A tfbb(rz_ cx^\ — Overgedrukt uit de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel XXIII. DE KRONIEK VAN IIET KLOOSTER ADUARD, MEDEGEDEELD DOOR DR. H. B R U G M A N S. De kloosterkroniek van het eens zoo vermaarde Aduard, die hierachter is afgedrukt, is niet onbekend en, wat meer zegt, niet onuitgegeven. Reeds tweemaal werd zij ter perse gelegd; bovendien kwam zij éénmaal in Nederlandsche vertaling onder de oogen van het publiek. De eerste, die haar in druk uitgaf, was de bekende Van Heussen, die haar inlasehte in zijn beschrijving van het kortstondige Groningsche bisdom i). Een vertaling daarvan gaf Van Rijn in zijn Oudheden en Gestichten van Groningen 2). Met dezen tekst en deze vertaling heeft men zich ruim honderd jaren gered. In 1850 gaf echter dr. F. Koppius een 1) Historia seu Notitia Episcopatus Groningeusis (in deel II van de Historia episcopatuum Belgii. Lugduni et Bruxellis 1719), blz. 32—43. In de nova editio (I. Lugduni et Bruxellis, II. Antverpiae, .) °P dezelfde plaats. Behalve deze beide bezit de Koninklijke Bibliotheek nog een nieuwe titel-uitgaaf van 1733. 2) Kerkelijke Historiën en Outheden der Zeven Vereenigde Provintien V ... In 't Latijn beschreven door den Heer H. v H In 't Nederduits overgezet... door H. v. R. (Leiden 1726. Fol.) blz 3-25—353 — en Oudheden en Gestichten van Groningen en Gróningerland, mitsgaders van het Land van Drent... Uyt het Latijn vertaald.... Door II. v. R. (Leiden 172i. 8°.), blz. 211 322 nyar. en Meciert. JUUII. nieuwe uitgave: den 27 September van dat jaar werd hij te Groningen tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd na verdediging van een proefschrift getiteld: Specimen theologicum continens Yitas ac gesta abbatum Adwerdensium J). W anneer ik niettemin een nieuwe uitgave aanbied, dan geschiedt dat om verschillende, naar het mij voorkomt overwegende redenen. Noch de uitgave van Van Heussen noch die van Koppius voldoen aan de eischen, die men aan een behoorlijke teksteditie mag stellen. De grondfout is, dat zij beide jongere, onnauwkeurige handschriften hebben gebruikt, gelijk beneden uit de beschrijving daarvan blijken zal. En de daaruit ontstane fouten hebben zij niet verbeterd door gelukkige conjecturen, zelfs niet waar die voor de hand lagen. Een enkel voorbeeld. Ten zuiden van de stad Groningen lag het Cistercienser nonnenklooster Yesse of Essen, dat in nauwe betrekking stond tot Aduard2). Deze naam Yesse, die in de oudste handschriften natuurlijk juist voorkomt, is in alle jongere verhaspeld tot Teske en noch Van Heussen noch Koppius hebben dat verbeterd: de eerste is zelfs zoozeer het spoor bijster, dat hij, wat in de kroniek van Aduard over Yesse vermeld wordt, toepast op het Benedictijnerklooster Thesinge, waardoor natuurlijk een allerzonderlingste verwarring ontstaat 3). Van Heussen maakt zelfs door onbekendheid met de Groningsche plaats- en persoonsnamen fouten, die waarschijnlijk4) geen handschrift hem aangaf 1) Groningae, z. j. (1850). 2) Vgl. over dit huis: Reitsma, De abdij Essen, in den Groningschen Volksalmanak voor 1890, blz. 7-2 vlg. 3) Historia seu Notitia Episcopatus Groningensis, 45. 4) Waarschijnlijk, omdat het door Van Heussen gebruikte handschrift niet bekend is; over de vraag, welk handschrift hij heeft bezeten, zie beneden blz. 13. SVTÏÏ yndesen (Winsum), wat alle handschriften juist hebben, door hem verknoeid tot Wyndelere; zoo worden de goede oud-Groninger namen Christophorus +• u Jensema en Hieronymus Verru- tms bij hem vervormd bijna tot onherkenbaar worden toe ,n Christophorus ab Erosum, Remt Gensema, Hieronymus Verratius. En op deze wijze is de tekst m beide uitgaven herhaaldelijk bedorven én tengevolge van de slechte hoedanigheid der gebruikte handschriften en door onnauwkeurigheid bij de bewerking. -kr is nog een andere reden, waarom ik tot een nieuwe uitgave besloot. De oudere handschriften, ie 1 e gebruikt, gaven mij niet alleen een beteren ° S ' Nan onJuistheden en latere invoegsels, maar deden mij ook het middel aan de hand de Kroniek haar deelen te ontleden. Dit vraagstuk is, voor zoover ik weet, nog nooit behandeld. Van Heussen laat zich er niet over uit. Koppius is blijkbaar van meening, dat de kroniek omstreeks het midden e' 'e eeuw en later door een Aduarder monnik is geschreven en wel als een geheel: hij spreekt ten minste steeds van den „auctor libri" 1). Dat de oor hem bedoelde monnik slechts een continuator was heeft hij niet opgemerkt. Ten slotte heeft mr. Nanmnga üitterdijk, die een monographie aan de abdij van Aduard wijdde 2), de kroniek wel als ron gebruikt, maar haar niet aan eenige kritiek onderworpen Door vergelijking der handschriften werd het mij mogelijk de kroniek in haar deelen te 011 f jD-j k'eek nuJ a' spoedig onmogelijk dit punt duidelijk en afdoende uiteen te zetten zonder erhaaldelijk naar den tekst zelve te verwijzen. Ook 1) § 2 van de inleiding: De auctore libri. der i,*TiDga U'Uer,Ujk- Geschiedenis der voormalige abdij dei Ber.urdijnen te Aduard. Groningen z. j. (1870) 1* daarom was een nieuwe uitgave niet alleen gewenscht, maar zelfs beslist noodzakelijk. Voordat ik echter de kroniek in haar deelen ga oplossen, zal het noodig zijn de onderlinge verhouding der handschriften vast te stellen. Daaraan dient evenwel een beschrijving der verschillende handschriften vooraf te gaan. AG I. Handschrift van het Rijksarchief in Groningen en aldaar genummerd HS. folio n°. 10 '). Geschreven op perkament. Hoog 340, breed 230 m M. 8 folia. 2 kolommen op iedere bladzijde. 45 regels in iedere kolom. Geschreven in het begin der 16de eeuw. Katern van 8 bladen. Roode en blauwe beginletters. Roode opschriften. Het handschrift bevat op fol. lr—4v de levens van den eersten tot en met den zevenentwintigsten abt (Bernhardus II, gestoiven in 1506). Dezelfde hand schreef daarop nog twee regels van het leven van den achtentwintigsten abt Elbertus, maar liet daarna de pen over aan een andere, maar gelijktijdige hand, die verder het leven van Elbertus ten einde bracht (tot 1522). Deze tweede hand schreef ten slotte nog den naam van Elbertus' opvolger Lambertus neer, maar legde toen de pen neder, hetzij hij nog niets wist van den nieuwen abt dan dat hij verkozen was, hetzij ziekte, afwezigheid of iets anders hem belette voort te gaan. In ieder geval is dit tweede gedeelte niet lang na 1522 geschreven: het schrift is dat van dien tijd. Het komt mij hoogst waarschijnlijk voor, dat dit handschrift in de abdij zelve is geschreven; waar elders toch zou men zulk een nauwkeurig en keurig uitgevoerd manuscript aanleggen dan daar? Het maakt dan ook geheel den indruk van een officieel exemplaar, mogelijk voor den abt zeiven vervaardigd. 1) H. O. Feith, Register van het archief van Groningen. V, bjz. 116. Is deze onderstelling juist, dan is het waarschijnlijk al spoedig na de te boek stelling uit het klooster geraakt. Zoo toch meen ik het feit te moeten verklaren, dat het niet is voortgezet: want dat de kroniek vervolgd is door een monnik der abdij, staat vast. Een andere mogelijkheid is deze, dat het vervolg door een monnik voor zichzelven is opgesteld: want dat de geschiedenis der verdere abten geen officieel karakter draagt, ten minste niet onder de oogen van den abt is opgesteld, blijkt wel b.v. uit de kritiek, door den kroniekschrijver op de buitensporigheden van den abt Arnoldus Lanth uitgeoefend. Maar ik begeef mij hier op het wijde veld der onderstellingen : keeren wij terug tot de vaststaande feiten. Yan de verdere geschiedenis van het handschrift is weinig bekend i). In 1851 werd het door den bekenden Frieschen geschiedkundige en jurist De Haan Hettema aan het toenmalige Provinciaal Archief van Groningen geschonken 2). Omtrent de afkomst van het handschrift zegt de schenker in een uitvoerige beschrijving, die met een met Yan Heussen en Koppius gecollationeerde copie aan het stuk is toegevoegd. „Ik meen dat dit Handschrift voor eenige jaren door den toen te Groningen, doch thans te Leeuwarden wonenden boekhandelaar J. Swarts van eenen van de familie Bindervoet, met meer andere stukken is gekocht geworden." Verder is van de geschiedenis van het handschrift niets bekend. Er is misschien een band te leggen tusschen Aduard en de familie Bindervoet. Deze stamt langs de vrouwe- 1) Op fol. 8r staat: 1809 (nummer of jaartal?). Op fol. 8' is nog zoo iets als.... haepwille te onderscheiden. 2) "Voorin ligt een copie van den brief van De Haan Hettema, waarbij hij dat doet, d.d. 27 Februari 1851, geverifieerd door den griffier der Staten van Groningen, d.d. 28 Februari 1851. Vgl ook de bijgevoegde Provinciale Groninger Courant van 18 Maart 1851. lijke lijn af van de Clanten, die op hun beurt weer verwant waren met de Gaickinga's, wier burcht niet ver van Aduard stond en die, ook blijkens onze kroniek, in herhaalde betrekking tot het klooster stonden 1). B. Handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn en aldaar genummerd HS. Phillipps 1899 2). Geschreven op papier zonder watermerk. Hoog 124 breed 91 m.M. 57 gefolieerde beschreven en een groot aantal ongefolieerde onbeschreven folia. 15 regels op iedere blz. Geschreven in de eerste helft der^ 16de eeuw. Katernen van 8 bladen. Eoode beginletters en opschriften. Het handschrift bevat op fol. lr—47v de levens van den eersten tot en met den achtentwintigsten abt (Elbertus, afgetreden in 1522). Dan volgt in een iets latere hand het begin (fol. 48r) en in een hand van de tweede helft der 16de eeuw het vervolg en slot van het leven van Lambertus Helt 3) (1522-1528, fol. 48v-50r) en het begin van dat van Johannes Beekamp (fol. 50r 51r) Bovendien voegde een andere hand dan deze laatstgenoemde, maar ook uit de tweede helft der zestiende eeuw, een aantal aanvullingen aan de kroniek toe, die in alle volgende handschriften in den tekst zijn opgenomen. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat ook dit handschrift in de abdij zelve is geschreven: ook van de toevoegsels meen ik dat te mogen aannemen. va.?mt.dja,A.dKeRhbijZ0Uderheden ^ VrieDdeli->ke rijzingen Rn°le,' Verzeichniss der Lateinisehen Handschriften de Komghchen Bibliothek zu Berlin. I. Die Meerman-Handschriften des sir Thomas Phillips. Berlin 1893, blz. 348 vlg no 156 3) Deze tweede vervolger begon het leven van Lambertus Helt , , VfnJ°re" af' zoodat dlt een dubbel begin heeft, wat de latere handschriften door een ingevoegd „iuquam" trachten te bedekken. Want deze toevoegsels zijn deels onbeduidend, deels geven zij enkele bijzonderheden , waarmede men buiten het klooster wel niet bekend zal zjjn geweest. Wat er later met het handschrift is gebeurd, is niet duidelijk. Op een voorschutblad zijn nog sporen van een wapen te constateeren, zonder dat evenwel het karakter daarvan duidelijk is aan te geven. In ieder geval behoorde het in de vorige eeuw aan Gerard Meerman, den bekenden bibliograaf en jurist (1692 1771). Hij toch was het '), die op fol. 52 tot 57 een volledige abtenlijst tot 1578 schreef, dus naar een ander HS. dan dit, en daaraan dan ook de volgende a,anteekening toevoegde: „Haec strictim anotavi ex libello alio MS. cui titulus est: Yitae Abbatum omnium qui Coenobio Adwerdiano praefuerunt." Hij zal dus een der latere handschriften in zijn bezit of ten minste onder de oogen hebben gehad In 1824 werd ons manuscript met de bibliotheek-Meerman onder den hamer gebracht2) en gekocht door den bekenden verzamelaar Sir Thomas Phillipps, van wien Pertz in 1827 een notitie er van ontving 3). Toen in 1887 de collectie-Phillipps op haar beurt verspreid geraakte*), werden de Meerman-handschriften aangekocht door de Berlijnsche Koninklijke Bibliotheek. Zoo heeft ons handschrift na minstens drie landen te hebben bezocht en tweemaal de zee te zijn over- 1) Volgens vriendelijke inlichting van dr. Bijvanck. 2) Bibliotheca Meermanuiana. IV. Catalogus codicura manuscriptorum, blz. 14-2 no. 824. 3) Pertz, Archiv der Gesellschaft für altere deutsche Geschichte VII, 99. Daaruit werd het overgenomen door Muller, Lijst van Noord-Nederlandsche Kronijken (Werken van het Historisch Genootschap. Nieuwe Serie no. 31), blz. 79. 4) Zie daarover S. Muller Fz., De aankoop der Hollandsche handschriften van Sir Thomas Phillipps te Cheltenham. in Fruins Bijdragen, Derde Reeks V, blz. 104 vlg. rtr Sm0"6 een ™8te pia,is gcio°don- H. Handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Tu ooo. fr 6° al\ Geschreven op papier met watermerkwapen van Amsterdam. Hoog 209, breed 164 m.M. onbefl SChreV6n en eeDige ongefolieerde onbeschreven foha 24 regels op iedere bladzijde. ÏÏ dtre\t0ribraham Gr0n0viu92)' ^n bekenden sm? bibhothecans (1695-1775). Katernen van 8 bladen. Het handschrift bevat de geheele geschiedenis van het begin af tot 1578. De tekst is in het a gemeen gelijk aan die der volgende handschriften . aar later heeft Gronovius blijkbaar het bovengenoemde handschrift AG I of anders een daarmede goed als geheel overeenstemmend in handen gekregen en daarnaar zijn afschrift gecollationeerd d. i. aanzienlijk verbeterd. Daar het betere hand- In!"/ ï i t,°t en met h6t leven van Elbertus oopt, houdt ook daar de collatie op. Daar schreef wer?'T"lÏn °°k: »HaCtenus MS- domi de Aduwert , blijkbaar evenals ik van meening, dat het betere handschrift uit het klooster zelf afkomstig «rinll H 5 °°k Ult de W1Jze' waaroP hij heeft gecollationeerd. Kegels, die moesten worden weggelaten, werden onderstreept met de opmerking in margine. „Verba subvirgulata in textu originali non reperiuntur . Gronovius' verbeterd handschrift heeft dus ten slotte den tekst gelijk de beide vorige. De geschiedenis van het handschrift is zeer eenvoudig. Blijkens zijn eigenhandig inschrift kocht de m alles belangstellende Bondam het op de auctie der 1) Vermeld bij Muller, Lijst, 79. 2) Volgens vriendelijke inlichting van dr. Molhuysen. Gronovii in 1785 i). Na den dood van Bondam werd het in 1800 uit zijn bibliotheek 2) waarschijnlijk aangekocht door den Leidschen advocaat J. Romswmckel. Nadat deze bij de ramp van 1807 was omgekomen, werd zijn bibliotheek door Koning Lodewijk voor de zeer door hem begunstigde Koninklijke Bibliotheek aangekocht. L. Handschrift der Universiteitsbibliotheek te Leiden en aldaar genummerd Cod. lat n° 180 c 3) (oud nummer XVIII 180 c.). Geschreven'op papier met watermerk: wapen van Amsterdam. Hoog 209 breed 164 m.M. 34 gefolieerde beschreven cn eenige ongefolieerde onbeschreven folia. 24 regels op iedere bladzijde. Geschreven door Abraham Gronovius. Katernen van 8 bladen. Het is eenvoudig een copie van II in het net, met opneming van alle daarin aangebrachte verbeteringen. Aan het slot van het leven van EIbertus staat evenzoo: „Hactenus in M.S. Domi de Aduwert." Alleen enkele randopmerkingen zijn blijven staan, gelijk in H. Zoo merkt Gronovius in het leven van Eppo naar aanleiding van het in den tekst voorkomende: Menterna alias Termunt, op: „In alio exemplari legitur: in Menterwalt sive in Campis Silve." Zoo is de uitweiding, bij abt Fredericus onderstreept, blijven staan, met een opmerking als boven bedoeld in margine. Zoo staat bij abt Thybodus: „In alio exemplari legitur Thyboldus." Het handschrift is niet tot 1785 in het bezit der Gronovii gebleven. Waarschijnlijk heeft Abraham Gronovius zelf het aan Dumbar geschonken. Uit 1) Catalogus Bibliothecae Gronovianae. Codd. MSS. pag. 29 no. 41. 2) Catalogus Bibliothecae Petri Bondam pag. 236 110. 97. <7/} b6u!-' Catalo»us Mrorum manuscriptorum qui unde ab anno Bibliothecae Lugduno Batavae accesserunt, blz. 186 no 630 en daarnaar bij Muller, Lijst, blz. 79. diens boekerij werd het ten minste in 1746 door de Leidsche bibliotheek aangekocht. BG I Handschrift der Universiteits-Bibliotheek te Groningen en aldaar genummerd n°. 136 ') (oud nummer AE 47). Geschreven op papier met watermerk: wapen van Amsterdam. Hoog 165, breed 150 m.M. 50 bladzijden. 26 regels op iedere bladzijde. Geschreven in de eerste helft der 17 weet hij weinig te (1449_U85)^ooraoseB. ^ »b' Ho,,drik „n Ree, genoeg geroemden geprezen ^ * °n nooit ln wetenschap, heet het ',.en man Ultblinkende wereldlijke en geestelijke , "i V8 hervormde in schenker van aalmoezen, begaafd ml '- 660 Vn;igevi& een voortreffelijk prediker • , Mn voor studie, met een muur, °mSi,f h» <*» de bezittingen van het kl T F1Jrera> vermeerderde en herstelde deTert "icht" <* < ls deel van een staatsrechterlijk geheel — I ™ ,het ««O -emen mag - aangingen heeft de kroniek „iet geen enkel woord meldino- gemaakt De moe,Ijl,,eden van do afwatering, dieTg "tM 'ot de gewichtigste behooren, waarover onze provin ,ale besturen Lebben te beslissen, hebben Z 'Jen rLrz ™ - KM ï,"/' k""'iek• ZOO"h *« i11 1485 «rf vol. een der m 'T * "en""' da' d"™» *>"«"» kroniek .7"°; m°S°liik oot d<"elfa». *e *> oerat hotTe Z V6rVOlSde » onderstel, dat eerst het leven van Wolterus I (1485-1494) daarna de levens van Wolterus II (1494-1500) en Her! "(1504 non la0,4|)Vte" 8,otte die van Bernhardus TL , l ) en U (1505-1507) zijn toegevoegd II Hen* hi6ruit °P' dat de levens van Wolterus de' woordennnUSReo BernhfarduS 11 alle ein<^ met dergltól «l'J TG8Cat mpaCe- Amen>" of«en inerkelht °P zich^lf is dat niets op¬ een fn.' maai' W°rdt het hi^door, dat zulk voorkomt i) 'V"6 f""** ^ d" *** ^ tweede mLt ü °eV0eS,ngen, ten minste de aan het T? ^ g68chied Z1> na 1516: want aan he slot van het leven van Hermannus wordt Pgeteetend da, hS i„ da, ja„ stierf. »Zei g op worden gewezen, dat de levens der vijf bovengenoemde abten alle „i(e„t „nbednidend\,ïn V dragen geheel het karakter van aanhangsel Tan een bestaande kroniek. «angseis van den>vierde,aEyliSs,Vdë slotclau^t qu' est benedictus in secula AmPI ■' "u l ' . Dei' ,een sprake zijn van het 17^. Tot zoover loopt de eerste hand van handschrift ACr I. Het vervolg der kroniek liet niet lang op zich wachten. Een bijna gelijktijdige schrijver voegde het leven van Elbertus (1507—1522) toe en wel na 1528, — want aan het slot vermeldt hij den dood van dien abt in dat jaar — misschien zelfs eenige jaren na 1528 '). Ook Elbertus' leven eindigt met het bekende slot: „Cujus anima requiescat in pace Amen." liet onderscheidt zich gunstig van de voorafgaande korte, droge levensbeschrijvingen: de schrijver verhaalt meer de geschiedenis der provincie in die dagen dan die der abdij, wat zijn ruimeren blik bewijst, daar de abt destijds op den voorgrond stond bij de politieke verwikkelingen. Maar dat hij gaarne het kwaad, dat in de abdij voorviel, voor de nakomelingschap verzweeg, bewijst wel het feit, dat hij met geen woord melding maakt van het groote schandaal, dat daar in 1520 plaats greep, den moord, op Hendrik en Frederik Gayckinga door monniken der abdij binnen de gewijde muren gepleegd 3). Twee nieuwe vervolgen heeft ons handschrift B bewaard. Een latere zestiende eeuvvsche hand begon het leven van Lambertus Helt (1522—1528) te beschrijven, een tweede voltooide het 3) en begon het 1) De schrijver van het leven van Elbertus beroept zich eens op het Boeck der partijen van Jancko Douwama. Deze schreef dit boek in de gevangenis te Vilvoorde, waar hij in 1529 overleed, (vgl. de uitgave van het Friesch Genootschap, blz. 56.), in 1526 (t a. p. blz. 10). Geen der bestaande handschriften klimt hooger op dan tot + 1540. Maar zelfs verondersteld, dat onze Aduarder monnik Douwama's autograaf heeft gebruikt, wat mogelijk, maar niet waarschijnlijk is, dan kan hij dat toch niet eerder dan 1530 tot zijn beschikking hebben gehad. 2) Vgl. Nanninga Uitterdijk, Geschiedenis der voormalige abdij der Bernardijnen te Aduard, 88 vlg. 3) Of liever: begon het opnieuw; want het blijkt duidelijk uit de bewoordingen, dat de tweede voortzetter geen acht sloeg op wat zijn voorganger had geschreven. maar ,iet -"« dissimulandique nescius ^ 81™) PIane si'nulandi Do scbrijver vL dri' * TT' ^ ^n. niet persoonlijk gekend h« ! La™bertus Helt men, zooda/• V,;; • , f uucen te «ebben verno- j«.n na dien» d^W T" band is overeen t*\ ' « k Wel met de — 1 de ^ng'^r^f™1'3 ',e™ en 4-~* onbekend is m, f- 1emand, die ons verder der jreheelP 1- ' T KoPPi"s voor den schrijver , .. ironiek werd gehouden i). Ziehier wat heeft^hiiT PrS°0n 6n leeftlJd bllJkt- Ongetwijfeld ving v , d,v° r f(r'00nllJk **eod: de beeehrij»»gUige n"L T^" dCn ™ den JSidT r " heef' h» 8'eeii' »P bewondering ,„„rTen'T he' °°S *>• ZS" Arnoldus Kenninck besluit hij zijn ver- i) Koppius, Specimen theologicum, XI vlg. atque'melda^nlh^abstuler e°rUm (sc" v»esjudicii pepererit: unde factum est ni 1 dU(-tor'tatein ei multo majorem haal. Hij schijnt kort daarna te zijn gestorven: dat mag men hieruit opmaken, dat hij den nieuwen abt Johannes Greven, die reeds den 18'te» Februari 1578 als zoodanig voorkomt, niet eens noemt. In ieder geval blijkt het duidelijk, dat hij den jammerlijken val der abdij in 1580 niet meer heeft beleefd. Immers in het leven van Johannes Reekamp zegt hij: „Gebouwen storten of door verloop van tijden in of worden door het vuur verteerd; maar wat ik nog zal toevoegen, zal nooit vergaan, zoolang dit klooster ongerept staat" !). Dat schrijft zeker niet iemand neer, die den brand van het klooster had beleefd, en wist, dat daarmede het einde was gekomen. Bovendien blijkt overal aan zijn geheele manier van zeggen, dat onze monnik het klooster in zijn volle pracht heeft gezien, toen hij zjjn kroniek opstelde. Hij is uiterst voldaan, wanneer onder den abt Johannes Reekamp de meiers der abdij worden gedwongen meer huur te betalen dan tot dusverre. Hij juicht in den strijd der abdij met den Groningschen bisschop Johannes Knijff, die krachtens de hem toegekende bevoegheid Aduard voor zijn bisdom wilde annexeeren. Hij beschrijft de veranderingen, nog onder den abt Johannes Lanth in het klooster aangebracht, zonder dat hij van de bijgedachte blijk geeft, dat al dat schoons spoedig ten ondergang gedoemd was. Bij den dood van den abt Godefridus van Arnhem verhaalt hij, dat deze in het kapittelhuis in een graf, een abt waardig, is gelegd 2), zonder er in het minst op te zinspelen, dat dit graf zoo spoedig zou worden verstoord. Iets dergelijks verhaalt hij van Arnoldus Lanth: „Zijn lijk 1) „Nam aedificia aut intervallis temporum collabuntur aut incendio absumuntur: verum haec quae nunc adjiciam, donec hoe quiilem steterit monasterium, peritura nunquam." 2) „In capitulo nostro eonditus in sepulchro Abbate digno." r bif^6" naar Aduard verv°erd en in het kapittel- tnl . T voormer aan den schoot der aarde toevertrouwd rust het nu" En aIsof bij de%™ hij r ®nis onder zÜn oogen ziet geschieden, beschrijft wLt • ! T' VaD ArD0ldus Kenninck: „Zijn lijk gevolgH'buiLn U'tgeIeVerd' maar ook met gewapend komt d ! / naar een sch,'P zwoerd en kom daarna in Aduard: het wordt, wat ongewoon het h ^ g7°°nte der abten, in het koor voor he hoogaltaar bij het grafmonument van bisschop Emanuel van Cremona begraven" *•> nnMtw-f u • to onmiddellijk na de begraf.ni» L Er „ echter een plaat,, die er voor «chiint ,e abdr""' Ü' 1 8ch"Jver onzer kroniek den val der abd,j nog heeft beleefd. Sprekende van de hebzneh van Im.chop Knijff, 2egl hij, dat deze het er op had wenacb on het r,,'6 Vernieli8<«'- •»»' ™ de met on™ dOT 8eUZen' 2»»»ls *« l«l«" -e eigen oogen hebben gezien" 3). Heeft de ttl'-T hier het oog „p de \erwoe. ing van hc Had h"i dat dPtember '580? Ik twöt'oM 1 '°e,V'Se fe" b6l0ef(i. 'Mi „„ge. ieder Z'J? T " °""ie ll«bb<"1 beslM™ «■ in eder geval er herhaaldelijk op hebben gezin,peeld, .„ het 7 P'- 'k °ndOT"el. d«' hij meer denkt- .„g0'°ee" """ h0' v»rwoeaten van klooster, denkt, en onze monnik M waar|jjt m|[ ^ ^ 1.) „Corpus nihilomiuus rcl.ilum t 1 milile non in er mi soqu'ó^t e'' ra"r ,V,'r'" °'' .dim'SSurn' verum etiam iu Adwert- atnnp n.,^ . ' Porlam ad navern deductum venit i.. cho^^:^'^ tzr rsTdi,,em Abbatum> copi Cremonensis sepelitur " Men let J h T Ema,luelis EPis' niet wordt gebruikt. * etle °P he'praesens, dat anders 3) „Geusiorum hoe erat desiderinm .... oculis percepimus." ac °P"S- Slc"' "os"-'s beu gelegenheid genoeg om op te merken, dat het plunderen van kloosters tot de geliefkoosde ontspanningen der Geuzen behoorde *). Wat de persoon van den kroniekschrijver betreft, na het bovenstaande is het duidelijk, dat hij monnik in de abdij zelve was. Dat hij een of ander aanzienlijk ambt daar bekleedde, is onwaarschijnlijk en blijkt in ieder geval nergens. Dat hij een Pranschman zou zijn geweest, gelijk Koppius vermoedt, is onwaarschijnljjk: de door hem aangehaalde bewijzen zijn deels getrokken uit deelen der kroniek, die niet door onzen auteur zijn geschreven, en in ieder geval van geen beteekenis. Wat hij aan Pranschen invloed toeschrijft '), is niet anders dan vulgair Latijn, zooals dat in de vroegere en latere Middeleeuwen door duizenden monniken, die Cicero nooit tot model namen, is geschreven. — Wat het karakter van onzen schryver betreft, men kan zeggen, dat h|j een middenslag8man was, zonder hooge roeping als kloosterling, maar z|jn plicht doende met overtuiging, zonder hevige gemoedsbewegingen, tenzij wanneer de belangen der abdij door den Groningschen bisschop werden bedreigd; dan is geen woord hem te scherp: van den bisschop is letterl|jk niets goeds te zeggen: 1) Ik wijs er nog op, dat Rengers aan zijn kroniek extracten uit die van Aduard heeft toegevoegd. Vgl. uitg. Feith II, 275. Het opschrift daarboven is mij niet duidelijk, ook niet nadat ik het vergeleken heb met het autograaf. Mogelijk schuilt er de naam van den schrijver der Aduarder kroniek in. Rengers uittreksels loopen tot 1578 toe, zoodat in zijn tijd de kroniek geheel voltooid was, zooals wij haar kennen, wat ik trouwens ook niet betwijfel. Rengers schreef zijn kroniek na 1585. 2) „Sic e. g. saepius scribit suis, ubi Lat mi scripsissent ejus; loco rei gestae vel faetae dicit passagium; loco legionis vel cohortis Germanicae de garda Germanica loquitur; ubi Romani dixissent publico juramento vel sacramento dominum agnoscere, dicit homagium praestare; et hujusmDdi plura habet." „Hujusmodi plura" kan men bij zoo goed als alle middeleeuwsche kroniekschrijvers aantreffen. zelfs de Geuzen zijn beter dan deze herder die zijn schapen met hoedt, maar tracht te verslinden n/e monnik is bovendien geestelijke genoeg om bhLTeT' J°!;anneS ReekamP --deert," b ykt het nergens dat hij het tot daadwerkelijke navol- frekVhem Vereerden abt h^ft gebracht. Tafelgenot trekt hem aan en ,s m ieder geval niet strijdig met een godvrucht,gen wandel. Maar een abt als Arnoldus omst ndThed J ^7* al Pleit hÜ verzachtende omstandigheden en al vergoelijkt hij zooveel mogelijk- ïlgeTovird J tGgen !101" alS tegen den bi8ScI,°P- tegenover dezen wordt zelfs Lanth's houdino- geprezen: de abt krijgt zelfs een lof'), gelijk de tegen ZT&TZ* K°'7,i' ,00rZÖn e heeft Het onoordeelkundig optreden der visitatoren, die het kwaad, welks bestaan en om vandoor de kroniek niet wordt geloochend, veZrl Zd De' W° "-0' h,n' " Mn ««'"7e- 11 ?' °n ™0™' de onaantastbaarl]eid Ier •MS 8«.m don »„hrijïer bove„ >]Im. ^ nie verkloppen, dat een vreemde abt als Arnoldus Kenmnek h« he6r e„ mee8ter ^ «n, gen, hoewel hij de voortreffelijke hoedanigheden van dezen ,bt moot erkennen; ^ ™ I..J begraven wordt, vindt geen genade in ,jjn ' Jzsrsz,™1"-"»d°s 1°. Van Wibrandus tot en met Henricus II. . . 1109 2'. Wolter», I. .... . JJmIÜÏÏ" J°' pVoltcrus 11 en Hermannua . 1494—1504 4. Bernhardn, I en II. . . . 1504_1507; go' I' ™, : 1507-1522. b . Het begin van het leven van Lambertus Helt .... 1522 2) „Murus aë.ieus", vgl. de roeher de bronze van Wilhelm II. 7°. Lambertus Ilelt en het begin van Johannes Reekamp . 1522— + 1530. 8°. Vervolg van Johannes Reekamp tot en met Arnoldus Kenninck ± 1530—1578. Van deze zijn dus n°. 