RSH SB Sociale Studiën UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN Mr. P. J. M. AALBERSE* * * * * * * * * * III. i. DE SOCIAAL-DEMOCRATIE TEGENOVER GODSDIENST, CHRISTENDOM EN KATHOLIEKE KERK, door Dr. F. MEFFERT. Uitgave van de Uitgevers-Vennootschap »Futura" Leiden. — 1907. R, K. Oponbaro Ls^ssnaf ®n ZEIST. INHOUD. Biz. Inleiding I. Sociaal-democratie en Godsdienst 8 1. 8 2. MARX 12 3. Engels '7 4. Maakt de godsdienst de menschen onbekwaam voor het aardsche leven • • • 5. Atheisme en Materialisme 20 6. Godsdienst en Arbeidersstand 22 II. Sociaal-democratie en Christendom 23 1. Het Historisch Materialisme 23 2. Samenhang tusschen Historisch en Wijsgeerig Materialisme 24 3. Kritiek op het Historisch Materialisme 28 4. Historisch Materialisme en Christendom 29 5. -Godsdienst is Privaatzaak" 32 6. Verband tusschen Socialisme en Historisch Materialisme . 34 7. Socialisme en Christendom 37 8. Beschuldigingen tegen het Christendom 43 9. «De Godsdienst der onderworpenheid" 44 10. Christendom en Vooruitgang 46 11. Christendom en Arbeidersstand 51 III. De Sociaal-democratie en de Katholieke Kerk . . 55 1. Huichelachtige bestrijding der Katholieke Kerk .... 55 2. Het onstaan der Katholieke Kerk volgens de materialistische geschiedenisverklaring 56 3. De tijd van Constatijn den Groote 58 4. De Geestelijkheid 61 5. Katholicisme en Vooruitgang . 63 6. Sociaal democratie en Katholieke Kerk 67 7. Sociaal democratie en Schoolstrijd 70 8. «Godsdienst is Privaatzaak" 72 9. Het bankroet van het Materialisme 74 10. De Taak der Katholieke Apologie 75 4 INLEIDING. Het is wel een van de grootste fouten van het Socialisme, dat het den godsdienst beschouwt als iets, waarmede men geen rekening behoeft te houden, dat het, schijnbaar onverschillig voor godsdienst, dikwijls op de meest hatelijke en giftige wijze den godsdienst bestrijdt. Een leer, welke er zich op beroemt, zooals het Socialisme doet, dat zij in alles en overal rekening houdt met de werkelijkheid, moet zich van een vraag, welke de menschheid alle eeuwen door in beroering heeft gebracht, niet afmaken met een paar groote woorden. Nog altijd is het woord van TERTULIANUS, dat spreekt van een anima naturaliter christiana, een ziel, die van nature christelijk is, waarheid gebleken en ook het socialisme zal ondervinden, dat de mensch zich op den duur niet laat tevreden stellen met een aftreksel van materialistische wereld- en levensbeschouwing. Een fout is de voortdurende bestrijding van den godsdienst ook hierom, omdat het Socialisme er volstekt geen reden toe heeft. Het doel immers van het Socialisme, in zooverre het de economische vrijmaking der arbeidersklasse beoogt, — maar van dit Socialisme met dit doel verschilt de Sociaal-democratie in den grond — heeft met bestrijding van den godsdienst niets te maken De ideeën immers, waaraan dit streven ontspruit, zijn juist door het Christendom in de wereld gebracht, waren buiten het Christendom nergens te vinden. Men toont een volslagen onbekendheid met het wezen van het Christendom, — en dit kan ons bij de woordvoerders van het Socialisme, die veelal geen christenen, maar Joden zijn, niet verwonderen, — als men het Christendom als vijandig tegenover de arbeidende klassen, vijandig tegenover de beschaving voorstelt en dan tot bewijs aanhaalt de beweringen, welke men uit de meest hartstochtelijke bestrijders overschrijft. Zoo doet o.a. LOZINSKY, die bovendien nog de laagheid begaat, NlETSCHE over te schrijven, zonder te vermelden, dat deze moderne antichrist het Christendom bestrijdt, omdat het optreedt voor de rechten der lagere klassen. Wil men goed inzien, hoe het Socialisme tot die heftige bestrijding van het Christendom is gekomen, dan moet men niet gaan zoeken bij de tegenwoordige nabloeiertjes, maar bij de Vaders van het Socialisme. Dit is ook noodzakelijk om een andere reden. De tegenwoordige woordvoeders van het Socialisme verschuilen zich altijd achter de nuchtere, niets-zeggende phrase, welke niet anders dan een uitvlucht is: godsdienst is privaatzaak. Daarom moeten wij een doorslaand bewijs hebben, dat het Socialisme principieel vijandig staat tegenover eiken godsdienst. Het is een zeer geliefkoosde, maar daarom nog niet altijd juiste manier om de vijandigheid van het Socialisme tegenover den godsdienst aan te toonen door min of meer krasse uitspraken van ongeloof, die bij sociaal-democratische schrijvers gemakkelijk zijn te vinden, aan te halen. Dan gebruiken fle socialisten als mondstopper voor het oogenblik altijd de uitvlucht, dat dit wel private opinies zijn van socialisten, maar dat de partij, de socialistische leer daar6 voor niet aansprakelijk is. Zulke uitspraken zijn ter toelichting prachtig, als éénig bewijs kunnen zij moeilijk dienst doen, er zullen andere bewijzen bij moeten komen; bewezen dient te worden, dat op den philosophischen grondslag van het Socialisme niet anders kan gebouwd worden dan een huis van haat en strijd tegen den godsdienst, dat het Socialisme krachtens zijn principen den godsdienst bestrijdt. Dit bewijs kan alleen getrokken worden uit de eerste oorkonden; wij moeten teruggaan tot de eerste Vaders van het Socialisme; ook hier geldt het: Terug naar Marx! 7 I. SOCIAAL-DEMOCRATIE EN GODSDIENST. i. Feuerbach. In zijn wijsbegeerte van den godsdienst is Marx weinig anders dan leerling van feuerbach.') Hij toch oefende volgens het getuigenis van engels zelf, zeer grooten invloed uit op de Vaders van het socialisme. Men merkt dit trouwens ') Feuerbach, geboren 28 Juli 1804 te Landshut in Beieren, was de zoon van een rechtsgeleerde. Hij begon 1823 met theologie te studeeren te Heidelberg, waar in die dagen Karel Daul speculatieve theologie en paulus het rationalisme onderwees. Het volgende jaar trok hij naar Berlijn, waar Hegel doceerde; promoveerde 1828 te Erlangen en vestigde zich daar als privaatdocent. In 1830 verscheen anoniem zijn eerste boek: »Gedachten over dood en onsterfelijkheid uit de papieren van een denker, met een aanhangsel theologisch-satirieke nieuwjaarsgiften". Dit boek werd verbeurd verklaard en het universiteitsleven van Feuerbach, die zich niet schuil had kunnen houden, was geeindigd. Drie jaren later verscheen het iste deel van een geschiedenis der philosophie van Baco tot Spinoza, in 1836 een monographie over Leibniz, in 1838 over Bayle. In ï&37 gehuwd met Bertha LÖw, trok hij naar Bruckberg in MiddenFranken, waar zijn vrouw een porceleinfabriek had. Hier gaf F. in 1839 een kritiek uit op de philosophie van Hegel en in 1841 » Wesen des Christentums". Behalve opstellen in tijdschriften schreef hij in 1845 »Wesen der Keligiori'. Het revolutiejaar deed ook hem weer in het publiek optreden. Van 1 December 1848 tot 2 Maart 1849 hield hij voorlezingen ovei het wezen van den godsdienst. Hij leefde in Bruckberg rustig voort, totdat de fabriek te niet ging en hij financieel geruïneerd was, daarna verhuisde hij naar Beckenberg bij Neurenberg, waar hij 13 September 1872 stierf. ook uit den lof, dien ENGELS FEIERBACH toezwaait, als hij het verschijnen van het »Wesen des Christentums teekent en daarbij herinnert aan het verval der school van HEGEL: »De groote massa zelfs van besliste volgelingen svan HEGEL moest om praktisch den strijd tegen den positieven godsdienst te kunnen volhouden, aan het engelschxfransche materialisme vasthouden. Maar daarbij kwamen »zij in strijd met de leer hunner school Daar ver- xscheen FeuekbACH'S Wesen des Christentums. Opeens was salie tegenspraak uit, daar hij zonder veel omslag, weder »het materialisme ten troon verhief. .... Men moet het »zelf beleefd hebben, welk een opluchting dit boek gaf; xin een ommezien waren wij allen aanhangers van feuerbach. xMet hoeveel geestdrift Marx die nieuwe opvatting be»groette en welke invloed dit boek — ondanks alle kritische Xaanmerkingen, die hij te maken had — op hem uitoefende, xkan men lezen in zijn »Heilige Familie".') De wijsbegeerte van den godsdienst van feuerbach komt in hoofdzaak neer op het volgende. Hij zelf heeft zijn ontwikkeling van vurig Hegeliaan tot materialist en atheist geteekend in deze korte woorden: »God was mijn eerste, het verstand mijn tweede, de mensch »mijn derde en laatste gedachte." Zoo kwam hij ten slotte tot de stelling van protagoras: »De mensch is de maat van alle dingen." Zijn wereldbeschouwing heeft den mensch tot middenpunt. De godsdienst is anthropomorphisme, d. w. z. schrijft aan God niet in overdrachtelijken, maar in werkelijken, stoffelijken zin, menschelijke gestalte en mensche- ') Engels, L. Feuerbach, 2 Aufl. Stuttgart 1905 S. IV und S. 10—11. 9 lijke eigenschappen toe. De mensch plaatst zich zelf als God in den hemel, een God bestaat er in werkelijkheid niet, bestaat alleen in de verbeelding der menschen. »Zooals »de mensch denkt, zooals zijn bewustzijn is, zoo is zijn "God. Zijn God heeft evenveel waarde als de mensch heeft »en niets meer. Het bewustzijn van een God is het zelf-be»wustzijn van den mensch, de kennis van een God, de »zelf-kennis van een mensch. Door zijn God kent gij den »mensch en door den mensch zijn God, want beiden zijn "één. Wat voor den mensch God is, dat is zijn geest, zijn «ziel; wat voor hem zijn geest, zijn ziel, zijn hart is, dat »is zijn God. God is zijn binnenste, dat naar buiten treedt, "de eigen persoonlijkheid des menschen, welke zich uit. Gods»dienst is de plechtige openbaring van de verborgene «schatten des menschen, de uiting van zijn innerlijkste » gedachten, de openlijke belijdenis van zijn liefdegeheimen. " ') Men kan daarom de godsdiensten slechts beschouwen als zuiver historische gebeurtenissen; men behoeft alleen de bepaalde geestesinrichting van een tijd te kennen om de verklaring te vinden voor den godsdienst van dien tijd. *) Das IVesen des Ckristentums. I. Band. Stuttgart — Fromann 1903. S. 15. Het is wellicht niet overbodig hier op te merken, dat de wijsbegeerte van Feuerbach opnieuw opleeft. In de voorrede tot de nieuwe uitgave (1903) lezen wij: «Als is er ook bij de richting der wijsbegeerte op het oogenblik weinig hoop, dat Feuerbach grooteren invloed zal uitoefenen, toch zal en moet er een tijd komen, waarin het Duitsche Volk, de geestelijke leiding moede, af zal rekenen met het godsdienstig leven, zooals het in de 19e eeuw er al twee malen mede begonnen, maar niet voortgegaan is; de tijd zal komen, waarin men om den godsdienst te begrijpen niet meer zijn toevlucht zal nemen tot de duizenderlei kunstgrepen der historische theologie, maar tot de wijsbegeerte van Feuerbach, die de godsdienstige verschijnselen verklaart uit het diepste wezen der menschelijke natuur en daardoor zich verheft boven alle vooroordeel van het geloof " B. I. S. VIII. IO Een voor alle tijden geldende godsdienst is voor Feuerbach iets onmogelijks; het is niets anders dan aanmatiging van het christendom, als het zich uitgeeft als den godsdienst. Het christendom is ook het product eener ontwikkeling, niet de hoogste trap van ontwikkeling, welke de menschelijke geest kan bereiken; er is zelfs een ontwikkeling buiten en boven liet christendom. Deze ontwikkeling te brengen en te leiden is het werk der wijsbegeerte, zooals de philosophie van HegeI. den godsdienst meende te vereenzelvigen met de wijsbegeerte, waarmede evenwel straus in zijn »Glaubenlehre" zeer fijn den spot drijft: »De leer van hegei. werd in > den beginne begroet als het kind van vrede, dat beloofd »was, dat een nieuw tijdperk zou brengen. De wijsbegeerte, »tot dusverre heidensch, boog het trotsche hoofd en liet »zich doopen, legde een christelijke geloofsbelijdenis af, «terwijl het geloof geen zwarigheid maakte om haar een »goed getuigenis te geven, dat zij braaf en christelijk was »en om haar bij de gemeente allerwelwillendst aan te bevelen. Alles wat hooger, bovenzinnelijk, een niet bestaand product der verbeelding is, is een voortbrengel van onwetendheid. »Het blauw van den hemel is het toevluchtsoord der geloovige onwetendheid.' De godsdienst, welke met zijn leer de zinnen des menschen te hulp komt. is alleen pathologisch (als ziekte) te beschouwen en het belang der menschen vordert, dat men den godsdienst bestrijdt, vooral als hij zich laat gebruiken, of liever misbruiken, in dienst van reactionaire machten, zooals Staat en Kerk zijn. Dit alles geeft de verklaring van hetgeen hij in Hei delberg zeide: »Het doel van mijn boeken en van mijn voorlezingen is, om den mensch te maken van theoloog tot »anthropoloog, van een candidaat voor een toekomstig »leven tot een student van het tegenwoordige, van een II «godsdienstigen en politieken kamerdienaar van hemelsche »en aardsche monarchie of aristocratie tot een vrijen en «zelfbewusten burger dezer aarde. Ik wensch alleen, dat »ik in mijn taak niet moge te kort geschoten zijn, mijn »taak om u in plaats van vreugde in God vreugde in de «menschen te brengen, u te maken van geloovigen tot «denkers, van bidbroeders tot arbeiders, van christenen, «die volgens hun eigen belijdenis half dier en half engel «zijn, tot heele menschen." ') 2. Marx. Na deze uitweiding over feuerbach, die noodig was om Marx goed te kunnen begrijpen, komen wij tot Marx zelf. Wie weten wil, hoezeer Marx zich lieten meeslepen door de leer van feuerbach, moet zooals wij zagen, volgens den raad van engels de »Heilige Familie" lezen of uit uit de Deutsch-Französische-Jakrbücher het opstel: »Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie". Als proeve van ') Tot welke gevolgtrekking voor de moraal deze beschouwingen voeren, zien wij uit de volgende stelling: »De plicht zou onthouding «gebieden! Hoe dwaas! De plicht gebiedt te genieten. Wij moeten "genieten. De onthouding is een treurige uitzondering op den regel, die »dan alleen voorkomt, als de nood daartoe dwingt. Ja dan kan het «goed en verstandig zijn van den nood een deugd te maken. Volgt "onverschrokken uw neigingen en driften, doch volgt ze allen. Dan »zult gij van geen enkele het slachtoffer worden." Dit loopt ten slotte uit op de verheerlijking van het egoisme en al wilde Feuerbach. zoover niet gaan, ja al stelde hij zich voor als een »kommunist" d. w. z. altruist, al wilde hij zijn leer als zoodanig beschouwd hebben, dit neemt niet weg, dat Max Stirner met zijn boek: »Der Einzige vnd sein Eigenthum" de consequentie