog en leugen, worden reeds erkend als werkelijkheden, die eene ernstige beschouwing waard zijn. Andere, welker belangrijkheid tot nu toe nog niet algemeen erkend zijn, zullen te gelegener tijd hunne aanspraken bevestigd zien. Mesmerisme bijv., dat in het midden der vorige eeuw belachelijk werd gemaakt, alsof het onzin en bijgeloovigheid ware, wordt nu allerwege erkend als een feit in de Natuur, hoewel weinigen het vooralsnog goed begrijpen, behalve degenen, die er jaren lang mede vertrouwd zijn. Hetzelfde is het geval bij wat men noemt "gedachte-overbrenging", het vermogen, dat enkelen, als zij speciaal in die richting ontwikkeld zijn, bezitten, om gewaar te worden wat een ander denkt, zonder dat dit op de gewone wijze gezegd wordt. Rechtzinnige mannen der wetenschap waren gewoon dit als onzin te beschouwen, totdat de Society for Psychical Research (' zulk een uitgebreid onderzoek op dit gebied instelde en zulke afdoende resultaten verwierf, dat nu iemand, die zegt niet aan gedachte-overbrenging te gelooven, eenvoudig zijn onkunde toont van een bewezen waarheid. Een groot aantal andere richtingen van onderzoek, die tot dusverre gevolgd zijn door aanverwante takken der wetenschap, zullen langzamerhand binnen den kring van erkend werk vallen. Hiervan kunnen wij ons overtuigd houden, daar er alreeds genoeg omtrent de Natuur geleerd is, om aan te toonen, dat zij rijk is aan raadsels, die nimmer in een laboratorium door middel van instrumenten kun- (1 Een lichaam, dat zich ten doel stelt het bovenzinnelijke te onderzoeken en inLondon gevestigd is. nen worden nagevorscht. Er zijn krachten, die veel te fijn zijn, dan dat zij galvanometers en electroscopen kunnen beïnvloeden en die desniettemin vatbaar zijn voor onderzoek, indien bijzonder begaafde personen hunne aangeboren vermogens op de juiste wijze aanwenden. Ik zal er dadelijk op terugkomen, om aan te toonen hoe Professor Thomson's ontdekking dat er lichamen, kleiner dan atomen zijn, reeds eerder met behulp van enkele dier vermogens gevonden was. Maar het zal beter zijn eerst te beschrijven welk soort vermogens (bij toeval en voor andere doeleinden aangewend) tot dat doel werden gebruikt. Alle mogelijke methoden om de geheimen der natuur na te vorschen kunnen in twee groote groepen verdeeld worden, nl. in stoffelijke en boven stoffelijke. Dat wil zeggen, dat wij gebruik kunnen maken van microscopen, telescopen en spectroscopen en alle mogelijke andere werktuigen, die door den natuurkundige vervaardigd kunnen worden öf wel van de afwijkende, ongewone, menschelijke vermogens. Natuurlijk zijn de gewone instrumenten, wanneer zij gebruikt kunnen worden, verreweg 't meest geschikt, maar zij zijn beperkt in hun vermogen Denk bijv: aan den microscoop. Met den allerbesten, die er gemaakt kan worden kunt ge de zeer kleine ziektebacterie zijn, waarover tegenwoordig zooveel te doen is. Eenige van die kiemcellen zijn niet grooter dan 0,005 m. M. in middellijn. Qe kunt ze door een goeden microscoop zien, maar één dier kiemcellen zou een olifant zijn, vergeleken met een der moleculen of atomen, die een waterdruppel vormen. Wiskunde en indirekte waarneming mogen ons in staat stellen de grootte van een molecule water te berekenen, maar we zullen het nooit met eenig natuurkundig werktuig kunnen zien. Zulke dingen kunnen echter worden waargenomen door den helderziende, die met bijzondere vermogens begiftigd is. Daar het menschelijke ras vooruitgaat, zal het aantal van zulke menschen vermeerderen, maar het is nu reeds groot genoeg om beoefenaren der „occulte" weterschap de zekerheid te geven van liet bestaan dier vermogens en tevens om hunne uitkomsten met elkaar te vergelijken. Het zij opgemerkt, dat het woord „occult" slechts voor een zekeren tijd iets bijzonder geheimzinnigs aanduidt. De weinige menschen, die in de dagen van het oude Egypte eenige kennis van electriciteit bezaten, zouden dèt occulte wetenschap hebben genoemd. Nog eenige geslachten verder en er zal niets occults gevonden worden in gedachte-overbrenging of helderziendheid, maar op 't oogenblik zijn de wetten, welke die vermogens beheerschen nog tot op zulk eene groote hoogte voor ons verborgen, dat de studie ervan thans nog op 't gebied der occulte wetenschap thuis hoort. Het woord "helderziendheid" of clairvoyance beteekent natuurlijk niets anders dan helder zien, d. w. z. zien met de oogen des geestes, op eene bijzondere wijze, die niets uit te staan heeft met het gewone zien, doch desniettemin eene betrouwbare waarneming van werkelijke dingen is. Het denkbeeld was zoo vreemd aan de onderzoekers, die er 't eerst mede in aanraking kwamen, dat men 't hen wel mag vergeven, dat zij het voor iets bovennatuurlijks aanzagen. De menschen van den tegenwoordigen tijd, die nog steeds beïnvloed worden door de denkbeelden, die vóór vijftig jaren de wetenschappelijke wereld beheerschten, gelooven eenvoudig niet aan het bovennatuurlijke; daarom stellen zij alles wat zij bij toeval over clairvoyance hooren als bedrog en onzin ter zijde. Maar zij kunnen even goed de Transvaal Oorlog als bedrog en onzin ter zijde stellen, enkel en alleen, omdat zij er niet zelf aan hebben deelgenomen. Het ligt zekerlijk niet in mijne bedoeling hunne aangenomen denkwijze zoodanig te veranderen, dat zij in iets "bovennatuurlijks" gaan gelooven. Hiervan kan geen sprake zijn, daar alles wat is, tot de Natuur behoort. Maar de waarheid in deze is, dat eene groote menigte dingen, waarvan niemand tot dusverre het bestaan vermoedt, binnen het gebied van waarneming beginnen te komen en dat, naarmate wij met het eene na het andere kennis maken, elk nieuw feit ons op 't eerste gezicht zoo vreemd voorkomt, dat wij denken, dat het alles niets dan bedrog, onzin en zinsbegoocheling moet zijn. Helderziendheid is een vermogen, dat zoo oud als de wereld is. Er zijn in de oude geschiedenis hiervan volkomen betrouwbare goed geconstateerde voorbeelden van bekend, maar geen enkel soortgelijk bewijs zal er menschen toe brengen iets te gelooven, dat zij niet verkiezen te gelooven; vandaar dat ik over zal gaan tot onderzoekingen van jongeren datum. Een der geduldigste en nauwgezetste onderzoekers, die over dit onderwerp hebben geschreven is Dr. Gregory, de schrijver van een boek, getiteld Animal Magne- tisme ('), dat in het midden der vorige eeuw werd uitgegeven. Hij was zoo gelukkig, met verscheidene menschen in aanraking te komen, die, met de noodige vermogens begiftigd, genegen waren door hem als proefpersonen te worden gebruikt. In zijn tijd scheen men het er algemeen voor te houden, dat helderziendheid een vermogen was, dat uitsluitend beoefend kon worden, wanneer men in een gemesmeriseerden toestand verkeerde. Daarom werden alle sujeten van Dr. Qregory eerst gemesmeriseerd en daarna gebruikt om dingen waar te nemen, die zij met hunne stoffelijke oogen niet konden zien. Zoo nam hij bijv: een zak vol noten, elk klaargemaakt voor kinderpartijtjes, met een motto er binnen in. Ieder der aanwezigen moest op goed geluk eene noot uit den zak nemen en aan den "sensitieve" of helderziende geven en hij (of zij) las dan het motto of vertelde althans nauwkeurig wat er geschreven stond. Daarop werd in bijzijn van allen de noot geopend en hetgeen de helderziende gelezen had aan de waarheid getoetst. Deze bewijzen waren zeer eenvoudig en bevredigend, omdat zij de mogelijkheid uitsloten van gedachte-overbrenging. Niemand der aanwezigen toch wist wat er in de noten geschreven stond. In 't midden der vorige eeuw verbonden verscheidene Fransche onderzoekers hunne navorschingen met pogingen om de toekomst te voorspellen met behulp der helderziendheid. Omdat een bijzonder aangelegd persoon in staat is te zien, wat op een afstand plaats heeft, volgt hier nog niet uit, dat hij ook in staat is, om te zien wat na verloop van tijd mogelijk gebeuren zal. Niettemin is er in de Fransche literatuur over mesmerisme zeer veel belangwekkends te lezen op 't gebied van werkelijke helderziendheid. En hoewel wij vooralsnog niet veel begrijpen van de wetten, die de uitoefening van dit vermogen beheerschen, weet ieder, die geduld heeft om — zij 't slechts in geringe mate — de occulte wetenschap te bestudeeren, dat zulk een vermogen bestaat. Zonder mij thans op 't terrein van persoonlijke ondervindingen te begeven, kan ik niet nalaten er op te wijzen, hoe het door middel van helderziendheid zal zijn, dat onze bevatting van het kleinst denkbare in de Natuur ten slotte verre de grenzen zal overschrijden, die haar thans nog door de onvolmaakte, stoffelijke werktuigen gesteld zijn. (1) In het Nederlandsch overgebracht door mevr. Elize van Cïlcar. Wij zullen nooit een atoom koolstof of zuurstof door middel van een microscoop kunnen zien, maar wij zullen in staat zijn, met behulp van helderziende vermogens, welke in die richting ontwikkeld zijn, hun bouw en samenstelling te onderzoeken, want afmetingen zijn geen beletsel voor de oogen des geestes. De kleinste dingen in de Natuur zijn even zichtbaar voor dat vermogen als de voorwerpen van gemiddelde grootte voor ons gewone gezicht; aan den anderen kant levert ook de grootte der dingen voor het helderziende gezicht geen bezwaar op. Astronomische afstanden zijn even goed binnen 't bereik er van als de afstanden, die we met de hand kunnen afmeten. HET VOORSPELLEN VAN DE TOEKOMST. Wanneer men om zoo te zeggen bij vergissing terecht komt op de paden van occult onderzoek en voor de eerste keer in zijne eigen ondervinding bemerkt, dat er dingen kunnen gebeuren, die men met zijne vorige denkwijze voor onmogelijk zou houden, dan schijnt het dikwijls, dat het eigen oordeel er geheel en al door in de war gebracht wordt. De grens tusschen het mogelijke en dat wat men altijd gewoon is geweest als onmogelijk te beschouwen, is verbroken. En men weet die niet meer opnieuw te trekken. Zoo gebeurt 't, dat ik dikwijls half-spottende, half-geloovige veronderstellingen hoor maken over wonderen, die misschien verricht zijn, of over verhalen van iets wonderbaarlijks, dat men zegt gebeurd te zijn, maar die door geen enkelen geoefenden occultist voor een oogenblik ernstig opgenomen zouden worden. Waarlijk, de gebieden der Natuur, waarin "bovennatuurlijke"' gebeurtenissen plaats grijpen, zijn evenzeer onder het bestuur van wetten, als die, welke in betrekking staan met scheikunde of electriciteit. Daar ik vooropstel, dat deze gebieden nu nog onvolkomen onderzocht zijn, kan het wezen, dat zij nog vele verrassingen in petto heeft voor zelfs de meest gevorderde beoefenaren. Maar dat kan van iedere wetenschap gezegd worden. De scheikunde zelf kan verrassingen voor ons in voorraad hebben, maar toch weten wij, als ons verteld wordt, dat de een of andere scheikundige eene nieuwe uitkomst heeft verkregen, door vorige ondervindingen of zulk eene uitkomst op een gebied ligt, dat nog niet volkomen onderzocht is, of dat het in schreeuwende tegenspraak is met bestaande kennis. Hetzelfde is het geval met verhalen van occulte verrichtingen. Ik zou, wat ik bedoel op een tiental verschillende wijzen kunnen toelichten, maar om mede te beginnen, zal ik een onderscheid maken tusschen theorieën, die redelijk en die welke ongerijmd zijn met betrekking tot eene zaak, die iedereen belang inboezemt en samenhangt met wat ik erover in een ander hoofdstuk schreef — het vraagstuk om de toekomst te voorspellen. Handwaarzeggerij en astrologie zijn slechts twee der methoden, die van tijd tot tijd in de wereldgeschiedenis tot dat doeleinde gebruikt zijn. De meeste mijner lezers zullen verwonderd zijn over de lengte van de lijst, zelfs indien ik hen slechts een onvolkomen blik gun op sommige der systemen, die in de Oudheid en in de Middeleeuwen gebruikt werden, om toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. Wij kunnen lezen over waarzeggerij uit lijnen, uit rook, door middel van een zeef, uit den Bijbel (Kabbala), van pijlenwichelarij, waterwaarzeggerij, waarzeggerij uit vuur, uit staafjes en uit nog vele andere dingen, om niet te spreken van onze meer moderne waarzeggerij uit de kaart en uit de hand. Dit waren alle manieren van de kunst der voorspelling, die de schreeuwers der negentiende eeuw uitmaakten voor enkel leugen en bedrog, zonder eenig acht te slaan op de feiten, die in vele gevallen even echt en bekrachtigd zijn, als die van geschiedenis of aardrijkskunde. Zij werden alle in de ban gedaan overeenkomstig de uitspraak van "den Dwaas' in eene anecdote, die ik in een later hoofdstuk zal vertellen, als gebeurtenissen, "die tegenstrijdig zijn met de bekende wetten der Natuur.' Het meer van verstand getuigende standpunt is, dat wanneer gebeurtenissen door goede getuigenissen als werkelijk gebeurd zijn erkend, en dat wanneer ze in strijd schijnen met de eene of andere wet. die wij denken te begrijpen, er de eene of andere verborgen factor in het samenstel der omstandigheden moet voorkomen, die hare beteekenis deed veranderen. Ik zal een voorbeeld aanhalen uit de getuigenis van den eersten Lord Lytton, die zooals ieder weet, die eenigszins op de hoogte is van de geschiedenis van het moderne occultisme, een zeer ernstig onderzoeker van de Geheimen der Natuur was. Het systeem van voorspellen waarvan Lord Lytton voornamelijk gebruik maakte, was de eerste van de hierboven opgegeven lijst nl. het voorspellen uit lijnen. Het zou te lang duren, om de practische regelen der kunst te beschrijven, die, zooals de naam aanduidt, in verband moet staan met de beweging der aarde; maar de "figuur", die getrokken wordt om een gegeven vraag, die den waarzegger wordt voorgelegd, op te lossen (het doet er voor 't oogenblik niet toe, welke regels hij hierbij in toepassing brengt) bestaat eenvoudig uit stippen of teekens, die onregelmatig op papier gegroepeerd zijn. Hij leest de beteekenis dier teekens volgens andere regels. In 1860 maakte Lord Lytton zulk eene figuur, om te zien, wat de toekomst zou zijn van Mr. Disraeli, zooals hij toen op dat tijdstip was, — en herinner u, dat het toen den tijd was, waarin het onder de Liberalen, die toen in 't Parlement de meerderheid waren, gewoonte was, Disraeli belachelijk te maken en te verachten — en lang voor hij ooit eerste minister was geweest. Lord Lytton was verbaasd over de belangrijkheid der figuur. Hij teekende het aan als geheel buiten