GEMEENTEW ATERLEIDIN GEN AMSTERDAM. ADVIES VAN DEN DIRECTEUR DER GEMEENTEWATERLEIDINGEN % AAÏJ Heeren Burgemeester en Wethouders van Amsterdam OP HET Rapport aan de Commissie van bijstand in het beheer der Gemeentewaterleidingen van Amsterdam in zake de exploitatie van de prise d'eau dezer waterleidingen te Leiduin, enz., uitgebracht door den heer Th. Stang. Eene analyse van het rapport des heeren Theod. Stang in zake de waterwinning en de exploitatie der duinwinplaats, kan slechts verstaan en begrepen worden, indien eene algcmeene omschrijvende verklaring in tweeërlei opzicht daaraan voorafgaat. Mitsdien zal dit advies uit drie gedeelten bestaan, en daarin zullen de meeningen, woorden, enz. van den heer Stang steeds genoemd worden als die van den rapporteur, en zoo zulks in het bijzonder noodig is, die van den ondergeteekende als van den adviseur of schrijver worden gekenmerkt. EERSTE GEDEELTE. Behalve de winning van het duinwater in voldoendo hoeveelheid, is de wijze van verzamelen eveneens van aanbelang, met het oog op de geaardheid van het water, zooveel te meer naar mate het bedrijf zich uitbreidt, omdat het als semi-grondwater, d. i. feitelijk als //Oppervlakte-water" gewonnen wordt in open kanalen, het stelsel, dat in 1853 door den Engelschen ingenieur Croker werd verkozen boven het voorstel van Vaillant, den ontwerper der duinwaterleiding, die//tunnels* of niets anders dan draineerbuizen voorsloeg. Zulke draineermiddelen zijn in den loop der vorige eeuw in het buitenland reeds meermalen toegepast, waaruit met het bovenstaande voldoende kan blijken, dat die wijze van draiueeren, d. i. waterverzamelen, voor do Haagsche winplaats, in de algcmeene techniek althans, geen uitvinding van den rapporteur kan worden genoemd. Welke overwegingen Ckoker tot do keuze van open kanalen hebben geleid, kon niet worden nagespeurd, doch waarschijnlijk heeft de groote eenvoud ervan toenmaals den doorslag gegeven: er was hoegenaamd goen risico aan verbonden. Kon, door wijziging te brengen in het bestaande stelsel van winnen en verzamelen, inderdaad voordeel bereikt worden, dan zou, ook met het oog op do reinheid, daaraan alle aandacht te schenken zijn, doch waar zulks niet het geval is, zullen do redenen ervan zijn te ontvouwen. De ervaring van meer dan vijftig jaren laat het niet in twijfel trekken, dat do keuze van Croker een bijzonder gelukkige is geweest en toch, naarmate in latere jaren in woord en geschrift bij herhaling stemmen opgingen om het karakter der winning principieel te wijzigen, stemmen, DERDE GEDEELTE. In het eerste gedeelte van dit advies beeft de adviseur op grond van principieele waarheden het Rnpport-SïANG behandeld; in het tweede gedeelte is een critiek geleverd op wat al of niet uit den aard der zaak de aanleiding is geweest tot het ontstaan van bedoeld rapport. In dit derde gedeelte zal 1)E ANALYSE VAN HF.T RAPPORT-STANG gegeven en daarbij nagenoeg alles nagegaan worden wat de rapporteur heeft geschreven. Nagenoeg, want niet al het geschrijf van den rapporteur kan met evenveel reden uitvoerig worden behandeld; er is te veel geschreven wat zulk een behandeling, die tijd en dus geld kost, niet waard is. Over de „inleiding". //Vergelijkingen". Woorden van den rapporteur (bladz. 1 van het Rapport): Zonder hierover in uitvoerige beschouwingen te treden, acht ik liet in het belang van liet onderhavige betoog, eenige vergelijkingen te maken tusschen de door de beide exploitatiën verkregen uitkomsten. Als bijdrage tot deze vergelijking kan dienen de gegevens, vervat in den staat, voorkomend in de bijlage N°. 1, betreffende de resultaten verkregen in de 32 eerste jaren van de exploitatie der beide Duinwaterleidingen. Het groote verschil der bereikte uitkomsten is natnurlijk van gewicht bij de beoordeeling van de omstandigheden, die daartoe aanleiding hebben gegeven. Van dezen staat zij hier aangestipt de geleverde hoeveelheden in het 6e, 10e, 15e, 20e, 25» en 30® exploitatiejaar. , . i! , . . . Gemiddeld debiet per Jaren van exploitatie Deb.et per jaar etmual en per lloofd __ , L , ,, . , , ^ , I Amster- 's-Graven- Yolg- i Amster- '9 O ra- Amsterdam 's-Gravenhage , , nummer dam venhage M». M». Liu.„ Lik,rs l j 2 3 4 5 ji 6 | 7 6° j 1860 1880 1.913.000 1.730.000 17 1 39 10« j 1864 1884 2.016.080 2.738.000 10 55 15« 1809 1889 2.590.000 \ 3.816.000 |j 23 ! 66 20» 1874 | 1894 3.346.000 5.474.000 28 83 25» 1879 1899 4.040.000 j fi.908.000 35 93 30° 1884 ! 1904 7.460.000 j 7.248.000 49 84l/o i _________ Uit dezen staat blijkt, dat de geleverde hoeveelheden bij de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding voortdurend aanzienlijk liooger waren dan bij de Amsterdamsche, niettegenstaande de zooveel ruimere en meer gunstige gelegen duinterreinen, waarover de laatste onderneming kan beschikken. (Zie de bijlagen 2/3). Deze vergelijkingen van den rapporteur zijn onjuist en daardoor onwaar. Vergelijkende Grafiek v In een gedrukt stuk — „Handelingen van liet negende Nederlandsche Natuur- en Geneeskundig Congres te 'sGravenhage", 1903, waarin in extonso is meegedeeld wat do heer Stang op dat Congres heeft gesproken, benevens de zeer opmerkelijke discussie daaromtrent — heeft de Directeur der Haagselie Waterleiding op bladz. 438—439 verklaard, dat zijn „watervang", d. i. de nuttige oppervlakte van het gedraineerde duinterrein, volgens de laatste opmetingen te stellen is op rond 2000 Hectaren. Er moet voor een oogenblik worden aangenomen, dat die mededeeling op waarheid berust; er moet door den adviseur van uitgegaan worden, dat vroegere beweringen omtrent liet oppervlak der „watervang" door hem, d. i.° de rapporteur, gecorrigeerd zijn en zijn laatste mededeeling in zijn oogen de meest juiste is. Volgens de laatste nauwkeurige metingen, welke aanhoudend worden gecontroleerd, is gebleken, dat de winplaats tusschen Vogelenzang en Zandvoort, bijv. op 15 Augustus 1906, een oppervlak van rond 2600 Hectaren beslaat: dit is de grootte van het beheerscht draineergebied, of wel de „nuttige oppervlakte". Dit cijfer wisselt af naar omstandigheden, maar de medegedeelde oppervlakte van 2600 Hectaren is ook voor het geheele jaar 1906 met voldoende nauwkeurigheid als juist te beschouwen. In 1906 werd, volgens het Haagsche Jaarverslag, uit de „watervang" gewonnen, d. i. gepompt: 7.896.000 M3. In 1906 werd, volgens het Amsterdamsche Jaarverslag, uit de winplaats gewonnen, d. i. gepompt: 11.290.700 M8. I'er Hectare werd dus in 1906 geleverd: door de Haagsche „watervang" • Per Jaar door do Amsterdamsche winplaats 4342 „ „ n Bijgevolg is de betreffende mededeeling van den rapporteur onwaar en zij wordt er niet beter op, wanneer de staat op bladz. 2, getrokken uit Bijlage N°. 1, nader bezien wordt. Die bijlage stelt de zaken in een volstrekt valsch licht, en in plaats daarvan geeft de adviseur in de nevenstaande grafiek het juiste beeld. Uit deze grafiek blijkt bij meer nauwkeurige beschouwing, dat de tekortkomingen van de Amsterdamsche duinwaterleiding in de bedoelde jaren niet aan de winplaats, doch aan onvoldoende transportmiddelen zijn te wijten geweest. Hiermede zijn des rapporteurs vergelijkingen veroordeeld. „Rendement peb eenheid". Woorden van den rapporteur (bladz. 2 vau het Rapport): Nog opmerkelijker is het verschil in het rendement per eenheid van lengte der Amsterdamsche kanalen, in vergelijking met dat der 's-Graven- haagsche draineeringen. De lengte der kanalen, die bij de eerstgenoemde exploitatie in gebruik zijn, kan gesteld worden op rond 24.000 strekkende Meters, terwijl het 2 00 M. — D.P. (D.P. = 0,40 M. -7- N.A.P.) werd gehouden, terwijl overdag de waterspiegel bleef schommelen tusschen 2,5 44 M. r D.P., zoodat de zijmuren van de verzamelkom, met den bovenkant op 2 M. — D.P. gelegen, nimmer onder water kwamen. Hierbij moet gevoegd worden de zeer sprekende bijzonderheid, dat dit vak van de prise d'eau gedeeltelijk is gelegen op een afstand van minder dan G00 M. uit het strand en dat juist op dat punt bij eene diepte van meer dan 60 Meter D.P. geen spoor van verzouting viel waar te nemen. Nu is eene maximale afpomping, die bijna 12 jaren onophoudelijk voortduurt, uit den aard van de zaak alleen onder exceptioneele toestanden denkbaar, doch bij eene normale exploitatie geheel ondenkbaar, omdat bij eene geregelde exploitatie de maxima van afpomping alleen bij een zeer groot verbruik plaats hebben in een tijdperk van groote droogte en omdat een dergelijk maximum-verbruik bij eene geregelde exploitatie zoo goed als nooit verscheidene dagen achtereen, en in geen geval dag en nacht, voortduurt, terwijl integendeel tusschen elk maximum van afpomping kortere of langere tusschenpoozen intreden, waarin het peil zich kan herstellen. Daar nu, niettegenstaande de zware proef, aan welke de watervang gedurende bijna 12 jaren werd blootgesteld, van eene verzouting niet het minste spoor is te ontdekken en daar in de toekomst, zooals boven aangetoond, een toestand als van deze proef geheel ondenkbaar is, valt reeds daaruit af te leiden, dat bij de wijze, waarop de geregelde exploitatie van de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding plaats heeft, eene verzouting absoluut onmogelijk is. De adviseur is ook van meening, dat de „beproeving a outrance" eigenlijk geen discussie noodig maakt, desniettegenstaande dient er te worden nagegaan wat er al of niet uit valt te leeren. Gedurende 12 jaren werd gemiddeld per etmaal aan de „watervang" ontleend 16316 M3, bij een maximum van 30800 ll3; de lengte van het in werking zijnde voorste pand bedroeg 2525 M., waarbij nog te voegen de eerste lionderd meter lengte van do verzamelkom, zoodat de totaal werkzame draineerlengte 2625 M. bedroeg. Per strekkenden Meter kanaalpand werd dus geleverd 6,22 M3 gemiddeld, en 11,55 M3 in maximum. Dit wordt genoemd een „beproeving a outrance", terwijl de rapporteur met zijn eigen woorden o. a. ook verklaart, dat ruim 15000 M1 een verinogen hebben van 544 Liter per seconde, d. i. per strekkenden Meter en per etmaal 3,13 M3. Hieruit zou dus blijken, dat het draineermiddel op het dubbele belast was, ware het niet, dat de rapporteur de zaak onjuist voorstelt, omdat bij die beproeving ongeveer de helft aan diepwater is geleverd. Dit blijkt uit de gepubliceerde resultaten der chemische onderzoekingen, want het zwavelzuur-gehalte bedroeg somtijds niet meer dan de helft van dat van het gewone bovenduinwater. Bij deze beproeving was „geen spoor van verzouting waar te nemen," doch wat heeft hij hieromtrent waargenomen? Welke cijfers geven hem het recht te beweren, dat hot water op bepaalde diepte en van vroeger bepaalde samenstelling, in die jaren niet een hooger zoutgehalte heeft gekregen? De rapporteur heeft wel in 1903 hieromtrent eenige cijfers medegedeeld, doch verzuimd, vóór zijn „beproeving a outrance" begon, een onderzoek in te stellen; een vergelijking kan hij dus niet maken. Hij zegt in 1903, dat op een diepte lager dan 69 M. -j- D. P. sporen aangetroffen werden van een langzame toeneming van chloorgehalte, maaide adviseur vraagt, hoe liet hieromtrent 12 jaren vroeger gesteld was. De mogelijkheid bestaat, dat destijds deze langzame toeneming van het chloorgehalte, bij voorbeeld op dubbele diepte, werd gevonden. Het is dus niet onwaarschijnlijk, dat over ettelijke meters wel degelijk een verzouting, d. i. zouter worden, heeft plaats gehad, en nog plaats heeft. Dat i/cene verzouting absoluut onmogelijk is" is door den rapporteur door niets bewezen, wel echter heeft hij duidelijk aangetoond niet te begrijpen, wat onder verzouting is te verstaan. //Nog duidelijker". Woorden van den rapporteur (bladz. 4 van het Rapport): Nog duidelijker wordt dit door de volgende overwegingen. Deze overwegingen zijn zoo //onduidelijk", dat zij moeten worden geanalyseerd. Woorden van den rapporteur: liet gemiddeld chloorgehalte van gewoon duinwater is 30 ü 35 m.G. per L., doeli duinwater van 500, ja zelfs van 1000 m.G. per L. is zeer goed drinkbaar; stellen we echter in navolgende hypothese 500 m.G. als maximum, dan wordt het verwijt van overdrijving vermeden. Kan liet erger? Het is volstrekt onwaar, dat water met //1000 m.G-. chloor per liter zeer goed drinkbaar" is. Zelfs reeds een gehalte van van 500 m.G. chloor per liter maakt het tot ondrinkbaar brak water x). //Het verwijt van overdrijving" wordt vermeden, niet echter liet verwijt van onwaarheden op to disschen; of wel, indien de rapporteur niet weet wat hij zegt, bijgevolg hem geen leugens kunnen worden verweten, dan is do zaak nog veel erger. Het is den rapporteur stellig onbekend, dat het chloorgehalte niet alleen van belang is voor de al of niet drinkbaarheid, maar ook en vooral voor een veilige //distributie". Waartoe zou het dienstig zijn zulks hier uitvoerig te gaan betoogen, waar de rapporteur zelfs geen onderscheid weet te maken tusschen liet chloorgehalte en het gehalte aan keukenzout. (Na. CL). Bovendien stelt de rapporteur in zijn jaarverslagen als eisch voor goed drinkwater de grens van 500 m.G. vaste stoffen (zie ook noot op deze bladzijde); hoe kan hij dat doen, als hij niet alleen hot zoutgehalte maar zelfs het chloorgehalte enorm veel hooger toelaat? !) In „Schaars' Kalender für das Gas- und Wasserfach, 1906", leest men op pagina 187: „Ein einwandfreies Grund- bzw. Quellwasser ist bei sachgemasser Fassung keimfrei und soll im Liter nicht mehr enthalten als: 500 m.G. mineralische und organische Rückstande nach crfolgter Verdampfung, 30—50 m.G. Kochsalz. Doch ist man in manchen Gegenden gezwnngen, Wasser von holierem Salzgehalt zur Wasserversorgung zu benutzen". (Met voorbedachten rade haalt de adviseur hier slechts een „Kalender" en geen wetenschappelijke werken aan). Woorden van den rapporteur: Bij de boringen, verricht in de Zandvoortsche duinen, wordt, volgens de desbetreffende mededeelingen in liet Koninklijk Instituut van Ingenieurs, als diepte, waarop onder het Sprenkelkanaal een chloorgehalte van 100 m.G. per L. wordt gevonden, 77 M. — N.A.P. opgegeven, terwijl een gehalte van 200 m.G. per L. op 30 M. grootere diepte of 107 M. -7- N.A.P. werd aangetroffen en verder dit gehalte met de diepte toeneemt. Wat beteckent deze holle zin? Waarom doet do rapporteur, met de oogen stijf dicht geknepen, hier een greep uit de genoemde mededeelingen, die een duidelijk beeld geven van wat bij een zeer omvangrijk onderzoek is gevonden? Die zin beteckent op zichzelf niets, maar wordt toch gebruikt tot zoogenaamde verklaring van wat volgt. Woorden van den rapporteur: De hierachter in het onderhavig ontwerp voorgestelde verticale draineeneeringen (die ongeveer in dezelfde zone komen te vallen) staan met den onderkant op gemiddeld 20 M. N.A.P., terwijl de horizontale draineeringen op gemiddeld 5.70 M. -7- N.A.P. zijn ontworpen. Hier komt de aap uit de mouw: de rapporteur heeft niets begrepen van hetgeen in do werken van hot Koninklijk Instituut van Ingenieurs is medegedeeld; immers hij verklaart hier, dat de door hem voorgestelde verticale draineeringen (zullen) staan met den onderkant op gemiddeld 20 M. N. A. P. De rapporteur weet dus niet, dat de kleiformatie ter plaatse een diepte bereikt van ongeveer 25 M. -f- N.A.P. en zelfs meer, dat hij dus voorstelt zijn bronbuizen te stellen in de klei of in kleihoudend zand. Dommer kan het niet, want het streven moet wezen om de benoodigde hoeveelheid water met do geringst mogelijke depressie (afpomping) te verkrijgen. Evenwel is het waarschijnlijk, dat de rapporteur zulks doet of voorstelt, omdat hij niet dieper durft te gaan uit vrees voor verzouting, welke vrees bij hem gepaard gaat met schrikbeelden, die bij de directie der Amsterdamsche Waterleidingen niet bestaan. Later zal worden aangetoond, dat die bronnen niet meer of beter water geven dan die, welke in de Amsterdamsche winplaats zijn gemaakt. Woorden van den rapporteur: TTit de bovenstaande mededeelingen van het Instituut van Ingenieurs blijkt, dat het water van verhoogd chloorgehalte — zooals trouwens van zelf spreekt — in den bodem voorkomt in een toestand van diffusie, ten gevolge waarvan — zooals boven vermeld — het water van 200 m.G. per Ij. op 30 M. grootere diepte staat dan dat van 100 m.G. per L. enz. Bij de zeer langzaam opgaande beweging zal in deze verhouding geene verandering komen, zoodat dus de draineeringen volgens de verzoutingstheorie zullen bereikt worden door eenc langzame toeneming van het chloorgehalte in dezelfde verhouding als het thans in den bodem aanwezig is. Hoe moet zulk een geschrijf nu geanalyseerd worden? Het water met verhoogd chloorgehalte komt — „ zooals trouwens van zelf spreekt" (sic!) — voor in een //toestand van diffusie" tengevolge waarvan — zooals boven vermeld" — , enz 't Is niet te analyseeren, 't is wartaal. Woorden van den rapporteur: Te oordeelen naar de buitensporig zware proef, waaraan de Haagsolie watervang gedurende bijna 12 jaren aan één stuk werd blootgesteld, zonder dat van een toeneming van zout iets viel te bespeuren, moet men dus aannemen, dat de toeneming in deze 12 jaren zóó gering is geweest, dat zij nog niet waarneembaar is, waaruit dus volgt, dat deze opwaartsehe beweging uiterst langzaam zal moeten plaats hebben. Er zal dus — altijd wanneer voor de verzoutingstheorie eenige grond bestaat — nog een reeks van jaren moeten heengaan, voordat daarvan bij de draineerleidingen iets te bespeuren valt, doch zal dat volgens de hypothese eindelijk geschieden, dan zullen wij dus in de draineeringen de toeneming bijwonen van 35 op 40, 50, 60 enz. tot 100, tot 200 en eindelijk tot 500 m.G. per L., en zelfs dan kan van een begin van verzouting niet sprake zijn, aangezien water van grooter chloorgehalte nog zeer goed drinkbaar is. //Van een toeneming van zout viel niets te bespeuren". Kan het ergerlijker om zoo'n uitspraak neer te schrijven, terwijl er, blijkens wat er reeds is opgemerkt, niet naar gezocht is, om de zeer eenvoudige roden, dat de rapporteur niet weet hoe hij er naar zoeken moet. Hij weet zelfs het onderscheid niet te maken tusschen chloorgehalte en zoutgehalte. //Van een begin van verzouting" kan geen sprake zijn, „aangezien water van grooter chloorgehalte nog zeer goed drinkbaar is", immers dit staat er. Zulke dwaasheden zijn niet aan een ordelijke critiek te onderwerpen. Woorden van den rapporteur: (bladz. 