1350 A 4v 1350 A . ■ r HET URANISCH GEZIN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN CONCLUSIÊN OVER HOMOSEXUALITEIT APOLOGIE VOOR HET WISSENSCHAFTLICHHüMANITARE KOM1TÉE IN CHARLOTTENBURG EN DEN SCHRIJVER NAAR AANLEIDING VAN: TEGEN HET ONNADENKEND STEUNEN VAN EEN ERGERLIJKE EN GEVAARLIJKE PROPAGANDA — EEN WAARSCHUWEND WOORD VAN JHR, MR. W. F. ROCHUSSEN DOOR L. S. A. M. VON RÖMER MED. DOCTS, ARTS TE AMSTERDAM CORRESPONDENT VAN GENOEMD COMITÉ VOOR NEDERLAND UITGAVE G. P. TIERIE - 1005 - AMSTERDAM \ «t 1 :».">(> 1350 i T1 y A [9 UK 1 l'K W'lSCl I t.I /1\ HET URANISCH GEZIN HET URANISCH GEZIN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN CONCLUSIËN OVER HOMOSEXUALITEIT APOLOGIE VOOR IIKT WISSENSCHAFTLICHHUMANITARK KOMITÉE IN CHARLOTTENBURG EN DEN SCHRIJVER NAAR AANLEIDING VAN: TEGEN HET ONNADENKEND STEUNEN VAN EEN ERGERLIJKE EN GEVAARLIJKE PROPAGANDA — EEN WAARSCHUWEND WOORD VAN JHR. MR. W. F. ROCHUSSEN DOOR L. S. A. M. V O N R Ö M E R MED. DOCTS, ARTS TE AMSTERDAM CORRESPONDENT VAN GENOEMD COMITÉ VOOR NEDERLAND » UITGAVE G. I'. TIERIE - li*05 - AMSTERDAM Er heeft een desperate kreet van verontwaardiging door ons land geklonken: een geklaag van het zwartste pessimisme! Dies wil ik trachten te toonen, dat werkelijk deze desperatie ongemotiveerd is, en vreugdevolle toekomst ook nu nog lachen kan! Met allen eerbied, dien ik als jongere en als gewoon, eenvoudig arts, gevoel voor een lid van den Raad van State, ons hoogste regeeringscollege, voor Jhr. Mr. W. F. Rochussen, staat toch mijn gevoel van recht zoo diep en met zulke krachtige lijnen in mijn ziel gegrifd, dat 't mij niet mogelijk is te zwijgen, waar gruwelijk onrecht werd gedaan. Respectueus vraag ik dan ook nu reeds bij voorbaat, den HoogEdelGestrengen Heer Staatsraad om vergeving, zoo misschien in mijn schrijven iets voor zou komen, wat schijnen kon van niet voldoende reverentie voor grijze wijsheid blijk te geven — want niets ligt verder uit mijn gewoonten — Z.H.Ed.Gestr. gelieve te bedenken, dat, waar ons vaderland reeds zoo lang het voorrecht heeft gehad, dat Z.H.Ed.Gestr. zijn arbeidskracht en wijsheid aan s Lands welzijn wijdde, niet onmogelijk het bijna normaal voorkomende pessimisme der ouden van dagen, hem tot zulk een verslagenheid bracht, dat het redden van één kinderziel hem reeds voldoende troost zou zijn — terwijl mijn jonge geest naar recht brandt, naar vreugdevol leven streeft, niet van mij zelf, maar van duizenden en nogmaals duizenden mijner medemenschen, die zuchten en lijden onder de vervloeking der oude wereld, die nu af gaat sterven. En zie, nu wil ik trachten dier oude wereld, die moe en der dagen zat is, de euthanasia, den zachten dood, te brengen, door op te laten gloren de zon van liefde en vreugde, die later zijn zal! I Hoewel Jhr. Mr. J. A. Schorer ongetwijfeld wel persoonlijk op de aanvallen van den Staatsraad zal antwoorden, was mijn plicht als correspondent van het Wissenschaftlich-humanitare Komitee te Charlottenburg voor Nederland, te protesteeren tegen de onwaardige en onjuiste afschildering van zijn doel en werkzaamheid. Ik neem de vrijheid Z.H.Ed.Gestr. hier voor te leggen de artikels der statuten, zooals die op y October van dit jaar (1904) zijn vastgesteld, waaruit Z.I l.Ed.Gestr. zien kan, dat alle betichtigingen van verheerlijking etc., die Z.H.Ed.Gestr. in verontwaardiging het Comité toe slingerde, als even zoovele onjuistheden hem teruggekaatst zijn. Zweckk uni) Ziele des W.-H. K >). Das W.-H. K. verfolgt ausschliesslich nachstehende Ziele: I. in wissenschaftlicher Hinsicht: das Studium der sexuellen Zwischenstufen im Allgemeinen und der Homosexualitiit im Besonderen, sowie die Verbreitung der gewonnenen wissenschaftlichen Forschungsresultate. Besonders soll auch den Forschern auf diesem Gebiet, Medizinern, Juristen, etc. — mit Material an die Hand gegangen werden. Berücksichtigt wild die Homosexualitiit in allen ihren Erscheinungsformen. Besondere Berücksichtigung findet jedoch die Homosexualitiit in ihrer reinen Form. II. in humanitarer Hinsicht: 1 Iebung der Eage der Homosexuellen. Ai .lgkmeine G kundsaetze. In seiner Gesamtarbeit steht das W.-II. K. auf dem Boden der bestehenden Gesellschaftsordnung und halt sich in seiner forschenden und aufklarenden Arbeit an ihre Formen. Demgemiiss halt sich das W.-H. K. von jeder „Verherrlichung" der Homosexualitiit gegeniiber der Liebe zum Weibe und von jeder „Propaganda" für dieseibe fern, erachtet es vielmehr für eine sittliche Forderung, dass jeder, der sich in einer ihn befriedigenden Weise in das Leben der Normal-Veranlagten fiigen kann, dieses tut.2) 1) Monatsbericht des wisscnschaftlich-humanitftren Komitées, Charlottenburg—Berlin, Berlinerstr. 104, 111 Jahrg., i Nov. 1904, No. 11 en 1 December, No. 12. 2) In de vergadering van het W.-H. K. op 14 Januari 1905 werden deze bepalingen aldus definitief vastgesteld: (Monatsbericht IV Jahrg. no. 2, 1 Februari 1905.) Zwecke und Ziele des wiss.-hum. Komitées. Zweck des Komitées ist das Studium der Homosexualitat in naturvvissen- Op deze wijze werkt het Comité reeds sinds 1898, toen het opgericht werd, en het denkt er niet aan: „afschaffing van alle zedeleer, of iets wat nog erger is" te prediken. Indien de lieer Rochussen inderdaad zich op de hoogte gesteld had, van den inhoud der door hem zoo gesmade Jaarboeken, zou hij zelf inzien, dat al, wat hij daarover schrijft, op zijn zachtst uitgedrukt, niet volkomen met de waarheid klopt. Eenige bewijzen volgen: De heer Rochussen schrijft over een recensie, die het Jaarboek ') gegeven zou hebben op een werk, getiteld: „Abfall vom Weibe", en beweert, dat het Jaarboek in dezen roman zou laken, dat „daarin niet met voldoende klaarheid gezegd wordt, wat de ware, de hoogere strekking is, of behoort te wezen." Hoe de heer Rochussen dit in 't Jaarboek heeft kunnen lezen, is mij onbegrijpelijk. Ik ben dan ook zoo vrij, hier die bespreking nogmaals geheel af te laten drukken, opdat de heer Rochussen zich van zijn dwaling overtuigen kan, en een ieder die kan inzien. Jaarb. V, Bd. 2, bldz. 1022—1024. „Von unklaren Gedanken erfüllt und mehr von theoretischen Abstraktionen, als von der Wirklichkeit ausgehend, verrat das Vorwort Unkenntnis von dem Wezen der Homosexualitiit. Kein W under, dass dieselben Fehler in dem Roman selbst wiederkehren. In unklarer VVeise hat Verfasser den „Abfall vom Weibe" seines 1 lelden auf das Ueberhandnehmcn von gewissen weiberfeindlichen Ansichten und Anschauungen sowie auf Frauenhass und bewusste Zurückweisung der Weiberliebe zurückgeführt, ohne die Veranlagung des Helden, von der er allerdings im Vorwort spricht, irgendvvie zu betonen. schaftlicher, medizinischer, kulturgeschichtlicher, ethnologischer, juristischer, sittlicher und humanitdrer Beziehung, sowie die Verbreitung der gewonnenen wissenschaftlichen Korschungsergebnisse. Allgemeine Grundsaetze. Das W.-H. K. gehort als solches keiner politischen oder religiösen Partei an, verfolgt vielmehr seine Zwecke unabhüngig von allen Parteiströmungen. Eine Verherrlichung der Homosexualitiit liegt dem W.-H. K. ganzlich fern, einc Propaganda für dieselbe ist von seinem wissenschaftlichen Standpunkte aus selbstverstandlich ausgeschlossen. ') Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen unter besondere Berücksichtigung der Homosexualitat. Herausgegeben unter Mitwirkung namhafter Autoren im Namen des wissenschaftlich-humanitaren Comitées, von Dr. Magnus Hirschfeld, Leipzig, Spohr, 1898—1904, Jaarg. I—VI. „Alfred wird durch EnttSuschung und verschmahte Liebe zu Weiberhass gebracht und durch das Verhalten des falschen buhlerïschen Weibes, das seinen Freund umstrickt, noch mehr in seiner Abneigung gegen die Frau bestarkt. Wie diese bösen Erfahrungen emes Heterosexuellen — und als soldier wird Alfred geschildereden Geschlechtstrieb zum Weibe ertöten und homosexuelle Gefühlen erwecken können, diese Wandlung der Empfindungen hat der \ erfasser nicht glaubhaft zu machen vermocht. Allerdings sehr schwer und fast unlösbar erscheint dieses Problem, weil Verfasser v°n ^lschen Voraussetzungen ausging, weil er die tardive Honiosexualitat nur psychologisch begründet, weil er den physiologischen Wiederhall und die Wechselwirkung zwischen Geist und Körpcr vei nachlassigt. Aber wenn dieses Problem unternommen wurde, dann musste Verfasser aucli tiefer in die Psychologie seines Helden eindringen, seinen Charakter plastischer gestalten, seine friihere Leidenschaft zum Wcib niiher daxles^en. „Deutlicher musste auch das sich entwickelnde homosexuelle Gefühl hervorgehoben werden und eine unzweideutigere Stellun^ gegeniiber dem aus dem „Abfall" vom Weib hervorgehenden „Aufstieg" zum Manne eingenommen werden. Statt dessen bleiben die Empfindungen des Helden zum Manne völlig unbestimmt und nebelhaft, in geziemender Schwache und Klasse des Gefiihls, damit der brave Philister nicht Aergernis an dem Helden nehme. „Am klarsten tritt die Unwahrheit des Helden am Schlusse hcrvor: er gewinnt Ruhe und Frieden und entschliesst sich zur Entsagung im Vertrauen auf Gott und die Ewigkeit, bei dem Gedanken, Andere glücklich gemacht zu haben, obgleich nichts eine solche fromme, entsagungsbereite Ader in dem Helden verraten hatte. „Aus der Verschwommenheit der Natur des Helden und der schiefen Stellung des Verfassers zur Homosexualit.ït erklart es sich auch, warum die heftigen Ausfalle des Helden gegen Frauenschönheit und Weiberliebe nicht als aus dem Charakter des Helden entspringend, sondern als Tiraden des Verfassers selber vom Lescr empfunden werden, als Tiraden, durch deren übertriebene Ausdrücke Verfasser die Unnatur und Lacherlichkeit des „Abfalls vom Weibe" und indirekt das homosexuelle Empfinden, das für ihn nur zum Laster führen kann, stempeln will. — Wenn man den „Abfall vom Weibe" mit einem andern Roman, de;- gleichfalls, aber so ganz anders, das allmahliche Erwachen der tardiven llomosexualitat darstellt, mit Gide's Immoraliste vergleicht, wird man so recht den gewaltigen Unterschied gewahr, der zwischen beiden bcstcht. Trotz aller dieser Aussetzungen ist andcrerseits nicht zu leugncn, dass sich interessante, angenchm geschriebene Stellen in dem Buche finden. Kin Kritiker, Otto Flanke, spendet in der (inzwischen leider eingegangenen) „Gesellschaft" vom i November 1904 dem Roman direkt I.ob. Er sagt: „„Ueberhaupt ist das künstlerische das Beste am Buche. Durch einen leichten Schleier hindurch scluirf gezeiclinete Personen."" Auch er rügt dann allerdings die blos ideale Konstruktion und vermisst eine glaubliclie Entwicklung von Extrem zu Extrem in zureichender Plastik." Het eenigste, wat een redelijk mensch in die critiek lezen kan, is dat de recensent, l)r. Numa Praetorius, die roman psychologisch slecht en foutief gedacht noemt, nooit echter wat de heer Rocliussen eruit distilleerde. Een tweede voorbeeld van, men zou bijna geneigd zijn te zeggen, kwaadwillige verdraaiing, in de brochure des Staatsraads is de volgende plaats (bldz. 16). „Dikwerf leest men bij Duitsche schrijvers, niet tot deze richting behoorende, van „deutsche Sitte", als van een bijzondere, hoogere zedelijkheid. In dien geest ziet ook het Jaarboek van het Comité uit de hoogte neer op den Franschnian met zijn Frauen-, of zooals het liever zegt, Weiberkultus." De eenigste plaats uit de zes Jaarboeken, die tot heden verschenen zijn, die bij volledige zinsverdraaiing tot deze uitspraak aanleiding kon geven, is de volgende: Jaarboek V, Bd. II, bldz. 1146—1147. — Dr. Numa Praetorius geeft een referaat van het artikel van Henri Albert in de Mercure de Erance, Mei 1902, over Duitsche litteratuur. I11 dat artikel kwam de volgende passus voor (ik volg Ref. vertaling). „Die deutsche Sprache hat keinen erotischen Wortschatz. Man musste lateinisch sprechen. Es gibt wohl die reizende Redensart „warme Briider", aber die „warmen Schwestern" batten bisher nicht von sich reden machen. Niedliches Land, wo die Unkenntniss für Unschuld gehalten werden kann." Hierop laat Numa Praetorius dan volgen: „Henri Albert scheint die reichhaltige homosexuelle deutsche Belletristik nicht zu kennen. Die weibliche homosexuelle Literatur ist allerdings in Deutschland weit sparlicher vertreten als in Frankreich, und zwar wohl hauptsachlich deswegen, weil infolge der Bestrafung der mannmannlichen I.iebe und ihrer grosseren, sozialen Bedeutung das Interesse in Deutschland mchr auf sic als auf die kontrare Liebe des Weibes gelenkt ist. Ferner darf man nicht vergessen, dass der Franzose dank seiner Vergöttcrung des Weibes auch bei der anomalen Leidenschaft der Frau, die er mit nachsichtigem Blicke betrachtet, sich durch den Reiz und die Anmut des weiblichen Geschlechts angezogen ftihlt, wahrend der heterosexuelle I'ranzose mannmanlichen I.iebesausserungen gegenüber sich im allgemeinen noch ablelinender und unduldsamer verhalt als der Deutsche." Ook hier zal het iederen redelijken lezer treffen, dat het Jaarboekiets heel anders schreef, als de heer Rochussen wil doen gelooven. Hel moet mij van het hart: met allen eerbied voor den heer Staatsraad, kan ik van een dergelijk verwrongen weergeven van uitingen in geschriften, slechts met de hoogste bevreemding kennis nemen, vooral juist omdat men van een lid van den Raad van State toch een juist kunnen lezen verwachten mag. Wanneer nu bovendien Jhr. Rochussen het met zijn eer als edelman in overeenstemming kan brengen in zijn brochure neer te schrijven: „Zelfs een met gansch andere bedoeling toegezonden visitekaartje zou uw naam op een der lijsten van het Jaarboek kunnen brengen", zoo moet ik verklaren, eveneens met alle eerbied voor den heer Staatsraad, dat men mij als mijn plicht van edelman steeds gewezen heeft: pal te staan voor 't verdedigen van recht, en, zonder aanzien des persoons, tegen onrecht, waar deze ook voorkomen mag, te strijden met alle kracht, en dat men mij als mijn geslacht onwaardig getoond heeft, verdraaien van eens anders woorden en verdachtmaken van anderer eerlijkheid. Misschien zal de lieer Staatsraad over mijne opvoeders zijn hoofd schudden, doch ik zal der traditie van mijn geslacht getrouw blijven: onrecht te bestrijden, en de verdrukten te steunen, zoolang God mij het leven, en mij mijne werkkracht gunt! Ik ben begonnen, met deze vier aanhalingen uit des Staatsraads brochuie, ten einde te typeeren, welken geest dat geschrift ademt. Ware het niet, dat de eerbied, welken men voor den persoon eens Staatsraads behoort te hebben, mij gedwongen had, ook verder kennis te nemen van zijne gedachten, en vervolgens, om zijn schrijven te beantwoorden, dan zoude ik een dergelijk geschrift ter zijde gelegd hebben bij de vele min loyale aanvallen en bestrijdingen; nu echter gebood mijn plicht mij te spreken. Een ander verschijnsel in den gedachtengang desheeren Staatsraad, geeft wederom iets te denken. De heer Rochussen schijnt als eenigste remedie tegen de pestbesmetting der menschheid door het wissenschaftlich-humanitare Komitée te beschouwen, doodzwijgen, en de medewerkers daarvan dood verklaren. Waarom schreef hij dan twintig bladzijden vol daarover? Was het twijfel aan zijn eigen goed inzicht, die hem tot schrijven drong? De inconsequentie, die erin bestaat, om twintig bladzijden lang te betoogen, dat men van een verschijnsel geen notitie moet nemen — niet waar: iedere poging om deze propaganda te stuiten, helpt die beweging sterker maken ? — zou men, wanneer niet de auteur een Staatsraad was, belachelijk noemen. Daar echter een staatsman als Jhr. Mr. Rochussen, — en een staatsman typeert zich toch, door het bezit van vooruitzienden blik, van een kunnen voorspellen, wat in de wereld gebeuren zal, als dit geschiedt of dat wordt nagelaten, — propheteert, dat zelfs iedere poging van stuiten dier beweging de bekendmaking van het verschijnsel in de hand zal werken, en dus voeg ik er bij, het juiste inzicht noodwendig moet doen doordringen, dan neem ik volgaarne die voorspelling aan, en dank ik van ganschcr harte den heer Staatsraad, dat Z.H.Ed.Gcstr. zich heeft willen verwaardigen, het Wissenschaftlich-humanitare Komitée in diens streven tc steunen, door openlijk een zekere overwinning aan het Comité tc profeteeren. Geen schitterender pleidooi, had een dier „pestbesmette individuen en doodverklaarde sujetten" kunnen houden; geen grootere kracht zou wie ter wereld ook, den Comité-medewerkers hebben kunnen suggereeren: het hoopvolle beeld van wisse overwinning, voorgetooverd door niemand minder dan Jhr. Mr. W. F. Rochussen, Lid van den Raad van State. Fn werkelijk die overwinning zou een weldaad voor de menschheid zijn! Alleen, ik ontveins mij niet, dat ik die overwinning niet zien zal; maar mijn plicht is 't, te blijven strijden, zoolang ik leef, opdat eenmaal de waarheid zegevieren zal! Wat nu zal die overwinning brengen? Wat is het doel van het wissenschaftlich-humanitare Komitée? Wat is de bedoeling van mijn streven ook ? Men kan gerust zijn: wij wenschen niet de zielen der kinderen te vergiftigen; wij willen niet de zedeleer omverwerpen, en erger dingen prediken Integendeel, wat wij juist willen, is door juister inzicht te brengen, het komende geslacht te belocden voor verderf u.t onwetendheid, voor huichelarij, en meedoogcnlooze wreedheid! „Unser Ziel ist es einzig," schrijft de voorzitter van het d.Ts'teUe rSChfdd' Zij" Jaarbericht «ver 1903-1904, „an dit Stelle tines naturw 1 ssenschaft 1 ichen Irrtums die na t«rwis se nschaftliche Wahrheit zu setzen, de dTese? Wahrhan, 'C " mahne"' dic ihm lieser Wahrheit erwachst, und so weit es geschehen Une"ücknw d ZU VCrhüten' U"b'l"ck zu mildern, gluck wieder gut zu machen. Dass wir auf diesem menstT "Y"rclisiöscn Normen zusam- r R I >nn,Cn' glauben wir- Achtung vor der Religion, nicht annehmen zu diirfen." •) \Y ant wat toch is het geval! Streng wetenschappelijk staat vast, dat onder heel de menschheid voorkomen een aantal personen, die uraniers zijn, d. w / die alleen voor personen, die volgens den Burgerlijken Stand' behooren tot hunzelfde geslacht, liefde kunnen voelen, en dat dier aantal schommelt tusschen 2% als minimum en 33/o als maximum. ») • moge men nu ook, zoo men wil, die grootc getallen betreurenswaardig vinden een feit is en blijft nu eenmaal, dat zij er zijn tn tl.it men zich daarmee moet uitvinden. Voor niet heel lang nog, beschouwde men dergelijke personen hetC kw ide"rd"d T^"' menschen' ^ wetens en willens het kuade deden, als sujetten, die na in overmaat gezwelgd te hebben met individuen van het andere geslacht, nu zich wenden om nieuwen prikkel, tot wat zij vroeger zelf walgelijk vonden Men moet echter niet vergeten, dat eveneens niet heel lane geleden, werkelijke krankzinnigen beschouwd werden, als met den cu.vel in gemeenschap staanden; dat men naar hartelust hen plagen ') Jahrb. f. sex. Zwischenstufen lid. VI, I9o4, bladz. 722. -) Voor het mimmumcijfer zie men: Matmus Hirschfeld v u JirSïïr. "bor *• — «KfitffÜXrik door *ee" niTO ""<'er"ckinec" en sarren mocht. Ik herinner mij, dat een mijner leermeesters aan de Leidschc Universiteit eens op een college vertelde, hoe in zijn jeugd op I'aasch- of Pinkstermaandag het een openbare vermakelijkheid voor het Utrechtsche publiek was, de gekken te plagen, die achter tralies langs een corridor, waardoor dat publiek loopen kon, opgesteld waren, ten prooi aan de vindingrijke wreedheid der geestelijk gezonde menschen. Men moet evenmin vergeten, dat er ook heden ten dage nog ziekenfondsen bestaan, die weigeren lijders aan syphilis te laten behandelen, omdat dit immoreele menschen zijn! Kn van deze groepen van menschen heeft men ten slotte na herhaaldelijk hierop door medici gewezen te zijn, ingezien of zal men toch in gaan zien, dat zij zieken zijn en deernis verdienen, geen wrecde plagerij, en geen verachting. En wanneer nu de onderzoekers van het uranisme, die werkelijk vele uraniers onderzocht hebben, welke vrijwillig tot hen gingen, — niet dus de krankzinnigen-artsen, bij wie uiteraard krankzinnigen kwamen, of gerechtelijk geneeskundigen die in landen waar geen bijzonder strafartikel bestaat, alleen personen ten onderzoek kregen, die daden verricht hadden, welke, ook wanneer zij tusschen man en vrouw geschiedden, strafbaar zouden geweest zijn — wanneer nu deze onderzoekers allen eenstemmig tot de conclusie komen, dat de uraniër niet alleen geen misdadiger co ipso, maar dat hij zelfs geen zieke is, uitsluitend en alleen om het feit, dat hij uraniër zou zijn, maar dat hij een noodwendige variëteit, een tusschcnvorm is, wiens ontstaan men a priori, gegeven de ontwikkeling der geslachten, reeds voorspellen moest, hoeveel te meer nog ligt dan op die onderzoekers de dure plicht, het misdadig of het ziek verklaren dier personen, alleen, omdat zij die ingeboren natuur hebben, met kracht te bestrijden? Wanneer de menschheid haar onrecht zal inzien, dan zal dus een einde gesteld zijn aan haar meedoogcnlooze wreedheid. Maar aan de andere zijde hebben wij tot plicht en dus ook tot doel, die uraniërs op hetzelfde feit te wijzen, hen te toonen, dat zij, niet omdat zij uraniër zijn, reeds ziek zijn, en dat zij dus, gegeven hun physiologische ontwikkeling dezelfde zedenwet boven zich hebben als de andere, zooveel gelukkigere, menschen: „God lief te hebben met heel hun ziel en heel hun hart, en hun naasten als zich zeiven." Ik verzeker aan allen, die onze beweging bestrijden willen, dat ik vaak reeds in mijn korte medische loopbaan personen, die werkelijk hetzij als ondieren haast leefden, hetzij door zichzelf te verachten tot absolute werkeloosheid vervallen waren, — want zelfbeheersching bezit geen psychische zieke in het deel, waarin hij ziek zou zijn, en energie en werklust heeft geen zich als paria voelende mensch, — dat ik in mijn praktijk juist door die personen in te doen zien, dat zij niet ziek waren, en geen verschoppelingen behoefden te wezen, hen tot machtige zelfbeheersching en krachtige werkzaamheid gebracht heb. Is dit vergiftigen dier menschcnzielen ? hn ik verzeker u allen, dat iedere onderzoeker deze ondervinding opdoet. Geen der medewerkers van het Comité denkt er aan, dat ieder homosexueel, omdat hij nu eenmaal zoo geboren is, maar zijn lusten mag botvieren. Dat mag de heterosexueel toch ook niet? Zulk een beweren is, wie het ook zeggen moge, een i n fa m e leugen! Ja, ik wil er met nadruk op wijzen, dat bijv. de R. K. Geestelijke, die „de Bijbel en de gelijkslachtige liefde" ') geschreven heeft, als conclusie van zijn tekst-onderzoek verklaart: dat zeer zeker homoscxueelc ges 1 ach t sdaden ontucht z ij n, maar dat geen enkele uitspraak in de H. Schrift recht geeft de ontucht welke tusschen man en vrouw gepleegd wordt minder scherp of minder hard te veroordeelen, dan de zooeven bedoelde". Ik verzeker u allen, dat alle onderzoekers, die met het W. II. K. samenwerken, hun patiënten zullen voorhouden: „Houdt de zondige begeerte, de machtige aandrift der zinnen in toom — of gij wordt haar slaaf, en blijft haar slaaf tot in den hoogsten ouderdom, en tot welke gruwelen zij u vervoeren kan, weet gij niet!" (Rochussen bldz. i 5), zij het dan misschien ook in moderner taal. Ja, ik ben in de gelegenheid uit een memorie, die mij door een gewezen patiënt werd toegezonden, over de aanleiding van de verwijdering tusschen hem en mij, het volgende te citeeren: „Wat nu betreft de behandeling als patiënt zoo ben ik den heer v. R. zeer zeker dankbaar voor zijn tijd, moeite, enz., enz., maar geholpen heeft het mij niet. Ik heb van 't begin af gezegd: „„leg Julius in mijn armen, dan ben ik beter, dan ben ik kalm, bemoei i) »De Bijbel en de gelijkslachtige Liefde« door een R. K. Geestelijke met een voorwoord van L. S. A. M. v. Romer, med. docts., arts te Amsterdam. (Amsterdam, G. 1'. Tierie, 1904). mij niet met allerlei onaangenaamheden, en kijk niet naar anderen."" Maar neen : „onthouding." Of ik al zei: „„ik kan zonder liefde niet leven,"" of dit: „„mijn hart brult naar liefde"" — 't hielp niets. Eens was 't: „,,u hebt geen liefde noodig.""') Ik werd hoe langer hoe beroerder, had de wanhopigste oogenblikken, en onttrok mij eindelijk aan de behandeling, ten einde Julius te laten komen. Sinds was ik (hoewel ik steeds een zenuwpatiënt zal blijven), beter en gelukkig." Ik heb dezen geheelen passus hier weer gegeven, ook al is hij niet zeer complimenteus voor mijne wijze van behandeling en het succes daarmee hier bereikt, omdat het beter dan iets anders de lage beschuldigingen, die tegen het Comité worden ingebracht, weerlegt. Omdat ook anderen hebben willen lezen in mijn „Ongekend leed", dat ik de bedoeling zou gehad hebben, propaganda te maken voor de homosexueelc geslachtsdaad, wil ik hier even, nauwkeurig omschreven, inlassen, hoe mijn standpunt daartegenover is: Zeer zeker geloof ik, dat een uranische lichaamséénwording zeer rein en verheven zijn kan, indien beide personen in zielevervoering daartoe uitedelen liefdesdrang gekomen zijn, maar nooit of te nimmer zal ik personen aanraden homosexucele g es 1 a c h t sdaden te verrichten; dit moeten zij zelf met hun geweten en met hun God uitmaken. Doch ik heb niet het recht, zoolang rechten van derden niet geschonden worden, om, aan de andere zijde, handelingen, die twee personen mecncn volgens eer en geweten te mogen doen, te veroordeelen of te beletten. Meent een u r a n i e r dat het zij n plicht is, zich geheel van sexueele handelingen te onthouden, zoo zal ik er niet aan denken hem tot andere gedachten te brengen; indien echter twee personen diep in hun ziel overtuigd z ij n, dat hun lichamelijkedaadslechts de diepst gaan de re flee t ee r i ng in hun lichaam van hun zielc-éénheid is, dan kan ik niet anders, dan hun daad, gegeven hun natuur, als volkomen gerechtvaardigd beschouwen, ook al zou ik persoonlijk, gegeven mijn natuur, er anders over kunnen oor de elen, indien het m ij betrof. ]) Ik bedoelde hier met liefde: geblachtsuiting. (v. R.) Iedere interpretatie van uitingen in „Ongekend leed" of andere geschriften van mij over dit onderwerp, die met deze verklaring in strijd is, geeft mijne bedoeling foutief weer, en ben ik dus daarvoor niet verantwoordelijk te achten. Een ander hoofd-medewerker van het Comité nl. Dr. Numa Praetorius schrijft in een recensie in het Jaarboek van 1903, uit welke Jaargang de heer Rochussen geput heeft (bldz. 1014): „Gute Früchte könnten allerdings entspriessen aus ofifenen Biindnissen zwischen Homosexuellen und normalen Jünglingen bei denen der Homosexuelle unter Ueberwindung seiner Sinnlichkeit1) die Förderung des Geliebten in geistigcr und moralischer Beziehung erstreben wiirde." Wanneer nu dus reeds ieder redelijk mensch de bewering als zoude het Comité „den menschen een vrijbrief, voor tegennatuurlijke ontucht", geven, indien hij tenminste eerlijk is, zal moeten laten vallen, zoo is ook de uiting, alsof het comité ooit beweerd zou hebben, dat de uranier per se hooger zou staan dan de voor vrouwen geslachtsdrift voelende man, beslist onjuist. Uit hetzelfde artikel van Dr. Numa Praetorius, den recensent der bibliographie over het Uranistnc (bldz. 1015) bovenbedoeld, kan men vinden: „Ich kan 11 immer nur wiederholen, dass man die Homosexualitat nicht als h oh ere, bessere Liebe in Gegensatz zur Heterosexualitat bringen darf. 2) Beide haben ilire Licht-und ihre Schattenseiten. Letztere werden selbstverstilndlich auch bei der Anerkennung der homosexuellen Liebe nicht vcrschwinden." Kn zoo zou ik werkelijk een menigte plaatsen kunnen brengen, ware het niet, dat hierdoor te veel plaats ingenomen worden zou, en naar het mij voorkomt, deze zoo even gegeven uitspraak van een der oudste medewerkers van het Comité overtuigend genoeg is. Waar is nu die leer, die de menschen vergiftigen zal? Neen, niet het Comité dat zich ook tot taak stelt, den uraniërs hun plichten als mensch te toonen, en hen inzicht in hun ziel te geven „haalt de hoogste Hemelgave van dit aardsche leven letterlijk door ') Ik spatieer, v. K. 2) Deze spatieering staat in het origineel, v. K. het slijk," (Rochussen bldz. 12), maar dat doet de partij, die zich tegen verbreiding van beter inzicht met hand en tand verzet, of door doodzwijgen dezetracht te beletten. Wilt gij nog meer bewijzen als boven reeds gegeven werden ? Door gebrek aan inzicht in eigen zieleleven, en aan de andere zijde, om zoo verdenking van zich af te wentelen, of om andere redenen, die echter met: liefde niets te maken hebben, trouwen vele uraniërs en sleuren daardoor „die Hemelsgave door het slijk", bedriegend hun vrouw, huichelend liefde, waar die niet bestaat, verwekkend kinderen, wie door hun natuur geen kinderen verwekken mochten. „Gij drijft hen tot verlaging en verdierlijking van het huwelijk, door hen te dwingen, voor hen een soort onanie te plegen in de vrouwelijke schede. Ja, er zijn niet zoo weinig doktoren, zelfs van zeer beroemden naam, die uraniërs aanraden naar publieke vrouwen te gaan, om 't gevoel voor een vrouw aan te leeren! die hen aanraden te huwen, en zoo een vrouw te bedriegen! „Want wanneer 't al tot een sexueele handeling kan komen, dan gebeurt dit meerendeels doordat die „man" zich het phantasiebeeld van een mannelijk persoon voortoovert! „Gij dwingt door uw verachting en haat werkelijk niet weinigen tot een huichelen hun hcele leven door! „Gij dwingt door uw verachting en haat, personen, in wie eveneens als in u zoo nu en dan de kracht des levens met vurige felheid oplaait, hetzij tot gedwongen onthouding, hetzij, wanneer de zelfbeheersching, die daarvoor noodig is, omdat bij hen die onthouding het heele leven moet duren volgens den wil van u, voor wie in schitterend liefdeleven eens de boei der absolute onthouding verbroken zal worden-—hetzij wanneer die zelfbeheersching te kort schiet, tot onanie of tot prostitutie! „Gij dwingt door uw verachting en haat, zoovelen, die schuldloos lijden, tot den dood!" schreef ik reeds in mijn „Ongekend leed". Wat het Comité wil, is niet een maar toegeven aan geslachtsaandrang, maar is, naast wat wij boven schreven, een wakker roepen van het besef, dat de uraniër niet trouwen mag; dat hij de vrouw niet gebruiken mag als masker voor huichelarij, dat hij de vrouw niet verlagen mag tot een onanie-werktuig. Is dit vergiftigen van menschen-zielen ? Het schandelijke onrecht, dat men het Comité doet, door te beweren, dat het een vrijbrief aan den mensch wil uitreiken tot het plegen van tegennatuurlijke ontucht, schreit ten hemel! Het Comité heeft alleen het wetenschaplijke feit vastgesteld, dat onder de menschheid personen leven, die uraniër door hun geboorte reeds zijn; tracht dit verschijnsel te verklaren en stelt de uit het niet te loochenen verschijnsel noodwendig volgende medische, juridische en ethische consequentiën op. Allen, die zouden willen beweren, dat verbreiding van beter inzicht verderving van zeden zou verwekken, wil ik doen opmerken: i°. dat mij persoonlijk gevallen bekend zijn, waar, door het gehoord hebben van mijne rede voorkomen werd, dat iemand door onwetendheid wellicht anders slachtoffer geworden zou zijn, van een bovenmatig geslachtsdriftigen homosexueel. 