Present-Exemplaar v/d Schrijver. 64) Cent HET TEEKENONDERWIJS op de LAGERE SCHOOL IN ZIJN GEHEELEN OMVANG, met aanwijzing van de aansluiting, die van dat onderwijs verwacht mag worden met de andere vakken. LEZIA a gehouden door G. A. LAAGLAND, Leeraak aan de Akademje voor Beeldende Kunsten te 's- Gravenhage. op 11 Mei 1907 voor Haaosche Onderwijzers, met reproductie van ruim 100 daarbij besproken Tef.kexingen. G. VORMER üttoete8 I)EX HAAG. HET TEEKENONDERWIJS 01' j ï k LAGERE SCHOOL IN ZIJN GEHEELEN OMVANG, met aanwijzing van de aansluiting, die van dat onderwijs verwacht mag worden met de andere vakken. LEZIIV gehouden dook G. A. LAAGLAND, Leeraak aan i)e Akademte voor Beeldende Kunsten tf, 's- Gravf.nhage. op 11 Mei 1907 voor Haagschf. Onderwijzers, met reproductie van ruim 100 daarbij besproken Teekeningen. G. VORMER — Uitgever — DEN HAAG. » HET TEEKENONDERWIJS ül' de LAGERE SCHOOL in zijn geheelen omvang met aanwijzing van de aansluiting, die van dat onderwijs verwacht mag worden met de andere vakken. Geachte Vergadering! t Is veertien jaar geleden, dat ik in Uwe vergadering aandrong op ernstige beoefening van de teekenkunst in de school. Wij stonden toen nog aan het begin van de ontwikkeling dier kunst als leervak voor de volksschool. Wij zijn nu iets verder, maar we zijn nog lang niet waar wij wezen moeten. Hierover zullen het wel allen eens zijn. die de scherpe critiek over de gevolgde methode telkens weer onder oogen krijgen en ook bij hun onderwijs in de klas gevoelen, dat het niet beantwoordt aan de hooge verwachtingen, die men er indertijd van koesterde, dat het nog niet een vak is als rekenen, taal of geschiedenis, waarbij men weet wat men wil. Ik vind het noodig, voor ik heden avond met mijn plannen kom, U even te wijzen op wat achter ons ligt. Toen in 1889 het teekenen onder de verplichte leervakken werd opgenomen, meende de Regeering goed te doen met aan de onderwijzers eenige voorlichting te verschaffen door het doen houden van voordrachten over het teekenen in alle voorname steden van ons land. Daarmede werden belast de heeren Molkenboer, Wierixk, IIoexkamp, Lako en Laagland. De heer Molkenboer cat' ongeveer aan welke weg moest worden ingeslagen en de nntlerc leeraars bleken die meening te doelen. In hoofdzaak kwam dat hierop neer. «. Onder teekenen moet worden verstaan handteokenen zoowel naar vlakke figuren als naar de natuur. h. beide, zoowel het teekenen naar vlakke figuren als het teekenen naar de natuur moeten gebaseerd zijn op meetkunstigen grondslag. Die meetkunstige grondslag omvatte de kennis van de meest voorkomende vlakke figuren en lichamen en tevens kennis van het perspectivisch beloop van lijnen. Dat was goed gezien. Konden de onderwijzers te dien tijde bijna geen van allen teekenen, met de kennis van meetkunde was het goed gesteld, zoodat er tenminste eenige aansluiting bestond tusschen het nieuwe vak en de bestaande kennis. Waren de onderwijzers toen, zooals nu voor een groot deel, teekenaars geweest hetgeen blijkt uit de vrij gunstige rapporten bij de examens voor de hoofdakte elk jaar uitgebracht — hot was niet noodig geweest op dien meetkundigen grondslag zoo de klemtoon te leggen. Nu is die meetkundige grondslag in de laatste jaren wel eenigszins een motief geweest om dien aangegeven weg verdacht te maken. Men vraagt zich af, moet een teekenaar de samenstelling van een regelmatigen zeshoek en achthoek kennen om teekenaar te zijn: moet hij al die draadmodellen bestudeoren om te zien of een lijn oploopt enz. en het antwoord is natuurlijk neen. Als hij, die les geeft, ook maar een weinig teekenaar is, behoeft hij