5 van het Rapport): Terwijl ik dus aan den eenen kant vermeen goede gronden te hebben om de juistheid van de verzoutingstheorie te ontkennen, kan ik mij aan den anderen kant beroepen op eene proef ü outrance, die mijne opvatting in deze aangelegenheid ten volle bevestigt. Het is niet mogelijk, dat do //goede gronden" in het voorafgaande zijn te vinden, doch waar liggen ze dan? Nergens! Aan den anderen kant beroept de rapporteur zich op een «proef tl outrance", maar vergeet, dat hijzelf voor Amsterdam een draineering voorstelt, die dubbel zoo zwaar is. z/2e. Het 's-Gravenhaagsche draineekstelsel van fijnzandigen bodem". Woorden van den rapporteur: In eene beschrijving van het 's-Gravenhaagsehe stelsel van horizontale draineeringen van een fijnzandigen bodem, zal ik hier niet treden; het is ongeveer 20 jaar geleden uitvoerig omschreven in het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, zoodat eene verdere beschrijving daarvan overbodig mag geacht worden. Het is maar heel goed, dat de rapporteur hier niet treedt in een uitvoerige omschrijving; do adviseur verwijst naar het eerste en het tweede gedeelte van dit advies, waaruit voldoende is af te leiden, dat hetgeen destijds door den rapporteur is gezegd, in den boezem van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, of elders, iu geen enkel opzicht steekhoudend is gebleken. Woorden van den rapporteur: Met het oog echter op hetgeen in deze aangelegenheid bij de Amsterdamsche Duinwaterleiding is geschied, moet ik hier met den meesten nadruk er op wijzen, dat het stelsel geen seeonde de verwachtingen heeft teleurgesteld, die daaraan ten behoeve van de 's-Oravenhaagsehe exploitatie werden gesteld, terwijl ik tevens met evenveel nadruk er op moet wijzen, dat de hydrostatische en nog meer de hijdrodgnamische evenwichtsverhoudingen, die bij het opbouwen en ontwikkelen van het stelsel tot grondslag werden genomen, zich volkomen hebben bevestigd. Yan wie zijn „de verwachtingen" niet //teleurgesteld", zelfs „geen seconde"? Wordt hier de Gemeente's-Gravenhage bedoeld, dun beantwoordt de adviseur het eerste deel van het gecursiveerde met de opmerking, dat de Gemeente, zij 't natuurlijk geheel te goeder trouw, bedrogen is. En het tweede deel van het gecursiveerde berust op een onwaarheid, want bij het opbouwen en ontwikkelen van het stolsel is noch de hydrostatica, noch ook, en veel minder als het kon, de hydrodynamica tot grondslag genomen. Uit geen enkel stuk van den rapporteur blijkt, dat hij daarover ooit gedacht, laat staan juist gedacht heeft. Hij weet blijkbaar niet eens wat in dien zin de „evenwichtsverhoudingen" zijn. Humbug! Alleen om den lezer fijn zand in de oogen te strooien. Woorden van den rapporteur: Een bewijs hiervan leveren de verticale draineeringen, waarvan het volgende hier zij medegedeeld. Hoe dan? Het bewijs zal geleverd worden! Laat ons zien. //VEUTICALE DRAINEERINGEN OF BRONP1.TPEN". Woorden van den rapporteur: Zooals zeer juist door Mr. van i>kn Uekgii in zijne nota is medegedeeld, is overal in de (tijnzandige) onderlagen van liet alluvium een hooge druk aanwezig, die oorzaak is, dat eene aanzienlijke hoeveelheid water voor de exploitatie verloren gaat in het vlak ondergelegen grofkorrelig diluviuni, waarin niet alleen de druk lager, maar waarin tevens de bodem zeer poreus is, zoodat daarin liet water zicli in alle richtingen gemakkelijk kan bewegen en verspreiden. Zooals dit hier geschreven staat is het onwaar, dat overal in de onderlagen een hooge druk aanwezig is; evenmin is het waar, dat het water zich in het ondergelegen grofkorrelig diluvium in alle richtingen gemakkelijk kan bewegen en verspreiden. De rapporteur schermt met woorden, terwijl het begrip hem volstrekt duister is. Woorden van den rapporteur: De aanwezigheid van dezen hoogen druk in de alluviale onderlagen, is niet alleen in de Zandvoortsche, maar ook in de Wassenaarscli-Scheveningsche duinen waar te nemen en eenvoudig te verklaren door het hooge peil, dat op verschillende plaatsen der duinstreek wordt aangetroffen. Zoo geschreven is dit onwaar, want ter plaatse waar de grondwaterstand laag is, onverschillig om welke redenen, daar heerscht die hooge druk niet, evenmin in de buurt van Scheveningen als ergens anders. De rapporteur weet niet de juiste beteekenis te hechten aan „druk", hij begrijpt niet, dat hier stijghoogte bedoeld wordt. Men leze hetgeen liieromtreut geschreven staat o.a. in het Haagsche Jaarverslag van 1901; daar wordt zulk een hooge druk opgegeven als 1,60 M. 4- D. P., d. i. 2,00 ^ A. P. Woorden van den rapporteur. Het hier vooropgesteld doel bestaat nu daarin, dat getracht wordt aan dezen hoogen druk eene tegenovergestelde uitwerking te geven, die het water doet opwellen ten bate van de in de bovenlagen aangelegde horizontale draineeringen van de watervang. Dit doel wordt volkomen bereikt door deze horizontale draineeringen in directe verbinding te brengen met de bovengenoemde alluviale onderlagen door middel van verticale draineerleidingen van het 's-Gravenhaagsclie stelsel, waarin de hooge druk het water doet opstijgen, wanneer in de draineerleidingen door afpomping een laag peil, d. i. een geringe tegendruk, is teweeggebracht. Hoe lager de afpomping in de draineering is, hoe minder de tegenstand tegen het opwellen en hoe grooter het debiet van de betrokken bronpijp. En hier komt weer de aap uit de mouw; immers de rapporteur brengt de //horizontale draineeringen in directe verbinding" met de //alluviale onderlagen". Slechter kan het niet; hij begrijpt hoegenaamd niet wat hij schrijft. Woorden van den rapporteur (bladz. 5 en 6 van het Rapport): Hierin is juist het rationeele van dit stelsel gelegen. Wanneer namelijk in droge tijden veel water voor de exploitatie noodig is, ontstaat vanzelf een laag peil in de draineeringen en tegelijk — zooals aangetoond — een groot debiet van de bronpijpen, terwijl bij het rijzen van het peil, m. a. w. wanneer minder water noodig is, het debiet langzamerhand vanzelf afneemt en ten slotte — wanneer de grondwaterspiegel eene zekere hoogte heeft bereikt — zoo goed als geheel ophoudt. Deze werking regelt zich dus geheel automatisch naar de behoefte. Des rapporteurs gecursiveerde grootspraak op bladzijde 5, hiervoren aangehaald, blijkt inaar al te duidelijk: hij haspelt statischen en dynamischen druk op de meest stumperige wijze dooreen. Hij kent het verschil er tusschen niet eens, evenmin als dat tusschen chloorgehalte en keukenzoutgehalte, althans volgens zijn manier van schrijven. En nu komt er een kostelijk slot aan de „Inleiding Woorden van den rapporteur (bladz. 6 van het Rapport): Zeer opmerkelijk is de omstandigheid, dat deze bronpijpen op betrekkelijk kleine onderlinge afstanden kunnen geplaatst worden, zonder noemenswaard op elkander in te werken: 1) 10 bronpijpen, geplaatst b. v. op onderlinge afstanden van 15 M. geven ongeveer het dubbele van 5 bronpijpen, die over dezelfde lengte van 150 M. verdeeld zijn. Bij het plaatsen van de bronpijpen op onderling geringe afstanden, verkrijgt nien dus een veel grooter rendement per streklcenden Meter van de draineeringen. 1) Dit blijkt overtuigend bij het inspuiten van zulke bronnen, waarbij de waterdruk rondom de onder bewerking zijnde bronpijp aanmerkelijk toeneemt, zonder dat het debiet van de naaststaande bron merkbaar liooger wordt. Dit is geen bijzonderheid en Lueger, een schrijver die toch zeker door den rapporteur als autoriteit op dit gebied zal erkend worden, zegt dan ook op bladz. 496: ,/Kesteht der Grondwassertriiger dagegen aus feinem Sande, so ist es meistens finanziell vorteilhafter, eine grössere Zabl kleiner Brunnen (circa 50 bis 100 Millimeter Lichtweite des Rolires) nahe aneinander zu legen. Ein grösserer Brunnen hat in solchem Materiale in der Regel bei gleicher Absenkung naliezu die gleiche Entnahmcgrenze, wie ein kleiner". Alleen mag gevraagd worden, waarom dan de rapporteur bronnen maakt van één meter wijdte. Woorden van den rapporteur: Men kan deze bijzonderheid verklaren uit den grooten tegenstand, die het fijne zand biedt tegen een snelle beweging van het water, doch ik vermeen, dat het hier niet de plaats is om dienaangaande in lange beschouwingen te treden. 't Is inderdaad te betreuren, dat die //lange beschouwingen'1' hier achterwego zijn gelaten, misschien ware er nog iets uit te leeren geweest. Woorden van den rapporteur: Ik zal mij dus bepalen tot de mededeeling van het menigmaal geconstateerd feit, dat zelfs bij onderlinge afstanden der bronpijpen van 10 M., van den invloed van de eene op de andere niets valt waar te nemen. Zoolang de adviseur niet weet, hoe zulke feiten zijn geconstateerd, verklaart hij deze uitspraak voor volstrekt onwaar. Een juiste waarneming had stellig het omgekeerde bewezen. En zoo heeft dan reeds in de //inleiding" de rapporteur zich in al zijn toclinisch-wetenschappelijke naaktheid tentoongesteld, 't Is droevig. Woorden van den rapporteur (bladz. 15 van het Rapport): Na deze inleiding zullen wij overgaan tot eene A. Kobtgevatte uiteenzetting van de onderhavige opdracht es van het dook mij te geven advies. De bedoeling van de onderhavige opdracht heb ik op die wijze opgevat, dat in de eerste plaats maatregelen worden beraamd om eene zoodanige hoeveelheid water uit de duinen te kunnen aanvoeren, dat in de behoefte van de eerste (15) jaren wordt voorzien „in de richting aangegeven in eene nota, dd. 12 September 1906, van Mr. Z. van den Bergh, met eene technische beoordeeling daarvan en de finatieieele gevolgen daaraan verbonden". Het doet niets ter zake of zulks al dan niet is aangegeven in de nota, dd. 12 September 1906, van Mr. Z. van den Bergh, maar de rapporteur had niet in do fout mogen vervallen om werken van liet hierbedoelde systeem voor te stellen, welke niet langer dan voor de eerste (15) jaren bruikbaar kunnen zijn. Behalve dat de groote onjuistheid van zulk een werkwijze reeds is aangetoond hij de vorenstaande behandeling van de //inleiding" (zie bladzijde 20), zoo wordt daarvan de ondoelmatigheid ook bewezen door de Haagsche //watervang" zelve; immers van 1884—'89 werden daar draineerleidingen gelegd onder do bodems der kanalen en reeds in 1889 begon men met het leggen van zoogenaamd definitieve leidingen; in 1906 waren de werken, welke in 1891 gereed kwamen, in zulk een toestand, dat thans weder belangrijke verbeteringswerken noodig zijn. Dat zulk een werkwijze volstrekt verwerpelijk is, blijkt bovendien duidelijk uit het desbetreffende betoog, geleverd in het eerste deel van het Rapport en Voorstel, hetwelk gelijktijdig met dit advies aan het College van Burgemeester en Wethouders wordt toegezonden. Woorden van den rapporteur: De opdracht bevat tevens eene uitnoodiging tot het opmaken van een plan tot exploitatie der prise d'eau te Leidnin in het algemeen. De bedoeling hiervan heb ik gemeend in dier voege te moeten opvatten, dat de in de nota bedoelde werken — zooals vanzelf spreekt — op zoodanige wijze moeten worden aangelegd, dat zij eventueel later zullen passen in het algemeene plan en niet de uitvoering daarvan in den weg staan. Alleen door het vooraf opmaken van een algemeen plan kan worden bereikt, dat door geregelde uitbreidingen in de richting van de meergenoemde nota ten slotte een rationeel aangelegd geheel wordt verkregen. //Zooals vanzelf spreekt", zullen de voorgestelde werken passen in het algemeen plan, zij zullen „niet do uitvoering daarvan in den weg staan", doch //in do richting van de meergemelde nota, zal ten slotte een rationeel geheel" verkregen worden. Zou dat waar zijn? Volgens de door den rapporteur gegeven begrootingscijfers zal dat algemeen plan, indien eenmaal een rationeel geheel (?) verkregen zou zijn, een uitgaaf noodzakelijk gemaakt hebben van vier of meer, waarschijnlijk van vijf millioen gulden, en bovendien zullen dan werken verkregen zijn, die op het allerminst elke vijftien jaren zullen moeten worden //schoongemaakt", d. i. nagenoeg geheele vernieuwing eischen. Is dit rationeel?? Den adviseur verwondert het niet, dat de nota van 12 September 1906 tot zoo iets aanleiding heeft gegeven; wat echter meer zegt is, dat reeds in 1884 door de technici der Duinwatermaatschappij een soortgelijk ontwerp werd opgemaakt — veel uitvoeriger dan dat, wat door den rapporteur is gegeven — hetgeen echter gelukkigerwijze niet tot uitvoering is gekomen. Denkt men zich voor een oogenblik eens, dat de Duinwatermaatschappij op dat ontwerp ware ingegaan, dan zou hoogstwaarschijnlijk de \ echtwaterleiding niet aangelegd zijn, wellicht evenmin de bronwaterleiding, en wie weet, misschien ook niet de Haarlemsche Waterleiding, en daarvan zou het onvermijdelijke gevolg geweest zijn, dat, na ongeveer '20 jarep, do duinwinplaats in een desolaten toestand zou verkeerd hebben; immers in dien tijd zou ongeveer de dubbele hoeveelheid water aan de \ ogelenzangsche duinen onttrokken zijn. Wat toen gelukkig niet gebeurd is, wordt nu feitelijk voorgesteld door de heeren Mr. Z. van den Bergh en zijn raadsman. 't Is inderdaad zeer opmerkelijk, doch evenzeer bedroevend. Woorden van den rapporteur (bladz. 