gaf van zijn leer. 12 « MaRX' stijl en denkwijze volge zonder uitlating de volgende passage uit de inleiding: «Voor Duitschland is de kritiek van den godsdienst in «den grond geeindigd en de kritiek van den godsdienst is «voorwaarde voor alle kritiek. »Het profane bestaan der dwaling loopt gevaar, nadat >. haar hemelsche oratio pro aris et focis weerlegd is. De »mensch, die in de fantastische werkelijkheid des hemels, «waar hij een «Uebermensch" slechts den weerschijn vond > van zich zelf, zal weinig neiging voelen slechts den schijn «van zich zelf, slechts den niet-mensch te vinden, «terwijl hij zijn ware werkelijkheid zoekt en zoeken moet. «De grondslag der niet-godsdienstige kritiek is: de mensch «maakt den godsdienst, de godsdienst maakt den mensch «niet. En wel de godsdienst is het zelf-bewustzijn van den «mensch, die nog niet zelf gevonden of alweer zich zelf «verloren heeft. Maar de mensch is geen abstract, geen «buiten de wereld wonend wezen. De mensch is de wereld «des menschen, de Staat, de maatschappij. Deze Staat, «deze maatschappij brengt den godsdienst voort, een ver«keerd wereld-bewustzijn, omdat het een verkeerde wereld «is. De godsdienst is de algemeenne theorie van deze wereld, > de korte samenvatting ervan, haar logica in populairen «vorm, haar spiritualistisch point d'honneur, haar geestdrift, «haar zedelijke wijding, haar plechtige voltooing, haar al«gemeene grond om te troosten en zich te rechtvaardigen. «De godsdienst is de verwerkelijking in de verbeelding van «het menschelijke wezen, omdat dit menschelijke wezen «geen ware werkelijkheid bezit. De strijd tegen den «godsdienst is dus middellijk strijd tegen die wereld, «waarvan de godsdienst het aroma is. De godsdienstige «ellende is tegelijk een openbaring van en een protest tegen 13 «de werkelijke ellende. De godsdienst is het zuchten der «noodlijdende schepselen, het hart van een hartlooze wereld, *de geest van geestlooze toestanden. Godsdienst is opium »voor het volk. De vernietiging van den godsdienst, van "het ingebeelde geluk des volk is de bevordering van het »werkelijke geluk des volks. De eisch om dien ingebeelden «toestand te verlaten is de eisch om toestanden te verbaten, die zulke inbeeldingen van noode hebben. De kritiek »van den godsdienst is dus de kritiek van dit jammerdal, »waarvan de godsdienst de heiligenschijn is. De kritiek «heeft de bloemen afgeplukt, die men aan de ketting «meende te zien, niet opdat de mensch een troostelooze «ketting zou dragen, zonder eenige inbeelding, maar opdat «hij die ketting zou afwerpen en de levende bloemen breken. «De kritiek op den godsdienst ontgoochelt den mensch, «opdat hij denke en handele, zijn werkelijkheid vorme, zooals «de mensch, die ongoocheld en tot verstand gekomen is, «opdat hij zich bewege om zich zelf, om zijn werkelijke «zon. De godsdienst is een zon in de verbeelding, die om «den mensch draait, zoolang deze niet om zich zelf draait. «Derhalve moet de geschiedenis, nadat het toekomstige «is verdwenen voor de waarheid, de waarheid van het «tegenwoordige vaststellen. Daarom moet de wijsbegeerte, «die m dienst staat der geschiedenis, nadat de heiligen»gestalte van de menschelijke zelf-vervreemding ontmaskerd «is, de zelf-vervreemding in haar onheilige gedaanten ontmaskeren. De kritiek van den hemel wordt kritiek der aarde, «de kritiek van den godsdienst kritiek van het recht, de «kritiek der theologie kritiek der politiek.'") '\A"S d"" literar' Nachlasz von Karl Marx, Fr. Engels und berd. Lasalle. I Hand. Stuttgart—Dietz, 1902. S. 384-395. 14 Dit alles is, zooals men ziet, volop feüerbach. Men ziet hier tegelijk ook het punt, waar Marx van de wijsbegeerte vau Feuerbach overgaat tot de revolutionaire praktijk. Men denke hierbij aan het bekende woord van Marx: »De wijsgeeren hebben de wereld verschillend verklaard, nu moeten wij haar veranderen." ') De bovenaangehaalde beschouwing van Marx is te meer opmerkelijk, omdat hij hier, aan het begin van zijn schrijversloopbaan, het thema aangeeft, dat hij in zijn verder leven zal ontwikkelen. Want die vijandigheid tegenover den godsdienst, die wij hier reeds aanwezig vinden, de bewuste, de besliste vijandigheid, is MaRX tot het einde toe bij gebleven. Maar voor hem, die godsdienst beschouwt als een voortbrengsel der verbeelding, zonder innerlijke waarde, dat voor den Staat, om een moreele sanctie te verkrijgen, gebruikt wordt als opium voor het volk, — voor hem, die bestrijding en opruiming van den godsdienst beschouwt als in het hoogste belang van het volk, ja, als de eerste voorwaarde voor het ware geluk van het volk, voor hem is de godsdienst geen privaatzaak; iemand, die zoo spreekt, vindt in die formule niet de socialistische idee uitgedrukt. Hij kan die formule beschouwen als een uitvlucht, waardoor men zich van een lastige zaak kan afmaken, als een masker, dat men voordoet, om zijn ware trekken te verbergen. Maar niet ieder houdt ervan altijd gemaskerd te loopen en in vergelijking met de armzalige huichelarij van de tegenwoordige socialisten, moet men Marx ten minste een eerlijk man noemen, dat hij in het belang der taktiek zich niet liet verleiden, zulk een doorzichtig masker voor te doen. Marx heeft het volstrekt niet verheeld, dat hij het ') Engels, Feuerbach. S. 62. 15 met die stelling niet eens was. In zijn kritiek op het partijprogram van 1895, in 1891 door engels uitgegeven in de »Neue Zeit' , schrijft hij onder den titel »Gewissenfreiheit" als volgt: »Als men in dezen tijd van Kulturkampf het «liberalisme aan zijn oude leuze wil herinneren, dan kan dat »alleen in dezen vorm geschieden: ieder moet, zonder dat »de politie er haar neus in steekt, kunnen voldoen aan »zijn godsdienstige behoeften. Maar bij deze gelegenheid »moeten de arbeiders ook als hun overtuiging uitspreken, »dat de gewetensvrijheid de bourgeoisie niets is dan het »dulden van alle mogelijke soorten van godsdienstige ge»wetensvrijheid en dat het haar streven is de gewetens te »bevrijden van het spook van den godsdienst. Maar men »neemt liever plaats op het standpunt der bourgeoisie." ') Scherper veroordeeling van de halfslachtigheid der stelling: godsdienst is privaatzaak. is moeilijk te geven; Marx veroordeelt het met een woord, dat in socialistische kringen hoogst dififameerend is: «burgerlijk". Het is ons genoeg de aandacht te hebben gevestigd op die woorden van Marx, waarbij hij verklaart, dat de sociaal-democratie den godsdienst bestrijden moet, als zij inderdaad voor het volk die weldoende fee wil zijn, waarvoor zij zich uitgeeft. Hierop kan niet genoeg de aandacht gevestigd worden, daar de sociaal-democraten met hun struisvogelmanieren, die stelling «godsdienst is privaatzaak", willen uitleggen als een zeer ver gaande verdraagzaamheid, als een stelling die leert, dat ieder op zijn manier zalig kan worden. Die beschouwingen van Marx over den godsdienst komen in de socialistische litteratuur onophoudelijk terug; geen partij houdt als de sociaal-democratie, van het »ipse dixit", ') Nette Zeit■ 1891. I. Band. s. 574—575. 16 »de Meester heeft het gezegd"; de Duitscher spreekt hier van »ipse dixitismus". 3. Engels. Een gevolg hiervan is, dat men elk stelsel over den oorsprong van den godsdienst aanneemt, als het den godsdienst maar als waardeloos voorstelt. engels heeft hiermede een begin gemaakt met de volgende diepzinnige, strengwetenschappelijke beschouwingen: »De godsdienst is ont»staan in een zeer ur-oorspronkelijken tijd uit verkeerd be»grepen ur-oorspronkelijke voorstellingen, welke de mensch »had over zijn eigene en de hem omringende natuur" ') Deze ur-oorspronkelijke bewering ontwijkt om zeer begrijpelijke redenen het antwoord op de vragen: hoe en waarom? Hoever men ook teruggaat in de geschiedenis, overal vindt S. 372. 22 Dit is genoeg om de gronden toe te lichten, waarop Marx meent den godsdienst niet alleen te moeten afwijzen, maar ook te moeten bestrijden. Zijn Ceterum setiseo, ) zijn stelling, waarop hij telkens terugkomt is: de menschheid moet bevrijd worden van het spook van den godsdienst en dat moeten de arbeiders doen in hun eigen belang, om vooruit te komen in de maatschappij. Deze stelling is bij de orthodoxe socialisten vleesch en bloed geworden. Als zij dan toch beweren: smet de stelling »godsdienst is privaatzaak ' verkondigen wij de meest uitgebreide verdraagzaamheid ', dan zullen zij, als zij met hun beiden zijn, moeilijk tegenover elkander hun lachen kunnen houden, als er nog onnoozelen zijn, die hen gelooven. II. SOCIAAL-DEMOCRATIE EN CHRISTENDOM. i. Het Historisch Materialisme. Al de beschuldigingen, welke Marx en heel de sociaaldemocratie het noodig acht uit te brengen tegen godsdienst in het algemeen, klinken met verdubbelde kracht tegen het Christendom. Voordat wij evenwel op die beschuldigingen ingaan, moeten wij eerst iets vooraf zeggen over Marx wijsbegeerte der geschiedenis, het z. g. n. historisch materialisme. Nergens is het zoo duidelijk als hier, dat een socialist onmogelijk, al zou hij het ernstig willen, een rechtvaardig oordeel kan vellen over de christelijke wereldbeschouwing. Wie de gods- ') * Ceterum censeo" «overigens meen ik," woorden, waarmede de Romeinsche Senator Cato elke redevoering, over welk onderwerp ook, beeindigde «overigens meen ik, dat Carthago moet verwoest worden." 23 dienstige overtuiging van zijn evenmensch wil behandelen als privaatzaak, d. w. z. met ware verdraagzaamheid, moet beginnen met daarvoor een zekere mate van eerbied te hebben. Maar dit is onmogelijk, wanneer men de grondwaarheid, waarmede die godsdienstige overtuiging staat of valt, principieel moet loochenen. In dit geval verkeert het socialisme met zijn geschiedkundige grondslagen. Van Feuerbach heeft Marx het materialistisch positivisme overgenomen en beschouwt als deze den godsdienst als een product van den menschelijken geest en niets anders. Maar dan moet hij nog verklaren, op welke wijze in een bepaalden tijd juist die bepaalde godsdienst, in de Europeesche landen aan het begin onzer jaartelling het Christendom, is verschenen. Die verklaring moet geleverd worden door het historisch materialisme. Hier komt de leer van hegel van een voortdurende ontwikkeling te pas. Marx brengt het materialisme in de geschiedenis. Daarmede wordt de geschiedenis een onderdeel der experimenteele wetenschappen, der natuurkunde. Zooals men op ander gebied van natuurkunde naar «wetten" zoekt, en vindt, zoo moet ook de geschiedenis zoeken naar »vaste wetten" voor de gebeurtenissen in de geschiedenis. Want die gebeurtenissen volgen op elkaar met onvermijdelijke noodzakelijkheid, al heeft men tot dusverre weinig onderlingen samenhang kunnen vinden. 2. Samenhang tusschen Historisch en Wijsgeerig Materialisme. Op de vraag, welke bij zulk een beschouwing der zaken de eigenlijke drijvende factoren zijn, behoeft men dan weinig te letten, daar het er vooral op aankomt, om den nadruk 24 te leggen op den samenhang tusschen wijsgeerig en historisch materialisme. Want het eerste is de grondslag voor het laatste, en het laatste is zonder het eerste een onding, dat geen recht van bestaan heeft. Wie het materialisme in het algemeen verwerpt, kan het niet voor de geschiedenis alleen handhaven; neemt men het materialisme aan voor de geschiedenis, dan moet men zich geheel en al materialist verklaren. Hij moet het dus voor lief nemen, dat men zijn historisch-materialisme aanneemt als een teeken, dat hij ook het wijsgeerig materialisme aanhangt. Misschien vindt men het overbodig deze waarheid als een koe hier nog vast te stellen, maar wie op de hoogte is van de socialistische persproducten, zal begrijpen, waarop wij doelen: de socialisten beweren telkens weer, dat men geen recht heeft, uit het feit, dat zij het historisch materialisme aanhangen, te besluiten, dat zij ook aanhangers zijn van het wijsgeerig-materialisme. Zoo lezen wij bijv. in een nog niet zoo oude brochure: «Elk verstandig mensch zal verwonderd vragen: wat heeft «het historisch materialisme te maken met het wijsgeerig «materialisme, dat antwoord geeft op de vraag naar het »wezen en den oorsprong van het «Zijn". Als bijv. iemand «belang stelt in het bewijs der geschiedkundige waarheid, »dat het priesterdom der 16e en 17e eeuw grootendeels «bestond uit verloopen gespuis, dat om zijn belangen te «bevorderen het afschuwelijkste kasten-egoisme aanhing, «waardoor zij aan de verdrukte boeren hardnekkig vertegen«woordigers in den landdag weigerden om hun rechtmatige «klachten uit te brengen, dat die «papen" in hun zedelijk »en rechtsbewustzijn geheel werden beheerscht door een «decadenten-moraal van een decadenten-tijd, — wat heeft «zoo iemand dan te maken met de vragen over den oor- 25 «sprong van het heelal en het bestaan van een God?"') Eveneens schrijft GREULICH in zijn brochure »Der historische Materialismus": »Uit de materialistische beschouwing "der geschiedenis volgt geen enkele positieve stelling over »den oorsprong van het »Zijn"." Die eerste aanhaling met haar groote woorden heeft geen ander doel, dan om over het punt, waarover het eigenlijk gaat, heen te praten. Alsof het historisch materialisme zich er toe bepaalt om het Klasse-egoisme aan te wijzen en alsof valsche beweringen, zooals de bovenstaande over zedelijk bederf onder den Clerus, alleen opgezet kunnen worden door een aanhanger van het historisch materialisme. Deze uitvlucht ziet de werkelijkheid voorbij, zij heeft geen oogen voor de dagheldere waarheid, dat iemand, die op een derde verdieping wil wonen, eerst de fundamenten en de ie en 2e verdieping van zijn huis moet gebouwd hebben, dat het historisch materialisme zonder het wijsgeerig materialisme in de lucht hangt en geen recht van bestaan heeft. De sociaal-democratie moet het daarom, als zij het historisch materialisme blijft aanhangen, voor liefnemen, dat men haar aanhanger noemt van het wijsgeerig materialisme, dat God loochent, geen onsterfelijke ziel erkent; zij kan het dus niet kwalijk nemen, als men volhoudt, dat zij principieel vijandig staat'tegenover de twee grondwaarheden van iederen godsdienst. Dat zij eveneens de Godheid van Christus en alle waarheden, die met dit dogma samenhangen loochent, zullen wij zoo aanstonds aantoonen, als wij spreken over de krachten, die in de geschiedenis werkend ingrijpen. ) Laufenberg, hann ein Katholik Sozial detnokrat seinr Dusseldorf 1904, S. 38. 