RAPPORT AAN DE Commissie van bijstand in het beheer der Gemeentewaterleidingen van Amsterdam in zake de exploitatie van de prise d'eau dezer waterleidingen te Leiduin enz.? UITGEBRACHT DOOR den heer TH. STANG. ]> Al'I'OK I' aan de Commissie van bijstand in hot behoor dor (iemeente- OPMERKIN G 1 •]> de oorspronkelijke bijlage 2 werden de 's Gravenhaagsche draineeringen en op bijlage 3 de Amsterdamsche kanalen aangeduid door blauwe lijnen, terwijl op de oorspronkelijke bijlage "2 de binnenzoom der Zandvoortscbe en op bijlage 3 die der 's Gravenhaagsche duinen aangegeven werden door stippellijnen. iiei ueiuiig van net uiiuemavigu ueiuug, eunige vergejyEingen ie niHKcn tusschen de door de beide exploitatiCn verkregen uitkomsten. Als bijdrage tot deze vergelijking kan dienen de gegevens, vervat in den staat, voorkomend in de bijlage N°. 1, betreffende de resultaten verkregen in de 32 eerste jaren van de exploitatie der beide Duinwaterleidingen. Het groote verschil der bereikte uitkomsten is natuurlijk van gewicht bij de beoordeeling van de omstandigheden, die daartoe aanleiding hebben gegeven. \ an dezen staat zij hier aangestipt de geleverde hoeveelheden in het 6», 10®, 15°, 20e, 25° en 30e exploitatiejaar. 1) Dit verschil in uitgestrektheid der beide watervangers vertoont zich duidelijk op du onder bijlage No. 2/3 voorkomende kaart (der draineeringen van de Haagscbe Duinwaterleiding), waarop met roode lijnen en op dezelfde schaal is aangegeven de kanalen en de binnenzoom der Zandvoortscbe duinen. RAPPORT aan do Commissie van bijstand in hot bolieor dor Gemeentewaterleidingen van Amsterdam in zake do exploitatie van do prise d'ean dezer waterleidingen te Loiduin enz., uitgebracht door den hoor Th. Stang. INLEIDING. De aanleiding tot de onderhavige opdracht, om te adviseeren in zake de Amsterdamsche Duinwaterleiding, is — uit den aard van de zaak — alleen daarin te zoeken, dat de exploitatie van de aan de Gemeente 's-Gravenhage ter beschikking zijnde duinen van geringe uitgestrektheid en minder gunstige ligging, zonder de minste stoornis, de noodige hoeveelheid uitmuntend water hebben kannen voortbrengen, niettegenstaande eene buitengewoon snelle toeneming van de behoefte; terwijl de Amsterdamsche exploitatie, ondanks de aanwezigheid van eene prise d'etut van eene veel grootere uitgestrektheid en van eene bij uitstek gunstige ligging, zieh niet in dezelfde gunstige uitkomsten heeft mogen verheugen. Zonder hierover in uitvoerige beschouwingen te treden, acht ik liet in het belang van het onderhavige betoog, eenige vergelijkingen te maken tusschen de door de beide exploitatie verkregen uitkomsten. Als bijdrage tot deze vergelijking kan dienen de gegevens, vervat in den staat, voorkomend in de bijlage N°. 1, betreffende de resultaten verkregen in de 32 eerste jaren van de exploitatie der beide Duinwaterleidingen. Het groote verschil der bereikte uitkomsten is natuurlijk van gewicht bij de beoordeeling van de omstandigheden, die daartoe aanleiding hebben gegeven. Van dezen staat zij hier aangestipt de geleverde hoeveelheden in het 6», 10e, I5e( 20®, 25l' en 30« exploitatiejaar. 1) Dit verschil in uitgestrektheid der beide watervangers vertoont zieh duidelijk op de onder bijlage No. 2/3 voorkomende kaart (der draineeringen van de Haagsehe Duinwaterleiding), waarop niet roodc lijnen en op dezelfde sehaal is aangegeven de kanalen en de binnenzoom der Zamlvoortsehe duinen. , . , . . . Gemiddeld debiet per Jaren van exploitatie Debiet per laar , , , 1 1 J etmaal en per hoofd ,, , ' . , ,, i.i j n i Amster- 's-G ra ven- Volg- Ainster- 's-Graven- Amsterdam 's-Gravenhage , , '1""' j iT» 1 lïiïs 1 2 I 3 4 5 ü 7 Ge 1860 | 1880 1.913.000 1.736.000 17 39 10e 1864 1884 2.016.080 2.738.000 10 55 15e 1869 j 1889 2.590.000 3.816.000 23 ! 66 20e 1874 1894 3.346.000 5.474.000 28 83 25e 1879 ' 1899 4.640.000 6.968.000 35 j 93 30e 1884 1904 7.460.000 1 7.248.000 49 j 841/2 Uit dezen staat blijkt, dat de geleverde hoeveelheden bij de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding voortdurend aanzienlijk liooger waren dan bij de Amsterdanische, niettegenstaande de zooveel ruimere en meer gunstige gelegen duinterreinen, waarover de laatste onderneming kan beschikken. (Zie de bijlagen 2/3). Nog opmerkelijker is het verschil in het rendement per eenheid van lengte der Amsterdamsehe kanalen, in vergelijking met dat der 's-Gravenhaagsehe draineeringen. Do lengte der kanalen, die bij de eerstgenoemde exploitatie in gebruik zijn, kan gesteld worden op rond 24.000 strekkende Meters, terwijl het gemiddeld etmaal-debiet over een jaar gerekend, de hoeveelheid van 24.000 M3 slechts weinig heelt overschreden, en het intreden van een bij uitzondering drogen zomer bijna altijd oorzaak was. dat een gedwongen zuinigheid in het verbruik moest worden betracht. Men kan dus het rendement per etmaal van de Amsterdamsehe prise d'eau niet liooger rekenen dan gemiddeld 1 M3 water per strekkenden Meter kanaal. Dit is bij de 's-Gravonhaagsche Duinwaterleiding geheel anders. De in gebruik zijnde draineerleidingen bedragen meestal niet meer dan 