6 en 7 van het Rapport): I)e grondgedachte van deze nota is — zooals mij door Mr. van den Bergh nader "werd medegedeeld — deze: Gegeven liet feit, dat in de drinkwaterbehoefte voor het oogenblik volledig wordt voorzien, kan het water voor de toeneming van het verbruik benoodigd, gemakkelijk worden verkregen door de capaciteit van de Duinwaterleiding geleidelijk uit te breiden. Om verschillende redenen kan ik mij in den tegenwoordigen stand van de onderhavige kwestie zeer goed vereenigen met het door den heer van den Bergh ontwikkeld denkbeeld. Het moge waar zijn, dat in de gegeven omstandigheden, d. i. in de plaats van: ,/Voor het oogenblik", in de drinkwaterbehoefte wordt voorzien, doch stelt men prijs op een ordelijke watervoorziening, zooals die in dezen tijd in eene groote stad op moderne wijze geëischt mag worden, dan is de //grondgedachte" en alles wat daarop is gebouwd, onjuist. Woorden van den rapporteur ; Wat toch is het geval? Amsterdam heeft eigenlijk geene drinkwaterkwestie meer. Voor het oogenblik wordt in de behoefte vosrzien, terwijl men zich — zooals hierachter blijkt — voor de toekomst niet behoeft bezorgd te maken. Het klinkt goed, voor wie het hooren wil, dat er eigenlijk geen drinkwaterkwestie meer is, doch met zulke machtspreuken is do gemeente Amsterdam niet geholpen. Wat toch is het geval? Do rapporteur zegt: vzooals hierachter blijkt". Ware het echter niet logischer geweest, vooraf te doen gaan, wat men to voren moet weten? En wat blijkt nu, achteraf gezien? Dat de rapporteur niet weet wat in de toekomst het vermogen van de duinen zal zijn, noch voor die van 's Gravenhage, noch voor die van Amsterdam, immers liij zegt, zooals reeds is aangehaald: „eerst (later) dan zal de tijd aanbreken, waarin men kan beoordeelen hoe groot het watergevend vermogen van de duinstreek feitelijk is". Juist dat, wat de rapportour niet weet, vormt één van do hoofdfactoren van do eigenlijke drinkwaterkwestie, en deze is bijgevolg door den rapporteur op gemakkelijke manier naar de toekomst verschoven. Woorden van den rapporteur: Desniettegenstaande aarzelt men, van ouds bestaande, op niets gegronde, bezwaren te laten varen en eene oude legende, waarvoor evenmin grond bestaat, prijs te geven; er wordt waarde gehecht aan zoogenaamde „te korten", net alsof het in den schoot der aarde aanwezige zoetwaterbassin van meer dan 100 Meter diepte en van eene uitgestrektheid van verscheidene honderd niillioenen vierkante Meters, zou zijn gelijk te stellen met een vat, waaruit men beweert dagelijks te kunnen meten de hoeveelheid, die er afgaat en het restant, dat overblijft. Dergelijke redeneeringen zijn niet te rijmen met de uitkomsten, die op andere plaatsen van dezelfde duinformatie worden verkregen. Zij berusten uitsluitend op veronderstellingen, waarvan de juistheid door geen enkele waarneming of feit wordt bevestigd. Het moest op de een of andere wijze strafbaar gesteld zijn 0111 zulke zinnen te schrijven in een officieel rapport. //Dergelijke redeneeringen zijn niet te rijmen met de uitkomsten" van technisch-wetenschappelijk onderzoek, waarvan de waarde aan den rapporteur totaal onbegrepen voorbij gaat. Maar niet alleen dat des rapportours begrippen geheel onjuist zijn, óók de woorden die hij bezigt zijn foutief; hij spreekt toch van //eene uitgestrektheid van verscheidene honderd millioenen vierkante meters''» en nu mag gevraagd worden, waar die te vinden? Eén honderd millioeti vierkante meters is reeds gelijk aan 10.000 Hectaren, terwijl de Ainsterdamsche winplaats slechts een oppervlakte heeft van ongeveer 2600 Hectaren. De bewering, dat men weet hoeveel er dagelijks uit het duin onttrokken wordt, kan de rapporteur, althans voor Amsterdam, niet tegenspreken ; de hoeveelheid, die er aanwezig is, kan men door eenvoudige berekening vinden, bijgevolg althans in deze opzichten is het onjuist wat de rapporteur schrijft. Het eenige punt waarover men van meening kan verschillen, is do hoeveelheid, d. i. de juiste hoeveelheid, welke naar of in de richting van den Haarlemmermeerpolder wegstroomt. En eigenaardig is het zeker, dat wat hieromtrent over de Haagscho ,/watervang" ware te zeggen, door den rapporteur verzwegen wordt, of in ieder geval zóó wordt medegedeeld, dat niemand daaruit eenige berekening kan opstellen. Woorden van den rapporteur: Het is — ik herhaal het — geheel buiten twijfel, dat bij eene rationeele exploitatie uit de beschikbare prise d'eau eene voldoende hoeveelheid uitmuntend duinwater te vinden zal zijn 0111 in de behoefte van de hoofdstad op ruime wijze te voorzien, zoo zelfs, dat het uitbreiden van de draineerleidingen naar het zuiden (door den heer van hi:n* Bergii, alhoewel als niet noodig, toch als veiligheidsfactor in zijne nota opgenomen) volkomen overbodig is te achten. Wil de gemeente Amsterdam de „rationeele exploitatie" (sic!) van de Haagsche ,/watervang" als voorbeeld nemen, dan is zij voor de gevolgen gewaarschuwd, en — ik herhaal hot — geheel buiten twijfel is het, dat die gevolgen zich spoediger zullen kunnen voordoen dan menigeen wel denkt. Woorden van den rapporteur: De nota zegt terecht, dat het vraagstuk der drinkwatervoorziening van Amsterdam geheel is veranderd door de ervaringen van de laatste jaren, welke ten overvloede geheel overeenkomen met de uitkomsten, die sedert jaren werden verkregen bij de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding. Het is niet waar, wat hier geschreven staat; op geen enkele wijze en nergens is er eenig deugdelijk bewijs van geleverd, om de eenvoudige reden, dat zulk een bewijs niet gegeven kan worden. Woorden van clen rapporteur: Het valt tevens niet te ontkennen, dat, indien men in vroegere tijden over deze ervaringen had kunnen beschikken en men zich niet had laten afschrikken door de genoemde denkbeeldige „tekorten", niemand er aan gedacht zou hebben om elders naar water te gaan zoeken, en nog veel minder om daarvoor grootsche plannen op touw te zetten. De hoofdzaak is thans, dat men zich van verouderde inzichten en vooroordeelen losmaakt, plannen gebouwd op onjuiste en onvolledige gegevens en waarvan de uitvoering met alle redelijkheid in strijd zou zijn, laat varen en dat men breekt niet het tot nu toe gevolgde stelsel van exploitatie der beschikbare duinen. Inderdaad, de rapporteur verstaat do kunst om met groote woorden te schermen. Als //niemand er aan gedacht zou hebben om elders naar water te gaan zoeken", dan zou iets gebeurd zijn, wat reeds hierboven als een mogelijkheid door den adviseur is geschetst. Woorden van den rapporteur (bladz. 7 en 8 van het Rapport): Neemt men het vraagstuk gelijk de nota het stelt: kan het Amsterdam ter beschikking staand duingebied voorzien in de behoefte van de eerste 15 jaren, dan is daarop het antwoord, dat het mij, na de zoowel te Amsterdam als te 's-Oravenliage opgedane ervaringen, onbegrijpelijk voorkomt, dat dienaangaande nog voor twijfel plaats is. Het begripsvermogen van den rapporteur is blijkbaar veel kleiner dan het volgens hem bestaande watergevend vermogen van de een of andere z/watervang". Bij den adviseur bestaat echter dienaangaande geen twijfel, hoe ook genaamd. Woorden van den rapporteur: Het water benoodigd voor een verbruik, zooals in de nota bedoeld, is — zooals gezegd — zeer gemakkelijk en in overvloed te vinden in de Amsterdamsche prise d'eau, waar men bijna verlegen staat tegenover den overvloed van keus aangaande de plaats, waar men de zaak kan aanvatten. wZeer gemakkelijk", dat is zoo, mits niet op de wijze zooals de rapporteur voorstelt, want dat wordt zeer moeilijk. „In overvloed", ook dat is waar, mits men wete hoe dat gebeuren kan en moet. De rapporteur is zoo goed te zeggen, dat, men bijna verlegen staat," enz., maar liet ware beter geweest te zeggen, dat hij verlegen staat en in die verlegenheid domme dingen heeft gedaan. Woorden van den rapporteur: Eene hoogst eenvoudige wijze om in de richting van de nota te blijven zou zijn: gebruik te maken van de tijdelijke pompstations, die reeds in werking zijn in het Boog- en in liet Westerkanaal en die gemakkelijk gelegenheid kunnen geven om in ruime mate het water te verschaffen. Er bestaan echter overwegende bezwaren van uitvoering tegen het gebruikmaken van deze oogenschijnlijk voor de hand liggende middelen 0111 in de behoefte' «in de eerste 15 jaren te voorzien, doordien het Wester- en het Boogkanaal te beschouwen zijn als de achterste (het meest van het Pompstation te Vogelenzang verwijderde) deelen van de prise d'eau. Men zou dus de fout begaan, niet aan te vangen met het begin, maar met het eind en dit zou later zeer groote bezwaren kunnen opleveren voor de exploitatie, wanneer de meer vooraan gelegen deelen van de watervang voor een definitieven aanleg in aanmerking kwamen. Stellen wij ons — om dit duidelijk te maken — voor, dat b. v. in het Boogkanaal werd aangelegd eene draineerleiding volgens het 's Gravenhaagsch stelsel, dan zou daaruit zeer gemakkelijk per etmaal kunnen opgepompt worden 25000 M3, wat ongetwijfeld eene groote aanwinst zou zijn. Het steeds toenemend waterverbruik zal echter mettertijd vanzelf de behoefte doen ontstaan aan verdere uitbreidingen en dan zou men dadelijk op de moeilijkheid stuiten, dat de voor de verdere uitbreidingen benooaigde werken bezwaarlijk uitvoerbaar zouden zijn, zonder het reeds tot stand gebrachte (de draineering in het boogkanaal) tijdelijk buiten werking te stellen. Wanneer dan later het meer vooraan (dichter bij het Pompstation) gelegen Van der Vlietkanaal!) volgens hetzelfde stelsel zoude moeten ingericht worden, dan zou 't zeer moeilijk zijn tijdens de uitvoering dezer werken de draineerinrichtingen van het Boogkanaal in geregelde werking te houden. Dat dit in de toekomst een groot bezwaar zou opleveren voor de exploitatie, zal een ieder allicht inzien, zonder dat dit uitvoerig behoeft uiteen gezet te worden. Eene tweede belangrijke zaak, die ook hier in aanmerking moet worden genomen, is, dat men den bestaanden toestand, waarbij twee afzonderlijke pompstations in het duin met groot offer aan kosten in werking worden gehouden, niet bestendigt. l) Onder deze benaming is ook begrepen hei „Verbindingskanaal A B". De rapporteur discht hier een omschrijving van een plan op, zooals hij dat wellicht voor zijn //watervang" zou doen of goed zou vinden; hij houdt echter geen voldoende rekening met al wat er in de Amsterdamsche winplaats in 55 jaren gedaan is en er nu bestaat. Trouwens, zulks kan hij ook niet, want hij kent die winplaats niet; immers, ware dit het geval, dan zou hij niet zóó erg gezondigd hebben tegen de beginselen, welke hieromtrent gelden en die medegedeeld zijn in het eerste gedeelte van dit advies. Ook mag nog wel gevraagd worden, wie de bedoelde pompstations in de duinen in werking zou willen houden, en als dit zoo verkeerd is, waarom dan de rapporteur in zijn w water vang" nu kort geleden een tijdelijk pompstation heeft gebouwd. Woorden van den rapporteur fbladz. 8 en 9 van het Rapport): De meer genoemde uitbreidingen van het watergevend vermogen van de beschikbare prise d'eau, zooals bedoeld in de nota van den heer van den Beegh, kunnen derhalve het gemakkelijkst tot stand gebracht worden door voor den aanleg te bestemmen: het Van der Vlietkanaal, het Sougkanaal en het Sarnaertkanaal. Deze kanalen zijn gelegen op gemiddeld 2500 M. afstand van de zee op eene plaats, waar een voor liet verbruik nadeelig zoutgehalte eerst wordt aangetroffen op eene diepte van veel meer dan 100 M. en waar dus zelfs de sterkste fantasie zich moeilijk eene verzouting zou kunnen voorstellen. Het mag waar zijn, dat de nota van den heer van den Bekgh iets bedoeld van hetgeen hier geschreven staat, maar het is niet waar, dat een behoorlijke uitbreiding van do winplaats //het gemakkelijkst tot stand gebracht" kan worden door of met datgene, wat de rapporteur voorstelt; ook is het niet waar, dat //de sterkste fantasie zich daarbij moeilijk een verzouting zou kunnen voorstellen." Het kan zeker den adviseur niet verweten worden, dat de rapporteur niet begrijpt wat onder rerzoutmg moet worden verstaan. Hier zal worden volstaan met de korte mededeeling, dat van het eerste oogenblik, waarop het diepe of zoogenaamde diluviale water werd onttrokken, de ohloorlijnen zich hebben gewijzigd, en dat deze verandering gestadig voortgaat; tevens worde hier daarbij vermeld, dat die wijzigingen, hetzij dan groot of klein, aanleiding moeten geven tot grooto voorzichtigheid. Met een variant op wat Ruskin ergens opmerkt, nl.: //the difference between one man and another is that one feels deeper than another", zou hier kunnen gezegd worden, dat het onderscheid tusschen twee technici alleen daarin bestaat, dat de een dieper onderzoekt dan de andere. IVoorden van den rapporteur: Ook in andere opzichten verdient de keus van deze kanalen aanbeveling voor den aanleg in de richting, zooals in de nota van Mr. van pen Bergh bedoeld. Zij zijn namelijk zoodanig gelegen, dat de watervoerende lagen van den ondergrond zeer weinig onder den invloed verkeeren van de bestaande draineeringen, zoodat het zich met zekerheid laat aanzien, dat de aangelegde werken een zeer groot watergevend vermogen zullen bezitten, en daar evenmin eene grondverplaatsing van eenig aanbelang noodig is, zullen deze werken met betrekkelijk geringe kosten kunnen aangelegd worden, terwijl het door de drainage van het Van der Vlietkanaal te verwachten watergevend vermogen op minstens 34000 M3 per etmaal, met een maximum vermogen van 50000 M:1 in de 24 uren kan geschat worden. In geen enkol opzicht verdient het aanbeveling om de genoemde kanalen voor eene uitbreiding of verbetering van bovenbedoelden aard te kiezen. De omschrijving, welke de rapporteur hier verder geeft, laat min duidelijkheid veel te wenschen over, maar bovendien had hij althans moeten vermelden, hoeveel eenige andere kanalen in watergevend vermogen zouden teiuggaan, indien zulke belangrijke hoeveelheden aan het van der Vlietkanaal werden onttrokken; hij doet dat niet, omdat hij zulks niet kan. Woorden van den rapporteur : Zooals hierboven reeds kortelijk vermeld, zullen deze werken zoodanig moeten aangelegd worden, dat zij later zullen passen in het algemeene plan van het in exploitatie brengen van het geheele Amsterdamsche terrein in de Zandvoortsehe duinen. „Zooals hierboven reeds kortelijk vermeld" is, zullen allo werken, passende „in hot algemeene plan", bedoeld door den rapporteur, een uitgaaf vereischen van 4 a 5 millioen gulden. Woorden van den rapporteur : Hieronder zal dus in het Hoofdstuk B worden uiteengezet, hoe de werken behooren aangelegd te worden om te voldoen aan den in de opdracht vervatten eisch: achtereenvolgens de geheele prise d'eau op rationeele wijze in exploitatie te kunnen brengen. Bij wat hierboven is geanalyseerd, is niet op teelinisch-wetenschappelijke wijze uiteengezet op welke en dan inderdaad rationeele wijze de winplaats kan worden geëxploiteerd; de adviseur zal dit echter doen in het tweede deel van zijn Rapport en Voorstel, waarvan, zooals reeds is opgemerkt, het eerste deel gelijktijdig met dit advies aan het college van Burgemeester en \\ ethouders wordt verzonden. Intusschen is het hier de plaats om enkele principieele zaken, in de nota van 12 September 1906 door den heer Mr. Z. van den Bergh aangeroerd, nader te bespreken, zij 't zeer beknopt, want ook daaromtrent wordt zeer in 't bijzonder verwezen naar het ltapport en Voorstel. ,/M. i." — zoo leest men in de nota — „is het vraagstuk der watervoorziening do laatste jaren geheel van aard veranderd". Dit is onjuist. Het uitgangspunt van het rapport van 30 Januari 1901 is ook thans nog goed. In dat rapport staat geschreven op bladzijde 19: „Zouden al de bedoelde verbruikshoeveelheden als vermoedelijk juist beschouwd en dus tot uitgangspunt gekozen moeten worden voor verdere beschouwingen, zoo is daarmede niet gezegd, dat die hoeveelheden reeds dadelijk noodig zouden zijn, maar wel, dat dit bijv. over 5 of 10 jaren, d. ï. als de bevolking zich aan ruimer waterverbruik zal hebben gewend, het geval zal wezen". Hier staat zeer duidelijk hoe een tekort is op te vatten. Men moge nu al of niet spreken van denkbeeldige tekorten, vaststaat de juistheid van het denkbeeld, hetwelk aan een tekort ten grondslag ligt; slechts de er echter die de misère niet zien, zij zoelien haar niet, weten niet hoe te zoeken en vinden dus niet; doch mag daaruit nu afgeleid worden, dat ze niet bestaat? Iets dergelijks is het geval met de misère van het 's-Gravenhaagsche draineerstelsel; velen zien do ellende er van niet, doch daaruit mag niet de conclusie getrokken worden, dat ze er niet is. Ten aanzien van de nota van 12 September 1906 moge men de watermisère zien of niet zien, al naar mate men zoekt of niet zoekt, doch gaat men op die nota in, dan is ook gelijkertijd een water-toekomst vol ellende geboren. Men leest o. a. verder: z/Wat zou dan in het duin moeten geschieden? //Niets anders dan do toepassing van hetgeen wij sedert 1903 geleerd hebben; toepassen wat wij geleerd hebben van diep-draineeren en diepboren in het duin. //Zonder diep-draineeren moet water naar beneden verloren gaan, omdat de druk van het bovenwater (d. i. het water boven de eerste kleilaag') in ons duin grooter is dan die van het onderwater daarover is men het thans eens. Ook hierover, dat diep-draineeren het beheerscht gebied vergroot", enz. Wat hier staat is onvolledig en verward en daardoor wordt de zin er van onwaar, vooral als men een en andor iu verband beschouwt met wat verder op dezelfde bladzijde gedrukt staat. Immers men leest er: //Ik zou zoo weinig mogelijk het diepwater willen aanspreken". En verder: „Aldus handelende spreekt men in 15 jaar het diepwater niet of niot noemenswaard aan'1. Men behoeft waarlijk geen profeet te zijn om te weten, dat zoo iets in de toekomst volstrekt onmogelijk is, zelfs óók dan, indien Amsterdam slechts een zoogenaamd kwijnend //wat er-bes taanzou lijden. Doch gesteld dat het kon, dan zouden de grondwaterstanden zóó belangrijk, zóó intens dalen, dat er van druk van het bovenwater hoegenaamd geen sprake meer kon wezen. ,/Dat diepdraineeren het beheerscht gebied vergroot" is voor het onderhavige geval zoo goed als geheel onwaar. Mr. Z. van den Hergh noteert, dat hij het met de meening van den Directeur niet eens is. Zulks is al sinds jaren bekend, doch de//Directeur" zal daarom zijn door langdurige studie en ervaring opgebouwde meening niet wijzigen. Maar die uitspraak wordt met een ,/argumentatie" omkleed, welke echter zoo weinig steek houdt, dat de „Directeur" vaster dan ooit bij zijn 1) En hoe dan, waar die kleilaag niet bestaat? Daar wordt door diepdraineeren dan toch het bovenwater direct aangetast. (Noot van den adviseur.) meeuing volhardt. Hij wordt daarin buitengewoon versterkt door het ongerijmde, wat in de nota te lezen is. Zonder de nota van 12 September 1906 daarin verder te noemen, zal de ,/Directeur" in het door hem in te dienen Rapport en Voorstel uitvoerig op een en ander terugkomen. Het slot van de nota tot aan „Risqueeren doen wij niets" is een bijna al te duidelijk bewijs, dat door Mr. Z. van den Bergh geen waarde wordt gehecht aan wetenschap en techniek, en waar dat zoo is, moet feitelijk elke verdere behandeling hier overbodig geoordeeld worden. Slechts op een voornaam punt wil de adviseur nog de aandacht vestigen, d. i. op deze zinsnede: „Doch de pointe ligt hierin, dat men geen groote sommen uitgeeft; en ook kleinere niet vóór don tijd." Zoo iets klinkt inderdaad goed en geeft een indruk van kennis van zaken, doch veel beter en veel vroeger schreef de adviseur in zijn rapport van 30 Januari 1901, op bladzijde 145: i, Vooral met het oog hierop spreek ik als mijne meening uit, dat de ramingscijfers voor de kosten van waterwinning bij het stelsel van uitbreiding der duinwaterleiding door middel van irrigatie zeer zullen medevallen. Bij dit stelsel is de kans op voordeeliger aanwending der aanleg-kapitalen (wat den tijd betreft) het grootst. Bij dit stelsel wegen de exploitatiekosten, thans voor elk pompstation en voor elk füterbedrijf afzonderlijk geraamd, het zwaarst, terwijl het juist de meeste gelegenheid biedt tot goedkooper exploitatie bij samenicerking der onderdeelen". (get.) L. F. Boersma. „Bij hetgeen hierboven door den heer Boersma omtrent de rentabiliteit en wat daarmede samenhangt is gezegd, heb ik in de allereerste plaats op te merken, dat de cursiveering van de slotalinea door mij is gemaakt." Zooals is opgemerkt verwijst de adviseur verder naar zijn Rapport en Voorstel. Woorden van den rapporteur (bladz. 