verhouding met eenige redelijke verwachting. Zij voorspelde belangrijke voordeelen door het huwelijk, een vreedzamen haard, en het bereiken van eene boven alle verwachting hooge plaats in de maatschappij en ten slotte, terwijl hij eene buitengewoon hooge positie zou bekleeden, den dood temidden van de algemeene liefde en rouw. De persoon, voor wien het onderzoek werd ingesteld, zou eene reputatie nalaten, "die geheel en al buiten verhouding zou zijn tot de meening, die men nu (in 1860,) van zijn verstand had, zelfs door hen, die er thans zeer hoog over denken. Hoewel zijne vijanden tegen hem zouden samenspannen, zouden zij hem niet tot het uiterste vervolgen; zijn officiëele vrienden, die wel niet veel voor hem zouden doen, zouden toch tot zijn succes bijdragen". De bijzonderheden van deze voorspelling kunnen gevonden worden in het tweede deel van het boek over het leven van Lord Lytton, door diens zoon geschreven. Wat beteekenen zulke gevallen, die bijna in het oneindige konden vermeerderd worden? Ik zal er verderop nog eenige uit mijne eigen ondervinding mededeelen, maar eerst wensch ik eenige algemeene denkbeelden over zulke onderwerpen bij te brengen. Om zulk een prachtig geval van voorspellen als juist is aangehaald een "toevallige samenloop van omstandigheden" te noemen, is de gewone toevlucht voor domme nienschen. Maar het is hopeloos onbevredigend, om eene juiste voorspelling der toekomst toe te schrijven aan willekeurige teekens op papier, wat alles schijnt, dat er bij te pas komt. De ontbrekende factor in de heele geschiedenis is te vinden in de onveranderlijke om- standigheid, dat de voorspoedige voorspellers — welke methode zij ook mogen volgen — in meer of minderen graad "gevoelig zijn, menschen, die tot op zekere hoogte, hoewel onbewust, het vermogen van helderziendheid ontwikkeld hebben, het vermogen om waarnemingen te doen door middel van eene zekere gevoeligheid, die wij voor het gemak een zintuig kunnen noemen, dat nog niet ontwikkeld is. De uiterlijke regels van het gebruikte systeem zouden van zeer weinig nut zijn in handen van iemand, die in geen enkel opzicht psychisch was; terwijl soms in handen van iemand, die wèl zoo begiftigd is, iedere manier om te voorspellen succesvol blijkt. Het gebruik van de geliefde methode heeft het gevolg, dat de aandacht op één punt gevestigd wordt, dat de werkdadigheid van het zintuig waarover wij spreken opgewekt wordt, zoodat de tastbare feiten, die opgemerkt worden, als 't ware verrijkt worden met eene beteekenis. Dit verklaart de vuile, oude gewoonte der Romeinsche wichelaars, die gewoon waren de ingewanden van vogels of dieren te onderzoeken. Moderne wijsneuzen lachen bij het denkbeeld, dat zulke aanwijzingen van de toekomst gevonden konden worden in zulke wisselvallige en vieze samenstellingen. Zij kunnen niet inzien, hoe ontzettend dom het is, om te veronderstellen, dat de menschheid gedurende langen tijd voort zou gegaan zijn met voorspellingen te gelooven, die nooit uitkomen. Natuurlijk kwamen zij soms wel uit — de voorspellingen der oude orakels en waarzeggers — omdat, hoe vuil en onbeteekenend de methoden die voor het waarzeggen gebruikt werden, op zich zelf ook mochten zijn, de meerdere of mindere werkelijke helderziendheid der waarzeggers of voorspellers hen in aanraking bracht met het voorspellend vermogen, dat gegeven is aan menschen, wier bewustzijn dat gebied der Natuur kunnen bereiken, dat occultisten, "het astraal gebied" noemen. Ik heb werkelijk kundige helderzienden gekend, die volkomen begrepen, wat ik thans vertel en zelfs nog veel meer, die toch aan het een of andere geliefkoosde kunstje bleven hechten, dat op zich zelf zonder beteekenis was, als een middel om de werkzaamheid der astrale zinnen op te wekken. Het staren in een kristallen bol is een dier middelen. De gewone mensch zou er een maand lang in kunnen staren en niets zien, maar ik ken verscheidene personen (niet aan de wereld bekend, en geen beroepsmenschen), die nooit gedurende een L minuut in een kristal kijken, zonder het een of andere soort vizioen te zien. Een zeer werkelijk helderziende onder mijne kennissen had eene manier om ingespannen te staren naar een stukje van een theeblaadje op den bodem van een kopje, als een middel om het astrale zintuig te prikkelen. De vroegere Arabieren, die de vlucht der pijlen (pijlenwichelarij) nagingen en de moderne water-vinders, die een twijgje van een hazelstruik gebruiken en het in hunne handen schijnen te voelen omdraaien wanneer zij boven een verborgen bron komen, wekken op dezelfde wijze hunne helderziendheid op. De menschelijke ezel, die denkt, dat dit alles "larie" is, omdat hij geen verband kan zien tusschen een hazeltwijgje en een onderaardsche bron is dubbel dom. In de eerste plaats is er geen tegenspraak met welke werkelijk bekende wet dan ook in de theorie, dat er mogelijk zulk een verband kan zijn (hoewel ik niet zeg, dat het er is) maar in de tweede plaats is het feit, dat water-vinders er werkelijk in slagen verborgen bronnen op te sporen, genoegzaam bewezen. En het denkbeeld, dat dit gedaan kan worden door menschen, die met de noodige hoeveelheid helderziendheid zijn begiftigd, is evenmin onredelijk, als te veronderstellen, dat iemand met een voldoend goed gehoor een noot kan spelen, die hij op de piano heeft hooren aanslaan. Ik zal verderop die geschiedenis van de water-vinders behandelen maar op 't oogenblik wensch ik mij te bepalen bij het soort helderziendheid, dat te maken heeft met het voorspellen der toekomst. De lastige moeilijkheid, die wij onder de oogen hebben te zien bij t behandelen van deze zaak, komt voort uit de klaarblijkelijke noodzakelijkheid om - als wij aannemen, dat de toekomst kan worden voorspeld - tevens het afschuwelijke denkbeeld te moeten aannemen, dat wij onder de macht van het een of andere verschrikkelijke noodlot zijn, dat iederen tegenspoed, iedere smart die ons overkomt, onvermijdelijk maakt. Om te gelooven, dat de toekomst ooit kan worden voorspeld, schijnt gelijkluidend met te zeggen, dat alle toekomstige gebeurtenissen vooruit bepaald moeten zijn, door de eene of andere verschrikkelijke lotsbestemming; dat wanneer wij dwaze dingen doen, of zelfs misdaden bedrijven, die daden onvermijdelijk waren! Wij schijnen op die wijze in de ellendigste verschrikkingen van Mohammedaansch fatalisme te moeten vervallen. Zulke weerzinwekkende gevolgtrekkingen behoeven echter niet gemaakt te worden bij de meest volledige erkenning, zelfs van dat, wat voor mij en voor allen, die van de zaak eene studie hebben gemaakt, een beslist feit is, dat toekomstige gebeurtenissen zeer dikwijls voorspeld zijn, dat niet weinig keeren profetische droomen "uitkomen" en dat dikwijls het kristal, of zelfs het theekopje in bevoegde handen waarschuwen kan voor moeilijkheden, of soms vreugden belooft, die in den loop des tijds werkelijk in vervulling treden. ■ De klaarblijkelijke tegenstrijdigheid wordt op de volgende wijze opgehelderd. In dien toestand van het bewustzijn, dien wij in occulte spreekwijze "het zijn op het astraal gebied" of "lezen in het astrale licht" noemen, kan het onvermijdelijke resultaat van een samenstel van oorzaken, dat dan in werking is — dat is te zeggen het resultaat, dat deze oorzaken zouden hebben, als er niets gebeurde om ze te verstoren op eene wijze waargenomen worden, zooals dat hier beneden onmogelijk is. Eene eenvoudige gelijkenis kunnen wij ontleenen aan de positie van een man, die van boven op een ladder in een doolhof kijkt, waarin pleiziermakers heen en weer loopen en den weg trachten te vinden. Temidden der bochten en hindernissen kunnen zij op een bepaald oogenblik niet zeggen, of zij een pad volgen, dat hen in staat zal stellen om er uit te geraken, of dat dood loopt. Maar de man op de ladder kan het volkomen duidelijk zien. Hij kan, al naar 't geval zal zijn, den hinderpaal of het vrije pad zien, dat voor hun gezicht is verborgen, daarom kan hij voorspellen of zij voort kunnen gaan, of zeer spoedig moeten terugkeeren. Op dezelfde wijze — hoewel de ingewikkeldheid van het proces grooter is - kan de helderziende die den voortgang der gebeurtenissen tracht uit te vinden, zien wat gebeuren zal, als de dingen aan zichzelf worden overgelaten, uit de werking der oorzaken, die op een gegeven oogenblik bestaan. Maar hier staan wij niet tegenover een onveranderlijk stel feiten, zooals de hindernissen in het doolhof, maar hebben wij te doen met veranderlijke omstandigheden, die beïnvloed worden door de menschelijke wil. Meestal zal het gebeuren, dat men, door onwetendheid omtrent den invloed van de fijnere oorzaken, die de menschelijke zaken beïnvloeden, niets doet om den loop der gebeurtenissen te veranderen in zulke gevallen als ik thans veronderstel. Dan ziet men, dat het profetische gezicht, het vooruitzien van den helderziende, of de droom, zooals soms het geval is, bewaarheid wordt door de gebeurtenis en "uitkomt" zooals men dan zegt. Waar de betrokken persoon zelf genoegzaam doordrongen is van de werkelijke beteekenis van eene voorspelling, zoodat hij zich de waarschuwing, die ze bevat, ten nutte kan maken, zal hij zeer waarschijnlijk werkelijk iets' doen om een nieuwen factor in de gebeurtenissen in te voeren, zoodat het voorval niet plaats grijpt. Dat doet niets af aan de nauwkeurigheid der voorspelling. Het brengt slechts den betrokken persoon wat dat betreft in de positie van iemand, die is ontstegen aan de alledaagsche levensomstandigheden en in zeer kleine mate een kracht in de wereld is geworden en niet slechts een stroohalm, die op de golven der omstandigheden wordt voortgestuwd. Het leven van eene zeer merkwaardige helderziende, wijlen Mevrouw Anna Kingsford, wier hoogstbelangwekkende "memoires opgeschreven zijn door haar vriend en medewerker Mr. Edward Maitland zal ons voorbeelden van beide soorten vooruitzien opleveren. Hoofdzakelijk in droomen, maar eveneens op andere wijzen ontving Mevrouw Kingsford voortdurend gezichten van komende gebeurtenissen, waarin zij zelve betrokken was. Vele daarvan waren zeer alledaagsch, want het is niet de belangrijkheid eener gebeurtenis, die tot vooruitzien aanleiding geeft, maar eerder de toestand van den helderziende op dat oogenblik. In een van die gevallen, die ik eens zelf meemaakte, daar ik het genoegen had, haar te kennen, vertelde zij aan vrienden, die toen bij haar waren, dat zij zich zelf in een visioen in een rijtuig gezien had, dat omringd was door soldaten en klaarblijkelijk te midden van het een of ander gevecht of verwarring. Men kon daarin geen beteekenis zien; maar het gebeurde op den eerstvolgenden dag, dat zij, na even aangegaan te zijn in een club in Pall Mali (Londen) om voor een der leden een bericht achter te laten, dat zij snel in een rijtuig gezeten de hoek van Marlborough House omgaande, in vollen draf te midden van de Guards terecht kwam, die juist afmarcheerden van het tooneel der gebruikelijke eerbewijzen op de binnenplaats van 't St. James Paleis. Haar "charge" buiten haar wil bracht de colonne voor een oogenblik in verwarring. Bajonetten schitterden in de zon, het rijtuigpaard viel op zijn achterhand en het onbeteekenende tooneel van het visioen werd zoo bewaarheid. Er gebeurde niets ernstigs. De geheele geschiedenis was van geen belang, maar zij had toevallig de oorzaken voorvoeld, die er op 't astraal gebied toe leidden en er was niets gedaan, om de uitkomst te verhinderen. In een ander geval had zij in Parijs eene meid op een ernstig vergrijp betrapt. Zij was zeer boos en besloot het meisje te vervolgen. Met dit vaste plan in haar hoofd sliep zij dien nacht en droomde, dat zij zichzelf op de hoek van eene straat in Parijs zag en dat zij eene vrouw ontmoette, die haar vitriool in 't gezicht gooide. Zij werd wakker met eene stekende pijn van 't zuur, dat als 't ware hare wangen verbrandde. Zij luisterde naar de waarschuwing en vervolgde het meisje niet: het verontrustende visioen werd nimmer vervuld. Dit zijn slechts twee voorbeelden uit velen, die ik zou kunnen aanhalen uit de ondervindingen van de merkwaardige vrouw, die ik u noemde; en uit de ondervindingen van anderen, die niet zoo algemeen bekend zijn, zou ik andere gelijksoortige gevallen kunnen aanhalen. Vóór ik van het onderwerp afstap wil ik nog even iets zeggen over de betreurenswaardige manier, waarop sommige menschen gebruik trachten te maken van de mogelijkheid, dat de toekomst voorspeld kan worden. Er zijn menschen, die niet zouden aarzelen om, indien zij 't mogelijk vonden, occulte aanwijzingen te krijgen over welk paard bij de Derby Races zal winnen of welke fondsen zullen dalen of rijzen. Als iedere andere gebeurlijkheid, die afhangt van in werking zijnde oorzaken, zijn zulke gebeurtenissen in zekeren zin vooruit te zien, omdat er weinig personen bij hare verwezenlijking betrokken zijn, die wetenschap zouden bezitten, die hen in staat zou stellen nieuwe oorzaken in het weefsel van omstandigheden op te nemen. Er zijn echter twee moeilijkheden, die het verlagen van dit vermogen van vooruitzien in den weg staan, wanneer men het dienstbaar tracht te maken aan zulke doeleinden als ik aanduidde. In de eerste plaats kunnen eenige der personen wier vrije wil klaarblijkelijk in de zaak betrokken is, toevallig van de lijn van handeling afwijken, waarlangs zij door den drang der omstandigheden zouden geleid worden. Om dat punt volledig uit te werken zou ik mij te vee! moeten verdiepen in metaphysi'ca ; genoeg zij 't om te zeggen, dat zulke gebeurtenissen, zooals zij vooruit gezien worden van de hoogte van het astrale gezicht, onderhevig zijn aan stoornissen, zooals inderdaad ook alle anderen. Maar in de tweede plaats — en dit is eene overweging van veel grooter practisch belang — zou geen helderziende van hoogere orde toestemmen om betrokken te worden bij navorschingen van zulke vraagstukken. Dat zou eene verlaging van verheven vermogens in zich sluiten, waarvan iedere hooggestemde occultist zou terugschrikken, terwijl ieder, dien men als een laagstaander! occultist zou kunnen beschouwen, waarschijnlijk niet ver genoeg zou zijn, om beschermd te wezen tegen de eindelooze verscheidenheid van verwarrende en verkeerde gezichten, waarmede dat astrale gebied noodzakelijk doortrokken is. HET ONEINDIG