10.000 strekkende Meters en somtijds minder, terwijl het gemiddeld etmaalverbruik in de laatste jaren steeds hooger was dan 20.000 M3, wat dus op een rendement per etmaal wijst van meer dan het dubbele van het Amsterdamsehe. Het verschil tussclien het watergevend vermogen der beide watervangen is echter veel grooter en dit blijkt overtuigend uit het feit, dat zelfs bij de beperking van de in werking zijnde draineeringen tot 10.000 strekkende Meters niet eens de helft van de toe te laten afpomping van den waterspiegel plaats heeft. Do talrijke waarnemingen van den laatsten tijd bewijzen bovendien onweerlegbaar, dat hot watergevend vermogen per etmaal van de onderdeden, die sedert 1895/1896 zijn aangelegd, moeten gesteld worden op een minimum van 15 M3 per strekkenden Meter met een maximaal etmaal-vermogen van meer dan 25 M3 per strekkenden Meter *), zooals hieronder zal worden aangetoond. 1) Van ile horizontale draineeringen. De oorzaken nagaande van de zooveel gunstiger uitkomsten van de 's-Gravenhaagsche exploitatie, dan zijn deze ontegenzeggelijk te zoeken in de beide navolgende omstandigheden: 1° dat de Directie der 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding nimmer heeft kunnen instemmen mot de Amsterdamsehe schrikbeelden aangaande de verzouting van de prisc d'eau, die het gevolg zou zijn van eene afpomping tot een lager peil dan A.P.; 2° dat het door mij sedert 1884 bij do 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding ingevoerde draineerstelsel do mogelijkheid heeft doon ontstaan om op eenvoudige en weinig kostbare wijze do beschikking te verkrijgen over de groote hoeveelheden goed water, welke door de ter dispositie staande duinterreinen kan worden geleverd. Over deze boide punten eonigo beschouwingen: Het is hier, volgens mijne opvatting, zeker do plaats om in eenige 1" Verzoubescbouwingen te treden, ton einde het ongegronde van dozo vrees aan te toonen. Ik zal daarom beginnen met eene mededeeling omtrent de ervaring, die bij de exploitatie der 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding is opgedaan bij de uitvoering van oen werk, dat bijna 12 jaren achtereen heeft geduurd en dat als eene beproeving k outrance kan beschouwd worden en verdere discussie dienaangaande zoo goed als overbodig maakt. Men oordeele : Gedurende het bijna 12-jarige tijdperk, dat gelegen is tusschen de maand September van hot jaar 1889 en Mei 1901, word den gehoolcn tijd alleen het voorste pand van de watervang gebruikt om in de behoefte van den dienst te voorzien, ten einde in liet belang van do uitvoering der werken ten behoeve van de prise d'eau rondom het Pompstation het peil zoo laag mogelijk te houden. Daardoor konden op zeer weinig kostbare wijze dozo werken over eene lengte van ruim 7500 Meter voltooid worden. Deze uitvoering duurde — zooals gezegd — bijna 12 jaren, gedurende welke het peil voortdurend, d.i. winter en zomer, dag en nacht, beneden 2,00 M. -f- D.P. (D.P. = 0,40 M.N.A.P.) werd gehouden, terwijl overdag de waterspiegel bleef schommelen tusschen 2,5 a 4 M. -f- D.P., zoodat de zijmuren van de verzamel kom, mot den bovenkant op 2 M. D.P. gelegen, nimmer onder water kwamen. Hierbij moet gevoegd worden de zoor sprekende bijzonderheid, dat dit vak van de prise d'eau gedeeltelijk is gelegen op een afstand van minder dan 600 M. uit liet strand en dat juist op dat pnnt bij eene diepte van meer dan (>0 Meter -f D.I'. geen spoor van verzouting viel waar te nemen. Nu is eene maximale afpomping, die bijna 12 jaren onophoudelijk voortduurt, uit den aard van de zaak alleen onder excoptioneele toestanden denkbaar, doch bij eene normale exploitatie geheel ondenkbaar, omdat bij eene geregeldo exploitatie do maxima van afpomping alleen bij een zeer groot verbruik plaats hebben in een tijdperk van groote droogte en omdat een dergelijk maximum-verbruik bij eone geregelde exploitatie zoo goed als nooit verscheidene dagen achtereen, en in geen geval dag en nacht, voortduurt, terwijl integendeel tusschen elk maximum van afpomping kortere of langere tusschenpoozen intreden, waarin het peil zich kan herstellen. Daar nu, niettegenstaande de zware proef, aan welke de watervang gedurende bijna 12 jaren werd blootgesteld, van eene verzouting niet het minste spoor is te ontdekken en daar in de toekomst, zooals boven aangetoond. een toestand als van deze proef geheel ondenkbaar is, valt reeds daaruit af te leiden, dat bij de wijze, waarop de geregelde exploitatie van de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding plaats heeft, eene verzouting absoluut onmogelijk is. Nog duidelijker wordt dit door de volgende overwegingen. Hot gemiddeld chloorgehalte van gewoon duinwater is 30 a 35 m.G. per L., doch duinwater van 500, ja zelfs van 1000 m.G. per L. is zeer goed drinkbaar; stellen wij echter in navolgende hypothese 500 m.G. als maximum, dan wordt het verwijt van overdrijving vermeden. Bij de boringen, verricht in de Zandvoortsche duinen, wordt, volgens de desbetreffende mededeelingen in liet Koninklijk Instituut van Ingenieurs, als diepte, waarop onder het Sprenkelkanaal een