niet te steunen op kennis van meetkundige samenstellingen van figuren en ook niet te redeneeren bij het toepassen van perspectivische wetten, maar hij kan een heel natuurlijken en gewonen opzet aangeven, zonder de wetenschap op den voorgrond te plaatsen. Gingen dan de wandelleeraars te ver in het aanprijzen van dien meetkundigen grondslag? Neen, de wandplaten van den heer Molkenboer, die toen reeds bestonden, getuigen, dat door hem aan het meetkunstig element juist dat terrein is afgestaan, wat nog als hoog noodig wordt erkend, en waarin alle meetkunstig geknutsel is vermeden. Maar het gesprek op die lezingen moest in hoofdzaak loopen over het begin, en dat waren de meetkunstige figuren. Pas later is. onder invloed van uitgaven bij het verder dooide Regeering aan haar lot overgelaten onderwijs, dat begin ontaard in een meetkunstig gepruts, dat nu als wapen dient, om die methode zelf aan te vallen. Nog iets anders werd door do wandelleeraars voorcestaan, dat later verkeerd werd geacht, n.1. het teekenen voor jonge kinderen op ruitjes. Men heeft ingezien, dat het maken van figuren op ruitjes kan vervangen worden door iets beters, n.1. door het natcekenen van aardige figuren van het bord op lei of papier zonder steun, (voorbereidend teekenen van Zwier en Jansma, zooals ze voorkomen in hun handleiding, niet te verwarren met de latere uitgave van zes boekjes). Zeker, ook dat is waar, maar ook alleen dan. als de onderwijzeres belast met dat eerste onderricht, zelf wat oog heeft voor de teekenkunst, en de teekenles onder zeer gunstige omstandigheden plaats heeft. Zooals toen de zaken stonden, was er voor de laagste klassen niets beters te geven. Eindelijk moet nog vermeld, dat men tegenwoordig onder teekenen wel wat anders begint te verstaan dan toen het voor het eerst verplichtend werd gesteld. Toen was het de kunst van teekenen, van mooi en correct weergeven, die beoefend moest worden. Nu is het tevens do kunst van teekenen in dienst van het dagelijksch leven. Niet alleen het mooi en getrouw weergeven van allerlei krommingen, het leggen van goede schaduwen en het juist treffen van lijnen in de ruimte, maar ook het vrij goed doch duidelijk en verstaanbaar opschrijven van vormen ter verduidelijking van het gesproken woord is van gewicht. 't Verschil tusschen deze twee is vrijwel hetzelfde als wat bestaat tusschen liet schrijfonderwijs van vroeger en thans. Eertijds was het de kunst van mooie letters en woorden op papier brengen. Er stonden zelfs scholen hoou o aangeschreven, waar de leerlingen „zoo mooi leerden schrijven". Thans waardeert men het nog wel dat iemand mooie letters maakt, maar hoofdzaak is, dat hij voor zich zelf en anderen duidelijk voorstelt, wat hij heeft tc zeggen, zonder al te grove fouten. Het schrijven is dienstbaar gemaakt aan het praktisch leven. Dat de wandelleeraars in 1890 niet hebben aangedrongen op die praktische zijde, was geen fout van hen. Er moesten toch eerst onderwijzers zijn, die vrij correct konden teekenen voor zij konden begrijpen waar dat teekenen toe kon leiden, waar het op den duur naar toe moest. Jammer is het zeker, dat onze Regeering het bij dien eersten stoot gelaten heeft. Had zij dit niet gedaan, wij waren dan vrij wat verder geweest, en hadden om al de in de laatste jaren opgetreden grappenmakers met hun impressario's, die met hunne onovertroffen goocheltoeren en hun buitensporige resultaten de wereld verbazen, wat harder gelachen. Nu was onze lach minder luid. Velen toch. begrijpende dat de in 1!S!)0 voor geheel ongeoefenden in enkele trekken aangegeven weg, zooals bij daar ligt, niet meer in zijn geheel