26 Wanneer iemand, na geschiedenis te hebben gestudeerd, mocht meenen, dat de menschen zelf hun geschiedenis maken, dat de loop der geschiedenis wordt gestoord door genieën, door »Uebermenschen," die nieuwe ideeën in de wereld brengen, dan moet hij die opvatting, als hij niet door aanhangers van het historisch materialisme voor onwetenschappelijk mensch aan de kaak wil gesteld worden. Wie als materialist het bestaan van iets, dat geen stof, dat geest is, loochent, kan het bestaan daarvan op het gebied der geschiedenis niet aannemen. Hij zal de oorzaken van den vooruitgang in de geschiedenis zoeken in geheel andere dingen dan in de ideeën. Wij kunnen volstaan met er op te wijzen, dat nu eens de geographische ligging, dan weer de verdeeling van een land, de voedingswijze van een volk daarvoor werden aangegeven. De prachtige hemel van Griekenland is de oorzaak geweest van de hooge beschaving bij de oude Hellenen, ofschoon onder denzelfden hemel, in hetzelfde klimaat eeuwenlang de luie Turken wonen, zonder dat zij die beschaving der vroegere bewoners kunnen evenaren, zonder dat zij zelfs de minste poging daartoe doen. De oorzaak van de Chineesche beschaving is volgens BUCKLE hun rijsteten!— Dit zijn proeven van verklaring, die eertijds wel eens zijn toegejuicht, maar waarvoor men tegenwoordig glimlachend de schouders ophaalt. Weet MARX evenwel betere gronden aan te halen voor de wereldgebeurtenissen? Ook voor hem zijn de menschen, al zijn zij ook genie of «Übermensch" niet de voortbrengende krachten, maar zelf voortbrengsel. Zij stuwen niet voort, maar worden voortgestuwd, zonder dat zij er iets tegen kunnen doen, door de verhoudingen in de productie, door de economische toestanden. De economische toestanden zijn het fundament 2 7 voor den heelen bouw der maatschappij. Daarop rusten niet alleen de politieke en sociale, maar ook de juridische en zedelijke verschijnselen in de maatschappij. Een recht, dat absoluut overal en altijd geldt, is er niet, evenmin is er zulk een zedelijkheid. Alles is los en de in een tijd, in een land, geldende begrippen van recht en zedelijkheid zijn niet anders dan weerspiegelingen der economische toestanden. De menschelijke geest, die in de oude manier van geschiedenis-beschouwing zulk een hooge plaats innam, moet van zijn voetstuk afdalen en er genoegen medenemen niet anders te zijn dan «de dienstknecht der economische toestanden" (Kautsky). 3. Kritiek op het Historisch Materialisme. Het is onmogelijk meer eenzijdig te oordeelen, dan door hetgeen niet meer is dan een geheel ondergeschikt machinedeeltje. tot het groote vliegwiel der geschiedenis te maken. Het zij ons hier veroorloofd in te voegen, hoe de werkelijke geschiedenis-wetenschap over dit soort geschiedenis oordeelt: «Het economische materialisme, aldus schrijft bernhe1m, is «geworden tot een wijsgeerige beschouwing der geschiedenis, «die men de meest eenzijdige van de geheele richting zou «kunnen noemen. Een enkele kant van's menschen werken, «de stoffelijk economische, wordt tot een zelfstandige macht «verheven en gemaakt tot de grondoorzaak van de geheele «geschiedkundige ontwikkeling. Aan deze fout in de logica «lijdt het materialisme in het algemeen, het maakt datgene, «wat een causa sine qua non is, tot een causa effïciens. »Bij deze gebreken in de socialistische natuurwetenschappe«lijke richting komen nog fouten in de dialektiek van de »Idealphilosophie, bizonder van hegel, want, hoe Marx 28 «zich er tegen moge verzetten, niet minder dan FEUERBACH «blijft hij in zijn dialektiek leerling van HEGEL, terwijl hij «van den anderen kant een grondige kennis had der Fransche «sociologie. Hoe vindingrijk de geschiedschrijvers der sociaal«democratie zich ook toonen, over welk een verblindenden «redeneertrant zij ook beschikken, als zij hun theorie in de «praktijk doorvoeren, kan dat alles niemand omtrent de «eenzijdigheid van hun beschouwingen bedriegen. ) 4. Historisch Materialisme en Christendom. Na deze opmerkingen is het antwoord op de vraag: Wat blijft er bij deze principen nog over voor het christendom? gemakkelijk te geven. Het socialisme kan, als het historisch-materialisme de wortel is, waaraan het is ontsproten en waarvan het zich niet kan losrukken, in het Christendom niets anders zien, dan het voortbrengsel der geschiedenis, dat reden van bestaan had in den tijd, waarin het ontstond, maar zonder waarde is voor andere tijden met andere en meer ontwikkelde economische toestanden. Elke godsdienst is product der verbeelding, een weerspiegeling van den toestand der geesten van den bepaalden tijd, waarin hij ontstond, zoo leerde FEUERBACH, zoo leerde ook Marx. Christus is derhalve niet de Godmensch, zelfs niet een genie, dat invloed uitoefende op zijn tijd, geen Übermensch, maar een Jood, onder den invloed der economische toestanden zijner dagen omhoog geklommen, wiens leer geen bindende kracht heeft voor onze dagen, evenmin als die van confucius, MaHOMED of Bouddha, die volgens ScHOPENHAUER, evenhoog staan. Daaruit volgt, dat ook de andere dogma s, die met Christus ®) I.ehrbuch der hist• Methode. Leipzig i9°3' S- 676. 29 Godheid samenhangen,evenzeer producten der verbeelding zijn. Wie dit wil verkondigen, moet ten minste eenig bewijs leveren voor zijn beweringen. Inderdaad beproeven dan ook de socialistische schrijvers met alle macht, om een verklaring te geven van het ontstaan des Christendoms zonder een Christus, minstens zonder den Christus van het Evangelie. Nu eens stelt men dan het Christendom voor als een mengsel van Joodsche en Grieksche wijsbegeerte, dan weer als een 'uitvinding van de secte der Isseners, een Joodsche secte, die onder den invloed der Grieksche wijsbegeerte stond, en andermaal wordt het een stichting van het Romeinsche proletariaat, als men het ten minste niet voorstelt als een uitvloeisel van het toen overal heerschende pessimisme of als een uitspruitsel van het Bouddhisme.') De persoon van den Christus wordt meestal geheel buiten beschouwing gelaten, zijn bestaan is volgens Bebel en anderen zeer in nevelen gehuld, in ieder geval is hij niets meer dan een gewoon mensch, met een overspannen verbeelding, misschien een philantroop met een warm hart, die voor de armen niet anders had dan een vermaning om tevreden te zijn en een aansporing tot de rijken om aalmoezen te geven; met een kortzichtigheid, die in de toestanden dier dagen haar verklaring en verontschuldiging vindt, verklaarde hij het bestaan van armoede als een blijvenden toestand: »Armen zult gij altijd hebben." Van de Godheid van CHRISTUS kan geen spraak meer zijn. Als men zulke principen vooropzet, dan kan men zich niet verschuilen achter de uitvlucht, dat dergelijke oordeelen ') Meffert. Die geschichtliche Existenz Christi. M.Gladbach. 1904. Meffert, Die Geschichtliche Existenz Christi. m. Gladbach 1904. 30 over den Christus en over het ontstaan des Christendoms slechts op zich zelf staande, private meeningen zijn van Socialistische schrijvers, waarvoor de partij, het Socialisme niet aansprakelijk is. Daarover behoeven wij niet lang uit te weiden. Hoezeer deze oordeelen juist uit het historisch materialisme voortkomen, hoezeer dit het socialisme drijft om de Godheid van christus en daarmede al de grondwaarheden van het Christendom te loochenen, dat zien wij uit den strijd tusschen Mehring en GöHRE. Uit zijn voorafgegane theologische studiën had GöHRE nog iets overgehouden, zoodat die verklaring van het onstaan des Christendoms, welke de socialistische «theologen" geven, steunend op hun historisch materialisme, toch wel wat al te oppervlakkig voorkwam aan zijn wetenschappelijk geweten; daarom verlangde hij een «revisie" van die onnoozelheden, als ten minste het socialisme, dat zoo hoog afgeeft van zijn «wetenschappelijkheid", niet onherroepelijk in discrediet wil komen bij wetenschappelijke menschen. GöHRE wijst er vooral op, dat het christendom toch maar niet zoo gemakkelijk is v oortgekomen uit de grieksch-romeinsche beschaving, als het historisch materialisme dit wil doen voorkomen. Het is wel degelijk het werk van een persoon, van een persoon als Jesus Christus, de eenige Uebermensch, dien de geschiedenis kent. GÖHRE wil dus op de historisch-materialische ontwikkeling uitzonderingen toelaten en het ontstaan van het Christendom als zulk een uitzondering beschouwen. Maar als juist voor het grootste verschijnsel in de wereldgeschiedenis, waaraan het historisch materialisme zijn grootste bewijzen moest ontkenen, een uitzondering moet gemaakt worden, wat blijft er dan over van het geheele systeem? Mehring begreep zeer goed, dat hiermede het geheele historisch materialisme staat of valt en daarom schreef hij: 31 «De uitzondering, die göhre voor den eenigen «Ueber«mensch" meent te moeten maken, kan op dezelfde gronden »gemaakt worden voor den Uebermensch alexander, »Cesar, Kant of Nietsche. Allen hebben daarop even»veel recht. Het historisch materialisme is een wetenschappelijke methode en dan geeft het de verklaring van alle «historische gebeurtenissen, ook van het ontstaan van den «godsdienst, zooals het zich dan ook het eerst daarmede «heeft beziggehouden. Maar als het ook maar in een enkel «geval te kort schiet, als het is maar bij één persoon, één «Uebermensch, den christus, dan is het een gebroken «zwaard." ') Het socialisme wordt dus ook door die theorie, welke zijn voornaamste grondslag is, gedwongen al wat bovennatuurlijk is, het geheele Christendom te loochenen. Hierdoor valt een bijzonder licht op al de anti-godsdienstige en antichristelijke uitspraken; het zijn geen onvoorzichtige uitlatingen van den een of ander, waarmede het socialisme niets heeft te maken, maar het zijn duidelijk gevolgtrekkingen uit de principen, waarop het socialisme rust. 5. «Godsdienst is privaatzaak." Behoudt men daarom in het partijprogram de stelling: godsdienst is privaatzaak, dan doet men dit uit taktiek, om de propaganda, om onnoozelen te bedotten, maar het is in tegenspraak met de grondprincipen van het socialisme en kan dus niet anders dan bedrog en huichelarij genoemd worden. Dit heeft bernstein in een rede: Is godsdienst privaatzaak? onomwonden toegegeven. Volgens een verslag in de Vorwarts, zeide hij: «Degenen, die nog vasthouden ') Ntiie Zeit XIX. I 1901, S. 258. 32 «aan godsdienstige ideeën, zijn een belemmering voor onze «beweging. Daarom moet de godsdienst niet als privaatzaak «gelden. Uit onzen eisch: scheiding van Kerk en Staat, »volgt, dat wij ons ook tegen den godsdienst moeten ver» klaren, want Kerk en Godsdienst zijn onafscheidbaar. De «eerste leiders van het socialisme zijn allen vrijdenkers ge»weest, die zich van Kerk en godsdienst hebben vrijgemaakt. »Toen de partij grooter werd, hebben wij, omdat de gods> dienstigheid der plattelandsbevolking een belemmering was «voor onze beweging, in het partijprogram de stelling op» genomen: godsdienst is privaatzaak. Alleen uit taktiek, om «stemmen te winnen bij verkiezingen, is dit een punt van «ons program geworden. Dat is niet alleen onzin, maar ook «huichelarij. Waarom zouden wij den strijd tegen de gods»dienstige elementen niet beproeven ? Met godsdienstige dom«koppen kunnen wij niets beginnen, want wie onder den in«vloed staat der geestelijkheid, kan nooit een goed sociaalsdemocraat zijn. Het winnen van bijloopers, het veroveren «van mandaten moet niet de hoofdzaak voor ons zijn, «hoofdzaak is het winnen van goede sociaaldemocraten. Onze «agitatie moet niet steunen op de economische verbeteringen, «welke dezen en genen krijgen, wanneer onze eischen worden «ingewilligd, maar wij moeten ontwikkeling brengen, grondige «ontwikkeling en daarop moet onze partij steunen. Wij «moeten de menschen eerst over den godsdienst tot andere «gedachten brengen, voor wij hen politiek en economisch «flink kunnen ontwikkelen. Daaruit volgt, dat die stelling: «godsdienst is privaatzaak, uit ons program moet geschrapt «worden.' Maar daaruit volgt ook, dat als GREULICH, om het socialisme te verdedigen tegen de beschuldiging, dat het vijandig staat tegenover den godsdienst, het historisch materialisme 3 33 scheidt en tracht los te maken van het wijsgeerig socialisme, zijn doel heel en al mist. 6. Verband tusschen Socialisme en Historisch Materialisme. Men zou kunnen vragen, maar waarom houdt het socialisme zou stijf vast aan het historisch materialisme? Deze vraag dringt zich des te meer op, omdat ook in socialistische kringen, nu wel juist niet van de «doelbewuste" socialisten, de liefde voor het materialisme al wat begint te bekoelen. Het zou ons niet verwonderen, of in een of andere brochure, geschreven door iemand, die de pen in de hand neemt om zijn gedachten te verbergen, lezen wij binnenkort, dat het socialisme volstrekt niet staat of valt met het historisch materialisme, maar daar zeer goed van kan gescheiden worden. Er zijn reeds stemmen opgegaan, die het opgeven van het materialisme verdedigen. Dat is waar. Maar het zijn de stemmen van enkele, op zich zelf staande «Revisionisten", die tot de wijsgeerig-onderlegden behooren. Maar zij wenschen dit alleen, (zooals o. a. GÖHRE, LOSINSKY, Zepler) omdat zij weten, dat het materialisme wetenschappelijk bankroet is, en omdat zij het socialisme niet als achterlijk op wetenschappelijk gebied willen beschuldigd zien. Daarom pleiten zij voor een moderne, pantheistische wereldbeschouwing. Luisteren wij een oogenblik naar zulk een pleidooi. »A1 kunnen wij wel geen voldoening geven aan den «drang naar godsdienst door een persoonlijken God te «prediken, die ingrijpt in de lotgevallen der menschen en «toegankelijk is voor hun gebeden, al moeten wij, waar «het goed en kwaad en alle ethische vragen betreft, een «sterk karakter vragen en groote standvastigheid om rampen «en ongelukken te verdragen, toch geeft het den menschen 34 «een gevoel van bij-elkaar-te-behooren en is het verheffend »en versterkend, als men leert, dat de mensch van goddelijke afstamming is, een deel der godheid, die zich open»baart in de menschen en in hun werken, dat hij tot de «eeuwigheid behoort; er ligt iets verheffends in, als men «weet, dat de scheppende geest, die zich zelf bewust is «geworden, de Algeest is; iets sterkends, als men aanneemt, «dat orde en moraal behooren tot de ontwikkeling der «menschheid en tot de voller uitdrukking der godheid in de «menschen, naar mate de kennis der natuur, het begrijpen »van de ethische zijde der natuur, grooter zijn. «Aan deze metaphysische beschouwing staat niet in den «weg het inzicht, dat de mensch slechts een schakel is in »de ontwikkelingsrij der dieren. De goddelijke werkende, de «scheppende, steeds naar vervolmaking strevende kracht is «reeds in de dierenziel, in de cel, in de eiwitmolecule, ook «in de organische substantie, in samenhang met het Zijn «der wereld; in de menschen komt zij tot de hoogste ont»wikkeling, tot zelfbewustzijn, tot metaphysische zelfkennis ») Die ideeën [van het pantheïsme zijn inderdaad hoogst aanbevelenswaardig voor het Socialisme. Hoe verheffend is het niet, hoe troostvol voor den proletarier, als hij weet, dat hij niet alleen, zooals het materialisme leert, van hetzelfde wezen is als de talrijke millionairs, maar een in wezen met hen! Wat moet de mijnwerker zich opgewekt en tevreden gevoelen, als hij zeggen kan, ik ben evenzeer als de rijke mijneigenaar daarboven een verschijningsvorm van het Eene, Goddelijke Alwezen! Welke prachtige diensten kan deze monistisch-pantheïstiche ') ZEPLER, Moderne Gesellschaft und Chnstentum. Sozial. Monats hefte 1901, S. 372. 