chloorgehalte van 100 mG. per L. wordt gevonden, 77 M. -f- N.A.P. opgegeven, terwijl een gehalte van 200 m.G. per L. op 30 M. grootere diepte of 107 M. N.A.P. werd aangetroffen en verder dit gehalte met de diepte toeneemt. De hierachter in het onderhavig ontwerp voorgestelde verticale draineeringen (die ongeveer in dezelfde zone komen te vallen) staan met den onderkant op gemiddeld 20 M. -f N.A.P., terwijl de horizontale draineeringen op gemiddeld 5.70 M. ~ N.A.P. zijn ontworpen. Uit de bovenstaande mededeelingen van het Instituut van Ingenieurs blijkt, dat het water van verhoogd chloorgehalte — zooals trouwens van zelf spreekt — in den bodem voorkomt in een toestand van diffusie, ten gevolge waarvan — zooals boven vermeld — het water van 200 m.G. per L. op 30 M. grootere diepte staat dan dat van 100 m.G. per L. enz. Bij de zeer langzaam opgaande beweging, zal in deze verhouding geene verandering komen, zoodat dus do draineeringen volgens do verzoutingstheorie zullen bereikt worden door eene langzame toeneming van het chloorgehalte in dezelfde verhouding als het thans in den bodem aanwezig is. Te oordoolen naar de buitensporig zware proef, waaraan do Haagsche watervang gedurende bijna 12 jaren aan één stuk werd blootgesteld, zonder dat van een toeneming van zout iets viel te bespeuren, moet men dus aannemen, dat de toeneming in deze 12 jaren zóó gering is geweest, dat zij nog niet waarneembaar is, waaruit dus volgt, dat deze opwaartsche beweging uiterst langzaam zal moeten plaats hebben. Er zal dus — altijd wanneer voor do verzoutingstheorio eenige grond bestaat — nog eon reeks van jaren moeten heengaan, voordat daarvan bij de draineerleidingen iets te bespeuren valt, doch zal dat volgens de hypothese eindelijk geschieden, dan zullen wij dus in de draaineeringen de toeneming bijwonen van 35 op 40, 50, 60 enz. tot 100, tot 200 en eindelijk tot 500 m.G. per L., en zolfs dan kan van eon begin van verzouting niet sprake zijn, aangezien water van grooter chloorgehalte nog zeer goed drinkbaar is. Terwijl ik dus aan den eenen kant vermeen goede gronden te hebben om de juistheid van de verzoutingstheorie te ontkennen, kan ik mij aan den anderen kant beroepen op eene proef a outrance, die mijne opvatting in deze aangelegenheid ten volle bevestigt. In eene beschrijving van het 's-Gravenhaagsche stelsel van horizontale Het 's-Gradraineeringen van een fijnzandigen bodem, zal ik hier niet treden; het ven''^ j1™'" is ongeveer 20 jaar geleden uitvoerig omschreven in het Koninklijk (ijllz;Ui,iiK<.u' Instituut van Ingenieurs, zoodat eene verdere beschrijving daarvan over- bodem. bodig mag geacht worden. Met het oog echter op hetgeen in deze aangelegenheid bij de Amsterdamsche Duinwaterleiding is geschied, moet ik hier met den meeaten nadruk er op u-ijzen, dat het stelsel geen seconde de verwachtingen heeft teleurgesteld. die daaraan ten behoeve van de 's-Gravenhaagsche exploitatie werden gesteld, terwijl ik tevens met evenveel nadruk er op moet u-ijzen, dat de hydrostatische en nog meer de hydrodt/namische erenwichtsverhoudingen, die bij liet opbouwen en ontwikkelen van het stelsel tot grondslag teerden genomen, zich volkomen hebben bevestigd. Een bewijs hiervan leveren de verticale draineeringen, waarvan het volgende hier zij medegedeeld. Zooals zeer juist door Mr. van df.n Bergh in zjjne nota is mede- Verticale gedeeld, is overal in de (fijnzandige) onderlagen van het. alluvium een draineermgen hooge druk aanwezig, die oorzaak is, dat eene aanzienlijke hoeveelheid water voor de exploitatie verloren gaat in het vlak ondergelegen grofkorrelig diluvium, waarin niet alleen de druk lager, maar waarin tevens de bodem zeer poreus is, zoodat daarin het water zich in alle richtingen gemakkelijk kan bewegen en verspreiden. De aanwezigheid van dezen hoogen druk in de alluviale onderlagen, is niet alleen in de Zandvoortsche, maar ook in de Wassenaarsch-Schevoningsche duinen waar te nemen en eenvoudig te verklaren door het hooge peil, dat op verschillende plaatsen der duinstreek wordt aangetroffen. Het hier vooropgesteld doel bestaat nu daarin, dat getracht wordt aan dezen hoogen druk eene tegenovergestelde uitwerking te geven, die het water doet opwellen ten bate van do in de bovenlagen aangelegde horizontale draineeringen van de watervang. Dit doel wordt volkomen bereikt door deze horizontale draineeringen in directe verbinding te brengen met de bovengenoemde alluviale onderlagen door middel van verticale draineerleidingen van het 's-Gravenhaagsche stelsel, waarin do hooge druk het water doet opstijgen, wanneer in de draineerleidingen door afpomping een laag peil, d.i. een geringe tegendruk, is teweeggebracht. Hoe lager de afpomping in de draineering is, hoe minder de tegenstand tegen het opwellen en hoe grooter het debiet van de betrokken bronpijp. Hierin is juist het rationeele van dit stolsel gelegen. Wanneer namelijk in droge tijden voel water voor de exploitatie uoodig is, ontstaat vanzelf een laag peil in do draineeringen en tegelijk — zooals aangetoond — een groot debiet van de bronpijpen, terwijl bij bet rijzen van het pijl, m.a. w. wanneer minder water noodig is, het debiet langzamerhand vanzelf afneemt en ten slotte — wanneer de grondwaterspiegel eene zekere hoogte heeft bereikt — zoo goed als geheel ophoudt. Deze werking regelt zich dus geheel automatisch naar de behoefte. Zeer opmerkelijk is de omstandigheid, dat deze bronpijpen op betrekkelijk kleine onderlinge afstanden kunnen geplaatst worden, zonder noemenswaard op elkander in te werken: !