ifó'Mi DE ZIEKTEN DER LEVER EN GAL WEGEN, EN VAN HET POORTADERSTELSEL. V DE ZIEKTEN DER LEVER en GALWEGEN EN VAN HET POORTADERSTELSEL, MEDE OP GROND VAN EIGEN WAARNEMING GESCHETST DOUK Dr. p. k. pel, Hoogleeruar te Amsterdam. Met 4 afzonderlijke platen. HAAR L KM. DE KR YEN F. BOHN. 1908. Aan HE NAGEDACHTENIS MIJNER LEERMEESTERS SIEGMUND SAMUEL ROSENSTEIN en BAREND JOSEPHUS STOKVIS. VOORBERICHT. De Erven F. Bohn te Haarlem waren zoo vriendelijk mij bij herhaling uit te noodigen tot het schrijven eener verhandeling over de ziekten der lever en der galwegen. Langen tijd heb ik gemeend, dat het raadzamer ware deze zware en veelomvattende taak aan jeugdiger krachten toe te vertrouwen, doch eindelijk ben ik bij den herhaalden aandrang, ook van andere zijde, volgens de wet van de „summatie van prikkels" gezwicht voor de overtuiging, dat alleen hij tot het schrijven eener verhandeling over de ziekten der lever en galwegen geschikt kon worden gerekend, wien voldoende klinische ervaring ten dienste stond. Alhoewel het mij aan deze — ik mag dit zonder overdrijving of verhoovaardiging getuigen —niet heeft ontbroken gedurende de dertig jaren, die ik het voorrecht had in groote ziekenhuizen werkzaam te mogen zijn, heb ik de taak toch slechts aarzelend, om niet te zeggen schoorvoetend aanvaard, omdat de buitengewone moeilijkheden eener monographische bewerking der genoemde ziekten mij te levendig voor oogen stonden. Intusschen was het een mijner reeds sinds lang gekoesterde wenschen, voordat het te laat was, ook nog een verhandeling over de ziekten der lever en der galwegen te schrijven, die een plaats zou kunnen innemen naast die over de maag- en nierziekten en met deze een soort trilogie zou kunnen vormen. Zoo is dan ook nog deze wensch in vervulling geraakt; ook ditmaal heb ik er naar gestreefd zakelijk te zijn bij vermijding van alles, wat op geleerd vertoon zou gelijken en derhalve bij voorkeur datgene te boek gesteld, wat meer in het bijzonder voor den practischen geneesheer van nut kon zijn aan liet ziekbed. Niemand zal liet mij, vertrouw ik, euvel duiden, dat ik hier en daar, vooral waar ik de behandeling bespreek, eigen oordeel en ervaring wat sterk op den voorgrond heb geplaatst. Daardoor is het geheel wel is waar wat subjectief-individueel getint, doch ware liet persoonlijk cachet achterwege gebleven, dan ware immers het geheele boek overbodig geweest. Vele details, hoe verleidelijk ook, moesten worden vermeden. Eveneens was liet raadzaam casuistiek achterwege te laten. Trouwens de te bewerken stof was toch al zoo buitengemeen omvangrijk, dat de grootste beperking geboden scheen om geen boek te schrijven, dat reeds alleen door zijn omvang afschrikte. Moge desniettemin de kennismaking den lezer tot leering strekken en tot nadenken stemmen ! Amsterdam, Augustus 1907. I'. K. PEL. IN HO U I). ZIEKTEN DER LEVER. Algemeen Gedeelte. Blz. Inleiding. Geschiedkundige herinneringen \ Ontleedkundige opmerkingen 5 Phvsiologische opmerkingen 14 Frequentie der leverziekten ->4 Aetiologie. (trauma, intoxicaties, infecties, circulatie-stoornissen, klimatische invloeden) >>y Symptomatologie (pijn, gezichtsstoornissen, icterus, vaatstelsel, spijsverteringsapparaat, urine, miltzwelling, cholaemie, ascites, aderectasiën , leverinsufficientie) 35 Methoden van onderzoek (anamnese, inspectie, palpatie, percussie, auscultatie) 74 Diagnose en prognose gl Therapie (algemeene opmerkingen, chemische, diaeto-, physische, balneo-, chirurgische, psychische) 8ü Specieel Gedeelte. Circulatie-stoornissen (actieve en passieve hyperaemie) 104 Acute ontstekingsprocessen (infecties der lever). a. hepatitis acuta met inbegrip van het leverabsces llü b. acute gele leveratrophie 147 Acute phosphorus-vergiftiging jgo Chronische ontstekingsprocessen: cirrhosis vulgaris atrophica (Laënnec), cirrhosis hypertrophica (Hanot), secundaire cirrhosen na galstuwing (biliaire cirrhose Cha rcot), na bloed- stuwing (cardiale cirrhose) jgy Aan cirrhose verwante ziekten: diabete bronzé, Banti'sche ziekte, leverhyperplasiën, 1'ick'sche pericarditische pseudolever- cirrhose („Zuckergussleber") 203 Leversyphilig 214 Blz. Perihepatitis 225 Tuberculose der lever 227 Carcinoom en andere nieuwvormingen 228 Lever bij leukaeoiie, pseudo-leukaeniie, diabetes mellitus en bij potatoriuui 241 Echinocoecus en andere parasieten 242 Degeneraties der lever 257 Vorm- en liggingsveranderingen der lever 262 Hepar ambulans. Losse lever 206 Neurosen der lever 20S Polycholica nervosa. Xerveuse polycholie 270 Ziekten der levervaten 271 ZIEKTEN DER GALWEGEN. Algemeen Gedeelte. Algenieene opmerkingen 272 Spkcieel Gedeelte. Ontsteking der galwegen, a. Icterus catarrhalis. Katarrh der galwegen 279 b. Cholangitis (angiocholitis) infectiosa 285 Algenieene infectieziekten met localisatie van het ziekteproces in de galwegen, a W e i 1 'sche ziekte 291 b. (iele koorts 292 Cholelitliiasis. Galsteenziekte 298 Cholecystitis. Ontsteking der galblaas 335 Carcinoom der galwegen. Parasieten 338 Aangeboren afwijkingen 342 ZIEKTEN VAN HET POORT ADERSTELSEL. Ontstekingsprocessen: pylephlebitis (acuta en adhaesiva chronica). 346 Thrombose der poortader 348 Parasieten 349 Besluit 350 Alphabetisch Naamregister 253 „ Zaakregister ZIEKTEN DER LEVER. ALGEMEEN GEDEELTE. Inleiding. De ziekten der lever, der galwegen en van liet poortaderstelsel hebben steeds in meer dan gewone mate de belangstelling der geneeskundigen gewekt, vast overtuigd als deze waren, dat dit geheele systeem door haar nauwe betrekking tot het maagdarmkanaal als de zetel van vele en gewichtige levensprocessen was te beschouwen. De lever was voor onze voorvaderen immers het centraalorgaan van ganscli het vegetatieve leven. Niemand minder dan Galenus en zijn school zochten in dit groote orgaan de bron der lichaamswarmte, den oorsprong der aderen en de plaats der bloedbereiding. Geen wonder dan ook, dat zij omgekeerd de lever en vooral liet poortaderstelsel als een rijke bron van menschel ij ke ellende en beproevingen beschouwden. „Porta hepatis, porta malorum" was immers hunne leuze. Zelfs de meest verschillende stoornissen in de normale levensverrichtingen als: hypochondrie, melancholie, plethora, anaemie, liydrops, cachexie, convulsies, apoplexie, erysipelas om maar niet meer te noemen, werden in vroegere dagen in verband gebracht met stoornissen in de lever of in het poortaderstelsel. Hoe zijn onze meeningen in dit opzicht gewijzigd! Thans is de pharynx of liever de keel-neusholte met haar drie amandelen de „porte d'entrée" geworden voor infectieuse microben. „Vestibulum pharyngis, vestibulum malorum" luidt immers het moderne wachtwoord ! Het heeft lang geduurd, voordat deze deels onjuiste, deels overdreven voorstellingen der Galenische school — destijds ook door onzen Swammerdam gehuldigd — voor goed van de baan waren. Eerst toen men nauwkeurige lijkopeningen begon te verrichten en de gevonden pathologisch-anatomische afwijkingen van lever en poortaderstelsel beter begon te bestudeeren, toen de klinische waarneming scherper en fijner werd en toen ook het dierexperiment zijn licht liet schijnen , werden vooropgezette meeningen en dogmatische bespiegelingen voor goed op den achtergrond gedrongen. En zoo is allengs door den gemeenschappelijken arbeid der anatomen, physiologen en klinici onze kennis van de pathologie der lever, der gal wegen en van het poortaderstelsel tot op zekere hoogte gerijpt. Een gewichtige stoot tot een juister inzicht in de functie der lever werd reeds door Aselli gedaan, toen hij in het jaar 1622 de chylvaten en door Pecquet, die in 1647 den ductus thoracicus ontdekte. Want nu hadden de anatomen nieuwe wegen leeren kennen, waarlangs de chylus uit het darmkanaal naar het bloed kon geraken zonder bemiddeling der lever en poortader. Üe groote Morgagni bestudeerde vlijtig de pathologisch-anatomische afwijkingen der lever en bracht deze in verband met de ziekteverschijnselen tijdens het leven, llij voerde als het ware het anatomisch element in de pathologie in. Van de practische geneeskundigen was het vooral onze He rman Boerhaave, die de leverziekten aan het ziekbed met groote belangstelling en zelfs met een zekere voorliefde bestudeerde, want ook deze „praeceptor totius mundi" was innig overtuigd, dat de lever als de zetel en de bron van vele slepende kwalen was te beschouwen. Boerhaave, die reeds in de op- en neergaande beweging van het diaphragma bij de ademhaling een begunstigende voorwaarde zag voor de voortbeweging en afscheiding der gal, zocht in een gestoorde spijsvertering de oorzaak van slechte en onvoldoende galafscheiding, en in eene slechte assimilatie en in poortaderstuwing aetiologische momenten voor leverlijden. Merkwaardig genoeg stelde men in die dagen de circulatie van het poort- aderbloed niet van de hartbeweging, doch van samentrekkingen van de G1 i s s o n 'sclie kapsel en de werking der buikpers afhankelijk. Daarom kwam dan ook volgens Boerhaave zoo gemakkelijk stuwing in het poortaderstelsel tot stand. In zijne verhandeling getiteld „Hepatitis et icterus multiplex", welke Boerhaave zelf als een zijner beste werken beschouwt, wordt reeds de specieele pathologie en therapie der leverziekten beschreven en daarom mag onze beroemde landgenoot in zekeren zin beschouwd worden als de grondvester van de kliniek der leverziekten, al vinden wij ook reeds bij Hippocrates opmerkingen over het ontstaan en de behandeling der leverziekten, die ook hier den genialen blik van den vader der geneeskunst verraden. In latere jaren hebben vooral de physiologen en de experimenteele pathologen veel tot een beter inzicht in de levensverrichtingen der lever, gal wegen en van het poortaderstelsel bijgedragen. Hun onderzoek heeft voor de kliniek rijke vruchten opgeleverd. Ik noem hier slechts de namen van mannen als M agendie, Tiedemann, Gmelin, Blondlot, Lehmann, Schmidt, doch bovendien van den genialen Claude Bernard, die de groote beteekenis van de lever voor de stofwisseling overtuigend in bet licht heeft gesteld. Tezamen hebben zij onze kennis van de fijnere structuur en functie der lever, de werking en samenstelling der gal en andere afscheidingsproducten van het digestie-apparaat niet weinig verrijkt. Aanzienlijk is de rij dergenen, die zich tot het schrijven eener verhandeling over de leverziekten hebben aangetrokken gevoeld. Reeds Bianchi heeft in bet jaar 1725 de toen ter tijd heerschende inzichten over de ziekten der lever en gal. wegen samengevat in een boek, dat niet minder dan drie oplagen beleefde en getiteld was: Historia liepatica seu theoria et praxis omnium morborum hepatis et bilis. Na hem werden door Portal, Abercrombie, Bonnet, Budd, Cambay, Harley, Frerichs, Quincke, Hoppe-Seyler, Schtippel, Thierfelder monographieën over de ziekten der lever of gal wegen bewerkt en nog onlangs verscheen een uitgebreide verhandeling van Mongour, getiteld „Précis (les maladies da foie". Zonder twijfel is het klassieke werk van Frerichs uit het .jaar 18G1 een der beste en meest oorspronkelijke. Het bevat tal van eigen onderzoekingen en oorspronkelijke waarnemingen en een voor dien tijd zeer fraai bewerkten atlas. Ook de omvangrijke pas verschenen monographie van Mongour uit Bordeaux bevat tal van bijzonderheden en is geheel „up to date". Het verdienstelijke werk van onzen C. L. v. d. Burg, „de geneesheer in Ned. Indië", is, hoewel reeds twintig jaar oud, nog steeds een welkome gids bij de studie der tropische leverziekten. De vraag of er onder deze omstandigheden nog behoefte wordt gevoeld aan een nieuwe verhandeling over de leverziekten en de hiervan niet te scheiden ziekten der galwegen is dan ook alleszins gerechtvaardigd, doch ik zal zoo vrij zijn het antwoord den lezer over te laten. Slechts maak ik er op opmerkzaam, dat het mijn streven is geweest vooral met de behoeften der geneeskundige praktijk rekening te houden. Bij al de waardeering en vereering, die ik koester voor wetenschap en theorie, voor experiment en hypothese, alsmede voor hen, die een open oog hebben voor den meer abstracten vorin der dingen, staat toch ook de geneeskundige praktijk bij mij in hoog aanzien. Meer dan eens heb ik den indruk gekregen, dat er door sommige streng wetenschappelijke mannen wel eens wat uit de hoogte op de praktijk wordt neergezien. Geneeskundige praktijk, in den goeden zin des woords is geen routine, doch het op wetenschap gegrond toepassen van ons weten en kunnen in een concreet geval. Zij vraagt in de allereerste plaats naar daden; aldus opgevat, is zij, naar mijn meening, het hoogste waarnaar een geneeskundige kan streven. Zij vordert kennis en kunnen, zij is gebonden aan de individualiteit des geneesheers en draagt daarom steeds een persoonlijk karakter. De meest wetenschappelijke man is daarom dan ook nog niet de meest practische, evenmin als deze de wetenschappelijkste behoeft te zijn. Alvorens over te gaan tot de pathologie der lever en gal- wegen is een korte herinnering aan enkele anatomische bijzonderheden en physiologische eigenschappen, voorzoover die van belang zijn voor een juist begrip der klinische verschijnselen, tot mijn spijt onvermijdelijk. Ontleedkundige opmerkingen. De lever, het grootste en zwaarste klierachtige orgaan van het menschelijk lichaam, ligt grootendeels verscholen in het rechter hypochondrium en strekt zich door de regio epigastrica uit tot in de regio hypochondriaca sinistra. Haar gewicht bedraagt bij den volwassen mensch gemiddeld 1500 gram, afgezien nog van de groote hoeveelheid bloed, die zij bevat en waarvan het quantum op circa 500 gram pleegt te worden geschat. In het volwassen levend organisme weegt de lever dus circa 2 kilogram. Geen wonder, dat onze beroemde landgenoot F re der ik Ruijsch de lever reeds als een bloedvaatklier beschouwde en anderen haar wel eens met een met bloed gevulde spons hebben vergeleken. Voor de kliniek is het vermogen der lever om zooveel bloed te kunnen herbergen van de allergrootste beteekenis, zooals wij weldra zullen zien; en bij het kind is de lever in verhouding tot het lichaamsgewicht nog grooter en zwaarder en bij het foetus neemt zij in sommige perioden bijna de geheele buikholte in beslag. Eerstop meer bejaarden leeftijd wordt de lever weer kleiner door de seniele atrophie, die in de lever vroeger dan in eenig ander orgaan der buikholte, met uitzondering van het vrouwelijk geslachtsapparaat, begint. Verder zwelt de lever tijdens de periode der spijsvertering. Zij pleegt daarentegen kleiner te worden bij toestanden van inanitie en carentie. Ook bij de vrouw schijnt de lever in het algemeen iets (circa 80 gr.) minder zwaar te zijn. Intusschen vergete de medicus practicus vooral niet, dat individueele schommelingen in grootte en vorm geenszins zeldzaam zijn. De lever bestaat uit een groote rechter en een kleine linker kwab, gescheiden door een fissuur, die ongeveer in het verlengde van den rechter aternaalrand verloopt en het ligamentum suspensorium opneemt. Beide kwabben hebben eene afzonderlijke uitloozingsbuis, die zich later tot den ductus hepaticus, uitmondend in den ductus choledochus, vereenigen. Interessant is de ervaring, dat enkele ziekteprocessen zich bij voorkeur in de rechter, andere zich in de kleine linker leverkwab localiseeren. Het tropische leverabsces zetelt bijna uitsluitend in de rechter kwab evenals de leverhypertrophie bij lijders aan suikerziekte, terwijl bij de Laënnec'sche cirrhose bijna altijd de linkerkwab het sterkst atrophieert. Een verklaring dezer voorliefde is moeilijk te geven, doch wellicht staat zij in verband met feiten, die in den laatsten tijd door fransche onderzoekers aan het licht zijn gebracht. Volgens de onderzoekingen van Glénard') en Sérégé") zou de functie der beide leverkwabben tot op zekere hoogte van elkaar onafhankelijk zijn en ook het aderlijke bloed van de beide leverkwabben langs verschillende wegen toevloeien en wel in dier voege, dat de groote rechterkwab meer in het bijzonder het bloed uit het darmkanaal en pancreas en de kleine linkerkwab bet bloed uit de maag en milt opneemt. Indien deze onderzoekingen ook van andere zijde mochten worden bevestigd, dan zoude althans de plaats, van waaruit schadelijke stoffen naar de lever worden toegevoerd, de „porte d'entrée", van invloed kunnen zijn op de localisatie van het ziekteproces. In ieder geval is het a priori ook geenszins noodzakelijk, dat een ziekteproces zich over de geheele lever uitstrekt. De bovenste vlakte der lever is convex en ligt bijna in haar geheele uitgestrektheid onmiddellijk tegen de concave vlakte van het diaphragma aan, welks concaviteit zij geheel ') F. Glénard. Indépendance respective des lobes du foie etlocalisations lobairos hépatiques. — Policlinique 1904, 1. 2) Sé ré gé. Du role de 1'aspiration hépatique dans le traitement des uianifestations gastriques de 1'hépatisme. Journ. de méd. de Bordeaux 1905, 20—22. opvult. Het diaphragma glijilt bij de ademhaling zoo gemakkelijk en volkomen over de convexe leveroppervlakte heen, dat niemand minder dan Luschka deze ideale verhouding met een gewricht heeft vergeleken. De lever reikt zoo hoog in de borstkas, dat in liggende houding en in exspiratiestand de koepel naar boven tot aan de 4e of 5e rib reikt. De rechter leverkwab neemt de hoogste plaats in de thorax in. Deze feiten maken het begrijpelijk, waarom de lever met de milt van alle buikorganen de sterkste respiratorische daling vertoont; waarom ziekteprocessen, die zich in de convexiteit der lever afspelen (abscessen, tumoren, echinococcus-cysten) liet diaphragma zeer sterk naar boven kunnen dringen; waarom perforaties van leverabscessen in de pleuraholte en in de longen gemakkelijk kunnen tot stand komen en waarom ontstekingsprocessen der lever zoo licht op het diaphragma en de pleurabladen kunnen overgaan en omgekeerd groote exsudaten in de rechter pleuraholte de lever in toto naar beneden kunnen verplaatsen. Ook de chirurg dient zich van deze topographische verhouding van lever, pleura en diaphragma ter «lege rekenschap te geven, alvorens hij het mes ter hand neemt om een in de convexiteit der lever gezeteld absces of cyste te openen; anders zijn te vermijden complicaties zooals pneumothorax of pleuritis wel eens ongewenschte verrassingen bij of na de operatie. De linker leverkwab bedekt slechts een deel van de voorvlakte van den fundus ventriculi en kan zich onder normale omstandigheden naar links tot 3—5 c.M. voorbij de mediaanlijn en naar beneden zelfs tot aan het midden tusschen den proc. xiphoideus sterni en navel uitstrekken, terwijl de onderrand van de rechter leverkwab zoowat beantwoordt aan den loop van den rechter ribbenboog. Het hart rust voor een deel op de linker leverkwab. waarvan een kleine groeve (impression cardiaque) dikwijls getuigt. Ik zou dit feit niet hebben aangestipt, ware het niet, dat het ons verklaart, waarom de harttonen en de hartpulsaties somtijds zoo duidelijk in de leverstreek kunnen worden waargenomen. De onder-achtervlakte der lever wordt door de pars pylorica ventriculi, door het bovenste stuk van liet duodenum, door de flexara hepatica van het colon transversutn en eindelijk door de rechter nier en bijnier begrensd. Ontstekingsprocessen, die zich in deze organen afspelen kunnen dus gemakkelijk op de lever of leverkapsel overgaan en omgekeerd. Toch leert de ervaring aan het ziekbed, dat dit betrekkelijk zelden het geval is. Aan de achter-ondervlakte der lever, bij den z.g. hilus treft men een dwarse groeve aan, de porta hepatis, waarlangs de stam der vena portae met haar twee hoofdvertakkingen , de door zenuwdraden omringde art. hepatica naar binnen en de ductus hepaticus naar buiten treden. Bovendien bevat deze groeve tal van lymphklieren, die door zwelling zooals bij regionaire carcinoom-metastasen niet zelden het geval is, tot zeer belangrijke stoornissen in de circulatie van het poortaderbloed en in den afvoer der gal aanleiding kunnen geven. Op de grens der beide kwabben bevindt zich aan de voorvlakte een kleine gleuf, die soms ook tijdens het leven kan worden gevoeld: de incisura umbilicalis. liet voelen dezer inkerving kan niet alleen van belang zijn voor het herkennen der lever, doch ook beslissend voor de onderscheiding van de rechter en linker leverkwab. Aan de rechterzijde van de gleuf bevindt zich nog een kleine groeve, waar de kop van de galblaas even te voorschijn komt. Het voelen dezer kleine insnijding kan eveneens voor den onderzoeker een kostelijk „point de repère" zijn voor de herkenning van lever en galblaas. Onder physiologische omstandigheden is de consistentie der lever vrij week, zoo zelfs dat de omringende organen (nier, bijnier, colon, hart) duidelijk zichtbare indruksels aan de oppervlakte kunnen verwekken. Ik kan echter niet zeggen, dat een overigens normale lever, zooals bijv. de snoerlever bij het betasten den indruk maakt van week te zijn. Doch onder pathologische omstandigheden kan de consistentie niet alleen vast, doch zelfs hard worden. Het gehalte aan bloed, de spanning van de kapsel, nieuwgevormd bindweefsel, nieuwvormingen en andere in het leverparenchym gedeponeerde pathologische producten, met inbegrip der cysten en amyloïde degeneratie, zijn in hoofdzaak de factoren, die de consistentie der lever bepalen. Het zal daarom ook niemand verwonderen, dat de groote stuwingslever, de amyloïd-lever en de Hanot'sche levercirrhose vast aanvoelen, dat een levercarcinoom, een gumma en een verkalkte echinococcuscyste den indruk kunnen verwekken van steenhard te zijn en dat ook een Laennécsclie levercirrhose met granulaire oppervlakte eveneens zeer hard op het gevoel kan zijn, terwijl bloedrijke gezwellen en vooral echinococcus- en andere levercysten de consistentie van de lever plaatselijk zeer verminderen. Het schatten van de consistentie der lever is niet gemakkelijk, het vereischt veel ervaring en een zeer geoefenden tastzin en vooral het vermogen om gespannen buikspieren niet met de lever te verwisselen, zooals maar al te dikwijls in de praktijk geschiedt. Meer dan eens heb ik gemeend, dat de consistentie der lever abnormaal groot en dus het orgaan ziek was, terwijl toch bij de sectie geen anatomische veranderingen konden worden geconstateerd. Ik geloof, dat een verhoogde kapselspanning door een rijkelijk bloedgehalte der lever op zichzelf reeds voldoende kan zijn om bij betasten den indruk van vermeerderde consistentie te geven. De zware lever ligt tusschen twee bewegelijke organen in, longen en intestina, en toch blijft zij in den regel in het rechter hypochondrium op haar plaats. Zij wordt min of meer gefixeerd door stevige plooien van het buikvlies, die als fixeerende ligamenten (lig. suspensorium hepatis, lig. coronarium, lig. hepato-renale) noemenswaarde verplaatsing beletten. Voorts is de lever aan de achtervlakte nog aan de vena cava inferior vastgehecht of liever min of meer opgehangen. Zelfs de insertie der leveraderen in de vena cava zou medewerken tot het fixeeren der lever. Bovendien steunt zij nog op de rechter nier en bijnier, die dan ook niet zelden als het slachtoffer van haar dienstbetoon meer dan wenschelijk mobiel worden. Eindelijk wordt het zware orgaan als het ware op een soort luchtkussen gedragen door de gashoudende naburige organen (colon, maag) en gesteund door den tonus der buikmusculatuur. De vraag, aan welke dezer factoren de grootste beteekenis moet worden gehecht, wordt verschillend beantwoord. Hetzelfde geldt van de oude voorstelling, volgens welke de negatieve druk binnen de borstholte en de positieve druk in de buikholte ook tot het fixeeren der lever zouden bijdragen; doch zooveel is zeker, dat onder pathologische omstandigheden de bewegelijkheid der lever zeer kan toenemen, zelfs in die mate, dat men de lever in toto gemakkelijk door de geheele buikholte kan heen en weer bewegen. Cantani heeft zelfs van een hepar ambulants gesproken en ik zelf heb het ook een paar maal waargenomen, dat de lever met het grootste gemak in alle richtingen kon worden verplaatst. Dat dit alleen mogelijk is bij enorme rekking en verslapping der fixeerende ligamenten en bij een zeer slappen atrophischen buikwand is reeds a priori duidelijk. Wat den toevoer van bloed betreft, verkeert de lever al in zeer bijzondere omstandigheden. Niet uit één, doch uit twee vaatgebieden stroomt het bloed naar de lever. Eerstens het slagaderlijke bloed langs de art. hcpatica, een tak der art. coeliaca (tripus Hall er i), die ook een gedeelte van maag, pancreas en duodenum van bloed voorziet. Zij gaat langs het ligamentum hepato-duodenale naar de porta hepatis en splitst zich daar in een tak voor de rechter en in een voor de linker leverkwab, terwijl de eerste tevens een takje afgeeft voor de galblaas (art. cystica). Het aderlijke bloed stroomt langzaam en onder zeer geringen druk uit maag, darmkanaal (behalve het onderste gedeelte), pancreas, milt en peritoneum viscerale door de venaportac naar de lever. De stam der vena portae, een kort wijd vat met zeer dunne wanden, neemt aan de voorvlakte van den kop van het pancreas haar talrijke wortels op, om dan in het lig. liep. duodenale naar de porta hepatis te gaan. Hier splitst zij zich weer in een tak voor de rechter en een voor de lin- ker leverkwab, die zich meer en meer vertakken om zich dan eindelijk in fijne capillaria in de lever-eilandjes op te lossen. Uit deze levereilandjes wordt het bloed der lever afgevoerd door de venae centrales, die tot vv. sublobulares en ten slotte tot de venae hepaticae samenvloeien. Deze loozen haar bloed in de vena cava inferior. Het aderlijk bloed, dat uit de vena portae toevloeit, wordt, in den waren zin des woords door de levercellen verwerkt en daarom is zijn samenstelling van de allerhoogste beteekenis voor de physiologische functie van het orgaan. Het slagaderlijk bloed uit de arteria hepatica dient voornamelijk tot voeding van het leverweefsel, zooals reeds in het jaar 1828 de groote Mag end ie proefondervindelijk heeft getracht te bewijzen door de gevolgen der onderbinding van de art. hepatica te bestudeeren. Eigenaardig is in ieder geval dat de galsecretie dan nog blijft voortduren. De anastomosen tusschen het gebied der poortader en der venae cavae worden uit practische overwegingen bij de portale stuwing besproken. Ik heb bij deze bloedsverdeeling in de lever iets uitvoeriger stilgestaan, omdat zij voor de kliniek zoo uitermate belangrijk is. Want de groote bloedrijkdom der lever, gevoegd bij den geringen druk waaronder, en de geringe snelheid, waarmede het aderlijk bloed zich in de lever voortbeweegt, leidt bij minder goede werking van het rechter hart al heel spoedig tot stuwing in de lever. Zelfs kan de stuwingslever als receptaculum voor het bloed een compensatorische of althans regulatorische beteekenis verkrijgen, zooals dat nog onlangs door Wenckebach ') terecht is betoogd. Geen orgaan pleegt dan ook zoo sterk en zoo snel te reageeren op circulatie-stoornissen van centralen oorsprong als de bloed- en vaatrijke lever. De vertakkingen der poortader in de lever, althans de grootere, zijn omgeven door een dunne bindweefsellaag, de bekende l) Klinische voordrachten over hartziekten en circulatie-stoornissen : over veneuse stuwing en levercirrhose. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde 1905. Glisson'sche scheede, waarin tevens de takken der art. hepatica, de fijnere gulwegen, de lymphvaten en zenuwen zijn opgenomen. Deze eigenaardige bouw der lever maakt het misschien begrijpelijk, waarom bijna alle slepende ziekteprocessen in de lever tot vermeerdering van het bindweefsel aanleiding geven. Tevens wordt nu duidelijk, hoe gemakkelijk bloedvaten en galcapillaria in de knel komen en stoornissen in de circulatie van het bloed of de gal op den duur dikwijls niet kunnen uitblijven. De inncrvatie der lever geschiedt, zooals met de meeste buikorganen het geval is, deels door den nervus vagus, deels door den nervus sympathicus. Deze laatste zenuwvezelen ontspringen uit den plexus coeliacus. Wat betreft den fijneren bouw der lever wil ik slechts aanstippen , dat zij althans bij den mensch is opgebouwd uit een groot aantal circa 2 m.in. lange en 1 m.ra. breede polygonale gefacetteerde kwabjes, door Sappey op meer dan 1 millioen geschat. Binnen deze kwabjes, van elkaar gescheiden door uiterst weinig bindweefsel doch in hoofdzaak door de interlobulaire eindvertakkingen der art. hepatica, der vena portae en der gal wegen, zijn de specifieke polygonale levercellen gelegen. Vorm en voorkomen dezer levercellen wisselen naar gelang van de periode, waarin de spijsvertering verkeert, dus al naar gelang zij functionneeren of rusten. Zij zijn in den vorm van pilaren gerangschikt en bevatten een of meer kernen en korrelig, soms ook vet- en pigmenthoudend protoplasma. In het „milieu interieur" dezer specifieke levercellen, die in nauwe betrekking tot de omringende gal- en vaatcapillaria staan, speelt zich de voor de menschelijke huishouding zoo gewichtige functie af, een samengesteld biologisch proces, waarvan wij wel de resultaten zien, doch dat wij overigens niet kunnen doorgronden. Wel weten wij uit de latere onderzoekingen van Eppi nger ') en anderen, die in formalin geharde levers l) Beitrage zur normalen und patkologischeu Histologie der menschlicheu (lallencapillare mit besonderer Beriicksiohtigung des Ioterus Zi eg Iers Beitrage, XXXI, S. 230—295. met behulp van bepaalde kleurstoffen histologisch onderzochten, dat de fijnere samenhang der levercellen met de fijnste gal-, bloed- en lyraphwegen uiterst gecompliceerd en daarom nog slechts onvolledig bekend is, doch zooveel schijnt wel zeker, dat elke levercel op meerdere plaatsen met een uiterst fijn galbuisje en aan de hoekpunten met een zeer fijn bloedvaatje samenhangt. Alleen op deze wijze wordt de vereischte wisselwerking tusschen de levercellen en de haar omringende fijne capillairen voldoende gewaarborgd. Uit alles blijkt, hoe fijn, hoe subtiel, hoe gecompliceerd, doch tevens hoe uiterst doelmatig de lever is opgebouwd! De fijne galcapillaria, die geen eigen wand bezitten en telkens tusschen twee levercellen gelegen zijn , vormen onderling een fijn netwerk, waaruit de ductus biliferi ontstaan. Deze zijn met epitheel bekleed en verloopen tusschen de leverkwabjes om ten slotte twee groote uitloozingsbuizen te vormen, een voor de linker- en een voor de rechterkwab; deze vereenigen zich dan tot den ductus hepaticus, die, na den ductus cysticus te hebben opgenomen, als ductus choledochus naar het duodenum gaat, den darmwand in schuinsche richting doorborend. De galblaas is een peervormig aanhangsel, dat als reservoir voor de afgescheiden gal dienst doet. Zij ligt in het voorste gedeelte van de rechter groeve aan de achter-ondervlakte der lever. Veelal puilt het onderste convexe einde der galblaas even beneden den ondersten leverrand uit. Evenals de groote gal wegen is haar slijmvlies met één laag cylinderepitheel bekleed, dat met de bindweefselrijke submucosa en de z g. tunica propria den galblaaswand vormt. De tunica propria der groote gal wegen en der galblaas is rijk aan overlangsche en circulaire spiervezelen. Het slijmvlies der galblaas puilt netvormig in het lumen uit, bevat een dunne laag zich over en weer kruisende gladde spierbundels en een wisselend aantal acineuse klieren. Van uit de galblaas voert de ductus cysticus naar den ductus hepaticus. Het lumen van deze buis is door den spiraalsgewijzen loop van de slijmvliesplooi, de bekende valvula Heisteri, zoo eng, dat zelfs bij aanmerkelijke sameiuli ukking der galblaas de inhoud slechts druppelsgewijs uit den ductus cysticus te voorschijn komt. Dit feit geeft ons eerst recht rekenschap van den enormen weerstand, dien een galsteen bij het passeeren van den ductus cysticus te overwinnen heeft. Ook het lumen der groote gulwegen is uiterst gering. Het bedraagt voor den ductus choledoc'nus slechts 5.6—7.5 m.M. voor den ductus cysticus 2.3 in.M. Het lumen van den ductus choledochus is daar, waar hij den d. cysticus opneemt en eveneens bij zijne uitmonding in liet duodenum nauwer. Vooral de laatste communicatie is uiterst eng. Zij geeft ons de geredelijke verklaring van het interessante klinische ervaringsfeit, dat de allerhevigste pijn tijdens een aanval van galsteenkoliek plotseling kan ophouden, zoodra de steen door den engen porus biliaris in het duodenum valt. Ook wordt het begrijpelijk, waarom de cysticus-kolieken zoo uiterst pijnlijk kunnen zijn. Op de schuinsche inmonding van den ductus choledochus in het duodenum en de kringvormige sluitspier aan de inmondingsplaats moet hier nog even gewezen worden , wijl beide het binnendringen van darininhoud in de galwegen bemoeilijken. Eveneens is het geregelde uitspoelen der groote galwegen met de gal een soort van mechanische beschutting der galwegen en lever. Deze mechanische reiniging moet van de hoogste beteekenis voor de pathologie der lever geacht worden. Ik zou het niet gewaagd hebben deze eenvoudige anatomische feiten in de herinnering terug te roepen, ware het niet, dat een juiste voorstelling der anatomische verhoudingen absoluut noodzakelijk is voor een goed begrip der ziekten der lever en der galwegen. Pliysiologische opmerkingen. De voorspelling schijnt niet gewaagd, dat aan een ongepaard orgaan zoo groot als de lever, zoo samengesteld van bouw, zoo rijk voorzien van bloed van verschillenden oorsprong en zoo nauw verbonden met maag, darmkanaal, milt en pancreas, een buitengemeen hooge functie in de huis- houding van het menschelijk organisme is toebedeeld. Waarlijk niet ten onrechte heeft men deze groote klier wel eens vergeleken met een groot scheikundig laboratorium, waarin ruw materiaal tot fijne bruikbare producten wordt verwerkt, die al naar gelang der omstandigheden deels verbrand, deels verwijderd en deels bewaard worden. Zij is in staat: 1°. om uit het eiwitmolecuul, dat bij splitsing ammoniak en koolzuur levert, ureum tc vormen vermoedelijk door bemiddeling van een door do levercellen afgescheiden ferment. Reeds Frerichs') heeft in het jaar 1858 op deze functie der lever de aandacht gevestigd en door onze landgenooten Heynsius:) en Stokvis3) is deze functie nog eens door een opzettelijk onderzoek in het licht gesteld. Op deze wijze worden giftige stikstofhoudende verbindingen in het onschadelijke ureum omgezet. Daarenboven is ureum nog als een uitstekend diureticum te beschouwen. De hoeveelheid ureum, die per 24 uur met de urine wordt uitgescheiden, wordt gemiddeld op 32 gram geschat, doch die hoeveelheid is aan niet onbeteekenende schommelingen onderhevig. Voeding, resorptie, assimilatie, circulatie en min of meer krachtige werking der levercellen kunnen de ureumproductie en -uitscheiding belangrijk wijzigen. De binding van zuren is mede van invloed op de ureumproductie, wijl hiervoor een deel van de stikstof als ammoniak gebruikt wordt. Ook zijn spontane fluctuaties in de hoeveelheid ureum, die dagelijks wordt uitgescheiden met de urine, geene uitzonderingen. Wellicht ontstaat ook nog ureum buiten de lever door eenvoudige hydrolyse van eiwit. Op al deze factoren moet gelet worden , wil men verminderde ureumuitscheiding met de urine als een symptoom van onvoldoende leverfunctie beschouwen. 2°. De lever vermag de met het voedsel opgenomen kool- 1) M ii 11 er's Archiv 1854. K.linik der Leberkrankheiten 1858. Hand I. 2) Bijdrage tot de kennis van de stofwisseling in de lever. .Ned. Tijdschrift van Geneeskunde 1859, pag. 517. 3) Ned. Tijdschrift van Geneeskunde 1859. hydraten in den vorm van glycogeen, dierlijk araylum, vast te leggen en eveneens glycogeen uit eiwit te vormen, de onsterfelijke ontdekking der „glyeogenèse animale" van den genialen Claude Bernard ') van het jaar 1848 en 1857. Latere onderzoekingen hebben dit bevestigd. Misschien kan de lever ook uit vetten glycogeen vormen. Van uit dit depot van glycogeen in de lever — ik zou bijna zeggen entrepot — gaan, al naar mate de behoefte van het organisme dit vordert, telkens kleine hoeveelheden niet als glycogeen doch weer als suiker (dextrose) in het bloed over. Deze laatste omzetting geschiedt vermoedelijk door een amylolytisch ferment. Wij hebben dus hier het interessante verschijnsel, 1°. dat de koolhydraten door inwerking der verschillende spijsverteringssappen tot suiker worden omgezet, 2U. dat deze als glycogeen in de lever wordt vastgelegd en 3°. dat het glycogeen opnieuw als suiker aan het bloed wordt afgegeven. Dat de „secretion interne" van het pancreas bij deze omzetting ook nog een rol speelt, is niet onwaarschijnlijk. De vraag, waarom de met het voedsel toegevoerde koolhydraten die dubbele schijnbaar nutteloozeen noodeloozeomzetting on lergaan is door de physiologen veel besproken. Deze afbraak en weder opbouw van bet koolhydraatmolecule schijnt noodig, omdat de lever niet in staat zou zijn de suiker, gemakkelijk oplosbaar als zij is, vast te houden. Daarom wordt zij in een minder gemakkelijk oplosbaren vorm als glycogeen tijdelijk vastgelegd, om weer zoo noodig te worden omgezet in suiker, die gemakkelijk assimileerbaar is. Van het eiwit geldt tot op zekere hoogte immers hetzelfde. Het eiwit wordt in het maagdarmkanaal eerst tot pepton omgezet, doch niet als zoodanig, maar weer als eiwit geresorbeerd. De hoeveelheid glycogeen, die in de levereellen wordt opgestapeld is dermate van het voedselgebruik afhankelijk, dat bij toestanden van inanitie nauwelijks glycogeen in de lever kan worden aangetoond. Voorts kunnen infectieziekten, ver- i) Lei^ons de phys. experimentale, 1857, Paris. giftigingen alsmede sterke spierbewegingen het glycogeengelialte der lever verminderen. Onder normale omstandigheden wordt in de lever slechts zooveel suiker uit het glycogeen gevormd, als voor de stofwisseling, met name in de spieren, noodig is. De berekening van Seegen1), dat bij een mensch van 70—80 kilo lichaamsgegewicht dagelijks 700—800 gram suiker in de lever zouden worden gevormd is veel te hoog en kan niet juist zijn. Het normale suikergehalte van het bloed bedraagt nauwelijks 1—2 pro mille. Doch onder pathologische omstandigheden, bv. bij circulatiestoornissen in de lever, kan meer glycogeen tot suiker worden omgezet evenals dit onmiddellijk na den dood het geval is. Van hoeveel gewicht een juist begrip van de glycogeenvorming in de lever is voor de leer der glycosurie en diabetes, springt in het oog Toch speelt de lever waarschijnlijk niet die groote rol in de pathologie der suikerziekte als men vroeger op grond der onderzoekingen van Claude Bernard, Pavy en anderen bad vermoed. Sinds de bekende proeven van Minkowski en von Mering 2), die voor het eerst door algeheele verwijdering van het pancreas bij het proefdier diabetes verwekten, is het pancreas meer op den voorgrond getreden. Terecht of ten onrechte laat ik hier in het midden. Doch de vraag dunkt mij toch geoorloofd of het ten volle gerechtvaardigd mag heeten deze artificieele diabetes op een lijn te stellen met de suikerziekte zooals zij bij den mensch voorkomt. Ik zwijg nog van het feit, dat men zoo dikwijls bij diabetes post mortem oogenschijnlijk een intact of slechts gedeeltelijk atrophisch pancreas aantreft., wijl fijnere anatomische veranderingen zich nog aan het gewapende oog kunnen onttrekken; doch ik zwijg niet van de ervaring, dat het pancreaslooze, suikerzieke proefdier in den regel aan vermagering en uitputting, de suikerzieke mensch veelal aan ') Die Zuekerbildung irn Thierkiirper 1S90, pag. 115. 2) Untersuchungen über den Diabetes mellitus nach Exstirpation des Pankreas, Areh. für exper. 1'ath. uud l'hariu. Bd. 26/31. 2 zuurvergiftiging te gronde gaat. Do intieme relatie, die er tusschen het pancreas eenerzijds en de lever anderzijds bestaat — het pancreasbloed met de producten der interne secretie vloeit immers direct door de vena portae naar het leverparenchym — maakt het dunkt mij alleszins waarschijnlijk, dat beide organen bij de pathogenese der glycosurie en der suikerziekte nauw betrokken zijn. 3°. De lever vermag vetten in haar cellen vast te leggen, waarvan de vetlever het onomstootelijk bewijs levert ; vooral bij overvloedigen toevoer van koolhydraten en weinig spierbeweging wordt veel vet in de levercellen gevonden. Reeds Frerichs zag de levercellen zijner honden met vetdruppeltjes gevuld, als hij zijne proefdieren met levertraan had gevoed. Behalve door de voeding neemt het vetgehalte der levercellen toe tijdens de periode van digestie, lactatie of zwangerschap. Bij menig dier vormt de lever een waar entrepot van vetten. Omtrent de nadere voorwaarden dezer leverfunctie, die de Franschen „function adipopexique" noemen en die vooral zoo raadselachtig is bij de z.g. cachectische vetlever, is ons weinig met voldoende zekerheid bekend. 