EEN NOODLIJDENDE KOLONIE DOOR H. VAN KOL GEDRUKT BIJ MASEREEUW & BOUTEN — AMST.-ROTT. EENE NOODLIJDENDE KOLONIE. Bij de discussiën over de Wijziging van de Regeerings-Reglementen voor Suriname en Curacao' werd gewezen op de armoede, die op dit laatste eiland heerscht, en op den 14den November ingediend de volgende n O T I E. ,.De Kamer, „van oordeel dat de treurige toestand waarin „de kolonie t'uraeao verkeert, het dringend „nootlig maakt maatregelen te beramen om „verder verval te voorkomen en meerdere welvaart te doen ontstaan. „noodigt de Kegeering uit eene commissie te „benoemen, die na een plaatselijk onderzoek, „rapport zal uitbrengen over de oeeonomisehe „toestanden, en over de beste middelen 0111 „daarin verbetering te brengen, „en gaat over tot de orde van den dag." Na dien tijd zijn de berichten nog ongunstiger geworden, is de „lange jammerklacht van ellende en ontbering" nóg langer geworden, en wijst een vroegtijdig ingevallen droogte op nieuwe rampen in het naaste verschiet. De Regeerende Machten van Nederland mogen niet langer met gekruiste armen toeschouwers blijven dezer droeve lijdensgeschiedenis; er moet naar redmiddelen worden gezocht, — óf kloekmoedig worden erkend dat geen redding van den naderenden ondergang mogelijk is. Die keuze duldt geen uitstel meer. De Volksvertegenwoordiging kan deze „Motie' verwerpen of aannemen, doch kleur bekennen is thans plicht geworden. De vele werkzaamheden die — in de korte spanne tijds dat deze Kamer nog bijeen is — moeten worden afgedaan, maken een uitvoerige bespreking van dit reddings-voorstel onmogelijk. Om tijd te winnen, en om mijne geachte Mede-Leden in staat te stellen, ,,a tête reposée" deze dringende kwestie te overwegen, wordt hun een afdruk dezer Nota beleefd aangeboden. De mondelinge debatten kunnen alsdan zeer kort zijn, en toch eene beslissing op zeer goede gronden worden genomen. I. Onze West-Indische Eilanden. De eilanden-gordel, die als een reuzenbrug over de Caraïbische zee «reslaoen, Noord- en Zuid-Amerika verbindt, begint bij Honda om aan de mondincr van den Orinoco te eindigen, hngelsche, 1'ranse he, AmerikaansJu en Deeiisehe Koloniën, benevens onafhankelijke eilanden, liggen daar als door een wervelwind grillig dooreen gestrooid, en bevatten evenvee inwoners als Nederland, op een 7-maal grootci opperv 'ls e- • g De Groote Antillen tellen een 4-tal eilanden . Cuba. Jamaica, ban Domingo en 1'orto-Rico: de Kleine Antillen een 50-tal, verdeeld in Boven- en Beneden-IVindsche eilanden. Van deze kleinere eilander behooren 960 (officieel heet het 1130) vierkante kilometer aan Aiedetland 2790 aan Frankrijk en 18.400 vierk. kilometer aan kngeLvid, met resp 51.600, 365,000 en 1.390.000 inwoners. De Nederlandsche IknenWindsche eilanden : St. Martin, (Nederl. gedeelte) Saba en St. h"*'a'"ts tellen daarvan 7.850 zielen, en Curacao, Aruba en Bonaire of onze Heneden-Windsche eilanden 43.750. In een heet. meestal vochtig klimaat, onder een helder blauwen hemel rusten de Antillen met hun vaak weelder,gen bodem in een diepe, doorschijnende zee- 11. Hun vroegere toestand. Curacao was lange jaren een welvarend eiland, eenmaal rijk door zijn handel en scheepvaart, door de hooge prijzen zijner producten en door een bloeiende landbouw en veeteelt: het bezat uitmuntende zoutmannen en bergt nog altijd millioenen schats in zijne phosphaatheuvels' In vroegere jaren sprak men niet van „een dorren grond onder een koperen hemel", waar geen cultuur mogelijk zou zijn. Nog in de eerste helft onzer eeuw, toonde de Gouverneur van Radkks aan dat velerlei cultures mogelijk waren, terwijl thans deze eilanden den bewoners geen middelen van bestaan meer verschaffen en zij onherroepelijk naar den afgrond zinken, als het Moederland niet vroegtijd g de reddende hand weet uit te steken. wil siècle " le/en Vroeeer was dat anders: „au commencement du \\ II siecle, lezen wij bii M G verschuur, IIle de Curacao, p. 81, „au commencement du XVII siècle, pendant la guerre de quatre-vingts ans entre 1 hsP^n' et la Ho/lande, cette demière puissance sen empara, et la p Munster en 1648 lui en assura la possession dehnitive. Ia population de Curacao s'accrut en peu de temps par 1 ïmmigration de beaucoup de families hollandaises qui habitaient \e Bresil, et nar l'arrivée d un grand nombre de jnifs ehassés du Portugal: les derniers devant faire choix d'une nouvelle patrie, obtinrent de la -Lot. paan'ie Occidentale des 1'ays-Bas" 1'autorisation de se fixer a C uragao. "Kt voila qu'en peu de temps cette possession devint utie co/ome florissante, excitant 1'envie de 1 étranger. , Tout le reste du XVIII sièele fut une epoque de prospenté pour Curagao. Ie eommerce se dtveloppa de tous cótés, les magasms regorgèrent de marchandises." — Aruba had eenmaal goede weiden en veel ezels, en ontleende waarschijnlijk zijn naam aan het Caraïbische »ora-oüba" (Schapen-eiland), terwijl er ook koper en goud werd ontgraven. Bonaire was in vorige eeuwen de plantage van Curagao, waar het Gouvernement zijn „slaven-macht", vooral de „ketting-slaven" deed werken. Een duizendtal arbeiders kapten er hout, brandden er kalk, of vonden bij de visscherij en de zoutpannen een redelijk bestaan. Vroeger rijk begroeid met verfhout, is dit thans zoo goed als geheel uitgeroeid. Gezond is echter het eiland van de „bon-air" gebleven. St. Martin, waarvan het noordelijk gedeelte aan Frankrijk behoort, bevat vruchtbare hellingen en valleien. Nog in 1836 waren er meer dan 20.000 akkers bouwgrond, die suiker, tabak, katoen en indigo opleverden. De ingenieur Teenstra spreekt van 23 suiker-plantages met 1200 slaven-arbeiders, en roemt er „de vrouwen als zeer schoon, pret hebbende in dansen en muziek." (West-Ind. Kil. dl. II p. 310). Het eiland Saba is niet veel meer dan een enkele berg met steile hellingen, waar weelderige koffie-boomen werden aangetroffen, en een talrijke veestapel goed voedsel kon vinden. De mannen hielden zich bezig met de visscherij en het bouwen van roeibooten, de vrouwen — volgens abbé Raynal „beminnelijk en schoon" — met spinnen en breien. Hun gehechtheid aan hun geboorteplaats was zoo sterk, dat velen Van heimwee stierven als zij elders moesten vertoeven. (Teenstra l.c. II p. 371). St. Eustatius telde eenmaal 25.000 inwoners (nu 1500), had „vele suiker-, indigo-, tabak- en koffie-plantages, die werden gecultiveerd door ruim 5000 negerslaven; soms lagen 600 a 700 schepen tegelijk op de reede ten anker": (Hamelberg, De beteekenis van St. Eustatius als Nederlandsche Bezitting. Vragen van den dag, 1894, blz. 480). „Hij de verovering van het eiland door Rodney vielen hem f 30 millioeu in handen, en 14 jaar na deze noodlottige gebeurtenis kon het eiland nog eene brandschatting van f 30.000 's maands opbrengen. Eenmaal de „Golden Rock" genoemd, is het nu een „barre klip." Waar voorheen het oog kon weiden over golvende suikerrietvelden en lommerrijke plantages, steken thans de cashia's overmoedig hunne doornachtige takken omhoog." ,,Honderden akkers grond liggen braak, slechts wachtende op de ondernemende hand om den vruchtbaren bodem weer in vruchtdragenden bouwgrond te herscheppen." — (Hamelberg). De kusten zijn rijk aan visch ; boom- en tuin-vruchten groeien er zeer goed; doch handel, landbouw, veeteelt en industrie kwijnen. Van de vroegere welvaart zijn slechts ruïnes overgebleven. III. Tegenwoordige ellende. Behoudens een zwak protest van een anonymus in het Vaderland van 28 Januari jl., waarop ik in hetzelfde blad op 10 Februari d. a. v. antwoordde, wordt de treurige toestand, het jammerlijk verva'. dezer Nederlandsche kolonie, niet langer meer geloochend. „Cnracao", schreef ik daar: „Curacao, het vroeger welvarende eiland waar fortuinen werden verkregen, is thans een toonbeeld van verval. De handel kwijnt en gaat jaarlijks sterk achteruit. Droogte doet de oogsten, regen de zoutbereiding zeer dikwijls mislukken. De phosphaatmij nen, na den Engelsman GoDDEN millioenen te hebben geschonken, liggen stil en de werkloosheid wordt steeds grooter. De schulden stijgen, en op deze reeds zoo arme bevolking rusten voor meer dan 4 millioen hypotheken, waarvan zij 6 tot 8 pCt. moet betalen. Van de 30.000 inwoners bezitten geen 500 — en daaronder heel wat ambtenaren — boven de f 1000 inkomen per jaar. 10.000 kleurlingen in de stad, benevens der blanken, evenals 10.000 arme kleine landbouwers en veldarbeiders behooren tot de hulpbehoevende klassen der bevolking. Scheurbuik veroorzaakte enkele jaren geleden een groote sterfte onder ouden en jongen, en als oorzaak gaf Dr. LANSBERG aan: „armoede, slechte en onvoldoende voeding, gebrek aan versche groenten, aan dierlijk voedsel en gezond drinkwater zij was een gevolg van droogte en werkloosheid." Toen van Gouvernementswege voedsel werd verstrekt, was het opmerkelijk hoe spoedig de gevolgen der voeding zich deden gevoelen. Er heerscht op al die eilanden een vreeselijke armoede, en de toestanden verergeren nog altijd ondanks het beschikbaar stellen van een 5000 gulden voor Sisalcultuur, die over 15 of 20 jaar eerst iets noemenswaard kan leveren. Op de andere eilanden is het in veel opzichten nog treurigei gesteld dan op het hoofdeiland, waar de Gouverneur en de meeste ambtenaren wonen. Ik wil echter thans er over heenglijden, om door een dor relaas van hartverscheurende ellende niet „vervelend" te worden. Enkele cijfers nog: Bonaire. — Van de 4700 inwoners kan men niet meer dan een 20-tal aannemen die boven de ƒ 1000 per jaar hebben om met hun gezin te leven : verder 33 van f 500 tot ƒ 1000. Op het eiland St. Eustatius hebben slechts 2 niet-ambtenaren boven de f 1000 inkomen. Op Aruba is de toestand zoo mogelijk nog slechter; van een dubbel aantal inwoners telt men er even weinig met inkomsten boven f 1000 en slechts de helft meer voor die van ƒ 500 per jaar. De aloe-cultuur ging te niet, de goudexploitatie is onbeduidend, en de phosphaatmijnen geven maar enkelen een sober bestaan. Velen gaan elders werk zoeken en laten het gezin onverzorgd achter. St. Martin. — Behalve een weinig arbeid in de zoutpannen bebouwen 4400 inwoners kleine lapjes dorren, onvruchtbaren grond. Door schaarschte aan de vroeger zoo overvloedige regens is een goed oogstjaar uitzondering. Twee derden van dit eiland behoort aan Frankrijk, en daar zijn de economische toestanden veel beter, hebben de inwoners kiesrecht en Gemeenteraden; kunnen zij als kiesdistrict van Guadaloupe eén hunner afvaardigen naar den Franschen Senaat en twee vertegenwoordigers zenden naar het Parlement. In den minst treurigen toestand verkeert nog Saba, waar bijna niets dan blanken wonen, afstammelingen van Kngelsche zeelieden en visschers. Vele zeelieden en daglooners moeten echter in de Kngelsche koloniën werk gaan zoeken. Want ook daar worden de oogsten door de toenemende droogte, gevolg van de vernieling der bosschen, jaarlijks minder, komen steeds meer misoogsten voor. En misoogst beteekent voor deze verarmde bevolking bittere ellende, ziekte en sterfte. Sedert oude tijden had deze bevolking een soort autonomie, waren de belastingen gering, en beging het Gouvernement niet de misdaad om als op Bonaire en St. Martin de plantages en zoutpannen in vorige jaren door verkoop over te leveren aan particuliere winzucht. Doch een waar toonbeeld van ellende is St. Eustatius, de vroegere „Golden Rock". Alles wijst nu op armoede en achteruitgang: de cultures gingen te niet; het vee kwijnt door gebrek aan voedsel en drinkwater; de huizen zijn vervallen; de groote pakhuizen van weleer ruïnes geworden ; de vroegere rietvelden en tuinen staan nu vol met doornige accacias; radelooze inboorlingen loopen rond, niet wetende hoe hun honger te stillen. De jaarlijksche productie van het geheele eiland is ƒ 10.000 waard, of f 30 per gezin! Men mist er kapitaal; en de Regeering onthoudt een volk, welks arbeid millioenen schonk • aan Nederlandsche kooplieden, allen afdoenden steun. Wat pootvruchten en rijst als hongersnood al te erg dreigt, en Nederland acht zijn plicht als Koloniale mogendheid vervuld." Wil men het oordeel van anderen r tal van verpletterende getuigenissen staan ten mijnen dienste. Slechts enkele wil ik opsommen. Die van het Kamerlid 1'YTTKRSKN in zijne Redevoering op 26 Januari 1898 in het Indisch Genootschap te 's-Gravenhage, welke ik ten zeerste ter lezing aanbeveel. In de Nieuwe Rotterdamse/ie Courant van 11 October 1900, vinden wij overgenomen uit eeti brief uit Cura^ao het volgende: „De toestand der kolonie Curagao is in den laatsten tijd het tegenovergestelde van gunstig. In twee jaren is er bijna geen regen van eenige beteekenis gevallen. Men kan zich dus voorstellen, hoe dor en uitgedroogd de grond is. Alles is met een grauwe laag stof overdekt. Ken wintergezicht bij een hitte van 90 en meer graden in de schaduw, en van 110 a 118 graden Fahrenheit in de zon! Ken hevige wind, die als een soort van Sirocco over alles heenblaast, zweept voortdurend hooge stofwolken op, zoodat men de huizen aan de overzijde der straat als door een nevel ziet. Dat Jijue stof dringt door alles heen en is zeer nadeelig voor oogen, neus en keel. liet grootste gedeelte der bevolking lijdt geducht door die langdurige droogte. Waar ecu massa lieden van leven, is eenvoudig een raadsel. Vooral in de buitendistricten wordt armoede geleden, omdat er niets te verdienen valt, daar op vele plantages, wegens het wegblijven van regen, weinig of geen werk is, en er ook op de kale, droge stukken grond, die de meeste negers bewonen, zoo goed als niets groeit. Dat onder deze omstandigheden menigeen van de arbeidersklasse zich aan diefstal schuldig maakt, is niet te verwonderen. In het Export-Blad van 21 Februari j.1.: „Armoede. Die armoede waarover de heer I au Kol schrijft bestaat. Zij heeft haar ontstaan te danken, niet aan werkstakingen of luiheid gelijk hier maar al te dikwijls, maar spruit voort aan gebrek aan kennis, ondervinding en degelijke ondernemingsgeest in het geachte Nederland. Ik kan niet alles neerschrijven van hetgeen ik weet en zag, want dan zoude ik mij aan groot gekijf blootstellen, waardoor de zaak toch niet verbetert." Zelfs