_ F' i <*a* • - - J 69 \ 7^ 1$ (iös*;! p 69 I ijGnm M* , !'l ll; 1 Ü &• i ( jl .1 I ' fjM aiuüiorüacrltciitt'at? Iccrrti ofl brabccrf tco;c ten fü mmuf aubrlirut tr (Ijiiramrtgrjrijltrfijn. BLIKKEN IN HET Verleden van Waterland DOOK G. VAN ZEGGELAAR, Hoofdondcnvijscr. Met Kaartjes en Illustraties. Stoomdrukkerij HERDES & Co. — Prins Hendrikkade 18, Amsterdam. EEN WOORD VOORAF. Men reken d' uitslag niet, Maar telV het doel alleen. TOLLENS, Toen ik in Aug. 1897 „het byster land der Veluwe", waar ik geboren en getogen werd, verliet om in deze „Laage landen bij der Zee" mijn werkkring te vinden, trok het reeds spoedig mijn aandacht, welk een belangrijk aandeel Waterland heeft gehad in onze bange worsteling met Spanje, toen het met Oranje streed voor de beste goederen det menschheid: voor vrijheid en religie. Nadat ik mij in deze streken behoorlijk georiënteerd had en ik er mij goed op mijn plaats gevoelde, begon ik langzamerhand enkele oude werken, op Waterland betrekking hebbende, te lezen. Het betreurende, dat de kennis van onze historie zoo gering is in ons midden cn overtuigd, dat er na de Bijbelsche geschiedenis geen geschiedenis is, die ons meer belangstelling moet inboezemen, dan die van ons eigen vaderland en van de streek, waarop onze woning staat, kwam ik er eindelijk door een samenloop van omstandigheden toe, gegevens bijeen te brengen voor het samenstellen van een korte geschiedenis dezer omgeving. Ten volle ben ik overtuigd, dat er in deze schetsen den lezer niets verdienstelijks wordt geboden; toch meen ik, dat zij, die van dezen geringen arbeid kennis willen nemen, nog wel een en ander zullen vinden, dat hen, juist omdat het minder algemeen bekend is, zal interessceren. Naar de mate der ons toebetrouwde gaven zullen wij trachten datgene, wat wij uit tal van oude cn nieuwere bronnen en uit vele archieven verzamelden, op zoo onderhoudende en bevattelijke wijze, als ons mogelijk is, mede te deelen. Van harte sluit ik mij aan bij de woorden, waarmede D. lhirgcr in 1709 zijn „Chronyk van dc stad Medcmblik" begon: „Mijn doel is niet zoo zeer om dit geschrift voor een geheele geschiedschrijving te doen doorgaan, als wel om anderen van geslepener vernuft en beter gelegenheid voorzien als ik, op te wekken en aanleiding te geven tot volmaking van zoo noodig een werk; 't zal mij genoeg zijn, indien maar ecnige nuttigheid door mijn moeite aan dc wcetgierigen is toegebracht." „Men tellc het doel alleen!" En dit doel is, om, kon het zijn, onder den zegen des Ileercn er iets toe bij te dragen, dat Watcrlands historie weer ga spreken tot het volk van Waterland. Aan allen, die mij bij dit pogen steunden, mijn oprechten dank. Voor de groote welwillendheid, waarmee dc verschillende archieven voor mij opengesteld werden, ben ik ten zeerste dankbaar. In het werkje zal den lezer wel blijken, welke archieven mij veel licht ontstaken cn aan welke „Achtbaarc en Eerwaarde Hecrcn" ik zulks verschuldigd ben. ken woord van teleurstelling mag ik niet weerhouden aangaande het gemeente-archief van Ransdorp. Mijn herhaald beleefd verzoek tot inzage er van werd door den Burgemeester beleefd afgewezen, omdat „het archief niet geordend was". "1 c meer stelde mij dit teleur, wijl dc meeste archieven ongeordend waren cn ik toch op de meest welwillende wijze er inzage van kreeg. Niet alleen uit dc keurig gerangschikte, maar ook uit de meest ongeordende archieven diepte ik soms interessante bijzonderheden op. Kon ik alzoo van niet één enkel stuk uit het archief van het vroegere Hoofddorp van Waterland nota nemen, „desalniettemin cn evenwel nochtans" wist ik aangaande Ransdorp zooveel bijzonderheden te verzamelen, -o«k wat zijn „even prachtigen als krachtigen toren" betreft, dat de belangstellende lezer zich niet te zeer ontstemd zal gevoelen. Met het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 wensch ik de meer geregelde geschiedenis te eindigen: alleen zullen nog een paar hoofdstukken worden opgenomen, nl. „De watervloed in 1825" en „Veertien dagen op een ijsschots". Een slotwoord zal dan nog tot eene of andere opmerking aanleiding kunnen geven. De strijd onzer eeuw om kerk en school ligt alzoo buiten mijn beschouwing. Vergelijkingen van het heden met het verleden wensch ik niet te maken : de geschiedenis spreke slechts! In het weergeven der feiten hoop ik voor alles getrouw en waar te zijn. Aan het verdonkeren van de gouden lijn, die door onze historie loopt, hoop ik mij niet schuldig te maken. Aan het tijdperk van lijden en strijden, waardoor ons land gioot geworden is, hoop ik een voorname plaats in mijn boeksken in te ruimen. Ik mag en kan niet nalaten ook hierin er op te wijzen, hoe de Hcere God „Zijn wonderen hier een gedachtenis gemaakt heeft." En waar er in deze dagen zulk een prijzenswaardige belangstelling is in het lot van het „Holland-over-zee" met den edelen Kruger aan het hoofd, moge deze arbeid er iets toe bijdragen, om daar niet minder aandacht te gaan wijden aan de lijdenshistoric van onze (ook hunne) voorouders en aan den bangen krijg, dien zij tegen het machtige Spanje ondernamen onder den „Prince van Oranje, vrij, onverveert." Een welwillende beoordeeling vraag ik van den lezer, niet alleen omdat deze arbeid moest verricht worden in enkele uurtjes, die mij na een drukken arbeid restten, maar inzonderheid, omdat ik nog nimmer aan den weg timmerde. Op- en aanmerkingen, van belangstelling in dit werkje getuigende, zullen mij steeds welkom zijn. Zoo mogelijk, zal ik er in het slotwoord gebruik van maken. G. VAN ZEGGELAAR. Rans dorp, Novembei 1900. I INLEIDING. EEN HISTORIE VAN WATERLAND. „ Ver telt uwen kinderen daarvan, en laat uwe kinderen het hunnen kinderen vertellen en derzelver kinderen aan een ander geslacht (Joél i:j.) Dat het reeds in ouden tijd gebruikelijk was de merkwaardigste gebeurtenissen op te schrijven en voor het nageslacht te bewaren, leert ons op duidelijke wijze het boek Ezra. Uit Ezra 6:1 en 2 blijkt toch, dat men in de archieven te Babel zocht naar het allermerkwaardigste document van Koning Kores (Cyrus) van Perzië. Nadat men daar waarschijnlijk de aanwijzing vond, dat documenten uit den tijd van Cyrus in den burcht te Achmctha, de hoofdstad van Medië, bewaard werden, vond men hier werkelijk de bewuste oorkonde. Daarin was aldus geschreven: „Gedachtenis", d.w.z. gedenkwaardigheden. Deze goede gewoonte der Perzen blijkt ons andermaal uit Esther 6 : 1. In den merkwaardigen slapcloozcn nacht van Koning Ahasveros of Xerxcs laat hij zich een en ander voorlezen uit de kronijken, waarin alle bijzondere gebeurtenissen door de uitstekendstc dichters in poëzie werden geschreven. Ook de Romeinsche keizers Heten de voornaamste feiten van den dag opteekenen. Keizer Claudius, die van het jaar 41—54 regeerde, liet de aanteekeningen der Roraeinsche geschiedenissen van den beroemden Tacitus alle jarcr tiemaal uitschrijven, opdat ze niet verloren zouden raken en daarmee de groote daden der voorouders zouden vergeten worden. Zeer wenschelijk ware het geweest, dat ook onze voorouders dit meer behartigd hadden. Vele zaken zouden ons dan bekend zijn, waarnaar nu altijd tevergeefs zal gezocht worden. Datgene, wat nog in onze gemeente- en kerkelijke archieven aanwezig is, dient dan ook met zorg te worden bewaard. Is er in dit opzicht nog veel in Waterlands archieven te verbeteren, gelukkig begint men het belang er van in te zien. En waar een onbegrijpelijk wandalisme hier en daar vele documenten en perkamenten ten vure doemde,1) daar voelt men terecht een toon van verontwaardiging trillen. Laat het nageslacht in dit opzicht ons niets te verwijten hebben. Doordringe men zich meer van de roeping om kennis te nemen van en kennis te verspreiden aangaande onze heerlijke en rijke historie. De geschiedenis toch is terecht wel eens genoemd de leermeesteres van het menschelijk geslacht. In 't verleden ligt het heden; In het nu wat worden zal. De prins onzer dichters, de groote Vondel heeft eens terecht gezegd: „De liefde tot syn landt is ieder aenghebo- *) Wij bedoelen hier een vernielen enkel uit zucht tot opruiming en dus in nauw verband staande met geheele onverschilligheid ten opzichte van het verleden. Dergelijk misdrijf stellen wij niet op één lijn met wat ons aangaande Marken ter oore kwam. l)e „maire" (burgemeester), die hier tijdens Napoleon heer en meester was, moet alles, wat op de geschiedenis van dat eiland betrekking had, gebruikt hebben om er zijn eten op te koken. Hij moet toen gezegd hebben: ,,A1 het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Wij rekenen niet meer met de christelijke jaartelling, maar met die van de vrijheid. Wat hebben wij, of liever, wat heb ik, met al die oude dingen, die muffe papieren uit den Graven- en Prinsentijd van noode ! Weg met dien ouden rommel!" ren". Ieder Waterlander, die nog iets gevoelt van deze waarheid, verzuime dan ook niet kennis te nemen van de geschiedenis van den grond, waar hij werd geboren en waarop zijn voorouders leden en streden, opdat hij „geen vreemdeling bij zijn eigen haardstede zou wezen." In dit opzicht zijn wij echter niet zoo gelukkig als de Zaanlanden, daargelaten de opmerking, dat er van deze streek veel meer te berichten valt. Verscheen reeds in 1658 „De Zaanlantsche Arkadiain vijf boeken te saam gebracht door II. Soeteboom, andermaal werd er een tamelijk uitgebreide geschiedenis der Zaanlanden geschreven in het midden dezer eeuw door Jaeob Honingh Jsz. Junior. ') Wat nu Waterland betreft, in hetzelfde jaar 1658 verscheen, mede van den schrijver Soeteboom, „De Soetstemmende Zwaane van Waterland", waarin we de eerste geschiedenis van Waterland inogen begroeten. Meermalen werden beide werkjes herdrukt. In één bundel vonden wc ze onder den titel van: „Oudheden van Zaanland, Stavoren, Vronen en Waterland" door Hendrik Soeteboom. Deze verschenen in twee declen in het jaar 1702. Onder den titel „Monnikendams Verleden" door C. f. B. v. d. D. verschenen in het weekblad „De Noord-Hollander" (Jaargang 1891) korte geschiedkundige aanteekeningen, echter zonder ccnig verband. 2) In het No. van 22 Aug. vonden we: „In 1660 verscheen: Historie van Waterland. Amsterdam, bij Gcrrit van Goedenbergh, boekverkooper op het Water in de Delftsche Bijbel. Dit boek is geschreven door H. Soeteboom" Het zal den lezer niet bevreemden, dat we pogingen *) In 1849 bij J. Ileynes te Zaandijk verschenen onder den titel ,,Geschiedenis der Zaanlanden". 2) Deze nummers ontvingen we van den heer 1\ J. Verdam, lid van den Raad te Monnikendam, die ons uit zijn bibliotheek menige kostelijke bijdrage schonk. Ook de oude gravures, gezichten voorstellende in onze dorpen, danken we aan zijne hand. aanwendden om deze „Historie" in ons bezit te krijgen. Dank zij de bemoeiingen van den heer Dr. Breen, adjunct-archivaris van Amsterdam, kunnen we echter mededeelen, dat deze „Historie van Water/and" niet anders was dan een herdruk van Soetebooms „Soetstemmende Zwaane". We meenen dan ook op grond van nauwkeurig onderzoek te mogen zeggen, dat Soetebooms werkje van 1658 de eenige geschiedenis van Waterland is, die ooit het licht zag. Dat deze geschiedenis niet zoo uitgebreid is als zijn „Zaanlantsche Arkadia" zal den lezer niet verwonderen, als hij weet, dat Soeteboom een Oost-Zaandammer was en zich uit den aard der zaak meer voor de Zaanlanden interesseerde. Wel staat hij o.a. uitvoerig stil bij de verschillende vrijheden, rechten enz., door de Hollandsche Graven in de 14de en 15de eeuw aan de Waterlanders verleend, doch daarin stellen de meeste lezers van ons werkje zeker geen belang. Toch mogen we dit tijdperk niet met stilzwijgen voorbijgaan. Van onzen strijd met Spanje (1568—1648) wordt in de „Soetstemmende Zwaane" geen woord gerept. Hierover lazen we o.a. van zijn hand een hoogst zelden voorkomend klein werkje „Nederlandsche Beroerten en Oorlogen omtrent het Y en aan de Saan". ') Ook in de „Zaanlantsche Arkadia" komt hij hierop terug. Uit een en ander volgt alzoo, dat Waterland zich niet in het bezit van een voldoende geschiedenis mag verheugen. Uit ons „Woord vooraf" zal den lezer duidelijk zijn, dat wij allerminst willen beweren in de bestaande behoefte te willen voorzien. De groote gaven en de vele beschikbare tijd daartoe benoodigd, ontbreken ons. Ons doel is slechts een bescheiden poging te wagen om dc aandacht te vestigen op het rijk verleden van Waterland. Wie weet, of niet vroeg of laat iemand zich aangetrokken gevoelde zulk een kostelijk werk te volmaken. *) Dit werkje vonden we in de Bibliotheek der Stads-Universiteit te Amsterdam, die ons veel materiaal kon verschaffen. Mogen intusschen deze voorproefjes den lezer meer belang doen stellen in onze geschiedenis en moge alzoo deze arbeid niet geheel onvruchtbaar zijn. Opmerking. We achten het hier de plaats om den lezer mede te deelen, in welken zin wij Waterland nemen. Soeteboom toch zegt: „Somt rekent men de zes Hoofddorpen >) alleen voor Waterland, soms de drie steden daaronder, als • Edam, Monnikendam en Purnierend; en soms daarbij de dorpen Purmerland, Ilpendam en Nek". In dien uitgebreiden zin wordt het genomen in de „Soetstemmende Zwaane". Zoo ook zegt Wagenaar in zijn „Tegenw. staat van Holland" (A° 1750): „Waterland, in zijn ruimste beteekenis genomen voor een der drie voornaamste vcrdeelingen van het Noorderkwartier, grenst ten N. aan West-Friesland, ten W. aan Kennemerland, ten Z. aan het Y en ten O. aan de Zuiderzee" Hij verdeelt het dan verder in vier deelen, nl.: I. Het eigenlijke Waterland, bevattende de ses Hoofddorpen ; II. Zeevangk met den Zuidpolder en Katwoude; III. Purmerland en Ilpendam, weleer van Waterland ge¬ scheiden en met de Heerlijkheid van 1'urmerend vereenigd ; IV. De Waterl. meren, als: Bcemstcr, Purmer, Wormer. Ons doel nu is, alleen op het eigenlijke Waterland, dus op de zes Hoofddorpen, een blik tc slaan, al zal de lezer het ons niet euvel duiden, dat wc een enkele maal de grenzen overschrijden. De zes Hoofddorpen toch waren sinds eeuwen innig saam verbonden in den gcniecnscliappclijken strijd tegen het geweld der baren. Uoch er is meer! Een nauwe band werd ') Deze durpen zijn : „Ransdorp 't Ilooftdorp, Zuyderwoude, Sunderdorp, Scliellingwoude, Brouk en Lansmoer." den 23sten November 1619 tusschen deze dorpen gelegd door de „Unie van Waterlandwaarop we later uitvoerig hopen terug te komen. Nog in 1806 werd in het Raadhuis te Ransdorp een vergadering gehouden van afgevaardigden der zes dorpen, waarin besloten werd die Unie voor 10 jaar te vernieuwen. De zes pijlen in den rechterpoot der „Zwaan" herinneren nog aan dezen band. HOOFDSTUK I. DE AFLEIDING DER WATERLANDSCHE EIGENNAMEN. „Daer is oock niet gemeinder onder de Nederlanders, als dat de plaetsen haer naem ontfangen van haere geleden/heit; waar van de naemen Zeelandt, Watertandt, ende menichtevan anderen genoechsaem conden getuygen" (Chronyck doorj. Veldenaer, Ao 1Ó50) De eigennamen van landen, rivieren, steden en dorpen zijn geenszins willekeurig gekozen, doch voor allen bestaat eene natuurlijke, geschiedkundige of soms ook een plaatselijk toevallige aanleiding. Spreekt deze aanleiding somtijds duidelijk genoeg, toch is zij in vele gevallen niet niet zekerheid na te speuren. Hoevelc gissingen soms op dit gebied gedaan worden, zal den lezer duidelijk zijn, als wc de afleiding van den naam Holland willen weten. De schrijver van het oud Goudsch kroniekje gist op bespottelijke wijze, dat dit land zijn naam gekregen heeft van het hollen of de woestheid der inwoners. Even dwaas dunkt ons de afleiding van Tolland, wegens de vele tollen, die er geheven werden. Ook oordeelen sommigen, dat de naam ontleend is aart zeker dorp Holland, vroeger in de Dordsche Waard gelegen of aan een plaats van denzelfden naam in de omgeving van Kockengen. Nog wordt het afgeleid van Heel!and, zoo genoemd naar den wijden mond der Maas. Meer waarschijnlijk dunkt ons echter de afleiding van Holtland (Houtland). De vele uit den grond opgedolven hoornen bewijzen toch, dat dit land vroeger zeer boschrijk was. Wijl deze boomen allen met hun toppen in Z.O.-richting liggen, vermoedt men, dat ze door hevige stormen uit het N.W. (nog altijd onze stormhock!) zijn bezweken. Mecnen sommigen, dat dit plaats had in het midden der 9de eeuw, anderen denken aan het jaar 1170, toen alle dijken doorbraken en het gansche land blank stond. Zeer aannemelijk is ook, wat J. Veldenaer in zijn „Chronyk van Hollandt" (A" 1650) schrijft. Na er op te hebben gewezen, dat het niet waarschijnlijk is, dat de Noormannen den naam aan dit land zouden gegeven hebben, naar het daar gelegen eiland Oland, meent de schrijver met voldoende zekerheid den naam te kunnen afleiden. Hij zegt dan: „Hollant is een oud Saxis woordt, ende met de Saxen, haer certijts uyt de hooge gewesten van Duytsland in dese ende naburige landen uytstortende, overgccomen, t' enemael over een slacnde sync bcdicdinge met de gclegenthcyt, wesen, ende toestant van desen lande. De oude Engelsaxische noemen een laag en overzulks slikkerig en tegen het geweld van het om- of doorloopende water bewald en bedijkt land Holedcne. Hok noemen ze wat hol en bol is. Indien eenige volken kunnen gezegd worden van één bloed en herkomst te zijn, zoo zijn het de oude Hollanders en Saxische; en overzulks mag de bediedinge van de oudste Holl. woorden, als zelf Hollant, en andere, van den ouden Saxschen wel afgehaald worden. Sie dan hier, bij onse oudste voorouderen is een laech aerdtryck Holedene, endc by incortinge, gemeenlyck in het spreecken gebruyckt, Holedene, dat is Holendt, ofte Hollandt, genoemt geworden." Later zegt de schrijver: „Immers blykt, dat Hohelene, of Hohelendt, ofte Hollandt, soo als wy nu by incortinge spreecken, een woordt is oorspronckelyck ende afcomstich van de Saxen, hebbende eene bediedinge, die met de gestalte van Hollandt wonder wel over een compt. Dus werdt oock noch heden ten daege by de Engelsche, van den Duytschen ende Saxen ongetwijfelt hcrcompstich, het derde gedeelte van de Provincie van I.incoln Hollant genocmt, een Graefschap aen de Zee gelegen, gans weeck, slickerich ende moerasschich van gront, even gelyc als ons Hollant." En hij eindigt: „Dan daer is niet sccckerder als dat het woort Hollant hercompstich is van het Engelssaxischc Hohelene, bctcekcnende een laech ende dien volgende vochtich endc waterachtich landt." Opzettelijk stonden wij bij den naam Holland eenigszins uitvoerig stil, ten einde den lezer te doen zien, welke verschillende gissingen er al op het gebied der naamsafleiding gedaan worden. Overbodig is dus de opmerking, dat, wat wc als vrucht van ons onderzoek in dezen mcdedeelen, niet altijd als een paal boven water staat. Wat den naam Waterland betreft, hierbij behoeven wc ons niet aan gissingen te wagen: deze naam spreekt voor zich zelf. In de „N. Holl. Arlcadia" van C. Bruins (An 1732) zegt Weetlust. Dcez' Landstreek houdt mijn zinnen opgetogen Door 't lieflijk groen, dat zich alom verspreidt, Waarin het vee steeds onbekommerd weidt En luchtig springt met lust en welbehagen, Wat naam mag dit gewest, o Waarmond! dragen? 't Schijnt Gosen of een tweede Kanaan." Waarop Waarmond terecht antwoordt: „ t Is Waterland: een naamsafleiding van Zijn lagen grond en overvloed van stroomen." Weetlust repliceert nog: „Hoe wel moet dit het tierig vee bekomen, Dat hier zijn dorst kan lesschcn naar zijn lust, Schoon 't elders schreeuwt om vocht." Geen wonder dan ook, dat vele der Waterlandsche eigennamen in verband staan met dezen toestand van den bodem, bespoeld door de Zuiderzee en het Y. Het is meer dan waarschijnlijk, dat de Zuiderzee haar naam van de Friezen ontving, als gelegen ten Z. van hun gebied. Ook is aangetoond, dat de veelvuldige riviernaam Aa, Ee, l'.cm en Rems eenvoudig water betcekcnt. Van denzelfden wortel aa of ee moet nu bij verwisseling der klinkers de naam „Y" afkomstig zijn. Zoo heette lidarn vroeger ) 'dam of Yedam. Deze naam Ye is verbasterd tot ie in den naam „Die" (Ransdorper-, Ilolysloter- en Uitdammer-Zte). Dit water toch is niet anders dan het vroegere Binnen-Y en droeg toen den naam van De Ye, later verkort tot Dye en Die. In het „Groot Aardrijkskundig Woordenboek van v. d. Aa" wordt bij dit water aangeteekend: „Een water in Waterland, cat bij de gem. Eansdorp uit de Molensloot voortkomt, en met een N.O. strekking, langs Holysloot vliet, een weinig benoorden die plaats een Oostelijke richting aannemende, naar Uitdarn loopt, waar het vroeger in de Zuiderzee uitliep, doch later, vermoedelijk in de 13de eeuw is afgedamd, 1) toen men na de inbraak van de Zuiderzee, de >) Soelcboom meent, dat dit geschied is „Anno 1400, ten tijde als de gansche Waterl. dijk voorzien en met dammen beleid werd." binnenwateren van de buitenwateren zocht af te scheiden. In 1395 werd in dezen dam een sluis gelegd." Naar de ligging van dezen dam, zijnde de uiterste dam van Waterland, verkreeg deze plaats, van wier bloeitijd we later spreken, den naam van Uitdam. Wellicht ware het beter geweest, zegt Wagenaar in zijn „Tegenwoordige Staat van Holland", dat de plaats Ydam was genoemd, doch gedane zaken nemen geen keer. o ' o 0 Is de naam Uitdam thans algemeen, toch leeft nog een vroegere benaming van deze plaats in de herinnering voort, n 1. ,,Sc'/eteldoecxJiaveri'. Soetcboom geeft daarvan de volgende zeer aannemelijke verklaring: „om de menigte van de witte Lueren, die de vrouwen vooraen de Huysen te drogen hingen en in Zee gesien wierden." Dat het leggen van een dam of waterkeering strekte tot de benaming eener plaats, blijkt ons herhaalde malen. De eerste dam, die in N.-Holland gelegd werd om het zeewater te keeren, was de Krabbedam, alzoo genoemd, gelijk de „Kroniek van Medemblik" meldt, „omdat daar heel veel zeekrabben voorkwamen, doordien het dikwijls daarvoor droog lag". Ten tijde, dat de I'urmer nog gemeenschap had met de Zuiderzee door het Farmer-Ee, werd in deze Ee een dam gelegd om de Zuiderzee af te sluiten. Deze dam heet nog de Nieuwendam. De dammen echter, waarnaar in Waterland enkele plaatsen zijn genoemd, nl. Uitdam, Burgerdam en Nieuwendam, zijn, gelijk de heer J. Prins, oud-Dijkgraaf van Waterland, schrijft, „geen dichtingen van zeegaten, maar overdammen van slinken, te gelijk met den oorspronkelijken dijk gemaakt, of toedamming van gaten, later in den dijk gebroken." Bij den ontzaglijken strijd, die hier in den loop der tijden tegen het geweld der baren gestreden is, hopen we meermalen stil te staan. Thans volsta slechts datgene wat noodig is in betrekking tot het doel van dit hoofdstuk. Bij den geweldigen vloed in het jaar 1421 (bekend onder den naam van St. Elisabethsvloed), brak de dijk bij het Voord (nu Burgerdam) op twee plaatsen door. De bewoners dier plaats leden daardoor zulk een schade en werden dermate verarmd, dat Hertog Jan van Beieren in zijn „Ordonnantie over de Dykagic van Waterland" (Mei 1422), de ingezetenen van Yoord bij onvermogen vrijheid gaf den dijk te laten liggen, cn zcgt Soeteboom — „sulx soude warelyck geschied hebben, fen zij die v.yi Waterland, ofte bij namen die van Schcllingwoude cn Kansdorp, hun daar inne waren te bate gekomen, cn sloegen een Dam over het W die een zwaan dood slocgc, op vijf schellingen, cn niet meer, en salmen ons tot oordeel cn." Verklaarbaar is het nu eveneens, dat het kasteel van de Pcrsijnen, dc oude heeren van Waterland, hetwelk in den opstand der dorpers en keerlcn tegen den adel door het volk verwoest werd, den naam droeg van Swanenburg of Swacnsborch; cn ook, dat meer dan écn logement nog den naam draagt van „Dc Zwaan." l) I)it belangrijk werk verkregen we ui', de Hibliotheek van den lieer W. II. Luttenberg, 1'red. bij de Ned. llerv. gem. te Nieuwendam, die in het belang der historie zich zeer voor onzen arbeid interesseerde, en ons in vele opzichten tot grooten steun was. Aan het einde van dit hoofdstuk achten wij het niet ongepast, wijl dc zwaan zoo nauw met Waterland verbonden is, een korte schets over „dit wondrc waterdier" te geven. Met uitzondering van dc kccrkringsgcwesten bewonen dc tien bekende soorten van zwanen alle aardgordels, het veelvuldigst echter dc gematigde cn koude landen van het noordelijk halfrond. Door hun waggelende beweging bewegen zij zich ongaarne op het land, zoodat zij in het water in hun clement zijn. Ze zijn schrander cn vlug van begrip, regelen hun gedrag naar dc omstandigheden cn naar dc handelingen van dc mcnschcn, waarmee zij te maken hebben. Uit hun houding spreekt zelfvertrouwen cn gevoel van eigenwaarde, maar ook een zekere boosaardigheid, die zich in het verkeer met soortgenooten van dezelfde sekse als vechtlust, bij ontmoetingen met zwakkere vogels als hecrschzucht openbaart. Het mannetje cn het wijfje zijn met trouwe liefde aan elkander gehecht. Hun verbintenis wordt voor het gchcclc leven gesloten. En dat dit leven lang kan zijn, bleek ons uit tic volgende aantcckcning in dc „Cronyk van Mcdcmblik": „167 5 is tot Alkmaar gestorven, een Stadszwaan, die oud was 102 jaren, uitwijzende zijn halsring daar op stond 1573, in welke tijd Alkmaar 7 weken van dc Spanjaarden belegerd was". De stamvader van onzen Tammen Zwaan, dc Roodbekzwaan, bewoont N. Europa cn O. Siberië. De wilde Zwaan komt voor in N. Europa, geheel N. cn Middel-Azië, alsmede in Amerika. Op den trek begeeft hij zich icdcrcn winter naar N. Afrika. Aan de Oostzcckust verschijnen de wilde Zwanen reeds in October; Middel Duitschland cn Nederland doen zij in November cn December aan op dc heenreis, in Februari of Maart op dc terugreis. Staat dc wilde Zwaan bij den Roodbckzwaan achter in bevalligheid cn sierlijkheid, gunstig onderscheidt hij zich van dezen door zijn schelle cn betrekkelijk welluidende stem. In „Het Leven der Dieren" door A. E. Brehm lezen wc daaromtrent: „Dc Wilde Zwaan bekoort den toeschouwer niet slechts door zijn schoonc gestalte, maar s'.eckt door de waakzaamheid en de schranderheid, die uit iedere beweging van den kop cn uit dc gcheclc houding blijken, gunstig af bij den Roodbckzwaan. Zijn luide, gevarieerde, zuivere stem, die bij iedere aanleiding als loktoon cn waarschuwend sein weerklinkt, maakt een aangenamen indruk. De tot troepen vcrecnigde Wilde Zwanen laten zich voortdurend hooren; 't is, alsof zij een zangwedstrijd houden om zich den tijd te verdrijven. Wanneer een strenge vorst de zee op alle plaatsen, die niet opengehouden worden door een hevigen stroom, met een ijslaag bedekt, cn dc ondiepten, waar dc Wilde Zwanen zich bij voorkeur ophouden, ongeschikt zijn om hen te heibergen, vcrecnigen deze statige vogels zich bij honderden in dc naastbijgclegene opene watervlakten. Zij bejammeren dan als 't ware met droefgeestig geschreeuw hun ongelukkig lot, daar zij in diep water het noodige voedsel niet kunnen verzamelen: meermalen hoorde ik op een langen winteravond cn gedurende den geheclen volgenden nacht het veelstemmig klaaggezang, dat op uren afstands voortgebracht werd door vogels, die in zulke omstandigheden vcrkccrcn. Soms klinkt dit zangerig geschreeuw als klokgelui in dc verte, soms als tonen van blaasinstrumenten; het komt niet geheel overeen met dc tonen van het doodc metaal, maar overtreft deze in vele opzichten; daar het van levende wezens afkomstig is, maakt het een meer sympathieken indruk, harmonieert het beter met ons zintuig. Het maakt dc als een verdichtsel uitgekreten overlevering van het zwanengezang tot een werkelijkheid." In het „Woordenboek der samenleving" lezen wc, dat dc zwaan in de oudheid aan Apollo was gewijd, welke godheid den vogel de gave der profetie geschonken had. Voorts beweerde men, dat op den Eridam, nabij het land der Liggers, de zwanen hun dood door een voorafgaand liefelijk- klagend gezang verkondigden. Aan deze melodiën van den zwaan bij het voorgevoel van den dood, behoorende tot het rijk der fabelen, danken wij nog de uitdrukking Zwanczang voor het laatste gezang of gedicht, hetwelk een dichter of iemand anders voor zijn sterven vervaardigt. Zoo lazen we van I. da Costa: ,.Tocn kwam en eindelijk zijn zwanenzang cn wellicht zijn schoonste werk: Dc slag bij Nieuwpoort, een bladzijde uit de geschiedenis van Neerlands roem en grootheid". En van den grijzen Simeon (Lukas 2): „Ilij zingt zijn zwanenzang: Nu laat Gij, llecre, uw dienstknecht gaan in vrede." Dat een vogel als de Zwaan meermalen door onze dichters is bezongen, verwondert ons niet. Nog onlangs lazen wc in een onzer bladen een stuk. „Van den grijzen leeftijd" in verband met Kruger's komst hier te lande. Dc schrijver herinnerde toen o.m., hoe Vondel nog op zijn tachtigste jaar „dc dartelheid der zwanen schilderde op een wijze, die nog overtroffen moet worden". Volgc deze schildering tot besluit van dit hoofdstuk. We nemen ze over uit het door Vondel in 1667 vervaardigde treurspel: »Noah, of ondergang der eerste wcerclt." Wacr bleef dc zwacn ? Waer bleef dc zwacn. De zwacn, flat vrolijke waterdier, Nooit zat van kussen? Geen watren blussen Hacr minnevier. 't Lust hacr te ncstlcn op den vloet, Zij quccckt den gloet, Zij quccckt den gloet Met hacrc vrolijckc wederga, En kipt hacrc eiers, En acht geen schreiers, Noch vreest geen scha. Vliegende jongen zwemmen mê, Door stroom en zee, Door stroom en zee. Zij groeit in 't lcvendigh element, En wast de vêcren, En vaert spansseeren, Tot 's levens endt. Stervende zingt ze een vroolijck liet In 't suickcrriet, In 't suickcrriet, Zij tart de nijdighc doot uit lust, Met quinckcleeren En trionifecrcn En sterft gerust. Stervende zocckt hacr flacu gezicht Noch eens het licht, Noch eens het licht, Den bruitschat, van de natuur te leci Acn elk gegeven, Om blij te leven; Zoo vaert ze heen! HOOFDSTUK Ut. WATERLANDS OUDSTE HISTORIE TOT 1282. Eemgt jaren le vooren («. /. voor Graaf Floris V) heeft men ?ceinig kannen vernemen, wat onder die Landen en onder deselve Nat'et wilden erkennen. Waterland, aangemerkt als een deel van West-Friesland was dan ook veelvuldig begrepen in de lotgevallen van dit landschap. Uit wat Sjctcboom opmerkt, blijkt dan ook, dat in den strijd der West-Friezen tegen Hollands graven ook het verweer der Waterlanders begrepen is. Welk aandeel het tegenwoordige Waterland nu juist in dien strijd had, vermelden onze oude kronieken niet. Daarom slechts enkele meer algen,cene opmerkingen. Graaf Dirk II werd door zijn vriend, keizer Otto III, met liet land der dappere en oorlogzuchtige West-Friezen beleend. Ongeneigd om zie1, te onderwerpen, grepen zij naar de wapenen tot behoud hunner vrijheid en begonnen een krijg, die ongeveer drie eeuwen duurde. Arnoud, de dorde graaf, sneuvelde in 993 in den strijd tegen deze dapperen. Zijn opvolgers streden allen korter of langer tijd tegen hen, vaak met noodlottig gevolg. De Friezen behielden of herwonnen hun onafhankelijkheid in streken, meestal ongenaakbaar door stroomen, rneeren en moerassen. In 1169 werd Alkmaar door hen in de asch gelegd, waarna echter Floris III tijdelijk de zege behaalde. Bijna een eeuw later trok Graaf Willem II tegen hen op, geraakte met zijn zware wapenrusting' in het ijs en werd door eenige Friezen, die zich in het riet verscholen hadden, gedood. • o Zijn opvolger, de bekende Kloris V, wist na tienjarigen strijd de West-Friezen aan zich te onderwerpen, waardoor Waterland in 1282 een leen van Holland werd. HOOFDSTUK IV. STRIJD DER WATERLANDERS TEGEN DEN ADEL. „IIIER zveelde ontwassen aan zich zelf Der standen evenwicht verbrekend . DAAR Ciel/tor bij d'arbeid die geen brood geeft. DA COSTA. Wanneer we in het begin van het Grafelijk tijdperk een kijkje nemen op het platteland, zien wij hier en daar groote kasteden met dikke steencn muren, van ronde torens met schietgaten voorzien en door breede diepe grachten omgeven. Schier al het land, dat het kasteel omgeeft, behoort aan den rijken edelman, die het bewoont. De menschen, die op de bezittingen van dien edelman wonen, zijn geheel en al zijn eigendom. Ze behooren tot den grond, worden met dezen verkocht en hebben in één woord een treurig lot. De lezer verzuime niet van den toestand dezer onvrijen (hoorigen en lijfeigenen) en van den macht van den adel nader kennis te nemen. Langzamerhand komt er echter verbetering in die treurige verhoudingen. Zeer vele hoorigen en lijfeigenen worden vrije mannen, waardoor de macht van den adel vermindert. Van de verschillende oorzaken, die hiertoe medewerkten, noemen we slechts terloops de kruistochten. Deze vrije menschen gingen deels in steden wonen en kwamen tot groote welvaart, doch bleven deels op het platte- land, waar hun toestand nu zoo geheel anders was als voorheen. Zoodoende ontstond een vrije burger- en boerenstand (de z.g. derde stand nevens den adel en geestelijkheid.) Die boeren hadden echter nog veel te lijden van de Edelen, die hun spijt niet konden verkroppen, nu ook de boeren eigenaars van gronden waren. Zij plaagden hen op allerlei wijzen. Gelukkig vond dc boer in den Graaf gewoonlijk een beschermer. Het was vooral Graaf Floris V, die op het voetspoor zijns vaders, steeds meerdere voorrechten (keuren, handvesten en privilegiën) aan den derden stand verleende. Tot deze voorrechten behoorden b. v., dat de burgers naar welgevallen een huwelijk konden aangaan; vrije beschikking hadden over hun goederen; vrijdom kregen van tollen en belastingen; jaarmarkten mochten houden enz. enz. Herhaalde twisten tusschen de Edelen en den Graaf waren daarvan het gevolg; overbodig is de opmerking, dat dc burgers en boeren in dien strijd den Graaf steunden zooveel zij konden. Vooral Floris V werd door het volk zeer geliefd, doch door de Edelen met verachting „der Keerlen god" genoemd. Hun haat ging zoo ver, dat zij den Graaf in 1296 verradclijk vermoordden. Ook in Waterland werd vroeger zulk een kasteel gevonden, als we in het begin van dit hoofdstuk beschreven. Het droeg den naam van Zwanenburg, was van de Gothische bouworde en moet dicht bij Monnikendam gestaan hebben. In Halma's woordenboek lezen wij, dat het gesticht werd „door de edele Heeren van Persijn tegen zin en wil der Waterlanders, die, op de vrijheid gezet, dezen muilband niet wel dulden konden, zoodat zij in 1268 tegen Jan, den derden hecre van Persijn en den geheelen adel opstonden." Om hun doel te bereiken, vereenigden zij zich met dc West-Friezen en Kennemers, waarna zij „der Edellieden kasteden" vernielden en wel in dc eerste plaats het slot Zwanenburg. Toch kwam hun dit duur te staan, gelijk we zien zuilenNa een aanval op de kasteden in Kennemerland, vielen de bondgenoot.cn in Amstelland, trokken naar het Sticht en sloegen op hun terugtocht het beleg voor Haarlem, binnen welke stad de voornaamste Edelen zich ophielden en zich kloek verdedigden. Ook Jan van Persijn, Ridder en Heer van Waterland bevond zich in de bedreigde stad. Ten hoogste vertoornd op de opstandelingen, die zijn kasteel hadden verwoest, wist hij de belegerden te redden. Ongemerkt verliet hij des nachts de stad, waarna hij zich meester maakte van eenige wagens met levensmiddelen,, die zich in het vijandelijk kamp bevonden. Met eenigcn van zijn aanhang reed hij er mee door Kenncmerland en stak een aantal dorpen in brand. De belegeraars braken aanstonds het beleg op met achterlating van hun tenten met wat er in was, om hun woningen te gaan beschermen. Achtervolgd door de belegerden werden er velen verslagen of gevangen genomen. Hoe het verder met de Waterlanders ging, vermelden de Kronieken niet; zeker is echter, dat zij niet lang daarna door tusschenkomst van Graaf Kloris V met Jan van Persijn verzoend zijn. Bij deze verzoening werd o. m. bepaald, dat de Pcrsijnen Zwanenburg „op gcenderlye wyse met steen of hout zouden optimmeren", dat het vonnis der schepenen nooit door de Pcrsijnen zou herroepen worden; dat ze jaarlijks aan de Pcrsijnen twee beden cn een zekere som in eens „voor het niet opbouwen van 't Slot zouden opbrengen enz. „Dc voormelde overeenkomst - zegt Soeteboom — van den lieer Jan Persyn mette goede Lieden, mettc getrouwe Lieden, cn niet inct hunne Ondersaten van Waterland, is geschied ten overstaan cn bij rade Heer blorefitnes Gravc van Hollundt, Heer Willem Ridder van Haarlem, lieer Gijsbrecht van Amstelland, lieer Arend van Heemskerk, Floris van Putten: gedaan in 't Jaar ons Hccren 1275> l'ca Manendaags na heyligen Kersdag." Zwanenburg is dan ook nooit herbouwd cn — zegt Soeteboom — „er heeft noyt ccnig Casteel tot op onzen tijdt in Watcrlandt geweest, uitgezondert het lluis tc Punner-ende, dat heel uyt een ander dop voortquam." Kort daarna kwam Waterland, gelijk we zagen, onder de heerschappij der Hollandsche Graven. Aangaande de wijze, waarop dit plaats vond, verschillen de kroniekschrijvers. Zoo vermeldt de „Cronick van Hoorn", dat Jan van Persijn, met de zijnen (de Raden van Waterland), ziende, „dat zij zich tegen de groote macht van Moris V niet konden beschermen, heel Waterland aan den Graaf in 1282 verkochten". Hier wordt het dus voorgesteld, alsof Jan van Persijn met de Waterlanders tegenover Floris V stond en voor diens overmacht moesten bukken. Soetcboom echter geeft een andere lezing: „Maar als de voorgemelde Graaf Floris tot zijn jaren gekomen was zoo hebben de Persijncn, siende dat se niet tot hunne wille mette Waterlanders komen mochten (Heeren zijnde sonder Hcerschappije), haaren recht van Waterland, dat se hielden daar op te hebben, verkoft, cn opgedragen aan Grave Floris de vijfste voornoemt, cn dat ten deele wederom ontfangen tc leen." Op dit laatste komen we terug als we nog een afzonderlijk hoofdstuk wijden aan de Perzijnen van Waterland. Beloofden we in ons „Woord vooraf" voor alles getrouw en waar te zijn, dan zal de lezer begrijpen, dat wc bij dergelijke tegenstrijdigheden, die zich bij nauwkeurig onderzoek in het grijs verleden meer voordoen, haast beschroomd zouden zijn, om datgene tc publicccren, wat zich wel als hoogstwaarschijnlijk aandient, doch geenszins als een paal boven water staat cn waaraan dus datgene ontbreekt, wat de kracht der historie uitmaakt. Wc wenschen dan ook in het verst verleden zoo weinig mogelijk in tc dringen cn ons te bepalen tot de vermelding van sommige vaststaande feiten. Als straks met den geuzentijd onze geschiedenis eerst recht begint te leven cn „de kille lucht, over Watcrlands vochtige streken heenstrijkende", Alva's „roemrijk gewonnen lauweren niet weinig doet verflensen", wijkt onze beschroomdheid. HOOFDSTUK V. DE PERSIJNEN VAN WATERLAND. „Het ecne geslacht gaat, en het andere geslacht komt." Prediker 1 : 4a. In ons vorige Hoofdstuk beloofden wc op het geslacht der Persijncn terug tc zullen komen. Vooraf echter de opmerking, dat de afkomst dier familie in het duister ligt. Men gelooft, dat de eerste van dit geslacht + het jaar 980 met Luydgaard, de gemalin van Graaf Arnoud, uit Griekenland gekomen is. Honderd jaar later (+ 1080) wordt zekere heer Jan Persijn genoemd en + 1150 een Dirk Persijn, beiden Ridders. Ook in 1226 wordt zekere Jan Persijn, als heer van Waterland genoemd. Doch zoo het schijnt hebben de Waterlanders, zeer gezet op de vrijheid, hem niet willen erkennen. Men wil, dat de Persijncn Waterland van den Bisschop van Utrecht in leen hadden. Zeker is het, dat de Kerk van Utrecht beweerde recht te hebben, zoowel op Waterland als op West-Friesland- Claas Persijn, insgelijks als heer van Waterland genoemd, verkocht de helft van Marken aan de Monniken van het klooster Mariëngaarde in Friesland. Hij stierf in 1250. Van zijn broer, Wouter Persijn, wordt een zonderling avontuur verhaald. Ongeveer 1215 zou hij met een zijner vrienden naar een tornooi of steekspel ') rijden, doch beiden besloten dc genoegens der wereld vaarwel te zeggen cn vromelijk in een klooster te gaan leven. Toen Wouter nu op zekeren tijd „in zijnen gebcdc, inder Kerke onder de Missen" lag cn zijn handen gevouwen had, kwam er plotseling, ten tceken dat zijn gebed verhoord was, een gouden kruis tusschen zijn handen. Na zijn dood in 121S gaf dit aanleiding, dat de Persijnen 9 roode kruisen in hun wapen namen. Dit wapen bestond uit 6 baren van goud en lazuur. Op de eerste gouden baar kwamen 4, op de tweede 3 en op de derde 2 kruisjes.2) De zoon van Claas Persijn was Jan, de derde van dien naam. Hij was het, wiens slot Swanenburg werd vernield en die zich daarna met dc Waterlanders verzoende, (zie Hoofdstuk IV). Vele voorrechten cn vrijheden verleende hij bij een overeenkomst ten jarc 1273, welke mede bezegeld werd door den Bisschop van Utrecht, Graaf Floris V, enz. Gelijk wc zagen verkocht Jan zijn heerlijkheid aan Graaf Floris V. De opdrachtsbricf was „gegeven in 't Jaar ons Hcercn 1282, op den dag van den Martelaar Pantalio." In de voorwaarden was bepaald, dat de Graaf de helft „alle der gemelde goederen, en vruchten, inkomsten, opkomsten, daar uyt voorkomende, suyverlyk sal ontvangen", terwijl de andere helft als een erflecn zou blijven aan Jans zoon Nico/aas. Deze bleef dan ook den titel van Heer van Waterland voeren. Zoodoende werden dc Persijnen sinds 1282 rechtens onder de Edelen van Holland gesteld. Duidelijk blijkt, dat het bezit der Persijncn betreffende Waterland weinig te beduiden had, ') Op deze feesten streden de Edelen tegen elkaar in een afgesloten perk (het krijt). Eerst verdeelden zij zich in twee groepen en streden daarna man tegen man. Het doel was de tegenpartij van liet paard te werpen en als overwinnaar te worden geëerd. Menig ridder werd bij zulke feesten gedood. ') Men meent, dat ditzelfde wapen werd gevoerd door Gerard van Velsen, den moordenaar van Graaf Floris V. 45 al werden zij ook den titel van Heer. Nu echter waren zij voor de helft der goederen gewaarborgd. Dc Waterlanders verbonden zich nauw aan den Graaf en verkregen vele privilegiën. Toen deze in 1296 gruwelijk werd vermoord, trokken de Waterlanders met de Kcnncmcrs op, om dien moord tc wreken. De zoon van bovengenoemden Nicolaas komt in 1350 met den bijnaam Van Vclzcn in sommige oude brieven nog als Heer van Waterland voor. Ook noemt zich zijn dochter in een Handvest van 1358, door haar, als Vrouwe van Waterland gegeven, Katharina van Vclzcn. De ganschc heerlijkheid kwam aan 't Graafschap Holland, toen Nikolaas van Persijn in 1409 kinderloos stierf. „Siet — zegt Soeteboom — dus nam de Heerlykheydt van Waterland af, cn quam die van Purmcrende weer op" (1410). Na dezen tijd stelden de Graven van Holland een Baljuw over Waterland, gelijk later de Staten des lands deden. I HOOFDSTUK VI. DE STRIJD TEGEN HET WATER. „Holland\ is als uit het Water gewoekert, heeft gedurig met het J Fa ter te kampen, is van Water omringt, en heeft al zijn Rijkdom en Welvaart uit het Hater gehaald,* het Water is zijn gemeen e Vriend en Vijand, zijn opkomsten zijn ondergang, zijn aanwinner en afneem er, met een woord het Water alleen, is ons alles in een ; daar en hoven schrijven wij uit het midden punt van 11 aterland." (Noordholl. Courant 16 Febr. 1778 No. 1) ') Wanneer we het hiernevens afgedrukte kaartje =) vergelijken met dat op pag. 6, krijgt de lezer cenigszins een denkbeeld van den ontzaglijken strijd, die hier in den loop der tijden tusschen den mcnsch en het water gevoerd is. Toen Hatavieren, Friezen en andere volksstammen ons land bevolkten, zat Noord-Holland aan Friesland vast en was de Zuiderzee slechts een klein meer (het meer Flevo). Niet zonder reden mag men dan ook denken, zegt Soeteboom, ') Dit nummer vonden we in het kerkelijk archief te Buiksloot, dat indertijd door wijlen den heer Dr. G. Paris, Ilerv. pred., keurig werd geordend. Op dit zeldzame courantje, gedrukt „ter boekdrukkerije te Buiksloot", hopen we later terug te komen. 2) Zie ook voor dit kaartje de noot op pagina 18- „dat Waterland en Gooyland eertijts aan malkanderen vast waren, en het Pampus ten mccstendecle Land is geweest." Door hevige watervloeden en overstroomingen van den Oceaan, vooral in de jaren 350, 533, 695 en 733 werd het meer FIcvo steeds grooter, doch deze allen werden overtroffen door den vloed van 1170, die al het land tusschen Tcssel, Mcdcmblik en Stavoren insloktc en de Zuiderzee tot zulk een uitgebrciden Zeeboezem maakte, als de tegenwoordige kaarten ons te aanschouwen geven. We zagen reeds, dat de oudste bewoners van de Romeinen leerden, door het opwerpen van dijken het geweld der baren te kecren ; wanneer echter de Zeedijk van Waterland is gelegd, is niet uit te maken. Dat zij reeds in 1288 bestond, toont ons niet alleen het kaartje, maar wordt ook bewezen uit het stuk, waarin de verzoening is opgenomen tusschen Jan van Persijn en de Waterlanders, (zie pag. 41). In deze overeenkomst van den jare 1275 wordt de Zeedijk reeds genoemd. Opmerkelijk is het verschijnsel, dat de dijk zich in 1288 op dezelfde plaats bevond, waar ze nu nog ligt. In ruim zes eeuwen dus geen spoor van aanslibbing. Het Hcmmcland, de Nes, Ydoorn en Voolwijc, die steeds buiten den «lijk lagen, vertoonen schier geen verandering We hopen op de veranderingen, datccrende uit het begin der vorige eeuw, later terug te komen. Over alles, wat op de geschiedenis van het Hoogheemraadschap Waterland betrekking heeft, zullen we echter zoo kort mogelijk zijn en alleen de hoofdzaken aanstippen. Wie er zeer uitvoerig van lezen wil, verwijzen wc naar het grootc werk van Mr. G. de Vries Azn., oud- Minister van Justitie, en oud-Griffier der Staten van Noord-Holland, getiteld: „Het Dijks- en Molenbestuur in Hollands Noorderkwartier onder de Grafelijke Regeering en gedurende de Republiek", uitgegeven door de Kon. Acad. van Wetenschappen te Amsterdam (1864). Het kaartje op pag. 6 is ook een uittreksel uit de kaart van dien kundigen onderzoeker. Voor ons, Waterlanders, is echter het aangewezen werkje in dezen — en ook uitvoerig genoeg — de Geschiedenis van het Hoogheemraadschap Waterland over de jaren 1288— geschreven door den vorigen Dijkgraaf, den heer /. Prins Jr., den man, die zijn heele leven wijdde aan de belangen van het waterschap en aan wien Waterland zeer veel verplicht is. Dat de heer Prins in dit werkje de geschiedenis aanvangt met het jaar 1288, vindt zijn verklaring hierin, dat met dit jaar een nieuw tijdperk in de waterstaatkundige geschiedenis van het Noorderkwartier wordt geopend en omtrent het vroeger voorgevallene weinig zekers bekend is. „Was de houding van het volk tegenover het geweld der baren tot het einde der 13de eeuw slechts verdedigend geweest, weifelend en dikwijls terugtrekkend, na den aanvang der 14de eeuw houdt dat volk niet alleen krachtiger stand, maar begint het zelfs aanvallender wijze te werk te garn en den dreigenden vijand op de meeste punten al verder en verder terug te dringen." (J. Prins.) De krijgstocht, door Graaf Floris V in 1288 tegen de West-Friezen ondernomen, bracht ook voor den bodem een geheele verandering te weeg en was het sein om den vijand (het water) onversaagd te bekampen. Van buiten, zoowel als van binnen (door de talrijke meren) geteisterd, werd groote krachtsinspanning geëischt, om den vijand te keeren, doch „de wakkere bewoners van Monnikendam en de hoofddorpen van Waterland hielden moedig den strijd vol." In de Purmer-Ee werd in het jaar 1400 een dam gelegd, teneinde de Zuiderzee af te sluiten (de Nieuwendam, pag. 17). Nadat in dien dam een sluis was gelegd, werd bij privilegie van Hertog Albrecht van 12 September 1403 bepaald, dat genoemde sluis zou worden onderhouden door den Graaf, buiten kosten der Waterlanders. Deze sluis, bij octrooi der Staten van Holland in 1610 verlegd, heet nog, ter herinnering aan de hooge waardeering van den Graaf, de Grafelijkheidsof Gravensluis. Werd allengs de ring om Waterland langs de Zuiderzee en het Y meer en meer verbeterd, de zee liet niet af met geweld de dijken te bestoken. In 1421 (zie pag. 18) kwam een vloed den Waterlandschen dijk bij Durgerdam doorbreken, zoodat geheel Waterland onderliep. ') Ook in 1502, 1508, 1509, 1514 en 1532 kwamen hoogc vloeden opzetten. Van grooter gevolgen was echter de vloed van 1 November 1570. In den zeedijk braken drie gaten, waarvan écn een opening maakte van 300 M. lengte, verscheiden morgen land wegsloeg en in een groot, diep meer herschiep (het Keijnselmeer). 3) „Een groot gedeelte van het land — schrijft de heer J. I rins in zijn brochure over het „Keijnselmeer" — werd door het met kracht instroomende water verzwolgen, te meer, omdat de Ingelanden van Schellingwoude, die volgens het toen heerschende stelsel van \ erhoefslaging, waren aangewezen als onderhoudsplichtigen op dat Dijksgcdeclte, niet bij machte waren tot herstelling van de vrecselijke schade, waardoor het zeewater jaren lang door de opening in- en uitstroomde, steeds meer en meer het onbeschermde land vernielende. ()nbcschrijfelijk groot was het gevaar voor geheel Waterland, dat met vernietiging en ondergang van alle welvaart werd bedreigd, en hevig was de strijd, door de besturen der steden en dorpen gevoerd, om het, niet onwillige, doch onmachtige Schellingwoude te noodzaken tot de herstelling van den dijk, toen, tot overmaat van ramp in 1580 opnieuw een ') Bij dien vloed — zegt Gabbema in zijn , Nederlanduhe Watervloeden" ia „al het land tusschen Dordrecl.t en Geertruidenberg met 72 dorpen gansch verdronken, vergaan en weggedreven". Het dorp Petten in Noord-Holland spoelde weg. Kerk en toren, waarin 400 menjchen gevlucht waren, om hun leven te redden, stortten in. 2) De lezer vergelijke de kaartjes op pag. 0 en 46 en zie, dat op het eerste genoemd meer niet voorkomt. hevige stormvloed den dijk teisterde, waardoor, behalve de reeds bestaande opening-, nog drie gaten in den dijk werden geslagen, waardoor het Meer belangrijk werd vergroot." Zoo werd Waterland weer overstroomd, en de uitgeputte, door den oorlog verarmde bevolking was niet in staat den dijk tc herstellen. Het land bleef open voor de zee, bleef „rijdende", gelijk men in dien tijd zeide, en Waterland was zijn ondergang nabij. Doch in dien hoogen nood was het de Vader des Vaderlands, de geliefde „Vader Willem", die zich het lot der Waterlanders aantrok en door zijn „princelijkc ordonnantie" van 24 April 1581 den grondslag legde voor een beteren toestand van Waterland. Hierop hopen we terug te komen, als we nader met Oranje kennis maken. Dat de vloed van 1 November 1570 ook andere streken van ons vaderland teisterde, blijkt uit een gedenkpenning, toen in Zeeland geslagen en uit verschillende versjes, op dien vloed gemaakt. Nemen we er terloops een paar op: ') ALLer HelIL'gen noort- Westen VLoet, IIceL lIoLLanDt sCliIei In slnCken Doet. Geen Waternood JVIen hier Voortllts grooter saCh Dan, 0CI1 LaCI, op den aLderzIeLen daCh. Klimmen de dijken, gelijk we zagen, tot de hooge oudheid op, van jonger dagteekening is de uitvinding der watermolens. De heer Prins herinnert er in zijn werkje aan, dat in ') Dergelijke Tijddichten of Chronogrammen hebben wij nog meer in onze verzameling en hopen ze ook op te nemen. Fe optelling der Romeinsche cijfers geeft het jaartal, waarop ze betrekking hebben. Vooral de jeugdige lezer verzuime niet ze na te rekenen. Dat ze in onzen tijd niet meer gemaakt worden, vindt zijn verklaring hierin, dat men thans zooveel spoor wegen heeft en — zooveel vergaderingen moet bijwonen. ï4°8 ') „de heemraden van Delftland naar Alkmaar zijn getrokken, om onderzoek te doen naar het feit, dat Heer Kloris van Alkemade en Jan Grietenzoon met een molen water hadden uitgeworpen Zoover men weet, is dit de eerste molen geweest, die in het Noorderkwartier water heelt uitgemalen". Deze molens stonden echter met hun wieken steeds naar een kant (het Noord-westen) en konden dus niet dan met een wind malen, totdat ± 1573 een Vlaming uitvond de vaststaande kap door een draaiende te vervangen. Dat deze uitvinding een groote weldaad was, behoeft geen betoog, daar men voor dien tijd steeds moest afwachten tot het water vanzelf door de sluizen wegvloeide. Van sluizen gesproken — „de eerste sluizen — zegt de Chronyk van Medemblik — dienende alleen ter waterkeering, zijn zoo nauw geweest, dat de schepen, noch bij laag, noch bij hoog water daardoor konden varen, weshalve koning Willem, Graaf van Holland, in 1253 getracht heeft, en zijn zoon, Kloris V in 1285 ook uitgevoerd heeft, te Sparendam te leggen zoo wijde enkele sluizen, dat bij laag water groote schepen er door konden varen, die mettertijd in dubbele sluizen verbeterd zijn en heeft men te allen tijde er door kunnen varen." Ten slotte een paar historische aanteekeningen: In 141 o werd te Landsmeer een reglement gemaakt, hoe een Weel (gal), dat aldaar in den dijk brak, moest hersteld worden. In 1420 kwamen die van Broek en Monnikendam overeen wegens het leggen van een sluis in Broek. Gedurende den heeten en drogen zomer van het jaar 1540 werden in gansch Noord-Holland zooveel muizen aange- ') De Chronyk van Medemblik stelt deze uitvinding ± 1450 „in den Lande van Belois, niet ver van Schoonhoven, en 2 jaren daarna bij Enkhuizen". troffen, dat op sommige plaatsen de beesten vroeg op stal moesten gehaald worden, wijl de muizen het land zoo hol en bol maakten, dat al het gras op 't veld verdorde. In 1580, den 6den April, 's avonds te 6 uur, had „in dit Noorderkwartier" (waarvan Waterland een deel was), een aardbeving plaats bij heel stil weer. Onderstaand chronogram heeft hierop nog betrekking: d' AprIL Met Vrees 't 's aVonds, zlln zeste daCh, 't AartrlICk zoo Vast Van HoLLandt sChVdden saCh. HOOFDSTUK VII. WATERLAND ONDER DE GRAVEN VAN HOLLAND. Prijst den roem uwer Graven van 't Hollandsche JIuis. .... hoe talrijk in 't oord, aan hun heirstaf betrouwd, Zich verhieven de Dorpen en Steden. D. J. VAN LENNEP. Gelijk we op pag. 38 zagen, kwam Waterland aan het Graafschap Holland in 1282 onder het bewind van Graal Kloris V, die wegens het begunstigen van de burgers en boeren in 1296 door de Edelen wreedaardig werd vermoord. Zijn zoon Jan I, die hem opvolgde, had, evenals zoovelen zijner voorgangers, te strijden met den bisschop van Utrecht. De toenmalige bisschop Willem had van den opstand der West-Friezen gebruik weten te maken door het Muiderslot te overmeesteren. Hiermede niet tevreden, wilde hij zich van geheel Holland meester maken. Om zijn doel te bereiken, stak hij over naar Friesland en trachtte in zijn vele redevoeringen den jongen Graaf Jan en de Hollanders van „ongeloof en ketternije verdacht te maken. Hierop predikte hij een kruistocht tegen de I lollandcrs en wist een menigte Friezen over te halen om onder zijn bevel scheep te gaan. Wijl hij het vooral op de Waterlanders gemunt had, trachtte hij bij Monnikendam te landen. Doch de onversaagde Waterlanders, ondersteund door de Kennemers, kwamen met eenige schepen op hem af, vernielden zijn vloot en noodzaakten den bisschop in een licht vaartuig over te stappen en de vlucht te nemen naar Overijsel. De Friezen, die gevangen genomen waren, werden niet, dan na het betalen van een hoog losgeld, vrijgelaten. Toen Graaf Jan in 1299 kinderloos overleed, stierf met hem het Hollandsche Huis uit. Op Jan I volgde als graaf zijn neef Jan II uit het Huis van Henegouwen, welk huis drie graven en éen gravin opleverde, o.l. Jan II tot 1304, Willem III (de Goede) tot 1337, Willem IV tot 1345 en Margaretha tot 1349. De burgers waren erg ontevreden, dat zij nu door een vrouw werden geregeerd en drongen er sterk op aan dat haar zoon Willem graaf werd. Een man toch zou hen beter kunnen beschermen in den strijd tegen de edelen dan een vrouw. De meeste edelen zagen dan ook liever een vrouw aan het bestuur. Er ontbrandde nu een twist tusschen moeder en zoon. Margaretha en Willem trokken met hun legers tegen elkaar op. ') De aanhangers van Margaretha (de Edelen) noemden zich Hoekschen, de volgelingen van Willem (de burgeis) Kabeljauwschen. Het recht moge al aan de zijde van Willem geweest zijn (over Holland mocht toch geen vrouw regceren), het „eert uwen vader en uwe moeder" had hij zeker uit het oog verloren. Willem behield de overhand (1354), doch .... werd in 1357 krankzinnig en bleef dit 32 jaren lang, tot den dag zijns doods. In zijn krankzinnigheid wilde hij meermalen zijn beste vrienden dooden, zeggende: „Zijt gij het niet, die mij tegen mijn moeder hebt opgestookt?" Het woord der Schrift: „Wie zijnen vader of zijne moeder ') De lezer verzuime niet, datgene, wat wij in ons werkje slechts terloops kunnen aanstippen, in de handboeken der Geschiedenis van ons Vaderland nauwkeuiig na te gaan. vloekt, diens lamp zal uitgebluscht worden in zwarte duisternis", werd in al zijn ernst aan hem vervuld. Was de strijd tusschen moeder en zoon alzoo spoedig beslecht, de strijd der Hoekschen en Kabeljauwschcn duurde nog bijna 150 jaren. Het was eigenlijk een strijd tusschen de Edelen aan de éene zijde, die, hun roeping van Godswege met behartigend, meer en meer hun aanzien verloren, en aan de andere zijde den opkomenden, vrijen Burgerstand, die zich zijn rechten en vrijheden zocht te verzekeren. Het lag mede aan de uitvinding van het buskruit (Bartholdt Schwartz, 1350), dat de edelen het onderspit dolven. In het Gemeente-archief tc Buiksloot ') vonden wc een geschreven mcdedceling, dat „de Heer van Waterland in 1350 een der mede-opperhoofden van de Kabeljauwschgezinden was." Waterland, dat in dien tijd zijn zijde hield, bleef alzoo niet buiten het geding. Soeteboom meldt dan ook. dat toen „het pestilentiale vyer van de Hoecx en Cabbeljaus groote tweedracht veroorsaakte", tot verzwakking van 't land, een „Over-eendracht van 't gemeene Land aan Waterland" is gemaakt, en — zoo eindigt zij — „omme des te meerder sekerheydt en vastigheydt deser punten onses Rechts, als hier beschreven staat, elck met anderen trouwelijk te houden, zo hebben wij desen Brief besegeld met onsen Landts zegele Gegeven in 't Jaar ons Heeren 1347, des naasten Saterdag na Pincxteren." De 49 artikelen van deze „Over-eendracht" op Ie nemen zou den lezer niet boeien en den schrijver te veel tijd rooven. Met Willem V was de regeering overgegaan in het Betersche stamhuis, waaruit, evenals uit het Henegouwsche Huis, drie graven en een gravin zijn voortgesproten, n.I. Willem V tot 1389, Albrecht tot 1404, Willem VI tot 1417 en Jakoba tot 1433. ') De heer W. Spiers was ons bij de inzage van dit archief zeer ter wille. Gedurende de krankzinnigheid van Willem V nam zijn bloeder Albrccht de regeering waar en voerde den titel van Ruwaard !), tot hij in 1389 zelf graaf werd. Eerst op de hand der Hoekschen begunstigde hij later de Kabeljauwschen uit liefde tot de jonkvrouw Aleida van Poelgeest. Toen deze in 1390 door de Hoekschen werd vermoord, nam Albrecht vreeselijk wraak. Tijdens zijn bestuur werden de leentroepen vervangen door huurtroepen. De burgers en boeren konden aan hun arbeid blijven, wanneer ieder dorp den graaf een schilddaalder (/1,50) als belasting opbracht. De Waterlanders stonden reeds sinds Floris V, als bewijs van waardeering van de vele privilegiën, die zij ontvingen, de Graven van Holland vrijwillig bij tegen de „rebellige nabueren ' met „mannen, wapenen, riemen en heirkoggen", gelijk de oude Batavieren vroeger de Romeinen hadden gedaan. Met deze „Heirkoggen of Binnen-Oorlogs-Schepen", die met een groot getal riemen werden geroeid en met bogen, schilden, spiesen, zwaarden enz. voorzien waren, werden de onlusten der weerspannige West-Friezen gedempt. Bij privilegie van Hertog Albrecht van 18 Nov. I4°4 werd deze z. g. „Riemtale gelicht". Soeteboom zegt hiervan: „Bij de regieringe van Hartog Aalbrecht van Beyren, Grave van Holland, weynig voor zijnen dood, stonden de gemcene Luyden en bueren van Waterland op vijftig riemen en manne na den riemtale, maar door den inbreuck der Landen, door den Oorlog en andersins verarmt, wierden verligt, en bleven tot op de 28 staan, mitds betalende 110 Engelschc nobelen, hetwelk voor de 22 riemen was, en dat noch bij groote gunst, uyt 'et welckc wel te verstaan is, hoeveel het onderhoud van dese Riemtale en wattcr toe behoorde kosten most." Was het tot nu toe het gebruik geweest, dat ter be- ') Ruwaard was de titel van iemand, die tijdelijk regeerde in nasm van den Souverein. Ilct woord beteekent Kuslbauaarder. spreking van de belangen der gemeenten alle burgers bij klokgelui werden opgeroepen, Albrecht liet alleen de rijksten en de verstandigsten (de vroedstcn — denk aan Vroedschap!) verschijnen. Dezen werden geacht de geheele burgerij te vertegenwoordigen. Hadden de steden en dorpen als waarborg voor persoonlijke veiligheid en zekerheid van eigendom overal eigen rechtbanken, bestaande uit schout en schepenen, beide door of van jege den Graaf benoemd, Albrecht was dc eerste, die naast deze 2 of 4 poortmeesters, later burgemeesters genoemd, aanstelde, aan wie dc regeling der burgerlijke zaken was opgedragen. Verschillende „Handvesten en Rechten" had Waterland aan Albrecht te danken. We achten het niet ondienstig den aanhef van een der oudste handvesten, „gegeven in den Hage op St. Petrusdag, üd Cathedr™' i" 't Jaar ons Heeren 138;, na den loop van onsen Hove van Holland" aan onze lezers voor te leggen. „Aalbrecht van Godes genade, Paltz-grave op ten Rhijn, Hartoge in Bcyren, Ruwaard van Henegouwe, van Holland,' van Zeeland, en Hccre van Vrieslandt, doen kond allen Luyden dat wij om grootc gunste en liefde, die wij dragen, tot onsen' goeden Luyden in onsen Lande van Waterland, cn omme te verhoede alderhandc schade cn last, die hen buyten onse weten gedaan word; en om datse ons te bet dienen sullen mogen daar wijse te doen hebben, zoo hebben wij hun gegeven, en geven voor ons cn onsc Nakomelingen, ccuwiglij'ck ducrende alle onsen goeden Luyden, die nu woonen in Waterland, ol die hier namaals woonen sullen, uytgesondert onsen Stede van Munnickcdam, alsulcke Vrijheyd endc Recht, als hier na geschreven staan. § 1. Item, indien eersten, dat onsen Baljou van Waterland, die nu ,s ofte namaals wesen sal Schepenen kiesen sal alle Jaren in elk Dorp, alzo veel als 't costuymclyk is, optcn Mayendag, of agt dagen voor of na, van den vroedsten cn redelyksten knapen, die gegoed zijn tot drie honderd ponden toe: en daar-en-boven, also verre als zij daar zijn, ende die sullen een Jaer Schepen wesen cn niet langer, en niemand en sal den anderen nare mag wesen, die Schepen wesen sullen in eenen Dorpe, dan recht achter susters kind." Liever dan de volgende zeven artikelen over te schrijven, vermelden wij nog een voortreffelijk voorrecht, „zo edel cn waardig", dat het „selden bij Landen onder Graven enz. staande, genoten werd", n. 1. de vrijheid „van de Vogelerij, Visscherij, Sluysen cn Wint". Werden de voortbrengselen der vogel- en vischvangst gewoonlijk gebezigd voor de vorstelijke tafel, ook Hertog Albrecht wilde „dese inkomsten tot sijnen dis voegen, maar de gerechtigheid daarvan aan der Waterlanderen zijde zijnde, hebben met reden en sekere bewijsen, 't besit behouden." Vermeldt Soeteboom den brief van 26 Augustus 1391» waarbij Landsmeer, een groot gedeelte van Schellingwoude cn ecnigc bijzondere personen in die vrijheid werden hersteld, uit de „Hantvesten ende Privilegiën van Monnickedam ende Waterlandt. Met den aen-cleven van dien" (Uitgave 1624) nemen wij over de Hantvesten van vryheyt der voghclrye, visscherye, sluysen ende wint in Monnickedam en Zuyderwoud. Aelbrecht bij Godts ghenaede, etc. Doen cont allen luyden, want wij aenghetast hadden, allen voghclrye, visscherye, sluysen, ende wint in onsen lande van Watcrlant, ende ons sint aenghebrocht is, ende verstaen hebben, dat onse Voorvaderen Graven van lloltant, wij noch die Ilee/en van Watcrlant, die voorschreven mee in tijden voorleden ghehadt, noch bcsetcn cn hebben. So hebben wij voor ons ende onsen naccomclingcn, der Stede va Monnickedam, ende onse Dorpe van Zuyderwoude, ende luyden ende ondersaten daer binnen woonende, alle alsoo veel gratie gedaen, dat wij hen voortacn gunnen willen, ende gunnen midts desen brieve dat sy die voorschreven Voghelrye, Visscherye, Sluysen ende Windt rustelicken ende vredelicken in toccomende tijden ghebruycken mogen, tot heuren profijt ende oorbaar, in aller manieren als sy ende hcur Voorouderen, in tijden voorleden gedaen hebben: In oorconde desen brief beseghelt met onsen Zegelen: Ghe- gheven in den Haghe op den drie en twintichsten dach Mey, int Jaer ons Heeren duysent drie hondert drie ende 't neghentich. In aansluiting hiermee schrijft AT. Brouërius van A'idek in het „Kabinet van Nederlandsche en Klecfschc Oudheden A°. r72T, bij zijn beschrijving over Kansdorp: ]) „De Handvesten der Graven en Heeren van Waterland noemen hetzelve meestentijds Ransdorp en somwijlen Randorp, gelijk het dan met dien naam ook voorkomt in de aanteekemngen achter de geschreven Handvesten van Waterland, luidende: tot Randorp in den Toren besloten zijn deze navolgende Handvesten, Hertog 1'hilippus Handvesten met Hertog Aalbrechts Handvesten, daarinne besloten, roerende van Wind vrij voor Randorp en Stmder Dorp" Nog m 1658 toen Soeteboom zijn „Zoetstemmende Zwane" schreef, bezaten de Waterlanders dit voorrecht in tegenstelling met Kennemerland, waar men „de vrije Wind koopen moest." =) Onder de regeering van Albrecht werd het „Zee-wijf ofte Meer-minne" in de Purmer-Ye gevangen. Hierover slechts een enkel woord. Soeteboom ontleent het verhaal aan een ouden schrijver, die voor het jaar 1500 geleefd heeft, dus in een ') Dit kostelijk werk, dat we in de Bibliotheek der Gemeente-Univer». e.t te Amsterdam vonden, gaf ons aangaande Ransdorp vele bijzonderheden. De andere Waterlandsche dorpen worden daarin - jammer genoeg' niet genoemd. ' ») Is dan het gebruik van den wind niet evenzeer gemeen goed al, dat van „God. here zon ? _ vraagt wellicht deze of gene. Ons antwoord is, dat, naar onze bescheiden meening, dit voorrecht betrekking had op het ouwen van molens, die door den wind in beweging gebracht worden. tijd toen het bijgeloof een macht was en de stem van den grooten Luther nog niet was gehoord. Ongeveer 1400 dan braken met een vreeselijken storm vele dijken door en stroomde het zeewater op het onbeschermde land. Op de Zuiderzee zwom toen een „wild en ongetemd Wijf" heen en weer. Geheel naakt zijnde, was haar lichaam met „menigerley waterachtig materie'' bedekt. Door een gat in den dijk zwom zij in de Purmer-Ee, waar zij niet uit kon, wijl het gat werd toegedamd. Geruimen tijd dreef zij aldus op het water, slapende en wakende, en haar voedsel zoekende „in de grond van 't water". Was zij eerst een schrik voor de „Vrouwen en Maagden, die met Schuyten van Edam en elders quamen en die over de Purmer-Ye voeren om haar koeien te melken," eindelijk raakte men haar zoo gewoon, dat men haar met vereende krachten uit het water toog en binnen Edam op de straten bracht. — Terloops merken we op, dat wel is waar in 1400 de Ydam werd gelegd, doch dat de Ydam (Edam!) direct niet bewoond was en N. B. straten had, behoeft geen betoog. — In Edam dan werd de Meermin gereinigd, gekleed en gevoed. Als een echte waterrat — het kon immers niet anders — „was zij altijd naarstig er op uit, om weder in 't water te wezen. Strengelijk werd zij bewaakt, ten einde de vele reizigers, die „uit verre vreemde landen" kwamen om haar te zien, niet teleur te stellen. Op herhaald dringend verzoek kreeg de stad Haarlem het Zeewijf ten geschenke. „Daar wesende — zoo besluit de kroniek — leerde zij spinnen, leefde veele jaren, en stierf ten lesten, en wierd' op 't Kerckhof begraven, om dies wille datse dickwils dat H. Kruys eere en reverentie deede; dit is geaprobeert en gecertificeert van eenige oude waarachtige Notabele Mannen, die seggen, datse dese Vrouwe binnen Haarlem in haar tijd hebben gesien." Deze laatste toevoeging is voor den lezer wel overbodig. In 1404 stierf Albrechl en werd door zijn zoon Willem VI opgevolgd. Deze bevestigde en vermeerderde de privilegiën door zijn voorgangers verleend, want — zoo heet het in den brief van 4 Juni 1406: „onse gemeene Ondersaten, en onse goede Luyden, uyt onse Waarschappen van Waterland, ons gunstelyck gegeven hebben, sulck Morgen-geld als wij van hen begeert hebben". De lezer ziet hieruit, dat het inwilligen der zoogenaamde bede of verzoek om de benoodigde gelden voor den Graaf gewoonlijk gepaard ging met het toestaan van nieuwe voorrechten van zijn zijde. In 1417 stelde Willem van Beieren in Waterland een l ter schaar in, om te voorzien in het geval, dat de schepenen niet eenstemmig waren of geen beslissing kon genomen worden, wijl de stemmen staakten. En dat dit laatste gemakkelijk gebeuren kon, zal de lezer begrijpen, als wc opmerken, dat het getal schepenen in elk der Waterlandschc dorpen vier bedroeg, behalve in Purmerland, waar er vijf waren. Deze vierschaar nu, geleid door den Baljuw en saamgesteld uit alle schepenen der Waterlandschc dorpen, behalve Purmerland, moest al zulke zaken behandelen, die door een schepenbank niet konden worden beslist. Ook kon men bij deze vierschaar in hooger beroep komen van door schout en schepenen gevelde vonnissen. Willem VI had de Hoekschcn steeds boven de Kabeljauwschen begunstigd; de stedelijke regeeringen waren schier overal in handen der eersten gekomen, waardoor het hem dan ook in 1416 gelukt was de belofte van zijn onderdanen te verkrijgen, dat zij na zijn dood zijn dochter Jakoba als Gravin zouden erkennen. Reeds het volgende jaar stierf hij en al beloofde Jakoba te zullen regeeren in overleg met haar moeder en haar oom Jan van Beieren, de Kabeljauwsche partij hield vast aan het beginsel, dat Holland geen vrouwenleen was. Opnieuw ontbrandde een hevige strijd. Haar oom, Jan van Beieren, liet zich in het geheim met de graafschappen Holland en Zeeland beleenen, zoodat Jakoba weldra in hem haar grootsten tegenpartij had. Toen deze Jan van Beieren, naar Soeteboom meldt, met toestemming van de meeste steden van Holland, het Ruwaardschap voor Jakoba had aangenomen, schonk hij Waterland den ioden Januari 1420 een handvest, waarvan de voornaamste artikelen zijn: I. In den eersten, soo sal elcke Schout van Waterland over allen, in allen Dorpen te Recht zitten voormiddag bij klimmen der Sonne, van alle dagelyksche saaken, uytgenomen van vrcede te maaken. II. Item, zo en sal niemandt Schepen wesen in den Lande voorsz., hy en sal eerst twee Jaar lank buerman geweest hebben, en hij sal gegoed zijn tot vijf oneen toe of hier en boven, des sal men alle jaar op ten Mayenavondt, de Schepenen kiesen, die een Jaar lank Schepenen wesen sullen, en niet langer. Zijn „Ordonnantie over de Dykagie van Waterland" vermeldden wij reeds op pag. 18. In 1425 stierf Jan van Beieren en vermaakte zijn aanspraken aan Filips van Bourgondië, in wien de Gravin een nog meer te vreezen tegenpartij ontmoette. Toen Jakoba het volgende jaar Monnikendam bezocht, had zij de aardigheid met een stalen boog een pijl te schieten over eenige huizen van het Noordeinde en de Kerkstraat Dit gaf aanleiding, dat die perceelen daarvoor jaarlijks ieder 6 of meer penningen — „het Spellegeld" — als belasting moesten betalen, doch daardoor ook het recht verkregen, dat hun bewoners, wat misdaad zij ook deden, niets van hun goederen aan de grafelijkheid konden verbeuren. Onder haar regeering (1423) had ook de uitvinding der boekdrukkunst plaats, „een reuzenstap ten hemel — en ter hel" (Laurens Janss. Koster — Gutenbcrg) Deze uitvinding was een groote zegen, vooral met het oog op de Kerkhervorming in het begin der 16de eeuw. De hand des Heeren was daarin op te merken. Na vele tegenspoeden deed Jakoba, met behoud van den titel van Gravin in 1428 afstand van de regeering' aan haar neef Filips; doch in 1433, na haar vierde huwelijk, in het geheim gesloten, werd haar ook dien titel ontnomen. In 1436 eindigde haar moeitevol en veel bewogen leven in den ouderdom van 36 jaar. liet bestuur dezer landen ging alzoo in 1428 over in het Huis van Bojirgondië uit welk Huis geregeerd hebben Filips I ^le Goede) tot 1467, Karei I (de Stoute) tot 1477 en Maria tot 1482. Hlips I vereenigde door erfenissen en veroveringen bijna al de Ncderlandsche gewesten onder zijn bestuur. Het was zijn streven eenheid van bestuur in te voeren en al zijn gewesten te vereenigen tot éen Koninkrijk Bourgondië. De partij der Hoekschen wist hij te bedwingen, en door zijn ,.schranderheid, moed, edelmoedigheid en volharding" zich den bijnaam van „de Goede" waardig te maken. Rijker en machtiger was hij dan menig vorst en overal in zijn Staten, op het platteland zoowel als in de steden, heerschte welvaart. De rijkdom en weelde dier dagen ging alle denkbeeld te boven. Ongelukkig, dat in dien gezegenden tijd de zonde van overdaad en verkwisting zeer toenam en de weldaden des Heeren alzoo ten vloek werden. Onder de regeering van dezen Filips had een gebeurtenis plaats, die vooral bij eenigen van „de rijeksten en notabelsten" van Waterland in verre van aangenaam aandenken bleef. Gelijk we reeds zagen, was het sinds het begin der 14de eeuw het gebruik, dat de Graaf zich soms met een bede om de benoodigde gelden tot zijn onderdanen wendde. Zoo werd ook in 1447 aan Filips de Goede een bede van het gemeene land van Holland toegestaan, en dit geheele land, bijgevolg ook Waterland, naar de grootte en gelegenheid geschat, terwijl eenige voorname mannen werden afgevaardigd om de penningen te innen. „Maar de Waterlanders — zoo verhaalt de kroniekschrijver — klaagden, daarin te hoog en hooger dan tc voren geschat te zijn; en kwamen diensvolgens daartegen op, zeggende groote schade door inbreuk van dijken enz. geleden te hebben, doch het mocht niet helpen. Zij bleven echter bij hun stuk, en wilden niet meer geven, dan zij tc voren gedaan hadden. Heer Jan van Sonoy, Stadhouder van Holland, en die van den Raad stelden derhalve een heirvaart door geheel Holland aan, om de Waterlanders derwijze tc straffen, dat anderen er zich aan spiegelen zouden. Hij kwam met de zijnen gewelddadig op Waterland aan, nam eenige der rijkste ingezetenen mede en voerde hen als gijzelaars naar 's-Gravcnhagc. Om deze tc lossen, boden die van Waterland toen aan, het geëischte op te zullen brengen, maar dit werd geweigerd, tenzij zij bovendien nog een groote somme gelds opbrachten, tot het bouwen van een zeer schoon vertrek aan de Raadkamer te 's-Gravenhage; ook moesten de gijzelaars, vertoonendc geheel Waterland, in linnen kleederen, ter algerneene processie voor het kruis gaan, welke plechtigheid te dien tijde te 's-Gravenhage geschiedde." De schrijver voegt er bij — zegt Ilalma in zijn Groot Woordenboek — „dat een Simon Janszoon hem voor de waarheid heeft verhaald, dat het ten tijde der processie zeer sterk regende; doch echter op de gijzelaars in linnen kleederen medegaande, niet één droppel water viel. Goed voor 't geloof van die tijden." Zoo is het! Waar het geloof hoe langer hoe meer wegzonk, kon het niet anders, of het bijgeloof nam hand over hand toe. Soeteboom, die dezen opstand van de „Waterlanders tegen 's Graven Rade" ook vermeldt, voegt er deze krasse woorden bij: „Siet soo begonnen de Bourgonsche selfs onder Philips den eersten van dien name, hare dwingelandye uit te voeren: doch ten was geen wonder, terwijlense de wettelycke ErfGraavin buytcn alle reden uytgeslotcn hadden, datse nu soo mettc Onderdanen leefden, V was met een swacken anti quaad tegens de Goede te worstelen Dat Filips de Goede de Waterlanders overigens niet 5 ongunstig gezind was, blijkt ons uit een merkwaardig document van 27 Maart 1449, bewaard ten raadhuize te LandsmeerS) In dit stuk, waaraan in lak twee groote zegels hangen, geeft Hertog I- ilips van Bourgondie aan zijn onderdanen van Zunderdorp en Landsmeer vergunning, „om de Slochterbrug, liggende tusschen die dorpen af te breken, met ontheffing van alle lasten betreffende deze brucr." o In 1467 overleed f1 ilips de Goede, betreurd door zijn onderdanen. Volgens zeker schrijver zijn er bij zijn dood minder woorden dan tranen geweest en was het, alsof ieder een Vader begraven had. Zijn zoon en opvolger Karei de Stoute was een geheel ander man. 1 rotsch cn hcerschzuchtig van aard, ontevreden met al zijn schatten en zijn uitgestrekt grondgebied, wilde hij een koninkrijk stichten, dat zich van de Noordzee tot de Middellandsche zee uitstrekte. Karei ondervond in dezen de waarheid der Schrift: „Die zich zei ven verhoogt, zal vernederd worden." Na tweemaal door het biddende leger der Zwitsers te zijn verslagen, sneuvelde hij in 1477 bij Nancy. Zijn lijk vond men met het aangezicht in 't ijs vastgevroren. Zijn eenige dochter en erfgename Maria moest op den leeftijd van 20 jaar de regeering aanvaarden. Zij vond een uitgeputte schatkist, terwijl meer dan één misbruik trachtte te maken van haar treurigen toestand. Holland cn Zeeland persten haar het Groot-Privilegie af, waardoor zij een groot deel van haar gezag verloor. Gelukkig voor Maria deed nu Maximiliaan, aarts-hertog van Oostenrijk, zoon van den Duitschen keizer, aanzoek om hare hand. In dezen man, die door zijn goede hoedanigheden zich bemind maakte, vond Maria een flinken steun. Als heer en beschermer over de verschillende gewesten gehuldigd, wist ') Met vritndelijke toestemming van den heer J. M. van Beek, burge meester dier gemeente, konden we van het keurig geïnventariseerde archief aldaar tot in bijzonderheden nota neiren. Jammer, dat zooveel stukken aldaar indertijd zijn vernield. hij ook in Holland de binnenlandsche onlusten te bedwingen. Maria was nu recht gelukkig, doch aardsch geluk duurt zelden lang. In 1482 stierf zij aan de gevolgen van een val van haar paard, nalatende twee kindertjes, waarvan het oudste, Filips geheeten, pas 4 jaren telde. Deze Filips, later Dc Schoont bijgenaamd, volgde zijn moeder op en alzoo ging de regeering over in het Huis van Oostenrijk. Uit dit stamhuis kwamen drie graven, nl.: Filips II (de Schoone) tot 1506, Karei II (V) tot 1555 en Filips III (II) tot 1581. Filips de Schoone kwam bij het overlijden zijner moeder onder voogdij van zijn vader Maximiliaan. Gedurende de 12 jaren, in welke deze het bewind in handen had, werd de rust telkens verstoord door bloedige twisten. Door weelde en overdaad verblind, hadden velen niet het minst ontzag voor de wettige Overheden. In Holland staken de Hoekschen nogmaals het hoofd op, doch nu voor het laatst. Albrecht van Saksen, een generaal van Maximilaan, maakte in 1492 een einde aan dc Hockschc cn Kabeljauwsche twisten. Deze Albrecht bedwong in dat jaar ook den opstand van het Kaas- en Broodvolk in Holland, aldus genoemd, omdat de opstandelingen een kaas en een brood in hun vaandel voerden, zeker om aan te toonen, waarvoor zij den opstand begonnen waren, toen armoede, misgewas en hooge belastingen hun benauwden. Ook de Oostzaners namen deel aan dit oproer, doch deze moesten gelijk v. d. Aa in zijn Aardrijkskundig Woordenboek meldt, „aan Hertog Albrecht van Saksen, als StadhouderGeneraal van Holland, Zeeland en briesland, met de andere Kennemers en West-Friezen, een zware geldboete betalen. Een gelijk lot viel Monnikendam ten deel, toen het voor Albrecht de poorten der stad moest openen, door welke eenigen tijd te voren het kaas- cn broodvolk was binnengetrokken. Nadat Maximilaan nu in zijne landen de rust hersteld had, vertrok hij in 1494 Duitschland, waar hij na den dood zijns vaders tot. den keizerstroon geroepen werd, zoodat Philips, die toen 16 jaar oud was, het bewind zelf aanvaardde. Het Groot-Privilegie werd door hem vernietigd, omdat dit, naar hij zeide, zijn moeder op een slinksche wijze was afgeperst. In 1496 huwde hij met een Spaansche prinses Jo/ianna, wier ouders Koning en Koningin van Spanje waren. Dit huwelijk was oorzaak, dat Spanje en de Nederlanden later onder één vorst kwamen. Toen hij in 1506 na den dood zijner schoonmoeder naar Spanje trok nam hij vele Nederlandsche edellieden mee, en schonk hun de voordeeligste ambten. Toen reeds werd in Spanje een geest van afgunst en verbittering openbaar, die zich later in den tachtigjarigcn oorlog zoo vreeselijk openbaarde. Een schitterende toekomst lag voor Filips open. Hij was reeds heer over eenige Nederlandsche gewesten, thans kreeg hij een deel van Spanje; en na den dood van zijn schoonvader was hij erfgenaam van geheel Spanje, en van al het veroverde land in Amerika. (Columbus (1492)!) Slechts kort mocht hij regeeren. In dit zelfde jaar 1506 stierf hij na een kortstondige ziekte, veroorzaakt door het drinken van te veel koud water, toen hij bezweet was. De Gelderschen hadden zich niet aan zijn gezag willen onderwerpen, maar bleven Karei van Gelder, zoon van den snooden Adolf, als hun Hertog erkennen. Bijna 50 jaren lang hield Karei, ondersteund door Frankrijk, den strijd vol tegen het Huis van Oostenrijk en zond ook tot in Holland zijn plunderende benden, onder zijn veldheer Maarten van Rossum, wiens zinspreuk „branden en blaken is het sieraad van den oorlog" toont, dat Karei in hem den rechten man had gevonden. Niet alleen te land, ook ter zee werd gestreden. Zoo had in 1504 een gevecht tusschen de Gelderschen en Hollanders plaats bij de haven van Monnikendam. Na in 1505 zeer in de engte te zijn gedreven, hernieuwde Karei in 1507 den krijg, viel in Holland, bemachtigde Muiden en Weesp, doch moest voor Amsterdam het hoofd stooten. Later bediende Karei zich ook van den Frieschen zeeschuimer, den groot en Pier (Pie ter). In verband hiermee trof ons een aanteekening in v. d. Aa, dat in 1508 Uitdam door den Overste Rekalf werd versterkt tegen de Geldersche Friezen. Na den dood van Philips de Schoone volgde zijn oudste zoontje Karei, die pas zes jaar oud was, hem op onder voogdij van zijn grootvader Maximilaan. Deze zond zijn dochter Margaretha, weduwe van den hertog van Savoye als landvoogdes naar de Nederlanden. In 1515 ') kon Karei het bewind over deze landen aanvaarden. Bovendien werd hij in 1516 koning van Spanje, onder den naam van Karei I, en in 1519 keizer van Duitschland onder den naam van Karei V. Al was Karei in Holland de tweede van dien naam, toch is hij in de geschiedenis meest bekend onder den naam van Karei V. Zoo viel de eenc kroon na de andere hem te beurt, alsof — gelijk Groen van Prinsterer zegt in zijn bekende „Handboek der Geschiedenis van het Vaderland" — „bij het aanbreken der Hervorming, in den gevreesden Monarch, die het eerst den strijd tegen haar aanbinden zou, moest blijken, dat elke aardschc macht, waar zij Gods wenk niet eerbiedigt, in haar vermetel pogen te kort schiet." Aan deze Kerkhervorming of Reformatie hopen we een afzonderlijk Hoofdstuk te wijden. We zullen dan nader met Karei V kennis kunnen maken. Wc kunnen dan ook niet verzuimen om stil te staan bij den uitgebreiden handel der oude Waterlanders. Voor we echter tot een en ander overgaan, volge een schets van Ransdorps toren, gebouwd in het begin der 16de eeuw en een merkwaardige beschrijving van Waterland en de Waterlanders uit het midden dier eeuw. 1) In dit jaar scheidde Maximiliaan de „Heerlijkheid en Stede van Formerend, met Furmerland, Ilpendam en Nek" van de gewone Watertandsche dorpen en voegde ze bij het Graafschap Egmond. HOOFDSTUK VIII. DE TOREN VAN RANSDORF. De toren van Ransdorp is een „wonderschoon bouwwerk, dat zeer waarschijnlijk nog eeuwen lang den kunstzin en de kunstvaardigheid van onze voorouders zal blijven verkondigen". fret 7 ijdschrift „EKEN HAARD" yuni 1900) Wanneer we ons op den „Noorder-Y- en Zeedijk" bevinden en den blik laten gaan over Waterlands „welige landouwen in haar grootsche, rustige schoonheid", worden onze gedachten onwillekeurig teruggeleid tot den tijd, toen de stoere Vrij, buiters het „Duc d Alva van Hispanjc" zoo lastig maakten, begunstigd als ze waren door de vele „Brouckcn ofte Mocrachtigc Landen", waarin de geharde Spaansche soldaten hun „Helpt mij uit die Waterlande" deden hooren. Veel is er sinds veranderd — Ransdorps stompe toren echter staat daar nog even onbewogen als in dc dagen, toen Alva hem van uit Amsterdam met grimmigen blik aanschouwde, omdat Ransdorps inwoners den hechten band aan „Vader Willem" maar niet wilden verbreken. Wanneer deze toren gebouwd werd, is noch uit archieven, noch uit oude kronieken op te diepen. Zooveel is echter zeker, dat hij in 1502 nog niet bestond. In genoemd jaar toch, meldt Brouêrius van Nidek in het reeds meer genoemde „Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden", gal Philips de Schoone, graaf van Holland, aan zekeren Jakob Dirks te Ransdorp, vergunning tot het oprichten cener bierbrouwerij. In dezen „Vergunbrief, gegeven en bezegeld in de maand Maart van het Jaar 1502", wordt tevens vermeld, dat, indien de inwoners van Ransdorp een toren bij de kerk wilden bouwen, zij dit mochten doen op het land en erf van dezen burger. Niet lang daarna is de bouw waar- Ransdorps toren in 1630. schijnlijk aangevangen, doch nimmer voltooid. Wat men wel heeft willen beweren, dat het Spaansch geweld, gelijk b. v. te Broek, den toren van zijn spits beroofde, behoort tot de legende. Eveneens wordt het vermoeden, dat de bouw door gebrek aan geld is gestaakt, door de oude schrijvers gelogenstraft. Zoo schrijft Soetebeom: „Ransdorp heeft een dikken en plompen Tooren; na allen aansicn hebben de Bouheeren daar wat groots van willen maaken, dog door de swaktc van t fondament niet konncn volvoeren, is van boven nederwaarts van malkandcren gereten. In overeenstemming hiermede heet het bij v. Nidek: „De Toren is ongemeen zwaar en breed en geeft genoeg te kennen, dat deszelfs Bouwhccrcn daar een groot werk van hebben willen maken, doch zij, ziende dat de grondvesten te zwak en de grond te week en laag viel om hetzelve hooger op te trekken, hebben hetzelve voorzichtelijk gestaakt, te meer wijl zij aireede gewaar wierden, dat de muren van boven tot beneden vaneen scheurden." Als leek op bouwkundig gebied kunnen wij geen voldoende beschrijving van „dit wonderschoone bouwwerk" leveren. Toch kunnen we onze lezers geheel tevreden stellen. De heeren G. van Arkel en A. W. Weissman, architect-ingenieurs te Amsterdam, hebben op hun reizen door Waterland ook Ransdorp bezocht en in hun werk „Noord-Hollandsche Oudheden, (zie pag. 23) dezen toren beschreven. Met vriendelijke toestemming mogen wij dan ook in ons werkje van hun arbeid profiteeren. Wij wenschen deze beschrijving in zijn geheel op te nemen : De toren, die betrekkelijk groote afmetingen lieeft, is, ofschoon onvoltooid, een fraai werk uit den Iaatsten tijd der Gothiek. Hij moet, naar den stijl te oordeelen, omstreeks 1500 begonnen zijn, en bestaat uit gebakken en gehouwen steen. Aan de westzijde bevindt zich een portiek, dat met liogels en kruisbloem prijkt en waarnaast twee rijkbewerkte kolonelten als ondersteuning van beelden bedoeld, geplaatst zijn. Ilooger zijn twee fraaie kraagsteenen, met baldakijnen daarboven, aanwezig. IJe steunbeeren van den toren zijn, aan de westzijde, groolendeels weggehakt ; aan de oostzijde missen zij hun benedenste deelen, die bij het maken der tegenwoordige kerk verdwenen schijnen te zijn. Behalve aan de westzijde zijn de rijkbewerkte Laat-Gothische fialen der steunbeeren vrijwel bewaard gebleven. Aan de N.