2°. dat het een feit is, dat, zoowel in Duitschland als hier in ons land, er verschillende homosexueelen gevonden worden, die niet alleen met lede oogen het werken van het Comité aanzien, maar het zelfs op alle wijze trachten tegen te houden, omdat die categorie van personen ondervonden heeft en vreest, dat daardoor de mogelijkheid, om zich geslachtelijk te bevredigen, hen moeilijker gemaakt wordt. Zoodat dus, waarop ook het onder i° genoemde wijst, mijns inziens met zekerheid voorzegd kan worden, dat de walgelijkste prostitutie, die er bestaat, nl. dat heterosexueele, normale mannen en jongelingen zich aan homosexueelen prostitueeren, en welke prostitutie op dit moment ontzaglijk uitgebreid is, ook in ons land, door onze verbreiding van betere inzichten verminderd worden zal tot een minimum. Opdat men uit deze mededeeling geen kwaadwillige verklaringen zal gaan distilleeren, deel ik met nadruk mede, dat de steun die het Comité ondervindt van den kant der uraniërs ieder jaar grooter en grooter wordt, ') omdat wie van beter gehalte zijn, door juister inzicht zich bewust worden, van hunne moreele plichten, die hen door de verachting der wereld verduisterd werden. '} Als bewijs voor die uitbreiding geef ik hier den gang van het bedrag der geldelijke bijdragen aan het Comité te Charlottenburg: In 1899 werd ontvangen 927,95 Mark. » 1900 » » 2782,21 » » I9OI » » 4569,52 D » 1902 » » 7942,46 0 D I903 D » I3042,II » Zijn deze bewijzen u niet genoeg, dat inderdaad verbreiding van beter inzicht een verhooging en veredeling van het zedelijk bewustzijn moeten teweeg brengen ? Hoe zou het ook kunnen, dat juister inzicht in wat de wetenschap leert, verslechting der zeden zou verwekken? En waarlijk: de voortgang der wetenschap is niet te stuiten, wat ook Professoren zonder feiten-kennis, of Staatsraden in verontwaardiging neer zouden schrijven! O, zeker, ik geloof, dat de heer Staatsraad inderdaad uit heiligen vrees, en grootste bezorgheid zijn hartstochtelijk waarschuwend woord geschreven heeft! Maar die vrees en die bezorgdheid zijn ongemotiveerd, die vrees en die bezorgdheid zijn onnoodig: zooals ik boven toonde. En laat ook andere dit bedenken: Heel vreemd is steeds, die angst, dat werkelijk de heele jongelingschap of het grootste deel daarvan tot homosexueel geslachtsleven komen zou, indien men niet den uraniër verachtte, of Comité-leden als pestbesmette individuen meed. Het zou kunnen schijnen, alsof in die angst de erkenning eigenlijk lag, dat diep in de menschelijke ziel, niet zoo'n heel erge afkeer voor de homosexueele daad bestaat, als men met zijne uitspraken zou willen doen gelooven. Wanneer men toch niet overtuigd was, dat ieder jonge man bijna, gemakkelijk door een uraniër tot geslachtsverrichtingen verleid kon worden, zou men immers niets vreezen en vertrouwen zonder meer op de natuurlijke ingeboren moraal en afkeer van die daden. Want dat men bevreesd voor den omgang met een homosexueel zou zijn, in dezelfde mate en om dezelfde reden, waarom men ook niet gaarne heeft, dat een jonge man met een dronkaard, speler of hoerenlooper omgaat, omdat hij wellicht ook zich zoo zou gaan gedragen, is onlogisch gedacht. Naar vrouwen gaan, is toch normaal sexueel, dranklust is bijna bij ieder kind, dat reeds, als 't als zuigeling met brandewijn gewasschen wordt, de spons aflikt; en speelzucht is in kiem bij ieder bijna aanwezig: door slechten omgang zou dit alles dus buitenmate ontwikkeld kunnen worden, en zonder moreele remming: — maar dat andere is toch: t e g e n n a t u u r 1 ij k, niet waar ? Ieder heeft toch de in zich gegroeide, op natuurlijk sexueele verhoudingen berustende, moraal, die dat verafschuwt, daarvan walgt: hoe kan dan daar gevaar zijn ? Zou echter die walging niet ingeboren zijn, maar kunstmatig bij gebracht, ja, dan zou dat gevaar geheel gelijk kunnen zijn, met wat in den omgang met drinker, dobbelaar en bordeellooper gelegen is. Dus: uit dien angst blijkt een erkenning, dat men verwacht, dat het meerendeel, zoo niet alle jonge mannen, wel tot homosexueele daden zou geraken, indien de omstandigheden er toe zouden leiden, waarmee de absolute onnatuurlijkheid dier daden weerlegd zou zijn! Laten dat Professoren, Staatsraden en wie niet al, die angstig zijn, wel bedenken! Wij, onderzoekers, weten wel beter: wij weten, dat wij niet behoeven te vreezen, omdat wij vol vertrouwen zijn op de kracht van den gezonden, normalen jongen man: wij weten, dat werkelijk bij deze een ingeboren afschuw bestaat, die zoo groot is, dat die niet overwonnen worden kan, voor de homosexueele daad, zooals die bij den normalen uraniër ingeboren is, voor een geslachtsverrichting met de vrouw. Wij vertrouwen op de kracht der menschheid, der eeuwig-jeugdige, wij vree zen geen ondergang dier steeds zich vernieuwende menschheid. Want het pessimisme van den ouden dag heeft ons nog niet omstrengeld en neergedrukt in desperatie. En daarom zal ons de overwinning zijn, omdat wij ons steunen op ernstig, diep onderzoek, en omdat wij gedreven worden, door liefde voor al wie mensch geheeten wordt; omdat wij weten, dat aan onze zij het recht is! Niet wij bederven de menschheid, niet wij vergiftigen de zielen der kinderen! Ja, er is een pestwalm in de wereld, er is veel rottends op onze schoone aarde! Daarom zullen wij het heldere licht der wetenschap, stralend in alles doordringenden glans, richten op al dat rottende vuile; daarom zullen wij den uiteenjagenden stormwind der critiek doen aanloeien tegen verstikkende vooroordeelnevels, opdat in serene lichtende schoonheid eens de wereld lachen zal van niet meer eindende vreugd. En ziet, die „zedenleer der toekomst", waarvoor waarschuwend naar de pen gegrepen werd, is slechts, wat 't oude versje zegt: „O, richt uw naasten niet, wilt gij rechtvaaardig wezen ; 't Onzichtbaar levensboek telt zooveel duistre blaên, Een enkel is er licht, waarop gij niet kunt lezen, 'n soms kan °P dat blad voor God zijn vrijspraak staan." is slechts wat reiner nog en verhevener neergelegd werd in dat eeuwige woord: „Gij zult liefhebben den Heer uwen God met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grootste gebod. En het tweede daaraan gelijk, is: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven." Dat is t, wat het Comité nastreeft, wanneer men met waarlijk religieusen blik zijn werken beziet. O, ik weet wel, weer zal mijn stem verklinken, en vele ooren zullen doof blijven, want velen willen niet hooren! O ik weet wel, men zal nu weer zwijgen, of zijdelings beschuldigen gaan. Maar al oefenen ook de bladen censuur uit zelfs op staatsstukken, zooals in de regeerings-antwoorden bij de begrooting voor Justitie: waar kalm weggelaten werd, dat de Regeering verklaarde „dat voorzooverre de beweging rakende de homosexualiteit, beoogt een wetenschappelijke verklaring te geven van de abnormaliteit der personen, die het hier geldt, zij uitteraard vrij uitging", en alleen opgenomen werd, „dat openlijke propaganda voor de homosexualiteit gekeerd zal worden volgens het nieuw voorgestelde art. 240 W. v. S. enz. ', ook al schrijft men waarschuwende woorden vol insinuaties steeds weer en steeds opnieuw zal ik mijn stem voor rechtvaar1 igheid en barmhartigheid laten weerklinken, zoolang God het mij vergunt, opdat eens de menschen zullen luisteren, en zullen zien welk gruwelijk onrecht, dag in, dag uit, bedreven werd, aan hunne roeders en zusters, die, hoewel geringer in aantal, evenals zij kinderen van den eenen Vader waren, maar die zij wreedelijk wegduwden van de bron van alle leven: Liefde, omdat die ongelukkigen volgens ïun eigen natuur slechts liefde voelen konden, en niet volgens wat die meerderheid als eenige juistheid erkende. Eens zult gij allen luisteren: al is mijn stem dan ook reeds lang verklonken, anderen en meerderen zullen die klanken opvangen en voort doen donderen de wereld door, totdat het Al zal mede trillen gaan, in groote harmonie! 2 II. Na deze terugwerping nu der beschuldigingen, welke de heer Staatsraad ons toegeslingerd heeft, wil ik nagaan hoe zich het wetenschaplijk inzicht in het uranisme ontwikkeld heeft. Nadat het oude Romeinsche rijk uiteen gevallen was, en de godlijkc Christusleer tot Byzantijnsche staatskerk verbasterd was, werd eigenlijk voor het eerst een wet ter bestraffing van uraniërs uitgevaardigd. Niet, dat reeds vroeger zeer bepaalde gevallen niet strafrechterlijk veroordeeld werden, zooals prostitutie en misbruiken van kinderen (men denke er slechts aan, dat bijv. keizer Domitianus het noodig oordeelde te verbieden, dat kinderen onder de " jaar geprostitueerd werden!), maar een werkelijke strafwet werd eerst ingevoerd door keizer Justinianus »). De grond, waarop die wet werd ingevoerd, was uitsluitend: de verwoesting van Sodom en Gomorra. Een inzicht in de ontwikkeling en het wezen van het uranisme ontbrak geheel. Wel hadden Cl. 1'tolemacus -) en Hrmicus ») astrologische verklaringen voor het ontstaan dier personen gegeven, maar van het tegenwoordig standpunt der wetenschap kunnen wij daarvan slechts als historisch curiosum kennis nemen, maar zij bewijzen, dat men toen toch reeds het aangeboren zijn van dergelijke neigingen aannam, en dat de ontwikkeling ervan onafwendbaar komen moest. Philosophisch was reeds lang te voren een verklaring gegeven door I' la toon in zijn Symposion. Aristophanes vertelt daar hoe de menschen oorspronkelijk vier voeten en vier handen, en twee aangezichten hadden, terwijl zij niet in twee maar in drie geslachten verdeeld waren: het manlijk, het vrouwlijk en het man-vrouwlijk geslacht. Zeus deelde, omdat zij te machtig werden en te overmoedig, hen allen in tweeën, en liet i) Men zie voor de geheele ontwikkeling der strafrechterlijke opvatting: l)r. Nu ma Praetorius, Die strafrechtlichen Bestimmungen gegen den gleichgeschlechtlichen Yerkehr, historisch und kritisch dargestellt. (Jahrb. f. sex. Zwischenst. Jaarg. I bid/. 97—158. -) P roe li diadochi Paraphrasis in Ptolemaei Libros IV, de siderum effectionibus a Leone Allatio e Graeco in Latinum conversa Lugd. Hat. 1654. Lib. II, cap. 3 en lib. III, cap. 19. a) Firmici Materni (Junii) iunioris Siculi v. c. ad mavortium Lollianuin. Astronomicon Libri VIII per Nicol. Pruekncrum Astrolog. imper ad innumeris mendis vindicati. Lib. VII, cc. 7, 15, 16.. iedere helft afzonderlijk leven. Aristophanes gaat dan aldus verder: „Elk van ons derhalve is de weerhelft van een ander mensch, oordat wij uit een in tweeën gesneden zijn evenals schollen. Altijd dan zoekt een ieder zijn eigen weerhelft. Zooveel mannen nu een afgesneden deel zijn van zoo'n geheel, dat toen-ter-tijd man-vrouw heette, zijn vrouwenminnend en de meeste echtbrekers ehooren tot dit geslacht, en ook alle vrouwen, die mannenlievend zijn en overspeelsters, komen voort uit dit geslacht. Maar alle vrouwen die een afgesneden deel zijn van een vrouwengeheel, die zijn niet zoo zeer gesteld op mannen maar voelen zich meer tot vrouwen aangetrokken en de hetai ristriai stammen van dit geslacht. Doch allen die een afgesneden deel van een mangeheel zijn, hangen het manlijke na, en zoolang zij knapen zijn, beminnen zij, daar zij immers stukken zijn van een manlijk geheel, mannen en hebben er vreugde aan bij mannen te liggen en mannen te omhelzen. En wanneer zij mannen zijn, hebben zij knapen lief en voelen zich van nature niet aangetrokken tot huwelijk en vaderschap" '). Het zou veel te omvangrijk worden, zoo ik alle schrijvers door alle tijden heen, die getracht hebben een verklaring van dit verschijnsel te geven, zou op willen noemen. Eenigen, die door hun verder gezag als mensch, waarde hebben, laat ik echter volgen. Goethe zou zich in een gesprek met v. Miiller aldus uitgelaten hebben 2): b „Nun fiel das Gesprach auf Manner-Liebe und Johannes Miiller. Er entwickelte, wie diese Verirrung eigentlich daher komme, dass nach rein ashetischem Maassstabe der Mann immerhin weit schoner, vorzüglicher, vollendeter wie die Erau sei. Ein solches einmal entstandenes Gefühl schwenke dann leicht ins Thierische, grob Materielle lunüber. Die Knabenliebe sei so alt wie die Menschheit, und man könne daher sagen sie liege in die Natur, ob sie gleich gegen die Natur sei". l) Platoons Drinkgelag. Deze vertaling van Platoons Drinkgelag werd bewerkt door P. C. Houtens en gedrukt door de firma Kooyker tc Leiden in Me. negentienhonderd en een. Afgedrukt werden veertig exemplaren, pn- .q en 30 (191 D, E, 192 B.) ë y -) Möbius, Goethe und die Geschlechter, bldz. 25. (Beitrilge z. Lehre von den Geschlechts-Unterschieden, Heft 6. Voltaire schrijft in zijn: Dictionnaire philosophique, v. Amour socratique '): „Comment s'est-il pu faire qu'un vice, destructeur du genre humain, s'il était général, qu'un attentat infame contre la nature, soit pourtant si naturel? II parait être le dernier degré de la corruption réfléchie, et cependant il est le partage ordinaire de ceux, qui n'ont pas en encore le temps d'être corrompus. II est entré dans ces coeurs tout neufs, qui n'ont connu encore ni 1'ambition, ni la fraude, ni la soif des richesses; c'est la jeunesse aveugle, qui, par un instinct mal démêlé, se précipite dans ce désordre au sortir de 1'enfance". En verklaart dan die soort liefde daardoor, dat, bij het ontwaken der geslachtsdrift, men zich door het meisjesachtige uiterlijk van een vriend vergist, en dat die vergissing verdwijnt als dat meisjesachtige verdwenen is. Montesquieu 2) oordeelt: „A Dieu ne plaisse, que je veuille diminuer 1'horreur que 1'on a pour un crime, que la religion, la morale, la politiquc condamnent tour a tour. II faudrait le proscrire, quand il ne ferait quedonner a un sexe les foiblesses de 1'autre et préparer a une vieillesse infame par jeunesse honteuse. „Ce que j'en dirai lui laissera toutes ses flétrissures, et ne portera que contre Ia tyrannie, qui peut abuser de 1'horreur meme que 1'on en doit avoir. Comme la nature de ce crime est d'être caché, il est souvent arrivé que des lcgislateurs 1'ont puni sur la déposition d'un enfant: c'étoit ouvrir une porte bien large a la calomnie „„Justinien, dit 1'rocope,") publia une loi contre ce crime; il fit rechercher ceux qui en étoient coupables, non seulement depuis la lois, mais avant. La déposition d'un temoin, quelquefois d'un enfant, quelquefois d'un esclave, suffisoit, surtout contre les riches et contre ceux qui étoient de la fraction des verts"". „II est singulier, que, parmi nous, trois crimes, la magie, 1'hérésie et le crime contre la nature, dont on pourroit prouver, du premier, qu'il n'existe pas; du second, qu'il est susceptible d'une infinité de !) Oeuvrcs choisies dc Volt ai rc, publiées avec préface, notcs et variantes pnr (ieorges Bengcsco; Dictionnaire philosophique portatif, Edit. Jouaust, Paris, 1892, Tonic 1, v. Aniour socratique. Montesquieu, Oeuvres complètes, Paris, Librairie Hachette & Cie. 1873, Doel 1, Dc 1'Esprit des Lois, livre XII, Chap. VI, du crime contre nature. «) Histoire secrète. distinctions, intcrprétations, limitations; du troisième, qu'il est trèssouvent obscur, aient été tous trois punis dc la peine du feu. „Je dirai bien que le crime contre nature ne fera jamais dans une société de grands progrès, si le peuple ne s'y trouve porté d'ailleurs par quelque coutume, corame chez les Grecs, oü les jeunes gens faisoient tous leurs exercices nus; comme chez nous, oü 1'éducation domestique est hors d'usage; comme chez les Asiatiques, oü des particuliers ont un grand nonibre de femmes, qu'ils méprisent, tandis que les autres n'en peuvent avoir. Oue 1'on ne prépare point ce crime, qu'on le proscrive par une police exacte, comme toutes les violations des moeurs; et 1'on verra soudain la nature, ou défendre ses droits, ou les reprendre. Douce, aimable, charmante, clle a répandu les plaisirs d'une main liberale; et, en nous comblant de délices, elle nous prépare, par des enfants qui nous font, pour ainsi dire, renaitre, a des satisfactions plus grandes que ces délices mêmes". Al geeft Montesquieu persoonlijk verachting en afschuw dus te kennen, toch laat hij zulk een goed en helder licht, in enkele opzichten tenminste, vallen op het verschijnsel, dat ook voor moderne personen zijne overw egingen hun waarde behouden hebben, en zijn oordeel wat betreft het actief optreden tegenover deze questie van een mildheid getuigd, die bij vele nu levenden verre te zoeken is. Zeer diep inzicht verraadt de Hollandsche philosooph Hemsterhuis (t '79°)- In zijn: Lettre sur les désirs') behandelt hij o. a. het streven, dat er bestaat tusschen twee individuen, die elkaar liefhebben, om zich te vereenigen en gaat dan aldus verder: ,,Mais retournons aux moyens dont 1'amc peut se servir pour approcher de cette union desiréc. II y en a deux surtout, qui méritent a plusieurs égards d'étre approfondis: 1'un physique, 1'autre intellectuel. II n'y a personne parmi ceux, qui se mêlent de réfléchir et de penser, qui ne soit convaincu, par sa propre expérience, dc la correspondance singuliere, qu'il y j. entre les parties de la gene rat ion et de nos idees, combien dc certaines idees causent de changement dans ces parties, et combien promptement un changement contraire dans ces parties fait évanouir ces idéés. •Je ne conclurai rien de cette singuliere defaillance qui fixe le 1) Oeuvres philosophiques dc F. Hemsterhuis, nouvelle édition, revue et augmentée, Paris L. Hausmann, 1809. Tome 1, bldz. 75 sqq. moment de 1'union du male et du femellc. Je dirai seulement, que de tous les moycns physiques dont lame se sert dans sa tendance vers une union d'essence, c'est celuila qui non-s eulement la mêne beau coup plus loin que tout autre qu'elle voudrait tenter, mais encore (ce qui est bien remarquable) c'est celui qui se manifeste le plus dans tous ses désirs1). J'en appelle a ces jeu nes et vigoureux fanatiques, dont les passions en réligion, en amour, en amitié, ou dans ce désir pour des rhoses pure ment matérielles, sont extrêmes; et je gage que tous, si jamais ils ont réfléchi dans leurs momens de ferveur quellequ'aitété 1'espèce de leurs désirs, ils s'en sont ressentisplus ou moins dans ces parties, oii Platon déja avoit placé le siége de la concupiscence, „Pour vous prouver la vérité de cette observation considérés je vous prie, les fous abus de toute espèce que la corruption des moeurs a fait dans tous les siècles de cc moyen, auquel 1'Etre Suprème peut paroitre avoir confié la suite de la création." „Je parle non-seulement de la pédérastie, ct de ces monstrueux mélanges d'hommes et d'animaux qui se font dans ces climats dont la physique excite le plus ce moyen, mais aussi de ces ét ranges fureurs d'une volupté éffrenée sur le marbre ct le bronze, comme Pline et d'autres nous le rapportent. „Je ne disconviens pas de la brutale extravagancc de ces abus; mais du moins est-i 1 évident que ces abus naitroient nat ure 11e ment de cettc force attractive universelle si 1'ame n'avoit en mé me temps la faculté de régler cette force, ou si, par corruption ou imbécilité, elle en abandonnait les ré nes". Dan gaat Hemsterhuis na 't andere middel, nl. het geestelijke, aan de hand van Socratcs' rede over de liefde in 1'latoons Drinkgelag, en na de „biasphêmes de quelques poêtes impurs" tegen Socrates ver van zich geworpen te hebben, zegt hij: „L'amour ct 1'amitié avoient a-peu-près la même signification chez eux (de Grieken) que chez nous; mais leur tact ou leur sensibilité extréme donnoit a toutes leurs passion* ct a tous leurs désirs une intensité, que nous ne saurions concevoir et par consé- !) Deze en de volgende spatieeringen in Hemsterhuis' artikel zijn van mij. quent a leurs vertus ct a leurs vices un éclat, qui nous éblouit". En op bldz. 84, laat hij dan volgen, sprekend over de Grieken: „II faut que 1 utilité, qui resultait, de la coagulation de ces atnes si fortes, si éclairées ct si actives, et qui s'observoient de si piés, fut bien considérable, puisqu'on voit chez ces peuples des legislateurs menie, qui souvent ont bien voulu courir le risque des abus du premier moyen, pour ne pas perdre le fruit de 1'autre". Indien men in deze uiteenzetting de uitdrukkingen van subjectieve afkeur weglaat, en wat Hemsterhuis alleen bij Grieken zich denkt, ook over de andere volken van den tegenwoordigen tijd uitbreidt, zal men werkelijk zien, dat zijn opvatting, als philosopische uitlegging althans, zeer goed zich dekt met het tegenwoordige natuurwetcnschaplijk inzicht. Dan nog wil ik noemen als inderdaad zeer nauwkeurige ontleding het werk in 4 deelen van Fried. Willi. liasilvon Ramdohr: Venus Urania, Ueber die Natur der Liebe, über ihre Veredlung und Verschönerung, Leipzig, G. J. Görschen 1798, waarin ook de uranische liefde behandeld wordt, en dat van HeinrichHössliin twee deelen: Eros, die Mannerliebe der Griechen, ihre Beziehungen zur Geschichte, Erziehung, Literatur und Gesetzgcbung aller Zeiten. Die Unzuverlassigkeit der aussern Kennzeichen im Geslechtsleben des Leibes und der Seele, oder Forschungen iiber platonische Liebe, ihre Würdigung und Entwürdigung fiir Sitten-, Natur- und Völkerkunde. (Ier Band, Glarus, 1836; lier Band, St. Gallen 1838.), hoewel het eerste werk zeer zeker verloren heeft, omdat de schrijver te veel geofferd heeft aan de pruderie zijner tijdgenooten. Als standaardwerk, hoewel zeer zeker onnauwkeurigheden erin voorkomen, moet ik verder noemen de twaalf geschriften van den I lannoveraanschen assessor C a r 1 H e i n r i c h U1 r i c h s, die onder den naam Nuraa Numantius zijne eerste brochure uitgaf1). Zijn !) De titels dier werkjes, die in eersten druk verschenen zijn van 1863—1875, en in tweeden druk in 1898 bij Spohr in Leipzig, zijn de volgende: 1. V index. Sozialjuristische Studiën über mannmannliche Geschlechtsliebe. 2. Inelusa. Anthropologische Studiën über mannmannliche Geschlechtsliebe. 3. Vindicta. Kampf für Freiheit von Verfolgung. 4. Formatrix. Anthropologische Studiën über urnische Liebe. 5. Ara spei. Moralphilosophische und sozialphilosophische Studiën über urnische Liebe. 6. Gladius furens. Das Naturrütsel der l'rningsliebe und das Irrtum als Gesetzgeber. opvatting wordt het kortst uitgedrukt door: anima muliebris in corpore virili inclusa, en ofschoon in letterlijken zin deze uitdrukking niet geheel juist is, zullen wij zien dat de nieuwe wetenschaplijke verklaringen toch wel daaronder begrepen zijn. Maar al die studiën en werken waren vergeten. De een of andere bibliophiel bezat ze, maar de wetenschap had blijkbaar ze uit 't oog verloren. Rn zoo was het ook gegaan, met zoovele andere studiën en uitspraken, die in tijdschriften of op andere wijze verborgen lagen. Ik wil slechts noemen den gerechtelijken psychiater Casper'), en G r i e s i 11 g e r -), en W e s t p h a 1 3), die als medische authoriteiten ter hunner tijd zeer zeker veel minder onjuiste beweringen uitten, als na het diepgaand onderzoek na hen, huidige Professoren zonder feitenkennis aan den man trachten te brengen. Eindelijk kwam dan v. Krafft-Ebing met zijn Psychopathia sexualis. Met hem vangt dan het tijdperk van 'n wctenschaplijk onderzoek in deze materie aan. Zooals vanzelf spreekt was het eerste materiaal, dat v. KrafftEbing kreeg, omdat hij psychiater was, van psychiatrischen aard. En zoo kon hij dan ook in zijn voorrede van den i«i druk schrijven: „Es ist das traurige Vorrecht der Medicin und speciell der Psychiatrie, dass sie bestandig die Kehrseite des Lebens, menschliche Schwache und Armseligkeit schauen muss". Toen echter zijn boek, waarin hij, zooals de titel reeds aanduidt, het uranisme als een psychopathie opvatte, verschenen was, en 7. Memnon. Die Geschlechtsnatur des mannliebenden Urnings. Körperlich- seelischer Hermaphroditismus. 8. Incuhus. l'rnungsliebe und Blutgier. 9. Argonauticus. Zastrow und die Urninge des pietistischen, ultramontanen und freidenkenden Lagers. 10. 1'rnmethcus. Beitrage zur F.rforschung des Naturratsels des Uranismus und zur Erörterung der sittlichcn und gesellschaftlichen Interessen des Urningstums. 11. Araxes. Ruf nach Befreiung der Uningsnatur vom Strafgesetz. 12. Kritische Pfeile. Denkschrift iiber die Bestrafung der Urningsliebe. !) Ca sper, Ueber Notzucht und Paderastie, Viertelj. f. geriehtl. und öffentl. Medizin Bd. 1, Berlin 1852. 2) Griesinger, Vortrag zur Eröffnung der psychiatr. Klinik. Arch. f. Ps> u. und Nervenkrankh. Ier Band Berlin 1868—69. 3) v. \\ est p hal, Die Contrare Sexualempfindung. Archiv f. Psychiat. und Nervenkrankh. lier Bd. Berlin 1870. vele uraniers het blijkbaar lazen, ontving hij vele biographien of ook persoonlijke bezoeken van hen, waarschijnlijk, omdat zij dankbaarheid gevoelden voor den man, die dorst te verdedigen, dat zij tenminste geen misdadiger waren. Zoo kon hij dan ook normale, d w. z. niet krankzinnige, niet psychiatrische gevallen onderzoeken, en daardoor veranderde zijn opvatting volkomen. In zijn voorwoord van den isden druk, schrijft hij dan ook: „Die Lekt ure der Briefe [solcher Stiefkinder der Natur, aus allen Landern an den Verfasser gerichtet], deren Schreiber in der Mehrzahl geistig und social hochstehende und oft sehr feinfiihlige Menschen sind erweckt das tiefstc Mitleid". Maar zijn veranderd inzicht blijkt wel het duidelijkst uit zijne Neue Studiën auf dem Gcbiete der Homosexualitat'). Eerlijk erkent hij daarin: „Als die medizinische Wissenschaft begann sich ernstlich mit kontrarer Sexualitiit, als einer Perversion des geschlechtlichen 1< ühlens zu beschiiftigen und sie von bloser lerversit.it zu trennen, da erschien die homosexuale Perversion selbst dem arztlichen Forscher als eine solche Monstrositiit, dass er sie als eine psychopathische Erscheinung auffassen zu müssen glaubc". Dan echter komt hij tot de constateering, die ik ook reeds elders -) geciteerd heb, dat: „die kontriire Sexualempfindung an und fiii sich nicht als psychische Entartung oder gar Krankheit betrachtet werden darf, geht u. A. daraus hervor, dass sie sogar mit geistiger Superioritat vereinbar ist. — Beweis dafiir Manner bei allen Nationen, deren kontriire Sexualitat festgestellt ist, und die gleiclnvohl als Schriftsteller, Dichter, Künstler, Eeldherrn, Staatsmanner der Stolz ihres Volkes sind. „Kin weitercr Beweis dafiir, dass die kontriire Sexualempfindung nicht Krankheit, aber auch nicht lasterhafte Hingabe an das Unsittliche sein kann, liegt darin, dass sie alle die edlen Regungen des 1 ferzens, welchc die heterosexuale Liebe hervorzubringen vei mag, ebenfalls entwickeln kann — in Gestalt von Edelmut, Aufopferung, Menschcnliebe, Kunstsinn, eigene schöpferische Thiitig- •Jahrbuch f. sex. Zwischenstufen III Jahrg. (1901) bldz. 1—36. ) Weerlegging \an l'rof. Dr. J. K. A. Wertheim Salonionson's beschouwing over het Jahrbuch fiir sexuelle Zwischenstufen, lid. V in het Tijdschrift voor •Strafrecht, Deel XII art. 3. Amsterdam, Tierie, 1904. bldz. 13 en 14. keit u. s. w. aber auch die Leidenschaften und Fehler der Liebe (Eifersucht, Selbstmord, Mord, ungltickliche Liebe mit ihrem delctarcn Einfluss auf Seele und Körper usw.)". Om ten slotte vast te stellen: 1. „Kontrare Sexualempfindung ist eine ganzlich unverschuldete, weil durch Störung des Waltens empirischer Naturgesetzc bcgründete, Erscheinung. 