LiüJ - yi n DE RIJKSTELEGRAAF IN NEDERLAND. J. P. HAVELAAR. DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE. (AFGETREDEN 15 SEPTEMBER 1902.) DE RIJKSTELEGRAAF IN NEDERLAND HARE OPKOMST EN ONTWIKKELING 0 (1852 — i December — 1902). GEÏLLUSTREERD GEDENKBOEK TER HERINNERING AAN HAAR VIJFTIG-JARIG BESTAAN, door W. RINGNALDA, Directeur van het 1'ost- en Telegraafkantoor te Emmen. * AMSTERDAM, SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL, 1902. J. I'. HAVELAAR. DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE. AFGETREDEN 1$ SEPTEMBER I902.) DE RIJKSTELEGRAAF IN NEDERLAND HARE OPKOMST EN ONTWIKKELING 9 (1852 — i December — 1902). GEÏLLUSTREERD GEDENKBOEK TER HERINNERING AAN HAAR VIJFTIG-JARIG BESTAAN, door W. RINGNALDA, Directeur van het 1'ost- en Telegraafkantoor te Emmen. AMSTERDAM, SCHELTEMA & HOLKEMA'S BOEKHANDEL, 1902. Den eersten December 1902 zal het 50 jaren geleden zijn, dat de Rijkstelegraaf voor het publiek verkeer geopend werd. Waar de Telegraaf als middel van verkeer onontbeerlijk is geworden en zulk eene belangrijke plaats inneemt in het openbaar leven; waar zij dagelijks zulke belangrijke diensten bewijst aan handel en nijverheidwaar zij van een weeldeartikel, zooals zij door velen in den beginne beschouwd werd, in een betrekkelijk kort aantal jaren geworden is eene behoefte in het dagelijksch leven; waar zij, oorspronkelijk beperkt tot enkele groote steden en handelscentra, zich baan heeft gebroken door het gelieele land en thans hare vertakkingen heeft tot in de kleinste plaatsen, — daar bestaat er zeer zeker^ aanleiding om het 50 jarig bestaan dier instelling niet onopgemerkt voorbij te laten gaan. Van de mannen, die tot de oprichting van de Rijkstelegraaf krachtig medewerkten of onmiddellijk na hare inwerkingtreding zich ten opzichte van dit verkeersmiddel hoogst verdienstelijk hebben gemaakt, is niemand meer in leven. Zij zijn heengegaan, doch nog dagelijks worden de vruchten van hunnen arbeid geplukt en hunne namen zullen blijven voortleven bij het nageslacht. Ook aan de thans levenden echter mag de lof niet worden onthouden, op waardige wijze het werk hunner voorgangers te hebben voortgezet. .. Op het gouden feest der Nederlandsche Rijkstelegraaf zij een woord van eerbiedige hulde gewijd aan de nagedachtenis van hen die dit middel van verkeer op hechte grondslagen vestigden, doch daarnevens past de dankbare erkenning der verdiensten van hen, die steunende op het werk hunner voorgangers, hunne beste krachten hebben geschonken aan de ontwikkeling van dezen belangrijken tak van Staatsdienst. Met het schrijven van dit werk heb ik niet de bedoeling gehad een volledig historisch overzicht te leveren. Zoo zijn uitvoerige beschouwingen over organisatie van het personeel vermeden en heb ik mij bij de tarieven tot hoofdzaken beperkt; ook van statistiek werd niet meer gegeven dan voor een overzicht in grove trekken noodig zvas. Sommige feiten werden meer dan eenmaal vermeld, om verwijzingen te voorkomen en te maken, dat elk hoofdstuk op zich zelf een afgerond geheel werd. De bronnen, die bij de samenstelling van het werk werden geraadpleegd, zijti vermeld in het hoofdstuk: Vakliteratuur. Ik mag dit voorbericht niet eindigen alvorens mijnen dank te hebben betuigd aan Zijne Excellentie, den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid en den Heer Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie (sedert 15 September afgetreden), voor de financieele medewerking, waardoor de totstandkoming van het werk vergemakkelijkt werd; voorts aan de Heeren A. Kruijt, Hoofdinspecteur der Telegraphie en A. E. R. Collette, Hoofdingenieur der Telegraphie, wier voorlichting en steun mij in zoo ruime mate ten deel vielen en verder aan allen, die mij bij de samenstelling hunne zeer gewaardeerde medewerking hebben verleend. W. RINGNALDA. Emmen, October 1902. INHOUDSOPGAVE. Bladx. Inleiding. Telegraphie in de oudheid. — Optische telegraphie i I. De optische telegraaf in Nederland 5 II. De uitvinding en de ontwikkeling van de electro-magnetische telegraaf ... 11 Uitvinding van de telephoon en de microphoon 18 III. Invoering van de electro-magnetische telegraaf in Nederland 20 IV. Invoering van de Rijkstelegraaf 32 V. Verkeer met het Buitenland 53 VI. De Internationale Telegraafmaatschappij 60 VII. Nederland en de groote Kabelmaatschappijen 64 VIII. Telegraaflijnen van bijzondere ondernemingen en Spoorwegmaatschappijen . 73 IX. De telegraaf in dienst der wetenschap. — Meteorologie. — Riviercorrespondentie. — Kustwachtdienst. — Stormwaarschuwingsdienst 76 X. De Oorlogs-Telegraafcommissie 82 XI. Tarieven 86 XII. De exploitatie van de Rijkstelegraaf, van een economisch standpunt beschouwd 91 XIII. Het gebruik van het rijwiel bij den telegraafdienst 96 XIV. Hoofdpersonen uit het vijftigjarig tijdperk. — Organisatie van het Hoofdbestuur 99 XV. Vereeniging van den post- en telegraafdienst 124 XVI. De telephonie en hare ontwikkeling. — Telephoonkantoren. — Intercommunale en internationale telephonie IZ9 XVII. De Staatscommissie voor telegraphie en telephonie 138 XVIII. Chronologisch overzicht der voornaamste gebeurtenissen op het gebied der exploitatie J42 XIX. Chronologisch overzicht der voornaamste gebeurtenissen op technisch gebied, proefnemingen van technischen aard, enz 152 XX. Korte mededeelingen, ontleend aan jaarverslagen, tijdschriften enz 161 XXI. Vakliteratuur 173 Naschrift l92 * * * B IJ L A G E N. Bijlage A. Koninklijk Beslu.t van den 8slen December 1847, no. 79 (Staatsblad no. 72), houdende bepalingen betreffende de invoering van electro-magnetische telegrafen *8* Bijlage B. Wet van den 7dcn Maart 1852 (Staatsblad no. 48), tot regeling der gemeenschap door electro-magnetische telegrafen 183 Bijlage C. Ontwerp van Wet, betreffende aanleg, exploitatie en gebruik van telegrafen en telefonen, bij Koninklijke Boodschap van 18 September 1902 ingediend aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal 186 LIJST DER ILLUSTRATIËN EN KAARTEN. J. P. Havelaar. Mr. J. R. Thorbecke. Mr. J. c. de Marez Oyens. j W. C. A. Staring. A. H. van Thiel. E. Wenckebach. J. M. collette. J. P. Hofstede. J. J. van Kerkwijk. z. van der vegte. Portretten: T. de Jager. H. A. Molenaar Reeder. j R. K van Eldik. H. van Eck. M. C. de Graaff Jr. M. G. de BlOEMF.. A. Kruijt. A. E. R. Collette. F. H. de Meester. i B. J. R. Engelbregt. J. D. Doorman. E. J. K. van Lidth de Jeude. Jhr. J. J. de Pesters. G. M. de Bloeme. J. A. A. Schwan. M. Vellinga. J. de la Lande Cremer. J. ten Cate. H. W. L. Leur. G. C. J. Verkerk. Gebouwen en interieurs: Het gebouw van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegraphie in de Parkstraat te 's-Gravenhage. , „ , \telier der Herstellingswerkplaats van de Rijkstelegraaf te s-Gravenhage. De loods op den N. Z. Voorburgwal te Amsterdam, tijdelijk ingericht tot Telegraafkantoor, Het Telegraafkantoor boven de Stadsdrukkerij in de Nes te Amsterdam, 1854-1856. Het Post- en Telegraafkantoor te Amsterdam. Seinzaal, Binnenland, Afdeeling II, Amsterdam. Seinzaal, Binnenland, Afdeeling III, Amsterdam. Onderwijszaal (Morse-cursus), te Amsterdam. Telephoonzaal te Amsterdam. De groote Seinzaal te Rotterdam. Het Centraal Telephoonbureel te Rotterdam. Het Post- en Telegraafkantoor, tevens Semaphorepost, op het eiland Vlieland. Het eerste Rijkstelephoonkantoor (te De Cocksdorp). Het Post- en Telegraafkantoor te Scheveningen. Het Post- en Telegraafkantoor te Enimen. De installatie voor draadlooze telegraphie aan den Hoek van Holland. Reproductie van de 's Gravenhaagsche Nieuwsbode van 21 April 1852. Reproductie van de Nederlandsche Staatscourant van 30 November 1852. Kaarten: Telegraaflijnen en kantoren in Nederland. 1902. Kaart der optische telegraafverbindingen in Nederland, met afbeeldingen van torens en seintoestellen. . TTT De eerste Dradenkaart, 18 Maart 1855 aangeboden aan wijlen Z. M. Koning Willem 111. Wereld-telegraaf kaart. 1902. Kaart der Kabelverbindingen met Nederlandsch Oost-Indie. 1902. Schematisch overzicht van de Kantoren, posten en draden, betrokken bij den stormwaar- schuwingsdienst. 1902. Intercommunale en internationale telephoonverbindingen. 1902. INLEIDING. TELEGRAPHIE IN DE OUDHEID. — OPTISCHE TELEGRAPHIE. De wereldgeschiedenis leert ons, dat zich reeds in overoude tijden, zoowel bij ruwe natuurvolken als bij meer ontwikkelde natiën het streven heeft geopenbaard om elkander met meer spoed berichten te doen toekomen, dan zulks per bode te voet of te paard kan geschieden. Ook wanneer het aan eenigen twijfel onderhevig mag zijn of de toren van Babel als eerste Centraalpost heeft moeten dienen voor het overbrengen van signalen naar de omliggende landstreken, zoo worden toch reeds sporen van het begrip telegraphie, als bespoedigde gedachtenwisseling door overeengekomen teekens, gevonden in de I heseussage. Theseus trok uit om den Minotaurus te dooden en zou, indien hij als overwinnaar terugkeerde een wit zeil hijschen als zichtbaar vreugdeteeken voor zijn vader Aegeus. Door onachtzaamheid — verminking van het telegram, zouden wij tegenwoordig zeggen — van den schipper, die de afspraak vergat, werd een zwart zeil geheschen, welk verzuim de aanleiding was, dat Aegeus zich het leven benam, daar hij, in de meening dat zijn zoon gedood was, zich in zee stortte. De eerste aanteekeningen omtrent het gebruik van vuursignalen, die als historisch kunnen worden aangemerkt, dagteekenen van ruim 400 jaar v. C.. Thucydides, de Grieksche geschiedschrijver, die als eerste beoefenaar der historische critiek bekend staat, deelt mede, dat de krijgslieden gebruik maakten van fakkels, die rustig in de hoogte werden gehouden, wanneer men de aankomst van vrienden wilde aanduiden en daarentegen heen en weer bewogen werden, indien men berichten wilde, dat vijanden in aantocht waren. De Perzen schijnen de eersten geweest te zijn, die op systematische wijze door middel van fakkels een dienst instelden tot het wisselen van berichten; volgens Aristoteles zou het mogelijk geweest zijn door eene reeks van vuursignalen van de grenzen des Rijks tot aan Susa en Ekbatana aan den Koning in één dag bericht te doen toekomen van wat in Azië gebeurde. Ook bij andere schrijvers treft men mededeelingen aan, waaruit blijkt dat dit middel van correspondentie in gebruik was, bij de Carthagers, in hunne oorlogen met de Romeinen. Hoe goed nu die signalen ook aan hun doel beantwoordden, men kon echter met behulp daarvan slechts die berichten verzenden, waarvoor men een teeken vooraf had vastgesteld. Bovendien konden de teekens slechts worden waargenomen zoo ver het menschelijk oog reikte. In de middeleeuwen werd de telegraphie blijkbaar verwaarloosd en geraakten de telegrafen der Grieken en Romeinen geheel in vergetelheid. De groote veroveraar Tamerlan (Khan der Mongolen pl. m. 1370) gebruikte mede signalen om den marsch zijner troepen te regelen. Zijn telegraaf-code, van een schrikverwekkend laconisme, bestond slechts uit drie teekens, om aan door hem belegerde steden te kennen te geven wat hij van plan was met haar te doen. Het eerste was een witte vlag; dit beteekende: „geef u over, Tamerlan zal lankmoedig zijn" Het tweede, een roode vlag, duidde aan dat er bloed moest vloeien, dat de bevelhebber van de plaats en zijne voornaamste krijgslieden met hun hoofd zouden boeten voor den tijd, dien zij hem hadden laten verliezen. Het derde en laatste signaal was een zwarte vlag; het beteekende dat alles verbrand en uitgemoord zou worden, en dat, hetzij de stad zich overgaf, of stormenderhand werd ingenomen, zij geheel met den grond zou worden gelijk gemaakt. Ten opzichte van Nederland vindt men vermeld, dat bij de belegering van Steenwijk de bevelhebber J. van den Cornput in 1581 aan de Staten van Holland eene „maniere 0111 van verre malckander aan te spreecken" voorstelde, n.1. een volledig plan om des daags door gekleurde doeken in ramen en des nachts door lantarens elkander berichten over te seinen. Het stelsel, door hem aanbevolen, werd echter niot in toepassing gebracht. De verschillende vormen, waaronder deze soort van telegraphie bij onderscheidene volken voorkwam, droegen echter weinig bij tot hare ontwikkeling; ook verdere proeven door verschillende geleerden genomen, bleken voor de practijk weinig waarde te bezitten en bewijzen alleen, dat men behoefte bleef gevoelen aan een snel middel van verkeer. Voor uitbreiding der telegraphie tot een geregelden dienst was het echter noodig dat men vaste stations ging oprichten. Dit verkreeg Chappe in 1792 door zijn stelsel der zoogenaamde optische telegraphie (télégraphie aërienne), dal meer dan eene halve eeuw in Frankrijk in werking is geweest. Het beginsel, waarop het stelsel van Ciiappe berust, wordt nog in onze dagen toegepast, o. a. bij de spoorwegen, bij den semaphoredienst en den stormwaarschuwingsdienst, waarbij men zich van vlaggen, borden en ballen bedient. Aan dit stelsel is evenwel het nadeel verbonden, dat de teekens slechts langzaam worden overgebracht, en bij donker en mistig weder het seinen vele bezwaren oplevert. Omstreeks het midden der i9e eeuw werd het stelsel van Chappe verdrongen door eene nieuwe uitvinding, n.1. de electro-magnetische telegraaf, die bijna terzelfder tijd dat de spoorwegen in gebruik kwamen, het overseinen van berichten, zoowel bij dag als bij nacht met groote snelheid mogelijk maakte. Alvorens evenwel tot de behandeling van dit onderwerp over te gaan, wenschen wij een hoofdstuk te wijden aan de optische telegraphie in ons /and, waarvan in het hier voorafgaande geene melding werd gemaakt. , , , . x , I Amstf.udam. 8chf.ltf.ma k Holkf.ma's li- i khanofi . rincjnalda. ih' ihikstrh'fp'ftnf m TORENS EN SEINTOESTELLEN KAART DER DER Optische Telegraphie in Nederland. Optische Telegraafverbindingen in Nederland. I. DE OPTISCHE TELEGRAAF IN NEDERLAND. In Nederland werd de optische telegraaf alleen in het belang van de landsverdediging en dan nog maar tijdelijk en op kleine schaal in werking gebracht. Voor de geschiedenis der telegraphie in ons land scheen het ons echter niet onbelangrijk toe, ook van de toepassing der optische telegraphie eenige bijzonderheden mede te deelen en hiertoe bestaat te meer aanleiding, aangezien over dit onderwerp maar één artikel schijnt te zijn geschreven en dit nog wel door den voormaligen Hoofd-directeur der Telegraphie, den Heer W. C. A. Staring. Met vergunning van den Minister werden door hem uit de daarop betrekking hebbende bescheiden van het Departement van Oorlog de noodige gegevens verzameld voor eene beschrijving, welke opgenomen werd in het Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. (Instituutsjaar 1890—1891), toegelicht met eene kaart en enkele afbeeldingen. Daaraan ontleenen wij het volgende: De oudste stukken, die in de reeks van memoriën en rapporten omtrent de optische telegraaf voorkomen, zijn van de jaren 1793 en 1794 en betreffen de inrichting van de vereischte seinposten langs de kusten, van Texel tot Westkapclle. Daar deze posten alleen voorzien werden van geschut met munitie, piktonnen en vuurpijlen, hebben die geene seinen kunnen wisselen in den geest der optische telegraaf van Chappe, die dan trouwens ook eerst in 1794 tusschen Parijs en Rijssel in werking trad. In 1803 was echter eene reeks van 42 seinposten tot stand gekomen, die zich van Kijkduin aan den Helder tot Vlissingen uitstrekte en waarbij seinen gewisseld werden, over dag met 5 bollen en s nachts met 5 lantaarns. De gedrukte instructie voor de Seinmeesters en Seinwachters is getiteld: hustbeseimng langs den Hollandschen wal, van den Helder tot den Hoek van Holland, 1803, en behelst eene afbeelding van het seinttiig, eene seinlijst en de noodige voorschriften. De gedrukte instructie is schriftelijk uitgebreid tot de Hollandsche en Zeeuwsche eilanden en werd vastgesteld door de Commissie van defensie, uit de Departementale besturen van Holland en Zeeland, van 11 April 1803 tot Juli 1805. Het seintuig bestond uit een mast of steng, met ra, aan den zeekant voorzien van drie en aan den landkant van twee blokken, waaraan bij dag bollen en bij nacht lantaarns werden geheschen. De eigenlijke seinen werden aan den zeekant, met 1 tot 5 bollen of lantaarns gedaan, door die op verschillende wijzen in de vier hoekpunten en in het middelpunt van een vierkant te doen verschijnen. Met twee bollen of lantaarns aan den landkant werd aangegeven tot welke reeks van seinen de aan den anderen kant van de steng geheschen teekens behoorden. Zoodoende had men, met 1 tot 5 bollen aan den zeekant, 21 verschillende teekens, toereikend voor de letters van het alphabet en de voornaamste overeengekomen volzinnen. Door aan den landkant geen, dan wel een of twee bollen of lantaarns in verschillende standen te hijschen, kon het aantal teekens tot zesmaal 21 of 126 vermeerderd worden. Na 1805 is van de inrichting eener optische telegraaf het eerst weder sprake in eene aanschrijving van den Minister van Oorlog, Krayenhoff, aan den Luitenant-Kolonel bij den Generalen Staf M. J. de Man, directeur van het Depot—Generaal van Oorlog, van 29 Augustus 1809. Deze aanschrijving bevat de voorloopige instructie tot het instellen eener Sein-correspondentie tusschen Amsterdam en Ossendrecht, het hoofdkwartier van den Maarschalk Dumonceau. De seinen moesten gedaan worden van de kerktorens, door middel van groote manden of lantaarns, aan uitgestoken sparren, met blokken en takels opgehangen. De aangewezen plaatsen waren Amsterdam (Westerkerk), Aalsmeer, LangerAar (Woubrugge), Waddinxveen, Nieuwerkerk, Rotterdam, Klaaswaal, Willemstad, Standdaarbuiten, Steenbergen, Bergen-op-Zoom en Ossendrecht. De eerste Luitenant-Tngenieur-Geograaf J. D. van Schelle werd (31 Oct. i8oq) als directeur met de inrichting der Seinposten en met de aanstelling van Seinmeesters, adsistenten en arbeiders belast. De Luitenant ter Zee Matthes en de Luitenant-IngenieurGeograaf Van Zuijlen van Nijevelt werden te zijner beschikking gesteld; nog een post te Woubrugge — vermoedelijk in de plaats van den vroeger aangewezen post te Langer-Aar, — en een te Ierseke werden ingericht en ook de lijn naar t Loo kwam tot stand, met posten te Muiden, Naarden, Eemnes-Buiten, Nijkerk, Putten, Garderen, Elspeet, op den berg achter Niersen en op het Paleis op 't Loo. Tot Seinmeesters, adsistenten en arbeiders werden vijf bekwame Seinwachters door de Marine aangewezen en vijfenveertig veteranen mobiel gemaakt. Elke post werd bediend door één Seinmeester en twee adsistenten, waarvan overdag steeds twee man op post waren, om elke tien minuten voor- en achteruit waar te nemen. Bij nachtdienst was één man op post, die om de drie uur werd afgelost. Alleen Ierseke, Bergen-op-Zoom, Amsterdam en 't Loo konden met het geven van seinen aanvangen; de overige posten hadden niets te doen dan zorgvuldig over te nemen. Het Seintuig bestond uit een rechthoekig houten kruis, opgehangen aan een horizontaal uitgestoken mast en voorzien van vijf schijven. Vijf manden of bollen, van ongeschilde teenen, licht gevlochten, werden, door middel van over deze schijven geschoren lijnen, aan het kruis opgehangen. Daar ook het kruis door den waarnemer gezien werd, kon, althans bij dag, de plaats waar de bol hing meetellen, om het aantal teekens grooter te maken en geraakte men met dit stelsel, tot een aantal van 31 seinen, waarbij er nog eenige gevoegd werden door vlaggen te hijschen en door twee of drie bollen onder elkander te hangen. I)e seinlijsten bestonden uit een folio-cahier, met het opschrift: >Seinteekenen voor de landelijke telegraphische Correspondentie". Daarin waren de Seinteekens in twee kolommen afgebeeld, eerst zooals die zich voordoen aan den Seinmeester, wanneer hij naar zijn volger ziet en daarnaast zooals ze gezien worden, wanneer de Seinmeester zich naar zijn voorganger wendt. In de derde kolom was de beteekenis der seinen ingevuld. De eerste lijst is 17 November 1809 door den Minister van Oorlog vastgesteld, doch later, 19 Januari 1810, ingetrckken en door eene andere vervangen. Kort daarna schijnt deze telegraphische correspondentie te zijn opgeheven en werden de seinposten opgeruimd. Na de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Fransche Keizerrijk (1810) werd de Fransche telegraaflijn van Parijs over Rijssel, Brussel en Antwerpen voortgezet tot Amsterdam, volgens het bekende seinstelsel van Chappe, dat in Frankrijk in gebruik is gebleven tot zijne vervanging door de electrische telegraaf in 1844. Uit eene memorie, die geene dagteekening draagt, maar blijkens den inhoud in 1814 of 1815 geschreven moet zijn, kan worden opgemaakt, dat de lijn over Brussel naar Amsterdam toen was opgeruimd. In Augustus 1831, dus een jaar na het uitbreken van de onlusten in België, werd den Hoofd ingenieur Lipkens, Adviseur bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, de inrichting eener telegraphische gemeenschap, van de Residentie met het leger en de vestingen in Noord-Brabant, opgedragen. Bedacht op een eenvoudig, weinig kostbaar en snel werkend Seinstelsel, nam Lipkens de Engelsche telegraaf van 1795 tot voorbeeld, maar wist die op vernuftige wijze te vereenvoudigen. Op zijn verzoek werd Lipkens een officier der genie toegevoegd, om een Seinregister benevens een dienstreglement en instructie voor de Seinmeesters samen te stellen. De Eerste Luitenant-Ingenieur G. Jooss, die zich hiervoor had aangeboden, werd na het in werking stellen van de eerste telegraphische linie, in December 1831 met het beheer van die inrichting belast. Het is uit het belangrijk en uitvoerig verslag van dien Ingenieur van 23 September 1834, dat de navolgende bijzonderheden genomen zijn. De eerste lijn liep van 's Gravenhage over Delft, Overschie, Rotterdam, West-Barendrecht, Puttershoek, Willemsdorp, Terheiden, Breda, Dongen, Loon op Zand en Helvoirt naar 's-Hertogenbosch. In Juli 1832 werd last gegeven, de gemeenschap tot de Citadel van Antwerpen en Vlissingen uit te breiden, en dientengevolge werden telegrafen opgericht te Zevenbergen, Fijnaart, Steenbergen, Bergen op Zoom, Bat, Lillo, de Citadel van Antwerpen, Waarde, Kruiningen, Heinkenszand, Arnemuiden en Vlissingen. Met 1 Januari 1833 werden deze lijnen in werking gesteld, waarbij intusschen de telegraaf op de Citadel kwam te vervallen, daar deze vesting zich op 23 December 1832 had moeten overgeven. Daarna werden op Walcheren nog twee telegrafen opgericht, in gemeenschap met Vlissingen, namelijk te Koudekerke en te Domburg. De telegraaf van I,ipkens bestond uit zes schijven van niet al te dicht gevlochten teenen, 1,1 tot 1,2 M. in middellijn en met tusschenruimten van omstreeks 1,8 M. in een verticaal vlak ter wederzijde van een torendek of van een mast geplaatst, waarbij de stangen, die de schijven droegen op verschillende wijzen, al naar de vorm van de torenspits of van het dak medebracht, werden uitgestoken. De horizontale stand der stangen bleek daarbij de voorkeur te verdienen, omdat hiermede de schijven of borden in alle richtingen onzichtbaar gesteld konden worden. Van de 63 verschillende seinen, 'die met deze telegraaf konden gegeven worden> waren er tien genomen voor de cijfers en 26 voor de letters van het alphabet, zoodat er nog 27 overbleven voor verschillende onderwerpen, dienstteekens en dergelijke. Om nu het aantal te geven seinen te verminderen en tevens een middel te hebben tot het gebruik van geheime teekens, was een seinboek samengesteld, verdeeld in groepen van 999 nommers, die door de letters van het alphabet, met uitzondering van de H, werden aangeduid. De letter H gaf dan aan, dat het vooraf geseinde een getal (hoeveelheid) beteekende. De overige seinen bestonden alleen uit een getal van 1 tot 3 cijfers en één letter, alzoo uit 2 tot 4 teekens en wezen één van de 25 X 999 — 24975 nommers van het seinboek aan, waarachter de meest gebruikelijke volzinnen en woorden te vinden waren. Voor woorden of plaatsnamen, die niet in het seinboek mochten voorkomen, verwees men naar de bladzijde en den regel van het Handwoordenboek van Weiland en van de Alphabetische naamlijst der gemeenten van Gosselin i), waar het woord of de namen te vinden waren. Voor de namen van personen werden de letters van het alphabet gebruikt. Het Seinboek begint met de telkens wederkeerende uitdrukkingen; daarna volgen in alphabetische volgorde, de meest voorkomende woorden met hunne verbuigingen en de volzinnen, waarin die woorden dikwijls gebezigd worden; voorts de naamlijsten van: de leden der Koninklijke familie; de opper- en hoofdofficieren van het leger en van de vloot; de oorlogsschepen in dienst. Ten dienste van het overbrengen van geheime seinen, had de Directeur der telegraphische gemeenschap een Seinkalender bedacht, ingericht als op de volgende bladzijde is aangegeven. Deze Seinkalender werd maandelijks vernieuwd en gezonden aan de hoofden andere stations, waar een Seinboek voorhanden was. In den kalender werd, voor iederen dag van de maand, een willekeurig getal gesteld en werden voorts, onder de letters van het alphabet, dezelfde letters in willekeurige volgorde door elkander geschreven. Bij het overseinen werd dan het getal van den dag bij het te seinen getal opgeteld en de som overgebracht, terwijl, in plaats van de letter van het Seinboek, de letter genomen werd die in den Kalender daaronder was geplaatst. De met geheime teekens over te brengen berichten werden op een gedrukt formulier geschreven, waarbij nevens de getallen en letters van het Seinboek, de volgens den Seinkalender over te brengen getallen en letters werden gesteld. Bij het opnemen van het 1) Hier wordt bedoeld: „Alphabetische Naamlijst der gemeenten en derzelver onderhoorigheden, uitmakende het Koningrijk der Nederlanden: met aanwijzing der arrondissementen, districten enz. Opge¬ maakt en zamengesteld door J. J. Gosselin, adjunct-commies bij het Departement van Oorlog. Amsterdam, j. C. van Kesteren 1826". bericht werden dan, op de Hoofdstations, waar een kalender voorhanden was, de seinen achtereenvolgens door den seinmeester terstond op de aangewezen plaats ingevuld en het formulier gegeven aan den met het ontcijferen belasten beambte, die door middel van den Seinkalender weder de cijfers en letters van het Seinboek terugvond. Datuin der maand. Getal. 1 107 2 734 3 1 85 4 169 5 78 SEINKALENDER over de maand Augustus 1831 voor het Hoofdstation Breda met de Residentie. A B ; C I) E F j G ! I-I | I ' J ' K | L ! M ! N | O ! P ! Q : R ■ S ; T | U I V : \V I X ! Y ! Z m 0 | s I n a \ t \ r \ b, \ k \ p \ j \ c \ q \ i \ z \ d h \ v \ i/ \ c x ' w \ t \ f " ff a.|b |c|d! e| f|g|h| i | j |k|l|m|n|o| p|q|r|s iT|u|v| w j x | y | z e ! w I v \ g I « ! d I I \ s I r ' g| ij f j p \ o j a b , n x i m b j / j z c | k A | B C | D l E F | G j H \ I J | K j L j M j N j O j P Q ' R j S j T | U > V j W j X | Y | Z h z 1 ij | g j x | w f v 11 1 c , t i s J r q i \ p , c 1 o n j ! b l m k a a b : c I i) | e l'f | g | h I i | j | k j l | m| n| o|p|q|r|s|t|u | v | w | x | y j z j x i I K» 1 h v u g t ij f z \ s \ g a i' b n c m d l e p r k a | b | c [ d j e | f | g | h | i | j | k | l | m j n [ o | p | q | r | s | t | u | v \v xy:z v | q u f w e j x \ y d \ r\ z c\t\b\p\s\a'g k n j o h l m i enz. enz. De Directeur der Telegraphische gemeenschap, Als voorbeeld van het gebruik van het Seinboek en van den Seinkalender, volgt hier een aan de inleiding van het Seinboek ontleend bericht uit de Staats-Courant van den 4 Leiden 30 15 20 10 150 75 100 50 • ' » 's Gravenhage. 50 25 35 18 250 125 170 go » * » Delft 60 30 40 20 300 150 200 100 * > » Schiedam ... 70 35 45 23 350 175 225 115 » * » Rotterdam. . . 75 38 50 25 375 190 250 125 » Leiden » 's Gravenhage. 20 10 15 8 100 50 75 40 » » » Delft 30 15 20 10 150 75 100 50 ' ' » Schiedam ... 40 20 26 13 200 100 130 65 » » * Rotterdam. . . 45 23 30 15 225 115 150 75 » 's Gravenhage > Delft 10 5 7 4 50 25 35 20 » » » Schiedam ... 20 10 15 8 100 50 65 40 » » » Rotterdam. . . 25 13 17 9 125 65 85 45 » Delft » Schiedam ... 10 5 7 4 50 25 35 20 » • » Rotterdam. . . 15 8 10 5 75 40 50 25 • Schiedam » Rotterdam. . . 10 5 7 4 50 25 35 20 AANMERKINGEN. De over te seinen tijdingen moeten duidelijk geschreven en onderteekend aan den Telegrafist worden overhandigd. De tijding wordt in een register opgeschreven, de kosten berekend, betaald en dadelijk overgeseind. De schriftelijk overgegeven tijding wordt gestempeld met den laatsten treinstempel, ten bewijze voor den afzender, dat zijne tijding overgeseind is. Het ontvangen antwoord wordt dadelijk aangeteekend en een gestempeld Duplicaat aan den belanghebbende afgegeven of aan het opgegeven adres bezorgd, tegen betaling echter van 10 cent verhooging. Alle de Spoorwegdienst betreffende seinen of tijdingen en mededeelingen van en aan het algemeen Bestuur, provinciale en plaatselijke Besturen gaan vóór particuliere tijdingen. Wanneer zich meer dan eene tijding tegelijk aanbieden, worden diegene het eerst aangenomen, welke zich het eerst aanmelden en zoo vervolgens. Geheime tijdingen gaan vóór gewone tijdingen. Als geheim- of cijferschrift worden beschouwd tijdingen, voor het grootste gedeelte uit cijfers bestaande, of berigten, welke als zoodanig worden opgegeven of voor den Telegrafist geheel onbegrijpelijk zijn. Bij verschil van gevoelen beslist de Stationschef. Het overseinen geschiedt voor risico van den afzender; doch zal de Spoorweg-Maatschappij bij Voorkomende gebreken of fouten in overgebragte tijdingen, zoo die te bewijzen zijn, het bedrag restitueeren. Na de gewone diensturen van den Spoorweg wordt het tarief verdubbeld. De bezigtiging van de werking van den Telegraaf is geoorloofd tegen betaling van 50 cent, waarvoor een toegangbiljet aan het Stations Bureau te bekomen is, mits er op dat oogenblik geene berigten worden overgebragt. * * * Inmiddels waren ook andere aanvragen bij de Regeering ingekomen, welke leidden tot oprichting van bijzondere telegraafondernemingen, waarop wij in een afzonderlijk hoofdstuk nader terugkomen. Zoo was door particulieren de eerste stoot aan de telegraphie in Nederland gegeven. Toen meerdere personen zich voor den aanleg van telegraaflijnen aanmeldden, moest wel de vraag aan de orde komen, of het niet op den weg van den Staat lag, geheel of althans ten deele, den verderen aanleg van telegraaflijnen op zich te nemen en of het niet tijd werd met de naburige staten omtrent wederzijdsche aansluiting in overleg te treden. De toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken Thorbecke, tot wiens Departement de telegraphie van den aanvang af behoord had, droeg de beantwoording dezer vragen op aan eene, bij beschikking van 13 April 1850, door hem benoemde commissie, bestaande uit de heeren L. J. A. van der Kun, Inspecteur van den Waterstaat, F. W. Conrad, Ingenieur van den Waterstaat, Ingenieur-Directeur van de Hollandsche Ijzeren Spoorweg-Maatschappij en den heer E. Wenckebacii te Amsterdam. Deze commissie werd uitgenoodigd den Minister te dienen van consideratiën en advies omtrent de volgende vragen: „ie. of het belang van den Staat medebrengt telegrafen op 's Rijks kosten aan te leggen en te doen bedienen. 2e. of niet in allen gevalle een algemeen net van telegrafische lijnen voor het geheele rijk behoort te worden vastgesteld, ten einde alleen in de rigtingen daarbij aangewezen, hetzij lijnen aan te leggen, hetzij vergunning tot aanleg te verleenen en met de Regeeringen der naburige Staten in geregelde onderhandeling te kunnen treden over eene aansluiting". Dat de benoemde commissie zich met bekwamen spoed van de haar opgedragen taak kweet, blijkt wel daaruit, dat zij reeds den 15',en Ju'' van hetzelfde jaar haar verslag aan den Minister indiende. Na te hebben geconstateerd, wat in andere landen (Amerika, Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk, Toscane, Beieren en België) op het gebied der telegraphie tot stand was gebracht, zegt de commissie in haar zeer belangrijk verslag: Nederland, wij moeten het met leedwezen erkennen, heeft ook aan deze ontwikkeling niet zoodanig deelgenomen, als men het regt had van zijnen ondernemingsgeest, van zijne gevorderde beschaving, van zijnen rijkdom te verwachten. Slechts eene linie van 83 Nederlandsche mijlen is er tot stand gekomen, die wij verschuldigd zijn aan de zorgen der Administratie van de Hollandsche IJzeren SpoorwegMaatschappij. Zij verbindt de magtige koopsteden Amsterdam en Rotterdam onderling en met de steden Haarlem. Leiden, 's Gravenhage, Delft en Schiedam. Eene linie van Amsterdam naar den Helder zal weldra door eene Maatschappij worden aangelegd, -ene andere linie van Rotterdam langs Brielle naar Brouwershaven is geconcessioneerd en voor eene linie van Rotterdam naar Antwerpen is concessie gevraagd. Ziedaar alles wat tot heden in Nederland is gedaan. Schoorvoetend is men er in 1847 hier te lande toe overgegaan, het opngten van Electromagnetische Telegrafen in beginsel toe te staan. Vandaar de beperkende bepalingen, die men in het besluit van 8 December 1847 aantreft; vandaar dat het Gouvernement ook dit middel van gemeenschap uit de handen heeft gegeven, doch slechts tot wederopzeggens toe concessie voor de exploitatie van telegrafen heeft verleend. Aan eene verlichte Regeering zij het voorbehouden, den Staat van afzondering en die van uitzondering, waarin wij 00 ten deze verkeeren, te doen ophouden en ook Nederland een schakel aan de algemeene keten te doen smeden, teneinde het de plaats neme, waarop het behoort te staan in de rij der beschaafde volkeren. In een land, alwaar de handelsberigten zulk een overwegenden invloed op het algemeene welzijn uitoefenen, behoeft het nut of de noodzakelijkheid der oprigting van telegrafen geen wijdloopig betoog. Een ieder is doordrongen, hoe spoed voor handel van waarde is; getuige daarvan de ongeloofelijke kosten, die wij veelma en zagen besteden om handelsberigten door elkander narennende expressen van Parijs, trank- fort of Berlijn naar Amsterdam te doen overbrengen. Maar niet alleen hebben de Electromagnetische Telegrafen aan den handel aanzienlijke diensten bewezen, zij breiden den handel zeiven uit; zij scheppen zaken, die niet dan met snelheid kunnen worden gedaan. Moest het geheim der langs den Hollandschen spoorweg overgebragte tijdingen niet geëerbiedigd worden, men zou kunnen aantoonen, hoe voor honderdduizenden gekocht en verkocht wordt (in goederen, niet in effecten) en hoe die zaken geheel stilstaan wanneer er aan de Telegraaf iets hapert. Algemeen schijnt men van meening, dat der post administratie geldelijk nadeel wordt toegebragt. Het bovenstaande kan het tegendeel aantoonen. " Maar ook uit een politiek oogpunt zijn de Electromagnetische Telegrafen van onberekenbaar nut. De veiligheid van den Staat en eene goede politie vorderen, dat naast de snelheid waarmede de personen zich thans langs spoorwegen of per stoombooten bewegen, het Gouvernement de middelen in handen hebbe om zijne bevelen met nog grootere snelheid te verspreiden. Is Nederland met een goed net van Telegrafen begiftigd, dan kan men op elk oogenblik van den dag in den Haag weten wat in elke stad, wat aan de grenzen omgaat. Hoe menigwerf zal het der Regeering niet te stade komen, hare bevelen als het ware in één en hetzelfde oogenblik, in al de hoofdsteden der provinciën aan de Gouverneurs kenbaar te maken. Zelfs onze diplomaten bij vreemde hoven zouden zich tot meer in de nabijheid der Regeering verplaatst vinden. In het militaire belang kunnen de telegraaf-liniën, achter de groote militaire inundatiën , (> Miet niinaer eewiSCHE ZAKEN TIJDENS DE VOORBEREIDING EN DE OPENING VAN DE RIJKSTELEGRAAF. ) IV. INVOERING VAN DE RIJKSTELEGRAAF. Waar bij de overbrenging van telegrammen hetzij per telegraaf, hetzij per telephoon, eene groote mate van nauwkeonghe.d vereisch worit, achten wij het niet oneigenaardig hier te vermelden, dat ju.st van den grondlegger der Rijkstelegraaf - Mimster J. R. Thorbecke geW!4w^A , hij ,eidz juist edtijd dat, wai ,^doelde te zeggen en altijd precies zoo, als het gezegd moest worden; altijd ke-igde hij het juiste woord en de juiste uitdrukking; nooit vergiste hij zich; nooit zeide hij iets te veel of iets te weinig Voor den aanleg en het in werking brengen van de Rijkstelegraaf benoemde Thorbecke den 16^ April 1852 eene commissie, voorioqpig bestaande uit twee leden nl. den Inspecteur van den Waterstaat L. 1. A. van der Kun en den Hoofdingenieur van den Waterstaat F W. Conrad, onder toevoeging van den Heer A. F. oudriaan, Civiel-Ingenieur bij de Nederlandsche Telegraaf-Maatschappij, als tijdelijk .idsistent-Ingenieur. . . . ,, Den 6tlen December 1852 werd tot derde lid der commissie aangeste de Referendaris, Chef der afdeeling Nijverheid aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, de Heer W. C. A. Staring Inmiddels werd de Heer E. Wenckebach benoemd tot „Ingenieur 1) Mr. W. C. D. Oliviek. Herinneringen aan Mr. J. R. Ihorbkcke. \ [ Mk. j. r. thorbecke. MINISTER VAN B1NNENI.ANDSCHE ZAKEN TIJDENS DE VOORBEREIDING • EN DE OPENING VAN DE RIJKSTELEGRAAF. ) der Rijks-Telegrafen", terwijl bovendien de Adspirant-Ingenieur van den Waterstaat G. van Diesen en de Opzichter van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij K. H. van Brederode aan de commissie werden toegevoegd. Om zoo spoedig mogelijk te komen tot opening van de eerste Rijkstelegraafkantoren, trad de commissie in onderhandeling over het aankoopen van een gedeelte der telegraaflijnen van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij en van de Nederlandsche TelegraafMaatschappij. Ingevolge eene overeenkomst van 18/21 Juni 1852 kocht het Rijk van de eerstgenoemde Maatschappij een telegraafdraad, loopende van het Stationsgebouw te Rotterdam tot de Beurs te Amsterdam, een voorraad ijzerdraad van 3000 M. en het recht van gebruik der beschikbare ruimte voor twee draden in de ijzeren buizen te Amsterdam, alles te zamen voor ƒ 22,000.