KLEINE. Gedurende de laatste maanden werd aan het wetenschappelijk denken een nieuwen stoot gegeven door de onderzoekingen van Prof. J. J. Thomson in verband met zekere deeltjes van onbegrijpelijke kleinheid, die hij beschrijft als "lichamen kleiner dan atomen." Nu is een atoom in de wetenschappelijke beteekenis genomen, steeds gedacht als het kleinste stofdeeltje, dat kan bestaan; daarom lijkt 't wel wat dwaas om te spreken over iets dat nóg kleiner kan zijn. Langzamerhand echter beginnen wij heel wat meer over de samenstelling der stof te weten, dan toen de wetenschappelijke benamingen voor 't eerst ingevoerd werden. Een atoom wordt niet langer beschouwd als het kleinst mogelijke stofdeeltje maar als het kleinste stofdeeltje dat als zoodanig (d. w. z. als stofdeeltje van een bepaalde soort) kan bestaan. Dus een atoom zuurstof of een atoom ijzer is het kleinste deeltje van zuurstof of van ijzer dat kan bestaan, maar men veronderstelt. dat elk zoo'n atoom inderdaad opgebouwd kan zijn uit een aantal veel kleinere atomen van iets "anders." Wij weten niet wat dat "anders" kan zijn, maar het oorspronkelijke atoom, het "oeratoom," zooals het wel genoemd wordt, zou in dat geval voor alle grondstoffen hetzelfde zijn. Het verschil tusschen een atoom zuurstof en een atoom ijzer zou dan afhangen van de samenstelling van het atoom en niet van de grondstof, waaruit 't is opgebouwd. Om hiervan eene duidelijke voorstelling te krijgen, kunnen wij ons het oeratoom als een steen voorstellen. Van dezelfde soort steenen kunt ge heel wat verschillende huizen bouwen. Om de vergelijking voort te zetten, kunnen wij zeggen, dat ieder soort huizen beschouwd zou kunnen worden als een scheikundig element. In de eerste stadia der wetenschap dacht men, dat een scheikundig element als zoOdanig bestond vanaf 't begin der schepping. Men veronderstelde, dat de elementen de bouwstoffen vormden, waarvan de wereld was gemaakt. Thans hebben de meest gevorderde denkers eene andere meening daaromtrent. Het "oeratoom" zou dan nu de stof zijn, waaruit de wereld ontstond, en het eerst werden daaruit de chemische elementen gevormd. Het is zeer interessant om te trachten u dat geheele proces in verbeelding voor te stellen en 't is niet zóó lastig, als men op 't eerste gezicht zou vermoeden. Het punt waarop ik echter thans den nadruk wil leggen is, dat 't niets bespottelijk is, om te spreken over lichamen, die kleiner zijn dan atomen, wanneer wij daarbij bedenken, dat wij met atomen de atomen van het eene of andere scheikundige element bedoelen. Het is voor een schrijver, die bekend is met de beschouwingen over 't atoom, die occulte onderzoekers er over hebben, al heel moeilijk om dan de orthodoxe theorie der natuurkundigen over t atoom afgescheiden te houden van die van den modernen occultist. Lang vóór de onderzoekingen van Prof. Thomson en nog langer geleden dan de kortelings gehouden redevoering van Prof. Rucker op de bijeenkomst van het Britsch-Genootschap te Glasgow, werden in theosofische tijdschriften artikelen geschreven, die heel helder het verband duidelijk maakten tusschen het atoom van physische stof en het oeratoom. Dit is een gezichtspunt dat de meest moderne natuurkundigen hoe langer hoe meer gaan deelen. Prof. Rucker is zoo ver gevorderd, dat hij de theosofische verklaring zeer nabij komt. Hij zegt nl. in 't kort, dat het oeratoom — d.w.z. 't oeratoom voor 't stoffelijk gebied — in niets verschilt van de ether in den atomischen staat. Samenstellingen van dat atoom, nog te eenvoudig om voorloopig als physische stof te worden beschouwd, maken eene varieteit van ether uit, waarmede de gewone geleerde nog niet bekend is; maar in betrekkelijk samengestelde structuur vormen de etherische atomen de atomen van de zelfstandigheden, die chemische elementen worden genoemd. Dat is wat min of meer door de tegenwoordige natuurwetenschap wordt aangenomen en zooals door Prof. Rucker te Glasgow werd voorgedragen; de professor zelf gaat verder en erkent, dat het laatste atoom, zooals hij 't beschouwt, ultraphysisch is. Slechts in zijne samenstellingen behoort het tot 't gebied van physieke stof. Dit is tot zoover ook het occulte gezichtspunt, maar tot nu toe is de professor nog niet zoo ver om te erkennen, dat dit oeratoom, (dat hij zich schijnt voor te stellen als zwevende in de ether) ook de ether zelf is. Waarschijnlijk zal ook dat denkbeeld zich spoedig opdringen aan de gewone wetenschap; maar waarschijnlijk zal die theorie nog ver achter blijven bij het occulte onderzoek, dat heeft uitgemaakt, dat het etherisch atoom zelf eene samenstelling is van nog onbegrijpelijk kleiner atomen van een geheel ander natuurgebied. Dit is 't standpunt, dat de occultist inneemt en men kan slechts de symmetrie der natuur erkennen door met dit feit rekening te houden. Daardoor wordt het raadsel van de oorsprong van stof tot een oneindigen afstand teruggebracht, wat echter de meer naastbijzijnde processsen van ontwikkeling niet minder belangwekkend maakt. Ik wensch u eenig denkbeeld te geven van de waarschijnlijke kleinheid van de atomen der chemische elementen. Groote wiskunstenaars als Lord Keivin hebben aan dit vraagstuk hunne aandacht gewijd en zij komen vrijwel tot gelijke gevolgtrekkingen. Lord Keivin verduidelijkt ergens dit denkbeeld door te zeggen, dat wanneer een druppel water vergroot werd, tot het de grootte der aarde kreeg — terwijl dan alle atomen waaruit 't bestond gelijkelijk vergroot werden — de atomen waarschijnlijk kleiner zouden zijn dan cricketballen, maar grooter dan hagel. Iets dus, dat daartusschen ligt! Die vergelijking komt onze verbeelding te hulp, maar we duizelen ervan als we aan de cijfers denken, die daarbij gebruikt worden. De gassen, die de lucht samenstellen, welke wij inademen, bestaan natuurlijk uit atomen. In een cM3. lucht gaan dertig trillioen gasatomen. Een trillioen is millioen billioen en een billioen is millioen millioen. Nu is een millioen reeds een getal dat bijna boven onze bevatting gaat. Als ge Maandagsochtends om 6 uur begont de seconden te tellen en daarmede dag en nacht zonder een oogenblik ophouden tot Zaterdagmiddag 6 uur doorgingt, zoudt ge nog niet tot een half millioen gekomen zijn. Als iemand u een millioen goudstukken aanbood, op voorwaarde dat ge ze eerst moest uittellen alvorens te eten, te drinken of te slapen, zou het niet de moeite waard zijn, dat aanbod aan te nemen. En toch — in die kleine hoeveelheid lucht, waarvan ge bij elke ademhaling honderden keeren meer binnenkrijgt, zijn millioen maal millioen millioenen atomen. Nu zullen we overgaan tot de dingen, die nog kleiner dan atomen zijn. Ze worden uitgestraald of uitgeworpen door het electrische toestel, dat de zoo besproken Röntgenstralen doet ontstaan. Inderdaad schijnt die geheimzinnige inwerking, die X-of Röntgenstralen worden genoemd, en die vrijelijk door ons vleesch heengaan en slechts gedeeltelijk door onze beenderen worden tegengehouden, volgens Prof. J.J.Thomsom uit die buitengewoon kleine atomen te bestaan. Ik zal hier niet eene uitlegging trachten te geven van de wiskundige beredeneering, die aantoont, dat ze kleiner zijn dan de atomen waaruit bijv: de lucht is samengesteld, maar die redeneering is zeer steekhoudend. Ze berust echter op eene zeer ingewikkelde berekening over de mate van electrische energie, welke die atomen bevatten en niet alleen over de feiten die ik thans behandel. Eén ding is echter duidelijk, nl. dat zij veel kleiner zijn dan de luchtdeeltjes, omdat ze vrijelijk stroomen door de glazen buizen heen, waarin ze ontwikkeld worden en die voor de lucht volmaakt ondoordringbaar zijn. Als een glazen vat geen scheurtjes heeft en goed afgesloten is, nadat de lucht er uit is gepompt, zal het steeds in dienzelfden toestand blijven. Er zal geen lucht instroomen. Als glas poriën heeft (wat 't moet hebben, hoewel dat een denkbeeld is, dat moeilijk begrepen wordt) zijn die poriën te klein, om de luchtatomen door te laten, maar de atomen die de dragers zijn der electrische energie, gaan erdoor als water door een zeef. Stel u een netwerk voor met mazen van een duim middellijn. Zoo'n net zou cricketballen den doortocht beletten, maar niet hagel, dat er gemakkelijk doorheen zou gaan. Hetzelfde nu gebeurt met 't glas. Zijne poriën zijn te klein om luchtatomen door te laten, maar die van een hooger orde gaan er vrij doorheen en ontsnappen niet alleen zoodoende aan't vat, waarin zij zijn ontwikkeld, maar gaan door ieder ander vat, dat zij op hun weg ontmoeten. Dit kan bewezen worden door proef- nemingen, waardoor deze een zichtbaar effect te weeg brengen in een tweede vat, dat eveneens hermetisch gesloten is en ondoordringbaar voor luchtdeeltjes. Er is niet zooveel nieuws aan deze ontdekking van Prof. Thomson als de geleerde heeren, die naar hem luisterden in 't Royal Institution waarschijnlijk wel dachten. De geheimen der natuur zijn op verschillende andere wijzen nagegaan. De Wetenschap schrijdt als een leger op marsch, voorwaarts langs den grooten weg. Voorop en langs beide zijden duiken ongeregelde troepen uit onbekende oorden op. Dikwijls verspillen deze vruchteloos hunne krachten, maar soms behalen zij onverwachte triomfen op den vijand op eene wijze, die voor het hoofdleger onmogelijk zou geweest zijn. Ongelukkigerwijze beschouwt echter het hoofdleger van de wetenschap de hulptroepen niet als vrienden of bondgenooten, maar is zij zeer afgunstig op hen gestemd en in 't minst niet geneigd om hulp van hen aan te nemen. Met andere woorden zijn de orthodoxe mannen der wetenschap geneigd, om kennis te negeeren, die op eene andere wijze dan hun eigen verkregen wordt. Zoodoende hebben zij hunne oogen gesloten voor veel, dat in de laatste jaren ontdekt is door niet-orthodoxe methode van onderzoek. Het is een feit, dat de juiste kennis omtrent het oneindig kleine slechts verkregen zal worden, wanneer de wetenschap gebruik wü maken van methoden, waarvoor het tot nu toe hooghartig den neus optrok. Nasporingen op 't gebied van de samenstelling van het atoom kunnen slechts een gissen, een raden blijven, tenzij sommige menschelijke vermogens, die tot dusverre slechts bestudeerd worden door hen, die beslist van het hoofdleger der wetenschappelijke onderzoekers zijn afgescheiden, ten slotte door allen aangenomen worden. HOE ODD IS DE WERELD? "Vrienden", zeide een eenvoudig predikant eens, "deze wereld is zeer oud, «es duizend jaar!" Natuurlijk dacht de goede man, dat de Heilige Schrift die verzekering steunde. De vorderingen der wetenschap hebben ons echter genoodzaakt, niet om de verklaringen der schrift oneerbiedig te behandelen, maar om ze op eene andere wijze uit te leggen. Alle ontwikkelde menschen van onzen tijd weten zeer goed, dat de planeet waarop wij leven zeer langzaam tot den tegenwoordigen trap van ontwikkeling werd gebracht in een tijdsverloop van vele millioenen jaren, en dat de zes duizend jaar, die onze voorouders daarvoor aannamen, eerder een deel van den tegenwoordigen tijd uitmaken, dan eene periode, die op welke wijze dan ook tot het grijze verleden kan gerekend worden. Wij allen weten, dat geologische gegevens niet alleen de verbazingwekkende oudheid der aarde bewijzen, maar het ook zeker maken, dat de mensch er reeds vele millioenen jaren op leefde (menschelijke schedels werden in aardlagen gevonden die zoo lang geleden moeten gevormd zijn). Toch hebben wij aan den anderen kant geen direkt schriftelijk bewijs van menschelijke werkzaamheid, dat verder teruggaat dan eenige duizenden jaren v. Chr. De Europeesche overleveringen zijn allen van zeer jongen datum. Die van Egypte gaan veel verder terug, maar toch berusten de data, die wij toekennen aan de oudste bouwwerken, beelden en inschriften tot op groote hoogte slechts op gissingen. Een fragment van een oud Egyptisch geschiedverhaal, waarvan het grootste deel verloren is geraakt, verschaft ons eene opsomming van koningen en dynastieën over een tijdvak dat gewoonlijk geschat wordt tusschen de 3500 en 5000 jaar v. Chr. te liggen. Maar iedereen erkent, dat overblijfselen, die klaarblijkelijk uit 't oudste deel van dit tijdperk afkomstig zijn, tot een soort behooren, die door lange eeuwen van beschaving moeten zijn voorafgegaan. Het is echter de richting van archaeologen om alles, wat niet bewezen kan worden, eenvoudig weg te cijferen; daardoor komt 't, dat onderzoekers van dit onderwerp voor 't meerendeel tot de gewoonte vervallen zijn, om aan te nemen, dat de beschaving op aarde Begon met het bekende begin der Egyptische beschaving en dat wanneer wij meer dan 5000 jaar v. Chr. teruggaan, wij aan 't menschdom moeten denken, ais verkeerende in een wilden staat. Men denkt gewoonlijk aan de menschen, die millioenen jaren geleden leefden en wier schedels en steenen werktuigen gevonden werden in geologische lagen, die minstens evenzoo oud moeten zijn, als aan menschen van zeer lage ontwikkeling, die in holen leefden en onbekend waren met 't gebruik van metalen. Niettemin brengt iedere nieuwe ontdekking of wettige gevolgtiekking ons er toe, om een grooter deel van voorbijgegane eeuwen in samenhangende verbinding te brengen met het historisch tijdperk. Professor Flinder Petrie, die heel wat geduldige nasporingen in Egypte gedaan heeft en die daarna eene serie lezingen in 't Koninklijk Instituut hield over de voorhistorische overblijfselen, die hij ontdekt had, neemt nog een paar duizend jaar meer aan, om het bestaan dier overblijfselen in rekening te kunnen brengen. Deze zelf — aardewerk, steenen gereedschappen en uitsnijwerk leveren geen enkelen sleutel op ter bepaling van den tijd, waarin zij gemaakt werden. Professor Petrie meent echter, dat de bekende snelheid waarmee het Nijlslib aandikt, ons dezen sleutel kan verschaffen. De vruchtbare grond bij den Nijl is door herhaalde overstroomingen gedurende vele eeuwen over den rotsigen bodem uitgespreid, en indien ge de dikte van deze aangespoelde laag nagaat, verkrijgt ge een tijdsgrens waarin iedere phase van 't leven in Egypte moet zijn begrepen. Zoo schijnt voor hem 7000 jaar v. Chr. de grens te zijn, waarbinnen de geheele geschiedenis van Egypte is samengevat. Ik stel mij voor de redenen aan te geven, waarom wij ons niet door die nauwe grenzen behoeven te laten beperken, als wij de vervlogen beschaving van