-O -zijde is een achtkante traptoren ainwezig, die oorspronkelijk naar een galerij of omgang heeft geleid, wier kraagsteenen nog aan de oostzijde te zien zijn. Thans is een houten hekwerk voor deze galerij in de plaats gekomen. De muren van den toren zijn aan de noord-, zuid en oostzijde met rijke llamboyaot-nissen versierd. Aan de westzijde zijn ze echter verdwenen Wat zich thans boven de voormalige galerij bevindt, is een tamelijk vormelooze klomp metselwerk, waarvan alleen aan de noordzijde de Laat-Gothische details nog eenigszins kenbaar zijn. De toren heeft geen spits. Van binnen is de toren met even grooten rijkdom bewerkt als van buiten. Men ziet daar aan de noord- en zuidzijde uitmuntend uitgevoerde Laat-Gothische traceeringm, die als nieuw schijnen, ofschoon zij wellicht 400 jaar oud zijn. De aanleg van een kruisgewelf heeft, blijkens de 4 fraaie kraagsteenen, in de bedoeling van den bouwmeester gelegen Aan de Z. O. zijde is, ter zijde van den voormaligen ingang naar de kerk, een fragment van een steenen -uijwattrsbak bewaard gebleven." Mogen we onze lezers nu verzoeken met ons den toren te bestijgen? We vragen den sleutel bij den Burgemeester, den heer P. J. Rijkens, die steeds welwillende toestemming verleent. Treden wij door bovengemelde portiek binnen, dan kunnen we ons eerst overtuigen van de zeer gave traceeringen en van de kraagsteenen, waarop een kruisgewelf had moeten rusten, hetwelk er echter nooit is geweest. Links zien wij de bergplaats van de brandspuit en recht voor ons uit geven de zware grendels ons genoeg te kennen. Al is dit afgeschoten gedeelte eerst sinds de laatste jaren als gevangenis in gebruik, de toren zelf is wellicht al de eeuwen voor dit doel gebezigd. Het Resolutieboek te Nicuwendam >) vermeldt ten minste, hoe in het jaar 1682 „gevangene, heydenze vroulieden" te R. in den toren werden gebracht. Hoewel tegen den zin van de regeering van gemeen Waterland werden deze gevangenen, volgens den cisch van den substituut baljuw, naar Monnikendam gebracht om aldaar verhoord te worden. Openen we de deur der gevangenis, dan zien wij, dat aldaar vroeger een opening moet zijn dichtgemetseld. Dat dit inderdaad zoo is, en hier vroeger de toegang tot de kerk was, blijkt ons niet alleen uit een laag steenen, die nog den boogvorm bezitten, maar ook uit het stuk van den steenen wijwatersbak, waarin men voor de Hervorming bij het binnentreden der kerk de vingers stak, ten einde zich te wijden, d. i. te heiligen. Boven deze gevangenis, in den Zuidelijken muur, 4'/a M. hoog, 2) bevindt zich een uitgehouwen gat van 5 d. M. diep. ') De heer P. A. I.oos, liurgemeester dier gemeente, stelde liet arcliief vriendelijk te onzer beschikking. Een keurig register op de Resolutieboeken der Vroedschappen, gelijk daar ten deele aanwezig is, is goud waard. De heer J v. d. Kruk maakte het werk aldaar ons zeer gemakkelijk. J) Deze en andere metingen werden door ons verricht met welwillende hulp van den koster, den heer J. Vis. In dit gat bevonden zich vroeger de handvesten van Waterland en andere documenten. Voor het gat, — zegt Wagenaar in zijn „Tegenwoordige staat van Holland" — waren drie deuren: éen van koper, een van ijzer en éen van hout. Niemand had toegang tot deze handvesten dan ten overstaan van gecommitteerden uit de regeering van Ransdorp, Zuiderwoude en Landsmeer, in welke dorpen op de secretarie een sleutel bewaard werd. Een koperen en houten, met ijzer beslagen deur is nog te zien; van een derde deur is niet te bespeuren. Het kistje met zijn inhoud is echter verdwenen. Van de aanwezige stukken werd — volgens v. Nidcck — den 3den en 4den April 1663 een Register opgesteld door zes Gevolmachtigden uit de zes gemeene Dorpen van Waterland. Tc Haarlem in het Provinciale archiefgebouw is nog voorhanden de „Notitie ofte inventaris van de stucken, die berustende syn in het kistje in de Toorn tot Ransdorp", (2de helft der 17c eeuw), tellende 259 nommers. De Rijks-Archivaris in Noord-Holland, de heer C. J. Gonnet te Haarlem, meldde ons, dat er in het Provinciaal Archief slechts 26 stukken berusten, die vroeger in den toren der kerk van Ransdorp bewaard werden. De lieer Gonnet had de bijzondere vriendelijkheid ons den korten inhoud dier stukken mee te deelen. We hopen hierop later terug te komen. De lezer volge ons nu bij het beklimmen der steenen wenteltrap, die naar boven leidt. Is de eerste trede van steen, daarop volgen er 37 van hout. Wagenaar vermoedt, dat „men in de Spaansche beroerten de steenen trappen beneden afgebroken heeft", welk vermoeden ons zeer waarschijnlijk voorkomt. Nog 22 steenen trappen en we bevinden ons bij het zeer oude uurwerk. Het omringende eikenhouten raamwerk is van „sierlijk snij- en draaiwerk" voorzien en draagt het jaartal 1621. Hier vindt men nog een ladder van 4'/2 M. lang en een ijzeren stang van 3 M., — beide, naar men zegt, vroeger gebruikt, toen Ransdorp nog het recht had om „lijfstraffelijke misdaden te mogen vonnissen", en de galg op het plein voor het Raadhuis werd opgericht. Op deze hoogte vinden wij, dat de dikte der muren 2 M. bedraagt. Wagenaar zegt dan ook teiecht, dat „de toren een ongemeenc dikte van muurwerk heeft, zoodat men in geen dorp hier te lande een toren van die zwaarte vindt . Stijgen we nu nog 47 treden, dan komen we op den omgang, waarvan we reeds melding maakten en waarom een houten hekwerk wordt gevonden. Ransdorp in 1730 Aan de noordzijde bevindt zich nog een deur, die ons 11a het beklimmen ccner steile trap toegang geeft tot de kolossale klok, wier middellijn i,3° bedraagt. Deze klok draagt aan den noordkant het wapen der gemeente en voorts het volgende randschrift: VERBUM DO MI NI MANKT IN AETERNUM. IIENRICUS MUERS ME FECIT, ANNO 1620. ') Zijn wc nu weer op den omgang, dan wachten ons nog 1) D.w.z. Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. Henricus Muers heeft mij gemaakt in het jaar 1620. 37 treden, eer we ons op het plat van den toren bevinden. De vlakte, waarop we dan den voet zetten, is ruim 25 M.2 groot. Op den N.W.hoek rijst een ijzeren staaf naar boven, waarop de haan als windwijzer is geplaatst. Dit bovenstuk van den toren is eerst later in den tegenwoordigen toestand gebracht. Dit blijkt ons uit een vergelijking van de teekeningen in 1630 en 1634 met die van + 1730. ') Op een hoogte van 32 M. hebben we nu een schoon vergezicht, in oorlogstijd voor de verdediging van Amsterdam niet geheel zonder gewicht, zouden wij zeggen, nu wij juist voor enkele dagen nog een officier met eenige onderofficieren, gewapend met kijkers en voorzien van kaarten, den omtrek zagen bespieden. Over Pampus heen zien we de heuvelen van het Gooi en trekt het klassieke Muiderslot onze aandacht, waar eenmaal Graaf Kloris gevangen zat en in beteren tijd P. C. Hooft zijn „Nederlandsche historiën" schreef. De „zachtblauwende Zuiderzee met zijn vele zeilen boeit ons oog en te midden daarvan „Die kleine plek, ten golven uitgerezen, „Die door den walm der steden wordt verschoond," =) het eiland Marken, doelwit van zooveel vreemdelingen. Wenden we den blik naar het noorden, dan zien wc o.m. ') Dit jaartal kunnen wij niet nauwkeurig aangeven, wijl we onze teekening maakten naar een gekleurd plaatje zonder jaartal, dat een onzer vrienden ons bezorgde. Wijl deze zeilde illustratie, doch ongekleurd, door 0113 werd gevonden in „De Ilollandsche Arcadia van C. BruutsAo. /~jj, vermoeden wij, dat de leekening omstreeki dien tijd is vervaardigd. IJe beide andere teekeningen van 1630 en 1634 zijn gemaakt naar kopergravures uit het „Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden". 1)e cliché „kansdorps toren in 1634" werd aan ons welwillend in bruikleen afgestaan door de Administratie van het welbekende Tijdschrift „Eigen Ilaard . In het nummer van 9 Juni 1900 kwam een beschrijving voor van den loren van Kansdorp met „afbeeldingen naar teekeningen van W. O. J. Nieuwenkamp". Uit deze schets, waarheen we den lezer verwijzen, bleek ons, dat de schrijver uit dezelfde bronnen had geput als schrijver dezes. 2) J. J. L. ten Kate. den slanken kerktoren van Zunderdorp; het wijdvermaarde Broek; Monnikendam in een krans van groen; de torens van Ilpendam, Watergang enz. en heel in de verte de spitsen van Edam en Purmerend. Eenigszins links kunnen we de schepen in het Noordzeekanaal ontdekken, zien we Zaandams torenspitsen en doemen de molens aan de Zaan op. Ten westen eindelijk heeft men een schoon gezicht op de fiere koopstad aan het Y, wier torens en koepels hoog uitsteken boven de huizenzee aan hun voet. Het beklimmen van den toren van Ransdorp loont alzoo de moeite. Toch blijft, vooral zoo men zich op den omgang bevindt, voorzichtigheid geraden, wijl het ook hier blijkt, in tegenstelling met het „Verbum Domini", waarvan de klok spreekt, dat „geen muren verduren der uren geweld". Na deze beschrijving van den toren wenschen we tevens op te nemen, wat er te vermelden valt van de vroegere en latere kerkgebouwen te Ransdorp. Voor de stichting der in 1630 en '34 afgebeelde kerk bestond er een veel grootcre, die met riet gedekt was en het geheele tcfrenwoordiVre kerkhof besloeg. Van deze eerste kerk, waarvan 00 O de kroniek melding maakt, weten wc niets meer, dan dat zij door een hevigen storm werd verwoest en geruimen tijd onopgebouwd bleef liggen. Van de toen gestichte kerk wordt gemeld, dat zij in het jaar 1422 belangrijke schade leed door het inslaan van den bliksem. Utrechts 51ste bisschop, Frederik van Blankenheim deed den 7den Aug. 1423 een middel aan de hand om Ransdorp uit den nood te redden. Ieder, die zich opmaakte ter bedevaart naar die plaats en daar zijn penningen stortte, zou een veertigjarigen aflaat ontvangen ter vergeving zijner zonden. Toen in 1500 het dak en de balken der kerk in een toestand verkeerden, dat er noodige herstelling moest worden aangebracht, bediende Nicolaas de Nova Terra, Bisschop van Haarlem, zich van ditzelfde middel om aan geld te komen. De brieven dier bisschoppen werden later in het kistje in den toren bewaard, doch zijn thans verdwenen. Nadat deze kerk voor een groot gedeelte instortte — wanneer is niet bekend — bleef zij langen tijd in den toestand, zooals de teekening van 1634 ons laat zien. Hoe langer hoe gevaarlijker werd het voor de gemeente, Ransdorps toren in 1634 om er hare godsdienstoefeningen in te houden. Het bleef echter zoo tot Mei 1718, toen verschillende bouwkundigen O na nauwkeurig onderzoek adviseerden, dat de kerk zeer spoedig in moest storten. De gemeente vergaderde er sinds niet meer in: de Dienst des Woords en der Sacramenten had nu plaats op het Raadhuis. De vervallen kerk werd afgebroken en in het volgende jaar 1719 een begin gemaakt met de stichting van het tegenwoordige kerkgebouw. Met bekwamen spoed werd gearbeid, zoodat reeds den 2Ósten Mei 1720 de Dienst des Woords er in kon plaats hebben. Bij deze gelegenheid hield de Gereformeerde predikant van Ransdorp, Izak Emaus ten Berg, een rede naar aanleiding van Ezra 6 : 15 en 16, terwijl een van Amsterdams leeraren, de welbekende Johannes d' Outrein, de gemeente bij een veel heerlijker bouw bepaalde. De nieuwe kerk, waarvan het oostelijk toegangsportaal hieronder is afgebeeld,') was tegen den toren aangebouwd en even breed als deze, in tegenstelling met de vorige, die van den toren gescheiden stond en tevens heel wat breeder was. Ter herinnering aan dien bouw draagt thans nog een balk het jaartal 1719. Van een andere herinnering is nergens een spoor meer te vinden. In deze kerk toch hingen, nog voor ongeveer 30 jaar geleden, een tweetal borden. Het eene gaf te lezen: „In het jaar 1710 en negen In de maand Augustus tien Heeft Jan en Rem Doelen gelegen Van dit gebouw de eerste stien." ') De cliché van dit portaal werd ons door liet Bestuur van het Kon. Oudheidk. Genootschap te Amsterdam gratis afgestaan. Het andere droeg een vermaning tot de gemeente: „Wie 't Woord des Heeren aanhoort En daarnaar niet en leeft, Is als 't bezaaide land, Dat geene vruchten geeft." * Blijkens het kerkelijk archief te Ransdorp ') is deze kerk in 1833 „zeer vernieuwd en verbeterd geworden." De kosten daarvan bedroegen f 3500. Den 6den Oct. 1833 had — zoo heet het in het notulenboek — „de plechtige inwijding der kerk plaats met een leerrede over 2. Chron. 24 : 13b en 14a" door den toenmaligen predikant A. H. M. Dieperink. Een aanmerkelijke verandering had nogmaals plaats in 1875, toen o. m. de Consistoriekamer werd gemaakt, de noordelijke uitgang werd dichtgemetseld en de geschilderde glasruiten — hoe jammer! — verdwenen. Ten besluite sta nog het volgende, dat we overnemen uit het bovenvermelde werk: „N.-Ho/l. Oudheden". „De kerk bevat een fraaicn predikstoel uit de tweede helft der 17de eeuw, die in hoofdzaak gelijk is aan dien te Zuiderwoude en eveneens uit eikenhout en ebbenhout is samengesteld. Het doophek is een zeventiende-ceuwsch werk, dat in het begin der 18de eeuw in zijn tegenwoordigen toestand is gebracht. Het koperwerk der kerk bestaat uit 2 kronen van 16 blakers en één van 12 blakers. !) Dit archief werd ons door den Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. (Predikant: de heer J. Janse) met de meeste welwillendheid ter inzage gegeven. HOOFDSTUK IX. WATERLAND EN DE WATERLANDERS. Eén ding heb ik met verwondering aangemerkt, dat soodanigen waarden Landschap niet en heeft gehad een beschrijver, die hare gelegentheid, daden, handvesten en voorrechten, hare gtiuoonte en handelingen in een Boek op hem selven, in 't licht hebben gebracht. SOETEBOOM. Na het lezen van bovenstaand motto zal het den lezer duidelijk zijn, dat van Waterlands oudste historie zeer weinig bekend is. Des te dankbaarder dienen wij dan ook te waardeeren datgene, wat nog aan de vergetelheid kan worden ontrukt. „Laat ons dan besien" — zegt Soeteboom in zijn „Soetstemmende Zwaanc", „wat voor meer als honderd Jaren eenen Wilhelmus Gaudamus van Waterland en de Waterlanders heeft geschreven." Aangezien Soeteboom dit in 1658 schreef, zal Gaudamus' beschrijving dateeren van omstreeks 1550. Zonder cenige bijvoeging wenschen wc deze interessante beschrijving in dit Hoofdstuk op te nemen, vertrouwende hiermee vele lezers een dienst te doen. Wilhelmus Gaudamus schreef dan volgens Soeteboom: „Waterland,, in 't gezicht van Amsterdam gelegen, heeft 6 grooten rijkdom; de inwoners bouwen niet alleen het aardrijk* maar ook de zee; in den zomer varen ze naar het Oosten en Westen, hier om zout te halen, daar om te brengen en weder te voeren allerlei stof; in den winter koesteren zij zich; het land is veldachtig met slooten doorsneden, rijk van beesten, zoodat een gemeene man 24 koeien houdt. Ik heb, zegt hij, verstaan, dat er dorpen zijn van Waterland, van welke een Assendeljt genoemd, in welke meer melk gemolken wordt, dan er wijn vaart voorbij, het Tolhuis van Bon. Hiertoe hebben ze dat broekig land geleerd tarwe (welke men niet lieflijker vindt) te dragen, het onderste modderen ze uit de slooten, en met wat mest gemengd, strooien zc het over de oevers: gij zoudt aan die tarwe geen gebrek vinden. Gij ziet daar geen boomen; van Utrecht door den Amstel en Vecht brengen ze appelen en noten, want ze zijn tot zulke snoeperijen zeer bcgecrig. Wie een inan dood geslagen heeft, beklimt een paard en gaat behouden door, zoo weinig is het .... In het gemeen, om wat van hun zeden te spreken — zoo nog ergens in de wereld de deugd schuilt, zoo is het in dit hoekje. Zij zijn liefhebbers van den arbeid; nuttigen melk en kaas; drinken wei, zonder dat ze den wijn haten, hebben gaarne wat zoets, zijn van een welgestelde gestalte; 't is dien onbcschroom len bijna even veel of ze winnen of verliezen, tot den oorlog zeer dienstig, maar zij hebben rust (n.1. toen Gaudamus dit schrect), daarom zult gij er weinig in den oorlog vinden Inzonderheid zijn ze zeer rechtvaardig, zoodat de Waterlanders van een ander volk liever het woord dan een handschrift willen hebben; daarentegen zijn ze oneerlijke (hardnekkige) schuldeischers, zoodat ze op den drempel van het huis der schuldenaars gaan zitten, totdat hij betaalt. Toen gansch Holland naar Schiedam trok, wanneer Frans van Brederode Rotterdam bezat, speelden op de brug van de stad Delft eenige soldaten met teerlingen (dobbelsteenen). Onder 't getal der toeschouwers — uit ledigheid — was een Waterlander; die verscheiden malen bedrog ziende, heeft den boef bestraft, zeggende: „gij doet uw broeder ongelijk, winst en woeker draagt gij weg en nochtans wint gij niet." Als nu de ander ook begon te kijven, zei hij alleen dit: „Gelijk ik, zoo zijt gij hier gekomen om te strijden" en eer hij 't gesproken had, heeft hij hem bij de broek gevat en niet zonder geschetter van de omstanders, van de brug afgestooten, omdat hij, die in 't water lag wreed was en p.llen placht te dreigen. Een Waterlander is machtig in 't vangen en in 't slaan; hij wordt met koemelk gevoed, waarvan de krachten wassen. Toen het Kaas- en broodvolk van Leiden vluchtte, jaagde een ruiter een Waterlander na; deze hem alleen gekregen hebbende, staat en werpt hem ter aarde. Drie aankomenden konden nauwelijks dien éénen dooden (d. i. overwinnen); dc ruiter echter riep, toen hij wat bekomen was, dat ze hem niet dooden zouden, maar dat hij om zijn kracht het leven ivaardig was." HOOFDSTUK X. DE HERVORMING TIJDENS KAREL V. ,,Dat woord werd Ir, •en in zijn ziel\ wordt in zijn mond Een overwinnend zwaard .... Hervorming! 9/was uw stond" DA COS7A, „ Vijf en twintig jaren*\ Toen het Evangelie, ruim 12 eeuwen geleden, voor het eerst in ons vaderland gepredikt werd, was het al niet meer zoo zuiver, als het eenmaal door Paulus van den Arcopagtis in Athene was verkondigd. Het bedenkelijkste echter was, dat met de planting der Christelijke Kerk het Pausdom in onze erve werd binnengebracht, wat er eindelijk toe leidde, dat de eenheid en het middelpunt der Kerk in de oppermacht van den Paus werd gezocht en het recht van den Koning der Kerk met voeten werd getreden. Geen wonder dan ook, dat het beeld, hetwelk de Kerk in het laatst der 15de cn het begin der 16de eeuw vertoonde, allertreurigst was te noemen. De geestelijken gaven zich aan allerlei ongebondenheid cn zedeloosheid over, terwijl liet Woord Gods, dat zij de leeken onthielden, bij hen zelf niet bekend was. De beeldendienst cn het aanroepen der heiligen kwam hoe langer hoe meer ir. zwang, en de blijde boodschap, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken uit louter genade, zonder eenige van onze verdiensten, was zoo goed als onbekend bij priester en leek. Het ergste misbruik was wellicht de aflaathandel, waarbij de priesters volkomen vergeving van alle zouden gaven,-enkel voor geld. God verwekte echter mannen, die getuigden tegen de ongerechtigheid. (Johanncs Hus in Boheme, enz.) Ook in ons MAAK I EN LUTHER. ') land stonden mannen op, die een open oog hadden voor de dwalingen der Roomsche Kerk. We noemen alleen: „De Broeders des gemeenen leven" (Geert Groote); Thomas a Kcmpis; Wesscl Gansfort; enz. Op deze wijze was ons volk reeds voorbereid, toen God in Duitschland Maarten Luther !) Dc cliché van dit portret en van dat op pag. 96 ontvingen wij gratis in bruikleen van de Iteeren Kemink & Zoon te Utrecht. Ze komen voor in „Kijkjes in onze Geschiedenis" door J. ter Borg en A. Wiersinga. verwekte, om voor duizenden het licht tc ontsteken. Deze predikte met kracht tegen den schandelijken aflaathandel en hechtte den 3isten Oct. 1517, de bekende 95 stellingen aan de deur der slotkapel te Wittcnberg, met welk feit eigenlijk de Hervorming aanvangt. Binnen korten tijd waren deze stellingen ver buiten Duitschland verspreid (boekdrukkunst, zie pag- 63) en luide werd weer gepredikt: „Wij worden 0111 niet gerechtvaardigd uit zijne genade door de verlossing, die in Christus Jezus i.c." Het licht werd weer op den kandelaar geplaatst en God schonk op de prediking der waarheid rijkelijk Zijn zegen. Naar den aard van ons werkje stonden wij slechts kort stil bij deze Reformatie. Wij meenden echter niet korter te kunnen zijn, wijl onze Republiek juist in de Hervorming haar oorsprong vindt. Alvorens nu verder te gaan, wenschen wij ecnige aanteekeningen in te lasschen omtrent het kerkelijk leven in Waterland, tijdens het bestuur van Karei V. We ontleenen ze grootendeels aan de „Oudheden en gestichten van Amstelland, Noord-Holland en Westvriesland", uit het Latijn vertaald en met aantcekeningen opgehelderd door H. v. R.(ijn); een vertaling van v. Heussens „Batava sa era". Was het in den Roomschen tijd het gebruik de keiken in te wijden ter gedachtenis van een of ander heilige, dit bespeuren we ook in Waterland. Zoo werden de kerken te Monnikendam en Broek ingewijd ter gedachtenis „van den H. Bisschop Nicolaas" en die van Ilpendam ter gedachtenis van den H. Sebastiaan. ') Dat de aflaathandel ook hier zijn geldelijk voordeel bracht, zagen we op pag. 77. De geestelijken werden door de Graven aangesteld en door den Aartsdiaken van Utrecht bevestigd. Zoo vonden we omtrent Broek vermeld: i) L>e tegenwoordige R -K. Kerk te Nieuwendam is aan den „Heiligen Augustinas ' toegewijd. „Volgens zekere lijst, met de hand geschreven, en onder Keizer Maximiliaan opgesteld, meenden de Graven van Holland, dat zij de begeving van de pastorie hadden, maar de bevestiging moest bij den Aartsdiaken van Utrecht gehaald worden. ö o J Kornelis Janszoon, die daar in I5l4 Pastoor was, had de pastorie van de Hertogin van Savoye en Landvoogdesse der Nederlanden, bekomen. De pastorie had een huisje voor den pastoor met een inkomen van 3° karolieguldens, die uit de landvruchtcn getrokken werden. De voorganger van dezen Kornelis Jansz. had bij afwezigheid daarvan jaarlijks genoten 4 pond groot. De koster, die ook door de Graven werd aangesteld, trok bij afwezendheid 2 of 3 karolieguldens. In 't jaar 1514 was hier koster Baarthoud Gerritsz." In genoemd jaar was te Monnikendam pastoor Kegnerus Garstman, in 1544 Mr. Jakob Lambertsz en in 1551 Johan Pipo Hz. Deze laatste kwam in datzelfde jaar treurig om het leven. De Engelsche zeeroovers plunderden de stad, trokken den pastoor een tijd lang met een schippershaak door het meer, bonden hem daarna aan den mast en schoten hem dood. Ilolysloot zag zijn Roomsch kerkje of kapel in de 16c eeuw door de baren wegspoelen, waarmee het Roomsche geloof aldaar voor goed schipbreuk schijnt te hebben geleden. Te Ransdorp was de Pastorie in tweeën gedeeld (evenals te Zunderdorp deden een Pastoor en onder-Pastoor dienst), terwijl als elders de Graven aanstelden en de Aartsdiaken bevestigde, leder gedeelte bracht 50 Rhijnsche guldens ') op en had 18 deimten *-) land, die 6 gld. in 't jaar opbrachten. De Pastoors behoefden, behalve de Zondagen en heilige dagen, maar éen mis per week te doen. In 1514 was hier Pastoor Jakob Florisz. Het kostcrschap, dat 7 Rh. guldens waard was, werd ook door de Graven begeven. Te Schellingwoude, waar Jan Kornelisz in 1517 d°or den Graaf tot Pastoor werd aangesteld, had de pastorie een huis i) 1 Rh. gld. = /1,40. ') 1 dcimt — s/6 H. A. en ongeveer 15 deimten grond, die jaarlijks 58 Rh. gids. opbrachten. In 1514 kon de pastorie te Zunderdorp, toen bekleed door Mr. Pieter van der Goude, 54 Rh- gids. opbrengen. Te Buiksloot was in 1544 Pastoor Willem Pietersz. Later werd Buiksloot met Nieuwendam en andere omliggende plaatsen over 't Y bediend door Matthijs van Veen (f 25 Juni 1709). Aangaande dezen Pastoor, inoldt H. v. R.: „Deze Heer, door de geweldige vervolging (van de Gereformeerden!) op zekeren tijd benard, was binnen twee uren grijs geworden." ") De Pastoor te Landsmeer trok uit de landvruchten bij de 40 Rh. gids. In alles mocht de pastorie tusschen de 40 en 50 Rh. gids. opbrengen. In 1514 was Mr. Johan van Diest hier pastoor. Deze Van Diest had een Onder-pastoor, genaamd Roelol Willemsz. De Onder-pastoors (Vicarissen) stelden den koster aan, die geen vast inkomen had. Behalve het Pastoorshuis had de pastorie te Zuiderwoude een vast inkomen van 30 Rh. gids., spruitende uit de landvruchten. Bij gemis aan vrije woning kreeg de Pastoor jaarlijks 5 of 6 gld. In 1512 was daar Pastoor Mr. Niklaas Mayoul en in 1544 Mr. Johan. De heer Dr. J. C. Brcen, Adj.-archivaris van Amsterdam, die ons bovengenoemd werk verschafte, schonk ons ook inzage van de „Injormacic upt stuck der Ver pon din ghe" (genomen in 1514). In dit werk wordt o. a. opgave gedaan van het aantal haardsteden der Waterlandsche dorpen, benevens van het getal communianten (Roomsche lidmaten). We achten deze opgaven hier op zijn plaats en niet ondienstig voor den lezer bij het bcoordeelcn van de grootte der dorpen in dien tijd. Landsmeer 100 haardsteden — 500 communianten. Zuiderwoude 153 » 400 » ') Al meenen wij, dat de Roomsche schrijver hier overdrijft, toch is het waar, dat de Gereformeerden in de 17de eeuw de Roomsche religie „zooveel doenlijk uit Waterland zochten te houden." We hopen hierop terug te komen en zullen ook in dezen „getrouw en waar zijn" (zie ons „Woord vooraf"). Zunderdorp 75 haardsteden — ? communianten.1) Schellingwoude 103 » 325 » Broek 64 » 350 » Ransdorp 210 > 750 » Tot eene rechte beoordeeling is noodig te weten, dat in dien tijd Holysloot en een deel van Durgerdam tot Ransdorp behoorde; Buiksloot en een gedeelte van Durgerdam onder het hoofddorp Schellingwoude was begrepen, Nieuwendam slechts een buurtje was onder Zunderdorp, Uïtdam onder Zuiderwoude en Watergang onder Landsmeer werd gerekend. Snel breidde de Hervorming zich hier te lande uit tot groot ongenoegen van den jeugdigen vorst Karei V, die besloten had haar met wortel en tak uit te roeien. Kareis onderdanen moesten de mis blijven bijwonen en zouden de priesters blijven gehoorzamen, al ging het ook vierkant tegen Gods Woord in. De leer van Luther was omstreeks 1518 reeds te Amsterdam bekend en in 1523 las men daar in een geheime vergadering een gedeelte van de vertaling van Luther's Nieuwe Testament, welke vergadering op straf van lijf en goed werd verboden, terwijl de drukkers van Bijbels zouden gedood worden. Dit was reeds een gevolg van het eerste plakkaat, dat Karei in 1521 tegen de Hervorming uitvaardigde, waarbij de boeken van Luther c.s. als kettersch werden veroordeeld. In 1523 had Karei met toestemming van den paus Inquisiteurs aangesteld, om de ketters te vangen en te dooden. Twee jaren later begon ook in Holland de kettervervolging en zouden ook daar de martelvuren rooken. De eerste bloedgetuigen in Noord-Nederland was de bekende Jan de Bakker, die te 's Gravcnhage werd verbrand en aan den paal uitriep: „De dood is verslonden in de overwinning van Christus." *) De lezers te Zunderdorp zullen het ons niet euvel duiden, dat we het aantal communianten niet kunnen opgeven, want — zoo heet het, als resultaat van het gedane onderzoek — „zij seggen, dat zij niet en weten, hoeveel communianten dat zij hebben." Een lange rij van bloedgetuigen zou eerlang volgen. Het woord des Heeren: „Zij zullen u vervolgen en ter dood overleveren," werd ook hier vervuld, doch tevens ondervonden, dat „de poorten der hel" de gemeente van Christus niet konden overweldigen. Het bloed der martelaren zou als immer het zaad der kerk zijn. Verschillende malen werden de plakkaten tegen de ketters vernieuwd en verscherpt, zooals in 1529, 1540 1544 en 1550. Ondanks dit alles hingen duizenden de Nieuwe leer aan, doch, van geestelijke leidslieden schier beroofd, vervielen velen in dwaalleer en maakten zich door „dweperij, het prediken van gemeenschap van goederen, veelwijverij en naaktloopcn" verachtelijk. Uaar zij o.a. den kinderdoop verwierpen, noemde men hen Wederdoopers. Van hunne woelingen (aanslagen op Leiden en Amsterdam 1534 en '35) en hun treurig uiteinde kunnen we hier zwijgen. Ook in Waterland hebben zich Wederdoopers opgehouden. In de archiefstukken, berustende bij de „Vercenigde Doopsgezinde Gemeente" te Amsterdam zijn nog voorhanden afschriften van „Drie extractbricven van het Hof van Holland aan den stadhouder, over het aanstellen van een schout in Waterland, om te I'urmerend verblijf te houdeu en de Anabaptisten (d. i. Wederdoopers) te vervolgen." Deze brieven, afschriften van de oorspronkelijke stukken, berustende in het archief te Brussel, dateeren van 10—23 Nov. 1534. Ook berust bij genoemde gemeente een afschrift uit het Kijks-Archief, d.d. 24 Nov. 1534 van een „banvonnis, bij verstek gewezen, door het gerecht te Amsterdam, tegen Jan van Schellingwoude, omdat hij de hoofdlieden der schutterij heeft zoeken te bewegen het inhechtenis nemen der Anabaptisten te weigeren." Nog meldt dc Inventaris dier Archiefstukken van „Reiskosten van Jacob Cornelis in Waterland, om narichten in te winnen omtrent den gevangen herdooper Dirk van Nijmegen." Vermeldenswaard is voorts het insgelijks daar berustende afschrift van een vonnis van Schepenen te Amsterdam, waarbij de Anabaptisten Jacob Claessen van Landsmeer cn zijn vrouw Cccilia Jeronymus tot den brandstapel werden verwezen. De „beide sententiën, die op den dag huns doods openlijk in de vierschaar te Amsterdam zijn uitgesproken," lazen we ook in „1 kt Blocdigh Tooneel der Doopsgesinde cn Weercloosc Christenen", door F. J. v. Braght (A°. 1660).1) „Alsoo — aldus begint het vonnis — Jacob Claesz van Landsmeer hem begeven heeft onder de leerlinge, secte en ketterijen van de Ilerdoopers-), kwalijk gevoelende van de Sacramenten der heilige Kerke, contrarie den heilige Christengeloove, d' ordonnantiën der heilige Christcn-kcrkc, den beschreven Rechten cn Plakkaten van de Keizerlijke Majesteit, onzen genadigen Hcere" cn alzoo hij bij deze ketterij bleef, werd hij veroordeeld door „den Scherprechter gcëxcuteerd te worden metten vijcre, verklarende voorts zijn goederen geconfisqueerd, tot behoefte der Keizerlijke Majesteit, als Gravc van Hollandt." Tot welke dwaze dingen de leer der Wederdoopers aanleiding gaf, bewijst ons, wat we dienaangaande lazen in het onlangs verschenen werk: „Geschiedenis van het Godsdienstig en Kerkelijk leven van het Nederlandsche Volk" door J. Kuiper. „Van Monnikendam stak een vloot van twaalf (volgens anderen van dertig) transportschepen met mannen, vrouwen cn kinderen in zee, om zich naar Munster te begeven. Op de vraag, waarheen zij hunnen koers zetten, was het antwoord: „Naar het land, dat God ons zal wijzen." Zij werden echter !) Dit werk vonden we in de Bibliotheek der „Vereenigde Doopsgezinde gemeente" te Amsterdam, waarin we nog zeer interessante bijzonderheden over Waterland vonden. Een woord van hartelijken dank aan den Bibliothecai is, den heer A. Bleeker, die ons, al feta at de Bibliotheek des Zaterdagsmiddags niet open, tocli zeer vriendelijk voorthielp. 2) De Wederdoopers doopten ook hen weder, die in hun jeugd den doop reeds ontvangen hadden. De Doopsgezinden, waarover straks nader, deden dit niet. te Gencmuiden aangehouden, waar schepen, geld en wapenen in beslag werden genomen, terwijl velen der opvarenden met den dood werden srestraft." Al zien wij na den dood van Jan van Leiden, den zoogenaamden „koning van Sion", de Wederdoopcrs langzamerhand uit de geschiedenis verdwijnen, hun dweperij had toch aanleiding gegeven, dat Karei V met te meer kracht tegen de Reformatie optrad. Vooral hadden daarvan de Doopsgezinden veel te lijden, omdat zij op één lijn werden gesteld met de woeste Wederdoopcrs. 1 och was dit volstrekt niet het geval: in tegenstelling met de Wederdoopcrs waren zij stil en vreedzaam. Wijl vooral in Holland (ook in Waterland!) vele Doopsgezinden werden aangetroffen, moeten wc over hen ook een en ander in 't midden brengen.') Omtrent den oorsprong der Doopsgezinden is weinig te zeggen. Mcencn sommigen, dat ze van de Waldenzen afkomstig zijn, anderen beweren, dat zij door den arbeid van Menno Siinonsz uit de Wederdoopcrs zijn voortgekomen. Wilden zij evenals de Wederdoopcrs liet zuivere Godsrijk op aarde stichten en stonden zij ook den kinderdoop tegen, zij zochten niet, gelijk eerstgenoemden, hun doel door het zwaard te bereiken. Integendeel, omdat de gemeente een geestelijk rijk is, meenden zij geen wapenen te mogen dragen, liet beklecden van een overheidsambt en het afleggen van een eed was volgens hun inzichten niet geoorloofd. Keeds vóór de Hervorming schijnen zich hier en daar in Holland Doopsgezinden te hebben opgehouden. Zijn de berichten uit het begin der iGde eeuw echter schaats, bekend is, dat kort na 1518 reeds Doopsgezinden in Amsterdam werden gevonden, cn dat in 1527 een drietal personen te Krommeniedijk als eerste Doopsgezinde martelaren hun belijdenis met den dood bezegelden. ') We ontleene» daaromtrent veel aan de „Gtschitdenis der Doopsgezinden in Holland" enz. door S. Blaupot ten Cate (A". 1847). Den 20sten Januari van datzelfde jaar beklom Wendclmoet Klaesdochter, een Doopsgezinde weduwe uit Monnikendam, te 's Gravenhage den brandstapel. Op allerlei wijzen werd beproefd haar tot verzaking van haar geloof te brengen, doch tevergeefs. Blijmoedig ging zij den dood tegen. Het is belangwekkend te lezen,') welke vragen haar telkens werden voorgelegd en welke kostelijke antwoorden zij gaf. Werden in 1534 en'35 vele Doopsgezinden te Amsterdam gemarteld, ook Zaandam had in laatstgenoemd jaar zijn martelaar, namelijk Pieter Koster. Eer het zwaard een einde maakte aan zijn leven, riep hij uit, wat wc lezen in Matthcus 5 : 11 en 12. Vóór dien tijd was men in Holland zeer slap geweest in de uitvoering der plakkaten, zoodat het zaad tijd had om te ontkiemen. Hierin moet men een der hoofdoorzaken zoeken, waarom wij juist in Holland zooveel van Doopsgezinden hooren. Na het jaar 1535 trad de bekende Mcnno Simonsz als reformator op onder de Doopsgezinden cn Wederdoopcrs, getuigende zoowel tegen de dwalingen van Rome als tegen de Munstcrschc dweperij. Zijn zinspreuk was: „Daar mag geen ander fondament gelegd worden dan 't geen gelegd is, 't welk is Jezus Christus. In 1542 of '43 heeft Mcnno Simonsz geheel Nd.-Holland doorreisd, gemeenten gesticht, vermaand of versterkt. In Holland en Friesland weid hij krachtig bijgestaan door Lecncrt Bouwcns, een Zeeuw van afkomst cn vroeger rederijker. Deze medehelper heeft ook hier op zijn doorreizen vele personen gedoopt, na voorafgaande belijdenis. Zijn dooplijsten, die met 1551 beginnen, geven in of nabij Durgerdam 11 personen, Edam 21, Rarop 34, Watergang 24, Landsmeer 27 cn Monnikendam 68 gedooptcn. Blaupot ten Cate veronderstelt in zijn werk, dat er gemeenten hebben bestaan op die plaatsen, waar Bouwcns ') We lazen hierover uitvoerig in het zoo even genoemde werk van F. J. v. Braght. We konden onzen lust schier niet bedwingen het geheele verhoor op te nemen, doch — ons werkje heeft zijn grenzen. Wie geeft ons eens een geschiedenis van Monnikendam? Daarin is zulks op zijn plaats. meer dan 25 personen gedoopt heeft, zoodat omstreeks het midden der 16e eeuw te Monnikendam, Ransdorp en Landsmeer Doopsgezinde gemeenten zouden geweest zijn. Van een dergelijke gemeente te Durgerdam leest men niet voor 1581. Dat er te Edam in 1569 reeds een gemeente was, blijkt uit een brief van den martelaar Thijs Jeuriaansz van Rarop, geschreven „in de gevankenisse aen de vrienden te Edam in 1569." Hierop hopen we in een der volgende Hoofdstukken terug te komen, wanneer we tevens zullen zien, hoe eerst na 1560 het Calvinisme uit het Zuiden werd overgebracht in Holland. Uit het bovenstaande blijkt den lezer alzoo, dat de gevoelens van Luther en Menno Simonsz, en wel voornamelijk die van laatstgenoemde, het Calvinisme alhier voorafgingen. O ' O b Dat de Inquisitie een vrecselijke uitwerking had, blijkt ons uit het getuigenis van den Prins van Oranje, dien wij later zullen leeren kennen. Deze zegt, dat hier te lande tijdens het bestuur van Karei V „door de Placcaten eene ontallijke menigte der ingezetenen, ja over de vijftig duizend personen, deerlijk zijn ter dood gebracht." Moesten onze vaderen zooveel lijden om het vrije gebruik van Gods Woords te kunnen genieten en werden hun bovendien hun rijke inkomsten afgeperst, in al zijn waarheid kwam hier het woord der Schrift uit: „Indien dit werk uit God is, kunt gij dat niet breken, opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden." Na een „werkzaam, onrustig en moeitevol leven", ontmoedigd door velerlei teleurstelling, deed Karei V in 1555 ') afstand van den troon. Zelfs in den grootsten voorspoed, verklaarde hij — en geen wonder — had hij nimmer cenig waar genoegen gesmaakt. De Nederlanden kwamen nu onder het bewind van zijn zoon Filips II. !) In dit jaar — meldt J. Honingh in zijn Geschiedenis der Zaanlanden {zie pag. 9) — werden zes Waterlanders (Doopsgezinden), die „uithoofde der strenge vervolging zich in geen bewoond oord veilig rekenden en zich te samen in het Oostzaander veld in een schuit onthielden", gevankelijk naar Amsterdam gebracht en gedood. HOOFDSTUK XI. WATERLANDS HANDEL TIJDENS KAREL V. „De bekende versregel: „De welvaart van dit land die komt van varen", mas eens de grootsche gedachte, die ons volk onder de natiën onderscheidde DE STANDAARD, van 261-ebr. ryoi. In liet vorige Hoofdstuk zagen wij, hoe Karei V tegen de Hervorming woedde. Hij deed dit niet alleen, omdat hij zelf aan het Roomsche geloof gehecht was, maar ook omdat zijn staatkunde geen verandering van godsdienst toeliet. Nadat Gelderland was veroverd, waren nu de zeventien gewesten allen onder zijn bestuur en deed Karei al het mogelijke om de eenheid tusschen zijn Staten te bevorderen. In de Hervormers, wier streven hij nooit heeft doorzien, meende de vorst vijanden te zien van zijn streven, en vandaar zijn hevige vervolgingen, die een donkere schaduw werpen op zijn overigens gelukkige regeering. Karei V, Nederlander van geboorte, droeg deze gewesten een warm hart toe, zoodat hij ook de gunst van het volk in ruime mate genoot, hetwelk wel bleek uit de grootc ondersteuning, die hij in deze rijke gewesten vond in de kostbare en langdurige oorlogen door hem gevoerd. Inderdaad waren de Nederlanden een parel aan zijn kroon. De maatschappelijke toestand was tegen het midden der 16de eeuw zoo gunstig, dat men, zoo het heil der volken enkel in welvaart bestond, ons land als het gezegendste van Europa kon beschouwen. karel v. Na Antwerpen was Amsterdam, weleer een visschersdorp, de grootste der Nederlandsche handelssteden. Handel, scheepvaart, visscherij en landbouw verspreidden alom groote welvaart onder de 3 millioen zielen, die ons land toen bewoonden. Amsterdam bloeide voornamelijk door den handel in hout en graan, vooral in dit laatste, zoodat het de korenschuur van Europa werd. Dit koren toch werd door onze voorouders omgezet tegen de waren van Zuid-Europa eu Indië. Op alle zeeën der wereld werden onze schepen aangetroffen. Ook onze Waterlanders voeren druk op de Oostzee. Uit al onze dorpen kwamen onze schippers buitenslands. Vooral Ransdorp, het hoofd der Waterlandsche dorpen, was een groote en bloeiende plaats. — Hofdijk, de bekende historieschrijver zegt er van, dat Ransdorps „even prachtige als krachtige toren den vreemdeling van verre deed denken, dat er een stad tusschen die verspreide olmboomen oprees." Dat dit dorp groot was, meldt ook Hagenaar in zijn Tegenwoordige Staat van Holland (Ao. 1750), waar hij zegt: „Voormaals is Ransdorp een groote en bloeiende plaats geweest, waarin vele zeevarende personen gewoond hebben. Men zegt, dat tusschen Ransdorp en Schellingwoude, daar nu geen huis te vinden is, 32 schippers gewoond hebben, die buitenslands voeren." Dank zij dien uitgebreiden handel nam Waterland zeer in bloei toe, zoo zelfs, dat Amsterdam, op eigen belang bedacht, zich ecnigszins ongerust begon te maken. Een en ander leidde tot een geschil tusschen genoemde stad en de Waterlandsche dorpen. J. ter Gouw meldt hiervan in zijn ,,Geschiedenis van Amsterdam [Deel IV) het volgende: „In 1547 verzochten onze Burgemeesters van de Landvoogdes een keizerlijk octrooi, inhoudende, dat schippers van groote schepen, wonende in Wateiland, niet mochten lossen voor hun dorp, maar dit voor Amsterdam moesten doen. De vrees bestond, dat een deel van den Amsterdamschen handel zou worden verplaatst naar den overkant van het IJ. 7 Mr. Hippolitus Persijn, raad van Holland, en Adriaan Stalpert, rentmeester van Kennemerland werden tot commissarissen benoemd om de zaak te onderzoeken, maar Mijn Heeren van den Gerechte van Amsterdam, begrijpende, dat dit onderzoek de zaak op den langen weg zou sturen, besloten zelf een afdoenden maatregel en lieten den 20sten Febr. 1548 de volgende keur aflezen: „Sedert eenigen tijd hebben schippers, die in Waterland wonen, zich veroorloofd met hun schepen te arrivceren en te lossen voor Durgerdam en andere dorpen in Waterland. Hierom wordt geboden: i°. Geen poorter of inwoner van Amsterdam mag reeden aan een schip, dat gevoerd wordt door een schipper, die woont in een der zes dorpen van Waterland, als: Ransdorp, Schellingwoude, Sunderdorp, Landsmeer, Broek en Zuiderwoude. 2°. Geen poorter of inwoner van Amsterdam mag voortaan reeden aan een schip, dat gevoerd zal worden door een schipper, wonende in een dorp buiten de zes genoemde, tenzij die schipper vooraf in handen van burgemcesteren de belofte afgelegd heeft, dat hij, komende uit de Oostzee, arrivceren en lossen zal voor Amsterdam of voor welke andere stad de reeder arrivceren zal. 3°. Amsterdammers, die thans reeders zijn van een schip, dat gevoerd wordt door een schipper uit een der zes dorpen, moeten dat schip voor Lichtmis in 't openbaar doen verkoopen of er een anderen schipper op zetten, ten ware de schipper de voorschreven belofte in handen van burgemeesteren dedc." Dezelfde Keur werd den 22sten November van 't zelfde jaar nog eens afgelezen, omdat eenige reeders er nog niet aan hadden voldaan. Zoo oordeelden de Heeren van Amsterdam de kwestie zonder veel omslag uitgemaakt en de schippers gedwongen te hebben altijd voor de stad te lossen. Maar de zes dorpen van Waterland leverden te Brussel een request aan den keizer in, en tengevolge daarvan gelastte de 1 .andvoogdes, in 't voor- jaar van 1550 aan de Heeren van Amsterdam, de bovengemelde Keur in te trekken of op te schorten, totdat zij de partijen gehoord en een beslissing gegeven zou hebben. Neen — dat zou de triomf der Waterlanders geweest zijn; want op die beslissing had men lang kunnen wachten, zoo eenmaal de Keur ingetrokken was. Terstond reisde een der Burgemeesters naar Brussel, om de intrekking van dat bevel der Landvoogdes te bewerken. In Juli kwam een raad van Holland met een secretaris te Amsterdam, als commissarissen tot een enquête en zij werden op stadskosten goed onthaald. R.n in Juni 15 51 hing het geschil nog voor den Geheimen Raad en reisde een burgemeester naar Brussel om „te solliciteeren, dat er einde aan gemaakt wierde" en meer vernam ik er niet over. Zeker hebben de Amsterdamsche Heeren de Keur gehandhaafd en daarmee de Waterlanders geconstringeerd." Ondanks dit alles bleef echter de scheepvaart nog tal van jaren de voornaamste bron van de inkomsten der Waterlanders, die hun schepen op schier alle zeeën lieten zien.') Het verwondere den lezer niet, dat de veeteelt in die dagen niet van zooveel beteekenis was als de zeevaart. Daartoe sla men slechts een blik op het kaartje op pag. 6. Uit zekere „enquête ende informatie" over de landen van Holland en West-Friesland uit den iare 1494 blijkt, dat men zich in deze streken „geneerde met Koeyen, macr daervan mocht hunluyden zoo vul niet comen, dat sij hun nootruft daerof crijgen mogen. Zeggen ook sij hen geneeren ter zee als huurluyden te varen ter coopvacrt en ter harinch".2) Uit een „Informacie . . .. gedaen in den jaere 1514" zien wc, „dat die van Broek hem geneeren mitte zeevaert, mit ter ') We komen hierop terug, als we de stichting van de „Beurs der Zeevarende luyden" te Broek (l April 1635) bespreken. 2) Na de uitvinding van het haringkaken door Willem Bfukelz van Biervliet (± 1350) ontwikkelde de haringvisscherij zich meer en meer en werd gedurende onzen strijd met Spanje een goudmijn voor ons land. zee reeden, coopvaert te vaeren om een huyere, mit oock ten harinch te vaeren ende andere zee-neringhe". Kwam de welvaart van dit land alzoo voornamelijk van varen, de Hollandsche boter en kaas vond ook in die dagen reeds overal gereede koopers. In verband hiermee trof ons een merkwaardige aanteekening in zeker werkje, dat we onlangs in de Bibliotheek der Rijks-Universiteit te Leiden vonden, getiteld: „Kronykmatige en Geschiedkundige beschrijving van Purmerend enz. door G. van Saxdwijk", Ao. iSïq. De schrijver zegt daar: „In 1515 bevolkten eenige Waterlandsche boeren uit dit oord het eilandje Amok, bij Koppenhagen, in de Sont gelegen, en wel op verzoek van Koning Christiaan II, die dit ten believe zijner vrouw Elisabeth deed. Deze nieuwe bewoners zouden vele voorrechten genieten, mits zij moesten daar Edammer kaas en boter maken, en daarvan het hof voorzien. Opmerkelijk is het, dat, ofschoon er meer dan drie eeuwen vcrloopen zijn, de zeden en gewoonten onzer voorvaderen nog in hun nageslacht kenbaar zijn; zelfs de kleeding, die in ons land alleen op Marken is bewaard gebleven, vindt men nog daar, en het gooien van de kat uit de ton, een oud vaderlands volksvermaak, lokt nog heden ten dage de bewoners van Koppenhagen dikwijls naar Atnak toe." Gaarne namen wc nog iets op omtrent Waterlands historie in die dagen, doch in de oude kronieken vonden we niet meer. Dit komt daar vandaan, — om met Soeteboom te spreken — „dewijlc dat ook onse Voor-Ouderen soo seer nieten behertigdcn, ommc vrome daden te beschrijven, maar omse te doen". Doch — door het eene te doen, had men het andere niet moeten nalaten. Onze geschiedenis zou er mee gebaat zijn. We eindigen dit hoofdstuk met enkele historische aanteekeningen. In het jaar 1420 werd de kerk te Monnikendam gebouwd en aan den heiligen Nicolaas gewijd. Na de hervorming werd haar naam in dien van „Groote Kerk" veranderd. Zij werd toen ontdaan van alle schilder- en beeldhouwwerk en van haar gebrande glazen. Den 24sten Mei 1452 werd drie vierde deel der stad Amsterdam door een zwaren brand in de asch gelegd.') Den loden Juli 1499 brandde schier geheel Monnikendam af. Slechts de kerk en 80 huizen bleven gespaard. In het jaar 1509 braken de dijken op vele plaatsen door en stonden deze landen een paar jaren onder water. Vele menschen en beesten kwamen 0111 en bijna al de boomen in Waterland waren dood of uit den grond gespoeld. In het jaar 1514 „verbrandde Monnikendam bijnae geheel van haer selfs vuer, des Donderdachts nae Pinxtcr, zonder die kerk met dat Vrouwen Clooster en de huyscn daer omtrent: daer bleven oock nog 2 huysen by de Noordeynder poortc staen, ende 3 of 4 bij de Suijderzijder poorte". Den I5den Juli 1518 stierf Willem Eggert, stichter en Heer van Purmerend en mede-stichter van de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Naar men wil, zou de bekende l'aus Adriaan VI uit zijn geslacht afkomstig zijn. In Juli 1519 werd Purmerend, tellende toen 210 huizen, in de asch gelegd. Slechts 64 „schamele hutten", die wat afgelegen waren, bleven buiten het bereik van den brand. Omstreeks 15402) — zegt v. Sandwijk in de Kroniek van Purmerend — werden in Noord-Holland de eerste water- •) De bluschmiddelen waren in dien tijd nog zeer onvoldoende. Eerst in 1672 maakte Jan van der Heyden de eerste brandspuit. 2) De lezer vergelijke hiermee eens, wat we op pag. 52 meedeelden. molens gevonden. „Toen de landlieden ze voor het eerst zagen malen, geloofden ze, dat er geen ei meer in 't veld zou gevonden worden, omdat de vogels van schrik deze streek zouden verlaten." Dat de levenswijze in dien tijd zeer eenvoudig was, blijkt uit wat v. S. nog meedeelt: „Zeep kende men niet; de vrouwen wicschen de klcedcren met duivendrek en gebruikten een emmer met water voor een spiegel." In het jaar 1555 werd een vrouw uit Purmerend, met name Meyns Cornelisd, te Amsterdam verbrand, beschuldigd van tooverij. HOOFDSTUK XII. DE EERSTE REGEERINGSjAREN VAN FILIPS II. „De jammer eeuw brak vreeslijk aan; De gruwelen hadden maat noch grens: De menschf als rechter opgestaan, Deed uitspraak tusschen God en mensch". //. TOLLENS. Filips II, als heer dezer landen Filips III, was in vele opzichten het tegendeel van zijn vader. Spanjaard in zijn hart, zou hij gaarne de Nederlanden aan zijn vaderland dienstbaar hebben gemaakt. Somber en achterdochtig van aard, kon zijn karakter ons volk niet aantrekken. Als een zijner eerste plichten beschouwde hij het uitroeien der ketters. Liever wilde hij duizend levens, zoo hij ze had, verliezen, dan de Hervormden eenige toegenegenheid betoonen. Terstond na zijn troonsbeklimming gaf hij bevel de plakkaten in al zijn gestrengheid te handhaven en zwoer hij alle ketters te zullen uitroeien. Hieiin werd hij echter aanvankelijk verhinderd door den oorlog, dien hij met Frankrijk voerde. Toen evenwel in 15 59 de vrede gesloten werd, sloot Filips in het geheim een overeenkomst met Hendrik II, koning van Frankrijk, om alle Hervormden, zoowel in Frankrijk als in Nederland te verdelgen. Hoewel „de Koningen der aarde te samen opstonden tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde", was het in Gods raad anders besloten. Willem van Oranje toch, die zich als gijzelaar aan het Fransche hof bevond, ontdekte dit besluit, terwijl hij met den koning op de jacht was en vatte reeds toen het voornemen op, om met Gods hulp dit helsche plan te verijdelen. Kort na den vrede vertrok Filips naar Spanje. Voor zijn vertrek regelde hij het bestuur des lands. Tot algemeen Landvoogdes benoemde hij zijn zuster Margaretha van Parma (zie reeds pag. 98), die in het Bestuur door een drietal Raden werd bijgestaan, terwijl zij verder in gewichtige zaken den raad moest inwinnen van een drietal personen, op wie Filips in alles rekenen kon. De voornaamste daarvan was de bisschop van Atrecht, Granvelle, die eerlang tot kardinaal werd verheven en de voornaamste raadsman der Landvoogdes werd. Nog werden over de verschillende gewesten Stadhouders aangesteld, waarvan de voornaamste was Willem, Prins van ') De cliché's voor de gravures op pag. 104, 106 en 108 ontvingen we gratis in bruikleen van de heeren Kemink & Zoon te Utrecht. FILIPS II. i) Oranje, Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Een enkel woord over dezen buitengewonen man, aan wien ons volk naast God zijn bevrijding dankt van de Spaansche dwinglandij. Prins Willem I werd in 1533 te Dillenburg in Nassau geboren. Door zijn godvreezende ouders, Graaf Willem van Nassau en Gravin Juliana van Stolberg, werd hij vroeg onderwezen in de Heilige Schriften. Op elfjarigen leeftijd erfde hij van een neef het prinsdom Oranje, in het zuiden van Frankrijk De zinspreuk van het huis van Oranje was: „Je maintiendrai" d.i. „Ik zal handhaven", een spreuk, waaraan de Oranjevorsten steeds getrouw zijn gebleven. Tevens erfde onze knaap toen vele bezittingen in de Nederlanden. Zoodoende kwam de Prins op jeugdigen leeftijd aan het hof van Karei V, wiens bijzondere vertrouweling hij werd. Aan groote schranderheid paarde hij de kunst van zwijgen (Willem de Zwijger!). We moeten er de hand des llecren in zien, dat Prins Willem aan het hof van zulk een machtig vorst werd opgevoed, omdat hij daar leerde, wat hij later als veldheer en staatsman niet ontberen kon. (Vergelijk Mozes bij barao en David aan Sauls hof.) Hoe hoog Oranje ten palcize aangeschreven stond, bleek wel in 1555, toen hij de hooge eer genoot, dat zijn Keizerlijke Majesteit Karei V bij het neerleggen der regecring leunde op Willems schouder. In een ure van zonsverduistering had de Prins zich laten overhalen tot de Roomsche kerk, doch in November 1566 trad hij tot de Luthersche kerkgemeenschap toe. Zijn overgang tot de Gereformeerden had plaats in 1573- Als een andere Mozes zou hij ons verdrukte volk uit het diensthuis uitleiden. Terecht mocht Bilderdijk van hem zingen: „De glorie van zijn stam en Neêrlands dierbre Vader; Wien God, en niets dan God, in 't vredig harte lag; De Zwijger, Staatsman, Vorst en Oorlogsman te gader, Maar Christen in 't gemoed, in wandel en gedrag." Ja, wel mocht Groen van Prinsterer in zijn Handboek zeggen: „Het Huis van Oranje-Nassau is van God tot een taak geroepen, met de roeping van geen ander Stamhuis vergelijkbaar; de taak om, aan het hoofd van de Republiek, ten behoeve ook van geheel de Christenheid, te waken en te strijden voor Evangelie, vrijheid en recht. In een reeks van schrandere PRINSjWILLEMjVAN ORANJE. en godvruchtige staatslieden heeft het deze grootsche bestemming luistterrijk vervuld." Keeren we nu tot de geregelde geschiedenis terug. Hoe langer hoe duidelijker werd het, wat men van Filips te wachten had. Niet zonder bedoeling had hij 3000 Spaansche soldaten, die in den oorlog tegen Frankrijk gediend hadden, hier gelaten en was hij niet genegen ze te laten vertrekken. Gaf Filips daardoor reden tot ontevredenheid, het besluit van 1560, waarbij het aantal bisdommen van 4 op 18 werd gebracht en de plakkaten in al zijn gestrengheid werden gehandhaafd, verbitterde Roomsch en Onroomsch. Een en ander was geheel in strijd met de privilegiën en vrijheden van ons volk, waarover Fiiips zich echter niet in het minst bekommerde. Granvelle, die een schier onbeperkten invloed had op de Landvoogdes, gaf men de schuld van alles. Zijn invloed werd door vele Edelen tegengewerkt en in 1564 werd hij genoodzaakt ontslag te vragen en het land te verlaten. De Prins van Oranje, die met zijn vrienden nu weer zitting nam in den Raad van State, deed al het mogelijke, om de plakkaten verzacht te zien, doch niets, zelfs niet de zending van Egmond naar Spanje, kon den koning tot andere gedachten brengen. De inquisiteurs gingen voort met hun onmenschelijke folteringen en allen, die verdacht werden een geheime godsdienstoefening der Hervormden te hebben bijgewoond, een Psalm hadden gezongen of op andere wijze met de ketters gemeenschap hadden gehad, werden met den dood gestraft, zoo ze door allerlei gruwelijke pijnigingen niet tot de Roomsche kerk wilden terugkeeren. Ondertusschen sloten in 1565 ongeveer 400 Edelen een plechtig verbond, met het doel de inquisitie te bestrijden, waarbij zij verklaarden den koning getrouw te zullen blijven, doch de geloofsvervolging te keer te zullen gaan. Tot de aanzienlijkste onderteekenaars uit Noord-Holland behoorde Jakob van Ilpendam. De Edelen kwamen overeen, een verzoekschrift aan de Landvoogdes te Brussel aan te bieden, waarin matiging der plakkaten werd gevraagd. Onder leiding van Hendrik van Brederode en Lodcwijk van Nassau trokken den 5den April 300 Edelen in plcchtigen optocht naar het paleis. Margaretha was niet weinig verschrikt, doch haar raadsman Barlaimont stelde haar gerust, zeggende: „Het zijn maar Geuzen, Mevrouw!" De naam Geus of bedelaar, als spotnaam gebezigd, werd later door de Edelen als een eerenaam aangenomen, terwijl geuzennapjes en geuzenpenningen alom werden gedragen. De tijd zou komen, dat het machtige Spanje voor die Geuzen zou onderdoen. EEN HAGEPREEK. Weikelijk beloofde Margarctha eenige moderatie (matiging) der plakkaten, doch — de vervolging scheen nog erger te worden, zoodat het volk van „moorderatie" sprak. En toch — hoe zwaar het lijden was, geen plakkaten konden de behoefte naar waarheid in het hart der geloovigen onderdrukken. Vergaderde men vroeger bij nacht en ontijd in huizen, schuren of afgelegen plaatsen, nu kwam men, bemoedigd door de houding der Edelen, in het open veld samen. Sinds het begin van 1566 werden de zoogenaamde hagepreeken gehouden. Eer we hierover spreken, een enkel woord over den loop, dien de Reformatie in deze landen had genomen. Aanvankelijk kwamen de meeste predikers uit Duitschland en waren volgelingen van Luthcr. Deze Luthersche reformatie beleefde onder Karei V haar bloeitijd in ons land, doch bleef meer beperkt. „Des te invloedrijker — aldus lezen wij in het Gedenkboek voor de kroning van H. M. Koningin Wilhelmina, getiteld: Vorstenhuis cn Vaderland" — werd weldra die naar de opvatting van Calvijn, welke van Genève uitging, in wiens school de uitnemendste predikers en doorwrochtste Schriftuitleggers gevormd werden. Zij arbeidden voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden, wier bodem van het bloed der marteiaren als doorweekt is, en hebben èn door de uitnemende prediking des Woords, èn door hun eenvoudige kerkelijke organisatie, èn door hun optreden tegen alle bemoeiingen der Overheid in godsdienstzaken, èn door hun aansluiting bij den zin voor burgerlijke vrijheid in ons vaderland, de overwinning, vooral na de uitbanning der Reformatie in het Zuiden, in het Noorden behaald. Zij hebben er de Gereformeerde Religie doen zegevieren." Om nu met de leerstellingen van den „koninklijken denker van Genève" op eenvoudige wijze bekend te worden, sla de lezer slechts de „Belijdenis des Geloofs", bestaande uit 37 artikelen, op, te vinden achter onzen Psalmbundel. Naarmate het aantal Hervormden toenam, werd de behoefte gevoeld aan een Geloofsbelijdenis. Deze belijdenis werd in 1559 door een Vlaamsch prediker Guido de Brés, met behulp van eenige andere predikanten opgesteld en daarbij de Fransche belijdenis ten grondslag genomen. In het jaar 1563 zonden de Gereformeerden haar naar I-ilips van Spanje met een bijgevoegden brief, waarin zij zich beklaagden over het onrecht hun aangedaan en waarbij zij Pilips in de gelegenheid stelden te oordeelen of datgene, wat zij beleden, niet was de leer der H. Schrift. Al werd hun klacht niet gehoord, de Uelijdenis bleef de grondslag der Gereformeerde Kerk. JOHANNES CALVIJN. Reeds vroeg vond het Calvinisme ingang in de Zuidelijke Nederlanden en trokken velen naar Genève, om door Calvijn en Keza te worden onderwezen. Met bewonderenswaardigen moed predikten zij daarna de „nije leere" en toonden het ') De cliché van dit portret ontvingen wij gratis van den drukker van ons werkje, den heer G. J. C. Herdes. woord van Calvijn tot het hunne te maken: „Een hond blaft als zijn meester wordt aangegrepen, en ik zou zwijgen, als ik de waarheid Gods zie aangerand". Wat vooral hun prediking kenmerkte, was de handhaving van de volstrekte souvereinitcit Gods op elk terrein des levens. Dit Calvinisme nu schoot in ons land voorgoed wortel en zou het middel zijn, waardoor God ons volk zou vrijmaken en het stellen tot een der eerste mogendheden van Europa. Terecht schreef dan ook eenmaal Prof. Van Vloten: „Wat het licht voor ons oog, de lucht voor onze longen is, dat is eenmaal het Calvinisme voor ons vaderland geweest: zijn levensvraag, de bron zijner sterkte en van zijn bestaan." Om nu tot de hagepreeken terug te kecren: in het begin van 1566 dan werd in het Zuiden voor het eerst in het openbaar Gods Woord verkondigd en stroomden de duizenden samen, zonder dat de regeering het kon beletten. Doch ook het Noorden bleef niet achter, al waren er in geheel Holland maar twee mannen, die de hagepreeken uit het Zuiden dorsten navolgen, namelijk Peter Gabriël, een vroegere monnik, die te Amsterdam een kleine Hervormde gemeente om zich had vereenigd, waarvoor hij des Zondags in zijn huis, in de Engelsche steeg, optrad, en Jan Arcndsz, een mandenmaker uit Alkmaar. Deze had zich na zijn verbanning uit Alkmaar te Kampen gevestigd en kwam nu en dan stil naar Holland over om de broeders te sterken. Den 8sten Juli 1566 kwam Arends — Gabriël was hiertoe niet te bewegen — met enkele aanzienlijke burgers van Amsterdam aan den IJkant, niet ver van den Kadijk, op een rietveld samen, om te beraadslagen of men ook niet in Holland de openbare preek zou invoeren. „In dees kleene vergadering — zegt Brandt — deed Jan Arentsz een seer aandaghtig en vierig gebedt, maar met sachter stemme, Godt biddende, synen heiligen geest in 't midden van hun te willen nedersenden, om te besluiten 't geen op 't meeste tot sijner hooge Majesteits eere moght dienen. Na 'et overwegen van alle swaerigheden heeft men alle gevaer en vreese des doodts aan één sijde gestelt, en gesamentlijk beslooten, dat men d' openbare preeke ook in Holland beginnen sou, gelijk die in d' andere gewesten der Nederlanden gedaen wierdt'.' Alleen in Amsterdam zou men nog een wijle wachten, „vermits zij de Regeerders aldaar voor ongenadig en zeer wreed hielden." Toen zij daarna in de stad terugkeerden, hoorden zij op den Uam een plakkaat afkondigen, waarbij „op poene van de galg en conliscatic van goederen" verboden werd de predikanten te gaan hooren of te herbergen, en een groote som gclds werd uitgeloofd aan ieder, die een predikant dood of levend in handen der Regeering wist te leveren. Des namiddags kwamen de vrienden, die besloten waren Gode meer te gehoorzamen dan de menschen, andermaal samen om plaats en tijd der eerste samenkomst af te spreken. I engevolgc van dit besluit werd den i4den Juli even buiten Hoorn de eerste hagepreek gehouden. Jan Arends sprak er — naar de „Chronyk van Medemblik" meldt — voor ongeveer 4000 personen uit Psalm 127. Omtrent zijne predikatiën meldt A. Beeloo in zijn werk „Noord-Holland en de Noordhollanders in den Vrijheidsoorlog tegen Spanje" (Ao. /Sj2), dat „zij zich van die der meeste predikers van dien tijd, welke bijna enkel uit de hevigste smaadredenen tegen de Roomsche kerk en de geestelijkheid bestonden, onderscheidden door meerdere zachtmoedigheid en de strekking ten christelijke gezindheden te bevorderen". Nu verstoutten zich de Gereformeerden uit andere plaatsen eveneens en voerden de openbare preek in. Jan Arendsz sprak den 21 sten Juli nabij Enkhuizen en den volgenden dag te Alkmaar, waar eveneens een groote toeloop van volk was. Zondag 21 Juli werd ook buiten Haarlem gesproken voor omtrent 300 personen, meest vrouwen en ongeveer 50 man met „cincqroers" om mogelijken tegenstand met geweld te verhinderen. Den 30stcn Juli zonden de Gereformeerden zekere remonstrantie aan de Burgemeesters en Kaden van Amsterdam, eindigende met deze kostelijke woorden, die we overnemen uit het groote werk van /'. Hor. waarin al dergelijke remonstrantiën, brieven enz. woordelijk zijn opgenomen. „Dan op datse het niet te lange maecken, so versekeren sij de Heeren, dat degeene die het woort doet, die toehoorderen niet anders en beweecht oft drijft, dan te soecken Gods ende Christi eere, de rust haerder consciënten, ende de salichheyt van vcele mcnschen, begherende ende versocckende daerommc, dat de Heeren selfs comen tot het ghehoor, ende hare saecken aenschouwen, oft datse haer pastooren ende leeraers (die sorge voor haer ondersaten sielen draghen) senden, op datse hen met Gods woort voor de gantse vergaderinghe haer schuit te bekennen en haer leere te versaecken, ende d' ander aen te nemen. Ofte indien niet, dat sij haer leere te proeve stellen, ende dat men haer vrijheydt versecckcre, ommc met haer Christelijc met alle vruntschap te handelen opdat desclve haer, ofte sij deselve mochten winnen, ende tot den Heere brenghen." Ondertusschen waren eenige der voornaamste Gereformeerden uit Amsterdam te Buiksloot samengekomen met de predikanten, die zich — naar J. Honing in zijn Geschiedenis der Zaanlanden meedeelt — met name te Zaandam verborgen hielden. Hier werd besloten, den laatsten Juli buiten Amsterdam te laten prediken, wat dan ook geschiedde. Buiten de Haarlemmerpoort sprak Arendsz uit Openbaringen van Johannes, Hoofdstuk 3; wel 5000 menschen kwamen bijeen om in den nood der tijden te worden vertroost. De regeering van Amsterdam wist niet wat te doen. Zij stelde een sterke wacht van schutters in de poort, om oproer bij het binnenkomen der burgers te voorkomen. Kort daarna 8 „hebben zij te Sloterdijk, in de Jurisdictie van Amsterdam gepredikt". Den 4den Aug. werd voor de tweede maal buiten de Haarlemmerpoort gepreekt. Schout en Burgemeesters deden pogingen om deze samenkomst te storen, doch de Schutters cn burgers in de poort verzetten zich er tegen, zich beroepende op de resolutie, waarbij bepaald was, dat men de predikatie buiten niet verstoren zou. l'>or schrijft, dat bij deze predikatie cenigen onder hun mantels „cortc roers, pongiaerden, ende ander cort gheweer" hadden meegenomen, om tc kunnen gebruiken, indien men met geweld hun godsdienst wilde verstoren. Arendsz was intusschen het IJ overgestoken om de Waterlanders met de levende verkondiging van het Woord des Ilecren tc troosten cn te sterken. De eerste Gereformeerde predikatie werd einde Juli gehouden te Den lip, waar Arendsz voor bijna 3300 personen uit Matthcus 16 sprak. Genoemde prediker trad den isten Augustus tc Buiksloot op cn nam zijn tekst uit Opcnb. 3. Wel 5ooomcnschen stroomden uit de omliggende plaatsen samen. Den 4den Augustus sprak hij tusschen Monnikendam cn Edam uit Handelingen 2, mede voor 5000 man, terwijl den iSdcn dier maand nogmaals een even grootc schare nabij Edam de woorden des levens hoorde. Arendsz predikte toen uit Lukas 19. Terecht zegt Ihirgcr, dat dit alles ons leert, „met wat grootcn ijver, die naar de godzaligheid is, deze dienstknecht Gods, Jan Arendsz, ontstoken is geweest, 0111 de menschen het woord der waarheid te verkondigen, cn ook dat hij in zulkcn korten tijd en op verscheiden plaatsen in het openbaar, onder het huis der vervolging heeft gepredikt". Was Jan Arendsz ccn eenvoudig, ongeletterd man, de gave der welsprekendheid bezat hij in hoogc mate, zoodat — volgens Soeteboom — „verscheiden Geestelijken, die hem hoorden in zijn heerlijke redenen, verstomd stonden". Niet alleen de Gereformeerden gingen ter preek. Êlaiipot ten Cate zegt, dat men in 1566 „velcrwegen in N.-Holland ten platte lande ook bij de Doopsgezinden openbaar begon tc prediken". Ook in Waterland traden de Doopsgezinde predikers op. Zoo stak het volk al stouter het hoofd op, doch — zegt Groen — „ook het onrustig cn muitzick gemeen voegde zich bij de Protestanten, om met knuppel en piek te razen tegen de priesters cn Vivent les Gueux tc roepen". De Landvoogdes was onmachtig om het preeken te beletten cn alzoo had men voor een korten tijd vrijheid verkregen, om het Evangelie in het open veld te prediken, ja zelfs in de steden werd hier en daar godsdienstoefening gehouden. Doch — dc verademing duurde niet lang. ..Overmoed en onverstand", vooral van het „gemengde volk" dat mee optrok, dreef tot den noodlottigen Beeldenstorm. In verschillende gewesten liep men bijna gelijktijdig, zonder afspraak of overleg, in dc Roomschc kerken, verwoestte er dc altaren, verbrak de beelden cn vernielde vele kostbaar heden. Al weten wij, dat dc Beeldenstorm voortkwam uit grooten afkeer van beeldendienst en afgoderij, toch moeten wij deze daad ten zeerste laken, gelijk — naar F. van Rijsens ') zegt in zijn „Geschiedenis van ons VaderlandP' — toenmaals ook vele edele Calvinisten deden. Wat onze provincie betreft, hiervan zegt A. ik el00: „Het is opmerkenswaardig, dat de beeldenstorm, die in zoo korten tijd al de gewesten van Nederland, op weinige uitzonderingen na, deed schudden, juist in Nd.-Holland, waar ') De heer Van Rijiens, vroeger leeraar aan de Rijks Hoogere-Burgerschnol en Arr.-Schoolopz. Ie Groningen, sinds eenige maanden DistrictSchoolopz. te Alkmaar, heeft in de laatste jaren verschillende werken geschreven over onze Geschiedenis. Zijn werken zijn van vele zijden zeer gunstig beoordeeld, omdat de heer v. R. een juisten blik toont te hebben op datgene, wat de kern onzer historie uitmaakt. de openbare preek het eerst van alle noordelijke Nederlanden was aangevangen, zich het minst gevoelen deed. Haarlem is daarvan geheel vrij gebleven; zoo ook Hoorn en Enkhuizen. Te Alkmaar alleen werden de kerken geplunderd. Te Am sterdam werd de woede van het grauw gestuit door de voorzichtigheid of den angst der regeering, die de voornaamste beelden en kostbaarheden had doen bergen en later toestond dat de beelden weggenomen werden en de kerken voorshands zouden gesloten blijven. Het is waarschijnlijk, dat de tegenwoordigheid van den heer Van Brederode, die zich te dezer tijd in N.-Holland bevond met een aanzienlijk gevolg van edelen, en twee zusters des Prinsen van Oranje, veel hebbc toegebracht om de woede van 't gepeupel aldaar te beteugelen." De gevolgen van den Beeldenstorm bleven niet uit. Het verbond der Edelen spatte uiteen en de Landvoogdes ging de plakkaten weer in volle kracht handhaven. Zegevierend op alle punten, schreef zij een nieuwen eed van gehoorzaamheid „tegen elk en een iegelijk, zonder cenige uitzondering" voor. De Prins echter weigerde dien af te leggen en vertrok den 22sten April 1567 naar Duitschland, straks door duizenden gevolgd. ') Wat toch was het geval ? De koning van Spanje, ziedende van toorn, toen hij de tijding van den Beeldenstorm ontving, zwoer wraak. Hij verklaarde, dat alle Nederlanders, enkele bij name genoemd uitgezonderd, leven en goederen verbeurd hadden: de Protestanten, omdat zij de beelden hadden vernield, de Roomschen, omdat zij het niet verhinderd hadden. Hij zond zijn uitstekendsten veldheer, Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva, met 10,000 soldaten hierheen om de Nederlanders te straffen. Donkere tijden zouden aanbreken! Groen zegt hiervan: „De Prins van Oranje vertrok; moedeloos en zonder uit- ') In den strengen winter van 1507 vluchtten nog wel 350 huisgezinnen uit Enkhuizen over het ijs van de Zuiderzee naar Kmden zicht voor zichzelven of voor het land. Vernederd, om op Gods tijd te worden verhoogd; om te lecren, niet als eerzuchtig partijhoofd, maar als nederig dienaar van Gods Voorzienigheid, niet in eigen wijsheid, maar in afwachting van hooger wenk en leiding, werkzaam te zijn. Alle de plannen, die hij gemaakt had, waren mislukt, opdat Gods plan ten uitvoer zou worden gelegd. De Hervormden waren gedood, verjaagd of tot ontveinzing hunner belijdenis gebracht; de Hervorming scheen met wortel en tak uitroeibaar; doch de berekening moest falen en Alva uit Spanje komen, om het tot rust gebrachte land opnieuw in beroering te brengen; om den binnenlandschen krijg te ontsteken waarin het Evangelie over de geweldhebbers der wereld zou zegevieren; om aldus, door de machteloosheid zijner woede, Hem te verheerlijken, die gezegd heeft: „Mijn raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen". Opmerking. Wat hebben onze vaderen gezoDgen bij de Hagepreeken ? Tot voor enkele jaren scheen het, mede op gezag van Brandt, historisch vast te staan, dat de Psalmen van I >atheen waren gezongen. Doch — de voorrede dier berijming dateert van 25 Maart 1566- Toen moest de bundel nog naar den drukker in Emden. Is het nu wel aan te nemen, — zoo is gevraagd — dat in 4 maanden tijds deze psalmen gedrukt en door Nederland verspreid konden zijn en bij liet volk zoo populai r waren, dat de duizenden ze reeds op het veld konden aanheffen ? Het antwoord is gegeven in April 1896 bij liet afbreken van den kerktoren te lioskoop. In een onzichtbare ruimte, tusschen twee steenen verborgen, vond men vijf zeer oude boekjes, o a. een psalm- en gezangboekje van 1566 Het boekje bevatte 7 1'salmen (ni. Psalm 1, 2, 79, 115, 1»J0, 128 en 143) en de 7 gezangen, die men nog thans achter onzen Psalmbundel vindt. I >e geschiedvorschers kwamen weldra tot de ontdekking, dat deze liederen schier letterlijk waren overgenomen uit een ander psalmboekje, bij de gevluchte Calvinisten te Londen in gebruik en berijmd door den ouderling Jan Utenhove Wijl dit werkje reeds in 1555 te Antwerpen werd verkocht, had men hier tot 1560 al den tijd gehad om woorden en melodie te leeren kennen. Zoo is het dus vrij zeker geoordeeld, dat in 1566 nog niet I >atheens berijming, maar die van Jan Utenhove leefde in den mond des volks en ook over Waterlands landouwen weerklonk. HOOFDSTUK XIII. DE KOMST VAN ALVA EN HET BEGIN VAN DEN TACHTIGJARIGEN STRIJD. Helpt nu u zelfs, zoo helpt u Godt, Vut der tyrannen handt en slot, Benaude Nederlanden ! Ghy draecht den bast al om u strot, Rept flucks u vrome handen. Oud Geuzenliedje. „Hij komt; de bloedstroom bruist, de martelvuren blaken!" Deze woorden van den dichter zouden in al zijn ernst blijken waarheid te zijn. Niet ten onrechte toch getuigt zeker schrijver van hem, dat hij „koud was als steen en onmeedoogend als het noodlot en dal hij God op zijn hemeltroon zou hebben bestookt, indien zijn meester het had bevolen". Groen noemt hem „fier, hardvochtig, gestreng; berekend om deze Gewesten tot voorbeeld van onverbiddelijke wraakoefening tc stellen". Niet alleen van zijn dapperheid, maar ook van zijn wreedheid had hij in vroegere oorlogen blijken gegeven. Hij meende dan ook tot Filips tc kunnen zeggen: „Ik heb een volk van ijzer verslagen, het zal mij gemakkelijk vallen een volk van boter — zoo noemde hij spottend de Nederlanders — te bedwingen." Hij zou echter ondervinden, gelijk is opgemerkt, dat de boter door de vingers glijdt, zoo men ze tc sterk drukt. Daar tegenover — aldus v. Rijscns — „stond een volk, dat de zucht tot de vrijheid om God te dienen naar zijn geweten, en de gehechtheid aan zijn oude rechten diep in het hart gegrift had, en dat na op den brandstapel voor de gewetensvrijheid te hebben getuigd, gereed was haar op de slagvelden te verdedigen. Zoo was dan de worsteling tusschen de twee groote beginselen aanstaande, een strijd, wiens wedergade in daden van bovenmenschelijken moed, in wanhopige momenten en ongedachte uitreddingen, in eindelijken voor- HERTOG VAN ALVA. ') beeldeloozen triomf, slechts zelden op het tooneel der wereldgebeurtenissen is afgespeeld." Tot de voorname oorzaken van den opstand bchooren ie. de Nederlanders waren afkcerig van vreemde overhecrsching, 2c. het volk wilde de door graven en hertogen verleende privilegiën behouden, 3c. hoofdoorzaak was de vervolging om des geloofs wil. Men wilde vrijheid om God naar zijn geweten te kunnen dienen a) en dit weigerde Filips. ') De cliché Alva ontvingen wij gratis in bruikleen van de IIII kemink en Zoon tc Utrecht. -') In den beginne werd de oorlog enkel om gewetensvrijheid en lijfsbehoud gevoerd. Later vroeg men om vrije godsdienstoefening. Zoo werd de oorlog in hoofdzaak een godsdienstoorlog. Ken gevolg hiervan werd het ontstaan van een Heerschende Kerk en een Hervormde of Gereformeerde Staat. Soetcboom zegt er van: „Niettemin de zake wel overwogen, en ten mecsten dcele doorzocht hebbende, kan men niet ontkennen, of het is ten principaalstcn ontstaan uit het dwingen der consciëntie, met de invoering der Inquisitie en het schenden der voorrechten." Zien we dan nu, hoe Alva hier optrad. Nadat het leger der Geuzen, bijeengebracht van de penningen der „kleine lnyden" in Maart 1567 geheel was verslagen, kwam in Augustus de gevreesde veldheer met zijn soldaten, die de beste van Europa waren, tc Brussel. Margaretha vroeg en verkreeg ontslag en aan Alva werd de landvoogdij opgedragen. Reeds dadelijk liet hij enkele aanzienlijken gevangen nemen en 's l'rinsen zoon, hilips Willem, die tc Leuven studeerde, naar Spanje voeren. Nu stelde hij ccn rechtbank in, „Raad van Beroerten" gcheetcn, doch door het volk met den naam van „Bloedraad" betiteld. Op enkele Nederlanders na, konden allen wegens de plaats gehad hebbende „beroerte" voor dien Raad worden gedaagd en — veroordeeld. In 3 maanden tijds waren reeds 1800 doodvonnissen voltrokken. „Aan de palen in de straten, de deurposten tier woningen, de hekken der velden, de boomen der tuinen, overal hingen lijken." Door allerlei „afgrijselijke cn nooit gehoorde folteringen" trachtte Alva zijn doel te bereiken. hen stikdonkere duisternis hcerschtc in Nederland. Geen hagepreeken waren meer waar tc nemen ; omringd door doodsgevaren slopen de getrouwe leeraars in stilte rond om de Christenen in hun huizen tc troosten cn tc sterken met liet woord des llcercn: „In dc wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed: Ik heb dc wereld overwonnen." Ook Oranje werd voor den Bloedraad gedaagd, doch hij bleef natuurlijk in Duitschland, waar hij niet weinig gesterkt werd in den strijd door het krachtige gebed van cn dc samenspreking met zijn Godvreczcndc moeder. Toch zat de Prins in Duitschland niet stil. Hij en zijn broeders brachten hun geld cn goed ten offer voor onze zaak cn wierven troepen om daarmee naar een wcloverlegd plan, in ons land tc dringen. Doch tevergeefs! Alles liep tegen. Adolf, dc broer van den Prins, sneuvelde in den slag bij Heiligerlec (23 Mei 1568); Lodewijks leger viel in de slachting bij Jcmmingcn cn zclls 's Prinsen meesterlijke tocht over dc Maas had geen succes: Alva ontweck den slag en Oranje moest door geldgebrek zijn leger afdanken en weer naar Duitschland gaan! ') Nu zou dc tiran met kracht doortasten. Toen dc verbeuidvcrklaringen der goederen niet genoeg meer opbrachten, voerde Alva 3 nieuwe belastingen in; waarvan vooral de tiende penning op grooten tegenstand stuitte. Werd deze aanvankelijk afgekocht, eindelijk wilde Alva van geen onderhandelingen meer weten. Hij besloot degenen, die weigerden te betalen of hun winkels sloten met geweld tc dwingen; reeds liet hij galgen gereed maken om dc winkeliers te Prussel in dc posten hunner deuren op te hangen, toen hem plotseling als een donderslag in dc ooren klonk: „De Watergeuzen hebben den 15ricl ingenomen!" Deze gebeurtenis was het sein tot een algemeenen opstand. Daarover echter straks in een volgend I Ioofdstuk. Welken invloed Alva's schrikbewind had op den voortgang der Reformatie alhier, blijkt den lezer wel uit onderstaande opgaven uil het „Vernieuwt Kerkelijk AJphabct van de Nanten aller Leeraren, dit onder het Synodus van Noord-1lol!and sedert de Reformatie van 't jaar iy>o tot het einde van 1740 den Kerkedienst hebben bekleed, ingesteld door Melchior Veeris, Predikant te Assendelft, van 1566—i"j 10 en nu tot het einde ') We kunnen liier, waar liet niet bepaald Watertand betreft, ilecliti nanstippen. De lezer verzuime toch niet, in de „Geschiedenissen van ons Vaderland'' een en ander uitvoerig na te gaan. 1749 achtervolgd door Franciscus de rauw, Prcd. 't Enkhuizen. (Gedrukt /Js°): Alkmaar. Pictcr Cornelisz, beroepen 1564. Jan Arentsz, beroepen 1573. Amsterdam. Petr. Gabriül Schagius, beroepen 1566. Jan Arentsz, beroepen 1566. Nicolaus Scheltius, beroepen 1566. N.l>. 1567 werden de 1'redicatiën der Gereformeerden binnen Amsterdam gestaakt en zijn de te voren genoemde naar Embden geweken. Hoorn. Clement Maertensz, beroepen 1566. Evert Gerritsz Gorter, zijn adjunct 1566. N.B. 1567 moesten zij beide de stad ruimen. Buiksloot. B. proefde al vroeg de smaak der reformatie, en werd in 1566 door Jan Arentsz en l'icter Gabriel daartoe onderwezen, doch eerst vast bediend nevens Landsmeer sedert 1582. Gingen alzoo velen balling 's lands, men dacht er niet aan, het vaderland op te geven. De leeraren bleven aan hun gemeenten verbonden. Dienaren des Woords zouden zij weder op die plaatsen zijn, als "t God beliefde. Om in den vreemde toch Nederlanders te blijven, bleven zij dan ook zoo dicht mogelijk bij huis. Nog heden leest men boven een van de deuren der Groote Kerk te Emden, in een steen jretrrift . b b ' deze woorden: „Gods Kerke, vervolgt, verdreven, Heeft Godt hier troost gegeven." Waren reeds in het bloedjaar 1568 onze mannen te Wezel „in synode" bijeen, in 1571 werd ook te Emdcn een synode der kerken in Nederland gehouden. Ja, onze vaderen staken ooic in den grootsten druk het hoofd omhoog, want „God was hen ten schild in 't strijdperk van dit leven". Niet ten onrechte is meermalen de opmerking gemaakt, dat men te dezer tijd in de Noordelijke Nederlanden nog bc- trckkclijk weinig Gereformeerden vond. „De meeste Calvinisten waren öf vreemdelingen, van elders gekomen — meest uit Frankrijk — of Brabanters en Vlamingen . Dit blijkt ons — wat Waterland betreft — ook uit de informaties, die wegens de „troebelen" bij pastoors en rcgecringspersonen werden ingewonnen. De oorspronkelijke stukken berusten nog in het Staatsarchief te Brussel; van de afschriften aanwezig op de Bibliotheek der „Vereenigdc Doopsgezinde gemeente" te Amsterdam, namen wc copie: INFORMATIE, genomen in Waterland, volgens commissie van Zijn Excellentie; den igdcn Dcc. 1567. Catwoude. Cornelis Jansz buurman segt, dat aldaar tweemaal in 't openbaar en bij dacge int velt onder den blootcn nemel gepredikt is, eens bij tien Calvinisten en eens bij de Mcnnonisten, sonder dat hij weet wie de voors. predicanten waren en van wacr sc gccomen waren. Medelye (Middelie!) Gerardus Christiani, pastoor — sonder dat hij deposant weet welke uit den voors. dorpe hen abscntceren ter sacckc van de oproertcn alsoc aldaer soo veel niet en sijn die de geuzerie of Calvinusleringhe toegedoen sijn, macr wel die meeste helft van de gemeente met heresie van Menno geïnfecteerd is. Als hij deposant vermoyt (vermoedt!) alsoe hij deselvc in de kerek scer wcenigh verneemt en noch corts diverse kinderen bij hem deposant gedoopt sijn weesende eenige van dien wel acht jaren oudt en andere daar beneden, duer vrcese die de ouders van deselvc kinderen hadden dat zij in laste comen souden alsoc tcrzclver tijt zekere mennonist die zijn kindt ongedoopt hielt, bij den baljuw aangetast ende in hech- tcnisse gcleyt was. Ransdorp en Hoollersloot. Jan van Rosexdacl, pastoor, dat aldaer scer weinig sijn die met Calvinismus besmet sijn, macr wel sommige, die Mcnnoos lccringc aanhanghen, dcwclckc hen nogthans al stilhouden ende en weet hij deposant oock nyet dat sij eenighe hymelijcke ofte onbehoorlijcke vergaderinghe maecken. Moen Jansz Schout — d' en d' ander (?) ') wescnde een mennonist, die predikte op zekere ledige werve. Zunderdorp. Gualterus Filius Arnclii, pastoor. — Ende verneempt aldaer soe veel geuzens niet, maer alleen groote getaele van dengeene mette ketcrie van Menno besmet sijn ende onder anderen daer noch een kint ongedoopt te liggen dacr vader of is ccnen Maerten Maertcnsz en noch liggen twee of drie andere kinderen die vaders van dcnwclckcn hij deposant nog thans niet cn weet te noemen. Jan Claesz, Schepen — dat bij de mennonistcn bij ontijden eenige vergaderingen gehouden werden cn dat aldaer noch eenigc kinderen ongedoopt sijn. Purmerlandt. Embertus Theodorici, pastoor. — dat daer in 't heymelick dagelic gcpredict wort, zoo bij den Calvinisten als Mennonistcn. Het verwondert ons dan ook niet, dat we omtrent de door Alva gevelde vonnissen geen bijzonderheden aangaande de Hervormden in Waterland konden opdiepen. Toch vonden we in het groote werk van Braght, waarin uitvoerig de martelingen, aan de Doopsgezinden gepleegd, beschreven worden, een cn ander, dat we ook in ons werkje moeten opnemen. Den 2ósten Hebr. 1569 werd de schuitevocrdcr I'icter Pietersz Hekje, wonende nabij den Amstel, op den brandstapel gebracht. Hij werd ten vure gedoemd, omdat hij menigmaal in zijn schuit samenkomsten van Doopsgezinden had gehouden. 