H.M.v.Weede-INDISCHE REISHERINNERINGEN Br I — l HAARLEM H. I). TJEENK WIELINK & ZOON . . II i mi ■■■■ — - 01 1928 2309 UB AMSTERDAM INDISCHE REISHERINNERINGEN INDISCHE REISHERINNERINGEN DOOR JHR. DR. H. M. VAN WEEDE MET 207 AFBEELDINGEN MEEST NAAR PHOTO'S VAN DEN SCHRIJVER HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK & ZOON 1908 INHOUD. Blz. I. De Overtocht i II. Van Bombay naar de North-West Frontier Province. De Khaiberpas. Kasclunir. ... n III. De Punjab. Calcutta 63 IV. Birmah gx V. Over Kotaradja naar Weltevreden en Buitenzorg 109 VI. De Soendalanden. Midden-Java ... 149 VII. Soerabaja. De Bandazee 189 VIII. Nieuw-Guinea * 210 IX. De vermeestering van Bontoe-Batoe. . . . 246 X. Makasser. Terug naar Soerabaja 2Ö9 XI. Bestijging van den Smeroe 307 XII. I ocht door den Oosthoek en door West-Bali 330 XIII. Door Java terug naar Weltevreden. . . . 353 XIV. De groote jacht op Java 371 XV. De Bali-expeditie 403 XVI. De Bali-expeditie (vervolg) 478 XVII. Slot . cm I DE OVERTOCHT. Als men zich voor eenigen tijd op reis begeeft, doet men in den regel wel daaraan, zijne indrukken op te teekenen; of er ook grond bestaat tot het publieeeren van het opgeteekende, is niet altijd zoo zeker. Intusschen heb ik gemeend die vraag bevestigend te mogen beantwoorden, waar het de herinneringen betrof aan eenen zwerftocht van ruim veertien maanden, dien ik door Britsch- en door Nederlandsch-Indië ondernam; op het karakter van studiereis maakte hij geen aanspraak, maar hij gold hoofdzakelijk onze koloniën en deze omstandigheid gaf den doorslag aan mijn besluit. Want voor een Nederlander is er geen reisdoel denkbaar dat zooveel aantrekkelijks biedt en ook de bescheidenste poging om belangstelling voor haar op te wekken, heeft ten onzent reden van bestaan. Van de noodige introductiebrieven voorzien, verliet ik Weenen den 2den November 1905. Mijn weg voerde over Venetië en Bologna naar Brindisi, alwaar ik plaats had besteld op eene der twee booten van de Peninsular and Oriental Steam Navigation Company, welke belast zijn met het wekelijksch vervoer der voor Britsch-Indië bestemde mail van genoemde havenplaats naar Port Saïd. Reeds den dag na mijn vertrek zag ik de met sneeuw DE OVERTOCHT bedekte bergen van Oostenrijk plaats maken voor de zonnige vlakte van Italië, en vierentwintig uren later stapte ik te Brindisi af. Met hare gedenkteekenen en oude gebouwen, de schilderachtige kleederdrachten harer bewoners en de zachte kleuren van het landschap, is die plaats wel geschikt om de aandacht der vreemdelingen gedurende een paar dagen te boeien. Onder den indruk van al hetgeen zij zagen, trokken een aantal P. & O. reizigers, waaronder ik mij bevond, met den onvermijdelijken „man from Cook aan het hoofd, naar het Hotel Internazionale. Eén dag hadden wij den tijd om de kerken, de havenwerken en de vesting te bezichtigen, hetgeen niet het geval zoude zijn geweest, indien wij met den P. & O. Express waren aangekomen, die eens per week passagiers, vooral Engelschen, naar Brindisi vervoert, om hen in staat te stellen zich zonder tijdverlies in te schepen. Dit inschepen loopt meestal vlug van stapel, maar het inladen van de mail welke uit 2- a 4000 pakketten, plus eenige honderden kisten bestaat, neemt geruimen tijd in beslag. Om dezen te korten zorgen Italianen voor muzikaal genot, terwijl de reizigers, over de dekleuning gebogen, voor zoover noodig kennis met elkaar aanknoopen. Men bevindt zich hier op Engelsch terrein, en de kennismaking geschiedt dus niet formeel, maar a 1'Anglaise, d. w. z. door te doen alsof men elkaar reeds vroeger ontmoet had. De twee booten, welke dienst doen tusschen Brindisi en Port Saïd, - de "Osiris" en de "Isis", - zijn van 1728 ton, veel kleiner dus dan die derzelfde maatschappij, welke rechtstreeks van Londen naar Azië varen en ruim 10.000 ton meten. Gene zijn minder berekend op het comfort der passagiers dan wel op een vlug transport. Hare snelheid bedraagt 22 a 23 Engelsche mijlen per uur, terwijl de "Macedonia', de "Moldavia" en andere groote booten der P. & O. Mij. het niet verder brengen dan 13 a 14 mijlen. Onder de andere lijnen wordt de Norddeutsche Lloyd, zelfs DE OVERTOCHT. door vele Engelschen, boven de P. & O. geroemd; voor de Messageries Maritimes heeft men in het algemeen minder lof over. De Nederlandsche booten hebben een zeer goeden naam, maar zij doen op weg naar Indië, volgens den smaak der meeste passagiers, te weinig kustplaatsen aan; een zeetocht van 14 dagen tusschen Port Saïd en Padang, zonder gelegenheid om te Colombo aan wal te stappen, vinden velen te lang. Den 5^en November, des namiddags, gingen wij aan boord van de "Osiris"; tegen middernacht lichtte deze het anker, en eene heerlijke vaart bij prachtig weder begon. Het leven op het schip was zeer afwisselend. Engelsche officieren met bestemming naar Egypte, Australiërs en Indische ambtenaren vormden het gezelschap. Des ochtends te zeven uren werd men door den steward gewekt, die geroosterd brood, vruchten en thee bracht en de passagiers naar de badkamers voerde. Henger werd niet geleden; het eerste ontbot bestond uit gebakken visch, ham, eieren, vleesch, rijst met kerrie en vruchten. De lunch en het diner waren minder overvloedig en men besteedde er klaarblijkelijk ook minder zorg aan. De booten der P. & O. zijn bekend door den vroolijken toon die er heerscht; eene commissie, uit de reizigers gekozen, belast zich met het organiseeren van deckgames, sweepstakes en bals. De avonden worden in den regel doorgebracht met kaarten pianospel, of ook met wandelen in den maneschijn, wanneer de gelegenheid zich daartoe biedt. Onze reis ging eerst dicht langs Corfu en langs de Albaneesche kust met hare hooge witte bergen; toen tusschen de overige Ionische eilanden door, vrij dicht langs Santa Maura, Cephalonia en Ithaka. Ruimschoots bood mij deze vaart aanleiding tot het opfrisschen mijner herinneringen aan de klassieke dichters; de P. & O. Mij. laat ook op dit gebied van hare goede zorgen blijken, want voor vergeetachtigen hangt in den salon der "Osiris" een kort DE OVERTOCHT. overzicht met kaart der tochten en lotgevallen van Odysseus. Het zijn trouwens in hoofdzaak de legenden der grijze oudheid, welke deze oorden aantrekkelijk en belangwekkend maken. Te bewonderen valt er niet veel op de rotsachtige eilanden die wij passeerden, en die slechts aan den benedenrand een schilderachtig aanzien krijgen door de cypressen, te midden waarvan enkele dorpen verspreid liggen. Des nachts ontwaarden wij den lichttoren van kaap Matapan en den volgenden dag de zuidkust van Kreta, welke hetzelfde naakte aanzien heeft als de Grieksche eilanden. Port Saïd. Den 8*ten November ontwaakten wij ter hoogte van Damiate, en wierpen wij het anker voor Port Saïd, waar de „Osiris" naast de veel grootere „Victoria" kwam te liggen. Egyptische koelies brachten de mail en onze koffers op deze boot over, en de meesten mijner reisgenooten gingen, evenals ik, aan wal om inkoopen te doen van zomerhoeden, zomerkleeren en sigaretten. Wij stonden verbaasd over de lage prijzen dier artikelen : hoeden die te Weenen Fl. 10 kosten, kreeg men hier voor 3 shillings, flanellen pakken voor 10 shillings, enz. Vroeger een complex van speelhuizen en van cafés derde klasse, is Port Saïd sedert vijftien jaren veranderd in eene der grootste havenplaatsen en kolenstations der wereld. DE OVERTOCHT. Van af zijne reede heeft men het uitzicht op eenige drukke handelsstraten, evenals op het kanaalgebouw, waar diepgang, breedte, lengte en tonnenmaat van elk voorbijgaand schip worden opgeteekend. Na een paar uren oponthoud liep de „Victoria" met eene vaart van zes mijlen het kanaal binnen, en hiermede brak eene nieuwe phase der reis aan. Bij het verlaten der Middellandsche zee verschenen de bemanning en het dienstpersoneel der boot niet langer in korte blauwe jassen, maar in witte linnen pakken, de reizigers werden gezien in lichte kleeren, bij de maaltijden werden de „punkahs" in beweging gesteld, kortom alles wees er op dat men zich „beneden Port Saïd" bevond. De heer B. Veth wijdt een paar bladzijden van zijn boek over Indië ') aan beschouwingen over de toiletten welke op eene Nederlandsch-Indische mailboot bezuiden genoemde stad vallen op te merken, meer bijzonder aan het Indische negligé, zoowel van heeren als van dames. Zijne scherpe critiek in dezen kan ik niet geheel ongegrond achten. Zeer zeker wordt dat negligé soms op bevallige wijze gedragen, maar zelfs waar dit het geval is, flatteert het minder dan een Europeesch toilet. In Britsch-Indië, in de Straits en op de buitenlandsche booten ziet men het niet, en brengt men veel minder dan bij ons de eischen der aesthetiek aan die van het gemak ten offer, hetgeen stellig zijne goede zijde heeft. Onder de opvarenden bevonden zich de nieuwe Onderkoning van Britsch-Indië, Lord Minto, met Lady Minto en hunne drie dochters; voorts de "private secretary" van den Landvoogd, kolonel Dunlop Smith, zijn militaire secretaris, majoor Adam, zijne beide adjudanten, en kolonel ') Bas Veth. Het Leven in Nederlandsch-Indië, Blz. 26. ?) De "private secretary" en de "military secretary" zijn Regeeringsambtenaren, die den Onderkoning persoonlijk toegevoegd worden, om hem bij zijne werkzaamheden behulpzaam te zijn. DE OVERTOCHT. Armstrong van den Britsch-Indischen Generalen Staf. Zoowel voor den Onderkoning als voor Lady Minto had ik introductiebrieven mede, en de kennismaking was dus spoedig geschied. Dat ik in Voor-Indië in zoo korten tijd zooveel heb gezien als ik het deed, ben ik hoofdzakelijk verschuldigd aan de groote vriendelijkheid welke zij en de heeren van hun gevolg mij bewezen. Vooral kolonel Dunlop Smith gaf mij goede wenken ten aanzien van de De Arabische woestijn. wijze waarop ik het land moest bezoeken, en van dit: waarop ik het niet behoorde te doen ; hij bracht mij voorts in kennis met majoor Lowis, "deputy commissioner" te Umballa (Punjab), die mij aanstonds te logeeren vroeg om mij eenigszins op de hoogte te brengen van de beginselen der administratie van de regeeringsdistricten, basis der administratie van het geheele Indische rijk. Lord Minto, ex-Gouverneur van Canada, is een afstammeling van den Gouverneur-Generaal van Indië, Sir Gilbert Elliot, first earl of Minto, die gedurende de Napoleontische oorlogen zijne veroveringstochten naar den Óost-Indischen DE OVERTOCHT. archipel ondernam, en Sir Stamford Ratïles tot Gouverneur van Java aanstelde. Over de teruggave van dat eiland, en vooral over die van Sumatra, verneemt men nog heden ten dage van Engelsche zijde onverholen klachten; dikwijls heb ik hooren beweren dat die maatregel eigentlijk een groote misgreep was geweest. Van het ongeveer 100 Engelsche mijlen lange Suezkanaal dat door eenige zoutmeren voert, heeft men uitzichten op de L3-bische vlakte en op de Arabische woestijn, Suez. waar slechts enkele karavanen afwisseling in het landschap aanbrengen. Weldra lagen Suez en de berg Sinaï achter ons, evenals de historische plek van den uittocht der Israëlieten, alwaar een Amerikaansch medereiziger, zendeling van beroep, "wanted himself to be snapshotted on the spot". Vier dagen lang stoomden wij door de Roode Zee. Behalve enkele eilanden, zagen wij geen ander land dan op den eersten en op den laatsten dag de Arabische en de Afrikaansche kust. Met ecne zachte helling rijst laatstgenoemde uit de diepte op, en achter haar verheffen zich in de verte hooge bergen zonder noemenswaardigen DE OVERTOCHT. plantengroei, uit roodachtigen zandsteen en grijze rotsen bestaande. Verlatenheid en dorheid vormen den grondtoon dezer sombere natuur, die slechts als de ondergaande zon haar verlicht, voor een oogenblik van karakter verandert; de woestijn, gewoonlijk zoo doodsch en zoo eentonig' verschijnt dan plotseling in een tooverachtig waas; terwijl de vurige schijf aan den gekartelden horizont verdwijnt, steken boven de donkere zee de grijze silhouetten der bergen uit, welker toppen hier en daar met een rooden gloed overtogen zijn. De onmetelijke zandvlakte, door het kustgebergte aan het oog onttrokken, spiegelt zich in een schitterend gouden hemel af, totdat dit alles op eenmaal voor diepe duisternis plaats maakt. Dan breken de beste uren voor de reizigers aan. Onder het verfrisschend genot der heerlijke lucht brengen zij den avond door op het dek, en blijven soms tot laat in den nacht bijeen. Enkelen ook zoeken de eenzaamheid op, in gedachten verzonken, starende naar het kabbelende water dat zich aan hunne voeten uitstrekt. Op zulke oogenblikken beseft men al zijne kleinheid tegenover de onmetelijke natuur, en het is alsof gedachten en gevoelens zich allengs vrijmaken van den invloed der samenleving. Den i2den kwamen wij bij het vallen van den avond te Aden aan, en zagen daar de rotsversterking gedeeltelijk geïllumineerd. Administratief ressorteert deze plaats, met het daartoe behoorende eiland Socotra, onder Bombay; het was dus alhier dat aan den nieuwen Landvoogd de eerste oflicieele ontvangst te beurt viel. Weldra naderden marinesloepen met officieren in wit tenue, die den Onderkoning en diens gevolg af kwamen halen voor een diner bij den Gouverneur. Hij zoude na afloop daarvan op den "Peninsular gebracht worden, waarop trouwens alle voor Indië bestemde passagiers moesten overstappen; de passagiers voor Ceylon en die voor Australië bleven op de "Victoria"; hier zeiden dus Indië en Australië elkaar vaar- DE OVERTOCHT. wel, na vier of meer dagen als één groot gezin lief en leed gedeeld te hebben. Aden bij nacht, in den maneschijn, is aantrekkelijker dan bij dag. De hitte is er onverdragelijk en er is geen plantengroei om scha¬ duw aan te brengen: twee boomen slechts worden er als curiosa getoond. Van wege het verzengende klimaat lost men er de ambtenaren om de twee a driejaren af. Na vele lotswisselingen is de plaats thans eene op het oog onneembare Engelsche vesting geworden, eene der vele schakels welke het moederland met zijne bezittingen in het Oosten verbinden Bezienswaardig vooral zijn er de grootsche waterwerken en de reservoirs van kolossale afme- De Reservoirs te Aden ting, dienende tot het (Me' het schaduwbeeld van den opnemer.) opvangen van regenwater. Na het verlaten van deze z.g. Ufrightful heil", hadden wij nog vijf dagen volle zee. Des Zondagsmorgens had er eene godsdienstoefening plaats, waarbij de kapitein naar Engelsch gebruik voorging en een der passagiers het harmonium bespeelde. Den lyden kwam Bombay in het DE OVERTOCHT. zicht, Bombay dat zich na de feestweek ter eere van den Prins en de Prinses van Wales, toen op reis door Indië, andermaal had getooid voor de ontvangst van den nieuwen Onderkoning. Wij stoomden de prachtige haven binnen, langs de "Terrible" en de "Renovvn", de twee Britsche oorlogsschepen, welke het vorstelijk paar uit Engeland derwaarts hadden overgebracht. Toen de „Peninsular" voor anker lag, verlieten de Onderkoning en Lady Minto onder luide toejuichingen hunner reisgenooten het schip, en begaven zich in stoomsloepen aan wal; wij volgden hen spoedig, voldeden aan de douaneformaliteiten en zochten onze respectievelijke kwartieren op. De „Renown" en de „Terrible". II VAN BOMBAY NAAR DE NORTH WEST FRONTIER PROVINCE. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR Het beste hotel in Bombay en tevens het beste in Britsch-Indië, is het Taj Mahal hötel, dicht bij den Apollobundar (steiger) gelegen, met luchtige vertrekken, eene ruime eetzaal en goede muziek. Mijne bagage kreeg ik spoedig thuis bezorgd. In dit opzicht was ik gelukkiger dan een mijner bekenden, dien ik 's avonds in de groote hall zag staan, der wanhoop ten prooi, bij de ontdekking dat de eene helft zijner koffers in Aden niet was overgescheept, en zich dus op weg bevond naar Sydney, terwijl men de andere helft bij aankomst te Bombay abusievelijk naar de correspondeerende Karachee-boot had getransporteerd, die kort daarop vertrokken was! I hans kwam het er voor mij op aan, eenen inlandschen knecht te nemen. Ik vond er dadelijk een' uitstekenden, zekeren Mohammed Khan, die mij twee maanden lang volkomen naar genoegen bediende. Sedert mijn' terugkeer in Europa mis ik den inlandschen jongen zeer, die mij zoowel in Britsch- als in Nederlandsch-Indië onovertreffelijk voorkwam. Een groot verschil tusschen den BritschIndischen "boy" en den Nedci landsch-Indischen jongen is echter daarin gelegen, dat men met eerstgenoemden gewoonlijk Engelsch kan spreken, terwijl men tegenover den VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. anderen de Maleische taal moet bezigen. In het algemeen hebben de Engelschen het beter verstaan dan wij om den inboorlingen de taal van het moederland te leeren spreken. Het Britsche stelsel heeft, dunkt mij, in het oog loopende voordeelen. Den dag na mijne aankomst te Bombay bestelde ik kleeren. Iedereen zou ik afraden Oostersche uitrustingen voor dagelijksch gebruik in Europa aan te schaffen; kleeren van zijde, van dril of van flanel worden in Indië evengoed gemaakt als in ons werelddeel, en veel goedkooper. Dit geldt zoowel voor Bombay als voor Batavia. Het Engelsche publiek, dat de kunst van gelduitgeven schier even hoog stelt als die van geldmaken, is moeielijk te bevredigen en heeft strenge eischen ten aanzien der fjualiteit van de artikelen welke het koopt. Wellicht is het daaraan toe te schrijven dat men in Britsch-Indië doorgaans de beste waar voor den billijksten prijs kan erlangen. Bombay is eene schoone en interessante stad. Schilderachtig zijn vooral de Malabar en Khamballa hills, waar zich de bungalows der Europeanen, het paleis van den Gouverneur en de vijf Parsi I owers bevinden. ') Eene wandeling langs de kust en over de heuvels van Malabar in den vooravond, of bij maneschijn, is in deze tropische omgeving verrukkelijk. Voor den toerist, die voor het eerst eenen blik werpt op het Indische leven, is de "native town" het belangwekkendste gedeelte der plaats. De straten zijn er nauw en bochtig, maar zindelijk gehouden; ) De Parsi s uit Perzië afkomstig - zijn volgelingen van Zoroaster. Om de elementen die zij aanbidden niet te bezoedelen, begraven of verbranden zij de lijken der hunnen niet, maar leggen zij die op een bepaalde plaats (in Bombay de Parsi Towers) neder, tot eene prooi der roofvogels. De gieren die zich in den omtrek dezer plaatsen ophouden, verteren een lijk binnen een half uur. Het geraamte blijft dan nog eenigen tijd liggen om uit te drogen, en wordt ten slotte in een' put geworpen, die zich in den toren bevindt. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. talrijke Hindoetempels en moskeeën trekken er de aandacht, en verscheidene gebouwen dragen er den stempel der Portugeesche architectuur, eene omstandigheid welke hunne oudheid aantoont. Een drom van Oosterlingen ziet men hier op en neer gaan, en nergens ontwaart men een levendiger beeld van Oostersche verscheidenheid dan in deze wijk: Arabieren uit Yemen, Perzen, Afghanen, Arabische en Perzische paardenhandelaars te Bombay. bewoners van Beloedchistan, afkomstig uit nieuw veroverde streken, Parsi's en Singaleezen bewegen zich in bont gewemel door elkaar met enkele Europeanen in hun midden. Hoewel Bombay niet beschouwd kan worden als het zuivere type eener Britsch-Indische stad, vindt men er toch ook de scherpe afscheiding tusschen de "native town" en het stadsgedeelte, dat bewoond wordt door de Britsche ambtenaren. Voor paardenliefhebbers vormen de "Arab stables" een Eldorado. Deze bestaan uit vijf stallen, waar Arabische VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. kooplieden hunne waar, de beste uit Azië, onderbrengen, benevens een stal voor Perzische handelaren. De Arabische paarden worden meestal over land naar Maskate gevoerd, en per schip naar Bombay, op welke markt zij veel aftrek vinden, vooral bij officieren die ze voor den dienst of voor polo gebruiken. Behalve deze paarden, worden er in Britsch-Indië vele Australische pomes ingevoerd voor de markt en voor de stoeterijen TTet Centraal Station te Bombay bij het vertrek van den Onderkoning. Nadat de nieuwe Onderkoning Bombay had bezichtigd en op de gebruikelijke wijze het bestuur van zijn' voorganger had overgenomen, omgeven door de pracht welke een Britsch-Indisch leger ten toon weet te spreiden, vertrok hij per extratrein naar Calcutta. Eord en Lady Curzon verlieten Bombay daags na onze aankomst. Zooals bekend is, was er tusschen den voormaligen Landvoogd en den Opperbevelhebber van het leger, Lord Kitchener, verschil van meening ontstaan over de bevoegdheden van eerstgenoemde in legeraangelegenheden. Lord Kitchener was het beginsel toegedaan dat deze aangelegenheden, met inbegrip van het beheer der fondsen voor militaire uitgaven benoodigd, uitsluitend tot zijne competentie behoorden, en DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. dat de militaire raadgever van den Onderkoning niet de macht bezat de beslissingen van den Opperbevelhebber in dezen ook maar eenigszins te wijzigen. Lord Curzon daarentegen vertegenwoordigde het beginsel dat aan het burgerlijk bestuur het beheer over alle geldmiddelen toekomt, ook over die van het militaire departement. Deze oneemgheid had het ontslag van den Landvoogd ten gevolge. Na Bombay en zijne omstreken te hebben bezichtigd, besloot ik eerst het Noorden des lands te bezoeken en dan naar Calcutta te gaan, eene route die in het algemeen door de toeristen gevolgd wordt. Zij voert langs Jeypore, Ajmere, Agra en Delhi en voorts over Cawnpore, Lucknow en Benares. Talrijke monumenten van Hindoesche en van Mohammedaansche kunst die aan dezen weg gevonden worden, historische gedenkteekenen en andere onderwerpen van studie maken hem uiterst belangwekkend. De herinneringen aan den grooten opstand in het Britsch-Indische leger, die in de jaren 1857 en 1858 ontstond en onderdrukt werd, diagen er eveneens toe bij, vele reizigers naar sommige punten te lokken welke aan dien weg gelegen zijn Bedoelde herinneringen roepen een der ontzettendste drama's voor den geest waarvan de hedendaagsche krijgsgeschiedenis gewaagt. Men kan Britsch-Indië niet bezoeken zonder er zich mede bezig te houden, en ik wil er dus ook hier in het voorbijgaan bij stilstaan. Sedert 1750 vormden de sepoys (inlandsche soldaten in Lngelschen dienst), aangevoerd door Europeesche oflicieren, het hoofdbestanddeel van het leger in Indië. Het streven naar verhooging van soldij leidde hen in 1764 tot eenen eersten, ernstigen opstand, welke onderdrukt werd door Majoor Hector Munroe, die de soldijverhooging weigerde en de belhamels ter dood deed brengen. Een tweede, grootere opstand in 1806 werd hoofdzakelijk daardoor veroorzaakt dat men den sepoys het VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. dragen van baarden, van oorringen en van kasteteekens verboden had, alsmede door de omstandigheid dat het leder der kokarde op hunne nieuwe uniformhoeden van huiden gemaakt was, die zij als onrein beschouwden. Deze opstand werd eveneens spoedig onderdrukt, en gedurende vijftig jaren heerschte er rust. Maar deze was slechts schijnbaar. De vooringenomenheid der sepoys tegen nieuwe maatregelen, waardoor zij hunne godsdienstige gebruiken bedreigd achtten, de ontevredenheid van sommige overwonnen vorsten, en hunne ergernis over de voortdurende annexatiën der Oost-Indische Compagnie, hadden eene bedenkelijke gisting doen ontstaan. Van den anderen kant was door het gestadig verplaatsen van officieren van den troep naar den staf, het verband tusschen superieuren en minderen verslapt, en de discipline ondermijnd. De acht jaren van het bestuur van Lord Dalhousie (1848—1856) kenmerkten zich door een aantal annexatiën en hervormingen die veel kwaad bloed zetten. In 1849 ; werd de Punjab op de Sikhs veroverd, het kustgebied van Birmah volgde in '52, en Oudh in '56. Voorts vervielen verscheidene vorstendommen aan de Britsche Kroon, tengevolge der opheffing van den vroeger gevolgden regel, dat vorsten, bij gebreke aan rechtmatige erfgenamen, een' opvolger konden benoemen. Eene andere belangrijke hervorming bestond in de bepaling dat jaarwedden aan hoofden van geannexeerde landen toegekend, na hun dood niet langer aan hunne afstammelingen zouden worden uitgekeerd. In 1856 nam Gouverneur-Generaal Lord Canning het gewichtig besluit, dat de Bengaalsche rekruten voortaan verplicht zouden zijn om, zonder verhooging van soldij, dienst te doen in overzeesche landen, buiten het grondgebied der Compagnie gelegen. Deze verplichting bestond reeds voor de in Madras en Bombay gerecruteerde troepen, maar niet DE KHAIBERPAS KASCHMIR. voor de Bengaleezen, die tot eene hoogere kaste behoorden en er derhalve bezwaar tegen hadden, op gelijken voet als de anderen behandeld te worden. Het prestige der Engelschen had intusschen geleden door den noodlottigen Afghaanschen veldtocht van 1842 en door overdreven geruchten nopens hunne verliezen in den Krimoorlog. Ten gevolge van het wegzenden van eenige Engelsche regimenten naar de Krim en naar Perzië, had men voor de bezetting der nieuw veroverde streken het contingent inlandsche troepen verhoogd en waren er in 1857 slechts 40.000 man Britsche troepen in Indië, tegen 240.000 sepoys. Nu verzekerde eene onder het volk verbreide profetie, dat er aan de heerschappij der Compagnie 100 jaar na den slag bij Plassey — dus in 1857 —, een einde zoude komen, en deze verwachting had, in verband met het vertrek der Europeesche troepen, reeds eene algemeene opgewondenheid veroorzaakt, toen het bekende voorval met de militaire geweerpatronen de bom deed barsten. Men had den misslag begaan om bij het maken van een nieuw model patronen rundervet te bezigen. De sepoys, voor wie de koe een heilig dier is, weigerden onder den invloed der onderworpen vorsten, die slechts eene aanleiding zochten om zich op de gehate Engelschen te wreken, de patronen te gebruiken, en zeiden de gehoorzaamheid op. In Eebruari sloeg het inlandsche infanterie-regiment te Barrackpur bij Calcutta aan het muiten en tegen half Mei had zich de opstand over het grootste gedeelte van Voor-Indië uitgebreid. Met opzet hadden de opstandelingen het heete seizoen voor hunne beweging gekozen, wel wetende hoe afmattend militaire operatiën in dat jaargetijde voor Europeanen zijn. Indien de Sikhs en sommige andere troepen niet getrouw waren gebleven, had Engeland de verovering van Indië opnieuw kunnen beginnen. Aanvankelijk boden de Britten weinig weerstand, hetgeen te wijten was aan hunne numerieke minderheid, en aan de moeielijkheid die VAN BOMBAY N D NW. FRONTIER PROVINCE. zij ondervonden om zich spoedig te verplaatsen, — immers de spoorweglijn strekte zich toen slechts over 120 Eng. mijlen van af Calcutta uit. De inneming van Delhi, de capitulatie van Cawnpore, en de herhaalde bestormingen van Eucknow, waren de voornaamste gebeurtenissen van dezen bloedigen worstelstrijd. Tegen het einde van 1858 was de opstand onderdrukt, en op 1 November van dat jaar werd de hierbovenbedoelde profetie vervuld, al was het ook in een' anderen zin dan in dien, welken de opstandelingen er aan hadden gehecht: op een' grooten Durbar te Allahabad kondigde Lord Canning aan dat de bezittingen der OostIndische Compagnie waren overgegaan aan de Britsche Kroon. Sedert dien tijd heeft Engeland's politiek ten opzichte van Indië groote veranderingen ondergaan. De Britsche troepen, die vroeger tot de inlandsche in eene verhouding stonden van 1—6, vormen nu een derde van het geheele leger, alle versterkte plaatsen, arsenalen en magazijnen worden door Europeanen bewaakt en de artillerie wordt bediend door Europeesche troepen, terwijl nieuwe vervoermiddelen deze laatste in het kortst mogelijke tijdsbestek kunnen verplaatsen. De sepoy wordt uit eene minder hooge kaste dan vroeger gekozen, hij wordt in en buiten Indië beter betaald, en de Britsche officieren der inlandsche regimenten hebben niet meer dezelfde faciliteiten om hunne troepen voor eene betrekking bij den staf of bij het burgerlijk bestuur te verlaten. Tevens zijn aan de Indische vorsten verscheidene concessiën gedaan. Dat de dure lessen voor beide partijen hunne vruchten gedragen hebben, blijkt uit het feit dat muiterijen en opstanden, die vroeger zoo talrijk waren, sedert 1858 niet meer in het leger zijn voorgekomen. Den 23-sten November vertrok ik van Bombay naar het DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. Noorden. De waggons der sneltreinen in Voor-Indië bieden veel gerieflijkheid aan: zij zijn gesplitst in twee afdeelingen, elke voor vier personen berekend, met twee zijbanken die 's nachts tot vier slaapplaatsen worden ingericht. Naast elke afdeeling bevindt zich eene toiletkamer, waaraan weer een derde klasse compartiment grenst, dat bestemd is voor de inlandsche bedienden. Ook de restauratiewagens doen voor de Europeesche niet onder. De eerste lijn in Britsch-Indië (van Bombay naar Thana) werd in 1853 geopend. Na 1880 werd de aanleg van het spoorwegnet in het Keizerrijk bijzonder snel doorgezet, om de rijke Centrale Provinciën met de kust te verbinden en als maatregel om de hongersnooden tegen te gaan. Van af 1870 werden jaarlijks gemiddeld duizend kilometer aangelegd. I hans bedraagt de lengte der Britsch Indische lijnen 30000 Eng. mijlen. Zij zijn gebouwd deels door het Gouvernement, deels door maatschappijen met subsidiën van den Staat of onder garantie van 5% der kosten door laatstgenoemden. In beide gevallen heeft de Staat zich het recht voorbehouden na eenen bepaalden termijn de lijnen te naasten. Van dit recht is telkens wanneer dit mogelijk was, gebruik gemaakt en het laat zich aanzien dat binnen vijftig jaren de Staat eigenaar zal zijn van alle lijnen. De gemaakte overeenkomsten bleken zeer voordeelig voor hem te zijn; in de laatste tien jaren der vorige eeuw bracht de aankoop der East-Indian-Railway (van Calcutta naar het Noord-Westen) eene zuivere winst op van £ 6.300.000. Door particuliere maatschappijen alléén werd slechts een gering aantal lijnen aangelegd. Na 24 uren reizens stapte ik te Agra af. De indeeling dezer stad is dezelfde als die der meeste plaatsen van Noordelijk Britsch-Indië. Men heeft er een "cantonment", waar de kazernes en de officierswoningen gelegen zijn, verder de "civil lines" voor de burgerlijke ambtenaren, de VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. "police lines" (kazernes der inlandsche politie welke gekommandeerd wordt door Britsche officieren), en de "native town , waarin zich te Agra, evenals in de andere grootere steden, het fort en de "Jama Masjid" of voornaamste moskee bevinden. De Taj Mahal te Agra. Reeds den dag na mijne aankomst begaf ik mij 's ochtends te zes uren naar den Taj Mahal, de beroemde "Dream in Marble het schoonste kunstwerk van Indië. De weg er heen voert door breede lanen ; de heerlijke morgenlucht, de blauwe hemel, de fraaie uitzichten op de stad en op de rivier, droegen er toe bij om dezen rit onvergetelijk te maken. Weldra zag ik het witte marmer van het koepeldak tusschen het groen schitteren en vertoonde zich het mausoleum in zijne overweldigende pracht. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR De Taj Mahal werd gebouwd door Keizer Shah Jahan, als praalgraf voor zijne „Sultane Favorite" Arjmand Banu, «De Trots van het Paleis", die in 1629 overleed. De keizer zelf werd er ook begraven De bouw, in 1639 begonnen, duurde twee en twintig jaren en met het oog op dien langen termijn was het steigerwerk van baksteen vervaardigd. De kosten van het monument bedroegen volgens sommigen achttien-, volgens anderen ongeveer twee en dertig millioen rupees (1 rupee = f 0,80). Waarschijnlijk was Austin de Bordeaux, die in dienst van den keizer stond, er de bouwmeester van, en leverden Italiaansche arbeiders het marmer- en het mozaïekwerk. Recht tegenover de hoofdpoort verrijst het gebouw met zijne schoone proportiën, en van alle kanten heeft men heerlijke uitzichten op den wit marmeren koepel, de marmeren muren en de marmeren minarets; het beste oogenblik voor een bezoek is even na zonsopgang of des nachts, wanneer de maan het kunstwerk verlicht en de bleeke kleuren van het marmer doet blinken. Midden in den tempel is een achthoekig vertrek, tot hetwelk een gedempt licht doordringt, en waarin men de marmeren grafsteenen van de sultane en van haren gemaal ontwaart, terwijl de eigenlijke graftomben zich eene verdieping lager in een' kelder bevinden. Van af het terras heeft men een uitgestrekt vergezicht op de rivier de Jumna, aan welker oppervlakte zich reusachtige schildpadden vertoonen. Aan den overkant breidt de eindelooze vlakte zich uit Behalve de Taj Mahal zijn te Agra nog het fort met zijne prachtige gebouwen en het graf van Shikandra bezienswaardig. Voorts ligt in de nabijheid de doode stad ^ atehpur Sikri, als eene getuige van vervlogen grootheid. Ook aangename jachtherinneringen zijn voor mij aan Agra verbonden. In de zandige vlakten die het omringen komt eene soort van antilopen voor, die men in de Noordelijke gedeelten van Britsch-Indië - den Punjab en Rajputana — VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. nog in grooten getale aantreft. In laatstgenoemde provincie vooral, waar zij bij uitstek gunstige levensvoorwaarden vinden, zijn zij bij koppels van honderden te zien. Dit wild, bekend onder den naam van blackbuck, heeft de maat van een damhert. De kop is spits en de horens, welker lengte meestal niet meer dan 26 inches bedraagt, zijn schroefvormig, met drie a vier wendingen. Bij de L L I)e „Zenana", of vrouwenverblijf in het fort te Apra. bokken is de buik wit, en het overige gedeelte van de huid zwart; de geiten zijn lichtbruin en hebben geene horens. Nog eene andere woestijn-antilope is er bij Agra te vinden, kleiner en fijner dan de blackbuck, nl. de chicarra, die zich bij voorkeur in steenachtige kloven ophoudt. Van beide soorten is het vleesch goed te eten, en de huid zeer bruikbaar, terwijl de horens fraaie tropheeën opleveren. Zij worden door het bestuur op rationeele wijze beschermd, en de Boeddhistische leer, zoowel als de verordening welke den verkoop van vuurwapenen aan- en het dragen daarvan door inlanders beperkt, komen den antilopen, die overigens weinig schade aanrichten, ten goede. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. Nieuwe bepalingen op het jachtbedrijf in Britsch-Indië, die behalve voor het schieten van wilde zwijnen, het bezit van permissiën overal verplichtend stellen, worden thans overwogen, en ook eene verhooging van belasting op vuurwapenen schijnt in de bedoelingen der Regeering te liggen. In sommige streken, zooals Kaschmir, volgde men reeas vroeger het voorbeeld van Ceylon, waar men voor elk stuk wild, — of voor een zeker aantal exemplaren, — een "license" moet koopen, waarvan het bedrag in 's Lands kas vloeit. Hij Hollis te Bombay had ik een Mauser sporting rifle 7 m.m. met "softnosed" gespleten patronen gekocht: deze en een latere aankoop te Calcutta, een express buks kal. 577, waren de makkers die mij op mijne jachten in Indië begeleidden. Ik vond het eene uitstekende combinatie, al is op de groote jacht aldaar een tweede dubbelloops express niet onraadzaam. Als shikari (jager) had ik zekeren Tulsi in dienst genomen, die zich op 's lands wijze met een groot pak aanbevelingsbrieven was komen voorstellen en een vertrouwen inboezemend uiterlijk bezat. Op jachtdagen was het 's ochtends te vijf uren réveille. In een' pels gehuld, met den jager en een' jongen op den bok, reed ik naar het terrein, dat, hetzij aan den grooten, rechten weg naar Gwalior, hetzij aan dien naar Aligarh, aan de overzijde der Jumna, op een' afstand van 14 a 15 Eng. mijlen van Agra gelegen was. Daar moesten eerst koelies gerecruteerd worden, om de bagage te dragen; eenige magere Hindoes VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. waren weldra gevonden, en bij eene nog frissche morgentemperatuur begon de marsch door de zandvlakte, welke gedeeltelijk braak ligt. Nooit zal ik deze wandelingen vergeten. De stille harmonie der woestijn heeft eene groote bekoring; terwijl in andere gedeelten van Indië de weligste plantengroei zijne triomphen viert, vindt men hier in 't noorden alleen struikgewas, waartusschen eindelooze vergezichten zich voordoen. Slechts enkele terreinverhetlingen en rotsachtige kloven Mijn jachtwapen te Agra. brengen afwisseling aan in het eentonige landschap, en toch bezit dit laatste eene aantrekkelijkheid, waarvoor de meesten niet ongevoelig kunnen blijven. Enkele Hindoes die een stukje land bebouwen en nu en dan een voorbijtrekkende kameelkaravaan, zijn de eenige teekenen van leven die men er aantreft. Zelfs dichtbevolkte dorpen geven met hunne grijze leemen muren een indruk van verlatenheid. Een spannend oogenblik was het toen wij in deze omgeving voor het eerst een koppel blackbucks met het gewapend oog ontwaarden. Het open terrein biedt slechts weinig dekking aan, en maakt daardoor het naderkomen DE KHAIBERPAS KASCHMIR moeielijk. Heeft men eenmaal met den verrekijker de aanwezigheid van een grooten bok geconstateerd, dan begint het tijdroovend werk van het bekruipen. Het schot moet op 200 a 400 yards worden gelost, en diep neerslachtig is de stemming van hem die na zooveel inspanning het doel mist, een paar malen moest ik dit ondervinden, doch over het algemeen had ik geen reden tot klagen, want in vier dagen tijds legde ik 17 blackbucks en 1 chicarra neêr. Mijn beste dag was de 25ste November. Te zes uren was ik met mijn shikari in het veld, 16 mijlen van Agra. De zon kwam op en toen de verschillende voorwerpen op de gele zandvlakte voor ons oog een' vasten vorm begonnen aan te nemen, ontwaarden wij de silhouetten van een aantal blackbucks die zich langzaam voortbewogen. Behoedzaam trachtten wij nader te komen, maar spoedig kregen zij ons in het oog en namen de vlucht. Snel schieten was hier dus geboden, en twee bokken beten in het zand. Den verderen ochtend brachten wij door in de rotskloven; ik miste een paar keeren, doch schoot later nog twee stuks. 1 egen den middag maakten wij halt onder een' eenzamen boom, en gebruikten onzen "tiffin" (ontbijt) in de schaduw daarvan. Een koelie die ons een mand met provisies nadioeg, spreidde den inhoud er van voor mij uit, en een uur lang hielden wij rust. Kort daarop volgde een vijfde bok, en eindelijk schoot ik tegen zonsondergang, op 300 yards, liggend opgelegd, uit een' grooten koppel, mijne twee beste bokken met één kogel. Eens schoot ik tot mijn spijt een' blackbuck aan. Wel drie en eene halve mijl moesten wij hem achterna, om eindelijk den geheelen koppel uit het oog te verliezen. Inmiddels waren wij in de buurt van een dorp aangekomen waar het wild gezien was, en toen bleek het dat de gewonde zich in een rietveld had teruggetrokken. De geheele bevolking liep met stokken gewapend uit om hem VAN BOMBAY N D NW. FRONTIER PROVINCE. te vangen, en omsingelde het arme beest met vervaarlijk getier. Hijgende en bijna bezwijkende onder de brandende hitte kwamen wij op de plaats aangesneld, de blackbuck kreeg het genadeschot, en weldra waren wij om hem heengezeten, de dorpsnotabelen, de bevolking en ik. Het spreekt van zelf dat allen tegelijk hunne opinie over de episode in 't Hindostansch ten beste gaven, en dat ieder voor zich vond, dat hij de man was geweest die het meest tot De jager Tulsi en de „Strecke" op 26 November. den goeden afloop der zaak had bijgedragen. Na een half uur nam ik van mijne nieuwe kennissen hartelijk afscheid, vermoedelijk voor altijd. Ik behield den kop met de fraaie horens, terwijl het overige gedeelte van den bok door de blijde gemeente, de dorpsnotabelen voorop, huiswaarts werd gedragen. Behalve met de blackbucks maakte ik in de omstreken van Agra nog met eene andere wildsoort kennis. Op een' vroegen morgen voerde mij mijn shikari in noordelijke richting aan de oevers der Jumna, om te trachten eenen -i. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. alligator te bemachtigen. 1 Na acht mijlen te zijn gereden, stapten wij uit voor een' ouden Hindoetempel, gelegen aan de boorden der rivier, welke er door vlak en naakt terrein stroomt dat aan weerszijden van het water met riet is begroeid, en dat hier en daar hooge, loodrechte oevers vormt. Op de meeste plaatsen is de bedding der rivier driehonderd a achthonderd meter breed. 