1 en 8 de voornaamste. In deze uitgave heb ik, zooals ik zeide, AG I tot 1522 afgedrukt, met opneming in de noten van de by voegsels van B. Dit handschrift heb ik verder gevolgd zoover het liep, tot ± 1530. Ten slotte * R E ten grondslag gelegd, daar het mij bij do collatie van alle handschriften met AG I gebleken was, dat dat handschrift het meest met het oudste overeen kwam en dus de beste lezingen had. Waar dit dus voor het eerste gedeelte van P. E. vaststond, meende ik het ook voor het tweede te kunnen onderstellen. Ik heb daarbij zooveel mogelijk de varianten der andere handschriften opgenomen (AG ü ' 1 en 11 Gn n^'' °°k h'er bleek men'gmaal r\ E. een aannemelijker lezing aan te bieden. Bij het eerste gedeelte was de opneming van varianten natuurlijk overbodig: tegenover AG I en B hebben de andere handschriften geen gezag. Ook nog in een ander opzicht wijkt mijn uitgaaf af van die van Van Heussen en Koppius. Ik heb er verklarende aanteekeningen aan toegevoegd, die de waarde der kroniek in het licht kunnen stellen. Wat verduidelijking noodig had, heb ik zooveel mogelijk opgehelderd: zooveel mogelijk, want er blijft nog veel duisters over; ik betreur dat meer dan het mijgenoegen doet eenige punten te hebben verklaard. Bronnen zijn waar noodig en mogelijk aangegeven. Voor de oudste tijden heb ik de charters vermeld, waarin de abten voorkomen, tot staving van de betrouwbaarheid van de jaartallen der kroniek: voor de latere abten, wier bestaan historisch voldoende liijdr. en MeUed. XXIII. q vaststaat, scheen mij dat onnoodig. Voor de zestiende eeuw heb ik hier en daar plaatsen van den ooggetuige Benninge aangehaald, ter kenschetsing van de waarde van de berichten der kroniek. Zooveel mij bekend was heb ik de litteratuur betreffende verschillende onderdeelen opgegeven. De data zijn door mij opgelost. Zoo hoop ik den toekomstigen geschiedschrijver van de beroemdste abdij der Ommelanden het pad te hebben geëffend. Daarmede wensch ik niets te kort te doen aan de verdiensten van het boek van mr. J. Nanninga Uitterdijk, Geschiedenis der voormalige abdij der Bernardijnen te Aduard (Groningen 1870), maar er is in verloop van tijd zooveel gevonden en beschreven, dat de geschiedenis der Cisterciensers kan toelichten en waaruit ook voor Aduard veel is te putten, dat de schrijver zelf ongetwijfeld in een nieuwe uitgave veel te veranderen zou hebben !). Maar voordat de geschiedenis kan worden geschreven, dienen de bronnen verzameld. Een nieuwe uitgave van een der hoofdbronnen voor de geschiedenis van Aduard, de kroniek, was dus noodig. Ik heb daaraan als bijlagen eenige onuitgegeven stukken toegevoegd en daarbij een lijst der abten, die tevens als inhoudsopgave der kroniek kan dienen, benevens een lijst der onbekende Aduarder stukken afgedrukt. \ erder meende ik voorloopig niette moeten gaan, Een algemeene nalezing op Nanninga Uitterdijk was minder met den aard van deze uitgave overeen te brengen: men kan nu eenmaal niet alles in aanteekeningen aan den voet der bladzijde samenkrimpen. Zoo zou over de bouwgeschiedenis, over den handel, 1) Het zegel der abdij, dat tegenover den titel staat, is veel eter afgebeeld in liet Oorkondenboek van Groningen en Drenthe plaat IX no. 2. er waterstaatsbelangen, over het ■wetenschappelijk leven van Aduard veel meer to zeggen zijn geweest, dan ik in de aanteekeningen heb kunnen ter sprake brengen. Toch hoop ik menig punt te hebben opgehelderd, waardoor de geschiedenis onzer beroemde abdij, het licht van het Noorden, ons weer meer gemeenzaam zal zijn geworden '). Het is ten slotte niet meer dan mijn plicht, wanneer ik aan mijn vriend mr. J. A. Feith, rijksarchivaris in Groningen, mijn hartelijken dank betuig voor den krachtigen steun, dien deze uitgave bij hem heeft gevonden. jj g Kroniek van het klooster Aduard Anno Domini MCXCII Nonis Junii 3), ipso videlicet 1) Het is hier wellicht de plaats er op te wijzen, dat van de abdij nog verschillende voorwerpen zijn bewaard gebleven: een mis schel, een vijzel, de zegelstempels, een knop van een abtsstaf, een paar prachtige tegels, een stukje beeldhouwwerk in zandsteen, alles aanwezig in het Groningsch Museum, vermoedelijk een paar schilderijen in het Rijksmuseum te Amsterdam, en ten slotte een marmeren beeld uit de 15de eeuw. een mater dolorosa, die vermoedelijk in een gothieke nis boven den ingang van de ziekenzaal leeft gestaan. Dit beeld is opgegraven ter plaatse ongeveer vau het klooster en is het eigendom van pastoor Veling Smale te Den Hoorn (gem. Leens). In het Museum te Assen is nog aanwezig een gladde zilveren ring, van binnen met het randschrift: „Sanctus Bernardus", misschien dus van een der abten van Aduard. 2) Noch AG I noch B heeft een titel. De gewone titel (Vitae ac gesta abbatum qui coenobio in Adwert praefuerunt) komt alleen boven de latere handschriften voor en is dus niet origineel. De meeste HSS. voegen bovendien achter abbatum nog omnium toe, waardoor het opschrift bovendien onjuist wordt, daar de kroniek slechts tot 1578 loopt. BG I en dus ook BG II hebben nog den tweeden titel: Tempus et occasio fundandae Abbatiae Adwerdiensis. die om dezelfde reden als de eerstgenoemde is weggelaten. 3) AG I en B hebben Julii, wat in de jongere HSS. verbeterd is in Junii. S. Bonifacius valt op 5 Juni. 3* Sancti Bonifacii episcopi et martyris sociorumque ejua die, fundata est abbacia in Frisia ad Sanctum Bernardum in Adwerth Monasteriensis diocesis, filia Clarieampi secunda !), tricesimo octavo anno 2) p0st obitum Beati Bernardi. Cujus causa fundacionis fuit crebra in eodem loco plurimorum nocturno tempore luminum apparitio, praesagium ut pie creditur futurorum. Quare fideles devocione accensi pro monasterii constructione unanimiter laborarunt, sperantes 3) hoe ipsum *) Omnipotenti Deo gratum fore, qui predictum locum tam evidenti preostendit indicio. In eo enim loco sanctissimi viri fuerunt, ut patet in scriptis liujus loei, qui nulli labori neque sumptibus pepercerunt, ut dignum Deo habitaculum prepararent; et cum muros erigerent, sanctos mores nequaquam dereliquerunt. Nam penuriam ipsimet sepe paciebantur, ut exinde pauperes reficerent •r'). Et infrascripti fuere abbates istius loei vel monasterii, et hoe nomina eorum secundum ordinem. WlBRANDIIS ABBAS PRIMUS. Primus siquidem abbatum dominus Wibrandus,hujus monasterii humilis et devotus pastor, cum parvo grege, \idehcet XII monachis, habitavit juxta portam aquilonarein in duabus doniibus, quarum una capella altera iyHet oudste dochterklooster van Klaarkamp was Hloemkamp bij llolsward, gesticht in 1191. 2) AG I ea B. Alle jongere handschriften hebben: octavo anno wat onjuist is, daar S. Bernard in 1153 stierf. ,J3),AG !,e" ,B.' SPerantes ontbreekt in de jongere handschriften Ij i en II hebben achter fore autumantes ingevoegd. 4) AG I en B. De jongere HSS. hebben hoe ipsum id potenti. d is waarschijnlijk onjuist gelezen uit de verkorting oï voor omni. •>) AG I. li en de jongere handschriften hebben reficerentur wat natuurlijk op hetzelfde neerkomt. dormitorium fuit,quc usquc hodic inconcussepersistunt, in quibus utriusquo sexus homines modo hospitantur, utque primum pauperes monaclios suscipcrent, postea pauperes recrearent '). Huius sancti abbatis anno quarto incepit ordo Sancte Trinitatis 2). Anno autem ejus septimo incepit ordo Praedicatorum 3). Hic itaque venerabilis pater obiit anno Domini MCCV postquam prefuit XII annis, et sepultus est in eadem capelia ipso die Thome Canthuariensis episcopi et martyris 4). Albertüs abbas secundus. Post eum rexit sanctus vir nomine dominus Albertüs 5). Is te claruit miraculis et sanctissime vite fuit. Quapropter dilatavit monasterium hoe et gentem suam, muitos ad conversionem") suscipiens. Unde necessitate conipulsus aliam maiorem capellam edificavit, que vocatur schola. Nam processu temporis illie novitii iunioresque 7) fratres, postquam in Rubea Schola s) juxta Wyndesen grammaticalibus °) competenter essent 1) AG I en B. De jongere handschriften hebben recrearentur. Bij recrearent heeft B in een jongere hand in margiue: „Siquidein ecclesia tune erat, ubi nunc est camera episcopi in hospitali virorum." '2) De berekening der kroniek is dus onjuist. 3) 1215, door den Paus bevestigd 1216. Deze berekening is dus nog onjuister. 4) 29 December 1205. 5) In een charter vau 12 September 1211, waarbij Otto, bisschop van Munster, de kerk te Maarhuizen tot een parochiekerk verheft, komt deze abt (Aldbertus abbas saucti Bernardi) onder de getuigen voor. (Oorkondenboek van Groningen en Drenthe no. 51). 6) Conversiozrinonachismus (Ducange), dus niet op te vatten als convers zijn. 7) AG I en B. De jongere handschriften hebben alle minoresque, palaeographisch zeer verklaarbaar. Maar van Minderbroeders is natuurlijk geen sprake. 8) De Roode School bij Winsum of liever bij Bedum, want daar lag zij dichter bij. 9) Natuurlijk Latijnsche grammatica. imbuti studium m hac schola sive auditorium •) • fTT f"*' artCS Ct canones solemniter agentes, linde acc.dit ut hic habitarent viri ia omni doctrina expcditi qui totam Frisiam sua seientia illustrabant ut patet in antiquioribus liujus loei scriptis et libris 3)! Hujus abbatis anno quinto incepit ordo Minorum *). anno X inchoata est abbatia in Yesse ) Cisterciensis ordinis iuxta Groningen «). Hic abbas sanetus d,X1/r Gt m°rtUUS est anno MCCXVI ipso Kather*ne virginis 7), et 8cpultüs cum antece88ore vüLóDdfr f ?capelIa que nunc Episc°p°rum caniera vulgo dicitur ) quorum tarnen ossa in domum capitularera postmodum honorifice sunt translata. WlGBOLDUS ABBAS TERCIUS. Post quem huic monasterio laudabiliter prefuit ominus igboldus abbas tercius annis XXV et XI septimanis. Tempore cuius, scilicet anno Domini "ebb- • 2) Vrije kunsten en kanoniek recht 't overige onbekend. ^ gr°°te manDen z«" kra'chSim209' ljeVeSligC' d°°r dc" Pau* 1219, statuten be- Vgl bijv0"66''6 handSChriften l-^en hier Teske. err6a}ntGqui unt '^^ nZJ''»PnP^ vehementer monasterium ordinis Cistercieiis^s"".'/,1 F, qeSSe, eSSf a"tiquissimum patre nos.ro constructum vel visiutl n" * 'f0 Ber"hard° andere handschriften in den tek«t „n'.p Per'" ,s door alle stoute bewering hebben lit t °pe<*omen. W,e de bedoelde over Jesse het in de inleiilin ' miJ "let gebleken. Vgl. verder 7) 25 November 1210. * gC"00mde artikel vau P™f. Iteitsma. alle andere handschrifteVis oZ^ënomèT d0°r MCCXVIII, mare in partibus Frisie terminos egrediens, ut invenitur in dyalogo Cesarii *)t propter irreveren- 1) Caesarius Heisterbacensis, Dialogus miraculorum, dist. VII cap. 3: „Parvo post haec emerso tempore, anno videlicet gratiae inillesimo ducentesirno decinio octavo, mare in partibus Frisiac terininos suos egrediens, multarum provinciarum terras occupavit, villas delevit, ecclesias lapideas deiecit, tantam hominum extinguens multitudinem, ut summa centum millia transcenderet. Ita exaltati sunt 11 uctus eius, ut turrium altitudines operire viderentur et, procella procellam impellens, generale diiuvium terris minaretur. Et sicut dictum fuit Abbati nostro, cum eodem anno visitationis gratia Prisiam intrasset, quod lluctus furentes etiam usque Colouiam pervenissent, si non is, qui eos excitaverat, Genetricis suae, ut postea dicetur. precibus compescuisset. Novicius. Nosti causam tantae plagae? Monachus. Novi. Friso quidam arte pugil in eadem provincia exstitit, qui quotiens de taberna ebrius rediit, totiens uxorem verberibus et plagis satis tribulavit. Tempore quodam timore mariti infirmitatem simulans, ne simulatie eadem possent nolari, corpus Domini si bi dare posiulavit. Venienti sacerdoti pugil cum scypho cervisiae ebiius occuriens, bibere eum monuit. Et cum ille responderet: Corpus Domini porto, non modo bibarn; iratus Friso cum scypho pixidem percussit, et omnes hostias de illa cxcussit, ita ut per pavimentum dispergerentur. Matronae vero, quae consolationis gratia convenerunt, super singulas hostias tanquam stellas radiantes viderunt. Quas sacerdos gemens ac dolens in pixidem recollegit et abiit. Friso vero a Decano provinciae citatus, excommunicatus est, sed non curavit. Qui tandem ad hoe compulsus est, ut cruce pro tanto sacrilegio signatus cum iam dicto sacerdote etiam cruce signato veniret Romam. Cui dominus Ilonorius Papa culpam confitenti pro poenitentia iniunxit, ut mare transiret, ibique tribus annis in armis Christo serviret. Quid plura? Mare transierunt ambo, et ante Damiatam mortui sunt ambo. Quibus dcfunctis, cum anno eodem Dominus provinciam terribiliter, ut supra dictum est, plagasset, et causa plagae populum lateret, matronae cuidam valde religiosae, Domino ieitiniis, orationibus, vigiliis et eleemosynis servienti, materterae videlicet domini Wicboldi Abbatis sancti Bernardi, beata Dei Genetrix, lacrimis eius mota populique iniserta, apparens sic ait: Propter iuiuriam filii mei in sacraineutum corporis eius factam, submersa est Trisia, et adhuc ainplius plagabitur, si condigna poenitentia non fuerit subsecuta. Ex quibus verbis colligitur, quod non solum pugilis, sed communibus populi peccatis exigentibus hoe evenerit. Moxque adiecit mater misericordiae: Leva oculos tuos contra mare. Quod cum fecisset, contemplata est pixidem a pugile percussam, tjam VCnefabili ®acramcnto factam in domo cuiusdam wasset, ut posset'cognösci'"!!!1-' liT" la"tUm appr0,ien.m ubi dispersum est, aed'ifieanda est ecZZ * „"f. I.B '°C0 eihiben reverentia, quomodo sepulchro * iiovens, quod ambo morlui sunt puiril «,-T .""C°- Hou etlai» pugil. eo quod sine contritioue óbL? , sacerdos- Sed sacerdos vero adhuc tenetur in n,lrml' ,*epu'tus est 'n inferno; Theodericus Prior de Vesse eundem n.0"?' tame" nobis exteriora, cum proficisceretu'r satismJLflle">, quantum ad sigua sed credendum est beatae Dei Genetdc/" Ha,!""* C°ntrilionem; dommus Theodericus Episcooiis ' vis«one cognita, maxima pars Frisiae pertinet missisi'..rienS,S r ad cuius Dioecesim Bernardi cellerarium sicuf nóbi3 nÏ ? T PC'' Ydidam ciahbus poenitentiam iuiunxit Quod aal ■ Sole"l,em Proviuex hoe probatur, quod anno praeteri.o H «ciens fuerit, •nullis millibus per aquarium inu.tdl. "° PU"i,a ®St Frisia' quaedam praedives ex praedicti nucilt H Submersis- Matrona E* his quae dicia sunt cousiderare potes^la'm hommum salutem beata Virco Ma rist ? so,l,c,ta s't circa poenilentia." Uit dit verhaal heeft l" u °ura exstitit de schiedeuis der overstrooming, woordelijk oTerm begi"' de Beis sterk bekort. Ken opmerkelijke afwiif 6 ".0raen- "et overige kroniek hot ,™.i i .. . . . J alwyking is deze. Hal ,i„ Uai ae golven biiua tnt !<„„■ ' . uc kroniPic .... . T»«*el.jke afwijking is dezo J . (lat de golven biiua tot Ka i gedrongen, wordt toegeschreven aan L i . " Waren doorterwijl |,p, kü p Ja" de lante van abt VVitrhnl.i,., tante is bij dezen evenwel de rijke dame d l ^noemde ongevallen ontdekt en ten slotte aan Mr'i , °°rZaak va" alle schijnlijk heeft de kroniek door al te tolT'L Waar- zaCl verward. Dat zij een zelMandi™ !'°P 'd hbr tvvec onwaarschijnlijk: daarvoor is de navolgin^Te^'f iS Caesarius en dus ook de kroniek „i, . VanjUesa"us te duidelijk. Januari, S. Marcellus), waarsSliÏtT' T ^ 1218 A« Boodschapstijl. Want dat zij i„ 12),, * ff " Va" de" Maria bewezen door Wijbrands (De abdii fil !, Z'J" voorgevallen, is vlg.). Aan twee LrstrLminlV, ^^Witlewiarn,n. 2<*> Uilterdijk wil (Geschiedenis der abdij te Adua T*!* Na""'"Sa wen niet te denken» de twee stijlen vertf g,)' behoeft trouwens al aangeeft, voldoende L verwar!^"'IT* ^"C° dat Emo van de geschiedenis van Hp.i i ^euaardig is het, - de eerste en een,ge Lgsman ln ee?"' T ^ Cac™ komt een Godescalcus pugii voor JOorkond [ [ la" 5 Mei 1228 Een andere beschimping vaThe, H Sa ra ,n0- uit Em°>-~ Fneschen priester gepleegd vermeldt r "°g wel do°r een b P ega, vermeldt Caesanus, Dist. IX cap. LV. irisonis ebriosi nominc Pugil '), ubi nunc monasterium W ytwert 2) situm est, multas provinciarum terras occupavit, villas integras delevit, ecclesias lapideas evertit, tantam extinguens hominum multitudinem ut summa centum milia transcenderet. Ita enim exaltati sunt fluctus ejus, ut turrium altitudines operire viderentur et procella procellam impellens generale diluvium imininere videretur 3). Et uni devotissime matrone, matertere scilicet domini Wigboldi abbatis, revelatum fuit fluctus usque Coloniam perv enissent, si non Maria mater Dei intervenisset. Ecce irreverentia venerabili Sacramento facta quanta 1) Ongetwijfeld is Caesarius juister, waar hij pugil als appellativum opvat. L2) Er zijn in de Ommelanden twee dorpen van dezen naam, één ten Z. O. van Usquert, één ten Z. O. van Appingedam. Bij het eerste lag een kominanderij der orde van St. Jan, bij het tweede had de kommanderij derzelfde orde van Oosterwierum een grangium. De kroniek bedoelt ongetwijfeld met het monasterium de eerstgenoemde kommanderij. Het is mogelijk, dat deze kommanderij omstreeks 1220 is gesticht — in 1239 bestond zij blijkens »et charter Oorkondenboek 110. 97 —, maar nergens wordt de stichting in verband gebracht met den door onze kroniek vermelden gruwel der Sacramentsonteering. Mogelijk is het een traditie geweest, die onzen vijftiende-eeuwer ter oore kwam en die hij aan Caesarius' verhaal toevoegde. Ik ben het dau ook volkomen eens met den Heer B. P. Velthuysen, waar hij waarschijnlijk maakt, dat het bewuste feit niet te Wytwert is gepleegd en geen verband houdt met de stichting der kommanderij (Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, XXVI, 1 vlg.). Maar nog minder waarschijnlijk is zeker zijn onderstelling, dat het te Hasselt is voorgevallen. Daarvoor is zelfs geen later getuigenis vooi handen. Ik ga zelfs verder en betwijfel de historische juistheid van het geheele verhaal. Waar Emo niets van de schanddaden van den kampvechter weet, hoewel ze onder zijn oogen zouden moeten zijn voorgevallen, daar komt het gezag van een lichtgeloovig causeur als Caesarius in het geheel niet in aanmerking. Terecht heeft dan ook de Heer Jan Kalf de muurschildering in de kerk te Westerwytwert niet in verband gebracht met onzen pugil. (Vgl. üron. Volksalmanak 1899 blz. 95 vlg.). 3) Et procella — videretur ontbreekt in de jongere handschriften. Stjt;Iste WisboiduB »'»»«- y , ? ' Pnniam filiam nostram, que alias Ti- 101 Ur' trans Einesam anno creationis sue XIII ') claustr lllm.POaml fundamentum ecclesie nostre et claustri, m summa paupertate agffressus onn« creationis ,uC XXIII, ridelicet mno Domim MCC™" per niiinus cuiMdam commi a(] ,Mil|||JJJ»rcXL, « B«"««». pater „„,lor 1,uerat siquidem idem conversus ehe" Bbemkamp^sciiljnen mij'va^' wè""^ Stichti"« *>« "ü" ""n de schrijver onlTkrZkde l ■ 0"^twijfeld heeft archief Jno^bJ^ T" 1" beWe,i"fer het wüzen zeer goed, welke de doch.^t , Z°" '' Scl'rÜtelijke be- porrecta in longitudinem ad passus"f"'' latum passus XIV h ' g"m Pate'"e piSSUS XXV- i„ praeter has diSL u^ÏEtS latT' S"n"eS VI1L » sublimis structurae niripfp* r. i <• ere 11011 Pau^ae numero, Ara summa, in cella f'ani 'intu i ^ ""l'* lucul"bit- sustinentes. ntiuoribus teretibus uno laniien 'l Scr"'urculari. cineta columuis quibus cellae iuterioris " bi"iS' —« XII. columnas relicto intervallo: cellamoue 'tUr' m°d'C° ,nter aram et ambientia, sacella XI cum iris intvi 'Psam e*'erius forina eadem sumptuoso opere nitentia Et Ine' ^ CUDJ:ta 1Mtus suPra fldem m area eistn.cta ou !' J " 1,1 latere a'"=nuS, eadem iua ante dedicaLTaLZZTe TllT ^ (Reruin Frisicarum llistoria XI 1f,i> n viunia sunt usi." arbeid zijn, met behuln 1. }' Het zou Mker<*n dankbare Emmius de kerk van Adnarri t gCg6*ens van de kroniek en van bouwen. Mogen wii dit ,,h ^ m"'S!e weer °P PaPi heeft hier in margine: .,Campo Sancte Marie', wat de jongere HSS. hebben overgenomen. 4) Letterlijk genomen is dit onjuist. In 1228 stichtten de Drenten een klooster te Ane als zoenoffer voor den op die plaats in 1227 door hen gedooden bisschop Otto II. Dit klooster is omstreeks 12.>8 naar Assen verplaatst. Vgl. Magniti, De voormalige kloosters in Drenthe, 164 vlg. nomina som hec: frater Eppo de MenteLuS™ ~£ "r:;vót Trrin, ac ■ « - " ««fcre II3S. missen dol/'Jn'Je $'Jf '" Silïae- liet verdere bericht omtrent de vp.nl,,ic•' waarschijnlijk uit overgenomen. Zie ik goed dan is I "i V3" het kloostei' « betering onjuist. Men „L. . u 1 '"er Juist e" Je ver- Menterwold en een ander Ment rV6" Cislercip"se''-kloosl(?r volgens onze kronïek die IThT ° .Te™unten- Dit laatste is wordt, gesticht in 1258 en van uit Art , 7 "'e'S weersProke» klooster Menterwold is g^icht 'l „„??Wa"»«er het reeds in 1247. Wij vinden to,h Maar het bestond ordinis Cisterciensis op het jaar 1247-6 j tatuta caPituli generalis valt in Frisia, in „J to. [,Z 1 "'«spectis loei de Montremonialium gerentes qui volnnt T1°"a quot m"'ieres habitum -Parari,ita\uS n;nrduae ab a,rrP°rari 0rdi'" C' ab V1C("" monialium, de Glaro Campo et de „ \ U"a 'nonachorum et altera t'tur, ut ad locum etc., et sint filiae , r n abbatlbus commitAduard). (Winter Die r l, C" Be'"ardi in F™a" (d. i. land UI, bi, 224 ' Zè in TnZT "0rdösUi^ Deutsch- daar: het isihter "oï"JSJ ^ ^k™ landschap Menterwold (het Wnld nu udeze ee,!voudig uit. het vind het eerste h^t waarsch.^1 , mM) afk°'ns,ife' «as. Ik reden om alleen van dezen En™ ó 7 'S l°Ch "'et de mi"sle boortig was, terwijl het nnn r P &even> vanwaar hij ge- üxtür mUrT"-.*' "iJ IU de buurt van Midwolde in het n ^ Menterwold, dat de grondslagen bewaard zijn, is in 1299 ®ÏnlWaarvau n(« of Termunt, of liever het is cr m . verplaatst naar Menterne de Aduarder kroniek mier vooSm^Wafd ^ ^ verlaten van Menterwold is geweest hink f 7 ' Van hcl overstroomingen van den Dollar i H 1 " Dat herhaalde abdij zijn geweest i f de °°rZaak va" den ondergang der Venema (De Dollard blz 41 w 1?niek vermeldt en Stratingh en op haar gezag aa'e,,^ het JaartaH399 aldaar is onjuist) Volksalmanak van lm blzProL 'ilok " * RlPPERTUS ABBAS DECIML'S. Post hunc dominus Rippertus abbas deeimus rexit uno anno m.nus octo septimanis. Hie vir vite veneat<3ue omnia laudabilis fuit. Consummatusque in brevi (ut scribitur), explevit tempora proposuit intempC8tiva m°rte Preventus, plura meute proposuit qUe suis postens facienda reliquit. Obiit autem altera die Mauritii soeiorumque eius anno Domini MCCXCII *). J 1) 4 April 1287. uitspraak t "ie"1 gSi^erlS rf" f" ^ ^steUjkea tusschen bisschop Everhard van Munste^en dÏÏer Frie van zijn diocees n.„w j r-7 1'nesche landen !L"'ï"r"vnÜÜS't ™ 3) 3 December 12!)!. 4) 2.'{ September 1292. Albertus abbas undecimus. Post istum vero dominus Albertus abbas undecimus prefuit tantum XIII septimanis. Do isto fertur, quod etiam miraculis claruit; nam loprosum quendam ante poi tam sanavit. Preterea dc eodem rcperitur in Scliola Dei monasterio scriptum, quod tempore transïtus ejus quedam sanctimonialis in Meerhusem in extasin rapiebatur, sicut nonnunquam solebat. Cui cum multa secreta panderentur in visione Domini, cepit eciam seiscitare de isto domino abbate in Adwerth. Cui mox divinitus responsum est: Quid de illo interrogas, qui hodie celestibus civibus adiunctus coronam suorum recepit meritorum? Quo mox suscipiens vidit illum in ehoro angelorum exultantem. Et post pusillum venit fama, quod dominus iste iustus et rectus corde obisset, scilicet decimo Kalendas Januarii, hoe est altera die Thome apostoli eodem anno quo suus predecessor obierat 2). IIeNRICUS primus abbas XII. Tune post istum in regno celorum absque dubio coronatum Ilenricus abbas duodecimus circiter novem annis. Ilic magnum infirmitorium extruxit monachorum cum capella sua et altari anno Cliristi MCCXCVII. Unde hi versus sequentes parieti ejus reperiuntur inscripti: Abbas Ilenricus, virtutum verus amicus, Hanc infirmorum fecit cellam monachorum, Ad laudem Cliristi, pia virgo, quem genuisti, Semper et ad sancti Bernardi seu Benedicti. 1) Vgl. over Schola Dei, Ihlo en Meerhuseu boven blz. 40. 2) 23 December 1292. B. heeft hier in margine: „Dicitur autem quod primo fuit abbas Scholae Dei et inde electus sit". wat door alle jongere handschriften is overgenomen. Suur, Geschichte der ehemaligcn Klöster der Provini Ostfriesland, blz. 40 vlg vermeldt dezen abt onder Ihlo niet. 4* Que quidem capella consecrata est ab antistite mae- . cLrr mannf •'Dei gratia ei>i'coPo plcZïtZ1'''",""que d0Ct0t">Tm i 'IS pr°pter P«eialitate8 Italië cum iustV GXI! SUS a civitate 8ua et patria, solo amore 'nostrumAd?8 r? ^ ^ ^ ad monasterium til!,! °: tUn° rel,'gi0ne et Personis poten- est Qui'dnpf qU° , . annis humanissime tractatus r:"' 'ocum repu,t"« hic lnbitiho ' " ^equies mea in seculum seculi, eepultus est' 2.7°""° f8' T" E'°°d™ '»«» hnn ' . bens Petram imagine suo insculptam Deïe™?P P°m COn'inm'e"1' .Hiejace. La- i ei eratia Episcopus et comes Cremonensis Mccxcvni"6 prf8SZ' obiit anno Domini' soris 2) Cuius gn episcopi et confes- )• Cujus anima per nnsericordiam Dei requiescat ÏÏEtÏT ~ - zijn laatst in 1 '242. Hij sterft in 1298* To i! ?ij" 8ekome'1, dus op hij „tribus annis"' in A^a^ Wff kr°niek b°ïen' 7et hier triginta worden gelezen maar^lTd .WaarSCb»n,ijk slechts tot 1208; imnlers het sterfjaar staat vas " Z "°g dan de bepaalde mededeel;,,,, ) . aar vanwaar aankwam? Een verwarring met de n! "'"'r Wi?bold ,e Aduard genomen; in 126H stierf rVi- mGn " "Iet worden aan- verwisseling met Wigboldus kon Ter^kÏ^aV13'' T gee" deren kant moet Emannel i •• ' ar aan den an- abdij heeft vertoefd, n" in r,l T ™r11242 1298 in de zeer oud zijn geworden. Stel 7 ' i? hop te ziJn geweest, kan hij volgens het kanoniek recht niltTo^+Vnotiss'l °' da" 'ijker, maar een leeftijd van TüO iair " a"eS waarscllijn" der nadere aanwijzingaannemen DitT T" ^ °°k ZOn" dcrzoek. Mogelijk daaet uit Jt,r' i Pü 6 1 nader °'>2) 1 October 1298 Uhe Z6'Ve het Iicht" in pace. Amen." Cujus meritis plurima miracula facta sunt etc. '). Sed redeundo ad vonerabilem dominum Henricum abbatem, scire convcnit quod miraculum maximum, de quo in passione Sancte Barbare legitur, scilicet quod caput cujusdam amputatum sibi loquebatur et ad corpus repositum confitebatur meritis precibusque beatissime Barbare 2), dum cum duobus abbatibus — videlicet abbate do Clarocampo et Floridocampo — ad capitulum pergeret generale 3). Obiit altera die Albini episcopi anno Domini MCCCI +). Eyboldus abbas decimus tertius. Eyboldus abbas XII post eum rexit quatuor annis 1) Vgl. over Emanuel van Cremona Van Heussen, llistoria episcopatus Groningensis blz. 44. 2) De Heilige Barbara gold als schutspatrones tegen het sterven zonder absolutie. Bovendien wordt haar passie beschreven als een onthoofding. Waarschijnlijk verklaren beide eigenaardigheden vereenigd het verhaal der kroniek, waaromtrent in het leven der Heilige niets is te vinden. Het is zeker onnoodig er op te wijzen, dat de bovenstaande zin niet goed loopt: de bedoeling is echter wel duidelijk. 3) De Friesche abten behoefden het generaalkapittel der orde slechts om de twee jaar bij te wonen. Zoo werd in 1-198, waarschijnlijk wel om den verren afstand van hun kloosters van Citeaux besloten. („Abbates de Frisia secuudo anno ad capitulum veniant". Statuta capituli generalis ordinis Cisterciensis bij Winter, Die Cistercienser des nordöstiichen Deutschland III, blz. 208.) In 1266 werd hun zelfs toegestaan om de drie jaar om beurten te verschijnen, onder voorwaarde, dat van hen minstens twee zouden op- , , komen. („Abbatibus Frisiae conceditur auctoritate capituli geneis raWs quod tertio anno vicissim veniant ad capitulum generale, ita taifien quod duo ipsorum ad minus singulis annis venire personaliter non omittant", I. c. III, blz. 231.) Maar in 1321 werden zij weer verplicht jaarlijks minstens twee abten te zenden („Et ideo abbatibus de Dacia et Frisia sub depositionis poena injungitur ut de qualibet praedictarum provinciarum duo abbates veniant quolibet anno ad capitulum, alioquin contra eorum contentum durius procedetur" 1. c. III, blz. 276.) 4) 23 Juni 1301. Onder dezen abt viel dus het geschil over de erfenis van den Aduarder monnik Johannes Pluckrose voor. Vgl. Oorkondenboek N°. 203, 207, 211, 213. Z: mL7'in,Mi8' 1810 dedic"ri roci' Un. Tidr ophcr Antl.onii confesaori» anno Ilomini *000™).""" dl" Eylardus abbas XIII1. an^etlxiinr,'.U°t-%l"dU' XII[I rexi' XXII« " , " «"Phniani,. Tcmporibu. oujua („cl, f"™' rsI,da P" i»feriores terJ i£ '. -X paetë?UÖl,deH°0''ent S)' Q"0d ba- anno DoC MCCCïT " mentaria ai £227' M"/ ° » V"* P* monium usnue hndia rawaxtTA^» _j. i.. tt- . * . wwiaiurmuitis ostenditur^ .« , Z Z!:1 «ïï <° »"«< !— Bern.",* Quam „„idem d™,,™ ad. ^'"lonem. ,i„m •, * ,. wu,Bra' lompore interincdio ^ ■Jam abbaa pergeret ad oapitulnm generale, infra ïr.Z; 55*? '7v-m. van Munster, waaronder \duai-l ' ZC" ISSC'10P 611 "iet door dien verklaring is mogelijk in het monaM> ^ geWlj GeestgasThmMe GroÏngeÏ "t Va" "eUSSe"'s UJd "°S »> het Heilige die voor den AduldeTvan 13 5 ZT t'" ^ Ce" kete'copatus Groningensis bh H Thans 0,1' VrI- "lsloria episals mr. Feith mii ^lwillL , , gen0Wnd *asthuis' ouden ketel te vinden 'C ' 6' ^e°" S|100r meer va» een sex ebdomadcs multo sudore ') fabricarunt. Negaverat autem eis licentiam edificandi antequam porgcret, veritus magnitudinem sumptuum. Hic ctiam venerabilis pater monasteriura sanctimonialium in Tribus montibus 2), cum esset ordinis Sancti Benedicti et ad extremam devenisset paupertatem et desolationem, sub cura sua suscepit. Obiit anno Doraini MCCCXXIX undecimo Kalendas Maii 3). Fredericcs abbas quintus decimus. Fredericus abbas XV rexit XXI annis. Iste nobilis capitaneus, natus juxta monasterium hoe ex domo Gaykemannorum 4), multas fecit elemosinas multaque instituit de numero monachorum, conversorum, famulorum et candelarum in ecclesia. Multas reliquias exaltavit et honeste collocavit precipue in cruce deaurata. Hic dedicari fecit capellam animarum in capitulo cum altari suo et constituit, ut ibi semper lampas ardeat. Capellamque juxta portam edificavit propter mulieres et pauperes, necnon capellam in Longawert 5) et in Holmis °) et ecclesiam in Me- 1) Multo sudore is zeker aannemelijker dan nullo sudore, dat alle jongere handschriften hebben. 2) Het klooster Trimunt bij Marum. 3) 21 April 1329. Den 11 Juli 1326 regelde dominus Elardus dictus abbas in Aduwerth met eenige anderen de opvolging in het redgerschap van Huizinge. (Oorkondenboek n° 300.) 4' Het geslachl Gayekema of Gaaikinga is eeuwen lang in de Ommelanden bekend. Eltetus Gaikinga komt in 1283 (Oorkondenboek van Gron. no 162) en 1285 (t. a. p. n° 168) iu oorkonden voor, Liudo Gaikinga in 1301 (t. a. p. n° 210). In welke betrekking abt Frederik tot deze heeren heeft gestaan, blijkt niet, ook niet uit het door mr. H. O. Feith uitgegeven Nobiliarium van Coenders, blz. 43. Zie verder beneden onder Elbertus. 