35 wereldbeschouwing bewijzen, wanneer men als sociaaldemocraat de onteigening van het kapitaal eischt! Er is geen langdradige uiteenzetting meer noodig van het eigendomsbegrip, men behoeft geen theorieën over meerwaarde-dogma uit te denken en te bewijzen, om voor de arbeiders het recht op te vorderen mee te deelen in het kapitaal der kapitalisten, — alles volgt van zelf uit het grondprincipe van het Al-Een; de arbeider, een in wezen met den kapitalist, is van zelf al reeds medebezitter. Jammer is het evenwel, — maar dat moet men op den koop toenemen, — dat de kapitalisten met hun groote dividenden en heel hun uitbuitingssysteem, dat zoo zwaar op de arbeiders drukt, zich eveneens daarmede kunnen rechtvaardigen, dat zij verschijningsvormen zijn van de eene, in de al-eene god-natuur werkende godheid. Dit zoude evenwel niet veel te beteekenen hebben, want ten slotte kan men zijn eigen aanspraken op macht en bezit uitgeven voor bewegingen in de god-natuur, die werkzaam is in alle levende wezens. Zoodat het derhalve ook dan zoude zijn, wat het nu is: een vraag van macht. Zooals van zelf spreekt zou in dat geval de verhouding tusschen socialisme en godsdienst of Christendom juist dezelfde zijn als nu. Ook al namen zij ons voorstel aan, de zaak zou hetzelfde blijven. Maar er is weinig kans op; dat het socialisme het materialisme loslaat is een utopie, zoo erg als er maar een utopie zijn kan. Want het socialisme kan het materialisme, kan de materialistische beschouwing der geschiedenis niet loslaten, zonder zijn heele program, het heele Marxisme los te laten. Zonder het historisch materialisme zou het geen sociaal-democratie meer zijn. Als het socialisme het historisch materialisme er aan geeft, 36 waar blijft het dan met zijn zoo luid verkondigd Evangelie, dat de socialistische toekomststaat »naturnotwendig" moet en zal komen. Houdt men vast aan het materialisme, dat alleen rekening houdt met getal, met maat, met geweld, dan is het gemakkelijker mogelijk, dan bij een levensbeschouwing, zooals de pantheistische, die met ideëen, zij het ook in homoeopatische verdunning, rekening houdt. Daarom blijft het socialisme onherroepelijk vastgeklonken aan het materialisme, en met volle recht trekken wij uit dien materialistischen grondslag ons bewijs, dat het socialisme principieel tegenover den godsdienst staat. 7. Socialisme en Christendom. Laten wij nog eens zien, hoe het socialisme over het Christendom oordeelt. Want niet alleen wijst het 't Christendom af op grond van de materialistische beschouwing der geschiedenis, maar het tracht zijn houding ook te rechtvaardigen door een beroep op de bijbelkritiek en de uitkomsten der moderne wetenschap. Maar bij het onderzoek van het Christendom is het aan een bepaalden weg gebonden, de conclusie ligt al gereed, voor dat het onderzoek begint. Als men het historisch materialisme als de hoogste, zoo niet de eenige wijsheid beschouwt, dan kan men nooit genoegen nemen met een opvatting van het Christendom, welke rekening houdt met den christus uit de geschiedenis. Het is daarom niet te verwonderen, dat sïrauss en BruNO Bauer bij de socialisten gelden voor kerkvaders en dat hun werken ten sterkste worden aanbevolen; dit is te minder te verwonderen, omdat marx zelf al wat hij over Christendom en Evangelie weet, aan hen ontleend heeft, en het is majesteitschennis tegen den grooten Meester, met hem van opinie te verschillen. Dat 37 die beweringen van STRAUSS al lang verouderd en de verzinsels van Ba'JER eigenlijk nooit een ernstige bestrijding waard zijn geweest, wat doet dat er toe? De groote massa weet dit toch niet en slikt wat haar wordt voorgehouden. Komt er eens iemand tegenovergestelde meeningen verkondigen, dan keert men het kwaad gemakkelijk met het praatje, dat de man zoo spreekt om financieele redenen of omdat het hem van hoogerhand zoo is opgelegd. Bij GöHRE is het duidelijk te bemerken, hoe hij revisie wenscht van die wetenschappelijke achterlijkheid van het socialisme. Aan een theologisch gevormd was als hij is, ontging het niet, dat de hypothesen van strauss over mythen, over den tijd, waarin de Evangelies geschreven zijn, zelfs door radicale protestantsche theologen als in strijd met hun nasporingen moesten worden afgewezen, hoe de geschiedenisbeschrijving van een Bauer, die niet alleen de godheid van den christus loochende en Zijn bestaan, maar ook het bestaan van paulus en de andere Apostelen, die leerde, dat de Evangelies een samenstel van spreuken zijn uit pllll.o van Alexandrie en van seneca, niet te redden en tegen geen kritiek bestand was. In meerdere opzichten is het interessant, te hooren wat MEHRING ten antwoord wist te vertellen aan GöHRE, die zich bij zijn verlangen naar revisie beriep op HARNACK en HOLZMANN. »Wil GöHRE sommige uitingen over het Christendom verbeteren, die voor de wetenschap niet meer zijn te verdedigen en »zooals er zeker wel in de oude partij-literatuur te vinden »zijn, dan zou zijn eisch een bijzaak zijn en zou men het »bijna komisch vinden, dat hij dit met zooveel nadruk eischt. »Eer» partij overleeft haar fouten, maar verbetert ze niet, 38 »zooals een schoolmeester de opstellen van zijn schooljongens » verbetert... Maar als GöHRE met zijn revisie iets meer bedoelt, »dan eischt hij iets, wat zeer gewichtig, zeer ernstig en voor »de partij ook hoogst nood zakelijk zou zijn. De kritiek op het * Evangelie door strauss en bauer was het eerste gevecht »in den vrijheidsoorlog, dien de arbeidersklasse op het »oogenblik te strijden heeft; op hun werken hebben Marx »en engels verder voortgebouwd, en het is moeilijk te *te zeggen, hoe diep en hoe ver die bespottelijke dwalingen, > welke harnack en hülzmann op het oogenblik zouden ïondekt hebben, in de partij litteratuur zijn doorgedrongen. sWij spreken van «belachelijke" dwalingen, want als de »Evangelies inderdaad authentieke geschiedbronnen zijn, »dan kunnen strauss en BaüER niet anders dan ridders »van de droevige figuur genoemd worden, daar zij met heel >veel vertoon van geleerdheid en scherpzinnigheid de werkelijkheid hebben bestreden. Maar dan hebben zij met hun »dwaling een wonder gewrocht, grooter dan een wonder »uit de Evangelies, zij hebben daarmede de geestelijke «revolutie geopend, die haar hoogste punt heeft in den temancipatiestrijd van het proletariaat, dat juist in strijd »den waarborg vindt voor zijn zekere overwinning. Wij »geven dus onvoorwaardelijk toe, dat, wanneer inderdaad ïde moderne theologische wetenschap bewezen heeft dat »strauss en bauer met hun kritiek hebben gedwaald, »dat derhalve ook de gevolgtrekkingen, die men daaruit .afleidt, valsch zijn, een herziening der wetenschappelijke »partijlitteratuur zeer noodig is. Dus GÖHRE heeft het pleit gewonnen? Zoover is hij nog niet. MEHRING gaat voort: «Evenwel alleen GÖHRE beweert ï, dit. Zijn persoonlijke overtuiging is geen bewijs. Dat GÖHRE »deze opinies verdedigt in een publieke vergadering, is 39 «hierdoor te verklaren, dat hij JEZUS niet beschouwt als »een mensch, zooals bijv. Kant, maar als een Uebermensch, «den eenigen Uebermensch der geschiedenis, die over al »de anders geldende wetten voor historische ontwikkeling »is heengestapt, of om het duidelijk in een paar woorden «te zeggen, omdat JESUS volgens hem God is. Dit is evenswei godsdienst en geen wetenschap, zoodat zijn eisch om »de partij-litteratuur te herzien volgens de uitkomsten der »moderne theologische wetenschap niet anders is dan pro«paganda voor godsdienst. Dit is evenwel in strijd met ons «partijprogram, dat godsdienst verklaart tot privaatzaak." ') Laffer misbruik van die stelling is wellicht nooit gemaakt dan hier gebeurt, waar zij moet dienen om een wetenschappelijk debat, dat lastig dreigt te worden, af te wijzen. Intusschen zeer kostbaar is voor ons de bekentenis, dat de theologie van strauss en BaüER de theologie is van het socialisme. Alsof hij zelf gemerkt had, dat het hoognoodig was zijn meening wat meer toe te lichten, schreef mehring in latere afleveringen van dit tijdschrift artikelen over moderne evangeliekritiek. Daarin lezen wij over strauss en Bauer het volgende: »strauss verbrak den circulus vitiosus, «waarin de Rationalisten tot zijn tijd met hun Evangelieskritiek hadden rondgedraaid, door te zeggen: als de Evan«gelies werkelijk geschiedkundige bronnen zijn, dan moet «men daarop alle regels der historische kritiek kunnen toe »passen. Wat tegen die kritiek niet bestand is, moet versworpen worden . . . Maar hoe diep en scherp die kritiek «ook was, zij bleef altijd nog hangen aan theologische «hypothesen. De heilige Schriften zouden niet volop als ') Neue Zeit XIX, I, rgo/. S. 258 -260 passim. 40 »valsch behandeld zijn, wanneer strauss als historische «waarheid had laten bestaan, wat er van de drie eerste »Evangelies overbleef, nadat zij ontdaan waren van de «wonderen en van alles, waarin zij elkaar tegenspraken. Een «van de eerste wetten der historische kritiek is immers, »dat men schriften, waarvan een groot deel, en zooals hier «het geval was, het grootste gedeelte, onwaar wordt be«vonden, ook voor hetgeen er nog van overblijft, als onzeker «beschouwt, als dat overige gedeelte niet door andere getuigenissen als historisch vaststaat . . . Bruno Bauer staat naast «Strauss, zooals Reimarus ') naast Lessing. Zijn hoogste «beroemdheid kreeg hij door zijn kritiek op de Evangelies, «als zoodanig zag hij in de Evangelieverklaring van strauss, «die de Evangelies als mythen behandelt, een kritische beves«tiging van een theologische opvatting van het geloof, de «laatste versperring, die men moest nemen, om tot de ware «geschiedenis door te dringen. Hij ontzegde aan de Evan«gelies de waarde van werkelijke geschiedkundige bronnen, «onderwierp ze aan een breed onderzoek als geestespro«dukten van den tijd, waarin ze ontstonden, toetste ze aan «de profane geschiedenis van het Romeinsche Rijk in de «twee eerste eeuwen van onze jaartelling. Hij zocht en «toonde de kiem der christelijke verhalen in de Joodsche, «de Grieksch-Alexandrijnsche en de Grieksch-Romeinsche «litteratuur en toonde duidelijk(!) aan, hoe dikwijls de Evan«gelies woorden aanhaalden van den Alexandrijnschen Jood «philo en den Romeinschen stoïcijn seneca . . . Als «geschiedschrijver heeft hij zich menigmaal vergist, zijn «hoofdfout is wel, dat hij het ontstaan van het Christendom ') Herm. Reimarus, t 1768, schijver van de door Lessing uitgegevene » Wolfenbiittler Fragmente eines Ungenannten." 41 »een paar eeuwen te iaat stelt . . . Maar van de Evangelies «authentieke geschiedbronnen maken, dat kan geen macht »op aarde, tenzij de levendige theologische verbeeldingskracht, »die niets te maken heeft met wetenschappelijk onderzoek." Hier zijn veel woorden, woorden ook die klinken, maar dit neemt niet weg, dat MEHRING het eigenlijke punt waarover het gaat ontwijkt. Wel geeft hij toe, dat BaüER een fout, een grove fout zelfs begaan heeft, door het ontstaan van het christendom een paar eeuwen te laat te stellen, maar hij wil zijn niet deskundige lezers wijs maken, dat dit een bijzaak is van geen beteekenis. En toch is dit een hoofdzaak, waarmede het heele gebouw van BAUERS historieverklaring staat of valt. Sedert het als een boven allen twijfel verheven feit is te beschouwen, dat de Evangelies niet in de 2de maar in de iste eeuw ontstaan zijn, en de echtheid van PAULUS' brieven, die BaüER eveneens verwierp, niet meer in twijfel kan getrokken worden, reikt men zich zelf een bewijs van wetenschappelijk onvermogen uit, zoo erg als het maar kan, als men nog vasthoudt aan de hypothesen, die reeds sinds jaren en jaren door ernstige geleerden als oud roest worden beschouwd. Daarom is het historisch materialisme, dat tot eigen redding gedwongen is vast te houden aan die verouderde verzinsels van Strauss en BaüER, wetenschappelijk bankroet. Het historisch materialisme, dat in zijn wezen anti-godsdienstig is, is evenzoo anti-christelijk. Daarom is het niet zonder beteekenis, dat de officieele partij-boekhandel van de lroru>arts, naast de armzalige brochures van VON losinsky ook nog altijd de verouderde boeken van Straus en BaüER sterk aanbeveelt. Niemand kan beweren, dat dit louter toeval is, dat dit geschiedt, om de «zaken", omdat het wat opbrengt, want het geschiedt, met het bewuste 42 doel, om daardoor het christendom te bestrijden. Hierin heeft men echter ook een doorslaand bewijs van wetenschappelijke achterlijkheid,van kortzichtigen haat tegen het christendom, waarvan de stelling: Godsdienst is privaatzaak, als een masker is, dat, evenwel aan alle kanten doorzichtig, het ware gelaat niet kan verbergen. En dan doet de socialistische pers nog, of zij erg boos is, als men het waagt er op te wijzen, hoe zij STRAUSS, BAUER en RENAN napraten en nabauwen. Sommigen van hen zijn verwoede tegenstanders van het socialisme, antwoorden zij dan. ') Alsof het er om ging, hoe hun verhouding is tegenover het socialisme en niet, hoe de socialisten staan tegenover hen. Er is dan ook een groote dosis zelfverloochening voor noodig, om een man als STRAUSS, die spottend spreekt over de »Duzfreundschaft in Hemdarmlen," d.w.z. »de gemeenzame jij-en-jou-vriendschap",te maken tot een kerkvader, zooals het socialisme doet; dat offer van zelfverloochening is alleen mogelijk door de nog grootere vijandschap tegenover het Christendom, die zij met elkander gemeen hebben. De schrijvers, op wie het socialisme zich beroept om zijn houding tegenover het Christendom te rechtvaardigen, geven ons een interessanten blik op zijn eigenlijke gezindheid, de beschuldigingen, waarmede het zijn haat tegen het Christendom zoekt te verontschuldigen, zullen ons dit nog beter doen zien. 8. Beschuldigingen tegen het Christendom. Het is, zooals ieder begrijpen zal, onmogelijk al de beschuldigingen hier op te noemen, welke het socialisme heeft ') Laufenberg, Kann ein Katholik Sozial-demokrat sein. S. 39. 