2) ') We nemen dit woordelijk van de afschriften over. L)e oorspronkelijke stukken schijnen op deze plaats niet goed leesbaar. ■') Als zoodanig werd hij in het midden der 19de eeuw voorgesteld „in een verdienstelijk schilderstuk van onze landgenooten C. J. L Portman en P. J. Schotel". Gaande naar den brandstapel, zong hij het destijds zeer bekende en vooral onder de Doopsgezinden geliefde lied: „Mijn God, waer sal ic henen gaen? Wilt mij op Uwe wegen stueren!" Toen deze „vroome Broeder en getrouwe getuige des Heeren" den marteldood onderging, had er iets plaats, dat voor de Waterlanders aan de vergetelheid dient te worden ontrukt. Tc Durgerdam woonde Willem Janszoon, een geboren Waterlander en vriend van Bekje. Toen deze „kloeckmoedige Kampioen en Ridder Christi — gelijk hein liraght hem noemt — hoorde, dat Bekje te Amsterdam zou verbrand worden, had hij geen rust, of hij moest zijn beminden vriend, hetzij levend of dood, aanschouwen en hem, zoo mogelijk, in zijn geloof sterken. Hij komt aan de stad, doch vindt den slagboom — „om der Justitie wil" — gesloten. Wat nu te beginnen ? Ilij weet door het geven van eenig geld den boom te doen ontsluiten en spoedt zich, het dreigend gevaar niet achtende, naar de Nieuwe Markt, waar hij positie neemt op de trappen van de Waag. Eensklaps roept hij met luide stem over de markt: „Strijd vromelijk, lieve Broeder!" Het volk loopt verschrikt uiteen en zoekt den man, wiens stem zij hoorden. Lang behoeven zij niet te zoeken: de vervolgers slepen hem reeds de trappen af en brengen hem in de gevangenis. Hier zat hij 14 dagen en werd in dien tijd tweemaal gepijnigd. Willem Jansz. bleef echter zijn geloof getrouw en werd dan ook, juist 14 dagen na Bekje's dood, veroordeeld om levend verbrand te worden op dezelfde plaats, waar zijn vriend gestorven was. We meenen den lezer geen ondienst te doen, door uit van Braght de sententie over te nemen, die op den dag zijns doods, in de Vierschaar te Amsterdam, tegen hem werd uitgesproken, „waerin oock alle de omstandigheden, daer de Regenten der duysternisse, ter selver tijd, sijn doodt op gefondeert hebben, uitgedrukt worden". Dit vonnis luidt aldus: Alzoo Willem Jansz uit Waterland, wonende te Doornickerdam, hier tegenwoordig gevangen, niet gedachtig wezende zijner zielen zaligheid, en die obediëntie, die hij onze Moeder de heilige Kerk en zijne Koninklijke Majesteit, als zijn natuurlijken Heer en Prins schuldig was, versmadende de ordonnantiën van de Heilige Kerk, nooit te biecht, en maar éen keer van zijn leven len heiligen, waardigen Sacramente omtrent 8 jaren, geweest is, voorts hem vervorderd heeft tot meer malen te gaan in de vergadering van de gcrcprobccrtle en vermaledijde scctc van de Mcnnonistcn of Hcrdoopcrcn: ook omtrent 6 of 7 jaren geleden, versmadende, en afgaande het Doopsel, bij hein in zijn kindsche dagen van de heilige Kerk ontvangen, hem heeft laten herdoopen; 't broeken des broods, na de manier van de voornoemde secte, daarna tot 3 of 4 reizen ontvangen; ook als een Lecraar dezelve te vermanen. En op den 2ósten Februari 1.1. hier ter stede een I ietei I ietersz. Bekjen, schuitvoerder, die ter oorzake van dezelve scctc zou worden gc-cxccutecrd. 1 lij gevangen, staande onder de volken, hem alsnog vervorderd heeft den voornoemden 1 ieter 1 ietersz in zijn pcrtinatic te sterken, roepende met luider stemme, deze of gelijke woorden: Strijd vromelijk, lieve Broeder. En al is t, dat hij gevangen, zoo bij mijn Heer van den Gerechte, als bij verscheiden Geestelijke personen geïnduceert en tot meermalen vermaand is geweest, om de voornoemde gereprobeerde 'secte te verlaten en weder Ie keeren tot onze Moeder de heilige Kerk, weigert nochtans hetzelfde te doen, blijvende in zijn hardnekkigheid en pertinatic Zoo is 't, dat mijn llecrcn van den Gerechte, gehoord hebbende den eisch van den Heer den Schout, gezien hebbende de concessiën van den gevangen, en regard genomen op zijn hardnekkigheid, en pcrtinatic, denzelven gevangen ge- Condemneert hebben, als zij condemneeren bij dezen: om volgens de Plakkaten van Zijne Majesteit, met den vure geexecuteerd te worden, verklarende al zijn goederen tot profijt van dezelve Zijne Majesteit geconfisqueerd. Gedaan ter Vierschare, den I2den Marty, Anno 1569. Present alle de Schepenen, met advies van alle de Kurgemecsteren. In „deze donkere, bloedige regecring des Anti-Christ" — deze uitdrukking is van Van Braght, aan wien we het volgende ontleenen — zijn nog „twee vrome Broederen in der Tyrannen handen gekomen", namelijk een Dienaar des Woords, Thijs Jcuriaansz, wonende te Ransdorp, en zekere Jan Claesz, een vrij gezel te Wecsp, oud 25 jaren. Thijs Jcuriaansz was naar Muiden getogen, om de Doopsgezinde gemeente, die aldaar was, „in 't Woord te bedienen". Jan Claesz ging met eenig gezelschap er heen om de vermaning aan te hooren. Door de vervolgers bespied, werden beiden gegrepen en naar het Muiderslot gebracht, waar zij een half jaar gevangen zaten. Vervolgens zaten zij zes maanden te 's-Gravenhage opgesloten en werden toen weer naar Muiden overgebracht. Na drie maanden werden zij nu veroordeeld om aan een staak geworgd en verbrand te worden, hetwelk — zegt de schrijver — „alzoo geschied is en zijn met riet in hun aangezicht zwart gebrand en buiten den dijk bij Muiden in 't riet, elk aan een paal tot der vogelen spijs heen gezet en dit alles niet om eenige misdaad, maar om de waarheid van Gods Woord". Om te bctoogen, dat dit werkelijk alzoo is geschied, zegt l 'an Braght: „Dees nader getuigenis van deze ofterhande hebben wij ontvangen uit den mond van Simon Fijtsz, I .eeraar der Gemeente Gods op Tessel, die bij het vangen van dezen in een kamer is geweest, en haar in de gevangenis bezocht heeft en met zijn oogen haar volstandigen uitgang van deze wereld aanschouwd heeft." Thijs Jcuriaansz van „Rarop" heeft in zijn gevangenis verschillende brieven geschreven „tot troost der Godvreczenden". We vermelden reeds op pag. 94 van een brief, door hem geschreven aan de vrienden te Edam, welke brief aldus eindigt: „Hij mij, Thijs Jcuriaansz, u swacken armen ende ellcndigen Broeder, uyt onse banden geschreven in 't jaer 1569, den vijfden dagh February, in den Hage om 't getuygenisse der waerheydt gevangen zijnde". Gaven deze brieven ons geschiedkundige bijzonderheden uit dien tijd, wc zouden niet aarzelen ze in hun geheel op te nemen, al zijn ze ook — wat ons niet verwondert — zeer lang. In een zeer oud boekje, dat we vonden in de Bibliotheek der „Verecnigde Doopsgezinde gemeente'' te Amsterdam, zagen we verschillende brieven van Doopsgezinde martelaren bijeen gebonden. We meenen een zeer kort uittreksel te moeten geven uit een brief van den Ransdorper martelaar, gedrukt in het jaar 1579. De titel luidt: „Een Christelijke Zendbrief, geschreven uter Ghevanckenissc aan alle degenen, die om dc rechte kennissc Jesu Christi en vrecsc Gods van de stouten afgcstooten cn ondertreden zijn, tot versterking haars gemoeds, opdat zij volherdich in dc aenghenomene waarheyt, in een waarachtig geloove, met een vrome godzalige wandelinghe, zonder aanstoot tot den einde mogen wandelen". „Ik bcgecrc — zoo begint Jcuriaansz — van reiner herten met den Profeet Daniël, gevangen in Babyloniën, uit reine liefde de vensteren mijns herten open te doen tegen dc liefelijke stad mijns Gods Jeruzalem, om haar eens liefelijk aan te schouwen met een blijde herte .... (een uitvoerige beschrijving van die stad des vredes, gelijk Johannes ze aanschouwde (Openb. 21 en 22) volgt nu). Wij arme gevangenen in den Heere en gebondenen Jesu Christi om dat getuigenis onzes Gods cn om de onweersprekelijke waarheid onzes lieven Heeren en Zaligmakers .... wenschen zaligheid, vreugde, blijdschap, liefde, troost, kracht . . . allen onzen lieve Broeders en Zusters, die om de rechte erkentenis Jesu Christi en vreeze Gods van de stouten afgestooten en ondertreden zijn tot een bewijs harer zwaarder blindheid Ja, mijn vrienden, al grijnzen Babels leeuwen met haar tanden, die hebben u met Daniël niet gekwetst. God zij daar eeuwisr voor geloofd. Och, houdt vast aar, Gods Woord, b O ' zoo wordt men nimmermeer bedrogen .... Wij hopen door zijn kracht en sterke genade, hulp en troost voort te gaan, zoo het zijn Goddelijke wil is. Ons lichaam hebben wij alreeds gegeven hem, die onze zielen gekocht heeft met zijn dierbaar bloed. Aldus, mijne lieve Broeders en Zusters, -willen wij u hiermede adieu zeggen, en oorlof nemen op dit pas; was het 's Heercn wil, ik wilde wel van harte, dat het ons eenig oorlof en adieu mocht zijn, tot in het eeuwige leven; Zijn Goddelijke wil zal met ons geschieden Geschreven den i5dc" dag onzer gevangenis. Ik hoop, dat wij door Gods genade met een sterke keten gebonden zijn. De liefde blijft vast tot in den dood. THIJS JEURIAANSZ. Nog vonden wc in genoemd bundeltje: „Een hertgrondclijcke en Christelijke Zendbrief, uter gevancenisse geschreven aan alle degenen, die een gelijk geloof met ons verkregen hebben door de rechtvaardigheid Gods en in datzelvc geloof vast gegrond staan tegen allen, die haar hebben tegen de kennisse Gods door Th. J." Anno 15 79- Ten slotte vermelden wij: ,.Een Christelijke Zendbrief van de Zending, Inleiding en komste Jesu Christi in deze wereld, enz. een kort verhaal door Thijs Jeuriaansz". (A°. 1586.) Dit zijn „testament met alle oprechte Israëlieten" is „uit zijn banden geschreven in 't jaar 1569, den 15 dach Januari." HOOFDSTUK XIV. WATERGEUZEN EN VRIJBUITERS. *De middeleeuwen mogen zeker niel vergeten, maar met onze Geuzen komt toch eerst blijvend de eenige glorie o/>, de guerrilla te water, zooals Transvaal die thans ziet tusschen en achter de „kopjes". De Standaard\ Jl Aug. 1900. Donker was het vooruitzicht in dc laatste maanden van het jaar 1568. Nederland scheen van God en menschen verlaten en zijn ondergang nabij. Doch neen!'— »Hij zal niet altoos twisten, noch ceuwiglijk den toorn behouden !" Het zou gaan dagen in het Oosten of liever in het Westen ! Daarvan profeteerde reeds het »nieu Christclick liedt", het «Wilhelmus van Nassauwe", dat sinds het einde van 1568 op dc geliefde melodie over dc lage landen aan dc zee ruischte. ') Als een lied des betrouwens klonk deze >psalm in den nacht." En hoe donker was die nacht! Ja, wel hadden vele vrienden in onze provincie zich verbonden om Oranje eenc of andere plaats, bepaaldelijk Hoorn 'J Het »Wilhelmus", dat met de laatste der Oranje's weer als ons volkslied herleeft, gelijk het dit al de eeuwen was, kan niet genoeg worden gekend en gewaardeerd. Het is — gelijk Prof Brill zegt — »de oorkonde van Nederlands wedergeboorte. Men leze daarover de schoone studie van den heer 'J. Postmus van Amsterdam. en Allernaar in handen te leveren, doch elke poging leed schipbreuk met den ongelukkigen uitslag van 's Prinsen veldtocht. Velen der verbondenen werden het land uitgebannen. Nog in November 1568 had men het in Waterland gewaagd bij trommelslag volk voor den prins te weiven, doch de graaf van 15os.su (in Oranje's plaats tot stadhouder aangesteld,) verstrooide deze kleine benden en hing er eenigen van op. Nu alles scheen tegen te loopen, vluchtten velen het land uit en vestigden zich elders; anderen (ook vele Noord-Hollanders) verkregen lastbrieven van Oranje, om schepen te bemannen en de Spanjaarden ter zee afbreuk te doen. Deze stoute kapers werden Watergeuzen genoemd. »Zij waren, — zegt v. Rijsens — in weerwil van de bepaling, dat op elk schip een predikant moest zijn om Gods Woord te verkon digen, gebeden te doen en de soldaten met de schippers in Christelijke zedigheid te houden, een ruw volkje, bezield door de zucht naar wraak. Toch bekleedde bij/leze kapers, behalve dc strijd voor eigen levensonderhoud, dc kamp voor hun geloof en tegen vreemde overheersching een voorname plaats. Uit hun «houten pompen", zooals de Spanjaarden minachtend het Calvinistisch geschut, uit Roomsche kerkklokken gegoten, noemden, «zou eerlang het saluutschot der NoordNedcrlandschc onafhankelijkheid klinken." (Busken Huet.) In den aanvang hadden zoowel vriendeu als vijanden van hun zeeroovcrijen veel te lijden. „Dc kusten van N.-Holland vooral waren in gestadige onrust; kerken en kloosters stonden in vlam, of dc sidderende inwoners kochten met zware brandschatting dc bedreigde schade af." (Bccloo.) In het jaar 1570 werd door hen een vergecfsche aanslag ondernomen op lloorn en Enkhuizcn. In datzelfde jaar (volgens sommige schrijvers in 1 5 71) overvielen zij Monnikendam, plunderden er verscheidene huizen en namen eenige van de rijkste ingezetenen mede, aan wie zij niet dan tegen een hoog losgeld hun vrijheid teruggaven. Ook verlosten zij er een gevangene, die om het geloof in den kerker zuchtte. Volgens v. Nideck waren het toen deze Watergeuzen, die den Pastoor Johan Pipo zoo onmcnschclijk behandelden. ') Eveneens had Schellingwoude in 1570 van hunne plunderingen Ie lijden, te erger, toen omstreeks dienzelfdcn tijd een watervloed (zie pag. 50) deze streken zoo geducht teisterde. Hoofddoel der Watergeuzen was echter de bemachtiging van een vast punt in Holland. «Gelijk de lammergier in kringen boven zijn prooi zweeft, alvorens haar te grijpen, zoo scheen het lang onzeker, waar de watergeus zou neerstrijken, doch niet in N.-Holland, elders, aan de oevers van de Maas was zijn prooi bereid." (Beeloo.) In Maart 1572 bevinden zij zich in de Engelsche havens. Koningin Elisabcth durft hen niet langer toe te laten uit vrees voor het machtige Spanje. Ten einde raad dobberen ze met hun vloot op de Noordzee en besluiten de eene of andere stad in N.-Holland te gaan plunderen. Naar Enkhuizen zullen ze stevenen, doch — de mensch wikt, God beschikt. Door tegenwind genoodzaakt komen ze den ist<'" April voor den mond van de Maas en besluiten Den lïriel te veroveren. Hun plan gelukt en alom weerklinkt de kreet: „Op den iste" April verloor Alva zijn Bril." De dageraad der vrijheid brak aan! Weldra kozen vele steden de zijde van den Prins. Reeds den 21sten Mei wierp Enkhuizen, het eerst van alle steden van Holland, het Spaansche juk af en legde, gelijk Brandt zegt, „als gelijk den eersten steen aan 't gebouw onzer vrijheid, want den Briel was te voren niet door hare eigene ingezetenen maar door buitcnluidcn verlost!" Reeds een maand te voren had de Prins Jonkheer Dicderich van Sonoy, een Klcefsch edelman, benoemd tot zijn • Luitenant en Gouverneur over de steden Enkhuizen, Medemblik en Hoorn, met voorts de andere steden en vlekken in Waterland gelegen." Zoo zeker was de prins — naar Reeloo *) Op Pa£- 87 wordt dit voorgesteld als te zijn geschied door Engel■che zeeroovers in 1551. We ontleenden deze bijzonderheid aan het op pag. 86 genoemde werk. meldt, »van den afval dezer plaatsen van de heerschappij des hertogs van Alva, dat hij in het voorschreven stuk, gedagteekend een maand vroeger dan de boven vermelde omwenteling te Enkhuizen plaats had, daarvan zegt: »Alsoo het Godt Alma;.»tig ten lesten belieft heeft in onse handen te stellen de steden van Enkhuizen, Medemblik, Hoorn, en andre in het VVaterlandt liggende." Maar de vorst wist ook op welke personen te Enkhuizen hij, naast God, zijn vertrouwen gesteld had!" Toen Sonoy te Breinen het bericht ontving van het overgaan van Enkhuizen, begaf hij cr zich onmiddellijk heen. Zijn instructie, hem door den Prins gegeven, begon aldus: «Eerstelijck sal die'voorschreven Jonckcr Diederick Sonoy nac luydt zijner Commissie sijn beste doen om allen en ieghelijcken den Inghesetenen der Steden Enckhuysen, Medemblick, Hoorne, ende anderen Steden en Vlecken in Waterlandt ghelegen te verlossen van de Slavcrnije ende Tyrannye, daer zij tegenwoordelijck inne sijn, om die wederom te brenghen ende te restitueren tot heuren ouden Vrijheden, Rechten, llercommen ende Privilegiën. Item sal van stonden acn met alle necrsticheyt die handt daer aen houden, opdat het woords Godts aldaer vercondicht ende ghepredict worde. Midts oock toelatende het exercitie van Religie densclven woorde Godts conform, indien die Inghesetenen voorschreven of cenige van dien 't selve begheeren, sonder nochtans te ghedoogen dat die van de Roomsche Kercke cenich overlast ghedaen worde." Tal van bepalingen volgen nu aangaande de soldaten, de tucht in het leger, de af te leggen eeden, enz. enz. Het slot nemen wij nog uit Bor over: „Aldus gedaan bij sijnc Furstelijke Genade ende onder sijne Furstclijcke Ghcnadc handt en de secreet Segel, daar beneffens ghedruckt. Tot Dillenberch opten twintichsten dach der Maent van April in den jare ons Heeren duysent vijf hondert twee en tseventig, Ondeiteyckent met sijne Furstclijcke Genade handt Guilliaumc de Nassau, hebbende een opghedruckt root Wassen Seghel." Alvorens te zien, hoe de opstand tegen Al va zich hier uitbreidde, maken wij nader kennis met Sonoy, den Gouvcrverneur van Waterland. (N.-Holland.) J. Honingh zegt van hem in zijn „Geschiedenis der /.'aanlanden"„Hij was een forsch man naar lichaam en geest; eeu gezworen vijand van Spanjes tirannij, een ijvcraar voor de belangen des lands en der Hervorming; een man ervaren in den krijg en toegerust met moed en beleid, niet ontbloot van die hoedanigheden, welke ons den krijgsman doen achten en eeren. Verschillend echter wordt door de geschiedschrijvers over hein geschreven en mogen wij in zijn leven al op sommige donkere punten stuiten, het is echter onmiskenbaar, dat hij het Vaderland groote diensten bewezen heeft. Oranje, die zijn menschen kende, roemt hem zeer; Nanning van Koreest noemt hem: den grootcn en achtbaren Sonoy. Bij deze getuigenis van twee aanzienlijke mannen dier dagen mogen wij nog die der huislieden van dien tijd voegen, die hem nageven, dat hij allerwegen hun belangen, tegen den vaak bandcloozen krijgsknecht, voorstond. Hooft zegt van hem dat hij „zuur van aardt en graatig na 't scherpste was"; Fresinga, een zijner tijdgenooten, doet hulde aan zijn moed en beleid; zijne verrichtingen pleiten voor hem, zoowel als zijn edelmoedigheid jegens gevangenen en roomschgezinden. Latere schrijvers, zooals Hilderdijk en anderen, schilderen hem af als eed wreedaard, wien oorlog en wraak tot gruwelen aanspoorden." In het begin van Juni 1572 dan kwam Sonoy te Enkhuizen en nam reeds spoedig de stad Medemblik en het kasteel, benevens de stad Hoorn in. Slechts 10 dagen later (28 Juni) verklaarden de steden Alkmaar, Edam, Monnikendam en Purmerend zich tegen Alva en voor den Prins, waarna Sonoy over deze plaatsen »particuliere Gouverneurs" stelde. Geheel Holland boven 't IJ jbegaf zich nu onder zijn be- velen, tervrijl de nieuwe Gouverneur, door zijn geboorte hier een vreemdeling, zich sdoor ijverig onderzoek den stand van het hem toebetrouwde gewest volkomen eigen maakte. Zijn maatregelen — zegt Hofdijk — werden ze ook niet immer door zoo goed geluk gevolgd als zij mochten verdienen, kenmerken in den regel den man van scherpen blik, al ontbreekt ei soms wijs beraad, en meermalen die stoute volharding, die zijn grooten meester zoo in t bijzonder eigen was." De voornoemde zeven steden — zegt Soctebootti in de »Zaanlandsche Arkadia" (jde bock) — »zijn sedert altijd het vaderland ten dienste gebleven." Ook Haailem ging door Sonoy's beleid aan s 1'rinsen zijde over. Alleen Amsterdam bleel nog zes jaar aan de zijde der Spanjaarden en gaf alzoo aanleiding, dat de vijand de landen «omtrent het IJ en aan de Zaan" herhaaldelijk bestookte. Op last van Sonoy werden nu tot tegenweer van den vijand en om Amsterdam te benauwen en van den handel op de Oostzee af te sluiten, aan den Watcrlandschcn dijk ecnige schansen aangelegd, o. a. te Landsmeer, Nicuwendam, Schellingwoude en op 't „Yoord," terwijl de Overste Lazarus Muller met een regiment Zaandam en den genoemden dijk bezette. Tot het aanleggen dier schansen leverden al de dorpen van Waterland eenige pioniers of schansgravers en het benoodigde materiaal. Om ze te beschermen voeren de galeien der Hollanders het Y op en ankerden in de haven van Nicuwendam. De Amsterdammers tastten in Oct. 1572 schans te dezer plaatse aan en wilden het volk van den dijk verjagen, doch moesten, na dapperen tegenstand te hebben ondervonden, weer aftrekken. Intuschen kwamen den 15de" Juli i572 Dordrecht bijeen eenige Edelen en de afgevaardigden van de groote meerderheid der llollandsche steden, o. a. van Haarlem, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam en Monnikendam. De 1 rins liet zich vertegenwoordigen door zijn boezemvriend Marnix van St. Aldegonde. Op deze vergadering werd het besluit genomen de gehoorzaamheid aan Alva op te zeggen en den Prins van Oranje (en niet Bossu) te erkennen als/s konings wettigen stadhouder van Holland, Zeeland, West-Friesland en Utrecht. Tevens beloofde men den Prins de noodige middelen te verschaffen om den oorlog voort te zetten. Reeds had Oranje opnieuw in Duitschland met opoffering van al wat hij bezat, een leger van 20.000 man geworven, en rukte daarmee voorwaarts tot de stad Bergen, in Mei door Lodewijk van Nassau bij verrassing ingenomen, doch thans door Alva's troepen belegerd. Ondanks alle pogingen mocht het Oranje niet gelukken Alva van daar te verjagen. Zelfs ware de edele Prins wellicht op zekeren nacht in handen der Spanjaarden gevallen, had zijn trouw hondje hem niet gered. Nu moest hij aftrekken en zijn leger afdanken, te eer waar zijn hoop op hulp uit Frankrijk was afgesneden na den gruwelijken moord aldaar in den bekenden >Bartholomeiisnacht" aan de getrouwe belijders gepleegd. (Parijschc bloedbruiloft !) Hoe verslagen de Prins ook was, toch gaf hij den moed niet op. Hij schreef: »Aanschouw hoe de boosheid der menschcn Gods grootc genade tracht tegen te werken. Hij doet alles uitloopen op de verheerlijking van zijn heiligen Naam. Ik ga naar Holland en Zeeland en zal zien wat God behaagt. Ik zal er de zaken staande houden, zoolang ik kan. Daar zoek ik mijn graf. De Staten van Holland hadden daartoe den Prins zelf uitgenoodigd, opdat »hij op alles goede orde zou stellen." Het Regiment van den Graaf van der Marck, hier tot hulp gezonden, maakte zich, vooral op het platte land, aan vele ongeregeldheden schuldig en de Graaf zelf scheen ongezind of onbekwaam om de soldaten in toom te houden. Toen nu hierbij kwam de groote moedeloosheid, veroorzaakt door het afdanken van 's Prinsen leger, kwam Oranje te rechter ure over Kampen naar Enkhuizen. Hier werd hij met groote blijdschap ontvangen. Alle gevaren schenen vergeten bij „den aanblik des beminden, alsof voortaan geen zee van tegenspoed, gelijk Brandt zegt, hun te hoog mocht gaan." Na een afwezigheid van vijf jaren, keerde hij, en nu als geloofsheld, weer. Van Rijsens zegt er van: „Hij ging nu openlijk tot het Calvinistische geloof over (i 573), waarmee hij zijn geloofsgenooten te kennen gaf, onafscheidelijk met hen verbonden te zijn. Arm in goederen, kaal en berooid, maar sterk in het geloof („chauve et Chauvin") was hij bereid Gods wil af te wachten. Niet in lijdelijk niets doen, integendeel er kwam eerst ernst en nadruk in den opstand, toen het Calvinisme zich in Holland en Zeeland had geconcentreerd, toen tegen Alva's pletterend voortdringen de Calvinist zijn starren nek plaatste. In deze twee kleine gewesten zou het lot der Nederlanden, wellicht der Protestantschc Christenheid beslist worden. Hier berustte de laatste hoop der Evangelische zaak ... Wanneer de Protestantste zaak hier opgegeven werd, zou de godsdienst in alle landen daarvan den terugslag ondervinden en de nieuwe leer met wortel en tak uitgeroeid worden. Dat zulks niet geschied is, is te danken aan de gunstige ligging der gewesten, aan den taaien moed der Calvinistische burgerij, aan het vertrouwen der burgerij in den l'rins, terwijl tevens in het oou dient -rehouden, dat de landzaat het hanteeren der wapens b o ' sedert de oorlogen van Karei van Gelder, nog niet verleerd had. „Drie dingen zijn ons nog gelaten: Oranje en God en onze moed." Dadelijk 11a zijn komst stelde de Prins orde op de noodigste zaken in een vergadering der Staten, op zijn verzoek te Haarlem gehouden. Om nu de opgestane steden in de Noordelijke gewesten te onderwerpen, zond Alva, die zeil wegens den slechten staat zijner gezondheid te Nijmegen bleef, zijn zoon Don Fredcrik de Toledo met een groot leger naar Gelderland, om na dit te hebben onderworpen, naar Holland te keeren. De moord-tooneelen, te Zutphcn en Naardcn gehouden, zijn de lezers genoeg bekend. Van Naarden trok Don Frederik naar Amsterdam, dat gewillig zijn poorten opende en sloeg vervolgens den uden Dec. 1572 het beleg voor Haarlem, dat zich moedig onder den bevelhebber Ripperda verdedigde(Kenau Simons Hasselaar). Duister was alzoo het verschiet bij het einde van 1572. Toch werd het zwak geloof in dien tijd niet weinig versterkt door de wonderlijke redding van de oorlogsvloot, die de Noord-Hollandsche steden uitgezonden hadden om de plannen der Spaansche Amsterdammers te keeren. Ongeveer een kwartier van den Diemerdijk vroor onze vloot in het ijs vast en scheen een prooi te zullen worden der Spanjaarden, die dagelijks den dijk langs trokken naar Amsterdam. Wegens gebrek aan leeftocht dreigde het bootvolk te verloopen, doch liet zich door de kloekmoedige taal vanjoachim Nieuwvink weerhouden. In dezen nood werden de Watcrlandschc dorpen ontboden om een vaart in 't ijs te maken, waardoor de schepen over Pampus konden vluchten, doch de bodems hadden te weinig water om te kunnen vertrekken. Sonoy gaf nu bevel 0111 ze in brand te steken en het geschut te laten zinken. Reeds hadden de Spanjaarden in den avond van 10 Dcc. 1572 besloten den volgenden morgen een aanval op de vloot te doen. Doch toen toonde de Heere, dat Hij de Almachtige is, die met de heirkrachtcn der aarde doet naar zijn Goddelijk welbehagen en redden kan, waar alle menschcn-hulp faalt. »Want — zoo verhaalt Emanucl van Meteren in zijn Historie (A° 1598). — God uit den Hemel sondt terstont recht te passé ccnen Noortachtigen Wint, alsoo dat het Water soo liooch ghcswollcn is, dat het Ijs subytclycken gcsplete is, alsoo dat die schepen als door een bijte wcch gevare sijn, in een goede Haven comende door het Zuidergat, tot seer groot verwondcre van alle menschen, want den Admirael en alle de groote schepen van Enchuysen daer door quamen, sijnde het Water door den grooten Noortwesten wint soo hooghe geworde, dat die Schepen, die bij naest noch eens s°° veel ellen diep ginghen als men ordinaris voeten Waters aldaer heeft, daer doen sijn door ghecomen : ende het Ijs heeft het Water terstont weer toegesloten. Dit heeft die van Enchuysen ende haer Bontgenooten sulcke groote mirakel gedacht, dat sij vrijlijck haer lieten voorstaen, dat Godt haer aengenomen wettelijcke bescherminghe seghenen wilde." Zulk een dubbel wonder zagen onze vaderen aan als een zichtbaar bewijs van Zijn guust: God zou hun rechtvaardige zaak handhaven, waar Hij met Zijn wapenen, wind en water, zoo kennelijk voor hen streed. Wel zou het nog vaak nog door een diepen weg gaan, doch op Zijn tijd zou de uitkomst toonen, dat Hij nooit beschaamt, die op hem hopen. Veel was intusschen gelegen aan het behoud van Haarlem. De val dier stad toch zou Zuid- en Noord-Holland van een scheuren. Geen wonder dan ook, dat de Prins geen poging onbeproefd liet, om de bedreigde veste te ontzetten. Hadden deze pogingen al niet het gewenschte gevolg, nu kwam het uit, dat de liefde voor vrijheid en vaderlaud ons volk te zeer in het bloed zat, dan dat zij hun hals zouden krommen onder het gehate juk. Van nu aan treden de fiere mannen op, die onder den naam van Vrijbuiters in de geschiedenis bekend staan. Na 1572 hoort men niet meer van de Watergeuzen, omdat deze nu weer op l»ct land terecht konden en onder den naam van Vrijbuiters genoemd worden, al bleef de eerste naam in een Waterland, gelijk het inzonderheid in dien tijd was, verre van ongepast. Terecht hebben zich bekende schrijvers ') opgemaakt om I ij YVe roemen hier: IV. y Hofdijk, Kronijk der Kamenier Vrijbuiters welk we?k in 1870 werd opgedragen aan Z. K. II den Prins van Oranje. Voor jongelieden inzonderheid is zeer lezenswaard het boeiende verhaal van G. C. Jfoogewerf, De Vrijbuiters van Kennetnerland. de geschiedenis dier kloeke mannen te bock te stellen, al is het te betreuren, dat tc weinig namen dier helden tot ons zijn gekomen. Is dit waar wat de Kennemer Vrijbuiters betreft, zeer te betreuren is het, dat van de eigenlijke Waterlandsche Vrijbuiters geen afzonderlijke berichten zijn op te diepen. Indien wij echter nagaan, wat in dorpen als Broek voor de zaak der vrijheid werd opgeofferd en wc den (leren moed der Geuzen in Zuid-Oostelijk Waterland opmerken, mogen wc niet anders voorstellen, dan dat ook zij in ruime mate daaraan hun deel hadden. Wij kunnen dan ook niet nalaten in onze „Blikken" neer tc schrijven, wat J. Uoningh in zijn „Geschiedenis der /.aanlanden" schreef: „Ja, wij mecnen niet tc veel tc zeggen, als wij beweren, dat wat de Watergeuzen eenmaal op zee voor Vaderland cn Vrijheid deden, de Vrijbuiters op de binnenwateren luisterrijk navolgden; dat zij Spanje menige gevoelige neep toen, het Vaderland menig voordeel aangebracht hebben, cn dat zij het waren die tot het behoud van het Noorderkwartier veel, zeer veel hebben medegewerkt Van jongsaf met het water als vertrouwd, visschers als de meeste waren, in een land alsdat van Y cn Zaan, door meeren omringd, van vaarten en vlieten in alle richtingen doorsneden, was het geen wonder dat men er zich toe bepaalde om den gehaten vijand op die wateren afbreuk te doen." Indien wij de reuzenworsteling van dit koene voorgeslacht nagaan mogen wij met Hofdijk zeggen: „Ken staan van man tegen man; een zegevieren of een ondergaan, de val van hem of van hen; een oorlog alzoo op leven en dood, — dat was het wat ook de Vrijbuiters wilden. Dat was het hoofdbeginsel dier mannen, van wie uit den mond des tijdgenoots wordt getuigd: dat zij hun leven offerden voor de Vrijheid van 't Vaderland, cn het spreekwoord der Friezen ia de mond droegen van: „liever dood dan onvrij te willen zijn;" dat was hun hoofdbeginsel, welke ook de bij oorzaken cn nevenbewecgredencn mochten zijn." En verder: „mannen, waervan men met dc woorden van Wilhelmus Goudanus seggen mogt: sijnde een onbeschroomt Volk, die 't wcynig agten ofse 't wonnen of verloren." Juist die onverschilligheid, die minachting, was hun kracht. Zij telden niet — zij overvielen; zij begrootten niet -— zij stormden aan; zij wikten of wogen niet — zij sloegen toe; cn meestentijds was dc zegepraal hunner. 't Is voor het Hollandsch hart iets verheffends, om die palingvisschers van Zaandam, die haringvisschers van Wormer en Jisp. die ventjagers van Wcstsancn, zich tc zien meten met krijgslieden, die toen Alva ze naar herwaarts voerde, dc bewondering cijnsden der landen waar zij door trokken. Krijgsman tegenover krijgsman, welgewapendcn en welgcordenden tegenover welgewapendcn cn wclgeordcndcn — dat is in den oorlog een daaglijkschc zaak; maar hier was het de ongeocfcndhcid aan dc eene, dc vergrijsdheid in dc wapenen aan dc andere zijde; hier was het de kamp tusschcn den strijder van beroep, den volkomen tocgerustcn soldaat — cn den strijder uit noodweer, den zich met ieder wapen helpenden boer.... cn meer dan écn hunner was bij name gevreesd. Zij behccrschtcn de wateren van Kennemer- cn Waterland niet slechts, zij behccrschtcn ook het Y, en weldra waagde dc vijand het niet meer om op dat gebied tc verschijnen dan in grootcn getale, of goed versterkt, ofschoon dit zeer dikwerf van luttel bate bleek. Zelfs wanneer dc winterstrcnghcid de golvende vlakte in een ijsveld herschiep, was hun dat geen beletsel: zij schoeiden zich hunne „schovclingcn"') onder den voet, cn als gewiekte sperwers schoten zij dan op hun prooi los, doodendc cn buitgrijpende, en in een oogenblik ook weer verdwenen. Het onbelemmerde water echter was hun recht clement, *) Schaatsen. visschers en ventjagers als zij voor een groot deel waren niet alleen, maar ook bevaren zeevolk, gelijk velen hunner mochten worden genoemd." Dat ze echter ook wel eens dingen deden, die clen toets der critiek niet kunnen doorstaan, spreekt vanzelf. liet «struikelen van allen in velen" is in oorlogstijd ook van toepassing. 5 Toch — zegt Hofdijk — geheel zooals zij waren, met hun schaduw en hun licht, hun zwakheid en hun kracht, hun kwaad en hun goed — blijven zij immer merkwaardige gestalten, en mogen zij niet op den achtergrond worden gelaten, waar er sprake is van Neerlands geestkracht, zoo schitterend geopenbaard in den strijd met de dweepzieke bekrompenheid, verpersoonlijkt in Filips II en zijn Spaanschen Raad. Die broodelooze visschers en ventjagers, die ncringlooze graankoopers en zeehandelaars, die vcrloopen boeren en veefokkers, nu al te zamen stroopers en waterruiters — neem ze in al hunne robustheid, gelijk ik lust heb ze u weer te geven — zij zijn en blijven uitnemende voorbeelden, ook voor het beschaafde Nederland van alle tijden." Vooral tijdens het beleg van Haarlem brachten deze Vnjbuiters de belegeraars veel nadeel toe, Zij hadden bootjes, waarin 18 a 20 man konden plaats nemen en andere, die slechts half zoo groot waren. Zij kwamen meestal saam aan den Westzaander Overtoom, omdat vele Vrijbuiters uit Wcstzaan kwamen en de toren van dat dorp van zeer veel gewicht was voor onze Geuzen. Op dien hoogen toren toch had men een ruim vergezicht over de lage landen. Den ganschen dag bevond zich een wachter op den trans, om te bespieden, of er op de vele wateren ook eenigc buit te behalen was. Onder deze Vrijbuiters is Govert V Hoen van ]\cstzaan (gewoonlijk V Oude Hoen genaamd) wel een der meest bekende. Zijn kloeke daad op den Spaarndammerdijk mogen wij niet voorbijgaan. Hofdijk teekent hem als »een man, als David, klein van •gestalte — misschien ook rosch van aangezicht, wat ik niet weet, doch voorzeker bruin van vel — maar ook als David groot van moed, en die, met al het vuur, dat blaakte in zijn stoute borst, hijgde naar de gelegenheid, om den Spaanschc bedervers hunne streken betaald te zetten." Die gelegenheid zou zich spoedig voordoen. Omdat het Spaanschc leger om Haarlem zeer gedund was, werden er telkens nieuwe afdeelingen krijgsvolk ter versterking heen gezonden. Zoo was het dan op een kouden dag in Maart 1573, dat een bende Spaanschc ruiters, sterk + 125 man, langs den dijk naar Haarlem trok. 't Hoen, dit vernemende, besloot den vijand aan te vallen, doch kon slechts 18 a 20 man bijeen krijgen, wel is waar een «vuist vol volx", doch het waren uitstekende schutters, op wie te rekenen was. Door den invallenden dooi was de dijk geheel doorweekt, zoodat de paarden een heel eind in den tot „pappigen modder geregenden kleibodem" zonken. De soldaten vloekten dit akelig land, hetwelk hun den dienst zoo moeilijk maakte. Onze dappere Vrijbuiter verdeelde zijn kleine bende in twee deel en en legde ze op ccnigcn afstand van elkaar in het riet op de helling van den dijk in hinderlaag. Toen de Spaanschc lanciers genaderd waren, kwamen 't Hoen en de zijnen uit hun hinderlaag op en vielen hen zoo van voren als van achteren aan. „Negen rookende lonten doen uit even zooveel roeren het geperste kruit ontvlammen, en op hetzelfde oogenblik tooncn de ledige zadels en ruiterlooze rossen, hoe goede schutters de Vrijbuiters zijn." „Dit vallen en opstaan, gins en wecder jaaghen — zegt Hoojt — duurde tot dat de ganschc kornet, geschat op anderhalf hondert koppen, ter neer geworpen was." Om den vijand niets te laten behouden, wat hun van dienst kon zijn, doodden zij de paarden, die niet zwemmen konden, bonden de andere aan hun jachten vast en verkochten ze te 1'urmcrend. Geen wonder, dat de naam van 't Hoen op de lippen van vriend en vijand zweefde en ieder hem wilde zien. Zoo werd hij ook ontboden door den Baron van Liques, een der voornaamste aanvoerders der Spanjaarden, die hem natuurlijk vrijgeleide verleende. Iloe verwonderd zag de Baron, toen hij zulk een eenvoudig boertje voor zich zag ! Hij wiltle hem een belooning geven, doch 't Hoen bedankte daarvoor, zeggende: «Misschien heb ik uw hulp later eens meer noodig." Dit was als profetisch gesproken. Werkelijk viel 't 1 locn kort daarna in handen der Spanjaarden en werd toen door bemiddeling van den Baron zonder eenig losgeld in viijheid gesteld. Zoo waren de onzen steeds bedacht om het bedreigde Haarlem ter hulp te snellen. Korten tijd hiervoor had Sonoy getracht zich meester te maken van den dijk te Jaap-Hannes, tusschcn Amsterdam en Muiden. Doel hiervan was den vijand allen toevoer, zoo te land als te water, af te snijden. Sonoy zeilde den 12den Maart naar den Diemerdijk, bezette dien, groef een gat in den dijk en verschanste zich aldaar. Den volgenden dag zeilde hij weg om eenig geschut en proviand te halen. De Amsterdammers, dit vernemende, voeren met 22 vaartuigen naar den dijk en namen een deel onzer schepen, terwijl de onzen de overige slechts met moeite onder beveiliging der schans brachten. Daarop werd deze schans aan drie zijden aangevallen. De belegerden weerden zich zoo dapper, dat de Amsterdammers dien avond vele gekwetsten moesten vervoeren. Nu schreven zij om hulp aan Don Frederik, die om Haarlem lag en vandaar zelfs 5°° soldaten voor de schans zond. Ondanks den krachtigen aanval hielden de belegerden zich flink. Den ióden Maart verscheen Sonoy met 40 schuiten op het Y, waarna de vijand op de vlucht sloeg en door de onzen achtervolgd werd. Sonoy geraakte met een paar schepen vooruit en zag zich door een aanval des vijands genoodzaakt te wenden. Hierop sloegen de zijnen, meenende dat Sonoy wilde vlieden, op de vluclit, eer het tot een werkelijk gevecht kwam. Alle pogingen, die de bevelhebber, verwoed over hun lafheid, aanwendde om hen tot den strijd aan te moedigen, waren vruchteloos. Nu viel de vijand de schans met versterkte macht aan.1) Nog twee dagen hielden de onzen den ongelijken strijd vol, doch zij moesten zich overgeven. Al hun voorraad toch was gebruikt, zoodat zij zelfs tot het kauwen van lederwerk de toevlucht namen. Het besluit werd genomen om de schans bij verdrag over te geven, doch de vijand wilde van geen onderhandelen weten. Daarop namen de onzen, die liever wilden sterven, dan zich schandelijk overgeven, een kloek besluit. In den nacht van 18 op 19 Maart zeilden zij dwars door 's vijands vloot heen en zetten koers naar den Waterlandschcn dijk, waar de meesten behouden aan kwamen. Hier kwam het inzonderheid uit, met welk een »volk vol heldenmoed" de Spanjaard te doen had. Jan Taamsz Schaft, kapitein der groote galei van Hoorn boorde zijn vaartuig in den grond, eer hij aan wal ging, om het zoodoende voor den vijand onbruikbaar te maken. Op den dijk werden vele onzer uitgeputte manschappen, die schier niet meer voort konden, door den vervolgenden vijand gedood. Dat niet allen sneuvelden, was te danken aan den moedigen Jan Haring, te Hoorn geboren, een held van den echten stempel. Hij besluit zijn leven te wagen om dat zijner makkers te redden. Daartoe kiest hij een plaats uit, waar de dijk aan de eene zijde door het IJ wordt bespoeld en aan de andere zijde door een klein meertje. (Schellingwouder-,Durgcrdammer Breek?) Nu spoort hij zijn vrienden aan tot een haastigen vlucht en biedt geheel alleen de vijanden tegenstand. Jan Haring houdt stand tot zijn makkers in veilig- ') Bij dezen aanslag op den Diemerdijk onderscheidde zich zeer Cornelis Dircksz, Burgemeester van Monnikendam. Na het vertrek van Sonoy verdedigde hij de schans met zulk een heldenmoed, dat hij kort daarna, hoewel pas 31 jaar oud zijnde, tot Admiraal werd benoemd. 10 heid zijn, springt daarna in het meer en zwemt (wie kon er in dien tijd en in dat waterland niet zwemmen?) onder een hagelbui van kogels naar den overkant ♦ Lachend springt hij in den vloed, En, terwijl zijn forsche streken, Door de golf het pad hem breken, Roept hij: »Spekken, weest gegroet!" Over Ransdorp (?) spoedt hij zich naar Monnikendam, waar hij in veiligheid is. Nog vermelden wij hier de gelukkig afgewende zelfmoord van zekcren'Erasmus van Brederode, gelijk Becloo dit beschrijft: „Er waren echter meer anderen, onder deze vluchtenden uit de schans op den Diemerdijk, die evenals Jan Haring bewezen, den dood te kiezen boven de schande van in 's vijands handen te vallen. Zekere adelborst, Erasmus van Brederode, in 't vluchten door den voet geschoten en neergestort zijnde, richtte zich op, en sleepte zich naar den Ykant, om daar den dood in de golven te zoeken, doch beneden den dijk gekomen, struikelde hij, en stortte met het hoofd voorover in een moddersloot. Een zijner rotgezellen, hem daar ziende liggen, en meenende dat het een vijand was, stiet naar hem met zijn spies, maar bezeerde hem weinig, want de punt van het ijzer sloeg in de wrong van zijn wambuis, met paardehaar gevuld, en trok, bij het terughalen, ook den drenkeling naar boven. Deze, weder tot ademtocht gekomen zijnde, riep: „Wat zijt gij voor een ellendige martelaar, die een lustigen borst niet voor goed weet door te helpen?" Gelukkig werd hij hierdoor herkend; zijn wonden afgewasschen, en hij met de overigen naar Monnikendam gevoerd, waar hij weder herstelde." Treurig liep alzoo de aanslag op den Diemerdijk af. Was het beter gegaan, wellicht ware Haarlem bevrijd geworden. Hier kwam het uit, wat Hooft zegt: „Onbillijk is 't lot der oorloghe. Zoo 't wel gaat, elk eighent zijn deel aan de gloory. In teeghenspoedt, zoekt men den eenighen Ooverste wijte te geeven." Sonoy werd de zondebok. Het krijgsvolk beschuldigde hem van 't gevaar, waarin zij verkeerd hadden; de Regenten verweten hem, dat hij eigendunkelijk had gehandeld. En toch had Sonoy geen middel onbeproefd gelaten. Na de vlucht had hij spoedig zijn schepen weer verzameld en was nogmaals op het Y verschenen, doch — de schans was toen reeds overgegeven. Oranje erkende dan ook zijn verdiensten en sprak hem van ontrouw vrij. Den 2den Juni 1573, ongeveer middernacht, trok Sonoy met 5 vaandels soldaten en veel pioniers andermaal uit Waterland en voer met zijn 18 schepen van Schellingwoude naar den Diemerdijk, waar hij zijn volk aan land zette, den dijk door liet steken en een zestal schansen opwierp. Ondanks menigen aanval van den vijand sneuvelden van onze zijde slechts weinig manschappen en konden de schansen behouden blijven. Toch was de nood in Haarlem te hoog gestegen, om er cenig voordeel van te kunnen trekken. Den I2den Juli 1573 was de stad, door honger gedreven, genoodzaakt zich aan Don Fredcrik over te geven. Ook hier richtten de trouwclooze Spanjaarden een ijselijk bloedbad aan. Ruim 2000 menschen werden gehangen, onthoold of verdronken. Driehonderd burgers werden aan elkander gebonden en in het Haarlemmermeer verdronken. Doch ook de Spanjaarden hadden bij het beleg ongeveer 12,000 man verloren, zoodat Haarlem niet ten onrechte »het graf der Spanjaarden" wordt genoemd. Met den val van Haarlem scheen het lot van Holland beslist en was verdere tegenstand, in het oog der dappersten, doelloos. Oianje echter sterkte zich in den Hcere zijn God, gelijk we in het volgende Hoofdstuk zullen zien. Aan het einde van dit Hoofdstuk komen we nog even terug op de ontzaglijke offers, die door Waterland voor de zaak der vrijheid gebracht werden. We geven daartoe hier onze aanteekeningen, gelijk we die ten Raadhuize te Broek uit het merkwaardige Krijgraadsboek (zie pag. 26) overnamen. „Die van Purmerend, Oostsaan, Wormer, Assendelft, Graft, Schermer, Purmerlandt, Lantsmeer, Broek, Sunderdorp, Suiderwoud en Ransdorp zullen helpen dragen de onkosten van vuer en ligt, die van omtrent 2100 knegten leggende onder den oversten Lasarus Muller gedaan worden in de dorpen van Nieuwendam, Durgerdam, Bnijksloot, Schellingwoude en Saardam, elk van alle desen tot zijnen aandeel toe na den schilttalen gerekent sijnde voor elk persoon van een hopman 2 st. voor elk venderich ofte Lnijtenant l'/9 st. voor elk lantsknegt een braspenning voor elk waakhuijs 2 st. alle etmaal of 24 uren, dit ingaande den 24 October laatstleden en sullen de voorsz. dorpen nog voor een tijdt, die men verhoopt kort te sullen wesen continuweren of volherden in de leeninge tot betalinge van de voorsz. overste Mullers knegten en zal hun lieden 't gunt daar af zal loopen boven hun lieden schilttalen cortinge en mindering strecken in den eersten bede ofte omslag die van 't Lands wegen gedaan zal worden. Gedaan 24 Nov. 1572 " Hoeveel inzonderheid Broek daarin te dragen had, moge blijken uit de volgende verklaring. „Wij schout, burgemrn. en schepenen en de gemeene Raden onzer dorpe Broek in Waterland circonden en kennen certificeren voor de gerechte waarheijt, dat onse dorpe voorsz. sedert maij laatstleden al sulke onkoste en schade als hierna volgt en beschreven sal werden. In den eerste appel's knegten gehadt 14 dagen, sterk wesende 200 mans verteert 600 gl. nog die hopman gegeven 31 gulden. Item broekhuijsens knegten die van Amersfoort over quamen 5 dagen lang sterk wesende 400 verteert 500 gulden. Item nog gegeven Jacob Outgers tot Durgerdam ten behoeft voorsz. van Vuer en Ligt voor onse portie 130 gld. 16 st. Item Dirk Duijvels knegten gehadt 4 dagen tot 300 verteert en aan onkoste gehadt 260 gld. i Item hopman Guillame de Graaf gegeven en van ons gehaalt 25 halve Haken oft bussen daarvoor onze inwoonders betaalt 75 gld. Item nog gelevert 10 tonne vlees op de schepen, die tot Schellingwoude lagen in de armade van Jonker Diderik Sonoy 110 gl. Item nog verbrant een nieuw schip van de knegten, dat tot Nieuwendam gelegen was, groot wesende over de 300 lasten dat noijt geseijlt liadde overluids dat het eerst gemaakt was, alwaar ons dorp voor portie aan schade geleden heeft 7000 gl. Item tot Lantsmeer gegeven tot onderhoudinge van koopman Lievens knechten 47 gld. 10 st. Item nog gegeven d' Luytenant van Sonoy elk dorp opdat wij niet en soude schansen op d' Diemerdijk, doen zij met haar armada lagen voor Durgerdam te weten 12 daald. en 30 st. Item nog soo is gehaalt bij Jans Capiteijn van de Galeijen van Monnickendam onse groote klok wegende omtrent 1500 pd en hebben verteert toen zij de klok haalde 40 gl. Item nog in Zeelandt verbrandt 7 groote schepen die in onse Dorpe meest thuijs quame, daaraan schade geleden hebben, zooals zij daar lagen met sout ende haar gereetschappen over onse portie van 't voorz. dorp is bedragende 60 000 gld. Item nog van de schepen, die in Zeelant benne of leggende zijn, leggen daaglijks op groote costen dat se bewaart werden en ook veel aan schade geleden ende gehadt dat daar afgehaalt is door die van Middelburg en Vlissingen aan geschut, klooten, buskruijt, victalie, wijnen en touwen, dat nu niet wel te Estimeren en is, dan men zal 't altijdt wel doen blijken als 't tot zijn tijdt gekomen zal wesen. Item nog gehaalt van Jan Garbransz capiteijn van de Galeijen ofte uijt zijnen naam het ciborie met 2 kelken, een silver schotelken met 1 silvere lepel. Item nog gelevert Corns. Dirks van Amsterdam 2 kopere Croonen met zijn toebehooren, nog 9 groote kopere kandelaars met 3 kleijne dito, met meer andere kopers tot die Croone behoorende. Item nog appels knechten gehaalt dc qoote van de kerk van Loot wel 100 pd. Item nog Jacob taamse heningsknegten ook gehaalt aan loot van de kerk liO pd. Item hopman Crock zijn knegten gehaalt het andere goed uijt de kerk als Cazubsels, als ten Coorkleveren en het andere linnen die kerk toebehoorende is van Dirk Duijvels knegten gehaalt en alzoo van hen beijde gespolieert. Item dat nog die gemeente moet uijtkeercn dat onse kerk jaarlijks ten agteren is aan Lijfrente en Losrenten de somma van 28 gl. Sonder erg en list, in kennisse der waarheijt zoo hebbe wij Jan Nannis, Claas Claasz., Leekman en Hilbrandt Claaiz. burgem. der Dorpe vporsz. elk onse meik hier beneden op 't spatium van desen geset actum den 20 April Ao. domenij 1573." Lager stond: „Nog 22 man om te schansen tot Schellingwou, daar 't dorp koste af lieeft geliadt 24 pont. Nog betaalt aan burgemn. van Lantsmeer en Purmerlant tot onderhout van Willem Annes knegten en in verschot 117 gl. Nog aan burgemn. van llpendam gegeven tot behoeft van Verachueren knegten doen se uijt de Diemerschans geweken waren de somma 27 gld. 19 st. 14 penningen; het Kerkegoet altemaal aan silver woog 5'/2 pd , het koperwerk 1000 pd. Idem nog betaalt tot behoefte van de knegten aan dijk leggende de som 100 gl. Item die van Broek 6300 gl. 25 gl. 9 st. Nog 8 schepen verbrant kosten 70000 gl." Welk een schadelijken invloed dit alles had op het bedrijf der Waterlanders behoeft geen betoog >). In de Kronyk van Purmcrcnd meldt G. v. Sandwijk onder het jaar 1572: »De troebeltijd, waarin men leefde, was oorzaak, dat de kaas, het geheele jaar door tegen 2 Gld. 10 St. de 100 pond verkocht werd." Doch geen nood! — straks zou alles »rcg" komen. Het is den lezer bekend, dat de leerstellingen der Doopsgezinden hun het dragen der wapenen verboden (zie pag 92). Toch meene men daarom niet, dat zij zich aan de algemcene zaak onttrokken. Het tegendeel zullen wij eerlang kunnen opmerken. Hier zij reeds gemeld, naar Blaupot ten Cate meedeelt, dat Pieter Willems Bogaert, leeraar bij de Doopsgezinden te Monnikendam in Juli 1572 aan den prins in zijn leger te Roermond een som van f 1060 bracht, die hij met een vriend verzameld had. Dit toont ons, dat Oranje, die een ruim hart had, ook bij de Doopsgezinden hoog geacht werd. Nu, „Vader Willem" was het waard. ') In het archief der gemeente Landsmeer berust nog een „Opgave gedaan door Schout, Burgemeester en Schepenen van Landsmeer, van de schade welke hun dorp ter oorzake van den krijg geleden heeft van Mei 1572 tot dezelfde maand van 1573 '. Alsmede een vermelding van „onkosten ten dienste van het gemeene land gedragen door de dorpen van Waterland bij de Spaansche troebelen in de jaren 1572 en 1573". HOOFDSTUK XV. HET VERBOND VAN „VADER WILLEM." De cene Almachtige was meer dan alle machtigen en hadden hem dc aardsche Potentaten begeven, hij ging een verbond aan met den Potentaat der Potentaten Ken verbond als dit telt de geschiedenis niet. Van dit verbond getuigt bij uitnemendheid het IVilhelmus-lied, en om die reden mag het als een document van dat verbond beschouwd worden. Prof. Brill. Duister was het verschiet, gelijk we zagen, na den val van Haarlem. Zelfs den moedigste ontzonk de moed. Dat blijkt ons inzonderheid uit den brief van Sonoy en zijn Raad aan den Prins van Oranje over den toestand in het „Noorderkwartier", waaruit we hier een gedeelte neerschrijven. Waterlands Gouverneur meldt dan o. a. »hoe dat sedert het beclaghelijck ongheluck van die van Haerlem meest alle menschen (oock ons saecke mee op thoeghedaen) een sulcken verschricking en vrecse is ghevallen, dat een ieder slechts omme siet hoe hij best uit die Landen mach gheraecken. . . . >Sulcx dat alle dees dinghen, sulex als voorschreven ghestelt zijnde, na mensehen oordeel niet moghelijck en is die saecke tot eenen goeden eynde te brenghen, ten ware uwe Furstelijcke Ghcnade dan eenich vast vcrbondt met eenighe groote ende moghende Protentaten, ende treffelijc ontset voor handen haddc, 't welk soo 't alsoo zij, op 't hoochste va noode is uwe Furstelijcke Genade sulcx aen alle die Steden schrijve om die vlucht te stutten en die luyden te troosten, die anders ghehcel verloopen sullen ende wij van alle, behalven ons vijanden, verlaten, ons alleenc vinden, ende den vijanden te buite werdê. „Die gemeene Man — zoo gaat Sonoy voort — segghen daeromme soo uwe F. G. geen andere middelen en heeft, dat het best is dat ons ghetrouwe vrienden ende toeghedane, met Wijf, Kinderen ende haer armoetken, dat sij wech cunnen ghecrijghen te schepe hem wech maeckten liever dan dat zijluyden buiten alle menschelijke middelen, d' een Stadt voor d' ander nae lieten nemen. Tot Medenblick den vier en twintichsten July 1573. Uit het antwoord van den Prins, den kleinmoedigen gegeven, „blijkt zijne berusting en zijn vertrouwen in Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten." (F. v. Rijsens). Wc mogen niet nalaten een gedeelte van 's Prinsen schrijven, gelijk we dit bij hor vinden, onder de oogen onzer lezers te brengen. ende oft al desen niet jegenstaende Godt Almachtich belieft heelt vander Stede van Hacrlem naer zijn Goddclijcke wille te disponeeren, ende die selvc uit onsen handen te nemen, sullen wij hem, ende zijn Goddelijck woort daerom verlochcnen ende verlaten ? is daarom die stercke hant Godts eenichsins vercort? ende zijne kercke, ende Ghemeynte te niete ghebrocht?.... Ghij schrijft ons dat men u soude laten weten oft wij o°ck met eenighen grooten machtighen Potentaat in vasten verbonden staen, om alsoo door eenich treffelijck ontset die groote gheweldighe macht van den Vijand te moghen weerstaen, waerop wij niet laten en willen u lieden voor antwoorde te gheven, dat al eer wij oyt dese saecke ende de beschermenisse der Christenen ende andere verdruckten in desen Lande ' aanghevanghen hebben, wij metten alder-oppersten Potentaet der ^Potentaten alsulcken vasten verbont hebben gemaekt, dat wij gheheel verseeckert zijn_ dat wij ende alle die gheene die vastelijck daer op betrouwen," door zijne gheweldighe ende machtighe hant ten lesten noch ontset sullen worden, spijt alle zijne ende onse vijanden, sonder nochtans dat wij middeler tijt eenighe andere middelen, die ons die Heere der Heerscharen toegheschickt heeft, hebben oft alsnoch willen laten voorbijgaen . . . . Ende oft ons ondertusschen wat onghelucx overcomt, daerom den moet niet verliesen, maar eer bedenckende wat onse sonden wel verdient hebben, ende dat het in Chrijchshandel niet altijd voorspoct en can ghezijn. Wij en willen van onsen wegen niet laten al te doen, des ons immermeer moghelijck is, ende noch lijf, noch goet, noch bloet daer aen te sparen. Edele, vroome, lieve, besundere, onse Heere Godt zij met U. Ghesclireven tot Dordrecht opten neghenden dach Augusti Anno 1573. U. L. goede Vriendt Guilliaume de Nassau. Het geloof van den Prins werd niet beschaamd. Dat zouden onze vaderen eerlang ondervinden. Kort na de inneming van Haarlem trok Don Fredcrik met 16.000 soldaten naar Alkmaai, om de stad zoo nauw in te sluiten, dat er, naar Alva's getuigenis, „geen musch uit of in kon". Slechts 1800 weerbare burgers en 800 soldaten konden de stad tegen de overmacht verdedigen. Een regen van kokend water, gesmolten lood en ongebluschte kalk noodzaakte de Spanjaarden meer dan eenmaal den aftocht te blazen. Deze besloten nu de stad te laten uithongeren. De belegerden zonden daarop den timmerman Van der Meij met een brief naar den Prins, die beloofde zoo noodig het geheele gewest onder water te zullen zetten. Het antwoord van Oranje, verborgen in den polsstok van den timmerman, kwam Don frederik in handen, die dadelijk besloot het beleg op te breken (8 Oct. 1573). Gedurende deze belegering (25 Aug.) overleed in genoemde stad de bekende predikant Jan Arendsz (zie pag. m). Tijdens zijn krankheid liet hij zijn bekende vrienden bij zich komen en wekte hen tot een kloekmoedige verdediging op, hen verzekerende, dat de verlossing nabij was. „God", riep hij, „zal een goede uitkomst geven en de vijand ditmaal de stad niet winnen." (1Chronijk van Hoorn door Th. Velius A°. /7-/0.) Zoo was Alkmaar bevrijd en herleefde de moed in de harten onzer vaderen, die het zouden ondervinden: „Van Alkmaar begint de victorie!" „1 erwijl het van Alkmaar afdrijvende onweder nog slechts eenige doffe slagen deed hooren, rolde de donder van het Spaansche geschut langs den Waterlandschen dijk en over de golven der Zuiderzee en dreigde een ontzaglijke vloot, zooals nog nimmer zich op deze wateren vertoond had, de kusten met een vernielenden aaanval" (Beeloo). Hieraan wijden wij een afzonderlijk Hoofdstuk. HOOFDSTUK XVI. DE SLAG OP DE ZUIDERZEE. O loffetijcke daet, o schoont gulden tijden ! Wie datier aen gedeuckt, die moet hem nog verblijden. Het land dat schut en beeft: de vijand die komt aan, Hij wil met Amelek gantsch Israël verslaen, Hij komt met groote maclit, maer God heejt ons gegeven, Ook Arons ende Hurs, wier namen zijn geschreven. Rossu, Zeeslag Geschiedt 1573. ') Zoo had de trotsche Spanjaard dan het hoofd voor Alkmaar gestooten en toonde de Heere het aan ons volk het geroep tot Zijn troon te willen hooren. Van Alkmaar zou de victorie beginnen! Slecffts vier dagen na het opbreken van het beleg voor die stad behaalden de onzen een overwinning op de Spaansche vloot in het gezicht van Pampus. Het zal den lezer niet onaangenaam zijn, wanneer we van dezen slag een eenigszins uitvoerige beschrijving geven. Na het innemen van Haarlem maakte Alva het plan zich met geweld van „Noord-Holland, Waterland en de Zuiderzee" meester te maken, overtuigd als hij was, dat de zeekant de voornaamste sterkte des lands uitmaakte. i) Dit vers, hetwelk wij ala motto kozen, leeit men op een van de vele merkwaardige gevels te Hoorn. Ter verklaring van de laatste drie regels leze men na Exodus 17 '■ 8—13- Zeer verbitterd was hij op de Noordhollanders, wijl zij in 't begin van Mei 1573 getracht hadden Amsterdam geheel van de zee af te snijden, door in het Y, vóór die stad, tal van oude schepen, geleverd door de steden Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Edam en Monnikendam, te doen zinken. Deze schepen waren daartoe gevuld deels met zand, deels met groote klompen steen, die men van de kloosters in WestFriesland, doch meest van de kerken en torens in Waterland, liet afbreken. De Graaf van Bossu kreeg nu bevel om ons ter zee; Alva s zoon, Don I1 rederik, om ons te land aan te vallen. Moe deze het bevel zijns vaders opvolgde, zagen wij in het vorige Hoofdstuk. Wat Bossu betreft, hij liet in den zomer te Amsterdam een geduchte oorlogsvloot uitrusten, om de Zuiderzee schoon te vegen en de oostkust van Noord-Holland te bestoken. Inmiddels had de vijand, gedurende het beleg van Alkmaar, van tijd tot tijd benden gezonden naar Waterland om zich meester te maken van het platte land en de aldaar aangelegde schansen, die hem een doorn in 't oog waren. Dank zij Sonoys krachtige maatregelen, werden deze plannen meestal verijdeld. Gelukkiger was de vijand bij den inval op den 2 5 sten Aug. onder den Overste Anthonis van Tambergen, Luitenant van Bossu. Hoewel Sonoy de bezettingen der schansen te hulp snelde, moest hij toch voor de overmacht wijken. De schans te Landsmeer ') werd vermeesterd en den 2/sten rukte 1 ambergen op het tusschen de meren gelegen Broek aan en nam het in. 2) Nauwelijks had Sonoy dit vernomen, of hij spoedde zich naar de bedreigde streek om te helpen, wat hij kon. Om het Noorderkwartier hulp te bieden, ') Men zegt, dat de „keeren" te Landsmeer nog den naam ontleent aan de pogingen, toen aangewend, om den Spanjaard te keeren. -) Het verbranden van kerk en toren vermelden wij bij het Hoofdstok: „De kerk te Broek". zond de Prins van Oranje in het begin van September de Kolonel De la Garde met 8 vendelen Duitschers en Franschen, doch deze waren thans nog niet aangekomen, zoodat de schansen slechts weinig konden versterkt worden, al deed het uitzicht op de komende hulp den moed verhoogen. Het musketgeknal weerklonk over de lage landen en het geknetter der wapenen verkondigde het „dagelijks schermutseerende tegen den ander". Na het veroveren van Landsmeer door Overste Tambergen nestelden de Spanjaarden zich in de schans, die zij op de onzen veroverd hadden en bestookten van daar uit de omliggende plaatsen. Het nabij gelegen Den lip moest hen toen in hun aanvallen met vaartuigen ten dienste staan. In dien tijd — naar v. d. Aa meldt — zou een Ilper inwoner, Klein Patertje geheeten, een schrikkelijk heldenfeit verricht hebben. Overste Tambergen wilde bezetting in Watergang leggen en zag geen kans ze er heen te krijgen. Juist lag Klein Patertje daar met zijn praampje in het riet. De soldaten grepen hem en brachten hem naar den Overste, die hem gelastte met zijn schuitje een aantal soldaten over te zetten. Weldra stapten drie soldaten in zijn praampje en Pater roeide er mee voort, tot hij een breede, diepe sloot insloeg, waar hij buiten het gezicht en gehoor van Tambergen was. Nu wierp hij onverwachts door geweldig hobbelen zijn schuitje om en de zwaar gewapende Spanjolen zonken als lood naar beneden. Ondertusschen zwom Klein Patertje naar den oever, zijn praampje voor zich uitduwende. Na het leeggehoosd en zijn bovcnklecderen uitgewrongen te hebben, keerde onze waaghals naar Tambergen teiug. Wel zag deze, dat hij druipnat was, doch wijl het juist regende, dat het goot, kreeg hij geen argwaan. Andermaal stapten drie soldaten in, om op dezelfde plaats hun makkers te worden nagezonden. Nog zesmaal werd dit door 1'atcr herhaald, waarna de Overste de bezetting van Watergang sterk genoeg achtte, zonder te weten, dat allen in de golven waren gesmoord. Vermelding verdient, dat deze sloot, waarin de vijand zijn graf vond, nog heden onder den naam van Pater sloot bekend is. De Spaansche overmacht werd weldra zwaar gevoeld. Hooren wij, hoe keurig onze groote historicus IV. J. Hofdijk in de reeds meer genoemde „Kronijk der Kcnnemcr Vrijbuiters" dit beschrijft: 'Niet alleen het wijd in zijn lage landerijen uiteen gespreide en daardoor moeilijk te verdedigen Sunderdorp geraakte hun in handen, maar de visschers- en varensgezellen von het zelfs zooveel hooger gelegen Suyderwoude zagen, voor zoover zij niet waren uitgeweken, zich met verkropten spijt gedwongen tot ontzagbetooning voor de vlag der dwingelandij. Monnikendam had nu den vijand als onmiddellijk voor wal en poort, en wie er den torentrans der SintNicolaaskerk beklom, kon gemakkelijk de gehate kleuren zien wapperen, die het fiere stedeken zoo gehaast was geweest om neder te werpen." Ransdorp, Durgerdam en Schellingwoude bleven er echter den moed nog inhouden, hoe hachelijk de toekomst scheen. We kunnen niet nalaten, ^hier weer onzen keurigen stilist te laten spreken. „In Waterlands kleinen zuidoostelijken hoek bleef voorshands echter de bemoedigende Princevlag haar kleurige banen nog stoutelijk ontrollen. Ransdorp, welks even prachtige als krachtige toren — het archief der privilegiën van Waterland — den vreemdeling van verre deed denken, dat er een stad tusschen die verspreide olmboomen oprees, terwijl het slechts het hoofd der zes Waterlandsche dorpen was — Ransdorp, versterkt door een goede schans, dacht nog gansch niet aan onderwerping, t Y-oort, een half uur zuidelijker, met zijn houten kerk en lantarentoren zich nederig binnenwaarts langs den door paalwerk gestcvigden dijk strekkende, die den Y-golven belet om zich met den plas de Die te vereenigen, was mede beschanst, hield zich daardoor evenzeer staande, en bood den Vrijbuiters, die lust hadden den Diemerdijk te verontrusten, steeds een veilige haven. Ook Schellingwoude, „Het schoone Boompje van esschendouwc, Met neghen Pennincxkens van rooder gouwe," zoo kleurig in zijn wapen voerende, hield zijn „welbesochte en profijtelijcke Veer" en met palen uitgeslagen haven aan den dijk voor de Vrijbuiters nog open. Een half kwartier zuid-oostwaarts van de kom van het dorp, waar de Waterlandsche zeedijk met den Schinkelhoek') in het Y springt, was in 1570 de groote schans gelegd, die in deze streek de hoofdsterkte en voornaamste vastigheid der Staatschen uitmaakte, en die, der zorge van Sonoy's Luitenant, Jonker Hendrik van Broeckhuysen, toevertrouwd, bij goede bezetting en waakzame dienst bezwaarlijk zonder zeer groote overmacht te winnen viel. Om gebrek aan proviand te voorkomen, had Broeckhuysen den boeren verboden hun vee en vervoerbare bezittingen naar de steden te brengen, zoodat ook van die zijde geen bezwaar rijzen kon. Al woei dan nu ook het roode kruis alom tusschen de groene wilgen van Watcrlands zuiderdeel — Schellingwoude, 't Y-oort en Ransdorp hielden er den moed der Prinsgezinden nog boven, en de krijgslieden „queten hen vromelijk na de kleyne magt die se hadden."" Doch — ook Zuid-Oostelijk Waterland zou vallen en geheel Holland zou buigen voor den tiran. Zoo dacht Alva, ') „Ter plaatse, waar deze schans lag, heeft bij de verdediging van Amsterdam in den Franschen tijd eene batterij gelegen", (v. d. Aa.) De lezer zie daarvoor het kaartje van de gemeente Ransdorp (pag 150). Dit kaartje werd door ons vroeger voor een ander doel geteekend, doch nemen we ook hier op, omdat het bij onze beschrijving nu en dan dienst kan doen. Wijl het voor dit doel iets te groot was, lieten we aan de onderzijde wat afnemen. die sinds eenigen tijd in de Warmoesstraat te Amsterdam was komen wonen, om zelf de krijgsbewegingen te land en ter zee te besturen. Reeds voor den inval van Tambergen had hij den bekwamen „teekenaar, landmeter en vestingbouwkundige" Joost Jansen gevraagd, „of hij wel moed had, het Quartier van Nd.Holland en Waterland op een Caerte te stellen." Deze man, die zich naam had verworven als „beeldsnijder, houtgraveur en uurwerkmaker" en naar zijn „daaglijksch kunstvak, Beeldsnijder werd genoemd", had den hertog een toestemmend antwoord gegeven en vervaardigde in korten tijd een kaart „so net en wel gedaen, dat 'et een wonder was in so een ongelegen tijd sulks te konnen doen." ') Alva gaf hem iooo gulden voor zijn kunstwerk en bestudeerde nu nauwkeurig het terrein in overleg met zijn officieren. Met die kaart voor zich was het plan voor den inval van Tambergen beraamd en eveneens het alleszins grootsch ontwerp, waardoor de donder van het geschut over de golven der Zuiderzee zou rollen. „Met die kaart toch voor zich — Hofdijk zegt het zoo terecht — moest het den hertog wel vertoornen, dat een zoo verstrooide bevolking, grootendeels op broek- en moerlanden wonende, en door tallooze ruige wateren en meeren van elkander gescheiden zulk een hardnekkigen weerstand bood aan 's Konings legerbenden, en dat de kille lucht, over die vochtige streken heenstrijkende, zijne in een reeks van oorlogen roemrijk geworden lauweren niet weinig deed verflensen." Zien we dan nu, hoe deze strijd zich toedroeg. Na maanden van voorbereiding, terwijl het beleg nog om Alkmaar geslagen was, lag de vloot voor Amsterdam zeilree. Zij bestond, volgens Bor, uit 18 ten oorlog uitgeruste ') Deze kaart werd ± 1610 nagesneden en te Annterdam herdrukt bij Harmen Allerts* van Warmenhnysen, die dezelve opdroeg aan de Staten van Holland en West-Friesland. Nog later werd zij in koper gebracht en in 1778 bij de Boekhandelaar» Yntema en Tieboel uitgegeven. schepen (12 razeilen en 6 oorlogsjachten), benevens eenige kleinere vaartuigen. >) Al deze schepen waren goed bewapend en hadden ongeveer 13000 man aan boord. Waren de meeste bodems slechts ten oorlog uitgeruste koopvaarders, het admiraalschip was een nieuw voortreffelijk vaartuig met 32 stuks geschut, 150 bootsgezellen en 2 vendelen voetvolk, waaronder 200 Spanjaarden. Aanvankelijk droeg het den naam van Sint Paulus, doch zegt Hofdijk — „de inquisitie trok zijn fanatisme sterker aan, en onverbloemd wilde hij den Hollander toonen, wat hij hun brengen kwam; des Apostels naam verdween alzoo, en „De Inquisitie" trad daarvoor in de plaats." 2) Den 12 den Sept. dan verzamelde zich bij den Schreierstoren 3) een ontzaglijke menigte om bij de afvaart tegenwoordig te zijn. ') Van Meteren en Hooft tellen jo schepen. Dit zal daaruit te verklaren zijn, dat deze geschiedschrijvers ook deze kleinere vaartuigen meerekenen en alzoo tot de dertig komen. 2) Een naamlijst van al deze «chepen vinden we bij Hor. We noemen slechts: De Inquisitie, De Heilige Geest, De witte Valk enz. Het tweede schip was van den Vice-Admiraal Jonker Krans van Iioschhuizen. De naam geeft Hofdijk aanleiding te zeggen : „voorzeker eerbiedige getuigenis eener innige vroomheid — een uitdrukking, die wij niet voor onze rekening nemen. 3) Deze klassieke toren, zich nederig vei heffend naast de trotsche St.-Nikolaaskerk, in de nabijheid van het Centraal-Station, werd — volgens l an Aidek in 1482 gebouwd, toen men Amsterdam met een ringmuur, sterke poorten en torens ging omsingelen en versterken. Hij werd daar o.a. gebouwd, om den waterkant met zijn geschut te bestrijken. Van boven werd hij met een omgang, sterke borstweer en schietgaten voorzien, en voorts geheel rond van groote gebakken steenen uit het water opgetrokken en met een 12-hoekige torenspits gedekt. Hier was sinds 1482 tot in 't begin der 17 de eeuw de steiger, waar 't meeste zeevarende volk naar Oost- en West Indie scheep ging en door bloedverwanten en vrienden werd uitgeleid. Daar in dien tijd het varen zooveel langer duurde en zooveel gevaarlijker was, werden er bij het vertrek der schepen vele tranen door de naaste betrekkingen geschreid, vandaar de Weldra naderde een rijk gedoschte stoet edellieden, geestelijken, monniken enz., aan het hoofd waarvan zich de 65-jarige Alva bevond, die zooveel belang stelde in dien tocht, dat hij zelf zijn officieren wilde uitleiden. Daar was het, dat hij zijn blik liet gaan over het lage Waterland met zijn weerspannige bewoners en zag hij de hooge torens fier hun spitsen omhoog steken. Geen spoorwegviaduct belemmerde nog het uitzicht; neen, hoor wat Hofdijk zegt van het vergezicht, dat zich aanbood: „Rechts — en door zijn zwaarte en duidelijkheid eenigszins tergend — verrees de kloeke toren van Ransdorp, meer dan ransch, bitter, in Alva's oog, naardien het den Prins was toegedaan. In bijna rechte lijn vooruit doemde de toren van het onbegrijpelijk wederspannige Monnikendam aan den horizon op; en eindelijk, ter linkerhand — en dat mag voor den opmerkzamen beschouwer uit de zestiende eeuw wel geen bemoedigend omen zijn geweest — de Volewijk, Amsterdams richtplaats, waar de galgen met haar gemetselde putten duidelijk zichtbaar waren." De bodems werden nu ingezegend, de banieren door de vele geestelijken gewijd en de bevelhebbers begaven zich aan boord, vol moed als zij waren. Zij toch steunden op de overmacht der groote schepen en spotten met het gering aanzien onzer slecht gewapende vaartuigjes, die — naar het zeggen van den vijand — „in plaats van geschut, houten pompen voerden." De hevige storm belette Bossu door de wrakken te komen, waarmee 't IJ versperd was. Den volgenden dag echter, toen de wind bedaard en het water hooger was, gelukte het hem, zeer tegen de verwachting der onzen. naam Schrtitrsloren. In 1566 werd een witte steen boven de deur van den toren ingemetseld, waarop was afgebeeld een schreiende vrouw, die met een zakdoek haar tranen afwischte. Van deze vrouw, wier beeltenis nog heden te zien is, werd verhaald, dat het vertrek van haar man haar zoodanig in de war bracht, dat zij van haar verstand werd beroofd. Toch hadden deze dit nadeel zich zelf te wijten, daar de schepen niet gelijk genoeg neergezonken waren en de ballast in sommige te licht was, zoodat zij door den stroom en den storm, die van 19 tot 21 Aug. woedde, uit hun plaats sloegen en alzoo een doorgang aan den vijand verschaften. De vloot van onze dappere Geuzen, onder bevel van den Admiraal Cornelis Dirkszoon, Burgemeester van Monnikendam, lag in het IJ, niet ver van de schans te Schellingwoude. Vernemende, dat de vijand door de wrakken kwam, liet de Admiraal dadelijk zijn kapiteins aan boord komen om te beraadslagen. 6 * wat hun te doen stond: den vijand daar afwachten oi zee te kiezen. Men besloot tot het laatste en voer alzoo naar Pampus. De Spanjaard, aangemoedigd door dit vertrek, kwam den 14 den Sept. voor de schans te Schellingwoude, die hij hevig liet beschieten, niet alleen van zijn schepen af, maar ook door de troepen, die hij aan land zette en die nog versterkt werden door de komst der soldaten, die zich reeds in Waterland bevonden. Kapitein Hendrik van Broekhuizen met de zijnen verdedigden de schans op een kloeke wijze, „zijn kanonnen en musketten bulderden hartiglijk tegen die des vijands in," doch ziende, dat onze schepen vertrokken waren en geen ontzet te wachten was, terwijl de vijanden van alle kanten aanstormden, werd ook Broekhuizens hart een prooi van vrees en maakten hij en de zijnen zich intijds weg naar Monnikendam en Edam. Desgelijks deed ons volk uit de schans te IJoort e. a., zoodat Bossu nog dien dag al de sterkten van den dijk bezette, zijn vaandels Spanjaarden en Duitschcrs in Waterland bracht en al de dorpen in brand liet steken. Een algemcene vlucht had nu plaats. Men nam slechts mede, wat men in haastige vlucht krijgen kon, want Broekhuizen, Sonoy's zwager, liet niet toe, dat het volk met het vee cn met het vervoerbare goed naar Monnikendam of elders vluchtte. Dat dit den vijand ten stade kwam, spreekt vanzelf. Schier allen sprongen uit ile schepen en trokken onder groot rumoer aan land, om hun deel van den buit te krijgen. Een schoone gelegenheid voor de onzen, om die onbewaakte schepen te veroveren, doch daaraan was geen denken. Toen de tijding van het innemen der voor onneembaar gehouden schans te Schellingwoude te Hoorn kwam, liet men schier den moed zinken, doch vernemende, dat onze schepen behouden waren, liet men alle moedeloosheid varen en bracht zoo daar als te Enkhuizen nog enkele schepen in zee om zich met die te Pampus te vereenigen, waardoor onze vloot tamelijk versterkt werd en einde Sept. 23 groote en een twaalftal kleinere vaartuigen post konden vatten tusschen Hoorn en Marken. Toch kon men deze schepen niet met voldoende geschut voorzien, daar men veel stukken in de schansen verloren had, waarom men den Prins van Oranje om hulp verzocht. Zoo scheen tot onder den rook van Monnikendam alles verloren en zette Bossu den voet op den zoo kloek verdedigden grond om de schansen in oogenschouw te nemen, terwijl hij den Kolonel Verdugo naar Alva zond „om hem van alles onderrichtinge te doen, en om zijn advys te halen, hoe men best den Dijck inhouden en de schansen besetten soude. Te Buiksloot en Schellingwoude legde de vijand zware bezettingen om te houden wat hij had en nu de Noordhollanders van 't IJ waren afgesneden straks ook de gansche Zuiderzee te beheerschen. Den 24 sten Sept. kwam Bossu zelf te Amsterdam om Alva's advies in te winnen. Den 3den Oct. ging hij weer scheep en kwam met zijn vloot met veel moeite over Pampus om de onze op te zoeken, die voorbij het Oosteinde van Marken geankerd lag. Twee dagen later rolde de donder van het geschut over de Zuiderzee en raakte men slaags van 3 uur tot den avond. Den volgenden dag (6 Oct.) werd des morgens het gevecht hervat. Heet en bloedig werd dien dag gevochten: aan weerszijden sneuvelden velen of werden over boord geworpen. Onder de gekwetsten vermelden wij den Spaanschen ViceAdmiraal Boshuizen en onzen Admiraal Cornelis Dirkszoon, die door den rechterarm geschoten was. Niet voor den 11 den Oct. werd men recht handgemeen o De oorzaak hiervan wordt verschillend opgegeven. Enkele schrijvers zeggen, dat de Zuidoostenwind beide partijen tot werkeloosheid noodzaakte, ofschoon zij op een kwartier uurs van elkaar geankerd lagen. Beeloo e. a. stellen het voor, alsof de wind in het voordeel van den vijand was, doch hij geen lust had tot den aanval. Het eenige, wat hij deed, was den brand in eenige dorpen steken, om de onzen, door het gezicht der vlammen, ter neer te slaan. Toch werkte dit niet anders uit, dan dat de drift tot den strijd bij onze manschappen grooter werd en zij hun schepen herstelden om voor een nieuwen slag gereed te zijn. Dat oogenblik zou spoedig aanbreken, al had Sonoy het liever anders gewild. „In den morgen van den 11 den Oct. toch, meldt Beeloo, ontving de Admiraal een brief van den Gouverneur Sonoy, om nog eenige dagen te wachten met het aangrijpen van den vijand, omdat hij, nu nog verhinderd, gaarne zelf den slag wilde bijwonen. Nu evenwel de wind voor de onzen gunstig was en de Admiraal brandde van ijver, wierp hij den brief van Sonoy in het vuur, zonder er van aan iemand kennis te geven, en gaf dadelijk bevel tot den aanval. Hoewel dit niet door den vijand verwacht was (na het nemen van Bossu's schip, vond men de tafel tot het middagmaal gedekt), zeilde hij de onzen terstond te gemoet. Des middags te twaalf uur ving de strijd aan. De gansche zee scheen in vuur te staan — zoo hevig donderde vooral het Spaansche geschut. Onze admiraal zette regelrecht op de Inquisitie aan, doch de stuurman verloor den moed en week terug." De dappere Jan Floor greep nu het roer en stuurde recht op het admiraalschip aan. Tevergeefs zag Bossu naar redding uit; van zijn geheele vloot daagden slechts twee schepen tot hulp op, terwijl alle anderen na feilen strijd op de vlucht gingen om het voor hen veilige Y te bereiken. Om te spoediger over Pampus te komen, wierpen zij hun geschut in zee. Velen waren zoozeer bevreesd, dat zij in de booten sprongen en naar wal roeiden. Toch werden nog 5 schepen der lafaards door de kloeke Noord-Hollanders in triomf meegevoerd. Ondertusschen had Bossu het hard te verantwoorden gehad. Van de twee schepen, die hem te hulp waren gekomen, werd het eene in den grond geboord en het andere zoodanig beschoten, dat men ternauwernood geschut en gevangenen op een ander schip kon overbrengen. „De Inquisitie" werd nu van alle zijden besprongen ; Cornclis Dirksz klampte er zich van voren aan, Pietcr Hack van Hoorn rechts, Jacob Trijntjens van Enkhuizen links en Kapitein Boer van Schellinkhout ') van achteren. Het schip van laatstgenoemde was echter klein en laag, zoodat hij door het vijandelijk vuur genoodzaakt was te wijken. Met de drie anderen dreef „De Inquisitie" al vechtende de zee in, tot zij aan Den Nek, niet ver van het dorp Wijdcnes» aan den grond raakte. De strijd werd den ganschen nacht met ongekende woede voortgezet. De Hollanders wierpen potten met ongebluschte kalk, pek en andere brandbare stoften naar beneden en noodzaakten de Spanjaarden omlaag te vluchten, waar zij den strijd met heldenmoed voortzetten. Bij het aanbreken van den dag sprong de dappere Jan Haring (iie pag. 145) op het vijandelijk schip over, klom naar boven en rukte onder een luiden jubel zijner strijdmakkers de Spaansche vlag van den steng. Helaas! bij het omlaag gaan trof een kogel uit een der luiken hem doodelijk in zijn borst. Inmiddels was het 10 uur in den morgen geworden en had Bossu na een strijd van ruim 20 uren slechts 14 a 15 man l) Halma's Woordenboek meldt: Schellingivoude, doch dit dunkt ons een onjuistheid, waar overigens alle schrijvers, die we raadpleegden, Schellinkhout aangeven. overgehouden. Zijn verdedigingsmiddelen waren nu uitgeput en zijn toestand hopeloos. „Wat vangen wij aan?" riep hij. „Laat de Hollanders aan boord komen en steekt dan de lont in 't kruit", zeggen een paar onderbevelhebbers. „Neen!" zegt de Admiraal, „als ik mij iets te verwijten had, zou ik het doen, nu niet!" Daarop liet hij de witte vlag hijschen en besloot zich bij verdrag over te geven, bedingende het leven voorde zijnen en voor zich zelven bovendien een „Graaflijke gevangenis" om later, zooveel mogelijk, tegen gevangenen der onzen te worden uitgewisseld. Dit verdrag werd daarna bekrachtigd door Sonoy en de Staten van 't Noorderkwartier. Bossu, die juist een maand geleden lachende gezegd had, dat hij wel raad wist om die „Boeren of slechte Burgers" manieren te leeren, werd drie jaar gevangen gehouden in het Weeshuis te Hoorn; de andere, ruim 300 gevangenen, werden in Hoorn en Enkhuizen bewaard. Velen — ook Bossu werden later tegen gevangenen van den vijand uitgewisseld. Het admiraalschip „De Inquisitie" werd met triomf binnen gebracht; men vond daarin een kist met geld en zilverwerk van Bossu's tafel en dertig metalen stukken, die later onder de Noordhollandsche steden verdeeld werden. De vlag, door Jan Haring vermeesterd, werd boven den ingang van het koor der groote kerk te Hoorn opgehangen tot een blijvend aandenken. ') De Gouverneur Sonoy heeft daarna — zoo meldt Bor — „aan al de Noordhollandsche steden en dorpen een vasten- en bededag geordonneerd, om God Almachtig te danken voor de victorie; die van Hoorn hebben de vlag van het Admiraalschip de Inquisitie, doen hangen in de kerk aldaar, en tot eeuwige gedachtenis van deze victorie, deze incarnatie in de kerk doen stellen: ') In 1727 bij het doen eener herstelling aan het kerkgebouw werden de overgebleven lappen van deze vlag weggenomen. DeVr LoVter ghcVVcLt Van McnICh heLt, De VrIIc VVcstfrlesChe natie VVert BossV gheVeLt, dit hier ghesteLt Tot Lofteecken Van Godts gratie. >) Groot was dc vreugde in het land over de behaalde zege; beslissend was zij voor dc gehcele zaak der vrijheid. Beeloo zegt: „Zij was, met de bijna gelijktijdige verlossing van Alkmaar, de waarborg, dat men het Spaansche juk, 't welk men volgens Brandt, zonder haar niet ontgaan zoude hebben, van den hals geworpen had, en volgens een hedendaagsch schrijver [de Jonge, Gesch. van het Neder/. Zeewezen) was zij niet alleen van het hoogste gewicht voor het behoud van dat gedeelte der vaderlands (Noord-Holland), maar tevens beslissend voor de gansche zaak der vrijheid. Dc NoordHollanders hadden nu hunne krachten ter zee beproefd, en de heerschappij der Zuiderzee bevochten. Hoe moest dit niet hun natuurlijken aanleg voor den oorlog ter zee ontwikkelen!" Was alzoo te 13riclle „de dageraad van Necrlands vrijheid aangebroken en purperde het morgenrood de roemrijk verdedigde wallen van Alkmaar, op de Zuiderzee rees dc zon uit de kim." Gode alleen de eer! Opmerkingen In de aanteekeningen over „Monmkettdams Verleden" door C. J. li. v d D(uijt) — (De Noord-HolUmdtr 20 Juni 1891) — lezen wij: »Dirkszoon stierf in Aug. 1583 en werd begraven te Burgerdam." Deze mededeeling bevreemdde ons zeer. Bij een vluchtige inznge van dat gedeelte van het archief te Monnikendam, hetwelk op Dirksz. betrekking heeft, vonden we daaromtrent niets. Ook in Durgerdams kerkgebouw gaf geen der zerkopschriften ons eenige aanwijzing Wie ontsteekt hier het licht? >In het vertrek, dat tegenwoordig als raadzaal dient (te Monnikendam) is als schoorsteenstuk een 17e eeuwsch portret in olieverf aanwezig, dat geacht wordt den 16e eeuwschen admiraal Comelis Dirk« voor te stellen, doch dat, naar het costuum te oordeelen, de beeltenis van iemand, die omstreeks !) Zie de noot op Pa£* 51* 1660 leefde, moet zijn. I11 ditzelfde vertrek wordt, in een étui, een gedeelte der fraai uitgevoerde zilveren ordeketen, door den Spaanfchen admiraal lioasu Fragment van de ordeketen van BOSSU. ') gedragen en een gouden zegelring, die aan Cornelis Dirksz moet liebben toe behoord, bewaard." (»Nd.