Egypte nagaan en waarom 't wenschelijk is, het vraagstuk van uit een geheel ander standpunt te bezien dan Professor Petrie deed, nl. door onze onderzoekingen te gronden op de algemeene gevolgtrekkingen over de oudheid van 't beschaafde menschdom op aarde. Dit kunnen wij doen, zonder dat wij ons beperken tot een bepaald land waar zulk eene beschaving in een gegeven tijd kan zijn opgebloeid. Wanneer de wetenschappelijke wereld dit vraagstuk ernstig onder handen wil nemen, moet zij het vraagstuk van Atlantis terdege beschouwen, ik zeide reeds, dat wij geen schriftelijke overleveringen over die grijze oudheid bezitten, maar deze verklaring dient eenigszins gewijzigd te worden. Wij hebben tot op heden geen zoodanige overlevering, die algemeen als betrouwbaar wordt aangenomen. Toch heeft Plato ons een bericht nagelaten, wel is waar met klaarblijkelijk fabelachtige bijzonderheden opgesierd, maar dat spreekt over 't bestaan in een zeer veel vroeger tijdperk dan de oudste bekende dynastieën in Egypte, van een heel groot eiland of vastland, dat gelegen was in 't midden van den tegenwoordigen Atlantischen Oceaan. Deze mededeelingen ontving hij van Egyptische priesters. Tot zeer kort geleden werd dit geheele verhaal als een fabel beschouwd, maar de jongste nasporingen volgens de gewone methode van onderzoek zijn reeds goed op weg om het feit vast te stellen, dat zulk een vastland als Flato beschrijft inderdaad eens bestond. Natuurlijk is er in dat denkbeeld niets, dat in tegenspraak is met de gangbare wetenschappelijke beschouwingen. Geologen nemen zonder bedenking in 't algemeen't denkbeeld aan, dat land, dat tegenwoordig droog is, vroeger onder 't zeewater bedolven was en dat daarom vermoedelijk een groot deel van den tegenwoordigen bodem der Oceaan eens droog land was. Op eene bijeenkomst te Edingburg van het Britsch Genootschap sprak Professor Lapworth over de "Seculaire schommelingen van de aardkorst", die in tijdperken van ongekenden duur het geheele aanzien der aarde afwisselend veranderd hebben. De eenige reden, waarom het bestaan van Atlantis tot nu toe niet algemeen erkend wordt, is dat er geen genoegzame bewijzen voor zijn. Tot nu toe vinden slechts enkele bestudeerders van het onderwerp de bewijzen langs de erkende lijn van onderzoek, voldoende en goed. Enkele mannen der wetenschap, die betrokken zijn bij de diepzeepeilingen van de Challenger zijn geneigd om de vorming van de bedding van den Atlantischen Oceaan als afdoende te beschouwen om daarop de theorie van Atlantis te bouwen. Donelly een Amerikaansch schrijver, voert een massa getuigenis aan, om aan te toonen, dat de oude geloofsvormen, het kunstwerk en de voortbrengsels der natuur — planten en'dieren —van Mexico en 't Middellandsche-Zee-bekken een gemeenschappelijken oorsprong hadden, wat slechts mogelijk kon zijn, wanneer te eeniger tijd die deelen der wereld met elkaar verbonden waren door land, in plaats van zooals nu gescheiden te zijn door groote uitgestrektheden water. En sedert Donelly zijn boek schreef heeft zich een overweldigend getuigenis opgestapeld om het verhaal over Atlantis te bevestigen. Alvorens echter daartoe over te gaan, zal 't goed zijn uit te leggen hoe 't komt, dat bestudeerders der occulte Wetenschap zoozeer vooruit zijn bij navorschers langs de gewone kanalen van onderzoek naar het standpunt der wereldbeschavingten tijde dat Atlantis in volle opkomst en bloei was. Ik sprak reeds over 't vermogen van helderziendheid, dat enkelen der meest begiftigden in staat stelt den bouw te bestudeeren van atomen, die veel te klein zijn vooralle mogelijke microscopische onderzoekingen. Datzelfde vermogen kan ook gebruikt worden om de wereldgeschiedenis van lang vervlogen eeuwen na te gaan. Er zal zekerlijk ééns een tijd komen, dat deze verwonderlijke kracht, dit prachtige vermogen erkend zal worden als 't machtigste middel, dat de wetenschap bij haar onderzoek kan gebruiken. Tot nu toe is het slechts door weinig menschen die mij persoonlijk bekend zijn, tot eene groote mate van volkomenheid geoefend, maar binnen de Theosofische Vereeniging zijn er verscheidene, die voldoende begaafd en ontwikkeld zijn (want 't vermogen vereischt niet slechts eene natuurlijke gave, maar ook groote volharding en toewijding aan de zaak, om met goed gevolg ontwikkeld te kunnen worden) ten einde hen in staat te stellen hunne nasporingen met elkaar te vergelijken, toevallige vergissingen te vermijden en elkaar aan te vullen, wanneer het behandelde vraagstuk betrekking heeft op 't onderzoek naar 't een of ander lang vervlogen tijdperk. Op die wijze hebben de moderne bestudeerders der occulte wetenschap ten laatste zooveel gegevens over 't Atlantische tijdperk verzameld, dat wij er inderdaad veel meer van weten dan bijv: over 't z. g. historische tijdperk der Egyptische beschaving. Ook zijn we zoodoende bekend geraakt met de bepaalde data, waarop groote veranderingen in het voorkomen der aardoppervlakte plaats grepen. De gewone geologie maakt 't, zooals ik reeds gezegd heb, zéker, dat zulke veranderingen hebben plaats gehad, maar zij kan ons niet zeggen, wanneer deze voorvielen. Helderziend onderzoek zegt ons wèl wanneer de veranderingen tot stand kwamen en meer dan dat, zij verschaft ons zelfs de kaarten van 't land, zooals dit er vroeger uitzag. "De Geschiedenis van Atlantis" de uitkomsten van helderziend onderzoek naar dat zeer belangwekkende tijdperk van de wereldgeschiedenis is beschreven in een boek van dien naam. Het geheele verhaal is te uitgebreid en te belangwekkend, om hier te worden behandeld in dit artikel, dat over allerlei andere onderwerpen gaat. Ik wensch slechts nadrukkelijk uit te leggen, dat de kennis, die wij occulte bestudeerders over Atlantis bezitten, de vragen oplost die zich voordoen in verband met de oudste geschiedenis van Egypte en die op andere wijze niet te verklaren zouden zijn. Daar wij weten, hoe de geografische veranderingen plaats hebben gevonden, kunnen wij de limite van 9000 jaar (ais wij van den tegenwoordigen tijd af rekenen) die Professor Petrie toekent aan de»geheele Egyptische geschiedenis, gemakkelijk verzoenen met 't feit, waarvan wij langs eene andere methode van onderzoek even zeker zijn, nl. dat de grootste beschaving van Egypte vele tien duizenden jaren voor 't begin van die toegekende 9000 jaar haar hoogsten bloei bereikte, "t Tijdperk, dat Prof. Petrie aangeeft, vertegenwoordigt in werkelijkheid niet Egypte's opkomst en ontwikkeling maar slechts zijn geleidelijk verval. Er was een tijd — nadere bijzonderheden zal ik later geven — dat zich een land ononderbroken, dwars over de streek, die nu de Atlantische Oceaan heet, uitstrekte, van af 't land, dat wij nu Mexico noemen — (de uiterste Westelijke grens) tot de Noordelijke kust van het tegenwoordige Afrika (het Zuidelijk deel van Afrika bestond toen nog niet) en dwars over 't huidige Egypte (er was toen nog geen Roode Zee) tot 't tegenwoordige Azië. Inderdaad slingerde het land zich in dien tijd waarover ik spreek, als een gordel om de geheele wereld. Er bestond geen Noordof Zuid-Amerika, geen Europa, geen Zuid-Afrika. Eerst veel later werd door voortdurend elkaar opvolgende veranderingen, die ik thans niet verder zal beschrijven, een toestand bereikt, die den tegenwoordigen stand van zaken benaderde. Toch bestond nog steeds in 't midden van den Atlantischen Oceaan een eiland — het overblijfsel van het oorspronkelijke, groote vastland Atlantis — en dit eiland was ongeveer even groot als 't tegenwoordige Europa zonder Rusland. In dien tijd werd de Roode Zee gevormd (een resultaat van veranderingen, die 80.000 jaar geleden plaats grepen) en zooals 't land er toen uitzag bleef 't zonder verdere groote veranderingen tot een 11.500 jaar geleden. Dit was 't tijdperk toen Egypte's groote beschaving werkelijk in opkomst was. Hoe komt het, dat sporen hiervan niet betei konden worden nagegaan? Omdat juist een 11.500 jaar geleden de laatste der groote aardrampen plaats greep, die van tijd tol tijd het aanzicht van 't aardoppervlak veranderden. Het groote eiland, dat 't overblijfsel van Atlantis uitmaakte, verdween schrikwekkend plotseling en de zee, die toen stroomde over wat thans de Saharawoestijn is, bedolf geheel en al het oude Egypte. De groote pyramide, die reeds bestond (hier vergist de moderne archaeologie zich geheel en al met betrekking tot haren ouderdom) stond een tijd lang onder water. Het lagere gedeelte van Egypte was als landstreek weggevaagd en diende een groot aantal jaren tot bodem der zee. Alle sporen van de oude beschaving verdwenen, uitgezonderd eenige oude tempels, die evenals de groote pyramide werkelijk pré-déluviaansch zijn. Toen de eerstvolgende groote verandering plaats greep, verhief zich de geheele Noordkust van Afrika, zoodat de wateren van de Sahara-Zee verdwenen, waardoor die streek op kon drogen en een woestijn werd. Toen deed de Nijl weder dienst als afwateringskanaal en begon een nieuw Egypte te vormen door de afzetting van nieuw slib. Het is door middel van deze nieuwe afzetting, deze hernieuwde functie der rivier, dat de moderne archaeoloog het geheele verleden wil verklaren. Ik heb thans uitgelegd wat werkelijk gebeurde, zooals occulte onderzoekers met meer recht, door middel van betrouwbaarder methoden dan de gissingen der archaeologie, verzekeren. Laat mij nu ten slotte aantoonen, hoe zich sommige getuigenissen van 't gewone soort in den laatsten tijd hebben opgehoopt, om het occulte onderzoek te rechtvaardigen met betrekking tot het jongste tijdperk der Atlantische geschiedenis en de algeheele verdwijning van het laatst overgebleven eiland. Mexico is, zooals ik zeide, sedert onheugelijke tijden bewoond land geweest. Eer: Fransch archaeoloog Dr. Le Plongeon heeft daar vele jaren gewerkt. Over zijne ontdekkingen aldaar heeft hij boeken geschreven; hij is ook de eerste persoon geweest, die de Mexikaansche hiëroglyphen ontcijferde (deze verschillen van de Egyptische). In 1893 vertelde Mr. E. J. Howell in den loop van eene lezing voor de "Society of Arts" den inhoud van brieven, die hij van Dr. Le Plongeon had ontvangen over zijn toen pas verschenen werk. Hij was er in geslaagd zeker manuscript te vertalen, dat onder archaeologen bekend is als het Troano Manuscript. Men had het van te voren nooit kunnen ontcijferen, maar Le Plongeon ontdekte, dat het een onopgesmukt verhaal bevatte van de overstrooming van Atlantis. Het is een Mexicaansch manuscript van ontzagwekkende oudheid en 't zegt, dat de catastrophe plaats greep "8060 jaar vóór 't schrijven van dit boek". "Tien landen," zegt het, "werden door de ramp verzwolgen en daarmede 64.000.000 inwoners". De opgegeven datum zal zooals men ziet, vrijwel overeenkomen met die, welke door helderziend onderzoek verkregen zijn. Het pleit niet voor den gewonen, niet-occulten onderzoeker naar de oude geschiedenis en beschaving van ons ras, dat Le Plongeon's groote ontdekking tot dusverre zoo weinig de aandacht heeft getrokken. De werkelijke, groote, vroegere beschaving van Egypte ontstond door verhuizingen van ondernemende kolonisten van het groote Atlantische vasteland, lang voordat dit inkromp tot de afmetingen van een eiland, dat tot 11500 jaar geleden bleef bestaan. Alles, in elk deel van de oude wereld had inderdaad een Atlantischen oorsprong, juist zooals over enkele duizenden jaren alles wat dan in de wereld bestaat in den vorm van beschaving, noodwendig erkend zal worden als van Europeeschen oorsprong te zijn. Niemand kan de oude wereld of het begin van de beschaving waarin wij thans leven begrijpen, voordat hij zich eene voorstelling kan maken van den toestand der menschheid in het Atlantische tijdperk. Atlantis is de sleutel tot alle kennis omtrent het verleden en omtrent de geleidelijke ontwikkeling van ons ras. In het volgende hoofdstuk stel ik mij voor, op dit onderwerp door te gaan en aan te toonen, hoe eene rijke en afwisselende beschaving over groote deelen der aarde verspreid was en dat niet slechts eenige duizenden, maar zelfs een millioen jaar geleden. De Geschiedenis van Atlantis. Van alle onderzoekingen, die door de beoefenaren der occulte wetenschap zijn ingesteld met het doel, ons in staat te stellen, de wereld waarin wij leven beter te begrijpen, zijn er weinige belangrijker dan die, welke ons een bijna volkomen en afgewerkt beeld hebben geleverd van de beschaving, die in lang vervlogen eeuwen op aarde heerschte, voor dat nog door de langzame geologische veranderingen de vastelanden den huidigen vorm hadden aangenomen. Afgescheiden van de belangstelling, die de mensch voor de geschiedenis heeft, welke op deze wijze onthuld is geworden, biedt zij hun (die zich door de bekrompenheid der middeleeuwsche godsdienstige begrippen geen denkbeeld konden vormen van de wijze der Goddelijke werkzaamheid) tevens een volkomen nieuwen kijk op de geheele scheppingstheorie. Tegenwoordig is iedereen vertrouwd geraakt met het denkbeeld van evolutie, als de wijze, waarop hoogere vormen van plantaardig en dierlijk leven langzamerhand ontstonden uit die van nog vroegere tijden. Maar terwijl wij weten, dat de biologische wetenschap millioenen jaren noodig heeft, om de evolutie van de eene diersoort uit de andere te verklaren, hebben de meesten er zich gemakkelijk mede tevreden gesteld, om te denken, dat de overgang van den oorspronkelijken wilde uit het "steenen tijdperk" — zooals het vagelijk genoemd wordt — tot de geestelijke volmaaktheid, die wij in hei oude Griekenland ten toon gespreid zien, zich afspeelt in de een of twee duizend jaar, die geschiedkundige wetenschap heeft vastgesteld voor het tijdperk van ontwikkeling, dat voorafgaat aan de geschiedenis van het oude Griekenland. Millioenen jaren worden toegewezen aan het natuurlijk verloop, dat vereischt wordt om bijv. het lichaam van een schaap te doen ontstaan uit het lichaam van È een voorafgaand dier, welk dat dan ook in de bepaalde volgorde van ontwikkeling geweest moge zijn. Maar zelfs verklaarde evolutionisten veronderstellen dat het menschelijk verstand zoo maar iets is, dat als een paddestoel in een betrekkelijk korten tijd kan verrijzen. Deze grove vergissing is veroorzaakt door de gewoonte, die men heeft om slechts op de buitenzijde der dingen te letten, enkel en alleen op de stoffelijke wereld