5) Langeweer, een kwartier ten Zuiden van Aduard. (Nanninga Uitterdijk, De abdij Aduard, 34.) 6) Het refugium der abdij op het Munnekenholm te Groningen, waarover vgl. mr. J. A. Feith in den Gron. Volksalmanak voor 1890, blz. 101 vlg. lu.teriT, P,°° eU7f a00CXI- zz :c*:;rMxrem - ^ rium nominantibus Xr "HV™.!''!" "C '"'"i mona8te- Patere» Rome '„ ""MgMMhniin Fuit —«8.;™ slstT"-* Sancti EiC""di facta est, sed nimietatem ' "S SUpra menti° negocio rediit. CuTtun;*pewua" ver"u8, infccto «uo et honore brachium S "Tm P°ntifex pr° labo™ impresentarium est in Jfedum 3) qU°d summa veneratione colitur Iti * f" fidehbus idem venerabilis dominus F™,} ^ anno' (luo Domini AICCCL ipw ïe X Vide,icet anno obierunt c„m «Ti»'*>• XLIIIImonachi. item II ■ ' p,ior cum aliorum „re LuZ'' "T""' ^ Q"' °n""" "V*»ouk in pace/Zén °°° P<"e""' SJï'ïsri^aLVs.'ï Assen en Essen was ,lit ™„v , u"""" 'ag biJ tc" B Ook sloot hij i„ me eèn n T"- <0orko"de»boek over de verhouding van het klnJ . °mst mel Groningen «o 385.) 6 he' k'ooslerhuis aldaar tot de stad. (Oork 5) 30 Augustus 13J0. ö) Bedoeld is natuurlijk ,i„ gende jaren geheel Europa teistefde'- /°°d' diC 1347 e" "Itestament van Frederik, waarover de k T merkAardige «eden onder Elbertus. " kromek «eheel zwijgt, be- "') In B. zijn hier twee hhrln.. • . andere hand het volgende verhaal is3rh ' Waar°P met ecn tempore tauta fuit strages Frisorum ÏT2 Frederici arma sumenda cogerenV llla v^o s.r, re'igi°Si quo1"e ad f a cognoscitur, ut patet ex scriotis h' ® C°mi'e H°"andiae """" - *— -—~C. Xrsxt Hoptatus abbas XVI. Post ipsum Hoptatus abbas XVI rexit duobus annis minus octo scptimanis. Ilic Friso natus niulta cellos tam Frisiae quam Drenthiae, in quo summa pax et concordia ruit propter incursum aliegenarum gentium in Frisiam. At Groningenses promiserunt libertatem Frisorum contra quoscunque tucri dominos ct ob honorem Frisorum murum suae civitatis ab Ebbinga porta inclusive Groningenses destruxerunt funditus neque ad turrim proximum ad occidentalem partem Buttringae portae etiam inclusive cum omnibus suis intermediis, ut ligneus murus cum portis ligneis repararetur. Et alia plura conclusa tune fuerunt praesentibus omnibus praedictis superioribus spiritualibus et secularibus apud Selwert. Cujus temporis literae apud S. Bernhardum 111 Adwert conservantur cum sigillis terrarum Frisiae, Hunesgoviae, Fivelgoviae, Drentiae, Groningae, Fredewolt, Langewolt, Hummersee et octo parochiarum. Nam et antea saepe comités Hollandiae, mfesti Fnsonibus, aliquando victores aliquando devicti fuerunt, quia et comes Gulielmus in Frisia interemptus est. Hic in glacie durissima cum equo cecidit et a Frisonibus in uligine et fossa lutis hinc inde obtectis occiditur inermis, Hollandorum acie penitus prostrata Ao 1255. Postea autem a° 1272 quidem Lotharingiae dux nomine Gothofridus pugnavit cum Frisonibus occidentalibus, assistente sibi Gulielmo Episcopo Trajectensi et oblenta v.ctona cum ingenti praeda Alcmariam intravit. Quo audito trisii Orientales cum ingenti exercitu novem septimanis Alcmariam obsederunt, sed Episcopo praefato evertente in subsidium l'ucis, obsessi octo millia Frisorum et ultra perierunt bello anno .... Item dux Gothefredus utriusque Frisiae dominus factus est: postea vero anno 1276 Theodoricus septimus Comes Ilollandiae, comitis Florentii f.lius, duo bella cum Frisonibus gessit l" e'aCie llurissima' In Primo bello 40,000, in secundo Frisonum utriusque sexus ceciderunt, tam feininae quam vin; postea ad tempus aliquod sub dominio Comitum Hollandiae fuerunt usque ad annum 1345. Turn Comes Hollandiae Wilhelmus a Frisonibus est interemptus et in Florido Campo sepultus." Dit verhaal is natuurlijk door alle andere handschriften overgenomen. Het zonderlinge van het slot behoeft niet nader in het licht te worden gesteld. Dat Godfried met den Bult (+ 1076) en bisschop Willem van Utrecht (+ 1076) in 1272 gezamelijk de Westfriezen met succes bevechten is even verrassend als dat Dirk VII (-+- 1203) in 1276 twee zware oorlogen met hen heeft gevoerd. Maar vanwaar heeft onze kroniek deze verhalen? Ik heb dat niet kunnen opsporen. Mij is geen Hollandsche kroniek uit de 15de eeuw — bella cum suis couversis gessit. Qui (J„idem conversi tune paucion numero remanserant, sod et ipsj pauci ;rr cc zdcfcnsabant-Na,n **+ CC conversos atque centum semper minus nno monacho, regulariter Tili trornm relafono comportum e.t. Contigit ,|i "d„ Gfronmgensea preval„i„„ cra„f|08 ' » Unde unus conversorum indignatn, in crucem . ' q«. adhnc ante portam aquilonaren, conae,».^ Ivit" s.77w amenci,"° 01 '»"» «pi- av.t. Sed tanden, noatri prevalnernnt et Groningenes n,agna dat, pec„»ia nobi). 8ed et re* Daeie Rejnern, ») pê™ en aan zulke moeten wij toch wel denUm. . . e«„M, „Mcn *tv*" w„ i„ ""** h«lt , 1) Deze strijd en dit verbond mpt r• . raakt, bronnen niet nader bekend. Vgl. Nanninga'ÜhUrdp "blz^0 d,r'o™'J,„d'è,r "«'■ F«"k, «..'ma,;..»!,, 3) Zoowel AG I en I! als de jongere HSS. hebben hier Dacie" Van Heussen heeft daarvan waarschijnlijk ex mora conjectüra rex' Xa^Ad ïïx r^),^dNanninga uute;dijk opmerking trouwens, dat er i„ dezen Ujd ge^ïoS ne"^ van Denemarken bestond. Dacia komt echter meer i„ L5"°' ken is van Denemarken voor: vgl. Gesta \hh,t n ' e" Marie, uitg. door Wijbrands, blz. 209 en dez DeThH'^ni cte blz 2,6 vlg. Maar wie is da» „rex Daciae Revnerus I^Td!»0'' Ujd regeerde in Denemarken de bekende Waldemar III OofTn men miJ "iet VeeI ve,der Dr BiÏkë ïïïï: ;• "r- .2 ïr"ﻫ»»• - Oaell,„™ke, Serip.o,e, D,„ic,r™ cepta magnanimitate fratrum et sanctitate hujus monasterii, silvam nobis dedit in terra sua, que usque hodie Silva Monachorum dicitur, et phialam argenteam nomine suo insignitam. Sed et Hamburgenses nobiscum confederati sunt. Similiter apud portum que Staden dicitur, ubi omnes naute compelluntur exactiones dare, nostri libere et sine aliqua exactione transierunt, quemadmodum littere Stadensium, que apud nos sunt, optime testantur '). Obiit autem anno Domini MCCCLII quarto kalendas Junii2). eine Notiz über eiuen sonst unbekannten Regnerus gcfunden, der im Jahre 1367 einiges Gut an das Marieukloster in Sorö (Seeland) geschenkt hat. Kann dieser der Regnerus des Hoptatus sein ? Jedenfalls (inde ich bei Sorö keine Lokalitat oder Stiftung deren Name dureli Silva monachorum übersetzt werden könnte. Es müsste in diinisch MuDkestov oder Muukholt heissen." 1) Deze vrijdom van tol te Stade voor Aduarder schepen en de verhouding tot Hamburg worden inderdaad door oorkonden toegelicht. De zaak is ongeveer, zooals de kroniek ze mededeelt, alleen is het onjuist ze in het leven van Hoptatus op te nemen: geen enkele der desbetreffende stukken is gedagteekend onder ziju bestuur. Den 12 September 1312 verleent Borchardus, aartsbisschop van Breinen, aan het klooster Aduard vrijdom van tol te Stade (Oorkondenboek n» 372). Wat Hamburg betreft, den 23 April 1346 schrijft de raad dier stad aan den abt van Aduard om aan te dringen op bescherming der Hainburgsche kooplieden in de Friesche streken (Oork. n» 388). In hetzelfde jaar verklaren burgemeesteren en raad van Groningen, dat door het klooster aan / den wensch van Hamburg is voldaar/ (Oork. no 389). Reeds 22 / April 1347 geven de rechters van hef Oldarnbt aan Hamburg bericht over genoegdoening, aan gevangen genomen Hamburgers verleend (Oork. no 396). Den 9 Augustus van hetzelfde jaar sluiten Aduard en Hunsingoo met Hamburg een verdrag (Oork. n» 400 en 401). Den 2 Februari 1348 verklaart de abt van Bloemkamp, dat Aduard Hamburger kooplieden nimmer vijandig heeft behandeld, wat door den abt van Foswerd wordt bevestigd (Oork. no 405). Ten slotte sluit Hamburg den 11 Augustus 1355 met Aduard en een aantal Friesche kloosters een verdrag betredende de schade, in 1316 aan Hamburger schepen toegebracht (Oork. no 440). Aan de hand dezer stukken kan men zich den loop vau zaken eenigszins voorstellen. 2) 29 Mei 1352. ThïBODUS AliBAS XVII. Quo defuncto Thybodus abbas XVII rexit XIY navit.' Tem^jre^cujus "fuerunt ^n^fot ^ ^:aXiZveise victores ^ntiutg: pZTITZ crromm- «,Ms aüdivil hoste, adventare bran,ii"n ut exuens, animaturus conversós ad™^ SaCGrdotalia 0" pro ,ibertate oocu „ .7 1^^'" animosi Frisonp* 7;hn„„: , "«runt autem tune 'Sr":r wici Imperatoris quidam Gothéfridu8° NoT1"- Ll'd°" subjugatis sibiFrisonibus coegit eos ut sin^T? T' -sije dr ef rB-r0'-pro!>ter ÏÏL-ÏÏ dei», vorm gevoE. "wS !«!"°iï2"r'""'u he""rl"»1 volgende over Godfried den Noorman- v '. 30) heert het Nordmannorum Rex ad interln a " 0Vlsslme vero Gotfridus sequeuti conditioneChi^eSr ^ "** Pe'dUCtUS el Regis filia sibi traderelur in uxorem ' ^ eSt' Ghlsela Lotharii «bi daretur in dotera qüod " a ^ " Fresie»sis P^vinlia •h—, ul venerabilis dominus Thybodus abbas ') anno Domini MCCCLXXI Idibus Maii~). Rippertüs abbas OCTAVÜS DECIMl'S. Tune isto defuncto prefuit Rippertüs abbas XXIX annis. Iste studens Parisiensis 3) fuit, vir bonus, paeifieus et in temporalibus satis providus, natus ex l-redewolt de Mydwolda. Multas inimicieias et guerras aut parcialitates contra conventum istum excitatus, mari terraque sedavit. Quare tune tota Frisia cepit pacifice vivere in libertate, que antea multis annis quasi continuis variisque attrita erat bellis et adversitatibus. Iste pius pater inultos thesauros pro con- Majestatem suam aliquo modo rebellare praesumeret. Sed ecce jam dictus Gotfridus Rex post quaedam annorum curricula cum infmitis Danis in Batua Deo vindicante peremptus et sanguis multorum Christi fidelium sufficienter ultus est." Ongeveer ditzelfde verhaal, waarschijnlijk wel uit Beka geput, viuden wij in de latere Hollandsche kronieken (Hollandsche Beka, Goudsch kroniekje, Clerc uten laghen landen, Johannes a Leydis, Chronica de Hollant, Chronicon Belgicum magnum), maar ook daar niet met de eigenaardige veranderingen der Aduarder kroniek, die Godfried tot een koning van Noorwegen maakt, hem onder Keizer Lodewijk den Vrome kat regeeren en in Britannië doet sneuvelen. Waarschijnlijk schreef onze monnik naar een slordig handschrift af, waardoor hij Norvegiae voor Nordtmannorum, Ludovici voor Lotharii en Britannia voor Batua las. 1) lil een charter van 25 Augustus 1360 (Oorkondenboek N°. 1234) komt als abt van Aduard Syabbo voor. Men vergete evenwel niet, dat dit charter slechts uit een afschrift van -1633 bekend is. Er kan in het origineel b. v. Thyabbo hebben gestaan, waarvan Thybodus de verlatiniseering kan zijn. 2) 15 Mei 1371. 3) Of dit juist is, heb ik niet kunnen controleereu. In ieder geval komt zijn naam niet voor in het Auctarium chartularii Universitatis Parisiensis edid. H. Denifle, Aem. Chatelain I. Liber procuratorum nationis Anglicanae (Alemanniae) 1333—1406, waarin anders de namen van tallooze Nederlanders, o. a. ook Groningers zijn te vinden. ventus sui utilitatibus studiose cumulavit, quos successon suo largiter immo prodigaliter dereliquit exponendos. Erat autem multum dilectus omnibus capitaneis et domicellis totius Frisie, ideoquo illi prospere successit; eiquidem hoe requirit timor Dei in rehgiosis, ut temporalia accrescant, sicut e contrario contemptus rehgionis ut annihilentur et decrescant, quod luce> clanus pene in omnibus religiosis quotidie Tl °bUtann° Domini MCCCC quinto ldus Februarii 2). Mennardvs abbas XIX. Post hunc Mennardus3) abbas XIX rexit XXI annis Iste fuit tempore eoncilii Constantiensis in consiho domini Papae et aliorum episcoporum, eo quo onines prelati Alemanie illie adesse preeiperen>' Ue <3U0 eciam qui aderant referebant, quod J'uZl' Ripp""" Nï*« vrr*"' - 22 September «7 Zm „r " 'er r das sol man miner un- «. i ° und "luier vergessung." Ook bii Finke Fnr in de door dezen uitgegeven Acta concilii Constanciensis fwaarvin iUT.ïrj,1 su * -? *>• '• w'ipati 1 J • ' r kron'ek niet te worden betwijfeld Fr Z0°Vele du,Ze"Je» Constanz, dat een abt van Aduafd non erat ei similis in toto concilio in stature elegancia, formositate, eloquentia vocisque sonoritate; habuit namque vocem tubalem resonantem dum loqueretur. Habuit nihilominus sermonem coram omnibus, quia fuit vir doctus et litteratura magnus. Quare ad reverentiam suam summus pontifex episcopalia sibi concessit insignia, quibus tarnen uti noluit ulla precum instancia in tota vita sua. Fuit proinde multum largus atque dapsilis. Et cum frequenter ac libenter in civitate Groningensi moraretur, ibidem in pestilencia obiit anno Domini MCCCCXXI 3° kalendas Augusti. ') Sacherus abbas vicesimus. Et huic domino Mennardo successit Sacherus abbas XX. Ilic rexit duobus annis et XYIII septimanis. Qui cum venisset ad episcopum Monasteriensem2), licht vergeten kon worden. Daarentegen was voor het klooster zulk een reis een zaak van gewicht, waarvan men aanteekening hield en die in het geheugen bleef. 1) 30 Juli 1421. Het is weer opmerkelijk, dat onze kroniek met geen woord melding maakt van het geweld, waaraan in 1417 het klooster heeft blootgestaan. (Vgl. Bijlage III.) 2) De Munstersche bisschop, wien hier het misdrijf der simonie wordt aangewreven, is Otto IV van lloya (1392—1424). Er zijn evenwel omstandigheden, die het aannemelijk maken, dat onze kroniek hier zich of vergist of schromelijk overdrijft. Want juist voor dezen prelaat heeft de Munstersche bisschopskroniek veel lof. Zij zegt van hem: „Iste venerandus pater diocesim invenerat angustatam , castra et cetera bona ecclesie pro maiori parte obligata et inpignorata. Que omnia collegit et reuni?it ac magnifice dilatavit. Insuper quam strenue quamque viriliter et gloriose rexit, et quomodo Octavianum Augustum in terra sua faciendo pacem imitatus est, patebit in sequentibus." Vgl. Die Miinsterschen Chroniken des Mittelalters hrsg. von J. Ficker (Die Geschichtsquellen des Histhums Münster I), 78. Nu kan Otto juist voor het inlossen van verpande goederen veel geld noodig hebben gehad en daardoor den lijken abt van Aduard wat hebben geknepen. Maar vreemd is het dan, predeeessor suus dominus Ar j" aret Quantum videlicet 8„„«a '*■(«<»». ™dum in annalibus repperit) rüL ' i*3"6"1^ Respondit Sacherus- PV mmime obtineret. episcopali benedictione recessit Pw . absque ad episcopum Osanaburgensem' a alnf *!"*" quod alter symoniace dare voluit Fuh > lmpetravit Coloniensis 2> dictator Pf • / autem etudens Pene instrumJón uLJ■ P»' in om™ »r S"ereQ:tM; w-ot stenum hoe ad extrema», n ' yuaProPter mona- ut fratres^in refectorio «erum VeTJSu» ^ tot "en bisschop van Preterea oniinavit seu p„cUravit^ u1r ^P" blz' 85: »£■ Osnaburgensem electus est episcooum , CUS d® HoUacia >" 'Psam Osnaburgensem eccleriam . ■ °UJUS rei,u"c«cionem habuit." Men zou kunnen vragen J Con,meilda ad vitam bisschop va„ Osnabrück, Johfn ia vr'"8,,0^,0"0'8 °PV°,ger als kan zijn bedoeld, maar daartegen kan wo'2 (1424-1407>> Sacherus na Otto's dood dan „n woiden opgemerkt, dat a'S van Muiter L d'rirn5^"?" d'e"S °PVo1^ o™ de wijding zou hebben gevraagd IeU'S waarin zijn onvolledig en beginnen een ,£ S* -gisters Sacherus zich niet laten inschrijven ' * U* °°k heeft pro cervisia, butirumque et alia cibaria meciebantur eis. Contigit aliquando, ut cum quibusdam honestis viris hospitibus deambularet per monasterium, ostendens mirabilem structuram hujus monasterii atque varios antiquorum labores, tune unus illorum ceteris sapienti°r dixit ei: „Domine abbas, ad vestram profecto confusionem liec nobis ostenditis; cum patres vestri liec in paupertate tam sumptuose fundaverint, vos autem sinitis constructa cadere et non potestis in piistino vigore retinere." Hec pauca sufficiant, nam plura supersunt, que non edificant. Obiit XVI kalendas Januarii anno Domini 1423 '). Rodolphus Abbas XXI. Et isto defuncto prefuit dominus Rodolphus cognomento Vriese de Groningen abbas XXI2), qui rexit XXVI annis et una septimana. Vir pulchra facie et, ut fertur, venusto aspectu; sed hec gratia vana est, nisi etiam virtutibus adornetur. Idcirco pauca ejus facta subnectimus, quatinus prudens lector ex parvis magna conjiciens, facile intelligat, quanti boni causa et origo fuerit, qui hoe monasterium primo reformavit, quoniam, ut supra dictum est, cum monasterium nostrum ad extremam venisset paupertatem, non 3) tam in temporalibus quam in spiritualibus 1) Letterlijk is dit 17 December 1422, maar door vergelijking met den duur van Sacherus' bestuur (2 jaar en 18 weken) bliikt" dat 1423 is bedoeld. J ' 2) In 1409 was Albertus Vriese secretaris der stad Groningen (Reg. Arch. Gron. 1469 N°. 29). Mogelijk behoort ook Clawes Vrese die in een charter van 1455 voorkomt (t. a. p. 1455 N°. 2), tot dezelfde familie. Bij gezet onderzoek in het Groningsche archief zouden ongetwijfeld nog meer Vriesen voor den dag komen; hier volsta de mededeeling, dat het eer. bekend Groningsch geslacht was. 3) Non ontbreekt in de jongere handschriften. AG I en B hebben het echter beide, waarom ik het heb laten staan. Het is Bijdr. en Meded. XXIII. r. et etiam defectu personarum, sane omnia por ipsum reformata sunt. O virum vere laudibus extollendum ïmrao omni veneratione dignissimum, qui non solurn presentibus, verum etiam poSteritati prodesse voluit' JIic anno Domini MCCCCXXXIII consecrari fecit altare Sancti Anthonn. Capellam juxta portam noviter reedihcavit. Turrim ecclesie a fundamonto ligneo usque ad summum erexit. Aqueductum construxit. Tectum totius dormitorii ot bibliothece petris contexit. Et multa edificia turpiter colapsa non sine magno labore restaura vit. Postremo anno Domini MCCCCXL1X ipso Sanctorum Innocentium i) sub prima missa obdormiyit in Domino, habens lapidem baculo pastorali lusigmtum sepulchro suo suporpositum. Henricus secundus abbas XXII. Cm successit dominus Henricus de Rees2) abbas ' "aesti0»M suas res- ponsa. Haec narravit mihi, qui vidit et audivit. Andreas Munterus hi losophus Sto.cus Adwerdie. Habet Ordo Cisterciensis librum' Dialogorum Cesarn, valde ineptum, qui in coenobiis ejusdem Ordinis solebat ad mensam legi: nam novitas delectabat monachos ridebTt A'' iHUm aUSCU,tabat Wesselus et subinde suave r debat. Rogatus causam, dicebat: „Rideo crassa mendacia; prae- mm he,aCra! ■ 6t Bernhardi devotalia Fra.ribus proponi: nam hec preter inepüam etiam multa periculosa continent." Solebat e iJTeT, menSae Fratr"m 'ibenter in,erCSSe' 1uae nu»1ua"> es s.ne lectione sacrarum literarum, aut aliorum scriptorum Adwerdiae autem post illam admonitionem cepit contemni Caesarius et jam omn.no obsoletus est Semper die Caenae Dominicae ». coetu Fratrum vesperi pro collatione, ut illi vooant, legebat sermonem Domm, in coena habitum, a capite Joannis 13 usque ad 18. Sed cum senex esset et alioqui male videret, aberrabat jeXr Tda teXtr: a monachis r'deretur. Hebraica plerumque h,S V0°e' Ut m0nachi q"asi s'upe'"es et admira- m.em de VnUM 'e"°!aS auSCultare,,t- ^ re Joan..es Gallus, q '' vocabamus, mihi frequenter narrabat. Exponebat trans[',US A(1werdiae Psalterium, conquerebaturque. anslationem vulgarem mmium esse obscuram. Et mox , ut Fratres ahquid interrogabant, jussit adferri Hebraïcum codicem, ex n„o et ratrum quaesUombus respondebat et multa alia erudite eiplanabat. Erat autem Adwerdiae quasi academia quaedam, ad quam nobiles et doet. ex tota Phrisia turmatim accurrebant; et multa multorum vestigia meo tempore exstabant. fortasse adhuc exstant qnae nol.m perire propter coenobii celebritatem et Wesseli gloriam' n Deo. Conabatur rest.tuere veterem illam Scholam Adwerdensem, düae M.er a'? ^ St"di°Si recipi' Erant sthol'1e duae. altera erat ,ntra septa coenobii, quae nunc est domus , " 6t adhuc s=holae Ilome» •■etinet. In ea adolescentes instiuebantur pnmis literarum rudimenti». Altera erat ad pagum qUae h0d'Pq"e Rubra SuhoIa vocatur. In ea docti erant professores, qui juventutem in Philosophia et Sacris literis erudie„1"* Adwerdenses dicunt ibi una aliquando aestale ad i.ona >„ta stud.osos cum aliquot magistris esse mortuos. Ad illam .im per inebant omnes coloni, quos nunc vestiarius Adwer- ditam, ut sciret quem debebat proferre sermonein. Pomerium abbatiale extruxit; ab altera parte monas-, terium muro circumdedit, qucm quidetn murum Groningenses jam penitus everterunt'). Duas piscaturas effodit. Agros et predia multa comparavit. Et tarnen semper erat plus spiritualibus intentus quam temporalibus 2). Erexit preterea in niaiori ecclesia tria altaria, scilicet Trium Regum, Anne et Eligii. Ecclesin.ui eciam intus renovavifc Gt dösupcr tcctuni induxit. Unde hi versus in laudem ejus in eadem ecclesia scripti sunt, quos fecit dominus Arnoldus Grijp, tune temporis supprior: Luminis hoe templum stat nobiliter renovatum, Virgineum claro post partum scilicet anno MCCCC quater semel L septenaque lustra gerente, Sub domino Henrico de Kees, abbate benigno. Huic pater insignis claustro qui pluribus annis Prefuit, haut aliter radians quam stella valenter, densis habet. Eas Wesselus conabatur restituere in iutegrum: sed impediebatur a quibusdam, cum mortuus esset Henricus abbas, qui Wesseli conatum adjuverat. Praelegerat in illa schola Richardus' de liusto, liomo doctissimus, cujus in bibliotheca Adwerdensi multa praeciara scripta adservabantur ineo tempore: nam scripsit in omni genere doctrinae et philosophiae. Erat et Emanucl episcopus Cremonensis ibi professor aliquando, homo doctus et nobilis familia: nam comea natus erat. Sed propter seditiones Italicas profugit et Adwerdiam intravit, ubi supra triginta aunos vixit. Ingressus pulcherrimum templum Adwerdense, et pedo episcopali, quod raanu gerebat, solum feriens clamabat: „Hec requies mea." De nauwlettende lezer van onze kroniek zal hebben opgemerkt, dat Hardenberg het laatste gedeelte van zijn verhaal daaruit heeft geput, een bewijs te meer, dat de kroniek ongeveer 1520 reeds als zoodanig bestond. Ygl. nog over Wessels verblijf te Aduard het korte bericht, door dr. J. B. Kan uit een Weener US. medegedeeld in den Grou. Volksalmauak, 1899, blz. 66. 1) De jongere handschriften hebben hier contiverunt of conteruiit, wat palaeographisch wel te verklaren, maar natuurlijk onjuist is. 2) De jongere handschriften hebben hier corporalibus. Non secus ac cedrus vol in alto monte cupressus, Turn sermoue potcns, turn vir pietate refulgens, lum fama redolens, tam digna laude quiescens, Quem favor Excelsi iubeat nunc luce foveri I erpetua summique frui dulcedino regni'). Hic itaquc venerabilis pater, cernens sibi mortcm pre foribus stare, advocate domino abbate de Clarocampo spon te coram cunctis dignitatem resignavit, ut et ïpsius consilio bonum et idoneum sibi fratres eligerent successorem. Quibus peractis tres septimanas supervixit et felieem (ut speramue) resolutus in CuJ118 corpus in sarcophago lapideo positum domus capitularis medio requiescit in pace. LXXXV ^ C™ Anar°° A'",8'oli anno WOLTERUS PRIMUS ABBAS XXIII. orinnd iP?Um W°lterUS abbas XXIII, ex Drenthia oriundus, huic monasterio novem annis minus quinque septimanis tam in temporalibus quam spiritualibus ma^ "F l pr°feCt° venerabilis et agni consiln, vehemens zelator ordinis, humilis sobnus, nulla curiositate notabilis ac pro pauperum monasteriorum reformatione 3) laborator indefessus. eciam ampliavit possessiones nostras. Novam coquinam convontus extruxit. Duo altaria, unum in ecclesia, alterum in Nigra Camera consecrari fecit. Novam eciarn capellam in grangia nostra juxta Roden (in loco qui Infernus dicebatur, nunc autem Paradisus ')) edificavit. Et alia quam plurima, que brevitatis gratia sunt omissa 2). übiit autem anno etatis sue LYI, anno vero Domini MCCCCXCIIII ipso die gloriosi Hieronimi J), sepultus sub lapide nomine suo intitulato juxta predecessorem suum, cum quo idem, dum viveret, cor erat unum et anima una in Domino, ut collateralis et vicina sepultura uniret quos amor Christi antea conjunxerat, qui est benedictus in secula. Amen. WOLTERUS SECUNDUS ABBAS XXII1I. Mortuo isto successit secundus "VVolterus de Rees abbas XXIIII. Rexit quinque annis et IIII mensibus. Tempore cujus, videlicet anno Domini M.CCC.XCVIII tercia feria Pasche, que erat ipso Georgii die +), venit Nythardus Fouyx 5) cum garda germanica sive cum 1) Het Huis de Helle tusschen Leek en Roden komt nog in 1552 als zoodanig voor (Reg. Gron. Arch. 1552 n» 25). In de i7de eeuw heet het nog in de rekening der kloostergoederen Advverderhelle of Roder Helle. Het is dus een monnikenaardigheid het als Paradisus om te doopen. 2) Deze zin ontbreekt in de jongere HSS.; in P. E. en AG. II met de bijvoeging: hic est lacuna. 3) 30 September 1494. 4) 23 April 1498. 5) Na eenige jaren strijds had Groningen met behulp der Vetkoopers in 1495 zoo goed als geheel Friesland onderworpen. Maar weldra keerde de kans. De Schieringers boden Albreeht van Saksen de opperheerschappij aan, die deze afsloeg: maar hij zond zijn bendehoofd Neithard Fuchs met eenige duizenden woeste krijgers. Met behulp van deze gelukte het de Schieringers de Groningers in 1497 uit Friesland terug te drijven. Als hij dat heeft verhaald, vervolgt Benninge: ..Item in't Jaer ons Heeren MCCCCXCVHI was Paeschedags den 15. dagh April is; des Dinghsdaeghs in den „lilitibua multis, qui pl„rima jla|, „ Rpn ml"le"""> »' octo milia «oronomm gcr n "xlxn tk' f' "0 P"'ra — «»»«» SnS„ ^ "S, floren<*"m ™»PM. « Groni». gon.ibus ct coriim subditi, placati sunt. Et uona tandem poatmgreafmm huju, monaaterii die via qua n™ idémrt'en'"' c°ra prc knechten van Overlansche e. m ! 1"°' " omtrenl ,,000 vremde i«« Westerland hadden geleegeu 'en^h h ',e 800 la"«e over Gereskesbrugge en deede'n ,1, ""eer 6ebiede «« vcele ™w,d£'onmanierljjckeii en doodslaen booven recht en reeden roove"> barnen, vangen Aduart .... en de/s tl , S°"der heggen liggen in ningers en Prelaten en Hn» f °C aescl,achten zanden de Grogebeeden mit deesen selste CapiteTnen^ °'"meIa"de" Groningen solden ruimen uit Groninger 1 knechten, soodat se weder schaden, «wattZoTt- „' ** *** ^ ^"e" moogen meedenemen en soMp gev,lïïgeu blJ em hadden, soldense rinsgulden; IZ "» ««» ® dusent cesat i,t 1V, . SIJ' en daervoor wort em aiisele bij den een of den ander een schriiir" .'0t. geta' RiJ,lsl;he guldens niek kent h.t , schrijffout zitten. Alleen onze kro ™n"S*rs,rh»r r«* * •* '»*" °»« d.,. .n.oht hm ?«„«,, Z SS»'?- ;" h" M uitwerking ook wel nip» hol 1 " • e 8u'dens zullen hun T"we krijger meer vöo, d« \Z ■ Xermoed°W beeft de Analecta, blz. 23 vlg.) sc motief gevoeld. (Hrouerius, miraculose sudasse visa est, sicut a veridicis hoe ipsum videntibus et sudorem extergentibus audivimus. De quo nulli dubium, quin permaxime loco suo condoluit, in quo tam dissiiniles fratres tune temporis habuit. Item anno sequenti ipso die Marie Magdalene ') occurrerunt idem Groningenses armato miIite eidem in Ivroepswolda, ubi interfectus est cum trecentis electis viris, qui cum ipso venerant 2), et facta est letitia magna in populo. Fuit autem venerabilis pater 1) 22 Juli 1499. 2) Inmiddels nam Albrecht de heerschappij over Friesland aan, waar hij werd gehuldigd. Maar de strijd, thans tegen den vreemden lieer, duurde voort. Edzard van Oost-Friesland sloot zich bij Albrecht aan. Fuehs kwam weer in Saksischen dienst. Benninge verhaalt op deze wijze zijn uiteinde: „Op St. Maria Magdalenen dagh Anno 99, soo quam Nittert Focx, des Hartog van Sassen opperste Hovetman, uit Leeuwarden, ontrent 250 starek, mit drie karbussen en uitgelesen overlantsche krijgesknechten, door dat lant van Drente toe Croppeswolde toe, en wolde bij den Grave wesen in den Dam; dat worden de van Gronnungen wijs, ende leeten haestelijck oer schutten en knechten vallen in torfschuiten, en voeren haestelijcken nae Wolde, en een deel liepen toe voete, een deel toe peerde, en Jr. Focx de loysde ende teerde int Hof toe Colham; en de Gronningers treedon in den Oorden Onse Leve Vrouwe Laene langes, voorbij de Roode poorte na den Ham; en als Focx den Gronningers sagh mit oer fanekens, sette he sijn volck in den orden, en quam em toe moete, en sloegen sich koenelycken onder malkanderen j en de Groningers hildent velt, en versloegen Jr. Focx daer doot' en daer toe doodt van sijuen volcke omtrent dartich, en vingen omtrent 125, soo datter omtrent bleeven toesaemen anderhalf hondert gevangen en geslaegen; en de ander ontliepen in 't meer na Broeeke en int holt; en daer wort een goet man mede gevangen van den Grave Hooftluiden, geheeten Fictoor Freese, de lange sat gevangen in Poelpoorte, ende wort gerantsonneert op twaelll' hondert goltgl.; en de Gronningers brochten de drie karbussen mede toe Gronningen, en brochten Jr. Focx doot mede in de stadt, en wort ter Minnebroederen in de kereke begraven bij des Hilli'gen Cruys olter; en dit was dese Focx, de des jaers te voren milten vremden knechten in Aduart was, en dat gewelt daer dede " (t. a. p. blz. 32 vlg.) Vgl. ook het grafschrift van Fuchs bij Sybe Jarichs, t. a. pl. blz. 451 en T. A. Romein, Nittert Fox, in den Gron. Volksalmanak voor 1839, blz. 40 vlg. ïste, forma egregiua, maturus moribus, litteralura mediocriter eruditus, sed in temporalibus maxime expertus. Unde fenestras per claustrum monasterii sectis lapidibus reparavit. Aulam etiam australem abbatie cum fenestris suis renovari fecit. Fecisset nihilominus et alia, si liouisset pre valetudine. Nam a pnncipio regiminis sui usque ad finem vite adversa crunum valetudine laboravit, illud sepe commemorans: „Hic ure, hic seca, ut in eternum parcas." Obiit altera die Scolastice virginis anno Domini M. quingentesima '), sub lapide nomine suo intitulato sepultus. Hermannus aubas XXV. Post ipsum anno Domini M 2) quingectesimo ipso die Fe tri ad cathedram electus 3) est Hermannus de reden, vir honeste vite, morigeratus et zelator ordinis eximius. Quapropter a quibusdam minus dilectus, resignavit abbacialem dignitatem in presencia omnium abbatum Frisie ordinis nostri, servata sibi annuali pensione, postquam (quatuor) annis et tribus septimanis sollicite prefuit. Item anno ejus primo Albertus, illustris dux öaxonie, obsedit magno exercitu civitatem Groningen octo septimanis *). Et tandem facta inter eos treuga discessit et parvo post tempore in Emedam usque deveniens, diem clausit extremum 5). Anno 1) 11 Februari 1500. 