43 uit te brengen tegen den godsdienst van het Kruis, dan zouden wij de geheele socialistische partij-literatuur moeten aanhalen. Wij willen voorbijgaan al de beschuldigingen, welke socialistische schrijvers bij andere tegenstanders van het Christendom geborgd hebben. Want alles, wat ooit tegen het Christendom gezegd is, is hun goed, als het maar tegen het Christendom is; zoo is bijv. de bekende brochure van LOSINSKY een verzameling van al het vuil, dat verschillende felle papenhaters in den loop der 19e eeuw tegen de Kerk geslingerd hebben. Wij zullen de meest kenmerkende beschuldigingen aanhalen, die in nauw verband staan met de rol, welke het socialisme meent te moeten vervullen, en die zij daarom met voorliefde^ uiten. 9. »De Godsdienst der Onderworpenheid." Bovenaan staat de bewering, dat het Christendom een godsdienst van slaafsche onderworpenheid, en daardoor, zoo scherp als mogelijk is, staat tegenover de belangen der arbeidersklasse, die omhoog wil. Deze beschuldiging ligt voor de hand. Is namelijk het socialisme de Verlosser voor het proletariaat, om het te bevrijden uit de slavernij van het kapitaal, is er niemand en niets anders om het ware geluk aan het volk te brengen, dan mag ook niemand zich verstouten als redder van het volk op te treden, dan moet iedere andere wereldbeschouwing, godsdienst of niet, bestreden worden, zij is een concurrent van het socialisme en moet dus aan het volk als vijand worden afgeschilderd. Daarom beweert men, dat het Christendom de godsdienst is van de laffe en domme onderworpenheid, die als eerste gebod beveelt: Gij zult bukken en buigen en daarbij geen mond opendoen; het Christendom is de godsdienst der 44 tamme gedweeheid, die alles draagt en duldt in werkeloos overgeven aan Gods onnaspeurbare raadsbesluiten, de godsdienst van het pessimisme, dat de aarde alleen beschouwt als een dal van tranen, waar armoede en ellende voor eeuwig hun troon hebben opgeslagen. Evenwel, de mensch moet omhoog streven, anders is er geen vooruitgang der beschaving mogelijk. Wanneer derhalve ook de werkman wil deelen in den vooruitgang der beschaving, dan moet hij allereerst zich losmaken van een godsdienst, die hem slechts tot kruisdrager maakt, tot drager van een kruis, dat hem in den vorm van ellende en armoede schrijnend op de schouders drukt, van een godsdienst, die een vloekend wee uitspreekt over elk streven naar verbetering, zooals dan ook de CHRISTUS de zorgeloos voortlevende vogelen des hemels tot model maakt voor de menschen. Zoo is de gedachtengang, waarmede de socialistische vakpers de christelijke arbeiders wil overhalen. Moeten er veel woorden gebruikt worden om te bewijzen, dat deze uiteenzetting van het Christendom niet anders dan een karikatuur is? Toch zal het zeer nuttig zijn al deze verdraaingen der waarheid, in volksbonden en werkliedenvereenigingen nader aan te toonen. Wat met zooveel emphase dag aan dag aan de werklieden wordt voorgehouden, moet noodzakelijk grondig besproken worden. Zeker, het Christendom leert overgeving aan de onnaspeurlijke raadsbesluiten van God, maar niet zoo, dat men traag en slapend en niets doend moet voortleven; maar in de niet af te wenden jammeren en rampen des levens moet de mensch vertrouwvol opzien tot God. Doch in het maatschappelijk leven is werken noodzakelijk om in de maatschappij vooruit te komen. De mensch moet de wereld beheerschen, niet de wereld ontvluchten, hij moet deelnemen 45 1 aan den beschavingsarbeid, al zijn werkkracht aanwenden ten bate van zich zelf en zijn huisgezin en ook, dit vordert het groote gebod der naastenliefde, ten bate van heel zijn stand. Derhalve is organisatie met het doel zijn toestand te verbeteren, is vakorganisatie niet in tegenspraak met het Christendom: vakorganisatie wordt door het Christendom met alleen geduld, maar zelfs geeischt. Wij moeten hierop eenigen nadruk leggen, omdat nog niet iedereen het juiste inzicht heeft in de vakbeweging en men ze al te eenzijdig opvat als strijdvereeniging,. die gevaarlijk is voor den socialen vrede. Wie derhalve meent, dat het Christendom beoogt, al zijn volgelingen te maken tot voor de wereld gestorven asceten en kluizenaars, die zich geen oogenblik bekommeren om de rampen en ellenden van dit leven hier beneden, die even onverschillig neerzien op het heele bedrijf der wereld als een adelaar, hoog in de lucht, op een armzalig wormpje, dat in het stof voortkruipt, kortom, wie aan het Christendom en zijn Stichter verwijt, dat zij vijandig staan tegenover den vooruitgang, zich niet bekommeren om beschaving, wie dat doet, toont alleen, hoe volslagen onbekend hij is met den waren aard van het Christendom, en den Goddelijken Stichter )n 't geheel niet kent. 10. Christendom en Vooruitgang. Maar heeft de CHRISTUS dan niet zijn vloek uitgesproken over de rijken: »Wee u rijken?" Heeft hij niet trage armoede gepredikt, nijvere werkzaamheid veroordeeld? Heeft hij daardoor niet een machtigen drijfveer om vooruit te komen verlamd voor ieder mensch afzonderlijk en voor de geheele maatschappij? Heeft hij de vogelen des hemels, die niet 46 zaaien of maaien en toch al het noodige hebben, niet voorgesteld als voorbeeld aan de menschen? Heeft hij niet zich volkomen onverschillig getoond tegenover huwelijk en huisgezin, Hij, die zelf ongehuwd bleef leven?, Zeker, CHRISTUS heeft den rijkdom gevloekt, maar niet den rijkdom in het algemeen, niet den rechtmatig verdienden rijkdom, maar het mammonisme, de nooit verzadigbare geldzucht. De mensch moet geen slaaf zijn van den Mammon, geen onjuist oordeel zich vormen over den rijkdom, de goederen dezer wereld. Wie is nu slaaf van den Mammon, wie kan slaaf zijn van onverzadelijke geldzucht? Kan dat alleen zijn de grootkapitalist en niet de voor een karig loon zwoegende pennelikker? Kan dat alleen zijn de grootgrondbezitter en niet het kleine keuterboertje? Wie dat zou meenen, reikt zich zelf een getuigenis uit, dat hij niet de minste menschenkennis bezit. Naast de scherpe veroordeeling van den rijkdom legge men de woorden, waarmede Christus prijst en vordert, dat men het toevertrouwde goed ijverig en zorgvuldig besture, en dat niet alleen, maar ook trachte te vermeerderen. Voorzeker, CHRISTUS heeft arm geleefd, maar Hij heeft den arbeid niet veracht, integendeel, Hij heeft den arbeid bemind, is zelf arbeider geweest. Hij gaf den arbeid grooter vruchtbaarheid, door den arbeid te maken tot een middel, niet alleen om het leven hier op aarde, maar ook het hoogere leven hiernamaals te winnen. Voorzeker, de vogelen des hemels en de bloemen des velds haalde Hij aan als voorbeelden van Gods vaderlijk zorgende Voorzienigheid, maar daarmede prees hij niet aan zorgeloosheid en gedachtelooze traagheid, maar Hij waarschuwde tegen de alle hoogere leven doodende bezorgdheid, die allen innerlijken vrede verstoort. Zijn waarschuwing 47 is gericht tegen die bezorgdheid, weike alle vreugde in leven en in werken vergalt. Voorzeker, Hij heeft zelf geen huwelijk aangegaan, maar daarmede veracht hij de vrouw en het huisgezin niet. Integendeel, aan Hem heeft de vrouw haar eereplaats te danken als meesteres in het huisgezin, Hij hief haar op uit haren staat van vernedering en daarmede verrichtte Hij een daad van beschaving van onschatbaren, onmeetbaren invloed op de maatschappij. Wie is grooter kindervriend geweest dan Hij, die sprak: »Laat de kleinen tot Mij komen, want hunner is het Rijk der Hemelen ?" Als Hij een vijand is geweest van allen verheffenden arbeid, als Hij geen oog had voor het werken der wereld, waar zijn dan de dreigende woorden tegen hen, die hun beroepsplichten vervulden? Zelfs, — en dat zou toch als het Christendom zoo is, wel op de eerste plaats gebeurd z'Jn ze'f ^en soldatenhoofman van Kapharnaum noodigde Hij niet uit zijn uniform uit te trekken en zijn beroep als onchristelijk vaarwel te zeggen. Hij zou een zwartgallige pessimist geweest zijn, die blijde was met de blijden, die zijn leerlingen verdedigde, toen zij beschuldigd werden, omdat zij niet vastten.' «Kunnen de bruiloftsgasten dan vasten, zoolang de bruidegom bij hen is?" Hij zou een droefgeestige kwezel geweest zijn, die geen oog heeft voor de schoone wereld, Hij, die zoo goed vertrouwd was met de natuur, die haar schoonheid en kleurenpracht kende, die juist aan die schoone natuur al zijn gelijkenissen en beelden ontleent ? W ie zulke onjuistheden leest uit het Evangelie, die moet nog leeren lezen, die moet nog leeren teekenen, want hij kan 48 nog niet meer dan krabbeltjes zetten, als een klein kind op een lei. Integendeel, in plaats van de wereld en den arbeid te ontvluchten en te verachten, wil de CHRISTUS de wereld en al haar arbeid door zijn leer als met een nieuwen zuurdesem doordringen. Tegenover de zelfzucht stelt Hij de naastenliefde. Welk gebed leert Hij zijn leerlingen bidden? »Geheiligd zij Uw Naam. Ons toekome Uw Rijk. Uw wil geschiede op aarde als in den hemel, enz." Dit rijk op aarde, waarin Gods Naam wordt geheiligd, waarin Zijn Wil geschiedt, waarin het dagelijksch brood aan allen gegeven wordt, waarin de ellende der zonde weggenomen wordt, waarin aan alle kwaad, zoowel zedelijk als maatschappelijk kwaad, de oorlog wordt verklaard, — dit is het Rijk, dat zijn leerlingen moeten stichten. Dit wil dus niet zeggen, dat zij de wereld moeten ontvluchten, maar wel, dat zij haar moeten overwinnen. JESUS zendt zijn leerlingen niet in een woestijn of in stille wouden, zooals de Bouddha dit deed, omdat de wereld toch vergankelijk en niets waard is, maar midden in de wereld zendt Hij ze, om te arbeiden en te zwoegen, niet om vergankelijke dingen, maar om de hoogste idealen te verwezenlijken in den dienst van God. Zoo wordt het woord van CHRISTUS een oproep ten kruistocht. Een heel leger van kruisvaarders wil CHRISTUS uitzenden in de wereld, tegen de wereld met al haar onvolmaaktheden en ellenden, om ze te overwinnen, op te heffen en te veredelen. Voor dien kruistocht zijn helden noodig, mannen met een vast en onwrikbaar karakter. Zwakkelingen, zooals NlETSCHE in zijn blinden haat het Christendom wil laten voorbrengen, zijn daarvoor niet 4 49 bruikbaar, maar onbuigzame karakters, die in het hoogste idealisme, zooals alleen het Christendom bezit, het brandoffer van een onvermoeiden levensarbeid brengen voor de gemeenschap, vrij van kleingeestig en laf sparen van zich zelf; zij denken daarbij aan het woord: »Wie zijn leven «liefheeft, die zal het verliezen, wie zijn leven verliest om »Mij en om het Evangelie, die zal het bewaren.'' (Matth. 8:35). Björnson legt in zijn: «Boven onze kracht" zijn held de woorden in den mond: «Voorwaarts om de beschaving te ontwikkelen en te verbreiden! Voorwaarts ook om de scherpe tegenstelling in de maatschappij weg te nemen door een menschenliefde zonder geloof, vrij van de banden van het Christendom!" Maar hij heeft daarbij éen ding vergeten, dat zulk eene ontwikkeling zonder hooger doel voor den mensch geheel en al gelijkt op den mensch, zooals hij was, voordat God hem den adem des levens had ingeblazen. Een aarden vat, een afgodsbeeld, van de soort van die beelden, waarvan de koning van Babyion droomde, een beeld, dat staat op leemen voeten; een klein steenje, dat langs de berghelling omlaag rolt, verplettert het. Levenskracht, een onuitputtelijk vloeiende bron wordt ontwikkelingsarbeid dan eerst, wanneer hij niet afgodendienst, maar godsdienst is. Deze wijding gaf CHRISTUS aan den ontwikkelingsarbeid, toen Hij het groote gebod gaf der naastenliefde, en daardoor ontwikkelingsarbeid maakte tot een deel van het door Hem verkondigde en gestichte Gods-Rijk. Niet het ontvluchten van de wereld, niet vijandigheid tegenover beschaving en ontwikkeling, maar overwinnig der wereld door ontwikkelings- en beschavingsarbeid, — dat is het werkprogram van het Christendom. 