2 In eene prauw staken wij, door een paar koelies vergezeld, de Jumna over en volgden den stroom tot aan eene plaats, waar men vermoedde dat de gevaarlijke waterbewoners zich op de heete uren van den dag aan de oppervlakte zouden vertoonen, om zich op zandbanken in de zon te koesteren. Voor de bevolking der aan de rivier liggende dorpen zijn de gavialen hoogst onaangename buren, want hunne brutaliteit is even groot als hunne vraatzucht; vrouwenharen en andere langzaam verteerbare menschelijke overblijfselen, die soms in hun maag gevonden worden, leveren hiervan de aangrijpende bewijzen en manen tot behoedzaamheid aan. Al spoedig ontwaarden wij een' gaviaal van drie meter lengte aan den waterrand liggend, met zijnen staart in de rivier. Hij warmde zich in de zon met gesloten oogen. Eenen omweg makend, bekroop ik hem tot op ongeveer 50 pas, doch juist toen ik wilde schieten, maakte het schijnbaar logge beest, dat een bijzonder fijn gehoor bleek te hebben, met ongelooflijke snelheid keert, en was terstond ') De eigenlijke naam der alligators die ik hier aantrof, is Ganges gaviaal (Gavialis Gangeticus). De snoet van dit beest heeft slechts een derde der breedte van dien van den Indischen krokodil, en is van voren knopvormig verbreed. Terwijl laatstgenoemde negentien paar tanden in de bovenkaak heeft, bezit de gaviaal er zevenentwintig tot negenentwintig. (Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië 1905.) *) De groote rivieren hebben breedten van 3433 K.M.; hare beddingen gelijken in het droge jaargetijde op uitgestrekte zandwoestijnen. VAN BOMBAY N D NW. FRONTIER PROVlNrc in de diepte verdwenen. Groote kringen op het water waren het laatste spoor dat wij van hem zagen. Door dit incident waren de goede kansen op die plaats voor een paar uren vervlogen, en wij beproefden in den tusschentijd ons geluk op een' koppel antilopen, die op grooten afstand voorbijtrokken. Een vermoeiend besluipen ving aan. Vier mijlen ongeveer moesten wij daarbij afleggen, en toen ik eindelijk mijn geweer kon schouderen, scheen eene rilling door den koppel te varen, die bewees dat het wild mijne aanwezigheid had bemerkt. Een oogenblik slechts bleven de dieren staan, allen naar dezelfde richting gekeerd en allen met het hoofd naar mij gewend. Doch onmiddellijk daarop gingen zij er van door, in wilde vaart, en in hooge sprongen, een' prachtigen aanblik biedend. Was het de indruk daarvan, was het de snelheid der vlucht, was het de groote afstand die mij van mijn stuk bracht, — zeker is het dat het repeteervuur van zeven schoten hetwelk ik nu opende, zijn doel geheel miste en dat geen der blackbucks op het veld bleef liggen. Mijn shikari deed mij het vuur staken met eene handbeweging die kon beduiden : „Schiet maar niet langer, je raakt ze toch niet", en wees 11 mij tevens op dat ik niet meer dan vier patronen overhield, welke eventueel voor gavialen moesten dienen. Ik gehooi zaamde en keerde naar de rivier terug. Het gedeelte des oevers dat wij thans voor ons hadden, daalt van eene hoogte van vijftig yards schier loodrecht af. De overzijde der bedding wordt aldaar door eene reusachtige zandbank ingenomen, en bij onze aankomst zagen wij er een achttal groote gavialen op het gele zand liggen De afstand bedroeg niet meer dan tweehonderd yards. Zooveel mogelijk gedekt, constateerden wij eerst welke de primus inter pares was, daarna hadden wij geruimen tijd noodig om ongemerkt naar den rand van den steil afdalenden oever te kruipen, en liggende de buks op het uitverkoren monster te richten. Nu was het zaak het beest DE KHAIBERPAS. KASCHMIR in den kop of op het blad te treffen, want raakt men het elders, dan verdwijnt het onmiddellijk in de diepte en men ziet het niet meer terug, al blaast het ook spoedig den laatsten adem uit. Eenige mijner kennissen schoten op die wijze gavialen, waarvan zij later de huid slechts in gedachten konden bewonderen, en zij hadden mij dus gewaarschuwd: bij deze jacht is het de kunst niet om het dier te schieten, maar om het te krijgen. „IJn homme averti en vaut deux", De gaviaal op den oever. en het schot werd dus met de meest mogelijke zorg op het blad gericht. De kogel zat blijkbaar op de goede plek want het beest bleef op de plaats liggen, terwijl al zijne makkers als bij tooverslag in het water verdwenen. Wij begaven ons nu naar de rivier en doorwaadden die op eene ondiepe plaats, ofschoon ik zekeren afkeer gevoelde van eene wandeling door dit gevaarlijke water. Toen wij bij onzen buit waren aangekomen, zagen wij dat wij met een bijzonder groot exemplaar te doen hadden, van ongeveer 5 2 } ards lengte. Eater schoot ik op Celebes nog ver- / VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. scheidene krokodillen, doch alle veel kleiner dan dit stuk. Met behulp van zware touwen werd nu de gaviaal bij wijze van trekschuit door het water langs den oever gesleept, naar de plaats waar de Hindoetempel staat; daar werd hij door de uit het naburige dorp saamgestroomde bevolking bewonderd, en ten slotte aan de zorg van een' voerman toevertrouwd, die hem naar Agra zoude brengen waar hij gevild moest worden. Het drogen der huid zoude een paar weken in beslag nemen, en na afloop hiervan kon deze naar Europa worden gezonden. Tot de genoegens van de hier beschreven jachten behoorden ook de aangename diners in het hotel te Agra die er op volgden. Het geluk was mij beschoren om daar met twee fair Australian globetrotters" en eene Engelsche dame aan te zitten, en sterk voelde ik mij benijd door de overige heeren, die saamgepakt waren aan de lange jongelui s tafel. Men ontmoet dikwijls in Indië dames en jonge meisjes die, met elkander of alleen, reizen om de wereld maken ; "we can do that, being rather broadminded", werd mij door eene van haar gezegd en feitelijk geschiedt er slechts zelden iets aan degenen die dit niet wenschen. Meestal zijn zij sympathiek, en aan mijne Engelsche tafelgenoote uit Agra zal ik steeds met erkentelijkheid terugdenken, uithoofde der goede en onbaatzuchtige verpleging welke mij harerzijds te beurt viel gedurende eene zware verkoudheid, die ik in het jachtveld opdeed. Dank zij deze zorgen was ik spoedig hersteld, en kon ik goedsmoeds de reis naar Delhi voortzetten. Om de oude hoofdstad der Mughal koningen goed en geheel te zien, zoude men over meer tijd moeten beschikken dan toeristen het gewoonlijk doen. Want behalve het moderne Delhi, kan men er de bouwvallen bezoeken van negen oudere steden, dagteekenende uit verschillende tijdperken der geschiedenis, bouwvallen welke getuigen van DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. den langen en zwaren strijd die over het bezit dezer plek is gevoerd. Bezuiden het tegenwoordige Delhi ligt Firozabad, eene agglomeratie van ruïnes van vroegere centra. Nog zuidelijker, daar waar nu de bouwvallen van het fort Indrapat en andere Hindoesche forten gevonden worden, moet voorheen eene stad gestaan hebben, door Arische immigranten gesticht, en Indraphasta genaamd. In 1193 werd deze plaats door muzelmannen veroverd, en tot hoofdzetel van het Mahomedaansche Indië verheven. Sedert dien tijd is zij dikwijls geplunderd geworden door Mongolen, Perzen en Afghanen. Keizer Shah Jahan, op wiens bevel de Taj Mahal verrees, was ook de stichter van het tegenwoordige Delhi (1638). Een zijner nakomelingen, wiens troepen onder aanvoering stonden van den Franschman Louis Bourquin, werd in 1803 door de Engelschen overwonnen en sedert dien tijd bleef de stad voor goed in Britsche handen. Tweeërlei factoren maken haar beroemd: de oude keizerresidentie en de herinneringen uit de jaren van den opstand. De groote moskee, de daarbij gelegen marmeren Jain tempel en het fort behooren tot de grootste merkwaardigheden van Indië. Het paleis ligt binnen dit laatste aan den rechter oever der Jumna en bevat kunstwerken, welke die van Agra schier evenaren. De prachtige, met marmer bevloerde badzalen bestaan uit drie groote vertrekken welker muren met kostbaar mozaïek zijn versierd; in het midden van elke zaal bevindt zich eene fontein, terwijl de reservoirs waaruit het water geput werd in de wanden zijn aangebracht. De methode van baden der vroegere heerschers is nog niet in het vergeetboek geraakt. In de "native town" bevindt zich een gebouw geheel in den stijl der genoemde badzalen, en daar kan men, teneinde zijne ethnologische en historische kennis te verrijken, gaan baden precies zooals wijlen keizer Akbar en diens opvolgers het deden. Binnen het fort ligt eveneens de Moti Masjid of Paarl VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. Moskee, uit wit en grijs marmer opgetrokken, een klein maar m alle onderdeelen prachtig kunstwerk, dat een der hoofdsieraden van Delhi vormt. Verlaat men het fort door de Delhipoort, waarvoor twee groote steenen olifanten zijn geplaatst, zoo worden dadelijk de koepel en de minarets van de beroemde (ama Masjid, de grootste moskee van Indië, zichtbaar. Dit gebouw dat door zijne schoone proportiën uitmunt, bevat een aantal merkwaardigheden, waaronder twee reliquieën van den profeet: een rosachtig haar van zijnen baard en het indruksel van zijnen voet op een stuk verhard zand. Wat het beleg van Delhi betreft, zijn er aan de heuvels ten noorden der stad de beroemde Delhipoort toegang gevende tot het fort. Kidge — aan verschillende punten der stadsmuren en aan de poorten op welke de vijf Britsche colonnes den i3den September 1857 hare aanvallen richtten, belangwekkende herinneringen verbonden. Vooral kan dit gezegd worden van de Kaschmir-poort met haren nauwen van drie zijden bestreken toegang. Daar was het, dat op den morgen van den algemeenen aanval de bres werd geschoten waardoor de eerste Britsche afdeelingen binnendrongen. Van den i4den tot den 25ste.! werd er in de stad ge- DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. vochten, totdat het verzet geheel was gebroken. Van de 9866 man die voor het beleg der stad in het veld waren gerukt, sneuvelden of stierven er 3837, waaronder drie kommandeerende generaals, van wie de laatste, brigade-generaal Nicholson, bij den eindaanval doodelijk getroffen werd. Te Delhi vindt men de beroemdste juweliers, zilversmeden en ivoorhandelaars uit Indië. De groote winkels, waar hunne producten van Oostersche kunstindustrie worden Kaschmir-poort, toegang gevende tot de stad. vertoond, zijn in de hoofdstraat, den Chandni Chauk, gelegen. In het algemeen bestaat er in Britsch-Indië meer gelegenheid tot het koopen van zulke kostbaarheden dan in onze koloniën, en de prijzen zijn er voor hen, die met Indische kooplieden weten te handelen, niet hoog. Deze houden er doorgaans drie tarieven op na, een voor de inlanders, een voor de in Indië wonende Europeanen, en een voor de toeristen. Behoort men tot laatstgenoemde categorie, dan bestaat de kunst daarin, dat men zich voordoet als ressorteerende onder de tweede. 3 VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. Van Delhi vertrok ik naar Lahore, hetwelk ik bezocht tijdens de aanwezigheid van den Prins van Wales, wien de Maharadja's en Radja's der "native states" van Pundjab en van Rajputana, omgeven door echt oostersche pracht, hunne hulde kwamen aanbieden. Een uitgebreid, in vakken verdeeld kamp was onder de muren der inlandsche stad opges agen; elk vak was betrokken door een der inlandsche vorsten met zijn talrijk gevolg, terwijl zich buiten het kamp c e standplaats der olifanten bevond, welke door de voorname gasten waren medegebracht, en welke onder hun galatuig met roode en groene verf waren beschilderd, De m '*n sche grooten maakten den Prins hunne opwachting in de woning van den Luitenant-Gouverneur, en dit bezoek werd den volgenden dag door den Prins en de Prinses beantwoord, die bij deze gelegenheid in eene galakoets gezeten waren, bespannen met zes kameeien, van het zadel gereden. I e Lahore zag ik voor den eersten keer grootere afdeelmgen inlandsche troepen, waaronder de mooi gebouwde 'khs, die met doedelzakken voorop, door de stad marcheerden, verder de kleine krijgshaftige Gurkha's uit Nepal a 'omstig, waaruit Lord Kitchener zijne lijfwacht heeft samengesteld, en ook eenige afdeelingen cavalerie. Verse ei ene feestelijkheden hadden er in de versierde stad voor de hooge bezoekers plaats, waaronder een groot bal, in e Montgomery Hall, een wit steenen, met marnier versierd gebouw, in koele tuinen buiten de "civil lines" gelegen. Na Lahore ging mijn tocht naar de North-West Frontier 1 rovince, welke eerst sedert 1901 als zoodanig deel van et rijk uitmaakt. Niet slechts wegens zijn politiek en historisch belang wilde ik dit gebied bezoeken, maar ook omdat het geheel verschilt van hetgeen ik tot dusver gezien had. Voor hen die niet veel tijd aan dezen tocht unnen esteden, is de Khaibarpas, de eenige voor groote roepenafdeelmgen goed begaanbare doorgang van Indië DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. over den Himalaya naar Afghanistan en naar Russisch Centraal-Azië, het aangewezen doel. Het gewicht dat Afghanistan ') ten aanzien van Indië bezit, springt reeds bi) een' vluchtigen blik op de kaart in het oog. Hoe krachtig de natuurlijke verdedigingslijn ook wezen moge, welke laatstgenoemd land in de bergketenen die het van Afghanistan scheiden, bezit, zij heeft niet verhinderd dat koene veroveraars er zich op verschillende tijdstippen een' weg door baanden. Op de passen welke tot zulke invallen gelegenheid bieden, is van ouds de aandacht gevestigd geweest, en hun bezit heeft nog in de vorige eeuw tot bloedige worstelingen aanleiding gegeven. De eerste inval waarvan de geschiedenis gewaagt, is die van Alexander den Groote; hij opende tijdelijk de poorten van Indië voor de Westersche beschaving en had op het gebied van het tegenwoordige Afghanistan de ') De eigenlijke naam van Afghanistan is Wilayate. De Montgomery Hall te Lahore. VAN BOMBAY N D NW. FRONTIER PROVINCE stichting van een rijk tengevolge, dat bleef bestaan tot anderhalve eeuw voor Christus' geboorte. De daarop volgende invallen van Scythen, Turken en andere WestAziatische stammen maakten, dat tot op den tijd dat Europeesche zeevaarders zich onder Vasco de Gama voor de kusten van Deccan vertoonden, de geschiedenis van Indië nauw met die van Afghanistan samenhing. Te voren had Indië geen ander overzeesch verkeer gekend dan dat met Java, en de sporen dezer oude betrekkingen zijn nog heden ten dage in de taal en in de letterkunde van genoemd eiland merkbaar. In overoude tijden was Indië naar het Noorden door den Himalaya feitelijk afgesloten en hieruit vloeide een isolement voort, hetwelk duizenden jaren kan hebben geduurd, zoodat de bewoners aan Alexander den Groote verklaarden dat vóór hem geen vreemdeling ooit hun land had betreden. Onder de heerschers die zich de verovering van Indië ten doel stelden, is Napoleon een der meest bekende. Na de vernietiging der Fransche vloot bij Aboukir vormde ij een plan van aanval, geheel afwijkende van vroegere projecten. In vereeniging met Russische troepen, door aul I beschikbaar gesteld, zoude een Fransch leger onder Masséna over Astrakan, Asterabad en Kandahar naar de delta van den Indus trekken, terwijl een tweede Russisch eger van uit Orenburg door de steppen van Turkestan, a en Boekhara, en over den Hindoe Kush de vlakte van Noordelijk Indië zoude bereiken. Een begin van uitvoering is aan dat plan gegeven, doch de moord van keizer Paul deed het in duigen vallen. Afghanistan, dat de oostelijke helft beslaat van de hoogvlakte van Iran, is door den machtigen bergknoop van den Hindoe Kush welke het orografische middelpunt vormt van de oude wereld, met de hoogvlakten van CentraalAzie en met den Himalaya verbonden. Het is de natuurlijke doorweg voor de veroveraars, voor den handel en DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. voor de volksverhuizingen, want in het Zuiden zoowel als in het Noorden des lands treft men een aantal bressen aan in de ketenen van den Hindoe Kush, welke den doortocht mogelijk maken. Sommige daarvan bereiken eene aanzienlijke hoogte, zooals de pas van Noaksan, (pas van het onheil, 5100 M.), die zelfs door karavanen gebruikt wordt en waar het pad dat naar den hoogsten bergkam voert, in het ijs gehouwen is. De Kawakpas in het Noorden werd door Alexander den Groote overschreden, en ook Akbar, Nadir Achmet Chan en andere veroveraars der vlakte van den Ganges, trokken over den Hindoe Kush, welks naam beteekent: „Uitroeier der Hindoes." Aan deze passen dankt Afghanistan zijne strategische waarde voor de verdediging van Indië, want daar moet de kwetsbare plek van het schiereiland gezocht worden, en de Engelschen zijn er door de plannen van Napoleon nogmaals aan herinnerd geworden dat de drie machten, welke vóór hen de groote Indische rijken stichtten, — de Muzelmannen, de Mogols en de Mahratta's, — alle den nekslag ontvingen van vijanden die uit Afghanistan Indië binnenvielen. Van dien tijd dagteekenen de verdedigingsmaatregelen aan de landzijde van het rijk Een belangrijk verdrag tusschen het Britsche Gouvernement en den Emir is in 1901 onder het bestuur van Lord Curzon gesloten, en al heeft deze overeenkomst in het moederland niet onverdeelde instemming gevonden, toch moet zij als een succes der Britsche politiek worden aangemerkt. Zij huldigt het beginsel der ondergeschiktheid van de Afghaansche buitenlandsche politiek aan de Engelsche, eene ondergeschiktheid welke ook door Rusland en Perzië wordt erkend. Voorts regelt zij de aanstelling van inlandsche Britsch-Indische agenten te Kaboel. I en slotte zijn bij deze schikking de aanspraken der Britsch-Indische Regeering op het bezit van een gedeelte van den Khaibarpas erkend; haar streven naar eene af- VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. doende grensverdediging in het Noord-Westen is daardoor definitief bereikt. Voor den Khaibarpas hadden vroeger de Sikhs ') en de andere inlandsche troepen van het Britsche leger eene schier bijgeloovige vrees. Hij kwam, na de verovering van het fort Ali Masjid door Sir Samuel Brown (1878), gedeeltelijk in Engelsche handen. Die versterking, evenals het meer belangrijke fort van Landi Kotal, dat een halve Toegang tot den Khaibarpas. dagreis verder ligt, wordt bezet gehouden door de z.g. ') De Sikhs vormen eene afgescheidene sekte der Hindoes en zijn volgelingen van Nana Shah, den Goeroe (meester), die in 1469 te Lahore geboren werd. Behalve dat hij den afgodendienst en het kastenstelsel veroordeelde, had zijne wijsbegeerte veel overeenkomst met die der aanbidders van Vishnoe. Van af 1675 speelden de Sikhs eene groote rol in de Indische krijgsgeschiedenis en sedert 1849 — het jaar hunner onderwerping — behooren zij tot de meest getrouwe aanhangers der Britsche Kroon. Dat de sekte gedurende de vijf eeuwen van haar bestaan veel van haar godsdienstig karakter verloren heeft, blijkt uit het feit, dat verscheidene harer leden, o.a. de Maharadja van Kaschmir, Hindoes zijn. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. Khaibar Rifles; deze bestaan uit twee bataillons Afridi's, aangevoerd door Engelsche officieren. De pas is slechts tweemaal in de week geopend ten bate der karavanen die tusschen Samarkand, Merw, Kabul en Peshawar verkeeren. Afghanistan wordt van Indië gescheiden door eene neutrale zone, bewoond door oorlogzuchtige Afridistammen, welke hunne eigene belangen regelen. Het toezicht over- en Hotel-tent te Peshawar. het onderhoud van de heirbaan, van het fort Jamrud (Indisch gebied) tot aan de grenspalen van Afghanistan, zijn echter uitsluitend aan de Indische Regeering toevertrouwd. Soms worden militaire tuchtigingsexpeditiën uitgerust, tengevolge van het vijandig optreden der bedoelde "native tribes". Dit nu zoude ook het geval geweest zijn in Maart 1906. Op aanraden van eenige bekenden en autoriteiten wilde ik een verzoek indienen teneinde deze "mission" (zooals men zulke tochten tegenwoordig noemt) te vergezellen, doch de expeditie werd reeds einde December afgelast, nog voordat ik het request ingezonden had. VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. Ik bezocht den Khaibarpas van uit Peshawar, de belangrijkste grensplaats van Indië, die hoofdzakelijk door Mahomedanen van het minst verdraagzame soort bewoond wordt. Reeds op weg van Lahore naar genoemde grensplaats, tusschen Rawal Pindi en Nowshera, stijgt het terrein aanmerkelijk en wordt de luchtgesteldheid koud, zoodat men te Peshawar zijne winterkleeren zeer noodig heeft. Na aldaar den voor het bezoek van den Khaibarweg vereischten pas van den dienstdoenden "political ollicer" te hebben ontvangen, verliet ik op een' vroegen morgen in eene tonga Het fort Jamrud. (of dogcart) gezeten de tent, welke ik wegens gebrek aan plaats in het hotel Alexandra had moeten betrekken. Wij reden de vroolijke Europeesche buurten door, en toen wij het "cantonment" uit waren, zag ik voor mij de vlakte die tot het grensgebergte reikt en op den achtergrond de uitloopers der bergen van Chitral. Onze eerste bestemming was het fort Jamrud, een grijs massief gebouw, met kazernes voor de Afridi's. De pas wordt hier afgeteekend. Men is reeds dicht bij de eerste bergketen, die plotseling uit de vlakte verrijst, en weldra bevindt men zich op den kronkelenden weg, die nauw ingesloten door steile DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. hellingen, voortdurend stijgt totdat het fort Ali Masjid is bereikt. Het zoude moeielijk zijn den indruk weer te geven, welken deze nauwe doorgang met zijne natuurlijke verdedigingswerken en zijn wild karakter, teweeg brengt. Het aangrijpende der eenzaamheid waarin men zich bevindt, en het bewustzijn van het groote strategische gewicht der streek, laten niet na dien indruk nog te versterken. Aan Europeanen is het verboden verder te gaan dan Landi Kotal; men mag het geheimzinnige land van den Emir niet betreden, eene bepaling waaraan de Afridi's streng de hand houden. De weg daalt na Landi Kotal in de richting van Jellalabad en Kaboel, langs eene steile helling omlaag, en de rijksgrens bevindt zich op het midden dier helling. Na Ali Masjid mag zelfs niet meer gephotografeerd worden, een verbod dat aan een' mijner bekenden die zich daaraan niet stoorde, zijn' kodak, en nog eene boete kostte. Groote karavanen vertrekken op twee bepaalde dagen der week van en naar Kaboel, dat ongeveer 12 dagen rijdens van Peshawar gelegen is. Ook met de belangrijke Russische garnizoensplaatsen houden de karavanen de gemeenschap gaande. Lange rijen van zwaar beladen kameelen en ezels, begeleid door Afghanen met hunne vrouwen en VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. kinderen, die in hunne ruige pelsen een woest uitzien hebben, volgen de slingerende heirbaan, terwijl hier en daar op de heuveltoppen Afridi-dubbelposten zijn opgesteld, belast met het toezicht op het verkeer. Zulke karavanen ontmoetten wij meer dan eens, maar ofschoon zij een groot gedeelte van den weg in beslag namen, lette onze voerman er slechts weinig op. Tusschen die lieden door, langs rotswanden en langs afgronden, galoppeerden onze paarden Op weg van Centraal Azie naar Indië in de snelste vaart naar boven. Van tijd tot tijd had ik lust in de teugels te grijpen; toch ging hier alles nog vrij ordelijk toe, vergeleken bij hetgeen ik later in Kaschmir beleefde. Hier mende de koetsier ten minste nog, en bleef hij met behulp zijner teugels eenigszins voeling houden met de dartele ponies, welke zich bij voorkeur aan den kant van den afgrond voortbewogen. Bij Ali Masjid gebruikte ik mijn tiftïn in gezelschap eener Engelsche dame, die toevallig op denzelfden dag dezen tocht maakte. Zij was de echtgenoote van den correspon- DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. dent van een der groote Engelsche nieuwsbladen, had met haren man den veldtocht in Mandschoerije aan de Japansche zijde medegemaakt, en bevond zich thans met hem in Indië bij gelegenheid van het bezoek van den Prins van Wales. Eenige uren vóór mij was zij te Ali Masjid aangekomen en zij voelde zich in dit eenzame oord, met al die kwaadaardige gezichten om zich heen, wat huiverig. Ik rekende het mij tot plicht haar naar vermogen gerust te Karavaan uit Kaboel. stellen, en na een onderhoudend gesprek over het fatalisme in het verre Oosten, gebruikten wij tot opbeuring een stevig maal; wij wierpen daarna een' laatsten blik op den geheimzinniger1 weg naar het verboden land, en aanvaardden den terugtocht. Denzelfden avond kwamen wij weer te Peshawar aan, en reden langs de groote drinkplaats, waar zich honderden kameelen laafden, naar hel hotel terug. De aanwezigheid van vele fanatieke elementen in genoemde stad maakte, dat men daar het ophanden zijnd VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. bezoek van den Prins van Wales met eenige bezorgdheid tegemoet zag. Doch alles liep goed af. De Prins bezocht ook den Jvhaibarpas onder geleide van majoor Roos Keppel, kom- mandant der Afridi's. Maar ofschoon de Engelsche geïllustreerde bladen belangwekkende tooneelen wisten af te schilderen van dien tocht, zooals hij volgens hen door het hooge echtpaar werd ondernomen, is de Prinses, naar men mij van verschillende zijden verzekerde, niet verder gekomen dan Peshawar. Deze plaats bood trouwens aan Hare Koninklijke Hoogheid afwisseling genoeg, want zij heeft veel bezienswaardigs, dat elders ontbreekt. Peshawar is als het ware de trechter van Hpn karavanenhandel tusschen Centraal-Azie en Indië, en wordt daarom door vele Oosterlingen uit deze streken bezocht. Daarenboven treft men er de verschillende types der hilltribes uit de nabijheid aan; meestal mooie, forsche gestalten, met scherpe trekken en eigenaardige kleederdrachten. Het is raadzaam, zoo mogelijk, conflicten met deze Het fort Ali Masjid. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. lieden te vermijden. Gewoonlijk is er onder de Europeanen te Peshawar veel te doen; bals, cricketmatches en lange jachten op jakhalzen zijn er aan de orde van den dag. Eenmaal zoover zijnde, kon ik geen weerstand bieden aan den lust om ook Kaschmir te bezoeken. December is wel is waar niet het gunstige seizoen voor eene reis naar dat land, waar de Indische ambtenaar met verlof de heete zomermaanden gaat doorbrengen, maar voor mij was het nu of nooit, en onder die omstandigheden kon de beslissing niet moeielijk vallen. In zooverre trof ik het, dat er kort voor mijn bezoek een algemeene exodus van Europeanen had plaats gevonden, die allen den Prins in Rawal Pindi gingen zien, zoodat de hoofdstad Srinagar tijdelijk een uitsluitend inlandsch karakter droeg. Ik deelde mijn plan om daarheen te vertrekken, aan mijne tochtgenoote van den Khaibarpas mede en noodigde haar uit mij te vergezellen, doch in weerwil van hare liefde voor de sport, was haar eene Kaschmirsche berenjacht in December te machtig; ik vertrok dus alléén, met een „tot wederziens in Calcutta". Bij de firma Janjibboy te Rawal Pindi nam ik den dag na mijn vertrek uit Peshawar een retour-billet voor 80 Rps. naar Srinagar, de hoofdstad van Kaschmir, dat recht gaf op eene plaats in de mailtonga (postwagen). Extra tonga's zijn duurder en rijden niet zoo snel. De bagage werd vrij primitief met touwen aan den buitenkant van de huif vastgebonden en ik wikkelde mij in mijn' pels, een geel lederen thibetaansch kleedingstuk met lang kameelhaar gevoerd, (ter waarde van 40 Rps). Onder aanhoudend trompetgeschal van den koetsier, die tegelijk conducteur en postbeambte is, reden wij in vollen ren de stad uit, ik als eenige passagier, den grooten weg op naar Murree, onze eerste etape. De mailtonga is gewoonlijk eene oude kar, op twee wielen, met een boom en een dwarsboom, welke laatste VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE op de ruggen der paarden rust. De plaats naast den koetsier biedt zekere voordeelen aan, o a. wat het uitzicht betreft; zij is echter nauw en maakt het daardoor voor hem die haar inneemt, onmogelijk zich te bewegen. Er kunnen zich oogenblikken voordoen, waarop dit bedenkelijk wordt, en zulk een oogenblik brak er voor mij aan, toen al spoedig het bydehandsche paard, in eene kwade bui, eerst het spatbord aan splinters sloeg, en mij daarna zijne achterhoeven begon te toonen; op dezen tocht werd trou- De mail-tonga voor het posthuis te Rawal Pindi. wens de gemoedsrust zwaar op de proef gesteld, want drie dagen lang ging het met onzen gebrekkigen rommel, niet in den draf of in galop, maar in de z.g. „vuilste", over nauwe bruggen, langs wegen met scherpe bochten en steile hellingen, langs diepe afgronden, en door nauwe tunnels, waar mijne koffers telkens geweldige deuken kregen , om de vijf mijlen werden de paarden verwisseld, en voort ging het weer in woeste vaart. Van mennen was hier geen sprake, alleen maar van trompetten, schreeuwen en slaan, terwijl de teugels loshingen, en de kar, die van geen remtoestel voorzien was, hevig slingerde. Dat onze dagreizen niet van de kortste waren, bewijst het feit, dat DE KHAIBERPAS. KASCHMIR de tonga soms te zes uren des morgens vertrok, en met slechts een uur pauze, eerst te half twee uren 's nachts voor een „dakbungaiow" of rusthuis stilhield, om vier uur later weêr verder te gaan. Den eersten dag reden wij door heuvelland en langs hellingen met dennenbosschen begroeid. Onderweg reeds ontmoetten wij op eene pleisterplaats eenige reizigers uit Srinagar, die zich aan mij voorstelden en mij zeiden, dat het hun aangenaam zoude wezen zoo ik, na aankomst aldaar,thee ten hunnent wilde komen drinken. Door hunne gastvrijheid geroerd, beloofde ik daarvan gebruik te zullen maken. Twee dagen later kwamen ons • i*i op eenige Kilometers buiten Srinagar, ver- °p wes naar murree. scheidene handelaren in hunne equipages tegemoet gereden, van wie ik vernam dat mijn bezoek aan hunne winkels hun reeds telegrafisch door hunne broeders en neven was bericht. Murree, het doel van den eersten dag, is het hoogst gelegen punt van den geheelen weg en een veel bezocht zomerverblijf met koel klimaat, prachtige wandelingen en goede hotels. Men heeft daar een heerlijk VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. vergezicht op de bergen van "Little Thibet" en op de uitloopers van den Karakorum. Den volgenden dag hervatten wij, bij gunstig weder, 's ochtends te vier uren den tocht. Bij het postkantoor moesten wij eerst drie kwartier wachten, aangezien de mail nog niet gereed was. Dien tijd bracht ik door in het kantoor, eene kleine houten loods, verlicht door eene olielamp. Een tafel en een paar banken vormden met Pleisterplaats op den weg naar Srinapar. eenige kasten het ameublement. Drie inlandsche ambtenaren deden in allerijl de zaken af, terwijl een vierde zich met mij in het Engelsch onderhield over de pracht van zijn vaderland Kaschmir. Eindelijk waren de brievenzakken klaar, de koetsier kreeg zijne laatste instructiën, wij namen in de tonga plaats, en voort ging het weer, in den galop bergafwaarts in den donkeren nacht. De lantaarn ging door het schudden spoedig uit, doch dat was van minder belang, want de paarden kenden den weg. 1 oen de dag aanbrak, troffen mij de reusachtige afmetingen DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. van het landschap; onze weg voerde langs eene berghelling van 450, beneden welke de Jhelum als een zilveren draad in de diepte kronkelde. Na in het dal van deze rivier te zijn afgedaald, en haren oever te hebben gevolgd, bereikten wij tegen den middag Domei. De rivier die wij hier overtrokken vormt de grens tusschen Indië en den autonomen Staat van Kaschmir. Intusschen begon het sterk te regenen, een natuurverschijnsel dat ik sedert mijn vertrek uit Weenen niet meer had aanschouwd. De weg bleef bij afwisseling stijgende en dalende den linkeroever van den Jhelum volgen, die meer en meer het aanzien van een' bergstroom kreeg. Het dal was nauw ingesloten door steile rotsen welker toppen in zware regenwolken verdwenen. Soms passeerden wij tunnels, dan weêr houten bruggen over ravijnen gebouwd. Slechts enkele vrachtwagens ontmoetten wij, nu en dan ook fakirs, die alleen met het noodigste bekleed, met gele en groene verf besmeerd, een' staf in de hand, huns weegs gingen. Zoodra zij ons zagen aangaloppeeren, drukten zij zich aan den kant van den weg tegen de rotswanden aan, totdat wij voorbij waren. Zulk een dag in de mailtonga zoude op den duur misschien wat lang schijnen, maar de natuur van het land is zoo grootsch, dat haar aanblik den 4 De Jhelum bij Baramula. rolden wij, al slingerend, stilzwijgend voort totdat wij in den nacht, tegen elf uren, te Uri aankwamen. Daags daarna werd de reis voortgezet door het Jhelumdal dat steeds nauwer wordt, totdat men op de hoogvlakte van Kaschmir het beroemde Dal Lake bij Baramula bereikt. Ongeveer drie uren later is men te Srinagar. Het Dal Lake met zijne omgeving gaat door voor eene der schoonste plekken der aarde. Een' diepen indruk brengt htn JW7g' .Wa""eer men over den gladden waterspiegel rh . e', b,J den eersten oogopslag in het blauwe verden honzont mee"t waar te nemen, maar weldra - VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. tijd kort. Enkele dorpen, waar wij stil moesten houden om er een brievenzak af te geven en er een' in ontvangst te nemen, strekten buitendien tot afleiding. Reeds voor zonsondergang begon het te vriezen, en ik dacht met welgevallen aan de goed verwarmde kamer die mij wachtte in den dak-bungalow waar wij zouden overnachten. Met miin' uurman die 's nachts nog harder op zijn trompet blies dan overdag, kon ik slechts met moeite van gedachten wisselen, daar ik zijne landstaal niet machtig was, en zoo DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. " 3lcc^ «u'aeiijker - daarboven de hemelhooge toppen er u'tloopers van den Himalaya ') onderscheidt Volgens eerbiedwaardige legenden moet hier het paradijs gelegen e en eene overlevering die vele pennen in beweging heeft gebracht 6 le midden van dit landschap ligt het schilderachtige brinagar, waar wij des avonds aankwamen. Dikwijls wordt het met Venetië vergeleken, en het drukke Dal Lake. verkeer te water dat men er ziet, verklaart zulks genoegzaam. De stad is met kanalen doorsneden, waaraan de voornaamste huizen gelegen zijn, o. a het paleis van den Maharadja, die tijdens mijn bezoek afwezig was, daar hij den Prins van Wales op diens tochten begeleidde. Scythen, 1 artaren en Afghanen hebben te Srinagar om beurten ') Mount Godwin Austen is 28.278, - de Haramukh 16.900, - de Nanga Parbat 26.629 Eng. voeten hoog. VAN BOMBAY N D NW. FRONTIER PROVINCE geheerscht, totdat de Engelschen zich in hunne twisten mengden en den troon in 1840, bij verdrag, toewezen aan een Kashmiri, Maharadja Gulab Singh. Op mijne wandelingen door de drukke straten, werd ik meestal achtervolgd door eene bende kooplieden, die mij allen bij zich op den "afternoon tea" noodigden. Van tijd tot tijd dwongen zij mij rechtsomkeert te maken en met den stok op hen los te chargeeren, wat echter op den duur ook niets baatte, zoodat ik ten slotte steeds de Paleis van den Maharadja. wijk nam op eene der daar zoo populaire, idyllische "house boats", die mij spoedig verplaatste op het kristalheldere Dal Lake, waar ik weer met de natuur alleen was. Ondanks het barre jaargetijde rustte ik mij met behulp van den heer Cockburn, die zich speciaal met het voorbereiden van jachtexpedities bezig houdt, uit, om in de bergen bij Srinagar te gaan jagen; mijn tocht was echter niet DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. van langen duur, want de koude daarbuiten was zoo fel, dat ik, zonder een stuk wild gezien te hebben, na een paar dagen moest terug keeren. Het is anders ook hier een paradijs voor hen die over genoegzamen tijd beschikken om drie, vier, of meer maanden aan de jacht te wijden. Bruine beren, herten, en vooral bergschapen en geiten als de markhor, de ibex, de ammon, en - de schoonste van alle - de ovis pulla, zijn in het verafgelegen hooggebergte te vinden. Het zijn daar jachten MÊÈÊ *n tl' Paleis van den Maharadja. die ontzettend veel vermoeienissen medebrengen maar hiervoor ook ruimschoots beloonen, want de tropheeën die men er van behoudt, kunnen als „hors concours" worden beschouwd. De meeste reizigers en jagers in Kaschmir begeven zich eerst naar Leh, de tweede stad van het Rijk, en van daar et gebergte in Van Leh uit voeren ook wegen naar het Noorden, naar Pamir en naar China. Yarkand, de belangrijkste plaats in die richting, is zes weken gaans van VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. Srinagar verwijderd. ') De weg er heen voert over den Karakorumpas, 18,317 voet hoog, en over den Sujetpas, 18.237 voet hoog. Bergketenen vormen hier de natuurlijke grens tusschen Indië en China, welke grens voorshands niet overal met juistheid is afgebakend. Terloops zij hier gewezen op de groote beteekenis, welke in meer dan een opzicht aan het uitgebreide Himalayagebied moet worden toegekend. Het Britsch-Indische Rijk .House boats op de Jhelum. en de landen, welke onder zijnen invloed staan, kan men gevoegelijk in drie groepen verdeelen : het zuidelijk schiereiland, de vlakte van den Ganges, en de hooge bergstreek welke deze laatste in het Noorden begrenst. Van een volkenkundig, van een geologisch, en van menig ander standpunt bezien, zijn die groepen scherp van elkaar onderscheiden. Wat den Himalaya betreft, deze ontleent zijn gewicht niet slechts aan zijne reusachtige afmetingen, ') Zie Sven Hedin "Adventures in Tibet" Blz. 472. DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. maar ook aan zijnen invloed op het klimaat en op de regentijden. Dien invloed bespeurt men in de geheele Noord-Indische vlakte, welker groote rivieren alle in den Himalaya ontspringen. Onjuist zoude het wezen hem als eene op zich zelf staande reeks van bergketenen te beschouwen; een groot gedeelte van Centraal-Azië vormt eene kolossale hoogvlakte, en de verhoogde randen daarvan dragen aan de noordzijde den naam van Kuen Luen, en aan de zuidzijde dien van Himalaya. Inziende dat het jaargetijde het ondernemen van lange tochten in Kaschmir onmogelijk maakte, besloot ik na korten tijd naar Rawal Pindi terug te keeren. Het oogenblik was daarvoor gunstig, want na drie dagen reizens in de tonga, en op vijftien kilometer van genoemde plaats aangekomen, ontmoette ik verschillende troepenafdeelingen, Uitloopers van den Himalaya VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCË. en vernam dat hier groote manoeuvres voor den Prins van Wales werden gehouden. Zestig duizend man namen daaraan deel. De veronderstelling was de volgende: eene vijandelijke * troepenmacht is uit het noordwesten Indie binnengedrongen en is den Indus overgetrokken, teneinde Rawal Pindi te bezetten, alwaar zich een arsenaal bevindt. Eene uit het Zuiden aanrukkende legermacht, welke hare verbinding Weg naar Leh. met dat gewichtige punt bedreigd ziet, heeft in opdracht eene heuvelstelling te bezetten welke den toegang tot de stad beheerscht en zulks in afwachting van versterkingen uit Eahore. Het strategische plan was vnj eenvoudig, ( maar in den oorlog is ook het eenvoudigste moeielijk, en uit genoemd plan ontwikkelde zich dus ee'ne reeks van tactische problemen voor de onderbevelhebbers; Lord Kitchener had hiermede op het oog eene voortzetting op f grootere schaal der regimentsoefeningen, welke in Indië I 1 DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. onder hem zulk eene uitbreiding hebben ondergaan. Ik had gelegenheid de laatste drie dagen der manoeuvres en de groote revue die daarop volgde, bij te wonen Om mij snel te kunnen verplaatsen naar de punten waar de meest belangrijke gevechtsoefeningen gehouden werden, huurde ik een kameel. Lord Kitchener, dien ik hier voor het eerst zag en dien ik later weer te Calcutta ontmoette, is eene persoonlijkheid Leh. die ontzag inboezemt; zijne verdiensten ten opzichte der slagvaardigheid van het leger maken hem in Britsch-Indië algemeen gezien. De oefeningen die te Rawal Hindiponder zijn kommando plaats vonden leverden een voor mij geheel nieuw schouwspel op. Het feit alleen dat daar een vijfde van de geheele Britsch-Indische legermacht vereenigd was, gaf er een onmiskenbaar gewicht aan; buitendien viel er van een cavaleristisch standpunt veel te leeren Het is in onze dagen, onder den indruk van de werking der verbeterde vuurwapens, bij sommige met-cavaleristen VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROV1NCE gebruikelijk geworden om het ruitergevecht als eene afgedane zaak voor te stellen. Of de krijgsgeschiedenis hun gelijk geeft, schijnt intusschen meer dan twijfelachtig. Het staat mij nog duidelijk voor den geest, hoe ik generaal van Bechtolsheim, die bij Custozza, als ritmeester, met drie secties uhlanen eene geheele vijandelijke brigade in verwarring bracht, op de waarschijnlijkheid hoorde wijzen dat gelegenheden tot een soortgelijk optreden zich steeds zullen blijven voordoen. Overal waar gebouwen, struikgewas of oneffenheden van het terrein het uitzicht belemmeren, zullen aanvoerders, met ruitergeest bezield, oogenblikken en gelegenheden weten te onderscheiden, waar een onverhoedsche aanval met het blanke wapen wonderen kan verrichten. Ln dit geldt voor een' verdedigingsoorlog evengoed als voor een anderen. Want een verdediger die den regel veronachtzaamt: „après la parade la riposte", geeft den tegenstander reeds bij voorbaat en op onverantwoordelijke wijze gewonnen spel. Onder den schijn van zijne troepen te sparen, gunt hij den afgeslagen vijand de noodige rust om zich te herstellen, en om hem onder voorwaarden, welke de opgedane ervaring gunstiger maakt, andermaal aan te grijpen. I itermate geschikt voor de ruiterij kon men het terrein bij Rawal Pindi niet noemen. Daartoe had men er te verre uitzichten en te weinig dekking. Des te meer trof het mij hoe de Britsche cavalerie, zoowel bij voorwaartsche als bij terugtrekkende bewegingen, telkens met succes wist integrijpen wanneer struikgewas of gehuchten het haar mogelijk maakten de reeds geëntameerde vijandelijke infanterie tot op korten afstand ongezien te naderen. Snel gevatte besluiten der chefs en kordaat optreden van den troep werkten in zulke gevallen samen om de beste resultaten te verkrijgen. Onder al hetgeen verder bij de hierbedoelde oefeningen waar te nemen viel, trok de trein met zijne duizenden DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. kameelen, te midden der stofwolken die zij opjoegen en de eigenaardige khaki-uniformen, welke zoo uitnemend bij de omgeving pasten, meer bijzonder mijne aandacht. Wat de uitrusting der troepen betreft, zoo doet zich de practische zin der Engelschen ook daarin gevoelen; tusschen het tenue in het garnizoen en het tenue te velde maken zij een scherp onderscheid, en zij stellen daaraan geheel verschillende eischen. Het eerste moet er volgens hen op berekend zijn om bij den soldaat netheid, orde, en zorg 'j;\ De jumme Masjid te Srinagar. voor zijne uiterlijke verschijning aan te kweeken, welke onontbeerlijke voorwaarden zijn voor den goeden geest onder den troep Bij de vaststelling van het andere laten zij uitsluitend overwegingen gelden van materieelen aard. Zoo smaakvol de daagsche uniformen der Engelschen zijn, zoo practisch, in alle opzichten, is hun khaki veldtenue; onzichtbaar, licht, gemakkelijk te wasschen en aangenaam te dragen. Er bestaan verschillende schakeeringen van genoemde kleur, afwisselend tusschen licht- en donkerbruin. In Britsch-Indië past geelachtig bruin het beste bij het VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. terrein. In Nederlandsch-Indië, te midden der groene plantenwereld, zoude het "Jagergrün" wellicht de voorkeur verdienen; — doelmatiger zoude het stellig wezen dan het blauw dat onze troepen dragen, en dat, zoolang het nieuw is, op grooten afstand het oog trekt. Goed wordt het eerst dan, als het verschoten is en het eene onzekere tint krijgt. Jammer dat het dan tevens vrij onooglijk wordt en dat z.ch ten slotte allerlei kleurschakeeringen bij den roep vertoonen. De minimum-kosten van een stel khaki kleeren bedragen iets meer dan drie rupees, of twee gulden 4° , DaarbiJ komen dan nog de schoenen, de puttees en de helm. In theorie hebben onze Indische slobkousen twee voordeelen boven de puttees: zij zijn misschien iets lichter en drogen spoediger op. Beide voordeelen vervallen echter in de practijk, aangezien bij ons de soldaat de slobkous over zijn langen pantalon heen draagt en dit het opdrogen zeer tegenhoudt. Ten gunste der puttee pleit dat zij in een ommezien aan en uit is, terwijl het vast maken der slobkous veel tijd in beslag neemt. Voorts kunnen b.j deze laatste, gespen, knoopen en riemen breken wat by de puttees uitgesloten is. Na eenen tocht door den modder zijn de windsels spoedig door afwasschen en uitingen schoon en gedroogd, en inkrimpen doet daarbij mets ter zake. Eindelijk geeft de puttee aan het been een' zeer te waardeeren steun gedurende lange marschen, zooat de drager na afloop daarvan zelden last heeft van stijfheid De hygiënische voordeelen welke zij biedt, waren oorzaak at de militaire geneeskundige dienst van het BritschIndische leger z.ch ten gunste harer invoering verklaarde. Door de bereden oflicieren worden veelal de doelmatige itchener beenstukken gedragen; behalve deze heeft de opperbevelhebber nog een nieuw model khaki helm ingevoerd, die met zijne groote kleppen ter beschutting van ') De hierbedoelde prijs wordt besteed voor de „police" troepen DE KHAIBERPAS. KASCHMIR. nek en voorhoofd, en kleinere op zijde aan alle eischen schijnt te voldoen. In vergelijking daarmede leek onze modelhelmhoed mij niet practisch. De omstandigheid dat officieren en minderen hem achterste voren opzetten zoodra de zon begint te steken, pleit voor deze opvatting, want dit kan moeielijk in de bedoeling van den uitvinder gelegen hebben. ') Ook de donkere kleur van onzen helm met de daarop des te meer uitkomende metalen ster, schijnt in de tropen van twijfelachtig nut. Genoemd hoofddeksel is dan ook thans schier overal in den rimboe dooiden bamboehoed vervangen. I e Rawal Pindi zag ik, zooals in den aard der zaak ligt, het geheele leger in khaki; alles wat maar eenigszins aan de uniformen schittert was verdwenen om de onzichtbaarheid der manschappen te bevorderen. Dat doel werd somtijds op verrassende wijze bereikt; maar ontegenzeggelijk leverde zulks ook het bezwaar op, dat het dikwijls moeielijk was verschillende afdeelingen en corpsen van elkander te onderscheiden. Men trachtte hierin te voorzien door een' bijzonder uitgebreiden