4°. Verder kunnen stoffen van verschillende herkomst tijdelijk of voor goed in de lever worden teruggehouden. Ik noem slechts metalen (kwik, ijzer, lood), metalloïden (phosphorus, arsenicum, jodium), alcaloïden (nicotine, cocaïne, morphine, strychnine) , omzettingsproducten van eiwit uit het maagdarmkanaal (scatol, indol), micro-organismen en hunne toxinen. Op deze wijze kan zij ongewenschte ophooping van bepaalde stoffen in het bloed tegengaan, een doelmatige verdeeling bevorderen en het organisme beveiligen tegen giftige producten door ze onschadelijk te maken; dit vermogen der lever is zoowel uit een physiologisch als pathologisch oogpunt uiterst belangrijk. Op deze giftvernietigende werking der lever werd reeds door den bekenden physioloog Moritz bchiff uit Genève in het jaar 1865 gewezen. Als de zuigeling bij uitsluitende borstvoeding gevaar zou loopen een staalarm voedsel te krijgen, dan is het de lever, die in het tekort voorziet. Immers tijdens de zwangerschap wordt een reserve van ijzerhoudend materiaal in de lever van de vrucht gedeponeerd, dat den zuigeling in de eerste maanden weer ten goede komt. Als er in liet bloed of elders in het organisme abnormaal veel roode bloedcellen te gronde zijn gegaan, dan ontfermt de lever zich over het losgekomen ijzer en legt het als haemosiderine in de levercellen en in het bindweefsel vast. Daarom is dan ook deze sidcrosis hepatis, zooals Quincke aantoonde, eene veelvuldige vondst bij progressieve pernicieuse anaejnie (z.g. Biermer'sche ziekte). In het algemeen geldt zij als een teeken van overmatige destructie van roode bloedlichaampjes in het lichaam; immers 11a den verbloedingsdood pleegt van een abnormaal groot ijzergehalte der lever niets te worden bespeurd. De alcaloïden worden waarschijnlijk aan glycogeen gebonden. De paring van indol en scatol aan zwavelzuur en van andere stoffen aan het glycuronzuur heeft wellicht ook in de lever plaats. De micro-organismen worden langs de galwegen verwijderd , zooals later zal blijken. Zoo staat de lever steeds gereed om ons organisme te beschutten en voor schade te behoeden, dus ook als de geneesheer in het voorschrijven van geneesmiddelen per os wat al te vrijgevig is geweest. Hij moge daarom wel terdege bedenken , dat de subcutane en intraveneuze aanwending van geneesmiddelen reeds daarom met zooveel bedachtzaamheid dient te geschieden, omdat de lever dan niet in die mate haar salutaire giftvernietigende en giftfixeerende werking kan ontplooien, want deze komt vooral tot uiting tegenover de stoffen, die met de vena portae worden aangevoerd. Is deze giftvernietigende werking der levercellen grootendeels te loor gegaan, dan ontstaat mede daardoor een complex van ziekteverschijnselen , dat tezamen het klassieke beeld der leverinsufficiëntie, het prototype eener auto-intoxicatie, vormt. Eveneens gaat het dier snel te gronde, vooral bij vleeschvoeding, als men de lever wegneemt of hare normale verrichtingen onmogelijk maakt door het aanleggen van een verbinding tusschen de poortader en de vena cava inferior (Eck'sche fistel). 5°. Last not least noem ik als specifieke functie der lever de bereiding der gal, die bittere, donkerbruine, slijmerige, alkalische vloeistof, die een schoone groene kleur aanneemt als zij eenigen tijd met de lucht in aanraking is geweest. Het is op grond der onderzoekingen van Browicz '), die de bilirubine in de kernen der levercellen vond, niet onwaarschijnlijk, dat de kernen der levercellen ook bij de vorming deigal een rol vervullen. Zij bevat in hoofdzaak galkleurstof, galzure zouten, cholesterine, slijm en ook koolzuur. De kleurstoffen van de gal worden uit het bloedrood, dat bij het tenietgaan van roode bloedlichaampjes in de lever vrijkomt, opgebouwd. De oorsprong der galzuren is niet met zekerheid bekend. Misschien is het glycocholzuur zoowel als het taurocholzuur een derivaat van eiwit. Beide stoffen komen alleen als natronzouten voor. De galzure zouten worden evenals alle galbestanddeelen voor een gedeelte geresorbeerd door het darmslijmvlies om dan opnieuw met de gal te worden uitgescheiden (hepatointestinale circulatie). De chemische samenstelling, vooral het kleurstof-, water- en slijmgehalte is aan vrij belangrijke schommelingen onderhevig. Het pigmentgehalte van de gal uit de galblaas is soms geringer bij tuberculose, bij degeneratie der levercellen in het verloop van koortsige infectie-ziekten en bij chronische anaemieën; daarentegen verhoogd bij stuwing in de lever, doch vooral bij stoornis in den afvoer van gal in den ductus choledochus en bij rijkelijk verval van roode bloedlichaampjes, zooals deze meestal door specifieke bloedvergiften ontstaat. Haar viscositeit en gehalte aan droge stof is hierbij tevens uitermate vermeerderd, zooals uit de onderzoekingen van Kimura2) is gebleken. Normaal komen in de gal twee kleurstoffen voor, de oranje-roode bilirubine en de door oxydatie daaruit ont- 1) Ueber Befunde iui Kerne der Lebercellen. Anz. der Krak. Akad. d. Wisaenseh. 1897. 2) Kimura. Untersuchungen der luenschlichen Gralle. Deutschea Arch. für kliii. Med. 1904. Heft 3 und 4. stane groene biliverdine. In het darmkanaal worden zij door bemiddeling van micro-oriranismen tot hydrobilirubine (stercobiline of urobiline) gereduceerd om dan grootendeels met de urine als de normale urinekleurstof (urobiline) te worden uitgescheiden. De donkere kleur der faeces komt ten deele van het urobiline, dat langs het darmkanaal wordt verwijderd. De cholesterine, gemakkelijk aan hare typische kristallen herkenbaar en van bizonder belang voor het ontstaan van galsteenen, vormt ongeveer 1 °/0 der vaste galbestanddeelen. Het is, voor zoover wij kunnen nagaan, geen specifiek product der levercellen, doch ontstaat uit het epitheel der galwegen, misschien ook bij het te gronde gaan van levercellen. Het gehalte der gal aan cholesterine is dan ook slechts vermeerderd bij ziekten der galwegen, zooals Naunyn en zijne leerlingen aantoonden. Intusschen kwam Good man ') onlangs tot het resultaat, dat ook eene eiwitrijke voeding het cholesterinegehalte der gal doet stijgen. De hoeveelheid gal, die per 24 uur wordt afgescheiden in het darmkanaal is zeer wisselend, doch wordt gemiddeld geschat op circa 700 gram. De galproductie moge misschien onafgebroken plaats hebben, de uitscheiding in het duodenum is zeer zeker intermitteerend en geschiedt alleen langs reflectorischen weg, in hoofdzaak, doch niet uitsluitend door contracties der spiervezelen der groote galwegen, die worden opgewekt, zoodra de spijsbrei uit de maag het duodenum passeert. In nuchteren staat vloeit geen gal naar het duodenum af. In de galblaas kan de gal door resorptie van vloeibare bestanddeelen geconcentreerder, dikker en minder vloeibaar worden, een feit van gewicht voor de verklaring van het ontstaan van galsteenen en van het veelvuldig voorkomen van galsteenkolieken in het kraambed en in het reconvalescentietijdperk van langdurige ziekten. Haar spec. gewicht schommelt tusschen 1010 en 1040, haar gehalte aan vaste bestanddeelen i) E. H. Goodman. Einfluss der Nahrung auf die Aussclieidutig von Gallensiiuren und Cholesterine durch die (xalle. Hof mei ster s Beitriige 7.ur chem. Phvs. und Path. Bd. 9. tusschen 3 en 16°/0. Onder normale omstandigheden pleegt de gal steriel te zijn, een merkwaardig feit als men bedenkt, dat de groote galbuis uitmondt in een milieu, waar lagere organismen welig tieren. De schuinsche doorboring van het duodenum door den ductus choledochus, het voorhanden zijn van circulaire spiervezelen rondom het ostium en de telkens terugkeerende mechanische uitspoeling der groote galwegen door de gal maken dit feit begrijpelijk. Intusschen meenen enkele onderzoekers constant een klein aantal anaërobe microben in de groote galwegen te hebben gevonden; alleen in de intrahepatische galgangen zouden absoluut geen bacteriën voorkomen. In hooge mate wordt de galafscheiding door het gebruikte voedsel beheerscht. Terecht heeft Naunyn, die zich door zijn onderzoekingen over de pathologie van de lever en galwegen groote verdiensten heeft verworven, er aan herinnerd, dat een flinke gemengde maaltijd liet beste middel is om de gal rijkelijk in het darmkanaal te laten afvloeien. Vooral schijnt het gebruik van vleesch de galsecretie of liever den galafvoer in het darmkanaal aan te zetten. In hoeverre chemische middelen hiertoe in staat zijn, zullen wij later bij de bespreking van de therapeutische waarde der cholagoga zien. De secretiedruk , waaronder de gal wordt afgescheiden, is uiterst gering. Zij wordt bij den mensch geschat op 15 mm. kwik; zij wordt toch nog iets hooger berekend dan de druk in de vena portae (Heide nh ain). De ademhaling werkt door de open neergaande beweging van het diaphragma gunstig op den afvoer der gal, zooals onze Boerhaave reeds heeft opgemerkt. Het betrekkelijk veelvuldig voorkomen van icterus bij lijders aan croupeuse pneumonie van de rechterlong zal dus ook wel in verband staan met de hierbij opgeheven of althans beperkte beweging van het middenrif aan de rechterzijde. De physiologische werking der gal is geenszins eenvoudig en evenmin voldoende toegelicht. Zij emulsionneert de vetten, maakt deze voor resorptie in de chylvaten geschikt en ondersteunt de werking van het pancreassap. In ieder geval is haar invloed op de resorptie der vetten van overwegende be- teekenis. Er was een tijd, dat men haar antiseptische werking op micro-organismen in het darmkanaal en bij gevolg ook op de hier voorkomende rottings- en gistingsprocessen hoogschatte, doch sinds men de gal als een uitnemenden voedingsbodem voor sommige micro-organismen heeft leeren kennen, is men te dien opzichte van meening veranderd. De stoornissen, die het gevolg kunnen zijn van galstagnatie of verminderde voortbeweging der gal, leveren het duidelijk bewijs van de noodzakelijkheid, dat de gal geregeld afvloeit. Doch de gal of liever de lever doet nog meer. Zij is een der vele wegen, waarlangs het organisme stoffen tracht te elimineeren en zoo vervult de lever ook door middel der galafscheiding als eliminatie-orgaan een groote rol in de dierlijke huishouding. Tal van stoffen, vetten incluis, gaan vanuit het bloed in de gal over en worden deels met haar in liet darmkanaal geëvacueerd. Zoo treedt de salutaire werking van de lever ook hier weer in het volle licht. Chemische producten, zelfs microben worden op deze wijze aan liet bloed onttrokken. De even interessante als nauwgezette proeven genomen in het laboratorium van Forster') in Straatsburg hebben het belangrijke feit opnieuw bevestigd, dat de galblaas als het ware liet receptaculum is voor typhusbacillen. Typhusbacillen, in het bloed gespoten, worden later alleen en uitsluitend in de galblaas teruggevonden en zoowel bij den typheusen mensch als bij de z. g. typhusbacillen-dragers schijnt de galblaas de plaats zijn, waarin zij zich bij voorkeur ophoopen en het langst verwijlen. Zij kunnen dan met de gal telkens weer in liet darmkanaal terecht komen. Op het ontstaan en de verspreiding der febris typhoidea en hare veelvuldige recidieven, alsmede op het zoo dikwijls voorkomen van galsteenkolieken na febris typhoidea werpen deze onderzoekingen nieuw en scherp licht. Eindelijk oefent de gal een weldadige prikkelende werking op de darmmusculatuur en zij werkt er toe mede, dat de faeces de gevvenschte consistentie verkrijgen. ') Forster und Kayser. Münch. med. Woch. 1905. 6°. Over den invloed der lever op de bereiding en samenstelling en stolling van het bloed (fibrinogene functie) zal ik maar niet uitweiden, te meer daar van deze werking zeer weinig met afdoende zekerheid bekend is. Wellicht staat de neiging tot bloedingen, die sommige leverziekten kenmerkt, met eene stoornis dezer laatste functie in verband. Intusschen kan zij ook op andere wijze gereedelijk worden verklaard. Omtrent de fijnere details der physiologische functie der lever laat onze kennis nog veel te wenschen over, een leemte, die zich ook doet gevoelen bij de verklaring der pathologische verschijnselen. Trouwens de buitengewoon gecompliceerde physiologische functie der lever is op zich zelve reeds een groot bezwaar om hare stoornissen aan het ziekbed te doorgronden en te analyseeren, te meer, daar de verschillende functies van elkaar min of meer afhankelijk zijn. Bovendien bespeuren wij aan het ziekbed niet zoo heel veel van eene gestoorde functie der levercellen, zooals wij weldra zullen zien. Frequentie der Leverziekten. De veronderstelling, dat een orgaan zoo groot als de lever en voor de dierlijke huishouding van zooveel gewicht, ook uitermate gevoelig zal zijn voor schadelijke invloeden, ligt voor de hand. Toch kan ik niet zeggen, dat de ziekten der lever, althans hier te lande, bijzonder veelvuldig voorkomen. Overzie ik de statistieke bescheiden over de frequentie der ziekten mijner afdeeling in het Binnengasthuis in de laatste 25 jaar, dan treft mij de betrekkelijke zeldzaamheid der leverziekten tegenover de enorme frequentie der long-, hart- en nierziekten. Verontrustend groot blijkt het aantal lijders aan chronische nephritis, maar waar blijven, vraag ik mij dikwijls af, onze lijders aan chronische hepatitis? En dat in een land, waar het misbruik van alcoholische dranken de volksgezondheid en de volkswelvaart dreigt te ondermijnen. Daarbij komt, dat acute leverziekten hier, gelijk elders in het gematigde klimaat, nauwelijks voorkomen. Daarentegen is ons vaderland rijk aan lijders aan ziekten der galwegen. Het telt de lijders aan cholelithiasis bij duizenden. Verreweg de meeste leverziekten zijn dan ook van secundairen oorsprong of de uiting van een algemeen lijden. En ik zou dan ook bijna geen ziekte weten te noemen, waarbij de lever ten slotte niet betrokken kan worden. Onverschillig of men de ziekten van het respiratie- of circulatie-apparaat, van het bloed of van de bloedbereidende organen dan wel infectieziekten of intoxicaties op het oog heeft, de lever kan deelen in het ziekteproces. Hij , die zich dus meer in het bijzonder op de studie dezer ziekten wil toeleggen, moet daarom in de eerste plaats naar behooren vertrouwd zijn met de geheele interne kliniek. Trouwens dit geldt eigenlijk voor iederen geneeskunstoefenaar, die zich op een speciaal gedeelte der geneeskundige wetenschap toelegt. Het voorwerp hunner zorgen, studie en observatie is immers geen ziek orgaan, doch een mensch met een of meer zieke organen, dus een ziek mensch. Een blik op nevenstaande tabel geeft beter dan veel woorden inzicht in de frequentie der ziekten van lever, nieren, longen en hart in de jaren 1880 tot 1905. T Lever- Nier- ] Long- Ilart- Jaren. ziekten. ziekten, ziekten, ziekten. 1880—1885 80 276 867 205 1885—1890 106 295 1354 226 1890—1895 84 367 1585 250 1895—1900 102 390 1573 311 1900—1905 84 306 1193 265 25 jaar 456 1634 6572 1260 Onderstaande tabel geeft een overzicht van de frequentie der meest voorkomende leverziekten. Enkele zeer zeldzame (hepar ambulans, acute gele leveratrophie) en andere, omtrent wier aard wij geheel in het onzekere bleven, zijn niet in deze tabel opgenomen, ten einde het overzicht te vergemakkelijken, vandaar een klein verschil tusschen de twee eindcijfers. Jaren. Ieterus katarrhalis. Cholelithiasis 'Cholecvstitis. Cholangitis). Carcinoom. Abscessen. Bchinococcus. Leversyphilis. Levercirrhose. () — Hypertrophische t'irrhose (Hauot), 1880—1885 20 18 9 (5 3 3 19 1885—1890 1-1 23 17 5 10 2 28(9) 1890—1895 4 22 14 0 5 0 32(8) 1895—1900 19 2(5 23 (5 1 4 16(8) 1900—1905 8 10 14 0 3 9 19 25 jaar (35 105 77 23 25 18 114 = 427 Is het niet begrijpelijk, dat ik mij dikwijls heb afgevraagd, van waar de vele lijders aan chronische nephritis en de geringe frequentie der chronische hepatitis? Natuurlijk geeft bovenstaande tabel geen beeld van het voorkomen van zieke levers in het algemeen. Zij geeft toch slechts de gevallen aan waarin het leverlijden klinisch op den voorgrond trad, doch zwijgt over de veel grootere groep van leverziekten, die voorkomen in den loop of als gevolg van andere ziekten en dit aantal is zeer aanzienlijk. Overigens kan het leverlijden, hoewel secundair, toch klinisch geheel op den voorgrond treden. De leverziekten spelen dan ook een groote rol in de geneeskundige praktijk. Treffend is in enkele opzichten de overeenkomst tusschen de ziekten der lever en der nieren. Zoowel bij organische als functioneele ziekten van het zenuwstelsel plegen beide organen immers slechts bij uitzondering te lijden. Hoe geheel anders gedraagt zich in dit opzicht de maag, dat van zenuwvlechten zoo rijk voorziene capricieuse orgaan, dat zoowel bij anatomische als functioneele stoornissen in het zenuwleven zoo duchtig op den voorgrond kan treden, dat het soms het geheele ziektebeeld beheerscht. Deze geringe frequentie der leverziekten tegenover die deinierziekten heeft mij altijd in hooge mate getroffen. Zij be- vreenidt mij te meer, als ik bedenk, hoe gemakkelijk liet langzaam vloeiende aderlijk bloed, dat uit het maagdarmkanaal langs de vertakkingen der vena portae naar de lever wordt geleid, verontreinigd kan zijn met producten uit het digestie-apparaat, die op de levercellen, gal- en vaatcapillairen een schadelijke werking kunnen ontvouwen. Wat komt er al niet in onzen tractus digestivus terecht, hoeveel millioenen microben en lang niet altijd onschuldige worden hier niet geherbergd! Welk een rijke bron van abnormale omzetting en gisting, waarbij schadelijke producten kunnen worden gevormd, levert niet het darmkanaal! Welke veranderingen in scheikundige samenstelling kan de chymus niet vertoonen? Hoe kan haar watergehalte niet snel toenemen door ruim vochtgebruik en dalen bij weinig vochtopname of bij toestanden van carentie en inanitiej En van dit alles heeft de lever zoo te zeggen de primeur. Is het niet opmerkelijk, zou ik veeleer willen vragen, dat er nog gezonde levers voorkomen ? In ons land is het de nier, die reageert, zooals wij dat van de lever op grond harer hooge physiologische functie en anatomische ligging hadden mogen verwachten. De enorme frequentie van slepend nierlijden brengt men immers in verband met de hoog gewichtige physiologische functie, die aan deze diepverscholen organen is toevertrouwd. Reeds als uitscheidingsorganen van de eindproducten der normale stofwisseling en van de aan het gezonde organisme vreemde producten hebben de specifieke nierepitheelen veel te verduren. Doch in ieder geval bereiken deze stoffen, dank zij de innige vermenging met al het bloed en de weefselvochten, het nierparenchym slechts in zeer verdunde oplossing. Van de lever kan dit laatste niet in die mate worden aangenomen, wijl hier alleen vermenging met het poortaderbloed plaats vindt. Zouden de levercellen soms een gelukkige resistentie bezitten tegenover de schadelijke prikkels, die haar van uit een groot deel van het spijsverteringskanaal toevloeien? Of bezitten zij het vermogen om de voor haar schadelijke producten om te zetten in onschuldige verbindingen? Van dit alles is nauwelijks iets met zekerheid hekend. Doch liet kan dunkt mij niet anders of de lever zelf moet meer dn 11 eenig ander orgaan beschut worden en misschien wel door het darmkanaal zelf. Immers dit ellenlange orgaan is voorzien van klieren, wier afscheidingsproducten anti-fermentatief en van een rijke laag lymphoïde-weefsel met talrijke leukocyten, die phagocytair kunnen werken. Voorts is het slijmvlies bekleed met een laag epitheel, dat niet alleen als barrière mechanisch , doch ook door zijn biologische eigenschappen wellicht in staat is voor de levercellen nadeelige prikkels b.v. microben te elimineeren. Zelfs heeft men in den lateren tijd gemeend , dat het endotheel der levervaten met phagocytaire eigenschappen was toegerust. Dit alles behoedt de lever voor al te rijkelijken toevoer van wat haar nadeelig zou kunnen zijn. Voorts kan ook de milt misschien nog stoffen uit het bloed vastleggen of vernietigen, die anders allicht tot het leverweefsel zouden doordringen. Eindelijk beschut de lever zichzelve tot op zekere hoogte door haar afscheidingsproduct de gal; weliswaar is haar bactericiede vermogen luttel, doch haar antitoxisch effect schijnt naar nieuwe proeven te oordeelen niet zoo heel gering te zijn. Zelfs is het niet buitengesloten, dat ook de menschelijke-, evenals de rundergal bij de Afrikaansche runderpest, zooals Robert Koch ') heeft aan het licht gebracht, somwijlen immuunstoffen bevat en boven eiken twijfel staat haar groot mechanisch reinigingsvermogen vast; op deze wijze is het misschien toch eenigszins begrijpelijk, waarom de levercellen met hare hoog gewichtige physiologische functie betrekkelijk zoo zelden ziek worden. Algemeene aetiologie. In het algemeen kunnen de aetiologische momenten voor orgaanlijden worden samengevat in; 1°. mechanische of trau- ') li. Koch. Bericht iiber Tlinderpestiinmunitat. Deutsche metl. Woch. 1897. viatische-, 2°. toxische in engeren zin. 3°. infectieuse; 4°. circulatorische en de grootste klier van liet menschelijk lichaam maakt hierop geen uitzondering. Echter komen bij de lever meer dan bij eenig ander orgaan nog klimatische invloeden in aanmerking. 1°. Allereerst moeten de mechanische genoemd worden, als daar zijn: traumata, verwondingen, aanhoudende druk enz.; de twee eerste kunnen tot bloedingen met of zonder verscheuring van het leverparenchym (ruptuur bv.) en voorts tot ontstekingsprocessen, zelfs door secundaire infectie tot het ontstaan van een leverabsces aanleiding geven. Deze feiten zijn van belang met het oog op de eischen der nieuwere sociale wetgeving. Traumatische rupturen van den d. choledochus, waarbij gal in de buikholte wordt uitgestort, komen bijna uitsluitend bij kleine kinderen voor. De veelvuldig voorkomende snoerlever bewijst den grooten invloed van langdurigen druk door nauwsluitende kleedingstukken (corset, rokbanden, ceintuur etc.) op den vorm van dit orgaan. Ik zeg met nadruk op den vorm van het orgaan, omdat stoornissen in de functie der lever hierbij in den regel gemist worden. De snoerlever is echter van groot practisch gewicht, niet alleen met het oog op de stoornissen, die zij in den afvoer der gal kan verwekken en daardoor het ontstaan van galsteenen kan bevorderen, doch bovenal met het oog op de dwalingen in de diagnose, waartoe de snoerlever aanleiding kan geven. De vraag of een maligne nieuwvorming in de lever ook van traumatischen oorsprong kan zijn, is veel besproken, doch tot op dit oogenblik nog niet op bevredigende wijze opgelost. Sinds de toepassing der ongevallenwet is die vraag ook van groote praktische beteekenis geworden; naar hetgeen ik zelf heb gezien en ervaren, ben ik vast overtuigd, dat het trauma in ieder geval als een disponeerende factor voor de ontwikkeling van een carcinoma is te beschouwen, die zijn ontstaan kan bevorderen en zijn groei kan bespoedigen. 2°. Intoxicaties. Zekerder zijn wij ingelicht over de schadelijke werking die sommige vergiften op liet leverparenchym uitoefenen. Reeds sinds lang is bekend, dat phosphorus en arsenicum als specifieke leververgiften, alsmede alcohol en chloroform de voeding der levercellen dermate kunnen schaden, dat ernstige acute of chronische ziekteprocessen het gevolg kunnen zijn. Toch schijnt de alcohol alleen onder zeer bepaalde voorwaarden het leverweefsel te kunnen schaden, gelijk wij later zullen zien. De mogelijkheid, dat ook in het lichaam zelf bijv. in het digestie-apparaat of in de lever zelf giften, die de lever ziek maken, ontstaan (auto-intoxicatie), kan moeilijk worden geloochend. Enkele fransche pathologen (Boix') bijv.) spreken zelfs van een „foie des dyspeptiques", en bij de nauwe betrekking, die er uit embryologisch, anatomisch en physiologisch standpunt bestaat tusschen de lever en het spijsverteringskanaal ligt het voor de hand, dat bij stoornissen in het laatste, toxische producten kunnen ontstaan, die allereerst de lever bedreigen, evenals leverlijden wederkeerig stoornissen in de spijsvertering kan veroorzaken. Intusschen kan het bewijs voor den gastro-intestinalen oorsprong van vele leverziekten nog niet geleverd worden, al mag op theoretische gronden deze genese niet onwaarschijnlijk zijn. 3. Infecties. Beter bekend is de schadelijke werking van sommige bacteriën of bacteriënproducten op de lever en galwegen. Ik noem hier slechts de tuberkel-, typhus- en vooral de colibacillen, de verschillende pyogene microben, waaronder de streptococcen vooraan staan in de gelederen en het virus syphiliticum. Voorts de amöben en eindelijk de grootere parasieten, echinococcus en distoma haematobium, welke zich immers bij voorkeur in het leverweefsel nestelen; de nauwe verwantschap tusschen malaria en tropische dysenterie eenerzijds en de lever anderzijds, is bekend genoeg. Geenszins zeldzaam zijn de eerst in den lateren tijd met meer zorg bestudeerde circumscripte necrosen van het leverweefsel, die het gevolg van de inwerking van microben of hunne producten zijn. Men heeft deze haarden ge- i) E. Th. Boix. Le foie des dyspeptiques. Thèse de Paris 1894. vonden na mazelen, diphtherie, endocarditis en vooral na typhus, soms tegelijk met ettering, zooals blijkt uit de waarnemingen van O sier ') en Se 1 don2). Ook bij de z.g. constitulioneele en bloedziekten (jicht, vetzucht, diabetes, leukaemie, pseudo-leukaemie, progressieve pernicieuse anaemie, rachitis, morbus maculosus Werlhofii, scorbuut), deelt de lever menigmaal in het ziekteproces en geeft daarvan in den regel door voluumsvermeerdering blijk. In laatste instantie is hier ook waarschijnlijk giftwerking de oorzaak van het leverlijden. 4°. Stoornissen in den bloedsomloop spelen in de pathologie der lever zulk een groote rol, dat zij nog even afzonderlijk moeten worden genoemd. Zoodra de functie van het rechterhart te wenschen overlaat, pleegt het bloed zich in de vaatrijke lever op te hoopen (stuwingslever), waaruit later belangrijke pathologische anatomische afwijkingen kunnen voortvloeien , en hetzelfde is het geval, als de lever bij voortduring te veel arterieel bloed toevloeit, zooals dat in de tropen het geval kan zijn (actieve leverhyperaemie, Indische lever). 5° Eindelijk komen ten slotte ook nog klimatische invloeden in aanmerking. De ervaring van eeuwen heeft onweerlegbaar de vatbaarheid voor sommige leverziekten aangetoond van hen, die in het tropische klimaat verwijlen en niet onder de palmen geboren en getogen zijn. De reeds genoemde „Indian liver" en de zoo veelvuldig voorkomende hepatitis tropica strekken ten bewijze. Een ondoelmatige levenswijze (weinig lichaamsbeweging, niet passende en te prikkelende voeding, alcoholgebruik), digestiestoornis en malaria schijnen vooral de ontwikkeling van leverlijden in het warme klimaat te begunstigen. Of de door velen aangenomen verhoogde functie der lever in het warme klimaat en de hier voorkomende snelle temperatuurswisselingen ook als disponeerende factoren voor leverlijden moeten worden beschouwd , is nog een open vraag. Opvallend is de zooeven ') \V. Osler. Hepatic couiplications of typhoid fever. Edinb. Journ. 1S97 Nov. 2) John Gr. Seldon. Abscesses ol the liver following typhoid fever Amer. Journ. Vol. 125. reeds aangeduide grootere frequentie van leverlijden bij de Europeanen. De overwegend uit vegetabiliën bestaande voeding der inlanders, bun leefwijze, hun betere accommodatie aan het warme klimaat, doch bovenal hun afstamming (ras) geven misschien verklaring van dit merkwaardige feit. Niet zelden vertoonen zich de verschijnselen van leverziekte eerst na terugkeer in Europa. Waarschijnlijk bestond dan reeds inhetheete klimaat een occulte latente leveraandoening, die door de veranderde levensomstandigheden uit hare sluimering werd gewekt. Ik zag eenmaal een tropisch leverabsces bij een lijder, die al sinds 20 jaren in Europa vertoefde. Daarentegen komt het levercarcinoma en de cholelithiasis veel menigvuldiger bij bewoners der gematigde zonen voor. Ten slotte geeft in tal van gevallen het primaire grondlijden verklaring van het secundaire leverlijden; zoo is immers het levercarcinoma bijna altijd het gevolg van een elders gezetelde boosaardige nieuwvorming. Menigvuldig zijn de wegen, waarlangs schadelijke prikkels, microben en chemische producten, de levercellen kunnen bereiken. Zij kunnen op de aanvankelijke localisatie van het ziekteproces in de lever overwegenden invloed oefenen. Bovenaan staat de haematogenc weg, en meer in het bijzonder de vena portae met hare uitgebreide vertakkingen, die het aderlijk bloed uit maag, darmkanaal, het onderst gedeelte uitgezonderd, buikvlies en het pancreas naar de lever geleidt. Welke bron van ongerechtigheden hier schuilt, werd reeds vermeld. Het tropische en appendiculaire leverabsces, en wellicht ook menig geval van levercirrhose vindt langs dezen weg haar verklaring; de traagheid, waarmede het aderlijk bloed door de levervloeit, is hier van veel gewicht. Doch ook langs de venae hepaticae kunnen z.g. retrograde emholieën bij uitzondering het leverparenchym bereiken. Immers de ervaring, dat multipele leverabscessen soms bij voorkeur in de buurt dezer aderen kunnen gelocaliseerd zijn, pleit wel voor deze meening. Dan noem ik verder de art. hepatica als den weg, waarlangs emholieën en andere in het bloed voorkomende schadelijke stoffen als microben de lever kunnen bereiken. De lever-embolieën bij acute endocarditis en de metastatische leverabscessen ontstaan langs dezen weg. Van nauwelijks geringer beteekenis dan de bloedbaan is de weg langs de groote galwegen, den duclus choledochus. Zoodra slechts de afvoer van gal in bet darmkanaal vertraagd of opgeheven is of zoodra de afscheiding en dus ook de „vis a tergo", vermindert, of eindelijk indien de gal te rijk aan vaste bestanddeelen en dientengevolge te dik, te kleverig wordt en bij gevolg de mechanische uitspoeling der galwegen te wenschen overlaat, kunnen de langs den ductus choledochus naar binnen gedrongen kiemen, waaronder de coli-bacillen in de eerste plaats moeten worden genoemd, ontsteking der galwegen en omzetting der gal verwekken en aldus tot de allerbedenkelijkste ziekteprocessen aanleiding geven. Ook bier maakt de lever dus geen uitzondering op de algemeene wet uit de pathologie, die leert, dat stagnatie van afscheidingsproducten in het lichaam een der eerste voorwaarden is voor het ontstaan van ziekelijke veranderingen. Niet ten onrechte is de bekende „cavité close" van Dieulafoy berucht. Iioe gemakkelijk gisten immers stagneerende spijzen in de maag, volgt infectie der piswegen bij onvoldoende ontlediging der blaas of ontsteking der appendix bij stagnatie van den inhoud! Ofschoon van geringer beteekenis moet ook nog de lymphogene weg genoemd worden. Wellicht ontstaan ook enkele, vrij snel verloopende vormen van levercirrhose voornamelijk langs lymphogenen weg. Doch vepl beter is in ieder geval de omgekeerde richting, waarin de lever secundair langs de lymphwegen de ziekte verspreidt, toegelicht. Wie denkt hier niet aan de regionaire lymphklier-metastasen bij het lever-carcinoom! Indien ik nu ook nog herinner aan het voortschrijden van ziekteprocessen per continuitatem en per contiguitatem, dus langs den capsulairen weg, zooals die wordt gevolgd bij ontstekings-processen in de buurt van de lever met name bij de ontsteking van het huikvlies, waarbij trouwens de lymphwegen ook een rol kunnen spelen, dan blijkt uit dit alles voldoende , hoe de lever van alle kanten in het gedrang kan komen. 3 Innig samengeweven zijn de stoornissen der lever met die van het pancreas en bovenal met die van de milt; reeds sinds lang heeft de kliniek geleerd, hoe dikwijls zwelling der lever met zwelling der milt gepaard gaat. De Banti'sche ziekte zal ons gereede aanleiding geven dit verband wat nader te bezien. De nauwe verwantschap tusschen het pancreas en de lever kan blijken uit de interessante vondsten van Müller') en Marx2), die partieele necrosen en circumscripte atrophieën van het leverweefsel in aansluiting aan pancreasnecrose, als gevolg van vetembolieën der poortadervertakkingen, waarnamen. De erfelijkheid speelt natuurlijk ook een rol in de leverpathologie, zooals zij bijna overal aan het scherp ziende oog haar invloed verraadt. Er zijn tal van generaties, waarin de lever een „locus minoris resistentiae" is. „Un foie, qui sedefend mal", zeggen de Franschen niet oneigenaardig. Het allermeest treedt het erfelijkheidsmoment bij cholelithiasis op den voorgrond. Er zijn niet alleen appendicitis-, doch ook echte gafsteenfamilies. De gevolgen van de schadelijke invloeden, die het leverweefsel treffen, plegen op den duur niet uit te blijven en kunnen tot ernstige patholoog-anatomische veranderingen leiden. Deze wisselen zeer in aard en localisatie, in- en extensiteit. Stoornissen in den bloedsomloop met hare gevolgen, voluums- en vormveranderingen, acute en chronische ontstekingsprocessen, nieuwvormingen, de meest verschillende degeneratieve veranderingen en necrose van leverweefsel en nog zooveel meer tast- en zichtbare afwijkingen vormen dan het patholoog-anatomisch substraat van het ziekteproces. Daarnaast vindt men zeer dikwijls tegelijkertijd histologische veranderingen , die als regeneratieve moeten worden beschouwd. Bij de galwegen treedt de steenvorming op den voorgrond, i) Frans M-iiller. Bericht über Arbeiten aus detu path. Inst. VVürzburg 1898. ï) II. Marx. Ueber Fettgewebenekrose und Degeueration der Leberbei 1'ancreatitis haemorrhagiea, Virchow'a A.rchiv. Baud 105. 1 doch onmiddellijk hierop moeten de acute en chronische, eenvoudige, ulceratieve en etterige ontstekingsprocessen der galwegen worden geboekt, omdat zij aan het ziekbed van enorme practische beteekenis zijn. Eindelijk dienen de neoplasmata der galwegen nog even te worden aangestipt. Volledigheidshalve vermeld ik nog terloops, dat ook de stam der vena portae af en toe in het ziekteproces, dat zich in de lever afspeelt, wordt betrokken. Ontsteking harer wanden, acute of chronische pylephlebitis en thombosen van haar lumen zijn dan de patholoog-anatomische veranderingen, die van een praktisch klinisch standpunt van belang zijn. Algemeen? kSymptouiatologie. De subjectieve en objectieve verschijnselen, van ziekten der lever en galwegen afhankelijk, zijn niet zoo talrijk, als men op grond der levendige en veelzijdige physiologische functie zou verwachten. Onder de subjectieve symptomen staat de pijn en daarmee verwante gewaarwordingen als een gevoel van zwaarte, druk, spanning etc. bovenaan. Nu eens weinig intensief of althans dragelijk (zooals bij de stuwingslever, levercirrhose) kan zij soms dermate hevig zijn, dat de zieke radeloos van smart is (galsteenkoliek, carcinoma, leverabsces, leversyphilis). Alle ziekteprocessen, die de leverkapsel mede aantasten (hepatitis, peri-hepatitis , syphilis) en die door snelle voluumsvermeerdering van het orgaan een zeer snelle uitrekking van het sereuse omhulsel tengevolge hebben, plegen zich door pijngewaarwording te onderscheiden. Natunrlijk speelt ook hier de individueele gevoeligheid een groote rol. Zoo plegen allo syphilitische leveraandoeningen in de latere perioden der ziekte pijnlijk te zijn, zoowel spontaan als bij druk. Daarentegen verwekt de zware stuwingslever meestal slechts een gevoel van onaangenamen druk en onbehagelijke zwaarte in de leverstreek en in de maagstreek, al kan deze onaangename sensatie ook tot pijn stijgen, vooral bij druk. Veel meer dun vermoed of gewaardeerd wordt, kan de van lever of galwegen afhankelijke pijn elders worden geloculiseerd (rug, maagstreek, miltstreek, navelstreek, schouder); welke bron van dwaling zich hier voordoet, als men niet voldoende vertrouwd is niet deze en andere localisaties en eigenaardige pijnirradiaties (zelfs naar oor, trigeminusgebied, pink) springt in het oog en zal in het specieele gedeelte nader blijken. Druk in de leverstreek pleegt de pijn te verergeren, al komen op dezen regel ook uitzonderingen voor. Als een ander subjectief verschijnsel, waarover leverlijders met icterus somtijds klagen, noem ik drie stoornissen van de zijde van het gezichtszintuig: de xanthopsie, waarbij de lijder alles geel ziet de hemeralopie, waarbij in den schemer het gezichtsveld totaal verduisterd schijnt en de nyctalopie, waarbij beter gezien wordt in de avondschemering dan bij daglicht. Het eerste symptoom vindt men terug in alle leerboeken; in de praktijk komt het zeer zelden voor. Trouwens het is in den regel slechts tijdelijk en alleen in de eerste perioden van den icterus voorhanden; ik heb het slechts één enkele maal gezien. De verklaring van dit merkwaardige verschijnsel is nog onzeker. De een (Moxon) ') vermoedt eene toxische werking op die elementen van het netvlies, welke de violette stralen percipieeren, te meer daar lens en glasvocht geen gele kleur aannemen. De ander (Hirschberg ■)) brengt het in verband met een imbibitie van het netvlies met galpigment, omdat hij de papil en het netvlies duidelijk geel gekleurd zag bij liet onderzoek met den oogspiegel. Bovendien scheen bij bet zien door zwakke oplossingen van galkleurstof het violette spectrumeinde te verdwijnen. Iets menigvuldiger is de hemeralopie, het bekende cardinale symptoom der retinitis pigmentosa, dat meer in het bijzonder, ') Clinical remarks on xauthopsia in jaundice and on the destribution of the bile pigment in jaundice. The Lancet. 1873 no. 1. J) Ueber Gelbsehen und ïsaehtblindheit der Ieterischen. Berl. klin. Woch. 1885. 