de zoo voorzichtige Onze West durfde te schrijven, in zijn nummer van 15 Mei 1899: „Wij spraken heden iemand die juist van l uracao kwam, alwaar hij eenigen tijd had gewoond. De schildering die hij van onze zuster-kolonie gaf, was allertreurigst, en komt geheel overeen met hetgeen trouwens reeds door andere bladen is medegedeeld. De handel is kwijnende; de maïsoogst, waarvan het volk voor zijne voeding meerendeels afhankelijk is, dreigt te mislukken, waardoor de armoede die zich er reeds nu deerlijk doet gevoelen, nog erger zal worden. „Men klaagt op Curacao over het Bestuur, dat toen de vette jaren er nog waren, niet zorgde om gewapend te zijn voor eventueele slechte tijden; over drukkende lasten, die men er zich getroosten moet ter wille van het onvermogen der andere Nederlandsche bezittingen aldaar om in eigen behoeften te voorzien, en die met Curagao onder een administratie staan enz.; in een woord: men is er ontevreden over den gang van zaken en gelooft dat een vereeniging met Noord-Amirtka een uitkomst zal zijn voor land en volk." In een roerend artikel in de Standaard van 18 Februari 1899 eindigt de schrijver, na de verschillende bestaansmiddelen te hebben geschetst, als volgt: „De ellende — want armoede hecrscht hier reeds — bedreigt deze kolonie met hare ontvleeschte handen, en allerzwartst is het vooruitzicht, indien er niet onverwachte uitkomst geschonken wordt. Genoeg om ieder die het met onze kolonie Curacao wel meent, met de bede te doen instemmen ,,(iod zij ons arm Curacao genadig! Hij verhoede een algclicelcn ondergang En kort geleden (2C> Ferbuari 1901) schreef het Algemeen Handelsblad'. „Curagao, Bonaire en al die eilanden verarmen hoe langei hoe meer, en dat heeft verschillende oorzaken, die men hier te lande blijkbaar niet zien wil. ,.Doch," vervolgde hij, „het ergste is dat men de kolonie laat verarmen." Tot zoover onze zegsman. Wanneer inderdaad de toestanden op de West-Indische eilanden zóó zijn als hij ze afschildert, dan dient daaromtrent alle licht op te gaan.' Wil men gegevens putten uit otlicieele stukken, dan kan ik verwijzen naar de Sloten van Rekening voor de dienstjaren iSyj en i8q8 (Gedr. 1899—1900 no. 170); naar de Memorie van Antwoord bij de begrooting van 1900); naar het Koloniaal Vers-lag van 1900, de bladz. 1, 2, 7, 8 en 9, terwijl in vorige Kol. Verslagen geklaagd wordt over schoolverzuim, „wegens gebrek aan schoeisel en kleeding. Op .SV. Eustatius wilde de bevolking „zich op veeteelt toeleggen, doch miste het geld voor omheiningen en voor goed rasvee"; in een adres van 30 handteekeningen en 64 kruisjes, vroegen arme hoofden van gezinnen, om „reliefworks" als steun in hun ellende. Alleen het feit dat op alle drie de Bovenwindsche eilanden, de bevolking van 1885 tot 1895 verminderde van 8.633 tot 7.402 of met 14 pCt., en dat het percentage der vrouwen (4.61 3 tegen 3.1 75 mannen,) 45 pCt. hooger is dan dat der mannen, daar velen hunner elders een stuk brood moeten zoeken, spreekt boekdeelen. Wie is er, die met open vizier de vreeselijke ellende van deze onze koloniën nog durft ontkennen? En dit jaar, nu door de vroeg ingevallen droogte de nood weer toenemende is, en de oogst reeds als mislukt kan worden beschouwd, hebben wij nadere droeve tijdingen te wachten. IV. Een Commissie noodzakelijk. In Zijne Openingsrede van den Kolonialen Raad in iS<)2 verklaarde de Gouverneur, na een bezoek aan de Hoven-W indsche eilanden, „dat groote en diepingrijpende veranderingen noodig waren, of zij zouden geheel ten gronde gaan." Wij zijn thans 9 jaren verder, de Gouverneur heeft sedert 10 Mei 1890 het gezag in handen, en wat is er geschied om die eilanden voor ondergang te behoedenr Meer dan 18 maanden geleden gaf de Minister „gaarne toe, dat indien er maatregelen mogelijk zijn, die den financiëelen en economischen toestand der Kolonie kunnen verbeteren, zij — althans binnen zekere grenzen — niet mogen achterwege blijven, al zouden zij in de eerstvolgende jaren, eene hoogere bijdrage uit 's Rijks schatkist ten gevolge hebben. Dat die maatrelen zoo gemakkelijk uit te voeren zouden zijn als het Voorloopig Verslag doet voorkomen, meent de ondergeteekende te mogen betwijfelen. Niettemin wil hij over sommige der middelen die het Voorloopig Verslag ter verbetering der toestanden aangeeft, gaarne in overleg treden niet den Gouverneur." (Gedr. 1899—1900 No. 104.) Kort geleden (Memorie van Antwoord 1 Kamerbegr. 1901) hoopte de Minister ,.dat de voorstellen, omtrent hetgeen gedaan kon worden tot verbetering van den financiëelen en economischen toestand der Kolonie, spoedig zullen inkomen," doch ZEd. verwacht van het „benoemen eener Commissie, om na plaatselijk onderzoek Rapport uit te brengen over den economischen toestand de kolonie, en de beste middelen om daarin verandering te brengen, weinig heilen dat om „de daarvoor aangevoerde redenen," die wij nergens hebben kunnen vinden. Dus nog langer uitstel ? Voortgaan met wachten op de voorstellen van iemand, die geabsorbeerd door zijne dagelijksche bezigheden, noch tijd, nóch gelegenheid heeft om de redmiddelen op te sporen, waarnaar hij jarenlang te vergeefs zocht. De Minister zegt, als antwoord op de opmerkingen in de afdeelingen der Tweede Kamer gemaakt over het verval onzer West-Indische eilanden, op werkelijk naïeve wijze, dat de vermindering der welvaart het gevolg is van „gewijzigde toestanden." Doch door welke oorzaken deze toestanden zijn ontstaan; welke middelen er kunnen aangewend worden om de ellende te verminderen, daarover wordt nauwelijks gedacht, en werd in al die jaren niets noemenswaard beproefd. In beide Kamers der Staten-Generaal werd op dit laatste redmiddel, een deskundig, onbevooroordeeld onderzoek, aangedrongen. In de pers wordt een hoopvol beroep gedaan op de Regeering, doch deze blijft voortdommelen. Zelfs het welsprekend pleidooi (1 Februari 1901) van den heer VAN Ascil VAN WlJCK kon hare rustige rust niet storen: „Naar mijn meening moet de vraag aan de orde gesteld worden; zal van Regeeringswege een poging gedaan worden om een onderzoek in te stellen of de kolonie tot bloei gebracht kan worden? Die vraag is herhaaldelijk gedaan, ook nog in 1899, toen door den Minister in antwoord daarop is medegedeeld, dat op de vraag, of er vooruitzicht bestaat dat in de eerstvolgende jaren een belangrijke vermindering der uitgaven en vermeerdering van inkomsten te wachten is, een bevestigend antwoord moet worden gegeven, zoodat vooreerst geen gevolg behoort gegeven te worden aan het denkbeeld om een Staats-commissie te benoemen, ten einde de Regeering te dienen van advies omtrent maatregelen die in het belang der kolonie genomen kunnen worden. Nu blijkt echter dat de verwachting, welke de Minister bij de begrooting van 1899 heeft uitgesproken, niet is vervuld, zoodat er thans aanleiding is tot het instellen van een dergelijke commissie over te gaan." . . . „Ik geloof dat er dus thans alle reden is, den Minister te vragen dat deze zaak nader moet worden overwogen. En ik kan deze vraag met te grooter gerustheid doen. omdat het instellen eener commissie, om te onderzoeken wat voor de kolonie moet gedaan worden, in geen enkel opzicht onaangenaam voor den Gouverneur der kolonie kan zijn." . . . „En is het dan niet van uitnemend nut, dat men weet in welken zin onbevangen leden eener commissie van oordeel zijn dat de kolonie beheerd moet worden ? En al was het resultaat van het onderzoek negatief, en al deelde de commissie als haar oordeel mede dat aan Curacao en de eilanden niets kan gedaan worden, dan zou dit toch een belangrijk resultaat wezen, want dan was het zeker dat geen kosten meer gemaakt zouden behoeven te worden." En deze Staatsman, eenmaal een der beste Gouverneurs van Suriname, eindigde als volgt: Ik dring er daarom met den meesten ernst bij den Minister op aan dat hij bekwame mannen uitzeilde. De Gouverneur, volkomen op de hoogte van alles wat die kolonie betreft, heeft zelf geen voorstel daartoe gedaan, maar zou zeker die uitzendng met dankbaarheid zien en den noodigen steun geven." (I Kamer 1900-1901 p. 320 en 321). Zulk eene Commissie, waarover de behandeling mijner Motie de gelegenheid zal verschaffen een votum uit te lokken, zal kunnen worden een steun voor den Gouverneur, een wegwijzer voor den Minister, een leiddraad voor onze Staten-Generaal, thans onbekend met de toestanden in die koloniën wier lief en leed wij in handen hebben. Zal de Nederlandsche Regeering zich laten beschamen door een Engelsch Minister van Koloniën, door een CHAMBERLAIN, toen deze in het Parlement, op den 2en Augustus 1898, o.a. sprak de volgende woorden: . . . „because these isles have fallen into temperary misfortune, we wil! not let thern rot'' . . . „the interests and the honour of this country demand, that these colonies not be destroyed." (877). . . . „We have peopled these colonies, and that intensifies our obligation, to search for measures of reliëf." \ . Welke middelen kunnen redding brengen? Jaar in jaar uit wordt bij de behandeling der begrootingen van C/tracao en Suriname aangedrongen op een zuiniger beheer der financiën. Klachten over weelderige tractementen, over overtollige ambtenaren, over te veel verloven en te zwaar drukkende pensioenen enz. vormen daarbij schering en inslag. Eveneens elk jaar geeft daarop de Minister een min of meer bevredigend antwoord, doch van bezuinigen is geen sprake, de subsidiën blijven stijgen. De belastingen doelmatiger te regelen, men durft het niet door gemis aan voldoende gegevens; de lasten der volksmassa te verhoogen, men kan het niet : een aderlating van bloedeloozen is niet aan te bevelen, noch doeltreffend. Dat echter een onpartijdige Commissie, beschikkende over lokale gegevens, heel wat zou kunnen doen om ,,de tering naar de nering" te zetten, is buiten kijf; doch vooral zou men tal van middelen kunnen beramen om de kwijnende nering weer nieuw bloed in te spuiten en te doen herleven. Wij willen thans nagaan, welke onderzoekingen eene commissie zou moeten instellen, welke vraagstukken zij moet bestudeeren, welke gegevens zij zal moeten verschaffen inzake handel en scheepvaart, nijverheid, landbouw en mijnbouw. \ 1. Handel en Scheepvaart. Gedurende de XVII en de XYIII eeuw waren Curagao en St. Eustatius de ,,entrepots" van Europa, voor de uitzending van goederen naar Amerika. In groote pakhuizen werden daar de producten der Europeesche markt opgeslagen, om ze in kleinere vaartuigen, „goeletten", naar het vasteland van dit Spaansche werelddeel te zenden. Gesteund door het vertegenwoordigend lichaam, dat sedert 1682 het Gezag in handen had, bereikte de handel een later ongekenden en thans onbereikbaren bloei, die onder de werking van het Regeerings-Reglement van 1815 en door de veranderde omstandigheden in het begin van de XIX eeuw in verval geraakte. Wel werd de Kaper handel, waarbij de kapers hun buit aldaar verkochten, in 1828 voortgezet, vooral toen de Gouverneur \ an dkn Bosch een vrijhaven had geschapen. De smokkelhandel naar en van het tegenover liggende Venezuela ') heeft nooit, ook nu nog niet opgehouden te bestaan; — de verleiding toch tot smokkelen met kleine schepen naar een land met „hooge protectie" is te groot, — doch de levendige handel en scheepvaart is verdwenen. I)e concurrentie van het Zweedsche eiland St. Bartholomeus; de directe aanvoer uit Europa naar het geheele vasteland van Aqierika die eiken tusschen-handel overbodig maakte ; de verminderde voortbrengst van den bodem, en de mindere consumptie door de toenemende armoede, waren evenveel redenen voor den achteruitgang van den handel. De beschermende rechten, door Venezuela geheven van allen invoer uit de Antillen, vroeger zelfs van Kuropeesche producten bij overlading te Curagao, tot een bedrag van 30 " „ der waarde, gaven dien tusschenhandel den laatsten knak. De voortdurende woelingen in Venezuela waren eveneens belemmerend voor het handelsverkeer op een eiland, dat de natuurlijke haven voor Maracaibo en het aangewezen entrepot voor Columbia kan worden genoemd. Volgens een der laatste Consular Rcports, n". 