ordonnansen-dienst. Voor de gevechtsleiding bleef het bezwaar echter bestaan, maar de Engelschen achten dit laatste niet overwegend naast de voordeelen welke hunne velduitrusting aanbiedt. Zooals ik reeds zeide, telt het Britsch-Indische leger 300.000 man; deze zijn verdeeld over vier militaire afdeelingen — de Punjab, Bengalen, Madras en Bombay. Hiernaast komen nog in aanmerking de ongeregelde "native armies" en een "volunteer corps" van 30 000 man. Na den opstand van 1857 en 58 en met inachtneming van de lessen die men er uit putte, werd bepaald dat de verhouding der inlandsche tot de Britsche troepen voortaan nooit die van 2: 1 zoude overschrijden Buitendien werd besloten de magazijnen, de ') Zie de photographie voorkomende op bl. 63 van het werk van den heer H. van Kol „Uit onze Koloniën". VAN BOMBAY N/D NW. FRONTIER PROVINCE. forten en de artillerie in handen der Europeanen te laten. De opperste macht in het leger is toegekend aan den Onderkoning, terwijl het militaire lid van den Raad aan het hoofd staat van het Departement van Oorlog. Onder hunne controle is de legerkommandant belast met de uitvoering der vastgestelde maatregelen. Over de vraag hoever hunne bevoegdheden reiken, waren, zooals gezegd is, Lord Curzon en Lord Kitchener het niet eens. III DE PUNJAB. CALCUTTA. Thans lag het op mijn' weg gevolg te geven aan de uitnoodiging, mij door majoor Lowis, tijdens onze gemeen- De bungalow van majoor Lowis. schappelijke vaart door de Roode Zee, gedaan. In meer dan één opzicht was zij aanlokkelijk, want de majoor, die in de omgeving van den Onderkoning bekend staat als een "clever administrator and a keen sportsman", is bestuurder DE PUNJAH. CALCUTTA. van een dier belangrijke Indische Regeeringsdistricten, die eene grootte hebben van 1500 a 2000 vierk mijlen, en circa 800 dorpen met 1 000 000 inwoners tellen. Den loden December kwam ik van Rawal Pindi te Umballa (Punjab) aan, waar ik door Mr. en Mrs. Lowis aan het station werd afgehaald. Na mijn heen en weder trekken ( ei aatste weken genoot ik dubbel van hunne vriendelijke ontvangst en van het goede kwartier waarin ik gehuisvest Op het „rapport" in de jail te Umballa. werd. Lowis zeide mij terstond, dat, wilde ik iets van de Britsch-Indische administratie zien, ik minstens een paar weken bij hem moest blijven, welk voorstel ik gretig aannam; van den even leerrijken als genotvollen tijd bij hem doorgebracht, behoud ik de beste herinneringen. Met mij logeerde daar een "assistant officer" Mr. Emerson, met wien ik 's ochtends vroeg menige partij tennis speelde, en menigen tocht te paard of op kameelen maakte. Van uit de "civil lines", waarin de bungalow van den majoor een groot huis van ééne verdieping met een plat dak, DE PUNJAB CALCUTTA gelegen was, reden wij soms naar het cantonment, om er tegen twaalf uur bezoeken af te leggen, of om er des namiddags in de club tennis te spelen. Doch dit was slechts op de vrije dagen; meestal hielden ons meer belangrijke zaken bezig. Dan werd er 's ochtends per rijwiel, te paard of in bendies uitgerukt; ik begeleidde den majoor en ook zijne "assistants" bij het inspecteeren van wegen en kleine irrigatie-werken in den omtrek, of woonde terechtzittingen en schoolinspectiën bij, die een interessant licht wierpen op het leven en op de ontwikkeling der inlanders. Ook den directeur der gevangenis, Mr. Clarke, vergezeldeik u i_ . op uicïib uezueKen aan plaatsen waar t>e gaig. misdaden waren gepleegd. Hij zulk eene gelegenheid zag ik in de gevangenis vier Hindoes, die, bij gebrek aan bewijs, nog niet veroordeeld waren No. 1 was de echtgenoot eener zwangere vrouw, No. 2 was zijn knecht, die op raad van No. 3 No. 4 had overreed een kleinen jongen naar buiten in het DE PUNJAB. CALCUTTA veld te lokken en te wurgen, teneinde voormelde vrouw in diens bloed te doen baden, en daardoor hare voorspoedige bevalling te verzekeren. Zulke gevallen van crimineel bijgeloof doen zich daar meer voor. Mr. Clarke toonde mij ook de galg, die zich in eene kleine ommuurde ruimte bevindt. Hier wordt de veroordeelde binnen geleid en de strop wordt hem om den hals bevestigd. De bodem, die uit twee naar omlaagslaande kleppen bestaat, verdwijnt dan onder zijne voeten, en de geëxecuteerde hangt. Waren er voor mijn gastheer geene ambtelijke bezigleden buitenshuis aan de orde, dan besprak hij soms met mij enkele punten zijner administratie. Bijzonder interessant waren zijne uiteenzettingen over de bemoeiingen der Britsche ambtenaren ten aanzien der "Settlement of the Landrent , nl. het vaststellen van het aandeel van den oogst, waarop het Gouvernement tegenover gemeenten of particulieren aanspraak kan maken. ') Des Zondags reden wij naar de groote cathedraal, alwaar bij de godsdienstoefening het militaire contingent het sterkst veitegenwoordigd was; in het koor zag men verschillende onderofficieren. Eene eigenaardigheid, die mij hier evenals elders in Bntsch-lndië trof, was dat de soldaten die in hunne roode groot-tenues verschenen, hunne geweren in de kerk medebrachten. kénmaal begaven Lowis en ik ons ter jacht op klein wild. Na een tocht van 12 mijlen op den weg naar Simla, stapten wij uit op de plaats waar de drijvers ons wachtten. Ons terrein was eene zandige, eenigszins golvende vlakte, doorsneden door talrijke ravijnen en vrij dicht met struikgewas begroeid; op den achtergrond verhieven zich de uitloopers van den eeuwigen Himalaya, welks toppen in den zonneschijn glinsterden. In die heerlijke omgeving joegen wij, ons in ééne lijn voortbewegende, tot 's avonds toe, ') Zie over dit punt Sir John Strachey: "India" bl. 332 DE PUNJAB. CALCUTTA. en schoten 24 patrijzen, 9 hazen, 2 watersnippen, 2 boschkwartels, 1 "black partridge" en 6 "sandgrouse," een "mixed bag om een Europeeschen jager van te doen watertanden Zooals gewoonlijk eindigde de dag met eene dier gezellige "dinnerparties", waarvoor het huis Lowis bekend staat. Al te spoedig in mijn oog was de aangename tijd vervlogen, die ik aan Umballa wijden kon. Met leedwezen nam ik van die plaats en van hare gastvrije bewoners Onze kameelen te Umballa. afscheid, en in gedachten keerde ik er later nog dikwijls naar terug. Wat ik te Umballa en ook elders zag en hoorde, geeft mij aanleiding een paar bijzonderheden op te teekenen, betrekking hebbende op het Britsch-Indische bestuur, waarvan de inrichting door velen als de beste op koloniaal gebied beschouwd wordt; mij als Nederlander interesseerde zij dubbel. Het was, zooals men weet, in 1858 dat de Britsche Kroon het bestuur van de Oost-Indische Compagnie overnam. Nadat in 1861 belangrijke wijzigingen in de staatsregeling DE PUNJAB. CALCUTTA. waren gebracht, en de thans nog geldende Indian Council's Act in werking was getreden, kwam de macht in hoofdzaak te berusten bij den Gouverneur-Generaal, thans Onderkoning genoemd ') en bij den Raad van Indië, (Indian Council) -) welks leden, evenals de Landvoogd, voor den tijd van vijf jaren door de Kroon worden aangewezen. Deze termijn is niet door de wet vastgesteld, maar berust op eene gewoonte, waarvan slechts zelden wordt afgeweken. De Raad van Indië telt vijf gewone leden. Krachtens eene wet van 1874 kan de Kroon, zoo zij dit noodig oordeelt, een zesde lid benoemen voor publieke werken. Drie leden moeten minstens tien jaren in Indië gediend hebben, en wel twee als burgerlijke ambtenaren en één als officier bij het leger. Van de beide overigen is er één, als rechtsgeleerde, meer bijzonder met wetgevenden arbeid belast, terwijl de andere het toezicht heeft over de geldmiddelen.' De Opperbevelhebber van het leger kan buitengewoon lid van den raad zijn, en feitelijk is hij het altijd. De Gouverneurs van Madras en van Bombay fungeeren eveneens als buitengewone leden, wanneer de Raad van Indië in hun ressort vergadert. De Raad kan bijeenkomen op zoodanige plaats van het Indische grondgebied als de Onderkoning in Rade het bepaalt. Het belang der werkzaamheden van den Raad van Indië heeft de noodzakelijkheid doen gevoelen om aan dezen nog andereleden, "additional members", voor den wetgevenden arbeid toe te voegen. Hun cijfer is door eene wet, dagteekenende van het jaar 1892, op een minimum van tien ') De titel Onderkoning is sedert de overdracht van het bestuur aan de Kroon gebruikelijk, maar hij is niet door de wet erkend. Sir John Strachey, "India" bl. 47. Niet te verwarren met den •'Council of India", die te Londen zetelt. DE PUNJAB. CALCUTTA. en een maximum van zestien bepaald. De Onderkoning in Rade regelt de wijze hunner benoeming, behoudens de goedkeuring der regeering in het moederland. Zes van de zestien toegevoegde leden zijn ambtenaren, ie rechtstreeks door den Onderkoning worden benoemd. Van de tien andere, die geene ambtenaren zyn, worden er vier door den Onderkoning benoemd op voordracht der toegevoegde leden, niet-ambtenaren, der Provinciale wetgevende Raden, welke ieder een candidaat in aanmerking brengen; voorts één op voordracht der Kamer van Koophandel te Calcutta; de overige vijf worden door den Onderkoning aangewezen, zooals het hem het verkieslijkst toeschijnt in verband met de te behandelen onderwerpen van wetgeving, en met het oog op de billijke vertegenwoordiging der verschillende stroomingen der openbare meening in de betrokken gemeenschap. Tegenwoordig zijn er in den Raad ook aan inlanders plaatsen verzekerd. Aan Lord Canning (1861) heeft de tfaad zijn tegenwoordig karakter van kabinet te danken; zijne leden zien zich dientengevolge ieder met het beheer van een bepaald departement belast, en zijn zoowel administrateurs als adviseurs De Onderkoning behoudt zich meer bepaald de leiding der buitenlandsche aangelegenheden voor. Met omslachtige stelsel der Compagnie, om zelfs onbeduidende quaestiën voor den Gouverneur-Generaal en diens Raad te brengen, verviel, en eene aanmerkelijk bespoedigde afdoening van zaken kwam daarvoor in de plaats. In vragen van weinig gewicht beslist het lid van den Raad, dat het betrokken Departement leidt. Geldt het aangelegenheden van meerder belang, zoo wordt daaromtrent eene voordracht aan den Onderkoning gedaan. Kan deze zich hiermede vereeni-en, en oordeelt hij eene verdere beraadslaging onnoodig, dan wordt door hem zonder meer beslist. In het tegenovergestelde geval wordt de zaak door den Onderkoning in Rade behandeld. DE PUNJAB. CALCUTTA. Wat de verhouding van den Onderkoning tot de leden van den Raad betreft, was men in Britsch-Indië steeds de beginselen toegedaan, door John Stuart Mill in 1861 in zijn "Essay on Representative Government" neergelegd. Men is er in menig opzicht van afgeweken, maar aan de grondgedachte is genoegzaam vastgehouden om de volgende aanhaling actueel te maken: „The Councils (in general) should be consultative merely, in this sense that the ultimate decision should rest undividedly with the Minister himself: but neither ought they to be looked upon, or to look upon theinselves as ciphers, or as capable of being reduced to such at his pleasure. The advisers attached to a powerful and perhaps selfwilled man ought to be placed under conditions which make it impossible for them, without discredit, not to express an opinion, and impossible for hiin not to listen to and consider their recommendations, vvhether he adopts them or not. The relation which ought to exist between a chief and this description of advisers is very accurately hit by the constitution of the Governor-General and those of the different presidencies of India. These councils are composed of persons who have professional knowledge of Indian afiairs, which the Governor-General and Governors usually lack, and which it would not be desirable to require of thein. As a rule every inember of Council is expected to give an opinion, which is, of course, very often a simple acquiescence; but if there is a difference of sentiment, it is at the option of every member, and it is the invariable practice, to record the reasons of his opinion; the Governor-General or Governor doing the same. In ordinary cases the decision is according to the sense of the majority; the Council, therefore, has a substantial part in the Government, but if the GovernorGeneral or Governor thinks fit, he may set aside even their unanimous opinion, recording his reasons. The result is that the chief is, individually or effectually, responsible for every act of the Government. The members of Council have only the responsibility of advisers; but it is always known, from documents capable of being produced, and which, if called for by Parliament or public opinion, always are produced, what each has advised, and what reasons he gave for his advice; DE PUNJAB. CALCUTTA This mode of conducting the highest class of administrative business is one of the most successful instances of the adaptation of means to erids which political history, not hitherto very prolific in works of skill and contrivance, has yet to show. It is one of the acquisitions with which the art of politics has been enriched by the experience of the East India Company s rule; and like most of the other wise contrivances by which India has been preserved to this country, and an amount of good government produced which is truly wonderful considering the circumstances and the materials, it is probably destined to perish in the general holocaust which the traditions of Indian government seem fated to undergo, since they have been placed at the mercy of public ignorance and the presumptuous vanity of political men." De door J. S. Mill besproken toestand is later in dien zin gewijzigd, dat de raadslieden verantwoordelijke administrateuren zijn geworden. Het gevaar waarop de schrijver aan liet slot van zijn aangehaald betoog doelt, is daardoor verminderd. Nog altijd heeft intusschen de Onderkoning de bevoegdheid in laatste ressort naar eigen meening te handelen, wanneer hij oordeelt dat de veiligheid, de rust of de belangen der Britsche bezittingen in Indië op het spel staan; hij is echter verplicht kennis te nemen van de adviezen zijner ervaren raadslieden, terwijl deze van hunnen kant het recht behouden die openbaar te maken, onverschillig of zij worden opgevolgd of niet. De "secretary die in elk Departement aan het hoofd der bureaux staat, heeft zoowel zijn rechtstreekschen chef, als ook den Onderkoning in gewichtige aangelegenheden van voorlichting te dienen, hetgeen niet weinig strekt tot verhooging van zijn invloed, en er tevens toe bijdraagt om den Landvoogd vertrouwd te maken met alle onderdeden van het bestuur, welke zijne bijzondere aandacht waardig zijn. Deze persoonlijke aanraking van den Onderkoning met de belangen die hem zijn toevertrouwd, is volgens de algemeene opvatting in Britsch-Indië van groote DE PUNJAB. CALCUTTA. beteekenis. Als uitvloeisel dier gedachte kan o. a. de bevoegdheid des Onderkonings gelden om zich, wanneer zulks noodig blijkt, zonder den Raad uit de Residentie te verwijderen. Hij benoemt in zulke gevallen uit de leden van den Raad een plaatsvervanger die in al zijne ambtelijke rechten treedt, behalve waar het geldt verordeningen te bekrachtigen. Dit recht wordt trouwens door den Onderkoning gedurende zijne reizen niet uitgeoefend. Bij het provinciaal bestuur in Britsch-Indië en bij het bestuur der Gouvernementen Madras en Bombay, is het beginsel der decentralisatie vooral sedert 1870 zoo consequent mogelijk doorgevoerd. Op denzelfden grondslag berustend als het centrale bewind, laten deze organisatiën het streven erkennen om aan verschillende meeningen en belangen eene behoorlijke vertegenwoordiging te verzekeren. Al is de macht van den Luitenant-Gouverneur schijnbaar weinig beperkt, en al geeft ook diens meening in hoogste instantie den doorslag, toch blijft de invloed welke van bevoegde zijde op hem wordt uitgeoefend, steeds merkbaar. Provinciale vertegenwoordigingen naar Kuropeesch model, evenals eene vertegenwoordiging van het geheele Indische Rijk werden door de Engelschen onwenschelijk geoordeeld, want het „volk van Indië' is eene te ingewikkelde agglomeratie van stammen, met te groote verscheidenheid van kasten en te uiteenloopende beschaving, dan dat het waarborgen zoude kunnen aanbieden voor het welslagen van een parlementair systeem. In een steeds toenemend aandeel der openbare meening in de openbare zaak blijft men echter in Britsch-Indië eene eerste voorwaarde van duurzamen vooruitgang zien. Belangrijk voor de kennis der Britsch-Indische administratie is vooral die van het districtsbestuur. Want zooals een meer aangehaald schrijver ') opmerkt: "throughout ') Sir John Strachey, bl. 358. DE PUNJAB. CALCUTTA. British-India the District, technically so called, is the unit of administration Voor ons Nederlanders is buitendien het "Indian District' van gewicht, wegens de overeenkomst welke het in verschillende opzichten biedt met residentiën op Java en in sommige buitenbezittingen. Zulk een district beslaat eene oppervlakte van 1500 a 2000 □ mijlen met eene bevolking van 750.000 a 1 500 000 zielen. ') Aan het hoofd ervan staat de "districts-oHicer" -') met zijne Britsche Assistant-officer Mr. Emerson en beambten te Shapur bij L'mballa. assistenten en een aantal voorname inlandsche ambtenaren (tahsildars). Eerstgenoemden kunnen beschouwd worden als de steunpilaren van het Rijk; van hunne energie, van hun tact, en van hunne werkzaamheid hangt voor een groot gedeelte het welzijn af van hun ressort. Hunne taak is tegelijk van staatkundigen, van administratieven, van ') In sommige provinciën, o.a. in Madras, zijn de districten vee! uitgestrekter. ) Deze ambtenaar wordt naar gelang der provinciën waar hij zijne betrekking uitoefent ook "Magistrate and Collector", "Collector", of "Deputy Commissioncr" genoemd. DE PUNJAB CALCUTTA. rechterlijken, van oeconomischen, en van financieelen aard. Aan hun initiatief worden hooge eischen gesteld, zoowel waar het er op aankomt de vervulling van bestaande behoeften voor te bereiden, als waar het geldt in tijden van spanning het prestige der overheid te handhaven. De omstandigheid dat zij zich de grootste helft van het jaar op dienstreizen bevinden, komt aan hunnen invloed op de bevolking en aan hunne controle ten goede. Men hoort dikwijls de groote hongersnooden in VoorIndië aanhalen als een bewijs van het ongenoegzame der zorgen van de Britsch-Indische Regeering voor het welzijn der inlanders. Soms ook wordt het enkele feit dat die hongersnooden kunnen plaats vinden, voldoende geacht om het Britsche administratieve stelsel te veroordeelen. Of men bij zulke beschouwingen wel altijd tot den grond der zaakdoordringt, schijnt intusschen twijfelachtig, want in werkelijkheid spelen het klimaat en de gesteldheid van den bodem op dit gebied eene gewichtigere rol dan andere factoren. Yoor-Indië is een land, dat in vele opzichten stiefmoederlijk door de natuur is bedeeld, en zonder groote krachtsinspanning van de zijde der Overheid zoude het op critieke oogenblikken moeielijk wezen zijne talrijke bevolking van de noodige levensmiddelen te voorzien. Het welzijn dier bevolking staat in nauw verband met de periodieke regens: blijven deze uit, zoo zijn de grootste rampen te duchten, en het beste Regeeringsstelsel kan hieraan in beginsel niets veranderen. Wel echter kan de overheid door krachtig op te treden de gevolgen der droogte verzachten, en ongetwijfeld heeft zij in dit opzicht steeds veel activiteit betoond. Hare houding tijdens de hongersnooden van 1878 en 1899 levert hiervan een duidelijk bewijs. Het grootste gedeelte van Indië is aan het zooeven vermelde gevaar blootgesteld, doch zelden komt het voor dat alle provinciën tegelijk worden geteisterd, en nu legt DE PUNJAB. CALCUTTA. men er zich in de eerste plaats op toe om een afdoend vervoer van levensmiddelen te bevorderen. In het midden der vorige eeuw, toen nog een uitgebreid grondgebied onder het bestuur der inlandsche vorsten stond, en deugdelijke verkeerswegen bijna geheel ontbraken, kon de toestand soms hachelijk worden De groote omvang dien het spoorwegnet sedert dien tijd verkreeg, heeft echter een gunstigen ommekeer in dezen teweeg gebracht. Tijdens Irrigatie.put in de „United Provinces " het bestuur van Lord Dalhousie, omstreeks 1853, werd de bouw der Kast Indian Railways (in 't noorden) en die der Great Indian Peninsular Railway (in 't zuiden) begonnen, en in 54 werd een afzonderlijk departement voor openbare werken geschapen. Naast de verkeerswegen, zijn irrigatiewerken en boringen de voornaamste hulpmiddelen der Regeering tegen het gevaar van den hongersnood. Kanalen van aanzienlijke afmetingen doorkruisen een uitgestrekt gebied in het noorden DE PUNJAB CALCUTTA. van Indië, waar de oogst van vele gewassen zelfs in goede jaren vroeger onzeker was en waar, bij het dikwijls voorkoménd gebrek aan regen, de nood het hoogst placht te stijgen. In den Punjab kan men grootsche werken zien, die aangelegd zijn om het water van den Sutley, den Jhélum en andere rivieren productief te maken. Het geldt hier streken die vóór het graven der kanalen niet veel meer dan dorre zandwoestijnen waren, maar die thans met goed gevolg worden bebouwd. In het begin dezer eeuw bedroeg de geheele lengte der grootere kanalen in den Punjab 2_|oo KM. en die der kleinere irrigatiewerken nog meer. Ciroote kanalen aldaar, welke thans nog in aanleg zijn, en welke met den Indus in verbinding staan, zullen meer dan een millioen acres bevloeien. In liet noorden trekt de Staat aanzienlijke recntstreeksche inkomsten uit deze bevloeiingswei ken, terwijl de rijkdom der bevolking er in hooge mate door is gestegen; in sommige gevallen bleken de kosten \ an aanleg van een kanaal een geringer bedrag te representeeren dan de vermeerdering der waarde van den oogst, welke de bevolking in een enkel jaar aan dat werk té danken had. In 1866 begon het Gouvernement de ondersteuning der bevolking, in geval van hongersnood, naar een vast stelsel te ïegelen, waardoor de grondslag gelegd werd der tegenwoordig geldende bepalingen. In '78, onder Lord Lytton, bracht eene speciale commissie rapport uit over nadere maatregelen ter verzachting der gevolgen van hongersnooden; hare werkzaamheden hadden hoofdzakelijk ten doel leemten in de vigeerende wettelijke voorzieningen aan te vullen, en als resultaat dier bemoeiingen kan de "Provincial Famine Code" van 1880 gelden. Na den hongersnood van 1899 werd andermaal eene commissie in het leven geroepen om den aangevangen arbeid voort te zetten. Uitvoerige provinciale reglementen, houdende instructiën voor de ambtenaren in geval van dreigende mislukking DE PUNJAB. CALCUTTA. van oen oogst of van hongersnood, waren de vrucht harer studiën. Het nut der beraamde preventieve maatregelen is door de practijk aangetoond; waar eertijds millioenen inlanders omkwamen doordien het onmogelijk was hen van voedsel te voorzien, werd er in 1899 in geene enkele plaats die te lijden had door het mislukken van het gewas, gebrek aan levensmiddelen ondervonden. Calamiteiten als waarvan het verleden getuige was, schijnen in de toekomst uitgelote" te zijn. Wanneer men eenigen tijd doorbrengt in de North-West Frontier Province, in den Punjab en in de Pro vinces, en wanneer men zich daarbij rekenschap geeft van de gesteldheid van den bodem aldaar, kan men een gevoel van bewondering voor het optreden der Hntsch-Indische Regeering niet onderdrukken. Dicht bevolkte dorpen, gelegen te midden van bebouwde landen, welke aan de woestijn zijn ontwoekerd, getuigen er van een krachtig en schrander beleid. De groote oppervlakte van het terrein waar zich vroeger de hongersnooden deden gevoelen, en de groote afstanden waarmede men daar te rekenen heeft, geven aan de maatregelen van het Britsche bestuur en aan de toewijding harer ambtenaren verhoogde waarde. Instede dus van in een sporadisch voorkomend, meer en meer gelocahseei d gebrek aan levensmiddelen in tijden van schaarschte eene der zwakke zijden van het BritschIndische stelsel te zoeken, zoude men dit laatste ten voorbeeld kunnen stellen, waar het er op aankomt natuurrampe.i zooveel doenlijk te voorkomen of er de gevolgen van te lenigen Onder alle pogingen der Regeering om den inlander de voordeelen der beschaving te doen deelachtig worden, en om diens materieelen rijkdom te verhoogen, kan haar optreden t. a. der "famine relief" tot de meest verdienstelijke gerekend worden. Wat de verhouding van het Indisch Bestuur tot het DE PUNJAB. CALCUTTA. Moederland aangaat, zoo is daarin het streven bemerkbaar om de inmenging der Regeering te Londen in de Indische zaken tot een minimum te beperken, en tevens om bij de regeling van Indische aangelegenheden door genoemde Regeering, de Indische belangen tot haar recht te doen komen. Twee beginselen staan hierbij op den voorgrond: eenheid op politiek gebied en autonomie op elk ander. De "Council of India biedt voor de behartiging van Indische belangen in het Moederland waarborgen aan, welker deugdelijkheid proefondervindelijk is gebleken. Toen in 1858 het Indische Gouvernement aan de Kroon overging, werd bepaald dat de macht der Oost-Indische Compagnie en die van den "Board of Control" zouden worden uitgeoefend door een Staatssecretaris, bijgestaan in zekere gevallen door een Raad. Deze bepaling is in hoofdzaak gebleven zooals zij toen was. De Raad wordt "Council of India" genoemd, en vormt met den "State Secretary for India" het "Home Government" van het overzeesche Rijk. Hij bestaat uit tien leden, benoemd door den Staatssecretaris voor Indië. Voor het meerendeel worden deze gekozen uit ambtenaren die minstens tien jaren in Indië gediend hebben, of althans uit personen die aldaar gedurende eenzelfde tijdsverloop gewoond hebben. De meeste leden hebben hooge burgerlijke ambten in Indië bekleed. Voorts worden onder hen oud-oilicieren, oeconomen en kooplieden gevonden. De Regeering ziet zich dus ter zijde gestaan door een college van deskundigen, dat over de meeste belangrijke vragen een zeer te waardeeren licht kan verspreiden, en dat het groote voordeel biedt van eene zekere continuïteit van denkbeelden te bevorderen. Waar de hooge administratieve ambtenaren in Indië elkander gedurig afwisselen, zoodat van de ervaring door hen opgedaan, niet altijd genoegzaam partij kan worden getrokken, daar ligt het DE PUNJAB. CALCUTTA. op den weg van den "Council of India" meerdere stabiliteit aan de leiding der zaken te geven door datgene tot gelding te brengen, wat hun in de praktijk gerijpt oordeel alsjuist heeft leeren erkennen. Na mijn interessant verblijf te Umballa bezocht ik nogmaals Delhi. Voorts Cawnpore, „the massacre place", met zijne tragische herinneringen aan het bloedbad, hetwelk de muitende troepen er in 1857 onder de soldaten, de vrouwen, en de kinderen der bezetting aanrichtten. ') Mijn weg voerde daarna langs Lucknow, bijgenaamd "the best place of India" uithoofde der vele maatschappelijke voordeelen die het biedt, en langs Allahabad. In deze stad, die gelegen is aan de samenvloeiing van de Jumna en den Ganges, bleef ik een paar dagen. Op het punt waar de twee groote stroomen der Noord-Britsch-Indische vlakte zich vereenigen, ziet men welke ontzaglijke uitgestrektheden de beddingen dezer rivieren beslaan. Die der Jumna was tijdens mijn bezoek geheel gevuld met helder blauw water; die van den Ganges ') Gedurende den opstand in 1857 verdedigde Sir Hugh Wheeler niet eene handvol Engelschen (200 man) een slecht versterkt kamp nabij Cawnpore gelegen, twintig dagen lang tegen 3000 muiters. Toen de stelling onhoudbaar was geworden, verkregen de Engelschen met vrouwen en kinderen vrijen uittocht naar de rivier, alwaar booten te hunner beschikking zouden worden gesteld, om daarmede den Ganges af te zakken. Op het oogenblik dat de overlevenden, ongeveer 45° 'n getal, ingescheept waren, werden zij op een gegeven teeken van alle zijden beschoten, de booten vatten vuur, en terwijl de gewonden en zieken in de vlammen omkwamen, sprongen de s^poys in het water om de overigen af te maken. I)e Nana Sahib gaf intusschen last, 125 vrouwen en kinderen te sparen en naar Cawnpore terug te brengen, maar toen hij 11a drie weken vernam dat een Britsch ontzettingsleger in aantocht was, liet hij ze allen vermoorden. De sepots, die het bloedige werk moesten verrichten, vuurden met opzet in de lucht. Om aan de zaak een einde te maken, werden toen eenige beulen met de voltrekking van het gruwelstuk belast. DE PUNJAB. CALCUTTA. daarentegen was toenmaals, in December, grootendeels droog, en het water dezer rivier had eene grijsachtige tint. Op de zandbanken aldaar vindt ieder jaar in Januari een godsdienstig feest plaats, de Magh Mela, waaraan Allahabad waarschijnlijk zijn ontstaan te danken heeft. Dan komen soms een millioen bedevaartgangers bijeen, om zich te baden ter plaatse waar de twee heilige rivieren samenvloeien. Waar de oevers der genoemde stroomen zich vereenigen, staat het fort, aan welks geschiedenis de groote mutiny eveneens eene bloedige bladzijde heeft toegevoegd. De „Collector" te Allahabad en Mrs. Lovett, met wie ik de reis van Port Saïd naar Bombay maakte, hadden mij uitgenoodigd, om gedurende mijn verblijf in die plaats bij hen te komen logeeren, en aangezien zij voor de Kerstdagen, die ik daar doorbracht, eenige familieleden en kennissen over hadden gekregen, was in den tuin voor hun huis eene groote, zeer comfortabele logeertent opgeslagen, waarin ik mijn intrek nam. Bij dit bezoek kreeg ik wederom een blik in het huiselijke leven der Engelschen in Voor-Indië, dat zij op zulk eene genoegelijke en aangename wijze weten in te richten. Vooral in dezen tijd van het jaar verkeerde men in feestelijke vacantiestemming; er was eiken dag veel te doen, en ik vond niet dan met moeite den tijd om mij aan de bezienswaardigheden der stad te wijden. Hierop volgden Benares, de heilige stad der Hindoes, en eindelijk Calcutta, waar de zandige woestijn plaats maakt voor eene meer tropische natuur. Het contrast dat zich hier aan mij voordeed was des te grooter, wijl ik mij, na een lang oponthoud in min of meer eenzame oorden, plotseling verplaatst zag in het centrum der feesten, welke Britsch-Indië op dat oogenblik aan den 1 roonopvolger bereidde. Niemand wilde zich hierbij onbetuigd laten en de omstandigheden werkten de DE PUNJAB. CALCUTTA. feeststemming in de hand. De saamgestroomde bonte menigte, het weder, de vlaggentooi in de straten, kortom, alles droeg er toe bij, aan de hoofdstad des Rijks een schitterend aanzien te geven. Ik was blijde een kamertje in het Grand Hotel te vinden, dat propvol was. Calcutta mag niet op eerste klasse hotels bogen en de inrichting van "the Grand" was dan ook verre van schitterend, maar het goede humeur van het publiek werd daardoor geenszins gestoord. Ik maakte hier kennis met menschen uit schier alle streken der wereld. De stad wemelde letterlijk van vreemdelingen, die door hun uiterlijk en hunne kleedij de aandacht trokken. Inzonderheid kon dit gezegd worden van de Thibetanen, welke in het gevolg van den Tashi Lhama van de "World's Roof" waren afgedaald om den Prins te begroeten. Deze stonden versteld over al hetgeen zij zagen; nog nooit hadden zij zoovele menschen bijeen gezien, eiken winkel liepen zij binnen om alles te betasten, meestal echter zonder iets te koopen. Het maatschappelijke leven was bijzonder gevarieerd. Door Kol. Armstrong in de Bengal Club geïntroduceerd, gevoelde ik mij te Calcutta weldra thuis, en daar ik ook het "sightseeing" niet wilde verwaarloozen, had ik veel te doen. 's Ochtends ontmoette men elkaar bij het "Bengal polo tournament", waar ook de Prins van Wales een trouwe bezoeker was. Dit tournament bestond uit eene serie matches tusschen de ofïicieren van de verschillende Europeesche en inlandsche regimenten. Het bewuste spel, dat zijn oorsprong in Kaschmir en in Perzië vindt, wordt door de cavalerie van het Indische leger op een zeer hoog peil gehouden; de Indische teams behooren tot de beste. De races op den Maidan en de steeplechase in het schilderachtige I allygunge, gaven, wat publiek en sport 6 DE PUNJAB. CALCUTTA. betreft, bijzonder veel te zien. Een rit naar deze laatste plaats per automobiel of per rijtuig is op zich zeiven reeds een genoegen. Eerst voert de weg door eene inlandsche wijk en daarna rijdt men door lanen en lage landen met weelderigen, tropisehen plantengroei. De baan en de tribunes zijn mooi gelegen, en de omstandigheid dat het talrijke publiek uit twee rassen is samengesteld, verhoogt het schilderachtige van den aanblik. Winner deaci. Bij een der wedrennen te Tallygunge was het publiek getuige van een incident, dat algemeene deernis verwekte Een volbloed paard van kapitein Guest, dat tot de "favourites" behoorde, had tot op het laatste oogenblik toe een harden strijd te voeren gehad met zijne mededingers. Sterk aangezet door zijn berijder, kwam de schimmel als eerste aan het doel, maar de inspanning was hem te machtig geweest, en tusschen den eindpaal en de waag zakte hij levenloos ineen. DE PUNJAB. CALCUTTA. Van alle rennen, die er in December op den Maidan gehouden werden, waren die van den Viceroy's cup en van den Prins of Wales' cup het schitterendst. Op en vóór de tribunes, in den paddock, en onder de vvijdgetakte boomen daaromheen was eene bonte menigte in Europeesche zomertoiletten en in Indische costuums vereenigd. Nergens anders in Britsch-Indië zag ik zoovele mooie gezichten en zoovele elegante toiletten. Het Paleis te Calcutta. Onmiddellijk voor den aanvang der rennen kwamen de Onderkoning en Lady Minto langs de baan aangereden, voorafgegaan en gevolgd door acht lanciers hunner lijfgarde in de schitterende roode uniformen der Sikhs. Bij de tribune aangekomen stapten zij uit, onder de tonen van het "God save the King". Tien minuten later hief de muziek andermaal de Koningshymne aan, toen de Prins en de Prinses van Wales op het terrein verschenen, geëscorteerd door een detachement van het 12de Reg. lanciers, op Arabische schimmels gezeten. Met uitbundige toejuichingen werd het vorstelijke paar ontvangen. Twaalf DE PUNJAB. CALCUTTA. paarden, de beste uit de Indische renstallen, waren voor den grooten prijs aan den start bijeen. De afstand bedroeg voor dien wedren ongeveer 2700 Meter. De prijs bestond in een bedrag van 13.000 Rps, en in een bokaal door den Prins aangeboden. Aan Spooner Hart's Long Tom viel de iste prijs ten deel. In het begin van het jaar 1906 hadden er te Caleutta eene gardenparty en een hofbal plaats. Naar aanleiding van eerstgenoemd feest was op den 2 BIRMAH. spoedig mogelijk te vertrekken. Ik verliet dus het terrein en begroette met voldoening het oogenblik toen ik, andermaal in de eetzaal van het Strandhötel te Rangoon gezeten, mij weder onder vrienden en kennissen bevond. ,, Het einde van mijn verblijf in Britsch-Indië naderde thans met rassche schreden. Veel schoons had ik er gezien, veel gastvrijheid had ik er genoten, vele kostbare herinneringen nam ik er van mede. Ook in verband met mijne verdere tochten waren de drie maanden, die achter mij lagen, van hooge waarde, want zelfs bij vluchtige bezoeken kan men stof verzamelen voor vergelijkende beschouwingen. Van de Engelschen is zeker veel te leeren. Hunne energie, hun ruime blik, hun krachtig doortasten waar het noodig is, en hunne inachtneming der meest uiteenloopende belangen waar de omstandigheden het veroorloven, zijn navolgenswaardig. Eene week na mijne terugkomst uit Pugyi lag het i bloemrijke land der pagoden achter mij, en stoomde ik aan boord der Zibengla zuidwaarts naar Penang, om ƒ van daar naar Sumatra over te steken. > OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN EN BUITENZORG. Het is eene aangename gewaarwording om na eenigen tijd in den vreemde te hebben vertoefd, weer op Nederlandschen bodem te staan, de moedertaal te hooren en de eigen vlag te zien wapperen. Dit voorrecht viel mij te beurt toen ik, den 29sten Januari, op de reede van Georgetown op Poeloe Penang, mijne bagage overbracht naar de Maetsuycker, eene der booten van de Kon. PakketvaartMaatschappij, die den volgenden dag naar Atjeh en Sumatra's Westkust zoude vertrekken. Des avonds dineerde ik nog met een medereiziger in het hotel Sarkie bij twee Chineesche rubberplanters, vrienden van eerstgenoemden, die ons de meest gulle gastvrijheid betoonden, na ons de honneurs van de plaats te hebben gemaakt. Daags daarop lichtte de Maetsuycker het anker en verdwenen de schoone Penanghills langzaam aan den oostelijken horizont. Het groote verschil tusschen het weinig boschrijke Noord-Voor-Indie en den weelderigen plantengroei van de Maleische Staten had mij te Penang aangenaam getroffen, doch spoedig vond ik gelegenheid ook eene ziekte te leeren kennen, welke te midden van dezen schoonen plantengroei maar al te goed gedijt. Pas was ik OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN aan boord gekomen, of ik kreeg last van onwelzijn, dat ik eerst voor zeeziekte hield en dat mij allen eetlust benam. Kapitein Wijgers schreef het toe aan de gevolgen van het Chineesche diner te Penang, maar toen het den tweeden dag steeds erger met mij werd, kwam hij op zijne meening terug en verklaarde dat het malaria was. Met hooge koorts stapte ik te Oleleh aan wal, maar was toch niet te ziek om mij te ergeren aan het feit dat mij Straat te Georgetown. 2.50 gld. in rekening werden gebracht voor het gebruik der stoombarkas van het schip naar wal. Tot dusver had ik voor soortgelijke diensten óf niets, öf eene kleinigheid — nooit meer dan 40 cents — betaald. Na afloop der douaneformaliteiten, reed ik in een dogcart naar Kotaradja, en bereikte, door het Vredespark mijn weg nemende, het Atjeh-hötel, dat tegenover de door de Nederlandsche Regeering gebouwde, fraaie moskee gelegen is. Aanstonds trok ik mij onder den klamboe terug, in afwachting van het bezoek van den dokter. Ik had er mij een groot genoegen van voorgesteld hier EN BUITENZORG. den luitenant Bruijns te ontmoeten, met wien ik te Venlo bij het 2de Regiment Huzaren gediend had en die, naar ik meende, het peloton cavalerie te Kotaradja kommandeerde; tot mijn leedwezen echter moest ik vernemen dat hij een half jaar te voren met verlof naar Nederland was vertrokken. Bracht mij deze tijding eene teleurstelling, van den anderen kant wer*i ik aangenaam verrast, door in den ofïicier van gezondheid die mij behandelde, iemand te vinden met wien ik verscheidene punten van aanraking Groote Missigit te Kotaradja. had. Gedurende de week gedwongen rust die volgde, wijdde Dr. Neeb mij niet slechts zijne goede zorgen, maar deed hij mij ook menig interessant verhaal over Indië, o. a. over den tocht van Overste van Dalen naar de Gajoelanden, dien hij in zijn geheel medemaakte. Veel vriendelijks werd mij van verschillende kanten in die dagen betoond, inzonderheid door den predikant Hagedoorn. Den 9den Februari was ik nagenoeg hersteld, en ik maakte mij zulks ten nutte om verschillende merkwaardigheden der plaats, aan beide zijden der Atjehrivier, waaronder den OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN kraton met de woning van den Gouverneur, te bezoeken. De luitenant der cavalerie Philippi noodigde mij kort daarop uit, hem en zijn peloton op een morgenrit te vergezellen. Gretig maakte ik van dit aanbod gebruik, en op een vroegen ochtend begaf ik mij naar de kazerne, van waar Philippi en ik, aan het hoofd van een twintigtal manschappen door Kotaradja reden en ons naar de rijstvelden begaven, welke zich aan den zuidkant dier plaats uitstrekken. Het was voor mij eene eigenaardige gewaarwording die vlakte te doorkruisen, welke onze Atjeh-oorlog zoo bekend heeft gemaakt, en waar zooveel punten herinneren aan bloedige ontmoetingen. Onder gesprekken daarover, bereikten wij na een uur rijdens het doel van onzen tocht, eene bron gelegen aan den voet der bergen die den achtergrond van het landschap vormen. Bij die bron, Mata Aer genaamd, bevindt zich in het bosch een klein vervallen bivouak, door eene ijzerdraadversperring omgeven. Hier stegen de manschappen af en terwijl zij de paarden overgaven aan de zorg van sommigen hunner, oefenden de overigen zich eenigen tijd in het zwemmen. Wij aanvaardden daarna den terugtocht, ontmoetten onderweg nog eene afdeeling infanterie die van eene oefening huiswaarts keerde, en waren na een paar galoptempo's weer in de stad. Eene der plekken te Kotaradja, welke den meesten indruk op mij maakte, was het kerkhof. Hier werd aan menig dapper strijder uit onze gelederen de laatste rustplaats bereid, en hier vindt de bezoeker een stilzwijgend getuigenis van zóóveel zelfopoffering en plichtbesef, dat hij zijn weg vervolgt met diepen eerbied voor het leger waarin zulke soldatendeugden worden gekweekt. Maar het zijn niet slechts gedachten van dezen aard, die hier oprijzen ; de doodenakker herinnert mede aan de rampzalige gevolgen eener politiek van inertie, welke door hare zwakheid eene politiek van inhumaniteit bleek te zijn, en die met haar streven naar bezuiniging, ontzaglijke EN BUITENZORG. offers kostte aan menschenlevens en aan geld. Met het concentratiestelsel is nu gebroken; vooral de laatste jaren zijn getuigen geweest van groote verbeteringen, en op tal van plaatsen waar vroeger met ons gezag werd gespot, is dit laatste thans gevreesd en erkend. Een gewichtige stap in deze richting was de expeditie dwars door Noordelijk Sumatra, waarmede Overste van Dalen zich zooveel roem verwierf. ') In zijn werk „Uit onze Koloniën komt de heer Van Kol tot de volgende conclusiën: „De oorlog is geheel en al van karakter veranderd. Van een volksoorlog is het een bendenkrijg geworden". -') Waar dezelfde schrijver iets lager, de politiek van geweld als eene politiek van kleine middelen bestrijdt, daar mag niet uit het oog verloren worden, dat hij toch een krachtig optreden met de wapenen noodig acht, „ter bescherming van de inlanders, die in ons hun vertrouwen stellen".:l) I act en staatsmansbeleid zijn eerste vereischten voor hem, wien het gezag op Atjeh wordt toevertrouwd, maar ook een krachtige arm mag hem niet ontbreken, en in verband hiermede rijst de vraag of onze troepen sterk genoeg zijn om de hun opgelegde taak in haren vollen omvang te vervullen. De heer Van Kol meent, dat er wel wat heel veel van de kracht van de marechaussée wordt gefiischt. J) Mij kwam hetzelfde ter oore, en ik hoorde daarbij verzekeren, dat waar eene goedgezinde bevolking zich niet genoegzaam door ons ondersteund ziet, eigenbelang haar soms tot afval noopt. Het zoude te betreuren zijn, indien de aanvankelijk verkregen pacificatie onder zulke omstandigheden in gevaar werd gebracht. ') Zie over de expeditie het werk „De tocht van Overste van Dalen door de Gajo-, Alas-, en Bataklanden" door J. C. J. Kempees. s) „Uit onze Koloniën" door H. van Kol. 1903. A. W. Sijthoff, Leiden. Blz. 86. ") „Uit onze Koloniën" Blz. 86. 4) „Uit onze Koloniën" Blz. 79. 