2. „Sie verdient Mitleid, nicht aber Verachtung, gleich jeder anderen Missbildung oder Funktionsstörung. 3. „Ihr Vorhandensein prajudiziert nicht der Annahme einer Ungetrübtheit der seelischen Funktionen, ist mit normaler geistiger Funktion vertraglich." Naast dit oordeel van een der competente beoordeelaars van het uranisme, wil ik dat van eenige anderen zetten. Laten wij eerst hooren, welke onderzoekers bijv. de bekende psychiater Nacke als competent beoordeelt: „Solche, die I lundertc von Homosexuellen nicht nur flüchtig sahen, sondern genau bez. ihres Thuns und Treibens beobachteten und so einen möglichst vollstandigen Einblick in ihre eigenthiimliche Psyche gewonnen. Dergleichen Sachverstiindige deutscher Zunge untcr den Schriftstellern über Homosexualitat haben wir kaum ein Dutsend. Als solche kenne ich zur Zeit nur: v. Kraftt-Ebing, Fuchs (Wien), v. Schrenck-Notzing (Miinchen), Moll, Hirschfeld (Berlin) und Praetorius. Alle die übrigen, so tiberaus zahlreichen Autoren sind in meinen Augen, da sie die obige Bedingung wohl kaum erfüllen, keine geniigende Sachverstandigen. Sic haben alle nur wenig Falie gesehen, und dies meist in der forensen l'raxis. Ihr Material ist ein viel zu gcringes und gewöhnlich unterabnormen Verhaltnissen beobachtet. Ihr Urtheil kann uns also nur sehr bedingt maassgebend sein." ') Hoe v. Krafft-Ebings oordeel luidt, zagen wij reeds boven, en zou willen wij nu die andere onderzoekers de revue laten passeeren en er nog eenige meerdere uitspraken bijvoegen. De in de tweede plaats genoemde F uchs 2) op wien wij evenals op v. Kraftt-Ebing, onder, bij de bespreking over de mogelijkheid van „verkregen" homosexualiteit terugkomen, verklaart, — ofschoon 1) Nücke. Probleme auf dem Gebiete der Homosexualitat. Allgemeine Zeitschrift für Psychiatrie und psychisch- gerichtliche Medicin, hcrausgeg. d. H. Laehr. Band 59, Heft 6, 1902, bldz. 809. 2) Alfred Fuchs, Therapeutische Bestrebungen auf dem Gebiete sexueller Perversionen. Jahrb. f. s. Zwischenst. Bd. IV, Jaarg. 1902, bldz. 179, sqq. hij van meening is, dat ccn homosexuecl moet trachten „te verandcrcn en dat hij een geslachtsdaad alleen dan als onontkoomlijk zou willen accepteeren, indien hij in een speciaal geval tot de overtuiging was gekomen, dat die bepaalde homosexuecl niet te helpen was, en uit een onthouding grootere gevaren zouden ontstaan'als uit een toegeven aan den dwang dier aandrift, (welke acceptatie liij dan gelijk stelt met het toestaan aan een morphinist, die toch niet meer te helpen is, dat hij met inspuiten voort gaat)'), ook deze verklaart toch, „dass die kontrare Sexualempfindung, wie es allbekannt ist, Ethik und Moral nicht hindert, ihre höchsten Blüten zu entfalten"2). Moet het Staatsraden en geleerden hier te lande niet als hoon in de ooren klinken, dat: „wie es allbekannt ist"? Als aangeboren beschouwt Fuchs de gevallen, waarin „der Trieb gleich beim Erwachen ohne aussere Einfliisse sich kontrar zeigte und es blieb, wahrend den Betreffende.! Gleichgiiltigkeit oder gar ausgesprochenen Abscheu vor dem körperlichcn Kontakte mit dem andern Geschlecht abhielt. Ueber die originSre Bedeutung dieser dem ()rganismus von der Anlage an eigcntümlichen, also angeborenen Form der Anomalie kann man in solchen Fallen nicht im Zweifel sein" 3). Ofschoon de voorstelling niet heel duidelijk genoemd kan worden, van een zich ontwikkelen „ohne aussere Einfliisse," toch is dat luce clarius aangetoond, dat Fuchs een aangeboren kunnen zijn der homosexualiteit erkent, en eveneens dat die met de hoogste uitingen van intellect en moraliteit vereenigd kan zijn. Ook moet hij erkennen4): „dass es eine gewissermassen weite Auslegung des Begriftes ist, wenn man Menschen mit angeborenen oder erworbenen Anomalien, welche sich sonst unter Umstanden eines vollkonimenen vVohlbefindens erfreuen kunnen, „Kranke" nennt. \ ielleicht sollte man sie richtiger „abnorm Veranlagte" oder .ihnlich benennen, insbesondere wenn man nur die Verkehrtheit des Geschlechtstriebcs und nicht die in der übenviegenden Mehrzahl mit dieser verbundenen, gesundheitlichen Schiidigungcn im Auge behalt', wat dus geheel in overeenstemming is, met wat ik boven in mijne apologie schreef. i.c. bldz. 180. 2) l.c. bldz. 184. 3) l.c. bldz. 181. 4) l.c. bldz. 179. Dan komt in het bovengenoemde getal onderzoekers: von Schrenck-Notzing. Hoewel deze zeer zeker het overgrootste deel der homosexueelen als zoo geworden door allerlei uiterlijke schadelijke invloeden beschouwt, en wij dus onder ook op hem terug moeten komen, erkent hij toch '), dat aangeboren gevallen van uranisme bestaan: „Sehr wichtig dagegen fiir die originare Anlage zur contraren Sexualempfïndung ist der Nachweis, dass der weibliche Typus im mannlichen Kinde schon vor der Zeit der ersten sexuellen Regungen (nicht der Pubertiit, wie manche Urninge meinen) charakterologisch sich entwickelte, und dass aus diesem weiblichen Charakter als ein folgerichtige Theilerscheinung weibliches Geschlcchtsgefühl entstand, ohne den Zwang ausserer Verhaltnisse." Moll is o. a. van oordeel 2): „Ausserdem sprechen zahlreiche Analogien dafür, dass man vvenigstens in einer grossen Anzahl von Fallen eine angeborene Anlage fiir die Homosexualitat annehmen muss". Hirschfeld3), die ± 2000 homosexueelen onderzocht heeft, schrijft nadruklijk: „Slechts uit den geboren uraniër,4) uit het uranische kind kan zich de homosexucele man of de homosexueele vrouw ontwikkelen". En Numa Praetorius laat zich o. a. in een recensie over twee artikels van H. Gross in het Archiv für Kriminalanthropologie und Kriminalstatistik Bd. 6, Heft 3, 4, 1901 en Bd. 7, Heft 1, 2, aldus uit: „Ich weiss nicht, ob die Jahrbücher dazu beigetragen haben eine gewisse Aenderung in den Anschauungen von Gross herbei zu fiihren, jedenfalls aber besteht nunmehr in der Grundauffassung der Homosexualitat, dass sie n&mlich in der Psychologie des Ho 111 osexue 11 e 11 wurzelnde angeborene Triebrichtung sei, Einigkeit zwischen Gross und Dr. Hirschfeld. Aucli ich habe stets betont, dass die kontrare Sexual- J) v. Schrenck-N'otzing. l)ic Suggestions-therapie bei krankhaftcn Erscheinungen des Geschlechtssinnes, mit besondercr Berücksichtigung der contraren Sexualempfindung. Stuttgart. Ferdinand Enke, 1892, bldz. 195. s) Moll, Behandlung der Homosexualitat, Jahrb. f. sex. Zwischenst. Bd. II, 1900, bldz. 13. ') Magnus Hirschfeld, Oorzaken en wezen van het Uranisme; uit het Duitsch vertaald door \V. — Amsterdam — Tierie — 1904 — bldz. 29. Duitschc uitgave: in het Jahrb. f. sex Zwischenst. Jahrg. V, Bd. I, 1903, bldz. 14. 4) Deze spatieering is van mij. (v. R.) empfindung nicht als Krankheit, sondern als Anomalie zu betrachten sei" '). Hiermede is de geheele rij van bevoegde deskundigen, volgens Nacke, afgeloopen. Nacke zelf erkent: „ich selbst habe mit den meisten Autoren bis jetzt an eine „envorbene" Homosexualitat geglaubt; ja, dieselbe fiir viel haufiger gehalten als die angeborene Form, und sie daher als Laster bezeichnet. \\ iederholt liabe ich die Sache so dargestellt und zwar auf Grund einer ziemlich ausgedehnten Litteraturkenntniss ferner aus Analogiegrtinden, weniger leider auf eigene Krfahrung hin, da mir nur die so überaus seltenen Fiille von Paderastie in der Irrenanstalt zur Verfiigung standen. — Es fragt sich, ob es wirklicht nicht talie geben kann, wo auch eine geringe angeborene Anlage völlig abgeht. — In dieser iiberaus schwierigen Sache, kunnen selbstverstandlich ein begriindetes Urtheil nur wirkliche Sachverstandige abgeben". — Daarop noemt Nacke de boven behandelde rij onderzoekers op en trekt dan ook dezelfde conclusie als waartoe ieder onbevooroordeelde lezer komen moet: „W ir haben daher vorliiufig einfach die Meinung jener eigentlichen Sachverstandigen anzunehmen, dass die Homosexualitat stets mehr oder weniger an ge boren ist, d. h. ohne den eingeborenen Faktor spater nicht erworben werden kann" -). Voordat wij nu het vraagstuk of een verkregen homosexualiteit mogelijk is, nader onderzoeken, wil ik hier nog eenige uitspraken geven. Raffalovich 3) schrijft: „Gewisse Menschcn werden als Urninge geboren, sie scheinen vom zartesten Kindesalter an, dem Uranismus verfallen zu sein. \Vir glauben, dass nichts sie .ïndern, sie darin erschüttern kann. Sic arbeiten selbst dieser ihrer Bestimmung in die Hiinde, sie bilden sich selbst in dieser Richtung aus, und nichts lenkt sie von ihrem Wege ab. „Andere Menschen werden als Heterosexuelle geboren. Ihre Bestimmung ist es, das Weib zu lieben, und nichts halt siedavon zurück, weder eine Erziehung, noch der Beruf, den sic w;ihlen, sie !) Nu ma Praetorius. Bibliographie. Jahrb. IV, 1902, bldz. 863. 2) Nacke, Probleme, o. c. bldz. 808, 810. 3) Raffalovich. Die Entwickelung der Homosexualitat. Autorisirte Uebersetzung aus dem Französichen, lierlin X. \V. 6, Fischer's Medic. Buchhandlung, Kornfeld 1895 bldz. 33. haben fiir contriire Séxualempfindung nur tiefsten Abscheu, ironische Vérwunderung übrig". Havelock Ellis1) verklaart: „Ehe die Erscheinungen w issenschaftlich untersucht wurden, galten alle Falie für erworben [Icb] betrachte erworbene Homosexualitat als selten; ich würde mich nicht wundern, wenn eine eindringlichere Forschung zeigte, dass selbst in diesen seltenen Fallen ein angeborenes Element vorliegt". Ed ward Carpenter2) uit zich : „Wenn man also die Richtung, in welcher sich die Wissenschaft in dieser Sache standig bewegt hat, ins Auge fasst, so erkennt man ohne Sclnvierigkeit, dass das Beiwort „Krankhaft" als Bezeichnung für den homogenen Hang, d. h. für das allgemeine Empfinden von Liebe gegen eine Person desselben Geschlechts, wahrscheinlich bald aufgegeben werden wird". En een weinig verder verklaart hij, dat er bestaat: „eine ungeheure Menge von Fallen wo die Kundgebung im Ganzen den C harakter der Normalitat und Gesundheit an sich triigt, und zwar in so ausreichendem Maasse, dass dadurch eine bestimmte unterschiedene A b a r t der Geschlechts leiden schaft begriindet wird". Deze verdienstelijke samensteller van: Iolaüs, an Anthology of I" riendship, zou, volgens Numa 1'raetorius ook nog in een later werk: „Wenn die Menschen reif zur Liebe werden", op bldz. 234 geschreven hebben: „Als eine der grossen Schwierigkeiten, die einer allgemeinen Verstandigung über sexuelle Fragen im Wege standen bezeichnet Carpenter, die ausserordentliche Verschiedenheit der Enipfindungsweise und Temperamente. So z. 15. vermoge ein Mann von Welt einen Asketen kaum zu verstellen und jedenfalls nicht mit ihm zu sympathisieren. Der Durchschnittsmann und das Durchschnittsweib traten an die grosse Leidenschaft von ganz verschiedenen Seiten heran und missverstanden einander infolge dessen unaufhörlich. Und diese beiden grossen Klassen des Menschengeschlechts waren wieder ausser Stande, 1) Havelock Ellis und J. A. Svmonds. Das kontrüre Geschlechtsgefühl. Deutsche Original-Ausgabe, besorgt unter Mitwirkung von Dr. Hans Kurella, Leipzig, Gcorg H. Wigand's Verlag, 1896. bldz. 132. 2) Edw. Carpenter. Die homogene Liebe und deren Bedeutung in der freien Gesellschaft. — Deutsch von 11. It. Kischer. (Als Manuskript gedruckt.) Leipzig, M. Spohr, bldz. 26. jene andere scharfumrissene Klasse von Menschen zu verste hen, deren Liebesneigungen von Geburt an nur dem eigenen Geschlecht galten, ja, sie wollten die Rxistenz einer solchen Gattung von Menschen k a u m a n e r k e 1111 e n, obgleich sie thatsSchlich eine grosse und wichtige Gruppe in allen Schichten der Gescllschaft darstelle. Alle diese Verschiedenheiten seien bislier so wenig der Gegenstand unvoreingenommener Forschung gewesen, dass wir uns in eineni ganz erstaunlichen Grad dartiber im Dunkel befanden" >). Wij hebben dus gezien, dat alle onderzoekers, die men beschouwen kan, als op de hoogte van het vraagstuk te zijn, eenparig aannemen, dat het uranisme in vele gevallen een werkelijk aangeboren iets is — en het eenigste verschil van meening bestaat hierin, dat eenige, nl. Ilirschfeld, 1'raetorius, — men denke er wel aan, dat deze ook juist degenen zijn, die het grootste aantal onderzocht hebben, — meenen, dat alle zonder uitzondering zoo geboren zijn, terwijl anderen gelooven, dat men wellicht een groot of ook een klein gedeelte moet afzonderen, waarin men van een „verkregen" uranisme zou moeten spreken. ') Geciteerd uit Numa Praetorius' bespreking van genoemd werkje, waarvan de Duitsche vertaling door Carl Federn uitgegeven is bij Scemans Nacht". Leipzig. Jahrbuch f. sex. Zwischenstufen, VI Jahrg. 1904, bldz. 463. Carpenter's werk is ook in 't Nederlandsch vertaald door L. de Jager Meezenbroek—van Beverwijk, met een voorwoord van Dr. H. Was, onder de titel: Liefde's meerderjarigheid. (Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1904.) De boven door mij gespatieerde plaats luidt daarin als volgt (bldz. 134): »en wederom kunnen deze beide groote groepen van het menschdom die andere scherp omlijnde klasse van menschen, die, ongevoelig voor sexueele bekoring, zich tot hun eigen geslacht aangetrokken gevoelen, niet begrijpen, en erkennen inderdaad nauwelijks het bestaan van zulk een klasse van menschen''. Is hier ter wille der pruderie een offer gebracht? Toen dit reeds gedrukt was, was het mij mogelijk de oorspronkelijke tekst te raadplegen. I let bleek me werkelijk, dat die alleen met de Duitsche vertaling overeenstemde, en de door mij in het Hollandsche citaat gespatieerde: ongevoelig voor sexueele bekoring, een toevoegsel zijn der vertaalster of des voorwoordschrijvers. Is die toevoeging ook geauthoriseerd ? De oorspronkelijke tekst is, gecit. uit Love's Coming-of-Age, 1903: »and again both of these great sections of humanity fail entirely to understand that other and well-marked class of persons, whose love-attraction is (inborn) towards their own sex, and indeed hardly recognise the existence of such a class" (bldz. 115). Wij zullen nu nagaan de uitspraken der verschillende onderzoekers omtrent dit probleem, en het zal blijken, dat eigenlijk die geheele strijd een woordenstrijd is, en een alleen maar blijven vasthouden aan eerst opgevatte meeningen. De eenige onderzoekers, die wij van de bovengcnoemden hebben na te gaan, zijn: v. Krafft-Ebing, v. Schrenck-Notzing, Fuchs en dan wel meer als curiositeit, ook nog Iwan Bloch, omdat deze, zooals mij gebleken is, bij ons hier in Nederland nog wel gelezen woidt, daar de naam van een man als Eulenburg, die een voorwoord schreef bij het eerste deel der: Beitr.ïge zur Aetiologie der Psychopathia sexualis, vertrouwen inboezemt. De groote menigte van andere schrijvers over dit onderwerp behoeven niet nagegaan te worden, omdat zij steeds weer op deze onderzoekers zich baseeren en niets nieuws brengen. Het groote probleem dat wij zoo even aangaven of nl. een „verkregen" (d. w. z. door een of ander oorzaak bij een oorspronkelijk heterosexueel optredende) homosexualiteit bestaat, wordt door v. Krafft-Ebing in negatieven zin opgelost. Volgens hem') bestaat geen „verkregen" homosexualiteit maar kan alleen van tardive, d.w.z. in aanleg aanwezige, eerst op lateren leeftijd apert wordende, zich uitende, homosexualiteit sprake zijn. Woordelijk schrijft hij: „Es geschieht zuweilen, dass homosexuelle Empfindungen und Antriebe erst im spateren Leben auftreten, als anscheinend erworbene, nach Umstanden als gezüchtete Anomalie, wahrend in der Kegel, die kontnire Sexualempfindung schon pubisch und selbst praepubisch zu Tage tritt. Ein sorgfaltiges Studium dieserhinter den ange boren en numerisch stark zurückbleibenden Falie2) hat mir folgendes ergeben: J. Seltene Falie von tardiver Entwickelung des Sexuallebens überhaupt, bei übrigens als primare und angeborene Anomalie feststellbarer kontrarer Sexualit.1t. 2. Palle von sog. psychischer Hermaphrodisie in welcher Wille und sittliche Widerstandskraft zu Gunsten der (immerhin schwachen) heterosexualen Veranlagung den Geschlechtstrieb im Sinne dieser ausschliesslich thatig sein liessen, die Antriebe aus der kontraren V eranlagung zu reprimieren vermochten, bis aus ausseren Gründen !) v. Krafft-F.bing, Neue Studiën etc. l.c. bldz. 7 sqq. 2) Deze spatieering is van mij. v. K. (Leidenschaft, Verfiihrung, Ansteckung durch ein Weib etc.) oder in neren (s. 3. (iruppe) jene eines Tages versagten und das kontrare Geschlechtsgebiet zur ausschliesslichen Herrschaft gelangen hessen „Diese Gruppe ist jedenfalls die hautigste und wichtigste und nachst der folgenden, die für die Therapie aussichtsvollste. „3- Diese Gruppe besteht aus mannigfachen, aus der starkeren oder geringeren Belastung sich ergebenden Uebergangsfallen zu heterosexual ursprünglich empfindenden Individuen, bei welchen allerdings zur Zeit der Entwickelung des Geschlechtslebens die der Keimdrüse adaequate cerebrale Organisation zur Herrschaft gelangt ist. Die mangelhafte harmonische Entwickelung einer Heterosexualitat bei diesen Existenzen giebt sich aber nicht blos durch die folgende Katastrophe anlasslich geringfiigiger nicht ganz zur Unterdrückung gelangte, mindestens latent fortbestehende kontrare Sexualitat in Gestalt von vereinzelten kontniren körperlichen oder psychische!! sekundaren Geschlechtscharakteren, durch eventuell im Traumleben oder in psychischen Ausnahmezustanden z. B. mi Rausch zu Tage tretende Zeichen von Erregbarkeit der sonst latenten kontraren Sexualsphïire. „Niemals habe ich bei sog. ervvorbener, richtiger tardiver kontrarer Sexualempfindung Hinweise auf eine bi-sexuelle Veranlagung vermisst. Gewöhnlich bestand auch ein abnorm starkes sexuelles Bedürfniss. Damit ein dergestalt ungiinstig veranlagtes, d. h. mit ungeniigenden Streitkraften ausgestattetes im Kampfe urn Heteround Monosexualitat nicht erstarktes Zentrum eines Tages zu Gunsten des gegensatzlichen, bisher latent gebliebenen depos^ediert wird und eventuell dauernd die Herrschaft verliert, dazu bedarf es aber bei dem überhaupt Veranlagten einer Reihe von weiteren seelischen und körperlichen Schadigungen und nicht blos geringtUgiger psychologischer Veranlassungen, die nur die Bedeutung eines letzten Gliedes in der Kette der Ursachen haben. „Gewöhnlich handelt es sich urn belastete hypersexuale Individuen von abnorm früh sich regenden Bedürfnissen, die schon im frühen Kindesalter der Masturbation verfallen. Bei solchen Belasteten auch spinal wenig Widerstandsfahigen, komt es aber früh zu Neurasthenie. Diese schwacht die Libido zum anderen Geschlecht, ruft psychische und physische Impotenz liervor und Mangel der Wollustempfindung (Anaphrodisie) beim geschlechtlichen Akt und drangt vom VVeibe ab. I11 anderen Kallen kommt dazu noch der üble Einfluss auf die Psyche in Gestalt einer am Körper des 3 Weibes erlittenen Infektion. Immer wieder kehrt der sexuell abnorm Bedürftige zur Masturbation zurück und fördert damit seine Neurasthenie, die ihrerseits wieder schiidigend auf Geist und Körper wirkt. In solchem Zustand physischen und moralischen Unbehagens, auf dem Nullpunkt normaler geschlechtlicher Empfindungsweise entwickelt sich nun aus seiner bisherigen Latenz bei dem immer noch Libidinösen das gegensatzliche sexuale Zentrum. Damit erwacht Geschlechtsgefühl fiir das eigene Geschlecht und nun vermag dann allerdings Verfiihrung das letzte Glied in der Kette der Ursachen abzugeben, und eine neue Sexualitiit zu schaffen. Hier liat die arztliche Kunst Spielraum insofern eine rechtzeitige Bekïimpfung der Masturbation und der Neurasthenie, eventuell unter Zuhülfenahme suggestiver Behandlung die normale Sexualitiit wieder herstellen kann, wobei allerdings die Gefahr besteht, dass jeweils mit Wiederkehr der alten Schadlichkeiten neuerliche Entgleisungerfolgt". Het blijkt dus, dat v. Krafft-Ebing steeds en altijd aanneemt een ingeboren kiem van uranisme, die echter in deze zoogen. verkregen gevallen, door allerlei omstandigheden eerst later tot uiting kwam, maar dat, waren dergelijke omstandigheden ook al voorgekomen, maar was die ingeboren aanleg niet aanwezig geweest, geen uraniër zich ontwikkeld zou hebben. Fuchs verklaart1): „Ebenso nehmen wir aber eine angeborene anomale Disposition in jenen Pallen an, wo bestimmte aussere Einflüsse, insbesondere zur Zeit der Pubertat, auf die Determinierung der Geschlechtsrichtiing eingewirkt haben, um die suggestive Dauerwirkung solcher Einflüsse erklaren zu können. „Bekanntlich sind solche aussere Einflüsse am hauflgsten die Verführung durch Geschlechtsgenossen (mutuelle Manustrupation) oder die Einwirkung zufalliger Momente aus dem Gebiete der sog. 2) !) Fuchs 1. c. bldz. i8r. 2) Uit uiterst vertrouwbare bron werd mij medegedeeld, dat bij eenige der allerhoogst geplaatste strafrechters in ons vaderland een zoo volkomen onwetendheid met een dier zeer gewichtige verschijnselen, dat in hooge mate antisociaal en in uitgesproken vorm direct gevaarlijk voor de samenleving is, bestond, dat hun zelfs het woord: sadist, absoluut onbekend bleek te zijn, toen naar aanleiding van een onlangs bedreven moord, tegenover hen de onderstelling geopperd werd, of de moordenaar ook een sadist kon wezen. Zou voor hen, die als hoogste rechters over menschen te oordeelen hebben, een ietwat meer inzicht in de verschijnselen en uitingen van den gezonden, zoowel als van den zieken menschengeest niet zeer gewenscht te achten zijn? Parfisthesien der Geschlechtsempfindung. (Sadismus, Masochismus, Fetichismus)". v. Schrenck-Notzing') erkent, dat li ij „nur auf geeigneten Boden eine Erwerbung ftlr möglich hiiit". In zijn „Suggestioiisiiierapie 2) kan men lezen: „Für die contrare Sexualempfindung sind als atiologisch drei l'.ntwicklungsmöglichkeiten zu unterscheiden: Entstehung I. aus origeniirer Gehirnanlage; II. auf dem Boden neuropathischer Disposition durch Erziehungseinflüsse. III. aus reiner Züchtung bei Unbelasteten. „Die Klasse II ist die bei weitem haufigste". \ oor wij meer in bizonderheden v. Schrenck's indeeling onderzoeken gaan, willen wij even constateeren, dat die auteur eigenlijk ook het aangeboren zijn van een heterosexueele geslachtsrichting niet aanneemt. Hij toch schrijft:3) „Wie alle Thiere so eignet auch der Mensch sich das Meiste durch Uebung und Erfahrung an. Wie der Geschlechtstrieb, so ist auch der Nahrungstrieb in seinen ersten blinden Aeusserungen, ein Streben dem sein Ziel erst allmahlich bewusst wird, indem es, nach Erfüllung ringend, aussere Eindrticke verabredet; Sinnreize sind schon zum ersten Hervorbrechen der Triebe erforderlich, sie bewirken nach Wundt (Physiol. Psychologie 1887, ^ 231) lediglich sinnliche Empfindungen und Gcfiihle. Die Vorstellung der Mutterbrust ist dem Saugling nicht angeboren, sondern ein dumpfes I Iungergefühl lost jene Bewegungen aus, welche schliesslich die Befriedigung des Begehrens herbeiführen. „Mit der erstmaligen Befriedigung tritt eine dunkle Vorstellung der ïtusscrcn Objecte, die sich dabei darbieten, und seiner eigenen Bewegungen ein; es wird so mit dem Hungerfühl zugleich das reproductirte Bild aller dieser Eindrticke auf das Begehrcn hindrangen". So vervollkommen sich die einfachen Instinkthandlungen. „In derselben Weise ist die Entwicklung des Geschlechtstriebes zu denken. Die sammtlichen darauf bezuglichen Vorstellungen entstammen der Erfahrung, wiewohl der Irieb selbst zu den ange- !) v. Schrenck-Notzing, lieitriige zur forensischen Beurtheilung von Sittlichkeits-vergehen etc. Archiv. für Kriminal Anthropol. etc., 1899, 1 Hd. (gecit. bij Nacke, Probleme, o. c. bldz. 809). v. Schrenk-Notzing, o. c. bldz. 196. 3) v. Schrenck-Notzing, Suggestionstherapie etc., bldz. 154 en 155. borenen Instinkten gehort. Nur die Anlage zur Entstehung bestimmter Gemeinempfindungen und zur Association bestimmter Bewegungen mit diesen Empfindungen kann nach Wundt nur angeboren sein. So ist auch der Geschlechtstrieb in seinen ersten dunklen Regungen sicli keines bestimmten Zieles bewusst; zunachst handelt es sich also um objectlose (körperlich von den Generationsorganen angeregte) Gefühle und Affekte, die Ahnungen, Sehnen und Drangen bezeichnet werden, denen durch Sinneseindrücke das verstiirkende Material zugeführt wird. Der Trieb bringt gewissermassen als Reflexausserung Bewegungen hervor und führt zur instinktiven Triebhandlung". Op bldz. 156 schrijft hij dan: „Bei vorzeitigem Erwachen des Geschlechtstriebes fehlt nun in der Regel die Gelegenheit zum normalen Verkehr. Daher ist Onanie, angeregt durch Kitzelgefühle an der Eichel und Erectionen, die haufigste Eolge dieser Erscheinung. Der den durch tactile oder psychische Onanie ausgelösten ersten Orgasmus begleitende Sinneseindruck grabt sich wegen der Machtigkeit der Gefühlsbetonung tiefer ein, als die meisten anderen Eindrücke. Die neue Wahrnehmung wird um der mit ihrverbundenen Gefühle wegen festgehalten, mag sie auch noch so disparat sein. Die Wahrnehmung wird inhaltlich und zeitlich so intensiv zusammen gedacht, dass fortan das Wollustgefühl von der reproducirten Vorstellung der ausseren begleitenden Umstande regelmassig begleitet wird. „Gerade weil der Mensch in dieser bestimmten Richtung noch nichts erlebt hat, wird er sich dem starksten Lustgcfühle, das die Natur bietet um so ruckhaltloser hingeben, je weniger widerstandsfahig in I kussen etc. vroe- hier dus , ^er Seliad 304. I" hadden die neiging ook nu nog 38 = 12,5 0/„ 1" " » » nooit gehad 256 = 84,3 0/ Hiervan voelen nu geslachtsdrift voor vrouwen 290 = 94,3 0jQ voor mannen 6 = 1,9 0jQ voor beiden 12 = 3,8 °/H stelden zich bij het onaneeren phantasiebeelden voor van vrouwen 194 = 62,9 °/0 van mannen 18 = 5,84■>/„ in 't geheel geen phantasiebeelden 131 = 42,5 3 °/0 Wanneer wij deze statistiek in verband met von SchrenckNotzing's theorie nagaan, en met onze boven gegeven andere statistieken, zien wij : Wanneer 92,150/0 der jongens liever met jongens spelen, zullen wel in hun puberteitstijd, en ook daarvoor, wanneer de geslachtsaandrang begint te ontwaken, de meesten hunner personen van het zelfde geslacht in hun buurt gehad hebben. Terwijl nu echter 85 ü/0 i) der jongens zeker geonaneerd heeft, zijn er slechts 20,9 °/0, die als 't ware in verdwaling der directe geslachtsdriftaandrang met kameraden geslachtsdaden deden. Van een werkelijke „Verirrung" in hun puberteit kan echter slechts bij 15,7 °/0 sprake zijn, omdat dezen in dien tijd ook de andere liefdesuitingen, als kussen en omarmen, hun' vriend bewezen — en toch werden slechts 1,9 o/0 komosexueel en 3,8 °/0 bi-sexueel. Kn al moge het nu ook zijn, dat er onder degenen, die zich als heterosexueel of als bi-sexueel aangaven, ook nog wel zuivere homosexueelen, of eigenlijke heterosexueelen zijn, (de homosexueelen die zich als zoodanig bekend gemaakt hebben, ken ik persoonlijk en ik heb alle 6 onderzocht), toch blijkt uit deze getallenverhouding maar al te duidelijk, dat geheel andere factoren hebben moeten werken als v. Schrenck-Notzing aangeeft. Zeer zeker die 6 homosexueelen waren allen erfelijk belast, maar, die zijn er onder die jongens, welke een ware „Verirrung" van de geslachtsdrift gehad hadden, ook heel veel, en ook onder al die anderen; dus ook een erbij komen van een psyschisch of lichamelijk erfelijk belast zijn, was niet de oorzaak van het uranisme dier zes; en evenmin kwam ') Volgens Kohleder (die Masturbation; cine Monographie f. Acrzte und Padagogen, Berlin Fischer's mediz. Buchhandlung, 1899), moeten van de 100 menschen er 99 geonaneerd hebben. — Mijn cijfer is dus te laag. Naar analogie hiervan moet men ook besluiten, dat mijne overige cijfers, die bekentenissen in houden, eveneens te laag zijn, en dus alleen als minima te beschouwen zijn. dit verschijnsel in hunne familiën, met uitzondering van bij één, familiair voor. Daarbij komt, dat men steeds bedenken moet, dat de door mijne enquête verkregen cijfers eigenlijk alleen waarde hebben, als minima voor zoover zij bekentenissen aangeven van dingen, die veracht worden; zoodat men gevoeglijk onderstellen kan, dat bijv. het getal jongens, dat met elkaar geslachtsverrichtingen bedreven heeft in hun puberteit, veel grooter is. Mij zijn door mijn onderzoek verschillende gymnasia en hoogere burgerscholen bekend, waar eigenlijk alle jongens onderling dergelijke dingen bedreven. De bewering, dat onanie uranisme zou verwekken, is uit het feit, dat minstens 85 o/Q ^r jongens geonaneerd heeft, volgens Rohleder zelfs 99 o/„, absoluut weerlegd, daar volgens de zoo aanstonds te geven onderzoekingen het aantal homosexueelen schommelen moet tusschen 2 % en 33 o/0. Rohleder beschouwt wel de onanie als een gevolg der contrair sexueele gevoelens, maar niet als een oorzaak !). Ook N a c k e 2) is die nieening toegedaan: „Kndlich möchte ich noch hervor heben, dass trotz der haufigen und jahrelang geübten Onanie, welche besonders bei Imbezillen, Jugendlichen, oder sekundar Verblödeten nicht selten beobachtet wird, diese doch nicht in einem einzigen Falie zu Inversion oder zu homosexuellen Handlungen gefiihrt hatte, die sich vielmehr meist als Produkt der Verführung darstellten und als Surrogathandlungen auftraten. Schon daraus erzieht man, dass O n a n i e a n sich kaum je Homosexualitat erzeugt"3). M ö b i u s meent 4) „Zwischen Onanie und Verkehrung des Triebes bestehen Beziehungen, und zwar eine Art von Zwickmühle. Wer nicht mit Macht zu dem anderen Geschlechte gezogen wird, wer wohl gar dagegen Abneigung empfïndet, der weiss, wenigstens anfangs, nicht, wie er sich helfen soll. Der 1 rieb ist da und entweder scheint er keinen Gegenstand zu haben, oder das Bewusstsein verwirft das Verlangen nach Personen gleichen Geschlechtes als etwas Ungeheuerliches, Abscheuliches. Also ist die Onanie der einzige Ausweg. Auch der J) Rohleder, o. c. bldz. 65 en 287. 