303, over Trinidad, wil de Engelsche Regeering pogingen in het werk stellen om deze exorbitante rechten te doen verlagen of op te heffen. En, voegde die Engelsche Consul er bij: »the removal of the 30 "/ extra duty, of which there is now an improved prospect, would lead at once to a rapid expansion of business." Voor Curagao zou natuurlijk hetzelfde gelden, tenminste als ons Ministerie van Buitenlandsche Zaken zich aansluit aan deze pogingen door de Engelsche Regeering gedaan. Nog andere middelen om den handel te bevorderen zouden door de Commissie moeten worden onderzocht. Uitvoer, De uitvoer van Curagao naar Nederland bedroeg in 1899 eene som van f317.413, voornamelijk bestaande uit verfwaren, hout en vruchten, divi-divi, huiden en wol. De totale uitvoer is onbekend, want, klaagt de Engelse 'te Consul voor Nederl. West-Indie, Mr. jesi ki n, in zijn Verslag van 13 Maart 1900: „het publiceeren van gegevens wordt ') Op tic terugvracht van Venezuela naer Curayao nam men half wilde ezels aan boord, om daartusschen jenever te smokkelen, (iccn commies waadde het dan te midden dier slaande en bijtende ezels naar sluikwaar te zoeken, die aldus ^emakkt lijk binnenkwam. (Tek.nstra, Nederl. West-lnd. hilanden, ^1. I). bemoeielijkt,. doordat de Regiering (Nederl.) van dit eiland geen statistieken uitgeeft en de handel onwillig is om mededeelingen te doen.' Zou het daarom niet wenschelijk zijn om. zooals op enkele naburige Engelsche eilanden geschiedt, door een luttele heffing van 21/.2 of 1 cent b.v. van elke in- of uitgevoerde colli waarvan de inhoud wordt opgegeven, op kostelooze wijze het cijfer van den jaarlijkschen uit- en invoer te bepalen ? Verschillende dwaze fiskale maatregelen, onvoldoende middelen van gemeenschap, beletten het handelsverkeer tusschen de eilanden onderling, en juist is de grief van denzelfden Consul van Engeland: „zoolang als de fiskale politiek dezelfde blijft als thans, zal de handel teruggaan Als een staaltje van dwaze administratie wil ik de volgende zinsnede aanhalen uit een particulier schrijven: „Van Bonaire kunnen de producten, zooals divi-divi, roodhout, enz. niet naar Europa verscheept worden, daar de mailbooten Bonaire niet aandoen. De producten die van Bonaire verzonden worden voor overlading, worden beschouwd als goederen uit den vreevide, en moeten rechten betalen, terwijl men toch weet dat de divi-divi verder verzonden wordt." „Op iedere geit van Bonaire te Curaqao ingevoerd, wordt te Bonaire uitvoerrecht betaald, maar bovendien moet op Curacao opnieuw invoerrecht betaald worden. Sedert niets vernomen; en waarschijnlijk gaan zij op Curagao voort rechten te heffen op goederen van Bonaire en Aruba, alsof die paar honderd guldens verbetering konden aanbrengen. Neen, mijn vriend, de boel gaat achteruit, — groote verandering moet er komen, zoo niet dan is de kolonie verloren." Er is meer. In het Algemeen Handelsblad van 26 Eebruari 1901 schrijft een correspondent uit Curagao: „Gij weet dat het groote handelsartikel van Curacao en voornamelijk van Bonaire is het zout, dat van zeer goede qualiteit is. Dit zout ging alleen naar Amerika; jaarlijks bedroeg de uitvoer naar Amerika ongeveer 70 a 80.000 vaten, elk vat van 125 Kilo. De Vereenigde Staten heffen thans echter voor dat artikel 8 dollarcenten per 100 Amerik. ponden (45 K.G.) recht, als middel om hun eigen kunstmatige zoutkweekerij te beschermen. „Bovendien, nu de Yankees I'orto-Rico hebben geannexeerd, bestaat de vrees dat het met de zout-industrie van Curagao geheel uit zal zijn. omdat 1'orto-Rico evengoed zout levert, dat dan vrij in Amerika kan worden ingevoerd. Een jaar of tien geleden ontvingen wij nog 40 en 30 dollarcent per vat, thans hebben wij die prijzen reeds op 18 en 24 dollarcent moeten brengen. „Er liggen dan ook duizenden vaten zout ut de kolome ui voorraad, waar wij geen weg mede weten. De bevolking verarmt; de waarde der perceelen daalt aanmerkelijk, en als er geen verandering komt, zullen de zouthandelaars honderden negers moeten ontslaan. „De Nederlandsche Regeering kan de geheele industrie redden. Thans krijgt Nederland zijn zout uit Portugal, Rusland, Engeland; het zou het kunnen krijgen uit zijn eigen kolonie, indien wij het hier maar konden invoeren. „Waarom doet ge dat dan niet? „Omdat de vracht te hoog is, in verband met den accijns die hier wordt geheven; wij kunnen daardoor niet tegen Portugal en Engeland concurreeren. „De invoerrechten op zout bedragen hier J jo per 1000 Kilo: de vracht van Portugal hierheen bedraagt op die hoeveelheid ongeveer ƒ4.— a ƒ5.—, van Curagao hierheen ƒ15.— a ƒ 20.—, wanneer men ook rekent de hooge assurantiekosten op zout en bijkomende kleine kosten. „Wanneer de Regeering den accijns voor Curagaosch zout nu bepaalde op ƒ10.— a ƒ15.— zoodat wij als 't ware onze vracht vrij hadden, dan zouden wij geholpen zijn en kunnen concurreeren. „Dus protectie? „Protectie, als ge het zoo noemen wilt. Doch ik verzeker u, dat men hier te kiezen zal hebben tusschen die protectie of tusschen de kans dat de Curacaosche bevolking verhongeren zal, en den dag zal zegenen dat ze in stede van onder de Nederlandsche, onder de Amerikaansche vlag zal zetelen. Ik verzeker u, men heeft slechts te kiezen." (A/g. Hbl. 26 Febr. 1901.) Ook dit vraagstuk moet, vrij van alle dogmatisch vooroordeel, door het onderzoek van Regeeringswege in te stellen worden bestudeerd. De belangen der Nederlandsche zoutzieders mogen geene belemmering zijn, als de mogelijkheid bestaat daardoor eene geheele bevolking van dreigenden ondergang te redden. De commissie zal in zake het voor en tegen nauwkeurig moeten overwegen. Invoer. Wat den invoer betreft, zoo komt het meeste uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerka, zeer weinig uit Holland. In 1899 was dit niet meer dan f 401,457, vooral aardewerk, boonen, granen, kaarsen en suiker, terwijl in 1S96 voor een waarde van f 2,962,668 in het geheel werd ingevoerd, waarvan de tabak, sigaren en koffie f 417,512 of nagenoeg V- uitmaakten. De klein-handel op de eilanden zelve is door gemis aan koopkracht der bevolking en van de verminderde aankomst van schepen, zoo goed als dood. Dagen, soms weken lang wordt er niets in de winkels verkocht; vele winkeliers moeten dan ook likwideeren, of overgaan tot gedwongen uitverkoop tegen spotprijzen op het eiland zelve. Wellicht zou het oprichten van coöperatieve winkels, waar de negers hun producten tegen levensmiddelen kunnen ruilen, overweging verdienen; althans zou dit plan door de Commissie kunnen worden onderzocht. Scheepvaart. Wat de scheepvaart betreft, zoo werd in 1899 van uit Nederland geen enkel schip ingeklaard op Curagao, noch ook maar één schip uitgeklaard naar een der Nederlandsche havens. Alleen de booten van den „Kon. W. I. Maildienst" komen langs een omweg op Curagao. Reeds jarenlang wordt een winstgevende verbinding in stand gehouden tusschen Curagao en Maracaïbo, de haven van Venezuela, doch deze stoomvaartlijn is in handen eener Amerikaanse/ie Maatschappij. De verbinding van Curagao met de andere, vooral met de BovenWindsche eilanden is allertreurigst, en van deze eilanden moeten de producten naar de Kngelsclie koloniën worden gezonden om ze op schepen over te laden, waardoor de vrachten met 30 a 40 pCt. stijgen, en de concurrentie met de naburige eilanden op de wereldmarkt vrijwel onmogelijk is geworden. De zeilschepen worden door de stoombooten verdrongen, en alleen nog enkele weinige schoeners en barken houden de gemeenschap met de nabijliggende eilanden op gebrekkige en tijdroovende wijze in stand. Op dat gebied kon de Commissie nuttige wenken verzamelen. Ook aan de veranderingen die in de naaste toekomst te wachten zijn, moet intijds worden gedacht, en maatregelen worden genomen om de scheepvaart weer naar Curagao te trekken. Na de aanstaande doorgraving der landengte van Panama zal de St. Annabaai op Curagao, gelegen aan een diepe zee, vrij van klippen, op den kortsten weg van China en Japan naar Europa, een welvarend scheepvaart-station kunnen worden. De haven van Curagao, en vooral het Schottegat, levert ten allen tijde een veilige ligplaats voor de grootste zeestoomers, en als vrijhaven tal van gemakken voor het internationaal verkeer. Over den aanleg van droogdokken om de reparatie der schepen mogelijk te maken, en het oprichten van steenkolen-depots om de stoombooten van brandstof, wellicht van water te voorzien, zal de Commissie eveneens haar gedachten laten gaan. Den scheepsbouw, vroeger een flinke bron van bestaan op St. Martin en Curagao, kon door doeltreffende maatregelen nieuw leven worden ingeblazen. Visscherij. Vooral de Visscherij is voor aanzienlijke uitbreiding vatbaar. Volgens oudere berichten is de zee rondom onze eilanden rijk aan visch, van velerlei en van edel soort. Kr is waarschijnlijk overvloed van visch, doch de vischvangst wordt op ergelijke wijze verwaarloosd; de diepzeevisscherij is er zoo goed als onbekend. Langs de Zuidkust van Curagao, — daar de Noordkust met hare onstuimige branding tegen de steile rotsen gevaarlijk is voor de zwakke vaartuigen, — vischt men met kleine booten, „kano's", met eene bemanning van 1 a 5, hoogstens 8 a 10 man. Op zee vischt men alleen met de primitieve lijn; in de baaien gedurende een klein deel van het jaar met netten, wanneer de sardijnen uit zee de baaien binnenkomen. Daar sardines, schildpadden, kreeften en garnalen worden aangetroffen, en de Venezuelaansche kusten bekend zijn voor haren rijkdom aan visch, ware het wellicht mogelijk het oprichten van levensmiddelenfabrieken te bevorderen. Thans is de visch er duurder dan b. v. in Holland, en deze krachtige, in ruime mate voorhandene volksvoeding, voor de massa der inwoners een te dure lekkernij. Op het Engelsche eiland Barbados is het geheel anders. Het Colonial Report No. 294 over dit eiland, spreekt van „a large flying fish and general fish-industry, mainly worked bij the poorer classes." Twee honderd en vijftig booten met eene bemanning van + 1000 man, vinden daardoor een goed middel van bestaan, behalve dat talrijke personen bij den verkoop en de bereiding van visch werkzaam zijn. Visch is er dan ook, gedurende sommige tijden van het jaar, voor de armere klasse het voornaamste voedingsmiddel. Nog op iets anders kan de Commissie hare aandacht vestigen. Dezelfde schoone witte parels, die zulk winstgevend bedrijf aan de bewoners van Ceylon opleveren, worden ook in onze West-Indische eilanden aangetroffen. Waarschijnlijk zou, bij behoorlijke leiding, de visscherij op parel-oesters er eveneens een middel van bestaan opleveren. VII. Industrie. In de Bijdrage tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van 1S6S, en eveneens in verschillende andere reisbeschrijvingen, is sprake van velerlei soorten van ambachten, die op een of meer der eilanden met succes worden beoefend. Sommige, en wel de meesten daarvan, zijn spoorloos verdwenen; anderen leiden door gemis aan steun en samenwerking, nog slechts een kwijnend bestaan. De Commissie zal al dadelijk, om over hun levensvatbaarheid te kunnen oordeelen, en de middelen tot aanmoediging er voor op te zoeken, de revue moeten laten passeeren aan de volgende bedrijven of ambachten: /. Meubelmakerij. Op Curagao vonden voorheen talrijke burgers een goed bestaan, bij het vervaardigen van meubelen uit West-Indische houtsoorten, voornamelijk uit het bekende mahonie-hout, die ook in de naburige Republieken afzet vonden. Het schijnt echter dat de industrie geen rekening heeft weten te houden met den wisselenden smaak van het publiek, en het zijn in hoofdzaak nog altijd de oude, stevige, massieve, doch weinig smaakvolle meubelen van voor 50 jaren, die er worden geleverd. 2. Vlechten van stroohoeden. De Curagaosche ronde zonnehoeden met breede randen, waren vroeger een zeer gewild artikel; door de concurrentie met Noord-Amerika is deze industrie zoo goed als verdwenen, en zijn de vroegere „hoedjes-makers" tot zwarte ellende gedoemd Op de in 1898 hier te lande gehouden tentoonstelling van Vrouwen-arbeid, waarop ook een aantal Curagaosche stroohoeden waren ingezonden, vonden deze grooten aftrek, en niet onmogelijk is het te achten, dat door fijnere bewerking of nieuwere modellen, hier te lande een markt voor deze industrie kan worden gevonden. ?. Leder-industrie. Leder van eenigszins goede kwaliteit of in noemenswaardige hoeveelheid wordt op het eiland niet bereid. Alles wat daar- voor benoodigd is voor schoenen en paardentuig, wordt uit den vreemde ingevoerd, doch de huiden en vellen daartoe noodig, en ook de looistof (divi-divi) worden van Curagao verscheept. Behalve voor schoenen maken, zou men — indien door verbetering van het veeras de huiden sterker werden, en het looien minder primitief plaats greep, — een luxe-leder-industrie kunnen in het leven roepen, waarbij marokijn-werk dat veel handenarbeid eischt. een welkome bezigheid zou verschaffen in dagen van werkeloosheid. 4. Goud- en zilver-smederij. Bij vele Curagaosche families vindt men nog werkelijke kunstproducten van edel metaal, die zich door smaak en fijne bewerking onderscheiden. Ook hierdoor zou de vroegere huisof klein-industrie, door doelmatige hulp, kunnen herleven. 5. Sigarenfabrieken. De zeer gezochte sigaren leverden in vroegere jaren aan menig inwoner een winstgevend bestaan. Uitstekende tabak kan worden geteeld of van andere West-Indische eilanden ingevoerd. Het zou waarschijnlijk niet veel moeite kosten om ook dit bedrijf weer te doen opleven. 6. Het maken van kantwerken. De op de genoemde Tentoonstelling van Vrouwen-arbeid van onze Antillen ingezonden kantwerken trokken zeer de aandacht. Wanneer de gelegenheid tot aanleeren werd verschaft, zou dit eveneens een aangewezen werk zijn, vooral voor vrouwen en meisjes, om de ledige uren nuttig te besteden. 7. Aardewerk. Hetgeen hiervan op onze eilanden wordt vervaardigd is zeer primitief, doch de zoogenaamde gendi's zijn van uitstekende kwaliteit, en ook elders in West-Indië zeer gewild. De industrie staat echter nog op een zeer lagen trap van ontwikkeling, en zelfs de bekende pottebakkers-draaischijf is er niet bekend. 8. Ambachten. Eenige ambachtslieden, die hun werk grondig verstaan en daarbij niet te hooge loonen eischen. zouden in die kolonie ongetwijfeld een ruim bestaan vinden. Van hen zouden de inboorlingen — wien het aan aanleg voor handwerken geenszins ontbreekt — kunnen leeren, waardoor ook al weer enkelen aan een bestaan geholpen zouden worden. p. Nog andere bedrijven kunnen geschikt worden bevonden, om daaraan leiding en steun te verleenen, terwijl het bereiden van jams en ingelegde vruchten een rijke bron van uitvoer naar Europa zou kunnen worden, daar de vruchten zich door hun geurigen smaak (vooral de oranje-schillen) onderscheiden, en suiker ter plaatse op goedkoope wijze kon worden verkregen. Alleen reeds de „mango", die in sommige tijden door haar overvloed geheel onverkoopbaar is, zou door chutney -bereiding, een rijk middel van bestaan kunnen opleveren. Alleen voor deze rubriek reeds ware een plaatselijk onderzoek, berustende op goede gegevens, alleszins te verdedigen, en dit onderzoek kan alleen afdoende geschieden door eene Commissie van personen die buiten alle lokale invloeden en belangen staan. Wel is waar zou de groote massa der bevolking bij deze industriën niet zijn geholpen, doch ook op kleinigheden dient voor deze kleine eilanden gelet. Er is echter nog veel meer, 10. Pensionnaten en Onderwijs. De gunstig bekende mcisjes-?