voldoet, en die verstoken zijn geweest van voorlichting op dat gebied, hebben het surrogaat van vreemden en van eigen bodem met blijdschap begroet. Zij die niet verstoken waren van voorlichting en met de methode van het in ÏS'.H) ontwikkelde program hebben gewerkt, en steeds die veranderingen hebben aangebracht, die door betere inzichten, door betere onderwijskrachten, door betere modellen en door verandering van de eischen mogelijk en noodzakelijk zijn geworden, lachen ook met die nieuwe richting, maar staan toch ook niet zoo buitengewoon vast in de overtuiging, dat zij al zijn waar zo wezen moeten, dat voor hen het prijs geven van de oude richting onmogelijk is. Wat hier te zeggen van de nieuwe strooming. 't Is voor mij moeilijk in een paar trekken de nieuwe richting te schetsen en te doen gevoelen, wat daarin verkeerds is, slechts dit weinige: De nieuwe richting stelt niet als de oude een grens door te zeggen, als we tot het dragelijk weergeven van een eenvoudig voorwerp uit onze omgeving kunnen komen en eene eenvoudige vlakke figuur vrij goed kunnen weergeven, is het genoeg: maar zij wil ook de levende natuur onderhanden nomen. Dierstudies en bovenal het mensclibeeld staan op haar program en dan nog wel mensch en dier in actie!! Het gebruik van houtskool en potlood vindt ze goed maar niet voldoende, de behandeling van het penseel en het maken van kleurstudies zijn noodzakelijk. Een model al teekenende en al kijkende bestudeeren, zooals de oude methode dat voorschrijft, is geen vereischte. Met een zeer oppervlakkige beschouwing, ja met soms in het geheel geen opzettelijke beschouwing is zij tevreden. „De leeraar zelf is mild in zijn critiek, keurt zelden af" juist in tegenstelling met de oude methode, waar de critiek veelal te scherp was en daardoor aanleiding gaf tot angstvallig passen en meten, wat natuurlijk het doel voorbij streven en verkeerd is. De oude methode heeft een uitgewerkt leerplan, waarbij de oefeningen gerangschikt zijn en elke moeilijkheid even afzonderlijk de aandacht vraagt. De nieuwe methode kan dat nog niet hebben, daar ze nog te veel zoekende is en nog geen geschiedenis heeft. De vrees is echter niet ongegrond. dat ze nooit een uitgewerkt leerplan zal krijgen, daar ze zich geen grenzen stelt, zelfs kleurstudies, kleiarbeid, cartonage en dergelijke op haar program heeft en door het vele oppervlakkig moet blijven. En mijn meening hierover. De nieuwe methode vindt het toch zoo gemakkelijk en eenvoudig om onze leerlingen alles te leeren teekenen, schilderen en boetseeren. Je doet dat eenvoudig zoo. en je staat versteld over de resultaten. Zie daar een fout. Neen het teekenen, al stelt men zeer bescheiden eischen, al geeft men zeer eenvoudige opgaven, is en blijft moeilijk. Geen enkele methode, hoe slim bedacht en meesterlijk voorgedragen, nesint die moeilijkheid weg. Daarvan zijn overtuigd alle teekeaaars, die al hun tijd aan die kunst en aan het onderwijs in die kunst geven. Maar waarom van die zijde dan geen heviger protest tegen die geestdriftige redevoeringen over de nieuwe banen en tegen die blufferige reclame van die in Amerika, Engeland, Noord- en Zuid-Duitsehland, Oostenrijk-Hongarije, Zwitserland en ik weet al niet welke landen meer gehuldigde methode? Och, onze teekenaars moeten het allen afleggen, als er over teekenen gepraat wordt. Het zijn geen redenaars en zij hebben er geen lust in, zich schaakmat te zien gezet niet allerlei groote woorden. Het is opvallend. — 't woord is niet van mij, maar van iemand, die in ons land en als teekenaar. èn als teekenonderwijzer. èn als kenner van beide richtingen zoowel als