—. De Maatschappij was verplicht, zooveel palen buiten de reeds bestaande te plaatsen als er noodig waren om de afstanden tusschen de palen onderling tot óo M. te beperken; tevens moest de overgenomen telegraaflijn door de Maatschappij geheel van porceleinen isolatoren worden voorzien. Onder de bevelen der commissie werd in den zomer van 1852 door den Heer Wenckebacii en het reeds genoemd personeel begonnen met het maken der telegraaflijnen van Rotterdam over Dordrecht, Moerdijk en Breda naar de Belgische grens bij Groot-Zundert, ten einde op laatstgenoemde plaats aansluiting te krijgen met de Belgische lijnen. Te gelijk met deze werkzaamheden werd eene telegraaflijn met één draad aangelegd van Amsterdam langs den Rijnspoorweg naar Arnhem, en vandaar langs den straatweg naar de Pruisische grens bij Elten. Te Amsterdam, Utrecht en Arnhem werden geleidingen onder den grond gemaakt, ter verbinding van de lijnen buiten die steden met de telegraafkantoren. De eerste lijnen waren alzoo aangelegd; voorts had de commissie toestellen van Morse ontvangen uit de fabriek van Siemens & Halske te Berlijn, terwijl tevens op de plaatsen, die men met elkander verbonden had, localiteiten voor kantoren waren ingericht. Door het in dienst nemen van het noodige personeel kon dus de Rijkstelegraaf voor het publiek verkeer worden opengesteld. 3 In den loop van het jaar 1852 werden na een vergelijkend examen, den 5(,eQ Juni tien personen aangesteld tot leerling-telegrafist en den ! sten November daaraanvolgende tot telegrafist 3l,L' klasse: daarenboven gingen bij den aankoop van een draad door het Rijk van de Hollandsche ijzeren Spoorweg-Maatschappij drie telegrafisten dier Maatschappij over in 's Rijks dienst; zij werden den isteD December 1852 mede benoemd tot leerling-telegrafist op een traktement, overeenkomende met dat, 't welk zij bij de Maatschappij genoten. _ . , De eerst aangestelde leerlingen verkregen hunne opleiding in den telegraafdienst aan de kantoren der Nederlandsche Telegraaf-Maatschappij te Amsterdam en te Nieuwediep; bovendien ontvingen zij nog eenigen tijd onderricht in het seinen en in de natuurkunde aan de Koninklijke Academie tot opleiding van burgerlijke ingenieurs te Delft. Hoewel met den meest mogelijken spoed was doorgewerkt, viel bij de inrichting van den nieuwen tak van dienst zooveel te regelen, dat de eerste voorbereiding zoowel van personeel als materieel meer tijd eischte dan men voorzien had of wel gewenscht geweest was. De commissie had daarom gaarne de opening van den dienst tot het voorjaar van 1853 verschoven, doch haar werd slechts tot uiterlijk 1 December 1852 tijd gelaten. Ofschoon men nog zeer onvoldoende was toegerust, werd de opening der kantoren te Amsterdam, Breda, Dordrecht, 's-Gravenhage en Rotterdam tegen dien dag aangekondigd. Nog op het laatste oogenblik moest men in de leiding van den dienst op de kantoren voorzien, welke bij beschikking van 30 November opgedragen werd: voor het kantoor Amsterdam aan den Heer A. H. van Thiel, destijds adjunct-commies bij het Departement van Binnenlandsche Zaken; voor de kantoren te 's-Gravenhage en Rotterdam aan den Heer W. C. A. Staring, Referendaris bij hetzelfde Ministerie, en voor de kantoren te Dordrecht en Breda aan de commissie voor de zaken van de Rijkstelegraaf. Slechts één dag te voren werd deze gewichtige gebeurtenis den volke bekend gemaakt. Zoo werd dan de dienst van de Nederlandsche Rijkstelegraaf den l»,eu December 1852 geopend. NEDERLANDSCUE /* prijf df.er Courant mei hel Bi/klad it f 3o lil het jaar ; die van de Courant alleen f IQ en die van hel Bi/blad alleen f 1 '■ STAATS COURANT. l)e fiij> 'Ier adnertenlien u j5 renli voorden renet l-i iedere fhatun.j builen de trgelgelden en btf) forten. li ij deze Courant behoort een Bijvoegsel. N E D E R L \ X I) EN. Staatsblad Wu WILLEM III. nu de gratie Gods, Ko*rxr> deh n". 2H.J. Nederlanden- . Prins va* Orasje-Nassal' , Gkoot- ~ HeRTCMJ VA* LOXKMBCRO, ENZ. , ENZ.. EXZ. (>P de voordiagt van Omen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 25sten Octoher 1852. n°. 2-»l (•» afd.J; Den ltaad vnn State gehoord. advies van den 15den November 1852. n". 1 ; Gelet op de nadere rapporten van Onzen Minister voornoemd, van den 2<'sten en 26sten November 1852. n". 201 en 1 tUr 0y>. eervol ontslag te wlMM nis IIoo"«tdeszellV Commissaris in de provincie Gelderland, onder dankbetuiging voor de door hem in die betrekking bewezen diensten . en 2°. in zijne plaats, met ingang op hetzelfde tijdstip, te benoemen d. n Staatsraad in buitengewone dienst L. O. A. praal vai Limburj Shrum, Hoogstdeszell's Commissaris in de provincie Groningen. Bii bc.luil w 2» »lin»l' i«a. «*•!»«« *8» gevonden lot burgemeester der gemeente L denhout t • beuoemen A.huijjiers. secretaris dier gemeente. nnilTERIE VA* Bl\\KXI.t^DlCim ZtKE.V RUKSTF.LEG RAFF.K. Opening t an de dienst "/> den 1 sten December 1852. De Minister van Binnenlandsche Zaken , ... Gelet ..p het bepaalde bij artt. 1 en 2 van het voorloop.g reglement voor de binnenlandsche dienst van den Rgkstehgraal. vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 29sten November 1852. n'.olStaatsUaa n Gezien' art. 21 van het voorloopig reglement, ingevolge art. 17 dei overeenkomst van den 2*sten Januarij 1*52 . tussehen Nederlander Bdrie. dra ïSaten November jl. t» Bruaael vaatgeateld. Heeft goedgevonden te bepalen en ter kennis van het publick t. 7r°0p den Men December 1852 worden opengesteld de kontorei van dm Rijkstelegraaf. te Amsterdam, Breda. Dordrecht. 's Gravenhagc en Botterdam. D« openstelling der kantoren tc Arnhem, llnarlcm en l'trccht z;i nader worden aangekondigd. 2". De kantoren z\jn geopend alle dagen, Zon- en feestdagen daar onder In-grepen. ...» ii. van den Isten April tot den laatsten .September, van Ues mor eens 7 tot des avonds uur: b. van den lstcn October tot den laatsten Maart, van des morger 8 tot des avonds uur ; c. de dagberigten. naar Duitschland bestemd. moeten echter vo« 8 nr des avonds worden aangegeven; :V De kantoren staan in gemeenschap met de telegrafen van llelgi Frankrijk . Duitschland en Engeland. . 4-. De binnenlandse!* dienst .« geregeld door het wrloong regli ment. WW l.ij Koninklijk l.-l.il. v.in .1™ «♦" n«. 5 (Staatsblad n". 20-i). onder lit. A aan deze beschikking gehech 5». Voor Ie dienst met het buitenland wordt het voorloopig regl. me ut lit. B gevolgd. fi®. De tarieven litt. C tot F worden voorloopig voor de binnen- on buitenlandsche gemeenschap vastgesteld. 's Gravenhago, den 2'Jsten November 1852. Tuobbeckk. Lit. a. VOORLOOPIG REGLEMENT coor de binnenlanJech» dienst van den Jlijkstelegraaf. Art. L Naar gelang de lijnen vao den Mbtohgriif geroed komen, wordende kantoren door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen en voor het publiek opengesteld. Art. 2. De berigten worden alleen aan de kantoren aangenomen. De Minister van Binnenlandsche /. .ken maakt het publiek bekend met deuren, waarop de kantoren dagelijks geopend en g-doten worden. D< uurwerken van al de kantoren wijzen den middelbaren tijd van Amsterdam aan. ... , Art. ;. I lok gedurende den nacht worden berigten verzouden, mis daarvan de. avonds vóór de «luiting van het kantoor, aungifte geschiede en als borgtogt w»rde gesteld het verschuldigde v..or de verzending van een beri -t van -"'i woorden, naar de o|»gegeven bestemming. In /o.idani ' .-val worden de bij de /aak betrokken kantoren door het kantoor van afin nding ge«r aartohawd dch gweed to braden. Art. I. li j de bezorging van berigten worden het eerst overgebragt. Uegeringslierigten. met de beantwoording, zoo die gevraagd is. Onder Kegeringsberigten worden verstaan : •i. berigten v.111 i: Koning; b. berigten vanKoning- Ministers; r. >•«» d. Nv.l-H4.MlwW «i Tmafe (nmun. Daarna worden de dicnslberigten overgobngt, en eindelijk de byzon- ' Onder dien-tberigten worden verstiuin de berigten. dio uitsluitend do dienst van den telegraaf.betreffen. .... Art. De berigira worden in dm r. g. l overgeseind in do orde* waarin die door de «benden worden aangeboden, of door den telegraaf " Daarbij ' wó'r.'f^ de rangschikking van art. I gevolgd, tenzij de dienst van den telegraaf vorderc. dat de dieiistbcrigten vóór de Uugeringsbcrigten worden overgebragt. \rt Beri"ten van denz(li l-n rang. die. «>;» verschillende kantoren aangegeven . in tegenge-telde rigtifü moeten «.«•««.. worden bj afwisseling ova br gt, uU ieder kantoor tyne benrt bebbe. Art. 7.^ I). berigten worden dui-h lijk en in verstaanbare taal. zonder afkortingen •! d-rl aling. n . met inkt geschivven. /iT w trden vooralen van de dagteekening, d.- hanateekening van .ten wr/vn I.t v„ M .lMi.l. Iijk ...Ir.-? na tanh v... wi...i d ImHml ,ijn. I)e bijzondere berigtm worden in het Nederduitseh ..t Fran-cli gesteUI. Regering-berigten worden aangenomen in elke taal. waarvan de letters d.N»r de gebruikelijke teekens kunnen worden ..verseind. Geheim schrift. mits in .ijl'ers of letters uitgedrukt, is veroorloofd voor Uegering-berigt. n, doch voor alle andere berigten verboden. Alle Regeringslidigtcn worden door een ambtenaar onderteekend en voorzien van het zegel van de autoriteit of het gezantschap, waarvan do ""' Berigten".1 die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, worden aan ! den afzender teruggegeven, ten einde bij die reli verbeten. Daartoe i> aan elk kant het noodige schrijtgeieedschap beschikbaar. I Zoo de verdere bezoi"iiig van een telegrafisch berigt met de brievenpost. >1 oor vort boden ..f e-tat.tten. wordt verlangd. iu.>et de afzender zulk* op het af te geven berigt uitdrukken. _ 1). rspr.mk. lijke. door den afzender géschrevene berigten . en dc •it- brilt-n vnn de ..ntvaiigenc berigten w..rden twee jaren lang bewaard. Na dien tijd worden 'ij. «plast van den Minister van Rinnenlandicho Zaken . ten ..verstaan eener door heiu t«' benoeioen commissie, vernranu. 1 Art. 8. Ken berigt mag niet meer dan 10.i woorden bevatten. De onalgebrok.il verzending van meer dan een berigt. van denzelfden - persoon afkomstig, heeft alleen plaats wanneer de telegraaf niet voor het overseinen van andere berigten behoeft te werken. \rt. Kegeringsberigten worden zonder onderzoek overge-eind. De overbrenging van Dtyaondare berictan wordt d.. .i den eerstaan4 wenenden ambtenaar, die zich aan hel kantoor van atzending. ot nan dat van aank.ni-t bevindt, geweigerd, wanneer hj oordeelt, il.it de r inhoud daarvan in strijd is roet de publieke orde of de veiligheid van den Staat. , Van daas weigering geeft hij onmiddellijk kemue aan dra noogawn ter plaat-e aanweaigen borgerlIgkra overheidaperaoon, welke taaachan - don ambtenaar endabeianghebbenden beslist. ... '• Van die bedi»ine is bemep op den Minister van Binnenlandsche t- Zaken (art. 8 der wal van 7 Waart 18M). Art. 10. l'.lk lebgr;iI>nkant0or i, b. v .^1, md.ngen ter verzending naar elk ander teiagraienkantOOr aan tc nemen. In den loop van het jaar 1852 werden na een vergelijkend examen, den 5 iler aduerientien u ï5 renti voor Jen rejel !■; iedere pluaning buiten Je ir gelgel Jen en briefporten. IJ ij deze Courant behoort een Bijvoegsel* NEDERL \ \DEN. Staatsblad Wu WILLEM III. au de oratie Gods. Konino der n°. 203. Nederlanden. Prins vas Oranje-Nassac , Groot- - HeRTOO VAN Ll XKMBl'RO. ENZ., EN8., EKZ. (>p de voordiagt vnn Onzen Minister van Binncnlandsche Zaken van den 25sten October 1852. n°. 251 (»'> afd.); , . o . Den Raad vnn State gehoord , advies van den l.iden November 1#«, n . l ; Gelet op de nadere rapporten van Onzen Minister voornoemd, van den 20sten en 26sten November 1852, n°. 201 en 171 (fide afd.); Gezien de wet van den 7den Maart 1852 (StantMid n". 48). Overwegende dat de dienst der Hij lts telegrafen behoort te worden geregeld . Hebben goedgevonden en verstaan: Het Voorloopig Reglement voor de binnenlandsche dienst van den Kijkstelegraal' goed te keuren , zoodanig als het aan het tcgeuwoordig besluit ^Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage. den 2'Jslcn November 1852. n l L h 1'' M> Di Minister van Binnenlandsche Zaken, Tiioruecke. C) Dil reglement volgt hierachter. Bij besluit van 20 November jl.. n°. 4 . heeft Zyne Majesteit goedgevonden : . c 1° met den Isten Jantiarij aanstaande aan den Minister van Maat , iv. A. baron fTilftiMWlfrliinforfr mo der Oy>. eervol ontslag te vcrleeneti als Hoo<»stdcszelfs Commissaris in de provincie Gelderland, onder dankbetuigingvoor de door hem in die betrekkin- bewezen diensten. en 2". in zijne plaats, met ingang op hetzelfde tijdstip, te benoemen den Staatsraad 'in btilMgWWM OMBSt /-• O. .1. pd ''' ' Limburg All». Hoogstdeszelfs Commissaris in de provincio Groningen. Bij besluit vnn 20 November 1852. n". 28. heeft Zijne Majesteit goedgevonden tot burgemeester der gemeente L'denhout te benoemen A. Knijper*, eecretarLs dier gemeente. N1MOTKHI1 VAX BIWEXLAXDHNK ZtKES. ■UKSTELEORAPEK. Opening van de dienst op den 1 .'ten December 1852. Dc Minister van Binnenlandsche Zaken , Gelet op het bepaalde bij artt. 1 en 2 van het voorloopig reglement voor de binnenlandsche dienst van den Rijkstelegraaf, vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 20sten November 1852. n". 5 {Staatsblaü n". 20.1); , . , _ ,, , Gezien art. 21 van het voorloopig reglement, ingevolge nrt. 1/ «lei overeenkomst van den 28sten January 1852. tussehen Nederland er België, den -'Isten November jl. te Brussel vastgesteld. Heeft goedgevonden te bepalen en ter kennis van het publiek t. brengen^ ^ jslCD December 1852 worden opengesteld de kantore! van den Rijkstelegraaf. te Amsterdam. Breda. Dordrecht, 's Gravenhage en Kotterdam. De openstelling der kantoren te Arnhem. Haarlem en Utrcclit za nader worden aangekondigd. 2". De kantoren zijn gcopand alle dagen. Zon- en feestdagen daar onder begrepen ; a. van den lsten April tot den laatsten September. van des mor gens 7 tot des avonds 0 uur; li. van den lsten October tot den laatsten Maart, van des morger 8 tot des avonds 0 uur ; c. de dagberigten. naur Duitschland bestemd, moeten ecuter vó<^ 8 uur des avonds worden aangegeven ; 3•. De kantoren staan in gemeenschap met de telegrafen van Belgi Frankrijk. Duitschland en Engeland. 4". De binncnlandsche dienst is "eregeld door het voorloopig regl» ment. vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 20sten N"vember 18.> n«. 5 {Staatsblad n". 203). onder lit. A aan deze beschikking gehech 5». Voor de dienst met het buitenland wordt het voorloopig rrgli mcut lit. B gevolgd. f,o. De tarieven litt. C tot F worden voorloopig voor de binnen- on buitenlandsche gemeenschap vastgesteld. 's Gravenhago, den 20»tan November 1852. Thobuicke. Lit. a. VOORLOOPIG REGLEMENT voor de binnenlandsche dienst van den Rijkstelegraaf. Art. L Vaar (daag da IQnaa «m dan Ukatatemaf garaed komen, wordende kantoren door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen en voor het publiek opengesteld. Art. Do berigten worden alleen aan de kantoren aangenomen. De Minister van Binnenlandsche Zaken maakt het publiek bekend met de uren. waarop de kantoren dagelijks geopend en gesloten worden. De uurwerken van al de kantoren wijze» den middelbaren tyd van ATrL^t'tok gedurende den nacht worden berigten verzouden . mits daarvan des avonds vóór de sluiting van h. t kantoor, aangifte geschiede en als bop'lo-t worde gesteld het verschuldigde voor de verzending van een berigt van 20 woorden, naar de opgegeven bestemming. In zoodanig geval worden de bij de zaak betrokken kantoren door het kantoor van afzending gewaarschuwd zich gereed te houden. Art. 1. Hij de bezorging van berigten worden liet eerst overgebragt. Uegeringslierigtcn. met de beantwoording, zoo die gevraagd is. Onder Regeringsberigten worden verstaan : a. berigten van den Koning; b. berigten van 's Koning* Ministers: c. berigten van de Nederlandsche en vreemde gezanten. Daarna wordende dienstberigten overgebragt, en eindelyk do byzon- ^Oncler dienstberigten worden verstaan do berigten. dio uitsluitend de dienst van den telegraaf,betreden. . . Art. De berigten wordan b das tagal overgtteind in do orde, waarin die door de atzenders worden aangeboden, ol door den telegraat ^ lT.uirbij"wórd^de rangschikking van art. I gevolgd, tenzij de dienst van den telegraaf vordere. dat de dienstberigten vóór de Regeringsberigten worden overgebragt. Art. C. Berigten van denzelfden rang. die. op verschillende kantoren aan"e"cvcn. in tegengestelde rigting moeten «aan. worden by afwisseling ovenrebragt, zoodat ieder kant zijn-beun kebba. Art. 7." De berigten worden duidelijk en in verstaanbare taal, zonder afkortingen of doorhalingen . met inkt geschreven. Zij worden voorzien van de dagteek. im.K, de handleekening van den lananthr en kat d.iid. li.'k adres vaa dengene voor wien ^ bestemd zijn. De bijzondere berigten worden in het Nederduitsch o( Fransch gesteld. Regeringsberigten wor.len aangenomen in elke taal. waarvan de letters door de gebruikelijke teekens kunnen worden -verseind. Geheim schrift. mits in cijfers of letters uitgedrukt, is veroorloofd voor Rezeringsberi"tcn, doch voor alle undere berigten verboden. Alle Rcgeriii<*jberi"tcn worden door een ambtenaar onderteekend en voorzien van hel zegel van de autoriteit of het gezantschap, waarvan Ie tijding komt. , , , Berigten. die niet aan de gesteld, voorwaarden voldoen, wor.len aan taiiikmw"' "n,i' ',li' is aan elk kantoor het noodige schrijfgereedschap beschik tiaar. i Zoo de verdere bezorging van ren telegrafisch berigt met de brievenpost, goor voetboden o? aataAttan, «w* verlangd, moet de aftandar zulks op het af te geven berigt uitdrukken. 1),. oorspronkelijke, door den afzender geschrevene berigten. en dc afschriften van de ..„tvangene berigten worden twee jaren lang bewaard. Nadien tijd «orden rij. op last van den Minister van Bmnenlandsclio Zaken, ten overstaan eener door hem te benoemen Commissie, verbrand. 1 Art. 8. Ken berigt inag niet meer dan 10(1 woorden bevatten. De onafgebroken verzending van meer dan een berigt. van denzelfden - persoon afkomstig. heeft alleen plaats wanneer de telegraaf niet voor het overseinen van andere berigten behoeft te werken. Art. 0. Regeringsberigten worden zonder onderzoek overgeseind. De overbrenging vnn bijzondere berigten wordt dooi den eerstaan- - W-zenden ambtenaar, die zich aan het kantoor yan afzending. at aan Jat ,u.„U..m.i li.vintl.. I. h j .«rd«-|t. .Ut J« r inhoud daarvan in stryd is roet de publieke orde of de veiligheid van Vnn deze weigering geeft hij onmiddellijk kennis aan «len hoogsten ter plaatse aanwezigen burgerlijken overheidspersoon, welke tussehen - den ambtenaar en de belanghebbenden he.-lut. -• Van die beslissing is beroep «>p den Minister van Binnenlandsche '• Zaken tart. 8 .Ier wet van 7 Maart 18521. Art. 10. Elk telegraf'nkantoor i> bevo.-gd tydingeo ter verzending naar elk ander telegratenkanloor aan te nemen. Frankrijk. Duitschland en Engeland. 4". i)c binnenlandsche «lien«t is geregeld door liet voorloopig reglement. vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 20sten November lfv>-. n«. 5 (Staatsblad n". 203). onder lit. A aan deze beschikking gehecht. 5». Voor de dienst met het buitenland wordt het voorloopig reglemcut lit. B gevolgd. Omtrent de opening van den dienst ontleenen wij het volgende aan eene zeer merkwaardige beschrijving, die daarvan 25 jaren later gegeven werd door den voormaligen Hoofdinspecteur der Telegraphie, den Heer A. H. van Tiiiel. 1) „Wij verplaatsen ons in gedachten naar het Departement van Binnenlandsche Zaken. Daar vinden we — het is in het laatst van November 1852 — als Hoofd van het Departement, den Minister Thorbecke, en als chef der afdeeling Nijverheid (eene afdeeling Telegrafie bestond toen nog niet) den Referendaris Staring. Onder de regtstreeksche bevelen van den Ingenieur Wenckebach, ontmoeten wij, bij den aanleg der lijnen, als Adsistent-Ingenieur Goudriaan en als Opzigter Van Brederode, Wachter en Veldheer. De onder het dagelijksch bestuur en toezigt van deze ambtenaren tot stand gebragte lijn, met hare grond- en watergeleidingen is gereed, de te openen kantoren zijn ingerigt. Wat de gebouwen aangaat — te Amsterdam, 's Hage, Rotterdam, Dordrecht en Breda is de telegraaf onder dak, aanvankelijk op hoogst bescheiden wijze. We zijn sedert in dat opzigt steeds, maar vooral in de laatste dagen met stouten stap, vooruitgegaan. Te Amsterdam had het Rijk een huisje gehuurd op den hoek van het Rokin en de Hermietensteeg, vier kamertjes boven elkander, voorwaar geen geriefelijke inrichting voor een telegraafkantoor. Maar wat te doen: De tijd drong en men diende toch wat in het centrum der stad te blijven. Aan den eisch om tegen eenigszins billijken prijs teregt te komen, was mede voldaan, want de huursom bedroeg niet meer dan ƒ325.—. Te Rotterdam had men de Rijkstelegraaf een huisje op het Westnieuwland, naast de Beurs, ingeruimd. Het Gemeentebestuur van Dordrecht wees lokaliteit aan in een gebouw in de Groote Kerksbuurt. Te Breda kwam men teregt in een schuur aan den grooten weg, buiten de Bossche poort en het Residentiekantoor vond zijne plaats binnen de muren van het Departement van Binnenlandsche Zaken, waar men het, wel niet ruim en zeker niet sierlijk, maar toch, in afwachting dat een nieuw Binnenhof, het telegraafkantoor een onderkomen als nergens elders brengen zou, welwillend vele jaren herbergde. En nu de bevolking voor die kantoorgebouwen. Tien telegrafisten staan daar als krijgslieden, wachtende op het „Voorwaarts" van den bevelhebber en bezield met het eigenaardig vuur dat brandt in den rekruut, die den vuurdoop te gemoet ziet. In Mei 1852 had het eerste examen voor leerlingen-telegrafist plaats gehad. De commissie bestond uit de heeren: E. Wenckebach, L. Cohen Stuart en J. Lebret. Van de 41 candidaten hadden slechts tien voldaan, met name: W. Brinck, H. Smit, T. deJager, W. Sloet tot Westerholt, W. E. Ringer, H. B. Goudriaan, G. van der Teen, K. Schraver, C. Brieve en H. J. van der Linde. Tegen half Juli opgeroepen, werden die heeren óf op de kantoren der Nederlandsche Telegraaf-Maatschappij te Amsterdam en te Nieuwediep geplaatst met aanzegging dat zij in zes weken in den telegraafdienst „volkomen geoefend moesten zijn, óf bij het werk aan de lijnen ingedeeld. Voor de oefeningen in den kantoordienst had het bestuur der genoemde Maatschappij welwillend gelegenheid gegeven. De kantoren dier I) Voor 25 jaren. Maandblad voor Telegrafie eu aanverwante wetenschappen. Jaargang 1877, No. 6. T Maatschappij te Amsterdam en Nieuwediep werden toen beheerd het eerste door den tegenwoordigen Onder-Directeur bij de Rijkstelegraaf Figge de V het tweede aanvankelijk door den heer Wachter, en, toen deze als Opzigter in Rijksdienst overgi g, door onzen tegenwoordigen Onder-Directeur Carbasius. Voor de bedoelde oefeningen was echter met het werk langs de lijnen veel tij verloren gegaan. De leerlingen Ringer en Van der Teen b.v. traden eerst in Augustus in dienst. Toen moesten ze naar Dordrecht, om in de nabijheid dier stad bij het spannen van den draad tegenwoordig te zijn. Ze vonden er reeds conega CouDR.AAN jR. die^ede bij het lijnwerk was geplaatst en hen bij hunne komst, al neunende, met den kruiwagen met isolatoren te gemo'et reed. Tot Zundert ging de leerling Ringer met de mee; daarop zond men hem naar Rotterdam voor toezigt bij het leggen der buizen, da werk twee dagen later klaar zijnde, ging hij naar Den Haag, waar het kantoor worden ingerigt. En zoo werd het half November eer hij zich te Amsterdam aan de oefening in seinen en opnemen van berigten kon zetten. November Niet met allen ging het zoo, maar toch met sommigen weinig beter. Met Novembe werden ze allen telegrafist en op i December zou dat tiental de bezetting der nieuwe kantoren uitmaken, die tegenover een opdringend en veeleischend publiek pal moest staan. tjf f " 53TaiTT:31I=B A". 1352. DE SGIUVENHAAGSCHE NIEUWSBODE. ^ woexsdac, 21 APHIL. — ,, .1 v». -. IfX'aÜSJr H J * •» *• r" ' - «ü Zr. M». besluit van 17 dezer • I.het om in het^ «ukkên/wV.^It'^kt'llTmfn " Neder- ambtenaar als door dezen wordt aange- tol van «mui^ op »en nsder aan 1(,den. *'BUDhet zelfde be.lult i» tot Ingenieur der «Uuu "or(lel1' om J"": ge»°e'n e'rvarèn te '"ijn°ln "het schreven Tan Rykstelegrafen benoemd do heer K. \\ encke- onderrlgt " ïï"""8e°-rien niet bezoldigd, leesbaar schrift j de Nederduitsche taal; de bacil, met bepaling dat dezo benoeming zal -O. na voldoende bloken van ge- Fransche o( Hoogdmtsche taal, h« binnen,, zaken , Slk.heidg geven te ^enkun^nd.nge» -„„te, is ™ beramen der middelen tot den aanleg en j ƒ Sollen va. i ƒ•» I J<» • alo cone scl.e maten en gewigten en liet rekenen liet in werking brengen der electro-magoe- 80. De telegratlsten ae , „„ gek0. zonder fouten; de eerste beginselen der tische telegrafen. De lellen der commiMie jaarwedde "j®'?! J { • k, K 9te|. en meetkunst 1 het regtHjn.g teekenen. zijn de inspecteur van den waterstaat I.. zen uit det.l.g.*«•«" «£4''JJSrM.k, om 7o. lle mededingende» die blgken geven, J. A. van der Kun en da benoemde lioofd- «"• \°or worden toegelaten, moet men behalve de opgenoemde andere vakken van Ingenieur van den waterstaat F. NV l onrad, n '1" * Mei allll8t., ,„et naauwkeurlge wetenschap to hebben beoefend, komen bU - "« e.'n"ÜÏ opga. van „aain.^oornanieii en woonplaats, voorkeur in aanmerking. rellfe'n^^n'tal pVr^onen worde geoefend^ Stclijk aanmelden b» het dept. van •i; * * Omtrent de voorschriften, waarnaar onze jonge ambtenaren zouden hebben te handelen en waaruit het telegrafeerend publiek zijne regten en pl.gten kon leeren kennen mogen wij kort zijn. De eerste verordening op het stuk van telegrafie was het koninklijk Besluit van 8 December 1847 geweest, maar dit voorschrift gold meer de toelating der telegrafen van bijzondere personen of ondernemingen, dan wel het tot stand brengen en uitoefenen van den telegraafdienst door het Rijk. Tot regeling van dit laatste moest allereerst dienen de bekende Wet van 7 Maart 1852 {Staatsblad N°. 48), die sedert onze grondwet gebleven is. Met die Wet in de hand en nog niets anders zitten onze telegrafisten - het is nu reeds * Maatschappij te Amsterdam en Nieuwediep werden toen beheerd het eerste door den tegenwoordigen Onder-Directeur bij de Rijkstelegraaf Figge de Vries het ^eede vankelijk door den heer Wachter, en, toen deze als Opzigter in Rijksdienst overn g, door onzen tegenwoordigen Onder-Directeur Carbasius. Voor de bedoelde oefeningen was echter met het werk langs de hjnen vee!M verloren gegaan. De leerlingen Ringer en Van der Teen b.v. traden eerst in Augustus in dienst. Toen moesten ze naar Dordrecht, om in de nabijheid dier stad blj het spa"^ van den draad tegenwoordig te zijn. Ze vonden er reeds co1legaGouüR,AANjR., d.ene bij het lijnwerk was geplaatst en hen bij hunne komst, al neunende, met den krmwaHen met isolatoren te gemoet reed. Tot Zundert ging de leerling R.nger met de lijnspanner mee; daarop zond men hem naar Rotterdam voor toezigt bij het leggen der buizen; d werk twee dagen later klaar zijnde, ging hij naar Den Kaag waar het kantoor noest worden ingeri^. En zoo werd het half November eer hij zich te Amsterdam aan de oefening in seinen en opnemen van berigten kon zetten. November Niet met allen ging het zoo, maar toch met sommigen weinig beter. Met i November werden ze allen telegrafist en op i December zou dat tiental de bezetting der nieuwe kantoren uitmaken, die tegenover een opdringend en veeleischend publiek pal moest staan. - ————Tata ^ SSTSXT7IS1C3S ^ DE 'S GRAVEN HAAGSCHE NIEUWSBODE. ...woe*SD»C, 21 wn. fJSrea l£. -j—iZ-ZSZy t B.H..1W « .. » M- — Bü Zr. M«. besluit van 17 dezer is het beheer der Uijkstelegrafen, zoo wat betreft den aanleg als de dienst van dat middel van genieenschap, opgedragen aan een ingenieur der Kykstelegrafen, die onder de onmiddellijke bevelen staat vau den Minister van binnenlandsche zaken of van zoodanigen ambtenaar als door dezen wordt aangewezen. . Bty het zelfde besluit «s tot ingenieur der Rlikstelegralen benoemd de heer E. Wenckebacli, met bepaling dat dezo benoeming zal ingaan met 1 Julij aanst. , — Door den Minister van binnenl. zaken 1 is eene commissie benoemd voorloopig bestaande uit twee leden en belast met het ] beramen der middelen tot den aanleg en het in werking brengen der electro-magnetische telegrafen. De leden der commissie zijn de inspecteur van den waterstaat L. J. A. van der Kun en de benoemde hoofdingenieur van den waterstaat F. W. Conrad. — De Minister vau biunenl. zaken, gelet op de noodzakelijkheid dat in tyds een toereikend aantal personen worde geoetend, om in het overbrengen der seinen met de op te rigten Uijkstelegrafen te kunnen voorzien; gezien het verslag der geraadpleegde deskundigen, heeft goedgevouden te bepalen : lo. Tot opleiding en oefening van telegrafisten, voor de dienst der Uijkstelegrafen. wordt, na vergelijkend ouderzoek, eeu aautal van aanvankelijk hoogsteus tien leerlingen toegelaten, die op een nader aan te wijzeue plaats vereenigd worden, om daar onderrigt te ontvangen. ... . 2o. De leerlingen worden niet bezoldigd, doch zullen, na voldoende blijken van geschiktheid gegeven te hebben, kunnen dingen | naar de betrekking van telegrafisten der 3e of 2e klasse, op eene bezoldiging van ƒ850 en van ƒ 600 'sjaars. 3o. De telegrafisten der le kl., die eene jaarwedde genieten van 1 800, worden gekozen uit de telegrafisten der 2e kl. 4o. Voor het vergelijkend onderzoek, om als leerling te worden toegelaten, moet men zich vóór 5 Mei aaust., met naauwkeurige upiraat' van naam, voornamen en woonplaats, schriftelijk aanmelden bij het dept. van binnenl. zaken, met overlegging van bewysstukken, waavuit blijkt dat men U: Nederlander ; tusschen 18 en 50 jaren oud, van gezond ligchaamsgestel, en vau onberispeltfk ^So^Het vergelijkend onderzoek heeft plaats te 's Gravenhage, op 10 Mei aaust., ten overstaan van eene commissie van drie 6o"' De inededingenden moeten blijken geven ervaren te zijn in: het schrijven van leesbaar schrift; de NederduiUche taal; de Fransche of Hoogdui .sche taal; het maken van een opstel in eene dezer drie talen; de beginselen der cijferkunst, met de leer der evenredigheden, die der gewone en tiendeelige breuken, de kennis van de Nederiaudsche maten en gewigten eu het rekenen zonder fouten; de eerste begiuselen der stel- en meetkunst; het regtiynig teekenen. 70. De inededingenden die blijken geven, behalve de opgenoemde, andere vakkeu van wetenschap te hebben beoefend, komen bij voorkeur in aanmerking. Omtrent de voorschriften, waarnaar onze jonge ambtenaren zouden hebben te handelen en waaruit het telegrafeerend publiek zijne regten en pligten kon leeren kennen mogen wij kort zijn. De eerste verordening op het stuk van telegrafie was het koninklijk Besluit van 8 December 1847 geweest, maar dit voorschrift gold meer de toelating der telegrafen ™ persin „f ondernemingen, d,n we. he. .o. - brengen en .oefenen van den telegraafdienst door het Rijk. Tot regeling van dit laatste moest allereerst dienen de bekende Wet van 7 Maart 1852 {Staatsblad N°. 48), die sedert onze grondwet gebleven is Met die Wet in de hand en nog niets anders zitten onze telegrafisten - het ,s nu reeds W. C. A. STARING. A. H. VAN' THIEL. OUD-HOOEDDIRECTEUR VAN DE RIJKSTELEGRAAF. OVERLEDEN 20 NOVEMBER 1895. Ol D-HOOKDINSl'ECTEl'R DER TELEGRAFIIIE. OVERLEDEN 30 JANl'ARI I'JOO. E. WENCKEBACH. Ol'D-INGENlEUR DER RIJKSTELEGRAFEN. OVERLEDEN l8 At'RIL 1874. J. M. COLT.ETTE. Ol'D-HOOKDINGENIEl'R DER TEI.EGRAPHIE. OVERLEDEN 5 DECEMBER 1899. 2q November - onrustig en pruttelend te wachten, want nog maar één dag en het publiek staat voor de deur. Doch juist dien dag verkregen andere voorschriften hunne bekrachtiging. De dagteekening van 29 November 1852 dragen een voorloopig reglement voor den binnenlandschen dienst voor de Rijkstelegraaf en een dito voor den dienst met het buitenland. Velen onzer lezers zullen in die reglementen geen vreemdeling zijn. Voor hen, die ze niet kennen, zij alleen vermeld, dat de meest in het oog loopende afwijkingen van hetgeen thans regel is, bestaan vooreerst in de tarieven. Voor het binnenland was de prijs van een berigt (het woord „telegram" gebruikte men toen nog niet) van 1 tot 20 woorden ƒ 0.50 voor een afstand "van niet meer dan 75 en fi, voor een van 75 tot 100 mijl. Voorts mogt een berigt niet meer dan 100 woorden bevatten. Des nachts werden berigten overgebragt, mits vooraf aangekondigd en dan tegen dubbel tarief. Zoo een berigt niet dadelijk kon worden overgeseind, moest de afzender daarvan worden verwittigd (vooral in dien tijd een lastige bepaling). Geenerlei betaling geschiedde nog door den geadresseerde en voor iederen ontvang moest kwitantie worden afgegeven. Omschreven die twee reglementen de betrekking tusschen den telegraafdienst en het publiek, ook een voorloopig voorschrift voor den inwendigen dienst der kantoren zou weldra verschijnen, doch bereikte deze eerst na 1 December. Het was eene door den Referendaris onderteekende, eenigszins vrije vertaling van de Belgische „Instruction réglant les attributions générales, le travail et la comptablité des télégraphes . Eindelijk werd nog, maar ook eerst nadat de dienst eenige dagen aan den gang was een „provisioneel dienstreglement voor de Rijkstelegrafisten" door den Ingenieur uitgevaardigd. Omvatte dit nog al ongelijksoortige onderwerpen, niemand onzer zal, als hij met den toenmaligen toestand rekening houdt, daarover een hard oordeel vellen. Iederen dag werden vragen gedaan, hoe hier- hoe Ermede te doen. Onbekendheid met wat hooger magt wilde en gebrek aan inzigt, bij de ambtenaren zelf, waarlijk wel te verontschuldigen bij hunne onvolledige oefening en totaal gemis van ervaring, deed verschillen ontstaan, die de tusschenkomst der meerderen dringend vorderden. Wij spraken straks van het reglement voor den dienst met het buitenland. Dat voorschrift strekte volgens zijn titel, tot uitvoering der overeenkomst den 28»"" Januari 1852 tusschen de Nederlandsche en Belgische Regeringen gesloten. Had men dus al tijdig met België te dezer zake betrekkingen aangeknoopt, met Duitschland was dit nog vroeger het geval geweest. Immers de overeenkomst met Pruisen, bij welke Nederland tot de DuitschOostenrijksche Telegraaf-vereeniging toetrad, kwam reeds in Juli 1851 tot stand. Voor de verbinding met Engeland was aan A. Ruyssenaers den u'1" Mei 1852 concessie verleend. Eerst in 1853 echter werd de kabel tusschen Nederland en Engeland (Scheveningen— Orfordness) gelegd en daar in December 1852 ook België nog eene regtstreeksche verbinding met Engeland miste, kon de berigtenwisseling met het Vereenigd Koningrijk toen niet geschieden dan over Calais. Nog bestond bij de opening van den Rijkstelegraafdienst eene overeenkomst tusschen de Duitsch-Oostenrijksche Telegraafvereeniging, waaronder nu ook Nederland behoorde, België en Frankrijk, welke gesloten was te Parijs den 4^ Octobcr 1852 en in werking zou komen zoo spoedig mogelijk. Op 1 December 1852 was dit echter nog niet het geval. We keeren nu tot onze kantoren terug. Het is 30 November. Morgen opening. Zoo althans is den telegrafisten aangezegd. Daar zitten ze nog altijd met de Wet en niets dan de Wet in de hand. Ze zijn er niet rustiger op geworden en het pruttelen gaat crescendo. Belangrijke dingen vinden zij in die Wet, o zeker, maar alleen niet wat zij in de eerste plaats moeten weten, namelijk hoe men berigten taxeert en overseint en aflevert, en kosten verantwoordt enz. enz. En dan nog geen enkel imprimé! Zou de opening misschien ook zijn uitgesteld? Als de meesten hunner natuurgenooten, geloofden ze zoo gaarne wat zij hoopten. Maar het is met die illusie ras gedaan. Daar gewordt hun de Staatscourant, en ja, het staat er, het staat er in die korte volzinnen, waaruit men Thorbecke herkent, ook al' krijgt men zijn naam niet te zien. Morgen ten acht ure heeft Nederland zijn Rijkstelegraaf. Wel nog slechts een enkele lijn, maar die verlengd worden en zijn takken uitschieten zal. Perst de voornaamste steden, havens en vestingen, daarna de plaatsen van den tweeden rang en dan al lager en lager, tot eens Doch bedaard. Alles op zijn tijd. Niet per telegraaf worden lijnen aangelegd en beambten gevormd en de electrische stroom toovert wel vonken, maar geen geld. Thans nog eene enkele kleine uitweiding, een woord dat mij van het hart moet eer straks de eerste kantoordienst de inspanning van al onze krachten vordert. Toen ik, alvorens deze regelen te schrijven, tot opfrissching van mijn geheugen, de archieven, in het bijzonder ook die van de Commissie voor de zaken van de Rijkstelegraaf doorbladerde, ontviel mij telkens en telkens weer de stille uitroep: Welk een zorg, wat werkzaamheid, wat vlugheid van geest! Die ontboezemingen golden den Inspecteur Van der Kun, het eerste lid van gemelde Commissie. Mij dunkt, het ware een schromelijke ondankbaarheid, een herinneringswoord aan de dagen vóór en kort na i December 1852 te schrijven en niet te gewagen van hetgeen de Rijkstelegraaf aan dezen uitstekenden man is verpligt. Hiermede zij niets te kort gedaan aan de verdiensten van zijn medelid Conrad, die, ik weet het, de minder dankbare taak op zich had genomen der leiding van het personeel en der besprekingen met aannemers en leveranciers, maar, vertoonen ons de archieven aanhoudend de proeven van Conrads's kritiek in korte, soms wel wat stekelige phrasen, met vraag- en uitroepsteekens doormengd, — legio is het aantal door Van der Kun eigenhandig geschreven brieven, voorschriften, bestellingen, regelingen met het buitenland en wat al meer, wier inhoud getuigt van zijn organiseerend talent, zijne kennis ook van deze nieuwe zaken, zijn voorzienende zorg, en die, flink en tevens vloeijend gesteld, met evenveel genoegen worden gelezen, als zij ongetwijfeld met gemakkelijkheid zijn pen als ontgleden. Nemen wij daarbij in aanmerking dat het Van der Kun was, die te Berlijn voor onze belangen opkwam en te Brussel den band tusschen de Nederlandsche en Belgische administratiën legde, in welks vastheid wij ons nog heden ten dage verheugen, dan noemt wis niemand deze uitweiding, dit woord van hulde, misplaatst. Thans is het uit met de zijsprongen en volgen wij regelregt den weg, door de geschie. denis der zaak aangewezen. Wij schrijven nog altijd 30 November. Daareven is eene Ministeriëele beschikking verschenen, mede de dagteekening van den 2951™ dragende en waarbij nog in eene wezenlijke behoefte wordt voorzien. Hoe de telegrafisten zich ook vlijtig hebben geoefend en met hoeveel goeden wil zij bezield mogen zijn, de verantwoordelijkheid voor den gang van den dienst op een belangrijk kantoor kunnen zij. of althans de meesten hunner, nog niet dragen en bij het eerste opkomen van het publiek is het bovendien wel noodig dat zich iemand met eenig gezag tegenover de aanbieders van berigten kunne stellen. Zoo belastte dan de Minister met de leiding van den dienst op de kantoren 's-Gravenhage en Rotterdam den Referendaris Staring, op de kantoren Dordrecht en Breda de Commissie voor de zaken van de Rijkstelegraaf en op het kantoor te Amsterdam den Adjunct-Commies bij het Departement van Binnenlandsche Zaken van Thiel. Laatstgenoemde was sedert 1843 bij de afd. Comptabiliteit en Algemeene Zaken van dat Departement werkzaam en tot op dat oogenblik aan de Telegrafie geheel vreemd. Tegen den avond van 28 November omtrent de aanvaarding der opdragt gehoord, besloot hij daartoe. Immers zou ieder ander evenzeer voor deze taak geheel onvoorbereid hebben gestaan. Hij zette zich aan het vertalen der hierboven reeds vermelde Belgische „Instruction", bestudeerde verder dat voorschrift en de toepassing daarvan op het gebruik der imprimés, en, met dat weinigje kennis toegerust en van de noodige aanwijzingen van den Referendaris voorzien, trok hij den 30"" November des avonds naar Amsterdam. Daar zaten in het vroeger beschreven hoekhuisje in de kamer der eerste verdieping, beschenen door het walmend licht van twee op flesschen geplaatste vetkaarsen en in gezelschap van een toestel, een tafel, een paar stoelen en een stapel imprimés, de telegrafisten Rinc.er en H. B. Goudriaan. Even somber als het vertrek er uitzag, was hun stemming. Hoe het gaan kon, den dienst den volgenden morgen te openen, was hun tot op dat oogenblik een raadsel geweest. We hadden hier — zoo schreef mij later de Heer Ringer — tot in den namiddag van 30 November niets dan een toestel. Geen papier, geen tarieven, geen materieel. Intusschen liep het publiek af en aan, om informatiën nopens de plaatsen waarheen, en de prijzen waarvoor geseind kon worden. We moesten het antwoord schuldig blijven. Hoeveel malen van den Heer Cohen, die destijds de beurskoersen en het politieke nieuws per duif uit Antwerpen ontving en ze per spoorwegtelegraaf naar Rotterdam seinde, boodschappen werden ontvangen, is moeielijk te zeggen. En het werd avond en de avonduren kropen voort. De vetkaarsen brandden al doffer, want ook een snuiter ontbrak. Zelfs den altijd even opgewekten Goudriaan was de moed bezig in de schoenen te zakken, toen de deur openging en de man, met de leiding van den dienst belast, binnen trad. 