9 en 10 van het Rapport): B. Algemees plan vook het in exploitatie brengen der beschikbare duin terreinen bij Zandvoort. a. Algemeene Omschrijving. Het eerste vereisehte, waaraan de aan te leggen prise d'eau zal moeten voldoen is, dat het geheele duingebied van uit één punt — het pompstation in het duin ') — moet kunnen beheerseht worden. Op dit pompstation moet dus het water voor dat doel tot op zoodanige diepte kunnen afgcpompt worden, dat door de geheele uitgestrektheid van de watervang eene voldoende verlaging van het peil te weeg gebracht wordt om alle draineerinriclitingen in volle werking te brengen. 1) Wel te onderscheiden van het Hoofdpompstation te Vogelenzang voor den aanvoer naar Amsterdam. liet water in het duin wordt dan door middel van verticale en horizontale draineerinrielitingen opgevangen en door deze laatste aangevoerd naar de verzamelkommen bij liet pompstation, uit welke het door centrifugaalpoinpen tot op voldoende hoogte wordt opgepompt om vrij te kunnen vloeien naar de Oranjekom v,n veraer naar het pompstation te Vogelenzang. Bij het verlaten van de Oranjekom moet het water in zoodanigen toestand verkeeren, dat het 0111 volkomen bruikbaar te zijn aan geene andere bewerking dan gewone zandfiltratie behoeft onderworpen te worden. Aun hot voorgestelde „algemeen plan voor liet in exploitatie brengen der beschikbare duinterreinen bij Zandvoort", zooals dit hier in het algemeen omschreven wordt, kleven grove fouten. Bij het bestaande open-kanaleri-stelsel wordt slechts een algemeen verhang vereisclit van nog geen 0.50 Meter, welke afpompintj nog verminderd kan worden, als men zulks zou wenschen; daarentegen vereischt de voorgestelde gesloten draineering een vele malen grooter verhang, d. i. dus een veel grootore afpomping, waaruit volgt, dat al het water, uit de winplaats gewonnen, veel hooger opgepompt zou moeten worden dan noodig is. Is dit nadeel op zichzelf nog niet zoo groot, toch is het een fout, omdat er slechts een zeer ongelijkmatige draineering mede kan verkregen worden; met andere woorden, daardoor wordt de winplaats slecht geëxploiteerd. Doch al zulke details, op zichzelf van hoo groot belang ook, kunnen buiten bespreking gelaten worden, omdat in beginsel aan het algemeene plan groote fouten kleven, welke reeds in het eerste gedeelte van dit advies zijn behandeld. Voor zoover dit hoofdstuk B en wat verder volgt betreft, zal niet elko zinsnede afzonderlijk aangehaald worden, omdat dit al te veel aanleiding zou geven tot herhalingen, doch met nadruk verklaart de adviseur, dat het hem geen bijzondere moeite zou kosten van nagenoeg elke afzonderlijke zinsnede de onjuistheid aan te toonen. Woorden van den rapporteur: b. Pompstation. De plaats van het pompstation is zoodanig te kiezen, dat gemakkelijk aan do sub a gestelde eisclien kan worden voldaan en dat tevens gelegenheid aanwezig is tot gemakkelijke verbinding met den Zandvoortsclien spoorweg (met het oog op den aanvoer van kolen) of met eene voortdurend in werking zijnde electrische centrale. Aan deze eischen voldoet het punt, waar het Van der Vlietkanaal in het Sprenkelkanaal vloeit en waar het pompstation is ontworpen, zeer goed. Het pompstation zal na gelieele voltooiing — ten behoeve van de toekomstige exploitatie van het geheelc duingebied — bevatten twee in elkander loopende machinekamers met dito ketelhuizen, waarin kunnen geplaatst worden 6 ketels. De machinekamers bevatten 0 een tri fu gaalpompen, elk in staat om 300 secondeliters op te pompen van 5.— M. -7- N.A.P. tot 2.50 + N.A.P. Het heeft een punt van overweging uitgemaakt, of het niet wenschelijk zou zijn 0111 voor de hierbedoelde pompen een grooter kaliber te kiezen. Het is echter voor de exploitatie van groot gewicht, dat de werking van het pompstation in het duin regelmatig voortgaat en dat het stilstaan van alle werktuigen alleen bij groote uitzondering geschiedt; en aan deze voorwaarde zal zeer moeilijk voldaan worden als meer werktuigen van grooter arbeidsvermogen worden gekozen dan 300 secondeliters of ruim 1000 M3 per uur. De vloer van de machinekamers is ontworpen op 1,10 M. + N.A.P. De voor het ontwerp gekozen pompmachines moeten echter van zoodanige constructie zijn, dat eene lagere plaatsing van de pompen — indien noodig — gemakkelijk kan uitgevoerd worden, ten einde eene vermindering van de zuighoogte te verkrijgen. Het opgepompte water wordt opgevangen in eene dubbele reeks van 2 achter elkander liggende overstortbakken, zie teekening X». 1, die van beton gemaakt, zoodanig aangelegd zijn, dat zij kunnen geledigd en schoongemaakt worden. Dergelijke overstortbakken zullen op den duur voor de exploitatie een groot gemak opleveren. De verbinding van het voorgestelde pompstation met den spoorweg Haarlem Zandvoort is zóó gemakkelijk (?) dat zij, — ter lengte van circa 5 kilometer —, langer is dan die met het bestaande hoofdpompstation te Leiduin. Daarvan is liet gevolg, dat de steenkolen bij de exploitatie van dit plan benoodigd, belangrijk duurder zouden zijn dan "wanneer de brandstof van Leiduin werd aangevoerd. Het spreekt vanzelf, dat electrische bemaling in ieder opzicht verre de voorkeur zou verdienen. Zoo iets wordt even aangestipt, maar de rapporteur wacht zich wel dit nader uit to werken; toch is dit éón der hoofdpunten van een rationeel bedrijf in en van de winplaats. „Indien noodig" moeten de pompen lager geplaatst kunnen worden, waaruit blijkt, dat de rapporteur wel een vaag vermoeden heeft, dat het bedrijf niet zoo heel gemakkelijk zal blijven gaan. De eerste draineerleidingen in de Haagsche „watervang" hadden een grootste diepte van ± 1,50 M. -f A.P., de latere een grootste diepte van ± 5,90 M. -f- A.P., en nu zou voor Amsterdam begonnen worden met een grootste diepte van 5,80 M. ~ A.P. Hierbij moet nu in aanmerking genomen worden, dat de diepte van 5,90 M. -f- A.P. voor de Haagsche //watervang" reeds niet meer voldoende gebleken is. Dat de voorgestelde overstortbakken op den duur voor de exploitatie een groot gemak zuilen opleveren, verklaart de adviseur voor oen onwaarheid. Woorden van den rapporteur (bladz. 10 eu 11 van liet Rapport): c. Vcrzamclkommcii. Langs het pompstation worden aangelegd twee verzainelkommen, namelijk: Eene noordelijk van ongeveer 190 Meter lengte, waarop uitwateren het van der Vlietkanaal, met de achterliggende lioog- en Barnaertkanalen. Eene zuidelijk van 740 Meter lengte, waarop uitwateren het Zwarteveldkanaal en het Nieuwekanaal, met de daarop uitloopende kanalen. De zijwanden bestaan uit beton met den onderkant gelegen op 0.50 M. _L- N.A.P. Zij worden voorzien van zware contreforten, die, evenals de muren, dragen op palen van 4 Meter lengte en 15 cM. middellijn, op den kop gemeten, welke over eene lengte van 0.50 M. in het beton zijn vast gegoten. De beide kommen, geseheiden door een betonmuur, waarin drie afsluiters worden geplaatst, vormen bij de opening van deze een geheel van ongeveer 32000 M3 inhoud waarvan elk onderdeel door afsluiting geïsoleerd en afgepompt kan worden ten behoeve van schoonmaak of reparatie. Langs de zijwanden en op ongeveer itO cM. afstand van deze, zijn 60 verticale drainages of bronnen geplaatst, op onderlinge afstanden van ongeveer 12j M. De bovenkant van de muren komt te liggen op 1 M. + N.A.P. De „sterkste fantasie" is niet sterk genoeg om den leek een juisten indruk te geven van hetgeen hier in woord en beeld is geconstrueerd. De eerste de beste opzichter in dienst bij de Gemeentewaterleidingen zou zich wel wachten met zulk werk bij de directie te komen aandragen, en .... het zou kosten meer dan drie en een halve ton gouds, volgens do eenheidsprijzen van den rapporteur. Woorden van den rapporteur: d. Draineer inri chtl ngen. De verschillende takken van de draineerinrichtingen worden genoemd naar de bestaande kanalen, waarin zij worden aangelegd. Zij worden verdeeld in drie groepen: le Groep. a Van der Vlietkanaal (met inbegrip van het Verbindingskanaal AB); b Bnogkanaal; c Barnaertkanaal; 2e Groep. a Zwarteveldkanaal; b Verbindingskanaal (nieuw aan te leggen) van de voorgaande met het Westerkanaal ; c Schusterkanaal (recht gedeelte); d Westerkan ial; 3e Groep. a Nieuw kanaal; b Van Lennepkanaal met het kromme gedeelte van het Schusterkanaal; c Van Stirumkanaal. De draineeringen zijn te verdeelen in: 10 De samengestelde, die de functie verrichten van hoofdaders; 2° De enkele draineeringen; 30 De verticale draineeringen of bronnen. Uitwatering op de noordelijke kom. Barnaertkanaal kan ook uitwateren op de zuidelijke kom. Uitwatering op de zuidelijke kom met Zwarteveldkanaal als hoofdader. Uitwatering als 2e groep met Nieuw kanaal als hoofdader. Van Stirumkanaal blijft onveranderd. 1) 1) In dit kanaal mogen geen kunstwerken aangelegd worden. Waartoe kan het dienstig zijn deze groepeering aan een critiek te onderwerpen? De groepen zijn niet gelijkwaardig en zulk een indeeling is tot niets nut. Woorden van clen rapporteur (bladz. 12 van het Rapport): 1. Samengestelde draineering of hoofdaders. Samengestelde draineering of hoofdaders hebben het hoofddoel om de door afpomping verkregen verlaging van het peil in de verzamelkommen met het geringst mogelijk verhang over te brengen naar de punten van uitmonding der enkele draineeringen, ten einde daardoor — zoo noodig — in de geheele prise d'eau het peil zoodanig te verlagen, dat alle draineeringen in volle werking treden. Zij worden samengesteld uit: a Eene gewone draineerleiding ten behoeve van de drainage ter plaatse, ft Een daarboven gelegen galerie voor den aanvoer van het water, voortkomende uit de op de hoofdader uitwaterende draineeringen. c Een waterdicht aangesloten gegoten ijzeren buis eveneens als transportleiding en tevens dienstdoende bij eventueele herstellingen van de onderdeelen der draineerinriehtingen. Deze leidingen behoeven eerst aangelegd te worden na de voltooiing der draineering, zooals in het volgend hoofdstuk zal worden uiteengezet. 2. Enkele draineeringen. Deze drainages vervullen tegelijkertijd de beide functiën, hierboven aangegeven sub 1, a en ft. Daarvoor kunnen gebruikt worden Engelsehe of Schotsehe, of daarmede gelijkstaande verglaasde aarden buizen of wel cementen buizen met zuiver gladde binnenwanden, vervaardigd volgens het stelsel-Monier. De draineeringen worden in onderafdeelingen verdeeld door het inlasschen van koppel- of toegangskolken, die tevens dienen tot partieele afsluitingen. De lengten van deze onderafdeelingen bedragen voor de hoofdaders 325 & 350 Meters en voor de enkele draineering 225 è, 250 Meters. Deze kolken hebben alle den vierkanten vorm. Zij zijn verdeeld in twee kamers van 1.20 M. in het vierkant. Zij worden van gestampt beton gemaakt; in den scheidingsmuur tusschen de twee kamers worden een of meerdere afsluiters geplaatst, zooals op teekening NO. 4 aangegeven. Alle toegangs- of afsluitkamers hebben een waterdichten bodem, die op 0.25 M. onder den onderkant der draineerleiding komt te liggen. De bovenkant is gelegen op 2 M. -f- N.A.P. De afsluiters worden bevestigd in een muur van afscheiding der twee kamers. De hoofdaders worden gelegd onder een verhang van 1 M. op 5000 M. lengte, de enkele draineeringen onder een verhang van 1 M. op 4000 M. lengte. Op den nevensstaanden staat zijn aangegeven: De hoogte der verschillende vakken of onderafdeelingen van de watervang; De ligging ten opzichte van N.A.P. van den bodem der draineeringen aan de begin- en eindpunten van elk vak. De inhoud dwars- (doorstroomings-)profielen van de galerijen, van de draineer- en transportleidingen. Voor de samenstelling der diverse onderdeden wordt verwezen naar de teekeningen. Dat de //teekeniugen'' hierbij niet kunnen worden overgelegd, is voor den adviseur een verademing. Hij veroorlooft zich de vrijheid van de bovenstaande omschrijving niet anders te zeggen, dan dat deze detailleering achterwege kan blijven, ómdat in de Vogelenzangsche duinen geen draineerleidingen, hetzij dan samengestelde of enkele, in toepassing kunnen of mogen komen. Woorden van den rapporteur (bladz. 14 van het Rapport): Na in het bovenstaande in hoofdzaak uiteengezet te hebben, op welke wijze de watervang in de toekomst zal moeten worden aangelegd om de geheele beschikbare diiinterreinen op de voordeeligste wijze in exploitatie te brengen, zullen wij terugkeeren tot de oorspronkelijke bedoeling van de onderhavige opdraelit, nl. een C. Gedeeltelijke aanleg van de bovenomschkeven weeken om in DE BEHOEFTE VAN DE EEKSTE JAREN TE VOORZIEN, ZOOALS BEDOELD IN DE NOTA VAN Ms. Z. YAN DEN BeRGH. Zooals hierboven onder Lit. B vermeld, zijn de kanalen van de le groep het meest geschikt te achten voor den hierbedoelden aanleg. Alvorens echter met dezen aanleg aan te vangen, zal het noodig zijn om de overige prise d'cau in zoodanigen toestand te brengen, dat het water uit de kanalen, die in bewerking zijn, met tussclienpoozen kan gemist worden. Deze vermeerdering van capaciteit kan hier gemakkelijk en met geringe kosten verkregen worden door eenige veranderingen aan te brengen in den bestaanden toestand van het Westerkanaal. Daarvoor is alleen noodig, de overstorting der onlangs aangebrachte bronnen te laten verlagen tot 1,20 M. -4- N.A.P., of ruim 1 M. lager, dan zij uitmonden. !) Nadat deze veranderingen zullen tot stand gebracht zijn, zal kunnen aangevangen worden met den aanleg van de draineerinrichtingen in de kanalen van de eerste groep, welke uitwateren in de noordelijke kom. 1) Deze diepboringen loopen op ongeveer N.A.P. over en zullen dus meer water geven wanneer de overloop 1 M. lager plaats heeft. Dc adviseur gelooft er vooralsnog niet aan, dat hem door het Gemeentebestuur van Amsterdam zou worden opgedragen om do bronnen, geplaatst in het Westerkauaal, een dubbele afpouiping te geveu, dan die, welke zij tegenwoordig kunnen hebben. Mocht dat echter toch inderdaad het geval worden, dan zou hij tot zijn leedwezen in overweging moeten nemen of hij zich tot zulk een volstrekt ongeoorloofde, doch ook onnoodige nproef a outrance" wel zou mogen leenen. Bovendien echter schrijft de rapporteur hier dingen, welke dc waarheid niet dienen; immers heeft de ervaring onomstooteliik bewezen, dat bij verdieping van kanalen, d. i. in 't algemeen uit kanalen die in bewerking zijn, zooveel water tijdelijk beschikbaar komt, dat men met dien overvloed tijdelijk veelal geen raad weet, en daarmede tijdelijk elk regelmatig bedrijf inderdaad min of meer in gevaar brengt. Veel beter is het een geheel andere werkwijze to kiezen, die dau ook te zijner tijd zal worden voorgesteld in het Rapport en Voorstel. Woorden van den rapporteur (bladz. 