>c\\oo\ der „Geestelijke Zusters" te Habai wordt door een honderdtal meisjes, afkomstig uit de naburige Republieken Columbia, Venezuela en Dominica bezocht, die jaarlijks minstens ƒ 200.000 in de kolonie brengen. Waarom kunnen niet soortgelijke scholen, waar praktische vakken in het Spaansch worden onderwezen, evengoed voor jongens worden opgericht, al of niet met Subsidie der Regeering ? Het bestaande „Collegio Baralt" voldoet niet aan de te stellen eischen, en thans ontbreekt er alle fHegenheid om de jongelieden van de Zuid-Amerikaansche Republieken aan den verderfelijken invloed der politieke hartstochten, en aan de gevaren der bloedige burgeroorlogen te onttrekken, wat de ouders zeer zeker gaarne zouden verlangen. Ook een Muziekschool, of een soort van „conservatorium" ontbreekt geheel en al, hier en in de nabij gelegen landen, waar bij den inlander vaak een natuurlijke aanleg voor muziek valt op te merken, en waar veel liefhebberij voor zang en muziek een trek van het volkskarakter is geworden. Het door en door gezonde klimaat, in streken waar voortdurende rust en orde heerscht, de aanwezigheid van meerdere geneeskrachtige bronnen in een land waar het leven goedkoop is, wijst van zelf op het oprichten van pensions en gezondheidsetablissementen. De hoofdzaak echter, waaraan de Commissie haar volle aandacht zal moeten schenken, is de bevordering van den landbouw. NIH. Landbouw. In landen als deze. waar afwezigheid van steenkool-mijnen en mine ralen de ontwikkeling der groot-industriën vrijwel onmogelijk maakt, is de tropische landbouw wel het meest gewenschte en het meest afdoende middel van bestaan. Vooral hier, waar een sober en krachtig ras van negers wordt gevonden, bij wie de slavernij die voor hen minder drukkend was, geen afschuw voor den landarbeid teweeg bracht, zou men aan de bebouwing van den bodem boven alle andere bedrijven de voorkeur moeten geven. In het algemeen is de grond, wat de samenstellende bestanddeelen betreft, er zeer vruchtbaar, en zou bij behoorlijke water-voorziening een welvarende landbouw alleszins mogelijk zijn. Nog geen halve eeuw geleden telde het eiland Curarao alleen 260 plantages en tuinen, ,,waar welgestelde eigenaren woonden in lustverblijven, omringd door een heirleger van slaven." Over de uitstekende weilanden van Aruba: de winstgevende Gouvernementsplantages van Bonaire; de vruchtbare valleien van St. Martin; den vruchtbaren bodem van Saba, en de weelderige dalgronden van St. Eustatius werd reeds gesproken, en dit gestaafd met bewijzen van welvaart in vroegere jaren. Thans is het tooneel geheel veranderd. Behalve wat vruchtboomen, vindt men op Curacao langs de wegen slechts waardelooze cactus-doornen; op St. Martin beperkt men zich tot de cultuur van boonen, maïs en arrowroot; op Saba moest eene armzalige aardappelen-cultuur door de teelt van uien worden vervangen; op St. Eustatius stelt men zich tevreden met op kleine schaal te pooten en te planten jams, zoete aardappelen, pinda's (aardnooten) en cassave; en het bereiden van suiker-siroop op zeer kleine schaal. De hoofdcultuur op alle eilanden is echter de kleine maïs. Terwijl de plantages verdwenen, de landbouw bleef staan op een lagen trap van ontwikkeling, en nog altijd op de zeer primitieve wijze van een paar eeuwen geledèn wordt uitgeoefend, bleef de cultuur van deze maïs als stapel-product gehandhaafd. In Juli, als de regen valt, wordt deze soort van maïs uitgezaaid, die in geheel Europa nergens wordt aangetroffen. Behalve met de soms maandenlange droogte, heeft deze plant den strijd te voeren tegen allerlei vijanden; muizen en sprinkhanen nemen de vruchten weg, mieren en aardwormen tasten hare wortels aan, tegen geiten moet rusteloos worden gewaakt. De kleine maïs of „sorghum vulgare" is oneindig voedzamer dan de oude soort: zij groeit op hooge stokken en heeft kleine korrels, die in den vorm van ketelkoek, „fonsje", het hoofdvoedsel der negers uitmaken. Aan deze krachtige voeding is het te danken, dat de neger op onze West-Indische eilanden een zooveel sterker ras vormt dan de Surinaamsche neger, die zich hoofdzakelijk met bananen voedt; eene voedingstof door den grooten scheikundige Prof. G. J. MULDER, reeds jaren geleden op wetenschappelijke gronden veroordeeld. (*) De „staart-maïs" of zevenweeksche, die vooral op Aruba wordt aan getroffen, schijnt van minder waarde te zijn; de „sorghum dheura" echter is beter dan de thans gecultiveerde, en in hoeverre de aanplant van deze thans aldaar onbekende soort aanbeveling verdient, mocht zeer zeker wel eens door de Commissie worden onderzocht. De voor naamste andere cultures die er thans nog worden uitgeoefend, ziin de volgende: De divi-divi-cultuur. De beste tot nu toe bekende cultuur voor uitvoer is de uitheemsche divi-dici of wata-pana, waarvan de peulen sedert zeer lang worden uitgevoerd. De divi-divibeom groeit overal'• op Curagao in het wild. zonder cultuur, zonder eenige zorg of kosten. De boom, in het achtste of tiende jaar, brengt i of 2 ponden peul op en leeft 50 of 60 jaren. Een boom in zijn vollen groei zal wel j of 6 ponden droge peul geven. Die boomen worden nimmer besproeid. Als men de divi-divi geregeld wilde cultiveeren, en op groote schaal, zou men ze kunnen planten zelfs op de droge heuvels, waar zeer velen nu staan; maar het zou dan noodzakelijk zijn gaten te maken in den drogen harden grond, van 4. of j voet diepte en 1 of 2 voet breedte; die gaten te vullen met losse aarde, om den groei te bevorderen. Een werkman kan 4. of 5 van die gaten per dag maken, en het werkloon is omtrent ƒ 0.60per dag. Zeer vele jonge divi-divi-plantjes zijn te vinden op Curafao; maar voor eene cultuur in het groot, waarbij duizenden geplant zullen worden, zal het noodig zijn te zaaien in daartoe ingerichte plaatsen, en de jonge plantjes te verplanten wanneer zij / voet of 18 duim groot zijn. De jonge planten moeten beveiligd worden tegen beesten, en al de plaatsen waar zij gekweekt worden moeten ingesloten "worden door omheiningen. Als men den boom in het groot kweekt, zullen de kosten per stuk niet meer bedragen, alles inbegrepen, dan ƒ 2.00 of J.oo, en de (') De voeding van den Neger, door Prof. (i. J. Mm.DER. (1868). boom zal gedurende ?o a jo jaren voordeel geven zonder iets meer te kosten. De divi-divi-boom groeit zeer goed in dit klimaat; zijn S-vormige hulzen van kastanje-kleurig bruin bevatten een goed looizuur, ook geschikt voor zwartverven, de „caesalpinia". Sedert lange jaren behield het, ondanks de prijs-schommelingen, een winstgevende marktwaarde. In Noord-Amerika echter wordt iets anders als looistof gebezigd, en de voornaamste uitvoer van divi-divi geschiedt daarom naar Duitschland en Holland. De boom wordt 12 a 15 voet hoog, soms meer wanneer hij tegen wind beschut is. Om te bloeien heeft hij maar weinig regen noodig. Hij groeit op Curagao in het wild en teelt zich als door toeval voort; met eene rationeele cultuur werden nog nooit proeven genomen; de ziekten waaraan hij lijdt nog nooit bestudeerd. Twee parasieten tasten hem aan: de ééne, een soort van plant, die hem overdekt en vermoordt; de andere, een groote gele fungus, die zich vastklemt aan den stam. Overigens tast men in den blinde. De agave- of sisalcultuur. De agave is een vetplant van de „aloë" familie. Haar vezels zijn geschikt voor weefsels en borstelwerk; de wortel wordt tegen syphilis gebruikt, en uit de gegiste sappen van de stamknoppen wordt een drank bereid, de „pulqué". Zij groeit het beste in steenachtigen of zandachtigen, lossen bodem. Op de indertijd door gouverneur van RaüERS op Curagao en Bonaire gevestigde etablissementen, werd van de daar in het wild groeiende agaves touw gemaakt voor eigen gebruik. Doch de cultuur der agaves kan niet worden gezegd in de kolonie beoefend te zijn geweest, hetgeen voor een groot deel wel hieraan zal zijn toe te schrijven, dat het aan den ondernemenden van Raders (bij de slechte verbinding, die tusschen de verschillende West-Indische eilanden bestond), niet mocht gelukken de hem uit Havana overgezonden planten van de agave-soort, wier vezel het meest gewild is. in het leven te behouden, terwijl zijn opvolgers niet hunne aandacht aan de cultuur van deze plant hebben geschonken. Wel werd indertijd beweerd, dat de marktprijs van dedoor die plant geleverde vezel de onkosten harer cultuur niet kan goedmaken, doch in een zeer zaakrijk artikel hierover in het 2e jaarverslag van het op Curagao bestaand geschiedkundig genootschap, werd die bewering ten eenenmale gelogenstraft. Nu zijn wel in 1898 door het bestuur op Curagao 48 hectaren grond in pacht gegeven voor het aanleggen van een agave-cultuur, maar het voornaamste, waarop men ten deze zal moeten letten, is dat er gezorgd worde voor het aanplanten van de goede soorten van agave, en voor een goede bereiding van de vezel, — en daarvoor biedt de in het koloniaal Verslag van 1899 zoogenaamde proefneming hoegenaamd geen waarborg. Ter bevordering van de sisal-cultuur is op de begrooting van dit jaar f 5000 uitgetrokken; doch reeds nu kan men voorspellen dat de proef op zoo beperkte schaal genomen niet zal slagen. Het uitgetrokken bedrag veroorlooft niet het aanschaffen van de vrij dure machinerieën, benoodigd voor een goede bereiding van de vezel. De agaves die de beste vezel opleveren, zijn de (vooral) in Yucatan geteelde „hennequeri' en de op de Bahama-eilanden voorkomende „sisal" (agave rigida, var. sisalana): doch nu hoort men, dat men op Curagao gaat aanplanten de yur croya gigantica ot Mauritius-aloë (wier vezel van f 20 tot f 30 per ton minder waard is dan die van de sisal of de hennequen), en dit niettegenstaande daarvan reeds is gebleken dat zij op Anguilla mislukte. (Zie later). Ook bij dergelijke proeven zou dus het advies der Commissie, die zich op de hoogte der zaken kan stellen, niet alleen nuttig maar nagenoeg onmisbaar blijken. Hetzelfde blijkt uit de volgende aanhaling uit het Kol. Verslag: ,,in Maart 1898 wilde men een proef nemen met het telen van bijen en zijdewormen. Met een uit Italië ontboden, voor deze gronden bestemde zending zijdeworm-cocons, kon geen proef worden genomen, daar de larven allen dood aankwamen. De ingevoerde bijenzwermen, die in het begin honing van uitstekende kwaliteit gaven, werden, waarschijnlijk tengevolge van eene onoordeelkundige behandeling, geheel door andere insecten vernield. Nog andere cultures vereischen nader onderzoek. Bij deze beschikking over Gouvernementsgelden zal men echter meer moeten letten op de algemeene belangen, dan op die van sommige particuliere personen. Ofschoon al dadelijk moet worden erkend dat de cultuur van medicinische gewassen steeds het gevaar oplevert van prijsdaling door het geringe verbruik; en de cultuur van kleurstoffen steeds precair blijft door het gevaar van chemische surrogaten, is er op dit gebied toch nog heel wat te verrichten, en moet in elk geval eerst en vooral een ernstig onderzoek plaats hebben door een practischplanter, gewend om rekening te houden met een droog klimaat, een ervaren cultuurman b.v. uit Algerië, Tunis, of de Canarische dan wel de Kaap Verdische eilanden. Zulk een man zou in de Commissie moeten worden opgenomen. Behalve deze is een Ingenieur onmisbaar, die moet trachten eene oplossing te vinden van deze levenskwestie voor Curagao en de andere eilanden. IX. De bestrijding der droogte. Curagao maakt een deel uit van het „rainless district" van Venezuela waarover alexander von humboldt spreekt. De regens zijn er uiterst zeldzaam, en de langdurige droogte is een gevolg van een sterken passaat-wind, die soms maanden aanhoudt.de wolken verdrijft, en maakt dat er geen druppel regen de dorre aarde komt lesschen. De wolken komen meestal van het oosten, stijgen op door de heete lucht boven het eiland, laten enkele malen ietwat water los in de hooger gelegen en meer begroeide westelijke districten van het eiland, doch vallen meestal als stortbuien in de Caraïbische zee neder. (Martin, Niederl. West Indiën 1888, dl II p. 113). De lucht is er zeer vochtig, doch de met damp gedrenkte luchtstroomen missen elke afkoeling, worden verwarmd door de heete lucht der kale rotsen, waar elke vegetatie ontbreekt. Nog in het Tijdschrift van Taal-, Land- en Volkenk. 1888 p. 448, wordt geklaagd over het vele wegkappen van hout, vooral van „mangrove", voor het kalkbranden, terwijl men verzuimde nieuw houtgewas aan te planten. Door het kaal kappen is de regenval verminderd, en waar- schijnlijk zou een doelmatige herwouding de droogte-perioden verkorten. Oude inboorlingen beweren dan ook dat het vroeger meei regende, en uit een schrijven van bevoegde hand wil ik het volgende aanhalen: ,,In vroegere tijden was de regentijd van Oktober tot begin Februari, en in Juni of Juli ook vielen er regens. In de laatste tijden beginnen de regens maar in November of begin December, en houden op reeds in begin Januari, zooals dit jaar. Zeer lichte buien in Juni zijn nu een uitzondering. I)e regens begonnen vroeger gewoonlijk met een ZuidWestewind, die een paar weken duurde. Die wind ook is t/ians^ ecu uitzondering. Het regent thans gewoonlijk met een Oost- of \ oordOostenwind. Terloops zeg ik hier dat de passaat-wind maar oppervlakkig is, want de hoogc cumiiliwolken gaan ni tegenovergestelde richting. Sedert de oudste tijden is Curarao bekend als een dor eiland, maar het schijnt zeker te zijn dat het daar toch vroeger in het algemeen meer regende dan thans." „In oude koopbrieven leest men van loodsen of magazijnen gevuld met maïs, boonen enz. Het eiland was beter gecultiveerd in de slaven-tijden tot de jaren 1820 of 1830: maar cultivatu alleen kan de oogsten van die tijden met verklaren; want de beste cultuur zou thans in cene reeks jaren niets opbrengen omdat het niet regent. „Als men nagaat dat thans de mais-oogst op een enkel gecultiveerde plek jaren achtereen geheel mislukt, dan kan men niet begrijpen hoe eigenaais van een plantage, waar er honderd en meer slaven waren die gevoed moesten worden jaar in jaar uit. het konden uithouden, indien de oogst toen als thans jaren achtereen geheel mislukte. Als het thans werkelijk minder regent dan vroeger, dan zou de oorzaak moeten gezocht worden in het omhakken van hoornen, waardoor de grond zoo dor is geworden dat condensatie van vocht zeer moeilijk is. „Men kan soms zien, dat de uitstralende hitte de wolken verdrijft die op het eiland hangen. De lucht boven het eiland wordt helder, en de wolken ontlasten zich aan beide kanten in de zee. Invloed van vegetatie op regen is bekend genoeg (Cyprus. Sucz, enz.). „In /poo viel er zeer weinig regen. Dit jaar begon reeds in Januari 1901 het water in de putten te zakken, en daar er weinig hoop is, dat de nieuwe regens vóór November of December invallen, kan men reeds nu