| 10 bronpijpen, geplaatst b.v. op onderlinge afstanden van 15 M. geven ongeveer het dubbele van 5 bronpijpen, die over dezelfde lengte van 150 M. verdeeld zijn. Bij liet plaatsen van de bronpijpen op onderling geringe afstanden, verkrijgt men dus een veel grooter rendement per strekkenden Meter van de draineeringen. Men kan deze bijzonderheid verklaren uit den grooten tegenstand, die het fijne zand biedt tegen eene snelle beweging van het water, doch ik vermeen, dat het hier niet de plaats is om dienaangaande in lange beschouwingen te treden. Ik zal mij dus bepalen tot de mededeeling van het menigmaal geconstateerd feit, dat zelfs bij onderlinge afstanden der bronpijpen van 10 M., van den invloed van de eene op de andere niets valt waar te nemen. Na deze inleiding zullen wij overgaan tot eene A. Kortgevatte uiteenzetting van de onderhavige opdracht en van het door mij te geven advies. De bedoeling van de onderhavige opdracht heb ik op die wijze opgevat, dat in de eerste plaats maatregelen worden beraamd om eene zoodanige hoeveelheid water uit de duinen te kunnen aanvoeren, dat in de behoefte van de eerste (15) jaren wordt voorzien //in de richting aangegeven in eene nota, dd. 12 September 1906, van Mr. Z. van den Bergh, met eene technische beoordeeling daarvan en de tinancieele gevolgen daaraan verbonden". De opdracht bevat tevens eene uitnoodiging tot liet opmaken van een plan tot exploitatie der prise d'eau te Leiduin in het algemeen. De bedoeling hiervan heb ik gemeend iu dier voege te moeten opvatten, dat de in de nota bedoelde werken — zooals vanzelf spreekt — op zoodanige wijze moeten worden aangelegd, dat zij eventueel later zullen passen in het algemeene plan en niet de uitvoering daarvan in den weg staan. Alleen door het vooraf opmaken van een algemeen plan kan worden bereikt, dat door geregelde uitbreidingen in de richting van de meergenoemde nota ten slotte een rationeel aangelegd geheel wordt verkregen. De grondgedachte van deze nota is -— zooals mij door Mr. van den Beugii nader werd medegedeeld — deze: Gegeven het feit, dat in de drinkwaterbehoefte voor het oogenblik volledig wordt voorzien, kan het 1) Dit blijkt overtuigend bij liet inspuiten van zulke bronnen, waarbij de waterdruk rondom de onder bewerking zijnde bron pijp aanmerkelijk toeneemt, zonder dat bet debiet van de naasts taande bron merkbaar liooger wordt. water voor do toeneming van het verbruik benoodigd, gemakkelijk worden verkregen door de capaciteit van de Duinwaterleiding geleidelijk uit te breiden. Om verschillende redenen kan ik mij in den tegenwoordigen stand van de onderhavige kwestie zeer goed vereenigen met het door den heer van den Bergh ontwikkeld denkbeeld. Wat is toch het geval 'i Amsterdam heeft eigenlijk gcene drinkwaterkwestie meer. Voor het oogenblik wordt in de behoefte voorzien, terwijl men zich —zooals hierachter blijkt — voor de toekomst niet behoeft bezorgd te maken. Desniettegenstaande aarzelt men, van ouds bestaande, op niets gegronde, bezwaren te laten varen en eene oude legende, waarvoor evenmin grond bestaat, prijs te geven; er wordt waarde gehecht aan zoogenaamde „te korten'', net alsof het in den schoot der aarde aanwezige zoetwaterbassin van meer dan 100 Meter diepte en van eene uitgestrektheid van verscheidene honderd millioenen vierkante Meters, zou zijn gelijk te stellen met een vat, waaruit men beweert dagelijks te kunnen meten de hoeveelheid, die er afgaat en het restant, dat overblijft. Dergelijke redeneeringen zijn niet te rijmen met de uitkomsten, die op andere plaatsen van dezelfde duinformatie worden verkregen. Zij berusten uitsluitend op veronderstellingen, waarvan de juistheid door geen enkele waarneming of feit wordt bevestigd. Het is — ik herhaal het — geheel buiten twijfel, dat bij eene rationeele exploitatie uit de beschikbare prise d'eau eene voldoende hoeveelheid uitmuntend duinwater te vinden zal zijn om in de behoefte van de hoofdstad op ruime wijze te voorzien, zoo zelfs, dat liet uitbreiden van de draineerleidingen naar het zuiden (door den heer van den Bergh, alhoewel als niet noodig, toch als veiligheidsfactor in zijne nota opgenomen> volkomen overbodig is te achten. De nota zegt terecht, dat het vraagstuk der drinkwatervoorziening van Amsterdam geheel is veranderd door de ervaringen van de laatste jaren, welke ten overvloede geheel overeenkomen mot de uitkomsten, die sedert jaren werden verkregen bij de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding. Het valt tevens niet te ontkennen, dat, indien men in vroegere tijden over deze ervaringen had kunnen beschikken en men zich niet had laten afschrikken door de genoemde