14 en 15 van het Bapport): a. Verzamelkom. De uitvoering van de werken moet voorafgegaan zijn door den aanleg van deze kom van 120 M. lengte, aanvangende op een afstand van 50 M. uit den Dam D7, waardoor tusschen dezen dam en den eindmuur van de kom een bassin ontstaat, waarin de kom, als de stoompompen stilstaan, door een op 1 M. — N.A.P. geplaatsten afsluiter kan overloopen en verder kan afvloeien door den duiker, die in den dam D7 aanwezig is. De inrichting, de afmetingen en het doel van de verzamelkom zijn aangegeven op teekening No. 5. b. Tijdelijk Pompstation. Op het zuidelijk einde van de kom worden geplaatst twee verticale stoomwerktuigen met ketels en centrifugaalpompen voor het oppompen van het water, afkomstig uit den aanleg der in het noordelijk einde van de kom uitmondende draineerinrichtingen. Bij eene rationeele regeling van den aanleg, zal de hoeveelheid van het hieruit voortkomend water zeer spoedig zoo groot worden, dat de opbrengst van het Boogkanaal geheel vervangen wordt. De hierbedoelde pompen kunnen zoodanig gekozen worden, dat zij later kunnen overgebracht worden naar den lateren definitieven aanleg van het pompstation in het vorig hoofdstuk omschreven. c. Stoonpompwerktuigen. Als beweegkracht voor het oppompen van het water uit de prise d'eau, is gerekend op 2 cylinders eompound stoomwerktuigen met condensatie direct werkende op de assen van de centrifugaalpompen. In den aanvang zal de hoogte, waarop het water moet opgevoerd worden, eene hoogte van 2 Meter -|- N.A.P. niet overschrijden; met het oog echter op de toekomst, acht ik het veiliger 2.5 M. -f" N.A.P. als de grootste hoogte van opbrengst aan te nemen, terwijl als de laagste waterstand behoort aangenomen te worden 5.— 51. ~ N.A.P. De hoeveelheid van de opbrengst is gesteld op 300 Liters per seconde of 18 M3 per uur, zoodat de stoomwerktuigen een effectief arbeidsvermogen moeten kunnen ontwikkelen van 7.5 X 300:75 = 30 p.k gemeten op het opgebrachte water. Een grooter arbeidsvermogen van elk werktuig is — zooals in het vorige hoofdstuk uiteengezet — in den aanvang niet gewenscht, omdat dit alleen ten nadeele zou kunnen strekken van de regelmatigheid van het bedrijf, waaraan groot gewicht moet gehecht worden. Bij de voltooiing van het geheel kunnen stoompompwerktuigen van grooter arbeidsvermogen in aanmerking komen. De geheele opzet van al dit tijdelijk werk is in zoo hooge mate verkeerd, dat de adviseur daarop niet verder wil ingaan. Woorden van den rapporteur (bladz. 15 van het Rapport): Draineeringen. a. Hoofdader. De draineering in het Van der Vlietkanaal is ontworpen als hoofdader met de bestemming om het peil in de daarop uitwaterende later aan te leggen draineeringen in liet Boogkanaal en in het Barnaertkanaal zoo laag te brengen, dat eene behoorlijke werking der draineeringen wordt verzekerd. Hierbij valt op te merken, dat de gegoten ijzeren transportleiding eerst gelegd kan worden eenigen tijd nadat de draineeringen zijn voltooid. De transportleiding komt namelijk te liggen op een kleinen afstand van de draineeringen, doch op geringe diepte van deze en dus in nieuw ingevulden grond, zoodat verzakkingen met aankleve van dien niet te voorkomen zullen zijn, wanneer de meergenoemde buis werd gelegd tegelijkertijd met de draineeringen. Om dit te voorkomen is een latere aanleg van deze leiding wenschelijk. Hier wordt het betoog van den rapporteur eveu onderbroken om aan te toor.cn hoe onwetend, althans hoe luchthartig hij te werk gaat. //De transportleiding komt namelijk te liggen op een kleinen afstand van de draineerleidingen, doch op geringe diepte van deze " enz. Hier wordt bedoeld //doch op een geringere diepte dan deze." Daar ter plaatse zal later de transportleiding gelegd worden, ómdat dan later daar hot zand zich zal hebben gezet; hierbij vergeet echter de rapporteur, dat de beweging van het grondwater boven en in de onmiddellijke nabijheid van een horizontaio draineerleiding, volgens het //Haagsche stelsel" van dien aard is, dat daar het zand in den bodem nooit of nimmer in zoodanige rust verkeert, dat er een gegoten ijzeren buis in gelegd kan worden, zonder groote risico van herhaalde //verzakkingen met aankleve van dien". In alle opzichten is de rapporteur een vreemdeling op het gebied der grondwaterbeweging, dit blijkt herhaaldelijk en ook hier. Woorden van den rapporteur (bladz. 15 en 16 van het Rapport): In het hier omschreven ontwerp wordt echter bij den aanleg der draineering zorg gedragen, dat in do toegangsputten alle voor eene latere aansluiting van de transportleiding benoodigde stukken worden aangebracht om dit werk gemakkelijk te maken. In de uiteinden en op onderlinge afstanden van 300 & 350 M. worden in de draineeringen bovengenoemde toegangskolken gemaakt met twee of drie kamers, zooals aangegeven op de teekening N». 4. In deze kamers worden afsluiters aangebracht om eventneele tusschenliggende vakken te kunnen afsluiten en schoonmaken, of om eventueele herstellingen te verrichten. Eveneens worden daarin afsluiters aangebracht voor eene latere verbinding met de transportleiding. Om bij eventueele afsluitingen te voorkomen, dat de waterkeerende muren onderloops worden, wordt bij den eindmuur van de verzamelkom aan weerskanten van do afsluiters op een afstand van 20 M. een waterdichte bodem aangebracht. Met hetzelfde doel worden de draineeringen in de nabijheid van de afsluiters als gesloten leidingen gelegd tot op 20 M. afstand aan beide zijden. De galerie heeft een doorstroomingsprofiel van ruim 1 M2 en bestaat uit 4 stukken, zooals op de teekening aangegeven, die in lengten van 1 M. worden vervaardigd. Bij het punt van verbinding van deze 1 M. lange stukken onderling, komen deze te dragen op binten van gewapend beton van 2.20 M. lengte en 25 cM. breedte; de dikte bedraagt in het midden 10 cM. en onder de draagvlakten van de galerie 8 cM. Onder deze galerie wordt de draineerleiding gelegd op gewone wijze in schelpen afgedekt door rivierzand, zooals in de teekening aangegeven. Alweer wordt een staaltje van techniek geleverd, dat inderdaad elke critielc volstrekt uitsluit. Hoe is liet mogelijk „otuler') deze (/alerte" een draineerleiding te leggen, en nog wel „op gewone wijze in schelpen afgedekt door rivierzand", waaromtrent nog kan worden opgemerkt, dat men voor zulk een doel geen slechter materiaal dan schelpen kiezen kan. Woorden van den rapporteur (bladz. 16 van hot Rapport): a. Verticale droinceringen of brtmpijpcn. De bronpijpen — reeds in de inleiding gedeeltelijk omschreven — samengesteld uit vertind koperen buizen van 80 mM. middellijn, worden over eene lengte van 10 M. geperforeerd met gaten van fi mM. Elke verticale draineering met den onderkant reikend tot 17.5 il 21 M. -z- N. A. P. wordt dus in de grondlagen van eene mindere diepte dan respectievelijk 7.5 & 11 M. -7- N.A.P. niet geperforeerd. Zij worden tot op eene hoogte van 7 M. -f- N.A.P. door eene schelpenkolom omringd van 0.30 M. middellijn, welke weder door eene ringvormige kolom van rivierzand wordt ingesloten van ongeveer 0.90 ü 1 M. middellijn en van boven afgesloten door een laag rivierzand van 0.30 4 0.40 M. dikte. Alle inrichtingen en constructiën van het bovenstaand ontwerp komen overeen met die in werking bij de 's-Gravenhaagsche Duinwaterleiding, aangevuld met hetgeen door de ervaring van eene 20-jarige exploitatie als wenschelijk en nuttig is aangetoond. //Alle inrichtingen en constructiën van het bovenstaand ontwerp" mogen overeenkomen //met die in werking hij de 's Gravenhaagsche Duinwaterleiding", doch voor Amsterdamsclie doeleinden zijn ze onbruikbaar, omdat men daarbij niet gesteld is op duur knoeiwerk. In het Haagsche jaarverslag van 1880 leest men: //De thans aanwezige kanalisatie heeft een gezamenlijke lengte van 7000 M.", (— volgens Haagsche opgaven heeft deze in aanleg gekost f 300.000 rond —) //terwijl in het gelieele duinvak (met inbegrip van de particuliere duinen) ruim 20.000 Meters mettertijd zullen gemaakt worden. Volgens de opgedane ondervinding zou bij het maken van open kanalen de nog te maken open kanalen komen te staan op minstens f 460.000 en bij de thans gevolgde bewerking op hoogstens f 200.000, of f 260.000 minder". 1) Voor wie het nog niet begrijpt diene ter verklaring, dat eerst de draineer¬ leiding en daarop de „galerie" zou kunnen worden gelegd. % De uitbreiding van „spranken" in de Haagsche „watervang" heeft sedert dien nog rond f 800.000 *) gekost, terwijl er nog geen lengte van 17.000 M1 bestaat. De rapporteur moge zich nu herinneren, dat hij in het Haagsche jaarverslag van 1881 schreef: „Het geldt dus eene samenstelling te vinden, waardoor eene goed werkende, gesloten kanalisatie langzamerhand kan worden gemaakt, zonder dat de daarvoor vereischte kosten grooter worden dan die, vereischt voor uitbreiding van de bestaande open kanalisatie". Ziehier van de hand des adviseurs een aanvulling op de mededeelingen „ongeveer 20 jaar geleden uitvoerig omschreven in het Koninklijk Instituut van Ingenieurs" (zie bladz. 5 van hot Rapport), waaruit volgt, dat eene verdere „beschrijving van het 's-Gravenhaagsche stelsel van horizontale draineeringen van een fijnzandigen bodem" met „overbodig mag geacht worden". Was de adviseur hierboven to hard in zijn oordeel, waar hij schrijft „den lezer fijn zand in de oogen te strooien"? Woorden van den rapporteur: Na in het bovenstaande uiteengezet te hebben, hoe de werken, bedoeld in de nota van Mr. Z. van den Bergh, op rationeele wijze kunnen worden aangelegd om in de behoefte van de eerste jaren te voldoen, blijft over het watergevend vermogen van het gedraineerde Van der Vlietkanaal op te geven, onder bijvoeging van eenige mededeelingen betreffende het 's-Gravenhaagsche draineerstelsel in het algemeen. Neen, dit kan niet waar zijn, want, wat ook de bedoeling van do nota van Mr. Z. van den Beugh geweest moge zijn, nooit heeft de steller van die nota zoo iets irrationeels kunnen beoogen. Woorden van den rapporteur (bladz. 16 en 17 van hot Rapport): D. Bijzonderheden en voordeelen van de 's-Gravenhaagsche draineermethode in fijnzandigen bodem. De voornaamste bijzonderheid van de 's-Gravenhaagsche draineermethode bestaat daarin, dat daardoor mogelijk is geworden, wat vroeger onbekend was, namelijk om bronnen aan te leggen van een groot watergevend ver mogen in fijn zand, en dat men niet meer — zooals vroeger het geval was en ook in den laatsten tijd in de Amsterdamsche watervang is geschied — genoodzaakt is om ten behoeve van een ruimen wateraanvoer te moeten doordringen tot in de lagen, meestal met grind vermengd, waarin men van fijne metalen zeven kan gebruik maken om het grove zand terug te houden en het water door te laten, wat in fijn zand nagenoeg onuitvoerbaar is. Door het fijnzand-draineerstelssl kan eene dergelijke verticale drainage daarentegen beperkt blijven tot de lagen van het fijne duinzand, waardoor de navolgende voordeelen worden verkregen: 1) Men telle de cijfers en getallen uit de Haagsche jaarverslagen bijeen. 10 Het stelsel geeft een hoogst eenvoudig middel aan de hand om eene prise d'eau te maken in fijn duin- of heizand van een groot watergevend vermogen. 20 De kosten van aanleg zijn in verhouding tot de verkregen uitkomsten zeer laag. ?,0 Door het vermijden van de diepere grofzandige lagen van een groot ijzergehalte, kunnen de aanzienlijke aanleg- en bedrijfskosten van ontijzeringsinrichtingen vervallen, die bij het doordringen tot in grovere zandlagen niet kunnen gemist worden. Dat het plaatsen van wijde bronnen door toepassing van liet spoelhoorstelsel inderdaad vernuftig gevonden is, lijdt geen twijfel, en ook Lueoer vermeldt het op bladz. 499, waar duidelijk staat: „sie (Muschelbrunnen) sind von Stang orfunden.doch overigens is op te merken: 1" het stelsel is als zoodanig niet in staat het watergevend vermogen van een //lijn duin- of heizand"-bodem te vergrooten. Ondanks vrij langen levensduur heeft het elders geen toepassing gevonden; 2° de kosten van aanleg zijn dubbel zoo duur als die welke voor Amsterdam voldoende zijn; 3" er is hier geen plaats om in uitvoerige beschouwingen te treden over de techniek der duinwaterwinning en daarom wordt volstaan met de mededeeling, dat het gebruik van „diepere grofzandige lagen" niet kan worden vermeden, evenmin als het toepassen van een doeltreffende ontijzering, doch noch van het een, noch van het ander zijn de kosten, in verhouding tot die van andere werken, aanzienlijk te noemen. Dat ten deze de rapporteur de plank wel eens mis slaat, moge ook blijken uit een aanhaling uit hot Haagsche jaarverslag van 1897: „De scheikundige en bacteriologische onderzoekingen van Dr. Pakeau gaven zeer gunstige uitkomsten en leverden het bewijs, dat in eene niet ver verwijderde toekomst het duinwater met voordeel zal kunnen geleverd worden direct uit de draineerleidingen". Dit is hom natuurlijk nooit gelukt, omdat duinwater nimmer ijzervrij is, wanneer de bovenste waterlagen zijn afgepompt. Woorden van den rapporteur: 1°. Watergevend vermogen. Het watergevend vermogen van de horizontale draineeringen is bij herhaling gedurende een reeks van jaren waargenomen, waarbij is gebleken, dat een pomp van een opvoervermogen van 0 M3 per minuut niet bij machte is eene horizontale draineeiing van 250 M. lengte en op gemiddeld 4,75 M. -f- D.l'. gelegen geheel leeg te houden, zelfs wanneer daarmede eene week lang dag en nacht wordt doorgepompt, en dat, zoo men de afgevoerde hoeveelheid vermindert tot 3 M3 per minuut, op lange na niet een peil wordt bereikt overeenkomend met het maximum van afponiping, zelfs wanneer deze werking dag en nacht gedurende weken achtereen wordt volgehouden. Eene afponiping van 0000 M3 per minuut komt met een debiet overeen van 6000 : 250 = 24 L. per strekkenden M. draineerleidingen. In „een reeks van jaren", dat de „watervang" in bedrijf was, is de rapporteur in de gelegenheid geweest herhaalde malen proeven op kleine schaal te doen. Dag en nacht, zelfs „een week lang", werd gepompt op een horizontale draineering van 250 M. lengte; zij leverde daarbij 6 M3 per minuut en de waterstand bleef gemiddeld hooger dan 4.75 M. -f- D.P.; deze draineering leverde 6000 liter per minuut, dus per strekkenden Meter 24 liter per minuut. Hieruit trekke men nu niet het besluit, dat een 50 maal langere draineering ook 50 maal meer water zou opleveren, en dit is voor de Haagsche „watervang" dan ook nimmer aangetoond, want zulke hoeveelheden zijn nog nooit noodig geweest: het maximum-verbruik heeft bedragen 32.551 M3, terwijl de bovenstaande hoeveelheid 432.000 M3 zou zijn, hetgeen blijkbaar onmogelijk is. Bovendien is de grondslag waarop de waarneming berust vorkeerd, want bij de opgegeven hoeveelheden water is inbegrepen een, waarschijnlijk belangrijk deel diep duinwater, hetgeen blijkt uit het jaarverslag van 1901. Woorden van den rapporteur: Wat de verticale draineeringen betreft, werd deze geregeld waargenomen en bij het maximum van afponiping van meer dan 250 bronnen een debiet gevonden van ruim 5 L. per seconde of 300 L. per minuut en daar zij op onderlinge afstanden van 121/2 M. liggen, komt dit overeen met een rendement per minuut van eveneens 300 : 12I/2 — 24 L. per strekkenden Meter. Wat is hierbij nu eigenlijk waargenomen? Niet hoeveel water 250 bronnen bij het maximum van afpomping leveren kunnen; een enkele bron, of meerdere afzonderlijk, werd tot haar maximum afgepompt en leverde dan 5 liter per seconde. Had men dit voor alle tegelijk gedaan, dan zou, 5 liter als grondslag aannemende, een hoeveelheid van 108.000 M3 per etmaal moeten zijn opgepompt, en zeker is het, dat in de Haagsche „watervang" daartoe de middelen niet bestaan; maar bovendien bestaat niet een zoodanig doorlatend vermogen van den duinbodem, dat zulk een hoeveelheid bij de genoemde afpomping over ruim 3000 M. lengte is te winnen. Woorden van den rapporteur: De beide drainages hebben dus bij liet maximum van afpomping een vermogen per minuut van 2 X 24 — 48 L. per strekkenden M. drainage, overeenkomende met een debiet per etmaal 0,048 X ^O X 24 = 69,12 M3 per strekkenden M. der horizontale draineeringen. De grondslagen voor de berekening van het watergevend vermogen van de beide ,/drainages" afzonderlijk deugen niet, maar bovendien mogen zo niet gekoppeld worden, op do wijze als hier beschreven wordt. Woorden van den rapporteur fbladz. 17 en 18 van het Rapport): Neemt men als veiligheidscoëfficiënt 25 pCt. en stelt men dus het watergevend vermogen per etmaal niet hooger dan rond 17 M3 per strekkenden M. horizontale draineering, dan blijft men zeer zeker beneden de werkelijkheid, zoodat men het watergevend vermogen van de volgens het ontwerp aangelegde 2000 M. lange draineering in het Van der Vlietkanaal veilig kan stellen op 2000 X - 34000 M3 per etmaal, met een maximum vermogen van 50000 M3 per etmaal. 