voorspellen, welke droeve toestanden op dien drogen grond onder dien koperen hemel ons wachten. Soms vallen er zware regens, die in een paar uur op Curafao de enorme regenbakken vullen, in elk waarvan alleen het water van het dak van één der groote huizen wordt opgevangen. De maximum-hoeveelheid mij bekend was van 50 cm. in één dag. „Op St. Eustatius," schrijft prof. Moi.ENGRAAK in zijne Geologie van het eiland St. Eustatius (1886), „zijn de regens erg wisselvallig, de meeste vallen van Juni tot October, doch hebben dan een erg lokaal karakter; soms vallen zij alleen op den top van den berg, en hoort men in de dorre vlakte, waar men snakt naar water, het ruischen der regendroppels op de varens en palmen der bergtoppen." Stroomende waters vindt men er nergens, doch de aanzienlijke watermassa s die bij regens langs de dalen worden afgevoerd, hebben er „guts (groeven) doen ontstaan, en beddingen van beekjes gevormd, „rooien", die het grootste gedeelte van het jaar droog liggen. Op Aruba en /Bonaire worden enkele bronnen, „Fonteins", aangetroffen; St. Martin heeft „eine wasserarme Quelle." Op de meeste eilanden dringt het regenwater door in den „zerkliifteten bodem, vindt daar een ondoordringbare steenlaag, en moet dan wel in gesloten ketelvormige holen, grondwater-réservoirs vormen. Langs de Noordkust van Curacao, vooral bij San Pedro en Hato; bij Gato op Bonaire, en wellicht op vele andere plaatsen die de Commissie op de terreinen zonder veel moeite kon opzoeken, vindt men waarschijnlijk dusdanige water-bewaarplaatsen, die dank zij de geringe verdamping gedurende langen tijd het opgevangen water behouden, waarvan men de hoeveelheid kunstmatig kon vermeerderen, en die dus van veel nut kunnen zijn. Op deze wijze verschafte een particulier, koopvaardij-kapitein Smith, reeds drinkwater aan de hoofdplaats \\ illemstad. Door het graven van een 5 tal putten tot 50 meter beneden den zeespiegel, kon hij door oppompen met wind- of stoommolens vrij goed drinkwater onder behoorlijken druk aan de inwoners verschaffen. Gevaar voor uitputting dezer voorraden blijft echter bestaan, waarom tijdig maatregelen moeten worden getroffen om dit tegen te gaan. De poreuse quartaire kalk zuigt het meeste regenwater op; de ruwe oppervlakte vertraagt het afloopen daarvan; door dammen op geschikte plekken aan te leggen kon men meer water in den bodem doen doordringen, terwijl maatregelen moeten genomen worden om de groote hoeveelheden zakwater, die nu onbenut naar zee vloeien, dienstbaar te maken voor het gebruik van menschen, dieren en landouwen. Geen enkel doeltreffend middel mag worden verzuimd, om aan deze dorre eilanden leven en welvaart brengend water te verschaffen. Verschillende oplossingen zijn mogelijk; plaatselijk onderzoek is vereischt, doch er is waarschijnlijk wel iets, wellicht veel aan te doen, om de ellende en het misgewas, die de perioden van droogte onvermijdelijk volgen, te voorkomen. In „The Monthly Illustrator" van Juni 1898, schrijft een goed opmerker die het eiland bezocht, daarover o. a. het volgende: door de „contiguity of the sea which surronnds //, and the porosity of the soil, an absolute/)' inexhaustible supply of spleudid water can be struck at less than sea leve/ on any part of the island. On every estate of importance as man V wel/s are snul' as are ueeded, and the water pumped bij imndmills into large cement-reservoirs and used for irrigation, for watering the stoel• and for the household, bath and general supply." Wij willen in het kort aanstippen welke onderzoekingen moeten plaats hebben, om een voornaam deel der taak welke de Commissie zal moeten vervullen, te volbrengen. Hoofdzaak, levenskwestie voor deze eilanden is het vinden van middelen om de gevolgen der droogte te bestrijden. Daarvoor komen in aanmerking o.a.: a. Artesische putten. Ken voorloopig onderzoek van prof. Maktin geeft niet veel hoop. Op blz. 115 van zijn bovengenoemd werk toch, lazen wij het volgende: .Zitr Anlage von artesischen Brnnnen, welche auf den Insein so sehr gewünscht wird, liefert die Kreideformatton — die einzige, welche li bei haupt in Betracht kommen könnte — jedenfalls ketne Handhabe; ihre zusammengestauchten und verworfenen Schichten, welche mit complicir- ter Zerkliiftung verbinden, miissen jcdcn Gal anken daran sofort zuriick driingrn." Dit geldt voornamelijk van Curacao; de andere eilanden werden nog niet aan eenig dergelijk onderzoek onderworpen. Geheel en al wanhopen behoeft men echter nóg niet. Een nader onderzoek van het terrein, liefst door boringen, ware geenszins overtollig. Volgens geruchten verkreeg de heer SMITH, die „op goed geluk" liet boren, rivierzand op een diepte van 66—100 M.; daarna staakte hij den arbeid. Eenige nadere gegevens over de alstoen verkregen resultaten waren alleszins gewenscht. Curacao vormde vroeger een deel van Venezuela; een tamelijke ondiepe zee, gevolg eener verzinking van den aardbodem, scheidt beiden van elkander. Loopen nu de water doorlatende lagen door van de bergen van Venezuela tot onze eilanden, dan ware het aanboren van artesisch welwater op niet te groote diepte alleszins waarschijnlijk. Onderzoek is dus plicht. Op het Engelsche eiland Anguilla meende de Regeering, dat het mogelijk was water te verkrijgen uit de „subterranean sources", en in een Rapport van 27 Augustus 1897 leest men : that boring-tools are lately imported" (136). Wat waren de resultaten dier boringen? Eene vraag om inlichting, of — nog beter — een kort bezoek ter plaatse ware gewenscht. b. Réservoirs. Op vele plaatsen op de Noordkust van Curagao, o. a. te San 1'edro ziet men kleine, nooit verdragende stroompjes water uit de rotsen nutteloos naar zee vloeien. Soms, na zware buien, vliedt het water uit gezwollen beken, gevuld met rijke meststof, de ,,rooi-loop", eveneens naar den wijden Oceaan. Wat nu geschiedt met de regenbakken zou mogelijk kunnen plaats hebben op groote schaal door het aanleggen van waterdichte réservoirs. De aarden dammen, die tijdelijke meeren vormen, dienen alleen om het grondwater te vermeerderen; deze réservoirs, uitgekapt of aangelegd in de kalksteen-klippen, zouden het regenwater opvangen en bewaren; met weinig kosten zou men aldus bewaarplaatsen van water verkrijgen, die alleen aan de verdamping worden blootgesteld, daar de sterke infiltratie in den gescheurden bodem dan een einde neemt, lil Si. Joris heeft men Portland-cement réservoirs aangelegd, die gevuld door middel van windmolens ,.with its large number of wells, give an inexhaustible supply of water, who does bid defiance to droughts." (26). De dammen 1 50 of 200 jaren geleden door de Hollandsche planters aangelegd, zijn thans geheel en al verwaarloosd, doch dienden te worden hersteld na doelmatige keuze van het terrein. Ook hier kan het Engelsche eiland Antigua ons weer ten voorbeeld strekken. Dat, zooals wel eens schijnt voor te komen, de water-voorziening wordt tegengewerkt door hen die thans een winstgevenden handel drijven in drinkwater, zou natuurlijk door het rapport eener onpartijdige Commissie absoluut onmogelijk worden gemaakt. c. Windmolens. - Sprekende van het gebruik van windmolens, zegt het Kol. Verslag voor Curagao voor het jaar 1900: „Deze windmolens worden in de laatste jaren in groot getal uit de Vcreenigdt' Staten ingevoerd en leveren dikwijls verrassende uitkomsten. Waar vroeger niets dan kale gronden te bespeuren waren, ziet men thans op menige plek' het jonge geboomte zich op den zoo dankbaren bodem snel ontwikkelen en binnen betrekkelijk korten tijd is de dorri woestenij in een heerlijke plek herschapen, waar de nijvere landman, al is het geen ruim, dan toch dikwijls een voldoend middel van bestaan kan vinden." Geen nadere toelichting is noodig om te betoogen, hoe nuttig het zijn zou den aanleg van windmolens door de Regeering te doen bevorderen, en deze zaak doeltreffend te regelen. d. Andere middelen tot Water-Verschaffing. Op de Kaap Verdische en de Canarische eilanden, waar soms jaren lange droogten hongersnooden deden ontstaan, worden wellicht nieuwe methoden van water-verkrijging toegepast. In het rotsachtige Aden heeft men een tijdlang gefiltreerd zeewater, zelfs voor het cultiveeren van groenten, gebruikt; die verouderde methode was echter wat duur, doch wellicht is thans een goedkoopere wijze van filtratie bekend geworden. \ ooral op dit gebied heeft de wetenschap in de laatste jaren tal van ontdekkingen gedaan Condenseeren van het vocht in den dampkring. Dat de atmosfeer op al die eilanden enorm veel vocht bevat is bekend, al heeft men zich nooit de moeite gegeven dat vochtgehalte onder cijfers te brengen. Ken glas ijswater op tafel geplaatst is spoedig omringd van een plas water'. Wat hier op kleine schaal geschiedt zou wellicht op grooter schaal kunnen gebeuren, en vele kleine toestellen te zamen reeds een aardige hoeveelheid water kunnen verschaffen. De prijs die het produceeren van afkoeling eischt, zal hier de beslissende factor vormen. Een onderzoek ware in elk geval gewenscht. Hetzelfde geldt voor het vormen van regen door kauonschieten, waarmede in Andrews in Texas vrij goed geslaagde proeven werden genomen, zooals men in Documents Senate 52: Congress N. 45 kan lezen. In Noord-Italië en Zwitserland wordt reeds met goed succes hetzelfde middel tegen hagelslag aangewend. In plaats van dergelijke onderzoekingen van uit dè hoogte af te wijzen, is ernstig overwegen van de mogelijkheid, waar het zulke groote belangen geldt, eene taak die alleen door eene Commissie welke over ruime hulpmiddelen beschikt, kan worden vervuld. De nevels welke soms op die eilanden voorkomen, wijzen evenzoo op de groote vochtigheid van den dampkring, die men slechts behoeft te condenseeren |om er water uit te trekken. De plantengroei zal daartoe medewerken, doch boomen zonder bladeren bevorderen de condensatie niet. In elk geval is een onderzoek naar de bestrijding der droogte, eene zaak waaraan niet te veel zorg of moeite kan worden besteed. Kerst wanneer dat geschied is, en men zal weten waaraan men zich heeft te houden, kan worden beslist op welke wijze men kan overgaan tot het X. Aanmoedigen van den landbouw. Aan grooten landbouw, de cultuur van stapelproducten voor de Europeesche markt op ruime schaal, behoeft niet meer te worden gedacht. Gemis aan uitgebreiden complexen grond, en wellicht de moeilijkheden ter verkrijging van arbeidskrachten, maken het herleven van de suiker-cultuur en van den plantage-bouw vrijwel ondoenlijk. Trouwens de crisis die de suiker-koloniën moesten verduren, het wantrouwen in West-Indische ondernemingen, maken het verkrijgen van kapitaal al zeer moeilijk. Op den kleinen landbouw zal dus in de eerste plaats moeten worden gelet. Wellicht zal in sommige gevallen door den bouw van centraal-suikerfabrieken of koffie-bereiding-etablissementen, de kleine cultuur van koffie, suiker, tabak en thee voordeelen opleveren, als regel zal men zich echter op den aanplant van andere gewassen moeten toeleggen. En dan is de keuze van aanplant al zeer groot en zullen nog wel nieuwe cultures worden ontdekt. Teenstra geeft in zijn werk de „Nederlandsch West-Indische eilanden" (1836) reeds eene lange lijst : van de vruchtboovien noemt hij tamarinde, mango, mamaja, zuurzak, cachon, papaja, pompelmoes, succade, citroenen, china'sappelen, lemmetjes. De banamen zijn schaars en hebben trouwens te veel water noodig; voor vijgen acht men het klimaat te warm ; dadels en kokospalmen groeien er: de mispels van Curagao zijn te Venezuela een zeer gewild artikel. Op plaatsen waar de teelaarde ondiep is kunnen „piendas" (aardnoten) meioen en groenten worden geplant. Ook uit bloemen b. v. jasmijnen en oleanders, ware voordeel te trekken. Op de Engelsche eilanden is de ananas-cultuur blijkbaar vatbaar voor groote uitbreiding (Antigua); worden rijst, granen, koffie en cacao geplant (St. Kitts-Nevis). Op vele eilanden werden ,,central sugar factories" met hulp der Regeering opgericht, en noemde men deze „the sole hope of these colonies". De sisal-hennep, „agave sisalana", was in 1891 Anguilla „a help in distress" ; de Mauritius hennep „furcroya gigantica" mislukte er echter. De ervaren planter der Commissie zal op dit gebied een ruim terrein van werkzaamheid vinden, en eenmaal van deskundige voorlichting voorzien, moet men eindelijk eens den raad volgen door den Minister Fransen van de Putte in de Tweede Kamer 7 Mei 1864 gegeven, en „trachten den kleinen landbouw aan te moedigen," .... wil men dat, „dan moet men den kleinen grondeigenaars kracht geven." Wil men de bevolking in de gelegenheid stellen den kleinen landbouw uit te oefenen, dan is landbomu-crediet eenvoudig onmisbaar. Alleen door geldelijken steun en voorschotten zullen de gronden opbrengen wat zij kunnen. Thans is de bevolking en het land te arm om voldoend bedrijfskapitaal bijeen te brengen. In de Koloniale Verslagen zijn daarvoor verschillende mededeelingen te vinden. Ook voor de Engelsche eilanden werd er op gewezen, dat „the prevalence of praedial larcency", den kleinen landbouwer reeds berooft van de vruchten van zijn arbeid, reeds vóór nog de oogsten rijp zijn. De vruchtenhandel zou groote voordeelen opleveren, zoo vermeldt het Report van 25 Augustus 1897, als men de vruchten slechts naar Londen kon zenden; „landbouw-crediet" — „cheap money" — is echter noodig," om dat mogelijk te maken. (p. 20). Trouwens in veel opzichten kon de ervaring der naburige eilanden, die een deel der Britsche Koloniën vormen, der Commissie van nutte zijn. De klachten waren in 1897 niet minder hartverscheurend dan die wij aanhaalden over onze Antillen-groep. Laat ons bv. alleen overnemen wat wij over het eiland St. Kitts in het Rapport van 25 Angustus 1897 lezen; „de arbeidende klasse is gekomen tot „the lowest point"; zij leeft in „bad houses and in continuous distress an destitution." „The hospital admission book indicates in a sort of rough barometric fashion, the cyclone of misery which is sweeping over this island." (235) De sterfte was groot tengevolge van onzindelijke woningen, „stagnant air; cess pools filled with poison," engenders