2) Nacke, Einige psychologisch dunkle Fallevon geschlechtlichen Verirrungen in der Irrenanstalt. Jahrb. f. sex. Zwischenst. V Jahrg. Bd. I. 1903 bldz. 190. 3) De spatieering staat in het orgineel. v. R. 4) Möbius, Geschlecht u. Entartung 1. c. bldz. 27, 28. Verkehrte, der sich über seinen Zustand klar geworden ist, der abcr aus Riicksicht auf Sitte und Recht oder aus Furcht seineni Verlangen nicht nachzugeben wagt, hat, wenn er es nicht zur Keuschheit bringen kann, keinen anderen Weg. Unigekehrt entfremdet die Onanie der natürlichen Liebe. Wer sich der Kinsamkeit ergiebt, ach, der ist schnell allein. Alle die vielen Verdriesslichkeiten, die der Verkehr mit dem anderen Geschlechte bringt, fallen weg und so fort. Tragt also jemand eine Alliage zur Verkehrung in sich, so dient die Onanie zu ihrer Förderung." Maar ook zelfs mutueele onanie, ja, zelfs andere veel verder gaande geslachtelijke handelingen, als coïtus in os en inter femora, verwekken niet „an und für sich" uranisme, ook niet, wanneer die handelingen door erfelijk belaste individuen verricht worden. Zoo ken ik onder mijn materiaal bijv. een geval, waarin twee neven, van wie de een homosexueel, doch de ander beslist heterosexueel is, die beiden zeer zwaar erfelijk belast zijn, en van wie de homosexueel in de periode van zijn leven voor zijn puberteit uitsluitend met meisjes omging, terwijl, was het dan ook onbewust, in het karakter van dien omgang sexueele bestanddeelen niet te ontkennen waren, zooals kussen, omarmingen enz. en die op twaalf jarigen leeftijd door een vijf jaar jonger vriendje, dat nu echter absoluut heterosexueel is, verleid werd, tot mutueele onanie, terwijl de heterosexueele reeds vroeger met anderen zoo gedaan had, — dat die twee neven een paar jaar lang, (ongeveer op hun 16e en 17e jaar) ongeveer twee a driemaal 's weeks geslachtsverrichtingen samen bedreven, die in coïtus inter femora et in os bestonden en waarbij hij, die nu homosexueel is, steeds, en als of het van zelf sprak, de passieve rol vervulde. — En toch werd die ander geen actief homosexueel, maar een, 'n zeer krachtigen geslachtsdrift voor vrouwen bezittende, heterosexueel, zooals ook de oorspronkelijke verleider, — die ook tamelijk sterke belasting heeft, en blijkbaar al zeer vroeg ontwikkelde geslachtsdrift had. Indien dus bij dien eenen neef niet een ingeboren aanleg om uraniër te worden, aangenomen wordt, dan kan de absoluut verschillende ontwikkeling dier personen niet verklaard worden volgens v. Schrenck-Notzing's theorie. Dergelijke gevallen kan ik veel meer uit mijn materiaal bijeen brengen, wat echter nu te ver zou voeren. Wel wil ik een ander, s. v. v. tegengesteld geval citeeren. Onder mijn homosexueel materiaal komen voor twee personen, van w,c de eene, toen hij 7 jaar en de ander, toen hij ,i jaar was, door vrouwelijke personen verleid werd, terwijl tevens g uramers aangeven, dat hun eerste geslachtelijke opwellingen, door vrouwen verwekt werden. Ook de droomen, die v. Schrenck-Notzing aanvoert, hebben geen absolute waarde, daar onder de 269 homosexueelen, die ik en daTnoIl t l^ "°g * geV°nden worden- die 00 k zoo nu en dan pollut.e-droomen, waarin vrouwen een rol spelen, hebben erw.jl onder besl.ste heterosexueelen, die ik onderzocht, er wil 'flT iT waarllJk echte urnische droomen hadden. Een wil ik, als hoogst leerrijk, meedeelen. Een beslist heterosexueel persoon, die bijkans geen erfelijke S,m{; ' e" die alIeen wat feminien in voorkomen is, en aan hchte neurasthenie lijdt, herinnert, als een zijner eerste pol- hebb men:.dat hij 's nachts droomde, na op school gehoord te hebben op de les, dat voor de kolonisatie van een land, een groot aantal weesmeisjes werd uitgezonden, als vrouwen voor de reeds koLT C k° üniSten' - dat h'j ook daar was, „iet echter als on st, maar als een d.er meisjes en dat het feit, quod omnes ciuasi fem,nae «unt, zijn orgasmus verwekte " VVare v. Schrenck-Notzing's opvatting juist, zoo zou deze jonge weet I "i UTg, geW°rdCn m°eten Zijn' Vooral als '»cn weet, dat op de school, die hij bezocht, door de jongens onder school blijven veel geonaneerd werd, als hij erbij was- zelfs een der ouderen zich vaak aan zijn genitaliën door hem liet manipuleeren, wat hij zeer gaarne deed, en hij zelf ook bij zijn later onaneeren vaak de phantasievoorstelling kreeg, dat hij n een vrouw veranderde. J Het absoluut niet urnisch worden van dezen persoon kan alleen aatêrhad" ^ ^ ^ ^ ^ Ufni>d- Entartune« bldz 2 ^ T" «Ceschlecht und Ï L V,9 0V" f mogelijkheid van .verkregen uranisme» aldus: chln l r 1 r ZW'S C" angeb0rentn und erworbencnAbweichungen [des Geschlcchtstr.ebes], Alle beruhen auf angeborener Anlage Es 1 ma„aUernH T Krafft"Ebing ^ A"SdrUck >>erw°rben« braucht; er^selbst Stellen so aU^ob " 7 T" ^ tr°tzdem SPricht er an —chen Vcrkehrun l ^ J Ch dUrCh Einwirkungcn von aussenher zur Verkehrung u. s. w. kommen könnte. Die Gründe, die man för die Möglichkeit der fcrwerbung be.gebracht hat, sind durchaus nicht stichhalt.g. Man hat v. Schrenck-Notzing noemt als 3en vorm van ontstaan: reine Züchtung aus Unbelasteten. Ik heb met groote aandacht zijn werk doorgezocht; het is me echter niet mogen gelukken één „eimvandsfreies" voorbeeld daarvan te vinden. Indien het mogelijk zou wezen een geheel onbelaste persoon, een kerngezond mensch, door africhting tot 'n werkelijken uraniër te maken, hoeveel te eerder zou dan een flink belast individu, als de boven geciteerde neef, een homosexueel geworden zijn: maar niets is minder waar! Bij mijne vele onderzoekingen is mij geen enkel voorbeeld daarvan bekend geworden. Zeker, ik weet wel dat zeer veel normaal geslachtelijk voelende jonge mannen zich bijv. aan uraniërs prostitueeren, en vaak allerlei cocotte-alures aannemen, teneinde goede zaken te maken; maar dezen worden daardoor geen uraniërs, want een groot deel dier personen gebruikt het, door hun zich prostitueeren verdiende, geld, als middel om met vrouwen te kunnen verkeeren. Voor deze soort personen is de homosexueele vorm van geslachts- gemeint, friih erworbenc Associationen spieken die Hauptrolle. Der jugendliche Mensch werde von seinen dunklen Triebe geführt, ohne noch sein Ziel zu kennen. Yerkniipfe sich eine starke geschlechtliche Erregung mit der Wahrnehmung einer Person des gleichen Geschlechtes, so rufe spater der durch die Vorgilnge in den Keimdrüsen angeregte Drang die Erinnerung an die Wahrnehmung wach, und umgekehrt könne der Anblick einer :lhnlichen Person, oder einer ahnlichen Situation geschlechtlich erregen. «Natürlich geht es so zu, aber nur dar.n, wenn der Mensch die bestiminte Anlage mit bringt, gewinnen diese Associationen Macht iiber ihn. Es kann zugegeben werden, dass zufallige Ereignisse in der Jugend fördernd auf die mitgebrachte Anlage einwirken, dem abnormen Triebe eine eigenthümliche Richtung geben können, aber mehr nicht. >;Man hat ferner auf die hier und da erzielten Heilerfolge, besonders auf die durch hypnotische Suggestion hingewiesen: das Angeborene könnte nicht verandert werden sErstens wird gerade bei dieser Beweisführuog angenommen, dass das Angeboiene veranderlich sei, denn sonst hiltte der ursprünglich gesuilde Mensch nicht zur Verkehrung kommen können, und zum anderen handelt es sich bei jenen Heilerfolgen um eine Art von Kunststück, denn ebensogut, wie ich einem die Suggestion geben kann, das Wasser werde wie Wein schmecken, kann ich ihm mit Erfolg sagen, der Beischlaf werde ihm angenehm sein. Durch Wiederholung der Suggestion kann Dressur erzielt werden und mit der Gewohnung kann bei dem seelischen Hermaphroditen (um solche Leuteri handelt es sich [bisexueelen]), die eine Seite ihres Wesens wirklich gekrilftigt werden." Op die zoogen. genezingen kom ik onder terug. verrichting een soort onanie, waarmee geld verdiend wordt, en waarbij hun geest zich niet zoo als bij solitaire onanie heeft in te spannen, omdat de daad verricht wordt met een levend warm menschen-lichaam, dat zelf reageert, en zij, die daden actief verrichtend, een ware surrogaat-handeling van den gewonen coïtus doen. Reeds vroeger schreef ik: ') „lm Allgemeinen nahmen die Debatter an, dass es Zwei Arten Uraniër gebe: I. geborene. II. gelegentliche („par occasion"). „Der psychische Hermaphrodit ist überhaupt nicht besprochen worden. Ich glaube der Name „Uranier" ist nur dem angeborenen zu geben, der Uraniër „par occasion" ist kein wahrer Uranier. Liebt z. li. ein Jüngling eine andere Person seines eigenen Geschlechts (was mit der Bethatigung im sexuellen Akt noch nicht synonym ist) und kommt es in wachsender Liebes-extase zu einem geschlechtlichen Akte, liebt dann spater oder vielleicht auch schon vorher dieser Jüngling eine Frau, so nennt man eine solche Persönlichkeit einen psychischen Hermaphroditen, d. h. er kann Manner und 1 rauen lieben und sexuell sicli mit diesen bethatigen, und zwar sowohl nach einander als auch nebeneinander d. h. zu gleicher Zeit. „Die Person, welche langere Zeit hindurch mit dem eigenen Geschlechte sexuelle Handlungen verübt, ist darum noch kein Uranier. „Lombroso und Crocq sagten, dass unter Schülern solche Uranier „par occasion sehr hiiufig vorkommen. „Sehen wir einmal, wie Knaben und Jünglinge zur Veriibung sexueller Handlungen mit einander kommen. „Oefters geschieht dies, ohne dass sie eigentlich wissen, was sie thun. Sie wissen nur, dass, wenn man kürzere oder langere Zeit mit einem gewissen Körpertheile manipuliert, ein angenehmes Gefühl eintritt. Oefters treiben sie diese Handlungen gemeinsam, gerade wie andere Spielen, Uaden oder Radeln. In einigen mir bekannten tallen trieben sie es so weit, dass sie es als ein gewöhnliches Spiel betrachteten, um zu sehen, bei wem zuerst eine Ejakulation eintrete! „In diesen und ahnlichen Pallen ist es unmöglich von Uranismus zu sprechen. „Hierbei will ich auf die ganz falsche Vorstellung aufmerksam ') v. Kom e r, Randglossen zur Debatte über den Rapport des Dr. med. Aletrino am V Kongresse für Kriminal Anthropologie zu Amsterdam, Jahrb. f. sex. Zwischenst. Bd. IV, Jaarg. 1902, bldz. 931 sqq. machen, die nicht nur von den Opponierenden sondern auch vom Berichterstatter, so wie von fast allen Schriftstellern geteilt wird, dass Matrosen und Soldaten, also Personen, die langere Zeit den Umgang mit Frauen entbehrten, und deshalb sich untereinander sexuell bethatigten, Uranier oder Homosexuelle seien! Wahrscheinlich giebt es unter ihnen solche: wer aber mit Hülfe einer anderen mannlichen Person seinen Penis solange reizt bis Ejaculation und Orgasmus eintritt, braucht deshalb noch keine Zuneigung zum Andern zu haben, ist darum also noch kein Uranier, sondern er onaniert einfach mittelst eines Hülfsmittels. Bekannt ist, dass jene Personen, die mit Frauen einmal geschlechtlich verkehrten, nicht so leicht zur gewöhnlichen Onanie zurückkehren: onanieren sie, so nehmen sie Phantasiegebilde in Anspruch. Um diese herzustellen, bedarf es aber einer ermüdenden Geistesarbeit, die fiir weniger Gebildeten noch ernUidender ist. Diese Geistesarbeit wird ihnen durch junge, weiblich aussehende Genossen, die als menschliche Körper ebenfalls reagieren, sehr erleichert, weshalb sie diesen Akt der gewöhnlichen einfachen Onanie vorziehen. „Dass diese Akte nicht alle thun, beu eist nur, dass einige die einfache Onanie vorziehen, andere überhaupt weniger sinnlich veranlagt sind, ja auch Tradition und Konvention, die sogar geborene Urningen von jeder geschlechtlichen Bethatigung zurückhalten, mogen viele von diesem Hülfsmittel abhalten. „Professor Crocq meinte von homosexuelle Handlungen verübenden Jünglingen: „„Ce n'est pas par goüt, qu'il choisit les individus de son sexe; c'est uniquement par nécessité."" (Compte-rendu du Congres p. 479). „In vielen Fallen ist dies aber nicht richtig. Ich habe einige Falie beobachten können, in denen Personen, die genügend Geldmittel besassen zu Weibern zu gehen, nicht in Schulen etc. eingesperrt waren, jetzt auch alle heterosexuell fühlen und bereits verheiratet sind, oder es bald sein werden, im Alter von 17—19 Jahren mit einem Freunde in gegenseitigen Liebesbündnissen lebten." Ken paar gevallen wil ik ter illustratie hier erbij voegen. In het eene geval, waren twee personen reeds geruimen tijd goede vrienden. Zij waren resp. 19 en 22 jaar oud. De igjarige, die een heel aanhankelijke persoon was, kuste eens den oudere, toen hij in een zomervacantie bij hem logeerde. Kort daarna, ontving de jongere een brief van den oudere, waarin het volgende voorkwam: „O, had me toch niet zoo spoedig alleen gelaten, want heusch, ik kan hier niet meer wennen zonder jou. Telkens wil ik achter mij kijken, om te zien, of je mij aan ligt te kijken, jou bruine kerel; ik vind het leven nu dubbel zwaar. — Konden wij elkaar nog eens in de armen vallen en eens hartelijk zoenen. — Ik zal nu echter toch naar bed gaan, en geef je in gedachte een zoen, mijn eenig, beste A. Hou steeds een plaatsje in je hart voor je 15. open. En nu ga ik slapen. Een nachtzoen op je lief snoetje! O, kon ik maar een beter vriend voor je zijn, wat zou ik er niet voor geven. Ik kan mij haast niet voorstellen, dat ik vroeger altijd zoo verblind geweest ben, maar nu weet ik het dan toch zeker, jou zwarte kroeskop! — Verbeeld-je dat ik het nooit durfde hopen, dat ik een vriend voor je was, omdat je altijd zoo zeide, een vriend moet dit voor mij zijn en dat, en als ik dan mijzelf naging, dan kon ik niet vinden, dat ik er een voor je was. Als we dan samen wandelden, dan voelde ik mij weer rustig, maar, o, wee, als ik moest gaan eten, en jij ook naar huis ging, dan kwam weer dat wanhopige gevoel. En ik dorst het je nooit vragen, uit angst de waarheid in al zijn kleuren te vernemen. Vind je mij nu ook geen rare pisang, mijn eenige A; maar de eerste keer, dat jij me kuste, toen wist ik alles. — Ik zal nu privaat-lessen nemen en het volgend jaar probeeren eind-examen te doen. Als dat lukt zijn wij weer voor altijd bij elkaar en werken dan gelijk op. „Wees in gedachten innig omhelsd door je zoo innig liefh. B." Van deze twee personen is B., de briefschrijver, nu een absoluut zuiver heterosexueel, gelukkig getrouwd, en vader, — doch de jongere is een uraniër. — [De geslachtsdaden waren coïtus inter femora reciproce, en mutueele onanie]. Het andere geval betreft een tweetal personen, van wie de eene 21 jaar was en de andere 17 jaar, die een jaar lang in de innigste liefdesverhouding geleefd hebben. Zooals in het vorige geval de jongere, zoo gaf hier de oudere mij inzage van brieven. — Zij hadden elkaar in eenige jaren niet gezien, en nu had de oudere opnieuw over zijn liefde voor den jongere geschreven naar aanleiding van een verzoek van mij, bij mijn onderzoek, aan hem, om zoo mogelijk iets dienaangaande te vernemen. Daarop kwam het volgende antwoord: „Ik ben in stilte reeds bijna 5 jaar geëngageerd. Binnen kort wordt ons engagement publiek, en trouwen wij 't volgende jaar. Wij zijn dol op elkaar en de verhouding is, zooals zij wezen moet, zinnelijk en niet zinnelijk in aangename mengeling vereenigd. Over dien vroegeren tijd te schrijven, is heel moeilijk voor me, daar die oude gevoelens, eerder aanwezig geweest, in deze periode niet meer zijn na te voelen, — (de tijd die inmiddels verstreken was, werd mij als ± 6 jaar opgegeven, v. R.). _ Je moet wel bedenken, dat historisch het zoo gegaan is: op 'tgymnasium leerde ik van een oudere, waarin onanie bestond, etc.: dit duurde een paar jaar: gewone jongensknoeierijen met elkaar vind ik dat nu. In mijn ie jaar als student, kon ik misschien daarvan denken dat 't 'n soort liefdesverhouding was geweest. Die jongen is later gesjeesd naar de koloniën gegaan, daar slecht terecht gekomen: met wat ïeet onzedelijkheid, maar ook geldoneerlijkheid en dergelijke Voor jou die op hem volgde, heb ik meer liefde gevoeld. Of voelde ik wellicht wat meelijden met je tobberig quasi philosooph zijn, en je verlaten gevoel? Je ernst was aangenaam en stak gunstig af egenoyer hetgeen het groen „de" student schijnt - Voorts zinne- 'J leRi" lIaar 'k llcrhaal weer: oude gevoelens werden mij vreemd . [De geslachtsdaden waren uitsluitend coïtus inter femoral. Jammer was, dat die oudere mij geen brieven uit dien vroegeren tijd meer kon laten lezen, maar ook uit dezen brief blijkt duidelijk at in dien tijd zeer zeker een verhouding bestaan had, die iedere deskundige als zuiver uranisch toegeschenen zou hebben. Wanneer men nu bovendien weet, dat deze personen, zooeven behandeld, allen tamelijk zwaar erfelijk belast zijn, zoo blijkt wederom absoluut zeker, dat blijkbaar iets anders aanwezig moest zijn in den jongere in 'teerste en den oudere in het tweede geval waardoor die alleen uraniër bleven, terwijl de andere twee normaal heterosexueel geworden zijn; en dat iets moet dan wel de „eingeboren kiem wezen, want die uranisch gebleven personen hadden evenals de boven, in het geval dier twee neven, behandelde uraniër voor hun puberteit uitsluitend bijna met meisjes omgegaan. Al deze voorbeelden, die gemakkelijk te vermeerderen zouden z.jn ), bewijzen zonder meer, dat v. Schrenck-Notzing's opvattingeheel onjuist te noemen is, en dat de natuur, indien een persoon geen geboren uraniër is, hare rechten herneemt, zooals Montesquieu m de bovenaangehaalde plaats zegt: „on verra soudain la nature ou defendre ses droit, ou les reprendre". Zooals ik boven zeide, wil ik na deze weerlegging van den ') Men zie bijv. Hirschfeld, Oorzaken en wezen van het uranisme blz. 40 sqq. 4 woordvoerder der verkregen-uranisme-theorie, als curiosum Iwan B1 o c h nagaan: Wij volgen daarbij Hirschfeld's analyse. •) Bloch noemt als oorzaken2) der homosexualiteit „een te warm (Deel I, blz. 21 en 174) en een te ruw (blz. 33) klimaat, totale onthouding (blz. 97) en oververzadiging (blz. 67 en 221), den ongehuwden staat (blz. 61) en de veelwijverij (blz. 170), jeugd (bldz. 52) en ouderdom (blz. 53), ontbrekende (blz. 38) en overgroote (blz. 69) geslachtelijke aandrift, vereering (blz. 74) en verachting (blz. 96) van de lichaamlijke schoonheid, den aanblik van het bekleede (blz. 141) en van het naakte lichaam (blz. 1S5 en 221), het leven in arbeiderswoningen (blz. 176) en aan het hof (blz. 170), in fabrieken (blz. 184) en op het land (blz. 51). „Verder worden als aetiologische momenten, die den normaalsexueelen gezonden tnensch tot homosexualiteit kunnen voeren, door Bloch beroepsbezigheden genoemd, die meer met het vrouwelijk karakter overeen komen, zooals het beroep van kok, kapper, dameskleermaker en „Damenkomiker (blz. 65), een zeer levendige, of in verkeerde richting geleide verbeeldingskracht (blz. 70), zooals vooral bij kunstenaars wordt aangetroffen (blz. 74), een opgeschroefd godsdienstige toestand (blz. 78), abnormale genitaliën (bldz. 126), een buitengewoon klein membrum virile, een abnormaal wijde of kleine vagina (blz. 127), gonorrhoe (blz. 127), castratie en eunuch zijn (blz. 128), lichamelijke tweeslachtigheid (blz. 130), onanie (blz. 132), chronische drankzucht (bldz. 137), het gebruik van haschisch (blz. 138), verwijfdheid in kleederdracht en zeden (blz. 161), behoefte naar verandering op sexueel gebied, die kan worden opgevoerd tot een waren honger naar geslachtelijke prikkeling (blz. 166), de levenswijze van een roué, van een Don Juan, lediggang en geblaseerdheid (blz. 171), onmiddelijke verleiding, voornamelijk door kindermeiden (blz. 174) en in bordeelen (blz. 177), evenals door andere uraniërs (blz. 238), het samenwonen van gelijkgeslachtelijke personen in kazernes (blz. 179), scholen, kostscholen (blz. 180), cadettenscholen, harems (blz. 182), monniken- en nonnenkloosters, gevangenissen (blz. 183), groote hotels (blz. 184) en schouwburgen (blz. 185), urinoirs (blz. 185), het zien van den 1) Hirschfeld, Oorzaken en wezen van het uranisme, o. c. blz. 111 sqq, 2) L)e cursiveering is van mij. v. R. geslachtelijken omgang van dieren (blz. 1S6)'), de erotische, obscoene literatuur (blz. 18S), ook niet obscoene werken als de bijbel en de geschriften der kerkvaders (blz. 189), het zien van kunstwerken, die den geslachtelijken prikkel opwekken (blz. 200), de beschouwing van het eigen spiegelbeeld (blz. 201), obscoene fotografieën (blz. 202) en platen (blz. 202), obscoene getatoueerde figuren (blz. 210); verder het bezoeken van musea met antieke en moderne beeldhouwwerken, nog meer echter de zoogenaamde anatomische musea met hun plastische afbeeldingen der mannelijke en vrouwelijke geslachtsdeelen (blz. 212), ook balletten, dansen, sommige circusvoorstellingen, specialiteitentheaters, levende beelden, „„poses plabtiques van heroischen of idyllischen aard, evenals het zien van mannen 111 vrouwen- en meisjes in mannenkleeren (blz. 214), verder de toevallige aanblik der mannelijke geslachtsdeelen, b.v. van het vaderlijk membrum (blz. 221), eigen afstootende leelijkheid (blz. 222), vrees voor venerische ziekten (blz. 223), abnormale toestand van de omgeving van den anus (blz. 224), masturbatie per anum (blz. 224), geeselen van de nates (blz. 227), het aannemen eener mannelijke leefwijze, voornamelijk bij prostituees (blz. 232) en omgekeerd, vrouwelijke gewoonten bij mannen (blz. 233), vrouwenhaat van losbollen (blz. 235) en de mannelijke prostitutie (blz. 241). Als bijzondere oorzaken van de vrouwelijke homosexualiteit worden door Bloch genoemd de wederzijdsche masturbatie van de clitoris cum digito et lingua (blz. 244), de afkeer van den man, en de tegenzin in den omgang met den man (blz. 244 en 245), het verlangen van veel mannen, vooral van voyeurs (blz. 247), én last not least de moderne vrouwenbeweging (blz. 248), waarvan hij zegt: „„Ken mijns inziens niet onbelangrijken aetiologischen factor in den oorsprong der tribadie vormt de moderne vrouwenbeweging, die de vrouw op zich zelf doet staan, karakters met mannelijke gevoelens kweekt, enz."" Bloch besluit zijn zorgvuldige opsomming, waarin letterlijk niets is overgeslagen wat dienstig zou kunnen zijn voor de theorie, dat de homosexualiteit verkregen wordt, met de zinsnede: „„wij zijn tot de ervaring gekomen, dat in verreweg de J) Als Hollandsch curiosum voeg ik hierbij: I)r. J. Rutgcrs, Over de Aetiologie van Perverse Geslachtsdrift, Psychiatrische Jladen, 1894, afl. 3. »Meende men door kinderlijk gebrek aan anatomische kennis, dat de dieren den anus [bij den coïtus] gebruiken, dan kan deze voorstelling zich zoo sterk geassocieerd hebben met de jeugdige, krachtiger indrukken van wellust, dat later de anus daaraan een bizondere charme ontleent". meeste gevallen de liefde voor hetzelfde geslacht veroorzaakt wordt door uitwendige oorzaken en dat een oorspronkelijke aanleg daartoe zeer onwaarschijnlijk is, in elk geval zelden voorkomt."" Zeer terecht zegt dan ook hierover Hirschfeld '): „Dat de talrijke aangevoerde gronden, — over de 60 — onmogelijk als toereikend kunnen worden beschouwd, wordt wel met zekerheid hierdoor bewezen, dat er wel geen mensch is, die in zijn leven niet zeer bepaald en herhaaldelijk blootgesteld was aan een of meer der genoemde factoren. Van deze menschen wordt feitelijk slechts een zeer klein deel homosexueel. Terwijl de zelfde prikkel den een volkomen koud laat, of slechts een voorbijgaanden invloed op hem heeft, vormt hij voor den ander het hoogste lustgevoel, waardoor hij begint zich in homosexueele richting te bewegen. De grond hiervoor kan slechts gevonden worden in de verschillende vormen der psyche der betreffende personen: slechts het verschil in constitutie kan bewerken, dat menschen zich onder dezelfde omstandigheden zoo verschillend gedragen. Daarom is de kern van de zaak de aangeboren aanleg." Bovendien zal iederen onbevooroordeelden lezer duidelijk zijn, dat Bloch, al door maar, verwisselt gevolg en oorzaak. Zijn eigen motiveering, waarom hij enkele dingen als oorzaken aangeeft, bewijst dit zonder meer; een enkel voorbeeld volgt: „Die aetiologische Bedeutung [obscöner Schriften] wird vor allem dadurch bewiesen, dass die mei sten geschlechtlicli abnormen Individuen eifrige Leser solcher Werke sind."2) Wij kunnen nu uit dit alles met volkomen zekerheid concludeeren, dat blijvend uranisme alleen aangeboren zijn kan, doch absoluut nooit verkregen. Zeker kan een tijd lang een persoon, die later volkomen heterosexueel zal blijken te zijn, homosexueele daden verrichten, ja zelfs, ik zou bijna zeggen, een uranoïd kunnen wezen, maar dit is dan altijd tijdelijk, en verandert van zelf, wanneer geen uranische aanleg ingeboren was. 1) e. c. bldz. ui. s) Bloch, Beitrage, bldz. 196. III. Gegeven dus het feit, dat nu eenmaal zulk een aanleg bij een zeker aantal personen aangeboren is, hangt de belangrijkheid ten slotte hiervan af, hoevele personen dien aanleg dan hebben. Zoowel door mijne enquête, boven weergegeven, als door verschillende andere enquêten, door Dr. M. Hirschfeld in Charlottenburg verricht, komt men tot de constateering van het feit, dat minstens 2,2 °/0 der menschen uraniër is. Hoewel reeds op andere plaatsen gepubliceerd '), wil ik om het groote belang der quaestie, hier wederom alle uitkomsten weergeven. Hirschfeld schrijft, voor hij tot meedeeling der „Stichproben" overgaat (Jahrb. VI, bldz. 127): „Bei den Stichproben legten wir besonderen Wert darauf, dass es sich urn gemischte, möglichst indifferente und nicht zu kleine Gruppen handelte, vor allem auch nicht urn den Bekanntenkreis einer Persönlichkeit, in welchen möglicherweise die Menge der gleichgeslechtlich Empfindenden hatte überwiegen können. „Wir lassen nun eine Reihe von Ermittelungen folgen, wobei wir bemerken, dass sSmtliche Angaben von Personen herriihren, die uns als unbedingt zuverlassig bekannt sind. Die Berichterstatter sind, soweit sie selbst Urninge sind, stets mit gerechnet." A. De uitkomsten dier „Stichproben waren: I. Onder ongeveer 40 personen, die tot den hoogsten ') Hirschfeld, Das Ergebnis der statistischen Untersuchungen über den Prozentsatz der Homosexuellen — als afzonderlijk werk gepubliceerd, en ook opgenomen in 't Jahrbuch f. sex. Zwischenst. Jaarg. VI, bldz. 106—178. v. Römer. Ongekend leed, de physiologische ontwikkeling der geslachten in verband met de homosexualiteit. — Amsterdam, Tierie, 1904, bladz. 11—14. Europeeschen adel behooren, bevonden zich, volgens absoluut te vertrouwen mededeelingen 2 personen, die beslist zeker uraniërs zijn. . 2 van 40 = 5 0/ II. Onder 190 longlijders uit de arbeidersklasse waren 3 uraniërs _ t g III. Onder 560 officieren waren 14 uraniërs ... 14 560 = 2 K IV. Onder 125 soldaten waren 4 , " „c _ ~ „ V. Onder 125 ..... 4 „ 1-5 - 3-2 „ ut r, , 3 " 3 » • • • 3 » 125 = 2.4 VI. Onder 1000 postbeambten waren 18 uraniërs . iS 1000 = 1 8 VU. Onder 300 spoorbeambten „3 " °° = , " VIII. Onder 100 marineofficieren „5 c — IX. Onder So bankbeambten 2 " ' , " °° ~ 5 X. Onder ,00 „ „ " ' * " 5° = 4 » VT „ , " » 2 ,. • 2 „ 100 — 2 XI. Onder 400 werkl. a/e kunstatelier waren 7 uraniërs 7 400= 17c XII. Onder 400 employés a/e Warenluaus „ 6 6 ino = , - " XIII. Onder 200 „ „handelshuis,, 2 " 2" 200-1 " XIV. Onder 1000 „ ' " " ~ vv r> * " " " 10 » 10 » >°°° = 1 XV. Onder 100 studenten waren 2 uraniërs . . . 2 „ 100 = 2 XVI. Onder 35 corpsstudenten waren 2 uraniërs . . 2 ie = c 7, XVII. Onder 90 leerl. aan een „Lehrerseminar" waren " " " 2 uraniërs _ XVIII. Onder 50 leerl. aan een „Praeparandenanstalt" ('5 '7"jarigen) waren en bleven 2 uraniërs . 2 „ 50 = 4 o XIX. Onder 350 leerlingen van een groote opvoedingsinrichting waren en bleven 7 uraniërs 7 350 = •> XX. Onder 200 gymnasiast, waren en bleven 3 uraniërs ? 