't Is voorwaar een eigenaardige manier van werken, om een foutieve berekening te corrigeeren door middel van een veiligheidscoëfficiënt, in plaats van de fout in de berekening te zoeken en die te verbeteren. Zulk een coöfficient neemt men in de techniek aan, als er factoren zijn, die zich aan eenige berekening onttrekken; dit evenwel is hier niet het geval, want door een goede en juiste waarneming ware wel degelijk een betrouwbare berekening naar bet watergevend vermogen te vinden geweest. Waartoe zou het dienen hierop verder in te gaan, waar de rapporteur in 1901 heeft verklaard (zie het desbetreffend aangehaalde), dat men (hij) eerst later, d. i. over een reeks van jaren, kan beoordeelen „hoe groot het watergevend vermogen van de duinstreek feitelijk is." Blijkbaar mag nimmer zulk een foutieve berekening worden toegepast voor het van der Vlietkanaal in de Amsterdamsche winplaats. Het doet er dan ook eigenlijk niets toe, dat in het geleverde plan niet over 2000 strekkenden Meter beschikt wordt, terwijl bovendien vergeten is, dat het bestaande open kanaal óók water levert, welke hoeveelheid van de genoemde 34000 M3 moet worden afgetrokken om de winst te kunnen beoordeelen. Woorden van den rapporteur (bladz. 18 van het Rapport): 2°. Aanlegkosten. De begrooting geeft volgens bijlage N°. 3 als bedrag van de aanlegkosten van de draineerinrichtingen in het Van der Vlietkanaal ƒ 451.000, hetgeen voor een gecombineerd horizontaal en verticaal draineersysteem niet hoog is, voornamelijk wanneer men in aanmerking neemt, het groot watergevend vermogen, dat daardoor verkregen wordt. In eene vergelijking met de bedragen, die vroeger bij de Amsterdamsche Duinwaterleiding werden besteed en met de daardoor verkregen verhooging van het rendement van de prise d'eau, zal ik niet treden, maar alleen opmerken, dat eene dergelijke vergelijking zeer in het voordeel van het onderhavig ontwerp zou uitvallen. Mogelijke uitgaven voor de opruiming van dammen is in deze begrooting slechts gedeeltelijk opgenomen, omdat ik vermeen, dat deze voor het grootste gedeelte eerst over eenige jaren noodig zullen zijn. In het betreffende draineergebied wordt thans rond 6500 M3 bovenwater per etmaal gewonnen; wenscht men deze hoeveelheid door diepere draineering te vergrooten tot 17000 M3, dan wordt hiervan minstens do helft uit andere kanalen onttrokken, iets wat geen juiste wijze van werken kan zijn; de andere helft zou, ten deele ten minste, getrokken worden uit een thans geïrrigeerd gebied (met Leidsche Vaart-water) on zulk water mag op den duur niet voor duinwater worden geleverd. De overige 17000 Ms — om te komen tot 34000 M3 — zou moeten worden verkregen uit de diluviale zandlagen, en hoewel hier ter plaatse minder wenschelijk, zou dit uitvoerbaar zijn. Hoe dit zijn moge, dezelfde hoeveelheid water, welke door middel van een gecombineerd horizontaal en vertikaal draineersysteem volgens de Haagseho methode kan verkregen worden, is ook te verkrijgen door middel van een gecombineerd stelsel volgens de Amsterdamsehe methode, maar dan voor een belangrijk kleinere uitgave, dat is voor rond f 250.000 minder dun de som die de rapporteur opgeeft. 1 Voorden van den rapporteur: 3°. Aanleg en Bedrijf van ontijzeringsinrichtingen overbodig. Het is aan alle aanleggers van wellen in de duinstreek bekend, dat men bij een wel in het fijne duinzand nimmer last heeft van een te hoog gehalte van ijzeroxyde en dat dit alleen plaats vindt, wanneer een wel wordt geschoten — zooals de zoogenaamde Norton-wellen — tot in de grove zandlagen met grind vermengd, die aangetroffen worden op 28 & 40 M. -7- N.A.P. Dit heeft zich volkomen bevestigd bij de exploitatie van de 's Gravenhaagsche Duinwaterleiding, waarvan water ten opzichte van de daarin bevatte ijzeroxyde en aluinaarde altijd is gebleven binnen het gestelde grenscijfer van 2 m.G per L. De karaffen met duinwater kunnen daarom weken achtereen in het licht blijven staan, zonder dat sporen van neerslag van ijzeroxyde zich vertoonen. De onkosten wegens den aanleg en in werking houden van ontijzeringsinrichtingen, die niet onaanzienlijk zijn, kunnen dus bij een aanleg van bronnen volgens het 's Gravenhaagsche draineerstelsel geheel achterwege blijven, wat zeker als een groot voordeel is aan te merken. Do al of niet juiste kennis van ,/wellen-schieters" in het fijne duinzand buiten bespreking latende, dient er hier op te worden gewezen, dat, ten einde zich een juist oordeel te kunnen vormen over het voorkomen van //ijzer" en van de toepassing van ontijzering van water, men niet verder komt met de verouderde bepaling omtrent het z. g. gehalte aan ijzeroxt/de en aluinaarde. Waar men zich inderdaad heeft beziggehouden met de bestudeering van het ontij zerings-vraagstuk, daar heeft men ook het golialte aan „ijzer" afzonderlijk bepaald. Het blijkt duidelijk, dat deze goede methode niet door den rapporteur wordt toegepast; bijgevolg 1/aanleg en bedrijf van ontijzorings-inrichtingen" moge hij „overbodig" achten, zijn mededeelingen hieromtrent hebben geen waarde. Woorden van den rapporteur (bladz. 18 en 19 van het Rapport): Door den aanleg van de draineerinrichtingen in het Van der Vlietkanaal zal — zooals hierboven aangetoond — zeker worden voldaan aan de jaarlijksclie toeneming van de behoefte met 1000 M3 per etmaal, die in de nota van Mr. Z. van- den Hekgii in het vooruitzicht is gesteld; en wel voor eene veel langere periode dan 15 jaren. Uit dit rapport blijkt voldoende, op welke wijze latere uitbreidingen kunnen tot stand gebracht worden, wanneer daaraan behoefte mocht komen. 1) Zoo noemt de Ingenieur Reinier D. Verbeek die heeren. Eerst komt daarvoor in aanmerking het Boogkanaal, dat het gemakkelijkst zal kunnen gedraineerd worden door middel van het bestaande stoomgemaal. Wanneer deze draineerinrichting is voltooid, kan de grond van het 450 Meter lang ingevulde gedeelte over de tot stand gebrachte draineeringen worden gebracht, terwijl aan de andere zijde van deze invulling een gedeelte van den grond kan dienen tot ophooging van den bodem boven de draineeringen in het Van der Vlietkanaal, nadat daarin is aangelegd de gegoten ijzeren transportleiding, zooals in het bovenstaande is aangetoond. Wordt daarna het Barnaertkanaal in bewerking genomen — zooals onder het Hoofdstuk kortelings vermeld — dan zullen de draineeringen der kanalen van de le groep voltooid zijn over eene lengte van: het geheele Boogkanaal rond 2000 M „ Barnaertkanaal „ 2500 „ te zamen . . . 4500 M Het watergevend vermogen van deze kanalen is wegens het daarin te verwachten verhang lager te stellen dan dat van de bovenomschreven hoofdader. De capaciteit per etmaal stellende op I2I/2 M3 per strekkenden Meter, blijft men lager dan de werkelijkheid, zoodat de opbrengst van deze kanalen kan gesteld worden op: 4500 X 12V2 = 56250 M3 per etmaal en voor het Van der Vlietkanaal 34000 „ „ „ te zamen . . . 90250 M3 „ „ waarbij nog gevoegd moet worden het rendement van de bestaande kanalen van de 2e en 3e groep. Voor do Haagseho Duinwaterleiding bestaat er voor het tegenwoordige een behoefte van gemiddeld '21.633 M3 en van maximaal 32.551 M3 per etmaal, en in het Haagsehe Jaarverslag van 1904 leest men woordelijk: ,/de draineerleidingen ter gezamenlijke lengte van ruim 15.000 M. hebben een vermogen van: 544: liter per seconde of per uur 1958 M3 voor do bronnen boven gevonden 2178 n Te zamen 4136 M3 dus voldoende voor eeu maximum-verbruik van 80.000 M3 in een etmaal". Daarna zijn in 1905 en 1906 nog meerdere //Spranken", over 761 M. lengte, //afgewerkt", waaraan ongeveer f 100.000 zijn besteed. Nu mag toch wel eens gevraagd worden, waarom nog steeds en aldoor nieuw en kostbaar werk moet worden gemaakt, terwijl volgens de eigen woorden van don rapporteur, reeds in 1904 de werken in de //watervang" een vermogen heeten te hobben van meer dan het dubbele van wat in 1906 werd gevraagd. Op de begrooting voor het jaar 1907 is weder een bedrag van f 60.000 aangeteekend, evenals voor 1906. Een van beide: öf de ,/watervang" hoeft niet het vermogen, hetwelk door den rapporteur met zooveel ophef wordt verkondigd, öf er wordt vervangen door liet 's-Gravenhaagsche stelsel van drainage van fijnzandigen bodem. 2e Om het doel te bereiken, voorop gesteld in de nota van Mr. Z. van den Bergh van 12 September 1906, zal liet voldoende zijn het Van der Vlietkanaal (waarin is begrepen „het Verbindingskanaal A.B") te draineeren, zooals hierboven omschreven over eene lengte van rond 2000 strekkende Meters en daarvoor te besteden een bedrag van vier honderd één en vijftig duizend gulden (ƒ 451.000), voor welk bedrag eene beschikbare hoeveelheid water wordt verkregen van 34000 M3 per etmaal. 3e Voor de verdere drainage te bestemmen in de eerste plaats het Boogkanaal, daarna het Barnaertkanaal, terwijl gelegenheid in overvloed open blijft, in de overige onderdeelen van de beschikbare prise d'eau hetzelfde stelsel toe te passen, indien daaraan in de toekomst behoefte moclit ontstaan. Deze //coiiclusiün" worden door don adviseur als volgt gewijzigd: 1° ,/Het thans in de Zandvoortsclie duinen toegepaste stelsel tot wateronttrekking" raag wel aangevuld, doch nooit ^worden vervangen door het 's-Gravenhaagsche stolsel van drainage van fijnzandigen bodem". 2" Moge het zeer weinig wenschelrjk zijn //het dool, vooropgesteld in de nota van Mr. Z. van den Bergh van 12 September 1906, te bereiken, een uitgaaf van f 451.000 voor het van der Vlietkanaal, is daarvoor minstens een kwart millioen gulden te hoog. 3° Indien //verdere drainage" zal worden verkregen volgens het voorgestelde plan, dan zal //gelegenheid in overvloed open blijven" om te ondervinden hoe verkeerd dat plan is. Woorden van den rapporteur: Hiermede meen ik te hebben voldaan aan de mij toevertrouwde vereerende opdracht. Tiieodor Stang, Directeur der Gemeentelijke Duinwaterleiding van 'i Gravenhage. Het zij zoo. De adviseur zal echter niet zeggen, dat op deze wijze voldaan is aan de bedoeling der door de Commissie van bijstand in het beheer der Gemeen te waterlei dingen verstrekte opdracht. VERKLARING EN ADVIES. Verklaring. Reeds in Mei, dus ongeveer twee maanden vóór het verschijnen van het Rapport-STANG, lag het eerste gedeelte van dit advies in concept gereed, en er is dus blijkbaar tijd genoeg geweest om te overwegen, welke vorm voor dit advies moest worden gekozen. Iiij die overwegingen konden verzachtende omstandigheden niet gepleit worden en, helaas! er waren of zijn geen termen te vinden om een milderen toon te kiezen; bijgevolg — niettegenstaande het den adviseur levendig ■voor oogen staat, dat hij, die vrede wil hebben met zichzelf, ondanks eigen fouten en gebreken, deze van anderen niet noodeloos breed moet uitmeten, — moet de gekozen vorm behouden blijven, ook al valt het niet te ontkennen, dat deze hier en daar zelfs bitter hard is; doch persoonlijk belang, voor zoover dat voor den adviseur in geringe mate bestaat, moet dwingend wijken voor het algemeene, d. i. in dezen het belang der watervoorziening van Amsterdam. Vierkant blijft de adviseur zich op de bres stellen en onomwonden verklaart hij daarbij, dat z. i. niet langer gedraald mag worden een eind te maken aan datgene, wat de publieke opinie te lang en al te zeer heeft vergiftigd. Voor elke ordelijke discussie, die ook zijn inzichten slechts zal kunnen verruimen of verbeteren, verklaart hij zich als steeds bereid, doch evenals nu vijftien jaren lang, blijft hij verwerpen de techniek des heeren Stang en ook elke andere, welke in zijn oogen strijdig is met ervaringswaarheid en bijgevolg z. i. niet strookt met het gemeentebelang. Advies. Ter voldoening aan het schrijven van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, van 20 Juli 1907, Nu. 2040 G. B., met (i bijlagen, luidende: „Wij hebben de eer U mede te deelen, dat de Commissie van bijstand in het beheer der Gemeentewaterleidingen ons heeft bericht, dat door haar is ontvangen het rapport van den heer I h. Stang betreffende de exploitatie der Duinwater-prise d'eau. Wij zenden U hierbij dit rapport, benevens de daarbij gevoegde teekeningen, met verzoek ons hieromtrent Uw advies te willen mededeelen". heeft de ondergeteekende de eer, heeren Burgemeester en Wethouders in overweging te geven, het rapport van den heer Th. Stang voor kennisgeving aan te nemen, en zulks op gronden, welke in het voorafgaande opstel zijn uiteengezet. Amsterdam, 18 October 1907. ])e Directeur der Gemeentewaterleidingen, J. M. K. Pennink. 1 GEMEENTEWATERLEIDINGEN AMSTERDAM. ADVIES VAN DEN DIRECTEUR DER GEMEENTE WATERLEIDINGEN A AN Heeren Burgemeester en Wethouders van Amsterdam OP HET Kapport aan de Commissie van bijstand in liet beheer der Gemeente' waterleidingen van Amsterdam in zake de exploitatie van de prise d'eau dezer waterleidingen te Leiduin, enz., uitgebracht door den heer Th. Stang. welke luider spraken naarmate zij meer onder den invloed stonden van onoordeelkundig geformuleerde, hygiënische eischen, die op hun beurt geboren werden uit gemis aan vertrouwen in do doeltreffendheid der zandfiltratie eenerzijds en uit gebrek aan kennis omtrent den aard en het voorkomen van grondwater anderzijds, naar die mate werd in de laatste vijftien jaren herhaaldelijk niet alleen de wenschelijkheid, doeh ook de mogelijkheid onder de oogen gezien of in de Amsterdamsche winplaats het bestaande stelsel van open kanalen te vervangen zou zijn door een zoogenaamde gesloten draincering, hetzij dan vertikaal of horizontaal. Dat onderzoek, nu eens weder gestaakt dan opnieuw ter hand genomen, heeft steeds en zonder eenig beding tot uitkomst gehad, dat op den duur, voor blijvend werk vooral aan het oude stelsel de voorkeur moet gegeven worden, en do meest gewichtige redenen kunnen als volgt worden uiteengezet. Volgens de bepalingen der concessie door een lastgeving der gemeenteoverheid daartoe gedwongen, werd door de Duinwater-Maatschappij in de jaren 1890 en 1891 in de z.g. Nieuw-, van Lennep- en Kromme Schusterkanalen, over een lengte van bijna 4 kilometer, do open kanalisatie, op advies des heeren Stang, als lid van de toenmalige Commissie van Onderzoek, vervangen door een diepliggende draineerbuis, volgens het dusgenaamde ,/Haagsche stelsel", en met de uitvoering van dit in zijn soort belangrijk werk ving de waterleiding-praktijk van den schrijver aan. Reeds bij den aanvang van het werk werden zeer bijzondere bezwaren ondervonden, zelfs in die mate, dat de Commissie van Onderzoek, die het Gemeentebestuur daaromtrent had geadviseerd, den ontwerper, haar medelid Tiieod. Stang, ter verantwoording riep, doch zijn verdediging was zoo zwak, dat hem wel niets anders overbleef dan zijn ontslag te nemen als lid der genoemde Commissie. Reeds in 1894 bleek de draineerleiding, d. i. vooral ook de omhulling, in belangrijke mate verstopt, ja zelfs spoedig daarna op sommige plaatsen geheel verwoest te zijn, in die mate, dat van een goede exploitatie geen sprake moer kon wezen; het vertrouwen in het kunstwerk was verloren, en daarmede zonneklaar het onomstootelijk bewijs geleverd, dat de heer Stang zich schromelijk vergist had. De lijdensgeschiedenis van deze hoogst kostbare proef, — immers zij verslond in tien jaren lijds meer dan f 600.000 — ongeacht het terugkeeren tot het oude stelsel, hetwelk daarna nogmaals een uitgaaf van f 200.000 vorderde, — is voor ieder belangstellende te lezen in tal van gedrukte stukken (technische literatuur), waarin zóóveel details zijn beschreven, dat dit alles hier niet uitvoerig behoeft te worden behandeld. Een en ander gaf echter reeds in het jaar 1894 aanleiding tot een deugdelijk onderzoek naar een wellicht mogelijko toepassing van het stelsel der vertikale draineering, waartoe in de winplaats een proefinstallatie gebouwd en vier maanden in bedrijf gehouden werd, ongeveer ter plaatse waar de afvoerbuis van het Boogkanaal den Zandvoortschen straatweg kruist. In afwachting van do uitkomsten dezer proef werd destijds een voor-ontwerp gemaakt, om alle of althans de voornaamste kanalen door vertikale draineeringen en wat daarbij behoort, te vervangen. Noch van het een, noch van het ander konden do uitkomsten gelukkig heeten en mocht er alsnog belangstelling bestaan omtrent die vroegere pogingen, naar wat men meende dat verbetering kon brengen, dan zouden de details, in verschillende geschriften en rapporten van vóór 1900 vermeld, daaraan kunnen tegemoet komen. Voor al die mislukkingen, welke in den loop van ongeveer tien jaren meer dan een half millioen gulden volstrekt onnuttig hebben verslonden, zijn in hoofdzaak twee voorname oorzaken aan te wijzen. De eerste oorzaak is terug te voeren tot een biologisch verschijnsel, dat optreedt als een vaak zeer hinderlijke, soms zelfs gevaarlijke verstopping door ijzeroxyde, hetwelk, als de omstandigheden er gunstig voor zijn, in overgroote hoeveelheden wordt afgescheiden door een zoogenaamde ijzerbacterie, d.i. een lagere alg, met name leptothrix oclnacea. De ervaring heeft bewezen, dat dit organisme in den duinbodem leven kan en leeft en dat onder zekere voor zijn groei gunstige voorwaarden, de voortteling zelfs reusachtige