23. doch niet uitsluitend bij icterische lijders aan atrophische en hypertrophische levercirrhose af en toe voorkomt. Of deze schemerblindheid van een stoornis in de vorming van het „Sehpurpur" of van de veranderde bloedsmenging afhankelijk is, dan wel of zij het gevolg is van z.g. blauwblindheid is nog een onuitgemaakte zaak. Wel schijnen de blauwe stralen vooral het zien in de schemering mogelijk te maken. Een enkele maal wordt de hemeralopie van andere gezichtsstoornissen (verminderde gezichtsscherpte bij dag, concentrische gezichtsveldbeperking, xerosis conjunctivae, ulcera corneae) vergezeld. De nyctalopie pleegt men toe te schrijven aan de aanwezigheid van galbestanddeelen in de weefselvochten van het oog. Eindelijk komen retinaalbloedingen vrij menigvuldig bij icterische lijders voor evenals abnormale pigmentatie en eigenaardig witte vlekken in het netvlies. Vooral de pas overleden scherpzinnige klinicus Li tten ') heeft deze veranderingen der retina bij leverlijders met zorg bestudeerd. Mij dunkt, dat dit punt ook nog verdere studie waard is. Natuurlijk kunnen alle ziekten der lever, welke de constitutie ondermijnen, ten slotte ook stoornissen in het gezichtsvermogen ten gevolge hebben. Onder de meest voorkomende subjectieve verschijnselen moet de huidjeukte, pruritus cutaneus, die straks bij den icterus ter sprake komt, genoemd worden. Onder de objectief waarneembare verschijnselen staan veranderingen in grootte, vorm, ligging, consistentie en oppervlakte bovenaan. Het is jammer voor liet praktische leven, dat door de verscholen ligging der lever diep in het rechter hypochondrium, waar de palpeerende vinger niet vermag door te dringen, door sterke vetzucht, door meteorismus, door vocht in de buikholte, en last not least door spanning der buikspieren deze veranderingen dikwijls zoo moeilijk of in het geheel niet kunnen worden vastgesteld. ') Ueber Veriinderungen des Augenhintergrundes bei Erkrankungen der Leber. Zeitsehrift fiir klin. Med. Bd V. 1882 Ueber die Brziehungen von Leberkrankheiten zu Retinalatteetionen. Deutsche Med. Woeh 1882. IS. Vergroot pleegt de lever te zijn bij niet al te lang bestaande veneuse stuwing, bij abnormale vetophooping, bij nieuwvormingen , bij amyloïde degeneratie, bij leukaemie en pseudoleukaemie, bij acute vergiftiging met phospborus, bij ontstekingsprocessen, bij de Hanot'sche-, Ch arco t'scbe en soms ook bij do Laënnec'sche cirrhose, bij chronische malariainfectie, bij galstuwing, soms ook bij diabetes, morbus maculosus Werlhofii, rachitis, progressieve pernicieuse anaemie, tuberculose, f. typhoïdea en bij appendicitis (foie appendiculaire). Verkleind kan zij zijn bij acute gele lever-atrophie, waar het orgaan zoo te zeggen onder onze oogen in omvang afneemt, bij de Laënnec'sche levercirrhose, bij langdurige veneuse stuwing (atrophische muscaatnootlevcr) bij seniele en inanitie-atrophie, terwijl vormveranderingen vooral bij echinococcus, abscessen, nieuwvormingen en bij de snoerlever voorkomen. Week is de lever bij echinococcus en andere cysten, vast bij stuwingen en amyloïde degeneratie en hard bij carcinoma, gummata en verkalkte echinococcus-blazen. Volgens de boeken zou de vetlever ook week zijn. Ervaringen aan liet ziekbed en de sectietafel hebben mij bet tegendeel geleerd. Meer dan eens bleek een groote vetlever voorhanden bij de obductie, waar wij op grond der resistentie (en andere teekenen) een amyloïd-lever hadden verwacht. Zeer opvallend is de ervaring, dat de lever bij de obductie zooveel kleiner blijkt dan men zich tijdens het leven had voorgesteld. De reden ligt in het groot verschil in bloedgehalte der lever tijdens het leven en na den dood; ook de bij de opening van buiken borstholte geheel gewijzigde drukverhoudingen moeten in aanmerking genomen worden. ICTERUS. GEELZUCHT. MORBUS REGIUS. Als het meest opvallende, bet langst bekende en het meest bestudeerde, doch daarom toch nog niet het best begrepen verschijnsel der ziekten van lever of galwegen moet de geelzucht, de icterus, worden genoemd. Immers hij kon- digt als het ware direct bij den eersten oogopslag den leverlijder aan. Toch moet ik er onmiddellijk op laten volgen, dat de meeste leverziekten geen icterus ten gevolge hebben, wanneer ik althans hier afzie van die eigenaardige levertint, die men wel eens subicterus of „teinte subicterique" heeft genoemd. Wanneer de gal niet naar behooren langs de groote of kleine galwegen kan afvloeien (door verstopping, door vernauwing of uit welken hoofde ook) gaat de stagneerende gal, die onder hoogeren druk komt, over in de fijnere lymplnvegen, die de galcapillaria omspinnen — misschien ook direct in het bloed of langs de lymphspleten van het diaphragma en de borstklier (Reinke) — om verder langs den ductus thoracicus in de vena subclavia sinistra in het bloed te vloeien, waaruit dan weer de galkleurstoffen in de cellen van het rete Malpighi en de slijmvliezen worden afgezet (resorptie- of mechanische ictcrus). Dit is de best gekende vorm van icterus, die bovendien in de kliniek de hoofdrol speelt. In het lijk overweegt de icterische verkleuring der lever. Doch over de fijnere détails van de wijze, waarop de galbestanddeelen bij dezen mechanischen stuwingsicterus in het bloed geraken, zijn de meeningen niet eensluidend: volgens de nieuwere onderzoekingen van Btirker') en Eppinger-) zou de galstuwiag leiden tot ruptuur der meest peripheer gelegen intraacineuse intercellulaire galwegen, tot het uittreden der gal in de spleten tusschen levercellen en fijnste galcapillairen die als het begin van het lymphstelsel, dus eigenlijk als lymphwortels zijn te beschouwen; vervolgens komt de gal dan met de lymphe-door den ductus thoracicus in het bloed. Ook de samenstelling der gal, vooral hare consistentie, is voor de resorptie niet onverschillig zooals wij weldra zullen zien. Zetelt de belemmering van den afvoer in de groote galwegen, zooals bij den lithogenen icterus, icterus katharrhalis >) Studiën über die Leber. Pflüger's Archiv Bd. 83. J) Beitriige zur normalen und pathologische» H istologie der menschlichen Gallencapillaren, etc. Ziegler's Beitriige 31. en sommige carcinomen, dan gaat de icterus steeds gepaard met ontkleurde z.g. acholische faeces en sterk galkleurstofhoudende urine. Is het impediment daarentegen in de fijnere galwegen gelegen, zooals bv. bij dehypertrophischelevercirrhose, dan is de icterus minder intensief, de alvus nog galkleurstofhoudend en de urine in den regel slechts matig van galpigment voorzien. Naarmate het weefsel rijker is aan fijne bloedvaatjes pleegt de gele kleur sterker te zijn; vandaar ook, dat het kraakbeen, de cornea en het zenuwstelsel niet of nauwelijks een gele tint verraden. Natuurlijk wordt de gele kleur niet onmiddellijk na de belemmering in den afvoer waargenomen, want er is een zekere concentratie van gal in het bloed noodig om de gele kleur der weefsels voor het oog waarneembaar te maken. In den regel duurt het een a twee dagen alvorens de icterische kleur voor den dag komt. Soms gaat urobilinurie aan den icterus vooraf, die echter steeds schijnt te ontbreken bij algelieele afsluiting der groote galwegen. Wordt bij het proefdier de ductus choledochus onderbonden, dan ziet men bij het dier ook eerst na 24 a 36 uren de gele verkleuring; onderbindt men echter tevens den ductus thoracicus, dan blijft de icterus achterwege, dus wel een bewijs, dat de gal langs de lymphwegen in het bloed wordt opgenomen. Aan de conjunctiva sclerae pleegt men het eerst de gele kleur, niet te verwarren met gele vetklompjes, waar te nemen, omdat de witte onderlaag de gele kleur van het dunne slijmvlies sterk doet uitkomen; hoe dunner epidermis, hoe rijker ontwikkeld capillair-gebied, hoe sterker de gele kleur der huid in het oog valt. Aan de slijmvliezen ziet men de gele kleur eerst duidelijk als men het bloed uit de vaatjes met den vinger of nog beter met een doorschijnend glas heeft weggedrukt. Aan het slijmvlies van het harde verhemelte pleegt de icterische kleur vooral duidelijk -in het oog te vallen, omdat de fijnere bloedvaten hier recht verloopen en strak gespannen zijn. Terzelfder plaatse wordt immers ook de voor tuberculose zoo kenmerkende bleeke anaemische kleur waar- genomen. De icterische kleur der huid wordt het best op eenigen afstand van deu lijder waargenomen bij beider daglicht. Bij kunstlicht, het witte electrische uitgezonderd, onttrekt de gele kleur zich aan de waarneming. In de meest verschillende nuances doet zich de gele kleur aan het oog voor; in versche gevallen is zij lichtgeel van tint, later geelgroen om donkerder te worden, naarmate zij langer duurt en intensiever is. Zij kan dan donkergroen (icterus viridis), ja zelfs bijna zwart worden (melan-icterus). In deze gevallen bestaat zonder uitzonderingen een algeheele afsluiting van de groote galwegen. Deze verschillende kleurschakeeringen danken hun oorsprong aan de hoeveelheid galpigment, die in de cellen van het rete Malpighi is afgezet en aan de verdere omzettingen, die het galpigment voornamelijk onder invloed van het licht ondergaat. Nergens ter wereld kan men deze verschillende nuanceeringen der gele kleur beter bestudeeren dan aan de bronnen te Karlsbad, waarheen jaarlijks de geelzuchtigen bij duizenden een bedevaart plegen te ondernemen. Dat ook het gebruik van picrinezuurverbindingen bijv. picrinzure kali, een middel vroeger als anthelminthicum gebruikt, eveneens aan de huid en slijmvliezen een gele kleur verleent, die op het oog nauwelijks van icterus te onderscheiden is, moet nog even worden vermeld. Vandaar ook dat het picrinezure kali in vroegere dagen wel eens genomen werd om icterus te simuleeren. Een der meest vermaarde clinici uit Berlijn vertelde mij eens hoe hij, vroeger aan het hoofd eener zeer kleine kliniek staand, bij gebrek aan een icterischen lijder af en toe wel verplicht was een zijner patiënten piorinezure kali toe te dienen, om zijne leerlingen althans toch eenigszins het colorisch beeld van den icterus voor oogen te stellen. Het onderzoek der urine kan natuurlijk spoedig het gewenschte licht brengen. Dal de leeken al heel spoedig van eene gele kleur spreken, ook daar waar van feitelijke icterus geen sprake is, mag nog wel even worden aangestipt. Niettemin vereischt het constateeren van de lichtste graden van geelzucht een scherpziend oog en goed licht. Ook in sommige afscheidingsproducten van klieren gaat de galkleurstof over. Zoo wordt het zweet wel, het secreet der traan-, speeksel- en borstklieren niet gekleurd. Ook liet slijm blijft ongekleurd. Doch zoodra door een ontstekingsproces de voeding der fijnere vaatwanden heeft geleden, gaat het galpigment eveneens in het afscheidingsproduct der mucosae over. Lijders aan icterus, die door eene pneumonie of een acute bronchitis worden aangetast, expectoreeren dientengevolge groene d. w. z. galkleurstof houdende sputa. Ook de liquor cerebro-spinalis bevat slechts sporen van galpigment, zelfs al is het bloedserum daarvan nog zoo rijk voorzien. Inderdaad, een opmerkelijk verschijnsel. Of wellicht de plexus chorioideus, die als een soort lymphklier te beschouwen is, de gal kleurstoffen verandert of terughoudt? En of de speekselklieren misschien niet hetzelfde doen? Het effect der galstuwing op het leverparenchym is zeer verschillend en wordt in hoofdzaak bepaald door de hoedanigheid der stagneerende gal. Acute stuwing van gezonde, niet veranderde gal pleegt in ieder geval reparabele voedingsstoornissen in de levercellen te veroorzaken. Doch behalve de mechanische oorzaken, die den afvoer van gal belemmeren, zijn er nog andere, die icterus verwekken, al bereikt deze dan in den regel ook een geringeren graad. Over deze vormen van icterus, over hunne pathogenese, ja zelfs over hunne nomenclatuur heerscht zoo groot meeningsverschil, dat het waarlijk niet gemakkelijk is in dezen doolhof den juisten weg te vinden. Ten eerste wordt algemeen aangenomen, dat ook een functioneele stoornis der levercellen icterus tengevolge kan hebben. Onder physiologische voorwaarden geeft de levercel de door haar geproduceerde gal aan de galcapillaria, het ureum en de suiker aan de bloedcapillaria af. Wij zagen immers reeds vroeger, dat iedere levercel aan de eene zijde grenst aan een uiterst fijn bloed-, aan de andere zijde aan een uiterst fijn galcappilair. Het schijnt nu mogelijk onder pathologische omstandigheden, dat de levercel haar gal niet aan het galbuisje, doch aan het bloedvaatje afstaat, hetgeen dus feitelijk neerkomt op een omkeering van de secretie-richting. Langs de vena hepatica komt de gal dan in de vena cava inferior en vervolgens in den grooten bloedsomloop. Men pleegt dezen vorm van icterus als diffusic-iderus, ook wel als icterus per parapedesin of als akathektischen icterus (Liebermeister) te betitelen. Volgens sommige pathologen, waaronder in de eerste plaats M i 11kowski moet worden genoemd, zou deze vorm van icterus zelfs zeer menigvuldig zijn. Ik ben weinig geneigd mij aan te sluiten bij Minkowski's opvatting, en zou ook niet weten, hoe ik dezen vorm van icterus van de lichtere graden van den stuwings-icterus aan het ziekbed moest onderscheiden. Mechanische belemmeringen in de fijnere galwegen zal men bovendien nimmer kunnen buitensluiten. Voorts onderscheidt men nog een ictems e polychoha, ook wel icterus pobjcliolicus genaamd. Hier wordt te veel, ja zelfs zoo veel gal afgescheiden, dat de galwegen hun inhoud niet snel genoeg kunnen verwijderen, /ij stuwt dan in de galwegen, diffundeert in de omringende lymphwegen en komt dan bij kleine hoeveelheden in het bloed. De samenstelling der gal, haar groote rijkdom aan galpigment en betrekkelijke armoede aan water, speelt hierbij echter tevens een groote rol. Men pleegt dan van pleiochrome gal te spreken. Tot dezen vorm van icterus, de „polycholie pigmentaire" van Chauffard, schijnt ook de vroeger als haematogene beschrevene te moeten worden gerangschikt. Deze laatste vorm is nog slechts uit een historisch oogpunt vermeldenswaard. Onder normale omstandigheden wordt de galkleurstof uit de bloedkleurstof gevormd. Trouwens beide zijn zeer verwante scheikundige stoften. Wanneer nu de bloedkleurstof onder bepaalde omstandigheden bv. bij gift werking, bij infectieziekten, bij huidverbrandingen etc., in verhoogde mate van de bloedlichaampjes wordt afgesplitst en daardoor vrijkomt in het circuleerende bloed, dan wordt het overtollige bloedrood in de lever gedeponeerd en door de levercellen als materiaal voor de galbereiding gebruikt. Overrijkelijke productie van dikke, sterk pigmenthoudende gal en icterus polycholicus kunnen hiervan het gevolg zijn. De vroegere haematogene icterus is dus volgens nieuwere inzichten feitelijk ook een hepatogene. Vroeger was men de meening toegedaan, dat de omzetting van bloedkleurstof tot galkleurstof in het bloed zelf tot stand kwam; vandaar de naam van haematogene icterus. Bij dezen vorm van icterus zouden dan ook de galzure zouten in de urine ontbreken. In den laatsten tijd is het echter gelukt deze ook in de urine aan te toonen in die gevallen, waar volgens onze vroegere voorstelling een haematogene icterus in liet spel was. Tot deze groote groep behoort o. a. de icterus, die ontstaat na vergiftiging met sommige champignons, morilles, arsenik-waterstof, toluylendiamin, galzure zouten; met chloras Jcalicus, pyrogalluszuur, aniline en hare derivaten, antifebrine en lactophenine, nitrobenzol, nitriten, producten uit het extractum filicis maris aethereum , santonine en ten deele ook phosphorus. Een deel dezer laatst genoemde stoffen reduceert tevens het bloedrood tot methaemoglobine. Tot dezelfde groep van icterus toxicus pleegt ook die, welke in zeer zeldzame gevallen als gevolg van loodvergiftiging voorkomt, te worden gerekend. Ik zelf zag slechts eenmaal een dergelijk geval, een waarneming, die mij daarom levendig bij zal blijven, omdat de icterus en de pijnen tot de diagnose van galsteenkoliek hadden geleid. Ik zou echter meer geneigd zijn dezen icterus voor een katarrhalen te houden. Eveneens schijnen bacteriën-producten, met name tuberculine en vergiften van dierlijken oorsprong, b.v. slangengift den zooeven genoemde toxischen vorm van icterus te kunnen veroorzaken. Of in vele dezer gevallen niet tevens spoedig voorbijgaande en onbeteekenende zwelling van het slijmvlies, van het duodenum of der fijnere galwegen medewerkt, is natuurlijk moeilijk uit te maken. Ik houd dit zelfs voor waarschijnlijk. In de kliniek vermag men uit den aard der zaak deze verschillende pathogenesen van den icterus niet te onderscheiden. omdat de kleur der faeces door eene slechts geringe vermindering in den galafvoer niet wordt gewijzigd en boven- dien door andere factoren wordt beïnvloed. De z.g. mechanische icterus treedt mijns inziens dan ook aan het ziekbed geheel op den voorgrond. Bovendien kunnen verschillende oorzaken samenwerken. Nauw verwant aan de zooeven vermelde groep is de ictei-us haemoglobinuricus, die soms bij de paroxysmale haemoglobinurie na een aanval ontstaat. Eveneens kan op dezelfde wijze deze vorm van icterus ontstaan bij een zeer zeldzaam voorkomende ziekte der zuigelingen , die men als „epidemische Ilaemoglobinurie der Neu-geborenen" heeft beschreven, een ziekte omtrent wier wezen ons weinig of liever niets bekend is. Verder verdienen nog de volgende vormen van icterus afzonderlijk te worden vermeld, omdat zij door een bijzonder aetiologisch moment zijn gekenmerkt : a. icterus posthaemorrhagicus, die ontstaat na resorptie van uitgebreide bloedextravasatcn, zooals die na traumata en bij haemorrhagische diathesen ontstaan. Deze icterus is zeldzaam in tegenstelling met de frequentie der urobilinurie, die onder deze omstandigheden zeer intensief kan zijn en daarom van belang voor de diagnose van inwendige bloedingen. Daarentegen wordt het voorkomen van den z.g. urobilin-icterus in den lateren tijd geloochend. Reeds liet feit, dat een nauwkeuriger onderzoek galzure zouten in de urine aan het licht heeft gebracht, pleit tegen het voorkomen van den vroeger veel besproken urobilin-icterus. De z g. suppressie-icterus is natuurlijk al lang van de wetenschappelijke markt verdwenen. Eertijds meende men, dat de lever de gal niet zelf bereidde, doch haar eenvoudig uit het bloed afscheidde; was dit vermogen te loor gegaan, dan sprak men van suppressie-icterus. Ook het voorkomen van achulie, waaronder men eene stoornis inde functie der levercellen verstond, waarbij de productie van gal was opgeheven, wordt in de latere jaren terecht in twijfel getrokken. b. Icterus infectiosus. Deze ontstaat in den loop van acute infectieziekten, waarvan de gele koorts en de WeiVsche ziekte treffende voorbeelden leveren ; doch ook bij of na andere ziekten van infectieusen oorsprong kan icterus worden waargenomen, zooals vooral bij de croupeuse pneumonie en een enkele maal ook bij de febris typhoidea het geval is. Onze ervaren voorvaderen spreken immers ook van pneumonia biliosa en biliözes Typhoid. Ook bij septico-pyaemie is een geringe graad van icterus niet zeldzaam. De genese van den icterus behoeft natuurlijk niet altijd dezelfde te zijn. Ik kan het vermoeden niet onderdrukken, dat in vele dezer gevallen ook een maagdarmkatarrh of een katarrh der fijne gal wegen de oorzaak van den icterus is. De in vroegeren tijd veel besproken pneumonia biliosa, door mannen als Schönlein, Wunderlich en Traube met zorg bestudeerd, onderscheidde zich behalve door den icterus, nog door het op den voorgrond treden van verschijnselen der hersenen, (deliriën, stupor, convulsies, coma) en van hartzwakte (frequente, kleine en weeke pols, z. g. febris adynamica) en het op den achtergrond treden der longsymptomen (hoest, expectoratie, pijn). Dat de ernst der prognose zulke ervaren waarnemers niet verborgen is gebleven, zal wel niemand verwonderen, die tevens bedenkt, dat onze wijze voorvaderen deze pneumonia biliosa reeds als eene strikte tegenaan wijzing tegen de destijds nog in zwang zijnde aderlating beschouwden. In lateren tijd is deze bilieuse pneumonia geheel op den achtergrond geraakt, of zij minder veelvuldig dan vroeger voorkomt? Ik vraag mij dikwijls af, hoe het mogelijk is geweest, dat deze vorm van pneumonie vroeger zoo'n groote rol in de kliniek heeft gespeeld. Ook heeft men opgemerkt, dat er gevallen van pneumonie met icterus voorkomen, die in niets van het gewone klinische beeld der pneumonie afwijken. Bettelheim heeft deze gevallen als pneumonia cum ictero onderscheiden. Bij de ouderwetsche bilieuse pneumonie moet nog wel een bijzondere factor in het spel zijn geweest. Sterke virulentie der pneumonieverwekkers? Potatoriura of een uit andere oorzaken verminderd weerstandsvermogen en verminderde antitoxinvorming bij de lijders? De belangrijk grootere frequentie van den icterus bij de reclitszijdige pneumonie wijst er op, dat ook hier mecha- nische invloeden, zooals beperkte of opgeheven beweging in het diaphragma rechterzijds en daardoor verminderde voortbeweging der gal, in het spel zijn. De icterus syphiliticus moet nog eens met name genoemd worden. Hij komt gaarne voor in het tweede stadium der syphilis, tegelijk met de specifieke exanthemen op de huid en de slijmvliezen. Localisatie der specifieke efflorescenties op het slijmvlies der grootere gulwegen, zwelling der periportalelymphklieren met compressie der galwegen en katarrlien van het slijmvlies der galwegen heeft men als aetiologische momenten van dezen icterus gehuldigd. Dat ook in de latere phasen der syphilis, waarbij specifieke ziekteprocessen in de lever tot ontwikkeling komen, icterus kan ontstaan is duidelijk. In ieder geval pleegt men den icterus syphiliticus tot mechanische 001- zaken terug te voeren. De icterus epidemicus en familiaris treedt epidemisch of lie\ ei endemisch of terzelfder tijd bij meerdere familieleden te voorschijn. Deze meestal kleine epidemieën van icterus zijn allermerkwaardigst ; ook hier zijn waarschijnlijk infectieuse of toxische momenten in het spel, al gelukt het ook slechts bij uitzondering de „eausa malorum" te ontdekken. Ongunstige liygienische omstandigheden (slecht drinkwater, ondoelmatige voeding, langdurige inwerking van koude en vocht, verontreinigde bodem etc.) schijnen niet zonder invloed, zooals vroegere ervaringen in het leger hebben geleerd. Doch icterus kan niet alleen familiair, doch ook aangeboren voorkomen. Hij is dan chronisch, meest zeer intensief en gaat veelal gepaard met sterke miltzwelling. De aetiologie dezer merkwaardige gevallen is onbekend. Even duister is de genese van den hereditairen icterus, door Minkowski ■) en Alois Piek 2) beschreven, en gekenmerkt door icterus zonder acholische faeces, groote miltzwelling , urobilinurie en betrekkelijk welbevinden der lijders. i) Ueber eine hereditaire uuter dein Bilde eines chronischen Icterus mit Urobilinurie, Splenomegalie und Kierenaiderosis \erlaulende Atlectiou. XV111 Congres für innere Med. Wiesbaden 1900. •) L'eber hereditairen Icterus. Wien. klin. woch. 1903. Minkowski zag dit ziektebeeld, dat reeds bij drie opvolgende generaties was voorgekomen, bij twee gebroeders. De eene zocht de oorzaak in eene anomalie in de omzetting van de bloedkleurstof, de ander in een abnormale communicatie tusschen gal- en lymphwegen; een derde was van meening, dat de icterus van pleiochromen en de groote milt van spodogenen oorsprong moest worden beschouwd. Niet minder interessant is de z g. schri/c-icterus, ook wel icterus psychicus genaamd, die in aansluiting aan hevige gemoedsaandoeningen voor den dag komt. Bij het volk stond deze icterus reeds lang in liooge eere; uit ergernis slaat de gal door het bloed, aldus luidt bet in den volksmond. Hier geldt dus het bekende; „vox populi, vox dei". Deze schrikof emotie-icterus is in den regel kort van duur, weinig intensief en komt in den regel kort — hoogstens een paar dagen na het psychisch insult te voorschijn. Ook in het darmkanaal pleegt weinig of geen gal af te vloeien. Als oorzaakvan dezen icterus wordt een spcusmus der galwegen vermoed. Ik zou meer geneigd zijn een spoedig voorbijgaande lichte gastro-duodenaalkatarrh als oorzaak van dezen icterus aan te nemen. Of zou hier misschien eene echte difi'usie-icterus in het spel kunnen zijn? tindelijk moet ik nog den icterus noemen, wiens genese wel het allermeest tot meeningsverschil heeft aanleiding gegeven en waarover de acten tot op het huidig oogenblik nog niet zijn gesloten. Ik bedoel den icterus ncunatorum. Ongeveer 2/3 der neonati vertoont immers een paar dagen na de geboorte een spoedig voorbijgaande gele kleur, die overigens met geen andere waarneembare verschijnselen gepaard gaat. Of zij afhankelijk is van het rijkelijk uiteenvallen van overtollige roode bloedlichaampjes (icterus e polycholia), waarvoor het ervaringsfeit spreekt, dat deze icterus bijzonder intensief bij laat afgenavelde zuigelingen voorkomt, of van resorptie van gal uit het darmkanaal in verband met de na de geboorte plotseling gewijzigde circulatieverhoudingen, is nog een niet geheel opgeloste vraag. Het poortaderbloed gaat immers nog eenige dagen na de geboorte direct naar de vena cava door den ductus venosus Arantii. Bovendien is de bilirubine nog niet door bacteriën in liet darmkanaal in urobiline omgezet. Zij wordt dus weer als zoodanig naar de lever geleid. Wellicht zijn meerdere factoren op het ontstaan van den icterus neonatorum van invloed. I)e geneesheer hoede zich dezen onschuldigen physiologischen icterus te verwarren met dien, welke bij pasgeboren kinderen als gevolg van septische infectie, aangeboren syphilis, epidemische haemoglobiimrie en acute gele leveratrophie voorkomt. Volledigheidshalve noem ik ten slotte nog den icterus incnstrualis en gravidarum. Of de eerste samenhangt met eene snel voorbijgaande gastrische stoornis of op eene lichte auto-intoxicatie, die het proces der menstruatie vergezelt, berust, is nog onzeker. Ook over het ontstaan van de geelzucht bij zwangeren is het licht nog niet voldoende ontstoken. Trouwens deze vorm van icterus is hoogst zeldzaam. Onze landgenoot Beeking1) beschreef een door hem waargenomen geval in eene zeer lezenswaarde min of meer kritische verhandeling over den icterus gravidarum. I)e oorzaak van dezen icterus schijnt niet altijd dezelfde te zijn, doch een samenhang met de graviditeit kan althans voor een deel der waargenomen gevallen niet worden ontkend. Niet zelden was kennelijk slechts een eenvoudige katarrliale icterus in graviditate, soms een heerschende z. g. epidemische icterus in het spel, die ook zwangeren aantastte. De ware samenhang tusschen den icterus en de zwangerschap is nog onbekend, al heeft men ook aan nerveuse en mechanische invloeden en aan auto-intoxicatie aetiologische beteekenis toegekend. Volgens anderen (Viola)-) zou daarentegen het antitoxisch vermogen der lever wegens >) Icterus gravidarum — bijdrage tot de pathologie der zwangerschap. Xederlandsch Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie 1S9U. 2) Die antitoxische Function der Leber wiihrend der Schwangerschaft. Sperimentale 1901. (Ergebnisse der allgem. Path. v. Lubarsch und Ostertag VIII, 1904. 4 vetinfiltratie harer specifieke cellen tijdens de zwangerschap verminderd zijn. Mij viel ook het voorrecht ten deel een klassiek geval waar te nemen bij eene zwangere vrouw, die voor de vijfde maal zwanger was en viermaal tijdens de laatste maanden der graviditeit geelzucht kreeg zonder bekende aanleiding. Bij de eerste zwangerschap kwam de icterus te voorschijn 6 weken voor de bevalling, om 6 weken post partum te verdwijnen. Bij de tweede graviditeit, 20 maanden later, verliep de icterus op volkomen gelijke wijze als bij de eerste. Tijdens de derde graviditeit bleef P. van icterus verschoond. In de vierde werd zij 4 weken voor de bevalling geel, doch ditmaal duurde de icterus nog 3 maanden post partum. De vijfde zwangerschaps-icterus, jaar na den laatsten, begon eind April 1906 en was nog voorhanden, toen P. 6 weken later, einde Juli, als gravida de kliniek verliet. De lever was iets vergroot, de afsluiting van den ductus choledochus eene onvolkomene, de galblaasstreek wat gevoelig bij druk en wat vaster op het aanvoelen. Het ziektebeeld geleek het meest op een langdurigen katarrhalen icterus. Voor de geneeskundige praktijk is het van belang wel te overwegen, dat een langdurige intensieve icterus alleen mogelijk is bij eene mechanische belemmering in den afvoer van de gal, en dat elke andere geelzucht weinig intensief en kort van duur pleegt te zijn. Naast verstopping en compressie van den grooten galweg, is de ontsteking der galwegen in haar verschillende vormen als een der meest voorkomende oorzaken der geelzucht te beschouwen. Ik betwijfel of onze kennis van de pathogenese van den icterus, die niet langs inechanischen weg ontstaat, wel volledig genoeg is om niet voor de toekomst een verandering van onze inzichten waarschijnlijk te achten. Doch de gele kleur is niet het eenige symptoom, dat bij icterus aan de huid en slijmvliezen wordt waargenomen Bij lang bestaanden icterus, doch ook wel onafhankelijk van leverlijden en icterus, wordt aan de oogleden en soms ook elders aan het lichaam, een zeer eigenaardige huidaandoening gezien, die het eerst door Rayer ') en later door den vermaarden dermatoloog Erasmus Wilson2) als xanthclasma, ook wel xanthoma palpebrarum planuvi of tuberosum geheeten, is beschreven. Ik heb menige leverlijdende vrouw leeren kennen, die zich door deze opvallende geelgekleurde afwijking aan de oogleden zeer ongelukkig gevoelde. De groote II eb ra zag bij de helft zijner patiënten met xanthelasma, icterus voorafgaan of volgen. Histologisch is deze huidaandoening opgebouwd uit z.g. xanthoomcellen, welke tal van kleine vetkogeltjes in haar protoplasma bevatten. liet verband tusschen dit huidlijden en leverziekten is niet duidelijk. Er komen ook localisaties van het xanthoma in inwendige organen, bijv. aan de hartkleppen , zooals ik zelf gezien heb, voor. Veranderingen der schildklier — veel colloïde materie in de lymphspleten — bij icterus beschreef Lindemann3). Hij beschouwde deze hyperfunctie der thyroïd-follikels als eene vicarieerende en compensatorische voor de onvoldoende leverfunctie. Deze gevolgtrekking komt mij wel wat gewaagd voor. Veel menigvuldiger zijn de z.g. artificieele exanthemen, aanvankelijk het gevolg van het door den verschrikkelijken jeuk bijna onvermijdelijke mechanische wrijven en krabben der huid, waarbij later ontsteking of secundaire infectie niet tot de uitzondering behoort. Deze pruritus cutaneus is de grootste kwelling voor vele lijders aan icterus, een kruis voor den patiënt, zijn omgeving en zijn arts. Prikkeling der sensibele huidzenuwen door de in het bloed circuleerende galzure zouten wordt als de oorzaak dezer huidjeukte beschouwd. Dat de galkleurstoffen hierbij geheel onschuldig zijn, is wel waarschijnlijk. De kliniek leert althans overtuigend, dat er tusschen den graad van de geelzucht en de intensiteit der jeukgewaarwording hoegenaamd geen harmonische verhouding bestaat. Men ziet den hevigsten jeuk bij de lichtste graden van icterus i) Traité des maladies de la peau Paris. 1835. ï) Diseases of the skin. London. 18G7. 3) W. Lindemann, Verlialten der Schilddrüse bei Ieterus. V i rc h ow 's Archiv. 149. en den sterksten icterus zonder dat de lijder door rlie ellendige jeuk wordt gekweld. De jeuk vervolgt sommige lijders dag en nacht; hij rooft den slaap, maakt den lijder gejaagd, prikkelbaar en zenuwachtig; in een woord, deze over het geheele lichaam verspreide jeuk is te beschouwen als een der zwaarste beproevingen, die den menscli kan worden opgelegd. Zoo dacht ook de Engelsche vorstin er over, die, naar luid der overlevering met vurige anti-semitische aspiratiën behept, den Joden den jeuk toewenschte, maar niet het recht om zich te krabben. Deze uiting is te laag om geloof te kunnen hechten aan dit koninklijk woord. Een mijner ambtgenooten, wiens laatste levensmaanden door ondragelijken jeuk werden vergald, placht op eenige borstels te slapen om de jeukgewaarwording althans aan den rug wat te kunnen temperen en door wrijving dragelijker te maken. Alleen hij, die levendig doordrongen is van den ernst van dit folterende ziekteverschijnsel, kan beseffen, hoe beklagenswaard de toestand dezer lijders in werkelijkheid]is. Eindelijk moeten nog de bloedingen in de huid en op de slijmvliezen, vooral op dat van den neus genoemd worden , die men bij voorkeur bij de zwaardere vormen van icterus kan waarnemen. Zij berusten op een voedingsstoornis der fijnere vaat wanden, tengevolge waarvan de wand voor bloedlichaampjes doorgankelijk wordt. Na de huid vraagt het circulatie-apparaat onze aandacht. De pols pleegt bij lijders aan icterus zich door zijne traagheid te kenmerken. Eene frequentie van 40 a 50 slagen per minuut is zelfs geen uitzondering, eene frequentie van 50 a 65 slagen de regel; vooral in den aanvang der geelzucht is deze bradycardie het duidelijkst. Later wordt deze polsvertraging minder in het oog vallend en bij den chronischen icterus wordt zij dikwijls geheel gemist. Trouwens ook daar, waar wij den pulsus rarus zouden verwachten, wordt hij dikwijls te vergeefs gezocht Het verschijnsel is dus inconstant. Men schrijft het toe aan de werking der galzure zouten op het hart. Of de zenuwvezelen van den nervus vagus intracardiaal of bulbair geprikkeld worden, dan wel of de prikkel- baarheid en het geleidingsvermogen der hartspier door de galzure zouten gewijzigd worden, is een nog niet opgeloste vraag. Wel heeft het experiment geleerd, dat reeds kleine giften cholalzure natron de centrale einden van den n. vagus prikkelen en groote de hartspier zelf dermate aantasten, dat ernstige stoornissen in de functie het gevolg zijn. In enkele gevallen schijnt ook een capillair-pols bij icterus te kunnen worden opgemerkt. Naast polsvertraging komt ook polsversnelling voor. Niet alleen zoodra inflammatoire of infectieuse processen den icterus verwekken of compliceeren, — zelfs dan nog kan de polsfrequentie relatief gering zijn — doch ook zonder deze polsversnellende invloeden kan de hartactie versneld worden. Zoodra de icterus benignus een icterus malignus wordt, pleegt het hart zoo te zeggen op den loop te gaan, als voorbode van dreigend gevaar of het weldra naderende einde. De vroeger trage pols wordt dan uiterst frequent, klein en niet zelden onregelmatig , het sensorium wordt beneveld, deliriën en convulsies zijn waarneembaar, bloedingen op huid- en slijmvliezen completeeren het ernstige ziektebeeld en onder stijging der temperatuur en toenemend coma wordt de laatste adem uitgeblazen. De zieke bezwijkt onder het beeld der z.g. cholaemie, een symptomen-complex , dat wij weldra zullen leeren kennen. Stoornissen in het spijsverteringsapparaat behooren tot de meest voorkomende bij icterus. De eetlust pleegt te wenschen over te laten, de smaak in den mond is veelal onaangenaam en papperig en vooral de trek totvleeschen vette spijzen verminderd. Zure of prikkelende spijzen en dranken worden soms alleen nog met graagte genuttigd. Toch heb ik menigmaal verbaasd gestaan over de oogenschijnlijk volkomen ongestoorde spijsvertering, waarover zich vooral de lijders aan chronischen icterus soms mochten verheugen. De stoelgang is, omdat te weinig gal in bet darmkanaal afvloeit, gewoonlijk vertraagd en een zekere neiging tot flatulentie met opzetting van den buik veelal voorhanden, terwijl de faeces een eigenaardige stopverfgrijze kleur vertoonen en meer dan gewoon onwelriekend zijn. De groote rijkdom aan onverteerd vet en afwezigheid van gal in het darmkanaal geven gereedelijk verklaring dezer grijswitte kleur. Intusschen vestig ik er de aandacht op, dat deze eigenaardige kleur niet zonder meer acholische faeces aanwijst. Ook zonder ieterus komen stopverfachtig gekleurde faeces voor, indien slechts door onvoldoende inwerking der darmbacteriën de gewone reductie van het galpigment uitblijft en zg. witte gal (leukobiline) ontstaat, gelijk een eertijds door mij ') verrichte waarneming heeft geleerd. Met dit feit wordt in de geneeskundige praktijk nog steeds niet voldoende rekening gehouden. Dat het gebruik van rabarber en calomel, alsmede bijmenging van geringe hoeveelheden bloed, misschien zelfs van geelgekleurde darmsecreta, de faeces lichtbruin kunnen kleuren, mag evenmin voorbij worden gezien. Het onderzoek der faeces op uvobiliTic kan van belang zijn met het oog op de vraag of er nog gal of alweer gal door den ductus choledochus in het duodenum afvloeit. Voor het ontstaan van urobiline in het darmkanaal komen immers alleen de galkleurstoffen in aanmerking. Steensma2) kon dan ook bij zijn patiënt met chronische afsluiting van den ductus choledochus geen urobiline in de faeces aantoonen. De normale kleur der faeces mag zelfs niet in hoofdzaak aan urobiline worden toegeschreven. Hiervoor komen andere kleurstoffen en vooral het gebruikte voedsel in aanmerking. De urine vertoont bij ieterus alle kleurschakeeringen van lichtbruin tot zwart; zij kan wat kleur aangaat treffend op Münchener bier gelijken. Geen wonder, omdat de galbestanddeelen voornamelijk met de urine uit het organisme worden verwijderd. De galkleurstoffen worden in de gewone praktijk het zekerst, het eenvoudigst en het gemakkelijkst aangetoond niet de ieactie van Maréchal. Men late eenige druppels verdunde joodtinctuur langs den wand van het schuin ) P. K. Iel. L eber ein eigenthümliches Torkommen von weissen thonartigen Stühlen. Centralblatt f. klin. Med. 1887, n'. 17. 5) Over het onderzoek der faeces op urobiline. Ned. Tijdschrift v. (Jen. 1907, deel I, n°. 4, gehouden reageerbuisje met urine vloeien. Op de grensvlakte der beide vloeistoffen ziet men een prachtig groenen kleurring, het bewijs, dat de aanwezige bilirubine door de joodtinctuur tot biliverdine is geoxydeerd. Ik schat deze reactie hooger dan de meer bekende proef van Gmelin, die aanried de urine in aanraking te brengen met salpeterig/.uur houdend salpeterzuur. Van de verschillende kleurschakeeringen, die hierbij op de scheidingsvlakte ontstaan, bewijst alleen de groene kleur de aanwezigheid van galkleurstof. Zelfs met de wijziging, die Rosenbach voorstelde om de urine te filtreeren en dan met een glasstaafje het acidum nitroso-nitricum op het filtreerpapier te laten vloeien, schenk ik nog de voorkeur aan de reactie van Maréchal. De voor eenige jaren met veel ophef door Monckton ') aangegeven reactie met methyleenblauw op galkleurstof is slechts een schijnreactie en afhankelijk van de inwerking der complementaire kleuren op elkaar. De methode door Bouma2) aangegeven om icterus reeds zeer vroegtijdig te herkennen, is voor de gewone geneeskundige praktijk te omslachtig, hoe fijngevoelig zij overigens ook zij. In verreweg de meeste gevallen kan een ervaren en scherpziend oog het galpigment reeds herkennen aan de groene bijtint van het schuim, dat bij flink schudden der urine in een fiesch ontstaat. Bij schuin opvallend licht is deze uiterst eenvoudige reactie voor de gewone praktijk zeer aanbevelenswaard. De onlangs door Steens ma3) besproken reactie is uiterst gevoelig en in een laboratorium gemakkelijk uit\oerbaar, voor den medicus practicus echter omslachtig genoeg. Somwijlen vindt men bij icterus levissimus of in het allerlaatste stadium der geelzucht slechts het door Stokvis ge- i) Test for bile pigments. Brit. Med. Journ. 1902, 2. pag. 1342. J. H. Bouma. Zur Friihdiagnose des Icterus Deutsche med. Woch. 1902. 3) F. A. Steensin a. Het aantoonen van gal kleurstoften volgens Huppert-Salko wski en het onderzoek van galsteenen. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde 1907, deel I, u(\ 5. vonden z g. rcducccrbaar nevenproduct. Voor deze tot dusverre nog niet nader te omschrijven kleurstof bestaat eene uitermate gevoelige reactie, die ook voor de praktijk van groote waarde is. Men vermengt de urine met een derde hoeveelheid kaliloog, kookt haar en ziet nu een roodbruine verkleuring volgen, die bij schudden met lucht weer verdwijnt, om bij verwarming weer terug te komen en ander maal na schudden met lucht weer te verdwijnen. Niet altijd gelukt het bij niet twijfelachtigen icterus langs den gewonen scheikundigen weg galkleurstoffen in de urine aan te toonen. Dit is bijv. het geval als de galkleurstof niet als bilirubine in de urine voorkomt. Nu dient men samengestelder metboden van onderzoek te gebruiken, zooals de onderzoekingen van onze landgenooten Heynsius en Stokvis hebben aangetoond. Voorts kan liet gebeuren, dat bij reconvalescenten van icterus evenmin galkleurstof in de urine aantoonbaar is, alhoewel de huid nog een duidelijk geel bijtintje verraadt. Doch men dient wel te bedenken, dat bet galpigment uit de huid eerst dan voor goed verdwijnt, als de cellen van het rete Malpighi, die de kleurstof herbergen, afgestooten zijn. Dit kan niet dan langzaam geschieden, en dientengevolge verdwijnt de gele kleur der huid ook slechts langzaam. Men vindt dan in de urine niet zelden veel urobiline of het reeds meermalen genoemde reduceerbaar nevenproduct. Veel moeilijker zijn de galzure zouten in de urine aan te toonen; eigenlijk kennen wij geen eenvoudige methode, die aan het ziekbed bruikbaar is, want de oude bekende reactie van den beroemden Max von Petten kofer (urine indampen met een weinig rietsuiker en dan een druppeltje zwavelzuur te laten toevloeien, een violette kleur zou dan wijzen op de aanwezigheid van galzure zouten) komt zoo dikwijls bij niet galzuurhoudende urine voor, dat men de hierbij voor den dag komende verkleuring inderdaad niet voor een afdoend bewijs voor de aanwezigheid van galzure zouten mag beschouwen, al geeft normale urine ook geene positieve Pettenli ofer'sche reactie. In hoeverre de reactie van Hay, ten onrechte ook bekend als die van Ha vkraft '), (het opstrooien van bloem van zwavel op het oppervlak der urine) die berust op den invloed, dien de galzure zouten op de oppervlaktespanning der urine oefenen, beslissend is voor de herkenning der galzure zouten laat ik in het midden. Het zeer snel zinken der zwavel zou nl. de aanwezigheid, het blijven drijven op het oppervlak of het slechts langzaam naar beneden zakken van geringe hoeveelheden zwavel de afwezigheid van galzure zouten aankondigen. Nu eens scheen deze reactie overtuigend duidelijk, dan weer liet zij ons in den steek, waar zij met grond mocht worden verwacht. Of misschien andere stoffen, die in de urine kunnen voorkomen ook niet op de oppervlakte-spanning kunnen influenceeren ? Van aceton is dit in ieder geval wel zeker. De volkomen betrouwbare methoden om galzure zouten in de urine aan te toonen zijn te omslachtig om in de gewone geneeskundige praktijk bruikbaar te zijn. Men mag bovendien niet vergeten, dat de galzure zouten zeer spoedig in het organisme worden ontleed, en waarschijnlijk in vele gevallen van icterus ook in geringer hoeveelheid worden geproduceerd. Niet al te zelden vindt men, vermoedelijk als gevolg van de prikkeling van het nierparenchym door de galbestanddeelen, in icterische urine een spoortje eiwit en, enkele hyaline cylinders, waarop Nothnagel het eerst de aandacht heeft gevestigd. Waar tevens nephritis in het spel is, kan men met galkleurstof getingeerde cylinders van allerlei soort onder het microscoop vinden. De urobiline wordt, zoo noodig na toevoeging van een paar druppels t. jodii om het chromogeen te oxydeeren, spectroscopisch aan de donkere absorptiestreep bij F (tusschen het groen en het blauw) of langs scheikundigen weg door de reactie van Jaffé (fluorescentie der urine na toevoeging van chloorzink en overmaat van ammoniak) of die van Schlesinger (fluorescentie na toevoeging van gelijke deelen 10°( O oplossing van zinkacetaat in absoluten alcohol). Galkleur- 1) Zie Fr enkel (Toulouse). La réactioii de Hay. Journal de 1'hysiologie et de 1'ath générale. 1902, 11". 2 eu 1901, n°. 