200 - ^ c XXI. Onder ,30 kloostcrleerl , i " Z " XXII. Onder 52 burgerscholieren „ 3 , e, _ ' " XXIII. Onder 120 stadsscholieren „ „ 2 " " ..n _ 'l Xvvv' n"?r I2°^mnasiasten ». - 1' 3 1' 3 i20 = 2.'S I aXV. Onder 87 prostest. geestelijken waren 2 2 , XXVI. Onder 95 katholieke „ „ ' " , " 3-4 " XXVII. Onder 110 slagers en slagersknecht.," 4 " 4 " , IO = 3 g5 " XXVIII. Onder 30 personen, die tot enkele familiën be¬ hoorden, waren en bleven 1 uraniërs . . . 1 „ 30 = s , XXIX. ()nder 80 volwassen mannelijke dorpsbewoners waren en bleven 2 uraniërs 80 = -> XXX. Onder 372 bewoners van een blok huizen waren en bleven 5 uraniërs . . c • J » 3/2 — 1.3 „ 132 van 6611 = 199 o/0 55 Ongeveer op dezelfde wijze ingericht als mijn boven medegedeelde enquête hier te lande, werden door Hirschfeld onder de studenten der Technische Hochschule ») in Charlottenburg en onder de „Eisen-, Metall- und Revolverdreher" gehouden. B. Studenten der Technische Hochschule in Charlottenburg. Aantal studenten 3000. Antwoorden kwamen in van 1693 studenten. Onder dezen waren 1S93 heterosexueel = 94 o/0 26 homosexueel = 1,5 „ ) Q 77 bisexueel =4,5 „ jj '° C. De enquête onder 5721 ijzer-, metaal- en revolverdraaiers in Berlijn gaf het volgende resultaat: gezonden kaarten 5721 onbestelbaar terug 1137 dus ontvangen 4594 hiervan antwoordden 1912. Daarvan waren: heterosexueel 1802 onduidelijk beantw. 27 1829 = 95.7% homosexueel 22 = 1.15 OL bisexueel 61 = 3.2 °/o Wij krijgen dus de volgende gemiddelden: Hetero- Homo- j Bisexu- sexueelen. sexueelen. eelen. Charlottenburgsche Stud.-Enq. . 94,0 °/0 1 5 °/0 4,5 °/0 Amsterdamsche Enquête . . . 94,1 „ 1,9 (J j 3,9 Metaalarbeiders Enquête . . . 95,7 „ 1,1 „ 3,2 „ 283,80/n 4,507-'j II)6on Gemiddelde . . | 94,6 o/Q ! 1,5 °/o 1 3.9 °/o *) Men zie over het proces en de veroordeeling van Dr. Hirschfeld naar aanleiding van deze enquête: Jhr. Mr. J. A. Schor er, Wetenschap en Rechtspraak. (I hemis 1904) 3)- ^cr Kedactie van Themis voel ik mij gedrongen mijn bewondering voor haar zedelijken en wetenschaplijken moed te betuigen, omdat zij het eerst in ons land gedurfd heeft, een rechtvaardig en eerlijk stuk in haar blad op te nemen. Dit was reeds geschreven, toen mij bleek, dat de Redactie verklaard had, later, dat bedoeld stuk bij vergissing, als vacantie-blunder geplaatst was. Haar «zedelijke en wetenschaplijke moed'' blijkt dus een vergissing van mij te zijn. Errare humanum est. Onder de bisexueelen in de metaalarbeiders-enquête gaven 11 aan, toch bijna geheel of ten minste overwegend voor het gelijke geslacht liefde te voelen, d. w. z. dus + i/5. Als geheel of bijna geheel homosexueel-voelenden vinden wij dus, wanneer wij ook in de anJere enquêten diezelfde verhouding aannemen, en de boven gegeven „Stichproben" hierbij in aanmerking nemen: Aantal der geheel en bijna geheel homosexueel-voelenden: „Stichproben" 132 van 6611 = 1,99 °/0 Charlott. Enq. 1,5 o/0 + O>9o/0 = 2>4 >; Amsterd. Enq. 1,9 „ + 0,8 „ = 2)7 (> Metaalarbeiders 1,1 „ + 0,6 „ = 1,7 w 4 = 2,2 0/0 \\ anneer wij nu nagaan hoe deze getallen zich verhouden onder de uranische en bisexueele gezinnen, waaruit de door mij tot heden (i December 1904) onderzochte personen stammen, dan vinden wij: Onderzocht werden 2Ö9 uranische gezinnen, i) tezamen omvattende 1342 kinderen. gemiddeld kindercijfer ± 5. De verdeeling in geslachten was: jongens 894 meisjes 448 naar geslachtsdriftrichting: uraniërs 298 urn inden iS bisexueelen 4 Het maximum % getal voor den uranier wordt dus : 298 4 X "00 - 33.4 "ju Onderzocht werden 69 bisexueele gezinnen tezamen omvattend 402 kinderen gemiddeld kindercijfer ± 6 De verdeeling in geslachten was : jongens 253 meisjes 149 J) D. vv. z. gezinnen, waarin minstens één uranier voorkomt: — zoo beteekenen bisexueele gezinnen, gezinnen, waarin minstens één bisexueel voorkomt. naar geslachtsdriftrichting : uraniërs 4 urninden 2 bisexueelen 69 1 let maximum (I/q getal voor den bisexueel wordt dus: 69 253 X 100 = 27,3 °/n Men heeft wel willen beweren, dat de minimum statistieken niet te vertrouwen zouden zijn. Ik wil daarop alleen antwoorden: i°. dat ik de personen, die volgens mijne enquête homosexueel zouden moeten zijn, allen persoonlijk ken, en onderzocht heb. 2°. dat, als een, in al die verschillende onderzoekingen zoo bijna volkomen nauwkeurig overeenstemmend, cijfer gevonden wordt, men dit toch aan het toeval zou willen toeschrijven, dit dan wel wat heel sterk zou zijn. Voor dat wij nu overgaan tot het aantoonen van enkele verschijnselen in de familiën, waaruit de door mij onderzochte homosexueelen stammen, willen wij eerst nagaan, wat men onder het wooid degeneratie, ontaarding, dat ik zooeven gebruikte, moet verstaan. Door den oorspronkelijkengebruiker van dit woord, Morel, werd hieraan de beteekenis gehecht, die blijkt uit wat A le t ri n o ') daarover meedeelt: „Veronderstellen wij, dat het toeval, [een individu, dat geboren is met lichaams- en geesteskracht van een gemiddeld mensch,] op gemiddelden leeftijd brengt onder omstandigheden, die niet voor hem geschikt zijn, waaraan hij zich niet kan gewennen, en waaronder zijn lichaams- en geesteskracht verminderen en achteruit gaan. Wat zal daarvan het gevolg zijn? 't Gevolg zal zijn, dat het physieke en het intelellectueele leven van het individu zullen veranderen, hij blijft niet meer dezelfde, hij zal verminderen, en op zich zelf reeds ontaarden." Die ontaarding zal dat individu nu weer in vermeerderde mate op zijne kinderen kunnen overbrengen, en zoo zal dit verder in de voortplantingsreeks zich kunnen voortzetten, totdat eindelijk een individu geboren wordt, dat zich niet voortplanten kan, tenzij, door huwelijk met een volkomen gezond persoon bijv., 't ras weer verbeterd wordt. 1) Aletrino, Handleiding bij de studie der Crimineele Anthropologie. Amsterdam, G. P. Ticrie. I. bldz. 13 en 14. Eveneens luidt ongeveer Magnan's') uitspraak : „Le dégénérescence est 1 état patliologique de 1'être, qui, comparativement a ses générateurs les plus immédiats, est constitutionnellement amoindri dans sa résistance psychophysique et ne réalise qu'incomplètement les conditions biologiques de la hitte héréditaire pour la vie. Cet amoindrissement, qui se traduit par des stigmates permanentes, est essentiellement progressif, sauf régénération intercurrente; quand celle-ci fait défaut, il aboutit plus ou moins rapidement a 1'anéantissement de 1'espèce". "Dallemagne geeft de volgende verklaring: „„Degeneratie is de reeks van gebeurtenissen, waardoor eene familie, een ras, een soort, nadat zij een stijgende ontwikkeling hebben doorgemaakt, steeds door dalen onder de verschijnsels van achteruitgang, die duidelijker en duidelijker zichtbaar worden en die, langs opvolgende stadiën, uitloopen op onvruchtbaarheid van het individu en ten gevolge daarvan op uitsterven van de soort"". „Hoche noemt degeneratie een afwijking van het type in de ongunstige richtingen en stemt met Möbius in om ontaarding van een type te noemen de ongunstige afwijkingen, die een zekere grootte bereiken, blijvend zijn en door erfelijkheid kunnen overgaan, öf als zoodanig öf meer in 't algemeen, als een nadeel voor de nakomelingschap." Wertheim Salomonson noemde degeneratie op het VeCrimineelanthropologen-congres: „Le moyen par lequel la nature entrave la réproduction d'individus insuffisamment armés pour la lute pour Ia vie, en hij verklaarde de homosexueelen tot gedegenereerden, omdat in hen benadeeld waren: „les deux sentiments fondamentaux de la vie de tout individu: 1'existence propre et la réproduction de 1'espèce." Uit deze aanhalingen blijkt voldoende, wat wetenschaplijk onder gedegenereerden en ontaarden verstaan moet worden, nl.: personen, die te gelijk èn in geestelijk èn in lichamelijk opzicht minderwaardig zijn, èn tevens ook ten opzichte van de voortplanting. Alleen hen dus, die aan deze drie kenmerken beantwoorden, kan en mag men, van wetenschaplijk standpunt, ontaard of gedegenereerd noemen; hieraan moet men vast blijven houden, als definitie van een begrip: doet men dit niet en noemt men personen, ') Ik citeer uit Aletrino, o. 1. Deel 1 bldz. 44. Ook de volgende plaatsen. 2) Compte-rendu, p. 492. die slechts één of ook twee dier kenmerken bezitten, gedegenereerd, dan sticht men heillooze verwarring, die maar al te vaak blijkt, wanneer, zelfs wetenschaplijke, mcnschen over dit onderwerp schrijven of spreken. Wanneer wij nagaan welke combinatiën dier drie kenmerken mogelijk zijn, — waarbij ik dan: geestelijk verdeel in: verstandelijk en gevoelig, dan vinden wij: Een individu kan zijn ten opzichte van Qualiteiten. Combinatiën. lichaam . . . -f —■ + + — - + + ++__ + verstand. . . + + _ —T + + + gevoel . . . + _ + +" + voortplanting . + + + + + + + + | 1 2 3 4 _5__6_ 7 8 9 io ii 12 13 14 15 16 waarin -f beteekent: in het positief bezit van eigenschappen, die voor een goed functioneeren van de qualiteiten vereischt worden, en een negatief bezit dierzelfde eigenschappen, terwijl positief en negatief alle mogelijke gradatiën hebben kunnen. ken gedegeneerde is dus, volgens boven gegeven definitie, uitsluitend, wie in 9 gerangschikt moet worden, wat hij in geslachtsdriftrichting ook zijn moge, terwijl van de overige 15 combinatiën, die, zoowel heterosexueelen als bisexueelen, en zelfs ook homosexueelen kunnen omvatten, — met dien verstande, dat een homosexueel in 1 8 alleen dan kan gerangschikt worden, indien hij omtrent zich zelf niet tot inzicht gekomen is, of onder andere omstandigheden, zooals wij later zullen zien, — eigenlijk geen enkele dergelijke persoon omvat, maar steeds tusschenvormen tusschen den volkomen mensch 1, en den dégénéré 9, en men behoorde daarvoor andere namen te nemen. Nu zal geen onderzoeker eraan denken, 0111 niet te verklaren, dat, de uraniër in 'talgemeen, met betrekking tot zijn voortplanting minderwaardig is, ook al zou hij trouwen en kinderen verwekken maar er zijn toch ook gevallen bekend, waarin een uraniër, zij 't ook met kunst- en vliegwerk zou men haast zeggen, zeer vele kinderen verwekt heeft. Uit mijn materiaal wil ik een paar voorbeelden aanhalen. Zoo heeft een urnische vader (materiaal-nummer XLV) negen kinderen vei wekt, waarvan eene urninde, een uraniër en zeven dochters. En een ander (materiaal-nummer CLXXIX) zelfs elf kinderen, waaronder 5 dochters en 6 zoons, van welke een uraniör. Ken stamboom van een persoon uit mijn materiaal is de volgende: I en opzichte van de voortplantingsorganen is het dus niet absoluut noodzakelijk, dat een uraniOr minderwaardig moet wezen; dat hij 't, wat de andere qualiteiten betreft, evenmin behoeft te zijn, daarover zijn alle onderzoekers het vrijwel eens. Hoven haalde ik reeds de uitspraken van v. Krafft-Ebing en Alfred Fuchs aan. Dat uranisme met zeer hooge geestes-en lichaamsgaven vereenigd kan wezen, vinden wij reeds bij IMatoon') uitgesproken: „En dat (die er vreugd aan hebben bij mannen te liggen en mannen te omhelzen) zijn de besten onder de knapen en jongelingen, daar zij de manlijksten van nature zijn. Enkelen beweren van hen, dat zij schaamteloos zijn, maar dat is gelogen. Want niet uit schaamteloosheid doen zij dit, maar uit moed en kloeke en manlijke gezindheid hebben zij het hun gelijke lief. Een groot bewijs hiervoor is, dat zulken alleen, als zij volwassen zijn, mannen tot het werk van den staat worden." Hoogst interessant is de verklaring van Cl. Ptolemaeus2): „Daarom verachten de volken dezer landen (Britannia, Galatia, Germania, Apulia, Sicilia, Tyrrenia, Celtica, Hispania) den geslachtsdaad met vrouwen, en leggen het daar niet op toe ; maar naar een geslachtsdaad met mannen verlangen zij zeer, en dien noemen zij niet schandelijk noch onmanlijk. En men hoort ook niet, dat zij daardoor schade ondervinden; maar zij houden hun ziel echt manlijk, en beschermen hun maatschappij, en zijn trouw, en zij 1) l'latoon's Drinkgelag, o. 192 A., bldz. 30. 2) Ptolemaeus, o. c. Lib. 11, c. 3. Verklaring der gebruikte teekens: = zoon; = dochter; *9 = uranier; (£ = urninde. (de onderzochte). hebben hunne huisgenooten lief, en zijn zeer mild". Interressant, omdat uit Hirschfeld's ') onderzoek blijkt, dat inderdaad in de Germaansche en noordelijke landen meer waar uranisme voorkomt als in het Zuiden. Ken andere uitspraak van een beslist heterosexueelen geleerde uit het volk, dat nu in opkomst is, nl. het Japansche, Prof. Su yewo Iwaya2), uit Tokio, dien ik in Berlijn leerde kennen, schrijft: „Ks ist auch noch merkwiirdig, dass die Piiderastie in Japan nicht in allen Provinzen in gleicher Weise bekannt ist. Ks scheint, dass sie in dein stidlichen Peil eine grrtssere Ausdehnung gefunden hat, als in den nördlichen Provinzen von Japan. Ks giebt Gegenden, wo das grosse Publikum beinahe keine Ahnung davon hat. Dagegen in Kyushu, besonders in Satzuma ist sie von alten Zeiten ganz besonders verbreitet. Das konimt vielleicht daher, dass man dort in Satzuma so sehr die Tapferkeit und Mannlichkeit sch.'itzt, wahrend in anderen Provinzen, wo keine oder wenig Paderastie bekannt i*t, das Ansehen der Krauen und die Liebe zu ihncn viel grösser ist. Denn man hort von verst.'indigen Keuten sagen, dass der Mensch in den Provinzen, wo die Liebe zu Jünglingen vielfach herrscht, inehr m.'innlich und robust, und der, welcher in Gegenden ohne Paderastie lebt, sanfter, schlaffer, manchmal liederlicher sei." Ietwat vroeger3) schrijft hij: „Man sagt, dass die Paderastie in Japan schon in uralten Zeiten bekannt gcwesen sei. Andere glauben, dass sie erst seit der Zeit, wo der Buddhismus von China aus eingeführt wurde, (ungefahr 600 11. Chr.) aufkam. Wie man weiss, war es im Buddhismus streng verboten, dass die Mönche mit den Weibern verkehrten. Spater wurde es bei einigen Sekten frei. Deswegen hatten die Mönche meistens schone Jungen unter dem Namen „Chigo" (Jüngling) bei sich, welche sie oft leidenschaftlich liebten. Darnach kam die Zeit (ungefahr 1200 n. Chr.) in der die Ritter immer mehr hervortraten und auch unter ihnen war die Paderastie weit verbreitet. Ks waren namentlich viele Dainiyo's (Kui sten), welche ausser ihren Krauen hubsche Jünglinge als sogenannte Kosho bei sich hielten. „Die damaligen Leute hatten sogar den Gedanken, dass es tapferer und heldenhafter sei, wenn die Manner M.'inner liebten und !) Hirschfeld, Oorzaken en Wezen v. h. Uranisme, o. c. bldz. 25. 4) Suyewo Iwaya, Nan sho k' (die Paderastie in Japan). Jahrb. f. sex. Zwischenst. Jahrg. IV, 1902, bldz. 270. ") 1. c. bldz. 266. mit ihnen verkchrten, als wcnn sic sich mit den Weibern abgeben. Diese Meinung herrschte einige Jahrhunderte lang weit und breit. 1 ast jeder Ritter suchte den Jüngling, der seiner würdig war, und begründete mit ihm eine feste Briiderschaft. Es kam oft vor, dass der Ritter wegen des Geliebten einen Eifersuchtsscandal oder ein Duell batte. So blieb das Verhaltnis zuerst nur zwischen Rittern und „Ritterchen", so nannte man die Geliebten. Spater wurde es aber ziemlich allgemein. \ or allem die jungen Schauspieler oder die Lehrlingen der Schauspieler, welche noch nicht auf der Bühne erschienen, waren als passive Geliebte begehrt. So war es beinahe bis zur Mitte des letzten Jahrhunderts." Zekei werden na 1868 strafbepalingen hiertegen ingevoerd, maar schrijft Iwaya, „trotzdem hort man oft, dass die Sitten besonders unter den Studenten jetzt noch ebenso vorkommen, wie bei den früheren Rittern. \ iele Padagogen bekümmern sich sehr darum und sprechen dagegen, aber fast immer vergeblich." Ik heb dit alles aangehaald, om aan te toonen, dat blijkbaar een verbreid zijn van uranisme geen bewijs is, of althans behoeft te zijn, dat een volk, als „Gesammtheit" in degeneratie is, in ontwikkeling neerdaalt, of ten ondergang gedoemd is. lm dit eene voorbeeld van een volk in opkomst staat niet alleen. Bij alle natuurvolken komt uranisme voor, in uitgebreide mate, ja, men kan zelfs bijna geen diersoort ■) noemen, of er zijn verschijnselen van uranisme daarbij aangetoond. Als zeer belangrijke waarneming laat ik hier een gedeelte uit een werkje van den buitengew. Hoogleeraar der Zoölogie te Berlijn, Karsch, volgen, dat de verschijnselen bij meikevers betreft: „Mehrere hinzelfalle endlich von copula inter mares bei Melolontha vulgaris hatte Noël, Leiter des Landes-Laboratoriums für landwirtschaftliche Entomologie in Rouen, im April 1895 zu beobachten Gelegenheit, als er Maikiifer zum Zwecke der Feststcllung der Einwirkung zerstörender Pilze auf ihren Organismus in grosser Menge und in beiden Geschlechtern gefangen hielt. Unter den vielen Paaren befanden sich auch etliche ausschliesslich mannliche Paare, von denen Noël einige de Kerville zum Geschenke ') Men vergelijke hiervoor: Karsch, Uranisme oder Paderastie und Tribadie bei den Naturvölkem. Jahbr. f. sex. Zwischenst. III, 1901, bldz. 72—201. Karsch. Paderastie und Tribadie bei den Tieren auf Grund der Literatur Jahrb. f. sex. Zwischenst. II, 1900, bldz. 126-100. (gecit. zijn bldz. 143-144)! machte; sie waren in Spiritus getötet und im Tode ungetrennt geblieben. de Kerville legte diese Paare in der Sitzung vom 26 Februar 1896 der französischen entomologischen Gesellschaft in Paris vor und ftihrte aus, dass diese ausschliesslich mannlichen Paare ungeachtet der Anwesenheit zahlreicher Weibellen sich zusammenfanden und daher zu dem Schlusse berechtigten, dass wenigstens die vorliegenden aktiven Mannchen anderen Mannchen vor Weibchen den Vorzug gegeben hatten ; er unterscheide demnach bei Paderastie treibenden Kafermannchen Paderasten durch Not (pédérastes par necessité), d. h. solche bei fehlenden Weibchen, und Paderasten durch Wahlbevorzugung (pédérastes par goüt). Für die in Rede stellenden, der letzteren Kategorie angehörenden Paare wird festgestellt, dass die Penisscheide je des aktiven Mannchens in der „Kloake" (es ist wohl der After gemeint, da eine Kloake, wie die Vogel sie haben, bei Insekten nicht vorkommt) des passiven Mannchens steckte, dessen eigene Penisscheide, wie im Ruhezustande, vollstandig zurtickgezogen im Leibe lag. de Kerville halt für wahrscheinlich, dass in der Gefangenschaft der Prozentsatz der paderastischen Akte grösser sei als in der Freiheit, also durch den Verlust der vollen Freiheit eine Steigerung erfahre, und er glaubt, die beiden von ihm geltend gemachten Arten der Paderastie seien auch auf die höheren Tiere anwendbar. Mit seinen durchaus ernst und sachlich gemeinten Darlegungen scheint d e Kerville vielfach Anstoss erregt zu haben und entschiedenem Widerspruche begegnet zu sein; denn er hat es für nötig erachtet, miindlichen und schriftlichen Einwürfen gegen seine Auffassung in einer kleinen, in demselben Jahre (1896) veröffenlichten Broschüre (Observations etc.) entgegenzutreten ; er sucht darin die Bezeichnung „Paderastie" als für die Geschlechtsakte zwischen mannlichen Kafern anwendbar, unter Verweisung auf Moll, zu rechtfertigen und erkliirt das Vorkommen der „Paderastie durch Not" in der Tierwelt für ebenso sicher ausgemacht, wie beim Menschen, giebt aber zu, dass die Annahme der „Paderastie durch Wahlbevorzugung" für die Tiere zur Zeit nur den Wert einer Hypothese habe — (10 Fall)". Ik weet zeer wel, dat de Kerville's J) beschouwingen, door Féré !) De verschillende geschriften van dezen auteur hierop betrekking hebbende, zijn getiteld: De Kerville, Henri Gadeau, un fait d'union entre deux males du Hanne- aangevallen zijn, maar ik verwijs naar het bedoelde werkje van Karsch, om die en de weerlegging daarvan aan de hand van Moll's uiteenzettingen te leeren kennen. Dit alles zal toch wel niemand verklaren willen door degeneratie, zooals die boven werd gedefinieerd? Ja, als men Möbius' bijna alles omvattend beeld van ontaarding accepteert, zou dit wellicht kunnen, maar dergelijke uitbreidingen van begrippen geven slechts verwarring. Zoo schrijft Möbius bijv. in zijn bespreking van Hirschfeld's „Oorzaken en wezen van het uranisme", dat als afzonderlijk werk in 't Duitsch: „Der urnische Mensch" getiteld is, in Schmidt's Jahrbücher: „Man müsse doch „entartet" und „minderwertig" nicht auf die gleiche Stufe stellen. Alle Abweichungen von der Norm seien insofern minderwertig, als durch sie die normale Entwickelung gestort werde. Deshalb sei nicht gesagt, dass sie wertlos seien. Freue man sich denn nicht an gefüllten Blumen, obwohl sie entartet seien? „Gewisse Vorzüge seien nur möglich, wenn zugleich Defekte da seien. Die Genialen seien geradeso gut Entartete, wie die Geistessch wachen, und alle die gelehrten Herren, die hcute iibei Entartung schrieben, seien selbst entartet, der Referent (Möbius) auch, also gebe man sich zufrieden, trage sein Schildchen „entartet" mit ton commun observé par 1'abbé Muze, in: Compte Rendu de la 22. réunion des délégués des sociétés savantes a la Sorbonne (sciences naturelles) 1884. Bulletin de la Société des Amis des Sciences naturelles de Rouen. Rouen 1884. p. 101, V. De Kerville, Henri Cadeau, Perversion sexuelle chex les coléoptères mftles, avec une figure dans le texte, in: Bulletin de la Société entomologique de France, nro. 4 bis, séance du 26. février 1896. p. 85—87. De Kerville, Henri Cadeau, Observations relatives ü ma note intitulée Perversion sexuelle chez les coléoptères males avec une figure dans le texte. Note cominuniquée au Congres annuel de la Société entomologique de France (séance du 26. février 1896) et publiée dans le Bulletin de cette Société. Rouen, Julien Lecery, 1896. 12 pg. in 8°. Ook Hollandsche onderzoekers hebben waarnemingen op dit gebied gedaan: Fokker, A. J. F., Een paar Melolontha vulgaris in copulatie gevangen, waarvan het merkwaardige is, dat beiden mannetjes zijn, in: Tijdschrift voor Entomologie. 24. Deel, 1880—'81. 's-Gravenhage 1881. Verslag p. XX. Van Hasselt, A. W. M., Waarnemingen omtrent anomaliën van de geslachtsdrift bij Spinnenmares. in: Tijdschrift voor Entomologie, 27. Deel (1883/84), 's-Gravenhage 1883, p. 197—206. Geduld und stosse sich nicht an populare Vorurteile" i). En op een andere plaats 2) schrijft Mobius: „Die Leute wehren sich deshalb so sehr gegen den Begriff der Lntartung, weil sie sich etwas ganz Schauderhaftes darunter vorstellen. Wenn sie bedenken wollten, dass auch ausserordentliche Vorzüge nicht ohne Kntartung möglich sind, können sie sich doch zufrieden geben." Dat werkelijk Mobius te ver gaat, zal ieder wel blijken uit zijne verklaring: „Lin rechtes Symbol des Hermaphroditenthums ist die Cigarette. sie lieben die weibische Manner und die mannische Weiber" 3). hen dergelijke uitbreiding van 't begrip: ontaarding schijnt mij ongeoorloofd, maar Mobius zelf geeft ons de aanwijzing, hoe wij dan het verschijnsel moeten opvatten, door zijne vergelijking, boven geciteerd, met „gevulde bloemen,' dat wil dus zeggen als varieteit. Deze opvatting, het eerst door A1 e t r i n o verkondigd 4), vindt hoe langer hoe meer ingang bij de onderzoekers. Hugo de Vries schreef, op een desbetreffende vraag, aan Aletrino, dat hij zich geheel met diens opvatting: variëteit kon vereenigen 5). Nackc verklaart6): hine Reihe von Autoren, denen ich mich auch anschliesse, glaubt, dass es körperlich und geistig ganz normale Homosexuelle gibt, wenigstens in der grossen Variations-breite des „Normalen". Ich selbst habe zwei solche Falie kennen gelernt. Ist dem aber so, dann ist die Homosexualitat an sich keine Perversion, kein Laster mehr, sondern eine normale, wenn auch immerhin seltene Varietat des Geschlec hts triebes." 1) Geciteerd uit Numa Praetorius Bibliographie. Jahrb. f. sex. Zwischenst. Jahr. VI 1904 bldz. 500. De spatieeringen zijn van mij. v. R. *) Mobius, Geschlecht und Entartung. (Keitrage z. Lehre von den Geschlechts-Unterschieden, Heft. 2) bldz. 31. ') Ibidem bldz. 34. *) Aletrino, La situation sociale de 1'uranisme. Rapport au V"ie Congres internat, d'anthropologie criminelle, 1901. Compte-rendu p. 25—26. •) Aletrino, Inleiding tot Hirschfeld's Oorzaken en Wezen van het Uranisme bldz. 16. 8) Nacke, Das dritte Geschlecht, Politisch Antropol. Revue Jahrg. II, no. 4, bldz. 313 (1903). s Schrickert1) drukt zich aldus uit: „Ich halte dieHomosexualitat mit N.icke, Hirschfeld und anderen für eine natiirliche Varietat des Geschiechtstriebes, also nicht für eine Entartung, sondern für eine Abartung." Havelock E1 lis 2) concludeert: „ Wir haben in der In version et was vor uns, das man mit vollem Rechte als eine „Spielart oder eine \ ariation bezeichnen kann, eine jener organischen Abweichungen, die wir überall in der Lebewelt finden bei Pflanzen wie bei Tieren." En Nu ma l'raetorius is eveneens van meening, dat uraniërs beschouwd moeten worden als: „Geschlechts-varietat, als seelische Zwischenstufe" 3). ') Schrickert, Homosexualitat und Strafrecht, Polit. Antrop. Revue lahr" III, 1904, no. 9 bldz. 581. 2) Havelock Ellis, o. c. bldz. 240. 3) Nu ma Praetorius, Bibliographie. Jahrb. f. sex. Zwischenst. IV, 1902 bldz. 833. IV. Wij hebben dus gezien, dat alle bevoegde onderzoekers den uraniër beschouwen als: zoo geboren; zij het ook, dat, zooals van zelf spreekt, verschillende omstandigheden er moeten zijn, die de ingeboren kiem tot uiting brengen. Hoe men zich voorstellen kan, dat die variëteit zich ontwikkelt, wil ik nu onderzoeken. Wij moeten bedenken: „alle geslachtelijk ontstane wezens zijn dubbelwezens, die levenslang hun dubbelen oorsprong verraden, en die in bijzondere gevallen dit op zeer bizondere en in het oog springende wijze doen" '). Orschansky2) schrijft dan ook: „Bei der Beurteilung der Vererbungserscheinungen muss man im Auge behalten, dass jedes befruchtete Ei das Produkt der Verschmelzung zweier verschiedener Geschlechtstypen darstellt, d. h. es ist hermaphroditisch. Daraus folgt, dass unter diesen Bedingungen das sich ent w i c k e lende Individuum, welchen Geschlechts es auch sei, sich in seiner ganzen Organisation nur relativ und graduell von dem Individuum des anderen Geschlechts unterscheidcn kann. Die Differenzierung des Geschlechts nach dem vaterlichen oder mütterlichen Typus weist auf das Ueberwiegen des einen und das ') Hu go de Vries, Oorsprong en Bevruchting der Bloemen. — Amsterdam, Tierie, 1904, bldz. 80. 2) Orschansky, Die Vererbung im gesunden und krankhaften Zustande und die Entstehung des Geschlechts beim Menschen. Stuttgart, Kerd. Enke. — 1903, bldz. 313. Unterordnen, aber nicht Vernichten des anderen hin. Das unterdrückte Klement befindetsichineinem Zustand latenter Energie, welche unter günstigen Bedingungen wieder zum Vorschein kommen kann"1). Men kan van een apert worden dier latente energie voorbeelden te over vinden door de geheele georganiseerde natuur. Eenige wil ik aanhalen: Bij de botanici is bekend, hoe door een bepaalde parasiet, Ustilago violacea Pers, zoowei bij Melandryum album Garcke, als bij Melandryum rubrum Garcke, in de vrouwelijke bloemen zich meeldraden ontwikkelen, zij 't dan ook, dat de helmknoppen daarvan in die gevallen met sporen van den parasiet, inplaats van met stuifmeel gevuld zijn 2); hoe door een anderen parasiet, Ustilago Caricis, in de mannelijke bloemen van Carex praecox zaadknoppen ontstaan; hoe weder een andere parasiet, Ustilago Andropogonis, de gesteelde mannelijke bloemen bij Andropogon, die nevens de zittende tweeslachtige voorkomen, in tweeslachtige verandert 3). „Teget meier4) heeft het merkwaardige geval opgeteekend van een bruinborstigen rooden vechthaan, die, na zijn volkomen mannelijk gevederte te hebben verkregen, in den herfst van het volgende jaar het gevederte van een hen verkreeg; hij verloor echter zijn stem, kracht en vruchtbaarheid niet. Deze vogel heeft thans dezelfde kenmerken gedurende vijf seizoenen bewaard, en zoowel als hennen gevederde als als hanen gevederde nakomelingen van het mannelijk geslacht verwekt. Grantley F. Berkeley») bericht het nog zonderlinger geval van een beroemden stam van zwarte („polecat') Engelsche Vechthoenders, welke in bijna ieder broedsel éénen als een hen gevederden haan voortbracht. „De groote bijzonderheid bij één dier vogels was, dat hij in de achtereenvolgende 1) De spatieeringen staan in het origineel. 2) Oudemans, Revision des Champignons. — Handl.konink.Acad.Ser.il, Deel II, bldz. 599 — 601. s) Oudemans en de Vries, Leerboek der Plantkunde, 1896, Deel II, 2e gedeelte, bldz. 414. 4) Proceedings of Zoolog. Societ. Maart • 1861, bldz. 102. 