afmetingen kan aannemen; deze leptothrix scheidt in zijn scbeede ijzeroxyde af en verstopt door zijn slijmige geaardheid geheel of ten deele alle er voor in aanmerking komende ruimten, holten en poriën in het zand, in buizen, afsluiters en wat dies meer zij. In vereeniging met de slijmige massa werkt het ijzeroxyde als een cement en metselt groote bonken zand, grint, enz. aaneen, welke de waterbeweging zeer belemmeren, ja deze raak plaatselijk onmogelijk maken. In diepere, met name diluviale zandlagen, waarin zuurstofvrij water stroomt, leeft de alg niet, hij vindt er niet het noodige voedsel en kan er veel minder voorttelen; evenmin in water, waarin door overmaat van zuurstof geen opgeloste ijzerverbindingen kunnen voorkomen, doch wel vindt hij een gunstigen bestaansbodem daar, waar ijzeroxyduul-lioudend water met betrekkelijk gering zuurstof-houdend water onder sterkere of zwakkere strooming gemengd wordt en bij die menging teelt deze bacterie aldoor sterker vooi't en vernietigt langzaam maar zeker allerlei illusies omtrent waterdoorlaatbaarheid. Zoolang men zich voor en na 1900 nog moest behelpen met al te onvolledige voorstellingen omtrent den aard en don vorm der groudwaterstroombanen, kon men zich ook niet genoegzaam rekenschap geven van het onderling innige verband der verschijnselen, doch intussclien sprak de ervaring zóó positief ten nadeelo van boven de kleiformatie doch overigens betrekkelijk diep liggendo gesloten draineeringen, dat in het bestek voor de normaliseering en verdieping der kanalen, uitgevoerd in de jaren 1898—1900, de genoemde, indertijd volgens liet z.g. //Haagsche stelsel" gemaakte horizontale draineerleiding, werd opgegeven, d. i. moest worden opgegeven wegens zeer onvoldoende draineering, terwijl tevens elke gedachte aan vertikale //Ondiepe" draineering was en bleef ter zijde gesteld. Al die ervaringen bleven voor niemand geheim, doch desondanks werd intusschen in de onmiddellijke nabuurschap der Amsterdamsche winplaats en eveneens in geheel gelijksoortig duinterrein een vertikale, ondiepe gesloten draineering gebouwd, en in den aard der zaak lag het, dat met belangstelling de uitkomsten ervan werden tegemoet gezien. Aanvankelijk hoorde men niets dan goeds, totdat volgens mcdedeeling van bevoegde zijde, ook hier de leptothrix ochracea zijn verwoestingen aanving, die thans tot gevolg hebben, dat elk jaar niet onbelangrijke vernieuwingen moeten plaats hebben. Daar, d. i. in de winplaats der Haarlemsche Waterleiding, waar geen open kanalen bestaan, kan en moet men zich wellicht dien duren last getroosten, doch waar deze wèl bestaan, ware zoo iets een niet to vergoelijken dwaling. Uit de steeds grooter wordende waterleidingpraktijk zijn tal van gevallen aan te wijzen, waarin zich soortgelijke gebeurlijkheden voordoen. De natuur is onbarmhartig maar eerlijk en vooral streng rechtvaardig; wat zij dus doet in de Amsterdamsche winplaats, dat doet zij óók in de Haagsche //watervang", voor zoover in beide terreinen de omstandigheden over één kam kunnen worden geschoren. Bij een bezoek in do Vogelenzangsche duinen van den rapporteur op 14 Januari 1907, waarbij hem do Ingenieur der Gemeentewaterleidingen J. van Poelgeest tot geleider strekte, deeldo hij, d. i. de Directeur der Haagsche duinwaterleiding, met benijdenswaardige openhartigheid aan genoemden ingenieur mede, dat de hoofdstrang der draineering in de Haagsche//watervang", tevens de eenige hoofdtoevoerleiding ter lengte van 5000 Meter, geheel of ten deele verstopt x) is, en dat hij genoodzaakt zou wezen die draineerleiding schoon te maken, maar waartoe van de bevoegde autoriteit nog geen vergunning verkregen was. Dit //Schoonmaken" staat nagenoeg gelijk met geheele vernieuwing van dc draineerleiding, welke echter niet kan gebeuren alvorens een geheel afzonderlijke, vrij diep liggende afvoerleiding is gemaakt, mot alles wat daarbij komt. Van de waarheid hiervan heeft de adviseur zich kunnen overtuigen door een bezoek ter plaatse op 25 Augustus 1907, waarbij hem bleek, dat de ijzeren buizen, tor wijdte van 24 a 30 tot 32" voor een lengte van reeds circa 1000 Meter aanwezig waren, en volgens ter plaatse ontvangen mcdedeeling zou met het werk in September worden aangevangen. Alhoewel nu over deze Haagsche details geen absoluut afdoende, d. i. zuiver technische mcdedeeling kan worden gegeven, omdat, ondanks zijn openhartigheid, do rapporteur zich steeds al te veel dubbelzinnig uitdrukt, zoo eischt niettemin de bedoelde vernieuwing, of wil men liever //schoonmaak", zonder eenigen twijfel een zoodanige uitgaaf, dat reeds daarmede alleen de economische waarde van zulk een kunstwerk nagenoeg volstrekt vernietigd is. Deze heillooze, door biologische werking optredende gevolgen !) Wat met dit woord in zuiver teclinisehen zin bedoeld wordt, kan in dit advies niet nader verklaard worden, omdat zulks tot al te groote uitvoerigheid zou leiden. van horizontale — of in 't algemeen gesproken „ondiepe'' — draineerleidingen in het Vogelenzangsche duinterrein zijn door de ingenieurs der gemeente Amsterdam gelukkig nog bijtijds ingezien en, zij het ook ten koste van belangrijke uitgaven, onschadelijk gemaakt, terwijl men in de Haagsche z/watervang" daarmede nog moet beginnen. Het werk, wat evenwel nu in de Haagsche //watervang" staat te beginnen, kan echter niet streng genoeg veroordeeld worden, en zoo wordt de goê-gemeente bedot; er valt voor den adviseur zelfs niet aan te denken zulk een handelwijze als voorbeeld ter navolging aan te nemen, want nadat de //schoonmaak" (/Sic!) geheel zal hebben plaats gehad, zullen de reeds genoemde vernietigende verschijnselen, vermoedelijk na een zeer kort aantal jaren, nog veel heftiger optreden. De tweede oorzaak is van zuiver hydrologischen aard, waardoor de redenen verklaard worden, welke hebben geleid tot het in eere houden van het complex van open kanalen, zooals het in de Vogelenzangsche duinen als algemeen stelsel zonder risico toepassing kan en moet blijven vinden. Met verwijzing naar tal van gedrukte mededeelingen, zoo in de werken van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs als in het weekblad i,de Ingenieur" of elders, kan daaromtrent hier een en ander samengevat worden. De volgende opmerking moet echter voorafgaan. Hoe ook in de Haagsche //Watervang" de horizontale draineerwijze moge werken, zeer onlogisch is het daarbij te spreken van het nHaagsche stelsel", omdat van een //stelsel", althans van een juist beginsel, geen sprake kan wezen, immers dan is de werkwijze, die men voor do Haarlemsche winplaats gekozen heeft, — moge deze dan ook voor de Vogelenzangsche duinen volstrekt verwerpelijk zijn, — verre te verkiezen, want het kan toch niet betwijfeld worden, dat horizontale, in aanleg veel duurdere draineerleidingen slechts met ongelijk veel meer moeite en kosten kunnen worden //schoongemaakt", d. i. vernieuwd, dan vertikale bronbuizen; uit dat oogpunt wint de Haarlemsche vertikale het verre van de Haagsche horizontale werkwijze. Van een //stelsel" kan bijgevolg eigenlijk voor de Haagsche werkwijze geen sprake zijn, niet alleen omdat er in die wijze van doen meer dan één technische onvolkomenheid schuilt, ja zelfs stelselloosheid niet valt te ontkennen, maar ook omdat de toepassing verre van algemeen mogelijk is, veel meer niet dan hooge uitzondering kan wezen, terwijl er geen spoor van bewijs is te vindon, dat er in economischen zin kennelijk voordcelen mede worden bereikt: integendeel is juist van het omgekeerde het bewijs te leveren. Voor dit inderdaad buitengewoon harde oordeel zijn de onloochenbare argumenten te vinden in de jaarverslagen der Haagsche duinwaterleiding; 1) Dit bewijs zal later meer gedetailleerd geleverd worden, in liet derde gedeelte van dit advies. worden toch die verslagen zorgvuldig en vooral met kennis van zaken geanalyseerd, dan komt men tot geheel onverwachte, zelfs verrassende gevolgtrekkingen, doch het is hier de plaats niet om die te vermelden. Een dergelijk hard oordeel te moeten uitspreken is den adviseur onaangenaam, maar de omstandigheden dwingen hem er toe de waarheid te zeggen zooals die is, althans zooals hij die ziet. Do bedoelde jaarverslagen te lezen is voor den leek nagenoeg een niet te ondernemen werk, doch er is daarvan een bloemlezing samengesteld, welke desgewenscht kan worden overgelegd. Niettegenstaande veel van het bovenstaande reeds in 1890 kon worden vermoed, zij het ook op zeer onvolledige grondslagen, werd de reeds genoemde horizontale draineerleiding in de hiervoren genoemde Vogelenzangsche duinkanalen, zeventien jaren geleden tot uitvoering gebracht, d.i. te midden van omringende hooge grondwaterstanden, werd in de draineerlijn een zeer belangrijke depressie gevormd, welke uit den aard der zaak het grootst was ter plaatse van de afpomping in den verzaraelput, gebouwd aan het eind van het Nieuwkanaal in de onmiddellijke nabijheid van het boveneind van het hoofdafvoer- of Sprenkelkanaal. Hierdoor stelde zich een zeer bijzondere grondwaterbeweging in, dio weliswaar bij de uitvoering van het werk eenigermate door den schrijver werd opgemerkt, maar welke eerst vele jaren later door hem kon worden geanalyseerd en naar waarde geschat; er ontstond een grondwater-beweging, die niet in t minst geleek op een regelmatige draineering, welke toch voor een goede waterwinning veelal moet worden gel'ischt, en waarvan de analyse aanvankelijk op verschillende moeilijkheden stuitte, doch desondanks is later door den schrijver, althans in hoofdzaak, de principiëele fout van het kunstwerk aangewezen. Inderdaad min of meer verrassend was de uitkomst van het jaren lang voortgezet onderzoek, dat zulk een draineerleiding over betrekkelijk vrij korte afstanden telkens om en om positief en negatief werken kon, dat het grondwater dus niet alleen in de draineerbuis instroomde, maar er ook weder uitvloeide, en daardoor een duidelijk gekenmerkte, echter zeer samengestelde golfbeweging in liet grond- en buiswater ontstond. Dat als gevolg daarvan de verhanglijnen, — die toch reeds ten gevolge der boven omschreven biologische verstopping al steiler en steiler, d. i. slechter werden — zich hoogst ongunstig instelden en groote waterverliezen (wat het oppompen betrof) op den koop toe moesten worden medegenomen. Deze inderdaad belangrijke technische bijzonderheid is meer uitvoerig in eenige gedrukte stukken (technische literatuur) omschreven; \ aan d° juistheid, althans aan de zeer groote waarschijnlijkheid der opge¬ stelde verklarings-hypothese, valt niet meer te twijfelen. Dit cardinale gebrek tast de horizontaio draineorwijze, in 't bijzonder voor het onderhavige doel, als „stelsel" inderdaad tot in het hart aan en maakt de toepassing ervan over de geheele winplaats of over een groot deel ervan illusoir, met uitzondering slechts van één enkele, wel eemgermate denkbare, doch voor praktische toepassing niet in aanmerking komende mogelijkheid. Indien met name de Oranjekom, aan de oostelijke grens der winplaats gelegen, daar waar de grondwaterstanden steeds grooter daling aanwijzen, als open bassin belangrijk verdiept werd en daarin do allerlaagste spiegelstanden zouden kunnen worden onderhouden, dan zouden alle verhanglijnen in het algemeen min of meer naar dit centrale dépressiepunt kunnen afhellen; in verband daarmede is het niet geheel ondenkbaar om over een belangrijk deel der winplaats horizontale draineerleidingen onder do bodems der kanalen te ontwerpen, zóó, dat het groote gebrek van positieve èn negatieve draineering tot kleiner afmetingen zou zijn terug te brengen; nimmer echter is dat gebrek te ontgaan '). A priori evenwel mag gezegd worden, dat zulk een ontwerp de moeite van het omvangrijk werk er voor niet zou loonen, omdat eene verdieping der Oranjekom voor dit of voor welk ander doel ook, op zichzelf volstrekt uitgesloten behoort te blijven. Immers toch reeds één enkele blik op het geo-hydrologisch dwarsprofiel der duinen, in welk profiel de Oranjekom is opgenomen, doet zien, dat een verdere afmaling hier ter plaatse betrekkelijk zeer spoedig noodlottig zou worden voor de hoedanigheid van het drinkwater. Nadat de afinaling zoover zou zijn doorgevoerd, als noodig voor een voldoende onttrekking met horizontale draineerleidingen, zou wellicht al na een of twee jaren liet gewonnen water een verhoogd zoutgehalte aanwijzen, met alle daaraan verbonden en bijkomstige nadeelen en bezwaren. In het algemeen zou met het eigenlijke duinwater gemengd worden een grootere of kleinere, doch stellig steeds nog een te groote hoeveelheid water uit do geestgronden, welke thans buiten de winplaats liggen en die ten noorden en ten zuiden van de Oranjekom — dank zij den financieelen steun van de Gemeente Amsterdam — bevloeid worden met water uit de Leidsche Trekvaart, welk water door de bemaling van den Haarlemmermeerpolder een vaak hoog zoutgehalte bezit en ook overigens in geen enkel opzicht voldoet aan de eischen, aan goed drinkwater te stellen. Wat hierboven voor een oogenblik tot de denkbare mogelijkheden werd gerekend, moet om de opgegeven redenen volstrekt buiten beschouwing gelaten worden, en overbodig is het zeker hier te overwegen, of daarbij de leptothrix ocliracea al of niet ware te vreezen. Waar echter dat gevaar niet is te ontgaan, en blijkens in den lande op tal van plaatsen verkregen ervaring dus steeds ernstig te vreezen blijft, zal elke toepassing van zoogenaamde „ondiepe", d. i. slechts tot boven de kleiformatio reikende gesloten draineering, hetzij dan horizontaal of vertikaal, uitgesloten moeten blijven en te meer in het onderhavige geval, omdat het slechts geldverspilling zou wezen het bestaande, voor een groot deel reeds zeer mooie en bijzonder doeltreffende kanalennet belangrijk in zijn bedrijfswaarde te doen dalen. Mitsdien begaat de rapporteur — met zijn voorstel om het algemeene 1) Voor ieder ingenieur spreekt 't als liet ware van zelf, dat bij een openkanalen-stelsel zulk een gebrek, niet al den aankleve daarvan, niet bestaan kan. dépressiepunt voor zijn horizontale draineering te kiezen op de plaats, w-»r.r bij zijn pompstation heeft ontworpen. — d. i. veel te ver in de winplaats — een zóó grove fout, dat reeds daarmede alleen zijn rapport onherroepelijk veroordeeld is. Bovendien echter zouden, volgens ten stelligste sprekende ervaring, zeker binnen ongeveer vijf of zes jaren, na den aanvang der exploitatie, reeds zeer belangrijke deelen der draineerleidingen verstopt zijn, zoodat ook om die reden in beginsel niet op het Rapport-Si'ANG kan worden ingegaan. Nooit of nimmer zal het Bestuur der Gemeente Amsterdam de verantwoordelijkheid op zich moijen nemen om op dergelijke miserable grondslagen eenig besluit, welk ook, te baseeren. Wordt al het bovenstaande samengevat, dan mag met zekerheid gezegd worden, dat in de Amsterdamsohe winplaats het open-kanalen-stelsel in alle opzichten het beste is dat men kiezen kan, tenzij ware te bewijzen, dat al de opgesomde moeilijkheden en bezwaren geduld moesten worden, omdat het uit een hygiënisch oogpunt beter zou wezen het drinkwater in gesloten leidingen te verzamelen, d. i. het na do winning niet meer bloot te stellen aan mogelijke „oppervlakte-verontreiniging Dat bewijs is evenwel noch theoretisch, noch praktisch te leveren, ware het alleen slechts op grond van een meer dan vijftigjarige ervaring, maar bovendien zou het in gesloten leidingen gewonnen water toch steeds geaëreerd en gefiltreerd moeten worden. Er behoeft niet om te worden getreurd, dat het goede duinwater als „oppervlakte-water" moet worden gewonnen, alleen stelt zulk een winning als eiscli, dat men het goed doet en dat aan de middelen tot reiniging bijzondere aandacht is te schenken. Hoewel chemisch niet volstrekt onberispelijk, is het water uit deze door hare ligging bijna ideale winplaats van ziekten verwekkende smetten vrij te houden; hygiënisch is de winplaats voortreffelijk te noemen, maar daaraan moeten de middelen tot beveiliging en tot reiniging zich in alle opzichten met grootc zorgvuldigheid aanpassen, omdat eerst dan een ten volle betrouwbaar drinkwater is te leveren. Het kan niet ontkend worden, dat het vaste-stoffen-gehalte van het duinwater vrij hoog is, dat do hardheid, door steeds dieper afmalen in de laatste tw intig jaren, langzaam tot zelfs boven 15 D. gr. is gestegen, maar het eerste is ook door gesloten winning niet te wijzigen, terwijl het tweede daardoor eer verergerd en daarentegen zeer waarschijnlijk iets te verbeteren is door toepassing van doeltreffende middelen, die zullen leiden tot belangrijke verhooging van de waarde der winplaats. Een niet hoog genoeg tc waardeeren feit is het, dat met het open-kanalen-stelsel gedurende meer dan vijftig jaren in Amsterdam een drinkwater van nagenoeg steeds constante