50 II. Christendom en Arbeidersstand. Keeren wij nu terug tot bet socialisme, dat in zijn persprodukten, dagelijks meer en in alle toonaarden die beschuldiging herhaalt. Wie weten wil, tot welk een uitbarsting zulke beschouwingen over het Christendom komen, leze wat LOSINSKY'S brein heeft uitgebroed. Deze man teekent voor zijn lezers het Christendom als tegenhanger van het zegenrijke socialisme, dat hij aanhangt, een Christendom, dat zoo scherp mogelijk staat tegenover de meest billijke eischen, welke de arbeidersklasse kan stellen. Hij schrijft: «Het «socialisme is, volgens zijn aard, de strijd tegen des ociale «ongerechtigheid, tegen elke uitbuiting van den eenen mensch «door den andere, tegen elke onderdrukking; het is een «opstand tegen de vernedering, die aan stoffelijken nood «en loonslavernij onvermijdelijk vastzit. Proletariërs van alle »landen, vereenigt u! dat is de leuze van de gansche be«weging, d. w. z. maakt u gereed tot den beslissenden strijd «voor uw rechten als mensch, laat u niet onderdrukken, «laat u niet uitsluiten, laat u niet vernederen. — Is die «leuze overeenkomstig den christelijken geest, den geest «van het Evangelie? Op de eerste plaats kent het Evangelie «geen rechten van den mensch, integendeel, het loochent «het bestaan ervan zoo sterk mogelijk. »Als iemand u een «slag geeft op de rechterwang, zegt JEZUS, biedt hem «dan nog de andere aan. Als iemand u uw kleed ontneemt, «biedt hem dan ook uw mantel aan. Dat wil dus zeggen, »dat men zich mishandeling en onrecht en uitbuiting moet «laten welgevallen, ja zelfs den beul gelegenheid moet «geven om zijn mishandeling te herhalen. Geduld, ootmoed, «versterving zijn de voornaamste deugden van de christe«lijke moraal. De Apostelen prediken ook telkens weer 51 »absolute onderwerping. PETRUS zegt: »Weest aan uw «meesters onderdanig, zelfs aan diegenen, die slecht en «lastig zijn" en PaULUS: »Alle macht komt van God, wie »aan de macht weerstaat, weerstaat aan Gods ordening. «Daaruit volgt, dat de ware Christen een afkeer heeft van «de idee van recht en rechtvaardigheid. (!!) Met recht zegt «dan ook YvES GUYOT van het Christendom: «Deze leer, »die midden in een tijdperk van barbaarschheid ontstond, »smeedde de ketenen der slavernij nog vaster. Het Christendom «wierp de menschen voorover op den grond. In het chris«telijk paradijs mag men niet met het hoofd hoog in de «lucht loopen, men moet daar plat langs den grond kruipen. «Een christen mag niet het hoofd hoog en vrij opsteken. «Uit alles wat wij hier gezegd hebben, blijkt genoeg, dat »een verkerstening van den klassenstrijd gelijk staat met «een verzwakking daarvan. Versterving, ootmoed, geduld, «zwijgend lijden zijn geen sociale deugden, zij staan in ieder «geval recht tegenover het streven eener trotsche, zich «bewuste, krachtvolle sociale partij, die altijd tot den strijd «gereed staat. De christelijke moraal mag derhalve goed »zijn voor een tijd van sociaal verval, voor een geestesarm «lompenproletariaat, voor zwakken en geestelijk-achterlijken . . »In het kort kunnen wij zeggen, dat geen sociaal-ethisch »stelsel soo scherp in strijd is met het Socialisme, als het »Christendom. Wie socialist wil zijn, moet atheist zijn. De «eindoverwinning van het Socialisme is slechts mogelijk »door de eindnederlaag van het Christendom. '1) Niet alle socialistische schrijvers spreken zoo duidelijk en zoo hartstochtelijk als LOSINSKY, die zijn termen geleend *) Sozial. Monatshe/te, VI Jahrgang 1902. S. 127 13°' onderstreping is van Losinsky zelf. 52 heeft bij NlETSCHE, maar dit is toch de grondtoon, waarmede alle anderen samenklinken. LOSINSKY is een Jood en voor een man van het Oude Testament, kan men verzachtende omstandigheden pleiten, als hij zich vreemd thuisvoelt in het Nieuwe Testament en den geest daarvan niet begrijpt. De beoordeeling van hoogste punt der Christelijke moraal, de vergelding van kwaad met goed, herinnert bovendien sterk aan het Aziatische wraakgebod: oog om oog, tand om tand. Want op die plaats, waarover LOSINSKY spreekt, waar sprake is van de wang en het kleed, wordt gesproken over liefde tot de vijanden en niet over uitbuiting en mishandeling, niet om gelegenheid te geven om opnieuw kwaad te doen.') Het is niet noodig hier een uitvoerige wederleging van LOSINSKY te beginnen, het is genoeg onzen lezers dit pracht- ') In zijn veel gelezen boek: Grundlagen des igJahrhunderts, S. 205, zegt Chamberi.ain over deze plaats: »Dit is een leer, welke eeuwige «beteekenis kreeg door Zijn voorbeeld aan het kruis. Wie ziet niet »in, dat het nauw samenhangt met zijn woord: Bemint uwe vijanden, »doet wel aan die u haten, en dat hier die «omkeer uitgedrukt wordt. • niet alleen het zwijgend lijden, maar het levendig handelen geteekend 'wordt. Als ik aan hem, die mij slaat, mijn linkerwang aanbied, dan • geschiedt dit niet om zijnentwil, bemin ik mijn vijand, dan doe ik »dat niet om zijnentwil, maar is mijn wil en mijn hart werkelijk om- • gekeerd, dan kan ik niet anders doen. De oude wet, oog om oog, • tand om tand, is een evenatuurlijke reflexbeweging als die van de • poot van een dooden kikvorsch, die zich uitspreidt, als men de zenuwen • prikkelt ... Tot Christus toe, was de bloedwraak de heilige wet • van alle 'menschen, zelfs van de hoogst ontwikkelde volken. Maar • de Gekruisigde riep: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, • wat zij doen. Wie nu die goddelijke ster.i v<*n het medelijden be»schouwt als een week Jhumanitarisme, heeft van de geheele ver- • schijning van jezus geen jota begrepen." (Vgl- Kneib. Der angebliche Fanatismus der Sittenlehre Jesu in de Liter. Bei/, der Költi. Volksztg. 1905, No. 7. 53 staaltje van karikatuurteekening te hebben getoond; zij zien er duidelijk genoeg uit, hoe het Christendom gekend en beoordeeld wordt. Dat LOSINSKY met zijn aan krankzinnigheid grenzenden haat tegen het Christendom niet alleen staat, maar hoogstens een enfant terrible is, dat er uitflapt, wat anderen voor zich houden, dit ziet men, zelfs al slaat men slechts een vluchtigen blik in de partijpers. BEBEL gebruikt niet zooveel woorden als LOSINSKY, kort en bondig teekent hij de verhouding tusschen Christendom en socialisme, als die tusschen water en vuur. Zijn oordeel licht hij dan toe met de volgende woorden: »Wat er goeds is in het «Christendom is niet christelijk, maar algemeen menschelijk; »wat het Christendom bizonders heeft, zijn kraam van leer» stukken en dogma's, staat vijandig tegenover de menschheid.''') »Die toelichting is onjuist, maar wel juist is de verhouding, die hij aangeeft tusschen Socialisme en Christendom. De eigenlijke grond van dien haat ligt in het historisch materialisme. Wie dit beschouwt als den dogmatischen grondslag van de geheele socialistische beweging, een grondslag, waarmede heel het socialisme met al zijn ideeën onafscheidelijk verbonden is, hij moet het Christendom haten, dat er aanspraak op maakt niet maar een produkt te zijn van historische ontwikkeling, dat zich beschouwt als de stichting van den Menschgeworden Zoon van God en als zoodanig zich geroepen weet om de menschheid te leeren en te leiden, een taak, welke het Socialisme voor zich zelf opvordert. Bovendien staan Socialisme en Christendom lijnrecht tegenover elkander in hun leer over het doel en de bestemming der menschen; dit punt evenwel komt ter bespreking in het volgende hoofdstuk. ') Bebel: Christendom en Socialisme, S. 16. 54 III. DE SOCIAAL-DEMOCRATIE EN DE KATHOLIEKE KERK. 1. Huichelachtige bestrijding der Katholieke Kerk. Het ligt in den aard der zaak, dat, als het socialisme strijd voert tegen het Christendom, die strijd hoofdzakelijk gaat tegen de Katholieke Kerk, als verkondigster en draagster van het Christendom. Er is geen dagelijksch lezen der socialistische persproducten voor noodig om in te zien, hoe de sociaal-democratie dien strijd voert met taaie hardnekkigheid en met weinig kieskeurigheid omtrent de middelen. Vooreerst merken wij op, dat het een eigenaardig licht werpt op de stelling: godsdienst is privaatzaak, als men den grondslag ontkent, waarop de Katholieke Kerk rust, die men zegt wel te willen tolereeren. Het historisch materialisme dwingt het socialisme, zooals wij zagen, de Godheid, zelfs het historisch bestaan van JEZUS CHRISTUS te loochenen; daarmede mist de Katholieke Kerk eiken grondslag. Het is een sterk stuk, hetwelk het socialisme bestaat, wanneer het verklaart, dat de strijd niet gaat tegen de leerstukken der Kerk, maar tegen »de hierarchie, welke zich maakt tot een werktuig der klassenheerschappij, tot steun eener maatschappelijke orde, die met de levensbelangen der arbeiders ten volle in strijd is."1) Bij zulk een verklaring wrijft men zich nog eens de oogen uit, leest nog eens en vraagt dan: maar wat is dan het loochenen van het bestaan van God, wat is dan die aanhoudende prediking van het atheisme? Is dit dan geen be- ') Laufenberg, t. a. p. S. 39. 55 strijding van geloofstukken? En als men den spot drijft met een leven hiernamaals, den mensch gelijkstelt met het redelooze dier? En als men de Godheid van den christus loochent, gemakshalve zijn heele historisch bestaan wegcijfert? En als men de H. Schrift niet meer als openbaring Gods aanneemt? En als men elk punt van de geloofsbelijdenis der Apostelen met giftigen spot overlaadt? En als er, kortom, geen enkel geloofspunt is, waartegen de socialisten niet met verdraaiing en vervalsching en hoon en spot hebben gestreden? Is dit alles dan geen bestrijding van de leerstukken der Kerk? 2. Het ontstaan der Katholieke Kerk volgens de materialistische geschieden is verklaring. Wat weet de hooggeroemde, onpartijdige, door geen vooroordeelen gebondene socialistische wetenschap over de Katholieke Kerk te berichten? Voor geen enkel probleem staat die wetenschap, het historisch materialisme is een tooversleutel, die alle deuren, waarachter de oplossing van groote vragen verborgen ligt, kan openen. Het verklaren van het ontstaan der Katholieke Kerk is voor die wetenschap kinderspel. In Rome was een proletarische massa, een onsamenhangend lompenproletariaat, dat niets had te verliezen; ook onder de hoogere klassen heerschte een ziekelijk pessimisme. En dan neemt de geschiedenis een verloop, dat kautskv zoo prachtig weet te schilderen. Lezers, die van sprookjes houden, vinden nergens prachtiger sproke dan hier. Het zou inderdaad jammer zijn, hier niet de eigen woorden van kautskv aan te halen, en Kautsky's prachtige vinding niet wijder bekend te maken. »Vol angst ziet iedereen uit naar een Verlosser, ootmoedig 5 6 »buigt men zich voor elke nieuw opkomende macht en is «terstond geneigd ze voor meer dan menschelijk, ze voor «goddelijk te houden; geen menschelijke macht was toch in «staat in den ellendigen toestand van algemeen verval redding »te brengen. Zonder bedenken brengt men goddelijke eer »aan de CAESARS, sonder dralen schrijft men aan elke nieuw »zich vormende gemeenschap een goddelijken oorsprong toe, »als zij maar met zelfbewustheid en vertoon van kracht optreedt te midden van het algemeene verval. Zonder onder«zoek neemt men de nieuwe leer aan als geloof, en onderwerpt »zich aan die prediking." ') De zware offers, welke het aannemen der nieuwe leer van haar volgelingen vergde, het feit, dat zij, zoodra zij bij die nieuwe leer zich aansloten, dagelijks gevaar liepen op de gruwelijkste wijze hun leven te moeten verliezen, acht de waarheidzoekende en -lievende geschiedschrijver der vermelding niet waard! Maar die leer, welke zonder onderzoek werd aangenomen, maakte groote vorderingen. KAUTSKY vervolgt: «Vergeefs beproefden de keizers dien godsdienst te ver«nietigen, want hij was maatschappelijk noodzakelijk als de »eenige die, zij het dan met zeer onvolmaakte en zeer dure «middelen, het ongehoorde pauperisme in bedwang houden «en de heele maatschappij voor den ondergang bewaren kon. »De Romeinsche keizers konden tegenover de Kerk geen «andere organisatie stellen, die haar werk kon overnemen, »zij moesten de wapens neerleggen en stonden weldra voor «de keuze om of door de Kerk te worden weggevaagd van «de aarde of hun heerschappij met haar te deelen." 2) Als men ooit kan spreken van speculeeren op de dom- ') Neue Zeit XJtl. I. 1902, S. 6. *) T. a. p. S. 8. 57 heid en de onnadenkendheid van het groote publiek, dan zeker hier. Men lette eens een oogenblik op dit punt. De Romeinsche keizers hadden geen organisatie om tegenover de armenzorg der Kerk te plaatsen; daarom leden zij in hun strijd tegen de Kerk de nederlaag! Wat waren die Romeinsche keizers en overheden toch onnoozele halzen! Heel hun staatsmachine brachten zij in beweging, zij brachten ontelbare onschuldigen om den hals en bereikten . . . niets. kautsky zou het beter gedaan hebben! Hadden zij maar de armenzorg goed georganiseerd! Hoe gemakkelijk zou dat geweest zijn. De openbare korenuitdeelingen bestonden al, daarvoor had men al een heel leger van beambten. Wat zou nu gemakkelijker geweest zijn, dan een paar beambten meer te benoemen? Aan geld was geen gebrek. Millionairs waren er in Rome meerderen. De belasting bracht enorme sommen op. Ja zelfs, zij hébben het beproefd. Toen Jl liaan de Afvallige het Christendom wilde bestrijden, aapte hij de Christelijke armenzorg na en stelde de staatsgeldmiddelen rijkelijk ter beschikking dier officieele armenzorg. Maar als ook zijn pogingen schipbreuk leden, dan moet er toch nog wel iets anders zijn, wat de vooruitgang der Kerk, ondanks alle moeilijkheden zoo groot deed zijn. Maar de oppervlakkigheid van sociaal-democratische geschiedschrijvers weet die oorzaken niet te vinden, of hun onpartijdigheid durft ze niet noemen. 3. De tijd van Constantijn den Groote. Hiermede zijn wij gekomen tot de gewichtigste gebeurtenis uit de geschiedenis der Kerk, tenminste de gewichtigste, welke sociaal-democratische hersens kunnen vinden, welke zij met krokodillentranen in het oog betitelen als »de Zondeval het Christendom, W ij willen het woord niet onthouden 58 aan KAUTSKY, zijn schildering is prachtig en roerend: »Ten «tijde van keizer CONSTANTIJN DEN GROOTE (306 tot 337) »zien wij »de Zondeval" van het Christendom, toen de «katholieke geestelijkheid een bondgenootschap sloot met »dien gewetenloozen politicus, waardoor de lijdende Kerk «de zegevierende Kerk is geworden. De sluwe despoot, »die in zijn binnenste al heel weinig hechtte aan het «Christendom, verwachtte als tegendienst van de geestelijksheid, dat de Kerk nu zou dienen tot sterken steun voor «het wereldlijk bestuur. In zijn verwachting heeft hij zich «niet bedrogen, al had hij niet voorzien, dat de wereldlijke «macht van tijd tot tijd de ootmoedige dienares der geeste«lijke macht zou moeten zijn." ') constantijn de groote was derhalve een gewetenlooze politicus, en de katholieke geestelijkheid, van den beginne af heerschzuchtig, verbindt zich met hem, om de groote massa er onder te brengen en te houden, tot steun van Constantijn's macht. Wel wordt constantijn verschillend beoordeeld, nu hooggeprezen, dan minder geschat, de geestesrichting van den geschiedschrijver heeft altijd invloed op zijn beoordeeling van feiten en personen, maar dit neemt niet weg, dat de voorstelling van den sociaal-democratischen geschiedenis-maker niets anders is dan een zuiver verbeeldings-product, dat geheel en al en in ieder opzicht afwijkt van de ware geschiedenis. Het zou inderdaad de moeite waard zijn, kautsky eens te zien beschrijven, hoe die gewetenlooze politicus, die in zijn binnenste al heel weinig hechtte aan het Christendom, hoe een keizer, wie dan ook, er toe kwam tot het Christendom over te gaan. De Kerk zou een steun zijn voor zijn *) Der Neue Zeit. 1903. No. 6. (Sonntagsbeilage des »Vorwdrts"). 