5) The Fields, 20 April 1861. Deze beide plaatsen (4, 5) zijn geciteerd uit: Dar win, Het variëeren der huisdieren en cultuurplanten, na de 2e herz. uitgaaf uit 't Engelsch vertaald en met aanteekeningen voorzien, door Dr. H. Hart ogh Heys van Zouteveen. Arnhem—Nijmegen Cohen, Ie deel bldz. 292—293. seizoenen niet altijd als een hen gevederd, en niet altijd van de „polecat" genoemde zwarte kleur was. Als hij in een seizoen zwart en als een hen gevederd was geweest, ruide hij, en kreeg dan zijn volkomen roode mannelijke gevederte met zwarte borst, en keerde in het volgende jaar tot zijn vroegere gevederte terug." Hadden wij dus in 't plantenrijk voorbeelden, waarin inderdaad de geslachtsorganen van het andere geslacht, door een aan te wijzen oorzaak, zich ontwikkelden, bij deze uit Darwin geciteerde gevallen, zien wij, door ons onbekende oorzaken, plotseling de secundaire geslachtskenmerken van het andere geslacht bij een exemplaar van het eene verschijnen. Van dit verschijnsel nu kan men voorbeelden te over, ook bij hoogere dieren, vinden, zelfs bij den mensch. Met 't volste recht kan men beweren, dat ieder secundair geslachtskenmerk, hetzij lichamelijk, hetzij psychisch, dat men gewoonlijk bij een individu niet een bepaalden vorm van de geslachtsorganen vindt, voor kan komen bij een persoon, in het bezit van juist het andere type dier organen. Niet alleen dat baard-groei bij vrouwen betrekkelijk vaak te vinden is en ontwikkelde en functioneerende borstklieren bij mannen, maar ook de zachte of ruwe huid, de verdere lichaamsbeharing, de skelet-verhoudingen, zooals de bekkenmaten, de vorm van den schedel, en de algemeene lichaamscontouren, komen werkelijk niet zeldzaam geheel in strijd, zoo men wil, met wat men als bij 't geslachtsapparaat van een bepaald persoon verwachtte, voor den dag. Het zou te ver voeren, om verschillende gevallen hiervan mee te deelen, alleen wil ik citeeren het streng-wetenschappelijk vastgestelde geval van een zogenden vader. De bekende Grieksche anthropoloog, Bernard Ornstein, berichtte aan de Berliner anthropologische Gcsellschaft: „Ich wohnte im Jahre 1846 in dem Seestadtchen Galaxidi, an einer Bucht des Meerbusens von Amphissa, bei dem Schiffsbaumeister Elias Kanada, einem Manne von so colossalem Körperbau, wie ich in Griechenland keinen zweiten gesehen habe. So oft es seiner kleinen schwachligen und dabei tuberkulösen Frau an Milch fehlte und ihr fast schon zweijiihriger Sprössling sein Missvergntigen darüber durch anhaltendes Jammern und Wehklagen zu erkennen gab, reichte ihm der Vater mit wahrer Mutterzartlichkeit eine der stark entwickelten Brüste, und der kleine Schreihals sog nach Herzenslust, bis er gesattigt war. Ich habe oft genug gesehen, wie der Mann die von der Milch benetzte Brust abzutrocknen genöthigt war" '). Maar ook wanneer die kenmerken niet zich openbaren, dan nog zijn de bewijzen ervan te leveren, dat werkelijk latent die kenmerken aanwezig geweest moeten zijn bij een bepaald individu, door de nakomelingschap. „Wenn z.H. ein Stier von einer Kuh abstammt, welche viel Milch giebt und Kühe, die dieselbe Eigenschaft besitzen hervorbringt, so ist es klar, dass dieser Stier diese Eigenschaft von seiner Mutter geerbt hatte, obwohl sie bei ihm nicht realisiert war. Er besitzt also das Merkmal cines weiblichen Individuums in latentem Zustande" Moeten wij dus aannemen, dat lichamelijks) Cn de directe lichamelijke functiën betreffend, zeker bij een manlijk individu, zij t ook min of meer latent, de vrouwelijke caracteristica aanwezig zijn en andersom, ook in het psychische is dit zoo: „Das psychische Leben eines modernen Menschen muss also eine mannigfa11ige Kombination der beiden Art en psy c h i sc h-e r bl i ch e r Anlagen darstellen: einer realen und einer latenten, welche sich wiihrend des ganzen Lebens im Zustande eines Kampfes befi nden" 4). Ook Möbius») is van oordeel, dat „bei mannlichetn Geschlechte eine weibliche Anlage vorhanden ist, und umgekehrt, so dass sich die Möglichkeit einer Mischung mannlicher und weiblicher Geschlechtsmerkmale ergiebt." En Wei ss mann") verklaart: „Dass bei den tnannlichen Tieren einer Art die Keimzellen ganz ') Geciteerd uit: Ploss, das Weib in der Natur und Völkerkunde, 6e umgearb. u. stark vennehrte Aufl., bearbeitet u. herausgegeben van Dr. Max Iïartels. Leipzig Grieben's Verlag, 1899 Bd. II bid/. 423. 2) Orschansky, o. c. bldz. 313. 3) Men vergelijke hierover ook: v. Romer, Vorlautige Mitteilungen über die Darstellung eines Schema's der Geschlechts-differenzierungcn. Jahrb. f. sex. Zw. VI bldz. 327—357. 4) Orschansky, o. c. bldz. 316. De spatieeringen zijn in het origineel. 6) Möbius, Ueber die Wirkungen der Castration. (Beitr. z. Lehre v. d. Geschl. Untersch. Heft 3/4 bldz. 10). fi) \\ eismann, Vortrage über Descendenz-thcorie 2e Verbesserte Auflage. G. Fischer, Jena 1904, bldz. 317. anders sich gestalten, als bei den weiblichen, dass in ihnen andere bestimmende Elemente zur Aktivitïit gelangen als in jenen, ist klar, und da im Ei und in der Samenzelle der meisten Tiere die Anlagen zu beiden Geschlechtern enthalten sein mussen, so sind in beiden sowohl „ovogene" als „spermogene" Determinanten anzunehmen, von denen aber meist nur die eine Art in demselben Individuum aktiv wird. Doch gibt es ja aucli Zwitter in beiden Naturreichen, bei vvelchen beiderlei Geschlechtsprodukte gleichzeitig oder nacheinander gebildet werden. „Aber nicht nur die primaren sondern auch samtliche secundare Geschlechtscharaktere machen die Annahme von doppetten Determinanten im Keimplasma notwendig. Wir wissen, ja von uns selbst her sehr gut, dass „die schone Sopranstimme der Mutter sich durch den Sohn hindurch auf die Enkelin vererben kann, ebenso der schwarze Bart des Vaters durch die Tochter auf den Enkel. Es mussen also in jedem geschlechtlich differenzierten Wesen beiderlei Geschlechtskaraktere vor handen sein, die einen sichtbar, die anderen latent"1). Deze latente eigenschappen nu kunnen, zooals wij boven zagen, zich gaan openbaren; waardoor en onder welke omstandigheden, hebben wij, zelfs voor de geslachtsorganen, bij planten kunnen aangeven, maar voor de dieren en den mensch is ons dit niet bekend. Bij deze echter zagen wij, tot hier toe, eigenlijk alleen de zoogenaamde secundaire geslachtskenmerken, die verwisseling vertoonen. Wij komen nu vanzelf tot het probleem, hoe dan wel het geslacht van een wordend individu zich ontwikkelt. Wat echter noemt men het geslacht van een individu ? Het schijnt mij zeer eenzijdig toe, het geslacht alleen door den vorm en bouw der geslachtskliercn te laten bepalen, omdat zeer vaak het feit te constateeren is, dat heel het verdere lichaam, en ook de geestelijke eigenschappen, in den uitgebreidsten zin, zich ontwikkeld hebben, op een wijze, die in mindere of in meerdere mate eigenlijk bij liet andere type der klier behoort. Omdat nu juist de onderzoekers der geslachtelijke tusschenvormen meer dan anderen door de incongruentie dier kenmerken met de geslachtsklieren getroffen worden, komen wij er van zelf toe, ook !) De spaticering staat in 't origineel. aan die kenmerken meer waarde te hechten als tot nu voor de geslachtsbepaling geschiedde. Ik ben dan ook in mijn bovenbedoelde „Vorlaufige Mittheilungen", er toe gekomen, als eisch te stellen, om, voor een nauwkeurige geslachtsbepaling van een bepaald persoon, te letten op: x. geslachtsklier, 2. lichaamsvormen, 3- psychische eigenschappen, 4. richting van de geslachtsdrift. ') Alleen dan, wanneer deze vier gebieden geheel in manlijken of vrouwlijken zin zich ontwikkeld hebben, kunnen wij, wetenschaplijk althans, eerst van een man, resp. van een vrouw spreken, en omdat de richting van de geslachtsdrift eerst met de geslachtsrijpheid zich gaat vertoonen, mag, van streng wetenschaplijk standpunt, ook daarna eerst van geslachtsbepaling sprake zijn. Ik twijfel er niet aan, of later zal men het werkelijke maatschaplijke nut van dit alles inzien, maar nu nog zijn de geslachtsdeelen de criteria, waarnaar men de rubriceering maakt./- „Wir nennen weiblich jedes Individuum, das ein Ovarium besitzt oder zu irgend einer Zeit seines Lebens besass; ist das Keimorgan aber eine Hode, so bezeichnen wir seinen Trager als mannlich, oiine Riicksicht darauf, wie sonst die iibrigen primaren und sekundaren Geschlechtscharaktere an ihm zu Tage treten" -). Indien dus over de bepalingen van het geslacht verder gesproken wordt, bedoelt men, hoe de geslachtsorganen ontwikkeld zijn. De drie theorieën nu, die wetenschaplijk gebruikt worden, zijn de volgende: 1. de aanleg der geslachtsklieren is ongeslachtelijk of liever tweeslachtig in kiem, waaruit dan, door eenigerlei oorzaak, het eene type zich meer ontwikkelt, terwijl de kenmerken van het andere rudimentair worden. 2. het ovulum bezit reeds in zich den aanleg voor één bepaald type van geslachtsklier, en bij bevruchting ontwikkelt zich deze in die richting, zonder dat 't spermatozoön eenigen invloed daarop oefenen kan (v. Lenhossék). J) 1. c. bldz. 329. 2) Bayer, Befruchtung und Geschlechtsbildung. 2e Aufl. — Strassbure Schlesier u. Schweikhardt, 1904 bldz. 21. 3. na de bevruchting bezit het ovulum een bepaalde richtingsaanleg van de geslachtsklier, die niet meer te wijzigen is '). v. Lenhossék's 2) meening schijnt mij toe absoluut alle logische fundeering te missen. De groote fout schuilt m. i. daarin, dat voor de onderzoekingen gebruikt werden zeer lage dieren, en men maar niet zonder meer de verschijnselen, daarbij waargenomen, op den mensch mag overbrengen. De onderzoekingen, waarop v. Lenhossék zich steunt, bewijzen, bij objectief bekijken, al zeer weinig. Omdat wij nu niet al te uitgebreid willen worden, wil ik volstaan, met te verwijzen naar het bovenaangehaalde werkje van Bayer, waarin op duidelijke wijze v. Lenhossék's meening ontzenuwd wordt. Bayer's opvatting, dat na de bevruchting, dus na de verbinding van spermatozoön en ei, geen verandering van geslachtsrichting meer optreden kan; dat dus door de vereeniging van spermatozoön en ovulum de komende geslachtsklier absoluut in de een of andere richting bepaald is, wordt bovendien weerlegt door de gevallen van waar hermaphroditismus, waarbij in één klier, naast elkaar, zoowel testikehveefsel als ovariaalweefsel gevonden wordt3), een verschijnsel, dat bij lagere dieren reeds langer bekend was. Zoo blijft dus werkelijk alleen de eerste verklaring over, waardoor gezegd wordt, dat iedere geslachtsklier in kiem voorzien is van twee ontwikkelingsrichtingen, en dat van verschillende, zij 't dan ook ons onbekende, oorzaken de verdere differentiatie bij het zich ontwikkelende individu afhangt; bij welke differentiatie het andere type niet verdwijnt, maar slechts latent blijft. Dat de geslachtsklieruitvoeringsgangen tweeslachtig worden aangelegd, daarover is geen strijd, en evenmin over het zich meer ontwikkelen van het eene systeem, terwijl het andere rudimentair wordt. Van ontwikkelingsfouten hierin hangt dan het ontstaan van hermaphroditismus interims af. Terwijl de verklaring, dat de mannelijke uitwendige geslachtsdeelen gevormd worden door een verder uitgroeien en een vergroeien der verschillende deelen, welke zonder 1) Vergelijk Bayer 1. c. 2) v. Lenhossék, Das Problem der geschlechtsbestimmenden Ursachen. — Jena, Fischer, 1903. 3) Sinion, Hermaphroditismus verus, Virchows Archiv, 172 Bd. 1903, gecit. bij: Eberth, die mannlichen Geschlechtsorgane. Jena, Fischer, 1904, bldz. 275. — Eveneens door Neugebauer, Chirurgische Ueberraschungen auf dem Gebiete des Scheinzwittertums. Jahrb. f. s. Zw. V. bldz. 285. vergroeiingen de vrouwelijke geslachtsdeelen zouden geven, eveneens door ieder geaccepteerd wordtJ). H i r s c h f e 1 d 2) nu geeft de volgende uiteenzetting over die verdere ontwikkeling: „Die menschliche Frucht im Mutterleib ist bis zum Knde des dritten Monats, wie die der niedersten Organismen, wahrend ihrer ganzen Lebensdauer vollkommen ungeschlechtlich (oder besser zweigeschlechtlich 3). Es ist bis zu dieser Zeit unmögüch zu unterscheiden, ob das betreffende Individuum ein Junge oder ein Madchen werden soll. Analog deni undififerenzierten ausseren Geschlechtscharakter muss auch das geistige Zentrum der Geschlechtsempfindungen ursprünglich einheitlich sein nach dem entwickelungsgeschichtlichen Grundgesetz, dass mit jedem Ürgan eine entsprechende Funktion und Idee in wechselseitiger Abhftngigkeit verknüpft ist. Würde die Frucht bereits im zweiten Monat etwas wie Liebe empfinden können, so müsste diese alle Wesen, d. h. beide Geschlechter, in gleicher Weise umfassen. In der Uranlage sind alle Menschen körperlich und seelisch Zwitter. „Woher es kommt, dass die eine Frucht sich plötzlich in mannlicher, die andere in weiblicher Richtung entwickelt, ist ein Ratsel, dessen Lösung viel versucht, bisher jedoch noch nicht gelungen ist. Wir wissen, dass durch Verktimmerung einiger und Erstarkung andercr 1 artien ein und derselben Zellenmasse nach einem bestimmten, zum T eiI recht komplizierten Jiildungsschema die Geschlechtsdrüsen eines M.ïdchens oder eines Knaben deutlicher und immer deutlicher hervortreten. Doch ist es der Lupe des Forschers sehr wohl möglich, die R es te der ursprünglichen Zwitteranlage bis in das spateste Alter nachzuweisen. Jeder Mann behiilt seine verkiimmerte Gebarmutter, den 1) Men vergelijke bijv. v. Lenhossék 1. c. bldz. 39 41. De schijnbare ontkenning, die daar te lezen is, blijkt bij nauwkeurig nagaan, op een zuivere woordenzifterij uit te loopen. Kberth 1. c. bldz. 271—279. v. Romer, Ongekend leed. — Amsterdam, Tierie, 1904, bldz. 2—5, waar ook door illustratiën deze uiteenzetting verduidelijkt wordt. 2> H irschfeld, Sappho und Socrates, 2e Auflage, Leipzig, Spohr, 1902. bldz. 11 —14. s) Dat ze in de mogelijkheid zijn, zich zoowel in de eene, als in de andere richting te ontwikkelen. Uterus mascultnus, die überfltissigen Brustwarzen, jede Frau ihrc zwecklosen Nebenhoden und Samenstrange bis zum Tode. „Es kann uns bei dem verwickeltenanatomischenBau der Geschlechtsorgane nicht Wunder nehmen, dass der unbekannten Schaffenskraft ihr schwieriges Werk nicht immer bis in alle TCinzelheiten gelingt, ja dass in keiner Region des mensch1 ichen Korpers Abweichungen von der normalen Bildungsweise so haufig vorkommen, wie in dieser. In starkerem oder geringerem Maasse miss rat die Formung des ausseren Genitalapparates oft und ftihrt dann zu unvollkommener Gestaltung einzelner Teile (Spaltbildungen der Harnröhrc, Epispadic, Uterus bicornis, bipartitus etc.) zu fast ganzlichem Mangel vvichtiger Organe wie der Gebarmutter, sowie zu den wahren und falschen körpcrlichen Zwitterbildungen in ihren mannigfachen Variationen. „Auch dieseelischcnZentralstellen der Geschlechtsempfindung, wo auch im Hirn und Rückemnark ihre Bahnen verlaufen mogen, mUsscn ihre anfanglicheNeutralitat aufgeben und sich entscheiden. Die Regel ist, dass mit der Entwickelung der Aussenteile in mann 1 icher Richtung das Triebcentrum zum Weibe erstarkt, wahrend mit der Bildung der weiblichen Geschlechtscharaktere die Neigungsfasern zum Manne sich entwickeln, beide Male wie cin sehnendes Verlangen nach dem einst innegehabten, verloren gegangenen Besitz. Wir diirfen aber mit aller Bestim uitheit annehmen, dass auch hier Residuen des zum Un ter gang bestim m ten Triebes zurtick blei ben, gleich der verkiimmerten Gebarmutter des Mannes, Sobakl es gegliickt sein wird, den Geschlechtstrieb genau in seinem ganzen Verlauf zu lokalisieren, wird auch die Auffindung dieser Reste der ursprünglichen Zwitterbildung nicht lange auf sich warten lassen. „Wie im peripherischen bleiben auch im zentralen Abschnittdcr Geschlechtsspharc Unvollkommenheitcn, Störungen, mangelhafte Exemplare nicht aus. Ihre Erkennung ist deshalb so ungetnein schwierig, weil sie in das dunkle Gebiet jener Entwickelungsfehler fallen, die sich bei der Geburt durch keinerlei greifbare Abnormitaten verraten, und erst im spateren Lcben als Aendcrungen der Funktion hervortreten. Denn wenn auch vor der Pubertat selbstunbewusst Aeusserungen des Geschlechtstriebes vorkommen, so wird doch im allgemeinen erst in der Reifezeit das bis dahin unparteiische Zentralorgan in deutlicher Weise für sexuelle Vorstellungen und Gefühlc aufnahmefahig. Moll, dem wir die beste Naturgeschichte des Urnings verdanken, will sogar beobachtet haben „„dass bis zur vollstandigen Ausbildung der Geschlechtsteile ene gewisse Hermaphrodisie haufiger ist"" (Kontrare Sexualempfindung S. 154), und bereits 1834 wies August Herman» Niemeijcr in seinen „Grundsatsen der Erziehung und des Unterrichts vom padagogischen Gesichtspunkt" darauf hin, dass die Neigung gewisser Knaben zu anderen — und natürlich auch M.ïdchen zu anderen — mitunter entschieden sexuellen Charakter zu tragen scheine, welcher spïitcr mehr und mehr schwinde. Jedenfalls spricht vieles dafür, dass die endgültige Differenzierung des Triebes erst mit dem Stimmwechsel, der Behaarung und den zahlreichen anderen sekundilren Ch arak teren der Geschlechtsreife eintritt"1). Orschansky2) meent zelfs: „Es existiert eine Provinz des psychischen Lebens, wo die geschlechtliche Dilferenzierung fast so deutlich wie aufdem somatischen Gebiete zu hcrrschen scheint. — Es ist der geschlechtliche Trieb, oder, wie man ihn nennt, der geschlechtliche Instinkt. Die Neigung, die Sympathie, welche jedes gesunde Individuum eines Geschlechts zu dem Individuum des anderen Geschlechts fühlt und die physiologische Reaktion dieser Neigung weist auf eine psychische Differenzierung der Geschlechter. Unterwerfen wir aber die I'hSnomene des sexuellen Instinktes einer strengen Kritik, so verliert die Lehre vom differenzierten monosexu ellen Instinkt vieles von ihrer Be we is k ra ft. 3) „Es sei hier an das schon oben ausgesprochene erinnert — niimlich wie schwer es ist die beiden Grundelementen von einander zu trennen, d. h. die somatisch-physiologischen und die psychischen, welche sich unter dem Einflusse der Erziehung, Kultur, Suggesti°n seitens der andern u.s.w. ausbildet. Wie gross die Abhangigkeit des sexualen Triebes von iiusseren UmstSnden und vom sozialen Leben ist, leliren uns die umfassenden Arbeiten von Moll, ') Vergelijk mijne sVorlaufige Mittheilungcn etc.n waarin ik getracht heb, de \erschillende scherp van elkaar te differentieeren tusschenvormen, waarbij ook rekening gehouden is, met den toestand voor, onder en na de geslachtsrijpwording, op te stellen. 2) Orschansky 1. c. bldz. 317—318. 8) Deze spatieeringen zijn van mij. v. R. aus welchen es sich klar herausstelt, in welch hohem Grade bei verschiedenen Vólkern der psychische Bisexualismus verbreitet ist. Die Psycho-Pathologie besitzt eine Menge Beobachtungen wo eine Umwandlung des sexue 11 en Instinkts bei psychisch ganz normalen, nur erblich belaste ten, Menschen leicht vorkommt. „Dies liefert noch einen Beweis dafür, dass die Geschlechtliche Diiïerenzierung des psychischen Lebens eher eine soziale Anpassung als eine physiologische Erscheinung ist. „Zweifellos ist der psychische Bisexualismus die Endstation und das letzte 1'rodukt der Vermischung beider Keimelemente im B e fr u ch t u n g s a k t" '). ') Deze spaticeringen en vetdrukkingen zijn van my. v. R. V. In mijn materiaal blijkt, dat het uranisme als zoodanig weinig geërfd wordt. Het familiair voorkomen echter is zeer verspreid. Bij de 269 door mij onderzochte uraniërs vond ik: onder de broeders en zusters 53 uranische personen = 20 «>/„ in rechte ascendentie van vaderszijde ,4 „ „ = 5,2 o/0 in rechte ascendentie van moederszijde 4 „ „ = 1,5 °/0 in zijliniën van vaderszijde 40 „ „ =15 °/n in zijliniën van moederszijde 23 „ n =8,5 °/0 Bij de 69 onderzochte bisexueelen vond ik onderdebroedersenzusters9uranischeofbisexueelepersonen = 13 °/0 in rechte ascendentie van vaderszijde 3 „ = 4 o/0 in rechte ascendentie van moederszijde 1 „ = I>4ofQ in zijliniën van vaders- . . 11 '5.9 °/o in zijliniën van moederszijde 5 = 7 Wanneer wij de beide reeksen procentcijfers naast elkaar plaatsen en tevens daarnaast plaatsen de procenten, die aangeven de frequentie van het, zij t bij één, zij 't bij meerdere personen geconstateerde feit, dan vinden wij: Uranische familie! j Bisexueele familie. Familie-verhouding. _o^der " der^ % der ~»/„ der personen, j frequentie. personen. | frequentie. Onder broeders en zusters 20 7o i7,i °/o 13 °/o 11,6 '•/„ In rechte ascendentie v. vaderszijde ... 5,2 » ! 4,46 » 4 » j 4 » In rechte ascendentie v. moederszijde . . 1,5 » 1,1 » 1,4 » I 1,4 # In zijliniën v. vaderszijde 15.— » 8,2 » ! 15.9 » 13 » In zijliniën v. moeders- ziJde 8,5 » | 4,7 » | 7,— » | 5.8 v Rn al mogen wij hieruit nog geen verreikende conclusien trekken, toch is de, men zou geneigd zijn te zeggen, gesetz-massige verhouding der getallen opmerkelijk. Ken zeer interessant voorbeeld van een uranischen stamboom is de hierbij gevoegde, de afstamming in eenige vorstenhuizen demonstreerend: HENDRIK IV v. Frankrijk. LODEWIJK XIII >) HENRIETJE GASTON VAN ORLEANS») MARIE JACOB I-) v. Engeland ($$$$$) LODEWIJK XIV PHILIPS I R) KA REL I ELIZABETH— Frederik V * v. Orleans HZZZIZZZZIZI__ v- Bohemen » EHsabeth HENRIETJE JACOB 11 MARIE—Wille», II Sophie. K^\ FRANCISCA Karei Emanuel Charlotte J v Oranje erfgename Lodewijk - — i v.Engeland I Victor Amadeüs 2« huwelijk i<* huwelijk ____ * i A LODEWIJK 7) FRANCISCA PHILIPS II *) ANNA ANNA >-') MARIE- Willem III,*) George I Sophie Jfr*xl«ril\ I EHsabeth legrand MARIA deregent J Koning-Stadhouder { Charlotte Kon. v. Charlotte Dauphin (natuurl. dochter) I r> • -*- | kinderloos 1 Prulsen * LODEWIJK LODEWIJK LOUISE Sophie frtfoHj Willem I Ie petit ADELAIDA «) ' ZZZIZZ DauPhin LOUISE Abdis van 8) Jrctoik W| f illem $ent>«k 10) ELIZABETH8) Chelles je Groote. Lodewijk I v. Spanje kinderloos Het tegenwoordig tI Het tegenwoordig nog bestaande _ . „ . _ , regeerende Duitsch Huis Orleans. . Keizershuis Marie Adelaide H) LODEWIJK XV A I I y Geëindigd met den Graaf van Chambord (1883), of, indien de Naundorfftraditie juist is, nog bestaand in het Huis Bourbon in Nederland. De uranische personen, voorzoover zij historisch absoluut als zoodanig bewezen zijn, of althans uiterst waarschijnlijk genoemd moeten worden, zijn vet gedrukt. (Deze stamboomen zijn ontleend aan Ottokar Lorenz, Genealogisches Handbuch der europaischen Staatengeschichte. Berlin, Hertz, 1895. 2® Autlage.) Eenige bewijsplaatsen: 1) 1 allemant des Reaux, Les historiettes, 3e Edit. par de Monmerqué et Paulin Paris, Paris Fechner, 1862, Deel II, 87, Louis treiziesme. 2) Michelet, Histoire de France, Paris, Chamerot, 1860, deel XII, bldz. 235 ; Raffalovich, Uranisme et Unisexualité, Lyon, 1896. 3) Michelet, Histoire de Erance, l.c. bldz. 212, 234. Locard, Les crimes de sang et les crimes d'amour au XVIIième siècle, Lyon, Storck & Cie, 1904, bldz. 200. 4) (?) Moreau, des Aberrations du sens génésique, 4c Edit. Paris, Asselin et Houzeau 1887 bldz. 57. Erey, Eros und die Kunst, Leipzig, Spolir, bldz. 178. 5) Correspondance de Madame Duchesse d'Orléans, nee 1 rincesse palatine, Mère du Régent, traduction nouvelle par M. ti. Brunet, Paris, Charpentier, Deel I, Brief van 17 Mei 1710, 24 Ma->rt 1716, 11 Juni 1717. Deel II, 18 October 1720; Mémoires con ; et authentiques du duc de SaintSimon, pubnees etc par M. Ie marquis de Saint-Simon, Paris, Sautelet & Cie. 1829—1830, deel III, bldz. 166—169. Manuscrits de Choisy t. 3 f° 15, r°; Histoire de la comtesse de Berre, bldz. 15; geciteerd in Notice, sur 1'abbé de Choisy, voorafgaande aan: Mémoires pour servir a 1'histoire de Louis XIV par 1 Abbé Choisy. (Collect. des Mémoires rélatifs a 1 histoire de I'rance. p. A. Pctitot et Monmerqué, 2mc Serie, LXIII, bldz. 127, 128. Mémoires de Choisy. (Zoo juist opgegeven) bldz. 431, 432. 6) Correspondance de Madame Duchesse d'Orléans o.c. Deel I, Brief van 12 October 1701 ; 4 November 1701 ; 13 December 1701. Volta i re, Siècle de Louis XIV, Paris, Eirmin Didot, 1856; bldz. 183. Macaulay, The history of England from the accession of James the second; London, Longman, Green, Longman and Roberts 1862, Deel II Chap. VII, bldz. 427 sqq. 7) Corresp. de Madame, o. c. 14 Juni 1717; u't dien brief blijkt, dat, hoewel Madame 't ontkent, aan 't hof die opvatting toch algemeen was. Locard, o. c. bldz. 200, 209. Chevalier, Inversion sexuelle, Biblioth. scientif. judicaire sous la direction du Dr. A. Lacassagne, Lyon—Storck, 1893, bldz. 122. La France devenue italienne (Bussy-Rabutin, Histoire amoureuse des gaules, revue et annotée p. Boiteau, Biblioth. Elzever. Tom III, bladz. 345 sqq. 8) Correspondance de Voltaire, Lettre a la présidente de Ber- nières, du 20 jullet 1724. Lesmontey, Les filles du Régent, revue retrospective I serie, t. I bldz. 200, 209. 9) I oésies du philosophe de Sans-Souci, nouvelleédition, conforme a celles avouées par 1'auteur et plus ample d'un tiers, etc. A Sans-Souci, 1760; deel I, bldz. 119 Epitre a Césarion; bldz. 122, Aux Manes de Césarion. Les matinées du roi de P rus se, ou le passe-temps royal, augmenté d un avis de 1'Editeur, d'une table chronologique, avec notes et variantes des diverses Editions connues et d une biographie de I'rédéric II, par un de ses contemporains, a Berlin 1871, bldz. 34 sqq.: Dans les plaisirs, en bldz. 47 sqq.: Des mocurs et des galanteries. La vie privée du roi de Prusse, ou mémoires pour servir a la vie de Mr. de Voltaire, écrits par lui-même: Amsterdam, Rey, 1784, passim. Preuss, Eriedrich der Grosse, Eine Lebensgeschichte, Berlin, Naucksche Buchhandlung 1832, ie deel, bldz. 365—367. Vehse, Geschichte des preusischen Hofs und Adels; 1851, Hamburg, Hoffman u. Campe, 3c & 4c deel, passim. 10) Les matinées du roi de Prusse, o. et 1. c. bldz. 34. Vehse, o. c. deel 4, bldz. 218. 11) Chevalier, o. c. bldz. 122. 12) Corrcsp. de Madame, o. c. brief. 18 Maart 1716. Macau 1 ay, o. c. bldz. 519—520; Michelet, o. c. deel 14, bldz. 323 sqq. 13) Chevalier, o. c. bldz. 122. Het vraagteeken bij 4) beteekent, dat de uranische natuur van den Regent mij niet voldoende bewezen schijnt. Wij kunnen uit dezen stamboom ook zien, waarop ik boven doelde, dat inderdaad eeuwen en eeuwen blijkbaar het geslacht eens urnings zich kan voortplanten, en dan nog niet gedegeneerd behoeft te zijn in den zin, boven vastgesteld; men denke slechts aan het Duitsche Keizershuis. Maar tevens zijn de namen borg ervoor, dat, ook al planten zich eenige uranische personen niet voort, deze bijv. in geestelijken oflichaamlijken zin niet minderwaardig behoeven te zijn eerder zou in dezen stamboom te lezen zijn, dat de uraniërs, die zich niet voortgeplant hebben, in die beide opzichten verre in waarde die anderen overtroffen. Men vergelijke bijv. Frederik den Grooten, Prins Hendrik v. Pruisen, Willem III, die voorbeelden der eerste soort zijn, met Lodewijk XIII, Jacob I. Opmerkelijk is, dat Hendrik IV, die toch zeker niet homosexueel was, maar integendeel een zeer sterk heterosexueel, zooveel urnische kinderen verwekt heeft. Dat de invloed niet zoozeer van zijne gemalin afgeleid kan worden, hoewel in de familie de Medici ook urnische verschijningen voorkomen, kan hieruit blijken, dat zijn natuurlijke zoon Vendóme ') en zijn kleinzonen, de maarschalk cn de „prieur' de Vendóme, ook uraniër waren. Ook Lodewijk XIV had een natuurlijken zoon, die ook urning was, den graaf de Vermandois 2). Nog is interessant, dat in deze familie absolute bewijzen voorkomen van het aangeboren zijn tenminste van een uranische kiem. Mazarin, aan wien Anna van Oostenrijk, de gemalin van Lodewijk XIII, de opvoeding harer kinderen overliet, terwijl zij zelf van hem verklaarde: „Mazarin n est pas dangereux pour les femmes, il a d'autres moeurs"3), heeft blijkbaar moeite genoeg gedaan, om zijne beide leerlingen, den lateren Lodewijk XIV, en Philips van Orleans, geëffemineerd op te voeden, en hen tot homosexueelen te maken. En terwijl het hem bij Philips van Orleans gelukte, was het resultaat, zooals bekend is, bij Lodewijk heel anders. De la Porte verhaalt ons: „Le jour de la Saint-Jean de la même annee 1652, le Roi ayant diné chez son Éminence, et étant demeuré avec lui jusque vers les sept heures du soir, il m'envoya dire (ju il se vouloit baigner: son bain étant pret, il arriva tout triste, et j cn connus le sujet sans qu'il fut nécessaire qu'il me le dit" 4). J) Correspond. dc Madame, o. c. deel I, blz. 89 noot 1. Locard 1. c. blz. 200. ') Corresp. de Madame, o. c. blz. 302. s) Michelet, Histoire de trance au dix-septiême siecle. Paris, Chamerot 1858, deel XII, bldz. 305. 