-Holl. Oudheden") Op het Raadhuis te Enkhuizen berust nog Bossu's degen en op dat te Hoorn de zoogenaamde beker van Bossu, waarvan de heer Weisaman ons echter meldde: „Er is geen enkel bewijs bek-nd, dat dit stuk Bossu's e:gendom was." Hetzelfde kan gezegd worden van den „bcvelliebbersstaf" van Di,ksz, die in de winkelétalage van den bekenden antiquair te Monnikendam, den heer J. Kins, naaat andere antiquiteiten ligt. Op verschillende wijzen ii voorts de slag op de Zuidenee vereeuwigd. In het Rijksmuseum te Amsterdam is nog aanwezig als een eigendom der stad een „gedreven verguld zilveren kan eu schotel, door den Utrechtschen goudsmid Adam van Vianen in 1614 vervaardigd. Op de kan is, benevens het ontzet van Leiden en de belegering van Alkmaar de slag op de Zuiderzee gedreven. Door het vele poetsen, oud Holland eigen, is een en ander echter niet duidelijk waarneembaar meer. In de nabijheid hiervan bevindt zich in het Rijksmuseum nog een ge brand kerkraam uit de kerk te Hoorn. Onder de scl.oone voorstelling leest men : In het XVC drie en I.XXste jaar heeft Bossu den strijt verloren October den 11 geschiede de slach ^00 ren. Dit hier en daar jammerlijk geschonden raam is eigendom van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. In de hoogst merkwaardige St-Nicolaaskerk te Edam vindt men nog verschillende gebrande glazen Men treft daar o p. nog „een zeer beschadigde caitonche san, waaiin de slig op Saca anchora Christus/' d. i. „Christus is het plechtanker onzer hoop." Op de keerzijde zijn de beide vloten afgebeeld in de hitte van den strijd. In den rand leest men hier: „Inquisitie, inquirendo nirnes sedulo se ipsam perdit" d. i. „De Inquisitie, door al te nauw zoeken, verliest zich zelve." Volgens bovengenoemd no. van „De Noord-Iiollander' vindt men «een dezer inedaljes nog op het eiland Marken bij een familie; ze wordt met Pinksteren door een der kinderen van den eigenaar aan een snoer koralen om den hals gedragen." Volgens genoemd blad zou ook de spreekwijze: «mistig weertje, goed schelvischweêr" den slag op de Zuiderzee — zij het dan ook onwetend — in herinnering brengen. «Toen Bossu op de Zuiderzee lag en daardoor geen scheepje van wal dorst steken, was bet een ware uitkomst als het mistte. De Monnikendammer visschers waren dan de eersten, die er gebruik van maakten om, gedekt door den mi>t, zoover mogelijk in zee te visschen. Gelukte het hun dan met een goede vangst terug te komen, dan was het feest voor de bevolking. Vandaar de oorsprong van het spreekwoord «goed schelvischweêr." HOOFDSTUK XVII. DE KRIJGSTOCHTEN NAAR WATERLAND TIJDENS REQUESENS. „Door deze gr.ueldigt nederlaag, die ze in Waterland leden, werd van de oude Spanjaarden dit oude spreukje verhaald, dat ze half verbasterd riepen: „Ilelp me uyte iVaterlande, ik sel jou geev' so grote gelde //. SOETEBOOM. Van Alkmaar begon de victorie, doch tevens de reeks der teleurstellingen voor Alva, die zeer wel inzag, dat het voor hem misliep. Op zijn aanhoudend verzoek gaf de Koning hem ontslag, waarna hij in het begin van November 1573 bij nacht stil uit Amsterdam vertrok zonder zijn schulden te betalen. Uitgeput van verdriet naar ziel en lichaam toog hij naar Spanje, er zich op beroemende gedurende zijn zesjarig bewind meer dan 18000 menschen gerechtelijk te hebben laten vermoorden. Bor geeft op zijn vertrek het volgende jaardicht: dVC d ALba boos, treCkt Vilt 't NeerLandt, slln VertreCk Loos, besChrelIt nlIMandt. Terecht zeide een dichter van hem: „Maal Alva, Neèrlands beul, met verf van gal en bloed, Dien krijgsman, hard als staal en bitterder dan roet, Die achttien duizend op schavotten liet ontlijven, En honderd duizenden verdelgen of verdrijven." Juist door zijn gewelddadigheden had hij 's konings zaak groot nadeel toegebracht. Een Duitsch geschiedschrijver zegt dan ook: „Zonder zijne gewelddadigheden had de opstand nooit die taaiheid en volharding ontwikkeld, waardoor hij alleen kon slagen." De Spaansche vendels bleven echter nog in Waterland en hielden de kerk te Buiksloot dikwijls voor hun verzamelplaats, waar zij den nacht doorbrachten. Hier werden zij in het laatst van 1573 overvallen door de dappere Vrijbuiters van Wormer en omstreken, die voor geen nachtelijken strooptocht op het Y vervaard waren. Gebruik makende van de donkerheid van den nacht en van de zorgeloosheid van den vijand, die geen schildwachten had uitgezet, kwamen zij met hun roeijachten aan wal en liepen — naar Soeteboom meldt in het zeldzame werkje op pag. 10 genoemd — met een stuk van een balk de kerkdeur open. Na den vijand, dien ze er binnen vonden, te hebben gedood, keerden ze naar Wormer terug „met veel wapenroof en andere buit, sondcr dat se van de Spanjaerts op 't Veer enige schade leden." Eindigde alzoo het jaar 1573, het volgende zou zich niet minder kenmerken door de kloeke daden der Waterlanders Vooraf echter een enkel woord over den opvolger van Alva, Don Louis de Requesens. Deze was zachter van aard dan Alva en betoonde meer toegevendheid. Hij verscheen dan ook, zoo het heette, met vrede, maar dat was, volgens Hofdijk, „als het schijnsel cener benevelde voorjaarsmaan, dat op dorre takken viel, zonder eenige koestering te verwekken. Hij kwam met den palmtak in de hand, maar de voorwaarden, die hij ter planting daarvan met zich bracht, moest in Holland een zelfs reeds gegijzeld zwaard uit de scheede rukken." Nu de Koning ongezind bleef vrijheid van godsdienst toe te staan, zette Requesens den oorlog met beslistheid voort. Het Spaansche leger lag, na de nederlaag bij Alkmaar, rondom Leiden, terwijl de Landvoogd om Middelburg te ontzetten een geduchte vloot zond, die echter door de Prinsenvloot volkomen geslagen werd (Jan. 1574), waarop de stad zich aan de Geuzen moest overgeven. Nu wendde Requesens het oog naar Waterland, wellicht door de Amsterdammers daartoe aangespoord. Hij zond in het begin des jaars 14 vendelen soldaten (+ 3000 Walen, Duitschcrs en Spanjaarden) naar het Noorderkwartier, onder bevel van Henry de Vienne, Baron van Chcvreaux, die tot Gouverneur van Waterland was benoemd, „draghende in de eene hand vergiffenis en in de andere dreighemente". (Hooft). Rekenende op het bevriezen der wateren, had Requesens bij voorbaat te 's-Gravenhage 400 ijssleden doen vervaardigen, terwijl een nog grooter getal uit het vorige jaar reeds aanwezig was. Aanvankelijk evenwel blijven de wateren open tot half Februari, toen een felle vorst de wateren doet stollen. Chevreaux neemt zijn kans waar en zendt zijn troepen naar Westzaan. De woningen, die men voorbij komt, worden uitgeplunderd en de bewoners gedood. Is er niet meer te plunderen, dan steekt men de huizen in brand. De Westzaners, die de rookwolken reeds zien opstijgen, pakken haastig het kostbaarste in en vluchten met vrouwen en kinderen in de richting van Hoorn. Toen was het, „dat de edele trek van ouderliefde plaats vond, die zoovele malen door bekwame pennen in proza of poëzie verheerlijkt is." In een der kleine woningen bij de kerk treedt een kloek jongeling binnen. Zoekt ieder een goed heenkomen en pakt ieder de kostbaarste schatten mee, deze jonkman is alleen bekommerd over zijn oude moeder. Al spoort zij haar zoon aan tot de vlucht in het vertrouwen, dat de Spanjaarden een oude, arme vrouw, als zij is, wel met rust zullen laten, Lambert — zoo heet de zoon — denkt er anders over. Hij ijlt het vertrek uit, sleept, bij gebrek aan een slee, een berrie uit de schuur, en zet zijn moeder, in dekens gewikkeld, er op. „Mijn jongen, ik ben toch oud en afgeleefd; ge zult zoo zelf in de handen van den vijand vallen!" roept de oude vrouw. Doch Lambert stopt zijn moeder nog warmer toe en — voort gaat het over slooten en vaarten. Intusschen vinden de Spanjaarden niet veel in Westzaan te plunderen en zetten daarom de vluchtelingen aan. Weldra hebben zij Lambert ingehaald, die „onder een wal ofte ruygte van een riedboortje ontschool." Maar welk een toorn kleurt het gelaat der ruwe krijgers, toen zij in plaats van goud en andere kostbaarheden een oude vrouw ontdekken. De jongeling ziet in zijn gedachten reeds de zwaarden der soldaten flikkeren. Maar neen! — in het houden van Gods geboden is groote loon! — Ontroerd door zooveel liefde, zegt de aanvoerder: „Laat hem leven; dat heeft hij aan zijn moeder verdiend!" De liefhebbende jongeling slaat de dekens weer over de berrie heen en trekt haar zoo over het ijs voort tot beiden, God dankende, in Hoorn een veilige schuilplaats vinden. Later heeft de regecring dier stad deze daad door een beeldhouwer in marmer laten beitelen, en doen plaatsen in de Westerpoort met het volgende onderschrift: „Doen Dwinglandij den Staat en Westzaan deden zugten, Bevrijd dees brave Zoon zijn Moeder van de Dood, En quam op dit fatsoen van daar tot hier toe vlugten: Zoo blijft een Edel Kind zijn Ouders trouw in nood". R. Langewagen. Soetcbooms vriend, Ds. Bergius, predikant te Oost-Zaandam (1637—1658), wijdde hieraan de volgende dichtregels: Raadt! wiens eer 't Vaderlandt meer dienen sal tot baken? Of deses Soons? die dus zijn Moeder vrijdt uit moordt: Of onse Vaderen? die 't Spaansche juk verbraken? Of deses Raadts? die dit tot spoor stelt aan dees Poort. Vreemd is het, dat wij noch in de „Zaanlandsche Arcadia noch in de „Nederl. Beroerten en Oorlogen omtrent het F en aan de Saen" den naam van dien jongeling vermeld vonden. Wel komt hij voor in een aanteekening in de „Chronijk van HoornAls bewijs, hoe het eeren der ouders steeds een zegen meebrengt, lezen wij daar: „Deze huisman (zoo mij door de nakomelingen van dezelve bericht is) was genaamd Lambert Melisz en is naderhand te Hoorn blijven wonen, daar zijn geslacht zoo is uitgebreid, dat er thans nog een talrijke nakomelingschap van hem in leven is, waarvan vele niet alleen zijn deftige burgers en met tijdelijke goederen gezegend, maar ook sommigen van hen de hoogste en aanzienlijkste ambten in de regeering der stad hebben bekleed." Volgens J. Honingh (A°. 1849) wijst „de algemeene overlevering aan de Zaan nog een huisje aan, nabij de Kerk te W., als de woonplaats van dien ouderlicvenden jongeling." Nog zij vermeldt, dat Soeteboom in „een treurspel van de verwoesting van Westzanen en Crommenye" hem de „Batavische ^Eneas" ') noemt. Van nog grooter opofferende liefde getuigt de daad van Catharijne Isaiiks, de weduwe van een kort te voren op het Y gesneuvelden Vrijbuiter. Twee dagen, voordat de vijand Westzaan overviel, was zij moeder geworden. Barrevoets en slechts weinig gekleed, vlucht zij met haar dochtertje over het ijs en den hard bevrozen grond in de richting van Wormer. Tot overmaat van smart verliest zij onderweg haar kind „door vrees en bedwelmdheid" zonder het aanvankelijk te bemerken. >) /Eneas nam zijn ouden vader op zijn schouders en verloste hem nit den brand te Troje. Nu zij het evenwel bespeurt, gaat zij terug, vindt na lang zoeken de kleine en komt zonder verdere hulp tot voor de bijten te Wormer, waar zij, na haar kind te hebben overgegeven, bewusteloos neerzinkt. Liefderijk wordt zij nu te Wormer verzorgd, doch ook dit dorp wordt straks door de Spanjaarden overvallen en „in groote benautheydt vlugtte zij verder, maar is door Godes hulpe bewaert." Soeteboom verhaalt, dat deze vrouw „geen letsel" daarvan ondervond. „Ook en deerde het kind gansch niet, dat opwassende, in hogen ouderdom geleeft heeft, die mij seer wel bekend is geweest, alsoo ook hare kinderen." Nu de Spanjaarden eenmaal meester waren van Westzaan, werden de verlaten huizen geplunderd en vele verbrand. Reeds kraaide de roode haan op het kerkdak, toen het bevel der Oversten werd gegeven om ook den toren,') die hun reeds lang een doorn in 't oog was geweest, te vernietigen. Hoe menigmaal toch hadden de Vrijbuiters de 191 trappen beklommen om van den omringenden trans het Y en de Spaansche kwartieren te bespieden. Vruchteloos waren alle pogingen om dit hechte gebouw ter neer te werpen. Soeteboom meldt er van, dat toen de kerk reeds brandde, de toren geen vlam wilde vatten. Nu braken de Spanjaarden onderaan, doch zonder gevolg, waarna zij dikke touwen boven aan den toren en door de „luigaten" deden en daar met macht van volk aan gingen trekken. Toen •) Deze toren was, volgens Ifojdijk, ruim 30 voet in omvang en zonder de spits 125 voet hoog. De muren waren beneden ruim 8 en boven 6'/a voet dik. Op 1 Jan. 1843, '» morgens te half zes stortte deze toren in. Een daarnevens staand huis werd geheel in den weeken grond geperst, zonder eenig spoor over te laten. Het geheele gezin, bestaande uit vader, moeder, vijf kinderen en een knecht, kwam ellendig om. Van het nabij gelegen weeshuis werd éen der muren in tweeiin gespleten en viel een andere in gruis. Zelfs werd, volgens v. d. Aa, een ongeveer 4 el breede vaart, welke langs het verpletterde huis liep, plotseling gedempt en een schuit, die daarin lag, over een hek heen op het land geslingerd. ook dit niet naar wensch ging, ijlden zij naar boven met breekhamers en wierpen van den trans de stukken naar beneden. Dit schoot echter zoo weinig op, dat zij er mee eindigden, doch, opdat de vrijbuiters niet zoo licht naar boven konden komen, brandden zij zolder, trappen en houtwerk uit. Terwijl nu een gedeelte der soldaten in Westzaan bleef, trok een ander deel over Zaandam naar Oostzaan, plunderde ook hier en stak vele huizen in brand. Ook de kerk1) werd aan de vlammen prijs gegeven. Zoo zegevierde Spanje over bijna geheel Waterland en rukten telkens nieuwe vaandels aan, schrik en ontzetting alom verspreidende. Algemeene verslagenheid heerschte in Nd.-Holland, nu ook Wormerveer en Wormer door den vijand waren verrast en deze nu gevorderd was tot de oevers van de Heemster en zelfs Purmerend, Sonoy's hoofdkwartier bedreigde. Donker was het vooruitzicht voor het Noorderkwartier, doch plotseling kwam er uitkomst op gansch ongedachte wijze. Nauwelijks toch hadden de Spanjaarden de genoemde dorpen bezet of zij moesten ze weer verlaten. Wat toch was het geval? Lodewijk en Hendrik van Nassau, broeders van den Prins, hadden in Duitschland een leger op de been gebracht, om ons volk te hulp te komen en bedreigden nu Gelderland en Brabant. Requesens liet daarop niet alleen het beleg voor Leiden opbreken, maar nam ook uit Zaan- en Waterland alle troepen, die men eenigszins missen kon. Met blijdschap zag de uitgeputte bevolking de ruwe soldaten verdwijnen en met dank aan God, die uitkomst had geschonken, werd de prinsenvlag weer geheschen van de toren der bevrijde dorpen. ') In de later herbouwde kerk vond men de volgende herinnering : „Anno 1573 verbrandde deze kerk, dit wel onthoudt, Anno 1601 ten deele, en 't jaar 1630 in 't geheel ter eere Gods weer opgebouwd." Anno 1573 schijnt echter onnauwkeurig en zal moeten zijn 1574. Met vreeze en droefheid in het hart vernam men echter weldra, dat de Spaansche bevelhebber d'Avila het leger van Lodewijk en Hendrik van Nassau op de Mookerheide had verslagen en de beide edele broeders gesneuveld waren (14 April 1574). Welk een treurige tijding voor den Prins! Aan zijn cenig overgebleven broeder Jan schreef hij: „Van droefheid weet ik nauwelijks wat ik doe. En desniettemin moeten wij ons altijd schikken in den wille Gods, gedachtig dat Hij, die het bloed van zijn Zoon gestort heeft om zijne Kerk in stand te houden, niets doen zal dan tot zijne eer en tot bescherming zijner Gemeente, ofschoon het der wereld onmogelijk schijnt. En al kwamen wij allen te sterven, en al werd dit arme volk geheel vermoord of verjaagd, behooren wij verzekerd te zijn dat God de zijnen niet verlaat." Neen, ook voor Waterland zou het gelden: „U is een beter lot bereid, Uw heilzon is aan 't dagen." Na den slag bij Mook liet Requesens niet alleen andermaal het beleg om Leiden slaan, maar zond ook Chevreaux weer met versterkte macht naar Zaan- en Waterland, hiertoe aangespoord door de Spaanschgezinde Amsterdammers. De bevelhebber verdeelde zijn 3000 manschappen in twee afdeelingen, waarvan de eene, sterk 1600 man, een aanslag op Purmerend wilde wagen. Den 30ston Mei, 's nachts tusschen 2 en 3 uur, viel zij de schans te Ilpendam aan. Hoe dapper Hopman Sittert zich ook verdedigde, hij moest de schans verlaten. Met de zijnen vluchtte hij in schuiten naar Purmerend, waar hij met verlies van 20 man behouden aankwam. De andere afdeeling, sterk 1400 man, deed een aanslag op Wormer. Hier werden de Spanjaarden echter zoo geducht ontvangen, dat zij hals over hoofd trachtten te ontkomen, wat slechts aan enkelen gelukte. Hierop doelende zegt Socteboom: „Pinksterdag, Wormer wel gedenken mag." Doch niet alleen Wormer, ook Purmerend mocht met blijdschap op Pinksteren terugzien. De tweede Pinksterdag toch was getuige van de eveneens totale mislukking van den aanslag op Purmerend. De gansche toeleg op Waterland viel alzoo in 't water. Het volgende verdient nog vermeld te worden: Bij een dier aanvallen werd het dorp Purmerland geplunderd en verbrand. De Spanjaarden trokken zich daarop weer terug in de schans te Ilpendam, die zij hadden opgeworpen om van daar uit de omliggende plaatsen te bestoken. De Waterlanders wilden trachten de vijanden uit die schans te verjagen en kwamen met twee galeien dicht bij het dorp. Dadelijk openden zij een hevig vuur op de schans en de nabij gelegen huizen, in welke men vermoedde, dat ook Spanjaarden verborgen waren. De vijand, die den heldenmoed der onzen reeds had leeren kennen, werd met vrees bevangen. Onder voorwendsel van een krijgsraad te houden, zonderden de Spaanschc officieren zich af en vluchtten met de weinige galeien naar Amsterdam, gebruik makende van de donkerheid van den nacht, zonder door de soldaten te worden opgemerkt. Alleen Overste van Tambergen bleef de zijnen getrouw. Zoodra de soldaten de lafheid der Oversten vernomen hadden, wilden zij ook het hazenpad kiezen, te meer, wijl de Waterlanders den zeedijk hadden doorgestoken en zij de vaartuigen misten. Zij vluchtten alzoo weg, doch stuitten weldra op 80 man der onzen, die achter een hoogen wal verscholen lagen en zulk een hevig vuur openden, dat velen sneuvelden. Verschrikt stoven de Spanjaarden daarop naar alle kanten uiteen, waarna de onzen een vervaard geschreeuw lieten hooren, alsof ze duizenden sterk waren. Ondanks de duisternis zetten zij de Spanjaarden na, die zich al zwemmende zochten te redden, doch bij hoopen verdronken. De slooten waren met lijken bedekt, zegt v. d. Aa, inzonderheid bij een dam waren de dooden in het water als op elkaar gestapeld. Ongeveer 600 (volgens anderen 1000) Spanjaarden kwamen alzoo om. Zeker is echter, dat van de 3000 man, die Requcsens had gezonden, er nauwelijks 70 te Amsterdam terugkwamen, waaronder de bekende Overste Tambergen. Ruim 2500 hadden den dood gevonden in deze lage landen, die zij zoo licht hadden denken te winnen. Ongeveer 400 man werden gevankelijk naar Hoorn gebracht, waarvan, zooals Hofdijk schrijft, „15° armzalige Duitschers uit ongetoomde wraakzucht, met schepen naar buiten in de Zuiderzee gebracht en daar verdronken werden, „zijnde 't zelve een van de wreedste en onbehoorlijkste stukken, die staende den Oorlogh aan dese sijde geschied zijn: Maar was evenwel groote oorzaak, dat de Spanjaarden, die voorheen al doodsloegen wat zij in handen kregen, daarna wat beleefder met haer ghevangens omgingen, want saghen datmen haer met deselfde mate weer inmat." De Vrijbuiters hadden niet meer dan 4 of 5 dooden te betreuren en daaronder ... de oude 't Hoen, ') wiens stoute daden aan zoo menig Spanjaard het leven hadden gekost. Zoodoende was het gehalte van het verlies toch zwaar genoeg, want wie was 't Hoen? Hofdijk zegt zoo keurig: ,,'t Hoen was een man, die een wil had en anderen in geestdrift voor zijn doel wist te doen ontvlammen. Bij de zwakken en vervaarden werkte hij als een 1 onder de cijfers, die door bloote aansluiting alleen reeds de o met zich tot 10 verheft." Slechts enkele Spanjaarden ontkwamen alzoo. „Hier en daar deed zich dan aan een afgelegen werf zulk een arme vluchteling op, biddende in zijn gebroken Hollandsch: „Elp mij uitc Waterlande; ik sal jou khecf soo khroote khelde!" (Hofdijk). Onder degenen, die te Amsterdam terugkwamen, was een echtpaar, welks naam weldra op veler lippen zweefde. Wat toch was het geval? Eén dier soldaten had uit Ilpendam moeten vluchten met zijn vrouw, die hij bij zich had. De 1) Zijn beeltenis werd „nog lang op de Krijgsraadkamer te Purmerend gevonden." (v. d. Aa). Nu spoorloos verdwenen? liefde, „die sterker is dan de dood," belette hem haar in den steek te laten. Onverwachts komen zij voor een breed water, doch vinden de „zeyl" aan stukken. De soldaat zwemt er over en hoort in dit nachtelijk uur de Vrijbuiters reeds naderen. Wat te beginnen? De liefde is vindingrijk! Hij neemt „een deel stucken lonts, die hier en daer verstroyt lagen," knoopt ze aan elkaar en haalt daarmee zijn vrouw behouden door het water naar den overkant, zoodat zij nog bijtijds de handen hunner vervolgers ontkomen. „Waar werd oprechter trouw Dan tusschen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden?" In de schans te Ilpendam waren nog 30 soldaten overgebleven, die zich tot den einde toe wilden verdedigen. De Ilpendammers, reeds zoo lang geplaagd door de bezetting dier schans, wilden haar graag met den grond gelijk maken, doch alleen zich niet sterk genoeg achtende, voer de Pastoor naar Monnikendam om de Vrijbuiters aldaar te hulp te roepen. Deze geestelijke had nog een bijzondere reden om verbitterd te zijn op de moedwillige krijgers, omdat hun bevelhebber zijn dienstmaagd uit de pastorie had laten halen en in de schans brengen. Intusschen verspreidt zich de blijde mare van de nederlagen der Spanjaarden als een loopend vuurtje door Ilpendam, en nu is er geen houden meer aan. Wel zijn de Monnikendammers er nog niet, doch de boeren kunnen hun strijdlust niet bedwingen. Met haken, bijlen en messen dringen ze de schans binnen, dooden de bezetting en nemen een rijken buit van wapens en kleederen. Nu komen de galeien van Monnikendam aan, doch er is niet meer te helpen dan aan het slechten der schans. ') ') Op de plaats, waar deze schans stond, werd in het begin der 17de eeuw het kasteel Upenstein gebouwd, dat na het midden der vorige eeuw werd geslecht. Eenigszins teleurgesteld varen ze terug naar Monnikendam, de 30 lijken met zich voerende, die zij — voorwaar geen heldenstuk — tusschen laatstgenoemde plaats en Broek aan een galg ophangen, terwijl de dienstmaagd van den Pastoor, die ook gedood is, te Ilpendam wordt begraven. Doch — „gelukkig hebben de Monnikendammers iets beters op dat oogenblik aan te wijzen. Ook onder hun wallen had zich een vijandelijke bende vertoond, wellicht alleen — naar men vermoedt — om er de burgerij in onrust te houden en voor eigen zaken beducht te doen zijn, teneinde op die wijze het nemen van maatregelen ter ondersteuning hunner naburen ondoenlijk te maken." Doch — „de rappe vogels" van Waterland deden zich ook hier met nebbe en wiekslag gelden, en met een verlies van 400 man zagen de Spanjaarden zich tot den terugtocht genoopt" (Hofdijk). Aan het slot van dit Hoofdstuk laten wij nog enkele geschiedkundige bijzonderheden volgen. „De laatite martelaar in deze gewesten, van het jaar 1572 — het is Van Iiraght, die dit mededeelt — wai Jan Smit, een bijzonder vriend van den Texelschen leeraar Simon Fijtsz. Jan Smit was woonachtig buiten Monnikendam, werd aldaar gevangen genomen, maar verlost door een hoofdman der Geuzen. Op de Zuiderzee andermaal in handen van de Spanjaarden gerakende, werd hij naar Amsterdam gebracht en op een der schepen geplaatst, om als roeier te dienen tegen de belegerde burgers te Haarlem. Maar toen Smit zijn dienst standvastig aan 's lands vijand \veigeren bleef, onderzocht men hem nader en nu bleek hij Doopsgezind te zijn. Don Frederik de Toledo veroordeelde hem, om in het leger voor Haarlem met het eene been aan eene galg te worden opgehangen." In ditzelfde jaar 1572 werd de eerste Synodale vergadering in Edam gehouden. In het „Kabinet van Nederl. en Kleefsche Oudheden" teekent v. Nideck onder Kansdorp aan: „Aanmerkenswaardige zaken zijn er weinig te dezer stede voorgevallen. /'. Opmeer, willende zijn Hollandsch Martelaarsboek vergrooten, teekent in het 2de deel onder anderen het ophangen van een vijandelijk soldaat te Kansdorp door de soldaten, die den Prins van Oranje tegen den Hertog van Alva volgden, almede voor een marteldood aan. Wij zullen zijn eigen woorden alhier ter neder stellen. „Omtrent dezen tijd (te midden van Nov. 1573)') werd Engelbrecht ter Hoog, door eene vrouw beklapt, omtrent Alkmaar van gelijken in de gevangema gesmeten. Deze wierd des te meer gehaat van den Oversten der stad, Wigbold de Friea, omdat hij gediend had onder Karei van Briemen, graaf van Megen, wanneer die de factie van Brederode vervolgde, en omdat hij de vergulde en zilveren vaten, (hij was sedert leekebroeder geworden in het klooster van St. Franciscu. buiten Alkmaar) en Kelken der Kerk, die in zijne bewaring waren, niet wilde ontdekken. Om deze reden (niet om zijn geloof derhalve) hebben zij hem wreedelijk gepijnigd en ongehoorde tormenten aangedaan, want, opdat ik zwijge van het branden van zijn handen en voeten, het ingieten van heete pis in zijn keel, en geeselen, zoo wordt gezegd (maar van wien ?), dat zij brandende olie lieten druipen op de wonden zijner rug en onder de planten zijner voeten. Op het uitgaan van November werd hij, zeer ongedaan en mager wegens de lange gevangenis, door den hopman Lieve de Krot van Gent naar Randorp gevoerd en aldaar aan een hoogen (N. B ) eikenboom opgehangen." In 1574 werd Monnikendam hervormd, maar behield zijn wapen als aandenken aan zijn stichters (monniken van Mariëngaarde), al heeft men in dit jaar ook voorgesteld om de stad te herdoopen in Lutherdam. (De NoordHollander, 4 Juli 1891). Ten slotte een paar aanteekeningen omtrent Purmerend: In 1573 werd Purmerend op last van Sonoy versterkt. De geheele stad werd met een 12 voet hoogen aarden wal omgeven en de gracht om het kasteel dieper gemaakt. 1573. Pastoor Bernardus Bcrnardi gaat met zijn gemeente tot de Hervormden over. 1574. Een groot deel van dit jaar sloeg Sonoy hier zijn hoofdkwartier op en vaardigde zijn bevelen naar alle zijden uit. In 1575 verkreeg Purmerend vergunning tot het houden van , een jarelijckae Leermarckt, geduerende alleenlijck den tijd ran twee dagen, ingaande alle Jaars den eersten manendag na St. Jan te midsomer." (Soeteboom) In 1576 vertrok Ds. Bernardi. De Geref. gemeente te P. was reeds zooveel grooter geworden, dat nu twee predikanten werden beroepen n. 1. Petrus Sichenius en Johannes Arserius. ') Het tusschen ( ) geplaatste komt in het Roomsche MartelaarsOoek niet voor, wat ons bij een vergelijking bleek. Dit Martelaarsboek vonden wij in de Bibliotheek der Gemeente-Universiteit te Amsterdam. HOOFDSTUK XVIII. UITKOMST NA DONKERE DAGEN. Als (de Godvreezende) in de duisternissen wandelt, en geen licht heejt, dat hij betrouwe op den Naam des Heer en, en steune op zijnen God. Jesaja 50 : lob. Zoo had de Spanjaard dan met ontzettend verlies Waterland moeten verlaten en haalde men hier weer ruimer adem. Doch — de verademing duurde niet lang. Men had het toch vernomen, hoe op advies van Requesens in Spanje een groote vloot werd gebouwd, om Noord-Holland en vooral het Noorderkwartier ten onder te brengen. Oranje kwam er achter en liet dadelijk in Holland en Zeeland maatregelen nemen om zich te versterken. Ook Sonoy deed in Waterland wat hij kon. Weldra vernam men echter tot groote blijdschap, dat het plan niet doorging. Wat was er gebeurd? Kort nadat de vloot zee had gekozen, stierf de Admiraal (16 Sept. 1574) cn daarna bezweken nog wel 6 a 7000 soldaten aan de pest, zoodat de schepen terugkeerden en — schrijft Bor — „zoo zijn de Hollanders en de Zeelanders, deur de Almachtige handt des Heeren alleen, van dat perijckel verlost." In ditzelfde jaar 1574, op* den onvergetelijken 3den Oct. schonk de Heere ook aan de Leidenaars uitkomst, toen de nood op het hoogste gestegen was. „Leiden is ontzet! God zij geloofd!" jubelde men langs de straten, waarna men in het bedehuis de lofzangen der bevrijding aanhief. Donkere dagen zouden echter nu aanbreken. Van Rijscns zegt. „De jaren 1574 157^ zÜn we' de donkerste van den vrijheidskamp geweest en alleen de kracht van den godsdienst kon voor vertwijfeling behoeden. Een toen geslagen penning geeft een voorstelling van den geest, die het volk bezielde. Hij looze maagd dan een lagen Boven haar der Gerechtig- zij met de Het randschrift in den Naam toont ons het vertrouwen, de Calvinisten stelt een weer- voor,doorniets tuin beschermd, straal tdeZonne heid, waarnaar oogen wijst. „Onze hulpe is des Heer en," onverzettelijk dat de strijden- in de rechtvaardigheid hunner zaak stelden." >) Na het ontzet van Leiden was er te Breda onderhandeld over het sluiten van vrede. Deze onderhandelingen (van Dec. 1574 tot Juli 1575) waren echter vruchteloos, wijl de Koning geen gewetensvrijheid wilde toestaan en de Gereformeerden den oorlog veiliger achtten dan een onzeker verdrag. De krijg werd dus voortgezet. De Noord-Hollandsche schepen sloten de Zuiderzee weer af en Sonoy had een aanslag >) De „Hollandache Maagd in den tuin" kwam sinds 1574 op onze oude duiten voor. „Inderdaad is onje nederige stedemaagd, die weerloos neerzittend, op God vertrouwt, dan ook de zinrijke schepping van onze Hervormde vaderen, toen hun zelf het water tot aan de lippen was gekomen." (Dr A. Kuyper.) Het randschrift luidt in het Latijn: „Auxilium nostrum in nominc Domini." In onze verzameling munten bezitten wij nog een exemplaar, dat echter dermate van den tand dea tijdi heeft geleden, dat slechts een paar letters van het randschrift meer zijn waar te nemen. Ook om die reden brachten wij in onze teekeDing (ongeveer driemaal de ware grootte) den Nederlandschen tekst aan. in den zin, die zoo hij gelukte, het Noorderkwartier voorgoed zou bevrijden van het Spaansch geweld. Hij wilde namelijk „met geweld van schepen" zich meester maken van het Y en aan het Barndegat, tusschen Oostzaan en Zaandam, een sterke schans oprichten benevens een aan den dijk, halfweg Haarlem en Amsterdam. Het Barndegat werd genomen en vol moed zagen de krijgers uit naar de verwachte hulp. Helaas, deze bleef uit en de vijand versterkte zich zoowel van de zijde van Zaandam als van Buiksloot door het maken van loopgraven. Op zekeren nacht naderden wel 50 schuiten vol vijandelijke soldaten, terwijl tevens van de zijde van Buiksloot alarmkreten weerklonken, waarop Sonoy in het nachtelijk uur in goede orde met de zijnen en met het geschut de schans wist te ontvluchten. Droef liep alzoo het jaar 1575 ten einde, ook wijl de Spanjaarden in andere deelen van ons vaderland al verder en verder doordrongen. Het scheen, alsof de strijd, door twee kleine gewesten Holland en Zeeland, tot hiertoe volgehouden, toch zou moeten worden opgegeven. Men besloot daarom de souvereiniteit aan Engeland of Frankrijk op te dragen. Doch ook dit mislukte, wijl beide hoven vreesden voor een oorlog met het machtige Spanje. Gelukkig voor ons vaderland, dat „een andere roeping in de wereld had te vervullen, dan als provincie van Frankrijk, Engeland of Spanje in de geschiedenis te verdwijnen." Donker was alzoo de gezichteinder; donker ook in Oranje's ziel. Naar gemeld wordt (o. a. door Hooft en Bor) moet de Prins in dezen tijd het wanhopig plan gevormd hebben om het land maar aan het water en de vlammen prijs te geven en een ander land op te zoeken. ') Wat daarvan ook waar moge zijn, het water was aan de lippen gekomen. ') We laien hieromtrent onlang»: „Indien het ooit in Willem» brein is opgekomen, dan moet het wel donker in zijn xiel geweest lijn, dan zag hij voor het oogenblik het schier hopelooze der worsteling in. En toch wil dit verhaal er bij ons niet in. Oranje vertrouwde immers in alle» op den Almach- De Heere gaf nu op het onverwachts uitkomst: na een ziekte van slechts enkele dagen stierf Requesens aan de pest (Maart 1576), waarna het Spaansche krijgsvolk, dat in bijna twee jaren niet was betaald, met ongekende woede aan het muiten sloeg. (Spaansche furie!) In dezen tijd deed Sonoy een gelukkigen aanslag op Muiden. Vermelding verdient, dat, naar /. Ilonig meedeelt, een Waterlander, genaamd Jan Braadt, „later een vermaard scheepshopman," bij dezen aanslag aan den arm werd gekwetst, doch desniettegenstaande met dien arm 14 of 15 vijanden velde.1) Ook het volgende verdient aan de vergetelheid te worden ontrukt. Toen Sonoy Muiden wilde innemen en met zijn schepen gekomen was in den mónd van de haven, bevond hij, — 't is Soeteboom, die dit verhaalt — dat hij er niet in zeilen kon, daar de boom met een sterke ijzeren keten en een slot voorzien was. Hierop sprongen een Oostzaner boer, met name Jan Ringel (in de wandeling Sijmen Sul genoemd) en nog een Waterlander vol moed buiten boord, zwommen naar den boom en sloegen onder een geweldig vijandelijk vuur het slot aan stukken. Nu kon Sonoy met zijn schepen naderen en had dan ook het geluk dienzelfden dag Muiden in te nemen. Ringel en zijn metgezel trachtten weer naar hun galeien te zwemmen, wat laatstgenoemde gelukte. Ringel werd door een kogel in het water doodelijk getroffen. tige." enz. Wij voor ons onderschrijven dit niet, ali we de geschiedenis van andere geloofshelden nagaan. (Lees Gen. 15 : 1 en 1 Sam. 27 : 1) Of dit bericht echter waar is, weten wij niet. Opmerkelijk is het, dat we bij Groen er niets van vonden. Eer het tegendeel. Groen toch schrijft, na de vergeefsche aanvragen, om buitenlandsche hulp te hebben vermeld: „En evenwel, schrijft de Prins, „wij willen hier den moed niet verliezen, maar hopen dat, als wij van alle menschen zullen verlaten" zijn, de IIee:e God zijne rechterhand over ons uitstrekken zal." ') Bij dezen aanslag blonk ook de heldenmoed uit van Cornelis Dirks van Monnikendam. De Gedeputeerden van de Staten te Hoorn gaven zijn moeder 30 gulden „voor zijn vrome daad," en wij — zegt Soetebocm — hebben hem dit vaersje tot lof vereerd: 't Was Ringel die niet leed dat men ons Ringeloorde, Aemmutig') was hij niet doen hij 't Amutha2) quam, Een snode kogel deed hij in de vegt versmoorde, Hij deed dat men de Stad al vegtende innam. Natdat Sonoy binnen Muiden was gekomen, werd hij te water door de Amsterdammers en te land door de Spanjaarden verrast en zocht zijn heil in de vlucht. Wel 200 man der onzen verloren hierbij het leven. Sonoy kreeg van alles de schuld, daar velen zijn overhaaste vlucht strengelijk afkeurden. Al wist de Gouverneur zich bij Oranje en de Staten te verontschuldigen, hij deelde hoe langer hoe meer in de ongunst van het volk, dat hem den naam gaf van Dirk van Muyden. Op dc vraag of Sonoy hier werkelijk laf was, antwoordt Hofdijk: „Moeilijk kunnen we ons in S. zulk een verzaken van zijn karakter voorstellen. Maar hij was toen in Nd.-Holl. weinig gezien; al zijn daden werden uit een ongunstig oogpunt beschouwd, en de meeste onzer schrijvers hebben in dit ongunstig gevoelen tegen hem gedeeld." In een noot teekent H. hierbij aan: „Een der uitstekendsten onzer geschiedschrijvers, tevens even kalm als onpartijdig beoordeelaar — Prof. Bosscha — velt over S. een hoogst gunstig oordeel, dat tegen alle partijen nageschrijf voldoende opweegt." Op een andere plaats zegt Hofdijk van hem: „Waarlijk — de menschkundige Oranje mocht wel van zijn altoos wakkeren Gouverneur roemen: „de goede en zonderlinge affectie, die tot vordering en welvaren der gemeene Christelijke zaek en onse dienst van alle tijden is dragende de Edele onse lieve besondere Jonckcr Diederich Sonoy;" ') Denk aan: amechtig, afgeleid van amacht, d. i. onmacht.) a) Amutha is de oude naam van Muiden. en de vaderlandlievende dichter overdreef in niets, toen hij twee eeuwen later van hem zong: „Zoolang Noord-Hollands wier en dijken, Den vreemde tot verwondering, Den wocsten Oceaan doen wijken Voor d' ijver van den inboorling; Zoo lang, wat banden ons omringen, Het taai geduld het lot kan dwingen, En wijs bestierden moed bekroont: Zoolang zal zich uw roem verheffen, Schoon u de ondankbaarheid mocht treffen, Sonoy, onwaardiglijk beloond." Requesens was dan gestorven en de Spaansche soldaten zouden zich zeiven wel betalen. Het krijgsvolk uit Nd.-Holland verliep en sloot zich bij de muitende troepen in het Zuiden aan. Daarop sloten al de Nederlandsche gewesten een verbond, de Pacificatie (d.i. bevrediging) van Gent geheeten. Men kwam overeen om de Spanjaarden het land uit te drijven, de plakkaten buiten werking te stellen, den Roomschen godsdienst te handhaven, behalve in Holland en Zeeland, en Oranje als stadhouder van beide genoemde provinciën te erkennen. Requesens' opvolger, Don Jan van Oostenrijk, riep, tengevolge van genoemde Pacificatie, het krijgsvolk uit deze streken terug. Bossu, thans uit de gevangenis ontslagen, koos de zijde der onzen en trachtte de nog weigerachtige steden tot het teekenen der Gentsche bevrediging te bewerken. In het begin van 1577') gelukte dit met Haarlem, doch Amsterdam *) In den zomer van het jaar 1577 deed de Prins met zijn Echtgenoote een tocht door de steden van Noord-Holland en bezocht o. a. Alkmaar, Medemblik, Hoorn, Lnkhuizen en Purmerend. Overal werd hij met groote geestdrift ontvangen. De „Chronijk van Hoorn" meldt er van: ,,'t Gemeene volk van dit Noordergewest noemde hem niet dan Willem Vader en de een riep den ander toe: „Willem Vader is gekomen." Zij hielden bleef weigeren zich onder „Vader 'Willem" te stellen, tot groot ongenoegen der Staten, die niet gerust waren, voor die machtige stad den band met Filips had verbroken. Den I3den Nov. deden Helling en Ruychaver een aanslag op Amsterdam. In alle stilte drongen zij met hun volk de Haarlemmerpoort binnen en trokken naar den Dam. Het Spaanschgezinde volk vloog te wapen, doch de vrienden van Oranje boden geen hulp. Gevolg hiervan was, dat de aanslag door een overhaaste vlucht mislukte cn beide bevelhebbers sneuvelden. Eerst in 1578 ging Amsterdam tot dea Prins van Oranje over, waardoor de zaak der vrijheid een krachtigen steun kreeg. De meeste handelaars, die vroeger uit die stad waren vertrokken naar de steden boven 't IJ, keerden weer terug „en toen begon Amsterdam weer te groeien en te bloeien door den koophandel." (Velius). Het werk der dappere Vrijbuiters was bekroond. „Zij keerden weer tot hun gewonen arbeid terug, en weldra waren, dank zij ook hun nijvere handen, de sporen van den krijg uitgewischt, en werd de ellende door welvaart vervangen." (Hoogewerfïf.) Noord-Holland was thans voor goed vrij en „werd sinds door geen Spaanschen voet betreden," zoodat wij kunnen besluiten met de woorden, waarmee Soeteboom in 1658 zijn hem naast God voor den eenige, die hen uit de Spaansche slavernij verlost had Wat hij voorsloeg, het smaakte, wat hij ried, het werd gevolgd . . . . Spraakzaam en aanminnig was hij, zoowel tegen den minsten als meesten." Meermalen — zegt Rceloo — zag men een landman, die 100 even den ploeg verlaten had, of een varensgezel, zooeven van boord gekomen, hem aanspreken, dien hij ten einde toe, met het meeste geduld aanhoorde, terwijl een vriendelijke glimlach om zijn lippen zweefde, zoo dikwijls de eenvoudige spreker hem kortaf: Willem noemde. Geen wonder dat, gelijk zeker schrijver zegt, „de prins door deze gemeenzaamheid de Spaansche macht meer afbreuk deed dan door zijne legeri." En als soms eenige hovelingen hem over zijne heuichheid lastig vielen, was hij gewoon hun ten antwoord te geven: „Men heeft iemand goedkoop, die ons slechts een groete kost." „De Nederlandsche Beroerten en Oorlogen omtrent het IJe en aan de Zaan" eindigde: „Na desen isser van wegen den Oorlog niet veel besonders tot op onsen tijt voorgevallen, wel verstaende in en omtrent de quartier van Kennemerland, Waterland, en Zevank." Soli Deo Gloria! HOOFDSTUK XIX. EEN DURGERDAMMER HELD IN DEN SLAG BIJ DUINS. „De overwinning bij Duins is de schoonste, die de Nederlandsche vloot ooit behaald heeft" F. VAN RiySENS. Het jaar 1639 was aangebroken. Nog eenmaal wilden de Spanjaarden een uiterste poging wagen om de Nederlanden te onderwerpen. Daartoe hadden zij een groote vloot uitgerust van 67 oorlogsschepen, bewapend met 1700 kanonnen en bemand met 24000 koppen, de bloem der Spaansche jongelingschap. Aan het hoofd dier vloot stond Don Antonio d'Oquendo, een ervaren en dapper bevelhebber. Het was als het ware een tweede „Onoverwinnelijke vloot", wel is waar niet zoo groot als in 1588, doch de kansen waren nu ook anders: toen toch was Engeland mede Spanje's vijand, thans „in het geheim zijn bondgenoot." Den I5den Sept. verscheen de trotsche vloot ia het Kanaal tusschen Engeland en Frankrijk, waar onze Admiraal Maarten Harpertszoon Tromp kruiste met 13 schepen. De stoutmoedige Tromp, die zich reeds onder Piet Hein als een dapper officier had leeren kennen, wachtte den vijand 13 bedaard af en tastte, nadat Witte Cornelisz de With zich bij hem gevoegd had, met 18 schepen de 67 galjoenen aan. „De kleine vloot braakte vuur en vlam, haar kogels vlogen links en rechts, voor en achter; het was een sissen en fluiten, een snorren en donderen, dat duizendvoudig over de wijde watervlakte weergalmde." Toen de kruitkamp was opgetrokken, waren de Spanjaarden gevlucht. Den volgenden dag kreeg Tromp een versterking van 12 schepen en viel daarmee andermaal de Spaansche vloot aan, die weldra een goed heenkomen zocht in de haven van Duins (in 't Z. van Engeland), onder de bescherming van het Engelsche geschut. Onze Admiraal hield hen hier ingesloten en zond intusschen bericht naar het vaderland om versterking. Dadelijk ging men aan het timmeren van schepen, zoodat geheel Holland, volgens Groen, een scheepstimmerwerf geleek. Soldaten en matrozen snelden bij honderden toe en binnen vier weken had Tromp een vloot van 96 oorlogsschepen en 11 branders. Doch nu kwamen de Engelschen met de verklaring, dat zij geen gevecht op hun kusten zouden gedoogen en desnoods de Spanjaarden zouden beschermen. Onze Admiraal kreeg echter in last, de Spaansche vloot aan te vallen, zoodra hem de kans gunstig scheen en zich met de wapenen te verzetten tegen ieder, die hem zulks wilde beletten. Hoewel de Spanjaarden toen nog over ongeveer tweemaal zooveel manschappen konden beschikken als onze Admiraal, weigerden zij toch den strijd in open zee onder allerlei uitvluchten. D'Oquendo zeide, dat zijn masten en stengen nog te Dover lagen en hij daarom niet kon uitzeilen. Tromp liet ze toen voor hem halen. KPog bleven de Spanjaarden zich verschuilen, want .... ze hadden geen kruit meer. Toen Tromp dit vernam, bood hij zijn vijand zelfs eenige duizenden ponden buskruit aan, om hun alle voorwendsel te benemen. De Spanjaard bleef echter talmen en Tromps geduld raakte eindelijk uitgeput. Den 21 sten Oct. viel hij den vijand in 't gezicht der Engelsche kust aan, terwijl De With en anderen een oogje op de Engelschen moesten houden. De Spanjaarden kapten hun ankers en zochten te vluchten. Zeventien schepen werden door onze branders in vlam gezet; andere, van alle kanten doorschoten, zonken als lood naar beneden; 14 werden op den vijand veroverd en mee naar het Vaderland gevoerd; slechts 18 kwamen zeer gehavend in Spanje terug. De Spanjaard verloor 7000 man, waaronder 1800 gevangenen, terwijl Tromp slechts éen schip en ongeveer 100 man miste. De helden werden vereerd met gouden ketenen en kostbare gedenkpenningen, terwijl de Staten een algemeencn dankdag uitschreven. Nimmer heeft de Spaansche zeemacht zich van deze nederlaag hersteld. „Het gezag der Republiek werd zeer verhoogd, de vrijheid der zee bevestigd en Koophandel, Zeevaart en Visscherij daardoor behoed voor dreigende gevaren." Een dichter zong: „Onze God zij hoog geprezen, Die deez' Tromp victorie gaf; Tromps naam zal in heug'nis wezen, Schoon hij lag een eeuw in 't graf." Waarom we van dezen slag hier zulk een uitvoerige beschrijving meenden te moeien geven? Het is, omdat onder de Waterlanders, die den slag bij Duins bijwoonden, de naam van Gerrit Frederiksz van Burgerdam in gedachtenis dient te worden gehouden. Hij toch was het, die den 21 sten Oct. 1639 bij den aanval op de Spaansche vloot in de haven van Duins éen der vijandelijke schepen wist te bemachtigen en in triomf naar het Vaderland te voeren. Het dankbare nageslacht heeft het Spaansch galjoen in het klein nagemaakt en benevens dit scheepje een bord in het kerkgebouw doen hangen, waarop van dit feit wordt melding gemaakt. Drong de weinige eerbied voor het historische in het midden der vorige (19de) eeuw deze merkwaardige herinnering in een vergeten hoek, met blijdschap kunnen wij melden, dat in het jaar 1890 het scheepje „opnieuw is opgetuigd bij een scheepstuigmeester te Amsterdam," ') en het bord is overgeschilderd en thans den bezoeker van het kerkgebouw der Ned. Herv. gemeente te Durgerdam weer toespreekt van ons glorierijk verleden. Geven wij ten slotte het opschrift van het bord, gelijk het door de heeren G. van Arkel en A. W. Weissman in hun belangrijk werk: „Noord-Hollandsche Oudheden" wordt vermeld:2) Als Don 1' Qutiesie met gheweld van Spaensche schepen In trotsen hooghmoed had een merklijk feit begrepen, Maer 't Neerlants seevolck hem al daadlijck op de hiel En plots als met een stroom van schipmagt overviel En druckten sloeghen staagh. Als hij de vlugt ghenomen Heeft en sijn vloot is gansch bijna tot niets ghecomen: Heeft Gerrit Frederickszoon, een Durgerdammer helt Dit schip met vlagh en volck ontruckt uit 's vijants gh'weld Int Jaer van zesthien hondert dertigh negen, In Wijnmaent. Godt zij lof, door Wien alleen verkregen Is de overwinningh. Ter gedagtenis van dien Dit segeteyken in Sijn huys hier wordt ghesien. M. g. g. h. Hendrik Fransen. *) We danken deze mededeeling aan den heer H. J. F. Keers, predikant der Ned. Herv. gemeente te Durgerdam, die 100 vriendelijk was daarnaar een onderzoek in te stellen. Daardoor kunnen wij tevens melden, dat de kosten hiervan f 70 bedroegen en ook, dat vroeger het scheepje veel meer tuigage bevatte dan thans. 2) De lezer zal hier en daar een klein verschil bemerken, wanneer hij dit opschrift vergelijkt met wat het bord thans te lezen geeft. De geachte schrijvers toch hebben gelet op den oorspronkelijken tekst, die ondanks het onnauwkeurig overschilderen, nog hier en daar waarneembaar was. HOOFDSTUK XX. DE KERK TE BROEK. „ firouk is wel verzien van een suyvert en nette Kerck, een spitsen 'Ioor en daaraan, die bij onse tijd op hel vierkant van de selve gheset, hoogh opdringhl na de lucht." II. SOETEBOOM. A° 165S. Onder de merkwaardigheden van Waterland bekleedt voorzeker een voorname plaats de kerk te Broek, die van den kunstzin onzer voorouders, van den rijkdom van het oude Broek en van hun offervaardigheid voor den dienst des Hecren een krachtig getuigenis aflegt aan de vele bezoekers uit verschillende landen, die op hun tocht naar Marken het wereldbei oemde dorp aandoen. De houten torenspits, die „hoogh opdringht na de lucht", ]) trekt ons oog onwillekeurig naar boven. We lezen dan in den zuidelijken muur op een ingemetselden steen onder de wijzerplaat het volgende opschrift: ') Volgens v. d. Aa is de toren van den grond af tot aan den omgang 70 voet boog en gaat hij met nog een vierkante hoogte, die minder breed is, van hier nog 60 voet hooger, wanneer de achtkante spits, die er in 1648 opgezet is, ter hoogte van nog 30 voet lot aan den weerhaan naar boven rijst, zoodat de toren in 't geheel 150 voet (ruim 47 el) hoog is. Va>i der Aa schreef dit in 1840. Aangezien echter bij de verbouwing in 1863 (zie pag. 200) de afmetingen van den toren niet schijnen gewijzigd te zijn, kunnen wij deze opgave niet rijmen met de werkelijke hoogte, die thans ongeveer 100 voet zal bedragen. Doen d' oorlogh hier begon Doen is mijn spits verbrant. Door Godts seegen en vree Ben ick aldus geplant. Verbrant 1573. Hermaakt 1648. Later is hier nog onder geplaatst: Verbouwd 1863., Voor het jaar 1573 zijn aangaande kerk en toren geen berichten op te diepen, zoodat we omtrent de stichting van beide in het duister verkeeren. Broek In 1730.') Bekend is, dat Overste Tambergen (zie pag. 156) den 2Ósten Sept. 1573 des avonds om 10 uur kerk en toren in brand liet schieten, waardoor beide voor het grootste gedeelte werden verwoest. Tientallen van jaren verliepen eer het gebouw weer geheel hersteld was. Wat den toren betreft, kan worden gemeld, dat blijkens een aanteekening in het gemeente-archief, in 1623 l) Deze teekening werd door ons overgenomen uit „De Hollandsche Arcadia van C. Bruins," A" 1732. „bord en wijzer" werden aangebracht, doch eerst in 1648, naar het opschrift op den genoemden steen, de spits was voltooid. In den westelijken torenmuur wijst een steen op na dien tijd aangebrachte herstellingen. Daar toch leest men: Herbout 1780. Herbout A° 1727- Vooral eerstgenoemde herbouwing schijnt nog al van beteekenis geweest te zijn, wat den lezer zal blijken uit onderstaande opgave, die we overnamen uit zekere lijst van collecten enz., berustende in het archief der Ned. Herv. gem. te Broek.*) 1780. Voor den toren alhier langs 't dorp door de ingezetenen3) ingeschreven. . . . } 4766.10 nog daarenboven gecollecteerd * I957-°7 door de Diaconie liefdegift * 10000. / 16723-17 Omtrent de laatste gift meldt het Resolutieboek de volgende aanteekening uit het verslag van den Kerkeraad, d.d. 21 Mei 1780: „Dewijl er een zware reparatie aan den toren noodig was en daartoe de bcnoodigde onkosten, waaromtrent de Ed.Agtb. Vroedschap besloot een vrijwillige inteekening alhier te laten en dadelijk door H.H. Burgemrn uit te voeren, doch dewijl gemelde inteekening, schoon gewichtig, niet kon toereiken ter vervulling van de onkosten en daarom zich vond gedrongen tot een vriendelijk verzoek aan de E. Kerkeraad alhier, om hun Ed. Agtb. te hulp te komen en de resteerende te willen vervullen. Dit verzoek in de E. Kerkeraad door een der Burgemrn gebracht zijnde, voorgesteld en in omvraag ge- >) De Kerkeraad aldaar gaf welwillende toestemming tot inzage. De lieer A. A. Cremer, Herr. pred. maakte onzen arbeid zoo gemakkelijk mogelijk. *) Vermelding veidient, dat de veelbesproken Nultje Pater, toenmaals weduwe, voor f 1000 teekende, en dat zij, voor zoover gemeld wordt, tweemaal een zijden Oranjevlag voor den toren schonk. Neelje was namelijk een vurig aanhanger van het geliefd Stamhuis van Oranje. bracht is geresolveert, uit de Diaconiekas aan de E. Vroedschap bij provisie toe te leggen f ioooo, ingeval die som noodig en vereischt werd." Wat de verbouwing in 1863 betreft, meldde ons de heer W. van Engelenburg te Broek, dat toen na gedaan onderzoek Kerk te Broek.1) de binnentoren werd vernieuwd. „Het werk werd in 1862 en '63 uitgevoerd door H. Kuijper van Broek onder toezicht van J. van Leeuwen, architect te Monnikendam. De kosten werden geschat op ƒ 4200, welke werden gevonden door een geldleening. Nadere bizonderheden ontbreken." ') De cliché hiervan ontvingen wij gratis in bruikleen van het Kon. Oudlieidk. Genootschap te Amsterdam. „In den toren — aldus lezen wij in de „Noord-Hollandsche Oudheden door G. v. Arkel en A. IV. Weissmari' — hangt een klok van 1,37 M. middellijn. Het randschrift luidt: VERBUM DOMINI MANET IN AETERNUM. HENRICUS MUERS ME FECIT. ANNO 1624.1) Daaronder zijn twee wapens van Zuiderwoude aangebracht, waarbij gelezen wordt: SUYDERWOUT, zoodat deze klok uit dit dorp afkomstig zal zijn." Wat de kerk betreft, lezen wij in genoemd werk: „De kerk is van gebakken steen en bestaat uit twee beuken, waarvan de zuidelijke een koor heeft, dat met een halven tienhoek is gesloten. De vensters der kerk bezitten geen traceeringen meer. De steunbeeren hebben eenvoudige afdekkingen; enkele aan de noordzijde vertoonen blokjes van bergsteen. „De kerk heeft twee portalen, van gebakken en gehouwen steen; het noordelijke heeft een vroeg 18e eeuwsch karakter, terwijl het zuidelijke het jaartal 1727 vertoont en de Amsterdamsche bouwkunst van dien tijd in herinnering brengt. Tusschen de beuken staan eenvoudige zuilen, die hare tegenwoordige gedaante in de 17de eeuw schijnen te hebben gekregen. De ankers van den zuidelijken gevel vertoonen de jaartallen 1628 en 1639. De gewelven der kerk zijn van hout." Tot het jaar 1720 was de kerk te Broek rondom van geschilderde glazen voorzien, die echter in dit jaar wegens groote beschadiging op één na werden weggenomen. Dit overgeblevene werd in 1729 vernieuwd. De heeren Van Arkel en Weissman, zoo terdege voor hun taak berekend, zeggen daarvan in hun beschrijving: „In den oostelijken muur van den noordelijken beuk is een geschilderd venster. Het draagt het karakter van 1640, doch kreeg in 1729 zijn eigenaardige omlijsting, bestaande uit bloemfestoenen en vruchtslingers. Ook de bekroning, bestaande •) Zie voor de vertaling hiervan de noot op pag. 75. uit voorstellingen van de wijde poort en de enge poort, die vergezeld worden door tulpen en primulae veris, is 18e eeuwsch en waarschijnlijk van 1729. Deze geheele omlijsting is een der fraaiste voortbrengselen der 18e eeuwsche glasschilderkunst." Dit merkwaardige raam is nog in vrij goeden staat en slechts hier en daar een weinig geschonden. Door de goede zorgen van H. H. Kerkvoogden is het aan de buitenzijde voor mogelijke beschadiging gevrijwaard en zal nog lang de historie der kerk kunnen vermelden. „Het 17de eeuwsche gedeelte van het venster is in vijf tafereelen verdeeld. Het benedenste vertoont de kerk, die door de Spanjaarden in brand wordt gestoken, waaronder men leest: Doen 't spaensch gespuys | Voor spouwsdoms leer Verwoeste tlant Is hier Godts huys | Tot Broeck ter neer Geleyt in brant. 1573. Daarboven zien wij de muurwerken der kerk met een rieten dak gedekt, om het gebouw geschikt te maken voor den Dienst des Woords, toen in 1585 hier, gecombineerd met Zuidcrwoude, de eerste Gereformeerde predikant werd beroepen. Het onderschrift luidt: Als ChrUti schaer j De son sijns Woorts j End oock het licht Onlanx daernaer Sach coomen voorts ' Is dit gesticht. 1585. ') „Met deze stichting schijnt het herstellen van het koor bedoeld te zijn, die toen plaats had. „Hooger is de kerk afgebeeld, hersteld, doch nog zonder tweeden beuk. Het onderschrift luidt: Als doen veel twist Had in Godts kerek Den sathan stout Verweckt en mist Heeft men dit werk Aldus gebout. 1628. „Daarboven is de kerk afgebeeld pa de voltooiing in 1639, toen de noorderbeuk gemaakt werd, doch de toren nog geen spits had. Het onderschrift luidt: De sonne claer Schynende weer Is met eendracht Wt liefdd danckbaer Tot Godes eer Dit huys volbracht. 1639 ') Hoe dit en de beide volgende rijmen moeten worden gelezen, is een open vraag. Sommigen leien ze horizontaal, anderen vertikaal. „Geheel bovenaan ziet men de kerk van binnen, ter gelegenheid, dat de eerste prediking in het voltooide gebouw plaats vond. Dit tafereel is in grisaille bewerkt, terwijl de overigen in kleuren werden uitgevoerd. Twee engeltjes houden daarboven een lint, waarop staat: Strijt in te gaen. Lukas 13 : 24. Waarschijnlijk is dit de tekst, waarover bij de inwijding der kerk werd gepredikt. De beide reeds genoemde poorten, in de omlijsting aangebracht, zijn dan een toespeling op het vervolg van den tekst." (NdrHoll, Oudheden). Broek omstreeks 1750. Bizonder merkwaardig is voorts de predikstoel, blijkens een gegraveerd zilveren plaatje op de voorzijde, een geschenk uit het jaar 1685 van Jan Symonsz Rijser en zijn vrouw Grietje Jans. Hij is van eikenhout, doch — naar Wagenaar meldt geheel met sakerdaan- en ebbenhout overtrokken. „De ') Deze teekening werd overgenomen van een der onde gravures, die de heer P. J. Verdam van Monnikendam ons in bruikleen afstond (11e de noot op pag 9). kolonnetten hebben Jonische kapiteelen en spiraalvormige schachten"1) Hier eu daar — aldus de heer J. F. L. Balbian Verster in zijn keurig werkje „Met de tram door Water/and" (A° 1899) ziet men echter bij aandachtige beschouwing op de donker getinte kolommen iets dofs, als gepolijst metaal, dat bewasemd wordt. Een dunne stoflaag zou men zeggen. Maar .... stof in Broek? Het is niet mogelijk. Even goed kan men reinheid zoeken in een mestpraam. Veeg maar met uw zakdoek langs het hout; het linnen blijft even helder, maar evenmin is de dofheid van het hout verdwenen. Zie hier de verklaring, die de overlevering van dit verschijnsel geeft. Toen in het jaar 1825 de groote watervloed geheel Broek overstroomde, vluchtten menschen en vee in de kerk, die zooveel hooger ligt en watervrij bleef. Door de uitwasemingen der koeien, de koewalm werd het houtwerk aangetast en sloeg op sommige plaatsen dof aan. Zesm noch politoer kon baten, de dofheid bleef." Na den preekstoel te hebben bewonderd valt ons oog op het doophek en de doopbanken, die — volgens „De Nd.-Holl. Oudheden — van eikenhout zijn en omstreeks 1640 gemaakt. Ook de betimmering van het benedengedeelte der zuilen in de kerk is blijkbaar 17e eeuwsch, uit + 1630. De vroeg 17e eeuwsche kerkbanken zijn met gesneden leeuwen versierd, die, karakteristiek van opvatting en allen verschillend, een eigenaardig effect maken." Meer dan eenmaal waren H.H. Kerkvoogden in de gelegenheid deze liggende leeuwen te verkoopen. Gelukkig hebben zij elk aanbod van de hand gewezen. Door hun goede zorgen zijn alle banken, deuren enz. voor enkele jaren van de dikke verflaag ontdaan, zoodat zij weer in hun ooispronkelijken staat te zien zijn. ') Toen de lieer Cremer, Herv. pred, ons een kijkje liet nemen in het klassieke gebouw en wel het keurig lof- en snijwerk mochten bewonderen, konden we werkelijk verstaan, wat IVageiiaiir in 1750 schreef, dat deze predikstoel „een der fraaiste van Nd.-Holland is." Het fraaie doophek, dat we daar noemden, moet evenals de 17e eeuwsche lampen en het massief zilveren avondmaalstel een geschenk zijn van de milde gevers van den predikstoel. Ook het koperwerk der kerk is ten deele van de familie Rijser afkomstig. Het bestaat uit „een predikstoellezenaar, waarop een pelikaan; een voorzangerslezenaar; zes kaarskronen en een doophekboog met het wapen der plaats en twee engelen, die den bijbel houden." In dezen Bijbel is aan beide zijden een tekst uit de Heilige Schrift gegraveerd. Op de zijde naar den predikstoel lezen wij, wat we in „Proverbia" (d.i. Spreuken) 30 : 5 en 6 vinden; op de tegenovergestelde zijde zijn de woorden uit Jozua 1 : 8 gegrift. De opschriften op de kronen leggen getuigenis af van de mildheid van Oud-Broek. Op de eerste kroon, van 16 blakers, wordt gelezen: Om des avonds te lichten De gemeente te stichten Is geweest syn begeeren Tot Godts lof en eeren. 22 February 1654. I. C. V. B. Op een tweede, van 16 blakers, staat: Den tempel te doorlichten schoon Geeft Jan Muesen Rijser desen croon. Schenk hem o Heer het eeuwig licht, Hier en hiernae U reyn gesicht. 1654 : 10 Maert. Op een derde, van 16 blakers, staat: Jacob Cornelisen van Bente Maeckt Godts Huys bij testamente Een milde gave seer schoone En noch twe copere croone." 1654. De drie kronen, in het noordelijk deel der kerk dagteekenen van i Dec. 1642. De beide uiterste hebben elk 12 blakers en bevatten geen opschrift. De middelste, ook van 12 blakers, heet de Maagdenkroon, omdat zij door drie jonge dochters aan de kerk werd geschonken. Ook deze draagt geen opschrift, „doch op de drie bekronende schilden, die ieder met een meisjein 17e eeuwsch costuum prijken, leest men: De Maegden uwt mildadigheyt Dees gave hebben toebereyt Om Ligt te geven als Godts woort Des Avonts alhier wort gchoort Hierdoor betooncsc oock haer Ligt En wort Door haer Godts kerck gesticht." Aan den westelijken wand hangt ook een groot bord, bevattende de namen van alle predikanten, die te Broek gestaan hebben van 1585 tot heden. Aan denzelfden wand bemerken we ook een prachtig monument van wit en zwart marmer met de jaartallen 1815 en 1830. Het is aldaar gesteld ter nagedachtenis van Trijntje Nannings Kok en Dirck Wijnands Ditmarsch. Ten slotte nemen we nog een kijkje op de verschillende grafzerken. Vele dragen rijkversierde wapens, wier schilden echter in den Franschen tijd zijn afgestompt, wijl men toen in strijd met de Scheppingsordonnantie de gelijkheid van allen wilde invoeren. Op eén zerk is een koe gebeiteld, op een andere een schaar. Het is duidelijk, dat hieronder het stoffelijk overschot rust van een landbouwer en van een kleermaker. Veel bekijks vond indertijd de met marmer ingelegde zerk met het opschrift „Neeltje Cornelis Paater." (Overleden 1789). Hoe groot het getal der Waterlanders is, die wegens werkelijke of vermeende bloedverwantschap nog steeds een flauwe hoop hebben op de millioenen-erfenis van deze rijke vrouw, kan schrijver dezes zelfs bij benadering niet opgeven. Evenals de familie Paater, behoorde het geslacht Rijser tot de rijkste van het oude Broek. Op een zerk achter in de kerk leest men nog het volgende opschrift: „Hier leyt begraven Mues Jansz Rijser is gestorven 31 Marty Anno 1637, ende syn huysvrouw Ael Jans is gestorven den 25 Juny Anno 1650 en haar soon Jan Muesz Rijser 68 out jaer sterf den 30 Sept. 1678." Hieronder staat een wapenschild met weggehakt blazoen, waarop volgt: Rijs, Rijser, riep de doot En leyd' hem in het graf Juist als het uurglas was Op 't groot besluyt verlopen. Strax ging dees Isialyt De poort van Canan open. Syn deucht die bloeie hier Als Arons groene staf. Hij was een Samaritaan Int salven, int verbinden. Hij hielp te paardt daer paardt En toom verloren was. Een baak was hij van deucht En nedricheyts compas. Het Oosten liet hem in Haer schoot de rijckdom vinden. Vermelden wij ten slotte nog, dat de pastorie in 1670 werd gebouwd en in 1833 het orgel in de kerk werd geplaatst. HOOFDSTUK XXI. WATERLAND GEDURENDE DE JAREN 1579 TOT 1648. „Door Willtms hand, Maurities verstand, En Fredericus degen, Gaf God ons Land, aan alle kant, Voorspoet en zegen." Chronyk van de stad Mcdemblik. Nadat ia 1576 de Pacificatie van Gent was gesloten (zie pag. 190), bleek het weldra, dat eene vereeniging van al de gewesten niet mogelijk was. De Zuidelijke gewesten onderwierpen zich in 1579 bÜ de Unie van Atrecht aan de Spaansche heerschappij, terwijl de Noordelijke provinciën in datzelfde jaar een nauw verbond sloten, bekend onder den naam van „Unie van Utrecht." ') Bij deze Unie verklaarden de zeven gewesten elkaar met goed en bloed te zullen bijstaan en een ieder vrijheid van godsdienst toe te staan. Hoewel niet met dat doel opgesteld, is deze Unie met de gulden zinspreuk „Eendracht maakt macht" onder haar ') De lezer verzuime niet hierbij de „Geschiedenii van ons vaderland'' op te liaan. Wij wijzen slechts op enkele belangrijke punten, daar het verleden van Waterland ons doel is. wapen, tot 1795 de grondwet van den Staat der Vereenigde Nederlanden geweest. „De Unie van Utrecht werd het „voetstuk", waarop ons Gemeenebest twee eeuwen heeft gerust. Het is, in de hand des Hccren, het uitnemende middel geworden, om het Noorden, nauw verbonden, te voeren tot macht en grootheid. De Geünieerde provinciën, met Oranje-Nassau innig verbonden, werden de wijkplaats voor alle verdrukten om de Reformatie en het schouwtooncel, waarop in de Mogendheid des Heeren groote daden tot Zijne cere, den voorspoed Zijner kerk en het heil der menschheid zijn verricht." (Gedenkboek voor de Kroning van II. M. Koningin Wilhehnina.) Toen Kilips zag, dat de Nederlanders in hun verzet tegen Spanje volhardden en Oranje door geld noch schoone beloften was over te halen onze zaak ontrouw te worden, deed hij in 1580 Oranje in den ban en beloofde o. a. 25000 gouden kronen aan dengene, die den Prins van het leven beroofde. Als antwoord daarop verklaarden de Staten des lands den iödcn Juli 1581 met aanvoering van gewichtige redenen Filips van de regeering vervallen en zeiden hem onder aanroeping van den Naam des Heeren de gehoorzaamheid op. Marnix schreef: „Wij verwerpen den Koning, ook omdat hij, gezworen vijand van de ware Religie en van Gods Woord, in gcenerlei manier het bestuur des lands hebben wil, dan op voorwaarde van het rijk van Jezus Christus te kunnen uitroeien." Verschillend is en wordt deze daad onzer vaderen beoordeeld. Zegt F. van Rijsens: „De landzaat had het volste recht den koning te verlaten", in Noord-Holland dacht men er hier en daar anders over. Zeer laat b. v. hechtte Monnikendam haar zegel aan de afzwering. „Deze tegenkanting sproot niet voort uit ongezindheid voor den Prins van Oranje, maar zooals Kluit terecht zegt, wegens het verbreken van den eed van Filips." („De Nd.-Holl." iS Juli i8qi.) Niet lang duurde het, of de laaghartige oproeping van Filips had haar uitwerking. Den ioden Juli 1584 maakte het 14 moordend lood van Balthasar Gerards een einde aan het dierbaar leven van den Vader des Vaderlands. Stervend gedacht hij nog aan het volk, dat hem zooveel verplicht was en beval hij het in de hoede des Heeren. Ook ten opzichte van Waterland had Oranje getoond een Vader te zijn, die zich het lot der Waterlanders aantrok, toen hij in hun hoogen nood (zie pag. 51) door zijn „princelijke ordonnantie" den grondslag legde voor een beteren toestand van dit gewest. Deze „ordonnantie" van 24 April 1581 is namelijk het eerste stuk, „waarbij een algemeen onderhoud der dijken, althans eenigermate, is ingevoerd." We wenschen een klein gedeelte van dit merkwaardige stuk hier op te nemen: „Wilhelm, by der gratie Godts Prince van Orangien, Grave van Catzenellebogen, Vianen, Dietz, Buuren, Leerdam etc. Heere en baron van Breda, Diest etc. . . . Alzoo veele en verscheyden klagten ende doleantiën aan ons gedaan syn geweest van wegen de armen ingesetenen van Waterland over de groote desolatie ende jammerlijke gesteltenisse van denselven landen, 't welk door de sobere toesigt ende quade reparatie van den Schellingwoutsendijk, in de maant van October laatstleden onder gevloeyt synde, noch jegenwoordelijke mettc de zee gemeen leyt, ende geschapen is, verloren te gaan, ende te blijven rijden Soo is 't dat omme metter overhand te voorsien ende verhoeden dat sulken schoone heerlijken Landt, daar ons soo veel aan gelegen is, 't welk den algemeene Vijant, nog met gewelt, nog practijcquen ofte listigheyt en heeft konnen 't onderbrengen, niet te gronde en gaan ende rijdende blijvende door quade toesigt, moetwilligheyt ende misverstant ofte dissentie tot onser aller schade ende verwijt van de nakomelingen, tot al ruwine ende uyterste bederfifenisse, van soo veele armen desolate Persoonen, weduwen ende weesen, die van honger ende kommer souden vergaan, tot groote schaden ende periculen van de omleggende ende aanstootende landen,.. •. wij ... . ordonneren en statueren bij dese de poincten en articulen hierna volgende: dat die gemeene Ingelanden van Waterlant tot haaren gemeene kosten deypt deympts gelijken van stonden aan maken ende stoppen sullen met aarden het ingebroken gadt, tegenwoordig leggende in de Schellingwouder dijk . . . . tot sulken hoogten ende breeten als den dijk van Nieuwendam en Dorgerdam, tegenwoordelyk leyt, ende dat met aerden werk ende paelwerk ofte met riet na den eisch van 't werk tot goede versekerheyt van der dykagie ende minste kosten van den Landen enz. Aldus gedaan binnen der stadt Amsterdam onder onsen naam ende zegel den 24 April 1581 ende was ondertekent Guilt de Nassou. Ende met synen zegel in rooden wasse bezegelt hangende aan dubbelde steerten gants gaaff ende ongeraseert buyten op de ploijen stondt." Droevig was de toestand des lands na 's Prinsen dood. De bekende dichter Van Alphen zong er later van: „Daar ligt de Hoop van Staat! Wie stuit nu Spanje's woeden ? I)e handen hangen slap; de held 19 bleek van schrik! Wie leeft er, die na hem ons Neerland kan behoeden? Zóó sprak het weerloos volk; maar Neêrlands God zei: ... . ,Jk!"" Parma, de bekwame Spaansche landvoogd, zette inet goed gevolg zijn veroveringen voort, doch in Maurits, 's Prinsen zoon, verwekte de Heere een man, die de groote verwachtingen, welke men van hem koesterde, niet heeft beschaamd en eerlang als Stadhouder het werk zijns vaders roemrijk voortzette. Intusschen had men menigmaal naar vreemde hulp uitgezien. Zoo werd van 1585—1587 door Koningin Elisabeth van Engeland naar hier gezonden de graaf van Leicester met óooo man hulptroepen. Een en ander bracht echter weinig voordeel aan de zaak der vrijheid. Na Leicesters vertrek besloot men een zelfstandigen Staat te vormen, zoodat van het jaar 1588 de Republiek der Vereen igde Nederlanden dagteekent. In datzelfde jaar rustte Filips de zoogenaamde „Onoverwinnelijke vloot" uit om eerst Engeland en daarna Nederland voor goed ten onder te brengen. Gods adem verstrooide de vloot op ontzettende wijze, zoodat al de plannen van den trotschen Koning in duigen vielen en in Nederland en Engeland de Almachtige gedankt werd voor de uitredding. Filips had het vertrouwen bij ons volk geheel verloren, doch hoopte nog steeds deze landen voor zijn geslacht te behouden. Daartoe gaf hij in 1598 zijn dochter Isabella ten huwelijk aan den Aartshertog Albertus van Oostenrijk en gaf haar de Nederlanden, die hij eigenlijk al kwijt was, als huwelijksgeschenk. In hetzelfde jaar stierf de Spaansche Koning aan een vreeselijke ziekte, waarbij hij, als een Herodus, levend door het ongedierte werd verteerd. Ruim 30 jaren had de oorlog nu reeds geduurd. Verlangende naar vrede werden er in 1607 onderhandelingen aangeknoopt, doch over de voorwaarden werd men het niet eens. Zeer tegen den zin van Maurits, wist Oldenbarncveldt, de Lands-Advokaat, vooral door het drijven van den Franschen gezant, een stilstand van wapenen te verkrijgen, het zoogenaamde „Twaalfjarig Bestand." Tijdens het Bestand, en wel in 1619, werd de bekende „Unie van Waterland" gesloten tusschen de zes dorpen, wier historie wij in onze „Blikken" beschrijven, en waarop wij reeds °P Pag- 10 en 11 wezen. Deze „Unie" werd steeds aangegaan voor den tijd van tien jaren. Slechts een paar malen werd er een kleine wijziging ingebracht. De oorspronkelijke Unie berustte vroeger in het kistje in Ransdorps toren (zie pag. 74), doch is niet meer voor- handen. De Unie, gelijk ze in 1664 werd vernieuwd, vinde hier echter een plaats. ') UNIE VAN WATERLAND. Op Huyden, den 26 April 1664, waare tot Ransdorp vergadert, de E.-Burgemeesteren van de ses Dorpen van Waterland, als namentlijk Ransdorp, Suyderwoud, Landsmeer, Sunderdorp, Broek en Schellingwoude met Buyksloot, dewelke na verscheiden Deliberatiën ende Communicatie, zo met malkanderen als elk met zijne Principalen, eindelijk geresolveert en beslooten hebben, te maken een contract van eenigheid of eendragtigheid, opdat zij met malkanderen eenig en verbonden zijnde, alle overlast van buiten, ook alle ongelegcntheden van buiten of binnen, en infractién van haare Loffelijke Privilegiën ende Jurisdictie van Waterland te ligtelijken mogen wederstaan, ende zo veel 't mogelijk is haare Geregtigheden, Vrijheden ende oude gebruiken, die haar gegunt ende gegeven zijn, te maintineeren, voor te staan en onderhouden, in Forma en Manieren na beschreven, te weten: Dat alle onkosten ende Lasten, die de voorsz ses Dorpen zullen overkomen, ende haar ter oorsaakc van hare vrijheden, Privilegiën ende Jurisdictie mogten aangedaan worden, deselve zullen betaald worden als volgt: Die van Ransdorp, Suyderwoud en Lantsmeer elk 16 penningen; die van Sunderdorp 13 p., die van Broek 11 p. en die van Schellingwoud met Buiksloot 7 p. Alle welke onkosten in derselver maniere betaalt zullen worden, voor den tijt van Tien eerstkomende en Agtereenvolgende Jaren van dato voorsz. afgerekent en Langer niet; hebbende voorts tot conservatie van haare voorn. Privilegiën ende welvaren van gemeen Waterland geordonneerd ') We namen ze over uit een oud boek, waarin verschillende „Keuren" van Waterland vermeld stonden en dat de heer P. J. Verdam van Monnikendam on« verschafte. Ook ten Raadhnize te Broek berust nog een pfschrift dier Unie. ende gestatueert, ordonneeren en statueeren mits desen, d' Artikelen ende Poincten nabeschreven, die zij willen dat voortaan binnen de voorsz Dorpen ende aankleven van dien, sullen onderhouden ende agtervolgt worden. Eerstelijk dat alle diegeene die Cramerijen ende vette waren in Waterland te koop houden, met geen andere maten en zullen mogen meeten nog tappen, dan die gebrand en geëijkt zijn met 't Waterlandsche Wapen, ende bij den geswooren brander of Eijker, die in elke Dorp daartoe gestelt zal worden. Item ook geen Gewigt te mogen gebruyken, binnen den voorsz Dorpen, dan die geprobeert en goedgekeurt zijn zullen bij d' Wigt tot Durgerdam, die verpagt wort bij den Rentmeester van Kennemerland, dat ook alle degeene die in Waterland wigt gebruyken, ende Neeringe daarbij doen, gehouden zullen wesen, deselve alle Drie Jaaren te brengen na Durgerdam omme deselve aldaar te laten vereyken en probeeren na behooren, op peene van te verbeuren de eerste reyse, de boete van twee pondt, de tweede reyse de goederen, die zij den kooper met contrarie Maten of Gewigten toegemeten ofte toegewoogen zullen hebben, ende gelijke boeten van twee pondt, ende voor de Derde reyse de boeten van tien pondt, en voorts gesuspendeert te worden van haar Neringe den tijdt van een Jaar; de boeten te applieeren twee derdendeel ten behoeve van den officier, die de toesigt en executie zal doen, en 't andere derdendeel voor den Armen van de dorpen daar deselve boeten zullen vallen. Wordt verstaan, dat den Eijken alleen, uit ieder Dorp alle drie Jaaren zijn Eijk tot Durgerdam zal laten probceren. Ten tweeden dat den Dijkgraaf en Heemraaden van Waterland niemant en zullen mogen beroepen op eenige plaatsen om eenige banne of boeten in te winnen, ofte seventuigen te beheeren met Dijkregt dan ter plaatse daar deselve sullen vallen ofte gelegen zijn, ende bij aldien de plaatse onbequaam is, ten naasten bequaamen plaatse daaraan gelegen, agtervolgcnde de oude Costuyme, Privilegiën en Dijkregten van Waterland. Ten Derden en Laatstelijk dat in alle saken, zo in 't Delibereeren als bestemmen ende concludeeren bij de Magistraaten der Dorpen, zal worden gevolgt de meerderheyd van stemmen Ten oirconde deses zo hebben de gemelde Burgemeesteren dese orgineele contract elk met zijn Hand ondertekent, welke principaele Acte zal berusten tot Ransdorp in de Toorn, en geteykent met de Letter A, waar uyt zullen worden getrokken ses Authentique Copiën, geteekent met de ses volgende Letters, waarvan zal rusten de B bij die van Ransdorp, de C bij die van Suyderwoud, de D bij die van Landsmeer, de E bij die van Sunderdorp, de F bij die van Broek en de G bij die van Schellingwoude. Actum 't Dorps Raathuys ter voorsz plaatse en daagen als boven was Getekent: Jacob Remmesz. Willem Jacobsz Dekker. Lambert Symonsz. Jan Cornelisz Roos. Dirk Heeroom. Jan Cornelisz Mullenaar. Gerrit Jansz. Jacob Martse. Claas Pictervaars. Jan Jansz Heijnes. Jacob Jansz van Sanen. Marten Droog. Lager stond: Ter ordonnantie van de Heeren Burgem. van de ses Dorpen van Waterland, bij mij Ta Cornelis, Secret. 1664. Dese Gecopieert en naar gedaane Collatie bevonden met d' Principaalen te accordeeren, door mij Gerrit Haan, Secrct. Wat aangaat de Pagt van de Waag van Waterland te Durgerdam is geroyeert in 't Jaar 1735 alsoo Waterland 't Regt van de Graaflijkheid gekogt heeft, en continueert verder wederom tien achtereenvolgende Jaaren." Voor de laatste maal vonden wij in het Resolutieboek te Nieuwendam werd de Unie vernieuwd in een „vergadering, gehouden bij de H. H. Gedeputeerden van de zes gecombineerde Districten van Waterland, in het Raadhuis te Ransdorp, op Woensdag 27 Aug. 1806." Van elk der zes plaatsen: Ransdorp, Broek, Zunderdorp met Nieuwendam, Landsmeer, Schellingwoudc met Buiksloot en Zuiderwoude waren twee personen vertegenwoordigd. „De H. H. van Ransdorp — aldus lezen wij in het verslag — hebben ter vergadering voorgesteld, dat het contract van de Unie tusschen de zes gecomb. Districten van Waterland met den 21 sten dezer maand geëxpireerd zijnde, of men derhalve tot conservatie van de vrij- en gerechtigheden van dezelve zes gecomb. Districten, de voorsz Unie niet wederom op den ouden voet behoorde te vernieuwen en te verlengen; waarop ter vergadering voorgelezen zijnde 't contract van de gemelde Unie, zooals dezelve eerst op den 23 Nov. 1619 is opgericht en nader op 27 April 1664 — 7 Aug. 1704 en 7 April 1735 eenigszins is gealtereerd en geümpliceerd " Met algemeene stemmen werd besloten de Unie te vernieuwen voor 10 jaren, beginnende 21 Aug. 1806, „in dier voege als dezelve met de laatste aliteratie en ampliatie op den 7 April is gearresteerd en vervolgens gecontinueerd." „De bepalingen betreffende den ijk — aldus de heer W. v. Engelenburg („De Monnikendammerjo September 1900) — werden streng gehandhaafd, en dat voor het overige deze Unie geen sinecure was, heeft o. a. Stadhouder Willem de Derde ondervonden, toen deze beproefde om het recht van benoeming van onderwijzers aan zich te trekken, waar tegen Waterland zich met goeden uitslag met hand en tand verzette. In 1672 en 1673 regelden de zes dorpen gezamenlijk de verdediging van Waterland tegen den vijand; in 17^1 bedisselden zij gemeenschappelijk den afkoop der heerlijke rechten in Waterland, terwijl in 't algemeen talrijke maatregelen in 't belang van gemeen Waterland het gevolg van deze Unie geweest zijn." Niet lang na het Bestand ontsliep Maurits in zijn Heere en Heiland en werd opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik. Inmiddels was de welvaart dezer landen ontzaglijk toegenomen. „Reeds in 1587 zeilden alleen naar de Oostzee 800 schepen met koopwaren. Holland telde 30 vaste steden en 400 dorpen, die alle door handel, scheepvaart, landbouw en nijverheid bloeiden." Sinds de oprichting der Oost-Indische Compagnie werd ons gezag allengs over heel Indië uitgebreid, vooral nadat Jan Pietersz. Koen van Hoorn in 1619 op de puinhoopen van Jacatra de stad Batavia stichtte. Ook op de oostkust van Amerika en op de westkust van Afrika dreven de Nederlanders reeds voor het Twaalfjarig Bestand een uitgebreiden handel. Evenals in 1602 de Oost Indische Compagnie kwam op denzelfden voet in 1621 de West-Indische Compagnie tot stand, met het doel koloniën te verkrijgen en de Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk te doen. Onder de kapiteins, die zich in dien krijg onderscheidden, vermelden wij Pi eter Hceremans, geboren te Uitdam, die „in 1620 en 1627 in de Spaansche West-Indien en elders veel blijken zijner manmoedigheid gegeven heeft." Onder de dapperste vlootvoogden der West-Indische Compagnie behoort naast Piet Hein (Spaansche Zilvervloot 1628) genoemd te worden de Admiraal Adriaan Jansz. Pater van Edam. Na reeds menigmaal aan de Compagnie uitstekende diensten te hebben bewezen, werd Pater in 1631 opnieuw naar Brazilië gezonden. Hier geraakte hij in een heet gevecht tegen een veel grooter Spaansche vloot onder d' Oquendo. Regelrecht hield Pater aan op den Spaanschen Admiraal, die krachtigen bijstand genoot. Met zeer ongelijke krachten zette hij den strijd voort, tot zijn schip in brand werd geschoten en wijl geen blusschen baatte en geen hulp kwam opdagen, zijn soldaten over boord sprongen. Ook Pater greep een touw en hing geruimen tijd daaraan voor den boeg, zonder door den vijand te worden opgemerkt. Uitgeput wordt hij genoodzaakt het touw los te laten en „de held, die zoo dikwijls voor de tromp van het vijandelijk geschut den dood getrotseerd had, vond zijn graf in de golven. Zijn „vroomighcyt en manlijcke dapperheyt" werden door zijn tijdgenooten om het zeerst geprezen." (Beeloo.) Intusschen zette Frederik Hendrik, de „Stedendwinger", den oorlog met kracht voort en versterkte de Republiek, waar ze het meest bloot lag, met een „grensmuur van veroverde vestingen." Het werk, door zijn Vader aangevangen en door zijn Broeder voortgezet, werd door hem roemrijk voltooid. Vooral de belegering van 's-Hertogenbosch in 1629 verhoogde zeer den roem van Frederik Hendrik. Hachelijk was de toestand, toen de Spanjaarden, versterkt door een Duitsche krijgsmacht, een inval deden op de Veluwe en zelfs tot Naarden doordrongen. Op raad van Frederik Hendrik werd het land onder water gezet, het leger veisterkt en „in Holland de huislieden van 16—60 jaar opgeroepen en met vuurroers en pieken voorzien." ') Op wonderlijke wijze werd ons land van de vijanden verlost, waarop 's-Hertogenbosch zich overgaf. In 1632 behaalde onze Stadhouder nieuwen roem en in den glorierijken strijd bij Duins (1639), — zie Hoofdstuk 19 — werd Spanje voorgoed met machteloosheid geslagen. Na dien slag werd de oorlog slechts flauw gevoerd; reeds in 1645 begon men te onderhandelen over den vrede, die den 30sten Januari 1648 te Munster werd gesloten en het zegel drukte op den strijd van 80 jaren. Frederik Hendrik had dien vrede niet mogen beleven; den I4den Maart 1647 stierf hij en werd opgevolgd door zijn eenigen zoon Willem II. ') lil het „Krijgsraadboek" te Iirock bevindt zich nog een lijst, dd. 4 Sept. 1629, „aangaande haar bu'gerij, die zij op 't geweer gestelt hebbe" en wel „eerstelijk dese, op Musquetten" — 26 personen; „volgen nu de Pieken" — 14 personen. Aan het einde van dit Hoofdstuk geven wij nog ecnige historische aanteekeningen, Waterland betreffende: i 5 Aug. 1597. Bij een hevigen storm uit het N. W. braken de dijken op verschillende plaatsen door. Geheel Waterland liep onder; zelfs stond het water nog écn voet hooger dan bij den vloed van 1 Nov. 1570. 3 Jan. 1602. Omtrent den middag werden hier lichte aardschokken waargenomen. De schade was onbeduidend. Het jaar 1608 kenmerkte zich door een bijzonder strengen winter. De Zuiderzee vroor dicht, zoodat men — volgens de „Chronijk van de stad Medemblik" — „langen tijd met geladen sleden van Harlingen op Enkhuizen recht toe recht aan reed alle dagen, ja zelfs kon men van Texel op Wieringen te voet gaan, daar alle dagen nochtans zulke snelle stroom gaat. De weilanden waren zoo verzengd, dat zij de heele zomer niet weer groen konden worden." „Het is zeer aanmerklijk, te weten: dat God den lleere der Heirscharen alle de voorleden jaren doen de Vijand met groote magt van volk op de Frontieren lag, om by tijd en wylen als het sterk vroor, een inval te doen, ons niet gaf als slappe Winters, en dat hij nu zoo haast het bestant ingewilligt was terstont zulken harden strengen Winter verleende, regt of hij de Winter te voren gebreidelt hebbende nu als buiten onzen hinder geschiedde, zijn agterstal voor veel jaren wilde laten inhalen. In de voortijd doen het ijs al weg was, hiel het weer nog al kout, het scheen of de warmte in de lugt niet weer konde komen, de Zomer was ook bijna niet anders of 't een gestadigen regca waar, zoo dat het gewas over al heel sober was, ja dat de granen en alle eetwaren tot een hoogen prijs steigerde. De tonne boter geldde 112 gulden, en de honderd pond kaas 13 gulden, en alles zoo na advenant te reekenen." Nog strenger was de winter van het jaar 1621. „Men reed van Friesland op Vlieland, van Vlieland op Texel, van Texel op Wieringen, insgelijks over de Maas en over de Wielingen; de Noordzee was zijn strand langs allemaal bevroren tot op 38 vadem diepte. . . . Veel luiden hadden 't oogmerk daarop, dat de Trèves (d. i. het Bestand) in 't jaar 1608 met zulk een harden en wreeden begonnen zijnde, nu met zulk een straffen winter eindigde en hielden 't voor een zonderling werk Gods." In 1625 (8 Maart) braken tusschen Durgerdam en Uitdam drie gaten in den dijk. Weder leek geheel Waterland éen zee. Ook de pas bedijkte Wormer liep vol, „tot groote schade van de bedijkers." In 1630 heerschte er „in dit Noorderkwartier en in gansch Holland zulk een dure tijd, als er ooit bij menschenhcugenis is geweest: een brood van 12 pond gold 22 stuivers" (1Ckronijk van Mcdemblik). In ditzelfde jaar kwam de eerste meclmolen in Nd.