1. stofhoudende urine kan men eveneens zonder verdere voorbereiding op deze wijze op urobiline onderzoeken. Een groote rijkdom der urine aan kristallen van tyrosine en leucine komt als vrij constant verschijnsel voor bij de acute phosphorus-vergiftiging en ook een enkele maal bij de acute gele leveratrophie. Hij wijst bijna steeds op een diepgaande functiestoornis van het specifieke leverparenchym en is daarom van groote beteekenis. De genoemde typische kristallen worden gemakkelijk onder het microscoop aangetoond. Eindelijk is zwelling der milt een veelvuldig voorkomend symptoom bij icterus, waarop Mackay1), een van de leerlingen van Stokvis, in eenen experimenteelen arbeid nog eens bijzonder de aandacht heeft gevestigd. Nu eens ontstaat de milttumor, omdat de icterus zelf van infectieusen oorsprong is en ik voor mij zou deze genese op den voorgrond willen stellen, dan weer is zij het gevolg van het te gronde gaan van vele roode bloedlichaampjes. De resten der bloed schijfjes worden door de milt in beslag genomen, die hierop met zwelling reageert, zooals Ponfick het eerst in het licht stelde en als spodogene miltzwelling betitelde. Bij slepend leverlijden kan natuurlijk ook een z.g. vicarieerende hyperplasie van het miltweefsel of stuwing van het aderlijke bloed tot vergrooting van het orgaan leiden. De zieke lever en de miltzwelling kunnen natuurlijk ook van dezelfde oorzaak afhankelijk zijn. Ten slotte nog een woord over den invloed, dien de resorptie van galbestanddeelen in het bloed op de algemeene constitutie oefent. De galzure zouten komen hier bijna uitsluitend in aanmerking. Of de galkleurstoffen echter volkomen onschuldig zijn, is volgens onderzoekingen van de Bruin2) nog aan eenigen twijfel onderhevig. In den regel gevoelen icterische patiënten, ') Mackay. Beitrage zur Lehre des Icterus. Archiv fiirexp. Path. und Pharmakologie. Bd. 19. Heft 4/5. -) J. de Br ui u. Bijdrage tot de leer der geelzucht met het oog op de vergiftige werking der bilirubine. Acad. proefsehr. Amsterdam IS88. vooral in de eerste perioden hunner ziekte zich gedeprimeerd, vermoeid, lusteloos, „matt und miide", zouden onze Duitsche naburen zeggen. Vooral klagen zij dikwijls over een vermoeid gevoel in de spieren. Bij langer bestaanden icterus kan de euphorie soms zoo volkomen zijn, dat men zich nauwelijks kan voorstellen, hoe zoo'n geel, met galzure zouten, die toch als zeer giftig te boek staan, en met galkleurstof bezwangerd organisme zich behagelijk kan gevoelen. Zelfs daar, waar een carcinoom de oorzaak van het lijden was, heb ik meermalen eene onbegrijpelijk welbevinden der betrokken patiënten waargenomen. Naast de individueel zeer verschillende gevoeligheid en prikkelbaarheid moet men intusschen bedenken, dat het organisme langs alle wegen de galbestanddeelen tracht te elimineeren. Zelfs de lever trekt gretig een deel der galbestanddeelen tot zich, scheidt deze opnieuw met de gal uit en zoo kunnen zij weer opnieuw in het bloed geraken. Oogenschijnlijk eene nuttelooze arbeid. Doch zou de lever deze giftige galproducten intusschen niet minder schadelijk hebben gemaakt? /onder twijfel kan de productie van galzuren ook afnemen, zooals niet alleen waarnemingen aan het ziekbed, doch ook de dierproeven van Stadelmann') hebben geleerd; daarentegen schijnt eene relatieve vermeerdering der galkleurstoffen door indikking der gal in de galblaas hier zeer menigvuldig voor te komen. Het is een der eerste plichten van den arts het salutaire streven der natuur op doelmatige wijze te ondersteunen en in de eerste plaats te waken voor voldoenden stoelgang en te zorgen voor ruime urineafscheiding. Voorts mag men gerustelijk aannemen, zooals reeds werd opgemerkt, dat de productie van galzure zouten bij galstuwing sterk afneemt en dat het bloed en misschien ook andere weefselvochten het vermogen bezitten de gemakkelijk ontleedbare galzure zouten om te zetten in voor het organisme minder schadelijke verbindingen. In- i) E. Stadelmann. Weitere Beitriige zur Lehre vom leterus. Deutsch Areh. für klin. Med. Bd. 43, 1888. tusschen zijn wij omtrent deze gecompliceerde verhoudingen nog slecht ingelicht. Alleen op deze wijze is mijns inziens te verklaren, dat icterus maanden, ja jarenlang kan bestaan zonder het organisme in gevaar te brengen. Toch worden de lijders, vooral aan chronischen icterus. steeds door een spook bedreigd, want geen prakticus mag geheel voorbijzien, dat een icterus benigims ook zonder ons bekende aanleiding het karakter van den icterus gravis kan aannemen. Wij hebben hieronder te verstaan een symptomencomplex, een syndroom zouden de Fransche pathologen zeggen, waarbij ernstige stoornissen van de zijde van het centrale zenuwstelsel (hoofdpijn, braken, deliriën, hallucinaties, stuipen, bewustzijnsstoornissen), hartzwakte, bloedingen en stoornissen in warmteregulatie en urinesecretie de cardinale symptomen zijn; een groep van verschijnselen dus, die men eveneens bij de acute gele leveratrophie en bij de acute phosphorusvergiftiging terugvindt. Men pleegt dit ernstige ziektebeeld ook wel als cholaemie of cholacmischc intoxicatie aan te duiden. Men was geneigd eertijds deze ernstige ziekteverschijnselen aan vergiftiging met galzuren toe te schrijven , te meer daar soms, gelijk bij alle acidosen, de urine een verhoogd gehalte aan ammoniak en het bloed eene verminderde alcalescentie aanwees. Het ontstaan van dit onheilspellend symptomencomplex, dat naar mijne ervaring zonder uitzondering het naderende levenseinde aankondigt, is echter nog niet met voldoende zekerheid bekend, doch louter eene vergiftiging van het organisme met galbestanddeelen aan te nemen, gaat niet aan. Men ziet immers somwijlen hetzelfde ernstige ziektebeeld, daar waar de icterus afwezig of nauwelijks voorhanden is, terwijl het van den anderen kant ontbreekt, waar men het op grond van toenemende degeneratie van het leverparenchym zou verwachten. Ook het dierexperiment spreekt er tegen. Veeleer is een zeer ernstige insuffiricntic der Icverccllcn en dientengevolge een diepgaande stoornis in de geheele stofwisseling de oorzaak der ernstige ziekteverschijnselen. Misschien kunnen ook de door z. g. fermentatieve autolyse ontstane vervalsproducten der zieke levercellen zelf of eindelijk giftige stoffen uit het darmkanaal, die nu ook niet meer door de lever onschadelijk kunnen worden gemaakt, medewerken. In ieder geval staan wij hier voor een zeer gecompliceerd proces, waarbij de poorten voor ernstige auto-intoxicatie wijd open staan. De loop, duur en prognose der geelzucht hangen in de eerste plaats af van de aetiologie., doch in ieder geval zal de medicus practicus verstandig handelen door bij eiken ietwat langdurigen icterus voorzichtig en terughoudend in zijn voorspelling te zijn, te meer, daar de oorzaak van den gestoorden galafvoer lang niet altijd kan worden doorgrond. Ten slotte herhaal ik nog eens, dat in de geneeskundige praktijk de icterus ten gevolge van mechanische belemmeringen in den afvoer der gal verreweg de hoofdrol speelt en omgekeerd kan men zeggen dat elke icterus, die intensief is en niet snel voorbijgaat, zijn ontstaan te danken heeft aan mechanische belemmeringen in den afvoer der gal. Buikwaterzucht. Hydrops Ascites. Een ander niet minder belangrijk teeken van leverlijden dan de icterus, ja nog ernstiger in de prognose is de buikwaterzucht, de hydrops ascites, ook wel kortweg ascites genoemd. Zij is het meest opvallende symptoom, dat de poortaderstuwing aankondigt, hetzij dat de oorzaak der stuwing in den stam der vena portae, dus buiten de lever (thrombose, compressie) dan wel in de fijnere vertakkingen binnen de lever is gezeteld , zooals bij de Laënnec'sche levercirrhose. Doch de arts dient wel te bedenken, dat 1° stuwing in het poortaderstelsel niet noodzakelijk ascites ten gevolge behoeft te hebben; 2°. dat buikwaterzucht ook zonder stuwing in het poortaderstelsel voorkomt. In het eerste geval kan een rijke ontwikkeling van collaterale aderen de belemmering in de circulatie van het poortadergebied geheel of gedeeltelijk opheffen ot zelfs voorkomen. Trouwens voor het doorzweeten van bloedserum in hetcavum peritonei zijn stuwing en verhoogde druk in de fijnere capillaria stellig niet de eenige factoren, die het proces beheerschen. Niet alleen komen liier misschien een verhoogde secretorische functie van liet vaatendotheel en een vermindering van het opslorpingsvermogen der lymphwegen, factoren, waarop Hamburger terecht heeft attent gemaakt, in aanmerking, doch bovenal is de voedingstoestand der fijnere bloedvaatwanden van het buik vlies van groote beteekenis voor de uitzweeting van vocht. Niemand minder dan Richard Bright herkende reeds de groote beteekenis van dezen factor, die later door den genialen Ju 1 ius Cohnheim nader werd bestudeerd met het oog op de verklaring van den hydrops der nierlijders Veel meer dan wordt aangenomen komen bovendien onder de gegeven omstandigheden lichte inflammatoire toestanden van het buik vlies voor, die, wijl zij zonder of met slechts onbeteekenende pijn en zonder koorts plegen te verloopen, aan het ziekbed onopgemerkt blijven. De vele schommelingen in den graad van den ascites kunnen naar mijne overtuiging alleen op deze wijze verklaard worden. Doch er komen anderzijds eveneens ontstekingsprocessen van sereusen aard in het peritoneum voor, waarbij sterke exsudatie van waterrijk vocht volgt in de buikholte, waar de klinische teekenen van ontsteking zoo goed als geheel ontbreken, zoodat zij volkomen gelijken op den ascites, zooals die bij poortaderstuvving voorkomt. Het zijn sommige vormen van buikvliestuberculose, die geheel onder dit klinische beeld verloopen kunnen; voorts kunnen maligne nieuwvormingen in de buikholte eveneens uitzweeting van vrij, beweeglijk vocht als bij stuwingsascites ten gevolge hebben. Te oordeelen naar mijn ervaring ware het wenschelijk, dat deze feiten in de praktijk beter gewaardeerd werden. De vroeger door Quincke als z.g. essentieele ascites beschreven ziekte, die het meest bij meisjes tijdens de puberteitsjaren voorkomt, is gebleken ook veelal van tuberculeusen oorsprong te zijn. De herkenning der buikwaterzucht is het moeilijkst als er weinig en als er heel veel vocht in de buikholte aanwezig is. Zwakke percussie, opdat de tympanitische darmtoon niet te veel doorklinke, en niet drukken op den buikwand, opdat het vrije, bewegelijke vocht niet ontwijke, zijn de eerste twee voorwaarden om dwalingen te voorkomen. De uitzetting van de zijflanken van den buik (kikvorschbuik) met den dikwijls uitpuilenden navel, de naar boven concave grens der bovenste dempingslijn, de directe veranderingen in de percussie bij liggingsverandering van den patiënt, de sterke demping van het percussiegeluid in de fossae iliacae en beneden in de zijflanken, en de fluctuatie zijn de hoofdsymptomen van vrij vocht in de buikholte. Zijn tevens sterke ectatische huidaderen voorhanden, dan kunnen deze er ook voor pleiten, dat een ascites van poortaderstuwing afhankelijk is. Sterk opgezette buiken met gespannen darmwanden en met veel vloeibaren darminhoud kunnen vooral bij kinderen gemakkelijk tot onjuiste diagnosen aanleiding geven (pscudo-aseites). Litgczette en gekronkelde huidaderen van den buikwand — in de leverstreek, in epigastrio, in de zijflanken, in de hypochondrieën, etc. — zijn dikwijls de zichtbare etiquette van portale stuwing, doch omtrent den zetel van de stoornis in den afvoer van het aderlijk bloed binnen of buiten de lever geven zij geen uitsluitsel. Eveneens dient wel te worden overwogen, dat dezelfde aderuitzettingen aan den buikwand ook bij compressie of thrombose der vena cava inferior en superior kunnen voorkomen. De anastomosen tusschen de vena portae en de venae cavae, waarlangs het bloed uit het overvulde portaalgebied naar het hart kan vloeien zonder door de lever te gaan, ontstaan grootendeels door verwijding der reeds bestaande kleine vaatverbindingen en vormen te zamen een z.g. collaterale circulatie. Als belangrijk moeten hier genoemd worden de verbindingen tusschen: lu. de v. gastrica superior eenerzijds en de venae oesophageae en de venae diaphragmaticae anderzijds; 2". de v. mesenterica inferior en haemorrhoïdales superiores eenerzijds met de venae haemorrhoïdales inferiores et mediae, die langs de v. hypogastrica naar de v. cava inf. gaan anderzijds; en verder de 3U. vena umbilicalis (en soms ook de v. para-umbilicalis) en de aderen van den buikwand (aderen van Sappey). De in het lig. teres verloopende navelader oblitereert niet geheel; bij portale stuwing kan het minimale lumen zelfs vingerdik worden. Het bloed vloeit dan eerst centrifugaal van uit den linker tak der vena portae naar de navelstreek en vervolgens naar boven langs de v. epigastricae superiores, mammariae internae en intercostales superiores naar de v. cav. sup. en deels naar beneden langs de v. subcutaneae abdominis en v. epigastricae inferiores en v. iliacae naar de v. cava inferior: 4°. de poortader en de aderen der nier en der nierkapsel, onlangs opnieuw door Gilbert en Villaret1) bestudeerd; vooral de kapselvaten, die samenhangen met de corticale vaten der nier, bleken na kunstmatig verwekte vernauwing der poortader sterk verwijd. De eerste verbinding verklaart de soms doodelijke bloedingen uit het onderste gedeelte van den slokdarm, de tweede de haemorrhoïden bij lijders aan levercirrhose, de derde het zeldzame caput Medusae, de vierde wellicht ten deele de soms bij portale stuwing voorkomende stoornissen in de nierfunctie. Voorts zijn er nog tal van kleinere directe verbindingen tusschen de v. cav. inf., de v. azygos en de aderen der milt en van den darmwand, die ten deele als aderen van Retz i u s bekend staan, en anastomosen tusschen de aderen van het lig. suspensorium en coronarium hepatis waarlangs het portale bloed naar het hart kan vloeien zonder door de lever te gaan. Een plotselinge totale afsluiting van den stam der vena portae heeft wel zonder uitzondering den dood ten gevolge door bloeding in het wortelgebied der vena portae en anaemie der overige organen. Het schema op het einde van dit boek weergegeven (Plaat III), illustreert de z.g. accessoire of secundaire vena portae beter dan een breedvoerige omschrijving. Het zg. caput Medusae, een krans van verwijde en gekronkelde aderen rondom den navel als gevolg van anastomosen i) Archives de iriéd exp. et d'anatomie pathologique. TomeXVlIl. Serie 1. (Xed. Tijdschr. v. Gen. 1007, deel 2 n". 7). tusschen de vena uinhilicalis en de aderen van den buikwand is eene „rara avis" , al blijkt ook bijna iedere candidaat op het examen van dit zeldzame verschijnsel goed op de hoogte te zijn. Ik zag het slechts tweemaal en in beide gevallen waren luide vaatgeruischen en een duidelijk „frémissement" waarneembaar over het sterk verwijde uitpuilende adernet. Bij uitzondering kunnen alleen of bijna uitsluitend de dieper gelegen aderen verwijd zijn , zoodat men aan den buikwand slechts sporen of zelfs geen aanduiding van ectatische aderen vindt; vooral de uitgebreide anastomosen tusschen de aderen der maag, van het diaphragma en het onderste deel van den oesophagus kunnen dan de stoornis in de circulatie van het aderlijk bloed deels opheffen en daardoor van groote salutaire beteekenis voor het zieke organisme zijn. Dat ook hier de rozen niet zonder doornen bloeien, bewijzen de ernstige, ja, levensgevaarlijke bloedingen, die door ruptuur van variqueuse verwijdingen dezer aderen kunnen ontstaan. Dat soortgelijke ectatische huidaderen van den buikwand ook het gevolg kunnen zijn van stoornissen in den afvoer van het bloed in de vena cava inferior bijv. bij eene compressie-thrombose, is niet overbodig even op te merken en blijkt onmiddellijk uit het schema. Het bloed loopt dan uit de vena cava inferior terug naar de venae iliacae externae en verder langs de venae subcutaneae abdominis en de venae epigastricae inferiores naar boven, om zoo de vena cava superior te bereiken, langs de venae epigastricae superiores, mammariae internae, en venae intercostales superiores. De bloedstroom in de venae subcutaneae onder den navel is hier dus naar boven gericht, in tegenstelling met de richting van den aderlijken bloedstroom bij stuwing in het poortadergebied. Men ziet dit duidelijk, als men het bloed uit de aderen eerst wegdrukt en dan de wijze, waarop het vat weer gevuld wordt, nauwkeurig gadeslaat. Ook de initiale hydrops der beenen leert de thrombose der vena cava inferior kennen, terwijl bij portale stuwing het vocht zich het eerst in de buikholte pleegt op te hoopen. 5 Stoornissen in de warmte-regulatic komen bij leverlijden niet al te zelden voor. In de eerste plaats kunnen alle acute ontstekingsprocessen, die zich in de lever afspelen en die wel zonder uitzondering van infectieusen oorsprong zijn, koorts verwekken. Bij ons te lande is de infectie der galwegen, die leidt tot bacterieele omzetting der gal of tot het anatomisch beeld der cholangitis of cholecystitis in haar verschillende vormen de meest veelvuldige oorzaak der febriele beweging. Van de chronische leverziekten is het de kanker, die het meest met koorts vergezeld gaat. Ja in sommige gevallen debuteert dit ernstige en ongeneeslijke lijden met onregelmatige koortsen , voordat nog locale afwijkingen van het zieke orgaan duidelijk waarneembaar zijn — de z.g. „fièvre précancéreuse" der Fransche auteurs. De icterus als zoodanig heeft slechts in zoover invloed op warmte-regulatie, dat zij eerder verlaging dan verhooging der lichaamstemperatuur ten gevolge heeft. Ten slotte moeten nog de syphilitische aandoeningen der lever genoemd worden, waarbij koorts niet zelden een der cardinaal symptomen is. In bijna alle gevallen is resorptie van z g. pyrogene producten in laatste instantie de oorzaak der gestoorde lichaamswarmte. Teekenen van lever-insufficiëntie. Eindelijk moet ik nog enkele verschijnselen vermelden, die onder bepaalde omstandigheden eene gestoorde functie der levercellen aan het licht kunnen brengen ; 1°. de verminderde ureumafxeheiding. 2°. de urobilinurie. 3°. alimentaire ghjeosurie. 4°. de alimentaire laevulosurie. 1°. Stoornissen in de ureumuitscheiding. Het zijn vooral de Fransche klinici geweest, die in de verminderde ureumafscheiding langs de urine een uiting zagen van onvoldoende leverfunctie. Zij gold dan ook als gewichtig teeken voor sommige leverziekten, met name van de levercirrliose. Intusschen is de waarde van dit verschijnsel niet zoo groot gebleken, als de Franschen zich dit hebben voorgesteld; want het te kort aan ureum laat zich bij lijders aan levercirrhose gereedelijk langs een anderen weg verklaren, bijv. door verminderde resorptie en assimilatie der voedingsmiddelen in het darmkanaal, waarvoor bij lijders aan levercirrhose met stuwing van het aderlijke bloed in het maagdarmkanaal alleszins aanleiding bestaat. Natuurlijk kan ook verminderd voedselgebruik in het spel zijn. Landelijk vergete men niet, dat ook onder physiologische en des te sterker onder pathologische voorwaarden de eliminatie van het ureum met de urine aan groote fluctuaties onderhevig kan zijn. Het schijnt dus geenszins gerechtvaardigd om de verminderde ureumafscheiding zonder meer aan de zieke lever toe te schrijven, en van de door sommige onderzoekers gevonden vermeerdering der ammoniakuitscheiding geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden zou men, mijns bedunkens, de z g. hypazoturie der Fransche pathologen als een symptoom van leverinsufficientie mogen beschouwen. Men zou dan een geheele serie ureumbepalingen moeten verrichten bij constante voeding en daarbij rekening moeten houden met het lichaamsgewicht, de lengte van het individu, etc. Strikt genomen zou men ook nog een nauwkeurige quantitatieve analyse der faeces moeten verrichten en zelfs dan nog blijft het de vraag of de resorptie van het gebruikte voedsel in het maagdarmkanaal steeds even levendig was. Deze laatste bron van fouten, de ongelijkmatige resorptie, zou men alleen kunnen elimineeren, indien men tevens het stikstofgehalte der faeces bepaalde. Glaessner1) heeft in den laatsten tijd opnieuw in eene verminderde ureumsynthese een teeken van leverinsufficientie willen zien; steunende op de ten deele nieuwere onderzoekingen, die hebben aangetoond, dat ook de z.g. aminozuren (glycocol, asparaginezuur, alanine, cystine) in ureum overgaan , heeft hij gemeend uit den invloed, dien het gebruik van aminozuren op de t) Ueber die Function der normalen und pathologischen Leber. Wien. med. Woch. 21. 1907. ureumuitscheiding had, een criterium voor de intensiteit der leverfunctie te kunnen zien. Hij kwam tot verrassende resultaten. De stuwingslever en de lever bij katarrhalen icterus en carcinoom ontleden de aminozuren geheel zooals gezonde levers; bij de vetlever daarentegen werden 20—30 procent, bij de syphilitische en cirrhotische lever en de lever bij phosphorusvergiftiging 50—70 procent aminozuren in de urine teruggevonden. Eerst de toekomst zal moeten leeren of G1 a e s sn e r ons een betrouwbaar reactief op de functie der lever aan de hand heeft gedaan. Ik zou het voorshands nog betwijfelen. In ieder geval is de quantitatieve analyse der urine zeer omslachtig. 2°. Urobilinurie. Op grond der klinische ervaring kan met zekerheid worden aangenomen, dat bij sommige ziekten der lever de urine een verhoogd gehalte aan urinekleurstof of haar chromogeen bevat, en daarom kan dit symptoom, indien het althans door geen andere oorzaak (bloedingen, koorts, haemorrhagische ontsteking) kan worden verklaard, de aandacht op leverlijden vestigen, ja zelfs in een bepaald geval twijfel aan het bestaan van leverlijden opheffen. Bij de diagnostiek der Laënnecsche levercirrhose zal de waarde van dit verschijnsel nader dienen te worden besproken. De verklaring der urobilinurie is niet gemakkelijk. Wellicht heeft de lever het vermogen om de uit het darmkanaal geresorbeerde urobiline, het reductie-product der bilirubine, vast te houden, voor een deel verloren. Volgens de Fransche pathologen zou de zieke lever niet in staat zijn uit de gedestrueerde haemoglobine de bilirubine, doch wel de urobiline af te scheiden. De Fransche school localiseert dus de vorming van urobiline in de levercellen en beschouwt de urobilinurie als een symptoom van eene gestoorde functie der levercellen ; de Duitsche pathologen zijn daarentegen van oordeel, dat het reductieproces van bilirubine tot urobiline zich in het darmkanaal afspeelt. Dit probleem is nog een open vraag, al mag ook de enterogene genese vau de urobiline ) P. K. Pel. De ziekten van de maag. 1900. pag. 35. pidaal-, een systolisclie loverarteriepols eene aorta-insufficientie aankondigen. Het zien van uitgezette aderen in de leverstreek, in het epigastrium of elders aan den buikwand kan onmiddellijk het vermoeden doen rijzen van belemmerden afvoer van het bloed uit de vena portae of venae cavae. Niet te kleine vergrootingen der lever kunnen zeer dikwijls bij de inspectie worden waargenomen, als men vasthoudt aan den gulden regel steeds symmetrisch, dus vergelijkenderwijze te onderzoeken. Bij zeer vette menschen of bij dikke buikwanden verliest de inspectie veel van haar waarde. Bij de percussie van de lever begint men bij voorkeur van bovenaf, den vinger parallel aan en in de intercostaalruimten leggende, om eerst de bovengrens der leverdofheid te bepalen, dus -de plaats, waar de lever direct tegen den borstwand is gelegen. Het percussiegeluid wordt hier sterk gedempt of zelfs dof. Onder gewone omstandigheden begint de leverdofheid in de rechter papillairlijn aan den onderrand der 6de rib, in de voorste axillairlijn aan den onderrand der 7de rib en in de achterste axillairlijn aan den onderrand der 8ste rib. De lijn, die deze punten vereenigt, is de z.g. longlevergrens Doch het percussiegeluid wordt reeds eerder minder sonoor — min of meer gedempt — dikwijls reeds aan den onderrand der vijfde rib. Deze z.g. leverdemping beantwoordt echter niet ten volle aan het bovenste deel der lever, dat nog door longweefsel is bedekt. Er blijft dan nog de bovenste koepel der lever, die in de concaviteit van het middenrif is verscholen, over, die zich geheel aan de percussie onttrekt. De laag long, die haar bedekt, is hier te groot. De bovenste grens der leverdemping beantwoordt dus niet aan anatomische grenzen. Haar waarde treedt dan ook eerst in het licht onder pathologische omstandigheden , als de lever naar boven wordt vergroot. De schuins verloopende longlevergrens is allesbehalve eene „ligne fixe"; zij daalt bij de inspiratie en in linkerzijligging, stijgt bij de expiratie en in den regel ook in staande houding. Nu eens is zij naar boven, dan weer naar beneden verplaatst, zoowel onder physiologische als pathologische omstandigheden. Niet zelden ontbreekt de leverdofheid ten eenenmale b.v. bij kanteling van het orgaan of als darmen tusschen lever en buikwand zijn gelegen; de sonore longtoon gaat dan onmiddellijk over in den tympanitischen darmtoon. Dat de longlevergrens op een lager gelegen plaats (bijv. tusschen de 7of 8?te rib) wordt aangetroffen bij emphysema pulmonum, rLungenblahung" en groote longen (volumen pulmonum auctum) en op een hooger gelegen plaats bij vergrooting of verplaatsing der lever naar boven, zooals bij leverabscessen, tumoren en echinococcuscysten of abnormalen inhoud in de buikholte het geval kan zijn, spreekt van zelf. Eveneens is het voldoende er slechts even aan te herinneren, dat de normale respiratorische daling der longlevergrens, ongeveer 2 a 3c.M. inde mammillairlijn bedragend, bij vergroeiing der pleurabladen of infiltratie der rechterlong of ontsteking en verlamming van het diaphragma verminderd of zelfs geheel opgeheven kan zijn en dat aan de voorvlakte gelocaliseerde pleuritische exaudaten of pleuraverdikkingen, hypophrenische abscessen, evengoed als op de rechter middenkwab gelocaliseerde tumoren, cysten en ontstekingsprocessen op leveivergrooting kunnen gelijken. Voor de herkenning der longlevergrens is hare respiratorische verschuifbaarheid van groote waarde. Dat ten slotte zeer eigenaardige koepelvormige welvingen dei- longlevergrens door in de convexiteit der lever gezetelde abscessen, cysten en gezwellen kunnen ontstaan, vermeld ik nog eens met nadruk, omdat het percutorische onderzoek zoo uiterst belangrijk is voor de herkenning dezer afwijkingen. De percutorische bepaling van den onderrand der lever heeft alleen dan praktische beteekenis, als hij niet kan worden gevoeld. Men percuteert het beste van onder naar boven, altijd zachtjes en rekening houdend met den weerstand; dit geldt vooral voor de bepaling van den omvang der linker kwab, die door de luchthoudende maag wordt begrensd. Onder normale omstandigheden pleegt deze dempingslijn zoowat overeen te komen met den loop van den rechter ribbenboog. Ook deze lijn is geen constante; leeftijd, geslacht, vorm fier borstkas, en vooral de vulling en ligging van het darmkanaal, voclitophooping in den buik, vormveranderingen der lever enz. kunnen uit den aard der zaak de ondergrens zoowel als de leverdofheid wijzigen, ja deze zelfs geheel doen verdwijnen. Is de onderste leverrand dun, dan is het ten eenen male onmogelijk om hem door percussie te bepalen. De tympanitische toon van de achter de dunne lever gelegen darmen klinkt dan te veel door. Ik mag hier niet verzwijgen, dat ik aan de percutorische bepaling van den ondersten leverrand slechts bij uitzondering groote waarde kan toekennen. In ieder geval vereischt een betrouwbaar percutorisch onderzoek groote ervaring en fijne techniek. Ik kan niet zeggen, dat ik dit delicate onderzoek steeds met de vereischte voorzorgen en omzichtigheid heb zien geschieden. De palpatie van den buik beschouw ik verreweg als de vruchtbaarste, doch tevens als de allermoeilijkste methode van onderzoek uit de geheele interne kliniek. Ik ken geen andere, die zooveel oefening en techniek vereischt en zooveel bronnen voor onjuiste conclusies en fouten in zich sluit. Oefening kweekt ook hier den meester. De ervaren onderzoeker zal nimmer direct op het te onderzoeken orgaan afgaan, doch eerst door zacht wrijven op den buikwand elders het onderzoek inleiden. Hetzelfde gel weken die hij „procul negotiis" op een badplaats doorbrengt, doch op de 47 weken , die hij thuis „in negotiis" heeft te leven. Over de werking van al deze wateren is veel geschreven; ik bepaal mij echter tot de opmerking, dat zij allen in meer of mindere mate purgeerend en diuretisch werken. Of er nog een bijzondere nevenwerking op de lever en gulwegen in het spel is, bijv. op het bloedgehalte der lever, op de samenstelling der gal of op de andere functies der lever, is een nog steeds onopgeloste vraag. Waarschijnlijk is het niet; mij persoonlijk schijnt de laxeerende werking in ieder geval de hoofdzaak, doch het is moeilijk over deze ingewikkelde problemen een absoluut juist en zeker oordeel te vellen. Physischc therapie. De applicatie van ijs of ijscompressen op de leverstreek bij acute febriele ontstekingsprocessen kan niet warm genoeg worden aanbevolen. Eveneens kunnen ouderwetsche lege artis bereide warme lijnmeelpappen, alsmede goed aan- gelegde warme Priessnitz'sche waterverbanden op de leverstreek als eenvoudige, overal aanwendbare middelen om pijn te stillen en krampen te onderdrukken en misschien ook nog op den afvoer der gal te werken, niet hoog genoeg worden geroemd. Plet zijn weliswaar oude en eenvoudige, maar desniettemin toch cardinale middelen in de geneeskundige praktijk, omdat zij schier dagelijks te pas komen. Mechanische therapie. Plaatselijke kloedonttrekkingen in de leverstreek (koppen of bloedzuigers) kunnen bij acute ontstekingsprocessen uitnemende werking hebben, vooral tegen de zoo kwellende pijn. Hoogc clysmata, 1 — 2 L. van lauwwarme of koudere physiologische zoutsolutie, reeds voor tal van jaren met groote warmte door Mosier ') en K ru 11 2) aanbevolen, kunnen niet alleen het darmkanaal leeg maken en reinigen, doch zonder twijfel ook de diurese en zeer zeker ook de afscheiding van gal in het darmkanaal bevorderen. Jammer dat deze behandelingsmethode, die dagen achtereen moet worden toegepast, in de gewone praktijk wat omslachtig is en ook niet door iedereen even goed wordt verdragen De massage kan bij bloedsovervulllng der lever gunstig werken evenals de koude en z.g. Schot'sche douche; doch in de praktijk worden beide weinig, misschien wel te weinig, toegepast. Het kneden der galblaas met het doel de galsteenen te vermorselen of in de groote galwegen te drijven, door Harley met enthousiasme aangeprezen, zou ik niet durven aanbevelen, al mocht ik zelf ook de mondelinge verzekering van Harley ontvangen, dat zijn behandelingsmethode ongevaarlijk is. Chirurgische therapie. Dat de moderne chirurgie ook hare lauweren bij de behandeling van sommige leverziekten heeft geoogst, spreekt wel vanzelf. Zij heeft bovendien door de tallooze „autopsieën in vivo" onze inzichten in de pathologie en pathogenese van sommige leverziekten, met name der cho- ') Zur loealen Therapie der Leberkrankheiten. Deutsche med. Woch. 1882. no. 10. J) Behandlung des Icteras catarrhalis. Berl.klin. Woch. 1877.no. 12. lelithiasis, in hooge mate opgehelderd. Waren vroeger uitsluitend de ascites en voorts de leverabscessen en leverechinococcus de ziekten der lever, waarbij chirurgische interventie met groot voordeel kon worden ingeroepen, thans zijn ook de cholelithiasis, de infecties der galwegen, ja zelfs de Laënnec'sche levercirrhose en de langdurige stuwingsicterus haar domein geworden. Mannen als Riedel1), Kehr2) en anderen hebben de moderne leverchirurgie tot grooten bloei gebracht en in ons vaderland komt vooral Rotgans3) de verdienste toe de operatieve behandeling der ziekten der galwegen met gelukkig gevolg te hebben bestudeerd en toegepast. Bij de Laënnecsche levercirrhose was het onze landgenoot Tal ma, die door het openen van nieuwe afvoerwegen van het bloed uit de poortader — de z.g. omentofixatie — de gelukkige gedachte had de natuur in haar streven tot compensatie der circulatiestoornis te ondersteunen. Zonder twijfel kan deze kunstbewerking in een deel der gevallen een der lastigste hoofd verschijnselen der vulgaire levercirrhose, den ascites, met vrucht bestrijden. Eindelijk heeft Ilirschberg4) uit Frankfort nog getracht de lever voor een deel van haar overtollige en schadelijk geworden gal te bevrijden door de lever te incideeren, totdat uit de wond rijkelijk gal afvloeit. De chirurgische behandeling van den icterus door middel van een galblaasfistel of door het maken van een nieuwe verbinding tusschen groote galwegen en darmkanaal, is natuurlijk slechts eene palliatieve, doch zij kan icterische patiënten van de directe gevaren en nadeelen der galstagnatie en galresorptie bevrijden. De preciese indicatie voor al deze kunstbewerkingen in een concreet geval vast te stellen, behoort tot de allermoeilijkste problemen, die den arts ter be- l) Chirurgische Behandlung der Gallensteinkrankheit. Handbuch der spec. Ther. vou 1'enzoldt und Stintzing 1S96. i) Chir. Behandlung der Gallensteinkrankheiten. 189(5. *) Chirurgie der galwegen. Geneeskundige Bladen. Eerste Keeks. XII. De Chirurgie der buikorganen, 1904 Haarlem. Erven F. Bohn. *) M. Ilirschberg. Die operatieve Behandlung der hypertrophisehen Lebereirrhose XIX. Congres für innere Medicin. Wiesbaden 1901. slissing kunnen worden voorgelegd. Het is ten eenenmale onmogelijk ook hier algemeen geldende regelen te ontwerpen en daarom moet ieder geval op zichzelve beoordeeld worden. In liet specieele gedeelte zal desniettemin het pro en contra van enkele dezer kunstbewerkingen ter sprake worden gebracht. Ten «lotte noem ik nog de psychische therapie, weliswaar een weinig bestudeerd onderdeel der therapie, maar toch van niet hoog genoeg te schatten waarde voor het practische leven. Het is hier niet de arts als geneesheer, doch de arts als mensch, die in stilte weldaden om zich verspreidt. Wat een fijnvoelend, deelnemend, tactvol geneesheer als mensch aan het ziekbed vermag, laat zich niet in woorden uitdrukken. Dat kan alleen worden gevoeld door hem, die het heeft ervaren. Vooral aan het ziekbed der chronische en ongeneeselijke lijders kan de arts al zijn gaven van hart en gemoed ten toon spreiden en op deze wijze het ziekbed van menigeen verlichten en verhelderen. Daartoe is echter alleen hij in staat, die zelf moreel hoog staat en over de vereischte gemoedsbeschaving beschikt, Niet ten onrechte zei Notli nagel, groot als mensch en als geleerde, toen hij zijne klinische lessen aan de Weener hoogeschool als opvolger van den vermaarden Heinrich v. Bamberger aanvaardde: „Nur ein guter Mensch kann ein guter Arzt sein". SPECIEEL GEDEELTE. 1. Circulatie-stoornissen. Het bloedgehalte van een orgaan, zoo uitermate vaatrijk als de lever, is uit den aard der zaak aan groote schommelingen onderhevig. Reeds het feit, dat de hartswerking, die den toevoer en afvoer van het bloed regelt, op den bloedrijkdom der lever een overwegenden invloed oefent, maakt het begrijpelijk, dat deze wisselingen in bloedgehalte zeer snel tot stand kunnen komen; doch tevens geeft het de verklaring van de snelle en zeer belangrijke voluumsveranderingen der lever, die wij zoo dikwijls aan het ziekbed kunnen waarnemen. Van oudsher pleegt men een actieve, door vermeerderden toevoer van arterieel bloed ontstane en eene passieve, door verminderden afvoer van het aderlijke bloed ontstane leverhyperaemie te onderscheiden. Deze verdeeling is ook thans nog gebruikelijk. Wanneer in een samenhangend min of meer gesloten vaatstelsel in een enkel gebied bloedsovervulling plaats vindt, dan is vaatverwijding in het betrokken gebied onvermijdelijk. De vasomotorische zenuwen, die het lumen der levervaten beheerschen, kunnen dan ook bij de circulatie-stoornissen der lever en met name bij de actieve een belangrijke rol spelen. Uit den aard der zaak kunnen de laatste ook tot een gedeelte der lever beperkt zijn. a. Actieve leverhyperaemie. zg. levercongestie. Veel en veelvuldig zijn de oorzaken, die bloedsaandrang naar de lever kunnen opwekken. Een te rijkelijke maaltijd, een ruim gebruik van alcoholische dranken, misschien ook van specerijen, hebben bloedaandrang naar de lever ten gevolge, aanvankelijk slechts een snel voorbijgaande en weinig beteekenende. Doch als deze schadelijke factoren dikwijls en in voldoende mate inwerken, kunnen op den duur meer blijvende stoornissen met hare gevolgen in de circulatie der lever ontstaan. Ook de aard van het gebruikte voedsel schijnt niet geheel onverschillig. Vleeschspijzen staan wellicht niet ten onrechte onder verdenking levercongestie te kunnen bevorderen, terwijl een z.g. lacto-vegetabilisch dieet geen bloedsaandrang naar de lever schijnt te voorschijn te roepen. Reeds lang op grond van ervaring bekend, doch nog niet voldoende toegelicht is de leverhyperaemie, die men zoo dikwijls in de tropische gewesten ziet; de z.g. „Indian-liver", de „Indische lever" of „Tropenleber", zooals zij in populairen stijl dikwijls geheeten wordt. Immers menig Europeaan keert uit Insulinde terug met een zwelling der lever, die men nauwelijks anders dan als het gevolg eener chronische bloedsovervulling kan verklaren. Zooveel is wel zeker, dat hier meerdere factoren in het spel kunnen zijn, als: zittende levenswijze, minder intensieve uitzetting der longen bij de ademhaling, ondoelmatige voeding, gebruik van alcohol, spijsverteringsbezwaren, vermindering van den tonus der fijnere levervaten, verhoogde leverfunctie (?), abnormale omzettingen in het darmkanaal onder invloed der tropische hitte enz. Of soms ook niet darmparasieten mede in het spel kunnen zijn? De vraag of eene bloedsovervulling der lever in het tropische klimaat eene actieve of passieve is, kan moeilijk genoeg te beslissen zijn. Ik ben intusschen vast overtuigd , dat een doelmatiger leefwijze de frequentie der z.g Indische levers zeer in frequentie zou doen afnemen. Te veel wordt nog steeds vergeten, dat hij, die in Indië z.g. „carrière" wil maken, daar niet alleen veel harder moet werken dan in zijn oorspronkelijk vaderland, doch onder de palmen ook veel verstandiger en matiger moet leven. Het niet nakomen van de eerste voorwaarde heeft veler illusie bedorven, het verwaarloozen van de tweede de gezondheid aan duizenden en nog eens duizenden gekost. In de derde plaats zijn het infectie-ziekten, onder wier invloed het bloed te rijkelijk naar de lever vloeit. De tropische malaria staat hier in de voorste gelederen, dan volgt de febris typhoïdea. Onder deze omstandigheden is de leverhyperaemie dus een locaal verschijnsel van een algemeen infectieus lijden. Verwant aan deze aetiologie is de actieve leverhyperaemie, die als het eerste stadium der hepatitis moet worden beschouwd, zooals die bijna uitsluitend in de tropen als gevolg van de inwerking van lagere organismen wordt waargenomen. Deze vorm behoort thuis bij het hoofdstuk der hepatitis tropica, die niet zelden tot het leverabsces leidt. Voorts is het wel begrijpelijk, dat alle acute ontstekingsprocessen , die zich in de leverkapsel afspelen, met bloedsaandrang naar het leverparenchym gepaard gaan. In den regel echter is de leverkapselontsteking zelf het gevolg van een reeds bestaande hepatitis. Of ten slotte een z.g. vicarieerende leverhyperaemie voorkomt, als het gevolg eener uitblijvende of onvoldoende menstruatie of uitgebleven haemorrhoidaal-bloeding is niet onmogelijk, doch in ieder geval niet streng bewezen. Eindelijk schijnt een trauma op de leverstreek wel is waar tijdelijke doch soms toch vrij langdurige leverhyperaemie ten gevolge te kunnen hebben. Eene vasomotorische innervatie-stoornis moet hieraan wel ten grondslag liggen. De acute levercongestie speelt in ons klimaat een weinig beteekenende rol in de geneeskundige praktijk. Voor zooverre mijn ervaring reikt, is de galsteenkoliek als de bier te lande meest voorkomende oorzaak der levercongestie te beschouwen. Toch dient aan haar hier de noodige aandacht te worden geschonken met het oog op de nauwe betrekking, die tusschen Nederland en zijne koloniën bestaat. Klinische verschijnselen verwekt de actieve leverhyperaemie eerst dan, als een zekere graad van bloedsovervulling en rekking der leverkapsel wordt overschreden. Een gevoel van onbehagelijke zwaarte in de maag- en leverstreek, soms zelfs van pijnlijkheid, gepaard met een meer of minderen graad van dyspepsie, geconcentreerde urine, veelal vertraagde stoelgang en somwijlen een lichte levertint (subicterus) kunnen het bestaan eener levercongestie doen vermoeden, vooral als een bekend aetiologisch moment kan worden opgespoord. Nauwsluitende kleeren om het middel plegen slecht te worden verdragen. In enkele gevallen wordt ook over een onaangenaam of pijnlijk gevoel in den rechter schouder geklaagd. Bij het onderzoek pleegt de lever in meer of mindere mate vergroot en gevoelig bij betasting te zijn. Zij kan zelfs tot voorbij den navel en tot in het linker hypochondrium reiken. Niet zelden is de linker leverkwab bij de tropische leverhyperaemie het sterkst vergroot. Ook kunnen lig^ingsveranderiiigen, bijv. het gaan liggen op de linkerzijde onaangename gewaarwordingen opwekken of reeds bestaande verergeren. Is de lever gemakkelijk voelbaar, dan krijgt de palpeerende hand den indruk van vermeerderde consistentie van het orgaan. Of er tevens stoornissen in de warmteregulatie of in het algemeen welbevinden aanwezig zijn hangt natuurlijk af van de oorzaak der circulatiestoornis, doch de medicus practicus zal wel mogen bedenken, dat de z.g. Indische lever uit den aard der zaak noch koorts, noch ernstige algemeene stoornissen ten gevolge behoeft te hebben. Naast de plaatselijke bezwaren, die in den regel zeer dragelijk zijn en nimmer zoo hevig als bij ontstekingsprocessen, treden dyspcptische stoornissen (capricieuse appetijt, neiging tot zure spijzen, onregelmatige, dikwijls weinig gekleurde stoelgang, geconcentreerde, urobilinehoudende urine) en niet zelden een zekere algemeene malaise en een gedrukte gemoedstoestand op den voorgrond. Vooral in Engeland is dit ziektebeeld onder den naam van „biliousness" zelfs min of meer populair. De herkenning eener levercongestie is lang niet altijd gemakkelijk en alleen mogelijk bij juiste en nauwgezette appreciatie der anamnestische gegevens en het in acht nemen der bovenbeschreven verschijnselen. Verwisseling met hepatitis, zelfs met atypisch verloopende leverabscessen, met beginnende nieuwvormingen, met levercirrhose en andere ernstige lever- ziekten zijn wel is waar niet altijd, doch in den regel bij nauwgezet onderzoek en voldoende observatie wel te vermijden. Snelle wisselingen in omvang der lever zijn voor de herkenning der leverhyperaemie van groot gewicht en niet zelden van beslissende 'oeteekenis. De prognose wordt eveneens geheel door het aetiologisch moment beheerscht. De neiging tot recidieven bij de z.g. Indische levers mag niet uit het oog worden verloren bij het bepalen der prognose. De behandeling boude in de eerste plaats rekening met de aetiologie van het leverlijden, door de schadelijke factoren zoo mogelijk te elimineeren (wijziging der leefwijze, klimaatverandering, enz.). Zij vordert voorts een niet prikkelend dieet, dat uit melk en melkspijzen, karnemelk, grutterswaren, gemakkelijk verteerbare groenten, rauwe en gestoofde vruchten, etc. bestaat. Alcoholica, specerijen, sterke koffie of thee, en in den aanvang ook vleeschspijzen dienen vermeden te worden. Milde afvoermiddelen in den vorm van rabarber, middenzouten, rhamnus frangula of cascara sagrada, die niet alleen het darmkanaal ontledigen doch ook het bloed uit de overvulde lever naar de intestina lokken zijn hier in de eerste plaats aangewezen en daarbij van uitnemende werking. Ik maak gaarne gebruik van de volgende combinatie, die oorspronkelijk door v. Leube is opgegeven: LV Biearb. sodae 10 G. Sulph. sodae exsicc. 