denkbeeldige „tekorten", niemand er aan gedacht zou hebben om elders naar water te gaan zoeken, en nog veel minder om daarvoor grootsche plannen op touw te zetten. De hoofdzaak is thans, dat men zich van verouderde inzichten en vooroordeelen losmaakt, plannen gebouwd op onjuiste en onvolledige gegevens on waarvan de uitvoering met alle redelijkheid in strijd zou zijn, laat varen en dat men breekt met het tot nu toe gevolgde stelsel van exploitatie der beschikbare duinen. Neemt men het vraagstuk gelijk de nota het stelt: kan het Amsterdam ter beschikking staand duingebied voorzien in de behoefte van de eerste 15 jaren, dan is daarop het antwoord, dat het mij, na de zoowel te Amsterdam als te 's-Gravenhage opgedane ervaringen, onbegrijpelijk voorkomt, dat dienaangaande nog voor twijfel plaats is. Het water benoodigd voor een verbruik, zooals in de nota bedoeld, is — zooals gezegd — zeer gemakkelijk en in overvloed te vinden in de Amstcrdamsche prise d'ean, waar men bijna verlegen staat tegenover den overvloed van keus aangaande de plaats, waar men de zaak kan aanvatten. Eene hoogst eenvoudige wijze om in de richting van de nota te blijven zou zijn : gebruik te maken van de tijdelijke pompstations, die reeds in werking zijn in het Boog- en in het Westerkanaal en die gemakkelijk gelegenheid kunnen geven om in ruime mate het water te verschaffen. Er bestaan echter overwegende bezwaren van uitvoering tegen het gebruikmaken van deze oogenschijnlijk voor de hand liggende middelen om in de behoefte van de eerste 15 jaren te voorzien, doordien het Wester- en het Boogkanaal te beschouwen zijn als de achterste (het meest van het Pompstation te Vogelenzang verwijderde) deelen van de prise d'eau. Men zou dus de fout begaan, niet aan te vangen met het begin, maar met het eind en dit zou later zeer groote bezwaren kunnen opleveren voor de exploitatie, wanneer de meer vooraan gelegen deelen van de watervang voor een definitieven aanleg in aanmerking kwamen. Stellen wij ons — om dit duidelijk te maken — voor, dat b.v. in het Boogkanaal werd aangelegd eene draineerleidiug volgens het 's-Gravenhaagsch stelsel, dan zou daaruit zeer gemakkelijk per etmaal kunnen opgepompt worden 25000 M3, wat ongetwijfeld eene groote aanwinst zou zijn. Het steeds toenemend waterverbruik zal echter mettertijd vanzelf de behoefte doen ontstaan aan verdere uitbreidingen en dan zou men dadelijk op de moeilijkheid stuiten, dat de voor de verdere uitbreidingen benoodigde werken bezwaarlijk uitvoerbaar zouden zijn, zonder het reeds tot stand gebrachte (de draineering in liet Boogkanaal) tijdelijk buiten werking te stellen. Wanneer dan later het meer vooraan (dichter bij het Pompstation) gelegen Van der Vlietkanaal volgens hetzelfde stelsel zoude moeten ingericht worden, dan zou 't zeer moeilijk zijn tijdens de uitvoering dezer werken de draineerinrichtingen van het Boogkanaal in geregelde werking te houden. Dat dit in de toekomst een groot bezwaar zou opleveren voor de exploitatie, zal een ieder allicht inzien, zonder dat dit uitvoerig behoeft uiteen gezet te worden. Eene tweede belangrijke zaak, die ook hier in aanmerking moet worden genomen, is, dat men den bestaanden toestand, waarbij twee afzonderlijke pompstations in het duin met groot otter aan kosten in werking worden gehouden, niet bestendigt. De meer genoemde uitbreidingen van het watergevend vermogen van de beschikbare prise d'eau, zooals bedoeld in de nota van den heer 1) Onder deze benaming is ook begrepen liet „Verbindingskanaal AB" Van den Bergh, kunnen derhalve liet gemakkelijkst tot stand gebracht worden door voor den aanleg te bestemmen: het Van der Vlietkanaal, het JJoogkanaal en liet Barnaertkanaal. Deze kanalen zijn gelegen op gemiddeld 2500 M. afstand van de zee op eene plaats, waar een voor het verbruik nadeelig zoutgehalte eerst wordt aangetroffen op eene diepte van veel meer dan 100 M. en waar dus zelfs de sterkste fantasie zich moeilijk eene verzouting zou kunnen voorstellen. Ook in andere opzichten verdient de keus van deze kanalen voor den aanleg in de richting, zooals in de nota van Mr. van den Beeoh bedoeld. Zij zijn namelijk zoodanig gelegen, dat de watervoerende lagen van den ondergrond zeer weinig onder den invloed verkeeren van de bestaande draineeringen, zoodat het zich met zekerheid laat aanzien, dat de aangelegde werken een zeer groot watergevend vermogen zullen bezitten. en daar evenmin eene grondverplaatsing van eonig aanbelang noodig is, zullen deze werken met betrekkelijk geringe kosten kunnen aangelegd worden, terwijl het door de drainage van het Van der Vlietkanaal te verwachten watergevend vermogen op minstens 34000 M;ï per etmaal, met een maximum vermogen van 50000 M3 in de 24 uren kan geschat worden. Zooals hierboven reeds kortelijk vermeld, zullen deze werken zoodanig moeten aangelegd worden, dat zij later zullen passen in het algemeene plan van het in exploitatie brengen van het geheele Amsterdamsche terrein in de Zandvoortsche duinen. Hieronder zal dus in het Hoofdstuk B worden uiteengezet, hoe de werken behooren aangelegd te worden om te voldoen