-Holland in werking en wel te Wervershoof bij Medemblik. In 1624 kregen Monnikendam, Kansdorp, Zuidcrwoude en Broek van de Staten des lands octrooi, om de Buiksloter- en Broekermeer te mogen bedijken. Monnikendam had reeds in 1623 alleen octrooi voor de Belinermeer, doch gaf er de drie genoemde dorpen aandeel in. De drie meren waren in 1628 in vruchtbaar land herschapen. Over deze Waterlandschc meren stonden 9 Hoofd Ingelanden, waarvan 3 woonachtig waren te Monnikendam, 3 te Amsterdam en 3 in de Waterlandschc dorpen, nl. éen te Ransdorp, éen te Zuidcrwoude en éen te Broek. Verder stonden zij onder het bestuur van éen Dijkgraaf, vier Heemraden, éen Secretaris, éen Penningmeester en éen Ontvanger van de buitengewone verpondingen. Sta hier tevens een enkel woord over het oude „Dijkgraafen Hoogheemraadschap Waterland": Dit College bestond uit den Dijkgraaf, zijnde de Hoofdofficier van Monnikendam, als Baljuw van Waterland, en 9 Heemraden, als éen uit Monnikendam, éen uit Purmcrend, éen uit Purmerland en zes uit de Waterlandsche hoofddorpen, uit ieder éen. Het scribaat werd waargenomen door een secretaris Huls van Waterland. !) De cliché ontvingen wij gratis in bruikleen van het Kon. Oudheidk. Genootschap te Amsterdam. (altijd éen der secretarissen van Monnikendam), die, gelijk de Dijkgraaf, voor zijn leven was aangesteld. De Heemraden hadden 3 jaren zitting, slechts bij uitzondering voor hun leven. Het college van het Hoogheemraadschap had geen vaste vergaderplaats. De vergaderingen hadden des zomers, gewoonlijk om de 14 dagen, plaats in een der Waterlandsche dorpen.') Den 24sten Juli 1610 begon de uitmaling der Beemster, welk werk door 40 molens geschiedde en den igden Mei 1612 gereed was. Den 4den Juli had aldaar in tegenwoordigheid van Maurits en Frederik Hendrik, een vreugdemaal plaats. Ter gedachtenis dezer droogmaking werd er jaarlijks den 30sten Juli een Dank- en Bededag gehouden, welk gebruik in de 19e eeuw werd afgeschait, doch sedert ecnige jaren, schreef Vau Sandwijk in 1839, „viert men nu dezen dag op den Zondag, het naast aan 30 Juli. . . . Deze biddag is een bewijs van den godsdienstzin onzer voorvaderen, die verder blijkt uit een Keur op het vloeken, te vinden in de Beemsterlandsche Keuren, dd. 13 Sept. 1624." De droogmaking der Purmermeer begon in 1618 en was voltooid in 1622. Den 25sten Maart gaven de Staten octrooi tot het bedijken der Wormermeer. Toen echter door storm en vloed (Dec. 1624 — Jan. 1625) dit werk voor een goed deel vernietigd werd, volgde een nieuw octrooi, dd. 18 Maart 1625, waarna in 1626 het meer in vruchtbaar land was herschapen. ') Thans vergadert het Bestuur van het Hoogheemraadschap Waterland meestal in het „Huis van Waterland" te Monnikendam, van welks topgevel we een afbeelding geven op pag. 221. „De daaronder aanwezige pui — aldus het bekende werk: „Nd-Holl. Oudheden" — schijnt in de 18e eeuw gemaakt. De topgevel heeft de eigenaardige in- en uitbuigende lijnen, die hier te lande sinds de helft der 16e eeuw in zwang kwamen en die ook in 't begin der 17e nog wel worden aangetroffen. De bekroning geschiedt door een als schelp behandeld fronton, waaronder Anno 1619 is te lezen. Op de hoeken «taan vazen, terwijl boven de pui twee zeer goed gehakte leeuwenmaskers voorkomen." HOOFDSTUK XXII. DE „ZEEVARENDE BEURS" TE BROEK. „ Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart" Hebr. 13 : 3a. Toen in 1621 het Twaalfjarig Bestand geëindigd was, werd de oorlog met Spanje, zoo te land als te water voortgezet. Onze zeevaart was intusschen krachtig ontwikkeld en alzoo was het geen wonder, dat de Spanjaarden alle pogingen aanwendden om onzen handel en onze visscherij te vernietigen. Honderden onzer schepen werden genomen door de Duinkerker kapers, „in wier duchtig versterkte haven de Spanjaarden spoedig een kleine welbcwapende en welbemande vloot hadden uitgerust." Menigmaal werd de bemanning door deze zecroovers overrompeld en als slaven verkocht. Deze konden wel is waar worden vrijgekocht, doch het hooge losgeld was doorgaans ver boven het bereik der betrokken familie, terwijl ook de gemeente vaak onmachtig was om hen los te koopen. Toen de pogingen om „de zee te beveiligen" niet baatten, stelden vier Amsterdamsche kooplieden in 1628 aan de StatenGeneraal voor een groote Assurantie-Compagnie op te richten, „aan welke alle uitzeilende en binnenkomende schepen, in- landsche en vreemde, eene assurantie-premie zouden betalen van circa 2 pet., afwisselend naar de risico van de vaart, waarvoor de Compagnie 60 goed bewapende oorlogsschepen in zee zou houden, terwijl de Statcn-Gencraal haar met 24 oorlogsschepen zouden assisteeren en 40 ton gouds in haar kapitaal zouden storten." >) Door verschillende bezwaren is echter nimmer iets van dit plan gekomen. De toestanden op handelsgebied verbeterden mettertijd, hoewel de vijand nog steeds vele gevangenen maakte. Dit blijkt o. a. 2) „uit een resolutie van de vroedschap van Broek in Waterland van den 7C11 April 1640, waarbij deze, overwegende „dat er dagelijks veel ongeregeldheden werden gepleegd met het houden van inzamelingen voor vreemde gevangenen", besloot, dat niemand voor dit doel collecten in het dorp zou mogen houden zonder speciale vergunning van Burgerrecstercn. Inmiddels was te Broek het denkbeeld der vier Amstcrdamsche kooplieden, zij 't ook op kleiner schaal, verwezenlijkt. Den icn April 1635 werd „de lossinghe der ghevanghenen tot duijnkerken oft oostende" in de vroedschap ter sprake gebracht met het resultaat, dat men besloot een fonds te stichten, te bchccrcn door twee voogden, waaruit ieder vaiensgezel voor één gulden inlcggeld voor elke reis bij eventucele gevangenneming acht gulden losgeld kon trekken en daarenboven acht stuivers daags voor vertering kreeg. Dat dit plan in goede aarde viel bewijst het kasboek, waarin wc lezen: ') We ontleenen dit aan liet verslag van een lezing over dit grootsch plan, in Jan. 1899 te Leiden gehouden door den heer Prof. Blok in een vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. (Ar. v d. IJ. van 11 Jan. 1899) a) Het volgende nemen wij met vriendelijke toestemming van den schrijver, den heer W. van Engelenburg te Broek, over uit „De Monnikendammer" van 13 Aug. 1899. Ao. 1635 is de ontfangh geweest f 194 — O Ao. 1636 is de, ontfangh geweest - 180 — o Ao. 1637 tot het begin van de maent maijns toe - 73 — o Soodat den ontvangh is tot dien tijt toe . . . / 447 — O Aan Claes Heijn getelt . . . . ƒ114 — 8 Voor boeckjen en sackjen . . . - o — 17 ƒ 115— 1 f 33I—I5 Ende voorts Ao. 1637 tot den eijnde van 't jaer comt ƒ 99 — o / 430— !5 In 1643 bedroeg het kapitaal reeds ƒ 1313 - 18; in 1666 reeds ƒ 4332 -0-12; in 1701 / 5S24 - 1 - 14; in het jaar 1772 reeds / 9349 - 13, belegd in verschillende rentebrieven en obligaties, enz. Aan de statuten van dit fonds, of liever aan „de ordonnantie, gemaeckt bij de eerwaarde Vroetschappen, op de gcmeene buijdel der zeevarende Luijden, alhier tot Broeck, waernae hem een Ider sal hebben te reguleeren" ontleenen we het volgende: Iedere deelnemer, onverschillig of hij koopman, schipper of bootsgezel was, moest voor hij buitengaats gezeild was op klaarlichten dag één gulden storten, zoowel voor een reis naar Frankrijk, als naar Engeland, Schotland, Ierland, Moscovië, Noorwegen, „oostwaarts ofte elders in deze contraeijcn". Men betaalde voor een bepaalde reis; werd onderweg het reisplan veranderd, dan moest men opnieuw laten storten, anders had men het recht op uitkeering verloren. Zij die voeren op 's lands oorlogsschepen of op groenlandvaarders moesten voor elke drie maanden betalen, zoolang hun reis duurde. De vaart op Portugal was duur en vereischte storting van twee gulden voor elke reis. „Soo Iemant genoomen ende gevangen wierde ('t welck Godt verhoede) die sal uijt deze buijdel genieten acht stuijvers daghes tot costgelt ende acht 15 gulden tot reijsgelt". Het kostgeld werd uitbetaald van den dag der gevangenneming tot dien der uitwisseling van gevangenen. Vrienden en bloedverwanten waren verplicht onmiddellijk aan de Voogden kennis te geven van ecne gevangenneming en van alle bizonderheden, daarop betrekking hebbende. Wist een gevangene te ontvluchten, vóór dat hij gekerkerd was, dan kon hij geen aanspraak maken op kost- of reisgeld. Werden zoovelen gevangen genomen, dat het Fonds ontoereikend zou worden, dan zou ponds-pondsgewijze worden uitbetaald. Alle geschillen werden beslecht door Burgemeesteren en Voogden van het Fonds, waaraan alleen ingezetenen van het dorp Broek konden deelnemen. Bij later genomen resoluties werd de „Ordonnantie van de Zeevarende Beurs" herhaaldelijk gewijzigd. Na het eindigen van den tachtigjarigen oorlog werd de inleg verhoogd of verlaagd al naar gelang men met Engeland in oorlog of in vrede leefde, terwijl, tengevolge van den toenemenden bloei, waarin het zich mocht verheugen, werd bepaald, dat men bij schade aan schip of lading van / 25—f 50 zou ontvangen. In de tweede helft der achttiende eeuw, toen de scheepvaart alhier allengs minder werd, sprak men de kas voor andere doeleinden aan. Herhaaldelijk lezen we dat de Voogden, op bevel van Burgemeesteren, grootere ot kleinere sommen uitkeeren aan Kerkmeesteren „wier kas gewoonlijk schraal was" en aan de gemeente om „de dorpskas te stijven". Den 30en Juli 1771 werd uit het fonds / 3072 betaald voor een nieuwe dorpsschuit (varende op Amsterdam). In deze eeuw is de scheepvaart van Broek tot nul gereduceerd en daarmede de bestemming van het fonds, dat nog bestaat, en door het gemeente-bestuur wordt beheerd, geheel gewijzigd. Het dient nu nog om aan behoeftigen cene uitrusting voor de zeevaart te verschaffen, of onderwijs in de zeevaartkunde te doen geven, en dergelijk nuttige doeleinden; terwijl de Raad er wijselijk over beschikt om ook andere goede zaken te steunen." Uit het vorenstaande blijkt den lezer alzoo, dat de zeevaart van Oud-Broek nog al iets te betcekenen had. In het octrooi van de Vroedschap, d.d. 16 Maart 1596 lezen we dan °°k — aldus de heer W. v. E. in „De Monnikendammer'' van 17 Dec. 1898 — dat „het meerendeel van de gemeente hare principale nceringe ter see ende mit koophandelinge te doen is gelegen omme hare montkost voor haar huijsgezin, wijf ende kinderen te winnen, als notoir is." Uit de statuten van het bovengenoemde fonds blijkt voorts, „dat de Broekers voeren op Hamburg, Brcmen, de Jutse kust, Denemarken, Noorwegen, de Oostzee, Frankrijk, Engeland, Muscoviëen, Groenland en Ierland, naar Portugal, Biscaje en Turkije en dat de kust van Barbarije, Guinea, West-Indië, de Vlaamsche, Canarischc en Caraïbischc eilanden door hen bezocht werden. Zij voeren ter vischvangst, zoowel van haring als van walvisschcn, en dreven een levendigen handel in allerlei artikelen of verdienden hun brood met de vrachtvaart. Plet meest bloeide die handel in de 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw. Uit een „Extract uyt het kohier van personeele quotisatie" blijkt, dat in 1742 naast 16 renteniers nog 22 flinke kooplieden, 5 commissionairs en 3 assuradeurs te Broek hun woonplaats hadden. (De Monnikendammer). Later hopen we te vermelden, hoe in het laatst der 18de eeuw „de handelsbetrekkingen met het buitenland geheel te niet zijn gegaan" en de veeteelt hoe langer hoe meer in bloei toenam. Opmerkingen. In het kerkelijk archief te Broek vonden wij nog een opgave van wat „door de Diaconen tot Broek in Waterland" is gegeven ( tot lossing van gevangen slaaven". De lijst loopt van 1711 tot 1744 en geeft een bedrag van f 2128. Wij vonden hierbij o.a.: 1711 N. N. van Hem, uit Tarkije / 40 1713 Juriaan Hendriksz van Bloksijl, uit Algiers . . - 15 1719 Jan Carper, uit Barbarijen / 80 1723 Gerrit Jacobsz van Oosthuizen, uit Algiers - 100 1725 Jan Martensz Gaat van Broek, uit Zalee ... - 956 1744 Jan Cornelisz Dekker van Swaag, uit Turkije. . • 200 Ook in de gemeente Landsmeer bestond weleer een fonds, genaamd „De Zeevarende Beurs". Ontbreken ons dienaangaande nadere bijzonderheden, het bestaan er van blijkt uit verschillende „actes van scheidingen, bewijzen van obligaties op verschillende steden" enz, die nog ten Raadhuize aldaar aanwezig zijn. Genoemde stukken dateeren van 1650 tot 1764. De heer J. v. d Berg Az., Hoofd der Chr. School te Landsmeer, die zoo vriendelijk was, voor ons een onderzoek in te stellen, meldt ons: „Er is thans nog f 8100 van dit fonds op het Grootboek (Ned. Werk. Schuld), een kapitaal, dat nooit vervreemd mag worden en waarvan de gemeente L. de rente trekt. Een vroegere Burgemeester alhier heeft getracht die f 8100 op te vragen voor het verbeteren van den weg. Een gevolg daarvan was, dat de rente geruimen tijd werd ingehouden, doch luter, tengevolge van een ingezonden reijuest, weer werd toegekend." „Zoo bestaat hier ook nog de zoogenaamde Sduptns-Consignatie Kas, die een klein kapitaaltje op 't Grootboek heeft staan, waarvan eveneens de gemeente de rente tiekt. Deze laatste kas stond in nauw verband met „de Zeevarende Beurs". HOOFDSTUK XXIII. DE REGEERINGSVORM IN WATERLAND TIJDENS DE REPUBLIEK. „Zie om, onder al het volk, naar kloeke mannen, Godvreezende, waarachtige mannen, de gierigheid hatende; (en) stel ze over hen." Exodus 18 : 21. Wanneer we in dit Hoofdstuk een schets geven van den regeeringsvorm in Waterland, spreken we niet over de regeling der algemeene aangelegenheden, welke opgedragen was aan de Staten-Generaal, bestaande uit afgevaardigden van de „zeven geünieerde provinciën." Evenmin handelen wij over de Staten der provincie Holland, welke uit twee standen bestonden: de edelen of de Ridderschap, die de kleinere steden en het platteland vertegenwoordigden en de 18 stemhebbende steden, waaronder Monnikendam, Edam en Purmerend behoorden. Ons doel is alleen een blik te slaan op den regeeringsvorm in de zes Hoofddorpen van Waterland. Evenals in den grafelijken tijd vond men in deze dorpen een schout en schepenen, burgemeesters en een vroedschap, die te samen de regeering uitmaakten. Schout en schepenen vormden de rechtbank, Hierover eerst een korte beschrijving. Het Baljuwschap Waterland (zie pag- 45) bevatte de stad Monnikendam en de zes Hoofddorpen, die we op pag. n noemden. Deze dorpen') hadden met elkaar een gemeene Hooge Vierschaar, die waarschijnlijk ingesteld, „of immers bevestigd is" door Hertog Willem van Beieren, en van wier samenstelling we reeds op pag. 62 gewag maakten. De Crimineele Rechtspleging geschiedde, ter eerste aanleg, voor deze Vierschaar. Wanneer een misdadiger werd gevat, werd hij terstond terecht gesteld voor den Baljuw en Ransdorp omstreeks*1750. de Schepenen van het hoofddorp, onder wiens ban hij in hechtenis was genomen. In deze vergadering werd onderzocht, of zijn misdaad civiel of crimineel was. Indien crimineel, dan werd de zaak gebracht voor de Hooge Vierschaar, die door den Baljuw saamgeroepen werd en „gespannen" in het hoofddorp, waaronder de misdadiger gevat was. Voor deze Hooge Vierschaar konden ook, bij hooger Zie „Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden'Deel VIII. 2) Zie de noot op pag. 203. beroep, getrokken worden alle Civiele zaken, meer dan f 30 bedragende, die bij vonnis van Schepenen, in de civiele rechtbank, waren uitgesproken, in welk geval de Hooge Vierschaar, met goedvinden van den Baljuw, door den Schout, als gerechtsbode, werd bijeengeroepen, daar de zaak, ter eerste aanleg, gediend had. Al de Hoofddorpen hadden voorts „hun bijzondere Burgerlijke Regeering en Lage Rechtbank." In ieder vond men een Schout, vier Burgemeesters, vier Schepenen en een zeker getal Vroedschappen benevens een Secretaris. De verkiezing van deze personen geschiedde overal op dezelfde wijze. De Schout en evenzoo de secretaris van ieder dorp, werd verkozen door Burgemeesters en Vroedschappen, doch kreeg zijn last van den Baljuw van Waterland, door wien hij ook beëedigd werd. Over deze verkiezing is meermalen in rechten geschil gerezen tusschen den Baljuw, die het recht daartoe beweerde te hebben en de Regenten, doch de laatsten zijn steeds de rechthebbenden gebleven. Burgemeesters en Schepenen werden jaarlijks door den Baljuw van Waterland gekozen: de eerstgenoemden uit een drietal, opgemaakt door de drie „afgaande" Burgemeesters; laatstgenoemden uit een tweetal, opgemaakt door Schout en Burgemeesters. Eén der vier Burgemeesters werd door hun college zelf tot Oud-Burgemeester benoemd, om het volgende jaar in de regeering te blijven. Door den Baljuw, de Burgemeesters en Schepenen geschiedde in een der zes hoofddorpen, bij beurte, een algemeene herziening der Waterlandsche keuren. Slaan wij thans een blik op elk dorp afzonderlijk. Ransdorp — aldus het „Kabinet van Nederl. en Kleef sche Oudheden" (A° 1727) — had „de voorzitting en voorstemming in de vergadering van de zes Waterlandsche dorpen over zaken, dezelve dorpen in 't gemeen beroerende, hebbende van ouds de Baljuw van Waterland zelf bij de aanvaarding van zijn ambt aan de Burgemeesteren van de zes gemeene Water- landsche dorpen eed moeten doen, wordende twee afschriften van zoodanigen eed alsnog te Ransdorp bewaard, zijnde de eene eed gedaan bij Jan Kornelisz op 9 Jan. 1597, en de andere bij Dirk Symonsz op 15 Aug. 1623." Ransdorp was verdeeld in vier kwartieren: Bloemendaal Durgerdam,') Holysloot en Poppendam. Uit elk kwartier werden éen Burgemeester en 6 Vroedschappen verkozen. De 24 Vroed- Raadhuis te Ransdorp.'-) schappen werden door de gezamenlijke Burgemeesters en Vroedschappen verkozen uit een nominatie van 3 personen, opgemaakt door den Burgemeester en de overige Vroedschappen van 't kwartier, waarin de Vroedschapsplaats was ') Een „klein derde deel" van Durgerdam behoorde onder Schellingwoude. 2) De cliché gaf het Bestuur van het Kon. Oudheidk. Genootschap te Amsterdam ons gratis in bruikleen. opengevallen. Zij bleven voor hun geheele leven in betrekking. Behalve deze regenten waren er nog 4 anderen in Durgerdam, welke door Burgemeesters en Vroedschappen werden gekozen, om daar met den Burgemeester en de Vroedschappen uit Zuiderwoude te Uitdam woonachtig, de gemeene zaken dezer buurten te besturen, als: de goedkeuring van den predikant, het kiezen van den onderwijzer enz. Onder Ransdorp behoorden: Ransdorp, Durgerdam, Holysloot en het zuidelijk deel van Uitdam, gebouwd op Ransdorps grondgebied. Als afzonderlijke buurten worden voorts nog genoemd de groote en kleine Kijnzel, beide van weinig belang, te meer nadat de eerste door een zwaren brand in 1656 ongeveer 40 huizen verloor. Het civiele recht van Durkerdam werd, naar Soetcboom meldt, „zoo te Ransdorp als te Schellingwoude gehouden, tot welk einde zij ook in die banken haar Schepenen hebben: zij hebben daarom geen Raadhuis, maar twee getoornde kerken, waarvan het ecne tot het school gebruikt wordt." Onder het rechtsgebied van Zuiderwoude behoorden het Hoofddorp van dien naam en Uitdam. De regeering bestond er uit 4 Burgemeesters, 4 Schepenen en 16 Vroedschappen, waarvan Uitdam éen Burgemeester, 2 Schepenen en 4 Vroedschappen benoemde. De Schepenen waren aan geen vaste woonplaats in een dezer dorpen verbonden. Landsmeer was verdeeld in 4 kwartieren, waarvan 3 voor het dorp Landsmeer en éen voor Watergang. Van de 20 Vroedschappen kwamen er 15 uit Landsmeer en 5 uit Watergang. Ze hadden voor 6 jaren zitting. Het gehucht of de buurt Kadoelen, aan den Waterlandschen dijk gelegen, behoorde ook voor een gedeelte onder Landsmeer, alsmede een deel van den Oostzaner Overtoom. Zunderdorp bestond uit 4 kwartieren: het Vuilharder-, het Nopender-, het Ketkbicurter- en het Zuiden derkwartier, in welk laatste Nieuwendam gelegen was. Ieder kwartier leverde 2 Vroedschappen in de Regeering, dus 6 voor Zunderdorp en 2 voor Nieuwendam.1) Broek was in 3 kwartieren of wijken verdeeld: het Noordend, de Middelbuurt en het Zuidend\ doch de verkiezing der Vroedschappen had hier geen betrekking tot deze kwartieren, wel die der Burgemeesters, die 4 in getal waren, waarvan er jaarlijks drie uit ieder kwartier werden gekozen. Uit hen, die het vorig jaar in het ambt waren, bleef er een, die in dit tweede jaar van zijn dienst president was. Men had hier voorts een Vroedschap, bestaande uit 22 personen en wel de 4 Burgemeesters, 4 Schepenen, éen Heemraad, 3 Kerkmeesters, 2 Armvoogden en 8 der Regenten van het voorgaande jaar. Wat Schellingwoude betreft, dit rechtsgebied was verdeeld in twee deelen: Schellingwoude en Buiksloot. Schellingwoude werd omringd door de banrxn Ransdorp en Zunderdorp, gelijk Buiksloot mede omringd was door Zunderdorp en Landsmeer, in dier voege, dat de ban van Zunderdorp met het gedeelte, waarin Nieuwendam gelegen was, Schellingwoude en Buiksloot, hoewel eenzelfde ban zijnde, geheel van elkaar afzonderde en dezelve als in twee bannen verdeelde. Dit zal — aldus de „Tegenw. Staaf' — niet vreemd schijnen, indien men aanmerkt, dat, volgens geen ongegrond gevoelen, de Waterlandsche dijk, die nu langs Nieuwendam, of de ban van Zunderdorp loopt, in oude tijden dieper in het Y gelegen heeft en hier een inlaag geschied is, waardoor de ban van Schellingwoude in de gemelde twee deelen gescheiden was. Van dezen ouden dijk ziet men tusschen Buiksloot en Nieuwendam nog een overgebleven gedeelte. ') Meermalen (o.a. in 1664) werden besluiten genomen, dat de Vroedschappen op het bepaalde uar op het raadhuis te Zunderdorp moesten zijn, gelijk reeds vroeger het verlaten van de vergadering, eer de zaken waren afgedaan, verboden was. Het niet op tijd „compareeren" werd gestraft met een boete van 12 stuivers, waarvan de helft voor den Schout en de helft voor de armen. Uit een en ander kan men besluiten, dat het rechtsgebied van Schellingwoude vóór dat van Zunderdorp heen geloopen heeft, zoodat Buiksloot en Schellingwoude voor het wegspoelen van dien voorgrond, aan elkaar zijn gehecht geweest. Van de vier Burgemeesters bezat Buiksloot er twee en van de 20 Vroedschappen 10. Van de 10 Vroedschappen voor Schellingwoude moesten er 5 aldaar wonen en 5 in de buurt, die een gedeelte van Durgerdam uitmaakte en — hoewel „in de gcmeene benaming als Durgerdam aangemerkt", — toch onder het rechtsgebied van Schellingwoude behoorde. Deze Vroedschappen zaten voor éen jaar en bestonden voor Schellingwoude uit 2 „regeerende" en 2 „afgegane" Burgemeesters, 2 Schepenen, 2 Kerkmeesters, benevens 2 bijzondere Vroedschappen, en voor het gedeelte van Buiksloot uit de 2 regeerende en 2 afgegane Burgemeesters, 2 Schepenen en 4 Kerkmeesters. Schellingwoude en Buiksloot hadden wel dcnzelfden Schout, doch ieder een bijzonderen Secretaris. De gemeene Vierschaar, zoo hooge als lage, werd in Schellingwoude „gespannen", waar ook het raadhuis was. Nog zij vermeld, dat Schellingwoude verdeeld was in drie kwartieren, het Noordcr-, Middel- en Zuiderkwartier en dat, behalve Buiksloot ook een deel van Durgerdam en van Kadoelen onder zijn rechtsgebied begrepen was. In het algemeen zij nog opgemerkt, dat de vroedschap over alle belangrijke zaken besliste en de burgerij aan haar besluiten gebonden was. Meende men verongelijkt te zijn door de regenten van zijn woonplaats, dan deden schout en schepenen uitspraak. Hier bij moest men zich dan maar neerleggen, wijl hooger beroep schier niet mogelijk was. Aangezien de leden der vroedschappen bijna overal voor hun leven gekozen werden en in stadhouderlooze tijden de opengevallen plaatsen zelf aanvulden, ontstond langzamerhand een familieregeering, die de belangen der burgerij vooral in den aanvang uitnemend behartigde en weinig misbruik maakte van hun schier onbeperkte macht. De burgers, niet azende op het bekleeden van regecringsambten,1) lieten de zaken gaarne aan de „heeren" over. Gevolg daarvan was, dat de macht der regenten steeds wies, doch de misbruiken ook niet uitbleven. Toen deze dan ook grooter afmetingen aannamen, begon de burgerij te verlangen naar aandeel in de regeering, wat de regenten bleven weigeren. Een en ander leidde tot vele beroeringen in het laatst o der 18de eeuw, tot met de komst der Franschen in 1795 het oude staatsgebouw werd gesloopt. Hoe gebrekkig de staatsregeling van de oude republiek ook moge zijn, (en in de 18de eeuw kwam dit steeds duidelijker aan het licht), toch was men in de kringen der regecring er ten volle van overtuigd, dat Gods Woord als richtsnoer in het oog moest worden gehouden. De „Keuren" van Waterland dragen daarvan dan ook het kenmerk. Te verwonderen is het dan ook niet, dat men in de raadzalen tot God bad om wijsheid en Zijn onmisbaren zegen afsmeekte over de genomen besluiten. We meenen den lezer geen ondienst te doen door hier het „Gebed voor de Vroedschap" op te nemen, gelijk we dit ') Dat roei name de Doopsgezinden afkeerig waren van het bekleeden van ambten, blijkt uit stukken, nog aanwezig in het archief der Ver. Doopsgez. gem. te Amsterdam, en betreffende de Doopsgezinden te Landsmeer en elders Deze stukken behelzen verzoekschriften „om verschoond te mogen zijn van het bekleeden van officiën." (A° 1606) Ook berust daar nog een vonnis van het Hof van Holland, dd. 24 Juli 1660, waarbij Gerrit Pieters Hoon, Doopsgezinde te Landsmeer en aldaar tot burgemeester benoemd, van die benoeming ontheven wordt. In dit opzicht werd de Doopsgezinden veel toegegeven. Zoo gaf b.v. Prins Maurits in 1588 een gunstig besluit te dezen opzichte aan eenige Doopsgezinden onder Oostzaan. Bij latere resoluties (van 1607 enz ) werden zij vrijgesteld tegen betaling van f 25 of f 50, hoewel dit vaak zelfs niet eens gevorderd werd. ten Raadhuize te Broek uit het Resolutieboek van de jaren 1623—1678 overnamen: Gebed voor de Vroedschap. O Heere God, Almachtige en Barmhartige Vader, wij uwe arme dienaren alhier in Uw Naam vergaderd zijnde, bidden U ootmoediglijk, dat Gij onze handelingen zoo wilt zegenen, dat onze harten van alle kwade en vleeschelijke afifectia gezuiverd mogen wezen, en dat wij niet letten op onze particuliere profijten, maar dat wij onze oogen en harten mogen slaan om na Uwen Goddelijken wil zoodanige resolutiën te nemen als tot Uwe eere, en het gemcene beste van degenen, waarover wij gesteld zijn, mogen strekken; wilt tot dien einde met Uwen Heiligen Geest presideeren in 't midden van deze onze vergadering, en al onze raadslagen alzoo leiden, dat ze mogen strekken tot Uws Naams eere en tot stichting onzes naasten door Jezus Christus onzen Zaligmaker. Amen. Aan het einde van dit Hoofdstuk zij nog vermeld, hoe de „Regeringe" der stad Monnikendam was ingericht. Wc nemen tot dat doel in zijn geheel over wat „Capiteyn H. Meijer•" daarvan zegt in zijn „Korte Beschrijvinge der Stadt Monnickendam": l) De Regeringe deser Stad is noodanich: hier plegen LXI der ryckstc Borgeren tot Ractsmannen der Stadt te wesen, welck recht de Stadt van Hertoch AelbrecJit van Beyeren, Grave van Hollandt, in den jare MCCCCIV gegeven is. Deze moesten alle jacr, daegs voor S. Laurens, in de kercke t'samen komen, om aldaer, by mcerendeel van stemmen, drie Borgcrmeesteren te kiezen. Dit getal LXI is van Pki/if>s de twede, Koning van Spanje, Grave van Hollandt in den iarc MDLXIV ') I>e eerste druk van dit werkje (groot 31 pag) verscheen in de 17de eeuw ; de tweede druk, die wij ter inzage kregen, is in 1767 uitgegeven bij F. Tjallingius te Monnikendam. op 't versoeck van eenige der voornaemste Regenten gereduceerd ofte vermindert op XXI personen, welcke men Vroedschap noemt. Deze XXI Raden komen alle jaers op S. Laurens avont, synde den negenden Augusti, (tien dagen van te voren gewaerschouwt synde) 's morgens in de kereke te saemen, om aldaei andere Borgermeesteren te kiesen. Alle jaer worden drie Borgermeesteren gekoren, ende een uyt de drie, die het vorige jaer gekoren sijn, gecontinueert, om 't volgende jaer, als Hooft ofte President van d'andere drie, nefiens haer te regeren; also dat hier altydt vier Borgermeesteren syn. De XXI Personen van de Vroedschap, in het Choor van de Kerk tc samen gekomen synde daegs voor S. Laurens, so geschiet de verkiesinge (naar voorgedane Predikatie) >) in 't openbaar op de volgende wijse: 2) Een stads Bode heeft een Jluwele sakje, in het welck syn iy bonen (waar onder drie swarte, d'andre witte) en gaet daer mede om, opdat een yder van de Vroedschap een boon daer uyttrecke.3) De vier Borgermeesteren, hoewel sy ook leden van de Vroedschap syn, en komen tot de kiesinge niet, waarom maer 17 bonen syn voor d'andre 17 Personen. De drie, welcke elck een swarte boon getrocken hebben, nomineeren uyt de Vroedschap, hoewel daar wel buyten gegaen mag worden, drie Persoonen tot Borgemeesteren, welcke drie genomineerde de eerste Nominatie genaamt wort. Hier is te letten, dat de afgaende Burgemeesteren, noch die 't jaer te voren Burgemeesteren geweest hebben, op de nominatie niet en mogen komen. Dese drie eerst genomineerde nomineeren wederom drie anderen, welke de tweede nominatie is. Hierin mogen ook wel komen, die de swarte bonen *) Iiij deze predikatie werd een kort woord gesproken naar aanleiding van Ex 18 : 21. (Zie het motto boven dit Hoofdstuk). 2) Wij cursiveeren. 3) De gewoonte om bij de verkiezing van nieuwe Regenten boonen van verschillende kleur uit een zak te laten trekken, was van ouds — naar de „Kronijk van Iloorri* meldt — al bij de Grieken in zwang. Deze aanteekeningen zijn van ons. gehad hebben, ofte een of twee van haer, indien sy 't jaer van te voren geen Burgermeesteren geweest hebben. Die de twecdcmael genomineert syn, nomineeren wederom drie anderen, welcke de derde nominatie genaemt wort. In dese nominatie mogen oock wel van de gene die in de eerste nominatie genomineert syn, komen, gelyck oock van die de swarte bonen gehad hebben. Hier stact oock noch wel te letten, dat, soo ecnige van de gene, die de swarte bonen gehad hebben, in de tweede nominatie komen, deselve geen stemmen hebben, om Personen tot de derde nominatie te nomineeren, dewyl dat sy eens genomineert hebben, en niemant meer als eens nomineeren magh: maer moeten dan die gene, welcke neffens haer in de twede nominatie genomineert syn, Personen tot de derde nominatie noemen. Als dese drie onderscheydentlycke Nominatien alsoo geschiet syn, geeft een yder van de voorgeseyde 17 Personen van de Vroedschap syn stemme, of tot de eerste, of tweede, of derde Nominatie: welcke nominatie nu de meeste stemmen kryght, worden dan de drie personen, die in deselve genomineert syn Burgcrmeestercn, voor 't volgend jaer. Uyt de drie Burgermeesteren, wort dan terstondt dacr nae, op het Raethuys, by merendeel van stemmen van alle de 21 personen van de Vroedschap een gekoren, die voor een jaer gecontinueerd wort, welcke men hier d'oudc Burgermeester noemt, ende is President van d'andre. Hier is oock een Schout oft Officier van de Stad welcke van de Graeflyckhcyt gcstelt wort, ende deselve representeert; welcke oock hier bediendt wort als in andere Steden van Hollatidt. Die dese waerdigheyt ecnige jaren herwaerts beklect hebben, syn ook te gelykt Baljuw, en Dyckgraef van Waterlandt, Catwout en Marcken geweest. Hier syn seven Schepenen, die, soo in criminele als civiele saccken, vonnis wyscn. Van dese worden alle jaer scs gekoren, ende een van de ses, die 't vorige jaer gekoren syn, wort voor een jaer gecontinueerd, en die is president van d'andre. Hare verkiesinge is sodanig: de afgaende Burgermeesteren nomineeren op S. Laurens avond, of daegs te voren, 12 Personen tot Schepenen, ende twee uyt de ses die 't vorige jaer gekoren syn: uyt dese twaalf kiesen de nieuw gekorene Borgemeesteren noch dien sclven dagh ses Schepenen ende uyt de twee genomineerde van afgaende Schepenen een tot president, alle voor een jaer lang. De nieuwgekorene oude Burgermeester heeft, so wel in de nominatie alsMn~de~electie syn stemme. Dit is in 't jaer MDCLI, het selve by de Staten van Hollandt versocht ende verkregen synde, eerst soo gestatueert. Voor henen plegen de afgaende en de aenkomende Borgemcestere, t'samen seven synde, 14 Personen te nomineeren tot Schepenen, uyt wclck dubbelt getal de Schout seven Schepenen eligeerde, ende was de oudste van jaren President. De Schepenen bestaen ten dele uyt de Vroedschap, ten dele uyt andere personen van de ryekste en bekwaemste Borgcren; doch moeten ten minsten ses jaren poorter geweest hebben. Op de dachvaert ofte Vergaderinge van de Staten van Hollandt, in de Gecommiteerdc Raden van deselve Staten, ende ter Admiraliteit, ook in de Reeckeninge van 't noorderkwartier, en in de Generaliteits Rekenkamer, heeft dese Stadt hare Gedeputeerden nefiens andere" Steden van Noort-hollandt. Voorts heeft sy een Heemraed onder de hoge Heemraden van Waterlandt, die President is van deselve. Oock den Dyckgraef van de Waterlandsche meiren, ende een Heemraed van deselve, die mede dier Heemraden President is. Van gelycken een Heemraed in de Purmer, ende tegenwoordig ook den Dyckgraef van deselve. Opmerkingen- Aangaande het Raadhuis te Ransdorp, afgebeeld op pag. 232 leien we in -Holl. Oudheden": „Het Raadhuis is een 17e ceuvrich gebouw van gebakken en gehouwen steen, met hoogen stoep en Dorische pilasters. Naast den ingang staat: Anno 1652. In den ooitelijken gevel leest men, op een steen met het wapen der plaats: Eendracht doet cleyne saecken bloeyen In maght en oock in welstand groeyen. Van binnen bevat het gebouw geen merkwaardigheden." Wagenaar zegt, dat dit Raadhuis in 1732 gebouwd is, doch dit zal zien op een in dat jaar aangebrachte belangrijke herstelling. Verder zegt hij, dat daaronder de school en de woning van den schoolmeester worden gevonden „Het zoogenaamde „Huis te Bloemendaal", voor lang afgebroken, was, zoover men kan nagaan, niet meer dan een boerenwoning met een Heerschapskamer." Vóór 1721 stond het Raadhuis te Broek aan de zuidzijde van den toren, doch in genoemd jaar verlees een geheel nieuw gebouw ten westen daarvan Boven had men slechts éen vertrek, dat tot vergaderzaal werd gebruikt, terwijl beneden de school werd gehouden Ten westen van het raadhuis was de gerechtsplaats met een geeselpaal in 't midden, op welks top aan vier zijden de Waterlandsche zwaan — het algemeene wapen — prijkte. Niet ongepast meenen we dit Hoofdstuk te kunnen besluiten met de volgende „verklaring „Hocdaenig een Rechter behoort te weesen", gemaakt door 1'. de Neijn, en geschreven door meester Harmanus Schoudt te Watergang " Dit geschreven gedicht, dd. 24 Oct. 1686, aanwezig op het raadhuis te Landsmeer, is een zeldzaam schoon voorbeeld van de schrijfkunst dier dagen Door welwillende toestemming van den heer J. M. van Beek, burgemeester dier gemeente, kunnen we deze schoone verklaring opnemen ') Hoedaenig een Rechter behoort te weesen. Geluckkigh Lant danr 't Recht gaat recht, Geen oogh en slaat op Heer of knecht. Noch acht en geeft op hooge Staaten Of D' armen van tijdluck verlaaten, Daar nacht en dagli een wakker oor Aan twee parthijen geeft Gehoor, Niet past op klagen, kermen, smeken, Maar een en d' ander 't sijn laet «preken Daar geen vervloeckte gierigheyt De Gronden van de wetten leyt, Noch om het recht wat krom te draayen Den Rechter hem met Gout laat paayen, Daar eygen sucht van eer off Staat Geen waarheyt druckt noch daar de Haat ') De heer A. de Boer, ambtenaar ter Gemeente-Secretarie, was zoo goed dit afschrift voor ons te maken. lfl Ofl* Liefde spreeckt ofl" voor ofl* tegen. Maar 't Recht pasieert sijn Rechte Wegen, Daar bloeyt en groeyt de waare denghd, God leeft daar selfj al> in sijn vreughd. En segend met sijn segenkronen, Die in dat Lant als Rechters woonen. Daar sucht noch weeuw, noch wees, noch kint, Door dien men in die Rechters vint En man en Vaders als herbooren, Dickmaal te vroeg voor ons verlooren. Daar klaaght en woond geen armen bloedt Verdruckt te lijn om 't zober goedt, In 't suere sweet bij hem bekoomen En naderhant weer afgenoomen. Een dief hout uyt door vrees van straf Van 't geit en goed sijn klaauwen af, En ieder leeft daer even veyligh, Daar 't Recht gehouden wordt voor Ileyligh. Geluckkig driemaal ia dat Land, Geen onheyl staat daar voor de Hand, Men hoort den minsten daar niet klaagen, Gun Heer in dit Land sulcke daagen. Meester HARM \NUS SCHOUDT, Scripsit. Watirgangs, Anno 1686 den 24 October. HOOFDSTUK XXIV. TOESTAND VAN WATERLAND OMSTREEKS HET MIDDEN DER 17^ EEUW. (Ook dit land) y,gevtrmd door den moed en de volharding van Evangeliebelijdersy Code meer dan menschen gehoorzaam, wat het gedenkteeken van de onbedriegelijkheid der belofte: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toege^oorfen worden." Mr. Groen van Prinsterer. „De groote strijd, het toonbeeld van der vaderen geloofskracht en moed, was geëindigd, en bij overdenking was er wel reden, de zegeningen in dien strijd genoten, te waardeeren. Het machtige Spanje, dat naar de wereldheerschappij streefde, lag als met machteloosheid geslagen. Het was door een kleinen staat overwonnen, en deze een toongevende mogendheid geworden". „De staat had een beslist Calvinistisch karakter. De grondslag ervan was in de dagen der Hervorming gelegd, en in den vrijheidskrijg had het zich gevormd. Die krijg was door de Calvinisten staande gehouden, en toen zij zegevierend daaruit te voorschijn traden, moesten de Nederlanden een Calvinistische staat bij uitnemendheid worden." „Toen openbaarde zich in alle richtingen onze nationale kracht. „Èen feit is het, dat Nederland op elk gebied en op elk terrein van menschelijken arbeid, van menschelijke studie en van menschelijk leven, toen het grootst is geweest. Heel Europa erkent aan de hand der historie, dat wij destijds het fijnst en het edelst bewerktuigde landsdeel van heel dit werelddeel vormden." (Dr. A. Kuyper.)" Deze woorden, die wij uit het meer genoemde werk van F. van Rijsens overnamen, getuigen van den zegen, dien God ons volk schonk. Met geringe krachten was de strijd begonnen ; rijk en machtig was het Vaderland bij het sluiten van den vrede. Ook Waterland deelde in dien zegen. Alom heerschten welvaart en voorspoed. Handel, nijverheid, scheepvaart en visscherij bloeiden, zoodat het was, „alsof de gouden appelen dit volk in den schoot werden geworpen." Wat de landerijen van Waterland betreft, hiervan heet het: „De landerijen in Waterland bestaan bijna alle uit weilanden, waarin koeien geweid worden, waarvan de melk meest in Amsterdam verkocht wordt. Zij wordt met een menigte van schuitjes overgevoerd, hetwelk des morgens bij hun komst en 's avonds bij hun vertrek, een aangenaam gezicht van kleine zeiltjes op het Y geeft, tenzij dezelve door stilte geroeid moeten worden. Hierin zijn de Waterlanders gewoon, een orde waar te nemen, dat alle mannen en vrouwen bij beurten in 't gaan of komen, al het werk van 't roeien moeten doen." Niet onaardig wordt dit in de „Noordholl. Arcadia" van C. Bruins aldus geteekend: „Decz' steden zonder muren En poorten zijn steeds nut voor hun geburen, Omdat van daar de melk, dat dierbaar nat, Wordt aangebracht naar onze wereldstad, ') Daar tweemaal 's daags die heilvrucht wordt genoten ') Amsterdam was in dien tijd het middelpunt van den wereldhandel. „Zij, die als Keizerin de kroon draagt van Europe", gelijk Vondel iong, werd in minder dan een eeuw tijdi viermaal uitgebreid. In overvloed: dien 't lust geheele vloten Gelaan te zien, hij ga langs de Ykant heen, Om 's morgens daar zijn uren te besteen, Indien zijn tijd zulks toelaat." Ransdorp, het Hoofd der Waterlandsche dorpen, bloeide door velerlei nering. Omtrent zijn welvaren meldt het „Kabinet van Nederl. en Kleefsche Oudheden": „De huizen belangende, dezelve staan alhier meestal rondom de kerk en is ieder bijna van een middelmatige sloot omloopen, daar vele andere dorpen in de lengte betimmerd zijn, dat dit dorp geen kleinen luister geeft en groote levendigheid bijbrengt, dewelke echter voorheen in het laatst van de 16de en in 't begin van de 17de eeuw merkelijk grooter was, blijkende uit de Certificatie (dus luidt het oorspronkelijke Handschrift, bewaard wordende in den Ransdorper toren, letterlijk) gepasseert tot Ransdorp, op den 10 Maart 1624, dat er een Brouwerije tot Ransdorp is geweest, en verscheide Bierschoyers, Korenkoopers, daartoe Korenmeters, Bakkers van allerlei brood, ook Vleeschhouwers tot elks gerijf; en dat zij niet verkopen konden, dat werd gezouten in tonnen, daartoe ook gezworen zouters waren, mede Kramers van alle kramerije, Lakenkoopers van linde en wol, ook die zijde en fluweel verkochten, Smits, Slotemakers, Metselaars, Wevers, Barbiers, en allerlei andere Ambachtslieden en Neringe, die zij exerceerden, zonder eenige verhindering." De „luyden" van Zuiderwoude bouwden niet alleen het Aardrijk, maar ook de Zee." Velen voeren op Suriname. (In 1750 nog slechts twee.) Wat Zunderdorp betreft, hiervan schrijft Soeteboom: „De Ingeseten aldaar hebbende een vet Weydeland, melken veel Beesten, brengende haar melk alle dagen tot Amsterdam, ofte maaken daar Kaas en Boter van." Was Nieuwendam slechts een buurt van Zunderdorp, reeds in dezen tijd stak het Zunderdorp de loef af. Immers meldt I Soctcboom: „Dese Buert heeft meerder Winkelhoudinge, en ook meer Arbeyslieden dan Sunderdorp, * en verwinteren aldaar in de Haven (als in een winterlegeringe) een goed getal van Schepen, seer gelegen zijnde tot de Zeevaard." Er woonden dan ook vele zeevarende lieden en Kooplieden, zoodat het door anderen „redelijk welvarend" genoemd wordt. Van de toenemende welvaart getuigen ook de volgende aanteekeningen, die we uit de Resolutieboeken ten Raadhuize aldaar overnamen: In 1638 werd Nieuwendam van het eene tot het andere einde bestraat. In 1639 werd besloten op het erf van Jan Gerritsz. te Nieuwendam voor den tijd van 5 of 7 jaren een steiger te laten maken ten dienste van het veer op Amsterdam. In 1640 werd den barbier te Nieuwendam jaarlijks ƒ 12 door Burgemr. beloofd, onder conditie, „dat hij de opgezetenen van de beide dorpen voor een ander moet helpen." In 1640 werd te Nieuwendam een houtzaagmolen ') gebouwd „op het riedtlandt aan het West-endt" van genoemde plaats en „wel beoosten de Nieuwe weg" (later het Mcerpad genoemd). Dit rietland werd door Burgemeesters aan zekeren Mr. Klaas Veen gegeven „als vrij eigen goed, mits hij tot Recompens daarvoor aan den armen zou geven zooveel hem Godt in het hert stiert." In 1646 werd door Burgemeesters van Nieuwendam aan twee kooplieden, te Amsterdam wonende, toegestaan, tusschen genoemde Plaats en Buiksloot een traankokerij op te richten, „mits de kerk te Zunderdorp 2/, en de kerk te Nieuwendam »/» portie in de Revenue zou trekken", gelijk dit op andere plaatsen geschiedde. (In 1650 werd genoemde traankokerij verboden en in 1770 stond op dezelfde plaats een houtzaagmolen.) „Den 14 Nov. 1673 zijn Burgemr. en Vroedsch. der dorpe ') De eerste houtzaagmolen werd in 1591 gebouwd door Cornelia ( 'nrnalia* fa TTitiraost vv*uvua«. wv- | ♦ É Sunderdorp colegialiter bij den anderen vergadert geweest nopend 't verzoek van Sr. Hobbe Cornelis, koopman tot Amsterdam wegens het stellen en bouwen van een kruitmolen in de bannc onzer dorpc tot Nieuwendam aan de kant van de ringsloot van de buykslotermeer, 't welk wij zooveel ons aangaat hebben geconsenteert en toegestaan. De conditiën, waarop dit verzoek werd toegestaan, waren: ie. dat H. C. hetzelfde aan ons zal hebben te contribueeren, wat de Heeren van Landsmeer van den kruitmolen in haar ban hebben genoten. 2e. zullen beide de kerken dezer dorpen ieder evenveel ter discretie van den aanlegger eens vooral, voor de gunst worden gerecompenseert. 3e. aangaande de brug over de ringsloot zal expresselijk een vrije onderdooigang tot gerief van den reizenden man onder de brug door moeten blijven van 3 a 4 voeten breed." Evenals met Zunderdorp en Nieuwendam was het met Schcllingwoudc en Buiksloot. Socteboom zegt er van: „Desc Buert (nl. Buiksloot) is ongelijck beter, grooter, en Neering rijcker dan het Hooit Dorp (nl. Schellingwoude), hebbende een welbesochte en profijtelijcke Veer, de Graafïfelijckheyd toebchoorcnde, die 't selve gemeenelijcks aan de Buyckslooters begiftigt, voor een geringe somme desgelijks hebbense een wel-besochte en profijtelijcke Sluys, daar de Schuyten van lïdatn, Munnikedam, Broeck enz. door na Amsterdam varen." ') Wat betreft de „veele Schippers, en veele Handelaars" te Broek, „die heel sterk op 't Oosten varen, bevrachten en handelen", verwijzen we den lezer naar hetgeen we meedeelden in ons 22ste Hoofdstuk. Aangaande Landsmeer en Watergang wordt gemeld: „De Lieden van de voorgemelde plaatsen haar generende *) Buiksloot nam z*er in bloei toe, sinds het in 1660 octrooi verkreeg van de Staten tot de door- en overvaart van Amsterdam op de steden Hoorn, Edam, Monnikendam en Purmerend. In 1663 werd van hier de jaagvaart op llpendam en Purmerend gegraven. als den meesten hoop van Waterlandt, metten Acker-bou, Koeyen houden, en Zeevaard." (Soeteboom.) Uitdam had in dien tijd „een goede haven om er met eenig vaartuig aan en in te komen." De visscherij was hier niet onbeduidend. Na de uitvinding der scheepskameelen (1691) steeg het zeer in bloei, gelijk we later hopen mee te deelen. Holijsloot, ook in dien tijd weinig meer dan 40 huizen tellende, vond zijn bestaan grootendeels in de „koehouderij." Durgerdam — zegt Soeteboom — is „een Dorp, tegen- Holijsloot omstreeks 1760.') woordig een van de beste van gantsch Waterlandt, van groote Schippers en Kooplieden wel versien, die sware scheepvaard en handel doen om de Oost, West, en voornamelijk in de Middellandsche Zee." Wat nu het maatschappelijk leven betreft, onze vaderen muntten uit door kennis van zaken, vlijt, reinheid en zindelijkheid, goede trouw en verdraagzaamheid.2) ') Zie de noot op pag. 203. -') i,De Lieden hier (te Durgerdam) zijn van een burgerlijcken ommegang, doch de Mannen veel te Zee en de Vrouwen ijverig met hun werck en aeer suvver in de huyshouding." (Soeteboom.) Niet het minst was de Hollander bekend door zijn eerlijkheid. „Een man, een Man — een woord, een Woord! . . . O fikschc leus van vroeger dagen: Nog klopt mijn hart met feller slagen, Wanneer mijn oor u klinken hoort: — Een man, een Man — een woord, een Woord!—" ') „Op dat woord bouwde de vreemde handelaar, als hij zijn orders opgaf en nimmer zag hij zich bedrogen .... Bovendien, eenvoudig en vroom waren de mannen der 16e en 17e eeuw in handel en wandel. Zij, die geen bladzijde in hun boeken begonnen, zonder, in de nederigheid huns harten, er het Laus Deo 2) boven te schrijven, zij vergaten niet uit wiens hand het goede afdaalt." (J. Honingk, Geschiedenis der Zaanlanden.) Het geloof was dan ook een macht in het leven en door dat geloof kwam ons volk tot glorie. Aan de geheele leefwijze dier dagen was te zien, dat hier groote schatten in omloop waren. „Toch werd — zegt F. van Rijsens — het overdadige in den regel gemeden. Een algemeen ■streven, voortvloeiende uit het huiselijke, dat den Nederlander eigen is, was, de woning zoo gerieflijk en aangenaam mogelijk te maken, en door de gegoeden werd veel aan de verfraaiing ervan besteed." Inzonderheid blonk de netheid en zindelijkheid der oude Broekers uit. We lezen dienaangaande in den „Tegenw. Staat der Ver. Neder!. „De huizen, schoon bijna allen van hout, vermaken het gezicht door hun uiterlijke gedaante en verandering der witte, blauwe en andere verven, waarmee zij van buiten geheel en al beschilderd zijn. Men kan er nergens eenige onzuiverheid aan ontdekken. De reinheid binnenshuis gaat die van 't uiterlijk aanzien ver te boven. ') J. P. Heye. s) D. i : Lof aan God ! „In 't kort, deze uitnemende zindelijkheid gaat zoo ver, dat men (het zij waarheid of grootspraak) den Broekeren nageeft, dat het genoegen van een aangenamen disch menigmaal wijken moet voor het bewaren der reinheid van huis en huisraad." Houten gevel te Broek.') ) Het liestuur van liet Kon. Oudheidk. Genootschap schonk ons de cliché 9 der beide gevels gratis in bruikleen. Aangaande de oude gevels te Broek lezen wij in „Nd. Holl. Oudheden:" „Van de gevels te Broek noemen wij een ten N. der kerk, met een fraai gesneden kalf, den Hollandschen leeuw verbeeldend, en het jaartal 1671. Achttiende-eeuwsche houten gevels, meer in het bijzonder als Broeker gevels geldend, vindt men aan de Laan, W 1 No 86 en 89. Een 17e eeuwsche gevel van hout is W 1 No 91 bewaard. VV 1 No 90 treft men een fraai gesneden kalf van 1659, met zinnebeeldige voorstelling a»n " Aan alle huizen, lezen we elders, zijn twee deuren, waarvan de hoofddeur, welker drempel wordt weggenomen, waardoor de ingang wel drie of vier voet boven den grond verheven is, voor ieder lid des huizes hoogstens driemalen gebruikt wordt, namelijk bij het doopen, trouwen en begraven, als wanneer er een drempel, tot dat einde, gelegd wordt; terwijl overigens de kleinere deur tot dagelijks gebruik dient. In ieder huis heeft men ook een pronkkamer, waarvan de vloer niet betreden wordt, dan om ze schoon te maken, of bij gelegenheid van een bruiloft of een begrafenis. Nu wc hier van bruiloften en begrafenissen spreken, zij opgemerkt, dat spijzen en dranken in dien tijd meestal eenvoudig waren, doch dat „bij doopmalen, bruiloften en begrafenissen de maag soms op de leest werd gezet en het breed werd uitgehaald." Bij feesten en gastmalen maakte men zich dan ook meermalen aan zondige daden schuldig, waartegen de Overheid handelend moest optreden. Zoo lezen wij, ') „dat op den ie Houten gevel te Broek. l) We nemen dit over uit De Monnikendammer van 9 Oct. 1897, met toestemming van den schrijver, den heer W. van Engelenburg te Broek. mei anno 1677 Burgemeesteren en Vroedschappen van het dorp Broek, bespeurende de groote ongeregeldheden, die gepleegd werden bij 't houden van bruiloften, en daarbij de groote en ongemeene kosten, die daartoe werden aangewend; en ziende dat daarvoor doorgaans weinig eer of dank werd behaald; besloten daaraan paal en perk te stellen door het uitvaardigen eener ordonnantie, welke den ie Juni 1696 nog werd verscherpt. Daarbij werd bepaald dat Bruidegom en Bruid ieder niet meer dan twee speelmaats bij zich mochten hebben op poene van f25 elk, terwijl voor iedere speelmaat meer f6 moest worden betaald. De opbrengst dezer boete was geheel voor de kas van heeren armvoogden. Daar de meeste ongeregeldheden werden veroorzaakt door het uitnoodigen van een te groot aantal bruiloftsgasten, die dikwijls zoo talrijk waren, dat zij niet geborgen konden worden in het huis, waar de bruiloft werd gevierd, zoo was het verboden meer dan 80 personen als gast te noodigen, op verbeurte eener boete van f3 voor elke persoon. Voorts mocht men de maaltijd niet later doen aanvangen dan des avonds te acht uur; eene boete van f 10 werd gesteld voor elk half uur, dat men later begon. Eveneens was het verboden om met kruijenteug, zooals men de gekruide wijn noemde, langs de wegen of in andere huizen te gaan, op eene boete van f3 ieder persoon. De overtredingen door kinderen begaan, moesten door de ouders betaald worden.' Voor het oppronken en versieren van huizen, waar bruiloft werd gehouden mocht geen gebruik worden gemaakt van tapijten of tekenen, noch van versierde kaarsen en kandelaars (die gewoonlijk van groen en strikken werden voorzien) terwijl aan t beschot of de zolders evenmin versieringen mochten worden aangebracht, omdat men had opgemerkt, dat daaraan groote kosten werden besteed „zijn dit een quade inbreuk". Daar het bij dergelijke feesten gewoonte was geworden om veel geld te besteden voor het „hantwatersgelt" (zekere fooien), waarin elk de meeste scheen te willen zijn, werd verboden om meer dan tien gulden in 't geheel te geven; en dit evenals eene overtreding van de vorige bepaling op eene boete van f40. Evenveel moest men betalen, wanneer men langer dan twee dagen bruiloft hield, uitgenomen met vrienden van buiten, " of wanneer men gedurende de bruidsdagen meer dan één botmaal, pannekoeksmaal of hoe ook genaamd aanrichtte, waaraan dan niet meer dan 30 personen mochten aanzitten, en dat evenals het bruiloftsmaal op een bepaalden tijd moest aanvangen Aldus meenden onze vroede vaderen het kwaad te stuiten, doch ziet, niettegenstaande de zware boete (het geld had toen veel meer waarde, dan thans) werd reeds den 9 Juli 1699 door Burgemeesteren in de vergadering van de vroedschap medegedeeld, dat zij met de ordonnantie, op 't stuk van Trouwen en Bruiloften gemaakt, haar oogmerk niet hadden bereikt, maar dat deze herhaaldelijk overtreden was; en werd door hen gevraagd, hoe daarin te handelen, waarop met meerderheid van stemmen werd besloten om de geheele ordonnantie te vernietigen." In aansluiting aan het voorgaande volge hier nog een „extract uyt de Resolutien van de Heeren Gedeputeerden van Waterland genomen in hare vergaderinge tot Ransdorp den 23 April 1675", waarin we lezen: Als toen, „sijn ter vergaderinge binnengestaen d' eerwaerde Broeders Predikanten, namelijck ds. Boumanus van Broeck ende ds. Schoonhoven van Holijsloot, dewelcke deze vergaderinge hebben bekent gemaekt dat sij waren Gedeputeerdens van de Eerwaerdige Classis tot Edam, omme deze vergaderinge te remonstreeren hoe dat de regente van Buijcksloot hebben geconsenteert ende gecontracteert met de Commediante omme op hare dorp een godloos commediespel op te rechten, daer door groote ijdelheijt en godloosz gepleeght sal comen te worden, dat onder de Christenen niet getollereert behoorde te worden — ende versochten dieshalven uijt de Naem van de eerw. Classis voorn, dat dese vergaderinge door haer authoritijt de voorn, commediante gelieve te weeren, op welcke voorstel gedelibereert sijnde is op 't behagen van yder sijne principalen bij eenparige stemmen verstaen (excempt Buijcksloot) omme 't incomen der commediz.nten tot Buijksloot door behoorlijcke middelen te weeren, doch die van Sunderdorp verstaen daar geen costen om te willen doen." Ook in het resolutieboek van Burgemeesters en Vroedschappen te Zunderdorp (Nieuwendam) dd. 15 Aug. 1675 wordt gesproken van „commediante, die te Buiksloot tot groot nadeel onzer ingezetenen zoeken in te sluipen" en „is bij ons gearresteerd om dezelve in haar kwaad voornemen te stuiten om nevens de andere leden der zes hoofddorpen van Waterland bij request te verzoeken aan Gec. Raden of aan Ed. Gr. Mog. Heereu Staten van Holland . . . om ons te houden buiten proces." Omstreeks het midden der 17de eeuw was de jenever nog geen volksdrank. Eerst in het laatst dier eeuw verrezen de koffiehuizen, waar men een pijpje rookte (sigaren bestonden nog niet) en het nieuws uit een courant kon vernemen. „Ook de kleeding was eenvoudig, maar in Den Haag, Amsterdam en andere plaatsen begon men de weelde van het buitenland te volgen. Eransche zeden en gewoonten kregen hier den boventoon." Toch waren „werkzaamheid, goede trouw, ingetogenheid, eenvoudigheid, weldadigheid, volksdeugden. „Het Calvinisme had op de opvoeding des volks zijn stempel gedrukt. Het voedde, gelouterd door de beproevingen der vervolging, en het geweten versterkende door de altijd tegenwoordige gedachte aan God en het Eeuwige leven, zoowel de gehechtheid aan de plichten van het bijzonder, als aan die van het openbare leven." (Lefèvre Pontalis). De godsdienstige zin, welke de groote massa des volks bezielde, heeft nog lang het zedenbederf gestuit." (F. van Rijsens.) Wat het kerkelijk leven aangaat, de Gereformeerde Kerk was de Staatskerk. Alles, wat op haar dienst betrekking had, werd door den Staat bekostigd. Alleen de leden dezer Kerk mochten ambten bekleeden. De overige secten werden geduld. Hun kerken moesten het voorkomen van gewone huizen hebben. Vooral de leer der Roomschen gold als een afgodsleer, die moest worden uitgeroeid. Dit blijkt ons uit een Resolutie van Burgemeesters en Vroedschappen der dorpc Zunderdorp, d d. 3 Dec. 1664 en waarin we lezen: hoe „de leer des pausdoms wil komen hier M en in de Buikslotermeer binnen de jurisdictie onzer zes dorpen, 't welk ons geenszins staat te gedoog en, dat daar zoodanige afgodsleer zou worden ge . . . ., >) waarvan God almachtig zij gedankt door hulp van de goede voorzorgen onzer voorzaten en om van onze zes voorn, hoofddorpen van Waterland ooit ofte ooit daarmede besmet zijn geweest, zoo is 't dat wij met allen ernst en vlijt daarin willen voorzien hebben tot dien einde uit onze college van B. en Vr. nevens de andere leden van Waterland gecommitteert te adressccren aan de Gecomm. Raden van Holland en West-P riesland ten einde een goed middel mocht worden beraamd, waardoor zulks tot .... welstand van onzen zuiveren godsdienst, volgens ons recht en kostuymen van Waterland mocht worden .... Verder lazen wij: „den I5den Aug. 1675 werd „bij eenparige stemmen gearresteert om die nieuwe .... der pape kerk nevens de koornmolen in de meer 't eenenmale met allen ernst, als naast daaraan gelegene, te helpen uitroeien en die paap met zijn preeks in dezelve van nu af daarin niet meer te gedoogen." Verschillende omstandigheden maakten echter, dat de uitvoering der plakkaten zachter was dan de inhoud deed V Dit ziet na alle gedachten, volgens het register op dit resolutieboek, op het stichten van een Roomsche kerk. 2) Wat we hier en daar door .... weergeven, is voor ons niet leesbaar. Wie het lezen van het schrift disr digen niet gewoon is, kan het niet dan met veel moeite ontcijferen. Onderstellen. Onze groote historicus, wijlen Dr. Fruin schreef dan ook: „Vergeleken bij thans, was het toenmalig lot der Katholieken zeker beklagenswaardig, vergeleken met wat zij elders te lijden hadden, was hst dragelijk, en vergeleken met hetgeen in Roomsche landen de Protestanten verduurden, was het zelfs te benijden." De elders verdrukte Joden vonden hier dan ook een toevluchtsoord en prezen de verdraagzaamheid der oude Hollanders. Men vergete hierbij echter niet, dat ook de handelsbelangen tot toegevendheid stemden. Door de Spaansche-Portugeesche Joden, die hierheen de wijk namen, werd Amsterdam de zetel van den handel op de Levant. Nu we hier over het kerkelijk leven dier dagen spraken, sta nog een en ander over de Doopsgezinden, die, gelijk de lezer reeds bemerkte, in Waterland weleer in grooten getale werden aangetroffen. Zoo voor als na werden bij de Doopsgezinden verschillende twistvragen opgeworpen, waarvan het gevolg was een scheuring in verschillende partijen. Zoo vond men omstreeks 1567 te Amsterdam en op vele andere plaatsen zelfs vier verschillende soorten van Doopsgezinden, n.1. Waterlanders, Friezen, Vlamingen en Hoogduitschen. ') Op de geschilpunten kunnen we hier niet ingaan. Alleen zij meegedeeld, dat de Waterlandsche partij tot de zachtst gestemde behoorde. Een hunner voornaamste hoofden was Hendrik Timmerman, die in 1560 een geschrift uitgaf, „waarin hij den toenemenden en onrekkelijken bangeest van Menno Simons afkeurde en tegenging." i) In 1636 bestonden te Haarlem niet minder dan zes Doopsgezinde gemeenten. Zoo ook te Zaandam. De Waterlandsche gemeente te dezer plaatse vergaderde in een gebouw aan het Dampad, daarom ook wel het Vermaningspad genaamd. „De leerredenen der Doopsgezinden werden gewoonlijk „vermaningen" genoemd en hunne leeraars „vermaner»", omdat zij meer tot Christelijke plichtsbetrachting aanspoorden, dan diepe godsdienstkennis bij de gemeente poogden te vestigen, meer moraal dan religie predikten". (J. Kuiper) Lubbert Gerritsz en Hans de Ries hebben door hun invloed veel bijgedragen tot het bevorderen van den vrede tusschen de Doopsgezinden en waren onvermoeid werkzaam om den geest van bitterheid tusschen de partijen te blusschen. In 1610 verscheen de Waterlandsche Confessie of „Belijdenis van Hans de Ries en Lubbert Gerritsz". De eerste, ofschoon jonger in jaren, wordt altijd eerst genoemd en hij schijnt de eigenlijke opsteller der Belijdenis geweest te zijn, waarin hij door L. Gerritsz geholpen is. Deze belijdenis werd eigenlijk opgesteld met het doel, om de Engelschen, die hierheen gevlucht waren, en zulks verzocht hadden, met de gevoelens der Nederlandsche Doopsgezinden bekend te maken. Het ligt buiten ons bestek een schets te geven van het veelbewogen leven van Hans de Ries. Wij verwijzen den belangstellenden lezer naar de „1Geschiedenis der Doopsgezinden" door S. Blaupot ten Cate. Alleen zij meegedeeld, dat door zijn komst in NoordHolland een nadere verecniging tusschen de Waterlanders plaats had. Terwijl V lamingen en Friezen door hun verdeeldheid groote beroering verwekten, was het streven der Waterlanders om den band van eenigheid nauwer toe te halen, gelijk blijkt uit de Handelingen der Waterlandsche gemeente te Amsterdam. Dat de Doopsgezinden hier met verdraagzaamheid behandeld werden, blijkt overtuigend uit een brief door H. Vlamingh, een Doopsgezind handelaar in 1659 aan een vriend in Zwitserland geschreven. (Zie Blaupot ten Cate) „De Doopsgezinden muntten uit op het gebied van het Christelijk leven. Bij drinkgelagen en danspartijen, in schouwburgen en herbergen zag men hen niet". (J. Kuiper.) De 12 artikelen, in 1639 door de landsdienaren der Priesche gemeenten in Holland opgesteld, spreken dan ook in dien zin. We eindigen dit Hoofdstuk met een korte beschrijving 17 van het adellijk slot Ilpenstcin, dat weleer nabij Ilpendam stond en van welks stichting (1622) we reeds op pag. 34 melding maakten. Nog in het midden der vorige eeuw droeg het de kenmerken van de bouworde, die hier in het laatst der 16de en het begin der 17de eeuw in gebruik was. Het kasteel, prijkende met 4 torens, was geheel omringd door een breede gracht en door ophaalbruggen met den vasten wal vereenigd. Op het slot Ilpenstein zijn nog (Van der Aa schreef dit in 1845) behalve een aantal manuscripten,') de volgende merkwaardigheden voorhanden: Op het voorplein vindt men een grauwen arduinsteen zijnde een afbeelding der heidensche godin Nehalennia (zie pag 34). In het kasteel zelf vindt men een houten gestoelte, dat tot een zitplaats diende voor Prins Willem I, als deze zijn getrouwen vriend, Dirk Jansz. de Graeff, Burgemeester van Amsterdam, aldaar met een bezoek vereerde; alsmede een mantel van den Raadpensionaris Johan de Witt, welke nog het merkteeken draagt van de aanranding, toen hij, in den nacht van 21 op 22 Juli 1672, uit de vergadering der Staten van Holland naar huis keerende, door vier personen verraderlijk werd aangevallen, en met een mes tusschen de schouders gewond. De zilveren troffel, waarmede Jacob, zoon van den heer Cornelis de Graeff, Burgemeester der stad Amsterdam, in het jaar 1647 den eersten steen legde van het stadhuis, nu Koninklijk Paleis, te Amsterdam; het schootsvel, bij genoemden truffel behoorende, benevens een gouden gedenkpenning, op deze gebeurtenis betrekkelijk, waren mede vroeger op het slot bewaard, doch zijn thans berustende bij den tegenwoordigen Heer, den heer Gerrit de Graeff, wonende te Amsterdam. *) Een lijst er van vindt men in het werkje van G. van Enst-Koning : „Het Huis te Ilpendam en deszelfs voornaamste bezitters". A°. 1836- Ook prijkt dat boek met een afteekening van dat Huis, zooals het lich nog heden vertoont. (Van der Aa). HOOFDSTUK XXV. EEN STRIJD OP EEN OUDE KIST. Dat nooit de Waterlandsche dijk Voor storm of hoog getij bezwijk'; Dat ieder, die 't profijt geniet, Tot onderhoud zijn hulpe bied'. Z. Onder de oudheden van Waterland, die uiteraard wel het minst de aandacht trekken, behoort een eikenhouten kist uit het jaar 1659, die waarschijnlijk vroeger is gebruikt voor het bewaren van documenten, doch thans in een nederig hoekje van het kerkgebouw der Ned. Herv. gemeente te Schellingwoude een plaatsje vindt. Toch verdient deze kist de opmerkzaamheid door het fraaie snijwerk, hier en daar van verguldsel voorzien, dat op het deksel en de voorzijde wordt aangetroffen en niet minder door de opschriften, die voor de kennis der geschiedenis van het dorp niet zonder belang zijn. Het verblijdde ons dan ook, dat de heeren G. v. Arkel en A. W. Weissman in hun werk „Noord-Hollandsche Oudheden" niet alleen van deze kist melding maakten, maar ook een paar teekeningen opnamen van het keurig snijwerk. Daardoor kunnen ook wij in dit Hoofdstuk — dank zij den steun van het Kon. Oudheidk. Genootschap — deze teekeningen opnemen. ■ -—■ — >YV Eikenhouten Kist te Schellingwoude. ') Wat het opschrift op de voorzijde betreft, kunnen we volstaan met den lezer te verwijzen naar wat we op pag. 22 reeds meedeelden. Op het deksel, in een cartouche, staat: Schellinghwoud Heeft over vijftigh jaer gestreden Tegens ses dorpen en twee steden. De gemeendijck versocht en vant Hof vercreghen, Int jaer sestien hondert vijftigh en negen. Ter verklaring diene het volgende: In ouden tijd was het bestuur der dijken dorpsgewijzc ingedeeld. Elk dorp had zijn deel van den dijk te onder- ') De cliché's ontvingen wij gratis in bruikleen van het Bestuur van het Kon. Oudheidkundig Genootschap. houden en bestuurde dat zelf onder oppertoezicht van den landsheer. Menigmaal ontstond er geschil over de vraag, op welk stuk land een vak dijk was gestoeld en wie alzoo, als eigenaar van dat land, verplicht was tot het maken van den dijk. Uitspraak in dezen moest gedaan worden door de zeven naaste geburen. Hun uitspraak noemde men een zeventuig. Ook het Hof van Holland werd meermalen geroepen uitspraak te doen in betrekking tot het onderhoud der dijken. Schellingwoude omstreeks 1760. ') Zoo werd — naar de heer J. Prins Sr. meldt in zijn „Geschiedenis van het Hoogheemraadschap Waterland" — op 29 Nov. 1578 door het Hof beslist de vraag, of de verlaten perceelen dijks in Waterland, met de landerijen, waarop zij waren gestoeld, ten laste en bate behoorden te komen van het dorp, van welks dijkvak die perceelen deel uitmaakten, of wel het geheele gemeene land van Waterland. De oneenigheid, die hieromtrent hcerschte, hield den Schout van ') Zie de noot op pagina 203- Ransdorp als Dijkgraaf terug van de verwaarloosde hoefslagen in den dijk van zijn dorp, voor zoover zij verlaten waren, zelf aan te tasten en in orde te laten brengen, uit vrees dat hij zijn uitgeschoten geld niet zou kunnen terug bekomen. Ransdorp heeft daarop de andere dorpen van Waterland met de stad Monnikendam voor het Hof gedagvaard om het beginsel te doen uitmaken, en het Hof heeft in het voordeel van Ransdorp beslist. De bezwaren tegen de onpractische wijze van onderhoud van den dijk namen hoe langer hoe grooter afmetingen aan. Geen wonder dus, dat er van verschillende zijden meer en meer werd aangedrongen op gemeenmaking van den dijk. Ook van wege de regeering werd gepleit voor een geheel nieuwe verstoeling of gemeenmaking van het onderhoud. Onder de dorpen, die voornamelijk op den dijk gebouwd waren, behoorde ook Schellingwoude. Een aanmerkelijk deel van den dijk werd dus door de bewoners van dat dorp onderhouden, terwijl de bebouwde kom der meer binnenwaarts gelegen dorpen en steden, die toch evenzeer profiteerden van de bescherming door de dijken, vrij waren. Begrijpelijk, dat Schellingwoude alzoo onvermoeid aandrong om het „gelijke lusten, gelijke lasten" te zien toegepast. Op dezen strijd, die eindelijk in 1659 met succes werd bekroond, doelt het opschrift op de oude kist, waarvan we hierboven spraken. Nemen we inzake dit geding op, wat de heer J. Prins Sr. hiervan meldt: „Voor geen ingelanden was de bestaande verstoeling drukkender dan voor die van den Schellingwouder ban. Er lagen deimten in dien ban met 28 voeten dijks belast, terwijl de ingelanden der andere dorpen niet boven de vijf ot zes voeten per deimt te maken hadden. Het is dus geen wonder, dat Schellingwoude met volharding naar een nieuwe verstoeling van den Waterlandschen dijk heeft gestreefd. In het proces daarover bij het Hof van Holland aanhangig gemaakt, stonden de regenten van dat dorp alleen tegenover de magistraten der andere hoofddorpen en die der steden. Op 7 Juni 1658 wees het Hof vonnis tea gunste van de eischers. Het besliste, dat voortaan Dijkgraaf en Heemraden den geheelen ring van Waterland als gemeenen dijk zouden beheeren en onderhouden, en de kosten jaarlijks zouden omslaan over al de landen van Waterland en Purmerland binnen den ring. Ofschoon bij den Hoogen Raad met kracht bestreden, is deze uitspraak door dat College, bij Confirmatoire Sententie van 21 Dec. 1659 bekrachtigd. De gemeenmaking van den Waterlandschen dijk stond hierdoor vast. Door die bepaling verkregen de Heemraden den naam van Hoogheemraden." Opmerkingen Hoe vreemd en ondoelmatig de verdeeling van den last tot onderhoud van den dijk oudtijds was, blijkt nog uit wat de heer y Prins Sr. schrijft: „Ook Uitdam is aan den Waterlandschco zeedijk gebouwd. Het waren in de laatste helft der 16de eeuw niets dan schamele visscherswoningen, die men daar aantrof. Die visschers waren ongenegen om het onderhoud van den zeedijk op zich te nemen en lieten het werk over aan de ingelanden van l'urmerland, op welk dorp de dijk, waar die woningen stonden, was gestoeld Purmerland toch, gelegen in het N. W. van Waterland, moest den dijk onderhouden in Uitdam, gelegen in 't Z. O. des polders, bijna 5 uur gaans van Purmerland. De zeedijk van Waterland begint bij de Grafelijkheidssluis ten N. van Monnikendam en loopt tot aan den Oostzaner Overtoom. Hij heeft een lengte van 24810 M., (d i. bijna 4'/, uur) en een hoogte van 3,2 M. -f- A.P. HOOFDSTUK XXVI. IETS OVER KERKEN EN TORENS IN WATERLAND. „Van Hollands heerlijkheid, in 't vroegst en jongst verleden, Schiet rijke straal bij straal door deze muren heen'. J. A. ALBERDINGH TH1JM Wijdden wij reeds vroeger een afzonderlijk Hoofdstuk aan den toren van Ransdorp en een aan de kerk te Broek, in dit Hoofdstuk wenschen we te vermelden, wat wc uit verschillende werken en archieven omtrent de overige kerken l) en torens in Waterland konden opdiepen. Durgerdam. De kerk te D. — schreef Wagenaar in 1750 — „was eertijds een Vierkant houten Gebouw, hebbende op het Dak een dikken Vierkanten Koepeltooren of houten Lantaren, met Uurwijzers en Slagklokken voorzien. Dit Gebouw wordt noch de Kapel a) genaamd, en tot het School gebruikt, ') Overbodig ia eigenlijk de opmerking, dat. waar hier van kerken gesproken wordt, we kerkgebouwen bedoelen. Evenzeer ia den lezer duidelijk, waarom in ona werk alleen kunnen ter aprake komen de kerkgebouwen, waarin thans de Ned. Hervormden samenkomen. Wat de volgorde betreft, regelen we ons naar de noot op pag. 11. 2) In „Nd.-Holl. Oudheden" lezen we aangaande „de Kapel": „Het voormalig Raadhuis, dat thana als woning verhuurd wordt, is een hou'.en gebouw op steenen voet. Een gevelsteen geeft het jaartal 1687 te waar boven de Kamer is, daar de bijzondere Regenten van Durgerdam, gevoegd met die van Uitdam, hunne Vergadering hebben. De tegenwoordige Kerk wcrdt hier, in den jaare 1643, beneden den Dijk, bij de Schutsluis gebouwd. Zij is versierd met een spits Toorentje, 't welk aan den Voorgevel uit het Dak rijst". De tegenwoordige kerk dagteekent van 1840. Blijkens het kerkelijk archief te dier plaatse werd den I5den Jan. 1840 in het Gouvernementsgebouw te Haarlem aanbesteed het bouwen van een nieuwe kerk voor de Ned. Herv. gem. aldaar. Het werk werd aangenomen voor / 5000 door den heer C. Tolk te Broek in Waterland. Het oude gebouw, dat van den jare 1642 dagteekende, was ten voordeele van den aannemer. Tijdens dezen bouw hadden de godsdienstoefeningen plaats in het oude kerkgebouw der Doopsgezinden, de zoogenaamde Mennonieten Vermaning. Dit gebouw werd door de plaatselijke Regeering daartoe welwillend afgestaan en daarna op kosten van het Kerkbestuur voor het doel in gereedheid gebracht. Den igden Maart werd de eerste steen van het nieuwe gebouw door een paar meisjes gelegd, bij welke gelegenheid de Herv. predikant, Ds. Brocdclet enkele verzen voordroeg, die nog in het archief bewaard worden. „Op 4 October 1840 — zoo lezen wij in de notulen — is het nieuwe kerkgebouw alhier door onzen leeraar, Ds. Broedelet, ten aanhoore van een ontzaggelijke schare volks, plechtstatig aan den dienst des Onzienlijken gewijd, met een leerrede ') over Openb. 21 : 22: „En ik zag geen Tempel in dezelve". „In den toren — aldus Nd.-Holl. Oudheden — hangt een klok van 0,82 M. middellijn, waarop als randschrift: Tot lezen. Uit het hooge dak rijst een vrij aanzienlijke koepeltoren, waarin een klok hangt van 1 M. middellijn, waarop ala randschrift: Mijnder! Frederickz en Jan Kerck, Burgemeesters van Durgerdam, hebben tnijn doen gieten den 9 November 16&9" ') Deze ,,Feestrede" werd later gedrnkt en „uitgegeven ten voordeele van ninrnni#>fnnr1« Hat Hprvormde iremeente '' Durgerdam. Burgmrs. Marte Fieterse Droogh. Dirck Jacobse Reijer. Kerekntrs. Jan Cornelis Bruijn. Jan Jansen Backer. F. Hemony. Fee. 1672. Deze klok is voorts versierd met 2 wapens der plaats. De predikstoel, van eikenhout en ebbenhout, is van keurig snijwerk voorzien, dat het karakter van het midden der 17de eeuw vertoont. In de bladfriezen zijn geloof, hoop en liefde, een scheepje, een zwaan en andere attributen aangebracht. De kolonnetten zijn van de Korinthische orde. Op den predikstoel 1) is een eikenhouten kapstok, die een zeer eigenaardig snijwerk vertoont en waarop Anno 1682 staat te lezen. Het doophek, van eikenhout, heeft het karakter van + 1650. Het koperwerk der kerk bestaat uit 3 kionen van 16 blakers." Holijsloot. In het jaar 1613 werd de kerk zooveel kleiner gemaakt, dat het geheele achterste deel of het koor daarvan afgezonderd en tot een woning voor den koster werd ingericht, a) Die oude kerk echter later vervallen zijn — aldus Van der Aa zoo moest de gemeente zich langen tijd met het voorhuis van een boerenwoning behelpen, totdat zij zich, in het jaar 1791» door de liefdadigheid van vele godsdienstvrienden, inzonderheid van Broek in Waterland, in staat zag, om de oude kerk op te bouwen, en daardoor in het bezit gesteld werd van een bijna geheel nieuw steenen kerkgebouw. Deze kerk, bouwvallig geworden zijnde, is in 1846 door een andere vervangen, welke den 21 sten Febr. 1847 wcrd i" gebruik genomen. ') Aan de binnenzijde van de deur van den predikstoel is nog gesneden: p x s 1646 Deze mededeeling danken wij aan den heer J. H. F. Keers, Hervormd predikant aldaar. 2) Dat ook deze kerk geschilderde glazen bevatte, bleek ons uit een oude rekening, die de heer Dr. J, C. Breen, adj.-archivaris ons in het archiefgebouw te Amsterdam liet zien, en waarin we lazen : „Ao. 1601. Hariran Huiberts, Glazenmaker, betaald 12 Gld. over de koop en het maken van drie glazen, daarmede de H. H. Burgemeesters vereerd hebben de kerkmeesters van Hollesloot ten behoeve van haar kerk." „In den toren hangt een klok van 0,75 M. middellij^ waarop als randschrift: C. en J. Seest me fcct. Amstm. De predikstoel is een werk uit het laatst der 18e eeuw, het doophek schijnt van ± 1700 te dagteekenen. Een bank draagt een eenvoudig 17c eeuwsch karakter. Het koperwerk der kerk bestaat uit 2 kronen van 12 blakers ieder, een voorzangerslezenaar met een boom versierd, een blaker op den predikstoel en een op het doophek. (Nd.-Holl. Oudheden). Zuiderwoude. De kerk alhier stond van ouds aan een watertje, de Kerk-Aa genaamd. In het jaar 1714 stortte_hct dak en een deel van het muurwerk der kerk in. Wagenaar zegt: „Het Gebouw is sedert hersteld, doch niet geheel, want aan de Zuidzijde van den Tooren, welke, nadat hij tot een tamelijke Hoogte in 't vierkant is opgebouwd, eene fraaie Lantaarn, met een geschikte Spits en een Appel heeft, ziet men, nevens het Steenen Regthuis, bijna tegen de Kerke aangetimmerd, noch eenige Brokken en Standers van den kerkmuur overig." Deze kerk werd in 1836 hersteld, evenals de predikantswoning, waartoe uit het fonds voor noodlijdende kerken f 4°^ 's toegestaan. De tegenwoordige kerk „is van 18771 doch zij bezit een fraaien predikstoel van eikenhout, met ebbenhout afgewisseld. De stoel is met keurig snijwerk, in den trant van ± 1660 versierd, de kolonnetten zijn van de Korinthische orde; de pancelen prijken met cartouches in den trant van Lutma en zijn gevuld met het wapen der plaats en overigens met verschillende bloemcomposities. Ook de predikstoellezenaar is sierlijk besneden. Op een zerk staat: In dit graf is begraven het geslagt van Outger Gerritsz ende zijne dochter Sieuwtje Outger, Huisvrouw van Claes Timmerman. Zij was gebooren den 27 Sept. 1648. Ontslapen den 6 Juny 1703, out zijnde omtrent 55 jaere. lek heb den goeden strijd gestreen, Den loop geeyndt met pijn en ween. Ick hield 't geloof: mijn is bereyt De Kroon der eeuwge saligheyt. Nd.-Ho/l. Oudheden. Uitdam. Van de kerk alhier kunnen we niet anders mee deelcn, dan wat Van der Aa in zijn Woordenboek meldt: „Het vroegere kergebouw, dat niet zeer oud, net van binnen en 'met een spits torentje voorzien was, was in het jaar 1836 nauwelijks hersteld, of het werd door den storm van 29 Nov. van dat jaar vernield. Nu moest de gemeente in een bekrompen lokaal hare godsdienstige vergaderingen houden, totdat in het jaar 1843 een nieuwe kerk gebouwd werd, die den 8sten April 1844 werd ingewijd. Het is een vrij sierlijk, hoewel houten, echter hecht en sterk, kerkgebouw, van binnen met statigen predikstoel, zitplaatsen en bij uitstek nette vrouwenstoelen versierd, doch heeft geen orgel. Van buiten heeft het een houten toren." De kerk te Uitdam bevat nog „eenig oud koperwerk, als een doophekboog met een zwaan versierd, een predikstoellezenaar, een voorzangerslezenaar, een kroon van 6 blakers, een kroon van 12 blakers, waarop staat: Met eendracht tot Godts Kerck verheven, Hebben de vrijers dese kroon gegeven 1651. en een kroon van 6 blakers, waarop men leest: Met eendracht tot Godts Kerk verheven Hebben de vrijsters dese kroon gegeven. 1651". (Nd. Holl. Oudheden.) Zunderdorp. „In het jaar 1710 — zoo schrijft C. Bruins in zijn „Nd. Holl. Arcadia" — raakte door een onwedei de kerk te Zunderdorp, die van ouds in drie gewelven en van binnen in twee regels pilaren bestond, in brand en meest te niet, doch dezelve werd in 't jaar 1711 weder vernieuwd en zindelijk opgebouwd". Eveneens meldt Wagenaar: „De kerk, die een fraaien Tooren heeft, met twee Transen vierkant boven malkander en hooger spits opgebouwd, werdt in den jaare 1710, door Onweder in brand gestoken en bijna vernield." Nadere bijzonderheden daaromtrent kwamen in ons bezit, toen we inzage kregen van een tweetal predikatiën,1) bij die gelegenheid uitgesproken en later op verzoek in druk gegeven onder den titel: „Sunderdorps droevig rampgeval en blijde herstelling, voorgesteld tot oefening van een geheiligde lijdzaamheid en dankbare erkentenis van de grootheit van Jehovaas Goedertierenheid in twee predikatiën over Luc. 21:9 en Psalm 5: S. Bij gelegenheid van de afbranding en vernieuwing van desselfs Kerkgebouw, voor de Gemeynte aldaar uitgesproken op den ƒ Aug. 1710 ende den 26 July ijii. Door Fredericus Brouwer, Bedienaar des H. Evangeliums te Sekellingwoude." 2) In de eerste predikatie sprak Ds. Brouwer daaromtrent: ,,'t Is God Almachtig, die gisteren voor 8 dagen de vreeselijke hand zijns naren gerichts aan u aan deze plaats heeft laten zien, als omtrent den avond onder een zwaren donderslag het bliksemvuur werd geworpen in uw toren, welke die aanstekende, wel eerst een kleine vlam maakte, vertoonende zich van verre gelijk het geflikker van een brandende kaars ') We danken deze aan den heer J. Broer» te Buiksloot s) Ds. Brouwer deelt in zijn „Opdragt" van dit werkje mede, dat hij verzocht was een rede te houden, wijl Zunderdorps predikant destijds „afgesondene des Classis naar het Christe lijk Synodus tot Alkmaar was", en dat hij eveneens bij de voltrekking van het nieuwe gebouw, verzocht was, „om benevens den 1'redicïnt dier Plaatse, als ook van Broek, de insegeninge te helpen doen " Aan het verzoek om beide leerredenen in druk te geven, voldeed Ds. Br. „opdat dan een Geienkteeken van een Onuitwisschelikc gthtugenisse onder U mocht zijl," • . ■ • „een Memoriaal bij Sunderdorps inwoners en de omliggende plaatsen van geheel Waterland." doch in 't kort zoo toenam, dat ze, onder het geblaas van een sterken wind, het bovenste gedeelte des torens in een lichte-laaie vlam zette, die vandaar tot uw kerkgevaarte oversloeg, dat er geen blusschen aan was; waardoor dat schoon gebouw binnen weinig uren vernield en geheel werd in de asch gelegd. En zag het ieder als een werk van Gods almachtige en genadige bestiering aan, dat door deze geweldige vuurvlam de meeste huizen van dit dorp, waarvan nochtans nauwelijks een terdege is beschadigd, niet geheel werden verteerd." De gemeente kwam sinds saam in een plaats, „door de Achtb. Magistraat tot den Godsdienst voor een tijd afgezonderd totdat den 2Östen Juli 1711 (juist een jaar na den brand) de gemeente voor het eerst in het nieuwe kerkgebouw saamkwam. Ds. Brouwer, die ook toen aldaar sprak, herinnerde nogmaals aan de ramp van het vorig jaar, o. a. met deze woorden: „De vlam verteerde eerst de spits en het bovenste gedeelte des torens, daarvan tot de kerk overslaande, zag men dat schoone gebouw binnen weinig uren tot den grond toe afgebrand; blijvende alleen de pilaren en buitenmuren, doch om weder opgebouwd te worden onbekwaam, staan; evenwel (God de Heere het zoo besturende, die zeide: tot hier toe en niet verder) werd het dorp verschoond „Elk toen ter tijd zag hier Gods hand en vinger in, niet alleen omdat dit ongeluk uit den bliksem voortkwam, maar ook juist (God het zoo willende) geviel, als men meende, door een geoctrojeert middel, thans veel gebruikelijk, voor het onderhoud der kerk te hebben gezorgd." In „Nd.-Holl. Oudheden" wordt van deze kerk gezegd: „De kerk is modern. De zware toren is evenwel nog uit de middeleeuwen. Hij bestaat uit gebakken en gehouwen steen en is met eenvoudige spitsboognissen versierd. Het westelijk portaal heeft een tufsteenen bekroning. De spits is uit later tijd en van hout. In den toren hangt een klok van 1,14 M. middellijn, waarop als randschrift: Omnis spiritus laudet Dotninutn. Claes Noorden et Jan Albert de Grave me Jecerunt. Amstel- Kerk te Zuuderdorp.-) odami A». 1710. D°. Thomas Somer V D. M. Kerckmeesteren te Sunderdorp Kornelis Thymonsz, Klaas Jobsz, Gerrit Visscher. De predikstoel is van eikenhout, uit de helft der 17e ») D i. Alles, wat adem heeft, love den Heere! 2) De cliché van dit gebouw werd ons gratis in bruikleen afgestaan door het Bestuur van het Kon. Oudh. Genootschap. eeuw, de behandeling js ongeveer gelijk aan die van den predikstoel te Durgerdam. Het doophek is uit denzelfden tijd als de predikstoel. Boven de deur zijn 2 leeuwen, die het wapen der plaats houden. Op een zerk staat: Domine Johannes Raven is alhier bevestigt op den 17 Julij Ao. 1710. Gestorven den 12 December. Begraven den 18 December beyde des jaars 1727. Het koperwerk der kerk bestaat uit een doophekboog een predikstoelblaker, een zandloopcrhouder, een voorzangerslezenaar en blaker, een kroon van 16 blakers, 2 kronen van 12 blakers ieder en verschillende blakers op de banken." „In 1824 is de kerk aanmerkelijk hersteld, vernieuwd en verfraaid, waartoe de gemeente op een voorbeeldige wijze van het hare mildelijk heeft bijgedragen." (V d. Aa). Het tegenwoordige gebouw dagteekent van 1854. Nieuwendam. Omtrent de vroegere kerkgebouwen ontbreken ons de gegevens. Volgens IVagenaar „schijnt de kerk er eerst in den aanvang der voorledene Eeuwe (17de eeuw) gesticht te zijn. Deze kerk had „een houten, doch tevens fraaien, spitsen toren." „In 1848 is hier — naar Van der Aa — een geheel nieuwe Herv. kerk gebouwd, die den i8den Febr. 1849 is ingewijd en in hetzelfde jaar nog van een orgel voorzien werd, dat den 28 Oct. werd ingewijd." (Het vorige orgel dateerde van het jaar 1800). Het bekende werk „Nd.-Holl. Oudheden" meldt van N.: „De kerk is modern, doch in den toren hangt een klok van 0,86 M. middellijn, waarop als randschrift: Laus Deo in aetemum. Renricus Vestrinck me fecit') Campis Anno 1644. De predikstoel is van eikenhout en draagt het karakter van het midden der 17e eeuw. Hij is versierd met Jonische l) D. w. r. „Lof aan God ia eeuwigheid. H. V. heeft mij gemaakt." kolonnctten; de fraai gesneden friezen zijn met de figuren van geloof, hoop, liefde, gerechtigheid en waarheid, en met zwanen getooid. In de cartouches der paneelen ziet men een zwaan met de letters S. D. en bloemen. Op een zerk staat: „Pieter Visser, in zijn leeven Burgemeester tot Nieuwendam, overleeden den i Sept. 1770, oud zijnde 57 jaren en 10 maanden en :sijn huisvrouw Aaltje de Jong, overleden 16 Febr. 1782." Schellingwoude. Met verwijzing naar wat we op pag 22 meldden aangaande „een steen boven de deur van het kerkportaaltje", zij meegedeeld dat ons verdere gegevens geheel ontbreken. Alleen het notulenboek van den Kerkeraad der Ned. Herv. gemeente zegt ons, dat de kerk in 1835 „uit haar vervallen toestand opgericht en hersteld is." De kosten bedroegen / 1600. Het vernieuwde kerkgebouw werd „ingewijd" door Ds. Dieperink met een rede naar aanleiding van Ezra 6 : 16b. Is de kerk alzoo modern, „zij bevat echter een fraaien 17e eeuwschen eikenhouten predikstoel met Dorische kolonnctten en snijwerk versierd. In den toren hangt een klok van 0,67 M. middellijn, waarop als randschrift: Sanctus Deus, Sanctus, Fortis, Sanctus, Immortalis, Miserere Nobis. >) Aan de eene zijde ziet men Christus met een knielende vrouw, aan de andere zijde staat: Paulus Kopp Goss mich in Minchen MDCXCVI. Het koperwerk der kerk bestaat uit een bijzonder fraaie predikstoellezcnaar met het wapen der plaats uit het begin der 18e eeuw, een zandlooperhoudcr, 2 blakers op den predikstoel, een blaker voor den voorzanger en 2 kronen van 12 blakers ieder. Op een grafzerk, nabij de kerk, staat: ') D w.z. Heilige God, Heilige, Sterke, Heilige, Onsterfelijke, ontferm U onzer. 