2) 22 Februari 1500. 3) lleussen en Koppius hebben hier evectus(') «'iiftErr4h"r —*»-«» iiinLÜM" Fr.'eS,and 'e 2'j" gehuldigd, trachtte Albrecht ook Gro• ■ngen e onderwerpen. Benninge verhaalt: „Als hie des Vrieslanden dus weldigen was, keerde hy weder nae Gronningen en g.nck liggen ,n Aduart, en leet al sijn gereetschap van oorloge m.t scheepen naekoomen op 't Reitdiep en op St. Peter Vinckels- en beleed rf °P, T" Sa'erdagh was" 50 1uam >'e voor Gronningen en beleede de stadt enz. „Als de Hartoge Gronningen dus belecht istius abbatis quarto appensa est imago beate Marie Yirginis in medio cliori, ante cujus imaginem lampas cum tribus cereis jugiter dependens semper ad completorium de Domina ') accenditur, ut fratres tanto devotius postmodum Salve regina decantent. Vixit autem iste venerabilis pater post resignationem suam annis XII et duobus quasi mensibus in omni humilitate et intima cordis devotione, de nullo se intromittens acsi ultimus fuisset in congregatione, soli Deo et sibi vacans. Pro cujus -) amore decretum electionis suae annualemque pensionem resignavit, volens pauper mori monaehus, quod et factum est anno Domini M quingentesimo sexto decimo in profesto Silvestri pape 3). Cujus corpus in capitulo nostro scpultum est ad australem partem *). Bernardus primus abbas XXVI. Post resignationem domini Hermanni abbatis prefuit Bernardus abbas, de Groningen oriundus, tantum uno anno minus quinque septimanis, cujus corpus in capitulo jacet sepultum cum predecessoribus suis. hadde en op den voorbcnoemden Saterdach voor de stadt quam, des Dinghsdages daernae quam de Bisschop van Utrecht in Aduart mit de Ridderschap en Stalen des Landes en Raden der drie steden Overijsele .... om peys en vreede te maecken; en daer wort van den Bisschop met sijnen hoogen raede alsoo in verarbeit, soo datter toe daege en stonde ter vrieutschap tusschen de Hartoge en de stadt geset wordt en des Vryedages voor S. lïartholo- meus en daarnae wordt de soene in schriften overgegeven onder zegull en brieve naebeschreeven ' (volgt het verdrag). (Hrouerius, Analecta, blz. 49 vlg.) 1) De jongere HSS. hebben ten onrechte Domino. 2) De jongere HSS. hebben hier prossus amore, palaeographisch een te verklaren leesfout. 3) 30 December 1516. 4) Van dezen Hermannus bezitten wij een merkwaardigen brief, die ook voor de kennis der toestanden in het klooster van gewicht is. Zie bijlage IV. Bi'RNARDUS SECUNDU8 AliBAS XXVII. . aiICC0sslt Bernardus Doesborcb abbas XXVII ir gran evus sed totus pacificus, optimus dictator Terrtnnr .8pmtuallum 8u01'um indefessus amator. Iemp0re cujus «vztas Groningen iterum fuit ob8essa • gentibus ducis Saxonie, qui etiam non parvum monasteno nostro damnum intulerunt, pro £TZ riosissimus et illustris Georgius dux Sa'xonie mUle p modum florenos Renenses nobis reddi jussit, quos mnffnli^0^ /GCUni£l recePimus in quinque annis, singulis annis ducentos Kexit autem idem vene- kroniek uitdrukkelijk spreekt'™"m^iTT0*d^"' °'"dal de hertog George en daarnn v •• f °r rege,lte" van klooster verleende schadeloosstel"!^de aa" ',Ct tijd het hoofdkwartier der Saksws R d was in dezen der Sassische Heere„i, ,T»6 : -Als de Regenten van stonden an on St Hn r '8j , vernarae». soo senden se krijgsknechten in Aduart om'dat d "^Tï 0verlant8clle ^Sh hebben voorgeweest en hehhPg?'i 7 G°d' 6" Sl" 'ieerent geestlijck en warlijck in GronnhteL S° Och Ad ^ >7^ °11' sssss rsti■" cr° voornemen en raet hevet « ƒ a'S°° ,Uet'oer 0,'llu»e, quaede —" w"'- — - «*'— • *» «» tÜS randus pater duobus annis minus tribus mensibus, et mortuu8 est ac sepultus in domo capitulari, habens ') lapidem ad caput nomine suo intitulatum 2). Cujus anima requiescat in pace. Amen. Elbertüs abbas XXVII. Anno Domini M. quingentesimo sexto 3) ipso die Quatuor Coronatorum rursum electus est dominus sint geset, dat se besuimicht eeuwelycken onder Heeren sullen moeten staen, door de oorsaecken voor in desen Chronycken meer van is geschreven. Op welck articul voorgeroert, dat Aduart Gronningen en Vrieslant krencken willen, de willen wall soo starck koomen, dat se des wal al gewegen vindt, wat ghij van aller uwer macht cunnen uitbrengen, Godt geve 't is em even voele dan of se liggen in eenen vesten ofte dorp." (Brouerius, Analecta, blz. 8G vlg.) •1) BG I en II en P.E. hebben hier subtus, AG II sub. 2) Ik haal aangaande dezen abt, die herhaaldelijk in deze veelbewogen dagen een rol speelde, het volgende uit Benninge aan: „Daer was een Abt toe Aduart gehieten Heer Beerent ter Hoefstede, gebooren van Doesborgh uitten lande van Gelre, de hadde eene susler toe Gronningen woonachtich, geheeten Alyt Iluinge; soo weeren daer voele gevangenen uyt Gronningen in Aduart van borgeren en inWooneren, soo wordt dese daer hen gesant om de gevangene mit hulp oeros broeders den Abt daer hen uitter vanckenisse toe helpen quyten; soo quam se vaecke mit Jr. Vyt, de in Aduard doe regent was, van der Sassischer Heren ter sprake, alsoo datse mit em vercalde wolden, de van Gronningen sich redelijck vinden laten, he wolde dat mitten Vursten van Saxen alsoo welle voorhandelen, se solden onderlinge in vrundlijckheit well vereenight worden; dat welck Alijt dan van Gronningen soo voorgaff, en dat belevede em beyde, soo wort daer een dagh op beraemt tot Iloytinghhuys in des Ililligen Geestes Voor-warck by den Woltgrolf; daer quemen vier Heeren van den Sassischen Heeren wegen uit Aduart mit 20 starck, desgelyx quemen de van Gronningen oock soo starck elck op seecker vastgelegde enz." (Brouerius, Analecta, 127 vlg.) Deze onderhandelingen hadden geen verder gevolg. 3) De jongere HSS. en ook Van Heussen en Van Rijn hebben "1507, maar dat moet onjuist zijn. Hermannus wordt abt 22 Februari 1500 en regeert vier jaren en drie weken , dus tot half Maart 1504: Bernardus I een jaar min vijf weken, dus iot begin Februari 1505: Bernardus II twee jaar min drie maanden, dus tot begin November 1506. Elbertus wordt dan 8 November 1500 gekozen. Elbertus de Itees i) abbas XXVIII, qu; vir divina quadam dispensatione liuic monasterio concessus fuisse videtur,^ ut necessitatibus nostris subveniret pro temporum illorum conditione varia ae periculosa. Nam veluh Aioth quidam ambidexter 2), in religionis disciP a et spintualibus diligentissimus observator et custos erat. Ac in rebus seculi ab otio Marie se transferens ad Marthe negotium, mira quadam gratia et nobis utilissima ac necessaria valuit apud principes, optimates, beliique duces, ceterosque hospites omnes affabilitate quadam suajocundus et liberalitaté simpl.ei gratissimus Pauperes fovens eleemosinis et consolatione, delinquentibus fatribus castigator clemens, et penitentibus semper benignissimus quatenus tarnen ordinis disciplina non flaccesseret.' Ipso enim visitationis officium, sibi a reverendissimo domino Cisterciensi commissum, diu sollicitis studiis et cum laude religionisque fructu per totam Frisiam exercuit. Dive Yirginis matris cultor et amator studiosissimus fuit. Altare ejus ante valvas aquilonis in oratono reponi curavit. Et aulam abbatialem a pavimento ad summum renovari fecit. Suis temporibus anno scilicet M.CCCCC.XIIII 3), illustrissimus dux' Georgius potentissimo ac egregie instructo exercitu Gron.ngam frustra oppugnavit +), et Frisiam comitis 1) Hier begint in AG I de tweede hand. 2) Zoo wo.dt de richter Ehud i.i Richteren III, 15 genoemd 3) De jongere HSS. hebben 1513, maar uit het vervol, blijkt dat 1,14 het ju,»te jaartal is. De belegering van Appingedam, dié „eodem anno heeft plaats gehad, valt in 1514 4) Dit beleg duurde met allerlei tusschenpooz'en en andere krijgsbedrijven het geheele jaar 1514. George van Saksen begreep dat zyn Friesehe bezittingen hem „ooit zeker zouden toebehoo'ren dat MfaMp,maCH ge Gro"ingen zict' tegen hem verzette. Vandaar,' in v, "V Wa!g$Chaa' stelde 0,n de weerbarstige stad, die O > Ldzard tot heer had aangenomen, te bedwingen. Maar omngeii gaf het met op. Eerst na den val van Appingedam Emdensis Orientalem ; ubi in obsidione arcis, que den Oert ') vulgo dicitur, illustrissimus princeps Henricus dux de Bruynswiick senior, pila eraneum trajectus ex bombarda occubuit vigilia Joannis Baptistae "). Militabant enim cum Georgio Saxonum duce duo Ilenrici 3), pater scilicet et filius, Ericus quoque de Bruynswiick et Philippus de Grobbenhagben *) duces, omnes preter Henricum seniorem in monasterio nostro multis mensibus conversantes, quibus omnibus, precipue tarnen ipsi Georgio principi, acceptissimus fuit semper Elbertus noster, apud eos in multis sepe causis personarum et rerum Frisie oppidique Groningensis non utilis modo, sed et necessarius intercessor. Eodem anno ipsa die Sancti Dominici confessoris, que est quinta Augusti, expugnaverunt duces predicti oppidum Dam armata manu, occisis ibidem mille trecentis viris, quorum major para in templo parocbiali, ad quod confugerant, cesa est, ut ad begon het met George te onderhandelen: maar de hooge eischen van dezen maakten overeenstemming onmogelijk. Ten einde raad riep uu Groningen de hulp van Karei van Gelder in, vvien ook Edzard bereid was zijn rechten af te staan. In 1514 nog huldigde de stad dan ook Kareis veldheer Van Ooy. Nu was het einde der Saksische heerschappij spoedig daar. Onder leiding van Jancko Douwama verschenen de Geldersche benden in Friesland, waar George's gezag met den dag slonk. Een gevolg daarvan was ook het opbreken van het beleg van Groningen. George verliet in 1514 Friesland voor goed, en stond het volgende jaar zijn rechten af aan Karei V. (Vgl. Benninge passim.) 1) De burcht van het machtige geslacht Ewsum bij Middelstum. 2) '23 Juni 1514. 3) Vgl. hierover het hoofdstuk bij Benninge, getiteld: „Van dat Hartogh Hindrick van Brunswijck den Oort belede. Ende daervoor doot bleelf, en woese weder afgetoogen ende quamen by den Vursten van Sassen toe Adewart." (Brouerius, Analecta, blz. 235 vlg.) Ook in dezen tijd was Aduard nog het Saksische hoofdkwartier, zooals ook trouwens uit de kroniek blijkt. De jongere HSS. hebben hier dux Henricus, waarschijnlijk het gevolg van een leesfout. 4) Vgl. de kroniek van Benninge (Brouerius, Analecta, blz. 213). talos usque in sanguine vaderetur '). Eadem quoque eatate pest.s ingmnaria grassata est in monasterio nostro, non inter seculares modo et milites stipendiarios, quorum sexcenti fere mortui sunt, sed etiam «ter nostros sacerdotes, quorum decem et octo cum pnore Wychero de Zwollis sublati sunt e vivis *). Hyeme sequenti illustrissimus dux Gelrie etc. Carolus vahdo exercitu Groningensibus veniens in auxilium.' coegit Saxones obsidionem solvere: et ob lioc Groningensium 3) dominus factus est, recepto ab eis juramento et homagio publico in se et heredes suos perpetuo ). Arx diruta funditus, quam Edzerdus comes Emdensis ad portam oppidi orientalem extruxerat 5). iJUt hn?r uitvoeriSe beschrijving daarvan bij Benninge n het hoofdstuk: „Van den anslagh dat den Hartogh van Sa en ïïtiZtoiïïJ de" St0rmenderhandt i""a'n " ^-eri»sf 2) Van deze pest spreekt Benninge niet. 3) Veniens - Groningensium ontbreekt in de jongere HSS een t" '° j'°o™"-sassk; ~u t r en„W0,'de" natuurlÜk weer uitvoerig bij Benninge ei meld m he hoofdstuk: „Van dat de Hartogh van Geiler "ande jnen Maerschalck mit volck om Gronningen toe ontsetten " (lirouenus, Analecta blz. 257 vlg.) Karakteristiek is Re» inge's oordeel daarover: „Dit is „u de darde hnldinghe, plicht en Eedt de d.e Gronnmgers gedaen hebben, elcken eenen sonderlingen eeren, waelhcht se moegen noch waellt cortelycken een Heeren hulden phcht en Eede doen; nu ist vollentoogen dat de Gra!" m.tten Vursten van Gelier verhandelde, doe he in den verleeden Somer was by den Vursten in 't Landt van Geiler, daer he van den Roomschen Rycke sich gaff en ginck onder de Croone vanV nck Ireit den se' "" m°gC" 56 mÜ redlt dün bubbelden HHHko' m °Ven °0re Wapene" voere» van den Keyser en J , affleggen, en setten daervoor drie leliën van we.'en des mges van Vranckrijck." (Brouerius, Analecta, blz '259.) Frisiam quoquc Occidentalem eodem mense alio exercitu idem Gelrie dux inagna ex parte occupat, per mare invadens propter Frisonum dissidium, authore Janneke Douwens !). Tum etiam in die festo divi Thome Apostoli 2) Groningenses, quia Saxones eos ex monasterio nostro expugnaverunt nulla nostra voluntate aut culpa, tamen invadunt monasterium nostrum , spoliantes ac diripientes omnia ad minimum usque quadrantem 3). Prefatus itaque pater venerabilis anno sui officii sexto decimo mensibus quasi tribus, cum jam non sine magna omnium laude summaque industria, virtute ae diligentia ornatus prefuisset, corporis imbecillitate gravatus, senioque fractus, regimini et oneri amplius preesse non valens, sed exonerari cupiens, dictam abbatiam matura deliberatione prehabita resignavit, annua nihilominus pensione sibi reservata. Sic Deo optimo maximo ac sibi vacans annis IIII, cum jam oculorum lumine fuisset orbatus, pacientiam Tobie imitabatur. Quem fratres sepenumero consolantes, hoe quoque retulerunt illi de Didimo Alexandrino, cui amisso visu Deus pro visibi'ibus oculis intelligibiles condonavit, quem consolans divus Anthonius fertur dixisse: „Non te conturbet, o Didime! amissio sensibilium oculorum; tales non oculi tibi desunt, quibus et musce et culices nocere possunt. Sed gaude potius, quoniam habes oculos, quibus etiam angeli contuentur, per quos videtur Deus 1) Deze gebeurtenissen ziju uitvoerig beschreven door Jancko Douwama, zelf een der hoofden van de partij, die Karei van Gelder in Friesland had gehaald, in zijn Boeck der Partijen (uitg. van hel Friesch Genootschap), blz. 201 vlg. 2) 21 December 1514. 3) Ook dit beleg is uitvoerig door Benninge beschreven: ,,Van woe dat de Grave van Oostvrieslant en de Groningers Adewart belegden met groot volck." (Brouerius, Analecta, blz. 226 vlg.) Bijdr. en Meded. XXIII. 6 et ejus lumen inspicitur" i). Ipso die Eligii episcopi et confessoris 2) nature Deoque concessit; appositus est patribus suis in domo capitulari, habens lapidem suo nomine insculptum. Cujus anima requiescat in perpetua pace. Amen. Lambertus abbas XXIX 3). Interea 4), dum hec agerentur, electus est dominus Lambertus Heelt, qui vivo adhuc domino Elberto ad 1) Didymus werd -j- 340 te Alexandrië geboren, waar hij lauger dan ;>0 jaren aan het hoofd der catecheten stond. Reeds als kind had hij het gezichtsvermogen verloren. Hij was een aanhanger van Origenes en liet dogmatische en exegetische geschriften na. Hij bestreed Arius in zijn werk De Trinitate; van hem bezit men nog. De Spiritu Sancto en: Contra Manichaeos. Vgl. Herder's Kirchenlexikon in voce. De desbetreffende plaats uit het leven van S. Antonius luidt: „Quodam tempore cum B. Antonius a S. Athanasio Alexandrie Episcopo propter confutationem haereticorum in urbem esset adductus, perrexit ad eum Didymus, vir eruditissimus, captus oculis. Cumque multa de Scripturis Sanctis loquerentur inter ceteras sermocinationes, quas de sanctis voluminibus habebant, cum Antonius miraretur ingenium eius et acumen animi collaudaret, sciscitum ait ad eum: „Non tristis es, quod oculis carneis careas?" Et cum ille prae pudore reticeret, secundo retroque eum interrogans Antonius, tandem elicuit, ut moerorem animi simphciter faieretur. Cui Antonius ait: „Miror prudentem virum eius rei dolere damnum, quam formicae et muscae et culices habent, et non potius laetari illius possessione, quam Sancti et Apostoli meruerunt. Melius enim multo est spiritu videre quam carne et ïllos oculos possidere, in quos peccati festuca non possit incidere, quam illos, qui solo visu per concupiscentiam possunt hominem in mteritum gehennae mittere." (Acta Sanct. Boll. Jan. XI, blz. 145 vlg.) Het is duidelijk, dat onze kroniekschrijver deze plaats voor zich had. 2) 1 December 1522. 3) Hier eindigt AG I en begint in B een eenigszins latere hand. Hier ook heeft H. de opmerking: „Hactenus in MS. domi de Aduwert." 4) Dit begin van het leven van Lambertus Helt is geheel overbodig, sluit niet aan bij het vorige en is bovendien zeer verward en slecht gesteld. Ik vermoed, dat het bestemd is geweest om bij de definitieve vaststelling van den tekst te vervallen. Daar het quadriennium pene summa cam laude officium administravit. Oriundus ex nobiliori Groningensium civium ') (quos vere nobiles ac generosos oportuit fuisse parentes, qui tam generosam aediderunt prolem) prosapia ~), qui, quum apud suos in non minima existimatione nee minore deliciarum delectu vivere potuisset, statuit omnem potius facultatem, copiam, exuberantiamque contemnere, quam animum hisce dedere ac mancipare, eum vere divitem existimans, qui divitias spernere didicerit, quique sua sorte contentus sit, eum vero nobilem. Lambertus Helt 3), cui totius ordinis consensu functio, ab Elberto deposita, delegata erat, abbas cieatur. Nam cum haud dubium probitatis specimen per id tempus edidisset, quo superstite adhuc Elberto por quadriennium prudentissime cumque omnium laude res monasterii administraverat, non diu ambiguis votis de successore controversum est. Cujus virtutes rerumque gestarum decus, consilii morumque promptitudinem et reliqua, quae in commendando liomine considerari solent, quia dignis encomiis prosequi difficile est, placuit summa rerum fastigia paucis perstringere et brevitati consulere. Natus est Groningae parentibus civitatis nobilissimorum civilitate ac familiae decore florentibus 4), qui etiamsi ignobiles vixissent prius, tamen ex illo laudabili filii stuk evenwel in B wordt gevonden, heb ik gemeend het te moeten opnemen: al dadelijk bemerkt men hier het gemis van het zorgvuldig geschreven HS. AG I. 1) De jongere HSS. hebben: ex nobilibus Groningensibus. 2) Prosapia ontbreekt in de jongere HSS. 3) Hier begint de tweede latere hand in B. Het HS. geeft geheel den indruk van opnieuw te beginnen. De jongere HSS. hebben dan ook gemeend dat duidelijk te moeten maken en hebben: „Dominus inquam Lambertus Helt." 4) He familie Heldt of Helt was een bekend Groninger geslacht. In 1509 draagt Arend Ilelt aan voogden der St. Walburgskerk een officio, quod cei'tissimum crat virtutia veraeque nobilitatis indicium, non potuere non esse famatissimi. Est vero magnum in primis pietatis ac religionis argumentum, quod valedicto omni voluptatum genere, quibus per fortunam affluere licuisset, solitariam hanc vivendi rationem elegerit, malueritque omnem in Christianae philosophiae exercitatione aetatem consumere quam mundi sequi praestigias. Hunc autem in religionem praecipuum amorem adeo factis expressit, ut, qucmadmodum ab ejus aequalibus accepimus, cum morbus aliquando aubito proficiscentem corripuisset, jaarrente van 3 Arnhemer guldens uit een huis en hof in de Heerestraat op (Reg. Gron. Arch. 1509 no. 8). In 1533 komt hij nogmaals voor (t. a. p. 1533 no. 5). Hij is dezelfde als Arend Wigger Helt, die met een ander in 1519 nogmaals een jaarrente gUlde"S Uit ee" huis in de "eerestraat aan de St. Walburgskerk opdraagt (t. a. p. 1519 no. 5). Gheert Helt bezat in 1>0/ een huis in de Ebbingestraat (t. a. p. 1507 no 16) Over den koopman Claes Helt, die in 1549 te Gent voor schulden der stad Groningen in gijzeling zat, vgl. Rutgers in den Gron. Volksalmanak voor 1892, blz. 131 vlg. In 1565 verkreeg hij van de Hoofdmannenkamer mandaten ter invordering van achterstallige huur (Reg. Gron. Arch. 1565 no. 23). Nog in 1571 had hij een vordering tegen Claas van Bouman (t. a. p. 1571 „0 13) In 1595 sluit een Claes Helt (dezelfde of een ander) een overeenkomst met vele anderen over land bij Garsthuizen (t. a. p. 1595 no. 75). Hendrik Helt was in 1563, 1564 en 1565 pastoor der Akerk (t. a. p. 1563 no 31, 1564 no. 101, 1565 no. 3 en 94) Herinneren wij ten slotte nog aan den beroemden Uvo Helt die als student Leuven mede tegen Maarten van Rossum verdedigde en zijn dapperheid met zijn dood betaalde (vgl. Gron. Bijdragen V, 37 vlg.) Uit alles blijkt, dat wij met gezeten burgers te doen hebben, al moet worden erkend, dat de Aduarder kroniek het geslacht van den abt wat in de hoogte steekt. — Een naam- en tijdgenoot van onzen abt was Lambertus Helt, die tusschen 1531 en 1 >35 „in scenobio (sic) Werphum" een handschrift met Friesche wetten schreef (vgl. mijn Catalogus cod. mss. un. Gron. bibl. no. 2o4). Ook het origineel van HS. P.E. 35 (aldaar blz2,i) 1S door hem geschreven. Hij eindigde deze HSS. met het voor een monnik wel wat scabreuse rijmpje: „Datur pro penna scriptori pulcra puella. v cohiberi non potuerit, ut corpus curaret, quin maximo itincre properaret, adfuturus ad eam horam, quae cantandis D. Yirgini hymnis destinata ex consuetudine erat. Remissiore paulum fuit ingcnio, ut nonnullis in contemptum abierit, quidam ctiam ad res novas animum adjicerent, facilitate ipsius abusi. Quorum studium cum se videri intelligeret, quia austerius represserat, aliam in se tragoediam excitavit, multa passus convitia propter subitam eamquo acriorem disciplinae monasticae correctionem. Eam domicilii partem, ubi tonstrina est, magnis impensis instauravit, picturisque diversi argumenti intus ornavit concameravitque. D. Emanueli episcopo Cremonensi monumentum ex candido lapide extruxit. Ad summi altaris gradus duas columnas statuit, imagunculis atque acantho incrustatas. Pauli quoque apostoli simulachrum, quod in medio choro est, eadem prorsus arte fabricari curavit ut et illas columnas, quae ab oriente sacrificaturis objectae sunt. Plura nionumenta, quibus suam postcritati memoriam consecrasset, procul dubio relicturus erat, si vita diuturnior suppeditasset. Moritur anno supra millesimum quingentesimo vigcsimo octavo 8° Cal. Maji ]). Gubernavit annis propemodum sex patrumque antecessorum tumulis illatus est. Lapidi, quo ossa teguntur, pedum ex aenea 2) lamina impositum est 3). 1) 24 April 1528. De jongere 11SS. hebben 6" Cal. Maji (26 April). 2) De jongere HSS. hebben hier het dwaze aerea. 3) Het is zeer opmerkelijk, dat de schrijver van Lambertus' leven niet geen woord melding maakt van den strijd, die nog steeds in Groningen en de Ommelanden gestreden werd tegen de dreigende Bourgondische overmacht; een bewijs te meer, dat wij hier met een anderen schrijver te doeu hebben, dan in het voorafgaande. Het was ook onder dezen abt, dat de moord der gebroeders Gaickinga in het klooster voorviel, waarvan onze kroniek als een voor den goeden naam van het convent al te bedenkelijk feit met geen woord melding maakt. (Vgl. Nanninga Uitterdijk, 88 vlg. en bijlage V en VI.) JoilANNES ReCAMP ABBAS XXX. Quo anno e vivis Lambcrtus excesserat, Johannes Recamp abbas paribus omnium suffragiis eligitur co die, qui Philippo ac Jacobo apostolis ') sacer est. Yii haud dubium, qui unus superiores omncs longe antecelluerit et naturae dotibus et eruditione, quaeque res in gubernando plurimum possunt, gratia et eloquentia, naturae quodam privilegio adeo eximius, ut quae praostantissima universo hominum generi dona erogari a summo Deo solent, in hunc unum velut augustissimum quoddam sapientiae adytum collata, omnes uno ore affirmarent. Patriam habuit Groningam, parentes plebejos 2), quibus tarnen studium in fiho honeste cum educando turn instituendo nullum defuit. Cujus rei testimonium summa cum honestate pietateque acta vita omnis esse poterit, et nobis, quibuscum familiaris ejus consuetudo fuit, et aliis,' apud quos virtutum commendatio citra hominis notitiarn per se abunde valet. De concionibus autem quid dicere attinet et de mirabili in dicendo artificio, in quam 3) promptissimam naturae vim cum arte' quam assidua exercitatio *) orandi confirmavit, acerrimo conflictu pugnare videre 5). Nee c) vero tam 1) i Mei 1528. 2) Dat is wel waarschijnlijk. De naam Reecarap is mij ten minste ... geen enkel stuk van het Groningsche archief voorgekomen. Hij voerde evenwel als abt een wapen, zooals blijkt uit twee gekleurde tegels in het Groningsch Museum, afkomstig uit et refugium van Aduard op het daarnaar genoemde Munnekenholm, thans het Academisch Ziekenhuis en het Aduarder Gasthuis. Vgl. Verslag van het Museum van Oudheden te Groningen, 1892 3) De jongere HSS. hebben hier quo. 4) De jongere HSS. hebben hier exercitatione. 5) Deze zin IS niet zeer duidelijk; een voorslag tot verbetering durf ik evenwel niet doen. 6) De jongere HSS. hebben hier minder goed hic. dicendi magister orat quam eorum omnium, quae ad vitae ac morum institutionem pertinent, vivum velut exemplar, unde tanquam ex ore aliquo sibi vitae quisque exempla puriora ') fingere potuit. Quam ingenii solertiam orationisque gravitatem 2) non certis clausit terminis, neque aut privato studio et velut solitario ornamento ac lucro astrinxit, sed in stabilienda patriae imprimis ac monasterii concordia pene omnem absumpsit. Quae res fecit, ut quamquam tacitis votis omnium judiciö dignus haberetur, cui quam plurimum authoritatis et gloriae et in rebus civilibus tribueretur. Animi is candor erat, ut missis arnbagibus protinus profiteretur, quid verum aut secus esset3), id est (ut explicator sim) plane simulandi dissimulandique nescius i). Tam promptus de omnibus bene merendi, ut aliquoties indignis etiam suam opem non negaret. Liberalis quidem in omnes, sed maxime in bonarum literarum studiosos ac eos domesticos, quibus domi res erat angusta et curta supellex. Fide tam candidus et incorruptus, ut in neminem verius quam in ipsum competeret vulgare illud dictum: Dignus qui emices 5) in tenebris. Ad ejus laudem hoe accedit, quod ad mediocrem eruditionem mirabilem morum attulerit innocentiam, sapientiamque singularem cum eadem stupenda eloquentia conjunxerit, 1) De jongere HSS. hebben hier purioris. 2) B, P.E. en AG II hebben gravitatem, H, BG I en BG II suavitatem. 3) II, BG I, P.E'. en AG II hebben hier in margine: „videtur glosse ma , dat in BG II zelfs in den tekst is opgenomen. 4) Hier eindigt B. 5) P.E. heeft: cum mices; BG I en II, H en AG II hebben ongetwijfeld juister: qui emices. De schrijver van P.E. heeft blijkbaar de e vDor de verkorting cum (con) aangezien. Ut qui non modo vitara ab omni dedecore conservarit -erUm, edam famam' qUae P°nc nus^ non celebemma de ipso percrebuerat i), nulla unquara sinistri rumons asperserit 2) nubecula. Porro nuam civiura Groningensium araator, quam Keipub icae communisque utilitatis studiosus, ne.no ignorat :Lcêrae religionis censor, concionator egregius et ab omni superstit.one aliemssimus, cui tanta omnium virtutum concordia, tantusque omnium laudum gloriaeque concentus contigent, ut nihil ejus severitati hilaritas 3) nihil gravitati simplicitas, nihil denique majestat dctraxerat bumanita,. P„Ir0 vore ^ 0 colondus pater lan, habebat aetatem Uboribul parem vinbus, judicio atque memoriae, ut illi numerus annoruni non lum eon]m ^ sed ™rus est ut 61 m maj°rem P6Pererit' unde factum est, ut sexagenanus vel aetate etiam provectior p"ru2Vs",g"'"i" Tnii ïim a*»ne lost ergo egregiaa dota,, virtute. oflicia quibus omnes juvare studebat, aedificavit in monasterió nostro aulam aestivalem in horto abbatis, domo nou imparem panetibus optimis tabulis adornatis; coenaculum, quo monachi no8trj carn.bu8 Te8ountur fecit renovari historiis utriusque Testamenti in' depictis ) tabulis adfixis parietibus. Summum etiam altare, quod tempore Lamberti Heldt praedecessoris inchoatum erat, eadem industria et arte ad perfec- paTtem rXlt- ^ paite temph pictons arte decoravit; sicut et illius sacellum cum aeratis altaribus, quod est sacrario 1) P.L., f,G I en II hebben percrebuerat H pm Af n . 'T GUlTh' n- wei te ie!klaren " -) vu li heeft hier aspersit. 