aan don in de opdracht vervatten eisch: achtereenvolgens de geheele prise d'eau op rationeelo wijze in exploitatie te kunnen brengen. B. Algemeen plan voon het in exploitatie brengen der BESCHIKBARE Dl INTBRKEINEN BIJ ZaNÜVOORT. a. Algemeene Omschrijving. Het eerste vereischte, waaraan de aan te leggen prise d'eau zal moeten voldoen is, dat het geheele duingebied van uit één punt — het pompstation in het duin !) — moet kunnen beheerscht worden. Op dit pompstation moet dus het water voor dat doel tot op zoodanige diepte kunnen afgepompt worden, dat door de geheele uitgestrektheid van de watervang eene voldoende verlaging van hot peil te weeg gebracht wordt om alle draineerinrichtingen in volle werking te brengen. Het water in het duin wordt dan door middel van verticale en horizontale draineerinrichtingen opgevangen en door deze laatste aangevoerd naaide verzamelkommen bij hot pompstation, uit welke het door centrifugaal- 1) Wel te onderscheiden van liet Hoofdponipstation te Vogelenzang voor den aanvoer naar Amsterdam. pompen tot op voldoende hoogte wordt opgepompt om vrij te kunnen vloeien naar do Oranjekom en verder naar liet pompstation te Vogelenzang. Bij het verlaten van do Oranjekom moet het water in zoodanigen toestand verkeeren, dat het om volkomen bruikbaar te zijn aan geene andere bewerking dan gewone zandfiltratie behoeft onderworpen te worden. b. Pompstation. De plaats van het pompstation is zoodanig te kiezen, dat gemakkelijk aan de sub a gestelde eischen kan worden voldaan en dat tevens gelegenheid aanwezig is tot gemakkelijke verbinding met den Zandvoortschen spoorweg (met hot oog op den aanvoer van kolen) of met eene voortdurend in werking zijndo electrische centrale. Aan deze eischen voldoet het punt, waar het Van der Vlietkanaal in het Sprenkelkanaal vloeit en waar hot pompstation is ontworpen, zeer goed. Het pompstation zal na geheele voltooiing — ten behoeve van do toekomstige exploitatie van het geheele duingebied — bevatten twee in elkander loopende machinekamers met dito ketelhuizen, waarin kunnen geplaatst worden 6 ketels. De machinekamers bevatten 6 centrifugaalpompen, elk in staat om 3U0 secondeliters op te pompon van 5.— M. -J- N.A.P. tot 2.50 -j- N.A.P. Het heeft een punt van overweging uitgemaakt, of het niet wenschelijk zou zijn om voor dn hierbedoelde pompen een grooter kaliber te kiezen. Het is echter voor do exploitatie van groot gewicht, dat de werking van het pompstation in het duin regelmatig voortgaat en dat het stilstaan van alle werktuigen alleen bij groote uitzondering geschiedt; en aan deze voorwaarde zal zeer moeilijk voldaan worden als moer werktuigen van grootor arbeidsvermogen worden gekozen dan 300 secondeliters of ruim 1000 M3 per uur. De vloer van de machinekamers is ontworpen op 1,10 M. + N.A.P. De voor het ontwerp gekozen pompmachines moeten echter van zoodanige constructie zijn, dat eeno lagere plaatsing van de pompen — indien noodig — gemakkelijk kan uitgevoerd worden, ten einde eene vermindering van de zuiglioogte te verkrijgen. Het opgepompte water wordt opgevangen in eene dubbele reeks van 2 achter elkander liggende overstortbakken, zie teekening N". 1, die van beton gemaakt, zoodanig aangelegd zijn, dat zij kunnen geledigd en schoongemaakt worden. Dergelijke overstortbakken zullen op den duur voor de exploitatie een groot gemak opleveren. c. Verzamelkom men. Langs het pompstation worden aangelegd twee verzamelkommen, namelijk: Eene noordelijk van ongeveer 190 Meter lengte, waarop uitwateren het Van der Vlietkanaal, met de achterliggende Hoog- en Harnaertkanalen. Eeno zuidelijk van 740 Meter lengte, waarop uitwateren het Zwarteveldkanaal en het Nieuwekanaal, met de daarop uitloopende kanalen. De zijwanden bestaan uit beton met den onderkant gelegen op 6.50 M. -f- N.A.P. Zij worden voorzien van zware eontreforten, die, evenals de muren, dragen op palen van 4 Meter lengte en 15 cM. middellijn, op den kop gemeten, welke over ceno lengte van 0.50 M. in het beton zijn vast gegoten. Ue beide kommen, gescheiden door een betonmuur, waarin drie afsluiters worden geplaatst, vormen bij do opening van deze een geheel van ongeveei 32000 M3 inhoud, waarvan elk onderdeel door afsluiting geïsoleerd en afgepompt kan worden ten behoeve van schoonmaak of reparatie. Langs de zijwanden en op ongeveer 30 cM. afstand van deze, zijn 60 verticale drainages of bronnen geplaatst, op onderlinge afstanden van ongeveer 12 i M. De bovenkant van do muren komt te liggen op 1 M. + N.A.l'. d. Draineer! nrichtimjen. De verschillende takken van de draineerinriclitingen worden genoemd naar de bestaande kanalen, waarin zij worden aangelegd. Zij worden verdeeld in drie groepen: le G r o e p. a Van der Vlietkanaal (met inbegrip van liet Verbindingskanaal AB); b Boogkanaal; c Barnaertkanaal; 2e 6 r o e p a Zwarteveldkanaal: b Verbindingskanaal (nieuw aan te loggen) van do voorgaande met het Westerkanaal ; e Schusterkanaal (recht gedeelte); tl Westerkanaal; 3e Groep a Nieuw kanaal; b Van Lennepkanaal met het kromme gedeelte van hot Schusterkanaal; c Van Stirumkanaal. I)e draineeringen zijn te verdeden in: 1" De samengestelde, die de functie verrichten van hoofdaders; 2° De enkele draineeringen; 3" De verticale draineeringen of bronnen. Uitwatering op do noordelijke kom. Barnaertkanaal kan ook uitwateren op de zuidelijke kom. Uitwatering op de zuidelijke kom met Zwarteveldkanaal als hoofdader. Uitwatering als 2e groep mot Nieuw kanaal als hoofdader. Van Stirumkanaal blijft onveranderd. l) 1) In dit kanaal mogen geen kunstwerken aangelegd worden. 