't Was of het in en om ons op eenmaal licht werd en zelfs de vetkaarsen helderder begonnen te branden, tenzij Goudriaan ze in zijn blijdschap met de vingers gesnoten mogt hebben. Tot zoover de Heer Ringer. We zetteden ons aan het werk, bespraken het gebruik der imprimés, verdeelden de rollen voor den volgenden dag en toen.... tot morgen! Op de andere kantoren zag het er niet veel beter uit. Door mededeeling van bijzonderheden daaromtrent zou ik slechts in herhalingen vallen. Alleen zij nog aangestipt wat mij de Heer Brinck meldde, namelijk dat de Referendaris op het kantoor te 's-Gravenhage de telegrafisten des avonds omtrent de toepassing der bepalingen nog eens in het verhoor nam en dat een goed gedeelte van den nacht met bestudeering van het meest noodige, het dadelijk in toepassing komende, werd doorgebragt. En zoo lichtte de eerste December aan. Geschikt moment voor een toast. Welkom in het leven! Thorbecke! Commissie, IJzeren wil! Talent en energie! Nederland vooruit! Afstand vernietigd! Nader aan de volken, aan algemeene verbroedering, aan het laatste kanon!!.... .... Het vuurwerk is uit. Onze oogen schemeren. Dat doen de uwe niet, tweetal, met mij strijdvaardig. Gelukkig zie ik u in opgewekter stemming dan waarin gij gisteren verkeerdet. We staan er nu voor, welaan, we zullen doen wat we kunnen! Flink uit de oogen gekeken! Getracht de kalmte te bewaren. Aan den toestel het beste been vooruit en voorts geduld, zelfbeheersching! Daar komen ze al. Aanbieder N°. i berigt naar Rotterdam; i, 2, 3,... 18, neen 19, ja toch 18 woorden. Binnenland, dus de prijs is gemakkelijk bepaald. Maar daar hebben we N°. 2. Voor Londen. Dat 's erger. Geteld en nog eens geteld. Het tarief voor den dag/7.20 + ƒ5.76 — f 12.96. Nu de ligger (we zouden thans zeggen: het blad) ingevuld. Tn vier minuten is dat werk doorgezwoegd. Maar wacht, de kwitancie moet nog klaar gemaakt en afgesneden. Voorzigtig, dat niet de kwitancie voor borgstelling in plaats van de definitieve wordt ingevuld. Thans de beurt aan mijnheer N°. 3. Pardon, ik liet u wat lang wachten, permitteer me en ik wip naar boven om de twee aangenomen berigten den toestelbeambte te overhandigen. Weer naar beneden, N°. 3, 4 en 5 worden geholpen. Binnen het kwartier klaar. Andermaal de trap op. Daar ligt N°. 1 warempel nog onovergeseind en vriend Goudriaan staat bij den toestel (Morse, van Siemens en Halske met reliëfschrift) half schertsend, half boos. Het schrift is onleesbaar. Vraagt hij, men laat hem niet uitspreken. Weer geroepen. Tot antwoord iets wat op vraagteeken gelijkt.... Doch, waarde lezer, gij kunt u dit nu wel verder voorstellen. Ging niet alles even glad en onberispelijk, niemand kon iets anders hebi.en verwacht. Allerminst verwondert er zich over, wie nu, beter dan dit toen voor de meesten mogelijk was, de geheele geschiedenis van de voorbereiding der zaak kan overzien. Van de onvolledige en haastige oefening der ambtenaren spraken we reeds. Routine ontbrak zoo goed als geheel. De goede samenwerking tusschen de correspondeercnde beambten moest nog komen. En werkten zoo de ambtenaren moeielijk, de lijn, om hun eigen woorden te gebruiken, deed het niet minder. Ook al hoogst verklaarbaar. Hoeveel zorg van hooger hand ook werd besteed aan den met eigen ambtenaren en werklieden ondernomen aanleg — uitvoering door aannemers ware voorshands nog meer bedenkelijk geweest — de besturende beambten konden niet overal tegelijk zijn. De opzigters waren eerst gaandeweg op de hoogte hunner taak gekomen. Ook hier moest ervaring vormen. De hulp der leerlingen zal wel eens zijn geweest in de rigting van de wal naar de sloot. En de werklieden?.... In October nog had de Ingenieur aan de Commissie geschreven, dat hij bij de onbedrevenheid dier menschen zich bezwaard gevoelde, het verdere spannen der lijn op gelijken voet te laten voortgaan. Den 2den December zeide men te Amsterdam te weten dat hier en daar de lijn nog niet eens geheel gereed was en de draad op spijkers hing. Den 4lcn werden door de Commissie over den toestand van den overgenomen draad tot den Raad van Administratie der Hollandsche Spoorwegmaatschappij ernstige vertoogen gerigt. Wie nu iets naders omtrent de uitkomsten van dezen eersten dag weten wil, luistere slechts naar de ontboezemingen van twee der ambtenaren, na afloop van dien dag: ,.De drukte," zoo schrijft de Adjunct-Commies Van Thiei, in zijn verslag, den 2a=n opgezonden, „was overrompelend. Alle drie waren we van half acht ure in den morgen tot elf ure 's avonds onafgebroken in de weer, als wanneer al de liggers, die we in den loop van den dag slechts voor het hoog noodige hadden ingevuld, voltooid waren. Eenige depêches voor het buitenland, die tusschen half acht en kwartier voor acht ure werden aangeboden, heb ik moeten afwijzen, omdat er nog onderscheidene over te seinen waren. Met die overseining is voortgegaan tot negen ure, als wanneer men de laatst overgeblevene weigerde J. 1'. HOFSTK1 )K. HOOKIWIRKCTEUK I)KR l'OSTKRIJKN I N 11KK KIJKI I II .K \ M . OYKRI.KI >F.N Ij MAAR I 1893. I. I. VAN KKRKWIIK. OI IMM.KNIKI K IN ALGEMEENEN DIENST IHJ KI RIJK> TELEGRAAFLIJNEN. OVKKI.KI >EN 21 MKI I9OI. Oi:I>-INsFEC I KI R DKR TKI.K( 1RAPHIE. OVERLEDEN IQ DECEMBER I9OI. T. J)E JAGER. Ol'D-INSPElTEl'R DER TELEGRAPHIE. OVERLEDEN 23 OCT< >BER I9OI. Z. VAN DE VEGTE. Dat doen de uwe niet, tweetal, met mij strijdvaardig. Gelukkig zie ik u in opgewekter stemming dan waarin gij gisteren verkeerdet. We staan er nu voor, welaan, we zullen doen wat we kunnen! Flink uit de oogen gekeken! Getracht de kalmte te bewaren. Aan den toestel het beste been vooruit en voorts geduld, zelfbeheersching! Daar komen ze al. Aanbieder N°. i berigt naar Rotterdam; i, 2, 3,... 18, neen 19, ja toch 18 woorden. Binnenland, dus de prijs is gemakkelijk bepaald. Maar daar hebben we N°. 2. Voor Londen. Dat 's erger Geteld en nog eens geteld. Het tarief voor den dag ƒ7.20 + ƒ5.76 =: ƒ 12.96. Nu de ligger (we zouden thans zeggen: het blad) ingevuld. In vier minuten is dat werk doorgezwoegd. Maar wacht, de kwitancie moet nog klaar gemaakt en afgesneden. Voorzigtig, dat niet de kwitancie voor borgstelling in plaats van de definitieve wordt ingevuld. Thans de beurt aan mijnheer N°. 3. Pardon, ik liet u wat lang wachten, permitteer me en ik wip naar boven om de twee aangenomen berigten den toestelbeambte te overhandigen. Weer naar beneden, N°. 3, 4 en 5 worden geholpen. Binnen het kwartier klaar. Andermaal de trap op. Daar Ugt N°. x warempel nog onovergeseind en vriend Goudriaan staat bij den toestel (Morse, van Siemens en Halske met reliëfschrift) half schertsend, half boos. Het schrift is onleesbaar. Vraagt hij, men laat hem niet uitspreken. Weer geroepen. Tot antwoord iets wat op vraagteeken gelijkt.... Doch, waarde lezer, gij kunt u dit nu wel verder voorstellen. Ging niet alles even glad en onberispelijk, niemand kon iets anders hebben verwacht. Allerminst verwondert er zich over, wie nu, beter dan dit toen voor de meesten mogelijk was, de geheele geschiedenis van de voorbereiding der zaak kan overzien. Van de onvolledige en haastige oefening der ambtenaren spraken we reeds. Routine ontbrak zoo goed als geheel. De goede samenwerking tusschen de correspondeerende beambten moest nog komen. En werkten zoo de ambtenaren moeielijk, de lijn, om hun eigen woorden te gebruiken, deed het niet minder. Ook al hoogst verklaarbaar. Hoeveel zorg van hooger hand ook werd besteed aan den met eigen ambtenaren en werklieden ondernomen aanleg — uitvoering door aannemers ware voorshands nog meer bedenkelijk geweest — de besturende beambten konden niet overal tegelijk zijn. De opzigters waren eerst gaandeweg op de hoogte hunner taak gekomen. Ook hier moest ervaring vormen. De hulp der leerlingen zal wel eens zijn geweest in de rigting van de wal naar de sloot. En de werklieden ? In October nog had de Ingenieur aan de Commissie geschreven, dat hij bij de onbedrevenheid dier menschen zich bezwaard gevoelde, het verdere spannen der lijn op gelijken voet te laten voortgaan. Den 2dcn December zeide men te Amsterdam te weten dat hier en daar de lijn nog niet eens geheel gereed was en de draad op spijkers hing. Den 4,lcn werden doe de Commissie over den toestand van den overgenomen draad tot den Raad van Administratie der Hollandsche Spoorwegmaatschappij ernstige vertoogen gerigt. Wie nu iets naders omtrent de uitkomsten van dezen eersten dag weten wil, luistere slechts naar de ontboezemingen van twee der ambtenaren, na afloop van dien dag: ,.De drukte," zoo schrijft de Adjunct-Commies Van Thiel in zijn verslag, den 2*en opgezonden, „was overrompelend. Alle drie waren we van half acht ure in den morgen tot elf ure 's avonds onafgebroken in de weer, als wanneer al de liggers, die we in den loop van den dag slechts voor het hoog noodige hadden ingevuld, voltooid waren. Eenige depêches voor het buitenland, die tusschen half acht en kwartier voor acht ure werden aangeboden, heb ik moeten afwijzen, omdat er nog onderscheidene over te seinen waren. Met die overseining is voortgegaan tot negen ure, als wanneer men de laatst overgeblevene weigerde J. P. HOFSTEDE, J. J. VAN KERKWIJK. HOOFDDIRECTEUR I)KR POSTERIJEN KN DKR RIJKS TELEGRAAF. OVERLEDEN 15 MAART 1893. OUD-INGENIEUR IN ALGEMEKNEN DIENST BIJ DE RIJKS TELEGRAAFLIJNEN. OVERLEDEN 21 MEI I90I. Z. VAN DE VEGTE. OUD-INSPECTEUR DER TELEGRAPHIE. OVERLEDEN 19 DECEMBER 19OI. T. DE JAGER. OUD-INSPECTEUR DER TELEGRAPHIE. OVERLEDEN 23 OCTOBER I9OI. over te nemen, die aan den afzender, welke toevallig aan het kantoor kwam, is teruggegeven met het geld dat hij er voor betaald had. Er waren dien dag verzonden 18, ontvangen 19 berigten." Daarover had men 15 uren getobd. Haal er de schouders niet over op, Hughestelegrafist van onzen tijd. Verplaats u in den toestand dier dagen en wees dankbaar. Was de drukte te Amsterdam en Rotterdam groot, hoezeer moet dit het geval zijn geweest te 's-Gravenhage, waar alle berigten moesten worden overgenomen. De telegrafisten Brinck en De Jager namen daar den dienst waar. „Vreeselijk zoo meldt de eerstgenoemde — „was onze inspanning, vooral ook door de ons geleerde wijze van seinen, namelijk het slaan op den seingever. Onze vingers waren weldra met blaren en eelt bezet. Aan middagmalen viel de eerste vijf dagen niet te denken, doch we wisten ons te behelpen met brood, worst en bier, onder het seinen door gebruikt. In weerwil van al onze inspanning hoopten de berigten zich meer en meer op; des avonds ten n uur waren nog ono\ ergeseinde berichten voorhanden, waaronder eenige die 's middags op de beurs hadden moeten zijn Volgens de voorschriften werd op dat uur de overseining gestaakt, om die den volgenden morgen te hervatten. Spoedig echter mogt dit niet langer en werd ons bevolen den dienst eerst dan te sluiten, wanneer alle berigten waren opgeruimd. Was dit aeschied, dan gingen we over tot het maken onzer dagelijksche administratie, waardoor onze nachtrust slechts kort kon duren. De ingenieur, weldra ziende dat deze wijze van werken onze krachten zou te boven gaan, gelastte toen het overdragen. Snellere overkomst werd hierdoor echter niet verkregen. Integendeel. Gemiddeld toch duurde het overseinen van ieder berigt 10, soms 15 minuten." Te Rotterdam, welk kantoor de telegrafisten Brieve en Van der Linde tot bezetting had, was op den i*«» December de Referendaris reeds vroegtijdig tegenwoordig geweest en 'bleef hij den geheelen dag werkzaam, instructiën gevende, maar ook bijstand verleenende in het afschrijven van berigten en waar hij verder kon. Ook daar verwijderde men zich niet vóór 11 ure 's avonds van het kantoor. Tot overmaat van smart was ten 10 ure n0(r eene aankondiging ontvangen van een nachtberigt uit Antwerpen, dat ten 2 ure komen zou. Den telegrafist Brieve werd opgedragen dien nachtbraker te recipiëren. Als eene bijzonderheid vermelden wij hier nog, dat te Rotterdam, gelijk ook te Amsterdam, in den eersten tijd de berigten werden opgenomen op losse stukjes papier; van deze schreef men ze over op den ligger en naar het alzoo overgeschreven berigt werd het afschrift voor den geadresseerde vervaardigd. Dat het kantoor te Dordrecht na afloop van den dienst van den istcn December gesloten werd, is bekend. De eenige ambtenaar aldaar, de telegrafist Schraver had het al te zwaar en bovendien zou men het te Breda, waar de Belgische correspondentie werd overgenomen, zonder personeelsvermeerdenng moeijelijk hebben kunnen volhouden. Na overleg met een van de leden der Commissie, zond de Ingenieur den genoemden telegrafist naar Breda, waar toen diens collega's Sloet en Smit reeds dienst deden. Doch ook dit kantoor werd al spoedig voorloopig buiten werking gesteld. De ambtenaren der Hollandsche Spoorweg-Maatschappij, die, volgens de met deze gesloten overeenkomst, bij de Rijkstelegraaf moesten overgaan, traden nu ook in dienst. Het waren de telegrafisten Langelaar, Van der Pijl, Taylor en De Gelder. Hun werden resp. Amsterdam, 's-Gravenhage, Breda en Rotterdam als standplaatsen aangewezen. Omtrent den telegrafist Taylor blijkt uit een brief, door hem den 4dcn December uit Amsterdam aan den Ingenieur geschreven, dat hij zich den 2''=", ingevolge de ontvangen bevelen, naar Rreda had begeven, maar dat de aldaar beheervoerende ambtenaar hem gezegd had, niets van zijne komst te weten en hem ook tot niets te kunnen gebruiken, uit hoofde hij van de behandeling van den Morse-toestel en van de administratie niets verstond. Hij was toen maar naar Amsterdam teruggekeerd en verzocht dringend om herplaatsing bij den spoorweg. We vinden hem echter weldra nog even op het Rijkskantoor te Amsterdam en spoedig daarna te Rotterdam, waar, onder de bevelen van den telegrafist (iOudriaan, de smartelijke indruk der te Breda ondervonden afwijzing weldra bij hem was uitgewischt. De telegrafist Van dek Pijl — zoo rapporteerde de eerstaanwezende ambtenaar te 's-Gravenhage — kwam althans niet te onpas voor de telegrafische verbinding met het spoorwegstation. Met betrekking tot den besteldienst stip ik nog aan, dat de eerste Amsterdamsche besteller op zijn eersten dienstdag, met een te bezorgen berigt in den zak ergens in de stad werd gevonden, op een handkar zijn roes uitslapende; in zijn plaats werd den 2^ December aangenomen Van Swieten, thans nog aan het kantoor te Amsterdam werkzaam. Dat ook op de eerste dagen na dien der opening de dienst nog veel te wenschen overliet, begrijpt iedereen. De oorzaken van den aanvankelijk gebrekkigen gang van zaken lieten zich natuurlijk niet maar zoo op eenmaal wegnemen. Vooral gold dit den toestand der lijnen en de routine der ambtenaren in den toesteldienst. Intusschen bragt iedere dag hierin verbetering. Helderder inzigt in de dienstbepalingen wekte zelfvertrouwen en daardoor meer kalmte; de ambitie werd geprikkeld door de allengs gunstiger resultaten, bij meer zelfstandig handelen verkregen. Maar ook leidde de practijk tot verbetering der voorschriften ten bate van den dienst of het personeel, of ook wel van beiden. Zoo begon de instelling langzamerhand althans eenigermate te gelijken op hetgeen zij worden moest, om het publiek de voordeelen te doen genieten, die het met regt van haar vorderen mogt. Tot de trapsgewijze verbetering, gelijk ook tot bevordering van eenheid, moest nu een centraal toezigt mede gaan bijdragen en ook ontvangsten en uitgaven mogten niet langer zonder controle blijven. De Amsterdamsche verkeersbescheiden wachtten reeds in Den Haag op onderzoek. De Adjunct-Commies Van Thiei. begon nu, na nog eenige dagen op het kantoor der hoofdstad werkzaam geweest te zijn en omtrent de administratie ten kantore te 's-Hage en te Rotterdam aanwijzing te hebben gegeven, zijne telegraaf-werkzaamheden aan het Departement met de inrigting van het controle-bureau. Het eerste onderzoek der verkeersbescheiden, welke de post nu regelmatig van de verschillende kantoren begon aan te brengen, ving aan, maar zeker werd het door den fungeerenden Controleur met niet minder schroom en voorzigtigheid uitgeoefend als waarmede het te contröleeren werk geleverd werd. De ambtenaren begonnen nu ook om licht te vragen en het publiek om „prompter bediening". Zoo ontstond alras vrij drukke correspondentie. Daarbij moest nu aan het verzamelen worden begonnen van algeineene aanteekeningen, zoo omtrent ontvang en uitgaaf als aangaande het verkeer. Voor dit laatste werd een register aangelegd, waar alles in zou staan, maar dat — het bleek al spoedig — niet bij te houden was. Zoo werd ook het controle-bureau niet zonder weeën geboren, ook niet zonder de smart eener zeer onvoldoende hulp. Wel was den fungeerenden Controleur onmiddellijk een ambtenaar toegevoegd, begaafd, het moet gezegd, met een levendige fantasie, een zeer kritischen geest en een hoogst bewegelijk spraakorgaan, maar, helaas, daarbij doodarm aan aanleg voor administratieve werkzaamheden. Dat maakte den arbeid voor hem, wien hij tot hulp moest zijn, niet gemakkelijker, de zorg niet minder. Ook hier waren het toen veeltijds zware dagen. Doch ook hier werd de practijk leermeesteres en volgde ook betere voorziening in de behoefte." * * * Geleidelijk werd nu met den aanleg van nieuwe lijnen voortgegaan. Reeds den is,en Februari 1853 kon de lijn van Amsterdam over Utrecht en Arnhem naar de Pruisische grens in dienst worden gesteld, waardoor Amsterdam met Duisburg en al de kantoren der Duitsch-Oostenrijksche Telegraafvereeniging was verbonden. Door bijspanning van een tweeden draad tusschen Amsterdam en Arnhem konden, zonder belemmering voor den Duitschen dienst, op 1 Juli 1853 de kantoren Utrecht en Arnhem worden opengesteld. Inmiddels was op 1 Februari 1853 tevens de correspondentie met België geopend, terwijl den i5flen Augustus van dat jaar ook, door middel van kabels, de telegraphische gemeenschap tusschen Nederland en Engeland tot stand kwam. De lijnen van Arnhem over Zwolle naar Groningen, van Arnhem over Maastricht naar de Duitsche grens, van Utrecht naar 's-Hertogenbosch en van Breda naar Vlissingen werden in 1853 aanbesteed en waren in 1854 voltooid. Een jaar later kwam de lijn van Groningen naar Leeuwarden gereed, terwijl deze in 1856 verlengd werd tot Harlingen. Ter bevordering van de correspondentie met Duitschland, vooral met Hannover en Hamburg, werd in Januari 1855 nog eene lijn in dienst gesteld van Zutphen naar de Hannoversche grens bij Denekamp; voorts werd in de jaren '56 en '57 het telegraafnet allengs uitgebreid, zoodat op het einde van 1857 de voornaamste plaatsen van Nederland onderling telegraphisch waren verbonden en men het in 1851 geprojecteerde telegraafnet als voltooid kon beschouwen. Niettemin is men sedert dien tijd voortdurend doorgegaan met den aanleg van nieuwe lijnen en het bijspannen van draden langs bestaande geleidingen, eensdeels om nieuwe kantoren te kunnen vestigen, anderdeels ter bevordering van de snelheid der correspondentie, waar drukke berichtenwisseling dit noodig maakte. Tot op onzen tijd is men aldus steeds voortgegaan de mazen van het telegraafnet kleiner te maken, ten bate van hen, die zich van dit middel van verkeer bedienen. De snelle uitbreiding blijkt uit onderstaand overzicht, overgenomen uit het Jaarverslag over 1897. Op Lengte in Kilometers, j , , , , 31 December ___ Aantal Aantal Aantal van , kantoren. toestellen. telegrammen. Lijn. Draad. het jaar: 1857 1 091 2 553 43 70 224 803 1867 2 328 6 871 191 216 1 113 037 1877 3 519 12 882 346 410 2 382 599 1887 4 9°3 17 233 657 793 3 703 °24 1897 5 789 20 511 898 1 112 4 672 142 Op 31 December 1900 was de omvang van het telegraafnet als volgt: Lengte der lijnen 6 164.9 Kilometer. Lengte der draden 22 884.0 Kilometer. Het aantal telegraafkantoren bedroeg toen: Gewone Rijkstelegraafkantoren 254 . Rijkstelephoonkantoren 398 I Totaa] iQo4 Seniaphorekantoren 7 | Kantoren van bijzondere ondernemingen . 345 1 Mk. j. c. de marez oyens. MINISTKR VAN WATERSTAAT, HANDEL EX NIJVERHEID. De snelle uitbreiding blijkt uit onderstaand overzicht, overgenomen uit het Jaarverslag over 1897. Op Lengte in Kilometers, j •^1 December AEntsl Acint B. J. R. Engelbregt. , Groningen: » > G. M. de Bloeme. . 's-Hertogenbosch: > » * ' * J. ten aie. , Leeuwarden: » » » E. J. K. van L.th deJeude. , Maastricht: • » » " J- DE LA LaNDE LrEMEK' Middelburg: » » ' J* A" A' hLHWAN- . Utrecht: » ' ' J. D. Doorman, Zwolle; , . . Jhr.J.j. dePesters. Ingenieur der Telegraphie in alge mee nen dienst: S. J. J. H. van Embden. Districtsingenieurs: District Amsterdam: Ingenieur der Telegraphie: E. J. Kist. » 's-Gravenhage: ' • ' CL.vanderB.lt. ,, , » S. Mulder. Groningen: » V,K[11 itt 1 1 . » r« )• visslr. » s-Hertogenbosch: ' J„ „ „ TT , ° , P. H. G. Montenberg. Utrecht: * , , .. ,, „ , J. J. K C. Visser. > Zwolle: J LIJST der Rijkstelegraafkantoren in Nederland, met vermelding van het tijdstip der opening en de namen der tegenwoordige Directeuren. (Volgens den stand op 21 Augustus igoa). Namen dkr Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Amsterdam 's-Gravenhage Rotterdam Dordrecht 1) Breda 2) Utrecht Arnhem 's-Hertogenbosch Maastricht Assen Groningen Vlissingen Zwolle Gorinchem Middelburg Culemborg Deventer Meppel Zutphen Leeuwarden Goes Roermond Harlingen Schiedam Zaandam Het Loo Nijmegen Wormerveer Venloo Sneek Kampen Hengeloo Rozendaal Haarlem Tiel Gouda 1 December 1852 1 » 1852 1 » 1852 1 » 1852 1 » 1852 1 Juli 1853 1 ' 1853 1 » 1854 1 > 1854 1 October 1854 1 » 1854 I 1 » 1854 1 » 1854 10 Februari 1855 10 April 1855 1 Mei 1855 1 » 1855 1 » '855 15 October 1855 10 December 1855 20 » 1855 20 Februari 1856 1 Maart 1856 1 » 1856 1 • 1856 14 April 1856 1 Juli 1856 1 October 1856 1 Maart 1857 15 v 1857 i5 ' i857 15 November 1857 1 December 1857 15 Mei 1858 15 Januari 1859 21 Februari 1859 I H. VV. L. Leur. D. van de Graft. G. C. J. Verkerk. B. Knuppe. J. van Wolfswinkel. C. P. Treffers. G. Vos Jr. G. J. van Uum. G. J. A. Tret. J. A. van de Velde. F. J. van der Mueren. E. van Bochove. F. E, Pieren. J. Steegstra. F. Versloot. J. H. Ummels. J. B. A. Warmelink. H. Croese. J. C. van Tussenbroek. C. L. Lütkebuhl Jr. VV. F. A. de Rijk. H. Eekhout. J. J. Hogeweg. C. des Bouvrie Jr. C. A. Willemse. Alleen open bij aanwezigheid van het Hof. H. A. Peerlkamp. E. T. J. P. Neoinagus. C. Zijlstra. J. L. Verment. J. A. Dorrenboom. J. F. E. Flörenaes. C. W. Laeyendecker. N. M. Keukenmeester. W. F. Viëtor. M. C. Hennequin. 1) L)our gebrek aan personeel gesloten 8 December 1852. Heropend 1 Februari 1853. 2) Door gebrek aan personeel gesloten 8 December 1852. Heropend 1 October 1854. Namen der Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Purmerend Hoorn Bergen op Zoom Enkhuizen Leiden Vlaardingen Lemmer Terneuzen Winschoten Dokkum Zaltbommel Kindhoven Tilburg Zierikzee Franeker Veendam Soestdijk Helmond Wageningen Hoogezand Brouwershaven i) Delft Amersfoort Heerenveen Steenwijk Enschede Apeldoorn Delfzijl Alkmaar 2) Nieuwediep 2) Joure Bolsward Almeloo. ... ... Oosterhout Hilversum Kdam Vlieland Sliedrecht 10 April 1859 10 » 1859 15 » 1859 1 Mei 1859 15 » 1859 10 Juni 1859 1 October 1859 17 November 1859 1 April 1860 15 Mei 1860 15 Juli 1860 15 » 1860 15 » 1860 15 » 1860 15 Augustus 1860 15 » 1860 22 » 1860 1 September 1860 1 Maart 1861 15 September 1861 14 October 1861 1 November 1861 6 Januari 1862 1 Mei 1862 1 September 1862 1 November 1862 1 Mei 1863 10 Februari 1864 1 Augustus 1864 1 » 1864 15 » 1864 15 Januari 1865 15 Mei 1865 1 December 1865 15 » 1865 x Juli 186É 22 October i86( 10 Januari 186; F. P. W. Tillaart. Jhr. A. H. J. Bowier. J. F. Verbist. W. Ribbink. A. H. Krieger. J. L. van Noort. J. Schaafsma. J. H. H. Gunthermohr. R. van der Meulen. M. J. Coster. J. J. M. Hermans. J. P. Schlusen. K. H. Geri. F. A. de Klerck. D. H. W. Laeyendecker. P. J. Meerburg. Alleen open bij aanwezigheid van het hof. H. Fluijt. P. M. Galand C. Fransen. A. Nooteboom. G. P. Bus. H. G. van der Horst. H. J. Greven. E. D. Rink. H. J. Doedens. P. F. Freudenberg. G. J. Acket. E. J. Veldhuijzen. E. van Driesten. 1 H. J. K. Buwalda. J. Gorter. H. J. Schmidt Az. ! D. H. Berger. J. A. H. H. Jansen. 1 R. Nicolaï. 1 H. M. Hijlkema. ' J. A. Valentijn. 1) Gesloten 31 Augustus 1863 ten gevolge eener overeenkomst tusschen het Kijk en de Rotterdamsche Telegraaf-Maatschappij. Het kantoor dezer maatschappij bleef bestaan. Als Rijkskantoor heropend . September 1884, bij de overneming van de kantoren der Rotterdamsche Telegraaf-Maatschappij door het Rijk. 2) De kantoren Alkmaar en Nieuwediep werden overgenomen van de Nederlandsche Telegraaf- Maatschappij. | Datum ! Namen der i AMEN DEK AN 10R1.N'. ; I)ER OPENSTELLING. > TEGENWOORDIGE DIRECTEUREN. I I Maassluis 15 Juni 1867 | W. G. Pagenkamp. Hulst 1 Juli 1867 | F. J. T. M. Smit. Osch 15 » 1867 J. C. J. C. WijfFelman. Veghel .... ... 15 > 1867 1 W. van der Voo. Oude-Pekela 1 Augustus 1867 ; B. J. Teuben. Ridderkerk 15 » 1867 D. Lokker. Schoonhoven 9 September 1867 F. P. H. van der Schrieck. Naarden u November 1867 G. W. A. Preusting. Zevenbergen 11 • 1867 J. A. Buisman. Alblasserdani . . .... 15 December 1867 G. Baert. Scheveningen 1) 8 Juni 1868 J. P. H. Hofstede. Waalwijk ... .10 Juli 1868 1 Vacant. Breskens. 1 1 September 1868 J. P. Ehrenburg. üostburg ... .1 » 1868 J. A. J. Hoogendorp. Haarlemmermeer 1 üctober 1868 G. P. Scheers. Grave 1 November 1868 J, J. Kips. Rijp .... 15 » 1868 G. C. Franken. Geertruidenberg 20 April 1869 G. J. de Jong. Weesp 1 Mei 1869 C. C. C. Richten. Drachten ... .... 1 Juni 1869 L. A. P. Hoffmann. Hansweerd 1 » 1869 G. E. van Krieken. Naaldwijk 28 » 1869 S. Hoven. Monnikendam ... . . . 1 Juli 1869 H. Cornelissen. 's-Gravcnzande .... 2 » 1869 R. J. G. Bakhoven. Monster.... .... 8 » 1869 P. J. P. Hardenberg. Tolen 1 Augustus 1869 W. P. van West. Wateringen 2) 2 > 1869 W. F. van den Berkhof. Bruinisse 1 October 1869 C. J. Waeijhaert Az. Gorredijk 1 » 1869 E. van der Wal. Medemblik . 1 > 1869 D. J. Buisman. Sluis 1 1 1869 F. H. Vos. Grouw 1 November 1869 J. K. van I.oo. Weert .... ... 10 Januari 1870 G. Beins. Zwartsluis 10 » 1870 J. F. Gobius du Sart. Doesburg 15 1 1870 M. A. Schut. Vianen 15 » 1870 W. Burkels. Workum 15 » 1870 R. Rutgers. Boxmeer I 20 April 1870 A. Preesman. Heusden 3) 25 Juli 1870 H. J. H. Hulsman. 1) Sedert 1S58 was telken jare gedurende het badseizoen een telegraafkantoor te Scheveningen geopend. 2) Gesloten i November 1875. Opnieuw geopend 20 Juni 1881. 3) Heusden en Willemstad waren aanvankelijk, in het belang der militaire maatregelen tijdens den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, slechts tijdelijk ingericht. Namen der Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Willemstad i) Maarssen Leerdam Woudrichem Werkendam Zeist Warfum Zwijndrecht Alfen a/d Rijn Katwijk aan Zee Bodegraven Oudewater . Boskoop Steenbergen Wijk bij Duurstede Doetinchem üudetonge Goedereede Nijkerk Winterswijk Venraai Gemert IJzendijke Rijssen Blokzijl Texel Harderwijk Huissen Lobit Noordwijk Hoogeveen Goor Makkum Groenloo Kortgene Appingedam Woerden Druten Rhenen Hoek van Holland Oldenzaal Sappemeer 27 Juli 1870 jo October 1870 1 November 1870 9 5 1870 20 » 1870 15 December 1870 1 Januari 1871 1 Maart 1871 1 Augustus 1871 21 » 1871 1 September 1871 16 October 1871 1 November 1871 1 November 1871 1 Januari 1872 15 Februari 1872 15 » 1872 1 Maart 1872 1 Mei 1872 1 Juni 1872 20 Juli 1872 10 Augustus 1872 15 September 1872 15 October 1872 20 » 1872 20 > 1872 20 November 1872 1 December 1872 1 » 1872 1 Januari 1873 10 » 1873 10 Juli 1873 1 December 1873 16 Maart 1874 1 April 1874 1 Mei 1874 1 > 1874 1 Augustus 1874 iS » 1874 1 September 1874 1 November 1874 i5 » 1874 I A. A. van Luijk. J. Bloemsma. J. K. W. Zwang. P. J. Kole. D. B. Jochems. i C. Burgersdijk. ! S. Strikwerda. | K. S. de Wijn. T. J. Meijer. A. Meijer. C. Saton. P. Buijs Mzn. B. H. C. Schauikes. J. van der Linden. J. J. van Munnekrede. C. J. Koppen. J. Ingenhoes. H. van den Heuvel. W. F. van Erkel. H. W. Heijman Jr. A. J. N. T. Aernout. L. J. Hofland. G. Bos. A. Oomkens. G. Schaafsma. C. S. de Wit. P. Duitgenius. A. Oostenrijk. J. Thie. Th. Tulleken. N. Mulder. Vacant. G. J. de Wit. Z. Hummelinck. K. Willemsen. S. Reynders. W. van der Heide. J. G. Anderson. J. C. Singels. P. Hacquébard Jzn. C. F. S. van der Ven. J. M. van der Poel. I) Ileusden en Willemstad waren aanvankelijk, in het belang lier militaire maatregelen tijdens den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, slechts tijdelijk ingericht. 4 Namen der Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Kralingsche Veer. Kaatsheuvel Driebergen ...