onbevooroordeeld beoordeelaar een vermaardheid is, van den heer Wiekinic — dat er onder de voorstanders deinieuwe banen zoo sporadisch teekenaars gevonden worden. Mijn meening is, dat die nieuwe banen naar een moeras voeren en dat daar die interessante denkbeelden een verstikkingsdood zullen sterven. Maar toch, wat wij danken aan die beweging is van zeer groote waarde. Onze methode voor de lagere school was. verstoken van een kracht, die uit had kunnen gaan van de Regeering of van de „Nederlandsche Vereeniging van Teekenonderwijzers". leelijk op weg om alle verwachtingen, die men er indertijd van koesterde, den bodem in te slaan. De teekenles was verre van interessant, de belangstelling in de mooie meetkunstige speling van lijnen was voor de kinderen l»ij lange na zoo groot niet als de onderwijzers zich wel hadden voorgesteld. De kubus heeft veel kwaad gedaan, de draadmodellea nog meer. Dat we dit inzien, danken we voor een groot deel aan de nieuwe richting. We zullen in ons teekentuintje duchtig moeten wieden en ook jong gewas moeten aanplanten, willen we niet. dat ons teekenonderrieht als, spoedig liet onbereikbare, onnutte en slordige van de nieuwe methode zal blijken, van de lijst der verplichte leervakken worde geschrapt. Over dat wieden en aanplanten van jong gewas wil ik U heden avond spreken. Voor dat ik daartoe overga, moet ik nog even op een toestand de aandacht vestigen, die. hoewel niet rechtstreeks de methode beheerschende. toch van zeer groot gewicht O O is voor het welslagen van het teekenonderrieht. Op sommige scholen is het teekenonderwijs in handen van speciale teekenmeesters, in andere van de klassenonderwijzers onder leiding van het hoofd. Is het in handen van een teekenonderwijzer, dan staat gewoonlijk het geheele teekenonderrieht op zich zelf, grijpt heelemaal niet in en sluit niet aan bij het gewone onderwijs en is, al wordt het nog zoo goed gegeven, dor. Het teekenen is juist een werkzaamheid, welke op de lagere school niet los gemaakt mag worden van zaakonderwijs, natuurkunde, plant- en dierkunde, aardrijkskunde, ja van geen enkel vak; en nu is het voor den knapsten teekenonderwijzer een groote moeilijkheid om zich zoo in het geheele onderwijs van een school in te werken en zijn lessen zoo in te richten, dat onderwijzers en leerlingen de onmisbaarheid van zijn lessen gevoelen. Is het onderwijs in handen van het hoofd der school, die met zijn personeel voor elk vak de methode vaststelt, dan is er meer kans van slagen; maar dan moet hot hoofd een weinig studie van het teekenen maken, om voor zijn school een weg aan te wijzen, waarin naast de aansluiting bij de verschillende vakken ook het teekenen tot zijn recht komt. Dan zullen er voor de verschillende klassen van zijn school teekenvoorbeelden moeten gemaakt, gerangschikt en voorbereid worden, wat zijn capaciteit wel eens zal te boven gaan en waarbij voor hem de raad en daad van een speeialen teekenaar van dienst kan zijn. Maar, 't is een feit. dat het teekenen op scholen, waar liet hoofd voor dit vak een voorliefde hoeft, al dwaalt hij volgens onze meening ook in sommige opzichten, dat het teekenonderwijs zeg ik, daar beter tot zijn recht komt, dan waar teekenonderwijzers werkzaam zijn. 't Is daarom van U, dat ik de verwachting koester, nog eenmaal het teekenen burgerrecht te verschaffen, en het tot een gewild vak op de lagere school op te voeren, niet van speciale teekenonderwijzers. 