10 G. Pulv. Kad. Rhei 10 Gr. Elaeosaccli. Foeniculi 10 G. Detur ad lagenam. D-S 1—2 X daaës '/a—1 eierlepeltje. In de meer acute en pijnlijke perioden, zooals die bij de inflammatoire toestanden der lever voorkomen, is natuurlijk bedrust absoluut noodzakelijk en kunnen de applicatie van ijskoude omslagen of een Priessnitz'sch verband of desnoods plaatselijke bloedonttrekkingen in den vorm van koppen of bloedzuigers in de leverstreek voortreffelijke diensten bewijzen. Ik ben nog steeds een groot voorstander van locale bloedonttrekkingen bij acute ontstekingsprocessen, die niet op eenvoudiger wijze (ijs, vochtige warmte) of langs anderen weg kunnen worden bedwongen. Op de pijnen hebben zij bijna zonder uitzondering een weldadigen invloed. Onder deze omstandigheden is het calonicl als laxans nog steeds in hooge eere en mijns inziens terecht. Men geve dan groote giften bijv. 3 maal daags 200 — 300 mgr. gedurende 1 of hoogstens 2 dagen. Jammer, dat enkele lijders zoo gevoelig zijn voor de werking van kwik, dat zij niet geheel aan de ellende der vergiftiging ontsnappen; daarom neme men in ieder geval de vereischte prophylactische voorzorgsmaatregelen (tijdige mondreiniging, spoelen met een slappe oplossing van chloras kalicus). Langer bestaande leverhyperaemieën, zooals wij die bij uit de tropen gerepatrieerden zoo dikwijls kunnen waarnemen, kunnen met vrucht door een kuur in Marienbad of Tarasp, waar men koude, veel sulphas natricus bevattende bronnen of door een verblijf in Homburg of Kissingen, waar men keukenzouthoudende wateren ter beschikking heeft, bestreden worden. Natuurlijk komt bij deze kuur de doelmatige leefwijze ook als gunstige factor in aanmerking. Ik houd onder deze omstandigheden meer van de koude dan van de warme bronnen, daar deze maar al te dikwijls te weinig laxeerend werken. Alleen voor individuen met gevoelige digestie-organen komen de lauw-warme wateren van Karlsbad, Bertrich, Neuenahr en dergelijke plaatsen in aanmerking. Bij iedere badkuur bedenke men. ik herinner hier nog eens aan, omdat dit zoo dikwijls wordt voorbijgezien door den arts en den patiënt, dat het niet zoozeer aankomt op de vier of vijf weken, gedurende welke men in een badplaats onder zeer bijzondere en gunstige omstandigheden vertoeft, dan wel op de resteerende weken, die men tehuis pleegt door te brengen. b. Passieve leverhyperaemie. Stuwingslever. Van oneindig ineer practisch belang, al is zij ook steeds het gevolg van een ander lijden, is de z.g. stuwingslever. Zij is het bij ons te lande meest voorkomend leverlijden, voor vele patiënten een bron van aanmerkelijke stoornis der levensvreugde en van het welbevinden en voor menig arts een bron van dwaling in de diagnostiek, die rijkelijk vloeit. De cardinale oorzaak der chronische stuwingslever is onvoldoende hartswerkhig, chronische hartinsufficientie, vooral der rechterkamer, al kan soms ook acute hartzwakte tot acute stuwing van het aderlijk bloed in de lever aanleiding geven, zooals dat bijv. vooral bij het kind het geval kan zijn, als de functie der hartspier na diphtherie geleden heeft. Van daar ook, dat de stuwingslever in haar verschillende graden en uitingen bij lijders aan mitraal-insufficientie en mitraalstenose in het stadium der gestoorde compensatie, bij lijders aan ziekten der hartspier en eveneens in de latere perioden bij lijders aan kyphoscoliose, chronische pleuritis, emphysema pulmonum en chronische bronchitis en ander slepend longlijden, waarbij tenslotte ook de hartspier in het ziekteproces wordt betrokken, tot de gewone verschijnselen behoort. Terecht hebben dan ook onze Fransche naburen de beteekenis van den „foie cardiaque" steeds behoorlijk in het oog gehouden. Indien men af en toe de stuwingslever ziet ontbreken daar, waar men haar met grond zou mogen verwachten, terwijl geen bezwaren bij het onderzoek der lever in den weg staan, dan mag men niet vergeten, dat niet alleen een bepaald quantum bloed in het lichaam en dus ook in de lever voorhanden moet zijn om tot waarneembare stuwing aanleiding te geven, doch dat ook hier, gelijk overal aan het ziekbed, individueele verhoudingen en reacties niet mogen worden voorbijgezien. Want het is een onloochenbaar en door de waarneming goed geconstateerd feit, dat de ééne lever eerder met stuwing reageert dan de ander. Of de leverkapsel hierbij soms een rol speelt ? Vooral bij vrouwen met een uitgerekte snoerlever komt de stuwing van aderlijk bloed in de lever al zeer spoedig tot uiting. Eindelijk kunnen ook nog andere schadelijke factoren . medewerken, om het tot stand komen van leverstuwing te vergemakkelijken, zooals: zittende leefwijze, chronische obstructie, etc. liet komt mij voor, dat op deze wijze de niet zelden waarneembare discongruentie tusschen de intensiteit der hartzwakte en den omvang der stuwingslever verklaarbaar wordt. Graad en duur der stuwing bepalen voor een groot deel het anatomische beeld der stuwingslever. Zij pleegt grooter van omvang, donkerder van kleur en vaster op het aanvoelen te zijn dan de normale lever. Op de doorsnede ziet men in het centrum der leverkwabjes kleine donkere puntjes doorschemeren , de door de stuwing uitgerekte en overvulde venae centrales, het begin der venae hepaticae; doch ook delevercellen zelf zijn slechts bij uitzondering normaal; atrophie, vettige degeneratie en abnormale pigmentatie van het protoplasma is zelfs de regel, evenals woekering van het interlobulaire bindweefsel en kapselverdikking. Op doorsnede krijgt men het bekende gevlekte beeld der z.g. cyanotische muskaatnootlever. Ten slotte, bij lang bestaande stuwing van het aderlijk bloed, kan het zelfs tot retractie van het gewoekerde bindweefsel en tot verkleining en zelfs verschrompeling van het orgaan komen, tot de z.g. atrophische mmkaatlever, of „cirrhose d'origine cardiaque". De hierbij beschreven veranderingen in het leverparenchym geven alleszins grond tot het vermoeden, dat ook de specifieke functie der levercellen bij de stuwingslever in de latere perioden zeer zeker te wenschen overlaat. De klinische symptomen plegen echter geheel door het grondlijden te worden gemaskeerd. De klinische verschijnselen der stuwingslever zijn vrij constant en typisch. De zieke klaagt in den regel over een alleronaangenaamst gevoel van zwaarte, spanning, druk of pijnlijkheid in de leverstreek, in het epigastrium, soms zelfs in den geheelen buik, doch dan het meest in de bovenbuikstreek, ter hoogte van het colon transversam. Slechts bij uitzondering overweegt pijngewaarwoording. Het spannende, zware gevoel der stuwingslever, dat den toch reeds zwaar beproefden lijder bij dag en nacht vervolgt, pleegt bij druk en vooral ook na voedselgebruik te verergeren. Knellende banden of kleedingstukken worden heelemaal niet verdragen; bovendien pleegt de zware lever de ademhaling ook min of meer te belemmeren en althans diepe respiraties te bemoeilijken. Somwijlen komt het ook voor, dat de stuwingslever tot geen subjectieve klachten aanleiding geeft. Iudividueele gevoeligheid, de graad der rekking en spanning van het leveromhulsel, de intensiteit der stuwing, haar langzaam of snel ontstaan, het domineeren van andere ziekteverschijnselen kunnen dit verschil in subjectieve sensaties verklaren. De spijsvertering is slechts zelden ongestoord, de eetlust dikwijls verminderd, een zekere trek naar pikante spijzen voorhanden ; abnormale flatulentie ontbreekt zelden geheel, evenmin een zekere neiging tot obstipatie. De urine pleegt in geringe hoeveelheid te worden afgescheiden , donker van kleur en dikwijls rijk aan uraten en kleurstof te zijn. Een sedimentum lateritium is dan ook geen uitzondering. Niet zelden verraadt een licht geel tintje aan huid en slijmvliezen, door de Duitschers niet ten onrechte met „ein Stich in 's Gelbe" aangeduid, reeds op afstand de stuwingslever. Deze gele kleur pleegt zich te vermengen met 'o. 11. lende verschijnselen en orgaanafwijkingen is nog onvolledig toegelicht. Zelfs op de vraag, wat het primaire is, het leverlijden, de diabetes of de haemochromatose, en welke rol dit laatste verschijnsel en de bijnier bij het ziekteproces spelen, moeten wij het antwoord schuldig blijven. De prognose is ongunstig, de behandeling slechts een symptomatische. Bij vermoeden op voorafgegane lues is een proef met het joodkalium niet alleen gerechtvaardigd, doch zeker aangewezen. De ziekte vau Banti. De Italiaansche klinicus en hoogleeraar in de pathologische anatomie Banti uit Florence beschreef in het jaar 1894 ') onder den titel van „Splenomegalie mit Lebercirrhose" eene combinatie van ziekteverschijnselen, waarbij naast zware auaemie en een tumor lienis zich allengs de klinische verschijnselen eener Laënnec'sche levercirrhose en toenemende miltvergrooting voor den dag kwamen. Een lange duur der ziekte, waarbij hij een stadium van anaemie, een intermediair en een stadium van ascites aanneemt, eene fibreuse degeneratie der miltfollikels en der pulpa, eene sclerose der portale aderen, eene levercirrhose, type Laëunec, en lymphoïd beenmerg zouden de andere cardinale kenmerken zijn. Genezing of verbetering na tijdig gebruik van arsenicum of na miltexstirpatie zouden voorts geen uitzondering zijn. Hem ter eere heeft men aan dit symptomencomplex zijn naam verbonden. Banti en met hem vele andere klinici beschouwen dit syndroom als een morbus sui generis, als een bijzondere ziekte, die haar uitgangspunt vindt in de milt. Dit orgaan zou het-eerst langs haematogenen weg (of van uit het darmkanaal?) ziek worden en dientengevolge groot van omvang. De groote milt is nu op haar beurt de oorzaak der zieke lever en der bloedsveranderingen. Zij produceert schadelijke producten, die, in het i) G. Banti. Splenomegalie mit Lebercirrhose. Ziegler's Beitriige. 24. 1898. bloed opgenomen, het bindweefsel in de lever doen woekeren en de levercellen zelf aangrijpen en eveneens door de roode bloedcellen te vernietigen als echte bloedvergiften te beschouwen zijn. De milt moet dan ook het aangrijpingspunt der behandeling zijn. Door dit zieke orgaan tijdig te exstirpeeren, zou men zelfs volkomen genezing kunnen verkrijgen. Tegenover deze opvatting staat een andere, die het door Ba n ti beschreven ziektebeeld volstrekt niet als een bijzondere ziekte van splenogenen oorsprong beschouwt, doch eenvoudioals een varieteit der Laënnec'sche levercirrhose, alleen daardoor gekenmerkt, dat de bloedsamenstelling doorgiftwerking meer dan anders geleden heeft. De vraag, welke plaats het door Banti beschreven symptomencomplex, waarbij ook nog de bloedingen uit het spijsverteringskanaal, die zelfs zeer op den voorgrond kunnen treden evenals bij den haemorrhagischen vorm van levercirrhose, moeten worden genoemd, in de nosologie behoort in te nemen,' is nog niet rijp voor beantwoording, doch zooveel is wel zeker, dat hare juiste klassificatie uiterst moeilijk is; zonder twijfel zijn meerdere der tot dusver onderden naam van Ban ti'sche ziekte beschreven ziektegevallen niet anders dan gevallen van anaemia splenica met vochtophooping in de buikholte of gevallen van L a ë 11 n e c 'sche cirrhose met sterke miltvergrooting en anaemie of gevallen van pseudoleukaemie, chronische malaria of congenitale syphilis; niettemin geloof ik, dat Banti juist gezien heeft en dat er nog ruimte overblijft voor een morbus sui generis, die haar oorsprong vindt in de milt Stellig ben ik overtuigd, dat dit orgaan als uitgangspunt van ziekelijke veranderingen in den lateren tijd te veel op den achtergrond is geraakt. Onze ervaring over het voorkomen van hyperglobuhe bij geisoleerde milttuberculose moge een aansporing zijn de zieke milt niet per se als een secundairen toestand te beschouwen. De nieuwere onderzoekingen van Bornsowa '), die in een geval van morbus Banti milt- «) Beitrage zur Kenntniss der Banti'sche Krankheit umlderSplenomegalie. Virchow's Archiv. 172. cellen in de fijne levercapillairen beschreef en van M a 11 o r y '), die necrose der levercellen door laesie der milt en door miltcellen-embolieën experimenteel tevoorschijn riep, verdienen zeer zeker onze bijzondere aandacht. Alhoewel ik overtuigd ben, dat er inderdaad eene ziekte bestaat, zooals Banti die heeft te boek gesteld, zou ik toch altijd nog de mogelijkheid in het oog willen houden, dat de zieke milt en de zieke lever ook van een en dezelfde oorzaak afhankelijk kunnen zijn, terwijl de zieke milt in de eerste plaats voor de gestoorde bloedsmenging verantwoordelijk moet worden gesteld , evenals zulks het geval kan zijn bij de anaemia splenica. Een nauwkeurig onderzoek van het beenmerg ware voorzeker hoogst wenschelijk. Hier te lande is de ziekte van Banti in ieder geval zelden. Ik zag slechts één geval. De diagnose der Banti 'sche ziekte steunt op de langzaam voortschrijdende anaemie met oligocythaemie, oligochromaemie, poikilocytose, ontbrekende leucocytose of leukopenie en toenemende vaste miltzwelling (fibrose), waarbij allengs ascites en andere verschijnselen van levercirrhose voor den dag komen. De lever is in den regel vergroot, bard of vast op het aanvoelen en haar oppervlak gewoonlijk slechts weinig oneffen. Een zekere neiging tot profuse maag- of darmbloedingen kan de herkenning vergemakkelijken. Eveneens kan een meestal geringe graad van icterus bet ziektebeeld compliceeren. Het eerste stadium lijkt op het weinig scherp omschreven ziektebeeld der z.g. anaemia splenica en sommige vormen van lienale pseudoleukaemie. Hoe men de anaemia splenica van bet eerste stadium der Banti'sche ziekte zal kunnen onderkennen, is mij niet duidelijk. Zoude er inderdaad een essentieel verschil bestaan ? Gezwollen lymphklieren kunnen daarentegen de pseudoleukaemie aan het licht brengen. De prognose is in het algemeen ongunstig, alhoewel Italiaansche klinici herhaaldelijk genezing zagen volgen na tijdige exstirpatie der milt. Maragliano zag zelfs in negen gevallen ') Neeroses of the liver. Journal of the med. research 1901(Ergebnisse der Pathologie v. L u b a r c h und Oatertag) 1901. van de elf, en Jordan ') in zeventien gevallen veertien maal genezing volgen na deze kunstbewerking. Deze gunstige resultaten pie,te ;nde d d ^ voor ^ g ^ qo der Ban ti'sche ziekte. De behandeling vordert, naast doelmatige voeding, rust en een verstandige leefwijze en bestrijding der spijsverteringsmissen, \ oor alles arsenicum in langzaam stijgende en dan weer da,„„Je giften. Ook komen andere tonicf: c mapKepamten, nux voraica in aanmerking; of de aanwending er Röntgen-stralen op de miltstreek hier iets vermag, waag ik met te beoordeelen. Het gewichtigst is de vraag der „fa,. Het goed recht toer ingrijpende kunstbewerking is door de ervaring gestaafd. Als de gewone behandeling in den teek iaa zoo ,k don ook me, aorzeien haar aan te bevelen; /fg ee" g®VaI' WaarblJ de verwijdering der milt levensreddend gewerkt heeft. Pericarditische pseudo-levercirrliose. Piek sche cirrhose. Zuckergussleber (C o r s c h m a n n). Gelijk de naam reeds aanduidt, is bij deze ziekte van een leverarrhose geen sprake, doch de klinische verschijnselen unnen zoozeer op die der Laën nee'sche cirrhose gelijken door p"' TI 7g TOn dwaliDgen in de dla^°«e over het' door I ick beschreven symptomencomplex hier niet mag worden gezwegen. 8 Evenals bij de Laën nee'sche cirrhose vallen ook hier de ontzettende omvang van den buik, de sterke ascites, het ectatische adernet aan den buikwand en bij verder onderzoek de gezwollen milt direct in het oog. Onweerstaanbaar wordt den onderzoeker de diagnose van vulgaire levercirrhose als het ware opgedrongen en te meer, als er nog abusus alcoholicus XI, SheilUDgen aUS dem GrenzSebi^ der Med. und Chir. Bd. voorafging. Zelfs na de punctie, als de groote, vaste milt nog duidelijker voor den dag komt, nergens tumoren in de buikholte voelbaar zijn en de lever ook bij betasting den indruk geeft van niet geheel normaal van consistentie en oppervlak te zijn, dan schijnt de diagnose van levercirrhose aan geen twijfel meer onderhevig. Eerst de sectie brengt dan de teleurstelling, doch tevens de onthulling, want de lever zelf kan onder deze omstandigheden slechts de teekenen van chronische stuwing vertoonen. Meer dan eens is mij in vroegere jaren deze openbaring ten deel gevallen; sinds dien ben ik voorzichtiger geworden en door ervaring ook wijzer. Wat kan men dan onder deze omstandigheden bij de sectie vinden ? De teekenen van chronische poortaderstuwing, een stuwingslever en een sterke verdikking en vergroeiing, soms zelfs verkalking der pericardiaalbladen. Een enkele maal werd ook een chronische perihepatitis hyperplastica (Zuckergussleber), een chronische peritonitis en een chronische perisplenitis gevonden. Zonder twijfel wordt het ontstaan van den ascites door de sterke obliteratie der lymphwegen van het diaphragma, het gevolg der uitgebreide vergroeiingen, zeer in de hand gewerkt. De poortaderstuwing kan van eene afsnoering van de» stam der vena portae afhankelijk zijn, terwijl de ascites natuurlijk ook van inflammatoiren oorsprong kan zijn. Eindelijk kan dc verdikte leverkapsel de lever zoo vast omsluiten dat haar omvang kleiner wordt; ook kunnen hieruit stoornissen in den bloedsomloop der lever voortspruiten. Piek') uit Praag komt de verdienste toe op deze verhoudingen de bijzondere aandacht te hebben gevestigd en sinds zijne mededeeling in het jaar 1896 zijn in de geneeskundige literatuur tal van ervaringen neergelegd, die pleiten vour de juistheid zijner waarnemingen. Het ziektebeeld bestaat 1°. uit symptomen, die wijzen op i) Friedel Piek. Ueber chronische unter dein Bilde der Lebercirrhose verlaufende Pericarditis (periearditische Pseudolebereirrhose), nebst Bemerkungen über die Zuckergussleber (Cursch manui Zeitschr. für kliu. Med. 1896. Bd. 39. 14 chronische pericarditis of concretio pericardii cum corde (pericarditische wrijvingsgeruischen (hij uitzondering), zwakke harttonen, weinig gevulde pols, systolische inzinkingen van de borstkas ter plaatse van den hartpuntstoot, anamnestische data, die wijzen op vroegere pericarditis); 2°. uit verschijnselen van poortader stuwing, zooals die zoowel bij de Laënnec'sche levercirrhose als bij de atrophische muskaatnootlever worden aangetroffen. Evenwel pleegt de lever vergroot te zijn en in meer dan een opzicht te gelijken op de „cirrhose mixte". I)e combinatie van deze twee syndromen zal den ervaren diagnosticus onmiddellijk aan de pericarditische pseudolevercirrhose doen denken, doch de primaire ziekte, de chronische pericarditis, geeft slechts in een deel der gevallen tot duidelijk herkenbare klinische verschijnselen aanleiding. Zeer dikwijls verloopt zij latent. Ook kan een hooge stand van het diapliragma tengevolge van den ascites de juiste beoordeeling der symptomen van het hart zeer bemoeilijken. \ oorts treedt de poortaderstuwing met den ascites aan het ziekbed geheel op den voorgrond. Is het nu te verwonderen, dat de klinische diagnose onder deze omstandigheden dikwijls op atrophische levercirrhose gesteld wordt? Interessant is de ervaring, dat de ascites bij de pericarditische pseudolevercirrhose zooveel eerder en sterker voor den dag komt dan het stuwingsoedeem aan de onderste ledematen. Trouwens ieder geneesheer van ervaring heeft wel eens gezien, dat bij hartlijders de ascites veel meer op den voorgrond treedt dan de waterzucht aan de onderste extremiteiten of elders. Zonder twijfel wordt dit contrast in een deel der gevallen verklaard door de atrophische muskaatnootlever (cirrhose cardiaque), die het gevolg was van de chronische hartinsufficientie. Ook kan, gelijk reeds werd opgemerkt, het ontstaan van den ascites door de sterke obliteratie der lymphwegen van het diaphragma, het gevolg der uitgebreide vergroeiingen , in de hand worden gewerkt. Eindelijk zullen chronische ontstekingsprocessen van het, peritoneum (perihepatitis, perisplenitis, peritonitis) de uitzweeting van vocht in de buikholte zeer zeker in hooge mate bevorderen. Voor de herkenning der ziekte, die liet meest bij jeugdige personen voorkomt, kan de anamnese (voorafgegane pijn in de leverstreek, dikke beenen, benauwdheid) belangrijke aanwijzingen verstrekken , doch een nauwgezet onderzoek van het hart en der urine op het al of niet voorkomen van urobilinurie, levert de beste argumenten voor de diagnose. Het lijden kan jaren duren en vordert in den regel meerdere malen kunstmatige verwijdering van den ascites door punctie en cardiotonica voor het zieke hart. 4. Hyperplasie (eii hypertrophie) der lever. Er komen bij tal van ziekten vergrootingen der lever voor, veelal gepaard met miltzwelling, die men, geloof ik, het best onder den naam van lever■ en milthyperplasie samenvat, /ij zijn anatomisch en klinisch bijna uitsluitend gekenmerkt door zeer in het oog vallende vergrooting der beide organen. De oppervlakte der lever is en blijft glad, icterus ontbreekt. e\ eneens poortaderstuwing en pijn; alleen de consistentie is vaster geworden op het aanvoelen, üij het postmortale onderzoek is vermeerdering van het bindweefsel zonder verschijnselen van retractie en al of niet van klierhypertrophie vergezeld, eigenlijk het eenige, dat in de lever in het oog valt. Deze groote levers en milten komen voor lu. na langdurige malaria-infectie, 't zij deze zich door typische intermitteerende koortsen , dan wel door meer of minder sterke algemeene malaise, anaemie of cachexie heeft geopenbaard bij lijders, die in een malaria-streek verblijf hielden. Zonder uitzondering is de milt bij deze lijders echter in sterkere mate vergroot dan de lever. Ik heb in vroeger jaren deze malariahyperplasieën meermalen gezien, doch zij zijn hoe langer hoe zeldzamer geworden, dank zij onze betere inzichten in het ontstaan der ziekte en onze meer hygienische levensverhoudingen. Naast algemeene klachten over spoedige vermoeidheid en koorts of binnenkoorts en plaatselijke door vergrooting van milt en lever veroorzaakt, pleegt een nimmer geheel ontbrekende, doch zeer wisselende graad van anaemie en cachexie er op te wijzen, hoezeer de constitutie dezer lijders heeft geleden. Als geneesmiddelen komen arsenicum, chinine en chinapraeparaten, nux vomica en martialia in aanmerking. doelmatige combinatie dezer middelen heeft mij in vroegere dagen de beste resultaten opgeleverd, bijv.: IV l hlor. ferric. et chlor. Ammoniae 5 G. Sulph. Chiniu 2.5 G. Extr. iStrychni 300 rnG. Pulv. Ead. Rhei 2 (i. Pulv. aromatici 1 G. Extr. Gent. et Glyc. s. u. f. pil. 90 S. 3 X d. 3 pillen. of IV Acid. Arsenicosi 10—20—30 mG. Eerri Hydrog reducti 3 G. Extr. Strychni 250 mG. Pulv. aromatici 2 G. Extr. Geut. et Glvc. <]. s. u. f. pil. 90. S. 3 X d. 3 pillen. 2. Bij syphilis. In den regel deelt de kapsel der lever en milt in het ziekteproces, evenals de nier, die ook niet zelden de teekenen van een zeer weinig op den voorgrond tredend slepend ontstekingsproces vertoont. Deze z.g. viscerale trilogie, een groote milt en lever en een zieke nier, min of meer karakteristiek voor syphilis in de latere perioden, is dan comp eet. Zelden bereikt de hyperplasie hier een hoogen graad. Jodetum kahcum is hier het aangewezen middel, ook tegen e pijnen, die het mede aangedaan zijn der lever- of miltkapsel verraden. 3. Bij diabetes. Hier pleegt niet zoozeer de hyperplasie van het bindweefsel, doch de klierhypertrophie de oorzaak der leverzwelling te zijn. Hoogstwaarschijnlijk is deze hypertrophie een z.g. functioneele, van meerdere functie van het orgaan afhankelijk. De milt pleegt hierbij niet vergroot te zijn. 4. Bij potatorium. Hetzelfde geldt voor de groote, soliede lever, die men zoo dikwijls aan het ziekbed en bij de sectie van potatoren aantreft. Ook hier is de functioneele (?) klierhypertrophie waarschijnlijk de hoofdoorzaak der voluumsvermeerdering. Natuurlijk kunnen vetophooping, bindweefselwoekering en chronische hyperaemie tevens tot de vergrooting bijdragen, of ieder voor zich de uitsluitende oorzaak der voluumsvermeerdering der lever zijn. 5. Bij tuberculose. De bij deze ziekte voorkomende meest onbeteekenende leverhyperplasie gaat nu eens gepaard met tuberkel-eruptie, dan weer met afzetting van veel vet in de lever of met amyloïde degeneratie. Het spreekt van zelf, dat de aard en de oorzaak der leverzwelling in al deze gevallen aan h§t ziekbed hoogstens kunnen worden vermoed , doch niet met zekerheid herkend. In menig geval zullen ook wel stoornissen in de circulatie, die tot grooteren bloedrijkdom der lever aanleiding geven, mede in het spel zijn. Ik heb echter gemeend, deze klinisch weinig op den voorgrond tredende leverzwellingen hier niet geheel te mogen verzwijgen, opdat de geneesheer bij het vinden van een groote lever (en milt) onder de zooeven vermelde omstandigheden toch eenigszins georïenteerd zou zijn. Zij worden trouwens in de meeste leerboeken niet of nauwelijks ad hoe vermeld. De neiging tot woekering van het bindweefsel is in de lever over het algemeen buitengewoon sterk ontwikkeld. Alle plaatselijke processen, die zich in de lever afspelen, tumoren, cysten, parasieten, etc., geen enkele uitgezonderd, geven dan ook, als zij slechts lang genoeg duren, tot locale vermeerdering van het leverbindweefsel aanleiding. Eindelijk schijnen sommige degeneratieve processen van het leverparenchym, die een zekere neiging tot genezing vertoonen, liet beeld eener levercirrhose, zoowel anatomisch als klinisch, te kannen veroorzaken. Vooral bij kinderen schijnt dit het geval te kunnen zijn. Deze gevallen plegen sneller dan de gewone levercirrhose, en gaarne bij „poussées" teverloopen.de répara torische of misschien juister reactieve bind weefsel woekering is minder diffuus over de lever verspreid en de lever grof-korrelig van oppervlak. K r e t z ') heeft deze gevallen als subacute levercirrhose betiteld. Persoonlijk zijn deze gevallen mij onbekend. Leversyphilis- Het syphihtischegift, waarschijnlijk van de spirochaetapallida afkomstig, ontziet wel is waar geen weefsel, doch voor de lever heeft het al een bijzondere voorliefde, want op grond van eigen ervaring beschouw ik de luetische aandoeningen der lever als de meest veelvuldige onder de z.g. viscerale syphilis. Zij is uit een praktisch-klinisch oogpunt eene der meest gewichtige leverziekten, omdat eene tijdige en juiste herkenning zoo al geen genezing, dan toch aanmerkelijke verbetering waarborgt, terwijl hare miskenning voor den zieke de schromelijkste gevolgen na zich kan slepen. Evenals bij de liersen- en ruggemergs-syphilis en zoovele andere localisaties van dit ziekteproces, is de gezondheid, ja zelfs het leven des lijders, niet zelden in de handen van zijn arts neergelegd. Vergis ik mij niet, dan wordt in de geneeskundige praktijk der groote centra van beschaving en mouvement te weinig aan dit voor de therapie zoo dankbare leverlijden gedacht. Immers de hier ter sprake komende leverziekten zijn de directe uiting van het grondlijden, eene localisatie van het syphilitische proces in de lever. Zij staan niet, zooals andere aandoeningen der lever, met haar in verwijderd verband. Want evenals men terecht een tabes bij ') E. Kretz. Pathologie der Leber. Ergebnisse der Pathologie 1904. vroeger geinfecteerden en eene echte spinale syphilis, eene dementia paralytica en een echte hersensyphilis onderscheidt, dient men ook de leversyphilis van de z.g. para-syphiütische leveraandoeningen uit elkaar te houden, al mag ook eene scherpe scheiding niet altijd mogelijk zijn. Zoowel bij de aangeboren als bij de op lateren leeftijd verkregen syphilis krijgt de lever haar deel; in het laatste geval meestal in de latere perioden der ziekte. Doch ook reeds in de z.g. secundaire periode der syphilis, in het stadium dei efflorescenties op huid en slijmvliezen, is de lever niet gevrijwaard. Immers af en toe komt dan bij deze lijders eene icterus tot waarneming, die niet zonder reden als icterus syphiliticus geboekt staat en wiens ontstaan ot aan een katarrh der galwegen oi aan specifieke efflorescenties op het slijm\lies van den ductus choledochus, als een z.g. enanthee/m, of eindelijk aan gezwollen lymphklieren in het ligamentum hepato-duodenale, die de groote galwegen comprimeeren, wordt toegeschreven. Het gunstig effect eener kwikkuur op dezen icterus pleit wel voor zijn specifieke genese. Ook de lever zelf kan onder deze omstandigheden gevoelig worden en in omvang toenemen, alsof een lichte graad van hepatitis voorhanden ware. Dat deze icterus in zeldzame gevallen een kwaadaardig karakter kan aannemen en tot het ernstige ziektebeeld van den icterus gravis kan leiden, zij even aangestipt. Ik zag een geval bij een jongen man met doodelijken afloop. Overigens is steeds de mogelijkheid te gedenken, dat het gebruik van kwik ook wel eens een maag-darmkatarrh en secundair eenen niet specifieken icterus zou kunnen verwekken. Daarentegen kan de hereditaire leversyphilis zich reeds bij den pasgeborene openbaren. Icterus met lever- en miltzwelling, soms met ascites gecompliceerd plegen dan de cardinale verschijnselen te zijn. Na den dood is woekering van het interstitieele bindweefsel der lever, dat hier vooral tusschen de enkele levercellen indringt en deze in de knel brengt (monocellulaire cirrhose, Charot) de meest voorkomende patholooganatomische vondst. In sommige gevallen toont de groote lei"- een zoo eigenaardig aspect door kleuren toetening, , " fe "ls (hepar silex) heeft I I 011 re" Z'J" deze met hereditaire syphilis belaste k.ndertjes slecht ont„,tkeH m ™ 1« andere sporen ven de diathese, die ,j van vader of moeder! te aanvaard ""1 °'S °'e""s bee«*rliik erfdeel hebben wikkT , ^°'nt 'ijde" °P 1"tere" leeftiJd «* ontk i 7m mi"" 6" lOT—«i-R. algemeene beeld behê T'"' ,|SPeI>Sie *** >'et WtoW» al snee „ , ,"°ï; Z°'"ier J,t "" lan« bestaande icterus ' h f..'e ('es geneesheer in een bepaalde heV ziekte' V" '0Ve" 'a°gen tij<1 ««"Paard blijft en het ziekteproces dns zeer lang duurt, kunnen ten slotte zelfa weefTinT fCl'r<,mpCl7 ™" bet hyperplaatiache bind- cirri l ''' Kooa's w'J ''i' bij de atrophisehe lever- bebhen lecren kennen, het gevolg zijn 1'ocl, menigvuldiger is de levers,philis in de latere. z.g. terti- Ze've 'I n' "C,UiSi,a' Ere"a'S naar aard en localif >m«l"Ha.ide patholoog-anatomische veranderingen der «mTm d' ga""te mU"ipel e° bij een en het- derh, J r ' V°"rk°raen d« signatour der leversyp Wij kuüne„ de vo|gende ^ van leversyphilis onderscheiden. 1. De diffuse syphilitische hepatitis, waarbij eene sterke woekering van het mterstitieele bindweefsel het anatomisch sub- mate TT * 7 °11 *S 0 n'sche ^el pleegt in niet geringe mate m het chronische hyperplastische ontstekingsproces te deelen; al naarmate het bindweefsel meer of minder neiging tot retractie vertoont en al naar gelang van het stadium eze parasiet is tevens de oorzaak der welbekende tropische of Egyptische haematurie. Bi 1 harz, een arts in Caïro, ontdekte dezen in het bloed levenden parasiet, die langs de poortader in de lever kan geraken, het eerst in het jaar 1851 en hem ter eere is hij dan ook als B i 1 h a rzia sanguinis en de door hem verwekte ziekte als Bilharziose gedoopt. Hij kan naast haematnrie ook leversymptomen , niet ongelijk aan die der hypertrophische levercirrhose, ten gevolge hebben. Hij die in de fraaie praeparateu van bilharziose, welke Voorthuis ) onlangs demonstreerde, den rijkdom aan parasieten gezien heeft, zal zich hierover niet verwonderen. Vermoedelijk ontstaan de jonge bilharzia-wormpjes in de lever; hier worden althans volgens de onderzoekingen van Loos en anderen steeds de jongsten exemplaren aangetroffen, doch de wijze, waarop de Bilharzia het menschelijk organisme binnendringt, zich hier ontwikkelt en voortbeweegt, is nog slechts ten deele bekend. Doch zooveel schijnt wel zeker, dat de parasiet met het drinkwater, dat de ©mbryonen bevat, naar binnen dringt, dat hij zich bij voorkeur in het poortadergebied ophoudt en dat zijne eieren van een doornachtig uitsteeksel, hetwelk als boororgaan bij de voortbeweging kan dienen, \oorzien zijn. Het zijn dan ook vooral de eieren van den parasiet, die zelfs de vaatwanden kunnen doorboren welke de oorzaak zijn der ziekelijke veranderingen (haematune, blaas en rectumcatarrhen, infarcten, necrosen, hyperplastische slijmwoekeringen, leverziekten). De parasieten en de eieren kunnen zoowel langs de poortader als langs de groote gal wegen in de lever terecht komen en hier dan aanleiding geven tot ontstekingsprocessen, bind weefsel woekering, icterus, etc. Het vinden van eieren in de faeces (of urine) is bewijzend voor de diagnose van den parasiet, doch hiermede is natuurlijk nog niet voldingend bewezen, dat het leverlijden ook van parasietairen oorsprong is. De prognose is gunstiger dan zich bij oppervlakkige beschouwing laat aanzien. Bij de behandeling is vermijding van slecht drinkwater, van ongekookte groenten en ongereinigde vruchten naast het verstrekken van evacuantia en anthelminthica de hoofdzaak. ') Vergadering van het genootschap tot bevordering der natuur-, genees-, en heelkunde te Amsterdam, 15 Nov. 1905. Ned. Tijdschr' v. Geneeskunde 19Ü5, n'. 23 en 190Ü n". 3. Om volledig te zijn noem ik ten slotte nog het 4°. pcntastomum denticulatum. Streng genomen, is deze parasiet geen worm, al mag zijn voorkomen er aan herinneren. Het is de larve eener arachniede, die op het neusslijmvlies van den hond leeft en soms op onverklaarbare wijze in het darmkanaal en vervolgens in de lever van den mensch terecht komt. Tot karakteristieke ziekteverschijnselen schijnen zij geen aanleiding te geven, doch er zijn streken in de warme gewesten, waar deze parasiet herhaaldelijk bij de sectie in de lever wordt aangetroffen. 