■■••• Aalten IJmuiden Geldrop lïaarn Klundert Stadskanaal Ierseke Oud-Gastel Terborg Mijdrecht Oudenbosch Balk Dedemsvaart Hasselt Lochem Smilde Hattem Huizen Nieuwe-Pekela Raamsdonk Heerlen Koevorden Krimpen a/d. Lek Winsum (Groningen"). . . • Terschelling Dongen Lekkerkerk Winkel Velp (Gelderland) .... St. Maartensdijk (Zeeland) . . Wildervank IJselstein Ootmarsum Elburg St. Oedenrode Epe Ommen Waspik Oosterbeek Valkenberg (Limburg) . Asten Voorburg i Februari 1875 1 April 1875 15 » 1876 16 Augustus 1876 I 1 November 1876 15 Januari 1877 15 Februari 1877 1 Juni 1877 1 » 1877 18 September 1877 1 December 1877 8 i 1877 1 Februari 1878 1 j 1878 24 April 1878 15 Juli 1878 15 November 1878 ï5 » 1878 j5 » 1878 1 Januari 1879 1 Mei 1879 1 » 1879 1 Juni 1879 20 » 1879 | 1 Augustus 1879 10 September 1879 1 October 1879 13 » 1879 1 November 1879 10 April 1880 15 > 1880 1 Augustus 1880 26 September 1880 10 December 1880 20 » 1880 1 Mei 1881 15 Juni 1881 1 October 1881 10 » 1881 15 November 1881 1 Februari 1882 15 April 1882 16 Mei 1882 1 Juni 1882 x » 1882 A. van der Ent. H. van der Meijden. G. J. Scholten. G. Schotman. T. C. G. ten Bokkel. W. J. Romijn. H. Holtzschue. C. G. A. Janssen. W. Meijer. G. G. Gijben. J. Springvloed. J. J. K. E. Heringa. J. Waale Jr. W. Geerke. A. Boot. A. van der Baan. C. Flens. H. W. van Pesch. H. Lijbaart. W. H. Baron van Ittersum. A. van Bommel. L. P. Römelingh. G. J. Ie Rütte. C. F. J. H. Boeken. P. Zwart. J. Zoeter. S. Beumée. W. F. K. Wethmar. A. J. Vergroesen. H. G. Fijn. E. Wind. G. K. Wynen. A, van Nieuwenhuijze. A. C. Cramwinckel. H. Kiewiet de Jonge. B. J. Peters. J. H. Acker. H. Pitlo Rzn. L. Schouten. F. H. de Groot. L. C. W. ten Brummelen. F. M. van de Velde. T. Jager. J. L. Pitlo Rzn. B. de Stoppelaar Blijdesteijn. Asten. Voorburg . Namen der Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Renkum Amerongen Koog-Zaandijk Velsen 1) Doorn Neder-Hardinxveld Uoenen a/d. Vecht Ravestein Cuijk Wemeldinge Vlijmen Roelofarcndsveen Hreukelen Zandvoort Hillegom Moordrecht Brielle 2) Brouwershaven 2) Dirksland 2) Nieuwesluis-Heenvliet 2). Hellevoetsluis 2) Middelharnis 2) Oud-Beijerland 2) Borne Akkrum Bussum Uithuizen Vreeswijk Wolvega Sittard Veenendaal Boxtel de Bilt (Utrecht) Beverwijk Emmen Geldermalsen 's-Graveland Krommenie Soest Waddingsveen 1) Het kantoor Velsen werd over 2) De kantoren Brielle, Brouwer: Oud-Beijerland werden overgenomen van 15 Juni 1882 i Augustus 1882 1 Augustus 1882 1 Januari 1883 1 Februari 1883 1 Mei 1883 16 Juli 1883 1 September 1883 10 October 1883 10 December 1883 10 Januari 1884 15 ' 1884 1 Mei 1884 18 » 1884 16 Juni 1884 15 Augustus 1884 1 September 1884 1 » 1884 1 » 1884 1 » 1884 1 » 1884 1 » 1884 1 » 1884 1 October 1884 1 Februari 1885 1 Juni 1885 1 November 1885 1 Augustus 1886 1 November 1887 1 Februari • 1889 1 Maart 1889 1 Mei 1890 1 » 1891 16 » 1892 16 Augustus 1892 1 Februari 1894 1 April 1894 16 » 1894 1 Juni 1894 9 Augustus 1894 I genomen van de Amster shaven, Dirksland, Heei de Rotterdamsche Telegi J. Muus Jr. P. J. Th. Coolhaas. C. van Wijngaarden. W. H. Mirandolle. N. J. Buwalda. A. Knaap. F. W. Immink. J. Brouwer. P. J. de Haan. J. Vink. J. H. T. de Smit. F. W. Fontane. M. van de Pol. C. J. de Breuk. G. L. Crietée. J. de Wilde. Vacant. A. Nooteboom. C. Heszier. D. Noteboom. P. D. Mullaard. C. J. Kruijthof. A. J. C. Begheijn. B. Nordholt. K. Louwes. K. J. Hobbel. J. Stijkel. P. Corver. J. Bent. J. G. van Nauta Lemke. A. Luteyn. B. D. Buningh. H. Baptist. H. G. Berghuis van Woortman. W. Ringnalda. H. van Kuijk. F. Roelfs. J. C. van der Maal. E. Gerritsen. H. van Drimmelen. Jamsche Kanaal-Maatschappij. ïvliet, Hellevoetsluis, Middelharnis en aaf-Maatschappij. Namen der Kantoren. Datum der openstelling. mamen der tegenwoordige directeuren. Raalte Zevenaar Zetten Dieren Voorschoten Vriezenveen Beek en Donk Ede Barneveld Sas van Gend Krabbendijke Heemstede Uden Loosduinen Ammerstol 23 Augustus 1894 22 Juli '895 16 Februari 1896 4 Mei 1896 3 Augustus 1896 1 Januari 1897 1 Februari 1897 10 Juli i897 16 September 1897 1 Mei 1899 ; 16 Januari 1900 1 Februari 1900 1 Maart 1900 16 Mei i9°° 1 Juni i9°° 1 Februari 1901 B. W. C. van Rije. J. E. A. Post Uitenveer. J. Winters. H. Houwink. D. J. H. van Tussenbroek. C. W. C. van Rietschoten, y. W. L. van Hengelaar. C. M. Engelenburg. D. J. G. Belmer. D. van Jole. P. C. Bondam. N. G. Servaas. E. T. J. Dinaux. I W. Voorthuis. D. J. van Dieren. J. L. Storm. I Namen der Kantoren. Datum der openstelling. Namen der tegenwoordige directeuren. Raalte Zevenaar Zetten Dieren Voorschoten Vriezenveen Beek en Donk Ede Barneveld Sas van Gend I.isse Krabbendijke Heemstede Uden Loosduinen Ammerstol 23 Augustus 1894 22 Juli 1895 16 Februari 1896 4 Mei 1896 3 Augustus 1896 1 Januari 1897 1 Februari 1897 10 Juli 1897 16 September 1897 1 Mei 1899 16 Januari 1900 x Februari 1900 1 Maart 1900 16 Mei 1900 1 Juni 1900 1 Februari 1901 B. W. C. van Rije. J. E. A. Post Uiterweer. J. Winters. H. Houwink. D. J. H. van Tussenbroek. C. W. C. van Rietschoten. J. W. L. van Hengelaar. C. M. Engelenburg. D. J. G. Belmer. D. van Jole. P. C. Bondam. N. G. Servaas. E. T. J. Dinaux. W. Voorth'iis. D. J. van Dieren. J. L. Storm. V. VERKEER MET HET BUITENLAND. Voordat de telegraaflijnen de grenzen naderden, was men in zake aansluiting met het net der aangrenzende staten, Pruisen en België, tot overeenstemming gekomen. Den i8den Juli 1851 hadden de Heeren A. C. J. Baron Schimmelpenninck van der Oye, Nederlandsch buitengewoon Gezant en gevolmachtigd Minister bij het Pruisische Hof en L. J. A. van der Kun, Inspecteur van den Waterstaat, als Nederlandsche gevolmachtigden te Berlijn een verdrag gesloten, waarin de aansluiting op den ontworpen spoorweg Arnhem—Oberhausen aangenomen werd, terwijl Nederland bovendien toetrad tot de Duitsch—Oostenrijksche Telegraafvereeniging. Den 28sten Januari 1852 bewerkte de Inspecteur van der Kun te Brussel een verdrag met België, waarbij de aansluiting in de richting Breda—Antwerpen werd vastgesteld, de tarieven, de afrekening enz. geregeld, terwijl de maatregelen tot nadere uitvoering, evenals in het verdrag met Pruisen aan de wederzijdsche administratiën werden overgelaten. De zooeven genoemde Duitsch-Oostenrijksche Telegraafvereeniging was de eerste groote stap tot de eenheid van het internationaal verkeer. Sedert 1848 bestonden telegraaflijnen in Oostenrijk, Pruisen, Saksen en Beieren. Voor geen dezer staten was het van meer belang zich met de naburen omtrent het telegraafwezen te verstaan dan voor Pruisen, dat zich door zijne toenmalige verbrokkeling van grondgebied in hoofdzaak in twee deelen gescheiden zag. Met Pruisen begrepen ook andere Staten, dat slechts door volkomen overeenstemming de telegraphie ten volle tot haar recht zou komen. Vandaar dat, hoewel Pruisen zich afzonderlijk met Oostenrijk en Saksen, en wederkeerig Oostenrijk zich met Beieren verbonden had, deze vier Rijken op 25 Juli 1850 te Dresden onderling een verdrag sloten, tot stichting eener vereeniging, onder den naam van Duitsch—Oostenrijksche Telegraafvereeniging. Met betrekking tot het telegraafwezen beschouwde men het grondgebied der leden als één geheel; voor de toegetreden Staten golden dezelfde tariefs- en verkeersbepalingen met vrijheid nochtans ten opzichte van ieders binnenlandsch verkeer. De te gelijker tijd aangenomen verdeeling der inkomsten, waarnaar de kosten van elk bericht tusschen de Staten, die tot de overbrenging hadden medegewerkt, naar het doorloopen mijlental telegraafdraad verdeeld werden, voldeed echter zoo weinig, dat men reeds bij het verdrag van 14 October 1851 daarop terugkwam en toen tot regel stelde, dat de inkomsten in ééne kas zouden worden gestort om, na aftrek der uitgaven, onder de leden in verhouding van het aantal der onderling gewisselde telegrammen, vermenigvuldigd met de gezamenlijke lengte der draden van elk land, verdeeld te worden. Pruisen nam de zorg voor de afrekening op zich. Bij het eerstgenoemde verdrag, waarvan de bepalingen 1 October 1850 van kracht werden en dat onder den naam van Hoofdverdrag bekend is, was voor andere Staten de gelegenheid opengelaten zich bij de vereeniging aan te sluiten. Het aantal leden breidde zich tot 10 uit; hierbij "bleef het echter, daar na de opneming van Nederland bij het eerste naverdrag bepaald was, dat alleen Duitsche Staten als gewone leden der vereeniging konden worden toegelaten. Om de verkeers- en tariefsbepalingen met de verschillende behoeften der tijden gelijken tred te doen houden, was men overeengekomen op daartoe van tijd tot tijd te beleggen samenkomsten van afgevaardigden het verdrag en de dienstvoorschriften der vereeniging te herzien. Dit leidde er toe, dat later te Weenen (1851), Berlijn (1853), München (1855), Stuttgart (1857), 's-Gravenhage (1861), Hannover (1863) en Schwerin (1865) nieuwe overeenkomsten werden gesloten. Zooals uit bovenstaande opgaaf blijkt, heeft in 1861 de bijeenkomst van afgevaardigden der Duitsch-Oostenrijksche 1 elegraafvereeniging te 's-Gravenhage plaats gehad. Aangezien tot nu toe geene andere telegraafconferentie in Nederland gehouden is, willen wij daarbij eenige oogenblikken stilstaan. De Conferentie duurde van 1 tot 31 Augustus. In de eerste ver- eadering werden de afgevaardigden verwelkomd door den Minister van ö Binnenlandsche Zaken, den Heer S. Baron van Heemstra, die daarbij de volgende redevoering hield: Meine Herren'. Seit dein bcinahe elf jiihrigen ISestande des Deutsch-Oesterreichischen-Telegraphen Vereins, hat das EuropiiischeTelegraphen-Wesen und in's besondere, das Vereins-TelegraphenNetz auf eine ausserordentliche Weise an Umfang zugenommen, und hat sich die Bedeutung dieses vortrefflichen Verkehrs-Mittels, auf eine merkwiirdige Weise, gesteigert. Ihre Arbeiten auf den bisherigen Vereins-Conferenzen, liefern dafiir den Beweis, indem alsbald das Bediirfniss ftihlbar wurde, bedeutende Veriinderungen nicht nur in den ersten VereinsVertrag, sondern auch in die Nachtrags-Vertriige zu bringen. In Folge der gemachten Erfahrung von den Bedürfnissen des correspondirenden Publicums, und von den Technischen Beschwerden, welche letzteren jedoch allmahlig durch den Fortschritt der Wissenschaft übenvunden worden sind, ist es Ihnen gelungen in Stuttgart einen neuen Vertrag abzuschliessen, und Dienstreglemente festzustellen, welche sich in der Praxis als vortrefflich bewahrt haben, und auch jetzt in fast allen Europaischen Staaten eingefiihrt sind. Die einfachen und bestimmt und klar ausgesprochenen Grundsatze zu welchen der Verein sich, auf der Stuttgarter Conferenz, bekannt hat, machen es nicht wahrscheinlich, dass in den ersten Jahren bedeutende Abanderungen dabei vorgenommen werden; es werden Ihnen denn auch jetzt, zum grössten Theil, nur den eigentlichen Dienst betreffende Einzelnheiten zur Berathung vorgelegt werden. Diese Detail-Fragen, wenn auch für den Dienst von grosser Wichtigkeit, bieten jedoch dem Publicum nur ein vorüber gehendes Interesse, in dem es sich im Gegentheil mit grosser Theilnahme Allem Dem zuwendet was sich auf eine Taxverminderung bezieht. Bis jetzt hat eine jede Conferenz auch in diesem Sinne einigen Vortheil für das correspondirende Publicum abgeworfen, und ich wünsche lebhaft meine Herren, dass Sie es dahin bringen mogen um auch die Haager Conferenz dem Publicum so niitzlich zu machen, wie es die vorhergehenden gewesen sind, ohne dass dabei jedoch die Interessen der betheiligten Staaten gefahrdet werden sollen. Der Arbeit der Conferenz werde ich mit besonderem Interesse folgen, wie sie mir allmahlig von dem niederlandischen Commissar vorgelegt werden wird. Und hiermit, meine Herren, erklare ich die Conferenz für geöffnet, und erinnere nur noch daran dass es Ihnen vor Allem obliegt einen Vorsitzenden zu wahlen, der Ihre Arbeiten leiten wird. Ich hege den Wunsch, dass diese Residenz Ihnen in den Augenblicken der Musze einiges Vergnügen gewahren wird, und dass Sie, wenn wir uns nach beendeter Arbeit trennen, es nicht bedauern werden, von Ihren Regierungen beauftragt worden zu sein um einige Tage in unserer Mitte zu verweilen. De terstond na het uitspreken dezer redevoering aangevangen en in twintig zittingen voortgezette werkzaamheden zijn geleid door den Nederlandschen afgevaardigde, den Referendaris Staring, aan wien door de leden der vergadering het voorzitterschap was opgedragen. Onder de voorstellen, welke vooraf ter behandeling waren opgegeven, bekleedden die tot verlaging der tarieven en tot wijziging van den maatstaf voor de verdeeling van de inkomsten der Vereeniging eene voorname plaats. Aangezien deze voorstellen tot vele berekeningen en beschouwingen aanleiding gaven, heeft de bijeenkomst zich door bijzondere werkzaamheid van de afgevaardigden gekenmerkt; de \ erslagen der zittingen en de verdere daarop betrekking hebbende bescheiden i) beslaan dan ook niet minder dan 591 bladzijden schrift. Ondanks den velen arbeid, die er verricht was en de lange en levendige beraadslagingen, welke er werden gehouden, kon men ten opzichte van deze voorstellen niet tot overeenstemming geraken. Aldus kwam noch de tariefsverlaging, noch een betere maatstaf voor de verdeeling der inkomsten tot stand. Het resultaat der conferentie was dan ook alleen, dat verschillende bepalingen van minder groot belang werden vastgesteld, door welke het publiek gebaat werd of die, door verbetering van ^ den inwendigen dienst, de nauwkeurige en spoedige overbrenging der telegrammen bevorderden. De Conferentie werd den 3isten Augustus wegens verhindering van den Minister van Binnenlandsche Zaken, namens dezen door den Referendaris Staring gesloten. Het kon niet anders, of de vereeniging, welke twee der groote mogendheden onder hare leden telde en, door haar uiterst gunstig gelegen grondgebied, geheel Midden-Kuropa beheerschte, moest, vooral Tn een tijd toen de zeeën nog geene reuzenkabels bevatten, spoedig tot hoog aanzien klimmen en in de telegraphische wereld den toon aangeven. Hare verkeersbepalingen worden daarom dan ook in hoofdzaak teruggevonden in hare verdragen, gesloten met omliggende Staten als België, Frankrijk, Rusland, Turkije, Zwitserland enz. Ook bij de WestEuropeesche Staten had zich intusschen de behoefte aan onderlinge samenwerking doen gevoelen. Reeds in i 55 sloten België, Frankrijk, Sardinië, Spanje en Zwitserland te Parijs een hiertoe strekkend verdrag, waarbij later Portugal en in het begin van 1^58 ook Nederland zich aansloten. Op voorstel van Frankrijk had eene herziening van dit verdrag 1) Deze stukken berusten in het archief van het Hoofdbestuur te s-Gravenhage. H. A. MOLENAAR REEDER. 1'I>-1.IJNINSPFCTEI'K VAN Dl'. RIJKSTFI.F<'.RAAF. R. K. VAN ELDIK. Ot 'D-INSPFCTEUR DF.K TKI.KCKAl'IIIK. H. VAN ECK. OUD-INSPECTEUR DER TELEGRAPHIF. OUD-DIRECTEUR VAN HET TELEGRAAFKANTOOR TF AMSTERDAM. M. C. DE GR AA FE Jr. OUD-INSPECTFUR DF.R TELFORAPHIE. Ol'D-DIRECTEl'R VAN HET TFLFGRAAFKANTOl>R TF ROTTERDAM. Nederlandschen afgevaardigde, den Referendaris Staring, aan wien door de leden der vergadering het voorzitterschap was opgedragen. Onder de voorstellen, welke vooraf ter behandeling waren opgegeven, bekleedden die tot verlaging der tarieven en tot wijziging van den maatstaf voor de verdeeling van de inkomsten der Vereeniging eene voorname plaats. Aangezien deze voorstellen tot vele berekeningen en beschouwingen aanleiding gaven, heeft de bijeenkomst zich door bijzondere werkzaamheid van de afgevaardigden gekenmerkt; de verslagen der zittingen en de verdere daarop betrekking hebbende bescheiden i) beslaan dan ook niet minder dan 591 bladzijden schrift. Ondanks den velen arbeid, die er verricht was en de lange en levendige beraadslagingen, welke er werden gehouden, kon men ten opzichte van deze voorstellen niet tot overeenstemming geraken. Aldus kwam noch de tariefsverlaging, noch een betere maatstaf voor de verdeeling der inkomsten tot stand. Het resultaat der conferentie was dan ook alleen, dat verschillende bepalingen van minder groot belang werden vastgesteld, door welke het publiek gebaat werd of die, door verbetering van den inwendigen dienst, de nauwkeurige en spoedige overbrenging der telegrammen bevorderden. De Conferentie werd den 3isten Augustus wegens verhindering van den Minister van Binnenlandsche Zaken, namens dezen door den Referendaris Staring gesloten. Het kon niet anders, of de vereeniging, welke twee der groote mogendheden onder hare leden telde en, door haar uiterst gunstig gelegen grondgebied, geheel Midden-Europa beheerschte, ipoest, vooral in een tijd toen de zeeën nog geene reuzenkabels bevatten, spoedig tot hoog aanzien klimmen en in de telegraphische wereld den toon aangeven. Hare verkeersbepalingen worden daarom dan ook in hoofdzaak teruggevonden in hare verdragen, gesloten met omliggende Staten als België, Frankrijk, Rusland, Turkije, Zwitserland enz. Ook bij de WestEuropeesche Staten had zich intusschen de behoefte aan onderlinge samenwerking doen gevoelen. Reeds in 1855 sloten België, Frankrijk, Sardinië, Spanje en Zwitserland te Parijs een hiertoe strekkend verdrag, waarbij later Portugal en in het begin van 1858 ook Nederland zich aansloten. Op voorstel van Frankrijk had eene herziening van dit verdrag 1) Deze stukken berusten in liet archief van het Hoofdbestuur te 's-Gravenhage. H. A. MOLENAAR REEDER. oud-lijninspecteur van dk rijkstelegraaf. R. K. VAN ELDIK. oud-inspecteur der telegraphie. H. VAN ECK. oud-inspecteur der telegraphie. oud-directeur van het telegraafkantoor te amsterdam. M. C. DE GRAAFF Jr. oud-inspecteur dfr telegraphie. oud-directeur van het telegraafkantoor te rotterdam. plaats te Bern, waar den isten September 1858 tusschen België, Frankrijk, Nederland, Sardinië en Zwitserland een nieuw verdrag gesloten werd, waarvan de bepalingen den isten Maart 1859 van kracht werden en waartoe, voordat er een jaar verloopen was, achtereenvolgens Spanje, Portugal, Modena, Toscane, Parma, de Kerkelijke Légatie, de Kerkelijke Staat en Algerië waren toegetreden. Vijftien jaren waren nu verloopen sedert de invoering van de telegraphie in Europa. Aanvankelijk in ieder rijk verschillend georganiseerd, was zij nauwelijks hare roeping zich bewust geworden, of een streven naar eenheid had zich geopenbaard dat, steeds machtiger geworden, uitgeloopen was op de vorming van twee hoofdgroepen — de Duitsch-Oostenrijksche vereeniging, en de Westersche Staten — waar het overige Europa, zonder door verdragen gebonden te zijn, zich vrijwillig omheen schaarde. Waar beide partijen, indien ze zoo genoemd mogen worden, in hoofdbeginselen samengingen, waren de eerste voorwaarden aanwezig, om tot geheele overeenstemming te geraken. Hierop steunende, noodigde de Fransche Regeering alle Europeesche Staten uit tot het houden van eene algemeene&Europeesche Telegraafconferentie te Parijs, om over het aannemen van eenvormige verlaagde tarieven en over het stellen van alo-emeene regelen voor den internationalen telegraafdienst te beraadslagen. Het gevolg hiervan was, dat den i7den Mei 1865 te Parijs een verdrag werd gesloten en een internationaal reglement vastgesteld, waarvan de bepalingen door bijna alle Europeesche Staten werden aangenomen. Dit verdrag, dat met het daarbij behoorend reglement de grondslag van het internationaal verkeer, zoowel in als buiten Europa geworden is, werd achtereenvolgens herzien te Weenen (1868), te Rome (1872), te St. Petersburg (1876), te Londen (1879), te Berlijn (1885), te Parijs (1S90) en te Budapest (1896). Hoewel ten gevolge van dit Europeesch telegraafverdrag de meergemelde Duitsch—Oostenrijksche vereeniging en de Westelijke Statenbond (verdrag van Bern) ophielden te bestaan, had elke staat zich de vrijheid voorbehouden, om met aangrenzende landen afwijkende tarieven voor hun onderling verkeer vast te stellen, waarvan de Nederlandsche Administratie heeft gebruik gemaakt, door achtereenvolgens met België, Duitschland, Frankrijk en Engeland overeenkomsten aan te gaan, welke aan het publiek een lager tarief verschaften, dan bij het hoofdverdrag was bepaald. De vereeniging der verschillende Staten heeft zich allengs ontwikkeld tot eene Wereld-Telegraafvereeniging, tot welke landen van alle wereld deelen zijn toegetreden, benevens 15 groote kabelmaatschappijen, terwijl nog een 12-tal maatschappijen, zonder officieel te zijn aangesloten, over 't algemeen de regelen van het Internationaal reglement volgen. Internationale Telegraaf-Vereeniging. Tot het verdrag van Parijs van 17 Mei iSój waren toegetreden de volgende Staten: Baden. Heieren. België. Denemarken. Frankrijk. Griekenland. Hamburg. Hannover. Italië. Nederland. Noorwegen. Oostenrijk. Portugal. Pruisen. Rusland. Saksen. Spanje. Turkije. W'urtemberg. Zweden. Zwitserland. Tot de Wereld-Telegraaf-Vereeniging zijn thans toegetreden de navolgende Staten: Argentijnsche Republiek. Australië. (Zuid- en West-) België. Bosnië-Herzegowina. Brazilië. Britsch-Indië. Bulgarije. Ceylon. Cochinchina. Denemarken. Duitschland. Egypte. Frankrijk. (Griekenland. Groot-Britannie. Hongarije. Italië. Japan. Kaap de Goede Hoop. Luxemburg. Montenegro. Natal. Nederland. Nederlandsch-Indië. Nieuw-Caledonië. Nieuw Zeeland. Nieuw-Zuid-Wales. Noorwegen. Oostenrijk. j Perzië. Portugeesche Koloniën. Portugal. Queensland. Rumenië. Rusland. Senegal. Servië. Siam. Spanje. Tasmanië. Tunis. Turkije. V ictoria. Zweden. Zwitserland. Plaats van Nederland in de rij der Telegraaf-Administratiën, volgens de laatste statistische gegevens. A. Naar het aantal kantoren in verhouding tot de bevolking. 1 Zwitserland. 2 Duitschland. 3 Zweden. 4 Noorwegen. 5 Frankrijk. 6 Gr. Britannië en Ierland. 7 Denemarken. 8 Oostenrijk-Hongarije. 9 Nederland. 10 Italië. 11 België. 12 Rumenië. 13 Griekenland. 14 Portugal. 15 Spanje. 16 Rusland. B. Naar het aantal kantoren in verhouding tot de oppervlakte. 1 Zwitserland. 2 Duitschland. 3 België. 4 Gr. Britannië en Ierland. 5 Nederland. 6 Frankrijk. 7 Italië. 8 Oostenrijk-Hongarije. 9 Denemarken. 10 Portugal. 11 Zweden. 12 Rumenië. 13 Griekenland. 14 Spanje. 15 Noorwegen. 16 Rusland. C. Naar het aantal telegrammen in verhouding tot de bevolking. 1 Gr. Britannië en Ierland. 2 Frankrijk. 3 Zwitserland. 4 Nederland. 5 België. 6 Noorwegen. o 7 Denemarken. 8 Duitschland. 9 Zweden. 10 Oostenrijk-Hongarije. 11 Griekenland. 12 Rumenië. 13 Portugal. 14 Italië. 15 Spanje. 16 Rusland. VI. DE INTERNATIONALE TELEGRAAF-MAATSCHAPPIJ. Bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van ii Mei 1852 werd, ingevolge Koninklijke machtiging, aan den Heer A. Riijssenaers vergunning verleend tot het aanleggen en in werking brengen van eene telegraaflijn tusschen de Nederlandsche en Lngelsche kusten, waarna hem den io idem. 1875 6 November j » » 1.90 » » idem. 1877 1 Maart • » 0.63 » • idem. 1877 1 Mei » • 1.88 » » idem. 1880 1 Februari » » o.jo » » idem. 1880 15 November » » 1.25 » > idem. 1881 1 Augustus » » o.6j » » idem. 1882 — September » » 1.25 » » idem. 1884 24 December » » 1.— » » idem. 1888 s September » » o.6j » » idem. 1899 1 Maart > > o.Ó2\ > » 1'e rekenen van af de Nederlandsche kantoren. Kinonalda, iIp nijksh'h'ijrnaf in Ni'ilwlarnl. AMstktipam, scueltkma ai holkkma h Bokkhandki.. VIII. TELEGRAAFLIJNEN VAN BIJZONDERE ONDERNEMINGEN EN SPOORWEG MAATSCHAPPIJEN. Het was niet alleen de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, die in 1847 concessie aanvroeg tot gebruik van de telegraaf ten dienste van het publiek. De handel van Amsterdam had ook groot belang bij een snel middel van gemeenschap tusschen de hoofdstad en Nieuwediep. Hierop viel de aandacht van de Heeren C. C. van Hall en E. Wenckebach, die concessie aanvroegen voor eene telegraaflijn van Amsterdam naar Den Helder, welke hun bij Kon. Besluit van 19 December 1847 verleend werd. Deze concessie ging over op de bij Kon. Besluit van 16 Augustus 1850 goedgekeurde Naamlooze Ven nootschap De Nederl&ndsche TelegraafMaatschappij, welke de lijn Amsterdam—Alkmaar—Nieuwediep tot stand bracht en haren dienst tusschen de eindpunten den i8den Mei 1851 opende. De lijn was aangelegd door den Heer Wenckebach voor de som van ƒ 35.000.—. Gedurende den tijd van haar bestaan heeft deze maatschappij geene andere kantoren gehad dan die te Amsterdam, Alkmaar en Nieuwediep. Met ingang van 1 Augustus 1864 heeft zij hare lijnen enz. voor ƒ35.000.— aan het Rijk overgedaan en is daarna ontbonden. Evenzeer als de handel van Amsterdam belang had bij vlugge correspondentie met Nieuwediep, was voor den Rotterdamschen handel eene telegraphische gemeenschap met het Brielsche, Goereesche of Brouwershavensche zeegat van belang. Dit bracht Wenckkbacii er toe eene concessie aan te vragen voor eene telegraaflijn tusschen Rotterdam en Brouwershaven, om die desgevorderd tot Vlissingen te verlengen. Deze concessie, den i9dcn December 1847 verleend, werd den 5tlen April 1854 ingetrokken, terwijl de Minister van Binnenlandsche Zaken gemachtigd werd de concessie, eenigszins gewijzigd, opnieuw te verleenen aan den Heer W. S. Burger Wz. te Rotterdam, als vertegenwoordiger eener op te richten Naamlooze Vennootschap, „de Rotterdamsche TelegraafMaatschappij", goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 15 April 1854. Deze maatschappij opende kantoren voor het publiek: te Rotterdam, Hellevoetsluis, Brielle, Dirksland en Brouwershaven den 2istcn October 1854 en te Oud-Beijerland den isten Juni 1855. Kenige jaren later (1871) vestigde zij bovendien kantoren te Heenvliet en te Middelharnis. Reeds in 1859 werden door het Rijk onderhandelingen met de Rotterdamsche 1 elegraaf-Maatschappij aangeknoopt, tot overneming harer lijnen en kantoren, ten einde eene betere gemeenschap te krijgen met de kantoren in Zeeland. De maatschappij wilde haar materieel afstaan voor niet minder dan het besteed kapitaal van zestig duizend gulden met de rente over het tijdvak sedert hare oprichting. Aangezien evenwel de werkelijke waarde door twee ingenieurs op slechts ƒ 4M35-— werd geschat, kon men niet tot overeenstemming geraken. Ten gevolge hiervan bleef de maatschappij nog vele jaren in het bezit harer lijnen en kantoren, totdat deze op 1 September 1884 aan den Staat overmn£ ure gered en aan wal gebracht. Rinonalda, ih' Rijksti'lpfiraaf in Xodwland. Amuteudam, Schej.tema k Holkkma's Bokkhandel In het belang van handel en scheepvaart is de Rijks-telegraafdienst tevens belast met het waarnemen van windrichting en van nadering, binnenkomst of vertrek van schepen te Brouwershaven, Hellevoetsluis en IJmuiden en het leveren van berichten daarvan of het doen van waarschuwingen daaromtrent aan elders wonende belanghebbenden. Dit geschiedde vroeger door de telegraafkantoren der Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij en der Rotterdainsche Telegraaf-Maatschappij. Toen evenwel resp. op i Januari 1883 en 1 September 1884 de telegraafkantoren dier maatschappijen door het Rijk werden overgenomen, werd van Rijkswege de levering dier berichten op den bestaanden voet voortgezet. De Regeering toch was van oordeel, dat, ofschoon dergelijke waarnemingen en waarschuwingen niet kunnen worden geacht tot den eigenlijken werkkring der Rijkstelegraaf te behooren, de belanghebbenden geene reden moesten vinden tot beklag, alsof het Rijk voor dergelijke belangen tot minder tegemoetkoming bereid was, dan bijzondere ondernemingen. Voorts werd (1 Mei 1898) nog een Stormwaarschuwingsdienst ingesteld om waarschuwingen, uitgaande van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te De Bilt (Utrecht) omtrent te verwachten stormen in de nabijheid van de Nederlandsche kust spoedig en op eenvoudige wijze bekend te maken. Tot vertrek gereed liggende of nabij de kust vertoevende schepen, alsmede de kustbewoners kunnen, bij het ontvangen der waarschuwing, tijdig maatregelen nemen, met het oog op het dreigend gevaar. Ten behoeve daarvan zijn onderscheidene kantoren door middel van electrische wekkerinrichtingen doorloopend in verbinding gebracht met het kantoor te Amsterdam en worden in het algemeen de verbindingen voor den kustwachtdienst aan de rondzending van stormsignalen dienstbaar gemaakt. Om van de stormwaarschuwings- o 0 o telegrammen aan de scheepvaart kennis te geven, zijn in de kustplaatsen palen opgericht, waaraan door een daartoe aangewezen persoon, seinen (bestaande uit een zwarten bal, zwarte kegels en vlaggen) worden geheschen, waarvan de beteekenis aan de belanghebbenden bekend is. Zoodra het donker wordt, worden deze seinen door een rood licht vervangen. X. DE OORLOGS-TELEGRAAFCOMMISSIE. Dit woord voert ons in gedachten terug naar het jaar 1870. In Frankrijk woedde de oorlog. De Nederlandsche grenzen werden door onze troepen bewaakt. Te Utrecht, het hoofdkwartier van ons leger, zetelde als Opperbevelhebber Kroonprins Willem van Oranje met Kolonel Booms als Chef van den Generalen Staf. Al spoedig werd daar de behoefte aan telegraphische verbinding met een aantal toen nog buiten gemeenschap staande posten gevoeld. De militaire telegraphie had toen nog lang niet dien trap van volkomenheid bereikt, op welken zij zich thans mag beroemen te staan. Aan de burgerlijke telecrraphie moest hulp worden gevraagd en naar vermogen werd die verleend. Aanvankelijk stelde de Opperbevelhebber zich tevreden met de toevoeging van een tweetal degelijke ambtenaren, Lijninspecteur en Directeur. Maar weldra werd bij de Administratie der Rijkstelegraaf aanleiding'gevonden, aan het oordeel van het Hoofdkwartier de vraag te onderwerpen, of het niet nuttig zou zijn, dat dit zich rechtstreeks 111 verbinding stelde met de Administratie der Rijkstelegraaf, om gezamenlijk de middelen te beramen en de maatregelen voor te bereiden, welke voor een goed ineengrijpen van den dienst der vaste telegraaflijnen en den veldtelegraafdienst worden gevorderd. Dat voorstel vond terstond een gunstig onthaal. De Opperbevelhebber wees een Hoofdofficier der genie aan,° den Majoor Tutein Nolthenius en voor de Rijkstelegraaf trad de Referendaris Staring op. Als oud-Officier en van hooger hand erkend knap Ingenieur, nu toegerust met eene ervaring van 17 jaren bij de Rijkstelegraaf, was hij wel de aangewezen persoon voor deze taak. Belangrijke diensten hebben in dien tijd Nolthenius en Siaring door eendrachtige samenwerking den Lande bewezen. Wat, overeen- komstig hunne voorstellen en door hun invloed binnen zeer korten tijd tot stand kwam, wordt in het verslag aan den Koning over het jaar 1870 vermeld. Daaraan ontleenen wij het volgende: Behalve Heusden, Willemstad en Westschouwen 1) werden bij het uitbreken van den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland, in het belang van 's lands verdediging telegraphisch verbonden: het hoofdkwartier van den Opperbevelhebber van het leger te velde, de vuurtorens op het fort Kijkduin en te Egmond aan Zee, de vesting Muiden, het fort Hinderdam bij Weesp, het offensief van Naarden, de forten te Asperen en bij den Tol N3. 1 Zuidoostelijk van Werkendam, Numansdorp, een post aan de Worp tegenover Deventer en het fort Westervoort. Deze posten zijn met bestaande lijnen en kantoren in gemeenschap gebracht als volgt: de post aan het hoofdkwartier te Utrecht, door eene verbinding met het hoofdkantoor van de Rijkstelegraaf aldaar; Heusden door eene lijn uitgaande van het kantoor te Crèvecoeur; Willemstad » » * > ' Moerdijk; Westschouwen • » • » » Brouwershaven; Kijkduin » » » » » Nieuwediep; Egmond » > » » » Alkmaar; Muiden door eene korte verbinding met de langs die vesting loopende lijn; Hinderdam, door eene lijn uitgaande van Weesp; het offensief van Naarden, door eene lijn uitgaande van Naarden; Asperen door eene verbinding met de toen in aanleg zijnde lijn Gorinchem—Leerdam; Tol N°. 1 als voren met de lijn Gorinchem—Breda; Numansdorp door eene lijn uitgaande van Oudbeierland; De Worp » » » > » Apeldoorn; Westervoort 1 » » » » Zevenaar. De forten Kijkduin, Spion en Tienhoven zouden, op het oogenblik dat het gevorderd werd, in verbinding zijn gebracht met de stations der Rijnspoorweg-Maatschappij respectievelijk te Loenen -Vreeland, Nieuwersluis en Breukelen, waartoe die maatschappij reeds bereidwillig hare medewerking had toegezegd. Op haar station te Zevenaar was gedurende eenigen tijd een aan de zorg harer beambten vertrouwd toestel geplaatst, ten einde den militairen post aldaar in onmiddellijke verbinding te houden met den Divisie-commandant te Arnhem. Zeer gewaardeerde hulp werd ook verleend door de Rotterdamsche TelegraafMaatschappij voor den nachtdienst te Hellevoetsluis en de onafgebroken gemeenschap met Numansdorp. Door de krachtige samenwerking van het technisch personeel van de Rijkstelegraaf met de militaire overheid konden achtereenvolgens reeds op den 25sten Juli de seinposten in het hoofdkwartier te Utrecht, in de vestingen Heusden en Willemstad en in het fort Numansdorp; op den 2gstcn Juli die in den vuurtoren te Egmond aan Zee en op het fort Kijkduin; op den 2den Augustus die op Westschouwen; op den i3de" en i6dcn September respectievelijk die in de vesting Muiden en het fort Asperen geopend worden. I) liet telegraafkantoor in den vuurtoren te Westschouwen werd in Augustus 1870 uitsluitend met het oog op de kustverdediging geopend. Overigen, «as voor de SS iTMÊTS «~*rT matig l.e.et, rioch serie,, rien Angn.tus riagehjks^v„ >, tot C »,en» ^ nwSi--5T" rt Op den 21 ^ Juli weraiae g beschikbaarheid te Delfzijl,'s-Hertogenbosch, de bijzondere regeling voor door p dgn , juli je laatste ook te Maastricht, Nieuwediep en Ven oo werden de hulpUant0ren te Arnhem en S'STiE oP verschillende <* -~** der -stslsss hHits ™frie:' s^r/nT;, het overbrengen van regeeringstelegrammen. ook op rie halten, »aar telegra „ andere afgesloten plaatsen waren gev es lg ' al voor de bezetting waren bijzondere telegrammen van en voor e P ^ September en 10 October weder worden opengesteld konden ac^tere^v° ge"S n c mber alle tijdelijk ingevoerde nachtdiensten Oo grond der gunstige uitkomsten, welke bij deze gelegenheid, mt het -owl tCST'^ m«g ™ lijn-, batterij- en toestelmaterieel op te leggen en & °"d Th::dg«o.ge hiervan SrMe® bleef met dkande'rkoeling houden, totdat bij Koninklijk Besluit van >o Augustus .8So een reglement werd goedgekeurd voor gemeenschappelijk militairen en burgerlijken telegraafdienst j ^oorlog en vin voorbereiding tot oorlog," en waarbij volgens Art. , werd ingesteld eene Oor logs- Telegraaf-Commissie, bestaande uiteen hoofdofficier van het leger en een hoofdambtenaar der telegraphie, daartoe door de Ministers van Oorlog en Waterstaat, Handel en Nijverheid aan te wijzen. De Minister van Oorlog bepaalde toen, dat het militaire lid steeds zou zijn de commandeerende officier van het bataljon Mineurs en Sappeurs, destijds de Majoor Beekman. Als burgerlijk lid werd de Heer Staring aangewezen, die inmiddels tot Hoofddirecteur der Rijkstelegraaf was benoemd. Na zijne aftreding in 1884 werd tot lid der Oorlogs-TelegraafCommissie benoemd de Heer A. H. van Thiel, die na het verlaten van den dienst in 1897, vervangen werd door den tegenwoordigen Hoofdinspecteur der Telegraphie, den Heer A. Kruijt. Zooals wij zagen, dankt de Oorlogs-Telegraaf-Commissie haar bestaan aan het dreigend oorlogsgevaar in de jaren 1870 en 1871. Eerst dan, wanneer de grenzen des Rijks gevaar loopen, beginnen de eigenlijke werkzaamheden dezer permanente commissie. Na 1871 zijn dergelijke omstandigheden gelukkig nog niet weer voorgekomen. XI. TARIEVEN. Overzicht van de BINNENLANDSCHE telegram-tarieven in Europa i). 10 25 ! 50 100 500 J 1000 o t t k N woorden woorden woorden woorden woorden | woorden ' Gld. GUL GUL GU. GU. \ GU. Nederland ; 0.25 0.40 0.65 0.90 | 2.90 5.40 België o 25 0 35 0 60 o 85 2 .85 5 35 Denemarken 0.314 0.78 1.56 3.12Ï 15.62' 3125 üuitschland 0 3° °-73i 1 47 2 -94 M 7° 29 4° Frankrijk 0.25 0.621 1.25 2.50 12.50 25.- Groot-Britannië en Ierland. . 0.30 0.621 1.25 2.50 12.50 25.— Italië 0.50 0.75 i.37i 2.62I 12.621 25.121 Noorwegen 0.31$ 0.78 1.56 3I24 15624 3I25 Oostenrijk-Hongarije °-3° °-75 I-5° 3- i5 — 3°- Zweden 0.3Ü 0.78 1.56 3 "i iS-6ai 3125 Zwitserland ! 0.271 0.46 0.774 1.40 6.40 12.65 I I Hieruit blijkt, dat in Nederland en België de binnenlandsche tarieven belangrijk lager zijn dan in andere landen van Europa. Bij het geven van een kort overzicht der telegraaf-tarieven, dienen wij weder te beginnen bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij. Toen deze maatschappij haren dienst opende begon zij onderscheid te maken tusschen telegrammen in verstaanbaar letterschrift en die, waarin ook cijfers of geheimschrift voorkwamen. Voor de eerste bewogen hare prijzen zich tusschen ƒ0.10 en ƒ0.85, voor de tweede tusschen f 0.50 1) Het laagste tarief voor elke woordengroep is door vette cijfers aangeduid. en ƒ 4.25. Dit onderscheid verdween met ingang van 1 Januari 1856, toen voor alle berichten een tarief van ƒ 0.40 tot ƒ0.70 in werking kwam. De Nederlandsche Telegraafmaatschappij vorderde bij de openstelling harer lijn, op 1 Mei 1851 tusschen Amsterdam en Nieuwediep voor 1 tot 10 woorden ƒ0.751 voor 11 tot 20 woorden ƒ1.50. In Januari 1853 werden de kosten van een telegram van 1—20 woorden op één gulden gesteld. Voor berichten van en naar Alkmaar, waar sedert 1 Mei 1854 een kantoor gevestigd was, werd ƒ0.50 geheven. Sedert de opening van den Rijkstelegraaf dienst waren de binnenlandsche tarieven daarbij geregeld als volgt : 1 December 1852—18 Januari 1854, over een afstand van 1—75 kilometers: 1—20 w. /0.50; 21—50 w. ƒ 1.—; 51 — 100 W./1.50; over een afstand van 75—190 kilometers: 1—20 w. ƒ 1.—; 21—50 w. ƒ 2.—; 51 — 100 w. ƒ 3.—. 19 Januari 1854—31 October 1855; over een afstand van 1—75 kilometers: 1—25 w. ƒ0.50; 26—50 w. ƒ 1.—; 51—100 w- / over een afstand van 75—19° kilometers: 1-25 w. ƒ 1.— *, 26—50 w. ƒ2.—; 51—100 w. ƒ3.—. over een afstand van 190—340 kilometers: 1—25 w. ƒ 1.50; 26—50 w. ƒ3 —; 51—100 w. ƒ4.50. 1 November 1855—31 Maart 1858; met behoud der bestaande tarieven werden voor elk telegram vijf vrije adreswoorden toegestaan. 1 April 1858—31 December 1867; Eenvormig tarief: 1—25 w. ƒ0.50; voor elke 10 w. daarboven ƒ 0.25. 1 Januari 1868—30 September 1879; Eenvormig tarief: 1—20 w. ƒ0.30; voor elke 10 w. daarboven ƒ 0.15. Bovendien bestonden kaarttelegrammen van 1 Januari 1876—30 September 1879 tegen het tarief 1—10 w. ƒ0 20. 1 October 1879—6 Juli 1886: woordtarief a ƒ0.01 per w. en eene grondtaks van ƒ0.15. 7 Juli 1886-30 Juni 1898: Eenvormig tarief; voor de eerste 10 w. ƒ0.25; voor elk tweetal w. daarboven ƒ0.03; 'locaaltelegrammen eerste 10 w. ƒ 0.15, elk w. daarboven ƒ0.01). Na 1 Juli 1898; voor de eerste 10 w. ƒ0.25; voor e,k w- daarboven tot 50 w. ƒ0.05; boven de 50 w. ƒ0.05 voor elk tiental w.; (locaaltelegrammen ƒ0.10 lager dan bovenstaand tarief). Welken invloed deze verschillende wijzigingen hadden op de kosten van een telegram, doet ons het volgende staatje zien: Kosten van een BINNENLANDSCH TELEGRAM van van van van in het jaar 10 100 5°° iooo woorden woorden woorden woorden 1860 ƒ 0.50 ƒ 2.50 ƒ 12.50 ƒ 25.— 1870 1 0.30 » 1.50 > 7.50 » 15.— 1880 » 0.25 * 1.15 » 5-i5 ' IO-!5 1890 » 0.25 » 1.60 » 7.60 > 15.10 IQOO » 0.25 » O.QO » 2.QO » 5.40 I Ten opzichte van de hierboven reeds genoemde bijzondere maatschappijen zoowel als van die, welke later werden opgericht, valt nog te vermelden, dat de prijzen aanvankelijk zeer hoog bleven in vergelijking met die van het Rijk. Dit leidde tot allerlei ongelijkheden, die alleen konden worden weggenomen door het vaststellen van een uniform tarief voor het verkeer, onverschillig of dit plaats had tusschen Rijkskantoren of tusschen deze en die van bijzondere ondernemingen. Ten einde dit doel te bereiken, trachtte men met de bijzondere ondernemingen tot eene schikking te geraken, hetgeen in 1863 gelukte, behalve met de Nederlandsche Telegraafmaatschappij. Om evenwel op de voor Amsterdam zoo gewichtige lijn Amsterdam—Nieuwediep ook het uniform tarief te zien toegepast, besloot het Rijk die lijn te koopen. De hierover gevoerde onderhandelingen hadden een gunstig gevolg, zoodat de Nederlandsche Telegraafmaatschappij hare lijn met toebehooren afstond tegen betaling eener som van f 35,000.— en zelt hierdoor den ibten Augustus 1864 ophield te bestaan. Ter voorkoming van verdere moeilijkheden op dit punt zijn de ondernemingen, welke zich sedert 1863 gevormd hebben, verplicht geworden zich aan de bepalingen omtrent het uniformtarief te onderwerpen. Bij de zoo even genoemde schikking met de bijzondere maatschappijen werd omtrent de verdeeling der seinkosten bepaald, dat van een bericht, gewisseld tusschen een Rijkskantoor en een kantoor eener bijzondere onderneming, 2/5 aan het Rijk en 3/5 aan de onderneming zouden komen. Deze verdeeling werd later in zooverre gewij- zigd, dat van de seinkosten van een binnenlandsch telegram, dat de lijnen van een of meer bijzondere ondernemingen en die van het Rijk doorloopt, de bijzondere onderneming of elke der ondernemingen en het Rijk een gelijk deel ontvangen. * ❖ Wij zullen ons niet verdiepen in eene uitvoerige beschouwing van den loop der tarieven in het internationaal verkeer, doch ons enkel bepalen tot eene beknopte opgaaf van het tarief tusschen enkele voorname plaatsen op verschillende tijdstippen (zie de tabel op de volgende bladzijde), waaruit duidelijk blijkt hoe allengs de prijzen der telegrammen naar het buitenland verlaagd zijn geworden. TARIEVEN. Tarief voor een telegram van 10 woorden, verzonden langs den normalen weg. 1875 1880 1885 1890 1895 1900 Athene Belgrado Berlijn Bern Brussel Bucarest Budapest Cettinje Christiania Constantinopel Gibraltar Kopenhagen Lissabon Londen Luxemburg Madrid Parijs Petcrsburg Rome Serajewo Sofia Stockholm La Valetta Weenen Batavia Japan Peking Sydney New-York San Francisco Kaapstad Rio de Janciro Buenos Aires Lima " / 5-- » 2-75 > 1.20 > 2.— » 1.— » 2-75 » 2.25 » 2.50 » 3• 4-75 » 4-25 1 2.— » 4-25 » 2 20 ] ' 1-25 » 3-75 » 2.— » 4-5° » 2.50 ! ■ 2.50 i» 2.50 » 2.75 I' 5'~~ » 2.25 | 37-5° 67-50 » 67.50 62.50 » 20.90 25.90 3 25.90 ! » 8l.50 | ' 98.20 223.15 ƒ 4-25 ' 2.75 » 0.85 D 2.— » 0.50 • 2.75 1 2.25 • 2.50 » 3 — » 4-25 5 4.25 » 2.— » 4-25 • 1.50 » 1.25 » 3-75 » 2.— » 4-5° 5 2.50 » 2.50 • 4-25 I 3 2-75 I " %•— ! • 2.25 ' 41-25 » 70.— » 70- • 66.2; 1 » 20.7c ! • 25-9< 56-4! < 8i.6< 98.21 M64.T( ƒ 310 > 1.80 » 0.85 » 1.65 > 0.50 » 1.80 1 1-75 » 1.80 ■j 2 20 ' 2.95 > 2.70 * i-5° » 2.70 » 1.50 i » 0.90 : * 2.50 1 1.