om ons heen, zonder te vermoeden, dat dit slechts één aanzicht der natuur is. Alleen de occultist doorgrondt tot dusverre, dat de ongeziene aanzichten der Natuur zelf het resultaat van eene geleidelijke ontwikkeling zijn, en dat veranderingen in de gesteldheid van de menschelijke ziel evenzeer het gevolg van zich ontwikkelenden groei zijn, als de veranderingen in de gesteldheid van zijn lichamelijk organisme. Verderop stel ik mij vóór eenige der voorwaarden te bespreken, die een dergelijken groei beheerschen; het is eene der meest belangwekkende mysteriën, die ten deele geopenbaard en ten deele verborgen worden door de uiterlijke omstandigheden van ons aardsch bestaan. Maar in alle studie der Natuur is t het beste, om een zoo volledig mogelijk overzicht te omvatten van de feiten waarmee wij te maken hebben, terwijl we de groote gevolgtrekkingen, die hieruit af te leiden zijn en die ons eene begrijpelijke opvatting van het leven zullen geven, tot later uitstellen. ik heb reeds aangetoond, dat oude overleveringen gewag maken van bewoond land, dat ergens bestond, waar nu de Occaan met zijne groote watermassa's het verleden als met een ondoordringbaren sluier bedekt; dat diepzeepeilingen deze overleveringen schijnen te bevestigen; dat de aangenomen grondbeginselen der geologie ermede in overeenstemming zijn; en dat oudheidkundige ontdekkingen in Mexico ze tot eene bepaalde zekerheid verheven hebben. Laat mij er zelf nog een klein stuk getuigenis aan toevoegen uit de ondervindingen van een vriend, die heel wat in Mexico gereisd heeft. Op verschillende plaatsen in dat land, in wouden en oorspronkelijke wildernissen, zijn sporen gevonden van een ouden weg een stevig gemaakten steenen heirweg — die van de eene of andere plaats in het binnenland naar de kust op het uiteinde van het schiereiland Yucatan bleek te loopen. Dichtbij de kust liggen verscheidene eilanden, waarop eveneens sporen van dien ouden weg zijn gevonden, evéflals in de ondiepe, heldere wateren tusschen de kust en het vastland. Die weg is een even overtuigend bewijs als wanneer het in de geschiedkundige annalen zou zijn opgeteekend, dat er in vervlogen tijden eene bevolkte en beschaafde landstreek lag in de richting, waarheen de weg leidt. Die streek is thans Onder water, maar eens was er een tijd, dat zij voor de geheele wereld was, wat Europa thans is, nl. het brandpunt van de grootste beschaving van het tijdperk. Helderziend onderzoek heeft ons niet alleen in staat gesteld de algemeene kenmerken van dien tijd te leeren kennen, maar ook nog vele bijzonderheden op maatschappelijk, industriëel en wetenschappelijk gebied. Want men begrijpe goed, dat het vermogen van helderziend onderzoek in 't algemeen onbegrensd is en slechts beperkt wordt door het vermogen van den betrokken helderzienden onderzoeker, om die kracht te gebruiken. Het geheugen der Natuur, om het zóó te noemen, is onfeilbaar. Ik zal mij thans niet ophouden met dieper in te gaan in de metaphysika van het vraagstuk, maar er bestaat inderdaad zoo iets als een heelalsch geheugen — volmaakt onafhankelijk van dat kleine brokje geheugen, dat het eigendom is van elk vertegenwoordiger van het menschelijke ras — en de hoogste soort helderziendheid stelt den persoon, die haar bezit in staat zich in verbinding te stellen met het heelalsch geheugen, dat even helder ên zeker is met betrekking tot gebeurtenissen, die een millioen jaren geleden voorvielen, als tot die van gisteren. Over dat onderwerp alleen zou ik nog heel wat kunnen uitwijden, maar onze wijze van gedachtenwisseling is zoodanig, dat 't noodig is, om onze aandacht op één punt tegelijk te vestigen. Daarom breek ik hierbij af en zal eene betere gelegenheid te baat nemen, om de theorie van de hoogere helderziendheid — van het geheugen der Natuur — vollediger uit te leggen, om thans iets mede te deelen omtrent hetgeen van het Atlantis van een millioen jaren geleden, bekend is geworden. Het aanzicht der aardoppervlakte te dien tijde was zóó, dat zich een onafgebroken vastland uitstrekte van waar thans Mexico is, tot Schotland. Zuidwaarts omvatte het 't grootste deel van het tegenwoordige Brazilië en strekte zich uit tot het huidige Afrika, dat toen behalve 't Noordelijkste deel, zee was. É Van dit Noordelijke deel strekte zich een landtong, waarvan de tegenwoordige Canarische Eilanden de bergtoppen waren, naar 't groote Atlantische vastland uit. Een smalle zeestraat tusschen het uiteinde van dien landtong en de kust van Atlantis was dus 't eenige water, dat men over moest steken voor eene reis van China naar Peru. De grootste hoofdstad van dit uitgestrekte vastland, dat natuurlijk vele volkeren en vele groote steden omvatte, was daar gelegen, waar thans het midden van den Oceaan is, tusschen de Kaap Verdische eilanden en West-Indië. De staat van zaken evenwel, waarover ik thans spreek, is niet die, waar Plato's overlevering gewag van maakt. Reusachtige veranderingen wijzigden het tooneel, alvorens het uitgestrekte vastland teruggebracht was tot de grootte van het eiland Atlantis, dat ongeveer 11500 jaar geleden bestond. Over die veranderingen zal ik zoo dadelijk spreken, maar laat ons eerst terugkomen op de werkelijk luisterrijke dagen der oude Atlantische beschaving. Laat ik beginnen met het tijdperk van een millioen jaren geleden, niet omdat toen de bedoelde beschaving begon, maar omdat zij toen op t hoogst was. Zij was 't product van een langen weg van menschelijke ontwikkeling, waarvan de studie ons naar een bijna onmetelijk grooter oudheid terugvoert; maar het voornaamste begrip omtrent het verleden, dat van belang is om ons goed voor te stellen, is dat de menschheid in vervlogen tijden, waarvan de moderne geschiedenis in't geheel geen denkbeeld heeft, in vele opzichten volkomen op denzelfden trap van ontwikkeling stond, als wij heden ten dage. In andere opzichten was zij weder zeer veel hierbij ten achter, maar dit betrof meer de moreele dan de verstandelijke ontwikkeling, zooals ons aanstonds duidelijk zal worden. Want werkelijk, in het bijzondere tijdperk waarop ik de aandacht vestig, was het volk onschuldig genoeg. Het stond onder de zegenrijke leiding van wijze en verheven koningen; en hoewel het denkbeeld van politieke vrijheid, zooals wij dat opvatten, hen nauwelijks bekend was, waren zij zachtzinnig, werkzaam en vreedzaam, zoodat er onder hen geen bepaalde armoede of gemakkelijk opgewekte ontevredenheid heerschte. Openbare instellingen waren bestemd voor het welzijn van allen en het leven was over 't algemeen veel gemakkelijker dan bij ons. Kunsten en wetenschappen waren tot op eene groote hoogte ontwikkeld. Dichtkunst, schilderkunst, bouwkunst en beeldhouwkunst werden alle even vrijelijk beoefend als onder ons en het ingenieursbedrijf werd op een schaal uitgevoerd, die de bouwers der Forth Bridge of van den Nijldam zouden doen duizelen. Maar het bewoog zich langs geheel andere banen als onze bouwkunde. Uitvindingen hadden niet denzelfden ontwikkelingsweg gevolgd als in onzen tijd, en de krachten, toen in de werktuigkunde gebruikt, waren geheel verschillend van die, welke wij thans aanwenden. Ik zal niet zeggen, dat de Atlantiërs eenig stoomwerktuig bezaten, maar aan den anderen kant hadden zij macht over eene natuurkracht, die wij op 't oogenblik niet kennen; een soort afstootende kracht, met behulp waarvan de Atlantiërs in staat waren de lucht te bevaren op eene wijze, die wij hen nog niet na kunnen doen. Hunne luchtschepen ontwikkelden eene kracht, die hen tegelijkertijd boven de oppervlakte der aarde hield en die tevens gebruikt kon worden om zich in de gewenschte richting voort te bewegen. Ook hunne scheikunde heeft zich op eene wijze ontwikkeld, die wij, hunne verre afstammelingen nog niet hebben vermogen na te volgen; en zij kenden het geheim van transmutatie of omzetting, waardoor de vervaardiging van goud — dat zij evenzeer als wij dat doen, op prijs stelden om zijne waarde als versiermiddel — een bepaalden tak van industrie vormde. Tegenwoordig zijn de vooruitstrevende scheikundigen heen over het domme standpunt van ontkenning, dat den geest der laatste eeuw kenmerkte en iedere groote scheikundige zou nu toestemmen, dat er niets ongerijmds is in het denkbeeld van transmutatie, hoewel wij de oplossing van het vraagstuk nog niet in handen hebben. De moderne opvatting omtrent de samenstelling der stof wijst op transmutatie als eene toekomstige mogelijkheid. Onder de kunsten der Atlantiërs, die "schitterden door afwezigheid," komt in de eerste plaats de boekdrukkunst. Als die eenvoudige uitvinding eerder in de wereldgeschiedenis was ontdekt geworden, dan zou het de latere vooruitgang zeer verschillend gemaakt hebben. Opschriften, zelfs in steen uitgehouwen zijn voorbijgaand, vergeleken met die op bedrukt papier, omdat men voor ieder voorbeeld duizenden afschriften heeft. Engeland zou bijv: met al zijne musea en gebouwen in de golven kunnen verzinken en hee! Europa kon dit voorbeeld volgen, maar de verslagen van hun bestaan zouden nimmer kunnen vergaan, daar zij in iedere bibliotheek ter wereld te vinden zijn. In de tijden van Atlantis waren alle bewijzen der beschaving opgehoopt in het eigen grondgebied en dat was begrensd. Voorzeker, Azië was ook bewoond, maar niet door een volk, dat in beschaving met de Atlantiërs kon worden vergeleken. Hun tijdperk van bloei kwam eerst later, zoodat toen het toppunt van Atlantische beschaving voorbij was en ten slotte het land zelf verging, de sporen ervan slechts gevonden werden in de kolonies, die op lange na niet de oorspronkelijke toestanden konden weergeven, om verschillende redenen, die wij ons zeer goed kunnen voorstellen. Ook moeten wij onder de kennis, "die schitterde door afwezigheid" alles rangschikken, wat ons de macht geeft om met de geheele wereld in snelle verbinding te staan. Er waren in dien tijd geen electrische telegrafen en van uit een Atlantisch gezichtspunt was er geen wereld buiten hun eigen vastland, dat de moeite waard was, om er over te praten. Er was anders genoeg ander land op de wereld. Australië bijv: was ongeveer drie of vier keer grooter dan nu en was een oneindig veel ouder land dan Atlantis; want als wij een millioen jaren teruggaan had 's werelds aardoppervlakte een geheel ander aanzicht dan in het Atlantische tijdperk. Maar nergens, behalve op het vasteland van Atlantis was eenige beschaving. Ik heb uiteengezet, dat, waar de Atlantiërs eenige wetenschappelijke toepassingen misten van onzen tegenwoordigen tijd, zij anderzijds andere kennis bezaten, die wij nog moeten veroveren, Hieronder behoorden eenige krachten, die tof nu toe zeer vagelijk aangeduid worden door de onvolkomen begrepen verschijnselen van het mesmerisme. Deze krachten maakten de meerdere spierkracht van den eenen persoon boven den anderen geheel onbelangrijk. Wij kunnen die kracht psychisch noemen, bij gebrek aan een beteren naam. Zij kon even goed door mannen als door vrouwen verkregen worden. Inderdaad bezat de vrouw haar in den regel in een hoogeren graad dan de man en het gevolg was, dat de onderlinge verhouding der geslachten in 't geheel niet dezelfde was als bij ons. De vrouw was in werkelijke kracht geheel de gelijke van den man en daardoor zijns gelijke op sociaal en politiek gebied. Niet dat men in die dagen zijne staatkundige macht uitoefende door het stemrecht, als bij ons, maar de vrouw werd als lid van verschillende raden benoemd aan wie belangrijke functies waren toevertrouwd, en tot bestuurders van landstreken gekozen onder den hoogstaanden alleenheerscher. Het ligt niet op mijn weg om politieke kwesties te behandelen, anders zou ik allicht een lofzang aanheffen op dit belangwekkend systeem. Na 't glanspunt van grootsten bloei ongeveer een millioen jaren geleden, begon de Atlantische beschaving te verminderen. De onschuld van het volk was meer de onschuld der jeugd dan die van eene verlichte, geestelijke overtuiging. De krachten, die vele van hen bezaten, werden gemakkelijk aangewend tot zelfzuchtige en onedele doeleinden. Trouw aan de uitstekende heerschers begon te verdwijnen. Opstand en verzet brak uit en langzamerhand viel het land ten prooi aan verschrikkelijke burgeroorlogen. Het reusachtige hoofdstuk van 's werelds geschiedenis, vervat in het Atlantische tijdperk liep naar zijn treurig einde. Uitgestrekte overstroomingen en aardbevingen begonnen het groote vastland te ondermijnen en omstreeks 800.000 jaren geleden begonnen er veranderingen, waardoor het ten slotte in tweeën werd gesplitst en gescheiden van wat toen langzamerhand begon aan te groeien tot het hedendaagsche Amerika, en losgescheurd van het noordoostelijke deel. Dit werd mettertijd vereenigd met nieuw land, dat gevormd werd door de opheffing van Skandinavië en westelijk Duitschland, zoodat wij na deze groote veranderingen een groot stuk land vinden, dat zich uitstrekte van Noordkaap tot Spanje en natuurlijk de streek insloot, die nu Groot-Britannië en Ierland vormen. Eerst zeer veel later werden dit eilanden. Wat Atlantis ons naliet. De geschiedenis in het vorige hoofdstuk vermeld, was niet alleen op zich zelf zeer aantrekkelijk, maar ook belangrijk doordat zij ons in staat stelt, de toestand waarin de wereld thans verkeert, te begrijpen. Ik moet haar nog een weinig meer uitwerken, om mijne lezers een sleutel te geven tot het rechte begrip van veel, dat tegenwoordig om ons heen is en dat zonder dien sleutel hopeloos geheimzinnig zou blijven. Ik sprak van den achteruitgang en het verval, die aanvingen tegen het einde van het millioenlal jaren, dat voorbij is gegaan sedert het oude vastland het toppunt van macht bezat. Maar er waren onder de Atlantiërs enkele, die meer verlicht waren dan de overige en daar de oude beschaving bedorven was, leidden deze menschen groote stroomen van landverhuizers naar andere deelen der wereld. Zoo'n stroom was de oorsprong van de werkelijk vroegste beschaving van Egypte, toentertijd eene uitgestrekte landstreek met in het Westen een zeestrand — waar wij nu niets dan de eindelooze zandstreken der Sahara aantreffen — en een Noordelijk deel dat zich uitstrekte over dat gedeelte, dat thans het Oostelijk bekken van de Middellandsche Zee uitmaakt. De leiders dezer groote volksverhuizing waren in kennis en in zedelijke ontwikkeling