4) Memoires de P. de la Por te, premier valet de chambre dc Louis XIV. Collection des memoires relatifs h 1'Histoire de France. p. Petitot & Monmerqué, 2e Serie, LIX, blz. 433. En later schrijft hij in een brief aan de koningin, waarin hij om recht vraagt: ') „Je donnai avis a Votre Majesté a Melun, en 1652, que le jour de la Saint-Jean le Roi dinant chez M. le cardinal, me commanda de lui faire apprêter son bain sur les six heures dans la rivière, ce que je fis; et le Roi en y arrivant me parut plus tristc et plus chagrin qu'a son ordinaire et comme nous le deshabillions, 1 attentat manuel qu'on venoit de commettre sur sa personne, parut si visiblement, que Bontemps le père et Moreau le virent comme moi." Was hier dan de poging om den jongen koning te verleiden, eigenlijk mislukt,2) bij Philips, wiens natuur zoo geheel anders was, werd het uranische op alle wijzen ontwikkelt. De abt de Choisy schrijft in zijne memoires:8) „On m habilloit en fille toutes les fois que le petit Monsieur *) venoit au logis, et il y venoit au moins deux ou trois fois la semaine. J avois les oreilles percées, des diamans, des mouches, ct toutes les autres petites alféteries auxquelles 011 s'accoutume fort aisement, ct dont on se defait fort difficilenient. Monsieur qui aimait aussi tout cela, me faisoit toujours cent amitiés. Des qu'il arrivoit, suivi des nièces du cardinal Mazarin et de quelques filles de la Reine, on le mettoit a sa toilette, on le coiffoit. II avoit un corps pour conserver sa taille (ce corps étoit en broderie): on lui ótoit son justaucorps, pour lui mettrc des manteaux de femmes ct des jujies, et tout cela se faisoit, dit-on, par 1'ordre du cardinal, qui vouloit le rendre efleminé de peur, qu'il ne fit de la pcine au Roi, comme Gaston avoit fait a Louis XIII." Evenals Choisy zelf, heeft ook Philips v. Orleans, zijn geheele leven, die echte femininc-uranier eigenschap 0111 zich als vrouw te willen kleeden, behouden. Men kan in de Notice sur 1'abbe de Choisy van Monmcrqué, die de Memoires voorafgaan, blz. 126—136 de vele bijzonderheden daarover nalezen. ') 1. c. blz. 445. s) Men vergelijke ook Michelet, o. c. deel 12, blz. 361 363. s) Memoires pour servir k Thistoire de Louis XIV, par 1'abbé de Choisy. Collect. des Mem. edit. p. Fetitot & Monmcrqué 2e serie, deel LXIII. bldz. 43 >—432. 4) De latere hertog van Orleans. VI. F.enige eigenaardigheden, die wij nu verder in de uranische familie kunnen opmerken, zijn: De gemiddelde ouderdom van den vader bij 't huwelijk was 29.9jaar en de gemiddelde ouderdom van de moeder bij 't huwelijk was 22,9jaar, zoodat het gemiddelde leeftijdsverschil bedraagt 7 jaar, wat zeer zeker abnorm genoemd kan worden. Nemen wij nu echter het gemiddelde leeftijdsverschil tusschen vader en moeder in die gevallen, waarin de vader bij het huwelijk ouder dan de moeder was : Aantal gevallen 198, gemiddeld leeftijdsverschil 8,3 jaar. ') Wanneer wij 1111 bij Orschanskyvergelijken, zien wij, dat een dergelijk groot leeftijdsverschil alleen op te merken is bij de familiën uit den Almanach de Gotha. I)e geheele tabel bij Orschansky, die hierop betrekkin;/heeft is* Zahl der Kinder. Unter- Zahl der schied des Familiën.I : Vater- Mutter. Alterszw. I Typus. II Typus. Vater u. Mutter. JI Typus. II Typus. Knaben. Madchen | Knaben. 'Madchen. I j I Typus. II Typus. I Typus. II Typus. I Typus. II Typus. Familicn aus dem Almanach de 289 215 79° 5'9 3^5 599 29.8 29.3 21.6 21.6 8.2 7.7 Gotha .... 152 100 100 153 Russische Bauern 293 260 972 622 600 748 23.8'23.41 19.3 19.0 4.5, 4.4 Familicn ... ! 156 100 ! 100 124 { Deutsche Kolonisten 2441251 666 530 464 798 24 25 20 20 4 5 Familiën. . . . 125 100! 100 170 Russ. Familiën ver- '76 172 564 418 ( 447 574 24 23 21 21 3 I 5 schiedener Klasse. '34 100 100 128 Jiidische Familicn. 244 :298 915 679 872 1112 22 23 f 18 18 4 ' 5 134 100 100 127 !) Men zie hierover later. bldz. 96. 2) Orschansky, o. c. bldz. 103. Type I beteekent, dat het eerste kind een zoon, type II, dat dit een meisje was. Maak ik van mijn materiaal een vergelijkende tabel, zoo krijgen wij: a t i r i- i Aantal Kinderen. Aantal familien, dat onderzoekbaar was. I Type. II Type Jongens. Meisjes. Jongens. Meisjes. ,o8 274 106 46 51 258 Ioo IOO I 12 Verdeelen wij deze kinderen naar de uiting van den geslachtsdrift zoo vinden wij: Aantal onder- Kerste kind was zoekbare familien. 3 H Aantal Kinderen. I ? T ü1) I ? c -1 L_.. _ . Aantal. Aantal. Aantal. Aantal. Aantal. (d 45 220 121 50 2 46 1 1 1 >'** I j? 41 IÖO 56 45 — 57 2 ■ ~ 1 ~ 1 ~ 1 ~ 1 ~ 1 ~ lotaal lype I 86 380 177 95 2 103 3 II Type | J 19 82 21 20 | ~ | 39 2 'C 3 15 2 3 — 8 2 ; L I I I | | Totaal Type II 22 97 23 23 - 47 4 Totaal . . 108 477 200 118 2 150 7 Stellen wij 1111 die getallen volgens de geslachtsdriftrichting samen, dan vinden wij: I ype x omvat alle personen, die vrouwen liefhebben. » & .. » „ „ mannen „ ') = bisexueel. ntal Aantal Kinderen. onderzoek- Type. _• bare $ x p familiën. i g C b $ £ \, x d 45 220 | 121 I (2) 46 50 ! (2) £3 «JU 2j 2 ! — I 8 j 3 ' — Totaal type * 48 1235 123! 3 j (2) | 54- 53 (2) 235 127 [117,6] 108 [100] 11 — ¥ '9 82 21 2 | — 39 J 20 ! — ? 41 160 56 2 57 ; 45 j — Totaal type ,3 60 242 77 4 96 | 65 | — 81 [100] 161 [198,7] Hieruit blijkt m. i. duidelijk, dat voor deze f;imilip wn ron». schikking, zooals zooeven geschied is, juister en nauwkeuriger beeld geeft, dan naar de uitwendige genitaliën. De verhoudingsgetallen zijn dus nu: I I ype. II Type. . jongens meisjes jongens meisjes ramiliën uit den Almanach de Gotha 123 : 100 100 • 153 Duitsche Kolonisten 125 : 100 100 I 170 Joodsche familiën 134 : 100 100 : 130 Russische stedelingen 134 : 100 100 : 128 Russische boeren 127 : 100 100 : .24 Uranische familiën ll?6. IOO IOO . lQ^y Zoodat wij constateeren kunnen, dat in deze familiën een sterkere neiging is, dan in een der andere soorten, om kinderen voort te brengen, die manlijke personen liefhebben. Hetzeltde kunnen wij constateeren uit het feit, dat dezeuraniërs in plaats van, zooals de waarschijnlijkheid zou doen verwachten, op hunne vaders te gelijken, in overgroot aantal juist gelijkenis met hunne moeder hebben, d. w. z. op een manlievend persoon. Orschansky geeft aan l): !) Orschansky 1. c. bldz. 147. Joden. _L TyPe- 11 TyPe- Jongens Meisjes Jongens j Meisjes Gelijkenis met den vader . . 382 227 387 386 „ „ de moeder . . 264 262 267 470 Gemengde gelijkenis . . . . 269 190 236 319 Russen. 1 r>Te' II Type. Jongens j Meisjes Jongens ' Meisjes Gelijkenis met den vader . . 296 1 166 242 253 »» de moeder . . 224 203 166 252 Gemengde gelijkenis .... 256 175 144 223 Onder mijn materiaal is gelijkenis geconstateerd kunnen worden bij 236 uraniërs; volgens de waarschijnlijkheidsrekening zouden de gelijkenissen met vader, met moeder, en de gemengde gelijkenissen zich hebben moeten verhouden ongeveer als: 98.5 : 69 : 68,5 zij verhouden zich echter als: 72 : 133 : 31 vadergelijkers moedergelijkers gemengdgelijkers. zoodat een overweldigend groot aantal werkelijk een gelijkenis met de manlievende moeder draagt. Gaan we nu de familiën, die nauwkeuriger te onderzoeken zijn, na, zoo vinden wij: Kinderreeks begin- Onderzoek- Vader- Moeder- GemengcU nendc met bare gevallen gelijkers gelijkers gelijkers Type I K 44 9 23 6 3; 8 18 8 lil [7 _4| 14 Type II ^ 19 3 10 5 ? 3 1 1 o 22 I 4 | II j S Type x jrf 44 9 23 6 ' M 28 13 Op welke wijze men nu ook de reeksen combineert, steeds vinden wij, dat ongeveer 2,5 X meer moedergel ij kers dan vadergelijkers voorkomen, terwijl de gemengdgelijkers in de feminine reeksen (d. w. z. lype II of ,3) steeds frequenter dan de vadergelijkers zijn, in de virile reeksen (Type I en x) de vadergelijkers meer voorkomen, iets, wat a priori te verwachten was, daar in het ie Type de gelijkenis met den vader praevaleert, doch in het 2e Type die met de moeder >), en 't ie Type met Type x, 't 2e Type met Type P, wat viriliteit of feminiteit betreft, geen onderscheid vertoont. Hebben wij dus in enkele gewichtige verschijnselen den uranier als t w are geheel tegengestelde verhoudingen zien vertoonen, als men, gegeven zijn man-zijn, zou verwachten, interessant is te zien, welke plaats het uranische kind in de kinderreeks inneemt. \ an de 269 uraniërs, die ik onderzocht heb, waren er 263, die hiervoor bruikbare antwoorden gaven. \ olgens de waarschijnlijkheidsrekening kan men, indien die 263 personen stammen uit familiën met 5 kinderen, verwachten, dat de kansen ') Lombroso, Vorwort in Orschansky, 1. c. blz. 8. van een bepaald persoon om resp. 't oudste kind, een kind uit het midden, of 't jongste kind te zijn, zich verhouden als 52,6 : 157.8 : 52.6 De verhoudingen in mijn materiaal zijn echter 41 101 121 oudste kinderen kinderen uit het midden jongste kinderen (hieronder ook de eenigste kinderen gerekend). Ik rekende de uraniërs, die eenigste kinderen waren; onder de jongste kinderen, omdat zij staan aan het einde der progeneratie der ouders. Wil men echter dezen liever niet in berekening brengen, dan worden de verhoudingen resp.: Normaal 45,2 : 135,6 : 45,2 Uranisch 41 : 101 : 79 waarbij eveneens steeds het aantal jongste kinderen veel te hoog blijft. Wanneer wij nu nauwkeuriger willen nagaan, hoe de uranische kinderen in deze gezinnen voorkomen, zoo geeft de graphische voorstelling hierbij gevoegd, een duidelijk beeld daarvan. Tafel I. herst heb ik hierin aangeteekend, hoe de gezinnen zich verhouden onderling, wat het kindergetal betreft, d. w. z. hoeveel gezinnen onder het onderzochte materiaal voorkwamen, die resp. één, twee, drie, enz. kinderen omvatten. De abscis geeft telkens aan 't aantal kinderen als geheel genomen, terwijl de ordinaat aangeeft, hoeveel familiën, met dat bepaalde aantal kinderen, voorkwamen. De punten hierbij behoorend zijn + aangeduid, terwijl de getrokken lijn eveneens hierop betrekking heeft. Dan is door X en een telkens afgebroken lijn (— — ) aangegeven het absoluut aantal kinderen, dat telkens in de gezamenlijke familiën met een zelfde aantal kinderen aanwezig was. De buitenste rij cijfers geeft telkens de waarde der ordinaten, die hier het aantal kinderen aangeven, te kennen Door O en ——I—j zijn op dezelfde wijze de uranische kinderen aangegeven. Teneinde nu echter geheel duidelijk te geven, hoe het aantal uraniërs in de verschillende gezinnen, naar het aantal kinderen gerangschikt, zich verhouden, heb ik door een gestippeld kringetje O en een stippellijn aangegeven hun aantal, volgens dezelfde ordinaten, als de familiën, waarin zij voorkwamen. Terwijl nu het aantal der uraniërs bijna overal gelijken tred houdt niet het aantal familiën, zien wij bij enkele gezinnen plotseling een relatief groote vermeerdering optreden, t. w. in de gezinnen inet vier, met vijf, met zes, met zeven, met acht, en met vijftien kinderen. Tafel II leert ons, hoe het voorkomen der uranische kinderen in een uranisch gezin is, nl. welke plaats zij in de reeks der kinderen innemen. De cijfers boven de coördinaten-stelsels geven het kinderenaantal dier familiën aan, de abscissen de plaatsnummers in de kinderenreeksen, de ordinaten het aantal, dat voorkomt. Ken ieder zal in t oog springen, hoe in de familiën met 'n klein aantal kinderen vooral, het voorkomen van uraniërs als laatste kind verreweg andere plaatsingen in die reeksen overtreft; dat in de tweede plaats dan volgt het voorkomen als eerste kind, en dan eerst de middenplaatsen. Of dit in verband zou sta;m met een als t ware uitgeput zijn der verwekkers, in t eerste geval omdat geen kinderen meer geboren worden, in t tweede, omdat in 't begin van een huwelijk allicht excessiever aan den geslachtsdrang zal worden toegegeven, dan in den verderen duur, en er dus eene relatieve uitputting zou kunnen bestaan, terwijl tevens in het grootste aantal familiën uranisme in rechte ascendentie of in zijliniën reeds aanwezig was? Hiervoor schijnt m. i. ook wel te pleiten, dat een zoo groot aantal der uraniërs eenigste kinderen zijn nl. 41 of 15 °/0. In de gezinnen met zeer vele kinderen kwam blijkbaar zoo hier en daar, geheel als lusus naturae, een uraniër te voorschijn. 1 afel III geeft aan de frequentie, waarin gezinnen met een, en die, waarin gezinnen met meer uraniërs voorkomen. Meer als 4 uraniërs in één gezin heb ik nergens kunnen vinden. Dit aantal kwam voor in één gezin, met zeven kinderen. Wel valt op, dat onder de gezinnen met twee kinderen een zeer groot aantal gezinnen met twee uraniërs voorkomt, in verhouding tot die, waarin slechts één uraniër gevonden werd, wat ook voor bovengegeven opvatting, over het ontstaan van uranische kinderen in een geslacht pleit. Tevens zal ieder opvallen, hoe in de gezinnen met een Troot aantal kinderen een relatief overwegen der gezinnen met meer dan één uraniër te constateeren is. Zooals wij boven zagen, bedroeg het geheele kindertal der gezinnen, waaruit de door mij onderzochte uraniërs stammen, 1342 verdeeld over 269 gezinnen. Hieronder zijn 10 gezinnen, waarvan de vader uraniër was. Deze 10 uraniërs verwekten: 14 ? 18 ? 12 33 2(88 3 79 2 89 __ boven 60 0,91 j 0,20 0,90 0,90 il73 1,36 1,08 Totaal 100 I 100 I 100 | 100 100 100 100 ') V. Mayr o. c. bldz. 399, Ouderdon,s- ■- Moeders- klassen jaren. Pruisen. Beieren. Saksen. ^ urten" Oosten- Neder- Uran. I berg. j rijk. land. familiën. onder 20 8,13 10,73 7,65 4,01 17,33 12,43 25,54 2°—25 L 4i,93 5i,95 41,41 30,28 36,56 43,48 25—30 26,62 24,43 33,09 30,24 28,58 20,65 30—40 13,55 15,40 11,13 15,82 14,94 15,67 9,78 40—50 3,67 | 3,72 4,37 5,35 4,67 0,54 50—60 0,90 | " 0,94 1,14 | I(63 _ boven 60 Q,2Q 0,20 0,18 0,16 j ' 4j 0,46j — Totaal 100 I 100 100 I 100 100 100 100 Wij zien hieruit, dat de vaders in de uranische gezinnen in 't algemeen te oud en de moeders te jong zijn. Wij moeten dus ook verwachten, dat de ouderdomsverschillen tusschen vader en moeder in de verschillende groepen van gezinnen veel grooter is, dan men normaliter verwachten kan. P Gemiddelde leeftijd. Ouderdomsverschil. Gezinnen Type I. , \ ader Vader, j Moeder, ouderdan j Moeder. Aantal gevallen. Uit dit aantal berekend. d 29.7 I 23.02 j 6.68 30 7.1 £ 29.41 1 22.09 ' 7-52 28 7.02 1 J 29-55 : 22.55 I 7-09 58 7.06 — —— 1 i Type II. 29.46 22 ' 7.46 ! 14 ! 9.28 I Volgens Orschansky's opgave. ') . Ouderdoms-I Vader. Moeder. ■ ■ , verschil. Type I. Type II. Type I. Type II. Type I. Type II. Familiën uit den Almanach de Gotha 29.8 29.3! 21.6; 21.61 8.2 7.7 Russische boeren .... 23.8 23.4 19.3 19.0 4.5 4.4 Duitsche kolonisten ... 24 25 20 20 4 5 Russen uit verschillende standen 24 23 21 21 3 5 Joden 22 23 18 18 4 5 Een zeer juist beeld van de verhoudingen in het algemeen van den leeftijd van de ouders geeft tafel IV. Naast vele andere interessante punten, die uit het beloop dezer lijnen af te leiden zijn, maar die ik, om niet al te uitgebreid te worden, voorloopig voorbijga, wil ik alleen erop wijzen, hoe duidelijk het sterk overwegen van het ouder zijn der vaders in het oog springt, en hoe, ook in absoluut opzicht, de vader in 't algemeen ouder dan de moeder is, waarin deze familiën althans niet van andere geslachten afwijken. l) Zie boven bldz. 86. Orschansky o. c. bldz. 183. VIII. Nu willen wij nagaan, in hoeverre in de familiën, waaruit de door miJ onderzochte uraniërs stammen, ziekten, die als erfelijk beschouwd worden, voorkomen. Wil men iets aan de getallen, welke gevonden werden, hebben zoo moet men vergelijkmateriaal, uit heterosexueel voelende personen bestaand, eveneens onderzoeken. Ik ben bezig op groote schaal dergelijk materiaal te verzamelen '). Voorloopig stonden mij slechts ten dienste verschillende statistieken over sterfte. In tafel V heb ik verzameld alle gegevens, die de M i 11 he i 1 u n ee n JU' der Geschafts-und Sterb 1 ichkeits-statistik 'der Leben.versicherungsbank f ü r Deutschland zu Gotlia, fur die filnfz.g Jahre von 1829 bis 1878, herausgegeben von Dr. u ^mi"'nghaus' Weimar, Hermann Böhlau, 1880, mij verschaften-) en tevens de resultaten gevonden bij de door mij onderzochte uraniërs. Eenige bezwaren, die tegen het levensverzekeringsmateriaal zouden ingebracht kunnen worden, wil ik even onder de oogen ') leder heterosexueel persoon, die mij in dit onderzoek behulpzaam zou willen wezen, en m,j Z1J„ naam en adres zou willen opgeven, zal ik zeer .„arne H tlf C°UVert.. °Cn JSt toezendcn "let een aantal vragen te.- invulling Het l.efst zou mij zijn, indien gehuwde heterosexueelen, die kinderen verwekt hebben, mij het verzamelen van controle-materiaal door lijst-invulling mogelijk zouden maken. Daar in de lijsten de naam der terugzenders niet ingevuld uordt kan men \an absolute geheimhouding verzekerd zijn bank'te Am JrH SCdr°ngen, dcr ')ircctie der Algemeene Levensverzekerings- Ïeid waarmedè m' T ^ te bctU'«en V00'' de bereidwillig- hud, waarmede »j mij dit werk ter inzage gegeven heeft. blz.e2i.gegLVenS 1,1 TabCl V Zljn Sameng£Steki uit °- c- Tabel XIV, en tekst 7 zien. Dat materiaal is uit mannen en vrouwen samengesteld, doch de Mittheilungen leeren ons niet in welk een verhouding; maar daar het aantal mannen, dat verzekerd geworden is in die 50 jaren, meer dan 20 X zoo groot is, als dat der vrouwen, zal de uitkomst, wanneer wij de vrouwen uit dit materiaal konden afzonderen, wel niet veel afwijken van de nu door mij gevondene. Die 22017 personen zijn de in die 50 jaren gestorven verzekerden. De personen, die echter in een levensverzekering worden aangenomen, zijn zeer zeker de allergezondste. De °/0 cijfers bij hen, wat hereditaire belasting betreft, moeten dus zeer zeker geflatteerd zijn, zooals ons onder ook blijken zal. Ik geloof geen groote fout te begaan, zoo ik die allen als heterosexueel beschouw, omdat de overgroote meerderheid der verzekeringen zeer zeker gesloten wordt, om voor vrouw en kinderen te zorgen1). Wilde ik de gegevens dier levensverzekeringbank gebruiken, zoo moest ik uitsluitend de door deze als hereditair beschouwde ziekten bij de uraniërs in rekening brengen, en eveneens slechts dan, wanneer die ziekten bij de ouders of bij minstens twee der broers en zusters voorkwamen. Onontkenbaar is, dat 't verschil der procentcijfers zeer groot is. Wanneer wij echter nagaan, hoeveel dier erfelijk belasten en der onbelasten gestorven zijn in den loop dier 50 jaren, aan de ziekten, door de Bank als hereditair beschouwd, terwijl wij aannemen, dat althans verreweg de meeste verzekerden een polis afsloten, om hun kinderen te verzorgen, zoodat zij dus als erfelijk-belastenden (s. v. v.) beschouwd kunnen worden, dan vinden wij: Van die 22017 stierven aan (t) Tuberculose 2560 personen (k) Carcinoom 1110 „ (g) Rheumatisme 201 „ (h) Hartziekten I279 .. (c) Hersenziekten en krankzinnigheid 3S4S 2) „ 8qq8 = 40,868 °/n !) Mittheilungen, o. c. blz. 5. 2) Gespecificeerd is Hit cijfer: (Mitt. tabel XIV, en blz. 22. Geisteskrankheiten 83 Gehirn-entzündung 180 Chr. Gehirn-u-Rückm. Kr. , 914 Gehirnschlagfluss 2671 3848 Beslist zeker is dit cijfer te hoog, omdat vrouwen en ongehuwden ook mede gerekend zijn, maar toch blijkt hieruit, dat zelfs onder de, met betrekking tot de gezondheid als élite-menschen te beschouwen,' deelnemers aan levensverzekeringen een heel hoog cijfer van erfelijke ziekten gevonden wordt. Maar ook geloof ik, dat uit een dergelijk overeenstemmen met het bovengevonden procentgetal voor uraniërs, — dat van zijn kant waarschijnlijk te laag is, omdat ik aangewezen was op de aangiften der personen zelf, terwijl bij de doodsoorzaken bovengegeven de medische diagnose vast staat, — men vrij concludeeren kan, dat, wat deze ziekten betreft, de hereditaire belasting bij uraniërs niet zeer veel verschillen kan, van die bij heterosexueelen. Als controle heb ik ook nog nagegaan de verhoudingen, zooals die in ons land voorkomen. De verhouding tusschen getrouwde en ongetrouwde mannen in Nederland blijkt te zijn1): Gehuwde mannen te zamen wonend met hun vrouw 837475 gescheiden van tafel en bed . . 1417 weduwnaars 89355 gescheiden van echt 2131 Totaal . 930378 Ongehuwde mannen totaal 1590178 van 0—15 jaar (onder wie geen getrouwdenvoorkomen) totaal o— 4 jaar 334407 5— 9 .. 289669 10—14 „ 270984 15 51517 94657; I 94C>577 totaal ongehuwde mannen ouder dan 15 jaar 643601 643601 totaal mannen ouder dan 15 jaar 1573979 procent der gehuwde mannen 59,11 °/0 afgerond 59 °/0 ') Uitkomsten der achtste tienjaar 1 ijksche volkstelling in het koninkrijk der Nederlanden, gehouden op den een en dertigsten December 1899. (Bijdragen tot de statistiek van Nederland, uitgegeven door het Centraal-Bureau voor de Statistiek. Nieuwe Volgreeks No. 3.) Deel XII, Het Kijk, 's Gravenhage, Gebrs. Belinfante, 1901. Wij begaan hier een onnauwkeurigheid, indien wij nu beschouwen, dat al deze gehuwde mannen ook kinderen verwekt hebben, daar, zooals bekend is, op iedere tien gezinnen één onvruchtbaar gezin komt '). Daar echter met het materiaal, waarop ik voorloopig aangewezen ben, toch geen absoluut nauwkeurige getallen gevonden kunnen worden, schijnt mij die verwaarloozing wel geoorloofd. Volgens de sterfte-statistiek nu stierven in 1902") onder de mannelijke bevolking : ') Kisch, Das Geschlechtsleben des Weibes in physiologischer, pathologischer und hygiënischer Beziehung, Berlin u. Wien, Urban u. Schwarzenberg, 1904, bldz. 473. 2) Statistiek van de sterfte naar den leeftijd en naar de oorzaken van den dood over het jaar 1902. (Bijdr. tot de statist. v. Nederland, uitgegeven door het Centr. Bureau voor de Statistiek.) Nieuwe volgreeks No. XXVIII, 's-Gravenhage, Ge'jr. Belinfante, 1903. Aan longtuberculose v. 14—19 jaar 32;'Aan tbc. v. 20—49 „ 2177 cn maligne v- 5°—64 „ 582 nieuwvorv- 65—79 „ 214 mingen. v. So jaar cn daarboven 8 Aan hcrsentuberculose v. 14 19 jaar 31 v. 20—49 „ 59! v. 50—64 „ 5 v. 65—79 .. 1 v. 80 jaar en daarboven — Aan andere tuberculose v. 14—19 jaar 99 v. 20—49 » 369: v- 5°—64 „ 120 v. 65—79 22j v. 80 jaar en daarboven — Aan kanker en andere kwaadaardige nieuwvormingen v. 14—19 jaar 6 v. 20—49 .. 305 v. 50—64 „ 1034! V. 65—79 .. 10861 v. So jaar cn daarboven 130 j Aan chron. hartziekten v. 14—19 jaar 35 6?75 v. 20—49 „ 205 v. 50—64 „ 369 V. 65—79 546 v. 80 jaar en daarboven 91 i Aan apoplexie, hcrsenverweeking v. 14—19 jaar 4 v. 20—49 1071 v. 50—64 „ 402 v. 65—79 .. 941 v. 80 jaar en daarboven 287 Totaal der aan genoemde ziekten gestorvenen 9562 Aantal gestorven mannen van 14—-19 jaar 1071 » » » » 20—49 „ 6390 » » » » 5°—64 „ 5883 " » » .. 65—79 „ 8764 » » » van 80 j. en daarboven 3152 25260 Wanneer wij nu aannemen, dat de verhouding tusschen het aantal der gestorven gehuwde mannen en dat der gestorven ongehuwde gelijk geacht mag worden met die, welke tusschen het getal der gehuwde en der ongehuwde mannen, als zoodanig, bestaat, dan begaan wij wederom een fout, maar, naar het mij voorkomt, voor onze zeer globale berekeningen van weinig belang: te meer, omdat eene correctie de erfelijke belasting des te zwaarder zou doen worden '). Wij vinden dan, dat onder de bovengegeven gestorvenen aan die bepaalde ziekten en onder de gestorvenen überhaupt voorkwamen: Onder 25260 mannen 59 °/0 gehuwden = 14903,40 = afger. 14903 9562 „ 590/0 „ = 5641,58= „ 5652 en dus onder 14903 mannen zijn aan erfelijke ziekten gestorven 5642 = 37,83°/o Niet alleen echter door aan te nemen, dat de zoo juist bedoelde verhoudingen te gebruiken waren, maar nog meer het niet in rekening kunnen brengen van sterfgevallen aan rheumatismus acutus en krankzinnigheid, zooals wij boven wel gedaan hebben, zou men verwachten kunnen, dat dit procentcijfer zeer beslist geflatteerd zou zijn. Bij nagaan van nauwkeuriger gegevens echter blijkt, dat waarschijnlijk dit getal niet geheel onjuist zal zijn. Om de juistheid hiervan in te doen zien, wil ik eenige cijfers aanhalen uit de Italiaansche sterfte-statistiek voor 1900. 2) J) v. Mayr, o. c. geeft aan: (bldz. 293) Niederlandc (1871/80) Sterbeziffern der Altersklassen. 30—4oJahre| 40—5o |ahre| 50—60Jahre mannlich ledig, verheir. verwitt. ledig, verheir. verwitt. ledig, verheir. verwitt. 12,6 8,2 18,4 |i6,6 12,1 21,91 28 21 32 21 Statistica delle Causc di morte, nel 1'anno 1900 (ministero di agricoltura, industria, e commercio, Direzione generale della statistica. Rome, Tipografia nazionalc di G. Bertero E. C. Via Umbria, 1902. Prospetto 15, 16 en 18. Als absoluut cijfer der gehuwde mannen of weduwnaars in dat jaar wordt aangegeven: gehuwde mannen 105162 weduwnaars 50063 totaal 155.225 Als gestorven aan een maligne nieuwvorming: gehuwde mannen 4618 weduwnaars '454 Als gestorven aan tuberculose: gehuwde mannen 8081 weduwnaars 1221 totaal 15374 1). w. z. onder 155225 gehuwde mannen cn weduwnaars, die in 1900 gestorven zijn, kwamen aan deze beide ziekten gestorvenen ten getale van 15374 of 9.9% voor. Nemen wij de sterfte aan deze beide ziekten ook alleen voor Nederland, dan vinden wij: getal mannen daaraan gestorven 6575 waarvan dan 59 °/c gehuwd zou wezen = 3879,25 afgerond 387 9 d. w. z. in verhouding tot de algemeene sterfte der gehuwde mannen of 14903 : 26,02 °/0. Wanneer wij nagaan, hoe zich het aantal der sterfgevallen in Italië cn in ons land verhoudt, zien wij: mannen en vrouwen Italië') (1900): gestorven aan tuberculosis puim. 41733 „ aan andere vormen v. tbc. 18236 „ aan kwaadaardige nieuwv. 16873 76842 totaal aantal inwoners 32.346.366 „ „ overledenen 768.917 Nederland") (1902): gestorven aan tuberculosis puim. 7028 „ aan andere vormen v. tbc. 2900 „ aan kwaadaardige nieuwv. 5040 14968 totaal aantal inwoners 5.305.207 „ „ overledenen 86.248 ') o. c. Prospetto II. ') o. c. Hieruit blijkt dus, dat in Italië het getal der aan deze ziekten gestorven personen zich tot het getal van alle overledenen verhoudt in ± dezelfde reden als het aantal der aan die ziekten gestorven gehuwde mannen tot d.if van alle gestorven gehuwde mannen. Mogen wij dit nu ook voor Nederland aannemen? Naar het mij voorkomt voor globale berekeningen wel degelijk. Immers: de totale sterfte in Nederland bedraagt 86248 " » " •> Italië „ 768917 d. w. z. in Italië 8,9 X zoo groot. De totale sterfte tot 't 19e jaar, waaronder dus 't kleinste deel gehuwden voorkomt, in Nederland wa in Italië 370507 d. w. z. in Italië ± 9 X zoo groot. De sterfte aan die twee bepaalde ziekten, beneden 't 19e jaar in Nederland 320S in Italië 24005 d. w. z. in Italië ± 8 X zoo groot. \Y ij krijgen nu, dat dus onder gehuwden en ongehuwden die ziekten ongeveer gelijkmatig verdeeld zijn. En dus, daar de verhouding tusschen het aantal aan die ziekten gestorvenen en het totaal sterftc-cijfer ongeveer gelijk is aan die tusschen de aan die ziekten overleden gehuwden en de overleden gehuwden in 't algemeen, vinden wij dus, dat in Nederland ongeveer '/5 der gehuwden aan deze beide ziekten sterft, d.w.z. ± 20 "ƒ,1, welke uitkomst de bovengevondene al zeer nabij komt. In ieder geval echter kan men met alle recht verklaren, dat de erfelijke belasting, wat deze ziekten betreft, in 't algemeen bij uraniërs niet zwaarder is dan bij heterosexueelen, want men mag niet vergeten, dat ik bij uraniërs in mijne berekening ook opgenomen heb, of de moeders belast waren, terwijl dit bij de controle-statistiek onmogelijk was; zoodat dus de gevallen, waarin de vader gezond was, maar de moeder erfelijk belastende eigenschappen had, buiten mijne cijfers gebleven zijn. Interessant echter is, dat, al is dan ook in 't algemeen genomen de cifelijke belasting bij heterosexueelen en uraniërs gelijk te achten, dat toch een verschil te constateeren valt in de vorm dier belasting. Terwijl toch bij de heterosexueelen het leeuwendeel der belasting gevormd wordt door tuberculose, is dit bij de uraniërs het geval door hersenziekten en krankzinnigheid (de groep C. bovenbedoeld), iets, wat logisch te verwachten was, met onze opvatting, dat uranisme tot stand komt door een ontwikkelingsfout in het centraal zenuwstelsel, en dergelijke fouten allicht eerder bij kinderen, wier oudere reeds een labiel zenuwstelsel hadden, verwacht kunnen worden, dan bij hen, die in andere omstandigheden verkeerden. Men zou mij tegen kunnen werpen: nu ja, bij deze enkele ziekten is dit het geval, maar wellicht is het bij andere ziekten anders. Ik zal zoo dadelijk hierop terug komen, maar wil te voren er reeds op wijzen, dat ook al zou daarbij iets anders blijken, men daarop met minder recht conclusien zou kunnen bouwen, dan op het voorgaande, omdat een contrólemateriaal als van die levensverzekeringbank, daarbij niet gebruikt kon worden. Ik heb nu nagegaan, hoe het gesteld is met de erfelijke belasting over een grooter getal personen. Als materiaal heeft mij gediend de opgave van Böckh over Berlijn, ') en wel voor zoover 't het jaar 1877 betrof. Gecombineerd heb ik op tafel VI de tabellen op bldz. 32 35, en 92 en 93, en telkens berekend het procentcijfer der gestorven gehuwde mannen, waarbij ik weer dezelfde onnauwkeurigheid als boven begaan heb, wat betreft het sterfte-cijfer der gehuwden, ongehuwden etc. Ik heb uitsluitend clic doodsoorzaken genomen der Berlijnsche bevolking, die ik met die der vaders van de door mij onderzochte uraniërs vergelijken kon. De zeer hooge cijfers van marasmus senilis (ouderdomszwakte) wellicht, maar zeer zeker die van paralysis cordis (hartverlamming) bij de vaders der uraniërs zijn blijkbaar daaraan toe te schrijven, dat de opgaven door de zonen geschiedden, en dus vaak dergelijke niets zeggende doodsoorzaken aangegeven werden. Met vette cijfers zijn gedrukt de procentgetallen der als belastende momenten te achten doodsoorzaken, waarbij nog op te merken is, dat ik, zooals ieder bij eenig nazien blijken zal, daarbij gerekend heb enkele symptomatische doodsoorzaken, die op ander lijden berustten, als ') Böckh, Die Bewegung der Bevölkerung der Stadt Berlin in den Jahrcn 1869—1878. Im Auftrage der stadtischen Deputation für Statistik. — Berlin, Leonhard Simion, 1884. hydrops, uraemie, cn eveneens ook meningitis en pericarditis, omdat deze ziekten resp. van tuberculeusen aard kunnen zijn, maar ook om vergelijking met vroegere tafels mogelijk te maken. De beide eindcijfers 52,168 en 57,285 verschillen onderling zoo weinig, dat men ook hier weer met de grootst mogelijke waarschijnlijkheid zeggen kan, dat de erfelijke belasting bij heterosexueelen en bij uraniers ongeveer gelijk is. Van hooge waarde voor de geloofwaardigheid dezer cijfers en der voorafgaande berekeningen is, dat de totaal procentcijfers voor de ziekten boven naar aanleiding van tafel V bestudeerd, ook in deze tafel VI ongeveer weer terugkeeren. verzekering Nederl Herlijnsch materiaal. ««tenaal. materiaal. Tuberculose. . . j j 30,141 ') , Carcinoom . I j 4,425 !