immorality and disease.... misery dogs their steps." „Having no share in the land and uncertain labour, it is not surprising that with such a hopeless future before them, they have thrift nor thought We found them huddled together in the stinking atmosphere of the poorer quarters, and living lives that hitman being never meant to live." (237.) De Engelsche regeering heeft echter, dank zij dat Report van de Commissie ingegrepen, en wel met krachtige hand afdoende hulp verschaft: op Dominica waar men klaagde over gemis aan wegen, werd 30.000 p. st. tot verbetering daarvan besteed. Op St. Vincent werd door aankoop van land de kleine boer aan grond geholpen. Voor St. Lucia achtte de Commissie wenschelijk „settlement of the people on the land, with instruction in agriculture," en daarin werd voorzien. Terwijl op sommige eilanden wegens de afgelegen ligging der kroondomeinen de kleine landbouw bezwaar opleverde, lag er veel vruchtbaar land braak en woest, daar de landheeren dat alleen tegen al te hooge pachten wilden verhuren. Deze gronden „should be acquired by the State, expropriated and made available for settlements in small slops" (48); was het advies der Commissie. En zij gaat verder: ,this very critical condition: no property, no land to labour, lack of employment and low wages. justifies the adoption op prompt and drastic measures of reform. A monopoly of the most accessible and fertile lands, by a few persons who are unable any longer to make a beneficial use of them, cannot in the general interests of this land be tolerated, and is a source of public danger." (4S.) Behalve de verschafifmg van grond werd geld voorgeschoten voor den aankoop van gereedschappen, van schoenen en kleederen. Om de onwetende inboorlingen op te leiden voor den landbouw, werd 17.500 pd. st. voor botanische stations en proeftuinen op tal van plaatsen nuttig besteed. Terwijl het Parlement 14 Maart 1898 had toegestaan 90.000 pd. st. om het deficit te dekken, 30.000 pd. st. voor wegen en „land-settlements", werd in Augustus 1898 nog toegestaan een jaarlijkschen steun van 41.500 pd. st. gedurende enkele jaren. „Grnnts of t/iis kind", zeide de Engelsche Minister van Koloniën Mr. J. Chambkki.ain 2 Augustus 1898 in het Parlement, „grants of this kind are absolutely inscparablc frotn Colonial Dominion". „Wij mogen niet dulden, dat een deel van ons „Colonial Empire shall fall to anarchy and ruin" (875). En de Conclusie der „Royctl Commission" luidde als volgt: „We cannot abandon them wij zijn verantwoordelijk voor de moreele en materieële welvaart dier volken we cannot divest ourselves of the responsibility for their future. Gulden woorden, die naar ik hoop ook eenmaal in ons Parlement zullen weerklinken! Nog een andere eigenaardige toestand moet door de Commissie worden onderzocht, een overblijfsel uit den vroegeren slaventijd, het „paga terra". De oude plantage-bezitters laten de inboorlingen enkele dagen per jaar ten hunnen bate arbeiden, en betalen daarvoor in land: ,.paga terra". Is hier een soort heeredienst gehandhaafd, geeft deze regeling aanleiding tot misbruiken: dat is het. wat de Commissie plaatselijk kan te weten komen. Een feit is het. dat de negerbevolking steeds tracht om zich aan deze afhankelijkheid te onttrekken, en domeingrond vraagt om te bebouwen in pacht. Op St. Martin, krijgen de arbeiders van de grondeigenaren behalve grond nog hutten, en het recht van eene bepaalde hoeveelheid vee te houden, mits zij zich verbinden enkele dagen per week voor den plantage-bezitter te werken tegen een vooraf vastgesteld loon. Worden op deze wijze niet buitensporig hooge pachten geheven, waarover o. a. in Grenada door de voornoemde Commissie zoo sterk werd geklaagd : \\ ij willen in deze geen oordeel vellen, doch alleen een onderzoek uitlokken. Een ander punt is de verbetering van den veestapel. Het ras van runderen en schapen laat er blijkbaar veel te wenschen over: de bevolking is te arm om door invoer van edeler ras daarin verbetering te brengen. Het vleesch is slecht, de huiden zijn bros, de wol van weinig waarde. Sterfte van vee door ziekten en vooral door gebrek aan voedsel en drinkwater, vormen schering en inslag bij de Koloniale \ erslagen der laatste jaren. Ook op dat gebied kon de Commissie na onderzoek in loco onmisbare gegevens verzamelen en nuttige wenken geven. Doch nergens zal haar nut zoo duidelijk blijken, bij geen van al die behandelde vraagpunten zal ernstiger overleg noodig zijn, en meer ingrijpende regeling worden vereischt, dan waar het geldt den XI. Mijnbouw. Een bepaald geologisch onderzoek door de Regeerings-Commissie blijkt niet noodig te zijn. Voor het grootste deel zijn die betrekkelijk kleine-eilanden reeds voldoende onderzocht, ( ) en zouden afdoende onderzoekingen door boringen of dergelijke aan anderen moeten worden *) In 1876 werden de plantage-gronden door een Europeesch deskundige onderzocht. (K. V. 1876.) opgedragen, dan aan de enkele personen die deel der Commissie zullen uitmaken. Voorloopige opsporingen hadden reeds meermalen plaats, o.a. door de „Maatsch. tot Afijn-Ontginning. Wanneer de Commissie alle reeds bekende gegevens in handen krijgt, zal men waarschijnlijk wel tot het resultaat komen, dat al zijn er metalen aanwezig, toch het ontginnen daarvan slechts een ondergeschikte plaats zal innemen bij de verbetering van de economische toestanden onzer West-Indische eilanden. Landbouw zal nog lang de hoofdzaak blijven, terwijl de exploitatie der phosphaat-heuvels een bron van welvaart, zelfs van rijkdom voor de kolonie kan worden. a. Goud. Metalen. Door Prof. Martin, aan wiens onderzoekingen wij zooveel te danken hebben, is goud op Aruba en elders geconstateerd; ook door Rei/muirdt. Jhr. J erschucr spreekt van den bodem aldaar, als ,,de construction granitique, quartzeuse, entrecoupé d'ardtoisières et de couches de pierre a sablon. II offre une analogie frappante avec la conformation des placers de /' Altstralie et avec la description géologique en général du sol australien. Comme dans ce dernier pays, la présence de for a eté constatée a Aruba dans les filons quartzeux, et la prospection a démontré que les quartz blanchatres qu'on trouve dans la partie occidentale de 1'ïle, sont moins riches en or que les quartz rougeatres distri buées dans les autres parties du territoire. Lexploitation des filons, dans cette !le peu peuplée et manquant de ressources, demanderait de gros capitaux et un matériel compliqué." Wellicht zou het onlangs ontdekte cyanide-proces van Biehl uit deze minder rijke ertsen nog met voordeel goud kunnen extraheeren; doch de groote kapitalen daarvoor benoodigd, de beperkte omvang der goudhoudende terreinen, al zijn deze óók op Curagao aan te wijzen, maakt dit onderzoek, althans van Regeeringswege, voorloopig vrij wel overbodig, al belet niets haar, nadere gegevens te verzamelen en daarop de aandacht te blijven vestigen. Voor Aruba is dit echter te laat: de firma blckktts te Londen kreeg over het geheele eiland Aruba de concessie tot exploitatie van goud en „andere delfstoffen." Toen later de phosphaat werd ontdekt, wist men deze door een handig proces gelukkig te redden, als zijnde ,,geene delfstof" en bevattende ,,geen mineraal." Toch bleef het een waardevol geschenk voor de „Aruba Is/and Gold Mining Covipanyal werd door een nieuw contract van 11 Februari 1899 slechts de helft van het eiland afgestaan, en de storting in de koloniale kas van f2500 'sjaars tot f3750 en een klein deel der netto winst verhoogd. \ oor de waarde van het uitgevoerd goud heb ik geen andere gegevens kunnen vinden, dan f 79,292 van 1896 t/m. 1898. Op het eiland St. Martin vond prof. MoLENURAAFF lood, koper en mangaan-erts, en ook op Curarao werd en wordt koper aangetroffen, doch steeds in geringe hoeveelheden. Na nog even terloops op de aanwezigheid van zwavel op het vulka- nische Saba te hebben gewezen (1), willen wij iets langer stilstaan bij de b. l'l i< )sfiiaat-mijnen. Op Bonaire, Arulnt en Curarao werden reeds aanzienlijke hoeveelheden phosphorzurc kalk ontdekt. Waarschijnlijk is deze overal ontstaan door de verbinding van de oplosbare bestanddeelen der vogel-uitwerpselen met de phosphaten der onderliggende koraal-kalklagen. De natuur heeft aldus door hare wonderbare werking van iets kleins iets groots geschapen. Zij heeft de waardevolle bestanddeelen der guano, die anders verloren zouden zijn gegaan, behouden, en in zulke groote kwantiteiten verzameld, dat men hier werkelijk kan spreken van schatten aan de bewoners dezer eilanden geschonken. Het daarin aanwezige gemakkelijk oplosbare phosphor-zuur maakt deze heuvels tot vindplaatsen der meest rijke meststoffen ter bevruchting van den bodem. De door de geologen onderzochte phosphaat-depóts „hadden geene mercantiele waarde ; het was aan den practischen blik van een oud mijnwerker voorbehouden, deze rijkdommen te ontdekken en in exploitatie te brengen. Tot heden hadden ontginningen plaats op de klip /\'lein-Cura<-ao, op het eiland Aruba en op de plantage Santa Barbaya (Curagao). Elk dezer exploitatiën vormt een leerrijke geschiedenis: hoe men door onverstandig beheer de geschenken der natuur doelloos kan verspillen, en de schatten van den bodem die de gemeenschap moesten ten goede komen, in den schoot van enkelen kan werpen, en zelfs ten ramp maken voor land en volk. De phosphaat-ontginning op Klein-Cura^ao. Met een zeilschip toevallig langs een der kalkriffen varende die zuidelijk van Curagao zijn gelegen, vond een mijnwerker, de heer Goddkn, er rijke bergplaatsen van phosphaat, terwijl de Regeerings-ambtenaren dit eilandje als „een klip zonder eenige waarde" hadden beschouwd. Met vliegende haast werd hem door den toenmaligen Gouverneur, den heer H. F. G. wagnkr, het „uitsluitend recht tot het graven van guano (phosphaat of linie) op het eiland Klein Curagao gedurende 10 jaar verleend." De Engelschman Goddkn diende zijn rekwest in aan den Gouverneur, 21 Maart 1871. Reeds 28 Maart kwam het advies van den Raad van Bestuur, en 4 April 1871 werd de concessie in het Gouvernementsblad opgenomen en afgekondigd. Deze voordeelige concessie werd verleend met een beroep op de Verordening van 8 Mei 1862 (Publicatieblad No. 4) regelende „de uitgifte in eigendom of pacht der publieke gronden van de kolonie Curagao". Een eigenaardige toepassing dezer agrarische wet, op zaken het Mijnwezen betreffende! Het verleenen der concessie geschiedde niet in het openbaar, (art. 3 der Verordening) doch „onderhands," daar hier „kennelijk het belang van het domein zulks eischte." Een artikel van hooge waarde (de prijs (') ln het Kol. Verslag van ïqoo lezen wij daarover de typische mededeeling „de zwavelmijnen van Saba zijn in handen van vreemdelingen, die niets van zich laten hooren" (pag. 7). Sedert 1876 wordt er alleen niet „tusschenpoozen" gewerkt. van 1000 kilo's van deze phosphaat was toenmaals in Engeland f72,00 a f 75,00) werd tegen een luttele heffing van f 2.50 per ton scheepsruimte, dus f 1.— per 1000 kilo of nauwelijks 1f70 der waarde, „met overhaasting, zonder mededinging, zonder eenig onderzoek" verleend. (Gedr. Stukken 1873—1874 n". 95.) De Nederlandsche Regeering heeft blijkbaar daarin moeten berusten. Toch was deze transactie kortweg schandelijk. Van 1871 t/m 1877 voerde Godden eene hoeveelheid phosphaten uit van ruim 100/m tonnen, vertegenwoordigende een marktwaarde van f 7.200,000 en betaalde daarvoor aan het Gouvernement in het geheel aan uitvoerrechten en scheeps-ongelden het minieme bedrag van f 84.250, ongeveer l1/,. °/0 van de werkelijke waarde. Thans is dat eilandje van zijn schatten beroofd, en zijn deze naar verre landen verdwenen om er nooit weer terugtekeeren. De roofbouw is volbracht. De Aruba Phosphaat-Maatschappij. Deze Maatschaijpij werd 18 December 1879 opgericht met het doel de phosphaat lagen van Scrro Colorado te ontginnen. In Maart 1880 werd aangevangen met het doen springen der harde lagen en de mijn door rails met de goudhaven Boca St. Nico/aas verbonden. Een weekloon van f 5,00 a f 6.00 per week kwam de arme bevolking van het eiland goed te stade, er kwam „drukte en leven" in dit onherbergzame oord. In 1SS2 werden 72 schepen uitgeklaard, en vonden er 300 arbeiders vrij geregeld werk. De wijze van ontginning laat echter veel te wenschen over, men nam eerst de beste, gemakkelijkst te ontginnen en rijkste phosphaten, wat zich later moet wreken. Binnen enkele jaren 7.al de aldus ontginbare hoeveelheid zijn uitgeput, en uit een verarmd land de koloniale kas nog minder voordeelen trekken dan thans het geval is, en die zeer onvoldoende kunnen worden genoemd. Van deze maatschappij, die niet onwaarschijnlijk, evengoed als Klein Curarao vroeger en Santa-Barbara nog thans, onder den heilloozen invloed van den heer godden staat, zijn verschillende invloedrijke personen der kolonie voorname aandeelhouders. Voortdurend werd dan ook met succes op verlaging der concessie-reehteu aangedrongen, en wist men voorrechten te verkrijgen. Terwijl in 1885 de totale lasten van het concessie-recht 8 gulden per ton bedroegen, daalde dit in 1895 tot f5.—; in 1897 tot fl.— en in 1899 tot f0.50. Thans worden weer pogingen in het werk gesteld om nog meer verlaging van den kolonialen Wetgever te verkrijgen. In 1884. inden de eigenaren f423.000 en de koloniale kas f183.000. In 1899 was de geproduceerde hoeveelheid gelijk, doch kreeg de schatkist slechts f 11.503. Van 1884 t/m 1898 werden uitgeklaard 477 schepen met een inhoud van 305.000 kub. meter; van 1898 t/m 1898 echter niet meer dan 132, bevattende 111.000 kub. meter. De heer Servei.I. verkocht zijn concessie voor f 8.