verre verheven boven het volk, dat in dat land thuis hoorde. Van uit hun midden werden de koningen, priesters en leeraars der inheemsche bevolking gekozen en op het eerste gezicht lijkt het verwonderlijk, dat er geen zichtbare overblijfselen zijn achtergebleven, om het verhaal van hunne daden te boekstaven; maar de zaak is, dat slechts een klein deel van het tegenwoordige Egypte samenvalt met het oorspronkelijke Egypte van die vroege tijden, Een gedeelte daarvan ligt onder het Oostelijk deel der Middcllandsche Zee en een ander deel onder het zand der woestijn; terwijl het gedeelte, dat samenvalt met het tegenwoordig bewoonde deel gedurende een lang tijdperk zelf onder water was, zoodat de plaats waar de vroegere steden lagen, geheel weggevaagd werd door bezonken, aangespoelden grond, om niet te spreken van den alluvialen neerslag van Nijlslib, dat weder hieroverheen kwam, toen het land nogmaals in den loop der tijden droog werd en toen de rivier, die het Afrikaansche binnenland droog legde, weder eenigermate haar ouden loop hernam. Hare afwijking van slechts enkele mijlen den eenen of den anderen kant uit van dien vroegeren loop zou reeds genoeg zijn om aardheidkundige nasporingen te verijdelen, die niet eens geleid worden door het vermoeden, dat er iets de moeite waard is om te onderzoeken op eenigen afstand van den tegenwoordigen loop van den stroom. Toch is er niettegenstaande al die verwarrende omstandigheden een monument, dat de tegenwoordige nasporingen in verbinding zou kunnen brengen met de groote, vroegtijdige beschaving, indien we slechts konden ontsnappen aan eene vastgestelde, vooropgezette meening aangaande haar oorsprong, en dat is de groote pyramide zelf. Deze is werkelijk een overblijfsel van zeer vroege tijden. Bespottelijke gissingen van alle mogelijke soort hebben zich om de groote pyramide vereenigd en Egyptische vorsten van het geschiedkundig tijdperk, die inderdaad slechts betrokken waren bij de herstelling of verandering ervan, zijh door Egyptologen aangezien voor haar bouwers. Theoretici van een nog eenvoudiger verstandelijk peil, die onder den indruk zijn, dat het Oude Testament de volledige geschiedenis van de oude wereld moet bevatten, hebben verondersteld, dat zij gebouwd was om er het koren in te verzamelen, dat voortgebracht werd in de zeven vette jaren voor de zeven magere jaren, die door Josef voorspeld waren. Andere vindingrijke personen, die doordrongen zijn van de verwonderlijke verhouding, die er ongetwijfeld bestaat tusschen de ligging en afmeting van de pyramide eenerzijds en de astronomische feiten anderzijds, blijven er bij om het vreemde bouwwerk te beschouwen als een sterrekundig observatorium, waarvoor het bijna alle denkbare ongeschiktheid bezit. Als ik moest trachten eene opgave van de doeleinden te geven waarvoor het werkelijk was opgericht, zou ik gedurende een langen tijd niets anders kunnen schrijven, om het verhaal zelfs maar verstaanbaar te maken; en dan nog zouden enkele dier doeleinden in duisternis gehuld blijven, bij gebrek aan eene diepere occulte kennis, dan waarop ik aanspraak kan makeu. De tijd voor de algeheele ontsluiering van het mysterie, dat het omhult is nog niet aangebroken, maar in ieder geval is het volgende' bekend aan menschen, die zelfs maar een gedeeltelijken toegang hebben tot het Geheugen der Natuur". De pyramide werd niet gebouwd tijdens de regeering van Cheops of Kufu, zooals hij soms genoemd wordt, een 4 k 5000 jaar vóór Christus, maar in een tijdvak een 200.000 jaar geleden, onder de leiding vin gezaghebbender die voorzagen, dat zij gedurende de veranderingen waarmede de aarde bedreigd werd, voor een tijd onder water zou komen. Zij wilden, dat het die onderdompeling zou overleven en om die reden kozen zij den hechten vorm, dien wij thans zien. Natuurlijk zijn de groote meerderheid der kleinere pyramiden, die langs de oevers van den Nijl staan, van betrekkelijk jongen datum en werden zij inderdaad bestemd voor de begraafplaatsen van koningen. De vorm ervan was slechts een namaak van deni geheimzinnigen bouw, die reeds van onnaspeurlijke oudheid was, toen de eerste Pharao's, waarvan de geschiedenis gewag maakt, haar tot hun voorbeeld kozen De groote pyramide is volstrekt niet het eenige gedenk'teeken van Atlantische volksverhuizingen. We hebben er een in ons eigen land (Engeland) Stonehenge. Bij gebrek aan den sleutel dien de geschiedenis van Atlantis ons verschaft, hebben onze ondheidkenners zich schromelijk vergist in hunne beschouwingen betreffende den oorsprong van Stonehenge. De allerdwaaste LdVanJergüSOn' de" geschiedkundigen architect, die denkt, dat Stonehenge ten tijde van Koning Arthur gebouwd moet zijn ter eere zijner groote veldslagen tegen de heidenen Eene eenigszins minder ongerijmde theorie kent zijn bouw aan de Drufden toe, maar de Druïden waren, voor zoover wij iets van hen weten, zelf niet veel meer dan wilden en geheel en :LTlthiktV°mire 0pl0ssir,g te vi"den voor technische vraagstukken, die zich voordoen bij het hanteeren van de kolossale steenen, waaruit de tempel bestaat, Atlantische landverhuizers, die het land heel wat later kwamen bewonen dan den tijd van de verhuizing naar Egypte — misschien ongeveer 100.000 jaar geleden — waren de ware bouwers van Stonehenge; zij kozen opzettelijk dien strengen eenvoud van teekening, omdat zij meer dan genoeg hadden van de buitensporige voorliefde voor weelde en ornamentatie, die toen onder de gedegenereerde Atlantiërs zelf heerschte. In dien tijd was West Europa één groot brok land, dat zich van het Skandinavische Schiereiland tot het Zuidelijk deel van Spanje uitstrekte. Langs deze geheele, uitgebreide kustlijn vestigden zich de Atlantische landverhuizers en plaatsten zij monumenten van ruwen steen, waarvan honderden behalve Stonehenge tot op den huidigen dag zijn overgebleven. Eene heele verzameling ervan is te vinden te Carnac in Bretagne en de geheimzinnige overblijfsels, "dolmens" genaamd, die uit enkele op elkaar gestapelde groote steenklompen in den vorm van ruwe altaren bestaan, zijn alle afkomstig van Atlantiërs. Maar die oude steenen vormen het minst belangrijke deel van de erfstukken, die ons nagelaten zijn door het verdwenen vastland. Om echter aan te toonen hoe belangrijk de geschiedenis van Atlantis is, moet ik eenige geheimen der Natuur uitleggen, die opgehouden hebben geheimzinnig te zijn voor bestudeerders der occulte wetenschap, maar die nog op 't gebied van het "onbekende" verkeeren voor het meerendeel onzer tijdgenooten — de erfgenamen van middeleeuwsche onwetendheid aangaande oorsprong, groei en bestemming der menschelijke ziel. Veel van wat gewoonlijk in en rond deze wereld niet gezien kan worden, is slechts onzichtbaar voor het gewone gezicht. Het vermogen van waarneming — waarvan ik reeds zoo dikwijls melding gemaakt heb als van helderziendheid — brengt, wanneer het tot op een hoogen graad van volkomenheid wordt ontwikkeld, eene groote menigte natuurverschijnselen onder ons bereik, die volslagen onzichtbaar zijn voor het physiek gezicht en het is het middel waardoor occultisten te weten komen wit zij weten omtrent de menschelijke ziel als eene eenheid, zooals zij afgescheiden van het lichaam, dat zij tijdelijk moge beievendigen, door hen wordt beschouwd. Wij kunnen voorloopig niet verwachten, dat de beroeps-geestelijken dusdanige onderzoekingen zullen leiden. Zij zijn in die zaken bevreesd voor nauwkeurige kennis, zooals zij steeds eeweest zijn sedert de dagen, dat zij bevreesd waren om aan^ te nemen, dat de aarde rond was, of, nog later, om aan te nemen, dat zij meer dan zesduizend jaar kan bestaan hebben. Maar de beste onder hen beginnen reeds mee te gaan met de vooruitstrevende wetenschap, en mettertijd zullen zij allen ver genoeg komen, om m te zien, dat de occulte leering betreffende het ontstaan den groei en den vooruitgang van de ziel geheel en al in overeenstemming is met het inwezen van de grondstellingen van godsdienstig geloof. Ik zeg dit slechts even in 't voorbijgaan om een mogelijk misverstand te voorkomen. De taak, om aan e toonen, dat godsdienstige gelooven, indien zij werkeliik begrepen worden, in overeenstemming zijn met ware geestelijke «' ""o'o j" 'l,vloed •■dierlijk magnetisme" - een ongelukkige uitdrukd'e 200 I" gebruik gebleven is, dat men er zich nu geheel' verkeerde^" "T*"' "°eWel inderdaad' ee° . .... keerde naam is. Terstond werd hij besnot en hela c ,J SMMkt, omdat hij zoo iets ongerijmds beweerde -l ts waarmee de waanwijzen van 1775 onbekend waren - alzoo ver p de,'wee "a de" l»i«t vermelden datum, naar r in dl l,0°P °P een liberaler gezinde clientèle maar hii kwam van den regen in den drop. ' hlJ Zeker haalde hij talrijke bekeerlingen tot zijn geloof over Lieden, die zelf van anders ongeneeslijke ziekten door zijn middelen genezen waren, werden meer beïnvloed door hun eTeen ervaring dan door de verzekering van hun gewone doS rienden dat zulke genezingen onmogelijk waren Maardedwar ie Me oVndnerderrkkterdH V00rs,ellinS '» misleiding, waarin Mesmer leefde, onderdrukte de getuigenis van degenen die onder ?ïm handen geprofiteerd hadden, en hij werd ten slotte uit Parijs gejaagd in armoede en onbekendheid en hij eindigde zijn dagen met het kosteloos genezen van arme menschen in Zwitserland. Toen begonnen zijn volgelingen boeken te schrijven (ik heb planken vol hiervan) en gaven hun eigen ervaring en getuigenis, maar de gewone dokters vochten harder dan ooit om de wereld te overtuigen, dat mesmerisme bedrog was, en dat, wanneer menschen er door genezen waren, dit maar hallucinatie was, of zoo niet, „zooveel te erger voor de feiten". Dr. Elliotson, een geneesheer in dit land, met een goede praktijk, maakte een opvallende uitzondering Hij hoorde van de werkelijkheid van mesmerische genezingen en bracht ze onder zijn leiding tot stand in een hospitaal in het Noorden van Londen, In dien tijd werd het bevestigd dat mesmerisme somtijds de patiënten ongevoelig kon maken voor de pijn van heelkundige operaties. Dit was vóór de dagen der chloroform, toen iedere operatiekamer een martelkamer was. In Dr. Elliotson's hospitaal werden de grootste operaties uitgevoerd, zonder dat de patiënten pijn leden. In een vermaard geval, waarbij een man een been afgezet was in tegenwoordigheid van talrijke getuigen zonder eenig lijden van zijn kant, werd deze daad tot het onderwerp gemaakt van een ernstige mededeeiing aan de Genees- en Heelkundige Vereeniging, en de leden van die vereeniging waren woedend. Zij besloten tot de gevolgtrekking, dat de heele geschiedenis valsch moest zijn, omdat het in tegenstelling met de bekende wetten van de Natuur was, en dat, zelfs wanneer het waar was, het een beleedigen van de Voorzienigheid zou zijn, die pijn als metgezel van heelkundige operaties ingesteld had! Ik ben niet aan het verdichten. Deze uitspraak werd inderdaad gedaan door een lichaam van doktoren in het midden van de negentiende eeuw. Elliotson ging als dokter te gronde en het inzicht van de Genees- en Heelkundige Vereeniging zegevierde voor een tijd. Onderwijl als Dr. Esdaille, in Calcutta, aan het hoofd van het voornaamste hospitaal aldaar, over mesmerische genezingen, en van meening zijnde, dat er wel sommige dingen in hemel en op aarde konden zijn, die nog niet bekend waren aan de Geneesen Heelkundige Vereeniging, trachtte hij proefnemingen te doen. De uitkomsten verbaasden hem, Hij bracht buitengewone genezingen tot stand met mesmerische middelen en was er in even- eens wonderbare mate voorspoedig in zijn patiënten ongevoelig voor pijn te maken gedurende de operaties. Hij was zóó verwonderd, dat hij er voor zorgde verscheidene van de voornaamste Europeanen in Calcutta tegenwoordig te doen zijn bii en getuigenissen af te laten leggen van deze wonderbare verschijnselen. Zijn boeken over het onderwerp gaven het door hen onderteekend getuigenis, maar al dit verpletterend gewicht van verzekeringen maakte niet het minste verschil voor den Engelschen dokter Die wonderbare persoonlijkheid had besloten dat mesmerisme bedrog was, en daarom moest ieder bericht,' dat het tegenovergestelde scheen te behelzen, valsch zijn. Toen kwam de groote ontdekking aan een vermakelijke phase. Ongeveer in het midden van de eeuw was een Manchester dokter, Braid genaamd, die zoo fel als iemand geweest was in het ontkennen van de waarheid van mesmerisme, bij toeval getuige van enkele van zijn verwonderlijke verschijnselen. Hij schijnt in een dilemma geweest te zijn. Mesmerisme kon niet echt zijn, want r-uglValZ0U hCt beWeZe" Zijn dat Dn Braid en z»'jn collega's ongehjk hadden-een ondenkbare ongerijmdheid; maar het ging moeilijk om mogelijkheden te blijven ontkennen, die hij wist en waarvan andere menschen wisten, dat hij ze als feiten kende.' Daarom gebruikte hij een handige manier om uit de moeilijkheid te geraken. Hij bootste enkele van de meer eenvoudige verschijnselen na, die hij gezien had bij methoden, welke, zooals wij nu weten, zeer minderwaardig zijn aan die, welke door Mesmer en zijn volgelingen gebruik werden en hij gaf het aldus verlaagde proces een nieuwen naam. Hij schreef een boek en zeide inder- hÜho„ÏH TeïTe iS' geliik Wij aIlen Weten' bedr°S. maar ik heb ontdekt, dat er een werkelijke kracht in de Natuur is die Hypnotisme is, en die alles verklaart." Het werkelijke verschil tusschen hypnotisme en mesmerisme is gelijk aan het verschil tusschen een viool en een orkest. Het eene is een onderdeel van het andere, maar de menschen zijn in 't algemeen gauw gereed om steeds te herhalen dat A„ B of C. een bedrieger is ^wiTn F6'5 f0ptdekt' d3t de geW°ne kennis ver vooruit gaat, ♦ JL ° menschen van wetenschap zijn, indien zij iets ontdekken, dat slechts een paar streepen van de gewone kennis af is. Het gevolg is, dat zorgelooze toeschouwers tot op heden toe voortgaan met te denken, dat Mesmer een bedrieger was en dat Braid werkelijk de vader is van wat nu eindelijk erkend is als een feit in de Natuur, hoewel het grootendeels nog zeer verkeerd begrepen wordt n. 1. Hypnotisme. Het ware verschil tusschen den toestand, voortgebracht door de methoden van hypnotisme en dien welke teweeggebracht wordt door de methoden, die de arme goede Mesmer toepaste (zonder dat hij ze juist begreep), is dit: Hypnotisme is een zenuwverlamming, welke