/ Rheumatisme . . 40,86 % 37,«3 °/o 0,353 49,252 Hartziekten. . . I j 3,698 2) \ Hersenziekte etc. . 10,615 8) De doodsoorzaken echter, die bij de vaders der uraniers in frequentie verre overtreffen die der gehuwde mannen in 't algemeen, zijn zulke, die een uiterst sterke verandering in het vaderlijk organisme postuleeren, vooral van nerveuzen aard in den uitgebreidsten zin. Met degeneratie in wetenschaplijken zin, zooals wij boven die ') Aldus verkregen: phthisis laryngea 0,284 » pulmonum 29,857 30. '41 -) Aldus verkregen : pericarditis 0,280 vitia oordis 3,418 3.698 s) Aldus verkregen: meningitis 0,466 apoplexia 7,079 mania 3,07 10,615 uit de toongevende auteurs vastgesteld hebben, heeft echter het uranisme blijkens deze tafels niets meer uit te staan de heterosexualitcit, omdat zware erfelijk belastende momenten bij beide in ongeveer even sterke mate voorkomen. Ik heb alleen de doodsoorzaken der vaders nagegaan, omdat, indien het uranisme een verschijnsel was, dat uitsluitend bij gedegenereerden voorkwam, de degeneratie in de familiën van vaders kant grooter zou zijn dan die in de moederlijke geslachten, daar in de eerste, zooals boven bleek, uranisme frequenter is, dan in de laatste, en ik dus de ongunstigste voorwaarde voor het uranisme gekozen heb. Wij hebben dus gevonden, dat in Durchschnitt de uraniër niet zwaarder belast is, dan de andere menschen in 't algemeen. Interessant echter is nu een vergelijking te maken met krankzinnigen en „Geistiggesunden aan de eene zijde en uraniërs aan de andere zijde. De onderzoekingen van Jenny Kol Ier') geven daarbij ons een goed te gebruiken contrölemateriaal. Tafel VII is zoo geconstrueerd, dat rubriek B en C uit Koller's studie zijn genomen, terwijl de procenten door mij berekend zijn, en rubriek A de uitkomsten van mijn materiaal geeft. Ik heb hierbij onder het hoofd: opvallende karakters ook de in mijn materiaal als uraniër aangegeven familie-leden opgenomen, omdat wij, door zóó hen te rangschikken, het minst praejudicieerden, en inderdaad voor niet-deskundigen de uraniër vaak alleen een zonderling schijnt te zijn. Hoewel men zeer zeker voorzichtig moet wezen met verrijkende conclusiën te trekken uit dit betrekkelijke kleine materiaal, zal het toch interessant blijken eenige resultaten dezer vergelijkingen nader te bekijken. Zeer zeker zal het totaal procentcijfer der belasting bij uraniërs te laag zijn, en zal hier het betrekkelijk gering aantal onderzochte gevallen wel storend gewerkt liebbe.., maar in ieder geval is aan te nemen, dat in werkelijkheid het procentcijfer eerder met dat 1) Jenny Kolle • Beitrag zur Erblichkeitsstatistik der Geistcskranken im Canton Ziirich; Vergleichung derselben mit der erblichen ISelastung gesunder Menschen durch Geistesstörungen u. dergl. (aus der psychiatrischen Klinik in Ziirich. Prof. Dr. Forel). Archiv (. Psychiatrie u. Nervenkrankheiten XXVII lid. 1895, bldz. 268—294. der geestelijk gezonden, dan met dat der krankzinnigen overeenstemmen zal. Een kleine berekening toch doet zien, dat er bij de ontbrekende 101 uraniërs, om hun aantal tot 370 personen te brengen, in doorsnede een dubbel zoo zware belasting zou moeten zijn als bij de overige 269 uraniërs; wat toch onwaarschijnlijk te achten is. Dat de aangiften der drie verschillende rubrieken gelijke betrouwbaarheid verdienen, kan o. a. hieruit blijken, dat in de gevallen waarin vergelijking mogelijk is, d. w. z. waar bijv. zoowel cijfers voor vaders als moeders zijn ingevuld, dat daarin in de drie rubrieken A, B en C altijd met elkaar overstemming is, of nl. de vaderlijke of de moederlijke belasting grooter is. Om een duidelijker overzicht tc krijgen heb ik de cijfers uit tafel VII op eenige graphischc teekeningen opnieuw samengevoegd. Op tafel V III zijn de totaal eindcijfers in procenten volgens de familie-betrekkingen afgebeeld. De gestippelde lijn geeft aan de verhoudingen bij den geestelijk gezonden mensch, de doorgetrokkene die bij den uranier, en de onderbroken lijn die bij den krankzinnige. Het Romeinsche cijfer I geeft aan het erfelijk belastend procent- cijfer van den vader. „ „ „ II hetzelfde van de moeder. » » » III » „ „ grootouders. «. » » IV „ „ „ broers en zusters. » .. » V „ „ „ ooms en tantes. Ook uit deze teekening blijkt de betrouwbaarheid van het materiaal zeer zeker. Wanneer we toch uitgaan van sterk belastende grootouder-paren dan kunnen wij verwachten, dat de ooms en tantes, d. w. z. dus de broers en zusters des vaders en der moeder van de onderzochte persoon, eveneens zeer veel dergelijk sterk belastende eigenschappen zullen vertoonen, terwijl als we van weinig belaste grootouders uitgaan, mutatis mutandis, iets dergelijks gevonden moet worden. Van het eerste nu zijn de punten A en B voorbeelden van de ascendentie van den geestelijk gezonde, van het andere resp. ix & /3 en a & b. Die lijn CDA K1! geeft tevens een hoopvol beeld, nl. de mogelijkheid, om bij een gunstig individu uit een belaste familie door huwelijk een progenituur te krijgen, die in minder slechte conditie verkeert, dan het voorafgaande geslacht. Bij de door Koller onderzochte geestelijk gezonden blijkt dit het geval te zijn onder invloed van de moeder der betrokken persoon, daar die relatief zoowel als absoluut een veel geringere belasting vertoont (D) dan de vader (C). Want dat deze vermindering tot stand kwam in de generatie, waarin die persoon behoort, blijkt uit de mindere erfelijk belastende eigenschappen der broers en zusters (E). Bij de lijn der krankzinnigen cdabe zien wij juist het tegengestelde. Uitgaande van weinig belastingsfactoren toonende grootouders (a), waarmee overeenstemt een relatief klein cijfer bij de ooms en tantes (b), vinden wij een uiterst zwaar belasten vader (c), eveneens zeer zwaai belaste moeder (d), en tevens zeer uitgesproken afwijkingen bij de broers en zusters (e). Het schijnt wel, of hier bij den vader en de moeder van den bedoelden krankzinnige geweldige invloeden moeten gewerkt hebben, om zulk een omkeer te kunnen verwekken. Wij zullen zoo aanstonds zien, welke factoren wellicht gewerkt kunnen hebben. Wanneer we nu de lijn der uraniërs (x (3 y 5 f) in verband niet deze beide vorige beschouwen, dan zien wij, dat ook hier uitgegaan wordt van grootouders, die weinig belastende factoren vertoonden, maar die blijkbaar toch reeds in een toestand verkeerden, waardoor hun progenituur 7 (ouders van den onderzochten uraniër) en /3 (ooms en tantes) veel meer dergelijke factoren vertoonden. Terwijl nu echter de vader (? ) meer belastend schijnt te zijn, dan die van den geestelijk gezonde (C), is dit voor de moeders (2) en (D), omgekeerd, terwijl de broers en zusters dier ouders (p en B) eveneens in geval B, dus bij den gezonde, meer afwijkende zijn, dan in geval /3, terwijl beide verre b overtreffen. De broers en zusters des onderzochten uraniërs echter zijn ten opzichte van hun ooms en tantes in belastenden invloed achteruit gegaan; wat ook wel weer aan de uiterst geringe belasting der moeders toe te schrijven zal wezen. Wanneer wij nu de meer gedetailleerde graphische voorstellingen nagaan, vinden wij zeer gewichtige data (tafel IX). De lijnen zijn weer geheel gelijk aan de vorige, wat betreft de samenstelling. Uiterst belangrijk zijn de curven, die betrekking hebben op het potatorium. Wij vinden hier blijkbaar een der oorzaken, waardoor de grootouders in die verschillende soorten menschen, blijkbaar zoo verschillend zich voordeden. Wij vinden nl. bij de grootouders, en tevens bij de vaders en ooms en tantes (rcsp. A en B), sterk uitgesproken drankzucht, terwijl bij de moeders die neiging bijna niet uitgesproken is, welker invloed op de broers en zusters (E) der onderzochte persoon, en dus ook op deze, blijkbaar dit geestelijk-gezond-zijn beheerscht heeft. Dit wordt duidelijk door dc lijn c d a e b gedemonstreerd. Zeer zeker waren de grootouders hier minder met clie eigenschap behebt, maar daarentegen de moeders en de vaders, vooral deze laatsten, in zeer sterke mate. Dat echter de neiging tot alcoholismus reeds bij de generatie, waartoe de vader en de moeder behoorden, aanwezig was, en dus niet dezen uitsluitend trof, blijkt uit het feit, dat de ooms en tantes (b) ook een vermeerdering dier neiging vertoonen. De uranische lijn y S x s (3 leert ons, hoe hier de vaders (? ) minder aan drankzucht lijdende zijn dan die bij krankzinnigen en bij gezond-geestelijken ook, maar hoe 't potatorium bij de moeders (5) een middenstandpunt inneemt. Bij de broers en zusters is bij de uranische lijn te constateeren een minder onderhevig zijn aan drankzucht, dan bij de beide overige categoriën (E resp. e), en zoo ook bij de ooms en tantes (/3 te vergelijken met B resp. b.) De mogelijke beschuldiging, dat de uranische opgaven door de onderzochte personen geflatteerd zouden zijn, wordt hier reeds weerlegd door het feit, dat zij een zoo hoog °/0 cijfer van drankzucht bij hunne moeders opgeven, terwijl, zooals ik reeds elders getoond heb, hun liefde voor hunne moeders juist zoo sterk is >). Wij zien echter uit deze lijnen bovendien ook, dat dus blijkbaar op den uraniër in zijn ascendentie en zijn generatie althans de blijkbaar zeer pernicieus werkende invloed van de drankzucht over t algemeen veel minder sterk uitgesproken is, waarover aanstonds meer. Zien wij nu de lijnen voor apoplexie, dan merken wij, dat als erfelijke belasting deze eigenlijk van geen waarde is, daar juist bij den normaal geestelijk-gezonden mensch dit lijden 't meest voor- l) Zie mijn ^Ongekend leed", bldz. 19-23. komt: hoewel bij de krankzinnigen de vaders 't meest die neiging vertoonen. Voor dementia senilis vinden wij, dat de uraniërs overal beneden de lijn der geestelijk-gezonden blijven, met uitzondering van de ooms en tantes. Zeer karakteristiek voor de uranische familie blijkt de lijn voor de opvallende karakters te zijn. Ofschoon de vaders (y) in quantiteit dier afwijking staan tusschen die der krankzinnigen (c) en der gezonden (C), en de moeders (3) minder dan bij de beide overige rubrieken de excentriciteit, zoo men wil, vertoonen, komt zij bij de uraniërs uit bij de grootouders, maar meer nog bij de generatie, waaruit dc vaders en moeders stammen, bij de ooms en tantes (/3) dus, maar bovenal in het gezin, waartoe de onderzochte uraniër behoort, onder zijn broers en zusters (*). Het feit, dat juist dc vaders en de moeders (c resp. d) der krankzinnigen blijkbaar onder sterk uitgesproken neiging tot drankzucht en ook andere verschijnselen, zoo aanstonds te behandelen, het meest die excentriciteit vertoonen, zal ons toch steeds tot nadenken moeten brengen, wanneer wij neiging zouden bespeuren een uraniër tot huwelijk en kinderverwekking te raden; hoewel men hierbij niet vergeten mag, dat blijkbaar de vaders en moeders der krankzinnigen plotselinge uitslagen uit dc gewone familie-verhoudingen voorstellen, door het feit, dat de grootouders (a) en de ooms en tantes (b) van de drie soorten het geringste die afwijking vertoonen, terwijl bij de uraniërs zij blijkbaar reeds bijna gewoonte was. De zenuwziekten schijnen blijkbaar voor het ontstaan van krankzinnigheid weinig waarde te hebben, en dus als zware erfelijke belasting niet aangemerkt te mogen worden. Dat nu de vaders in de uranische lijn blijkbaar daarin in quantiteit dc andere overtreffen, heeft dus voor een nagaan der degeneratie in geestelijken zin eveneens weinig waarde. Wat nu krankzinnigheid en hersenziekten betreft, welke blijkbaar voor t ontstaan van krankzinnigen van groot gewicht zijn, indien zij als direct of indirect heriditaire momenten aangewezen kunnen worden, deze treden quantitatief in de uranische familie ten opzichte van die des gezonden menschen alleen bij de moeders in meerdere mate tc voorschijn, eti ook iets bij dc grootouders. Het schijnt mij plausibel toe, dit op rekening te schrijven, van het, zooals ons vroeger bleek, grooter potatorium, tenminste wat de moeders betreft. Als laatste blijft nu op deze tafel de zelfmoord over. Dat hiervan b.j de uranische familie in alle familie-verhoudingen de quantitatieviteit grooter moest zijn, was, uit 't geen vooraf gegaan is, te verwachten, vooral ook, omdat, zooals men zich herinneren zal, ik onder de excentrieken eveneens de uraniërs opgenomen heb, en zooals ,k eveneens reeds elders toonde >), onder uraniërs de zelfmoord uitteraard frequent voorkomt. De beide volgende tafels X en XI lichten dit alles nog duidelijker toe. Tafel X geeft de totale cijfers in procent-getallen van de zeven afwijkingen die h.er controleerbaar waren, samen van directe erfelijke belasting (d. w. z. van vader en moeder en grootouders) en der indirecte („1. van broers en zusters en ooms en tantes) tafdeiXbliSktnder de" abSClS hCbben ^ beteekenis' zooals die Wij zien hieruit, dat zenuwziekten en apoplexiën geen oorzaken van afwijkingen bij progenituur zijn kunnen, daar deze juist in de ascendentie en opstijgende zijliniën van den geestelijk-gezonden mensch het meest voorkomen. Typeerend voor de familiën der krankzinnigen is het geweldig overwegen van krankzinnigheid en hersenziekten in ascendentie en opgaande zijliniën, en een overwegen van potatorium, terwijl voor de uranische familiën het overwegen van opvallende karakters, van excentriteiten en zelfmoorden en tevens het uiterst gering potatorium opvalt. kennen' ^ 16011 ^ ^ Saamgcnomen direct erfelijke belasting Hierbij valt bij de familiën der krankzinnigen op het in gewe digen overmaat aanwezig zijn van hersenziekte en krankzinnigheid en ook van de opvallende karakters, en tevens van het potatorium De hoogste punten ,n de lijn der geestelijk normalen wordt wederom bereikt door zenuwziekten en apoplexiën. De uranische lijn volgt hier veel meer de normale lijn, zij 't ook overal wat meer aangedikt, maar wat betreft dementia senilis apoplexien en potatorium verre beneden die lijn blijvend. lafds XII en XIII, die de verhoudingen bij de grootouders en J °,UderS d°en Zien' leercn ons zeer veel ook van sociaal belang en van hoopvolle toekomst. Zij zijn de duidelijkste bewijzen daarvoor, dat weer opleving in ') Ongekend leed, bldz. 17. een geslacht mogelijk is en geven als 't ware een der oorzaken, welke daarvoor aangemerkt kunnen worden, tevens aan. Terwijl wij toch vinden, dat bij de grootouders der geestelijkgezonde menschen het potatorium in vergelijking der drie rubrieken het allerhoogst in frequentie staat, zien wij, dat bij de ouders van de onderzochte personen het potatorium bij die der krankzinnigen verre de bij de beide anderen behoorende punten overtreft en hiermee gepaard gaat een geweldig toenemen van hersenziekten en krankzinnigheid en opvallende karakters. Maar waar dit aan de eene zijde te constateeren valt, merken wij op, dat daar, waar bij de grootouders een relatief slechts gering verschil tusschen de drie rubrieken te vinden was, zooals bijvoorbeeld bij krankzinnigheid en hersenziekten, of waar zelfs bij de normale en de uranische familiën een sterker overwegen gevonden werd ten opzichte van de verhoudingen bij de krankzinnigen, bijv. zenuwziekte, opvallende karakters en potatorium, deze bij de ouders i relatief veel verder van de lijn der krankzinnigen zich verwijderen, öf zelfs geheel beneden die lijn komen te liggen, zooals juist bij die der opvallende karakters en van het potatorium 't geval is Als sociaal van hoog belang blijkt ook hier weer volkomen het bestrijden van alcoholgebruik, tenminste bij progenituur verwekkende personen. Tafel XIV en XV geven nu nog meer licht hoe die hereditaire momenten zich verhouden bij den vader en de moeder van de onderzochte personen. Wij zien hier: i° dat, wanneer bij den vader zoowel als bij de moeder hersenziekten en krankzinnigheid, opvallende karakters, dementia senilis en apoplexie 11 (hoewel deze, zooals wij boven zagen, van weinig waarde zijn) en potatorium zeer uitgesproken aanwezig zijn: ki ankzinnig zijn van kinderen regel is (versjeliik tafel XVI.) terwijl zenuwziekten blijkbaar geen waarde hiervoor hebben. 2° dat, wanneer ten opzichte van de verhoudingen bij geestelijk normale personen: bij den vader een geringer frequentie van hersenziekte en krankzinnigheid » » » „ apoplexiën » » „ „ potatorium 8 doch een grootere frequentie van zenuwziekten " » opvallende karakters voorkomt, terwijl bij de moeders een geringere frequentie van opvallende karakters » » » a p o p 1 e x i ë n maar een grootere „ „ zelfmoord " » » krankzinnigheidenhersenziekten » » » potatorium aanwezig is: de vorming van een uraniër grootere waarschijnlijkheid heeft dan die van een ander persoon, 30 terwijl, wanneer men de omgekeerdeverhoudingvan het zooeven gegevene vindt, de vorming van'n geestel ij k-gezond (in den zin dus van normaal) mensch niet in den weg wordt gestaan. Ijit dit alles blijkt echter ook, dat het uranische gezin geen gezin in degeneratie is, maar veeleer een gezin in regeneratie. Dit zelfde blijkt ook uit de tafels XVI en XVII. Geheel dezelfde verandering zien wij als regeneratie optreden in tafel XVI vergeleken met tafel XVII, als boven in tafel XIII vergeleken met tafel XII, met uitzondering hiervan, dat de frequentie, waarmee zenuwziekte en krankzinnigheid voorkomen bij de uranische generatie, waartoe de onderzochte persoon behoort, zeer belangrijk verminderd is ten opzichte van die, waarmee deze afwijkingen onder de broers en zusters van een geestelijk-gezond persoon zelfs nog kunnen voorkomen. Hiervoor echter blijkt in de plaats gekomen een geweldige toename dier opvallende karakters, dier personen dus, die anders als gewone menschen zijn, en dit verschijnsel is ook reeds te constateeren bij de ooms en tantes, dus de voorafgaande generatie, terwijl bij krankzinnigen vooral dit verschijnsel juist geheel op den achtergrond gedrongen is. Indien nu deze verhoudingen ook bij grooter materiaal, dan waarover ik te beschikken had, dezelfde zullen blijken te zijn — ik ben zoo vrij hier even bij te voegen, dat, al is mijn materiaal in absolute maat gering, het toch tot op dit oogenblik het grootste is, dat bestaat, voor zoover het uraniërs betreft, — dan zou het, naar mij voorkomt, niet geheel onmogelijk zijn, dat men — aannemend, dat de evolutie-leer juist is, waaruit dus noodwendig volgen moet,' dat, wat wij als hoogste vorm dier evolutie beschouwen, nl. de mensch, nooit de hoogste vorm kan wezen, omdat het niet in te zien is, waarom die evolutie ophouden zou, en zich niet veel eer zou voortzetten, dat men in die uranische familiën zou moeten gaan zien een in mutatie verkeerend deel der menschheid, waarin de uraniërs een wellicht soms fraai bloeiende, maar dan toch, zoo zij hun natuur volgen, afstervende zijtak zouden blijken te zijn. -Men versta mij wel, ik zou niet willen beweren, dat, uit wat ik nu gebracht heb, dergelijke zeer vergaande conclusiën zouden mogen getrokken worden, maar ik wilde slechts een wellicht niet geheel onmogelijk aspect openen, voor verder onderzoek. Doch wel is zeker, dat men het grootste recht heeft te verklaren, \\ at Aletrino, zooals wij boven zagen, 't eerst gedaan heeft, dat de uraniër alleen als een variatie op te vatten is. Wij kunnen dus, resumeerende, bepalen : ie. dat het uranisme voorkomt tot een minimumcijfer, van 2 °/0 en een maximum van 33 °/0. 2e. dat het uranisme in minstens 35 «/0 der gevallen familiair optreed. 3e. dat het karakter der uranischefamiliënzichdaardoor toont, dat hierin een verdeeling der geslachten eerder volgens degeslachtsdriftrichting, danvolgens de geslachtsdeelen behoort te geschieden. 4e. dat het ouderdomsverschil tusschen vader en moeder verre het normale verschil overtreft. Je. dat echter in de uranische familiën niet meer er fel ij ke belasting voorkomt, dan bijdeanderefamiliën. 6e. dat bij de uranische familiën carcinoom in veel grootere mate voorkomt, dan tuberculosis en dit in andere familiën omgekeerd is. 7e. dat de kans voor de ontwikkeling eens uraniërs in daarvoor geschikte familiën grootcr wordt, naarmate het tijdstip, waarop het kind verwekt wordt, het einde van de productiviteit der ouders nadert. 8e. dat zulk een kind dan echter in de overgroote meerderheid der gevallen reeds van de vroegste jeugd af verschijnselen en eigenschappen vertoont, die als t w a r e meer in overeenstemming zouden 1. ij 11 met een individu van het andere geslacht volgens den burgerlijken stand. 9e. dat de ontwikkeling eens uraniërs gelijkgesteld moet worden met iedere andere ontwikkelingsanomalie, welke tot het vormen van variëteiten voert. 10e. dat in overeenstemming hiermee geen omstandigheden, welke dan ook, in staat z ij n een persoon in de ontwikkeling na zijn geboorte totblijvenduraniër te maken, tenzij de aangeboren praedispositie daarvoor aanwezig was, en zij dus slechts als „auslosendes Moment opgevat kunnen en moeten worden, nooit echter als oorzaak. IX. Gegeven dus deze feiten, komt de vraag op, hoe heeft men zich tegenover dit alles te gedragen? Deze vraag splitst zich als vanzelf in verschillende onderdeden. Is het mogelijk een uranier te veranderen in een heterosexueel ? Is dit wenschelijk? Aan de hand van v. Schrenck-Notzing') wil ik nagaan, welke resultaten door psychotherapie te verkrijgen zouden zijn. Auteur. Vorm df.r afwijkingen. Resui.taat. 1 (I'all 39) v. Kraift- Psychosexuclle Hermaprodisie. Keine. bldz. 212. Kbing. 2 (Fall 40) „ „ „ Riickfalle in mein bldz. 213 „ Urninggeliiste treten | zwar ein, doch unterdrticke ich sie energisch. 3 (Fall 41) „ „ M Ganzliche Indifferenz bldz. 213,, dem mannlichen aber auch dem weiblichen Geschlecht gegenüber. 4 (Fall 42) „ „ (i Geheilt. bldz. 214 „ 5 ! (i" all 43) » „ „ Ist zufrieden, dass er bldz. 216 „ sich dem Mann gegen¬ über gleichgiltig fiihlt. Er fühlte zur Zeitebensowenig das geringste Interesse ftir das weibliche Geschlecht. ') l>ie Suggestionstherapie o. c. g | Auteur. Vorm der afwijkingen. Resultaat. —■ . 6 (1'all 44) v. Kraftt- Psychosexuellc Hermaprodisie. Macht keinerlei Ani bldz. 216 Ebing. ! naherungsversuche zu mann-mannlichen Verkehr, wenn er auch die Neigung dazu nicht ganz verloren hat. 71 (1'all 45) „ „ „ Doch sei die Neigung bldz. 21S „ | zum Manne keineswegs erloschen. 8 (Fall 46) Charcoten Lontrare Sexualempfindung. DieunnatürlicheLust bldz. 219 Magnan. begann ihn, nach Ent- lassung, bald wieder j zu beherrschen. 9 (Fall 47) YVetter- „ „ Geheilt. j bldz. 222. strand. ïo (tall 48) „ Gezüchtete contra re Sexualem- Geheilt. bldz. 222. pfindung. 11 (Fall 49) Wetter- Contr.ïre Sexualempfindung. Liebe zu Weibern bin bldz. 223 strand. ich nicht im Stande zu empfinden. Ich verabscheue die Manner. 12 (Fall 50) Bernheim. „ „ Geheilt. ; bldz. 224 13 j (1'all 5 0 >, .. „ Er behauptet gleich- blclz' 226 gült'g gegen das mann- liche Geschlecht geworden zu sein, wenn er auch noch keine Abneigung dagegen habe. '4 (Fall 52) Bernheim. Contriire sexuale Zwangs- Kein Resultat bldz. 226 vorstellung. 15 (Fall 53) Muller. Homosexuelle Vorstellungen. Haben an Intensitlt bldz. 227 , , ' | nachgelassen, wenn sie I ausnahmsweise auftreten. ■3 Auteur. Vorm der afwijkingen. Ricsultaat. ^ i I 16 (t1 a.11 54) v. Krafit- Contrare Sexualempfindung. Kein Erfolge. bldz. 227. Ebing. 17 (I-all 55) „ „ >( Hatte einige Male bldz. 228 | seine ganze moralische Kraft zusammen nehmen müssen um die Angewohnheit zu bekiimpfen. Führte Beischlaf aus mit leidlichem Genuss. 18 (Fall 56) „ ,, 2 Recidiven. — Wird bldz. 229 | selten im wachem Zu- stande, dagegen mitunter im Traum von homosex. Anvvandlungen heim gesucht. 19 j (1" all 57) » I » ,, Wird wiederkommen, bldz. 231. sobald die Macht der hypn. Suggestion ver| sagt: kam aber nicht wieder. 20 | (I"all 58) „ „ n Kein Resultat. bldz. 231 „ 21 (Pall 59) Ladame. Sexuelle Inversion. Ist immer noch bldz. 232. gleichgiiltig gegen das andere Geschlecht. 22 (l'allöi) v. Krafft- Contr. Sexualempfindung mit Coïtusversuchlgelang ; bldz. 234. Ebing. j Masochismus. ; nicht. 23 (Fall62)v.Schrenck Contr;ire Sexualempfindung. Manchmal beschafti1 bldz. 235. jch niich mit der Frage, was ich wohl | thun würde, wennmeine Frau nicht mehr am j Leben ware. Bliebe ich ; unverheiratet so würde i ich, wie ich glaube, j? | Auteur. vorm der afwijkingen. Resultaat. ~ - wieder zu ineinem friiheren Leben zuriickkehren, in das ich mich allerdings wieder eingewöhnen miisste, doch bin ich dessen nicht so 1 sicher. Homosexuelle Rudimente treten noch hie ^ i i r o I und da in Traumen auf. bid ^ C^re Sexualempfindung. Abbrucb der Homo- J eniinatio. sexucllen Beziehungen, Effeniinatio .scheint in einigen Pfinkte abge... ,, 1 schwacht zu sein. 25 (l74 o>54i I»o8 5,92 4,59 269 370 370 Grootouders. 4 0 1 1,4'^ - 0,27 10 12 20 3,70 3,24 2,22 0,54 1,35 9,62 7,83 Broers en J „ „ ~ I zusters. 7 2 2 2'59 °'54 °'54 927 68 3,33 7,29 tantes6" '6 6 7 5,y2 1,62 ''S9 25 3» 41 y.25 10,26 'I'otalen.I29 10 i4|io,73 2,70 3,78|6o 94 I97 22,20 25,38! On^Lej K_k'|F«nüieUd,dat ZELFMOORD. ZENUWZIEKTEN. Ol'VAl.Ll NDK KARAKTERS. DEMENTIA SKNIl.lS. APOPI.EXIP.N. DRANKZUCHT. Tj u^s. «ei°nden- 'inni«en- ^kt^Udenï Aantallen. Procenten. Aantallen. Procentc, Aantallen.! " Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen.l Procenten. Aantallen. Proeenten Aa A B c «■ A B C A li C A B C A B C A B C A B C A B C A B C A B C A » C AjB!C A B C_ A, B C A B C_ Vader. 024- 0,54 1,08 5 7 24 1,85 1,8916,481911 9 7.o3 j 2,97] 2,43 >9 '4 42 7,03 3.7»|'I.34 ojo 4 - 1-1,08 ^^19 3,7014,3^1 5,i_3 'jl 3QJ 55 5.55 8,ioji4,85 68 ~ , 2 o o 0,74 - - 11 10 44 4,07 2,70 1 1,88 2. 29 16 7,77 7.83 4.32 3 8 25 JillL^Uzj, o i 3U11 3,5» 2,97 4, 2 8 ' 3 £ 17 m ^ Moeder' j 0,740,541,08 5,924,5918,36 14,80 .0,80:6,75 8,145,9418,09 - 0,27 2,70 | 4,811 7,83[ 8,10 | 1 7>o3| 8,64[17,01 a\ O! 1 1 481 0,27 10 12 20 3,70 3,24 5,40 4I 6] 1 I,48| 1,62! 0,27 897 2,96 2,431 1^89 3I15! 3 1,11 4.05 0,81 2I40I12 0,74'10,80; 3.24 7 21 8 2,59' 5,67, 2,16 38 269 370 370 Grootouders. _ï__ __ — ^ py|23)76 16,28 12,42 7,02 12,10 8,3719,98 1,11 4,32 3,5' 5,55 «8,63 11,34 9,62 14,31 19,17 Broers en ~ ~ 2,59 0,54 0,54 927 68 3,33 7,29 >8,36 52822 1,85 7,56 5,94 53 '4 21 19,61 3.7» 5,67 00 0— - - 1 3 4 o,37 0,81 1,08 4 l« '8 i,481 4.32, 4,86 79 zusters. ' I I I —I—} l— r 1 Ooms en [6 g Z . ~2 i 62 1,89 25 38 41 9,25 10,2611,07 3 18 8 1,11 4,86 2,16 24 16 10 8,88 4,32 2,70 402 1,48 — ' 0,54 2j25 7 0,741 6,75 1,89 12 38 22 4,4410,26 5,94 86 tcUltCS. |^^Mi■■■———————— " Totalen. U io ijio, 73 2,70 3,7s\6o' 94 »97 22,20 25,38 53,19I52 92 5619,24 24,84 > 5,121107 6. ,05 39,59 '6,47 28,35 7 16 15| 2,59 4.32 4,o5|i8 97 53I 6,66 26,19 .4,31 42 .07 m ,5,5428,8929,97 3>5 TAFEL VII. EN Zenuwziekten. Opvallende karakters. Dementia senilis. Apoplexiën. Drankzucht. Totalen. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. Aantallen. Procenten. C A 1! C A B C A B C A B C A li C A 1'. C A B C A 1! C A B C A li C ABC A B C 6,481911 9 7,03, 2,97 2,43 19 14 42 7,03 3,7811,34 004 — j 1,08 io|ifi| 19 3,7°j 4.32 5.'3 151 3° 55 5.55 8,10 '4,85 68 80 !57 25,16 21,60 42,39 11,88212916 7,77' 7,831 4,32 3 8 25 1,11 2,16 6,75 o 1 6 — 0,27 1,62 3i 13| 11 '.n 3.51 2»97 4 2| 8 »>48 0.54 2,16 44^ 63 {110 16,28 17,01; 29,70 18^36 14,80 10,801 6,75 8,14 5,94 18,09 — 0,27 2,70 4,811 7,831 8,1° I 7,03 8,64:17,01 1 5,40 4 6 1 1,48 1,62 0,27 897 2,96 2,43 1,89 3 15 3 1,11 4.°5 °.81 24O112 0,74|i0,80j 3,24^ 7 21 8 2,59 5,67 2,16 38103 52 14,06 27,81 14,04 23,76 16,28 12,42 7,02 12,10 8,37 19,98 1,11 4,32 3,51 5,55 18,63 11,34 9,6214,3119,17 I I 18,36 52822 1,85 7,56 5,94 53 14 21 19,61 3,78 5,67 000 — j — 11 3 4 371 °.81 i 1,08 4 16 18 1,481 4,32 4,86 79j 90)135 29,23 24,30| 36,45 n,o7 3 18 8 1.11 4,86 2,16 24 16 10 8,88 4.32 2.70 4 o 2 1,48 0,54 2I25 7 0.74' 6,75 '-89 '2 38 22 4.4410,26 5-94 86141 97 3*.& 38,o7 26,19 53,19 52 92 56 19,24 24,84 15,12 107 61 105 139,59'I6,47 28,35 7 161512,59 4,32 4,o5|i8 97 53l 6,66 26,19 14.31142 107 111 15,54 28,89 29-971315 477 55' i'16,55 128,79 148,77 É Hier bevindt zich een uitklapvel Boek: Sign. van het origineel: Signatuur microvorm: Moedernegatief opslagnummer: Uitklapvel: Aantal: i Moedernegatief opslagnummer: Positie in boek: 7Z XX m u x TAFEL IX. TAFEL IX. TAtEL XI. Direkte erfelijke belasting. TAFEL XII. Grootouders. TAFEL XIII. Ouders. TAFEL XIV. [Vaders. 1 At1 EL XV[. Broers en zusters. TAFEL XV. Moeders. TAP EL XVII. Ooms en tantes.