— ' 3-i5 > 2.05 | » 1.80 1 » 2.10 i » 2.05 > 3.60 ! » 1-45 ; » 41-25 i 3 55-5° : » 58-75 » 64.50 1 • 14.40 ; » 1970 » 54-45 1 59-10 3 62.60 • 123.10 I / 2.85 • i-45 > 0.65 » i-°5 » 0.50 1 1-45 : • 1-25 » 1-45 * 165 ! 3 2.85 | > 1-65 1 1-05 » x.65 » 1.— » 0.85 ' i-45 j » 1.05 I 1 2.25 J i-45 * i-45 • 1.65 * i-25 ' 2.45 i » 1.25 j > 41.25 | • 46-75 ; • 52.50 j» 58 — » 8.20 j n.40 » 54-40 i > 42.60 ! 1 43-8° j > 96.80 I / 2.S5 » 1-45 » 0.65 1 1.05 * 0.50 » 1-45 » 1.25 » 1-45 » 1.65 » 2.85 » 1.65 3 1-05 » 1.65 » I.— 1 0.65 - i-45 ! > 0.80 3 2.25 » 1.45 * '-45 » 1-65 » 1.25 * 2.45 » 1.25 37-3o » 66.80 » 42-50 ■ 30.80 » ' 8.— 1 11-30 * 3i-3o * 27.70 27.70 > 40.30 / 2.85 • 145 » 0.65 » 1.05 > 0.50 1 1-45 » 115 * i-45 > 1.30 > 2.85 » 1.65 » 1.05 * 1-65 > 1.— » 0.65 » i-45 » 0.80 • 1.85 » 1-45 * i-45 » 1.60 > 1.25 » 2.45 » 1.15 » 31.40 » 38-5° 1 35-— • 30.80 > 6.25 * 9-5o ' 25- • 27.70 > 29.90 » 38-50 XII. DE EXPLOITATIE VAN DE RIJKSTELEGRAAF, VAN EEN ECONOMISCH STANDPUNT BESCHOUWD. Toen de Regeering in 1850 het plan vormde om van Rijkswege telegraaflijnen aan te leggen, werden de kosten van het geheele telegraafnet begroot op ƒ 400,000.—, de jaarlijksche uitgaven op f 55,000.— en de ontvangsten op ƒ 70,000.—, zoodat er een jaarlijksch overschot zou zijn van ƒ 15,000.—. Aangezien men dikwijls hoort beweren, dat de telegraaf altijd met tekorten heeft gewerkt — eene bewering, die evenwel onjuist is — zou men allicht geneigd zijn te denken, dat de Commissie, die destijds den Minister van advies diende, met hare berekeningen zeer ongelukkig moet zijn geweest. Wel is waar bleek, dat de berekeningen wel eenigszins anders uitkwamen, dan de Commissie zich had voorgesteld, doch dit neemt niet weg, dat, behoudens enkele uitzonderingen, de Rijkstelegraaf gedurende de eerste 15 jaren werkelijk overschotten heeft opgeleverd. Tot 1867 dekte de opbrengst van de telegraaf niet alleen de uitgaven voor de exploitatie, maar bleef er zelfs eene bate over als vergoeding voor rente over het aanlegkapitaal. (lot 1867 bedroegen de uitgaven voor aanleg bijna 2 millioen, voor exploitatie ruim 4 millioen; de opbrengst bedroeg ruim ƒ4,500,000.—; het overschot op de exploitatie ongeveer 5 ton). Te beginnen met 1868 heeft de telegraaf echter nog ieder jaar een tekort opgeleverd en dat zelfs, zonder dat eenige rente over het aanlegkapitaal in rekening gebracht werd! Énkele jaren klom het bedrag van het tekort tot ongeveer een millioen gulden. De vraag ligt voor de hand, hoe het kwam, dat de overschotten der eerste jaren verdwenen en de toenemende tekorten ontstonden. Verschillende oorzaken hebben daartoe medegewerkt en wel in 'le eerste plaats de verlaging der tarieven. , Tot en met 1867 was het tarief, na verschillende veranderingen te hebben ondergaan, gesteld op 50 cent per enkelvoudig telegram van 20 woorden, met opklimming van de helft voor elke 10 woorden daarboven Met 1 Januari 1868 werd het binnenlandsch tarief van 50 tot 30 cent teruggebracht. Het binnenlandsch verkeer vermeerderde na de tariefsverlaging in 1868 met 70 pCt., doch gaf desniettegenstaande een verlies aan inkomsten van 0.74 pCt. Sedert dien tijd namen de jaarlijksche tekorten voortdurend toe en zulks ondanks aanhoudende uitbreiding van het verkeer. _ Bij het zoeken naar de oorzaken van deze ongunstige nnanciëele uitkomsten moet verder worden opgemerkt, dat eene grootere drukte voor de telegraaf heel iets anders beteekent dan voor andere verkeersmiddelen. Bij de telegraaf moet elk telegram letter voor letter worden overgebracht; ten gevolge hiervan vordert het overbrengen van 100 telegrammen ongeveer 100 maal zooveel arbeid als het overbrengen van één telegram. Hoe geheel anders is dit b.v. bij de Posterijen en bij de Spoorwegen, waar binnen zekere grenzen het verkeer belangrijk kan toenemen zonder evenredige verhooging van exploitatiekosten met zich te brengen. Bij de telegraaf vordert toenemende uitbreiding van het verkeer voortdurend vermeerdering van het aantal ambtenaren en van de verkeersmiddelen. Men moet hierbij ook niet uit het oog verliezen, dat het arbeidsvermogen van geen enkelen draad tot het maximum is op te voeren; een toevloed van telegrammen toch, die den draad eenige uren aanéén voortdurend bezet kan doen zijn, is voor verreweg de meeste lijnen beperkt tot bepaalde tijdvakken van den dag. , ... Behalve aan de reeds genoemde oorzaken is de ongunstige uitkomst der exploitatie voor een deel ook op rekening te stellen van de verbetering der tractementen. Waren deze van den beginne af meer in overeenstemming geweest met die der ambtenaren van andere takken van openbaren dienst, dan zou zeer zeker de telegraaf ook gedurende het eerste vijftiental jaren met verlies hebben gewerkt. Al het boven genoemde heeft er toe medegewerkt, dat van 1868 af, zooals uit het volgende staatje blijkt, de kosten per telegram beneden de opbrengst bleven. Opbrengst ! Kosten JAAR. ' per telegram. 1853 ƒ 1-132 / 0.86S 1858 » 0.875 » 0.782 1863 ' 0.731 » 0.576 1868 * 0.360 » 0.402 1873 • 0.345 » 0.479 1878 1 0.345 » 0.517 1883 » 0.318 > 0.463 1888 » 0.312 » 0.364 1893 >0.315 » 0.425 1898 1 0.373 » 0468 Doch ook al hadden gedurende het bestaan der Rijkstelegraaf de exploitatiekosten door de opbrengst gedekt kunnen worden, dan zou toch nog een belangrijk bedrag als verlies te boeken zijn wegens rente over het kapitaal, dat voor den aanleg van het telegraafnet is besteed. En dit bedrag is aanzienlijk grooter geworden dan men zich bij de oprichting heeft voorgesteld, dank zij de vrijgevigheid der Regeering om de telegraaf (en later de telephoon) uit te breiden tot allerlei kleine plaatsen, waarvan vooruit te berekenen was, dat de aansluiting negatieffinanciëele uitkomsten zou opleveren. Meermalen is de vraag opgeworpen, of bij de telegraaf geene exploitatie mogelijk was, waarbij de jaarlijksche tekorten zoo al niet ontgaan, dan toch aanzienlijk verminderd werden. De beantwoording dezer vraag houdt nauw verband met het standpunt, waarop men zich stelt bij de beschouwing van de telegraaf als tak van Staatsdienst. Beziet men de exploitatie meer uit een commercieel oogpunt, dan zal het behalen van winst dadelijk op den voorgrond treden. Beschouwt men evenwel de telegraaf als een verkeersmiddel, dat zooveel mogelijk onder het bereik van iedereen moet worden gebracht, dan volgt hieruit, dat de aanleg van lijnen en de oprichting van kantoren moet worden bevorderd in ruime mate, ook al is daarvan geene winst te verwachten. Ongetwijfeld is de ongunstige financiëele uitkomst, althans ten deele een gevolg van den aanleg en de exploitatie door den Staat. Waren die aan bijzondere personen of maatschappijen toevertrouwd geworden, dan hadden deze slechts lijnen aangelegd tusschen punten, waar een levendig verkeer winst beloofde, of waren ze verder gegaan door, zooals in Engeland en Amerika, het land met een uitgebreid net te overdekken, zoo zouden zij het publiek door hooge tarieven hebben gedrukt, totdat de Staat zich genoodzaakt zou hebben gezien, handelend op te treden ten einde betere toestanden te verkrijgen. Zoodra heeft echter de Staat de zaak niet in handen, of hij ziet zich geplaatst tegenover steeds aanhoudende eischen om tariefsvermindering en snelle overkomst der telegrammen. Bij de behandeling van de Telegraafwet door de Staten-Generaal verklaarde Minister Thorbecke het tarief zoo laag mogelijk te zullen stellen; winstbejag werd niet beoogd; het ging intusschen te ver te verlangen, dat de Staat zich daarenboven een offer zou getroosten. Evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven was dus hetgeen de Minister zich voorstelde. Kon dit standpunt wellicht vrij gemakkelijk worden gehandhaafd, zoolang de oprichting van telegraafkantoren zich beperkte tot plaatsen, waar handel en nijverheid bloeiden, — geheel anders werd de zaak, toen de behoefte aan eene telegraaf zich ook deed gevoelen in kleine, afgelegen plaatsen. Verschillende middelen zijn te baat genomen om gevolg te kunnen geven aan den drang tot uitbreiding van het telegraafnet zonder daardoor te groote nadeelen aan de schatkist te berokkenen. Men trachtte in plaatsen, aan bestaande Rijkstelegraaflijnen gelegen, van Rijkswege telegraafkantoren te vestigen, onder voorwaarde, dat de Gemeente een lokaal beschikbaar stelde en tevens het verschil tusschen de kosten van onderhoud van het kantoor en de opbrengst hiervan bijpaste. Aangezien de kosten voor een kantoor met doorloopenden dagdienst op ƒ 2000.— en voor een kantoor met beperkten dagdienst op ƒ 1500.— werden geraamd, ligt het voor de hand, dat hierbij van de Gemeenten offers werden gevraagd, welke door vele besturen te bezwarend werden geacht. Ook later, toen de waarborgsom aanzienlijk verminderd was, bleef deze voor vele Gemeenten een beletsel voor het verkrijgen van een telegraafkantoor. Een ander middel om tot goedkoopere exploitatie te geraken werd gezocht in de vereeniging van de telegraaf met den postdienst, waardoor besparing van personeel werd verkregen. Ondanks deze middelen, welke het tekort iets minder groot mogen hebben gemaakt, bleven de uitgaven meer toenemen dan de opbrengst en zijn jaar op jaar belangrijke offers van de schatkist gevraagd. Niettemin is het telegraafnet voortdurend uitgebreid; door de telephoon heeft het net thans zijne vertakkingen tot in de kleinste plaatsen des Rijks. De sommen, door Gemeenten te betalen als aanvulling der opbrengst tot het bedrag der exploitatiekosten zijn sedert enkele jaren afgeschaft; de bezwarende voorwaarden, aan de vestiging van telephoonkantoren verbonden, zijn tot een minimum teruggebracht. Niettegenstaande het toenemend tekort is met de meeste vrijgevigheid te werk gegaan om aan de telegraaf de grootst mogelijke uitbreiding te geven. Het doel, om het telegraphisch verkeer zooveel mogelijk te brengen onder het bereik van iedereen en daardoor het algemeen belang te bevorderen, is op deze wijze niet gemist. Door de tarieven zoo te verhoogen, dat de gemiddelde kosten per telegram werden goedgemaakt, zou het zeer zeker mogelijk geweest zijn de tekorten belangrijk te verminderen. Voortdurende utilisatie der draden door onbezette oogenblikken aan te vullen met telegrammen naar een goedkooper tarief, zou wellicht ook tot eenige stijging der inkomsten hebben bijgedragen. Ook zou het tekort misschien belangrijk minder zijn geweest, indien Nederland door tijdigen aanleg van een voldoend aantal kabels naar Engeland het bestaande internationaal verkeer had weten te behouden of door aanleg van Buiten-Europeesche kabels andere Staten vóór was geweest en daardoor het transit van Buiten-Europeesche telegrammen tot zich had weten te trekken. Van geen dezer middelen is echter gebruik gemaakt. De telegraaf is gebleven een improductieve tak van Staatsdienst evenals Justitie, Onderwijs, Oorlog, Marine, enz. Waar evenwel de telegraaf een belangrijke factor is geworden ter bevordering van de algemeene welvaart en ook in de kleinste plaatsen des Rijks tegen een laag tarief iedereen ten dienste staat, — daar is het voor ons aan geen twijfel onderhevig of het niet onder cijfers te brengen indirecte voordeel, dat o' J . . zij heeft aangebracht is veel grooter, dan het nadeel, waarvan de welsprekende cijfers der jaarverslagen getuigen. XIII. HET GEBRUIK VAN HET RIJWIEL BIJ DEN TELEGRAAFDIENST. Fen telegram heeft altijd haast. THORBECKE. Bij de behandeling, welke een telegram ondergaat, voordat het van den afzender den geadresseerde heeft bereikt, komt het er in de eerste plaats op aan, dat het bericht vlug van het eene kantoor naar het andere wordt overgebracht. Van niet minder belang is het, dat het telegram na aankomst ten kantore van bestemming niet den meesten spoed wordt afgeleverd aan den besteller en door hem bezorgd. Wat baat het, of de Administratie kostbare toestellen aanschaft om de telegrammen snel te doen overseinen, wanneer daarmede niet tevens O gepaard gaat spoedige bezorging. Er moet dus ook vooral voor gezorgd worden, dat elk telegram zich na aankomst zoo spoedig mogelijk bevindt in handen van een besteller en voorts dat de bestelling zelve zoo kort mogelijk duurt. Voortdurend bleef het oog der Administratie op deze aangelegenheid gevestigd. Bleek het bestellend personeel ontoereikend om alle telegrammen dadelijk na ontvangst ten kantore van bestemming te doen bezorgen, dan werd steeds tegen vertraging gewaakt door indienstneming van hulpbestellers of uitbreiding van het vaste personeel. Een bezwaar, dat eene spoedige bestelling zéér in den weg staat, is gelegen in den verren afstand waarop vele geadresseerden verwijderd wonen van de kantoren van bestemming. Soms kan het telegram spoediger bezorgd worden, doordat boot, spoor of tram den besteller ten dienste staan. Bij deze gelegenheden hangt de bezorging echter al te zeer van het toeval af, dan dat niet gaarne de hulp van nog een ander vervoermiddel werd ingeroepen, dat elk oogenblik ter beschikking staat: wij bedoelen het rijwiel. Dit middel van vervoer deed dan ook weldra zijne intrede bij den telegraafdienst. Voorloopig begon men (in 1897) met eene proefneming te Amsterdam en te Rotterdam, om van enkele der ver van het hoofdkantoor gelegen bijkantoren uit, de bestelling van de telegrammen in de buitenwijken per rijwiel te doen plaats hebben. Toen dit goede resultaten opleverde, werd in beginsel besloten voor dat doel een ruimer gebruik van rijwielen te maken en wel voornamelijk daar, waar op die wijze bespoediging in de bezorging te verwachten was en tevens bestellend personeel uitgewonnen of noodzakelijke uitbreiding daarvan voorkomen kon worden. Niet alleen in groote handelscentra met druk telegraafverkeer, doch ook voor kantoren in minder drukke of zeer uitgestrekte plaatsen, als b. v. Veendam, Smilde, Vriezenveen, werden gunstige resultaten verkregen en verminderde de gemiddelde tijd, die voor de bestelling noodig was, aanmerkelijk. Aangezien ook na de eerste proefnemingen de bestelling per rijwiel aan de verwachting bleef beantwoorden, werd hieraan voortdurend uitbreiding gegeven, zoodat thans op pl.m. 70 plaatsen pl.m. 200 rijwielen in gebruik zijn. Eene moeilijkheid, welke de Administratie bij de invoering der rijwielen ondervond, bestond daarin, dat de door verschillende fabrikanten geleverde machines niet voldoende sterk van constructie waren, om op den duur een doorloopend gebruik van vele uren per dag te verdragen, zonder spoedig talrijke en kostbare herstellingen te eischen. Ten einde hierin zooveel mogelijk verbetering te brengen, werden onderscheidene soorten van rijwielen beproefd, om zoodoende gewaar te worden, aan welke eischen een voor den telegraafdienst geschikt rijwiel moet voldoen, wat vorm en constructie betreft. Van de op proef gezonden rijwielen bleek echter geen enkel aan de gestelde eischen te voldoen, waarna besloten werd rijwielen van steviger constructie te doen vervaardigen, welke zonder telkens herstelling te behoeven, bestand waren tegen het gebruik. De eischen, aan deugdelijke machines te stellen, werden geformuleerd en het daarnaar vervaardigde ,,RijksStandaardrijwiel" bleek wat de stevigheid der constructie betrof te voldoen, zoodat er weldra een honderdtal van deze soort in gebruik waren. De soliditeit bracht evenwel mede, dat er voortdurend klachten 7 geuit werden over de zwaarte der machines. Bovendien bracht het onderhoud en het beheer over een groot aantal Rijksrijwielen, over het geheele land verspreid, eene omvangrijke administratieve regeling mede en de kosten van onderhoud van de machines, gebruikt op allerlei wegen en straten en bij elke weersgesteldheid, schenen belangrijk te zullen worden. Dit gaf er aanleiding toe, dat, toen eene aanbieding door den hoofdagent der Brennabor-rijwielenfabriek te Brandenburg a/Havel werd gedaan, om in den geheelen rijwieldienst van de telegraaf-administratie te voorzien, door overal het vereischte aantal machines beschikbaar te stellen tegen een vasten prijs per jaar, met verbintenis zijnerzijds om alle herstellingen en vernieuwingen voor zijne rekening te nemen, er besloten werd eene proef met de Brennabor-rijwielen te nemen. Nadat deze een gunstigen uitslag had opgeleverd en de voornaamste binnenlandsche fabrikanten in de gelegenheid waren gesteld, ook hunnerzijds aanbiedingen te doen, bleek de Brennabor-rijwielenfabriek wat den prijs betreft, ver de voorkeur te verdienen, zoodat dit tot een contract leidde, dat met i Januari 1901 in werking trad, waarbij deze fabriek zich verbond tot het beschikbaar stellen van het vereischte aantal rijwielen op elk der door het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegraphie aan te wijzen plaatsen. XIV. HOOFDPERSONEN UIT HET VIJFTIG-JARIG TIJDPERK. ORGANISATIE VAN HET HOOFDBESTUUR. Alvorens over te gaan tot de bespreking der personen, die met de leiding der zaken van den telegraafdienst belast waren, wenschen wij de namen te vermelden der Ministers, onder wier Departement de telegraaf gedurende het vijftig-jarig tijdperk ressorteerde. * * * Ministers, Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, waaronder de Rijkstelegraaf ressorteerde van i December 1852—1 December 1902. Datum Departement, waaronder Namen der Ministers. " de Rijkstelegraaf van optreding. ressorteerde. Mr. J. R. Thorbecke 1 November 1849 Dept. van Binnenl. Zaken. Jhr. Mr. G. C. J. van Reenen 19 April 1853 id. id. Mr. A. G. A. Ridder van Rappard. . . 23 Juni id. id. Jhr. Mr. J. G. H. van Tets van Goudriaan ; 12 Maart 1858 id. id. Mr. S. Baron van Heemstra 22 Februari 1860 id. id. Mr. J. R. Thorbecke 31 Januari 1862 j id. id. Mr. J. Heemskerk Azn 1 Juni 1866 id. id. Mr. C. Fock 4 Juni 1868; id. id. Mr. P. Ph. van Bosse 4 Juni 1868 Dept. van Financiën. I (1 Januari 1870 werd de Rijkstelegraaf I van het Dept. van Binnenl. Zaken naar dat van Financiën overgebracht). Mr. P. Blussé van Oud Alblas 3 Januari 1871 Dept. van Financiën. Mr. A. van Delden 6 Juli 1872 ! id. id. Mr. H. J. van der Heim 27 Augustus 1874! id. id. Mr. J P. R. Tak van Poortvliet ... 3 November 1877 Dept. van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Ingesteld bij Kon. Besl. van 6 November 1877 (Staatsblad N°. 194). G. J. G. Klerck 19 Augustus 1879 id. id. J. G. van den Bergh 23 April 1883 id. id. J. N. Bastert 3 Juli 1887 \ id. id. J. P. Havelaar 21 April 1888 id. id. C. Lely 21 Augustus 1891 id. id. Ph. W. van der Sleyden 21 Maart 1894 id. id. C. Lely 27 Juli 1897 id. id. Mr. J. C. de Marez Oyens 1 Augustus 1901 id. id. Bij de opening van den telegraafdienst op i December 1852 was de leiding daarvan opgedragen aan twee leden der commissie, die den Minister Thorbecke te voren van advies had gediend, n.1. de Heeren L. J. A. van der Kun, Inspecteur van den Waterstaat, en F. W. Conrad, benoemd Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat, terwijl het derde lid dier commissie, de Heer E. Wenckebach, met ingang van 1 Juli 1852 benoemd was tot Ingenieur der Rijkstelegrafen. Bij beschikking van 6 December 1852 werd de Heer W. C. A. Staring, Chef der 6e afdeeling (Nijverheid) bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, als lid aan de commissie toegevoegd. Toen deze commissie bij het einde van 1853 verzocht van hare taak te mogen worden ontheven, werd de Heer Staring, met ingang van 1 Januari 1854, onder het oppertoezicht van den Minister van Binnenlandsche Zaken, belast met het bestuur van de Rijkstelegraaf. Het ligt alzoo voor de hand, dat wij de rij van hoofdpersonen uit het vijftigjarig tijdvak openen met den Heer Staring. ïJÏ * * Willem Constantijn Arnold Staring i), zoon van den dichter Staring, werd den i9den December 1812 te Vorden op den Wildenborch geboren. Staring koos de militaire loopbaan en werd in 1828 aangesteld tot kadet voor het wapen der Infanterie bij de Kon. Militaire Academie te Breda. Een jaar later werd hij op zijn verzoek overgeplaatst naar het wapen der Artillerie. Bij het opheffen der Academie in 1830, als gevolgvan den Belgischen opstand, werd Staring geplaatst bij het leger te velde, en behoorde hij tot de bezetting der vesting Nijmegen, waar de cursus voor Adspirant-Officieren werd voortgezet. Na volbrachte studiën werd hij in 1832 aangesteld tot 2en Luitenant en, bij de heropening der Kon. Militaire Academie te Breda, in 1836 benoemd tot Luitenant Instructeur bij die instelling. In 1838 legde hij met goed gevolg het examen af in de Artillerie, Eortificatie- en Pontonnier-wetenschappen, en werd daarna aangesteld tot ien Luitenant der Artillerie. In 1840 ontving Staring op zijn verzoek eervol ontslag als Instructeur bij de Academie met dankbetuiging voor bewezen diensten en werd hij ingedeeld bij het ic Bataljon Veld-Artillerie. 1) Naar „Levensbericht van W. C. A. Staring" door J. F. W. Conrad. Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden over het jaar 1897—1898. In 1843 verkreeg hij verlof om te voldoen aan eene opdracht, hem verstrekt door de Provinciale Besturen van Gelderland en Overijsel, tot het verrichten van hydrographische opnemingen in het Zutphensche en het Overijselsche. In 1848 weder in militairen dienst teruggekeerd, werden hem achtereenvolgens de vestingen Maastricht, Vlissingen en Veere tot garnizoen aangewezen. Te Maastricht volgde hij met veel belangstelling de werken tot aanleg van het kanaal van Maastricht naar Luik, en schier dagelijks vertoefde hij in den kring der Ingenieurs van den Waterstaat, die met dat werk belast waren. Den 24sten Augustus 1850 ontving Staring een schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken Mr. J. R. Thorbecke, waarin hem gevraagd werd, of hij genegen was eene betrekking aan zijn Departement te aanvaarden. Op het toestemmend antwoord volgde de benoeming tot Referendaris bij het Departement van Binnenlandsche Zaken bij Kon. Besluit van 18 Sept. 1850 N°. 17, met ingang van 1 Oct. daaraanvolgende en het eervol ontslag uit den militairen dienst bij Kon. Besluit van 29 Sept. 1850 N°. 23. Staring werd geplaatst aan het hoofd van de zaken van de Nationale Nijverheid, uitmakende de zesde Afdeeling van het Departement van Binnenlandsche Zaken, en met ijver en nauwgezetheid werden de belangen van Landbouw en Nijverheid door hem behartigd. Intusschen viel al spoedig zijne bijzondere aandacht op den telegraafdienst, die bij het optreden van Staring als Referendaris nog weinig ontwikkeld was. Slechts als hulpmiddel voor den spoorwegdienst toch vond de telegraaf eenige toepassing, terwijl voor algemeen gebruik alleen de lijn van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij was opengesteld. De commissie, die door Minister Thorbecke benoemd was, bestond sedert April 1850 en had reeds haar uitvoerig verslag uitgebracht. De eerste taak, die Staring ten opzichte van de Rijkstelegraaf te vervullen had, was het ontwerpen der wet, die der nieuwe instelling tot grondslag zou dienen en waarvoor de gegevens reeds voorhanden waren in het concept, dat de commissie had ingediend. Den 5den December 1851 kwam het wetsontwerp bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in; den 7llen Maart 1852 werd het tot wet verheven. Nadat bij Kon. Besl. van 29 Nov. 1852 een voorloopig reglement voor den binnenlandschen dienst der Rijkstelegraaf — door den Heer Staring ontworpen — was vastgesteld, werden de eerste telegraaf- kantoren op i December daaraanvolgende geopend. Toen de Heer Staring met ingang van i Januari 1854, onder het oppertoezicht van den Minister van Binnenlandsche Zaken, belast werd met het bestuur der Rijkstelegraaf, was hem hierbij reeds tot zekere hoogte zelfstandig beheer en toezicht opgedragen; door het Kon. Besluit van 15 December 1867 kreeg hij evenwel meer de hoofdleiding in handen. Art. 2 van dat Besluit toch luidde: »Het Hoofdbestuur van de Rijkstelegraaf wordt, onder de bevelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, uitgeoefend door den Referendaris, Chef der Afdeeling, waartoe de telegraphie behoort. Hij beheert den dienst, welke door het personeel van de Rijkstelegraaf wordt uitgeoefend, voert de briefwisseling met vreemde telegraafbesturen en met die van bijzondere ondernemingen, en sluit onder Hoogere goedkeuring, de overeenkomsten, die zijn beheer betreffen". Dit was een stap nader tot den toestand, waarin hij, die de zaken behartigde, ook den titel zou voeren, die paste bij den aard van zijn beheer. De laatste stap in deze richting werd gedaan, toen bij Kon. Besluit van 10 Januari 1877 de Heer Staring benoemd werd tot HoofdDirecteur van de Rijkstelegraaf. Ten opzichte van het personeel vermelden wij dat de Heer Staring, zeer voorzichtig en met gröote bescheidenheid begonnen, allengs de tractementen der ambtenaren verbeterde; ook droeg hij sedert 1879 er toe bij, om de toelating tot den dienst voor vrouwelijke ambtenaren mogelijk te maken. In welke mate het telegraafnet werd uitgebreid tijdens het bestuur van den Heer Staring, blijkt wel daaruit, dat op het einde van het jaar, waarin hij den telegraafdienst verliet, in Nederland 562 kantoren in werking waren, waaronder 274 van bijzondere ondernemingen. Menige kleine plaats in ons land zou allicht buiten telegraphische gemeenschap gebleven zijn, indien Staring het zich niet tot plicht gerekend had de openstelling der spoorwegstations voor den telegraafdienst, ook ten behoeve van het publiek, te bevorderen. Wie betwijfelen mocht, of er genoeg werk werd gemaakt van den aanleg van verbindingen met het buitenland, zie op de > Kaart der telegraaflijnen en kantoren in Nederland ' maar eens na, op hoeveel punten de internationale draden de grens wel snijden. Altijd toonde Staring zich zooveel mogelijk bereid om tot uitbreiding van het aantal dier verbindingen mede te werken. Tijdens de werkzaamheid van den Referendaris Staring kwamen twee verzoeken in om concessie voor den aanleg eener rechtstreeksche verbinding tusschen Nederland en Noord-Amerika. De referendaris toonde, dat hij de concessievoorwaarden zoo aannemelijk mogelijk wenschte te maken, omdat hij zich van zulk eene verbinding voor het verkeer van Amerika met en over Nederland veel goeds voorstelde. Het is echter den ondernemers, wier concessiën tweemaal verlengd werden, niet mogen gelukken aan gene zijde van den Oceaan de noodige vergunning tot het landen der kabels te verkrijgen. Wat het materieel aangaat, werkte Staring altijd zonder voorbehoud mede tot meerdere volmaking van de bestaande- en tot invoering van nieuwe toestellen, wanneer daarvan voor den dienst iets goeds was te verwachten. Zoo werkte hij bijv. de invoering van den Hughestoestel bij den Nederlandschen telegraafdienst zeer in de hand. Voor druk verkeer hadden, naar zijne overtuiging de Hughestoestellen groote waarde, en zijne goede verwachtingen hieromtrent zijn niet beschaamd geworden. Evenzoo werd de Meyertoestel onder het Hoofdbestuur van Staring in dienst gesteld. Een paar belangrijke zaken, waarin de heer Staring een werkzaam aandeel had, dienen hier nog te worden vermeld: i°. de oorlo^s-teleeraafcommissie, waarvan Staring lid was. In het • • afzonderlijk hoofdstuk over deze commissie bespraken wij reeds, hetgeen te dien opzichte door hem werd verricht; 2°. de telegraafconferentiën. In het tijdvak, waarin Staring de hoofdleiding van den telegraafdienst in handen had, hebben een elftal dier conferentiën plaats gehad. Op al deze trad hij als vertegenwoordiger van de Nederlandsche Administratie op, aanvankelijk bij die der Duitsch-Oostenrijksche Telegraafvereeniging en later op de werekltelegraaf-congressen. Bij Koninklijk Besluit van 23 April 1884 werd aan Staring op zijn verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 Juli daaraanvolgende, onder dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten, door hem o o cy gedurende een tijdvak van ruim 52 jaren aan den lande bewezen. De aftredino- van den Heer Staring gaf aan de Redactie van het o «Journal Télégraphique", dat uitgegeven wordt door het Internationaal Bureau der Wereld-Telegraafvereeniging te Bern de volgende woorden in de pen: „C'est avec un profond regret, que nous voyons se retirer de la carrière, & laquelle il avait consacré la plus grande partie de sa vie, un homme qui, comme M. Staring, avait, pour ainsi dire, vu la télégraphie & son début et 1'avait su porter au degré de développement et de perfection qu'elle avait atteint dans le service néerlandais. Nous ne doutons pas que ces regrets ne soient partagés par tous les chefs des Administrations télégraphiques, qui, dans les différentes réunions internationales, y compris la conférence initiale de Paris, qui a fondé 1'Union télégraphique, ont toujours trouvé dans M. Staring un collègue, dont 1'aménité des relations égalait la compétence et les lumières. Ils n'auront pas oublié qu'è la dernière réunion, celle de Londres en 1879, c'est moins a sa qualité de doyen de la Conférence qu'i 1'autorité qui s'attachait h son dge et b. son expérience, que M. Staring a dü d'être choisi pour présider cette grande commission des tarifs, qui, malgré toutes les difficultés qu'elle soulevait, a réussi & préparer la solution de la plus importante des questions soumises aux délibérations de cette assemblee." Ook buiten zijne ambtelijke betrekking wist Staring zich nuttig te maken. Zoo werd hij spoedig na zijne vestiging te 's-Gravenhage o. a. gekozen tot lid van den Raad van Bestuur van het Kon. Instituut van Ingenieurs, waarin hij meer dan 30 jaar zitting had. In de werken van dit Instituut komt menig opstel voor van zijne hand, voornamelijk betreffende onderwerpen der telegraphie. Zijne veelvuldige verdiensten werden door de Regeering erkend door zijne benoeming in 1861 tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Na het eervol ontslag uit 's Rijks dienst in 1884 bleef Staring te 's-Gravenhage verblijf houden en genoot hij de welverdiende rust te midden zijner vrienden en verwanten, totdat de dood den 20sten November 1895 een einde maakte aan dit in elk opzicht voor het Vaderland welbesteed leven, waarvan de herinnering bij allen die met Staring in aanraking kwamen, levendig zal blijven. De Administratie werd bij beschikking van 29 December 1853 gesplitst in drie afdeelingen, n.1.: a. het beheer van het materieel, waartoe de aanleg en het onderhoud der lijnen en de kantoorgebouwen behoorden; dit werd opgedragen aan de ambtenaren van den Waterstaat; b. het beheer van het gebruik; dit omvatte de technische inrichting, het personeel en de dienstwaarneming binnen de kantoren en berustte M. G. DE BLOHMK. ADMINISTRATEUR BIJ HF.T HOOFDBESTUUR DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE. (DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE, AD INTERIM.; „C'est avec un profond regret, que nous voyons se retirer de la carrière, a laquelle il avait consacré la plus grande partie de sa vie, un homme qui, comme M. Staring, avait, pour ainsi dire, vu la télégraphie a son début et 1'avait su porter au degré de développement et de perfection qu'elle avait atteint dans le service néerlandais. Nous ne doutons pas que ces regrets ne soient partagés par tous les chefs des Administrations télégraphiques, qui, dans les différentes réunions internationales, y compris la conférence initiale de Paris, qui a fondé 1'Union télégraphique, ont toujours trouvé dans M. Staring un collègue, dont 1'aménité des relations égalait la compétence et les lumières. Ils n'auront pas oublié qu'& ia dernière réunion, celle de Londres en 1879, c'est moins a sa qualité de doyen de la Conférence qu'è 1'autorité qui s'attachait è. son dge et è. son expérience, que M. Staring a dü d'être choisi pour présider cette grande commission des tarifs, qui, malgré toutes les difficultés qu'elle soulevait, a réussi k préparer la solution de la plus importante des questions soumises aux délibérations de cette assemblee." Ook buiten zijne ambtelijke betrekking wist Staring zich nuttig te maken. Zoo werd hij spoedig na zijne vestiging te 's-Gravenhage o. a. gekozen tot lid van den Raad van Bestuur van het Kon. Instituut van Ingenieurs, waarin hij meer dan 30 jaar zitting had. In de werken van dit Instituut komt menig opstel voor van zijne hand, voornamelijk betreffende onderwerpen der telegraphie. Zijne veelvuldige verdiensten werden door de Regeering erkend door zijne benoeming in 1861 tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Na het eervol ontslag uit 's Rijks dienst in 1884 bleef Staring te 's-Gravenhage verblijl houden en genoot hij de welverdiende rust te midden zijner vrienden en verwanten, totdat de dood den 20sten November 1895 een einde maakte aan dit in elk opzicht voor het Vaderland welbesteed leven, waarvan de herinnering bij allen die met Staring in aanraking kwamen, levendig zal blijven. De Administratie werd bij beschikking van 29 December 1853 gesplitst in drie afdeelingen, n.1.: a. het beheer van het materieel, waartoe de aanleg en het onderhoud der lijnen en de kantoorgebouwen behoorden; dit werd opgedragen aan de ambtenaren van den Waterstaat; b. het beheer van het gebruik: dit omvatte de technische inrichting, het personeel en de dienstwaarneming binnen de kantoren en berustte m. g. de bloeme ADMINISTRATEUR BIJ HET HOOFDBESTUUR DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE. (DIRECTEUR-GENERAAL DER POSTERIJEN EN TEI.EGRAPHIE. AD INTERIM.) bij den Ingenieur der Rijkstelegrafen, E. Wenckebach, bijgestaan door den Adsistent-Ingenieur J. J. van Kerkwijk; c. het rekenplichtig beheer, waartoe de ontvangsten en uitgaven, de behandeling der telegrammen, de statistiek en de afrekeningen behoorden en dat gevoerd werd door den Heer A. H. van Thiel, die den 2den April 1853 benoemd was tot controleur van de Rijkstelegraaf. De eerste lijnen waren onder het beheer van den Waterstaat in daggeld aangelegd, waartoe de Minister bij uitzondering gemachtigd was, daar als regel geldt, dat alle werken of leveringen ten dienste van het Rijk boven f 500.— aanbesteed worden. Zoo noodig, kon hij alles voor de Rijkstelegraaf zoowel in het binnen- als in het buitenland zonder aanbesteding of voorafgaand contract doen leveren of aankoopen. Zoodra echter eenige ondervinding ten opzichte van den nieuwen tak van dienst was opgedaan, werd voor aanleg en onderhoud der lijnen aanbesteding tot regel gesteld. Met het toezicht daarop en de zorg voor de gebouwen bleven belast de hoofdingenieurs en ingenieurs van den Waterstaat. De lijnen in vakken afgedeeld, kwamen onder bijzonder beheer der opzichters van den Waterstaat, daarin bijgestaan door kantonniers en wegarbeiders. Hoewel deze vermeerdering hunner gewone werkzaamheden in den beginne geacht kon worden de opzichters niet te zeer te belasten, namen de voortdurende, snelle uitbreiding van het net en de vermeerdering van het aantal hoofdlijnen weldra een groot gedeelte van hunnen tijd in beslag. Zoodra tot de invoering der telegraphie van rijkswege besloten was, had de Regeering, door het aangaan van overeenkomsten met de Hollandsche IJzeren- en de Rijnspoorwegmaatschappij, zich het recht verzekerd tot aanleg van lijnen langs de wegen dier ondernemingen. Bij het verleenen van latere concessiën behield zij zich uitdrukkelijk de daar even genoemde bevoegdheid voor. Hiervan gebruik makende, werden de lijnen, naarmate de spoorwegen gereed kwamen, van de gewone wegen naar de spoorlijnen verlegd. Inmiddels was de telegraphie tot eene hoogte gestegen, welke algeheele toewijding van het toeziend personeel eischte; van den waterstaat kon men dit niet verlangen zonder te willen, dat eene bijzaak hoofdzaak zou worden. Daarom werd besloten het beheer over de rijkstelegraaflijnen langs bij den Ingenieur der Rijkstelegrafen, E. Wenckebach, bijgestaan door den Adsistent-Ingenieur J. J. van Kerkwijk; c. het rekenplichtig beheer, waartoe de ontvangsten en uitgaven, de behandeling der telegrammen, de statistiek en de afrekeningen behoorden en dat gevoerd werd door den Heer A. H. van Thiel, die den 2Jen April 1853 benoemd was tot controleur van de Rijkstelegraaf. De eerste lijnen waren onder het beheer van den Waterstaat in daggeld aangelegd, waartoe de Minister bij uitzondering gemachtigd was, daar als regel geldt, dat alle werken of leveringen ten dienste van het Rijk boven ƒ 500.