8 OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN Van Atjeh vertrok ik naar Sabang om er de mailboot af te wachten. Twee dagen had ik tijd om deze plaats te bezien, waar de baai, het zoetwatermeer en het groote kolenstation de aandacht trekken, en waarvan het groote strategische gewicht reeds bij een vluchtigen blik op de kaart in het oog valt. Men kan moeielijk nalaten zich hier rekenschap te geven van de waarde, die Sabang zoude hebben als onderdeel van de keten, welke Groot-Brittannië om een aanzienlijk gedeelte der wereld gespannen heeft, r Sabanp. en waarvan Gibraltar, Malta, Suez, Periin, Singapore, Hongkong, en andere punten de schakels vormen. Zonder moeite ook beseft, men welken invloed eene aldaar gevestigde vreemde macht over geheel Noordelijk Sumatra zoude kunnen uitoefenen. Dat Sabang als strategisch punt van het hoogste gewicht is, zij dus op den voorgrond gesteld. Maar ook in een oeconomisch opzicht verdient dit eiland de aandacht. In zijn hierboven aangehaald artikel zet de heer Cohen Stuart o. a. uiteen, hoe volgens zijn inzicht de handel op EN BUITENZORG. Atjeh en Noord-Sumatra voor een goed deel van Penang naar Sabang zoude kunnen worden verplaatst. ') Tegen den avond van den tweeden dag na mijne aankomst werd de mailboot uit Nederland verwacht, welke mij via Singapore naar Tandjong Priok zoude voeren. Tegen drie uur reeds werd uit het Sabang hötel in spanning uitgekeken naar de seinpalen, welke de nadering der boot uit het vaderland zouden aangeven, doch pas om vijf uur werden de signaalvlaggen geheschen; een half uur daarna gleed de Koningin Wilhelmina statig de baai van Sabang binnen. Als menschen die na eene lange gevangenschap hunne vrijheid herkregen hebben, begaven zich alle reizigers onder vroolijk gelach ijlings aan wal. Het was als een stukje van Europa dat wij weer te zien kregen, want het schip doet tusschen ons werelddeel en Sabang slechts Port Saïd gedurende een paar uren aan; tot n uren hadden de passagiers tijd zich ieder op zijne wijze aan land te amuseeren, en denzelfden avond vertrok de mailboot naar Singapore, waar wij twee dagen later aankwamen. Op de reede aldaar gold hetzelfde verbod als in den Khaibarpas: "no snapshots allowed!" De stad is op het eerste gezicht vrij banaal, maar als haven voor den transitohandel heeft zij eene steeds toenemende beteekenis, en thans zijn ook hare verdedigingswerken beroemd. Behalve wat het hooger gelegen gedeelte betreft, schijnt Singapore geene aangename verblijfplaats te zijn. Dicht bij, op het vasteland van Malakka, ligt het onafhankelijke, maar^ tot de Britsche Interessenspheer behoorende sultanaat van Johore, waar thans eene groote spoorweglijn in aanbouw is, zoodat men weldra per spoor van Wellesley Province naar Singapore zal kunnen reizen. ') Zie de Indische Mercuur van 13 en 18 Februari 1906, Nos. 1266 en 1267, Sabang en Britsch-Indië, door J. H. Cohen Stuart, blz 106 en 120. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN Zooals bekend is, werd in 1874, onder Britschen invloed, het zg. "Residential system" bij de verschillende Maleische Staten van het schiereiland Malakka ingevoerd. Misbruiken, welke daar vroeger heerschten, vormden ernstige hinderpalen voor de ontwikkeling des lands, en voortdurende twisten tusschen inlandsche vorsten oefenden ook op de welvaart der Engelsche Straits Settlements een noodlottigen invloed uit. Eene hervorming was noodzakelijk, en kwam daardoor tot stand, dat aan de vorsten der westelijke staten, Perak en SPlangor, residenten met assistenten ter zijde werden gesteld om hen van advies te dienen. Officieel waren zij slechts "advisers". Na twee jaren van woelingen kwamen allengs meerdere staten onder dezelfde controle, totdat in 1895 de eenheid van alle staten van Malakka verkregen werd, door het in het leven treden der federatie van Perak, Pahang, SPlangor, en Negri Sembilan. Aan het hoofd der "Federated Malay States" kwam een resident-generaal te staan, die niet slechts raadgever maar ook bestuurder was, en die op zijne beurt ressorteerde onder den "High Commissioner for the Federated Malay States". De vier betrokken vorsten waren binnen weinige maanden overtuigd van de voordeelen, welke eene confederatie ook voor hen medebracht; zij leerden in den Resident Generaal niet slechts een meerdere — maar ook een voorspraak zien bij het Opperbestuur. Hunne bevoegdheden werden trouwens binnen hunne respectieve ressorten niet ingekrompen, maar een vaste koers in hunne politiek werd gewaarborgd en onderlinge twisten tusschen hen werden voorkomen. Binnen eene tijdruimte van vijftien jaren geraakten door den aanleg van wegen en van spoorlijnen, alsmede door het aantrekken eener deels Maleische, deels Chineesche, deels Indische bevolking naar de te ontginnen terreinen, uitgestrekte gedeelten der binnenlanden van Malakka EN BUITENZORG. tot bloei. Sedert 1882 heeft de vrijgevige wijze waarop gronden in de Straits voor ontginning in erfpacht worden afgestaan, tengevolge gehad dat de verbindingswegen overal de kosten van hunnen aanleg dekken, en dat zich een net van uitnemende wegen over het geheele schiereiland van Malakka uitspreidt. In het begin waren er niet altijd genoegzame fondsen beschikbaar voor het scheppen van verkeersaderen en voor andere openbare werken. In de Straits is het aanleggen van wegen over woeste gronden, met oerwoud bedekt, al evenmin gemakkelijk als in onze koloniën, en ook ginds bemoeielijkte aanvankelijk gebrek aan middelen den arbeid. In 1883 echter kwam in Sflangor het volgende stelsel in zwang, dat uitstekende resultaten afwierp. Men legde rijpaden aan, voorloopig ter breedte van zes voet, (bridle-paths) met geleidelijke hellingen en primitieve, goedkoope bruggen. Zoo kostte één kilometer ongeveer fnoo; als later de ontwikkeling van het verkeer aan een breederen weg reden van bestaan gaf, werd het smalle rijpad tot een karreweg, of ook tot een eerste klasse weg vergroot. De directe aanleg van zulk een weg zoude f 8000 of meer per kilometer hebben gekost. Dit stelsel is overal met goeden uitslag toegepast. Hierdoor werd de snelle en goedkoope aanleg verkregen van verkeersmiddelen, welker onderhoud weinig offers vergt. Onder zijnen invloed werden uitgestrekte gedeelten des lands in korten tijd voor kolonisatie vatbaar gemaakt, meer bijzonder door het openstellen der gelegenheid om gerieflijke woningen en kampongs te bouwen op vruchtbaren bodem, langs paden welke zich later tot grootere verkeersaderen konden ontwikkelen. Inzonderheid Maleiers, maar ook Chineezen en Indiërs, werden er zoo toe gebracht belang te stellen in den vooruitgang des lands. Om hunne vestiging in onbewoonde streken te bevorderen, OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN verstrekte het Gouvernement voorschotten, en in het terugbetalen daarvan gingen de Chineezen aan de andere immigranten voor. Niet zonder moeite lieten zich intusschen de belanghebbenden bewegen om het hun toegedachte kolonisatiewerk te aanvaarden, en veel geld moest er worden besteed om hen naar hun smaak te huisvesten. Had men zich die moeite niet getroost, dan ware zeker het goede resultaat uitgebleven, want lokt men zulke kolonisten niet aan door goede woningen, gelegen aan bruikbare wegen en op vruchtbare gronden, dan kan men lang wachten totdat zij proprio motu irnmigreeren. De spoorwegen waren eene conditio sine qua non voor de ontwikkeling der kolonie, en de financieele steun dezer laatste werd derhalve ingeroepen om fondsen voor den aanleg ervan te verkrijgen. Dit geschiedde met goed gevolg, en de eerste werken werden zonder verlies van tijd begonnen; maar lang voordat zij ten einde waren gebracht, vorderde de kolonie, die in geldnood verkeerde, onmiddellijke terugbetaling der door haar voorgeschoten kapitalen van de betrokken maatschappijen; het bleek mogelijk aan dit verlangen te voldoen en tevens het werk te voltooien door middel van „current revenues". De eerste spoorweglijn in de Straits was die, welke van Taiping naar Port Well voert; zij werd in 1884 voltooid, en had slechts eene lengte van 8 mijlen. Thans kan men van de provincie Wellesley (tegenover Penang) naar Malaccatown en naar de grens van Johore per spoortrein reizen, terwijl de lijn vanaf dit laatste punt naar Johore Baroe, gelegen tegenover Singapore, door de Federated Malay States onder handen genomen is. ') Thans worden ook bij ons proeven van kolonisatie genomen. In de Lampongsche districten tracht men aan Javaansche huisgezinnen een duurzaam verblijf te verschaffen, ') Zie hierover Sir Frank Swettenham, British Malaya. EN BUITENZORG. door terreinen voor hen te ontginnen, en hun stukken grond aan te wijzen, waar zij zich, onder eigen hoofden en bestuursvormen, alsook met behoud van aloude zeden, aan den landbouw als hoofdmiddel van bestaan kunnen wijden. Voor onderwijs, politie en geneeskundige hulp is eveneens gezorgd Zooveel mogelijk wordt hier het kommunaal bezit met vaste aandeelen ingevoerd ; de voor sawah geschikte velden worden onder de immigranten verdeeld, met dien verstande dat eerst wanneer het geheele sawahcomplex, voor eene nederzetting benoodigd, gereed is, tot eene nieuwe verdeeling wordt overgegaan. De proeven zijn nog zeer recent, maar al heeft men misschien nog met groote tegenspoeden te kampen, zoo is toch te verwachten dat de tijd die alle uit den weg zal ruimen. Gevallen hebben zich voorgedaan dat op kosten der immigranten zeiven, kinderen en helpers voor den sawahbouw uit Java naar de Lampongs zijn overgebracht. Nu schijnen de wegen, welke naar die nederzettingen leiden, nog niet alle in goeden staat te verkeeren; bij den aanvoer van rijst en van andere levensmiddelen, die van uit Telok Betong daarheen moet geschieden, kan dit aanzienlijke bezwaren opleveren en vele werkkrachten aan den ontginningsarbeid onttrekken. Nog altijd gaat het transport per kar tot op het punt waar het verharde gedeelte van den weg eindigt; verder worden de lasten gepikeld (gedragen). Deze bezwaren zouden er later niet minder op worden, wanneer het vervoer van een eventueel surplus van den rijstoogst uit de gekoloniseerde streken naar de markt te Telok Betong, op moeielijkheden stuitte. Wanneer de kolonist gedurende een paar jaren door slechte communicatiemiddelen verhinderd werd zijne producten in de grootere centra's voordeelig te verkoopen, en gedwongen ware deze voor een te lagen prijs van de hand te doen, zoude de kolonisatie te niet kunnen gaan. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN Van Singapore stoomden wij zuidwaarts langs Bantam en door den Riouwarchipel. Te Penang en te Singapore hoorde ik van deze eilandengroep spreken in verband met hare strategische beteekenis als sleutel van de straat van Malakka. De verleiding om haar in geval van internationale moeielijkheden te bezetten, zoude voor eene vreemde macht des te grooter wezen, wijl zulk een maatregel, bij gebreke aan krachtige Nederlandsche bevestingswerken op deze eilanden, gemakkelijk zoude kunnen worden ten uitvoer gelegd. Er is een tijd geweest dat veel gesproken werd over de mogelijkheid om Riouw te doen optreden als mededinger van Singapore op handelsgebied. Nadat de Engelschen in 1819 Singapore in bezit hadden genomen, gaven zij zich weldra rekenschap van de groote voordeelen dier plaats, en verklaarden haar tot vrijhaven, inzonderheid met het oog op den internationalen transitohandel. Drie jaren later had zich het voormalige visschersdorp tot eene bloeiende handelsstad met 10.000 inwoners ontwikkeld, terwijl het land er omheen aanzienlijk in waarde was gestegen. De verrassend snelle opkomst van Singapore heeft Sir Stamford Raffles, den eigenlijken stichter dier plaats, in zekeren zin tot vergoeding gestrekt voor de vele teleurstellingen die hij ondervond. Na langen tijd in de Maleische landen te zijn werkzaam geweest, zag hij het grootste gedeelte der bezittingen, waaraan hij zijne beste krachten gewijd had, weêr in de handen der Nederlanders overgaan. Terwijl hij nu zijne laatste levensjaren, gebukt onder zorgen en huiselijk verdriet, in Engeland sleet, was het hem een troost te hooren hoe Singapore boven alle verwachting tot een bloei geraakte, dien het hem verschuldigd was. Reeds voor zijn vertrek uit de koloniën had de Europeesche en de inlandsche handelswereld te Singapore uit dien hoofde een adres van dankbetuiging tot hem gericht. EN BUITENZORG. Uit de volgende zinsneden van zijn antwoord blijkt, welke gedachten aan zijne staatkunde ten grondslag hadden gelegen: "It has happily been consistent with the policy of Great Britain, and accordant with the principles of the East-Indian Company, that Singapore should be established as a free port; that no sinister, no sordid view, no consideration either of political importance or pecuniary advant?.ge should interfere with the broad and liberal principles on which the British interests have been established. Monopoly and exclusive privileges, against which public opinion has long raised its voice, are here unknown." ') Nadat de uitstekende resultaten der politiek van Sir Stamford Ratlles zich te Singapore hadden doen gevoelen, hield de vraag onze autoriteiten bezig of niet een of ander punt binnen ons gebied gelegen, iets van de voordeelen dier plaats aan zich zoude kunnen trekken. Velerlei adviezen werden ter zake ingewonnen, en het antwoord luidde eenstemmig dat Riouw de aangewezen concurrent was. Vroeger had men daar reeds eenigen handel gedreven, maar deze was verloopen toen Singapore de groote markt werd. Bij voorkeur vloeide de handel naar laatstgenoemde stad, waar men niet met lastige formaliteiten, veel minder nog met vexatiën van den kant van Europeesche of inlandsche ambtenaren te doen had. Doch zoowel overwegingen als adviezen kwamen te laat. Het is moeielijk in te halen, als men een eindweegs ten achteren is geraakt, en daar het koloniaal bestuur in Nederland terstond alle hoop opgaf om Riouw tot een handelscentrum te maken, was het pleit bij voorbaat verloren. Commissaris-Generaal du Bus de Gisignies was in dezen degeen, die de meeste geestkracht aan den dag legde. Hij gaf zich alle moeite om door maatregelen in den zin van die van Sir Stamford Rafiles voordeelen aan ons eiland te verzekeren. Doch in het ') Sir Frank Swettenham, British Malaya, bl. 74. i OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN moederland werd niet gunstig over zijne plannen geoordeeld. De Minister Elout rapporteerde in overeenstemming met toongevende lichamen, waaronder de Nederlandsche Handelsmaatschappij, dat Riouw geen kans had op slagen, vermits de handel reeds tien jaren te Singapore was gevestigd, terwijl Riouw door het ontbreken van woningen en van pakhuizen nog in denzelfden toestand verkeerde als in 1819. Men zoude er derhalve veel moeten werken, met veel risico. Verder gold het argument, dat de Nederlandsche scheepvaart en nijverheid bij de ontwikkeling van Riouw niet bijzonder gebaat waren, daar Singapore voor den Nederlandschen particulier evenveel voordeelen bood als voor den Britschen. ') Toch werd ten slotte tot de openstelling van Riouw besloten, ten einde op de inlandsche volken, die voor de vrijgevige bepalingen der Engelschen te Singapore veel gevoelden, een gunstigen indruk te wegg te brengen. Riouw heeft echter nooit de concurrentie kunnen uithouden, want de handel verplaatst zich niet licht van een oord naar het andere, en te Singapore waakte men er zorgvuldig voor, dat hem geene hinderpalen in den weg werden gelegd. Te Riouw daarentegen werden toch nog controle maatregelen gehandhaafd, die, hoe dragelijk ook, afschrikkend schenen te werken. Halve maatregelen kunnen er dus toe bijgedragen hebben om de inferioriteit van Riouw tegenover Singapore te handhaven. Zoo ooit, dan gold bij de pogingen, om hierin te voorzien, de regel: "do or die." Bij het passeeren van den evenaar vond aan boord der Wilhelmina het gebruikelijke Neptunusfeest plaats. Als novitii waren wij ten getale van vier; eerst moesten wij eene lange rede aanhooren van den Koning der Zeeën, den Indischen Poseïdon, die omringd door eenige zee- ') Encyclopaedie. EN BUITENZORG. monsters verscheen. Daarna stapten wij over een gespannen koord dat den evenaar voorstelde en werden bij die gelegenheid van uit een schuilhoek doornat gespoten. Dat ook de saamgestroomde toeschouwers een straal medekregen, verhoogde de algemeene vroolijkheid. Op den morgen van den derden dag konden wij de groene kust van Java onderscheiden ; een lichte nevel bedekte het eiland, maar daarboven, hoog in de lucht, verhieven zich statig de toppen van den Gedeh en van den Salak. Bij onze aankomst te Tandjong Priok heerschte er groote drukte, en slechts met moeite kregen wij allen plaats in den trein naar Weltevreden. Voor mijne geweren betaalde ik aan de douane een weinig drukkend inkomend recht, maar ongaarne zoude ik hebben toegelaten dat de kolven er van werden „getjapt", d. i. van een grof brandmerk, op een nummer gelijkend, voorzien. Deze bewerking heeft ten doel de identiteit van het voorwerp te bewijzen ingeval van diefstal of van verlies, maar uitzien en koopwaarde van het wapen worden er zeer door geschaad ; eenvoudiger ware het misschien het nummer, dat het geweer draagt, te noteeren. Toen ik tegen bedoelde manipulatie bezwaar maakte, zag men er van af, en ik had dus geenerlei reden mij te beklagen. Niet altijd kon ik op mijne verdere reis door Ned.-Indië hetzelfde getuigen, want toen ik later van Makasser naar Soerabaja terugkeerde, moest ik dezelfde geweren aan het douanenkantoor achterlaten, waar men ze drie, zegge drie dagen lang terughield. En dat, niettegenstaande ik onafgebroken op de afgifte van eene permissie voor den invoer aandrong, dagelijks eenige uren in de wachtkamer van een der rijksbureaux in de stad vertoefde om mijne zaak te bepleiten, en den in Indië welbekenden weg van Pontius naar Pilatus met ijver bewandelde. Dat ik mijn eigendom den vierden dag terugkreeg, dankte ik hoofdzakelijk aan de vriendelijke tusschenkomst van een ambtenaar, dien ik er privatim over OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN sprak. Het kwam er voor mij ditmaal niet zoozeer op aan dat ik mijn vertrek wat moest uitstellen, maar ik vroeg mij af hoe de handel er bij moet varen, wanneer op een belangrijk tolkantoor zulke delays of business voorkomen. Na onze aankomst op Java's bodem spoorden wij in een volgeladen trein van Priok naar de hoofdstad, en Singel te Noordwijk. stapten er bij het station Noordwijk uit, van waar een sado, het inlandsche huurrijtuig welks type zoo grappig door den heer Bas Veth wordt beschreven, ') mij naar het hötel bracht. Het Hötel des Indes te Weltevreden is zeer goed. Geheel vernieuwd, en volgens de laatste eischen ingericht, maakt het een aangenamen indruk; de kamers zijn er zindelijk ge- ') Het leven in Nederlandsch-Indië bl. 61. EN BUITENZORG. houden, het eten is er uitstekend, de muziek eveneens. Te verwonderen is het echter, dat in een der grootste theelanden der wereld, de thee zoo slecht kan zijn als die welke ik daar te drinken kreeg, en ik ben het eens met majoor Younghusband, die in zijn meervermeld werk de thee van het Hotel des Indes, waar hij eveneens afstapte, "execrable" noemt. Daarentegen ben ik het niet met hem eens, waar hij het Nederlandsch-Indische badsysteem, het mandieën, veroordeelt. Dit bestaat daarin, dat men met emmers, water uit een steenen bak put, en over zich uitstort, zich daarna inzeept, en vervolgens weer een stortbad neemt. Geen ander systeem werkt meer afkoelend, en bevordert meer de zindelijkheid dan dit, vooral omdat het de gewoonte is, twee of meermalen 's daags te baden. Younghusband noemt deze methode „middeneeuwsch" en haalt hierbij aan, dat Richard Leeuwenhart op dezelfde wijze zijne abluties nam. Wat hij met zijne zinspeling op een lang vervlogen tijdperk bedoelt, is niet recht duidelijk. Uit zijne beweringen blijkt echter dat hij van de wijze waarop genoemd systeem dient toegepast te worden, geen flauw begrip heeft. ') Eene der eigenaardigheden die mij na het badsysteem in Nederlandsch-Indië opvielen, was de reeds zooveel beschreven en bezongen rijsttafel. Terstond gevoelde ik veel voor deze klassieke instelling. Eene weldoordachte afwisseling van smakelijke spijzen, groote zindelijkheid der schotels, handige bediening door inlanders die zich op bijna onhoorbare wijze bewegen, alles draagt er toe bij om — mits zij met mate gebruikt worde — ook den vreemdeling gunstig voor de rijsttafel te stemmen. In hoeverre zij tevens met de eischen van de hygiëne strookt, waag ik niet te beslissen. De zwaarlijvigheid, die in Nederlandsch-Indië ') G. J. Younghusband, The Philippines and round about bl. 183. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN veel meer dan in Britsch-Indië voorkomt, wordt dikwijls aan de bedoelde voedingsmethode toegeschreven, en ten deele wellicht met recht. Maar stellig is hier in nog meerdere mate schuld het veronachtzamen, — inzonderheid door velen die een zittend leven leiden, — van geregelden sport. Gebrek aan stelselmatige lichaamsbeweging, liefst op vaste uren van den dag, moet in deze landen doodend op de geestkracht werken. Men wordt er lusteloos en vadzig door, en bij het toenemen der zwaarlijvigheid verdwijnt de wilskracht om in eene meer opwekkende levenswijze heil te zoeken. In Britsch-Indië is men van dat alles zóó doordrongen, dat lichaamsoefeningen er gelden als hoofdeischen der gezondheidsleer. In den laatsten tijd valt er bij ons in dezen verandering ten goede waar te nemen. Zij is echter nog niet algemeen, en herhaaldelijk werd ik gewezen op het klimaat als op eene afdoende verklaring van den weerzin van velen onzer landgenooten tegen vrijwillige physieke inspanning. Alsof het in Voor-Indië niet nog warmer kan zijn dan bij ons, en alsof men te Singapore en te Rangoon niet afmattender lucht inademt dan in de lage streken van Nederlandsch-Indië! Trouwens in de kustplaatsen van Java, waar vele Engelschen gevestigd zijn, beoefenen deze laatsten, evenals verscheidene Nederlanders, met het beste gevolg geregeld allerlei takken van sport. Waarom zouden andere landgenooten het dan niet kunnen ? Een bescheid hierop ware moeielijk te geven; in stede daarvan verneemt men soms vreemdsoortige uitingen als deze, dat sport in Indië slechts te beschouwen is als anglomane aanstellerij! Zonder anglomaan te zijn, meen ik echter, dat in dit opzicht van onze buren wel wat te leeren zoude vallen, en ik sluit mij aan bij de opvatting van een bekend Eransch reiziger, waar deze van de levenswijze der Engelschen in Indië gewagende, het volgende schrijft : „Ces Anglais sont vraiment admirables. Tout en remplissant avec conscience les devoirs de leur charge, ils se distraient EN BUITENZORG. par des travaux d'esprit, par 1'étude qu'ils alternent avec les sports. Joueurs de polo, de cricket, de golf, chasseurs, naturalistes, peintres, littérateurs, ils occupent intelligemment Ieurs loisirs, combattent cette apathie de l'homme oisif que guettent les quatre fléaux des colonies asiatiques: le jeu, la cohabitation sentimentale avec une femme indigène, 1'alcool ou 1'opium." ') Een der eerste maatregelen die ik te Weltevreden moest treffen, was het bestellen van nieuwe uitrustingen, want in onze koloniën kleedt men zich weêr anders dan in Britsch-Indië. Bij ons speelt de toetoepjas de hoofdrol, bestaande uit een wit of khaki justaucorps, waarvan de staande kraag aan den hals gesloten is. Een Chineesche kleermaker leverde mij voor een gering bedrag een dozijn pakken. Ik bracht de volgende dagen door met het bezichtigen van Weltevreden, eene stad waarvan het grootste gedeelte het karakter draagt van een uitgestrekt villapark. Zij bestaat uit talrijke wijken waarvan de voornaamste Rijswijk, Noordwijk en Molenvliet heeten; grachten, welke sterk herinneren aan die onzer vaderlandsche steden, vormen tusschen haar eene duidelijke afscheiding. Te Rijswijk bevindt zich het witte paleis van den Gouverneur-Generaal, van waar men aan de zuidzijde een prachtig uitzicht heeft op het Koningsplein, ongeveer 1 K.M. in het vierkant. Aan het plein zijn voorts gelegen de residentswoning, de Willemskerk, het museum en de huizen van hoogere ambtenaren. Niet ver van daar bevinden zich de oude citadel en het Waterlooplein. Een groot wit gebouw, waarin verschillende Departements-bureaux zijn ondergebracht, beslaat de oostzijde van dit laatste en daarvóór is een monument ter eere van den stichter van ons gezag in Indië opgericht. Midden op dit ') „Lettres écrites du Sud de 1'Inde" par M. Maurice Maindron. Revue des deux Mondes du 15 Aout 1906, bl. 841. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN plein bevindt zich eene gedenkzuil, waarop een bronzen leeuw staat ') Het Museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen op het Koningsplein, verdient in hooge mate de aandacht. Men vindt er archeologische ') Dit monument heeft blijkbaar aanstoot gegeven aan den schrijver van het reeds vermelde werk "The Philippines, and round about". Op blz. 204 van bedoeld werk schrijft hij: "This monument commemorates the glorious victory won by the heroic Belgians on June i8th. 1815, at the village of Waterloo, whereby the peace of the world was assured. I am glad we discovered the monument, for the only battle of Waterloo hitherto mentioned in history, was won by the English and Prussians, the Belgian troops on that occasion having apparently gone off hurriedly to do some shopping in Brussels. We know now, however, that at the real battle of Waterloo no British or Prussian troops were present, the Belgians having alone and unsupported, to their undying honour, completely defeated Napoleon and the veteran legions of France." De onderstelling is geoorlootd dat majoor Younghusband zich niet volkomen op de hoogte stelde van de meer objectieve beschouwingen, welke in lateren tijd over den veldtocht van 1815 het licht zagen. Ook van Engelsche zijde is op onpartijdige wijze getuigd van Wellington's fouten en van het werkzame optreden der Nederlandsche troepen op den i8den Juni. Veldmaarschalk Lord Wolseley schrijft in zijn werk "Decline and Fall of Napoleon" blz. 138 het volgende: "'Indeed, he (Wellington) had been so deceived by Napoleon's cleverly devised movements; that up to almost the last moment he persisted in believing that the J* rench army would manoeuvre round the English right, in order to cut him off from his line of retreat upon Ostend. Besides, his staff had not served him well. Many had been foisted upon him from home by private and family interests, and even against his wishes. Believing in their statements, he had in the forenoon öf June i5th as will be mentioned later on, written Blücher a letter in which the positions occupied by his troops at the moment were incorrectly stated. Altogether he had abundant reasons for wishing his official accounts of the battle and of the operations which preceded it to be accepted as final and without question. In EN BUITENZORG. en ethnologische verzamelingen, een munt- en penningkabinet, en eene bibliotheek. Geschiedkundige herinneringen, betrekking hebbende op voormalige Indische rijken, treft men er eveneens aan. Wapenen en instrumenten uit de dagen der Oost-Indische Compagnie en eenige interes- after years, whenever asked to help in preparing any work on the campaign. he usually answered with sorae degree of testiness that his despatch contained all that was necessary. He well knevv that it contained many inaccuracies." Van de zoo gewichtige bezetting van Quatre-Bras door de Nederlandsche bevelhebbers, verklaart de schrijver op bl. 152 van genoemd werk, dat zij geschiedde : "without the Duke's orders, and contrary to his wishes." Terwijl hij op bl. 150 getuigt: "Wellington does not seem to have realized the importance of Quatre-Bras to his army." In zijn bekend werk over Waterloo (bl. 149) beoordeelt Henry Houssaye dit wapenfeit als volgt: „Heureusement pour les alliés, plusieurs des subordonnés de Wellington avaient pris sur eux d'agir sans attendre ses ordres, et a'autres avaient intelligemment dësobéi a ceux qu'après tant de temps perdu, il s'était décidé a donner. Dans la journée de la veille le major Normann avaitdéfendu Frasnes, le Prince de Saxe-Weimar s'était porté de Genappe aux Quatre-Bras avec sa brigade, le Genéral Chassé avait concentré sa division a Fay. Un peu plus tard, Constant-Rebecque, chef d'étatmajor du Prince d'Orange, prescrivit, en 1'absence de celui-ci, au Genéral-Collaert de rassembler la cavalerie derrière la Haine, et a Perponcher de se préparer a marcher sur les Quatre-Bras. A onze heures du soir enfin, le même Constant-Rebecque, ne pouvant éviter de transmettre aux divisionnaires 1'ordre de Wellington de concentrer tout le corps Néerlandais a Nivelles, c'est-a-dire de découvrir la route de Bruxelles, leur fit tenir en même temps des instructions verbales qui les laissaient libres de ne se point conformer a eet ordre. On ne peut connaitre a Bruxelles, disait-il, 1'exacte situation des choses. Perponcher n'hésita pas. Au lieu de maintenir a Nivelles la brigade Bylandt et d'y rappeler la brigade Saxe-Weimar, ainsi que le prescrivait Wellington, il marcha avec Bylandt sur les Quatre-Bras au secours du Prince Bernard. Ah! si Napoléon avait eu comme chef d'état-major un ConstantRebecque et comme lieutenants des Perponcher et des Bernard de Saxe-Weimar! 9 OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN santé vertrekken in den stijl der 17de en in dien der 18de eeuw voltooien het geheel. Eenige malen begaf ik mij naar de benedenstad, om er de handelswijken, de Chineesche buurten en de historische plek te bezichtigen, van waaruit ons gezag zich in den Wat den slag van Waterloo zeiven betreft, brengt Houssaye (bl. 394) het volgende in herinnering, betrekking hebbende op een der meest beslissende oogenblikken van den dag: „Le ier bataillon du 3e grenadiers de la garde (échelon de droite) culbute un corps de Brunswick, s'empare des batteries Cleeves et Lloyd, qu'abandonnent les canonniers; et, par une légere conversion il se dirige vers la gauche de Ia brigade Halkett. Les 30e et 73e anglais reculent en désordre. Friant, blessé d'un coup de feu, quitte le champ de bataille en croyant a la victoire. Mais le général Chassé, un des héros d'Arcissur-Aube, (il servait alors dans les rangs frangais!) fait avancer a la droite des 30e et 73e, la batterie van der Smissen, dont le feu écharpe les assaillants. Puis il porte délibérément a la gauche des deux régiments anglais la brigade Ditmer, forte de 3.000 hommes, la lance a la baïonnette contre le faible carré, le rompt, le disloque, 1'écrase sous la masse et en rejette les débris au bas des rampes." De schrijver voegt er bij. in eene noot: (bl. 395) „Les historiens anglais qui voudraient faire croire que 1'armée anglaise a gagné la bataille a elle seule, ne font aucune mention de la charge des Beiges. Ils s'efforcent même d'établir une confusion entre la 2e brigade de Chassé (d'Aubremé), laquelle bien que placée en seconde ligne, fut au moment de lacher pied, (Waterloo Letters 104, 108, 118), et sa ire brigade (Ditmer), qui repoussa les grenadiers. Van den verwarden terugtocht der Engelschen gewagende, verwijst Houssaye in dezelfde noot naar brieven van Engelsche officieren: „Voir sur 1'attaque contre la gauche de Halkett et la confusion des 30e et 73e, la note des „Waterloo Letters", 319, les lettres du Major Luard, du Co'onel Gawler, du colonel Kelly et du capitaine Mac-Ready. (Waterloo Letters 121, 291, 330—331, 341). Après avoir parlé du fléchissement des 30e et 73e Mac-Ready dit: „je vous prie de tenir cela secret." Misschien heeft ook Majoor Younghusband aan deze uitnoodiging gevolg willen geven. EN BUITENZORG. loop der eeuwen over geheel Nederlandsch-Indie heeft uitgebreid. Daar werd in i6ii, op het grondgebied van den Pangeran van Jacatra, door den G.-G. Pieter Both eene factorij gesticht, waar omheen Jan Pieterszoon Coen in 1618 een fort bouwde. Dit werd weldra door Jacatranen en door Engelschen bestookt, doch na vier maanden gelukte het J. P. Coen, met behulp van uit de Molukken aangekomen versterkingen, de veste te ontzetten. Jacatra werd vernield, en het nieuwe fort werd de hoofdzetel van ons gezag in Oost-Indië. De eerste uitbreiding der bezitting geschiedde krachtens eene resolutie van den Gouv.-Generaal en Raden van 29 Maart 1620, waarbij de Indische Regeering verklaarde dat: „Het land van Jacatra strekt aan d' oost- zyden tot aan de limieten van den Coninck van Cheribon, aan de westzyden tot aan die van Bantam, aan de zuitzyden telanden tgeheele lant over tot aan de Zuyderzee, aan de noortzyde te water over de zee ende alle d'eylanden hieromtrent liggende." Naast het fort werd de stad gebouwd naar een Hollandsch plan, met straten en grachten. In 1806 is het fort op bevel van Daendels geslecht, zoodat alleen de Buitenpoort of Penangpoort bleef bestaan. Genoemde bewindsman droeg er veel toe bij om het middelpunt der Europeesche samenleving van Batavia naar het hooger gelegen Weltevreden te verplaatsen. Batavia was nl. zóó ongezond OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN dat het bekend stond als „het graf der Europeanen." De schouwburg is, evenals de sociëteit de Harmonie, gebouwd door Gouverneur-Generaal Daendels. De Harmonie en de militaire sociëteit Concordia zijn, naar men mij verzekerde, de mooiste clubs van het Oosten, eene bijzonderheid welke ik hoorde bevestigen door eenige Engelschen, die alle groote clubs tusschen Tokio en Bombay kenden. Dat er te Calcutta niet zulke schoone sociëteitsgebouwen te vinden zijn als te Batavia, kon ik zelf opmerken. De sawahs en kampongs in de omstreken van Weltevreden bezocht ik te paard met den luitenant der cavalerie Jhr. van Riemsdijk, dien ik spoedig na mijne aankomst te Weltevreden ging zien, en van wien ik gedurende mijn verblijf in Indië vele bewijzen van vriendschap en van gastvrijheid ontving. Te zamen hadden wij bij het 2de Regiment Huzaren gediend, en nu ontmoetten wij elkaar wederom in de kampong Petodjo te Weltevreden, waar zich de kazerne der ruiterij bevindt, en waar de woningen der cavalerie-ollicieren gelegen zijn. Weldra had ik gelegenheid nog andere bekenden uit Venlo te zien. Twee dagen na mijne aankomst werd te Weltevreden het 3de escadron verwacht, dat kort te voren uit Salatiga was afgemarcheerd, en waarbij zich vier kameraden van vroegere dagen bevonden. Kolonel Jhr. de Lannoy, kommandant van het wapen der cavalerie, reed het escadron met eenige officieren tegemoet en had de welwillendheid ook mij uit te noodigen hem te vergezellen. Van het huis van den kolonel, dat aan het Koningsplein gelegen is, voerde onze weg door twee wijken van W eltevreden heen — Kramat en Salemba — en voorts naar Meester Cornelis zuidwaarts. Wij troffen een warmen dag, maar het genoegen van den tocht had daardoor niet te lijden, en deze was mij slechts kort toegeschenen, toen wij het escadron ontmoetten. Terstond na aankomst werd inspectie gehouden over de Australische paarden, die in EN BUITENZORG. goede conditie verkeerden. Een aangenaam samenzijn op de Harmonie besloot den morgen. Niet lang daarna kreeg ik van den kapitein Kan, adjudant en intendant van den Gouverneur-Generaal, bericht dat Zijne Excellentie mij te Buitenzorg in audiëntie zoude ontvangen. Ik begaf mij daarheen, en genoot bij deze gelegenheid eene zeer gewaardeerde gastvrijheid ten huize van den kapitein, met wien ik reeds in 1901 tijdens schietoefeningen te Harskamp had kennis gemaakt. Buitenzorg is een der mooiste plaatsen van Java. Het paleis, het park, de groote lanen en de schilderachtige kampongs maken er een prachtig geheel van. De uitzichten op den Salak, over den Tji Sedani en over den weligen plantengroei, brengen een indruk te weeg die niet licht verloren gaat De bekende plantentuin is, als centraalstation voor botanische onderzoekingen, misschien breeder opgevat dan eenige andere botanische instelling ter wereld; de pracht der exemplaren van allerlei tropische boom- en plantensoorten die er vertegenwoordigd zijn, gevoegd bij den schilderachtigen aanleg van den tuin, stempelt dezen tot een waar paradijs. De orchideënvakken en de verzamelingen van palmen zijn beroemd. In den benedentuin, aan de oevers van den Tjiliwong, wordt voorts de aandacht van den nieuweling in Indië getrokken door de Rhizophoren en de Mangroves. Over de groote, met Victoria Regia versierde vijvers heeft men mooie uitzichten op het paleis van den Landvoogd. Dit laatste, tusschen den plantentuin en een uitgestrekt hertenpark gelegen, maakt, ofschoon slechts ééne verdieping hoog, een deftigen indruk. Vroeger verhief zich op de plaats waar nu het paleis staat, het oude kasteel met twee verdiepingen, gebouwd door den Gouverneur-Generaal v. Imhoff en vergroot door Daendels. In 1834 werd het door eene aardbeving vernield. Aan Imhoff, die het den naam van Buitenzorg gaf, werd in 1745 een terrein ge- OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN schonken, dat bijna de geheele tegenwoordige assistentresidentie van dien naam omvatte; de acte van schenking behelsde intusschen de uitdrukkelijke bepaling, dat deze gedaan werd aan den Gouverneur-Generaal als zoodanig, en dat zij op diens opvolgers zoude overgaan. In 1780 werd deze bepaling tot wet verheven. Daendels liet zich echter het landgoed in vollen eigendom afstaan, en verkocht daarna aanzienlijke gedeelten er van aan particulieren; het paleis met de omgeving werd later door het Gouvernement teruggekocht en aan den Gouverneur-Generaal ter bewoning afgestaan. Op den morgen mijner audiëntie geleidde mij mijn gastheer te 11 uren door eene laan van koningspalmen naar het gebouw der adjudanten, dat een vleugel vormt van het paleis. Vijf minuten later werd ik toegelaten tot den Gouverneur-Generaal. Gedurende mijn verblijf in Indië viel mij tweemaal dit voorrecht te beurt, het laatst te Weltevreden, korten tijd voor mijn vertrek, en beide keeren voelde ik mij sterk aangetrokken door de krachtige persoonlijkheid van den Landvoogd. Dikwijls had ik in het buitenland over onze koloniën hooren spreken en opgemerkt, hoe sterk ook daar de meening verbreid is, dat werkelijke gezagsuitoefening onzerzijds in die gewesten noodig is. De vraag is zoowel onder ons als bij anderen gerezen, of het beheer over onze koloniën onze krachten niet te boven gaat, en die vraag is van groot gewicht, want twijfel hieromtrent moet in Nederland tot moedeloosheid, — en in den vreemde tot aspiratiën leiden, die geenszins met onze belangen strooken. Waar echter een Bestuurder als de tegenwoordige Gouverneur-Generaal het roer in handen heeft, daar worden bezwaren van zulken aard op den achtergrond gedrongen. De jaren 1905 en 1906 kunnen op zich zelve reeds gelden als een bewijs van wat energie, beleid en taaie wilskracht vermogen. Op verschillende punten van onzen Archipel, waar men nog Gezicht op den Salak. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN kort geleden geene rekening met ons hield, zijn wij thans ontzien. Evenals alle markante figuren in de staatkunde, heeft de Gouverneur-Generaal onder zijne landslieden niet slechts instemming en objectieve critiek, maar ook afgunst gevonden. "The vulgar jealousy that attacks anybody who did good work", ontzag hem evenmin als anderen; de vele feiten die van zijn beleid getuigen, en waarvan tot over onze grenzen met bewondering wordt gewaagd, zijn echter sprekend genoeg om uitingen van zulk een gevoelen te ontzenuwen. Zijne Excellentie sprak mij gedurende mijne audiëntie over de verschillende militaire expeditiën van den laatsten tijd, en knoopte daaraan eenige beschouwingen vast over nieuwe spoorwegprojecten, en over belastingen aan tot dusver onbelaste volken op te leggen. De GouverneurGeneraal sprak ook terloops over twee punten die, nu de Buitenbezittingen sedert vijftien jaren meer en meer uit haren eeuwenlangen slaap ontwaken, bijzonder op den voorgrond treden : de aanleg van wegen en de immigratie. Wat men op dit gebied in de Britsch-Maleische Staten verkregen heeft, is bemoedigend bij de sterke overeenkomst, die er op climatologisch, op ethnologisch en op geologisch gebied tusschen die staten en sommige gedeelten onzer Buitenbezittingen valt op te merken. Des avonds na mijne audiëntie was ik ten paleize aan tafel genoodigd; de Gouverneur-Generaal deelde mij toen mede, dat hij geen bezwaar had tegen de inwilliging van mijn wensch om eventueel eenige troepenafdeelingen naar de binnenlanden van Celebes te vergezellen. Enkele dagen later moest ik afscheid nemen van kapitein en Mevrouw Kan, aan wie ik het te danken heb, dat ik Buitenzorg op zulk eene aangename wijze zag. Gevolg gevende aan eene uitnoodiging van Jhr. Willem Boreel, zoude ik alsnu naar de door dezen geadministreerde theeplantage Tjisalak in de Preanger-regentschappen vertrekken. De Salak van uit Buitenzorg OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN Gedurende mijn verblijf te Buitenzorg werd mijne aandacht meer bijzonder gevestigd op de grondslagen van ons koloniaal bestuur; vergelijkt men deze met die van het Engelsche, zoo treden enkele punten van verschil op den voorgrond, welke zelfs bij een vluchtig bezoek aan Nederlandsch- en aan Britsch-Indië in het oog vallen. Met name ontbreken in onze staatsinrichting colleges, die overeenkomen met den "Council of India" en met den "Indian Council", en het is de vraag of dit gemis op de eene of andere wijze wordt vergoed. Zooals ik hierboven zeide, wordt eene vertegenwoordiging van Indische belangen in Europa door middel van verkiezingen in Indië naar Europeesch model, door de Engelschen onwenschelijk geacht. Ook bij ons bestaat de bevolking der koloniën uit te heterogene elementen, van te uiteenloopende beschaving, dan dat zulk een denkbeeld, afgezien nog van andere overwegingen, als praktisch zoude kunnen gelden. Daarentegen heeft de aanwezigheid van Indische specialiteiten in de Nederlandsche Vertegenwoordiging er dikwijls, en in hooge mate, toe bijgedragen om over Indische aangelegenheden licht te verspreiden, maar die aanwezigheid is niet gegarandeerd, en er bestaat dus geene zekerheid voor, dat zij steeds zal kunnen opwegen tegen de vruchtbare werking van een Raad, gevormd door deskundigen, wier keuze aan strenge voorwaarden is gebonden, wier adviezen bij de regeling van alle belangrijke quaestiën zijn in te winnen, en wier oordeel, gegrond op langdurige ervaring, degelijkheid in de voorbereiding der te nemen maatregelen waarborgt. Van een Minister van Koloniën kan bezwaarlijk worden geëischt, dat hij volkomen ingewijd zij in alle bijzonderheden der overzeesche toestanden en in alle belangen der talrijke maatschappelijke groepen in Indië. Buitendien is zijn beheer afhankelijk van de wisselvalligheden der politiek. De Council of India voorziet hierin, zoowel door het quantum EN BUITENZORG. technische kennis waarmede hij der Regeering terzijde staat, als door het brengen eener zekere stabiliteit in de koloniale staatkunde. Toen ik in Nederlandsch-Indië zoo dikwijls klachten hoorde uiten over de verhouding van het moederland tot de koloniën, schoot mij telkens het gunstig getuigenis te binnen, dat ik bij onze naburen had vernomen over genoemden Raad. Ook bij ons hoorde ik zulk een lichaam aanprijzen als middel ter bevordering eener meer snelle en doelmatige afdoening van zaken. Een dergelijk college, te 's Hage zetelend en samengesteld uit oud-Indische burgerlijke en militaire ambtenaren, kooplieden, industriëelen en planters, bezield met belangstelling voor de koloniën en bevoegd om daarover te oordeelen op grond hunner ondervinding en kennis van zaken, zoude wellicht kunnen bijdragen tot het verbeteren van den toestand; om zijne taak naar behooren te vervullen, zoude het evenwel toegerust moeten wezen met dezelfde bevoegdheden als de Engelsche Council of India. De bemoeiingen der Vertegenwoordiging met allerlei bijzonderheden van het Indisch bestuur zouden in verband met dat stelsel, worden beperkt, en wat den Minister van Koloniën betreft, hij zoude zich binnen de hem aangewezen grenzen vrijer kunnen bewegen, wanneer hij gesteund werd door een uit specialiteiten gevormden Raad. Het tweede punt, welks gewicht terstond opvalt bij het vergelijken der Nederlandsch-Indische en der Britsch-Indische regeeringssystemen, betreft het verschil tusschen de samenstelling en de werking van den Raad van Indië en die van den Indian Council. Kon men er in Nederland toe besluiten in dezen het Engelsche stelsel aan te nemen, dan zoude zulks gelijkstaan met eene belangrijke schrede op den weg der decentralisatie. Als men de critiek nagaat, die ten onzent is uitgeoefend op het Indisch bestuur, zoo bemerkt men dat zij in meer dan een opzicht punten betreft, welker regeling afwijkt van OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN die der soortgelijke materie in Britsch-Indië, en tevens dat de middelen welke aanbevolen werden om tot verbetering te leiden, feitelijk eene toenadering tot het Britsche systeem beduidden. In zijn werk „Het Staatsrecht van NederlandschIndië", brengt Mr. Ph. Kleintjes de volgende grieven in herinnering, welke tegen den Raad van Nederlandsch-Indiê, zoowel in de Staten-Generaal als in de koloniale en in de Nederlandsche pers, werden aangevoerd. „De Raad van Indië, staande tusschen den Landvoogd en de hoofden der departementen, belemmert de samenwerking tusschen beiden en doet afbreuk aan het gevoel van verantwoordelijkheid van die hoofden, dat juist zooveel mogelijk moet worden versterkt. Eene poging om aan de bezwaren, die men tegen het Indische college opperde, tegemoet te komen, deed Minister van Dedem met de indiening van een wetsontwerp, strekkende om den Raad van Ned..