— per kub. meter, ontving daardoor van 1884—1889 alleen reeds f 1.062.000, terwijl de Maatschappij van het restant nog winsten kon uitkeeren van ,'0, 64, en pi°/0 per jaar. Wel zijn de tijoen veranderd, en heeft de Maatschappij van een winst van f 54.742 in 1900 aan den Staat moeten offeren f34.796 als winst-aandeel en f 3.793 aan uitvoerrechten; doch daarachter verschuilt zich een of ander alsnog te ontdekken geheim. (') Staats-exploitatic dezer zoo eenvoudige industrie, waaraan nagenoeg geen risiko is verbonden, was dus wel een ernstige overweging waard geweest, en zou nog altijd — om verschillende redenen — door de Commissie overwogen moeten worden; tenzij sommige geruchten juist zijn en de mijn hare uitputting nabij is. Dan is het daarvoor te laat. Een andere zaak waarin licht moet worden ontstoken, waar de Commissie na een streng onderzoek, voorstellen zal moeten doen om ergerlijke uitspattingen van het kapitalisme tegen te gaan, is de moedwillige Staking der Santa Barbara-exploitatie. liet geldt hier een vreemde, verre van verkwikkelijke geschiedenis, een toestand dien men onmogelijk zou wanen, en die in elk geval niet langer mag worden geduld. Aan de Zuidoost-zijde van het eiland Curagao, langs de Zuidelijke hellingen van den Tafelberg, liggen schatten zooals weinige oorden deiwereld hebben aan te wijzen. Over een lengte van 3000 meter, een breedte van 100 en een gemiddelde diepte van 10 meter, liggen daalde rijkste meststoffen die men zich denken kan. De Duitsche scheikundige B. LUDWIG schat de aanwezige hoeveelheid phosphaat, na aftrek van holten, aarde en kalksteenen, op minstens 2 millioen kub. meter „compact phosphaat", of meer dan j millioen ton. In zijn rapport schrijft hij verder: „De kwaliteit van de Santa Barbara-phösphaat is uitmuntend goed, zonder bijmengsels van waarde-vcrminderende bestanddeelen; en vele analyzen die ik daarvan heb gedaan, geven gemiddeld 80 °/0; echter men kan ook scheepsladingen van 90 en 95 % afzonderen, wat in de laatste jaren is gedaan geworden. Een soort alleen, die intusschen zeer weinig, en alleen aan de oppervlakte van het depót te zien is, is minderwaardig, die van 4.5 tot 50 °/0. Deze kan zonder moeite uitgenomen worden, omdat zij door een roode kleur gekenmerkt is, tegenover de andere rijke phosphaten op Santa Barbara, die doorgaans wit of grauwachtig zijn. Met één woord, er is in dezen tijd geen ander phosphaat-depot bekend dat zoo enorm rijk is, zoowel in kwantiteit als kwaliteit, en dat zoo gemakkelijk te bewerken en te verschepen is." En zijn conclusie luidde: de bezitters van zulk een natunrgeschenk kan ik niet anders dan gelukivenschen.'' (Curagao 25 April 1889). Van 1876 t/m 1885 dus in de eerste tien jaren werden uitgevoerd 441.000 kub. meter, gevende in de eerste jaren een winst van 4—5 p. st. per ton, dus van millioenen en millioenen! In de volgende tien jaren (1886—1895) werd niet meer dan 57.926 M3. of 20469 ton uitgevoerd. Na dien tijd is alle uitvoer gestaakt, ondanks de enorme voorraden die nog aanwezig zijn, en die slechts op de hand van den ontginner wachten. Aan rechten (uitvoerrechten en scheeps- (') De Motivated Reports der „Arvba-phosphate Compnny" zijn toonbeelden van onvolledigheid, en verzwijgen zelfs den verkoop/?//* der phosphaten. gelden) werd geheven in de drie jaren 1883 t/m 1885 = f183,164; in de jaren 1893 —1895 = f 1 5.882 of slechts 2/2g, om daarna geen cent meer voor de koloniale kas op te leveren ! Kr liggen enorme rijkdommen voor het grijpen. Volgens geruchten.— want de toegang tot de onderneming wordt aan een ieder, zelfs aan introducé's van den Gouverneur ontzegd — wachten grooten hoopen phosphaat slechts op inscheping; doch men laat dat alles braak en roerloos liggen. Vanwaar dat vreemde verschijnsel? De lage prijzen waren daarvan niet de oorzaak. Toen, nu een zestal jaren geleden, alle uitvoer van phosphaat te Sta. Barbara plotseling werd gestaakt, was de prijs nog niet noemenswaard gedaald. Zelfs thans, nu het schijnt — want de prijs der phosphaten wordt steeds bij geheim contract geregeld — dat de prijzen sterk zijn gedaald, beletten die lage prijzen geenszins een levendige phosphaat-industrie in Florida, Algerie, Tunis en elders, ofschoon die meststoffen daar van veel minder gehalte en marktwaarde zijn dan de zoo gezochte, „uitmuntende" phosphaat van Curagao. De heer GODDEN, die de absoluut vrije beschikking over deze rijkdommen heeft, wil eenvoudig niet uitvoeren, he /tas stopped the sale and shipment of phosphate entirely (Monthly lllustrated, June 1898), om nader te onderzoeken redenen. Dat de meer of minder hooge prijs van het artikel daarop van niet den minsten invloed is, blijkt uit zijn antwoord, toen de de heer F. G. Gleichmann te Hamburg hem den prijs vroeg „for ei very large quantity of your Curaoao phosphate; shipment to commence as soon as possible and convenient toyou; payment cash as usual on arrival." JOIIN GöDDEN wees elke transactie van de hand door te antwoorden: „wc are not open for the business you mention." En sedert 1896 vermelden de Kol. Verslagen met eene roerende eentonigheid, .,geeti uitvoer van phosphaten uit Curagao"; wijzen de Sloten van Rekening dier kolonie jaarlijks op mindere inkomsten uit de uitvoerrechten van de phosphaat." De geheele kolonie lijdt onder den willekeur van één enkel individu. Thans daarover een enkel woord ter toelichting, in verband met de weinige gegevens die ons ten dienste staan, doch die in loco gemakkelijk konden worden vermeerderd. Het Santa Barbara depót van phosphaat werd in 1874 ontdekt door Cornelius Gorzira, terwijl hij op jacht was in de nabijheid van zijns vaders plantage ,,Jans Zoutvat". Door een contract van 2 Juli 1875 gaf Michael Brown Gorzira de vrije beschikking over zijn eigendom aan John Godden, tegen betaling van 1 pd. st. per uitgevoerde ton phosphaat; alle controle over den uitvoer werd hem echter onthouden. Godden moest jaarlijks een minimum van 2000 ton phosphaat I1) uitvoeren, met dien verstande: dat het meerdere in één jaar zou komen in mindering der volgende jaren. Daar elke ton f 50 tot f 60 winst opleverde, en de rijke ertsen slechts voor het grijpen lagen, voerde Godden veel meer uit dan het bij contract bedongen minimum, en (') De ontginner betaalt f2.80 voor elke ton aan het Gouvernement, bij een gemiddelden uitvoer van der geheele hoeveelheid of van 50.000 ton, ware dat Jaarlijks f 140.000 en verloor de schatkist door de staking in de jaren 1896 t/m 1900 alleen reeds / 700.000 ! heeft in dat opzicht nu reeds aan zijne verplichtingen voldaan tot aan het einde van het jaar 1945- Sedert 1896 staakte hij alles, en maakt het aandeel van Gorzira, daar hij te vergeefs had gptracht een lagere uitkeering te verkrijgen, absoluut waardeloos. De drijfveer van deze Yankee-streek ligt voor de hand. Door onthouding va tl alle inkomsten aan de Gorzira's, wier plantages slechts een kwijnend bestaan leiden, tracht hij deze oude, notabele familie van Curagao tot den bedelstaf te brengen. Dan zal hij trachten zich op goedkoope wijze meester te maken van hun aandeel, dat niemand an iers onder dergelijke omstandigheden, — staande tegenover iemand alsJOHN GoDDEN, en uitsluitend afhankelijk van het billijkheidsgevoel van zoo n man — zal durven koopen. GoDDEX wil het monopolie hebben van de phosphaat onzer WestIndische eilanden, even als hij dat eenmaal voor Klein-Curagao van Gouv. WAGXER verkreeg. Op Aruba tracht hij zich in te dringen; een_ net van sluwe intrigues wordt in verschillende landen der wereld door handlangers van GODDEX gespannen, om het bezit der verarmde Curagaosche aandeelhouders in handen te krijgen. Vreemde feiten zijn daarbij voorgekomen, waarnaar een streng en eerlijk onderzoek alleen door eene door de Regeering gesteunde Commissie kan geschieden. Hoe het zij, in dezen toestand moet verandering komen. Het gaat niet aan dat de gouddorst of de hardnekkigheid van een enkel individu duizenden arbeiders tot werkloosheid en broodsgebrek kan doemen, en jaarlijks duizenden guldens kan onthouden aan een reeds berooide schatkist; het mag niet zijn dat de willekeur van één man aan enkele honderden arbeiders werk en koopkracht geven, (') en een zegen der natuur in een ramp voor de Kolonie kan doen ontaarden. Verschillende middelen staan der Regeering ten dienste om den heer JoHX GODDEX tot hervatting der exploitatie te dwingen, dan wel deze delfstoffen in handen van den Staat te brengen, waartoe wel wettelijke termen zijn te vinden. Evengoed als het Wets-ontwerp van 17 April 1899, (Gedr: Stukken 1900—1901 N°. 18) in soortgelijke omstandigheden het recht van naasting voor de onwillige Concessionarissen der Limburgsche steenkool-mijnen wist door te voeren, zal ook in dit geval de Commissie, zonder veel moeite, doeltreffende voorstellen aan de Regeering kunnen aanbieden. In bijna alle wetten der wereld die het Mijnwezen regelen, kan men daarvoor geschikte aanknoopingspunten vinden. Het is hier echter de plaats niet om dit verder uit te werken. Thans ligt die rijke bron van welvaart in dat arme land ongebruikt. Zelfs eenige belasting van de gronden wordt niet eens meer geheven. Terwijl de Gouverneur N. vax den Braxdhof „grondlasten" hief naar een waarde-schatting van 1 a 2 millioen gulden; en godden deze belasting gedurende 3 jaren betaalde, werd deze door de Regeering opgeheven „daar godden reeds door de uitvoerrechten was getroffen , wat thans niet meer het geval is, sedert hij willekeurig allen uitvoer eenvoudig heeft gestaakt. (') Tijdens de exploitatie vonden er 5 a 600 arbeiders geregeld werk aan 75 cents per dag, gevende per jaar + f250.000. De rijke Engelschman spot met de Nederlandsche Regeering en deze erkent het zeer naïef in hare Verslagen : „Niettegenstaande in 1896 door den ontginner der phospaatbergen op Santa-Barbara werd verzekerd dat, bij wijziging der wijze van schatting van de waarde van phosphorzure kalk, voor de berekening van het uitvoerrecht, de exploitatie op grootc schaal zou worden hervat en dientengevolge dat jaar die wijze van taxatie werd gewijzigd, is tot heden metBdie hervatting nog geen begin gemaakt." (Kol. Verslag 1899. Mijnwezen.) Sommige bladen beweren dat de Koloniale Regeering, door GODDEN aan zijn plicht te herinneren, een „Uitlanders-kwestie" meent te moeten vreezen .... Doch zoo diep zijn wij toch wel niet gezonken, dat wij de belangen van een geheele Kolonie zouden moeten opofferen aan de hebzucht van één enkel millionair. Dat kan, dat mag niet waar zijn! Een nobele daad wacht de Commissie, wanneer zij aan zulke ten hemel schreiende misstanden paal en perk zal weten te stellen door hare voorstellen aan de Regeering. De Santa-Barbara-kwestie alléén; licht te brengen in de duisternis; stuk te rukken dat net van intriges; op te heffen dat geheimzinnige gordijn, is reeds het zenden eener Regeerings-Commissie waard. XII. Zout-Fabrikage. 1 let zout van Curacao, Bonaire en St. Afartin is algemeen bekend van wege zijn uitmuntende kwaliteit. ,,I1 est considéré dans les EtatsUnis comrne de qualité supérieure aux seis d'autres provenances, attendu que les cristaux sont d une transparence irréprochable. Au surplus ils ne s'imprègnent pas d'humidité au contact de 1'air, et ne déposent pas a letat fondu". (Verschuur, 1. c. p. 90). Door den langen duur van het droge seizoen, waardoor het drogen door de zonnehitte op goedkoope wijze kon geschieden, door de buitengewone dichtheid van het zeewater, dat veel zout bevat, ') kan met geringe middelen een enorme hoeveelheid zout worden verkregen. Bij analyse ontdekt men in het Curaipaosche zout een geringer percentage aan kalk dan in de meeste van elders verkregen zouten; het leent zich daarom uitstekend voor het bereiden van varkensvleesch, boter, kaas en droge visch in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Ondanks de slechte regeling en het onvoldoende beheer, geeft de zoutontginning op St. Martin aan de Maatschappij van dien naam, een gemiddeld dividend van 5 pCt. Daar geen kapitalen worden vereischt, ware dit bedrijf voor groote uitbreiding vatbaar. De afzet is steeds gemakkelijk. en in 1900 had men zonder eenige moeite de dubbele hoeveelheid van het geproduceerde kunnen verkoopen, reeds alleen in Noord-Amerika. Over het debiet in Nederland is reeds vroeger gesproken. De primitieve bereiding, die nog in niets afwijkt van die der vroegere West-Indische Compagnie, laat echter veel te wenschen over. Men laat een of anderen inham met nauwe opening volloopen met zeewater bij ') pc „groote Xoutpan" te Philipsburg (St. Martin) wordt gevoed door wellen, van nog meer zoutgehalte dan het zeewater. vloed: sluit bij eb dan de monding af met dammen of sluizen, en laat het water in de zoutpannen langzaam verdampen. Of in sommige omstandigheden de val van regenwater goed of slecht is; waarom men nu eens zout met fijne korrel, dan weer grof korrelige kristallen verkrijgt: op welke wijze men de verdamping sneller kon doen plaats hebben; dat zijn alle nog raadselen die op oplossing wachten. De ervaring op de Titsks- en Caicos-eilandoi, waar de zoutwinning op meer rationeele wijze plaats heeft, zou al dadelijk der Commissie voldoende gegevens kunnen verschaffen om ook hierbij nuttig in te grijpen. XIII. Duur en kosten der Commissie. Bovenstaande vraagstukken, en wellicht nog andere, zullen aan het oordeel der Regeering door de Commissie met deze gewichtige taak belast, worden onderworpen. Gewapend met de verkrijgbare gegevens, gesteund door de mondelinge inlichtingen van personen, en dit alles toetsende aan eigen aanschouwing, zal zij beter beslagen dan wie ook, kunnen arbeiden aan de oplossing dezer verschillende levenskwestiën voor Curagao. Slaagt zij er in, de middelen te vinden die meer welvaart kunnen brengen op deze arme eilanden, dan weet de Wetgevende Macht in Nederland wat haar te doen staat; thans tasten wij allen nog in den blinde. Mocht onverhoopt blijken dat geen redding uit deze ellende mogelijk is, dan heeft in elk geval de Nederlandsche Regeering haar plicht betracht, en moet zij vrij blijven van elk verwijt van plichtverzuim. Doch de zaak moet worden onderzocht; nog langer met gekruiste armen bij het langzame wegkwijnen dezer koloniën werkeloos toeschouwer blijven, ware kortweg misdadig. Niet het slagen ligt aan ons, maar pogen is plicht! Een afdoend onderzoek, dat in welke richting; ook. deze te lantï Ö O Verwaarloosde kwestie voor goed van de baan schuift, kan alleen door zulk een behoorlijk samengestelde Commissie geschieden. De Plaatselijke Autoriteiten genoten geen opleiding in tal van zaken waarover een