veroorzaakt wordt door zekere inspanning (die den patiënt geleerd wordt) uit te oefenen hetzij op de zenuwen van het oog, hetzij op eenige andere manier. Het is geen nadeelige toestand om in te zijn. Somtijds kan het zeifs het sujet ongevoelig voor pijn maken, ook kan het aan het heele stelsel een rust geven, waaruit goede gevolgen voortvloeien met betrekking tot bijzondere pijnen. Maar het is een zelf teweeggebrachte toestand en het eenige, wat de „hypnotiseur" doet, is aan den patiënt vertellen, wat hij moet doen. Nu brengt de mesmeriseur hetzelfde gevolg teweeg wat betreft de misschien gunstige zenuwverlamming, maar hij doet nog iets anders bovendien. Hij deelt aan den patiënt iets van zichzelf mede — dat fluïde dat Mesmer ongelukkigerwijze „dierlijk magnetisme", noemde en dat in enkele gevallen bijzonder weldadig voor den patiënt kan zijn. Waar, de mesmeriseur zelf op eenige wijze lijdend is, is inderdaad zijn „magnetisme" (ik gebruik het woord met tegenzin, maar men moet de dingen op de een of andere manier noemen) bepaald nadeelig; maar wanneer hij een sterke, gezonde persoon is, dan geeft hij Leven aan den patiënt, plus eenige goede gevolgen, die voortvloeien uit de rust van het stelsel, voortkomende uit den tijdelijken stilstand van werkzaamheden, welke het hypnotische element in het proces vergezelt. Het zou langdradig worden als ik stilstond bij het verhalen van geschiedenissen uit mijn eigen ervaring, over genezingen, welke teweeggebracht werden door mesmerische processen. Ik heb veel van dergelijk werk gezien, en ik weet dat onder gunstige omstandigheden de vreeselijkste ziekten, zooals tering en kanker, door mesmerisme genezen kunnen worden, om niet te spreken van de vele verscheidenheden van zenuwstoring, welke sommige menschen — die liet onderwerp slechts ten halve begrijpen— zich dikwijls verbeelden de eenige ziekten te zijn waarvoor het afdoende is. Iemand, die de moeite wil nemen, kan de litteratuur over het onderwerp lezen, en zijn geheugen voorzien van honderden goed-gewaarmerkte gevallen. Esdaille's boek, de vele deelen van Elliotson's tijdschrift The Z o i s t, de uitgebreide geschriften van Deleuse en Puysegur, of de ontzaggelijke Duitsche encyclopaedie over het onderwerp voor hen die met die taal bekend zijn, zullen aan de meest verslindende letterkundige begeerte voldoen. In mijn eigen boekje over mesmerisme zal men een samenvatting van de vroegere letterkunde aantreffen. Maar op het oogenblik kan ik de geboden gelegenheid beter gebruiken dan met het herhalen van oude geschiedenfssen. Ik kan mijn lezers een aanwijzing geven, die hen in staat kan stellen in zekere mate te begrijpen hoe het kan gebeuren, dat invloeden, schijnbaar zoo onbeteekenend als „passen" — louter bewegingen van de hand van den éénen persoon tegenover den andere — groote en gunstige veranderingen kunnen teweegbrengen in het gestel van den patiënt. Weinig menschen, die groot gebracht zijn in het materialistische geloof van de negentiende eeuw kunnen nalaten te lachen bij een mesmerisch proces, als het voorkomt dat zij dit zien. Zij houden het voor zeer belachelijk te veronderstellen, dat er op die manier eenig goed gedaan kan worden. Zij lachen, omdat zij nog niet geleerd hebben, dat er meer omgaat achter de schermen der Natuur dan aan de voorzijde van het proscenium. Maar ik moet enkele van deze ongeziene werkzaamheden uitleggen, waarvan ik tot dusverre geen melding gemaakt heb, voordat het ware inwezen van den mesmerischen toestand zelfs vaag begrepen kan worden. Wat is het verschil tusschen levende stof — het vleesch van de dieren of het bestanddeel der planten — en dat wat, ter vergelijking, doode stof genoemd kan worden, de zelfstandigheid van metalen en rotsen? Natuurlijk zijn er vele verschillen, maar één zeer groot onderscheid is dit: Een zekere invloed — laat ons het fluïde noemen — van een fijne soort, ijler dan het fijnste gas, doordringt de levende stof en wordt in zijn aard veranderd door de levenswerkzaamheden van dierlijke lichamen, in het bijzonder door die van het mensch-dier. Het doordringt in werkelijkheid de geheele wereld en is een van de vele onzichtbare uitstralingen, die in de eerste instantie van de zon komen, maar het wordt alleen dan wat waarlijk fluïde genoemd kan worden, wanneer het op- genomen en op zekere manier gekarakteriseerd is, door (ik moet vaag spreken, tenzij ik boekdeelen over dit onderwerp zou schrijven) het laboratorium van een dierlijk samenstel. Natuurlijk kan alleen het gezonde dier het vereischte werk doen. De ongezonde is onbekwaam om zooveel van dit fluïde te verwerken als hij noodig heeft om zijn eigen leven voort te zetten. De gezonde mensch kan veel meer verwerken dan hij voor zichzelf vereischt, juist zooals de bijen meer honing maken dan zij inderdaad voor zichzelf noodig hebben. Nu is de eerste en meest eenvoudige zaak, die geschiedt bij waarlijk goed mesmerisme, deze: De patiënt is ziek of stervende bij gebrek aan het levensfluïde inquestie; de mesmeriseur heeft meer dan hij voor zichzelf noodig heeft en hij geeft dit aan den patiënt door middel van de passen, waarom de onwetende lacht. Want evenals enkele van de elementale krachten waarover ik gesproken heb, gehoorzaamt het fluïde in questie aan den invloed van den wil en wanneer het de bedoeling van den mesmeriseur is dat het van hem uit zal gaan en zijn sujet zal weldoen, dan doet het dit! Ik heb lieden, die in een verzwakten gezondheidstoestand verkeerden, zien herleven onder den mesmerischen invloed, juist zooals een half verwelkte bloem haar bladeren zal opheffen, wanneer zij in het water gezet wordt. Het proces is, wanneer het juist begrepen wordt, even natuurlijk, even vrij van het element van het wonderbaarlijke, als het gieten van melk in een kan. Maar ik zeg niet, dat mesmerische passen iedereen in gelijke mate zullen aandoen. Dit is het zwakke punt in het systeem. Het is even werkelijk als een donderslag, maar toch zijn er menschen, die zoo doof zijn, dat zij zelfs een donderslag niet hooren. Ik moet met dit onderwerp nog wat verder doorgaan en het duidelijk trachten te maken waarom sommige lieden zoo gevoelig voor mesmerisme zijn, dat het hen alle geneesmiddelen uit de pharmacopoea waard is, terwijl anderen niet in staat zijn er meer uitwerking van te voelen dan een steenen muur de aanraking van een vriendelijke hand op prijs zou stellen. De Gevoelige en de „G. M." Wat is het verschil tusschen menschen, die den mesmerischen invloed in zich op kunnen nemen, en degenen, waarop hij geen enkel gevolg teweegbrengt ? Het feit, dat dit verschil bestaat is één van de redenen waarom zooveel menschen ongeloovig blijven omtrent de werkelijkheid van de gevolgen, die op anderen schijnen teweeggebracht te worden. Zij verklaren minachtend, „Gij kunt mij niet mesmenseeren!" en voelen vaag dat zij, door dit te zeggen, ernstigen twijfel werpen op de vraag of er in het geheel wel iets wezenlijks in het mesmerisme is. Het is alsof iemand met niet meer gehoor voor muziek dan een kool, van een concert weg zou gaan en verklaren, „Gij kunt mij geen verschil doen opmerken tusschen het Wilhelmus en een gewonen straatdeun " Wanneer zulke menschen in de meerderheid waren, dan zou er om het bezit van een muzikaal gehoor bij enkelen gelachen worden en 't zou niet geloofd worden juist zooals op den tegenwoordigen trap van kennis om den toestand van „gevoeligheid" voor mesmerische en andere soortgelijke invloeden gelachen wordt door den hedendaagschen Gewonen Mensch - de , G M " zooais wij, die hem zeer dikwijls hebben te vergelijken met anderen, hooger begaafden, gewoon zijn geraakt hem te beschrijven. Ik veronderstel, dat weinig menschen zoo slecht met de elementaire feiten in de scheikunde bekend zijn, dat zij verwonderd zouden staan als zij een zilveren plaat ernstig zagen aandoen door salpeterzuur, terwijl dit weinig of geen direct gevol* voortbrengt op een looden plaat. Zilver is gevoelig voor salpeterzuur en lood is dit in veel mindere mate. Met behulp van al de kennis van de Koninklijke Scheikundige Vereeniging zoudt gij tot geen nadere verklaring van dezen stand van zaken komen dan de juist gebruikte zegswijze insluit. Met betrekking tot het meer ingewikkelde vraagstuk, waarom sommige menschen ernstig aangedaan worden door een onzichtbaren invloed, zooals die welke vloeit uit de handen van den echten mesmeriseur, zou het dus nauwlijks redelijk zijn te verwachten, dat een ten volle bevredigende verklaring verschaft kon worden. Inderdaad kunnen wij nader komen tot de verklaring waarom sommige menschen gevoelig zijn voor psychische indrukken - inbegrepen die, welke op de grens liggen van de physische en psychische gebieden dan dat wij een reden kunnen geven voor de geheimzinnige verwantschappen tusschen de scheikundige elementen; maar om ons zelf, bij gebrek aan eenige voldoende verklaring, tevreden te stellen met vergelijkingen, zou ik willen wijzen op het bekende feit, dat een blad aluminium bijna volstrekt doorschijnend is voor Röntgen stralen, terwijl een blad platina bijna geheel ondoorschijnend is Beide metalen schijnen voor het oog of het gevoel gelijkelijk dicht en ondoordringbaar voor iets, dat wij er op plaatsen. Of ook, waarom zou glas geheel doorschijnend zijn voor gewoon licht, en hout, een meer poreuse stof, geheel ondoorschijnend er voor? Er behoeft niets bevreemdends te zijn, hoewel er geen enkele geheel verklaarbare voorwaarde moge wezen voor het feit, dat sommige menschelijke lichamen doordringbaar voor het mesmerische fluïde zijn en sommige ondoordringbaar er voor. Wat het al of men aanwezig zijn van het fluïde in het geheele geval aangaat, dit kan alleen in twijfel getrokken worden door de G. M., wegens zijn onbekendheid met de werkelijkheid van het onderwerp. Een groot aantal personen — veel meer dan die, welke kunnen getuigen van het zien van de werkelijkheid der verschijnselen op het astraal gebied — kunnen het mesmerische fluïde zien, zooals het stroomt van de handen van den bevoegden uitvoerder en dat rond het sujet drijft, dat hij aan het bewerken is In het midden van de vorige eeuw wijdde Baron Reichenbach zich aan dit bijzonder onderzoek en hij vermeldt proefnemingen met over de zestig personen, die hij in staat bevond om de uitvloeisels in questie te zien en een eenigszins gelijksoortig uitvloeisel, dat gewoonlijk uit natuurlijke magneten voortkomt. Lieden, die de fluïde „theorie" van het mesmerisme ontkennen, kunnen evengoed de noordenzoekende neiging van de Kompasnaald ontkennen. Er is zeker meer bewijs voor dit, dan voor het andere feit, maar er is voor beide een overeenkomstig bewijs. Hoeveel percent van het tegenwoordige geslacht, kan men vragen, moet beschouwd worden als gevoeligen en hoeveel als Q. M.? Hier verrijst de moeilijkheid omtrent de groote verscheidenheden, die zijn op te merken wat den graad van gevoeligheid aangaat van hen, die niet volstrekt ongevoelig zijn voor al zulke invloeden. In zijn hoogere vormen van volmaaktheid beteekent gevoeligheid zeer veel meer dan de loutere vatbaarheid om, bij slechte gezondheid, door mesmerisme geholpen te worden. Ik kom later op deze wonderbare toestanden terug, maar om nu voor het oogenblik bij het onderwerp der genezingen te blijven, deze hebben te maken met de laagste of onbeduidendste soorten van gevoeligheid. Personen kunnen door mesmerische methoden genezen zijn van ernstige ziekten, doch zouden niet in staat zijn in trance te geraken of ongevoelig voor pijn te worden door mesmerisme. Want denk er altijd aan, dat gevoeligheid geen zwakheid is, maai een eigenschap. Op geenerlei wijze vatbaar te zijn voor den invloed beteekent een betrekkelijk dof en slecht gevormd samenstel te hebben. Ongelukkigerwijs is dit op heden de toestand van de meesten onzer, maar ik zal dadelijk aantoonen, hoe heel ver dit af is van den toestand waarin sommigen verkeeren. Voor wij echter hieraan komen, zal het goed zijn te spreken van de merkwaardige ontwikkeling in zekere gevallen van een bijzonder soort gevoeligheid, die personen in staat stelt om in ziekte genezen te worden door bedevaarten naar speciale plaatsen. Op het eerste gezicht schijnt er geen verband te bestaan tusschen gewoon mesmerische gevoeligheid en die geschiktheid om voordeel te trekken uit de vreemde invloeden, welke teweeggebracht worden op personen, die zulke bedevaartplaatsen als die te Lourdes in Frankrijk bezoeken, waar het niet te ontkennen is dat somtijds genezingen, die wonderbaarlijk geacht worden, hebben plaats gehad. In zulke gevallen is er oogenschijnlijk geen mesmerisme om ze teweeg te brengen. De patiënt gaat naar een plaats, waarvan het volksgeloof zegt, dat de een of andere bovennatuurlijke openbaring een genezenden invloed voorspeld heeft aan degenen, die er in een godvruchtige stemming naar zullen zoeken. In Roomsch katholieke landen is het gewoonlijk de Maagd Maria, die verondersteld wordt de voortbrengster van zulke beloften te zijn. Wat het zij, de menschen gaan in het volle geloof en worden in sommige gevallen van hunne kwalen genezen, maar niet in alle. Wat is hiervan de beteekenis? De verklaring moet gedeeltelijk gezocht worden in de gevoeligheid van hen, die er door geholpen worden en gedeeltelijk in de middelaars achter de schermen, die dan de plaats van den mesmeriseur innemen. Het vraagstuk brengt ons in betrekking met de gunstige zijde van datgene, waarover ik onlangs zoo veel gesproken heb — den elementalen invloed. Het doet er niet toe, wat de ware voortbrengende kracht moge zijn, die de betrokken gunstige elementalen bezielt, de kracht is op de een of andere wijze in werking gebracht en dan volgt de uitkomst voor enkele personen, die tot op zekere hoogte gevoelig zijn. Zij kunnen denken, dat zij de uitkomst aan de direkte bemiddeling van de Voorzienigheid schuldig zijn. Hun herstel van gezondheid is in werkelijkheid evenveel verschuldigd aan de werking van natuurlijke oorzaken, als wanneer zij door mesmeriseeren tot gezondheid teruggebracht waren of met goed gevolg behandeld waren door zuiver geneeskundige middelen. En, hoewel het moeilijk moge zijn de reeks van oorzaken te volgen, hetzelfde, doch gewijzigd, moet gezegd worden van die gevallen, waarin genezingen tot stand gebracht worden door de menschen, die zich zelf