5°. Dat ten slotte ook actinomycose der lever kan voorkomen, toont de verhandeling van Auvray ') aan, die 31 gevallen uit de literatuur bijeen verzamelde. Het klinisch beeld lijkt op dat van een leverabsces. De loop der ziekte was in alle gevallen ongunstig en het effect van het gebruik van joodkalium negatief. Onder het microscoop kunnen de specifieke kolven soms in den etter gezien worden en eiken twijfel aan de diagnose opheffen. Wijl ik zelf natuurlijk over deze hier niet of nauwelijks voorkomende leverparasieten geen ervaring heb en daarbij geen vriend ben van zuiver compilatorischen arbeid, was een mijner leerlingen, die zich in de tropen veel met het onderzoek der lever op parasieten heeft bezig gehouden, op mijn verzoek zoo vriendelijk mij met de meeste bereidwilligheid hierbij voor te lichten. Üegeneraties der lever. Binnen in de levercellen komen herhaaldelijk veranderingen van het protoplasma voor, die men onder den naam van dcgeneraties samenvat. Deze processen zijn steeds secundair en doorgaans liet gevolg van een algemeen constitutioneel lijden. Met het oog op de kliniek moeten hier ter sprake worden gebracht: 1) M. Auvray. Actinomycose der Leber. Bevue de Chir. 1903, Juli. 17 258 1°. de degeneratio adiposa hepatis of vcticver. Reeds onder physiologische omstandigheden is de lever tamelijk rijk aan vet, circa 2-3°/0. Immers het vet uit ons voedsel wordt voor een deel door de levercellen vastgelegd en het is dan ook begrijpelijk , dat het vetgehalte der lever stijgt na gebruik van vetrijk voedsel (mest-vetlever) en daalt hij een vetarm dieet. Doch onder pathologische voorwaarden kan het vetgehalte der lever zelfs tot 30, ja tot 40% stijgen. Het vet wordt dan als zoodanig m de levercellen gedeponeerd _ vetinfiltratie of het ontstaat door eene eigenaardige metamorphose van het protoplasma der levercellen, waarbij vet in den vorm van minimale korreltjes wordt afgesplitst, een proces, dat als vettige degeneratie algemeen bekend is. Eindelijk kan het vet in de lever misschien ook van elders, van andere organen, aangevoerd zijn. De typische mest-vetlever komt voor bij personen, die zich te rijkelijk voeden, vooral met koolhydraten, en daarbij te weinig beweging nemen, zoodat de verbranding van het vet met door flinke spierbeweging wordt bevorderd. Om begrijpelijke reden gaan deze twee factoren nog al eens samen; vooral bij potatoren, speciaal de bierdrinkers, de liefhebbers van het z.g. „vloeibare brood", is deze vorm van vetzucht dikwijls zeer in het oog vallend. Bijna altijd is deze vetrijke lever de uiting van algemeene vetzucht. Rij de vettige degeneratie is daarentegen wel steeds giftwerking op liet protoplasma der levercellen in het spel, van daar ook, dat bij intoxicatie met phosphorus, arsenikwaterstof, alcohol, kwik- en andere metaalzouten en voorts bij enkele infectieziekten, waarbij ten slotte toch weer chemische producten de schadelijke werking uitoefenen, typhus, febris typhoïdea, dysenterie en eindelijk bij sommige cachei"1 » ~ • t, ook wel nerveuse kv,rhj,et genoemd. Als men een car- rslgTaaiZ 8p'""Chn"lsie' ee" "ephralgie, een ovaria,lnen. algm aanneemt, waarom dan ook geen levernenralgie, zou llen vragen. In ieder geval beschouw ik deze lever, neuralgie, die reeds door St o kes, A n d ral, Fr er i c h s en anderen werd beschreven, als uiterst zeldzaam De symptomatologie is in het kort aan te duiden als een op IJ.Z «nder gal- dtTnlih , ee" n0n"""1 verl'""«d« PAkelbaarlfeid .en»,hele vezelen van den plexus hepaticus zou ten grondslag wen"e 1 t ch°lclithiasis k'°"" «J h* meest bij vrou- Som, ,1™, • J ""aemische nerveuse vrouwen voor. ook heel dik "l " ""d ,e sta,m 'le menstruatie, dool, heel dikwijls ,„et psychische invloeden. Ik acht dit laatste dir^Y"" b°ia"s' d°ch ■*- °p ™i. ze beslissend. I syeh.sche emoties kunnen immers bij uitzondering ook wel organische afwijkingen ten gevolge hebben en siii pat,ent behandelde voor z.g. nerveuoe (angioneurotisehe) haematurie, omdat hij voor elke ergernis ten zijnen kantore bijna zonder uitzondering moest boeten met bloedwateren zonder pijn, terwijl hij mij later de met de urine verwijderde niersteentjes bracht en dus aan nephrolithiasis bleek te lijden, ben ik nog voorzichtiger geworden met het aannemen van louter nerveuse stoornissen. Ewald') hield onlangs nog een pleidooi voor het bestaan der nerveuse leverkoliek mede op grond van het feit, dat bij de operatie geene concrementen werden gevonden. Ik zou dit argument niet hoog durven aanslaan, omdat het niet vinden van galsteenen bij de operatie niet bewijst, dat zij er niet zijn. Zij kunnen immers zoo verscholen zijn, dat zij ook bij de operatie niet te vinden zijn. Bovendien komen ook zuiver inflannnatoire kolieken voor, zooals wij weldra zullen zien Ook is in het oog te houden, dat hysterie niet voor echte galsteenkolieken vrijwaart en aan deze aanvallen eveneens een eigenaardig hysterisch cachet verleent. De vraag of misbruik van morphine ook niet nerveuse leverkoliek kan te voorschijn roepen, dunkt mij gerechtvaardigd. De diagnose is dan ook moeilijk en steeds onzeker, omdat verwisseling met cholelithiasis zoo gemakkelijk mogelijk is. Icterus en galsteenen in de faeces ontbreken immers ook zoo dikwijls bij galsteenkoliek! Ik zelf heb slechts een zeer enkele maal vermoeden op het bestaan van nerveuse leverkoliek gehad en acht deze diagnose altijd aan zekeren twijfel onderhevig, al ontken ik het bestaan der leverneuralgie niet. In ieder geval zij de geneesheer hier niet lichtvaardig in zijn diagnose, opdat hij geen atypische galsteenkolieken voorbijziet. Komen echter op galsteenkoliek gelijkende aanvallen van pijn in de leverstreek voor in aansluiting aan gemoedsinvloeden, die nimmer icterus, leverzwelling, plaatselijke gevoeligheid, braken , koorts. huiveringen of donkere urine ten gevolg hebben , bij vrouwen , wier bloedsamenstelling geleden 1) C. A. Ewald. deber nervöse Leberkolik. Die Therapie der Gegeuwart 1906, September. heeft en wier zenuwstelsel dat wel bekende labiele evenwicht verraadt, dan is de gedachte aan nerveuse le verkoliek in ieder geval gerechtvaardigd, en kan de behandeling daarna worden ingericht. Een kuur in Karlsbad Zou ongunstig werkennu, deze druk bezochte en weelderige badplaats is dan ook voor zenuwlijders ten eenenmale ongeschikt. Polycliolia nervosa Nerveuse polycliolie. Ook dit nerveuse lijden, waaronder men eene na psychische emoties optredende reeds vroeger vermelden emotie - of schriktcterus verstaat als gevolg eener nerveuse hypersecretie van cal d,o op haar beurt weer door prikkeling der secretorische vezelen van een plexus hepaticus wordt opgewekt, staat niet op zeer vaste voeten, doch zijn voorkomen kan, op grond van het onbetwistbaar feit, dat alle secreties onder zenuwinvloed staan en mede op grond van analoge waarnemingen op ander gebied nerveuse zweet- en speeksel-secretie bijv.) a priori niet geloochend worden. Er zou dan tijdelijk zooveel gal worden afgescheiden , dat de gal wegen overvuld raken en stuwing met geringe resorptie van gal zou plaats vinden. Wat zich dus by de neuralgia hepatis afspeelt in de sensibele zoude zich hier of in de secretorische vezelen van den plexus hepaticus afspelen, evenals men immers ook elders, bijv. in de maag sensibele en secretorische neurosen onderscheidt. De ïcterus pleegt weinig intensief en snel voorbijgaande te zijn en geen behandeling te vorderen. De prophylaxe - vermijding van emoties - is gemakkelijker aan te bevelen dan op te volgen. ïcterus psychicus of z.g. emotie-icterus heb ik wel eens waargenomen, doch of de hierboven beschreven verklaring de juiste is, blijft natuurlijk onbeslist. Snel voorbijgaande digestie-stoornissen bijv. een katarrhus levissimus van het slijmvlies van duodenum of galwegen of een kramp der gal wegen zullen wel nimmer zijn buiten te sluiten. Ziekten der levervaten. Aneurysmata der art. hepatica zijn uitermate zeldzaam en ontstaan meestal op den bodem der syphilis, 11a traumata of bij endocarditis. Pijnlijke, in elke richting pulseeren.de gezwellen dei lever, met systolische vaatgeruischen bij de auscultatie zijn de hoofdsymptomen. Ik zelf was in de zeldzame gelegenheid een geval van leveraneurysma waar te nemen bij eene puerpera met acute endocarditis, bij wie bovengenoemde verschijnselen zeer acuut waren ontstaan. De in eens onder heftige locale en algemeene verschijnselen ontstane krachtig pulseerende tumor zetelde in de rechter kwab en vertoonde luide systolische blaasgeruischen bij de auscultatie. Zonder twijfel was hier een z.g. embolisch (mycotisch) aneurysma der leverarterie in het spel, zooals dit het eerst door Engelsche pathologen (Tuffnel, Ogle, Church) en later door Eppinger1;, Ponfick2) en ook door mij 3) werd beschreven. Embolieën der leverarterie, die leiden tot infarcten in de lever zijn menigvuldiger, doch worden slechts zelden tijdens het leven herkend. Is een bron voor embolieën in het zieke organisme aanwezig, dan kunnen plotseling ontstane pijnen in de leverstreek en acute zwelling van het getroffen orgaan soms het bestaan van leverembolieën verraden. Kleinere poortader- en leverarterie-embolieën leiden tot meer of minder uitgebreide necrose der levercellen, tot locale woekering van het bindweefsel om de vaten en later dikwijls tot circumscripte atrophieën van leverweefsel. Zij geven tot geen klinisch waarneembare verschijnselen aanleiding. ') Eppinger. Pathogenese der Aneurvsuien. Deutsch. Arch. fiir klin. Cliir. Bd. 35. J) Ponfick. Ueber enibolische Aneur. Yirch. Arch. Bd. 58,1873. 3) P. K.. Pel. Zur K.enntniüs der euiboüsehen Aueurvsmata. Zeitschrift für klin. Aled. Baud 12. 1887. ZIEKTEN DER WALWEGEN. De galwegen zijn evenals alle afvoerbuizen van het menschelijk licliaam met slijmvlies bekleed, dat in ontsteking kan geraken. Nu eens is het een eenvoudige katarrh, dan weer een ernstiger ontstekingsproces, dat zelfs tot necrose, ettervorming en ulceratie van den wand kan leiden, waardoor het slijmvlies wordt getroffen. Of er bovendien ook nog eene, min of meer specifieke katarrh, die meer in liet bijzonder tot de vorming van galsteenen aanleiding zou geven, voorkomt, en die door Mee kei het eerst als „stein bildender Katarrh" werd beschreven, is onzeker. Toch is het niet te ontkennen, dat de onderzoekingen van den lateren tijd, waaronder allereerst die van N a u n y 11 moeten worden genoemd, de oude leer van Mee kei, zij liet ook in ietwat anderen vorm en meer modern aangekleed, weer hebben doen opflikkeren. Micro-organismen, die van uit het darmkanaal of van uit het bloed de galwegen infecteeren, zijn bij de ernstige ontstekingsprocessen wel zonder uitzondering en zelfs bij den eenvoudigen katarrh der galwegen veel meer dan algemeen wordt aangenomen de naaste oorzaak van de ontsteking der galbuiswanden. Zij kunnen bovendien de scheikundige samenstelling der anders zoo onschuldige gal dermate veranderen , dat zij in hooge mate toxisch voor het organisme wordt, evenals dit met de omzetting van stagneerende urine het geval kan zijn. Men moet dus, strikt genomen, het oiitstekingsproces: de infectieuse cholangitis, en de omzetting der gal, waarbij toxi- sclie producten ontstaan, onderscheiden. Beide processen worden echter in laatste instantie door micro-organismen, meestnl uit het darmkanaal afkomstig, veroorzaakt en zullen wel dikwijls tezamen voorkomen. Hoe is het mogelijk, dat niet voortdurend darmbacteriën in de groote galwegen terecht komen, mag men wel vragen ? Verschillende factoren — deschuinsche doorboring van den duodenaal-wand door den ductus choledochus, de krachtig ontwikkelde circulaire spiervezelen op de plaats der uitmonding, doch vooral de voortdurende mechanische reiniging der galwegen door de afvloeiende gal komen ter verklaring van dit opvallende feit in aanmerking, zooals reeds vroeger (zie het algemeen gedeelte) uitvoerig werd besproken. En of de gal soms of in den regel ook nog geen bactericide stoffen bevat? Ik ken dan ook geen prophylacticum, dat van zoo hooge waarde voor de gezondheid en het welzijn, dus ook voor liet practische leven, moet worden geacht, als de zorg, dat de gal geregeld en ruim blijft afvloeien! Wat zou een ellende in de wereld voorkomen worden, indien het gewicht van dezen factor beter werd begrepen. Het meest constante en opvallende symptoom van de ziekten der galwegen is de reeds vroeger uitvoerig besproken geelzucht en in verband hiermede de abnormale samenstelling van urine en faeces. Voorts zijn koortsen, bij den leek terecht als galkoortsen bekend en gevreesd, niet zelden een cardinaalsymptoom. Vooral de intermitteerende, op onregelmatige tijden plotseling met huiveringen of echte koude rillingen beginnende en onder ruime zweetafscheiding en sterke prostratie eindigende koortsen zijn min of meer kenmerkend voor de infectie der galwegen. Het klinisch beeld dezer merkwaardige telkens terugkeerende koortsaanvallen is reeds door Charcot')als—fièvre hépatique intermittente — wel te scheiden van de febris hêpatalgique, die den aanval van galsteenkoliek vergezelt — in al zijn kleuren met Fransche levendigheid geschetst. Deze meestal op onregelmatige Leyoiis sur les maladies du foie etc. 1882. 18 tijden optredende, intermitterende koortsen kunnen zoozeer op malaria-aanvallen gelijken, dat het bijna te verontschuldigen is, dat zoovele medici practici nog altijd liet eerst aan malaria-infectie — met influenza en neurasthenie „das Madclien für Alles" — denken en, wat bedenkelijker is, blijven denken; want bij nauwkeuriger observatie blijkt wel steeds, dat het terugkomen op regelmatige tijden, zoo kenmerkend voorde febres quotidianae en tertianae, hier wordt gemist. Immers bij deze gal- of leverkoortsen wordt de lijder op ongeregelde tijden , niet zelden in den nacht, soms met zeer lange tusschenpoozen, onverwachts door een koortsaanval overvallen, zooals dat bij eene echte febris erratica het geval is. Daarbij ontbreken verschijnselen van den kant der galwegen of lever zelden, vooral niet tijdens het koortsacces, doch ik erken, dat deze soms heel onbeteekenend kunnen zijn. Pijnen in de leverstreek en icterus kunnen zelfs bij uitzondering geheel ontbreken. Dikwijls wijst de anamnese op voorafgegane cholelithiasis, zoo de koortsen al niet in aansluiting aan een aanval van galsteenkoliek zijn ontstaan. Kortom, al moge in den aanvang soms eenige twijfel rijzen, een nauwkeurigen waarnemer zal weldra de oorsprong dezer intermitteerende koortsen niet ontgaan , die, ik herinner het nog eens, treffend kunnen gelijken op onregelmatige malaria en pyaemische koortsaccessen. Het wezen dezer intermitteerende leverkoorts is door velen bestudeerd, zooals de omvangrijke literatuur kan bewijzen. Dacht men aanvankelijk aan eene retlectorisch van uit de groote galwegen opgewekte stoornis in de warmteregulatie, omdat analoge koortsaccessen ook zoo gaarne bij of na aanvallen van galsteenkoliek voorkomen en vergeleek men ze met de van ouds bekende katheter-koorts, later is men terecht tot de overtuiging gekomen, dat de febris intermittens hepatica, die immers ook onafhankelijk van den koliekaanval verschijnt, immer en altijd de uitdrukking is van een infectie der galwegen met micro-organismen (coli-bacillen bijv.), die zoowel eene omzetting der gal, als eene ontsteking der galwegen met haar gevolgen kunnen veroorzaken. Vandaar ook, dat de locale verschijnselen, met name de pijnen daar, waar niet de ontsteking, doch de infectie (en omzetting) der gal overweegt, zoo hoogst onbeteekenend kunnen zijn, een ervaring die op zichzelve reeds pleitte tegen eene refiectorische genese der koortsen. Tengevolge van de snelle en levendige resorptie van sterk toxische materie uit de galwegen wordt het bloed als het ware in eens overladen met schadelijke producten, die door prikkeling van het vasomotorische centrum een kramp der huidvaten met koude rillingen tengevolge hebben, door laesie der thermo-regulatorische centra de temperatuur in de hoogte drijven en door verontreiniging van het bloed ernstige stoornis in het algemeen welbevinden , gevolgd door sterke prostratie na de koortsaanvallen, te voorschijn roepen. Dat ondanks deze zoozeer op pyaemie wijzende koortsaanvallen toch dikwijls ettervorming in lever of galwegen ten eenenmale ontbreekt, mag nog wel even met nadruk worden vermeld. Charcot en zijn school hebben bovendien voor deze intermitteerende leverkoortsen een karakteristiek symptoom gemeend te vinden in de vermindering der ureumuitscheiding tijdens de koortsaanvallen. Charcot heeft dit verschijnsel, het gevolg eener door giftwerking gestoorde functie der levercellen, het eerst theoretisch geconstrueerd en het later aan het ziekbed zoo menigvuldig waargenomen , dat hij het als een beslissend differentieel-diagnostisch teeken tusschen de intermitteerende malaria* en leverkoortsen beschouwde. De eerste zouden constant eene vermeerdering der ureumafscheiding ten gevolge hebben. Een graphische voorstelling, die tegelijk den loop der temperatuur en de intensiteit der ureum afscheiding weergeeft, ziet er dan ook zeer karakteristiek uit. Als de temperatuurskromme een bovenwaartschen top aanwijst, wijst de ureum-lijn den top benedenwaarts aan. Niet alleen het ureumgehalte, doch ook de totale stikstof- en ammoniakuitscheiding kan verminderd zijn. Of hierbij echter geen stoornissen in de uitscheiding, dus tijde lijke retentie en geen verminderde vorming, in het spel kunnen zijn, zooals Regnard ') trouwens ook reeds vermoedde ? Docli de hoeveelheid urine, die wordt afgescheiden kan normaal zijn en een compensatorische verhoogde uitscheiding na de aanvallen kon niet worden vastgesteld, zoodat wellicht toch een minder levendige functie der levercellen de oorzaak is van het opvallend verschijnsel. Latere onderzoekingen hebben geleerd, dat de door Charcot en Regnard beschreven en gevonden verhouding tusschen koorts en ureumafscheiding wel eens, doch op verre na niet constant bij de febris intermittens hepatica voorkomt en ook de nauwkeurige in mijn kliniek door S thee man2) verrichte waarnemingen en onderzoekingen hebben tot ditzelfde resultaat geleid. In den lateren tijd heeft F riedel Piek3) op het ontbreken van hyperleucocytose tijdens de koortsaccessen attent gemaakt, een feit, dat bij de enge verwantschap tusschen de coli- en typhusbacillen niet behoeft te verwonderen. Jammer, dat allerhande complicaties eene hyperleucocytose kunnen verwekken. loch kan onder bepaalde omstandigheden een hyperleucocytose een teeken van ettervorming zijn. Deze infecties der galwegen, waarvan de febris intermittens hepatica slechts een der vele uitingen is, zijn bijna zonder uitzondering secundair en dus het gevolg van of eene complicatie bij een ander lijden. Zij ontstaan het menigvuldigst bij de galsteenziekte, het meest tijdens of in aansluiting aan koliekaanvallen; voorts bij het carcinoom der galwegen, bij de hvpertrophische en biliaire levercirrhose; en of daar, waar zij schijnbaar primair ontstaan, in den regel toch niet een dezer oorzaken of een andere, die den galafvoer bemoeilijkt, in het spel is? Natuurlijk kunnen alle inflammatoire toestanden der galwegen , bijv. ontsteking der galblaas en der galwegen, even- ») Couiptes rendus de la Société de biologie, 1873. 2) H. A. 8theeman. Intermitteereude leverkoorts, 1897. '0 Zur Kenntniss der febr. hep. interm. XV Congr. für hm. Med. 1897. eens met hooge temperaturen vergezeld gaan; ook deze processen zijn trouwens in laatste instantie wel steeds door micro-organismen veroorzaakt. Doch indien deze microben sterke ontstekingwekkende eigenschappen vertoonen, plegen de klinische verschijnselen van ontsteking ook meer op den voorgrond te treden en de koorts kan dan de uiting zijn van resorptie van ontstekingsproducten. Zij verschijnt dan, evenals de koorts bij het empyeem, bij voorkeur of althans het sterkst des avonds, vrij regelmatig en heeft een gansch ander klinisch beeld , dan dat der klassieke erratische leverkoortsen ; dat ook hier echter een scherpe grens niet te trekken is, volgt reeds uit het meegedeelde. Immers beide pathologische processen, infectie en ontsteking, in hun wezen en pathogenese nauw aan elkaar verwant, zullen in den regel gecombineerd voorkomen en niet te scheiden zijn, noch aan de sectietafel, noch aan het ziekbed. In een aanmerkelijk aantal gevallen is pijn het hoofdsymptoom , dat de ziekte der galwegen kenmerkt. Voorwaar geen wonder als men bedenkt, hoe ongemeen rijk de wand der galblaas van sensibele zenuwvezelen voorzien is en hoe uiterst gevoelig dit orgaan reeds onder normale omstandigheden pleegt te zijn. Na de tongpunt is de galblaas immers liet meest gevoelig deel van liet menschelijk lichaam; proeven op liet levende dier hebben dit duidelijk aangetoond. Wij zullen dan ook spoedig de allerhevigste pijn, die de galsteenkoliek kenmerkt, in al haar uitingen leeren kennen. Ook de ontstoken galblaas pleegt zeer pijnlijk te zijn. Eindelijk zijn de zieke galwegen niet zelden de „porte d'entrée" voor microben in het blued en scheppen aldus de voorwaarde voor het ontstaan van eene algemeene septische infectie. Vandaar ook. dat miltzwelling, acute nephntis en andere complicaties niet zelden het klinisch beeld van de infectie der galwegen compliceeren. Zijn de voorwaarden voor de vermenigvuldiging dezer in het bloed geraakte microben gunstig, bezitten zij het vermogen 0111 sterk werkende giften af te zonderen, met andere woorden, zijn zij in voldoende mate virulent, en beschikt liet zieke organisme met over voldoende middelen van verweer (bactericide stoften antitoxmen, immunnlichamen), dan zal het ten slotte aan J bloedvergiftiging of liever septische infectie te gronde gaan. Intusschen komt wellicht ook nog uit anderen hoofde een zwelling der milt bij ziekten der galwegen, die met icterus gepaard gaan, voor. De galzure zouten destrueeren als ware bloedvergiften roode bloedlichaampjes; de milt pleegt zich te ontfermen over de vrij gekomen stromata der roode bloedcellen en reageert hierop met zwelling; aldus heeft Ponfick ons althans de z.g. spodogene miltzwelling verklaard, gelijk wij reeds vroeger hebben gezien. Met allen eerbied voor deze genese der miltzwelling, betwijfel ik toch, of een duidelijk voelbare milt, zooals wij die aan het ziekbed der lijders aan geelzucht niet zelden kunnen vaststellen, als een spodogene milttumor moet worden opgevat. Ik geloof dat niet, de zwelling is mij daarvoor veel te sterk. Veeleer ben ik de meening toegedaan, dat zij de uiting is van de infectie, en dus omgekeerd de groote milt pleit voor den infectieusen oorsprong der ziekte In enkele gevallen van icterus van infectieusen oorsprong heeft men eene positieve W i d a 1 'sche reactie gevonden, alhoewel de overige verschijnselen volstrekt niet voor eene typheuse infectie pleitten en evenmin iets was gebleken van een voorafgeganen abdominaaltyphus. Bij de verwantschap tusschen de typhus- en coli-bacillen behoeft dit feit ons niet te verwonderen. Bovendien kan er altijd nog eene z.g. latente typheuse infectie in liet spel geweest zijn. Eindelijk komen nog congenitale obliteraties der groote galwegen en gevallen van aangeboren en hereditairen icterus voor, wier pathogenese nog duister is. Meestal volgt de dood in de eerst genoemde gevallen in het eerste levensjaar, alhoewel ik zelf langen tijd een geval van aangeboren obliteratie van een der groote galwegen kon waarnemen bij een knaap van 12 jaar. Eerst bij de sectie wordt de naaste oorzaak van dezen mechanischen icterus in den regel gevonden; daarentegen heeft de hereditaire, dikwijls congenitale icterus, zoo- als wij later zullen zien, merkwaardigerwijze nauwelijks invloed op den levensduur. De ziekten der galwegen laten zich als volgt groepeeren: 1. Ontsteking der galwegen. a. Icterus katarrkalis. Gastro-duodenaalkatarrh. Katarrh der gal wegen. b. Cholangitis (angiocholitis) infcctiosa. 2. Algemeene infecties, met overwegende localisatie van het ziekteproces in de galwegen. a. \V e i 1'sche ziekte. b. Gele koorts. 3. Cholelithiasis. Galsteenziekte. 4. Cholecystitis. Ontsteking der galblaas. 5. Nieuwvormingen der galwegen. Carcinoma. (Parasieten). 6. Aangeboren afwijkingen. Icterus katarrlialis. (gastro-duodenaalkatarrh, katarrh der galwegen. Katarrhale geelzucht). De eenvoudige katarrhale icterus behoort tot de meest voorkomende ziekten in de gewone praktijk en verdient reeds daarom bijzondere aandacht. Als aetiologisch moment komt allereerst in aanmerking de aa.de gastro-duodenaalkatarrh, waarbij of bet gezwollen en dikwijls met veel taai slijm bedekte slijmvlies de inmondingsplaats van den ductus choledoclius, den z.g. porus biliaris, vernauwt en dus den galafvoer bemoeilijkt of waarbij de gastro-duodenaalkatarrh zich heeft voortgeplant oj) het slijmvlies der groote galwegen. Bij het uiterst nauwe lurnen der galwegen kan natuurlijk reeds een op zichzelf onbeteekenende zwelling der mucosa stoornis in den afvoer der gal tengevolge hebben. In vroegeren tijd was men algemeen van oordeel. dat een bepaalde slijmprop de monding van den ductus choledoclius zou verstoppen , doch bij de lijkopeningen heeft men in de zeldzame gevallen. waar deze mogelijk was, van dezen prop niet veel kunnen bespeuren. Het spreekt van ,,elf. dat „iet alleen de katarrl, « indiges. honc, d„cl, iedere ontsteking van het maag-darmslijmvlies „it andere l.oolde, bijv. bij acute infectie-dekten, na malaria, bij lues, enz. een katarrhalen icterus na zich kan slepen In zeer vele gevallen gelukt het echter niet, ondanks het meest nauwgezette onderzoek, een aanleidende oorzaak van de katarrhale geelzucht te ontdekken. Ik zelf was althans niet zoo gelukkig als vele anderen, die bijna zonder uitzondering een dieetfout als aetiologisch moment meenden te kunnen vaststellen. Houd ik bovendien rekening met de frequentie der maag-darmkatarrhen en ,1e hiermede in contrast staande relatieve zeldzaam 1 ïeid van den icterus katarrhalis, met de onmogelijkheid om dikwijls een aetiologisch moment aan te toonen voorts met de ervaring, die aantoont, dat dikwijls vage ziekteverschijnselen zijn voorafgegaan, die ongedwongen als z.g. prodromaal-symptomen kunnen worden ongevat, en einde].jk met het opvallend contrast, dat er dikwijls bestaat tusschen de intensiteit der gastrische stoornis, de algemeene malaise en den graad van icterus, dan zou ik reeds'op deze gronden gelooven. dat bij menigen icterus katarrhalis een infecheus moment in het spel is en dus feitelijk eene infecheuse cholangitis katarrhalis der galwegen bestaat. Ik persoonlijk ben hiervan vast overtuigd en de niet zelden bij deze ziekte aantoonbare miltzwelling heeft mij reeds lang tot dit vermoeden doen overhellen; zou het somtijds voorkomen van meerdere gevallen van katarrhalen icterus terzelfdertijd of in dezelfde streken, eene waarneming, die ieder arts van ervaring wel eens zal hebben gedaan, ook niet pleiten voor 72 f »kk;^ef^igen, doch infectieusen oorsprong van de ziekte? Eindelijk heeft Fischl ■) door een opzettelijk onderzoek dei maagfunctie b.j drie lijders aan icterus katarrhalis hoegenaamd geen teekenen van maagkatarrh kunnen vinden. Trouwens Gerhardt') heeft reeds de meenin^ m»it Arlifte°PVldi Fi3C,hL ZUr Path0l°Sie des Icterus catarrhalis. tur ^ erdauungskrankheiten 1907. Bd XIII Heft I !) D. Gerhardt. Pathologie des Icterus. Muncb.' med. Woch. 1905. icterus kntarrhalis niet op eene mechanische afsluiting van den choledochus zonder meer, doch op eene cholangitische infectie der fijnere galwegen berustte. Ik geloof echter, datdekatarrh eerder in de grootere gulwegen is gelocaliseerd. De meest verschillende microben, zelfs typhus-, paratyphus- en colibacillen, schijnen als zoodanig in aanmerking te komen. Deze microben moeten dan wel door een zeer geringe virulentie zijn gekenmerkt. Symptomatologie. Het ziektebeeld is ieder practicus zoo voldoende uit eigen ervaring bekend , dat een uitvoerige beschrijving waarlijk overbodig mag heeten. Naast de verschijnselen en de gevolgen der geelzucht plegen dyspeptische stoornissen als gebrek aan eetlust, trek naar zure en pikante spijzen en dranken, gevoel van zwaarte en andere onaangename gewaarwordingen in de maagstreek, nausea, soms zelfs tot braken stijgend, pappige smaak in den mond, flatulentie, pyrosis, vertraagde stoelgang in de meest verschillende intensiteit en combinaties wel nimmer geheel te ontbreken. Noemenswaardige pijnen hehooren echter niet in het beeld van den katarrhalen icterus thuis; dit ervaringsfeit verdient inderdaad wel gewaardeerd te worden, opdat miskenning van de galsteenkoliek in haar milden vorm worde voorkomen. Aan deze plaatselijke stoornissen paren zich algemeene in den vorm van een gevoel van malaise, vermoeidheid vooral in de musculatuur en groote lusteloosheid Bijna altijd laat de gemoedstemming meer of minder te wenschen over. Al behoort koorts niet tot bet beeld van den katarrhalen icterus, ik heb toch in den beginne bij herhaling lichte temperatuursverhooging gezien. De uitkomsten van het objectieve onderzoek zijn bijna constant; naast icterus, trage hartadie, galpigmenthoudende urine, stopverf-achtig gekleurde faeces, is eene meest onbeteekenende zwelling der lever tengevolge der galstuwing en dikwijls eene althans bij percussie vergroote milt te vinden In enkele gevallen is de milt bij nauwkeurig onderzoek zelfs voor palpatie toegankelijk. De galblaas pleegt niet voelbaar te zijn, terwijl drukking op de maag en soms ook op de leverstreek onaangename sensaties veroorzaakt. Intusschen komen er genoeg gevallen van katarrhalen icterus voor, waarbij de welstand zoo weinig gestoord is, dat liet moeite kost de patienten in bed te houden. De individueele reactie verloochent zich hier ook niet. Natuurlijk moet de oorzaak van den katarrhalen icterus ook in aanmerking worden genomen. De ziekte komt betrekkelijk zelden bij kinderen en bij bejaarden voor, het meest op nauwelijks volwassen leeftijd en pleegt binnen enkele weken (2-6) een gunstige wending te nemen. Echte recidieven, hoewel zeldzaam, zijn niet geheel buitengesloten, doch verheffingen van het ziekteproces, nu eens na onbeteekenende invloeden, dan weer zonder bekende aanleiding, z.g. poussées, zijn geen uitzonderingen. Niet zelden is de recon\alescentie wat traag en het kan soms weken duren, voordat de lijder weer zijn vroegeren levenslust heeft teruggekregen. Bij uitzondering neemt de katarrhale icterus weken en weken, ja zelfs maanden in beslag; de constitutie kan dan dermate worden aangetast, dat twijfel aan de diagnose zich levendig opdringt. Desniettemin kan de ziekte, tegen de verwachting in, dan toch nog een gunstigen keer nemen. De diagnose is, wanneer geen aetiologisch moment kan worden vastgesteld en het klinische beeld niet karakteristiek is, altijd aan zekeren twijfel onderhevig, vooral als de ziekte zich op rijperen leeftijd openbaart. Deze twijfel wordt te meer gerechtvaardigd, als de ziekte langer dan enkele weken duurt. Niet genoeg kan worden herhaald, dat boosaardige nieuwvormingen, bijv. carcinomata van het pancreas, der lever, der gal wegen en van den porus biliaris in den aanvang liet beeld • van den eenvoudige» katarrhalen icterus kunnen nabootsen. Het is daarom van belang in het oog te houden, dat de icterus bij deze incurabele ziekten, waarbij de groote galwege» blijvend en volledig worden afgesloten, nog intensiever is en blijft en spoediger die bekende donkergroene tint (icterus vindis, melan-icterus) aanneemt dan bij den icterus katarrhalis, waarbij de kleur van huid en slijmvlies, hoe intensief geel ook, toch gaarne schommelingen in intensiteit vertoont, allicht ten deele afhankelijk van meer of mindere zwelling van het slijmvlies van duodenum ofgalwegen. Noemenswaardige pijnen in maag- of leverstreek, die voorafgaan aan den icterus, moeten steeds een aansporing zijn tot de vraag of de icterus wel een katarrhale en niet van cholelithiasis afhankelijk is. De prognose luidt gunstig als de diagnose juist is gesteld, doch bij dikwijls gerechtvaardigden twijfel zal de arts wel zoo wijs en voorzichtig zijn ook „een slag om den arm te houden" of althans te zinspelen op de mogelijkheid, dat er tocli nog een addertje onder het gras zou kunnen schuilen. Dat in enkele gevallen ook een icterus benignus bij uitzondering in den malignen vorm (icterus gravis) kan overgaan, mag nog even worden aangestipt, al heb ik zelf zulks nimmer ervaren. Met het oog op de prognose wordt een ruime urineafscheiding hier bijzonder gaarne gezien. De behandeling vordert in de eerste plaats bedrust Voor mij is het althans een uitgemaakte zaak, dat de zieke aan icterus katarrhalis „Schonung" en dus bedrust behoeft. In de latere phasen der ziekte kan men natuurlijk minder streng zijn. Voorts is een passend dieet, waarin, behalve de boter, vetten niet zijn vertegenwoordigd en voorts aile zwaar verteerbare spijzen zijn buitengesloten, natuurlijk een hoofdvereischte. Karnemelk, rauw en gekookt en met wat meel of gort en met stroop of suiker als karnemelksche pap genuttigd, is een voortreffelijk, gemakkelijk verteerbaar voedingsmiddel, dat tevens de urineafscheiding en den stoelgang bevordert. Jammer, dat enkelen dat kostelijke middel niet kunnen verdragen of niet willen gebruiken ; dan komt de kefir-melk of de z.g. turksche melk (yoghurt) in aanmerking, doch ik heb maar weinigen leeren kennen, die van deze middelen ook op den duur gaarne gediend waren. De antiseptische eigenschappen dezer laatste melksoort, die aan bepaalde melkzuurbacillen worden toegeschreven , worden door sommigen hooggeschat. Niemand minder dan Metchnikoff heeft de voordeelen der yoghurt breed uitgemeten. De gewone gepasteuriseerde of ge- kookte melk geef ik gaarne met '/, Vichy- Emser- of een ander mineraalwater of met 1 lepel kalkwater per glas. Het gebruik verwekt dan niet zoo spoedig tegenzin; bovendien wordt de melk dan lichter verteerbaar door de fijnere verdeehng der kaasstof. Door een stukje droge beschuit of een nscuit op te peuzelen na gebruik van melk kan de pappie nasmaak worden tegengegaan. Voorts komen bouillon, soepen compotes en later gekookte visch (tong, baars), licht verteer' are vleeschspijzen en groenten in aanmerking, al naarmate van den appetyt en de neigingen der zieken. Eindelijk staan ons tal van geneesmiddelen ter beschikking ter bestrijding van den katarrh van maag, ingewanden of ga wegen, .ene behoorlijke reiniging van het darmkanaal door een flink evacuans (infusum rhei. rhamnus-decoct, cascara sagrada, bitterwater, Karlsbader zout) is mijns bedunkens in den aanvang de meest aanbevelenswaarde therapie, tenzij de natuur reeds zelf voor ruime evacuatie heeft gezorgd Is aan dezen eisch voldaan, dan staan ons alcaliën, zoutzuur en andere eupeptiea ten dienste. Ook het salicylzure natron, dat in kleine giften, in vereeniging met bicarbonas sodae goed wordt verdragen - vooral als de zieke niet weet, dat hij dit middel neemt en wat melk na drinkt - dat misschien de ga afscheiding bevordert, de urinesecretie verhoogt en de zweetsecretie aanzet, is mij een doelmatige praescriptie gebleken. Gaarne maak ik gebruik van: * Salicyl. Nodae 300 mG. Bicarb. Sodae 300 mG. Sacch. Lactis 300 mG. d. t. dos. XII S. 3-4 X daags 1 poeder (na gebruik van voedsel). IV Infus. rad. Rhei 8 G.: 150 G. -Bicarb. sodae 4 G. Sir. Auraut. 30 G. S. alle 2 uur 1 1. (schudden voor liet gebruik). * Bicarb. Sodae 10 Gr. Salicyl. Sodae 10 G. P. rad. llhei 10 G. P. aromatic. 2 G. Sacch. Laetis 10 G. d. ad lag. S. 3—4 X d. '/.2 eierlepeltje op melk of water. De eene verdraagt beter de alcaliën, de ander prefereert het zoutzuur in den vorm van een julapium of van druppels op water. Natuurlijk kan men de alcaliën ook in den vorm van mineraalwater met of zonder afvoerende nevenwerking verstrekken (Vichy-, Fachinger-, Karlsbader-, Emserwater, enz.). Ik ben liier slechts een matig voorstander van minerale wateren , omdat het vochtgebruik bij een overwegend vloeibaar dieet toch al ruim genoeg is. Bovendien verdraagt niet elke maag of elk darmkanaal zooveel vocht. Eveneens kan men door hooge clysmata van physiologische zoutsolutie het darmkanaal ontledigen en tevens de secreties aanzetten. De behandeling der huidjeukte werd reeds vroeger besproken. Cholangitis infectiosa. Angiocholitis acuta (infectie der gal wegen). Dit ernstige lijden, in den regel door sterk virulente microben uit bet darmkanaal verwekt en bij uitzondering langs haematogenen weg ontstaan, kwam reeds dikwijls ter sprake. Het speelt en door zijne frequentie en door den ernst der verschijnselen in de geneeskundige praktijk een buitengewoon groote rol. Meestal zijn het de coli-bacillen, doch het kunnen ook streptococcen, diplococcen, staphylococcen , ja zelfs typhus-bacillen zijn, die dit ontstekingsproces veroorzaken. Misschien kan de agglutinatie van het bloedserum op de desbetreffende culturen ons eenmaal leeren, welke microben in het spel zijn. Zijn de darmmicroben eens in de galwegen aangeland, dan kan ook het leverparenchyra gevaar loopen; zij kunnen tevens van hier uit in het bloed overgaan, gelijk reeds werd aangestipt en zelfs aanleiding geven tot septische infectie of zg. bloedvergiftiging. Natuurlijk kan eene cholangitis ook langs haematogenen weg ontstaan, zelfs zonder dat de galafvoer in het darmkanaal afgesneden behoeft te zijn. Anatomisch kan deze ontsteking der galwegen tot necrose, ulceratie en ettervorming ja zelfs tot kleine multipele leverabscessen leiden, doch zulke ernstige gevolgen zijn gelukkig niet altijd te duchten. Op den duur schijnt zelfs woekering van het bindweefsel tot een z.g. cholangitische levercirrhose aanleiding te kunnen geven. Zij is zelden primair en bijna steeds het gevolg van een ander lijden. Als zoodanig moeten hier worden genoemd: 1. cholehihiasis; 2. carcinoom der galwegen; 3. parasieten der galwegen; 4. zich in liet darmkanaal afspelende ziekteprocessen van infectieusen oorsprong als cholera, febris typhoïdea, dysenterie 5. leverziekten, bijv. hypertrophische en biliaire levercirrhose en eindelijk 6. de septico-pyaemie. Bijna zonder uitzondering ontwikkelt zich echter dit infectieuse lijden daar, waar om deze of gene reden de afvoer van gal te wenschen heeft overgelaten. Symptomatologie. Het klinische beeld der infectieuse cholangitis imponeert door den ernst der subjectieve en objectieve verschijnselen. Een gevoel van zwaar ziek zijn, duidelijke prostratie, sterk gestoorde spijsvertering, pijn in de leverstreek, belangrijke polsfrequentie, hooge koorts en eindelijk icterus en de hiervan afhankelijke verschijnselen, vergezeld van lever- en miltzwelling en albuminurie, ziedaar het syndroom, dat een ernstige infectieuse ontsteking der galwegen aankondigt. Dat de koorts gaarne 'tzij direct, 't zij al zeer spoedig een intermitteerend karakter aanneemt en dan onder het beeld eener onregelmatige malaria of pyaemische koorts kan verloopen werd reeds vroeger vermeld; daarbij voegen zich nog de verschijnselen, die het primaire lijden eigen zijn, en omdat een infectieuse ontsteking der galwegen het allermeest als complicatie bij of na cholelithiasis en hij carcinoom der galwegen voorkomt, ontstaan uit den aard der zaak allerlei gecompliceerde ziektebeelden. Daarom ontbreken leverzwelling en een „point douloureux" ter plaatse der galblaas zelden geheel, doch belangrijk pleegt de vergrooting der lever niet te zijn. De milt is wel steeds gezwollen en niet zelden voelbaar, meestal als de uiting der algemeene infectie. Albuminurie is bijna constant aanwezig en in enkele gevallen wijst het onderzoek der urine zelfs op het bestaan eener acute nephritis, het gevolg van de inwerking der toxische producten, die langs de nieren worden uitgescheiden. Ook andere complicaties, pneumonie, peritonitis en meningitis zijn in de ernstige gevallen niet buitengesloten. Dan wijst alles op een zeer ernstig lijden, dat eensdeels zijn ontstaan te danken heeft aan de resorptie van door de microben omgezette en daardoor in hooge mate toxisch geworden galbestanddeelen — intoxicatie in engeren zin — en anderdeels aan de inwerking van pathogene microben, die van uit de galwegen in het bloed zijn gekomen en nu op deze of gene wijze tot de vorming van schadelijke producten aanleiding geven — infectie in engeren zin. Eindelijk kunnen verschijnselen van locale ontsteking van lever of galwegen het ziektebeeld nog compliceeren. Daar de aard en het gehalte der gal aan giftige producten aan wisseling onderhevig en ook de resorptie alsmede de uitscheiding niet altijd even levendig zijn, daar voorts de virulentie der in de galwegen en in het bloed voorkomende pathogene microben niet steeds dezelfde is en eindelijk de wijze, waarop het zieke organisme reageert op de bloed verontreiniging steeds zeer groote individueele schommelingen aanwijst — ontstaan ook hier de meest verschillende ziektetoestanden, acute en subacute, ernstige en minder ernstige. Daarom verloopt de infectie der galwegen nu eens binnen weinige dagen ongunstig, onder het beeld van een zwaar algemeen infectieus lijden of van cholaemie; dan weer zijn de verschijnselen minder hevig en de ziekte neemt een gunstige wending na eenige dagen of na enkele weken, soms na enkele maanden. De koortsaanvallen worden dan hoe langer hoe zeldzamer om eindelijk voor goed weg te blijven. Er komen dus gelukkig in de geneeskundige praktijk ook mildere vormen van dit ziekteproces voor, waarbij de ziekteverschijnselen minder ernstig zijn. Tal van overgangsvormen verbinden de lichte en zware gevallen. De diagnose is voor hem, die vertrouwd is met het ziektebeeld en ook met dat van het grondlijden en vooral met de typische, meest onregelmatige koortsaccessen, niet moeilijk. Verwarring is mogelijk met abscessen in de lever, met pylephlebitis, met een ontsteking der galblaas, bijv. een empyeem en voorts met malaria, wanneer de locale verschijnselen der gal wegen weinig duidelijk zijn of bij hooge uitzondering geheel ontbreken. Een leverabsces leidt tot de zoo karakteristieke vergrooting der lever naar boven en als er koorts bestaat, nimmer tot die klassieke erratische koortsen, doch tot een resorptie-koorts in het namiddag- of avonduur. Het empyeem der galblaas is zeldzaam. Het leidt, evenmin als een leverabsces, tot die onregelmatige onverwachte koortsaccessen , doch hoogstens tot een eenvoudige resorptiekoorts. Daarbij plegen zeer gelocaliseerde pijnen in de galblaasstreek en teekenen eener pericholecystitis zelden te ontbreken. Icterus is hierbij zeer inconstant, omdat de afvoer van gal geen stoornis behoeft te ondervinden. De malaria-infectie, althans de hier te lande voorkomende, pleegt zich door koortsaccessen op regelmatige tijden, meestal m het vroege ochtenduur, door de afwezigheid van symptomen van den kant der galwegen en lever, door een groote vaste milt, door de aanwezigheid van het plasmodium malariae in het bloed, vooral bij het begin van den koortsaanval en eindelijk door de gunstige werking der lege artis verstrekte chinine te kenmerken. Eindelijk kan eene pylephlebitis acuta een analoog ziektebeeld te voorschijn roepen. Trouwens ik heb deze ook eenmaal als complicatie bij eene infectie der galwegen gezien. De icterus en de locale gevoeligheid der galblaasstreek plegen hier te ontbreken. Bovendien zal er een oorzaak voor de ontsteking van den poortaderwand aanwezig moeten zijn. Op de vermindering der ureuraafscheiding tijdens het koortsacces der interinitteerende leverkoortsen kan niet worden gesteund, wijl 1. dit teeken te inconstant is; 2. te omslachtig om het aan te toonen; 3. ook reeds het beperkt voedselgebruik tijdens den koortsaanval de juiste appreciatie moeilijk maakt. Hoe interessant deze onderzoekingen uit een wetenschappelijk oogpunt ook zijn , in de geneeskundige praktijk komt men het verst met eenvoudiger methoden van onderzoek. De fijnere pathologische processen , die zich bij deze infectie in de galwegen en lever afspelen — ontsteking, ulceratie, necrose, multipele kleine leverabscessen — onttrekken ziel» natuurlijk ten eenenmale aan de klinische waarneming. Zooveel is in ieder geval wel zeker, dat er bij de hardnekkigste en meest typische interinitteerende leverkoortsen somwijlen niet alleen geen spoor van etter in lever of galwegen kan worden gevonden, doch slechts zulke schijnbaar onbeduidende pathologisch-anatomische veranderingen, dat men zich nauwelijks kan voorstellen, hoe deze zulke ernstige ziekteverschijnselen tengevolge hebben gehad. Doch de fijnere chemische veranderingen der gal en van het bloed onttrekken zich ook aan het oog van den patholoog-anatoom. De prognose is in de zwaardere gevallen altijd ernstig, de afloop immer onzeker, al zag ik tal van gevallen nog gunstig verloopen ook daar, waar de ernst der verschijnselen het ergste deed vreezen. Ilooge temperaturen, sterke icterus, groote polsfrequentie, geringe diurese, sterke prostratie en vooral stoornissen van de zijde van het centrale zenuwstelsel (deliriën, hallucinaties) zijn niet zelden de voorboden, dat liet leed weldra geleden is. Hoe langer de intervallen tusschen de koortsaanvallen zijn, hoe gunstiger de prognose. De therapie dient er in de eerste plaats zooveel mogelijk voor te zorgen, dat de uitscheidingen langs dann en nieren 19 ruim blijven vloeien en «lat het zieke lichaam zooveel mogelijk gespaard en door passend voedsel versterkt worde. Voorts komen calomel, salicylzure soda en chinine in aanmerking. Ik houd het meest van het eerste middel. bij herhaling toegediend, al is zijn werking ook steeds onzeker; doch somwijlen is deze onmiskenbaar. Na calomel pleeg ik bij voorkeur salicylzure soda te geven. Vran chinine heb ik zelf nimmer effect gezien, doch een mijner assistenten, een nauwgezet waarnemer, meende, dat dit middel hem ook hier goede ïensten had bewezen. Bij de zware gevallen helpt geen enkel middel en bij de minder ernstige is hun salutair effect nog onzeker genoeg. Is de ductus choledochus afgesloten en wijken de koortsen niet spontaan of voor de chemische therapie, dan kan nog de operatieve behandeling in overweging genomen worden en wel het openen der galblaas (cliolecystotomie), het incideeren der lever tot dat de gal afvloeit uit de wond (Hirscliberg'sche operatie) of het incideeren van den ductus choledochus, ten einde het hier gezetelde impediment zoo mogelijk op te heffen. Deze kunsten erkingen, die bijna altijd algemeene narcose vereisclien kunnen hier slechts onder zeer verzwarende omstandigheden ten uitvoer worden gebracht en hebben in de eerste plaats ten doel de lever en galwegen van de toxische gal te bevrijden in het algemeen ben ik onder deze ongunstige omstandigheden geen groot voorstander van chirurgische interventie, doch dit neemt niet weg, dat enkele lijders op mijn instigatie volgens de moderne begrippen der orgaanchirurgie zijn behandeld geworden. Ik zag wel is waar een enkele maal gunstige, doch toch meerendeels ongunstige resultaten; ik heb echter nog te weinig ervaring om bepaalde indicaties voor bovenstaande kunstbewerkingen reeds nu te kunnen aangeven. Ieder geval za wel opzichzelf beoordeeld moeten worden, wijl algemeen geldende wetten toch niet vast te stellen zijn. Chirurgische interventie dient in de zoo even bedoelde gevallen ernstig en tijdig te worden overwogen, liefst te samen met den vertegenwoordiger der heelkunde, voordat de constitutie te veel heeft geleden en voordat er reeds teekenen zijn, die wijzen op een algemeene septische infectie, die elke chirurgische hulp illusoir maakt. Tot dusverre heb ik in die gevallen, waar ik zelf in twijfel was over de indicatie tot kunsthulp in den regel afgewacht en dan nog meerdere malen genezing zien volgen, waar deze nauwlijks meer mogelijk werd geacht. Ware in deze gevallen eene operatieve therapie toegepast, dan had men allicht het behoud dezer zieken op rekening gesteld van de chirurgische interventie. Weil'sche ziekte. In het jaar 1886 ') beschreef Weil een ziekte, behoorende tot de groep van den icterus infectiosus, die door ernstige algemeene verschijnselen, miltzwelling en albuminurie is gekenmerkt. Zij komt het meest in het warme jaargetijde, sporadisch en groepsgewijze , bij voorkeur bij mannen in de kracht des levens en niet zelden bij slagers en leerlooijers voor. De aetiologie is volkomen onbekend, doch dat hier een algemeene infectie in het spel is, waarbij de galwegen betrokken zijn, lijdt nauwelijks twijfel. Symptomatologie. De ziekte begint plotseling en debuteert meestal met koude rillingen, hooge temperatuur, gastrische stoornis (braken, nausea, soms diarrhee) en sterke algemeene malaise. Hierop volgen spierpijnen, vooral in de kuitspieren, en dan komt, zoowat tegen den 3'len dag of nog later, de icterus en zijne gevolgen voor den dag. Eene febris continua, een frequente pols, lichte zenuwverschijnselen, die aan febris typhoidëa kunnen herinneren, milttumor en soms ook geringe leverzwelling, diarrhee en albuminurie met of zonder microscopische teekenen van nephritis completeeren het i) A. Weil. Ueber eine eigenthüiuliche mit Milztumor, Icterus und Nephritis eiuliergehende acute lufectiouskraukheit. Deutsckes Archiv für klin. Med. Bd. 39. 