oordeel moet worden geveld; onwillekeurig zullen zij minder onbevooroordeeld en onafhankelijk staan tegenover particuliere belangen en persoonlijke gevoeligheden, die toch moeten wijken voor het algemeen belang. Hen wegrukken uit hun dagelijksche bezigheden, en hen tijdelijk te plaatsen in een hun nagenoeg vreemden werkkring, ware moeilijk te verantwoorden, of anders had zulk een uitvoerig onderzoek van alle eilanden met dit doeleinde al wel jaren geleden kunnen plaats hebben. Nieuw bloed is in deze noodig om krachtdadig op te treden; nieuwe bezems om den stal te reinigen. Geen Commissie van Ambtenaren is hier gewenscht; doch een groep van practische, onafhankelijke, liefst aan de kolonie geheel vreemde personen. Aan welke eischen toch moet zulk een Commissie voldoen? De eischen door den Minister van Koloniën gesteld naa- aanleiding van den aandrang van den Heer van Asch van wljck, Ond-Gouver- neur van Suriname, kan men veilig overdreven noemen. In de Zitting der Eerste Kamer van 4 Februari 1901, verklaarde toch de heer CREMER, uitvoerig alle bezwaren opsommende, het volgende: „De onderzoekingen op mijnboutvkundig gebied moeten zich ook uitstrekken op juridisch gebied. In het Voorl. Verslag wordt gevraagd waarom de concessionaris de phosphaatmijn Santa Barbara niet ontgint, en of. als hij ongenegen blijft tot exploitatie over te gaan, er geen middel bestaat om die concessie in te trekken. Ik heb daarop geantwoord dat er geen concessionaris van die mijn op Santa Barbara is; dat die plantage is particulier eigendom, en dat de Regeering overweegt of zij er invloed op uitoefenen kan om die ontginning te bevorderen, of dwingend op te treden wanneer de ontginning voortdurend gestaakt blijft: maar die vragen kunnen beter beantwoord worden na grondig onderzoek in de bureaux dan door Commissiën. Ik kom nu tot den landbouw. Ook het inrichten der Staatscommissie daarvoor is moeilijk. De geachte spreker wees op Madagaskar, maar de omstandigheden in beide streken verschillen enorm. „Nu kan men zich wel allerlei mooie theoriën scheppen, maar alles zal toch moeten eindigen, met het nemen van proeven daarmede. Eene Staatscommissie kan wel aanraden om die of andere soorten van gewassen te probeeren, maar zij heeft geen tijd om de resultaten daarvan af te 'wachten, en na te gaan of de artikelen die zij heeft aanbevolen, zóó opnemen dat daarop een cultuur gebaseerd zou kunnen worden. De Visscherij is ook een van de onderdeelen der volkswelvaart. Ik geloof ook weder dat het voor eene Staatscommissie zeer moeilijk zal zijn daaromtrent een advies uit te brengen, tenzij die Commissie daartoe in het bijzonder toegerust wordt. De handel is eigenlijk van oudsher de hoofdbron van inkomsten voor Curgao. W anneer de menschen die daar wonen, niet zelf de kennis en de energie hebben om de wegen uit te vinden, dan zal het zeer weinig nut hebben, als de Regeering allerlei wijze lessen op dit gebied geeft. Ik zou werkelijk niet weten hoe ik eene Staatscommissie zon moeten samenstellen, die al deze toestanden zou moeten onderzoeken en advies zou moeten uitbrengen omtrent datgene wat er in de toekomst zou moeten gedaan worden om Curagao van een lastpost tot een lustpost te maken. (p. 322). „Nu wil de geachte spreker eene commissie van onderzoek naar die kolonie zenden. Maar dan wijs ik op de groote moeilijkheid om dergelijke commissie saam te stellen, wil men een rapport verwachten, waarop verder kan voortgewerkt worden. Wat toch zijn de voornaamste bronnen van welvaart? Ik begin met te noemen mijnbouw. Onder de leden der Com- missie zoude dus een bekwaam mijnbouwkundige moeten zijn. Maar eer die mijnbouwkundige een advies zoude kunnen uitbrengen, zou er een onderzoek moeten ingesteld worden naar den bodem van de zes eilanden waar de kolonie uit bestaat en dat werk zou jaren duren, als dat advies eenige waarde zou hebben. Dat zou niet alleen tijd, maar ook veel geld kosten." (p. 321). Daarop is heel wat af te dingen. Een mijnbouwkundige is, om bovenaangehaalde redenen, in de eerste jaren nog niet noodig; de jm idisc/h kivestie in zake de staking der Santa-Barbara ontginning, kan wanneer noodig — na het verzamelen van enkele nadere feiten in loco, zeer goed door Nederlandsche rechtskundige adviseurs geschieden. die hier over meerdere gegevens en bibliotheken beschikken dan op gindsche eilanden. Dat het noodig is, het slagen der genomen proeven met sommige cultures af te wachten, alvorens een oordeel te kunnen vellen is er bijgevoegd „pour le besoin de la cause." Het eenige wat de Regeering tot heden deed is het geven eener subsidie van f 5000, voor een proef met sisal-cultuur; eerst over 40. 50 jaren zal men over voldoende gegevens kunnen beschikken om de levensvatbaarheid en de rentabiliteit dezer aanplantingen te kunnen beoordeelen ; zal men zoo lang geduld oefenen, terwijl de kolonie intusschen reddeloos verloren gaat? f1). Zou een bekwaam en ervaren planter, — geen Universiteits-geleerde maar een praktisch man, die ondervinding van tropencultuur opdeed in dioge klimaten (Algerië, lunis, de Kanarische- of Kaap-Yerdische eilanden, enz.) — daarover niet op voldoende gronden een oordeel kunnen vellen? Zouden de proefnemingen op de naastbijliggende eilanden, in tal van landbouw-stations genomen, en de onderzoekingen in de botanische tuinen te Kew en elders, geen nuttige wenken kunnen verschaffen, mits met oordeel en gezond verstand gebruikt? Zeer zeker, als men volgens de meening van den Minister, eerst \ ruchten moet plukken van de boomen; delfstoffen moet ophalen uit den ondergrond; visschen moet vangen met nieuwe hulpmiddelen in de zee, ja, dan is de arbeid eener Commissie van advies al zeer omvangrijk, en begrijpt men dat de Minister geen kans ziet zulke Commissies samen te stellen. Doch welk ernstig man zal zulke eischen stellen, waar werden zij ooit gesteld bij de talrijke Commissiën die reeds werden benoemd? De bevoidering van den handel echter, wil de Minister nog steeds geheel overlaten aan het eigen initiatief der inwoners; alsof deze geen dringende behoefte hebben aan deskundige hulp en bevoegden raad. De „omstandigheden zijn veranderd" is het machtwoord; en daarom gaat de minister maar liever bij de pakken neerzitten, vóór de leege pakhuizen, aan eene prachtige haven zonder schepen! Zou ook hier, zooals boven uitvoeriger werd aangetoond, een bekwaam koopman, ') Ciedurende het afdrukken bereiken ons weder nieuwe klachten' „De toestand wordt hoe langer hoe hachelijker. Weder zijn drie plantages onder den hamer gebracht. kan het wel treuriger? De meeste plantages zijn zonder drinkwater en wij zijn nog slechts in Maart! (Dagblad /.-II. 23 Maart 1901.) die een oordeel kan vellen over de marktwaarde der producten den Wat vtrderah T' ft *erwacJten ,is' ^ee» ""«"'ge adviezen kunnen géven? VV at verder betreft de verbetering der verkeersmiddelen tusschen de de eilanden onderling, met het Moederland en met Amerika ■ de invloed der beschermende rechten van Venezuela, en de eSen Varaan nk de doorgraving van Panama Cura^ao zal moeten voldoen, enz. enz — rtrin^irner staker" d°°rkneed handdSman ^ 0P*ich*» doo^dërM- °Tsl\are befanddeel van zulke Commissies wordt echter door den Minister die zulke zware eischen stelde, niet eens 3nal,™ .T,de/h?? 0nm,Sbaar Z;U d"s deze Commii 2 J J l alStC 'td ee" of waterbouwkundige. Inzake enz enz VhosPhaat-ontg'»»'ng. zoutpannen, aanlegplaats, schepen, enz enz., zal zijn advies moeten worden ingewonnen. at is alles .wat noodig is. Aldus zal men door de keuze van slechts gegev^ wal'kunnenSehed dat alleszins voldoende gegevens zal kunnen verzamelen, om der Regeering van advies te dienen over de maatregelen, die ter bevordering van handel, landbouw m ,n bouw.ndustrie moeten worden genomen! Een aandachtige Sg va„ de nauwkeurige gegevens en de nuttige wenken, op dit ombied fn de schriften van den Heer j. H. j. Hamelberg bijeen gebracht,val reeds delijk een leiddraad kunnen geven aan de door de Commissie te verrichten werkzaamheden. Aan steun der Regeerings-persone.t zal hét haar natuurlijk evenmin ontbreken. er"f£rXh d,Cr CTmiSSie 'S dus gemakkelijk te vinden; de duur ervan kan globaal op 41/, maand worden gesteld.2) Daarbij is gerekend op een omweg over 1 aramanbo, Trinidad, Im Guicira, Porto Cahello AlWn ^ V, ee" ilj jC 'n verband met de opdracht te nemen. „edu ende T a WaarschiJ'nliJk een vreemdeling zijnde, zal men gedurende maanden eenig tractement moeten toekennen, b.v f300 vererf ' }°°r be'de a"dere leden der Commissie ware ruime £edurendTl50rd/e'S ^erbl,jfï°Sten voldoellde- Voor drie leden gedurende 150 dagen a f 50 per dag. ware dit f 7.500; makende met de fpassage-biljetten der stoombooten f 7.500 + 2.000 -f 1.500 „f alsVjS?^ M2 a f,15-0ü° stellen' die «om is niet zoo enorm men in v ^ Mi"ister gesproken heeft. En vooral als sedert hitna neemt dat dit de eerste keer is dat Nederland, sedert bijna dne eeuwen dat het in het bezit dier kolonie is, eene Juni ,%°)' a' Zij" "EC" ber"ep "P hct "edertaudsche Volt», in dc Vragen des Tijds, Cur>acaóan-ArtHrdam "u* da"cn (°«r New-York = ,6); verblijf zsA t e,S üver St- Ihomas naar Eur"P* = satnen hoo^le.., (!) tJ9 dage. Commissie ter plaatse zendt met een practisch doel: dat het resultaat dier Commissie van zeer grooten invloed kan zijn op het welzijn der kolonie en zelfs op haar behoud; dat als door haar toedoen de toestand verbeterd wordt, Nederland daardoor rijkelijk beloond zal zijn, in de eerste plaats door de vermindering der subsidie, zonder te spreken van den moreelen plicht dien Nederland zal hebben vervuld. Zou werkelijk het besteden van eene som gelds die voor een land als Holland niet noemenswaardig is, daarvoor een beletsel zijn ? Men voelt toch dat er iets gedaan moet worden, en de beste manier om te weten wat dat iets zijn moet, bestaat in het uitzenden eener praetisehe Commissie. ') De behoefte aan zulke Commissie werd reeds lang gevoeld. Uit de Openingsrede van den Kolonialen Raad door den Gouverneur in 1892 is dit tusschen de regels door te lezen. In 1893 benoemde de Minister Van DedeM een Commissie, die ten opdracht had „om advies uit te brengen omtrent hetgeen gedaan zou kunnen worden tot verbetering van den toestand van Curagao." Over de Royal Commission den 22sten December 1898 door CllAMKERI.AIN benoemd, hebben we reeds meermalen gesproken. Deze bestond eveneens uit 3 leden en één secretaris ; zij had ten opdracht met een soortgelijk doel, behalve de in aantal, oppervlakte en verscheidenheid zooveel grootere Britsche- West-Indische eilanden, eveneens Britsch Guyana (Eng. Suriname) te onderzoeken. Den 27sten December vertrokken zij uit Engeland, en verlieten 14 April Jamaica, na in 31 2 maand twaalf eilanden te hebben onderzocht. In Londen namen zij nog enkele verhooren af, en 2J Augustus 1897 werd hun „Report" aan het 1'arliameut aangeboden. Op de resultaten dier Commissie mag Engeland trotsch zijn ! Uit dit Report kunnen wij veel leeren, daar met uitzondering van Barbados en Trinidad, benevens van Saba en Cuba waar meest blanken wonen, de overeenkomst tusschen de verschillende eilanden der Antillen vrij groot kan worden genoemd. De bezwaren tegen zulke Commissie van advies verdwijnen dus als kaf voor den wind ; het groote nut ervan kan niet langer worden ontkend, en is trouwens door de ervaring elders aangetoond Zal ondanks dat alles voor de met dat doel ingediende Motie inhetNederlandsche Parlement geen meerderheid gevonden worden r Ik kan, ik mag dat niet sjelooven ; zulke zwarte ondank tegenover zijne Koloniën, .. •• • i •• J O waaraan Nederland zijne opkomst en zijn rang in de rij der Staten heeft te danken, mag ik niet verwachten, En mocht dit, wat ik vurig hoop dat niet het geval zal zijn, tóch plaats hebben, dan moge wat de Belgische Senator Emii.E PlCARD voor den Congo deed, in Nederland navolging vinden, en enkele mannen die een hart hebben voor die arme bevolking der Koloniën, datgene doen wat de Regeering verzuimt. Maar nog ééns, dat dit zal noodig zijn, — ik wil het niet gelooven. ') De tijd dringt: in dc Diaro del Comercio van Curayao van 6 Maart 1901 wordt door ecne Commissie van ingezetenen een beroep gedaan op dc openbare liefdadigheid om eenigermate tegemoet te komen aan dc noodlijdenden in hunne ellende, want... onder dc bevolking der buiten-districten hccrscht groote armoede... de nood is hoog.'" De toestand der bevolking dier West-Indishe eilanden zal zijn, wat het Moede, land er van zal willen maken. Onze steun is onmisb^r een steun eerst op afdoende wijze mogelijk, wanneer men de middelen zal kennen die redding kunnen brengen in den nood. afkèeriJVt^f^lL0lfflia,e/-0gendheid onbekwaanl hen te helpen; af keerig van elk offer; deinzen wij terug zelfs voor een bewijs van goeden wil, en laten wij eenvoudig deze sterk aan Nederland gehechte bevolking aan haar droevig lot over, dan vervolge de historie haren loon eenSriëden6 hlrn ?Kg beSrooting va" Curagao van 1869 ee é ia^mürlt d?n^eeId ^e" S^pperd om deze kolonie, die Mild ster tnt W , vorderde „eenvoudig los te laten", had de Minister, tot leedwezen van den afgevaardigde Van sljpestein dit denkbeeld gretig aangegrepen." (II 1868-1869 p. 719.) Een storm ging Kkr™ 7 amCr b'J dat dcnkbecld' d"ch zooals de heer Van h u.ï-a Z1JnC geWone rondborstigheid aanmerkte: „ivoorden van gehechtheid genoeg, maar daden.-" (5 Mei 1869). Willen wij zelfs geene poging in het werk stellen om deze eilanden, die wij bevolkten, wafrvan wij e moreele verantwoordelijkheid moeten aanvaarden, te redden van loslate" en veS™^' ^ C" ondergang- da* men ze dan liever loslate, en veikoope aan den meestbiedende. \Yil men dat niet, geen winsthandel drijven met landen en volken dan beseffe men dat het uur gekomen is van diep ingrijpende hervor- znZ'h Vat Sne'n e" •.fd0ende hu'P' eer nieuwe noodkreten ons oor zullen bereiken De tijden zijn kritiek en niet zonder gevaren. Geen dralen is geoorloofd, geen uitstel meer mogelijk. Een armeen votum voor de aangeboden motie moet luide verkondigen het "besef, dat grond7gaVann °"ZC lV^»^che eilanden niet'ïen Princenhage, 25 Maart 1901. H' V AN K°L'