— aanbesteed worden. Zoo noodig, kon hij alles voor de Rijkstelegraaf zoowel in het binnen- als in het buitenland zonder aanbesteding of voorafgaand contract doen leveren of aankoopen. Zoodra echter eenige ondervinding ten opzichte van den nieuwen tak van dienst was opgedaan, werd voor aanleg en onderhoud der lijnen aanbesteding tot regel gesteld. Met het toezicht daarop en de zorg voor de gebouwen bleven belast de hoofdingenieurs en ingenieurs van den Waterstaat. De lijnen in vakken afgedeeld, kwamen onder bijzonder beheer der opzichters van den Waterstaat, daarin bijgestaan door kantonniers en wegarbeiders. Hoewel deze vermeerdering hunner gewone werkzaamheden in den beginne geacht kon worden de opzichters niet te zeer te belasten, namen de voortdurende, snelle uitbreiding van het net en de vermeerdering van het aantal hoofdlijnen weldra een groot gedeelte van hunnen tijd in beslag. Zoodra tot de invoering der telegraphie van rijkswege besloten was, had de Regeering, door het aangaan van overeenkomsten met de Hollandsche Ijzeren- en de Rijnspoorwegmaatschappij, zich het recht verzekerd tot aanleg van lijnen langs de wegen dier ondernemingen. Bij het verleenen van latere concessiën behield zij zich uitdrukkelijk de daar even genoemde bevoegdheid voor. Hiervan gebruik makende, werden de lijnen, naarmate de spoorwegen gereed kwamen, van de gewone wegen naar de spoorlijnen verlegd. Inmiddels was de telegraphie tot eene hoogte gestegen, welke algeheele toewijding van het toeziend personeel eischte; van den waterstaat kon men dit niet verlangen zonder te willen, dat eene bijzaak hoofdzaak zou worden. Daarom werd besloten het beheer over de rijkstelegraaflijnen langs spoorwegen van i Januari 1865 af te doen overgaan van de ambtenaren van den waterstaat op den ingenieur van de Rijkstelegraaf. Hierdoor werd het tevens mogelijk, althans voor de hoofdlijnen, rechtstreeksch verband te brengen tusschen den dienst binnen en buiten de kantoren en 't beheer van beide in ééne hand te leggen. O O * * $ Tot hier gevorderd, wenschen wij het een en ander mede te deelen omtrent den toenmaligen ingenieur van de Rijkstelegrafen, Eduard Wenckebach. Wenckebach werd den 24sten Mei 1813 te Amsterdam geboren. Reeds op jeugdigen leeftijd toonde hij veel lust voor de wis- en natuurkundige wetenschappen; zoodra hij met de beginselen er van bekend was, bereisde hij een goed deel van Europa, hoofdzakelijk om zich practisch te oefenen. Hij werkte als eenvoudig ouvrier in verschillende fabrieken van wis- en natuurkundige werktuigen, en maakte tevens zooveel mogelijk van voorkomende gelegenheden gebruik, om zich theoretisch te bekwamen. Op zijne reis ontmoette hij Gauss, Weber en Steinheil, en was laatstgenoemden in 1837 behulpzaam in het maken eener telegraafgeleiding, van de Koninklijke Academie te München naar het observatorium te Bogenhausen. Bij zijn terugkeer in het vaderland, in 1838, publiceerde Wenckebach eene beschrijving van deze telegraaflijn. Kort daarna richtte hij te Amsterdam een fabriek op van wis- en natuurkundige werktuigen. Wenckebach was in die dagen bijna de eenige in ons land, die de overtuiging had, dat de telegraphie eenmaal eene groote rol in de maatschappij zou spelen; algemeen beschouwde men de telegraphie meer als eene aardigheid, zeer geschikt voor een physisch kabinet, maar die voor de toekomst weinig practisch nut beloofde. Aan het onvermoeid streven van Wenckebach is het vooral te danken, dat de Directie van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij besloot, de telegraaflijn langs haren weg aan te leggen. Wenckebach werd met de uitvoering belast en vervaardigde de toestellen in zijne fabriek. De telegraafdienst van dezen spoorweg, Amsterdam Haarlem, werd op 25 Mei 1845 geopend. In het belang van den handel van Amsterdam wendde Wenckebach krachtige pogingen aan, om eene telegraaflijn tusschen die stad en het Nieuwediep tot stand te brengen. Na veel moeite zag hij zijn streven met een goeden uitslag bekroond. Eene maatschappij werd gevormd tot uitvoering van dit werk, en Wenckebach belast met den aanleg der lijn en het leveren der toestellen. De telegraafkantoren te Amsterdam en Nieuwediep werden den i8den Mei 1851 geopend. Wenckebach gaf ook den eersten stoot aan de oprichting der Rotterdamsche telegraafmaatschappij, die den 24sten October 1854 hare eerste kantoren opende. Na deel te hebben uitgemaakt van de commissie, die door Minister Thorbecke in 1850 benoemd was, werd Wenckebach met ingang van 1 Juli 1852 benoemd tot ingenieur der Rijkstelegrafen. Met het personeel, dat hem was toegevoegd, begon hij den aanleg der eerste rijkstelegraaflijnen krachtig door te zetten, en dank zij zijn ijver en zijne volharding, werden den isten December 1852 reeds de eerste telegraafkantoren geopend. Na veel moeite en zorg, na tallooze malen het land te hebben bereisd, smaakte Wenckebach de voldoening, dat op het einde van 1857 de voornaamste plaatsen van Nederland telegraphisch waren verbonden. Op verzoek van den Minister van Koloniën Pahud schafte Wenckebach in 1855 alles aan wat noodig was voor den aanleg van telegraaflijnen op Java. Eenige jaren later droeg de Minister van Koloniën Rochussen hem de zorg op voor de bestelling en uitzending van den kabel, die in 1859 is gelegd tusschen Batavia en Singapore. Al was het telegraafnet voltooid, zoo waren daarmede de werkzaamheden van Wenckebach niet geëindigd; de uitbreiding en verbetering hielden hem onafgebroken bezig. Uitvindingen, in den vreemde gedaan, trachtte hij hier te lande in te voeren; zoo slaagde hij er in tusschen Amsterdam en Rotterdam met goed gevolg het zoogenaamde dubbelseinen in toepassing te brengen. In verschillende tijdschriften vinden wij een aantal opstellen over telegraphie van zijne hand. Hoewel het titelblad het niet aanwees, zoo was het toch Wenckebach, die het werkje heeft geschreven, dat in Januari 1859 onder den titel „Beschrijving der in Nederland gebruikelijke toestellen en inrichting der kantoren, met eenige voorschriften voor het gebruik en onderhoud door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken is uitgegeven. Van verschillende ministers ondervond Wenckebach niet alleen weinig of geen blijken van waardeering, maar soms zelfs onaangename behandeling. Dit bleek wel heel duidelijk uit het Koninklijk Besluit van 23 December 1870, waarbij met ingang van 1 Januari 1871 de betrekking van ingenieur der Rijkstelegrafen opgeheven en Wenckebach eervol ontslagen werd, onder voorbehoud, dat het hem toekomende wachtgeld nader zou worden geregeld. Niettegenstaande de groote diensten, door Wenckebach aan den lande bewezen, wilde men dit wachtgeld zoo laag mogelijk stellen n.1. op J 1500. Gelukkig werd den 3den Januari 1871 Thorbecke weder minister, die Wenckebach had leeren kennen en waardeeren bij den aanleg der eerste telegraaflijnen in 1852 en 1853. Tiiorbecke ried hem aan, zich tot den Ministerraad te wenden ter regeling van zijn wachtgeld. Bij Koninklijk Besluit van 21 Januari 1871 werd op voordracht van dezen het wachtgeld bepaald op ƒ2000; in het concept van dat besluit schreef Tiiorisecke met eio-en hand 1 ö de volgende woorden, die ook in dat Koninklijk Besluit zijn vermeld: „Overwegende, dat de bijzondere verdiensten van den adressant, den stichter van het telegraaf wezen hier te lande, en zoovele jaren het technisch hoofd daarvan," enz. In 1864 werd Wenckebach ongesteld; eene rheumatische aandoening, wellicht het gevolg van zijn veel reizen bij den aanleg der telegraaflijnen, maakte hem het loopen moeilijk. Hij leed jaren lang zware pijnen en was op het laatst van zijn leven bijna lam aan de beenen, hoewel zijn geest helder bleef. Na een langdurig lijden stierf hij den i8den April 1874 te Wijk bij Duurstede, waar hij zich in den zomer van 1870 had gevestigd. Zij, die Wenckebach hebben gekend, erkennen, dat hij een hoogst bekwaam man was, en dat Nederland in hem een burger verloor, aan wien het groote verplichtingen had, die niet genoeg zijn erkend gedurende zijn leven. ❖ * •i> Tot bijstand in zijn beheer werden den ingenieur, nevens den adsistent-ingenieur, lijnopzieners, opzichters en telegraafwachters toegevoegd. Reeds in 1855 waren uit de telegrafisten drie lijnopzieners gekozen, welk aantal in 1860 tot zes, in 1865 tot acht en in 1866 tot negen werd uitgebreid. Oorspronkelijk werden zij alleen belast met het toezicht op den technischen dienst, totdat met ingang van 1 Januari 1861 de exploitatie daaraan werd toegevoegd, waardoor hun toezicht zich uitstrekte over den dienst in zijn geheelen omvang 1). Na de ont- 1) Hun titel werd niet ingang van i Januari 1868 vervangen door dien van lijninspecteur en niet ingang van 1 April 1891 door dien van inspecteur der telegraphie. A. KRIÏJT. HOOFDINSPECTEUR DEK TELE< iKAPHIK. December 1870, waarbij met ingang van 1 Januari 1871 de betrekking van ingenieur der Rijkstelegrafen opgeheven en Wenckebach eervol ontslagen werd, onder voorbehoud, dat het hem toekomende wachtgeld nader zou worden geregeld. Niettegenstaande de groote diensten, door Wenckebach aan den lande bewezen, wilde men dit wachtgeld zoo laag mogelijk stellen n.1. op ƒ 1500. Gelukkig werd den 3deu Januari 1871 Thorbecke weder minister, die Wenckebach had leeren kennen en waardeeren bij den aanleg der eerste telegraaflijnen in 1852 en 1853. Thorbecke ried hem aan, zich tot den Ministerraad te wenden ter regeling van zijn wachtgeld. Bij Koninklijk Besluit van 21 Januari 1871 werd op voordracht van dezen het wachtgeld bepaald op ƒ2000; in het concept van dat besluit schreef Thorbecke met eigen hand de volgende woorden, die ook in dat Koninklijk Besluit zijn vermeld: „Overwegende, dat de bijzondere verdiensten van den adressant, den stichter van het telegraafwezen hier te lande, en zoovele jaren het technisch hoofd daarvan," enz. In 1864 werd Wenckebach ongesteld; eene rheumatische aandoening, wellicht het gevolg van zijn veel reizen bij den aanleg der telegraaflijnen, maakte hem het loopen moeilijk. Hij leed jaren lang zware pijnen en was op het laatst van zijn leven bijna lam aan de beenen, hoewel zijn geest helder bleef. Na een langdurig lijden stierf hij den i8den April 1874 te Wijk bij Duurstede, waar hij zich in den zomer van 1870 had gevestigd. Zij, die Wenckebach hebben gekend, erkennen, dat hij een hoogst bekwaam man was, en dat Nederland in hem een burger verloor, aan wien het groote verplichtingen had, die niet genoeg zijn erkend gedurende zijn leven. * * * Tot bijstand in zijn beheer werden den ingenieur, nevens den adsistent-ingenieur, lijnopzieners, opzichters en telegraafwachters toegevoegd. Reeds in 1855 waren uit de telegrafisten drie lijnopzieners gekozen, welk aantal in 1860 tot zes, in 1865 tot acht en in 1866 tot negen werd uitgebreid. Oorspronkelijk werden zij alleen belast met het toezicht op den technischen dienst, totdat met ingang van 1 Januari 1861 de exploitatie daaraan werd toegevoegd, waardoor hun toezicht zich uitstrekte over den dienst in zijn geheelen omvang 1). Na de ont- 1) Hun titel werd met ingang van i Januari 1868 vervangen door dien van lijninspecteur en met ingang van I April 1891 door dien van inspecteur der telegraphie. A. KRUIJT. HOOFDINSPECTEUR DER TELE( iRAPHIE. heffing der ambtenaren van den Waterstaat van het beheer der rijkstelegraaflijnen langs de spoorwegen, op 1 Januari 1865, werd hun tevens het toezicht hierover opgedragen. Op den duur bleek de indeeiing van 1853, waarbij o. a. de kantooi dienst en het personeel aan den ingenieur, en het toezicht op de behandeling der telegrammen aan het Rekenplichtig beheer was toegewezen, bij de gestadige uitbreiding van den dienst minder doelmatig te zijn, weshalve besloten werd tot volledige scheiding van de exploitatie en het technische gedeelte van den dienst. Dit werd verkregen door het Koninklijk Besluit van 15 December 1867, N°. 11, waarbij het beheer van de Rijkstelegraaf zoodanig werd gereorganiseerd, dat het voortaan zou bestaan uit een Hoofdbestuur, gesplitst in twee afdeelingen, nl. ie het Rekenplichtig beheer; 2e het Technisch beheer. Het Hoofdbestuur bleef opgedragen aan den Referendaris Staring, Chef der Afdeeling Telegraphie bij het Departement. Het Rekenplichtig beheer, dat de exploitatie, het daartoe dienend personeel, de ontvangsten en uitgaven van het telegraphisch verkeer, de statistiek en de verrekeningen met vreemde Staten en bijzondere ondernemingen omvatte, werd gevoerd door den Controleur Van Ihiel. Het Technisch beheer, dat den aanleg en het onderhoud der telegraaflijnen, gebouwen, werkplaatsen, toestellen en verder materieel, alsmede het daarioe behoorende personeel omvatte, werd gevoerd door den ingenieur Wenckebach. Aanleg en onderhoud der telegraaflijnen, niet loopende langs spoorwegen, bleef bij den W aterstaat, totdat met ingang van 1 Januari 1877 de ambtenaren van de Rijkstelegraaf ook hiermede werden belast. Nadat in beginsel de vereeniging van den Telegraaf- met den Postdienst was vastgesteld, waardoor met ingang van 1 Januari 1870 de telegraafadministratie overging naar het Departement van tinanciën, waartoe de postadministratie behoorde, bleef de Referendaris Staring aan als Chef der Afdeeling Telegraphie. De Controleur Van Thiel werd bij Kon. Besl. van 4 Januari 1870 benoemd tot Inspecteur der Rijkstelegraaf, Chef van het Rekenplichtig beheer; de betrekking van Ingenieur en Adsistent-Ingenieur der Rijkstelegraaf werden opgeheven; de Ingenieur Wenckebach werd op zijn verzoek eervol ontslagen en met ingang van 1 Januari 1871 in diens plaats benoemd tot Inspecteur der Rijkstelegraaf, Chef van het Technisch beheer, de Heer J. M. Collette, tot dusver Adsistent-Ingenieur. I hans meenen wij enkele oogenblikken te moeten stilstaan bij het leven der beide mannen, wier namen wij zooeven noemden, Van Thiel en Collette. Meer dan 25 jaren mochten zij voortdurend samenwerken om de Nederlandsche Rijkstelegraaf eene instelling te doen zijn, die zoowel in het buitenland als in het binnenland een goeden naam had. Om hunne groote verdienste voor de Rijkstelegraaf, zullen deze beide mannen in Nederland niet licht verbeten worden. Antiiony Henri van Thiel werd den 20sten September 1824 te 's-Gravenhage geboren. Hij genoot met vrucht het onderwijs in de Hollandsche vakken en de bransche taal op eene gewone school en maakte zich daarna zoo goed mogelijk de Duitsche en Engelsche talen eigen. De wiskunde beoefende hij op de daarvoor geopende nevenklasse van de Haagsche I eekenacademie, destijds onder de leiding van den onderwijzer, later hoogleeraar Lobatto. Aanvankelijk gaf hij het verlangen te kennen om architect te worden. Met het schootsvel voor nam hij deel aan de practijk van het timmervak. Op de Teekenacademie woonde hij de lessen bij in het bouwkundig en het ornamentteekenen, alsmede die in de perspectief. In dit laatste vak en in wiskunde behaalde hij tweemaal den eersten prijs. De opleiding tot architect werd echter afgebroken na de oprichting der Delftsche Academie. Zijne raadgevers waren namelijk van oordeel, dat die nieuwe inrichting voortaan de eerste bouwkundigen zoude leveren en dat personen, op andere wijze gevormd, het tegen de jongelieden van die Academie niet zouden kunnen halen. Nog eenigen tijd hield hij zich bezig met het maken van teekenwerk voor het Departement van Binnenlandsche Zaken, dat dienen moest bij de verleening van octrooien; voorts met het leveren van afschriften uit documenten en registers, tot het Rijksarchief behoorende, betrekking hebbende op gebeurtenissen en correspondentiën uit de eerste helft der zestiende eeuw. Hij was toen 18 a 19 jaren oud, en begon zijne loopbaan als ambtenaar bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Hem werd daar de arbeid opgedragen van een ambtenaar, in wiens werk door langdurige ziekte een niet onbelangrijke achterstand was ontstaan. I oen deze arbeid afgeloopen was, zou hij weer hebben moeten vertrekken, had niet de Chef der Afdeeling, zeker wel bespeurende, dat de heer Van Thiel nog voor wat anders nuttig kon worden, hem vastgehouden tot dat de gelegenheid voor eene vaste aanstelling als tweeden klerk zich opdeed. In Februari 1843 als tijdelijk geëmployeerde in dienst gekomen, werd hij met 1 Juni van datzelfde jaar benoemd tot tweeden klerk bij het Departement, met 1 Jan. 1848 tot eersten klerk en met 1 Jan. 1850 tot adjunct-commies. Bij de oprichting van de Rijkstelegraaf verzocht de Heer Van Tiiiel naar dien tak van Staatsdienst te mogen overgaan, hetgeen ten gevolge had, dat hij op 1 December 1852 met de leiding van het kantoor te Amsterdam belast werd. Dat was alzoo het begin van zijne loopbaan bij de telegraphie, de aanvang van een werkkring, in welken hij bijna 45 jaren lang achtereenvolgens als Controleur, Inspecteur en Hoofdinspecteur heeft mogen arbeiden. Zijne rustelooze werkzaamheid en zijn organiseerend talent hebben van de Nederlandsche Rijkstelegraaf eene instelling weten te maken, die ook in het buitenland een goeden naam heeft. Bij de groote uitbreiding, welke het telegraafnet onderging en de voortdurende toeneming van het verkeer wist de Heer Van I hiel steeds al die verbeteringen aan te brengen, welke door de omstandigheden en de practijk noodig werden geacht. Het was evenwel niet alleen aan ons, ambtenaren, bekend wat de Rijkstelegraaf aan hem te danken heeft. Bij zijne 40 jarige ambtsvervulling schreef ,,de Nieuwe Rotterdamsche Courant" o. a. „Gewichtig vooral is de loopbaan, die de heer Van Thiel in deze veertig jaren heeft afgelegd, en groot zijn de diensten, die hij heeft bewezen. Dat de telegraafdienst zoo uitmuntend is ingericht, het is voor een zeer groot deel te danken aan den heer \ an Ihikl. Reeds de eerste regeling en het in gang brengen van den dienst op het kantoor in de hoofdstad was eene taak, die groot beleid eischte; en hoeveel meer beteekems had de taak van den controleur, die te waken had voor een geregelden gang van zaken op alle kantoren en te zorgen dat er een bekwaam personeel werd gevormd, en die bovendien een veelomvattend administratief beheer had te voeren. Dat bij al de reorganisaties, die in den loop dezer veertig jaren het hoofdbestuur der rijkstelegraphie onderging en bij de wisseling van personen in andere betrekkingen bij dit hoofdbestuur, de heer Van Thiel steeds in zijn ambt bleef gehandhaafd en zelfs steeds meer bemoeiingen van groot gewicht daaraan zag toevoegen, mag wel als bewijs gelden, dat hij op uitmuntende wijze zich \an zijne taak wist te kwijten. En datzelfde getuigt ook de achting, die hem door het geheele uitgebreide personeel, dat onder zijne leiding werkzaam is, wordt toegedragen. Het zou ons te ver voeren, indien wij lang stil stonden, bij al hetgeen de Heer Van Thiel voor de Rijkstelegraaf heeft gedaan. Evenmin zullen wij in bijzonderheden treden over hetgeen hij buiten zijne ambtsbezigheden nog verrichtte op maatschappelijk en kerkelijk gebied. Wij stippen slechts aan, dat hij gedurende tal van jaren in verschillende commissiën belangrijke functiën vervulde. De Heer Van Tiiiel, die sedert 12 Mei 1874 Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw was, eindigde zijne loopbaan als Hoofdinspecteur der Telegraphie, den 30sten September 1897. Lang heeft hij van zijne welverdiende rust niet mogen genieten; na eene korte ongesteldheid overleed hij reeds den 30sten Januari 1900. Deze enkele bladzijden, gewijd aan den Heer Van Thiel, willen wij besluiten met het volgend gedicht, voorgedragen door den oudDirecteur P. C. J. Meijs, ter gelegenheid van het afscheid van den Hoofdinspecteur op 30 September 1897. AFSCHEIDSGROET aan den Heer A. H. Van Thiel, aftredend Hoofdinspecteur der Telegraphie in Nederland. Daar ligt de welversneden veder, Den Staatsdienst jaren lang gewijd. Wie ziet er ongeroerd op neder r Wie vat haar op, een naam ten spijt? Mij dunkt, de ving'ren moeten beven, Begeerig naar die pen gestrekt, Waarmede een richtsnoer werd geschreven, Dat thans nog aller bijval wekt. De ver-st hrijfdienst der Nederlanden Werd half eene eeuw door U geleid; Dien hebt Ge in 't werk van hoofd en handen, Een meesterstuk van wet bereid. Dien dienst zaagt Ge uit zijn winds'len treden, Gij bliest hem adem in de ziel. Een naam die tintelt door 't verleden, Leeft in de Toekomst voort: Van Thiel! Zoo ga dan! Leg getroost ze neder, De pen zoo lang U toevertrouwd l Geen enk'le smet kleeft aan die veder! Die lofspraak geld' U meer dan goud! Zoo ga! Ontvang onze afscheidsgroeten, Bij warme hulde, U aangeboön. — De rust moge al Uw zorg verzoeten! Uw avondstond zij kalm en schoon! HET l.KHOUW VAN HKT HOOFDBESTUUR DER POSTERIJEN' EN TEI.EC.RAPHIE IN DE PARKSTRAAT TE 'S-GRAVENHAC.E. ATELIER DER HERSTEL!.IN* 1SWERKPI.AATS VAN DK RIJKSTELEGRAAF IE S-«;RAVENHAGE. zullen wij in bijzonderheden treden over hetgeen hij buiten zijne ambtsbezigheden nog verrichtte op maatschappelijk en kerkelijk gebied. Wij stippen slechts aan, dat hij gedurende tal van jaren in verschillende commissiën belangrijke functiën vervulde. De Heer Van Thiel, die sedert 12 Mei 1874 Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw was, eindigde zijne loopbaan als Hoofdinspecteur der Telegraphie, den 30sten September 1897. Lang heeft hij van zijne welverdiende rust niet mogen genieten; na eene korte ongesteldheid overleed hij reeds den 3osten Januari 1900. Deze enkele bladzijden, gewijd aan den Heer Van Thiel, willen wij besluiten met het volgend gedicht, voorgedragen door den oudDirecteur P. C. J. Meijs, ter gelegenheid van het afscheid van den Hoofdinspecteur op 30 September 1897. AFSCHEIDSGROET aan den Heer A. H. Van Thiel, aftredend Hoofdinspecteur der Telegraphie in Nederland. Daar ligt de welversneden veder, Den Staatsdienst jaren lang gewijd. Wie ziet er ongeroerd op neder ? Wie vat haar op, een naam ten spijt ? Mij dunkt, de ving'ren moeten beven, Begeerig naar die pen gestrekt, Wlarmede een richtsnoer werd geschreven, Dat thans nog aller bijval wekt. De ver-schrijf dienst der Nederlanden Werd half eene eeuw door U geleid; Dien hebt Ge in 't werk van hoofd en handen, Een meesterstuk van wet bereid. Dien dienst zaagt Ge uit zijn windselen treden, Gij bliest hem adem in de ziel. Hen naam die tintelt door 't verleden, Leeft in de Toekomst voort: Van Thiel! Zoo ga dan! Leg getroost ze neder, De pen zoo lang U toevertrouwd! Geen enk'le smet kleeft aan die veder! Die lofspraak gela" U meer dan goud! Zoo ga! Ontvang onze afscheidsgroeten, Bij warme hulde, U aangeboön. — De rust moge al Uw zorg verzoeten! Uw avondstond zij kalm en schoon! HET GEBOUW VAN HET HOOFDBESTUUR DER POSTERIJEN EN TELEGRAPHIE IN DE PARKSTRAAT TE 's-GRAVENHAGE. ATI I IER DER HERSTELI.1 NGSWERKPl.AATS VAN I)E RIJKSTELEGRAAF TE 'S-C.RAVENHAC.E. Johannes Martinus Collette werd den 22stenJuli 1828 te Maastricht geboren en deed den 7l,en Februari 1853 examen voor leerling-telegrafist. Aan bovengenoemd examen namen 120 candidaten deel, van welke J. M. Collette N°. i behaalde. Bij Min. Beschikking d.d. 24 Februari 1853, werd hij aangesteld tot leerling-telegrafist. Van den 7den April 1853 af nam Collette deel aan den cursus aan de academie te Delft, welke gegeven werd om de eerstaangestelde leerlingen in te wijden in de wetenschap, waarvan de telegraphie eene toepassing is. Na afloop van dien cursus, werden de leerlingen wederom gerangschikt. Collette behaalde weer N°. 1. Achtereenvolgens was hij nu als leerling te Rotterdam en als telegrafist te Amsterdam werkzaam. Den isteQ Juli 1854 werd hij benoemd tot eerstaanwezend ambtenaar te Maastricht en den isten October 1855 tot lijnopziener in dezelfde standplaats. In ditzelfde jaar werd hem aangeboden om naar Oost-Indië te gaan, ten einde daar de electrische telegraphie in te voeren, welk aanbod hij evenwel van de hand wees. Toen in 1860 het telegraafnet, dat zich meer en meer had uitgebreid, in zes afdeelingen werd gesplitst, werd hij verplaatst naar Arnhem, dat voor zooveel den technischen dienst betrof, toen den voornaamsten knoop van het telegraafnet vormde. Wegens familieaangelegenheden moest hij echter voor die onderscheiding bedanken. Toen in 1863 de Adsistent-Ingenieur der Rijkstelegraaf Van Kerkwijk tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verkozen was, werd de Heer Collette op grond van zijne technische bekwaamheden, den 157/ ^ benoemd tot Hoofddirecteur der Rijkstelegraaf en behield dien titel bij de overplaatsing naar het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid, waarbij de Administratie der Rijkstelegraaf eene afzonderlijke afdeeling „Telegraphie" vormde. Aldus bleef het Hoofdbestuur samengesteld, totdat de Heer Staring, op 1 Juli 1884, als Hoofddirecteur der Rijkstelegraaf aftrad en zijne funtiën werden opgedragen aan den Heer J. P. Hofstede, Hoofddirecteur der Posterijen. Onder diens bestuur werden de twee zelfstandige afdeelingen „Telegraphie" en „Posterijen" bij het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid op 1 Januari 1886 vereenigd tot ééne afdeeling „Posterijen" waarbij de zaken, die alleen den postdienst betroffen, door ,,Posterijen I", die van den Rijkstelegraafdienst door „Posterijen II" en de zaken, welke op beide diensten betrekking hadden, door „Posterijen III werden aangeduid. Na het'overlijden van den Heer J. P. Hofstede op 15 Maart 1893, onderging de inrichting van het Hoofdbestuur eene ingrijpende wijziging, doch alvorens verder te gaan, moeten wij nog even stilstaan om een woord te wijden aan de nagedachtenis van den Hoofddirecteur Hofstede. * * * Joan Pieter Hofstede werd den io',en December 1822 te Assen geboren. Op achttienjarigen leeftijd trad hij in dienst bij de Posterijen, door zijne benoeming tot surnumerair bij Kon. Besl. van 5 November 1840. Als zoodanig werkzaam gesteld bij het Hoofdbestuur der Posterijen, bureel Controle* werd hij in 1847 benoemd tot vijfden commies aan het postkantoor te Amsterdam, alwaar hij in 1848 tot vierden commies en in 1850 tot commies tweede klasse werd bevorderd. Na vijf jaren in den actieven dienst werkzaam te zijn geweest, werd hem bij Kon. Besl. van 15 September 1852 een andere werkkring opgedragen, door zijne benoeming tot commies aan het Departement van Financiën, waarvan de Posterijen eene afdeeling uitmaakte. Hij werd belast met de zaken, het vervoer en het personeel betreffende, en zag zich in 1857 benoemd tot Buitengewoon Inspecteur, welken rang hij behield tot 1864, toen hij bij Kon. Besl. van 10 Maart tot opvolger werd aangewezen voor den in die maand overleden Hoofddirecteur der Posterijen Mr. J. Pols. Zooals wij zoo even reeds opmerkten, werd de Heer Hofstede, met ingang van 1 Juli 1884, tevens belast met het beheer van de Rijkstelegraaf. Bij de Internationale Telegraafcongressen vertegenwoordigde hij te Berlijn in 1885 alleen, en te Parijs in 1890 met den Heer H van Eck, Directeur van het Rijkstelegraafkantoor te Amsterdam, de Neclerlandsche Administratie en gaf daarbij de bewijzen, hoezeer hij zich op de hoogte had gesteld van den telegraafdienst. De° Heer Hofstede, die Ridder was in de Orde van den Nederandschen Leeuw en bovendien begiftigd was met onderscheidene buitenlandsche ordeteekenen, mocht niet alleen het zeldzaam voorrecht smaken zijn zilveren ambtsfeest te vieren als Hoofddirecteur der Posterijen, doch tevens zijn gouden jubileum als ambtenaar. De groote verdiensten van den Heer Hofstede ten opzichte van de Nededandsche Posterijen zijn genoegzaam bekend; eene uitweiding daarover kan dus hier achterwege blijven; bovendien laten bestek en aard van dit werk niet toe daarbij uitvoerig stil te staan. Ook bij de Telegraphie bracht hij die hervormingen tot stand, welke door de tijdsomstandigheden geëischt werden. Begaafd met eene ongeëvenaarde werkkracht, wist hij de vele moeilijkheden, welke zich bij de samensmelting van de beide diensten opdeden, te overwinnen. Ongeveer drie jaren na zijn gouden ambtsfeest, overleed de Heer Hofstede plotseling den i5<'en Maart 1893. * * * Na het overlijden van den Heer Hofstede werd bij Koninklijk Besluit van 29 April 1893, N°. 22, de Heer J. P. Havelaar, oud-Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, benoemd tot Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie en als zoodanig belast met het Hoofdbestuur dier beide takken van dienst. Met het optreden van den Heer Havelaar zijn enkele gewichtige veranderingen in het Hoofdbestuur aangebracht. In de eerste plaats werden de bevoegdheden van den Directeur-Generaal aanmerkelijk uitgebreid. Voorts werden onmiddellijk onder den Directeur-Generaal werkzaam gesteld: een administrateur, welke betrekking werd opgedragen aan den Heer M. G. de Bloeme, referendaris bij het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid: een hoofdinspecteur der posterijen, waartoe met ingang van 1 Januari 1902 benoemd werd de Heer C. van der \ een ; een hoofdinspecteur der telegraphie, welke betrekking sedert 1 Januari 1902 vervuld wordt door den Heer A. Kruijt; een hoofdingenieur der telegraphie, welke betrekking sedert 1 December 1899 de Heer A. E. R. Collette bekleedt. Als Minister had de Heer Havelaar een zeer werkzaam aandeel gehad, niet alleen in zaken, den postdienst betreffende, maar ook wat die der telegraphie aanbelangt. Voor het personeel was de nieuwe Directeur-Generaal geen onbekende, waar men het Koninklijk Besluit van 31 Maart 1891, N°. 23, dat eene belangrijke verbetering bracht in de tractementen der ambtenaren, te danken had aan den Minister Havelaar. Ook na zijn optreden als Directeur-Generaal zijn ten opzichte van het personeel belangrijke verbeteringen ingevoerd-, onder meer stippen wij hier aan: bevordering van de Zondagsrust van het geheele personeel; verbetering van de uniformkleeding der beambten en in den jongsten tijd de vervroegde verhooging in de eerste jaren van de salarissen der lagere ambtenaren. . , , ' Belangrijke zaken, de telegraphie en telephonie betreffende, kwamen tiidens het bestuur van den Heer Havelaar aan de orde. ^ In 1896 werd de Achtste Internationale Telegraafconferentie gehou en te Budapest, waar de Directeur-Generaal en de tegenwoordige Hoofdinspecteur der Telegraphie als vertegenwoordigers van de Nederlandse e Administratie optraden. . . . De aanwezigheid van de afgevaardigden der vreemde Administratien op de conferentie werd benuttigd tot het vernieuwen van bestaande of tot het sluiten van nieuwe telegraafovereenkomsten, met Belgie, Duitsch an , Frankrijk, Luxemburg, Noorwegen en Rusland. Tevens werd aldaar de eerste Telephoonovereenkomst met Duitschland gesloten nadat reeds in 1895 een verdrag met België tot invoering van den Internationalen Telephoondienst was tot stand gekomen. Tijdens zijn verblijf te Budapest werd door den Directeur-Generaal tevens'de grond gelegd voor een verdrag met Groot-Bntannie en Ierlanc tot aankoop van den halven eigendom der Nederlandsch-Engelsche kabels. Deze overeenkomst, in 1898 tot stand gekomen, hee t den invloed van de Nederlandsche Telegraafadministratie ten opzichte van het Europeesch telegraafnet zeer doen toenemen. Als gewichtige gebeurtenissen moeten mede worden vermeld. de openiiw van 'den Internationalen Telephoondienst met Belgie op ■ November ,895 en die met Duitschland op 5 October 1896; voort de overneming van den lntercommunalen Telephoondienst in Nederland door den Staat op i October 1897. . ... Verder maken wij nog melding van de invoering van tien lnspectien voor den Post- en Telegraafdienst, waarmede een aanvang op 1 Mei 1897. Te gelijkertijd werden de inspecteurs der 1 elegraphie ontheven van de aan hen opgedragen werkzaamheden van tec^" a?rd en werd bij Kon. Besluit van 29 Maart 1897, N . 26 het Rijk voor den technischen dienst verdeeld in drie districten; aan het hoofd van elk district werd een ingenieur der Telegraphie geste d. die: onder de onmiddellijke bevelen van den Hoofdingenieur, belast is met A. K. R. COLLEÏ TK. H00FDINC.ENI EU R DER TEI.E I 048 053.69 » 1003730.791 > I 199 420.67 Hieruit blijkt, dat men in den loop der jaren is begonnen in te zien, dat op het gebied van vereenigen vrij wat meer mogelijk was dan aanvankelijk scheen, en dat nog wel niettegenstaande het feit, dat behalve toeneming van het post- en telegraafverkeer, nog verscheidene nieuwe takken aan den dienst zijn toegevoegd. Men denke slechts aan de Rijkspostspaarbank en de pakketpost, wat den postdienst betreft en aan den telephoondienst in zijne verschillende vormen, wat de telegraphie aangaat. Geleidelijk is in den loop der laatste 30 jaren het aantal vereenigde kantoren vermeerderd en het getal zelfstandige telegraafkantoren verminderd, zoodat er op 1 Januari 1902 nog slechts 28 enkelvoudige telegraafkantoren bestonden. Dit aantal zou wellicht nog belangrijk kleiner zijn, indien men van het begin der vereeniging af, deze naar een vast systeem had doorgevoerd. In de eerste jaren evenwel was de leiding der beide adniinistratiën niet in ééne hand; hoewel gebracht onder één Departement van algemeen bestuur, behield elke tak van dienst zijn eigen Hoofddirecteur, hetgeen belemmerend werkte op de vereeniging der adniinistratiën in 't algemeen en waardoor men op de kantoren steeds opmerkte, dat de diensten wel vereenigd waren, doch dat die vereeniging toch niet zoo heel innig was. Jarenlang is het bij de twee takken van dienst geweest: vereenigd — en toch gescheiden; twee hoofdadministratiën, tweeledig toezicht door inspecteurs, die in twee verschillende standplaatsen resideerden; twee soorten van ambtenaren in allerlei rangen, tweeërlei kas, tweeërlei archief, tweeërlei meubels, ja, zelfs tweeërlei vuur en licht had men op de vereenigde kantoren! Eene schrede voorwaarts werd gedaan, toen op 1 Juli 1884, nadat aan den Heer W. C. A. Staring op zijn verzoek eervol ontslag was verleend als Hoofddirecteur der Rijkstelegraaf, de Heer J. P. Hofstede, Hoofddirecteur der Posterijen, tevens belast werd met het Hoofdbestuur der Rijkstelegraaf. 1) Onder diens hoofdbestuur werden meer of minder ver strekkende hervormingen in den vereenigden dienst tot stand gebracht, terwijl tevens verschillende vereenvoudigingen en verbeteringen werden ingevoerd. Zoo werd de reorganisatie der inspectiën bij de Rijkstelegraaf ter hand genomen; de indeeling in 9 telegraafinspectiën, welker hoofden tevens directeur van een kantoor waren, voldeed niet meer aan de eischen van den dienst. Door het inkrimpen der inspectiën tot 5, evenals bij de posterijen, en door het plaatsen van de inspecteurs voor beide diensten op dezelfde standplaatsen (1 Mei 1892), werd eene belangrijke vereenvoudiging verkregen. Na het overlijden van den Heer J. P. Hofstede, op 15 Maart 1893 ondergingen inrichting en samenstelling van het Hoofdbestuur eene ingrijpende wijziging. Bij Kon. Besluit van 29 April 1893 werd de Heer J. P. Havelaar, Oud-Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, benoemd tot Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie. 1) Reeds ia 1870 schreef de Heer J. J. van Kerkwijk in zijne brochure, getiteld: Het Koninklijk besluit van 20 December 1869, No. 9, tot overbrenging der Administratie van den Rijkstelegraaf naar het departement van Financiën, beschouwd in verband met de vereeniging van de Rijkstelegraaf met de Posterijen: „Ten einde eene krachtige samenwerking te verkrijgen tusschen de Posterijen en de Telegrafen moet één man aan het hoofd staan van de twee adniinistratiën. Die ambtenaar behoort verantwoordelijk te zijn, evenzeer voor alles wat op de Posterijen betrekking heeft, als voor hetgeen de Telegrafie aangaat". Had de Heer Havelaar als Minister in 1891 reeds eene belangrijke verbetering en meer gelijkheid gebracht in de tractementen der ambtenaren van beide administratie, — als Directeur-Generaal nam hij de vereeniging der beide diensten met kracht ter hand en voerde haar stelselmatig door. Waar tot nu toe eene vaste regeling ontbrak voor de benoeming van post- en telegraafambtenaren tot directeur van een vereenigd kantoor, werden bij Kon.° Besluit van 21 Maart 1894 N°. 17, daarvoor bepalingen vastgesteld, waardoor de bedoelde directies zooveel mogelijk gelijkelijk onder de ambtenaren van beide dienstvakken worden verdeeld. Hierop volgde de vereeniging van onderscheidene belangrijke kantoren, terwijl tevens de reorganisatie der inspectiën werd ter hand genomen. . , Bij Kon. Besluit van 6 Februari 1897 werd de mdeeling van het Rijk in 5 inspectie-afdeelingen voor den post- en 5 voor den telegraafdienst gewijzigd in eene indeeling in 10 afdeelingen voor beide diensten. Bij het genoemde besluit werd tevens bepaald, dat aan het hoofd van elk der 10 afdeelingen een Inspecteur der Posterijen en Telegraphie zou worden gesteld. Als standplaatsen der Inspecteurs werden aangewezen: Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Middelburg, Utrecht, Venloo 1) en Zwolle. Van deze nieuwe afdeelingen kwamen tot stand. 1 Mei 1S97, Amsterdam en Utrecht; 1 October 1897, 's-Gravenhage, Groningen, Leeuwarden, Zwolle; 1 April 1899, Arnhem, 's-Hertogenbosch, Middelburg en Venloo, zoodat op dit tijdstip de uitbreiding van het aantal inspectie-afdeelingen met beperking van haren omvang geheel tot stand was gekomen, waardoor het toezicht op de uitvoering van den dienst aanmerkelijk werd verbeterd. Thans (September 1902) bedraagt het aantal kantoren van den vereenigden post- en telegraafdienst 221, waarvan 207 post- en 14 hulppostkantoren. Bovendien is op 39 bijkantoren de postdienst met den dienst der telegraphie vereenigd. 1) De standplaats van den Inspecteur te Venloo werd met ingang van i April 1902 naar Maastricht overgebracht. Jhr. j. j. de testers. (;. m. de bl( )eme. ISSPK» TKI R DI K I'OSTKRIJKN KN TKLKGRAI'HIE. ZWOLLE. INSI'KC I KI R DHR POSTERIJEN I N TKLKGRAPHIK. GRONINGKN. f. A. A. SCHWAN. M. VEELINOA. INSI'Kt ll- I R DHR I'OSTKRIJKN KN l'KI.K.i 1R Al'HI K. MIDDKLBl'RG. INSI'KC I KI R DI K I'OSTKRIJKN KN I KI K' «RAl'HIK. ARNHEM* Had dc Heer Havelaar als Minister in 1891 reeds eene belangrijke verbetering en meer gelijkheid gebracht in de tractementen der ambtenaren van& beide administratiën, — als Directeur-Generaal nam hij de vereeniging der beide diensten met kracht ter hand en voerde haar stelselmatig door. Waar tot nu toe eene vaste regeling ontbrak voor de benoeming van post- en telegraafambtenaren tot directeur van een vereenigd kantoor, werden bij Kon. Besluit van 21 Maart 1894 N°. 