18 „Op het vroegtijdig afsterven van Albert Beekhuis zijnde de eerste in Waterland die gewild heeft dat zijn dood lichaam den leevenden niet zoude benadeelen.") Geb. den 9 Febr. 1761, zedert 1786 gelieft leeraar bij deeze gemeente. Hier rust deez' jeugdig bijbeltolk, Van God gelieft, geacht bij 't volk. Een nuttig lid voor 't algemeen, Zijn sterflijk deel bedekt dees steen." Buiksloot. Aangaande de kerk alhier lezen wij in nNd.Holl. Oudheden": „De kerk is een gebouw van gebakken steen, dat zeer Buiksloot omstreeks 1750. -) eenvoudig is en een 17e eeuwsch karakter vertoont. De sluiting aan de oostzijde geschiedt met een halven tienhoek, terwijl aan de noord- en zuidzijde uitbouwsels aanwezig zijn, ') Waarschijnlijk is deze predikant aan een besmettelijke ziekte gestorven. (Deze en vorige aanteekeningen bij datgene, wat we uit „Nd.-Holl. Oudheden" overnamen, zijn van ons.) !) /3 met pieken, dog alle met behoorlijck zijdgeweer". In de vergadering van den Krijgsraad, d.d. 20 Maart 1672, werd een missive voorgelezen van de Gecomm. Raden, „ons aanzeggende ons tot de monstering gereed te houden". Daarop verschenen den 20sten April te Broek de Ed. Heeren C. J. van Sanen, oud-Burgemeester van Monnikendam en Th. G. Lakeman, oud-Burgemeester van Purmerend als Gecomm. van de Staten van Holland en West-Friesland cn het Noorderkwartier, met het doel het volk te monsteren cn de vereischte eeden af te nemen. Deze heeren, gezeten „op stoelen van het raadhuis, aan een tafel voor het koor der kerk", lieten eerst de 5 officieren komen en lazen hun het volgende formulier ran den eed voor: „Wij belooven en Sweeren de Staten van Hollant cn Westvrieslant en onse hooge ende souvereynen overheit gehouw en getrouw te wesen, midsgaders de bevelhebbcren bij ofte van wegen haar Ed. gr. mog. over ons gestelt ofte nog te stellen, te gehoorsame, ende voorts alles te doen, dat goede ende getrouwe gewapende onderdaanc van haar Ed. gr. mog. schuldig zijn en behooren te doen: soo waaragtig moet ons Godt almagtig helpen". Nadat zij trouw hadden gezworen, werden een paar van de voorste schutters geroepen, welke zij in naam van al de schutters vroegen, of zij beloofden hun officieren gehoorzaam te zullen wezen, waarop een plechtig ja! weerklonk. Allen passeerden nu de tafel in dezelfde volgorde, waarin hun namen werden afgelezen. Onze compagnie — zegt het Krijgsraadbock — is gerangeerd onder een Regiment, waarover kolonel is Symon Theding Berkhout, Officier te Monnikendam en Baljuw van Waterland, welk regiment in geval van onraad aan den Zeedijk, zich zal hebben te vergaderen te Ransdorp, of indien de nood het elders eischt te Broek in Waterland, om van daar gezamenlijk, indien de tijd zulks toelaat, zoo niet, met de presente comp., in goede orde te marcheeren ter plaatse, waar de nood zulks zou mogen vereischen. Toen de Staten, zich vernederende onder de krachtige hand Gods, het mogelijke gedaan hadden tot bescherming van het land, schreven zij op 13 en 16 April een algemeenen boet-, vasten- en bededag uit, welke den 4den Mei door het geheele land zou gehouden worden. Den 30sten Mei moesten 8 man uit Broek te Oosthuizen wezen, om van daar onder kapitein Jacob Jacobsz. van Durgerdam naar Hoorn en verder naar den IJsel te vertrekken. Om deze 8 man te vinden, werden de schutters opgeroepen ten einde hun lot te trekken en uit te gaan „op Staten traktement". Toen niemand verscheen, besloot men de 8 man te huren. Tien personen boden zich na gedane oproeping in de kerk aan voor 15 stuivers daags boven het traktement van den Staat. Den i4den Juli kwamen zij weer thuis van Zutphen en Doesburg, waar zij „meest werk met de spaa" hadden moeten verrichten, tot het opwerpen van schansen en het in orde brengen van bestaande sterkten. Voor het overige hielden de Waterlanders nauwlettend wacht aan de zeedijken, bij dag met 56, bij nacht met 112 man. Toch was men hier niet gerust, wijl men vernomen had, dat de vijand van uit Naarden of een andere plaats een inval zou doen. Werkelijk naderde kort daarop, in den laten avond, een bemande boot den Waterlandschen dijk cn scheen in stilte bij Durgerdam te willen landen. De wacht op den dijk maakte alarm, de seinschoten weerklonken, de torenklokken werden geluid cn de boot verdween in de duisternis, waarna alles weer tot rust kwam. Ter zee handhaafde De Ruyter zijn ouden roem. Den 7<3en Juni 1672 leverde hij den slag bij Solebay, bij welke gelegenheid een Engelsch officier van onzen grooten zeeheld uitriep: „Is dat een Admiraal ? Admiraal, kapitein, stuurman, matroos; die held is alles tegelijk." Onder de kapiteins, die zich in dien strijd onderscheidden, moeten wij vermelden Jan Mauw, van wien het op een zerk met weggehakt wapen in de St. Nicolaaskerk te Monnikendam heet: „Capitain Jan Mauw is gequetst den 7 Juni, gerust den 14 dito 1672. Hier rust die groote Mauw Die Brit en Frank deed vluchten Door donderen van cartauw En andre krijgsgeruchten, Maar werd toen, laas, ontsielt. Doch echter leeft zijn naam, Die hij bij ons behield Door gunste van de Faam." Den ioden Juli 1672 verscheen een missive van den Prins van Oranje, „gedaan in 't leger bij Bodegraven" aan de Gecomm. Raden, „omme de melitic van de 4de man der huyslieden" te mogen opontbieden. Ingevolge deze missive vergaderden B. & K. ]) den isden Juli met de burgerij in de de kerk te Broek, om volgens „de voornoemde ordre van sijn hoo ïheyt 4 man bij lootinge uyt de burgerije te looten om na huijsduijnen en den helder te gaan." De burgers waren er echter zeer tegen om uit te trekken, ja weigerden zelfs te loten. De vijand toch had de zecplaatscu als Harderwijk en Naarden bezet, zoodat volgens hun mcening een sterker wacht aan den dijk behoorde geplaatst te worden. Wel is waar, kruisten reeds eenige van onze scheepjes op het IJ en de Zuiderzee, doch dit nam hun vrees niet weg. ') B. & K. nemen wij als verkorting voor Burgemeester! en Krijgsraad. Dit tegenstribbelen mocht echter niet baten; den 20sten Juli vertrokken de gekozen Broekers via Durgerdam met een lichter naar Den Helder. In groote vrees verkeerde men nogmaals, toen men vernam, dat het F ransche leger aanzienlijk versterkt werd en men in Engeland een groote vloot uitrustte, met het doel om hier te landen. De Staten zaten intusschen niet werkeloos, maar wekten de bevolking op zich gereed te houden en schreven de gemeenten aan om in bedestonden te roepen tot Hem, die gezegd heeft: „Roep Mij aan in den dag der benauwdheid, Ik zarf er u uithelpen en gij zult Mij eeren". Den 21 sten Aug. geraakten de vloten bij Kijkduin slaags. Geheel Noord-Holland trilde van het bulderen der kanonnen, terwijl het volk naar de kerken stroomde om de oogen tot den Almachtige op te heffen. „Dat geschiedde" — zegt volgens J. Honingh een ooggetuige dier dagen — „met zoo groot een beweging der gemoederen en vurigheid van geest als men nog nooit in eenigen nood onder de ingezetenen had bespeurd, want elk hield het er voor, dat aan dezen slag het gansche Vaderland hing." Doch — God hielp in nood. In de vergadering van B. & K. van 23 Sept. werd een missive voorgelezen van de Gecomm. Raden, om den 4den man gereed te houden, ten einde „op onze eerste ordre en advertentie na huysduinen en helder zonder tijdverlies te kunnen marcheeren". Den 26stcn Sept. had de loting der officieren plaats en werd bepaald, dat zouden uittrekken „in ordre en met volk'' als volgt: Kapitein JAN GROOT van Durgerdam Ransdorp 55 man Schellingwoude 16 „ Catwoude 14 „ Officieren 6 „ 91 man Kapitein JAKOB PELGRIM v. Zuiderw. Zuiderwoude 17 man Broek 21 Nieawendam 19 „ Buiksloot 27 Officieren 6 90 man Kapitein CLAAS ROELEN van Uitdam Uitdam 13 man Zunderdorp 8 ,< Landsmeer 65 „ Officieren 6 92 man Reeds vermeldden wij, dat een scherpe wacht werd gehouden aan den zeedijk. In de „Memorie ofte Instructie van de Krijgsdiscipline voor de gewapende ingesetenen" van het Waterlandsche regiment, d. d. 13 Oct. 1672 lezen wij daaromtrent, dat die van Uitdam haar wacht zouden waarnemen met 10 man 's daags en 5 man 's nachts en dat zij hun haven 's nachts wel zouden sluiten „om op alle aanvallen den vijand te kunnen afwijzen". ,,d' Opgesetenen van holisloot zullen als voor henen haar wacht met 6 man bij nacht en 3 man bij dag op de Rijpersluis bezorgen en waarnemen en de haven aldaar bij nacht wel sluiten om den vijand 't landen te beletten". Die van Ransdorp en Schellingwoude moesten waken „op de kale kinsel, bij 't pannehuisje". Zij moesten daar een schans of borstwering opwerpen, ten einde zich te kunnen verdedigen. De havens te Durgerdam, Schellingwoude en Nicuwendam moesten eveneens worden gesloten. Ingeval van nood moesten de Durgerdammers „de polderdijk" doorsteken, de Nieuwendammers hun schans tegen alle aanvallen beschermen en die van Buiksloot „op alles wel toezien". Ook op de dorpen zelve werd gewaakt. Zoo moesten b.v. te Broek 2 wakers minstens 4 maal per nacht het dorp rondloopen en steeds éen man bij het wachthuis op post staan. Vooral moest het oog der wakers naar den kant van de Zuiderzee of het Y zijn gericht. Zoo verliep de zomer onder angst en vreeze. Toen c.e winter gestreng inviel, werd de toestand hachelijker. Dat men echter den moed niet verloor, blijkt uit het volgende: „Extract uijt de Resolutien van de Burgcmeesteren van Waterlandt genomen in hare (gemeenschappelijke) vergadering tot Ransdorp op den 14 December 1672: „De heeren van Ransdorp, voorgestelt hebbende, alsoo met het wintersaijzoen de vorst voorhanden is, dat de vijant na blijft, soodat met ijs perijckel sal loopen den vijant met ecnich volck mochte overkomen ende soo de posten langs den dijck op de Zuijdcrzee niet suffisant oordeelen om den vijant voor een schiclijcken aanval te cunnen afweren, waaromme noodich oordcelen bij haer Ed. Mog. assistentie te verzoccken langs de kust soo van uijtlcggcrs, geschut, kruijt, loot en volck uijt de binnendorpen, welck voorstel in deliberatie gelcijdt sijndc is verstaan om tot assistentie te verzoccken scs uijtlcggcrs, eenige stuckcn car.on in de alrcede gemaakte borstweringen, mitsgaders kruijt, loot en andere ammunitie tot dien, alsmede ecnich volck uijt de binnendorpen en verder assistentie om in cas van vricscn en ijs tc cunnen bijten en is tot hetzelve tc versocckcn gccommitteert de heer Bailluw en die van Ransdorp en Zuijderwoude." Begin 1673 verkreeg Waterland bezoek, dat nu juist niet welkom was. In Dec. 1672 was de Prins van Courland met 25000 ruiters (meest Polen en Pruisen) ten dienste van den Staat aangeworven. Aanvankelijk door den strengen winter belet om uit Oostfricsland overgescheept tc worden, werd met het afnemen der koude een deel der ruiters tc Enkhuizen aan wal gezet. De Nd.-Hollandsche steden waren met dit bezoek niet gediend, en wisten te bewerken, dat zij naar Amsterdam zouden vertrekken. Op dien tocht kwamen zij ook te Zundcrdorp. De bewoners van dit dorp braken de bruggen af en hielden hen met geweld tegen, wijl zij verschillende staaltjes 10 van den moedwil dier soldaten vernomen hadden. Te Ilpendam en Nieuwendam werden eenigen in bezetting geleid, doch Buiksloot had den meesten overlast te verduren. Men verkeerde daar in den waan, dat de ruiters naar Amsterdam zouden gaan om degenen, die reeds overgescheept waren, te volgen. Laatstgenoemden hadden het in Amsterdam echter a.1 zoo bont gemaakt, dat men geen schuiten meer afzond om ze te halen. Hierop namen de ruiters zelf hun kwartieren te Buiksloot in en drongen de huizen, vooral in het midden van het dorp, binnen, wijl daar het meest te genieten was. De regeering van Buiksloot klaagde haar nood aan de vroede vaderen te Amsterdam, doch het bleef bij beloften en de ruiters bleven in Waterland, tot groote ontsteltenis der bewoners. Nu wendden Buiksloots magistraten zich tot de Gecomm. Raden te Hoorn, die beloofden hen zoo spoedig mogelijk van den overlast te bevrijden, wat ook geschiedde. Niet dan na veel moeite kwamen de ruiters binnen Zaandam en werden daar en in de omliggende dorpen ingekwartierd. Intusschen hadden de Franschen te Utrecht veel volk verzameld met het plan een nieuwen aanval te doen. Nu werden tot blijdschap der Zaanlanden ook deze Courlandsche ruiters opontboden en weldra ademde men weer vrijer. Vermelding verdient nog, dat de Doopsgezinden, wier geloofsovertuiging hun het dragen der wapenen verbood,') daartoe ook nimmer werden gedwongen.2) In Febr. 1673 ver- ') Teil sterkste waren de Doopsgezinden gekant „tegen halsrecht, oorlog voeren en alle geweld van wapenen". De Waterlanders betuigden hiertegen nog hun afkeer in hun Kerkelijke handeling van 1647. Tevens verboden zij hierbij, gelijk reeds in 1619 en 1631 gedaan was, het reeden aan schepen met geschut. Wie het deed, of wie op zulk een schip als schipper of bootsgezel voer, werd het II. Avondmaal ontzegd. a) Het bezwaar der Doopsgezinden tegen het dragen der wapenen werd steeds gerespecteerd. Reeds blijkt dit uit een ordonnantie van Sonoy, d.d. 7 Mei 1575 te Alkmaar gegeven, waarbij alle Noordhollanders werden opgeroepen, om op hun dorpen wacht te houden niet zijdgeweer en andere zochten zij om vrij te mogen zijn van den krijgsdienst, doch stelden zich gaarne beschikbaar om op andere wijzen het Vaderland ten dienste te zijn. De Staten van Holland wezen op de behoefte, die het leger in dit koude seizoen had aan kleederen. Nu lieten de Doopsgezinden in het Noorderkwartier zich niet onbetuigd: in korten tijd hadden zij ruim / 30.000 bijeengebracht ten dienste van den lande. Inmiddels was de vorst hevig toegenomen en waren de wateren met een dikke ijskorst overdekt. Van groot belang was het nu, dat het Y en de Zuiderzee door het hakken van flinke bijten werd opengehouden. Wijl de Amsterdammers tot den polder Ydoorn zouden ijzen, zouden die van Waterland van daar voortgaan tot Marken. Door het invallend dooi weer werd in dezen echter niets finaals besloten. In de vergadering van B. & K. van 25 Dcc. was de ontvangst meegedeeld van een missive van de Gecomm. Raden om te bijten, benevens een van den kolonel Berkhout, hoeveel ieder dorp langs den Waterlandschcn dijk te bijten had. Landsmeer, Watergang en Buiksloot 700 Roeden Schellingwoude en Nituwendam 400 » Durgerdam 600 » Ransdorp en Zunderdorp 450 » Ilolyaloot en Uitdam 550 » Zuiderwoude en Broek 700 » 3400 Roeden Door het toenemen der vorst was het volk den 27sten Dcc. gelast zich van ijssporen te voorzien en zich gereed te maken om tien volgenden morgen, voorzien van bijl of haak, tot bijten uit te gaan. Na gedaan onderzoek bleken cr toen wapenen en „zoo daar eenige Mennonieten waren, moesten die een scherpe spade en mand mede brengen." In het Krijgsraadboek van Broek lazen we, „dat Cl. Schoenmaker, als menno gesint zijnde, volgens resolutie van de Gecomm. Raden, 10 Gld. betaald heeft." te broek S5 a 90 ijsbijlen en + 40 bootshaken van 12 en meer voet lang te wezen. Toen echter te 7 uur in den morgen reeds veel volk gereed was om uit te gaan, was de wind naar het Z.W. gekeerd en neigde het tot dooien. Uit Zuiderwoude kwam bericht, dat men niet behoefde te vertrekken, wijl het ijs niet sterk genoeg was gebleken en het reeds bij Marken begon af te scheuren Geheel anders was het een paar maanden later. Het Krijgsraadboek toch vermeldt: Zuiderwoude omstreeks 1750. ') „Maandag den 6 Februari des morgens ten half 7 uren sijn wij uijt ons dorp gegaan, om te bijten, en zijn na gissing omtrent ten 9 uur op 't werk gekomen, beginnende omtrent 100 roeden van 't Cloosterwerk op 't Eijlant Marken en eijndigt omtrent het sluijsjc in de Nes, sijndc 't samen lang 700 roede, dog hebben geen meer gebijt als 670 Roede met die van Suijdcrwoud 't samen, 100 roed om 100 rocd, en de jongste 70 rocd 't samen, deze bijt was wijt 40 a 50 voeten, die van Suijdcrwoud zeijdc datsc ruijm 120 man hadde en wij waren, *) Zie de noot op pat*. 203. doen wij op 't werk onze monstering deden 147 burgers, 12 uijt de broeker meer en 10 vlugtelingen, 't samen 169 mannen, hadde een weijnig na 2 uren gedaan gelijk mede die van Suijderwoude en Uijdam die ten zijnde aan 't werk van Suydcrwoud en Broek doende waren, hadde ook gelijk Suijdcrwoud en ons gedaan, het ijs was bcquaam van dikte. Zoo dat men schotse van 25 voet in 't vierkant en grooter met 10 a 12 man of meer d' eene zijd onder water kon treden, dat men die dan met een touw en een haak daar aan kon onderhalen." Den gden Febr. vertrok kapitein Hals van Oostzaandam met zijn compagnie naar Landsmeer en Cadoelen; kapitein Cardinaal van Westzaandam met zijn volk naar Watergang, terwijl dc manschappen van Oost- en Westzaan enz. over de dorpen Schellingwoude, Zuiderwoude, Zunderdorp, Broek e. a. verdeeld werden. Kunnen wij niet vermelden, hoe lang deze krijgers in Waterland hebben gelegen, we mogen aannemen, dat zij met het invallen der dooi, en het verminderen van het gevaar van die zijde, weer naar hun haardsteden getrokken zijn. Nog werden den 8sten Fcbr. te Broek 2 compic. ingekwartierd, die den volgenden morgen weer vertrokken. Tc 2 uur 's middags „bij mooi weer" kwam een andere compie. van Boven-Carspel enz. met verzoek om aldaar onder dak te komen. Dit verzoek werd afgewezen, „wijl hun kwartier te Zuiderwoude was en zij nog wel daarheen of naar Buiksloot konden gaan, te meer omdat zij dien dag niet verder dan van Beets naar Broek hadden gemarcheerd." Zij weigerden echter te vertrekken, omdat het volk zoo moe heette te zijn. Na tot den avond tc hebben getwist, dreigden zij hun kwartier met geweld tc zullen innemen, beginnende bij de Burgemeesters. Voor hunne dreigingen wijkende, besloten Burg,lir". hen op dezelfde wijze als de vorige krijgers tc herbergen en — zegt het Krijgsraadboek — „zoo zijn dit volk alzoo tegen dank en reden hier gebleven." Den volgenden dag vertrokken ze over Amsterdam naar Uithoorn. Nog lazen we, dat op 7, 8 en 9 Febr. op ordre van Zijn Hoogheid, den heer Prins van Oranje, in Waterland kwamen 3 Regimenten, elk van ruim 1000 man. Wc vermelden alleen: H. v. d. Woude, Colonel met 153 man te Holysloot, en uit het regiment van Auwel 405 man te Ransdorp. (In de buurt Bloemendaal werd 126 man ingekwartierd.) Het 2e Regiment vertrok 9 Febr. over Amsterdam naar Uithoorn, het iste en 3de bleven tot 23 hebr. in Waterland, waarna zij naar huis gingen. Den 15den Pebr. besloten B. & K. om de bijten weer open te maken, hetwelk door 75 man in korten tijd geschiedde. Het Krijgsraadbock vermeldt hierna eenige vonnissen „over dc brcuke int bijten gevallen." We vermelden er een paar: ,,Symen Cornelisz, vluchteling van Hilversum, woonachtig alhier, mankeerde de ie en 2e maal bij 't bijten. Ontboden zijnde, bracht hij tot zijne verschooning in, dat de groote armoede hem niet toeliet een uur uit zijn werk te zijn. I lij werd veroordeeld tot ƒ 5 boete; bij nalatigheid hierin „de executie na Schutters gebruik of bannissement uit ons dorp." „Hans de Snijder, de ie maal niet te bijten geweest zijnde, excuseercnde, dat aan zijn toon niet wel konde verdragen, (zie pag. 295) is verstaan dit excuus niet genoeg te wezen, om hem van 't bijten te verschoonen, derhalve gecondemn. de 50 st. boeten te betalen." In Mei 1673 kwam een aanschrijving te Broek om 24 man gereed te houden en den I3den Juli moesten 10 manschappen naar Hoorn trekken, om vandaar naar Muiden te worden overgescheept, teneinde andere manschappen aftelossen. Inmiddels dreigde weer een gevaar: Na ontvangen missive van de Gecomm, Raden, dat de vijand op een of andere plaats langs 't strand een landing wilde doen, besloten Burgemeesteren en Krijgsraad om alle manschap gereed te houden, ten einde om op het eerste alarm te kunnen optrekken. Weldra bleek het noodig om eenig volk naar Petten te zenden, waartoe na gehouden loting de helft der manschappen i werd aangewezen. Door den tamboer werd hun aangezegd des morgens te 4 uur zich te begeven in de schuit aan C Dekkers wal om van daar naar Petten te varen, vanwaar zij bij gedeelten den nden, I2den en 2isten Aug. terugkwamen. Noord-Holland bleef gelukkig van vijanden bevrijd en toen de omstandigheden wat gunstiger werden, hadden de Waterlanders niet meer te doen dan het slechten van de werken, door de vijanden in het Gooi opgeworpen. Het Kiijgsraadboek vermeldt van de „ordrc van Zijn Hoogheid, de hcere prince d'Orangie, geschreven in 't leger voor Naarden, den I2den Sept., om in aller ijl, uit de manschap van Waterland en Cadwoud aldaar te zenden 200 man, voorzien met schop en spade om de werken aldaar gemaakt» te slechten". Ransdorp leverde 46 man, Zuiderwoude 13, Landsmeer 50, Zunderdorp 7, Broek 18, Schellingwoude 13, Buiksloot 20, Nieuwendam 16, Uitdam 11 enCatwoudn man. Samen 205 man. De 18 man van Broek werd nog den avond van 13 Sept. aangezegd, om den volgenden morgen te 10 uur „te compareeren bij ons wachthuis om aldaar te ontvangen 4 dagen geld a 10 st. daags, om vandaar met schuiten gevoerd te warden naar Uydam en alsoo verder op Naarden", waar zij des namiddags aankwamen en tot 18 Sept. bleven. De bemachtiging van Naarden door den Prins had aan den vijand de laatste hoop benomen om in Holland te dringen. In het begin van 1674 werd de vrede met Engeland, Munster en Keulen gesloten. In de Zuidelijke Nederlanden werd de oorlog met Frankrijk nog voortgezet, tot in 1678 de vrede te Nijmegen aan den krijg een einde maakte. Opmerkingen. Welke onkosten men zich te Broek moest getroosten in dien oorlog, blijkt uit de volgende opgaven uit het ICrijgsraadboek: „A". 1672 de schutter», die uit geweest zijn, zijn door B. & K. gehuurd en betaald als volgt Samen f 680—11. 1673, onkosten vant uittrecken Somma f 452—12 Comt voor de Officier» netto Somma f 78—12 Een deel van dit geld werd echter door de Gecomm. Kaden van Holland en WestVrieslant terugbetaald. We lezen n 1.: „1674 den 20 Aug. roo hebben de Burgemeesteren van Waterland ontvangen van de Ed. Mog. Hr. Gecomm. Raden van Holland en West Vrieslant wegens liet uittrekken van het Waterl. regiment naar de helder een ordonnantie op den ontvanger Dirk Sijes tot Monnikendam, voor het jaar 1672 en daarvoor ontvangen f 2932—10 Wegens het uittrekken van het Waterl. regiment voor 't jaar 1673 naar muyden, naarden, petten en huysduinen f 3554—7. Samen f6486—17. Van deze som ontving Ransdorp (rret Durgerdam en Ilolysloot) f 1305—11, Zuiderwoude f 503—14, Uitdam f 424, Landsmeer f 1028—10, Zunderdorp f 306—1, N.euvvendam f 498—14, Hroek f 737, Schellingwoude ( 575 8, Buiksloot f 734—16, Cadwoud f 357—3, Colonel Berkhout f 8, Jacob Sluys f 8 " Dat er in die dagen ook ongelukkige schutters waren, toont de volgende curieuse mededeeling in liet Krijgsraadboek. „Alsoo hans de Snijder op de wagt bij ongeluk door zijn toon geschoten heeft en over zulks zijn wacht niet waar kin nemen, zoo is verstaan dat hij zoo lang als liij door zijn quetsuur genootsaakt is zijn huis te houden, van de wacht in 't dorp, aan den dijk en van uit te trekken vrij zal wezen." Geeft het Krijgsraadboek te Broek ons alleen de bijzonderheden van den oorlog, wat dit dorp betreft, van de andere Waterlandsche dorpen ontbreken ons de gegevens, hoewel die met het vermelde overeen zouden komen. Zoo berust ten raadhuize te Landsmeer nog een stuk, dd. 28 Mei 1672, be treffende .,de aanneming van eenige personen door burgemeesters van Landsmeer om ten dienste van den lande op te trekken naar den IJselkant onder commando van Kapt. Pieter 1'ietersz. van Ilpendam", benevens een „notitie der burgers van Landsmeer uitgetrokken naar Den Helder in 1672 en naar Muiden in 1673". HOOFDSTUK XXVIII. WATERLAND IN HET LAATST DER i7de EN DE EERSTE HELFT DER i8de EEUW. „De geschiedenis is nuttig, dewijl zij in de ervaring der voorgeslachten treffend onderricht geeft?' Mr Groen van Prinsterer. Een geregelde geschiedenis van Waterland in het boven aangeduide tijdperk te geven is voor ons bij de beperktheid der gegevens, waarover wij beschikken kunnen, ondoenlijk. We bepalen ons er dan ook toe, om verschillende wetenswaardigheden in geregelde volgorde te vermelden. 5 Dec. 1665. Tusschen Schellingwoude en Durgerdam brak de Waterlandsche dijk op twee plaatsen door, „en is een groot deel van Waterland, en bijzonder Buikslotermeer, Broekermeer en nog een ander meertje onder water geloopen." (Gabbcma, Nederl. Watervloeden.) 1667. „In 't jaar 1667 begon het op den i6en Maart zeer bard te vriezen, met een N. O. wind, dat den I7n Maart 't Y toelag, zoodat men den i8n over 't Y liep, en kwam van Nieuwen- en Durkendam zoodat de geheele Zuiderzee was toegevroren, waardoor vele, zoo inkomende als uitgaande schepen, op zoo een onverwachte vorst niet verdacht wezende in zee bevroren raakten, dat de menschen van 70 jaren zeiden zulks nooit gezien te hebben, want men liep den 25n Maart nog over 't Y." (Commchn, Beschrijving van Amsterdam.) 1668. Dat ook in dezen tijd de Barbarijsche zceroovers van zich lieten hooren, blijkt ons uit een nog ten Raadhuize te Landsmeer aanwezige copie van een request d.d. 27 Nov. 1668 van Burgemeesters en Regeerders der dorpe Landsmeer en Watergang aan de Gecommitteerde Raden der Admiraliteit te Amsterdam, met de bede, om aan de Commandeurs of Kapiteins van de oorlogsschepen, vertrekkende naar de Middellandsche Zee bij de verovering op de Turken en Mooren uit de slavernij te verlossen Pieter Jacobsz. Vroom, wonende te Watergang, in handen gevallen van een Barbarijschcn roover en voor slaaf aan een Tagarijn verkocht. Voorts blijkt daaruit, dat zijn overleden vader Salomon Jacob Cornsz. Vroom in zijn leven de laatste oorlogh tegen Zijne Koninkl. Majesteit van Engeland van het begin tot het einde eerst met den Heer Cornelis Tromp, voor bootmansmaat en daarna tot het einde toe met den Heer Admiraal van Gent, 't land getrouwelijk gediend heeft. 1674. Commclin schrijft: „Den in Februari 1674 begon t te vriezen: daar viel hagel en sneeuw; het vroor zoo hard, dat de Zuiderzee toeraakte, en men met paarden, sleden en wagens daarover uit Friesland kwam. Den 24n Maart kwam men nog met paard en sleden uit Noord-Holland; ook uit Friesland, op dienzelfden dag, tot Enkhuizen toe. De Noordzee was zoover toegevroren, dat men van de hoogste duinen geen water kon bekennen. Den 24n Maart, daags voor Paschen, was er een groot onweer van donder en bliksem, zoo dat in twee dagen de paarden van 't ijs raakten, maar het sneeuwde machtig. Den 27n dorst niemand meer over 't Y loopen, maar van Wieringen en Medemblik waren den in April nog wel 50 menschen over de zee gegaan. Den 4n April gingen 6 man van Uitdam naar 't eiland Marken. Den 4n April reed nog een man op schaatsen op de Haarlemmermeer. Den 7n April was 't reeds zoo warm, dat men de jongens in de Haarlemmer trekvaart zag zwemmen." Gelukkig mogen we het noemen, dat de Heerc God onze wapenen gezegend had en den igden Februari de vrede met Engeland gesloten was. „Waren thans de omstandigheden geweest als het vorige jaar, dan arm Holland!" Den isten Aug. van dit jaar, woedde er een orkaan, vergezeld van een hevig onweder. Sommigen dachten, dat de wereld verging. Zware boomen werden uit den grond gerukt; molens, hu'zen, ja zelfs kerken waaiden om, gelijk Van Sa»divijk meedeelt. Ook de Waterlandsche dorpen leden groote schade. Te Landsmeer werden vele huizen vernield; te Den lip en Purmerland niet minder dan 80. De Doopsgezinde kerk te Den lip, een houten gebouw, stortte in; te Purmerland werd de toren van zijn spits beroofd. 1 Nov. 1675. Een hevige storm uit het N. W., die drie dagen aanhield, zweepte de wateren op, zoodat te Durgerdam een gat in den dijk brak en Waterland onderliep. 21 Juli 1676. Door een hevigen brand werd een groot deel van Nieuwendam in de asch gelegd. Voor de behoeftigen werd een algemeene collecte gehouden. 6 Febr. 1684. Een merkwaardige diefstal had te Zundcrdorp plaats. Het Resolutieboek zegt, dat de Bijbel (we verstaan hieronder den Bijbel van den kansel) uit de kerk gestolen en de „delinquent" gevangen naar Monnikendam werd gebracht. Voorts zou men met den Baljuw overleggen of de gevangene te Zunderdorp of te Nieuwendam zou verhoord worden. In de resolutien van gemeen Waterland, aanwezig ten Raadhuize te Broek, lazen we, dat het vonnis was: „God en de Justitie om vergiffenis bidden, 10 jaar uit Waterland gebannen en de kosten betalen." 5 Mei 1687. Des nachts om 12 uur brak een verschrikkelijke brand uit te Durgerdam. In den tijd van 5 uur — zoo lazen wij in Nieuwendams resolutieboeken — werden 173 huizen in de ach gelegd. In den geheelen omtrek werd voor de van alles beroofden gecollecteerd. De Chroniek van Medetnblik, die van „over de 300 huizen" spreekt, meldt omtrent de oorzaak van den brand: „De brand ontstond door een pot doove kolen, met wat vuur aan den Oostkant (de hoek, waaruit de wind juist bij ongeluk woei) in een hutje gezet, door 't vliegen van ecnige vonken buiten de schouwe veroorzaakt." Wagenaar schrijft: „In den jaare 1687 ontstondt hier een Durgerdam omstreeks 1760. ') ongelukkige Urand, die ruim 150 Huizen vernielde, blijvende alleen de kerk, een Zaagmolen en ecnige Huizen aan de Z. O. kant van 't Dorp behouden." In het Prov. Archief te Haarlem berust nog een stuk, d.d. 23 Sept. 1687, vroeger bewaard in Ransdorps toren, waarin vermeld wordt, hoe de Staten van Holland gelasten, dat de huizen, welke te Durgerdam gebouwd zouden worden na dezen brand, moesten worden gedekt met dakpannen en niet mochten worden gemaakt met rietdaken, waarom C. Bruins ') Zie de nuot op pag. 203. dan ook in zijn Nd.-Holl. Arcadia kon spreken van: „Durgerdam, dat eertijds door het blaken Eens feilen brands zijn lage en rieten daken Verwisselde in veel huizen schoon van steen, Waaruit het als een Phenix weêr verscheen." 1691. In dit jaar werden de zoogenaamde „Schcepskameclen" door den ingenieur Meeuwis Bakker uitgevonden. Uitdam omstreeks 1750.') Doel hiervan was om de groote schepen over ondiepten en wel inzonderheid over het Pampus te sleepen. De lezer weet, dat alle schepen, die uit Amsterdam naar het buitenland voeren, in dien tijd over Pampus moesten. De schepelingen, die deze kameelen bemanden, hadden hun woonplaats in Uitdam, waar niet minder dan I4scheepskatncelcn werden aangetroffen, (in 1750 slechts 4 meer) Aangaande de inrichting dezer kameelen (vergelijk met *) Zie de noot op pagina 203. onze droogdokken) lazen we in „De Nd.-Hollandcr" van 21 Nov. 1891 o.a.: „Het vaartuig splitste zich overlangs in twee helften. Wanneer beide deelen tegen elkander waren geplaatst, sloten zij een ruimte binnen, waarvan de vorm in het algemeen met die van het hol van een schip overeen kwam. Was dus een schip hierin geplaatst, zoo vond het er op vele plaatsen steun. Door waterdichte schotten, dwarsscheeps gericht, werden elk iler beide helften in vier afdeelingen gesplitst. In elke afdeeling die zij vormden, vond men een waterdichte koker, die met een prop werd gesloten. Door deze kokers kon men water binnen laten. Ook werkten op ieder , ruim twee pompen, waardoor het ingelaten water weer kon worden verwijderd. Verder waren er nog kokers in hellenden stand, die tot de onderzijde van den kameel doorliepen en strekten om er touwen door te steken, waarvan de einden op het dek uitkwamen en om windassen geslagen werden. Deze touwen gingen onder de kiel van het schip door en dienden om de beide helften van den kameel zoo dicht mogelijk bij elkander te brengen, en het schip tusschen beiden in te sluiten. Door het buiten dienst geraken der scheepskameelen ging Uitdam, vooral in den Franschen tijd en na den aanleg van het Noord-Hollandsche Kanaal, zoo achteruit, dat het in 1840 slechts 88 bewoners telde. Sedert is het door de visscherij en vooral door veeteelt en zuivelbereiding, weder vooruitgekomen, zoodat de bevolking in 1870 bijna verdubbelde." 18 Sept. 1692. Op dezen dag werd ook in Waterland een lichte aardbeving waargenomen, die ongeveer drie kwartier duurde. 3 Mei 1695. Te Broek werd besloten tot aankoop van „cene bequame brandspuyt". 1700. Vermeldden wij reeds op pag. 52 van muizenjaren; en kenmerkten zich de jaren 1617 en 1653 ook door overvloed van dit gedierte, niet het minst was dit het geval in de maanden Mei en Juni van het jaar 1700. De „Chronick van Medemblik" toch spreekt van „miljoenen van duysenden van Muyzen alhier in dit Noorderkwartier en Waterland, die alles afaten wat op 't Veld stond, met Wortel en al." „Mijn is voor de waarheyd verhaalt van de Heer Cousebant, dat hij op zijn Landhoeve door zijn Huysman en Dienaaren hadde gevangen op een dag en verscheyde dagen 13000 Muyzen, eens hadde hij in drie weeken tijds gevangen 90000 Muyzen; nogtans konde zij niet zien dat het minderde, zoo dat men moet zeggen: De hand des Heeren Kan niemand keeren." In hetzelfde jaar 1700 werd op den uithoek van den polder „IJdoorn", ten dienste der scheepvaart, door de commissarissen van het loodswezen een vuurbaak opgericht. Het was een hoog vierkant steenen gebouw, waar boven zich „de vuurpan" bevond, waarin het geheele jaar des nachts een vuur van kolen gestookt werd. Dit vuur werd een uur na zonsondergang aangemaakt en een uur voor zonsopgang uitgedoofd. (Later werd dit vervangen door een lamplicht.) Wijl de polder een groot deel van 't jaar onder water stond, ging men daarheen over een lange houten brug, die door palen werd ondersteund. Boven den ingang van het gebouw bevond zich een marmeren steen, waarin gebeiteld stond, dat Jan Witsen Lambrechtsz den 3den Juni 1700 den eersten steen had gelegd.1) 1) Van Amsterdam af tot aan Tessel waren vier vuurbaken. Drie dezer werden in 1700 opgericht onder het opzicht van Nikolaas Witsen, Burgemeester te Amaterdam, een der Commissarissen van het Loodswezen, wiens kundigheid in de zeevaart en scheepsbouw hekend was. De eerste vuurbaak wat bij Durgerdam ; de tweede op de Oostkust van Marken ; de derde bij Knkhuizen ; de vierde op Urk, opgericht in lül7. Bij gelegenheid van de oprichting der eerste drie werd een penning vervaardigd, om van lood gemunt te worden, en met verandering van jaartal, 1707. Omstreeks dezen tijd werden ook in Waterland vele loterijen gehouden ten behoeve van liefdadige doeleinden. Zoo meldt b.v. C. Bruins omtrent Holysloot: „Omdat dit dorp zeer vervallen was, werden in 1706 en 1707 loterijen gehouden, uit welker opbrengst het vervallene vrij wat werd hersteld." In het archief ten raadhuize te Landsmeer berust nog een „Octrooi der Staten van Holland, d.d. 11 Juni 1707, waarbij zij aan die van Landsmeer vergunning geven, om |ten behoeve van hun kerk en huiszittende armen te mogen oprichten een loterij ter somma van f 250.000." Eveneens in het archief van de Kerkvoogden der Ned. Hcrv. gem. te Zunderdorp') een „accoort over een loterij tusschen Burgemeesters en Kerkmeesters te Sunderdorp en H. Blank na verleend octroy in dato 13 Juni 1707." Dat deze ongewone manier van barmhartigheid te bewijzen, niet in aller smaak viel, toont ons het „Kerkelijk Flakkaatbock, bijeengebracht door Nikolaas Wiltens, Bedienaar des II. ISvangeliums te Amsterdam(A°. 1722) We vonden daar ten minste een „placaet, tegens verleenen van Octroy voor Loterijen, en tegens het inleggen van penningen in Loterijen buyten desen Lande" (d.d. 24 Dec. 1695), waarin het heet, „dat voor het toekomende geen Octroyen tot het houden van Loterijen zullen worden geaccordeerd, ten ware daartoe bijzondere wichtige en wettige redenen zouden mogen dienen." 1708—'09. In geheel Europa heerschte toen een strenge winter. Veertien dagen voor Kerstmis begon het te vriezen aan de «chippers te geven bij de betaling van 't vuurbaakgeld, ten bewijze, dat zij in het jaar, dat de penning aanwees, dit recht voldaan hadden Later (reeds in 1750) werd een schriftelijk bewijs gegeven. I)eze vier vuurtorens werden door het Loodswezen onderhouden, die hiervoor het hoogc vuurbaak geld genoten. Deze vuurbaken werden van 1 Augustus tot 30 April gestookt: die van Urk meestal het heele jaar. ') Dit archief werd ons door den heer P. Maas, Hoofd der Openbare School te Z. welwillend ter inzage gegeven. „Den i6den Febr. reed men in dit Noorderkwartier en Waterland over 't ijs en des anderen daags ging men met schuiten langs de slooten onverhinderd door de snelle dooi." Den i8den Febr. vroor het weer even sterk en dit duurde tot einde Maart. 1712. In dit jaar werd ee.i groot deel van Zuiderwoude door brand vernield. 25 Dec. 1717- Een hevige watervloed overstroomde een groot deel van ons land. De dijk bij Edam en Monnikendam liep over; nabij Durgerdam waaiden eenige huizen, buitendijks staande, omver en spoelden weg. 1722. Uit het archief der kerkvoogdij te Zunderdorp nemen wij het volgende besluit over van den I5den Mei 1722. „Is bij Burgemeestercn, Vroedschappen en Kerkmeesteren dezer dorpc Zunderdorp geresolveerd, dat men een kerkegraf niet minder zal verkoopen dan voor f 12.—. Voor het toeleggen van de graven en voor het luiden van de klok komt den koster toe voor een oude doode 14 stuivers, en van een jonge doode 11 st. volgens zijn reglement. Voor het Legcrsteegeld van een oude doode moet betaald worden f2—14 en voor een graf f 2 —14. Voor Legersteegeld van een jonge doode moet betaald zijn y 2—8 en voor grafgeld f 2—8. Zoodat een jonge doode moet betalen als hij in een kerkegraf leid f 5—7, in een eigen graf f 2 —19. Een jonge doode wordt gerekend, die onder één steen kan liggen en die onder den arm gedragen wordt." 1732. Ter beoordceling van de grootte der Waterlandschc dorpen in de 18e eeuw, achten wij het niet ongepast een opgave te doen van het aantal huizen in 1632, 1732 en 1749: 1632. 1732. 1749. Ransdorp . 241 281 en 1 molen 230 Schellingwoude met Buiksloot . 260 236 „ 1 „ 237 \ ^C'' ^ ( B 149 Zunderdorp met Nieuwendam . 121 176 „ 8 mo'.ens 179 en 8 molens Broek 156 148 „ 1 molen 149 Zuiderwoude 117 125 119 Landsmeer 209 262 en 1 molen 258 20 In 1732 telde men in deBroeker-enBuikslotermcer 32 huizen. 1733. Wat Broeks rijkdom in dien tijd betreft, lazen we in: „De wandelaars 0/ vermakelijke reis door gansch Nd.- en Zd.-Holland, gedaan door 4 personen te voet" (A°. 1733) o. a.: „Geen plaats bijna in Europa of zij handelen er op, naar Frankrijk, Spanje, Portugal, de gansche Oostzee en overal waar zij maar weten voordeel te doen, waarin zij ongemeen loos zijn, als meest uit Mennonieten bestaande De Haringvangst en Grocnlandsche visscherij blijft ook niet bij hen vergeten, jaar op jaar hebben zij Rcederijcn in die vaart .... Hier woont een buurman, die verleden jaar met de Haringvangst en Grocnlandsche Visscherij ±f 25,000 heeft gewonnen en schuin over een man, die jaarlijks met zijn koophandel een f 30,000 verdient." 1736. In dit jaar werd de haven te Durgerdam vernieuwd en tevens vergroot. De oude haven was geheel vernield „door de plaag van 't zeegewormte". Nadat de wormen het paalwerk van Uitdams haven hadden doorknaagd, is deze niet weer hersteld. 1744. In dit jaar werd een groote stecnen sluis in den dijk te Buiksloot gelegd. De vorige sluis was in 1726 vernieuwd. 1747. Na den dood van Stadhouder Willem III (1702), die steeds gestreden had voor de handhaving van vrijheid en godsdienst in Europa, besloot men het maar weer zonder stadhouder te doen. Afval van God en Zijn M^oord begon zich hoe langer hoe meer tc openbaren; weelde, lichtzinnigheid en ongeloof namen toe. Toen wc in 1747 oorlog kregen met Frankrijk riep het volk weer om Oranje. Willem IV, een godvreezend, doch zwak vorst, werd onze Stadhouder. Het Krijgsraadboek te Broek vermeldt een „placaat, gcarresteert in s-IIage (18 Aug. 1747) om de opgesetenen ten platten Lande onder de wapenen te brengen." Den 24stcn Aug. ontvingen „schouten en geregten van de Dorpen in ons quarticr" het verzoek „om een lijst over te zenden van de weerbare mannen van 16 tot 60 jaar en tevens te melden, wie van wapenen voorzien was en wie van hen vermogend en onvermogend was." De lijst, die te Broek werd opgemaakt, telde 156 namen. Niet minder dan 65 personen werden onvermogend genoemd. Uit de resolutiën blijkt ons, dat er in zake het samenstellen van den krijgsraad een hevig geschil ontstond tusschen de drie aangestelde officieren en de leden der Vroedschap, doch om niet te uitvoerig te worden, treden we hier niet in bijzonderheden. Een en ander gaf groote vertraging in het onderwijzen in den wapenhandel. In andere Waterlandsche dorpen, waar meer eendracht bij het dreigend gevaar was, werd „vrijwillig geëxcerceerd." (o.a. te Ransdorp en Nieuwendam). Gelukkig echter behoefden de wapenen hier niet te worden gebruikt, want — zoo lezen we in het Krijgsraadboek — „van haar Ed. mog. is geen nadere aanschrijving ingeloopen, alsoo is het tot geen algemeene Exercitie gekomen en dienvolgens zijn ook geen minder officieren aangesteld; maar integendeel zijn 's Landts saken seer onverwagt van gedaante veranderd; dewijl het den almagtigen Godt (door wien selfs de koningen regeeren en in wiens handt het alles staat) door zijne albestierende Voorsienigheyt behaagt heeft de herten der in oorlog zijnde mogentheden dus te neygen, dat de Preliminaria om tot een algemeenen vrede te komen op den 30 April 1748 tot aken zijn getekent, waarop de vrede (de heere zij gedankt) den 18 Oct. daaraanvolgende is gesloten, getekent en op de gestelde tijdt is geratificcert geworden. De opperste Vrede-Vorst geve daartoe zijne Zegen, dat dit een standvastige en duersame vrede in zijne gunst mag wesen, dat deselve mag strccken tot zegeninge en welvaart van ons lieve vaderlandt. Hij wende de reeds druckendc en welverdiende plagen gcnadelijk van 't selve af, bcscherme zijn duergekogte kerk voor alle aanvalle, en breide deselve meer en meer uit op der aarden, tot grootmaking van Gods alderheyligste naam en bevordering van veelcr Zielen saligheyt." Nog vermelden wij een door ons in het kerkelijk archief te Broek gevonden aanschrijving van de Staten van Holland tot het houden van bedestonden in dezen nood der tijden. Deze missive was van den volgenden inhoud: ,,De Staten van Holland en West-Vriesland. Eersaame Vroome discrete lieve Getrouwe — wanneer wij hebben geconsidereert de bekommerlijke en gevaarlijke conjuncture van tijden en saken en de daarbij onlangs gekoomen vijandlijke inval van de trouppcs van Syne Majesteit den Koning van Vrankrijk in het Territoir van den Staat hebben wij goedgevonden dat alomme in dese Provincie wekelijkse bedestonden sullen worden gehouden waarom wij UL. bij dese aanschrijven ten eynde deselve de nodige ordres daartoe ten Eersten stelle op sodanig een wijse als UL. na de constitutie van de plaats sal bevinden te behooren So om Godt Almagtig van herte te loven en te danken voor de weldaden waarmede Hij ons nog dagelijks gelieft te begunstigen als om den Heere vuuriglijk te bidden om de genadige vergevinge van onse en 's Lands hooggaande sonden en dat het hem genadiglijk moge behagen van ons lieve Vaderlandt alle welverdiende oordcelen af te wenden en verders den Staat na Syne groote en onverdiende goedertierentheyt in alle opsigten te segenen als mede Specialijk om hare wapenen en die van hare Geallieerden met Syne Goddelijke hulpe en bijstand te begenadigen en deselve voor alle quade toevallen te bewaaren. Waartoe wij ons verlatende bevelen wij UL. de bescherminge Gods. Geschreven in den Hage den 29 April 1747 ter ordonnantie van de Staten w. g. WILLEM BUIJS." Ingevolge deze order begonnen deze wekelijksche bedestonden te Broek d.d. 17 Mei en werden geregeld des Woensdagsavonds gehouden van 6 tot 7 uur en „den geheelcn winter door" van 5 uur tot half 7. 1750. Uit den „Tegenw. Staat der Nederl." in 1750 te Amsterdam uitgegeven „Bij Isaak lirion, in de Kalvers/raat, het Negende Huis van den Dam, in Hugo Grotius" nemen wij nog een en ander over betreffende onze dorpen: Ransdorp ligt zeer vermaaklijk rondom in het geboomte. Die van Ransdorp klaagden, ter gelegenheid van 't verbod van eenige neringen ten platten lande, dat dc ingezetenen niet enkel uit den landbouw zouden kunnen bestaan; alzoo er voor ieder huisgezin, door malkander gerekend, geen twee Deimpten Lands zouden zijn; waaruit een begrooting wordt opgemaakt, volgens welke in dien tijd wel 900 huisgezinnen zouden ge- Nieuwendam omstreeks 1750. ') weest zijn. Tegenwoordig geneeren die van R. zich met den landbouw ot liever koehouderij, dewijl de meeste melk te Amsterdam zoet verkocht wordt. Voor de laatste sterfte van 't rundvee placht hier de vetweiding zeer in zwang te gaan- Te R. staat de korenmolen van 't Ambacht .... De huizen staan meest dicht rondom de kerk, behalve die, welke Noordwaarts van de kerk naar het binncn-IJ zich ') De cliché hiervan werd vervaardigd naar een oude gravure, die we van den heer J. Pronk Fz. te Broek ontvingen. uitstrekken. Deze staan aan beide zijden van een vaartje, aan welks Oostkant een steenen voetpad ligt, want men vindt hier geen rijwegen. Het dorp ligt niet onvermakelijk, waartoe de gebouwen, hoewel bijna alle van hout, door hun netheid veel bijbrengen. Zij hebben hier en daar nette bijgevoegde bloemtuinen. Durgerdam. Te D. is de Waag van Waterland. Het is tamelijk welvarend, wordende veel door visschers bewoond, die hun visch, meest bot, doorgaans te Amsterdam ter markt brengen. Hier zijn 60 botschuiten, behalve andere kleinere Zunderdorp omstreeks 1750. ') schuiten, van welke sommige mede langs den wal in het Y of langs de stranden visschen. Dit geeft ook andere neringen aan D., als het breien en boeten van vischwant, waardoor ook kinderen van 9 en 10 jaren aan den kost komen; het zcilcnmaken, het tanen van zeilen en netten. Men heeft er 5 taanhuizen en 3 scheepstimmerwerven. Ook wonen hier verscheiden zeevarende lieden, maar weinig kooplieden. ') Zie de noot op pag. 203- Holysloot. Men telt er niet veel boven de 40 huizen. De koehouderij is het voornaamste bestaan. Zuiderwoude. Dewijl dit dorp meest landwaarts in ligt, geneeren zich de inwoners hier voornamelijk met den landbouw. Zij maken van hun melk meest boter en kaas. Uitdam. De inwoners bestaan meest van de waterschepen, die de groote schepen over 't Pampus sleepen, en van de visscherij; ook zijn er eeniije zeevarende lieden. Landsmeer ligt in de lengte langs een vaait. De meeste huizen staan aan de westzijde van de vaart, waar ook het Landsmeer omstreeks 1750. >) steenen voetpad ligt, dat met een menigte dwarsslooten doorsneden is, over welke bruggetjes (z. g. zijltjes) liggen. Van de kerk van 1 urmcrland af tot nabij Kadoelen, telt men bijna 100 bruggetjes. De weg is hier zeer smal, zoodat er nauwelijks drie personen naast elkaar kunnen loopen. De landbouw is er de voornaamste bezigheid, hoewel er ook eenigen hun bestaan vinden in 't verkoopen van kaas, ') Zie de noot op pag. 203. eieren en visch. Hier is ook een kruitmolen, een loodwitmakerij en hagelgieterij. Watergang. Het voornaamste beslaan is uit den landbouw. Zunderdorp. De huizen staan hier niet dicht bij elkander, gelijk in andere Waterlandsche dorpen . . . Z. wordt bijna enkel door huislieden bewoond, die hun melk te Amsterdam ter markt brengen. Nieuwendam. Hier is een haven, waarin des winters doorgaans eenige groote schepen liggen. Er wonen vele zeevarende lieden en ee>iige kooplieden. Men heeft er een traan- Watergang omstreeks 1760. ') kokerij, die in 1743 of'44 van nieuws is aangelegd, een groote scheepstimmerwerf, 4 houtzaagmolens, 2 pelmolens, een kruitmolen, een schelpzandmolen, die voorheen een oliemolen was. Broek. Men heeft hier nog een watertje, het Havenrak genaamd, hetwelk zich als een aangename vijver of waterkom vertoont, rondom hetwelk veel fraaie huizen gebouwd zijn, die een zeer bevallig gezicht maken. . . . Dc straten zelfs van dit aanzienlijk dorp zijn zoo rein, dat de kieschheid om geen ') Zie de noot op pag. 203- onzuiverheid te veroorzaken zou kunnen verlokt worden om den gemeenen weg ongeschoeid te bewandelen. Over dezen straatweg, die in 1661 gelegd werd, wordt alle maanden een algemeene schouwing gedaan. Het is niet geoorloofd in het dorp met een brandende pijp tabak langs de straat te gaan, om, gelijk men zegt, het gevaar van brand te mijden. . . . Velen der ingezetenen van B. zijn voorname kooplieden, die hun handel meest te Amsterdam drijven cn met de gcmeene dorpsschuitcn, die twee in getal zijn, des Maandags, Woensdags cn Vrijdags af- cn aanvaren. Dc grootste handel is op dc Oostzee. ... De verdere kostwinning bestaat in het oefenen van allerlei ambachten en burgerneringen. Schellingwoude. De huizen zijn niet zeer aanzienlijk. Hier zijn ook eenige buitenplaatsjes, die aan ingezetenen van Amsterdam behooren. De ingezetenen geneeren zich hier meest allen met den landbouw. Buiksloot. Het is een welvarende plaats. Hier wonen, behalve, die zich met den landbouw geneeren, ook vele zeevarende lieden en verscheiden kooplieden. In dc ban van B. is een traankokcrij. 1753. In een oude almanak van het jaar 1753» die we in de Universiteits-bibliothcek te Leiden zagen, vonden wc een „reiswijzer van alle beurtschepen, jaag- en marktschuiten van Amsterdam" op verschillende plaatsen. Niet onaardig vinden wc het omtrent het verkeer met onze dorpen een en ander over te nemen. Op Buiksloot: alle uren met het opengaan van de boom tot 's avonds 8 uur met dc veerschuit. Op Durgerdam1): Van Mei—Sept. 's morg. 8 en 10 uur, ') Nog bevindt zich thans een oud raam met in lood gevatte ruitjes in een houten beschot van een woning (B 62) te Durgerdam, bewoond door den heer P. Bording Gz In het midden dier ruitjes is een fraai geschilderd glas, dat echter deerlijk geschonden is. Het stelt de veerschuit voor van Durgerdam op Amsterdam en heeft het volgende ondeischiift: 's nam. 2 en 4 uur. Zondags, 's morg. 7, 8 en 10 uur, 's nam. 1 uur. Des winters, 's morgens 8 en 10 uur, 's nam. 1 en 3 uur. Ligplaats aan 't Waalsent bij de Kraan. Een schuit af te huren kost 1 gld. Op Schellingwoude. Alle dagen 2 schepen te 10 en 4 uur van t eind van de oude Teertuinen, aan de Schreiershoek van de Nieuwcndammer steiger. Én van gelijken weder op Amsterdam. Op Broek: alle dagen te 3 uur van de Texclsche kade aan de Wijker-steiger. Anders met de Purmerender, Edammer of Buiksloter-veerschuiten. Op Nieuwendam: 's morg. 10 en 12 uur, 's nam. 2 en 4 uur en zomers 'sav. nog een te 6 uur. Een schuit afhuren kost 10 st. Des zomers 's morg. 9 en 11 uur en 's nam. i, 3 en 4 uur vaart een veerman weder van N. op Amsterdam. Opmerkingen. I11 aansluiting aan liet voorgaande nemen wij liet volgende over uit het archief der Ned. Ilerv. gem. te Broek, hetwelk ons een met onaardig kijkje geeft in de wijze van reizen in die dagen. 174< d. 5 Meert met het beroep naar Castiicum aan Claas de Kuijter voor 't brengen aan 't Tolhuis . ƒ 5 8 't Sloepvolk van Wijbrand Cal!' over 't Y . 6 — Tol bij Sloterdijk g halfweegen op staande voet een glaasje bier „ 2 Tol bij 't haarlemmer Tolhek . „ JJ buyten haarlem water aan de Paarden de knegt 8 _ de Santpoort een half uur gepleistert . . „ 1 2 de knegt o d. 6 Meert wederom tot Castricum de voerman in de herberg gelogeert aan de Casteleyn betaalt voer voor de Paarden en Voerman . ,, 4 14 de knegt aldaar een fooitje 5 6 T is wonder om te sien dat doek met tou Ken Jacht soo snel doet vlien wanneer 't beijuaamlik waeijt. Jan Jacobs Ketel veer Schipper En Geertje Jans zijn huysvrou. (De heer J. H. F. Keers, Herv. pred. te D. maakte ons hierop attent) in de beverwijk net een (juartier uur ge- pleistert f 4 de knegt » 2 tot haarlem 2 bolletjes wittebrood met Caas en 2 kan bier » 12 de knegt » 3 Tol 6 — de Voerman voor fooy 1 8 Cornelis Roos voor 't overselten aan da Erven „ 1 — voor huur van een Chees met 2 Paarden na Castricum vergeten op te geven . . . „12 Dat de ongemakkelijke manier van reizen velerlei onkosten met zich b'acht, blijkt ons uit de volgende lijst van „onkosten, te Broek gedaan bij 't beroepen van Ds. Hondius van Castricum.'* 1747 5 Kcbr. voor een reis naar Lekkerkerk . . ƒ 79 16 5 „ „ „ „ „ Castricum 48 8 - 12 „ „ „ „ „ „ .... „ 70 17 19 ,, „ „ „ „ Schipluiden „ 99 3 — 19 „ „ „ „ „ Hermelen . „ 67 11 — 26 „ „ „ „ Castricum . . . „ 62 2 8 28 „ „ „ .... „ 60 11 8 8 Meert ,. „ „ „ „ ... ■ „ 40 18 8 / 529 3 20 Meeit Voor een Extra Classis tot Edam ,, 250 11 April Voor een Prdinary Classis tot Haarlem ,, 188 25 „ Voor een maaltijd tot Amsterdam . . „ 45 12 25 „ Voor vragt aan Jan Bruyn voor 't Jagt „ 5 25 „ / an de buytenscliuyt vr^gt voor Ds. Hondius „ —-28 Aan Jan Claasz Sonnevelt knegt van 't Jagt „ — 5 8 26 „ Voor Transport van goederen v. Dj Ilon lius ,, 85 f 1103 3 Nog zij meegedeeld, dat de „lijst van de vracht, die vervaren werd in de Jaagschuit na de Classis tot Edam gaande" geeft: voor de dorpen I)urgerdam, Schellingwoude, Nieuwendam en Buiksloot — 29 st. voor twee personen; voor Landsmeer, Watergang en Zunderdorp — 25 st.; voor lvars dorp, Holysloot, Broek en Monnikendam — 20 st.; voor Uitdam en Zuider„oude — 15 st. Indien er van één d:er kerken meer dan twee personen ter Classis gingen, betaalde ieder persoon nog 6 st. Hadden wij reeds meermalen gelegenheid te wijzen op den rijkdom van het oude Broek, het volgende moge dienen tot bewijs, dat men ook de kuDst van het geven verstond en dus mildelijk bijdroeg, waar het de belangen van Gods Koninkrijk betrof. We nemen daartoe een en ander over uit de keurig geschreven lijsten, die nog bewaard worden in het zoo even genoemde kerkelijk archief aldaar. „Door de Diaconen tot Broek in Waterland gegeven tot opbouw van Kerken, Schooien en Predicaotshuys." (Deze lijst begint A» 1637 en eindigt A» 1757. Door optelling verkregen wij een som van f 10407.) We laten enkele pos'en volgen : 1643 de Kerk tot Watergang y ^25 jq de Kerk tot Nituwendam ^00 1659 Opbouw van de kerk in de Rij ... ]d0 1674 „ ,, ,, ,, tot liodegraven ,,63 » » ïi „ tot Zwammerdam ,,6'? 1676 Reparatie aan de kerk tot Warder .... „25—9 1686 Voor de ingestorte kerk tot Nieuwe Tonge 25 1704 Opbouw van de kerk tot Ma-ken binnen K,9 1714 de Luterte kerk tot Purmerend 1715 Opbouw van de kerk in Polen op Classis K0 ^2 „ „ „ ,, Uithouwen op Classis 100 1726 Opbouw van Ps. huys & school tot lilokland . oriQ " " " » » )> li Drumpt 2C0 » ii de kerk tot Hasselt 200 » » „ ,i „ Riga „100 1733 „ „ „ „ ,, Solingen 250 »» >» »» >» it Lammerschagen . . . . 225 1/35 aan de St Elisabeth kerk tot Dantzig ... 5oq 1737 Opbouw van de kerk tot Archangel 100 17?8 de 23 noodlijdende kerken in Litthouwcn . g0O 1746 Opbouw van de kerk tot St. Peteisburg „350 „ „ „ „ „ Oostwoud 400 » i) >i kerken in Pensylvanien 200 i) „ een kerk in Pruyssen „35 » >i de „ tot Waverveen ^qq » » li „ „ Crommeniedijk 500 „ „ een weeshuis in de Palts .... 20 „ „ de kerk tot Leeuwen & Puflijk. . . . „ 50 Tot onderstand van Arecen Gemeentens. (Deze lijst loopt van 1640—1757 en bedraagt / 3730). ^ e nemen enkele posten over: 1667 de armen van Westerschelling / 100 1701 de Franse in Vrankrijk op de Galei gebannen f 1721 de Diaconen tot Embden ,, 32 Predicant & Schoolm. in Oostvriesland op Class. ,, 1730 de armen Gereformeerde in Litthouwen 1731 de onderdruVte tot PhiWdelfia „ 1745 de armen en weeshuis tot Sluys in Vlaanderen „ 1756 Ds. Hondius voor de noodlijdende in Hongarijen . ... „ 1757 de noodlijdende tot lJruchem in de Bommelenveert „ Tot onderstand van Predicanten en Proponenten. (Deze lijst geeft van 1712—1757 de som van ƒ 28 < 1 •) Wij vermelden: 1712 aan de student Emmaus om te studeren tot Leyden ... ƒ 1733 de student Samuel de Bruin om te studeren 4 jaar . . . „ 1737 jj li »» »♦ »» *» n 3 ÏÏ ... T, 1743 „ „ Bernard van Dam van Sunderdotp „ „ „ Predicant Wesselius Nicolaï van Embden „ 1754 „ student Enasius Berbet om te gaan naar Engeland . . . „ 1756 een Predicants weduw uit de Palts 1757 Ds. Blom voor 5 huisgezinnen tot Appingadam „ Tot opbouwirg van afgebrande huysen. (Van 1713 tot 1757 zonderden Diaconen daarvoor af / 4082.) We noemen hier slechts: 1719 de afgebrande huysen tot Lutjebroek f 1720 „ „ ,i ii Frankfort a/d Main „ 1721 „ 13 „ „ Oostsaan 1725 Jan Swart tot Olijsloot sijn afgebrand huys „ 1728 Een afgebrand huys tot 1'urmerland Goref „ 2 afgebrande huysen tot Purmerlatid Rooms 1759 (N N) is Cornelis Bolt tot Ransdorp afgebrand huys . . . „ Tot onderstand van Perticulieren. (Van 1722 tot 1757 tellen we samen een bedrag van f 5295 ) We laten enkele posten volgen: 1722 N.N. een behoeftig Litmaat ) 100 1738 R. van Loenen om te gaan woonen tot Hoorn. . . „ 155 1741 Egbert Hendriksz. reparatie aan 't huys Broekmeer . ,, 300 1745 Guurtje Kool om koeijen te koopen 150 1749 N'eeltje Jans Groot huyshuur en turf 44 1753 Cornelis Roos tot een gebeterde koe 150 1754 de wed. Jan de Groot voor 2 matrassen . „ 50 — 1957 Jan de Vries voor mis op Grootvaaraland ....,> 220 100 150 300 140 100 400 300 100 40 320 300 70 100 50 25 100 300 100 300 255 150 150 500 15 Tot onderstand van het Dorp. (Van 1728 tot 1753 werd hiervoor aan Kerkmeesteren en Burgermeesteren geofferd f 31651.) De opgave vermeldt o. a.: 1727 aan Kerkmeesteren j Q2g8 19 1734 » » 6000 1740 „ Burgermeesteren 4000 1750 „ Kerkmeesteren 3150 „800 Door de Diaconen in de Kerk gecollecteerd. (Deze lijst loopt van 1643 tot 1759 en geeft een bedrag van f 16990) We vermelden van deze (linke collecten o. a.: 1643 voor de armen Protfstanten in Ierland / 355 — 11 1654 (1 en 2 Pinkst.) de afgebrande gemeente van de Rijp „ 1407 19 1655 de Vaudoysen io de dalen van Piemond . 443 _ 15 1656 de afgebrande op de kinsel onder Ransdorp . . „ 143 _ 15 165i „ „ gemeente van de Rijp ,, 0qq 1662 „ „ huysen van Schellingwoud . ... „ 542 8 1888 „ „ van Durgerdam voor en namiddag . . „ 778 — 11 1711 11 ti kerk tot Sunderdorp door de donder . „ 1213 1735 i> huysen en ingest. kerk tot Suyderwoud „ 1500 1719 „ opbouwing van de kerk tot Ransdorp 1040 1732 ,, afgebrande huysen van Marken 1350 1759 » » » » Stiijen 1250 Nog werd door de Burgermeesteren langs het dorp gecollecteer 1: 1699 Voor de Franse uyt Piemond verdreven . ... f 2041 2 1731 De Fiëmontoysen op Maandag .... 2145 1749 De opbouwing van de kerk tot Bergen op Zoom en de inwoners van Sas van Gent Hgg 5 HOOFDSTUK XXIX. EEN KIJKJE IN DE OUDE KEUREN VAN WATERLAND. ,. I lrj gelooven, dat onze goede God . . . Overheden verordend heeft, rillende, dat de wereld geregeerd worde door wetten en folitïén, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de menschen toega". .. Art 36 der „Neder l Geloofsbelijdenis." Nu het eenmaal noodig is, dat „de wereld geregeerd worde door wetten en politiën", vanwege de Overheid gegeven, is het aan geen twijfel onderhevig, dat zich in die wetten de geest, waardoor die Overheid bezield wordt, afspiegelt. Verwonderen zal het den lezer dan ook niet, (zie pag. 236) dat onze Overheden bij strafbepalingen en politieverordeningen Gods Woord als richtsnoer in het oog hielden en openbare zonden, als krenking van het recht Gods, bij wiens gratie zij regeerden, met straf bedreigden. Een en ander zal ons blijken, wanneer we enkele bepalingen vermelden uit de „Generaale Keuren eti Ordonnantiën van de zes Hoofddorpen van Waterland,, sedett den jare 1673 en volgende gemaaktenz. door „Baillieuw, Burgemeesteren en Gemeene Scheepenen van Waterland" (uitgave 1746). In Art. 17 lezen wij: „Een ieder wordt verboden op Zondagen, Hoogtijden of Biddagen eenig handwerk te doen op de boete van 3 pond." Bij meerderheid van stemmen was besloten de visschers in Waterland toe te staan, haar want 's morgens voor 8 uur uit te hangen en 's middags na 4 uur in te halen. Protesteerden de Heeren van Zunderdorp en Broek aanvankelijk tegen deze „ampliatie", in de gemeenschappelijke vergadering, dd. 27 Juli 1736, stemden ze er in toe. Wat de herbergen betreft, verbood Art. 18 het uithangen van vlaggen of kannen enz. op genoemde dagen. „Is mede geordonneerd, dat niemand op Zondagen of eenige andere tijden zal mogen de kat uit de ton gooien, noch de gans het hoofd aftrekken of diergelijke." Art. 19 laten we in zijn geheel volgen: „Zullen mede geen Waarden of Waardinnen, of die zich met Bier, Wijn, of Brandewijn verkoopen geneeren, op Zondagen en Hoogtijden vermogen haar traliën of vensters te openen of te ontsluiten, veel minder iemand voor de deur te tappen, ]) alsmede niemand te tappen voor 's middags de klok 12 uur dan de reizende man! ook niet te gedoogen, dat dien dag in haar huis op eenige violen of andere instrumenten werd gespeeld, veel minder eenige omstandigheden van exercitie te bedrijven, op de boete van 10 pond bij de waarden of waardinnen te verbeuren, en bij ieder gast 3 pond, mits dat de waarden en waardinnen voor de buitengasten zullen moeten betalen." Art. 20 verbood aan de „bakkers, kramers of warenverkoopers op Zondagen en Hoogtijden haar vensters te openen of eenig goed buiten te zetten, op boete van 2 pond." Een gelijke boete moesten, volgens art. 21, vischverkoopers en andere handelaars betalen, indien zij op genoemde dagen van zonsopgang tot deszclfs ondergang met hun waren gingen „markten, omroepen of doen omroepen." ') In Art. 18 wordt dan ook verboden het „met «toelen, banken en tafels op de straat litten van zonsopgang tot deszelfs ondergang." „Is mede geordonneerd en gewillekeurd, dat niemand zal vermogen op Zondagen, Hoogtijdsdagen of Biddagen eenige kleederen te wasschen of te bleeken, op de boete van 2 pond voor ieder persoon, mits dat degene, die iemand te werk stelt voor de boete moet caveren" (art. 22). „Niemand zal ook vermogen op den Sabbathdag, Hoogtijd of Biddag te maaien, noch te hooien, >) noch beesten te verweiden, op gelijke boete van 2 pond, bij ieder persoon te verbeuren, die aan 't zelve handdadig bevonden wordt, en zal degene, die iemand te werk gesteld heeft, insgelijks voor de boete moeten caveren en instaan", (art. 23). De Heeren van Landsmeer en Buiksloot wilden aanvankelijk een uitzondering hebben gemaakt voor „haar buitenland, alsmede het verweiden van beesten", doch stemden later er in toe. Werd in de voorgaande Art. gewaakt tegen het ontheiligen van 's Heeren dag, in Art. 26 werd omtrent de lastering van 's Heeren Naam bepaald: „Is mede op de voorstelling van den Heer Bailliuw over 't misbruik van 't lichtvaardig zweren en ijdellijk noemen van Gods naam, geordonneerd en gewillekeurd, dat niemand 't zij jong of oud, zal vermogen lichtvaardig de Name Gods te spreken en in den mond te nemen, of bij dezelve te zweren, op de boete van 2 pond. En hetgeen de kinderen doen, zal men aan de ouders of voogden mogen verhalen." Art. 27 bevatte een bepaling inzake „het schandelijk en ongeregeld bedloopen van eenige personen in Waterland, voor en aleer de huwelijksche geboden tot den heiligen echtenstaat zijn geproclameerd", terwijl Art. 28 aan de vroedvrouwen in de bepaalde gevallen het onderzoek naar het vaderschap ge- ') In een latere uitgave der Waterlandsche Keuren (A°. 1768) wordt als uitzondering genoemd, „dat een iegelijk zijn oogst en hooibouw of andere zaken, die geen uitstel kunnen lijden, na gelegenheid des tijds, zal mogen waarnemen, met voorkennisse en consent van den Heer lialjuw, deszelfi Stedehouder in der tijd, of wel de respectieve Schouten, ieder in zijn Jurisdictie." lastte en „hetzelve binnen 24 uren, den Heer Baljuw of den Schout bekend te maken." In de Art. 30 e. v. wordt verboden: dat geen veerlieden of melkschuitvaarders, bedelaars in Waterland mochten overvoeren; dat niemand zulke personen mocht herbergen, hun drank verkoopen of gebedeld brood en gestolen goed van hen koopen. De Art. 36 e. v. gelasten, dat alle heele roggcbrooden 12 pond moesten wegen en volgens de zetting te Amsterdam moesten worden verkocht; dat niet mocht worden gemeten of gewogen dan met Waterlandsche maten en gewichten, binnen Waterland geijkt. De art. 4^ bevatten verschillende bepalingen aan¬ gaande het visschen, het vangen en schieten van vogels, het beschadigen van kerkhoven, schuttingen, hekken enz. „Hetgeen de kinderen verbeuren, zal men aan de ouders of voogden verhalen, mits dat de gedane en geleden schade zal moeten worden gerepareerd." Art. 61 gebood de houders van eenden, deze gedurende den oogst vast te houden, „op poene, dat de eigenaars alle eendvogels, dier tijd in haar zaad komende, zullen mogen dood slaan en na haar nemen"1) Na Art. 89 wordt er op gewezen, „dat de boosheid des menschen hoe langer hoe meer in den Lande en Jurisdictie van Waterland begint te accreseeren en aan te wassen, waardoor vele onheilen tot bedroeving van huisgezinnen en familiën staan te bevreezen over ons te komen, ten ware, tot verhoeding van dien, daarin tijdelijk werd voorzien" —- reden, waarom in Art. 90 e. v. verschillende bepalingen voorkomen tegen slaan, vechten, enz. Een mes, of iets anders op iemand te trekken, werd beboet met 40 pond, of een maand „te water en brood" in de gevangenis; hetzelfde na zonsondergang — 60 pond ') Indien eenden, hoenders of ander gevogelte op iemands erf kwamen, had men vrijheid ze te schieten of te „kneppelen." (Resolutieboek Nieuwendam 1675) of 6 weken; kwetsen dat er bloed volgt — 80 pond of 2 maanden. Art. 99 gelastte de dienstboden op behoorlijken tijd in haar huur te komen, op boete van 6 pond. Een gelijke boete stond op het onderhuren van een gehuurde dienstbode. Aldus gedaan en opnieuw overzien, geresumeerd, geamplieerd, en gearresteerd in den Raadhuize tot Schellingwoude, 4 Juli 1673. (w. g.) TAMIS VREDENHUIS, Secret. Aldus enz. in den Raadhuize tot Ransdorp, 21 Mei 1676. (w. g) J. VAN SANEN, Secret. Aldus enz. ten Raadhuize van Zuiderwoude, 23 Mei 1679. (w. g ) SIJBRANT ROOS, Secret. Aldus enz. in den Raadhuize tot Landsmeer, 12 Mei 1682. (w. g) DIRK TEN BEM, Secret. Aldus enz. in den Raadhuize tot Zunderdorp, 12 Maart 1685. (w. g) JACOB SWART. Secret Nemen wij ten slotte nog enkele bijzondere bepalingen over uit de Vernieuwde Keuren cn Ordonnantiën van den Dorpe Broek uit het jaar 170J. Die vuren buiten 't huis, verbeuren 10 Gld., uitgenomen pek en teer warmen, dat nochtans 2 roeden van de huizen zal worden gedaan. Die met sneeuwballen gooit verbeurt ieder maal 12 stuivers en die aangeslagen placcaten of papieren voor den tijd afscheuren, verbeuren / 2. Die fruit steelt zal verbeuren voor de eerste maal / 2, voor de tweede maal ƒ 4 enz. Die doode beesten enz. in 't water werpt, verbeurt / 2, maar takken, gras, stroo enz. / 1. Nog vinden we hierin verboden het tabak rooken bij hooi, riet, turf enz., op de bruggen in 't dorp enz.; het houden van veiling, verhuring enz. buiten de herberg „de Witte Zwaan;" het maken van bijten in den winter van minder dan 5 voeten in het vierkant enz. Opmerkingen. Het zal wellicht sommige lezers bevreemden, dat bij de verbodsbepalingen intake den Sabbath niets werd gemeld over het verkoopen van melk. De reden hiervan is, dat in de oude Keuren hiervan nieti voorkomt. Ook in de Keikelijke Resolutieboeken vonden wij daaromtrent niets. Alleen kunnen wij melden, dat in het jaar 1677 in Waterland de volgende Keur werd afgekondigd : „Alzoo Mijn Heeren, den Bailliu, Burgemeesteren en Schepenen van de Jurisdictie en Bailüage van geheel Waterland met verdriet bevinden, dat de Zondagen en andere heilige dagen niet alleen genoeg gevierd worden, maar 't eenemale misbruikt door het continueel ter markt varen met eenig koenat, 't zij zoetemelk, karnmelk of wei naar Amsterdam en Monnikendam, en van 't eene dorp naar 't andere, waardoor dezelve baatzuchtige meuscheii, die 't zelve komen te doen niet alleen de oefening van den waren godsdienst komen na te laten, maar ook groote ergernisse veroorzaken aan haar mede-christenen1) behooren te worden voorzien, zoo is 't, dat mijn Heeren den Bailliu, Burgemeeiteren en Schepenen voornoemd hebben gewillekeurd en geordonneerd, zulks zij willekeuren en ordonneeren bij dezen, dat van nu aan niemand, 't zij wie het zou mogen zijn uit de Jurisdictie en Bailliage van Waterland, hem zal vervorderen op eenige Zondagen of andere heilige dagen met eenig koenat, 't zij zoetemelk, karnmelk of wei te gaan markten of ter markt te varen, op een boete van twee pond bij iedere overtreding te ver beuren, waarnaar een ieder hem kan reguleeren. Ter ordonnantie van mijn heeren voornoemd, J. D. VAN SANEN, Secret. tot Ransdorp 1677 " RANSDORP, 28 Juli 1677. Dit besluit namen we ten Raadhuize te Broek over uit de „Resolutiën van Heeren Gedeputeerden van de zes dorpen van Waterland, genomen in hun vergadering te Ransdorp." Den 9den Aug. 1677 is deze „Willekeur ' „na driemaal klokgeklep" in onze dorpen gepubliceerd. Wat de aanleiding tot het nemen van dit besluit was, meldt het verslag dier gecombineerde vergadering: „Zijn mede ter vergadering binnen gestaan de Eerwaarde Broeders predikanten Boumannus van Broek, Albert van Vliet van Ransdorp en Sanius van Zunderdorp en hebben ter vergadering geremonstreerd hoe schandeloos en goddeloos de dag des Heeren wordt ontheiligd en speciaal met het melk te varen naar de stad Amsterdam, waardoor riet alleen diegenen, die dezelve dag komen te misbruiken zich bezondigen, maar ook groote ergernisse aan de gansche gemeenten van geheel Waterland komen te geven, alles strijdende tegen Gods heilig Woord met verzoek, dat deze vergadering door haar autoriteit een wet gelieve te maken, waardoor de dag ') Het door aangeduide was voor ons niet leesbaar. des Heeren beter en niet grooter ijver worde waargenomen als voor dezen, met liet verbieden van alle lichtvaardige en speciaal melk varen op den dag des Heeren en Bededogen op Amsterdam." Met „eenparige stemmen" werd tot zulk een verbod besloten „en werden de respectieve schouten van Waterland verzocht en gelast, de voorz. keur striktelijk te handhaven. Hoe lang, of liever hoe kort deze keur gehandhaafd is, kunnen wij niel zeggen. Tijd en gelegenheid lieten ons niet toe het oude schrift der resolutieboeken verder te ontcijferen. HOOFDSTUK XXX. IETS OVER DE WEESHUIZEN IN WATERLAND. „Ilier treurt het Weeskind met geduld, Dat arm is sonder sijtte schuld, En in sijn armoe moet vergaen, Indien ghy 't wtighert by te staen" y. v. d. VONDEL. Zagen wij reeds vroeger, welke schatten hier werden afgezonderd voor armen en verdrukten, ook voor de weezen in eigen kring werd liefderijk zorg gedragen. Daarvan getuigen de verschillende weeshuizen, waarin de ouderlooze kinderen werden verpleegd. Zonder nu juist in bijzonderheden te willen treden, wenschen wij toch een en ander mee te declen aangaande die nuttige inrichtingen. Wat de stichting van het weeshuis te Landsmeer betreft, ontbreken ons de gegevens. Dat er echter reeds vroeg voor de weezen werd gearbeid, blijkt uit een z. g. „Metingboekje van de weesen", behelzende een staat van ontvangsten en uitgaven uit het jaar 1590. Dit boekje wordt nog bewaard in het archief op het raadhuis te L. Ook berust daar een octrooi, den 13den Sept. 1618 door de Staten van Holland voor den tijd van 8 jaar aan die van L. gegeven, om te mogen heffen 12 stuivers van elke ton zwaar bier, welke door de herbergiers aldaar ingelegd zal worden, ten behoeve van de weezen.') Aangaande de stichting van een „Diaconie-huys" te Nieuwendam vonden we de gewenschte inlichtingen in het archief der Ned. Herv. gem. aldaar. 2) Het Resolutieboek vermeldt, dat Ds. P. Leeman den 19den Febr. 1758 in de vergadering van den Kerkeraad zekere missive voorlas van Burgemr. en Vroedschap van N. aan den Eerw. Kerkeraad van dit dorp, rakende een voorslag tot het oprichten van een „Diaconiehuys." In deze missive werd zeer breedvoerig de noodzakelijkheid en nuttigheid van een dergelijke stichting betoogd. „Hierop resolveerde de E. Kerkeraad in scriptis de missive van de Agtb. te beantwoorden en het bovengemelde verzoek te consenteeren." Door twee gecommitteerden uit de „Agtb. Magistraat" en twee uit den „E. Kerkeraad" werden vervolgens de noodige schikkingen gemaakt, ten gevolge waarvan in Juli 1758 het gebouw gereed was. Den 27sten dier maand werden de „respec- ') Ook de volgende stukken uit liet archief te L. hebben betrekking op de weezen. 1. „Copie eener missive van den Minister van Binnenl. Zaken aan den Landdrost van het departement Amstelland, waaruit blijkt van 's Koning» begeerte, dat de klecderen der weezen zich door geen bijzonderheden noch kleuren onderscheiden." (0 Sept. 1808.) 2. „Copie van een request van regenten en bestuurders van het Weeshuis der banne Landsmeer en Watergang aan den Drost van het 2e kwartier Amstelland om toestemming, wegens den hoogen nood, waarin zich dat huis bevindt, de weeskinderen bij wijze van inkwartiering aan de ingezetenen wekelijks rond te zenden." (26 Oct. 1810) 3. Afwijzende beschikking van den landdrost van het departement Amstelland op bovengenoemd request. (22 Dec. 1810) 4. „Copie van een adres van het gem. bestuur der banne L. en W. aan den drost van het 2e kwartier van Amstelland om tot subsidie voor weezen en algemeene armen te mogen heffen een belasting op het gemaal. (19 Jan. 1811.) >) De heer W. H. Luttenberg, Herv. predikant, gaf om vriendelijke inzage van dit archief. tieve Buytenvaderen en Buytenmoederen over dit Diaconieweeshuis geëlegeerd en aangesteld" door de gecomm. in dit Godshuis saamgeroepen; „na de gewone salueering en gebruik van een kopje thee ter verversinge" werd hun „dit Godshuis, benevens alle die nu of na dezen in hetzelve gealimentecrd en onderhouden staan te worden", plechtig opgedragen „leggende henlieden de last en het gouvernement van dezen huyze nadrukkelijk op hun schouderen en op hun harten, onder hartelijke en Christelijke beede en wenschingen den grooten God aller zegeningen (onder wiens genadige bijstand dit grootc werk, nu tot hiertoe zoo verre was afgedaan) haarlieden met zijne veelvuldige genade en bijstand krachtdadig mocht ondersteunen en met zijn overvloedige zegeningen, zoo over hare personen, familiën en huisgezinnen, als over dit werk hunner bedieningen in het bijzonder, geliefde te overstorten, alles tot grootmaking en verheerlijking van Gods allerheiligste Naam, tot welvaart, groei en bloei van deze plaats in 't gemeen en van dit Godshuis in 't bijzonder en tot saligheid hunner aller zielen." Een jaar later verrees insgelijks een weeshuis te Durgerdam. In het archief der Ncd. Herv. gem. aldaar ') zagen wij nog een exemplaar van het „Reglement voor het Arm- cn Diaconhuis", gedrukt in 1760. In de Bestuurkamer wordt op een bord vermeld: De eerste vaders van dit Armen- cn Diaconie weeshuis zijn geweest als Armen Voogden Prcd. Cornelis Muyn, Cornelis Koek, Symen Visser, de Diaconie Prcd. Jan Mostcrt, Cornelis 1'ittr. Verdwaal en zijn door dezelve tot binnen Vader en Moeder verkozen Steven van Kleef cn Cornelia Vricsseburgh. 22 Dec. MDCCLIX. In de gang van dit gebouw wordt nog een schilderstuk aangetroffen, hoewel jammerlijk geschonden, voorstellende een weesmeisje in haar eigenaardige kleeding. ') De heer J. H. F. Keers, Herr. predikant, schonk ons zijn welwillende medewerking. Aangaande de stichting van het „godshuis" te Broek vonden we in de resolutiën van den Kerkeraad, dd. 20 Febr. 1774, opgeteekend, dat toen door den voorzittenden Ouderling Cl. Ploeger werd voorgesteld, „of 't niet dienstig, nuttig en noodig zou zijn tot redres van vele dingen en beter bezorging der armen, dat in deze plaats een godshuis werd opgericht." Na aanneming van dit voorstel werd een „commissie voor het diakonie-weeshuis" benoemd en besloten een request aan de Vroedschap te richten, om hierin te willen medewerken. In de vergadering van de Vroedschap, dd. 8 Maart, deelde de voorzittende Burgemeester mee, dat zich vier afgevaardigden uit den Kerkeraad bij hem vervoegd hadden om hem van het plan tot de oprichting van een weeshuis kennis te geven met aanbod aan de armenvoogden en de vroedschap om de armen, welke door gemelde armenvoogden werden gciilimcnteerd, geheel of ten deele in dat weeshuis te kunnen besteden. Uit het advies te dien opzichte door Broeks vroedschap aan de hoogere Regeeringscolleges gegeven blijkt, dat het plan nu juist hun sympathie niet had. In dit advies toch werd bericht, dat onder de ruim 40 personen, die door de Diaconie werden ondersteund geen enkel weeskind werd gevonden en het meerendeel alleen 's winters onderstand genoot, dus niet in een armenhuis op zijn plaats zou wezen. Naar aanleiding van het verzoek om voor het op te richten huis „vrijdom van alle 's Lands Impostiën" te mogen genieten, adviseerden Broeks vroede vaderen, dat zij de Diaconiekas niet konden voordragen als „een schraale beurs, zijnde deze door 's Hemels goedheyt zeer gezegent", terwijl zij eindigden met de verklaring zich te zullen gedragen „naar het Hoogwijs advies" der Edel-Mogenden. Nu, dit advies schijnt anders te zijn uitgevallen dan werd verwacht. Den i8den Sept. 1774 werd door de Staten van Holland en West-Friesland aan den Kerkeraad vergund „om een Diaconie-Huijs te Broek op te richten met vrijdom der ordinaris en extra-ordinaris verpondingen voor dat Huijs, zoo- lang het voor Diaconie huis werd gebruikt, alsmede vrijdom van den impost van de materialen voor den bouw benoodigd. Den 22sten Jan. 177S bracht de „commissie tot het bouwen van t Diaconie-weeshuis" in de vergadering van den Kerkeraad rapport uit, dat het huis voltooid was en gekost had 29574 gld. — 5 st. — 2 penn. Na goedkeuring van het rapport werd de commissie ontslagen. Het Weeshuis te Buiksloot werd in 1783 gesticht. In het archief der Ned. Herv. gem. aldaar') berust nog een exemplaar van het op 2 tebr. 1783 vastgestelde „Reglement of ordre voor den Binnevader en Moeder, mitsgaders voor degeenen, die gcalimenteerd worden in het Diaconie-weeshuis te Buyksloot, alsmede de godsdienstige oeffeningen in hetzelve Huis. (Ie Buyksloot Ter Boekdrukkerijc van de Gebroeders Baalde.) Hierbij is tevens opgenomen het reglement voor de Diaconcn en Diaconessen of Buitenmoeders." Ons bestek gedoogt niet, de geheele inrichting dier nuttige stichtingen mee te deelen. Uit alles blijkt ons, dat men èn het tijdelijk cn het geestelijk welzijn der „gealimentcerden" beoogde. „Men zal zorgen, dat de kinderen wel onderwezen worden in het lezen, schrijven, cijferen, catechiseeren, psalmzingen en wat meer tot een Christelijke opvoeding behoort." Gehoorzaamheid aan die boven hen stonden werd vroeg ingeprent, de schoolkinderen moesten „stiptelijk tweemaal 's daags" schoolgaan en allen, „die geen ledematen zijn, ncerstig tot de catechisatie komen". De Binnen-Vader cn Moeder waren verplicht „telkens onderzoek te doen bij ieder, over welken tekst of Zondag was gepreekt, welke l'salmen gezongen waren en wat ze onthouden hadden." Voor het laatste klokkegelui moesten „allen, die gealimentcerd werden, des morgens en des namiddags naar de ') De heer W. J. Aalders, Herv. pred , thans vertrokken naar Beesdi verleende ons zijn vriendelijken steun bij de inzage van dit archief. kerk gaan, twee aan twee in een geschikte order", onder geleide van den Binnen-Vader en Moeder. Des avonds moesten de meisjes in het breien onderwezen worden en evenals de jongens hun lessen leeren. Daarna „den overigen tijd tot het avondeten besteden in het lezen in den Bijbel, in het bijzijn van den Binnen-Vader of Moeder". In genoemde Reglementen worden ook de gebeden meegedeeld, die 's morgens en 's avonds en vóór en na de maaltijden werden gedaan. Onder het eten moest steeds „met aan Jacht en eerbied" een gedeelte der II. Schrift gelezen en een psalm gezongen worden. Voorts werd de „reinheid op alles" bevorderd, de kleeding „zedig en eenparig" vereischt en het twisten, vloeken enz. met kracht tegengegaan. Na kastijding en tuchtigirg bestonden de straffen in „opsluiting, het blok aan het been hangen voor eenigen tijd en uitzetting uit het huis". Opmerkingen. In liet archief ten raadhuize te Landsmeer beiust nog een brief, d.d. Sept. 1775, van een weesjongen (varensgezel) Hendrik Stark, aan Weesvoogden, mededeelende zijn aankomst te Kaap de Goede Hoop en zijn tpijt te kennen gevende, dat hij niet eerder „geresolveert" heeft om te varen. Üok te Zundtrdorp bestond vroeger een weeshuis. In de notulenboeken van den Kerkeraad der Ned. Herv. gem. ') vonden we uit het laalst der 18de eeuw meermalen vermeld: „Vergadering van den Kerkeraail in liet Weeshuis". Een kamer van het logement „de Zwaan", waar thans de Kerkeraad haar vergaderingen houdt, heet nog de „Weeskamer". Niet onaardig vinden we het ten slotte mee te deelen, wat er in dien tijd in de Weeshuizen werd gegeten. We nemen het volgende over uit het Reglement van het Weeshuis te Buiksloot: Zomers. Zondag. 's Middags Graauw Erwten met Vet. 's Avonds .... Karmelk of Melk met Gort ') De heer W. H. Laurman, Ilerv pred. te Z. schonk ons welwillend de inzage dier boeken. Maandag. 's Middags. .... Gort. s Avonds. .... Melk met Rijst of Gierst. Dingsdag. s Middags. .... Groen Erwten, gemengt niet Spek. s Avonds Boekwijten Gort in Karmelk. Woensdag. s Middags Boereboonen. s Avonds Water en Brij. Donderdag. s Middags Graauw Erwten met Vel. " Avonds Pannekoeken. Vrijdag. a Middags Stokvis met Aardappelen. 's Avonds .... Gort met Melk. Zaturdag. s Middags Groen Erwten met Boter gemengt s Avonds Melk met Rijst of Gierst. 's Winters. Zondag. 's Middags. Graauw Erwten met Vet. 's Avonds. Karmelk of Melk met Gort. Maandag 's Middags. Gort. 's Avonds. Melk met Rijst of Gierst. Dmgsdag. Vleesch en Sakkoek, en Sop op de ketel met Gort kooken. 's Middags, de Koek en Sop, met een stak Vleesch toe. 's Avonds. Melk met Gort. Woensdag. s Middags. Kool met Varkensvleescli. 's Avonds Water en Brij. Donderdag, s Middags, het Ketelgort van Dingsdag en een stukkie Vleeach toe. s Avonds. Pannekoeken. Vrijdag. 's Middags. Spek met Aardappelen. 's Avonds. Gort met Melk Zaturdag. s Middags. Groen Erwten gemengt. 's Avonds. Boekwijten Gort. Daar Kliekkies 's middags overgeschooten zijn, moeten die 's avonds eerst opgegeeten worden, eer' er andere Spijs op Tafel komt. Eerste Kersdag, 's Middags. Wittebroods Sop met Suiker. Tweede Kersdag, 's Middags. Pannekoeken in Vet gebakken m. Stro op Oude Jaars Avond. Smeerbollen in Vet gebakken. Tweede Passchdag. 