3) BG II heeft hier onjuist hilaritati. G 1 e" 11 hebbe" («atuurlijk onjuist) inde pictis. vicinius ]), quam ornatissimum reddidit 2). Praeclarissima quoque organa non renovavit solum, sed etiam vario musicae artis genere cumulavit: neque enim contentus fuifc ex veteri opere constituisso novum, sed si quid elegantius aut fingi aut excogitari queat^ novo quodam additamento auxit, ut pene nihil in eo desiderare posses. Praeterea domum capitularem a solo usque ad summum restauravit, tabulis ex aere optirno ad latus sinistrum adjunctis, dextrum eodem modo oxornaturus, nisi alia incommoda institutum impedivissent. Majorem insuper abbatiae aulam necnon et abbatis cubiculum a calce usque ad verticem elegantibus tabulis appositis renovavit. Bibliothecam nostram ornavit non tantum variorum librorum magna copia, verum etiam ipsas aedes eleganter fulcivit. Ad haec Gioningae in arce nostra studio magno non pauca reparavit: majus videlicet atrium picturis ornatum reliquit; gradus item illos lapideos, quibus ad domini abbatis cubiculum ascenditur, ipsum quoque abbatis 1) II, IiG I en II en AG II hebben vicinum. 2) Van andere zijde, namelijk van Karei van Mander, weten wij, dat de beroemde Jan van Scorel voor Aduard een altaarstuk met deuren heeft gemaakt inet een voorstelling van het Laatste Avondmaal met levensgroote figuren, allen portretten. Dit stuk is helaas! spoorloos verdwenen. Mogelijk zijn beide doeken, die in (jammer genoeg!) uit het Provinciehuis te Groningen naar het Rijksmuseum te Amsterdam zijn overgebracht (hel bezoek der koningin van Scheba en David en Bathseba), uit Aduard afkomstig. (Vgl. Gron. Volksalmanak, 1893 blz. 24.) Een derde doek van Jan van Scorel, dat sedert onheugelijke jaren in Groningen is bewaard geweest en dus misschien ook uit Aduard afkomstig is, is in 1899 voor den dag gekomen. Het stelt voor een vader, moeder en vier kinderen, starende naar het lijkje van een op een tafel liggend kindje, de vader met een opengeslagen boek voor zich: de achtergrond vormt een half Duitsch, half Romeinsch landschap. Het stuk zal eerlang in het Museum te Groningen een plaats verkrijgen. (Vgl. Buil. v. d. Ned. Oudh. Bond, 1899/1900, blz. 124; Verslag v. h. Mus. v. Oudh. te Gron. 1899 blz. 8, 12.) cubile summa commoditate ac diligentia restituens. Haec omnia quamvis magna, ideoque perpetua memoria digna, nemo negaverit; attamen minora, si cum sequentibus conferantur. Nam aedificia aut intervallis tempöium collabuntur aut incendio absumuntur, vorum haec, quao nunc adjiciam, donec hoe quidem steterit incolume monasterium, peritura nunquam. Quia enim libertate nimia fuisseDt usi coloni nostri, factum est, ut libertas in licentiam aut potius contemptum ') sit mutata: negabant etiam 2) se parituros nostro imperio ac ceu dominos legitimos agnituros, sed se potius dominos ac heredes possessionum nostrarum futuros. Nam quantum volebant dabant; nullum praeterea patiebantur imperium. Quod cum nostris ferendum non esset, res 3) ad judices *) delata fuit, qui tandem rem plene cognoscentes, praesidente judicio personaliter ipso domino Georgio Schenck, gubernatore generali Frisiae, Drenthiae et Groninganae ditionis, locumque tenente nomine Regis Hispaniae 5), hujusmodi tulere sententiam, ut abbas optimum quemque caballuin simulque vas aureum piaestantissiinum in domibus eorum deprehensum a colonis auferret pro contumacia: nee ulli colonorum II) H en AG II hebben hier: in contemtura aut licentiain. 2) AG II heeft hier wel juister enim. 3) BG 1 heeft res, maar met zulk een haal vóór aan de letter, .V. 0n^eveer Pes staat, wat dan ook door den schrijver van 130 II is gelezen. 4) In verband met het volgende zijn hiermede klaarblijkelijk Luitenant en Hoofdmannen, het hoogste rechtscollege in Stad en Lande, bedoeld. 5) George Schenck, lieer van Toutenburg, was van 1536 tot 1540 s a ou er \an Friesland, Groniugen, Drenthe, Overijssel en L'ngen. Het is vreemd, dat de kroniek Karei V Koning van ' Panjei noemt en hem dus den Keizeistitel onthoudt. Verder ver- ient et opmerking, dat de kroniek de onderwerping van Groningen en de Ommelanden aan Karei V in 1536 met geen woord vermeldt. e supra sexaginta jugera seu mensuras '), idque non nisi in sexennium colendas ct usurpandas, traderet. Quo factum est, ut sexto quoque anno eosdern agros a nostris 2) jam porro redimere sunt 3) coacti: unde quantuni emoluincnti nostro monasterio accreverit in annos singulos, vir prudens levi negotio perspexerit *). Sub finem vitae in Tribus Montibus 5) duo aedificia 1) II heeft meiisiones. 2) A nostris ontbreekt in HG I. 3) AG II heeft wel juister: fuerint coacti. 4) Geen enkel officieel document in het Groningsche archief bevestigt de waarheid van het hier te boek gestelde, maar het feit zelf schijnt onbetwistbaar. Het ligt voor de hand, dat dit bericht reeds herhaaldelijk in verband is gebracht met het beklemcontract en zelfs aanleiding heeft gegeven tot de veronderstelling, dat het recht van beklemming bepaaldelijk uit het beheer der kloostergoederen zou zijn ontstaan, een onderstelling, waarvan Feith op afdoende gronden de onhoudbaarheid aantoonde. Wat de uitlegging van het vonnis betreft, inr. S. Gratama schrijft daarover (Het Beklemrecht in zijne geschiedkundige ontwikkeling, blz. 107 vlg.): „(Het) springt in het oog, dat kennelijk de gebruikers der landen zich slechts verplicht achtten tot het betalen van den door hen verschuldigden huurprijs, maar niet tot het vragen van toestemming voor beschikkingen over hun recht en wat daarmede in verband stond, en tevens, dat zij allerminst gebonden waren, wat den duur der rechtsbetrekking betreft, aan den wil van den eigenaar. Op dit punt heeft het vonnis met zooveel woorden hen tot de orde teruggeroepen, in dien zin, dat de termijn uitdrukkelijk op zes jaren werd bepaald en daarmede de vernieuwing van de verhouding tot den eigenaar, van den grondslag van hun recht tegen een bepaalde retributie verplichtend werd gesteld. Aan een willekeurige weigering daarvan door den eigenaar schijnt niet te zijn gedacht, althans er wordt niet over gesproken. Toch was door deze uitspraak de zelfstandigheid der meiers vrij wat ingekrompen, hun recht van den eigenaar weder tamelijk wel afhankelijk gemaakt. Dit was echter niet de hoofdzaak uit het oogpunt der kloosteroverheden, maar het meerdere geldelijke voordeel. Geen wonder, dat bij die beschouwing, zoolang slechts het verschuldigde iedere zes jaar werd betaald, de voortduring der rechtsbetrekking gewoonte en langzamerhand gewoonterecht werd." 5) Het nonnenklooster Trimunt in het Westerkwartier was onder abt Eylardus onder Aduard's hoede gekomen. (Vgl. boven onder genoemden abt.) noviter ab integro construxit, refectorium sanctimoniaiium et domum earuni capitularem, eam item domum, in qua familiares hospites accipiuntur i) atque benignius tractantur, et coquinam sub uno tecto. Antoriori templi structurae sacellum adjecit; q«o vix ad finem perducto jam annis 21 et mensibus 4 completis, ibidem extremum Deo spiritum reddidit tertio Nonas Septembris anno 1549 2). Unde in proximum domicilium curru vectum 3) corpus sepulturae traditum jacet in domo nostra capitulari ad dextram ingredientibus, supposito lapide nominis sul charactere insignito. Anima ejus omniumque ndelium defunctorum requiescant in pace. Amen. Godefridus Arnhemiensis abbas XXXI. Eligitur mox inque demortui locum substituitur dominus Godefridus, ex Arnhem Gelriae oppido onundus, vir, ut sacrarum lilerarum ac prophanarum non omnino expers, sic artis musicae peritissimus. Do saluto sibi commissi gregis domi forisque sollicitudinem gerebat non modicam, ne scilicet aliqua ovicula vel errore vel propria petulantique malitia periret. Dehnquentium quippe fratrum castigator quidem acerrimus, sed amator tarnen. Pcccantes *) enim non Ileli 5) more corripiendo lcnibus, sed acrionbus verbis pariter ac verberibus studebat in rectas justitiae religionisque reducere«) vias: sic tarnen ut i) H, AG II en ISG I hebben excipiuntur % RfSeiPiCmfbcr.15ia "• heeft lr,62> wat zeker onjuist is. o) bu l heeft victurn. !!T- h!er °P gr°"d Va" 2ij" lla"dschriften peccantia en dU gevoegd bij den vorigen zin, zoodat bij studebat reduceie het voorwerp ontbreekt. 5) Sarnuel II, 12 vlg. 6) P.E. De overige HSS. hebben minder juist deducere. zelo bono cuncta, propriis autem ') atfectibus tribueret nihil. Poenitudine namque ductos non modo poena liberabat, sed etiam ut filios charissimos paterno fovebat2) amore, volens nimirum eo modo praedecessoris sui laudibus ac virtuti in regimine respondere. Quod quidem nihilominus ei fuit haud 3) facile factu. Quippe cum nee eadem omnibus dona conceuantur divinitus nee unum sit idemque omnium mortalium ingenium, prorsus aliorum sese moribus accommodare, quis non rem difficilimam esse judicet? Fecit tamen, ut non inglorius viveret. Deum namque timens, divinas leges sacris voluminibus assidue invigilans, ex oculis nedum e corde removit nullatenus: unde fervens in officiis divinis persolvendis, ipse suggestum, populo Dei semen illud Evangelicum seminaturus, multoties magna cum gravitate auditorumque fructu conscendit. Et quoniam ipse libenter studiis inhaerebat honestis, omnes artium liberalium studiosos singulari benevolentia complectebatur munera largiendo indigentibus. His breviter de pietate illius erga Deum et benevolo in studiosos honestos animo dictis transeamus ad ea, quibus suum monasterium nullis sumptibus parcens exornavit. Excelsam enim illam atque magnificam cochleam, per quam in abbatiam ascenditur, cum gradibus e candidis lapidibus, similiter et alteram, qua e culina fit ascensus, inde et tertiam, qua ad penuvinarium ex atrio majori descenditur, miro ornatu construxit. Deinde tres claustri ambitus magnis elegantissimisque vitreis fecit renovari et ltransitum aquilonarem aedi sacrae proximum polito apide struxit. Hinc egregiuin illud horologium cum •1) P.E. en BG I en II. Autem ontbr. in H en AG II. 2) P.E., H en BG I; BG II en AG II hebben favebat. 3) P.E., BG I en II. Haud ontbr. in H en AG II. praeludio concentus musices ad exemplum illius operis, quod est Groningae in turri ecclesiae D. Manae ter Ae i), ab eodem magistro fieri fecit. Aulam abbatialem picturis novis atque tapetis decoravit. Porro grangiam seu Paradisum prope Roden*) novo aedificio, cui aediculam sacram cura ara conjunxit, sumptibus baud minimis omnium Sibyllarum figuris et vaticiniis de Salyatore ac Domino nostro Jesu Christo parietibus appensis ornatissimum non modo, sed et jucundissimum fecit. Et, quod dictum oportuit, bibliothecam nostram multis probatissimorum authorum voluminibus auxit. Denique summi Rornani Pontificis implorato diplomate, Regis Hispaniae consensu voluit conventuales seu sanctimoniales Trium Montium ad collegium virginum Vestalium in Assen transferre, eo quod boe tunc^ temporis numero pauciores, illae vero fortunae tenuioris essent, quam ut commode et pro sua dignitate sese sustentare possent.: sed voti sui compos fieri non potuit, utrimque simul nonnullis conatui ac bono illius desiderio obsistentibus. Attamen tres transiere: una Mechtildis nomine, aetate matura, et juniores duae, quarum altera sacellana loei illius facta est. Bulla Pontificia nihilominus apud nos est in Adwert, qua permittitur abbati pro tempore licentia eas de Tribus Montibus in Assen transferri, quando utnusque consensus intercesserit conventus. Cum vero usque ad unnum 1561 satis graviter nee minus 1) De hier bedoelde klokkenmaker is mr. Vyt, Tan wien de uurwerkmaker8 Johan van Zwolle en Peter Jorys van Leeuwarden ' den 26 Maart 1557 getuigden, dat het door hem -emaakte klokken¬ spel in den Atoren een „oprecht meisterwarek" was. (Reg. Arch. ron., vervolg, 1557 no 98. Vgl. Acker Stratingh in den Gron. Volks- almanak voor 1846, blz. 115 en Nanninga Uitterdijk, De abdij Aduard, blz. 134.) Geen wonder dus, dat men in Aduard hem de vervaardiging van een klokkenspel opdroeg. '2) Het huis Ter Helle, door de monniken herdoopt in het Paradijs (Vgl. boven blz. 75). J ' pie suos pascendo *) protexisset, propter valetudinem, immo lethali, ut omnes metuebant, correptus morbo diuque detentus2), in praesentia Frisiae praelatorum maluit se magistratu abdicare quam tot onera molestiasque resumere, licet restituta post aliquot menses pristina sibi corporis valetudine, easdem tolerare potuisset. Aecepta proinde pensione annua, in suam sese Paradiaum prope Roden 3) contulit, Deo sibique vivens. Tandem cum Ejgius eques per Drentbiam rusticorum sumptibus aleretur +), at ille mores atque tumultus eorum non ferret, rediit in Adwerth. Ibi paulo post, scilicet anno 1574 ipso 8. Catharinae 5) die, hominum quidem ereptus sed coelestium associatus consortio, in eapitulo nostro conditus in sepulcro abbate digno. Quiescat in pace. Amen. Arnoldüs Laxth abbas XXXII. Hoe resignante Godefrido, clavibus gubernationis anno 1561 in profesto S. Gregorii Papae aeceptis, Arnoldus Lanth a Peyse et, ut in Adwert haberet domum, ad quam diyerteret, quoties e Paradiso huc ei transireT) libuerit, Nigram illam cameram, quae est e regione eulinae ») abbatialis, disjeeto ex ea altari, roboreis tabulis atque pieturis, lectis et vitreis 1) P.E., H en AG II hebben pavendo; BG I en II pascendo vitaro. 2) Diuque detentus ontbr. in II en AG II. 3) Vgl. boven blz. 49. 4) Bedoeld zijn natuurlijk Spaansche ruiters. Wij kunnen hier denken of aan den tocht van Alva naar hel Noorden in 1568, óf aan de in 1572 in het Noorden, vooral in Friesland, uitgebroken troebelen. Daarheen trokken herhaaldelijk Spaansche troepen. (Zie daarover A. J. Andreae, Het „wonderlyck Jaer 1572" in den Fneschen Volksalmanak voor 1899, blz. 74 vlg.) 5) 25 November 1574. 6) 11 Maart 1561. 7) P.E. De andere handschriften hebben transmigrare. 8) BG I en II hebben curiae. Ir":rtr"trbb^uc ,iisnsm m°* ^^0 'ër °, in r'!i to'i0M"1 fe0i'- Hi0 P'°P- nn ado Pro c°ncione ad populum lineuam apudTomola' TT m°de8tiam at,lue affabilitatem JU, coraPjures 2) fuit vir non illaudatus. Sed ubi ad clavum jam aedit, mutatus est, at non uti Saul 3) virum alterum. Erat enim vir animo sincerus benevoi^u- bonus doctus Z 6 lpS1 ma,US' Latine mediocriter doctus j gratus civibus pariter atque colonis: nulli enim grav,8 unquam. Sed, heu! vinum et mulieres Daulaümre ♦ ^ SaPiente8" Quapropter tepidus paulatim et acediosus 5) cum fieri occiperet pere,j dmj, cultus cura la.geba.ur, cbaljsagin'ando, cum eau,ba. veaaticis et di.solutiu, ipse vivenda, aaid miram, ai praebait ,„a„n fratrlL vi[ae '' «J P-.e»ert,m cum tam mlti, Itqile propjlius Mi ' ca hgator exstitent, ut nullum paulo maturioria ~) f pubbce vel ia e» ait aasas ,edarguere:7«m tarnen a tergo carillando quoalibet praeter saam officium morderet. Metaebat nimirum >), m „ cor. leptis audiret: .SHra, cura te ipsam." Quae eias mm. lento») fMil, ei conleinptPum « 6 ^ ten?" e.''am ™' C°m 'evi""e anin,i '«lubilitas i»), tante ntique «bbate indigaiMi„,; raru, in oh()ro> ^ 1) BG I en II hebben prope. 2) Apud complures ontbreekt in II en AG II 3) Paulus, de apostel. 4) Pacis amans ontbreekt in BG I en II 7) p £ D^andèra'h ' '' hebben Praeb»erit. AG II Iribueril. 2 p' , De ^d,ere handschriften hebben majoris. ») BG I en II hebben nimium. 9) H heeft lenitas. voCa^' ^ C" AGIIoulbleekt volubilitas. BG I en II hebben frequens in commercio, res conventus nimium atterendo dilapidans, grave aes alienum conflavit atque contraxit. Sed ut quae nulla laude sunt silentio tegens, multa paucis complectar, mali patris mala exempla mali filii, sed tarnen haud omnes sunt imitati. Sub hoe nempe' abbate cepit omnino irregularis vita inter nostros conventuales, qui negligentes rerum i) coenobii et liberioris vitae studiosi, otio tantum et libidini vacabant. Quamobrenx Occidentalis Frisiae praelati, malis istis ut occurrerent, crebrius quidem nos, ut non sine dedecore, sic quoque non sine detrimento conventus nostri, visitaverunt, gregarios fratres acrius quidem castigantes, hos abducendo secum, alios *) alio ablegando et carceribus mancipando, abbatem etiam verbis acrioribus, immo sub poena dejectionis 3) admonendo, ut omnem turpitudinem fugiens in omni virtutum genere suis praeiret *) discipulis, forma factus honestatis gregi suo. Sed quoniam Scriptura loquitur, quod stultus verbis non corrigitur 5), actum egerunt. At satia, ut est in proverbio de quercu"): ad jucundiora magisque utilia transeamus Nam pro ingenio et simplici candore animi sui in monasterium nonnulla memorata dignissima praestitit. Fossam enim orientalem ab aquilonari ad australem portam oblimatam pene colonorum opera et impensis detergendo perpurgavit. Ex agro deinde frumentario, ubi etiam tum holera cum herbis domesticis utrique culinae, domini abbatis scilicet et conventus, necessariis et sufficientibus serebant'i'), magnum 4) BG II heeft hier aerum (sic). 2) BG II heeft hier alius (sic). 3) BG I en II hebben dijectionis. 4) P.E. proiret. 5) Een dergelijke Bijbelplaats heb ik niet kunnen vinden: de monnik citeert waarschijnlijk uit het geheugen. 0) Wat dit spreekwoord is, heb ik niet kunnen vinden. 7) P.E. In BG I en II ontbreekt serebant. AG II heeft ferebant. Bijdr. en Meded. XXIII. 7 'Hum et sumptuosum deliciarum hortum, in quo et struxit '! )"he8t' n°n SiDe magDis imPensi9 con" rux.t, arboribus cujusque generis Trajecto 2) allatis hl a am COnventui refectorium hyemale cui cochleam cum gradibus ex candido lapide, per quam fit ferream8 d°rm,torium'^J^itS). Laminam turn teiream, ,n quam ignis conjicitur, ante annos aliquot a cellario emptam invenit. Item magna artifilsa nee m.nus sumptuosa illa in choro summi i) templi sedilia, biennium integrum laborantibus praeter ipsum opens magistrum duodecim operariis peritisshT AnnoTsee °horu" ip,JT novis ,aPi*bus exornans! Anno 1566 in v.g,ha Dominicae Invocavit 5) ultima manus open addita fuit. f„ Tribus Montibus« fossam nginta pedes latam fodit, conventum porta quoque muniturus adversus erroneos illos nebulones, nisi alia incommoda propositum impedivissent. Everswoldt novis ) duobus aedificiis restauravit. Anno 1568 die ante Penteco8ten 3) circa horam duodecimam cum comes Ludovicus de Nassovo, Orengii frater' ammonam cum fin.timis agris») occupans, urbem' Groningam cum duobus castris obsideret, turris nostr" Adwerdiensis de coelo tacta, aliquot cubitus e pal superion conflagravit. Sed idem abbas eandem postea sic reparavit, ut nulla laesionis in ea vestigia appareant pinnaculum quoque deaurans. Argentea vasa multa' ,^Z'-Vn™ak::7*rstuk (R-A- Gr^«- *> * vonden! ** ^ U'reCl,t WCrde" d"S destij'ls ^omkweekerijen ge% pk'' bg I e" n ir AG " hebben cons'rux't. 5 ï « ««Af "• " e" AG 11 miSSe" 0) Trimnnt. ") BG I en II hebben nobis ><) 31 Mei 1508. 9) II heeft agros. mutavit et nova constituit: nam duos cantharos e puro argento tantae magnitudinis finxit i), ut altitudo viri foemur immo lumbos contigeret. Annulorum aureorum gemmarumque pretiosarum magna illi copia etat, Et quamvis a superbia erat alienissimus, tarnen illis apprime delectabatur. Hoe vero tempore sub I). Prancisci festum «) Franciscanus monachus, Pater Joannes Ivnijff, primus episcopus Groningensis, venit in urbem ac postridie ad nos in Adwerth, ubi praeter alia collegia etiam nostri monasterii abbatiam ad se trahere modis omnibus laborabat 3). nie Hermannus Cornelii, abbas in Wittewerum, ordinis Praemonstratensium, episcopo monasterium tradit ea lege, quod ipsius fratres canoniei, ipse vero summae aedis foret II en AG II hebben fecit. 2) 4 October 1508. 3) Het spreekt van zelf, dat de strijd om het bestaan, dien •Aduard tegen den bisschop van Groningen heeft moeten voeren door onze kroniek verre van onpartijdig is te boek gesteld. Johannes' Kmjll is voor haar een hongerige wolf, zoekende wien hij zal verslinden, begeerig uaar het geld en goed der brave en vrome kloosterlingen; voor hem is geen goed woord te vinden. Het ligt voor de hand, dat deze beschouwing ten zeerste onjuist is. De Groningsche kerkvorst had een moeilijke positie in een gewest, waar niemand zijn komst had gewenscht, integendeel. Maar hij moest toch zijn bisdom als een goed herder organiseeren en daartoe was in de eerste plaats geld noodig. Zonder de inkomsten, die hem krachtens Pauselijke bul en Koninklijk besluit uit Aduard waren toegelegd , kon het bisdom onmogelijk bestaan. Zoo er van schuld in dergelijke aangelegenheden sprake kan zijn, ligt zij bij Paus en Koning, of liever bij hun raadgevers, die aan den Groningschen stoel de zeer welvarende en machtige abdij van Aduard hadden toegewezen Hoe zij daartoe zijn gekomen, is niet duidelijk. Waarschijnlijk is hun het onmiskenbare verval van het klooster met al te helle kleuren afgeschilderd en meende men het daarom zonder tegenstand te kunnen annexeeren, gelijk het verlaten Esens en het zoo goed als uitgestorven Wittewierum. Vgl. over de geschiedenis van het Groningsche bisdom en zijn strijd met Aduard: Reitsma, De laatste dagen van de heerschappij der Roomsch-Katholieke Kerk, in het Gedenkboek der Reductie van Groningen in 159i, blz. 139 vlg. praepositus acceptis annuatim 300 daleris >). Conventus ordinis Praedicatorum Dammonae, tum quidem vacantis, reditus ad se traxit 2). Domum item Fratrum Groningae (hi erant regulae 8. Franeisci) in suum usum convertens, multa aedificia adjiciendo et immutando in coemiterio S. Walburgis, in aulam suam episcopalem convertits). Et licet a Kegia Majestate 1) Hermannus Cornelii was de laatste abt van het eens zoo beroemde Wittewierum. Hij werd bereid bevonden zijn klooster aan den bisschop af te staan. Er waren trouwens nog slechts drie of uer monniken in E,no s aloude stichting aanwezig, die bovendien en regel hunner orde niet meer genoegzaam onderhielden. (Vgl. eitsma, t. a. p. 116.) De abt begaf zich eerst in het Praemonstratenser klooster te Dokkum, maar keerde later naar Groningen terug en e.schte de hem beloofde kapittelplaats oP. Hij verkreee ie en werd door het kapittel verstandig genoeg belast met het beheer der aan den bisschop gekomen Wittewierumer goederenhij nam dat ambt nog waar, toen deze goederen aan Rennenberg waren toegekend. (Vgl. Reitsma t. a. p. 151; lïoeles, Geestelijke goederen, 44 vlg.; Wijbrands, De abdij Bloemhoff, 177 noot.) -) Het Dominikanerklooster te Appingedam was eigenlijk den bisschop niet toegewezen. (Vgl. Reitsma t. a. p. 145.) Maar on bevel van Alva werden de inkomsten van dil klooster, dat geheel verlaten was en korten tijd als Jezuïetenschool was gebruikt, bestemd tot onderhoud van de seminaristen. De bisschop had namelijk te Groningen in het refugium van Wittewierum een seminarie opgericht voer zijn diocees. (Vgl. Reitsma t. a. p. 147) Het is dus onjuist, wanneer onze kroniek den bisschop ook deze annexatie ten eigen bate aanwrijft. 3) Op last van Alva werd in Januari 1508 het fraterhuis van de Broeders des Gemeenen Levens aan het Martinikerkhof (destijds St. Walburgskerkhof) te Groningen den bisschop tot verblijf aangewezen. (Vgl; Reitsma t. a. p. 147.) De tusschenvoeging: „hi erant . Fiancisci is natuurlijk met anders dan de randglosse van een wijsneuzige.! lezer der kroniek, die de Broeders des Gemeenen Levens met de Minderbroeders verwarde. Het Franciscanerklooster Groot n u Tn,aar ge"0emde broerstraat. (Vgl. Hofstede de Groot, De Broerkerk, passim.) Vgl. over de geschiedenis van het rr;gV'U,S' dat eerSt de Zetel der Groningsche praefeeten, hof W« , S'iVerTOlgenS Bissch°PPelÜk paleis, toen Prinse,.. s en ten slotte thans gedegradeerd is tot militair ziekenhuis en nachtleger-magazijn: G. Acker Stratingh, Het Huis of quotannis ei duo millia ducatorum, praeter nominata collegia illa tria, in honorabilem suae dignitatis sustentationem numerarentur, his tarnen (ut avarus nunquam satiatur pecuniis) non contentus !), Adwerdiam quoque devoraturus erat, si voti sui compos fieri potuisset. Habebat quidern Pontificium diploma, Regis Hispaniae sigillo munituin, quo permittebatur ei post sessum (sic enim loquebatur) vel discessum abbatis moderiri jus ac reditus abbatiae nostrae ceu abbas usurpare. Sed Deus hoe illi non permisit. Is enim 2), qui religionis antistes, monasteriorumque protector esse debebat, tam nobilis atque laudatissimi conventus personas ac bona (Geusiorum hoe erat desiderium ac opus, sicuti nostris, heu! oculis percepimus) diripiendo atque faucibus mendicantium escas extorquendo, disturbare satagebat. Tametsi vero noster abbas facilis erat3) in annuendo nee petentibus se viriliter denegando resistere noverat, hic tarnen se non virum modo verum etiam murum ahaeneum praebuit: cum nimiruin ab episcopo multoties et quidern eximiis promissis turn vero ininis acrioribus impeteretur, in nullo se Reverentiac illius (quantum quidem concernebat causam tradendae abbatiae) cessurum vel assensurum, licet in periculum quoque vitae propterea foret adducendus *), saepius affirmavit. Ut autem in Hof Groningen, in den Groningschen Volksalmanak voor 1838, blz. 40 vlg.; dez., Het oude Selwerder Hof, vermoedelijk ook het Hof der Prefecten, in Gron. Bijdragen, VI, 25 vlg. 1) De kroniek is hier weer zeer onbillijk tegen den bisschop. Deze toch genoot voorloopig slechts 200(1 ducaten uit de koninklijke kas, totdat de kwestie van de tafelgoederen met Aduard enz zou zijn geregeld. (Vgl. Reitsma t. a. p. blz. 145.) Het moet echter worden erkend, dat de bisschop bijna eenstemmig van gierigheid en schraapzucht werd beticht. (Vgl. Reitsma t. a. p. blz. 150.) 2) Deus — enim ontbr. in BG I en II. 3) AG II fuerit. 4) H heelt abducendus. pio isto atque laudabili animi sui proposito constantior Nam ' 'nvCnci"njt^ ns'ae praelati prudens consilium. lunterna ) turn a pyratis Geusiacis 3) pene devastata coenobitas in tutiora loca seeedere compulit. Quapropter ,psiu8 *) looi abbatem, dominum Arnoldum , , ?C Pr°Pter5) mgenium boni consilii ferax, < dunt nostro in regiminis administratione socium atque coadjutorem, qui comes ei individuus actuumque omnium ejus oculatus testis, impugnantis episcopi ZZiTT " "f" "nd«™ p» ■»-! abbat, footu», sed etiam aathoritate .nperavit S.cque .) per coadjutoren, re» no.lrae dirigabantur :) I! hn"""" °0me° "c iP« abbas retinuerit, n,h,l esauthoraodo, ha„d dubie (postq„am ,rcs e tóburabb tT S"""'isse') a ni.i convent,,,,, abbatibus onerare timuissent»). Anno 1570 quarta feria ante Pe„ec„sten ») vc.it i» Ad«r" venerabihs pater visitator generalis omnium collegiorum 1) BG II heeft inceperunt. S Si, ïc" uZZT"''"' "* l0"n 40 4) P.E. De andere HSS. hebben istius. 5) BG I en II prope. 6) AG II heeft: superavit. Cum sicque etc. s,r 'T«"""" ,"erd i,,,j ■" Tr-«»°p- dat met deze drie abten worden bedwM AraóJ'T Waf*rschljn,iJ ^, Kenninck en Godfried van Arnhpm ,r s La,lttl> Arnoidus gestorven. Nannin^a Uitterd"^ iaï T N°Vember 1574 's bedoeld wordt ,1e eventueele opLiger vl Snlh H ^ ^ in de gegeven omstandigheden moeiliik Pe„ ,\ * I t0ch 9) 10 Mei 1570. ander zijn dan Kenninck. ordinis nostri, dominus Joannes a Murimundo abbas '), missus a gcnerali synodi, a Pontifice Summo et Majestate Rogia, literas habcns credontiae, qui poet exquisitissimam singulorum fratrum de rebus omnibus monasterii, officiariorumque actibus et moribus indagationem, abbatem quidem in officio reliquit, sed cum emendationem continuamque cum sobrietate castimoniam sancte polliceretur. In aliquos nihilominus (quorum nomina honestatis causa silentio tegenda censui) poena carceris animadvertit. Postquam multa ordinis disciplinam concernentia in chartain charitatis nobis 2), cum episcopo de romittendo coenobio agere cepit, offerens ei quotannis de bonis nostris sex millia carolinorum. Quibus tamen placari non potuit; sed ipsum monasterium esuriens, instantius res suas in Curia Regis per suos agere institit; neque nostri e contra negotium in annos ditferendo procrastinantes. Visitator autem, ubi octo dies continuos apud nos haesisset, de rebus omnibus monasterii nostri jam certior factus, ad Occidentalis Frisiae collegia pervexit, inde ad sua remeaturus, sed vacuis interim haud manibus. Et quamvis vir doctus ac pius satis videbatur, munera tamen non est aspernatus. Porro quam verum sit vetus illud atque commune proverbium: „Qui seniel scurra, nunquam bonus paterfamilias", nostro malo didicimus. Quia cum irregularitatis atque vitae dissolutioris nota labesque nobis est inusta, difficulter nos hac suspicione liberare potuimus. Quamobrem sexta jam vice nos visitaturi 1) Johannes Coquaeus, abt van Moriraond. was als zoodanig bekleed met de waardigheid van „capitali generalis necnon abbatis Cistercii vicarius generalis cum potentate substituendi." In de lente van 1570 deed hij een bezoekreis door de Noordelijke gewesten van ons land. Zie daarover Reitsma in Historische Avonden. Bundel uitg. door het Hist. Gen. te Groningen. blz. 193 vlg. 2) Hier is blijkbaar een werkwoord uitgevallen. praelati convenerunt; multo certe austerius an prudentius ignoro, res nostras tractaverunt, addentes oc figmentum, quod per literas a Marimundo abbatis hoe facere jussi fuerunt. Sub Calendis igitur Julii anno 1571 i) Allardum Arnhemium priorem, paulo ante ab ipsis creatum, vinctum compedibus (nam ab omcio detrusisse non sufficiebat eorum libidini) et rachio seculari in carceremClaricampensemavexerunt: mitius paulo cellarium majorem Joannem Daventriensem, prudentem 2) oeconomum, tractantes ablegarunt praeter depositionem in Hierusalem 3), ubj, cum diefJ aliquot cum eonventualibus libere *) egisset, tandem carceribus est inclusus. Ilaec tum erat rerum nostrarum eploranda mirabilisque metamorphosis. Nam Joannem scribam, qui dux et instigator omnium harum turpiudinum exstiterat 5), non modo non puniunt, verum etiam ipsius prioris titulo et authoritate sublimatum exornant. ^ Ip8e tarnen male sibi conscius, remorente nimirum et atterente conscientia metuensque se ahquando justas suae impuritatis poenas daturum mature sibi fuga consuluit Bmbdam abeundo: ubi non multo post cum ecclesiastica, quae secum bona abstuerat pessum ire cerneret, dolore tabescens emoritur. Coadjutor ergo nostri abbatis, dominus Arnoldus ivenmnck, bursarii et cellarii onera et munera ?) in se recipiens, solus nummos accipiebat et exponebat, aba e nostro Arnoldo Lanth nominetenus permanente. Quamvis autem eorum, quae boe tempore eontigerunt, 1) 1 Juli 15. 2) J1 en AG II hebben prudenter. '') Jeruzalem of Gerkesklooster tusschen Buitenpost en Aueusti nusga een in 1240 gesücht C.stercicneer mannenklooster Libere outbr. in II. 5) H: exliterant. 6) H, BG I en II hebben attulerat. Et muncra 0,ltbr- BG I en II. H heelt a munera. inulta volens omitto, illud tarnen narrationi inserendum putavi, quod abbas Munternensis cum suis conventualibus (qui praeter ipsum duntaxat numero tres erant), cum pistore uxorato et filium habente cum ejus uxore et liberis cum praedario nummoso et annoso sit eo facilius admissus, quia bona seu reditus illius convcntus nobis cederent in sublevamen nummoruin Lpiscopo quotannis numerandorum. Quod attinct ad bella in his regionibus exorta propter i) Geusianismum, singulari alias tractatu z) complexurus sum. Hic obiter attingo, quod anno 1566 novi Evangelici imaginibus et aris templo Minoritarum ejectis suis novae doctrinae evangelistis ibidem fecerint potestatein praedicandi »). Anno 1566 *) dominus Joannes de LiSny> comes ab Arenberch, hujus terrae gubernator, in conHictu adversus Ludovicum Nassovium prope Hilligerlee fortiter dimicando occubuit 5): quem Ludovicum mox eodein anno duobus castris urbem cingentem don Ferdinandus, dux Albanus, cum copiis militaribus adveniens, profligavit urbemque praesidarii militis signis sex inunitam in Brabantiam rediit6). 1) BG I en II hebben prope. 2) Van dit andere tractaat van den schrijver der kroniek is mij, ook na langdurig onderzoek, niels naders bekend geworden. 3) Anno 1566 — praedicandi ontbr in BG I, maar opmerkelijk genoeg niet in BG II, waar het dus uit een ander HS. moet zijn ingevuld. Vgl. over de ingebruikgeving van de Broerkerk te Grollingen aan de Hervormden: Hofstede de Groot, Geschiedenis der Broederenkerk te Groningen, 33 vlg. 4) Deze schrijffout is door alle HSS. overgenomen. Dat onze kroniekschrijver zeer goed wist, in welk jaar Lodewijk van Nassau in Groningen was gevallen, bewijst zijn verhaal boven blz. 98. 5) Vgl. over den slag bij Heiligerlee vooral Franz, Ostfriesland und Niederlande zur Zeit der Hegentschaft Albas, 17 vlg., 282 vlg. 6) Opmerkelijk genoeg spreekt de kroniek niet van het kasteel, op Alvas bevel ten Zuiden van Groningen aangelegd. (Vgl. Feith' in den Gron. Volksalm, 1897, blz. 111 vlg.) Anno deinde ipsa nocte Sanctaruni Animarum i) mare ïnundans, his in terris maximam jumentorum et hommum stragem edidit*). Sequuntur et alii duo cataclysmi sed non tam nocentes. Sed finem facturus, ad abbatem nostrum Lanth redeo, qui post multas calamitatum pressuras morbo difficili corripitur atque aerem punorem quaerens, secedit in Assen, nbi tandem vitarn cum morte mutavit anno Domini 1576 Nonis Junio ). Corpus nihilominus relatum in Adwerth et m capitulari domo terrae mandatum, juxta praedeces•orem 8uum quiescit: animam vero ejus omniumque fidelmm ut Ommpotens Dominus in aeterna secum abernacula recipiat, humiliter oremus. In laudem nihilominus mei abbatis tale qualecunque carmen subjungere visum fuit: I1inis hic abbatis; fatorum hic exitus illum Sorte tulit, corpus crudelibus occubat umbris: Attamen Elysiis aeterna luce beatus In campis vivat cum Cbristo ♦) spiritus. Amen. Quid porro post ejus discessum 5) reverendissimus episcopus egerit, paucis aperiain. Sicut morte illius plurimum consternati sumus «), sic episcopus eadem 7) juxta bullae suae tenorem obtinuisset, nisi tres Fri«ae praelati ceu tutores fidelissimi una cum coadjutoren» nostras adversus illum animis imperterritis CI^7ofeken|d( 1S het' dat deze vl0ed eewoonlijk de Allerheiligenvloed £570) wordt genoemd. Het is mogelijk, dat zij i„ Groning^ haar "flTen a7 nTnK,dag 'ater' °P A"erZle,en' heeft bereikt. -) II en AG II hebben addidit. 3) I Juni 1576. 4) Het is zeker een echt renaissance-denkbeeid en men behoeft leefde Vrage" "! ,Welke sfeeren <"'" kroniekschrijver in Aduard , wanneer hij den abt Arnoldus Lanth in de Elvseesrhn velden Christus laat ontmoeten. "JWMcto 5) AG II heeft decessurn. 6) BG I en II: fuimus. 7) Eadem ontbr. in H en AG IJ. ac heroico plane spiritu f'uissent tutati: donec tandem licet cum ingenti difficultate ad certas pacti leges obsistendo, perpulerunt eum spondentes nimirum in singulos annos, ut et superius est notatum, ei quatuor millia dalerorum. Atque istud pactum missum fuit in Curiam Regis Hispaniae, ut illius Majestatis ac Sumini Pontificis sigillis confirmaretur '). Quod cum spe tardius obsignatum rediret, anxius2) animi episcopus varia secum cogitare3) multaque mente volutans, intimisque praecordiis Adwerdiae possessionem magis +) esurire cepit; cujus memoriam ac desideriuin nee ultima quidem spiranti suspiria 5) extorserunt nee adimere potuerunt. At fortuna, quin potius ipse misericors Deus, clementer nos respiciens, maximo nos metu exsolvit, ipsum episcopum eodem illo anno sub festuin D. Francisci °) peste tollendo. Hic paululum respicantes animisque resumptis calente immo ardente adhuc bello Geusiaco 7), cum in locum non reinitteretur8) a Regia Majestate episcopus alter, nostri paulatim de restituendo abbate secum deliberare 9) constituunt: nihilominus et praedicti praelati suis collegiis 10) a belli furore male !l) metuentes, non admodum festinarunt. Caruimus igitur abbate proprio sesqui fere annum, coadjutore illo Kenninck '2) interim res nostras administrante. 1) II en AG II: signaretur. 2) Anxius ontbr. BG I en II; anxius — volutans ontbr. in AG II. 3) H: cogitans. 4) Magis ontbr. AG II. 5) H: suspicia. 6) 4 October 1576. 7) H en AG II: Geusiano. 8) AG II: mitteretur. 9) BG II: deliberans. 10) AG II: collegis. 11) AG II: male ontbr. 12) Illo Keuninck ontbr. BG I en II. Arnoldus Kennikck aubas XXXIII. ViS„'r.>em T !5" in ü°«"> Mïllium coonobitarum n ' "u,rraS"'" ac 'olonlate fralrum pmceruIT' a"""" Praa,a1»""» P««« «uthorilate procerumque agn precibus in officio eic 3) conti si" Ét "1 " n°men "bb*"'' Ad»e«ü»»i» conaeculu, résDectu TT °miM «it. vero 5) ad «onsT monasteru 8olent excludi, minus lnc H c°n8ihum electionis novi abbatis «) admitti «■ , dLta, ïonem conventui proponerent, nihil interim 'imperio- voTunata[erenteS'/ed SUbmiSSe . I.. u gers, De gevangenschap der Ommelander Ileeren in 1577 in den Gron. Volksalmanak voor 189G blz. 192 vlg. In het Aduar'der refugium werden behalve de abt van dit klooster die van Selwerd Thesinge, Rottum en Oldenklooster b.j den D..m opgesloten. De hoofdzaak, d.e Stad en Lande destijds verdeelde, was het stapelrecht der stad dat deze met hand en tand zelfs gewelddadig handde Omm" 7 Trd ,SteedS d00r de Koning bpe»nstigd, waardoor de Ommelanden hoe langer hoe meer naar de zijde der Staten weiden gedreven. Zelfs zeiden zij het verbond met de stad van 482 formeel o\> Van het Aduarder huis, waar de abten sedert UZr ZKte": Werde" "j "let dG ^vangen edelen den 12 December overgebracht naar het huis van dr. Westendorp naast den Martinitoren. Daar is Arnoldus Kenninck evenwel niet overleden. Toen deze namelijk tengevolge van de onvoldoende luchtverversching en de slechte behandeling ziek werd, werd hij naar liet refugium overgebracht, waar hij den 29 Januari 1578 is gestorven. Eerst den 22 December van dat jaar werden de laatste gevangenen in vrijheid gesteld. BIJLAGE I. LIJST DER ABTEN VAN ADUARD. Wi brand lis 1192—1205. Albertus I 1205-1216. Wigboldus 1216—1242. Eylwardus 1242 1254. Egbertus 1254—1257. EPP° 1257—1262. Geyko 1262—1268. Eggardus 1268—1287. Herebrandu8 1287 1291 Rippertus I 1291 — 1292. Albertus II 1292 1292 Ilenricus I 1292—1301. Eyboldus 1301 — 1305. Eylardus 1305-1329. Fredericus 1329-1350. Hoptatus 1350—1359. Thybodus 1352—1371. Rippertus II 1371 — 1400. Mennardus 1400 1421 Sacherus 1421 14'>3 Rodolphus 1423—1449. Ilenricus II 1449_1485> Wolterus I 1485—1494. Wolterus II 1494-1500. Hermannus 1500—1504, Bernhardus I Bernhardus II Elbertus . Lambertus Johannes I Godefridus Arnoldus I . Arnoldus II . . Johannes II. 1504 — 1505. 1505—1507. 1507—1522. 1522—1528. 1528—1549. 1549—1561. 1561 — 1576. 1576—1578. 1578—1580 i). 1) Deze laatste, Johannes Oreven wordt n.vt • , genoemd. I„ een acte van 18 FeWna.l S kr°"iek eerst als abt vin \i komt hij voor het de verbranding der oude ™ ^ Met "ain ZÜ" bes,uur natuurlijk eell ej,|jg jTm fl 0 - n.31. Verklaring van Wolterus, abt van Aedwerth, dat bij den koop van land aan Johan Wyntynck deze laatste het recht heeft behouden, gedurende zekeren tyd des jaars vrij zijn turf over lat land te mennen. St. Petri ad 1 iQ'i o on Gathedram (22 Februari). -3 n. 29. Transfixverzegeling, waarbij eene nader omschreven rente wordt verkocht aan den abt van Aedwerth ten behoeve des kloosters van Trimonte, zoo daar een klooster gesticht wordt, anders van dat te Aedwerth Up des hilligen 1504 n° /"TT"' inventionis (2 Mei). • 51. Koopbrief, waarbij Andreas, kelner te linymonte, met verlof van Elbarie 2) abt va» Aduard, verkoopt Albert nckss „Op die torne" eene rente ïSJ:rzzLh" - •— ■»«-- J.i, "" van vier gouden rijns gl. uit het erf „Op die torne." St. Calixtus (14 October). (Afschrift). 1531 n°. 35. Verzegeling, waarbij Otte Aukema, Henriek "VVijnssche, volmachten van Lothyngewoldt, Egberth Wylhems, Ghese Reyners van Foxwolde, Sycko Synnynghe, Egbert Eels van Ly veren, Johan Wyltens van Steenbergen, Henriek Hoffemans, Barrynck Wynsschen van Roden, volmachten van het kerspel Roden, verhuren aan Johan Recamp, abt van Aduard, het recht om „cley offt potteerde" te graven in de mark Roden. St. Matthyas apostol (24 Februari). 1545 n°. 48. Uitvoerig betoog van rechten, opgesteld door den abt en kelner van het convent in Aduard met Gheert Lewe in de Marne in hun proces tegen Luell Panser over het strandrecht van het eiland Bosch voor den rechter Abell Tammyngha, hoveling te Hornhuizen !). z. d. 1551 n°. 37. Het convent van Aduard staat aan Karei V af, ter voorkoming van een proces, de gerechtigheid op het eiland Bosch, waarvan de titels verbrand of verduisterd zijn. 25 Augustus. 15o3 n°. 75. Acte, waarbij de abt van Selwerd en Focko Ripperda van Winsum verklaren, dat de abt van Aduard en de andere zijlvesten van Aduarder-zijlvest hun 1) Vgl. daarover N.uiniiiga Uittcr.lijk, blz. 105 vlg , waar een dupliek over deze zaak is afgedrukt. hebben toegestaan een pomp te leggen door den dijk van het Reitdiepgfen Jehoeve der landen tusschen den ü > den Paddepoelster weg en de ,Gruu zyn», onder eenige vo'orwaat ikk* o , November. Gedabt;an/dUard V61'Z0ekt aa° ^ Gedeputeerden van Stad en Lande de bemiddeling in het geschi] tug8chen convent voornoemd en de gilden 1558 n° 121 Joh r0IU"gen- z' d- (Afschrift). nt "Vi ' pastor te R°d«. Hinnck Hoffman, schulte, benevens overiSe volmachten der markgeooten geven consent aan Godefridus Aernhem, abt in Aduard, en zijne Sr»; t yhe' ™» klei of potaarde onder Roden voor hun pan- of tichelwerk aldaar. Zondag „fl7 o 7K Voor Mei (30 April). g 1567 n°. 7o. Arnoldus Lanth abt Hf v nr: .abt' Stephanus Rees, Davenf kIeedmeister» Johannes £«r'z;/■en Teo,io™'' , met „de senioren en gemene m""'"" v8° Adu"j. hebben verpacht voor 6 jaren Zuidhorn tien grazen land. 30 Januari 1 p,ZtraMflï' «- 1567 n . 7i. ArnoMu, Lant, ,bt Ian Adu>r(| en de overige volmachten der markgenooten van Roder Zuidholt en Noortt verkoopen een stuk land uit die S«co7.w",eemeesle,',ol,"nT,ie- 1582 n1. 104. Pachtbrief, waarbij Johannes Greven, abt van Aduard, Cecilia Benninge, priorin, Grete Janssens, subpriorin, Geese van Overhagen, keldersche, enz. van Trimunt verlengen ten behoeve van Alyt wed Claes Torringa en haar tweeden man Luytien Geerts de pacht van Torringelant. Allerheiligen (1 November). (Afschrift). 1612 n°. 56. Verzegeling, waarbij Johan Jantzen anders Backer en zjjne echtgenoot, wonende aan de Vischmarkt zuidzijde , waar de Drie gouden roemers voor in den gevel staan, verkoopen aan den gewezen abt tho Aduard eene jaarlijksche rente uit hun hof buiten de Heerepoort, door hen gekocht van Jacob Cuba alias Roeber. 5 Mei. BIJLAGE III. „emZ Z7 ' Z cmr" Ml""« — •* Frietm aungcdaatf *i n" M'f »» a Zi'ZT,m,m"d' "■> *»» "" waarbij FM,,^J,7c'" 'J"m'd > neutraliteit der abdii hel Groningen de " <*»<- » 4«JS Or1!iï?P? f ende ghemenrSr'maL^es conna<1r abbet' kundich allen luden mit d V 8 AdüWert> d°en - der tijt, doe men 8teefT T™" bl'°Ve' dat soventien des Soendages voer Santo*v?°nd,ert onde vergadert weren die WestfVo • ghe Je Horm onde bij onsen conventie (k'0" l,U'P°rC11 'n derselver tjjt doe senden die WpTf^^' noemde lude an ons ho,rh l Westfresen *) beoeren hulperen onse'pI GIende of wjj em ende w'"en y.t o,orIe:z trir: co,"m,° ■» 1) 13 Juni 1417. 2) De Friezen van Wes.er.au sversch Friesland. Godeshues een roef'hues te makene, men dat sie omme Godes willen also wal deden ende bleven oere schelinge bij goeder lude woerden, want die van Groningen dat wal doen wolden, als wij hadden verstaen. Sie segheden ende antworden ons, dat en konde niet gheschien, raaer sie weren anstaende ende begherende van ons dat cloester yn oer macht te hebben, als vorsz. is. Also dat wij alse bedrovede lude van em scheyden ende een myddel an onse zjjt zochten, ende qucmen weder an em ende beden em, ofte wij mochten van den van Groningen ende den Ommelanden, als Honseghen- ende Fy velghen-hinden, ende oeren hulperen verwerven, dat sie onse cloester niet besetten en wolden teghens de Westfresen ende oere hulperen ende gheven ons des enen openen beseghelden brief, of sie ons des ghelikes om Godes wille oec jet doen wolden, updat wij an beyden zijden rostelike ende vredenlike daerto mochten sitten, Sie segheden, sie en weren niet machtich ons allene daerop to antworden, maer sie wolden sich mit den alinghen here beraden, wes sie daerto doen wolden; bynnen desen berade soo hadden wij onse truwe boden an die stad van Groningen, begherende van em yn manieren als vorsz. is. Daer sie ons op antworden, sie wolden sich bespreken mitten ghonen, die uut Ilonseghe- ende Fyvelghe-lande daer weren. Als sie sich besproken hadden, gheven sie ons weder to antworde, sie en wolden onse convent niet beschadeghen noch besetten, daer schade yn of uut te doene, inden dat wjj oec also bewisset ende versekert worden van den Westfresen ende de mit em daer weren; ende daerup soe gheven sie ons oeren beseghelden brief, sprekende van woerden to woerden aldus: „Wij hovelinge, rechters ende mene meente van Honsegheende Fyvelghe-lande, borghermeistere ende raet der stad van Groningen doen kundich allen luden mit desen openen brevp Ha* bede willen des eemme^ °T™ °°deB Wil,e ende Meynard, abt tot Adewert 'end* G°de' heren broderscap hebben ghelovet ^ 8'Jt"'e Sherneenre desen openen breve dat w" " vaste,ike mit schadeghen noeh Zlètt * «7 °u niet be¬ te doene, dewijle dat de W 7f ** °f "Ut 8chade Peren vergadert £ to ^e8tfre8e« «it oeren huifden dat den vorsz. abbate"^" \ daeromtr^t, convente ons ende onsen hl broderen ende varen moehte van den w/r" de8Sht)likes «'ederPeren, dat siedat J T™ Mde °eren bul- onbeschadighet wolden hten nT" °Dbe8et endo beschadighen. In oreunde h' le,"ant dacruut te secreet, daer ons anderen land der 8tad an ghevoghet. Ghegeven in ^ V°rsz-tot deser tijt dusent vierhondert en sov^nf onses Heren Sunte Vitus dach." Iu ald ? 8 Soendaghes voer begherende enen breef van" *ner (°rnie weren wij oeren hulperen, updat wii end ' ^ fre8cn ende ende vredelike des onses mooh^u roatelikc des ons van em leyder niet ^ 1^° shebruket, maer 8ie makeden enen vrede m^n " e" fflochte> mit denghenen, die met en, 1 prior ende den mit upgerichten vyngheren ^elT' ^loveden holdene, al want ter tijt L u; ^ GQdo vast ende era ene guede antworde se^d!" ** T q™me e 8le begherende weren Pnrl e °P die zaken, van em ghenc eich mit ons fe bl ? VOrsz" P^ antworde em weder te brenl P n<3 Gade eea onontseghet ende onverwwt h ?' ^ qUGmen sie ende breken neder onse ehPl 1^° °nS6a 8cbuldea ghelegen i, tusschen onsen elf ? Steenbru^e. de van Groningen i) UDda^ ende der stad - ° 0n8 on8« vrende niet to 1) De Aduarder-li), hu'pe comen en solden, ende belegheden onse cloester terstont mit groten volke desselven Soendaghes \orsz. ') en vochten dat an mit groten storme an beyden zijden ende ghengen onse vorsz. cloester yn mit machte, mit ghewapender hand bynnen den gueden vrede ende boven den gueden gheloven, den sie onsen vorsz. prior toegheseghet ende gelovet hadden, ende deden ons groten jamerliken schaden mit rove, mit brande, mit wondigen, mit brekinge van hueen , kamoren ende glasvynsteren. Des naesten Vrijedaghes daerna -) ghesciede de strijd bij Horm up den velde van desen vorsz. Westfresen mit oeren hulperen ende van desen vorsz. landen ende oeren hulperen, van welken schaden, onrechte ende mysdaet ons ende onsen convente noch ter tijt gheen beschiet gheschiet en is van desen vorsr. Westfresen ende oeren hulperen, dat wij Gode ende allen gueden lude niet to vollen claghen en konnen. In oerkunde deser vorsz. punten soe hebbe wij her Meynard abt vorsz. onse seghel beneden an dessen breef doen hangen, doer ons anderen oldermans vorsz. to deser tijd an ghevoghet. Ghegeven yn den jare onses Heren dusent vierhondert ende neghentien up Sunte Pauwels avent conversio. Rijksarchief in Groningen, Register, 1419, n°. 4. (V'jl. Nanninga Uit ter dijk, bh. 50 vlg.) 1) 13 Juni 1417. 2) 18 Juni 1417. BIJLAGE IV. "ht va" Adm:d'"»» te compareeren te MunsterAfa ""f "'" "m ÏW * 4£ (TZrtmsl; ^ *-» frater Hermannus ,l,Vh ,. C,stercionsi8 ordinis 2), in Acdwert ejusd'em ordinis^ ^ Sa°Ct"m Bornardum titudincm et jocundo nar," ' e<1U1081 am°ris promJntellexinius ex literis iam ™??ere PerPetuo gaudero. J Pndem aeceptis a dignis- abt van Aduard" bëgoThe?'ha"''t°ï f daaro"der 'essorteerende 205. ,503 ,s dus 1 ^ boterend . I Miraeus, 01^0»^" Cist(Alteaberg) W '"J Rij»^- Vgl "«e plaats zeg, hij- ^D£Utere!eMi« M. "7 en 185. Op liabuit Geranium, cui'in divi^aT"" °°"CS d° Alle"a' f,'at''c'« bergense ad Dunum fluviura Ge^, "m°"" CeSsit castru"> A|de.,"> Morimundo: quo petente castrum Alde h°S'Ca faC'US monact,us ordinis coenobium corainutavit n , i lber,e"se iu Cistertiensjs apud nhenobercam scDuIcm n °( °lUS ^ons nuncupatur Factum id tradit Cr^eZn.s et "T M°"tensium -Mm «oblie' episcopi Coloniensis, relicto a h^P°r,buS Brunonis III Archi- P«c vivens, defunctus ac sepullus elt v!^ ü l" lliCt° monasterio fundatoris." Bruno III was *V,S'tur lb,dem tumulus Adolfi tot «93. Op een andere plaatsÏT V3" KeUle" Va" 1191 dat Vetus Mons in 1H2 ie ,ro .■ , , ze®' Miraeus echter eimo p. v. pereniptorie, nos esse citatos ex commissione reverendi8simi ordinis Cisterciensis ac verius auctoritate tocius capituli generalis in civitate Monasteriensi ad proximam feriam quintam post Reminiseere proxime venturam J) hora vesperarum cum eeteris eque vencrabilibus coabbatibus nostris ïline est, quod legitimis ex eausis impediti commode et oportune comparere nequimus juxta prefatam citationis formam in propria persona, tum ab aeris inclcmentiam subito in dies invalescentem, que revera itineri jam prope accinctos propter immeabiles accedendi vias nos quodammodo contra voluntatis propositum domi detinuit quamquam invitos, cum presens brumale hibernum tempus intensum magis magisque cotidie inhorruerit, tum etiam propter quoddam exortum disturbium inter generosissimum dominum episcopum Monasteriensem et personam nostram pro exoptate benedictionis munere obtinendo, qui quidein contra sacri nostri ordinis libertatem plus solito exigere visus est quam rationi sit consonum juxta antiquorum patrum traditiones. Si quidein hujusmodi ex racionabilibus causis quam aliis prepediti, ad presentandum nos in presenciam distulisse non immerito cernimur, ne igitur nimiuin egre ferat optima placabilis d. v. absenciam nostram, presertim pro nunc, humillime magna precium instancia supplicando expetimus Nam in omnibus possibilibus, quantum facultas nostra exilis suppetit, ipsi generali capitulo vel ejus commissario in factilibus obtemperare, nee in aliquo ab ipsius mandatis umquam intendimus exorbitare. Suscipiat idcirco prememorata venerabilis d. v. hanc juxte excusacionis nostre missivam, cui plenaria fides potest adhiberi, prout religiosus N., presentium exhibitor, 1) 16 Maart 1503, ":.i :;'r* deciar*b"- «-«• -- «.ixriits ^irririn ~ ££ face re ££.? 0„' °"! ,,e""0ne mi,li'M »»">'■ -li- miserabili ie/tati ! • exactionibu« "oetre dum, quam aliquid incZull^I^vteI^x^r^en" po-de™ .< °d "rs"'!1 ot "1»; cum ipsis instructissime exorantes „f • • PT° his recipere mereamur\JT• ' <1Ultancia8 "«Per procipue perl ' e o e '£." donec mutuis aspectibus in g"eniUr excU8at®, Datum sub nostroï r , • "fT c°™eiW evidena testimonium ex^Aed^th premi880rum tercio altera die sanc'ti Thn f anno Cl'"ente qua citatis. (?) 'He confe880ri8 de Aquino L. S. Et ego Wilhelmus Frederici, curatus ecclesie Sancti Martini in Groningen, quia majorem partem prenarratorum scio esse veram, ideo ob rogatum supradicti venerabilis domini abbatis in Aedwert hec manu et sigillo propriis signavi. Datum ut supra. (TT) Rijksarchief in Groningen. Register, 1503, n°. 31. Afschrift uit het begin der 19d eeuw, genomen naar het origineel. (Verz. van stukken, II, blz. 221). In uittreksel bij Nanninga Uitterdijk, blz. 77 vlg. Ego Everhardus Jarghes, curatus ecclesie Sancti Martini in Groningen, quia majorem partem prenarratorum scio esse veram , ideo ob rogatum supradicti venerabilis domini abbatis in Adwert hec manu et sigillo propriis signavi. Datum ut supra. li IJ Ij A G lil V. Uitspraak van scheidslieden in het geschil van het klooster Aduard en de erfgenamen Gaykinqa over den doodslag, aan Hendrik en Frederik Gayckinga in het klooster gepleegd. Des Maendaghes nae Simonis et Jude Apostolorum (29 October) 1520. W ij Wilhelmus Frederici, artium et medicine doctor persona der personaetschap i), oeverman, Everardus' arghes, legum doctor, pastoren der kercken to Sunte Merten m Groningen, Rodolphus Mepsche, utriusque Jiins doctor, pastoer der kercken toBeemS), Coerdt oenraes ende Reynt Duerts, borghemesteren in der tijdt in Groningen, arbitratoren ende segghesïeien in der naghescr. saeken, bekennen ende doen kondt myt dessen openen breve, dat naeden die weerdighe ende relligiose heren Elbertus, van der Ijjtsamheit Godes abbet, Rodolphus prior, Theodericus Hoerencken cleetmester, Johannes Rees senior, Jacobus Rees cappellaen, vulmachtich van den ghemenen conventslueden des convents to Aedwert Sunte Berndes 1) Vgl. over hem Reitsma, Willem Frederiks. in Bijdragen tot geschiedenis en oudheidkunde, inzonderheid van de provincie roningen, IV, blz. 157 vlg. en Zuidema. Wilhelmus Frederici persona van Sint Maarten te Groningen (1489—1525) en .le Gromnger staatkunde van zijn tijd (Groningen 1888). ï) Bedum. oerde, soe wij desulve hoere vulmacht in hoerens convents ghenoechsame segel ende breve dairaff gesien ende ghelesen hebben, up de ene, ende de erberen ende vromen Johan Gaykema myt sijne vrunden, swaghers ende maeghen, nementlick Derck Schaffer, Luerdfc Cather, These Cather, Focko Aykumma, Melle Aykumma, Eltet toe Lellens, Ffecko Ompteda, Eyse to Lellens, Remmert to Lellens, Allert Clant, Merten Vrijlincks, Johan Tedema, Johan Hoernken, Willem Wicheringhe, Johan Scatter, Menne ende Eyllert Doema, gebroderen, Jemme Alma,1), up die ander zijde, alle hoere twyst ende schelinghe, de sie myt malkanderen hadden ende ghehadt hebben omme den doet ende nederslach saligen Hinrick ende Ffrederick Gaykumma ghebroederen, de God ghenade, dewelcke bynnen Aedwert vurs. van enyghen conventslueden aldaer ende horen denaren nedergheslagen ende van den levende ter doet ghebracht sijn, an ons oeverman ende segghesheren vurs. wittelike compromittiert, ghestelt ende gans ende heel belevet hebben bij pene twe dusent golden Rijnsche gulden nae luede ende vermoeghe des compromisses, datwelcke dairup ghemaket is ghewest2), soe hebben wij oeverman ende segghesheren vurs. deselve vurs. sake wettelike ende behoerlicke verhoert ende verstaen ende 11a behoerlike verhoer, examinatie ende deliberatie dairup ghehadt ene compositie ende guetlike dedinghe in vruntschap, naesten besten rechte in derselver vurs. sake ghemaket ende bij weten, wille ende ) Hier is een waar buitenkansje voor genealogen: het zoude toch zeer hun moeite loonen, de familierelatiën van al deze Oramelander heeren met de Gayckinga's uiteen te zetten. Mij ontbrak daartoe de gelegenheid. 2) Deze overeenkomst is van 22 September 1.V20 en berust op het Hyksarchief in Groningen (Register Feith 1520 no. 15). consent beider parten vurs. uuytghesproken in navolghender maneren: 1. In den eersten sollen heer Sweder van Merwiick de olde kelner, heer Johan van Steenwijck, beermester, ende Broder Gheert, hoeffmester, to ewighen daghen bliven uuyt den doester van Aedwert ende alle den cloesteren, de onder Aedwert hoeren, alle hoere uythoven offte voerwarken ende anders uyt allen den steden, dair die van Aedwert to bidden offte to beden hebben, die in Vreeslandt ghelegen sijn tusschen de Eemze ende Lauwerzee; ende broder Jacob, de mulner, sal in dren jaren naestkomende, van datum van dessen an te rekenen, bynnen Aedwert neet wonen; ende Evert, des kelners vurs. knecht, sal in Aedwert neet wonen; neet dat hie in den' doetslaghen schuldich ghevunden is, dan den vrunden vurs. to ghevalle sal hie in Aedwert neet wonen. Ende de twe brouwer- ende backersknechten, de daer mede ghewest sijn, sollen neet weder in Aedwert noch in Yreesslandt tusschen de Eemze ende Lauwerzee komen. Itke ende Cornelys moeghen wonen, daert hem belevet, want sie onschuldich ghevunden sijn. 2. ^ Ten anderen sal dat doester van Aedwert up sick nemen den onwillen, de gewest is tusschen heer Sweder, den kelner vurs., ende Johan Gaykumma, alsoe dat heer Sweder vurs. ofte nemant van sijner weghen up Johan Gaykumma vurs. offte up sijnnen erfgenamen tot ghene tiden myt ghenen rechte omme de onwille spreken sal; dede oick jemant, dat is her Sweder offte anders wel, van heer Sweders offte de Abbetes offte convents vurs. weghen dairenthegen, dat is de up Johan Gaykumma offte sijnen erffgenamen vurs. myt rechte spreke, dat sal dat doester van Aedwert affdoen buten Johans ende sijne erffgenamen vurs. schade. Ten derden sal dat doester van Aedwert ovorgheven gholick sje overmytz dessen breve overgheven, alle hoer heerlickheit, rechtinghe ende ius patronatua offte koir, de sie hebben in den kerspellkercken ende allen beneficien van Suethorn, to ewighen daghen tot behoeff ende in handen Johan Gaykumma ende sijnen erven'), ten weer dan sake, dat Godt Almachtich saligen Hinrick Gaykumma natuerlike erffgenamen verleende 2), up denwelke dat dan vallen sal ende up nemant anders; beholden dat de meyeren van Aedwert in densulven kerspel sollen bliven na older ghewoente onder den redger van Aedwert. 3. Deglielicks sollen de van Aedwert oick overgheven, ghelijck sie oick myt dessen overgheven, ius patronatus offte koir, die sie hebben offte hebben moeghen to der kercken offte ander beneficien in den kerspel van Werum tot behoeff salighe Ffrederick Gaykumma vurs. erffgenamen to ewighen dagen3). 4. Noch soll de van Aedwert funderen twe ewighe vicarien, elke vicarie voir dertich golden Rijnsche gulden van ghewichte jaerliker ende ewigher renten, de ene to Suethorn, de ander to Werum, myt dessen beschede, dat die vicarii der vurs. vicarien to ewighen daghen truweliken sollen bidden in allen hoeren missen, ghebeden ende godesdeensten voir salighe Hinrick en Ffrederick Gaykumma ghebroderen, de God ghcnade. Ende sollen de vicarii vurs. geholden wesen in kracht desser fundacie eerlike ende rekkeliko to leven ende des horen pastoren een hantschrift gheven; ende ofïte sie soe neet en leveden ende des 1) Sedert berustte de collatie van de kerk te Zuidhorn bij de familie Gaykema, van wie zij overging op de Clanten en hun erfgenamen, de familie Clant Bindervoet. 2) Hieruit blijkt dus, dat Hendrik Gaykema een zwangere weduwe had nagelaten. 3) Ook de collatie te Wierum kwam zoo aan de familie Gajkema. Bijdr. en Meded. XXIII. o gherechtelike vermaent worden eens, ander ende derde mael, ende sick neet en beterden, sollen de collatoren dan de vicarie, dair dat van gheboerde, enen anderen gueden preester moeghen gheven. Oick sollen de vicarii alle weke ten minnesten elck dre missen doen; weren sie oick onghestelt, alsoe dat sie uuyt enigher oirsake de missen ter weken neet doen en konden offte mochten, sollen sie de van enen anderen gueden preester doen laten: des Sondaghes van der Hilligher Drevoldicheit offte van der tijdt nae ghelegentheit der kerken; des Vridaghes voir Alle Kersten-ghelovighe Zelen mitter collecten Animabus en mytter collecten van den hillighen vijff wunden Domini Jesu Christi filii Dei unici; de derde misse sal wesen eens ter weken, als den preester even kompt, van Onser Liever Vrouwen mytter collecten voir alle Kerstene zelen Animabus. Ende ummer soll beide vicarii in allen horen missen ende goedesdeensten truwelike voer salighen Hinrick ende Ffrederick Gaykumma ghebroderen vurs. bidden; dairto sal elck vicarius van den twen vicarien vurs. alle daghe voir den twen broders vurs. ende alle Kerstene-ghelovighe zelen lesen: de twee salmen Miserere ende De profundis myt een Pater noster, Et ne nos, Requiem eternam, A porta Inferi, Credo videre bona Domini, Domine exaudi orationem nostram, Dominus vobiscum, myt der collecten Animabus ende Fidelium Deus ende Requiescant in pace, uuytghesecht de Passye- ende Paescheweken ende de octava Nativitatis Christi. Dairto sollen beide vicarii gheholden ende verbunden sijn, elck in hoere kercke alle godesdeensten mede to doen, to singhen, prediken, bichte to horen, sacramenten to ministreren ende ander godesdeenstp doen als hoer pastoir ende kerspellude van hem begheren; voert horen pastoer elck hoersam ende onderdanich wesen in gheboerliken ende kerkensaken. 5. Dairto sal de vicarius to Suethorn alle jaer des eersten Maendaghes na Sunte Bernardi dach ') to ewighen daghen bidden den pastoir raytten anderen preesteren der kercken van Suethorn ende den pastoer ende den vicarium to Werum, de dan alle ghelick des morghens in der kercken te Suethorn sollen lesen ene vigilie ende daernae elck misse doen. Ende als die laeste misse uuyt is, sollen alle de voerg. pastoren ende preesters to den graven ghaen salighen Henricks ende Ffredericks ghebroderen vurs. ende lesen daer Miserere ende De profundis myt Pater noster versiculen ende Collecten vurs ; ende dan soll sie samentlick to des vicarius vurs. hues ghaen, de hem dan een maeltijdt van dren gherichten gheven sal myt gueden Groningher beer; ende als de maeltijdt ghedaen is, sollen sie samentlick Gratias lesen myt Miserere ende De profundis pro defunctis; ende als de Gratias ghelesen is, sal die vicarius van Werum den twen pastoren voerg. gheven elck vijff stuver, als in der tjjdt ghanck ende ghave synt, ende eiken preester twe stuver ghelikes payments. 6. Yan der vicarien, de to Werum wesen sal, hebben wij, oeverman ende segghesheren vurs., bij weten, wille ende consent der vrunden alle van Gaykummaluede vurs. ende bij consent heren Otten Doelinck, in der tijdt pastoer to Werum vurs., omme salicheit de zelen der van Gaykumma, de voirhen ghestorven 8Ün> gheordineert in stede den vicarien, de wandaghes van enen salighen Abbet Gaykumma in den jair dusent drehundert enentwintich 2) to Gaykumma- 1) 20 Augustus. 2) Frederik Gaykema was van 1329—13.r>0 abt te Aduard. T)e kroniek vermeldt niets van deze vicarie, maar het stichten ervan komt wel overeen met het karakter van dezen abt, die een zeer devoot man was. De kroniek schijnt trouwens ook zijn testament capelle ghefundeert sijn ende overmyts verloep der tijden ende der lueden verkomen sijn, omme God, der kerken ende der zelen van Gaykumma-volck, \oerhen sijn ende naemaels noch sterven moeghen, ghenoech te doen, soe dan desse sulve vicarie van den verghelde ende ghestorten blode salighe Frederiek Gaykumma vurs. ghestichtigd is, gheordineert ende uyt dessen ordineren ende uuytspreken, dat men dat hues der vurs. vicarien tymmeren sal upt stede ende plaetze, daert salighe Frederick Gaykumma erftgenamen beleven ende bekomen konnen, dair die vicarius vurs. in woenen ende resideren sal. Ende sal van sijnen dren missen vurs. ter weken twe to Gaykumma capelle doen ende ene toe Werum, soeveer dat doenlijck is; ist oick uuyt redelike oersaken neet doenlick, sal hie de derde oick to der vurs. capellen doen; maer alle de principael ende giote hochtiden sal hie sijn missen ende godesdeensten to Werum doen ende den pastoer behulpelick ende bijstandich ende ghehoersam sijn als vurs. is. 7. Ende myt wederuprichtinghe desser vicarien ende capellen en sal dat principael hues bij Gaykummadijck, dair salighe Ffrederick Gaykumma up ghestorveu is, van sijnen olden kerckenrecht toe Werum neet ghevrijet sijn, noch oick ghene van allen den anderen husen, de bij Gaykumma-dijck off daeromtrent staen ende to Werum van oldes to kerken niet te hebben gekend, ten minste ze spreekt er met geen woord over. Waarschijnlijk bestond het charter, waarbij Frederik deze vicarie stichtte, nog in 1520: ten minste de nauwkeurige opgave van het jaartal schijnt daarvoor te pleiten. Zoo 1321 dus het juiste jaartal is, wat wij mogen aannemen, dan stichtte Frederik de vicarie nog vóór zijn abtschap. Het is trouwens volstrekt niet onmogelijk, dat hij daar vóór dien tijd als kelner of wat dan ook werkzaam is geweest. horen, sal ghevrijet sjjn van sjjnen kerkenrechte; dan dat elck van oldes schuldich ghewest is, sal hie betalen. 8. Die vicarius to Suethorn sal sijn renten vurs. manen myt wat rechten hie wil, uuyt den erven der van Aedwert to Suethorn off'te uuyt elck besunderlinghe, dair he best ghelevet, sunder oevelmoet der van Aedwert. fl. Die vicarius to Werum sal sjjn renten manen van den meyeren der van Aedwert up Gaykuinmadijck, als vurs. is van den vicario to Suethorn. 10. Wylt de van Aedwert do renten der twyer vicarien afHossen, dat moeghen sie to allen tiden doen myt soe voele gheliker ghenoechsamer renten, domen neet sal moeghen lossen dan myt oick ghelike ewigho renten ende de vuile pacht, en soe voirt in ewicheit ende anders neet. 11. De collacie offte presontacie van der vicarien to Suethorn sal owelick bliven by Gaykuinmahues to Suethorn, als vurs. is van der rechtinghe onde jus patronatus; ende do collacie offte presontacie van der vicarien toe Werum sal owelicke bliven bij salighe Ffrederick Gaykumma vurs. hues up Gaykumma-dijck ende sijnen erffgenamen. 12. Item voir de stenen crucen, do bilix na ghe[eghentheit onde erberheit der personen de, Godt betert! gheslagen sijn, is gheordinoert, dat do twe pastoren, als van Suethorn onde Werum, sollen uuyt bevell der van Gaykumma kesen enen van den junghen offte olden preesteren bynnen Aedwert, de gheen officinm en hefft, dat hyr hinderlick in is, wen sie wilt; den sal die Abbet dairto verinoeghen, dat diesulve altijdt, als hie misse doet, sal lesen ende misse doen voer Allerzelen-altaer, dat salighe her Ffrederick Gaykumma, wandaghes Abbet to Aedwert, in den capittelhues ghestichtiget hevet, ende sal truwelike bidden voir de vurs. gheslagene gebroders; ende desse misse sal neet gherekent wesen in de missen, de salighe heer Ffrederick voirg. up dat altair ghesath hevet; dan als de hoghe misse beghunt wordt alle daghe to ewighen tiden, sal desse preester ten altair ghaen; ende als hie neet gheschikket en is, sal hie een ander in sijn stede warven; ende de misse sal heten Gaykumma twyer broeder misse; ende als desulve preester sterfft offte enich bevel krijghet, dan solt de pastoren voirg. to enigher tiden enen anderen als vurs. is kesen, den de Abbet indertijdt als vurs. is, bewilligen sal; ende densulven preester den sal de kelner van Aedwert indertijdt altijdt up Sunte Bernardi-dach in eghener personen ter misse denen ende soe to zamen truwehck voir de zelen bidden; ende den eersten dach na Sunte Berent, de den convente moghelick is, solt sie des avendes vigilie bolden ende des morghens elck preester in Aedwert een zeelmisse lesen; ende dan sal de kelner des middaghes eiken broder gheven een halff menghelen Rjjnsches wijns ende en wyt weitenbroet. 13. Ende to wat tijden enich van dessen punten versumet worden sonder redelike oersake, dat God verbede, sollen de van Aedwert to allen tiden ende soe vake dat ghescheghe, ghebroken hebben vijfftich golden overlantsche Kijnsche gulden van ghewichte, de de beide pastoren voirg. dan moeghen manen uuyt enich van Aedwerder arven, dairt hem alderbest ghelevet, myt wat rechte, gheestlick, warlick offte botbreven, hoet den pastoren bet ghelevet sonder oevelmoet der van Aedwert; ende noch sollen de van Aedwert allikewal geholden wesen de vurs. articulen bij der vurs. pene ende maneren to holden, ende so vake de pene ghebroken worde sonder redelike oirsake als vurs. is, sal men de pene keren tot verbeteringhe beider vicarien, dat is de ene helffte to Suethorn ende de ander helffte to Werum offte Gaykummacapelle. 14. Item, de van Aedwert sollen bewissen beide kerken in Groningen, t Sunte Merten ende ter Ae, den kerckheren ende ghemene preesteren aldaer ses golden Rijnsche gulden van ghewichte jaerlicker renten, van welcken ses Rijnsche gulden sollen vere to Sunte Merten ende twe tor Ae wesen, dair de vurs. salighe beide broeders in beiden kerken van beghaen sollen worden jaerlix myt twe punt wasses ende zeelmissen na ghewoente derselver kerken; ende dat dair dan overlopt, sal men den kerckheren ende ghemene preesteren der vurs. kercken ende oick den preesteren van Sunte Walburghe delen, oinme truwelike to bidden voir die vurs. salighe beide broeders in missen ende vigiliën, als dat behoerlick ende ghewoentlick is. Ende so langhe de renten vurs. onverwisset sijn, mach de procurator van Sunte Merten de vurs. ses ghewichtige gulden manen uuyt enighen van allen Aedwerder guederen, oick wair die ghelegen sijn ende hem best belevet, schadeloes ghelt, myt wat rechte gheestelick offte wailick hie wil; ende van dessen sessen den procuratori ter Ae twe van gheven, daer men dan in beiden kerken van doen sal als vurs is. 15. Item toe der vicarii husen sollen de van Aedwert gheven, tot eiken hues vijffdusent steens, soevoele pannen als men dairto behoevet ende enen gueden oven kalckes. 16. De van Aedwert sollen to ewighen daghen to alle jair up Sunte Bernardi-daeh vijff arme menschen in de ere der vijff wunden Christi in hoeren reventer de kost gheven ende dairtoe elck enen cruesden penninck. 17. Solle oick in jenighen tokomenden tiden duester- nisse offte swaerheit tusschen den parten vurs. van den articulen offte sake vurs., sollen altijdt staen ende bliven an verclaringhe offte interpretacie onser overman ende segghesheren vurs.; ende in ghebreke onser offte enich van onsen maeghen, de in den levende sijn, ander guede, onstrafber luede in der offte des stede kesen ende dan verclaren als vurs. 18. Ende hyrenboven hebben de werdighen ende relligiosen heren Abbet ende Prior vurs. in onser oeverman ende segghesheren tegenwordicheit Johan Gaykumma ende sijnen vrunden vurs. in naem ende van weghen des hantdadighen vurs. enen gheboerliken voetval ghedaen, dairup dan oick ende alle den vurs. articulen Johan Gaykumma ende sijne vrunden vurs. do bovengescr. nederslach Hinrick ende Ffrederick Gaykumma ghebroderen vurs., om dat bitter liden ende de leeffte Chnsti, den principalen, als naemlick heer Sweder van Merwijck, heer Johan van Steenwijck broder Gheert hoffmeister ende de twe brouwer- ende' backerknechten vurs., vergheven, desulve offte nemant voirtmeer omme deselve misdaet bet to haten offte to nijden off oick betli onime de vurs. sake to sproken up jemande myt rechte offte sunder recht, dan des myt al man, nemant uuytgenomen, verliket ende versoent sollen wesen ende bliven. Hebben oick dairup deselve Johan Gaykumma myt allen ende een itlick besonder sjjner vrunden voers , voir hem ende hoeren erffgenamen, vrunden, swaghers ende maeghen mannen ende vrouwen, gheboren ende ongheboren' ghegunt ende ghegeven en in kracht desses breeffs' gunnen ende gheven ene stede ende vaste maeghesende moedeszoene denselven heren Sweder, olde kelner, heer Johan van Steenwijck, beermeister, broder Gheert hoeffmeister ende den twen brouwerende backerknechten vurs. ende elck besunder, als denghenen, de die misdad vurs. ghedaen, mede- ghedaen ofï'te heten doen hebben. Dairenboven hebben oick desulve Johan Gaykumma myt alle sijne vrunden ende in maneren vurs. desulve moetende maechsone ghegunt ende toghestaen ende myt dessen breve tostaen den weerdigen ende relligiosen heren abbet, prior, supprior, kelner, bursario, cleetmeister ende voirt alle den broderen ende conventualen, klerken offte leken des convents van Aedwert ende elck besundere, de nun sint ende in ewicheit komen moeghen, myt alle hoere denaren ende inwoneren, alsoe dat alle ende een jewelick besunder in ende myt desser soene ende moetsoene ghesoent ende verenighet in ewicheit sollen wesen ende bliven. Breke oick jemant van beiden partien desse vurs. sone, de sal vervallen wesen in een pene van twedusent golden overlantsche Rijnsche gulden van ghewichte, een dusent tot des hoenden behoeff ende een dusent tot der fabrico van Sunte Merten in Groningen behoeff, sonder alle arch ende list. In oirkunde der wairheit hebben wij, oeverman ende segghesheren vurs., elck onse seghelen witlick doen hanghen, ende omme de mere vestenisse, want wjj Elbertus, abbet ende convent vurs. desse vurs. soene, dair sie ons ankumpt, ende wij Johan Gaykumma myt alle unsen vrunden desulve soene, dair sie ons ankompt, belevet ende toghestaen hebben, onse ende onse convents ende Dirck Schaffer ende Focko Aykumma segelen witlick beneden an desen breeff doen hanghen. In den jair Onss Heren dusent vijffliundert ende twintich des Maendaghes nae Simonis et Jude apostolorum. Rijksarchief in Groningen. Register 1520 n°. 15. Origineel. (Vgl. Nanninga Uitterdijk, blz. 18 vlg.) bijlage vi. Uittreksel üit de kroniek van Sicke Benninghe. Van Hendrick Gaickinga ende Frederick gebroederen, de doodtgeslagen worden in Aduwardt. In den jaere Ons Ileeren duisent vijffhondert en tvvintich soo weeren daer twee gebroederen, (d)en eene geheeten Ilindrick Gaickinga, die ander Fredrick Gaickinga, gebooren van Gaickingahuys; en weeren van oldes van ridderlijcken geslachte, en mede van den oppersten hovelingen tusschen Eemse en Lauwersche; de hadden seeckere summige heerlickheeden en privilegien in 't Clooster van Adewart van oldes, dat em nu seer weinich geholden wort; en die' piivilegien, vrjjheeden en heerlickheeden queemen heer van eenen Abt, die gebooren was van Gaickingahuys, geheeten lieer Frederick Gaickinga, booven anderhalf! hondert jaeren verleeden do lede sich weder tegen sijne waerlijcken gebroederen met oorloch en veide, en was den Gaickinga-volck overlegen mit macht en goedt, soodat he sijne gebroederen en vrinden mit macht afdranck en creegh een groot 1) Benninghe taxeert hier vrij juist. Zooals wij zagen, was Fiedenk abt van 1329 tot 1350. part van Gaickinga-landen'); doch ten laesten wort daer eene vrundschap tusschen beyden partijen gehandelt, als ick heb hooren seggen, wat elck van den landen hebben solden; en de van Gaickinga solden hebben jaerlyx in 't euwige van dat convent van Adewert alle jaer op 8. Meertens avondt2) eene witte swaen en een capuin en een kanne wijns, en solden in eeuwige eene misse holden in capittelhuys, en eene barnende lampe voor alle Gaickinge geslachte; en ofte begeerde een kindt van den geslachte, dat geestelyck wolde worden, solden se in 't Convent anneemen; en ofte ienich van den geslachte verarmenden, den solden se geeven en gunnen de cost sjjn levent lanck; ende tot wat tijden, nacht ofte dach, dat se queemen mit oer dienaers, soo solde men oer Abdie openen en geeven em daer bier en cost en wijn; en op alle Sunte Berende daegen 3) solde men se bidden ter stacie in 't Convent en geeven em daer gebraeden en gesooden en op die taeifel. Soo woonde Frederick Gaickinga op 't principale huys, dat em ter scheidinge gevallen was; den nooden se en beeden den daer toe koomen op St. Bernardo dach 1520 4), ineenende dat se daer genoch an gedaen hadden, en beeden Hindrick Gaickinga, en Johan, den jongsten broeder, niet; want se woonden toe Suidthorn op oer vaeders huys, 1) Of dit juist is, is niet meer uit te maken. Zooals reeds is gezegd, de kroniek zwijgt van dat alles, en andere stukkeu uit den tijd zelf staan ons niet ten dienste. Benninghe's grond „als ick lieb hooren seggen," is wel wat vaag. Het eenige, dat vaststaat, is de „mundtschap tusschen beyden partijen gehandelt", want do bepalingen daarvan werden ook later nog nageleefd en konden dus Benninghe bekend zijn. 2) 10 November. 3) 20 Augustus. 4) Er staat 1521, maar dit is natuurlijk een drukfout. Ik heb meer drukfouten van Brouerius stilzwijgend verbeterd. Allart Gaickinga gehoeten; soo was deso Ilindrick Gaickinga soo stolt cn onversaegedo coene man als tusschen der Eemse en Lauwersche eene woonde en daerbij vrisch en wael van persoon, gestalt; en' wort ontseen (ende) bevruclitet van gcestelick en war lyck, de eni ionich onrecht en ongelijck voorleede • en mocht oock van de huisluiden en buiren geen' ongelijck en onrecht lijden, en coude soo wael verlijcken en toe vrede stellen; want elck ontsach em om sijn manheyt willen, soodat in mensche gedachte sijns gelijck in Langewoldt en Ilommersee ') met is geweest; cn was dat hoovet van alle sijn geslachte, de doe lcveden; sijn vader Allcrt Gaickinga was gebooren van Gaickingahuys, sijn moeder Vrouke was Claws Caters dochter, en he hadde ecne huisvrouwe, geheeten Grietje, Geert Wicheringe dochter uit Gronningen; en olden Johan Tema was Grieten oldevadcr, soodat he was van grooten vrunden en geslachten binnen en buiten Gronningen *-). Als he nu niet gebeeden was als sijn vader voorgcnoempt, soo tooch he en Johan de jongste broeder daerhen toe Cloester ongebeeden, en aten en droncken mede in 't re venter mit dat Convent en ander graften als dat gewoontlyck was; nae der macltijt gengen die drie gebroederen op die Abdie omme daer vroolyck toe maecken, als em dat toebehoorde; soo worden se daer niet getoevet en geleft, als em dat toebehoorde; soo wort Hindrick voorgenoemt quaet en genck nae de poorte omme toe huis toe vaeren' ende Fredrick, sijn broeder, volgede em; dat was een sachtsinnich, braefF, goet man en geen vechter; en 1) Humsterland. 2) Hieruit kan reeds do verwantschap met eenige der in het chaiter van 29 October 1520 genoemde vrienden van Hendrik Gaickinga worden afgeleid. 3) Gasten? Johan, de jongste broeder, quam achternae, de heell droncken wasj soo was de kelner op 't hoff tusschen die nie poorte en dat brouhuys, en desse kelner was een starck, wreet man, geheeten Sweer van Maerwijck, van hoveluiden uit den lande van Cleve gebooren, en daer was oock bij em beermester heer Hindrick van Steenwijck en welcke covelbroeders mit -voelen knechten uit dat brouhuys en lanckhuys, de den Johan Gaickinga bespotteden en vechtelyck mit em worden; doe dat de andere twie gebroeders sagen, soo liepen se mit oer geweer tegen all dat conventsvolck, geestlyck en waerlyck; en de kelner starckeden sijn knechten mit woorden starckelyck an ter weer, soodat die twie gebroederen Hindrick en Frederick beide voor die nie poorte worden dootgeslaegen, dat jammer en schaede is soo toe hooren en toe schrijven, en in langen jaren soo grooten ongeluck en jammerlycken doodtslach van soodaene geestelycken luiden is geschiet in 't Convent van Adewart; en worden vermoort en dootgeslaegen als rasende honden, want Hindrick voorgenoemt wort op 't hoovet geslaegen mit eenen grooten stock, dat hoovet in allen stucken, dat he niet bet sprack; Frederick wort geworpen mit eenen backsteen voor sijn hoovet, dat se beyde doodt bleeven, Godt wese dese genediche. Item corts daernae in denselven jaere vel de Abt van Adewart, Heer Elbert geheeten, an Mr. Willem Frederici en Mr. Evert Jarges, beyde kerckheere toe Sunte Meerten, omme eene soene te verhandelen en toe maecken van den gestorteden bloede desser tweer broederen, welcke dat de vrunden mit grooter swaericheyt en beede der beyder pastooren hebben believet; en sint van beyden partijen toe geraemet vier scheydesheeren ende dedingesluiden, entloos, steede ende vast, alse Mr. Evert Jarges, Doctor en kerckheere toe St. Meerten, Mester Roelof Mepsche, Doctor en kerckheere toe Bedum, Coert Coenerdes en Reindt Duerdes '), beide Borgemeesteren in Gronningen, en Mr. Willem Frederici, Doctor en kerckheere toe St. Meerten, als een overman, welcker overman en deedingesluiden desse voorbenoemde partijen stede, vast in euwige hebben verlijcket in maniere naebeschreeven. (Volgt een resumé van het boven — bijlage V — medegedeelde charter. \ an waar Benninghe evenwel de volgende bepalingen ontleent, die niet in het charter voorkomen, is niet duidelijk; mogelijk waren er nog mondelinge afspraken gemaakt, of heeft Benninghe misschien een concept gezien, waarin deze bepalingen waren opgenomen, die bij de definitieve vaststelling van den tekst weer werden geschrapt.) Item oock sullen se (abt en convent van Aduard) koopen en bestellen op elck graft eenen grooten blauwen steen 2). Voort soo sullen dat convent bekostigen en senden eenen preester toe Roemen, eene bedevaert voor der beider broeder ziellen toe doende, en sall in elck kercke van den soeven kercke lesen ofte laeten lesen vijff missen. (Brouerius van Nidek, Analecta mcdii aevi blz. 321 vlg.) 4) Er staat Diverdes. 2) In de Provinciale Groninger Courant van 0 October 1877 deelde dj. G. Heeres mede, dat in het zuiderkruis der kerk van Zuidhorn nog een groote grafzerk lag met opschrift: „In den jare 1520 op Sint Bernardi dagh starf Frerick Gaikinga ende ligt alhyr begraven." Dit is dus de „grooten blauwen steen" van Benninghe. (Vriendelijke mededeeling van mr. J. A. Feith). BIJLAGE VII1). REKENINGE JOHAN LUTTEMA VAN SIJNNEN ONTFANCK ENDE UTGAVE, DIE HIJ ALS RENTMEESTER VAN DEN GEWEZENE CONVENTE VAN AEDWERT, TRIMUNTE, CU8EMER, SELWERT ENDE WINSITM GEHAT HEEFT VAN DEN JARE ANNO XVC VIJFF ENDE TNEGENTICH, GEMAECT YN CAROLUSGULDENS, TSTUCK TOT TWINTICH STUVERS BRABANTS GEREKENT, STUVERS ENDE PLACKEN. Ontfanck van de Corpus-landen van Aedwert voors. Desen Rentmeester is van de Heren Gedeputeerde 1) Bij liet ontbreken van geregelde rekeningen van het klooster zelf, die in den loop der tijden zijn verloren gegaan — het is evenwel zeker, dat zij de abdij hebben overleefd, — zal de volgende rekening welkom zijn, ten einde ten minste eenigszins een denkbeeld te verkrijgen van den rijkdom van Aduard. Eenigszins — want het is bekend (vgl. de volgende noot), dat lang niet alle kloostergoederen, waarvan de abdij in haar bloeitijd de opbrengst had genoten, in 1595 meer aanwezig waren. Maar deze rekening is de oudste volledige, die wij kennen, en dus de uitgave overwaard. Uitvoerige toelichtingen heb ik niet gegeven, daar mr. J. A. Feith voornemens is den rijkdom der Ommelander-kloosters tot een voorwerp van zijn onderzoek te maken en de resultaten Staaten deser provincie gelevert zeker register, onder dwelcke die corpuslanden int generael, belopende omtrent vier hondert twaleff grazen lantz '), zonder specificatie, soewel van de grastalen als dhuyeringhe beyde van de corpuslanden ende oeck tmerend°eel van de huyringe der meyerlanden, geljjck hem rentmeester oeck van de volgende conventen ende cloosteren geen pertinente register ofte specificatie gelevert zijn; doch gemerct dvoors. Rentmeester (als anden van Aedwert bekent sijnde) groote diligentic neeft gedaen, zoevoele mogelicken ware, dnavolgende specificatie van de huyringe tijde deser rekeninge gestelt, onder correctie van Mijn Keren, inde nije ïuennge van de olde te verdragen, als mede van de navolgende cloosteren. daarvan mede te doelen in den Groninger Volksalmanak; daarheen \ei wijzen wij dus den belangstellenden lezer. Wat den overgang der kloostergoederen op het gewest Stad en Lande betreft, is e \o gende op te merken. Volgens een uitspraak der Staten Generaal van 17 Februari 1595 kwamen deze goederen , tho dispositie van de Gedeputeerden deser Provintien, uinme ad pios nsus mul msonderheit tho underholdt van schoeien uud educatie van de joget uth Stadt und ümmelandeu vorschreven binnen uronningen geappliceert tho worden". Tot de ontvangst dier inkomsten en hun verdere administratie zouden „een ofte meer bequame ende gequalifi, eerde personen tot ontfangers geordonneert worden" Van deze ontvangers zijn de hierachter volgende rekeningen der an erijen en der veenen afkomstig; zij berusten in het Rijksarchief te Groningen. Wat de waarde der in de volgende rekening genoemde geldspecie,, betreft, zij kan geen moeilijkheden opleveren" daar alles tot Carolusguldens is herleid. 1) De corpuslanden zijn de landen om en bij het klooster gelegen, die voorheen door Ho n™ct„..i;.,— -„ï , . --- — £.cien iaipr voor hen door hun onderhebbenden werden bebouwd. Deze landen hadden , fazen betoopen (vgl. het schatregister van dat * bil nOf-lp? Tin nnne»Ai;;i.« 1 1 m • __ . ~ *— av-inu^isier van dat J • ij üoeles, De geestelijke goederen in de nrnvinniA rirniii.). Hans Claesz., nu Anna Thomas, bruyct 1) Fransum vgl. boven blz. 148 noot 2. 39 grasen Hamsterlant1) ende 10 grasen Framserlant, comt 46V2 daler, facit in Car. gl - 69-15-0 Claes Vechters bruyct 70 graesen lantz; daeronder sijn 5 grasen '/4 llamsterlant, dreste Framserlant; comt 53 daler 24 Brab. st. 3 placken, in munte deser .... - 80-14-3 Syabbe Abberinge bruyct 82 graesen lantz, tgras een Embder gulden, in munte dezer * 92- 5-0 Albert Hindericksz. bruyct 6 graesen lantz, tgras een Embder gulden, comt . - 6-15-0 Wabbe Jansz., nu Arent Jansz. ende Aybe Boeles, gebruycken tzamen 85 graesen lantz, daeronder zijn 44 grasen Hamsterlant; comt 74 daler 221/2 stuver, facit in Carolus-gl -112- 2-4 Dirrick Cornelisz., nu Gabbe Garbrantz., bruyct 65 graesen lantz, tgras een Embder gulden, comt in Carolus-guldens . . . - 73- 2-4 Reynner Jansz. bruyct 52 graesen lantz, tgras een Embder gulden, comt in Carolus- gl. dsomme van . . - ■ 58-10-0 Claes Grebers bruyct 51 graesen lantz Hamsterlant, tgras een daler, comt in muntes deses * 76-10-0 Gerrit Symons bruyct 60 graesen Hamsterlant ■ 90- 0-0 Pieter Luytiens weduwe bruyct 55 graesen, tgras een Embder gulden, facit in Carolus-gl " 61-17-4 Jonge Jan Geerts ofte den gebruyckers, als Ariaen Jacobs ende Eebe Sijpkes, 1) Hamsterland is land bij Den Ham, vgl. boven blz. 149 noot. bruycken hondert graesen lantz up Ferwerdcr-mieden '), tzamen voor 50 daler, comt in munte deser 75. q_q Enne Jansz. weduwe bruyct drie en dartich graezen lantz, den hoop voor dartich Embder-guldens, facit ..... 33-15-0 Jan Cornelisz. bruyct 70 graesen, daervan sijn 54 graesen Ilamsterlandt ende 16 graesen Framsemerlant; comt tzamen 66 daler, in munte deser rekeninge . . - 99. 0-0 Jan Brantz in Humsterlant2) bruyct 54 graesen lantz; is metten heren Gedeputeerde Staten deser provintie veraccordeert, dat hij voor tgras betalen zall 15 st. Brab.' comt in munte deser 40-l<)-0 Nanninck Pieters bruyct 22 graesen lantz Hamsterlant ende 17 graesen Fransemerlant; comt 33 daler 22'/s st., facit in Carolus-gl 52-2-4 Melis Jacobs bruyct 77 graesen lantz, tgras een Embder gulden, facit ..... 86-12-4 Jacob Eebels bruyct 54 graesen lantz, tgras een Embder gulden, comt in munte deser- -60-15-0 Pieter Pieters bruyct 73 graesen lantz, tgras een Embder gulden, facit in Carolus-gl. - 82- 2-4 IIubertReynerts, nu AnnaClaesz., bruyct 90 grasen, in de Collegio verhuyert voor 80 daler, comt -120- 0-0 Albertz Trijn, een weduwe, bruyct zes 1) Ferwerder-inieden bij Feerwerd aan het Rietdiep, ten noorden vaii Aduard. 2) Humsterland is het noordwestelijk gedeelte van Hunsingoo. De plaatsbepaling is nog al vaag en men zou in de verleiding komen om Hamsterland in plaats van Humsterland te lezen- dit laatste staat er echter duidelijk. graesen lantz, tgras een Enibder gulden, in munte deser rekeninge - 6-15-0 Huge Cornelis up Jan Fockes-plaetz bruyct 10l/2 grasen lantz, tgras int ansien vant gebruyck van de weyde up de wech 5 arentz gulden, facit - 19-13-6 Dijclcsters ofte Legemeetsters '). Evert Fockes bruyct 22 graesen lantz hoochlantz ende 37 graesen leechlandt, tgras vant hoogelant voor een daler, comt in Carolus-gl - 33- 0-0 Claes Jansz. bruyct 23 graesen lantz hooclilant ende 25'/o graesen leechlant, tgras vant hoogelant voor een daler, facit in munte deses - 34-10-0 Ileynderick Harmens toe Hoochkerck bij de cleyuve bruyct lionderttwaleff graesen leechlant; maer also dese landen woest leggende, heeft desen rentmeester daervan nyet ontfangen; ergo hier - nihil. Jacob Temmes bruyct 36 graesen hoochlant ende 371 /2 graezen leechlandt, tgras vant hogelant voor een daler, comt . . - 54- 0-0 Jacob Cornelisz. bruyct 22 graezen hoochlant ende 32 grazen leechlandt, tgras vant hogelant voor een daler, facit . . - 33- 0-0 Jan Pietersz. bruyct 51 graezen hoochlant, ende in de gae 2) 4 grazen, tgras vant hogelant voor een daler, comt .... - 76-10-0 1) Legemeeden ligt ten zuiden van Aduard tusschen Zuidhorn en Hoogkerk. Even benoorden dit dorp ligt een weg, de Munnekedijk. Zoo zal de benaming: „Dijcksters ofte Legemeetsters' zijn te verklaren. 2) Ga of goa is laag land met ondergrond van veen en derrie. Nog bestaat de Noord- en Zuidhornerga ten westen van deze orpen, waar de kaart van Beckeringh enkel De Gaa heeft, Jan Dirricksz. bruyct 32 graezen lantz, is hoochlant, tgras een daler, facit. . . - 48- 0-0 Rjjckert Jytkens bruyct 57 graezen lantz, daervan 2 graezen in de gae verbijstert zijn, respondeert alhier van 55 grazen, tgras een daler, facit. 82-10-0 Ilinderick -Thonnis bruyct 12 grazen hoochlant ende 12 grazen leechlant, tgras vant hoochlant een daler, comt .... - 18- 0-0 Frijck bruyct vier graezen hoochlant ende 24 graezen leechlant, tgras vant hoogelant een daler, comt - 6- 0-0 Tomes Pieters bruyct 12 graezen hoochlant ende veertien graezen leechlant, tgras vant hoogelant voor een daler, facit . . - 18- 0-0 Dnavolgende coeters en dijksters 1) voorsz. Cornelis Berentz heeft 30 graezen leechlant, leggende woest; ergo - nihil. Popcke Jansz. ofte Popcke Hil by do Matsloot, nu Jan Claesz., heeft 36 ofte 40 graezen leechlant, mede unbruyckbaer leggende; ergo hier nihil. Pieter Fockens weduwe dardehalve graezen lantz, leggende onbeheert; ergo hier - nihil. Remke Jansz., nu Bernier Remkes, van een gras landes; is mede nyt van gecom- men, ergo hier njhil. Tamme Duertz bij Meedsterkerck2) plach 1) Coeters zijn natuurlijk keuters of keuterboeren. Over Dijcksters zie boven blz. 153 noot 1. 2) De Meedsterkerk is de kerk van Legemeeden, die omstreeks 1860 is afgebroken. Hoogemeeden heeft, naar het schijnt, nooit een kerk gehad. 20 Embder gulden en 12 Groninger stuver te geven; lecht mede woeste, ergo hier - nihil. Dat tichelwerk, daer Jan Engelberts op woont, groot 84 graezen met thien graesen; dese landen leggen meest onder twater, ende heeft desen rentmeester daervan niet meer koenen ontfangen als veertich Carolus-gulden tien stuvers, hier dzelve - 40-10-0 Landen toe Suythorn ende Noorthorn. Johan Geertz bruyct achtendartich grasen hochlant ende vier graesen leechlant, tgras vant hoochlant een daler, comt in Carolus-gulden, munte deser rekeninge - 57- 0-0 Tymen Jansz. is van sijn gebruyck bij Jan Fransz. dorch wissel') afgetogen 6 grazen lantz, dwelcke up de landen van Abel Florisz. te Garnewert zijn geaddeert, vermogens die versegelinge an eenige heren getoont, blyvende in reste 401/g graezen ende noch 201/2 grasen, tgras van deselve 40Vs grazen een Embder gl., gerekent in munte deser - 45- 2-6V2 Jan Tymens, nu Jan Eppes ofte Walc Popkens, heeft vierentwintieh grazen lantz in de gae ende noch veertich graezen, tgras van de 40 graesen een Embder gulden gerekent, facit in munte deser rekeninge - 45- 0-0 Walle Popkensz., daernae Pieter Claesz., heft na de abtzlegger 2) 38 1) Verwisseling. 2) Hieruit blijkt, dat destijds nog de legger der landen van het klooster, die daar vroeger onder den abt zelf berustte, bestond. grasen lantz, als woest gelegen, doch by dezen rentmeester van denzelven Pieter Claesz. tyde deser rekeninge unfangen in Carolus-gl 4_10.o Hinderick Louwens bruyct 26 graesen hoochlant, tgras gerekent een daler en na de abtzlegger 151/,, grazen galandt !), die vuer 20 jaren verzet zijn an Campe Heddes, vermogens die versegelinghe daervan zijnde; facit die voorsz. 26 graezen hoochlant in munte deser 39. o_o Cornelis Claesz. bruyct 89 graesen lantz, waervan sijn 20 graesen binnen den Slachd'jck ~), tgras een daler, ende 69 grazen buyten dSlachtdjjck, alsoe in de Collegio verdragen voor dezen jare tgras een halven daler, comt tzamen 541 /2 daler, in munte deser-, - 81-15-0 Gerrit Jansz. en Jan Garbrantsz. bruken 76'/2 graezen lantz, daervan 12 graezen in de gae, 15 grasen buten dSlachdijck, tgras een halven daler en 49grazen binnen dSlachdijck, tgras een daler, comt 57 daler, facit 85-10-0 Pieter Benningun Scholtes weduwe 44 grazen lantz, dhelfte buyten ende dhelfte Tiouweus de laatste abt, Willem tmmen, zal ten minste dergelijke stukken van waarde wel naar het refugium in Groningen hebben medegenomen. Hij woonde in Groningen nog lang na 1594, zoodat de Staten of hun rentmeester waarschijnlijk van hem de boeken, die hij nog over de administratie van de kloostergoederen onder zich had, zullen hebben overgenomen. 1) Galandt, vgl. boven „in de gae" blz. 153 noot 2. 2) Een slaehte is in de 154e eeuw in het Westerkwartier een uitdrukking voor dijk. Later werd dit woord een eigennaam en verstond men ouder Slaehte de dijk, loopende van Noordhorn af in westelijke richting; dit zal wel de genoemde Slachdijk zijn. binnen dSlachdjjck, comt driendartich daler, facit in munte deser rekeninge dsomme van - 49-10-0 Lambert Pieters, nu Pieter Jansz , bruyct vijffenveertich graezen lantz, daervan zijn vierentwintich binnen ende eenentwintich buyten dSlachdijck, ider gras als voorsz., comt 34 V2 daler, in Carolus-guldens . . - 51-15-0 Huige Cornelis, nu Harmen Frericks, bruyct 121/2 graezen lantz; daervan zijn 5'/a graezen in de gae, vijff grazen buyten ende twee graezen binnen die Slachdijck, comt 41/2 daler, facit in munte deser. . - 6-15-0 Johan Pietersz., nu Jan Claesz., bruyct vijftich graezen; daervan zijn 45 graezen buyten ende vijff graezen binnen dSlachdijck, comt 27V2 daler, facit - 41- 5-0 Jacob Dirricksz. heeft in verzet thien graezen lantz, ergo hier - nihil. Coeters in de voorsc. karspelen. Johan Syckens, nu Harryt Tyabbens, geeft na de abtzlegger thien Embder gulden; heeft verclaert te hebben vijftehalve graezen lantz in de gae ende elleftehalve graezen ander lant, daervan, zoo van garsthuyre ende anders, untfangen. . . - 7-16-2 Bartolmeeus Sickes, nu Jan Jansz., geeft na de abtzbouck thien Embder gulden; heeft verclaert te hebben 4'/2 graesen lantz in de gae ende 1072 grazen ander lant, daervan, zoo van garsthuyer als anders, untfangen * 7-16-2 Harmen Fockes, nu Jan Lubbertz, geeft na de abtzbouck vijff oort daler, facit. . - 1-17-4 Lubbert Harmens, nu Dirrick Frericks, geft na de abtzlegger 25 Embder gulden - 28- 2-4 Jan Meertens, nu Hinderick Engelbertz, geft na de abtzbouck 33 Embder gulden' faCp ' ' ' ! - 37- 2-4 Herent Roeloffs, Eylert Fransz,, nu meester Albert Hensyngae, geeft na de abtzlegger thien Embder gulden, waer- van twee graezen gaelant als woest zijn afFgeslaegen, blijft negen Embder guldens ■ - 10-2-4 ie'er Geertz geeft na de abtzlegger een Embder gulden, facit - 1- 2-4 Ilarmen Hemmes, nu Jan Garbrantsz., geeft nae de abtzlegger een ende twintich' Embder gulden, comt in Carolus-gl. . . . 23-12-4 Floris Pouwels, nu Pouwels Floris, geeft na de abtzlegger 10 Embder gulden 12 Groninger stuver, facit n.14.0 Cnjn Berentz plach na de abtzlegger te geven 5 Embder gulden, bevonden van 2l/s gras in de gae, die nu geheel woest leggen; ergo hier nihil Jacob Scoemaeckers-hiem geeft na de abtzbouck een daler; leyt als woest, ergo - nihil. Ede Wielmaecker, nu eensmidt, geeft na de abtzlegger i/3 rijcxdaler, facit . . . \. 3.0 Jan Moller toe Noorthorn geeft vijftien Groninger stuvers, facit n.2 Johan van Winsum heeft in verzett 6'/., graezen goet lant, ergo hier njj]ji Albert Backer toe Noorthorn, nu Jacob Backer, geeft 25 Groninger stuvers, facit 18 6 Menolt Bouwens geeft twee Embder gulden; is noch nyet gefonden, ergo hier - nihil. Broercke Pieters, nu Pieter Broerkens, geeft 15 Groninger stuvers, facit. . . . j 1-2 Lubbe Smidtz to Noorthorn, nu Jacob Isbrantz, geeft 2 Embder gulden 20 Groninger stuvers, facit - 3- 0-0 Doe Gerrits, nu mr. Johan Baertsceerder, geeft vier Embder gulden 15 Groninger st. - 5- 1-2 Johan Pieters geeft 2 Embder guldens 20 Groninger stuvers, niet gefonden . . - 3- 3-0 Harmen Scroer geeft een Embder gulden 5 Groninger stuvers, als woest der credi- toren halven, ergo - nihil. Wicher Joriens te Suythorn, nu Albert Pieters, geeft na de abtzlegger 2 Embder gulden 20 Groninger stuver, facit ... - 3- 0-0 Daete Decker geeft 20 Groninger stuver, woest, ergo hier - nihil. Wjjbe Pouwels geeft een Embder gulden, noch niet gefonden, ergo - nihil. Landen toe Oestwolt '). In Oostwolder-karspel legghen umtrent 350 graezen lantz, waervan in zestien voorleden jaren 3) alsmede tyde dezer rekeninge niets van gecomen zijn, daeromme hier - nihil. Landen toe Garnwerd 3). Eppe Hilbrantz geeft na de abtzlegger hondert graezen lantz, voor hondert Embder gulden gerekent -112-10-0 1) Oostwold bij het Leekstermeer. •2) Zeker een zeer duidelijke aanwijzing van de verwoesting, waaraan de Ommelanden in de j iren vóór de Keductie hebben blootgestaan, en van de verwaarloozing, waaraan hel boerenbedriji dientengevolge was overgeleverd. 3) Ten noorden van Aduard aan het Reitdiep. Berent Cleverinck, nu Reintien Berentz, bruyct 59 graezen lantz, tgras een Embder gl. gerekent, facit - 66- 7 4 Cornelis Jacobs te Alingehuys *) heeft 103 graesen lantz, comt -115-17-4 Cornelis Jacobs heeft in verset 85 graesen lantz, ergo hier - nihil. Wirck Moma heeft 71 graezen lantz, tgras een Embder gulden, facit - 79-17-4 Claes Jansz. heeft 79 graesen, tgras een Embder gulden gerekent, facit .... - 88-17-4 Ubel Floris, nu Pieter Foppes, heeft 48V-2 graezen lantz na de abtzlegger ende dorch verwisselinge van Jan Fransz. 6 graezen, tgras een Embder gulden, comt. . . . - 61- 6-2 Temme Reinties heeft 58'/2 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit 65-16-2 Elle Willems heeft 53V3 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit. - 60- 3-6 Albert Jansz. heeft 34 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit. - 75- 7-4 Mente Claesz. heeft 67 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 75- 7-4 Renger Jansz. heeft 6'/2 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit. - 69- 3-6 Johan Ulffers te Aelingehuyzzen heeft 100 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit -112-10-0 Cornelis Claesz., nu Claes Cornelisz., heeft 69 graezen lantz; hiervan getogen 8 graezen, staende up Claes Mentesheer, 1) Alingehuis is een boerderij bij Winsum, toen ten westen, thans ten oosten van het Reitdiep. hier naerder verclaert, blyvende 61 graezen, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 68-12-4 Johan Goetiens, nu Abbe Annes, heft 57 graezen lantz, tgras een Embder gl. gerekent, facit 64- 2-4 Gerrit Lubbertz heeft 41 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 46- 2-4 Claes Mentes heeft 60 graesen lantz, ende acht graezen van Cornelis Claesz. hierboven, komt 68 grasen, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 76-10-0 Noch twee koeters van Auwerdersijll, D. Smidt ende De Weert, elcq drie daler, waervan deene plaetze tyde deser reke- ninge woest gelegen heft - 4-10-0 D'Olde Pastoor by de kerck heeft 10 grazen lantz, tgras een Embder gulden, comt - 11- 5-0 Landen to Oestem '). Tamme Lupkens, ofte nu Cornelis Symens ende Jan Hilbrantz, hebben 84 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 94-10-0 Pocke Pieters heeft 74'/a graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 83-16-2 Pieter Jacobs, nu Karstiaen Taeckens ende Gerrit Tonies, hebben 68 grazen landes, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 76-10-0 Ilinderick Schulte heeft 65 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 73- 2-4 Claes Jansz. Decker heeft 20 grasen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 22-10 0 1) Oostum ligl liij Garnwerd. Bijdr. cu Meded. XXIII. 11 Ilinderick Weeck heeft in verset 12 graesen lantz, ergo hier nihil. Landen toe Weruni J). Johan Tyeertz heeft 68 graesen lantz, tgras tot een Embder gulden gerekent, facit in Carolus gulden - 76-10-0 Albert Jacobs heeft 52 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 58-10-0 Ilarmen Lunsclie heeft 35 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, is bjj de certer van de abtz hant niet meer als 30 Embder guldens, facit 33-15-0 Reynner Nannens heeft 76 graesen lantz, volgende tcerter van den abtz hant jaerlicx te geven 42 daler, facit . . . - 63- 0-0 Pieter Delis heeft 55 graesen lantz, tgras een Embder gulden, facit. ... - 61-17-4 Roeleff Delis, nu Jacob Cornelis, heeft 62 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 69-15-0 Claes Symons, nu Hilbrant Bauckens, heeft 48 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit 54. 0-0 Schulte Claesz., nu Ruert Jansz., heeft 80 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit -90-0-0 Luloff Deuyrtz, nu Jan Gerrits, heeft 71 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit 79.17.4 Borgemeester Ubbena-), nu Louwe 1) Wierum ligt aan het Rietdiep niet ver van Garnwerd. -) burgemeester Joachim Ubbena was in den Spaansehen tijd een der invloedrijkste regeringspersonen in de stad Groningen. Hij was burgemeester in 1503/4, 1808—1576, 1580»!, 1584/5, Dellis, heeft 52 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit .... - 58-10-0 Pieter Jansz. ofte den weert up Steentil heeft 44 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit in Carolus guldens dsomma van - 49-10-0 Landen toe Leechkerck x). Cornelis Meertens, nu Roeleff Zwartwolt, heeft 33 graezen lantz, daervan elleff graezen leechlant zijn, tgras van de 22 graezen voor een Embder gulden gerekent, facit in Carolus-guldens - 24-15-0 Jacob Claesz. heeft 45 graezen leechlant, daervan tyde deser rekeninge niet van is gecommen, ergo hier - nihil. Johan Gerrits, nu Luloff Diuerts, heft 30 graezen, daeronder wesende een gras leechlantz, tgras van de 29 grasen voor een Embder gulden, facit - 32-12-4 Claes Jansz. up Gaeyckemadijck heeft 64 graezen lantz, daeronder zijn vier graezen leechlant, tgras van de 60 grasen gerekent tot een Embder gulden, facit . - 67-10-0 Hinderick ter Till heeft 60 graesen lantz, daervan een dardendeel leechlant zijn, tgras van de 40 graezen een Embder gulden, facit - 45- 0-0 1588/9, 1592,3 en zat namens de stad in de Hoofdmannenkamer in 1577/78, 1582/3, 1586/7 en 1590/1. Hij was een der krachtigste hoofden der Spaansche partij en werd herhaaldelijk naar Brussel en zelfs naar Madrid gezonden om hulp voor het bedreigde Groningen te vragen. De Reductie van 1594 zette hem natuurlijk uit alle bedieningen, terwijl hij zich te Brussel bevond om nog pen laatste poging te doen om de regeering tot het ontzet van Groningen te bewegen. 1) Leegkerk ligt ten zuiden van Aduard. 11* Lippe Jansz. heeft 67 graesen lantz, daeronder zijn 50 graezen hoochlant, tgras een Embder gulden gerekent, facit . . - 56- 5-0 Ileynderick Jacobs, nu Melis Jacobs, heeft 15 grasen leechlant, ergo hier . . - nihil. Jacob Holl heeft 18 grasen leechlandt, er8° nihil. Pieter Mertens heeft 44 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit. - 49-10-0 Roeloft Jansz. heeft 53l/j graesen lantz, daeronder zijn elleft' grasen hoochlant, tgras een Embder gulden gerekent, facit. . . - 12- 7-4 Johan Fockes heeft 32 graesen leechlant, ergo hier nihil. Veyt Reyngers, nu Pieter Rengers, heeft 2 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 63-11-2 Willem Oldebuer heeft 12 graesen leechlantz, is in tyde deser rekeninge nyefc van gecommen, ergo hier nihil. Benedictus Taeckes heeft 3'/2 graezen leechlant, ergo hier nihil. Daniël Rengers up het Washuys ') heeft int verzet 20 graesen hoochlant ende 8 graezen leechlant, ergo hier nihil. Berent Jacobs heeft 70 graesen leechlant, ergo hier nihü. Landen toe Maerslacht ende Schilligeham 2). Dirrick Reiners heeft 84 graesen lantz, 1) Het Washuys, thans nog als Waschhuis of De waschhuizen hekend, was een voorwerk (boerderij) van het klooster aan het Aduarderdiep. Het heette van oudsher Waseghhuisen (Oorkondenboek no. Ü38) en zal dan heeten naar het geslacht Wasinghe. 2) Maarslag en Schillingeham liggen even benoorden de groole kniebocht van het Rietdiep. tgras een Embder gulden gerekent, facit in muntc descr ende voor tswijn ') zes dalers, facit . Berent Eppes heeft 80 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit in Carolus guld ende voor tswijn zes dalers, facit . Jacob Tonis, nu Ruert Jansz., heeft 43 graesen lantz, tgras een daler, facit . . Jacob Jansz. toe Maerhusen 2) heeft 60 graesen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit ende voor tswijn 6 daler, facit . . Frerick Claesz. heeft 131 graesen lantz, tgras een daler, facit ende voor tswijn 6 daler, facit . . Johan Menoltz, nu een weduwe genaemt Lieffke, heeft 3 graezen lantz, tgras een daler, facit Pieter Hindericks bij de moeien, nu Claes Molner, heeft 6 graezen lantz, tgras een Embder gulden, facit Goris Lambertz, nu Luel Jansz., heeft 104 graesen lantz, tgras een daler, facit in munte deser rekeninge ende voor tswijn 6 daler, facit . . Hinderick Pieters up het Hooge-heem, ofte Hinderick Hindericksz., heeft 40 grazen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit Eppe Hindericks toe Maerslacht 3) heeft - 94-10-0 - 9- 0-0 - 90- 0-0 - 9- 0-0 - 64-10-0 - 67-10-0 - 9- 0-0 -196-10-0 - 9 0-0 4-10-0 6-lij-O -156- 0-0 - 9- 0-0 45- 0 0 1) Ongetwijfeld zal dit land onder de verplichting hebben gelegen jaarlijks een varken te leveren, wat dan later door een uitkeering in geld is vervangen. 2) Maarhuizen is een dorpje ten westen van Onderdendam. 3) Maarslag. Zie boven blz. 104 noot 2. 49 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit -55-2-4 Cornelis Wiersma te Rollingeweer ') heeft 109 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit -122-12-4 ende voor tswijn 6 daler, facit . . - 9- 0-0 Onne Sygers heeft 33 graessen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 37- 2-4 Roeloff Gerritz heeft 60 graesen lantz; noch 15 graezen, dwelcke hy sustineert begrepen toe zijn in de 60 daler huyer, facit die 60 daler q.q ende voort swijn 6 daler, facit ... 9- 0-0 Johan Pieters heeft omtrent 42 grasen lants, tgras een Embder guldon gerekent, facit 47-5-0 Johan Oltgerts heft int verset 67 graezen lantz, ergo nihü Claes Lambertz te Baffelt 3) heeft 32 juck lantz, geeft jairlicx 20 Embder gulden, facit 22-10-0 Pieter Onnes heeft 42 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 47- 5-0 Ewke Ennes heeft 94 grasen lantz, tgras een daler, facit -141- 0-0 Johan Claesz. heft 45 graesen lantz; noch 35 graezen lantz, dewelcke hy sustineert begrepen toe zijn in de 45 graezen, tzamen maer voor te geven 20 daler, facit. - 30- 0-0 Maritgen Tebbens heft 12 grasen lantz, tgras een daler gerekent, facit 18-0-0 -Taecke Ennes heeft 46 graesen lantz, tgras een daler, facit -69-0-0 1) Rollingeweer is een boerderij bij Maarslai' 2) Baflo, Laurens Huysman, nu Evert Symons, heft int verzet 12 graezen lantz, ergo . - nihil. Melle Haycs, nu Cornelis Ennes, heft int verzet omtrent 70 graesen lantz, ergo . - nihil. Landen in de Roede Schoei *). Lambert Syuwertz, nu Sywcrt Lambertz, heeft 70 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, in munte deser rekeninge dsomme van " <8-15-0 Claes Tonis, nu Luytien Jacobs, heft 80 graezen lantz in plaetze van de 68 graezen, tgras een Embder gulden gerekent, facit - 90- 0-0 Maertien, nu Gele, Sickens heeft hondert dartien graesen lants; vermitz eenige questie vant gebruyek tgras voor een daler augenomen; ende dewyle haer nabueren van nyeus niet gehuyert hebben, is haer tot naerder dispositie van de Heren dselve nabueren gelijck gelaten, tgras voor een Embder gulden gerekent, facit .... -127- 2-4 Gerrit Dirricksz. heeft 80 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit in Carolus gulden -90-0-0 Pieter Dorenbosch, nu Cornelis Dorcnbosch, heeft 72 graezen lantz, tgras een Embder gulden gerekent, facit .... - 79-17-4 ende heeft in versettinge omtrent 27 graezen lantz, ergo hier - nihil. Remke Reiniers, nu Pieter Janszoon, heeft 70 graezen lantz; sustineert nochtans maer 60 graezen toe hebben, tgras 1) Roodeschool ligt in het noordoosten der provincie Groningen ten oosten van Uithuizermeeden. een Embder gulden gerekent, facit die 70 graTeZei? * -78-15-0 Lambert Roeches, nu Jan Lambertz, heeft 80 graezen lantz; sustineert nochtans maer 70 graezen toe hebben, tgras een Embder gulden gerekent, facit de 80 Teuwes Jansz. heeft 79 graesen lantz, tgras een Embder gulden, facit in munte deser rekeninge - 88-17-4 Claes Jansz. heeft hondert graezen lantz,^ tgras een Embder ghulden gerekent, facit in Carolus gulden -112-10-0 Albert Pieters, nu Warmolt Hilbrantz, heeft int verzet 26 grazen lantz, ergo hier - nihil. Luytien van Metelens weduwe, nu Theeus Jansz., heeft 15 grazen lantz, tgras oen Embder gulden gerekent, facit 16-17-4 Landen toe Hartens, Padepoel ende Adorp '). In den eersten tusschen Harssens ende Adorp, dat het convent solvest gebruyet heeft, vjjffentzestich grazen lantz, nu derffgenamen van Jacob Hilbrantz ende Entes, staet tot verclaringe van de Heren, tgras up een daler gerekent, comt in Carolus gulden munte deser rekeninge dsoinme van - 97-10-0 Claes Gerritz heeft aldaer achtien grazen lantz aen sjjnne rente, ergo hier .... njhii. Die weduwe van Goesen van der Eem heeft 27 graesen lantz met vier dach- e,klJrr' Pa schuitte. '2) In margiue: 3 schuitte. Dese meyer hebben Min Heren gestelt op 3 schuit. Is hiel arm; kan niet wel nier dan 2 schuitte geven. Roeleff Classen hefft vercklaert die praelath jaers to huier toe geven 25 Einbder-gulden ende grafft jaers 30 tag '). Den 23 Julij dese meyers gegraven torff in bywesent Allert Ipping genieten ende opteekent. Ten erst 51 clamp, tot an die goete toe, die 4 damp en schuitte, facit 12'/3 schuitte een clamp. Noch 3 groete ende hoege clamp, wel l'/2 schuitte. Noch van dien aff 44 clamp, die 4 wel een schuit ruim, facit 11 schuitte. Noch 14 clamp twemal gegraven, die 3 en schuit, facit 4 schuitte 2 clamp. Noch 12 clamp tot om die goete, 4 ruim een schuitte, facit 3 schuitte. Noch over die goete 23 clamp, die 4 een schuitte, facit 5 schuitte 3 clamp. Dese meyer hebben Min Heren gesettet op 5 schuitte torff; und segt, hie kan niet mehr dan 4 geven wegens die groete swaricheit und schatting. Alert Ippinge soehn hefft verklaert jaers te huier te geven 30 Emder gulden, ende grafft jarlix 35 dag torff l). Op den 23 Julij is dese nabeschreven torff gegraven wesen bevonden op desse meyers vehen und dese torff, glick op andere meyeren vehn ock geschen, voert op schuitte alle gesett in bywesent en mit adviess van Arent Luitiens van Anlo, Selwerder meyer. 1) In marjitie: 4 schuitte. 2) In iiiurgiiie: 4 schuitte. Ten ersten: 24 dampen an een groepo, die 5 dampen wel ruim een schuitte, facit 5 schuittc; want liet kan die ene klamp wel ruim to nemen. Noch van die groepe 31 clamp, die 5 een schuitte, facit 6 schuit een clamp. Noch een sloet van 53 dampen, die 5 ruim een schuitte, facit 10 schuitte 3 clamp. Daerna 20 clamp, die 5 een schuitte, so sie kan droege worden, facit 4 schuitte. Dese ineyer hebben Min Heren gelaten op 5 schuit ende gefft man 4 schuitte. Egbert Warmelts, in Adwerder-hoff wonende, hefft vercklaert jaers te hnier te geven den praelat 40 Emder-gulden, dan hie hefft in die 2 verleden jaren die praelaet niet mehr dan 30 Emder gulden geven, grafft des jaers 27 tagen een velt. Plecht voer olts 50 Emder gulden te huire te geven '). Noch hefft dese meyer bekent 6 bomen in hot Oldampt verkofft to hebben ut dese bosch, als het belech vor die stat gewesen, ende ock 300 schentzon 3). Op den 23 Juljj dese torff gemeten. Ten ersten 24 clamp doppel gegraven, die 3 en goede schuitte, facit 8 schuitte. Noch 10 clamp, die 5 een schuitte. Noch elff clamp, die doppel gegraven, die 3 een schuitte, facit 3 schuitte 2 clamp, so sie droeg worden. Noch elff clamp na gegraven, die 5 en schuitte, so sie droeg worden, facit 2 schuitte 1 clamp. Noch 35 clamp, die 5 en schuitte, facit 7 schuit. Op den 15 Augustus '95 hebben Min Heren deze meyer gesettet op 5 schuitte torffs. Claes Luitiens hefft vercklaert, dat hy die praelaeth 1) In raargine: 5 schuitte. 2) Takkebosscu. jaers te huire plecht te geven 20 Emder gulden ende grafft 20 tag torff1). Op dese ineyers vehn is den 23 Julij bevonden gegraven te wesen wie volgt: Ten ersten negen clamp, die 3 en schuitte, facit 3 schuitte. Noch 34 clamp doppel, die 3 en schuitte, facit 11 schuitte een clamp. Noch 41 clamp, die 5 een schuitte, facit 8 schuitte 1 clamp. Noch 15 clamp doppel, 3 clamp een schuitte, facit 5 schuitte. Dese meyer is gesettet op 3 schuitte. Abel Hoving offte Roeleffs hefft vercklaert die praelaet jaers te huier te geven 40 Emder-gulden, ende grafft jaers 30 tag 2). Op 23 Julij iss dese nabeschreven torff op dese meyers vehen gegraven te wesen bevonden: Ten ersten 18 clamp doppel, die 3 clamp een goede schuitte torf, facit 6 schuitte. Noch 22 clamp, die 5 een schuitte, facit 4 schuitte 2 clamp. Noch 22 doppel clamp, die 3 een schuitte, facit 7 schuit 1 clamp. Noch 68 clamp, die 5 en schuitte, facit 13 schuitte 3 clamp. Noch over die goete 14 clamp, die 4 een schuitte, facit 3 schuitte 2 clamp. Dese meyer wohnt int norden van Hilligengeester-meyer. Dese meyer hebben die Heren gestelt op 6 schuitte torff; und segt hie kan niet mehr dan 5 geven. Johan Reiners, Awerder meyer, hefft vercklaert jaer te huire te geven ses schuitte torff'; und plecht ertides voer en halff arff ter schattung liggen; moet 1) lil margine: 3 schuitte. 2) In margine: 5 schuitte. nu voor een hiel arff betalen, ende hoert in Anloer caspel; grafft jaers 35 tag '). Dese iss vertragen op 6 schuitte torffs. Hinrick Berens op Anloer vehn hefft vercklaert, dat hy van die helffte sins gebrucks, so die praelaet van Adwert toekompt, jaers toe huire gefft 1 schuitte torffs. Desen hebben Min Heren bij die olde huire gelaten. Van dese voergeschreven Adwerder vehnen in Everwoldt en Wolffsbargen, wie ock Selwerder vehn, sint dit jaer 95 geceuret 55 schuitte een halve 2). Adwerder heil to Rohn 3). Anno 1595 den 18 Aprilis sinnen wy gereiset na die Rode Heell by die meyer van Adwert, genompt johan Hinricks, ende hefft vercklaert in die huire te hebben het landt, van die Ilell genompt, und alls wat dar toe hoert, behalven die 12 tag gravens int vehn ende het tigelwarck, weeks sich Johan van Winsum des verstorvenen abts zwager anmetiget. Hiervan sal hy die abts, wan het vredlicke jaren bint, het erste jaer geven 10 daler, het 2e jaer 20, het 3e jaer 30 daler, ende dat alsoe voert dan tot ses jaeren toe jaers 10 daler mehr. Hieruit hefft Wigbolt Leuwe jarlix 5 mudde haver teenden. Adwert tlio lïohn. Dese nabeschreven meyeren van Ad werd t hebben wy van wegen die Heren Gedeputeerde Staten van Stad ende Omlanden by die scholte van Roden haer 1) In margine: 6 schuitte. 2) In margine: Summa 55 schuitte een halve schuitte. 3) Roden Vgl. boven blz. 170 noot 1. gebruckinge van landen rechtlicken laten opseggen den 18 December 95. Johan Hindricka in die Rode Heil Johan van Winsum toe Rohn op Backeringeherth. Albert Jansen in die Suite. Claes Hinricks in die Suite. Cristoffer Jansen toe Rohen. Die rneyer ock to Seyen ingelick. Hiervan hefft die schulte to Rohn wegen sjn salaris van ons ontfangen 24 stuber. Als uns van Min Heren belastet worden, dw landen op die Drente opseggen to laten, worde ons ingelicken en open missive medegethan, umb offthuenge enige aresten offtte besaten, so op eenige closters vehnen torff oftte holten gethan mohten sin offte gedan worden, blickende ut de principael, so den 13 December '95 datiert und stande. Johan van Starckenborch vidit. Den 18 December hebben wy in die Roede Heil gewest ende die vehnen tot die Heil behoerende versichtiget ende in dat holt, da die delung gevallen sint, die houwen offte marcken uptekent, so het convent van Adwert te diele gevallen sint anno 95 ende 94. Undt sint het convent van Adwert in October in anno 94 dese nabeschrevene houwen in ohre vier wahren to diele gevallen, ende is dit die erste und kleinste delung, so nu noch mest ock op die worttel stehet. Dit iss die erste deelung im October in anno 94 geseheen. 3 de Waher, het Woeninge waher 4 de Kampinge waher .... 7 de Imige whaer 9 stock. 9 stock. 12 stock. 11 de Ilojjinge walier 12 stock. Anno 95 in Mayo hett't Ewsum met de marckgenoten noch een dielung int Northolt gethan. 6 de Kampinge whaer 18 stock. 7 de Iniige waher 21 stock. 8 do Woenige wahor 1G stock. 2 de Iloijinge waher 16 stoek. maeken to samen . . .113 stock. So het convent van Adwert to dele gevallen sint, ende so dar enige missbruck van die convents-meyer ant houwe gescheen mochte, koenen Johan Crumis, Timen Lunsing ende Sick Krumis wel goede beendunge van doen, rechtlicken daerop versocht sinde. Dit nabeschreven iss et holt, so to Rohn (stehet) ligt inet naum, ende hoevol die prelaet in en ider buschh waren hefft specificiert. Int Nordtholt, daer dese bovengeschreven delinge geschen sint, waervan het convent van Adwert 4 waher tokomt. Int Suidtholt sint—') wahren, warvan 2 wahren und een achsten theel het convent van Adwert tokomt. Van dese whaeren segt Jan van Winsum, dat een waher tot sin arff hoert. In Lieverholt sint — 4) wahren, warvan het convent van Adwert en halve wahr toekoempt. Adwert Trymunte 2). Trimunte Adwerder vorwarcken under Marumer klockenslach, gelegen an die palen van Vrieslandt. Hiervan ligt een kiene bosch, het hefft hen und 1) Oningevuld. 2) Trimunt ligt bij Marum. wehr up die heide half, swart und grauw vehn liggen; hier is ghen waterung, umb mit schepen hier an to komen, offt ock anders niet wal mit wagen hier off te komen is des winters. Op den 3 Augusti to Trimunte gewesen, hebben die meyeren, so darup wonen, mit name Gaucke Allerts ende Douwe Allerts, verklaer.t, dat sie jarlix to huire geven voer het hiele gebruck van Trimunte 15 Carolus-gulden. Dl