1886. beeld. Niet zelden is epistaxis (25°/0) en evenmin herpes labialis (7%). In het begin der tweede week plegen de meeste verschijnselen langzaam terug te gaan, doch de icterus en de spierpijnen blijven het langst bestaan en wijken eerst voor goed in de reconvalescentie, die soms zeer traag verloopt en niet zelden door recidieven wordt onderbroken. Ook zijn exacerbaties der ziekte in de febriele periode geen zeldzaamheid. De diagnose wordt m het algemeen voor gemakkelijk gehouden. De afloop der ziekte is meestal gunstig, doch het leven kan door de nephritis, door hartzwakte en complicaties in gevaar komen. Rudimentaire gevallen, z.g. „formes frustes" zijn niet zeldzaam. De prognose is meestal gunstig, doch met de neiging tot recidieven dient rekening te worden gehouden. De therapie kan slechts eene symptomatische en moet voornamelijk tegen de spierpijnen en de gastrische stoornissen gericht zijn. Een rijkelijk gebruik van vocht schijnt aanbevelenswaard. Ik herinner mij niet meer dan één geval van Weil'sche ziekte te hebben waargenomen. In ieder geval schijnt zij bij ons zeldzaam voor te komen. Of verwisseling met infectieuse cholangitis of zwaardere vormen van icterus katarrhalis gemakkelijk te voorkomen is en of de morbus Weilii inderdaad een „morbus sui generis" is, durf ik bij gebrek aan eigen ervaring niet te beslissen. Gele koorts. Febris flava. Ook deze ziekte, die meer in het bijzonder op Cuba, St. Domingo, West-Indie en sommige streken van Amerika en Afrika voorkomt en de negers en de mongolen niet aantast, is mij slechts uit de literatuur en persoonlijke mededeelingen bekend. Zonder twijfel is zij een specifieke infectieziekte, wier kiem, een tot dusver onbekende microbe, door den beet van muskieten wordt overgedragen op de gezonde individuen. Na een incubatie-periode van eenige dagen (1—5) volgt vrij plotseling hooge koorts, algemeene malaise en obstipatio alvi. Na ongeveer 4 dagen volgt zooveel verbetering, dat de patiënt zich op weg der beterschap waant, doch na een of twee dagen stijgt de temperatuur opnieuw, op den voet gevolgd door zeer sterken icterus, zenuwverschijnselen als bij typhus, albuminurie en in zeer ernstige gevalen van haematemesis. Onder toenemende hersensymptomen en hartzwakte is de dood geen uitzondering (15—75°/0), doch veelal neemt de ziekte een gunstige wending, zoodat de zieke in de eerste lielft der tweede week weer afebriel is. Naast rudimentaire en lichte gevallen komen ook zwaardere voor, die reeds in de eerste week der ziekte ongunstig verloopen. Bij de sectie pleegt men eene acute parenchymateuse en vettige degeneratie der lever (zonder atrophie), der hartspier en der nieren, teekenen van een acute gastro-enteritis, een infectie-milt en bloedingen te vinden. Voor de diagnose is naast den icterus de zeer merkwaardige loop der temperatuur, de miltzwelling en albuminurie en vooral de maagbloeding van groot gewicht. De prognose schijnt onberekenbaar en in vele epidemieën zeer ernstig, terwijl de therapie tot op heden slechts een symptomatische kan zijn. In den aanvang der ziekte plegen milde evacuantia (wonderolie) gaarne te worden toegediend. In hoeverre prophylactische entingen met bet serum der reconvalescenten hier van nut kunnen zijn, zal verdere ervaring nog moeten beslissen. Andere prophylactische maatregelen kunnen natuurlijk dienstig zijn. Cliolelithiasis. (ialsteenziekte. Van alle ziekten der lever en galwegen is de cholelithiasis zoo niet de gewichtigste, dan toch eene der meest gewichtige. Reeds de ongehoorde frequentie, waarmede zij hier in ons vaderland voorkomt, de ernst harer symptomen, de zware complicaties, die zij tengevolge kan hebben en last not least de moeilijkhe- den, die zij voor de herkenning kan opleveren, stempelen haar tot een ziekte, die de onverdeelde aandacht van den medicus practicus ten volle verdient. Geen wonder, dat de literatuur zoo rijk is aan verhandelingen over de galsteenen, dat zij nauwhjks meer kan worden overzien. Het ware inderdaad geen kunst een monographie over de cholelitliiasis te schrij. ven, die dit boek in omvang evenaardde of overtrof. Het voorkomen van concrementen in de galblaas, groote gal wegen en soms ook in de galwegen binnen de lever en hunne samenstelling zijn natuurlijk al lang bekend. Cholestenne en galpigment (bilirubine) gebonden aan kalk zijn de hoofdbestanddeelen. Restes van slijm en uiteengevallen epithehen worden ook niet zelden in het centrum der steenen aangetroffen. De zeldzamer, overwegend uit bilirubin-kalk opgebouwde steenen zijn klein, hard, donker en gelijken min "of meer op stukjes cokes of steenkool; de menigvuldiger voorkomende in hoofdzaak uit cholesterine en voor een klein deel uit pigmentkalk bestaande galsteenen zijn daarentegen grooter en lichter van kleur. Wat het piszuur is voor de niersteenen, is de cholesterine voor de galsteenen. Beide soorten kunnen gelijktijdig in de galblaas voorkomen Nu eens bevat deze slechts één steen, dan weer zijn zij bij honderdtallen te tellen. De eene steen begunstigt het ontstaan van andere. Zij kunnen zoo klein zijn als gierstkorrels, doch ik heb ze ook gezien die grooter waren dan mijn duim. Geen wonder, dat deze, na op geheimzinnige wijze in het darmkanaal te zijn gekomen' bet lumen kunnen afsluiten en tot z g. galsteenileus aanleiding kunnen geven. De galblaas is de plaats, waar de steenen bijna zonder uitzondering gevormd worden en bij voorkeur verwijlen. De z.g. intrahepatische concrementen zijn zeldzaam: of de wijze van ontstaan in beide gevallen dezelfde is, laat ik in het midden. Zijn meerdere steenen in de galblaas aanwezig, hetgeen de regel is, dan zijn ze door afslijping van de bekende facetten voorzien. In meer dan 10 procent, volgens de statistiek van Halk zelfs in 29% der obducties, vindt men galsteenen in de galblaas en vooral bij de lijkopening van bejaarde vrouwen pleegt men zeer dikwijls (in Amsterdam in meer dan 20°/0) galsteenen te vinden, zonder dat zij tijdens het leven tot eenig verschijnsel aanleiding hebben gegeven. Cholelithiasis verloopt dus zeer dikwijls volkomen latent. Er schijnt dus nog iets noodig, wil een steen klinische symptomen verwekken. Cholelithiasis is dus veel menigvuldiger dan galsteenkoliek. Riedel schatte het aantal dergenen, die galsteenen in de galblaas herbergen in Duitschland op '2 millioen, doch dat der lijders aan galsteenkoliek op 100000. Naunyn meent, dat gemiddeld een van de tien mannen en een van de vier vrouwen van rijperen leeftijd galsteenen bij zich draagt. Intusschen mag men niet vergeten, dat bij ouderen van dagen de spierrok der groote gal wegen atrophisch wordt en dientengevolge spastische contracties allicht minder gemakkelijk tot stand komen. Oude galsteenen, die bewaard zijn geworden, hebben hun water verloren en zijn dus lichter geworden; zij drijven op het water. Versche steenen zinken; omtrent de eigenaardige structuur en de wijze, waarop de aanvankelijk weeke steen grooter en harder en door een schaal omgeven wordt, verwijs ik naar elders. In sommige streken is cholelithiasis veelvuldig, in andere minder frequent. Bij ons te lande komen heel veel galsteenen en ook veel galsteenkolieken voor. Zij worden menigvuldig in de z.g. betere standen der maatschappij en verreweg liet meest bij dc vrouiven aangetroffen . wijl bij de leden 'der schoone sexe de voorwaarden voor stagnatie van gal in het algemeen gunstiger zijn of gunstiger gemaakt worden. Graviditeit, puerperium, costo-abdominale ademhaling en vooral snoeren zijn immers factoren, die het geregeld afvloeien der gal kunnen belemmeren. Bij kinderen is de cholelithiasis eene uitzondering en bij bejaarden is de colica hepatica naar verhouding van het menigvuldig voorkomen van galsteenen in de galblaas eveneens zeldzaam; de leeftijd van 40—60 jaar is de meest gedisponeerde, doch dit neemt niet weg, dat ik herhaaldelijk bij studenten, tweemaal aanvallen van galsteen koliek bij kinderen van 10—12 jaar, en meermalen de allerhevigste aanvallen van colica fellea bij ouderen van dagen (70-82 jaar) gezien heb. Het is zeker geen louter toeval, dat onder de galsteenlijders zoovelen worden aangetroffen, die aan chronische obstipatie lijden. Of de atonie der darmmusculatuur ook met atonie der spieren, die in den wand der grootere galwegen verloopen, gepaard gaat en dientengevolge de gal niet zoo geregeld en goed afvloeit? Over het ontstaan van galsteenen en galsteen kolieken is veel gestreden, gedacht en geexperimenteerd. Ook hier geldt de wet uit de pathologie, dat niet één, doch steeds meerdere factoren moeten samenwerken om pathologische processen, in casu de vorming van galsteenen, te voorschijn te roepen Bovenaan staat stagnatie in den afvoer der gal; deze maakt het mogelijk, dat lagere organismen uit het darmkanaal, behoorende tot de coli-groep, naar binnen dringen en een katarrh van het slijmvlies der galwegen veroorzaken; deze katarrh leidt op zijn beurt weer tot een abnonnale samenstelhng der gal. Dit zijn de meest noodzakelijke voorwaarden voor de vorming van galsteenen. Of er ook nog een specifieke verandering in de functie der levercellen, ten gevolge waarvan gal van abnormale samenstelling wordt afgescheiden, in het spel kan zijn, is nog een open vraag, doch lang niet onmogelijk; vooral komt deze factor misschien in aanmerking bij het ontstaan der intra-hepatische concrementen, die dikwijls uit bilirubine-kalk zijn opgebouwd. Doch in ieder geval zijn de galsteenen slechts het product, het gevolg van een slependen infectieusen katarrh van het slijmvlies der galwegen. Deze is het primaire. Het is de groote verdienste van Naunyn') en zijne leerlingen deze pathogenese der cholelithiasis langs experimenteelen weg te hebben toegelicht. Zij is thans de bijna algemeen gehuldigde, doch of latere onderzoekers nog niet eens een bres in deze opvatting zullen schieten, staat nog te bezien. Zooveel schijnt in ieder geval wel zeker, dat de gal ) B. Xaunvn. Klinik der CholelithiasiB, Leipzig, 1892. onder normale omstandigheden steriel is, doch bij niet latente cholelithiasis steeds micro-organismen, bijna altijd het bacterium coli commune, en bij uitzondering ook strepto-, staphylo- of diplocoecen of typhus-bacillen bevat. De katarrh van het slijmvlies leidt tot sterke proliferatie en afstooting van epitheel, dat, uiteenvallende, de cholesterine levert. Zoo wordt de gal als het ware met cholesterine verzadigd. Gelukkig bevat de normale gal stoffen, zooals vetten , galzure zouten en zeepen, die de cholesterine in oplossing houden. Doch dit vermogen is niet onbegrensd; bovendien schijnen de vetten door het slijmvlies der galblaas te kunnen worden geresorbeerd; de samenstelling der gal is dus lang niet onverschillig voor het ontstaan van galsteenen. Er kan nu zeer gemakkelijk cholesterine in den vorm van kristallen worden uitgescheiden, en als er maar een kern is, waarom zij zich kunnen scharen, is het eerste stadium der steenvorming in wording; nu, die vaste kernen zijn in den vorm van epitheelcellen steeds voorhanden. Blijven de voorwaarden gunstig, waaronder al weer stagnatie van gal inde eerste plaats genoemd moet worden, dan zijn weldra kleine steentjes, een of meerdere, voorhanden. Merkwaardigerwijze wordt het cholesterinegehalte der gal niet door de voeding beinvloed. Speciale over deze vraag verrichte experimenteele onderzoekingen hebben althans eenstemmig aangetoond, dat de scheikundige samenstelling der gal door geen voeding, welke ook, kan worden gewijzigd, een ervaring, waarvan wij later bij de vaststelling van het dieet der galsteenlijders zullen kunnen profiteeren. Enkel en alleen moet het zieke en overvloedige epitheel, het gevolg van den slijmvlieskatarrh, als de bron van de cholesterine beschouwd worden ; zoo is dan toch, gelijk ik reeds vroeger aanstipte, de oude specifieke „steinbildender" katarrh van Meckel ') uit het jaar 1856 weer in eere hersteld. Een open vraag is nog of aan deze katarrhale veranderingen van het slijmvlies der gal- Meckel v. Helmsbaeh. Mikrogeologie. Berlin 185H. wegen eon bepaald specifiek karakter toekomt. Men zou geneigd zijn dit aan te nemen, als men in liet oog houdt, dat er tusschen deze katarrhale slijmvliesaandoeningen die, welke wij hebben leeren kennen als icterus katarrhalis (gastro-duodenaalkatarrh) absoluut geen verband schijnt te bestaan, al heeft ook menige lijder aan cholelithiasis vroeger aan katarrhale geelzucht geleden. Ik voor mij zou in ieder geval eene stoornis in de stofwisseling der levercellen tengevolge waarvan gal met andere chemische en physische eigenschappen wordt afgescheiden , niet gaarne willen buitensluiten. Zou misschien de dikwijls niet te miskennen erfelijkheid der cholelithiasis ook niet hierop kunnen wijzen ? Immers het zijn juist de stoornissen in de stofwisseling der cellen, die als roode draden door sommige geslachten been loopen. Wie denkt bier niet aan de jicht, de vetzucht en den diabetes! G laser') beschouwt de cholelithiasis als de uiting vaneen constitutioneel zenuwlijden en eene neurose der secretorische leverzenuwen als het primaire; hij zoekt dan ook de bron van de cholesterine niet in de epitheliën, doch in de gal zelf, wier samenstelling abnormaal is. Alhoewel ik gaarne toegeef, dat nerveuse invloeden als z.g. „agent provocateur" voor het ontstaan van een koliekaanval kunnen gelden, dunkt mij toch zijn theorie over de genese der galsteenen meer phantastisch dan juist. Glaser is tevens de „intellectueele auteur" der bekende chologenta bietten. Vele ervaringsfeiten uit de kliniek worden beter begrijpelijk, als men rekening houdt met de bovenvermelde pathogenese der cholelithiasis Immers het betrekkelijk veelvuldig voorkomen van galsteenkoliek bij vrouwen in het algemeen en hij puerperae, bij reconvalescenten van febris typhoïdea en andere langdurige ziekten, bij chronisch geobstipeerden, bij menschen met een zittende leefwijze en bij meerdere leden van een geslacht wordt nu verklaarbaar Immer en altijd staan stoornissen ') R. Glaser. Meine Erfahruiigen bei 3()0 intern behandelten Gallensteinkranken. Wien. med. Wocli. 1905. 28 110. 28/31. in den regelmatigen afvoer der gal op den voorgrond. Do wisselingen in intensiteit dor koIieVin.iivallen kunnen deels met den graad van het ontstekingsproces, dat weer door de meer of mindere virulentie der colibacillen of andere microben wordt beïnvloed, tezamen hangen. Want wij zullen spoedig zien, dat de ontsteking der galblaas een zeer belangrijke factor is bij het tot stand komen der koliekaanvallen. In het lijk worden de meest verschillende patholoog-anatomische afwijkingen aangetroffen. Naast een of meer concrementen vindt men meestal een galblaas met verdikte, veelal ietwat geschrompelde wanden, wier slijmvlies de teekenen van eene chronische katarrhale ontsteking verraadt, soms zelfs ulceraties van het slijmvlies (z.g. Decubitaal-Geschwüre) en veelvuldig adhaesies tusschen galblaas en omgeving. Natuurlijk kunnen ook cicatricieele processen en complicaties (perforatie dor galblaas in de buikholte, leverabscessen, cholangitis, zelfs pylephlebitis en etterige cholecystitis) bij de lijkopening ontdekt worden. Nogmaals maak ik er op opmerkzaam hoe dikwijls, vooral bij de vrouw, galsteenen als toevallige vondst bij de sectie worden aangetroffen. De galsteenen werken dus in het algemeen op twee manieren schadelijk ; 1 plaatselijk, langs mechanisch-inflammatoiren weg; 2 algemeen, door bijkomende bacterieele infectie, langs chemischtoxischen weg. Het zijn deze secundaire infecties der galwegen, die liet leven der lijders aan cholelithiasis zoo dikwijls in gevaar brengen en die ook voor het ontstaan van koliekaanvallen lang niet onverschillig zijn. Overigens kunnen lagere organismen ook reeds bij het ontstekingsproces een rol spelen. Symptomatologie. In allerlei vormen en schakeeringen treedt liet klinische beeld der cholelithiasis te voorschijn. Naast liet typische beeld, dat gemakkelijk te herkennen is, staat liet atypische, zoo afwijkende van het eerste, dat de juiste waardeering der verschijnselen te recht een toetsteen voor klinische diagnostiek mag worden genoemd. Niet zelden is het klinische beeld zoo vreemd, zoo ongewoon, dat men voor een ondoorgrondelijk raadsel staat, totdat op eens de sluier in den vorm van icterus na den aanval of ook wel in liet te voorschijn komen van het „corpus delicti" wordt gelicht. Nu eens is de aanval vnn galsteenkoliek (colica fellca, colica hcpatica) licht, slechts even aangeduid, rudimentair, zoodat zij dan ook meestal over het hoofd wordt gezien, en voor een snel voorbijgaan den maagkatarrh wordt gehouden; dan weer is hij zoo hevig, dat de arme lijder, radeloos van pijn, met het klamme angstzweet op het gelaat, met verwilderde om hulp smeekende oogen, in half gecollabeerden toestand ineenkrimpt van smart. Het braken, dat geen verlichting brengt en voortdurende braakneiging of een hardnekkige singultus, maken den toestand nog kwellender. Inderdaad, ik vermag nauwelijks een ander ziektebeeld aan te wijzen, dat zoo aangrijpend is en zoo stemt tot medelijden als d it der galsteenkoliek in haar zwaarsten vorm! Geen wonder, dat het zenuwstelsel dezer lijders reeds door den voortdurenden angst voor een herhaling der pijnen ook gevaar loopt. Toch zag ik nimmer tijdens den aanval den exitus letalis volgen, die overigens bij personen met een zwak hart door zg. reflexverlamming van het hart of vasomotoren in enkele gevallen wel eens wordt waargenomen. Soms eindigt de aanval even plotseling als onverwacht, nadat de nood op het hoogst gestegen was. De steen passeerde den engen porus biliaris en viel in het duodenum of gleed terug in de galblaas. De storm is in eens voorbij en de vreugde wordt slechts ietwat getemperd door de gedachte, dat de storm opnieuw zou kunnen opsteken. Is de aanval met behulp fier kunst met goed gevolg bestreden , dan pleegt een zekere matheid en algemeene malaise, meer of mindere dyspepsie, zeer donkere, gesatureerde urine en een gevoel van zwaarte of pijnlijkheid in de leverstreek nog aan het doorgestane leed te herinneren. Bij het objectieve onderzoek vindt men dan later dikwijls eene geringe zwelling der lever, meer of mindere pijnlijkheid ter plaatse der galblaas (point douloureux) en in een groot deel (circa 40° 0) der gevallen een donkere galkleurstofhoudende urine en lichte icterische verkleuring der huid en slijmvliezen, terwijl de jeuk zich dan gewoonlijk niet lang meer laat wachten, allemaal zwaarwegende getuigen voor de juistheid der diagnose. Wat is de oorzaak dezer koliekaanvallen ? Twee factoren komen hier iu aanmerking: 1°. de galsteenen als zoodanig en 2°. de ontsteking. Men onderscheidt daarom ook terecht lithogene en inflammatoire kolieken. Er zijn in den laatsten tijd stemmen opgegaan, die alle koliekaanvallen van eene peracuut optredende cholccystitis afhankelijk willen stellen en zelfs het voorkomen van de oudervvetsche steenkolieken ontkennen. Ik houd deze meening wel voor radicaal, doch eveneens voor beslist onjuist. Als het concrement rustig op den bodem der galblaas ligt, behoeft het geen enkel subjectief verschijnsel te veroorzaken, doch zoodra door contractie van de musculutuur der gal wegen of door andere oorzaken de steen in den hals der galblaas, in den ductns cysticus of ductus choledochus wordt gedreven , dan worden de wanden uit elkaar gerekt, en ontstaan er spastische samentrekkingen der kringspieren der galwegen. Doch de uitrekking der wanden kan als zoodanig reeds ernstige verschijnselen verwekken. Hij de enorme gevoeligheid der grootere galwegen is het geen wonder, dat allerhevigste pijnen en andere reflexverschijnselen het gevolg kunnen zijn. Het ervaringsfeit, dat op den duur de aanvallen in intensiteit afnemen, wordt nu ook begrijpelijk, want door de herhaalde uitrekking der wanden is het lumen allengs wijder geworden en de prikkelbaarheid van het slijmvlies afgenomen, zoodat de passage der steenen allengs gemakkelijker tot stand komt. Dit zijn de echte oudervvetsche steenkolieken. Natuurlijk is de grootte van het concrement en misschien ook zijn configuratie niet zonder invloed. Eerst in de latere jaren is men tot de overtuiging gekomen, dat er naast deze nog een zg. inflammatoire koliek voorkomt, want de operatieve chirurgie, die de autopsie in vivo mogelijk heeft gemaakt, heeft aangetoond, dat er galsteenkolieken voorkomen zonder galsteenen, alleen en uitsluitend afhankelijk van een zoo peracute ontsteking der galblaas, dat deze klinisch geheel onder het beeld van een koliek- aanval verloopt. Het zijn voornamelijk Riedel'), de chirurg uit Jena en Kehr2) uit Halberstadt, die op het voorkomen dezer inflammatoire kolieken hebben gewezen. Zij kwamen tot deze overtuiging op grond van hunne ervaring aan de operatietafel, want in stede van de verwachte steenen, vonden zij meermalen bij het blootleggen der galblaas niets anders dan de teekenen van acute ontsteking der galblaas. De naaste oorzaak van dit zeer snel verloopend ontstekingsproces moet alweer in micro-organismen (coli-bacillen) worden gezocht. Uit dit alles bbjkt wederom, dat de z.g. „infinement petits" ook bij de pathogenese der cholelithiasis vrij wat in de melk te brokken hebben. Voor de typhus-bacillen is de galblaas zelfs de plaats bij uitnemendheid, waar zij bij voorkeur en het langst vertoeven, zooals de interessante onderzoekingen van Forster opnieuw hebben aan het licht gebracht. De hevige pijnen, alsmede de hiervan afhankelijke reflexverschijnselen, worden door de peracute ontsteking van een zoo zenuwrijk en gevoelig slijmvlies als dat der galblaas en gal wegen wel voldoende verklaard, doch "het paroxijsmale karakter van dit ontstekingsproces is toch wel zeer opvallend. Natuurlijk sluit de steenkoliek de inflammatoire niet uit. Integendeel, hare combinatie is uitermate menigvuldig. Gansch niet zelden zijn de z.g. rudimentaire uitingen der cholelithiasis. Men zou zeer gevoegelijk van cholelithiasis larvata kunnen spreken Ik vestig op deze „formes frustes" zeer bijzonder de aandacht, wijl zij zoo geheel afwijkend van het klassieke beeld verloopen en daarom zoo vaak worden miskend. Niettemin kunnen dan toch reeds belangrijke veranderingen der galblaas en omgeving voorhanden zijn. Een onbehagelijk gevoel van druk, zwaarte en spanning in de lever-of maagstreek of in den rug, meest rechterzijds, dat gaarne toeneemt na ruim voedselgebruik en zeer wisselende, min of meer capricieuse •) Chir. Behandlung der Gallensteinkrankheit. Penzoldt's uud Stintzing's Handbueh der spec. Therapie. Abth. VI. ü. 2) Die interne und chirurgische Behandlung der (Tallensteiukrankheit. 190(3. maagstoornissen, kunnen reeds op het voorhanden zijn van galsteenen wijzen, voordat nog de klassieke aanval den lijder op het ziekbed werpt. Onderzoekt men nauwkeurig, dan pleegt zelfs het veel beteekenende point douloureux ter hoogte der galblaas, dikwijls gepaard met défense musculaire van den rechter musculus rectus abdominis (het galblaas-punt ligt op de grens van ribbenboog en lateralen rand van de rechter buikspier) niet te ontbreken. Ik houd dit teeken , mits bij een lege artis verricht onderzoek geconstateerd, voor minstens even gewichtig voor de diagnose van cholelithiasis als het z.g. Mac li urne y'sche punt voor de herkenning der appendicitis. Met instemming zag ik, dat Koe her') ook tot deze overtuiging is gekomen. De gevoeligheid is niet van huidhyperaesthesie, doch inderdaad van de galblaas en omgeving afhankelijk. Men dient daarom ook vrij diep te palpeeren en vergelijkender wijze te onderzoeken. liet onderzoek van den leverrand en der galblaasstreek in zittende of voorovergebogen houding, volgens de methode van Murphy en Wijnhoff, kan soms voordeelen opleveren. Het bekende pijnlijke drukvlak van Boas1), dat zich ter hoogte van de beide onderste borstwervels een paar centimeters rechts van de wervelkolom bevindt en zich soms tot in de achterste axillairlijn uitstrekt, is tijdens en na den koliekaanval niet zelden aantoonbaar, doch constant is het allesbehalve. liet beantwoordt zoowat aan de achtervlakte deilever en is, mits duidelijk aanwezig, bij een nauwgezet symmetrisch onderzoek, zonder twijfel van gewicht voor de herkenning der galsteenkoliek. Ik heb het bij uitzondering ook daar gevonden, waar de galblaasstreek niet pijnlijk was bij betasting. Ook is niet zelden een pijnlijk punt in de Robson'sche lijn voorhanden. Deze lijn ligt tusschen den navel en de been-kraakbeengrens van de rechter negende rib. Het point douloureux is circa 2'/2 cM. boven den navel en iets naar rechts gelegen. M Langenbeck's Archiv. Bd. 81. l) .1. Boas. Beitriige zur Kenntniss der Cholelithiasis. Munch. ined. VVoch. 1902. n°. 15. Soms blijft de klassieke aanval geheel achterwege, zoodat vooral hij, die de leverstreek niet zeer nauwkeurig betast, over de oorzaak der vage klachten geheel in het onzekere blijft. Voorts inaak ik nog opmerkzaam op de eigenaardige bezwaren, die bij vele lijders aan cholelithiasis, buiten en geheel afgescheiden van de aanvallen, het welbevinden storen. Een reeks van oogenschijnlijk nerveuse maagbezwaren, als opgezetheid en spanning in de maagstreek, pyrosis, flatulentie, soms zelfs pijnlijke gewaarwordingen en voorts onregelmatige meestal te tragen stoelgang zag ik zoo dikwijls bij lijders aan galsteenkolieken in de vrije tusschentijden, dat aan een causaalnexus nauwelijks mag worden getwijfeld. Af en toe kan hyperaciditeit worden vastgesteld. Ook laat'de moreele stemming, de opgewektheid, de levenslust dikwijls te wenschen over. Vast ben ik overtuigd, dat menigeen, die voor een nerveus maaglijden wordt behandeld, in werkelijkheid een lijder aan cholelithiasis (larvata) is. Pollatscheck zag zelfs bij herhaling aanvallen van onmacht, die hij als een reflex symptoom van cholelithiasis beschouwde. Zonder twijfel zijn de meeste dezer verschijnselen als z.g. reflex-symptomen, uitgaande van de zieke galblaas en hare omgeving (adhaesies) op te vatten, al kan uit den aard der zaak ook eenige resorptie van toxische producten in het spel zijn. Het is dan ook niet te verwonderen, en het mag daarom nog wel eens met nadruk worden vermeld, dat de zooeven genoemde klachten ook niet zelden uit den mond van lijders aan appendicitis larvata kunnen worden vernomen. De aanval zelf ontstaat of in eens, onverwacht of wordt door voorboden, z.g. prodromi, ingeleid. Niet zelden kondigt hij zich eenige uren na den maaltijd aan, als de maaginhoud den pylorus is gepasseerd; dan weer volgt hij na brusque beweging, na gebruik van vette spijzen, 11a bet haastig drinken van een groote hoeveelheid koud water of koud bier, na een indigestie of na een psychische emotie. Heel dikwijls kan absoluut geen aanleidende oorzaak worden gevonden. Soms steekt de storm onverwachts des nachts op. Zuu het optreden van een aanval eeiiige uren na den hoofdmaaltijd ook niet kunnen samenhangen met liet feit, dat de galblaas dan bijna ledig is en de steenen als het ware door de galblaas vast worden omsloten? In enkele gevallen voelt de zieke, wijs geworden door ervaring, op grond van louter subjectieve, onbepaalde gewaarwordingen den aanval aankomen, al lang voordat eenig ander teeken den naderenden aanval verraadt. Het is alsof bij, evenals de epilepticus, de in aantocht zijnde „ontlading" voelt aankomen. Is de aanval eenmaal meer of minder snel uitgebroken, dan zijn pijnen, braken en andere reflexverschijnselen de cardinale symptomen. De een voelt de pijn als borend, stekend, de ander meer als snijdend of samensnoerend. Het kan niet dikwijls genoeg herhaald worden , welke eigenaardige localisatie en irradiatie der pijnen bij den aanval van colica fellea voorkomen. Het niet voldoende rekening houden met deze eigenaardige localisatie is een der oorzaken , waarom de galsteen koliek in de geneeskundige praktijk nog zoo dikwijls wordt miskend. Slechts in de grootste helft der gevallen wordt de pijn op de klassieke plaats, dus in de leverstreek en speciaal in de streek der galblaas waargenomen. In de kleinste helft der gevallen wordt de pijn daarentegen in epigastrio, in de maagstreek, geïdealiseerd. Ware dit ervaringsfeit beter tot de medici practici doorgedrongen, dan zouden zij niet zoo dikwijls een cardialgie diagnosticeeren, waar feitelijk galsteenkoliek bestaat. Voorts kan de ing, rechts van de wervelkolom, ongeveer ter hoogte van den 9 — 12 borstwervel of de schouderstreek de aanvankelijke zetel der pijn zijn; dan weer kan de pijn in den beginne zelfs in het linker hypochondrium, zelfs in de miltstreek worden gelocaliseerd, of onder in den buik. Eenige jaren geleden werd een mijner klinische patiënten onverwachts door allerhevigste pijnen in de linkerzij en nierstreek, uitstralende naar varen en beneden, voortdurende braking en collaps overvallen. Ik stelde hem in dezen toestand op 20 de kliniek voor uls een sprekend voorbeeld van een aanval van niersteenkoliek. Twee dagen later was de lever vergroot, de galblaasstreek gevoelig en een lichte graad van icterus leverde liet bewijs, dat de patiënt een aanval van galsteenkoliek had doorstaan. Eindelijk zag ik gevallen van ontwijfelbare galsteenkoliek , waarbij de pijnen in de hartstreek werden waargenomen, zoodat aanvankelijk de gedachte aan stenocardische aanvallen zich opdrong. Eerst in een latere periode van den aanval of na den aanval pleegt de leverstreek gevoelig of zelfs pijnlijk te worden, niet alleen spontaan, doch vooral bij druk. Op een zekeren nacht werd ik ijlings bij een mijner speciale ambtgenooten geroepen, die met allerhevigste maagpijnen voortdurende braakneiging in zijn bed omwoelde. De maagkramp werd toegeschreven aan het drinken van een koud glas bier, dat hij 's avonds in de comedie had gedronken. Mijn twijfel aan de diagnose van maagkramp en een zinspeling op de mogelijkheid van een galsteenkoliek vielen niet in goede aarde. Eerst na twee morphine-inspuitingen volgde de zoo gewenschte slaap. Twee dagen later komt mijn ambtgenoot zelf bij mij. Nog zie ik hem in een naar rechts gebogen houding binnen komen met de linker hand het rechter hypochondrium omvattende. De leverstreek en vooral de streek der galblaas was nu gevoelig bij palpatie. Hij was nu ook overtuigd, dat hij een aanval van galsteenkoliek had doorstaan. Het is dus niet alleen de appendicitis, die in den aanvang den arts door de eigenaardige localisatie der pijnen in de linker fossa iliaca, navel- of maagstreek kan misleiden ; de cliolelithiasis doet waarlijk niet voor haar onder. Doch deze feiten moeten ons bekend zijn; daarvoor heeten wij immers deskundigen. Nog raadselachtiger is de irradiatie der pijnen. Ik heb zelfs uitstraling der pijnen bij galsteenkoliek in het linker trigeniinus- en het ulnair-gebied gezien om van irradiaties langs meer nabij gelegen zenuwvlechten of zenuwstammen maar te zwijgen. De aanvankelijke localisatie en irradiatie der pijnen hebben, voorzoover mijne ervaring reikt, geen waarde voor de bepaling van den zetel der inklemming. Oppressie op de ademhaling in een gewoon verschijnsel tijdens den aanval. Slechts zelden is de diepe inademing tijdens den aanval niet min of meer bemoeilijkt. Braken is een zoo veelvuldig voorkomend verschijnsel, dat het tot de cardinale symptomen van den aanval mag worden gerekend. Dit maagsymptoom is voor onervarenen een reden te meer om den aanval voor cardialgie te houden; doch zelfs de sterkste brakingen geven den zieke geen verlichting, terwijl bij maaglijden de vomitus veelal een salutair effect tengevolge heeft. Slechts zelden zag ik braking, braakneiging of nausea geheel ontbreken. Niet zelden behoort het tot de initiaal-symptomen van den aanval. Het kwellendste zijn de looze brakingen, die blijven voortbestaan, ook nadat de maag reeds is geledigd. Er komt dan slechts een weinig bitter, galachtig, slijmerig vocht onder de hevigste braakbewegingen en voortdurende nausea te voorschijn. Inderdaad deze reflectorische prikkeling van het braakcentrum maakt den toestand der lijders nog erbarmelijker. Zoolang het braaksel gal bevat, is de groote galweg natuurlijk nog permeabel. Koude rillingen en temperatuursver hoog ing zijn wel is waar geen trouwe, doch toch ook geen zeldzame bondgenooten van den koliekaanval. De koude rillingen alleen kunnen nog als een reflectorische prikkeling van het vasomotorische centrum opgevat worden, doch noemenswaardige hooge temperatuur is wel steeds de uiting eener gelijktijdige infectieuse cholangitis of cholecystitis of het gevolg van resorptie van omgezette gal, in het algemeen dus het bewijs van eene infectie der galwegen (febriele galsteenkoliek) en dus een verzwarend moment, dat voor de prognose niet zonder beteekenis is. Voor de herkenning der colica fellea kan deze stoornis in de warmte-regulatie groot gewicht in de schaal leggen; eveneens zijn de koude huiveringen uit het oogpunt der diagnostiek niet zonder beteekenis. De urine vloeit traag tijdens den aanval, is meestal donker gekleurd en rijk aan uraten en bevat niet zelden vrij veel eiwit. Rij louter nerveuse cardialgie is de urineafscheiding dikwijls overvloedig en de urine zelfs licht van kleur (nerveuse polyurie). Niet zelden komen de karakteristieke symptomen der colica liepatica eerst na den aanval voor den dag, zoodat de diagnose eerst dan op goede gronden kan worden gesteld. Als zoodanig noem ik ictcrus, leverzwelling, pijnlijke galblaasstreek jeuk en galpigmenthoudende urine. Dezelfde of liever nog meer waarde komt toe aan het vinden van het z.g. reduceerbaar nevenproduct (Stokvis) in de urine, wijl deze stof de uiting is van den allerlichtsten graad van gal-resorptie. Deze reactie is buitengewoon gevoelig en van groote practische waarde voor de diagnostiek der galsteenkolieken. De icterus ontbreekt in bijna 40°l0 der gevallen, en is dus hier evenmin constant als de macroscopisch waarneembare haematurie bij de niersteenkoliek. De verklaring ligt voor de hand. \ele, wellicht de meeste kolieken spelen zich af in de galblaas en zijn dus echte galblaaskolieken en als het concrement nu niet in den ductus choledochus wordt gedreven en er geen consecutieve zwelling van het slijmvlies der groote galwegen volgt, dan is de passage der gal immers geheel en al onbelemmerd Bij vernauwingen van den ductus cysticus of den galblaashals of bij te groote concrementen ontstaan dan de z.g. frustrane kolieken, waarbij geen steenen worden afgedreven. Deze frustrane galblaaskolieken zijn de meest voorkomende. De steen glijdt dan weer terug in de galblaas of blijft steken in den engen ductus cysticus met zijn valvula H ei s t e r i. Het is mij dan ook een raadsel, hoe velen nog steeds het ontbreken van icterus en het niet vinden van concrementen in de faeees na den aanval als argumenten tegen de diagnose van galsteen koliek beschouwen. Ook hier geldt de algemeene wet uit de kliniek: het positieve bewijst veel of alles, het negatieve weinig of niets. Bovendien zij men bij het zoeken naar galsteenen in de faeees indachtig aan het ervaringsfeit, dat deze soms dagen achtereen in slijtnvliesplooien kunnen blijven hangen en dan eerst eenige dagen na den aanval kunnen te voorschijn komen. Zeer recente weeke steenen kunnen bovendien in het darmkanaal wellicht uiteen brokkelen, zoodat zij niet meer te herkennen zijn. Eindelijk kunnen galsteenen nog zoo klein zijn of zoo eigenaardig van vorm en de galwegen zoo rekbaar, dat zij betrekkelijk gemakkelijk en snel langs den ductus choledochus passeeren en daarom geen voldoende stoornis in den afvoer der gal veroorzaken om tot duidelijk waarneembaren icterus aanleiding te geven. Bovendien pleegt het lumen der groote galwegen grooter te worden, naarmate in den loop der jaren meer concrementen zijn gepasseerd. Steenen van grooteren omvang kunnen daarentegen tot twee ernstige complicaties aanleiding geven: 1. tot den z.g. galsteenileus en 2. tot langdurigen lithogencn icterus. Galsteenileus is naar mijn ervaring zelden. Ik zag slechts 3 gevallen. Steenen van kolossale afmetingen, die niet dan bij hooge uitzondering den normalen weg naar het duodenum hebben afgelegd, doch bijna altijd langs allengs ontstane abnormale communicaties tusschen darm- en galwegen in het darmkanaal zijn terecht gekomen, kunnen dan het lumen van den dunnen darm geheel afsluiten en alle symptomen van den acnten obstructie-ileus te voorschijn roepen. Of hier nog niet een spastisch moment, krampachtige darmcontracties om den steen, mee in het spel kan zijn, is daarom niet onwaarschijnlijk, omdat er tusschen den omvang van liet concrement en de verstopping van het darmlumen niet altijd een evenredige verhouding schijnt te bestaan. Bij den galsteenileus ontstaan de verschijnselen der acute darmverstopping in den regel in aansluiting aan een aanval van galsteenkoliek. Niet zelden wijzen de verschijnselen op eene incomplete darmstenose. Afsluiting van den ductus choledochus door een galsteen leidt tot den z.g. lithogencn icterus\ meestal blijft de steen steken op de enge plaats vlak voor zijne inmonding in het duodenum en in enkele gevallen ook bij de inmondingsplaats van den ductus cysticus. Intensieve icterus, die echter ook hier door meer of mindere zwelling van het slijmvlies, eenigszins in intensiteit kan wisselen en weldra het karakter van den icterns viridis aanneemt met volkomen ontkleurde faeces. bruin-zwarte urine, jeuk, dyspepsie, leverzwelling en meer of mindere pijnlijkheid der galblaas- of maagstreek, groote psychische depressie en algemeene malaise vormen te zamen het klassieke beeld van dezen prototyp van mechanischen icterus, van den 7 g. choledochus-steen. Intusschen zag ik zoowel jeuk als plaatselijke pijn hierbij soms ontbreken. Van groot belang voor de diagnose van dezen lithogenen icterus is ook hier het ontstaan na een aanval van galsteenkoliek. In enkele gevallen kan de passage van gal weer eenigszins hersteld worden, zonder dat de steen te voorschijn is gekomen. Door de zwaarte van den steen kan een soort divertikel in den wand van den ductus choledochus ontstaan, waarin de steen dan zakt; het lumen van de galbuis kan dan weer voor gal toegankelijk worden. Doch op nog betere wijze kan moeder Natuur hier tusschenbeide komen. Ongemerkt . zonder dat eenig subjectief of objectief symptoom het belangrijke salutaire proces, dat wordt voorbereid, verraadt, komt er langs den weg der adliaesive ontsteking eene communicatie tusschen een dundarmlis (meestal het duodenum) of het colon transversum en den ductus choledochus, ter plaatse waar het concrement is ingeklemd, tot stand, waardoor de groote steen schier ongemerkt in het darmkanaal valt. Verrassend is dan de even onverwachte als snelle wending der ziekte ten gunste, als de vis tnedicatrix op eene wijze tusschenbeide is gekomen , die haar de meest ervaren heelmeester niet kan verbeteren. Tweemaal zag ik onverwachte darmbloeding als voorbode der naderende perforatie van den steen in het darmkanaal. De zwelling der lever na den aanval, het eerst door C h a rcot ') met nadruk vermeld en wellicht van vermeerderd bloedgehalte afhankelijk, is wel is waar geen constant. doch toch een dikwijls voorkomend symptoom Doch zij is gewoonlijk slechts gering, snel voorbijgaande en de lever is dan meestal tevens wat gevoelig bij betasting. Het z.g. Riedel'sche ') J. M. Charcot. Le^ons sur les rrialadies du foie. 1877. lapje, ook reeds door den ervaren Bamberger1) opgemerkt en als het gevolg van snoeren beschouwd, kan bij vrouwen somwijlen duidelijk worden gevoeld. Of het zoo karakteristiek is voor galsteenen als Riedel beweert, laat ik in het midden. Tijdens den koliekaanval is de betasting der lever zelden mogelijk. De buikmusculatuur is dan veelal gespannen en de geheele buikwand niet zelden gevoelig bij druk. Soms is meteorismus voorhanden , zoodat aanvankelijk zelfs een oogenblik aan eene acute peritonitis of aan eene acute darmstenose zou kunnen worden gedacht. Hoogst opmerkelijk is de ervaring, dat de galblaas, de plaats, waar het proces der cholelithiasis zich in hoofdzaak afspeelt, slechts bij uitzondering voor pal pat ie toegankelijk wordt. Hoogstens in 20°/„ der gevallen van galsteenkoliek gelukt het de galblaas te voelen, en dit is bij nader inzien ook wel begrijpelijk. Immers de normaal zoo dunne wand der galblaas, reageerende op den abnormalen inhoud, wordt allengs dikker en zelfs min of meer stijf, en kan zelfs door retractie kleiner van omvang en door adhaesies in de omgeving min of meer gefixeerd worden. Onder deze omstandigheden is eene uitzetting der galblaas door stagneerende gal of ontstekingsproducten ten eenemale onmogelijk. Daarom is het voelen eener groote galblaas altijd ietwat verdacht en een teeken, dat eenigen twijfel kan doen rijzen aan de diagnose eener ongecompliceerde cholelithiasis. Deze twijfel is te meer gerechtvaardigd, omdat juist bij boosaardige nieuwvormingen der galwegen en van het pancreas, die den galafvoer door afsluiting van den ductus choledochus belemmeren, zoo dikwijls een groote duidelijk voelbare galblaas gevonden wordt. Courvoisier2) uit Bazel heeft dan ook door een nauwkeurig statistisch onderzoek vastgesteld, dat een duidelijk voelbare galblaas bij de cholelithiasis ontbreekt in 84°/0 en aanwezig ») H. v.Bamberger. Die Krankheiten des chylopoëtischen Systems. Virchow's Handbuch der spec. Path. 1855. Casuistiseh-statistische Beitriige z.ur Pathologie und (. hirurgie der (Tallenwege. Leipzig. 