's Middags. Eieren. Alle Morgen Gort. Alle Avonden een stuk Roggenbrood met Edamsche Kaas toe. En tot daaglijkse Drank 3 Gl. bier, zooveel ordentelijk is. HOOFDSTUK XXXI. DE PREDIKING DES WOORDS IN WATERLAND. „ Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag. dat ik rein hen van het hloed van u allen" Hand 20 : 26 Het zal den lezer niet bevreemden, dat waar we in Hoofdstuk XXVI een kijkje namen in onze kerkgebouwen en zooveel prachtige predikstoelen bewonderden, we in dit Hoofdstuk ons oor eens te luisteren leggen, naar wat van deze predikstoelen werd verkondigd. We wenschen daartoe een paar korte uittreksels te geven uit een paar oude preeken, die in Waterland zijn gehouden en nog voor ons bewaard bleven. De lezer, die met onze „oude schrijvers" niet geheel en al onbekend is, zal menigmaal bemcikt hebben, dat de preeken van dien tijd zich onderscheidden door een zeer ingewikkelde verdeeling met zóó en zóóveel onderverdeelingen. Dit zal ons blijken, wanneer we, om met dezen preekvorm kennis te maken, een korte schets geven van de preek, door Ds. Brouwer van Schellingwoude den 3den Aug. 1710 te Zunderdorp gehouden na den brand van het kerkgebouw aldaar. De tekstwoorden waren uit Luk. 21 : 19. „Bezit uwe zielen in uwe lijdzaamheid." Na dien tekst in zijn verband te hebben beschouwd, wees Ds. Br.: I. Op de geheiligde deugd, tot welks betrachting de Zaligmaker de geloovigen vermaant, nl. Lijdzaamheid en wel hun ie Lijdzaamheid; II. Op het bijzonder gebruik, dat zij van deze hunne lijdzaamheid moesten maken, nl. hunne zielen in dezelve te bezitten. I. A. Hoe de lijdzaamheid tot voorwerp heeft in het gemeen allerlei kruis, dat ons van God wordt toegezonden. B. Zij bestaat niet in Stoïsche ongevoeligheid of in een verharding tegen hetzelve. Zijnde voorts haar formeele werkingen : ie. dat ze het kruis opneemt a. met een gewilligheid) b. met een blijmoedigheid en vreugde; 2e. zij toont zich werkzaam in het kruis metterdaad te dragen; 3e. zij verdraagt de ver/.oeking met volstandigheid tot den einde toe. C. Hetgeen nu, waardoor een lijdzame zich tot deze daden en werkingen vindt opgewekt, en daarvan de bron en oorsprong is, bestaat daarin: ie dat hij alle kruis en lijden aanmerkt als hem toekomende niet van menschen, maar van God; 2e. dat hij dien God door net geloof aanziet als zijn Bonds-God en Vader; 3e. die liefde Gods, die hem met God (al moest hij alles in de wereld missen) doet tevreden zijn; 4e. wordt een ziel in haar lijdzaamheid krachtig onderschraagd door de hoop, als de helm der zaligheid; 5e. bovenal neemt een lijdzame in aanmerking: «. zijn eigen nietigheid; b. zijn zonden, dood en doemwaardigheid voor God. Christus noemt ze huntie lijdzaamheid: cl. omdat ze hun alleen eigen is; b. omdat het een noodige deugd voor Gods kinderen is. II. Het gebruik er van, nl.: hunne zielen in dezelve te bezitten. De Syrische overzetting leest: „Gij zult uwe zielen enz., doch meest al de Grieksche exemplaren gebiedenderwijs: Bezit enz. Ds. Br. verklaart zich stipt te houden bij de vertaling van onze Overzetters. Wij verstaan door de ziel onze denkende, redelijke en onsterfelijke geest, welker voorname vermogens zijn: verstand en wil. Aardsche schatten, die ons dierbaar zijn, worden we dan gezegd te bezitten, als we die, opdat ze geen schade lijden, zorgvuldig bewaren en daarover een goede regeering oefenen. a. Dus komt hier de ziel der geloovigen voor als een kostelijke schat; b. Wij bezitten deze onze ziel: ie. wanneer wij een dadelijk genot hebben van die kostelijke genadegaven, die er in gelegd zijn, als kennis, geloof, liefde Gods, enz.; 2e. als wij ze zorgvuldig bewaren, dat ze niet van eenige van die gaven wordt ontbloot; 3e. als wij weten van die gaven een goed gebruik te maken (tot eere Gods enz.); 4e. als wij alles wat tot onze ziel behoort (bijzonder de hartstochten), zoo weten in te binden, dat daardoor onze rust niet gestoord wordt. Reden had de Zaligmaker tot deze vermaning, (verzoekingen, vervolgingen, aanvechtingen.) Wat middel om dus onze ziel te bezitten? In (d. i. door) uwe lijdzaamheid. Gebruik deze als een geheiligd wapentuig. a. Daardoor hebben wij een gebruik van ons geloof, onze hoop en liefde, b. Daardoor wordt de ziel bij al deze deugden bewaard en bevestigd, c. De lijdzaamheid stelt paal en mate aan alle snoode passiën. d. Zij verband alle droefheid, e. Zij teugelt alle murmurecring krachtig in, want ze geeft God de middelen, tijd en wijze der verlossing over. Deze vermaning past alle geloovigen, vooral ons, die dagelijks zulke dingen gewaar worden, als de Zaligmaker had voorzegd (oorlogen, aardbevingen, hongersnood, pest, vervolging, enz.) Hoe noodig de lijdzaamheid! Wat een onlijdzaamheid vaak, ongevoelig voor Gods slaande hand! Betoont uw lijdzaamheid in alle verdrukkingen: ,,'t zijn tuchtigingen van een Vader, en niet de gramschap van een Richter zeide eens Grcgorius. ,,'t Is ter beproeving van uw geloof en opdat uw ziclsdeugden te meer mogen uitblinken. Want gelijk de sterren nooit helderder glans van zich geven dan in de duisterste nachten en in een kouden wintertijd, zoo hebben de deugden van Gods kinderen nooit klaarder en tintelender glans, waar- mee zij schijnen als lichten in de wereld, dan in den duistersten nacht der verdrukkingen." Ds. Br. eindigde met de gemeente van Z. tot lijdzaamheid op te wekken in de ramp, die haar trof. Brengt het bovenstaande ons in kennis met den ingewikkelden preekvorm onzer oude predikanten, volge nu nog een gedeelte uit de afscheidsrede, den 30sten Nov. 1687 doorDs. Joh. d'Outrein ') te Oostzaan gehouden. We kiezen juist zulk een gedeelte, dat ons een blik geeft in de verhouding van den leeraar tot zijn gemeente en ons bij zijn arbeid bepaalt. Ds. d'Outrein nam afscheid met de woorden uit Deut. 30 : 19: %Ik neem heden tegen u-lieden tot getuigen den hemel en de aarde: het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek' Kiest dan het leven, opdat gij levet, gij en uw zaad F' en sprak o. a.: „Mijn Broeders! tot het getrouwelijk voorstellen van leven en dood, zegen en vloek, werd ook vereischt, dat de weg des levens nauwkeurig werd gepredikt en dat er werd aangewezen, wie het leven en wie den dood te wachten heeft en waarop men eerst zich den zegen heelt te beloven. Maar hebben we in dezen naar ons gering vermogen niet zoeken getrouw te zijn? Heb ik het brood der kinderen wel aan de honden gegeven? Heb ik wel vrede toegezeid aan die naar het goeddunken van hun hart wandelden? Heb ik wel uit vreeze van menschen geschroomd vrij uit te spreken ? Heb ik wel den weg tot den Hemel te ruim gemaakt? Maar heb ik ze ook wel enger beperkt, als God het doet in Zijn Woord? Heb ik ook met looze kalk gepleisterd? Heb ik kussens ') IJs. Joh. d Outrein, die van 1658—'87 te Oostzaan stond, vanwaar hij naar Franekcr vertrok, wordt door itey Au genoemd ,,een bekwamen Bijbeluitlegger en Godgeleerde, die zich ook als Nederdoitsch dichter heeft doen kennen. Tijdens zijn verblijf te Amsterdam sprak d'Outrein den 26sten Mei 1720 te Ransdorp bij het in gebruik nemen van het nieuwe kerkgebouw. (Zie pag. 79) genaaid voor alle okselen? (Ezech. 13 : 10—18.) Heb ik niet den huichelaar het Momaanzicht zoeken af te trekken, de schuilhoeken en bedriegerijen van het hart uit te halen? De Burgerlijke menigte al te manen, dat zij toch niet steunde op haar broozen rietstaf? Heb ik niet zulken, die bijna Christenen waren, beschaamd zoeken te maken en te toonen, dat het ware Christendom niet bestaat in woorden, maar in kracht' Heb ik niet den zondaar gewaarschuwd, dat hij toch niet willens liep in zijn verderf? En dit alles behoort daartoe, dat ik met een goede consciëntie mag zeggen, dat ik u heb voorgesteld den dood en het leven, den zegen en den vloek. En niet alleen, dat ik in consciëntie durf verklaren, dat ik u in dezer voege leven en dood, zegen en vloek heb voorgesteld; maar ik zal mij nog verder verstouten en zelfs Hemel en aarde hierover tegen u tot getuigen nemen. Ik neem dan over de oprechtheid van mijn pogingen en de getrouwheid, die ik heb zoeken te betrachten in mijn dienst, tot getuigen; eerstelijk, God, die in den Hemel woont. „O Heere! Gij weet van mijn dwaasheden; Gij weet van mijn zwakheden en overtredingen; maar Gij zijt ook getuige, dat ik zuiverlijk Uw waarheid hier gepredikt heb; dat ik Uw Woord nooit verdraaid, de leer der waarheid, die naar de Godzaligheid is, nooit vcrvalscht heb; dat ik met overtuiging van mijn gemoed gesproken heb; dat ik niet ben afgeweken van het voorbeeld der gezonde leer. Ja, o God! Gij zijt getuige, dat ik den zondaar het leven en den dood heb zoeken voor te houden; dat ik hem heb afgemaand van de hel cn de verdoemenis; dat ik hem heb zoeken te brengen tot het leven en de zaligheid; en met hoeveel zucht mijn ziel was ingenomen om zielen te rukken uit het verderf cn die te brengen tot de gerechtigheid van Uw Zoon. Wees maar mijn zwakheid genadig en reinig mij van mijn verborgene afdwalingen. Beproef mij, o God, of er ook een schadelijken weg bij mij is; maak mij mijn trouweloosheden bekend cn vergeef mij die om de verdiensten van Uw Zoon." 22 En niet alleen neem ik God hierover tot getuige, maar ook Engelen en menschen, en uwe consciëntie in het bijzonder. Getuig het, wie gij zijt: heb ik niet de Gereformeerde leer zuiver onder u verkondigd? Heb ik u den ganschen raad Gods niet gepredikt? Heb ik wel iets achtergehouden, dat nuttig was, dat ik niet zou verkondigd hebben? Heb ik u de diepte van Gods wijsheid niet naar mijn vermogen uitgehaald; heb ik u niet ingeleid in de verborgenheden Gods; heb ik u de gangen van Koning Jezus niet doen beschouwen in het heiligdom? Heb ik niet mijn voornaamste bezigheid gemaakt van de noodzakelijkste waarheden van het Christendom? Heb ik de melk den kinderen, de vaste spijze den volmaakten onttrokken? Den wijzen en onwijzen rekende ik mij een schuldenaar. Den Joden ben ik een Jood, den zwakken een zwakke geworden, ja ik ben allen alles geworden, opdat ik eenigen winnen en behouden zoude en dit alles heb ik gedaan om des Evangeliums wille, opdat ik hetzelve zoude mede deelachtig worden. Laat mij toe, dat ik dus met Paulus spreke i Cor. 9 : 20—23. Ik heb door openbaring der waarheid mij zoeken aan uwe conscientiën aangenaam te maken; den ouden en jongen heb ik de kennisse Gods en zijner wegen zoeken in te boezemen. Wie is, die begcerig was om te leeren en onderwezen te worden, die ik niet met alle vriendelijkheid bejegend, en mijne krachten daartoe heb ingespannen? De tegensprekers heb ik met zachtmoedigheid verdragen en die trachten tc voldoen. Heb ik ooit een ernstig woord gesproken — de waarheid Gods, die gelasterd werd, gelastte mij niet te zwijgen, indien ik geen stomme hond wiltle zijn, die niet bassen kan. Ik heb den vrede zoeken na te jagen, maar echter zonder krenking van Gods waarheid. Want diepe wortelen had dat woord in mijn ziel geschoten: >Heb dan de waarheid en den vrede lief. Zach. 8 : 12. Maar hoe heb ik u de waarheid verkondigd r Alleen maar tot letterkennis of als een waarheid, die naar de Godzaligheid is? Heb ik ooit getoond, dat het genoeg was, als men maar de waarheid kende? Heb ik u niet voorgehouden en gewaarschuwd, dat gij met de kennis van vele der verborgenheden Gods wel kondt verloren gaan, dat zonder heiligmaking en wedergeboorte niemand God zien zal? Dat wij geheiligd moeten worden en vrijgemaakt door de waarheid; dat het anders beter was den weg der zaligheid nooit geweten te hebben, als die wetende, nooit te betrachten? Ik wil gaarne hierover uwe consciëntie laten getuigen. Ja, getuig eens, gij, die in het midden van deze gemeente nog onbekeerd leeft, hetzij dat gij profaan Goddeloos, hetzij gij burgerlijk, hetzij gij lidmaat van de uiterlijke gemeente 'zijt of nief, heb ik u niet voorgesteld den dood en het leven? Indien gij nu in uwe onbekeerdheid sterft, zal het wezen, omdat het aan mijn getrouwheid hapert, dat ik niet uit de keel geroepen heb en u uwe ongerechtigheden voorgehouden? Zal het daarom zijn, dat ik de schuilhoeken van uw hart niet heb uitgehaald; omdat ik den weg tot den Hemel te ruim gemaakt heb; omdat ik u niet gewaarschuwd heb, dat gij nog waart op den weg des doods? Of zal het wezen, omdat gij niet hebt willen luisteren naar mijne vermaningen, naar mijne overtuigingen en bestraffingen, die ik u in Gods Naam heb voorgesteld ? Zult gij in den laatsten dag tegen mij kunnen opstaan en zeggen, dat ik u misleid heb; of zal ik tegen u kunnen betuigen, dat ik omtrent uwe zielen heb zoeken getrouw te zijn ? Ik meen en ik hoop het laatste. En ziedaar zondaar! nog heden moet ik mijn consciëntie oplossen: zoo gij u niet bekeert van uw ongerechtigheid, zoo zult gij in uw zonden sterven, maar ik heb mijn ziel bevrijd en ik wil rein wezen van uw bloed. En wat u aangaat, o kinderen Gods, ook op uw consiëntie durf ik mij beroepen, of het geen waarheid is, hetgeen ik tot nog ^toe betuigd heb? En heb ik u ook niet zoeken het uwe te geven? Heb ik het woord Gods niet voor u zoeken recht te snijden? Is uw bescheiden deel u wel onthouden? Heb ik niet gesproken naar het hart van Jeruzalem? Heb ik de treurigen Sions niet getroost; heb ik de zwakken niet gesterkt; heb ik u niet het leven en den zegen verkondigd en u voorgesteld, al wat u van God in Christus geschonken is? En heb ik u uit dien hoofde niet zoeken aan te zetten tot een Godc behaaglijken wandel, en u als een reine maagd Christus, uw man, zoeken voor te stellen? Heb ik niet getoond, dat de vrienden van Jezus mijn vrienden waren? Heb ik hen ooit onderdrukt of ben ik hen in den weg geweest? Is mijn lust niet geweest in de heiligen op de aarde? Ik weet, dat mij in dezen een goed getuigenis zal gegeven worden van uwe consciëntie, inzonderheid van diegenen, die mij liefhadden en allerbijzonderst van zulken, die mijn kinderen in Christus zijn. „Want gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle menschen; als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid; die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods; niet in steenen tafelen, maar in vleeschen tafelen des harten." 2 Cor. 3 : 2, 3. Zoo neem ik dan in alle dezen uw consciëntie tot getuige. Ja, ik zal nog meer zeggen: De Heere vergeve het mij, indien ik te veel vrijmoedigheid in het spreken gebruike. U niet alleen neem ik tot getuige, maar zelfs de levenlooze schepselen, en zoo gijlieden zwijgt, zoo zullen de steenen spreken. Ik neem dan zelfs het hout van dezen predikstoel, het steen van die wanden en pilaren tot getuigen, want die hebben gehoord, Iaat mij met Jozua zoo spreken, de woorden van leven en dood, van zegen en vloek, die ik u heb voorgesteld." HOOFDSTUK XXXII. WATERLAND IN DE LAATSTE HELFT DER i8de EEUW. „IVat afvalt van den hoogen God Moet vallen. Een zelfde schuld: een zelfde lot Voor allen." N. REETS. Na het eindigen van den Spaanschen Successie-oorlog (1713)» waarin onze Republiek zulk een werkzaam aandeel had genomen, brak een tijdperk van diep verval aan. Dc groote welvaart en dc ontzaglijke rijkdommen waren oorzaak geworden van geestelijke verslapping. Overdaad, weelde en losbandigheid werden schier algemeen. Het toenemend verval was minder in dc geloofsleer, dan wel in het geloofsleven te bespeuren. Er was schijn voor wezen; een gedaante van godzaligheid, die de kracht verloochende. Busken Huet getuigt dan ook: „Naarmate het Calvinistisch hart der Nederlanders flauwer ging kloppen, werd Nederland allengs een mogendheid van den tweeden rang." Had ons volk vroeger een vaak beslissende stem in alle gewichtige Europeesche aangelegenheden gehad, eerlang trok het zich van alle deelneming terug, zoodat Nederland weinig meer in tel was. Dc Franschc geest drong hier hoe langer hoe meer door, vooral bij dc hoogerc standen. Uit Frankrijk werden allerlei goddelooze denkbeelden naar ons land overgebracht en de werken, door ongeloovigc Franschen geschreven, gretig verslonden. Dc geopenbaarde waarheid werd priesterbedrog gchccten; godsdienst werd bijgeloof; gezag dwingelandij genoemd. Niet meer: „Door Mij regeeren de koningen!" maar het souvereinc volk zal zelf regeeren, enz. Deze en dergelijke denkbeelden zouden spoedig ook voor ons volk noodlottig worden. In 1766 werd onze Stadhouder, Willem V, meerderjarig en kreeg de teugels van het bewind in handen. Evenals zijn vader was hij een godvreezend en zachtmoedig man, die, bij alle goede hoedanigheden, toch tc zwak cn te besluiteloos was, om in de moeilijke tijden met vaste hand het schip van staat te besturen. Zijn meerderjarigheid werd alom luisterrijk gevierd. Na zijn huwelijk met Frcderika Sophia Wilhelmina van Pruisen (1768) deed het jonge paar een reisje door dc Zeven Gewesten. Onder de feestelijkheden, toen aangelegd, behoorde ook een zeilpartij op het IJ, met het doel een bezoek te brengen aan dc Zaan. J. Homngh, die in zijn Geschiedenis der Zaanlanden meldt, dat Willem V de eerste Oranjevorst was, die met eigen oogen dc Zaanstreek zag, zegt er o. a. van: „Ten hoogste over de hartelijke ontvangst voldaan, begaf men zich weder scheep, en zeilde met eene liefelijke koelte, onder het houden van den maaltijd, de Zaan weder uit, het IJ over tot aan den Vuurtoren van Durgerdam. Zaan cn IJ wemelden van boeiers, jachten en andere vaartuigen; nooit voorheen was daar zooveel wimpelpraal gezien, en, na de zeilpartij ter cere van den Czaar van Rusland, geen zoo groote waterpartij gehouden." Toch was de vreugde van korten duur. Langzamerhand ontstonden in ons land twee partijen: patriotten en prinsgezinden, die hevig met elkander twistten. Overal werden zoogenaamde exercitie-genootschappen opgericht, om de burgers in den wapenhandel te oefenen. Moesten deze eigenlijk ten doel hebben om voor orde en veiligheid te waken, velen begrepen terecht, dat deze geheele maatregel tegen Prins WillemV en zijn aanhangers gericht was. Met den dag werd de verhouding ongunstiger. In 1785 verboden de Staten van Holland zelfs het dragen van oranjelinten en kokarden, het aanheffen van „Oranje boven" het zingen van het „Wilhelmus van Nassauwen" enz. Ja, men ontnam den Prins zelfs het opperbevel over de troepen in 's-Gravenhage, waarop hij eerst naar Het Loo en daarna naar Nijmegen vertrok. De patriotten scholden hem een tiran, een Nero, een Alva enz. Toen de toestand al ernstiger werd — in Mei 1787 vloeide te Vreeswijk het eerste burgerbloed — begaf de moedige Prinses zich in Juni 1787 naar 's-Gravenhage om te trachten eene of andere schikking tot stand te brengen. Nabij Gouda werd zij echter door de Patriotten aangehouden en verhinderd haar reis voort te zetten. Hierop kwamen de Pruisen, wier koning een broeder van de prinses was, in ons land en herstelden Willem V weer in zijn waardigheden. De exercitie genootschappen werden ontbonden en het dragen van oranje werd weer algemeen. Den ioden Oct. kwamen te Zaandam ruim 90 Pruisische ruiters aan, terwijl 4 a 5 schepen, van Haarlem komende, nog 3 a 400 man voetvolk ontscheepten. Deze troepen waren bestemd om den Waterlandschen dijk te beschermen. Daar het reeds laat in den avond was, werden zij met brandende flambouwen van daar naar Buiksloot begeleid, waar zij dien nacht in de kerk hun verblijf hielden. Meer dan 40,000 patriotten begaven zich nu naar Frankrijk terwijl zij, die bleven, slechts op de gelegenheid wachtten om zich later te doen gelden. Die gelegenheid deed zich spoedig genoeg voor. In het jaar 1789 toch barstte de Fransche Revolutie uit, die de toepassing zou leveren van wat men jaren lang had geleerd. De revolutie-mannen brachten hun koning cn koningin op het schavot en zouden nu ook de andere volken van hun vorsten verlossen. Vandaar de oorlog, dien ze onzen Stadhouder verklaarden. In 1795 kwamen de Franschen over de bevroren rivieren voor goed in ons land. Hoe liet Waterland onder het Fransche juk ging, zien we in het volgende Hoofdstuk. Volgen thans nog enkele losse aanteckeningen, op Waterland betrekking hebbende. 2 Jan 1754. Te Broek werd een vergadering van den kerkeraad gehouden, alzoo N. N. de verkiezing tot Diaken weigerde aan te nemen. De kerkeraad, vreezende voor de „kwade gevolgen voor kerk en godsdienst" besloot een request te zenden aan de Vroedschap, opdat deze over die zaak „octrooi voor onze kerk cn gemeente bij haar Ed. Gr. Mog. zou verzoeken, dat niemand beneden 60 jaar zonder wettige reden mag bedanken [op boete door Vroedschap of Ed. Gr. Mog. te stellen." Hierop besloot de Vroedschap in dien zin en de boete te bepalen op ƒ 200, ten voordeele der Diaconie. Den I7den Aug. werd het uit den Haag ontvangen octrooi in dc vergadering der Vroedschap voorgelezen en den 2ostcn dier maand „met klokkegeklep" van 't Raadhuis afgelezen. We laten deze merkwaardige „Keurc" hier volgen: „Burgemcesteren cn Vroedschappen van den dorpe Broek in Waterland, alzoo ons klachten zijn voorgekomen dat sommige personen tot het Diakenschap wettelijk verkoren zijnde, volstrekt geweigerd hebbende zulks aan te nemen, hetwelk niet tegegaan wordende, de kerkeraad buiten staat zou worden gesteld, de kerkelijke bedieningen bij continuatie met bekwame personen te kunnen supplccrcn en meer andere kwade gevolgen daaruit te wachten zijnde, zoo is 't, dat wij, daarin willende voorzien, gekeurd cn geordonneerd hebben gelijk wij keuren en ordonneeren bij dezen, dat niemand voortaan beneden de 60 jaren oud zonder wettige redenen, hetwelk zal staan ter discretie cn discisie van Burgemeesteren en Kerke- raad, zich 't Ouderling'- of Diakcnschap zal mogen onttrekken op een boete van ƒ 200 ten profijten van de Diaconie, des dat niemand tegen zijn zin meer dan viermaal tot Diaken en viermaal tot Ouderling zal verkoren mogen worden, en zal dengene, welke weigert 't Diaken- of Ouderlingschap aan te nemen en dus de voorgemelde boete daarvoor betalende zulks voor een tour werde gerekend, zullen de voorgemelde boeten op poene van verdubbeling binnen den tijd van acht dagen betaald moeten worden, en opdat niemand hiervan eenige ignorantie pretendeeren zal, dezen van het Raadhuis worden gepubliceerd en geaffigeerd, aldus gedaan en gearresteerd. Onder stond in presentie van mij en was geteekend JACOB TENTSZ, Secret. de voorz. keure geapprobeerd heeft en approbcert desclve mits dezen gedaan in den Rade den 26 Juli 17 54j In kennisse van mij, R. v. BLEIJSWIJK. 1 Nov. 1755. Door een verschrikkelijke aardbeving werd Lissabon, dc hoofdstad van Portugal, geheel verwoest. Deze aardschokken werden ook hier gevoeld en een sterke beroering in het water waargenomen. 18 Kebr. 1756. Opnieuw werden aardschokken gevoeld. Des morgens ongeveer 8 uur gingen in vele huizen dc deurschellen over; zelfs meldt Van Sandwijk dat dc kronen in de Gercf. kerk te Purmerend nog slingerden, toen dc godsdienstoefening — het was juist een bededag — begon. 2 Mei 1770. Op dezen dag viel er zooveel sneeuw, dat al dc landerijen twee dagen lang met een sneeuwkleed bedekt waren. 16 April 1771. Weder viel zooveel sneeuw, dat het vee, hetwelk reeds in dc weide liep, op stal moest gehaald worden. 21 Jan. 1772. Burgemeesteren en Vroedschappen te Buiksloot geven den Kerkcraad aldaar vrijheid, „om de plaats vacabel te stellen voor Predikanten en Proponenten, mits van dezelfde Coccejaansche Lcidschc studie als hun Ew. noch tegenwoordige Predikant is." (Kerkelijk Archief.) 1775- In dit jaar werden hier de Psalmen van Datheen vervangen door de thans nog in gebruik zijnde berijming. De kerkeraad te Buiksloot gaf bij request aan Burgemeesteren en Vroedschap „ootmoediglijk te kennen, dat zij hoogst bcgeeng" waren om dc nieuwe berijming te zien ingevoerd, terwijl zij hen toebaden „gewaardigd te worden om hiernamaals met onafgebroken klanken, God de eeuwig juichende Hallcis toe te galmen." Burgemeesteren van Broek ordonneerden, „ingevolge de ordrc van haar Ed. Gr. Mog., dat het voornoemde nieuw verbeterd Psalmgezang met den 16 April eerstkomende, in dc Kerk alhier een aanvang zal nemen; waartoe een iegelijk verzocht werd zich in gereedheid te stellen, ten einde den Naam des Heercn, door een eenparig Psalmgezang worde verheerlijkt." In hetzelfde jaar 1775 leed Waterland veel door den grooten vloed van 14 en 15 Nov. Te Buiksloot sloegen vier gaten in den dijk, welke echter door het laten zinken van schuiten, zoo goed het kon, gestopt werden. Te Durgerdam werden wel 83 huizen beschadigd; twee spoelden zelfs geheel weg. Ook Schellingwoude had veel schade, „zijnde de dijk daar ter lengte van ruim 1.20 el dc kruin cn binnenglooiing van 1— 2i/2 cl weggeslagen." (Van der Aa.) 16 Nov. 1784. Op dien dag werd te Edam door den bekenden Doopsgezinden predikant te Monnikendam, Jan Nicuwcnhuizen, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gesticht. In verschillende plaatsen werden nu eerlang afdcclingcn gesticht. 23 Nov. 1784. In verband met het dreigend gevaar (geschillen met Keizer Jozef II) verzochten de Gccomm. Kad^cn van dc Staten van Holland en West-Friesland de lijsten te mogen ontvangen van de weerbare mannen van 18—60 jaar, die in onze dorpen werden gevonden. De lijst, die tc Broek werd opgemaakt, gaf een getal van 157 personen. Bij missive van 15 Jan. 1785 werd gelast bij loting den derden man te kiezen uit de weerbare manschappen, 0111 — zoo luidt de verklaring in het Krijgsraadboek — „diegenen, welke door het lot zullen worden uitgemaakt, met zoodanigen, welke zich daarbij uit eigen verkiezing vrijwillig zullen willen voegen, in den wapenhandel te oefenen, met oogmerk om hunne eigenhuizen en bezittingen, in geval van onverhoopte noodzakelijkheid tegen den vijand te kunnen beveiligen." Den i6den Febr. werd gelegenheid gegeven zich vrijwillig aan te bieden. De heeren C. Koker, G. de Kuytcr en J. de Groot, leden der Vroedschap en van het Exercitie-Genootschap „Lust tot vrijheid", benevens 8 andere leden van dit Genootschap, boden zich schriftelijk aan, terwijl niet minder dan 124 personen zich ten raadhuize te Broek zelf kwamen presenteeren. Den 22sten Febr. werden de Officieren gekozen, die met de Burgcmeesteren saam den Krijgsraad zouden vormen. In de eerste vergadering van den Krijgsraad, dd. 23 Pebr. werd o.a. besloten: aan Kerkmeesteren het gebruik der kerk te verzoeken; een collecte te houden voor de Krijgsraadkas; een groen vaandel te laten maken, in welks midden een witte zwaan met 6 pijlen in de poot; zich van geweren te voorzien enz. Reeds den volgenden dag werd een cxerciticmeester aangesteld, op een salaris van J 10 per week en den istcn Maart de collecte gehouden, die / 1035 opbracht. In de vergadering van B. & K., dd. 31 Maart 1785, werd een missive voorgelezen van de Staten van Holland en WestFriesland tegen „diverse van onze In- en Opgezetenen, die zig niet ontsicn hebben om door het eigendunkelijk uitsteken van vlaggen op de torens van de kerken, het openlijk dragen van leuzen van partijschap of oproer, waartoe bizonder de Oranje-couleur misbruikt is, mitsgaders door het noodzaken van anderen om dezelve te dragen en wijders door het maken van allerhande bewegingen en samenrottingen van oproer, meestal onder het uitzinnig geschreeuw van Hoezee, Oranje oven, zie met kleinagting en versmading van ons Hoog en eren Gczag aan een opzettelijke verstoring van de eemeene rust schuldig te maken." Vreezende voor de gevolgen in de „thans zoo zeer beroerde omstandigheden" vermaanden de Staten „allen en een iegc ij ernstig om zich als stille en vreedzame in- en opgezctcncn te gedragen en zich ten zorgvuldigste te wachten van oproerige gesprekken, bewegingen of samenrottingen," enz. xpresselijk werd verboden het uitzetten van vlaggen et doen van illuminatie, het dragen van eenige „teekenen of euzen van partijschap of oproer: van welke couleur die ook zou en mogen wezen, en in 't bijzonder het dragen van oranjecocar es, strikken, linten, papieren en van alle andere versiersc en van oranje-couleur, hoe ook genaamd, voor zoover dezelve tot hiertoe niet behoorlijk zijn gewettigd en alleen zouden^ dienen voor teekenen of leuzen van partijschap en oproer, waarbij tevens alle geschreeuw of getrommel langs wegen en straten werd verboden, alles - zoo heet het cindc'J* „op poene van Onze hoogste verontwaardiging, en c at dezelve, als stoorders van de publieke rust, zonder eenige oog ui mg, aan den lijve, en naar exigentie van zaken, zelfs met den dood zullen worden gestraft." Dezelfde straffen zouden zy ontvangen, die door beloften, bedreigingen, het geven van geld enz. anderen daartoe aanzetten. Den 6den April werd door B. & K. besloten, dat de exercitiën den iSden dier maand zouden aanvangen. Heel veel liefde voelde men echter niet voor deze oefeningen. oen in Juni de kas leeg was, werd als maatregel van zuinigheid vastgesteld de manschappen in plaats van in 3 compagn.en ,n twecen te verdeden en de exercitie alleen c bepalen des Maandagsavonds van 6—9 uur. De gisting der partijen in den lande werkte ook in Broek door blijkens een merkwaardig besluit, dat 11 Au*. ,785 door B. & K. werd genomen: „Terwijl in ons dorp meer en meer verschil komt over het dragen van leuzen, of men niet zou kunnen goedvinden, om te verzoeken, wanneer als iemand van onze schutters met een cocarde op zijn hoed op de excrcitieplaats~kwam,:'> dat hij die geliefde weg te nemen, om alle verschillen in dezen te mijden. Is met eenparigheid geresolveerd met geen cocarde van hoedanig soort of couleur een schutter of officier in de kerk zal mogen verschijnen om te cxerceeren." Bij gemis aan eendracht kon er niet veel goeds meer te wachten zijn. Dit bewees het eenparig besluit, den 8sten Sept. in den Krijgsraad genomen, om de exercitiën „maar zonder leermeester te verrichten, ten einde onkosten te mijden." De meeste schutters bleven nu eenvoudig thuis, zoodat „door Burgcir.ccstcren bij het lot gedecideerd is om de exercitiën voor een tijd op te schorten en dit den schutters bekend te maken." C. Koker bedankte als kapitein, de beide sergeants Bertoen en De Groot volgden. Luitenant Bakker en Vcndrich Jeltesz vroegen ontslag. In het jaar 1787 werd de geweerkas met de geweren uit de kerk naar het raadhuis verplaatst. 16 Juni 1787. Ten raadhuize te Landsmeer berust een verklaring van dien datum (vermoedelijk van een scheepsbouwmeester), waaruit blijkt van het maken van een fluitschip, geschikt ter walvischvangst, genaamd ,,'s Lands welvaeren", aan het hoofd "van welke verklaring staat: „Wense daarover den Segen des Hecren, want, sondr dat is alles vrugteloos". 14 Maart 1792. In de Kerkeraadsnotulen te Zunderdorp vonden wij gemeld, dat op dien dag aldaar een dank-, vastenen bededag is gehouden. Ontbreken ons nadere bijzonderheden, we meenen dit in verband te kunnen brengen met de groote gevaren, die ons volk bedreigden. In een noot op pag. 47 beloofden we terug te komen op het eerste nummer der Noord-IIollandtcht Courant, hetwelk we bewaard vonden in het archief der Ned. Herv. Gem. te Buiksloot. Dit courantje ii gedrukt „tot Huyksloot ter Drukkerijs van Ilarmanui Koning." (16 Febr. 1778 ) , De Prijs van dezelve is Gestelt op Vijf Gulden in 't Jaar. Men zal in dezelve Plaatsen Een Ordinair Advertissement, voor Vier Sclullinge, dat is die binne de Vier Reegeld zijn en daarboven Elke Reegel Zes Sluivers ; Men kan dezelve alle Uuren aan de liaykslooter Schuit bestellen; of bij derzelvcr Uitgevers in de Stede Gemeld." Geschreven „uit het middenpunt van Waterland" (zie ons motto boven Hoofdstuk VI) is het geen wonder, zoo lezen wij in den aanvang, „dat wij onze Courant ook met het element des Water» beginnen ! en dat wij de Zeetijdingen Accuraat geven, vermits daar 't meest aangelegen legt: want onze Republiek een Land van Koophandel en Navigatie zijnde, merkel wij dat Nieuws aan als de Voorzeilder van onze Leltervloot, waar aan Reedeis, Kooplieden, Assuradeurs en Schippers (men zou'er de re«pective Waterschouten en Kargadoors ook onder rekenen kunne) groot belang en portie hebben; en daarom gaat het bij ons ah het Noodzakelijke. Daarmede steeken wij nu in Zee. Nephtunes, die wij steeds in 't oog houden, belooft oni een goede reis op onze nieuwe Togt. botterdam, den 14n Febr. Om van nabij te beginnen, want van verre liegt men gemakkelijk: Gij ziet, wij vangen met ons Vaderland aan, en zullen zoo opklimmen langs den ladder van Landen en Koninkrijken, tot aan de Zuidpool toe. Maar a propo van Rotterdam? De E. M. Heeren Raaden ter Admiraliteit op de Maa«, hebben aldaar in dienst gesteld, het Oorlogsschip de Zephir en het Kommando daarvan opgedragen aan Albertus Delvos, als Kapitein. Dit is nu ons eerste Staaltje : waar wij verders van handelen zullen, zal men daadlijk zien, Ik ben een vijand van talmen, en bemin de kortheid, daarom moet ik den Leezer ééns vooral berigten, zeggen, ja bijna zweeren, verwittigen en verzekeren, aankondigen en zelfs bevestigen (zulke herhaalingen zullen wij in 't vewolg ook mijden), dat wij hem niet als Pit en Merg van Nieuws zullen geven: Dies zullen wij ons niet ophouden met Politieke Gissingen daar nul opgetrokken word, gerugten die tot rook smelten, ijskoude Redeneeringen over Affaires van Staat of Oorlog, breedvoerige historische Uittreksels, laffe Geslachtlijsten en andere draadige geduldstroppen; noch ook met langwijlige Ver haaien van deeze of geene Feestvieiing, wie 'er aan zat en welke Schotels er opgedist wierden, &c. &c. Neen. en dat op on« woord! met alle dikke Beschrijvingen van Trouw Formaliteiten, Lykstacven, Uillandse Promoties, Krooningen en Ontkrooningen, Installeringen en Komformeeringen, met \cten en Extracten en wat dies meer is, zullen wij onze Leezers niet verveeen ; geene Mandamente, Patenten, Capitulatiëo, Declaratién, en oude Relaassen )f andere vijgen na Paasien, en soortgelijke Kopyen Authenticq die geheele -ouranten vullen, zullen onzen tijd of lust vermoorden, ten zij alléén, dat ze an het uiter>te gewigt, en voor ons land in 't bijzonder van belanp- ziin. pn dan dikmaals nog maar den korten inhoud. Sapienti sat est. Zie daar na de Gordyn opgeschooven! een weinig attentie verder. Leiden aanstelling Rector Magnificus aan de Academie.... Dit na in 't kort, voor en ditmaal zonder toepassing; ook zullen wij alle verdere Uitbreidingen voorbijgaan, en liever de Qaint Essentie van het voornaamste en Centraalt Nieuws in derzelver plaats geeven, gemengt of aangezet om tog alle droogheid voor te komen, met het geestrijk vogt van deeze of geene aartige Reflectiën, of Glossen uit de vuist, 't zy een Fixie of een Fabel, Anecdote, /Ion mot, raar inval of koddige toepassing: want zonder die Saus is Courantspija al te dor en valt voor veele zwakke magen te hard om te verduuwen; 't Raillante en ISadinante zal altyd het serieuze uit het Veld slaan, en zelfs de Krijgskns aan het Comique en Satyriq moeten overlaateo, maar zulke snaakse, kortswijlige en vermaaklijke Eoerterijen dienen uil den Geest te komen en daarom den ik al dat de Kwaakers de beste Courantschrijvers zoaden zijn, doch dan mogten er de Thalmudisten wel onder gesmolten worden, om dat enkele Waarheid n et Geest gemengt, een droge Bolos is; Ik heb altijd nog iets meer te zeggen dan de Correspondentiefaam door haare Brieven uitblaast, en hier denk ik bij wijze van Purgatie mij driennal 's Weeks van te ontlasten, die egter komen het 1'ublijk weer ten nutte gelijk de ecuwigduurende Pillen van Doet. Starkhy. Meer te beloven doen wij niet, want laaten het aan den Leezer over om in ons Papier te zoeken wat er in te vinden is. Nu volgt een bericht uit Londen van 6 Februari, een uit Parijs van denzelfden datum en enkele uit Duitschland van 2—6 Febr. Naar aanleiding hiervan wordt opgemerkt: En is er wat Nieuws, 't is zelden wat Goeds; vraagt gij na de reeden? 't Is, zeggen de Wiskunstenaars, omdat volgens de Kansrekening het kwade in de Waereld tegen het goede in proportie staat als twee Millioen tot 1. Nog volgt een bericht uit Leuven van 9 Febr , vermeldende, dat door buitensporigheden, vooral van studenten, alle heibergen 's avonds na 11 uur moeten gesloten wezen. In verband hiermee meent de Redactie te kunnen zeggen: „Onze kourant zal zeer veel Volk uit de Herbergen en Kroegen houden, en dit zal het eerste nut wezen, dat tij doen zal. liet tweede daaruit voortvloeiende, moet noodwendig bestaan in een volle neerlaag van de Dronkenschap, die wortel van de zeven doodzonden, cn het derde, vierde, vijfde, enz. Zal de Leezer zelf» wel ondervinden ? Wat de Noord Hollanders aanbelangt, dewyl deze veel tijd over hebben, en tot verberging van dezelve, geene Comediën, Hals Conserten, &c. hebben, vallen zij meest, of op de liekerskaarten en dobbels'.eenen, of op de Studie: welk een winst, als wij hen van het eerste tot dit laatste met een nugtere hand geleiden! ten minste zullen eenigen er het lezen door onderhouden, dat zij anders ligt gevaar liepen van te vergeeten ; Die ons ieti Nieuws mededeeld, of braaf Advertisiementen opgeeft, «al aangenaam wezen en het zal zijn; „Wee.t welkom, treed binnen." Tot besluit: Maan-, Woens en Vrijdag zal de vaste Uitgeeftijd van dit -Nieuwspapier wezen, want die dagen zijn gelukkiger dan de andere, omdat zij aan Moeder IMna, aan Merkurius en Vtnrn toegewijd zijn, en dat zijn drie zeer goede Godjes. Op den bloedigen Mars en den Donderaar Jufiter hebben wij het niet, en nog minder op den stuunen Satur, en dat kon licht een misverstand geeven dat men het woord Satyriq voor Polityq op on. pajte, en znlka zou geen van de minste rampen zijn waar aan een Schrijver ooit blootgesteld kan wezen." Ten slotte volgt een lijstje van „Zeetijdingen" en enkele advertentién aan beide zijden der courant, of liever van hel courante, want het blaadje bezit slechts de grootte van ongeveer >/„ der tegenwoordige Noord-Hollander. Eén advertentie wenschen we te laten volgen: Een Ongehuwd lieer, van een en dertig Jaar, van een goed Gedrag, de hransclit, Hoogduitsche, Latijnsche Taal, en de Gtografhie in de grond magtig, en met goede Attestatie voorzien, en is geheel Asia, Africa en America doorgereisd ; Presenteert zijn dienst in het Translateeren of Onderwijsing te geeven .ian Jonge ITeeren ; in of buitens Huis; of als Gouverneur te Reizen met een of twee Heeren, nader Informatie bij de Boekverkooper Ferdinand Orzanti, op de Zeedijk tusschen de Storm en Water 1'oort Steegen te Amsterdam Bij Wien alderhande Zoorten van Fransche en Hollandsche Speelkaarten te bekomen sijn, bij het Gros en Douzijn, tot de Civielste Prijzen. N.ü. Om het invalle van de Beede-Dag zal No. 2 Aanstaande Vrijdag worden uitgegeven. HOOFDSTUK XXXIII. WATERLAND ONDER HET FRANSCHE JUK. „A'om, zie 't geluk nu, dat gij teeldet, Partijzucht, toen ge ons land ver deel de t, Is nu der burg'ren ïoensch voldaan ? ' KEMPER Koud was de winter van het jaar 1794—'95- »Den 19e Dec. 1794, — zoo verhaalt ons Hendrik Wcdcpool, destijds burgemeester van Zuiderwoude en Uitdam — is de Suijdersec digt gevrooren, en dat soo geweldig nagt cn dag dat de bakkers met karsbroodt naar Marken gegaan sijn met slecsen over ijs, met sleesen cn met paarden. Den 26c december is het ijs voor 't eerst begonnen te schuijven op het Suijdcnd aan het laatste huijs genoegzaam aan toe cn de dijk langs omtrent aan 't baaken toe cn wel een huijs hoog op de dijk, dicselfdc tijt is de stijgcr genoegsaam half ofgeschooven cn dc dik-dalf ook onder het ijs geschooven." Begunstigd door dien vroeg invallenden strengen winter kwamen dc Franschen onder Pichegru ons land over de bevroren rivieren binnen. Met groot gejuich werden zij als vrienden en broeders ingehaald. Dc Stadhouder met zijn gezin was genoodzaakt het Vaderland tc verlaten, lerccht riep hij uit: „De ware bron onzer ongelukken ligt in dc nationale zonden en ongerechtigheden. God heeft een twist met Nederland!" Allerwegen werden nu vrijheidsboomen geplant, waaromheen een joelende menigte (Fransche generaals en sjouwerlui; deftige predikanten cn vuile, dronken vischvrouwen) zong: De vrijheidsboom. ') „Komt, burgers! Geeft elkaar dc hand. De vrijheidsboom staat nu geplant! Hoezee! Wij altemaal Zijn broeders, zijn egaal. ') De cliché hiervan ontvingen wij gratis in bruikleen van de bekende firma Kemink & Zoon te Utrecht. Ja, onder de schijnschoone leuze: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap! zouden de Franschen hier een tijdperk van geluk doen aanbreken. Ach, hoe bedroog men zich! Ons land kreeg eerst een nieuwen naam en wel „de Bataafsche Republiek", ter eerc van de Heidensche Batavieren. Zoo scheen het, of wij heidenen waren geworden.') Weldra zouden de Franschen ook in Waterland komen cn zouden hier de gevolgen der revolutie te zien zijn. „Den 19c january — aldus Burgemeester Wedepool — sijn dc Fransen in Amsterdam gekoomen, over ijs sijn dc fransen in Monnikendam gekoomen en soo verder in noortholland, overal sijn se over 't ijs geloopcn, soo swaar was dc koude, soo dat het een der koudste winters is geweest in deese eeuw en wij hebben hier tot Uijtdam de vlag opgeset den 23c january." Het eerste werk van 't Bataafsche volk was nu het veranderen der plaatselijke regccringen. Reeds den 22sten Jan. 1795 vergaderde Brocks vroedschap en werden allereerst „de presente leden dezer vergadering van hunne in den jare 1788 gedane eed op de toenmalige constitutie ontslagen". Verder werd besloten Burgcmcestcren te machtigen zorg te dragen voor dc inkwartiering der te verwachten soldaten, dc nationale vlag op den toren te plaatsen, extra wachten aan te stellen cn een vrijheidsboom te planten voor rekening der Dorpskas. Nu, de inkwartiering zou niet lang op zich laten wachten. In de vergadering van 31 Jan. deelde dc voorzittende Burgemeester mede, dat een Fransch generaal hem bericht had, dat den volgenden dag 350 soldaten zouden worden ingekwartierd. In deze vergadering werd tevens de volgende verklaring opgesteld: Ileel veel scheelde dit niet, want om Gods Woord bekommerde men zich niet. De revolutie brak dan ook met allen geopenbaarden godsdienst. ,Geen God en geen meester boven ons!" De rede is onze God. En voor die bedorven rede bouwde men in Parijs een altaar. Waarde Burgers! Wij, Burgemeesteren, scheepenen en vroedschappen dezer dorpe; in overweging genomen hebbende de tijdsomstandigheden, en de algemeene roepstem des volks van Nederland willende volgen, om de regeering van dit ons dorpsbestuur in handen der burgerij neder te leggen; zoo is 't, dat wij gezamentlijke Regenten, zoo tegenwoordige als afwezende, bij en door dezen verklaren, bereid en gereed te zijn zulks te doen en verzoeken deswegen onze gantsche burgerij een aantal van Representanten uijt hun lieden te willen benoemen, aan welke zij de door ons bekleedc posten dadelijk kunnen overgeven, ten eijnde bij dezelve Provisioneel alle bewind over dorpszaken kan worden waargenomen, totdat de Regeering dezer plaats met andere leden ter regeering wordt vervuld; aanmanende en verzoekende egter bij dezen alle burgers cn ingezeetenen zig inmiddels rustig en vreedsaam te gedraagen, terwijl de meergenoemden tot bcwaringe der rust en veijligheid, hunne posten zullen blijven waarnemen, tot tijd en wijle der te benoemen representanten dezelve van ons zullen hebben overgenomen of daarover op eenigerhandc wijze zullen hebben gedisponeerd. Actum Broek in Waterland den 31c Januari 1795. Deze verklaring werd des namiddags aan de saamgcrocpen burgers in de kerk voorgelezen. In plaats der aloude vroedschappen werden nu 8 representanten gekozen, die direct aan den arbeid konden om voor de inkwartiering der havclooze soldaten te zorgen. Dank zij hunne bemoeiingen bleven slechts 84 man te Broek, terwijl de overigen naar Monnikendam vertrokken. Dc dorpsschool werd tot wachthuis ingericht en het koor der kerk voor school bestemd. Voorts werd elk burger, die den eed op dc constitutie had yedaan, daarvan ontslagen en werden dc rechten van den mensch afgekondigd, zonder zich om de rechten van den levenden God te bekommeren. Veel arbeid werd voorts van de representanten gevorderd. Zoo werd opgave gevraagd van de vrijwillig te leveren hemden voor de schamel gekleede Fransche soldaten, voor welk doel 195 stuks werden aangeboden. Voorts moest de aanwezige voorraad in het dorp worden opgegeven, welke den 3den Febr. bleek te bestaan uit 1700,000 pond hooi, 3 slachtbare koeien, 10 paarden en 10 boerenwagens. Toch had het nieuwe bestuur een verre van aangename taak, te meer wijl de bevolking den nieuwen staat van zaken alles behalve prettig vond. „Al spoedig toch — aldus de heer W. v. Engelenburg in „De Monnikendammer" van 16 April 1898 — klaagden een paar fransche officieren over het feit, dat er met zoo weinig eerbied over de ommekeer van zaken werd gesproken, en dat zelfs door zekeren Jan Pronk op de constitutie was gescholden. Dientengevolge werd tot een gestreng onderzoek besloten, en ondergingen Pronk en anderen meerdere verhooren, waaruit overtuigend bleek, dat deze werkelijk schuldig was aan 't geen hem ten laste werd gelegd. Men vond het evenwel niet raadzaam hem te straffen, zoodat hij er met een ernstige vermaning afkwam. Inmiddels werd een missive uit Den Haag ontvangen, waarin er op werd gewezen, dat voortaan niemand eenige bediening of ambt mocht bekleeden, welke niet doorslaande bewijzen van vaderlands- en vrijheidsliefde had gegeven, en die niet den eed op de nieuwe constitutie wilde afleggen. Nu had men de poppen eerst recht aan 't dansen. Dadelijk verklaarden Daniël Eliasz Bertrand en Witse van Sijp, dat zij zwarigheid maakten om dien eed af te leggen; voor hen moesten dus anderen worden gekozen, en om nu den geest der burgerij in een helder licht te stellen, schrijven wij een paar regels uit het Resolutieboek over: »Tot rooijmecster werd benoemd Cornelis Luijten, die hetzelve heeft aangenomen, en Pieter Verhaal, dewelke voor die aan hem opgedragen bediening heeft bedankt, en is in deszelfs plaats benoemd Adriaan Bertoen, die daar mede voor heeft bedankt, daarna Jan de Jong, die insgelijks heeft bedankt, en is aangesteld Jan Knap (de schoolmeester, die moeilijk bedanken kon) die 't zelve heeft aangenomen. Verder zijn almede tot Rooijmeester benoemd Gerrit Gijser, die mede daarvoor heeft bedankt en daarop verkoozen Pieter Tensch, die insgelijks heeft bedankt, en daarna verkoozen Boude wijn Bakker, die hetzelve heeft aangenomen, en eindelijk Garbrand Geertman, die alsmede daarvoor eerst heeft bedankt gehad, en daarna heeft aangenomen." Evenveel moeite had men met het bezetten der andere ambten. Den gden Mei 1795 werd door de nieuw benoemde kerkmeesters, rooijmeesters, en verdere officianten den eed op de nieuwe constitutie afgelegd, uitgezonderd door den predicant B. G. Haverkamp, die eenigen tijd uitstel verzocht en eerst den 21 Juni d. a. v. na herhaalde aanmaningen daartoe overging. In den loop van het jaar bedankten echter weer een groot aantal der benoemden; dit werd zoo erg, dat de overgebleven leden der Municipaliteit aan het Provinciaal Committce van Holland in een uitvoerig schrijven om raad vroegen, waarin we o.a. lezen: »Waarom wij egter de vreyheid nemen om u Lieden hiervan (d. i. van het niet-aanvaarden der benoeming) kennis te geven, alzoo wij geen beter burgers tot die commissiën weten en wanneer een ieder vryheid heeft zich te excuseeren, zulks zekerlijk door de anderen gevolgd zal worden, en wij anders geen bequame burgers daartoe weten, en dus binnen kort, in 't geheel zonder regecring zullen wezen. Waarom wij bij deze vrindelijk verzoeken om met u lieden antwoord vereert te worden, hoedanig ons verder hierin te moeten gedragen, en in hoeverre wij die burgers tot de aanvaarding van de aan hun opgedragen commissie zouden kunnen noodzaken. Waarmede blijve, enz.'* Dit schrijven werd verzonden den 22sten Mei 1796. 't Heeft niet geholpen, want het bestuur van Broek bleef een warboel, nog vele jaren lang. Zoo werd overal de regeering veranderd. Den Ssten Febr. kwamen de vier regenten van Uitdam met de burgerij in de kerk samen om hun ontslag te nemen, waarna zij zich uit de vergadering verwijderden. De oude regenten werden hier echter weer door de burgerij herkozen en lieten zich de benoeming welgevallen. Den 25sten Febr., des avonds om 8 uur werd de vrijheidsboom te Uitdam voor de herberg gezet en — zegt Wedepool — „hebben wij een rijsje om denselven gedanst tot in den laaten nagt en zijn vervolgens na huijs gegaan." ') Voor al de diensten, die de Fransche broeders ons bewezen, eischten zij 100 millioen gulden, den afstand van een deel van ons land, enz. Ook kregen wij 25000 havelooze, uitgehongerde Fransche soldaten te kleeden en te voeden, die telkens door anderen vervangen werden. Tot overmaat van smart verklaarde Engeland ons den oorlog en veroverde onze rijke koloniën in Oost- en WestIndië. Handel en bedrijf stonden stil, terwijl zware belastingen ons volk verarmden. Fransche soldaten werden bij de burgers ingekwartierd, soms vier of vijf in één gezin. Zoo zegt Burgemeester Wedepool: Den 27sten April hebben wij op Uijtdam eene inquartiering gekreegen van 32 man Krijgsvolk met 3 vrouwen en 1) Den 24sten Jan. 1795 werd de eerste vrijheidsboom te Purmerend geplant. Den 20-ten Febr. verscheen er een commissie van vier z.g. vaderlandsche vrouwen voor de Municipaliteit, met verzoek om een vrijheid,sfeest te vieren en een nieuwen vrijheidsboom te planten, welk verzoek werd toegestain Half April had de inwijding plaats. Bij het feest werden o a. duiven losgelaten als het zinnebeeld der vrijheid, terwijl 's avonds de boom met 76 lichten werd geïllumineerd. Tot laat in den nacht werd er gejoeld en gedanst. 3 kinderen sijnde van het Regiment van Plettenburg >), dit krijgsvolk hebben wij gehat 3 weken en 3 daagen en°sij'sijn vertrokken den 21e May naar Volendam toe." Den 25sten Febr. 1796 werden de burgers door de Municipaliteit der dorpe Broek opgeroepen in de kerk, om een Krijgsraad uit hun midden te verkiezen. Twee dagen later had de eerste vergadering van den Burger-Krijgsraad plaats, welke door den burger Klaas van Duyvenbode „zeer kort, doch gepast met een broederlijke aanspraak werd geopend, waarop men elkander de hand van broederschap toereikte". Besloten werd van de aanstelling van den Krijgsraad kennis te geven aan het Comité ter organisatie van de gewapende Burgermacht in Den Haag en aan de kerkmeesters het gebruik der kerk te verzoeken voor de exercitiën, welk verzoek werd toegestaan. De gewapende manschap te Broek bestond uit 26 personen. Ook in de andere Watcrlandsche dorpen werden dergelijke Krijgsraden aangesteld. Door den Burger-krijgsraad te Nieuwendam werd een uitnoodiging gericht tot de andere Raden om op Zondag 13 Maait afgevaardigden te zenden naar Buiksloot om samen „te besoigneeren over de middelen, die in 't werk zouden kunnen gesteld worden, om de organisatie met goeden uitslag te zien bekroond." Tegenwoordig waren de Gecomm. uit Nieuwendam, Buiksloot, Broek, Durgcr°dam, Ilpendam en I'urmerland. Besloten werd een paar burgers naar t Comité Militair in Den Haag te zenden om dc bezwaren tegen 't plan van organisatie in te brengen. In dc vergadering van den Burgerkrijgsraad, dd. 6 Juli ') Dit Regiment schijnt in Waterland te hebben gelegen, blijken» de volgende aanteeking, die we vonden in het archief der Ned. Ilerv. gemeente te Ransdorp : I>en 8sten Jan. 1795 kwamen hier met attestatie van de Nienwpoort in Holland een .ergeant en corporael „van een compagnie van het Regiment van Plettenberg, alhier geïnquartierd." Den 29sten Mei vertrokken beiden met attestatie naar Warder. 1796, maakte de sergeant Klaas Bakker na het lezen der notulen een aanmerking op de woorden: A°. Libr. Batav'". Secundi, ') doch „daarover is niet gebesoigneert, als een poinct van deliberatie". Erg gemakkelijk! Den isten Sept. 1796 werd gevraagd of men de exerceerende burgers „niet haast zou dresseeren in het effectieve vuur". Het besluit werd genomen om op .... Zondag 18 Sept. 's avonds te 6 uur op het land van den voorzitter de oefening te doen plaats hebben en aan eiken burger, die opkwam 8 patronen met los kruit gevuld en 2 steenen le geven. Nog van enkele vergaderingen wordt een korte notule gegeven in het Krijgsraadboek der Dorpe Broek, doch met 1 Juni 1797 heeft de schrijver een punt gezet, wat wij ook moeten doen. We zagen daar zoo even, dat Engeland ons in een oorlog wikkelde. Wat zouden wij beginnen? Onze vloot van 16 schepen onder bevel van den admiraal De Winter werd door de Engelschen bij Kamperduin aangevallen en moest zich spoedig overgeven. a) Hij was de eerste Nederlandsche admiraal, die ooit in handen van den vijand is gevallen. Vermelding verdient hier, dat de Vice-Admiraal Reyntjes, die gewond werd, in de St.Nicolaaskerk te Monnikendam werd begraven. Op zijn grafzerk leest men: Hier rust held Reyntjes, hij, getrouw aan 't vaderland Bood Britlands overmagt den stoutsten tegenstand. ' Gewond, moest hij zijn kiel, gansch redloos, overgeven, Die wond ontrukte hem, in Londen, 't dierbaar leven. ') D wz. „liet 2de jaar der Bataafsche vrijheid". De revolutiemannen toch, ala vijandig tegen den Christus, wilden alles wegdoen wat aan den Christus herinnerde, dus ook onze Christelijke jaartelling. De namen van de dagen der week bleven natuurlijk behouden. Natuurlijk! zeg ik, want deze herinneren nog aan het heidendom der oude Bataven. s) Ten behoeve van de in dezen zeeslag ongelukkig geworden zijnden werd 100 Gld. geschonken uit het fonds „De zeevarende Beurs" te Broek. Hermanus Reyntjes, Vice-Admiraal, ten dienste van het Bataafsch gemeenebest dapper strijdende gewond in den ongclukkigen zeeslag tegen eene groote overmagt der Engelschen op den u October. Aan het gevolg dier wonde binnen Londen overleden in den ouderdom van S3 jaren op den 9 November. Alhier begraven 22 December MDCCXCVII. ') Groot was de verwarring, in den regeeringsvorm der Bataafsche Republiek. De eene staatsregeling volgde op de andere. Ons bestek gedoogt niet hierop in te gaan. Alleen volge nog een en ander over het bestuur van het dorp Broek. Den 24sten Maart 1798 had de eerste vergadering der gereorganiseerde Municipaliteit te Broek plaats. Drie dagen later werden enkele personen als de schoolmeester, de dorpsbode, de doodgraver, kerkmeesters enz. ten Raadhuize opgeroepen ter aflegging van de volgende verklaring, die zij daarop onderteekenden: „Ik verklaar te hebben een onveranderlijke afkeer tegen het Stadhouderschap, de Aristocratie, de regeeringloosheid en het Foederalisme." De enkele opgeroepenen, die weigerden, werden van hun posten ontslagen. 2) ') Van een ander zeeheld, de Kapitein ter Zee Jan Nooij, wonende te Monnikendam, meldt ons de heer P. J. Verdam : Kapitein Nooij commandeerde het oorlogsschip „de Voorzorg" Hij kwam den 13den Oct. 1800 in gevecht met een Engel.ch oorlogsschip „ïhe Rose", dat door hem werd veroverd cn te Delfzijl opgebracht. Dit was het eerste Engelsch schip, dat sedert den tijd van De Ruyter genomen werd en deze daad werd bij de Marine zeer geroemd. ) Daaronder behoorde o.a. de vroedvrouw Aagje Dirks Bezemaker, „Uit pure domheid — zoo lezen wij N B van deze vroede vrouw — wat oranjegezind." Aagje bleef weigeren. Liever verkiest deze vrouw — aldus de resolutiën - de bedelzak als een stadhouderlijke regeering te verzaken, derhalve IS «ij een gevaarlijk meubel, niet waardig langer dorpsgeld te trekken. Broeks vroede (?) vaderen beloofden dan ook een ander, waardiger en bekwamer vrouw te zullen aanstellen. Doch ook deze reorganisatie zou van geen langen duur zijn. Den 5den Juli 1798 werden de fungecrende leden van de Municipaliteit ontslagen door den Baljuw en vier personen op nieuw aangesteld na het afleggen der volgende belofte: „Ik verklaar mijn onveranderlijke afkeer van 't Stadhouderschap, de Aristocratie, het Foederalisme en de regeeringloosheid; ik beloof mij na de proclamatie van 't intermediair Adm. bestuur der bataafsche republiek, in dato 12 Juni 1.1., in alles te zullen gedragen en het in werking brengen der aangenomen acte van staatsregeling op alle gepaste wijze te helpen bevorderen." In 1799 beproefden de Engelschen en Russen een landing in Noord-Holland, doch zij werden teruggeslagen door de Franschen en Bataven. Het Uitvoerend Bewind deed nu een aanschrijving om op den igden Dec. door het geheele land feestelijk aan den aftocht der vijanden te gedenken. Er werd allerwegen gevlagd, de salvo's der schutterijen weerklonken en 's avonds werden de vrijheidsboomen verlicht. >) Droef bleef de toestand van den regeeringsvorm. Men wist op sommige plaatsen niet wat men beginnen zou. Zoo verzond het gemeentebestuur te Broek den 31 sten Maart 1803 een missive aan het departementaal Bestuur van Holland, meldende, dat het geheele getal der stemgerechtigden slechts elf bedroeg, verzoekende spoedig bericht „hoe ons in dezen malle situatie te gedragen, te meer daar voorzeker van heden over een maand onze plaats genoegzaam regeeringloos zal zijn." Zoo bleef het voortsukkelen. Den 20sten Febr. 1804 ') Ook werden de predikanten verzocht des voormiddags in de kerken een rede te honden, doch — zegt J. Honingh — „op verscheidene plaatsen in ons land bedankten de Geref. predikanten om deze redevoering te di en, hetgeen aan de Zaan te Oost- en West-Zaandam plaats had, waar toen de Doop»gezinde leeraars in hun plaats optraden. Nog zij vermeld, dat te Broek in 1799 „door de Municipaliteit langs bet dorp gecollecteerd werd voor de bij de landing der Engelschen en Russen 'n Noord-Holland ongelukkig geworden lijnde" — f 277—3—12. richtte de Baljuw Thierens het dringend verzoek aan een viertal personen om toch „de regceringsposten aan te nemen", hetwelk zij besloten te doen „om de droevige toestand van onze regeering." Den 23sten Febr. werd een reglement vastgesteld, waaruit we de volgende artikelen overnemen: Het Gemeentebestuur zal bestaan uit 5 leden, benevens den Schout met adviseerende stem. De leden rr.oeten zijn stemgerechtigd; 25 jaar oud, ten minste 2 jaar binnen de gemeente wonen enz. Het bestuur kiest, dadelijk na de installatie voor den tijd van éen jaar een President. Ook in Frankrijk was alles in de war gebracht. Nadat er stroomen bloeds hadden gevloeid, wist Napoleon (een officier van het Fransche leger) er de orde te herstellen. Deze voerde onophoudelijk oorlog met de verschillende landen van Europa, tot men schier overal onder zijn ijzeren schepter boog. Napoleon regeerde zoo willekeurig, als maar weinig vorsten gedaan hebben en beoogde met al zijn doen in de eerste plaats eigen eer en roem. Op zijn bevel moest in ons land, evenals in Frankrijk, het veelhoofdige gezag wijken voor het eenhoofdige. Rutger Jan Schimmelpenninck kwam in 1805 onder den titel van Raadpensionaris aan 't hoofd der regeering. Een jaar later moest deze echter weer wijken voor Lodewijk Napoleon, een broer van den keizer, die onder den titel van koning van Holland, zijn intocht deed. Ons land werd dus een Koninkrijk onder een Roomsch vorst. Koning Lodewijk was een goed vorst, die al zijn krachten aanwendde, om ons land uit zijn vervallen toestand op te beuren, hoewel hij hierin belet werd door zijn broeder, die telkens nieuwe offers kwam vragen. Van zijn liefde voor ons volk gaf hij blijken, toen in 180; Leiden een ontzettende ramp trof door het springen van een schip met kruit, en eveneens toen in 1809 een grootc watervloed ons land teisterde.') Op deze beide rampen hebben betrekking de volgende opgaven uit de op pag. 316 vermelde lijsten uit het kerkelijk archief te Broek: Misnoegd en half gedwongen deed Lodewijk in Juli 1810 afstand van den troon, waarna Napoleon ons land bij Frankrijk inlijfde, zoodat Nederland geschrapt werd uit de rij der Staten. (Zie Deut. 28 : 47 en 48.) De met zooveel martelaarsbloed doorweekte bodem was een deel van Frankrijk geworden. Ontzaglijke ellende zou ons volk te gemoet gaan en de waarheid ondervinden van het woord: „Wie God verlaat heeft smart op smart te vreezen". De naam der oude gewesten werd afgeschaft en het land verdeeld in 9 departementen, waarover prefecten werden aangesteld. Waterland werd ingedeeld bij het departement van de Zuiderzee, aan het hoofd waarvan stond de wreede prefect De Celles, een Napoleon in 't klein. Onze schoone moedertaal moest verdrongen worden door het Fransch, dat op alle scholen moest onderwezen worden. De couranten werden in twee talen gedrukt; zoo ook alle stukken die van de regeering uitgingen.') 1807. Door de leden van 't Gemeentebestuur geadsisteert met den schout en dorpsbode voor de stad Leiden, welke op den 12 Januari door het fpringen van een schuit met kruit allerongelukkigst is geworden. in de kist op 't Raadhuis f 1229— 3 bij de huizen - 372—19—8 bij gedaan - 17—8 f 1603 1809. Door . . . (als boven) — voor de behoeftigen wegets de bui engewone overstrooming vao de rivieren. in 't register niets ingeschreven in de kist op 't raadhuis f 662— 8 bij de huizen gecollecteerd - 612 in de kerk op dank en bededag - 165—12 f 1440 zijnde door 't geheele land gecollecteerd. ') Zoo wordt in het architf der Ned. Ilerv. gem. te Buiksloot nog bewaard een «ommatie of laatste waarschuwing aan K. V. tot betaling van een belasting a 3 francs 39 centimes. Deze sommatie, d.d. 1 Juli 1812, is gedrukt in de Nederlandsche en de Kransche taal. In -welke moeilijkheden de Maires (zoo werden de Burgemeesters genoemd) kwamen, die de Fransche taal niet kenden, blijkt ons uit het schrijven, d.d. 10 Sept. 1811, van den Maire van Zuiderwoude en Uitdam aan den onder-Prefect van het Arrondissement Hoorn. De Maire A. Tieman schreef o.a.: i,.... betrekkelijk het Reglement van de Préseances van den 24n Messidor A®. 12, Bulletin de Lois No. 10, Tit. 3, Scct. 2, dit stuk is mij geheel onbekend — ik versta niets van de l'ransche taal, gelijk ook geene bewoners dezer plaatsen, en heb des geene occagie om mij daarmede bekend te maken. Ik ben voornemens om misschien nog deze week mij in Persoon te adresseeren aan den Heer Prefect van dit Departement, met verzoek dat ik, uit hoofde van mijn volstrekte onbekwaamheid tot het waarnemen van dit ambt, mag worden ontslagen van 't vervullen dezer plichten, welker voortdurende geheel onvoldoende waarneming dezer bediening, mij in 't grootste verderf en vernieling van mijn huishoudelijk bestaan, op de ongelukkigste wijze noodwendig storten moet." De staatsschuld werd getiërceerd, d.w.z. dat van de rente maar werd uitbetaald. Alle menschen, die vroeger geld aan het land geleend hadden, kregen voortaan maar een deel van de interest. Dat hierdoor vele huisgezinnen, weeshuizen ') en andere gestichten tot armoede vervielen, Iaat zich begrijpen. Vooral het dorp Broek met zijn rijke renteniers ondervond hiervan de treurige gevolgen. Wat evenwel aan duizenden een zee van tranen heeft gekost, was de invoering der conscripte of verplichte loting. Onze jongelingen werden zoo gedwongen in de Fransche ') Ten opzichte van het weeshuis te Landsmeer blijkt ons dit nit een nog aanwezige copie van een request van regenten en bestuurders van het Weeshuis der banne Landsmeer en Watergang aan den Drost van het 2de kwartier Amstelland (d d. 26 Oct. 1810) om toestemming, wegens den hoogen nood, waarin zich dat hui. bevindt, de weeskinderen bij wijze van inkwartiering aan de ingezetenen wekelijks rond te zenden," op welk requeit echter afwijzend werd beschikt. legers te dienen en naar vreemde landen te trekken, ten einde den dwingeland in zijn heerschzuchtige plannen behulpzaam te zijn. Wie eenmaal soldaat was, bleef het en eindigde zijn leven meest op het slagveld. Om nog op verdere ellenden te wijzen, noemen wij nog een paar punten. Onze laatste kolonie, Java, moest zich in 1S11 aan de Engelschen overgeven; Engelsche koopwaren werden uit de pakhuizen gehaald en verbrand; alle levensbehoeften waren zeer duur (koffie / 6,30, suiker / 6 per K.G.); de censuur legde de drukpers aan banden, enz. Kwam de Keizer een bezoek brengen aan den Staat, dien hij zoo ongelukkig had gemaakt, dan moest alles worden groen gemaakt en versierd en ieder om het hardst roepen: Vive 1'Empereur! (Leve de Keizer.) Dit blijkt ons overtuigend uit het volgende: De onder Prefect van het Arrond. Hoorn, in het Departement van de Zuiderzee richtte den 5den Sept. 1811 een schrijven aan de Maires van de „respectieve Steden en Plaatsen", behelzende een kennisgeving van de aanstaande komst van Hare Keizerlijke en Koninklijke Majesteiten in dit Departement. De noodige schikkingen moesten worden gemaakt „tot receptie van Hoogstdczelven en tot viering van dit blijde tijdstip, zoo in uwe Gemeente, als op de wegen, welke H. H. M. M. zullen komen te passeeren. Den volgenden dag kwam echter een nader bericht, dat de komst was uitgesteld tot het einde der maand. Er onder stond: „Gij zult wel zorgen, dat UEd. benevens de Heere Adjunct-Maires, van een behoorlijk costume voorzien zijt. Voorts moet gij U gedragen naar het Reglement van de Prcséanccs van den 24 Messidor An. 12, Bulletin des Lois No. 10, Tit. 3; Sect. 2. Den 22sten Sept. kwam een missive, dat de gasten den 28sten of 29sten te Rotterdam, den 30sten te Utrecht en den 2den Oct. te Amsterdam zouden aankomen, „dat men mitsdien zal hebben zorg te dragen, dat aan H. H. M. M. alle die eerbewijzen geschieden, welke men aan Hoogstderzelver pefsoon is verschuldigd, in alle steden en plaatsen, die H.dr. mochten goedvinden met hun tegenwoordigheid te vereeren en zich dienaangaande te gedragen naar den 3den Titel van het Keizerlijk Decreet van den 24 Messidor, An. 12. „Ik moet voor het overige nog onder uw aandacht brengen, dat men mede zal hebben zorg te dragen, dat er niet geschoten worde of eenige andere vuurwerken worden afgestoken bij de komst van H. H. M. M. Deze vreugdeteekenen zijn in frankrijk niet in gebruik .... Er zijn andere middelen genoeg om zijn blijdschap en vreugde aan den dag te leggen bij zoo een heuglijke gebeurtenis. Alle aankondigingen in de Nieuwspapieren zijn gelijkelijk verboden." We vinden het niet ongepast ds kennisgeving van het te wachten bezoek, gelijk we die ten Raadhuize te Broek vonden, hier in zijn geheel over te nemen. No. 1681. 3e Divisie. Amsterdam, 5 Sept. 1811. De Rcquestmeester, Graaf des Rijks, Lid van het Legioen van eer, prefect van het Departement der Zuiderzee. Aan Den Heere Maire van Zuiderwoude en Uitdam. Mijnheer de Maire! Eindelijk kan ik U met zekerheid de aanstaande komst van Hunne Majesteiten in dit Departement aankondigen: Z.E. de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft mij daarvan, bij zijnen brief van den isten dezer maand, ofhciëele kennis gegeven. Uit de reis route van Hunne Majesteiten blijkt, dat zij zullen komen over Rotterdam, alwaar zij drie dagen zullen verblijven, om zich van daar te begeven naar Utrecht, zich aldaar één dag optehouden, vervolgens te Amsterdam te komen, alwaar zij hun verblijf gedurende twaalf dagen zullen uitstrekken. Hun vertrek van Compicgne is aangekondigd als te moeten plaats hebben in de eerste veertien dagen dezer maand. Het lijdt geen twijfel of Hunne Majesteiten zullen overal blijken hunner weldaden achterlaten; alsmede dat de tegenwoordigheid onzer Verhevene Souvcreincn alle de bronnen van voorspoed voor dit Departement zal openen. Men kan Hun dus niet genoeg uitdrukken de gevoelens van liefde cn erkentelijkheid welke ons allen moet bezielen. Men zal zich buiten twijfel beijveren om in het gchcele Departement cctie gebeurtenis te vieren, die in de Jaarboeken der Hollandschc Geschiedenis zal uitblinken: maar het is inzonderheid aan diegenen der IIccrcn Mairc?, welke, overeenkomstig de aanwijzing van dc route door Hunne Majesteiten te nemon, hoopen kunnen, dat zij hunne gemeente zullen doortrekken, dat het betaamt om de gevoelens van algemcene vreugde te doen uitblinken. Dat dus degenen die berekenen dit geluk te zullen knnncn genieten, zich aan dc passage Hunner Majesteiten in costuum en aan het hoofd der adjuncten en van den Municipalen Raad gereed houden; zij moeten zich met dat gevolg begeven naar dc lemitc der plaats en er Hunne Majesteiten afwachten. Bij tic intrede van Hunne Majesteiten in dc Gemeente zullen alle dc klokken luiden; indien de kerk aan dc passage gelegen is, zal dc -Pastoor, Predikant, of degene welke in zijnen plaats de dienst waarneemt, zich, in het kerkelijk gewaad, met zijne geestelijkheid, op zijn post houden; dat cerepoortcn worden opgericht en met groen versierd; Jat overal dc Nationale Vlag worde uitgestoken; dat dc kleuren van het Kijk naar welgevallen der winden wapperende, aan den Held dc standaarts der overwinning herinnerd; dat de Nationale Gardes onder dc wapenen bij U zijn, om de goede order cn dc openbare rust te handhaven; in één woord, dat er niets gespaard worde, om het voorwerp der algemcene bewondering toe te wijden. Ondertusschcn moet ik de spaarzaamheid in de Uitgaven aanbevelen. — Het is aan het hart, dat het voegt rijkelijk te zijn. — Het is het hart dat door herhaalde toejuichingen moet aan den dag leggen de gevoelens van vreugde en de geestdrift, waarmede een ieder bezield is; de uitboezeming dezer gevoelens zal voor onze verhevene Souvereincn streelender zijn dan allen toestel. Doch, gelijk ik overtuigd ben, dat alle uwe onderhorigen met gretigheid hunne liefde voor den held die ons regeert zullen aan den dag leggen; gelijk ik gaarne gelove, dat het Hem aangenaam zal zijn de betuiging daar van te ontvangen; zoo gelove ik ook U te moeten afschetsen hetgene U in zijne oogen het meest tot aanbeveling kan strekken. Dit geschiedt door aan uwe werkzaamheden eenenieuwe voortzetting te verschaffen, door alle de zaken met een nieuwen ijver te vervolgen, in één woord, door Uwe zorgen cn pogingen te verdubbelen om aan de opperste magtcn de aanwijzingen te verschaffen welke U zijn gevraagd geworden. Het zal mij zeer aangenaam zijn om aan Zijne Majesteit den ijver bekend te maken waarmede gij mij steeds hebt bijgestaan; ik zal alle gelegenheden daartoe met ijver aangrijpen, en ik hoop, dat ik aan niemand zal te wijten hebben van mij door nalatigheid of zorgeloosheid in de onmogelijkheid gesteld te hebben van met spoed en nauwkeurigheid te voldoen aan dc orders mij door het Gouvernement gegeven. Ik eindige met U nogmaals te herhalen, dat de Werkzaamheden der conscriptie geencrlei vertraging lijden kunnen, en dat dezelve overeenkomstig mijne voorschriften moeten plaats vinden. Ontvang mijne ^ >) Bovenstaand .tuk was in het Fran.ch gedrnk'; de lIollard»cl.e vertaling •tond er naait. Alleen het Franiche ituk wa» eigenhandig door De Celles ordereekend. We namen dere handteekening preciei over ten Raadhuize te Broek. Dit alles in aanmerking nemende, is het geen wonder, dat de bevolking uitdunde en de huizen voor afbraak werden verkocht, zooals b.v. te Haarlem, waar meer dan 500 huizen werden gesloopt. Nergens was redding te zien. Men durfde zelfs voor zijn trouwste vrienden het hart niet uitstorten, omringd als men overal was door verspieders van den tiran. Zoo hoog moest de nood stijgen, om de partijzucht te doen verdwijnen en vijanden tot vrienden te maken; men kende geen Oranjemannen en Patriotten meer. Dit voorzeker was éen der lichtzijden van de Fransche ovcrhcersching, want ondanks al het verkeerde, behaagde het den Hccrc om uit het kwade ook wat goeds voort te brengen, hetwelk wij niet mogen voorbijzien. Slechts één weg bleef open: de toegang tot den troon der genade. Daar was plaats voor bcrouwhcbbenden, die vraagden naar den God, tlien zij verworpen hadden. Had BilJcrdijk reeds enkele jaren geleden profetisch gezongen: „Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld. Holland, uit het stof verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen,"— zijn voorspelling was waarheid gebleken. De Hccrc had gedacht aan zijn verbond met den eersten Willem en zou ons opnieuw een vorst uit het dierbare Oranjehuis schenken, gelijk wc in liet volgende Hoofdstuk hopen te zien. Opmerkingen. Aan het einde van dit Hoofdstuk vi ]g»n nog enkele bij, doch dat Z. en C. nog /1925—16 schuldig was, tengevolge van het faillissement van den toenmaügen „gaarder der verponding " Op genoemde vergadering werd besloten de achterstallige gelden in eens vóór het einde van 1812 af te doen, „mits dat hun lieden mogt worden geconsenteerd om den Toorn, beneifens de klok van Zuiderwoude te mogen verkoopen en een kleyne klok op een geschikte plaats daarvoor te stellen, te meer daar de gemelde toorn in sulke slcgte en bouwvallige omitandigheid is." De Maire van Broek werd benoemd tot Maire der gecombineerde dorpen en neven, hem een municipale Raad aangesteld, gevormd uit ingezetenen der onderscheidene plaatsen. Toch droeg deze vereeniging de algemeene goedkeuring niet weg. Uit beide gemeenten werden onder Koning Willem I pogingen aangewend om een einde te maken aan de combinatie. Deze pogingen waren echter vruchteloos : beide gemeenten bleven sinds één. (Naar een bijdrage van de heer W. van Engelenburg te Broek in „De Monnikendammer" van 10 Dec 1898) Ier illustreering van den treurigen toestand, waarin ons volk gebracht werd door de Fransche Overheersching sta nog ten opzichte vJn Durgerdam een gedeelte van een reque.t aan Z. M Koning Willem I verzonden ,,om boven^ en behalve hetgeen thans van 's Rijks wegen voor het traktement van den Predikant dezer gemeente betaald wordt, te accordeeren een toelage tot het traktement van den Predikant ten bedrage van/27Ö '.jaars en van /100 voor de winteravondbeurten, welke alhier sedert onheuglijke jaren gehouden zijn en alzoo de Kerkenkasse dezer gemeente van de betaling derzelve te ontheffen." We nemen dit gedeelte over uit het request, waarvan we een afschrift vonden in het kerkelijk archief te Durgerdam : „Geven met verschuldigden ceibied en onderdanigheid te kennen de Kerkeraad en Kerkmcesteren der Geref. Gem. te D. Dat de omstand'ghtden van de lijden in de la: tste 20 jaren vooral bet doip D gitnflen bibberde door het genoegzaam «ti'staan der Zeerrart, waarvan dit dorp xooihcen voornairelijk lijn beitaan had — gevclgd van de zoo drukkende last van inkwartiering van militairen welke genoegzaam van den jare 1799 tot het midden van den jare 1813 onafgebroken en veelal zeer zwaar heeft plaati gehad, waarbij door het dientengevolge arhternitgaan der plaatselijke finantiën de haven alhier, we ke vcoihcen zeer veel tot de bloei en wel" vaart van dit dorp totbracht niet behoorlijk hebbende kannen worden onderhouden, dezelve van tijd tot lijd vervallen en than» geheel en al in onbruik geraakt is, al hetwelk ten gevolge heeft gehad, dat zeer veel huisgezinnen van hier »ijn tertrokken en daaronder veiacheidene van de gegoedste, en onder hit Fransch bestuur vele, en wel van de beste huizen alhier zijn gesloopt, waardoor deze plaats in derzelver middelen van bestaan geheel geruïneerd ij, te meer terwijl destijds eenige overblijvende tak van bestaan de visscherij op de Zuiderzee in de laatste jaren door de schrale vischvangst meer en meer is achteruitgegaan en veiminderd, al hetwelk tengevolge heeft, dat het dorp Durgerdam zich thans niet alleen in ecD diep vervallen staat, maar ook in een over het algemeen behoeftige toestand bevindt — al hetwelk ten gevolge heeft gehad dat de armoede daardoor hand over hand is toegenomen en daar zeven achtsten der Ingezetenen van den Geref. godsdienst zijn — de Diaconiekasse derselver gemeente uitgeput en met schulden bezwaard is en de Kerkenkaste dezer gemeente mede door het diep verval der plaats en de Deductie der Interetsen op één derde, zoodanig is verminderd, dat het inkomen van dezelve, b'ijkens de geannexeerde Staat, vooral jaarlijks niet meerder kan bedragen dan / 350." Ten slotte nemen wij nog enkele posten over uit de op pag. 316 vermelde lijsten, die we in het archief der Ned. Herv gem. te Broek vonden: 1779 voor de afgebrande huizen in 't Land van Ileusden ƒ 583 1798 roor de kerk en pastorie tot Schellingwoude f 46— 6 1804 voor de arme visschers te Catwijk aan Zee| f 145—15—8 1809 voor ongelukkig geworden zijnde, door de buitengewone overstrooming van de rivieren — zy'nde dank- en bededag. Volgens besluit van den Koning mocht al 't geen op dezen dag in 't geheele Koninkrijk werd gecollecteerd voor de ongelukk'gen zijn f 165—12 1810 Voor de Geref. gemeente te Tubbergen in Oveiijsel, wiens keik aan de Roomichen was toegewezen en die van den Koning van Holland f 5000 hadden ontvangen tot op bouw van een nieuwe Kerk. f 46 Langi het dorp gecollecteerd: 1766 Voor het dotp Hilversum wegers den brand van 25 Juni waardoor kerk en toren en meer dan 200 huizen zijn afgebrand f ]85() 1<82 Door Pieter Jacobiz. Mar», burger en broodbakker alhier met consent van onze E. Vroedschap ter vernieuwing van zijn huis en afgekeurde bakkerij en oven ƒ 1504 —15 —14 1785 Door Jelle Witsz., burgemeester en Cornelis Koker, Capitein, langs 't dorp, te weten bij de grgoedste burger» voor de onkosten tot de Fxercitie gecollecteerd f 1033 • 1793 D^or Gecoxmitteerden van Broek op Langendijk voor 40 a 41 afgebrande huizen ƒ 770 _ 2 1795 Voor een afgebiande boerderij in dt Buikilotermeer van Willem Ilecrding ƒ \an de Diaconie nog een liefdegift van y £Q 1796 Voor de stad Grave wegens de vernieling door de Franschen in Dec 1794 f jgg 1' 97 Voor een nieuwe Roomsche kerk te Nieuwendam / 63— 4 1803 Door dre van 't eiland Marken wegens 't zwaar verlies van netten, door 't ijs 111 den vorigen winter veroorzaakt / 54 1804 Door 2 personen van Durgerdam geadsisteert met den Schout IJsbrand Voogt voor de zware onkosten wegeni de incazerneering van eenige militiiren tot de batterij aldaar op 31 Mei — / 34 ; 28 Aug. _ / 23—3; 19 Nov. - / 17-17-4. In 1805 op 26 Febr — /13-4; 29 Mei — f8—9; 27 Aug. —ƒ8— 9; 26 Nov. —/ 10— 4. In 1806 op 20 Febr — /9-3; 28 Mei — /ll—10. HOOFDSTUK. XXXIV. DE BEVRIJDING VAN HET FRANSCHE JUK. „O, zeg met saamgmtuwen handen: „De lieer alleen is 't, die regeert" IV. Bilderdijk. In 1812 verklaarde Napoleon den oorlog aan den Czaar van Rusland en trok met meer dan een half milliocn soldaten tegen hem op. Maar hier was het, dat God tot den geweldenaar sprak: Tot hiertoe en niet verder! Napoleon werd genoodzaakt het brandende Moskou te verlaten en bij tienduizenden vielen zijn soldaten door honger, koude en het zwaard. Nu stonden ook Duitschland en Oostenrijk op en in 1813 werd Napoleon bij Lcipzig een beslissende nederlaag toegebracht. Terwijl dit alles voorviel, was er ook hier hoop op redi ding gekomen. Eenige vaderlandlievende mannen, als Gijsbert Karei van Hoogcndorp, Van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Stirum waren er op bedacht in het geheim maatregelen te nemen tot herstel van het Huis van Oranje. Weldra verschenen de Kozakken en reeds in Nov. 1813 waren Groningen, Friesland, Drente en Overijsel bijna geheel van Franschen gezuiverd. ,t. Den 15dcn Nov. trok de Franschc generaal Molitor met het gchcclc garnizoen uit Amsterdam. Nu kwam de gansche stad juichend en zingend op de been, onder het roepen van „Oranje boven!" De Fransche ambtenaren liet men ongehinderd wegtrekken; alleen de gehate prefect De Celles werd in zijn woning bedreigd. In stilte wist hij in een schuit over den Amstel te ontkomen. Twee dagen later kwam de omwenteling in Den Haag tot stand; andere plaatsen volgden en in weinige weken waren wij van de Franschcn verlost. Reeds den 3<3stcn Nov. kwam de Prins van Oranje (zoon van Willem V) te Schcvcningen aan en werd met uitbundig gejuich ontvangen. Alle partijschappen waren verdwenen en de Prins werd nu niet als Stadhouder, maar als Souvcrcin Vorst (Koning W illem I) gehuldigd. Dank zij de berichten, door den Maire te Broek in een memorie aangetcekend, kunnen wc in bijzonderheden meededen, hoe de omwenteling in dat dorp geschiedde. Den iöden Nov. kwamen de melkboeren met de melkschuit van Amsterdam terug, voorzien met oranjelint, doch waren zeer rustig en stil. Zoo bleef het tot den 23stcn Nov. Behalve door de melkboeren en ccnigc kinderen werd geen oranjelint gedragen. Alles was zeer rustig; alleen in den avond van den 2Ssten Nov. werden door enkele jongens bij de brug ccnigc „voetzoekers afgestoken, hetwelk door mij als Maire ten sterksten werd verboden." Den 24sten Nov. 's nam. te 3 uur ontving de Maire bericht, dat de Russen in Amsterdam waren gekomen en de Hollandsche vlag van het paleis woei. Tevens vernam hij, dat te Monnikendam eveneens de oude driekleur zou worden ontplooid. Dit voorbeeld nu zou in Broek gevolgd worden. Dat het echter bij den Maire niet van harte ging, blijkt uit zijn redeneering: „In aanmerking nemende, dat de stad Amsterdam de hoofdstad is van ons departement en Monnikendam de stad van ons canton, alsmede de aandrang van sommige ingezetenen dezer gemeente, daarbij gevoegd de omstandigheden waarin men verkeert, zal het tot behoud van de rust het beste zijn om de Hollandsche vlag van toren en kerk te laten waaien." Des avonds te half vijf uur woei de vlag van den toren en den volgenden morgen van de kerk. Toen des avonds te 6 uur de melkboeren uit Amsterdam terugkeerden, waren zij nog al opgewonden en wilden bij dezen en genen hun vreugde uiten, wat de Maire ten sterkste ontried. Zij betuigden echter geen wanordelijkheden te zullen bedrijven, wat ook in 't algemeen niet gebeurde. „Doch — zoo lezen wij in de aanteekeningen — cenige vrouwspersonen en jongens, welke zich daaronder mengden hebben de stoutheid gehad, om aan 't huis van Klaas van Duyvenbode de verregaande brutaliteiten te doen, door het stuk slaan van flesschen met drank, en het laten wegloopen van de drank uit de vaten als anderzins; ter zijde vernomen is, dat de Heer Dirk Ditmarsch van een vrouwspersoon een slag gehad zou hebben, gelijk mede dcszelfs knecht; hebbende aan 't huis van den heer Klaas Koker mede ongeregeldheden gepleegd door het slaan op de deur en verdere brutaliteiten, alsmede bij de wed. G. Gettman, zijnde aldaar met een steen door de glazen gegooid!" In een vergadering van het voorloopig bestuur, den 25stcn Nov. ten Raadhuize gehouden, gaf de Maire kennis van de redenen, die hem tot het uitsteken der vlag hadden geleid. Verder werd met eenparige stemmen besloten, „dat also men met het innigst leedwezen vernomen had dat 's avonds te voren en in den afgeloopen nacht door eenige vrouwspersonen en jongens ongeregeldheden waren gepleegd men eene sterke waarschouwinge zoude publiceercn en affigeeren, alsmede werd geresolveerd om cenige volgende avonden en nachten scs bekwame personen te laten waken." Deze waarschuwing had de gewenschte uitwerking: voortaan vermelden de aanteekeningen slechts: „alles rustig en stil.' Zaterdag 27 Nov. werd met eenparige stemmen geresolveerd om Ds. B. G. Haverkamp te verzoeken den volgenden dag met de gemeente den Heere dank te brengen voor den gezegenden ommekeer; tevens werd besloten de klok te doen luiden des morgens van 8—9 uur, des middags van 12—1 uur en des namiddags van 4—5 uur. Den 2dcn Dcc. werd door ccnige personen langs het dorp uiting gegeven aan hun vreugde over de komst van den Prins van' Oranje te Amsterdam, hoewel alles rustig bleef. Den volgenden dag werd de proclamatie gepubliceerd, waarbij de Prins als Souvcrcin Vorst was verklaard, bij welke gelegenheid de klok van 4—5 uur werd geluid. Eerst den 7den Dcc. woei de oranjevlag van't Raadhuis. Zondag 12 Dcc. werd in de kerk een proclamatie van den Vorst voorgelezen, waarin deze vroeg om „een liefdegift voor het behoud van 't vaderland." Van 15—18 Dcc. werd gelegcnhcid gegeven zijn giften te storten in een kist op het Raadhuis. Na opening bleek zij een som van f 900 te bcva'tcn. Het voorloopig bestuur te Broek bleef de zaken besturen tot den 24stcn Maart 1814. Van dien datum dagteekent het „gemeentebestuur" te dier plaatse, waarin dezelfde personen zitting hielden. Den 3dcn Juli 1814 kreeg Broek onverwacht bezoek van den Czaar van Rusland. ') Zondagsmorgens om 10 uur kreeg burgemeester Bakker een mondeling bericht van den veldwachter van Buiksloot, dat de rijtuigen reeds aan het Tolhuis gereed stonden oni Z. M. via Broek naar Zaandam te brengen. In allerijl werd het gemeentebestuur bijeengeroepen cn besloten, dat dit dc hooge personen bij dc brug zou verwelkomen; de landstorm moest in de wapenen komen; van de openbare gebouwen enz. werden dc vlaggen uitgestoken cn des avonds zou men illumineeren. Des middags om half twee arriveerde het gezelschap, bestaande uit 67 personen en een escorte van 25 huzaren. Bij dc aankomst der 13 rijtuigen, „weergalmde dc lugt van hoezee'. Z. M. de Keizer der Russen werd o. a. vergezeld door onzen Souvereincn Vorst, dc Vorstin, den erfprins van Oranje, den Prins van Oranje, enz. Burgemeester Bakker verzocht eerst excuus, „dat wanneer dc uiterlijkheden van versiering als anderszins niet moeten —— o •) We onlleenen dit aan een Lijdrage van den lieer W van Engelenlurg in „De Monnikendammei" van 8 en 15 Jan 1899. aan Z. K. H. voldoen, zulks voorkwam omdat hij geheel en al onkundig was geweest van dit zoo verccrcnd bezoek." „Aan het huis van mijn zoon Klaas Bakker gekomen zijnde — aldus vertelt Burgemeester Bakker — traden de vorsten bcneflens een groot deel van het gevolg binnen hetzelve en bezigtigden het gehecle huis, alsmede de cocpcl." Vervolgens werd het kerkgebouw bezocht, waar de hooge gasten door Ds. Haverkamp werden toegesproken. Voor het huis van den Burgemeester was een eerepoort opgericht. Ook daarheen richtte het hooge gezelschap zijn schreden. „In mijn huis gekomen zijnde — zegt de Burgemeester — geleide ik Z. M. alsmede onze souvereine vorst en vorstelijke famielje in de voorkamer. En wierd als doen door mij een korte aanspraak aan Z M. gedaan, waarvoor Z. M. mij op 't minzaamste bedankte; en gaf daarvan een alderduidelijkst bewijs also hij zich vcrwecrdigde om zijn hand aan do mijne te geven en dcselvc drukte of kneep. In de andere voorkamer gekomen zijnde, alwaar een eenvoudige verfrissching gereed stond, bestaande in soesen, krakelingen, koekjes, rinse, madera en malaga wijn, waarvan Z. M. beneffens alle aanzienlijken zeer gulhartig gebruijk maakten en also mijn kleindochter Maartje Jans Bakker ook mede tegenwoordig was, begaf Z. M. zich bij haar en bezichtigde nauwkeurig haar kapsel niet alleen, maar verzogt het goudc oorijzer van haar hooft te halen, hetwelk ook geschiede en nam hetzelve in zijn handen cq paste het op zijn hooft. Vervolgens wees haar moeder aan hoedanig de lokken gckrult wierde, waarna Zijne Majesteit zeer nauwkeurig zag, vervolgens het huis gezien hebbende tot achter in te keuken, waar Z. M. de kranen van de pomp verscheidene malen op en toe deed en alstoen de agterdeur uitgegaan zijnde en een gedeelte van de tuin bezigtigt te hebbeq is Z. M. de uitstekdeur ingegaan, de gang doorgcloopcn en betoonden Z. M. alsmede Z. K. H. en vorstelijke famielje hun bizonder genoegen. . Het dorp weder doorgewandeld na de brug, vertrok dit hoog aanzienlijk gezelschap ten half tien uur na Zaandam onder het herhaald geroep van Hoezee! De mindelijkheid en vrindelijkhcid van Z. M. den Keizer, alsmede van onze souverain trok de aandagt van een ieder na 2ich en de blijdschap en het genoegen was op ieders gelaat te lezen. Alles liep in de volmaakste orde af." Den li den Juli 1814 kreeg Broek weer hoog bezoek. Des morgens te half elf vernam men, dat de „pruijsc prinsen" zjch naar Broek zouden begeven. Te één uur kwamen 5 rijtuigen, ieder met 4 paarden bespannen, aan. liet gezelschap bestond uit: „onse vorstin, de kroonprins van Pruisen, prins F rederik van Pruisen, prins Hendrik van Pruisen, broeder van onze vorstin, de zoons van onzen souvereinen vorst, de erfprins lan Oranje, de prins van Oranje," enz. „Zoodra de vorstin mij zag — aldus Burgemeester Bakker — zeijdc zij op een zeer beminnelijke wijze: „daar was ik al weder," en nadat ik mijn genoegen te kennen had gegeven, dat deze plaats al weder dat hoog vereerend geluk mogt genieten, begaf ook dit aanzienlijk gezelschap zich na het Huis van mijn soon Klaas Bakker en na hetzelve bcncffcns de Cocpcl bczigtigt te hebbe begaven langs het Havciirak na de kerk en had ik het genoegen dit hoog aanzienlijk gezelschap aan mijn huis te ontvangen; op eene Tafel gereed staande schoteltjes met socscn, aarbeijen, koekjes, rinse en madera wijn, voegden onse vorstin met de prinsen van 1'ruisscn en haar soons de princc van Oranje, beneffens de staatsdames aan de gemelde tafel en nuttigde van het een en ander zeer sinaaklijk, en betoonde hun bizonder genoegen op dit eenvoudig onthaal en bij welke gelegenheid onze vorstin tegen haar soms zeijdc: „Kinderen eet zo veel soctighcid niet, waarop onse Eriprins antwoordde: „Moeder het staat er." Vervolgens het huis gezien hebbende tot agter in de keuken, alsmede de kelder, begaven alsdoen na het huis van mijn broeder Klaas Bakker, hetzelve gezien hebbende benevens het Bosch, waarmede zij ook hun bizondcr genoegen te kennen gaven. De pruissen prinsen, alsmede de prinsen van oranje waren in ordinaire burgerlijke klederen en betoonden door haare vrolijke en beminlijke houding dat zij sich dezen reis als voor hun een betamelijke uitspanning aanmerkten. Door mij aan de kamerheer te kennen gegeven zijnde, dat het mij leed deed dat ik vooraf niet wist van het bezoek van zo een aanzienlijk geselschap gaf mij daarop te kennen, dat zij mij wilden verrassen, en wel overtuigt waren, dat zij evenwel op ccne gepaste wijze zouden worden ontvangen. Waarop dit vorstelijk bezoek na hunne betuiging van genoegen ten duidelijkste te kennen gegeven te hebben, vertrok hetzelve te half drie uur naar Zaandam." Den I5den Oct. van dat jaar zou Broek nogmaals hoogc gasten in zijn midden zien. De Souvcreinc Vorst zou met zijn gemalin van Den Helder komen en deze plaats passecren. Des morgens om 8 uur vergaderde het gemeentebestuur reeds en besloot „om behalve de vlaggen van de toorn, kerk, raadhuis, diaconie-armenhuis, dorpsschuit en meelmolen, alsmede op den toorn te Zuiderwoude en dc kerk te Uitdam, welke reeds in den vroegen morgen door den Burgemeester was order gegeven om op te zetten, dat men ook mede een Eerepoort van groen zouden laten oprichten tusschcn dc herberg, en de brug en wel tot zoodanige hoogte, dat dc souvereine vorst cn vorstin daaronder konden doorgaan. Vervolgens de hecren Capitcinen der landstorm te verzoeken om dc landstorm bijeen te laten komen en dezelve in gelederen tc schaaren cn de vereischte Ecrbewijsingen aan onze geliefde vorst te doen, alsmede dat de Burgemeester cn dc leden van het bestuur alle in het swart gekleed, des middags ten half twee uur na dc herberg zouden gaan, om aldaar de souvereine vorst cn vorstin op te wachten en hunne complimenten aan hoogst dcsclven af te leggen; dat men ook mede een Man te Paard na Monnickcndam zoude zenden, ten einde wanneer de aankomende souveraine vorst aldaar van verre cenigszints sigtbaar was, dircctelijk na hier te komen cn daarvan kennis te geven, en vervolgens wanneer men alhier op een afstand de souveraine vorst zien aankomen, men terstond de klok te laten luiden." Ons volk ademde alzoo weer vrij. Doch als een bliksemstraal ging in Maart 1815 de tijding door Europa: Napoleon is Elba ontvlucht en in zijn land teruggekomen! " Het zou hem echter niet worden toegelaten, andermaal Europa in rep en roer te brengen: bij Watcrloo werd Napoleon den iS.den Juni 1815 geheel verslagen en hij zelf naar het eiland St. Hclcna verbannen. Zoo zijn wc dan genaderd tot het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden. Naar wc in ons „Woord vooraf" mededeelden, zijn wc thans aan het einde onzer meer geregelde beschouwingen. Schier een eeuw is thans voorbijgesneld en nog staan wc als een vrij volk, in zoovele opzichten bcwcldadigd door den God der Vaderen. Zij het dan ook onze betuiging met den psalmist: „Niet ons, o Ilecre! niet ons, maar Uwen Naam geef eere!" * - * . " , Hoofdstuk xxxv. DE WATERVLOED VAN 1825. „De Ileere in de hoogte is gtti'el&ger dan het bruisen van groote wateren, dan de geweldige baren der nee." PSALM 93 : 4. Onder de vloeden, die Waterland in den loop der tijden hebben geteisterd, bekleedt die van 1825 een voorname plaats. Na de inbraken van de jaren 1570 en '80 is er geen vloed geweest, die zulke geweldige sporen achterliet als de daar genoemde. Oorzaak daarvan was het bezwijken van den steencn beer,1) die in den Franschen tijd even ten Oosten van Durgerdam in den Waterlandschen dijk was gemaakt. Het was op den 4den Fcbr. 1825, dat door een hevigen storm uit het N.W. en door een zeer hoogen vloed, die allerwegen dijken en dammen geweldig teisterde, ook in Noord- ') Deie steenen muur was van een icherpen rug voorzien, om den overtocht aan den vijand te betwisten, wanneer de daarachter liggende brug was weggebroken. Tevens moest hij dienen om, na door kanonvuur te zijn vernield, het land te doen overstroomen. Een gedeelte der fundeeringspalen onder dien steenen beer geplaatst en uit de doorbraak gespoeld, wordt nog bewaard in het dijksmagazijn te Dorgerdam. Die palen hadden nauwelijks 1/3 van de lengle, die zij volgens 't bestek hadden behooren te hebben. (J Trias.) 