1. Sumengc- Samengestelde draineering of hoofdadors hebben liet hoofddoel om de stelde aramee- M. liggen, komt dit overeen met een rendement per minuut van eveneens 300 : 12'/2 = 24 L. per strekkenden Meter. De beide drainages hebben dus bij het maximum van afpomping een vermogen per minuut van 2 X 24 — 48 L. per strekkenden M. drainage, overeenkomende met een debiet per etmaal 0,048 X 60 X 24 = 69,12 Ms per strekkenden M. der horizontale draineeringen. Neemt men als veiligheidscoëfficiënt 25 pCt. en stelt men dus het watergevend vermogen per etmaal niet hooger dan rond 17 M8 per strekkenden M. horizontale draineering, dan blijft men zeer zeker beneden de werkelijkheid, zoodat men liet watergevend vermogen van de volgens liet ontwerp aangelegde 2000 M. lange draineering in het Van der Vlietkanaal veilig kan stellen op 2000 X 17 = 34000 M® per etmaal, met een maximum vermogen van 50000 M3 per etmaal. 2e. Aanleg- De begrooting geeft volgens bijlage N°. 3 als bedrag van do aanlegos en' kosten van de draineerinriehtingen in het Van dor Vlietkanaal f 451,000, hetgeen voor een gecombineerd horizontaal en verticaal draineersysteem niet hoog is, voornamelijk wanneer men in aanmerking neemt, het groot watergevend vermogen, dat daardoor- verkregen wordt. In eene vergelijking met do bedragen, die vroeger bij de Amsterdamsche Duinwaterleiding werden besteed en met do daardoor verkregen verhooging van het rendement van de prise d'eau, zal ik niet treden, maar alleen opmerken, dat eene dergelijke vergelijking zeer in het voordeel van het onderhavig ontwerp zou uitvallen. Mogelijke uitgaven voor de opruiming van dammen is in deze begrooting slechts gedeeltelijk opgenomen, omdat ik vermeen, dat deze voor het grootste gedeelte eerst over eenige jaren noodig zullen zijn. Het is aan alle aanleggers van wellen in de duinstreek bekend, dat men bij een wol in het fijne duinzand nimmer last heeft van een te hoog gehalte van ijzeroxyde en dat dit alleen plaats vindt, wanneer een wel wordt geschoten — zooals de zoogenaamde Norton-wellen — tot in de grove zandlagen met grind vermengd,die aangetroffen worden op 28 a 40 M. -f N.A.P. Dit heeft zich volkomen bevestigd bij de exploitatie van de 's Gravenhaagsche Duinwaterleiding, waarvan water ten opzichte van de daarin bevatte ijzeroxyde en aluinaarde altijd is gebleven binnen liet gestelde grenscijfer van 2 m.G. per L. De karaffen met duinwater kunnen daarom weken achtereen in het licht blijven staan, zonder dat sporen van neerslag van ijzeroxyde zich vertoonen. De onkosten wegens den aanleg en in werking houden van ontijzeringsinrichtingen, die niet onaanzienlijk zijn, kunnen dus bij een aanlog van bronnen volgens het 's-Gravenhaagsche draineerstelsel geheel achterwege blijven, wat zeker als een groot voordeel is aan te merken. Door den aanleg van de draineerinriehtingen in het Van der Vlietkanaal zal — zooals hierboven aangetoond — zeker worden voldaan aan de jaarlijksche toeneming van de behoefte met 1000 M3 por etmaal, dio in de nota van Mr. Z. van den üekgh in het vooruitzicht is gesteld; en wel voor eene veel langere periode dan 15 jaren. Uit dit rapport blijkt voldoende, op welke wijze latere uitbreidingen kunnen tot stand gebracht worden, wanneer daaraan behoefte mocht komen. Eerst komt daarvoor in aanmerking het Boogkanaal, dat het gemakkelijkst zal kunnen gedraineerd worden door middel van het bestaande stoomgemaal. Wanneer deze draineerinrichtiug is voltooid, kan de grond van het 450 Meter lang ingevulde gedeelte over de tot stand gebrachte drai- 3«. Aanleg en Bedrijf van ontijzeringsinriehtingen overbodig. neeringen worden gebracht, terwijl aan de andere zijde van deze invulling een gedeelte van den grond kan dienen tot ophooging van den bodem boven de draineeringen in het Van der Vlietkanaal, nadat daarin is aangelegd de gegoten ijzeren transportleiding, zooals in het bovenstaande is aangetoond. Wordt daarna het Barnaertkanaal in bewerking genomen — zooals onder het Hoofdstuk kortelings vermeld — dan zullen de draineeringen der kanalen van de le groep voltooid zijn over eene lengte van: het geheele Boogkanaal rond 2000 M „ Barnaertkanaal „ 2500 „ te zamen . . . 4500 M Het watergevend vermogen van deze kanalen is wegens het daarin te verwachten verhang lager te stellen dan dat van de bovenomschreven hoofd ader. De capaciteit per etmaal stellende op 12V2 M3 per strekkenden Meter, blijit men lager dan de werkelijkheid, zoodat de opbrengst van deze kanalen kan gesteld worden op: 4500 X 1'2V2 .- 56250 M3 per etmaal en voor het Van der Vlietkanaal 34000 „ „ „ te zamen . . . 