59 wereldlijke macht! Ja — maar dat kon hij dan toch alleen verwachten, als de Kerk toen reeds een aanzienlijke macht had en niet minstens de helft van zijn onderdanen haar volgelingen kon noemen. Als de uitvinder van deze voorstelling maar een enkel oogenblik daarover had nagedacht, dan zou hij waarschijnlijk zelf verbluft hebben gestaan over de handigheid, — om maar niet erger te zeggen, — waarmede hij omspringt met de feiten. In zijn »Sittengeschichle Roms ' berekent Friedlander, dat de Christenen misschien nog niet i/20 der bevolking van Rome uitmaakten en tot den tijd van constantijn vormden zij zeker geen grooter deel van de bevolking des Rijks1). Met hem stemt Gibbons overeen. Anderen, bijv. KEIM, nemen aan dat de Christenen 1/6 der bevolking uitmaakten. In allen gevalle vormden zij een zeer kleine minderheid. Dat de hoogere klassen voor het grootste gedeelte nog tot het heidendom behoorden, is duidelijk. Ware dit niet het geval geweest, dan zou de strijd onmogelijk 200 jaren geduurd hebben, dan zou JULIAAN den strijd niet hebben kunnen vernieuwen. Er zat dus nog levenskracht genoeg in het oude afgodendom. Wanneer men op deze feiten let, dan zal men zeer gemakkelijk toegeven, dat constantijn, als hij niet anders geweest was dan een politicus zonder geweten, aan de naar een bondgenootschap hakende geestelijkheid wel geen ander antwoord zou gegeven hebben, dan het antwoord van Bismarck aan (Lasalle, toen deze om een bondgenootschap bedelde: »Arme drommel, wat kunt gij mij ervoor teruggeven?" l) 111. 647. Leipzig 1893. 60 Wat is derhalve deze «zondeval" van het Christendom? Niets anders dan een uitvindsel van den grooten uitvinder op het gebied der geschiedenis, die luistert naar den naam van K.autsky, een uitvindsel, dat door degelijke geschiedkundigen totaal in strijd wordt geacht met de ware geschiedenis. Maar de onpartijdige socialistische wetenschap heeft maling aan geschiedkundige waarheden. Principen houdt zij er op na, om ze te verbergen, en geschiedenis, om haar te vervalschen. Ook bij het vervolg van de geschiedenis komt dit weer duidelijk uit; de bokspooten steken altijd onder den mantel uit. kautsky schrijft verder: «Sedert de tijden van CON«stantijn heeft de Kerk zich overal laten gebruiken als »het werktuig der heerschers, tot op den dag van heden »toe weigerde zij steeds de nooden van hen, die onder«drukt en uitgebuit worden, te lenigen, de eischen van «Christus hier op aarde te verwezenlijken, trots de onophoudelijke protesten der ware christenen, die niet mede «wilden en willen doen om het oorspronkelijke ideaal te «verraden." 4. De Geestelijkheid. Daarmede is eens en voor goed het lot der Kerk beslist. Met de domste vervalschingen (CoNSTANTIjN's schenking, pseudo-Isidorische decretalen) zoekt het Pausdom zijn macht te vestigen. De Kerk is niets anders dan een verzameling van heerschzuchtige, luie en sluwe papen, die goed de kunst verstaan om het volk voor zich te laten werken. Zij handelden naar den regel: «hoe dommer, hoe vromer," en daarom treden zij overal op als vijanden van ontwikkeling, elk streven naar hooger moest in den kiem verstikt worden. 61 Wie weten wil, waartoe onwetendheid met de meest onbeschaamde gemeenheid in staat is, die leze Rosenow's boek: » Wider die Pfaffenherrschaft", een prachtboek, zooals van zelf spreekt, door de officieele partijboekhandel van de Vorwarts aanbevolen en aangeprezen, of liever, als men zijn handen niet voor goed vuil wil maken, neme men het niet ter hand. Volgens dit boek waren de Pausen liederlijke kerels, vreters, zuipers, ontuchtigen van de laagste soort, die het domme volk geld afpersten, zelfs een tarief vaststelden voor het verkrijgen der absolutie, hooger of lager, naar de zonden waren, en dan dat geld in de liederlijkste brasserijen verzwelgden. Dat van die bende patsers en uitzuigers niets te verwachten was voor ontwikkeling of beschaving, dat spreekt van zelf. En dan nog die paters en nonnen! De gemeenste anekdoten, in de Renaissance door zedelijk diep gezonken schrijvers over paters en nonnen en priesters uitgedacht, worden dan breed uitgesponnen en voor waarheid verkondigd. Luiheid, dronkenschap en ontucht zijn de eigenschappen, die iederen monnik kenmerken; eten en drinken en slapen zijn de hoofdbezigheden dier kloosterlingen; de kloosters zijn instellingen der Kerk om het arme volk te plunderen. Verhaaltjes uit de »decamerone'' van boccaccio leveren het bewijs(!!)materiaal. Bij dit alles is éene zaak toch geheel onbegrijpelijk n.1. welk antwoord die sociaal-democratische »geschiedschrijvers" toch wel zouden geven, als men hun de vraag voorlegt: hoe een Kerk, die uit zulke elementen bestaat, ondanks alle aanvechtingen, nog is blijven bestaan zoovele eeuwen door, hoe zij niet reeds sedert lang is uitgeroeid? * 62 5- Katholicisme en Vooruitgang. De Kerk vernietigen, dat wil het socialisme doen, daarom moet het de groote massa dag aan dag ophitsen, daarom die Kerk telkens weer aanklagen, haar voorstellen als de vijandin van alle beschaving, als de groote onderdrukster van het volk, zoodat het voor het volk niet alleen een recht, maar zelfs een dure plicht is, die Kerk te bestrijden en te vernietigen. Het socialisme tracht dan zijn houding tegenover de Kerk te rechtvaardigen met de bewering, dat, terwijl heel het Christendom bang is voor ontwikkeling en beschaving, dit vooral het geval is met de Katholieke Kerk, die het leven der monniken als een ideaal leven predikt. Tot bewijs halen zij dan verscheidene getuigenissen aan, hoe Protestantsche schrijvers over de Katholieke Kerk oordeelen. Hoe weinig dezen zich kunnen indenken in de Katholieke ideeën", mag blijken uit een citaat. In zijn polemiek tegen DENIFLE geeft BAUMANN uit Göttingen de volgende teekening van de Katholieke wereldbeschouwing: «De «Katholieke moraal legt op aarde al reeds den mensch op «de contemplatie van God en goddelijke dingen. Daartoe «geeft de Kerk de middelen. Zij laat het actieve »leven alleen bestaan, omdat het niet anders kan, maar «beschouwt het als beneden het contemplatieve leven. Zij wil »daarom niet, dat degenen, die zich wijden aan het actieve leven, «zich daaraan geheel overgeven; eigendom, arbeid en winnen »van geld zocht zij zooveel mogelijk te onderdrukken «en de levensbehoeften tot het hoogst noodige te beperken, «opdat alle krachten zooveel mogelijk aan de contemplatie «worden dienstbaar gemaakt. Een ijverig werken om 63 »eigendom te veroveren of te vermeerderen schijnt haar «altijd een te groote bemoeiing met tijdelijke dingen en »een gebrek aan vertrouwen op Gods Voorzienigheid. »De waarde van den arbeid, als zou het dan maar zijn »als uiting der menschelijk begaafdheid op het gebied van «kunst en techniek, erkent zij in het geheel niet, van voor»deelen ervan voor het algemeen weet zij niet; alleen om zijn «eigen nooddurft en in enkele gevallen om den nood van »anderen heeft de mensch arbeid noodig. De omgang met «een vrouw is wel geoorloofd in het huwelijk, maar een «huwelijk sluiten is een afdalen uit de hoogere zedelijkheid. »In éen woord: de Katholieke moraal is het monniken»ideaal, verbonden met leerstellingen van AR1STOTELES, die «evenwel onder de handen der kerkelijke theologie geheel «verdraaid van zin zijn geworden." ') Zulke beschuldigingen worden voldoende weerlegd door den feitelijken beschavingsarbeid der Kerk, vooral van de monnikenorden, die door geen geschiedkundige wordt geloochend. Het is niet anders dan een aan nijd toe te schrijven kleingeestigheid, die weigert de verdiensten der kloosterorden, te erkennen, als men dien beschavingsarbeid wil doen voorkomen als een afwijking van het werkelijke Christendom, zooals bijv. PAULSEN dat doet: «De kloosters, waar ascese «en wereldverzaking in haar eigen tehuis behoorden te «zijn, zijn brandpunten van beschaving .... De Benedictijnen «en Cistersiensers beoefenen overal, waar zij maar kunnen, «kunst en handwerk, tuin- en akkerbouw. Zelfs de schatten «der heidensche wetenschap en litteratuur werden in de ) Bauman, Denifle s L.uther und Luthertutn, Langensalze 1904. S. 21—22. 64 «kloosters voor den ondergang gered, en zijn door hen «voor het nageslacht bewaard. Die roem is welverdiend, »maar het blijft toch altijd vreemd, dat de broederschappen «voor christelijke ascese er roem in gezocht en gevonden «hebben, om de verzen van OviDIUS en HORATIUS, de «geschriften van ARlStOTELES en LUCRETIUS niet alleen »af te schrijven maar ook te bestudeeren, te verklaren, na «te volgen, ja in het leven te houden. Niet minder vreemd «is dit, dan dat die geestelijke ridderorden, die als strijders «van CHRISTUS het zwaard en het kruis, het pantser en «het ordeskleed droegen in zijn dienst, wonden sloegen en »tegelijk wonden heelden" '). Dit is, zoo meent hij, een gevolg van het opnemen der Germanen in de Kerk: «Het christendom werd gegermaniseerd en heeft het natuurlijk streven van jonge volkeren «naar ontwikkeling in zich opgenomen en is daarvan op «eigenaardige wijze doortrokken." Alsof niet omgekeerd die jeugdige volkeren van de Kerk en haar orden dat streven naar ontwikkeling hadden ontvangen! Wij leggen er derhalve vollen nadruk op, dat de beschavingsarbeid der Kerk niet is een toegeven aan de werkelijkheid en een afwijken van haar ideaal, omdat het onmogelijk bleek alle menschen tot kluizenaars en woestijnbewoners te maken. Maar de Kerk legde zich toe op de beschaving en ontwikkeling der volkeren, omdat zij weet, dat die ontwikkeling op aarde een plicht is, den mensch door God zelf opgelegd. Niet gedwongen, niet omdat zij niet anders konden, niet om een kwaad gewetent ot zwijgen te brengen, spanden priesters en monniken al hun krachten in om de wereld te beschaven, het was hun volle ernst, ') PAULUS. System der Etik, S. I", S. 119. S 65 als zij werkten aan het welzijn en de ontwikkeling der maatschappij.') Men zoekt evenwel het tegenovergestelde gevoelen te bewijzen met eenige krasse uitspraken van middeneeuwsche schrijvers. Maar men vergete niet, dat enkele afzonderlijke personen nog niet de Kerk vormen; dat tegenover die enkele getuigenis staat het reusachtige beschavingswerk, door de Kerk verricht, en dit legt sterker getuigenis af, hoe de Kerk staat tegenover beschaving en ontwikkeling, dan die enkele uitspraken, waartegenover vele anderen uit dien tijd zouden te stellen zijn. Wil de sociaal-democratie verder der Kerk aanwrijven, dat zij de vakorganisaties der werklieden met leede oogen aanziet, en als het in haar macht was, ze zou verbieden, dan stellen wij tegen over die bewering zoo sterk mogelijk vast, dat de Kerk niet alleen niet verbiedt aan de werklieden zich te vereenigen om door verbetering hun toestanden te verbeteren, maar zelfs het hun ten plicht maakt. Alleen verblinde haat ziet dit niet, alleen haat doet het socialisme aan de Kerk den oorlog verklaren, alsof van haar vernietiging het maatschappelijk welzijn der werklieden afhangt. Men legge nu eens naast elkander de stelling: godsdienst is privaatzaak, welke als bewijs van de verregaande verdraagzaamheid van het Socialisme wordt aangehaald en de werkelijke gezindheid, die spreekt uit de onophoudelijke, felle bestrijding. Scherper tegenstelling en grooter huichelarij is moeilijk denkbaar. ') Vgl. Mausbach. Die Kath. Moral. Köln. 1901, S. 122. 66 6. Sociaal democratie en Katholieke Kerk. Ten duidelijkste zien wij dit uit het verlangen naar een Kulterkampf bij de socialisten In de voorrede tot zijn »Christentum und Soda lismus", gedateerd 28 April 1901, heeft bebel zich uitgesproken: dat »een nieuwe Kulturkampf zal ontstaan, die evenver afstaat »van de halfslachtigheid van den Kulturkampf der bourgeoisie, »als het streven naar vrijheid en gelijkheid dier bourgeoisie »van het einddoel der socialisten. Dit laat aan duidelijkheid niets te wenschen over, het socialisme acht zich geroepen eenmaal een nieuwen Kulturkampf te openen. Deze verklaring van Bebel is hierom vooral des te meer opmerkelijk, omdat de socialisten in Duitschland, waar hun voortdurend het Damocleszwaard van een uitzonderingswet boven het hoofd hangt, niet zoo graag over een Kulturkampf spreken. Wanneer zij, zooals in Frankrijk, daarvoor geen vrees hebben, dan zien wij hen lustig den Kulturkampf mede strijden. In Frankrijk zijn immers de socialisten de trouwe steunpilaren van het anti-clericale bloc en de Duitsche sociaal-democratie heeft hen niet gedesavoueerd, integendeel, toen de Fransche Socialisten nog schenen te aarzelen, gaven de Duitschers over de grenzen henen, hun Fransche broeders een duidelijken wenk, hoe zij hadden te handelen. In die dagen schreef o.a. kaustky: »Het bestrijden »van de congregaties, zooals men in Frankrijk op het «oogenblik doet, is niet anders dan het snoeien van een «boom, die daardoor nog flinker gaat uitgroeien. De bijl «moet aan den wortel gelegd worden en dit bereikt men 67 * alleen als men de toelagen aan de seculiere geestelijkheid »onthoudt." ') In April 1903 deed De pressensé namens 27 socialistische afgevaardigden een voorstel, dat opheffing vroeg van het concordaat en secularisatie van alle kerkelijke goederen, ook van de kerkgebouwen. Daar dit voorstel de bedoelingen van de Sociaal-democratie en ook van het moderne ongeloof a la hackel duidelijk aangeeft, mogen hier eenige Artikelen van de 98 worden aangehaald. Art. 12. Het kosteloos gebruik van kerken, zoowel kathedralen als parochiekerken, houdt met 1 Januari volgend op de uitvaardiging dezer wet op. Art. 21. De Staat is en blijft eigenaar van alle Kathedrale kerken, aartsbisschoppelijke en bisschoppelijke woningen en seminaries, de burgerlijke gemeente eigenaar van parochiekerken en pastories. Volgende alinea's behelzen bepalingen over de verhuring der geconfiskeerde goederen en volgens Art. 22 kunnen staat en gemeenten in het huurcontract bepaalde voorwaarden voegen, waarbij zij zich het recht voorbehouden om op bepaalde dagen en ook des Zondags op bepaalde uren de kerken te gebruiken om burgerlijke, nationale of gemeentelijke feesten te vieren. Art. 36 bepaalt, dat de politie tijdens de godsdienstoefeningen het toezicht zal uitoefenen. Wel zeer kenmerkend is het, dat geen enkel socialistisch blad de onverdraagzaamheid, welke uit verschillende bepalingen spreekt, heeft afgekeurd, dat dit wetsvoorstel alom in de socialistische pers is toegejuicht. Intusschen zijn ook in de partijprograms van andere '.) Neue Zeil, 1903 i. s. 506. 