25 Holland de Waterlandsche zeedijk in groot gevaar geraakte. Om den hoek van Durgerdam, even buiten het W.-cindc des dorps, werd de eerste afslag ontdekt, 's morgens tusschen 8 en 9 uur. Dadelijk werd daarvan bericht gezonden aan den heer C. Jongh Visscher, Schout van Ransdorp, Durgerdam en Holysloot en Hoog-Heemraad van Waterland, die zich aanstonds naar de bedreigde plaats begaf. De manschappen, die in zulke gevallen worden opgeroepen, kwamen dadelijk bijeen en alles werd beproefd om het gevaar te keeren. Jan Pasterkamp, Jan I'osch de Jonge en Laurens Leujes aarzelden zelfs niet om, ter betere aanlegging van het zeilwerk, in het gat te springen, dat reeds in den dijk geslagen was. Door deze krachtige pogingen mocht het gelukken het gevaar af te wenden. „Een bijna gelijk geval — aldus lezen wij in het Geschiedkundig Gedenkstuk van den geduchten zeevloed op 4 en .5 Febr. 1825 in Waterland, opgesteld door het Departement Waterland der Maatschappij tot Nut van V Algemeen" ')— werd te Schellingwoude door Cornelis van Ilarreveld verricht, welke zelf bijna een slachtoffer van zijn moed zou geworden zijn, zoo niet zijn medeburger Hendrik Wolkers hem ter hulp gekomen ware, en hierdoor ontkwam deze edele man den dood, en beider pogingen gelukte het de zeilen tot vastheid te brengen." Grooter was het gevaar, toen dienzelfden dag, 's nam. te 3 uur de steenen beer, even buiten het oostcinde van Durgerdam, aan den hoek van den polder IJdoorn, doorbrak. Een uur te voren was nog de jongste zoon van den Schout er voorbij gegaan, doch had niets bespeurd. Een uur later kwamen de twee watermol en aars, die door den heer C. Jongh Visscher waren uitgezonden, om naar den beer en den dijk 111 dien omtrek te zien, terug met de vrecsclijke tijding, dat de beer was doorgebroken. Onbegrijpelijk schier was dit van een lichaam, zoo dik en sterk en, naar men meende, op zulk een stevigen grondslag gebouwd. Het gerucht liep, dat er een ') Uit «Gedenkstuk" ontvingen wij ter inzage van den lieer L. Pasterkamp, te Durgerdam. ontgronding zou hebben plaats gehad, omdat de steenen beer niet naar de binnen-, maar naar de buitenzijde scheen gevallen te zijn. Ds. Houtkamp, aan wiens „Berichten"') wij het bovenstaande ontlcencn, voegt er bij, dat wellicht een slechte bouwing van den grond des beers de mogelijkheid van deszelfs ondermijning heeft bevorderd. Ten minste planken en palen, die er van gevonden zijn, schijnen op verre na niet de bij het bestek vereischte lengte gehad te hebben, en men kan toch wel zien dat ze nu niet afgebroken, maar zeker niet langer geleverd waren, terwijl ook het werk nog niet door ouderdom kon bezweken zijn. De steenen beer toch was in 1809 gemaakt, onder de regeering van koning Lodewijk, toen deze Amsterdam wilde versterken en daartoe, ook aan deze zijde van het IJ een linie van defensie deed aanleggen. Dat men in Durgcrdam in spanning zat over het lot der overige Waterlandschc dorpen, begrijpt ieder, die weet, dat het water bij de doorbraak 93 duim boven peil teckende, 's avonds te 11 uur de 100 duim bereikte en, naar men verzekerde, in den vroegen morgen van 6 Febr. het binnenwater tot 6 voet 2 duim boven de oppervlakte van het land was opgcloopen. Geen wonder, dat de toestand zich verschrikkelijk liet aanzien. Wijl het water zijn eerste richting nam naar de dorpen Ransdorp en Holysloot, stelde men zich te Durgerdam niet anders voor of in genoemde dorpen was ten minste al het vee omgekomen. In den vroegen morgen van 5 Febr. kwamen echter ccnige inwoners van Ransdorp met de „melkschuit", bestuurd door Gcrrit Trins, te Durgcrdam aan en brachten geruststellende berichten. Onder de opvarenden wan ') Deze „Berichten" vonden wij op de Bibliotheek der Rijkn-Univerliteit te Leiden achter een Leerrede over Faalm 50 : 23, gehouden den ]3den Maart 1825, de eerste na de doorbraak, op den 4den Febr 1825, in de nabijheid van Durgerdam voorgevallen. Met hijvoeging v:in eenig; berichten tot deze gebeartenii betrekkelijk, door A Houtkamp, 1'redikant te Durgerdam Uitgegeven ten voordeele der noodlijdenden. ook Ds. Steenhauer van Ransdorp, die bij zijn collega intrek nam en niet beter wist of alle inwoners en ook veel van het vee waren daar behouden gebleven. Ds. St. had spoedig zijn pastorie moeten verlaten en had in het hooger gelegen huis van Willem Slegt zijn toevlucht gezocht. Doch ook hier had hij met de huisgenooten van Slegt op den zolder moeten vluchten en den nacht doorbrengen. In den morgen van 5 Febr. ging de predikant naar het raadhuis, vond daar de meeste bewoners en vernam dat de weinige overigen nog in hun woningen en behouden waren. Alleen was Bregje Hording, vrouw van Gerrit de Boer, die een langen tijd ziek was geweest, misschien wel aan de gevolgen van den eersten schrik, overleden. Doch ook de Durgerdammers trachten te redden, wat nog te redden viel. Even voor de Ransdorper schuit aankwam, waren Jan Pasterkamp en Klaas Bording derwaarts gezeild en brachten verschillende personen met hunne goederen behouden te Durgerdam. Hiermee hielden zij zich den ganschen dag bezig en brachten allen, die in nood waren en hun woningen wilden verlaten, behouden over. Omtrent Ilolysloot verkeerde men echter nog in het onzekere. Eerst in den namiddag van 5 Febr. waren Jakob Jakobsz. Porsius en Jan Posch de Jonge, met de schuit van Jakob Willcmsz Porsius, vader van eerstgenoemde, en Sijmen Posch met die van Geerdt Jutting, naar Holysloot onder zeil gegaan en kwamen tegen den avond terug. Met blijdschap bemerkte men, dat de meeste bewoners er in zaten, anderen naar Uitdam waren gevlucht en men omtrent slechts enkelen niets wist. Later bleek, dat ook van hier niemand was omgekomen. Met alle hartelijkheid werden dc bewoners der beide plaatsen te Durgerdam ontvangen en verzorgd. Veler toestand was dan ook zoo hachelijk geweest. Zoo hadden dc predikant van Ilolysloot met zijn gezin en dc onderwijzer met zijn zes kleinen zich eerst in den toren begeven en daar een groot deel van den nacht doorgebracht. Bevreesd zijnde voor het invallen der zerken, waarop de houten ladder stond, vluchtten zij naar den zolder van het schoolhuis. Toen «ij zich ook daar niet veilig rekenden, namen zij de toevlucht tot den zolder van het huis van den heer K. Kluyndcr, waar zich een veertig vluchtelingen bevonden. Allen kwamen echter behouden te Durgcrdam aan en aan den avond van den 5den Fcbr. genoten meer dan 150 geredden hier de liefderijkste verzorging. De Durgerdammcrs konden alzoo op een gelukkigen dag terugzien. Zonder andercr lof tc verkleinen, meent Ds. H. echter tc moeten melden: Dat Klaas Bording de eerste is geweest, die in weerwil van den hevigen wind en geweldigen stroom reeds in den ochtend van den 5den, met zijn niet zeer grontc schuit, vergezeld van zijn drie zoons, de doorbraak zelve is doorgevaren ; Dat Jan Pasterkamp het eerst over de overstroomde landen van Durgerdam na?r Ransdorp is gezeild, en, hoewel zijn schuit in het binnenwater lag, echter, zoowel als zijn metgezellen Teunis van Veen en Jan Stoffers, wegens hun onvermoeiden arbeid, allen lof verdienen; Dat Sijmen Posch de eerste was, die, toen nog niemand dit durfde wagen, zeer gewillig op zich nam, om met de schuit van G. Jutting door de doorbraak te zeilen, op zijn verzoek door anderen, en vooral door Gossc Anncs de Vries, bereidvaardig bijgestaan wordende; Eindelijk, dat de reeds genoemde Jakob Jakobsz, Porsius en Jan Posch de Jonge een bijzonderen ijver en een lofwaardigen moed, om met de hun toevertrouwde schuit de doorbraak door tc zeilen, aan den dag gelegd, en, door anderen daarin geholpen, dezen tocht met den meest mogelijken spoed volbracht hebben. Den 6den Febr. bracht men nog 3 andere schuiten uit het buiten- in het binnenwater en voerde met deze en de reeds genoemde schuiten, gedurende 5 dagen lang menschen, die eerst later besloten hun verblijfplaats te verlaten, benevens goederen en vee van Ransdorp en Holysloot over, totdat er niet meer te redden was. De kerk te Ransdorp was geheel met hoornvee gevuld, zoo ook die te Holysloot, waar een verzakking der graven plaats had. De toestand was inzonderheid verschrikkelijk in het kerkgebouw te Durgerdam, waar het water 24 duim boven de zerken had gestaan. Op den 4den Febr. zou men juist een lijk ter aarde besteld hebben, doch werd door den vloed verhinderd. Het graf was alzoo nog open, toen het water in de kerk drong. Een algemecne verzakking der graven had plaats. Na den eersten afloop van het water lagen sommige kisten boven en door elkaar geworpen. Dank zij den ijver der kerkvoogden, de heeren C. Jongh Visscher, M. en J. Posch kon de eerste godsdienstoefening den I3dcn Maart plaats hebben. Geeft Ds. H. ons alleen de bijzonderheden voor zoover de gemeente Ransdorp betreft, vooi de overige dorpen ont1 een en wc onze gegevens grootendeels aan het „Geschiedkundig Gedenkboek, reeds op pag. 386 door ons genoemd. „Tc Buiksloot onderscheidde zich inzonderheid Sjoukc /trouwer en Jasper Sjoukes; zij verrichtten als het ware wonderen van moed, en brachten eindelijk 60 hunner mcdcmenschen in veiligheid Tc Nicuwendam gaven Gijsbert Kruythocd en Klaas Ooms de doorslaandste blijken van hun zucht om menschcn te redden, ofschoon dan ook hun leven daarbij in het grootste gevaar geraakte, in welke edele pogingen zij met Gerrit Pauws, Jan Zant en Hendrik Duits, allen van Zunderdorp, wedijverden. Het is geen grootspraak, wanneer men zegt dat, te Landsmeer ') Jan Klaas de Waal en Simon Cornelisz. Wals uitblonken ') Des nachts te 12 uur kwam liet water onverwachts te Landameer aansnellen, zonder dat de bewoners eenig bericht hadden ontvangen van het gevaar, dat hen bedreigde Een groot gedeelte der gouw werd door den ontiettenden stroom weggespoeld, terwijl de Luyendijk, ten W. van het dorp, mede voor den meer en meer toenemenden stroom moest beiwijken en op sommige plaatsen geheel werd opgelicht en iwaar beschadigd. als voorbeelden van menschenliefde en burgertrouw. De eerste redde in 5 tochten 75, en de tweede in 6 tochten 86 menschen zonder zich in al dien tusschentijd eenige noemenswaardige rust te geven. Leverde Waterland een zoo groot aantal moedige mannen op; ook van Amsterdam werden van wege het voortreffelijk Collegie Zccmans-Hoop, zes sloepen ter redding van ongelukkigen afgezonden Door de verecnigde pogingen van alle de opgenoemde mcnschenvrienden, werden gedurende 5, 6, 7 en 8 Februari, genoegzaam alle inwoners der binnendorpen gered; slechts Pictcr Smit van Watergang, met deszelfs knecht en arbeider, geraakten door den sterken vloed met een koeschuit tegen den kanaaldijk, niet verre van hun dorp, waardoor dezelve vol water geraakte en zonk, en de drie opgenoemde lieden in de golven hun graf vonden." Was de liulp in het redden van menschen en vee groot, niet minder grootsch blinken weder de weldadigheid cn hulpvaardigheid, die grondeigenschappen van het Nederlandache karakter, heerlijk uit. liet gedrag der Amsterdamsche Regeering en Burgerij was boven allen lof; de eerste bezorgde, reeds in den vroegen morgen van den 5den, op uitnoodiging van het Gemeentebestuur van Buiksloot, een ■•chuit met zoet water en levensmiddelen aan de Willemsluis. Het Departement Waterland der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen besloot een commissie te benoemen, die zou trachten op te sporen, welke personen zich door hun gedrag de erkentelijkheid der maatschappij waardig hadden gemaakt. Zij verkreeg alzoo een lijst van 57 personen, welke zich in meerdere of mindere mate onderscheiden hadden en voor een eereblijk in aanmerking kwamen. De uitreiking daarvan had den 6den Oct 18-6 plaats in het kerkgebouw der Ned. Herv. Gem. te Nieuwendam door den Voorzitter der Com- Twee uren later (5 Eebr. '« morgens te 2 uur) werden de bewonen van Ilpendam door den nachtwacht opmerkzaam gemaakt op het rijzen van het water, zonder dat men met de oorzaak ervan wai in kennii gesteld. Met groote haast kon men zijn levensvoorraad op de bovenverdiepingen bergen. Hoe ontzettend ook hier de toestand werd, gelukkig kwam mensch noch beest om. missie, den heer y H. van Meukeren, notaris te Nieuwendam, terwijl vooraf een gepaste rede werd uitgebroken door den lieer J. Oosterbaan, Doops gezind predikant te Den lip. ') Boven wezen wij er reeds op, lioe van verschillende zijden de hand aan den ploeg werd geslagen, om de noodlijdenden te helpen. Door be middelling van eenige aanzienlijke heeren, die z:ch tot een Commissie vrrcenigden, werden reeds den 6den Febr. overal sub commissiën -) benoemd tot redding, voeding en verzorging der ongelukkigen. Dienzelfden dag kwamen door de goede zorgen der Hoofdcommissie de eerste levensmiddelen te Durgerdam aan. Van deze plaats werden den 9den Febr. ongeveer ]30 ongelukkigen naar Amsterdam gezonden en daar op last der commissie verzorgd. Ook werden vele personen liefderijk bij particulieren verzorgd, o.a. Jan l'roper van Kansdorp, die met zijn gezin en zijn vee op het landgoed van den lieer Leembruggen te Lisse van al het noodige werd voorzien. De heer P. A. van Voorthnizen van Amsterdam zond een groote partij brooden, benevens ƒ 50 aan geld naar Durgerdam. Nog werd door het gehcele Rijk volgen» besluit van Z. M. Koning Willem I d. d. 9 Febr, een algemecne collecte gehouden ten bate der hulpbehoevenden. Z. M. gaf zelf f 100,000 voor den algemeenen nood, waarvan hij ƒ 20,0C0 voor dien in Noord-Holland bestemde. Den 13den Febr, '* morgens tusschen 7 en 8 uur kwam Z. K. H., de Kroonprins, (de latere Koning Willem II) de doorbraak bezichtigen. Ds. Houtkamp hield bij de ontvangst een korte toespraak. Door de verschrikkelijke doorbraak vau 1825 is het toen reeds 100 HA. groote en diepe Kinselmeer zeer vergroot en zijn in het diepste gedeelte er van, naar men vermoedt, wellen ontstaan. Gaf de toestand van den Waterlandschen dijk lang) het Kinselmeer in de laatste jaren reden tot ongerustheid, het verslag van een Commissie, door de Gedeputeerde Staten onzer provincie, d.d. 6 Mei 1896, benoemd om een onderzoek in te stellen, toont ons, dat de werken allen in goeden staat zijn en de dijk voldoende waarborgen van veiligheid oplevert. ') Achter genoemd „Geschiedkundig Gedenkstuk" is opgenomen een lijst van de personen, die door het Departement Waterland vereerd zijn Drie personen verkregen een zilveren medaille en / 25; 10 een medaille en / 14; 8 een medaille en / 7 en 36 personen elk / 7. „Allen, zonder onder scheid, verkregen bovendien een prachtig vereerend Getuigschrift." ') Voor de gemeente Kansdorp met Durgerdam en Holysloot (Schellingwoude is er eerst later bijgevoegd) werden verkozen: Claas Jongh Visscher, Schout dier gemeente, Adriaan Houtkamp, Predikant te Durgerdam, Klaa» Dekker, Schoolonderwijzer te Ransdorp en Klaas Kluynder, Lid van het Bestaar te Holysloot. De volgende opgave, bevattende het aantal dierer, bij dien vloed omgekomen, r emen we over uit het z'to even genoemde „Geschiedkundig Gedenkstuk l'aarden. Runderen Schapen Varkens Kansdo~p en Ilolysloot 3 283 478 — Schcllingwoude — 1 150 — Nieuwendam en Zunderdoip 7 329 745 — H'oek en Zuiderw ude 22 314 1066 — luilisloot 1 — 30 — Landsmeer en Watergang 12 443 742 37 Ilpendam, Purmcrland en lip 1 412 471 83 Katwoude — 8 143 — 46 1795 3825 Ï22 Nog la'en we een en ander volgen, dat wc in de archieven der Ned Ilerv. gem. vonden aangeteekend. De openbare Gcdsdierstocfeningen hebben te Schellingwoude ruim 2 maarden en die te Kansdorp 5 maanden stilgestaan. De eerste leerrede na die ontzettende gebeurtenis is door mij — aldus tcektnt de 1'redikant aan — gciiouden in het herstelde kerkgebouw den 17den April naar aanleiding van Jacobus 5 : 13 — en te Ransdorp den 3den Juli, tot leks', hebbende de woorden van Vsilm 55 : 23. Uit de resoluticn, te Zunderdorp aangeteekend, blijkt dat veel menschen met hun vee en hun goederen in het kerkgebouw waren gevlucht, waardoor dit zoozeer was geteisterd, dat de kerkeraad besloot, „dat provi-ioneel te Z. geen dienst zon gedaan worden, totdat de Predikant elders, naar verkiezing, zich ophoudende, bericht van den Kerkeraad ontving, omtrent den verbeterden toestand des ketkgebouws." Ook de boeken, die zich in de kerk bevonden cn besclndigd waren, werden „in hun vorigen staat gebracht." Den 6den Juni 1825 werd bcs'oten den komenden Zondag de gemeente weer bijeen te roepen ep een weck later liet II. Avondmaal te houder, hoewel het kerkgebouw rog niet gerepareerd was." Nog werd bepaald da', nu wegens den watervloed veel menschen uit Z. elders hun lerblijf hadden genomen, de gewone jaarlijksche ver»ndering in den Kerkeraad, provis oneel hier geen plaats zou liet ben." Uit de notulen te Nieuwendam vermelden we, dat het II Avondmaal, hetwelk op 7 Februari 1825 moest plaata hebben, eerit gevierd is den 28sten Maart d a.v. Kvenzoo is te Buiksloot „uithoofde van de ongelukkige overstrooming der wateren het II. Avondmaal 3 weken later gevierd geworden dan de gewoonte was." In het kerkelijk archief te Landsmeer ') staat aangeteekend, dat in de ') De heer II. J. Heynes, Ilerv. pred. tchonk ons welwillend de inzage van het kerkelijk archief te L. maenden Januari en April van het jaar 1825 het II. Avondmaal is gevierd zonder huisbezoek gedaan te hebben wegens den watersnood, den 4den Febr. 1825 veroorzaakt door een doorbraak van den steenen beer te Durgerdam, doch de weg hersteld zijnde is voor de bediening des Heeren Avondmaal in Juli huisbezoeking gedaan. Ten «lotte zij nog meegedeeld, dat de notule te Broek, d.d. 3 Maait 1825 vermeldt, dat ,,door de noodlottige omstandigheid van den watervloed de kerk met vee vervuld was, zoodat er geen godsdienitoefening in kon gehouden worden voor den 20sten Maart." Dat voorts de schade, door dien vloed aan de gebouwen teweeggebracht, aanzienlijk was, is duidelijk. Inzonderheid whs dit het geval te Broek, ook in dien tijd een aantrekkelijke plaats voor vele reizigers. In het Woordenboek van Van der Aa lezen we: ,.IIet fraaiste en kostbaarste huis van liroek is dat, hetwelk in het begin dezer eeuw (19de eeuw) aldaar door den heer Ditmars gebouwd en van fraai plantsoen omgeven is, wordende dit voor het scluomte gebouw, benoorden het IJ, gehouden Bezienswaardig is er de tuin, in het begin dezer eeuw door den heer Bakker aangelegd, waarin men een koepel ziet, die men voor de fraaiste in geheel Nd.-Holland houdt. Deze tuin wordt dan ook door vele buitenlanders bezocht, evenals de Palmtuin, aldus genoemd naar het aantal figuren, van palm gesneden, dat men er ziet, qls: een tafel met glas en flesch, stoelen, een ladder, ondeischeidcne liggende en zittende honden, een pauw, een sirene, welke laatste, ten gevolge van den watervloed van 1825, veel geleden heeft." HOOFDSTUK XXXVI. VEERTIEN DAGEN OP EEN IJSSCHOTS. „IVie 3egt er, dat de Heete llccre De zic/ith're blijken Zijner tere Niet meer als vroeger schilt'ren doetV' y y. L TEN KATE. ') üc wonderbare redding van Klaas Klaasscn Bording en zijn beide zonen, na een vecrtiendaagsch omzwerven op het drijvend ijs in de Zuiderzee, is te merkwaardig, dan dat we er in een werk, aan Waterlands historie gewijd, van zouden kunnen zwijgen. Met het oog op onze beperkte ruimte moeten we echter zoo kort mogelijk zijn en geven daartoe een kort uittreksel uit het bekende werkje, dat in 1849 door een commissie te Vollenhove werd uitgegeven ten voordeele der geredden. Door een drietal leden dier commissie werd het uit den mond van Bording opgeteekend en naar die opgaven door Ds. H. Uden Masman te Vollenhove in schrift gesteld. Het was dan Zaterdag 13 Januari 1849, 's middags te half twaalf, dat de 45-jarige Bording met zijn beide zonen ') Deze bekende dichter heeft aan de wonderbare redding der familie Bording een dichtstuk gewijd, getiteld: „De Dorgerdammer viischers". Klaas en Jacob, respectievelijk 19 en 17 jaar oud, Durgerdam verliet, om op het ijs bij Pampus inct het gereedschap op de slee bot te gaan kloppen. „Onder den klokslag van het Gooilandsche stedeke Muiden openden zij hun bijten" en begonnen den arbeid. Wijl zij een goede vangst maakten, trotseerden zij windvlagen en regenbuien en besloten de opkomst van de maan te half 10 af te wachten, om dan den nacht verder te blijven. Binnen weinig uren hadden zij 700 botten gevangen en reeds verheugden zij zich in een blijde tehuiskomst. Op eens bemerkten zij, dat het netwerk over den bodem sleepte en het ijsveld ergens zou zijn losgeraakt. Het besluit werd genomen — de torenklok van Muiden sloeg juist één uur — den morgen af te wachten, om dan te trachten over de schotsen den vasten wal te bereiken. Tehuis wachtte de moeder in grootc onrust, staarde dien nacht van den dijk af in de open holle zee en stelde zich het ergste voor oogen. „O schrik des doods! . . . 't was waar! . . . zij dreven!" En zij zouden blijven drijven . . . veertien lange dagen en nachten. ') 14 Jan (b). Aanvankelijk hoopte het drietal, dat de ijsvlakte ergens aan den Durgerdammer wal zou raken. Zij gingen dan ook in N. richting op de schots en bevonden zich tegenover het dorp Uitdam, doch op wel een uur afstand van den dijk. Te n uur 's middags stak een storm op uit het N.W. en dreven zij naar den Gooischen wal, doch bleven wel een uur van den Muiderberg af. De avond van dien dag zag hen op 1 ]/2 uur ten O. van het eiland Marken, waar het laatste brood werd genuttigd en in den slapeloozcn nacht het geroep in den nood tot God weerklonk. 15 Jan. (c). Andermaal dreven zij in de richting van het Gooi, totdat zij zich des namiddags + 1 '/2 uur van Naarden bevonden. Het ijs begon aan de kanten al meer te dooien en werd in verscheidene schollen verdeeld. Nacht en dag werden doorgebracht met aanhoudend loopen, schoon onzeker waarheen. Noodgedrongen sloegen zij de tanden in de rauwe bot en dronken zij het half zilte regenwater, dat door hen werd opgevangen in sleuven, die zij in 't ijs hakten. 16 Jan. (d). Op dien Dinsdagmorgen bemerkten zij, dat zij dreven naar den mond van de Eem; des namiddags zagen zij den toren van Nijkerk. Aan de landzijde werd het ijs al zw:ikker, zoodat zij meer Noordelijk moesten gaan, om ten vierden male op het ijs te vernachten. Hadden zij zich wegens de zware vracht op de slee van het grootste deel der botten ontdaan — een 5tal hielden zij bij zich. 17—20 Jan. (e). Donkere dagen: een dikke mist en stofregen beletten elk uitzicht. Verschillende malen moesten zij hun ijsschots verwisselen met een ander, die grooter en sterker was. Door den invloed van den Z.W.wind en den vloed dreef hun schots her- en derwaarts, terwijl het gezicht der •) De lezer vcalige zijn blik op liet kaailje, dat we verkleind nateekenden van de kaart, die acliter het zoo even genoemde werkje wordt gevonden. De stippellijn geeft de vei moedelijke richting aan ; de daarbij geplaatate let'ers wijzen de dagen aan, waarop zij zich aldaar bevonden. hooge ijsklompen den ouden Bording geheel den moed deed verliezen. Hij deed dan ook aan zijn zonen het voorstel, saam hun graf te zoeken in de diepte, hetwelk gelukkig door de kloeke taal van den jongsten zoon werd gekeerd. „Vier avonden drukten vader en zonen elkaar den afscheidskus op den mond in de verwachting elkaar niet meer bij dag lichtte zullen aanschouwen." 21 Jan. (f). Op dien Zondag waren zij zoo dicht bij Enkhuizen genaderd, dat het geblaf der honden werd vernomen. llun geroep was vruchteloos: wind en vloed voerden hen heen tot het val van Urk. 22 Jan. (g). De nog steeds hecrschcnde Z.W. wind behoefde maar iets naar 't Z. in te krimpen om hen naar de Noordzeegaten te doen drijven, doch — ziehier 't bestel van Hem, die den wind uit zijn schatkamcren voortbrengt — een storm uit het N.W. joeg hen ten N. van Urk heen tot op een groot uur afstand ten O. er van. Pijnlijk waren nu hun gezwollen voeten, die in hun klompen vastkleefden. 23 26 Jan. (h). Woeste stormvlagen en regenbuien wisselden elkaar af. De wind keerde iets meer naar 't YV., waarc.oor zij den 25sten Jan. zoo tiicht bij Schokland kwamen, dat zij de bewoners op hun loopbrug van de ccnc buurt naar de andere zagen gaan. Hun verzwakt geroep werd echter niet vernomen. Laat in den namiddag zagen zij in de verte een zeil naderen — 't was de beurtschipper van Zwartsluis op Amsterdam. — Hun redding scheen nabij, doch — de wind voerde het van hen weg. Wijl hun schots al kleiner werd, werd het zware klophout enz. in zee neergelaten, waardoor zij lichter werd en bleef drijven. Door stroom en wind dreven zij Vrijdac 26 Jan. weer Noordwaarts in meer open zee, doch later ten N. van Schokland om tot ruim halverwegen dit eiland en de kust van VoIIenhove. Het aantal botten nog aanwezig, was zoo gering, dat de vader in vier dagen niets had gebruikt. 27 Jan. (i.) In den morgen bevonden zij zich plm. 1 uur ten W. van VoIIenhove. Een der bewoners van dit dorp merkte ze op en vroeg aan een visscher: „Zouden die diie donkere stippen op 't ijs ook mcnschen zijn?" „Wel neen!" antwoordde deze, „dat zijn stukken ijs met zwarten grond er aan." Tengevolge van de ebbe en de inkrimping van den wind dreven zij tegen den middag wel weer verder de zee in, doch door 's Hccren wonder bestuur zou de redding nabij zijn. Reeds den 25n Jan. waren twee haringen, wellicht aan een zeemeeuw ontvallen op het Kerkplein te V. opgemerkt. Dit dreef een paar vischschuitjes, die in de haven lagen, om op de vangst uit te gaan, al was het vroeger dan ooit. Door deze bemanning was het, dat de Bordings werden opgemerkt. Spoedig werd een steviger boot met wat volk gehaald en na i'/a uur worstclens door de schotsen smaakte men de voldoening de ongelukkigen te redden. Slechts 2'/a bot was over; de zwakke schots was niet grooter dan 2 cl in het vierkant. „En zietdaar! de ledige ijsschots, trouxv eens als de trouwste vriend, Viel aan brokken voor (hun) oogen : 't werktuig Gods had uitgediend." Des avonds te 6 uur kwamen de geredden onder het gejuich der bevolking de haven van V. binnen. Den 3isten Jan. kwamen Bordings zuster en zwager over land naar VoIIenhove, waarna den 4den Fcbr. zijn vrouw met 12 Durgcrdammers — nabestaanden en vrienden — over zee arriveerden. Reeds den volgenden dag stierf de oudste zoon tengevolge van de doorgestane ontberingen. Zijn moeder had hem niet meer bij zijn kennis aangetroffen. Ging de toestand van den vader aanvankelijk vooruit, den iSdcn Fcbr. kwam er een ongunstige wending: wel werden de voeten beter, doch de inwendige zwakte nam de overhand en juist 3 weken na den dood van den oudsten zoon, stierf ook de oude Bording. Alleen de jongste zoon bleef dus over en keerde na eenigen tijd met de weduwe naar Durgerdam terug. Geheel Nederland nam kennis van de wonderlijke redding der familie Bording en betoonde, met het Vorstelijk huis voorop, door rijke liefdegiften zijn deelnemende belangstelling in het lot der nagelaten betrekkingen. EEN TERUGBLIK. „Opdat het navolgende geslacht die weten zoude, de kinderen, die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hunnen kinderen. En dat zij hunne hope op God zouden stellen en Gods daden niet vergeten, maar zijne geboden bewaren." Psalm 71 20 „ 2 bescheiding „ bes:lie:d-:n. •) 39 K v o. „ den macht „ de macht 40 1 , anders als andeis dan » ^0 >■ .•< „ en geestelijkheid „ en de geestelijkheid i' 42 .. 16 v o. . Perzijnen Persijnen » 45 1 ,, weiden , voerden » 79 regel 6 wordj gelezen: J d' Outrein, naar aanleiding van 1 Petrus 2 : 4 en 5, de gemeente bij enz In regel h en 9 vervalt: ,,waarvan het oosteiij'< toegangsportaal hieronder is afgebeeld." De op blz. 79 geplaatste illustratie stelt de toegang tot den toren voor. Kladz. 89 regel 7 v. o. staat: bloedgetuigen lees: bloedgetuige. " " 6 „ maatregel en ,, maatregel te nemen en " .. ".. V? worde gelezen: opdat«e hen mochten straffen ende onder wijsen; sij sijn bereyt, indien sij werden overwonnen met Gods woort voor. . . . enz. Bladz. 128 regel 3 staat: vermelden lees: vermeldden, n 134 „ 9 v. o. „ eed ,, een. ii 136 » 13 „ „ doet ,, doe " 1^7 » 18 » Protestantste „ Protestantsche ii 140 „ 18 „ toen „ toe — ii 143 ii 5 ,, streken ,, treken it 149 „ 4 ,, koopman „ hoopman „ 152 „ 2 „ Protentaten „ Potentaten • ii 158 ti 10 „ von „ van it 171 „ 10 „ bitrauwbaar „ betrouwbaar ii 1^6 ii 13 v. o „ vermeldt ,, vermeld ii 183 ,i 2 „ „ Dirks ,, Dirksz. ti 199 „ 2 ,, „ Neelje „ Neeltje „ '203 onder het plaatje „ Broek o. 1750 „ Broek o. 1750') „ 206 regel 9 „ uwt „ wt ii 20 j ii 9 v. o. i> ordonnantie t, ordinantie „ 230 onder het plaatje „ K. omttr. 1750 R. omstr. 1750 2) „ 269 regel 14 „ Luk 21:9 „ Luk 21:19 „ 288 „ 18 v. o. „ 10.. en 5.. „ 5.. en 10.. I, 294 „ 14 „ „ zie pag. 295 „ zie pag. 296 '• 30? >• 1 •. •• J- 1'ronk „ C. Pronk •i 335 ,| 16 ij verbind ,, verbant » 336 ., 6 ,, „ 1658—'87 1635—'87 ii 3ol n 14 n „ den denk .. 370 1 „ eeVend teekend » 372 2 „ ., erv. Herv. »■ ?^2 , 1 „ ,, nderwijzer ,, onderwijzer ii 373 ,i 19 „ da dat dat in verschillende gemeenten toen collecten werden gehouden ten dienste van den Lande, die ruim / 30,000 opbrachten, o. ate Landsmeer ƒ 151—4 en Durgerdam f 106—12. Resolutie genomen door de Classis van Edatn omtrent de boeten wanneer iemand verzuimt: Consulenten moeten het gewone Formulier van beroeping volgen of verbeuien / 10. Gebed voor de Classis door de Preses, Assessor of Scriba te doen des zomers voor hall' elf en 's winters voor half twaalf uren / I. Scriba een kerk niet citeeiende door welkers absentie de kosten te vergeefs zouden gemaakt zijn / 10. De sleutel van de Classicale Cas niet medebrengende 6 st. en dezelve verloren hebbende 10 st. Iemand een vacante kerk op zijn beurt niet waarnemende of laat bezorgen / 6—6. Die op een ordinarc Classis achter of absent blijft /o—10 Die te laat komt na het gebed gesproken is / o— 3 De examinator zijn plicht niet waarnemende /6 Ieder op zijn aangewezen plaats te gaan zitten / o— 3 En ook op zijn beurt te spreken Jo— 3 Die bij de resumptie en het nagebed afwezig is verbeurt /o— 3 In het Prov. Archief te Haarlem berust nog een stuk, d.d. 22 Jan. 1665, waarbij „liet Hof van Holland handhaaft de ouderlingen cn den kerkeraad van Durgerdam, om de jaarlijksche rekening van ontvangst cn uitgaaf onder elkander te doen cn predikanten te benoemen, zonder den magistraat daarin tc kennen." Volgens Synodaal besluit moest „het zingen der kerkgezangen op 1 Jan. 1807 aanvangen, doch moest bij elke openbare godsdienstoefening ten minste eenmaal uit de psalmen worden gezongen, terwijl bij feest en andere plechtige tijden een meerdere vrijheid werd gelaten." Den 2dcn Nov. 1806 werden de gemeenten van SchclIingwoude en Holysloot reeds „verwittigd van de eerlang in gebruik te komen Evangelische gezangen') en is bij die gelegenheid tot opwekking gepredikt uit Coloss. 3 : 16. Dc Kerkcraad te Schcllingwoude echter, ten zeerste ingenomen met dit besluit, liet den Gczangbundcl reeds voor het nieuwe jaar openen. In het notulenboek heet het toch: „25 en 26 Dec. 1S06 heeft men hier niet veel stichting bij gelegenheid van het Kerstfeest, voor liet eerst gebruik gemaakt van de Evangelische Gezangen." Den 23sten Aug. 1778 besloot de keikeraad te Broek om de Voorbereiding tot het H. Advondmaal, „die lot hiertoe op Donderdagmorgen is waargenomen, te verplaatsen op Woensdagavond te vijf uur cf half zes." I11 de maand Fcbr. van dc jaren 1S04 en 1805 besloot de kerkcraad te Schcllingwoude, „dat thans om het koude weer geen huisbezoeking gedaan zou worden." Dc kerkcraad te Zunderdorp besloot op 5 Aug. 1804 „voortaan kerkcraad te houden 's avonds te 6'/a uur, verbeurende voor gchccle absentie 6 stuivers; na dc klokslag half zeven één st. en voor ieder half uur te laat 1 st. gelijk werkelijk op dien avond al dc boete van 1 st. is ingezameld." ') Als lid der Cuiumissie tut het samenstellen van den Gezangtundel vermelden wij Dj. A. Rutgers, die in de jaren 1777—'78 predikant te Oostzaan wa8. BIJLAGE I. Lijst der Geref. Predikanten sinds de Hervorming en verdere aanteekeningen op kerkelijk gebied. RANSDORP. Tot 1598 waien Ransdorp en Holysloot met Zunderdorp gecombineerd. De eerste predikanten waren: "Henric. Spudacus') 1583 1587 n. Brakel. Cornelis Cornelisz. 15^7 15S8 ontslagen. Gerard Pietersz. Schepens 159° Deze „moest in Oct. van daar veitiekken", omdat hij „niet bij de kerk wilde wonen". 'Aris Goosscn 1592 In 1598 werd Zuuderdorp van R. en H. gescheiden, terwijl Ds. Goossen te Z. bleef. "Joris Jorisz. Strijd 1598 „Emeritus geworden in Mei 1619, naderhand bij provisie gesteld in den Kerkendienst te Schcllingwoude en Duigerdam (April 1623) en gestorven in Dcc. 1625." 'Isaac Tya:us 1619 „Van zijn dienst ontslagen wegens gebrek aan gaven (Xov. 1624) en daarna beroepen en vertrokken naar Guinea." 'Jacob Bruno3) 1625 f16393) Theodorus Brassicanus 1640 1652 n. Nibbixwoud. In 1641 werd Holysloot van Ransdorp gescheiden en bleef Ds. Brassicanus te R. Abrah. Tykmakcrus 1652 f1653 'Albert van Vliet 1654 f1707 Isaac Emaus ten Berg 1708 f1740 ') Het tecken * voor den naam beteekent: Proponent. 2) Deze predikant werd te Monnikendam begraven blijkens het volgende opschrift op een der grafzerken in de St -Nicolaaskerk aldaar : Anno 1639- Den 11e December is in den Heer gerust Jacobus Bruno, gcweienc 1'raedicant tot Kansdorp en Olysloot en is hier begraven. -1) liet teeken f beteekent: overleden Adrianus van der Wel 1740 1748 n. Koog. Bem. van Velsen 174S 1749 n. Rhoon. Johannes Fockens 1749 I1771 Baldinus Hancke 1771 1772 n. Oud-Vosmeer. Job. Theod. Cerlontaine 1773 f1800 S. Timmerman Hubert 1801 1803 Joh. Schardam 1803 1S05 J. C. Guinosseau 1806 1807 In 1808 werd Ransdorp gecombineetd met Schellingwoude. A. Fonhoff 1808 1818 In het „Ledematenboek der Geref. Keike te Ransdorp" wordt nog vermeld: „Door Ds. Adrianus van der Well aangenomen den 3den Mei 1742 Jannetje Engenings, welke 't Pausdom verlaten heeft. De Heere doe sijn volk, dat nog is in 't midden van Babyion, die stemme me) kragt hooren, gaat uit mijn volk." De lijst der „ledematen, die Ds. B. van Velsen bij het aanvaarden van zijn dienst, in zijn eerste huisbezoeking, 4 Nov. 1748 te Ransdorp gevonden heelt", telt 71 namen. Onder de lijst der „ledematen te Ransdorp, sinds 26 Jan. 1750 onder den H. Dienst van Dom\ Johannes Fockens V. D. M. ibid" vonden wc vermeld: Aangekomen: Jan van Ransdorp, een Afrikaanschc Moor, lijfeigen van Ds. Lambertus Doesburg, rustend predikant te Paramaribo, tot lidmaat aangenomen den 14 April 1758, pracscntibus Hendrik Kaan en Aart van Sanen, Ouderlingen, en den iöden door mij gedoopt. Vertrokken met attestatie naar Paramaribo 16 April 1758. Nadat Ransdorp en Schellingwoude in 1808 gecombineerd waren, werd het volgend jaar besloten, „dat gedurende de vier maanden Dec., Jan., Febr. en Maart de eene week den geheelen dag te Ransdorp, de andere den geheelen dag te Schellingwoude zal gepredikt worden en dat de Pred. in de tusschentijd van de Morgen- cn Namiddags Predicatie bij den Schoolmeester in het Raadhuis zijn intrek zal nemen; eindelijk werd dit Raadhuis voor een geschikte plaats geoordeeld, voor den Predikant om te catcchiseeren en aldaar voor gestatueerd." ZUNDERDORP. In 1598 weid Z. gescheiden van Ransdorp en Holysloot. Het archief der kerkvoogdij te Z. bevat nog een request uit Schellingwoude aan de Gecotnm. Raden (A°. 1598) „om met die van Z. te worden gecombineerd, welk verzoek werd toegestaan. De opvolgende predikanten van Z. met Sch. waren: 'Aris Goosen 1598 1599 n.d.Burg o.Tcsscl Paulus Bern. Mercator 1600 1603 n. Alfen. Abrah. Adriani 1604 1610 n. Hedikhuizen. 'Jan Gijsbcrtsz. Vergeer 1610 1619 n. Waauler. Tobias Harkenius 1619 1622 ontslagen. Adam Hartwegh 1622 1629 n. St.op Haringvl. I11 1623 werd Schcllingwoude gescheiden van Z. Ds. H. bleef lot 1629 te Z. Barthol. Rcnlbcrgcmius >) 1629 1633 11. 's-Gravcnhage in de Hoogduitsche kerk. 'Jac. Adr. van Til 1633 f1654 'Joh. Sanius 1655 f1679 Arnold. Coppius 2) 1680 f 1703 Thomas Somcr 1704 1711 11. Monnikendam. 'Joh. Ravens 1712 f1727 Gcrhardus Klcijn 1728 1730 n. Huizen. 'Ger. Joh. Swacn 1730 1732 n. Asscndelft. "Jac. Engel 1732 1734 n. Bcrkel. Corn. Blom 1734 '735 n. Kralingcn. 'Jac. Muller 1736 1739 n. Ketel. ') „Verdreven predikant uit de Paltz." a) „Beroepen uit 's I.ands vloot." 'Jac. Gordon 1739 1742 n. Oude Tonge. 'Anth. Aartzen 1742 1766 Emeritus. 'Com. N. Bouwmeester 1767 1781 n. Sloten. 'Lainbertus Maas 17S1 17SS n. Poortvliet. 'Danicl Hendrikse 1789 1791 n.Krimpena/dL- 'Daniël Const. v. Leeuwen 1791 HOLYSLOOT. Nadat Holysloot in 1641 was gescheiden van Ransdorp vinden we de volgende predikanten vermeld: 'Jac. Bergerbotius 1641 f1659 'Joh. Schoonhoven 1G59 1684 n. Sloterdijk. Joh. Hassclman1) 1684 f1726 'Samucl Esser 1726 1733 n. Ilpendam. 'Joh. Bogaard 1733 1737 n. Goedeiee. 'Petr. van IJssum 1737 1740 n. Nieuwerkerk a/d. IJssel. 'Joh. Ratelband 1740 1744 n. Koog. "Gerardus de Broen 1745 1775 Emeritus. Joh. Schoonevelt 1775 SCHELLING WOUDE. Nadat Sch. in 1623 was gescheiden van Zunderdorp waren de opvolgende predikanten van Sch. met Durgerdam: Joris Jorisz. Strijd, Emerit.-prcd. van Ransdorp c. a. bij provisie 1623 en overleden Dcc. 1625. 'Thomas Dolegius 1628 f1633 "Henric. v. d. Lingen 1633 1652 In 1648 werd Durgerdam gescheiden van Sch. Ds. v. d. L. bleef te Sch. en werd in Dec. 1652 „emeritus om zijn indispositie." "Arnold Montanus 1653 1657 n. Schoonhoven. ') Deze predikant ,,wcrd gebruikt tot Prediker voor het winter-garniioen van onzen Staat in Brabant" iinda 1690. Petrus Montanus1) 1658 1664 n. Utrecht. Michaël Kintsius 1664 1703 Emeritus3,) Fredericus Brouwer*) 1703 f1714 Petrus Wijnstok Jz. 1715 1717 n. Wormer. Joh. Hulscher 1718 1722 n. Wcesp. Henric. Zoeten 1722 1753 Emeritus. Isaac de Waal 1753 1764 n. Sloten, [oh. Jac. Bosch Emans 1764 f1767 fan Hendrik Rijninck 1768 1777 n. Berg. o. Zoom. oh. Hendrik de Sitter 177S 1780 n. Finstcrwold. 3etrus Aegidius Dermont 17S0 1784 n. 't Woud. oh. de Leeuw 1785 1786 n. Stavenisse. 'Albert Beekhuis 1786 f1797 Joh. Christiaan Kirchhoff 1797 1803 n. Schuttorf. Joh. Gibbes v. d. Bell 1803 f1805 Thomas Verwcel 1S06 1808 n. Limmen. In dit jaar werd SchelÜngwoiale met Ransdorp gecom¬ bineerd. A. Fonhoff 1S09 1S1S n. Hedel. DURGERDAM. D. was van 1623 —164S met Schellingwoude gecombineerd. Nadat het in 164S er van was gescheiden, waren de opvolgende predikanten: 'Petrus Wijnstok 1648 1669 afgezet. 'Joh. de Roy 1670 1685 n. Edam. Joh. Cramer 16S5 1G86 n. Edam. Gerardus Ruyter 1686 1697 n. Enkhuizen. 'Isaac Verdonk 169S f1739 'Petrus Curtenius 1739 1741 n. Deventer. ') Beroepen uit ,,de heimelike kruiskerk te Keulen.'' ') Ds K werd emeritus in 't 50e jaar van zijn dienst en stierf het volgende jaar (Febr. 1704) te Sch , oud omtrent 83 jaren. 3) Ds. Br. werd reeds in 1699 ,,als Proponent gesteld te Sch. tot Adj van Dj Kint»iui" en daar in 1703 beroepen. 'Jan van Hasselt 1742 f1765 'IJsbrand van Hamersveld 1766 1776 n. Grootebroek. (Theol, Doet.) Abraham v. d. ? 1776 1784 n. Wormer. Joh. Rollerus 1784 i796n.Crommeniedijk. Henricus Brummel1) 1797 1S16 ontsl. w. ouderd. NIEUWENDAM. Van 1625—1627 werd N. bediend door Adam Hartweg Pred. te Zunderdorp en Schellingwoude. In i62S werd het gevoegd bij Buiksloot, (zie aldaar.) Nadat het in 1658 van B. gescheiden was, waren de opvolgende predikanten: 'Everardus Bronser 1658 1676 n. Schiedam. Wilh. Christianides 1677 f1679 Everardus v. d. Hoogt 1680 f1716 Petrus Doesburg 1717 1730 n. Naaldwijk. Daniël Barteling IJ3° '735 n. Steenbergen. Gerard Joh. Swaan 1736 1737 n. Berkel. Carolus Tiebout 1737 1743 n. Tholen. Adr. van Duifhuis 1743 1748 n. Westzaan. Petrus Blauw 1749 1751 n. Breda. Simon Petrus Robijn 1752 1755 n. Dordrecht. Ietrus Lecmaan '756 1760 ontslagen.2) Joh. Bieruma 1760 1788 n. Appingedam. Joh. H. Ilanssen 1788 '789 n. Vlis.singen. Gabriël Rijk i7Sg 1802 Coroelis Mos 1802 1811 A. van Ruiven 1812 1814 R. A. van Deursen 1815 1839 ') Het traktement van dezen predikant bedroeg ƒ650. Voor de weekbeuiten in de 3 wintermaanden genoot hij /100 en /25 voor het ouderhoud ▼an den tuin. s) Ontslagen op verzoek, „wegens een pijnlijk en smartelijk toeval." BUIKSLOOT. B. „proefde al vroeg de smaak der reformatie." (zie pag. 122) Sinds 1582 werd het nevens Landsmeer vast bediend. Zie onder Landsmeer. In 1627 werd het van L. gescheiden en gecombineerd met Nieuwendam. Daniël Rolandus 1628 1634 n. Oud-Beierland. 'Joh. Wassenarius 1634 f1652 Petr. v. d. Veer 1653 In 1658 werd Nieuwendam van B. gescheiden. Ds. v. d. Veer bleef te B. en overleed aldaar in 1655. 'Nicolaus Grebber ,659 ,662 n. Purmerland. "Arnoldus Bourset 1663 f1682 'Joh. Sylvius 1683 1684 n. Graft. 'Simon Simonides 16S5 f1694 Henr. van Lunen 1695 f1720 'Everard Ens l?2l + j766 Anthonius Kuyper 1766 1772 Jacobus de Visscher 1772 1780 n. Edam Joh. Adr. Spijker 1780 1783 n. Charlois. Jan van Dongen 1784 178S Coenraad Sterbeek 1789 LANDSMEER. Van 15S2 1589 werd L. met Buiksloot bediend door Pieter Jacobsz, Predikant te Purmerland. 'Theodor Houtmannus 1596 1606 ontsl. op verzoek. Gellius de Bouma 160S 1610 n. Zutfen. Adr. Bernard Coop a Groen 1610 In 1627 werd Buiksloot van L. gescheiden, en deze plaats gecombineerd met Watergang. Ds. Coop a Groen bleef te Landsmeer en overleed aldaar in 1630.1) *) ien Raadhoi/e te L is nog aanwezig een requeit van Ds. Coop a' («roen aan de Gecomm. Raden, d d. 4 Mei 1628, „om het achterwezen van zijn traktement als predikant van Land&meer en Watergang te mogen ontvangen. Ds Coop a Groen wai vroeger „Secretaris en Schoolmeester te Zuiderwoude." 'Jacobus du Bois 1631 1638 n. De Rijp. Rijkmannus Bernardi ten Bem 1639 In 1656 werd Watergang van L. gescheiden. Ds. ten Bem bleef te L. en overleed aldaar in 1680. Anthonius van Schaik 1681 1683 n. Monnikendam. Jac. Steenhuizen 1684 f1710 'David Sevenhoven 1711 1715 n. Arnhem. Simon Molenaar 1715 1727 n. Vlaardingen. Eppo Sparringa '727 '732 n- Scheveningen. Bernardus Kok 1732 1738 n. Uithuizen. Egbertus Schrader 1738 1782 Emeritus. Dirk Munting 1782 1785 n. Charlois. Joh. Bekking 17S5 17S6 n. Schipluiden. Aris van Velden 1786 178S n. Andijk. H. H. Groet 178S 1/9° n. Berkhout Nicolaas de Wilde 1790 1793 n. 't Woud. Arend ten Woude 1794 1803 n. Oldemarkt. Joh. C. Guineseau 1803 1806 n. Ransdorp. P. W. Prins 1806 1818 n. Aartswoud. WATERGANG. Gescheiden van Landsmeer in 1656. Symon Rijser 1656 1691 ontsl.d. zwakheid. Ludovicus Ilondius 1691 f1726 Henricus Jonas ') 1726 I1749 Jan Jacob Brahé '75° '75' n- Vlissingen. Lamb. de Beveren Esvelt 1752 1755 n. Alblasserdam. Joh. Rostert 1756 1762 n. IJselstein. Petrus Hossee 1763 1773 n. Hedel. *) In het archief ten Raadhuize te I andsmeer berust nog een copie van een adres van Ds. Jonas aan (iecornm. Raden van de Staten van Holland en W est-triealand, waarin deze zich beklaagt over de niet uitbetaling van een gedeelte van zijn traktement (13 Apr. 174G) Zoo ook een copie van een denrwaardersexploit namens Ds. J. beteekend aan den Burgemeester en Kerkmeester aldaar tot betaling van zijn traktement. (7 Mei 1746 ) jac. Lansbach Groen eweg 1773 f1787 Gerhardus Ch . . . . her r 788 1790 n. Warmenhuizen Johannes V/aller 1791 BROEK. Van 1585—1600 was Broek gecombineerd met Zuiderwoude. Het „Naamregister" te Broek vermeldt: „A° 1585 3 Juni was pred. Hendrik Jansc, wanneer en waar vandaan gekomen en waar gebleven is wordt niet gevonden. Den 28stcn Oct. 1591 verstaat de Classes, dat hij nog 3 jaren zal blijven en den 29 Aug. 1594 waren wij vacant zonder te weten, als gemeld, hoe de vacature is toegekomen. Arent Arentsz. 1595 f'599 Joh. Lemgovius 1599 Gescheiden van Zuiderwoude 1600. Petrus ^Emilius 1601 Deze „heeft met groote oneenigheid zoo met zijn gemeente als classes tot extremitcijten van slaan toe geweest tot 29 Jan 1608, wanneer hij volgens sententie van de Classes is gedeporteerd van zijn dienst met bevel om tegen Mei te vertrekken." 'Samuel Hendriksz. Vossel 1609 1619 n. Leimuiden. Rudolph Joh. Dorgcloo 1620 f1626 "Com. Leeman 1626 1632 n. 's Hcrtogcnb. Mauritius Stantius 1632 1637 n. Harlingen. llerm. Anton. v. d. Linden 1637 1644 n. 's Gravcnhage. Samuel van Doreslaar 1645 '648 n. Delft. Adr. Bouman 1648 f1691 Com. van Heicoop 1692 f1733 Bernh. de Moor 1734 1738 n. O.-Zaandam. Coenraad Blom 17 38 1746 n. Sluis. Henr. Hondius '747 f17^9 ZUIDERWOUDE. Van 1585 —1600 was Z. gecombineerd met Broek. Henric. Johannis ^^5 Ai ent Arentsz icnc ik. • 595 1599 Joh. Lemgovius IS99 Gescheiden van Broek 1600. \r ^e™^ov'us 1601 n. Noordeloos. Nic. Bodecherus li», j r 1 °3 n- Nw.-Loosdr. Beraard Gartz i6o4 fIfos Gecombineerd met Uitdam. 1628 Tob,'ff Harkenius 1628 (Zie Uitdam) Weer gescheiden van Uitdam 1651. 'Wilhelm. Puppius l6s, ' "Abrah. Duisendpond ,653 |l6S6 'Daniël Arends (Phil. Doet.) 1687 U?04 Vohann Crooncnburgl, ,7os ' , „ Joh™ van Diepte™ ,7j2 „ « Hubert. ter Schuur ,73, + 'Wijnandus Kruyskerk 17dg ,,,, u , 'Petrus Schim Z r 'Reiaio, Adr. E„s | •1'ctrus Isaac dc Krcmcrij ,7Ö, , 6 " ' 'Petras Kieivcld L' '7* •1 , „ , , 7 4 1765 n. Zwolle. Jacobus Harm. Lalargue 1766 UITDAM. In 1628 werd Uitdam gecombineerd met Zuiderwoude en was de eerste predikant: Tobias Harkenius 1O28 1633 lot veldprediker r , .. . berioemd in 't leger van onzen Staat. Gescheiden van Zuiderwoude 1651 T. Harkenius gaat naar Uitdam in 1651 f,651 "Simon Tengnagel l6$2 fl6g Nicolaus Canje-wiele 1685 j.j68S 'Jacobus Assendelft ,688 ^ \ g 'Isaac van Viancn I7In ' „ ,, 'Willem Buurman l?27 fll ' KokkenS^- 'Wybrandus Tiensma 17^. 'Henricus Storm 1754 l792 4 Juni „door zijn wangedraging van de classes Edam gedemitteert." Egbertus Muntinck 1793 1795 n. Purmerland. *... Luijmes 1796 1804 Frans Canter Alta 1805 Ds. Alta nam het beroep aan „mits hij een gift van / 50 in eens ontving en men zich verbond om jaarlijk/ 15 te storten in de Weduwenbeurs te Hoorn, hetgeen geschiedde." (De Monnikendammer 27 Oct. 1900.) Na het vertrek van Ds. Alta naar Purmerland, den 25sten Oct. 1807, werd in 1808 deze predikantsplaats opgeheven en bij Zuiderwoude en Holysloot gevoegd, wier predikanten als nog, bij afwisseling in den dienst voorzien. (Van der Aa.) De eerste pred. na deze vereeniging was A. v. Ruyven, beroepen in 1809 en vertrokken naar Nieuwendam in 1812. Al de opgenoemde dorpen behoorden tot de Classis van Edam. Onder deze Classis behoorden de steden: Edam, Monnikendam en Purmerend, en de Buiten-Plaatsen: Beemster, Beets, Broek, Buiksloot, Durgerdam, Etershem met Schardam, Holysloot, Ilpendam, Landsmeer, Marken, Midlie, Nieuwendam, Oosthuizen, Oudendijk, Purmerland, Quadijk, Ransdorp, Schellingwoude, Uitdam, Warder, Watergang, Zuiderwoude en Zunderdorp. Als „plaatsen door Proponenten bediend" worden nog genoemd Obreede en Vollendam. Om de zes jaren, zegt C. Bruins, vergaderde in Edam „het Noordhollandsche Synode", bestaande uit de Classcn van Haarlem, Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Edam en Alkmaar. Wat de vergaderplaats dier Synode betreft, lezen wij in „Nd.-IIo/L Oudheden" : „Ofschoon het huis aan de Matthijs Stinxgracht W 3 N°. 11» waar vroeger de Nd.-Holl. Synode bijeen placht te komen, geheel veranderd is, bleven toch nog in de ankers het jaartal 1602 en in een der gevels het wapen van Edam in een car- touche benevens drie gevelsteenen met POSTVLA PIVM AMOREM •) bewaard." Onder Wdkc verschillende namen de Geref. Kerk i„ |,e, laatst der ,8de eeuw alzoo werd aangeduid, bleek ons uit een der oude „Lidmaten-boeken" in zeker archief. Zoo werden in 17S3 „door mij Bedienaar des Goddelijken Woords op openbare Belijdenis der waarheden tot lidmaten van onze Hervormde Kerk aangenomen In 1785 toi; Ledematen der gemeente I" 1787 tot Ledematen der Christelijke Herv. gem In i79r tot Ledematen der Christelijke Gercform.' .cm.' n '797 (29 Jan.) tot Lidmaat van de ware Hervormde Christelijke Kerke. In 1797 (22 Oct.) tot Lidmaat van de ware Gereformeerde Christelijke Kerke. 1™ Ifoo tot Lidmaat van de Christelijk Gcreform. Kerk. ,;';""lci1 °P P* 212 niets mccdcclcn aangaande ,1e kerkelijke ,w„,c» tijden, het Twaalfjarig Bestand, ee„ onzer belangstellende lezers, de heer II. A. Scholtz, |Ho„fd eener Sehoo te Amsterdam, was zoo vriendelijk ons attent te maken op het werk: van Dr. //. C Rogge: „ ,, zijn tijd. (Uitgave 1875.) I "C" ,°0k0t ™eld' Dr- R" "O" predikant van Ransdorp den 22stcn bebr. ,6o9 ,c |lroct preektc „cn wcl over Art. 4 van de confessie cn 's middags over 1 Tim t Ken zevental ouderlingen en diakenen van lt,oek verklaarden daarna, hen, bij die gelegenheid het volgende te hebben hooren betoogen: „Adam moest vallen, „mdat het zoo door God verordineer,I was, hij mocht het „Iet laten. Het hee wel, dat God Zijn Zoon heeft gezonden „m hct menschel,jk geslacht te verlossen, maar Hij heeft het zóó „iet bedoeld, want hij wilde slechts eenigen nit den val opheffen. l) Dat is: Eisch vrome liefde. God laat daarom Zijn Woord wel piediken aan alle menschen, doch het is Zijn mecning niet, allen zalig te maken; Hij neemt maar eenigen er uit, zonder aanzien van hun doen of laten. De menschen, die verloren gaan, heeft God van eeuwigheid daartoe geschapen, zoodat zij niet kunnen gelooven cn tot kennis der waarheid komen, gelijk zij die behouden worden het geloof niet kunnen weerstaan. Alzoo zijn Saul, Ezau, Judas en de cene moordenaar aan het kruis verdoemd, cn David, Jacob, l'etrus en de andere moordenaar zalig geworden. Hier zijn vrouwen, die durven zeggen, dat God voor alle mcnschcn gestorven is. Het ware beter, dat zij zich bezig hielden met hun spinnewiel en hun huiswerk. Want ik verklaar, dat God alleen gestorven is voor de uitverkorenen, cn dat deze door eenc onvcrhindcrlijkc trekking zalig worden." De verklaring is van 5 Maart cn wordt gevonden achter P. Bertius', Aen-spracck acn Gomarum, 1010. Met een cukel woord wcnschcn wc hier op te merken, dat deze beschouwing niet de Gereformeerde leer der uitvetkiezing is, maar een caricatuur (bespottelijke overdrijving) er van. Den belangstellenden lezer verwijzen wij in dezen naar het eerste Hoofdstuk van de „Vijf artikelen tegen de Remonstranten." Dr. Rogge spreekt op pag. 344 van zijn werk nog van „geleerde theologanten met al hun scherpzinnigheid, waardoor zij de hoofden van ondernemende regenten zoo op hol brachten, dat grootc maatschappelijke belangen bij den kerktwist moesten achterstaan." In een noot teckcnt de schrijver nu aan: „Zoo was de kerkelijke onccnigheid oorzaak, dat de regeeringen van Edam cn Monnikendam niet wilden saam wei ken tot droogmaking van den Purmer, waartoe octrooi was verleend. Het werk werd eerst in 1620 uitgevoerd." Volgens Wagcnaar hield Edam dc zijde der Contiarcmonstrantcn. Toen Maurits dan ook in Sept. 1618 te Edam kwam, werd er geen verandering in dc regecring gemaakt. Anders was het met Monnikendam. Hier kwam Maurits den 30sten Sept. met ± 300 soldaten cn „verstelde des anderen daags de Regeering, elf Vroedschappen van hun ampten verlatende." Te Purmerend, dat „groote geneigdheid voor de Contrarem. zijde vertoonde", werd bij Maurits' komst ook geen veranderingen in de regeering gebracht. \ olgen nog enkele aanteekeningen omtrent de vroegere Doopsgezinde gemeenten. Het tijdperk van verval, dat na 1713 intrad, deed ook hier zijn werking gevoelen. Omstreeks het midden der iSde eeuw verdwenen verschillende Doopsgezinde gemeenten, ook die te Durgerdam en Ransdorp. Om de gemeenten aan leeraars te helpen en finantiëel te steunen enz.; om alzoo het verval te stuiten, werden de z. g. „Sociëteiten" opgericht. Zoo werd in Nd.-Holl. in het laatst der 17de eeuw nevens andere opgericht dc Watcrlandsche of z. g. Rijper Sociëteit. In 1744 beproefde men om het fonds dezer Sociëteit door een algemcene collecte bij de gemeenten, die tot haar behoorden, te ondersteunen. Durgerdam bracht bijeen J 31—0—6; Purmcrcnd/70; Edam /21 —12—4; Monnikendam / 322—8—12; lip / 37. „Dc oprichting der Algemcene Doopsgezinde Societeit in 1S11 heeft dc laatste hand gelegd aan dc verbroedering van alle partijen onder deze gezindte." Wie meer over een cn ander lezen wil, verwijzen wij naar de uitvoerige Gcschicdcnis der Doopsgezinden door S. blaupot ten Co te, (Uitgave 1847); waaraan wc ook het volgende ontleencn: „Een liliaal-gcmcente van Amsterdam is er onlangs tot stand gekomen te Nicuwendam, waar dc dienst sedert 1842 in een nieuw gebouw wordt waargenomen door dc leeraars van Amsterdam, Haarlem cn den Zaankant cn de candidatcn bij de kweekschool. Het aantal leden te N. cn Buiksloot beliep toen 23." Nog zij toegevoegd aan wat wc op pag. 291 meedeelden van den arbeid der Doopsgezinden tijdens den oorlog van 1672, Reglementen voor koster, schoolmeester enz. en verdere aanteekeningen dienaangaande. Reglement voor den koster, schoolmeester, voorzanger en doodgraver te Holysloot, gerenovccrt en geamplieert door Magistraat en kerkeraad in 1802. In 10 art. werd den koster opgedragen: het openen en sluiten der kerk, het opwinden der klok, het ontsteken van kaarsen bij avondbeurten en catechisatie, het schoonhouden der kerk, het houden van een contra-boek van de doopelingen en getrouwden, het schoonhouden der straat bij de kerk, alsmede 't kerkhof. Het schoolmeestersambt werd saamgevat in de volgende artikelen: I. De schoolmeester zal zich naarstig beijveren in het onderwijs der jeugd in het lezen, schrijven en rekenen, en met voorzichtigheid, die ongehoorzaam en nalatig zijn, straffen. II. Hij zal de kinderen tweemaal laten opzeggen. III. De schooloefeningen niet gebed doen beginnen en eindigen; en tot oefening der jeugd voor het eindigen van elke schooltijd een gedeelte van een of meer psalmen zingen. IV. De gchecle weck school houden, uitgenomen Zaterdag na den middag. V. De schooltijd zal aanvangen van Paschen tot primo Oct. des morgens ten 8 uur en ten 11 uur eindigen. Van primo Oct. tot I'aschcn te 9 uur en te half twaalf eindigen. Na den middag het gcheele jaar door beginnen te één uur en van I'aschcn tot primo Oct. eindigen te 4 uur; den overigen tijd half vier uur. Zaterdagsmorgens altijd te half twaalf eindigen. VI. Hij zal, bij het te laat komen of wegblijven der kinderen vernemen, of door een der oudsten laten vernemen 2e naar de redenen, en ingeval de kinderen schuld hebben, dezelve deswegens behoorlijk straffen. VII. Schoolboeken te gebruiken, die in gebruik zijn, of zullen worden ingevoerd, mits niet strijdende tegen de leer van onzen Hcrv. Godsdienst, en den Ileidclbergschen Catechismus, van welke altoos door degenen, die kunnen lezen, elke week een afdccling zal moeten van buiten worden opgezegd. VIII. Eiken Zondag een daartoe bekwamen leciling of leerlingen de catechismus vragen, bij derzelve verhandeling in de kerk te doen opzeggen, enz. Als voorzanger moest hij „des Zondags-voorm. te 9 uur eerst een of meer hoofdstukken uit den Bijbel voorlezen, en daarna de 10 geboden. Des nam. te één uur insgelijks uit de H. Schrift en vervolgens de 12 artikelen des geloofs". Verder: „Zondagsmorgens de psalmen na vervolg zingen, uitgezonderd de predikant een anderen psalm bepaaldelijk opgave." Nog vermelden wij enkele bepalingen uit de „Instructie voor den voorzanger en kerkenbode" te Zundcrdorp. (A°. 1803.) Hij zal gehouden zijn, bij alle openbare godsdienstoefeningen te lezen en voor te zingen des morgens uit het morgengebed vs. 3, 4, en 5 en des namiddags het gebed voor de predikatie, ten ware de predikant mocht goed vinden iets anders te laten zingen. Hij is verplicht licht in de kerk te ontsteken, wanneer zulks vereischt wordt en weder zorgvuldig te bergen, terwijl het overschot der kaarsen den meester zullen toebehooren, mits deze niet nog eens kunnen branden. Hij zal, wanneer, hetzij in het Raadhuis, of in de kerk in 't openbaar of in 't bijzonder gecatechiseerd wordt, zoodanige schikkingen maken als daartoe zal vereischt worden. Bij afwezigheid der diaconen of kerkmeesteren zal hij hun dienst waarnemen bestaande in het omgaan met het zakje. 1 lij zal de kerk schoonhouden, de blakers zuiveren van het kaarsensmeer, de stoelen op hun plaats zetten, waarvoor hij jaarlijks zal genieten / 30. De kerkmeesteren permitteeren bovengen. voorzanger het verkooperi van water uit de kerkebakken ten zijnen voordccle, de aker voor 2 penningen aan alie burgers zonder onderscheid, mits hij daarvoor bctale aan kerkmeesteren jaarlijks / 5. Wegens geringe opbrengst is deze verplichte / 5 later vervallen, doch — heet het verder — hij zal toelaten, dat onze predikant (des noodig) daaruit vrij water mag halen. Nog was hij verplicht van 1 Nov. — 30 April de stoven te zetten voor de leden der Muuicipaliteit, voor den Kerkeraad en de kerkmeesters, waarvoor een vergoeding van / 10 werd toegestaan. Wat de benoeming der onderwijzers betreft, deze had plaats door „de Achtb. Vroedschap en Eerw. kcikeraad." Zoo werd 4 Aug. 1793 uit een tiental sollicitanten een viertal gemaakt en bepaald, „dat dezelve andermaal hun gaven zouden doen zien en hooien op den i8dcn Aug." Keurige proeven van schrijfkunst — 't was nog niet de eeuw van stoom — werden dan overhandigd. Zoo berust ten Kaadhuizc te Broek nog een allerkeurigst schrijlboek van een vrocgeren sollicitant, „Jan Pauw, Schoolmeester en Voorzanger aan de Oudcmarkt." „Nooit Volmaakt!" schreef I'auw op de laatste bladzijde in zeer groote letters, doch wij hebben zelden schooner proeve bewonderd. Het schrijfboek bevat enkel teksten uit de II. Schrift of psalmversjes; alleen één bladzijde bevat de volgende ontboezeming: Leczen, Schrijven, Reekenen, Zingen, 't Italiaans Boekhouden mee, Heb ik gclcert, als ook die dingen, 't Geen is het Stuurmans werk op zee. Ik koom mijn dienst u presenteeren, En zoo uw gunst eens viel op mijn, Achtbaarc en Eerwaarde Heeren! 'k Zoud' uw ten hoogsten dankbaar zijn. Groote traktementen genoten onze oude predikanten en schoolmeesters niet. In 1796 b. v. ontving de predikant te Holysloot ƒ650 (ƒ452—10 van het land en f 147—10 van kerkmeesteren) en de schoolmeester / 90 (ƒ 15 uit de diaconiekas en t 75 van kerkmeesteren.) Dc ƒ 147—10 en f 75 moesten gevonden worden uit dc omslagen over dc burgerij (die alle of Ledematen zijn der Gcref. kerk, of derzelver toegedaan, uitgezonderd drie personen van den Lutherschen godsdienst) en uit het stoelengeld, komende hierbij de ontvangst van 6 stuivers van elke zak tarwe, en 1 stuiver van elke ton turf, die te Holysloot geconsumcert en gebruikt wordt. Doch — vergeten ;wc dit niet! — Holysloot's schoolmeester was tevens winkelier en dit gaf ook nog iets. Nog iets, want het kleine dorp telde drie winkeliers. Meester kreeg echter nog wel eens een extraatje, en vele kleintjes maken één groote. Zoo genoot dc schoolmeester te Schellingwoude b. v. jaarlijks nog f4 — zegge vier gulden — voor het ten dienste staan van den Kerkcraad. Uit Nicuwendams Resolutieboeken nemen wc ten slotte iets op aangaande meester Van der Hcijdc. Wc vonden daai gemeld een schrijven d.d. 7 Sept. 1795 van dc Municipaliteit van Zundcrdorp en Nieuwendam aan 't Comité van Algemeen Welzijn in Den Haag. In dit schrijven wordt meegedeeld, dat alle ambtenaren „den eed conform het formulier hebben afgelegd, behalve Jacob v. d. Heijde, schoolmeester cn voorzanger, tevens gaarder van 's lands middelen te Z." Hij „erkent niet dc rechten van den mcnsch, daarbij voegende die in Adam vervallen te zijn en verzocht nadere uitlegging." Van der Heijde verklaarde daarna sommige artikelen niet te begrijpen cn wel art. 5 „wegens het dienen van God door een ieder zoodanig hij wil, zeggende daarbij zulks strijdig was met dc Gercf. Religie cn tegen de Synode van 1618—'19, enz. Ook later bleef meester weigeren, al stemde Ds. Dozij toe. V. d. Heijde zegt, „dien eed niet te kunnen doen, erkennende God voor de eenige Souverein en men hield hem voor een voorstander der oude constitutie, dus kon hij zijn gewissé niet met dien eed bezwaren." Door geen dreigementen te bewegen, volgde eerlang de ontzetting „van zijn ambten." In zijn plaats werd door Magistraat en kerkcraad gekozen A. Graafif, uit wiens instructie wij een paar punten opteekenen. Schooltijden van g—11 x/2 uur en van i—3 >/2 uur. Vakken van onderwijs: Spellen, lezen, schrijven, rekenen, zingen en hetgeen daartoe behoort, alles naar de vatbaarheid en onderscheiden vorderingen der kinderen. Straffen: zooveel mogelijk, zonder slagen. Vacantiën: „Ter verademing van den meester") zal hij op pinkster 8 dagen vacantie hebben; nog tweemaal in 't jaar 3 dagen vrij, aan zijn keus in eens of verdeeld, op zulk een wijze als het hem ten meesten genoegen verstrekken kan te gebruiken." Schoolgeld: Spellen of lezen / 1 per kind en per week, Lezen en schrijven / 2—4; Kekenen / 2; Zingen / 3. *) Van den meester alleen? Aant. van den schiijver! Nalezing. Op pag. 61 meldden wij een en ander over het „Zee-wijf ofte Meerminne", dat onder de regeering- van Albrecht in de Purmer-Ye zou zijn gevangen. We meenen hier ter nadere verklaring nog te moeten geven, wat G. van Sandwijk daaromtrent schrijft in de „Kroniekmatige en Geschiedkundige beschrijving van Purmerend „Oude kronijken vermelden van de Edammer meermin, in 1403 in de Purmer gevangen, hetwelk door velen voor een sprookje, doch door de meesten voor een te zeer vergroote gebeurtenis gehouden wordt. Bij nauwkeurig onderzoek heb ik van deze gebeurtenis het volgende kunnen vinden, dat der waarheid wel het meeste nabij zal komen. In 1403, na een hevigen watervloed, welke geheel Noord-Holland overstroomde vonden eenige meisjes uit Edam, met hare schuitjes op het meer naar het melkland varende, eene vrouw in de slibbe, niet verre van den mond der Purmer-Y, zijnde het watertje, dat het Purmermeer met de Zuiderzee vereenigde, en waaraan Edam, oudtijds Ydam gehccten, gebouwd werd. Vermoedelijk was deze vrouw eene ongelukkige schipbreukeling van een scheepje uit een ander gewest, door de orkaan de Zuiderzee ingedreven en vergaan; en waarvan het wrak met deze ongelukkige door de 1'urmer-Y 't meer was ingespoeld. Zij dan werd uit het water gehaald, gereinigd van het wier, waarmede zij als omwonden was, gekleed en ontving eten. Gebrek aan vorming en opvoeding, als zijnde vrij zeker uit eene zeer onbeschaafde streek afkomstig, misschien wel van een der eilanden aan de overzijde boven of langs Schotland gelegen, welker bewoners toen nog de minste beschaving hadden, waren oorzaak dat aan haar onze kleeding, onze spijs en manieren vreemd voorkwamen, en men moeite had haar daaraan te gewennen. Reeds te ver op jaren gekomen, was zij te weinig ontwikkeld, om onze taal te leeren, en de taal, die zij sprak, was vermoedelijk nog arm in woorden en hief onbekend; zij leerde te Edam breien en werd vervolgens naar Haarlem gebracht, waar zij nog verscheidene jaren leefde. Boven de Purmerpoort te Edam, vindt men nog eene afbeelding van deze zoogenoemde meermin." „Een interessante geschiedkundige bizonderheid — aldus de heer ./. F. L. de Balbian Vester in zijn werkje „Met de tram door Waterland" is wel deze, dat in het laatst der 17de eeuw in Denemarken eene inpoldering werd tot stand gebracht met Hollandsch kapitaal, welk werk den naam verkreeg van o lhitsloot,, eene verbastering van Buiksloot. Eene andere curiositeit is de volgende: In den Catalogus der Mij. van Lett. komt de titel voor van het volgende weik: „De liefde van Amintos en Amarillis, muzykstuk door D. Lingelbach, vertoond op de „Nederduytsche opera tot Buiksloot". Het stuk werd „gedruckt voor den autheur," in 1686. Zoo zou dan de eerste Ilollandschc Opera te Buiksloot zijn opgevoerd! 't Klinkt voorzeker vreemd, maar nog zonder linger dat er in Buiksloot een legende in de lucht hangt, die de zaak bevestigt." Tot zoover de heer De B. V. In verband hiermee trof ons in het kerkelijk archief te Buiksloot een „Extract uit het Resolutieboek, waarin door Burgemrn. en Vroedsch. is besloten en vastgesteld, dat de penningen, die bij de Diaconen van Buycksloot sijn ontvangen eu noch staan ontvangen te worden, geprocedeert in 1686 van de opera, zullen gebruikt worden tot het maken van een nieuwe regenwatersbak aan de kerk". De kwitantie is geteekend den 4den Juli 1687 en vermeldt de ontvangst van 101 Gld en 11 st. Omtrent de veelbesproken Nceltje Pater (zie pag. 199) nemen we met toestemming van den schrijver op, wat de heer W. van Engelenburg van Broek in Nov. 1901 aan het dagblad „De Telegraaf" schreef: „Daar blijkens een bericht in uw blad, overgenomen uit de „Residen- tiebode, die het weder ontving uit Alkmaar, de schim van Neeltje Pater weder begiat rond te waren en vele zinnen in verrukking brengt, door de hoop op een deel der door haar nagelaten millioenen (!), is het wellicht niet ongewenscht omtrent deze veelbesproken vrouw eenige bijzonderheden mede te deeler, geput uit de archieven dezer gemeente, waaruit geheel iet» ander» blijkt dan de onmogelijke verhalen, die over haar de rondte doen. De familie Pater, waarvan Neeltje de laatste rechtstreeksche afstammelinge wa.( woonde sedert het begin der 17e eeuw te Broek. Haar mannelijke leden behoorden tot die ondernemende kooplieden, die in de 17e en 18e eeuw een groot aandeel hadden in den wereldhandel der Republiek, waardoor zij zich een flink fortuin verwierven Neeltje zag hier den 8en Februari 1730 het levenslicht: haar geboo.te kostte aan haar moeder het leven; haar vader da-lde in 1763 ten grave. Zij huwde den 2en November 1766 met Cornelis Schoon, een gefortunee.d «roeier koopman. Hun huwelijkscontract werd den 15den October 1766 door den Arosterdamschen notaris Salomon Dorper opgemaakt, en toen Cornelis Schoon den 26en Maart 1778 zonder testament was overleden, kreeg de weduwe de beschikking over den geheelen boedel. Haar leven kenmerkte zich in 't geheel niet door bijzondere wederwaar digheden er avonturen. Zij was goedhartig en goedgeefsch en daarenboven vurig oranjegezind. In 1780 schonk zij aan de vroed,chap/1000, als bijdrage, in de kosten tot herstelling van den toren; tweemalen wordt vermeld, dat zij een zijden oranjevlag schonk voor den toren en i„ 1787 betaalde ze de kosten, die liet dorp gemaakt liad bij gelegenheid van een bezoek van den Stadhouder op den Isten September van dat jaar en de feestelijke viering van den verjaardag van den koning van P.uisen op den 25en September daaraanvolgende Hij haar dood, den li>den Maart 1789 liet zij een testament na, vermoedelijk opgemaakt door den notaris Gerrit de Ruyter. Daar haar huwelijk kinderloos was gebleven en haar naaste bloedverwanten allen waren overleden, viel haar nalatenschap ten deel aan verre neven en nichten, behalve een klein kapitaal, het zoogenaamde Paterfonds, waaruit nog heden de behoeftigen van het dorp limek worden bedeeld. Of zij voor het overige de verdeeling harer nalatenschap 100 jaar dus tot 18S9 heeft opgeschort, kunnen wij niet zeggen : waarschijnlijk achten wij liet niet. Evenn in kunnen wij aannemen dat hare kapitalen op de Kngelsche üank zouden zijn geplaatst: daarvoor bestond in haar tijd niet de minste reden, want algemeen werd Engeland in die dagen beschouwd als onze „e.fvijand " Velen spreken over da, geld op de Engel,che Bank, doch niemand vertelde daar ooit bij, dat hem de bewijzen daarvoor getoond waren Uit goede bron weten we, dat in Amsterdam huizen noch pakhuizen op haar naam staan en uit eigen onderzoek is gebleken dat geen bunder land in Waterland tot He erfenis behoort. Waar dan die schatten vandaan moeten komen ? Bekwame mannen, waaronder zelfs een lid van den Hoogen Raad, hebben de zaak ter hand genomen en na onder/oek laten varen, zonder eenig ie.«ultaat. Tegenwoordig smijten de zoogenaamde erfgenamen, naar onze meening, ,,goed geld naar kwaad geld", iets waarvoor wij de vele belanghebbende „kleine luiden" gaarne wenschen te waai schuwen." Ten slotte vermelden we, dat wij nog steeds tevergeefs zochten naar het volgende Latijnsche werkje, voorkomende in de „Bibliographic van Noord-Nederlandse/ie plaatsbeschrijvingen tot het cir.de der iSde eeuw door Wouter Nijhoffen waarop de heer Dr. Breen, adj. archivaris te Amsterdam ons attent maakte; namelijk: Cornelii Lastmanni c Ylaterlandia Ransdotpiani, Oratio Apobatèria, Schoonhooi'iac & Waterlandiae, Descriptionem complectcns: ibidem publicé in lempto Bartholomaci IV Non. Febr. dicta (Drukkersmerk) Schoonhocn'iac (A°. lójp).*) Ook het onderzoek dat de heer W. H. Luttcnbcrg, llerv. pred. te Nieuwcndam, èn te Schoonhoven, èn bij een lecraar in het Latijn zoo vriendelijk was in te stellen, bleef vruchteloos. Wie ons helpen kan, zal ons nog ten zeerste verplichten. ll Dat is: Rede bij liet verlaten (der Latijnsche school) van C. Lastman van Kansdorp in Waterland, bevattende eene beschrijving van Schoonhoven en Waterland, aldaar in 't openbaar in de Bartholomeuskerk uitgesproken, den lOden Febr. Lijst der vreemde woorden, voorkomende in „Blikken in het Verleden v. Waterland" met verklaring. A Aristocratie — regeering der Absenteeren (zich) — zich ver- voornaamstcn. wijderen. Armada — krijgsvloot. Accordeeren — overeenstem- Arresteeren — vaststellen. men, toestaan. Arriveeren — aankomen. Accresseeren — toenemen. Assisteeren — bijstaan. Accuraat — nauwkeurig. Assuradeur — verzekeraar. Actum — gedaan. Attentie — aandacht. Adieu — vaarwel, afscheid. Attribuut — zinnebeeldig ken- Adjunct — helper. teeken. Adsisteeren — bijstaan. Auteur — schrijver. Advenant (naar) — naar ver- Authentique — echt. houding. Autoriseeren — machtigen. Advertissement — advertentie. Autoriteit — gezag. Advies — raad. Adviseeren — raad geven. ^ Affaire — zaak. Badinante (het) — het schert- Affectie — genegenheid. sentje Affigeeren - aanplakken. Bailliage - baljuwschap. Allegorisch — zinnebeeldig. Bannissement — verbanning. Alteratie — verandering. Besoigneeren — beraadslagen. Ammunitie — krijgsvoorraad. Blazoen — wapen (schild). Ampliatie — uitbreiding. Bolus — zeker gebak. Anecdote — kleine, korte ge- Bon mot — geestige zet. schiedenis. Antiquair — handelaar in oud- C heden. Capitulatie — verdrag. A°. domeny in 't jaar onzes Cartouche — omlijsting. Ileeren. Cartouw — verouderde bena- Applieeren - toevoegen. ming VOQr kanonnen Cas (in) — in geval. Conscriptie — gedwongen Caveeren — borg blijven, loting. goed spreken. Consent — toestemming. Certificatie — bewijsstuk. Consenteeren — toestemmen. Certiliceeren — verzekeren, Conservatie — behoud. bevestigen. Considereeren — overwegen. Chauve et Chauvin — kaal en Console — wand- of pilaar- Calvijnsch. tafeltje. Ciborie — hostiekelk bij de Constitutie — grondwet, vcr- R. Kath. Kerk. ordening. Citeeren — aanschrijven. Constringeeren — beperken. Civiel — burgerlijk. Consumeeren — verbruiken. Collegialiter—ambtsbroederlijk. Continuatie — voortduring. Collatie — vergelijking. Continueel — voortdurend. College — verceniging. Continueercn — voortzetten. Combinecren — vereenigen. Contract — overeenkomst. Comique (het) — het grappige. Contracteeren — een verdrag Committceren — last of vol- aangaan. macht geven. Contrarie — tegenovergesteld. Communicatie — mededecling. Contrayen (contrei) — land- Comparceren — verschijnen. streek. Compositie — samenstelling. Copie — afschrift. Concentreercn — in zeker punt Correctie — verbetering. verzamelen. Costuum — kleederdracht. Concessie — verlof. Costuyme — gewoonten. Concludccren — besluiten. Crimineel — misdadig, lijf- Condemneeren — veroordeclen. straffelijk. Confirmatoire — bevestigend. Curieus — zeldzaam, aardig. Confiscatie — verbeurd ver- Cijns — belasting. klaring. Confisqueeren — verbeurd ver- ^ klaren. Datecrcn — dagteekenen. Conform — overeenstemmend. Dato (in) — onderteekend. Conjuncturen — tijdsomstandig- Decideeren — besluiten. heden. Declaratie — verklaring. Decreet besluit. Executeeren — uitvoeren (een Defensie — verdediging. vonnis) Deliberatie — beraadslaging. Executie — uitvoering. Delinquent — overtreder, boos- Exercitie — uitoefening. doener. Exigente (naar) van zaken — Demittceren ontzetten. naar de gang van zaken Deporteercn — zie demitteeren. vorderen zal. Deposant — die een verklaring Expireercn — vervallen, ten aflegt. einde loopen. Desolatie — verwoesting. Extract — uittreksel. Discreet — bescheiden. Extra-ordinair — buitengewoon. Disponeeren beschikken. Extremiteit —laatste toevlucht. Dissentic — van andere F meentng. Diverse - onderscheidene. FaCtiC ~ partij' aanhan§:- Document — schriftelijk be- Fanatisme — dweperij. wijsstuk. Festocn (bloem) — lofwerk Doleantie — klacht. van bl°emen. Dorische bouworde — naar de Filiaa,-gemccnte — bijgemeente. wijze der oude Doriërs. ' '"aa' bepaald. Dresseeren — africhten. Fixie ~~ vast dcnkbeeld. Foederalisme — verbondstelsel. E Fondeeren — gronden. Effect - uitwerking. Forma ~ vorm- Effectief — werkelijk. Fragment — gedeelte van iets. Eligeeren — uitkiezen. Frics ~ hoofdlÜst eener zuil. Emeritus — rustend. Frontieren — grenzen. Enquête — onderzoek. ' ronton venstergevel. Escorte — gevolg, geleide. F«n?eeren — dienst doen. Estimeeren — schatten q Étalage - uitstalling. Galei - lang en smal oorlogs- Ftui — koker. . . vaartuig. Eventueel — mogelijk. Gealimenteerden — die op kos- Excempt - uitgezonderd. ten van het weeshuis worden Excuseeren — verontschuldigen. onderhouden. Geallieerden — bondgenooten. J Gedistingeerde — aanzienlijke, jurisdictie _ rechtsgebied, voorname. Gcëlegecrdcn — verkozenen. ^ Generen — bezighouden. Kampioen — strijder, held. Generaal — algemeen. Kapiteel — bovenste gedeelte Geographie — aardrijkskunde. van een zuil. Gercprobcerde — verworpen. Karakteristiek — kenmerkend. Glossen — verklaringen, Kargadoor — scheeps- aanmerkingen. bevrachter. Gouvernement — bestuur. Klassiek — voorbeeldig. Gratie — genade. Kolonel — zuil. Kornet — afdeeling. Heresie — ketterij. k Historicus — geschiedschrijver. Lemite (limiet) — grens. Horizontaal — waterpas. Linie — in slagorde staande troepen. I Ignorantie — onwetendheid. Illustreering — opheldering. Magistraat — overheid. Impostiën — belastingen. Mainteneeren — handhaven. Indispositie — ongeschiktheid. Mandement — herderlijke brief. Inducceren — overreden. Manuscript — handschrift. Infcctceren — besmetten. Materiaal — bouwstoffen. Informatie — onderzoek. Massief — dicht, niet hol. Infractie — inbreuk, schending. Memoriaal — herinnerings- Installccren — in een ambt geschrift. bevestigen. Messidor — De iode Fransche Instructie — voorschrift. republikeinsche maand. Intermediair — tusschenkomst. (19 Juni—18 Juli). Inventariscercn — lijst van Mirakel — wonder. zekere stukken opmaken. Missive — brief. Ionische (bouworde) — naar de Modern — hedendaagsch. wijze der oude Ioniërs. Moment — oogenblik, tijdpunt. Moraal — zeden- en deugdenleer. p Motto—-zinspreuk als opschrift. Passage — doortocht. Municipaliteit — gemeente- Passie — hartstocht. bestuur. Peeno (poene) — boete. Permitteeren — toestaan. Perijkel — gevaar. Navigatie — scheepvaart. Pertinatie — hardnekkigheid. Neptunus — de god der zee. Phenix — fabelachtige "vogel, Nominatie — benoeming. die zich door zelfverbranding Notitie aanteekening. weder verjongt. Notoir — openbaar. Pilaster - pilaar, zuil. Poincten — punten. O ii , Populair — bij het volk bemind. Obediëntie — gehoorzaamheid. Practijk — uitvoering. Obüt — overleden. Praescntibus — in tegenwoor- Obligatie — schuldbekentenis. digheid van. Occagie gelegenheid. Preliminaria — voorloopigc Octrooi uitsluitend recht punten van overeenkomst. tot een of ander. Presentie — tegenwoordigheid. Oflicie ambt, bediening. Presidccrcn — voorzitten. Officiant — ondergeschikte Prctcndeeren — voorgeven, Omen - voorteeken. beweren. Ongeraseert ongeschonden. Primulae veris — sleutelbloem. Oorlof — afscheid. Primitief — oorspronkelijk. Oorkonde — zie document. Primo — eerste. Ordinair — gewoon. Principaal — voornameniijk. Ordinantie — bevel. Privilegie - voorrecht. Ordonnantie verordening, Proclamceren — openlijk be- voorschrift. kcnd makcn Ordonnceren — bevelen. Profijt — voordeel. Origineel — oorspronkelijk. Promotie — bevordering. Orienteeren (zich) — zich met Proportie — verhouding. de toestanden eener plaats Protesteeren — zich tegen iets bekend maken. verklaren. Ornament — versiersel. Proviand — levensmiddelen. Piovisie (bij) bij voorbaat. Representeer en — vertegen- Provisioneel - voorloopig. woordigen. Publicceren afkondigen. Kequest — verzoekschrift. Purgatie — zuivering. Resolutie — besluit. Resolveeren -- besluiten. ^ Respectceren — eerbiedigen Qualiiiceeren — benoemen, Respectief — ieder voor zich. betitelen. Restcerende (het) — het over- Quint essentie — het beste. blijvende. Quotisatie—aandcelsberckening. Restitueeren — teruggeven. Quoote (quota) — evenredig Resultaat — uitslag. aandeel. Resumeeren — nalezen en goedkeuren. Resumtie — korte inhoud. Raillante(het) — hetschcrtsende. Revenue — inkomen. Ratificeeren bekrachtigen. Risico — gevaar, waagstuk. Receptie — ontvangst. Robustheid — kloekheid, kracht. Kccompenscercn — schadeloos Koyceren — doorschrappen, stellen. vernietigen. Rector magnificus — voorzitter Route — weg, tocht. van een academischen senaat. Ruïneeren — te gronde richten, kedres herstel. Ruwinc (ruïne) — ondergang, Rcduccercn — verminderen, verwoesting, beperken. Reflectie — overdenking. S Regard (nemen) achtslaanop. Salvo — losbranding van Rcguleeren - regelen. geschut Keiaas bericht, verslag. Saluecren — groeten. Reliëf — verheven werk in Sapicnti sat est — een woord metaal, enz. is clen wijze genoeg, kemonstrcercn — tegenwer- Satyriq (het) — het spottende. pingen maken. Scribaat — werk van een Renovceren — vernieuwen. secretaris. Reorganiseeren hervormen. Scripsit — geschreven door. Repliceeren — antwoorden. Secreet — geheim. Sententie — vonnis. Thalmudist — Joodsche Serieuze (het) — het ernstige. wetgeleerde. Sinecure — (verdrag) zonder Tiran — heerscher, dwingeland. bcteekenis. Tolereeren — verdragen, Sirene — zeenimf, meermin. dulden. Situatie — toestand. Tormenten — kwellingen, fol- Soli Deo Gloria — Gode alleen teringen. de eer. Tour — beurt. Spatium (spatie) — tusschen- Traceering — afteckenirig ruimte. Translatcercn — vertalen. Speciaal — bijzonder. Spiraal — schroefvormig. ^ Spoliëeren — plunderen. Uniéerpn — vereenigen. Statueeren — vaststellen. Statuut — wet, verordening. ^ Stilist — iemand die een goede Vacabel — openstaand, stijl schrijft. beschikbaar. Sub — onder. V. Ü. M. ibid — bedienaar des Subytelycken (subiet) — eens- Goddelijken VVoords aldaar. klaps, plotseling. Vermaledijde — vervloekte. Suflisant — voldoende. Vertikaal — loodrecht. Supplecrcn — aanvullen. Via — over. Suspendeeren — schorsen, out- Victorie — overwinning. slaan. Victualiën — levensmiddelen. Vivent les Gueux — Leven de T Geuzen. Territoir — grondgebied.