17, daarvoor bepalingen vastgesteld, waardoor de bedoelde directies zooveel mogelijk gelijkelijk onder de ambtenaren van beide dienstvakken worden verdeeld. Hierop volgde de vereeniging van onderscheidene belangrijke kantoren, terwijl tevens de reorganisatie der inspectiën werd ter hand genomen. Bij Kon. Besluit van 6 Februari 1897 werd de indeeling van het Rijk in 5 inspectie-afdeelingen voor den post- en 5 voor den telegraafdienst gewijzigd in eene indeeling in 10 afdeelingen voor beide diensten. Bij het genoemde besluit werd tevens bepaald, dat aan het hoofd van elk der 10 afdeelingen een Inspecteur der Posterijen en Telegraphie zou worden gesteld. Als standplaatsen der Inspecteurs werden aangewezen: Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Middelburg, Utrecht, Venloo 1) en Zwolle. Van deze nieuwe afdeelingen kwamen tot stand: 1 Mei 1897, Amsterdam en Utrecht; 1 October 1897, 's-Gravenhage, Groningen, Leeuwarden, Zwolle; 1 April 1899, Arnhem, 's-Hertogenbosch, Middelburg en Venloo, zoodat op dit tijdstip de uitbreiding van het aantal inspectie-afdeelingen met beperking van haren omvang geheel tot stand was gekomen, waardoor het toezicht op de uitvoering van den dienst aanmerkelijk werd verbeterd. Thans (September 1902) bedraagt het aantal kantoren van den vereenigden post- en telegraafdienst 221, waarvan 207 post- en 14 hulppostkantoren. Bovendien is op 39 bijkantoren de postdienst met den dienst der telegraphie vereenigd. I) De standplaats van den Inspecteur te Venloo werd met ingang van i April 1902 naar Maastricht overgebracht. Jhr. j. j. I)e pesters, inspecteur i)kr posterijen en telegraphie. zwolle. g. m. de bloeme. inspecteur der posterijen en telegraphie. groningen. i. a. a. schwan. inspeu'ieur dk.k postkrijkn kn ii i.ic.rai'iiik. middelburg. M. VELLINGA. inspecteur der posterijen en tklkgrapiiie. arnhem- XVI. DE TELEPHONIE EN HARE ONTWIKKELING. TELEPHOONKANTOREN. — INTERCOMMUNALE EN INTERNATIONALE TELEPHONIE. Toen de Commissie van 1850 in haar verslag aan den Minister de meening uitsprak, „dat het geen droombeeld eencr verhitte verbeelding was zich voor te spiegelen, dat eenmaal de dag zou aanbreken, waarop de Minister van Binnenlandsche Zaken, om zoo te zeggen, 7net al de hoofden der verschillende provinciën gelijktijdig in conferentie zou zijn, -onder dat deze daarom den hun aanbetrouwden post behoeven tc verlaten . heeft zij er zeer zeker niet aan gedacht, dat hare voorspelling zoo in alle deelen nauwkeurig uit zou komen — dank zij de uitvinding van de telephoon. Toen deze toestel zijne intrede in de wereld deed — en dat was toen de telegraaf reeds een kwart eeuw in ons land bestond — leek het er in den beginne nog volstrekt niet naar, dat zulks eene geheele omwenteling zou brengen in het telegraphisch verkeer. In het verslag aan den Koning over 1877 toch leest men het volgende: „In November en December werden vele proeven genomen met de telephoon volgens het stelsel van den Amenkaanschen 1 rofessor Graham Bell. Die proeven hebben voldoende aangetoond, dat de telephoon uitmuntend diensten kan bewijzen bij het opsporen van storingen en bij andere handelingen van technischen aard, waarbij mondelinge boodschappen moeten worden overgebracht. Op afstanden \ an ongeveer 75 kilometer kon men zich nog goed doen verstaan, niettegenstaande men veel hinder had van de inductie van galvanische stroomen in parallel loopende geleidraden. „Vermits gebleken was van het voornemen der Duitsche telegraafadministratie, om al spoedig voor een aantal kleinere kantoren de tele- phoon als uitsluitend middel van overbrenging van tijdingen te bezigen, en zelfs een voorschrift was uitgevaardigd, waarbij de telephoondienst van de Duitsche kantoren in bijzonderheden wordt geregeld, zijn, na afloop van het eerste onderzoek naar de functiën^ van den toestel in het algemeen, ook nog proeven genomen bepaaldelijk met betrek 'ing tot zifne waarde voor de overbrenging van tijdingen ten behoeve van het publiek. Aanvankelijk werd die overbrenging door de voormelde inductie van stroomen in parallel loopende geleidraden zoo goed als onmogelijk cremaakt; beter ging het, toen de telephoondraad van die andere ge eiding zooveel mogelijk was afgezonderd, maar de nauwkeurige overbrenging der tijdingen bleek toch, bij gebruik van de telephoon volstrekt niet In die mate gewaarborgd, als men voor eene deugdelijke dienstuitoefening mag eischen. De aandacht blijft op dezen alleszins merkwaarden toestel en op de toepassing daarvan gevestigd . Dit klonk niet bijzonder bemoedigend. Ook een jaar later waren de verwachtingen nog niet veel gunstiger, want in het jaarverslag over /S78 wordt aan denzelfden toestel slechts één regel gewijd n.l. Je telephoon blijft voor technische doeleinden goede diensten bewijzen ■ Daarmede was evenwel ook het minimum bereikt. Niet alleen toch, dat het verslag over 1879 wederom melding maakt van goed gebruic van de telephoon bij den technischen dienst, doch wordt ook medegedeeld, dat in het tijdsverloop tusschen het leggen van den kabel van Vlieland naar Terschelling en de opening van het kantoor in deze laatste plaats, de gemeenschap tusschen beide eilanden door telephonen werc onderhouden. Tusschen den Directeur van het telegraafkantoor te Vlieland, en den opzichter bij den bouw van het nieuwe kantoor te Terschellino- waren verscheidene berichten per telephoon overgebracht, vooral bij °het stranden van schepen, waarvan zich in dat tijdsverloop drie gevallen voordeden. _ . Korten tijd daarna deed de telephoon hare intrede in het gewone telegraphisch verkeer met de opening van het t elephoo nkan 100 r te de Cocksdorp (eiland Texel) op 15 Februari 1881 en weldra zou blijken, dat met de invoering van de telephoon als openbaar verkeersmiddel voor de geschiedenis der telegraphie een nieuw tijdperk aanbReeds in hetzelfde jaar werden nog vier telephoonkantoren geopend en sedert dien tijd is men onophoudelijk voortgegaan met den aan eg van nieuwe telephoonlijnen en de opening van kantoren. INTERCOMMUNALE EN INTERNATIONALE TELEPHONIE. Dat de vestiging oorspronkelijk alleen kon geschieden in plaatsen, niet verder dan vijf kilometer van eene Rijkstelegraaflijn en niet meer dan 15 kilometer van een Rijkstelegraafkantoor gelegen, gaf al spoedig aanleiding tot bezwaren. Aanvragen tot vestiging van kantoren moesten uitgaan van de gemeentebesturen. Hierbij nu bleek, dat ten gevolge van bovengenoemde beperking te veel plaatsen van eene telegraphische verbinding verstoken zouden blijven. Al spoedig kwam hierin verbetering, toen de gelegenheid tot aansluiting van plaatsen over grootere afstanden werd opengesteld, mits de Gemeente voor hare rekening nam de meerdere kosten van aanleg eener lijn boven vijf kilometer. Sedert October 1897 is elke beperking vervallen en geschiedt de aanleg van alle lijnen geheel \oor rekening van het Rijk. De Gemeenten hebben alleen te zorgen voor eene gemeubelde lokaliteit en voor het personeel tot uitvoering van den dienst. Naar gelang het voor de Gemeenten gemakkelijker werd gemaakt een telephoonkantoor te verkrijgen, naar die mate vermeerderden ook de aanvragen, welke bij de Regeering inkwamen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de technische dienst weldra handen te kort kwam en dat ondanks vermeerdering van personeel, de aanleg van vele lijnen, naar plaatsen, waarvoor de aanvraag om een kantoor reeds werd ingewilligd, nog op afdoening wacht. Niettegenstaande deze vertraging0 is ons land thans reeds als bezaaid met telephoonkantoren, dank&zijÖ de vrijgevigheid der Regeering. Waar er in 1881 slechts een vijftal telephoonkantoren bestond, telde men er op het einde van 1891 reeds 209. 1 Ju'' 1902 bedroeg het aantal 4^5•> terwijl nog voor vele plaatsen de voltooiing wordt te gemoet gezien of de aanleg is toeaezeo-d. ö ö ö De gemakkelijke bediening van de telephoon, waarvoor geene langdurige voorafgaande oefening vereischt wordt, leidde er al spoedig toe, dat deze toestel niet tot de kantoren beperkt bleef, maar weldra zijne intrede deed in allerlei particuliere gebouwen. De bruikbaarheid van de telephoon was al dadelijk oorzaak, dat particulieren het initiatief namen om door dit nieuwe communicatiemiddel handelskantoren enz. met elkaar in verbinding te brengen en het duurde dan ook maar kort, of de International Bell Telephone Company te New-York, die hare concessie overdroeg op de Nederlandsche BellTelephoonmaatschappij (18S1) had te Amsterdam een plaatselijk telephoonnet aangelegd, waarbij de perceelen der geabonneerden werden verbonden met het centraal bureel der Maatschappij, door middel waarvan zij met elkaar in telephonische gemeenschap werden gebracht. ^ De genoemde Maatschappij verkreeg weldra meer concessien n.L voor 's-Gravenhage, Rotterdam, Utrecht, Groningen enz., terwijl ook door andere ondernemers elders communale netten werden aangelegd, 0 a te Leeuwarden, Middelburg, 's-Hertogenbosch, Enschede enz. Op 1 November 1900 was zoodoende het aantal netten in ons land reeds eeklommen tot 47. , Hoewel deze netten aanvankelijk alleen bestemd waren voor het plaatselijk verkeer, werd weldra weer eene schrede voorwaarts gedaan toen de telephoon van particulieren in verbinding gebracht werd met het teleoraafverkeer. Aan de Nederlandsche Bell-1 elephoonmaatschappij te Amsterdam werd namelijk in 1882 eene kamer in het gebouw van het Rijkstelegraafkantoor op den N. Z. Voorburgwal ten gebrui-e a gestaan, welke kamer, door vijf draden met het centraalkantoor der Maa schappij verbonden, aan de geabonneerden van deze de gelegenheid gaf, hunne telegrammen per telephoon het Rijkstelegraafkantoor te doe bereiken en van daar te doen ontvangen. Die telegrammen werden dan door een beambte der Maatschappij aan het hoofdtelegraafkantoor opgeschreven en behandeld, alsof ze door den afzender aan het loket waren aangeboden. De Maatschappij inde de seinkosten en keerde deze aan het Rijkstelegraafkantoor uit. Voor de geadresseerden, die deze vviize van bezorgen verlangden, gaf het Rijkstelegraafkantoor de ontvangen telegrammen af aan den beambte der Maatschappij, die ze per telephoon aan de geadresseerden overbracht. Deze gelegenheid tot he overbrengen van telegrammen werd geopend 3 Juli 1882, dus nauwelijks een iaar\ia de opening van het eerste telephoonkantoor. Behalve de zooeven genoemde plaatselijke netten werden, toen het nieuwe verkeersmiddel meer bekend werd, eene menigte particu lere telephoonverbindingen aangelegd voor eigen gebruik, b.jv. tusschen fabrieken, magazijnen enz. en de woningen der eigenaars. Naarmate de voordeden, welke de telephoon voor handel en onderling verkeer opleverde, meer werden gewaardeerd, werd de wensch krachtiger geuit om de telephonie op ruimer schaal in toepassing e brengen, namelijk door de Gemeenten in het bezit van een plaatse ijk telephoonnet, ook onderling telephonisch te verbinden. Ten gevolge hiervan werd bij Kon. Besluit dd. 7 December 1887 N°. 15 aan de Nederlandsche Bell-Telephoonmaatschappij te Amsterdam concessie verleend voor den aanleg en de exploitatie van voor publiek verkeer bestemde electrische geleidingen tusschen hare centraal-telephoonbureelen te Amsterdam en Haarlem alsmede tusschen die te Amsterdam en Zaandam. De concessie werd aanvankelijk verleend voor den tijd van één jaar, terwijl het Rijk de bevoegdheid had, dien termijn met ten hoogste één tweede jaar te verlengen. De verbindingen tusschen bovengenoemde plaatsen werden den 23^ Januari 1888 voor het algemeen verkeer in gebruik genomen. Weldra werd deze concessie gevolgd door eene voor de verbinding van Amsterdam en Rotterdam, eene voor eene lijn Rotterdam—Dordrecht en door concessiën voor de verbindingen van 's-Gravenhage met Amsterdam en met Rotterdam en van Haarlem en Zandvoort onderlino- en met Amsterdam. Bij sommige dezer lijnen werden abonnementen voor het voeren van intercommunale gesprekken toegelaten, terwijl voor niet-geabonneerden een gesprek van 5 minuten op ƒ 0.50 kwam te staan. Zoo betaalden de geabonneerden te Amsterdam voor het verkeer met Haarlem en Zaandam ƒ 50.—, die te Zaandam en Haarlem ƒ 90.—, de geabonneerden te Rotterdam voor het verkeer met Dordrecht ƒ 20.—, die te Dordrecht f 11S.— per jaar. Op andere lijnen werd geen abonnement toegelaten, maar uitsluitend het gesprekkentarief toegepast en elk gesprek van 3 minuten eveneens met ƒ0.50 betaald. In het eerstvermelde geval waarborgde de Maatschappij aan het Rijk de opbrengst van het telegraafverkeer tusschen de nu ook telephonisch verbonden gemeenten, volgens den stand daarvan bij het verleenen der concessie en keerde de helft van de ontvangst van het telephoonverkeer uit aan het Rijk; in het tweede geval werd geen waarborg van de Maatschappij gevorderd, maar keerde deze 75 pCt. van de ontvangsten uit, na aftrek van 4 of 5 pCt. rente van het aanlegkapitaal en van de door haar aan particulieren verschuldigde recognitiën, zoo voor het plaatsen van palen als anderszins. Bij Kon. Besluit van 17 November 1889 N°. 25 werden deze concessiën alle ingetrokken, doch te gelijker tijd opnieuw verleend, volgens de voorwaarden bij eene algemeene regeling voor den aanleg en de exploitatie van intercommunale telephoonlijnen met de Nederlandsche Bell-Telephoon-Maatschappij getroffen. Deze regeling beoogde den eventueelen overgang van het intercommunaal telephonisch verkeer in handen van den Staat te vergemakkelijken. In de voorwaarden der concessiën kwamen hoofdzakelijk tariefs- bepalingen voor, waarbij de abonnementen vervielen. De overeenkomst, waarnaar bij de concessie verwezen werd, bevatte de voorschriften voor aanleg, onderhoud en bewaking der lijnen; het Rijk behield zich het recht voor lijnen over te nemen tegen betaling van de kosten van aanleg, waarvan het bedrag werd vastgesteld bij de inrichting der lijn. Onder de werking van deze regeling kwamen nog eenige intercommunale lijnen tusschen de grootere gemeenten tot stand en van kleinere, doch met de hoofdplaatsen in bijzondere betrekking staande gemeenten. Bij het verleenen der concessie voor de opneming van Y laardingen in het intercommunaal verkeer (1892) werd voor het eerst aan den concessionaris de verplichting opgelegd aan het Rijk een zeker bedrag, als aandeel in de opbrengst der lijn, gedurende tien jaren te waarborgen. Voor Vlaardingen werd deze som vastgesteld op f 140. per jaar, voor Amersfoort op f 45°-—» voor Leiden op f 600. . De gevorderde waarborgsommen stonden de uitbreiding van de intercommunale telephonie evenwel zeer in den weg. Slechts enkele plaatselijke netten werden aangelegd en het aantal geabonneerden op de netten bleef, in verhouding tot het zielental, klein. Behalve Amsterdam, Rotterdam en Den Haag hadden in 1894 alle aangesloten communale netten minder dan 10 gesprekken daags. Uit het geringe gebruik der intercommunale telephoonlijnen werd de conclusie °getrokken, dat aan den aanleg daarvan verder geene dringende behoefte bestond. Evenwel ten onrechte; weldra zou blijken, dat ^de telephonie zich krachtig zou ontwikkelen, wanneer zij maar in gunstiger omstandigheden geraakte. En dit werd het geval, toen de Regeering in 1895 besloot, de intercommunale telephonie in eigen exploitatie te nemen, waartoe weldra de eerste stappen werden gedaan. Een gunstigen invloed op de ontwikkeling der telephonie had mede de niet-verlenging der concessie aan de Nederlandsche Bell-TelephoonMaatschappij door de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Arnhem resp. in 1895 en 1896, en het nemen in eigen beheer van het plaatselijk net door die gemeenten. Toen de Bell-Telephoon-Maatschappij weigerde voor f 200 000.— het net te Amsterdam over te dragen aan de Gemeente, diende het Gemeentebestuur bij den Raad het voorstel in tot aanleg van een eigen net. De voordracht werd gemotiveerd door de achterlijkheid van het telephonisch verkeer in de Gemeente ten gevolge van den hoogen abonnementsprijs (f 118. ) en de omstandigheid, dat de concessionaris belangrijke kapitaals-uitgaven voor verbetering en uitbreiding van het net vermeed (door den naderenden afloop der concessie te verklaren!). Het geheel nieuwe gemeentelijk net werd 1 November 1896 in eigen exploitatie genomen, terwijl de normale abonnementsprijs werd vastgesteld op f 90.—. Te Rotterdam en Arnhem namen de gemeenten de telephoon in eigen beheer resp. den isten October 1896 en den 2 2sten April 1897, waarna weldra meerdere gemeentelijke telephoonnetten werden aangelegd. De concessievoorwaarden, die de Regeering aan de gemeenten voorschreef, behelzen uitvoerige bepalingen omtrent aanleg en inrichting der netten, voor zoover die verband houden met den Rijkstelegraaf- of Rijkstelephoondienst of met andere Rijkswerken. Alle tarieven behoeven de goedkeuring van de Kroon. De vergunning wordt verleend voor 25 jaren, doch de Staat kan te allen tijde het net naasten, bij opzegging van één jaar te voren, volgens vaste regelen, in de voorwaarden vermeld. Voor den duur der concessie verzekert het Rijk aan de Gemeente het monopolie van het telephoonverkeer binnen haar gebied. Inmiddels was de eerste schrede gedaan om de intercommunale telephonie in handen van den Staat te brengen; den 9den September 1896 kwam bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal het wetsontwerp in tot verhooging der Staatsbegrooting voor bovengenoemd doel. De gevraagde gelden zouden dienen tot het maken van de noodige verbindingen tot aansluiting van de bestaande intercommunale lijnen aan de Rijkstelegraafkantoren, ter plaatse waar communale netten met het intercommunale net aangesloten waren. Voor uitkeering aan de Nederlandsche Bell-Telephoon-Maatschappij ter zake overneming der lijnen zelve zouden de gelden (op 1 April 1897 geraamd op f 214000.—) later worden aangevraagd. In de Memorie van Toelichting werd de netto opbrengst bij de nieuwe regeling geschat op ƒ 18000.—. Volgens de bestaande regeling was zij f 23 000.—. De Regeering beval desondanks den maatregel aan, als een onmisbaren eersten stap om de intercommunale telephonie tot ontwikkeling te brengen. Hoewel niet zonder tegenkanting, werden de gelden toegestaan, alsmede de daarna (6 Maart 1897) aangevraagde sommen voor de overname der intercommunale lijnen van de Nederlandsche Bell-Telephoon-Maatschappij (ƒ 215040.59) en voor de noodige inrichting en uitbreiding (ƒ 40000.—). Thans kon de overneming van de intercommunale lijnen door den Staat plaats vinden en werd op 1 October 1897 met de Staatsexploitatie daarvan aangevangen. Het verkeer tusschen de reeds aan het intercommunaal net aangesloten locale netten werd van nu af door het Rijk bediend en het gebruik der intercommunale lijnen nam weldra in buitengewone mate toe, zooals blijkt uit onderstaand overzicht: JAAR. I AANTAL GESPREKKEN. 1892 1 ^93 f vóór exploitatie door 1894 1 het Rijk. 1895 \ 1896 1897 1), '898 f tjjcjens exploitatie door 1899 l het Rijk. 1900 1 1901 71 833 79 424 85 147 99 818 114 871 165 708 33° 494 481 109 699 443 849 2 r 7 m + * f t 1 *1 Als gevolg van de steeds toenemende behoefte aan telephomscn verkeer waren er op 1 Januari 1901 reeds 50 Rijkstelephoonbureelen geopend en 48 plaatselijke netten door aansluiting van het plaatselijk centraal bureel aan het Rijkstelephoonbureel ter plaatse intercommunaal verbonden. Thans zijn voor den intercommunalen telephoondienst reeds eei. /u-tal Rijkstelephoonbureelen geopend. In 't kort stippen wij nog aan, wat op het gebied der internationale telephonie is tot stand gekomen. Met België werd op 11 April 1895 eene desbetreffende overeenkomst gesloten. De eerste lijn werd aangelegd van Rotterdam naar Esschen in aansluiting met de Belgische lijn. Den is,en November 1895 werd de internationale dienst met België — tusschen Amsterdam, Dordrecht, 's-Gravenhage en Rotterdam eenerzijds en Antwerpen en Brussel anderzijds — geopend. Sedert dien is het aantal verbindingen van verscheidene gemeenten in beide landen gestadig uitgebreid. Met Duitschland werd op 20 Juli 1896 eene overeenkomst gesloten 1) Rijks-exploitatie van i October af. Rinonalda, 1 Aanvang van het practisch onderwijs der leerlingen¬ telegrafist aan de Koninklijke Academie tot opleiding van burgerlijke Ingenieurs te Delft. io Augustus. De concessie van A. Ruyssenaers tot den aanleg eener telegraphische verbinding tusschen de Nederlandsche en Engelsche kusten overgedragen aan J. L. Ricardo te Londen. '5 De correspondentie langs den kabel tusschen Engeland en Nederland geopend. ,, Aanschrijving aan de Hoofd-Ingenieurs van den Waterstaat, houdende mededeeling, dat in meerdere gemeenten telegraafkantoren zullen worden gevestigd, doch dat die na verloop van een jaar weder zullen worden opgeheven, tenzij de gemeenten jaarlijks f 2000.— opbrengst aan het Rijk waarborgen. 31 December. De Commissie voor de zaken van de Rijkstelegraaf ontbonden, ingevolge Min. Besch. d.d. 29 December N°. 182. 1854. 1 Januari. Nachtdienst ingevoerd te Amsterdam en 's-Gravenhage. 17 Febiuari. Kon. Bes/. N". 57. Vergunning tot het oprichten eener /ntcrnationale Telegraaf maatschappij. 15 Aoril. Kon. Besl. N°. 91. Vergunning tot het oprichten eener Rotterdamschc Telcgraaftnaatschappij te Rotterdam. 25 i' Verplaatsing van het telegraafkantoor te Amsterdam naar de lokalen boven de stedelijke drukkerij in de Nes. '855. 10 Maart. De eerste kaart der Nederlandsche Rijkstelegraaflijnen wordt aan Z. M. den Koning aangeboden. 1 September. De Heer J. J. van Kerkwijk treedt in dienst als Adsistent-Ingenieur van de Rijkstelegraaf. 1856. 20 December. Het nieuwe kantoor in het Post- en Telegraafkantoor te Amsterdam voor het publiek geopend. 1857. 17 October. Voorstel van Frankrijk om den Heer Morse, den uitvinder der telegraaftoestellen, evenals zulks door de overige Europeesche regeeringen geschiedde, ook door de Nederlandsche eene gepaste belooning te schenken. (Het geschenk bedroeg frs 400000.—, waarvan het aandeel van Nederland ƒ 11000.— beliep). 1859. 1 Maart. Het Rijk stelt der Rotterdamsche Telegraafmaatschappij voor, hare lijnen over te nemen. De onderhandelingen O leidden niet tot een resultaat en werden 10 October afgebroken. 15 " Besluit om halfjaarlijks twee ambtenaren te Amsterdam en Londen van standplaats te doen wisselen. 5 Mei. Nachtdienst te Rotterdam ingevoerd. 1 Augustus. De afzonderlijke dienstorders voor de kantoren vervallen; de Verkcersvoorschriften ingevoerd. 6 „ De maritieme tijdseinen worden voor het eerst ge¬ wisseld. 1860. 1 Juni. Invoering van de dagelijksche overseining van weer¬ kundige waarnemingen. 14 „ De Zuiderzeekabel gelegd. 6 November. Vergunning tot de uitgaaf van een „Tijdschrift voor Telegrafie". 1861. 4 Maart. D. Reuver te Rotterdam, gemachtigde van den Heer D. E. Hughes, biedt lettertelegraaftoestellen aan. Op advies van den Ingenieur (wegens duurte en 11a onderzoek te Parijs door hem en den Lijnopziener Goudriaan) niet aangenomen. 24 October. De telegrafist D. A. Kets wordt naar Brussel gezonden tot het werken met den dubbeltoestel op Amsterdam. 1 November. Proef met het dubbelseinen tusschen Amsterdam en Brussel. 1863. 15 April. De Heer J. M. Collette wordt benoemd tot Lijn¬ opziener in algemeenen dienst. 1864. 1 Augustus. Ontbinding der Nederlandsche Telegraafmaatschappij en overdracht aan het Rijk voor ƒ 35000.— l865\ 23 Januari. Het telegraatnet wordt onder ae/it lijnopzieners gesteld. (Standplaatsen : Amsterdam, Arnhem, Groningen, Hoorn, Leeuwarden, Rozendaal, Rotterdam en Utrecht). 25 Augustus. Eerste uitgaaf van eene naamlijst der Ncdcrlandschc telegraa fkantoren. 1866. 6 October. De kabel tusschen Harlingen en Vlieland wordt gelegd. 1868. 1 Januari. Voorloopige organisatie van het Hoofdbestuur (circ. N». 706). Reorganisatie van het personeel bij de Rijkstelegraaf (circ. N°. 707). Overeenkomst met Professor D. E. Hughes, tot invoering van den naar hem genoemden toestel (zie 1 Maart circ. N°. 15). N. B. Aan Professor Hughes werd daarbij f 25000.— belooning verzekerd, onder verplichting den Nederlandschen ambtenaren onderricht in de behandeling van den toestel te geven. 1 Maart. De dienst met den I luRÜE^^,^SK"RS ..MAAS" NAAR K VAN HOLLANI>. (AFSTAM) ± 15 K.M.». De bemanning van het lichtschip „Maas" wenscht Jen samensteller van het Gedenkboek DRAADLOOZE TELKGRAPHIE. D.'s werkzaamheid, die zelfs zoo ver ging, dat hij niet lang geleden gezorgd had te zitten in een trein, die bij Wijster ontsporen zou, om zich dadelijk na het ongeval te kunnen wijden aan het voorloopig herstellen der ontredderde draden. (Tijdschrift voor Posterijen en Telegraphie. 31 Januari ïqoz). Opheffing van eene storing in 1S61. (Medegedeeld door den Oud-Directeur K. van Aspf.ren, te s-Gra\cnhage). De storing was gekomen, Door takken van de boomen. Van Bergen, j) Een paar dagen vóór Kerstmis van het jaar 1S61 werd de correspondentie op het Rijkstelegraafkantoor te Leeuwarden, waar ik sedert 19 Februari van dat jaar als Eerstaanwezend Ambtenaar geplaatst was, zeer bemoeilijkt door een stevig contact tusschen de telegraaflijn naar Sneek en de landlijn, die zich te Stavoren aansloot aan den Zuiderzee- kabel naar Enkhuizen. Tot ongeveer halfweg Sneek waren die draden aan dezelfde palen verbonden, waarna hunne wegen zich scheidden. Volgens de aanduidingen van den toestel-galvanometer moest de onderlinge aanraking dicht bij dat scheidspunt plaats hebben en was hiervan den Opzichter van den Waterstaat te Akkrum herhaaldelijk kennis o-egeven, doch zonder gevolg; het contact bleef bestaan. De& Lijnopziener, de Heer Brink te Hoorn, wiens toezicht zich tot den kokerpaal te Stavoren uitstrekte, sprak met mij op den avond vóór Kerstmis over den draad en verzocht mij den volgenden dag persoonlijk een onderzoek op kosten van den onderhoudsaannemer te willen instellen. Ik stelde aan mijn oudsten ambtenaar De Graaff, toen telegrafist 3C klasse, voor, om mij te vergezellen, wat hij gaarne aannam en daar ik kon rijden, gingen wij er den volgenden morgen samen in een tilbury op af. Daar wij deden wat des Waterstaats was, reden wij zonder tolgeld te betalen met het wachtwoord „Waterstaat" de tollen door, tot wij, voortdurend de draden in het oog houdende, de herberg 1) De Directeur Van Bergen (1868— 18S1) seinde gewoonlijk nota's op rijm. „De groote drie Romers" bereikten en daar uitspanden om verder den weer tot het scheidspunt te voet te onderzoeken. * Weldra ontdekten wij het contact, daar de beide draden over eene aanzienlijke lengte over elkander waren gestrengeld. Wij gingen weder naar de herberg terug en vernamen, dat men de boomen langs den weg had oresnoeid en dat daarbij waarschijnlijk zware takken, op den bovensten draad vallende, dezen hadden doen doorbuigen en om den ondersten draad doen slingeren. Vergezeld van twee knechts, met een ladder en een polsstok gewapend, gingen wij weder terug naar de plaats des onheils. ^ Met den ladder konden wij weinig uitvoeren, maar de polss ok werd tusschen de draden geschoven en door ons zooveel mogelijk voortbewogen tot ons, door de spanning der draden en de weinige kracht die wij, op den grond staande, konden aanwenden, een „tot hiertoe en niet verder" werd toegeroepen. De polsstok zat zoo vast tusschen de draden bekneld dat er geen verwrikken meer aan was. Maar er kwam uitkomst boven verwachting! Met vereenigde krachten gelukte het ons den stok uit de beknelde draden te rukken, deze ontspanden zich en wikkelden zich van elkander los en het contact was geweken. Deze onverwachte uitkomst werd door De Graaff en mij met jubelkreten begroet, alsof wij de grootste overwinning hadden behaald. Wij waren nog jong en vol illusie en ik meen mij nog te herinneren, dat wij daaraan de hoop op promotie verbonden. Welgemoed keerden wij met onze helpers naar „De groote drie Romers" terug, betaalden hun vrijgevig voor hunne hulp en terwijl wij ons restaureerden met hoofdkaas en brood, besproeid met een flesch St. Julien, schreef ik een rapport aan den Waterstaats-opzichter en droeg de bezorging daarvan op aan een wegwerker, die zich inmiddels me een arm-zondaarsgezicht had aangemeld. De gemaakte onkosten werden door den onderhoudsaannemer, door tusschenkomst van den Waterstaats-opzichter, vergoed. Een eigenaardig voorval bij eene kabelherstelling in het Marsdiep. (Medegedeeld door een Oud-Inspecteur). Ik meen het was in 1879 in de maand September. De kabel, nog slechts weinige jaren in dienst, was gebroken, waarschijnlijk bij het binnenkomen van een der mailbooten van de Maatschappij „Nederland , toen nog te Nieuwediep binnenkomende. Lang hadden we vergeesc e moeite gedaan om de einden van den kabel te vinden en had ik reeds de hoop opgegeven en voorgesteld een nieuwen kabel te leggen, toen de Minister goed vond nog eene laatste poging te doen. Van den Texelschen wal uit werd nu beproefd den kabel te onderloopen. Zoo ang we nog kort onder den wal: dat is te zeggen niet in het vaarwater waren, ging dat goed. Toen we echter in 't vaarwater oneer en Texelschen wal geraakten, konden we niet het minste meer vorderen, en bleef de kabel onwrikbaar vast in den grond zitten. Met hoogen vloed, omstreeks 11 ure v. m. werd de kabel zoo ster mogelijk aangehaald in de hoop dat de vloed zou helpen. Met den Opzichter wijlen F. van Erkel was ik achter in de schuit, terwijl de opvarenden bezig waren aan het ankerspil den kabel^ zoo mogelijk op te heffen. Plotseling ontroering bij de manschappen, die ontdaan hunne handspaken wegwierpen, en kwamen berichten dat ze geschrikt waren voor een monstervisch, wiens rug tusschen kabel en schip was door2-eschoven en het vaartuig om zijn lengte-as deed draaien. Dit hadden we trouwens bemerkt. Een oogenblik later hadden we het zeemonster op korten afstand langs boord, en zagen wij het telkens terug, zoowel aan den achter- als aan den voorsteven. Na verloop van een 15 minuten zagen we het niet meer. Het was een vinvisch, behoorende tot de familie der walvisschen met eene lengte van naar schatting 10 a 12 Meter. Het spreeuwen-contact. (Medegedeeld door den Oud-Directeur H. van Kck, te 's-Cravenhage). Voor zoover ik mij herinner begonnen de bedoelde contacten in den nazomer van 1893. Het was op de draden langs den Oosterspoorweg tusschen Amsterdam en Weesp. Zij deden zich toen geregeld op eens teeen 6 a 7 ure 's avonds voor en duurden dan meen ik, ongeveer een paar uren, om den volgenden zomer op dezelfde tijden terug te keeren. Na lantr zoeken bevond men toen. dat de storingen moesten veroorzaakt ziin door groote zwermen spreeuwen, die zich op de draden neerzetten. Men beproefde nu door schieten den schrik onder de vogels te brengen. Of dit een afdoend middel was, weet ik niet, doch het is een feit, c at zij 11a eenige dagen wegbleven en dat de contacten ophielden. Mededeeling van het aftreden van den Heer J. P. Havelaar, als Directeur-Generaal der Poster ij en en 1 elegraphie. Van zijne aftreding als Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie gaf de Heer Havelaar kennis als volgt. Aan de Hoofdambtenaren en Ambtenaren der Posterijen, der Telegraphie en van den Vereenigden Dienst. Het heeft Hare Majesteit de Koningin behaagd mij, in verband met mijne benoeming tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, verlof te verkenen en mij te ontheffen van de waarneming van het ambt door mij bekleed. Daarvan kennis gevende aan alle Hoofdambtenaren en Ambtenaren der Posterijen, der Telegraphie en van den Vereenigden Dienst, wensch ik tevens uit te spreken mijnen oprechten dank voor de medewerking en den steun, van zeer velen hunner ondervonden. Blijft nog veel van wat ik gehoopt had tot stand te brengen onuitgevoerd of onvoltooid, toch mag ik op goede gronden verwachten, dat, waar de grondslagen gelegd zijn, het gebouw, zij het ook geleidelij v, voltooid zal worden. . Mogen de Nederlandsche Posterijen en Telegraphie steeds blijven een tak& van dienst, die het volle vertrouwen geniet van de Regeenng en van het publiek. 's-Gravenhage, 15 September 1902. Havelaar. XXI. VAKLITERATUUR. Waar wij in dit werk eene beknopte beschrijving gaven van de voornaamste gebeurtenissen uit de vijftig jaren van het bestaan der Rijkstelegraaf, meenen wij een enkel woord te moeten wijden aan onze vakliteratuur. Wij merken hierbij reeds dadelijk op, dat onze opgaaf van verschenen werken enz. wellicht geene aanspraak op volledigheid zal kunnen maken. Allicht kunnen er werken of geschriften aan onze aandacht ontgaan zijn, te meer, daar er gedurende de eerste jaren van het bestaan der Rijkstelegraaf geene periodieke geschriften bestonden, die van nieuw uitkomende werken melding konden maken. * * * Het eerste officiëele jaarverslag betreffende de telegraphie was opgenomen in het Verslag aan den Koning over de openbare werken van 1853. Een jaar later verscheen het verslag over 1 elegrafie, hoewel als onderdeel van openbare werken, afzonderlijk. Van 1855 af werd het als „Verslag over den toestand der telegrafen in Nederland" uitgegeven en sedert 1878 als onderdeel van Posterijen en Telegraphie. Onder de periodieke geschriften, die hun ontstaan aan het initiatief der ambtenaren te danken hadden, meenen wij dat het eerst moeten worden genoemd drie jaarboekjes. Jaarboekje der Telegrafie. u jaargang 1859. Redactie L. Arisz, H. J. Verwoert, M. C. de Graaff. Als voren 2e jaargang 1860. Redactie J. C. Evers, L. Arisz. Als voren 3- jaargang 1861. Redactie L. Arisz, J. C. Evers, L. M. Ruijtenburg. Meer jaargangen zijn hiervan, voor zoover ons bekend, niet verschenen. Na eenige jaren volgde: Jaarboekje, opgedragen aan de ambtenaren der Telegrafie in Noord- en Zuid-Nederland. i= jaargang 1871. Redactie W. C. Bedding en C. H. van der Linden. De twee volgende jaargangen, 1872 en 1873, verschenen onder redactie van W. C. Bedding en J. Duparc Jr. De voortzetting had plaats onder den titel: Jaarboekje, opgedragen aan de ambtenaren der Telegrafie in Nederland en Nederlandsch-Indié. 4e jaargang 1875 en 5e jaargang 1876 onder redactie van W. C. Bedding. Daarmede was het met de jaarboekjes gedaan tot 1896, toen van den „Almanak der Nederlandsche Posterijen", waarvan vijf jaargangen waren verschenen onder Redactie van den Heer W. Huisman Jr., de zesde jaargang het licht zag als: Jaarboekje der Posterijen en '1 tlegraphie. De Redactie bleef dezelfde, terwijl de uitgaaf tot nu toe geregeld werd voortgezet. Van het jaar 1861 af verschenen geregeld tijdschriften. Onder den naam rijdschrift voor Telegrafie en aanverwante wetenschappen (Amsterdam H. J. van Resteren) werd het eerste vakblad uitgegeven onder redactie van R. K. van Kldik, J. \V. Hagers en Z. van der \ egie. Met den vierden jaargang trad de Heer Hagers uit de redactie, welke door de beide overblijvenden werd voortgezet. Nadat het tijdschrift zeven jaar bestaan had, moest de uitgave daarvan midden in den achtsten jaargang plotseling worden gestaakt. Het eerste nommer was reeds verschenen; het tweede, waarmede de jaargang compleet zou zijn geweest, was reeds gedrukt, doch kon niet worden verzonden. Verschillende redenen, voortvloeiende uit het overlijden van den uitgever, noodzaakten de Redactie, niettegenstaande alle aangewende pogingen, de uitgave te staken, hoe gaarne zij ook den achtsten jaargang voltooid zou hebben. Een paar jaar later richtten de Heeren Van Eldik en Van der Vegte als voortzetting van het genoemde tijdschrift het Maandblad voor Telegrafie en aanverwante wetenschappen op. Uitgegeven bij H. A. Tjeenk Willink te Arnhem is dit blad, waarvan het eerste nummer in 1871 verscheen, steeds onder hunne redactie gebleven, totdat het in het jaar 1895 ophield te bestaan. In veel uitgebreider vorm verscheen weldra een nieuw blad onder den titel Electra, Tijdschrift voor electrotechniek bij de uitgevers „Scheltema & Holkema's Boekhandel" te Amsterdam, onder redactie van den Heer G. C. J. Verkerk. Behalve telegraphie en telephonie behandelde het nieuwe tijdschrift, dat aanvankelijk"maandelijks verscheen, electrische verlichting, krachts- overdraging, signaalwezen, enz. , ., Een paar jaar later (1898) kon het worden uitgebreid tot een Werktuigkundig en Electrotechnisch weekblad, als hoedanig het thans noo- bestaat onder redactie van de Heeren Verkerk, Directeur van iet Telegraafkantoor te Rotterdam en P. M. Verhoeckx, werktuigkundig Ingenieur te Amsterdam. Gelijktijdig met de vereeniging van den post- en telegraafdienst onder één Hoofddirecteur, den Heer J. P. Hofstede, werd door den Heer B. J. R. Engelbregt, destijds Directeur gedetacheerd bij net Hoofdbestuur, het initiatief genomen tot de uitgave van een orgaan, de beide dienstvakken betreffende. Zijne pogingen om het „Maandblad voor Telegrafie en aanverwante wetenschappen" tevens uit te breiden tot het postvak, mislukten, aangezien de Redactie van dit blad vooralsnog; niet tot die uitbreiding wenschte over te gaan. Ten gevolge hiervan besloot de Heer Engelbregt tot de oprichting van een nieuw, blad en zoo ontstond onder zijne Redactie het Tijdschrift voor Posterijen en Telegraphie, dat thans reeds 18 Jaargangen mocht beleven. Gedurende 13 jaren heeft de Heer Engelbregt het blad geredigeerd, waarna de Redactie herhaalde malen wijziging onderging. Sedert September 1900 wordt dit blad geredigeerd door de Heeren J. C. Bondam en J. P. Haanschoten, Commiezen der Posterijen resp. te Nijmegen en te Amersfoort. Eenicre jaren na de oprichting van het pas besproken Tijdschrift zag hiernevens nog een ander het licht, dat zich eveneens ten doel stelde onderwerpen te behandelen, zoowel de posterijen als de telegraphie betreffende. De Redacteur van het Jaarboekje, de Heer W. Huisman Jr., besloot n.1. tot de uitgave van een geïllustreerd tijdschrift, dat on er den titel De Post- en Telegraafwereldsdert April 1896 geregeld eenmaal per maand verschijnt. Ten opzichte van officiëele handleidingen op technisch gebied, uitgegeven door het Ministerie of het Hoofdbestuur, vermelden wij nog het volgende: In 1859 verscheen de Beschrijving der in Nederland gebruikelijke telegraaftoestellen en inrigting der kantoren, met eenige voor schiften voor het gebruik en onderhoud. Deze u.tgaaf was op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken bewerkt door den Heer E. Wenckebach, Ingenieur der Telegrafen. Van dit werk verschenen nieuwe uitgaven in 1863, 1867 en 1870. Daarop volgde de Handleiding voor het technisch onderricht aan leerlingen-telegrafist, (uitere-even in 1870, 1871, 1879 en i8S6), welke in hoofdzaak bewerkt werd door den voormaligen Hoofdingenieur, den Heer J. M. Collette, en waarbij o.a. hulp verleend werd door den Heer M. C. Filet, Oud-Directeur van het telegraafkantoor te L trecht. De nieuwe uitgaaf daarvan in 1886, alsmede de in 1892 verschenen Handled,ngroofde beoefening van den technischen kantoordienst werden bewerkt door den tegenwoordigen Hoofdingenieur, den Heer A. E. R. Collette; bij de laatste uitgaaf, van 1901, werd een groot deel van het werk verricht door den Heer H. J. Beuks, Commies der lelegraph.e, gedetacheerd bij het Hoofdbestuur. , „ , Behalve ^ hier genoemde, verschenen in 1874, 1886 en 1893 uitgaven der Handleiding voor het technische onderricht aan postambtenaren, zijnde eene zeer beknopte uitgaat van de bovenvermelde handleidingen. Voorts verschenen nog: In 1868 • Handleiding voor de beoefening van den druktelegraaf van Hughes. In 1869: Beschrijving van den druktelegraaf van Hughes, op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken. f . In 1878: Handleiding voor de kennis en het gebruik van den telegraaftoestel voor veelvuldige overseining, volgens B. Meyer. . Deze werken zijn van de hand van den voormal.gen Hoofdingenieur J. M. Collei ie, onder wiens leiding — met eene belangrijke bijdrage van den Commies H. J. Beuks tevens in 1897 tot stand kwam de: Handleiding voor de kennis en het gebruik van den quadrupletoestel van Baudot. , 4 o , , Ten slotte verscheen in 1902: Handleiding voor het gebruik van den typendruk- toestel van Hughes. Van hetgeen er — behalve in de reeds vermelde tijdschriften enz. verschenen is op telegraaf- of telephoongebied in afzonderlijke boeken, brochures, of andere dan de genoemde tijdschriften, geven wij hier n0(r een overzicht, voor zoover wij daarmede kennis maakten. Asser (C.) De Telegraphie in hare rechtsgevolgen. Academisch proefschrift. 