met den dubbel verkeerden naam, „Christian Scientists" noemen. Het is uiterst dwaas niet te willen weten van de verblindende uitkomsten, die deze lieden somtijds verkrijgen, hoe weinig hun handelwijze ook mogen schijnen te vallen binnen eenige bepaalde categorie van bekende mesmerische methode. Ik weet van een half dozijn gevallen, waarin ernstige inwendige kwalen, waarvoor gewone doktoren niets konden voorschrijven buiten vreeselijke operaties, beslist genezen zijn door de Christian Scientists. Omdat zulke menschen dikwijls falen en geld aannemen voor hun pogingen, beschouwt de wantrouwige G. M. hen als bewuste bedriegers, op wie misdadigers-straffen behooren toegepast te worden. Zij schijnen in het duister te werken en zonder eenig helder begrip van de toestanden van gevoeligheid en weten dus niet, of zij in eenig gegeven geval zullen slagen of falen. Maar hoe bedorven alle handelwijzen van deze soort ook worden, wanneer zij vermengd worden met geldelijke voordeelen, de ruwe en onbeschofte behandeling, waaraan de Christian Scientists in geval van falen onderhevig zijn, is meer onteerend voor de ontwikkeling van dit tijdperk dan hun eigen zeer onwetenschappelijke methoden onteerend voor hen zijn. Maar laat ons nu van de zuiver geneeskundige beschouwingen van de mesmerische toepassing overgaan tot die van veel grooter belang voor den onderzoeker van de verborgenheden der Natuur, welke de verschijnselen van mesmerisme verbindt met het onderzoek naar de verhevener mogelijkheden van menschelijk bewustzijn. Mesmerisme is wat één van de vroeg-middeleeuwsche schrijvers over occulte onderwerpen heeft genoemd „de Open Deur naar het gesloten paleis van den Koning" - met andere woorden, de gemakkelijkste methode, die te onzer beschikking staat om de natuurlijke wetten te onderzoeken, die de bovennatuurlijke wereld regeeren. Zoodra wij een sujet van waarlijk fijne gevoeligheid vinden, dan maken wij kennis met psychische verschijnselen van de meest betooverende soort. Ik zal beginnen met enkelen hiervan, die in mijn eigen ondervinding voorkomen, te beschrijven. De mogelijkheid om een mesmerisch sujet, dat eenmaal in een trancetoestand gebracht is, ongevoelig voor pijn te maken, leidt ons tot een zeer mooi en zeer leerrijk verschijnsel. Na mijn sujet in een trance gebracht en haar vrienden aangetoond te hebben, dat zij geheel ongevoelig voor pijn was, door met een naald in haar arm te steken, zonder dat zij een spier of een wimper bewoog, heb ik de naald aan één van haar vrienden gegeven en heb gezegd: „Prik nu, volgens uw eigen goedvinden, mij ergens, dan zult gij zien, dat het haar doet schrikken '. De uitkomst had precies op die manier plaats. De voornaamwoorden „haar" en „zij" in het verslag hierboven gebruikt hebbende, moet ik in 't voorbijgaan uitleggen, dat de fijnere soorten van gevoeligheid dikwijls meer bij vrouwen dan bij mannen gevonden worden, niet zooals het verkeerde denkbeeld het somtijds zegt, omdat de vrouw het zwakkere vat is, gemakkelijker beheerscht door een anderen wil, maar omdat vrouwen, in andere zaken gelijk zijnde, de meerderen van de mannen zijn met betrekking tot de fijnere vermogens, die voor gevoeligheid vereischt worden. Het is een groote fout te veronderstellen, dat de mensch, die in de gewone zaken van het leven heerschzuchtig en hardnekkig is, een „sterken wil" voor mesmerische doeleinden heeft. Hij kan in dien zijn zoo zwak als een kind zijn en een zachtzinnige, onderdanige vrouw kan vijftig maal meer mesmerische kracht hebben. Maar nog eens, het ligt niet aan den mesmeriseur of de voorwaarden bestaan, die belangrijk zijn voor het voortbrengen van treffende uitkomsten. Deze hangen in veel grooter mate af van de eigenschappen van het sujet. Welnu, ik denk dat het, bij afwezigheid van occulte kennis, veilig zou zijn, iemand uit te dagen eenige aannemelijke verklaring te geven van de proefneming met de naald, die ik juist beschreven heb. Maar zij neemt een zeer natuurlijke plaats in, wanneer wij het voordeel hebben haar te beschouwen in het licht van occulte kennis betreffende de bovennatuurlijke beginselen van het menschelijke samenstel. Het mesmerische fluïde, waarvan hierboven gesproken is als voortkomende van den mesmeriseur en rond het sujet drijvende, is in zijn natuureenzelvig met het fijne bestanddeel, dat het zenuwstelsel doordringt en is inderdaad het middel voor gemeenschap tusschen de verschillende lichaamsdeelen en de hersenen. De G. M. physioloog denkt, dat de zenuwen zelf, die hij zonder instrumenten kan ontleden, de telegraafdraden zijn, die deze functie verrichten. Zoo werd er oorspronkelijk gedacht, dat de koperen draad van een gewone telegraaf de geleider was van de electriciteit; maar Nieuwere Inzichten omtrent de Electriciteit (zie Dr. Oliver Lodge's boek over dit onderwerp, houden het er veeleer voor, dat het ware kanaal voor gemeenschap de ether is, die het koper omringt en doordringt. Ik ben geneigd te denken, dat het inzicht ten opzichte van natuurlijke electrische stroomen juist is, en voorzeker de overeenkomstige opvatting met betrekking tot het zenuwstelsel en de hersenen. Onderzoekers van occultisme noemen het fijne fluïde in questie (wanneer het beschouwd wordt in verband met deze verrichting) de „zenuwaura". Nu is deze zenuwaura in een gevoelige zeer bewegelijk. Het mesmerische proces drijft deze uit en vervangt haar door de zenuwaura van den mesmeriseur. De twee aura's zijn tijdelijk te zamen vermengd, voornamelijk de twee hersenstelsels verbindende. Bovendien is, wegens den toestand van volkomen trance, de ziel van de gevoelige weggedreven van het lichaam en blijft buiten het lichaam bestaan — misschien dichtbij, misschien ver er vandaan; maar dit is een andere zaak — in het astrale voertuig, of omhulsel, of lichaam, hoe gij het ook wenscht te noemen. Nu vormt de vreemde zenuwaura in het stelsel van het sujet een zeer onvolkomen middel van gemeenschap tusschen haar ledematen en hersenen en dit is het, waarom zij geen pijn gevoelt wanneer zij zelf geprikt wordt. Maar er is een zeer goede geleiding in de massa van de zenuwaura, die haar hersenen met die van den mesmeriseur verbindt. Dus wanneer hij een prik voelt — laat ons zeggen, in de hand — dan zendt zijn eigen zenuwstelsel het bericht van dat voorval over naar zijn hersenen, en een gelijke indruk wordt onmiddellijk medegedeeld aan de hare. Hare hersenen worden juist zoo aangedaan als het zijn zou in het gewone leven, wanneer in haar hand geprikt werd en dus schrikt zij en zal, zooals ik in zulke gevallen gezien heb, een automatische beweging met de hand zelf maken. Photografeeren van het Onzichtbare. Een volledig onderzoek naar de hoogere verschijnselen van mesmerisme zou ons met dat onderwerp alleen voor een onbepaalden tijd doen voortgaan, dus wijk ik af om mij met een andere zaak bezig te houden, in de hoop de basis van mijn lezers' gedachten, betreffende de bovennatuurlijke aanzichten der natuur, zoo mogelijk te verruimen in plaats van te tr chten een enkele afdeeling van onderzoek geheel uit te putten, alvorens verder te gaan met het beschouwen van een andere. De waarheid is, dat gij u, met betrekking tot occult onderzoek niet bezig kunt houden met één tak van het onderwerp op zich zelf aleen. Elk deel grijpt in zooveel andere, dat men een algemeen bevattend inzicht in zeer vele onbekende natuurlijke grondslagen moet hebben, alvorens volledig eenige eenvoudige lijn van onderzoek te kunnen nasporen. De feiten, die ik nu ga beredeneeren, zijn op deze wijze nauw verwikkeld met vele andere verschijnselen en met vele belangrijke gevolgtrekkingen betreffende het samenstel van het menschelijk wezen, en zullen dus, als men hen naar juiste waarde schat, den weg banen voor verklaringen, die op het eerste gezicht zullen schijnen er weinig of niets mee te maken te hebben. Maar, onafhankelijk hiervan, zijn zij bijzonder belangwekkend op zich zelf en hebben het voordeel, dat zij enkele belangrijke waarheden aan het verstand brengen op een wijze, die indruk maakt op allen, die gewicht hechten aan het denkbeeld dat „Zien, gelooven is." Waarschijnlijk zal bijna iedereen, die deze regels leest, te eeniger tijd gehoord hebben van wat „geestenphotografieën" genoemd worden. Deze stellen op een meer of minder schaduwachtige wijze, wezens voor of geesten, spoken of astrale wezens — noem hen zooals gij wilt—die volkomen onzichtbaar zijn voor het gewone oog. De eenvoudige reden, waarom zulke verschijningen op een pliotografische plaat niet van meer overwegenden invloed zijn op de ongeloovigheid van het volk is, dat zulke photografieën zeer gemakkelijk bedriegelijk nagebootst kunnen worden. Niets is gemakkelijker dan een levenden persoon in een golvende draperie te kleeden, de plaat een oogenblik te belichten om dezen nagebootsten geest er als brandpun» op te brengen; daarna dezelfde plaat te gebruiken voor iemand die er gewoon voor zit en zoodoende den schijn te veroorzaken alsof er een spookachtige vorm naast hem staat. De waarde van een geestenphotografie hangt geheel al van de volkomen bona fides van de geheele bewerking. En talrijke vertrouwde photografen, ook spiritualisten, hebben zelf zulke photografieën genomen, en wetende, dat geen ongepaste bediegerij bij de uitkomsten betrokken was, hebben zij photografieën van geestengezichten op hunne platen verkregen. Ik veronderstel, dat er weinig beroepsphotografen zijn die, als zij de waarheid zeiden, niet zouden moeten bekennen, dat er somtijds vreemde uitkomsten op hunne platen te voorschijn komen, die iets „bovennatuurlijks" schijnen voor te stellen. Maar het zou in de tegenwoordige eeuw niet goed zijn voor de zaak van een gewonen photograaf, als hij verondersteld werd zich bezig te houden met zulk eene „onoprechte" handelwijze. Dus wanneer er een vreemde uitkomst verschijnt, dan wordt de geest behandeld als een onvolkomenheid in de plaat en wordt bijgevolg weggelaten. Echter, tenzij de zittenden of de photograaf, of beiden, mediums zijn, zijn zulke uitkomsten ongewoon. Aan den anderen kant, wanneer de photograaf een medium is en zich toelegt op de ongewone uitkomsten, zijn zij buitengewoon eenvoudig. Ik heb een groot aantal van zulke geesten-photografieën gezien, genomen onder omstandigheden, die mij er geheel zeker van maakten, dat zij echt waren, en zeer onlangs heb ik een serie verkregen onder voorwaarden, die elke vraag omtrent hun geloofwaardigheid volkomen ongerijmd voor mij doen zijn en evenzoo voor alle andere menschen, die in staat zijn te begrijpen, dat ik de waarheid zeg. Ik ging naar een photograaf, die voorspoedig was geweest met het verkrijgen van verscheidene van zulke photografieën voor vrienden en nam, met zijn volkomen instemming, voorzorgen, die alle mogelijkheden op bedrog van zijn kant buiten sloten. Ik wil hierbij opmerken, dat deze voorzorgen onnoodig zouden geweest zijn voor mijn eigen voldoening, ten eerste, omdat de eerlijkheid van den man en zijn ernstige belangstelling in de heele zaak, zijn bona fides volkomen duidelijk maakten voor ieder redelijk mensch, en ten tweede, omdat ik vergezeld was van een mij bekende dame, die met helderziendheid begiftigd was en die de geesten kon zien die gephotografeerd werden. Maar ten einde een antwoord te hebben voor menschen, die ik geneigd zou zijn de uitkomsten te toonen en die niet in staat konden zijn gewicht te hechten aan de denkbeelden, die ik juist uitgedrukt heb, nam ik mijn eigen pak met platen — den dag te voren bij Whiteley gekocht — ging zelf in de donkere kamer van den photograaf, zette mijn initialen in de hoeken van de platen, en bracht ze voor het gebruik in orde, zag de eerste in de donkere schuif plaatsen en kwam er mee naar buiten in het atelier, zat daar en zag daarna de plaat onder mijn eigen oogen ontwikkelen. Zij vertoonde een geestenvorm, evenals alle andere welke dien morgen gebruikt werden, min of meer volledig deden. In twee gevallen zijn de gezichten van de astrale wezens zoo duidelijk omlijnd, alsof het physische zittenden geweest waren. In sommigen zijn de platen met lichtvlekken geteekend, die een minder geslaagde poging voorstellen van den een of anderen astralen persoon om zich genoegzaam te materialiseeren voor het beoogde doel. De mislukkingen zijn even belangwekkend als de goed gelukten, tenminste voor dengene die dit vraagstuk bestudeert, daar zij ons helpen onze theoriën te verbeteren wat de wijze aangaat waarop de uitkomst teweeggebracht is — maar daarover straks meer. Voor ik tot de theorie overga, wil ik nog enkele feiten vermelden. Eene mij bekende dame, die geestenphotografieën wenschte te verkrijgen, arrangeerde een serie van geheime zittingen met een paar verwante vrienden; zij gebruikte haar eigen camera en verkreeg, na een paar mislukkingen, enkele met de gewenschte uitkomst. Maar toen had er een zeer wonderlijk voorval plaats. De geest - vrienden, die tegenwoordig waren, zeiden (want men moet begrijpen, dat in dit geval onder de zittenden sommigen waren die helderziend en „helderhoorend" waren zoodat zij konden spreken met de bezoekers van het astrale gebied): „Breng uw camera niet meer mede. Ga louter in het donker zitten met een photografische plaat in de hand en dan zullen wij de rest doen. Ingevolge deze instructies, nam de dame haar platen naar de Séance mee, pakte ze in het donker uit h.vm tas aan één hoek vast, pakte ze weer iT'b al V™ en ontwikkelde ze od de bracht ze naar huis digheden kwanten er gezichten oTdT Pi'"", de2e °mS,a"zamen met een hoevrelhpiH k- ^ P'aten te voorschijn te kens, die de re « a " 'pStdlL" waren in alle gevallen ™hh maar de Se^hten gevallen als die van overleden vrienden Ik hTb^ ~ afdrukken van deze hniff.™ ' verzameling schrijf en zTzijl een ultdaC"6 "egatieVen ^ terWij' * tische menschen de bekend? » ^ onwetende materialisMaar terzelfder tijd zijn het feit 6 ^ ^ d6 Natuur" n°emen. op Charing Cross en menscheWil eVengoed als Ne|son's Zuil zijn, zijn verpMcht hminp • ft wezens die voor rede vatbaar dienovereenkomstig te herzien.2'0' ^ ^ Wetten der Natuur zijn," gZé^-kdedfeeevlTm!]nt0n^u^ V6rkregen lezer een aanwijzing te geven tot hnt'h h°°P 'k den ces. Er in werkelijkheid begnp zelfs van dat P«>- is in de geestenphoto -W iitfsmn &btk«$£MK "' '..«> • ' .- \ .; - ;• .'. • *'■... v, -