-Indië te vervangen door een Raad van directeuren, die voortaan geregeld en rechtstreeks met den Gouverneur-Generaal zoude samenwerken. Toen het ministerie Tak—van Tienhoven aftrad, bleef het bedoelde wetsontwerp echter onafgedaan." ') De hier bedoelde poging was ongetwijfeld een stap in de richting van het Engelsche systeem. Bij ons zijn de hoofden of directeuren der verschillende departementen niet anders dan agenten van den Gouverneur-Generaal. Zij staan onder diens bevelen en oppertoezicht en zijn van hem volkomen afhankelijk, hetgeen voortvloeit uit het beginsel dat slechts de Landvoogd verantwoordelijk is voor het bestuur in zijn ganschen omvang. In Britsch-Indië, waar de directeuren der verschillende departementen (secretaries) onder het toezicht staan van leden van den Indian Council en tevens rechtstreeks met den Onderkoning samenwerken, is dit anders, doordien de leden van den Council verantwoordelijk zijn voor hun toezicht op ') Deel I. Blz. 301. EN BUITENZORG. de departementen. ') Het voorstel van Dedem bewoog zich eenigszins op dezen weg. Nu is Mr. Kleintjes blijkbaar niet geheel overtuigd van de wenschelijkheid eener hervorming in dien zin, en hij komt tot de volgende slotsom: „Overdracht van 's Raads werkzaamheden op een Raad van departementschefs lijkt mij niet aanbevelenswaard. Nog daargelaten het feit dat elke directeur meer dan genoeg heeft aan zijn eigen werkkring en zich zeer moeielijk, zoo niet onmogelijk, in de zaken van zijne ambtgenooten kan inwerken, blijft dit bezwaar over, dat de Gouverneur-Generaal bij het raadplegen van den aldus samengestelden Raad, advies gaat vragen aan een college, waarvan de voorsteller zelf deel uitmaakt. En hoe zou zulk een Raad ooit de noodige zelfstandigheid tegenover den Landvoogd kunnen bezitten ?" -') Het antwoord hierop zoude, dunkt mij, kunnen luiden : door het Britsche stelsel over te nemen, dat al deze bezwaren doet vervallen. De directeuren zouden daardoor eene positie erlangen, eenigermate overeenkomende met die van eenen ondersecretaris van Staat, en hun rechtstreeksch verkeer met den Gouverneur-Generaal zoude tot diens voorlichting kunnen strekken. De Raad van Indië, geschoeid op de leest van den Indian Council, en samengesteld uit leden die, ieder een Departement onder hunne leiding hebbende, tevens ingewijd waren in de algemeene bestuursaangelegenheden, zoude in vergelijking met de tegenwoordige regeling eene betere verdeeling der verantwoordelijkheid, alsook eene minder ingewikkelde, snellere en daardoor aan de eischen der praktijk meer beantwoordende afdoening van zaken waarborgen. ') Sir J. Strachey. India. Blz. 62. ') Mr. Ph. Kleintjes. Het Staatsrecht van Nederlandsch-Indië. Deel I, Blz. 301. OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN Wat de voorstellen betreft welke zijne leden in overleg met de onder hen geplaatste directeuren zouden hebben te doen, ware er met het oog op de competentie dier leden geen bezwaar in gelegen, dat zij daarover in het plenum hunne stem uitbrachten. De zelfstandigheid van den Raad tegenover den Landvoogd zoude zoowel door zijne samenstelling als door de bevoegdheden zijner leden genoegzaam zijn gewaarborgd. Kwam er eene hervorming van den Raad van Indië in den hier bedoelden zin tot stand, dan zouden ook andere hervormingen niet kunnen uitblijven. Inzonderheid ware dit van toepassing op de Algemeene Secretarie, een lichaam dat in Britsch-Indië niet bestaat, maar dat in ons stelsel past uithoofde der grootere mate van afhankelijkheid, waarin dit laatste de directeuren in hunne verhouding tot den Landvoogd plaatst. Het ligt voor de hand, zegt de heer Kleintjes, dat de Gouverneur-Generaal, waar hij eenerzijds voor het reusachtige, veelomvattende bestuur de uitsluitend verantwoordelijke persoon is, en anderzijds door het Reg.-Regl. uitdrukkelijk belast wordt met het oppertoezicht over het beheer der departementshoofden, de noodige hulp zoekt bij dat lichaam, waar alle draden van de administratie uitloopen, en dat daardoor in staat is die hulp te verschaffen. Dit lichaam is de Algemeene Secretarie, die, in het bezit van de ministerieele aanschrijvingen, op de hoogte is van de bevelen welke uit het moederland worden gezonden. Wat de beschikkingen van den Gouverneur-Generaal betreft, verdient het opmerking dat aan de departementshoofden in 't algemeen deze beschikkingen niet in afschrift, maar bij extract worden medegedeeld, m. a. w. elke directeur draagt slechts kennis voor zooverre zijn departement daarbij betrokken is. ') ') Mr. Ph. Kleintjes. Het Staatsrecht van Nederlandsch-IndiS. Deel 1, Blz. 306. EN BUITENZORG. Aan het hoofd van meergemelde Secretarie staat de Algemeene Secretaris, volgens zijne instructie de vraagbaak en voorlichter van het bestuur. Dat bij den steeds toenemenden omvang der administratie behoefte gevoeld werd aan uitbreiding van zijn ressort, ligt voor de hand, en zoo werd dit laatste van lieverlede een der belangrijkste raderwerken der Indische regeering. Over de verdiensten der Algemeene Secretarie is in de Vertegenwoordiging meer dan eens van bevoegde zijde getuigenis afgelegd. De heer Levyssohn Norman, voormalig Alg. Secretaris, deed het eerst het nut harer controle uitkomen, door op de omstandigheid te wijzen dat bij de departementen „grove fouten in de stukken worden gemaakt", terwijl de oud-Gouverneur-Generaal Pijnacker Hordijk verklaarde dat de Landvoogd, door aan de hem gedane voorstellen zonder nauwkeurig onderzoek gevolg te geven, gevaar zou loopen het land met tonnen, ja millioenen te benadeelen en er aan bloot zoude staan om telkens met wetten, Koninklijke besluiten, ordonnantiën of aanschrijvingen van opvolgende Ministers van Koloniën in strijd te komen. Waar dus een dergelijke onbevredigende toestand bij de Departementen heerschte, moest de G.-G. wel op de meer kundige Secretarie bouwen, wilde hij zich voor de sanctioneering van vicieuse maatregelen hoeden. ') Daartegenover staat echter eene critiek, die op bedenkelijke schaduwzijden wijst. Tegen de Alg. Secretarie is in het parlement, in geschriften en in de pers, met meer of minder heftigheid te velde getrokken. In het bijzonder werd haar verweten de groote, ja overwegende invloed, welken dit bureau, (hetwelk niet eens in het R.-R. onder de staatsinstellingen genoemd is), op de regeering uitoefent en hare gewoonte om zaken, die reeds voorwerp van studie, beoor- ') Staatsrecht van Ned.-Indië. Deel I, blz. 310. OVtR KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN deeling en behandeling bij verschillende hooge autoriteiten hebben uitgemaakt, nog eens te onderzoeken en van advies te voorzien. Aan haar werd de oorzaak geweten van de kruipende langzaamheid in de afdoening van op oplossing wachtende, gewichtige vraagstukken. Ook zou de Secretarie door haar optreden een nuttig samenwerken van den G.-G. en de departementschefs verhinderen, door zich tusschen de directeuren en den Landvoogd te plaatsen. De hoofden der departementen zouden niet tot hun recht komen. Door haar eindeloos geëxamineer en gereëxamineer van de stukken der departementen, zou zij de zelfstandigheid en het gevoel van verantwoordelijkheid bij de directeuren ondermijnen. In tal van zaken laten zij het maar op de Secretarie aankomen. '). Te Calcutta hebben, zooals gezegd, de leden van den Raad onder den Landvoogd het oppertoezicht over de verschillende departementen; de verantwoordelijkheid is daardoor meer verdeeld, en eene betrekkelijk spoedige afdoening van zaken wordt daardoor in de hand gewerkt. In zulk een stelsel is echter voor eene Algemeene Secretarie op den voet der onze geene plaats. Werd het in Ned.-Indië ingevoerd, dan zoude de invloed dier Secretarie in den hierboven aangeduiden zin op anderen overgaan, die met eene grootere mate van verantwoordelijkheid belast waren. Vooraf zoude onze uit vijf leden samengestelde Raad van Indië moeten hebben plaats gemaakt voor een college, berustende op dezelfde basis als de Indian Council in overeenstemming met de eigenaardige behoeften onzer koloniën. In Engeland heeft, nadat de regeling van het Indische bestuur in 1773 was vastgesteld en in de jaren 1793 en 1833 was herzien, het vraagstuk der decentralisatie de openbare meening voortdurend bezig gehouden. Dat ver- ') Staatsrecht van Ned.-Indië. Deel I. Blz. 309. EN BUITENZORG. ouderde regeeringssystemen allerminst voor de koloniën passen, werd algemeen gevoeld, en gaf aanleiding tot eene reeks van hervormingen, welke voerden tot het tegenwoordige stelsel van decentralisatie. Meer bijzonder verdienen hier genoemd te worden de "Act for the better Government of India" van 1858, de nieuwe organisatie van het opperbestuur en van de provinciale besturen van 1861, en de wijziging van samenstelling en van werkkring van den Indian Council, die in 1892 tot stand kwam. Meer en meer was het de openbare meening welke op deze hervormingen aandrong, en het "Home Government" kwam aan de geuite wenschen doorgaans met welwillendheid tegemoet. Hoewel men nu geneigd zoude zijn te denken dat het Britsch-Indische bestuur op grondslagen berust, welke alle afdoende kennis van Indische belangen bij het nemen van besluiten omtrent Indische aangelegenheden waarborgen, wordt toch nog door een bevoegd beoordeelaar als Sir John Strachey ') de vrees uitgedrukt, dat de gevaren en moeielijkheden, welke wellicht voor Indië in de toekomst zijn weggelegd, zullen voortspruiten uit de te geringe kennis van zaken van sommige invloedrijke lichamen in het moederland, wijl deze niet altijd volle zekerheid kunnen bieden voor grondige bekendheid met alle onderwerpen, waarover zij moeten beslissen. Men vraagt zich af, hoe dit oordeel zoude luiden waar het landen gold, die minder nog dan Groot-Brittannië in de organisatie van hun bestuur garantiën bezitten voor een goed beheer hunner koloniën. In een nummer van de Javabode van September 1906 komt een vergelijkend overzicht voor van het bestuur in de Britsche, Eransche en Nederlandsche gewesten van onderscheidene benaming- O. a. wordt daarin de verhouding dezer gewesten tot hun moederland nagegaan. Beginnende *) "India" bl. 116, 117. 10 OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN met Australië en met Canada welke de hoogste mate van autonomie genieten, ') zet de schrijver zijn onderzoek voort tot de andere en komt tot de conclusie dat Ned.-Indië van het standpunt der zelfregeering de laatste plaats inneemt. Als een verblijdend verschijnsel mag het feit worden beschouwd dat tegenwoordig bij ons de decentralisatie van het inwendig bestuur meer op den voorgrond treedt. Met deze decentralisatie behoort echter gepaard te gaan eene concentratie in den zin van het brengen en houden onder gehoorzaamheid van het centraal gezag van alle deelen der koloniën, zoo mogelijk door middel van overreding en anders door geweld. -) Zooals men weet is Ned.-Indië in politieken zin verdeeld in grondgebied waar onze souvereiniteit erkend wordt, en in grondgebied, hetwelk ligt binnen onze invloedssfeer. Eerstgenoemd territoir onderscheidt men weder in landen die onder ons rechtstreeksch bestuur staan en landen liggende buiten het bereik van de rechtstreeksche uitoefening van ons gezag, d. z. staten waar inlandsche vorsten en volken een min of meer uitgebreid recht van zelfbestuur bezitten (vasalstaten, leenroerige en bondgenootschappelijke landen). Nu is er in het laatste vijftiental jaren eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan door het streven der Gouverneurs-Generaal om aan den halfslachtigen toestand, waarin het grootste gedeelte onzer koloniën verkeerde, een einde te maken. De witte vlekken op de kaart van Indië, welke het terrein aanduidden onzer feitelijke machteloosheid, zijn met vaste hand voor een goed deel uitgewischt. I al van landen, die vroeger slechts tot onze invloedssfeer gerekend werden, kunnen thans onder het hierboven genoemde gouvernementsgebied worden gerangschikt. Aan bandeloosheid, aan zeeroof en ') Zie "The Law of the Constitution", A. V. Dicey bladz. 98 vlg. ') Rede van den heer Doeft' in de vergadering van het Indisch Genootschap van 15 Januari 1907. EN BUITENZORG. aan slavenhandel wordt paal en perk gesteld, en voor de ontwikkeling der onder ons gezag gebrachte streken, worden maatregelen beraamd. De vroegere staat van zaken gaat een grondigen ommekeer tegemoet, en met dezen verdwijnt ook allengs de kiem van tal van gevaren, die ons niet slechts van binnen maar ook van buiten bedreigden. Want toestanden die volgens den vreemdeling niet op de hoogte des tijds zijn, kunnen bedenkelijke resultaten opleveren. Dezen indruk krijgt men onwillekeurig na een korter of langer oponthoud in de koloniën, en bezwaarlijk kan men er het oog voor sluiten, dat wij naijverige buren hebben, met wie geenszins te gekscheren valt. Waar dus niet eene energieke staatkunde gevolgd wordt, kunnen incidenten als dat van den Nisero of van de Pegu tot gevolgtrekkingen leiden, welke voor ons ongewenscht zijn. Over de wijze waarop ons gezag behoort gevestigd te worden, loopen de meeningen soms uiteen. Dat daarbij met behoedzaamheid en tact moet worden te werk gegaan, geeft ieder toe; eveneens dat de gehechtheid der inlandsche bevolking aan ons gezag een kostbare waarborg is voor het behoud van ons koloniaal bezit. Intusschen komt het er maar op aan, te weten wat men onder behoedzaamheid moet verstaan, want eene behoedzaamheid die onvereenigbaar ware met krachtig ingrijpen, zoude onder zekere omstandigheden eene onvergefelijke fout kunnen zijn. En wat de gehechtheid der inlandsche bevolking aangaat, deze zoude de Indische Regeering, wilde zij zich principieel van agressief optreden onthouden, in vele gevallen moeten koopen voor een prijs dien zij niet mag geven. Op vrijheid tot het drijven van slavenhandel, tot het plegen van menschenroof en tot het uitoefenen van allerlei gruwelen, stelt die bevolking dikwijls veel meer prijs dan op de zegeningen van een goed beheer. De hoofden zijn hunnerzijds niet zelden beducht dat geregelde toestanden hunne knevelarijen zullen bemoeielijken, en OVER KOTARADJA NAAR WELTEVREDEN. talrijke volgelingen sterken hen in die vrees. Kortom, de bewering als zoude men slechts „door een waardig optreden, door het wekken van vertrouwen" ') overal misstanden kunnen doen verdwijnen, wordt door de feiten weêrsproken. „Het zelfbestuur te handhaven in den vorm waarin het tot ons is gekomen" -') staat soms gelijk met het toelaten van misbruiken, die een beschaafd land in onzen tijd, onder zijn bereik niet kan dulden, zonder zich aan de ernstigste gevaren bloot te stellen. Geweld is dus in vele gevallen het eenige middel om betere toestanden in te leiden, en waar het, na rijp beraad, aangewend wordt, daar mag dit niet ten halve geschieden. Een der aangrijpendste drama's die zich in den laatsten tijd in onze koloniën hebben afgespeeld, was zeker het bloedbad, dat in de maand September 1906 den kortstondigen veldtocht op Bali besloot. Maar hieruit conclusiën af te leiden, strekkende tot veroordeeling van dien tocht, ware ongerijmd, want moeielijk zouden de offers te becijferen wezen, die eene weifelachtige houding onzerzijds tegenover de weerspannige Balische vorsten had kunnen kosten. Medegevoel voor dappere tegenstanders mag nooit tot weekheid leiden. Welke intusschen ook de middelen mogen zijn, die tot vestiging van dat gezag worden aangewend, zij zullen, om op den duur vruchten te dragen, gevolgd moeten worden door maatregelen tot handhaving der orde in de betrokken landen en tot ontwikkeling van hunnen bloei. Bij het treffen daarvan zal zich de Regeering een krachtigen steun kunnen verzekeren in de volvoering harer taak door particulier kapitaal aan te trekken, en door zoo mogelijk de industrie te doen deelnemen aan het beschavingswerk. ) Rede van Mr. Abendanon in het Indisch Genootschap. Nieuwe Rotterd. Courant van 16 Januari 1907. 2) Ibidem. VI DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. Van de halte Paroengkoeda, tusschen Buitenzorg en Soekaboemi, voert door een echt Freanger landschap uit heuvelland en theetuinen bestaande, een goede rijweg naar Ijisalak. Wat ik van de wegen op Java zag, voldeed in het algemeen aan de eischen der praktijk, en ongetwijfeld maakten zij op mij een gunstiger indruk dan die in VoorIndië. De Freanger, met hun golvend terrein en hunne zachte lichteffecten, oefenen eene groote bekoring uit; onder de impressie hiervan kwam ik na anderhalf uur rijdens op het schilderachtige Tjisalak aan, waar ik Boreel na langen tijd terug zag. In zijn gastvrij huis bracht ik nu en later onvergetelijke dagen door. De theecultuur was hier een der hoofdthema's der gesprekken. Aan dit onderwerp knoopten zich beschouwingen vast over cultures in het algemeen en over de politiek der Regeering ten aanzien daarvan. In het relaas mijner tochten door Britsch-Indië maakte ik in het voorbijgaan gewag van het oordeel mijner Engelsche kennissen betreffende een en ander; hier kon ik dit oordeel toetsen aan de waarnemingen die onder mijn bereik vielen, en deze waren niet altijd even verblijdend. Nadat ik Tjisalak verlaten had, kwamen mij zelfs dikwijls uitingen ter oore eener critiek, welke in hare bitterheid elk begrip van vader- DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. landsliefde verloochende. Wat de particuliere ondernemers aan het Gouvernement verwijten, is een gebrek aan tegemoetkoming, dat soms in tegenwerking ontaardt; zij achten zich beschouwd als „quantité négligeable", terwijl zij toch factoren zijn van ontwikkeling en van bloei. Menigmaal hoorde ik bij de opsomming dezer grieven vergelijkingen maken tusschen de houding onzer autoriteiten en het standpunt hetwelk de Britsch-Indische regeering in Voor-Indië, Tjisalak in Assam en op Ceylon tegenover de planters inneemt; ook daar wordt zeer zeker voor de belangen der inlanders gewaakt, en waar deze niet zijn overeen te brengen met de aanspraken der planters, worden aan laatstgenoemde perken gesteld, maar binnen die perken ondervinden de particulieren van overheidswege krachtigen steun. Zoo werd er op Ceylon veel gedaan voor de opkomst der theecultuur; zoo wordt er thans veel gedaan voor den rubber. Is deze hulp niet meer noodig, dan komt de tijd, dat datzelfde bestuur ook rechtstreeksche voordeelen DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. er van plukt, bij wijze van belastingen onder den eenen of anderen vorm. Ook op Java ware, naar ik hoorde beweren, een schoone toekomst voor die cultures weggelegd, wanneer de Staat meer steun verleende. Het bezoek te Tjisalak, dat voor mij het uitgangspunt werd van eenige zeer rudimentaire studiën over de theecultuur, verplaatste mij in het centrum eener plantage van 800 bouws (bouw = + 7100 M-), deel uitmakende van het bekende theeland Parakan Salak. Ruimschoots had ik hier gelegenheid de bijzonderheden der cultuur en der bereiding van het product gade te slaan. Hoewel de thee nog tot boven 1500 meter en ook vlak aan zee kan groeien, wordt van de tuinen gelegen op eene hoogte van 300 tot 800 meter boven de zee, de grootste en beste productie verkregen. Voor de theecultuur is een hellend terrein verkieslijk, daar de plant wel veel water noodig heeft, maar hare wortels daarin niet mogen blijven staan ; wordt zij op vlakke gronden geteeld, dan dient er op goede draineering te worden gelet. In de schaduw kan de theeheester niet groeien, zoodat de tot theeplantsoenen in te richten terreinen -moeten worden ontdaan van alle hoogopschietende gewassen. Veel hebben de theetuinen te lijden van de Heliopeltis, een insect dat het theeroest veroorzaakt; ook richten krekels en witte mieren er schade aan. Men begint op Java gewoonlijk reeds het derde jaar te oogsten, al beteekent de eerste pluk niet veel, eene jaarlijksche productie van 500 a 600 K.G. per bouw wordt als eene zeer goede aangemerkt. Er kan gedurende het geheele jaar worden geoogst; in den drogen moesson, van Mei tot October, is de qualiteit de beste, terwijl daarentegen de quantiteit in den natten moesson de grootste is. Te Tjisalak werd de heester gemiddeld om de tien dagen geplukt. Het plukken der jonge blaadjes laat men door vrouwen DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. en kinderen doen, waarna mannen den oogst in groote manden naar de fabriek pikelen. De theefabrieken zijn geheel gesloten en in vakken verdeeld; zij bezitten een ot meer verflenszolders. In de Soendalanden worden deze inrichtingen bijzonder zindelijk en ordelijk gehouden, en voldoen zij evenals de theetuinen aan de strengste eischen der netheid. Door verschillende bewerkingen kan men van de bladen naar willekeur groene en zwarte thee maken, tot welke eerste soort de „pecco" en de „souchon" behooren, die bij de groene thee correspondeeren met de „Joosjes". ') De bereiding wordt meer en meer langs machinalen weg bewerkstelligd, en als drijfkracht wordt meestal stroomend water gebruikt. De bewerking der zwarte thee bestaat in het verflensen, het rollen, het oxydeeren, en het drogen van het blad. Het verflensen heeft tot doel, de theebladen te laten indrogen totdat zij slapper worden, zoodat de bladen, in de hand gedrukt, niet meer knappen en de stelen, dubbel gevouwen, niet breken. Deze indroging concentreert de sappen en bevordert de elasticiteit van het blad, zoodat later bij het rollen minder sapverlies en breking voorkomen. Daartoe laat men de bladen geruimen tijd op verflenszolders liggen, totdat zij door een voortdurenden luchtstroom en door de warmte geschikt zijn gemaakt om gerold te worden. Dit verflensen duurde te Tjisalak meestal van den middag tot den volgenden morgen. Door de bewerking met de rolmachine vermengen zich de ongelijke vloeibare deelen van het theeblad, waarbij dit laatste van kleur verandert en geur begint te ontwik- ') De benaming "Joosjes" is waarschijnlijk afgeleid van "Djoesie", eene verbastering van het Portugeesche woord "Deos" (God). Het feit dat de Chineezen bij hunnen eeredienst o. m. thee offeren, en hiervoor de beste soort gebruiken, heeft er, naar men vermoedt, aanleiding toe gegeven dat men de eerste qualiteit "Joosjes-Thee" noemt (Ene.) DE SOENDALANDEN. M1DDEN-JAVA. kelen. Is het blad voldoende gerold, zoo wordt het onderworpen aan eene oxydeering of kleuring, doordien het in bakken uitgespreid wordt, terwijl men zorg draagt uitdroging te voorkomen en de temperatuur laag te houden. Het blad, dat vóór het oxydeeren groen was, wordt daardoor eerst geel en dan lichtbruin, aan welke kleursehakeeringen men zien kan of het voldoende geoxydeerd is. Is later de thee in droogmachines droog geworden, zoo laat men haar door vrouwen van de er in voorkomende stoffen, zooals stukjes bamboe en steenen, zuiveren; alsdan wordt zij gesorteerd door middel van een in hellende richting gestelden zeefcylinder, waarin de mazen van boven naar beneden in grootte toenemen, zoodat eerst de fijnste thee en daarna de grofste thee doorvalt. ') Voorts wordt zij bewaard in met zink of lood bekleede kasten, en later, verpakt in kisten van eene lichte houtsoort, welke meestal op de onderneming zelve wordt gekweekt, naar Europa verzonden. De Javathee vindt hoofdzakelijk aftrek te Londen, waarheen de markt zich grootendeels van Amsterdam heeft verplaatst. Het is zonder twijfel te betreuren dat, vooral op dit oogenblik, nu de theecultuur een gunstig tijdperk is ingetreden, niet meer Nederlandsch kapitaal voor Indische theeondernemingen beschikbaar wordt gesteld, instede van te dienen voor onzekere speculatiën in het buitenland. Iets soortgelijks zoude gezegd kunnen worden van andere ondernemingen, meer in het bijzonder van de suiker- en van de rubberproductie. Velen, zoo hoorde ik dikwijls zeggen, weten niet welke rijkdommen Indië in staat is af te werpen, met weinig risico, mits behoorlijk beheer en goede controle gewaarborgd zijn. Voor onze landgenooten schijnen chimerieke spoorwegen in de nieuwe wereld dikwijls aantrekkelijker te wezen dan ondernemingen in Indië, van ') Ene. bl. 315. > DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. welker degelijkheid men zich met eenige moeite voldoende zoude kunnen vergewissen. Onjuiste voorstellingen, adviezen van onbevoegde of vooringenomen raadgevers en gevolgtrekkingen uit minder gunstige resultaten, zonder genoegzame ^ kennis van de oorzaken dezer laatste, geven vaak den doorslag bij de overweging of men in Indië zijn geld zal plaatsen. Daarbij komt nog dat Nederlanders dikwerf huiverig zijn verre reizen te ondernemen, zelfs wanneer hunne belangen dit zouden medebrengen. Onderweg ontmoette ik verscheidene Engelschen en Duitschers, die zich naar Indië en naar Birmah begaven, alléén omdat zij aandeelen bezaten in ondernemingen aldaar, en dat zij zich persoonlijk wilden overtuigen van het gedijen daarvan ; Nederlanders die met een soortgelijk doel voor oogen reisden, trof ik niet aan. De zindelijke, ik zoude bijna zeggen geparfumeerde theeindustrie biedt tal van voordeelen aan, die bij andere takken van productie ontbreken. De schoone streek, de ^ heerlijke berglucht, het gezonde werk, de zindelijkheid in de plantage en in de fabriek, dit alles verfraait het leven in de Soendaneesche theetuinen in hooge mate. Houdt men daarbij rekening met het betrekkelijk geringe risico der ondernemingen, welke bij goed beheer aanzienlijke winsten kunnen opleveren, dan schijnt het lot van een theeplanter te midden der sympathieke bevolking die hem omringt, benijdenswaard. De Soendaneezen onderscheiden zich in vele opzichten gunstig van de overige bewoners van Java. De vroolijke inborst en het lichamelijk schoon vallen terstond bij hen op. Waar het gelaat der Javaansche vrouwen zoo dikwijls een ernstigen stempel draagt, is op dat der Soendaneesche in den regel eene vriendelijke uitdrukking te lezen. Al spoedig hebben zij voor den voorbijganger een glimlach over. Terwijl eerstgenoemde zich meestal in een donker- * blauw gewaad vertoonen, geven deze de voorkeur aan DE SOENDALANDEN MIDDEN-JAVA kleurige baadjes en kaïns, waarin hare fijne, welgevormde ledematen zich met groote bevalligheid bewegen. Bij de lichtbruine, fluweelachtige huid past zulk eene kleeding uitstekend. Na 's morgens te zes uren in de veranda, met een heerlijk uitzicht op de bergen, onze koffie gedronken te hebben, brachten wij te Tjisalak den ochtend in den zadel door, om de verschillende tuinen te inspecteeren Aan alle zijden waren met theestruiken beplante heuveltoppen te zien, afgewisseld door enkele kampongs, alang-alang velden en boschperceelen. De Gedeh, de Salak en de Halimoen begrensden den horizont, en van sommige punten ontwaarde men in de verte de schoone Wijnkoopsbaai. Tot afwisseling van het even gezellige als interessante leven op de plantage, ondernam ik met Boreel eenige uitstapjes, o. a. een naar Soekaboemi, waar hij eene landbouwvergadering moest bijwonen. Gedurende die bijeenkomst maakte ik eene wandeling door de rechte lanen die de beide hotels verbinden, welke tot de bezienswaardigheden der plaats behooren Hoog wordt Soekaboemi steeds als „Luftkur'ort" in Indië opgehemeld, en het resultaat daarvan is soms, dat de vreemdeling er zich eenigszins teleurgesteld gevoelt. Een ander bezoek van uit Tjisalak gold Sinagar. Er zullen weinig toeristen zijn, die op hunne tochten door Java dit centrum der theecultuur overslaan. De gastvrijheid aldaar is beroemd en dikwijls haalt men het voorbeeld aan van den reiziger, die er was afgestapt met het voornemen er zes dagen te blijven, maar die onder den indruk van het goede dat hij er genoot, zijn vertrek eerst maanden, toen jaren uitstelde, zóó lang dat hij er ten slotte den laatsten adem uitblies. Het groote landhuis, thans bewoond door Baron van Heeckeren tot Waliën, Baron van Amerongen en Jhr. Sickinghe, is gelegen op de helling van den Gedeh tegenover Tjisalak, dat tot het DE SOENDALANDEN. MIÜDEN-JAVA. Salakgebied behoort Ik kwam er voor twee dagen en bleef er veertien, hetgeen meer zegt, dan eene beschrijvingvan het goede leven dat ik leidde. Eiken dag werden er na het Indische toilet en het ontbijt evenals te Tjisalak tochten te paard ondernomen, gedurende welke uitzichten te bewonderen vielen op den Halimoen, op den Salak en over het voor ons liggende groene dal, dat op een bouquet van palmen geleek, 's Middags werd er gebaad in een groot zwembassin, eene luxe welke nog op verscheidene andere plantages wordt aangetroffen, en daarop volgde weder een rit of eene wandeling. Na het diner werd de avond in de groote, met jachttropheeën versierde zaal doorgebracht met biilarten, lectuur en conversatie, terwijl buiten in den nacht de krekels hun hoogste lied zongen. Een paar malen ondernam ik met Amerongen jachten op watersnippen en ook op wilde zwijnen. De snippenjacht levert daar, voor hem die het terrein niet kent, zekere moeielijkheden op. In de sawahs volgt men liefst de galengans of dijkjes, die deze in petaks (vakken) verdeelen; zij bestaan uit glibberige aarde en zijn hoogstens één voet breed Totdat men genoegzaam geleerd heeft het evenwicht daarop te behouden, zit men soms onverwacht te paard op het smalle pad, of zakt men naar den eenen of anderen kant diep in de modder weg, terwijl er dan gewoonlijk juist eene snip opgaat. In het goede jaargetijde, December en Januari, wanneer de snippenjagers te Rentjaëkkek hun concours houden, kan men + 70 stuks in één uur schieten. Ik bracht het niet verder dan tot 25 stuks op één morgen Met Baron van Heeckeren en Boreel bezocht ik den Regent van Tjandjoer, bij wien wij een tweetal dagen doorbrachten. Hij is de oudste van de vijf Preangerregenten (Tjandjoer, Bandoeng, Garoet, Soemedang, en Soekapoera), en daarbij de vriendelijkste en vroolijkste gastheer die DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. men zich denken kan. Van af Buitenzorg voert een groote rijweg over den Gedeh naar Tjandjoer, doch wij gingen per spoor. Aan het station werden wij door rijtuigen gehaald. Van de straat voert eene breede laan van koningspalmen naar het huis met zijnt verschillende dependances en logeergebouwen. Wij werden door den Regent in den pendoppo ') ontvangen en waren weldra, onder druk gesprek met Raden Adipati Aria Prawira di Redja en met zijne echtgenoote, De pendoppo van den Regent te Tjandjoer aan de theetafel in de ruime voorgalerij gezeten. Eerstgenoemde verkeerde in bijzonder goed humeur, en hield ons door zijne vele kwinkslagen voortdurend aan het lachen. Om der waarheid volkomen getrouw te blijven, moet ik bekennen dat ik slechts van den weeromstuit meêlachte, daar ik van het Soendaneesche gesprek niet veel verstond. De avond, doorgebracht in eene aangename temperatuur, en onder het genot van muzikale voordrachten, ') Een pendoppo is een overdekt paviljoen tot de ontvangst der gasten bestemd. Hij bevindt zich voor den ingang van het huis. maar is er niet mede verbonden. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. waarbij pianola, grammophoon en phonograaf in werking traden, duurde tot elf uren. Wij trokken ons toen in het voor ons bestemde paviljoen terug, waar alles voor ons verblijf in de beste orde was gebracht. Evenals de andere „grands seigneurs" uit de Preanger, is R. A. Aria Prawira een groot liefhebber van de jacht, een bedrijf waartoe het Preangerlandschap zich zoo bij uitstek leent. Aangezien echter, volgens zijn zeggen, nog slechts zijn hoofd en zijn hart jong zijn gebleven, kan hij zich niet meer wijden aan zijne vroeger geliefkoosde uitspanning. Wanneer een inlandsch Regent op jacht gaat, brengt dit mede dat een groote stoet gasten, met bedienden en paarden, voor eenige dagen den jungle intrekt, voorzien van het grootste comfort, en van allerlei zaken, die in het veld als weelde kunnen gelden. Er wordt dan met honderden drijvers gejaagd, en naar men mij zeide, op alles geschoten, zonder onderscheid van geslacht, van leeftijd, en van tropheeënwaarde. Zoo krijgt men, op eene volgens onze begrippen vrij „unwaidmannische" wijze, een groot totaal aan wild op het tableau. Voor de ambitie van den gastheer schijnt het hooge cijfer echter het voornaamste te zijn. De galerijen van den Regent, naast zijne eetkamer gelegen, zijn met tal van tropheeën van rhinocerossen, bantengs en herten versierd. Vele Europeesche toeristen werden door hem ter jacht genoodigd, o. a. een der beste kogelschutters van ons werelddeel, Aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk-Este, wiens naam bij de Preanger sportlieden beroemd is gebleven. Den dag na onze aankomst toonde ons de Regent nog eenige bijzonderheden in zijne woning, en bezochten wij de inlandsche buurten van Tjandjoer, eene plaats bekend door de omstandigheid, dat de Soendaneesche vrouwen daar het mooist heeten te zijn. In den namiddag namen wij afscheid van onzen vriendelijken gastheer en reisden wij terug naar Sinagar, wederom via Soekaboemi. Het DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. gedeelte van den weg dat wij aflegden, is een der schilderachtigste van de geheele lijn, uithoofde der steeds afwisselende vergezichten over de Preanger berghellingen en sawahs en op diep gelegen rivierbeddingen, waarover hooge bruggen den trein voeren. Den avond voor mijn definitief vertrek uit Tjisalak noodigde Boreel een viertal heeren uit den omtrek ten eten. Na afloop van het maal stelde de gastheer ons voor, de koffie in de uitzoekloods der fabriek te gaan drinken, waar op zijn initiatief eene tandakpartij zoude plaats vinden. De notabelen van het oord, onder wie de assistent-wedana met echtgenoote, verschillende inlandsche dames uit den omtrek, en vele anderen, waren reeds bij onze aankomst in de helder verlichte ruimte om de gamelan ") geschaard. Voor ons stonden, tegenover de gamelan, leuningstoelen gereed, met een tafel in het midden, waarop verschillende ververschingen. Weldra deed het orkest zijne rhythmische en klagende, doch tevens boeiende melodieën hooren en de twee danseressen, die voor de gamelan gezeten waren, traden op. Het behoort op Java van oudsher tot de goede vormen dat de inlandsche gastheer bij zulke gelegenheden mede danst, en vele Europeanen volgen die gewoonte. Heeft men zich gedurende eenigen tijd van dezen plicht der hoffelijkheid gekweten, dan trekt men zich terug, de „slendang" of lange sluier, dien men bij het dansen gebruikt, wordt onder gracieuse gebaren aan een ander overgegeven en deze moet inspringen. Kan of wil hij dit niet, zoo geeft ') De gamelan is een Javaansch orkest van tokkel- en strijkinstrumenten. Een ander orkest, de angkloeng, hoort speciaal in de Soendalanden thuis. Hierbij zijn de muziekinstrumenten van met gaten doorboorde bamboekokers gemaakt, die met horizontale latjes tezamen gehouden worden. De kokers zijn van verschillende grootte, waardoor zij de verschillende toongamma's geven; men bespeelt ze door de instrumenten te schudden of te slingeren. (Encycl.J DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. hij een geschenk aan de danseressen. Van de vele nationale dansen die ik in Europa en in Voor-Indië zag uitvoeren, vond ik er geen' enkelen zoo schoon en zoo artistiek als die, welke men op Java te aanschouwen krijgt. Bij geene andere blijven de lijnen van het lichaam in zoo volmaakte harmonie met elkaar, en al schijnen ook de bewegingen der goed geschoolde Javaansche danseressen minder levendig dan die der Spaansche of der Moorsche, zij zijn bevalliger door zuiverder afwerking en zij volgen zich geleidelijker op. Dien avond was ik de eenige, die de „invitation a la valse" met bare munt moest beantwoorden. De overige heeren dansten met animo en veel kunstvaardigheid mede, ofschoon de hoogere techniek der zaak, b.v. het horizontaal heen en weêr bewegen van hals en hoofd, hun nog niet volkomen eigen was. Buiten ons lokaal in de passerloods, werd intusschen voor het vermaak der mindere bevolking gezorgd en zoo duurde dit landelijke feest tot zes uur 's morgens voort, waarna wij ons ter ruste begaven. Om afwisseling te brengen in het leven van de inlanders der plantage, organiseert Boreel om de veertien dagen wayangvoorstellingen, gegeven door een rondreizend artiest (dalang). Deze beweegt met duim en wijsvinger houten marionetten, achter een geïmproviseerd tooneel, terwijl zich onder het opzeggen van den tekst de gamelan doet hooren. Het geheel is een der jongste vormen van het wayang spel. De voorstellingen van oudJavaansche mythen, Maleisch-Polynesische mythen, en Indische sagen, ontleend aan de Sanskrit literatuur en waarbij schaduwbeelden worden vertoond, ziet men thans, naar ik meen, minder. Voor den vreemdeling is het, bij onvoldoende kennis van 's lands sagen en legenden, eenigszins moeielijk den draad van het verhaal te volgen, te meer daar een en dezelfde DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. intrigue verschillende voorstellingen in beslag neemt. Deze laatste boeiden mij dus slechts in mindere mate, maar sterk voelde ik mij aangetrokken door de zachte muziek, welke de gamelan ons had doen hooren, en die voor mij zoo geheel nieuw was. Vooral op eenigen afstand vernomen, brengen de eentonig-klagende harmonieën, welke de inspiratie der inlanders aan hunne instrumenten weet te ontlokken, een diepen indruk te weeg. Tusschen de palmen, in de geheimzinnige stilte van een Indischen nacht, schijnen zij den geest naar andere werelden te verplaatsen. Treurige gewaarwordingen nemen de overhand, en in het oog der verbeelding zinkt al het tastbare rondom weg, als in een droom der eeuwigheid. Zeven maanden nadat ik Tjisalak had verlaten, hoorde ik wederom een gamelan. Het was op Bali, den 2osten September. Dén Pasar was genomen. Twee vorstengeslachten hadden met hunne getrouwen den dood gezocht en gevonden; een drama, ontzettend in zijne onvermijdelijkheid, was afgespeeld. Bij de roode weerkaatsing der vlammen, door den vijand ontstoken, scheen de zon in bloed onder te gaan. Geen juichkreet werd in ons bivouak vernomen, want de vreugde, die zich anders na overwinningen openbaart, was verstomd onder den indruk der tooneelen van den afgeloopen dag. Maar op eens werd die stilte door weemoedige tonen afgebroken. Eenige Javaansche soldaten hadden in den poeri waar wij lagen, den vorstelijken gamelan gevonden; zacht, bijna schuw, vingen zij aan de instrumenten te bespelen, en op dat oogenblik scheen het mij toe als hoorden wij een doodenlied: de laatste klacht van allen die daar hadden geleefd en geheerscht. Die gamelan was als het ware de tolk van hun afscheid; hij gaf in zijne melodieën de stervensgedachte weêr van een oud en edel ras, waarvoor naar diens eigen oordeel geen plaats op aarde meer was overgebleven. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. Hadden Tjisalak en Sinagar mij de gelegenheid geboden kennis te maken met belangrijke particuliere ondernemingen, thans wachtte mij een bezoek aan verschillende militaire inrichtingen. De weg daarheen voerde mij eerst naar Bandoeng, de hoofdplaats der Preanger Regentschappen, welker snelle ontwikkeling als een gunstig voorteeken kan worden beschouwd voor haren toekomstigen bloei. Ondernemingen op groote schaal, gesteund door Fransch en Amerikaansch kapitaal (terwijl Nederlandsch kapitaal zich bedachtzaam terughield), zullen krachtig tot dien bloei bijdragen. Uitgestrekte terreinen aan de Zuidkust zullen worden ontgonnen, en spoorweglijnen zullen worden aangelegd van Bandoeng westwaarts tot aan de Zandbaai. Hier wordt dus geageerd, en die actie vindt een machtigen steun bij den Gouverneur-Generaal. De schoone Bandoengsche hoogvlakte wordt in het zuiden begrensd door de uitloopers van den Goenoeng Malabar. Ik bezocht dit bergland later ingevolge eener vriendelijke uitnoodiging van Graaf P. van Limburg Stirum om eenige dagen op de theeplantage Santosa te komen doorbrengen. De weg uit Bandoeng daarheen voert eerst door bebouwde vlakten, dan opwaarts langs berghellingen en ravijnen; eindelijk verandert het aanzien van het landschap en maakt dit, na Pengalengan, plaats voor eene heuvelachtige hoogvlakte, grootendeels met theelanden overdekt, waarboven verscheidene bergtoppen uitsteken, o. a. die van den Windoe en van den Wajang, beide nog met dicht oerwoud bezet. In de verte, over de golvende heuvellijnen, verrijst de Goenoeng Papandajan, op welks top slechts alang-alang en eenig struikgewas groeit. In de oerbosschen, beneden deze grashellingen gelegen .vinden bantengs en andere wildsoorten een rustig tehuis. Een idealer standplaats dan het ongeveer 5000 voet hoog gelegen Santosa kan men zich in Indië moeielijk voorstellen. Van uit Bandoeng reisde ik naar Padalarang, om er DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. andermaal mijn vriend van Riemsdijk te ontmoeten, die intusschen van „rat de ville", „rat des champs" was geworden, tengevolge zijner detacheering bij 's Lands stoeterij. Deze stoeterij, toen geplaatst onder de bevelen van Ritmeester van Groenevelt, is op eene schilderachtige hoogvlakte gelegen, omgeven door de Preanger bergen. Het Soendaneesche landschap, met zijn koel klimaat, biedt den officieren, die van de kustplaatsen komen, hoogst welkome Officierswoning te 1'adalarang. afwisseling aan; op de gezondheid oefent die overgang een onmiskenbaar gunstigen invloed uit. Riemsdijk haalde mij af aan het station, en tezamen reden wij door bosschen en sawahs naar zijn huis, eene villa dicht bij de weiden der stoeterij. Deze laatste te bezichtigen was het werk der volgende dagen. Een rechte weg naast de drijfbaan doorsnijdt het geheel; aan beide zijden liggen de stallen, welke deels uit vakken, deels uit boksen bestaan; daarnevens bevindt zich de ziekenstal, en aan het einde van den weg ligt de woning van den kommandant. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. De Rijksstallen en weiden zijn in de eerste plaats bestemd voor het remontedepöt; de opgekochte Australische ponies, Sidneyers of Swanrivers genaamd, worden gebruikt bij de cavalerie of bij de artillerie en te Padalarang ingereden. Ten tweede dienen zij voor de Landsstoeterij, waarmede het Rijk hoofdzakelijk veredeling van de in Indië voorkomende paardensoorten beoogt. De eerste Rijksstoeterij werd in 1820 door den Gouverneur-Generaal van der Capellen op Java opgericht, doch zes jaren later door den Gouverneur-Generaal du Bus de Gisignies opgeheven. Tijdens den oorlog met Boni trok het Gouvernement eene stoeterij van den Vorst aan zich, doch het verwaarloosde de zaak zoozeer dat deze begon te verloopen. Na 1879 werd er weêr veel geld van rijkswege in gestoken; toch volgde hare definitieve opheffing twee jaren later. Eene in 1837 in het leven geroepen stoeterij te Buitenzorg bleef zes jaren lang bestaan. Door allen, die de waarde der Indische paarden kennen, worden thans groote verwachtingen gekoesterd van de stoeterij te Fadalarang. De edelste rassen in Indië bevinden zich in staat van verval, en het is dus een dringende eisch van het oogenblik om hen voor geheelen ondergang te behoeden; naar verbetering, o. a. op het punt van de afmetingen der paarden, wordt tevens met kracht gestreefd. De meest bekende paardensoorten in Indië, die zonder Europeesche controle hoe langer hoe meer zouden verbasteren, zijn de Sandelhouten van Soemba, de Batakkers van Noord- en Oost-Sumatra, de Makassaren, de Soembawa's, de Bimaneezen de Preanger- en de Javaansche paarden. Het zijn vooral de Makassersche, de Javaansche en de Bataksche paarden die onder het onverstand, de zorgeloosheid en de onverschilligheid der inlanders hebben te lijden gehad. Zij zijn in den laatsten tijd sterk achteruitgegaan. De Preanger DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. paarden zijn van een zeer gemengd ras, als afstammelingen van Javaansehe merries en van Europeesche, Perzische en Arabische hengsten. Het bloed der andere Indische rassen is hun evenmin vreemd. De meest bekende en gezochte zijn de Sandelhout- en de Soembawa ponies. De eerste munten uit door betrekkelijk hooge maat, vurig temperament, en vooral door taaiheid. De schoonheid en de actie van een in vrijheid Balische pony, toebehoord hebbende aan den laatsten Radja van Badoeng. loopenden Sandelhout pony kunnen met die van Arabische paarden worden vergeleken. Bij duizenden worden deze dieren uit Soemba uitgevoerd. Betrekkelijk gering schijnt het aantal der paarden te zijn, die tot verbetering van het ras en tot voordeel onzer kolonie van Soemba naar Java worden vervoerd, om onder directe controle der Landsstoeterij te worden geplaatst. Van Soembawa geldt hetzelfde. Te Padalarang waren in het begin van 1906 vier Soemba'sche dekhengsten gestationneerd; het aantal merries dat naar de stoeterij werd gevoerd, kon dus niet groot DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. zijn. Veel aanzienlijker was het getal der paarden die uit Soemba naar de Filippijnen, Mauritius en andere landen werden uitgevoerd. De landen van afkomst worden op die wijze van hunne beste exemplaren beroofd, terwijl de zorg voor de achterblijvende bij de inlanders te wenschen overlaat. Waar een belangrijk kapitaal zoozeer door laatstgenoemden verwaarloosd wordt, rijst de vraag of niet eene tijdelijke beperking van den uitvoer, en eene Regeeringscontröle op de fokkerij in het land van afkomst zelf, in het voordeel van de koloniën en meer bepaald van Soemba ware. Tot nog toe is Padalarang de eenige hoop op het behoud en de toekomst van het kostbare ras der Sandelhout ponies. Ik wil hier terloops melding maken van een eigenaardig gebruik der bewoners van Soemba. Bij den dood van den Vorst worden diens rijpaarden onder betuigingen van eerbied afgemaakt. Volgens de overtuiging der Soembaneezen herleven zij den volgenden dag, om hunnen meester te begeleiden naar het heilige bosch Parai Merapoe, in het binnenland van Soemba. Daar schijnen inderdaad wilde paarden rond te loopen, doch niemand durft er eene hand naar uit te steken. Te Padalarang had ik een paar malen het voorrecht den ritmeester van Groenevelt op diens morgeninspectie in de stallen te vergezellen, en van hem verscheidene leerrijke mededeelingen te ontvangen. Daar waren toen ongeveer 310 Australische ponies, waarvan enkele nog in het eerste stadium der africhting verkeerden. Behalve door de stallen en weiden, voerde mijn gastheer mij nog door de omliggende dreven, die prachtige gelegenheid voor wandelritten bieden. Een even instructieven als aangenamen tocht maakten wij van Padalarang naar Batoegadjah en Tjimahi. Te Batoegadjah is het artillerieschietkamp gevestigd. De iste luitenant Koning ontving ons daar op vriendelijke wijze, hield voor ons DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. aanschouwelijke theorie over snelvuurgeschut en toonde ons eenige mooie exemplaren van officiersbergpaarden, evenals van leden der familie „Kobus , een bijnaam dien men aan de Chineesche muilezels der bergartillerie heeft gegeven. Evenals in Spanje, in Rumenië en elders, bewijzen de muilezels bij het leger in Indië uitnemende diensten, maar zij zijn koppig, hetgeen op een bergweg soms moeielijkheden in de colonne kan opleveren. ') Van Batoegadjah reden wij in een paar uren naar Tjimahi, waar wij in het hötel Emma eene smakelijke rijsttafel gereed vonden; wij aten er in gezelschap van luitenant Eylers, die niet lang te voren de hand gelegd had op den Vorst van Boni. Tjimahi, een der drie groote infanterie-centra, -') ziet er niet vroolijk uit. De streek rondom levert weinig natuurschoon op, en de officierswoningen zijn er in lange eentonige rijen gebouwd. Naar het schijnt bestaat er eenige overeenkomst tusschen het uiterlijk voorkomen der plaats en de stemming harer bewoners. Trouwens, de vroolijke geest die vroeger in vele garnizoenen heerschte, heeft voor een minder opgewekten plaats gemaakt. De tijden zijn duurder geworden en de diensten die het Gouvernement van het leger vordert, zwaarder. Maar financieel is de toestand der officieren er niet veel op verbeterd, daar de tractementen nog op verre na niet berekend zijn naar hunne praestatiën. Sparen en nog eens sparen is de boodschap en dit werkt niet aanmoedigend. Evenmin doet zulks ons stelsel om zoowel aan militairen als aan burgerlijke ambtenaren slechts om de tien jaren verlof te geven. Bij ons denkt men anders over ') Het Britsche legerbestuur heeft gedurende den Zuid-Afrikaanschen oorlog duizenden muilezels in Spanje opgekocht, en deze toonden zich dikwijls zeer onhandelbaar. De Spanjaarden schreven dit toe aan de omstandigheid dat de Engelsche soldaten er niet mede wisten om te gaan. ') De beide andere zijn Magelang en Malang. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. dit punt dan in Britsch-Indië en soms schijnen de feiten ons gelijk te geven, want het komt voor, dat ambtenaren na een tienjarig verblijf in Indië geringe behoefte aan verlof naar Nederland meer gevoelen. In vele gevallen zoude echter een onderzoek naar de redenen dier tevredenheid met het bestaande, geene motieven aan het licht brengen die men kon toejuichen. Bij particulieren, die vrij zijn naar eigen goeddunken te handelen en die buitendien geene vertegenwoordigers zijn van de Overheid, kan een eenigszins andere maatstaf dienen. Toch zenden ook sommige particuliere ondernemingen op Java haar personeel om de vijf jaren naar Nederland, bij wijze van gezondheidsmaatregel, en ook om levens- en arbeidslust te onderhouden waar die zoo noode kunnen worden gemist. De opvattingen waarmede men uit Nederland terugkeert na afloop van een verlof dat als belooning geldt voor een vijfjarig verblijf in Indië, verschillen hemelsbreed van die, waarmede men het vaderland weder verlaat, na er uitgerust te hebben van tien jaren dienst in de koloniën. Zulk een vertrek stemt meestal treurig, want het wekt het besef op dat vele banden door de lange scheiding verbroken zijn, terwijl een verlof na eene betrekkelijk korte afwezigheid eerder herinneringen achterlaat aan betrekkingen die hernieuwd of bevestigd werden, hetgeen de toekomst met nieuwen lust doet tegemoet gaan. Na onder de gunstigste omstandigheden en onder de aangenaamste leiding Padalarang en omstreken te hebben leeren kennen, moest ik er aan denken mijn' tocht naar de Vorstenlanden te vervolgen. Het kostte mij eenige moeite mij los te scheuren uit die cavaleristische omgeving, maar de tijd drong en nieuwe indrukken stonden voor de deur. De schoonheid van het landschap, dat de spoorweglijn DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. tusschen Bandoeng en Maos doorsnijdt, trekt vooral bij Leles de aandacht, waar die lijn na haar hoogste punt bij Tjitjalengka te hebben bereikt, in scherpe bochten en langs steile berghellingen naar de vlakte afdaalt. Prachtige uitzichten op de in de zon schitterende sawahterrassen boeien daar het oog, totdat de rijstvelden plaats maken voor het oerwoud dat zich tusschen Bandjar en Maos uitstrekt. Vlak voor Maos, eene der meest ongezonde streken van Java, rijdt men door uitgestrekte moerassen en oerwouden. Bij den aanleg van den spoorweg door deze onherbergzame oorden, bezweken vele koelies aan moeraskoortsen. Des avonds te zes uren hield de sneltrein te Maos stil, en evenals dit het geval was in den diligencetijd, zagen de reizigers zich door een onvrijwillig oponthoud gedwongen in het Jogement af te stappen. Dit oponthoud had van lieverlede de kracht eener oude traditie gekregen, en met veel hardnekkigheid werd vastgehouden aan de bewering dat financieele bezwaren in de eerste plaats het onvermijdelijk maakten. Nu is echter met den sleur gebroken. Een nachtdienst wordt eerlang ingevoerd, slaapwagens worden gemaakt, en de reizigers zullen niet langer vierendertig, maar slechts tweeëntwintig uren tusschen Batavia en Soerabaja onderweg zijn. De Gouverneur-Generaal oordeelde dat alleen de resultaten eener zoodanige regeling bij machte zullen wezen, om over hare levensvatbaarheid te beslissen. Intusschen was het mij nog vergund het oude stelsel in werking te zien. Eene aankomst te Maos! De pen van een Zola ware ter nauwernood bij machte een aanschouwelijk beeld te leveren van zulk een jammertooneel. Met kennelijken wrevel op het gelaat begeeft zich een drom verreisde passagiers van het station naar het Staatshötel, om er toilet te maken en daarna den tijd in somber gepeins te slijten, „Car que faire en ce gite a moins que 1'on ne DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. songe?" Niets is er te zien, niets is er te doen. Ik mocht mij gelukkig achten een interessant boek bij de hand te hebben, en daarmede trok ik mij in mijne kamer terug. Eene goede nachtrust volgde, die mij met onze gedwongen halte eenigszins verzoende. Geheel onverdiend was zij niet, want de sneltrein op Java schudt en stoot zoo geweldig, dat men na langere tochten half geradbraakt aankomt. De uitstekend ingerichte wagons hebben daaraan geene schuld, maar wel schijnt deze geweten te moeten worden aan het smalle spoor, dat destijds voor de Javaansche lijnen werd aangenomen. Naar men mij zeide, werd dit spoor met het oog op de Preangerbergen gekozen, toen men zich bezig hield met den aanleg der lijn Buitenzorg— Bandoeng. Wat de lijnen buiten Java betreft, zoo worden er tegenwoordig grootsche plannen overwogen voor den aanleg van spoorwegen op Sumatra en zelfs in de nieuw onderworpefi landen van Celebes. Zulke verbindingen passen geheel in het stelsel van den Landvoogd, die alom de hand van het centrale gezag wil doen gevoelen, niet slechts door machtsbetoon, maar ook door het ontsluiten van bronnen van welvaart en door het openen van communicatiën met streken die ons te lang vreemd gebleven zijn. In zulke pogingen is zeker het beste middel gelegen om het pessimisme te bestrijden, dat zich somtijds bij Nederlanders openbaart, waar het de toekomst van Indië geldt. Op weg van Maos naar Djocja had ik de leden van het tooneelgezelschap Bouwmeester, dat toenmaals eene tournee door Indië maakte, tot reisgenooten. Te Djocja stapten wij af in hetzelfde hotel, waar ik aan de rijsttafel gelegenheid had kennis aan te knoopen met de verschillende artisten. Gedurende onze tochten door Java ontmoetten wij elkaar dikwijls, en meermalen woonde ik met genoegen hunne voorstellingen bij. In dien tijd stond Indië eenigszins in het teeken der tooneelkunst, want in schier DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. alle groote plaatsen wisselden Bouwmeester en Brondgeest elkaar af. Ook Engelsche en Fransche troepen bereisden in die dagen onze koloniën. Het is een eigenaardige indruk, dien men verkrijgt bij het bezoeken der twee Vorstenlanden, Djocjakarta en Soerakarta. Het groote verschil dat op te merken valt tusschen hunne bewoners en die van het overige Java, een verschil dat zoowel het type als het karakter betreft, heeft een historischen grond. De annalen van het machtige rijk van Mataram getuigen van een verleden, toen inwendige bloei en Oostersche vorstenluister samenwerkten om indrukken te doen ontstaan, die ook bij het nageslacht bewaard zijn gebleven; keer op keer gaven de heerschende klassen in vroegere dagen voorbeelden van dapperheid, welke hun een onvergankelijk prestige in de oogen des volks hebben verzekerd. Het was onder Mangkoerat 1 (1646—1677), opvolger van den vorst Ageng, tijdens wiens bestuur wij vasten voet op Java kregen, dat de Oost-Indische Compagnie krachtigen steun verleende aan Mataram tegen de Madoereesche en Makassaarsche horden, die het land afliepen en die de hoofdstad hadden ingenomen. Toen de vorst op zijne vlucht gesneuveld was, werd diens zoon en naamgenoot (1677—1703) door de Compagnie op den troon hersteld. Tevens werd de zetel der dynastie verplaatst naar Kartasoera. Doch Mankoerat II, die onder den invloed stond van Ratoe Blitar, eene Javaansche prinses, weigerde weldra zich te houden aan de met de Compagnie gesloten overeenkomsten, en verzamelde eene sterke strijdmacht om zich heen, welker kern een Balische keurtroep vormde, onder bevel van den hoofdman Soerapati. Het schijnt dat reeds in die eeuwen de Baliers tot de meest krijgshaftige volkeren van Insulinde werden gerekend en vaak, in den trant der Zwitsers, in vreemde gelederen dienden. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. Tegen hunne aanwezigheid te Kartasoera werd namens de Compagnie door kapitein Franyois Tak geprotesteerd, maar deze stap kostte aan hem die er zich mede belastte, het leven. De oorlog die nu ontbrandde, en gedurende • welken ook Soerapati omkwam, eindigde met de inneming der hoofdstad door de Nederlanders in 1705. Nu begon een tijdperk gedurende hetwelk de Compagnie, aan de zijde staande der vorsten van Mataram en garnizoen houdende te Kartasoera, in strijd geraakte met den landadel. Onder de regeering van Pakoeboewana II kwam het tot ernstige botsingen. Een broeder van den vorst Pangeran Mankoeboemi en een zijner partijgenooten, Mas Said, voerden met succes den vijand aan, en de bezetting van Kartasoera werd in de pan gehakt. Na eene verzoening tusschen den inmiddels aan het bewind gekomen Pakoeboewana III en zijn oom Mangkoeboemi, in 1755, werd laatstgenoemde als Mangkoeboewana I Sultan van Djocja, een rijk welks hoofdplaats gelegen was op het voormalige Karta, de in 1677 ver- * woeste residentie der vorsten van Mataram. Ook Mas Said werd na zijne onderwerping in 1757 de stichter eener nieuwe dynastie, en wel in het landschap Mangkoenegaran, een gebied dat evenals Djocja van het nieuwe rijk van Soerakarta werd afgescheiden. Later werd op zijne beurt het Sultanaat van Djocja gesplitst. Na den opstand dien de Engelschen in 1811 en 1812 hadden te bestrijden, verleenden zij aan hunnen bondgenoot, den broeder van den sultan Mangkoeboewana II, de inkomsten van een deel van het Djocja'sche gebied, die hij van toen af, als onafhankelijke prins, onder den naam van Pakoe Alam, genoot. Zijne rechten gingen later op zijne afstammelingen over. Nog eenmaal was Djocja het tooneel van een bloedigen strijd, toen in 1825 de heldhaftige prins Diponegara de ♦ vaan van het verzet tegen het Nederlandsche gezag ont- DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. rolde. Met hooge idealen voor oogen hield deze prins den strijd vijf jaren lang vol, totdat hij eindelijk door tegenspoed genoodzaakt werd het hoofd in den schoot te leggen en in ballingschap werd weggevoerd. De onberispelijke vormen der inlandsche aristocraten boezemen tegelijk sympathie en eerbied in, en al is hunne macht thans ook beperkt tot hetgeen de NederlandschIndische Regeering hun overlaat, bij de vorsten, bij den adel en bij de minderen, zijn de sporen van het oude stelsel geenszins uitgewischt. Veelal zijn de gelaatstrekken der Javaansche grooten fijnbesneden en edel; dikwijls is er een zweem van minachting op te lezen, terwijl men bij de bevolking nog den onbegrensden eerbied voor hare hoofden kan waarnemen, welken zij dezen van ouds heeft toegedragen. En wat hunne manieren betreft, zoo mogen deze door hun zuiver Oosterschen stempel den vreemdeling overdreven voorkomen, ongetwijfeld zal hij op bedoeld gebied soms veel van den Javaan kunnen leeren. De eerste dagen na mijne aankomst te Djocja wijdde ik aan een tocht, dien ik reeds geruimen tijd met verlangen had tegemoet gezien. Het was in zekeren zin een pelgrimstocht, dien alle toeristen ondernemen, en die voor velen hunner het eigenlijke doel der reis naar Java uitmaakt. Hij betrof de oude Hindoetempels in de Vorstenlanden, en daaronder in de eerste plaats den Boro-Boedoer, een der prachtigste monumenten welke de bouwkunst der Hindoes heeft gewrocht. In Voor-Indië was mij de gelegenheid geboden geweest vele werken van Mahomedaansche en van 1 lindoesche bouwkunst te bewonderen. Het land is er als mede bezaaid. Op Java daarentegen zijn deze scheppingen minder talrijk, want tijdens de veroveringstochten der Mahomedanen werden de kunstwerken der overwonnen Hindoes voor het meerendeel verwoest, en DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. opgebouwd is door de overwinnaars schier niets. Toch mochten de Hindoes er in slagen eenige hunner heiligdommen van den ondergang te redden, en daaronder het meesterstuk dat mij voor oogen zweefde. De Boeddhistische tempel in de residentie Kedoe, die bekend is onder den naam van Boro-Boedoer, ligt om een heuvel heen gebouwd. Hij werd in het begin der 19de eeuw gedeeltelijk opgegraven, en door de goede zorgen der Djocja'sche vereeniging voor oudheidkunde zijn er in de laatste jaren belangrijke fragmenten van blootgelegd. ') Den 23ste!! Maart vertrok ik te zeven uren des ochtends per stoomtram naar Moetilan, dat halverwege tusschen Djocja en Magelang gelegen is. Daar nam ik een tweewielig rijtuig, dat mij langs den pasar spoedig in de rietvelden en sawahs verplaatste, die aan den weg naar den Boro-Boedoer en den Mendoet gelegen zijn. Een vroolijke zonneschijn verlichtte het landschap, meest velden door klapperbosschen omzoomd, en bergruggen in het verschiet. Oostwaarts kon men op dien helderen dag de twee symmetrisch gevormde vulkanen, Merbaboe en Merapi, duidelijk onderscheiden, die paars getint omhoog rezen. Een uur lang reden wij door welige vlakten en beschaduwde kampongs voort. Deze laatste zien er, evenals elders op Java, zindelijk en goed onderhouden uit; de bevolking maakt er een welvarenden indruk, en de toerist is soms geneigd zich bij den aanblik daarvan af te vragen, waar dan toch de diepe ellende en armoede gezocht moeten worden, waaronder volgens sommigen de inlanders gebukt gaan; bij den eersten oogopslag schijnt het alsof hier, waar noch honger noch koude kwellen, ook de groote armoede ontbreekt. Allengs verkreeg ik uitzicht over het lager gelegen terrein, dat zich langs den voet der Kedoebergen uitstrekt. ') Zie over den Boro-Boedoer o.a. de brochures van J. Groneman. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. Dichte klapperbosschen vormden hier het hoofdbestanddeel der vegetatie; daartusschen waren ondergeloopen sawahs verspreid. Bij eene kromming in den weg maakte mij de koetsier opmerkzaam op eene verhevenheid, die in de verte op een zandheuvel geleek, doch welker fijne, afgewerkte vormen weldra merkbaar werden. Het was de Boro-Boedoer, de tempel waarvan ik zooveel had gehoord. Onze weg voerde langs den Mendoet, eenen kleineren tempel, eveneens aan Boeddha gewijd. Het is een vier- Eerste gezicht op den Boro-Boedoer. kant, hoog gebouw dat tegenwoordig wordt gerestaureerd. Het daar aanwezige, 3.5 M. hooge beeld van Boeddha in zittende houding, onderscheidt zich van alle andere soortgelijke beelden, die men op Java, op Ceylon, en in Birmah ziet, door de bijzonderheid dat het Boeddha voorstelt niet met gekruiste, maar met hangende beenen. Een kwartier later hielden wij voor de kali Progo stil, waar de brug door een banjir was weggeslagen; het gebruik van een bamboeveerpont was dus noodig. Het rijtuig bleef daar tot 's avonus op mij wachten, en ik werd met een troep druk pratende en lachende vrouwen en jongens, die van de markt te Moetilan naar huis terug- DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. keerden, overgezet. Een eindweegs wandelden wij te zamen op, waarna de Javanen mij vaarwel zeiden en ik de lange laan insloeg, die rechtstreeks naar den tempel voert. Geruimen tijd werd mij het uitzicht daarop door eene kampong belet; aan het einde der laan gekomen, bevond ik mij tevens aan den voet van den heuvel waarop of liever waaromheen de tempel is gebouwd. Van alle ruïnes die ik in Britsch- en in Nederlandsch-Indië Gezicht op den tempel. zag, maakte de Boro-Boedoer op mij den diepsten indruk, uithoofde der machtige getuigenis welke hij aflegt van de hoogte der beeldende kunst op Java gedurende de glansperiode der Hindoes. Boeit reeds een blik op het geheel het oog van den toeschouwer, nog meer wordt deze met bewondering vervuld, wanneer hij de trappen van het heiligdom bestijgt en de vier als terrassen boven elkander gelegen galerijen betreedt, welke in quadraatvorm den benedenrand van den heuvel omlijsten. Over hare geheele lengte zijn deze galerijen met prachtige bas-reliefs versierd. De zuivere proportiën der figuren en de schoone uit- DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. drukking der afgebeelde gelaatstrekken troffen mij in veel hoogere mate dan hetgeen ik in Voor-Indië bij het beschouwen der voortbrengselen der jongere Oostersche architectuur te zien kreeg. In de tweede galerij vindt men de beroemde serie der bas-reliefs, die het leven van mirlMin TTVflW i'i iin *-J-yLTir-riiWi il laad —I I lillll «lill ,u±JU Basreliet van den Boro-Boedoer. van at zijne conceptie tot aan zijn Boeddha voorstellen Nirwana toe. Op het eerste terras is de geheele Karma-legende afgebeeld betreffende de lotgevallen en het treurige einde van den „Koopman Maitrakanjaka die tegen zijne moeder misdreef'. Daar ziet men hoe deze Voor-Indiër zondigde tegen Boeddha's gebod: „Eert Uwen vader en Uwe moeder, DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. opdat het U welga", en hoe hij rondzwierf over de zeeën Hoe hij telkens in schoonere plaatsen landde, waar hij achtereenvolgens vier, acht, zestien, en twee en dertig „apasarasas" of hemelnymphen ontmoette, waarvan elke nieuw te voorschijn tredende schooner was dan de andere; hoe hij met deze een groot gedeelte van zijn leven sleet, totdat hij weèr zeewaarts gedreven, door zijn karma eindelijk ver weg naar de „ijzeren stad" werd gevoerd, waar zware poorten zich achter hem toesloten en hij langen tijd voor zijne zonden moest boeten. Een draaiend rad van vuur moest hij daar op zijn hoofd torsen; slechts het bloed en de etter die uit zijne wonden vloeiden, strekten hem tot voedsel. Er zijn in den Boro-Boedoer zoovele seriën van basreliëfs, en zoovele beelden voorhanden, dat men eene grondige voorbereidende studie en geruimen tijd behoeft, om de bijzonderheden van den tempel naar waarde te schatten. Boven de galerijen bevinden zich drie kringvormige, trapsgewijze gelegen terrassen, waar nog talrijke Boeddhabeelden zijn overgebleven, die door dagoba's ') worden beschut. Op den top van den heuvel verheft zich de grootste der dagoba's met een Boeddhabeeld. Eene trap leidt tot boven op de dagoba, van waar de rustige, lieflijke natuur die den tempel omgeeft, een heerlijk schouwspel biedt. In het westen de bergen, daar tegenover de twee vulkanen, dichterbij de palmbosschen en de in vakken verdeelde, ') Dagoba's, zooals die ook op Ceylon veel voorkomen, zijn koepelvormige nissen, welke meestal op sloepa's of grafheuvels staan en waaronder zich eene urn met asch van Boeddha of eene andere reliquie bevindt. Volgens de overlevering is de asch van Boeddha in kleine hoeveelheden over de geheele Boeddhistische wereld verspreid; op sommige plaatsen wordt zij in urnen bewaard. De BoroBoedoer zelf is eene reusachtige dagoba. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. ondergeloopen rijstlanden, waarin zich boomen en bergen weerspiegelen. Naast den tempel ligt een kleine passangrahan, gehouden door een oud-Indisch fusilier, Duitscher van geboorte, een aangenaam verteller, die verschillende tochten in Atjeh achter den rug heeft. Bij hem rustte ik uit van mijne „Kunstwanderung", om daarna nog eenmaal terug te keeren in die wereld, welke tooneelen van voor duizend jaren Uitzicht naar het westen. voor den geest oproept. Noode verliet ik den Boro-Boedoer, die als de hoogste belichaming kan gelden van hetgeen kunstzin en godsdienstzin te zamen in Indië tot stand gebracht hebben. Ik keerde terug zooals ik gekomen was en vond mijn rijtuig aan de overzijde der rivier. Onderweg werden wij nog opgehouden in eene kampong, waar groote drukte beerschte in verband met een volksfeest, en waar twee dansmeisjes op straat tandakten. I oen ik met mijn kodak DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. het geheel wilde vereeuwigen, sloegen beide danseressen op de vlucht, maar werden door de lachende menigte achtervolgd en vastgehouden. Des avonds wachtte mij te Djocja het genoegen om door het gezelschap Bouwmeester den „Koopman van Venetië" te zien opvoeren. De vertolking der verschillende rollen was uitstekend, en het publiek scheen uiterst voldaan. Een der volgende dagen wijdde ik aan een bezoek der tempels van Prambanan, welker bouwvallen op de grens van Djocja en Solo gelegen zijn, en die niet minder de aandacht verdienen dan de Boro-Boedoer. Te zes uren vertrokken, spoorde ik ongeveer een half uur, en kwam na eene wandeling van denzelfden duur bij de beroemde groep van tempels aan. Deze bestaat, in hoofdzaak uit twee tegenover elkaar liggende seriën van drie Hindoetempels van zeldzame schoonheid. Die van de westelijke groep zijn aan Brahma, aan Ciwa, en aan Vishnoe gewijd. De buitenkant er van is schier geheel door bas-reliefs ingenomen; aan de voorzijde binnentredende, bereikt men langs een hoogen, steilen trap een middenvertrek, waarin een groot beeld der godheid te zien is. Aan de andere drie zijden bevinden zich kleinere vertrekken. De grootste en voornaamste is de tempel van Ciwa, ook Tjandi Lara Djonggrang genaamd. In den tempel zijn de meeste beelden in goeden staat gebleven; men ziet er Ciwa, als Goeroe (Meester), Doerga, Brahma en Vishnoe. Het Doergabeeld inzonderheid is een meesterstuk van Hindoesch-Javaansche bouwkunst, en wordt nog door de Javanen uit de omstreken als godheid vereerd. Geruimen tijd wijdde ik ook aan de Tjandi Sèwo, de Duizend Tempels, een kwartier gaans verder gelegen. Zij verrijzen aan den grensweg van de twee residenties, iets verder dan de Tjandi Loemboeng en dan de ingestorte tempel Tjandi Boebrah. De bouwvallen van de Tjandi Sèwo bestaan hoofdzakelijk uit de overblijfselen van één DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. grooten middentempel en uit die van 240 kleinere. Bij den hoofdtempel zijn de kunstige versieringen der buitenwanden het best in stand gebleven. Zeer opvallend zijn de reusachtige tempelwachters, die in knielende houding aan weerszijden van de vier ingangen zijn opgesteld en die nog in vrij goeden staat verkeeren. In de nabijheid dezer heiligdommen bevinden zich verscheidene andere merkwaardige bouwvallen. Daarvan zijn de voornaamste de Tjandi Plaosan, de Tjandi Kali Bening, en de Tjandi Sari. Hadzaal in het waterkasteel te Djocja. Alvorens uit deze tempelwereld te vertrekken, bracht ik eenige oogenblikken door bij den custos, die niet ver van de zes groote Prambanan tempels eenen kleinen passangrahan bewoont en die amateur-archeoloog is. Evenals de custos van den Horo-Boedoer is hij een oud-gediende van het O.-l. leger; na van zijne tochten door den Archipel te hebben verhaald, deelde hij mij het een en ander mede over de tempels en over hun onderhoud. De heerlijke indruk dien men van dit alles medeneemt, wordt eenigszins overschaduwd door de gedachte dat de tand des DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA tijds de onvergelijkelijke Boeddhistische kunstwerken van Midden-Java heeft aangetast en dat zij, naar te vreezen is, langzaam hun ondergang tegemoet gaan, tenzij aanzienlijke sommen aan hunne restauratie worden besteed. Tegen den avond verliet ik den eenzamen bewoner van den passangrahan, en een uur later was ik weèr terug in het hotel Toegoe te Djocjakarta. Tot de bezienswaardigheden dezer plaats rekent men inzonderheid de bouwvallen van Tamar.saris, het oude vorstenverblijf, gewoonlijk het Waterkasteel genoemd, dat binnen de muren van den kraton gelegen is. Het werd in 1758 op last van den eersten sultan van Djocja gebouwd. De vervallen en begroeide vertrekken, badplaatsen, en torens van dit voormalig lustoord, vormen met hunne vele boven- en onderaardsche gangen een waren doolhof. Opmerkelijk is de vermenging van Javaansche en Europeesche bouwkunst, welke in vele fragmenten op poorten en muren te bespeuren valt. Het thans bewoonde paleis is gelegen in het midden van den kraton, welks bevolking ongeveer 15.000 zielen bedraagt; hij beslaat een langwerpig ommuurd vierkant van 2400 op 2600 voet, en wordt doorsneden door talrijke rechte lanen. Het paleis werd in 1760 gebouwd, tegelijk met het fort Vredenburg; daarvoor bevindt zich een uitgestrekt veld, dat door middel van een nauwen doorgang in verbinding staat met eene der vele breede en groote waringinlanen, welke dwars door Djocja loopen. Op het bedoelde plein staan twee oude waringins, in rechte lijnen gesnoeid. Bij het binnentreden, ziet men rechts den missigit en links de hokken der panters van den Sultan, terwijl de stallingen van diens olifanten op het achterplein gelegen zijn. Het paleis verrijst tegenover den ingang van het voorplein, en daarnaast bevindt zich de kazerne van de dragonders der lijfwacht, welke eertijds ten dienste van den Sultan werd opgericht. DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JAVA. Een paar malen had ik, zoowel te Solo als te Djocja, gelegenheid een gedeelte der gebouwen van den kraton van binnen te zien. De kraton te Solo is de oudste, hij is buitendien ruimer en fraaier dan de andere. Door de welwillende tusschenkomst van Jhr. H. van der Wijck te Djocja, en op verzoek van den Resident van Soerakarta, gewerd mij eene uitnoodiging om eerstgenoemden en Mevrouw van der Wijck te vergezellen op eene audiëntie bij den Keizer. Straat te Solo. Ingevolge deze uitnoodiging vertrokken wij naar Solo, om er in het hotel Slier te dineeren en ons te half 9 uren naar den kraton te begeven. Door een doolhof van witte muren en gebouwen bereikten wij den ingang van het paleis, waar wij afstapten en door den kommandant der lijfgardedragonders werden ontvangen. De eigen, inlandsche lijfgarde van den Soesoehoenan rukt slechts bij bijzondere gelegenheden in volle getalsterkte uit. Op 31 Augustus, op Nieuwjaar en tijdens de Poeasa, worden hoffeesten gegeven, waarbij soms door de kraton- DE SOENDALANDEN. MIDDEN-JA VA. troepen parade wordt gehouden. Een theatraler, eigenaardiger en kleuriger beeld dan wat men dan te aanschouwen krijgt, is moeielijk denkbaar. Het verplaatst den toeschouwer in allerlei tijdperken en eeuwen, want de uniformen der verschillende afdeelingen zijn ontleend aan die der Nederlandsche, Engelsche, Fransche, Spaansche en Portugeesche legers van verschillende periodes, te rekenen van af het begin der i6de eeuw. Een scherp contrast daarmede geven sommige hofdignitarissen te zien met hunne van bladeren vervaardigde schorten en hoofdtooisels; zij herinneren aan de voorstellingen die men zich maakt van inboorlingen, zooals de eerste Europeesche bezoekers van Java ze moeten hebben aangetroffen. Op den avond onzer audientie maakte de groote binnenplaats waarheen wij geleid werden, en in het midden waarvan de ontvangstzaal van den Soesoehoenan, de pendoppo, staat, den indruk van een sprookje uit de Duizend en één Nacht. Die pendoppo is een verhoogd terras, overdekt met een betrekkelijk laag plafond van bewerkt en beschilderd hout, dat door talrijke pilaren wordt gedragen. Midden op het terras stonden zetels voor den keizer en voor de keizerin, en aan weerszijden daarvan twee rijen stoelen, bestemd voor de gasten. Den achtergrond vormt een hooger gelegen zaal, voorzien van Europeesche en Oostersche meubels, doch daarvan kon men slechts enkele zwak verlichte gedeelten tusschen de pilaren door, onderscheiden. In breeden kring om den pendoppo heen, evenals in de zijzalen, waren honderden vrouwen en mannen neergehurkt, de eersten met naakte schouders, de laatsten met ontbloot bovenlijf. In een anderen pendoppo speelde de keizerlijke gamelan zachte, eentonige, doch klankrijke melodieën. Voordat wij de ontvangstzaal binnentraden, weêrklonk van den anderen kant het Wilhelmus, aangeheven door eene militaire kapel, en tegelijk zagen wij het vorstenpaar verschijnen, begeleid door de zuster des keizers, Toean Ratoe Alit, echtgenoote van den in Nederland bekenden Pangeran Ario Mataram, en door eene zuster van diens vader. Zij traden den pendoppo binnen, en namen op hunne zetels plaats. Daarop werden wij binnengeleid, om den keizer te begroeten en hem, voor zoover noodig, te worden voorgesteld. Kandjeng Goesti Soesoehoenan Soerakarta, GeneraalMajoor bij het Indische leger, etc. etc. is een man van Gamelan in den kraton. ongeveer veertig jaren, van middelmatige gestalte Hij begroette ons op de vriendelijkste wijze, en de Keizerin Ratoe Pahoe Boewono volgde dit voorbeeld. Toen nam iedereen plaats en het gesprek begon, terwijl van tijd tot tijd door hovelingen ververschingen werden rondgereikt. Zijne Hoogheid sprak veel, doch slechts in het Maleisch, daar hij het Nederlantlsch niet machtig is. Weldra trad rustig en stil eene rij van acht „serimpis" in rhythmische bewegingen voor den zetel van den Soesoe- hoenan. Zij allen waren prinsessen, en zij voerden op de klanken van den gamelan sommige dier nationale dansen uit, welke men in Indië moet gezien hebben, om er de poëzie van te beseffen. Gekleed in langen sarong met ceintuur, hadden zij de schouders ontbloot, en waren zij gewapend met pijl en boog. Bij allen waren de bewegingen geheel dezelfde, en de langzame overgang van de eene aesthetische houding tot de andere, gaf aan hare gracelijke kunst iets bijzonder waardigs en edels. De muziek van den onzichtbaren gamelan, de neergehurkte menigte in de verte, en het mysterieuze waas, dat scheen te zweven over het gebouw met zijn Oosterschen stempel, dit alles bracht een onvergetelijken indruk teweeg. Na afloop der dansen toonde ons de Soesoehoenan een gedeelte van den kraton. Door een aantal zalen en pavilloens voerde hij ons rond, en telkens zagen wij in het halfdonker figuren van vrouwen en van wachters achter pilaren neergehurkt, of ronddolende door de gangen. Verscheidene prinsen kwamen gedurende deze wandeling door het paleis den heer van der Wijck begroeten. Zij droegen een sarong met gordel, in welken laatsten een kris was gestoken; het bovenlijf was ontbloot. Ten slotte keerden wij naar den pendoppo terug, en nadat wij aldaar nog eenigen tijd vertoefd hadden, stonden de vorsten op, en namen van ons afscheid, terwijl de stafmuziek andermaal het Wilhelmus inzette. Onder geleide van eenige hofwaardigheidsbekleeders trokken wij ons terug, en stegen voor de poort, waar een dubbelpost dragonders opgesteld was, in onze rijtuigen. Een tijd lang reden wij tusschen de witte muren van den kraton door, waarop grillige schaduwen tegen het maanlicht afstaken, en zagen alstoen de geheimzinnige wereld waarin wij enkele oogenblikken waren opgenomen geweest, voor onze oogen verdwijnen. Den volgenden dag bracht ik nog met den heer van der Wijck een bezoek aan den prins Ario Mataram, die ons had getelephoneerd hem 's middags te twee uren „in het wit" te komen zien Hij is in Nederland wel bekend, daar hij er verscheidene jaren op school was en de inhuldigingsfeesten in 189'd bijwoonde; onze taal spreekt hij vloeiend. Na den Prins te hebben vaarwel gezegd, bezochten wij in den vooravond den Rijksbestuurder, Raden Adipati Sosro Diningrat. Hij is de eerste minister van den keizer, een man van groote schranderheid en vasten wil, de tusschenpersoon tusschen den Soesoehoenan en het Nederlandsche Gouvernement. Hij ontving ons met zijne gemalin in zijnen ruimen pendoppo, die schitterde van licht en van marmer en waar wij aan tafel plaats namen, terwijl wij onder het gesprek muziek hoorden van een uitnemend strijkorkest, samengesteld uit een tiental kleinzoons en neven van den heer des huizes. Deze jongelieden speelden voornamelijk Spaansche, Hongaarsche en Italiaansche muziekwijzen, terwijl zij met bewonderenswaardig talent aan elk stuk zijn eigen karakter wisten te geven. Evenals zijn meester, leidde ons de Rijksbestuurder door een gedeelte van zijn paleis. Het bezoek duurde ruim een uur, zooals meest alle otlicieele bezoeken in Indië. Daags daarop verlieten wij Solo, de Heer en Mevrouw van der Wijck om naar Djocja terug te keeren, en ik om mij naar Soerabaja te begeven. Het gedeelte van den spoorweg dat ik thans leerde kennen, biedt weinig afwisseling aan. Met uitzondering van enkele wildhoutbosschen, ziet men slechts suikerrietvelden, sawahs en kampongs; eerstgenoemde worden tegen het einde van het traject steeds talrijker. Rechts ontwaart men het Zuidergebergte en de Lawoe, later de vulkanische berggroep van den Keloet, eindelijk den hoogen Ardjoeno. De eenige plaats van belang op den weg is Madioen. Te vijf uren stopt de sneltrein te Soerabaja Goebeng, en kort daarop loopt hij het hoofdstation binnen. Na een paar minuten bevindt zich de reiziger te midden van het Soerabaja'sche leven en ademt hij met volle teugen de groote-stadslucht in. Boeddhabeeld in den Mendoet. VII SOERABAJA. DE BANDAZEE. Soerabaja, de grootste handelsstad van Java, maakt al dadelijk op den vreemdeling een aangenamen indruk, zoowel door het vertier dat er heerscht, als door het karakter van vroolijkheid dat zich aan de geheele plaats schijnt te hebben medegedeeld. Mooie winkelstraten, goede restaurants en een uitstekende cricket- en tennisclub, herinnerden mij aan sommige Europeesche centra. De schouwburg, waar Nederlandsche en ook Engelsche artisten optraden, was steeds goed bezocht. Evenzeer waren dit de vrijdagsche concerten in de societeit, de eigenaardige bals in het Chineesche café Oei Moo Lien en des zondags avonds de soupers in het restaurant Grimm. Automobielen en eigen rijtuigen ziet men veel te Soerabaja. Sommige equipages waren zeer elegant, niet het minst die der rijke Chineezen. Daarnaast ziet men er ook met koetsiers, potsierlijk uitgedost in costuums, welke ten deele ontleend zouden kunnen zijn aan een circus, ten deele aan een museum van oudheden. Ik vroeg mij soms af, hoe het mogelijk was dat zooiets niet aanstonds onder den druk der belachelijkheid bezweek. Euxe en goede smaak gaan niet altijd hand in hand, en soms schijnt men uit het oog te verliezen dat, waar er weelde wordt ten toon gespreid, het streven er in de eerste plaats op gericht moet zijn om volkomene harmonie te doen heerschen tusschen de verschillende onderdeelen van het geheel. De winkelbuurt is 's ochtends een „point de réunion" voor hen die inkoopen willen doen en voor degenen die tusschen de kantooruren in, een tijdlang verpoozing komen zoeken onder de koele veranda van het café Hellendoorn bij een „halve split" of een „pait". Toevallig moest ik te Soerabaja verscheidene nieuwe uitrustingsartikelen aanschaffen, en ik was bij die gelegenheid onaangenaam verrast door de verhouding der prijzen van die artikelen tot hun gehalte. Komende uit Voor-Indië, waar de winkelwaren aan hooge eischen van deugdelijkheid voldoen, maar waar zij tevens goedkoop zijn, was ik dubbel getroffen door de duurte en door de minder goede qualiteit van hetgeen ik hier zag. De deftigste buurt van Soerabaja is Simpang, waar het residentsgebouw gelegen is en waar men het Nederlandsch karakter der plaats het duidelijkst terugvindt. Wanneer men langs de oevers der Soerabajarivier wandelt, zoude men zich op den eenen of anderen Hollandschen singel kunnen wanen. Behalve door Simpang en door de andere Europeesche buurten, maakte ik wandelingen door de inlandsche, Chineesche en Arabische wijken. De Chineezen in Indië brachten op mij in het algemeen een sympathieken indruk te weeg. Eenigszins eigenaardig trof mij het optreden der talrijke Japanners, die ik te Soerabaja evenals te Bandoeng, te Djocja, en te Solo ontmoette. Het waren meest handelsreizigers, maar twijfelachtig scheen het of hun oogmerk uitsluitend op handelszaken gericht was. Althans gingen hunne bezoeken in een politiek opzicht, niet spoorloos voorbij, en duidelijk was hun invloed te bespeuren in het toenemend ontzag van een deel der bevolking, inzonderheid der Chineezen, voor de macht en de grootheid van het Japansche Rijk. Afbeeldingen van den Mikado worden blijkbaar in grooten getale uitgedeeld ; in verschillende toko's en particuliere huizen prijken zij op de plaats, die men zoude wenschen ingenomen te zien door het portret der Koningin. Een oponthoud in onze Indische steden biedt een zeker gevaar aan voor den toerist, die slechts een beperkten tijd te zijner beschikking heeft; allicht bezwijkt hij voor de verleiding zijn vertrek gedurig uit te stellen. Ook mij speet het Soerabaja te moeten verlaten, want het verblijf in die vroolijke stad en het samenzijn met hare levens- Keede te Soerabajn en de kust van Madoera. lustige inwoners smaakte naar meer; maar hoe moeielijk de scheiding ook viel, ik moest verder, en vatte daarom het besluit mijne koffers te pakken, ten einde den isten April naar Makasser af te reizen. Door een samenloop van omstandigheden kwam ik dien dag te laat te Oedjong aan, om mij naar genoemde plaats in te schepen. Ik moest toen van de volgende boot gebruik maken, welke Dobo, de hoofdplaats der Aroe-eilanden tot eindbestemming had. Na een afscheidsdejeuner bij Hellendoorn, begaf ik mij den aden April, begeleid door een drietal kennissen, langs drukke straten naar de reede. Daar aangekomen, stapten wij in eene roeiboot, maar toen wij nog op tweehonderd I 1 meter van het schip waren, gaf