90250 M3 „ „ waarbij nog gevoegd moet worden het rendement van de bestaande kanalen van de 2e en 3e groep. Het is waarschijnlijk, dat met de daardoor verkregen hoeveelheid beschikbaar water zal kunnen volstaan worden gedurende de eerste halve eeuw. Mochten echter de verwachtingen ten opzichte van de toeneming van het verbruik, uitgedrukt in de nota van Mr. vak den Beugh, overschreden worden — hetgeen ik in den loop der tijden zeer goed mogelijk acht— dan blijft nog overvloedige gelegenheid over 0111 in de behoefte te voorzien door de kanalen van de 2e en 3e groep te draineeren. Desverkiezende kan hot Westerkanaal voor langen tijd ongebruikt worden gelaten. Het bovenstaande kan samengevat worden in de navolgende: CONCLUSI ËN. 1° Het thans in de Zandvoortsche duinen toegepaste stelsel tot wateronttrekking door middel van open kanalen of door verticale tot grootere diepte dan 21 M. N.A.P. gaande draineeringen, behoort te worden vervangen door het s-Gravenhaagsche stelsel van drainage van fijnzandigen bodeiu. 2e Om het doel te bereiken, voorop gesteld in de nota van Mr. Z. van den Bekgh van 12 September 1906, zal het voldoende zijn het Van der Vliet¬ kanaal (waarin is begrepen ,/het Verbindingskanaal A.B") te draineeren, zooals hierboven omschreven over eene lengte van rond 2000 strekkende Meters en daarvoor te besteden een bedrag van vier honderd één en duizend gulden (f 451.000), voor wolk bedrag eene beschikbare hoeveelheid water wordt verkregen van 34000 M3 per etmaal. 3e Voor de verdere drainage te bestemmen in de eerste plaats het Boogkanaal, daarna bet Barnaertkanaal, terwijl gelegenheid in overvloed open blijtt, in de overige onderdeden van de beschikbare prise d'eau hetzelfde stelsel toe te passen, indien daaraan in do toekomst behoefte mocht ontstaan. Hiermede meen ik te hebben voldaan aan de mij toevertrouwde vereerende opdracht. Theodoii Stang, Directeur der Gemeentelijke Duinwaterleiding van 's Gravenhage. Bijlage 1 Vergelijkende Staat van de geleverde hoeveelheden water in Amsterdam en in 's-Gravenhage gedurende de 30 eerste exploitatiejaren. Volgnummers Jaartallen Totaal debiet in één jaar Debiet per hoofd in 24uren M». Liters Ajnster- 's-Gra- ; dam venh. Amsterdam 's-Gravenh. Amsterdam 's-Gravenh. 1 1855 1875 2.645.355 463.000 — _ 2 1856 1876 2.517.839 781.000 — 20 3 1857 1877 2.598.704 | 985.000 — 25 4 1858 I 1878 2.663.373 j 1.284.000 — j 30 5 1859 1879 1.812.304 1.412.000 — 33 6 1860 ; 1880 | 1.913.500 1.736.000 17 40 7 1861 ; 1881 1 1.950.000 1.902.000 17 42 8 1862 1882 1.917.000 2.287.000 17 49 9 1863 1883 , 1.875.200 | 2.606.000 16 54 10 1864 1884 ! 2.0] 0.000 i 2.738.000 10 j 56 11 1865 1885 ; 2.262.200 2.534.000 21 ! 501) 12 1866 1886 ' 2.540.000 2.967.000 23 56 13 1867 1887 j 2.892.000 3.405.000 j 26 62 14 1868 1888 j 2.876.000 3.538.000 26 03 15 1869 1889 2.590.300 | 3.810.000 23 66 16 1870 1890 2.768.000 j 4.459.000 24 76 17 1871 1891 2.891.410 5.208.000 26 86 18 1872 1892 3.017.410 5.200.000 26 842) 19 1873 1893 i 3.194.730 5.298.000 27 83 2) 20 1874 1894 3.346.860 4.474.000 28 83 -) 21 1875 1895 ; 3.299.340 5.995.000 27 88 22 1876 1896 j 3.756.700 6.504.000 31 93 23 1877 1897 4.037.750 6.948.000 32 97 24 1878 1898 4.318.760 7.309.000 34 100 25 1879 1899 4.640.450 6.968.000 ! 35 93 3) 26 1880 1900 4.480.545 7.073.000 36 91 27 1S81 1901 5.260.261 7.154.000 38 90 28 1882 1902 6.040.979 6.700.000 42 82i 29 1883 1903 7.020.199 6.950.000 47 83" 30 1884 1904 7.466.828 7.248.000 49 84,1 31 1885 1905 8.209.633 7.458.000 53 §41 32 1886 1906 8.350.256 7.896.000 I 53 87 I ') Watermeters voorgeschreven voor besproeiing. 2) Algemeene toepassing van de drukregeling gedurende den nacht. 3) Invoering van contrólemeters in alle perceelen met closets en baden. BIJLAGE 2 VERGELIJKEND OVERZICHT VAN DK WATERYANG DEK AMSTERDAM8CHE EN 's GRAVESHAAGSCI1E DUINWATERLEIDING. Amsterdamsche kanalen — —————— 's Gravenhaagsche draineeringen ++++++ Binnenzoom der Zandvoortsche duinen BIJLAGE VERGI + + + +• BIJLAGE 3 VERGELIJKEND OVERZICHT VAN HE W A T ERVANG II Kit AMSTERDAMSCHE EN 's (1KAVENHAAGSCHK DUINWATERLEIDING. 2,an^v°ol< —'sGravenhaagsche draineeringeij — — Amsterdamsche kanalen / ++++++ Binnenzoom der 's Graven- / haagschc duinen / J Bijlage 4. BEGROOTING VAN KOSTEN wegens den aanleg in het Van der Vlietkanaal van de Hoofd-draineerleiding, niet daarbij behoorend tijdelijk Pompstation. 1. Verzamelkom van 120 Meter lengte f 49.500. 2. 6 Toegangskolken van beton 9.500.— 3. 1830 strekkende Meters transportgalerij en draiueer- leiding 190.000.— 4. 130 bronpijpen mot toegangskolken 36.500. 5. Gegoten ijzeren transportbuis 109.000. 6. Afsluiters met toebehooren 21.000. 7. Helmbeplanting en paden 11.500. 8. Machine- en ketelhuis en bergplaats met schoorsteen /, 20.000. 9. Stoomwerktuigen met centrifugaalpompen „ 40.000. 10. Gereedschappen, 1 locomobiel met centrifugaalpomp, loodsen en keten „ 45.000. 11. Herstelling en overbruggen 15.000. 12. Onvoorziene uitgaven 13.000. Totaal ... ƒ 500.000.— Dit bedrag kan verminderd worden met de kosten van de eerst later te leggen gegoten ijzeren transportleiding 109.000.— Restant . . . f 451.000.—