1866. ('s-Gravenhage. — Gebrs. van Cleef). 0 x Barneveld (H.) Overzicht van het Rijkstelegraafnet in Nederland. (Arnhem 1895.) Beelenkamp (C. J.) Het Nederlandsche Post- en Telegraafwezen in vergelijking met dat van andere landen. 1897- (Rotterdam, Nijgh en Van Ditmar). Beijma (P. J. van) De vergoeding der schade, ontstaande uit het niet r.gtig overkomen van telegrammen. 1862. (Leiden). Bordes (P. A. de) Naam- en ranglijst van het perioneel der lelegraph.e en van de postambtenaren, die op de vereenigde kantoren dienst doen, of in het bezit zijn van bet telegraafradicaal. 1892. (S. Ochtman & Zoon. Zierikzee». Burgh (W. C. P. van der) Wetten, Besluiten. Verdragen, Reglementen enz., betrekkelijk de Telegrafie in Nederland, (1 December 1847 - 15 Januari 1882). (1882.'s-Gravenhage, Gebrs. van Ci.eef). Coi lette (J. M.) Handleiding voor de beoefening van den druktelegraaf van Hlghes. '1868. Beschrijving van den druktelegraaf van Hughes, (op last van den Minister van Hinnenlandsche Zaken) 1869. Le télégraphe imprimeur, Hughes. 1871. (La Haye, Martinus Nijhoff). . Aanteekeningen op het gebied van Telegrafie, bij een, op last van den Minister van Financiën, aan de Wereldtentoonstelling te Weenen gebracht bezoek in October 1873. Handleiding voor de kennis en het gebruik van den telegraaftoestel voor veelvoudige overseining volgens B. Meyer. 1878. ^ Bliksemgevaar tengevolge van telegraaf- of telephoonlijnen. (Overdruk uit „Album der Natuur" 1887). , „ Collette (A. E. R.) Telephoonverbindingen over groote afstanden. 1900. (s-Gravenh „e, Gebrs. van Cleef). .. . , Het anti-inductiestelsel van Van Rijsselberghe en zijne toepassing op het creliiktijdig telegrapheeren langs denzelfden draad. (Als voren 1884). ° Het relais dArlincourt-Willot. (Overdruk uit het Tijdschrift van het koninklijk Instituut van Ingenieurs, 's-Gravenhage. J. en H. Langenhuijsen. 1886) Het stelsel van meten volgens absolute eenheden. (De Natuur 1894). Behalve de hier genoemde geschriften, verschenen er van de hand der Heeren T M Collette en A. E. R. Collette zeer vele artikelen op het gebied van telecraphie en telephonie in het Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, het Weekblad „De Ingenieur", het Maandblad voor Telegrafie, De Natuur, Electra, enz. Conrad (J. F. W.) Levensbericht van W. C. A. Staring. 1898. Levensbericht van Jacob Johan van Kerkwijk. 1901. (Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden). , , Does de Bije (A. van der) Overeenkomsten gesloten door middel van brieven, boden, openbare aankondigingen of telegrammen. 1860. (Leiden). Duijnstee (J. A. Th.) Schending van het brieven- en telegrammengeheim. Academisch Proefschrift. 1891. ('s-Gravenhage, T. C. B. ten Hagen). Embden (S. J. J. H. van) Levensbericht van J. M. Collette. (Weekblad „De Ingenieur 16 December 1899). , , Engelbregt (B. J. R.) Naam- en ranglijst van het personeel der l osterijen en van de Rijkstelegraafambtenaren, die op de vereenigde kantoren dienst doen of in het jczi zijn van het postradicaal. 1889. (S. Ochtman & Zoon, Zienkzee). Als voren. Nieuwe uitgaaf 1892. T H > Geesteranus (H. P. Maas-) Telephoonstelsels en tarieven. 1902. (Amsterdam J. H. de Buss ). Gijben (G. G.) Onze Cocarde. Een woord over het maatschappelijk prestige der ost- en Telegraafambtenaren. 1892. (Rotterdam, A. ter Weeme). Waardeering van Diensten. Oeconomische beschouwing, inzonderheid voor Posten Telegraafambtenaren. 1897. (Utrecht, J. van Druten). , , , Gosler (W H.) Volledig tarief voor de kantoren van de Rijkstelegraaf te Amsterdam, Dordrecht, 's-Gravenhage, Groningen en Rotterdam naar alle telegraafkantoren, in de verschillende Staten van Europa, met opgaaf der voor ieder land afzonderlijk van kracht zijnde bepalingen. 1856. (Rotterdam, Nijgh). ^ Groenendijk (H.) Personeelstaat en personeelformatie. 1902. (Jubels en Matthijssen, Amsterdam). Huisman Jr. (W.) Gids voor Post- en Telegraafambtenaren, die naar eene directie solliciteeren. 1893—1895. (Almeloo, W. Hilarius Wz.). Kerkwijk (J. J. van) Beschrijving van de Atlantische Telegraaflijn. 1859. ('s-Gravenhage, Gebrs. J. en H. van Langenhuijsen). Beschrijving van eenige verschijnselen, die zich voordoen in de telegraafdraden door den invloed van atmosferische electriciteit en van het noorderlicht. (Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. 1864—1865). De vereeniging van den Rijkstelegraaf met de Posterijen, wenschelijk in het algemeen belang, vooral van het platte land. 1868. ('s-Gravenhage, Gebrs. Belinfante). Het Koninklijk Besluit van 26 December 1869 N°. 9 tot overbrenging der Administratie van den Rijkstelegraaf naar het Departement van Financiën, beschouwd in verband met de vereeniging van den Rijkstelegraaf met de Posterijen. 1870. ('s-Gravenhage, Gebrs. Belinfante). Geschiedenis van de invoering der electro-magnetische telegrafie in Nederland; met de gouden medaille bekroond door het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam. 1870. (Verhandelingen van dat Genootschap, Tweede Reeks; Tweede Deel; Eerste stuk. 1870). De kwestie van de kleine telegraafkantoren. (Economist 1870). Het verzenden van dringende telegrammen in Nederland. (Economist 1874). Eduard Wenckebach. ('s-Gravenhage, Gebrs. J. en H. van Langenhuijsen. 1874). Keukenmeester (N. M.) en Gijben (G. G.) De Heer A. H. van Thiel bij zijn aftreden als Hoofdinspecteur der Telegraphie. 1897. (J. van Druten, Utrecht). Koning (W.) De opkomst en de ontwikkeling van de Electrische Telegraaf, naar het Engelsch van Robf.rt Sabine. 1870. (Arnhem. — Is. An. Nijhoff & Zoon). Koninklijke Militaire Academie. Handboek voor den militairen telegraafdienst met atlas. Kruijt (A.) Handleiding voor den administratieven dienst der Rijkstelegraaf. 1' druk 1886. (G. C. Visser, 's-Gravenhage). 2e en 3C druk resp. 1892 en 1899. (S. Ochtman & Zoon, Zierikzee). Het tekort der Rijkstelegraaf. (Economist, Maart 1885). De internationale telegraafconferentiën. (Economist 1886). Telegraaftarieven. (Economist, December 1887). Van de hand van den Heer Kruijt verschenen mede vele artikelen in het Maand blad voor Telegrafie, het Tijdschrift voor Posterijen en Telegraphie, enz. Linckens (P. W. H.) Telegraafgids voor het Koninkrijk der Nederlanden. ('s-Gravenhage M. M. Couvée). Deze gids verscheen jaarlijks tweemaal (Januari en Juli) van 1875 to en met 1893. De uitgave werd opgeheven in verband met de officieele uitgaaf van der Post- en Telegraafgids door het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegraphie van 1894 af Mijn stokpaardje. ('s-Gravenhage, Gebrs. J. en H. Langenhuijsen. 1890). De 1'utilisation du réseau télégraphique. 1884. (La Haye, M. M. Couvée). Mémoire sur les soi-disants télégrammes & petite vitesse 011 de troisième classe 1S86. (La Haye, M. M. Couvée). Het drie-klassenstelsel voor telegrammen en het telegraafbudget. 1888. ('s-Gravenhage, Gebrs. J. en H. van Langenhuijsen). Mulder (S.) Pneumatische Inrichtingen bij de Rijkstelegraaf. 1899. ('s-Gravenhage, F. J. Belinfante). Nagel (J. H.) Stamboekje van de Nederlandsche Rijkstelegraafambtenaren. 1878. Nagel (J. H.) en Knoth (W. W.) Naamlijst der ambtenaren bij de Nederlandsche Rijkstelegraaf. (Tweede uitgaaf, als vervolg op het stamboekje). 1884. (Schoonhoven, S. & W. N. van Nooten). Otto (W.) Bij dag en nacht op het telegraafkantoor. 1891. (Amsterdam, Tj. van Holkema). Raaijmakers (P. J.) Praktische Handleiding voor postambtenaren bij het technisch onderricht in de Telegrafie. 1872. (Rozendaal, Jac. van Poll-Suykerbuyk). Ringnalda (W.) Practische gids voor het herkennen, localiseeren en opheffen der meest voorkomende storingen op telegraaf- en telephoonlijnen, ten dienste van kantoorambtenaren. 1898. (Almeloo, W. Hilarius Wzn.). Als voren. Tweede druk. 1900. Smits (A. M. A.) Electrische geleidingen over erven van derden. Academisch proefschrift. (Amsterdam, De Erven H. van Munster & Zoon. 1884). Staatscommissie (Verslag der) tot het instellen van een onderzoek, welke maatregelen van Rijkswege behooren te worden genomen ten aanzien van den aanleg, het gebruik en de exploitatie van telegraphische en telephonische geleidingen. 1900. Staring (W. C. A.) De optische Telegraaf in Nederland. (Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Instituutsjaar 1890—1891). Stokvis (H. J.) en Goslf.r (W. H.) Wetten, Besluiten en Overeenkomsten betrekkelijk de electro-magnetische telegrafen in Nederland. 1860. (s-Gravenhage, Oebrs. van Clef.i). Stokvis (H. J.) Als voren. Vervolg. 1864. ('s-Gravenhage, Gebrs. van Cleef). Stokvis (H. J.) Wetten, Besluiten en Overeenkomsten betrekkelijk de Telegrafie in Nederland. 1 December 1847 — 1 October 1873. Nieuwe uitgaaf. 1873. ('s-Gravenhage. Gebrs. van Cleef). Tervaert (H. M. Cohen) De rechten van den grondeigenaar bij het leggen van telegrafen en telefonen. Academisch proefschrift. (Groningen, Scholtens & Zoon. 1885). Thiel (A. H. van) en Collette (J. M.) Aanteekeningen betreffende het Telegraafwezen in Pruissen, Baden, Zwitserland en Frankrijk. 1869. ('s-Gravenhage, Van Weelden en Mingelen). Van de hand van den Heer Van Thiel verschenen mede vele artikelen in het Tijdschrift voor Telegrafie, het Maandblad voor Telegrafie, enz. Vaes (J. F.) System zum gegensprechen mit Morse- und Hughes'schen Apparaten. 1872. (Rotterdam, Nijgh & van Ditmar). Verkerk (G. C. J.) De Rijkstelegraaf en de tegenwoordige exploitatie der Telephonie. (Nijmegen 1883). Wenckebach (E.) Het maken en beproeven van kabels. Een galvanometer voor kabelbeproevingen. (Jaarboekje voor Telegrafie. 1860—1861). Schets der inrigting van Hughes. De telegraaf van Caselli. Over relais, voorzien van weerstand te regelen naar de lengte der lijn. Iets over electro-magnetische uurwerken. Over het dubbelseinen tusschen Amsterdam en Brussel. Een automatische sleutel. (Tijdschrift voor Telegrafie en aanverwante wetenschappen. 1861—1S67). Willeumif.r (C. M. J.) Het telegraafrecht. — Verhandeling over de rechtsvragen, waartoe het gebruik van de telegraaf aanleiding geeft. 1867. (Amsterdam, J. H. Schf.i.tema). Bijlage A. KONINKLIJK BESLUIT van den 8"'" December 1847, n°. 70 (Staatsblad n°. 72), houdende bepalingen betreffende de invoering van electro-magnetische telegrafen. Wij WILLEM II, enz. Gezien de rapporten van onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Marine, van den 28slcn November en Sit December 1847, litt. A, en den 6-'=» daaraanvolgende, litt. D, 110. 79; Overwegende, dat, gelijk de invoering van Electro-Magnetische Telegrafen, om derzelver nuttige strekking als versneld middel van gemeenschap, allezins verdient bevorderd te worden, het even zoo noodzakelijk is de toelating dier Telegrafen aan voorwaarden te verbinden, geschikt om in het algemeen belang het misbruiken van dat middel voor te komen, Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen: Art. 1. Geene Electro-magnetische Telegrafen, zullen, hetzij langs spoorwegen, hetzij langs gewone wegen, of op eenige andere wijze mogen worden opgcrigt of in werking gebragt, zonder dat daartoe vooraf Onze vergunning zij aangevraagd en bekomen. Art. 2. Aan de toelating dier Telegrafen, zullen steeds verbonden zijn de navolgende voorwaarden, te weten: a. dat het tarief der prijzen voor de over te brengen berigten, aan de Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Financien ingezonden, en door dezelve aan Onze goedkeuring onderworpen zal worden; b. dat de tijdingen en mededeelingen van en aan het algemeen bestuur, de provinciale en plaatselijke besturen, steeds vóór die van particulieren zullen worden overgebragt; c. dat in oorlogstijden gedachte Telegrafen onder het onmiddellijk beheer van het Departement van Marine of van Oorlog zullen worden gesteld; d. dat overigens, telkens wanneer bijzondere omstandigheden zulks noodzakelijk mogten maken, de aanwending dier Telegrafen, ten behoeve van particulieren, op last of onder toezigt der Regering of der hoofden van de plaatselijke besturen, tijdelijk en des vereischt geheel zal worden gestaakt, met uitzondering alleen voor de mededeelingen, welke de dienst der spoorwegen onmiddellijk raken; e. dat op alle stations der Telegrafen, registers zullen gehouden worden, door het hoofd van hét plaatselijk bestuur gequoteerd en geparapheerd, en ingerigt volgens de aan dit besluit gehechte modellen; op welke registers alle afgaande of aankomende berigten, zonder onderscheid, zullen moeten worden ingeschreven; f. dat ingeval later, wegens veelvuldig gebruik van de Telegrafen door het publiek, de geldelijke belangen van de post-administratie gevoelig kwamen te lijden, de uitkeering aan die administratie van eene billijke, door de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Financiën gezamenlijk te regelen vergoeding, aan de eigenaars der Telegrafen zal kunnen worden opgelegd; g. dat voor zooverre de niet langs de spoorwegen afzonderlijk op te rigten Telegrafen aangaat, de concessionarissen verpligt zullen zijn, om zich wegens de leidingen der Telegrafische liniën, en de daarbij in te rigten stations, met de betrokkene plaatselijke besturen, en de eigenaars der gronden, wegen, dijken enz. te verstaan, en zich wijders naar de aanwijzing der Regering nopens de rigtingen zullen moeten gedragen. Art. 3. De overtredingen van het tegenwoordig besluit, zullen worden gestraft overeenkomstig de bepalingen der wet van 6 Maart 1818 (Staatsblad n°. 12). Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan alle Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, en aan den Raad van State tot informatie, terwijl hetzelve voorts in het Staatsblad zal worden geplaatst. Gegeven te 's-Gravenhage, den S5ten December 1S47. W ILLE M. üc Minister van Binnenlandsche Zaken, van Randwijck. Van wege den Koning, De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings, A. G. A. van Rappard. Bijlagk B. WET van den f1'" Maart 1852 (Staatsblad n°. 48), tot regeling der gemeenschap door electro-magnetisehe telegrafen 1). Wij WILLEM III, enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten. Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het raadzaam is de voornaamste plaatsen in het Rijk door electro-magnetische telegrafen met elkander en met het buiten and in gemeenschap te brengen; en dat dit onderwerp bij de wet dient te worden geregeld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij c eze. Art. 1. Van Staatswege worden electro-magnetische telegrafen aangelegd en onderhouden, tusschen 's-Gravenhage en de voornaamste steden, vestingen en havens van het Rijk. I)e rigtingen worden zoo genomen, dat de telegrafen zich aan die van Belgie, Truissen en Hannover kunnen sluiten. Art. 2. Bijzondere personen of maatschappijen die electro-magnetische telegrafen, hetzij afgezonderd, hetzij in verbinding met de lijnen van den Staat, wenschen aan te leggen, behoeven daartoe Onze magtiging. _ . Behalve de voorwaarden, in ieder bijzonder geval aan de magtiging te verbinden, wordt als regel gesteld: a. dat het tarief der prijzen voor het overbrengen der berigten aan Onze goedkeuring worde onderworpen; b. dat bij het overbrengen der berigten de orde worde gevolgd in art. 7 dezer wet voorgeschreven; , c. dat in tijd van oorlog de telegrafen, zoodra de Regering het verlangt, onder haar onmiddellijk beheer worden gesteld; d. dat het gebruik der telegrafen ten behoeve van bijzondere personen ten deele of geheel, zoodra de Regering het beveelt, worde gestaakt. Dit verbod treft niet het gebruik van telegrafen, langs spoorwegen door de ondernemers van die wegen aangelegd, voor zoover de dienst der wegen het gebruik vordert. Art. 3. Wanneer, tot het ontwerpen van eene telegrafische verbinding, gravingen, opmetingen i) voor de geschiedenis dezer wet raadplege men het Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting .85.-1852, in het Bijblad tot de Staats-courant, bl. 7.4. 7s7-s00, alsmede de daartoe behoorende bijlagen, blz. 383-386 en 5.2-5.4, verder de Handel,„genvan de Eerste Kanter der Staten-Generaal in hetzelfde Bijblad, blz. 106, .09, ..6, .39-145 « '4& ->4& • of het stellen van teekenen op iemands grond noodig worden geacht, moeten de bruikers dier goederen dit gedoogen, mits hun daarvan tweemaal vier en twintig uren te voren door het hoofd van het gemeentebestuur schriftelijk zij kennis gegeven. Art. 4. De eigenaars van gronden, waarover of waardoor een electro-magnetische telegraaf wordt gebragt, zonder dat daartoe onteigening wordt vereischt, zijn gehouden het plaatsen der noodige palen, het leiden der draden, zoo boven als onder den grond, alsmede hetgeen voor de instandhouding van den telegraaf vereischt wordt, te dulden. Voor de ambtenaren van den telegraaf is zijn zamenstel en wat daartoe behoort, schoon in of op bijzonderen eigendom geplaatst, ten allen tijde toegankelijk. Art. 5. De schade, welke uit de toepassing der bepalingen van de twee voorgaande artikelen mogt voortvloeijen, wordt door den kantonregter begroot, en door den Staat vergoed- Deze verhaalt die kosten op hen, ten wier name het werk wordt ontworpen of uitgevoerd. Art. 6. Het is aan een ieder geoorloofd, berigten door middel der electro-magnetische telegrafen te doen overbrengen. De overbrenging geschiedt door tusschenkomst van de beambten, aan de inrigting verbonden. Art. 7. Bij de bezorging van berigten worden het eerst overgebragt: ,7. berigten van de Regering; daarna b. bijzondere berigten; c. eindelijk, zoo de telegraaf tevens voor de dienst van een spoorweg gebruikt wordt, berigten die tot deze dienst betrekking hebben. In spoed vereischende gevallen gaan de laatstgenoemde berigten vóór de bijzondere. Wanneer er gevaar is, worden de spoorwegberigten zelfs vóór de berigten der Regering overgeseind. Art. 8. De eerstaanwezende ambtenaar, die zich aan het station van afzending of aan dat van aankomst bevindt, weigert het overbrengen van bijzondere berigten, wanneer hij oordeelt, dat de inhoud daarvan in strijd is met de publieke orde of de veiligheid van den Staat. Van deze weigering geeft hij onmiddellijk kennis aan den hoogsten ter plaatse aanwezigen burgerlijken overheids-persoon, welke tusschen dien ambtenaar en de belanghebbenden beslist. Van die beslissing is beroep op den Minister van Binnenlandsche Zaken. Art. 9. Voor het niet ontvangen der bijzondere, aan den telegraaf toevertrouwde berigten is geene schadeloosstelling verschuldigd. Art. 10. De straffen, bedreigd in de artt. ,87 en 378 van het Strafwetboek, zijn toepasselijk op de personen die, in hunne betrekking tot een telegraaf, zich schuldig gemaakt hebben aan de terughouding of opening van telegrafische berigten en aan het openbaar maken van geheimen, ^ |traf.wet5oek is toepasselijk op de overtredingen, krachtens de tegen¬ woordige wet strafbaar. Art. 11. De bij het afzenden der berigten te betalen gelden mogen de volgende somm,en niet overtreffen, maar zullen overigens door Ons nader geregeld en zoo laag mogelijk gesteld worden. GRONDSLAGEN VAN HET TARIEF. VOOR ELK BERIGT OVER EENEN AFSTAND VAN c, TOT VAN EEN TOT VAN 21 101 VAIN D1 TWINTIG WOORDEN. VIJFTIG WOORDEN. HONDERD WOORDEN. tot 74 Nederl. mijlen ƒ 1.20 ƒ 2-4° / 3'6° van 74 tot 185 Nederl. mijlen . . . 2-4° 4 80 7'"° van meer dan 185 Nederl. mijlen. . 3-6° ?-2° Art. 12. Art. 257 van het Straf-wetboek is toepasselijk op moedwillige beschadiging en verstoring van telegrafische toestellen. Art. 13. De verdere bepalingen omtrent den aanleg en het gebruik, gelijk de reglementen voor de dienst der telegrafen, worden door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan Onze goedkeuring onderworpen. I asten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Amsterdam, den 7<1,n Maart 1852. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Thorbeckf.. Bijlage C. ONTWERP VAN WET betreffende aanleg, exploitatie en gebruik van telegrafen en telefonen, bij KONINKLIJKE BOODSCHAP van 18 September 1902 ingediend aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Wij WILHELMINA, isij de gratie Gods, Koningin dek Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is den aanleg, de exploitatie en het gebruik van telegrafen en telefonen nader bij de wet te regelen: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: § 1. Algemeene bepalingen. Artikel i. Deze wet verstaat: onder „telegrafen" en „telefonen" — tenzij het tegendeel is uitgedrukt — alleen die, welke voor het openbaar verkeer zijn bestemd; onder „openbare gronden" de openbare wegen, bruggen, wateren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen tot gemeenen dienst van allen bestemd, alsmede de spoorwegen met de daarbij behoorende terreinen; onder „lijnen" het samenstel van steunpunten, draden en kabels; onder „draden" of „geleidingen" de metaaldraden, welke tot het voortplanten van den electrischen stroom dienen. Art. 2. Voor den aanleg en de exploitatie van telegrafen en telefonen door anderen dan door den Staat, wordt eene door Ons verleende concessie vereischt. Behalve de voorwaarden in elk bijzonder geval aan de concessie te verbinden, wordt als regel gesteld: i°. dat de aanleg, de instandhouding en de exploitatie geschieden ten genoegen van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid; 20. dat de tarieven aan Onze goedkeuring, de voorwaarden van het gebruik en de dienstregelingen aan de goedkeuring van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid zijn onderworpen; 3°. dat de concessie voor onbepaalden tijd wordt verleend en door Ons ten allen tijde, na opzegging van één jaar te voren, kan worden ingetrokken en dat in dit geval de werken, met toestemming van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid tot stand gebracht, tegen vergoeding van de door dezen goedgekeurde kosten van aanleg wijziging en uitbreiding, na aftrek van ten minste vijf ten honderd per jaar van het totaal dier kosten, worden genaast; . 4". dat de concessie door Ons kan worden ingetrokken bij niet nakoming van de voorschriften dezer wet of van d : voorwaarden, waaronder zij is verleend. Van het in dit artikel sub 1°. en 3». bepaalde kan worden afgeweken bij het verleenen van concessiën, voor telegrafen en telefonen, waarvan het dienstbaar zijn aan het openbaar verkeer niet is de hoofdbestemming, maar de nevenbestemming. Art. 3. Voor den aanleg en het gebruik van niet voor het openbaar verkeer bestemde telegrafen en telefonen wordt eene machtiging van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vereischt, indien zij in, op of boven openbare gronden worden aangelegd of indien zij tegen betaling worden in gebruik gegeven. Behalve de voorwaarden in elk bijzonder geval aan de machtiging te verbinden, wordt als regel gesteld: . , ... , ., 10. dat de machtiging door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid kan worden ingetrokken bij niet nakoming van de voorwaarden, waaronder zij is verleend: 2". dat het gebruik van de telegrafen en telefonen, zoodra het door Ons in het algemeen belang wordt noodig geacht, geheel of ten deele wordt gestaakt. § 2. Van den aanleg en de instandhouding. Art. 4. Een ieder is, behoudens het bepaalde in artikel 5 en onverminderd recht op schadevergoeding, verplicht den aanleg en de instandhouding van lijnen ten behoeve van telegrafen en telefonen in en op openbare gronden te gedoogen, met dien verstande dat geene verandering in de bestemming en zoo min mogelijk belemmering in het gebruik der gronden worde gebracht. . Deze verplichting strekt zich bij den aanleg van telegraaf- en telefoonlijnen, welke dienen voor de onderlinge verbinding van Rijkstelegraaf- of -telefoonkantoren, tevens uit tot alle andere gronden, uitgezonderd afgesloten tuinen en erven, die met ewoon e perceelen één geheel vormen. Art. 5. Indien bij aanleg van lijnen ten behoeve van telegrafen en telefonen gecnc overeenstemming omtrent het leggen van kabels of het plaatsen van steunpunten is verkregen met de eigenaren en beheerders van de in artikel 4 bedoelde gron en, en voor den aanleg in en op'andere dan openbare gronden, ook met de gebruikers dezer grom en wordt door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid aan het hoofd van het gemeentebestuur een plan met beschrijving van in de gemeente te maken werken toegezon en. Gedurende veertien dagen wordt het plan met beschrijving ten gemeentehuize voor een ieder ter inzage nedergelegd. Van die nederlegging wordt door het hoofd van het gemeentebestuur, hetzij in een nieuwsblad zijner gemeente of. bij het ontbreken daarvan, door aanplakking in het openbaar kennis gegeven, met aanwijzing van de plaats, den dag en het uur, waarop de met den aanleg belaste Rijksambtenaar of de concessionaris zitting zal houden tot het opnemen van bezwaren en het plegen van overleg met belanghebbenden. Deze zitting wordt niet vroeger dan na het verstrijken van den vorenvermelden termijn van veertien dagen gehouden en kan, indien de aanleg zich over meer dan eene gemeente in hetzelfde kanton uitstrekt, op last van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gehouden worden in de hoofdplaats van dat kanton. In dit geval bepaalt Onze Minister voornoemd tevens den dag, waarop de zitting zal worden gehouden. Gelijktijdig met de openbare kennisgeving wordt door het hoofd van het gemeentebestuur schriftelijk van bovenbedoelde nederlegging en aanwijzing kennis gegeven aan de eigenaren der gronden, waarop cf waarin de werken zullen worden aangelegd. Op den daarvoor aangewezen dag worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hunne bezwaren schriftelijk en mondeling bij den bovenbedoelden Rijksambtenaar of den concessionaris in te brengen en met dezen overleg te plegen. Met de bezwaren zal, zooveel zulks met het oog op de belangen van den aanleg mogelijk is, worden rekening gehouden. Van het op de zitting voorgevallene wordt door een der leden van het dagelijksch bestuur der gemeente, waar de zitting wordt gehouden, proces-verbaal opgemaakt. Kinnen twee dagen na de zitting wordt door dat lid een gewaarmerkt afschrift van het procesverbaal op de secretarie der gemeente nedergelegd om aldaar, gedurende tien dagen, beschikbaar te zijn voor een ieder, die er kennis of kopie van wenscht te nemen. Leidt het overleg niet tot overeenstemming, dan kunnen belanghebbenden, binnen veertien dagen na de sluiting der zitting, de beslissing van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid schriftelijk inroepen. Wordt binnen dezen termijn geen gebruik van deze bevoegdheid gemaakt, dan neemt Onze Minister voornoemd zijne beschikking op verzoek van den in dit artikel bedoelden Rijksambtenaar of van den concessionaris. In het geval bedoeld in het vorig lid wordt met de uitvoering der werken niet aangevangen, alvorens de met redenen omkleede beschikking van Onzen voornoemden Minister aan de belanghebbenden per aangeteekenden brief is medegedeeld. De kosten voor de gemeenten uit het bij dit artikel bepaalde voortvloeiende worden door den Staat vergoed, welke ze ingeval van concessie op den concessionaris verhaalt. Art. 6. De in artikel 4 bedoelde schadevergoeding bepaalt zich voor eigenaren en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de kosten der voorzieningen en van de meerdere kosten van onderhoud. Art. 7. Onverminderd het bepaalde bij artikel 4 is een ieder verplicht den aanleg van draden ten behoeve van telegrafen en telefonen boven openbare en andere gronden, gebouwen en wateren, mits zonder aanhechting of aanraking en behoudens recht op schadevergoeding, te gedoogen. Art. 8. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid beveelt, op verzoek van belanghebbenden, ten behoeve van de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken de noodige verplaatsing van telegraaf- en telefoonlijnen, des vereischt onder door hem voor elk blonder geval te bepalen waarborgen voor het tot stand komen der gebouwen en ^^"gevallen kan Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, op verzoek van belanghebbenden, de verplaatsing van telegraaf- en telefoonhjnen beve en onder door hem te bepalen voorwaarden. Art. 9. Rechthebbenden op boomen of beplantingen zijn, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht deze op te snoeien of de takken daarvan in te korten, ind.en en voor zoover die boomen of beplantingen hinderlijk zijn of worden voor den aanleg en de exploitatie van telegrvddoentede rechthebbenden niet binnen veertien dagen na bekomen schriftelijke kennisgeving aan hunne verplichting, dan kan op schriftelijken last van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid uitvoering daaraan worden gegeven. In geval van belemmering of storing van het verkeer kan onmiddellijk tot he opsnoeien en inkorten van takken worden overgegaan. Aan den rechthebbende wordt hiervan zoo spoedig mogelijk schriftelijk kennis gegeven. Art. 10. De eisch tot schadevergoeding bedoeld bij de artikelen 4, 7 en 9 wordt, onafhankelijk ,a» hetgeen gevorderd word,, JLgig bij den reeh.er v,n he, kanton, „aann het goed gelegen is waaraan schade is toegebracht. Van de uitspraak van den kantonrechter is hooger beroep toegela en De bepalingen, voor burgerlijke twistgedingen geldende, zijn op de twistgedingen dit artikel bedoeld van toepassing, voor zoover daarvan b.j het en 2 * lid met is afgeweken. Ook vóórdat omtrent de schadevergoeding overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot de uitvoering van de in de artikelen 4, 7 en 9 bedoelde werkzaamheden worden overgegaan. Art. 11. Ten behoeve van de werkzaamheden voor den aanleg en de instandhouding van telegrafen en telefonen hebben de hiermede belaste personen te allen tijde toegang tot de nerceelen waarvan de betreding door hen noodzakelijk wordt geacht. P Worft voor den toegang, bedoeld in het vorig lid, vereischt het betreden van woningen, dan treden de personen, bedoeld in het vorig lid, tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken bijzonderen last van den burgemeest of tan den kantonrechter. Van dat binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt en een afschrift hiervan binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene wiens woning binnengetreden, uitgereikt. De last kan niet anders worden uitgevoerd als van des morgens acht uur tot zonsondergang. Art. 12. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ter voorkoming en opheffing van belemmering, welke electrische geleidingen en inrichtingen aan de exploitatie van telegrafen en telefonen teweegbrengen. Op overtreding van de in den algemeenen maatregel van bestuur te geven voorschriften kan daarbij straf worden gesteld, doch geene andere of hoogere dan hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige, wegens eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, kan de rechter hechtenis of geldboete tot het dubbel van het voor elk in den algemeenen maatregel van bestuur bepaalde maximum uitspreken. Art. 13. De voorafgaande artikelen van deze paragraaf gelden mede voor telegrafen en telefonen van Rijkswege aan te leggen, doch niet bestemd voor het openbaar verkeer. Ingeval van staat van oorlog of staat van beleg, alsmede bijaldien naar ons oordeel een toestand aanwezig is als bedoeld bij artikel 1 sub i°. en 20. der wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad n°. 128), kan de aanleg van deze telegrafen en telefonen geschieden zonder inachtneming van het bepaalde bij artikel 5. § 3. Van het gebruik. Art. 14. Het is aan een ieder geoorloofd van telegrafen en telefonen, met inachtneming van de hieromtrent vast te stellen bepalingen, gebruik te maken. Nochtans kan het overbrengen van telegrammen of het voeren van gesprekken worden geweigerd of gestuit, wanneer hun inhoud in strijd wordt geacht met de veiligheid van den Staat, de publieke orde of de goede zeden. Van de reden der weigering of der stuiting wordt kennis gegeven aan den aanbieder van het telegram of aan hem, die het gesprek voert. De beslissing van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid kan te dezer zake worden ingeroepen. Art. 15. Het telegrafisch en telefonisch verkeer kan door Ons in het algemeen belang gedurende onbepaalden tijd geheel of gedeeltelijk worden geschorst. Art. 16. De binnenlandsche tarieven, de volgorde van telegrammen en gesprekken, alsmede de algemeene bepalingen omtrent het gebruik van telegrafen en telefonen in exploitatie bij het Rijk worden bij algemeenen maatregel.van bestuur vastgesteld. Wij behouden Ons voor het sluiten van verdragen of overeenkomsten met vreemde Regeeringen of besturen, betrekkelijk het telegrafisch of telefonisch verkeer met het buitenland. Art. 17. De Staat en de concessionaris zijn niet aansprakelijk voor schade, ontstaan door den dienst van telegrafen en telefonen, behalve in de gevallen bedoeld bij de artikelen 374 en 375 van het Wetboek van Strafrecht. § 4. Straf- en slotbepalingen. Art. 18. Op de telefoonwerken en de telefonie zijn van toepassing de bepalingen van de artikelen 351, 35ito, 371, 374 en 375 van het Wetboek van Strafrecht. Art. 19. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft hij. die telegrafen en telefonen aanlegt of exploiteert zonder de concessie bij artikel 2 gevorderd. .... 11 Met gelijke straf wordt gestraft hij die, zonder de machtiging bij art. 3 gevorderd, niet voor het openbaar verkeer bestemde telegrafen of telefonen aanlegt. De telegraaf- of telefoonlijnen, alsmede de voor het overbrengen van telegrammen of gesprekken gebezigde toestellen kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, bij de veroordeeling worden verbeurd verklaard. Art. 20. De telegrafen en telefonen, waarvan de aanleg is geschied krachtens de bepalingen van de artikelen 3. 4 en 5 der wet van 7 Maart 1852 (Staatsblad n°. 48), zooals die is gewijzigd bij de wet van 3 December 1869 (.Staatsblad n". 200), worden, onverminderd de bevoegdheden welke Wij Ons dienaangaande hebben voorbehouden, volgens de bepalingen dezer wet in stand gehouden. Art. 21. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Telegraaf- en Telefoonwet 1903", doch met bijvoeging van het nummer van het Staatsblad, waarin de wet is geplaatst. Art. 22. De wet van 7 Maart t852 (Staatsblad n°. 48), zooals die is gewijzigd bij de wet van 3 December 1869 {Staatsblad n°. 200), tot regeling der gemeenschap door electro-magnetische telegrafen, wordt ingetrokken. . Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. NASCHRIFT. Nadat hoofdstuk XIV „Hoofdpersonen uit het vijftig-jarig tijdperk. Organisatie van het Hoofdbestuur", reeds was afgedrukt, trad de Heer J. P. Havelaar af als Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie. In het bedoelde hoofdstuk is dus met dit feit geene rekening kunnen worden gehouden. Blijkens later bekend geworden gegevens omvat het wereldtelegraafnet thans 1750 kabels met eene gezamenlijke lengte van ongeveer 3Ó0000 K.M. Deze getallen dienen derhalve ter vervanging van die, welke op bl. 66 vermeld zijn. Als „erratum" zij ten slotte vermeld, dat op het Kaartje „Schematisch overzicht van de Kantoren enz., betrokken bij den Stormwaarschuwingsdienst", ten zuiden van Dordrecht de naam ,, Willemsoord" staat vermeld, waarvoor is te lezen: „Willemsdorp". Ki Hier bevindt zich een uitklapvel Boek: Sign. van het origineel Signatuur microvorm: Moedernegatief opslagnummer: Uitklapvel: Aantal: i Moedernegatief opslagnummer: mm m -* Positie m boek: