1541 'C' K 1541 c & i »««i <5, ^ r DE QUESTIERDERS VAN DEN AFLAAT NOORDELIJKE NEDERLANDEN g i MKÏ ERN PLAAT c 2!» io+1 de ouestierders van den aflaat t\t de noordelijke nederlanden met onuitgegeven bijlagen DOOR Dr. a. eek hof met een plaat i c 2!> 's-GRAVENHAGE m artinus nij h o fi' 1909 DE QUESTIERDERS VAN DEN AFLAAT IN DE NOORDELIJKE NEDERLANDEN DE OUESTIERDERS VAN DEN AFLAAT IN DE NOORDELIJKE NEDERLANDEN MET ONUITGEGEVEN BIJLAGEN DOOR DR. A. EEK HOF MET EEN PLAAT s-GRAVENHAGE M A R TIN U S X IJ H O F F 1909 INHOUD. HOOFDSTUK I. INLEIDING. i —-17 Onbekendheid en belangrijkheid der stof; wat waren „questierders" ? blz. i. Verslag van de schriftelijke bronnen, die zijn gebruikt; ze zijn afkomstig uit het RijksArchief te Utrccht, blz. 2. Een brief van W. Moll; aanwijzing hoe het onderwerp is behandeld, blz. 3. De aflaat bezien uit een godsdienstig oogpunt; wanneer is voor het eerst aflaat verleend? blz. 4. Boetedoeningen reeds vroeg opgelegd; Regino van Prüm; paus Urbanus II, blz. 4 en 5. Met Alexander Halesius en Albertus Magnus komt een nieuw element in den aflaathandel: de schat van overtollige werken; eene dergelijke opvatting bij paus Clemens VI en bij Thomas van Aquino te vinden, blz. 5 en 6. Aflaat verleend van „schuld" en „straf", blz. 6. Aflaat beschouwd uit een politiek gezichtspunt: de kerk heeft geld noodig; het klooster te Egmond heeft met moeite een aflaat verkregen, blz. 7 en 8. Waar bleef de winst van den aflaathandel?; aflaat wordt verleend aan hen die de kerk te Zutphen bezoeken ; paus Clemens IV geeft dien bij de wijding van den Dom te Utrecht, blz. g. Evenzoo paus Nicolaas IV en paus Bonifacius IX ; aflaat verleend aan allen, die de zeven kerken te Rome bezoeken, blz. 10. Ook bij den aanleg van bruggen, wegen en voor het herstel van dijken kan men aflaat verwerven; paus Leo X geeft dien voor het opsporen van oude handschriften, blz. 11. Verschillende andere gevallen, waarbij aflaat wordt verleend; het verloten van aflaten. De vereering der reliquieën door Thomas van Aquino en het Concilie van Trente geleerd, blz. 12. Men vereert de relieken uit devotie en om de genezende kracht, die ervan uitgaat; wat Augustinus hieromtrent mededeelt; de reliquieën die uit de catacomben zijn weggevoerd; I' rederik de Wijze relieken-verzamelaar voor de Slot-kapel te Wittenberg, blz. 13. Monniken plunderen de kerkhoven. De relieken werden ook vereerd om daarbij aflaat te verdienen; de heilige rok te Trier; in ons land had de Dom te Utrecht de meeste en aanzienlijkste reliquieën, blz. 14. De overblijfselen van heiligen werden in kassen bewaard; de vervaardiging van een dergelijke kas; de kas waarin de relieken van bisschop 1'rederik werden bewaard is nog aanwezig, blz. 15. Beschrijving van een plechtigcn optocht met de reliquieën van den Dom te l trecht, blz. 16. Processiën bij bede- en dankdagen, na een voorspoedigen oogst, bij gelegenheid van het op handen zijnde beleg van Middelburg. De questierders trokken met hunne reliek-kassen door het gansche gebied der Noordelijke Nederlanden rond, blz. 17. HOOFDSTUK II. DE AANSTELLING DER QUESTIERDERS. 18 — 33 De kruistochten zullen bijgedragen hebben tot instelling van dit ambt; I hietmar van Merseburg en Caesarius van Heisterbach kenden reeds personen, die met relieken rondreisden, blz. 18. Oordeel van Berthold van Regensburg over de questierders; een besluit van het vierde-Lateraanconcilie om aan de misstanden een einde te maken; een model voor een aanstellingsbrief van een questierder, blz. 19. I itspraken van de concilie's te Xarbonne, Trier, Beziers over het optreden van deze mannen, blz. 20. De synode te Mainz waarschuwt tegen valsche questierders; nog menige synode heeft hunne rechten en verplichtingen omlijnd, blz. 2 1. De questen waarover in onze charters gehandeld wordt; wanneer ze voor het eerst voorkomen, blz. 22. Om met eene quest rond te gaan was toestemming van den paus noodig; Bonifacius IX en Eugenius IV geven aan het kapittel van den Dom brieven van \ erlof; buitenlandsche questen moeten door den bisschop en het kapittel worden toegelaten. Wat is een „transsumpt" ,J blz. 23. De procuratoren van den Dom krijgen het privilegie de wettige questierders aan te stellen en de valsche af te zetten; de valsclie questierders, die met gefingeerde brieven van den berg Sinaï rondreizen worden gevangen genomen, blz. 24. Toestemming van den wereldlijken vorst was noodig, wilde men met eene quest rondgaan; T ilips van Bourgondië geeft daartoe aan het kapittel verlof, blz. 25. Ook zijn zoon Karei en diens opvolger Maximiliaan van Oostenrijk laten de questierders van den Dom in hunne landen toe, om de quest uit te oefenen, blz. 26. Karei V verbiedt alle questen. "Welke aanleiding had hij hiervoor ? De gangbare historische meeningen hierover zijn onjuist, blz. 27. Karei V heeft niet den St. Pieters-aflaat, doch een aflaat die hem door den paus voor het herstel der dijken was geschonken, bevorderd, blz. 28. Adriaan Florisz. van T trecht, de latere paus Adriaan VI, was commissaris van dezen „dijkaflaat", blz. 29. Verschillende voorrechten zijn door den keizer met het oog op dezen aflaat verleend, blz. 30. Erasmus zegt, dat er niet veel geld voor het herstel der dijken is gebruikt. De questen van den Dom mochten intusschen vrij rondgaan, blz. 31. Karei V bevordert later ook nog de quest van de afgebrande kerk te Medemblik, blz. 32. Voor hoe langen tijd de questen w erden verleend ; beperkende bepalingen ; straffen voor hen, die questierders met onwettige brieven toelieten, blz. 33. HOOFDSTUK III. DE QUESTEN. 34 —7& De St. Hubertus-quest. Beschrijving van het dorpje St. Hubert, blz. 34. De stichting van en de lotgevallen met de abdij; het gebeente van St. Hubertus niet meer aanwezig, blz. 35. Waar het is gebleven; men moet bidden, dat het teruggevonden worde; een praalgraf is voor den heilige opgericht, blz. 36. Over de biografieën < van St. Hubertus; diens levensgeschiedenis en bekeering medegedeeld, blz. 37. De relieken (bisschops-stool, kam, staf en horen) nog te St. Hubert bewaard; wat was de stool? blz. 38. De heiligen worden bij ziekte aangeroepen, St. Hubertus tegen de hondsdolheid; reisherinneringen aan het dorpje St. Hubert, blz. 39. Op de stool gezegend brood als amulet gedragen; de operatie waarbij de stool wordt gebruikt, blz. 40. De vraag besproken of de zoon van Calvijn te St. Hubert van de hondsdolheid is genezen, blz. 41. Ook ten bate van het vee werden de heiligen aangeroepen; het paardenwijden te Vosselaere, blz. 42. De genezing van dieren, die door een dollen hond waren gebeten geschiedde met „den sleutel" van St. Hubertus; „krachtig gebed" ter genezing der dieren gepubliceerd in 1905 door de broederschap van St. Hubertus, blz. 43. Eenige beschouwingen hierover, blz. 44. Reeds in 1330 hooren we van de uitoefening der quest van dit klooster; bisschop Arnoldus van Hoorn geeft in '373 toestemming, tot rondgang in het bisdom 't Sticht; in 1444 wordt de quest aan het kapittel van den Dom verhuurd, blz. 45. In 1461 verkrijgt het kapittel de kam, de schoenen en den bisschops-staf van St. Hubertus ten gebruike, blz. 46. Over de quitantie's door het kapittel afgegeven; wegens oneenigheid over geldelijke zaken verbiedt Karei V in 1512 aan het kapittel de quest van St. Hubertus uit te oefenen; de twist tusschen het klooster en het kapittel wordt bijgelegd, blz. 47. 1 Iet recht tot voeren der quest en tot uitreiking der insigniën weder verleend. De St. Martinus-quest. Met leven van St. Martinus door Sulpicius Severus beschreven ; hij wordt in Sabaria geboren; zijne ouders, krijgsdienst en liefde voor de armen, blz. 48. Martinus verlaat den dienst en wordt tot bisschop van Iours gekozen, blz. 49. Hij toont aan, dat beenderen ten onrechte als die van heiligen zijn vereerd; hij sterft en wordt te Tours begraven; zijne wonderwerken; een kreupele door zijne relieken genezen ; gezanten uit Spanje krijgen daarvan een gedeelte, blz. 50. I wee kreupelen tégen hun zin hersteld; ook de Dom te Utrecht had vele reliquieën van St. Martinus; de beschrijving ervan is in een artikel van Dr. Brom te vinden, blz. 51. Het St. Maartens-altaar „van den aflaet" ; over de vervaardiging van een koperen hek hieromheen, blz. 52. Reeds in 1175 had men uit Tours reliquieön gekregen, blz. 53. In 1519 wordt Marcus de Weeze gezonden om een gedeelte van den bovenarm van den heilige in Cognac te halen, blz. 53. Zijn reis naar Cognac en verblijt aldaar; op den terugweg heeft hij ook 1 ours bezocht en is hij bij Heda in Antwerpen geweest, blz. 54. Over een geschenk aan de kerk te ( ognac. De quest van St. Martinus in het bisdom. De St. Anthonius-quest. Ze is en blijft onder rechtstreeksch beheer van het klooster; het leven van St. Anthonius, blz. 55. Te Korma geboren en opgevoed; hij verkoopt alles en wordt monnik; de verzoekingen van den Satan; het verkeer met de anachoreten; zijn tocht naar Alexandrië, blz. 56. Wonderen door hem verricht; hij sterft op 105•jarigen leeftijd; de lotgevallen met zijne relieken, blz. 57. De stichting der orde van de St. Anthonius-broeders; de verschijning van den heilige aan (iasto, blz. 58. Hoe de reliquieën van St. Anthonius werden gebruikt ter genezing; zijn lof in een oud breviarium bezongen; hij is de heilige die wordt aangeroepen om verloren voorwerpen terug te vinden, blz. 59. Gebed tot St. Anthonius, opdat hij aanwijze, de plaats waar St. Hubertus' gebeente rust; St. Anthonius beschermheilige der varkens ; om welke redenen hij dit is, blz. 60. De „St. I eunis' verkens" loopen in Utrecht vrij rond; verordeningen van den raad daartegen, blz. 61. Het optreden van de questierders van St. Anthonius in de Noordelijke Nederlanden; overeenkomsten met het kapittel, blz. 62. Onderhandelingen en twisten over het voeren der quest; de monniken van het St. Anthonius-klooster houden bijzitten en brengen de quest in discrediet, blz. 63. Achteruitgang der quest wegens Luthersche ketterijen en oorlogen ; processen in 1533 en 1542 tusschen het kapittel en het klooster, blz. 64. Nog in 1555 verkrijgt Wilhelmus Sentijn het privilegie de quest te voeren en de insigniën uit te reiken, blz. 65. DeSt. Cornelius-quest. Het klooster St. Corneli-munster; de relieken die daar, volgens het schrijven van een abt, gevonden worden, blz. 66. Het optreden der questierders; men verhindert hun werk; bisschop Florentius van Weve- linkhoven bevordert de quest. Een zéér eigenaardig geneesmiddel tegen vallende ziekte, blz. 67. Nog wordt St. Cornelius tegen de „sessens" aangebeden; een aardig liedeken op St. Cornelius als heelmeester der kranken, blz. 68. De St. Quirinus-quest. Het leven van den heilige is door Metellus beschreven; Quirinus te Rome door Perzen in de gevangenis bezocht; hij wordt in het theater gedood; de lotgevallen met zijn gebeente; de wonderen door de relieken verricht; de questierders, blz. 69. De St. Ewoud-quest. De beide Ewouden, missioneeren in Saksen; ze worden door dc heidenen vermoord, blz. 70. Hunne lichamen in den Rijn geworpen en door I ilmon begraven; naar Keulen overgebracht; wonderen door de heiligen verricht; te Eaer ontspringt een bron; de akker aan de armen gewijd; wie daarvan steelt sterft een plotselingen dood, blz. 71. De quest van St. Maria en de Twaalf Apostelen. Deze wordt door onderscheidene bisschoppen begunstigd, blz. 72. De quest van de afgebrande kerk te Meersen. Deze kerk is vernietigd; de questierders worden in 't Sticht toegelaten; ze komen zelfs in 1,548 nog voor, blz. 73. De quest van de afgebrande kerk te Modemblik. Deze kerk is geheel en al in den oorlog tegen de Gelderschen en Friezen verbrand; de bisschop van Utrecht, keizer Karei V en de raad der stad, trachten met de gaven der geloovigen de kerk weder op te bouwen. De questen van het H. Sacrament te Amersfoort, en van de Heilige-Graf-ridders van Aken en Henegouwen, blz. 74. De quest van de broeders der H. Drievuldigheid tot vrijkoop van gevangenen. De stichting der orde; een transsumpt van 6 pausen waarin privilegiën worden geschonken; Robertus Gaguinus verhuurt de quest aan het Domkapittel, blz. 75. Er waren dus vele questen; de schare verarmde doch met blijden zin; Luthers woord tegen deze hiërarchische, systematisch-georganiseerde bedelmethode, blz. 76. HOOFDSTUK IV. PK QUESTIERDERS IN DE UITOEFENING VAN HUN BEROEP. 77 — 95 1 )c bekendmaking' dat questierders in een dorp zullen komen; op eén en denzelfden dag" worden geen twee i|uesten toegelaten, blz. 77. Hoe de geestelijkheid hen moet ontvangen en behandelen; het inhalen der questierders in plechtigen optocht, blz. 78. Eene preek voor de questierders van St. Hubertus door het kapittel van T-uik opgesteld on aoor de Utrechtsche geestelijkheid o\ ergonomen, blz. 79 en 80. l)e aflaat door de questierders geschonken; aflaat voor verschillende gevallen ten bate van hen, die de orde der „H. Triniteit" bevorderen, blz. 81. Wat is de beteekenis van „manus adiutrices porrigere" ?; de herbouw van het verbrande klooster Maria-Nieuwlicht bij Hoorn, blz. 82. Julius II verleent aflaat aan hen, die geld geven voor den oorlog tegen de Ruthenen en I artaren, blz. 83. Bisschop Petrus Bertano staat aan Georgius Strijt toe een „altare portatile" met zich mede te voeren en een biechtvader te kiezen. De questierders nemen zoowel mannen als vrouwen in hunne broederschap op; eene broederschap van Itrechtsche vicarissen; de broedermaaltijd, blz. 84. Het gebed, dat vóór den eten werd uitgesproken; het sermoen, dat tijdens den maaltijd werd gehouden; eene broederschap van Utrechtsche kanunniken, blz. 85. Onderlinge broederschappen bijv. tusschen het kapittel van den Dom en het kapittel van I ours; de opname in de broederschap van St. Maarten, blz. 86. Opname in de broederschap van St. Hubertus; het eeds-formulier, daarbij gebruikelijk, blz. 87. Nog heden ten dage kan men zich voor 3 francs laten inschrijven. De St. Anthonius-broederschap; de broedermaaltijd; Guilhelmus Sentijn behartigt als vertegenwoordiger van het St. Anthonius-klooster zijne belangen en neemt in de broederschap op, blz. 88. Een formulier voor hen die in de „confraternitas" willen worden ingeschreven. De broederschap van de orde der „H. Triniteit tot loskoop van gevangenen"; onder welke voorwaarden men daarin kan treden; de geestelijken hadden ook voordeel bij de komst der questierders, blz. 89. De questierders waren soms colporteurs van geschriften tegen de ketterij; de inkomsten der questen stroomden uit verschillende bronnen; twisten tusschen questierders en geestelijken, blz. 90. Het kapittel mag eigen rechters aanstellen; het interdict toegepast. Johannes van Noirtwijk, cureit van Ouderschie, wordt door het kapittel bevolen, het afgeperste geld terug te geven, blz. 91. Wat een ooggetuige, Marcus van Vaernewijck, over de questen in de Zuidelijke Nederlanden mededeelt, blz. 92. De questierders van St. Anthonius-klooster gaan met een houten afbeeldsel van den heilige in Gent rond; beschrijving van de processie; schandelijke praktijken; om het „houten blok" wordt gevochten, blz. 93. Een houten brug over de Schelde stort in onder het gewicht der menschen. De ommegang met „den fiertel van Sente Lievijn"; „vierighe devotie" ; een vrouw zegt dat ze genezen is, doch voor den raad gebracht erkent zij nog kreupel te zijn, blz. 94. Eenige algemeene opmerkingen; mijn bezoek aan Lourdes en wat ik daar gezien heb, blz. 95. HOOFDSTUK V. 1)E VERPACHTING DER QUESTEN DOOR HET KAPITTEL. 96—IOO Het kapittel verpacht de questen; de post „recepta de questoribus"; eerste verslag van verpachting der quest van St. Hubertus in 1449, blz. 96. Over pachtsom, termijn van betaling en huurconditiën bij verschillende questen, blz. 97. Bij de quest van St. Maarten krijgt ieder lid van het kapittel elk jaar „een Hoornsche kaas", blz. 98. De quest „ad vitam"; Johannes Coman bij het kapittel aangeklaagd; bij de quest van St. Hubertus wordt boven de pachtsom nog een zilveren monstrans aan het kapittel gegeven. Geldsommen door het kapittel gebeurd, blz. 99. In 1560 brengen de questen zoo goed als niets meer op; in den bloeitijd waren de inkomsten der questen zelf zéér aanzienlijk, zoodat men klaagde, dat het land werd „gescoren", blz. 100. HOOFDSTUK VI. BESLUIT. ioI — 108 Nicolaas van Edam verkrijgt een bul voor het klooster Egmond; het klooster behoeft echter geen herstel; op welke wijze Nicolaas van Edam zich uit de moeilijkheid redt, blz. 101. Hij geeft den raad maar hier en daar wat te bouwen en langzamerhand de bul bij het volk in te voeren, blz. 102. De weg der questierders gaat naar beneden; eene oorzaak was het uitbuiten der schare; Matthaeus Zeil te Straatsburg schildert dit met schrille kleuren; ook J. Strausz te Eisenach wijst op eene dwaze manier bij het reliquieön-verzamelen. De questierders waren dikwijls inferieure lieden die het volk bedrogen; soms werden ze zelf om den tuin geleid, blz. 103. Een Engelschman misleidt hen en weet zich van een deel hunner geldstukken meester te maken. De voornaamste reden voor het verval der questen is: de Hervorming; menigmaal is ook in onze charters gewaagd van „Luthersche ketterijen", blz. 104. De Roomsche kerk ziet zelf den gevaarlijken toestand in; wat ze doet om het kwaad te bedwingen; officieel worden de questen op hot concilie van Trente afgeschaft, in werkelijkheid gaat men er mede door; in een bul van 1567 zijn de questen door paus Pius V voor goed opgeheven. In de Noordelijke Nederlanden zien we ze het laatst in 1560, blz. 105. In eigenlijken zin zijn de questen voorbijgegaan; ze komen nog voor in andere gedaante; tijdens de cholera in Rusland zijn amuletten verkocht; te Brussel is in 1820 aflaat verleend voor het bezoeken van eene kerk; eene rechtzaak te Bordeaux in zake valsche relieken, blz. 106. Een nauwkeurig onderzoek in archieven enz. zal nog \ eel licht verschaffen. Enkele opmerkingen over de questen en ten slotte het getuigenis van een 16d(,-eeuwsche schrijver over den aflaat, blz. 107 en 108. HOOFDSTUK I. Inleiding. Rijp maar nog ongeoogst graan is het, waarin ik thans de sikkel sla. Nieuwe, onbekende en belangrijke zaken worden den lezer aangeboden. In de handboeken gaat men mijn onderwerp met enkele algemeene opmerkingen voorbij, of men spreekt er in het geheel niet over. Worden er, bij uitvoeriger behandeling der geschiedenis, nog enkele regelen aan gewijd, dan zijn deze aarzelend en onvoldoende. Dit is toe te schrijven aan het feit, dat men zich tot dusverre niet heeft beziggehouden met de bestudeering der oorspronkelijke documenten. Toch eischt het onderwerp der „questierders" en wat daarmede samenhangt eene nauwkeurige, naar de bronnen bewerkte beschrijving, omdat, gelijk zal blijken, hierdoor ons inzicht in den aflaat en de réliekenvereering wordt verhelderd. Wat waren „questierders"? Onder „questierders" heeft men personen te verstaan, die met de fragmenten van heiligen-relieken rondreisden, daarbij aflaten verleenden en voor de aanraking der reliquieën genezing van lichamelijke kwalen toezegden. De in geld of naturalia bestaande gaven welke zij inzamelden, kwamen ten bate van het klooster of de kerk, waardoor zij waren uitgezonden. Door den arbeid van deze mannen is menig kerkgebouw gerepareerd; menig klooster, dat was afgebrand, zag in de aanstelling van questierders een gunstige gelegenhied zich de benoodigde som tot herbouw te verschaffen. Uit een godsdienstig en een cultuur-historisch oogpunt verdient de behandeling van dit onderwerp dus onze bijzondere aandacht. De kennis van den aflaathandel wordt er door verrijkt, het inzicht in de relieken vereering verbreed; en onze belangstelling zal nog des te meer gewekt worden, wanneer het de Noordelijke Nederlanden zijn. waar we deze mannen in de uitoefening van hun beroep zullen zien optreden. Het materiaal, waaruit ik dit proefschrift heb opgebouwd, was tot heden voor een groot deel nog onbekend. Jaren lang heeft het onder het stof der eeuwen gesluimerd in het Rijks-Archief te Utrecht. Mr. S. Muller Fzn. maakte Prof. Pijper op deze collectie handschriften opmerkzaam. In zijn jongst verschenen werk zinspeelde Z.Ed. reeds op deze stukken, doch behandelde ze niet, omdat „deze stof het onderwerp zou uitmaken van een proefschrift, te vervaardigen door een van de kweekelingen der Leidsche Universiteit" '). Het aantal origineelc charters, behoorende tot het Archief van den Utrechtschen Dom, welke op dit onderwerp betrekking hebben, is niet gering: iets meer dan 150. Met afschrijven en raadplegen daarvan, ben ik ongeveer 3 jaren bezig geweest, in den beginne bijgestaan door de leden van het Historisch gezelschap S.S.S. Welk een arbeid dit is geweest, zal alleen hij kunnen bevroeden, die ook wel eens de kronkelende paden der palaeografie bewandeld heeft. Sommige charters waren door den tand des tijds of door vocht uitgevreten, van andere was de inkt verbleekt, weder andere waren geschreven met een moeilijk leesbare hand. De vele afkortingen vermeerderden de bezwaren der lezing, doch de uiterst welwillende en vriendelijke hulp van den bekwamen Leidschen conservator van handschriften Dr. P. C. Molhuysen heeft vooral in den aanvang mijne taak zeer verlicht. Alle oorkonden als bijlagen op te nemen, ging niet en was ook niet noodzakelijk. Sommige vertoonden groote onderlinge overeenkomst, en weken slechts in kleinigheden af. De belangrijke vindt men daarom in de bijlagen hierachter letterlijk opgenomen, die van minder beteekenis of overeenkomende met reeds afgedrukte, nam ik op in regest-vorm. Bij ieder wordt medegedeeld, onder welk nummer ze te Utrecht in het Rijks-Archief zijn te vinden, verder het aantal nog aanwezige zegels, dan het getal regels, en eindelijk de lengte en de breedte in centimeters aangegeven. Het corrigeeren der drukproeven geschiedde naar de origineele stukken. Een enkele maal zal men ook geciteerd vinden „het Cartularium van de Domfabriek". Hierin komen afschriften voor van charters, door mij „in originali" gebruikt, i) F. Pijper, Dc geschiedenis der Boete en Biecht in de Christel ij k« kerk, 's-Gravenh. iqo8, Dl. IT, St. 2. blz. 331, n. 1. en ook copieën van enkele, die niet meer aanwezig" zijn. Het is geschreven met een fraaie vijftiende-eeuwsche hand en telt 121 folio-bladen. (Het aantal bladen van het HS. is wel grooter, maar wat dan volgt zijn verspreide stukken op allerlei onderwerpen betrekking hebbende, van andere hand en uit later tijd). Dit „Cartularium was reeds aan W. Moll bekend en is menigmaal door hem in zijne werken genoemd. Voorin bevindt zich nog een brief door hem Juni 1860 geschreven, waarin hij zegt „dat dit HS. belangrijk is, wegens de vele bijdragen, die hier voorkomen, tot de geschiedenis van de aflaten in het algemeen, en inzonderheid van die aflaten, welke gegeven werden ten voordeele van den bouw der Domkerk, sedert het midden der dertiende eeuw; en dat het interessante stukken geeft, betreffende het gebruik, dat de geestelijkheid in ons land van do relieken der heiligen maakte, tot het verzamelen van penningen voor den Dombouw, abdijen en kloosters". Vervolgens nam ik kennis van enkele losse papieren, die in portefeuille's op het Rijks-Archief te Utrecht aanwezig waren, len slotte heb ik de rekeningen-boeken der Kerkfabriek van den Dom doorgebladerd, of deze ook nog iets opleverden, dat mij van dienst kon zijn. Ziehier de schriftelijke bronnen waaruit ik heb geput, de gedrukte zullen in aanteekeningen onder de bladzijden worden aangegeven. Bij de behandeling der stof kon ik twee wegen inslaan: de questen ieder afzonderlijk ten einde toe behandelen of ze bespreken in onderling verband. Ik heb zoowel het een als het ander gedaan. Bij de bespreking van de aanstelling der questierders, de uitoefening van hun beroep en het verpachten der questen, was het combineeren zeer geschikt, omdat deze dingen bij de verschillende questen toch veelal op dezelfde wijze geschiedden. In een zelfstandig hoofdstuk worden de questen meer ieder afzonderlijk behandeld. Ter wille van dit proefschrift heb ik mij ook nog begeven naar St. Hubert, een dorpje in de Ardennen gelegen. Wat ik daar gezien, gehoord en ondervonden heb, met betrekking tot mijn onderwerp, zal ter plaatse worden besproken. Allereerst vinde hier dan plaats eene korte uiteenzetting van de geschiedenis van den aflaat en der relieken-vereering in het algemeen, eerst daarop kan volgen de bespreking der questen en questierders, welke eigenlijk het hoofdonderwerp van dit geschrift uitmaken. De aflaat staat in de AIiddeleeuwen in het centrum van het godsdienstige, kerkelijke en politieke leven. Hij was de hoop en vertroosting van den vromen leek; ook de handelingen van geestelijke en wereldlijke vorsten werden in menig opzicht door den aflaat beheerscht. In den aanvang werd hij als een zegen beschouwd ; men dankte de Kerk voor zulk een mildheid en barmhartigheid in het kwijtschelden of verminderen van straffen door haarzelve opgelegd, terwijl de moederkerk op haar beurt de geldelijke offers door hare leden gebracht, in dank aannam. De aflaat kan bezien worden uit tweeërlei: een theologisch en een sociaal oogpunt, men zou ook kunnen zeggen, uit het oogpunt van het belang van den leek die hem verkrijgt, of van de Kerk welke hem verleent. Over het tijdstip waarop het eerst aflaat is gegeven, was men het vóór het concilie van Trente niet eens. Kardinaal Cajetanus, de bestrijder van I.uther, betuigt in i,517, dat er geen gewag van gemaakt wordt voor het begin van de 13e eeuw. Anderen gaan terug tot den tijd der Apostelen, of tot Mozes, bij wien het slaan van de rots, boete beteekende, en het water dat er uitvloeide, aflaat; ja! zelfs lezen we van iemand, die zegt, dat de aflaat reeds sedert de Schepping in gebruik is geweest '). Eerst het concilie van Trente gaf in deze eene beslissing, toen het vaststelde, dat de macht om aflaten te verleenen door Christus zelf aan de Kerk was geschonken, en dat deze macht van de oudste tijden af door haar was gebruikt ■(. Dit gold sedert voor de orthodoxe opvatting in de Roomsche Kerk. Het door haar geauthoriseerde werk over de aflaten van P. A. Maurel, zegt dan ook bij dit decreet van Trente: „iedere ware katholiek zal hiermede zijne volkomene instemming betuigen" 8). De aflaat was in zijn oorsprong een vrij onschuldige zaak. De Kerk die het recht had voor overtredingen straffen op te leggen, kon deze natuurlijk ook weder kwijtschelden of voor andere boetedoeningen verwisselen. Al spoedig komen er echter misbruiken in het spel. Boetedoeningen die zich over eenige tientallen jaren uitstrekten, konden dikwijls voor een som gelds worden afgekocht. In de 10e eeuw vindt men reeds een bepaald 1) Bij H. C. Lea. A h i s t o r y of A u r i c u 1 a r Confession and Indulgenres Philad. 1896, Vol. III, p. 4. 2) Concilium Tridentinum, Sessio XXV, 4 Der. 1563, (De. return de Indulgentiis), bij J. 1). Mansi, Sacrorum co ncilior u 111 nova et amplissima collectie, Parisiis 1902, T. XXXIII, p. 194. ,) P. A. Maurel, Die Abln.se, ihr Wesen und ihr Gebrauch I'aderborn 1860, S. 28. tariet, waarvoor men zicli van een opgelegde boetedoening' kon ontslaan. Regino van Priim bepaalde o. a. dat iemand die niet in staat was te vasten, dezen plicht kon afkoopen. Was hij rijk, dan betaalde hij 20 solidi; als hij dit niet kon geven dan 10, en indien hij zéér arm was, stelde de Kerk zich met 3 solidi tevreden. Een maand boete doen op water en brood, was af te koopen door, op de knieën liggende, 1200 psalmen op te zeggen, en wilde men de knie niet buigen, dan kwamen er nog 480 psalmen bij '). Op het concilie van Clermont in 1095 bepaalde paus Urbanus II, dat zij die aan den eersten kruistocht zouden deelnemen, daardoor al de hun opgelegde boete konden afdoen -). Dezelfde paus verleende hun, die de jaarlijksche viering der kerkwijding te Angers bijwoonden, een zevende deel aflaat van de hun opgelegde boetedoeningen a). Eerst in de 1 ic eeuw vinden we dus van aflaten (indulgentiae), als van kwijtscheldingen der opgelegde straffen, gewag gemaakt. Met Alexander Halesius en Albertus Magnus komt er in het midden der 13e eeuw een nieuw element in den aflaathandel. Zij leerden dat de Iverk een schat van goede en overtollige werken (thesaurus operum supererogationum) heeft, waarvan zij naar verkiezing kan uitdeelen. Men was het er echter nog niet over eens, waaruit deze schat bestond. Halesius zegt, dat de overvloedige verdiensten van ( hristus' leden dezen schat vormen 4); Albertus spreekt zich echter meer definitief uit en laat hem bestaan uit de verdiensten van ( hristus, de Heilige Maagd, al de Apostelen, martelaren en heiligen, zoowel levenden als dooden 5). Een dergelijke opvatting vinden we ook gehuldigd in een bul door Clemens VI in 1343 uitgevaardigd. Hier wordt er op gewezen, dat deze schat onuitputtelijk is, zoowel wegens de oneindige verdiensten van Christus, als van hen die reeds in den goloove zijn ontslapen ; uit zijne volheid wordt door den sleu- 1) Regino I'rumiensis, De ccc 1 e s ia>ticis discipliui», Lil.. II, cap. 438, 4.59, in . F. 1'. Iammy, Opera nmnia beati A 1 b e r t i, Lugduni 1651, T. XVI, p. 478. i teldrager Petrus den geloovigen toegedeeld '). Hóe deze schat werd gevormd, mocht verschil uitmaken ; dat hij er was, werd algemeen aangenomen. De aflaat, hiermede in verband gebracht, was niet langer een substituut voor opgelegde boetedoeningen, doch werd een betaalmiddel aan God, dat den zondaar door de Kerk uit den schat der goede werken werd verschaft. Dit bevestigt 1 homas van Aquino, als hij zegt, dat aflaten berusten op de overtollige verdiensten van Christus en de heiligen 2). Werd men ook door aflaat van de schuld (culpa) bevrijd ? Ziehier een vraag waarin theoretisch geen moeilijkheid schijnt te schuilen, want in het sacrament der biecht werd immers door de absolutie van den priester de schuld weggenomen. Practisch is dit echter niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Uitdrukkingen als „remissio peccatorum", „venia pcccatorum," „absolutio omnium peccatorum", die wc voortdurend in pauselijke aflaatbullen aantreffen, wijzen er echter op ; we mogen aannemen dat een aflaat geschonken „in remissionem peccatorum" diende tot kwijtschelding zoowel van de straf (poena) als van de schuld (culpa) 3). Theologen hebben wel getracht de biecht als voorwaarde voor absolutie te bepalen, en uitdrukkingen als „vere poenitentes et confessi" of „corde contriti et ore confessi" bonden den aflaat aan den biechtstoel, doch het volk geloofde aan aflaat van „schuld en straf" en kocht niet anders dan zoodanige. irouwens de pausen zelf vaardigden dergelijke uit. Zoo verleende paus Innocentius VIII, in het jaar 1490, tot instandhouding van het klooster der arme studenten te Parijs: „volcomelijc aflaet van pine ende scult in desen godshuys ende kercken". Deze aflaat werd n.1. ook in de Nederlandsche kerken gepredikt 4). Dat het geweten van sommige geestelijken hiertegen opkwam en op concilie s zulke aflaten werden ingetrokken, waarmede men te ver ging, behoeft geene bevestiging; dat schaamtelooze, onderling concurreerende aflaatkramers aflaten toezegden, welke op de door hen voorgestelde wijze niet door de Kerk waren verleend, is algemeen bekend. Even vast staat echter, hetgeen wel 1) Bul van paus Clemens VI, „Unigenitus" (1343) in het Corpus iuris cano11 i c i, Extrav. c o ra m., Cap. 2, Lib. V, Tit. IX, (i. Paulus, een Rooms* h geleerde, is in zijn werk : Johann Tetzel, der Ablaszprediger, Mainz 1899, S. 139 ff., mijns inziens, overtuigend bewezen, dat dergelijke woorden door Tetzel zijn gesproken. Svlvester Priërias noemde ze in zijn these De bul van Sixtus IV verwekte in den aanvang tegenstand, doch deze werd spoedig overwonnen. De beroemde bul „liquet omnibus" in 1510 door Julius II uitgevaardigd, is ook een bewijs voor aflaat aan de zielen in liet vagevuur verleend. Hebben we zoo den aflaat in zijne ontwikkeling uit een theologisch oogpunt beschouwd, van een politieke zijde bezien, is hij niet minder belangrijk. De Kerk had voor allerlei doeleinden geld noodig en de aflaat was een uitnemend middel om in dit geld-tekort te voorzien. Voor de sommen die daaruit werden getrokken, konden legers worden geworven om de ongeloovigen te bestrijden en hen tot het ware geloof terug te brengen. Majestueuse kathedralen zijn voor dat geld gebouwd, waardoor tevens de glorie van den Stoel te Rome verhoogd werd. Voor het recht tot het verkoopen van aflaten moest aan den paus veel geld worden betaald. In 1394 wilde de kerk van Keulen een aflaat hebben om haar middelen uit te breiden. Er werd een gezant naar Bonifatius IX gezonden. De paus vroeg 8000 floreni. Door bieden en loven kreeg de gezant van Keulen hem eindelijk voor 1000 floreni, behalve nog de onkosten aan schrijvers enz. te betalen. Bovendien eischte de paus de helft van de opbrengst. Bepaalde taxatie-lijsten werden opgemaakt, wat de schrijvers en notarissen te Rome mochten vragen voor het schrijven van de privilegiën aan kerken of personen door den paus verleend. Een volle aflaat voor één persoon kostte 14 grooten, voor man en vrouw 16 Toursche grooten, het recht tot meevoeren van een draagbaar altaar, 10 grooten '). I loe moeilijk het dikwijls ging zulk een toestemming tot bouw van een kerk te verkrijgen, blijkt ons uit een brief van Nicolaas van Edam, die voor het klooster Egmond naar Rome was geweest, om een aflaat te halen. 1 lij zegt „ik zou voor geen 1000 ducaten, nog eens hetzelfde werk willen doen en mij zooveel moeite geven, als ik nacht en dag voor deze zaak heb gedaan, tegen Luthcr: „do zuivere en katholieke waarheid". Hij zeide: ..dat een prediker, die zulke dingen leerde, niet méér te berispen was, dan een kok, die voor een overladen maag de noodzakelijke spijzen met specerijen toebereidt".— Ook A. Sehulte, Die Fu gger 111 Rom, Leipzig 1904, S. 182, zegt: „Heute ist es sicher gestellt, dasz Tetzel und andere den Satz: ,VVenn das Geld im Kasten klingt, die Seele aus dem Fegfeuer springt', wenn aur.h nicht mit diesen Worten, vcrkündigt liaben". 1) M. langl, Die papstlichen lvanzlei-Or d nuilgcn, von 1200—1500, Innsbruch 1894, S. 98, 105. — Joh. Jos. Ign. v. Düllinger, Bei trage z u r politischenkirchlichen- und Cultur-geschiclite der seehs letzten Jahrhunderte, Wicn 1882, Bd. III. S. 219—223. 1 dat weet God! Ik ben overtuigd, wanneer deze bul verloren ging, we zouden nooit weer eene andere krijgen" '). Bij den verkoop van aflaten had zoowel de geestelijke als de wereldlijke overheid belang. Aan wie de winst kwam, heeft Prof. Pijper ons medegedeeld. Naar het volgende stolsel werd bij den jubelaflaat door Peraudi verkocht, gehandeld: \ van de opbrengst was voor den paus; J voor de plaatselijke overheid; \ voor den oorlog tegen de Turken. Al naar de omstandigheden werd dit gewijzigd 2). Bij den reeds genoemden aflaat voor de kerk te Keulen kreeg do paus de helft. Verder heeft Prof. Paul Fredericq ons over deze dingen ingelicht, door de publicatie van rekeningen afkomstig van aflaatkramers. Ze zijn des te belangrijker, omdat ze dagteekenen van de jaren 1517 en 1518, toen de aflaathandel op zijn hoogtepunt stond en ook, dewijl ze betrekking hebben op do diocese 't Sticht. Evenals mijne documenten zijn deze rekeningen afkomstig uit het Rijks-Archief te Utrecht 3). Waarvoor en bij welke gelegenheden worden alzoo aflaten verleend ? Men zou het kort en bondig kunnen zeggen: voor alles en bij elke gelegenheid. Wanneer men een kerk of een gewijd altaar bezocht, een kerkwijding of de jaarlijksche viering daarvan bijwoonde, droeg men al spoedig eonige tientallen dagen aflaats mede naar huis. In het jaar 1225 verleende de bisschop aan allen, die de Sint-Walburgskerk cn het daarbijbehoorende klooster te Zutphen op 't feest van de Apostelen Philippus en Jacobus bezochten en mildelijk daarbij van de goederen hun door (tod geschonken zouden afstaan, een aflaat van 20 dagen. Deze aflaat had betrekking op de boete welke door de Kerk was opgelegd *). Ten behoeve van den bouw en het herstel van den Dom zijn ook verschillende aflaten uitgegeven. De eerste dien we vinden in het Cartularium der Domfabriek is uit het jaar 1265. Toen verleende paus Clemens IV een aflaat van 100 dagen aan allen, die den Dom te 1) P. A. S. v. Limburg Brouwer, Ji e n vroom bedrog, in de N e d e r 1. Spectator, n°. 43, .>4 Oct. 1868). Vergelijk inzonderheid: H.E. van Gelder, V ij f ti e n d e-o e u w» < li e kloosterredcn, in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 'sGrav. 1900, Reeks IV, Deel VII, Aflevering 4, bis. ,89-40,. 2) F. Pijper, Waar bleef de winst van den aflaathandel? in N e d. Arch. voor Kerkgesch., N. S., Dl. III, 's-Gravenh. 1905, 1)1*. i_io. ,1) Paul Fredericq, I,es comptes des indulgences en 1488 et en 1517 — 1519, 'lans le diocese d'Utrecht, in de Mémoires de 1'Académie royale, Brux. 1899, T. LIX. Vgl. F. 1'ijper, Boete en Biecht, Dl. II, St. 2, blz. 338—342. 4) K. O. Meinsma, De aflaten van de Si n t - W a 1 b ur g s k e r k te Zutphen in Het Archief voor de geschiedenis van liet Aartsbisdom Utrecht Dl. XXX, blz. 237. Utrecht op den jaardag van zijne wijding en op den feestdag van St. Maarten en de 7 daaropvolgende dagen zouden bezoeken r). Paus Xicolaas IV vermeerderde in 1291 het aantal feesttijden en dagen. Voor het bezoeken van den Dom op de 4 feesten van Maria, op het feest van St. Martinus, St. Pontianus en St. Maria Magdalena en 8 daaropvolgende dagen kon men 1 jaar en 40 dagen indulgentie verdienen 2). Honderd jaar later (1390) verleende Bonifatius IX een aflaat van 3 jaar en 3 X 4° dagen aan allen, die bijdroegen voor het herstel van de kerk 3). Bekend is hoeveel aflaat er te verdienen was bij het bezoeken der zeven kerken van Rome. Prof. Kist publiceerde een soort van vade-me-cum voor den reiziger naar Rome, die deze indulgentiën wilde verkrijgen. In die 7 kerken werd de aflaat niet meer bij dagen of voor korten tijd, maar bij 100 en 1000 jaren te gelijk gegeven. Wie de 30 steenen trappen, die naar de St. Pieterskerk leidden beklom, kreeg voor iedere opklimming of nederdaling 7 ('cel van de opgelegde boete kwijtgescholden. Gedurende de wijding van de kerk van St. Jan van het Lateraan. zegt de reisgids, regende het zoo hevig, als men te voren nooit had aanschouwd en „doe gaf die Paus Silvester also menich jaer aflaets, alst op dien dach menig dropel waters recliende". Maar toen hij die gegeven had, rees bij hom de vraag of hij wel bij machte was zijn woord gestand te doen. Een stem van den hemel stelde hem echter gerust, want hij hoorde zeggen „du best wel mechtech dat aflaet te ghevene, dat ghi ghegheven hebt". Het reisboek noemt vervolgens de verschillende altaren waarbij men zich kwijtschelding verwerven kan. Bij het één 1400 jaar, bij een ander 14000 jaar, en eindelijk in de kapel „sancta sanctorum", waar de hoofden van Petrus en Paulus liggen, 17000 jaar. Degenen die het niet mochten gelooven, zegt de gids, moeten dan maar gaan naar de koordeur van St. Jan en daar zullen ze vinden „in enen swerten merbersteen ghehoinven al dat hier ghescreven steet". De kerk van Sinte Eustatius spant de kroon, daar verkrijgt men millioenen jaren aflaats 4). 1) Archief v. cl. Dom, G e d r. In vent., N°. 260. — Cartularium der l)o int a b r i e k, fol. 1. recto. — G. Brom, Regesten van oorkonden betreffende het Sticht Utrecht (694—1301), Utr., 1908, Dl. I, blz. 294, n°. 1579. 2) Archief v. d. Dom, N°. 458. — Cartularium der Domfabriek, folio I recto. — B u 11 a r i u m Traier tense, n°. 403. — G. Brom, Regesten enz., Dl. II. blz. 142, n°. 2416. 3) Cartularium der Domfabriek, folio I verso. 4) N. C. Kist, De aflaten der zeven kerken van Rome, in hel Arrhief voor Kerkelijke Geschiedenis, Leiden 1835, Dl. VI, blz. 309, 315, 317. Voor liet bouwen van bruggen en het aanleggen van wegen werden eveneens aflaat-privilegiün geschonken. Toen door de watervloeden van 1508, 1509 en 1514 de dijken in Holland waren weggeslagen, liet Karei Y deze niet uit de staats-schatkist herstellen, maar hij vroeg en verkreeg hiervoor een aflaat, waarvan de latere paus Adriaan VI, toentertijd proost van St. Salvator, commissaris was '). Zelfs het opsporen van oude handschriften werd met aflaten of aflaat-geld beloond. In het jaar 1517 zond Leo X Johann Heytmers uit, om oude handschriften op te zoeken. De paus gaf hem een aanbevelingsbrief mede voor Albrecht, den aartsbisschop van Mainz, waarin hij dezen o. a. verzocht, hem de oude werken, die Albrecht over de Romeinsche geschiedenis had verzameld, te willen toezenden, of indien dit niet mogelijk was, ze dan voor hem te laten afschrijven. Heytmers scheen te weten waar het 33ste boek van Livius „de bello Macedonico" zich bevond; zoodra de aartsbisschop in de gelegenheid was dit voor den paus te koopen, mocht hij daarvoor aan Heytmers betalen 147 gouden ducaten, welke som hem vrijstond te nemen uit het aflaat-geld, dat voor den bouw van St. Pieter was bestemd -). Bij koning Christiaan van Denemarken dacht Leo X een HS. met alle decaden van Livius er in, te zullen vinden ; om den vorst gunstig voor zich te stemmen, schonk hij een aflaatbrief, geldig voor hem, zijn vrouw en nog 12 personen. Op een anderen tijd verleende de paus een eeuwigdurenden aflaat aan het klooster Corvey, waaruit een HS. met de eerste 5 boeken van Tacitus' Annalen gestolen was en dat in het bezit van den paus was gekomen. Bovendien kreeg het klooster nog een gedrukt exemplaar van dit bock, gebonden in een sierlijk bandje, ten geschenke s). Verder werd aflaat verleend voor het luiden van de klok bij onweder, voor het bidden van Ave Maria of Miserere, voor het opharken van den tuin en het opredderen van het erf van een klooster *), voor het deemoedig buigen van het hoofd bij het 1) A. Schulte, Die F ugger in Kom, Leipz. 1904, S. 91, 173. 2) Ibidem, 13 e i 1 a g e CXI: ... . Volumus et ita fraternitati tuae committimus et mandamus, ut postquam acceperit praedictum librum Titi Livii, ipsi Joanni solvat sou solvi faciat centum quadraginta septem ducatos auri de camera ex pecuniis indulgentiarum concessarum per illius provincias in favorem fabricae Basilicae principis Apostolorum de Urbe .... Ygl. J. C. L. Gieseler, Lehrbuch, Bonn 1835, II, 4, S. 370. 3) Ibidem. S. 175 f. 4) A. Matthaeus, Fundationes, Lugd. Bat. 1703, p. 370. I11 deze aan 't St. Hierommus-huis te Utrecht in 1507 gegeven concessie, kan men nog wel een honderdtal, zoo niet uitspreken van Jezus' naam, ^io dagen) '), voor het begeleiden van de heilige Eucharistie naar een zieke (bij nacht 30 dagen, bij dag 20 dagen) 2). Wie aan een arme een nieuw kleed gaf ontving 1 jaar aflaat, was het een oud, dan maar 40 dagen 3). In een nonnenklooster konden de zusters op alle mogelijke manier 40 dagen aflaat verdienen: voor het warmmaken van den oven, voor het melken van een koe, voor het wasschen van een schotel 10 dagen en 40 voor het uitboenen van een pot, terwijl aan de zuster, die in de stad een nieuwtje had opgedaan en dit hare medezusters eens niet vertelde, 40 dagen van de haar opgelegde boete werd kwijtgescholden 4). Binnen de stad Bergen op Zoom werd in 1518 een verloting gehouden, waarin niet alleen „veel costelycke prysen", doch ook aflaten te winnen waren 5). Bij nog een der meest gebruikte middelen om aflaat te verkrijgen willen we stilstaan en zijn daarmede ons onderwerp reeds op het dichtst genaderd, ik bedoel: het bidden bij en het aanbidden van de relieken der heiligen. Onder relieken verstaat de Roomsche kerk vooreerst overblijfselen van heiligen; dan voorwerpen, die met hen in betrekking hebben gestaan (kleederen enz.) en ten slotte dingen, die geheiligd zijn door aanraking met de ware relieken. Aan deze heiligen-bcenderen en wat daarmede samenhangt behoort vereering te worden gebracht. Thomas van Aquino, de autoriteit der Katholieke Kerk, leert dit, als hij zegt: „dat wij de heiligen moeten vereeren als onze vrienden en voorsprekers bij den Vader, doch evenzéér hunne relieken, want de liefde tot een persoon gaat na diens dood ook over op dat, wat hij nalaat, niet alleen op zijn dood lichaam, maar tevens op de kleederen en dergelijke" ®). Het Concilie van Trente bevestigde dit door te verklaren, dat de lichamen van martelaren, heiligen en anderen die reeds met Jezus leven, behoorden vereerd te worden door de geloovigen, omdat zij waren levende leden van Christus en tempelen meer van deze soort vinden, waarvoor telkens 80 dagen atlaat „de inium tis poenitentiis" gegeven wordt. 1) J. D. Mansi, Sacrorum Conciliorum nova et a m p 1 i s s i m a c o 11 e c t i o, Florentiac 1759, T. XXV, e. 4. 2) Concilie te Avignon (1336), ibidem T. XXV, c. 2. 3) Synode te Forli (1286), ibidem T. XXIV, c. 2. 4) J* Verdam, Een Nederlandsche aflaatbrief uit de 14e e e u w, in N e d. Archief voor Kerkgesch., 's-Gravenh. 1900, N. S., Dl. I, blz. 117—122. 5) N. van der Monde, Tijdschrift voor de geschiedenis van Utrecht, 1842, Dl. VIII, blz. 243. o) Thomas Aquinas, Summa sacrae Theologiae, Pars III, Quaestio XXV. Articulus VI. in de uitgave van Thomas a Vio Cajetanus, Antw. 1576, p. 141. des Heiligen Geestes en God door hen vele weldaden den menschen bewezen had '). Geen bedehuis was dan ook zóó arm, of het had wel enkele van die reliquieën in zijn bezit. Als kostbare schatten, werden ze zorgvuldig bewaarden inzonderheid op feesten gedenkdagen tentoongesteld. Op die tijden trok een grooteschare geloovigen naar het kerkgebouw, om de relieken met gebeden en lofzangen te huldigen. Een eerste aanleiding tot vcreering der relieken was dus de vrome devotie der geloovigen, die door deze zichtbare voorwerpen het onzichtbare verlevendigden, gelijk een moeder bij het zien van het wiegje terugdenkt aan haar overleden kind. Ken andere reden, waarom men zijn toevlucht tot deze heiligenoverblijfselen nam, was de genezende kracht daaraan toegeschreven. Reeds in den Bijbel zag de Roomsche kerk bewijzen hiervan, hoe voorwerpen, die aan .Apostelen behoorden, genezing teweegbrachten. Wie denkt niet terstond aan den zweetdoek van Paulus en de schaduw door Petrus geworpen 3)! Bij de oud-christelijke schrijvers en kerkvaders uit de eerste eeuwen vinden we van genezingen bij het aanraken der relieken reeds gewag gemaakt. Augustinus verhaalt in zijne „Confessiones" 3), dat van Protasius' en Gervasius gebeente genezende kracht uitging. (rregorius van Xazianze weet, dat het stof van Cyprianus wonderen werkt4) en wie de „Acta Sanctorum" van de Bollandisten opslaat, zal onder ieder heiligen-leven een groot aantal kunnen vinden. De zucht naar relieken was groot en de rijke vondsten in de catacomben kwamen daaraan te gemoet. Onder Bonifatius IV werden omstreeks het jaar 609, niet minder dan 28 wagenvrachten vol heiligenbeenderen daaruit weggevoerd 5). Keurvorst Frederik de Wijze, de beschermer van Luther, betoonde zich tegelijkertijd een groot reliquieën-verzamelaar voor de Slotkapel te Wittenberg. Fn 1509 had hij een aantal van ,5005 stuks bijeen; 3 jaren nadat Luther aan deze zelfde kerk zijne stellingen had aangeplakt, werden er 19013 heiligenbeentjes in die zelfde kapel gevonden. Op den 2'lcn Zondag na Paschen werden ze den geloovigen vertoond 6). Dat onder alle wel eens 1) Concilium Tridentinum, Sessi,. XXV, 3 Dec. 1563, bij J. I). Mansi, Sacroruin conciliorum nova et araplissima colloctio, 1'arisiis 1002, T. XXXIII p 171 2) Hand. XIX U; V ' 3) M. A. Augustinus, Confessiones, Lib. IX, Cap. 7. 4) Gregorius Nazianzenus, Oratio XXIV in S. Cyprianum, bij J. P. Mignc, Patrologiac cursus c om p lotus, Parisiis 1879, T. XXXV, p. 1191. 5) S. Beissel, S.-J., Die Vetehrunj der Heiligen und ihrer Reliquien in Deutschland, Freiburg in Breisgau 1890, S. 73. 6) R. Bruck, Friedrich der Weise als FOrderer der Kunst in Studiën z. deutsrh. K u n s t g e s r h., Heft 45, S. (2—46,207—216, 30-,— (07. een onechte reliek zal gescholen hebben, behoeft niet te worden betwijfeld. In Augustinus' tijd reeds, plunderden monniken de kerkhoven, en verkochten de daar gevonden beenderen als relieken van heiligen >). Gregorius Magnus verhaalt, dat enkele Grieksche monniken in de stilte van den nacht bij de St. Pauluskerk de lijken opgroeven en de beenderen elders verstopten. Toen ze eens betrapt en ondervraagd werden, zeiden ze deze beenderen als reliquieën naar Griekenland te willen vervoeren, om ze daar te verkoopen 2). Deze voorbeelden zouden ook voor de Middeleeuwen met vele zijn te vermeerderen. Een derde en laatste reden, waarom men relieken vereerde, was, om daarbij aflaat te verdienen. We zagen reeds, dat men dien in de 7 kerken van Rome bij vele jaren tegelijk kon verwerven. Ook te Trier, waar Christus rok om de 7 jaren gedurende 14 dagen werd tentoongesteld, konden de geloovigen aflaat verkrijgen, bij machte eener bul van t jaar 1514. Leo X had vernomen, welke aanzienlijke relieken te Trier aanwezig waren. De rok van Christus, het hoofd van St. Cornelius en vele andere reliquieën werden in de hoofdkerk bewaard; ten einde nu de vereering dezer relieken te bevorderen, schonk hij vollen aflaat aan hen, die gedurende den genoemden tijd de kerk bezochten (plenissimam omnium peccatorum suorum indulgentiam et remissionem 3). In ons vaaenand stond de reliekenvereering in hooge eere. Boven alle kerken bezat de Dom te Utrecht de meeste en de aanzienlijkste overblijfselen van heiligen. Behalve de reliquieën van Sint Maarten, waren in deze kerk relieken van St. Willebrord, St. Pontianus en vele meer. Die van Willebrord had men ten geschenke gekregen van het klooster Epternach in het jaar 1301 4). Twee eeuwen later (1520) vraagt 't kapittel nog eens om „een notabel deel als thoeft oft ligchaem van de reliquiën van sunte Willebroet", doch dit schijnt te zijn geweigerd, aangezien ze in een later opgemaakte lijst van alle relieken der kerk niet zijn te vinden 5). 1) M. A. Augustinus, De opcre monachorum, c. 28, in de uitgave: O p e r a omnia M. A. Augustini, Antw. 1701, T. VI, p. 364. 2) Gregorius Magnus, Registri epistolarum, Liber IV, Epist. XXX, in de uitgave Opera omnia Gregorii Magni, Parisiis 1705, Tom. II, p. 710. ,;) Hontlieim, Historia Trevirensis diplomatica et pragmatica, Augustae Vind. et Herbipoli, 1750, T. II, p. 593 — 595. 4) W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming Utrecht 1864, Dl. I, blz. 526. Hier vindt men den brief afgedrukt, die als geleide bij de relieken diende. 5) De brief met het verzoek is afgedrukt bij : Jhr. Mr. A. M. C. van Asch van Wijck, Plegtige intrede van keizer Karei den V ij f d e n i n U t r e c h t i n d e n De reliquieën werden bewaard in kassen (capsae, capsulae), schrijnen (scrinia) en kisten (arcae) of monstrancies. De laatste waren meestal in den vorm van een kruis vervaardigd, waarin dan een opening- was met glas ervoor, zoodat de beenderen konden gezien worden. Deze voorwerpen waren van goud of zilver en met edelgesteenten versierd, kostbaarder natuurlijk naar gelang de plaatselijke kerk rijker was. De kassen werden bij processiën op een draagbaar (feretrum) geplaatst, om zoo gemakkelijk rondgevoerd te kunnen worden. De kerken te Utrecht hadden vele zulke sierlijke kassen, waarvan de cene de andere al in schoonheid overtrof. Dr. G. Brom heeft ons in kennis gebracht met een stuk, waaruit we kunnen zien hoe zulk een kostbare relieken-kas vervaardigd werd. Het is een contract uit i460 met Tyman IJsbrant den zilversmid, waarin deze een uitvoerige instructie krijgt, op welke manier en onder welke voorwaarde, hij een zilveren kasse moet maken voor St. Pontiaan. Het zilver dat hij gebruikt, behoort van deugdelijk gehalte te zijn, met Utrechtsch stadkeur er op. Goed moet hij de kas naar het voorgeschreven model vervaardigen, zonder „onbehoerliken manieren van werck". Is zij gereed, dan moet hij haar bovendien vergulden. Binnen 3 jaar moet het werk klaar wezen, maar blijven de leveranciers in gebreke het zilver aan te voeren, dan kan de termijn worden verlengd. Borgen dienen gesteld te worden, en sterft Tyman binnentijds, dan zal het door hem reeds verdiende loon aan zijne erfgenamen worden uitbetaald. Er is nog oud zilver voorhanden bij de „eerbaren werkemeisters in den Doem"; dit wordt aan den smid ter hand gesteld om „off te beginnen sunte Pontiaens kas te maken". Evert Zoudenbalch en Peter van der Goude brengen bij hem : gebroken zilveren bellen en borstgespen (bruetsem en nog ander gebroken zilver; verder een kan van zilver en dan „twe hoern van sunte Cornelis", met nog eenig los zilveren geld '). Of deze kas nog bestaat is mij niet bekend, een andere waarin een deel van den schedel van bisschop Frederik door het kapittel van Oud-Munster eerbiedig werd bewaard, kan bewonderd worden in het Rijks-museum te Amsterdam. Het is een proeve van prachtige zilversmeedkunst 2). jarc f540, Utrecht 1838, blz. 69. Daaraan gaat vooraf een lijst van relieken, die in den Dom gevonden werden. 1) G. Brom, Zilveren reliekschrijn van Sint Pontianus, toebehoorende aan den Dom, in Archief voor de Gesch. v. li. A a r t s b. Utrecht Dl. XXVI, blz. 238—2.]2. 2) Vergel. hierover: De Katholiek, Dl. CXY'I, blz. 350 vv. Op sinte Maria Magdalena, de verjaardag der wijding van den Dom, voerde men de relieken der in deze kerk rustende heiligen, in plechtigen optocht rond. Dit geschiedde echter slechts om de 7 jaren. Dan werd deze plechtigheid eenige dagen van te voren bij klokgelui van 't stadhuis bekend gemaakt. Als de dag was aangebroken, stelde de processie zich op in de sacristie der kerk. Vooraan gingen koorknapen met brandende kaarsen in de hand en zwaaiende wierookvaten. Daar achter een jonge priester met de relieken van St. Laurentius in een monstrans, vóór de aflaten '). Dan volgde een priester, die in een sierlijke kleine fraai-bewerkte kas, de houtskool droeg, waarop bovengenoemde heilige, Rome's eerste diaken, geroosterd werd. Een derde liep met de relieken van St. Blasius en een vierde droeg een roode kist met gouden rozen beschilderd, waarin het gebeente van vele heiligen. Weer een ander droeg een witte kas, met gouden bloemen en twee kruisen versierd, waarin ook beenderen van heiligen lagen. Daarachter verhief zich het verguld-zilveren kruis met reliquieön, door bisschop Johannes van Arkel aan den Dom ten geschenke gegeven, en ten laatste werd deze optocht door abten en bisschop gesloten. Was men bij de groote schare geloovigen aangekomen, die in spannende verwachting verkeerde, dan werd eerst een reliek van 't kruis des Heeren ter adoratie voorgehouden ; vervolgens de kleinere reliquieën en eindelijk de groote. Hierop trad de bisschop naar voren, verleende den aflaat en sprak den zegen over de schare uit. Onder het zingen van „Te Deum laudamus" keerde men naar de sacristie terug; daar ging, indien men er lust toe gevoelde, de beker wijn dapper rond, waarna een ieder zijne woning weder opzocht -). Welk een feestdag was dit voor de Stichtsche bevolking! Een dag, waarop men de wijding van den glorierijken Dom herdacht, en 1) Wat dit beteekent weet ik niet: Kr staat „ante indulgentias". Dat dit op aflaten doelt is dunkt mij zeker, want bij het einde der plechtigheid geeft de bisschop aflaat (indictis indulgentiis). — Van Heussen en Van Rijn verklaren het aarzelend als „offerschalen", doch ik acht het mogelijk, dat hier bedoeld is, een etui of doos waarin de pauselijke bullen werden bewaard, die gelijk we reeds opmerkten, aflaat verleenden aan allen, die bij den verjaardag der kerkwijding zouden tegenwoordig zijn. Misschien kunnen de volgende uitdrukkingen nog eenig licht verschaffen : Item duo parva cand.'labra pro indulgentiis. — Tres libri cuin rubeis coopcrculis ad processiones pro peccatis. — Item duo vela nova indulgentiarum: etiam sunt ablata. Vgl. A rch. V. d. Gesch. V. h. Aartsb. Utrecht, UI. XXVI, blz. 281, 295, 309. 2) Van Heussen en Van Rijn, Kerkelijke Oudheden, Dl. II, blz. 30 vv. A. M. C. v. Aseh v. WTijck, 1'legtige intrede van keizer Karei den vijfden in Utrecht in den j are 1540. blz. 6ï—68. zijn oogen kon verlustigen bij den aanblik van vele relieken, zoo dierbaar aan 't Roomsche gemoed: haren van de maagd Maria, tanden van onderscheidene heiligen, steenen waarmede Stefanus gesteenigd werd, sandalen van Willebrord, asch en bloed en zelfs een zakje met 62 beenderen, waarop de namen der heiligen wegens den hoogen ouderdom reeds waren uitgewischt. Het hart genoot, de oogen schitterden en als de schare huiswaarts keerde, droeg ze voor het hiernamaals ook nog iets mede — den aflaat, rijkelijk en onbekrompen verleend door den stedehouder van Christus, den plaatsvervanger God's op aarde. Ook bij andere gelegenheden werden zulke processiën gehouden. Ze waren toentertijd, wat onze Protestantsche bede- en dankdagen thans zijn. Bij een gunstig jaargetijde, na een voorspoedigen oogst, als de plaag der pestilentie woedde, na het sluiten van den vrede, werden de relieken plechtig rondgevoerd. In 1574 hield men in St.-Salvator'skerk te Utrecht nog een processie-generaal, opdat de schepen van Spanje's koning voorspoed zouden hebben op hun reis naar Middelburg, om deze plaats te ontzetten uit de handen der Geuzen '). Niet alleen in en rond de kerken van de stad Utrecht, doch ook door de steden en dorpen in de Noordelijke Nederlanden, werden zulke relieken rondgevoerd. Vele kloosters en kerken hadden daartoe van den paus of bisschop verlof gekregen. Het aanraken dier relieken genas gevaarlijke ziekten, bij het tentoonstellen in de kerken werd aflaat verleend. Zij die zich met deze „bootscappen bezighielden, den aflaat in naam hunner superieuren predikten, de insigniën der kloosters uitreikten en de aalmoezen der geloovigen inzamelden, werden questierders (quaestuarii, eleemosynarum quaestores) genoemd. Hun leven en werken willen we in de volgende bladzijden beschrijven. 1) Archief v. J. G c s < h. v. h. A a r t s 1> i s d. ITtri-rht. 1)1. III, bli. 24^. HOOFDSTUK II. De aanstelling der questierders. Wanneer de questierders voor het eerst in de geschiedenis optreden, is ons onbekend. De kruistochten, die veel geld eischten. zullen bijgedragen hebben tot de instelling van dit ambt, dat zich voornamelijk bezighield met het tentoonstellen van relieken en het prediken van den aflaat daaraan verbonden, waarbij dan tevens de milddadigheid der geloovigen werd ingeroepen. Reeds in het jaar 970 kende men personen die met reliquieën rondreisden. Thietmar van Merseburg verhaalt, dat de abt Liudulf van Corvey een jongen monnik uitzond met heiligen-relieken. De monnik behandelde ze echter niet met den vereischten eerbied, waarover de heiligen zoo verontwaardigd werden, dat ze hem doodden en de zaak aan den abt bekend maakten, die nog groote moeite had om vergeving te erlangen voor de ziel van den overtreder '). Ook aan Caesarius van Heisterbach waren questierders reeds bekend. Op een vraag van den novicius, hoe Caesarius denkt over die predikers, die louter om de inkomsten eener quest de relieken ronddragen, en velen bedriegen, antwoordt hij „dat den heiligen zulke dingen onwaardig zijn". Met het volgende voorbeeld illustreert hij hoe zij dit soms te kennen geven. „Eenige monniken te Bruwilre wilden hunne kerk vergrooten. Daartoe zonden ze enkele priesters uit, die goed ter taal waren en bedreven in het verzamelen van geld, om met een tand van Sint Nicolaas door de verschillende provinciën rond te trekken. Deze tand was gesloten in een kristallen vaas. Toen echter op zekeren dag deze reliquie onwaardiglijk behandeld werd, barstte de vaas. 1) Thietmar van Merseburg, Chronicon, Lib. IV, Cap. 47, in de uitgave van Reincrus Reincccius Steinhcmius, Francf. 1580, Lib. IV, p. 49. — Vgl. Die Chronik des Thietmar von Merseburg, überset/t von M. Laurent, 2e Aufl. in: Die () <•schichtssihreiber der Deutsch n " V o r 7. e i t, Bd. XXXIX, S. 136. De monniken, dit wonder ziende, brachten haar weder binnen de kerk en hebben den tand van Sint Nicolaas voor dat doel nooit meer gebruikt. Zelf heb ik nog de scheur in de vaas gezien", zegt Caesarius '). Berthold van Regensburg, de groote boetprediker, die omstreeks 1272 stierf, zegt dat de questierders eerst onlangs zijn opgestaan, want dat er in zijne jeugd nergens een werd gevonden. Hot werken dezer mannen teekent hij met donkere kleuren. „Ze zijn moordenaars voor de ware boete, zegt hij, want ze spiegelen het volk voor, dat zij van den paus verlof h'ebben gekregen, om voor een enkelen duit allo zonden te vergeven on de schare meent hare overtredingen te hebben geboet, als ze den penning maar betaalt. Ze kunnen zoo preeken, dat hunne hoorders in weenen uitbarsten, maar handlangers van den Satan zijn het, die hun meester iederen dag duizend zieltjes bezorgen en ze den almachtigen God ontnemen. Als ik de keus had, zegt Berthold, zag ik liever dat mijn ziel uitging uit den mond van een struikroover, dan van een aalmoezenprediker" 2). Het vierde Lateraan-concilie (1215) trachtte aan deze misstanden oen einde te maken, door nauwlettend te gaan toezien op de aanstelling der questierders. Het verordende, dat ze niet mochten worden toegelaten, dan mot echte en betrouwbare brieven van den paus of den diocees-bisschop. De relieken mochten ze buiten de „capsa" nóch tentoonstellen, nóch te koop aanbieden; nieuw gevondene moesten eerst door den paus zijn goapprobeerd, voor ze ter vereering werden aangeboden. Het kwam reeds voor, dat men met valsche brieven rondtrok; deze behoorden dus door de plaatselijke geestelijkheid aan oen streng onderzoek te worden onderworpen. Hunne prediking had ook tot misbruiken aanleiding gegeven; om dit te voorkomen, werd hun bevolen niets den volke te verkondigen, dan wat in het bewijs hunner toelating stond voorgeschreven. Hoe zulke brieven dienden te worden ingericht, is door het concilie aangegeven. Een model, dat zoo merkwaardig is, omdat het do eeuwen door tot voorbeeld heeft gediend, werd door hot concilie opgesteld. Het luidt als volgt: „Daar wij allen, gelijk de apostel zegt, eenmaal voor Christus' rechterstoel zullen staan, om te ontvangen, naar hetgeen we in het lichaam hebben gedaan, hetzij goed, hetzij kwaad: zoo past 1) Caesarius van Heistorbach, Dialogus miraculorum, Dist. VIII. Cap. 67, 68, in de uitgave van Jos. Strange, Coloniae 1851, vol. II, p. 138, 139. 2) Berthold van Regensburg, P r e d i g t e n, in de uitgave van Dr. Franz Pfeiffer, Wien 1862, Bd. I. S. 393, 394; S. 132. 133. het ons dien dag des oogstes met werken der barmhartigheid waakzaam te gemoet te treden en met de gedachte aan de eeuwige dingen hier op aarde te zaaien, wat wij eens met rijke vrucht in den hemel zullen oogsten, als loon ons door den Heer beschikt. Laat ons dus een vast vertrouwen hebben en vurige hoop koesteren, daar hij die spaarzamelijk zaait, ook spaarzamelijk zal maaien, maar die in zegeningen zaait, ook in zegeningen maaien zal ten eeuwigen leven. Aangezien het klooster tot onderhoud van broeders en van behoeftigen, die daarheen samenstroomen, geen middelen bezit, zoo vermanen wij u, bevelen u in den Heer en gelasten u, tot vergeving uwer zonden: dat gij van de goederen u door God geschonken, vromelijk uwe aalmoezen en liefdegaven schenkt, opdat door uwe hulp de nooddruft der armen worde gelenigd en gij door deze en andere goede daden, welke God u in het hart geeft, de eeuwige vreugde zult mogen verwerven". Verder wordt gelast, dat men bij het kiezen van questierders omzie naar bescheiden en waardige mannen, die zich niet mogen ophouden in taveernen of andere ongepaste plaatsen, die geen ij dele dingen mogen doen of buitensporige uitgaven maken en niet het kleed van een orde mogen dragen, die de hunne niet is l). De synode te Narbonne legt er ook den nadruk op, dat men geene questierders mag ontvangen, tenzij ze van wettige brieven zijn voorzien 8). Het privilegie van preeken werd op de synode van I rier den Predikheeren en Minrcbroeders verleend; aan de priesters werd ten strengste verboden, ongeletterde predikers, hetzij in de kerk of elders toe te laten. Zij toch verkondigden dikwijls ketterijen en brachten dwalingen onder het volk, het valsche met het ware onder-een-mengend. Geen quaestuarii mochten toegelaten worden, tenzij met brieven van wettig verlof; anders moesten ze in tegenwoordigheid van het volk worden gestraft a). De synode te Beziers gelast, dat een questierder een „broeder" moet wezen, in bezit van wettige bisschoppelijke of pauselijke brieven; want velen, /.egt liet bericht der kerkvergadering, gaan er rond, die door hun slecht leven en hunne dwaalzieke prediking maken, dat er schandelijke dingen gebeuren. Men belooft bijv. aan de verdoemden 1) I\ Lilt. I oncilie (1215) «. üj, bij J. D. Manui, Satrurum c o 11 c i 1 i o r u 111 nova e t a m j> 1 i s s i 111 a c o 11 c c t i o, Venctiis 1778, T. XXII, p. 1049 se«j. 2) Synode te Narbonne (1227) c. 19, bij Mansi, T. XXIII, ]>. 26. V Synode te Trier (1227) c. 8, bij Mansi. T. XXIII, ]>. 3*. in do hel bevrijding voor een matig prijsje '). Ook de synode te Mainz waarschuwt tegen zulke valsche questierders, over wier monsterachtig optreden en schandelijk leven, algemecne verontwaardiging is ontstaan. Ze worden pestbuilen genoemd en hun handel en wandel met den duivel in verband gebracht, van wien ze al die leugenachtige praktijken hebben geleerd. In plaats van reliquieën van heiligen, stellen ze dikwijls gewone menschenbeenderen ten toon, of botten van beesten, en vertellen het volk wonderen, die nooit zijn gebeurd. Ze vergieten beken van tranen, hebben roodbeweende oogen en ingevallen gezichten; met indrukwekkende gebaren beloven ze zulk een schat van aflaten, dat niemand, zelfs alkent hij hun schandelijke daden, het kan nalaten, ze van hen te koopen, terwijl de armen, aan wie de eigen priester een boetedoening oplegde, gelooven dat zij daarvan door deze aflaten ontheven zijn. Bovendien onttrekken ze gelden aan de kerk, waarvoor ze collecteeren; dit geld wordt in dronkenschap, weelde en met dobbelen verbrast. Men kan ze vergelijken, zegt de synode, met Simon Magus. met Achor den dief en met Judas; wegens do uitspattingen des vlcesches gelijken zo op den Verloren Zoon. Daarom worden ze uit het gebied van Mainz verbannen ; niemand mag ze toelaten; integendeel, men moet hen gevangen nemen en voor den bisschop of zijn officiaal vooron. De St. Anthonie-broeders mogen door eigen geestelijken hun quest doen uitoefenen, maar de plaatselijke geestelijkheid zal ze den volko uitleggen en aanbevelen. Wegens dc vele valsche pauselijke brieven wordt nog verordend, dat de questierders tevens voorzien moeten zijn van een bewijs hun verschaft door den bisschop der diocese, waar zij wenschen te collecteeren. Iedere priester die aan deze bevelen ongehoorzaam was. zou gedurende 3 jaren uit zijn dienst en beneficie worden ontzet -)• Nog menige synode heeft hunne rechten en verplichtingen omlijnd en getracht op deze wijze het werk der ware questierders te bevorderen en dat dor valsche afbreuk te doen. In 1274 word bevolen, dat niemand een aflaat mocht colporteeren, tenzij hij dien ieder jaar door den diocees-bisschop had laten vernieuwen3); in 136,5 werd bepaald, dat dezelfde questierders slechts éénmaal per jaar in eeno zelfde 1) Synode te Iïeziers (1246) t. 5, hij \Iansi, T. XXIII. p. 603, „damnatis in inferno liberutionem pro modica pecunia promittentes". ->) Synode te Mainz (1261), c. 17 en 48, bij Mansi, T. XXIII, p. 108; se<|.; 1102 seq. .0 Synode te Saliburg (1274) c. 6, bij Mansi, T. XXIV, p. 155 seq. gemeente mochten komen 1). De synode van Keulen (1423) vaardigde een verordening uit, dat questierders priesters moeten zijn; die van Tortosa excommuniceerde hen voor 3 jaar, als ze geen verlof ook van den bisschop der diocese hadden 2). In 1523 werd op de synode van Regensburg nog voorgeschreven, dat de quaestuarii of stationarii het ingezamelde geld niet voor eigen luxe mochten besteden en met een eed moesten kunnen verklaren, dat zij de bevoegdheid niet voor geld hadden gekocht s). Bij het concilie van Trente (21e sessie, Juni 1562) werden de questen opgeheven, doch hierover later. In de vorige bladzijden hebben we gezien, hoe concilie's en synoden voorschreven, dat questierders zich van aanstellingsbrieven moesten voorzien, vóór ze hun werk konden uitoefenen. Ook in de documenten die door mij zijn bewerkt, vinden we daarvan telkens en telkens gewag gemaakt. Het zijn vooral de questen van St. Maarten, St. Jlubertus in de Ardennen, St. Anthonius te Vienne, St. Cornelius Indensis, St. Ewoud. St. Maria en de XII Apostelen, St. Quirinus, het Heilig Sacrament te Amersfoort, de broeders der H. Drievuldigheid tot vrijkoop van gevangenen, de afgebrande kerk te Meersen en te Medemblik en eindelijk die van het klooster Maria Nieuw-Licht bij Hoorn, welke alle in de Noordelijke Nederlanden werden uitgeoefend. Wanneer er voor het eerst questierders in het bisdom van Utrecht zijn geweest, weten we niet. De oudste getuigenissen welke wij hieromtrent vinden, dagteekenen uit de jaren 1284 en 1288. In het eerstgenoemde jaar treffen we broeders uit liet Karmelitenklooster bij Haarlem aan, die met hunne quest rondtrekken 4); in 1288 geeft de elect Jan van Nassau een brief uit, waarin hij questierders, die gaven inzamelen voor den Dom, aan geestelijkheid en leeken aanbeveelt 5). Hij verleent daarbij een aflaat van 1 jaar en 40 dagen en belooft aan allen, die aalmoezen geven, de 1) Synode te Praag (1305) c. 10, bij Mansi, T. XXIV, p. 446 se<|. 2) Synode te Tortosa (1429) c. 16, bij Mansi, T. XXVIII, p. 1117 se«|. 3) Synode te Regensburg (1524) c. 17, bij Jud. Ie Plat, Monumentorum ad h i s t or i a m c o n c i 1 i 1 T r i d e n t i 11 i amplissima c o 11 c c t i o, Lovanii 1782, T. ÏI, p. 232. 4) Annalen des h i s t. V e r e i n s f ii r den Niederrhcin, Ivüln 1859, Heft VIII, S. 188. 5) Ten onrechte is dit stuk door W. Moll aan bisschop Jan van Sierck toegekend, daar Jan van Nassau tot 1290 geregeerd heeft. Vgl. Mr. S. Muller Hzn., De indeeling van het b i s d o 111, Dl. II, St. I, blz. 11, aant. 7 in de Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in <1 e Middeleeuwen, 's Gravenh. 1906. hemelsche vreugde. Op den oordeelsdag zal de Heer tot hen zeggen: „gaat in, gij gezegenden mijns vaders, die op aarde gebouwd hebt aan een huis, dat mij en mijne moeder en den heiligen Maarten gewijd was" l). Uit dit stuk blijkt, dat op het Stichtsche grondgebied de questierders geen vreemdelingen moer waren in den jare 1288. Wilde men voor het herstel van een kerk met een quest rondgaan, dan was daartoe de toestemming van den paus noodig. Zoo gaf paus Bor.ifatius IX in 1396 gehoor aan de dringende smeekbeden van deken en kapittel van den Dom, die questierders wilden aanstellen. Ze mochten hen gedurende één dag per jaar doen rondgaan, ten einde geld in te zamelen voor den bouw der kerk 2). Ook paus Eugenius IV, die gehoord had, dat men zóó luisterrijk was aangevangen, dat dit werk niet voltooid kon worden, dan met veler krachtige hulp, stond daarom in 1440 het kapittel toe, questierders voor dit doel aan te stellen 3). Waren het quaestuarii van buitenlandsche hospitalen, kloosters of orden, dan hadden ze hunne pauselijke volmachten te toonen aan het kapittel. In zulke volmachten stond gewoonlijk, dat men hen vrijelijk moest toelaten en van de noodige brieven voorzien. Er bestaat een „transsumpt" van bullen van 6 pausen, waarin dezen aan de orde der H. Drievuldigheid vrijheid geven om aalmoezen in te zamelen tot vrijkoop van gevangenen, die in handen der ongeloovigen zijn gevallen, en den geestelijken geboden wordt, hen vrij in hun gewesten toe te laten 4). We spraken daar van een „transsumpt". Dikwijls was het in vroegere tijden wegens de avontuurlijke tochten en menigvuldige oorlogen gevaarlijk, een origineel document op reis mede te nemen. Dan werd er door den notaris een afschrift van gemaakt. Hij en enkele getuigen verklaarden onder eede dat het origineele stuk echt, ongeschonden en geldig was, hun in geenerlei opzicht verdacht voorkwam en dat het afschrift van woord tot woord met het origineel overeenstemde. Een dergelijke copie werd „transsumpt" genoemd en had dezelfde kracht als het oorspronkelijke stuk. Een brief van een paus waarin hij een bul van een zijner voorgangers opnam en weder bekrachtigde, droeg denzelfden naam. Zulk een pauselijke bul was voorzien van een, soms zéér fraai gesneden, looden zegel. Dit was met rood- en saffraankleurige 1) Bijlage n°. i, blz. IV*. 2) Bijlage n°. 37, blz. XL. 3) Bijlage n®. 48, blz. XLV1I. .}) Bijlage n°. ^2, blz. LI. zijden koorden aan het charter bevestigd '). Verder was ze van kanselarij merken voorzien, zooals: wie hem geschreven had, of dit gratis was verricht enz. Somtijds was de aanvangsletter een pronkstuk van calligrafie of miniatuur-versiering. Het mooiste charter, dat ik van dezen aard onder mijne stukken aantrof, was afkomstig van onzen Hollandschen paus Adriaan VI Indien vergunning van don paus was verkregen cenc quest uit te oefenen, dan was daarmede tevens het recht verleend questierders te benoemen. Deze bevoegdheid was in het bisdom het Sticht behalve aan den bisschop ook aan het kapittel en procuratoren van den Dom toegekend. De werkkring der procuratoren was nauwkeurig bepaald. Ze hadden zorg te dragen, dat de kerk uit de opbrengst der kerkelijke goederen en aalmoezen goed onderhouden en verzorgd werd. Geen nieuw werk werd echter aangevangen, geen oud afgebroken, tenzij met toestemming van het kapittel. De buitenlandsche questierders mochten ze aanstellen en van hen geld vragen. De voorzitter van het college had de zorg voor de kerkfabriek; in ernstige gevallen behoorde de raad der overigen te worden ingewonnen 3). Veelal oefenden de procuratoren dus het recht uit, questierders aan te stellen. Ze moesten de brieven der vreemden onderzoeken, approbeeren of weigeren, hen toelaten en brieven van verlof medegeven; ze hadden ook het recht hen af te zetten en andere in hunne plaats te benoemen. Valsche questierders en vooral hen. die de quest van den Dom benadeelden, moesten ze laten gevangennemen en opsluiten, kortom de meest uitgebreide bevoegdheid was hun in dezen verleend4). In het jaar 1511 kwamen eens valsche questierders op Utrechtsch grondgebied met relieken en aflaten van den berg Sinaï. Aan het kapittel was dit ter oore gekomen, en het wilde hieraan een einde maken. Cornelius Bouser werd uitgezonden, om deze onwettige personen op te zoeken en kreeg bevel hen met hunne brieven, geld, kostbaarheden en andere zaken bij het kapittel te brengen. Aan priesters, geestelijken, notarissen, zoowel wereldlijke als geestelijke overheden werd 1) Mr. .S. Muller F/n. geeft in zijn artikel: IJ c valsche wijbissehop facob van Gulik, in A r c h. v. d. Gcsch. v. h. Aartsbisd. TT t'r., Dl. XXIV, blz. 190. een aardig voorbeeld, hoe een dergelijke bul eens vervnlseht is. 2) Bijlage n". 103, blz. CIII. .*) Mr. Hugo Wstinc, Het rechtsboek van den Dom van Utrecht, uitgegeven door Mr. S. Muller Fzn., 's Grav. 1805, blz. 144. 4) Bijlage n". 4. blz. XIV. op straffe van excommunicatie gelast, hem hierbij behulpzaam te zijn. Verder moesten allen worden in hechtenis genomen, die zonder wettige brieven de eene of andere quest uitoefenden '). Om met een quest te doen rondgaan, had dus het kapittel toestemming van den paus noodig; buitenlanders hadden zich bovendien bij de procuratoren der fabriek te vervoegen, ten einde daar hunne brieven van toelating in ontvangst te nemen. In lateren tijd werd echter ook nog een verlof van de wereldlijke overheid gec'ischt. In 1440 had I'ilips, hertog van Bourgondië, als heer van Holland, Zeeland en 1' riesland, te Middelburg een besluit uitgevaardigd. dat het den deken en het kapittel van den Dom geoorloofd was in deze landen uit te oefenen : de quest van SintMaarten „ende meer anderen heyligen sinten, zijnde ende rustende in de voirsegde Doemkerke". Zoowel te water als te land mochten de questierders, die zij uitzonden met hunne reliquieën en „heylichdomme, gaen, comen, marren ende verkeeren", in steden en daar buiten, gelijk men gewoon was te doen en reeds door Filips' voorvaderen was toegestaan. (Die andere questen van „heyligen sinten , waarover hier sprake is, waren: onze lieve Vrouw en de XII Apostelen, het H. Sacrament van Meersen, St. Cornelis, St. Anthonis, St. Martijn, St. Ewout, St. Hubrecht en St. Quirijn). Eenigen tijd daarna liet de graaf van Charlois in naam van den vorst bekend maken, dat het voortaan verboden zou zijn rond te gaan met „cassen, aflaeten ofte bootscappen" in Holland, Zeeland en Friesland, tenzij men daertoe van hem „zonderlingen oirlof ende consent" hadde bekomen. Hierdoor is het kapittel bevreesd geworden en heeft aan hertog Filips gevraagd of deze bepaling ook op hunne questen betrekking had, hem betuigend, dat dit tot groote schade van kerk en fabriek zoude wezen en ootmoedig verzoekend hen in hunne oude rechten te laten. Uit het jaar 1462 vinden we 4 charters, waarin Filips hun dit toestaat. Eén charter bevat een privilegie voor alle bovengenoemde questen tezamen, de 3 andere zijn voor de „bootscap" van St. Maarten, St. Hubrecht en St. Ewout, ieder afzonderlijk. Waarschijnlijk kwam het eerste stuk in bezit van het kapittel en de andere in bruikleen bij de respectieve questierders. Ze zijn van denzelfden datum, uit I>russel gegeven, dragen dezelfde onderteekening en stemmen in hoofdzaak met elkander overeen. Die, waarin alle questen zijn opgesomd is hier en daar wat geschonden. De anciënniteit der 1) Bijlage n». 85, blz. XC. Dom-questen legt bij hertog Filips groot gewicht in de schaal; ook neemt hij bij zijn besluit in aanmerking, dat alle aalmoezen die men bijeenbrengt, gebruikt worden louter ten profijte van den Dom, „ende r.ergent anders". De welvaart en bloei dezer kerk, die nog wel een kathedraal en hoofdkerk is in de landen van Holland, Zeeland en Friesland wil hij bevorderen; mede „omme die minne, eere ende reverencie van onzen lieven Heere God ende zijnre glorioser moeder maghet Marien ende den heyligen confessoire Sinte Maertin" staat hij hunne bede toe, dit doende tegelijkertijd voor zijne nakomelingen '). Alle wettige „questerers" van den Dom neemt hij onder zijne protectie „salvigardie ende beschermenisse", mits zij geen ballingen uit zijn gebied of zijne vijanden zijn. Aan alle geestelijken beveelt hij, dat ze deze „bootscappen" moeten bevorderen, de questierders onder het luiden der klokken ontvangen en hun toestaan, van den predikstoel de questen „devotelic" bekend te maken. Wereldlijke overheidspersonen behooren hen rustig hun werk te laten verrichten en wie dit bevel van den vorst overtreedt, zal gestraft worden als iemand, die aan zijne heerlijkheiden macht wil afbreuk doen, terwijl de straf zóó zal wezen „dattet exempel ende spiegel zij allen anderen" Toen hertog Filips overleden was bekrachtigde zijn zoon Karei van uit Den Haag, in 't jaar 1469, het priviligie voor de quest van St. Quirijn en vele meer „santen ende santinnen", na eerst goed advies en „rijppen raid" daarover te hebben ingewonnen. Hij stond den Dom-questierders toe met hunne reliquieën, heiligdommen en boodschappen rond te gaan in de landen van Holland, Zeeland en Friesland en voorts zoover het bisdom van Utrecht zich uitstrekte 3). In 1510 deed Maximiliaan van Oostenrijk hetzelfde voor bovengenoemde 8 questen. Na advies gekregen te hebben van zijne „moeye", de aartshertogin van Oostenrijk en van den „secreten raide neffene heur wesende" en om vele redenen „hem daertoe porrende", stond hij den „questerers" toe, de aflaten te verkondigen, die hun door den heiligen Stoel van Rome waren verleend. Ze mochten „exerceeren ende voirtdoen" 1) In de drie andere charters staat, of: „ende den heylighen eonfessoire sinte Evvout" ; of: „ende der heylighen martelaer sinte Hubert"; of: „ende den heylighen maertelaren end<< onfessoiren voirsegt". 2) Bijlage n°. 57, blz. LXI; Bijlage n". 58, blz. LXIV; Bijlage n". 59. blz. LXIV 'r Bijlage n°. 60, blz. LXIV. .}) Bijlage n°. 62, blz. LXV. bovengenoemde questen tot „decoracie'' der kerk '). De stadhoudergeneraal, graaf van Egmond en de andere leden van den raad des keizers te Den Haag, maakten op verzoek van het kapittel dezen brief weder verder bekend. Ze gaven bevel aan „officieren, justicieren ende regeerders" van steden en dorpen, dien te doen publiceeren en te laten afkondigen daar, waar men dit gewoon was te doen, opdat niemand zou kunnen voorwenden met den inhoud niet bekend te zijn en zoo den questierders overlast zou kunnen worden aangedaan in hunne „statiën ende solempniteyten" 2). Toen aartshertog Karei de regeering in handen kreeg, mochten er in den eersten tijd (1512) geene cassen of boodschappen worden rondgevoerd, tenzij met zijn „oirlof ende consent" 3). Weldra ging de vorst er toe over, alle questen te verbieden. Wat hem hiertoe aanleiding gaf, willen we iets uitvoeriger bespreken, aangezien we, na een nauwkeurig onderzoek, van de gangbare historische meeningen op dit punt eenigszins moeten afwijken. Reeds Prof. Kist stelt het zóó voor, dat Karei van Oostenrijk, de latere Karei V, dringend aan den paus om den Jubileums-aflaat zou gevraagd hebben, welks opbrengst ten bate van de St.Pieterskerk te Rome kwam. Adriaan Floriszoon van Utrecht, de latere paus Adriaan VI, zou dan commissaris van dezen aflaat zijn geweest *). Prof. Paul Fredericq gaat op deze lijn voort, wanneer hij zegt: „probablement dans le but de réserver une sorte de monopole aux indulgences de Rome, il (c. v. d. Charles) avait cru devoir interdire expressément toutes les autres" B). Het komt mij voor, dat in deze berichten twee draden zijn dooreengestrengeld, die scherp dienen gescheiden te blijven. Men houde wel in het oog, dat Leo X ten eerste den „St.-Pietersaflaat heeft uitgevaardigd en dat hij op dringend verzoek van aartshertog Karei, een afzonderlijken aflaat heeft doen afkondigen, welks opbrengst zou dienen tot herstel van de in Karel's gebied liggende dijken, die door een stormvloed waren geteisterd. Van 1) Bijlage n®. 83, blz. LXXXIX. ■i) Bijlage n°. 84, blz. LXXXIX. 3) Cli. Laurent, Kecueil des Anciennes Ordonnances dos P a y s - lt a s. Bruxellcs 1893, Deuxième Série, Tom. I, p. .>29. |) N. C. Kist, Pauselijke aflaathandel in Nederland, in Archief voor Kerkelijke geschiedenis, Leiden 1829, Dl. I, blz. 184. 5) P. Fredericq, La qu est ion des indulgences dans 1 es Pays-Bas, in Bulletins de 1'Académie royale de B e 1 g i q u e, Vne série, T. XXXVII, 2). Het schijnt dus, dat de termijn van 3 jaren later door den paus is verlengd. In 1529 durft het kapittel de questen niet langer uit te oefenen zonder nieuw consent van den koning; deze „in consideratie van der guetwillicheit ende tomelicke obcdiencicn ons bewesen bij den voirnoemde thoenderen ende de anderen godshuysen, ridderscap, stadt ende steden onses lants van Utricht, in der reductie der selver onder onse gehoirsaemheit" staat hun de bede toe, doch voor den tijd van twee jaren 2). Deze termijn blijft bestaan; om de twee jaren worden de brieven vernieuwd. Dat dit ook voor 1533 en 1535 gedaan werd, is in een door Matthaeus afgedrukt charter te lezen 3). I oen de „dijkaflaat" was atgeloopen, bevorderde Karei ook nog andere „bootscappen", o. a. die van de afgebrande kerk te Medemblik. Deze aan St. Maarten gewijde kerk was in 1517 gedurende den oorlog met de Gelderschen en Friezen verwoest. Glazen, vensters, kelken en ornamenten, van dat alles was niets meer overgebleven, zelfs do klokken waren gesmolten, waardoor de dienst geruimen tijd moest stilstaan. Nu komen bestuurders dezer kerk in 1520 tot den koning met de vraag aalmoezen te mogen inzamelen, want zij weten diens verlof daartoe noodig te hebben. De koning begeert de restauratie van de kerk te Medemblik „teneynde dat wij deelachtich mogen werden der gebeden ende dui chdelijke wereken, die in derselver kereken gedaen sullen werden . Gedurende 7 jaren staat hij hunne quest toe en spoort allen aan om aalmoezen te geven „naer devotie ende faculteyt", . 256. van zijn tocht had bereikt. Op een der heuvels, midden in het dorp ligt de kerk. terwijl aan haar linkerzijde de voormalige abdij zich verheft. Deze abdij werd, volgens de legende, in 687 door Plectrude, de vrouw van Pepijn van Herstal, gesticht. De aanleiding tot deze stichting was een briefje met gouden letters beschreven, haar meldend, dat God de plaats waar zij dit stuksken papier vond, bestemd had tot reddingsoord voor vele volkoren l). De macht van het klooster breidde zich uit; het nam de orde van St. Benedictus aan en verkreeg vele privilegiën, die zelfs door pausen aan de abdij geschonken werden. Eene daarvan was, dat de abten van St. Hubert bij de kerkelijke ceremoniën gerechtigd waren bisschopsgewaden te dragen. Onderscheidene malen is deze abdij afgebrand; de hevigste verwoesting werd aangericht door den brand van 1635. Ze werd herbouwd en 1 Sept. 1796 tijdens de 1-ransche revolutie aan den staat voor 270.000 fr. verkocht; de voormalige abdij is thans een tuchtschool voor jongens, of met de^ I«rinage de S.i nt- H.ubert, Namur .855, p. 55 If, gl. ' Hanquet, L a chronique ,1e Sain t-Hubert dite Can tatori'u Hh n r Hanquet, Etude critique sur la chronique de SaintHubort dite Cantatorium, Brux. ,000, in de Bibliothèque de la facit,', dc philosophie et Iettres de 1'Université de Liége fase X ,2) Ik. °nt1""' g"SCVcns aan "en b<-kjc, dat thans don bedevaartgangers bij hun ..'jOe aar' 'St- Hubert »»rdt "itgereikt. Het is van 4 fraaie plaatjes voomen, telt 48 bladzijden en draagt den t.tel: Notice historique ct descriptive sur 1'an, ienne ; "Vh r * " St" Hubert en Ardennes, d'apr,", Mo.uon, Pabb. Bertrand ct le Cantatonum, St. Hubert, Imprimcrie Jules Hemmer. Een exemplaar van dit werkje ontving ik van den geestelijke dier plaats. 3) F. Hallet, Le corps de S a i n t - H u b e r t. in Collcction de Précis Historique s, Brux. 1870. p. 554. gebleven? Niemand weet het met zekerheid te zeggen. Sommigen meenen. dat het tijdens een inval van de Geuzen in 1568 is verloren gegaan, anderen beweren dat het bij die gelegenheid door de monniken in de kerk is begraven '). In het kleine reeds door mij vermelde boekje, dat men den bedevaartgangers uitreikt, staat een betoog voor de waarheid, dat het lichaam van dezen heilige nog te St. Hubert aanwezig is. De vriendelijke jonge geestelijke, die mij gedurende mijn verblijf in de kerk rondleidde en wien ik hier een woord van openlijken dank breng, was er ook van overtuigd, dat het nog wel hier of daar in de kerk verborgen zou zijn, omdat in een oud manuscript deze aanteekening was gevonden: „Het gebeente van St. Hubertus ligt in de kerk tusschen de 4 Apostelen". Maar waar was dit? Geen nood! de gansche kerk heeft men tot op 6 M. diepte laten doorgraven, doch het gebeente is niet gevonden. Paus Pius IX verleende op verzoek van den bisschop van Namen, zijnen apostolischen zegen aan die vrome genootschappen, welke hunne vurige gebeden tot den hemel opzonden voor het wedervinden van het lichaam des heiligen; F. Hallet voegt hier aan toe, dat men vooral tot St. Anthonius bidden moet, den heilige, die verloren voorwerpen weder terugbezorgt -). Niettegenstaande Hubertus' gebeente nergens meer is te vinden, heeft men toch voor hem in een kapel van den linkervleugel der kerk, een sierlijk praalgraf opgericht in zuiver gotlxieken stijl, een geschenk van den eersten koning der Belgen. Bovenop rust het beeld van den heilige, in natuurlijke grootte, gehouwen uit één stuk Cararisch marmer; op de zijwanden ziet men voorstellingen die betrekking hebben op zijn leven. Vele biografieën zijn ons van St. Hubertus bewaard gebleven. In hoeverre het „vires acquirit eundo" op deze mag worden toegepast, wil ik niet beslissen; dit zou een onderwerp voor eene afzonderlijke studie kunnen uitmaken. Joseph Demarteau trachtte reeds het ware van het verdichte te scheiden 3); Prof. Speyer heeft in 1905 gewezen op Bhuddistische elementen in enkele episoden 1) De vraag of het gebeente van St. Hubertus nog te St. Hubert aanwezig is, werd in 1870 door F. Hallet in een drietal artikelen bevestigend beantwoord. Deze zijn te vinden 111 een zeldzaam geworden tijdschrift Collection de Précis Historiques, Brux. 1870, p. 518—526; 553—564; 588—597. 2) F. Hallet, La rage conjurée pari'oeuvre de Saint Hubert, 3« ódition. Paris et Bruxelles, s. a. p. 206, 207. 3) J. Demarteau, Saint Hubert d'après sou p 1 u s a n« i e 11 biographe, Liége 1882. der legende >). Ook W. Moll heeft over dezen heilige geschreven en diens geschiedenis verhaald a). Staat mij toe u in het kort het leven van St. Hubertus te schetsen, zooals het nog heden ten dage den bedevaartgangers in het reeds meer genoemde boekje wordt medegedeeld. Wie er illustraties bij verlangt, ga mede naar het koor der kerk te St. Hubert, waar hij 9 medaillons zal vinden van het fraaiste houtsnijwerk, die hem de belangrijkste tafereelen uit des heiligen leven voor oogen stellen 3). Hubertus werd in 656 in Aquitanië geboren. Reeds spoedig kwam hij aan het hof van koning Thierry. Als dienaar van dezen vorst staat hij afgebeeld op het eerste medaillon. Na zijn vertrek uit Aquitanië werd hij opgenomen onder de hofhouding van Pepijn van Herstal, en huwde daar met Floribane, een dochter van een Leuvenschen graaf, welk huwelijk door Lambertus, den bisschop van Maastricht werd ingezegend. Hubertus was een hartstochtelijk jager en bekommerde zich in het geheel niet om den godsdienst Dit zou echter anders worden. Toen hij eens op de jacht was in de bosschen der Ardennen, zag hij plotseling voor zich in het kreupelhout een hert van buitengewone grootte, mot een wit glanzend kruis tusschen de horens. De honden vliegen naar voren, maar blijven plotseling verschrikt staan. Een stem weerklinkt: „Hubertus Hubertus, hoelang nog zult ge vervolgen de dieren des velds, en u vermaken met de ijdelheden dezer wereld!" Op zijn vraag wat hij doen moet, wijst de stem hem naar Lambertus, den bisschop van Maastricht. Hij gaat. Deze onderwijst hem en zegt. dat hij zich moet onttrekken aan de nietigheden dezer wereld Het vierde medaillon teekent ons Hubertus ter pelgrimage naar den paus te Rome, waartoe hij door een engel was aangespoord. I er wijl hij op reis is, wordt bisschop Lambertus vermoord; aan paus Sergius I wordt in een gezicht medegedeeld, dat hij lubertus in de plaats van den vermoorde tot bisschop moet zalven. Een ivoren staf, dien Hubertus bij het ontwaken aan » J. S. Spever, Bhuddistische elementen in e e n i g c e „ i . D d e n u i t ;L;cgr ;Uan St' Hubert,,s Rn St- Eustachius in Theologisch 1 ij d s c h r 1 f t, Sept. 1905. 2) w. Moll. I)e boodschap en de ridderorde van St Hubert in het Z W Mol, VrV:; ütreCht in StUdi6n "» ™idrag.«, verzameld . M en J. G. do Hoop Schefler, Amst. 1870, Dl. I, blz. 153. _ Zie verder- I 7t Sanctornm, Colon. Agripp. ,6,8. ad d. , Nov. en J. Mabillon, Acta I No U\°r S. Benedicti, Saec. IV, I, p. 27« se,,. (Venet. uitgave). , . h>»tor.q«e et descriptive sur 1'anciennc a 1,1, a v e e t 1 oKl..c de St. Hubert en Ardennes d'après Mou»m ete. het hooideinde van zijn bed zag staan, wees reeds op zijne toekomstige waardigheid. (De knop van dezen bisschopsstaf wordt nog heden ten dage in de sacristie te St. Hubert bewaard). De heilige maagd Maria bracht hem zelve de bisschopsstool en Petrus, de sleuteldrager, verschafte hem een sleutel, die tegen booze geesten en ongeneeslijke kwalen beschermde. Zoo kwam Hubertus als bisschop te Maastricht, dreef daar door het teeken des kruises de moordenaars van Lambertus op de vlucht, en werd spoedig alom in den lande om zijne genezingen van hondsdolheid bekend. Het gebeente van Lambertus bracht hij over van Maastricht naar Luik, en vestigde daar zijn bisschopszetel. In 727 stierf Hubertus; hij werd te Luik begraven ; in 825 is zijn gebeente naar het tegenwoordige dorpje St. Hubert overgebracht. Thans volge hier iets over zijne vereering, waarbij ik het waag te onderstellen, dat de tegenwoordige toestand van dien der Middeleeuwen in hoofdzaak niet verschilt. In de sacristie van de kerk te St. Hubert worden nog heden de relieken (stool, kam, bisschopsstaf en horen) bewaard, die velen naar deze plaats hebben gedreven, om voor hunne kwaal genezing te zoeken. Sommige van die reliquieën werden ook gebruikt bij den ommegang der St. Hubertus-boodschap in het voormalige Stichtsche bisdom. Een ronddraaiend kastje in den muur bevat den knop van den ivoren staf. Daar ligt ook de ivoren kam, waarmede de bisschop haar en baard uitkamde voor het bedienen der mis. De tanden van deze kam zijn echter reeds zéér afgesleten, minder door het gebruik dan wel doordat begeerige handen ze er uit hebben gebroken of hebben afgeschilferd. In dit zelfde kastje hangt ook de M. lange, met koper ingelegde horen, waarop Hubertus zou geblazen hebben wanneer hij op jacht was. Het aantrekkingspunt en de groote vermaardheid is echter de heilige stool van St. Hubertus, een band van witte zijde met gouddraad doorstikt, nóc.M. lang en ongeveer 10 c.M. breed, die bij plechtige gelegenheden om den hals gedragen werd. Deze, thans in een verguld-zilveren kas bewaarde stool, was vroeger langer, doch omdat er voortdurend draadjes werden uitgetrokken, is ze korter geworden. Van dit voorwerp ging en gaat tot op den huidigen dag, naar getuigenis van Roomsche geleerden, een genezende kracht uit. Aanvankelijk gebruikte men kleine uit de stool getrokken draadjes, doch om die niet al te veel te verminderen, knipt men er tegenwoordig" een klein stukje af, naait dit op een fluweelen kussentje en hier- mede wordt dan het wonder verricht. Welk is nu dat wonder? Hoe en waarvoor wordt deze bisschopsband gebruikt? Op deze vragen kunnen we het volgende antwoord geven: Vooreerst worden verschillende voorwerpen als medaillons, hoorntjes, ringen enz. in aanraking gebracht met het opgenaaide stukje stool, zoodat ze als amuletten tegen de hondsdolheid kunnen dienen; ten tweede wordt bij gebleken besmetting de incisie toegepast, dit is een kleine operatie, waardoor in een sneetje, dat op het voorhoofd is gemaakt, een draadje van die stool wordt gelegd. I let is bekend, dat in de Middeleeuwen gelijk ook in onzen tijd, allerlei heiligen bij ziekte werden aangeroepen; daarbij had ieder zijn eigen gebied. Zoo werd St. Anthonius aangebeden tegen het „ignis sacer", een soort van vlekziekte; St. C ornelms tegen de toevallen en St. Mauritius tegen de hoofdpijn. Menigeen zal u tegenwoordig nog in hoogen ernst verzekeren, dat hij zich van de tandpijn verlost heeft, door zich in de broederschap van St. Apollonia voor tien jaar te laten inschrijven '). Zelf zag ik in eene kerk te Leuven een bus. waar boven stond : „St. Apollonia. — Tegen de tandpijn". Door een gave kon men zich dus van die lastige pijn bevrijden. Het verband tusschen de ziekte en den heilige is meestentijds niet meer te bepalen. Rij Apollonia waarschijnlijk wel; haar hebben h.ire \ ijanden de tanden uit den mond geslagen en hierom was zij de heilige tegen de tandpijn. Eenige jaren geleden heeft D. H. Kerler alle heiligen opgesomd die men ter genezing van verschillende ziekten met goede uitkomst kan aanroepen 2). Zoo gold St. Hubertus als geneesmeester van de hondsdolheid (rabies). In een der vele winkels van het dorpje St. Hubert had ik een klein medaillon gekocht, ter waarde van enkele centimes. I oen de geestelijke die mij de stool liet zien, vertelde, dat men daarop medaillons zegende, toonde ik hem het door mij gekochte. Zonder dat ik het van hem vroeg, nam hij het mij uit de hand, plaatste het op het stukje stool, dat op het kussen was gehecht, en overhandigde het mij weder na een onverstaanbare zegenbede te hebben uitgesproken. Zulke gezegende medaillonnetjes worden door de Roomschen als amuletten om den hals gedragen; men gelooft, dat ze tegen de hondsdolheid beveiligen. Een veertig 1) Aug. Gittóe, Geloofszaken en Volksgeneeskunde in Volkskunde, ij d s c h r 1 f t voor Nederlands che Folklore, Gent 1893 Jaarg. VI, 1,1/. 6~ -1 2) D. H. Kerler, DiePatronate der Heiligen, Ulm 1905. . jaar geleden werden zulke voorwerpen aan de huizen door kramers verkocht; op kermissen boden kooplieden voor luttele centimes hoorntjes en ringetjes aan, die op de stool waren gezegend l). Of dit tegenwoordig nog gebeurt is mij onbekend; dat men ze te St. Hubert kan bekomen, heb ik zelf ondervonden. Ook brood, dat op St. Huibrechtsdag (3 Nov.) op de stool is gewijd, geldt nóg als een uitnemend geneesmiddel tegen de gevreesde ziekte. Men kan het zelf naar de kerk medebrengen om het te laten zegenen, of men kan de zoogenaamde „St. Huibrechtsbroodjes bij den kerkeknecht koopen. Sommige personen loopen het gansche jaar met een stukje van dit heilige brood in hun broekzak rond. Om ratten en muizen te verdrijven, werd dit gewijde brood eveneens gebruikt; men legde daartoe wat broodkruimels in de verborgene hoeken en plaatsen, die door deze onaangename gasten werden bezocht, en weldra was van hen geen spoor meer te vinden 2). Kr is echter nog een andere wijze, waarop de stool als geneesmiddel wordt gebruikt''1). Stel: iemand is door een dollen hond gebeten. Hij komt te St. Hubert en verlangt van de „rabies" genezen te worden. Des morgens moet hij eerst de mis hooren en biechten ; vervolgens begeeft hij zich, voorafgegaan door den priester, naar de sacristie, waar de geestelijke zich een groene stool om den hals legt. De gebetene knielt neder en moet een kort gebed opzeggen tot St. Hubertus, dan gaat hij op een stoel zitten, de priester maakt eene, ongeveer 2 c.M. lange, insnijding in het voorhoofd van den patiënt, en in deze wonde brengt hij een klein draadje van de heilige stool. Om te beletten dat dit draadje er uit zal vallen en zoo zijn genezende kracht niet kan uitoefenen, bindt de geestelijke hieroverheen een zwarten band, dien de gebetene q dagen lang moet dragen. Vervolgens schrijft de priester den naam in de registers der kerk, een zéér milde gave wordt ingewacht, en den patiënt worden enkele voorschriften gegeven over de leefwijze gedurende die 9 dagen. Hij moet bijvoorbeeld geregeld biechten; alléén slapen en wel onder schoone zindelijke 1) Henri Gaidoz, La ra go et St. Hubert, Paris 1887, p. 119—126. 2) A. de Cock, Volksgebruiken en volksgeloof, in Volkskunde, T ij cl schrift voor Nederlandsche Folklore, Jaarg. VII, blz. 43 en 4. 3) Keeds in het midden der eltde eeuw schonk Josbert de Marle eenige goederen aan het klooster St. Hubert, omdat hij op die plaats door eene kleine operatie van de hondsdolheid was genezen. Vgl. Godefroid Kurth, Chartes de 1' a b b a y e de Saint-Hubert en A r d en n e, Brux. 1003, T. I, p. 12. a ens ot anders, wanneer ze niet schoon zijn, geheel gekleed naar bed gaan. Uit een eigen glas moet hij drinken; hij mag het hoofd met bukken ten einde zoo zijn dorst te lesschen uit bron of rivier. Hij mag wittebrood eten en vleesch van een eenjarig mannelijk varken, verder koude hardgekookte eieren met zout. In die dagen mag hij zich niet scheren en zijn haar niet kammen. Op den tienden dag neemt de priester den band weg, verbrandt dezen en de asch wordt verstrooid; de genezene moet jaarlijks den feestdag van St. Hubertus (3 Nov.) plechtig herdenken »). 1 wee dagen vóór mijne komst aldaar was nog een man met de stool behandeld, doch zoo zeide mijn gids: „Mr. Pasteur en zijne inrichting zijn tegenwoordig voor ons een sterke concurrent". Op mijne vraag of de menschen werkelijk genazen, antwoordde hij: „allen, zonder onderscheid. Ge zult dit als protestant wel aan suggestie willen toeschrijven, maar de dieren genezen we ook en .... die lijden toch niet aan suggestie". „Zijt ge niet in Holland nog al Calvinistisch?" Ik begreep aanvankelijk het verband van de vraag niet, doch antwoordde: „ja! men heeft er vele en degelijke Calvinisten". „Nu, zoo hernam hij, dan zal ik u iets vertellen, waar uw Calvinistisch hart van sidderen zal: „Calvijn heeft hierheen zijn eigen zoon gezonden, om van de hondsdolheid genezen te worden". In het reeds meer genoemde boekske, dat deze geestelijke mij gegeven had. leest men het volgende: „In ,561 werd een van de zonen van den hervormer Calvijn door een dollen hond gebeten. Deze man, die niet aan de macht der heiligen geloofde, zond toch zijn zoon ter bedevaart naar St. Hubert. De jonge man onderging daar de operatie en werd volkomen genezen, loen zwoer hij het geloof van zijn vader af" Dit bericht steunt op een der gedichten van Bartholomeus Honorius een Luiksch dichter, die ten tijde van Calvijn leefde en in i<57, zijn werk 111 druk uitgaf. J. Chapeavillus, de beroemde levensbeschrijver der Luiksche bisschoppen, neemt het in zijn boek over. Het vers omvat 2S regels en deelt ons behalve het bovengenoemde nog mede, dat Calvijn in stede God voor deze genezing te danken, in < icnève het gerucht liet rondstrooien, dat zijn zoon zich in Saksen bevond. Het eindigt met de vriendelijke opmerking „die man ,J , , • « • *1 I. 4X U U C I l, i'.iris I3rux., 3e éd., p. 72, 73. j) Mouzon, Notice historique ct dcscriptive sur l'an.i.nni- a !> I, a v et v g 1 i s e de S t. Hubert en Ardenncs, p. 20, 21. was waard dat de hellehond hem opat" '). Hoe hebben wij over dezen smaad, den Geneefschen hervormer aangedaan, te denken ? Naar het mij voorkomt zijn de gegevens waarmede men dit bewijzen wil, vaag en twijfelachtig; ten onrechte wordt aan Calvijn ten laste gelegd, dat van hem het initiatief tot dergelijke heiligen-vereering zou zijn uitgegaan. Vooreerst dan wijzen we er op, dat Calvijn nooit een volwassen zoon heeft gehad. Het jongske, dat uit zijn huwelijk met Idelette van Buren geboren werd, is reeds spoedig na de geboorte (1542) gestorven en meer kinderen heeft Calvijn niet gehad 2). Een eigen zoon van hem kan dus nooit te St. Hubert zijn geweest. Doch waarschijnlijk was het zijn stiefzoon 8). Idelette van Buren, de vrouw van Calvijn, was namelijk vroeger gehuwd geweest met Jan Stordeur, een wederdooper. Uit dit huwelijk had zij twee kinderen, een dochter, Judith geheeten en een zoon. over wien ons uiterst weinig bekend is. Veel genoegen schijnt Calvijn echter niet van hen gehad te hebben, want het meisje ging den verkeerden weg op en bracht schande over zijn huis 4), en de stiefzoon gaf hem ook al veel zorg. In enkele van Calvijn's brieven wordt hierop gezinspeeld. Zoo leest men in een brief van 31 Aug. i545; „Petrus Teschius is de eenigste persoon, door wien we den zoon van mijne vrouw weder kunnen terugkrijgen". Nu eens vertoeft hij te Straatsburg, dan weder te Frankfort of in Hessen. Het schijnt dus, dat deze stiefzoon een zwervend leven leidde; te vergeefs trachtte Calvijn hem in Geneve bij zich te krijgen °). We behoeven ons dus niet te verwonderen, indien zulk een avontuurlijke man, op een bepaalden dag naar .St. Hubert is gegaan, en daar het geloof van zijn stiefvader heeft afgezworen. Ook ter genezing of bescherming van het vee werden de heiligen aangeroepen. Nog heden ten dage heeft op 29 Juni te Vosselaere, een plaatsje op 3 uren afstand van Gent gelegen, de eigenaardige ceremonie van het paardenwijden plaats. Dan komen met hunne paarden de boeren en zelfs de dames van het kasteel. Ze kussen een zilveren hamer, waarin een reliek van St. Eligius is opgesloten 1) J. Chapeavillus, Gesta pontificum I. e o d i e n s j u in, Lcodii 1610, Tom. III, p. 404. 2) E. Doumerguo, J e a n Calvin, Lausanne 1901, Tom. II, p. 470. ïl F. Hallef oppert ook deze meening in zijn artikel: Le fils de Calvin a Saint"u bert, in Précis Historiques, 1870, pag. 289, en hij zegt, dat er „des motifs. gr.ives zijn, om het bericht over de genezing van dezen stiefzoon voor waar te houden. 4) K. Doumergue, Jean Calvin, p. 470. .s) Joannes Calvinus, Opera omnia edid. G. liaum, K. Cunitz, E. Reuss. Iirunsv. 1H74, Vol. XII; in het Corpus Reformatorum, Vol. XLI, p. 154, 261, 216. en dat hun of haar door den pastoor wordt voorbehouden. Ieder paard dat voorbijtrekt, krijgt een vaantje op den kop, waarop de heilige staat afgebeeld en waaronder is geschreven: Naar Yosselaere wilt u met uw paarden spoeden! Aanroept daar Sint-Elov, zoo zal u God behoeden. Zoo worden de paarden tegen allerlei ziekten beschermd '). De macht om dieren die door een dollen hond waren gebeten, te genezen had St. Hubertus. Dit geschiedde niet met de stool, doch met den „sleutel". Het voorwerp dat „sleutel" werd genoemd was een langwerpige, ongeveer 10 c.M. lange spijker, met een hoorntje er op. Dit stuk ijzer werd in een blokje hout gestoken, om het zoo zonder gevaar zich te branden, gloeiend te kunnen maken. Was een dier door dolheid bevangen, dan werd de gloeiende spijker door het haar van den slaap in het vleesch gedrukt. Gedurende y dagen zonderde men het beest af, bad vijf „Onze \ aders en vijf „Ave Maria's" en vóór het eenig voedsel gebruikte gaf men het brood of haver te eten, dat door een priester ter eere van St. Hubertus was gezegend -). Na verloop van 9 dagen was het dier genezen; zoo niet — dan waren de gebeden niet juist opgezegd of de gebruiken niet stipt nagekomen ot het ijzeren voorwerp was geprofaneerd. Ook in onzen tijd laat de broederschap van St. Hubert nog biljetten afdrukken, waarop de behandeling van een ziek dier staat aangegeven. Door den heer Lemmens, directeur van het slachthuis te Maastricht werd een dergelijk biljet gepubliceerd 3). Boven den tekst staan een paard, een koe en een varken afgebeeld: het is van den volgenden letterlijken inhoud: vKrachtig gebed. Dienstig tot genezing' van alle ziekten, waarvan ieder viervoetig dier kan aangetast worden zooals: Penspijn, Oplooping, Melkkoorts en nog meer andere tot heden aan de Veeartsenij-school onbekende kwalen. Ziehier de volgende voorwaarden daartoe vereischt. Voor Penspijn van een paard mnet men eerst de kleur van het paard noemen, 11 Virgime Lo veling, H <■ t paardenwijde 11 in Volkskund e, Jaarg. VII, blz. 77—82. i) F. Hollet, La rage conjurée par 1'oeuvre de Saint Hubert, Brux. p. 171. 1) De heer Lemmens publiceerde het m Tijdschrift voor Veeartsen ij kunde, /ie: Nieuwe Rott. Cour. Maart 100;. dan bidden een ,Onzc Vader' en éen ,^Vees gegroet' ter eero van den H. Sebastiaan, den H. Ribanus, den H. Andreas en den H. Servatius, maakt vervolgens drie kruisen over het dier, zeggende: ,Ik zegen U in den naam van den H. Leo'. — Deze gebeden en oefeningen met groot betrouwen volbracht, zult gij ondervinden, dat het lijdende dier van zijne smarten verlost zal worden! N.B. Door den goeden uitval met deze gebeden bekomen, is de opsteller er van mot de gouden medaille vereerd geworden. Lid der broederschap van Sint-Hubert (Ardennen). Eigendom. — Verboden nadruk". • Men lette op het „met groot betrouwen" opzeggen van dit gebed. Wie denkt hierbij niet aan het opschrift, dat men in de Middeleeuwen soms bij geneeskrachtige bronnen aantrof: „Is, qui bibit hanc aquam, si fidem addit, salvus erit". Valt dus de ondernomen handeling niet goed uit, dan mankeert het den persoon aan het rechte geloof. Voorts is dat „nota bene" zeer merkwaardig: „door den goeden uitval met deze gebeden bekomen". Er wordt gezocht, geprobeerd, maar 't gelukt niet; men zoekt en probeert nog eens, een heilige erbij — een heilige eraf — eindelijk is het raadsel opgelost en de oplosser wordt vereerd met de gouden medaille. Gedurende of na de ziekte van een dier brengt men een offer aan den heilige in den vorm van een paardje, een koe of een varken, van was of zilver vervaardigd. Deze wijgeschenken (ex voto's) worden aan het beeld opgehangen. In Brugge zag ik menig heiligenbeeld beladen met dergelijke votief beestjes; in de kerk verkoopt men ze, en voor enkele franken kwamen er een paar in mijn bezit. Vooral St. Anthonius wordt aangeroepen bij de ziekte der varkens; tusschen diens knie en staf steekt de gebeeldhouwde knorrende borsteldrager zijn vermetelen snuit den toeschouwer tegen. Het mag als zeker beschouwd worden dat de bovenbeschreven gebruiken reeds in de Middeleeuwen in zwang waren. De questierders van het klooster St. Hubert in de Ardennen, gingen in de 14e Cn 15e eeuw in de Noordelijke Nederlanden met hunne quest rond. Geen wonder, dat zij die zulke machtige relieken konden toonen, door de schare met open armen werden ontvangen. Gaarne gaf men zijne aalmoezen om deze mysterieuse voorwerpen ook maar even te mogen aanraken of om de aflaten te verwerven, die de questierders zo., mild en onbekrompen uitdeelden. Reeds in 1,330 hooren we van de uitoefening dezer quest'), doch in onze charters ontmoeten we deze questierders eerst in het jaar 1.373. Ik acht het niet waarschijnlijk, dat zij reeds voor dien in het Stichtsche bisdom zijn geweest, omdat in het stukvan 1373 op geen vorig wordt gezinspeeld. Bisschop Aruuldus van Hoorn vaardigt het uit. Gaarne wil hij het verzoek van het klooster, waar armen, gebrekkigen en krankzinnigen verpleegd worden, inwilligen. Zelf zijn zij niet bij machte om deze ongelukkigen, die hun eigen brood niet kunnen verdienen, tc helpen; ze moeten dus wel een beroep doen op de milddadigheid van anderen. De bisschop gelast, dat men de questierders van St. Hubertus met hunne relieken en kassen zonder tegenspreken moet ontvangen en hun toestaan, zoo dikwijls zij dit op een van te voren vastgestelde» dag verkiezen, hunne quest uit te oefenen. Aan allen die van hunne goederen mededeelen (manus adiutrices porrexerint), verleent hij 40 dagen aflaat van de hun opgelegde poenitentie. De termijn van rondgang is onbepaald, doch gedurende de veertig-daagsche vasten en in Oost-Friesland mogen zij dezen arbeid niet verrichten. Door bisschop Frederik van Blanckenheim werd de verbodsbepaling nog uitgestrekt tot di 4 feestdagen: Paschen, Pinksteren, Hemelvaart en Kerstfeest -). 'n 1444 komt er verandering. Arnoldus, abt van het klooster, verhuurt thans de quest aan deken en kapittel ten Dom te Utrecht. Als reden geeft hij hiervoor op, den verren afstand, de onbetrouwbaarheid der wegen en de menigvuldige oorlogen 3). Adam van Papenhoven, kanunnik te l 'trecht, die namens het kapittel daarvoor naar St. Hubert gereisd is, neemt de quest in pacht voor y jaren. De inkomsten zijn voor het domkapittel, doch dit moet dan ieder jaar vóór Allerheiligen een pachtsom betalen groot 25 Rhijnsche guldens. (Taat de quest echter goed en kunnen ze die vrijelijk uitoefenen, dan heeft het kapittel 30 Rhijnsche guldens te betalen. Komen deken en kapittel deze voorwaarden in den brief vervat niet na, dan keert de quest terstond naar het klooster terug Bovendien moest het kapittel de boodschap door eigen geestelijken laten voeren, die de heiligdommen en relieken in goede conditie hadden te bewaren. Liepen de 9 jaren teneinde, dan mocht geen 0 Godcfroid Kurth C h a r t c. d e 1- a b b ay e d e S a i n t - H u ,, e r t c „ A r d c „ „ , s. nruxelles 1903, T. I, j>. 514. 2' ®ij'agC n"' "• ',lz' XX1 BijlaKe 3a, bi, XXXIX. Bijlage n». ,8, bi, XLI 3) Bijlage n. (Q. blz. XLV1II. Bijlage n». 50, blz. XI.IX. nadeel aan de heilige voorwerpen worden toegebracht, omdat de termijn nu toch was verstreken, doch in goede orde behoorde alles weder te worden afgeleverd, tenzij de quest werd gecontinueerd *). Het schijnt nog al voorspoedig te zijn gegaan, want na verloop van deze 9 jaren vinden we den raad van het klooster bijeen, om de quest weder te verhuren. Walter van Corswerm, aartsdiaken, en Petrus de Molendino, deken van de St. Paulus-kerk te Luik, vertegenwoordigen de Utrechtsche geestelijkheid. Nicolaus de Vervoye verhuurt nu de quest aan het domkapittel gedurende 6 jaren voor een som van 36 Rhijnsche guldens per jaar2). Uit het jaar 1456 is ons nog een quitantie bewaard. Hieruit blijkt dat het Utrechtsche kapittel de som van 36 Rhijnsche guldens aan den deken Petrus te Luik overhandigde en dat deze ze verder naar St. Hubert transporteerde. Op den datum van betaling „vóór Allerheiligen" (1 Nov.) schijnt het klooster niet zoo strikt gelet te hebben 3). Een quitantie treffen we ook nog aan voor 't jaar 1460 4). De abdij van St. Hubert schijnt zéér ingenomen te zijn geweest met de wijze waarop de quest door het kapittel te Utrecht werd geëxploiteerd, want in 1461 schenkt de abt van het klooster bovendien aan de Utrechtsche geestelijkheid het recht de insigniën van St. Hubertus uit te reiken 5); doch daarover zal bij de bespreking der broederschappen gehandeld worden. Om de glorie te verhoogen en de boodschap aantrekkelijker te doen worden, zond de abt in dat zelfde jaar ook nog enkele relieken n.1. de kam, de schoenen en den bisschopsstaf van den heilige; Petrus van Turnhout, Theodericus Crolle en Johannes Coman kregen deze in ontvangst om er mede rond te trekken en ze den volke te vertoonen 6). De brief waarin hun die bevoegdheid werd verleend is ons „in originali" niet bekend, doch in het Cartularium der Domfabriek vinden we een copie, waarin is te lezen, dat zij gemachtigd waren deze „boetscap te voeren door die lande in den Chrisdom van Utrecht" en waarbij hun tevens een model werd gegeven, hoe ze bij deze relieken te preeken hadden. Over deze preek in een volgend hoofdstuk. Nu zoovele voorrechten door het klooster zijn geschonken, kan de quest ook voor langeren tijd worden verpacht en de pachtsom i| Bijlage n". 49, blz. XLVIII. 2) Bijlage n°. 50, blz. XLIX. 3) Bijlage n°. 51, blz. LI. 4) Bijlage n°. 53, blz. LVII1. 5) Bijlage n°. 54, blz. LIX. 6) Bijlage n". *5. blz. LX. grooter zijn. Dit is dan ook het geval. De termijn wordt 25 jaren en de pachtsom op 50 Rhijnsche guldens per jaar bepaald. E verhard Zoudenbalch vertegenwoordigt de Utrechtsche geestelijkheid en neemt de quest voor de procuratoren in ontvangst '). Bovendien kreeg men van Filips van Bourgondiö in 1462 verlof, de quest uit te oefenen. Het kapittel betaalde de huur naar genocyen van het klooster; uit de jaren 1486, 1502, 1503, 1508, 1510, 1512 zijn de quitanties voor de 50 Rhijnsche guldens bewaard gebleven. Uit deze rekeningen blijkt, dat toen in 1486 de eerste termijn van 25 jaren voorbij was, de quest nog eens voor 25 jaar werd ingehuurd, wederom voor 50 Rhijnsche guldens. Tn 1512, \ o(>r de laatste post was betaald, ontstond er oneeniyheid tusschen het domkapittel te Utrecht en de abdij St. Hubert. Van welken aard deze is geweest, weten wc niet, doch de quest werd ingetrokken. Het kapittel stoorde er zich niet aan en ging door. Hierover beklaagde het klooster zich bij aartshertog Karei, den lateren Karei V, en deze verbiedt g Sept. 1512 aan deken en kapittel de boodschap voortaan uit te oefenen „zonder alvoeren consent, procuracie ofte speciale commissie van den voirseide religiosen des godshuys van Sinte-Hubrecht in Ardennen, dairup te hebben". Hem is ter kennisse gekomen, dat het kapittel „die penningen ende proffyten van den goeden lyeden" behield en gebruikte tot zijn eigen voordeel, zonder aan het godshuis van St. Hubert „dair t heilighe lichame metter stoole ende andere heilichdommen desselfs sants ende vrient Gods sinte Hubrechts rustende, versocht ende geëert zijn, yet daraf te geven of te deylen . Mocht men zich naar dit bevel niet voegen, dan zouden kassen, penningen en andere zaken, die op de quest betrekking hebben verbeurd worden verklaard, terwijl de Utrechtsche geestelijken „arbitraerlick gestratt ende gepugnieert" zouden worden ■). Het kapittel zat dus deerlijk in het nauw; 24 Nov. van hetzelfde jaar benoemde het Johannes Dedell en Gherardus Beyer om naar St. Hubert te gaan en daar wederom regelingen te treffen met den abt, betreffende de huur der questa). Deze zending werd met gunstigen uitslag bekroond; 20 Dec. 1512 schrijft de abt, dat het geschil met het kapittel is bijgelegd 4); in Jan. 1513 wordt het 1) Bijlage n". 56, blz. LX. t) Ch. I.aurent, R c c u c i 1 des Ordonnances des P a y s - B a s, Deuxième série (1506—1700), Brux. 1893, Tom. I, p. 229. 0 Bijlage 11". 87, blz. XCI. 4) Bijlage n". 89, blz. XCII1. privilegie om do insigniën uit te reiken, dat ingetrokken was wederom vernieuwd »), en den 7den Januari sluit het klooster van St! I Tubert door bemiddeling van Adriaan Florisz. van Utrecht, den leermeester van Karei V en lateren paus Adriaan VI, eene overeenkomst met het kapittel, waarbij het de quest weder verhuurt gedurende 20 jaar voor een jaarlijksche som van 70 Rhijnsche guldens. Het klooster belooft te geven één procuratie-brief voor het kapittel en vier „litterae familiaritatis" aan de questierders, terwijl het domkapittel ook in ontvangst mag nemen „de dieren planten of andere dingen, die door de geloovigen aan St. Hubertus waren beloofd of reods gegeven" ~). De S t. M a r t i n u s-q uest. De Dom van Utrecht was gewijd aan den Frankische.! heilige . t. Maarten van J ours, die spoedig schutspatroon van het geheele bisdom werd. De quest van dezen man Gods was daarom in groot aanzien, en is wel de oudste geweest, die het domkapittel heeft uitgeoefend. Van St. Maarten bestaat eene levensbeschrijving door zijn tijdgenoot Sulpicius Severus 3), terwijl Prof. C. H. van Rhijn eenigen tijd geleden een monografie over hem geschreven heeft *). Sulp. Severus verzekert voortdurend, dat hij de zuivere waarheid vertelt, anders zou hij liever niets over dezen heilige hebben geschreven. Laat ons dus, zijn boek volgend, in 't kort Martinus' leven schetsen. Martinus werd omstreeks het midden der vierde eeuw in Sabaria een stad in Pannonië geboren. Zijne opvoeding echter kreeg hij in licinum, het latere Pavia in Italië, waarheen zijne ouders zich begeven hadden. Beiden waren zij heidenen. Zijn vader was in den krijgsdienst en klom door zijn dapperheid van gewoon soldaat tot overste op. Het is dus niet te verwonderen, dat hun zoon Martinus eveneens bestemd werd om den knjgsgod Mars te dienen. Hij trok mede in de legers van de keizers Constantius en Julianus den Afvallige, waarbij Martinus door zijne liefde om lijdenden te helpen en zijn vromen zin van zich spreken deed. < )p zekeren dag midden in den winter, ontmoette hij in de poort van Amiens een armen, bijna naakten man. die hem om een tl Bijlage n". 90, blz. XC1I1. 2) Cartularium der Domfabriek, fol. 125 recto. 3) Sulpicius Severus, Vita sancti Martini, in het Corpus Scriptor,,,,, ecclesia s 11 c o ra m Latinorum, Vindobonae 1866, Vol. 1, p. ,06 4) C. H. van Rhijn, Martinus van Tours, Utr. 1007. aalmoes vroeg. Martinus nam zijn soldatenmantel van de schouders, sneed dien met zijn zwaard in tweeën, gaf de eene helft aan den bedelaar en met de andere helft bedekte hij zoo goed dit ging zichzelven. Des nachts verscheen hem Jezus, bedekt met het stuk, dat aan den bedelaar was gegeven en sprak tot de omringende Engelen: „Martinus, nog katechumeen, heeft mij met dit kleed bedekt". Martinus begreep den wenk en liet zich doopen. Op het zegel van den Dom staat deze gebeurtenis afgebeeld, liet soldatenleven was den jongen man te ruw, liever wilde hij zich geheel aan den godsdienst wijden. Toen de barbaren eens het land binnendrongen en keizer Julianus de troepen monsterde, vroeg Martinus hem den dienst te mogen verlaten. Na een proef die hem was opgelegd, en waarin hij bewezen had, dat geen lat beid hem tot die vraag had gedreven, kreeg hij ontslag. Aanstonds begaf hij zich naar Hilarius van Poitiers, die hem verder in de goddelijke waarheden zou onderrichten. Niet lang bleef hij daar bij hem, want in een droom werd hij vermaand naar zijn vaderland terug te keeren, om ook zijne ouders met den zegen des Evangelie's bekend te maken. Op deze reis omringden den jeugdigen Martinus allerlei gevaren. Hij viel in de handen van roovers, doch wist den hoofdman door zijn moedig woord te bewegen, hem vrij te laten. Door de Arianen werd hij met roeden gegeeseld en zoo toog hij naar Rome, waar hij hoopte zijn leermeester Hilarius te zullen vinden. Deze was echter reeds weder naar Poitiers vertrokken. Martinus reisde hem na en stichtte te Poitiers een kloostervereeniging. Het gerucht dat hij twee dooden had opgewekt, maakte zijn naam wijd en zijd bekend. Nog meer wonderen volgden en toen in 372 de bisschopszetel te Tours vacant werd, viel de keuze van het volk op Martinus. Iïij zou hun bisschop zijn. De vrome man weigerde, hij wilde de stille kloostercel niet verlaten. Het volk hield echter aan; ten slotte stemde hij toe, doch hij bleef de monnik Martinus ook op den bisschoppelijken stoel. De ootmoed zijns harten was onveranderd in overeenstemming met de soberheid van zijn kleed. Ihiiten lours bouwde hij in een rustig oord een klooster, eigenlijk meer een rotswoning, waar hij met 80 broeders samenwerkte tot zedelijke en godsdienstige verheffing des volks. De roem zijner wonderen verbreidde zich. Kranken werden genezen, dooden opgewekt, blinden kregen het gezicht en dooven het gehoor weder. Eens heeft hij op merkwaardige wijze zijne wondermacht getoond. Niet ver van zijn klooster lag een kerkhof, waar men zeide. dat 4 vele martelaren begraven lagen. Martinus echter betwijfelde dit en bad tot den Heer, dat Hij hem zou toonen de verdiensten van hen wier gebeente daar rustte. Voor zijn oog rijst een donkere schaduw op, met een woest en zinnelijk uiterlijk. Martinus gelast, dat deze schim, indien hij een heilige is, zijn naam en verdiensten zal bekend maken. De schaduw antwoordt: „ik ben de schim eens struikroovers, en jaren lang ben ik ten onrechte door het volk als een heilige vereerd". De aanwezigen hoorden dit; het altaar dat er stond werd afgebroken en met de vereering van de dooden was het op dat kerkhof gedaan. Als de 5e eeuw zijn intrede doet in de wereldgeschiedenis, ontslaapt Martinus. Hij werd te Tours in de kerk begraven. Velen stroomden jaarlijks naar het graf, om de voorspraak des heiligen in te roepen of genezing te vinden voor hunne kwalen. Gregorius van Tours somt 183 van die genezingen op i). Vooral blindheid en geesteskrankheid, maar ook wel andere ziekten worden door hem genoemd. Om van zijn kwaal verlost te worden, raakte men het kleed aan dat over het graf lag uitgespreid, of men dronk water, vermengd met stof, van Martinus' graf afkomstig. Ook zijne relieken hadden genezende kracht. Een zekere bisschop Leodovaldus liet door een zijner priesters te Tours relieken vragen van den heiligen Martinus. Toen de geestelijke er eenige gekregen had er er mede binnen de grenzen van zijn land kwam, ontmoette hij een kreupele. Deze werd door zijne vrienden bij de kas met reliquieën gebracht, en kuste het kleed dat er over hing. Terstond kon hij op zijn voeten staan en naar huis terugkeeren 2). Op een anderen keer kwamen er gezanten uit Spanje te Tours. Ze werden door de geestelijkheid aan tafel genoodigd. Een gesprek ontspon zich over de vereering van den heilige in Spanje. De gezanten vertelden, dat hunne voorvaderen eene kapel hadden gebouwd aan den heilige gewijd, doch dat ze gaarne van zijne relieken zouden hebben om de kapel daardoor aantrekkelijker te maken. Zij ontvingen er enkele en men verhaalt, dat vele wonderen bij die reliquieën werden verricht s). Ook dieren konden erdoor genezen worden. Eens heerschte er een vreeselijke pestziekte onder de kudde. Iemand ging naar de basiliek van St. Martinus te Tours, en nam wat olie uit de luchters met zich mede in een 1) Gregorius Turonensis, Libri IV dc virtutibus sancti Martini in Monument» Germaniae, Gregor. Tur. opera, Hannover 1884, p. 584 seq. 2) Ibidem, Liber II, Cap. 36, p. 622. '0 Ibidem, Liber III, Cap. 8, p. 634. beker, lehuisgekomen maakte hij met dit vocht een kruis op kop en rug van deze dieren, goot iets van de heilige olie in hun bek, en sneller dan men het kan beschrijven, werden alle van hunne ziekte genezen '). Ja! de kracht der relieken was zóó grootdat men er zelfs tégen zijn zin. niet aan ontkwam. Een 12deeeuwsche kroniek verhaalt, dat, toen ze in 887 uit Auxerre weder naar I ours werden gebracht, twee kreupelen in grootcn angst verkeerden. Waren zij nog in Tours als het gebeente er kwam, dan zouden zij genezen worden en moesten zij voortaan werken voor hun brood. Zulk een bedelaarsleventje beviel hun beter en was voordeeliger. Op het gerucht dat het gebeente in aantocht was, trachtten zij zoo snel zij konden uit het Toursche gebied te komen. Het baatte hun echter niet met al, want tégen hun wil en verlangen werden ze hersteld -). Ook de Dom had reliquieën van zijn schutspatroon Martinus. Een jjedeelte van den schedel (cerebrum) en een vinger werden daar zorgvuldig in een zilveren kas bewaard. In den inventaris der üomsieraden door Dr. G. Brom gepubliceerd komt nog voor: een ivoren kas, waarin hout van het kruis en relieken van St. Maarten; op een andere plaats in hetzelfde stuk, vinden we een cyborium met koperen voet, genaamd „den toirn", waarin de relieken van St. Maarten bij de processie werden rondgedragen 8). Ook de hamer waarmede hij den Duivel heet geveld te hebben, was in 15°4 nog aanwezig4). In een verhaal van de wijdingen van den Dom en zijne altaren uit het jaar n73, is tegelijkertijd opgenomen een opgave van de in elk altaar geplaatste reliquieën. Onder het hoofdaltaar werd bij de derde wijding door bisschop Godefridus een kristallen vaas geplaatst met een beentje uit de ruggegraat van den heilige 5). Dit St. Maartens-altaar, dat gewoonlijk het altaar van den „ofiaet" werd genoemd, is uitvoerig door Mr. S. Muller Fzn. 1) Gregoriu» Turoncnsi», Libri IV ,1, virtutibus sancti Martini, Lib. III, Cap. 18, p. 637. 2) H. C. Lca, A history of the Inquisi tion of the Mi <1.1 le Ages, London 1888, Vol I, p. 48. ' 3) G. Brom, Middeleeuwsche kerksieraden in het Archief v. d. G e « c k. v. h. Aartsbisdom Utrecht, Dl. XXVI, blz. 262: „Item ibidem una capsa eburnea rum ligno Domini et reliquiis beati Martini"; blz. 266: „Item tabernaculum sive cyborium argenteum d.auratum cum pede cupreo, dictum .den toirn', in quo solent reliquie beati Martini proccssionaliter deferri". 4) Aldaar, blz. 270. 5) Mr. S. Muller Fzn., Het oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, 's Grav. 1892, blz. 178, 179. beschreven 11. Het stond in hooge eere en was rijk versierd; om de dringende schare op een betamelijken afstand te houden, liet het Domkapittel er in 1519 een koperen hek om maken. (De charters, die op de vervaardiging van dit kunststuk betrekking hebben, waren door mij reeds afgeschreven, toen ik in bovengenoemd plaatwerk ontdekte, dat ze al in hoofdzaak door Mr. Muller waren behandeld. Ik stip dit onderwerp dus maar even aan; we krijgen door de kennis van deze documenten een aardigen blik op de wijze, hoe zulk een meesterwerk tot stand kwam). Gregorius Wellemans ontvangt 19 Sept. 1519 de opdracht, eerst een houten patroon te snijden, daarin navolgende een ander, dat reeds op papier was begonnen door Henrick die Zwairt van der Goude. Gregorius moet het vervaardigen „van goet wagenscot", daarbij „scuwon all dat modern is en het zoo „rijckelick, costelick ende bovenal] kunstelick" maken, dat zijn werk door de kenners moge geprezen worden. Het geheel moet „na den anticjue zijn. Is het houten model gereed, dan zal Jan van der Kijnde, de beroemde Mechelsche geelgieter, hiernaar het hek gieten. Zorgvuldig geven de domheeren aan Gregorius op, hoe liog het moet zijn, hoe groot de afstand van pijler tot pijler, kortom alles tot in de kleinste bijzonderheden. Is het gietwerk gereed, dan moet èn houten model èn het gegoten hek in de kerk gebracht worden, opdat het kapittel zal kunnen controleeren of alles naar het bestek is vervaardigd. Hinnen twee jaar moet het houten model klaar zijn. Daarvoor zal Wellemans 600 Philipsguldens ontvangen -). De Mechelsche geelgieter moet voorts het hek „bereyden van besten metael ende materie, geheyten arckael, van dat alreschoenste van verwen, dat men bevinden ende gveten mach, glat ende schoen, als sulck metalen werek ut eischt, tot prijze van meysters". Het hek mag wegen tusschen de 13 en 14 duizend pond, en voor iedere 100 pond zal hij als werkloon 12 Philipsguldens ontvangen, behalve nog het metaal, dat hem zal worden vergoed. Het ijzer dat hij verwerkt is voor eigen rekening, maar het moet „volle proportie ende sterekte hebben. Is het werk gereed, dan zullen de domheeren het met een wagen van Mechelen laten halen. Van der ï^yndc zal echter zelf medekomen om het hek in den l J trechtschen Dom op te stellen en gedurende dien tijd zal „meyster Jan met sijnen knechten op i) Mr. S. Muller Fzn., De Dom van Utrecht, Utrecht igoö, blz. II, 12. Zie plaat XIV, bij dit werk behoorend. , j) Een Philipsgulden kunnen we, naar onze munt gerekend, gelijkstellen met ƒ 1.875. Het verdiende loon was dus ongeveer ƒ1125, voor dien tijd een buitengewoon hooge som. ter kercken cost liggen". Zoowel Gregorius Wellemans, de schrijnwerker, als Jan van der Eynde, de Mechelsche geelgieter stellen ieder twee borgen, die er voor instaan, dat de voorwaarden zorgvuldig zullen worden nagekomen. Aangezien ze zelf niet in het bezit van een zegel zijn hebben ze anderen gevraagd hun zegel aan het contract te hechten, terwijl zij zelf dat met hun naam hebben bekrachtigd. Een van deze borgen was de broeder van Gregorius, doch wanneer later W. Heda in naam van het kapittel een deel der som zal uitbetalen, eischt hij een anderen borg. Heda vertrouwde de financieele draagkracht van dien broeder niet recht, „hij woonde in zulk een klein huisje" 1). Er zit bekoring en poëzie in zulke Middelnederlandsche contracten. Het zijn steeds die kleine fijne trekjes, die een perspectief aan de dingen geven en er zulk een lieflijk waas over heen spreiden. Xu ze hun „aflaet-altaar" zoo gingen opluisteren met een fraai en kostbaar koperen hek, dat „een affslutinghe voer dat afflaet van Sinte Marten" zou wezen, wilde het kapittel ook nog meer reliquieën van dezen heilige hebben. Reeds omstreeks het jaar 1175 had het kapittel van Utrecht aan dat van Tours gevraagd nog eenige relieken te mogen ontvangen van hunnen schutspatroon. De kanunniken te Tours gaven aan die bede gehoor „aangezien van oude tijden hunne kerk door een bijzonderen band van vriendschap met de Utrechtsche Dom-geestelijken was verbonden". Daarom zonden ze hun een deel der doeken die de overblijfselen van den „princeps confessorum" hadden bedekt, alsmede iets van het stof van Martinus' graf. Dat dit geschenk niet zooveel bijzonders was, schijnen zij zelf wel te hebben ingezien, want zich verontschuldigend schrijven zij erbij „dat ze niets kostbaarders hebben, dan wat ze hun toezenden". Hiervan kon men verzekerd zijn; want nooit, noch op dringend verzoek, nóch voor een schitterende koopprijs hadden ze aan kerk of vorst van Martinus' relieken afgestaan, doch de nederige smeekbede van het kapittel en de eer een gemeenschappelijken beschermheilige te bezitten, deed hen van hun stelregel afwijken a). Toen in 1519 het aflaat-altaar was verfraaid, wilde het kapittel nog meer hebben van den heilige. Daartoe zond het kanunnik Marcus de Weeze, thans niet naar Tours, maar naar Cognac. In Antwerpen is hij even bij W. Heda 1) A. M. C. van Asch van Wyck, Archief voor kcrkel. en w e r e 1 cl 1. ges» h. v. N e tl., Deel II, blz. 251, 253. 2) Mr. S Muller, Fzn., Het oudste Cartularium van het Sticht Utrecht, 's Grav. 1802, blz. 180. 181. aangegaan en daarover schrijft Heda aan het kapittel. De apostolische brieven gericht aan Hector Daily, commendator van Cognac, welke de Weeze bij zich had, heeft hij verzegeld. Hij heeft hem bovendien nog een aanbevelingsbrief aan Daily meegegeven en de reis daarheen uitgelegd, levens moest de Weeze in Cognac informeeren naar de stichting der kerk aldaar en zich laten inlichten over processiën en feesten, die jaarlijks zooveel menschen tot zich trokken. Verder moest hij, te Tours of elders, een gedicht van Paulinus van Nola zien in handen te krijgen, dat in 4 boeken het leven van Martinus bezong '). Ie Cognac werd Marcus de Weeze door de geestelijkheid vriendelijk ontvangen en zijn verzoek om een gedeelte van Martinus' gebeente ingewilligd. We bezitten nog het schrijven van den prior aan de kerk te Utrecht, waarin hij meteen een breve van paus Leo X opneemt. Grooten ijver, zoo schrijft Daily (25 Oct. 1519), was door het domkapittel te Utrecht betoond; immers „na menigvuldige en langdurige gevaren aan zulk een verre reis verbonden en ten koste van vele uitgaven was Marcus de Weeze tot hem gekomen. Leo X had zijne goedkeuring aan het plan gehecht; dus stond Daily gratis een stukje van den bovenarm des heiligen at, dat door velerlei wonderen uitblonk. Dit beentje moest echter weder in drieën verdeeld worden; één deel was voor de kerk te Halle, een ander voor die te Emmerik, het derde deel kreeg de kerk te Utrecht in bezit. Voor het domkapittel trad Marcus de Weeze op, om de zaken te regelen -). Op deze reis maakte hij tevens van de gelegenheid gebruik 1 ours te bezoeken. Hij wilde daar met eigen oogen het graf van St. Martinus zien en tegelijkertijd de hem door Heda opgedragen taak vervullen. De kanunniken hebben hem daar met de noodige eerbewijzen en met blijden zin ontvangen, gedachtig aan de oude broederschap, gelijk die in de documenten stond beschreven. Ze melden aan de kerk te Utrecht, dat ze hem zoo goed mogelijk hebben behandeld, en spreken den wensch uit, dat de „broederschap met het Utrechtsche kapittel lang moge blijven en dat God hen beware ). Op 21 Nov. is Marcus de Weeze weder te Antwerpen bij Heda. Hij heeft een slechte terugreis gehad. Het weer was guur en hevig woedde de pest in Gallië; maar, schrijft Heda, „God moet geprezen worden, dat we na zooveel moeiten ons doel toch hebben bereikt. 1) A. \1. C. van Asch van Wyck, Archief, Dl. II, blz. 248. 2) Bijlage n°. 97, blz. XCV11I. 3) Bijlage n°. 06, blz. XCVIII. Deze St. Maartens-reliek zal bijdragen tot aanzien der kerk en tot verheerlijking van onzen patroon". Het kapittel wilde echter deze reliquie niet voor niets hebben en bood daarom den prior te Cognac een geschenk aan. Wat dit was, weten wij niet, maar Daily achtte het niet passend het te accepteeren. Wilde de kerk iets geven, dan zou zij hem en Cognac kunnen verblijden met een reliekkas, die zoo noodig ter plaatse zelf kon worden gemaakt, want, schrijft hij, „we hebben in ons land zéér goede goudsmeden" '). Den isten Jan. 1520 meldt Heda aan het kapittel, dat, volgens van Daily ontvangen bericht, de reliek reeds is afgezonden J). Het kapittel streefde er immer naar den roem zijner kerk te verhoogen. Nu eens door het aantal relieken te vergrooten, dan weder door de oude in hun meer passende kassen over te brengen. Tot dat einde lieten ze ook questierders in hun bisdom rondgaan. Kloosters en hospitalen kwamen om geld in te zamelen voor gebrekkigen en behoeftigen; het doel der questierders van SintMaarten was vooral, gelden bijeen te brengen tot herstel en verfraaiing van hun alouden Dom. Reeds in 1288 blijkt, dat onder ons toenmalig geslacht hun bedrijf een zéér gewoon verschijnsel was. Hoe ze in de uitoefening van hun beroep te werk gingen, zal in een volgend hoofdstuk worden medegedeeld. De St. Anthonius-quest. De quest, die wij in de derde plaats zullen behandelen, behoorde geenszins tot de allerminste. Eens zelfs vinden we ervan gezegd, „ista est principalis questa". Langen tijd heeft ze zich in het Sticht kunnen handhaven en zij is nooit, gelijk dat bij andere het geval was, aan het kapittel verhuurd. Ze bleef immer rechtstreeks onder beheer van het klooster. Dit klooster, een van de vele der Anthoniter-orde, was gelegen bij Belle of Baliola in Vlaanderen en behoorde tot de diocese Vienne. Over St. Anthonius, die zijn naam aan deze orde heeft verleend, een enkel woord. Zijn leven is ons geteekend door Athanasius3). Hem willen we volgen, daarlatend de bespreking der vraag, of deze levensbeschrijving met recht aan Athanasius mag worden toegekend. 1) A. M. C. van Asch van Wytk, Archief, Ol. II, blz. 252. 2) Aldaar, blz. 253. 3) AA. SS. 11 o 11., 17 Jan.. Tom. II, p. 120 seq. J. P. Mij»ne, P at r o 1 o gi a e c n r s u s r o m pl c t u S, Parisiis 1879, T. LXXII1. p. 120 seq. Omstreeks het jaar 251 n. Chr. werd Antlionius te Koma in Opper-Egypte uit aanzienlijke en rijke ouders geboren. Reeds in zijne jeugd betoonde hij zich een zachtzinnigen en deemoedigen knaap. Toen zijne ouders waren gestorven, nam hij op 18- a 20-jarigen leeftijd de zorg voor zijne nog jonge zuster op zich. Met het betrekkelijk gemakkelijk leven dat hij kon lijden, had hij geen vrede; Anthonius achtte het woord, eens door Jezus tot den rijken jongeling gesproken: „Ga heen, verkoop alles wat ge hebt en geef het den armen", ook tot hèm te zijn gericht. Zijne bezittingen en 300 akkers vruchtbaar bouwland verkocht hij en gaf de opbrengst daarvan aan de armen, slechts een klein deel voor zijne zuster bewarend. Met een „zijt niet bevreesd voor den dag van morgen", verliet hij het alledaagsche wereldsche leven, om zich voortaan geheel aan ascese en vrome bespiegeling te kunnen wijden. Zijne zuster plaatste hij in een klooster voor adellijke jonkvrouwen. Door elkeen bemind en met een ijzersterk geheugen bedeeld, trachtte hij van ieder iets te leeren. Ootmoed, vasten en eenvoud des harten waren hem voorbeelden, die hij in anderen opmerkend, nog wilde overtreffen. Zulk eenen man laat de Booze niet met rust. In zijne eenvoudige en armoedige rotswoning tracht Satan hem, op allerlei manieren te verleiden en in zijne strikken te vangen. De herinnering aan zijn vorig onbekommerd leven, de zorg voor zijne zuster, begeerte naar rijkdom, alle deze gedachten doet de Vorst der Duisternis opwervelen in zijn ziel. Hij wil Anthonius hoogmoedig maken op zijne deugden, verschrikt hem nu eens met beelden van wellustige bekoring, dan weder door het plotseling doen verschijnen van grimmige wilde dieren. Nog dieper trekt Anthonius de wildernis in, en neemt zijn huisvesting in een verlaten slot te Thebaïs, waar brood en water zijn sober maal uitmaken. Intusschen zijn meer Anachoreten op zijn voorbeeld in de bergen komen wonen en Anthonius bezoekt hen. Hij vuurt hen aan in den strijd tegen de lusten des vleesches en leert hen, hoe zij door het heilige kruisteeken, den Duivel op de vlucht kunnen jagen. „Deze kloosters waren oorden ter beoefening der godzaligheid", zegt Athanasius, „liemelsche woningen met lofzangen, God ter eere. Men zou er van kunnen zeggen, hoe heerlijk zijn uwe woningen, Jacob, en uwe tenten, o Israël!" Als schaduwrijke dalen, als cederen geplant aan waterbeken, temidden van de eenzaamheid der woestijn. Na zijn bezoek aan deze broeders, richtte Anthonius zijne schreden naar Alexandrië, om daar zoo mogelijk de martelaarskroon te verwerven. Hij vond die echter niet, maar was velen tot een steun in de harde Christenvervolgingen, en zocht in de metaalgroeven en gevangenissen zijne medechristenen op. Hij keerde uit Alexandrië naar Thebaïs terug. Van hieruit begon de roem zijner wonderwerken zich te verbreiden. Een dochter van den overste Martinianus wordt van een boozen geest verlost. Op zijn gebed ontspringt een bron uit de waterlooze aarde. Een jonkvrouw uit Busiris wordt door hem van eene ernstige ziekte genezen. Ariaansche ketterijen vinden geen genade in zijne oogen en de Grieksche philosofen tracht hij te bekeeren van de dwaling huns weegs. Doch ook aan het leven van een heilige komt een einde. Op 105-jarigen leeftijd wist Anthonius dat de dood hem zou komen aflossen van zijn post. In de eenzaamheid had hij geleefd, in de eenzaamheid wilde hij sterven, bevreesd dat men hem naar de wijze der Egyptenaren zou balsemen, waartegen hij, als een goddeloos gebruik, zoo vurig gestreden had. Twee van zijn liefste volgelingen gingen mede. Hij verzocht hun zijn mantel aan bisschop Athanasius over te brengen; zij zeiven mochten de monnikspij behouden. Met woorden van bemoediging en waarschuwing op de lippen, en in de oogen reeds de glans der hemelsche gelukzaligheid stierf Anthonius. Zijne leerlingen begroeven hem en, zegt Athanasius, „niemand heeft tot op dezen dag zijn graf geweten". Dit zou echter niet zoo blijven. Bijna twee eeuwen lang rustte hij in de aarde, vóór zijn gebeente gevonden werd. „God wilde", zegt een schrijver, „dat zijn rustplaats bekend en vereerd zoude worden en daarom deed Hij die door een keizer vinden". Het lichaam werd naar Alexandrië in de kerk van den heiligen Johannes den Dooper overgebracht, waar het spoedig groote vereering verwierf. Om het aan de woede der Saracenen te onttrekken, voerde men het vandaar naar Constantinopel. Hier bleef het geruimen tijd, totdat onder de regeering van Lotharius II in 1050 een felle ziekte (sacer ignis) uitbrak. Deze ziekte „ignis Gehennalis" of later „plaga Sancti Anthonii" genoemd, kenmerkte zich door de volgende verschijnselen: de ontstokrn ledematen, vooral handen en voeten, werden zwart, alsof ze verbrand waren, en na eenigen tijd vielen ze af. Soms amputeerde men die ledematen, doch dan waren de lijders natuurlijk niet meer in staat om te werken en op de barmhartigheid hunner medemenschen aangewezen. Zulk eene epidemie woedde in dat jaar 1050 hevig, vooral in de streken rondom Vienne. Jocellinus, een graaf uit dat gebied, werd zelf door deze ziekte aangetast. Hij deed eene bedevaart naar Jeruzalem, waar hij door eene goddelijke openbaring werd aangespoord, het gebeente van St. Anthonius te gaan vereeren. Toen hij zich daartoe naar Constantinopel begaf, werd hij reeds onderweg van dezen „morbus lethalis" genezen; van den heerschenden \orst kreeg hij verlof het gebeente naar zijn land mede te voeren. In S. Desidcrii Mota vond hij eene geschikte rustplaats voor de reliquieön. Van hieruit begon de orde der Anthonius-broeders haar werk, wat bestond in het verzorgen van armen en gebrekkigen en voornamelijk van hen, die door het „heilige vuur waren aangetast '). Een nog uitvoeriger bericht heeft ons Aimarus 1'alco nagelaten, een beschrijver der orde uit 't jaar 1533. Deze verhaalt nog, dat de orde in 1095 na den dood van Jocellinus en vooral op initiatief van een edelman uit Vienne, (rasto genaamd, een vasteren vorm aannam. Gasto werd zelf door de ziekte aangetast, maar vond genezing, doordat hij zijn zoon aan den heilige wijdde. Daarna werd deze zoon ziek en in een nachtelijk gezicht verscheen Anthonius aan Gasto met de belofte, dat zijn kind zou genezen, wanneer beiden een huis ter verzorging der kranken voor den heilige zouden bouwen. '1 oen Gasto den twijfel uitsprak of zijne geldmiddelen daarvoor wel toereikend waren, nam Anthonius zijn eigen staf, waarop een Grieksche 1 stond afgebeeld en stak dien in de aarde! Weldra werd de staf een boom, wiens takken zich wijd en zijd uitspreidden, dragend een rijkdom van bloemen en een overvloed van vruchten. Tot dezen boom kwamen de zieken, die door het eten der vruchten gezond werden. „Plant gij zóó den boom, zeide Anthonius, met mijne genade, op den stam der vroomheid en den wortel der liefdadigheid, en ik verzeker 11, vele zullen de vruchten zijn". Gasto begreep dit visioen. Met zijn zoon, die spoedig daarop herstelde, wijdde hij zich voortaan aan de verpleging van kranken. Op hun gewaad droegen ze sinds dien dag het merkteeken T, waarvan tot dusverre de verklaring te vergeefs is gezocht. De orde nam de regels van St. Augustinus aan en kwam door een bul van paus Bonifatius \ 111 in 1297 onder onmiddellijk toezicht van den paus. Later behoorde een klein gouden klokje dat om den hals werd gedragen tot een hunner waardigheidsteekenen. Vorsten en pausen hebben het een 1) AA. SS. o r d i n i s Bol!., 17 Jan., A n t o n i a n i Tom. II, p. 151: Translationis h i s t o r i a ex o f f i c i i s r d i t i s Komae i sc>2. eer geacht tot de broederschap dezer orde te mogen behooren '). Vele wonderen werden door de relieken van den heilige, nadat deze te Vienne waren gekomen, totstandgebracht. De manier waarop men ze gebruikte was eenigszins zonderling. Een gedeelte van het heilige overblijfsel van Anthonius werd in een beker gedaan en met wijn overgoten. Daarna werd deze drank er uit genomen en kon hij dienen als geneesmiddel, welke kracht hij voor langen tijd bleef behouden. Velen, zelfs koningen, werden door dit remedium van het „ignis sacer" verlost; nog in het jaar 1533, waarin Falco schreef, kwamen zulke genezingen voor. De paus had het privilegie, om een dergelijk middel te bereiden, alléén toegekend aan het klooster, waarin de relieken van den heilige rustten. In hoog aanzien werd Anthonius gehouden; een „Breviarium" prijst Vienne gelukkig, dat het zulk een schat bezit. Om zijn voorspraak te verkrijgen, bidt men aldus: „Nos infirmi, nos iacentes in peccatis hominum, Tuis pater indigemus precibus ad Dominum, Ut a malo liberemur et a nexu criminum" s). Ook tot hem inzonderheid worden gebeden gericht, wanneer men een verloren voorwerp gaarne weder wil terughebben. Dit geschiedt nog heden ten dage. Het merkwaardigste voorbeeld hiervan is het gebed, dat tot St. Anthonius wordt opgezonden, om het zoekgeraakte gebeente van St. Hubertus terug te vinden. Het is afgedrukt in een werkje van F. Hallet en wordt door hem ten sterkste aanbevolen. Dit gebed is door den aartsbisschop van Mechelen en alle Belgische bisschoppen geapprobeerd, terwijl er door hen een aflaat van 140 dagen aan is verbonden. „Zij, die door hunne gebeden", zegt Hallet, „het meest hebben bijgedragen tot de ontdekking van deze kostelijke relieken, zullen ook het grootste aandeel hebben aan den rijken zegen, welken de Heer voor ons bewaart". Het luidt woordelijk als volgt: „Gebed tot den heiligen Anthonius om het lichaam van St. Hubertus terug te vinden: „Vader van alle barmhartigheid en God aller genade! Gij, die naar uwe groote goedheid de gebeden van onzen belijder Anthonius verhoort en hem doet schitteren op bewonderenswaardige wijze 1) R. 1'. Helyot, Histoire des ordrei relijfieux et militaire s, Nouv. édition. Paris 1792, p. 110—116. 2) AA. SS. B o 11., 17 Jan., Tom. II, p. 157» *5»8. door zijne voortdurende wonderwerken, verleen ons uit genade de zekerheid, dat wij door zijne tusschenkomst en verdiensten zullen ontvangen, wat wij vol vertrouwen van u begeeren. Wij bidden er U cm in den naam van Jezus Christus onzen Heer. Zoo zij het. Zoo zij het" l). Wanneer men in de Roomsche kerken een beeld van St. Anthonius ziet, zal men daarbij in den regel als attribuut opmerken: een zwijn. St. Anthonius is vooral de beschermheilige van de varkens. Dit heeft, naar men beweert deze reden. Eens trachtte de duivel hem in varkensgedaantc te verleiden; hij dreef echter het vuile dier op de vlucht en werd naar aanleiding daarvan later de patroon der zwijnen genoemd. (Ook nog eene andere oorzaak voor dit zonderlinge patroonschap van St. Anthonius wordt opgegeven. De Spaansche correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant deelt haar mede op gezag van een, naar zijn zeggen, bekend folklorist, Senor Rossend Serra y Pages. De legende wordt door hem op de volgende wijze verhaald: „Ongeveer in de vierde eeuw na Christus was de dochter van den gouverneur van Barcelona ziek. Waaraan ze leed wisten de geleerdste doktoren niet, want er waren kwade geesten in haar gevaren. De ongelukkige vader zond boden uit naar Thebe, waar Antonio, een anachoreet woonde, en zijn leven doorbracht met zwijgen, bidden en vasten. Antonio weigerde te komen, hetzij dat hij geer: tijd had, of geen zin hij kwam niet. En de kwade geest in het dochtertje wilde niet vertrekken. Doch op een schoonen dag (zoo luidt de legende) kwam hij plotseling op een wolk aangevlogen. Bij een boer, waar juist een zeug negen gezonde en één ongezonde big geworpen had, stapte hij af. De boer gaf hem te eten, en te drinken en liet hem de zeug zien, die natuurlijk zijn grootsten trots uitmaakte. Het ongezonde biggetje was juist van plan hopeloos te sterven toen Antonio kwam. Hij nam het in de handen en ... . de kwade geest was gevloden; met smaak gebruikte het dadelijk weer de moedermelk en ook de digestie bleek in orde. Daarom is nu deze Antonio steeds met een zeug afgebeeld, die in aanbidding tot hem opziet". Dit is de legende van „San Antonio met het varkentje". „Sinds dien hielden de geloovigen hem voor den schutspatroon der dieren")a). 1) F. Hallet, La rage conjurée p a r 1'oeuvre de Saint-Hubert, I'aris et llruxelles, s. a. 3e édition, p. 206. 2) San Antonio met het varkentje in de Nieuwe Rotte rda 111 scht O o u r a n t, Zaterdag 23 Januari 1909, Avondbl. 1). ])e varkens konden, evenals de mensclien het „ignissacer" krijgen, en om ze van die ziekte te genezen, riep men tot Anthonius. In den goeden ouden tijd liepen de „Sint-Teunis' verkens", zooals onze voorvaderen ze noemden, dan ook vrij over de straat rond. Niemand mocht hun kwaad doen, want ze waren den heilige gewijd. Op bepaalde tijden kwamen de questierders van St. Anthonius de dorpen rond, om ze op tc halen. De varkens droegen een bel om den kop en waren bovendien met de letter T geteekend. Het waren makke beesten, want de volksmond zeide in die dagen: „hij loopt iemand na als een Sint-Anthoniesvarken". Het is te begrijpen, dat een dergelijk vagabondeeren van varkens wel eens aanleiding gaf tot moeilijkheden. Men voorzag zijn eigen borsteldragers van de St. Anthonius-teekens, en schonk ze daarmede het privilegie bij iedereen hun kost op te zoeken. In Utrecht werd dit. in het jaar 1419, Woensdags na Jacobi, verboden, want daarmee, zegt het verbod, „verschalken /e aldus Gode, ende de Heiligen ende den Raed van der Stat" l). In het Cartularium van de Domfabriek komen nog enkele bepalingen hierover voor 2). In 1387 werd door „scepenen. raet ende oudemans bepaald, dat nyemant gene vereken gaende houden en sal op ter straten mit teykenen op heylighen, sij en hebben betoen van den Stoel van Romen, dat sij se houden moeghen, ende dat betoen sellen sij den rade bijbrenghen". In 1453 werd „ter clocken uitgheluyt, dat nyemant verken en houde gaende bij der straten, bij daghe noch bij nachte sonder herde; hierin sijn ghesondert der heyligher vereken, die mit rechte sonder herde gaen moghen, na der ouder gewoente". Van allen, die dit gebod overtraden, werden de zwijnen verbeurd verklaard; in 1455 en 1527 werd dit nog eens bevestigd. In 1454 werd in Dordrecht wegens de vele ongeregeldheden, de tijd van het losloopcn der zwijnen op . 2#. te bezoeken en verder alle plaatsen waar het hem geoorloofd is. Hij moet de gewone reis maken door de provinciën met de relieken en den monstrans, gelijk de questierders van het huis dat plachten te doen. Voor alle deze dingen, alsook voor de „kaboecken"(?) heeft hij nauwkeurig zorg te dragen. De termijn is 6 jaar. Aan het einde daarvan moet Anthonius Quellerie alles weder aan het klooster te Belle in West-Vlaanderen terugbezorgen. Het kapittel ontvangt 145 Rhijnsche guldens, waarvoor 2 personen borg staan ; een van hen kon zijn naam niet schrijven en zette dus een kruisje, gelijk het tegenwoordig nog gebruikelijk is '). In het jaar 1553 zijn de zaken nog meer achteruitgegaan. Betaalde men eertijds aan het kapittel 213 fr. = 300 R. g., in 1550 was het reeds 145 R. g.; in 1553 kan Wilhelmus Sentijn de boodschap krijgen voor 100 florijnen. Hij ontvangt het recht in het bisdom Utrecht „die queste te doene naer costume des lants ende biscopdom van Utrecht, tontfangen die almoessen ter onderhoudinge der armen, crepelen van tvoirseide hospitael en van dien ons van als tals goede rekeninge te doenne". Bovendien kreeg hij de administratie over „alle die huesingen ende erfven, die ons cloostere in de stadt van Utrecht heeft" -). In 1555 werd hem ook het recht geschonken insigniën uit te reiken. St. Anthonie-ten-Belle in de diocese Vienne heeft dus steeds zijn eigen quest in het bisdom gevoerd. Op zeker tijdstip zien wij, dat men met het kapittel een accoord wilde sluiten, in zake de overname der quest, doch deze onderhandelingen zijn afgesprongen. Het St. Anthonie-klooster oefende zijn quest uit, betaalde daarvoor een zekere som aan het kapittel te Utrecht, en stelde tevens zijn eigen questierders aan. Het waren dikwijls ruwe heeren; een enkel trekje daarvan zagen we reeds, doch nog nader zullen we met hun optreden kennis maken. De overige questen. De drie door ons in de vorige bladzijden behandelde questen waren de voornaamste in het bisdom het Sticht. Over de andere behoeven wij nu niet zoo uitvoerig te spreken, omdat ze van minder belang waren en er ons niet zooveel van bekend is. Wat wij er over hebben kunnen vinden, willen wij t.e zamen brengen ; onder die ge- 1) Archief v. tl. Dom, D. 287. 2) Archief v. d. Dom, D. 286. gevens treft echter ons nog menig eigenaardig en interessant bericht. De St. Corneliu s-quest werd door de monniken van de voormalige abdij Cornelimünster in onze gewesten uitgeoefend. Dit klooster was gelegen aan de Inde, een klein riviertje bij Aken. Karei de Groote had het omstreeks 814 gesticht, doch eerst onder Lodewijk den Vrome kwam het door Benedictus van Aniane tot grooten bloei. Het voegde zich naar de regels der Benedictijnen, die in 817 op het concilie te Aken weder in eere waren hersteld l). Het Cartularium van de Domfabriek heeft ons in afschrift een stuk bewaard uit het jaar 1507, waarin de abt van dit „monasterium ad Indam" opsomt welke relieken daar worden bewaard. Henricus de Bynsfelt, de abt, zegt dat er gevonden worden: het hoofd en de rechterarm van St. Cornelius, verder de zweetdoek waarin het gelaat des Heeren was gewikkeld, toen hij in het graf nederlag, dan het lijnwaad waarmede hij de voeten der discipelen heeft afgedroogd en waarin „tot op dezen dag nog de vlekken van Judas' voeten te zien zijn" en verder het witte laken, waarin het lichaam van den Heere Jezus van het kruis werd gedragen. Henricus de Bynsfelt zegt „dat velen uit allerlei oorden komen om dit klooster aan de Inde, in de diocese Keulen gelegen, te bezoeken". Aalmoezen en votieven (voorwerpen van was of zilver vervaardigd, die aan de heiligen werden gewijd en menigmaal aanduidden van welke ziekte men was genezen) werden in groote hoeveelheid geschonken. Vele wondei'en gebeurden in dit klooster, vooral genezingen van vallende ziekte 2). Van deze abdij nu gingen questierders rond. Reeds in het jaar 1378 ontmoeten we hen in het bisdom Utrecht. Bisschop Arnoldus van Hoorn staat hun toe met hunne reliquieën rond te trekken; hij verleent een aflaat van 40 dagen aan allen, die hunne gaven uitreiken, ten behoeve van dit klooster3). In 1381 beveelt Ghyselbertus 1) K. P. Helyost, Histoire des ordres réligieux et m i 1 i t a i re s, Paris 179a, Tom. V, p. 138—145. — Kirchliches Handlexicon vön Dr. Michaël Buchberger, München 1907, Bd. i, S. 992, s. v. Cornelimünster. 2) Cartularium der Domfabriek, foL 124 recto, (1507—Febr. 2): caput et „brachium dextrum gloriosi martyris et patroni nostri s. Cornelii, unacum sudario <|uo facies „sacrosancta corporis Domini nostri Jhesu Christi in sacro sepulchro extitit velata, ac lintheo „auo idem dominus noster in cena pedes tersit discipulorum et in quo macule pedum Iude „hodierna die apparent, simul et sindo munda qua ipsum corpus Domini nostri Jhesu Christi „dum de sancta cruce deponeretur in dicto sepulchro involvebatur ac pluribus aliis sacris „reliquiis honorifice t onservantur .... non modicam de die in dies eonsequi cernuntur gratiam „et salubrum morbi caduci recipiunt relevamen ...." Vgl. B i b 1 i o t h c c a reformatoria neerlandica, uitg. d. Cramer en Pijper, 's Grav. 1003, Dl. I, blz. 256, 271. 3) Bijlage n°. 13. blz. XXIII. de Renen, proost van West-Friesland, dat men deze questierders in kerken en kloosters toelate '). In 1387 beklagen zij zich bij het kapittel, dat men hun overlast aandoet. Men kwetst hen met krenkende woorden, tracht hun geld af te persen, ja! men ziet er niet tegen op hun zelfs slagen uit te deelen. „Soortgelijke overtreders", zegt bisschop Florentius van Wevelinkhoven, „zullen in de diepte der hel geslingerd worden, waar de Duivel met zijne trawanten heerscht. Deze questierders behooren ééns per jaar vrijelijk in kerken en kloosters te worden toegelaten, en niemand hebbe den moed hun eenig kwaad te doen". Hun klooster was nog korten tijd geleden door een vreeselijken brand verwoest en zoo volkomen vernietigd, dat het geheel van de fundamenten af weder moest worden opgebouwd 2). Nog in 1507 kwamen er personen te Cornelii-münster, om van de vallende ziekte genezen te worden. Velen in 't Sticht waren echter verhinderd, zélf daarheen te gaan; daarom stelde de abt Hermannus van Linschoten als questierder in de diocese aan. Hij moest alom in den lande de deugden en mirakelen van St. Cornelius verkondigen, de relieken van den heilige ronddragen en geld inzamelen voor de armen en gebrekkigen, die in het hospitaal van het klooster werden verpleegd. Tevens moest hij de giften in ontvangst nemen voor kaarsen, kleederen en heilige voorwerpen, alsmede de inkomsten uit de geloften tegen vallende ziekte, hetzij die bestonden in naturalia als was, wol, koren en beesten, hetzij in geld. Allen die „de behulpzame hand boden" en hunne penningen voor dit klooster offerden, kregen rijkelijk deel aan de missen, vasten enz., die in dit klooster werden gedaan3). In 1521 schijnt het kapittel echter de quest bemoeilijkt te hebben, want dezelfde reeds genoemde abt Henricus spreekt in dat jaar den wensch uit, dat hun geding gebracht worde voor Herman van Wied, den bisschop van Keulen, opdat deze in de geschillen uitspraak zou doen *). In het Cartularium vinden we ook nog een zeer merkwaardig geneesmiddel tegen de vallende ziekte. Er staat boven geschreven: „Raadgevingen tegen de vallende ziekte van St. Cornelius". 1) Bijlage .n°. 24, blz. XXX. 2) Bijlage n°. 30, blz. XXXVIII : Cum raonasterium sancti Cornelii Indensis, ordinis sancti Benedicti, Coloniensis dyoeesis prope Aquis, beate Marie virginis gloriose, prochdolor ! miserabili incendio nuper igne consumptum atque destructum et fundamentis sive novis edificiis oporteat restaurari etc universitatem vestram rogamus et<\ 3) Cartularium der Domfabriek, foL 124 recto. 4) Archief v. d. Ges rh. v. h. Aartsb. Utrecht, Utr. 1894, Dl. XXI, blz. 75—79. Iemand, die van deze ziekte wilde genezen worden, moest ter eere van den heilige zooveel koren, was of linnen bijeenbrengen als hij zelf woog, en de waarde die dit vertegenwoordigde moest hij niét aan de questierders geven, maar in de kist werpen, die voor dit doel was nedergezet '). Gedurende één jaar moest zulk een persoon op Vrijdag vasten of dit door een ander laten doen. Hij mocht ook in de plaats daarvan, gedurende een dag één arme verzorgen. Zijn leven lang, moest hij op den dag vóór het feest van St. Cornelius alleen op water en brood leven en dien dag als een Zondag vieren. Verder behoorde hij telken jare rechtstreeks aan het klooster een zilveren denarius te betalen. Bij het gebruik van spijzen moest hij zich van allerlei onthouden, zooals van koppen van visschen en andere beesten, van rauw varkensvleescli, van zwemvogels, van palingen en dergelijke van vette visch, honing, peterselie, knoflook, prei, enz. Hij mocht niet te veel drinken, zich niet driftig maken en geen warme baden gebruiken. Indien hij op den Heer en St. Cornelius vertrouwde, zou hij van zijne ziekte genezen worden "). Voorzeker eene wonderlijke combinatie van dingen! Dergelijke voorschriften werden ook, gelijk we zagen, aan hen gegeven, die te St. Hubert kwamen, om van hunne hondsdolheid genezen te worden. Nog heden ten dage wordt St. Cornelius tegen de „sessens" (stuipen) aangeroepen, vooral in Machelen, een plaatsje tusschen Gent en Kortrijk gelegen. Daar kust men een reliek van den heilige ter genezing van deze ziekte, en voor 10 centiemen kan men zich in het „guldeboek" laten inschrijven; dit lidmaatschap verschaft den ingeschrevene 3 volle en 2 gedeeltelijke aflaten. Ook de heilige Ghislenus werd wel tegen deze ziekte aangeroepen. Dit aardig liedeken is op beiden gemaakt: Sinte Cornelis cn Ghilleyn, Hoort ons zuchten <;root en klein; Van ons kwalen in 't gemein, Maek ons ziel en lighaem rein. Saint Cornell' et s>aint ühillevn, Grands amis du Souverain, Ecoutez nous dans dédain, Guerissez nous tous soudain. 1) Men schijnt bevreesd geweest te zijn, dat deze personen de giften voor eigen gebruik /ouden bestedon waardoor het klooster benadeeld werd. 2) We hebben hier te doen met een afschrift van een oorspronkelijk stuk. De afschrijver vond waarschijnlijk op den rand geschreven: „ut anguille". Hij heeft het dan op een verkeerdtplaats ingelascht; natuurlijk behoort het te staan achter „a pinguitudine piscium". .}) Bijlage n°. 112, blz. CXV. O! Cortieli et Gislene, Qui placctis Deo bene, Exaudite nos serene, Et sanate morbos plene Ook de S t. Q u i r i n u s-boodschap werd in de Noordelijke Nederlanden uitgeoefend. In den Dom te Utrecht bevonden zich relieken van dezen heilige, die naar alle waarschijnlijkheid afkomstig waren uit Tegernsee, het wereldberoemde klooster, waarheen het gebeente onder paus Zacharias in het midden der 8e eeuw was overgebracht. De geschiedenis van den heiligen Ouirinus is door Metellus, een monnik uit dat klooster, bezongen en ons medegedeeld door Henricus Canisius 'J). Ook de translatie van zijn lichaam uit Rome naar Tegernsee is een onderwerp voor Metellus' zangen geweest; vele wonderen door den heilige en zijne relieken verricht, worden in dit gedicht verheerlijkt. Hoe afhankelijk Metellus in zijne woordenkeus is van de dichters Ovidius en Horatius heeft Bursian aangetoond. Wanneer de schrijver heeft geleefd, is een twistvraag der geleerden; de meeningen variëeren tusschen de i ie en 12° eeuw a). Ook Werinher van Tegernsee heeft Ouirinus' leven en de translatie van zijn gebeente beschreven 4). In hoofdzaak zijn de feiten als volgt: Onder de regeering van keizer Claudius kwam een voorname Perzische familie naar Rome. Daar vonden ze in de gevangenis een zekeren Ouirinus, die om des geloofs wil veel had moeten lijden en zijn gehcele vermogen verloren had. Op hunne knieën vroegen ze hem om zijnen zegen en voorbede. Toen deze Perzen weder uit Rome vertrokken waren, werd Quirinus met vele zijner medechristenen in het theater gedood. Zijn lijk werd in den Tiber geworpen, doch spoelde bij het Lycaonisch eiland aan land. Het werd begraven op het kerkhof van Pontianus, waar het weldra wegens de genezingen die er bij plaats vonden, zulk een beroemdheid verkreeg, dat het volk te Rome, na de beide apostelen 1) A. Pauwels, E c n e bedevaart voor de „S e s s e 11 s", in Volkskunde, T ij dschrift voor N e d. Folklore, Jaarg. X, 1897—'98, blz. 121 —124. 2) H. Canisius, Antiquae Ie ct ion is T o m u s I, in quo XVI anti qua monument a ad h i s t o r i a m in e d i a e a e t a t i s illustrandam n u in q u a m e d i t a, Ingolstadt 1601, Appendix p. 35 — 184. 3) Bursian, Classische Studiën im Mittelaltcr, in Sitzungsber. der p h i 1 o s. p h i 1 o 1. 11 n (1 h i s t. C 1 a s s e der K ö n. B a y e r. A « a d. der Wiss. z u München, 1873, S. 473 ft'. 4) Max Büdinger, Z u m Quirinuscult, in J a h r b. i'iir c 1 a s s. P h i 1 o 1 o g i e, Jahrg. TTI, 1857, S. 200 ^ Paulus en Petrus, Ouirinus het meest vereerde. Zoo bleef het daar gedurende eenige eeuwen, totdat paus Zacharias het aan twee vrome broeders Adelbertus en Otkarius ten geschenke gaf, om het naar de abdij Tegernsee te laten voeren. Na hunne tehuis-komst zonden zij enkele monniken, die het gebeente in een goedgesloten en verzegelde kas in ontvangst namen. Hun was echter ten strengste verboden de kas onderweg open te maken. Ongehoorzaam aan het gebod doen ze het echter toch. Nauwelijks is het deksel der kas even opgelicht of een hemelsch vuur breekt er uit en verteert hen allen. De bewoners van het klooster Tegernsee, beangst door het lange uitblijven hunner medebroeders, gaan hen opzoeken. Als ze zien, welk een ongeluk er gebeurd is, begraven ze de dooden en brengen de kas binnen in het klooster, plaatsen die in een rijkversierde graftombe '), waar dag op dag vooral zij genezen werden, die aan oog- of oorziekten leden Onder de questen, die in de Noordelijke Nederlanden rondgingen komt ook de quest van St. Quirinus voor. Verdere bijzonderheden zijn er ons echter niet van bekend 3). Evenmin .weten we veel af over de quest van St. Theo bal dus. die ook wel de quest van den heiligen Ewoud werd genoemd. Wie der twee broeders Ewoud hier bedoeld is, is ons onbekend. Zij beiden behoorden tot het gezelschap van 12 personen, dat met Willebrord medeging om de Germanen te kerstenen 4). Deze twee Ewouden, die uit Engeland kwamen, kozen vooral hun werkkring in Saksen tusschen den Weser en den Rijn. De eene heette „niger Ewald" naar zijn zwarten, de ander „albus Ewald" naar zijn witten haardosch. Beiden muntten uit in godsvrucht, doch de „zwarte Ewald" was nog bovendien een zéér geleerd en verstandig man. Toen zij in die Saksische streken omstreeks 'tjaar 695 missioneerden, werden zij eens op hun verzoek tot een satraap (een tijdelijk door het lot aangewezen bewindhebber) van een dorpje gebracht. Deze man ontving hen vriendelijk en hield hen eenigen tijd bij zich. Zijne onderdanen bemerkten echter spoedig, dat de vreemdelingen Christen-zendelingen waren. Bevreesd als ze waren, dat de satraap voor het Christelijk geloof zou worden gewonnen, brachten zij de beide Ewouden om het 1) J. Mabillon, A c t a Sanctorum o r d i n i s S. Benedict i, Venetiis 1734, Saec. 111, 1. pag. 620, 621. 2) A. Matthacus, Fundationes, p. 279. 3) Vgl. Bibliotheca reform a tori a, Dl. I, blz. 186, 190; het/, werk Dl. IV, Geschriften van Joann. Anastasius Veluanus, blz. 280. 4) AA. SS. Bolland.. 3 Oct., II, p. 183b. leven en wierpen hunne doode lichamen in den Rijn. De satraap was hevig vertoornd over deze schending der gastvrijheid. Hij doodde alle schuldigen en stak het dorp in brand. De lijken der zendelingen, die in het Rijnwater waren geworpen, betoonden echter reeds aanstonds wonderlijke kracht te bezitten, want instede van met den stroom mede te drijven, gingen zij er recht tegen in. Eindelijk spoelden zij aan land. In een nachtgezicht werd aan zekeren Tilmon geopenbaard, dat hij ze zou kunnen vinden op eene plaats, waar hij hemelsch licht zou zien. Hij ging zoeken langs den oever der rivier en vond eindelijk de doode lichamen der beide zendelingen, die hij in het zand der rivier begroef. Waar dit geweest is, weet men niet meer met zekerheid te zeggen 1). Vele plaatsen o. a. Hoye en Appellerbeke beroemen zich, dat bij hen de lijken zijn komen aandrijven 2). Hoe dit zij, in het begin der 8e eeuw liet Pepijn ze opgraven en het gebeente naar Keulen overbrengen. In 1074 werd het voor goed in het St. Cunibertus-klooster te Keulen bijgezet. De hoofden werden echter van het lichaam gescheiden en aan eene kerk te Munster ten geschenke gegeven. Toen in 1534 de Anabaptisten de overhand in deze stad hadden verkregen, zijn met vele andere kostbare schatten ook die reliquieën vernietigd 3). Van de wonderen door deze heiligen verricht, zijn ons enkele nog bekend. Zoo verhaalt de legende, dat de beide Ewouden eens in het dorpje Laer kwamen. Ze hadden een brandenden dorst en vroegen aan een oud moedertje om iets te drinken. Zij zeide: „ik kan 11 niet helpen, want wij hebben hier allen watergebrek". Een van hen nam toen zijn staf en met de woorden „voortaan zal er hier overvloed van water zijn", sloeg hij opeen rots. Terstond stroomde er helder water uit; zij zelf konden hun dorst lesschen en hadden meteen de streek voor den ondergang bewaard. De bron, die op zoo wonderlijke wijze was ontstaan, droogde nimmer uit, zelfs niet bij de hevigste zomerhitte. De akker waar dit wonder was geschied werd voor de armen bestemd; aan ieder was het verboden, dezen grond ten koste der armen te bebouwen. Wie het toch waagde, werd krankzinnig of stierf een plotselingen dood. Zoo werd een ploeger achter zijn ploeg, 1) Heila Venerabilis, Historia Anglorum, Libcr V, Gap. xi, in de Opera o mn i a, Basileae 1563, Tom. III, p. 170, 171. 2) Wern. Rolevinck, De West phalo rum si vc antiquorum Saxonnm situ etc., Colonia 1602, Lib. II, p. 49. 3) AA. SS. Bolland. 3 Oct., II. p. 198, 190; 204. 205. door den bliksem getroffen; een ander zag bloed in de vore door hem getrokken, en stierf kort daarna. Deze schoone en vruchtbare akker was daar nog in het jaar 1602. Hij werd het „sacrum pratum" genoemd en stond ten gebruike der armen. Rolevinck zegt, dat hij zijn grootmoeder nog heeft hooren vertellen, hoe iemand, die van dezen akker gestolen had, in hetzelfde jaar was gestorven 1). Het tempeltje, dat voor de beide Ewouden was opgericht, werd in het midden der i8c eeuw door bisschop Christophorus Bernardus hersteld 2). In 1378 vinden wij voor het eerst van de St. Ewoud-quest melding gemaakt. Veel meer weten wij er niet van dan dit, dat bisschop Arnoldus van Hoorn in dat jaar een aflaat van 40 dagen afkondigde voor allen, die hunne gaven zouden schenken 3). Sinds dien komt ze voor onder alle questen, die door het Domkapittel werden uitgeoefend. Het klooster van Onze lieve Vrouwe en de Twaalf Apostelen, werd in 1290 een regulieren-convent en stelde zich onder het bestuur van den proost van Bethlehem bij Doetinchem. Ongeveer 1423 werd het opgenomen in het Nuiserkapittel; in 1430 is het met dit laatste overgegaan tot de Windesheimer-congregatie. In het jaar 1581 werd het tot weeshuis ingericht 4). De enkele berichten die we er over in de charters vinden, zijn na hetgeen we reeds neerschreven, van weinig belang. In 1379 gaf bisschop Arnoldus van Hoorn aan de questierders van dit klooster verlof, met hunne relieken rond te gaan behalve gedurende de vasten en in Oost-Friesland; hij verbond daaraan een aflaat van 40 dagen 5). Toen IToris van Wevelinkhoven in datzelfde jaar het episcopaat over Utrecht verkreeg, bekrachtigde hij het door zijn voorganger gegeven besluit 6). In 1387 en 1388 werd dit nog eens herhaald; in 1397 beschermde ook bisschop Frederik van Blanckenheim deze quest 7). Wanneer eene kerk was afgebrand, kon men van den bisschop toestemming verkrijgen tot het voeren eener quest, teneinde voor 1) Wem. Rolevinck, De Westphal. sive Antiq. Saxonum situ etc., Colonia 1602, Lib. II, p. 45 seq. 2) Nic. Schaten, Historia Westphaliae, 1773, p. 238. 3) Bijlage n°. 12, blz. XXIII. 4) J. G. R. Acquoy, Het klooster te Windeshei m en z ij n invloed, Utrecht 1880, Dl. III, blz. 18. — A. Matthaeus, F 11 n dat ion es, p. 222—236. 5) Bijlage n°. 15, blz. XXVI. 6) Bijlage n°. 21, blz. XXVII. 7) Bijlage n°. 31, blz. XXXVIII. Bijlage n". 34. blz. XXXIX. Bijlage n°. 39, blz. \LM. de ingezamelde gelden, de kerk weder op te bouwen. Twee van dergelijke questen kwamen in het bisdom voor: die van de afgebrande kerk te Meersen en van de door brand vernietigde kerk in Medemblik. De kerk te Meersen, liggende in de diocese Luik, was ter eere van het Heilige Sacrament opgericht en aan Maria gewijd; zij was beroemd door vele wonderen, die daar geschiedden. Reeds in 1373 hooren wij dat ze tijdens een oorlog met alle huizen van het dorp Meersen, door een brand is vernietigd. Johannes Bellifortis, proost van Meersen, heeft zich daarom tot den bisschop van Utrecht gewend met het verzoek, rond te mogen gaan met de reliekenkas om gelden bijeen te zamelen. Bisschop Arnoldus van Hoorn keurt het goed en gebiedt, dat men de questierders welwillend moet ontvangen. Op de dagen dat zij komen, mogen geen andere questen worden toegelaten ; vóór den middag is het aan de plaatselijke geestelijkheid geoorloofd hunne missen te lezen. Na Zondag „Esto michi" is de quest vervallen; wil de kerk haar nog langer uitoefenen dan moet het verlof worden hernieuwd 1). Een jaar daarna (1374) wordt ze hun bij vernieuwing toegestaan -); eveneens in 1386 door bisschop Floris van Wevelinkhoven "). Langen tijd heeft deze quest zich weten te handhaven, want bijna 2 eeuwen later, in 1548, vaardigt bisschop George van Egmond nog een besluit uit, waarin de questierders tot het verzamelen van aalmoezen voor den herbouw der kerk worden toegelaten en hunne quest aan de geloovigen wordt aanbevolen 4). Een gebouw dat ook al in een bouwvalligen toestand verkeerde, was de kerk te Medemblik. Deze kerk was aan Sint-Maarten gewijd en in den oorlog tegen de Gelderschen en Friezen „geheelyck ende al" verbrandt en wel zóó „dat aldaer die glasen, veynsteren, kelcken noch ornamenten en sijn gebleven ende de clocken gesmolten ende bedorven". Philippus van Bourgondië, bisschop van Utrecht, geeft in 1520 aan de rectoren der afgebrande kerk toestemming gedurende 18 maanden aalmoezen te verzamelen Ook Karei V willigde hun verzoek in voor 7 jaar en beval dat de geloovigen hunne gaven 1) Bijlage n°. 9, 1)1/. XX. 2) Bijlage n°. 10, blz. XX. 3) Bijlage n". 28, blz. XXXV. l) Bijlage n". 107, blz. CVIII. 5) Bijlage n°. 98, blz. C. moesten afstaan „doende commutatie ende veranderinge van haere weerlycken ende verganckeliken goeden in een tresoir des eeuwichs goets in der onverganckelyker gloriën" '). In 1521 hernieuwt de bisschop zijn besluit voor de afgebrande kerk 2). Ook de stedelijke raad gaat samen met de geestelijke regeering, wanneer hij als commissaris Alexander Clerck aanstelt om rond te gaan in het bisdom Keulen, Munster, Utrecht en Luik, teneinde bij de huizen en in de kerken de tot wederopbouw benoodigde penningen te verzamelen. De raad hoopt dat men hun behulpzaam zal zijn „gelyck een ygelick soude willen, dat wij hair souden doen in gelycken zaicken" 3). In het jaar 1379 kregen de questierders van 't Heilige Sacrament te Amersfoort een privilegie met hune relieken rond te gaan in de diocese 't Sticht 4). Ten slotte nog een enkel woord over twee boodschappen, die door den paus waren uitgevaardigd en betrekking hadden op orden, die zich vooral met het lot van krijgsgevangenen bemoeiden en tegen de ongeloovigen optraden. De Heilig e-G r a f r i dders van Aken en H enegouwen streden „bij dag en nacht", om de Saracenen te beletten hunne rooftochten en invallen uit te voeren. Voor dezen krijg was echter geld noodig. Daarom gaf bisschop Arnoldus van Hoorn, na een verlof van den paus te hebben gezien, aan hen vergunning met hunne relieken rond te gaan en aalmoezen in te zamelen; een bisschoppelijken aflaat van 40 dagen verbond hij aan deze quest 5). De andere quest is die van de Broeders der H. Drievuldigheid tot loskoop van gevangenen, welke in de handen der ongeloovigen waren gevallen. Deze orde werd gesticht in 1198, onder het pontificaat van Innocentius III. Twee vrome mannen, Johannes van Matha en Felix van Valois werden door een engel in visioenen bezocht. Ze gehoorzaamden aan den gegeven wenk een orde te stichten en lieten die door den paus goedkeuren. Hun kleed was wit met een rood en blauw kruis daarop, gelijk de engel in het visioen had gedragen. De orde volgde den regel van den heiligen Augustinus ®) en onderscheidene pausen 1) Bijlage n". 100, blz. Cl. 2) Bijlage n°. 101, blz. ClI. 3) Bijlage n°. 102, blz. CII1. l) Bijlage n°. 17, blz. XXVI. Bijlage n°. 20, blz. XXVII. 5) Zie over lz. (90- nu. wij in het leven van de Utrechtsche geestelijkheid, als wij hierbij het volgende verbod lezen „en na den maaltijd mogen geen potsenmakers worden toegelaten" '). Dit waren onderlinge broederschappen; van vereenigingen met buitenlandsche kerken vinden wij ook reeds vroeg gewag gemaakt. Zoo wil het kapittel te Utrecht, met dat van Tours, uit dank voor enkele ontvangen relieken van St. Maarten, in 1176 den band der broederschap weder aansnoeren. Op den io05. door wien en voor hoeveel een quest werd gepacht. Nog enkele trekjes uit deze rekeningen memoreer ik. Wanneer een persoon, die voor een bepaalden tijd een quest had gevoerd, daarvoor geschikt bleek te zijn en prompt van betaling was, werd hem de quest „ad vitam" d. i. voor het leven in huur gegeven. Zoo kreeg Johannes Coman de St.-Corneliusquest in 1459 voor zijn leven in pacht. Daarvoor had hij de eerste 5 jaren te betalen 220 „goede oude Vrancryxsche vrancken" en ieder volgend jaar 10 Rhynsche guldens meer. Twee jaar na zijn dood hadden zijne erfgenamen nog recht op deze quest voor 300 Rhynsche guldens per jaar. Deze Johannes Coman had bij het kapittel nog al een wit voetje, want ze noemen hem „onse dienre, die in onsen questien lange jaeren truwelick gedient heeft". Doch in 1462 heeft hij het verkorven, waardoor weten wij niet, maar bij het kapittel zijn „clagen ende aenspraken aengebrocht", dat hij of zijne dienaren zich misdadig jegens het kapittel en de procuratoren der kerkfabriek hebben gedragen. Johannes komt voor hun college en belijdt schuld, waarop hem deze overtreding wordt kwijtgescholden en vergeven. Dat men meer dan eene quest tegelijkertijd mocht uitoefenen, is reeds gebleken. Ook Johannes Foyt, kanunnik der kerk van St. Pieter te Utrecht had in 1465 tegelijk de questen van St. Maarten en St. Quirijn in pacht gedurende 10 jaren, de eerste voor 100 Vrancr. schilden, de tweede voor 90 Rhynsche guldens. Soms verwachtte het kapittel na beëindiging der quest nog een 1 geschenk. Dirck Kroll, meyster Dircszoon, pachtte in 1474 gedurende 10 jaar de quest van St. Hubertus voor 140 Rhynsche guldens, terwijl hij bovendien de procuratie van 50 Rhynsche guldens aan het klooster zelf te betalen had. Aan het einde van deze 10 jaar moest hij, indien door hem de quest niet weder werd ingehuurd, aan het kapittel ten geschenke geven „een sulveren monstrancie wegende twee marck sulvers van gewichten ende waerde der stat van Utrecht". Tot in de eerste twee decenniën der ióe eeuw stijgen de questen ^ al meer en meer. In het begin dier eeuw kreeg het kapittel voor die van St. Hubertus 380, die van St. Martijn 260, van St. Ouirinus 315, van St. Ewoud 431 en van St. Cornelius 470 „goede gouden keurvoirster Rhynsche guldens". Doch eenigen tijd na de 1 Hervorming hooren we reeds klachten over Luthersche heresieën ; de questen gaan hard achteruit. In een rekening opgemaakt door Joh. van Bruhesen uit het jaar 1560, is het er al zeer treurig mede gesteld. Uit de quest van St. Martinus beurde het kapittel.... nihil, evenzoo uit die van Onze lieve Vrouwe en de XII Apostelen. Er was geen animo meer om ze te huren. De ( questen van St. Cornelius en St. Ouirinus brachten te zamen aan het kapittel 2& fl. op; die van St. Anthonius 28 fl. ; en van St. Hubertus en St. Theobaldus (Ewoud) te zamen 36 fl. ') Wat nu de inkomsten der questen zelf betreft, we mogen aannemen, dat ze in den bloeitijd vrij aanzienlijk waren. Door dezen geestelijken zielenhandel zijn geheele familie's rijk geworden. Het waren zeer vaste revenuen en de landen werden uitgezogen en „gescoren" 2). Geen wonder, dat er verzet kwam tegen zulk snood werk en velen „dochten de Roomsche kercke gheabuseert was, principalijck int stuck van de aflaten, waerinne de giericheyt soo domineerde", dat men de beste en welsprekendste mannen vroeg „om die aflaten als een coopmanscappe wel te prijsen ende uyt te setten tot der pachters meeste profijt" 3). Het Concilie van Trente heeft getracht aan deze dingen voor goed een einde te maken, doch tevergeefs. 1) Dodt van Flensburg, Archief etc., 1)1. IV, p. 53 seq. 2) Door Prof. Dr. J. Verdam werd ik nog op het volgende opmerkzaam gemaakt. In hot Ant werp ener Liederbuch vomjahre 1544, uitgegeven door Hoffmann von Fallersleben in de Horae Belgicae, Hannover 1855, Pars XI, p. 311 worden de questierders „mulstooters" genoemd, die met hunne „rijven" (reliek-kassen) allerlei dingen bij de boeren ophalen : „Mulstooters met haer rijven Om kiekens koorne en vlas Connen wonder bedrijven Die vier oordenen op dat pas Willen hen gods rijeke verleenen Met huer bedinghe soet Mcr tes hebben dat si meenen Van den landtman goet". Vgl. ook J. Verdam, Muulstoter, in: Tijdschr. v. d. Ned. Taal en Letterk., Dl. XXVIII, blz. 63; eveneens Dl. XXI, blz. 73, 92. 3) Emmanuel van Meteren, Nederlandtsche Historiën, fol. 10 verso. HOOFDSTUK VI. Besluit. In het jaar onzes Heeren 1473 werd door Paus Sixtus 1\ aan de abdij van Egmond een bul verleend, waarbij vollen aflaat werd gegeven aan allen, die bij hun bezoek op Sacramentsdag en gedurende de Octaaf, aan dc kerk van Egmond aalmoezen schenken zouden tot herstel der vervallen kloostergebouwen. Twee derde van de opbrengst zou aan 't klooster verblijven en één derde worden uitgekeerd aan den paus, voor den oorlog tegen de Turken '). Nicolaas van Edam, proost van St. Andries te Keulen had de hand er in gehad deze bul voor Egmond te verkrijgen. Dit schijnt hem echter veel moeite te hebben gekost want hij zegt: „Ik zou voor geen duizend dukaten nog eens hetzelfde werk willen doen en mij zooveel moeite geven als ik dag en nacht voor deze zaak gedaan heb, dat weet God! 't Is al een jaar en meer, sedert ik begonnen ben er voor te werken". Doch wat blijkt nu. Dat de gebouwen van het klooster en van de kerk volstrekt niet bouwvallig waren en geenszins herstel van noode hadden. De abt van Egmond, Gerard van Poelgeest zat er ook leelijk mee verlegen, doch Nicolaas van Edam, die uit dit zaakje zeker wel voordeel zal getrokken hebben, schreef vergoelijkend terug: „zoo erg is het niet, er wordt in de bul immers niet van een ,materieele kerk' gesproken. Ge moet het opvatten als van de .geestelijke kerk' • 1) Nos (sc. papa) affectantes, ut dicte ecclesia et domus (sc. S. Adalb.'rti hgmondensis) rongruis honorilms frequententur, ipsaque ecclesia et domus in suis structuris et edificiis huiusmodi reparentur et conserventur ac Christifideles eo libencius devocionis causa ad ecclesia 111 et domum huiusmodi confluant etc plenariam omnium peccatorum remissionem elargimus, dando eorum quilibet iuxta facultates et bona prout deus in eorum mentibus inspiraverit pro fabrica dictarum domus et ecclesie aut ipsius ornamentis etc. gezegd, van de .ecclesia militans', die door onze zonden zoo bouwvallig is en daarom groote herstellingen van noode heeft. Die opvatting, zegt de vrome man, heb ik uit 's pausen eigen mond gehoord" l). Maar hoe zulk een bul bij het volk ingang te doen vinden. Zóó dom was het niet, dat het geven zou voor de restauratie van een kerk waar niets te restaureeren viel. Het aan het verstand te brengen, dat men dan maar geld moest offeren voor die geestelijke kerk van Egmond, dat ging ook niet aan. De vernuftige Nicolaas weet raad. Hij schrijft naar Egmond: „Zie! wat ik daar over materiëele en geestelijke kerk heb gezegd begrijp ik wel, omdat ik een geleerd man ben 2), maar het volk kan men dat niet aan het verstand brengen. Weet gij wat ik zou doen, wanneer ik in uwe plaats was? Ik ging in het een of ander gedeelte van klooster of kerk maar een weinig bouwen; het is onmogelijk, dat er niet ergens reparatie noodig zou zijn, en als ge daarmee bezig zijt, maak dan de bul bekend en het volk zal zien, dat het klooster herstel behoeft3). Maar zachtjes aan", voegt hij er bij, „houdt nu vooreerst niet te veel geruchtmakende processiën, opdat gij de slapende honden niet wakker maakt, maar voert de aflaten in, op bezadigde wijze, met litanieën, stille processiën en andere dergelijke plechtigheden" 4). De bul was binnengesmokkeld en van verdere moeielijkheden hoort men niet. Egmond's geloovigen schonken gaven voor de reparatie van een kerk die geen herstel behoefde. Deze geschiedenis, waarop ik vroeger reeds zinspeelde is door v. Limburg Brouwer in de Xed. Spectator medegedeeld 5); terecht haalt hij dit aan als een bewijs, dat in de tweede helft der vijftiende eeuw de handel in aflaatbrieven aanleiding gaf tot ergernis bij de geloovigen. Ook de weg der questierders ging naar beneden. Welke de oorzaken van hun val zijn geweest? Zeker was daarvan ééne, 1) lstud non intelligitur dc matcriali ecclesia sirapliciter et domo, sed de ecclesia militante, quae continuo per peccata nostra ruit et labitur et propte re a reparatione magna indiget... et hoe habui ex ore sanctissimi domini nostri pape. 2) ^6° predicta bene intelligo, quia sum vir doctus. 3) Sed quid facerem ego, si essem in statu vestro, inciperem edificare in aliqua parte inonasterii vel ecclesie, quia non est possibile quin ogeat in aliqua sui parto reparatione, et hoe, antequam publicarem istam indulgentiam, ut viderct populus, quod reparatione indigeat conventus. .|) Non faciatis in primis multas processiones manifestas, ne irritetis canes dormientes sed bono inodesto modo cum letaniis, processionibus et aliis debitis solemnitatibus eas introducatis. 5) P. A. S. v. Limburg Brouwer, Een vroom bedrog in: De Neder 1. Spectator, n°. 43, 24 Oct. 1868, blz. 337—339. Vgl. H. E. van Gelder, Vijfti en deeeuw sche k 1 o o s t e r z e d e n, in: B ij d r. v. V a d. Gesel», en Oud h., 's-Grav. 1909, Reeks IV, Dl. Vil, Atl. 4, blz. 389—404. het uitbuiten der schare en het onttrekken van groote sommen gelds aan het land. Hoeveel werd er niet naar Rome gebracht, waarvan geen penningske ten voordeele van eigen gemeente kwam! Het land werd bitter arm. Matthaeus Zeil, in 1477 te Straatsburg geboren, schildert dit met schrille kleuren: „Alles nemen die questierders mede, zegt hij, brood, kaas, schapen, zwijnen, ja! zelfs ossen en runderen en daarvan leiden ze een goed leven. Onder 't voorwendsel drie of vier armen te verzorgen, plunderen ze ons bisdom, brandschatten ze de menschen en leven er zelf als jonkers van" '). Een tijdgenoot zegt: „de een komt met een oud stuk reliek, dat goed is voor de pest; een ander weer met iets tegen de St. Quirinus-plaag; een derde met een reliek, dat bezeten menschen geneest; een vierde geeft een heilig middeltje tegen de dollehondsbeet; een vijfde weer tegen een plotselingen dood en zoo vele meer". Groote sommen werden voor het bezit van relieken besteed. Er is dikwijls in de kerken, zegt J. Strausz uit Eisenach, moer hout van het heilig kruis, dan waarmede ge een huis zoudt kunnen bouwen; meer moedermelk van Maria, dan een Zwitsersche koe over de wereld zou kunnen verspreiden, en zooveel van St. Anthonius' baard, dat het verre overtreft de wol van een Hollandsch schaap ~). Ook het feit, dat de questierders menigwerf inferieure lieden , waren, heeft aan het gezag dat de questen uitoefenden geen goed gedaan. De groote uitgaven voor hunne bijzitten (focariae), hun verkeer in de herbergen, de trucs waarmede ze het geld uit den zak wisten te kloppen, hunne twisten, kijverijen en kuiperijen, de onderlinge ijverzucht, dat alles nam het vertrouwen weg. Een enkele maal werden zij ook zelf om den tuin geleid. Eenige > questierders waren eens na afloop hunner werkzaamheden bezig, de relieken en de opgezamelde gelden, ter zékere bewaring in de sacristie van de kerk op te bergen. Een Engelschman en zijn kameraad, die voor de kerk zaten, hadden opgemerkt, dat zij veel geld naar binnen droegen. De Engelschman zegt tot zijn vriend: „ik zou wel lust hebben, om eens wat te drinken". r„Goed! herneemt de ander, maar ik heb geen geld"". De Engelschman 1) T. \V. Rührich, M a 11 h a u s Zeil, der erste evangelische P f a r r e r in Stras/burg, in Mittheilungen aus der Geschichte der Evangelisch en Kirche des Elsasscs, Stras/burg 1855, Bd. 111, S. 115. 2) G. Th. Strobel, N ach richt von I). Jacob Strauszens Leb en und Schriften in Mis cella neen literarischen I n h a 11 s, herausgegeben von G. Th. Strobel, Samtnl. III. S. 33. zegt: „dan weet ik wel, hoe ik er aan moet komen". Zéér devotelijk gaat hij naar de sacristie waar de questierders zijn, onder voorwendsel de relieken te willen kussen. Men laat den „vromen" man toe. Hij buigt zich voorover, echter meer in de richting van de schaal met geldstukken, dan van de kas. Ongemerkt beroert hij met de lippen het geld, haalt sterk den adem naar binnen, en zuigt er zoo enkele in den mond. Onder het vertellen van deze grap, werd de beker fonkelenden wijn gekocht en gedronken De voornaamste reden voor het verval der \ questen, is wel de opkomst der Hervorming. Het woord van den Wormser monnik, die zelf bij den aflaat geen rust had kunnen vinden, drong door tot onze provinciën. In het Oosten begon de dageraad van een nieuwen tijd te gloren. De vonk in Wittenberg i zette langzaam maar zeker, de gansche Christenheid in lichtelaaie vlam. Reeds in 1524 moesten enkele questierders, die met een reliquie van den heiligen Anastasius rondreisden voor den raad der stad Straatsburg komen en werd hun gevraagd: „Waartoe zij geld inzamelden? Of ze geloofden dat het bestrijken met zulk een reliquie genezing brengen zou? Hoe ze dat uit de Heilige Schrift konden bewijzen?" a) Ook onze charters gewagen er van, dat questierders wegens de Luthersche ketterijen reductie van de pachtsom vroegen. De Roomsche kerk zag zelf de langzame ontaarding en het gevaar in, en paus Paulus III stelde in 1536 eene commissie samen, om de zaak te onderzoeken. Het antwoord was: er is geen reden het beroep van questierder af te schaffen; maken ze van hunne rechten misbruik, dan zal de bisschop de gepaste straf wel weten op te leggen. De eenige remedie tegen de kwaal was een strenger toezicht op de questierders"). In 1538 trad men beslister op. Het „consilium de emendanda ecclesia" kondigde af, dat de questen van St. Spiritus en St. Anthonius moesten worden afgeschaft, omdat de menschen bedrogen werden en de questierders allerlei superstitieuse dingen leerden; de questen voor den heiligen Stoel mochten echter blijven bestaan 4). Ten slotte kwam het concilief 1) A. Matthaeus, Fundationes, p. 14. 2) T. W. Röhrich, Geschichtc der Reformation in Elsait, T. I, 8. 206. 3) Joh. Jos. Ign. v. Döllingor, B e i t r a g e z u r politischen, kirchlichen 11 n <1 Cultur-Geschichte der s e c h s letztcn Jahrhnnderte, Wien 1882, Bd. III, S. 233. 4) Jnd. Ie Plat, Monumentorum ad historiam c o n c i 1 i i T r i d e n t i 11 i a mplissima colleetio, Lovanii 1782, T. II, p. 603. van Trente in het jaar 1562, in 2 ie sessie bijeen, om over den aflaat en de quaestores te beraadslagen. De prelaten zeggen, dat liun gebleken is, dat de geboden van alle vorige conciliën nutteloos zijn voor hunne tijden. De schanddaden der questierders worden dagelijks meer en grooter ; er is geen hoop meer op verbetering der kwaal en dus valt het besluit, dat voortaan overal hun werk gestaakt worde. De aflaat bleef; maar vast aangestelde personen hadden hem gratis uit te reiken. Wilde men er vrijwillig iets voor geven, dan werd deze „prikkel tot vroomheid" dankbaar aanvaard '). In de laatste (25e) sessie werd het nog eens scherp gezegd, dat men het misbruik had willen vernietigen, doch dat de aflaat op zichzelf, van overoude tijden reeds ingesteld, gehandhaafd bleef. Hij was niet alleen geoorloofd, maar ook voorgeschreven. Gedurende eenigen tijd zijn de questierders officieel afgeschaft geweest, maar in 1564 buigt de slappe paus Pius IV voor den aandrang het hoofd en herroept Trente's besluit -). De oude boom was geknot, maar bloeide spoedig weder op met nieuwe kracht en alles ging weer den ouden gang. Na den dood van Pius IV in 1565, beklom de flinke en fiere paus Pius V den Stoel van Petrus. In 1567 gaf hij de bul „Etsi dominici gregis" uit, waarin hij kort en bondig voor altijd de aflaten verbiedt, die berusten op het „manus adiutrices porrigere" en die bevoegdheid tot bedelen inhouden. Onder de strengste' straffen ontzegt hij ieder, wie dan ook, inzamelingen te houden of questierders aan te stellen 3). Langzaam drong deze maatregel door; sedert dien ging het met de questen als met een beek die droog loopt in het zand. Hier en daar werden nog wel eens geruchten van questierders vernomen, maar wij mogen het jaar 1567 veilig als den tijd aannemen, waarop de uitoefening der questen geëindigd is. In de Noordelijke Nederlanden treffen wij haar het laatst aan in 1560; toen brachten de questen zoo goed als niets meer op. 1) Concil. Trident., Scssio XXI, 16 Juli 1562. bij J. I). Mansi, Conc. ilioruni nova e t amplissima collectio, Parisiis 1902, T. XXXIII, p, 127, 12S. Vgl. Magnum Bullarium Romanum, Luxemburg! 1727, Tom II, p. 100. 2) Ofschoon Paus Pius IV erkent: „cum in Concilio Tridentino statutum sit, ut quaestores eleemosynarum eorumque nomen et usus deinceps in ) M a g n u 111 B u 11 a r i u 111 R o 111 a n 11111, Tom. 11, p. 22K, 220. In eigenlijken zin zijn de questen voorbijgegaan. Het is mij tenminste niet bekend, dat men tegenwoordig nog met een relieken-kas rondreist, daarbij genezing van allerlei kwalen toezegt of aflaten verleent. In andere vormen echter kunnen wij haar heden ten dage nog aanschouwen. Toen eenigen tijd geleden de cholera in Rusland heerschte, „werd er op straat een levendige handel gedreven in kleine koperen plaatjes, met een kruis erop gegraveerd, die als amuletten werden gedragen en de kracht bezaten, de menschen voor cholera te bewaren. Met zulk een koperen penninkje om, kon men gerust rauwe vruchten eten en zonder gevaar een paar stevige borrels drinken" '). In 1820 werd te Brussel het feest van het „Saint-Sacrement de \ Miracle" plechtig gevierd. Het was eene 450-jarige herdenking van het feit, dat op Goeden Vrijdag van het jaar 1370 eenige hostiën, door de Joden gestolen en met messen waren doorstoken. Bij die gelegenheid was er een aanzienlijke hoeveelheid bloed uitgevloeid 2). Om dit te herdenken bereidde de geestelijkheid allerlei feesten en ceremoniën voor, die 14 dagen lang zouden duren. Jn het programma, waarin deze worden aangekondigd staat ook het volgende te lezen, waarop wij inzonderheid de aandacht vestigen: „Alle geloovigen die gedurende deze 14 dagen de St. Gudule-kerk bezoeken, daar bidden voor den vrede onder de vorsten, de verdelging der ketters en de verheffing der Heilige Kerk. zullen 11a gebiecht te hebben vollen aflaat verkrijgen" 3). Over de reliquieën-vereering, gelijk die nog thans in St.-Hubert en Lourdes bestaat, heb ik reeds gesproken. Ten slotte nog een bericht, hoe men enkele maanden geleden getracht heeft valsche relieken binnen te smokkelen. Het is genomen uit de „Kerkelijke Courant" en luidt als volgt: „Dezer dagen had de correctioneele rechtbank te Bordeaux een vonnis te vellen in zake afdracht van voorwerpen, die behoord zouden hebben aan de kerkfabriek van St. Pierre, daar ter plaatse. Een kwanselaar, wiens gedrag scherp gegeeseld werd in het rechterlijke vonnis, hield staande, dat zekere voorwerpen behoorden tot den verkoop, dien hij met den geestelijke had aangegaan. Dit werd evenwel door den geestelijke beslist ontkend. De voor- 1) L c i d s c h e D a 1> 1 a <1, i Oct. 1908. 2) Zie hierover bij: F. Pijper. Middeleeuwse li C h r i s t e n d o m, 's-( iravenhajje 1907, blz. 55, 56. 3) L e j u b i 1 é de 1820 du Saint-Sacrement de M i r a c 1 e a li r u x e 11 e s in de Précis li i s t o r i «j u e s, Paris Bruxelles. 1*70, [>. 141. werpen waar het geschil over liep, waren: de vinger van den heiligen Andreas, die van den heiligen Stephanus; die van Maria Magdalena, een stuk van den berg, waarop Jezus gekruisigd was; een stuk van het graf van Jezus; de steen waarmede de heilige Stephanus gesteenigd werd; een kluit aarde van het veld, waarin Lazarus begraven werd. De antiquair hield vol, dat alle deze voorwerpen een gedeelte uitmaakten van den reliquieën-schat van de St.-Pieterskerk, en tot staving van zijn bewering bracht hij een meer of min authentiek perkament ter tafel" '). Hierbij leg ik mijne pen neder. Dat thans het laatste woord over de questierders gesproken is, ik ben er verre van dit te beweren. Een nauwkeurig onderzoek in de archieven kan en zal nog veel licht verschaffen; oude geschriften en pamfletten bewaren ongetwijfeld nog een schat van gegevens, die zullen kunnen dienen, om het beeld van de questierders van den aflaat, dat in dit geschrift is geteekend aan te vullen, en in bijzonderheden scherper te doen uitkomen. De questen hebben grooten invloed gehad op het leven onzer voorvaderen ; zij waren er als mede samengeweven. De bewoners van steden en dorpen verheugden zich over de komst van die1 mannen, die voor tijd en eeuwigheid zulke welkome voorrechten verleenden. Toen men echter inzag, dat het den questierders meer om eigen voordeel, dan om het heil der menschheid te doen was, liep het tijdperk hunner glorie ten einde. Inzonderheid het op den voorgrond treden van de leer der „rechtvaardiging door het geloof", door Luther en de zijnen gepredikt, heeft gemaakt dat de belangstelling in hetgeen de questierders hadden aan te bieden, geheel te niet ging. Gelijk een hert naar de waterstroomen, zoo dorstte de ziel naar den levenden God. In het jaar onzes Heeren 1516, lag op zekeren nacht een monnik der Benedictijner-abdij te Mariëngaarde op zijn hard en eenvoudig leger. Plotseling wordt zijn cel verlicht en voor hem staat de schim van een medebroeder, die enkele dagen geleden was gestorven. De nachtelijke verschijning beklaagde zich, dat hij verloren was in een diepen afgrond van ellende. „Maar, hernam de verbaasde monnik, hadt ge dan geen aflaatbrief, door den paus verleend, met het zegel des bisschops bekrachtigd, waarin kwijtschelding van uwe straffen gewaarborgd werd?" 1) Kerkelijke Courant, 27 Nov. 190S. „„Voorzeker! dien had ik, fluisterde de schim, daarvoor had ik goed gezorgd en ik meende dus, dat alles nu wel in orde zou zijn"". „Maar, sprak de monnik nog meer verbaasd, zeg mij toch, wat ontbrak er dan nog aan!" En de geest terugkeerend naar de diepten van eeuwige duisternis riep hem toe: „„Het zegel van Jezus Christus"" '). i) J. Revius, Historiac urbis Da ventriensis, Lugd. Bat. 1651, p. 202. BIJLAGEN. 1 '). 1288 (Sept. 8). De elect Jan van Nassau schrijft aan de geestelijkheid, dat zij behulpzaam moet zijn bij hel inzamelen van gelden voor den bouw van den Dom. Deze bisschoppelijke briej is opgenomen in een transsumpt uit het jaar 1322 (April 7). Transsumptum sub signo notarii de privilegiis concessis fabrice per dominum Johannem electum Traiectcnsem videlicet de reportacionibus beati Martini colligendis etc. In nomine Domini, Amen. Anno a nativitate eiusdem millesimo trecentesimo vicesimo secundo, indiccione quinta, septima die mensis Aprilis etc. Johannes, Dei gracia Traiectensis elecius, dilectis in Cliristo abbatibus, prioribus, preposiiis, decanis, canonicis, sacerdotibus sive vicariis ecclesiarum vel capellarum rectoribus universis, per civitatem Traiectensem et diocesim constitutis, presencia vi-uris salutem in Domino sempiternam. Cum venerabiiem matricem ecdeM.tm nostrain Traiectensem, omnium ecclesiarum civitatis et dyocesis Traiectensis matrem primitivam, nobis specialem et pre cunctis al lis dilectam, cuius divina nobis favente clemencia fundator esse dicimur, ad honorem gloriosissime virginis Marie et piissimi nostri patroni beati confessons Martini, pro nimia sui vetustate a fundamento omnino honorifice oporteat renovari, nee ad ipsius edificacionem proprie sibi suppetant facultates, nisi piis fidelium elemosinis adiuvetur. Ea propter dilectissimi nobis in Christo, quos divina potencia sub nostre dominacionis baculo esse voluit, attentissime pro ipsa et cum ipsa clamamus et pro illo clamainus, qui in emeis statera ciamavit ad patrem, ut nos al) eterne mortis eriperet cruciatu, mgantes exhortando monemus, in remissionem vobis peccaminum iniungentes, quatinus thezaurisantes vobis thesauros in celis pias elernos'nas et grata caritatis subsidia ad hoe liberaliter erogetis, quia cum nudi in hoe mundo nati simus, hinc recedentes nichil preter elemosinam et bona opera nos asportare licebit, sicut in Apocalipsi legitur: „Opera enim illorum sequuntur illos". Nullus ergo, :) Ofschoon deze brief reeds door Moll, Ketkgesch. v. NeJ., Dl. II, St. I, Bijl. I, is afgedrukt, neem ik hem als 't eerste belangrijke document voor mijn onderwerp, nog eens op. fratres, in tante necessitatis articulo dives et pauper se excuset omnipotenti Deo et beatissime virgini Marie et piissimo patrono nostro, debne servitutis impendere famulatum, sed unusquisque prout ei Dominus donaverit, de sua substancia ad edificacionem tante structure elemosinas suas transmittat, ut in extiemo die iudicii proinde eterne vite recipiat poicionem, et cum hiis qui a dextris sunt, audire mereamur: „venite benedieti patris mei, qui hylariter et devote doraum michi et sancte matri mee virgini Marie et beato Martino edificastis in terris; possidete regnum, quod vobis paratum est ab origine mundi". Ceterum fidelitatem vestram, quam erga nos et ecclesiam nostram, matrem vestram, hucusque habuisse et adhuc habere vos credimus, in hoe negocio fideliter promovendo experimento certo cercius volumus experiri, unde vobis mandamus et in virtute sancte obediencie sub pena suspensionis firmiter precipimus, quatinus nuncios ecclesie nostre prefate, cum ad vos venerint, benigne et caritative in vestris ecclesiis et domibus recipiatis, et plcbem Dei, vobis commissam, diligenter moneatis, ut de bonis, sibi a Deo collatis, ad tam pium opus velint liberaliter erogare. Precipimus nichilominus sub pena predicta, ut duos viros honestos, fide dignos, de subditis vestris super elemosinis obtinendis constituatis collectores, qui easdem fideliter colligant, cum discrecione recipiant et studiose reservent ad certum diem et locum, quem exhibitor presencium, nuncius ecclesie nostre prelibate specialis, vobis et eis nominaverit una vobiscum integraliter et sine omni dirninucione reportent et ibi eidem sine aliqua maliciosa dilacione seu contradiccione representent. Si qui vero parrochianorum vestrorum ipsas elemosinas non persolvennt vel contumaciter ipsis ulira tempus ab ipso nuncio statutum, retinuerint, tales auctoritate nostra ad solucionem debitam, monicione competenti premissa, per censuram ecclesiasticam compellatis, et si aliqua contumucia perseveraverint, usque ad condignam satisfaccionem contra ipsos durius procedatis. Volumus eciam ut in testamentis parrochianorum vestrorum, in extremis laborancium, precipue per vos promoveatur negocium ecclesie memorate, secundum facultatem cuiu^libet in Domino decedentis. Si quis autem huic mandato nostro contumax aut rebellis exstiterit, ad diem, quem ei nuncius predictus nominaverit, coram nobis vel procuratore dicte ecclesie domino preposito Tylensi, Traiecticompareatpenam condignam de sua contumacia recepturus. Ipsos vero nuncios et negocium sub beati Martini gloriosi patroni nostri ac nostra proteccione recipimus et conductu, excommunicacionis vinculo innodantes omnes tam clericos quam laycos, qui eos in huiusmodi negocio presumpserint molestare aut negocium ipsum consilio, auxilio, verbo et opere attemptaverint impedire. Et quoniam aliquociens contingit ut, dum filii Dei appareant in conspectu Domini, sathanas contradictor stet cum eisdem et recalcitret obstinate, volumus et per virtutem sancte obediencie precipimus vos, si filius ille perdicionis in collecto grege fidelium remurmurando fuerit revelatus, ad denotacionem exhibitoris presencium de inobediencie crimine coram nobis, vel ipso procuratore nostro predicto, citatus peremptorie ad diem competentem compareat, responsurus procu- ratoribus et nunciis ecclesie prelibate. Universitatem igitur vestram nobis in Christo dilectam, monemus et exhortamur in Domino, ut si qui ex vobis in se ipsis noverint hunc reatum ipsum, Domino, qui consciencias intuetur, et suis confessoribus, cum satisfaccione et reverencia recognoscant, ita ut ab hac die in antea similia non committant. Illi autem, qui ab huiusmodi pertinacia se noverint immunes, in devocione et sancta obediencia perseverent et ipsis obtrectantibus constanter et fideliter opponant, sentencias excommunicacionis, a nobis in ipsos latas districcius promulgando, certissime scientes quod preters upernum meritum condigno(s) eos premio persequemur temporibus oportunis. Sic nimium eos, qui nobis et nostris oneri sunt, non honori, ecclesiastice discrecionis coharcione, adeo quod de ip*is Deus et ecclesia condignam satisfaccionem recipiet et emendam, vel certe ipsos in suis iniquitatibus deficere oportebit. Volumus eciam et per penam predictam mandamus, ut ad quorundam compescendam insolenciam qui, ut favorem hominum habeant plus quam Dei, detrahunt apostolicis indulgenciis et venerabilium patrum et dominorum archiepiscoporum et epi-.coporum, detrahunt eciam clavibus ecclesie universalis, sine quibus, ut vera fides et apostolica indicat, non est salus, omnes denigratores et detractores indulgenciarum, ipsi ecclesie concessarum vel personarum emissarum, cum primo negocium predictum in vestris ecclesiis inchoatis, excoinmunicatos denunctelis et ab omnibus (idelibus eosdem faciatis evitari. Nos vero ad confovendam et in Domino exhortandam fidelium devocionem, omnibus Christifidelibus elemosinas suas ad structuram sepedicte ecclesie secundum facullates suas transmittentibus, vel fraternitatem ipsis exponendam zelo fidei ac devocionis suscipientibus, annum unum, quadraginta dies et carenam, peccataoblita, vota fracta, si ad ea redierint, offensas patrum et matrum sine manuum inieccione violenta, penitencias oblitas et male expletas, iuramenta in impetu facta et sine discrecione, mendacia vel vaniloquia, ioco vel pietate dicta, decimas eciam per ignoranciam detentas, auctoritate omnipotentis Dei et gloriosissime matris eius Marie, necnon piissimi confessoris beati Martini patroni nostri misericorditer relaxamus; unde ecclesiarum vos rectores una nobiscum testes esse et responsores (volumus). Preterea si qui ex rapina, furto vel usura quocumque modo res male quesitas penes se retinuerint, et inde pro posse suo Deo proposuerint satisfaeere, si forte res illas quibus restiiuere debuerint, ignoraverint, ad fabricam nostre ipsius matricis ecclesie pia intencione contulerint, illos decernimus auctoritate premissa et nostra super hiis penitus absolutos; et vobis sacerdotibus precipimus, ut ad faciendum subditos vestros effiracius inducatis, monentes eosdem ut de prefata mammona iniquitatis sibi faciant amicos, qui eos, cum defecerint, recipiant in eterna tabernacula. Insuper volumus et attencius exhortamur in Domino, quatinus carenas et peregrinaciones, voto Iherosolimitano excepto, subditis vestris iniunctas a vobis, vel adhuc iniungendas, necnon et vota a quibuscumque electa, super quibus vestrum invocatur consilium, propter urgentem necessitatem commutetis in redempcionem congruam subsidii, ad prefatam fabricam convertendi. Ad hoe omnibus in cena Domini, in Dedicacione ipsius ecclesie, videlicet in festo beate Marie Magdalene usque ad octavas earundem, devocionis causa ad sepedictam niatricem ecclesiam venientibus et elemosinas suas conferentibus, siripulis temporibus predictis annum unum, quadraginta dies et carenam cum omnibus indulgenciis et beneficiis, a venerabilibus patribus cardinalibus, legatis, an hiepiscopis et episcopis, qui dedicacioni eiusdem ecclesie interfuerint, concessis, nobis auctoritate, a Deo concessa, misericorditcr relaxamus. Preterea omnes alias indulgencias, ipsi ecclesie a quibuscumque concessas vel adhuc conferendas, per nostram diocesim firmamus, secundum continenciam cartularum vobis exhtbendarum, ratificantes easdern, ut sint omnibus, in nostra dyocesi constitutis, ad eterna felicitatis gaudia profuture, et si alique ecclesie auctoritate nostra vel nostrorum subditorum fuerint interdicte, in iocundo adventu tantorum beneficiorum, nominatim interdictis et excommunicatis exclusis, aperiantur et divinis gaudeant officiis, quociens negocium predictum ibidem fuerit promovendum. Statuimus eciam ut quilibet sacerdos nostre dyocesis tam regularis quam secularis in qualibet mense duas missas celebret, unam pro vivis et aliam pro defunctis fratibus et sororibus, universis ecclesie nostre benefactoribus et fraternitatem zelo fidei accensi(s) suscipientibus, quos eciam taliter remunerari volumus temporaliter, ut si ecclesie ad quas pertinent, auctoritate nostra vel subditorum nostrorum fuerint interdicte ipsosque mori contigerit, nisi nominatim fuerint excommunicati vel interdieti, ipsis cum divinis officiis ecclesiastice exequie solempniter concedantur, et populus assistens exhortetur, ut pro ipsis oracioncm dicat humiliter et devote. Vobis vero decanis Christianitatum per penas predictas precipimus, quod omnia predicta statuta a nobis in vestris decanatibus a vestris sub excommunicacionis pena subditis precipiatis firmiter observari. Insuper prelatis et sacerdotibus seu clericis, in hoe negocio fideliter laborantibus, quidquid ex torpore vel negligencia vel oblivione in divino officio et servicii in missis et horis canonicis neglexerunt, dummodo contriti fuerint et confessi, ex paterna compassione dignum duximus misericorditer relaxandum. Rogamus eciam attencius et precipimus, quatinus omne commodutn et omnein hospitalitatis graciam nunciis sancti Martini, exhibitoribus preseneium, pro reverencia beato Martino et obediencia nobis debitis, in domibus vestris et cenobiis impendatis, ne forte, si in domibus laycorum vel tabernis hospitentur, iidem nuncii et negocium possint suspicione infamari. Sic super premissis facientes, ut proinde vestram devocionem dignis in Domino laudibus valeamus merito commendare. Insuper ut vestra caritas circa ecclesiam predictam vigeat, graciam gracie, virtutem virtuti accumulare volentes, omnium bonorum, que fiunt in nostra dyocesi vos participamus. Datum Traiecti anno dominice Incarnacionis millesimo ducentesimo ocluagesimo octavo, in Nativitatis beate virginis. Acta sunt hec Traiecti in maiori ecclesia Traiectensi, anno, indiccione, mense, die et hora prescriptis, presentibus ibidem discretis viris, dominis Henrico de Outshorne semi- prebendario, Arnesto de Ewych, perpctuo vicario dicte maioris ecclesic Traiectensis, presbyteris, ac Hermanno dicto Ouderidder testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et ego Henricus natus Gerardi de Slade, clericus Monasteriensis dyocesis, publicus auctoritate imperiali notarius predicte littcre presentacioni ac omnibus aliis supradictis unacum testibus prescriptis presens interfui, ipsamque litterara copiavi, et in hanc publicam formam transscripsi fideliter et redegi meoque signo consueto signavi rogatus. Cartnlarium der Domfabrick, fol. 9 verso. 2 M. 13^7 (Oct. 11). Johannes van Diesl, bisschop van Utrecht, geeft bevel aan de geestelijkheid van zijne diocese, om de questierders van het nieuive iverk van het kapittel teti Dom niet te bemoeilijken of hun geld af te persen. Hij verleent een aflaat van 40 dagen aan allen, die hunne bijdragen schenken en de?i bloei van dit werk bevorderen. Johannes, Dei gracia episcopus Traiectensis, dilectis sibi in Cliristo abbatibus prioribus, archidiaconis, prepositis et aliis conventualium et collegiatarum ecclesiarum prelatis, decanis Christianitatura provisoribus investitis presbyteris, vicariis, capellanis, ecclesiarum [rectoribus tam] regularibus quam secularibus, singulis ac universis per civitatem et dyocesim nostram Traiectensem constitutis, salutem in Domino sempitemam. Querelam gravcm dilectorum nobis in Christo procuratorum, seu provisoruni nove fabrice ecclesie nostre Traiectensis recepimus, [continentem] quod nonnulli rectores et presbyteri ecclesiarum nostre civitatis et diocesis, qui parrochianos et subditos eorum, ad conferendas pias elemosinas et oblaciones ad opus dicte (abrice exhortari tenentur et eandem, ut opere tam sumptuoso consummari valeat, fideliter [promovere, cum peticionesj sccundum consuetudinem ad ipsam labricam in ecclesiis suis faciunt, pro elemosinis et oblacionibus fidelium ambiciosa cupiditate ducti, oblaciones et elemosinas huiusmodi, quas augere pocius deberent quam diminuere, pro maiore parte surripiunt et nulla [vel modica haruml nunciis dicte fabrice colligentibus easdem assignant et representant. Nonnulli eciam tam clerici quam laici, partem ipsarum oblacionum et elemosinarum impudenter exigunt et extorquent et nisi partem recipiant impedimento sunt, quominus oblaciones et elemosine a fidelibus, prout Deus eis inspi- 1) Dit charter is erg geschonden; ter verkrijging van een zoo juist inogelijken tekst werd het met een gelijkluidend stuk van lateren datum (1358 — Mrt. 25) en met het afschrift in 't Cartularium der Domfabrek vergeleken. raverit, offerantur. Preterea nonnulli, ia testamentis et ultimis voluntatibus decedencium legata relicta et donata in elemosinam, in subsidium dicte fabrice, supprimunt et occultant, legata huiusmodi detinendo et [in suarum periculum anirnarum] auferendo, divine maiestatis oculos ex hoe non mediocriter offendendo et sic dicta fabrica in processu operis, sicut meiito deberet, non recipit incrementum, quod adeo manifestum est et notorium esse dicitur, quod nullo tergiversacionis pretextu poterit occultari. Super quibus [predicti procuratores] dicte fabrice nostre, ad nos habentes recursum, sibi et eidera fabrice, in hac parte subveniri humiliter postuiarunt. Nos igitur, qui pro magnitudine culpe dissimulare premissa in ipsius fabrice dispendium nolumus nee debemus, vobis universis et singulis [in virtute et] nomine sancte obediencie et sub pena suspensionis ab officie > divinorum, quam ipso facto vos singulos noveritis incurrisse, si non parueritis, firmiter inhibemus ut a premissis omnino abstinentes, similia de cetero nullatenus presumatis. Si quis [autera vestrum, contrarium] attemptare presumpserit, et sic suspensus scienter divinis in suo agens officio se irreverenter immiscuerit, irregularitatis notam incurret, a qua non poterit, nisi per summum pontificem libcrari, et nichilominus super hoe nostre correccionis debite [poterit acrimoniam] non immerito formidare. Insuper, sub penis predictis, vobis decanis et omnibus aliis presbyteris ad hoe requisitis, precipimus, quatenus moneatis publice et in genere, in capitulis vestris et alias ubi necesse fuerit, prout a predictis procuratoribus vel provisoribus seu eorum nunciis requisiti fueritis, omnes rectores, presbyteros et clericos dicte civitatis et dyocesis, qui oblaciones, elemosinas. legata relicta et donata in testamentis seu ultimis voluntatibus decedencium, ad opus dicte fabrice in toto vel [in parte subtraxerunt] et detinuerunt, sive adhuc subtrahunt et detinent in dispendium anirnarum suarum, ut infra quindenam post vestram monicionem, oblaciones, elemosinas, legata relicta et donata huiusmodi persolvant predictis procuratoribus, seu provisoribus, seu eorum nunciis satisfaciant competenter; alioquin ipsos et omnes impedientes nuncios, elemosinas, legata relicta et donata dictc fabrice, quos ex nunc ut ex tune monicione predicta premissa in hiis scriptis excommunicamus, excommunicatos nominatim de quibus seu [quorum nominibus vobis] constiterit et alios in genere publice nuncietis, et ah omnibus arcius evitandos sine exspectacione alterius mandati, nomina excommunicatorum et quid inde feceritis nobis liquide rescribentes, et in hiis exequendis, unus vestrum alium seu alios non exspectet. Verum quia ecclesie nostre predicte novam fabricam, omni diligencia et favore, consilio et auxilio intendimus et volumus efficaciter promovere, universitatem vestram requirimus, monemus et in Domino exhortamur, quatenus parrochianos et subditos vestros cum verbum Deiproposueritisautconfessiones audiveritis, seu testamentis conficiendis interfueritis, attencius moneatis et ad hoe vestris salutaribus monitis inducatis, ut ad dictam fabricam pias elemosinas et larga caritatis [subsidia] erogent et transmittant, ac in extremis suis eidem fabrice de bonis suis in testamentis et legatis studeant providere, quicquid eciam furto, vel rapina, seu usura aut aliquo alio modo iniuste fuerit acquisitum, si nescitur cui reddatur, volumus et statuimus ut ad subsidium dicte fabrice conferatur. Daraus eciam presbyteris /•potestatem, karenas, peregrinaciones ct alia vota, excepto voto Ierosolimitano, dummodo voventes huiusmodi commode personaliter adimplere non possint, secundum taxacionem expensarum et laborum, eundo, stando et r^dcuiiüu taciendorum competentem, habito tarnen respectu locnrum et eorum distanciaruin ac personarum, an sit parvi vel magni status, et sit iturus eques vel pedes, solus vel famulo aut servo uno tantum comité, dives vel pauper, fortis vel debilis, aptus ad itinerandum vel imbecillis, ad opus fabrice predicte in pecuniam congruam commutandi. Inhibemus nichilominus omnibus et singulis, cuiuscumque condicionis, ordinis, loei aut status exstiterint, ne se de huiusmodi bonis iniuste acquisitis, seu de votis redimendis, in preiudicium ecclesie nostre ptelibate aliquatinus intromittant. Illos vero, qui contrarium fecerint, si layci fuerint, excommunicacionis, si vero clerici suspensionis ab officio sentenciis, donec emendaverint, ipso facto volumus subiacere, et nichilominus contra eos, cum nobis de premissis constiterit, secundum rigorem iusticie severius procedemus. Nos [vero ad confovendam ac] in Domino exhortandam fidelium devocioncm, omnibus Christifidelibus elemosinas suas ad structuram sepedicte nostre ecclesie secundum facultates suas dantibuset transmittentibus vel fraternitatem, ipsis exponendam zelo fidei ac devocionis succensi(s) suscipientibus [quadraginta dies] indulgenciarum et karenam cncedimus, vota vero fracta, si ad ea redierint, fidei violaciones, offensas patrum et matrum sine manuum inieccione violenta, penitencias oblitas et male expletas, iuramenta in impetu facta et sine discrecinne prolata, mendacia vel procace vaniloquia ioco vel pietate dicta, decimas per ignoranciam detentas, si eas ipsi fabrice conferant, auctoritate omnipotentis Dei et gloriose matris eius Marie, necnon piissimi confessoris beati Martini patroni nostri, benefactoribus et fratribus dicte fabrice, vere contritis et confessis in Domino misericorditer relaxamus. Unde ecclesiarum vcs rectores, una vobiscum, testes esse volumus et responsores ad hec eciam omnibus in Cena Domini, in Parasceue, in Dedicacione ipsius ecclesie videlicet in festo beate Marie Magdalene, in omnibus festis infrascriptis videlicet Nativitatis Christi, ac Pasche, Penthecostes, Omnium Sanctorum, beate Marie Dei genitricis, beati Martini videlicet Translacionis et Obitus, ac Omnium Apostolorum usque ad octavos eorumdem devocionis causa, ad sepedictam matricem ecclesi im venientibus et elemosinas conferentibus, singulis temporibus predictis ✓ quadraginta dies indulgenciarum et karenam cum omnibus indulgemüs et beneficiis a venerabilibus patribus cardmalibus, legatis, archiepiscopis et episcopis, qui dedicacioni eiusdem ecclesie interfuerunt, concessis ac aliis indulgenciis a sede apostolica necnon [ab archiepiscopis nostrisque] predecessoribus eidem ecclesie indultis, auctoritate nobis a Deo concessa, misericorditer indulgenms. Preterea omnes alias indulgencias ipsi ecclesie nostre predicte a quibuscumque archiepiscopis vel episcopis concessas, vel adhuc conferendas per nostram dyocesim confirmamus [et ratificamus] secundum continenciam cartularum, vobis per nuncium seu nuncios fabrice sepius memorate exhibendarum, ut sint omnibus in nostra dyocesi constitutis ad eterna felicitatis gaudia profuture. Insuper statuimus, volumus quod, si alique ecclesie nostre auctoritate nostra vel subditorum [nostrorum] vel statutorum provincialium, seu nostrorum synodalium fuerint interdicte, nominatim interdictis, excommunicatis ac usurariis publicis exclusis, in iocundo adventu questorum nostrorum semel in anno et dominicis ac festivis diebus in Quadragesima, quibus precarie dicte fabrice fieri specialiter consueverint, quas precarias eciam per vos fieii districte precipiendo mandamus, necnon in festivitatibus Natalis Domini, Cene Dumini, Parascheue, Pasche, Penthecostes, beate Marie virginis, Omnium Sanctorum, Commemoracionis animaium, Translacionis et Obitus beati Martini, confessoris et patroni nostri, quando vos rectores predicti, in dictis festivitatibus negocium dicte fabrice proponere vestris parrochianis volueritis, predicte vestre ecclesie aperiantur et divina in eis officia huiusmodi, interdicto non obstante, quod extunc tantum suspendium eelebrentur • /Statuimus eciam et mandamus, ut quilibet sacerdos parrochialis duas missas in quolibet mense celebret, unam pro vivis et unam pro defunctis fratribus et sororibus universis ecclesie nostre predicte benefactoribus, et eciam zelo fidei succensis, suscipientibus fraternitatem, secundum ordinacionem et disposicionem procuratorum seu provisorum fabrice memorate; quibus eciam benefactoribus et fratribus indulgemus omnium bonorum, que in dicta nostra ecclesia fuerint, participacionem. Ptefatos quoque fratres, qui insignum fraternitatis huiusmodi sigillo fabrice litteras sigillaias habuerint, a procuratoribus supradictis renumcrare spiritualiter et temporaliter volumus, ut si ecclesie, ad quas pertinent, auctoritate nostra vel subditorum nostrorum, aut statutorum provincialium, seu nostrorum synodalium fuerint interdicte, ipsosque mori contingerit, nisi nominatim fuerint excommunicati, interdicti aut usurarii publici, ipsis cum divinis officiis, interdicto predicto, quod quoad hoe suspendimus, non obstante, sepultura ecclesiastica concedatur. Insuper prelatis et sacerdotibus, seu clcricis, in hoe negocio fideliter laborantibus, quicquid ex torpore vel negligencia aut oblivionc in divino officio, inissis aut horis canonicis neglexerint, dummodo [contritij vere fuerint et eonfessi, ex paterna compassione dignum duximus misericorditer rclaxandum. Ceterum vobis [decanis, provisoribus,] rectoribus et capellanis ecclesiarum predictarum, sub excommunicacionis pena, districte precipiendo mandamus, quatenus vos et veslrum quilibet in capitulis vestris generalibus, aut in diebus et locis reportacionum vestrarum solitis et ad hoe deputatis specialiter congregati, si a nuncio vel procuratore dicte fabrice fueritis re(|uisiti, ab ipsis locis, capitulis et congregacionibus nullalenus recedatis, nisi prius littere et privilegia dicte fabrice, ac omnia et singula in eis contenta, de verbo ad verbum vobis, intenta aure auscultantibus, seriatim et clare lecte fuerint et [recitatc. Pro certo] scientes quod, si negligentes in supradicte fabtice negocio, ac in predictorum privilegiorum debita et sedula audit ione et execucione inventi fueritis et reraissi, vestram excusacionem, quod ipsa privilegia et in eis contenta ignoraveritis, deinceps nullatenus [admittemus], sed ad correccionem tantorum excessuum contra vos iuxta officii nostri debitum severius procedemus. Item mandamus sub dictis penis, vobis decanis Christianitatum et ecclesiarum rectoribus ac presbyteris, [qui generale capitulum] vel congregacionem annuam in certis diebus et locis habere minime consuevistis, quatenus ad certum diem et locum, quos nuncius dicte fabrice vobis nominaverit, quos vobis extunc pro certis die et loco annue reportacionis statuimus, sine difficultate qualibet venire singulis annis et oblaciones, elemosinas et legata per vos petita et collecta nunciis dicte fabrice tideliter representare curetis, audituri ibidem privilegia dicte fabrice ac recepturi humiliter mandata et precepta in ipsis privilegiis contenta et cedulas indulgenciarum et alia que ad prosequendum dicte fabrice negocium fuerint iniungenda; alioquin contra huiusmodi mandaii nostri contemptores censura ecclesiastica proccdt-mus, ~jnobedientcs vero sacerdotes et non satisfacientes per se ipsos vel per nuncios suos in die reportacionis, hoe est in generali eorum capitulo aut in die reportacionis huiusmodi de receptis, ipso facto suspensos et excommunicatos publice promulgamus, nisi infra spacium octo dierum post dictam reportacionem continuatarum, procuratoribus seu provisoribus illius fabrice seu eorum nuncio satisfecerint de eisdem. Ceterum districcius inhibemus vobis rectoribus ecclcsiarum predictis, ne aliquos questores sive questuarios aut alios quoscumquc, quodcumque negocium volentes proponere in vestris ecclesiis et capellis in dicte fabrice preiudicium admittatis, nee eos in occulto vel manifesto ad petendas aliquas elemosinas promoveatis, per vos vel per alios, prece nee precio aut porcione aliqua mediante, nisi vobis per nostras et capituli ecclesie nostre predicte litteras, nostro et dicte nostre ecclesie sigillis sigillatas patenter constiterit, quod sint veri nuncii per nos recepti pariter et admissi. Item rogamus attencius et precipimus, quatenus omne commodum et omnera hospitalitatis graciam nunciis nove structure sepedicte pro reverencia et obediencia piissimo beato Martino nostro patrono et nobis debitis in domibus, cenobiis et habitaculis vestris sub eorum expensis impendatis, ne forte, si in domibus laycorum vel tabernis hospitentur, iidem nuncii et negocium possint suspicione infamari. Insuper ut vestra [caritas circa dictam ecclesiam vigeat], graciam gracie, virtutem virtuti, accumulare volentes, bonorum omnium que sunt et fiunt in nostra diocesi, vos fratres et benefactores predictos, participes esse volumus et consortes. In cuius rei testimonium sigillum nostrum presentibus duximus apponendum. Datum anno Domini millesimo trecentesimo vicesimo septimo, feria secunda post Victoris. Origineel Charter in het Archief v. d. Dom, N°. |2. Do zegels ontbreken. Cartul. v. <1. Domfabr., fol. j2recto. 52 regels; 53 cM. lang, 52 cM. breed. 3. 1339 (Nov. 26). Johatines van Diest, bisschop van Utrecht, gelast aan de onderhoorige geestelijkheid, de gelden die aan de procuratoren van hel kapittel ten Dom toekomen terug te geven binnen 15 dagen, op straffe van interdict en excommunicatie. Johannes, Dei gracia episcopus Traiectensis, universis ecclesiarum rectoribus et ipsorum loca tenentibus, necnon presbyteris et clericis per civitatem et dyocesim nostras constitutis, ad quos presentes littere pervenerint salutem in Domino sempitemam. Sua nobis, venerabiles viri, decanus et capitulum ecclesie nostre Traiectensis et specialiter procuratores fabrice eiusdem ecclesie quescione monstrarunt, nobisque ad memoriam revocarunt, quod licet felicis memorie antecessores nostri episcopi Traiectenses, nosque eorum vestigia laudabilia non immerito prosecuti, digna consideracioneadvertentes, quod structura eiusdem ecclesie nostre iam nimia vetustate corrupta, periculosam ruinam minetur, ipsique antecessores nostri et nos eandem structuram noviter restaurare ad honorem Dei et beati Martini patroni nostri, inceperint et inceperiraus ex sectis lapidibus opere polito et quam plurimum sumptuoso et ut opus huiusmodi perfeccionem capiat ciciorem, bona iniusto modo acquisita, que nesciuntur quibus de iure sit restitucio facienda, per civitatem et dyocesim nostras predictas emergencia, eidem open deputaverint et deputaverimus assignanda, necnon vobis ecclesiarum rectoribus predictis ceterisque subditorum nostrorum confessoribus, certis suspensionis et excommunicacionis penis adiectis mandaverint et mandaverimus, quatenus huiusmodi bona necnon vota et peregrinaciones eorumdem subditorum nostrorum ex voto vel alias obligatas, Iherosoliraitano dumtaxat excepto, prout ad nos pertinet, in pecuniam commutare valeatis per eosdem in opus dicte fabrice et non alias convertendas et quamvis anno lapso et amplius certis et racionabilibus ex causis, omnes indulgencias, potestates et mandata, quibuscumque coliegiis seu personis, super recepcione huiusmodi iniustorum, seu votorum commutacione predictorum sub quacumquc forma verborum, eciam si expressam et specialem oporteret fieri mencionem, seu sub aliis quibuscumque non obstantibus indultas vel concessas, revocandas duxerimus preter quam ad opus fabrice antedicte quas eciam hiis presentibus revocamus, nihilominus quidam, qui nomen Domini in vanum recipere non formidant, post et contra assignacionem et renotacionem nostras predictas huiusmodi iniusta recipere, necnon vota predicta commutare et ipsas exinde redactas pecunias, non ad usum dicte fabrice sed in proprium et alias contractare et convertere in grave dicte fabrice dispendium non formidarunt hactenus nee formident, quidam eciam layci vos rectores ecclesiarum predictos et alios eiusdem fabrice procuratores et nuncios, in ecclesiis vestris predictis et alias non permittunt ad opus dicte fabrice a fidelibus petere caritatis subsidia, nisi certis per ipsos laycos assignatis diebus, vel sub extorcione porcionis huiusmodi petendorum, et quia nostra interest dicte ecclesie nostre Traiectensis super dampnis et dispendiis huiusmodi oportunis remediis providere, excommunicamus omnes et singulos cuiuscumque ordinis, status aut condicionis existant, qui bona iniusta predicta, necnon pecunias vel res alias ex commutacione votorum predictorum redactas receperint, tradiderint vel exsolverint, nisi ad opus fabrice antedicte. Inhibemus eciam sub pena excommunicacionis, quam ferimus in hiis scriptis eisdem, ne quis contra assignacionem et renotacionem nostras predictas se de huiusmodi bonis iniustis et commutacione votorum predictorum intromittere audeat quovis modo, propter quod vobis et unicuique vestrum, in virtute sancte obediencie et sub penis suspensionis et excommunicacionis districte precipimus et mandamus, quatenus prout a latore presencium requisiti fueritis, hunc nostrum processum ubi, quibus, et quociens necesse fuerit, insinuare et publicare curetis, monentes universos et singulos in genere et de quorum nominibus vobis constiterit in specie, ut infra quindecim dies post vestram monicionem, quorum quinque pro primo, quinque pro secundo, et residuos quinque pro tercio et peremptorio termino ac monicione canonica assignamus eisdem de huiusmodi iniustis seu votorum commutacionibus, post et contra assignacionem et reccpcionem nostram receptis scu debitis, procuratoribus dicte fabrice satisfaciant competenter, ac de perturbacione et extorcione porcionis predictis omnino desistant, ipsisque procuratoribus de huiusmodi ausu temerario satisfaciant; alioquin ipsos et quemlibet ex eis, qui in premissis contrarii fuerint vel rebellos, si rectores universitatis fuerint, ipsos et universitatem predictam interdicamus, si singulares persone fuerint, ipsos innodamus excommunicacionis sentenciam in hiis scriptis, et contra ipsos tamquam invasores bonorum ecclesiasticorum procedi volumus provincialibus institutis, diem seu dies insir.uacionis, monicionis et execucionis presencium et quid in eis relacione dignum vobis occurrerit, nobis per vestras littcras annexas presentibus remandare curetis, ita quod in hiis exequendis unus vestrum alios vel alium non exspectet. Datum anno Domini millesimo trecentesimu tricesimo nono, in crastino beate Catharine virgmis '). Origineel Charter in het Archief v. d. Dom, N°. 128. Een uithangend zegel. Cartularium v. d. Domfabr., fol. 72recto. 34 regels; 27 c.M. lang en 23 c.M. breed. Ub9} 1) Gelijkluidende brief is gegeven: 1340 — Sabbatho post Reminiscere (Mrt. 18). 4 '). '344 (Mei 3). Joliannes van Arket, bisschop van Utrecht, bestemt alle goederen die uit schipbreuk afkomstig zijn, of tuier eigenaar men niet kent, voor dc fabriek van den Dom. De procuratoren hebben het recht questierders aan te stellen en af te zetten ; deze mogen in geenen deele worden belemmerd. Johannes, Dei gracia episcopus Traiectensis, ad perpetuam rei memoriam. Universis Christifidelibus in omnium salvatore salutem. Cum ad fabricam ecclesie nostre Traiectensis, ex nimia vetustate ruinis patentem, opere quolibet nobili ceptam reformari nostre consideracionis aciera dirigimus, cumque consummadonis ipsius operis sumptuositatem, fiscique nostri tenuitatem ac operis tarditatem revolvimus, non sine cordis amaritudine suspiramus propter quod quod habemus tribuere, et defectum a vobis suppleri caritatis subsidiis decrevimus fore dignum. Igitur bona naufragorum, ac minus iuste quesitorum, ac rerum omnium restituendarum, si nesciatur quibus debeat fieri restitucio eorundem, necnon legata et donata generalia in pios usus convertenda, quibus donantes vel legantes personas loca, modos, vel formas, non expresserant, eidem fabrice hac assignacione ac deputacione usque ad consummacionem dicti operis deputamus. Insuper omnes et singulas donaciones prerogativas, indulgcncias, seu beneficia, per venerabiles patres archiepiscopos et episcopos, cuiuscumque tenoris exi-tant eidem fabrice factas et impensas, innovamus, ratificamus et approbamus. Insuper omnibus et singulis, de sua substancia, usui dicte fabrice largientibus, seu aliis eiusdem fabrice opus caritatis favore prosequentibus, vere confessis et contritis, tociens quociens hoe egerint quadraginta dierum indulgcncias omnipotentis Dei et gloriosi confessoris patroni nostri beati Martini auctoritate confisi in Domino misericorditer indulgemus; ipsosque in participium omnium bonorum, que nent in nostris civitate et dyocesi admittimus, et participes efficimus eorundem. Iniungimus eciam universis ecclesiarum rectoribus, et ipsorum loca tenentibus, ac aliis sacerdotibus nobis subiectis, ut quociens ipsis divina missarum solempnia celebrare contigerit, in canone tam vivorum quam defunctorum specialem memoriam faciant eorundem. Necnon in ecclesiis suis, fesiivis et dominicis ac aliis diebus, ad hoe hactenus deputatis, necnon in extremis laborantes et alias subditos suos salutaribus monitis exhortentur, ut de suis facultatibus eidem fabrice largiantur, donata legata vel alia caritatis subsidia per eosdem subditos eidem fabrice largienda et impensa fidcliter colligant, et sine omni deduccione falcidie vel sumptuum, procuratoribus eiusdem fabrice, die reportacionis adhoc assignata, fideliter reportare procurent. Ipsis eciam rectoribus et eoruni loca tenentibus indulgemus, ut si ecclesie sue ecclesiastico interdicto aut divinorum cessacione, nostra vel vices nostras gerencium aut subditorum nostrorum statutorumve nostrorum. seu predecessorum nostrorum, presen- 1) Dit charter is /eer gehavend en is vergeleken met een van lateren datum (1364—Nov. 22). cium et futurorum, synodalium vel provincialium auctoritate subiecte, semel' in anno, cum expedire crediderint et negocium eiusdem fabrice populo, ad hoe convocato exponere voluerint, caritatis subsidia petiiuri, liceat eis, apertis ianuis et campanis pulsatis unius misse officium solempniter celebrare, quod interdictum et cessacionem, quoad hoe tantum, suspendimus illa vice.y Ceterum procuratoribus eiusdem fabrice antedictis indulgeinus, ut in confraternitatem et communionem beati Martini predicti, homines utriusque sexus nostrarum civitatis et dyocesis admittere et recipere valeant, modis lieitis et honestis, et si apud eandem ecclesiam nostram sepulturam ecclesiasticam elegerint et ipsi vel ecclesie apud quas communi iure vel eleccione sepeliendi fuerint, ecclesiastico interdicto vel divinorum cessacione aucioribus predictis subiaceant, ipsorum corpora nichilominus in ipsis ecclesiis et cymiteriis earundem apertis ianuis, interdicto huiusmodi non obstante, tradantur ecclesiastice sepulture, proviso quod nichil attemptetur in fraudem consilii generalis^ Ip*is eciam ecclesiarum rectoribus indulgemus, ut sibi confitentes, in votis fractis non solempniter emissis, et a prestacionibus iuramentorum ex levitate non solempniter, inieccionibus manuum in parentes citra sanguinis effusionem, ab huiusmodi peccatis valeant absolvere et peniteneiam iniungendam in pecuniis, ad usum dicie fabrice commutare. In virtute sancte obediencie et sub penis suspensionis et excominunicacionis eciam inhibemus, ne quis cuiuscumque status, religionis, aut condicionis, se de bonis et rebus predictis premissotutn occasione ad dictam fabricam pertinentibus, presentibus et futuris, alias quam ad opus et usum ac utilitatem dicte fabrice et quomodolibet intromittant, aut negocio eiusdem fabrice publice vel occulte detrahant, aut ipsius fabrice negocio expedire et fideliter prosequendo impedimentum aliqund opponant, aut opponenti consilium, auxilium vel opem prestent; alioquin ut exnunc pro purganda mora ipsis et eorum cuilibet dilacione sex dierum indulta, omnes et singulos, qui eidem nostre inhibicioni non paruerint, in hiis scriptis excommunicacionis sentenciam promulgamus, absolucione a sentencia huiusmodi, nobis et procuratoribus dicte fabrice specialiter reservata. Ceterum ipsis procuratoribus, presentibus et futuris et cuilibet eorum insolidum, super examinandis, investigandis, approbandis et reprobandis rescriptis litteris et instrumentis quorumcumque questorum, ad quecumque negocia questus per civitatem et dyocesim nostras querere, peteri etexigere volencium, necnon super ipsis questoribus admittendis et refutandis necnon facultates petendi et testimonialibus litteris concedendis, necnon super arrestandis, capiendis et puniendis falsis questoribus, necnon impedientibus, vel ut tenentur, non prosequentibus negocium eiusdem fabrice ac super deputandis et constituendis et subrogandis questoribus, collectoribus et recepioribus rerum ad dictam fabricam pertinencium, ipsisque revocandis et aliis deputandis, quociens voluerint, ac impetrandis absolucionibus hiis, qui in dicta nostra sentencia incideri' t, necnon connexis dependentibus et emergentibus in premissis committimus, tenore presencium vices nostras, ita quod faciant, quod decreverint per censuram ecclesiasticam firmiter observari, invocato super hoe, si opus fuerit, auxilio brachii secularis. Ceterum presentes litteras mandamus per dictos rectorcs ecclesiarutn vel éorum loca tenentes, quociens super hoe, ex parte dictorum procuratorum Jicte fabrice requisiti fuerint, in ecclesiis suis et alias solempniter publicari. In quorum testimonium sigillum nostium presentibus duxitnus apponendum. Datum anno Domini millesimo tricentesimo quadragesimo quarto, mensis Maii die tercia. wö Origineel Charter in het Archief v. d. Dom, N°. 184. Een gebroken zegel. Cartularium v. d. Domfabr., fol. 77recto. 35 regels; 45 cM. lang; 27 cM. breed. 5 ')• 1358 (Maart 25). Johannes van Arkel, bisschop van Utrecht, hernieuwt het bevel, dat men de questierders van het nieuwe werk van het kapittel ten Dom met moet bemoeilijken of hun geld afpersen en verleent een aflaat van 40 dagen aan hen die bijdragen geven. Johannes, Dei gracia episcopus Traiectensis, dilectis sibi in Christo abbatibus etc. Querelam gravem etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. Een bijna gaaf zegel. N°. 448. 56 regels; 54 cM. lang; 40 cM. breed. 6 2). 1364 (Nov. 22). Johannes va?i ArJttl, bisschop van Utrecht, hernieuwt een vroeger gegeven bevel, waai bij alle goederen, ivier eigenaar onbeke?id is, aan de fabriek van den Dom worden toegewezen. Over het aanstellen en afzetten van questierders. Johannes, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis, ad perpetuam rei memoriam etc. Cum ad fabricam etc. ... Orig. Chart. Archief v. d. Dom. , ^ Zegel ontbreekt. N°. 529. 68 regels; 40 cM. lang; 36 cM. breed. 1) Met dit fraaie charter is het voorafgaande onder n°. 2, van 1327 (Oct. 11) vergeleken. 2) Zie het stuk van 1344 (Mei 3). — „Ceterum — generalis" ontbreekt in dit charter. Op de pliek : Precipitur omnibus et singulis decanis et provisoribus per dyocesim Traiectensem constitutis, ut copiam huiusmodi recipiant mandati sub excommunicacionis et suspensionis penis, ne subditi eorum ignoranciam valeant allegare. Opgenomen in een „vidimus" van 1422 (Juli 1). 7 '). 1371 (?)• Arnoldus van Hoorn, bisschop van Utrecht, gelast aan de geestelijkheid in Oost- Friesland, den door hem aangestelden procurator Theodericus van Heusden te ontvangen en zijn werk voor de fabriek ten Dom aldaar te willen bevorderen. Arnoldus de Hoern, Dei ct apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis, universis et singulis abbatibus, abbatissis, prioribus, priorissis et prepositis, decanis, provisoribus et officialibus ruralibus per terminos Oest-frisie nostrc Traiectensis dyocesis, ad quos presentes littere pervenerint, salutem in Domino sempitemam. Quoniam, ut ait apostolus, onines stabinius ante tribunal Christi, recepturi prout in corpore gessimus, sive bonum fuerit, sive malum, oportet nos ergo dicm extreme messionis operibus misericordie prevenire, ac eternorum intuitu illud seminare in terris, quod, reddente Domino, cum multiplicato fructu recolligere debeamus in celis, firmam spem fiduciamque tenentes, quoniam qui parve seminat parve et metct, et qui seminat in benediccionibus de benediccionibus metet vitam eternalem. Quare universitatem vestram nobis in Christo dilectam, communiter et divisim monemus et in Domino salubriter exhortamur, quatenus discretum virum dominum Theodericum de Hoesden, presbyterum in ecclesia nostra Traiectensi, perpetuum vicarium, nove fabrice dicte nostre ecclesic Traiectensis procuratorem iuratum, ac nuncium specialem per venerabiles viros dominos decanum ct capitulum eiusdem nostre Traiectensis ecclesie ad infrascripta specialiter sine quocumque contractu seu convencione constitutum, ordinatum et exigentibus suarum probitatum meritis deputatum, seu ipsius nuncios, cum ipse cum luis liiteris et dictorum decani et capituli litteris, aut cum copiis earundem sub sigillo auctentico vobis duxerit transmittendos, dum iidem procurator et nuncii ad vos et quemlibet vestrum venerint, pro petendis elemosinis fidelium ad opus nove fabrice ecclesie nostre Traiectensis supradicte, que propter sui operis nobilitatem et decenter incepti sumptuositatem maxime est debitis onerata, graciose pertractetis, et in prosecucione negocii dicte nove fabrice dictis procuratori et nunciis consilio, auxilio et favore assistere velitis, ipsos de locis vestris ad loca vieina in terris vestris sub eorum expensis conducendo vel conduci faciendo, eos in vestris mansionibus ad commestiones, potaciones et pernoctaciones suis propriis sumptibus propter honestatem et decenciam 1 lericalem recipiendo, omnes et singulos ecclesiarum curatos et rectores ac corum vices gerentes infra limites veslre iurisdiccionis existentes ad certos dies, horas, et loca coram vobis convocando, indulgeix ias quascumque et singula privilegia eidem fabrice a sede apostolica, vel legatis eiusdem aut al> archiepiscopis vel episcopis concessas, scu concessa, vobis a procuratore et nunciis predictis exponenda et in cedulis articulatim tradenda, ipsis ecclesiarum rectoiibus et eorum vices gerentibus insinuando, et hec omnia per eos ulterius populo ipsis a Deo commisso lideliter exponendo, 1) Dit stuk schijnt niet af tc zijn. Datum ontbreekt. Buitenop sta«at: (1 371 et sic ad largiendum dicte fabrice, dumtaxat in anno presenti, tribui? diebus dominicis et festivis medio tempore venientibus, ob honorera omnipotentis Dei et piissimi sui confessoris beati Martini, dicte ecclesie ac tocius nostre dyocesis patroni gloriosi, pias elemosinas, oblaciones, necnon testamenta et legata eidem fabrice donata ac restituciones vagas, si que ibi sint, et ad similia caritatis subsidia dictum populum salubriter inducendo, oblaciones, elemosinas dictis diebus provenientes, necnon donata et legata ac quecumque alia ac restituciones predictas, predicta si que sint, fideliter colligendo, ipsas et ipsa sic collectas et collecta, per fideles eorundem curatorum nuncios, ad diem et locum per vos eis prefigendos vobis ad opus dicte fabrice cum fiducia reportando, et sic de aliis ad dictum ipsius fabrice negocium requisitis faciendo, quemadmodum in litteris dictorum decani et capituli sigillo dicte nove fabrice sigillatis vobis, unacum hiis litteris nostris transmissis, plenarie continetur, ut per hec et alia bona opera, que Deo inspirante, feceritis et fecerint, oracionuro et beneficiorum de quibus in dictis cedulis fit mencio participes fieri, et celestis vite premium consequi mereamini et mereantur in eternum. Insuper, cum procurator et eius nuncii predicti, existentes in partibus vestris alienigene et incogniti, pre timore malefactorum in aliquibus terrarum partibus dicte diocesis non audeant aliquam pecuniam promptam in propria deducere persona, vos requirimus et rogamus, ut quidquid a subditis vestris vobis presentatum fuerit, presentetis uni persone, quam ipsi vobis nominaverint, et ipsam personam ad civitatem Traiectensem per vos vel ydoneos vestros nuncios, cum fide, cura et diligencia fideliter conduccre studeatis, tamque fideles, diligentes et sedulos vos exhibeatis in premissis, quod ex operacionibus et promocionibus vestris fructus uberes ad opus dicte fabrice proveniant ut speramus, vosque preter mercedis eterne premium et nostri favoris graciam laudabilis fame attolli preconiis valeatis. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 616. Met een uithangend zegel. Cartul. v. d. Domfabr., fol. 23recto. 25 regels; 28 cM. lang; 36 cM. breed. 8. 1371 (Oct. 12). Atnoldns van Hnom, bisschop van Utrecht, beveelt aan zijne onderhoorige geestelijken de t/ueslierders van den Dom met hunne relieken te ontvangen. Beschrijving van zulk een intocht, terwijl voor die gelegenheid het interdict wordt opgeheven. Arnoldus, Dei gracia episcopus Traiectensis, discretis viris decanis, provisoribus, plebanis, capellanis, ecclesiarum rectoribus, clericis et laycis, ceterisque ecclesiarum rectoribus, universis et singulis per civitatem et dyocesim nostras Traiectenses constitutis, ad quos presentes fittere pervenerint salutem in Domino sempiternam. Nuncium seu nuncios venerabilis ecclesie nostre Traiectensis, conservatores presencium, vestre transmittimus caritati. Rogamus et volumus seriose nichilominus, in virtute sancte obediencie, et sub penis suspensionis et excommunicacionis sentencie late, vobis omnibus et singulis districte precipiendo mandamus, quatinus ipsum vel ipsos, cum ad vos vel aliquem vesttum venerint, ndelium elemosinas ad opus nove fabrice ecclesie nostre Traiectensis predicte petituros, que cx nimia vetustate corruit et reformacione ac restauracione indigeat oportuna et incepta sic reedificari opere plurimum sumptuoso, benigne recipiatis et reverenter pertractetis. Vobis et cuilibet vestrum in virtute sancte obediencie et sub pena suspensionis ab officio divino districte precipiendo mandantes, quatenus omnes parochianos vestros annos discrecionis habentes, ad diem et horam quem vel quam lator presencium vobis nominaverit evocetis in urium, ut personaliter conveniant et ibidem moram faciant tamquam die dominico seu festivo, omni opere servili excluso, donec negocium prefate ecclesie nostre Traiectensis solempniter per nuncios predictos aut nunciura, vel per vos, prout expediens fuerit, adimpleatur et totaliter consummetur, nee obstare volumus, si in aliqua ecclesiarum, in qua ipsum negocium erit proponendum, nostra auctoritate vel archidyaconorum Traiectensium, vel statutorum synodalium seu provincialium fuerit interdictum, ipsum enim interdictum, quod in hiis scriptis semel suspendimus in anno, ea hora suspensum esse volumus et divina ibidem celcbrari, ipso tarnen interdicto peracto negocio in suo robore permanente. Vobis insuper universis et singulis sub pena predicta districte precipiendo mandamus, quatenus ob laudem Dei, beate Marie virginis, beatissimi confessoris Martini patroni nostri et aliorum sanctorum, quorum corpora in ipsa ecclesia sancta predicta requiescunt, quorum reliquias dicti nuncii in feretro et vasis aliis nobilibus secum dcferunt interclusas, convocato clero et populo in eorum iocundo adventu, candclis accensis, campanis pulsatis, religione induti cum vestris reliquiis, crucibus, vexillis eis obviam solempniter occurratis, ipsos cum feretro et dictis reliquiis in vestras ecclesias huiniliter et devote introducendo. Si quis vero id non fecerit, et mandatum nostrum, quod absit, non adimpleverit aut recusaverit, extunc se sciat dictis nostris sentenciis subiacere, quas sentenrias nostras a vobis presbyteris, clericis et laycis predictis, de quibus nobis constare poterit, procul dubio graviter puniemus. Insuper vobis omnibus et singulis in virtute sancte obediencie et sub penis antedictis districte precipiendo mandamus, quatenus parrochianos vestros fideliter moneatis et diligenter inducatis, •et eis in remissionem peccaminum, auctoritate sedis apostolice atque nostra, per quam fabriea prefate ecclesie nostre largis indulgenciis est munita, iniungatis, ut de bonis eorum ipsis a Deo collatis, pias elemosinas et grata caritatis subsidia erogent, in subsidium fabrice supradicte, ut per promocionem vestram et subvencionem parochianorum, predictum opus ju 670. 28 regels; 44 cM. lang; 26 cM. breed. 14. '379 (Febr. 22). Bisschop Arnoldus van Hoorn staat den queslierders van de kerkelijke gestichten te Aken en te Henegouwen toe, geld in te zamelen voor den oorlog tegen de Sarracenen en andere ongeloovigen, en beveelt de onderhoorige geestelijkheid hen met hunne relieken te ontvangen. Arnoldus, Dei gracia episcopus Traiectensis, venerabilibus virisdominisabbatibus, prepositis, decanis, abbatissis, priorissis, decanis ruralibus etecclesiarum rectoribus, exemptis et non exemptis, ceterisque omnibus et singulis presbyteris, capellanis, custodibus, scolarum rectoribus et clericis, per nostras civitatem et dyocesim Traiectenses constitutis, ad quos presentes littere pervenerint, salutem in Domino sempiternam. Pia mater ecclesia de animarum salute sollicita, perpensans devota fidelium per quedam munera spiritualia indulgencias conferre consuevit, ad debita famulatus honoremque Deo et locis sacris ac edibus impendendum. Cum igitur in Christo dilecti viri religiosi domini ac fratres prepositus, prior et capitulum, domorum de Aquis et de Henegowe, Leodiensis diocesis ordinis dominici sepulchri Hierosolymitani, in dictis eorum domibus ac alie longe lateque ad hoe sedis apostolice auctoritate privilegiati sint, ac militaribus insigniis asscripti et constituti, ut tam in mari quam in terris runctis diebus et noctibus adversus spurcicias, impiasque voluntates, incursiones Sarracenorum, paganorum et infidelium nomen Domini nostri Jesu Christi blasphemancium arma sua preparent, corpora sua intrepide exponant, et pro fide catholica, cuncta caduca mundi huius naufragi deserere non pertimescant, dedicando.... conatus impiorum debellantes, nee ad id sufficientes, nisi piis fidelium cleraosinis succurrantur, de consensu capituli ecclesie nostre Traiectensis, universitatem vestram rogamus atque monemus ac in virtute sancte obediencie et sub penis suspensionis et excommunicacionis districte precipiendo mandanius, quatenus procuratores sive nuncios dominorum prepositi, prioris et capituli predictorum, cum ad vos venerint, cum feretro et reliquiis quos secum deferunt, campanis pulsatis et crucibus et vexillis inducatis et reducatis, eosdem in vestris ecclesiis, locis et capellis Christifidelium elemosinas petituros, benigne et sine contradiccione ac exaccione <|ualibet, ad dies et horas quos lator presencium vobis nominaverit recipiatis, et a vestris subditis recipi faciatis, ac eosdem in vestris edibus caritative pertractetis, et ab eis verbum exhortacionis ad populum permittatis explicari; vobisque iniungamus, quatenus omnibus et singulis parochianis vestris annos discrecionis habentibus districte precipiatis, sub excommunicacionis pena, ut ad diem et horam, quos lator presencium vobis nominaverit, ad ecclesiam conveniant, ab omni opere servili cessent, diemque celebrent tamquam diem sollempnem, et ibidem moram faciant donec dictum negocium per dictos procuratores sive nuncios fuerit sollempniter consummatum. Insuper vobis omnibus et singulis supradictis inhibemus, ne die et hora quibus dictum negocium agendum fuerit, per vos vel per alios seculares aut religiosos quoscumque preterquain per dictos procuratores seu eorum nuncios in vestris ecclesiis seu monasteriis sermonem fieri faciatis, quocienscumque ipso die negocium videlicet confraternitates cum aliis graciis et indulgenciis in vestris ecclesiis seu monasteriis populo exponere vel declarare voluerint, volumus vobisque precipimus, ut hec fieri permittatis, et si in aliquibus locis nostre dioci-sis, divina officia, auctoritate nostra vel statutorum provincialium seu synodalium aut iudicum a nobis delegatorum sive nobis inferiorum fuerint suspensa aut loca interdicta, vos ipsi sacerdotes ianuis apertis, excommunicatis exclusis, in eorum iocundo adventu seniel dumtaxat in anno divina officia solempniter celebretis, ipso interdicto non obstante, quod quoad hec illa vice volumus esse suspensum, salva constitucione concilii generalis. Omnibus eciam vere penitentibus, confessis et contritis, qui dictis procuratoribus aut ipsorum nunciis manus porrexerint adiutrices, de omnipotentis Dei misericordia a< beatissimi Martini patroni nostri auctoritate confisi, quadraginta dies indulgenciarum de iniundis penitenciis relaxamus. Inhibemus eciam sub penis antedictis, ne vos aut procuratores ecclesiarum vestrarum seu parochiani vestri, aliquam partem, quantumcumque parvam sive magnam, pretextu consuetudinis aut alicuius prescripcionis, vel nostre concessionis quam hac vice quoad peticionem dirtorum procuratorum sive nunciorum antedictorum carere volumus roboris firmitate, de elemosinis petere vel extorquere quoquomodo presumatis seu presumant. Insuper inhibemus sub penis antedictis, ne curati ecelesiarum, capellani sive presbyteri nostre diocesis cuiuscumque status, gradus, religionis, sexus aut condi«ionis fuerint, per missarum seu aliorum divinorum officiorum celebrandorum sollempnia, vel acceleracionem eorum vel aliter qualitercumquc, temporibus exhortacionis huiusmodi in quibus dictum negocium et quociens proponi contigerit quoquomodo interrumpere presumant, dummodo sine fraude ante meridiem suas missas possint adimplere. Volumus eciam precipimusque et mandamus, quatenus quicumque dictos procuratores seu eorum nuncios verbo vel opere impedierit aut molestias intulerit, ipsos et eorum quemlibet tociens quodens dicti procuratores aut eorum nuncii vos requisierint ad diem seu dies competentem seu com[)etentes et ad latoris presencium voluntatem citetis peremptorie, coram officiali nostro Traiectensi, procuratoribus et nunciis predictis super huiusmodi impedimcnto vel offensione responsuros et facturos, quod dictaverit ordo iuris. Nomina vero citatorum et diem citacionis vestre, ac quid in premissis feceritis, vos qui presens mandatum fueritis executi, nobis vestris litteris patentibus, sigillo vestro sigillatis, sub penis antedictis rescribatis. Occasione autem presencium litterarum per dictos procuratores aut ipsorum nuncios tempore Quadragesimali aut in partibus Oestfrisie questum huiusmodi nolumus quoquomodolibet exerceri. Transsumpto eciam earumdem litterarum sub sigillo eciam cuiuscumque persone auihentice aut signo notarii dato vel dando, tidem nolumus adhiberi, presentibus vero post annum a data presencium computandum, minime valituris. In quorum omnium testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Nos decanus et capitulum ecclesie Traiectensis predicte, sigillum fabrice eiusdem ecclesie, eisdem presentibus apponi fecimus in testimonium premissorum. Datum anno vero a Nativitate Domini millesimo trecentesimo septuagesimo nono, feria tercia post ,Esto michi'. Prohibcmus insuper, ne dicti nuncii seu procuratores de nummis levandis in temporibus peregrinacionum intermutantur quovis modo, nee ad hoe per vos aut vestrum aliquem admittantur sub penis antedictis .... anno et die quibus supra. < )rig. Ch.irt. Archief v. d. Dom. Ken gebroken zegel. N°. 674. 36 regels; 41 cM. lang; 30 cM. breed. 15. 1379 (Maart 23). Bisschop Arnoldus van Hoorn geeft verlof aan de questierders van St. Maria en de XII Apostelen rond te gaan en gelden in te zamelen ; hieraan verbindt hij een aflaat van 40 dagen voor allen die aalmoezen schenken. Arnoldus, Dei gracia episcopus Traiectensis, venerabilibus viris abbatibus etc. Cum militan:'. sponsa etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, De zegels ontbreken. N". 675. 28 regels ; 37 cM. lang ; 25 cM. breed. 16. '379 (Maart 31). Bisschop Arnoldus van Hoorn slaat aan de questierders van het klooster St. Cornelius Indensis bij Aken toe, met hunne relieken rond te gaan in de diocese Utrecht. Arnoldus, Dei gracia episcopus Traiectensis etc. Pia mater ecclesia etc. Orig. Chart. Archief v. tl. Dom, De zegels ontbreken. N". 677. , ' 33 regels; 35 cM. lang; 28 cM. breed. 17* 1379 (Aug. 31). Bisschop Arnoldus van Hoorn staat aan de questierders van het Heilige Sacrament te Amersfoort toe, met hunne relieken rond te gaan in de diocese Utrecht. Arnoldus. Dei gracia etc Pia mater ecclesia etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Heide /egels ontbreken. N". 679. 25 regels; 39 cM. lang; 22 cM. breed. 18. 1379 (Oct. 23). Florentius van Wevelinkhoven slaat aan de questierders van den Dom toe met hunne relieken rond te gaan, en beveelt de onderhoorige geestelijkheid hen te ontvangen. Klorencius, Dei et apostolice etc. Cum ad fabricam etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 681. Cartul. v. d. Domfabr., fol. 2 2recto. /egel ontbreekt. regels; .ji cM. lang; >2 cM. breed. 19. 1379 (Oct. 23). Bisschop Flotenlius van Wevelinkhovcn staat den questierders van den Dom toe met hunne relieken rond ie gaan, en verbiedt geestelijken of leeken hun geld af te persen of in cenig opzicht hinderlijk te zijn. Florencius etc. Querelam gravem dilectorum etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 682. Zegel ontbreekt. Cartularium v. d. Domfabr-, fol. goverso. 52 regels; 57 cM. lang; 49 cM. breed. 20. 1379 (Nov. 11). Bisschop Floris van Wevelinkhovcn, vernieuwt het door zijn voorganger aan de questierders van hel Heilige Sacrament te Amersfoort gegeven verlof om met hunne relieken rond te gaan. Florencius, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis, notum facimus universis, quod nos ad humilem supplicacionem procuratorum ac nunciorum questus venerandi Sacramenti Eucharistie corporis Domini nostri Jesu Christi, ab ecclesia nostra Amerslbrdensi emissorum, omnes et singulas indulgencias, gracias et concessiones, de quibus mencio lit in litteris quibus hee nostre transfiguntur, dc novo concedimus et indulgemus eisdem, rogantes et exhortantes ipsos recipi, caritative tractari et ad officium questus huiusmodi benigne admitti, ac impeditores et offensores illorum mandamus citari, et alias fieri et observari omnia in eisdem litteris contenta, secundum formam et tenorem earundem, hinc ad tempus in eisdem litteris expressatum. Per hoe tamen nullas indulgencias seu concessiones predictas a predecessore nostro, tenore ipsarum litterarum concessas vel indultas hactenus eisdem intendimus approbare. In quorum testimonium sigillum nostrum duximus presentibus appendendum. Datum anno a Nativitate Domini millesimo trecentesimo septuagesimo nono, mensis Novembris die undechna. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, 1 Zegel ontbreekt. N". 683. 9 regels; 25 cM. lang; 9 cM. breed. 21. 1379 (Nov. 24). Bisschop Floris van Wevelinkhoven beveelt dat men ' de questierders van St. Maria en de XII Apostelen met pracht en praal in de kerken ontvange, en verleent bij de t/uest een aflaat van 40 dagen. Florencius, Dei gracia etc. Pia mater ecclesia etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Beide zegels gedeeltelijk aanwezig. N". 68.}. ' 32 regels; 40 cM. lang; 25 cM. breed. 22. 1381 (Febr. 24). Bisschop Floris van Wcvclinkhoven gebiedt, dat men den questierders van St. Cornelius Indensis geen overlast meer aandoe, doch integendeel hen welwillend ontvange. Florencius, Dei gracia etc. salutem in Domino sempiternam. Ex parte discretorum virorum procuratorum sivc nunciorum negocii sive questus monasterii sancti Cornelii Indensis, Coloriensis diocesi» nobis graviter exstitit conquerendo monstratuni, quod nonnulli homincs tam clerici quam layci nostre dyocesis.... operum procurante, ipsos tam contra tenorem sedis apostolice quam nostre inhibicionis litterarum procuratores persequuntur, videlicct dando dictis procuratoribus et nunciis seu ministris eorundem blasphemias, verba turpia et obnoxia, ipsos verberando, captando, ledendo, pecuniam seu elemosinas, que a Christifidelibus ad usus dicti monasterii seu negocii petunt, vel partem earundem exigendo, petendo et violcnter recipiendo ad usus fabricarum ecclesiarum et capellarum, ut cum eis dividant compellendo, ceterisque variis modis persequuntur eosdem, in dictorum conquerem ium iniuriam, preiudicium non modicum ct gravamen. Cumque propter hoe delinquentes huiusmodi penas et sentencias varias incidunt ipso facto propter quod timemus animas delinquencium et rebellium huiusmodi, ubi dyabolus cum ministris suis locum tenet submergi posse inferni in profundo. Super quibus dicti conquerentes sibi a nobis petierunt provideri de remedio in Domino oportuno, nos vero toto cordis conamine salutem animarum defectantes iustis pcticionibus dictorum conquerencium inclinati, vobis et cuilibet vestrum in virtute sancte obediencie et sub penis suspensionis et excommunicacionis districte precipiendo mandamus, quatenus in ecclesiis, monastcriis, capellis et locis vestris infra missaruni sollempnia prout a latore presencium fueritis requisiti inhibcatis de < etero omnibus et singulis parochianis vestris in specie et in genere, ne de cetero preniissa vel eorum aliqua contra dictos procuratores aut nuncios attemptent per se, alium, seu alios aut consimilia attemptare presumant quoquomodo, sed ab eisdem cessent penitus et desistant, et in antea dictis procuratoribus et nunciis, rebus et elemosinis ex huiusmodi questu provenientibus libere et integre sine diminucione qualibet et exaccione ad usus dicti monasterii uti, frui permittant pacifice et gaudere. Insuper ut supra precipiendo mandamus, ne die et hora, quibus dictum negocium agendum fucrit, per vos vel alium seu alios seculares aut religiosos quoscumque, exceptis dictis procuratoribus aut eorum nunciis in vestris ecclesiis seu monasteriis sermonem fieri faciatis et ipso die negocium eorum, videlicet confraternitates, cum aliis graciis et indulgenciis in monasteriis seu ecclesiis vestris populo exponere vel declarare fieri permittatis: precipientes insuper vobis omnibus presbyteris et capellanis supradictis, quatenus cum dicti procuratores seu eorum nuncii cum negocio huiusmodi semel dumtaxat in anno vestras ecclesias, capellas et monasteria visitare voluerint, ipsos in eisdem admittatis. Et si, quod absit, locus huiusmodi in quo dictum negocium pervenerit, fuerit auctoritate nostra vel inferiorum nostrorum aut statutorum provinci- alium sive synodalium ecclesiastico suppositus interdicto, nos ob revercnciam dicti venerandi negocii intcrdictum huiusmodi, dicta die dumtaxat tollimus et relaxamus, excommunicatis et nominatim interdictis exclusis. Inhibemus insuper sub penis predictis, ne curati ecclesiarum, capellani seu presbyteri nostre diocesis cuiuscumque status, gradus, religionis, sexus aut condicionis luerint, per missarum seu aliorum divinorum offi< iorum celebrandorum sollempnia vel acoeleracionem eorum seu aliter qualitercumque tcmporibus exhortacionis huiusmodi quibus dictum negot ium et quociens proponi contigerit, quoquomodo interrumpere presumant, dummodo sine fraude ante meridiern suas missas possint adimplere. Precipientes eciam sub penis antedictis, omnibus et singulis subditis vestris, ut ipso die adventus eorum tisque ad consummacionem dicti negocii, ab omni opere servili cessent, eorum ecclesiam visitent, huiusmodi negocium audituri. Alioquin sex dierum per vos canonica monicione premissa, ipsos et eorum quemlibet in premissis aut eorum aliquo noveritis, aut sciveritis contradictores, violatores aut rebelles, quos in his scriptis excommunicamus, excommunicatos publice nuncietis, nisi infra predictum monicionis terminum vos qui deliqueritis seu delinquentes se coram nobis Traiecti, si ibidem presentes fuerimu.s, alioquin coram offidali nostro Traiectensi parte altera legitime ad hoe vocata causam racionabilem exhibueritis seu exhibuerint et vos vel ipsi legitime excusaverilis seu excusaverint super premissis. Nomina vero delinquencium, monitorum, excommunicatorum ac diem vestre monicionis litteris vestris patontibus licjuide rescribatis, vos presencium executores, presentibus vero post annutn a data presencium proximo computandum minime valituris. In quorum omnium testimonium sigillum nostrum presentibus duximus apponendum. Datum anno Nativitatis Domini millesimo trecentesimo octuagesimo primo, ipsa die dominica qua cantatur in ecclesia Dei ,Esto michi'. per dominum vicariunu Orig. Chart. Archief v. 7 regels; 27 rSf. lang; 15 cM. lirecd. ■25. 1382 (MaaTt 31). Risschop Florentius van Wevelinkhoveti, geeft den procuratoren van de kerkfabriek ten Dom het privilegie, de brieven der questierders te onderzoeken, hen aan te stellen, te straffen en af te zetten, en verbiedt aan de onderhoorigt geestelijkheid hen te ontvangen, tenzij ze van wettige brieven zijn 7'oorzien. Florencius, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis, ad perpetuam rei memoriam. Universis Christifidelibus facimus manifestum, quod licet, sicut predecessores nostri episcopi Traiectenses commiserunt, eciam per patentes litteras nostras, procuratoribus fabrice ecclesie nostre Traiectensis presentibus et futuris et < uilibet eorum ir.solidum super examinandis, investigandis et approbandis rescriptis litteris et instrumentis quorumcumque questorum, ad quecumque negocia questus, per civitatem et dyocesira nostras querere, petere, exigere volencium, necnon super ipsis questonbus admittendis et refutandis, necnon facultates petendi, testimonialibus litteris concedendis, necnon super arrestandis, capiendis et puniendis falsis questoribus, necnon impedientibus vel ut tenentur non prosequentibus negocium eiusdem fabrice, ac super deputandis et constituendis et subrogandis questoribus, collectoribus et receptoribus rerum ad dictam fabricam pertinencium, ipsisque revocandis et aliis deputandis, quociens voluerint, ac impetrandis absolucionibus liiis qui in nostram sentenriam inciderint, necnon connexis dependentibus et emergentibus in premissis commiserimus vices nostras ita, quod faciant quod decreverint per censuram ecclesiasticam observari, invocato super hoe si opus fuerit auxilio brarhii secularis./lnhibuerimusque omnibus subditis nostris, ne questores quoscumque recipiant seu admittant, nisi Veras patentes litteras sigillo nostro una cum sigillo dicte fabrice de ipsorum exarainacione et admissione exhibeant sigillatas. Tarnen quidam se munitos asserentes nostris litteris, de questibus se intromiserunt ut dicitur antequam per procuratores predictos examinati essent et admissi, ac de hoe patentes litteras dictc fabrice presentarent, unde, cum premissa vergant in dampnum et preiudicium dicte fabrice Traiectensis et in derogacionem privilegiorum, ipsi fabrice per nos et predecessores nostros episcupos Traiectenses concessorum, omnes ct singulas gracias, concessiones et litteras, a nobis forte per importunas preces obtentas, privilegiis et graciis per nos et predecessores nostros eidem fabrice conccssis quovis modo contrarias, aut quibus nostris vel predecessorum nostrorum concessionibus et graciis sou dicte fabrice quoquomodolibet preiudicium generari poterit, tenore presencium, revocamus, protestantes nobis de cetero talia non licere. Mandamusque sigilliferis et scriptoribus nostris presentibus et futuris, sub éxcommunicacionis pena, quam in non parentes mandatis nostris liuiusmodi monicione canonica premissa ferimus in hiis scriptis, ne decetero <|Uovis quesito colore a questoribus quibuscumque eciam volentibus dare pecunias recipiant aut recipi permittant. Permittimus tarnen, quod pro sigillis et litteris questorum seniel in anno recipi poterit a quolibet questore pro sigillo et sciiptura simul unus scudatus antiquus cum dimidio, questu ecclesie nostre Traiectensis seu beati Martini dumtaxat excepto. In quorum omnium testimonium sigillum nostrum presentibus duximus apponendum. Datum anno Nativitatis Doniini [M°CCC°J LXXX0 secundo. mensis Man ii die ultima. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 1649*. Cartularium v. d. Domfabr., fol. 94verso. vV Een zegel. 30 regels; 24 cM. lang; 22 cM. breed. 26. 1382 (Apr. 20). Wenceslans staat aan het kapittel van den Dom toe eigen gerechtsdienaren aan te stellen. Wenceslaus, Dei gracia Romanorum rex semper Augustus et Boemie rex, notuin facimus, tenore presencium, universis et si inter claras publice rei curas quibus sacre regie maiestatis circumspecta benignitas universorum commodis et saluti dignatur intendere ad ea tarnen que statum et salubrem utilitatem venerabilium ecclcsiarum ac personarum ecclesiasti< arum prospiciunt signanter, ut in suis iuiibus et libertatibus illese pernianeant, tanto diligencioribus studiis inclinamur quanto per hoe illius auxilio qui principibus dominatur statum nostrum regium credimus posse felicius adaugeri. Sane venerabilium decani et capituli Traiectensis ecclesie devotorum nostrorum pensatis incommodis quibus per invasores et temerarios quam plurimos ut fidedigna relacione recepinius, in suis iuribus molestari possent et succumbere consideratis preclaris et multiplicibus eorum meritis, constantis fidei puritate, ac immote devoeionis insigniis, quibus divis regibus et imperatoribus progenitoribus nostris et antecessoribus, ac sacro Romano imperio placere studuerunt accuracius, nee desinunt indefessi ad ea solerter inniti que nostri et eiusdem imperii commodum prospiciunt et honorem animo deliberato non per errorem aut improvide sed ex certa sciencia sano principum nostrorum et fidelium accedente consilio ipsis giacias facimus infrascriptas: Primo, quod dicti venerabiles deeanus et capitulum, qui pro tempore fuerint possint auetoritate regia Romana, ordinare, facere, creare seu instituere, iudices, ballivos, officiales seu iustieiarios seculares barones, milites seu clientes, unum vel plures, ipsosque destituere, et alios vel alium de novo instituere, creare et ordinare, sicut ipsis decano et capitulo conveniens visum fuerit vel oportunum, qui adversus invasores, perturbatores, oppressores ac molestatores iurium, prediorum, rerum mobilium ac immobilium ecclesie Traiectensis predicte et capituli, ac singularium personarum et beneficiatorum eiusdem, necnon adversus occupatores et frivolos detentores reddituum, fructuum, proventuum decimarum et censuum suorum, ubicunque consistencium, pretextu dignitatum, officiorum, prebendarum et beneficiorum suorum in dicta ecclesia consistencium, quocumque censeantur nomine ad eos de iure seu consuetudine quomodolibet pertinencium, per modum citacionis, expandacionis, arrestacionis et alias, prout visum fuerit, faciant, reddant, et exhibeant, seu faciat, reddat et exhibeat, plenissimam iusticiam, iuxta et secundum congrua et ordinaria seu extraordinaria fori secularis auxilia, quibus ceteri seculares in similibus casibus pro suis consequendis iuribus pociuntur, ipsisque iudicibus, balliuis, officialibus seu iusticiariis secularibus, ut premittitur instituendis, premissa faciendi damus presentibus de plenitudine Romanorum regie potestatis plenam et liberam facultatem et auctoritatem. Item cupientes, ut deeanus, capitulum, canonici et beneficiati predicte ecclesie, iuxta ecclesiasticas libertates quoad temporalia iudicia illesi permaneant indefesse, statuimus, concedimus et ordinamus, ut super quibuseumque querelis, questionibus et causis eciam seculaiibus motis seu raovendis, per quoscumque seu quemcumque contra ecclesiam, capitulum et singulares personas predictas eorumque beneficia, fructus, redditus, libertates et iura quecumque moveri, tractari, agitari, ventilari, finiri et terminari debeant coram eorundem ecclesie capituli et personarum spirituali iudice competenti et super hoe in foro temporali seu vetito aut seculari nullatenus molestari, ymmo per presentes quibuseumque nostris et imperii sacri fidelibus et aliorum quorumcumque secularibus et temporalibus iusticiariis et iudicibus specialiter inhibemus, ne de huiusmodi causis, questionibus, et querelis se quomodolibet impediant seu contra premissa quidquam attemptare presumant. Deinceps auditis incommodis, expensis et laboribus gravissimis, quibus ecclesia capitulum et persone predicti fluctuare noscuntur, pro se suisque beneficiis ac suorum et eorundem beneficiorum fructibus, bonis, iuribus et libertatibus pacifice conservandis, eadem auctoritate statuimus et ordinamus, ut idoneus nuntius et procurator ecclesie capituli et singularium personarum eiusdem per litteras capituli sigillatas canoniee constitutus et ordinatus possit et valeat nomine ecclesie capituli et singularium personarum predictorum coram quocumque iudice et in quocumque iudicio seculari seu temporali comparere, experiri, petere, recipere et obtinere complementum iusticie, ac si presentes forent capitulum et ipse persone principales et ut nostre maiestatis singularis alieccio que ad ecclesiam capitulum et personas predictos regali favore protenditur agnosci valeat perhabunde, volumus et auctoritate predicta concedimus, ex prerogativa singulari, ut ecclesia decanus, capitulum et omnia membra ecclesie et capituli predictorum gaudeant et gaudere debeant, deinceps in perpetuum omnibus et singulis libertatibus, graciis et privilegiis, per quoscumque divos Romanorum imperatores et reges predecessores nostros canonice concessis et concedendis, civibus et incolis civitatis Traiectensis nostris et imperii sacri fidelibus dilectis, quibus ipsi cives et incole gaudent et pociuntur, ipsorum tarnen civium et incolarum privilegiis, graciis et libertatibus semper salvis. Mandantes omnibus et singulis ducibus, principibus, comitibus, baronibus, militibus, clientibus, civitatibus, communitatibus, popularibus et aliis quibuseumque nostris et eiusdem sacri imperii fidelibus dilectis, sub obtentum graeie nostre regie niaiestatis, ut dictos ecclesiam, capitulum et singulares personas, in privilegiis, graciis, concessionibus, statutis et ordinacionibus, per maiestatem nostram regiain elargitis, tucantur, defendant et foveant, nee permitiant ipsa privilegia, graeias, statuta, concessiones et ordinaciones, nostre regie maiestatis inftingi seu quomodolibet violari seu ipsos ecclesiam, capitulum et singulares personas contra eadem privilegia, graeias, statuta, concessiones et ordinaciones molestari, impediri seu quovismodo derogari, contrarium vero facientes premissorum, indignacionem gravissimam nostre regie maiestatis se noverint incursuros, presencium sub nostre regie maiestatis sigillo testimonio littcrarum. Datum Prage anno Domini millesimo trecentesimo octogesimo secundo, XII Kal. Maii, regnorum nostrorum anno Boemie vicesimo, Romanorum vero sexto. Op de pliek: Per dominum Thunonem de Coldaz Martinus Scolasticus. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. Een zeer fraai zegel. N°. 204 (2® afd.) 33 regels; 55 cM. lang; 39 cM. breed. 27. 1386 (Maart 4). Bisschop F/oris van Wevelinkhoven gelast aan de onderhoorige geestelijken de questierders van St. Hubertus in hunne kerken te ontvangen. Florencius, Dei gracia episcopus Traiectensis, venerabilibus viris, dominis abbatibus etc. Pia mater ecclesia etc. Datum anro Nativitatis Domini millesimo trecentesimo octogesimo sexto, ipso die qua cantatur in ecclesia Dei ,Esto michi'. Auscultat. per me Tym. Uptenue. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, De zegels ontbreken. No. 745. 24 regels; 44 cM. lang; 24 cM. breed. Lj 28. 1386 (Apr. 10). Bisschop Florentius van Wevelinkhoven gelast aan de onderhoorige geestelijken de questierders van de afgebrande kerk te Meersen, welwillend te ontvangen, opdat zij gaven kunnen inzamelen voor den herbouw dezer kerk. Florencius, Dei gracia episcopus Traiectensis, venerabilibus viris, dominis abbatibus, prior ibus, prepositis, decanis ruralibus, oeterisque presbyteris. capellanis et clericis, per civitatem et dyocesim nostras Traiectenses constitutis, ad quos presentes littere pervencriut, salutem in Domino semp'ternam. Cum militans sponsa Christi ecclesia sit, apud divinam graciam impetrandam hominum fidelium pia mediatrix, refugium et solamen, ecclesiaque de Meersen, Leodiensis diocesis, in honore sanctissimi Sacramenti ac beatissirni Dei genitricis Marie dedicata et constructa, magnisque ac misticis miraculis insignita fulget prerogative, ipsaque propter guerras diversarum terrarum dominorum extiterit dudum et existat combusta et desolata cum omnibus domibus ville de Mcrsen memorate, prout hec horumque maiora testimonio recepimus fide dignorum, litterisque venerabilis viri domini Johannis Bellifortis prepositi ecelesie de Mersen, ac curie et prepositure inde confectis, veroque et integro sigillo eiusdcm domini prepositi sigiüatis et quia huiusmodi miracula populo expedit Christiano, ut fervencius orthodoxe fidei inhereat sermonibus salubribus explicare et dicte ecclesie de Meersen pro reparacione condecenti, in qua corpus Dominicum multorum miraculorum prodigiis refulget piis, piorum elemosinis subvenire, cuius quidem ecclesie proprie non suppetunt facultates, de consensu capituli ecclesie nostre Traiectensis, universitatem vestram rogamus, monemus atque in virtute sancte obediencie, et sub penis suspensionis et excommunicacionis districte precipiendo mandamus, quatenus eiusdem ecclesie nuncios sive procuratores cum ad vos venerint cum leretro sive reliquiis, que secum deferunt in vestris ecclesiis, locis et capellis ad opus dicte ecclesie de Mersen, Christifidelium elemosunas petituri, benigne et absque contradiccione aliqua ad dies et horas quos lator presencium vobis nominabit recipiatis, ipsosque cum crucibus et vexillis ac processione decenti, honorifice et devote in easdem vestras ecclesias inducatis et reducatis eosdem, et a subditis vestris recipi faciatis, ac caritative pertractetis, verbum exhortacionis et ipsorum indulgencias, a sede apostolica concessas cum aliis graciis explicare permittatis. Vobisque precipimus, quatenus ad diem, locum et horas, quos lator presencium vobis nominabit, omnibus parochianis vestris annos discrecionis habentibus districte precipiatis, ut sub pena excommunicacionis et obediencie ad ecclesiam conveniant, ab omni opere servili cessent, diemque < elebrent tamquam diem solempnem et ibidem moram faciant, donec dictum negocium fuerit consummatum, et quocienscumque ipso die in ambone vestre ecclesie negocium eorum dedarare voluerint, fieri permittatis. Et si in aliquibus locis nostre dyocesis divina officia, auctoritate nostra vel statutorum provincialium sive synodalium aut iudicum a nobis delegatorum, sive nobis inferiorum fuerint suspensa aut loca interdicta, vos ipsi sacerdotes ianuis apertis, excommunicatis exclusis, in eorum iocundo adventu semel in anno dumtaxat divina officia solempniter celebretis, ipso interdicto non obstante, quod quoad hoe illa vice volumus esse suspensum, salva constitucione t:oncilii generalis. Insuper ut supra mandamus, ne die et hora quibus dictum negocium agendum fuerit per vos, vel alios seculares aut religiosos quoscumque, exceptis dictis procuratoribus aut eorum nunciis in vestris ecclesiis seu monasteriis sermonem fieri faciatis, et ipso die negocium eorum videlicet confraternitates cum aliis graciis et indulgenciis in vestris ecclesiis seu monasteriis populo exponere fieri permittatis; omnibus eciam vere penitentibus, confessis et contritis, qui dictis procuratoribus aut eorum nunciis, manus porrexerint adiutrices, de omnipotentis Dei misericordia ac beatissimi Martini patroni nostri auctoritate confisi, quadraginta dies indulgenciarum de iniunctis penitenciis misericorditer in Domino relaxamus. Inhibemus eciam sub penis antedictis, ne quis vestrum a dictis nunciis vel eorum questu quidquam recipere, detrahere vel exigere presumat quoquomodo, nisi illud gratis oblatum fuerit a nunciis supradictis. Inhibemus insuper sub predictis penis, ne curati ecclesiarum, capellani seu presbyteii dicte nostre dyocesis cuiuscumque status, gradus, religionis, sexus aut condicionis fuerint, per missaruin vel aliorum divinorum officiorum celebrandorum solcmpnia, vel acceleracionem eorum seu aliter qualitercumque temporibus exhortacionis huiusmodi, quibus dictum negocium et quociens proponi contingerit quoquomodo interrumpere presumant, dummodo sine fraude ante meridiem missas suas possint adimplere. Insuper volumus et mandamus, ut quicumque dictos procuratores aut eorum nuncios verbo vel opere impedierint aut molestias intulerint, ut illos et eorum quemlibet, tociens quociens dicti procuratores aut eorum nuncii vos requisierint ad diem seu dies competentem seu competentes et ad latoris presencium voluntatem citetis peremptorie coram officiali nostro Traiectensi, procuratoribus et nunciis predictis super huiusmodi impedimento vel offensione responsuros et facturos, quod dictaverit ordo iuris. Nomina vero citatorum et quid in premissis feceritis, nobis vel officiali nostro liquide rescribatis, vos presencium executores; occasione autem presencium litterarum per dictos procuratores aut eorum nuncios tempore Quadragesimali aut in partibus Oestfrisie questum huiusmodi nolumus quomodolibet exerceri. Transsumpto eciam earundem litterarum sub sigillo eciam cuiuscumque persone authentice, aut signo notarii dato vel dando, fidein nolumus adhiberi, presentibus vero post dominicam qua cantatur in ecclesia Dei, ,csto michi' proxime venturam, minime valituris. In quorum omnium testimonium sigillum nostrum presentibus duximus apponendum et nos provisores fabrice ecclesie Traiectensis piedicte sigillum fabrice eiusdeni ecclesie iisdem presentibus apponi fecimus in testimonium prcmissorum. Datum anno Nalivitatis Domini millesimo trecentesimo octogesimo sexto, mensis Aprilis die decima. Auscultat. per me Tym. Optknde. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 746. l;U/ 1 Beide zegels ontbreken. 26 regels; 44 cM. lang ; 26 cM. breed. 29. 1387 (Febr. 17). Bisschop Floris van Wevelinkhoven gelast aan de onderhoorige geestelijken, de procuratoren van St. Hubertus in de Ardennen, in hunne kerken toe te laten tot het inzamelen van gelden. Florencius, Dei gracia episcopus Traiertensis. venerabilibus viris domirm abbatibus etc. Pia mater ecclesia etc. Datum anno Nativitatis Domini millesimo treccntesimo octogesimo septimo, ipso die qua cantatur in ecclesia Dei, ,Esto michi'. Auscultat. per me S. Lud. Schulte. Tym. Uptende. Orig. Chart. Arcliief v. d. Dom, | ^ ^ ^ De zogels ontbreken. N°. 752. 24 regels; 43 cM. lang; 22 cM. breetl. 30. 1387 (Maart 28). Bisschop Floris van Wevelinklioven verzoekt de onderhoorige geestelijkheid de quest van het afgebrande klooster St. Cornelius Inden sis, dicht bij Aken gelegen en behoorend tot de orde der Benedictijnen, te willen bevorderen. Florencius, Dei gracia cpiscopus etc. Cum militans sponsa etc. Auscult. per me S. Lud. Schulte. Tym. Uptende. O Orig. Chart. Archief v. d. Dom, \ ï v { De zegels ontbreken. N°. 753. 28 regels; 39 cM. lang; 26 cM. breed. 31. 1387 (April 1). Floris van Wevelinklioven, bisschop van Utrecht, geeft verlof aan de procuratoren van St. Maria en de Twaalf Apostelen met hunne relieken rond te gaan, en beveelt de geestelijkheid hen te ontvangen. Florencius, Dei gracia episcopus Traiectensis, etc. Pia mater ecclesia etc. 1 Auscultat. per me S. Lud. Schulte. Tym. Uptende. Orig. Chart. Archief v. cl. Dom, Een zegel gedeeltelijk aanwezig ; een zegel ontbreekt. N°. 755. 23 regels; 47 cM. lang; 21 cM. breed. 32. 1388 (Febr. 9). Bisschop Floris van Wevelinkhoven geeft bevel aan de geestelijken in zijne diocese, de questierders van St. Hubert, wanneer deze komen om gaven in te zamelen, welwillend te ontvangen. Gedurende de vasten en in Oost-Friesland mogen deze questierders niet werkzaam zijn. Florencius, Dei gracia episcopus Traiectensis etc Pia mater ecclesia etc Datum anno Domini millesimo trecentesimo octogesimo octavo, ipso die qua cantatur in ecclesia Dei, .Esto michi'. Auscultat. per me S. Lud. Schulte. Tym. Uptende, not. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, "/ 1 ' Twee beschadigde zegels. N°. 762. 30 regels; 40 cM. lang; 26 cM. breed. 33. 1388 (Maart 15). De provisoren van den Dom geven bevel aan de onderhoorige geestelijkheid Johannes van Veen eenmaal per jaar tri hunne kerken te ontvangen, om de gaven in te zamelen welke voor de fabriek zijn bestemd. Nos provisores etc Quum ut ait apostolus etc Auscult. per me Tym. Uptende. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Het zegel ontbreekt. N°. 764. •'/ / > 17 regels; 40 cM. lang; 19 cM. breed. 34. 1388 (Maart 24). Bisschop Floris van Wevelinkhoven geeft verlof aan de questierders van St. Maria en de XII Apostelen met hunne relieken rond te gaan behalve gedurende de vasten en in Oost-Friesland, en beveelt de onderhoorige geestelijkheid hen te ontvangen. Florencius, Dei gracia episcopus etc. ... Pia mater ecclesia etc Auscultat. per me S. Lud. Schulte. Tym. Uptende. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Heide zegels ontbreken. 27 regels; 43 cM. lang; 26 cM. breed. « c £ —ss 35. 1390 (Sept. 29). Paus Bonifacius IX verleent een aflaat van 3 jaar en 3 X 14 dagen aan allen die bijdragen geven voor den herbouw van den Dom. Bonifacius, servus servorum Dei etc Ecclesiarum fabricis manum porrigere etc Datum Rome apud Sanctum Petrum IV Kal. Octobris, pontificatus nostri anno secundo. Gotfridus. Orig. Chart. Archief v. d. Dom,, | ' Een looden zegel. N°. 778. 16 regels; 51 cM. lang; 29 cM. breed. De beide laatste regels zijn 33 cM. lang. 36. 1393 (Oct. 12). Frederik van Blanckenheim, bisschop van Utrecht, geeft aan de procuratoren der kerkfabriek van Utrecht het privilegie, (juesherders aan te stellen en af te setten. Geen questierders mogen in de kerken worden toegelaten, dan met een mandaat van den bisschop. Fredericus, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis etc. Universis Christifidelibus etc Presentibus de consilio, R. sancti Petri, A. sancti Johannis, et A. beate Marie prepositis, ac W. scolastico maioris ecclesiarum Traiectensium. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 808. Een zegel. Cartularium v. d. Domfabriek, fol. 95verso. 18 regels; 26 cM. lang; 15 cM. breed. 37. 1396 (Dec. 19). Paus Bonifacius IX gehoor gevend aan de smeekbeden van het Utrechtsche kapittel, staat toe dat de rjuestierdrrs van den Dom c'e'ns per jaar rond gaan om giften in te zamelen. Bonifacius, episcopus servus servorum Dei, ad perpetuam rei memoriaal. Humilibus et honestis supplicum votis, illis presertim que divini cultus augmentum conspiciunt libenter annuimus, eaque quantum < um Deo possumus, favoribus prosequimur oportunis. Hinc est quod nos, dilectorum filiorum decani et capituli ecclesie Traiectensis in hac parte supplicacionibus inclinati, auctoritate apostolica, tenore presencium, indulgemus, ut dum ipsos pro subsidio ad opus fabrice [dicte] ecclesie per civitatem et dyocesim Traiectenses duintaxat questuarios aut nuncios suos mittere con tingat [causam] sui questus exposituros, liceat dilectis filiis personis singularum ecclesiarum, civitatis et dyocesis predictarum, ecdesiastico forsitan interdicto apostolica vel alia quavis auctoritate suppositarum, in singulis ecclesiis ipsis [una die] dumtaxat singulis annis huiusmodi questuariis aut nunciis ibidem tune existentibus, apertis ianuis, [campanis] pulsatis, et alta voce, in presencia populi, excommunicatis tarnen ac eciam eis, quibus ecclesie ingressus specialiter fuerit interdictus, exclusis, missam et alia divina officia celebrare aut per alium vel alios, ydoneum vel ydoneos, sacerdotem vel sacerdotes facere celebrari apostolicis ac eciam provincialibus et synodalibus constitucionibus et aliis contrariis non obstantibus quibuscumque. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre concessionis infringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli Apostolorum eius, se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum XIIII Kal. Jan., pontificatus nostri anno septimo. 38. 1397 (Maart 4). Bisschop Frederik van Blanckenheim geeft bevel aan de geestelijkheid zijner diocese, de questierders van St. Ilubert met hunne relieken te ontvangen. Op de vier groote feestdagen — Paschen — Pinksteren — Hemelvaart en Kerstmis mogen ze vóór den middag hun quest niet uitoefenen, evenmin gedurende de vasten en in Oost-Friesland. Fredericus, Dei gracia episcopus Traiectensis etc. Pia mater ecclesia etc. Koe adhibito moderamine, quod ipsi nuncii huiusmodi questum in quattuor festis principaliotibus, videlicet Pasche, Pentecosten, Assumpcionis et Nativitatis Christi, ante meridiem nequaquam exercere presumant Datum anno Nativitatis Domini millesimo tricentesimo nonagesimo septimo, ipsa die qua cantatur in ecclesia Dei ,Esto michi'. Op de pliek: Franciscus. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 840. Cartularium v. d. Domfabriek, fol. 2verso. Het zegel ontbreekt. 15 regels; 48 cM. lang; 25 cM. breed. De beide laatste regels zijn 33 cM. lang. Auscult. per me Jo Best. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 843. Beide zegels ontbreken. 28 regels; 42 cM. lang; 25 cM. breed. 39. 1397 (Maart 31). I1 re clericus van Blanckenheim geeft aan de questierdets van St. Maria en de Twaalf Apostelen verlof om met hunne relieken rond te gaan, uitgenomen gedurende de vasten en in Oost-Friesland. Fredericus, Dei gracia episcopus Traiectensis etc. Pia mater ecclesia etc Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Een uithangend zegel. N°. 847. 28 regels; 46 cM. lang; 23 cM. breed. 40. 1398 (Sept. 25). Bisschop Fredericus van Blanckenheim bestemt alle goederen van wier herkomst men onzeker is of die onrechtmatig zijn verkregen, en die niet meer aan de rechthebbenden kunnen teruggegeven woiden, voor het herstel van den Dom te Utrecht. Fredericus, Dei gracia episcopus Traiectensis, omnibus et singulis Christifidelibus nobis subditis, salutem cum noticia veritatis. Ad vestram omnium et singulorum noticiam deducimus per presentes, quod cum predecessores nostri bonc memorie episcopi Traiectenses, quorum arbitrio iniuste acquisitorum, vagorum et incertorum, in pauperes et pios usus convertendorum disposicio a iure generaliter noscitur esse commissa, proindc considerantes ruinam et destruccionem fabrice ecclesie nostre Traiectensis, necnon tenuitatem et paupertatem bonorum ad structuram et reparacionem ipsius ecclesie peitinencium et deputatorum, pie statuerunt et ordinarunt quod omnia bona iniuste acquisita, vaga tarnen et incerta ad predictos usus a iure ut prefertur deputata, quorum restitucio propter ipsorum incertitudinem veris dominis fieri non posset, omniaque pro huiusmodi restitucionibus a possessoribus ipsis relicta et assignata, debeant structure et fabrice ac reparacioni ipsius ecclesie, usque ad perfectam ipsius reparacionem solummodo applicari. Nos attendentes et inspicientes paupertatem fabrice et structure antedicte, quodque ipsius ecclesie reparacio, ne dum finita sed laudabiliter et sumptuose ad honorem Dei et beati Martini patroni eiusdem ecclesie est incepta, vestigiis dictorum predecessorum nostrorum in hoe inherentes statuta, et ipsorum circa hoe ordinaciones, rata et grata habentes, tenore presencium approbamus et innovamus, precipientes vobis omnibus et singulis subiectis nostris predictis in virtute sancte obedicncie et sub penis suspensionis et excommunicacionis, quatenus omnia et singula iniusta, vaga et incerta supradicta, prout ea possidetis seu possideritis, seu ad manus vestras aut potestatem pervenerunt seu pervenerint, in futurum structure et fabrice antedicte applicetis et assignetis, ipsaque fideliter in manus canonicorum Traiectensium eidem fabrice pro tempore prepositorum reportare curetis sine fraude, presentibus post ipsius ecclesie perfectam reparacionem minime valituris. Et ut presens nostra ordinacio stabilis et lirma permaneat, nos presentes litteias per notarium publicum infrascriptum subscribi fecimus et sigillum nostrum piesentibus duximus apponendum. Salvo quod, si in futurum aliquo tempore de vero creditore aut domino huiusmodi iniustorum aut eorum dominorum heredibus seu successoribus, legitime constare poterit, ipsa fabrica si solvendo fuerit alioquin ipsum capitulum nostrum Traiectense predictis dominis seu creditoribus aut eorum successoribus in quantum ad dictam fabricam pervenerit satisfacere teneantur. Datum et actum in castro de Doem nostre dyocesis, sub anno Nativitatis Domini millesimo trecentesimo nonagesimo octavo, indiccione sexta, mensis Septembris die vicesima quinta, hora none vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Bonifacii divina providencia pape noni, anno nono, piesentibus ibidem venerabilibus et diseretis viris, dominis Wilhelmo de Renen scolastico, Waltero de Delf, NValtero de Renen, canonicis ecclesie nostre Traiectensis, necnon Winando de Arkentele ') et Henrico uten Houie presbyteris, capellanis nostris continuis commensalibus testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et ego Gerardus Heerman, clericus Traiectensis dyocesis publicus apostolica et imperiali auctoritate, et in curia Traiectensi notarius iuratus, dum premissa omnia et singula per prefatum dominum racum episcopum Traiectensem agerentur et fierent ipsis unacum prenominatis testibus presens intertui, eaque sic fieri vidi et audivi, et de mandato prefati domini episcopi Traiectensis in hanc publicam formam redegi, et hoe presens publicum instrumentum per alium me aliis occupato scriptum exinde confeci. Hic me propria mea manu subscripsi, signoque meo solito et consueto unacum appensione sigilli prefati domini mei episcopi Traiectensis signavi, in testimonium veritatis omnium premissorum rogatus et requisitus. Orig. Chart. Archief v. cl. Dom, No. 857. De zegels ontbreken. Cart. der Domfabriek, foL 2verso. 8) 31 regels; 28 cM. lang; 30 cM. breed. 0 413). 1422 (Febr. 24). Bisschop Frcdericus van Blanckenheim geeft aan de t/uestierders van St. Cornelius Indensis verlof om met hunne reliquiein rond te gaan en verleent den geloovigen 40 dagen aflaat. Fredericus etc Cum militans sponsa etc. Auscult. per 111e L. VAN DER LAEN. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Zegel ontbreekt. Coll. 1896, N°. 12. 12 regels; 48 cM. lang; 30 cM. breed. 1) Cartul. leest: Arkentees. 2) Paus Bonifacius IX keurde dit privilegie goed. Vergel. Cartul. der Domfabr. fol. 24recto ; fol. 25»*cU>; fol. 27recto. 3) Dit charter is zeer geschonden. 42. 1422 (Juli x). Transsumpt van een privilegie gegeven door bisschop Floris van Wevelinkhoven {1382—31 Maart). In nomine Domini Amen. Officialis curie Traiectensis, universis et singulis presens exemplar, transsumptum, sive transscriptum, seu presens publicum instrumentum, visuris, lecturis, seu audituris, facimus manifestum, quod constitutus coram nobis notarioque et testibus infrascriptis, providus vir magister Henricus de Flandria, procurator generalis venerabilium et circumspectorum virorum dominorum, decani et capituli ecclesie Traiectensis, ac magistrorum fabrice eiusdem ecclesie, prout de suo mandato ibidem sufficienter constabat, ac nomine procuratorio eorundem dominorum producens et exhibens ibidem quandam patentem litteram ex archivis fabrice predicte extraclam, reverendi in Christo patris et domini, domini Florencii de Wevelichoven, olim episcopi Traiectensis bone memorie, sigillo rotondo de cera rubea eiusdem domini episcopi sigillatam, sanam et integram, non viciatam, non cancellatam, non abrasam, nee in aliqua sui parte suspcctam, sed omni prorsus vicio et suspicione, ut prima facie apparuit carentem, nobis humiliter supplicavit, quatenus cum prefati domini sui eadem littera necessario uti haberent in Romana curia et extra et aliis diversis mundi partibus, in iudiciis et extra, eamque propter viarum discrimina, guerrarum pericula et locorum distanciam, in locis ubi illa indigeant, tute ac commode differre non possent, neque auderent, ipsamque litteram ad opus dominorum suorum prefatorum per notarium infrascriptum transscribi, transsumi, publicari et exemplari inandaremus, ac ipsi transsumpto, transscripto, et exemplari huiusmodi littere nostram ordinariam auctoritatem, et decretum ut idem transsumptum. transscriptum et exemplar, fidem faceret et 1'acere posset, ubilibet in iudiciis et extra quemadmodum originalis littera supradicta interponerc (uraremus. Nos igitur officialis prefatus, attendentes et considerantes huiusmodi fore iustam et racionabilem supplicacionem, atque inspecta littera originali predicta, ac facta per nos et notarium subscriptum cum eadem littera originali et presenti transsumpto, transscripto, seu exemplari collacione diligenti. Ex quo igitur transscriptum, transsumptum, sive exemplar huiusmodi, cum dicta littera originali ad plenum et perfecte in omnibus et per omnia ac de verbo ad verbum invenimus concordare. Ideo auctoritate nostra ordinaria, huic presenti transsumpto, transscripto sive exemplari decretum nostrum interponendo volumus, decernimus, ordinamus et declaramus, quod huiusmodi transscripto, transsumpto. sive exemplari, tanta fides ubilibet locorum in iudiciis et extra adhibeatur, quanta adhibetur littere originali supradicte si in iudiciis vel extra exhiberetur seu eciam produceretur. Tenor vero huiusmodi littere sequitur de verbo ad verbum et est talis : 1382 (Mrt. 31). Florencius, Dei gracia episcopus Traiectensis, etc. Universis Christifidelibus etc. ') Dan volgt: In cuius rei testimonium, nos officialis predictus, presentes litteras seu presens publicum instrumentum huiusmodi nostrum transsiimptum, transscriptum sive exemplar in se continentes seu continens, exinde fieri et per Henricum notarium infrascriptum subscribi et publicari mandavimus, nostre officialitatis sigilli fecimus appensione communiri. Datum et actum Traiecti in ecclesia sancti Salvatoris Traiectensis, sub anno a Nativitate Domini millesimo quadringentesimo vicesimo secundo, indiccione quinta decima, mensis Julii die prima, hora terciarum, vel quasi pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Martini divina providencia pape quinti, anno quinto. Presentibus ibidem discretis viris, domino Matthia Sceper perpetuo beneficiato in ecclesia sancti Salvatoris predicta, ac Johanne de Mcerloe et Arnoldo de Everdingen clencis in curia Traiectensi procuratoribus, testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et ego Henricus vander Laen, clericus Traiectensis dyocesis publicus imperiali auctoritate notarius, omnia prescripte littere reverendi patris domini Florencii de Wevelichoven, olim episcopi Traiectensis, in originali sui forma, exhibicione, produccione decreti interposicione omnibusque aliis et singulis supradictis prout superius posita sunt et conscripta, dum ea, ut premittur, coram venerabili viro domino officiali curie Traiectensis predicto, et per eundem agerentur et Herent, unacum testibus prenominatis intertui, eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi, ideo hoe presens transsumptum, transscriptum, sive exemplar, per alium, me aliis occupato negociis, fideliter scriptum, quod collacione diligenti facta cum orginalibus litteris suprascriptis inveni in omnibus et per omnia concordare, ex speciali commissione prefati domini officialis michi desuper facta in hanc formam publicam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis, unacum appensione sigilli officialitatis curie Traiectensis predicte signavi, in fidem et testimonium veritatis omnium et singulorum premissorum rogatus et requisitus. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Zegel ontbreekt. N". 1152. )t> regels; 36 cM. lang; 38 cM. breed. ') Vgl. N». 25. 43. 1425 (Aug. 5). Swedcrus van Culcmborch, elecl van Utrecht, geeft aan tic procuratoren van de kerkfabriek van den Dom te Utrecht, het privilegie om questierders aan te stellen en af te zetten. \ , Swederus, Dei et apostolice sedis electus etc. Universis Christifidelibus etc litterasque et privilegia super premissis procuratoribus dicte fabrice ecclesie nostre Traiectensis per predecessores nostros episcopos Traiectenses concessas, tenore presencium ratificantes, in Dei nomine confirmamus aut recipi permittant, protestantes pecuniam a questo- ribus recipere nobis non licere. Op de pliek: Scriptum per me Wilhelmum de Wyk secretarium de mandato domini Traiectensis speciali. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1196. Een zegel. Cartul. v. d. Domfabriek, fol. 9Órecto. 19 regels; 26 cM. lang; 17 cM. breed. 44. 1425 (Aug. 6). Swederus, elect van Utrecht, geeft bevel dat alle goederen van wier herkomst men niet zeker is of die onrechtmatig zijn 7>erkregen en ivaarvan de eigenaars niet meer te vinden zijn, zullen geschonken worden aan de kerkfabriek te Utrecht voor het herstel van den Dom. In Dei nomine Amen. Swederus, Dei gracia electus etc. Ad vestram omnium etc. Datum et actum in castro nostro Horst etc. r n Et ego JOHANNES DE GaI.ENCOEP clericus Traiectensis etc. -Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1197. Zegel ontbreekt. Cartularium v. d. Domfabr., fol. 59verso. 32 regels; 24 rM. lang; 26 cM. breed. 45. 1425 (Aug. 15). Swederus, elect van Utrecht, geeft aan de procuratoren van de kerkfabriek van den Dom te Utrecht het privilegie questierders aan te stellen of af te zetten. Swederus, Dei et apostolice sedis gracia, electus Traiectensis etc Inhibemusque omnibus et singulis, tam clericis quam laycis, nostre dyocesis Traiectensis et eorum cuilibet, sub pena centum nobilium Anglie, fabrice predicte ecclesie nostre si commissa fuerit, applicanda eisdem in virtute sancte obediencie et sub excommunicacionis pena late sentencie, quam contrafacientes sex dierum canonica et peremptoria monicione premissa incurrere volumus etc ■Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Een uithangend zegel. N°. 1198. 28 regels; 21 cM. lang; 15 cM. breed. "1/ 7 ^, / 46. 1435 (Mei 5). Bisschop Rudolf van Diepholt, bestemt alle goederen van wier herkomst men niet zeker is of die onrechtmatig zijn verkregen en die niet meer kunnen teruggegeven zvorden, voor het herstel van den Dom te Utrecht. '* c/ 0-r.cv-s Roedolphus, Dei gracia episcopus Traiectensis etc. Ad vestram omnium etc Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1278. Een uithangend zegel. Cartularium v. d. Domfabriek fol. 61 recto. 19 regels; 28 cM. lang; 18 cM. breed. oy iP 47. 1438 (Juni 15) Bisschop Rudolf van Diepholt, geeft den procuratoren van de kerkfabriek ten Dom het privilegie, de brieven der questierders te onderzoeken, hen aan te stellen, te straffen en af te zetten. Rodulphus de Diepholt, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis etc. Universis Christifidelibus etc Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N° 1303. Een zegel. Cartularium v. d. Domfabr. fol. óiverso. 23 regels; 30 cM. lang; 19 cM. breed. 48. 1440 (April 13). Paus Eugenius IV geeft aan deken en kapittel van den Dom het privilegie questierders aan te stellen en af te zetten cn beveelt, dat de geestelijkheid alleen hen toelate, die van wettige brieven zijn voorzien. Eugenius, episcopus servus servorum Dei etc. Iniunctum nobis desuper etc Datum Florencie anno Incarnacionis dominice millesimo quadringentesimo •quadragesimo, Idus Aprilis, pontificatus nostri anno decimo. Op de pliek: Registrata gratis P. de Vivianis. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1315. Cartul. v. d. Domfabr. fol. 6verso cn fol. 3 5 verso. Zegel ontbreekt. 30 regels ; 59 cM. lang; 40 cM. breed. De beide laatste regels zijn 45 cM. lang. 49. 1444 (Oct. 7). De abt en het klooster van St. Hubert in de Ardennen verhuren onder zekere voorwaarden, voor den tijd van q jaren hun quest aan het kapittel van den Dom te Utrecht. Arnoldus abbas, totusque eonventus monasterii sancti Huberti in Ardenna, ordinis sancti Benedicti, Leodiensis dyocesis, universis et singulis prcsentes litteras visuris et audituris, salutem in Domino sempiternam et subscriptorum agnoscere veritatem. Cum ita sit, quod questa seu negocium sancti Huberti patroni nostri per nos, nostrosve ad hoe deputatos pro< uratores seu gestores, per dyocesim Traiectensem hactenus fieri et exerreri consueverit, ex quibus ad opus monasterii nostri predicti emolumenta, obvenciones et commodum retroactis temporibus perceperimus percipereque consueverimus, nos considerantes, prefatum nostrum monasterium longius a dieta Traiectensi dyocesi fore et esse situatum, commodeque nos questam et negocium huiusmodi utiliter per nos ipsos exercere non posse, ob hoe, matura deliberacione prehabita in nostro capitulo, per nos ad hoe specialiter indicto, instante eciam ad hoe venerabili viro domino Adam de Papenhoven, canonico Traiectensi ac sigillifero Leodiensi, nomine dicte ecclesie Traiectensis recipiente, venerabilibus dominis decano et capitulo prefate ecclesie Traiectensis, huiusmodi questam et negocium sancti Huberti per antefatam dyocesim Traiectensem exereendum et procurandum locavimus, atque arrendavimus, sub infraseriptis modo, forma et condicionc, videlicet: quod prefati domini deeanus et capitulum antefatam questam ac negocium sancti Huberti per novem continuos annos, a die date presencium computandos, per se suosve ad hoe nuneios deputandos ac procuratores ad proprium eorundem et sue ecclesie commodum exercebunt, fructus, obvenciones et emolumenta eorundem queste et negocii solitos et eonsuetos levantes et percipientes, absque cuiusquam contradiecione; durantibusque huiusmodi novem annis infra festum Omnium Sanetorum quolibet eorundem annorum, antefati domini deeanus et capitulum ecclesie Traiectensis, nobis infra civitatem Leodienscm, suis perieulis, sumptibus et expensis solvent atque solvere tenebuntur, viginta quinque flor. Ren. aur. seu eorum verum valorem, hoe tamen adiuncto: quodsi et postquam nuncii antefatorum dominoruni decani et eapituli ecclesie Traiectensis, per totam et integram dyocesim Traiectensem, que iam, ut asscritur, aliquantulum divisa est et in singuli* partibus, questam seu negocium huiusmodi libere exercere possint atque valeant ex tune- et eo ipso, iidem domini, annis singulis prescripta locacione durante modo et forma iam dictis, nobis solvent et solvere tenebuntur triginta duos flor. Ren. aur. eorumve verum valorem. Preterea condicionatum est quod, si sepedicti domini deeanus et capitulum ecclesie Traiectensis pensionem huiusmodi sive summam conventam, modo et forma antedictis, in parte vel in toto non solverent, seu nobiscum non concordarent, quod extunc immediate antefata questa seu negocium sancti Huperti sine alicuius contradiecione cum omnibus suis pertineneiis. ad nos ct nostrum monasterium antedictum libere revertetur, ita quod nos de eisdem questa et negocio libere ordiriare atque disponere poterimus, presenti contractu seu aliis quibusvis non obstantibus. Preterea conventum est atque in premissis ordinatum quod, antefati domini decanus et capitulum questam et negot ium prescriptas per ydoneos clericos honeste regi et feretrum sanctuarioi um et reliquiarum antefati sancti Huberti decenter deferri facient, ac in bono statu et debita reformacione conservare studebunt et procurabunt. In anno vero ultimo dictorum novem annorum, sepedicti domini decanus et capitulum et eorum. nuncii, dictam questam seu negocium sancti Huberti et ipsius melioraciones in iumentis, plantatis et in aliis quibuscumque rebus suis ipsam questam concernentibus, ob causam expiracionis annorum predictorum seu aliam quamcumque causam non ledant, vicient seu disturbent, sed salva conservabunt, dictis vero novem annis expiratis, huiusmodi questa ad nos et dictum nostrum monasterium libere revertetur, nisi aliud inter nos et dictam Traiectensem ecclesiam conventum seu peractum fuerit, omnibus dolo et fraude in premissis exclusis. In cuius rei testimonium has presentes litteras sigillis nostris tam abbacialis dignitatis quam eciam conventus ex certa nostra sciencia fecimus appensione communiri. Datum anno a Nativitate Domini millesimo quadringentesimo quadragesimo quarto, mensis Octobris die septima. Orig. Chart. Archief v. tl. Dom, Een zegel. N°. 1334. " 35 regels; 28 cM. lang; 26 cM. breed. 50. 1455 (Febr. 7). De abt en 't klooster van St. Hubertus in de Ardennen verhuren hun quest gedurende 6 jaren aan het kapittel ten Dom voor 36 Rhijnsrhe guldens per jaar. Nicolaus de Vervoye abbas totusque conventus monasterii sancti Huberti de sancto Huberto in Ardenna, ordinis sancti Benedicti, Leodiensis diocesis, universis et singulis presentes litteras visuris seu audituris, salutem in Domino sempiternam. Cum itaque dictum monasterium nostrum sancti Huberti longe situatum sit a civitate et diocesi Traiectensibus, in quibus questa seu negocium sancti Huberti propter malicias temporum et guerrarum voraginem ac viarum discrimina, commode ct utiliter per nos ipsos excrceri non possunt; hinc est quod nos, matura deliberacione prehabita animisque deliberatis in nostro capitulo per nos ad hoe specialiter indicto, capitulariter congregati, instantibus eciam venerabilibus dominis Waltero de Corswerm, archidiacono Ardenne in ecclesia Leodiensi, ac magistro Petro de Molendino decano ecclesie sancti Pauli Leodiensis, nomine venerabilium et circumspectorum dominorum decani et capituli ecclesie Traiectensis, huiusmodi questam seu negocium sancti Huberti per dictas civitatem et 4 diocesim Traiectenses exercendum et procurandum eisdem dominis decano et capitulo Traiectensis ecclesie recipientibus, locavimus et arrendavimus sub certis modo et forma ac condicionibus infrascriptis, videlicet: quod prefati domini, decanus et capitulum huiusmodi questam et negocium sancti Huberti per sex annos continuos a die date presencium computandos, per se suosve ad hoe deputandos nuncios, et procuratores ad proprium eorundem et sue ecclesie commodum exercebuut, fructus, obvenciones et emolumenta earumdem queste et negocii solitos et consuetos levandum et recipiendura, absque contradiccione cuiuscumque durantibusque huiusmodi sex annis infra festum Omnium Sanctorum. qu >libct dictorum annorum dicti domini decanus et capitulum ecclesie Traiectensis nobis infra civitatem Leodiensem suis periculis, sumptibus et expen*is solvent atque solvere tenebuntur triginta sex flor. Ren. aut eorum verum valorem. Preterea condicionatum existit, qu id, si sepedicti domini decanus et capitulum ecclesie Traiecten^s pensionem huiusmodi sive summain conventam modo et forraa premist, in parte vel in toto non solverent seu nobiscum non concordarent, quod extunc immediate huiusmodi questa et negocium sancti Huberti sine alicuius contradiccione seu impedimento cum omnibus suis pertinent iis ad nos et nostrum monasterium predictum libere revertentur, ita qu>d nos de eisdem questa et negocio ordinare atque disponere poterimus libere et licite, presenti contractu sive aliis quibusvis non obstantibus ad nostre libitum voluntatis. Insuper conventum est atque in premissis ordinatum, quod antefati domini decanus et capitulum questam et negocium suprascriptos per ydoneos cleiicos honeste regi et feretrum sanctuariorum et reliquiarum dicii sancti Huberti decenter deferri facient, ac in bono statu et debita reformacione conservare studebunt, procurabunt et tenebuntur. In anno vero ultimo dictorum sex annorum, sepedicti domini decanus et capitulum et eorum nuncii dictan: questam et negocium sancii Huberti et ipsius melioraciones in iumentis, plantatis et aliis quibuscumque rebus ipsam questam concernentibus, ob causam exspiracionis annorum predictorum seu aliam quamcumque causam non ledcnt, viciabunt seu turbabunt, sed salva conservabunt, dictis vero sex annis exspiratis huiusmodi questa ad nos et dictuin nostrum monasterium libere revertetur, nisi aliud inter nos et prefatos dominos decanuin et capitulum conventum seu peractum fuerit, omnibus dolo et fraude in premissis exclusis. In cuius rei testimonium has presentes litteras sigillorum nostrorum tam abbacialis dignitatis quatn eciam conventus ex certa nostra sciencia appensione fecimus communiri. Datum et actum in nostro capitulo anno a Nativitate Domini millesimo quadringentesimo quinquagesimo quinto, mensis Februarii die septima. Orig. Chart. Archief v. d. Oom, N'. 1409. Boide zegels ontbreken. Cartulaiium v. d. Domfabriek fol. söverso. 31 regels; VI fM. lang; 24 cM. breed. 51. 1456 (Dec. 6). Quitantie voor de betaling van de 36 Rhijnsche guldens, die het kapittel ten Dom verschuldigd was, wegens de huur vait de quest van St. Hubert. Nicolaus de Vervo, Dei paciencia abbas raonasterii sancti Huberti in Ardenna, ortlinis sancti Benedicii, Leodiensis diocesis, universis et singulis presentes litteras visuris et audituris, salutem in Domino sempiternam. Cum nobiles, venerabiles et circumspecti viri, domini decanus seu vicedecanus et capitulum ecclesie Traiectensis, procuracionetn queste nostre sancti Huberti, quara hactenus habuimus ac de presenti habemus per civitatem et diocesim Traiectenses ad firmam et accensam certorum annorum de nobis et dicto munasterio pro et mediante triginta sex flor. Ren. nobis singulis annis ante festum Omnium Sanctorum exsolvendis et deliberandis receperint; iidemque domini pecuniam huiusmodi, ante festum Omnium Sanctorum novissime transactum, Leodii ad manus venerabilis viri magistri Petri de Molendino, decani sancti Pauli Leodiensis, per eorum proprium nuncium ad opus nostrum transmiserint atque destinaverint, et quia dictus magister Petrus decanus, nobis, quo supra nomine triginta sex flor. Ren. huiusmodi realiter deliberavit, atque exsolvit; ob hoe, nos, bonam fidem agnoscere volentes, antefatos venerabiles viros dominos decanum seu vicedecanum et capitulum ecclesie Traiectensis, dictum magistrum Petrum decanum, omnesque et singulos alios in premissis sua interesse putantes, de et a predicta summa triginta sex flor. Ren., in festo Omnium Sanctorum novissime elapso, cessa, et de omnibus et singulis transactis et effluxis terminis ac annis quitavimus, absolvimus atque liberavimus, quitamus, absolvimus atque liberamus per presentes, pactum eisdem facientes de amplius occasione premissorum nicliil exigendo seu petendo. In cuius rei testimonium lias presentes litteras nostre abbacialis dignitatis sigillo iussimus appensionc communiri. Datum anno Domini millesiino quadringentesimo quinquagesimo sexto, mensis Deoembris die sexta. Orig. Ciiart. Archief v. d. Dom, N°. 1434. Een zegel. Cartul. v. d. Domfabriek, fol. 58 recto. 19 regels; 24 cM. lang; 15 cM. breed. uj*-n tp , 52. 145S (Juni 27). Transsumpt van pauselijke bullen, waarin a/laat verleend wordt aan alten, die gaven schenken aan de broeders van de //. Drievuldigheid tot loskooping van gevangenen. Universis et singulis presentes litteras visuris et audituris, Theodericus de Andel, arcium magister et in sacra Theologia licenciatus, decanus ecclesie sancti Petri Anderlectensis, Cameracensis diocesis, salutem in Domino sempiternam et presentibus fidem indubiam adhibere. Cum enim pium sit et meritorium ac humane consonum racioni, veritati testimonium perhibere, hinc est quod nos ad omnium et singulorum noticiam deducimus et deduci volumus per presentes, quod litteras felicis recordacionis Domini Clementis, divina providencia pape Quinti, necnon alias felicis recordacionis domini Innocencii, divina providencia pape Quarti, item et certas alias felicis recordacionis domini Clementis, divina providencia pape Septimi, item alias felicis recordacionis domini Martini, divina providencia pape Quinti, item et certas alias felicis recordacionis domini Eugenii divina providencia pape Quarti, item et adhuc alias sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Calisti divina providencia pape Tercii moderni» eius vero bulla plumbea cum filis cericis rubei croceique coloris, more Romane curie impendente bullatas, sanas et integras, non viciatas, non cancellatas, neque in aliqua sui parte suspectas, sed omni prorsus vicio et suspicione carentes, ut prima facie apparebat, de certis ir.dulgeni iis per plerosque summos pontifices sancte Romane ecclesie antistites, venerabilibus et religiosis viris dominis ministris et fratribus ordinis sancte Trinitatis et Kedempcionis captivorum concessis, in earum tenoribus mencionem facientes nobisque pro parte dictorum dominorum ministrorum et fratrum ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivoium, coranv notario publico et testibus subscriptis presentatas, nos rum ca qua decuit reverencia noveritis recepisse, tenore subsequentis: Clemens, episcopus servus servorum Dei, venerabilibus in Cliristo fratribus, archiepiscopis, episcopis, dilectisque filiis et filiabus nostris abbatibus, abbatissis, prioribus, priorissis exemptis et non exemptis, decanis, presbyteris et aliis ecclesiarum rectoribus et capellanis, curatis et non curatis, ad quos presentes littere pervenerint, salutem et apostolicam benediccioneni. Gratum Deo credimus impendere famulatum, cum Christifideles ad ea opera nunc exhortamur, per que salus mundi et anime utilitas procuralur. Cum itaque minister et fratres ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum fratrum nostrorum Christianorum, totis viribus elaborent, transeundo ad partes ultramarinas pro artlictis et captivis Christianis redimendis, in manibus inimicorum fidei captis et detentis, et cum dicti fratres pro dictis captivis redimendis, corpora sua mortis periculo subicere non verentur, videntesque dictos captivos duris et diversis tormentis afflictos et cruciatos, et cum predictis captivis pauperibus redimendis, qui a paganis captivantur altissimo permittente ipsisque ab huiusmodi captivitate liberandis, divino coadiuvante auxilio totis viribus elaborant, attendentes itaque, quod ad ea exercenda propter diversarum onera expensarum, eisque proprie non suppetant facultates, et ad id opus tam pium et laudabile peragendum elemosine fidelium sint quam plurimum oportune: hinc est, quod vobis omnibus fratribus nostris archiepiscopis, episcopis mandamus et precipimus firmiter iniungentes, quatenus cum fratres dicti ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum predictorum, seu procuratores eorum aut eorum nuncii ad vos accesserint, dum fueritis requisiti, litteras bonas, fortissimas et graciosas pro petendis elemosinis ad sustentacionem predictorum litteras diocesanas liberaliter concedatis, et vos abbates, priores exempti et non exempti similiter, et presbyteri, curati et non curati, et omnes alii, predictos fratres vel eorum nuncios in ecclesiis vestris benigne, graciose et favorabiliter ac honeste recipientes, eisdetn ob reverenciam sedis apostolice necessaria ministretis et sine custu. Vos quoque decani, presbyteri, curati et non curati, et ecclesiarum rectores, dictos fratres procuratores aut eorum nuncios predicare verbum Dei, quia sic eis indultum est per sedem apostolicam, ipsos quoque permittatis in predictis ecclesiis populo prout ab ipsis fratribus vel eorum nunciis fueritis requisiti, diligenter hostiatim et nominatim convocantes de domo in domum omnes parochianos vestros utriusque sexus, etatem habentes in ecclesiis vestris in unum congregare faciatis, ad diem, locuni et horam, quos lator prc-senciutn vobis assignaverit, ipsosque spontanea spectacione pacifica infra missarum solempnia . . . caveatis eciam ne ad divina accederc presumatis, quousque verbum Dei et necessitates dicti ordinis fuerint diligenter declarate, non obstante aliqua inhibicione facta per predecessores nostros in capitulo, de questoribus in concilio Viennensi, quia isti non sunt questores sed viri religiosi et approbati. Item dislricte vobis precipimus et mandamus in virtute sancte obediencie et sub excommunicacionis pena et privacionis officii et beneficii, quam in vos ferimus, nisi feceritis quod mandamus quod nullum verbum exhortacionis seu publicacionis per aliqucm religiosum seu per aliquos religiosos mendicantes vel non mendicantes questores vel non questores ad populum exponere permittatis illa die, qua ad vos accesserint fratres prcdicti procuratores vel eorum nuncii, et si ad aliquas ecclesias advenerint interdictas in eorum iocundo adventu ecclesie aperiantur, et campane pulsantur et quod ibidem campanis pulsatis et ianuis apertis divina officia celebrantur et corpora mortuorum ibidem ecclesiastice tradantur sepulture, nisi excommunicati nominatim fuerint aut eciam publit i usurarii. Inhibemus insuper et sub pena canonica, ne quis dictis fratribus procuratoribus vel eorum nunciis, mandatum nostrum apostolicum secum deferentibus, in aliquo iniuriari ptesumat; in aliquibus civitatibus, castris, villis, seu ecclesiis, in quibus fraccio vel invasio facta fuerit, vel mandatum nostrum impeditum scu eciam perturbatuin aut dictorum fratrum procuratorum vel nunciorum ipsorum bona detenta fuerint destituta, ecclesiastico supponentibus interdicto, nulla ibidem celebrando divina officia, preter baptismum parvulorum et ]>enitenciam moriencium, quousque fratribus procuratoribus vel nunciis supradictis, de illatis iniuriis fuerit plenarie satisfactum; quicumque autem mandatorum nostrorum fuerint contetnptores, rebelles, inobedientes, sive perturbatores in aliquo, eosdem denuncietis, campanis pulsatis, candelis extinctis, excommunicatos auctoritate nostra apostolica et anathematizatos et numquam a predicta denunciacionc cessantes, donec de eorum absolucione a sede apostolica impetrata vobis appareat competenter Plebes vobis subiectas, piis exhortacionibus et salutaribus monicionibus inducentes, ut de bonis a Deo super terram collatis, ad sustentacionera premissorum, pias largiantur eleraosinas, et grata caritatis subsidia ministrent, ut dicta penuria valeat consummari, vos id incipientes pariter verbo et exemplo, ut per hec et alia bona, que vos et ipsi, Domino inspirante, feceritis ad eterna mereamini felicitatis gaudia pervenire. Nos enim, de omnipotenlis Dei inisericordia, et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius auctoritate contisi, omnibus benefactoribus dicti ordinis sancte Trinitatis et Redotr.pcionis «aptivorum predictorum, vere penitentibus et confessis, vel infra annum confiteri volentibus, qui post declaracionem nostrarum indulgenciarum vere penitentes et confessi fuerint, pro nostris indulgenciis acquirendis in festivitatibus Domini nostri Jesu Christi videlicet Nativitatis, Circumcisionis, Apparicionis, Resurreccionis, Ascencionis, Penthecostes et sancte Trinitatis Eucharistie et in quatuor festivitatibus beate Marie per singulos dies dictarum festivitatum, septem annos et septem quadragenas eisdem benefactoribus de iniunctis sibi penitenciis duximus indulgendutn, et per omnes octavas dictarum festivitatum, tres annos et tres quadragenas, item per totam quadragesimam singulis diebus unum annum et quadraginta dies. Si quis vero clericus vel laicus dictis fratribus secundum ijuantitatem substancie sue et qualitatem criminis de bonis suis dederit vel transiniserit, ad sustentacionem premissorum pro predictis indulgenciis acquirendis, si infra annum vel in capite eiusdem anni vere penitens et confessus moriatur, volumus et de speciali gracia concedimus, quod ab omnibus peccatis suis in Domino permaneat absolutus; si quis vero clericus vel laycus hoe impedierit ictu, verbo, opere, dyabolo instigante, quod non credimus, sciat se excommunicatum esse et anathematizatum et beneficium absolucionis sue nullatenus obtenturum, quousque de dampnis dicti ordinis sancte Trinitatis et contemptu sancte Romane ecclesie satisfecerit competenter. Sacerdotibus vero et clericis et viris religiosis tam viris quam mulieribus dii tum negocium diligenter tractantibus, et de bonis suis misericorditer erogantibus, quicquid in divinis officiis et horis canonicis dicere obmiserint per negligenciam, aut per defectum librorum, seu per infirmitatem corporum misericorditer in Domino absolvimus, et omnes indulgencias a Romanis pontificibus predecessoribus nostris dicto ordini sancte Trinitalis et Redempcionis captivorum predictorum concessas, ex rerta sciencia confirmamus et presentis scripti patrocinio communimus. Nulli ergo omnino homini liceat hanc paginam nostre ordinacionis infringere vel ei ausu tcmerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit, indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Perusii XV Kal. Maii, pontificatus nostri anno primo. Innocencius, episcopus servus servorum Dei, universis Christifidelibus salutem et aposlolicatn benediccionem. Ad opera caritatis vos credimus invenire difficiles ad que tenemini pro exhortando subditos vestros invitare licet autem debeatis omnibus benignitatis vestre graciam exhibere ac in pio eorum proposito adiuvare, minister et fratres ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum, ad que tenemini ampliorein prestare favorem, quantum per hnspitalitatis opera que in Domino exercentur eadem divina et benigna sedis graciam obtinere. Nos enim de omnipotentis Dei misericordia, et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius auctoritate confisi, omnibus vere penitentibus et confessis, qui eisdem fratribus, procuratoribus vel eorum nunciis, aurum, argentum fiactum vel integrum, vestimenta vel aliud caritatis subsidium donaverit, legaverit vel transmiserit, seu donari, legari, vel transmitti procuraverit, unum annum et quadraginta dies indulgencie et septimam partem iniuncte penitentie misericorditer in Domino relaxamus, neenon et omnia peccata venialia et oblita, offensas patrum et matrum sine manuum inieccione, et omnia vota fracta, excepto voto Iherosolimitano, castitatis et religionis, dispensando tarnen et attribuendo conveniencius diciis fratibus procuratoribus vel eorum nunciis secundum qualiiatem voti et potestaten! persone, transgressores fidei, iuramenta falsa sine dampno alterius, sermones ociosos, vanas cogitaciones, que non pervenerunt ad effectum et omnia festa sanctorum male ctlebrata et de speciali gracia diem sanctum doininicum male observatum, usuras, rapinas, et omnia male acquisita nisi sciant cui reddenda sunt, similiter in Domino relaxamus et adhuc eciam in participacione sancte matris ecclesie et peregrinacione Terre Sancte omnes benefactores participes, necnon et omnes parentes vivos et mortuos consortes facimus in eternum. Datum Perusii, VI Kal. Aprilis, pontificatus nostri anno nono. Clemens, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis niagistro et l'rattibus ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum et universis Christifidelibus salutem et apostolicam benediccionem. Solet annuere sedes apostolica piis votis et honeste pettncium precibus favorem benivolum impartiii; eapropter dilecti in Chtisto filii vestris iustis postulacionibus grato concurrentibus assensu, omnes libertates et immunitates a predecessoribus nostris Romanis pontificibus, sive per ptivilegia, sive alias indulgencias vobis et ordini vestro concessas, necnon libertates et exempciones secularum exaccionum a regibus, principibus et aliis Christifidelibus racionabiliter vobis indultas, sicut eas iuste et pac ifice possidetis, vobis et per vos eidem ordini, auctoiitate apostolica confirmamus et presentis scripti patrocinio communimus. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre confirmacionis infringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit, indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Avinione II Kal. Augusti, pontificatus nostri anno primo. Martinus, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis magistro generali et fratribus ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum salutem et apostolicam benedicrionem. Cum a nobis petitur, quod iustum est et honestum, tam vigor equitatis quam ordo exigit racionis, ut per sollicitudinem officii nostri ad debitum perducatur effectum, eapropter dilecti in Domino filii vestris iustis postulacionibus grato concurrentibus assensu omnes libertates, et iramunitates, a predecessoribus nostris Romanis pontificibus, sive per privilegia, sive alias indulgencias, vobis et ordini vestro concessas, necnon libertates et exempciones secularium exaccionum, a regibus et aliis Cliristifidelibus vobis et prefato ordini indultas, sicut eas iuste et pacifice possidetis, vobis et per vos eidem ordini auctoritate apostolica confirmamus et presentis scripti patrocinio communimus. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre confirmacionis et communicionis infringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presurapserit, indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum septimo Idus Octobris, pontificatus nostri anno tercio. Eugenius, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis Johanni ministro generali, et aliis fratribus ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum salutem et apostolicam benediccionem. Cum a nobis petitur quod iustum est et honestum tam equitatis vigor quam ordo exigit racionis, ut id per sollicitudinem officii nostri ad debituni perducatur effectum, ea propter dilecti in Domino filii vestris iustis postulacionibus grato concurrentes assensu, personas vestras, domos, ecclesias, capelias, oratoria et alia loca pia, in quibus divino estis obsequio mancipati, cum membris dependentibus ab eis ac omnibus bonis que inpresenciarum racionabiliter possidetis aut in futurum iustis modis, prestante Domino, poteritis adipisci, sub beati Petri proteccione suscipimus atque nostras omnesque libertates et immunitates, a predecessoribus nostris Romanis pontificibus, sive per privilegia sive alias indulgencias vobis et eisdem domibus, ecclesiis, capellis, oratoriis, membris et locis concessas, necnon libertates et exempciones secularium exaccionum, a regibus ac principibus et aliis Christifidelibus racionabiliter vobis, et domibus vestris, ecclesiis, capellis, oratoriis, membris et locis predictis indultas, sicut eas iuste et pacifice possidetis, vobis et per vos eisdem domibus, ecclesiis, capellis, oratoriis, locis et membris, auctoritate apostolica confirmamus et presentis scripti patrocinio communimus. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre confirmacionis et communicionis infringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum anno Incarnacionis dominice millesimo quadringentesimo tricesimo primo XVIII Kal. Octobris, pontificatus nostri anno primo. Calistus, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis ministris et fratribus ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum, salutem et apostolicam benediccionem. Cum a nobis petitur, quod iustum est et honestum, tam vigor equitatis quain ordo exigit racionis, ut id per sollicitudinem officii nostri ad debitum perducatur effectum, ea propter dilecti in Domino filii, vestris iustis postulacionibus grato concurrentes assensu, omnes libertates et immunitates a predecessoribus nostris Romanis pontificibus sive per privilegia indulta, indulgencias aut alias gracias, vobis et ordini predictis concessas, necnon libertates et exempciones secularium exaccionum a regibus et principibus aut aliis Christifidelibus racionabiliter vobis et ordini huiusmodi indultas, sicut eas iuste et pacifice possidetis, vobis et ordini prefatis, apostolica auctoritate confirraamus et presentis scripti patrocinio communimus et innovamus. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre confirmacionis, conimunicionis et innovacionis infringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autera hoe attemptare presumpserit indignacionem omnipotentis Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum anno Incarnacionis dominice millesimo quadringentesimo quinquagesimo sexto, XII Kal. Novembris, pontificatus nostri anno secundo. Quibus quidem litteris apostolicis, nobis et per nos, sic ut premittitur presentatis et receptis, fuimus pro parte dictorum venerabilium et religiosorum virorum magni ministri et fratrum ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivorum, debita rum instancia requisiti, quatenus, cum difficile foret litteras apostolicas huiusmodi ad singula quibus eis uti habent loca differre, ipsis transsumpta publica cum insercione tenoris litterarum apostolicarum huiusmodi, in forma auctentica decernere et concedere dignaremuv. Nos tun< Theodericus, decanus prefatus, attendentes requisicionem huiusmodi fore iustam et consonam racioni, quodque iusta petens non venit denegandus assensus litteras apostolicas prenarratas et seu totum tenorem earundem presentibus transscribi et publicari atque eciam per nos et < oram nobis earum veras copias suprascriptas, cum originalibus litteris huiusmodi collacionari mandavimus, volentes et decernentes quod ex nunc et in antea presentibus nostris litteris sive presenti transsumpto aut > opiis preinsertis ubique locorum firmiter stetur, fidesque plenaria adhibeatur ac si originales iittere huiusmodi in ipsis locis publicate forent vel ostense. In cuius rei testimonium presentes nostras litteras exinde lieri et per notarium publicum subscriptum subscribi et publicari mandavimus, nostrique sigilli maioris iussimus et fecimus appensione communiri. Datum et actum Lovanii in capella sancti Pauli apud baggardos, ibidem sub anno a Nativitate Doniini millesimo quadringentesimo quinquagesimo octavo, indiccione sexta, die vero vicesitna septima mensis Junii, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Calisti, divina providencia pape Tercii prefati, anno quarto. Presentibus ibidem providis viris et honestis, David Ghereyders notario publico, Wilhelmo de Horreo, Goswino uten Henninghen, et Johanne Stockelpot, Cameracensis et Leodiensis diocesium testibus, ad premi.^a vocatis specialiter et rogatis. Et ego Iudocus Carpentarii clericus Cameracensis diocesis publicus, apostolica et itnperiali auctoritatibus notarius, quia preinsertarum litterarum apostolicarum presentacioni, rei epcioni, collacioni, transsumptis huiusmodi peticionis decreto, omnibusque aliis et singulis dum sic ut premittitur per prefatum doniinum Theodericum decanum ac coram eo agerentur et herent, unacum prenominatis testibus presens tui eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi. Idcirco presens publicum instrumentum, manu mea propria scriptum, cxinde confeci, subscripsi et in hanc publieam formam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis, unacum appensione sigilli maioris prelibati domini decani signavi, rogatus et requisitus in fidem et testimonium omnium et singulorum premissorum. Collacionata et bene auscultata est presens transsumpti copia per me Theodericum de Haeghen, clericum Traiectensis diocesis, saera imperiali auctoritate notarium publicum, et concordat cum suo originali, quod attestor manu mea propria hic subscripta. Theodericus de Haeghen. notarius subscripsit. Collacionata et bene auscultata est presens transsumpti copia, per me Johannem de Heerstraten, clericum Leodiensis diocesis, sacra imperiali auctoritate notarium publicum, et concordat cum suo otiginali, quod attestor manu mea propria hic subscripta. Johannes de heerstraten, notarius subscripsit. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Beide zegels ontbreken. \". 1444. 71 regels; 63 »'M, lang; 50 eM. ltrecd. 53. 1460 (Nov. o). Quitantie gegeven aan hel kapittel van den Dom te Utrecht, voor de betaling van 36 Khijnsche guldens, die het verschuldigd was voor de huur van de ]uest van St. Hubertus. Nos abbas et conventus etc Cum venerabiles ac egregii viri etc Orig. Chart. Archief v. d. Dom, X". 1,76. Ken /egel. 11 regels; 22 cM. lang; 13 cM. breed. 54. 146! (Juni 1). Aan het kapittel van dem Dom te Utrecht wordt door het klooster St. Hubertus het privilegie gegeven, de insigniën verbonden aan de broederschap van St Hubertus, uit te reiken. Nicolaus de Vervoye, abbas tolusque conventus monasterii de sancto Huberto in Ardenna, ordinis sancti Benedicti, Leodiensis diocesis, universis et singulis Cliristifidelibus ad quos presentes nostre littere pervenerint, salutem in Domino sempiternam. Iniunctum nobis officii debitum nos ammonet, ut dicti nostri monasterii profectibus et honoribus devocionique fidelium jalubriter intendamus. Cum autem, ut accepimus, quamplures utriusque sexus homines, civitatis et diocesis Traiectensis, in eumdem sanctum Hubertum, confessorem patronumque nostrum gloriosum, zelum devocionis habentes singularem deferendi insignia sancti Huberti, ip>is a nobis largienda in laudem Dei et ipsius sancti Huberti, qui in dicto nostro monasterio corporaliter requiescit, inibique magnis et misiicis refulget miraculis, unde nos, considerantes idem nostrum monasteiium a diciis civitate et diocesi Traiectensibus longe fore situatum, dictaque insignia per nos ipsos ibidem commode largiri non posse, de venerabilium dominorum decani et capituli ecclesie Traieclensis, quibus negocium seu questam eiusdem sancti Huberti per dictas civitalem et diocesim Traiectenses exercendum per alias nostras litteras commisimus, providencia confisi videlicet quod ea, que ipsis pro honore et utilitate eiusdem nostri monasterii duxerimus committenda tota viitute proficere studebunt, eisdem venerabilibus dominis decano et capitulo ecclesie Traiectensis insignia huiusmodi, utriusque sexus personis nobilibus seu militaribus zelum devocionis deferendi habentibus et petentibus nostra ex parte conferenda et assignarda commisimus et committimus per presentes. Dantes et concedentes ipsis plenam ac liberam potestatem atque mandatum speciale, dicta insignia de auro seu argento fabricari faeiendi, illaque personis antedictis iuxta earumdem qualitatem cum solempnitatibus debitis conferendi et assignandi, dictas(jue personas collegio nostre fraternitatis asscribendi, ac promissiones et iuramenta desuper oportunas a personis predictis recipiendi: ptimo videlicet de oradonibus, devocionibus et honoribus debitis eidem sancto Huberto impendendis; secundo de insigniis huiusmodi, quoad vixerint, honeste deferendis; tercio de dictis insigniis immediate post mortem earumdem, ad idem monasterium nostrum et non alibi et illius usus sine fraude mittendis et donandis, et generaliter oinnia alia et singula faeiendi et exercendi, que in premissis et circa ea necessaria l'uerint, vel quomodolibet oportuna, presentibus vero post nostram revocacionem minime valituris. In cuius rei testimonium easdem presentes litteras sigillorum nostrorum tam abbacialis dignitalis, quam eciam conventus, ex certa nostra sciencia fecimus appensione commutiiri. Datum et actum in nostro capitulo, anno a Nativitate Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo primo, die vero prima Iunii. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1484. Twee /egels. Cartularium v. d. Domfabriek. fol. 99recto. 22 regels; 33 cM. lang; 19 cM. breed. W) 55. 1461 (Juni 13). De abt van het klooster St. Hubertus in de Ardennen, zendt zijnen procuratoren in dc diocese Utrecht eenige relieken n.l. de kam, de schoenen en den bisschopsstaf van den heilige 1). Universis et sir.gulis presentes litteras inspecturis, Nicolaus de Vervo. permissione divina, humilis abbas totusque conventus monasterii sancti Huberti ia Ardenna, ordinis sanc ti Benedicti, Leodiensis diocesis, salutem in Domino sempiternam. Notum facimus quod nos dilectis nostris procuratoribus per nos (onstitutis, videlicet Petro de Turnout, Theoderico Crolle, necnon Johanni Coman, per civitatem et diocesim Traiectenses deputatis, uti per alias litteras nostras plenius continet facultas, pro nostris gerendis et exponendis negociis verius Chtistifidelium, recipiendis nobis et monasterio nostro subsidiis, ut eorumdem devocionem facilius divina preeunte gracia valeat excitare, sübscriptas expedivimus reliquias, ad dictum nostrum spectantes monasterium, videlicet: de pectine, de calceis et preterea de baculo pastorali, gloriosissimi confessoris beati Huberti patroni nostri, apud nos in multa reverencia tentas et approbatas, atque commisimus deferendas et monstrandas per dictas civitatem et diocesim. I11 cuius rei testimonium easdem presentes litteras sigillorum nostrorum tam abbacialis dignitatis quam eciam conventus, ex certa nostra sciencia fecimus appensione communiri. Datum et actum in nostro capitulo sub anno Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo primo, mensis Junii die vero decima tercia. Orig. Chart. Archiol v. d. Dom, N". 1485. . ^ Twee zegels. ('artularium v. tl. Domfabriek, fol. 98recto. I 13 regels; 24 cM. lang; 13 cM. breed. 56. 1461 (Nov. 2). Nicolaus de Vervoye, abt van het klooster St. Hubertus, geeft de quest van St. Ilubertus in huur aan 't kapittel van den Dom te Utrecht, gedurende 25 jaren. Hiervoor moet hel kapittel jaarlijks betalen 50 Khijusche guldens. Everardus de Zoudenbalch is afgevaardigde naar het klooster voor de Utrechtsche kerk. Nicolaus de Vervoye, abbas etc. Cum itaque dictum monasterium etc. Datum et actum anno Nativitatis Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo primo, in erastino festi Omnium Sanctorum, quod fuit secunda mensis Novembris. Ürig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1491. Ken /egel. Cartulaiium v. d. Domfabriek. fol. ojrccto. f 26 regels; 39 cM. lang; 22 cM. breed. Vj J 1) Op den buitenkant staat: Littera abbatis et conventus monasterii s. lluberti in Ardenna. de certis reliquiis ipsius s. Huberti per eos missis capitulo Traiectensi ad exercendum questuni dicti Huberti. 57. 1462 (Oct. 23). Philips, hertog van Bourgondi'è, geeft verlof aan de qnestierders van het kapittel ten Dom, met de kassen en relieken van Sinte Marlijn rond te gaan in Holland, Zeeland en Friesland. Philips, bij der graden Gods, hertoge van Bourgoingnen, van Lothrijck, van Brabant ende van Lemborch, Greve van Viaendre, van Artois van Bourgoingnen, palatin van Henegouwe, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, marcgreve des helichs rijcx, heere van Vrieslant, van Salms, ende van Mechelen, onsen lieven ende getruwen stadhoudre, ende allen anderen van onsen raide bij ons geordiniert in onsen voirsz. landen van Hollant, Zeelant énde Vrieslant, die nu zijn of namaels werden zullen, ende allen onsen getruwen ende geminden baenraidsen, ridderen, knapen, bailliouwen, drossaten, schouten, rentmeesteren, tollenaren, borgmesteren, scepenen, boden, officieren, justicieren, richtcren, dienaren, ende ondersaten oft hueren stadhouderen overal in onsen landen voirsz., binnen steden ende dairbuyten, ende eiken van hem saluut. Also ons van wegen des dekens ende cappittels der kerken van den Doem tUtrecht, oetmoedelyke gethoent ende te kennen gegeven is, als dat wij mit onsen anderen openen brieven, gegeven in onser stede van Middelborch, XIX dage in Maerte, int jaer XIIIIC ende XL onder andere belieft ende « onsenteirt hebben, dat die questerers ende cassen van den heiligen confessoire sinte Martin, ende meer anderen heiligen sinten, zijnde ende rustende in de voorsz. Doemkerke tUtrecht, van ouds toebehorende derzelver Doemkerke, mit haren reliquien ende heylichdomme gaen, comen, marren, ende verkeeren zullen, in onsen voirsz. landen van Hollant, Zeellant, ende Vrieslant, te water ende te lande, binnen onsen steden ende daer buyten, gelijcken van ouds dat gewoonlic ende behoirlic geweist is, ende der zeiver Doemkerken van ons ende van onsen vadeten ende voirvaderen, greven ende heeren tot Hollant, Zeelant ende Vrieslant, gegont ende verleent, ende van den stoel van Romen confirmert is, ende bij onsen voirscreven brieven ende anderen dat claerlijcken blijet, ende dat sint den voirsz. jare van XL, die voirgen. deken ende cappittel der Doemkerken t Utrecht, dat inhouden van onsen voirsz. blieven tot noch toe volcommentlijck mit rusten ende vreden gebruyet endegeuseert hebben, sonder hemluyden enigen hinder ofte letsel dair inne te geschien, dit nochtans niet tegenstaende, omme dat die voirsz. deken ende cappittel van den Doem tUtrecht verstaen hebben, dat int consenteren van der boden, onsen lieven ende geminden zone, den greve van Charolois in onsen name by den edelen ende den anderen van den steden onser landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant voirsz., die zelve onse zone hebbende volcomen macht van ons in deser zaken, heeft geaccordeirt, belieft, ende consenteirt van onse wegen te doen verbieden, dat van nu voirtane geene questerers, cassen, aflaten ofte boetscappen wie zij zijn ende zelen mogen gaen oft verkeeren in den zeiven onsen landen van Hollant, Zeellant ende Vryeslant, oft eenige questen ofte bootscappen dair zullen mogen doen ofte gebruycken, zonder alleen die gene, die van ons zeilen hebben zonderlingen oorlof ende consent, ende dattet blijcke bij onsen openen brieven, mit onsen grooten zegel bezegelt; wairomme zij hem beduchten, hier mede begrepen te werden, ende dat zij mits dien hoer voirscreven questen, cassen ende bootscappen niet en zouden mogen useiren ende gebruycken in onsen voirscreven landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, gelyc zij van ouds dat gewoonlic hebben geweest van doene, dwelc updat zo ware, comen ende wesen zouden, in grooten hinder ende achterdeel der kercken ten Doem voirsz., ende in verminderinge der fabriken der zeiver kercken voirscreven, het en ware dat bij ons dairop mit wijsen voirdencken niet en werde voirsien; wairomme zij aan ons oetinoedelicke hebben doen bidden ende verzueckcn, dat wij ter eeren Gods hemluden hierin met behoirlicke remedien voirsien wouden, also dat die fabriken harer kerke voirscreven in haren ouden costumen, rechten ende privilegien, mochten bliven. Aengesien des voirscreven is, ende dat kenlic is, dat de questerers ende cassen der voirscreven Doemkerken van Utrecht, ende geene andere hebben van zo ouden langen tijden dat van den beginne noch der contrarien gheen memorie en is, gewoenlic geweist te antieren ende te visiteeren mit haren questen ende cassen, reliquien ende helichdomme alle onse voirscreven lande van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, die zijn van den bisdomme van Utrecht, ende gemerct oic, dat alle die aelmissen die men dairmede haelt ende vercrijcht, gekeert zijn ende werden tot zonderlingen proffiten ende oirhair der fabriken van der Doemkerken voirsz. ende nergent anders; soe ist, dat wij aengesien des voirscreven is, begerende de welvaert ende de vermeerderinge der voorsz. Doemkerken van Utrecht, welc een cathedrael ende een hoiftkerke is van onsen landen van H >llant, Zeelant ende Vrieslant voirscreven, ende omme die minne, eere ende reverencie van onsen lieven heere God ende zijnre glorioser moeder maghet M uien, ende den heyligen confessoire sinte Maertin voirscreven, ende oic omme te helpen en te comen toten onderhouden der voirsz. kerken, ende tot vermeerderinge van den godlicken dienst aldair, hebben voir ons ende onsse nacoinmelinge gegeven, belieft, consenteert, ende verleent, geven, believen, consenteren, ende verleenen, volcommen orlof van zonderlinger gracien, mit desen onsen brieve, dat die questerers ende cassen vanden heyligen confessoire sinte Maertijn van ouds toebehoerende der Doemkerken van Utrecht voirscreven, mit haren reliquien, heylichdomtne, ende bootscappen, voirtacn zelen mogen gaen, comen ende verkeeren, in onsz. voirsz. lande van H illant, Zeelant ende Vrieslant, te water ende te lande, binnen onsen steden ende dair buyten, ende aldair doen hair questen ende bootscappen, in der manieren zij dat van outs te doen plegen ende gewoenlicke zijn van doene, ende also zij gedaen hebben, bij machten van onsen voirscreven ende anderen brieven van oorlove, dairvan hier boven mem ie is getnaect, voor die voirsz. verboden bij ons gedaen als voirsz. is solider preiudicie van dien. Ende nemen oic alle die boden ende questerers die dair toebehoren ende hair dienaers die mit desen voirscreven questen, cassen, helichdomme ende bootscappe comen, ende bethoen oft brieven bezegelt mitter fabi iken zegel v.in Utrecht mit hem bringen zullen ende onse noch onser voirsz. landen ballinge, noch vianden niet en zijn ende alle haire goeden, mit desen onsen brieve in onse salvigardie, protectie ende beschermenisse, om alzo wel overal in der kerken, op den predicstoel als andersins hoer bootscap te doen, gelijc gewoonlic is. Verzueken hieromme ende vermanen, mit eerensten allen prelaten, provisoren, dekenen, cureyten, vice-i ureyten, < osteren ende voirt allen anderen geestelicken persoonen onsz. landen voirsz., dat zij ende elcx van hem die questen, heylichdommen ende cassen, mit hoeren boden ende dienren, die daer mede commen zullen, /ulke als voirsc reven staen mit gewoonlicke clocluydinge in hoeren cueren ende geestelicken bewinde, goedertierlic ende dueehdelic ontfangen, ende hem hair bootscappen ende diensten also wel in den kerken op den predicstoel, als andersins devotelic laten doen, gelvc als na ouder gewoenten dair van behoirt, ende costumerende geweist is, ende gebieden dair om ende bevelen eerenstelic mit desen onsen brieve, u onsen stadhoudere ende allen anderen van onsen raide, ende elcken van u boven genoemt, dat ghij ende elc van u, zo hun toebehoirt die voirscreven heylichdomme, cassen ende bootscappen der kerken van den Doem tUtrecht, ende geen andere mit hoiren boden, dieners ende knechten zulke als voirscreven staen, in uwen bedrive voirtaen rustelic laet comen, gaen, varen, ende verkeeren, ende hore dienste ende questen doen, gelijc voirsz. is ende hem van ons ende onsen voirvaderen, greven ende heeren tot onsz. lande van Hollant, Zeelant ende Vrieslant voirsz. gegont ende gegeven is, sonder hemluyden ofte yemande van hem letsel, hinder, moyenisse ofte gewelt te doen, ofte te laten gescien in eeniger wijs, ende des niet en laet zo lieve wij hu zijn, want wairt dat yemande desen onsen geboden wederhorich ware, so bevelen wij ende gebieden u onsz. stadhoudere ende anderen onsen raiden van Hollant, Zeelant ende van Vrieslant voirscreven, nu wesende ende die namaels wesen zullen, dat gij alle diegenen, die onsen geboden hierin ongehoirsom ende contrarie vielen ende misdadich worden, corrigiert ende puniert, na gelegentheit der zaken, als dengenen die ons an onsz. heerlicheyt verminderen wouden, in zulker wijs ende manieren, datter exempel ende spiegel zij allen anderen, ende dit niet en laet also lief als wij hu zijn zonder ander bevel hierop van ons te verbeyden; want ons alzo gelieft gedaen te werden niettegenstaende den voorscreven verboden, die onlancx leden bij ons gedaen zijn als voir verhaelt is, ende zonder preiudicie van dien. ende oic dat desen voirsz. brief niet gesegeit en is mit onsen grooten zegel, dwelke wij willen dat den voirsz. thoenderen tot geenen preiudicien en drage, noch eenigen anderen ordinar.cien, geboden ofte verboden dairtegen wesende. Gegeven in onse stad van Bruessele xxiii daege in Octobry, int jaer ons Heeren duust vierhondert twee ende tsestich. By mynen heere den Hcrtoge Baert. < >rig. Chart. Archief v. d. Dom, * Een zegel. N". 1496. f\ 3^ regels; 60 cM. lang; 30 cM. breed 58. 1462 (Oct. 23). Philips, het log van Bourgondië, staat aan de questierders van het kapittel ten Dom toe, met kassen en relieke?i van Si. Ewout rond te gaan in Holland, Zeeland en Friesland. Philips etc. Also ons van wegen etc. Onderteekend: Baert. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, j - ~ - Zegel ontbreekt. N". 1494. 38 regels; 52 cM. lang; 21 cM. breeJ 59. 1462 (Oct. 23). Philips, hertog van Bourgondië, geeft verlof aan de i/ueshe/ders van den Dom, met de kassen en relieken van Sinte Httbrecht rond te gaan in Holland, Zeeland en Friesland. Philips bij der graden Gods etc. Alsoe ons van wegen des dekens etc. - Onderteekend: Baert. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 1495. Een zegel. Cartularium v. d. Domfabriek, fol. 104 recto. \2 regels j 50 cM. lang; 30 cM. breed 60. 1462 (Oct. 23). Philips, hertog van Bourgondië, geeft aan de questierders van den Dom verlof rond te gaan met de kassen van : Onze lieve Vrouwe met de XII Apostelen, Heilig Sacrament van Meerssen, Sinte Cornelis, Sinte Anthonis, Sinte Marlijn, Sinte Ewout, Sinte Hubrecht en Sinte Quirijn, in Holland, Zeeland en Friesland. Philips bij der gra< ien Gods etc Alsoe ons van wegen des dekens etc |'-y 1 ' Onderteekend: Baert. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 1497. Zegel ontbreekt. Cartul. v. d. Domfabriek, fol. ioGrecto. 44 regels; 67 cM. lang; 43 cM. breed. 61. 1463 (Mei 10). Bisschop David van Bourgondïi geeft bevel aan de geestelijkheid van zijne diocese, om de questierders van het nieuwe werk van het kapittel ten Dom niet te bemoeilijken of hun geld af te persen. Hij verleent een aflaat van 40 dagen aan allen, die hunne bijdragen schenken en den bouiv van dit werk bevot deren. David de Burgundia, Dei et apostoliee sedis gracia episcopus etc. Querelam gravem etc. Jo. Ponciani not. subscr. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N". 1500. Een zegel. Cartularium v. d. Domfabriek, fol. nórecto. 35 regels; 43 cM. lang; 25 cM. breed. 62. 1469 (Sept. 15). Karei, hertog van Bourgondic, hernieuiot hel verlof door zijn vader /"'Hips aan het kapittel ten Dom gegeven, om rond te gaan met de tjuesl van Sinte Quirijn en andere heiligen-kassen. Karei bij der graden Goids etc. Van wegen des dekens etc Gegeven in onsen huyse in den Hage in Hollant, XV daige in Septembri, int jaer ons Heren duysent vierhondert negen ende tsestich. By minen heere den hertoge D. Gros. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. N". 1538, Een gebroken zegel. Cartul. v. d. Domfabr., iogrecto. 64 regels; 73 cM. lang; 49 cM. breed. 63. 1486 (Maart 30). Paus Tnnocentius rei leent aflaat aan allen, die door persoonlijken arbeid of het verschaffen van geld, medehelpen aan den herbouw van het door brand verwoeste klooster Maria Niéuw-Licht bij Hoorn. Innocencius episcopus, servus servorum Dei, ad 1'uturam rei memoriam. Salvatoris et Domini nostri Ihesu Christi, qui pro humani generis a perpetua morte liberacione, crucis patibulo affigi et crudelissimani mortem subire non abnuit, vices licet immeriti gerentes in terris fideles singulos cure nostre divina disposicione creditos ipsius salvatoris, precioso sanguine redemptos, quorum salutem totis zelamus affectibus ad caritatis opera exercenda spiritualibus muneribus indulgenciis videlicet et reniissionibus 5 Frequenter invitamus, ut per illa preparatam ipsis a Domino felicitatem eternam valeant faolius promereri et ad illam tandem feiiciter pervenire. Sane accepimus, quod licet monasterium beate Marie Nove Lucis, prope oppidum de Hoern, ordinis sancti Augustini, Traiectensis dyocesis in quo quamplures canonici dictum ordinem expresse professi et in saeerdocio constituti, sub perpeiua clausura et regulari observancia degentes, ac divinas laudes die noctuque altissimo magna cum devocione persolventes, et ultra illos quamplures Iayci et alie persone ibidem deservientes fore noscuntur, ab illius primeva fundacione digno et sumptuoso opere constructum et edificatum fuerit, nichilominus a paucis annis citra ecclesia ipsius monasterii noctis tenipore ex aeris et fulguris tempestate simul cum nonnullis habitacionibus, paramentis, et rebus aliis, tam ad divinum cultum, quam personas ipsius monasterii pertinentibus, horribili incendio concremata et devastata fuit, ac successive eodem anno guerris, in partibus illis prochdolor vigentibus, monasterium ipsum pluribus suis bonis misera biliter spoliatum fuit, et cum monasterium ipsum in loco mari proximo ac periculis multis subiecto situm sit, ipsius loei habitatores plurimum depauperati ac fructus, redditus et proventus dicti monasterii adeo diminuti et attenuati sunt, quod ex illis dilecti filii prior et conventus dicti monasterii, prefatam ecclesiam ac habitaciones destructas eiusdem monasterii nullomodo reparare et reedificare possunt, sed ad hoe pia Christili lelium sufl'ragia sunt plurimum necessaria pariter et oportuna. Nos igitur cupientes, ut ecclesia et habitaciones predicte reedificentur et restaurentur, ac Christifideles eo libencius ad reedificacionem et restauracionem huiusmodi intendant, quo ex hoe dono eelestis gracie uberius conspexerint se refectos, «Ie omnipotentis Dei misericordia ac beatorum Petri et Pauli apostolorum eius auctoritate confisi, quod omnes et singuli Christifideles utriusque sexus in dicta dyocesi imtnorantes, seu ad ipsam confluentes, quum infra triennium a data presencium computandum, si in facultatibus abundent per viginti, alioqtiin per decem dies pro reedificacione et restauracione huiusmodi personaliter laboraverint, seu sumptibus eorum laborari feceiint, aut de suis salarium equivalens, ad opus personaliter laborancium vel alias tantumdem pro necessariis operariis ibidem ad hoe per priorem pro tempore existentem et conventum dicti monasterii deputatis ministraverint, seu exhibuerint, confessorem ydoneum secularem vel cuiusvis ordinis regularem eligere possint, quem semel in vita et seniel in mortis articulo plenariam omnium peccatorutn suorum de quibus corde contriti et ore confessi fuerint, remissionem ipsis in sinceritate fidei unitate sancte Romane ecclesie ac obediencia et devocione nostra vel successorum nostrorum Romanorum pontificum canonice intrancium persistentibus, auctoritate apostolica impendere valeat, auctoritate apostolica prcfata tenore presencium statuimus et eciam ordinamus. Nulli ergo omnino homini liceat hane paginam nostrorum statuti et ordinacionis infringere vel ei ausu temerario straf van excommunicatie en boete, gelast hel geld terug te geven dat hij den questierders heeft afgeperst. Decanus et capitulum ecclesie Traiectensis iudex, universis et singulis presbvteris, capellanis, clericis, notariis et tabellionibus publieis quibuscumque nbis subditis, ad quem vel ad quos presens nostrum pervcnerit mandatum, salutem in Domino sempiternam. Querelam gravem ex parte magiitrorum fabiice ecclesie nnstre preta< te rect-pimus, continentem, quod Jicet questores eiusdem ecclesie nostre cum ad parrochiales ecclesias aliaque loca sacra in diocesi Traiectensi eorum questus exposituri accedere et in eis reverenter ct benigne ut decet recipi consueverunl, preter id quod ab «is ultra premissa aliqua nova solucio sive exaccio quaruincumque pecuniarum a curatis sive vice-curatis dictarutn ecclesi truin peteretur, a quaquidem exaccione merito secundum privilegia et indulta dicte fabrice ecclesie nostre tam a sancta sede apostolica, quam a pluribus reverendissimis in Christo patribus episcopis Traiectensibus concessa essent et sunt immunes, nilminus quidam dominus Johannes de Noirtwijck, presbyter, curatus in Ouderschie dicte Traiectensis diocesis atque vicarius perpetuus, benefu iatus in ecclesia nostra Traiectensi predicta, nescitur quo spiritu ymmo non bono ductus, sui iuramenti per eum duduin in recepcione et admissione ad prefatain suam vicariam prestiti immemor, a quibusdam ecclesie nostre questoribus certas pecunias extorquere et exigere non veritus est, et licet idem dominus Johannes liiis diebus nostris scriptis caritative monitus atque interpellatus extitit quatenus pecunias premissas dictis questoribus restituere vellet, alioquin nos contra eum via iuris et remediis oportunis procedere ronaremur. Idem tarnen dominus Johannes id facerc distulit et dilïert de presenti, in dicte fabrice ecclesie nostre lesionem et preiudicium, animeque sue dampnabile periculum, iurisdiccionisque nostre vilipendium et contemptum, atque dictorum questorum dampnum non modicum pariter et gravamen, Fuimus igitur pro parte tam magistrorum dicte fabrice nostre quam questorum prcscriptorum instanter requisiti, quatenus ipsis super premissis de remedio in Domino oportuno providere, Iitterasque nostras monitorias et in eventum citatorias contra prefatum dominum Johannem concedere et decernere dignaremur. Nos igitur, decanus et capitulum prefati, requisicioni prctacte tamquam racioni consone favorabiliter annuentes, vobis omnibus et singulis supradictis et vestrum cuilibet insolidum in virtute sancte obediencie ar sub penis suspensionis et excommunicacionis districte precipientes mandamus, quatenus accedentes quopropter hoe fuerit accedendum et accedere fueritis requisiti seu alter vestrum fuerit requisitus, moneatis auctoritate nostra qua fungimur in hac parte, prenominatum dominum Johannem de Noirtwijck, quem et nos tenore present ium sic monemus quatenus inlra sex dierum spacium, monicionem vestram huiusmodi sequentem, quorum sex dierum duos pro primo, duos pro secundo et reliquos duos dies sibi pro tertio et peremptorio termino ac monicione canonita assignamus, sub excommunicacionis, declaracionisque reatus periurii per eum ut premittiter incursi, necnon quadraginta scudatorum aureorum antiquorum monete regis Francie pro una reverendissimo domino nostro Traiectensi ad usus pauperum Christi, et pro alia medietatibus fabrice ecclesie nostre pretacte si pecuniaria huiusmodi commissa fuerit applicandorum, penis prescriptis questoribus pecunias ab ipsis ut premittitur extortas et exactas realiter restituat, tradet et deliberet, alioquin termino prescripto transacto, contra ipsum ad excommunicacionis summe reatusque periurii per eum ut premittitur incursi declaracionem peneque pecuniarie acquisicionem prout acrius de iure poterimus, procedemus, nisi fortasse causam pretendere valeat eflicacem quare ad premissa ininime teneatur ad quam pretendendam citetis peremptorie coram nobis Traiecti ad domum capitularem ecclesie nostre minorem, ad ultimam diem monicionis vestrc huiusmodi, predictum dominum Johannem causam huiusmodi allegaturum, dicturum, facturum et recepturum, prout dictaverit iuris ordo, cum intimacione debita et consueta atque tali, quod cetere execuciones aliorum mandatorum nostrorum ad causam presentem necessariorum fieri debeant, ad candelabrum eneum in medio chori ecclesie nostre prelate positum, iuxta eiusdem ecclesie nostre consuetudines. Quas sic tactas et fiendas, dictum dominum Johannem arctare, debere, providere, ac si in ipsius present ia facte forent decernimus per presentes; diem vero sive dies monit ionis et citacionis vestrarum huiusmodi ac quid alias in premissis teceritis, seu alter vestrum duxerit faciendum, nobis litteris vestris presentibus translixis aut alias sub competenti testimonio liquide rescribatis, vos qui presens nostrum mandatum fueritis exccuti. Datum Traiecti sub sigillo decani nostri Traiectensis, quo utimur in premissis presentibus appenso. Anno Doraini millesimo quadringentesimo octuagesimo septimo, die vicesima octava mensis Junii, hora terciarum et capitulariter consueta. 66. 1488 (Oct. 7). Maximiliaan, roo msch - koning, staat op verzoek van de kapittels van St. Maarten en van St. Salvator toe, naar oude gewoonte eigen rechters aan te stellen. Maximiliaen bij der gracie Gods, Roomsch koninck, altijts vermeerer des Rijcx, doen te wetene allen denghenen, die desen brieven zullen zien, saluvt, dat wij ontfaen hebben, die oitmoedighe supplicacie van proosten, dekenen, canonicken, cappellanen, vicarysen, gehabitueerden ende gebeneficieerden van den keiken ende godshuysen van sinte Martins ende sinte Salvatoris binnen der stede van Utrecht, inhoudende : hoe dat die voirsz. goidshuysen by onsen voirvaderen, notabelycken ende groitelycken gedoteert ende gefondeert zijn geweest van velen scoencn goeden, alzo wel liggende binnen onse landen van Ghelre als elders in onse geoirsamheyt, van den welken zij altijts paisivelick gebruyek gehadt hebben, mitgaders van hoiren gheestelycken rechten in zulcker voughen, dat zij ende een yeghelyck van hen oick mede hoiren voirsz. goeden onghemoyt van allen personnelen ende sculdelycken zaken voor allen leeken ende wairlycken rechters gebleven zijn geweest ende nyeuwers om denselven personnelen ende sculdelycken zaken betreckelyck zijn geweest dan voir hoiren geestelvcken rechteren, nietmyn eenighe particulieren persoenen hebben hen vervordert ende noch vervorderen zonderlinghe in onse lande van Ghelre te vervolgene yeghens den voirsz. supplianten oft hoiren goeden voor onsen rechteren ende amptluvden aldair, ende deselve rechteren ende amptluyden tot desz. vervolghcn handtstellinghe aen hoiren goeden te doene ende dair off te kennen ende te rechten, ende nyet alleenlyck om hoiren sculden, maar om sculden die de voirsz. stad van Utrecht oft eenighen particulieren persoenen van dier sculdich zouden moghen wesen, ende andersseyns onduechdelycken onrechtelycken ende buyten allen weghen van justicien travillieren, molesteren ende moyen, de voirsz. supplianten ende hoiren goeden tegens hoiren voirsz. geestelvcken rechten ende oude gewoentenissen groitelycx in hoiren hindere als zij zeggen, ons versouckende om provisie ende sonderlinghe te verclairen onsen meeninghe op hoiren voirsz. rechten ende op peynen te verbieden dair nyet yeghens te commen. Zo e.yst dat wij desen zaken M. de Brouwershaven notarius subscripsit. Orig. Chart. Archief v. (1. Dom. N°. 1736. Een zegel. 35 regels; 31 cM. lang; 23 cM. breed. voirscreven overmerckende, willende den voirsz. supplianten gebruycken van hoiren ouden rechten ende coustumen als dat recht is, ende te desen causen gansselyck geneghen zynde tot hoirer bede, hebben verclaert ende verclaeren mits desen brieven die voirsz. supplianten noch eenich van hunluyden, noch huiren goeden voor den wairlvcken rechtere om personnelen ende sculdelycken zaken nyet betreckelyck te zyne ende dat nyemant van denselven personnelen enile sculdclycken zaken dan hoiren gheestelycken rechtere kennen ende rechttn zal, al nae vuyiwijsen van huiren voirsz gheestelycken rechten ende die goeden oude gewoente die zij dair van gehadt hebben; ontbieden dairomme ende bevelen onsz. lieven ende getrauwen die stedehouderen ende luyden van onsz. raiden in onsz. landen van Ghelre ende van Hollant ende allen anderen onsz. justicieren, rechteren, amptmannen ende officieren, dien dit aenroeren zal moghen ende ghetoint zullen wesen, dat zij van onsz. voirsz. verclaringe ende van al den inhouden van desen doen, laten ende gedoighen, die voirsz. supplianten genyeten, gebruycken ende useren, zonder hunluyden dairin te doen ofte laeten geschien eenich hindere, letsel oft" moyenisse ter contrarie, ende dat zij deselve onsz. voirsz. verclaringhe publieren ende kundigen tot allen plaeisen dair des behouven zal, verbiedende van onsz. weghen eenen yeghelycken van wat state ofcondicie dat hy zij ende onder wat dexele dattet is, hier yegens nyet te commen ende dat optie peyne van tien mare fijn silvers j- ghens ons te verbueren tot allen stonden ende zo wanneer zij ter contrarie van desen doen ofl overtreden zullen innende op dese overtreders na die voirsz. publicatie ghedaen zijnde die voirsz. boeten, heerlycken ende bij fayten, wanttet ons also belieft. In ghetuygenisse van desen, zo hebben wij hieran doen hanghen onsz. seghel. Ghegeven in onsz. stede van Mechelen den vu dach van Octobri, int jaer ons Heere duysent vierhondert achtendetachtentii h ende van onsz. rijeke tderde. 67. 1488 (Nov. 19). liet klooster van St. llubert in de Ardennen erkent van het kapittel ten Dom ontvangen te hebben ecne som van 50 Rhijnsehe guldens, zvegens verschuldigde questen. Universis et singulis etc. Universitati vestte etc. . . . Bij den koninck: Decaulrenbkrghe. Orig. Chait. Archief v. d. Dom, N". 2114 (3c afd.). Een bijna gaaf zegel. 25 regels; 50 cM. lang; 25 cM. breed. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, ^ Een zegel. N°. 1746. 9 regels; 30 cM. lang; 10 cM. breed. 68. 14QI (Febr. 9). De deken en het kapittel ten Dom verpachten aan Heinrich van Bloclioven de quest van Sinte Quirijn gedutende 17 jaren voor 225 goud. guld., in twee termijnen te betalen. Wij deken ende Capittel der kercken ten Doem tUtrecht, doen kondt allen luden, dat wij in jaerlicxschen pachten gegeven hebben ende geven mit denen onsen brieve, Heynrick van Blochoven onse questie van sinte Quiryn, seventien ') jaer lanck, die in gaen sellen opten Sonnendach tsto michi 2) naestcomende, van onsen wegen the hebben ende the vueren, elix jaers om twee hondert ende vyff ende twyntich goede gouden overlantsche koirvorster Rijnsche gulden, die voor datum sbritffs geslagen sijn, the betalen jaerlicx vrij ende commerloess onsen werekmeysters in der tijt; die een helft op sunte Jacopsdach 3) in den somer naestecomende, ende die ander helft op sunte Remigiusdach 4) dan dair naestvolgende, off bynnen veertien dagen nae eliken termyn voirseit ombegrepen, ende alsoe voert jaeilicx van jaer te jaer thent deze seventien ') jaren voirseit omgecomen sijn, mit suleken voirwaetden, dat Heyntick voir>eit alle jaer brieven op sijnen coste van onsen werekmeisters in der tijt nemen sell als gewoenlick is van anderen onsen questieti, ende alle jaer goede borghen setten den wen kmeisters voirseit voor een jaerpachte dair den weickmeysters aen genuecht, eer hij die nijwe brieven nemen sall van den toecomenden jaer, voert soo sell Heynrick voirseit die questie van sunte Quirijn eerbaerlick ende statelick vueren ofF laten vueren sonder beclach van anderen onsen dienres die oeck questien van ons vueren. Ook soo sall Heynrick voirseit dese questie van sunte Quiryn in gueden regiment houden ende nyet verargeren ende die landen nyet te bloten noch the averen ende waret sake dat Heynrick voirseit dese voirgen. pacht onsen werekmeisters voll ende nyet all en betaelden op sulken termijnen ende svn borghen nyet en sette gelijok voirseit is, off eenich van den punten verbraicke, soo viell hij claerlicken van [allen rechten] ende toeseggen dat hij hadde ofl hebben mochte aen onse questie van Sinte Quirijn alsoe verre als wij dat versuem [aennemen] wouden ende anders nyet. Behoudelick, onss nochtans onsen aflterstadigen pacht, die onss verschenen waren ende nyet betaelt. Mer waert sake, dat God verhueden moet, dat daer openbaer oirl. igen gevielen tusschen onsen here ende der stadt van Utrecht op die eenre sijdeende den grave van Hollant ende Vrieslant off den hertoge van Gelre ofl den heeren beijde voirseit op die ander sijde, ende Heynrick in deser questie, kenlicken schade daer by leede, daer soude Heynrick twee heeren uit onsen Capittel toe schicken bij den tween werekmeysters in der tijt ende wes gracie ende verstoringe dese vier heeren dan ordineerden voert beste, daer soude Heynrick van Blochoven mede thevreden wesen Ende waeit saicke, dat Heynrick vorseit offlivich worde eer dese seventien ') 1) Hier is doorgeschrapt: thien. i) Hier is doorgeschrapt: in den jaere van achl ende tachtig. 25 Juli. 4) 1 October. jaren voirseit omgecoraen waren, soo souden alsdan een sijn oudste ende naeste erfl'naem dese voirseyde questie van sunte Quirijn hebben te bewaren ende te regieren, ofF mvt eerbaren personen dairtoe dyenende, die eerbaerlick ende statelick doen bewaren ende regieren, om al sulkcn pacht ende alle manieren, voirwairden, verbanden ende penen, als voerseit staen, dese seventien ') jaren lanck voirt uit durende die dan anden thien a) jaeren voirseit ontbreken souden ende nyet langer, ende teijnden dese seventien l) jaren voirseit, soe sall dese voirseyde questie alheell ende ongescheyden vrij ende loss comen aen onss ende onse kercken then Doem voirseit, onsen vrijen will daermede the doen sonder yetnants wedersegghen ende sonder alle arch ende list. In kennisse der waerheyt soe hebben wij desen briefif doen besegelen mit onss capittels segell. Gedaen tUtrecht int jaer onss heeren dusent vier hondert een ende negentich 3) op ten negenden *) dach in Februario. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. Zegel ontbreekt. N°. 1780. | ' o 28 regels; 36 cM. lang; 22 cM. l>reed. 69. '493 (Jan- 2^)- klooster van S/. Anthonius te Vienne belooft 213 fr. te sullen betalen voor hel uitoefenen van zijn (juest in het bisdom van Utrecht. Nosdecanus etcapitulum ecclesie Traiectensis, universis et singulis presentes litteras visuris seu audituris, facimus manifestum quod, sicut dudum vertente causa in Romana curia inter venerabiles et religiosos viros, dominos abbatem, priorem, et conventum monasterii sancti Anthonii ordinis sancli Augustini, Vyennensis diocesis, ac prereptorem Flandrie, ordinis supradicti ex una, et nos ac magistros seu provisores fabrice ecclesie nostre, de et super exercicio queslus sancli Anthonii. per civitatein et diocesim Traiectensem fa< iendo partibus ex altera, felicis recordac ionis dominus Eugenius papa quartus, nunc Gabriel titulus sancti Clementis cardinalis Senensis vulgariter nuncupatus, iu lex et commissarius cause huiusmodi auctoritate apostulica deputatus, in scriplis quandam tulit senteni iam diffiuilimam, per quani inter alia pronunciavit quod, prefati domini abbas, prior et conventus ac preceptor Flandrie, necnon eorum nuncii seu questores prout eos concernit solvere debeant et teneantur nobis, quolibet anno, quo questum huiusmodi fïteere voluerint in civitate et dioce-a Traiectense, pensionem solvi solitam pro questu predicto videlicet ducentos et tredeciin francos monete regis trancie, aut eorum verum valorem, vel a dicto questu penitus abstineant, prout hec et alia apud acta cause huiusmodi lacius continentur. 1) Hier is doorgeschrapt: thien. doorgeschrapt: scss ende tachtich. 2) Hier moest staan: seventien. 3) Hier is 4) Hier is doorgeschrapt: drie ende twintichsten. Nos igitur dicte sentencie difïinitive huiusmodi firmiter inherere volentes, de communi et unanimi consensu nostro ac ex certa sciencia venerabili viro magistro Helie de Noerde, canonico ecclesie beate Marie Traiectensis, in decretis licenciato, prefati preceptoris Flandrie ordinis supradicti yconomo ac nuncio speciali, licenciam concessimus ac facultatem, et consensum nostrum impertimur et assensum per presentes, libere exercendi questuni sancti Anthonii per civitatem et diocesem Traiectensem, hinc et decem annos inclusive iramediate sequentes, inchoandos in dominica qua cantatur in ecclesia Dei pro introitu misse ,Esto inichi', proxime futura, pro somma seu annua pensione ducentorum ct tredecim francorum monete prediete aut verum valorem eorundem, videlicet octo florenis Renensibus aureis boni et iusti ponderis monete electoris imperii pro septein francis huiusmodi computatis, nobis seu magistris fabrice pro tempore ecclesie nostre singulis annis dictorum decem annorum, per eundem magistrum Heiyam suosque heredes executores et successores, pro una tercia in sancti Jacobi apostoli, et alia sancti Martini Hyemalis et ultima tercia partibus in Purificacionis beate Marie virginis gloriose festivitatibus integre et absque diminucione solvendorum et assignandorum, sub certis modis, formis et condicionibus infrasciiptis, videlicet c(uod ipse magister Helias nobis ac provisoribus pro tempore ecclesie nostre litteras et mandata, procuraciones et consensus huiusmodi questum exercendi per ipsum magistrum Heliam a dominis abbate, priore et conventu sancti Anthonii et preceptore Flandrie predictis sub forma auctentica cicius quo poterit reportabit, ac nos et provisores fabrice nostre pro tempore prefatos per fideiussores, sufficientes aut alium modutn convenientem singulis annis supradictis certificabit et caucionem prestare tenebitur, et tune singulis annis huismodi dabimus et assignaii faciemus eidem magistro Helve litteras sive mandata nostra annalia exercicii huiusmodi prout de aliis nostris questibus moris est et consuetum. Insuper idem dominus et magister Hclyas, durantibus annis supradictis, questum sancti Anthonii decenter et honorifice ducet, excrcebit et exerceri faciet absque impedimento vel racionabili querela aliorum questorum nostrorum, qui ex parte ecclesie nostre similiter questum 1'acere et exercere habebunt, iura quoque ct emolumenta ad dictum questum pertinencia, non extirpabit, evacuabit vel alienabit, sed questum huiusmodi in bono et fructuoso regimine in quantum poterit, conservabit, et conservari faciet. 1'reterea si « ontingat eundem magistrum Heiyam aut successores suos pensioneni annuam supradictam iuxta modum, preexpressum integraliter non solvere aut aliquem articulorum suprasciiptorum ullo unquam tempore infringerc aut per dominos suos vel alias quomodolibet non observari, extunc idem magister Helyas cadit ab omni iure, quod sibi vel eisdem dominis suis ex concessione nostra huiusmodi ad exercicium dicti questus quomodolibet competere posset, nee se de questu supradicto de cetero intromittet, nisi eundem de nostra benevolencia ad hoe de novo admiserimus et nobis seu fabrice noslre antedicte desuper presiiterit emendam condignam. Ceterumque si contingat, quod Deus avertat, quod infra decem annos supradictos, generales guerre inter reverendum in Christo patrem et dominum nostrum episcopum, civitatem et patriam Traiectensem ex una, ac illustrissimos principes dominos duces Austiie etc. et Gelrie aut alterum eorum. partibus ex altera insurgerent, ita quod questus sancti Anthonii propterea non posset ibidem in locis et dominiis prediclis commode exerceri, quod extunc super quantitate solucionis tune singulis annis guerrarum huiusmodi de predicto quesiu facienda, ipse magister Helyas parebit et stabit contentus dictamini et moderacioni duorum provisorum dicte fabnee nostre, ac duorum canonicorum per dictum magistrum Heiyam ex nobis eligendorum, prout et quemadmodum de aliis nostris questibus hactenus fieri solitum est et consuetum, dolo et fraude in liiis omnibus penitus exclusis. In quorum omnium testimonium sigillum capituli nostri presentibus duximus appendendum. Datum Traiecti anno Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo tercio, die vicesinia octava mensis Januarii. 70. 1493 (Jan. 28). Leo Danckenoes verklaart de t/uest van Si. Anthonius gepacht te hebben voor 213 fr- gedurende tiuee jaren. Universis et singulis presentes litteras visuris, ego Leo Danckenoes ') facio manifestum ac spontanea mea et libera voluntate recognosco atque confiteor, omnia et singula in litteris venerabilium dominorum, decani et capituli ecclesie Traiectensis de et super exercicio questus sancti Anthonii per diocesim Traiectensem michi per eosdem dominos concessis, sigilloque capituli Traiectensis sigillatis et inferius insertis, contenta fore et e>se vera, eaque sic gesta esse ac me 2) ad omnes et singulas condiciones in eisdem conscriptas obligatum existere, promittens easdem pro me 3) per presentes in omnibus et per omnia adimplere atque cum efTectu satislacere, omni dolo et fraude in et circa preniissa seclusis. Tenor vera htterarum, de quibus supra fit mencio, sequitur in hec verba: Nos decanus et capitulum ecclesie Traiectensis, universis et singulis presentes litteras visuris seu audituris, facimus manifestum quod, sicut dudum veriente causa in Romana i uria, inter venerabiles et religiosos viros dominos abbatem, piiorem, et conventum monasterii sancti Anthonii, ordinis sancti Augustirii, Vyennensis diocesis, ac preceptorem Flandrie ordinis supradicti ex una, et nos ac magistros seu provisores fabrice ecclesie nostre de et super excercicio 1) De woorden ,,Helyas de Noerde, canonicus ecclesie beate Marie Traiectensis" zijn in het charter doorgeschrapt. Eveneens: 2) ..nieosque heredes et successores" en 3) „meisque heredibus". M. de Brouwershaven, not., subscr. Zegel ontbreekt. 27 regels; 42 cM. lang; 18 <:M. breed» questus sancti Anthonii per civitatem et diocesim Traiectensem faciendo pariibus ex altera, felicis recordacionis dominus Eugenius papa quartus nunc Gabriell titulus sancti Clementis csum integraliter non solvere, aul aliquem articulorum supraseriptorum ullo unquam tempore infringere aut per dominos suos vel alios quomodolibet non observari, extunc idem magister Leo cadit ab omni iure, quod sibi vel eisdem dominis suis ex concessione nostra huiusmodi, ad exercicium dicti questus quomodolibet conipetere ]>osset. Nee se de questu supradicto de cetero intromittet, nisi eundem de nostra benevolencia ad hoe de novo admiserimus et nobis seu fabriee nostre antedicte desuper ptesiiterit emendam eondignam; ceterumque si contingat, quod Deus avertat, quod infra duos 3) annos supradictos generales guerre inter reverendum in Christo patrem et dominum nostrum episcopum, eivitateni et patriam rraiectensem ex una, ac illustrissimos principes dominos du(es Austrie etc. et Gelrie aut alterum eorum partibus ex altera insurgerent, ita quod questus sancti Anthonii propterea non [pj isset ibidem in locis et dominiis predictis commode exerceri quod extunc super quamiiate solueionis tune singulis annis guerrarum huiusmodi de predicto questu facienda ipse magister Leo *) parebit et stabit contei.tus dictamini et moderacioni duorum provisorum diete fabriee nostre ae duorum canonicorum per dictum magistrum Leonem 6) ex nobis eligendorum, prout et quemadmodum de aliis nostris questibus hactenus fieri solitum est et consuetum, dolo et fraude in hiis omnibus penitus exclusis. In quorum omnium testimonium sigillum < apituli nostri preseniibus duximus appendendum. Datum Traieeti anno Domini mille>imo nonagesimo tercio, die vicesima octava mensis Januarii 6j. In euius rei testimonium presentes meas litteras sigillo meo impendendo sigillandas duxi atque sigillavi. Datum anno Domini millesimo quadringentesinio nonagesimo tercio, die vicesima oelava mensis Januarii 7). ^rig. Chart, Archief v. d. Dom, Zegel ontbreekt. N"- 1811- . \ 43 regels; 3X cM. lang; 20 cM. breed. 1) Aldus gecorrigeerd uit: „Helye' ; 2) ,,Heiyam aut successores suos"; 3) „decem"; 4) „Helyas"; 5) „Heiyam"; 6) „quadringentesiino octuagesimo tercio die sexta mensis 1'ebruarii en 7) octuagesimo tercio, die vero sexta mensis Februarii. 71. 1494 (Maart 6). Decaan en kapittel van den Dom te Utrecht geven een transsumpt van enkele pauselijke bullen, waarin aan de broeders der //. Drievuldigheid tot vrijkoopitig van gevangenen, verschillende privilegiën worden verleend. Nos decanus ct capitulum ccclesie Traiectensis, universis et singulis ecclesiarum collegiatarum, monasteriorum, prioratuum et domorum ac eciam veligiosorum locoium ordinum quoiumcumque prelatis, prepositis, decanis, capitulis, conventibus, abbatibus, abbatissis, prioribus, priorissis, provisoribus et decanis Christianitatis, necnon parrocliialium ecclesiarum curatis et eorum loca tenentibus, ceterisque personis tam ecclesiasticis quam secularibus, ct eoium cuilibet insolidum, ad quos presentes nostre litterc pervenerint salutem in Domino. Atque manifestum facimus, quatenus nonnullas originales apostolicas litteras sanctissimi in Christo patris et domini domini Innocencii felicis recordacionis pape octavi, cum cordula canapis more Romane curie impendente bullatas, sanas et integras, non viciatas, non abrasas, non concellatas neque in aliqua earum paite suspectas, sed ^ omnibus prorsus vicio et suspicione carentes atque in domo capitulari minori ecclesie nostre prefate, ubi capitulariter capitulo ad id, ut moris est, indicto, specialiter congregati fuimus, nobis pro parte maioris et universorum aliorum ministrorum ct fratrum ordinis sancte Trinitalis redempcionis captivorum ostcnsas quas sub plumbo vidimus ct diligenter inspexitnus, atque legi fecimus, cum eis quibus decuit honore et reverencia recepimus huiusmodi sub tenore: Innocencius, episcopus servus servorum Dei, ad perpetuam rei memoriam. Dum ad sacrum ordinem sancte Trinitatis redempcionis captivorum, olim per felicis recordacionis Innocencium papam tercium predecessorem nostrurn salubriter institutum nostre consideracionis aciem dirigimus, dum eciam intra nostre mentis abscondita revolvimus fructus uberes, quos ordo ipse in agro militantis ecclesie producere non desunt, ac salutifera opera ciue ex bonis, eidem ordini pia lidelium largicione oblatis, et que iuxta ipsius ordinis primevam inslitucinnein in tres partes dividi consueverunt continue et sine intermissione exercentur. Nam una pars in hospitalitate que in singulis domibus dicti ordinis pie et caritative observatur convertitur. alia vero pars in redempcionem captivorum in miserabili infidelium servitute detentorum, lideliter distribuitur, tcrcia autem pro sustentacione fratrum dicti ordinis, divinas laudes die noctuque altissiino maxima cum devocione petsoivencium exponitur, dignum ymmo debitum reputamus, ut ordo ipse apud sedem apostolicam graciam liberalilatis inveniat et gracie ac privilegia lli concessa per sedis ipsius confirmacionem perpetuo icmancant inconcussa. Sane dudum pie memorie Alexander papa quartus eciam predecessor noster, per suas litteras universos Christifideles monuit et exhortatus est, ipsis in remissionem peccatorum iniungendo, ut accedentes ad ipsos pro tempore nuncios dilectorum filiorum maioris et universorum aliorum ministrorum et fratrum ordinis sancte Trinitatis redempcionis captivorum, benigne recipere et honeste tractare circa rem, eis grata subsidia et pias elemosinas conferendo, nichilominus eisdem omnibus Christifidelibus, qui de facultatibus suis eisdem nunciis subvenirent et in sua fraternitate ^.statuerent secollegas, ac caritatis subsidia erogarent, tres annos et quadraginta dies de iniunctis eis penitenciis, auctoritate apostolica relaxavit, ac statuit, ut hiis qui fraternitatem huiusmodi assumerent, si ecclesie ad quas pervenirent forent interdicte, ipsosque m> >ri contingeretnisiexcoinmunicati vel nominatim interdicti forent, sepultura non negaretur ecclesiastica et subsequenter per pie memorie Clementem papatn sextum eciam predecessorem nostrum, intellecto quod cura ipsi nuncii pro confratribus ct elemosinis pauperum requirendis, iuxta consuetudinem eorum auctoritate apostolica confirmatam, ad ecclesias quorumdam presbyterorum accedebant, ipsi presbyteri eos recipere nolebant, nisi prius ab ipsis certam partein elemosinarum, quas ip>is fideles ipsi erogarent pro sue voluntatis arbitrio extorquerent, predictus Clemens predecessor per quasdam suas litteras universis archiepiscopis, episcopis, abbatibus, prioribus, decanis, archidiaconis, preposiiis, archipresbyteris, aliisque ecclesiarum prelatis, ad quos dicte litteresue pervenirent, precipiendo auctoritate predicta mandavit, ut omnibus et singulis presbyter is predictis, eorum potestati subiectis, sub pena amissionis officii et beneficii iniungcrent, quod prefatos maiorem ac universos alios ministros et eorum nuncios in ecclesiis suis ad opus pauperum predicare et elemosinas petere sine qualibet contradiccione permitterent, salva tarnen moderacione concilii generalis, nee aliquid a dictis maiuribus et universis aliis ministris et fratribus et eorum nunciis erigere presumerent; ipseque Clemens predecessor omnibus vere penitentibus et conlessis, qui ad sustentacionem dicti ordinis sancte Trinilatis, redcmpcionis captivorum manus porrigerent adiutrices, ■ jilios tres annos et quadraginta dies de iniunctis eis penitenciis misericorditer in Domino relaxavit, ac eciam quod omnes confratres ct sorores dicti ordinis, qui pro sustentacione dicti ordinis darent et concederent ccrtam quantitatein bonoruin suorum annuatim fratribus et nunciis dicti ordinis beneficia persolverent, possent sibi eli^ere annuatim vdoneum presbyterum et confessorem, qui eorutn confessionibus diligenter auditis, eis pro < ommis*is penitenciam impendere valeret salutarem, nisi talia forent, proptci que sedes apostolica mento consulenda foret; ac eciam, quod quilibet confrater dicte confraternitatis haberet scriptum eiusdem fraternitatis et eidem ecclesiastica sepultura non negaretur nisi nominatim esset excommunicatus, concessit; ipsique predecessores ipsos et ordinetn huiusmodi diversis aliis libertatibus, indulgenciis, immunitatibus, concessionibus et privilegiis communierunt et deinde recolendc memorie Sixtus papa quartus similiter predecessor noster, monicionem, exhortacionem, iniuncciones, statutum, relaxaciones, mandatum, concessionem et communieionem, per prefatos predecessores, sic ut premittitur, facta et quecumque inde secuta, rata et grata habens illa, auctoritate apostolica et ex certa sciencia confirmavit ct approbavit, necnon litteras ipsas vim et vigorem habere ac viribus subsistere decrevit, supplens omnes et singulos defectus, si qui forsan intervenissent in eisdem et nichilominus eisdem fidelibus, qui ad sustentacionem ordinis huiusmodi, manus adiutrices porrigerent, ut prefertur, eosdem predecessores annos et totidem quadragenas de iniunctis eis penitenciis misericorditer in Domino relaxavit, necnon confratribus et sororibus prefatis, ut sibi confessorem huiusmodi eligere possent, qui ipsorum confessionibus diligenter auditis, eos et quemhbet eorundem eciam a casibas sedi apostolice quomodolibet reservatis, ac de quibus sedes ipsa esset merito consulenda, semel in vita, auctoritate apostolica absolvero. et pro commissis penitenciam salutarem ipsis iniungere valeret licenciam concessit, prout in singulis litteris prefatorum predecessorum desuper confectis, plenius continetur. Cum autem sicut exhibita nobis nuper pro parte dilecti filii Roberti Gaguini, maioris seu generalis ministri dicti ordinis, decretorum doctoris, peticio continebat ex nonnullis verbis positis in litteris Clementis predecessoris huiusmodi, videlicet qui darent certam quantitatem bonorum suorum eisdem fratiibus, super huiusmodi quantitatem frequenter dubia oriantur pro parte eiusdem Roberti, qui eciam pro parte carissimi in Christo filii nostri Caroli, Francorum regis illustris, ad nos destinatus orator exiitit nobis luit humiliter supplicatum, ut monicionem, exhortacionem, iniuncciones, statutum, relaxaciones, mandatum et concessionem, predicta pro illorum subsistencia firmiori approbare ac perpetue firmitatis robur obtinere, decernere, necnon dubium predictum per nostre declaracionis oraculutn elucidare, aliasquc in premissis oportune providere, de benignitate apostolica dignaremur. Nos igitur, qui ordinem ipsuin propter caritatis opera, que per illius personas continue exereentur, specialiter gerimus in visceribus nostri cordis, huiusmodi supplicacionibus inclinati, monicionem, exhortacionem, iniuncciones, statutum, relaxaciones, mandatum et concessionem predicta, ac prout illa concernunt, omnia et singula in litteris singulorum predecessorum huiusmodi contenta, auctoritate apostolica ex certa sciencia tenore presencium approbamus, et confirmamus, ac presentis scripti patrocionio communimus, illaque perpetue firmitatis robur obtinere decernimus et nichilominus eisdem auctoritate et tenore declarainus, quod singuli confratres et consorores confraternitatis dicti ordinis in eorum primo ingressu in dictam confraternitatem triginta, et deinde singulis annis quinque denarios Turonens. cidem ordini seu eius nunciis solvere teneantur, non obstantibus constitucionibus et ordinacionibus apostolicis, ceterisque contrariis quibuscumque. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nostre approbacionis, confirmacionis, communicionis, i onstiturionis et declaracionis inl'ringere, vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit, indignacionem omnipotentis Dei ac beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum anno Incarnacionis dominice millesimo quadiingentesimo octuagesimo quinto decimo octavo Kal. Maii, pontificatus nostri anno primo. P. de Perrena. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum, presentes nostras litteras „sigillo decani nostri prenominati presentibus appenso duximus muniendas, sul) anno a Nativitate Domini, millesimo quadringentesimo nonagesimo quarto, die sexla niensis Marcii, hora terciarum et capitulari consueia. M. de Brouwershaven, notarius capituli subscripsit. Orig. Chart. Archief v. .1. Dom, t/| ' Zegel ontbreekt. N"' ,821' 4° regels; 60 e\f. lang; 27 cM. breed. 72. M94 (April 1). Robertus Gagutnus, minister van dc orde tier II. Drievuldigheid tot loskoop ing van gevangenen, vaardigt enkele personen a/ om tn zijn naam een contract te sluiten met het kapittel ten Dom over de verpachting van de qnest der orde *). Universis presentes litleras inspecturis, frater Robertus, decretorura doctor, maior minister totius ordinis sancte Trinitatis et Redempcionis captivoruin, salutem in omnium salvatore Cristo Ihesu. Cum ex debito nostri officii atque generalis administrationis tentamur atque astringamur piam liberacionem captivorum, (jui pro fide Christi cictinentur a paganis procurare, et alia omnia fideliter tractare per que misericordie et pietatis opera possint a nobis et Iratribus nostri ordiiiis devote exerceri: liinc est quod nos, liuiusmodi opus et sanctum negocium dilatari et ampliari cupientes, nos dilectum nobis in Cliristo fratrem Johannem Trinnulet, domus nostre >an< te Barbare de Aureavalle, Leodiensis diocesis ministrum, necnon \enerabiles viios et magistros Johannem de Poghere, Wernerum. Hermannum et Johannem Blork, de quorum fide et probitate merito confidiinus, fecimus, constituimus, creavimus et ordinavimus, facimusque, con>tituimus, creamus et ordinamus per presentes, nostros proouratores et negociorum dicti nostri ordinis indubitatos gestores generales et rertos nuncios speriales, ita tarnen quod generalitas specialitati non deroget nee econtra, ad conveniendum et specialiter tractandam cum venerabilibus et (ircumspectissimis viris dominis decano et canonicis ati|ue dominis pro.visoribus fabrice insignis ecclesie Traiectensis, de rebus, fructibus et emolumentis, ad nos et dictum nostrum ordinem et redempcionem capti\oruin tam in f;encre quam in specie, quoad infrascripta perventuris tt spectaturis. In posterum dantes et concedentes plenam et liberam ]>otestatem et mandatum speciale imponentes dictis nostris procuratoribus 1 oniunctiin, seu dicto fratri Johanni ministro et alteri ex supranominatis procuratoribus, si omnes non potuerint interesse, conveniendi, pasciscendi, 1 omponendi, et tractandi cum predictis venerabilibus dominis decano et ' apitulo et provisoribus fabrice ecclesie Traiectensis, de ar super modo 1) Op de pliek : M. RoiiEKTI'S (JAOUINUS, maior minister. ac forma annuatiin perpetuis temporibus predicandi per civitatem et diocesim Traiectensem indulgencias apostolicas, benefactoribus et confratribus dicti nostri ordinis et sancte redempcionis captivorum concessas et indultas, necnon colligendi, levandi, ct recipiendi, secundum formam bullarum apostolicarum predictarum, omnia et singula bona, legata, dona, vota, confratrias et helemosinas dicto nostro ordini et sancte redempcioni relicta et donata seu relinquenda et donanda seu relictas, donatas, relinquendas et donandas, perpetuis futuris temporibus, et generaliter alia omnia agendi et faciendi in premissis, secundum formam rescriptorum apostolicorum, que necessaria fuerint, seu quomodolibet oportuna, et que nos faceremus et facere possemus, si presentes ad hoe tractandum interessemus. Ita tarnen quod, racione et ex causa huiusmodi predicacionis indulgenciarum necnon colleccionis et recepcionis predictorum legatorum, donorum seu confratriarum et helemosinarum in dictis civitate et diocesi Traiectensibus, prefati vcnerabiles domini, decanus et canonici capituli et provisores ecclesie Traiectensis et eorum successores tenebuntur, per [terminos] singulos perpetuis temporibus nobis et nostro ordini et nostris succcssoribus maioribus ministris solvere et reddere in civitate Tornacensi complete et integre, in octavis Pasche et resurreccionis Domini, sommam quinquaginta florenorum Rhenensium vel eorum verum valorem; poterunt tamen ipsi domini decanus et canonici et provisores predicti, huic composicioni et tractatui in quolibet triennio renunciare, facta nobis de precedentc tempore satisfaccione et solucione, et post ipsam renunciacionem et debitam nobis et nostro ordini satisfaccionem de dicta somma quinquaginta florenorum pro rata temporis factam poterunt iterum, si eis bonum et expediens videbitur, huiusmodi tractatum ut premittitur reassumere, et sub eisdem condicionibus repetere et continuare, nee nobis erit liberum, contra composici mem et pactuni, per dictos procuratores nostros inituni, venire aut contradicere j ipsi tamen domini decanus, canonici et provisores fabrice predicte ecclesie Traiectensis, in casu renunciacionis et reassumpcionis contractus, tenebuntur nobis vel ministro domus nostro predicte de Aureavalle, et ei qui pro tempore minister erit, significare, in (ine cuiuslibet triennii, renunciacionem suam, si quam facere voluerint et significare similiter reassumpcionem tractatus quando i"um reassumere ct reincipere deliberaverint. Damus insuper dictis nostris procuratoribus omnibus, seu dicto fratri Johanni ministro et alteri eorum, si omnes interesse non possint, potestatem, recipiendi ab ipsis dominis, decano ac canonids, necnon provisoribus fabrice Traiectensis ecclesie, litteras obligatorias super huiusmodi composicione et contractu, et eis econtra vice et nomine nostro dandi et tradendi litteras de huiusmodi composioione et contractu iurandique in animam nostram, nos habituros in perpetuum ratum et gratum quicquid per eos, ut premittitur, actum, dictum, pactum et tractatum, modis et formis melioribus quibus poterunt luerit in premissis. Quod et nos, tenore presencium litterarum firmum et stabile liabere in perpetuum promittimus et iuramus, addicientes, quod 6 pro ainpüori robore premissorum, nos omnia et singula per dictos nostros procuratores composita et facta, faciemus ia proximo nostro generali capitulo per correctores et diffinitores ipsius capituli approbari et ratificari. Ia quorum omaium et siogulorum fidem et testimonium premissorum, nos sigillum et contrasigillum nostre maioris administtacionis, cum sigao nostro manuali duximus apponendum. Anno Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo quarto, prima die mensis Aprilis post Pascha in domo nostra saocti Maturiui Parisieusis. Guillerinus Lewid. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, l . Zegel ontbreekt. NM. 1822. 30 regels; 44 cM. lang; 26 cM. breed. 73. 1494 (Mei 17). Deken en kapittel van den Dom te Utrecht nemen in pacht de juest van de 11. Drievuldigheid tot vrijkooping van gevangenen, onder de voorwaarden in het vorig charter vermeld. lo aomiue Domini, Aniea. Aano a Nativitate eiusdem, millesimo quadriogentesimo nonagesimo quarto, indiccione duodecima, die vcro deciraa septima mensis Maii, hora vesperarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri, domini Alexandri, divioa providencia pape sexti, anno secundo, magnifici et spectabiles necnon providi viri domini decanus et capitulum atque provisores fabrice ecclesie Traiecteasis ex uua, uecaon frater Johannes Trinnulet, minister domus sancte Barbare de Aureavalle, Leodiensis diocesis, atque magister Johannes Poghere, Johannes Block et Wernerus, filius Hermanni, sindici et procuratores ar sindicario et procuratorio nominibus religiosi viri et domini, domini ministri generalis atque capituli sui fratrum sancte Trinitatis, prout de suo sindicatus ac procuracionis mandato sufficienter constabat, quadam patenti littera in pergameno conscripta, sigilloque et cootrasigillo administracionis prefati ordinis eidem littere, ut prima facie apparuit appenso, de data anno Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo quarto, prima die mensis Aprilis post Pascha sigillata, ex alia parlibus in mei notarii publici testiumque infrascriptorum ad hoe specialiter vocatorum et rogatorum presencia personaliter constituti, eedem partes volentes et cupientes hincinde contractum et seu pactum inter se facere, super exercicio questus sive negocii sancte et individue Trinitatis in civitate et diocesi Traiectensi faciendo omnibus melioribus modo, via, iuris causa, et forma quibus melius et efficacius potuerunt et debuerunt, convenerunt et pactum fecerunt in hunc qui sequitur modum, videlicet: quod memorati domini, decanus et capitulum ac provisores fabrice antedicte ecclesie Traiectensis, prefatum questurn sive negocium sancte Trinitatis atque indulgencias pro redempcione Chrisiifidelium captivorum, predictis ministro generali totique ordini sancte Trinitatis atque benefactoribus et confratibus eiusdem ordinis, a sancta sede apostolica aut alias quovismodo concessas et concedendas, libere exercebunt, seu per alios exerccri facient, quamdiu prelibati domini, decanus et capitulum, contracturn huiusmodi observare voluerint, sed predicti minister generalis atque fratres ordinis prescripti, contractui huiusmodi renunciare non possent; prenominati vero domini decanus et capitulum atque provisores fabrice, pro tempore antedicte ecclesie Traiectensis possunt et valebunt huic eidem contractui semper renunciare singulis trienniis, dummodo tamen renunciacio huiusmodi ante finem cuiuslibet triennii predictis dominis ministro generali vel ministro pro tempore domus, sive conventus de Aureavalle Leodiensis diocesis, per predictos dominos decanum et capitulum atque provisores fabrice dicte ecclesie Traiectensis intimata et insinuata fuerit, quique prelibati domini decanus et capitulum tociens quociens eis placuerit post renunciacionem per eos factam exercicium dicti questus sive negocii reassumere possent et valebunt, dummodo tamen id per eos prefato ministro generali de Aureavalle intimatum fuerit. Pro cuius quidem negocii sive questus exercicio per civitatem et diocesim Traiectenses predictas, nomine fabrice antedicte ecclesie Traiectensis libere facicndo, prenominati domini decanus et capitulum atque provisores fabrice ecclesie Traiectensis iamdicte, annis singulis, quamdiu diclum questum sive negocium sancte Trinitatis per civitatem et diocesim Traiectenses, ut premissum est, exercere sive exerceri facere voluerint, tenebuntur et astricti erunt solvere, tradere et deliberare, tradive seu deliberari facere, ad usus antedicti domini, ministri generalis ordinis sancte Trinitatis ad manus procuratoris generalis, pro tempore eiusdem ordinis ad hoe deputati, seu deputandi, in civitate Tornacensi, sive ad manus reverendi patris et domini, domini abbatis pro tempore conventus sancti Martini in cadem civitate Tornacensi in octavis Pasche, aut infra quindecim dies easdem octavas extunc immediate proxime subsequentes, sommam quinquaginta florenorum Renensium aureorum aut eorundem verum valorem pro eisdem. Et continuo prenominati frater Johannes Trinnulet, magister Johannes Poghere, Johannes Block et Wernerus filius Hermanni, sindici et procuratores ac sindicario et procuratorio nominibus quibus supra in animas principalium suorum predictorum, tactis per eos et eorum quemlibet corporaliter scripturis sacrosanctis, iurarunt et promiserunt et quilibet eorum iuravit et promisit, prefatos principales dominos suos se imperpetuum habituros ratum, gratum et firmum, totum id et quidquid per eos et eorum quemlibet, ut premissum est, actum, factum, dictum, gestum, seu quomodolibet procuratum extat, nomine iamdictorum principalium suorum in premissis seu premissorum aliquo, nee eisdem ullo umquam tempore in toto vel in parte contravenire, per se vel alium, seu alios, directe vel indirecte, quovis quesito ingenio vel colore, dolo et fraude in luis omnibus seclusis penitus atque semotis, ad quod quidem iuramentum per eos et eorum quemlibet, sic ut premittitur, prestandum eisdem sindicis et procuratoribus et eorum ■cuilibet, in pretacta procuracionis littera erat et est concessa et attributa plena facultas. Super quibus omnibus et singulis premissis, tam sepedicti domini, decanus et capitulum atque provisores fabrice antedicte ecclesie Traiectensis, quam eciam antememorati sindici et procuratores, nominibus principalium suorum prescriptorum, seorsim et respective petiverunt ipsi hincinde a me notario publico infrascripto fïeri et confici unum vel plura, publicum seu publica, instrumentum et instrumenta. Acta sunt hec Traiecti, in domo capitulari maiori antedicte ecclesie Traiectensis, prefatis dominis inibi capitulariter congregatis, sub anno, indiccione, mense, die, hora, et pontificatu quibus supra descriptis, presentibus ibidem honorabili et discreto viro domino Arnoldo de Bilt presbytero, vicario, perpetuo beneficiato in dicta ecclesia Traiectensi et Gherardo Beyer de Renen, clerico Traiectensi, dictis testibus ad premissa vocatis pariter atque rogatis. Et ego, Mathias de Brouwershaven, clericus Traiectensis diocesis publicus, imperiali auctoritate notarius, quia predictis convencioni pacti sive contractus faccioni, promissioni, ac iuramenti prestacioni, ceterisque aliis premissis dum sic, ut prescribitur, agerentur et fierent partes inter antedictas unacum prenominatis testibus, presens et personaliter inteifui, eaque omnia et singula sic fieri vidi, scivi et audivi, atque in notam sumpsi, ideo presens publicum instrumentum per alium fideliter scriptum, exinde confeci, subscripsi, publicavi et in hanc pubhcam formam redegi, signoque et nomine meis solitis et consuetis unacum sigilli ministri antedicte ecclesie sive domus sancte Barbare Aureavallis nomine et pro parte antenominati ministri generalis, necnon eciam sigillorum aliorum trium scpedictorum sindicorum et procuratorum appensione, eorundem sindicorum et procuratorum expressis mandato et voluntate ad id accedentibus, signavi in fidem et testimonium veritatis ac in maiorem roboris lirmitatem omnium et singulorum premissorum rogatus et requisitus. 74. 1497 (Jan. 30). Frederik, markgraaf van Baden, bisschop van Utrecht, gelezen hebbende een bul van paus Innocentius VIII, waarin deze aan allen die hunne gaven schenken aan de questierders van de orde der H. Drievuldigheid tot loskoop van gevangenen een aflaat van 40 dagen verleent, beveelt de onderhoorige geestelijkheid de commissarissen dezer quest welwillend te ontvangen. Fredericus, marchio de Baden, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis universis etc. Cum nuper etc.... M. de Brouwershaven, not. subscr. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 182.1. (Geregistreerd op 1494 — Mei 27). , \}S Met drie zegels. 42 regels; 42 <:M. lang; 28 cM. breed. Pre.sentibus vero post diem sextam raensis Junii proxirae futuram, minime valituris. Datum anno Domini millesimo quadringentesima nonagesimo septimo (octavo), feria secunda post dominicam qua cantatur in ecclesia Dei pro introitu misse „Exurge". 75. 1500 (Sept. 4). Leo Danckonis verklaart gedurende 2 jaren de quest van St. Anthonius gepacht te hebben, waardoor hij aan het kapittel ten Dom ieder jaar 213 fr. schuldig is. Universis et singulis presentes litteras visuiis, ego frater Leo Danckonis, professus monasterii seu preceptorie de Baliola in Flandria, ordinis s. Augustini Morinensis, facio manifestutn etc. .. . Tenor vero litterarum de quibus supra fit mencio sequitur in hec verba : Nos decanus etc. . .. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Zegel ontbreekt. N°. 1925. 38 regels; 34 cM. lang; 21 cM. breed. U- < 76. 1502 (Mei 10). Hel klooster van St. Hubertus erkent van het kapittel van den Dom ontvangen te hebben de som van 50 Rhijnsche guldens, jaarlijks verschuldigd voor de quest in het Sticht. Universis et singulis etc. Universitati vestre etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, ■ < Een gebroken zegel. N°. 1992. 10 regels ; 29 cM. lang; 9 cM. breed. 77. 1503 (Febr. 13). Hel klooster van St. Hubertus erkent van het kapittel van den Dom ontvangen te hebben de som van 50 Rhijnsche guldens, jaarlijks verschuldigd voor de quest in het Slicht. Universis et singulis etc. Universitati vestre etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, N°. 1872. Mich. Keyen de Breda, not. capit. subscr. De zegels ontbreken. 32 regels; 45 cM. lang; 24 cM. breed. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. N°. 2000. Een gebroken zegel. 11 regels; 25 cM. lang; 10 cM. breed. 78. 1503 (Sept. 13). Het klooster van St. Huberlus erkent van het kapittel van der, Dom ontvangen te hebben de som van 50 Rhjnsche guldens, jaarlijks verschuldigd voor de quest in het Sticht. Universis et singulis etc. Universitati vestre etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, - X. ' Een gebroken zegel. N°. 2008. 12 regels; 24 cM. lang; 11 cM. breed. 79. 1504 (Jan. 4). Decaan en kapittel van den Dom te Utrecht geven aan Atitonius Hugonis, pro/essus van 't klooster St. Anthonius, van de orde St. Augustinus te Vienne, verlof om gedurende 10 jaren met de quest van dit klooster rond te gaan, mits jaatlijks betaald worde 213fr. in 3 termijnen. Decanus et capitulum etc. Mich. Keyen de Breda, not. subscr. Orig. Chart. Archief v. d. i)om, N°. 2028. De zegels ontbreken. >7 regels ; 37 cM. lang; 20 cM. breed. 80. 1508 (Maart 4). Het klooster van St. Huberlus erkent van het kapittel ontvangen te hebben de som van 50 Rhijnsche guldens, jaarlijks verschuldigd voor de quest in het Sticht. Universis et singulis etc. Universitati vestre etc. Orig, Chart. Archief v. d. Dom, De zegels ontbreken. N°. 2183. / 12 regels; 23 cM. lang; 11 cM. breed. 81. 1510 (Febr. 8). Het kapittel van den Dom te Utrecht, gezien hebbende een apostolischen briej van paus Julius II, waarin deze volkomen atlaat geeft aan allen die ten strijde gaan of medehelpen den strijd te voeren tegen de ongeloovige Tartaren, gelast aan de onderhoorigc geestelijkheid, dat men de collectoren in de kerken toe/ate. Decanus et capitulum ecclesie Traiectensis, universis et singulis ecclesiarum collegiatarum, etc., salutem in Domino sempiternam. Quia sanctissimus in Christo pater et dominus noster, dominus Julius, divina providencia papa Secundus, cupiens formidabili potencie ac nefariis conatibus Rulhenorum hereticorum et scismaticorum Tartarorum ac aliorum infidelium eis confederatorum, hostium nominis Domini nostri Jhesu Christi fideique et reügionis Christiane, qui partes Livonie, ut propugnaculum et antemurale ceterorum orthodoxe fidei potentatuum, ruptis treugis ad muitos annos variis iniuriis et damnis infinitis exhaustas ac tandem crudehter infestis armis, ferro et igne latissime devastatas suis perfidis iuribus violenter subiugare pertinacius contendunt, comprimum obviare de consilio reverendissimorum dominorum fratrum suorum sancte Romane ecclesie cardinalium desuper consistorialiter habito: statuit et ordinavit, quod omnes et singuli Christifideies utriusque sexus vere penitentes et confessi in Maguntinensi, Coloniensi et Treverensi provinciis illarumque ac Missnensi civitatibus et diocesibus quomodulibet habitantes seu commorantes ac ad eas ad consequendum sanctissimas et plenissimas indulgencias, ipsius anni Jubilei centesimi et cruciate infrascriptas, undecumque confluentes, qui durante triennio post publicacionem litterarum apostohcarum, quas nos originaliter sub plumbo vidimus, sub datis Bononie anno Incarnacionis; dominici millesimo quingentesimo scxto, decimo Kal. Decembris, pontificatus sui anno tercio, desuper confectarum in expedicione contra scismaticos, hereticos et infideles prefatos, cum magistro et fratibus ordinis beate Marie Theutonicorum per dictam Livoniam aut eoruin capitaneis per sex menses, per se vel alium crucesignali propriis eorum sumptibus, si ad id suppetunt laculiates, et alias solo victu, ipsis per magistrum et fratres predictos ministrando, contenti interfuerint seu in castris et locis excrcitus aliquid opus necessarium fecerint aut victualia vel alia necessaria ad dictum negocium detulerint, seu ecolesias vel altaria, quas seu que venerabilis et eximius dominus Christianus Boemhouwer, decretorum doctor eciam nuncius et commissarius apostolicus, in dictis litteris apostolicis nominatus, vel ab eo deputandi et subdelegandi duxerint esse visitandum iuxta eorundem ordinacionem devote visitaverint, et in capsis ad hoe ordinandis, aliquam oblacionem iuxta commissarii et deputandorum prefatorum arbitrium in subsidium huiusmodi negocii po:;uerint, habeant sanctissimas et plenissimas indulgencias ipsius anni Jubilei eciam centesimi ac omnes alias gracias que per suam sanctitatem, et eius predecessores proficiscentibus tempore Jubilei ad urbem Romanam et ad reeuperacionem Terrc Sancte conccdi consueverunt, misericorditer concessit et elargitus est, prout in litteris apostolicis prefatis nobis desuper presentatis, hec et alia habentur et continentur. Nos igitur decanus et capitulum prefati dudum super examinacione, admissionc et publicacione, prefatarum sa< ratissimarum indulgenciarum, graciarum ct facultatum in civitate et diocesi Traiectensibus facienda, per prefatum venerabilem dominum Christianum Boemhouwer, decretorum doctorem, nuncium et commissarium apostolicum principalem tune coram nobis in domo capitulari ecclesie nostre capitulariter congregatis, personaliter i onstitutum in vim litterarum apostolicarum supradictarum requiaiti, quia litteras apostolicas indulgenciarum, graciarum et faeultatum superius men- < ionalarum et alia in ipsis litteris apostolicis nobis, uti premittitur, ostensis ct diligenter per nos examinatis contenta veritate fulciri comperimus. Idcirco auctoritate apostolica nobis desuper concessa, dictas sacratis>ima> plenissirnas indulgencias dudum ob sancte sedis apostolice reverenciam et pro fidei catholice et orthodoxe tuicime et defensione admisimus, prout in nostris tune desuper concessis litteris plenius coniinetur. Verum, quia venerabilis et egregius vir, dominus magister Goesswinus, filius Petri Bije, presbv ter perpetuus, vicarius et benefiiïatus in ecclesia nostra Traiectensi ex speciali commissione, commissarius generalis dictarum indulgenciarium in presenciarum deputalus est, prout in litteris sue commissionis \ idimus contineri, idcirco nos dictas sacratisMmas plenissirnas indulgencia> denuo adusque dominicam ,Cantate' proxime futuram admiitentes, vos ornnes et singulos supradictos in visceribus Jhesu Christi exhortamur, quatenus ob reverenciam sancte sedis apostolice dictas litteras apostolicas et sacratissimas plenissirnas indulgencias, quociens per prefatum venerabilem et egregium virum, dominum magistrum Goesswinum, filium Petri Bije, < ommi-sarium ac deputatos seu deputandos ab eodem desuper fueritis requisiti, seu alter vestrum fuerit requisitus, solempniter publicetis, ac ipsum dominum Christianum Boemhcmwer, nuncium et commissarium apostolicum principalem, et nunc | resertim prefatum venerabilem et egregium dominum et magistrum Goesswinum (filium) Petri Bije ac alios deputatos et deputandos per eundem favornbiliter et benigne recipiatis ac honorifice et caritative tractetis, Christifideles parochianos et subditos vestros monicionibus salutaribus inducentes, ut indulgencias, gracias et facultates prefatas, per sanctissimum dominum nostrum papam prefatum elargitas, acquirant, et de eorum bonis ad tam pium et meritorium opus pro tuicione fidei largiaiitur, ac manus porrigant adiutrices, ut per het et alia bona, que vos et ipsi, Domino inspirante, feceiitis et fecerint ad eterna felicitatis gaudia valeatis et valeant pervenire. Preseniibus post dictam dominicam .Cantate' proxime futuram, minime valituris. Datum '1 raiecti sub sigillo maiori fdbrice ecclesie nostre pre>entibus appenso, anno Domini millesim ) quingentesimo decimo feria tercia post dominicam qua cantatur in ecclesia Dei pro introitu misse ,Esto michi'. Ger. Beyer, subscripsit. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Nu. 2279. (Geregistreerd als: 1513—Febr. 8). Een fraai zegel. .>2 regels ; 39 cM. lang; 20 cM. breed. 82. 1510 (Maart 25). Het klooster van St. Hubertus in de Ardennen, erkent van Hubert van Battenborch, qtiestier der in het Sticht, ontvangen te hebben 100 Rkijnsche guldens, als pacht voor de quest gedurende j jaren. Universis et singulis etc. ^ | W J Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Beide zegels ontbreken. N°. 2207. 6 regels; 36 cM. lang; n cM. breed. 83. 1510 (Sept. 15). Maximiliaan van Oostenrijk staal aan deken en kapittel van den Dom te Utrecht toe, de questen van: onze lieve Vrouiv en de XII Apostelen; II. Sacrament te Meerssen; St. Cornelius: St. Anthonius; St Martinus; St. Ewout; St. Hubertus en St. Quirinus te doen voeren in Holland, Zeeland en Friesland. Maximiliaan bij der gracie Gods etc. Vanwegen des dekens ende capittel etc.... Gegeven in onsen stadt van Bruesscl etc. . . . Haneton. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, ■ 36 regels; 58 cM. lang; 31 cM. breed. 84. 1510 (Dec . 16). De stadhouder-generaal en raad van den keizer, gezien hebbende een brief van dezen, staan aan deken en kapittel van den Dom toe, met hunne questen te reizen in Holland, Zeeland en Friesland. Die grave van Egmond, heere tot Lairen, stadhouder generael, die president ende anders, die raide des keysers van Roemen e de des ertzhertoge van Oistenryik, prince van Spaengien ende gecommitteert ten saicken van Hollant, Zeellant ende Vrieslant, allen officieren, justicieren, dienaeren ende ondersaten desselfs ons genadichs heeren, die desen brief zullen zien of hoiren lesen, saluyt ende dilectie: doen te weten, dat ons op huyden gepresenteert zijn zekere brieven van placet van der date den XV,n dach van September lestlyden, vercregcn by den deken ende cappitel der cathedrale kereken tot Vuytrecht. By welckcn brieven ons, voirsz. genadigen heere gegunt ende geconsenteert heeft, dat nyettegenstaende die vuytroupingen ende verboden onlancx van zijnre genade wegen binnen desen landen gedaen, van questen ofte bootscappen, van pardoenen of indulgencien, van buyten den lande commende dragen ofte kundigen en zouden bij predicacien noch andere. Dat nochtans die queste ende bootscappen in die voirsz. brieven verclaert, gecontinueert ende gedragen sullen worden nae ouder costumen ende dit al tot wederoupinge van onsz. genadigcn heere breeder blijcken by den voirsz. brieven hieraen gehecht. Ende want wij sculdich zijn te obedieren dieselve brieven, soe ontbieden ende bevelen wij van wegen als boven, den voirsz. officieren, justicieren ende regeerders van de steden ende dorpen, dat zij den inhouden van den selven brieven achtervolgen, mits dieselve publicerende, ende doen vuytroupen ter plaetsen dair men gewoenlicken is publicacien ende vuytroupingen te doene, indient noodt zij ende zij des versocht werden, opdat nyement, wie hij waere, ignorantie pretenderen en sal mogen, ten eynde dat den facteurs ende dienaeis van den voirn. deken ende cappitel dragende huere boetscappen geen voirder belet of impediment gedaen en zy in huere statiën ende solempniteyten, ende dat up peyne van overhoiricheyt. Des toirconden hebben wij tsignet dat men noch ten tijt binnen den voirsz. hove gebruyet hierop doen drucken ten placaet. Gegeven in den Hage, den sestiensten dach van Decembri, int jaer duyst Vc ende thien. By mynen heeren den sladthouder generael, den president ende rade van Hollant, Zeelant ende Vrieslant. Chlaes Millizin. < )rig. Chart. Archief v. d. Dom, Een gebroken zegel. N°. 2221b. 16 regels; 3Ö cM. lang; 15 rM. breed. 85. 151! (Sept. 18). Het kapittel van den Dom te Utrecht gelast de inhechtenisneming van valsche ijuestierders, die met gefingeerde aflaatbrieven van den berg Sina'i rondtrekken. Decanus et capitulum ecclesie Traiectensis, iudices apostolica auctoritate constituti, universis et singulis dominis presbyteris, clericis, notariis, et tabellionibus publicis, quibuscumque et vestrum cuilibet insolidum, salulem in Domino sempiternam. Vobis et cuilibet vestrum, in virtute sancte ohediencie et sub excominunicacionis pena, districte predpientes mandamus, quatenus auctoritate nostra ymmoverius apostolica arrestetis in et sub manibus domini Cornelii Bouser aut per eum deputati seu deputandi, omnes et singulas litteras, pecunias, clenodia et res alias nunciorum pretensarum indulgenciarura de monte Synaii nuncupatis, ac illaomniain et sub firma et arcta custodia custodiri et teneri faciatis; inhibentes omnibus et singulus utriusque sesus hominibus, sub excominunicacionis pena, ne huiusmodi arrestum in aliquo violare presumant, et nichilominus mandamus et committimus apostolica auctoritate dicto domino Cornelio, Bouser, quatenus per se et per eum assumendos omnes et singulos pretensos nuncios dictarum pretensarum indulgenciarum de monte Synaii et alios quoscumque nuncios indulgenciarum per nos non admissos, aut nostras patentes litteras non ostendentes capiat et captivet et illos ad nos deducat, seu faciat capi, captivari et deduci; super quo, omnibus domino Cornelio in hoe assistentibus, licenciam concedimus pariter et auctoritatem, requirentes generaliter omnes et singulos balivos, schuitetos, burgemagistros, scabinos, consules et rectores omnium opidorum, districtuum, dominiorum et villarum, per totam Hollandiam et Zelandiam et alias ubk umque constitutos et eoium quemlibet insolidum, sub excommunicacionis pena, quatenus dicto domino Cornelio Bouser, commissario nostro in hac parte, in iuris subsidium auctoritate eciam laica assistentes, dictos nuncios pretensarum indulgenciarum de monte Synaii et alios quoscumque quos ipse eis duxerit nominandos unacum eodem capiant et captivent aut sibi tradant, ulterius nobis presentandos et adducendos, alioquin acrimoniam censurarum et penarum ecclesiasticarum poterunt formidare, reddite litteras debite executas, vos presencium executores. Datum anno Domini millesimo quingentesimo undecimo, die decima octava mensis Septembris sub sigillo fabrice nostre minori. i • ' Ger. Beyer, notarius subscripsit. c IV Orig. Chart. Archief v. d. Dom, J Een gebroken zegel. N°. 2238. 16 regels; 26 cM. lang; 9 cM. breed. 86. 1512 (Febr. 14). Het klooster St. Hubertus in de Ardennen et kent van het kapittel van den Dom te Ultecht ontvangen te hebben 50 Rhijnsche guldens, voor het uitoefenen der quest. Universis et singulis etc. Universitati vestre etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, I Twee gebroken zegels. N°. 2241. u/V 14 regels; 25 cM. lang; 13 cM. breed. 87. 1512 (Nov. 24). Het kapittel te Utrecht vaardigt Johannes Dedell en G her ai dus Beyer af, om te onderhandelen met het klooster St. Hubertus in zake de quest. Universis et singulis presentes litteras visuris seu audituris, nos decanus et capitulum ecclesie Traiectensis facimus manifestum, quod nos, citra quorumcumque procuratorum hactenus per nos constitulorum, renovacionem facimus, constituimus et tenore presencium ordinamus, nostros veros certos et legitimos procuratores et sindicos negociorum nostrorum infrascriptorum gestores ac nuncios speciales et generales, ita tarnen quod specialitas generalitati non deroget, nee econtra, videlicet venerabiles viros dominos magistros: Johannem Dedell et Gherardum Beyer, ecclesie beate Marie Traiectensis canonicos et eorum quemlibet insolidum, ita quod non sit melior condicio primitus occupantis nee deterior subsequentis, sed quod unus ipsorum incepit alter eorumdem id prosequi valeat mediare et finire, ad conveniendum et concordandum cum reverendo patre ac religiosis dominis abbate et conventu monasterii Sancti Huberti confessoris in Ardenna, ordinis sancti Benedicti, Leodiensis diocesis, ut questores nostri, <1U0S cum questa sub vocabulo sancti Huberti hactenus mittere consuevimus ac mittimus pro elemosinis ad usus fabrice ecclesie nostre petendis et colligendis, mediante aliqua honesta recompensa seu pensione aut annua prestacione eciam dicli monasterii privilegiis et graciis gaudere, eaque publicare et vota sancti Huberti per diocesim Traiectensem absolvere, recipere, in»ignia concedere, famihariiate eorumdem dominorum abbatis ct conventus uti, frui et gaudere possint, litterasque ipsorum reverendi domini abbatis et conventus tam procuracionis quam eciam familiaritatis huiusmodi et facultatis concedendi insignia eiusdem sancti Huberti impetrandi, expediendi et obtinendi, necnon super quantitate pensionis ac annue prestacionis huiusmodi ac tempore con...cionis et duracionis, convencionis et concordie eiusdem terminisque solucionis recompense seu annue pensionis aut prestacionis ac aliis pactis et condicionibus necessariis in similibus apponi solitis et consuetis similiter concordandi, componendi, conveniendi ct concludendi, prout ipsis procuratoribus predictis id magis videbitur congruum atque oportuum, [ac] eciam si opus fuerit ad promittendum per stipulacionem legitime interpositam seu interponendam de reali et integra solucione pensionis seu recompense predicte ipsis dfominis] abbati et conventui facienda in loco et terminis desuper statuendis ac sub penis et censuris convenientibus ac alias necessariis et ad hoe requisitis, aliasque promissiones, pn icuraciones quascumque necessarias interponendas et faciendas, unumquoque vel plures, procuratorem seu procuratores loco sui et cuiuslibet eorumdem substituendi, eumque vel eos revocandi et onus procuracionis huiusmodi in se reassumendi tociens quociens eis vel eorum alteri visum fuerit expedire, et generaliter omnia alia et smgula faciendum, dicendum, volendum, consenciendum, promittendum et contrahendum, que in premissis necessaria fuerint vel quomodolibet oportuna, et que nos coniunctim vel divisim faceremus seu facere possemus, si premissis omnibus et singuhs personaliter interessemus, eciam si talia forent que mandatum exigant magis speciale, quam presentibus est expressum, ratum ct gratum habentes et perpetuo habituri, quicquid per dictos nostros procuratores et sindicos vel eorum alterum aut substituendum vel substituendos ab eisdem seu eorum altero actum, factum, gestum, promissum, tractatum seu conclusum ac conventum, et concordatum fuerit in premissis et quolibet premissorum. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium premissorum presentes litteras exinde fieri et per notarium infrascriptum subscribi (subscribi) mandavimus, nostrique sigilli appensione fecimus communiri. Datum et actum Traiecti in domo nostra capitulari minore, ubi ad premissa et nonnulla alia peragenda capitulariter ct specialiter fuimus congregati. Anno a Nativitate Domini millesimo quingentesimo duodecimo, mensis Novembris die vicesima quarta, hora terciarum ct capitulari consueta: Wilhelmum Heda prepositum Arnhemensem ac maioris (canonicum). Theo de Malse, notarius subscripsit. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Een zegel. N". 2264. 24 regels; 37 cM. lang; 18 cM. breed. 88. 1512 (Dec. 10). Het klooster van Sl. Hubertus in Je Ardennen erkent van het kapittel te Utrecht ontvangen te hebben 50 Rhijnsche guldens als jaarlijksche pensie voor de uitoefening der 91. 1515 (Febr. 16). Keizer Karei V gelast, dat men de questierders van den Dom rustig zal toelaten in Holland, Zeeland en Friesland. Kaerle bij cler gracic Gods, etc. saluyt ende dilectie. Van wegen des dekens ende capittels der kercke van den Doem tUtrecht is ons verthoont ende te kenne gegeven geweest, hoe al ist zoe dat die cassen ende rijven van onser liever Vrouwen mitten twalff Apostelen, van den heyligen sacrament van Meersen, ende van den heyligen martelaren ende confessoren sinte Cornelis, sinte Antlionis, sinte Martin, sinte Ewouts, sinte Hubrecht ende sinte Querijns van outs rustende in de voirsz. Doemkercke van Utrecht myt hueren reliquien ende heylichdommen altijts geadmitteert ende toegelaten zijn geweest over all onsz. voirsz. landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt ende elders int bisdom van Utrecht zonder dat die zelve questen oyt begrepen zijn geweest in den verboden ende revocatien van den anderen questen ende rijven; ende dat wij in de maent van Juni lestleden myt anderen onsen openen brieven den voirn. thoenderen gegonnen ende geconsenteert hebbende gehadt die voirscreven questen te moegen exerceeren, niettegenstaendu die verboeden daer te voeren gedacn ende uitgeropen ter contrarien, als by den zeiven brieven blycken mach; nietemin overmits zekere revocatie generael onlancx gedaen van onser weghe opt stuck van den voirscreven questen ende rijven onder tdexel van den indulgentiën, afflaten ende pardoenen verleent by onsen aheheylichsten vader den paus Leo tot onser begeerten ende tot zalicheyt van onsz. onderzaten in dese onze Nederlande, voir den termijn van drie toecomende jaeren, bij denwelcken alle andere gracien, indulgentiën ende pardoenen den selven termijn van drie jaeren gesuspendeert zijn, die voirscreven thoonderen hen bevynden gemolesteert ende belet in tfait ende executie van hueren voirscreven cassen ende rijven twelck hen compt tot groote scade ende intereste ende noch meer sal, wordt by ons hen hierinne nyet voirsien, ons eernstelick daerom biddende, soe ist dat wv die zaken voirscreven overgemerct ende daerop gehadt tadvijs van de commissarissen geordonneeri ende gedelegeert up tstuk van den voirscreven indulgentie ende pardoenen, wij hebben den voirn. supplianten genegen wesende tot huere voirscreven bede ende begeerte gegonnt, geconsenteert ende gewillekuert, gonnen consenteeren ende willekueren hen gevende oirloff ende consent vt sonderlinge gracie mits desen onsen brieve, dat zy by hueren procureurs, boeden, luyden ende dienaren zeilen moegen doen ende laten draghen ende voeren die voirscreven cassen ende rijven van onser liever Vrouwen mitten twalf Apostelen van den heyligen sacramente van Meersen, van den heyligen mairtelaren ende confessoren sinte Cornelis, sinte Antlionis, sinte Martijns, sinte Ewouts, sinte Hubrechts ende sinte Querins voirsz. mit hueren reliquien ende heylichdommen, ende die exerceeren ende voertdoen over all onse voirscreven landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslandt ende elders alsoe verre als tvoirscreven bisdom van Utrecht streckt, ende aldaer heffen ende ontfangen die almossen van den goede luyden ende anderen rechten ende weldaden, soe zij van outs geplegen hebben, behoudelick dat zij oft huere voirscreven boeden ende gecommitteerden onder tdexel van dese octroye geenrehande pardoenen, afflaten ofte anderen gratiën ende indulgentiën en zeilen moogen predicken oft condigen in onsen voirscreven lande, noch onsen onderzaten geven ofte verleenen eenige confessionalen ofte ander bewijs van denselven gratiën ende indulgentiën in preiuditie ende achterdeel van den afflaten ende indulgentiën, die onse voirsz. alreheylichste vader, die paeus verleent heeft tot onser begeerten ende voir onse voirsz. landen ende onderzaten als voirsegt is. Ontbieden u daerom ende beveelen ende eenen yegelicken van u bysonder zoe hem toebehoeren zal, dat ghij die voirn. thoenderen hueren voirscreven procureurs, boeden ende dieneren doet laet ende gedoecht van dese onse gracie, octroye ende consente in dervoegen ende manieren voeren verhaelt, rustelick, vredelick ende volcommelick genieten ende gebruyeken, sonder hen te doen ofte laten geschien eenighe hynder, letsel ofte moyenisse ter contrarien want ons alsoe ghelieft, niettegenstaende die verboden ende revocatie generael boven gemerct, dewelcke wy henluyden als te desen geensins praeiudicieren en willen ende dieselve verboeden ende revocatie in anderen zaken blijvende in huere cracht ende weerden. Gegeven in onser stadt van Bruessel, den xvi dach van Februario, int jaer ons Heeren duyst vijffhondert ende vijfthiene. Aldus ondergescreven. By mynen heere den prince in synen rade ende geteyekent bij den Secretarys Haneton. Collationata et diligenter auscultata est presens copia et concordat cum suo vero originali teste me Wilhelmo Joanno de Traiecto superiori notario ac insignis ecclesie Traiectensis secretario substituto. 92. 1515 (Juni 10). Keizer Karei V gelast, dat men de ng. Chart. Archief v. d. Dom, /I ' Het zegel ontbreekt. N° 236r- < ; 45 regels; 42 cM. lang; 21 c-M. breed. 94. 1518 (Maart 31). Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht, vaardigt een besluit uit over de giften aan de fabriek van den Dom. 1'hilippus de Burgondia, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Traiectensis etc. ... Querelam gravem etc.. .. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, ) Geen zegels. N° (/] ( «8 regels; 52 cM. lang; 41 . M. breed. 95. '5'^ (April 12). De raad van Holland gelast den eersten deurwaardet overal in Holland, Zeeland en Friesland, waar zulks gewoonte is, aj te kondigen, dat de kwestierders van den Dom te Utrecht in genoemde tanden vrij moeten toegelaten worden. Bij den Coninck. Onsen eersten duerweerder van onser camere van den raide in Hollant oft anderen onsen officier hierup vcrsocht saluyt. Alsoe van wegen die deecken ende cappittele der kercken van den Dom tUtrecht ons verthoent is geweest, dat al eest soe dat mit onsen anderen besegelden brieven ende omme die redenen dairinne verclaert, wij hen gegont ende gewillecoert hebben gehadt, dat zij die kassen ende questcn van onsct liever Vrouwen mitten twaelf Apostelen, van den heiligen sacramente van Meerssen ende van den heyligen maertelaren ende confessoren sinte Cornelis, sint Anthonis, sinte Maerten, sinte Ewout, sinte Huybrecht, ende sinte Quirijn, mit hueren reliquien ende heylichdomme souden mogen doen ende laten dragen, ende die exerceren ende gebruycken in onsen landen van Hollant, Zeelant, Vrieslant ende elders, zonder dat die oyt begrepen zyn geweest in den verboden ende revocacien gedaen, van den anderen kassen, questen ende oflaeten. Desen nyet tegenstaende die voorsz. thoenderen wordt dairinne hinder ende belet gedaen onder tdexele van zeeckerc generale revocacien onlancxs van onsen wegen gepublieeert, dies aengaende versouckende hierup onse provisie. Ende want onse meyninge nyet en is, die kassen, questen ende hevlichdommen van den thoonders voorsz. te doen cesseren, als nyet begrepen in de voorsz. revocacien. Soe ist dat wy u lasten ende bevelen dairtoe committerende mitsdessen, dat ghij overal in onsen voirsz. landen van Hollant, Zeelant, ende Vrieslant, dair men gewoenlvcken is publicacien te doen, bij u roupende onsen officiers van den plecken vuytroupt ende kondicht van onsen wegen, dat wij toelaten, gedoogen ende admitteren, die voorsz. kassen, reliquien ende hevlichdommen, van onser liever Vrouwen mitten XII Apostelen, van den heyligen sacramente van Mecrssen, ende van den heyligen maertelaren ende cónfessoren sinte Cornelis, sinte Anthonis, sinte Mettin, sint Eewout, sinte Hubrecht, ende sinte Quirijn, overal in onsen voorsz. landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, omme die selve bij den boden ende questeerders van den voorsz. thoenders te useren, dragen, gebruyeken, ende excerceren, die aelmoessen ende weldaden van den goeden luyden te laten ontfangen, mitgaders die rechten ende __ renten dairinne zij verbonden staen opdatter eenige zijn als dat gewoenlijck is, zonder den voirsz. thoenders oft hueren boden ende questeerders eenii h hinder oft letsel dairinne te doen, oft laten geschieden, onder idexel van den voorsz. revocacien ende publicacien, oft andere voirtijts gedaen, om wat saicke dattet zij. Behoudelyck ende welverstaende, dat dieselve boden ende questeerders gheen ollaten oft indulgentiën predirken, noch eenige confessionalen geven en zullen, dairmede die groote allaten van den Jubileen ons verleent van onsen alderheylichsten vader den paeus, behindert ende verachtert mogen wesen, up die peyne in die voirsz. revocacien begrepen ende verclaert. Welcke peyne wij willen dies aangaende stadt te grijpen ende ell'ect te sorteren, van twelck te doen wij u geven vitu canoniali nobiscum letis animis rocepimus, ac eiusdem nostre ecclesie distribuciones divinis interessendo inipertivimus, et prout melius potuimus et debuimus personam suam tractari fecimus; obnixe deprecantes, quatenus antiquam et honorabilem confraternitatem nostram huiusmodi inviolabiliter observare velint et dignentur circumspecciones vestre venerande, quas conservet Altissimus feliciter et longeve. In cuius rei testimonium presentes nostras litteras signo manuali notarii nostri subsignari ac sigilli nostri ini| iressione iussimus et fecimus appensione communiri. Datum Turone in galleriis dicte nostre ecclesie, die ultinia mensis Septernbris, anno Domini millesimo quingentesirno decimo nono. Orig. Chart. Arrhief v. d. Dom, ^ > Ken /egel. N°. 2389. 13 regels: 32 cM. lang; 11 cM. breed. 97. 1519 (Oct. 25). Ilector Daily, prior van het St. Leodcgariusklooster te Cognac, daartoe gemachtigd door paus Leo A' bij breve d. d. ijiq [Sept. 18) staat aan het kapittel van Utrecht toe, om uit zijn klooster tc nemen het derde gedeelte van een arm van St. Maarten en dat als reliquie in den Dom tc plaatsen. Nos, Hector Dallv, sancte sedis apostolice prothonotarius, humilis prior seu commendarius perpetuus prioratus sancti Leodegarii Cogniacensis, ordinis sancti Benedicti, Xantonensis diocesis, veritati fidele testimonium perhibere cupientes, ad universorum ac singulorum Christifidelium noticiam presencium tenore dedui i volumus, quod nos cum propheta Deum in sanctis suis laudare ac venerari pium esse et salutare perpendentes ut si< quod nostris non valemus eorum meritis ct patrocinio assequamur. Divini presulis ac confessoris Martini Turonensis archiepiscopi suis meritis compar apostolicis nomen la dus fervenciusque in tcrris veneratum iri cupientes, reverendorum patrum ac venerabilium dominorum prepositi, decani et capellani insignis ecclesie Traiectensis parcium inferioris Germanie in honorem ipsius divini Martini miro ut vidimus opere fabricate, singularique divinarum cerymoniarum obscrvacione et officio celebriter ornate, piis ac devotis precibus nobis per venerabilem et egregium virum dominum ac magistrum Marcum de Weeze dicte ecclesie canonicum ac eorum confratrem et nuncium ad nos ex parte prefate ecclesie per longa ac varia itinerum pericula non modicis laboribus et expensis expresse destinatum instanter porrectis, ne prefati domini sue devocionis fructu et effectu omnino frustrarentur et ut habeant Christifkleles in cadem ecclesia prefato sancto Martino sua vota rcddituri, catervati confluentes, quo devocionis sue fervorem tanto magis exacuent, frequenciusque concurrant, quanto se dono aliquo singulari celestis gracie uberius conspexerint refectos, et sic ad dicte ecclesie conservacionem et incrementum (divini officii in eadem quottidie celebrati participes facti) manus adiutrices porrigendas invitentur propensioresque reddantur, libenter annuentes: a sanctissimo domino nostro papa, per breve suum sub annulo piscatoris expeditum, ad nos directum, ac per nos cum ea qua decuit reverencia rcceptum, cuius tenor de verbo ad verbum inferius inseri voluimus, sufficienter dispensati, eidem venerabili domino Marco de Weeze, canonico et nuncio preiato, partem ossis seu fistule brachii prefati divini Martini confessoris et archiepiscopi Turonensis in dicto nostro prioratu Cogniacensi a tcmpore hominum memoriam excedente requiescentis, inibique variis miraculis coruscantis pure, libere, simplicitcr et propter Deum ac in ipsius divini Martini gloriain et exaltacionem obque respectum celebritatis dicte maioris ecclesie 1 raieitensis ac sinccre devocionis prefatorum dominorum dedimus et assignavimus eisdem dominis deferendain ac in eadem ecclesia honorifice, ut polliciti sunt, collocandam. In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium presentes per secretarium nostrum subscribi nostrique sigilli fecimus appensione communiri. Acta fuerunt hec in oppido Cogniaci, parcium Aquitanie, anno Domini millesimo quingentesirno decimo nono, niensis vero Octobris die vigesinia quinta. Presentibus ibidem spectabilibus viris, fratre Johanne Sur-Pauld ordinis sancti Benedirti, dicti prioratus nostri sacristano ct Henrico Boekoldie clerico Monas eriensis diocesis testibus vocatis. Tenor vero brevis apostolici sequitur d'j verbo ad verbum et est talis: Leo, papa X, dilecto filio Heciori Daily, perpetuo commendario prioratus sancti Leodegarii de Coj,niaco, ordinis sancti Benedicti, Xantonensis diocesis notario nostro, dilecte fili, salutem et apostolicam benediccionem. Exponi nobis fecerunt dilecti filii magister Johannes Ingenwinkel, prepositus ecclesie sancti Johannis Traiectensis, litterarum apostolicarum de inaiori presidencia abbreviator et Wilhelmus Heda, decanus eiusdem ecclesie, quod in prioratu sancti Leodegarii de Cogniaco ordinis sancti Benedicti, Xantonensis diocesis, quem ut accepimus ex concessione apostolica in commendam obtines, sive illius ecclesia conservatur brachiutn sancti Martini episcopi et confessoris in duas partes divisum et ipsi Johannes et Wilhelmus ex magno devocionis affectu quem ad dictum sanctum gerunt, de ipsius sacris reliquiis, pro maiori Traiectensi, in qua ambo archidiaconi, et Wilhelmus canonicus, ac Embricensi cuius Johannes eciam canonicus ac Wilhelmus prefati rector ut asserunt respective existunt, Hallensis, Traiectensis et Cameracensis diocesis sub invocacione dicti sancti ecclesiis habere cupiunt sperantque aliquam partem sibi per te donari, si tibi ad hoe licencia sedis apostolice concederetur. Nos igitur piis eorum votis in premissis annuentes, tibi partem dicti brachii que tibi videbitur Johanni et Wilhelmo supradictis seu aliis personis pro parte dictarum ecclesiarum ad hoe ad te mittendis graciose donandi, ac Johanni et Wilhelmo seu personis mittendis huiustnodi illam a te recipiendi, ac in tres partes dividendi, quarum unam ad Traiectensem et aliam ad Embricensem, ac reliquam ad Hallensem ecclesias predictas inibi respective honorifice et debita cum veneracione conservandas deferri volumus, plenam et liberam auctoritate apostolica tenore presencium concedimus licenciam et fai ultatem, non obstantibus constitucionibus et ordinacionibus apostolicis, necnon prioratus et ordinis predictorum ac monasterii a quo forsan prioratus ipse dependet statutis et consuetudinibus, iuramento, confirmacione apostolica vel quavis firmitate alia roboratis privilegiis quoque et indultis ac litteris apostolicis illis forsan concessis, quibus omnibus pro hac vice dumtaxat specialiter et expresse derogamus, ceterisque contrariis quibuscumque. Datum Rome apud sanctum Petrum sub annulo piscatoris, die XVIII Septembris, millesimo quingentesimo decimo nono, pontificatus nostri anno quinto. Sic signatum P. Blondus. 98. 1520 (Febr. 7). Philippus van Bourgondie, bisschop van Utrecht, geeft aan (ie rectoren der afgebrande kerk te Medemblik verlof aalmoezen te verzamelen in Holland, Waterland en Zeeland. Wanneet echter de ac monasteriorum parrochialium et aliarum ecclesiarum rectores, presbyteri et clerici per eivitatem et dyocesim predictas constituti, nonnullos ex questoribus huiusmodi eciam absque ostensione litterarum iuxta premissam facultatem et ordinacionem sigillatarum ad proponendum eorum negocia et querendum que nolebant elemosinas et pia suffragia in eorum monasteriis capellis et ecolesiis admittere, et aliquando de sic per eosdem questores per eos admissos a simplicibus et devotis Christicolis adeptis pecuniis participare non verebantur, in ipsarum animarum periculum, dicteque fabrice preiudiciuin et scandalum plurimorum, et quondam Philippus, dux Burgundie eisdem decano et capitulo ut eorum questores cum feretro gloriose virginis Marie et duodecim Apostolorum ac venerabilis sacramenti et cum sanctorum martirum et confessorum Cornelii, Antonii, Martini, Theobaldi, Huberti et Quirini reliquiis possent et deberent in terris, domimis, villis et locis parcium Hollandie, Zelandie et aliarum tune expressarum questum eorum facere consuetum, ab antiquo dicte ecclesie Traiectensis pertinentem per quasdam concesserat et postmodum quondam Carolus eciam dux Burgundie dicti Philippi filius, patris concessioncm huiusmodi per alias suas litteras approbaverat, prefatus Sixtus predecessor Eugenii predecessoris et ducum predictorum concessiones predictas ac prout illas concernebant, omnia et singula in Eugenii predecessoris ac ducum litteris huiusmodi contenta, robur perpetue firmitatis obiinere decrevit supplevitque omnes et singulos defectus si qui forsan intervenerant in eisdem necnon decano pro tempore existenti et capitulo prefatis ut quascumque indulgencias eciam per ipsum Sixtum predecessorem vel auctoritate sua, quibusvis ecclesiis, monasteriis et capellis, sive personis concessas, antequam in civitate et diocesi predictis pro tempore publicarentur seu eisdem quis uti inciperet, ne falsitates committerentur examinare et desuper litteras sigillatas, ut premittitur, dare possent et deberent concessit, ac omnibus et singulis quorumcumque monasteiiorum abbatibus, prioribus, prepositis, decanis, capitulis, rectoribus, presbyteris et clericis, quarumcumque ecclesiarum ac quibusvis aliis personis, quacumque auctoritate fungentibus, necnon cuiuscumque status, gradus, ordinis et condicionis existentibus, ne de cetero perpetuis futuris temporibus quempiam ex questoribus supradictis seu eciam indulgencias habentibus ad indulgencias huiusmodi publicandas seu eorum negocia questum et indulgencias huiusmodi quomodolibet concernencia proponendum admitterent, seu per quemvis alium proponi permitterent, nisi dictas litteras cum sigillo dicte fabrice haberent et ostenderent sigillatas, sub excommunicacionis late sentem ie pena per eos qui contra fecerint eo ipso incurrenda inhibuit, prout in singulis ipsorum Eugenii et Sixti predecessorum litteris desuper confectis plenius continetur, quare pro parte dilectorum filiorum magistroruni, Wilhelmi de Enckenvoirt canonici ipsius ecclesie maioris datarii, et Johannis Ingenwinkel, prepositi ecclcsie sancti Johannis Traiectensis. archidiaconi in dicta ecclesia maiori litterarum apostolicarum de maiori presidencia abbreviatoris notariorum scriptorum et familiarium nostrorum necnon moderni decani eiusdem ecclesie maioris ac predictorum capituli nobis fuit humiliter supplicatum, ut Eugenii et Sixti predecessorum ac ducum predictorum concessionibus et Iitteris huiusmodi pro illarum subsistencia firmiori robur nostre approbacionis et confirmacionis adiicere, et premissa omnia de novo concedere, aliasque desuper oportune providere de benignitate apostolica dignaremur. Nos igitur, qui patria Traiectensi sumus et in minoribus constituti dicte ecclesie maioris canonicus fuimus, et propterea iurium ipsius ecclesie maioris conservacioni et defensioni merito consulimus Wilhelmum datarium ac Johannem prepositum et archidiaconum necnon modernum decanum et capitulum prefatos ac capituli huiusmodi, singulares personas a quibusvis excommunicacionis, suspensionis et interdicti, aliisque ecclesiasticis sentenciis, censuris et penis, a iure vel ab homine quavis occasione vel causa latis, si quibus quomodolibet innodati existunt, ad eflectum presencium dumtaxat consequendum harum serie absolventes et absolutos fore censentes, huiusmodi supplicacionibus inclinati litteras et concessiones Eugenii et Sixti predecessorum ac ducum huiusmodi, cum omnibus et singulis in eis contentis clausulis auctoritate apostolica tenore presencium approbamus, et confirmamus a< perpetue firmitatis robur obtinere, debere decernimus, et pro pociori cautela premissa ac omnia et singula in Eugenii et Sixti predecessorum Iitteris huiusmodi contenta, decano protempore existenti ac capitulo prefatis de novo concedimus. Quocirca dilectis filiis sancti Salvatoris et sancti Petri eciam Traiectensis ac dicte sancti Johannis ecclesiarum decanis per apostolica scripta mandamus, quatinus ipsi, vel duo aut unus eorum, per se vel alium seu alios, singulas predictas et presentes litteras ac omnia et singula in eis contenta, ubi, quando et quociens expedire cognoverint fuerintque desuper pro parte Johannis prepositi et archidiaconi ac decani et capituli predictorum legitime requisiti solemniter publicantes, eisque in premissis efficacis defensionis presidio assistentes faciant auctoritate nostra singulas predictas et presentes litteras ac in eis contenta quecumque perpetuis futuris temporibus inviolabiliter observari, non permittentes eos seu eorum aliquem desuper per quoscumque cuiuscumque dignitatis, status, gradus, ordinis vel condicionis fuerint, contra earumdem singularium predictarum et presencium litterarum tenorem quomodolibet molestari sive inquietari, eisdemque Wilhelmo ac Johanni preposito et archidiacono necnon decano et capitulo cum ab eis seu eorum aliquo vigore presencium desuper requisiti fuerint de quibuslibet molestiis, impedimentis sive damnis in hiis videlicet que iudicialem requirunt indiginem summarie simplicitcr et de plano sive strepitur et figura iudicii in aliis vero prout qualitas eorum exegerit eciam quibusvis inhibicionibus eis pro tempore eciam pretextu quarumcumque conservatoriarum seu aliorum privilegiorum apostolicorum quibusvis aliis capitulis et personis eciam cuiuscumque dignitatis, status, gradus, ordinis, et condicionis fuerint, quomodolibct concessorum <|Uovismodo factis nequaquam obstantibus debitum iusticie complementum ministrent, contradictores quoslibet et rebelles ac in premissis culpabiles, eadem auctoritate nostra per censuras ecclesiasticas et alia iuris oportuna remedia, appellacione postposita compescendo, invocato ad hoe, si opus fuerit, auxilio bracchii secularis, et nichilominus, si per summariam informacionem super hiis per eos habendam cis legitime constiterit quod ad loca in quibus contradictores, rebelles et culpabiles huiusmodi pro tempore morari contigerit pro monicionibus et citacionibus contra eos faciendis tutus non pateat accessus, nos eisdem decanis executoribus ac eorum cuilibet citaciones et moniciones quaslibet per edicta publica locis affigenda publicis et partibus illis vicinis de quibis sit verisimilis coniectura quod ad ipsorum citandorum seu monendorum noticiam pervenire valeant exequendi et exequi faciendi plenam et liberam harum serie concedimus facultatem, ac volumus et prefata auctoritate apostolica deccrnimus, quod moniciones et citaciones huiusmodi sic facte pervide eosdein citatos et monitos arctent ac si eis personaliter intimate et insinuate extitissent, non obstantibus recolende memorie Bonifacii pape VIII similiter predecessoris nostri qua cavetur, ne quis extra suas civitatem et diocesim nisi in certis tune casibus et in illis ultra unam dietam a fine sue diocesis ad iudicium evocetur, seu ne indices a sede deputati predicta extra civitatem et diocesim in quibus deputati fuerint contra quoscumque procedere aut alii vel aliis vices suas committere presumant et de duabus dictis in concilio generali edita dummodo aliquis vigore presencium ultra tres dietas a (ine sue diocesis ad iudicium non trahatur et aliis apostolicis constitucionibus et ordinacionibus necnon omnibus illis que prefati predecessores in dictis suis litteris voluerunt non obstare contrariis quibuscumque, aut si aliquibus communiter vel divisim ab eadem sit sede indultum quod interdici, suspendi vel excommunicari non possint per litteras apostolicas non facientes plenam et expressam ac de verbo ad verbum de indulto huiusmodi mencionem. Nulli ergo omninu hominum liccat liane paginam nostre absolucionis, api>robacionis, confirmacionis decreti t oncessionis mandati et voluntatis infringere vel ei ausu temerario contraire. Si quis autem hoe attemptare presumpserit indignacionem omnipotentis Dei ac beatorum Petri et Pauli apostolorum eius se noverit incursurum. Datum Rome apud Sanctum Petrum anno Int arnacionis dominice millesimo quingentesimo vicesimo secundo, Non. Septembris. pontificatus nostri anno primo. Visa W. de Enckenvoirt. .Evangeusta. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Een prachtig looden zegel. X". 2410. 47 regels; 76 cM. lang; 54 cM. breed. De beide laatste regels zijn 62 cM. lang. 104. 15-9 (Juni 14)- Keizer Karei V gelast, dat men de questierders van den Dom te Utrecht gedurende 2 jaren rustig laat werken in Holland, Zeeland en Friesland. Kaerle bij der gracien Gods etc.... Van wegen onsen beminden Domdeken etc.... Geteekend: Byerdinck. Orig. C halt. Archief v. d. Dom, ^ Ken gebroken zegel. 2533. i 41 regels; 46 cM. lang; 24 cM. breed. 105. 1531 (Jan. 5). Wilhelmus, bisschop van Utrecht, geeft aan de procuratoren van den Dom het privilegie questierders aan te stellen en valsche af te zetten. Wilhelmus, miseracione divina etc. Universis Christifidelibus facimus manifestum etc. Jo. Bever, subscripsit. Orig. Chart. Xrchief v. d. Dom, Ken /egel. -s'"- '553- 19 regelt; )2 i-M. lang; 12 cM. breed. v/i * r 106. 1,534 (Mei 30). Gerardus Bever, kanunnik te Utrecht en proost van West-Friesland gelast, dat men de questierders van St. Anthonins in IVest- Friesland moet toelaten tot het inzamelen van gelden. Gerardus Beyer, canonicus Traiectensis etc Vobis omnibus et sin- gulis etc n ()rig. Chart. Archief v. d. Dom, | ' Het zegel ontbreekt. X". 2fioX. ' 1,, regels; 25 cM. lang; 9 rM. breed. 107. 1548 (Febr. 14). Georgius van Egmondt, bisschop van Utrecht,gelast de boden van de kerk te Meersen, die met hunne relieken in het Sticht zullen komen om aalmoezen in te zamelen ten behoeve van reparatiè'n aan hunne kerk, toe tc laten en behulpzaam te zijn. Georgius de Egmont, Dei et apostolice sedis etc. Cum militans sponsa, etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom. De zegels ontbreken. N". 2*44- 31 regels; cM. lang; 20 cM. breed. 108. 1549 (Sept. 24). Petrus, bisschop van Fatio, nuntius van paus Paulus III, geeft confessionale brieven en rechten aan Georgius S/rij/, priester te Doornik. Petrus, Dei et apostolice sedis gracia episcopus Fanensis, ad invictissimum principem Carolum, Roman. Imperatorera semper augustum ac universam Germaniam sanctissimi domini nostri Pauli pape III et apostolice sedis nuncius, cum potestate legati de Latere, dilecto nobis in Christo Georgio Strijt, presbytero Tornacensis seu alterius diocesis, salutem in Domino sempiternam. Sincere devocionis affectus, quem erga sedem apostolicam gerere comprobaris, non indigne promeretur, ut peticionibus tuis libenter annuamus, illaque tibi favorabiliter concedamus, per que consciencie pacem et tue aliorumque animarum salutem, Deo propicio, consequi valeas. Hinc est, quod nos, ad infrascripta, per dicte sedis litteras, ad quarum insercionem non tenemur sufficienti facultate muniti, tuis in hac parte suppli< acionibus inclinati, ut tam tu quam tui familiares continui commensales, aliquem ydoneum presbyterum secularem vel cuiusvis ordinis regularem in tuum possis et illi possit eligere confessorem, qui vita tibi et illis comité ab omnibus tuis et eorum peccatis eciam quantumcumque gravibus ac eciam dicte sedi reservatis casibus, de quibus corde contritus et ore confessus fueris et illi fuerint, de reservatis videlicet exceptis contentis in bulla „Cene Domini", semel in vita et in mortis articulo de aliis vero eidem sedi non reservatis casibus, tociens quociens opus fuerit absolvere et pro commissis penitenciam salutarem iniungere, vota vero, quecumque, ultramarino liminum apostolorum Petri et Pauli, sancti Jacobi in Compostella, castitatis et religionis votis dumtaxat exceptis, in alia pietatis opera commutare, ac semel et in vita et in mortis articulo, licet mors tune non sequatur, plenariam omnium peccatorum tuorum et eorum, de quibus corde contritus et ore confessus fueris et illi fuerint, remissionem et absolucionem tibi et illis in sinceritate fidei, unitate sancte Romane ecclesie ac obediencia et devocione prefati sanctissimi domini nostri pape et successorura suorum canonice intrancium persistentes auctoritate apostolica concedere valeat, quodque liceat tibi habere altare portatile, cum debitis reverencia et honore super quo in locis ad hoe congruentibus et honestis, sine iuris alieni preiudicio et cum qualitas negociorum pro tempore ir.gruencium id exigerit eciam antequam elucescat dies circa tarnen diurnam lucem ita quod id tibi aut sacerdoti taliter celebranti ad culpam nequeat imputari, in tua ac predictorum tuorum familiarium domesticorum presencia, missas et alia divina officia celebrare, aut per proprium seu alium sacerdotcm ydoneum celebrari facere possis. Ac eciam quod Quadragesimalibus et aliis anni tempoiibus et diebus, quibus esus carnium, ovorum, butyri et aliorum lacticinorum, de iure vel consuetudine prohibitus est, ovis, butyro, caseo et aliis lacticiniis cum vero inlirmus fueris et illi familiares domestici [ ] consilio carnibus eisdem uti et vesci possis et illi possint. Preterea ut saltem unam vel duas aut si malueris et illi maluerint plures ecclesias aut unum, duo vel plura altaria in locis, in quibus te et 'Hos pro tempore residere contigerit, dictis Quadragesimalibus et aliis anni temporibus et diebus staciones alme urbis visitando, tot et similes indulgencias et plures remissiones consequaris et ipsi consequantur, quas consequereris et illi consequerentur, si singulis diebus eisdem, singulas dicte urbis et extra eam basilicas et ecclesias personaliter visitares et illi visitarent, auctoritate apostolica nobis concessa et commissa, qua fungimur in hac parte, tenore presencium, plenam et liberam licenciam et facultatem cor.cedimus et indulgemus, non obstantibus in contrarium facientibus quibuscumque et ne, quod absit, propter huiusmodi concessionem eligendi confessorem, reddaris et ipsi reddantur procliniores ad illicita in posterum committenda. Volumus quod, si a sinceritate fidei universitate dicte Romane ecclesie ac obediencia et devocione domini nostri pape et successorum suorum canonice intrancium desisteris et illi desisterent, et ex confidencia eiusdem < on cession is aliqua forsan committeres et illi committerent concessio et remissio huiusmodi, et quoad illam dumtaxat presentes littere tibi et illis nullatenus suffragcntur. Volumus eciam, quod huiusmodi concessione celebrandi aut celebrari faciendi ante diem paree utaris, quia cum in altaris ministerio immoletur Dominus noster Jesus Christus, Dei filius, qui candor est lucis eterne congruit hoe non in noctis tenebris fieri sed in luce. Datum Bruxellis Cameracensis diocesis, anno a Nativitate Domini millesimo <|uingentesimo quadragesimo nono, octavo Kal. Octobris. Pontificatus eiusdem sanetissimi domini nostri Pauli pape III anno decimo quinto. P. Episcopus Fanen., nuncius apostolicus Lud. Ai.emanus, subscr. < >rig. Chart. Archief v. d. Dom, . O Het zegel ontbreekt. N" 2876. > 2() regels; ïO cM. lang; 20 cM. breed. 109. 1555 Guilhelmus Sentijn, comtnissarius en preceptor, verklaart dat N. N. opgenomen is in de broederschap van St. Antonius te Vienne. Formulier waar naam, plaats en datum moeten worden ingevuld. Nos Guilhelmus Sentijn, commissarius ac preceptor ad infrascripta a prelato ac domino nostro, domino abbate monasterii sancti Anthonii Viennensis specialiter deputatus, universis et singulis presentes litteras inspecturis salutcm in Domino sempitemam. Considerantes multiplicia grata et utilia servicia monasterio et sancte fraternitati sancti Anthonii predicti Viennensis, per honestem virum — ') — impensa, atque singularem devocionem ad dictam sanctam fraternitatem gerentem, volens dictum — l) — honoris titulo exaltare specialibus prerogativis graciis; hinc est quod dictum — l) — pro consolacione animo sue pie et graciose recepimus in nostram sanctam confraternitatem, cum tradicione signi „thau" aurei vel deaurati quoad vixerit depor- ') Open ruimte waar een naam kan worden ingevuld. tandi, faciens ipsum participem indulgenciarum per Romanos pontiiices ordini et fraternitati nostris concessarum, necnon ieiuniorum abstinenciarum, missarum, horarum, devocionum ac alioruin bonorum operum, que in ordine sancti Anihonii ubique terrarum fuerint, volensque nunc et antea frui et gaudere debeat in Dei nomine omnibus privilegiis, iuribus, dignitatibus, honoribus, consuetudinibus, libertatibus, proteccionibus quibus, nos et fratres nostri monasterii sancti Anthonii Viennensis predicti freti sunt, ad quam fraternitaten diversi Romani pontifices concesserunt quam plures indulgencias, quas sanctissimus in Christo pater ac dominus Innocencius papa octavus et sanctissimus in Christo pater ac dominus Paulus papa tercius, auctoritate Dei et apostolica confirmaverunt, narrantes inter cetera et declarantes bullam pape Clementis septiini, qui vult ex gracia speciali, quod dicti fratres et sorores qui in articulo mortis tociens quociens fuerint constituti auctoritate apostolica maneant plenarie absoluti et de gracia speciali vult et mandat quod, si forte fratres qui in libro confraternitatis dicti ordinis fuerint et inveniuntur specifice nominati ac scripti ibidem de presenti cuilibet tradatur ecclesiastica sepultura, si loeus luerit interdictus et hoe sub excommunicacionis pena, quam in hiis scriptis et presentibus litteris ferimus, nisi excommunicati fuerint nominatim aut publice usurarii; atque vivos et mortuos fecit participes omnium stacionum sancte Romane ecclesie ac peregrinacionum Terre Sancte. Insuper concedit dictis fratribus et sororibus, uti l'ructum uberius reportare valuerint, auctoritatem eligendi confessorem quemcumque idoneum presbyterum secularem specialem aut regularem, qui eos ab omnibus criminibus ac peccatis quamcumque gravibus et enormibus, bis in anno absolvere possit, auctoritate apostolica, nisi fuerint talia propter que sedis apostolica merito esset consulenda. In quorum fidem et certitudinem presens predictum privilegium sic ut premittitur sibi concessum publicari mandamus ac sigillo nostro quo in talibus utimur iussimus et fecimus appensione communiri. Datum et actum ') — sub anno Domini millesimo MV'LV". ')• Forma absolucionis bis in anno. Misereatur tui omnipotens Deus Dominus noster Jesus Christus per suam misericordiam te absolvat et ego auctoritate Dei omnipotentis et apostolica nunc in hac parte commissa et tibi concessa, te absolvo a vinculo excommunicacionis si incidisti ac aliis ecclesiasticis censuris et ab omnibus peccatis quantumcumque gravibus et enormibus, iuxta apostolici indulti tenorem demptis sedi apostolice reservatis. In nomine patris et tilii et spiritus sancti. Amen. In articulo mortis eciam sedi apostolice reservatis dando tibi plenariam remissionem et indulgenciam omnium peccatorum tuorum. In nomine patris et filii etc. Orig. Chart. Archief v. d. Dom, Het zegel ontbreekt. N" 3°oK' L ƒregels; 26 cM. lang; 17 cM. breed. 1) Ruimte opengelaten tot het invullen van plaats en 2) datum. 110. Ontvangsten uit de verschillende questen voor hel jaar /jij. Computatio domini Theodorici de Drakenborch, de bonis fabrii e ecclesie Traiectensis de anno Domini XVC decimo septimo. Recepta de questouibus. In primis de questu sancti Martini patroni nostri gloriosi, a Cristiano de Zeverinck, CLXXX flor. Ren. aur. quolibet aur. computato pro XXXV st. curr. fac. IIIC XV flor. curr. Item de questu sancti Cornelii, a domino Johanne de Zolmis, IIIIC flor. aur. utsupra fac. VIIr flor. curr. Item de questu nostre Domine, a magistro Johanne Pels de Novimagio, centum et decem flor. aur. fac. CXCII flor. curr. x st. Item de questu sancti Anthonii, a fratre Anthonio Buitel procuratore, II1' XLIII| flor. Ken. aur. utsupra fac. IIII«" XXVI flor. II st. VI alb. Item dc questu venerabilis Sacramenti, a domino Goswino Bye, LXIIII flor. aur. utsupra fac. CXII flor. curr. Item de questu sancti Theobaldi, a Johanne Schon, IIIIC XV flor. aur. utsupra fac. VIIC XXVI flor. V stuf. Item de questu sancti Huberti, a Johanne de Wilde, IIIC et X flor. aur. utsupra fac. V1' XLII flor. X stuf. curr. Item dc questu sancti Quirini, a Wilhclmo de Tyela, IIC XXV. flor. aur utsupra fac. IIP XCIII flor. XV. st. 111. Leiddraad voor het onderhandelen over de quest van St. Anthonius Avisamenta de tractando negotio Queste sancti Anthonii. Quod questa sancti Anthonii que ducitur ex parte hospitalis sancti Anthonii seu abbatis sancti Antonii Viennensis diocesis, per diocesim Traiectensem concederetur capitulo ecclesie Traiectensis, aut preposito Traiectensi seu alicui particulari canonico eiusdem ecclesie deinceps legenda et gubernanda, et quod abbas reciperet pensionem suam solitam, bene assecuratam usque ad summam consuetam videlicet: octingentorum florenorum Ren. Holl., seu ad totidem francos in bancho Mechhniensi, Antwerpensi seu quocumque alio bancho per eum nominando, et deinceps non poneret illam questam in manibus unius monachi, domus seu baliole Flandrie, eum illi monachi prout notorium est et publicum resideant in civitate Traiectensi, tenentes focarias, et suscitantes publice diversas proles ac suas focarias exquisite cum pompa sustentantes, in scandalum ordinis ac omnium prelatorum et dominorum, ac totius cleri et populi civitatis Traiectensis, sed dumtaxat in convencione facienda accordaretur, quod circa principium Quadragesime mitteretur unus de dicto ordine et domo baliole Flandrie, qui simul cum commissario ex parte capituli deputando, haberet dictum negocium conducere a principio XLC usque fentnecostes et iterum a festo Lamberti usque festum Obitus beati Martini et extunc ad monasterium suum rediret, capiendo certam taxam, de qua esset conventum intcr capitulum et dictum ordinem ultra dictam pensionem domini abbatis, et ante atque post existendo in civitate Traiectensi idem N. frater, de dicto ordini sancti Antonii singulis annis mittendus, esset in expensa alicuius prelati aut canonici infra immunitatem ecclesie Traiectensis pro reverencia tam negocii queste quam eciam pro lionore dicti ordinis. Cum reputacio, tam ordinis quam queste ex regimine et lubrico carnis illorum, qui pro tempore dicte queste administracionem hactenus aliquot annis preteritis habuerunt non modicam receperunt in civitate et diocesi Traiectensibus, ab aliquibus annis citra, dehonestacionem ex causis premissis. Quia eadem questa sancti Anthonii sub huiusmodi modis et formis et eciam sub longe minori pensione, fuit concessa quondam domino Helie de Noirde canonico ecclesie beate Marie Traiectensis, qui illam pluribus annis modo preexpresso cum maxima honestate conduxit et conduci fecit, per civitatem et diocesim Traiectenses. Item quia capitulum ecclesie Traiectensis efficiet, quod dominus abbas recipiet pensionem suam secure in bancho, de quo luerit conventum, ymmo quod banchus respondebit eidem et se obligabit, de anno in annum aut pro pluribus annis secundum convencionem faciendam. Item concessio fuerit ad decem, duodecim aut plures annos, tenereturque abbas dare procuraciones consuetas per litteras suas et aliter prout hactenus fuit fieri consuetum. Item quod abbas velit hoe negocium ponere in manibus reverendi domini prepositi Traiectensis et designare tempus et locum in quibus convenirent simul, videlicet abbas aut sui, et reverendus dominus prepositus et certi CVII. Bonifacius IX, 8, 10, 23; XL. Bordeaux 106. Bouehorst (Arn. de) Cl. Bourgondië (Dav. van) LXV. Bourgondië (Fil. van) 73; XCVI, C, CII. Bourgondië (Fil. hertog van) 25, 47: LXI, LXIV. Bourgondië (Kar. van) LXV. Bouser (Corn.) 24; XC, XCI. Braband 30» LXI, CII. Breda (Mich. Keyen de) LXXXV, LXXXVI. Broeckhusen (Joh. de) 80. Broederschap der kanunniken 85. Broederschap der vikarissen 84. Brouwer (v. Limburg) 102. Brouwershaven(M. de)LXXI\ , LXXX, LXXXIV. Brugge 44. Bruhesen (Joh. van) 100. Brussel 25, 106; I-XIII. LXXXIX, XCV, CII, < X. Bruwilre 18. Buttel (Anth.) CXII. Buren (Idelette van) |2. Bursian 69. Busiris 57. Bije (Goessw.) LXXXVIII, < XII. Bije (Petrus) 83. Bijerdinek CVIII. Bijnsfelt (Henr. de) 66. Cajetanus 4. Callistus III, Lil, LVI, LVII. Calvijn 41, 42. Canisius (H.) 69. Cappron (J.) 88. Carpentarii (Jud.) LVII. Chamundo (Theod. de S.) 63; XCVI. Chapeavillus (J.) 41. Charlois 25; LXI. Claudius 69. Clemens IV, 9' ('lemens V, LIL Clemens VI, 5- LXXVIII. Clemens VII, 89; Lil, LV. Clerck (Alex.) 74! CIII. Clermont 5. Cognac 54, 55' XCVII1, XI IX. Coldaz (Thuno de) XXXV. Coman (Joh.) 46, 97, 98, 99: '-X. Coinpostella CIX. ("onstantinopel 57, ('onstantius 48. Coraelius 14, 39 • Comelius (St.) — <|uest 22> 25- 6 9/ ! XX, XXXV—XXXVII, LXIV, LXXXIX, XCIV—XCV, XCVI— XCVII, CIII—CVIII. Meerloe (Joh. de) XLV. Merseburg ('I'hietm. van) 18. Metellus 69. Middelburg 17, 23. Millizin (Chl.) XC. Molendino (Petr. de) 46; XLIX, LI. Moll (W.) 3, 37, 78, 80. Mons 30. Mota (S. Desidirii) 58. Mozes 4. Mude 93. Munster 71, 74; CIII. Namen 34; LXI. Narbonne 20. Nassau (Jan van) 22; III. Nicolaas (St. ( 18, 19. Nicolaas IV, 10. Noerde (Helyas de) 6;; LXXII1, LXXIV, LXXV, LXXVI, CXIII, CXIV. Noirtwijck (Joh. de) 91, 92; LXVII, LXVIII. Nola (Paulinus van) 54. Novimagio (Joh. Pels de) CXII. Oostenrijk (Max. van) 26, 91; LXIX, LXXXIX. Otkarius 70. Ouderidder (Herm.) VII. Ouderschie 91; LXVII, LXVIII. Outshorae (Henr. de) VI. Ouwater (Joh. van) 96. Ovidius 69. Pannonie 48. Papenhoven (Adam van) 45; XLV1II. Pasteur 41. Paulus III, 89, 104; CIX, CX. Pavia 48. Peraudi 0. Perrena (P. de) LXXIX. 1'erusium LIV, LV. Perzen 69. Pius IV, 105. Pius V, 105. Pius IX, 36. Plectrudc 35. Poelgeest (Ger. van) 101. Poghere(Joh. de) 75 ; I.XXX, LXXXII, LXXXII1. Poitiers (Hil. van) 49. Poix 34. Ponciani (Joh.) LXV. Pontianus (St.) 10, 14, 69. Porte (Georg. de la) 64. Praet (Neelkin) 94. 1'raga XXXIV. Protasius 13. Priim (Regiuo van) 4. Quellerie (Anth.) 64, 65. Ouirinus (St.) — quest 22, 25, 69—70, 98, 99, 100, 103; LXIV, LXV, LXXI, LXXXIX, XCIV—XCV, XCVI—XCVII, CIII-CVIII, CXII. Regensburg 22. Regensburg (Berthold van| 19. P.enen (Ghys. de) 67; XXX. Renen (Walt. de) XLIII. Renen (Wilh. de) XLIII. Kibanus (St.) 44. Rolevinck (W.) 72. Rusland 106. Ruthenen 83. Rijn 70, 71. Sabaria 48. Sacrament te Amersfoort-quest 22, 74 ; XXVI, XXVII. Saksen 41, 70. Salms LXI. Saluratis (Bern. de) 29. Saracenen 57, 74; XXIII, XXIV. Sceper (Matth.) XLV. Schelde 94. Schon (Joh.) ('XII. Schulte (Lud.) XXXVIII, XXXIX. Scolasticus (Mart.) XXXV. Sebastiaan (St.) 44. Sentijn (Guilh.) 65, 88, 89 ; CX. Sergius I, 37. Servatius (St.) 44. Silvester 10. Simon Magus 21. Sinaï 24 ; XC, XCI. Sixtus IV, 78, 10i ; CV. Slade (Ger. de) VII. Slade (Henr. de) VII. Spanje 50. Spiritus (St.) — quest 104. Stefanus 17, 106, 107. Stockelpot (Joh.) LVII. Stordeur (Jean) 42. St. Pierre 106. Straatsburg 42, 103, 104. Strausz (J.) 103. Strijt (Georgius) 83, 84 ; C1X. Sulpicius Scverus 48. Sur-Pauld (Joh.) \C1X. Tacitus 11. Tartaren 83 ; LXXXVI. Tegernsee 69, 70. Tegernsee (Wer. van) (>9. Teschius (P.) 42. Tetzel 7. Thcbaïs 56, 57. Theodericus I.VII. Tiber 69. Ticinum 48. Tilmon 71. Tortosa 22. Tours 48, 4Q, 50, 51, 53, 54, 86; XCV1II, XC1X. Tours (Greg. van) 50. Traiecto (Wilh. Joh. de) XCV. Trente 4, 12, 22, 100, 105. Trier 14, 20. Trinnulet (Joh.) 75, LXXX, LXXXII, LXXXIII. Turken 9. Turnhout (Petr. van) 46; LX. Tyela (Wilh. de) CXII. Uptcnde (Tym.) XXXV, XXXVII, XXXVIII, XXXIX. Urbanus II, 5. Vaernewijck (Mare. van) 92—95. Valois (Felix van) 74. Veen (Joh. van) XXXIX. Vervoye (Nic. de) 46, 87 ; LI, LIX, LX. Vienne 56, 57, 58, 59, 60, 65 ; LXXII, LXXIII, LXXIV. Vivianis (P. de) XLVII. Vlaanderen 30, 31 ; LXI, (TI. Vosselaere 42, 43. Vriese (Andr. die) 98. Vriese (Claes die) 98. Vriese (Joh. die) 97. Weeze (Mare. de) 53, 54; XCV1II. Wdlemans (Greg.) 52, 53. Wenccslaus 91; XXXIII. Wcser 70. Wevelinkhoven (Flor. van) 67, 72, 73» XXVI, XXVII, XXVIII, XXXI, XXXV,XXX VIII,XXXIX, X LI V, XLV. Wied (Herin, van) 67. Wilde (Joh. de) CXII. Wilhelmus CVIII. Willebrord 14, 17, 70. Windesheim 72» 82. Wittenberg 13, 104. Worms 104. Wije (Wilh. de) XLVI. Xanten 7; XCVIII, XCIX, C. IJsbrant (Tijman) 1$. Zeeland 25, 26, 30, 64; LXI, LXII, Zeverinck (Crisl. de) CXII. LXIV, LXXXIX, XC, XCI, XCIV, Zolmis (Joh. de) CXII. XCV, XCVI, XCVII, C, CII. Zoudenbalch (Everard. de) 15, 47; LX. Zeil (Malth.) 103. Zutphen 9. -\j \p"-" s NIJHOFF — Uitgever — 's-Gravenhage. Bibliotheca ..eformatoria Neerlandica. Geschriften uit den tijd der hervorming in de Nederlanden opnieuw ^gegeven en van inleidingen en aanteekeningen voorzien. 1903-1909. Deel I-V roy. 8vo. Prijs per deel Bouca P I le Histoire des troubles advenues a \ alenciennes a cause des hérésie* 1562-79, tirée de plusieurs ccrits en 1699, publice nv. annot. par A. P. L. de Robaulx de Soumoy. 1864. 8vo. /2.50 Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae Verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden. I itgegeven door P. Frédéricq. lf"~9—1906. 5 dln. . •. Deel 1 (lf ">20): XXXIX, 640 bh. ... ƒ6.2.' Deel 11(10 3): XXIII, 411 blz. met 2 kaarten . . ,, Deel III ('230-- - !) XI.VIII, 477 blz 6.- Dcel iv (l.>14-1525): xxxix, .,53 bz /••> Deel V (1525- 1 XLVIll, 4S5 W* - ' •*> Delorat G H. M., Verhandeling over de broederschap van G. Groote en over den invloed der fraterhuizen op den wetense'happelij ken en godsdienstigen toestand, voornamelijk van de Nederlanden na de 14e eeuw. 2e verm. en verb. ui tg. Met bijlagen en alphabet. register. 1856. J Frédérica P Inquisitio haereticae pravitatis Neerlandica. Geschicdenisder?i'iquisitie m de Nederlanden. (1025 1520) 1892. 98. ƒ 4. Knuttel, W. P. C., Balthasar Bekker. Do bestrijder van het bijgeloof'. 1906. Met portret en plaat. gr.,8vo ƒ4.50 Marnix van St. Aldegonde, Ph. van. Godsdienstige en Kerkelijke geschriften. Uitgegeven door J. J. van 1 oorenenbergen. 1871—91. 4 dln. (ƒ 18.50) • Muller, P. J., De Godslcer der Middeleeuwsche Joden. 1898. T / 2.— ( / / i »0\J. * Nederlandsche Archief voor Kerkgeschiedenis, onder redactie van F. Pijper. 8vo. Per aflev. ƒ1.25. Per deel van 4 aflev. / o. Pyper, F., Middeleeuwsch christendom. De vereering der H. Hostie De Godsoordeelen. 1907. gr. 8vo / i Geschiedenis der boete en biecht in de christelijke kerk. 1891 — 1908. 2 dln. 8vo ' 13,50 Rogge H C, Bibliotheca Grotiana. Pars la. Hugonis Grotu operum descriptio bibliographica in qua omnes editiones et.versiones. 1883. gr. 8vo • • ■ * " • Met Latijnsche en Nederl. titel en voorrede. Alles wat verscheen. Sloet L A J W., De Heilige Ontkommer of Wiltgeforthis. Een geschiedkundig onderzoek. 1884. 4, met 8 platen. 8vo. ƒ 2.50 Visser, G„ Hendrik Mande. Bijdrage tot de kennis der Noord - Nederlandsche mystiek. 1899. gr. 8vo ƒ Vitae ac gesta abbatum Adwerdensium (1192 — 1578'). Ex cod. ed. annott. instraxit F. Koppius '