't Is daarom voor U, dat ik hedenavond wil uiteenzetten, wat er te wieden, en wat er aan te planten is. Ik weet niet of ik het woord wieden in de juiste beteekenis gebruik, wieden toch beteekent: van onkruid zuiveren, en ik wil hier niet alleen onkruid, maar ook bloemen uittrekken en over de schutting werpen. Mooie bloemen, maar die de tarwe verstikken. De grond in ons tuintje is n. 1. niet enkel voor bloemtuin bestemd, zooals de oude methode zich dit wel wat al te veel voorstelde, maar is voor een groot deel een akker, die bebouwd moet worden met voedzame gewassen. Onder bloemen zullen wij verstaan de eigenlijke schoonteekeningen: net afgewerkte vlakke versieringen en goed uitgevoerde teekeningen naar de natuur. Onder minder mooie doch voedzamer gewassen, de teekeningen, die bij het schoolonderwijs aansluiten, de schetsen ter verduidelijking van het gesproken woord. Nu zullen wij eerst met het schoonteekenen afrekenen. Volgens de algemeene opinie kunnen wij daarmede niet beginnen vóór het derde schooljaar. Raadplegen wij nu voor het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar de beste tuinlieden in ons land. de heeren Zwier en Jansma, dan worden ons 125 -j- 25 is 150 keurige en kleurige bloemen (wandplaten) ter plaatsing aangeboden. Zelve echter geven zij te kennen, dat 37 van die platen wel wat zwaar zijn, zoodat wij 113 overhouden. Maai, al zouden wij het geheele beschikbare terrein voor die wandplaten inruimen, wij zouden te kort komen en gedachtig, dat wij een goed deel voor akker moeten bewaren, brengen wij dat getal terug tot twee en dertig: zegge 32. 12 voor het derde schooljaar. 12 voor het vierde schooljaar. 4 voor het vijfde schooljaar. 4 voor het zesde schooljaar. We houden nu in het vijfde en zesde jaar nog een kleine ruimte beschikbaar voor het teekenen naar de natuur. In het vijfde schooljaar zijn daarvoor aangewezen drie blokken met platte vlakken en vijf zeer eenvoudige voorwerpen, in liet zesde schooljaar twee blokken met gebogen vlakken en vijf eenvoudige voorwerpen. Eén blok, de cilinder dient zoowel staand als liggend geteekend te worden, zoodat wij in elk der twee laatste schooljaren acht teekeningen naar de natuur vervaardigen. In elk jaar dus 12 schoonteekeningen of tién in de maand. Over deze 48 teekeningen zal ik kort zijn. Toch moet ik er nog wat aan snoeien, zoodat misschien het idee sclioonteekening wol wat verzwakt wordt en sommigen zullen zeggen, maar dan zijn het meer exercities dan schoonteekeningen." 'k Geef dit gaarne toe, maar een schrijfboek voor schoonschrijven bevat toch ook niet enkel schoonschriften, maar heel veel exercities! Begrepen dat toch alle beoordeelaars! Maar, 't gebeurt nog dikwijls dat men zijn oordeel over hot teekenonderwijs op eene inrichting laat afhangen van de netheid en juistheid der vervaardigde teekeningen. De onderwijzer dit wetende, zal meer tijd aan het laten opsmukken dier teekeningen besteden dan hij weet. dat voor zijn leerlingen goed is. Hij zal. om de schets to (loon gelukken, oen opzot verzinnen en dicteeren en oen meten toestaan, dat wel de trekenhtg ton goede komt, maar absoluut geen teekenen is. Hij zal gedwongen zijn oen deel van den kostbaren tijd. voor het teekenonderwijs bestemd, zoek te maken, door zelf mee te werken om teekeningen te verbeteren en op te knappen. Die niet onder den druk van deze omstandigheid werken, roep ik toe „moeien Alle schoonteekeningen, of laat ik maar zeggen, exercities op bescheiden grootte in een boek niet veel grooter dan een schrijfboek — met potlood — als eisch een vrij goede lijn. liefst geen gedoezel. geen of weinig gekleur. geen gezochte opzet al getuigt hij nog van zoo groote vindingrijkheid. geen meetkunstig gedoe. en geen gemeet. Ik geloof, dat we zoo schoonschip maken en voor onzen akker terrein winnen. En nu dat