de ,Van Swoll' zijn tweede fluitsignaal en lichtte het anker. Nu was het halen wat wij halen konden, en terwijl wij de trap bestegen, zette zich het vaartuig in beweging, de bagage werd met alle krachten naar boven geheschen, en na een haastig doch hartelijk afscheid daalden mijne vrienden op aandrang van kapitein de Blinde ijlings weêr naar hun roeibootje af, dat intusschen was medegesleept. Zij kwamen er nog heelhuids in, de bootsman haalde de trap op en de diepte lag tusschen ons. Ware ik één minuut later aangekomen, zoo had ik de tochten, waarvan ik hieronder gewaag, waarschijnlijk niet kunnen maken. Aan boord bevonden zich de nieuw benoemde assistentresident van West-Nieuw-Guinea, de heer Palmer van den Broek, op weg naar Fak Fak, verscheidene militairen met bestemming naar Makasser, en andere passagiers voor Celebes of voor de Molukken. Spoedig waren de heuvelen van Grissee en de marinewerf uit het gezicht: links zag men de lage kust van Madoera, rechts de toppen van den Ardjoeno, van het Tenggergebergte, en later die van het Janggebergte met hun grillig profiel, in de avondschemering allengs verdwijnen. Een heerlijk uitzicht leverde dit alles op. Bij een bezoek aan de kleine Soenda-eilanden, waartoe de schepen van de Kon. Paketvaart Mij. eene uitnemende gelegenheid bieden, kan men de voortzetting dier reeks van vulkanische hoogten tot 1 ïmor Koepang toe waarnemen. Onze boot zoude intusschen slechts Boeléleng aandoen, en daarop naar Makasser oversteken, welk laatste traject bij hen die aan zeeziekte lijden, in bijzonder slechten reuk staat. Onder de militaire medereizigers bevonden zich Kapitein van Hulstijn, Luitenant van Renesse en Luitenant Wessel, die allen bestemd waren om bij de Timoreesche compagnie te worden ingedeeld, ten einde in Sawitto op Celebes te gaan patrouilleeren, waar zich toen, volgens geruchten, de vorst van Gowa ophield, en waar het bendenhoofd La Sinrang de leider was van het verzet. De Timoreesche compagnie is thans, van wege de voortreffelijkheid harer soldaten, wat bezoldiging betreft, met de maréchaussées gelijkgesteld; de Timoreezen vormen met de Amboneezen en Menadoneezen onze beste inlandsche troepen. In zijn werk „Tocht door de Gajolanden" noemt Kapitein Kempees ') het daarom een nationalen plicht deze verschillende volksstammen, die ons bij een betrekkelijk klein aantal zielen een zoo groot contingent eerste klasse soldaten leveren, voor achteruitgang te behoeden. Al deze troepen verheugen zich in de hooge waardeering onzer officieren, onder wier leiding zij naast hunne blanke kameraden eene waardige plaats op het slagveld innemen. Den volgenden morgen, stapten alle passagiers te Boeléleng op Bali aan wal. Het uitzicht dat men er heeft op de met palmbosschen en sawahs bedekte vlakten der noordkust van Bali, voorts op het daarachter gelegen gebergte in het centrum van het eiland en op den Goenoeng Batoer, is verrukkelijk en geheel verschillend van hetgeen ik op Java zag. Een uitstapje naar Singaradja en naar de tempels die zich in den omtrek bevinden, is ongetwijfeld loonend. Later, gedurende de Bali-expeditie, zag ik vele poera's of tempels, maar die bij Boeléleng kwamen mij voor de schoonste te zijn. Na een kort oponthoud lichtte de ,Van Swoll' wederom het anker; langzaam verdween Bali in het verschiet, en tegelijk trokken zich de meeste opvarenden in hunne kajuiten terug. De anderen bleven op het dek en konden van daar in de verte de piek van Lombok een der hoogste bergtoppen van Indië, aanschouwen. Den 4^en April kwamen wij te Makasser aan. Op de ') J- C. J. Kempees. rDe Tocht van Overste van Daalen door de Gajo-Alas-en Bataklanden" Blz. 2^n. 2) 3775 M. !3 pier maakte ik kennis met den heer F. van den Berg, die van mijne komst was verwittigd, en die de goedheid had mij af te halen en te logeeren te vragen. Van deze uitnoodiging maakte ik bij verschillende gelegenheden ruimschoots gebruik; bij hem en bij zijne contubernalen, de H.H. Stelling, Sol, en Verdam, bracht ik een mijner "best times" in Indië door. Mijne eerste zorg was nu, mij naar het bureau van den militairen kommandant van Celebes te begeven, om er te spreken over de mogelijkheid om eene troepenafdeeling naar de binnenlanden te vergezellen. De overste Michielsen ontving mij met groote welwillendheid en vertelde mij een en ander van de jongste operatiën op Midden-Celebes, inzonderheid van de vermeestering der rotsversterking Kautoe, welke onlangs door maréchaussées en Timoreezen stormenderhand was genomen. Voor mij achtte de overste het raadzaam nog ongeveer eene maand te wachten, aangezien er op dat oogenblik wel troepen in het veld waren, maar geene nieuwe expedities werden uitgerust. In verband hiermede besloot ik de eerstvolgende vier weken in de Molukken en op Nieuw-Guinea door te brengen en een dag later vertrok ik naar Ambon, wederom op de ,Van Swoll' een oud maar goed schip, dat mij door mijn lang verblijf daarop van lieverlede dierbaar is geworden. Daar er in verschillende havens der Molukken geene hulp geboden kan worden voor het uit- en inladen, voerde de ,Van Swoll' zijn eigen stoombarkas mede. Aankomst en afvaart werden door kanonschoten bekend gemaakt. Als medepassagiers hadden wij o. a. eene menigte Japansche paarlduikers, die aan boord eene afzonderlijke kolonie schenen te vormen. In de eerste klasse waren er niet vele reizigers en wij konden daardoor ieder over twee kajuiten beschikken ; de maaltijden werden grootendeels op het dek genomen, om niets van de mooie kustgezichten, die iederen dag iets nieuws boden, te verliezen. Des ochtends na ons vertrek vond er eene treurige plechtigheid plaats; gedurende den nacht was er een kind van een inlander gestorven, en het lijkje moest overboord worden gezet. Om hieraan meer wijding te geven, hield het schip een oogenblik in volle zee stil; het lijkje, dat vooraf zwaar gemaakt was en in linnen was gewikkeld, werd door matrozen neergelaten en zonk terstond. In het geheel zijn er op de heen- en terugreis tusschen Makasser en Dobo drie inlanders aan boord overleden. Langs de zuidkust van Celebes varende, lieten wij Silajara rechts, daarna Boeton en Boeroe links liggen, en twee dagen na ons vertrek uit Makasser kwam Ambon in hetgezicht. Sommige gedeelten der Molukken vielen mij bij den eersten aanblik tegen, tengevolge van den overdreven lof, welke ik er op Java aan had hooren toezwaaien. Dit neemt echter niet weg, dat zij bij nadere kennismaking zeer veel schoons bleken te bevatten. Vier a vijf verschillende tochten kunnen hier met de booten der Ambonees. Kon. Pakketvaart Mij. worden ondernomen. Zij zijn zeer aangenaam en de schepen voldoen aan alle eischen. Op een helderen morgen, te zes uren, stoomden wij de schoone baai van Ambon binnen, tusschen de twee hooge landtongen door, waaruit het eiland bestaat. De steiger der Pakketvaart Mij. waar wij aanlegden, bood denzelfden levendigen aanblik, die mij op zoovele andere dergelijke plaatsen in Nederlandsch-Indië had geboeid. De Amboneezen Steiger te Ambon bij het vertrek van een militair convooi. zijn een luidruchtig en nieuwsgierig volk, zeer gesteld op genoegens; in hun optreden ligt iets onathankelijks, soms iets brutaals, en van de groote onderdanigheid der Javanen is er bij hen niets te bespeuren. Wat het uiterlijk betreft, zijn zij donkerder dan gene. De mannen zijn meestal op zijn Europeesch gekleed, terwijl de vrouwen, die door hare lengte opvallen, in het zwart gaan. Het Christendom is onder hen zeer verspreid. Men vergelijkt de Amboneezen soms met de Spaansche ,Eilipinos', en waarschijnlijk is het, dat hun bloed met Iberisch bloed is vermengd. Men vindt bij hen nog eene menigte Spaansche namen — Lopez, Hernandez, enz. Ook troffen mij enkele hunner gewoonten door hare overeenkomst met die der levenslustige Andalusiërs; soms ben ik op avondwandelingen door de lanen van Ambon blijven staan luisteren naar guitaarspel dat aan Sevilla deed denken, en dat strekte tot begeleiding van oude volksgezangen, welker oorspronkelijke melodieën dagteekenen uit den tijd, toen Spanje op het toppunt stond van zijn bloei. Hare eigenaardige, meestal aandoenlijke tonen hebben blijkbaar diepe wortels geschoten in het volksgeheugen. Voor hen die er eenigszins mede bekend zijn, teeken ik aan, dat ook het „rasgueo", die zoo bij uitstek Spaansche speelwijze, zich op Amboina heeft gehandhaafd. Maar het zijn niet slechts namen en oude liederen, welke daar aan een lang vervlogen tijdperk herinneren. Gedenkteekenen uit de dagen toen Portugeesche en Spaansche banieren over de Molukken wapperden, worden er telkens aangetroffen, vooral in den vorm van verdedigingswerken, die getuigen waren der bloedige botsingen, waarvan deze Archipel in de 16de en in de 17de eeuw het tooneel was. Herleest men de geschiedenis te midden van zulke monumenten, dan valt het moeielijk een gevoel van trots te onderdrukken over de daden van een voorgeslacht, dat ten spijt van machtige tegenstanders de schoonste koloniën der wereld verwierf. legen Portugal waren onze wapenen bij uitstek gelukkig. Na zijne inlijving bij Spanje (1580) kregen wij te doen met de vereenigde strijdkrachten dier beide Rijken, maar de zegevierende loop onzer troepen werd daardoor niet gestuit. Door het zwaard en door eene verstandige politiek werden de Castillaansche kleuren steeds verder teruggedrongen. De zeeslag bij Bantam in 1601 en de vermeestering van het fort Lei Timor door Steven van der Hagen in 1605, zullen altijd als gewichtige gebeurtenissen in de annalen onzer koloniale oorlogen vermeld blijven. Mahy Makijan en Batjan vielen achtereenvolgens in onze handen en ten slotte werden in 1620 alle versterkte plaatsen op Halmaheira door den vijand verlaten. Op Tidore, op Ternate en in Noord-Celebes bleef hij zich echter nog handhaven. Het eerste dier eilanden, de vroegere operatiebasis der Portugeezen, was hem door de onzen in 1605 ontnomen, maar was later door de Spaansche vloot onder Pedro Acuna heroverd. Nog na den vrede Amboneesche visschers. van Munster duurden de vijandelijkheden voort, totdat Tidore, Ternate en Noord-Celebes in onze handen vielen. Te Ambon staat nog eene stervormige redoute, eertijds door de Portugeezen gebouwd, waarvan de wallen thans de namen dragen van de Nederlandsche provinciën. De z.g. zeetuinen aldaar behooren tot de schoonste van Indië; het zijn koraalbanken die zich in het stille, diepe water der baai tot ongekende pracht en rijkdom van vormen ontwikkelen. Verscheidene malen ging ik er op uit om ze te zien, maar de eerste keeren was de zeespiegel door den sterken wind te gerimpeld, of scheen de zon niet helder genoeg om de tuinen in hunnen vollen luister te doen schitteren. Eindelijk gelukte het. Eene kleine vlerkprauw van één voet breedte voerde mij naar de plaatsen waar zij gelegen zijn en waar thans windstilte en licht samenwerkten om de onderzeesche wereld in al haren glans te voorschijn te doen treden. „Het is alsof men een betooverden tuin onder zich ontwaart, plotseling opdoemend uit den zilverglanzigen bodem der diepe, azuren wateren. Haai van Ambon. Temidden der bruine, groene, rose en gele koraalstokken van allerlei grootte en gedaante, ziet men enkele blinkend witte; dit zijn de afgestorvene." ') Op en om de koralen liggen blauwe en purperen zeesterren, zwarte zeeëgels met stekels bezet, en andere schoone producten der diepte. Van uit de hoofdplaats maakte ik nog verscheidene wandelingen naar de bergen die er achter liggen. Langs ') Reisgids der Kon. Pakketvaart Mij voor Ned.-Indië. de kust voert een schilderachtige cornicheweg, welke door bosschen van palmen en kruidnagelboomen beschaduwd wordt. Verderop bevindt zich Paso, eene kampong gelegen op eene smalle landengte aan het einde der baai, welke laatstgenoemde naar het noord-oosten van de zee afscheidt ; bij hoog water loopt zij soms onder, terwijl bij een lagen waterstand de schuiten er op rollen overheen worden getrokken. Ik was te Ambon in de gelegenheid een tweetal feesten bij te wonen, t.w. een Mahomedaansch bruiloftsfeest en een dansi-dansi. Op het eerste werd de bruidegom, een welgesteld inlander, door zijne vrienden in grootschen optocht met fakkels en lampions door de stad geleid, terwijl de stafmuziek zich deed hooren. Het eindpunt van den tocht was het huis van de bruid, die met hare familie aan een welvoorzienen disch den aanstaanden echtgenoot afwachtte. Onder vroolijke feesttonen werd door de genoodigden de nacht met eten en drinken doorgebracht. Een dansi-dansi is, gelijk de naam het aanduidt, een feest aan Terpsichore gewijd, welke muze de Amboneezen tot hare beste discipelen rekent. In het algemeen moet erkend worden dat het dansen in Indië in veel hoogere mate beantwoordt aan de eischen der aesthetiek, dan in sommige landen van Europa. Wat gratie, en ook wat smaak in de kleeding betreft, steken de dames in Indië „quand elles s'y mettent" soms gunstig af bij die in het moederland. Bij de vroolijke dansréunies te Ambon gelden bepaalde regelen. Het is o. a. „mos", dat de schalk die het licht in de feestzaal uitdraait, den volgenden dag zelf een bal moet geven; dat de verleiding in dezen sterker is dan de vrees voor straf, toonen de feiten genoegzaam aan. Daags daarop komen dan de gasten wederom te zamen, en ieder brengt eenige mondbehoeften mede. Grappen die herinneren aan ons patertje langs den kant, worden op Amboneesche bals met voorliefde uitgevoerd, en de „pointe" van menige cotillonfiguur is feitelijk daarin te zoeken. Evenals andere reizigers, kreeg ik den indruk dat de donkere kleeding, welke de Amboneesche vrouwen bij voorkeur dragen, geenszins de weêrspiegeling is eener sombere gemoedsgesteldheid. De omstandigheid dat velen onder haar zich met onnavolgbare bevalligheid barvoets door de balzaal bewegen, zoude aanleiding kunnen geven tot het vermoeden, dat het sprookje van Asschepoester hier is ontstaan. Een zestal dagen vertoefde ik bij gelegenheid der heenreis en der terugreis op het eiland, dat zulk eene groote beteekenis heeft als hoofdzetel van ons bestuur overeen aanzienlijk gedeelte der buitenbezittingen. Tot kort geleden ondervonden deze bezittingen weinig belangstelling van onzen kant. Thans is hierin verandering ten goede te bespeuren, en veel wordt er gedaan om geregelde toestanden in het leven te roepen daar waar het noodig is. In Atjeh, Djambi en Konntjih, op Borneo en Celebes, op Bali, Timor, Ceram en Halmaheira zijn hiervan reeds de vruchten te bespeuren Het prestige van het leger en dat der civiele ambtenaren is tengevolge der aanvankelijk verkregen resultaten toegenomen, en velen hebben het geloof in de toekomst van Indië herwonnen. „Aanpakken" is de leus, die het stelsel der Regeering tegenover vroeger verwaarloosde streken kenmerkt, en het is bemoedigend te zien hoe dit aanpakken soms spoediger dan verwacht wordt tot het beoogde doel voert. Maar deze krachtige, impulsieve staatkunde kon nog niet allerwege doordringen, en in uitgestrekte gedeelten onzer koloniën vindt men nog op administratief gebied toestanden, die te wenschen overlaten. Nu echter het streven zich openbaart om ook in afgelegen streken aan de administratie die zorg te wijden, welke noodig is om er een krachtig middel van beschaving van te maken, mag men aannemen dat zekere toestanden, welke nog in 1903 door den heer Van Kol werden gewraakt, zeldzamer zullen worden. ') Van Ambon ging mijne reis over Saparoea naar Banda, beide plaatsen van historische beteekenis. Tengevolge van den moord in 1817 op de Nederlandsche bezetting gepleegd, zijn aan Saparoea voor ons treurige herinneringen verbonden. Het tooneel van dit drama was het oude fort Duurstede, weleer door de Portugeezen gebouwd; de ten doode gedoemden hielden het hier zoolang uit, als hun Saparoea met het loit Duurstede. mond- en krijgsvoorraad het toelieten. Slechts het kind van den Resident, den heer van den Berg, werd door eene baboe gered. Wij hadden juist den tijd het dorp en het fort te bezichtigen. Eenige aldaar gevestigde Nederlanders, vier heeren en vier dames, kwamen aan boord om met ons thee te drinken. Op de vaart tusschen Amboina en Nieuw-Guinea maakt zich een gevoel van eenzaamheid meer en meer van den ') H. van Kol. „Uit onze Koloniën", blz. 148. reiziger meester. Men nadert het groote eiland, dat betrekkelijk nog zoo weinig bekend is, en dat daardoor met een waas van geheimzinnigheid is overtogen, hetwelk aan het doel van den tocht eene verhoogde bekoring geeft. Saparoea en de Bandagroep behooren tot die gewesten, waaraan natuurschoon en "Weltabgeschlossenheit" te zamen eene onweerstaanbare aantrekkelijkheid verleenen. Bloedige oorlogsdaden uit vroegeren tijd duiken hier echter op voor het oog der verbeelding, en vullen het schilderachtig landschap met tooneelen van Homerische menschenslachtingen. De verdelgingskrijg, door den Gouverneur-Generaal Coen in 1609 tegen de Bandaneezen begonnen als straf voor den moord van admiraal Verhoeven, bracht hun aantal van 15,000 op hoogstens 1000 terug, en evenaarde in wreedheid de hongi-tochten •) naar Amboina, welke onze voorouders in de 17de en in de 18de eeuw ter wille hunner commercieele belangen ondernamen. Het is niet altijd gemakkelijk een billijk vonnis te vellen over de daden van het voorgeslacht. Onze tachtigjarige worstelstrijd met Spanje droeg er allerminst toe bij om de gebruiken van den oorlog te verzachten, en toen laatstgenoemde zich naar Azië overplantte, werd hij daar met eene verbittering gevoerd, die niet slechts voortvloeide uit een toenmaals verklaarbaren rassenhaat, maar ook uit den onvermijdelijken naijver van handelsconcurrenten, die elkaar een kostbaar gebied betwisten. In het begin der 17de eeuw waren veler oogen op Indië gevestigd, en wij hadden daar niet slechts met Spanjaarden en Portugeezen, maar ook met Engelschen te doen, die er o. a. naar streefden op Banda vasten voet te krijgen en er zich meester te maken van den handel. De staatkunde der Oost-Indische ') Hongi inlandsche oorlogsvloot in de Molukken, bestaande uit prauwen met zwaar gewapende bemanning. Thans komen deze tochten alleen nog voor op Nieuw-Guinea. (Encyclopaedie.) Compagnie bracht mede, om pogingen van dien aard te verijdelen door bezit te nemen van de bedreigde punten, en bij zulke gelegenheden waren het niet zelden de inlanders die het meest te lijden hadden onder de gevolgen van den twist. De ruwe zeden van voorheen namen bij de Europeanen doorgaans het karakter van bloeddorstigheid aan, wanneer zij met onbeschaafde volken te doen hadden, die in hunnen natuurstaat licht voorwendsels tot wraakoefeningen opleverden ; van de rechten dier volken hadden ook onze voorouders geen ander begrip dan de meeste hunner tijdgenooten. Bij de beoordeeling eener handeling zal het tijdstip, waarop zij gepleegd werd, intusschen steeds een maatstaf moeten blijven, en waar zoovele groote daden onze bewondering verdienen, mag die maatstaf niet uit het oog verloren worden bij het herlezen van donkere bladzijden der geschiedenis. De Bandagroep, een tooneel zoowel van strijd als van bloei, munt door hare schilderachtige ligging uit. Den i3en April zat ik 's ochtends te vijf uren al in den mast, om de baai van uit de verte te kunnen opnemen. Tusschen steile, groene bergen gleed het schip op de kalme zee de golf binnen, terwijl diepe stilte ons omringde. Het uitzicht op den boschrijken Papenberg, op den vulkaan Goenoeng Api en op de stad Banda zelve was verrukkelijk schoon. Laatstgenoemde, met hare deftige straten, waar de huizen aan vervlogen grootheid herinneren, heeft haar oudHollandsch karakter behouden. De esplanade is met harsboomen beplant, en versierd met een borstbeeld van Koning Willem III. Twee forten, waarvan het oudste, Oranje-Nassau, in 1617 werd gebouwd, beheerschen de baai. Meer belangwekkends nog dan zij, bieden de noteperken, welker geschiedenis in zulk een nauw verband staat met die van het eiland. Door de welwillendheid van den heer Lans, een der grootste Banda'sche perkeniers, had ik gelegenheid het specerijperk ,Zevenberger en Hersteller' te be- zoeken. Zulk eene wandeling door de noteperken, over aanzienlijke hoogten, is ook uit een oogpunt van natuurschoon aanbevelenswaard. De vrucht van den notemuskaatboom heeft de grootte eener walnoot. Uit de pit worden specerijen of muskaatolie bereid. Die pit is omgeven door eene harde, zwarte schaal, welke op hare beurt door een vuurrood foelie-omhulsel is bedekt. Van de dikke gele schil welke het geheel omvat, worden confituren gemaakt. Zoodra de vrucht rijp is, barst zij open en wordt door inlanders De Goenoeng Api te Banda. met lange stokken, waaraan mandjes zijn bevestigd, geplukt. Nog voor een vijftigtal jaren beleefde Banda goede tijden, maar deze welvaart is later geweken tengevolge van de daling van de prijzen der noten, in verband met eene inmiddels verviervoudigde concurrentie. Ook de weelde waaraan de perkeniers waren gewend geraakt, wreekte zich op hen, toen de kwade dagen kwamen, en thans is de toestand zorgwekkend, al wijzen de winstposten der laatste jaren op eenige verbetering, Den heer Palmer van den Broek begeleidde ik bij een bezoek aan den luitenant der Arabieren te Banda, Baadilla, concessionaris van uitgestrekte parelvisscherijen aan de kusten van Nieuw-Guinea en van de Aroe-eilanden. Behalve prachtige exemplaren van parels en van paarlmoerschelpen, bezichtigden wij diens ethnographische verzameling betrekking hebbende op Nieuw-Guinea, inzonderheid uit wapens en sieraden van Papoea's bestaande. Op Buitenzorg bevindt zich eene tweede verzameling van soortgelijken aard, die Baadilla in Indië bijeenbracht en die voor het publiek toegankelijk is. Hij verkoopt zijne paarlen meestal direct naar Engeland en naar Amerika. De vorming der parel in de parelmoerschelp werd ons door hem op aanschouwelijke wijze verklaard, en ook verschillende versieringen door Chineesche kunstenaars op de schelpen aangebracht, werden ons door hem getoond. Te Dobo, het centrum der parelvisscherij op de Aroeeilanden, zijn vele Australische en Engelsche parelvisschers en Japansche duikers gevestigd. -) In October en in de vier a vijf volgende maanden, gedurende den westmoesson, wanneer het water aan de oostzijde der Aroe-eilanden stil is en helder, is de zee aldaar met Hollandsche, Engelsche, Japansche en andere schepen bedekt, die zich later in den oostmoesson, als dit water troebel wordt, naar Dobo terugtrekken. Naar ik te Banda hoorde beweren, zijn de parelvischplaatsen bij Dobo voor een te lagen prijs en voor een te langen termijn verpacht; Australische concessionarissen zouden daardoor tijd en gelegenheid gekregen hebben tot het uitoefenen eener ware roofexploitatie. Wat onder goed toezicht en controle tegen roofbouw, voor de parelvisscherij kan worden gedaan, leert ons — zooals de heer Van Kol schrijft — Ceylon, waar de pareloester wordt aangekweekt naarmate de ') De parel schijnt te ontstaan door een insect, dat de paarlmoerschelp naar binnen doorboort en door de oester met slijm wordt omringd. -) Tot op 4 a 6 vadem wordt vrij gedoken. Bij grootere diepten wordt een duikertoestel gebruikt. banken uitgeput raken, en waar de visscherij in de laatste eeuw achttien millioen Gld. aan de schatkist opbracht. ') Alvorens mijne reis te hervatten, maakte ik met een Noorsch scheepskapitein, eveneens passagier op de ,Van Swoll' een zeiltocht naar Groot-Banda, hetwelk met BandaNeira, eenige kleinere eilanden en den Goenoeng Api, de Bandagroep vormt. Vermoedelijk zijn al deze eilanden stukken van eenige zich uit zee verheffende kraterranden. Op een punt aangekomen, dat ons om verschillende redenen gunstig toescheen, bleven wij met onze boot liggen, en brachten den middag door met het duiken naar schelpen. In stilte hoopten wij beiden, dat het ons door eene vriendelijke beschikking der fortuin gelukken mocht, een paar fraaie parels op te visschen, maar hoeveel moeite wij ons ook gaven, de parels bleven onvindbaar, en wij moesten ons vergenoegen met eenige eigenaardige schelpen. Wij hadden echter van onzen tocht geen berouw. Het water was zoo kristalhelder, dat men op een paar vademen diepte aangekomen, duidelijk alle koralen en andere voorwerpen op den zandigen bodem onderscheiden kon, eene omstandigheid welke aan den weligen, onderzeeschen plantengroei den schijn gaf van een weggezonken paradijs, versierd met fonkelende edelgesteenten. Indien ooit, dan kon van deze beschouwing gezegd worden, dat men daarbij ademloos stond tegenover zooveel schoons; boven water moest dus spoedig weer versche lucht worden ingezameld. Des avonds voor ons vertrek was door kapitein de Blinde eene dame uit Banda ten eten genoodigd; het diner was, zooals altijd, voortreffelijk en in het bijzonder verdiende een schotel vermeld te worden die ongetwijfeld als curiosum kon gelden. Hij leek op eene verzameling kleine, zwarte pieren. Deze vertoonen zich op twee dagen van het jaar tegen het schemeruur aan het watervlak, en ') H. v. Kol „Uit onze Koloniën", blz. 223. worden door de Bandaneezen opgevangen, die ter eere hiervan een feest organiseeren; toevallig trof het dat wij toen juist te Banda waren. Tegen elf uren lichtte de ,Van Swoll' het anker, met bestemming naar Gisser. Ons gezelschap was toen niet meer zeer talrijk. Behalve de kapitein, de iste officier Brugsma en de iste officier-machinist Hessels maakten slechts twee reizigers — de heer Palmer van den Broek en ik — er deel van uit. De kleine omvang van den kring gaf echter aan den tocht een uiterst gezellig karakter, en Gisser met Ceram op den achtergrond. gaandeweg kreeg men den indruk van zich op een privaatjacht te bevinden. Met het meeste genoegen denk ik nog steeds terug aan de dagen, welke ik op de rustige Bandazee doorbracht, onder geleide van onzen sympathieken gezagvoerder en van diens officieren. Den morgen na ons vertrek uit Banda kwam Gisser in zicht, een klein koraleneiland bij de zuid-oostpunt van Ceram, welk laatste wild-romantisch met zijne donkergroene bergen uit zee opsteekt. Het oostelijke gedeelte van Ceram schijnt een der schoonste streken te zijn van onzen Archipel.' De bevolking aldaar is welwillend en ons goed gezind. Het land is bergachtig, met hooge, ijle bosschen zonder ondergroei overdekt, en de bodem is voor verschillende cultures geschikt. Evenals de kleinere, voor de kust liggende eilanden, biedt ook Ceram den natuurliefhebber en den jager veel aantrekkelijks, want men vindt er groote koppels herten en wilde zwijnen. Een agentschap van de Kon. Pakketvaart Mij. en eene zindelijke kampong door Alfoeren x) en Arabieren bewoond, ziedaar alles wat er op Gisser te vinden is. Ik ontmoette hier voor het eerst Papoea's, die door hunne donkere huidskleur, hun kroeshaar en hun zwaren lichaamsbouw, sterk verschillen van Cerammers en andere Alfoeren. Een dag later kregen wij op onze verdere vaart de kust van Nieuw-Guinea, de Groote Onbekende, in het oog. Ik had mijne reis van Makasser af hoofdzakelijk ondernomen om met dit land kennis te maken, al was het maar door een verblijf van een tiental dagen, en de dienstregeling der Kon. Pakketvaart was mij in dezen gunstig. Verre tochten ondernemen kon ik op Nieuw-Guinea niet, maar berouw heb ik nooit gehad over mijne reis daarheen, wijl de indrukken welke ik er verkreeg, geheel nieuw waren. Terwijl de ,Van Swoll' haren eenzamen tocht viaToeal en Elat naar Dobo voortzette, om van daar langs denzelfden weg terug te keeren, zoude ik achterblijven te EakEak, zetel van het plaatselijk bestuur van West-NieuwGuinea, dat onder de Residentie Ternate ressorteert. De heer Palmer van den Broek had mij uitgenoodigd zijn gast te zijn voor den tijd van mijn verblijf op het eiland. Ik zoude dus te zijnen huize een uitstekend onderkomen vinden, instede van, zooals ik aanvankelijk gemeend had, eene ligplaats te moeten zoeken bij den een of anderen Chinees of wildeman. ') Algemeene naam, waarmede men de verschillende stammen die in het Oosten van den Indischen Archipel wonen, bestempelt. (Encyclopaedie. Blz. 18. 14 VIII NlfcUW-GUINEA. Den i3den April gleed ons schip bij het aanbreken van den dag tusschen de eilanden door, die aan de mending van den Maccluer golf zijn gelegen; het doel was Sekar. De kust van het land, waar Nederland zulk een kolossaal gebied het zijne noemt, lag voor ons. Deze kust bestaat hoofdzakelijk uit begroeide bergen, welke steil uit de zee oprijzen en waarachter zich het binnenland verschuilt ; Sekar zelf ligt aan een inham, met talrijke kleinere eilanden er voor, die den vrijen blik op de zee belemmeren. Nadat het traditioneele kanonschot was gelost om de komst der mail aan te kondigen, en nadat wij in de baai het anker geworpen hadden, zagen wij den radja van het nabij gelegen Kaukas ') in eene groote prauw naderen. Muzikanten met fluiten en gongs vormden zijn geleide en verhoogden de plechtigheid zijner eerste ontmoeting met den nieuwen Assistent-Resident van zijn gewest. Weldra waren wij aan wal, om de genoemde nederzettingen te bezichtigen. Evenals in sommige andere gedeelten van onzen Archipel, bestaat er op Nieuw-Guinea nog eene vermomde slavernij. Papoea'sche meisjes en jongens worden ') Een Cerammer die als majoor wordt aangesproken. dikwijls onder een of ander voorwendsel door Boegineezen gekocht en medegenomen. Te Kaukas wees mij een passagier van de ,Van SwolP, die aldaar bekend was, eenige van die meisjes, die bij Arabieren en Cerammers dienden. Zij schenen het goed te hebben. Later bij eene groep vrouwen stilstaande, gaf hij mij hare vermoedelijke koopwaarde op, die tusschen 30 en ^oo erulden varieerde. \ eel tijd hadden wij niet om de merkwaardigheden der plaats te zien, want denzelfden morgen stoomden wij verder zuidwaarts naar Pak-Fak. De reis ging dicht langs de kust en te twee uren stevende de ,Van Swoll' de zeeengte binnen, gelegen tusschen het vasteland en de Poeloe Pandjang, een groot eiland, waarop zich een vuurtoren bevindt. Wederom viel het kanonschot en ratelde de ankerketting. Fak-Fak was bereikt. Mijn oorspronkelijke wensch was geweest om te Sekar de boot te verlaten en, zoo mogelijk, met behulp van den radja of andere autoriteiten, eene prauw te huren om de Maccluer golf (of golf van Berouw) en den Teloek Bentoeni op te zeilen. Daarna had ik „Nieuw-Guinea op zijn smalst" willen overtrekken om de Geelvinckbaai bij Wendesi te bereiken, waar zich eene nederzetting van Papoea's bevindt, alsmede een zendingspost '). Dit plan stuitte echter af op eenige bezwaren. De tijd, welke mij daarvoor ter beschikking ') Op verschillende nederzettingen aan de Geelvinckbaai en aan de noordkust van Nieuw-Guinea zijn zendingsposten gevestigd. In deze uiterst onbeschaafde streken, evenals op eenige afgelegene eilanden der Molukken, zijn de vruchten van het zendingswerk dikwijls het belangrijkst. Het feit mag niet vergeten worden, dat de zendelingen in die oorden de pionieren der beschaving zijn, de eersten die in geregelde aanraking komen met de bevolking. Tot mijn leedwezen bood mijne reis mij niet de gelegenheid aan, om een zendingspost te bezoeken. (Zie over dit punt Mr. H. A. Lorentz. „Eenige maanden onder de Papoea's", blz. 249.) stond, bleek te kort te zijn; voorts schenen eenige Papoeastammen die de landengte bewonen juist toen minder vriendschappelijk gezind te wezen, en in verband daarmede werd mij de bewuste tocht door den heer Falmer van den Broek beslist afgeraden. Ik gaf mijn voornemen dus op, en toen wij te Fak-Fak aankwamen, scheen het alsof er ook daar onder de ingezetenen iets broeide. Eene week te voren was een Cerammer niet ver van genoemde plaats vermoord, en allerhande onheilspellende geruchten deden Eene sectie pradjoerits. er de ronde. Na den bekenden overval bij Kaukas, in den herfst van 1905, had men er dubbel reden om op zijne hoede te wezen; daarbij waren er de middelen tot afweer van eventueele aanslagen op de openbare veiligheid gering. Er bevonden zich inlandsche politiesoldaten (pradjoerits) te Fak-Fak, maar wanneer het er op aankomt, leveren deze lieden soms evenveel gevaar op voor hunne kameraden, als voor den vijand. Althans bij sommige vroegere affaires brachten de pradjoerits zich onderling, door hun onvoorzichtig schieten, meer verliezen toe dan zij aan de „zwarte partij" berokkenden. Een zevental jaren geleden is op deze steile kust eene Europeesche nederzetting gevestigd; uit zee ziet men de huizen van Fak-Fak terrasgewijze boven elkaar gelegen. Het geheel is door een oerwoud omgeven, en aan het strand verheffen zich vrij hooge bergen, terwijl de huizen langs het water op palen gebouwd zijn. De landingsplaats bevindt zich aan eene kleine baai, waarin op het oogenblik onzer aankomst het Gouvernementsvaartuig ,Pionier' voor anker lag. r ■ Landingsplaats te Fak-Fak Nog één nacht bleven wij aan boord, en na een laatst gezellig samenzijn verliet ik des morgens met den heer Palmer van den Broek het schip, om in een kwartier tijds naar den kleinen steiger te worden gebracht. Eenige autoriteiten waren aldaar ter begroeting verschenen, waaronder de heer Suhirman, de inlandsche geneesheer (dokter djawa). Na afloop der eerste plichtplegingen, wandelden wij te zamen door de voornaamste straat der plaats naar de op een heuvel gelegen assistent-residentswoning. Onder de verrassingen die ons daar wachtten, was volgens mijn gastheer het schoone uitzicht het eenige lichtpunt; Poeloe Pandjang, de zeeëngte welke het scheidt van het vasteland, de eilanden en talrijke inhammen der kust in oostelijke richting, dit alles vormde een heerlijk panorama. De Europeesche bevolking van Eak-Eak bestond uit drie personen: den Assistent-Resident, den agent der NieuwGuinea Handelsmaatschappij en den instructeur der pradjoerits; in het min of meer naburige Sekar bevindt zich Hoofdstraat van Fak-Fak. nog een posthouder. Het gezelschappelijk leven dezer heeren lijdt dus aan gemis aan afwisseling. Dat ook de heer Palmer van den Broek bij onze aankomst sterk onder dezen indruk verkeerde, was natuurlijk. Daarbij kon hij zijne ongunstige meening over de plaats niet verhelen. In zijn groot houten huis aangekomen, vond hij er niets dan een paar leege kamers; met het water moest men zeer spaarzaam zijn, de medegenomen bedienden bleken niet te deugen, kortom hij was radeloos. Toch gaf een en ander tusschen de bedrijven door soms nog stof tot lachen, en de humor van mijn gastheer bleek ten slotte opgewassen tegen alle onaangename verrassingen. Indien het vaststond, dat voor de nederzetting te FakFak het gunstigste punt op Nieuw-Guinea's Westkust was uitgezocht, dan zoude het met laatstgenoemde al zeer treurig gesteld zijn. De twee hoofdvereischten toch voor zulk eene nederzetting, evenals voor een bivouak, zijn goed drinkwater en gunstige voorwaarden voor de verdedigbaarheid ; noch het een noch het ander wordt te Fak-Fak gevonden. Naar men mij verzekerde, werd oorspronkelijk het meer oostelijk gelegen Aer Besar voor de vestiging in aanmerking genomen, doch werd voor de protesten der aldaar wonende Papoea's bakzeil gehaald, en ten slotte genoegen genomen met een stuk rotsachtig terrein, dat geen enkel voordeel biedt, maar dat ons dan ook door de Papoea's niet werd betwist. De veiligheid hangt daar vrij wel af van de tijdelijke gemoedsstemming der bevolking. De nieuwe AssistentResident nam derhalve terstond maatregelen om het corps politiedienaren in eene kazerne te concentreeren. Hij maakte hierdoor een einde aan het toen vigeerende stelsel, om de pradjoerits allen afzonderlijk bij zich thuis te laten wonen, een stelsel, dat het eenigszins twijfelachtig deed voorkomen, of die heeren bij een eventueel alarm allen tijdig zouden aantreden. De gewapende macht, die tijdens mijn verblijf aldaar uit 48 man bestond, was, in aanmerking genomen de uitgestrektheid en moeielijkheden van het terrein, bepaald onvoldoende, niet slechts wegens hare geringe getalsterkte, maar ook uithoofde van de gedeeltelijke invaliditeit der manschappen. En nog stond zij toen onder de leiding van den verdienstelijken Europeeschen sergeant-instructeur Hogevorst; doch ook deze zoude weldra vertrekken en om bezuinigings- of andere redenen, door een Ambonees worden vervangen. Wanneer men in zulke verlaten oorden ver- toeft, kan men zich zonder moeite een denkbeeld vormen van de hooge waarde, die ieder bruikbaar en op een post van vertrouwen geplaatst Europeaan daar bezit. Men begrijpt dan te beter, welk een ingrijpende maatregel zijne terugroeping is. Het houten huis van den Assistent-Resident bestaat uit eene breede, ongeveer 30 meter lange voorgalerij, twee groote kamers, eene achtergalerij en een gang, die beide bijzonderheden van de plaats in oogenschouw te nemen. Eene wandeling door de bochtige en ongelijke straten van Fak-Fak biedt veel overeenkomst met eene „oefening » in het klimmen en dalen". Het begrip van rooilijn is daar klaarblijkelijk onbekend, en zonder veel te letten op de voor de breedte der straten vastgestelde ruimte, wordt er maar op los gebouwd; doch juist deze onregelmatigheid heeft hare schilderachtige zijde. Op sommige punten valt buitendien een prachtig uitzicht op de steile zeekusten te genieten. Ik bezocht eenige toko's van Chineezen en Arabieren en ook het kantoor van den heer Ter Beek, agent der Nieuw-Guinea Handelsmaatschappij. Deze maatschappij heeft haren zetel te Amsterdam, haar hoofdagentschap te Ternate, en, zooals wij op het bord voor de deur van den heer Ter Beek konden lezen — hare agentschappen te Parijs en te Fak-Fak. Eene van de merkwaardigheden dezer plaats is de doodenkuil, ter helfte in eene grot verborgen, waarin * langen tijd geleden de geraamten en de beenderen van een groot aantal Papoea's zijn geworpen. De doodshoofden zijn er gedeeltelijk uitgehaald voor wetenschappelijke doeleinden. Ik hoorde uiteenloopende verhalen over den oorsprong van die geraamten, o.a. dat zij van Papoea's afkomstig waren, die op deze kust strandden en door hunne Fak-Fak'sche broeders gesneld werden. In dat geval ware het echter onverklaarbaar, dat de hoofden bij de overige beenderen liggen, daar het hoofd van een gesneld lijk meestal wordt medegenomen. Met den Assistent-Resident ontwierp ik al spoedig eenige plannen voor tochten in den omtrek. Zeer ver veroorloofde hij mij niet te gaan, en zijne voorzichtigheid in dezen was gegrond, zooals later bleek door de moorden en door den overval, welke in de nabijheid dezer nederzetting plaats vonden. ► Ook gedurende mijn bezoek aldaar, brachten de te Fak-Fak met lange geweren rondloopende Papoea's een weinig geruststellenden indruk te weeg. Men kan nooit weten, welke gedachten zich plotseling in zulk een kroeskop vormen. Het gevaar dat er gelegen is in de toegeeflijkheid van het bestuur ten aanzien van het dragen van wapenen door de Papoea's, werd reeds den eersten dag door ons gevoeld, 's Avonds bij het diner in de achtergalerij, merkte mijn gastheer schertsend op dat deze plek zich uitstekend zoude leenen tot een overval bij nacht, terwijl men van af de vlak achter het huis gelegen heuvels, met de petroleumlamp als leidstar, gemakkelijk een snelvuur op onze tafel kon openen. De Papoea's zijn van Winchester karabijnen en van andere achterlaadgeweren ruimschoots voorzien, meest door Australiërs. Wanneer men niet spoedig de inlevering van al deze wapenen eischt en de Westkust van NieuwGuinea niet in alle opzichten krachtig aanpakt, dan zal ons gezag daar een schijngezag blijven, dat meer en meer gevaren oplevert. Nieuwe aanvallen der Papoea's zullen volgen en onberekenbare politieke verwikkelingen zullen er uit kunnen voortvloeien. Met het oog op mijne voormelde tochten kocht ik conserven, sagokoeken, die slecht smaken maar voedzaam zijn, en enkele kleedingstukken; reeds den tweeden dag na mijne aankomst begaf ik mij op weg. Door bemiddeling van den Assistent-Resident, was mij eene prauw ter beschikking gesteld door den Radja van Ati-Ati, (bewesten Fak-Fak), een Cerammer, die mij eenige bizonderheden van de kustkampongs zoude doen zien. Geheel anders dan ik het had gedacht, was deze expeditie voorbereid. Toen ik mij des ochtends te vijf uren met mijne bagage naar de pier begaf, vond ik daar instede van eene eenvoudige zeilboot, waarin ik op allerhande ontberingen had moeten rekenen, eene goed-uitgeruste, 10 meter lange Papoea'sche roeiprauw, versierd met twee groote vlaggen (eene Nederlandsche en eene Turksche) en een dozijn kleinere. De bemanning bestond uit twintig Papoea's met pagaaien, en vijf muzikanten met trommels, fluiten en de onmisbare gong; de broeder van den eigenaar der prauw en twee andere „kapiteins" der Cerammers waren mede aanwezig. Tot mijne groote voldoening werd ik door Dr. Suhirman, die Nederlandsch spreekt, vergezeld; hij maakte van de gelegenheid gebruik, om in zijne ambtelijke betrekking de kampongs te bezoeken. Een groot tapijt en kussens waren in het midden der boot neergelegd, en wij voeren met wapperend feestdoek, onder schelle muziek en oorverdoovena gezang dat diende om den roeiers de maat aan te geven, naar Ati-Ati. Het was een fantastische tocht. De muziek hield zoowat den geheelen dag aan, behalve op de rustplaatsen. Steeds bleven wij vrij dicht onder de groene kust. Ontelbare vliegende visschen sprongen voor en aan weerszijden van onze boot uit het glasheldere water op, en herhaaldelijk ontmoetten wij inlandsche vlerkprauwen, die uit een boom gehouwen zijn en voor de visscherij worden gebruikt. Deze prauwen worden met groote snelheid door hare donkere, naakte bemanning voortgeroeid, doch onze boot haalde ze meestal in, en op het oogenblik der zegepraal weerklonk er dan van onze zijde een luid gejuich, hetwelk de overwonnenen met een huiveringwekkend gekrijsch beantwoordden. Onderweg legden wij in verschillende kampongs aan. Deze bestonden uit twee a drie groote huizen, op palen in de zee gebouwd, en soms onderling en met de kust door bamboebruggen verbonden. Kleine en groote prauwen waren aan de palen vastgebonden. Die huizen bevatten gewoonlijk een groot middenvertrek, waarnaast zich kleinere kamers bevinden, dienende tot slaapplaatsen der vrouwen en der gehuwde paren. Aan de wanden zagen wij allerlei vischgerei, vischsperen en kookgereedschap hangen, evenals wapenen en koopwaren, onder welke laatste de vedertooi van verscheidene prachtige paradijsvogels hing te drogen. De ontvangst was allerwege vriendschappelijk en vele sporen van beschaving vielen op te merken, maar aangezien de reis ver was, konden wij op de verschillende aanlegplaatsen slechts zoolang vertoeven, als de dokter djawa noodig oordeelde om er zijne patiënten te bezoeken. Een interessant geval deed zich aan hem bij eene van zijne visites voor: een visscher, die in eene kleine prauw zijn bedrijf uitoefende, had eenen grooten zwaardvisch aan den haak gekregen. Op het oogenblik dat hij bezig was hem naar zich toe te halen, maakte het dier een sprong voorwaarts boven het water uit, en trof den visscher met zijnen scherpen bek, tengevolge waarvan deze zijnen buit prijs moest geven en huiswaarts keerde met eene diepe wonde in de zijde. 