68 landen genoeg bewijzen te halen, hoe het socialisme mijlen ver verwijderd is van ware verdraagzaamheid. Hierbij denken wij o. a. aan het schoolprogram der socialistische partij met zijn schooldwang'). ') Als voorbeeld, hoe het socialisme met opzet geen onderscheid maakt tusschen leerplicht en schooldwang, halen wij hier eenige regels aan uit een brochure, die vooral onder de katholieke werklieden verspreid is: «Moet het proletariaat, moeten vooral de Katholieke proletariërs, omdat het hen het meeste treft, zich in het belang hunner •klasse verzetten tegen het samenwerken van Kerk en Staat, dan «moeten zij zich ook verklaren tegen het kerkelijk-kapitalistisch systeem >om de kinderhersens reeds in de school te versuffen. Men spreekt •veel over het onrecht aan de ouders, die dan gedwongen worden •om hun kinderen naar ongeloovige scholen te zenden. Het recht der «ouders om hun kinderen op te voeden, wordt niet bestreden. Maar «dat is geen onbeperkt recht, evenmin als de ouderlijke macht in het «algemeen. De staat, de maatschappij heeft op dit oogenbik, het • eerste en voornaamste en uitsluitende recht op de school, dat recht «kunnen zij niet afstaan, zelfs al zouden zij het willen. School en «kennis zijn de grondslag voor de algemeene productie, voor het productievermogen van den arbeidsstand, zij zijn de hoofdfactoren in «de maatschappij, Evengoed als de maatschappij het recht heeft om «de wijze van productie in te richten, zooals de behoeften vorderen, zoo «heeft zij niet alleen het recht, maar den noodzakelijken plicht om aan «de toekomstige geslachten met het oog op die organisatie der pro«ductie, de kennis en wetenschap te geven, die noodig zijn om be>hen kwaam te maken voor hun taak. Dit is echter alleen mogelijk «door schooldwang en als het klerikalisme op dit oogenblik zich verzet «tegen het ingrijpen der wereldlijke macht, dan is dit niet, omdat «het onmogelijk is bij verwijdering van het godsdienstonderwijs uit «de school de rechten der maatschappij overeen te brengen met de «ouderlijke macht, maar omdat het met zijn Janusgezicht tegelijk «ziende naar het brutale kapitalisme en de kleine boertjes en arbeiders, 'den schooldwang zelf niet wil." Laufenberg, t. a. p. S. 59—60. Als het socialisme het onrechtvaardig vindt, dat Kerk en kapitaal zich meester maken van de kinderhersens, met welk recht kan het er dan onrechtvaardigheid inzien, dat de ouders er zich tegen verzetten, dat socialisten zich van die kinderhersens meester maken? 69 7. Sociaal-democratie en Schoolstrijd. Schooldwang in den zin van leerdvvang, leerplicht, d.w.z. dat de ouders verplicht zijn hun kinderen op een zelft te kiezen school wat te laten leeren, — wie zal zich daartegen verzetten ? Maar verstaat men het zoo, dat de ouders verplicht moeten worden hun kinderen te laten opvoeden op staatsscholen, waar een opvoeding gegeven wordt niet volgens de inzichten der ouders, maar volgens die van een quasineutralen staat, dan zal ieder denkend mensch in schooldwang niet anders zien, dan de grootste onverdraagzaamheid en den ergsten gewetensdwang. Dit evenwel is de bedoeling van de woorden in het partijprogram: «Verwereldlijking der school, verplicht bezoek der openbare volksscholen." Zou hieromtrent nog twijfel mogelijk zijn, dan wordt deze geheel en al weggenomen door socialistische redenaars en schrijvers. Men behoeft hier alleen maar te denken aan het woord van LlEBKNECHT: »De school moet tegen de Kerk, de schoolmeester «tegen den pastoor worden gemobiliseerd." De school is derhalve de groote stormram tegen de Kerk. Opdat nu niet het godsdienstonderwijs langs een omweg door bizondere scholen wordt ingevoerd, heeft de sociaal-democratische verdraagzaamheid een voorstel gedaan, om het ook in bizondere scholen te verbieden. In de commissie, waarin het centrumvoorstel werd behandeld, stelde de sociaal-democraat KUNERT de volgende bepaling voor: »Het godsdienstonderricht vervalt in alle Duitsche scholen als leervak," en met instemming van VOLLMAR gaf hij de volgende toelichting: «Onder de voorgestelde wettelijke bepaling vallen alle, ook bizondere 70 scholen, opdat niet langs een achterdeur insluipe, wat wij door de voordeur wegzenden." ') Daarmede is alle gewetensvrijheid uit het socialistische program verdwenen en daarvoor in de plaats gesteld de ergste gewetensdwang, die op Russisch despotisme, v\aaiover anders de socialistische welsprekendheid stortvloeden van scheldwoorden uitstort, gelijkt als het eene ei op het andere. Er is dan ook een flinke dosis oneerlijkheid en huichelarij noodig om zulk een einddoel te willen verbergen onder woorden als «scheiding van Kerk en Staat, een vrije Kerk in een vrijen Staat", en dan voor zulke stellingen nog Katholieke politici als getuigen te willen aanhalen. Zoo zou o.a. Windthorst zich voor scheiding van Kerk en Staat verklaardhe bben. Dat die verklaringen van windthorst in de strijdjaren 1872—1878 gedaan zijn, verzwijgt men, evenzoo spreekt men er niet van, dat Windthorst er bij voegde: het is verstandig van twee kwaden het minste te kiezen, en als men te kiezen heeft tusschen een staat, die de Kerk vervolgt en een, die haar de volle vrijheid laat, dan kieze men het laatste, ook al ziet men daarin niet den idealen tosstand. Men wacht zich ook wel, er op te wijzen, dat Windthorst daarbij wees op de toestanden in de Vereenigde Staten, waar aan verschillende confessies de zorg voor school- en opvoedingsvragen is overgelaten, zoodat de staat in de inrichting van het onderwijs niets te zeggen heeft. Daar bestaat geen gedwongen openbare school, zooals de sociaal-democratie wenscht, om de atheïstisch-materialistische wereldbeschouwing te verspreiden. ') Heiner. Der Sosialistische Toleranzantrag• s. 178. 71 8. «Godsdienst is Privaatzaak." Hoezeer de voortdurende wegdoezeling van het eigenlijke doel elk karakter bederft, ziet men uit het voorbeeld van Bernstein, die overigens tamelijk vrij van vooroordeelen pleit voor revisie van het partijprogram, maar als het over godsdienst gaat, zich niet boven de gewone holle phrasen van verdraagzaamheid weet te verheffen. Zoo schreef hij m September ,904 in de ».Socialistische Monatshefte" in een lang artikel over «de herziening van het partijprogram en den partijdag van Bremen" over de stelling: Godsdienst is privaatzaak: »Onder de punten van het partijprogram «die herziening noodig hebben, reken ik op de eerste plaats »punt 6, waarin godsdienst voor privaatzaak verklaard «wordt. Allerlei debatten, die in den laatsten tijd daarover »gevoerd zijn, hebben dit toch zeker wel allerduidelijkst "doen uitkomen, dat in vele sociaal-democratische kringen »dit punt zeer verschillend wordt uitgelegd en dat het «dikwijls tot de grootste begripsverwarring aanleiding geeft. «Dit komt vooral hieruit voort, dat velen schijnen te meenen, «dat dit niet alleen geldt voor het oogenblik, maar dat daardoor « ook de toekomstige houding der sociaal-democratie tegenover »den godsdienst is aangegeven. Ten onrechte, dit geef ik toe. «Maar feitelijk dringt zich bij iederen eisch voor het oogen»blik de vraag op: is het een principieele, of alleen een tak»tische eisch? Als princiep is de stelling: godsdienst is privaat«zaak beslist verkeerd geformuleerd, het drukt een juiste «gedachte verkeerd uit. Wat men zeggen wil, zou veel minder «mis te verstaan zijn, als men schreef: Gelijk recht voor de «aanhangers van alle godsdienstige en wijsgeerige confessies, «vrijheid van godsdienstuitoefening. Dit maakt de meest «uitgebreide verdraagzaamheid en volkomen gelijkheid voor 72 »de wet van alle godsdiensten zonder onderscheid tot «princiep, maakt de gemeenschap niet tot een meenings»nihilisme, wat een onding is en alles kan zijn, maar niet • socialistisch. Want een of andere wereldbeschouwing »moet toch altijd der gemeenschap een gedragsregel aan»geven, hoe zij zich zal stellen tegenover opvoeding, weten»schap, recht, kunst. enz. In dezen zin kan de wereldbe»schouwing nooit privaatzaak zijn, maar is een openbare »aangelegenheid van het hoogste gewicht." Als BERNSTEIN die stelling: godsdienst is privaatzaak, dus uitlegt als de meest uitgebreide verdraagzaamheid voor alle godsdiensten, dan komt hij daardoor in botsing met de praktische beteekenis, die er tot dusverre aan gegeven is, n.1. bestrijding van het Christendom is de hoofdzaak. In plaats van lange bewijzen zij het genoeg hier aan te halen het oordeel, dat de sociaal-democratische predikant WELKER over dit punt van het partijprogram velde, toen hij de sociaaldemocratie uitnoodigde dit punt te schrappen en eerlijk kleur te bekennen. Men verwierp zijn voorstel, niet omdat men iets principieels er tegen in kon brengen, maar omdat men vreesde, dat men, als men het masker afdeed en het ware aangezicht liet zien, velen, die met het socialisme meeloopen zonder het te kennen, voor het hoofd zou stooten. Maar ook komt BERNSTEIN in botsing met verdere eischen van het socialistische program. Wil BERNSTEIN, dat ook de eisch van een verplichte staatsschool worde herzien? Als het hem ernst is met zijn verdraagzaamheid voor alle godsdiensten, dan is hij daartoe verplicht. Intusschen zoover gaat ook zijn verdraagzaamheid niet. Zeker geen gemeensthap kan nihilist zijn op dit punt; zou zij dit willen, dan nam zij den kiem van ondergang in zich op; geen staat kan nihilist zijn op het punt van 73 godsdient. Het Socialisme beproefde het, wij zagen hoe uiteenloopend nu reeds de meeningen daaromtrent zijn. 9- Het bankroet van het Materialisme. Het is niet onbelangrijk er nog even de aandacht op te vestigen, welke de reden is, waarom men wil terugkeeren tot een godsdienstige wereldbeschouwing, die eerst zoover werd weggeworpen. Het is het bankroet van het materialisme. Efen mensch kan nu eenmaal niet leven zonder een hooger ideaal. En dit is door het materialisme weggenomen. Laten wij dit hooren getuigen door een socialist: »De »moderne godsdienstige beweging onzer dagen komt voort 5 uit dezelfde behoefte, welke den modernen mensch leidt in »de keuze zijner menigvuldige ideeën: de behoefte aan kracht. »Allen die hun philosophische kracht beproefden tegen de »zwakheid en er geenszins op bedacht waren, dat de mensch »everzeer in de hoogere ontwikkelingsperiode zijner mannelijke onafhankelijkheid een drang naar godsdienst zou »hebben als in de periode van zijn kinderlijk afhankelijks»gevoel, toonden zich slechte kenners der zielen en valsche »aanbidders der kracht. Carlyle was wijzer, toen hij met »een enkel woord zeide: De mensch is alleen sterk, als hij ïgelooft...., de geschiedenis van een volk wordt vruchtbaar, hartverheffend en schoon, als het begint te gelooven.— » Degenen, die zoeken naar kracht hebben zich dan ook «instinktief gewend tot het geloof, dat wel geen positief »geloof is, maar alleen nog is een streven naar een hoogere »beschouwing, welke heel de wereld omvat en verklaart. »Dit opleven toont zich in de sterkere behoefte aan een «wereldbeschouwing, aan wijsgeerige beschouwingen over »een einddoel, aan droomerijen over een nieuwe wereld, »dat toont zich in de hernieuwde twistgedingen over geloofs74 »zaken; daarbij is het teekenend hoe velen zich verdiepen »in de werken van nletsche, CARLYLE, Ruskin, TOLSTOï, «Maeterlinck, Huysmans."1) Aan het einde van haar artikel schrijft zij: »Men spreekt »van een algemeene Kerk, een algemeenen godsdienst der «menschheid. Er is echter slechts eene idee, die allen «leiden kan als de vuurzuil, die het Joodsche volk geleidde «door den woestijn, de idee van de volmaakte zelfont»wikkeling des menschen en der menschheid. Al het andere «gelooven en hopen beperkt zich tot de afzonderlijke personen; »de meesten zullen in de toekomst het dak van een gods«dienst boven hun hoofd willen hebben. Misschien zal de «algemeene kerk zich eens aan het oog der toeschouwers «vertoonen als de St-Pieterskerk te Rome, als een wereld «van daken en koepels, hooge en lage, overheerscht door «den eenen grooten koepel, het geloof in de menschheid." *) Ook al kan men aan deze beschouwingen niet zooveel gewicht hechten, omdat zij komen van den weinig invloedrijken kant der Revisionisten, zij toonen toch genoeg aan, hoe meerderen een godsdienstige krisis doormaken. Niet het socialisme zelf, want dit is èn door den grondslag, waarop het rust èn door heel zijn leer, gedwongen, Christendom en Kerk te bestrijden, en het zou heel zijn wezen en geschiedenis moeten verloochenen en ophouden socialisme te zijn, als het dat niet wilde doen. 10. De taak der Katholieke Apologie. Wil de Katholieke apologie dien verwoeden aanval afslaan, dan kan zij dit alleen op dat terrein, waarop het ') Soz. Monatshefte, 1903. S. 138. Else Hasa, Was ist Religionï *) T. a. p. S. 144. 75 socialisme zich heeft opgesteld. Het socialisme bestrijdt het Christendom door te populariseeren, wat uitgegeven wordt voor vaste uitkomst der wetenschap. Daartoe gebruikt het de geheele moderne wetenschap, natuurwetenschappen zoowel als geschiedenis, en verkondigt luide van de daken, dat geologie en astronomie, biologie en natuurwetenschap, geschiedenis, wijsbegeerte en geneeskunde allen overeenstemmen in het bewijs, dat het Christendom valsch is. ]) Dit is voor de katholieke apologie en het katholieke ontwikkelingswerk een aanwijzing, waar het de wapenen moet vinden tot afweer, als niet heel de strijd verloren wil zijn.") l) Laufenberg, t. a. p. S. 47. !) Dit wordt niet algemeen ingezien. Nog onlangs vroeg men in een recensie van een werkje, waarin rekening was gehouden met de tegenwoordige aanvallen der sociaal-democratie, waarom de schrijver niet die mooie oude bewijzen uit het zedelijk verval van het heidendom, de voorspellingen uit het Oude Verbond, had aangehaald. Het antwoord kan kort zijn, omdat de tijden, waarop de voorwereldlijke monsters als Ichtyosauros, Megatherium en Iguanoden als Zondagskluifje op tafel kwamen, sinds lang voorbij zijn, maar dat nu de Darwinistische leer onder de massa verspreid wordt in kleine, populaire boekjes en daarom de gewone man over die boekjes, moet onderricht zijn, als hij wil vaststaan in zijn christelijke overtuiging. EVULGETUR. J. D. J. Aengenent. Pr. WARMUNDAE, die 3a Maij 1907. 76