korte woord over deze acht-en-veertig teekeningen. Ge hebt ze voor U, want om zoo bepaald mogelijk te zijn, heb ik ze voor U uitgezocht. Ge vindt er oude bekenden bij. maar ik dring niet aan op het gebruik van juist deze figuren, hoewel ik ze met eenige zorg gekozen heb. Bezit gij de platen van Zwier en .Jaxsma of van Hlxzk en Mkkrwalüt. ge zult daaruit vrij gemakkelijk keuze kunnen maken. Laatst heb ik nog twee scholen elk een naar mijn meening voldoende collectie gegeven, door de eerste 88 platen van Zw. en .1. onder hen teverdeelen. Voor het derde leerjaar zijn aangewezen de loodlijn, de waterpaslijn, het vierkant, de achthoek en twee niet regelmatige figuren: voor het vierde jaar: de regelmatige zeshoek, de ruit en de cirkelfiguren. Voor het vijfde en zesde jaar platen met vrije kromming. De hulplijnen zijn niet aangewezen, bij een enkele b. v. bij de cocarde zouden ze misschien eenigen dienst bewijzen, daar is uitgegaan van twee gelijkzijdige driehoeken in den cirkel. Voor het natuurteekenen in het vijfde jaar: liet rechthoekig parallelopipidum met teekendoos en lade. het driezijdig prisma met portefeuille en open doos, de afgeknotte vierzijdige pvramide met papiermand. Voor het zesde jaar: de staande cylinder met ronde doos, de liggende cylinder met broodtrommel, de afgeknotte kegel met bloempot, emmer en lampekap. En nu het teekenen als toegepaste kunst. In de, ik weet niet juist welke klas. lieeft de onderwijzer op Maandagmorgen een visch behandeld, een baars, en op het bord is al pratende de volgende schets ontstaan met de noodige verwijzingsstrepen en de woorden rugvinnen, borstvin, buikvin, kieuwdeksel, enz. Deze teekening is niet bijzonder mooi, maar beantwoordt voldoende aan het doel, waarvoor ze is opgezet. Het is een korte aanschouwelijke beschrijving van het uiterlijk van een baars. Na de les wordt den leerlingen gezegd, dat zij op de eerstvolgende teekenles deze schets met bijschriften, zooals zij daar staat, in een daarvoor bestemd teekenboek mogen opschrijven. Op Maandagmiddag is er rekenles. De onderwijzer heeft uitgelegd, dat een rechthoekig stuk land, 4 M. lang en 3 M. breed, een oppervlakte heeft van 3 X -1 M2 12 M2. Daarvoor is uit de hand met eenigszins beverige lijntjes op hot bord eene teekening noodig geweest. Een rechthoek verdeeld in drie strooken elk van vier hokjes, de bovenste strook met schuine lijntjes ingevuld met de cijfers 1, 2 en 3 bij de strooken. Onbeduidend niet waar, ja, maar toch bewaren voor de teekenles. Op Dinsdagmorgen is er over gewichten gepraat. Een gewicht van 5 hectogram is van koper en ziet er ook wat anders uit dan een gewicht van een kilogram, dat van ijzer is gemaakt. Het eerste heeft een knop, het tweede een handvat. Aldus Bewaren voor de teekenles; de woorden koper, ijzer, 5 hectogram en 1 kilogram bevatten de geheele beschrijving. Woensdagmorgen teekenles. Vóór dat het teekenboek voor schoonteekenen wordt opgeslagen, eerst een gewoon schrijfboek voor den dag gehaald, waarin genoteerd wordt de schetsen, die sedert de laatste teekenles op het bord hebben gestaan. Niet grooter en mooier dan noodig is om duidelijk te zijn. Voor dien visch, dien rechthoek en die twee gewichten met bijschriften is eene bladzijde voldoende. Een half uur is voor dit werk genoeg. Daarna beginnen de teekenexercities. In diezelfde week is nog behandeld: Communiceerende vaten en op het bord is geteekend de vertikale doorsnede van een koffiekan met tuit, half gevuld aldus . . . Er kwam zoo heel toevallig ter sprake, dat een Fransche vlag iets heeft van een Hollandsche en op het bord komen twee teekeningen. bij gebrek