1 elkens wanneer wij eene halte verlieten, werd door onze bemanning een luid geschreeuw aangeheven, dat zich bij elke aankomst, en ook bij het omvaren van landtongen, herhaalde. In den middag bereikten wij Ati-Ati, het doel van onzen tocht. Drie huizen staan er op hooge palen in de baai; het grootste er van wordt door den radja en zijn gevolg bewoond, en het was daar dat wij zouden overnachten. Van bamboe gebouwd en door bruggen met de andere huizen verbonden, bevat het eene groote zaal en kleinere vertrekken voor keukens en slaapplaatsen. In de zaal waren matten en kussens neergelegd, waarop de dokter en ik plaats namen, geflankeerd door de naaste familieleden van den radja en eenige andere hoofden. In wijden kring om ons heen waren de vrouwen en de kinderen, alsmede een veertigtal Papoea's neergehurkt. Naar hunne blikken te oordeelen was mijn persoon, in deze omgeving, het meeste curieuse object. De dokter bewees mij als tolk onschatbare diensten, en stelde mij in staat met den radja een levendig onderhoud te voeren. Na te zamen eenige sigaretten te hebben gerookt, hurkten wij op eene andere mat neer, en nuttigden een maal, waarna de rest van den middag doorgebracht werd met het steken naar visschen, en het bezoeken van eenige oude graftomben; eene wandeling door het bosch volgde, met de geheele bevolking achter ons aan. Zulke wandelingen zijn niet zeer afwisselend, en ofschoon de indruk van het eeuwige oerwoud soms overweldigend kan wezen, vermag men daar toch een besef van eentonigheid niet geheel te bannen. I 1 1 Strand Kampong. Bij onze thuiskomst hadden zich eenige Papoea's in krijgsdos gestoken, om gephotographeerd te worden. Zij droegen een korten rok, versierselen aan armen en beenen, eenige veeren van den paradijsvogel en van den jaarvogel in het haar, dat met een doek boven het hoofd samengebonden wordt, en een langen sluier om de lendenen. Op den rug was een afgod bevestigd, dien zij op het oorlogspad medenemen om tot bescherming te strekken. Gewapend waren zij met kapmessen en lans. Tot mijn spijt viel later mijn toestel met films in het water, waardoor deze photographieën verloien gingen. Ook eene groep jonge slavinnen poseerde voor mijn kodak, doch toen buiten mijne voorkennis een der hoofden haar gelastte, zekere wijziging in haar toilet te brengen, waardoor hare bevallige vormen beter zouden uitkomen, namen zij tot mijne verbazing en onder groote hilariteit der overige aanwezigen ijlings de vlucht. Eerst veel later keerden zij, van den schrik bekomen, terug. 's Avonds werd de maaltijd gezamenlijk genomen. Hetgeen mij in Indië aanvankelijk eenigszins moeielijk scheen, was het eten van rijst met de hand. Van lieverlede ging dit beter, maar toch verschafte mijne onhandigheid bij deze gelegenheid aan mijne dischgenooten nog eenige vroolijke oogenblikken. De stemming liet niets te wenschen over, en om haar nog feestelijker te maken, deelde ik na het eten tabak uit van de „Weduwe van Nelle", verpakt in de in Indië welbekende donkerblauwe omslagen. ') De dokter en ik gingen toen, om wat van de drukte te bekomen, op het bamboestaketsel dat het huis omringt, boven het water zitten, waar wij langen tijd den prachtigen sterrenhemel bewonderden, en behalve over lokale aangelegenheden, ook over onze respectieve „tehuizen" — Solo en Nederland — spraken. Nadat wij eenigen tijd naar de donkere silhouetten der tegenover ons liggende eilanden hadden zitten turen, en in eene droomerige gemoedsstemming waren geraakt, kwam de broeder van den radja ons uitnoodigen in de zaal terug te keeren, waar dansen zouden worden uitgevoerd. Gretig gaven wij aan dit voorstel gehoor, en vonden bij het betreden van het hoofdvertrek onze kussens in het midden daarvan gereed liggen. De dokter, de hoofden en ik waren weldra op de eereplaatsen neergehurkt, met verscheidene Cerammers naast ons, terwijl de Papoea's weder een grooten kring om ons heen vormden. Van uit een der zijvertrekken keek een ongelukkige ') Zie over deze tabak: Mr. H. A. Lorentz. Eenige maanden onder de Papoea's, Blz. 6. Alfoer, ') die met hooge koorts te bed leg, met belangstelling toe. Op mijne vraag of deze niet onder het rumoer zoude te lijden hebben, luidde het antwoord ontkennend. Men was van oordeel, dat het feest hem juist goed zoude doen, en de dokter verzekerde geruststellend dat zijne ziekte waarschijnlijk van voorbijgaanden aard zoude wezen. In het met laaghangende lampen verlichte lokaal gaf het inlandsch publiek een grillig beeld te aanschouwen. Het hoofdvertrek was eenvoudig van bamboe gemaakt; 1 apoea s van de Zuidkust. behalve allerlei gereedschap waren er niet vele versieringen te zien, want het grootste gedeelte van het huisraad had men eene verdieping hooger, onder het dak opgeborgen. Mijne aandacht kon zich dus uitsluitend aan de Papoea's wijden. Hunne kleeding bestond uit een doek, die als ceintuur wordt gebruikt, en voorts bij sommigen nog uit een hoofd- ') Algemeene naam, waarmede men de verschillende stammen die in het Oosten van den Indischen Archipel wonen, bestempelt. (Encyclopaedie. Blz. 18). T band. De kleur der huid was donkerbruin, bij de meesten op zwart af. Velen waren getatoueerd. Doorgaans zijn de Papoea's groot en krachtig gebouwd, vooral die der stam¬ men van Zuid-NieuwGuinea, om en bij Merauke en Sileraka. Deze laatsten zijn volgens sommige geleerden afstammelingen van Australiërs, volgens anderen maken zij een afzonderlijk ras uit. Zij hebben een ongunstig uiterlijk en wijken hierin af van hunne broeders van de Geelvinckbaai en van de westelijke stammen. De vaardigheid in het koppensnellen is, naar gelang van stam en van ras, zeer verschillend. Eéne eigenschap hebben de Papoea's der Westkust vrijwel gemeen, nl. de onzindelijkheid. Zij wasschen zich principieel niet, en zijn geheel of gedeeltelijk bedekt met korstwon- den, soms ook misvormd door de schubziekte. Zij schieten slecht en blijven in een gevecht zoo mogelijk op een veiligen afstand van den vijand. Maar een tegenstander te Papoea van de Maccluergolf. L È bekruipen en „a bout portant" neer te schieten, of met een lanssteek te dooden, schijnt hun fort te wezen. Wanneer zij iemand te lijf gaan, doen zij het op arglistige wijze of als zij in de overmacht zijn. Hebben zij op een hongitocht of op een sneltocht een' vijand gedood, zoo werpen zij doorgaans diens romp, vingers en teentoppen weg. Het hoofd en de overige ledematen worden aan de vrouwen ter toebereiding gegeven. Deze snijden van armen en beenen het vleesch in kleine stukken,en vullen daarmede bamboekokers, die, met eene prop gesloten, boven het vuur worden gehouden, totdat het vleesch gaar is; dit laatste vormt alsdan een smakelijk voedsel. De schedel wordt gekloofd, de hersenen worden daarin gebra- i , - r . . Papoea's uit de binnenlanden. den en liefst met sago- pap genuttigd. ') De Asra Papoea's, die aan de Maccluer golf wonen, hebben nog de eigenaardige gewoonte dat zij de uit het gebraden menschenvleesch druipende vochten met zorg opvangen, en als voedende bestanddeelen met hunne spijzen vermengen. In het algemeen zijn de kustbewoners iets beschaafder dan ') Zie Encyclopaedie. 15 de bewoners van het binnenland. Zij leven in familiën en stammen, welke meest door oneenigheid gescheiden zijn. Op Nieuw-Guinea vindt men talrijke, zeer van elkander verschillende stammen van Papoea's, welke zich niet beschouwen als behoorende tot eenzelfde ras. Bij onmiddellijke naburen worden dikwijls de grootste afwijkingen in het uiterlijk voorkomen aangetroffen. De talen zijn eveneens verschillend. Zoo wijkt die van Sekar geheel af van het Fak-Faksch. De soirée te Ati-Ati begon met een oorverdoovend gekrijsch van een tiental Papoea's, die zich zeiven begeleidden door te slaan op trommels en op houten bakken. Dit ging hoe langer hoe harder en duurde ongeveer drie kwartier. Nadat de barden hunne heldendichten hadden voorgedragen, stonden twee der aanwezigen op, om een krijgsdans met agressieve sprongen van een meter hoogte in te leiden. Onder het maken van afzichtelijke grimassen en het zwaaien van stokken, stoven zij op elkander in en weêr terug, om later meer regelmatig eenige figuren uit te voeren. Hierop volgden een paar Ceramsche krijgsdansen, waarin veel meer rhythmus en melodie waar te nemen viel. Aan het einde van den genoegelijken avond besprak ik met den radja het plan om den volgenden ochtend het binnenland in te trekken. Ik moest hier echter van afzien, daar mijne begeleiders tegen het risico van den tocht opzagen, terwijl de jongere Papoea's die zich aanboden om mij te vergezellen, niet genoegzaam te vertrouwen waren. Nadat ik dus genoodzaakt was dit voornemen op te geven, deelde de radja mij met zekeren ophef uit naam der bemanning onzer prauw mede, dat zij mij overal zoude volgen, waarheen ik maar wilde, al was het naar Ceram, mits het per boot ging. Ik antwoordde dat ik zeer gevoelig was voor dit bewijs van gehechtheid, maar dat ik er mij toe zoude bepalen de lieden te verzoeken mij den volgenden dag terug te brengen naar Fak-Fak. Ten slotte ging alles slapen. De inrichting van het nachtlogies was niet zeer gecompliceerd, want iedereen legde zich eenvoudig neêr waar hij gedurende den avond gezeten had; slechts voor den dokter en voor mij werden matten uitgespreid. Een klein lampje bleef branden, dat een zwak licht wierp op het vreemde milieu, waarin weldra Morpheus zijn intrede deed. Des ochtends was ik het eerst wakker, maar ik had eenigen tijd noodig om te beseffen waar ik mij bevond. Dank zij de talrijke openingen in de zijwanden van het huis, was de temperatuur aangenaam gebleven en de lucht van tabaksrook en andere miasmen gezuiverd. Van lieverlede verrees de een na den ander van zijne ligplaats en het ontbijt, bestaande uit vruchten, sago en thee, werd genuttigd; op dezelfde wijze als wij gekomen waren, keerden wij nu huiswaarts, na een hartelijk afscheid van den radja genomen te hebben. De Assistent-Resident toonde eene zeer gewaardeerde belangstelling in mijn wedervaren, en stond mij toe den volgenden dag eene wandeling te maken naar Siopten, eene kleine nederzetting tusschen Fak-Fak en Sekar. Tot deze laatste plaats door te marcheeren was niet veilig genoeg. Ik ging dus weer inkoopen doen van levensmiddelen voor mij zeiven en voor mijne escorte, bestaande uit een inlandschen sergeant en drie minderen. Een khaki pak, puttees tegen de bloedzuigers, een slappe zonnehoed, een stok en een Mauser revolver vormden mijne uitrusting; een rucksack deed voor het vervoer van eenige bagage goede diensten. De pradjoerits waren met Beaumonts gewapend. Fak-Fak en Sekar zijn verbonden door een voetpad dat door het oerwoud voert; in dit laatste wonen hier en daar verspreid, Papoea's in kampongs van drie a vier huizen, op hooge stammen gebouwd. De tocht begon des ochtends vroeg. Eerst leidde het duidelijk zichtbare pad ons langs de kleine baai tot aan het eindpunt dezer laatste. Voorts moesten wij eene drooggeloopen rivierbedding volgen, welke door het oerwoud kronkelt en bestaat uit groote over elkaar liggende rotsblokken. Bij het zooeven bedoelde punt, waar de bevolking van Fak-Fak zich van drinkwater voorziet, werden later, in de maand September, twee Cerammers, die bezig waren den bast van een boom af te schrappen, door eene bende Alfoeren gesneld. Van af deze plek volgden wij nog een uur lang, steeds over rotsblokken klauterende, de tien meter breede bedding, tot op eene plaats waar wij rechtsaf naar boven het oerwoud insloegen. Hier was voor het oog van een Europeaan geen pad meer te bekennen, al staat het op de kaart aangegeven; het zoude mij veel moeite gekost hebben mij overdag op dezen woudweg te orienteeren, laat staan dan in het donker. Dikwijls voerde het pad langs steile hellingen en over kloven waarbij omgevallen boomstammen ons tot brug dienden. Gedurende onze halten traden talrijke bloedzuigers in werking, kropen langs de beenen naar boven en veroorzaakten kleine wonden, overal waar zij zich op de huid konden vastzetten. Des namiddags waren wij ter plaatse aangekomen. Sioptén, eene Papoea-kampong, op een' van woud ont- Baai te Fak-Fak. blooten heuveltop gelegen, bestaat uit een zestal kleine hutten op lage palen. De ingang tot deze hutten wordt gevormd door een vierkant gat, waar ik met moeite door kon, en waar ik bij de beenen weêr uitgetrokken moest worden. Enkele dezer woningen leken sterk op duiventillen en deden mij eenigszins denken aan wat ik op mijne jachten in Birmah gezien had. Menschen waren er niet te bespeuren. Zij hadden bij het vernemen onzer voetstappen het hazenpad gekozen. De pradjoerits, die op bloote voeten liepen, zouden onge- merkt hebben kunnen naderen, maar den Europeaan, op schoenen verneemt de inlander reeds op grooten afstand. Eindelijk staken, op ons roepen, een paar korstige oude vrouwen hare hoofden uit eene der voormelde duiventillen en allengs kwamen de overige bewoners van verschillende kanten één voor één aangestapt. Dit was een vrij geruststellend teeken, daar men, volgens het zeggen van den sergeant, er steeds op bedacht moet zijn, dat de vluchtelingen gewapend en „en masse" terugkeeren om op eene of andere verraderlijke wijze den gewaanden vijand te overvallen. Het bezoek liep naar wensch af, de kroeskoppen waren welwillend en hun lachlust werd opgewekt door het kijken in den zoeker van mijn kodak. Dit pacificatiemiddel en dat van de weduwe van Nelle paste ik steeds toe, wanneer ik zulke ontmoetingen had. Er waren mooie gestalten onder deze Alfoeren, doch enkelen zaten zoo dik onder den huiduitslag, dat hunne trekken bijna niet te onderscheiden waren. De vrouwen waren over het algemeen leelijk. Wij bleven een paar uren te Sioptén stil, om er alles goed te bezien en aten sago in water geweekt. Dit laatste wordt ter plaatse bewaard in lange bamboekokers, met droge bladeren afgesloten. Dat zulk een drinkwater niet zeer frisch is, behoeft nauwlijks vermelding. Des namiddags gingen wij nog een eind verder op het boschpad naar Sekar; wanneer men dit volgt, komt men halverwege op eene opene plek waarlangs eene beek stroomt. Op deze plek werd het heidensche feest gevierd, hetwelk de Papoea's aanrichtten na in den herfst van het jaar 1905 Kaukas te hebben overvallen, om met de hoofden der vermoorden hunne bijeenkomst op te luisteren. Zooals bekend is, werd de daarop volgende overval, die op de patrouille Van Nispen gemunt was, een jaar later, eenige maanden dus na mijn bezoek, op denzelfden weg uitgevoerd; het dragen van wapenen is derhalve in die streken niet overbodig. Trouwens, toen ik er mij bevond, liepen er, naar verteld werd, een paar losgebroken Papoea'sche gevangenen rond, die de buurt van Fak-Fak onveilig maakten door uit wraak op iedereen te schieten dien zij ontmoetten. ') Geheel onverwachts greep de zooeven bedoelde eerste overval te Kaukas in 1905 plaats. Bij Sekar was langen tijd alles rustig geweest, doch gedurende den nacht vóór den aanslag had zich eene groote menigte gewapende Alfoeren in het bosch verzameld, om van daar ongemerkt de plaats te naderen en zich in groepen, achter wallen, verdekt op te stellen, vlak voor de deuren der verschillende woningen. In alle stilte werd de zonsopgang afgewacht en zoodra dit oogenblik was aangebroken, loste een der ') „Tot goed begrip van de factoren die geleid hebben tot de overvalling van de patrouille onder luitenant van Nispen in 1906, moet eerst iets medegedeeld worden over eene eigenaardige instelling op NieuwGuinea, nl. de „por". Is iemand beleedigd en niet in staat zich zelf te wreken, dan kan hij zijne wraak op een ander overdragen door het uitgeven van eene z.g. por, bestaande uit een pakje, waarin eenige voorwerpen van weinig waarde. Zulk eene por wordt aan een ander overhandigd onder het uitspreken der beschuldiging, dat hij een lafaard is, hem tevens tartende het tegendeel te bewijzen, door den beleedigde (de por uitgever) te wreken. Gelukt dit den aldus belasterde, dan ontvangt hij van den lastgever eene belooning; de lastgever blijft echter verantwoordelijk voor de genomen wraak. In het begin nu onzer vestiging te Fak-Fak ontstonden reeds moeielijkheden met den wodor van een Papoea die beweerde recht te bezitten op het terrein, waar ons etablissement gebouwd werd. Het kwam zelfs tot een' aanval op de politiedienaren, doch toen de hoofdpersoon daarbij gedood werd, ging de geheele bende op de vlucht. Hierdoor was echter eene bloedveete tegen de Compenie in het leven geroepen, die als aanleiding beschouwd moet worden van verschillende moordaanslagen en van de overvallen te Kaukas, te F&k-Fak en op den weg die deze twee plaatsen verbindt." (Indisch Militair Tijdschrift, 38ste Jaargang No. 2. Blz. 115.) aanvoerders een schot op de deur die zich tegenover hem bevond. Terstond liepen de bewoners der huizen uit, om te zien wat er gaande was, en nu werd er een levendig tirailleervuur op hen gericht. Eenigen vielen en velen i ontvluchtten, doch werden niet vervolgd, daar het er den ' aanvallers slechts om te doen was een paar koppen te hebben voor hun feest. Deze trokken zich hoogst voldaan met hun buit in het bosch terug, na het geheele dorp in de asch gelegd te hebben. Zeven menschen verloren bij dien overval het leven, onder hen vier politiedienaren, terwijl de geweren, de munitie en de geldkist van den posthouder met f 850 geroofd werden. De posthouder zelf, de heer van Hoven, ontkwam, maar duidelijk was andermaal gebleken dat het gezag hetwelk hij vertegenwoordigde, in zijn ressort nog lang niet vasten voet had verkregen. Toen het bericht van den overval Fak-Fak bereikte, wilde de instructeur der politie, sergeant Hogevorst, terstond in den nacht met geforceerde marschen naar Sekar vertrekken. Ware hem dit toegestaan, dan zoude zijn succes " waarschijnlijk volkomen zijn geweest, want de afstand tusschen Fak-Fak en het bovengenoemde feestterrein kon in één dag worden afgelegd, en het is gebleken dat de Alfoeren daar drie dagen doorbrachten in den roes van hunnen triomf, onder het uitvoeren van dansen om de gesnelde hoofden heen, die zij op palen hadden gestoken. Hen bij dit werk te verrassen ware gemakkelijk geweest, en de straf had geducht kunnen zijn; nu loopen de misdadigers nog rond en worden zij en hunne stamgenooten hoe langer hoe brutaler. Aan den radja van Sekar werd eene boete opgelegd ten bedrage van f 4200, te betalen in October 1905. Deze betaling heeft echter niet plaats gehad; noch geld, noch geweren kregen wij te zien, slechts zeventien oude lilahs werden aan ons afgegeven. De Regeering meende intusschen hier in te mogen berusten, maar de * resultaten harer lankmoedigheid bleven niet uit; een tweede overval, ditmaal op onze troepen onder Lt. Van Nispen, volgde, nadat talrijke ongeregeldheden waren gepleegd. Ons prestige had zwaar geleden. ') é Uit deze feiten blijkt, dat wanneer er niet met voldoende ' kracht tegen de Papoea's wordt opgetreden, geene verbetering is te wachten in den tegenwoordigen toestand, die voor ons schijngezag beteekent en voor de Papoea's gelijk staat met anarchie. Laatstgenoemden mogen laf wezen, hunne overmacht en de terreingesteldheid zijn gewichtige factoren te hunnen gunste. Te wenschen is het, dat de omstandigheden eerlang aan het Staatsbestuur mogen vergunnen om ook aan het eenigszins stiefmoederlijk bedeelde Nieuw-Guinea zijne volle aandacht te wijden. De tegenwoordige Assistent-Resident van Fak-Fak is iemand die van zwak optreden een afkeer heeft, en dit moet als een groot geluk worden beschouwd; zonder ondersteuning van hooger hand vermogen enkele personen echter weinig. Van Sioptén keerden wij met vele bloedzuigers en met " doorgeloopen schoenen terug; na eene flinke afkoeling in de mandikamer, besprak ik aan tafel met mijn gastheer de onderweg verkregen indrukken, waarop wij, in lange stoelen gezeten, den avond gezamenlijk met den heer Ter Beek in de voorgalerij besloten. Tot de terugkomst van de ,Van Swoll' uit Dobo, had ik nog drie dagen tijd. Deze maakte ik mij ten nutte om een uitstapje te ondernemen naar de ten oosten van FakFak gelegen kuststreek van Aer Besar. Eene prauw van den radja van Toemboeseran werd te dien einde te mijner beschikking gesteld, en in deze nam ik op een vroegen morgen, begeleid door drie gewapende pradjoerits en ') Het verslag van de afdeeling West-Nieuw-Guinea over de maand September 1906 geeft een beeld van den toestand die er heerschte vóór den tweeden overval, waaruit kan afgeleid worden dat de algemeene gesteldheid van zaken toen nog niet de gewenschte was. eenige Ceramsche bootslieden plaats. De zon was ternauwernood op toen wij de baai van Fak-Fak verlieten. Links houdende, volgden wij op eenigen afstand de richting der kust, terwijl wij eenige kleinere eilanden rechts lieten liggen; na een paar uren liepen wij de groote baai binnen, aan het einde waarvan Aer Besar gelegen is. De deining hield daar op, en onmerkbaar werd de prauw door een zacht koeltje over den gladden waterspiegel voortgestuwd. Tot diep in het donkergroene oerwoud, waarachter zich Papoea'sche prauw. hooge bergtoppen vertoonden, drongen verschillende zeearmen door, en bij de plechtige stilte die er rondom heerschte, had men van af ons vaartuig eenigermate den indruk van zich in een onbewoond land te bevinden. De oevers waren moerassig, en daar het water hoog stond, was eene groote uitgestrektheid bosch overstroomd. Tusschen dit geboomte vervolgden wij den door ons ingeslagen, slingerenden waterweg, totdat wij aan het eind daarvan een met kroos bedekten poel bereikten, waar wij uit de boot sprongen en naar wal liepen. Een jonge Papoea bleef achter, om een eind weegs terug te roeien en ons op eene betrekkelijk veilige plaats af te wachten. De streek, waar wij landden, was die welke acht jaar geleden aangewezen werd voor eene nederzetting. Zooals ik reeds zeide, week men toen voor de vertoogen der wilden terug, en stelde men zich met het waterlooze Fak-Fak tevreden. Nu zoude eene nederzetting op de lage kust bij Aer Besar ongetwijfeld aan hygiënische en andere bezwaren zijn blootgesteld geweest, maar misschien had men iets verder, waar een bergstroom tusschen de heuvels door in de lager gelegen landen vloeit, eene geschikte plaats tot vestiging kunnen vinden. Ik althans kreeg dezen indruk, doch mijn verblijf te Aer Besar was van te korten duur, dan dat ik mij op dit punt een oordeel zou durven aanmatigen. Na den overval bij Fak-Fak, in den herfst van 1906, is te Aer Besar door de Alfoeren eene versterking opgeworpen, welke echter door de luitenants Vogel en Overeem met 25 maréchaussées van de landzijde genomen werd. Met victualiën, tabak en bagage trokken wij, na onze geweren te hebben geladen, het land in. Slechts een botanicus ware in staat geweest dezen tocht naar behooren te beschrijven, want den geheelen tijd dat wij marcheerden, rustte ons oog onafgebroken op den grootschen, tropischen plantengroei, die zich in eindelooze verscheidenheid aan onze blikken openbaarde, en die soms zulke reusachtige verhoudingen aannam, dat men er ter nauwernood de blauwe lucht tusschen door kon ontdekken. Toch heeft deze weelderige natuur hare schaduwzijden. Dagen lang niets te zien dan groen, dat telkens het licht onderschept, maakt neerslachtig, en ik kon mij eenigermate de gevoelens voorstellen van officieren en van ambtenaren, die mij zeiden dat zij na een verblijf van ettelijke maanden in het oerwoud, hunne verplaatsing als eene verlossing hadden begroet. Onze tocht werd nu en dan belemmerd door groote stammen en wortels; steeds ging het op en af, soms langs een begaan spoor, soms door de wildernis, met het kapmes in de hand, om ons een weg te banen. Eenmaal ontmoetten wij dien dag met geweren gewapende Alfoeren, die echter met de pradjoerits op goeden voet schenen te staan; het trof mij bij deze gelegenheid hoezeer dit terrein zich leent tot het leggen van hinderlagen, want eerst toen wij elkander tot op weinige passen waren genaderd, bemerkte ik hen. Eene sterke gietbui noopte ons den marsch af te breken. Gelukkig overviel zij ons op het oogenblik dat wij een groot, op palen gebouwd huis voor ons zagen staan, waartoe eene rotanladder toegang verleende. Op vier steunpilaren rustte de vloer, die overdekt was met een wigvormig dak; de lage wanden waren uit bladeren samengevlochten. Het inwendige bestond uit een 3 op 5 meter groot middenvertrek, dat omgeven was door vierkante hokjes voor slaap- en kookplaatsen. In deze kookplaatsen, bestaande uit lage bakken, gevuld met zand en asch, wordt overdag steeds een vuurtje smeulende gehouden en de Papoea's plegen, bij wijze van verwarming, zich in de asch daarvan rond te wentelen alvorens te gaan slapen. Eene menigte Alfoeren, bijna geheel naakt, schuilde voor den regen in deze woning. Zij waren naast elkaar neergehurkt en keken ons nieuwsgierig aan; slechts de ouderen spraken met mijne begeleiders. Wanneer men 's avonds bij het vuur deze hoekige, zwarte wezens op den grond tegen elkaar aangeleund ziet zitten, herinneren zij aan gestalten uit ijzige spookverhalen. Mijne tijdelijke contubernalen waren met schubben en korsten overdekt, en verre van welriekend was de geur dien zij verspreidden. Aan de zijwanden van het vertrek hingen slechts eenige wapenen, hoofdzakelijk knotsen, pijlen en bogen. Deze laatste zijn voor eenen ongeoefende moeielijk te spannen. Het is in sommige streken bij de Papoea's de gewoonte, om bij het spreken met een Europeaan den boog te ontspannen door de pees los te binden. Het nalaten hiervan wordt beschouwd als eene onbeleefdheid, en de blanke handelt voorzichtig door de pees eenvoudig door te snijden, wanneer de inlander in gebreke blijft zijn wapen onschadelijk te maken. Aan het dak hing een lang in boomschors gewikkeld voorwerp; naar hetgeen ik van de zeden en gewoonten der Papoea's had vernomen, vermoedde ik — doch ten onrechte — dat het een lijk was. Bij enkele stammen worden nl. de lijken in katoen gewikkeld, een dag in het woonvertrek opgehangen, en daarna in een rietmat achter het verblijf begraven. Inmiddels hield de regen aan. De pradjoerits waren weldra in levendig gesprek met onze gastheeren gewikkeld, en ik trachtte mij met behulp van gebaren daarin te mengen. Zoo brachten wij den middag door; de avond viel en nog altijd bleven de sluizen des hemels geopend. Maar de tijd drong en wij begaven ons dus weder op weg, om onze prauw terug te vinden op hetzelfde punt waar wij haar gelaten hadden. Op de vaart naar huis deden wij nog een klein eiland aan, ten einde het Ceramsche hoofd te bezoeken, dat daar in een eenzaam vervallen huis met ongeveer vijftig mannen en vrouwen woont. Met alle eerbewijzen ontvangen, nam ik plaats op een stoel, terwijl de overigen zich op den vloer neervlijden. Ik sprak, zoo goed ik kon, in 't Maleisch met de voornaamsten van het gezelschap en met hunne kinderen, en de pradjoerits deden met de noodige overdrijving het verhaal van onzen tocht aan de omzittenden. Bij ons vertrek werd ons door allen op het terras uitgeleide gedaan en een uur later landden wij weder te Fak-Fak, waar ik onder dankbetuiging afscheid nam van mijne begeleiders, die mij onder schaterend gelach, als „guter Witz", bekenden dat zij op den terugweg al mijne conserven hadden verorberd. Over het prachtige panorama heen, dat zich voor het residentiegebouw uitstrekt, werd den 22sten April, in zuidoostelijke richting eene donkere stip aan den horizont zichtbaar. Het was de ,Van Swoll', die mij tot mijn leedwezen aan de eenzaamheid kwam ontrukken; een paar uren later hoorden wij beneden aan de kust tusschen Poeloe Pandjang en Fak-Fak het signaalschot weerklinken. Nog éénmaal deed ik de ronde van de plekken die mij het meest hadden geboeid. Van allerlei personen, met wie ik in aanraking was gekomen, nam ik afscheid en in den vooravond begaf ik mij met den Assistent-Resident en met den heer Ter Beek per stoombarkas aan boord. Op het schip, dat voor mij van lieverlede een sympathiek tehuis was geworden, begroetten wij weêr kapitein de Blinde, die de twee heeren tot den maaltijd uitnoodigde. Wij troffen er mede den controleur van Dobo aan, die, begeleid door zijne familie, met verlof naar Nederland reisde, alsmede dien van Toeal, die overgeplaatst was naar Timor Koepang, waarheen hij de reis niet anders dan over FakFak-Makasser-Bima kon maken. Te Fak-Fak waren nog aan boord gekomen drie boormeesters van de Kon. Petroleummij. te Pangkalan-Brandan, de chef-geoloog Dr. Hirschy, J) de heer de Berger en de heer Kruyss, welke laatste den Transvaaloorlog heeft medegemaakt. Deze ') Dr. Hirschy is een landgenoot en vriend der heeren Paul en Fritz Sarasin, evenals ook van den kapitein Christoffel. Deze vier Zwitsers hebben ieder op hun gebied belangrijke diensten aan onze koloniën bewezen. De krijgsdaden van den kapitein zijn algemeen bekend. De beide natuurvorschers hebben hunne menigvuldige reizen door de onbezochte streken van Noord-Centraal-en Zuid-Celebes in de jaren 1893—1896 en 1902—1903, in hun werk „Reisen in Celebes" beschreven. Dr. Hirschy eindelijk heeft op Atjeh, op Djambi, op Nieuw-Guinea en elders, verre onderzoekingstochten ondernomen, die voor ons indirect nut hebben gehad. hadden vijf maanden onafgebroken in de oerwouden doorgebracht om petroleumbronnen te zoeken, doch naar hun zeggen zonder veel gevolg. 's Avonds na het diner aan boord, en na den „pousse café" op het dek, moest ik afscheid nemen van mijnen hooggeachten gastheer en van den heer Ter Beek. Zij werden per sloep naar den wal gebracht, waar zij weer voor drie weken van de wereld afgesloten zouden zijn, zonder telegraaf of andere communicatiemiddelen. In de De radja van Kaukas (met zwarte jas). maand Mei daarop volgende, hief de Nieuw-Guinea-Handelsmij. haar kantoor te Fak-Fak op, en de heer Palmer van den Broek was van toen af de eenige Europeaan aldaar. Te elf uren lichtte ons schip het anker, met bestemming naar Sekar. Ik bezocht daags daarna van uit deze plaats Kaukas, waar ik het terrein van den overval zag en kennis maakte met den posthouder, den heer van Hoven, die er ongedeerd afgekomen was. 's Middags vertrokken wij westwaarts, om in zeven dagen, langs denzelfden weg dien wij gekomen waren, Makasser te bereiken. Onze boot was eene ware Molukkenboot. Behalve menschen van verschillende rassen, waren er beesten en planten van allerlei soorten op te vinden. Koeien, kangoeroes, casuarissen, papegaaien, een levende paradijsvogel, — voorts allerlei soorten van orchideeën en planten, welke op NieuwGuinea in zoo grooten getale voorhanden zijn, trof men er aan. De drie heeren van Pangkalan-Brandan hadden tal van merkwaardigheden medegebracht, en waren zoo vriendelijk mij een aantal bogen, pijlen, schilden, een „king's bird" en verschillende paradijsvogels, waaronder twee van de Aroe-eilanden, te schenken. Op de paradijsvogels, die schoonste vertegenwoordigers der vogelwereld, wordt door de Papoea's reeds sedert het einde der 16de eeuw onophoudelijk jacht gemaakt met het doel hen tegen vreemde producten in te ruilen, of ze bij wijze van belasting aan hunne hoofden of leenheeren af te leveren. Vroeger werden de huiden door de pijlen eenigszins beschadigd, doch thans bedienen zich de Papoea's veel van stompe pijlen, die zij uit bogen of blaaspijpen afschieten en met welke zij de vogels eerst bedwelmen, waarna zij ze dooden of trachten ze gevangen in het leven te behouden. Dit laatste is echter lang niet gemakkelijk. Moderne vuurwapenen en vangtuigen worden eveneens gebezigd, sedert er een handel in het groot in kostbare vogelhuiden is ontstaan. Die handel is vrij belangrijk; van oudsher werden de huiden door de bergbewoners naar de kust gebracht en aan rondvarende Boegineezen en Arabieren verkocht. Kisten vol vogelhuiden brengen deze ter markt te Makasser, te Singapore en elders, vanwaar zij naar Europeesche en andere centra haren weg vinden. Zoo eindigen de sieraden van het Nieuw-Guineesch oerwoud temidden van het wereldgewoel, als offers der mode. De Papoea's schieten den paradijsvogel bij voorkeur in den paartijd, eene methode welke overal waar de „Abschuss" niet op oordeelkundige wijze is geregeld, tot uitroeiing of althans tot sterke vermindering van het ras moet voeren. Deze methode trekt intusschen den inboorling aan, wijl zij gemakkelijk toe te passen is en eenvoudig bestaat in het afwachten der vogels onder de boomen waarin zij hun verblijf hebben opgeslagen. Een gelukkig schot brengt den jager 6 è 8 gulden op, en op dat bedrag teert een Papoea langen tijd. Dat zulk eene broodwinning hem toelacht en lui maakt, is duidelijk; in een land als NieuwGuinea, waar toch al zooveel gebrek is aan werkkrachten, laat zich de invloed daarvan sterk gevoelen. Een ander nadeel der ongereglementeerde paradijsvogeljacht bestaat in den invoer van kruit en lood, dien hij medebrengt, en die weinig bevorderlijk schijnt voor de openbare veiligheid. Zooals ik reeds zeide, zag men tot voor korten tijd de Papoea's zelfs in plaatsen als Fak-Eak met vuurwapenen rondloopen. Aan dezen toestand wordt thans, naar ik meen, een einde gemaakt. In Duitsch- en in Britsch-Nieuw-Guinea bestaan er bepalingen tegen het uitroeien der paradijsvogels; hun uitvoer is in verband daarmede aan controle onderworpen. Een soortgelijk stelsel ware voor ons gedeelte van het eiland in hooge mate aan te bevelen. Reeds tien jaren geleden werd de aandacht der Regeering door vrienden der dierenbescherming op het onmiskenbare belang gevestigd dat hier op het spel staat. ') Het Bat. Nbl. vertaalde uit de Straits Times van 11 September 1907 het volgende: De autoriteiten van Duitsch-Nieuw-Guinea klagen over den inval van vogeljagers uit Hollandsch Nieuw-Guinea in Duitsch gebied. De jagers zijn Maleiers; hunne jacht geldt den paradijsvogel. Jaren geleden gaven deze jagers reeds aanleiding tot moeielijkheden en ditmaal zijn zij in grooter getal, omstreeks zestig man, verschenen, en dieper 16 Belangwekkend is het, dat thans van Engelsche zijde pogingen worden aangewend om den paradijsvogel in westelijke landen te acclimatiseeren. Groote moeielijkheden gaan hiermede gepaard en tot dusver kwam een aanzienlijk percentage der vogels bij het transport om het leven, maar toch werden er in den laatsten tijd eenige bescheidene resultaten verkregen, welke hoop geven voor de toekomst. Kon men het voetspoor der Engelschen volgen, en er in slagen paradijsvogels elders — o. a. op Java — in te voeren, waar meer geregelde toestanden heerschen dan op Nieuw-Guinea, zoo zou men er wellicht door gepaste bescherming een aanzienlijken stand dier kostbare dieren in het leven kunnen roepen. Hetgeen ik van de paradijsvogels zeide, past in zekeren zin ook op een ander onderwerp; ik bedoel de bronnen van welvaart van Nieuw-Guinea in 't algemeen. Er is ook daarnaar tot dusver weinig omgezien, en dit maakt het moeielijk een bevoegd oordeel te vellen over de waarde van een gebied, dat wij nog zoo onvolkomen kennen. Voorshands leverden de hierover ondernomen studiën weinig belangrijke resultaten op. De steenkool, die men op Nieuw-Guinea vond, is niet van de eerste qualiteit. Notemuskaat wordt er geteeld, doch zij is minder goed dan die op Banda. Kalksteen vindt men er in groote hoeveelheid, ook fossiele hars is er in overvloed. Kostbare ertsen werden op Nederlandsch-Nieuw-Guinea nog niet aangetroffen. Doch slechts een klein gedeelte van het eiland is behoorlijk geëxploreerd en in kaart gebracht. Hierin behoort in de eerste plaats te worden voorzien, en mogen ook de het binnenland ingetrokken, op zoek naar beter jachtterrein. De inboorlingen klagen bitter over hun optreden, en maatregelen zijn genomen om hen van het Duitsche grondgebied te verdrijven. Der Nederlandsche regeering wordt verweten dat zij NederlandschNieuw-Guinea, speciaal het noordelijk deel, niet onder rechtstreeksch bestuur brengt. daaraan bestede kosten geen directe renten afwerpen, zij hebben niettemin hare groote beteekenis als middel om nieuwe inkomsten op te sporen. Instemming verdiende daarom het besluit der Regeering om op de Indische begrooting van 1907 een post van f 20.000 uit te trekken als tegemoetkoming in de kosten der expeditie op Nieuw-Guinea van dat jaar. De degelijke voorbereiding van dien tocht, de ervaring waarover de leider en zijne metgezellen beschikken, en hunne energie, gaven genoegzame waarborgen dat zij het bij uitstek nationale belang hetwelk zij geroepen waren te vertegenwoordigen, met goed gevolg zouden behartigen. Zooals men weet, had Mr. Lorentz reeds eene reis in Noord-Nieuw-Guinea ondernomen, waarvan hij in zijn geïllustreerd boek „Eenige maanden onder de Papoea's", verslag deed. Men was er tot dusver niet in geslaagdden voet van het Sneeuwgebergte te bereiken. De laatste expeditie welke dit beproefde, was die van 1904. Tweehoofdige leiding, een al te groote trein, en gebrek aan kennis van locale toestanden, waren de oorzaken die ik hoorde noemen als verklaring van haar fiasco. Volgens deskundigen is het eene fout om zulk eene expeditie op grooteren voet uit te rusten dan bepaald noodig is, en ook om door haar de belangen van verschillende takken van wetenschap te willen bevorderen. Die belangen bedingen elk eene afzonderlijke tactiek. Geologen dringen in den regel voorwaarts, daar zij evenals geographen veel moeten rondtrekken om hun doel te bereiken; botanici zoeken de rustige eenzaamheid van het woud, terwijl ethnologen in kampongs en nederzettingen hun aangewezen terrein vinden. Al deze tegenstrijdige belangen gelijktijdig te willen dienen, moet op teleurstelling uitloopen. Wat den omvang eener expeditie betreft, zoo mag die nimmer aan hare beweeglijkheid in den weg staan. Volgens de heeren Hirschy en de Berger zoude voor ontdekkingstochten het aantal deelnemers twee a vier moeten bedragen. Zij zeiven hebben met een trein van vijfentwintig man vijf maanden in de binnenlanden van Nieuw-Guinea doorgebracht en verzekeren dat wanneer men zich tot een beperkt gebied bepaalt, en tot enkele takken van onderzoek, dit gewoonlijk meer vruchten afwerpt dan lange tochten door een uitgebreid gebied dat haastig moet worden doorkruist kunnen opleveren. Een gedeelte van het Nederlandsche publiek stelt in de ontwikkeling van Nieuw-Guinea slechts weinig belang. Men beschouwt het als een complex van ongeëxploreerde boschgronden, die een lastpost vormen waarvan men nooit eenige vrucht zal zien. Landgenooten die Indië bezochten om er de toestanden te leeren kennen, hebben deze opvatting niet altijd bestreden, en zelfs is in hun midden het denkbeeld geopperd om al onze koloniën behalve Java en Sumatra te vervreemden. Het kan niet worden ontkend dat voor zulk eene conclusie iets te zeggen zoude vallen, wanneer men aannam dat wij tegenover onze koloniën geenerlei historische verplichtingen hadden, en wanneer tevens was uitgemaakt dat de Buitenbezittingen, die thans geene voordeelen opleveren, dit ook in de toekomst niet zullen doen. In vroegere dagen, toen men zich om de Buitenbezittingen feitelijk niet bekreunde, scheen het uitgesloten daarvan eenig nut te trekken, en onze werkeloosheid van toenmaals kon dus aanleiding geven tot de meening dat onze Indische bezittingen onze krachten te boven gingen. Het is de groote verdienste van het tegenwoordige Indische Regeeringsbeleid dat het dit gebrek aan vertrouwen in de toekomst, door zijn moedig doortasten, op den achtergrond heeft gedrongen, aanvankelijk onder luid gejammer van alle vreesachtigen in het moederland en in de koloniën, en soms ook onder tegenspoeden. De gunstige gevolgen dier staatkunde zijn intusschen nu reeds openbaar. Bali, waar hevige weerstand te duchten scheen, is door welberaamde maatregelen in een oogen- blik tot rust gebracht; Celebes, waar velen een tweeden Atjehoorlog in het verschiet meenden te zien, nadert zijne pacificatie. De aanleg van wegen, spoorweglijnen, en telegrafische verbindingen wordt beraamd, administratieve maatregelen tot bevordering der welvaart van bevolkingen, waarmede wij tot voor korten tijd nauwlijks in contact stonden, worden genomen. Dat is de manier om de Buitenbezittingen tot haar recht te doen komen, en wanneer men zoo voortgaat, mag men ook van het afgelegen Nieuw-Guinea verwachten dat het, evenals Celebes, zal blijken een geschikt terrein voor ontginning en kolonisatie te bevatten, hoezeer men dit vroeger ook betwijfelde. Maar niet slechts van een oeconomisch, ook van een politiek standpunt moet er waarde worden gehecht aan hetgeen strekken kan tot bevestiging van ons gezag in de meest afgelegene onzer Oost-Indische bezittingen. Het vrijwillig opgeven van een gedeelte onzer macht aldaar, zoude eene zwakheid verraden die billijken twijfel moest doen rijzen t. a. onzer bevoegdheid tot het vervullen der taak die ons in Indië is opgelegd. Al springen de voordeelen van Nieuw-Guinea thans niet in het oog, zoo zoude toch het verlies van ons gebied aldaar eene verandering te onzen nadeele beteekenen, die zich in het geheele oostelijke gedeelte van onzen archipel zoude doen gevoelen. IX DE VERMEESTERING VAN BONTOE BATOE. Zooals ik reeds zeide, had ik, ingevolge eene goedgunstige beschikking van Z. E. den Gouverneur-Generaal, van luitenant-kolonel Michielsen, commandant der troepen op Celebes, machtiging verkregen om deel te nemen aan eene expeditie in het binnenland. In verband hiermede, begaf ik mij na mijne terugkeer te Makasser naar diens bureau, alwaar ik van kapitein van Ginkel, zijn adjudant en tijdelijk plaatsvervanger, het volgende vernam. Onze troepen hadden den 28sten April voor Bontoe Batoe een échec geleden, met een verlies van 42 man, waaronder 12 dooden; luitenant van Mourik was zwaar gewond. De overste had voor mij, die mij op 30 April aan het bureau zou komen melden, eene boodschap achter gelaten, houdende bericht, dat ik mij kon voegen bij de maréchaussée-compagnie van kapitein ten Seldam, die den ^den Mei uit Makasser zoude vertrekken, om gezamenlijk met andere troepen het échec te herstellen en het gewichtige punt te nemen. Na deze inlichtingen te hebben ontvangen, keerde ik voor 't laatst naar de ,Van Swoll' terug, waar kapitein de Blinde de vriendelijkheid had mij voor het dejeuner uit te noodigen. 's Middags maakte ik, begeleid door van den Berg, mijne opwachting bij den heer Kroesen, Gouver- neur van Celebes, die mij voor den 2den Mei op een bal ten zijnent had doen uitnoodigen. Dit laatste was zeer geanimeerd. Het gouvernementsgebouw met zijne twee vleugels, zijne ruime, met marmer bevloerde voor- en achtergalerijen en groote hall, vormde eene waardige omlijsting voor het feest. Op de maat eener uitstekende militaire muziek werd er veel gebostonneerd, met inachtneming van een langzaam tempo uithoofde der groote warmte. „After the ball was over" vond de traditioneele toerpartij bij maneschijn plaats. Den volgenden dag begaf ik mij nog eens naar het garnizoensbureau, waar kapitein van Ginkel mij met kaarten op de hoogte bracht van het terrein waar de expeditie zou plaats vinden, terwijl hij mij tevens wetenswaardige bijzonderheden mededeelde omtrent het volk van MiddenCelebes en zijne geschiedenis. Voorts stond hij mij toe de noodige kleedingstukken uit het militaire magazijn te betrekken. Mijne uitrusting was de volgende: khaki Norfolk pak, met flanellen hemd, linnen schoenen en slobkousen, bruine bamboehoed, klewang, officiers model-revolver en korte bergstok. Mijne bagage zou bestaan uit een matras, klamboe tegen de muskieten, waschgerei, rechange, blikjes met conserven enz. Ook moest ik een jongen meenemen. Gelukkig kwam er zich een aanmelden, die bleek een juweel te zijn. Op elk gebied was hij bekend. Hij was matig en bescheiden, sprak behalve Makassersch, ook Boegineesch, Maleisch, Soendaneesch en Hollandsch, en zorgde voor mij als de beste kamerdienaar. Den 4