1890, is in 16°)0 der gevallen, terwijl bij de zooeven genoemde maligne tumoren de galblaas in 80" „ wel en slechts in 20° 0 niet wordt gevoeld. Deze cijfers zijn inderdaad zeer opmerkelijk. Natuurlijk kunnen inflaminatoire processen of in den hals van den ductus cysticus ingeklemde galsteenen wel een zeer groote galblaas door hijdrops vesicae fcllcac ten gevolge hebben, als de zooeven genoemde afwijkingen niet voorhanden zijn. Dat de normale galblaas niet kan worden gevoeld, noch veel minder gepercuteerd en de vergroote galblaas gemakkelijk met het R iedel'sche lapje wordt verwisseld, stip ik nog even aan. Onvergetelijk blijft in mijn herinnering voortleven de vrouw, bij wie mijne twee assistenten en ik alle drie de galblaas met absolute zekerheid meenden te voelen. Trouwens de % oorw aarden voor het palpatorisch onderzoek waren zoo gunstig mogelijk, doch over de oorzaak der groote galblaas bestond meeningsverschil. Ik zocht deze in een carcinoom met regionaire metastasen op de lever en beschouwde het geval als een „noli me tangere"; de anderen meenden, dat de blaas met galsteenen gevuld en een operatieve behandeling was aangewezen. De chirurg, die nu in consult werd geroepen, twijfelde ook geen oogenblik ot de peervormige tumor was de groote galblaas. Hij sloot zich aan bij de meening van hen, die eene met galsteenen gevulde blaas aannamen en achtte eveneens de operatieve behandeling aangewezen. Aldus geschiedde, doch bij de operatie heeft niemand van ons de galblaas gezien. Het verdikte tongvormige lapje van Riedel, in vorm volkomen op de galblaas gelijkende, had ons parten gespeeld. Zoo moeilijk is de palpatie der huikorganen! Dat bij een dunnen buikwand de groote galblaas in den regel reeds met het oog kan worden herkend, zij nog even aangestipt. De complicaties en gevolgen der cholelithiasis zijn vele en menigvuldig. De doodelijke collaps en perforatie van de galblaas, van den ductus choledochus of hepaticus in de buikholte tijdens den aanval — soms van sterke bloeding vergezeld, omdat een scherpe steen in den ductus hepaticus zelfs de art- hepatica kan perforeeren — galsteen- ilcus en litbogene icterus werden reeds genoemd. Doch hiermee is «Ie lijst nog niet afgesloten. Ontsteking der galblaas en omgeving, cholecystitis en pericholecystitis, peritonitis en hepatitis, leverabscessen. pylorus-stenosen, pylephlebitis, etteringsprocessen achter de lever, fistelvorming na perforatie der galblaas in verschillende richtingen, tot zelfs door de huid, cbolaemie, biliaire levercirrhose, carcinoom der lever en galwegen en last not least infectieuse cholangitis of angioeholitis kunnen het gevolg zijn der cholelithiasis. Deze infectie der galwegen heeft alleen meer practische beteekenis dan alle andere te zamen. Zij is de meest voorkomende en een der meest te duchten complicaties der galsteenkoliek. Hooge temperatuur, koude rillingen en een ernstig gestoord algemeen welbevinden zijn, gelijk wij reeds vroeger hebben gezien, de cardinale verschijnselen van dit verraderlijke infectieuse ontstekingsproces. De pathogenese en de symptomatologie van al deze complicaties kunnen hier nu niet worden besproken. De meeste werden trouwens reeds ter sprake gebracht en aan de cholecystitis en pericholecystitis zal een afzonderlijk hoofdstuk worden gewijd. De pylorus-stenose kan ontstaan , als de ontsteking der galblaas en galwegen een progressief karakter draagt en nu overgaat op het omringende bindweefsel (peri- en paracholecystitis). Er ontstaat dan eene uitgebreide ontstekingachtige infiltratie, die zelfs tot den pylorus kan reiken, met consecutieve stenose en maagectasie; ook door retractie kan de pylorus later in de knel komen. Er vormen zich hierbij groote, vaste, niet te ontwarren infiltraten in de diepte, die galblaas en pylorus als het ware omsluiten en bij de operatie aanvankelijk den indruk van carcinoom kunnen verwekken. Ik zag eenmaal onder deze omstandigheden bij Glaessner 67, 68 298 Glénard ° Glisson 3, 12, 216, 225. 348 Gmelin 3, 5o Gombault 156 Goodman 21 H. Haai 317 Halk 294 Haller 10 Hamburger 6:2 Hanot 9, 38, 156, 158, 186, 187, 188, 192, 193, 195, 199, 202 Harley 3, 102, 826 Hasenlever 187 Hay 56 Haycrait 57 Hayem 344 Hebra 51 Heidenhain 22 Heister 13, 308 Heschl 260 Heynsius 15, 65 Hippocrates 3 Blz. Hirschberg 36, 103, 299 Hoffmann 326 Hoppe-Seyler 3 Huet '37 I. Indemans 204 J. Jaffé 57 Jagic 160 Jankau 327 Jordan 208 Jürgens 208 K. Kekulé 260 Kelir 103, 302, 333 Kennedy 97, 325, 331 Kimura 20 Klemperer 219 Kobler 124 Koch 28, 124, 125, 142, 144 Kocher 303 Koefoed 144 Eolisch 340 Korteweg (P. 0.) 148 Kraus 326 Krawkow 260 Kretz 214 Krull 102 Kühne 260 Kühn I"6 L. Laaehe I74 Laënnec 6, 9, 16, 38, 61, 68, 103, 156. 158, 159, 166, 178, 179, 186. 188. 192. 195, 196, 203.204 205, 206, 210, 217, 222, 226, 252,343,439 Lancereaux 160 Lehmann 3 Lens 184 Lépine ™ Lereboullet 344 Leube 109, 189 Leudet • 180 Liebermeister 43, 156 Lindemann 51 Litten 37, 75, 171, 198, 250 Loos 156 Lösch 123 Blz. Lubarsch 260 Lugol 261 Luschka 7, 132 M. Mac Burney 303, 317 Mackay 58 Magendie 3, n Mallory 207 Malpighi 39, 56 Mannaberg 219 Maragliano 207 Maréchal 54, 55 Marx 34 Meckel 272, 297 Mering (v.) 17 Metcbnikoft' 283 Meulen (v. d.) 185 Minkowski 17, 43, 47, 48, 314 Moll van Charaute 204 Monckton 55 Mongour 4 Morgagni 2 Mosier 102 Moxon 36 Muller 34 Murphy 79, 303 N. Naunyn 21, 22, 89, 160, 272, 295, 296, 323, 327, 330 Niel Schuren 148 Nothnagel 57, 104, 176, 250 O. Ogle 271 Oppolzer 156, 252 Osler 31 P. Pecquet 2 Paquelin 146 Pavy 17 Pawlow 32" Pel 125, 131, 136, 144, 174, 247, 271 Pettenkofer 56 Piek 47, 158, 208, 209, 225, 276 Piorry 247 Polak Daniels 228 Pollatscheck 79, 304 Ponfick 58, 73, 74, 271, 278, 349 Portal 3 Potain 184 146 17 327 271 56 276 247 228 304 349 3 184 Blz. Praag (v.) 94, 324, 325 Priessnitz 227, 320, 333, 337 Q. Quincke 3, 19, 62 R. Ravaut 344 Rayer 51 Regnard 276 Reinke 39 Retzins 64 Reije 219 Riedel 79 103, 295, 302, 310, 311, 312, 339 Rizel 126 Robson 303 Rokitansky 147, 156, 176, 261 Rolleston 342 Röntgen....- 74, 208, 252, 319 Rosenbach 55, 219 Rosenstein 156, 186 Rotgans 103 Ruysch (Fr.) 5 S. Sacharjin 89, 90 Sachs 70, 132 Sahli 340 Sappey 12, 64 Schift 18 Schlagenhaufer 240 Schlesinger 57 Schmidt 3 Schönlein 46 Schüppel 3 Seegen 17 Seiffert 176 Seldon 31 Senator 157 Sérégé 6 Siegenbeek v. Heukelom 148, 156, 160, 228 Smidt 260 Sommering 96 Stadelmann 59, 82, 156, 158 Steensma.... 54, 55 Stheeman 276 Stokes 268 Stokvis... 15, 55, 56, 58, 92, 247, 308 Strauss 70, 137 Suerman 324 Swammerdam 2 T. Blz. Talnia.. . . 103, 117, 184, 185, 197, 202 Thiemich 259 Thierfelder 3 Tiedemann 3 Traube *6 Tuffier 250 Tuffnel 271 Türck 173 Twining '3-4 V. Vierordt 176 Villaret 64 Viola 49 Virchow 253, 260 Voorthuis 256 W. Wagner I56 Wassermann 3:>0 Bl7.. Wegner 162 Weigert 156, 158, 176 AVeil 289, 291, 292 Weintraud 327 Wenckebaeh 11 Werlhof 31, 38 Westerdijk 250 Westerman 343 Widal 159, 160, 278, 344 Wilson 51 Winckel 343 Wunderlich 46 Y. Yeld 176 Z. Zalm 241 Zittmann 224 Zwaardemaker 162 ALPHABETISCH ZAAKREGISTER. A. UIA. Aangeboren afwijk, der galw. 278, 342 Absces in de lever 76, 119. 288 aetiologie 119 amoeben bij — 119, 288 — bij appendicitis .... 121 — bij! ascariden 254 — bij cholangitis 121 — bij dysenterie 123 — bij echinococcuscysten 125 — bij endorarditis .. 120 — bij septicopyaemie 121 — bij tbrombophlebitis 121. 122 eolibacillen bij — 121 complicaties van — 139 darmbezwaren bij — 137 diagnose van — 142 dysphagie bij — 138 dyspnoe bij — 138 - en leukaemie 241 - en pseudoleukaemie 241 frequentie 26 gang bij — 130 geslacht en ras bij — 124 hoest bij — 138 icterus bij — 136 koorts bij — 130 latentie bij — 128 leucocytose bij — 137 localisatie 6, 124, 131 longlevergrens bij — 135 miltzwelling bjj — 136 perforatie van — 140 perihepatitis bij — 135 pleuritis bij — 139 pols bij — 130 prognose van — 144 subnormale temperatuur bij — .. 131 symptomen 127 symptoom van Twining bjj — 134 Blz. therapie van — 145 urine bij — 137 Acholie 45 Acholisclte faeces 54 Aitinomycose v. d. lever 258 Aetiologie .. 28 algemeene — 28 circulatiestoornissen 31 infectieuse — 30 klimatische — 31 mechanische — 29 toxische — 29 Addison'sche ziekte-verschijnselen van - bij diabete bronzé.. 203 — 204 Adenoma hepatis 239 Alcaliën bij leverziekten 94 Alcalisehe salina 94 Alcoholmisbruik• actieve leverhyperaemie bij — . . 106 — bij Hanot'sche cirrhose.... 187 hype-plasie v. d. lever bij — ... 213 — bij Laënnec'sche cirrhose... 159 — bij leverabsces 125 Aminozuren 67 Amoeben bij leverabsces 119, 123 Amylo'idlever 260 aetiologie •... 260 anatom. beeld 260 consistentie van - 260 leverrand bij — 261 miltzwelling bij — 261 prognose 261 speklever 261 symptomen 2t>0 syphilis 262 therapie 262 Anastomosen tusschen vena portae en vena cava 63 Aneurysma der leverarterie 271 Angiomen in de lever 210 Blz. Anaemia snlcnica til riant i'sche ziekte 206—201 Annulaire cirrhose 1'>4 Appendicitis *3 leverabsces bij 121 Appendicitis en cholelithiasis. . 306, ->1* Ascaridiasis der galwegen 254 cholangitis bij — 2o4 icterus bij — 254 leverabsres bij — 254 Ascaridiasis hepatis "-•>:> Ascites 61-65 — bij atropb. levercirrhose 167 — bij Banti'sche ziekte... 205, 207 — bij cardiale cirrhose 196 — bij diabete bronzé 204 — bij heredit. syphilis 215 — bij pericard. pseudolevercirrh. 208, 210 — bij poortaderthrombose 349 collaterale circulatie bij — 63 essentieele — 62 huidaderen bij — 63 peritoneum bij — 62 pseudo — Atrophie. Acute gele lever — 147-152 aetiologie 14* anatomisch beeld 148 diagnose 1"1 digestiestoornissen bij — 149 — bij gravidae en puerperae.... 147 haemorrhagische diathese bij — 150 icterus bij — • 149 icterus gravis bij — 150 — na infectieziekten 148 koorts bij — 149 miltzwelling bij — 148—150 prognose 147—lol symptomen 149 — bij syphilis 148 therapie. . löl na vergiftiging 148 urine bij — 149 Atrophische levercirrhose (Laënnec) Zie Cirrhose 158—186 Auscultatie 81 Auscultatorische percussie 81 B. Bacillus dysenteriae Shiga 123 Balneotherapie 100 Banti'sche ziekte 205—208 anaemie bij — 20o anatomisch substraat 205 arsenicum bij — • ■ • 208 ascites bij — 205 —20* ?an(i'sche ziekte , bloedingen bij — 206—207 diagnose. 207 icterus bij — 207 levercirrhose bij — -l 1,1 miltzwelling bij — 205—207 prognose 201 splenectomie bij — 208 splenogenen oorsprong van de — 205 therapie 208 Bertrich. Pad 101, 194, 329 Bilharziosis sanguinis 255 Itilharziose • • 2)6 Biliaire levercirrhose 197—103. Zie cirrhose. cholelithiasis en — 194 -- bij Banti'sche ziekte... . 106 —207 bij hypertroph. cirrhose 190 - bij icterus 52 Bloedverdeeling in de lever 10 Bovengrens van de lever ' Bradycardie ;,2 Braken bij galsteenkoliek 307 Bronchitis. Stuwingslever bij chronische ••• Hl Bronsdiabetes. Zie diabete bronzè. . 203 Budd, cirrhose van — 202 Buikwaterzucht Zie Ascites. ... 6! 65 Bi/di'er-afwijkingen bij diabete bronzé 203-204 C. Cachexie cardiaque 113 Calomel 89, 190 Cancer cirrhotique 239 Capillair pols bij icterus 53 Caput Medusae 64 Carcinoma dolorosum 233 Carcinoma hepatis 228 anorexie bij — 234 - bij cholelithiasis 230 cachexie bij — 232 constistutie bij — 231,231 defaecatie bij — 234 1 Blz. Carcinoma hepatis, della bij knobbel- vorm van — • • • '231 digestiestoornissen bij —... "232, 234 duur van — 236 echinococcuscyste en — .... 233. 239 srroot hobbelige levercirrhose en — 239 gumma van de lever en — . 233, 238 het diaphragma bij — 235 het peritonenm bij — 235 hoest bij — 23.) horor carnis bij — 234 ieteras bij — 232, 234 koorts bij — • 235 leeftijd en — 230 leverrand hij — 233 longafwijkingen bij — 23a metastasen in de pleura bij —... 235 percussie v. d. thorax bij — 234 pols bij — 232 portale stuwing bij — 235 primair of secundair — .... 221. 229 pijn bij — 232, 233 singultus bij — 235 trauma en — 229 urine bij — 234 vormen van — 230 Carcinoma precox 230 Carcinoom der gal wegen 338 diagnose en therapie 341 diff. diagnose 340 prognose 33u symptomatologie 3.3;> Carcinoom v. d. lever 8-2, 84, 115, 228, 239 aetiologie 229 diagnose 238 frequentie 26 prognose 238 symptomen 231 therapie 239 Cardiale cirrhose 196, 197. /.ie cirrh. Cardiale cirrhose 196. 197. 112 anatomisch substraat 196 endophlebitis obl. der vena hepat. en - 197 omentofixatie bij — 197 portale stuwing bij — 196 punctie bij — 196 Talma'sche operatie bij — .... 197 therapie 196 Cardialgie en cholelithiasis 316 Cavernomen in de lever 240 Charcot'sche levercirrhose. Zie Cirrhose .... 197—203 Chlnraskalicus(icterus na het gebruik van —) 44 Cholaemie. Zie ook icterus gravis 53, 60 Cholagoga 88 Blz. Cholangitis bij ascariden — 254 diff. diagn. met ac. gele leveratrophie 151 — en Hanot'sche — 1*7, 191 — en Laënnec'schelevercirrhose 160 leverabsces hij — suppurativa . . 121 Cholangitis infectiosa. 285 aetiologie 286 diagnose 288 prognose 289 symptomatologie 2*6 therapie 290 Cholecystitis 335 Cholelithiasis 83, 84, 293 biliaire cirrhose bij — 198 carcinoom en — 230. 319 echiuococcuscysten en — 250 frequentie 26 Cholelithiasis larvata 302 Cholelithiasis. Zie galsteenziekte.. . 293 Chronische cholecystitis 336 Circulatie van het bloed in de lever 10 Circulatiestoornissen in de lever. . . 105 Cirrhose mixte 188, 195 diff. diagn met pericard. pseudo- levercirrhose ... 210 Cirrhose van de lever 156 aan — verwante ziekten 203 atypische vormen van — 202 frequentie 26 primaire — 158 196 secundaire — 196 - 203 subacute — (Kretz) 214 vormen van — 157, 1:>8 Cirrhose. Aan — verwante ziekten, zie Banti'sche ziekte 206 diabete bronzé 203 pericardit. pseudo-levercirrhose. .. 208 Cirrhosis hepatis atrophica 158 aetiologie 1"9 algemeen bloedlijden en — 159 alimentaire glvcosurie bij —.... 175 — als onverwachte sectievondst.. 164 anazoturie hij — 175 anatomisch beeld 163, 158 ascites bij — 167 — bij alcoholmisbruik 159 — bij diabetes 162 — bij jicht 162 — bij malaria 161, 173 — bij specerijengebruik 161 - bij svphilis 161. 173 — bij tuberculose 162 cholangitis en — 160 complicaties bij — 176 degeneratieve atrophie der levercellen bij — 164 diagnose 177 Hlz. Cirrhosis hepatis atrophica, diff. diagnose niet hypertr. levereirrhose 192 door looil 162 dyspeptische bezwaren bij — 166 en cirrhose mixte 19:') flatulentie bij — 166 frémissement bij — ITO frequentie 26, 159 haemorrhagisehe vorm van —... 172 haematemesis bij — 171, 172 icterus bij — 166 laevulosurie bij — 17.> meteorismus bij — 169 milt bij — 169, 173 oedeem bij — 167 omentofixatie bij — 184 ovariaalcyste, diff. diagnose met — 179 pankreasafwijkingen bij — 164 peritonitis bij — 177 prognose 179 punctio abdominis bij — ... 180, 182 pylephlebitis, diff. diagn. met —. 179 regeneratie van leverweefsel bij — 164 symptomen 165 Talma'sche operatie bij — 185 therapie 181 thrombose van de vena portae.. . 179 tubercul. peritonei bij —... 176, 177 urine bij — 173 urobilinurie bij— 174 varices bij — .. 171, 172 verwijde venae bij — 170 Cirrhosis hepatis hypertroph. 186- 194 aetiologie 187 anatomisch substraat 187 bloedingen bij — 190 diagnose 192 diff. diagn. met atroph. levereirrhose 192 digestiestoornis^en bij —... 189, 193 en cholangitis 187, 191 — en cirrhose mixte 188, 195 erysipelas bij — 190 familiair optreden van 187 febriele perioden bij — 190 frequentie 26, 186 hvpertrophie der levercellen bij — 188 icterus bij - 188, 189 icterus gravis bij — 191 miltvergrooting bij — 190 prognose 193 symptomen 188 therapie 193 Clysmata. hooge — 102 Clysmata. minimaal — 95 Coccidiën in de lever 254 Cnlica fellea 300, 301 Colica inflammatoria 301 lilz. Congenitale afwijkingen dergalwegen 278 Congestie v d. lever, zie Hyperaemie. 105 Consistentie van de lever 8, 38 Cylinders, hyaline — bij icterus... 57 Cysten in de lever 240 D. Darmbezwartn bij leverabsces 137 Darmbloeding bij choleüthiasis. . .. 329 Della bij levercarcinoom 231 Diabete bronzé 203 A d d i s o n 'sche ziekte bij — 203, 204 anat. substraat 203 ascites bij — 204 bijnierafwijkingen bij —.... 203, 204 melanodermie bij — 203 pankreasafwijkingen bij — 203 pigment in lever bij — 203 prognose 205 symptomen 204 syphilis en — 205 therapie 205 Diabetes. I. a ë n n e c 'sche levereirrhose bij — 162 hvpertrophie v /d. lever bij —. . . 213 Diagnose, algemeene — 81 Dieet bij choleüthiasis 310 bij icterus katarrhalis 283 Diffusie icterus 43 Diaestiestoornissen bij icterus 53 — acute leverhvperaemie 108 bij acute gele leveratrophie. . . 149 — bij atroph. levereirrhose 166 — bij careinoma hepatis.... 232, 234 — bij hepatitis 118 - bij hypertroph. levercirrh. 189, 193 Digestiva 95 Distomum haematobium . 255 „ hepaticum 255 „ sinense 255 Diuretica bij levereirrhose 181 Durande. Middel van — 96, 331 Dysenterie amoeba dysenteriae 123 bacillus dysenteriae Shiga 123 latente dysenterie 129 leverabsces en amoeben 123 Dysphagie bij leverabsces 138 Dyspnoe „ „ 139 E. Echinococcuscysten van de lever.... 242 aetiologie 242 albuminurie bij — 248 algemeene toestand bij — 248 Blz. Echinococcuscysten van de lever, anatomisch beeld van — 243 cysticus 243 diagnose 251 — en carcinoom 233, 239 — en cholelithiasis 25(1 en leukaemie 241 fluctuatie bij - 246 frémissement hydatique 247 frequentie 26, 245 ieterus bij — 248. 251), 253 localisatie van — 243, 245 mechanische bezwaren bij —.... 245 — multilocularis 253 ontsteking van — 244, 249 perforatie van — 245, 249 portale stuwing bij — 249 prognose 252 punctie van — 251 pylorusstenose bij — 249 ruptuur van — 248 symptomen 246 therapie 252 nrticaria bij — 248, 250 verettering van — 125, 244 Echinococcus der poortader 340 — van de lever... 77, 82, 242—254 Embolie, retrograde langs de venae hepaticae 32, 126 Embolie der leverarterie 271 Emphysema pulmonum longlevergrens bij — 77 stuwingslever bij— 111 Empyeem der galblaas 288 Endocarditis embolische leverabscessen bij —.. 121 Endophlebitis v./d. ven. hepatica... 177 Erfelijkheid van leverziekten 34 Erysipelas en hypertroph. levercir- rhose 190 Eupeptica 95 Exanthemen. Artificieele — 51 F. Febris flava 292 Febris hepatalgique 273 Febris hepatica intermittens 273 Febris typhoidëa. Zie Typhus. Fel tauri 96 Fibrinogene functie van delever... 24 Fibrolysine bij pericystitische adhaes. 337 Fibromen van de lever 240 Fièvre précancéreuse 66, 236 Fixatie van de lever 9, 266 Flatulentie bij atroph. levercirrhose 166 Foie appendiculaire 122 Blz. Foie cardiaque. Zie Stuwingslever en Cirrhose. Frémissement hydatique 247 Frequentie der leverziekten 24 Functie der beide leverkwabben... 6 G. Gal 20 — afscheiding 22 — hoeveelheid 21 — samenstelling 20 typhusbacillen in de — 23 —vorming 20 —werking 22 Galblaas bij cholelithiasis 311 Galblaasfistel 103 Galblaas. Normale ligïing van —. 80 Galkleurstoffen in de urine 54 Galsteenkoliek 193 actieve leverhyperaemie bij —... 107 hepatitis na — 118 Galsteenziekte 293 — als neurose der secret. leverzenuwen 298 badkuren bij cholelithiasis 329 bed rust bij cholelithiasis 330 behandeling van complicaties bij — 333 behandeling van galsteenkoliek... 334 braken bij — 307 chologentabletten bij — 331 chronische obstipatie bij — 296 complicaties bij — 313 concremcnten bij — 294, 297 diagnose en diff. diagnose 315 dieet bij — 326 diff. diagnose tusschen lithogenen en inflainm. icterus 314 D u r a n d e 'sche middel bij — 96, 331 frequentie 26, 295 gestoorde stofwisseling der levercellen bij — 298 glycerine bij — 331 hydrops vesicae felleae 312 icterus bij — 308 ileus bij — 234, 309 inflammatoire kolieken 301 katarrh van slijmvlies bij — .... 298 koude rillingen en temp. erhooging 307 latentie der — 295 leverzwelling bij — 310 lithogene icterus bij — 309 localisatie der pijnen 305 maagbezwaren bij — 304 middel van v. Praag bij —.... 324 ol. olivarum bij — 331 ontsteking der galblaas bij — 295, 301 Blz. Galsteenziekte, oorzaak der koliek- aanvallen 301 operatieve behandeling bij —. ... 332 oplos>ing van steenen in galblaas 321 postmortale veranderingen bij —. '299 probilinpillen bij — 331 prognose en therapie. 319 purgativa bij — 325 pylorus-stenosen bij — 313 pijnlijk drukvlak van Boas.... 303 retrohepatischeetteringsproe. bij —- 310 sapo medicatus bij — 331 stoornissen in de spijsverter. bij —• 325 symptomatologie 233 urine na aanval 308 voelbare galblaas 311 voorwaarden voor het ontstaan 29(1—297 Galstuwing bij biliaire cirrhose.... 19S Gahtuwiny bij snoerlever 264 Gang bij leverabsces 130 Gastroenteritis, peracute bij acute phosphorusvergiftiging Geelzucht. Zie Icterus 38 61 Gele koorts 45 Geiciclit van de lever 5 Giftbindende werking van de lever. 18 Gindrinkers liver 160 Glisson'sche scheede 12 Glycogeenvorming in de lever 16 Glycosurie. alimentaire — bij atr. levercirrh 175 — bij leverinsufficientie 169 Grootte van de lever. 5 Gummose i./d. lever. Zie Syphilis van de lever 214 H. Haematemesis — bij acute gele leveratrophie.. 150 — bij atrophische levercirrhose.. 171 Haematurie. tropische — 255 Haemoglobinurie. epidemische — der „Neugeborenen" 45 Haenxorrhagische diathese bij acute gele leveratrophie 150 Haeniorrhagische vorm van levercirrhose 1<2 Hanot'sche levercirrhose Zie Cirrhose 186-194 Hemeralopie 36 Hepar ambulans 10, 265 Hepatitis diffusa syphilitica. ...... 216 Hepatitis parenchymatosa benigna.. 117 Hepatitis simplex 116 119 — bij infectieziekten 116 bij intoxicatie 117 — diagnose van — 118 Blz. Hepatitis simplex, digestiest. bij — 118 — icterus bi] — 118 — na galsteenkoliek 116—118 — na trauma 117 — prognose 119 pseudo-malaria bij — 117 — symptomen 118 -therapie 119 Hepatitis suppurativa. Zie Absces.. 119 Hepatoptosis 263 Histologie van de lever 12 Hoest bij leverabsces 138 bij peri hepatitis 226 Horror carnis bij carcinoom 234 Hydatidenschwirren 247 Hi/drnps ascites. Zie Ascites. . . 61 65 Hydrops vesicae felleae 337 Hydrops vesicae felleae bij cholelith. 312 Hypazoturie - bij atroph. levercirrhose 175 Hyperaemie van de lever, actieve.. 105 aetiologie 105 badkuur bij — 110 bedrust bij — 109 bloedonttrekking bij — 110 — bij alcohol • • • 106 — bij galsteenkoliek 107 — bij hepatitis 107 — bij infectieziekten 107 — bij specerijengebruik 106 — bij tropische malaria 107 — bij typhus 107 — bij vleeschgebruik 106 diagnose 108 digestiestoornissen bij — 108 — in de tropen 106 laxantia bij — 109 — na trauma 107 prognose 109 subicterus 108 symptomen 107 therapie 109 vicarieerende — 107 Hyperaemie van de lever, passieve zie Stuwingslever III Hypetleucocytose bij febr. intermitt. hepatica 276 Hyperplasie v. d. lever 211 214 - bij diabetes 213 bij potatorium 213 — bij syphilis 213 — bij tuberculose 213 en milthyperplasie 211 Hypertrophische levercirrhose. (Ha not). Zie Cirrhose 186 194 Hypertrophie van de lever, compensatorische 73 1. Blz. Icterus 38 61, 82 akathektische - 43 bradycardie bij — >2 — bij acute gele leveratrophie... 149 bij acute phosphorusvergiftig. 1 • «4 bij ascariden 2.)4 bij atroph. levercirrhose 166 bij Ban ti'sche ziekte 207 — bij biliaire cirrhose 197 bij carcinoom van de lever 232, 234 bij echinococcus van den lever 248, 250. 253 — bij galsteenkoliek 308 — bij hepatitis simplex 118 bij heredit. sypbilis 215 bij hypertroph. levercirrh. 188, 189 bij leverabsces 136 bij nerveuse polycholie 270 — bij tuberculose der lever.. .. 228 bij ziekten der galwegen 233 capillairpols bij — ->3 cholaemie bij — 60 - congenitalis en hereditarius .. 344 diffusie— 43 digestiestoornissen bij — 53 epideinicus 47 faeces bij :>4 familiaris 47 - gravidarum 49 haematogene — 44 — haemoglobinuricus 45 hereditaire — 47 hyaline cylinders bij — 57 — infectiosus 45 invloed op de constitutie van —. 58 mechanische — 39 — inenstrualis 49 miUzwelling bij — 58 — na het gebruik van chloras kalicus, etc 44 — na het gebruik van picrinezuur 41 — neonatorum 48 — per parapedesin 43 — polycholicus * 43 — posthaemorrhagicus 45 — psychicus 48 resorptie 39 schrik - 48 suppressie 45 — syphiliticus. 47, 21.) - toxicus 44 urine bij - 54 urinereacties bij — i>4 - .>8 urobiline — 4.i viridis — 41 I*l£. rclerus gravis bij acute gele leveratrophie 1;'0 bij acute phosphorusvergiftiging.. 154 bij hypertroph. levercirrhose 191 Icterus katarrhalis 84, 279 aetiologie 279—280 frequentie 26 maagfunctie... 280 prognose en therapie 281 — 295 symptomatologie 281 Ileus bij cholelithiasis 309, 334 Impresaion cardiaque 7 Incisura umbilicalis 8 Indische lever 106, 144 Infectie der galwegen 191, 274 Infectieziekten hepatitis simplex bij — 116 leverhypeiaemie bij — 107 vetlever bij — 2.>8 Inflammatoire toestanden der galwegen 1 '6 Innervatie van de lever 12 Insufficientie \an de lever 19. 66 74. 129 Intralobulaire cirrhose 188, 192 J. Janhagellever 163 Jicht. I,aë n n ec 'sche levercirrhose bij — 162 K Halteplaten in leverkapsel 225 Karlsbad 101, 194, 269, 329 Koorts 66 — bij acute gele leveratrophie.. 149 — bij acute phosphorvergiftiging 154 bij biliaire cirrhose 190 — bij hepatitis simplex 118 hij leverabsceS 130 — bij levercarcinoom 235 — bij syphilis der lever 219 bij ziekten der walwegen 273 Kijphoscoliose. Stuwingslever bij 111 L. Laevulosurie Alimentaire bij lever- insufficientie 69 bij atrophische levercirrhose.. 175 Laënnec'sche cirrhose. Zie Cirrhose. 158—186 Laxantia 93 Leucoci/tose bij leverabsces 137 — bij febr. intermitt. hepatica.. . 276 /yeucme-kristallen in de urine 58 Blz. Leukaemie en pseudoletikaemie. . ... 241 diagnose van — 242 echinococcusblaas en - 241 leverabsces en — 241 lymphklierzwelling bij — 341 malariahyperplasie en — 242 miltzwelling bij — 241 Leukobiline 54 Levervaten, ziekten der — 270 Leverzwelling na galsteenkoliek.... '310 Lipomen van de lever 240 Lithogene icterus 309 Litten'sch pbaenomeen 75 Longlevergrevs 76 — bij echinococcus 247 — bij emphysema pulmonum. . .. 77 — bij leverabsces 135 Lood. Laë n n ec 'schecirrhosedoor — 162 Lytnphangiomen in de lever 240 Lymphklierzwelling bij leukaemie- en pseudoleukaemie 241 M. Maagbezuaren bij cholelithiasis.. .. 304 Malaria actieve leverhyperaemie bij —... 107 diff diagnose met cholang. infect. 288 hepatitis simplex bij — 166 hyperplasie v./d. lever bij — 211, 241? hypertroph. levercirr. bij — 167 Laënnec'sche ,, bij — 161, 173 leverabsces bij — 125, 144 Massage van de lever 102 Melanictei'us 41 Melanosarcooni 239 Melanodermie bij diabete bronzé.... 203 yielanurie bij — 240 Mestvetlever 258 Meteorismus bij atroph. levercirrhose 169 Middel van v. 1' r a a g bij galsteenen 322 Miltzwelling bij acutè leveratrophie 148. 150 — bij amvloïdlever 261 - bij atroph. levercirrhose. 169, 173 — bij Banti'sche ziekte.. 205. 207 bij biliaire levercirrhose. 199, 200 — bij hered. syphilis van de lever 215, 216 — bij hypertr. levercirrhose 190 bij icterus 58 — bij infectie der galwegen 277, 278 - bij leukaemie- en pseudoleuk. 241 - hij leverabsces 136 — bij pericard. pseudolevercirrh. 208, 209 bij syphilis van de lever 222 en leverhyperplasie 212 Ulz. Minimaalchjsmata 95 Monocellulaire cirrhose 215 Morbus Regius. Zie Icterus 38 Multilobulaire cirrhose 164, 192 Muskaatnoollever 112 atrophische — 112 — bij pseudolevercirrhose 210 evanotische — .. 112 Mi/oom van de lever 240 N. Narcotica bij leverziekten 95 Necrosen circnmscripte 30 Nephritis bij infectie der galwegen. 277 Neurosen der lever 268 Neusbloedingen bij hypertroph. levercirrhose 190 Niersteenkoliek en cholelithiasis.... 316 Ngctalopie 37 O. Oedeem bij atroph. levercirrhose. . . 167 Oleum olivarum 97 Omentum, tuberculose van het — .. 80 Omentofixatie 103 bij atroph. levercirrhose 184 -- bij cardiale cirrhose 197 Onderbinding van de art. hepatica. 11 Ondergrens van de lever 7 Ontsteking der galblaas 335 aetiologie en symptomatologie .. . 335 Ontsteking der galblaas bij cholelith. 299 Operatie van Talrna-Drummond zie Talma'sche operatie 103, 184 Ovariaalcyste, diff. diagn. met levercirrhose 179 P. Palpatie van de lever 78 Palpation. Octodigitale 79 Pankreasafu ijkingen bij atr. cirrh.. 164 - bij diabet. bronzé 203 Pankreaskolieken en pancreast. acuta 316 Pap bij galsteenkoliek 305 Parasieten der galblaas ;. 345 Pentastomum denticulatum 257 Percussie, auscultatorische— 81 Perforatie der galblaas 336 Perforatie van leverabsces 140 echinococcuscyste 235 Pericarditische pseudolevercirrh.208—211 ascites bij — 208 diagnose 211 Bk Pericarditische psendolevercirrh. difl . diagn. roet cirrhose mixte 210 miltzwelling bij — 208, 209 muscaatnootlever bij — 210 pericarditis bij 209, 210 peritonitis chronica bij — 210 symptomen 209 prognose 211 therapie 211 Zuckergussleber bij — 209 Pericholecystitische adhaesies MIS Perihepatitis 225—227 acute — 226 — bij leverabsces 135 chronische 220 diagnose 226 en levercirrbose ITT en syphilis.. . 216, 222, 22.), 22'> hoest bij — 226 kalkplaten i./d. leverkapsel bij — 22") prognose 226 sinuultus bij - 226 symptomen 226 1 herapie 227 Zuckergussleber bij — 22;) Percussie van de lever 76 Peritoneum bij ascites 62 Peritonitis bij atroph. levercirrhose 177 — chronica bij Zuckergussleber 209, 210 Phosphorusvergiftiging. Acute — 14S, 151, 152 — 155 bloedingen bij — 154 diagnose lóf) icterus bij — 154 icterus gravis bij — 154 oude terpentijn als tegengift bij — 155 peracute gastro-enteritis bij—... 154 pols bij — 154 prognose 155 symptomen 154 therapie 155 Piek'sche cirrhose 208—211 Physiulogie van de lever 14 }* icr ine zuur verbinding , icterus na het gebruik van — 41 Pilocarpine 92 Pleuritis. Stuwiugslever bij chronische — 111 Pneumotiia biliosa 46 Pneumonia cum ictero 46 Polycholia nervosa 270 Poortaderstuicing 61, 82 Praag. Middel van van — Zie Stroop van Fanconneau—Dufrêsne. Prodromaalsyniptomen bij icterus katarrhalis 280 Rli. Prognose S4 Protozoën in de lever •• 254 Pruritus cutaneus 37, 51 Pseudo-ascites 63 Pseudo cholelithiasis 2;>0 Pseudoletikaemie. Zie Leukaemie.. .. 241 Pseudo-ntalaria 117 Purgatira bij cholelithiasis 32'! Pijn 35 bij acute gele leveratrophie.. 149 bij acute leverhyperaemie. .. . 108 - bij carcinoom 232, 233 bij hepatitis acuta 118 — bij leverabsces 128, 132, 134. 143 bij perihepatitis 226 bij stuwingslever 112 — bij syphilis van de lever 218, 223 bij ziekten der galwegen 277 — in dsn rechterschouder irradiatie 36 Pylorusstenose bij cholelithiasis.... 250 — bij echinococcus v. d. lever. . ■ 249 Pylephlebitis acuta suppurativa .... 346 aetiologie 346 diagnose en prognose 348 klinische verschijnselen 347 Pylethrombose. Compressie van den stam der poortader 348 aetiologie en verschijnselen 349 Pylephlebitis diff. diagnose met cholang. infect. 288 R Reactie van Bouma 155 — van Marécha 1 54 van (j m eli n 55 — van Huppert-Salkowski . 55 — H a y 56 — Jaffé 57 Monckton 55 - Pettenkofer 56 — Schlesinger 57 —wijziging volgens Rosenbach 55 Reduceerbanrnevenproduct v. Stokvis Regenei atievermogen der levercellen 73 Resorptie icterus 39 Respiratorische daling van de lever 7 Retinaalbloedingen 37 Retrohepatischc etteringsprocessen bij cholelithiasis 314 Rhizoma curcumae Javanicae 98 Riedel. Lapje van — . 72 Robson'sehe lijm 303 Röntgen stralen bij galsteenen 319 s. Blz. Salicylas natricus. . .. 91, 119, 284, 290 Saliiia 93, 94 Schildklierveranderingen bij icterus 51 Schistosomum haematobium i. <1. lever 255 Schot'sche douche 102 Schrik-icterus 48 Septische infectie bij zieke galwegen 272, 279 Septico-pyaemie hepatitis simplex b(j — 110 leverabsces bij — 121 Siderosis hepatis 9, 202 Singultus bij levercarcinoom 235 — bij perihepatitis 226 Slikstoomis bij leverabsces 138 Snoerlever 8, 111, 239, 262 lpvprrfltid bij — 263 hepatoptose en — 263 serosa bij — 263 Snoergroeve bij — 262 Spasmus der galwegen als oorzaak van icterus.. 48, 270 Specerijen. Leverhyperaemie bij - 106 Laën nec'sche levercirrhosebij — 161 Speklever 201 Splenectomie bij Banti'sche ziekte 208 Spodogene miltzwelling bij icterus 58, 278 Steinbildender katarrh der galw. 272, 297 Stenocardische aanvallen 318 Stroop vanFau con nea u I) u frêsne 94 Stuwingslever III-116 anatomisch beeld van — 112 — bij chronische bronchitis 111 — bij chronische pleuritis 111 - bij emphysema pulmonum.... 111 bij kyphoscoliose 111 chronische hartinsufficientie bij 111. 114 compensatorische beteekeuis 11 diagnose 114 prognose 115 schadelijke factoren bij— 112 symptomen 112 therapie 115 urine bij — ... 113 Subicterus 39, 108 Suppressie-icterus 45 Syphilis van de lever 214—224 acute gele leverhypertr. bij —... 125 amyloïd en — 262 ascites bij — 215 diabete bronzé en — 205 diagnose 222 diff. diagn. van — met L a ë n n e c'sche cirrhose 223 Blz. Syphitis van de lever, endophlebitis obliterans der vena hepaticabij — 197 frequentie 26 gumma en carcinoom 233, 238 gummata bij — 217 hepar multilobatum 217 hepatitis diff'. bij — 216 hepatitis simplex bij — 116 hereditaire 215 hyperplasie v. d. lever bij —... 212 hypertroph. levercirrh. bij — . .. 187 icterus bij — 215 icterus syphiliticus 215 koorts bij — 219 L a ë n nee 'sche levercirrhose bij — 161, 173 leverabsces bij — 125 leverkapsel en .216, 222, 225, 226 localisatie van de — 221 miltzwelling bij — .... 215, 216, 222 prognose 224 pijn bij — 218, 223 symptomen 218 therapie 224 vuursteenlever bij — 216 Symptomatologie. Algemeene —... 36 T. Tabetische crisen en galsteenkoliek. 318 Talma'sche operatie 103 - bij atroph. levercirrhose 185 bij cardiale cirrhose 197 7emoe lawak 98 Terpentijn. Oude — bij acute phos- phorusvergiftiging 155 Therapie 86 balneo — 100 chirurgische — 102 diaeto — 99 mechanische — 102 physische — 101 psychische 104 Thrombose v./d. vena portae 348 diff. diag. tusschen atr. levercirrh. 179 levercirrhose na — 202 Thrombophlebitis 121, 122 Trauma actieve leverhyperaemie na —.. . 107 carcinoma hepatis en — 229 hepatitis na — 117 Trematoden in de lever 255 Tropenleber 106, 144 Tuberculose. Laën nec'sche levercirrhose bij - 162 hyperplasie van de lever bij —. 213 Tuberculosis peritonei 62, 80 — en atroph. levercirrh. 176,177, 179 Bh. Tuberculoat van de lever. . . . 227—228 cirrhot. veranderingen bij —.... 228 icterus bij — 228 vergrooting v./d. lever bij —.... 227 Tussis hepatica 138 Ttrining. Symptoom van — 134 Typhoid. biliüzes 46 Typhus (febris typhoïdea) actieve leverhyperaemie bij — ... 107 hepatitis simplex bij — 110 leverabsces bij — 123 Tyrosine .r>8, 149, 154 U. Ulceraties in het rectum 122 lllcus ventricoli 83, 316 Unilnbuluire cirrhose 188, 192 Vreumafscheiding bij leverinsuffic.. 66 Ureumuitseheitling. Vermindering der — 275 Ureumvorming door de lever 15 Vriiie bij icterus 54 Urobiline-icterits 45 Urobiline in de faeces ->4 — in de urine 57 Urobilinurie 45 bij atroph. levercirrhose 174 bij leverinsufficientie 68 Urticaria bij echinococcuscysten... 248 V. Vttrices hij atroph. levercirrhose... 171 Vena cava inferior. Belemmering in den afvoer van bloed uit de—.. 65 Veiiae hepaticae locale endophlebitis der — 197 Venae van lietzius 64 — van Sappey 64 Vergrooting van de lever 38 — bij absces 132 bij actieve hyperaemie 108 — bij acute nhosphorusvergiftig. 154 — bij amyloïdlever 260 bij atroph levercirrhose 169 — bij biliaire cirrhose 198 — bij carciu. hepatis 231, 233 - bij ecchonococcus v.d. lever.. 246 Blz. Vergrooting van de lever bij hepatitis 118 — bij hepatitis parenchymatosa benigna 117 — bij hyperplasie v./d. lever 210—214 — bij hypertroph. cirrhose 187, 189, 190, 192 — bij leukaemie en pseudo-leuk.. 241 - bij sarcoma hepatis 240 — bij stuwingslever 112, 113 — bij syphilis v. d. lever 222 — bij tuberculose v. d. lever... 227 — bij vetlever 259 Verkleining van de lever 38, 112 — bij acute gele leveratr. .. 149, 150 — bij atrophische cirrhose.. 163, 169 Vetlever 253 anatomisch beeld van — 259 bij cacheetische toe>tanden 258 — bij infectieziekten 258 — bij intoxicaties 258 — bij potatoren 258 consistentie 2o9 symptomen 259 Vetten — bij phosphorus vergiftiging. . .. 155 vastlegging in de lever 18 Vormveranderingen der lever 265 W WefV'sche ziekte 45, 291 Widaïsche reactie bij infect. icterus 278 Wrijvingsgeruiachen bij perihepatitis 226 X Xanthelasma 51 Xanthoma palpebr plan. et tuberos. 51 Xanthopsie 36 Y. Yoghurt bij icterus katarrhalis.... 283 Z Ziekten der galwegen 272 van liet poortaderstelsel 346 Zuckergussleber(C urschman n)208, 225 PLAAT I. Pei- , Leverziekten. PLAAT II. Pei, , Leverziekten. ♦ » I <« 1 < PLAAT III. Pel, Leverziekten, 'J.liXï