aan gekleurd krijt met de woorden: rood wit en blauw aldus . . . Hollandsche driekleur. Fransche vlag. Op de rekenles rijst de vraag: als de eerste van do maand op Woensdag valt. welke datums hebben dan du volgende Woensdagen. De onderwijzer teekent. naar aanleiding daarvan, een blad van een maandkalender op het bord. met de namen der dagen en de getallen van 1 tot 81. Alles bewaren voor de teekenles op Zaterdagochtend. Zelfs die maandkalender wordt met minstens evenveel belangstelling gemaakt als het kwadraat met de aardige vulling, waaraan na afloop gewerkt moet worden. ()p den lesrooster staat: „natuurkundige proeven". Van een ganzeveer is een proppenschieter gemaakt. Een schijfje aardappel ter dikte van een rijksdaalder levert de proppen. Een lucifer dient om de eene prop naar binnen te duwen. Met een vrij harden slag vliegt de andere prop door 't lokaal. I)e onderwijzer stelt in overlangsche doorsnede den proppenschieter voor en op de aanstaande teekenles wordt hij opgenomen met de woorden: prop, prop, luchtkamer en zelfs het schijfje aardappel met de daar uit gestoken proppen wordt niet vergeten. Er is iets gebeurd in de haven te Scheveningen. Ieder heeft er den mond vol van. (Jok op school wordt er over gepraat en de onderwijzer grijpt de gelegenheid aan om door een platten grond den leerlingen aan te duiden, waar ergens het ongeluk gebeurde, 't was in de visschershaven. Natuurlijk heeft hij van te voren een blik op de kaart geworpen want, waarlijk zelf wist hij niet hoe ongeveer die haven te teekenen. Misschien is er wel een leerling, die nog voor de aanstaande teekenles een schetsje van de haven maakt om thuis het geval toe te lichten. Een badkuip, een teil, een blikken emmer worden niet als een ijzeren pot gegoten, maar van platte platen zink of blik vervaardigd. Een teekening van die stukken te maken is zeer moeilijk. Men noemt zulk een teekening een uitslag. Onthoud maar, dat ik op de aanstaande teekenles een uitslag zal laten zien. maar geen extra moeilijke en de onderwijzer vertoont later een envelloppendoos, die uitgeslagen, met een punaise aan het bord wordt bevestigd en nageteekend. Vele teekeningen leeren ons, hoe de dingen er van buiten uitzien, maar om een ding goed te kennen, moeten wij het soms ook van binnen bekijken. Een teekening, die ons iets van het inwendige vertelt, noemt men eene doorsnede. ie weet mij nu te zeggen, wat deze vier doorsneden ons vertellen? Of ze mooi zijn de blaadjes aan boomen en planten, dat zal waar zijn, en om ze mooi na te teekenen moet je een heele kunstenaar zijn; maar met een goed gepunt potlood kunnen wij ze wel netjes omtrekken en dan de nerven er inzetten. Ieder mag tegen de volgende teekenles een blaadje meebrengen om in zijn notitieboek op te nemen. Ik hoop. dat ik al de namen zal weten, die er dan bijgeschreven moeten worden. Dat wist se niet hè, dat een ster een ronde bol is, die licht geeft. Gre dacht, dat er punten aan moesten zitten, nu ge moogt ze ook wel met punten er aan teekenen. want het schijnt wel of dat zoo is. Als gij eens naar de sterren ziet. moet ge eens zoeken naar een groep sterren die aldus.... aan den hemel staan, die groep heet de groote beer of wagen. Piet kreeg 1 Januari 1906 een spaarpot met 10 centen en ontving den eersten van elke maand een dubbeltje om daarbij te doen. Op 1 April moest hij 20, op 1 October 30 centen uitgeven, maar op 1 Mei had hij een extraatje van 40 en op 1 Augustus een van 60 centen. Hoeveel bezit Piet op het eind van het jaar? Een aardig rekenvoorstel, maar nog mooier teekenopgaaf. Op het bord verschijnt deze teekening, met het onderschrift : Grraphische voorstelling van Piet's bezit gedurende 1906. Alles wat ik je daar van De Ruyter heb verteld, moet ge maar goed onthouden. Of we er ook iets van kunnen teekenen ? Nu ik heb nog wat. Een scheepskanon op een houten wagentje, zooals ze in De Ruyter's tijd werden gebruikt. Zoo'n wagentje heet rolpaard. Dooien en dwalen is niet precies hetzelfde. Als men doolt heeft men een bepaald doel, dat men tracht te bereiken, zonder dat men weet of men op den rechten weg is of niet. Als men dwaalt, is men stellig op den verkeerden weg. Wie kent het woord doolhof? Ja, op het ganzenbord, maar daar is het meestal zoo onduidelijk geteekend, dat men er geen wijs uit kan worden. Ik zal u eens een doolhof teekenen. Maak nu zelf maar eens een doolhof en zot een stip daar waar het doel ligt. De oogen, die gij met een dobbelsteen gooit, maken met de oogen op den onderkant altijd samen zeven. Wist gij dat? Als ik een dobbelsteen kantel, komen de volgende getallen voor We zullen zo noteeren. Aan wolken kant eeno A als drukletter voorgesteld dik moet zijn? 'k Zal het u zeggen. Schrijf er een hoofdletter naast, ge maakt dan vanzelf do ophaal dun, de neerhaal dik. Welnu, daar moet gij u aan houden voor de drukletters. Teekent nu zonder fout eene A, eene W, eene M en eene N als drukletter met dunne en dikke lijnen. Wat al teekeningen worden door den klassenonderwijzer, die nog wel meende niet te kunnen teekenen. in den loop van een jaar op het bord gemaakt, als hij zoo liet notitieteekenboek van zijn leerlingen eens naslaat. Niet alleen, dat geen enkel vak van onderwijs er in wordt gemist, maar hondorden dingen, die buiten een opzettelijke behandeling staan, vinden er een plaats. Laat ik om U daarvan een denkbeeld te geven nog even zoo'n notitieboek openslaan. De kroon boven het Haagsche wapen is een gravenkroon en ziet er heel anders uit dan een koningskroon, die men op geldstukken ziet staan. De schijngestalten van de maan met een gemakkelijk te onthouden middeltje om te zien of het wassende of afnemende maan is. Toen er in geen drie dagen een schets op het bord had gestaan en de jongens hun verzameling toch graag wilden vermeerderen, mochten zij het tafelblad uit hun huiskamer teekenen. als de tafel gedekt is om te gaan eten, met de woorden vader, moeder, Jan, Marie, Zus, aardappelen, groente en saus. Een kruisspin met het woord kopborststuk. Een gewei van een spieshert een gaffelhert een zesender, achtender en tienender. Hoe riool- of gasbuizen in elkaar schuiven. Een rechthoek 4X8 met het woordje land en daarom heen een sloot van 1 breed met eene kleine berekening. De zuidelijke helling van een berg. met de woorden: sneeuw, weiden, koren, granen en de opmerking: de helling is hier veel te steil geteekend. Een klavier met 7 witte en 5 zwarte toetsen, de letters c, d, e. f, <7, a, b. en eenige teekens. uit de muziek. Een kompasroos met 16 windstreken. Het speenkruid, bloem, blad en wortelknollen. Verschillende blad vormen. Een Friesche schaats. Hoe men gemakkelijk een haarvlecht kan teekenen. Hoe eene arena er uitziet. De overlangsche doorsnede van een pijp met zeepbel. Een wimpel. Naar welken kant de molenwieken ronddraaien. Het getal 16-48 in Romeinsche cijfers. Een prachtige, vlinder. Een konijnen familie, (een aardigheid.) Een figuurtje, dat wel iets van een g-sleutel heeft, maar toch geen g-sleutel is. Een tulp naar een echte bloem geteekend. Uit de natuurkunde les. Een pauweveer. De poot van een grijpvogel. Een zuil met de woorden: kapiteel, schacht en basement. Hoe men van een rond stuk papier ter grootte van ± 10 c. M. een papieren slang knipt om boven