hoedanigheid en samenstelling is geleverd, wolk geluk bij goed beleid, ook voor de toekomst is te bestendigen, en men wake er voor, dat dit voor Amsterdam niet verloren gaat. Men herinnere zich de dagbladberichten in den afgeloopen winter, waarin luide geklaagd werd over onaangename smaak en reuk van het Haagsche duinwater, en nu mogen die klachten overdreven geweest zijn, eenige redenen daartoe zullen toch wel hebben bestaan. Heeft men in Amsterdam, althans in die mate, ooit daartoe aanleiding gevonden? Neen, de hoofdstad heeft zich in den loop van bijna 55 jaren (plaatselijke gebreken in het stadshui zen net daargelaten) nimmer te beklagen gehad over de hoedanigheid van haar drinkwater, waarvan van dek Si.f.en in 1894 kon schrijven: ,/1'eau des dunes, provonant do sable d'alluvion, dans un terrain qui n'est pas exposé è ètre pollué, est donc naturellement tres pure", en dat in den lando zelfs den roep van voortreffelijkheid heeft weten te verkrijgen; immers ook in al die jaren is het praktische bewijs geleverd, dat bij ordelijke en doeltreffende exploitatie omtrent infectie van dat water eenige vrees hoegenaamd niet gerechtvaardigd is. Het mag gezegd worden, dat gedurende vijftig jaren het duinwater — naar onze tegenwoordige wetenschap en kennis — met onvolkomen hulpmiddelen hoogstens slechts mechanisch is gereinigd en dat des ondanks het afgeleverde drinkwater nimmer wegens bacteriologische hoedanigheid tot klachten aanleiding heeft gegeven; het ontstaan of voortwoekeren van infectie-ziekten tengevolge van liet gebruik van duinwater is nimmer bekend geworden, er wordt zelfs door niemand aan gedacht en zoo is de gelukkige gevolgtrekking volkomen gerechtvaardigd, dat het duinwater, gewonnen uit de winplaats tusschen Vogelenzang en Zandvoort, in bacteriologischen zin voortreffelijk kan zijn en zal blijven, indien die winplaats goed beheerd en behandeld, het duin-complex met zorg beveiligd en het gewonnen water door zandfiltratie inderdaad goed gereinigd wordt. En ook dit laatste ligt tegenwoordig binnen ons bereik, omdat de filtratie van duinwater door duinzand, indien zij inderdaad zaakkundig gevoerd wordt, een zóó rein product oplevert, dat het aan de hoogste eischen kan voldoen. Dit alles echter doet een groote verantwoordelijkheid geboren worden, waarvan men zich wol bewust mag zijn. Indien dit alles zóó is en voor redelijken twijfel niet vatbaar kan zijn, dan mag toch gevraagd worden, of het wel oorbaar is zooveel goeds geheel onnoodig in de waagschaal te stellen, een zoo goed gebleken bedrijf met ondeugdelijke middelen te gaan bederven. Neen. beter is het dan to overwegen, of het goede wat men heeft langs technisch-wetenschappelijken1) weg uitgebreid èn verzekerd kan worden. En als men daartoe eindelijk besluit, dan moet daarbij evenwicht geöischt worden, en dit zal er slechts zijn, indien het bedrijf in elk opzicht den toets van blijvende waarde en blijvende deugdelijkheid kan doorstaan. Daarbij moet geëischt worden een zorgvuldige beveiliging, die zich aanpast aan een tot in de kleinste bijzonderheden doorgevoerde goede reiniging. Niet vóór dat aan deze drie voorwaarden voldaan is, heeft Amsterdam bet recht trots to zijn op een van de beste, groote, centrale en moderne watervoorzieningen der wereld, die het zich onvoorwaardelijk verzekeren kan. En liier werpt de adviseur den rapporteur openlijk voor de voeten, dat des heeren Stang's werk in technisch-wetenschappelijken zin meer dan treurig is. TWEE I) E GEDEELT E. „De aanleiding tot de onderhavige opdracht", — aldus vangt de rapporteur zijn inleiding aan —, „om te adviseeren m zake de Amsterdamsche Duinwaterleiding, is — uit den aard van de zaak — alleen daarin te zoeken, dat de exploitatie van de aan de Gemeente 'sGravenhago ter beschikking zijnde duinen van geringe uitgestrektheid en minder gunstige ligging, zonder de minste stoornis de noodige hoeveelheid uitmuntend water hebben kunnen voortbrengen, niettegenstaande eene buitengewoon snelle toeneming van de behoef ;e; terwijl de Amsterdamsche exploitatie, ondanks de aanwezigheid van eene prise d'eau van eene veel grootere uitgestrektheid -) en van eene bij uitstek gunstige ligging, zich niet in dezelfde gunstige uitkomsten heeft mogen verheugen." „ Uit den aard van de zaak" ? ? Zou deze voor den leek pakkende uitspraak wel zoo juist wezen als zij schijnt te zijn? Het antwoord, op deze door den adviseur gestelde vraag, zal door hem gegeven worden in de volgende regelen, waarbij echter alles wat de technische bijzonderheden raakt, verschoven zal worden tot het derde gedeelte van dit advies. Het zal niet door den adviseur worden ontkend, dat inderdaad het hierboven aangehaalde, althans de zin ervan, vrij algemeen in den lande is geloofd en wel doordat de rapporteur, in zijn hoedanigheid van Directeur der Haagsche Duinwaterleiding, gedurende ongeveer twintig jaren onveranderlijk in zijn houding, steeds al zijn uitspraken, geschriften, enz., met kunstige vaardigheid voorwaar, zóó heeft weten in te kleeden, dat zijn, hoogstens op Haagsche praktijk steunende meening steeds meer en meer ingang vond, waardoor zijn persoon een aureool van autoritair gezag en zijn werk, zonder eenig juist op het doel afgaand onderzoek door deskundigen, aldoor meer den naam van voortreffelijkheid kreeg. Zulks is inderdaad hoogst opmerkelijk, omdat de rapporteur wel, voor hen, die het hooren wilden, veel bewerende, nooit eenig teclmiscli-wetenscliappelijk bewijs heeft bijgebracht of kunnen bijbrengen voor wat door hem in woord en geschrift werd gezegd, ten ware men daarvoor in do plaats wilde stellen, dat hij — zulks mag hem ter eere worden nagegeven — met ongewone handigheid zijn doen en laten zóó met dubbelzinnigheid en schijnredenen heeft weten te omkleeden, dat het groote 1) De adviseur cursiveert dit woord. 2) „Dit verschil in uitgestrektheid der beide watervangers vertoont zich duidelijk op de onder bijlage N. 2/3 voorkomende kaart (der draineeringen van de Haagsche Duinwaterleiding), waarop met roode lijnen en op dezelfde scliaal is aangegeven de kanalen en de binnenzoom der Zand voorts che duinen." publiek hierin argumenten zag en die omkleeding aannam als een afdoende verdediging, haar beschouwende als een onweerlegbaar bewijs van voortreffelijkheid van het geleverde werk. Men make een vergelijking, en denke zich een financieele onderneming, welke op papier niet alleen, maar ook in de uitkeeringen aan aandeelhouders, enz., schitterende zaken doet. De directeur is de ziel der onderneming, hij doet wat hij wil: de resultaten zijn immers zoo mooi. Een accountants-onderzoek? Waartoe zou dat dienen? Aan onregelmatigheden in het beheer, enz., veel minder aan de mogelijkheid van staking der betaling valt te denken. Zou zulk een beheer bijvoorbeeld door een andere maatschappij, of door een gemeente of door wien ook worden nagevolgd, zonder dat vóóraf door een zeer deugdelijk accountants-onderzoek bewezen was, eenerzijds, dat inderdaad alles op goede grondslagen stond, en anderzijds, dat bijv. ook do kasmiddelen juist met de boeken sluitend bevonden werden? Welk verstandig mensch zou zoo iets doen of het voorstellen te doen? Maar wat mag dan toch wel de oorzaak zijn, dat zulk een deskundig onderzoek omtrent het bedrijf der Haagsche waterleiding achterwege bleef en toch een voorstel is gedaan om de daar gevolgde wijze van doen elders toe te passen ? Die oorzaak kan niet anders zijn geweest dan een blind vertrouwen, en hoe kon dat op zijn beurt geboren worden en in 'tloven blijven? Tot die geboorte van dat blinde vertrouwen en het groeien ervan hebben stellig twee £eiten belangrijk bijgedragen, en die zullen hier worden gememoreerd. 1'. De strijd over het draineerings-vraagstuk, voor en na 1894 gevoerd tusschen den toenmaligen ingenieur der Duinwatermaatschappij den heer J. van Hasselt en den heer Th. Stang, waarin, hoewel het goed recht aan diens zijde was, de eerste door het toen heerschende gebrek aan afdoende technische ervaring en bewijzen, feitelijk voor don grooten kring van oningewijden de nederlaag leed. Zij 't onbewust, de publieke opinie streek een vonnis, en daarvan heeft geen revisie plaats gehad. 2". De strijd over do blijvende waarde van de Haagsche ,/Watervang" in 1902 tusschen den ingenieur den heer H. P. N. Halbertsma, toenmaals lid van den Haagschen Gemeenteraad, en den directeur der Duinwaterleiding aldaar, waarin eveneens door gebrek aan voldoend tastbaar bewijsmateriaal, de palm der overwinning, eveneens in hoofdzaak ten onrechte, aan den directeur werd toegekend. Ook hierna velde de publieke opinie haar vonnis, en ook daarvan is geen revisie gevraagd. Niet één, doch meerdere „nieuwe feiten" deden zich echter gaandeweg voor, welke luide om revisie dier vonnissen vroegen, en toch mag het niet al te veel verwondering baren, dat, na twee zulke overwinningen, de rapporteur zich onfeilbaar rekende en dus meer en meer bevestigd werd in de schijn-juistheid van zijn alleenstaand streven. Van veel en diepgaande zelfkennis getuigt zulks echter niet, want na den strijd van omstreeks 1894 had de rapporteur wijzer gedaan zichzelf toe te roepen: nog één zoon overwinning en ik ben verloren! Daartoe is hij evenwel niet gekomen, omdat, alweer naar den schijn, de uitkomsten van zijn praktisch werken hem steeds vaster in den zadel hadden gebracht eu dit, voor den leek misschien wel het meest sprekende schijn-feit, is dan ook oorzaak geworden, dat zoo in Amsterdam als elders leeken watertandend hunne oogen op zijn werk hebben gericht. In dien zin is de aanvang der inleiding van het rapport, hoewel onwaar, van het standpunt des rapporteurs niet geheel onbegrijpelijk. Evenwel, la vérité est en marche, van de vonnissen wordt revisie aangevraagd, omdat zich al meer „nieuwe feiten" hebben kenbaar gemaakt. De rapporteur had als technicus niet het recht zich tevreden, te stellen met het leekenoordeel, hij had zich daadwerkelijk beliooren te overtuigen, dat zijn werken den toets der wetenschappelijke techniek blijvend konden doorstaan. Zulks heeft hij niet gedaan en hij heeft het niet kunnen of niet willen opmerken, dat de Nederlandsche ingenieurs zich steeds verdei van hem hebben verwijderd. Toch zijn er in den loop der jaren redenen te over geweest, die hem tot inkeer hadden kunnen en moeten brengen; immers de aanleg en inrichting van de winplaatsen der waterleidingen voor meerdere steden, waarvan de namen hier nu niet behoeven te worden genoemd, op zijn advies tot stand gebracht, hebben, evenals het werk in de ^ ogelenzangsche duinen in 1890—'91, volstrekt fiasco gemaakt. Die feiten hadden hem tot nadenken moeten stemmen en hij had daarop de hand in eigen boezem moeten steken. Had hij dat gedaan, dan zou hij, toen het lid van den Amsterdamschen Gemeenteraad Mr. Z. van den Beegh, hem kwam consulteeren, als eerlijk technicus het vóór en tegen openlijk hebben besproken, doch dat heeft hij niet gedaan eu het gelaten bij het opsommen van wat vóór scheen te pleiten en. op die wijze den Amsterdamschen leek om den tuin geleid. Dat men voor Amsterdam, ten einde raad omtrent het drinkwatervraagstuk in de hoofdstad, hulp en heul zoekt bij den rapporteur, dat mag niet door hem geschreven worden op rekening van eigen voortreffelijkheid, want hij had, na al hetgeen over zijn wijze van werken reeds in het midden was gebracht, allereerst moeten bedenken, dat óók hij zich vergissen kon. Hij had voor het minst moeten overwegen, dat, hoe ook overtuigd van eigen onfeilbaarheid, deze, waar het een zuivere zaak van techniek en economie geldt, door den leek niet mocht noch kon worden beoordeeld of gewaardeerd, tenzij hij, d. i. als aanstaand rapporteur, daarbij voluit had gezegd, wat hij had kunnen en had moeten weten. Hij had niet over het hoofd mogen zien, dat men in Amsterdam, zich daar in verlegenheid wanende, bij den directeur der Haagsche waterleiding hulp zocht, ómdat men meende geen vertrouwen meer in eigen raadsman te mogen stellen. Dat wist de rapporteur zoo goed als ieder in den lande, en alvorens toen zijn bemiddeling te verleenen, was het voor het allerminst zijn plicht geweest te onderzoeken of daarvoor werkelijk gegronde redenen bestonden, m. a. w. of dat vertrouwen terecht was opgezegd. Stond hij daarvoor niet hoog genoeg, zoo had hij dan toch vooraf eeuige ruggespraak met den directeur der Amsterdainsche waterleidingen moeten houden, om althans naar oenig gemeen overleg te streven. Het doet niets ter zake, of al dan niet het bovengezegde vertrouwen geschokt is door het commissoriaal rapport van 1902, met al den aankleve van dien, want alvorens zich te laten indringen tusschen den adviseur van rechtswege en het Gemeentebestuur van Amsterdam, had hij slechts een daad van rondborstigheid en eerlijkheid betracht, indien hij vooraf ten minste eenig overleg had beproefd. Door zulks na te laten heeft hij zich schuldig gemaakt aan zelfoverschatting en zich gedrongen op een plaats, die de zijne niet is. Geloof in eigen voortreffelijkheid vormt voor den rapporteur de aanleiding tot de opdracht, die hij ten slotte een vereerende noemt, en het zij hem oprecht toegewenscht, dat hij dat geloof, zij 't ook geheel ten onrechte, behouden mag, want het verlies daarvan brengt hem stellig noodlottiger wijze tot ongeloof aan zich zelf, alzoo tot een vreeselijken toestand. Hoe gaarne de adviseur hem zoo iets hadde bespaard, is zulks toch onmogelijk, omdat die voortreffelijkheid niet bestaat, terwijl dat geloof in eigon-schijn-voortreffelijkheid hem als rapporteur den weg nog meer heeft verbijsterd. In het derde gedeelte van dit advies zal in bijzonderheden worden aangetoond, dat do gewaande voortreffelijkheid slechts in een aaneenschakeling van holle zinnen bestaat, terwijl reeds in het eerste gedeelte de juiste, doch door den rapporteur verzaakte beginselen, op grond van principiëele waarheden, aangewezen zijn. Uit den aard der zaak is bijgevolg de aanleiding tot de z. g. vereerende opdracht logisch niet te vindon in een voortreffelijkheid, welke niet bestaat, noch ook bestaan kan, doch zij werd geboren uit een averechtsche plaatsing van vertrouwen, en wio ook daartoe meenen mocht het recht te hebben, de rapporteur had zich moeten wachten mede daarin een rol te spelen. gemiddeld etmaal-debiet over een jaar gerekend, de hoeveelheid van 24.000 Ms slechts weinig heeft overschreden, en liet intreden van een bij uitzondering drogen zomer bijna altijd oorzaak was, dat een gedwongen zuinigheid in liet verbruik moest worden betracht. Men kan dus het rendement per etmaal van de Amsterdamsche prise d'eau niet hooger rekenen dan gemiddeld 1 M3 water per strekkenden Meter kanaal. Dit is bij de 's-Gravenhaagselie Duinwaterleiding geheel anders. De in gebruik zijnde draineerleidingen bedragen meestal niet meer dan 10.000 strekkende Meters en somtijds minder, terwijl het gemiddeld etmaalvorbruik in de laatste jaren steeds hooger was dan 20.000 M3, wat dus op een rendement per etmaal wijst van meer dan het dubbele van het Amsterdamsche. Uit de gegeven grafiek blijkt mede de onjuistheid van deze woorden, immers in 1905 is voor beide gevallen het rendement per strekkenden Meter draineermiddel nagenoeg geheel gelijk, waaruit onvoorwaardelijk de slotsom is te trekken, dat de zin dezer woorden van den rapporteur niet op waarheid berusten kan. wVerschil in watergevend vermogen". Woorden van den rapporteur (bladz. 2 van het Rapport*: Het verschil tusschen het watergevend vermogen der beide watervangen is echter veel grooter en dit blijkt overtuigend uit liet feit, dat zelfs bij de beperking van de in werking zijnde draineeringen tot 10.000 strekkende Meters niet eens de helft van de toe te laten afpomping van den waterspiegel plaats heeft. De talrijke waarnemingen van den laatsten tijd bewijzen bovendien onweerlegbaar, dat het watergevend vermogen per etmaal van de onderdeelen, die s> dert 1895/1896 zijn aangelegd, moeten gesteld worden op een minimum van 15 M3 per strekkenden Meter met een maximaal etmaal-vermogen van meer dan 25 M3 per strekkenden Meter 1), zooals hieronder zal worden aangetoond. 1) Van de horizontale draineeringen. //De talrijke waarnemingen van den laatsten tijd", hierboven bedoeld, bewijzen niets voor het watergevend vermogen van de Haagsehe ,/watervang", immers ook in één der jaarverslagen leest men omtrent den toestand der werken van de duinwaterleiding te 's-Gravenhage: //Slechts door gedurende een reeks van jaren den waterstand in de verschillende kanaalpanden en liet verbruik te blijven waarnemen, kan bij benadering het gemiddeld productief vermogen van elk der panden bekend worden." Maar ook, wat beteekent de uitdrukking //een minimum-vermogen van 15 M3 per strekkenden meter?" Wie dit weet, mag liet zeggen. En verder: //niet een maximaal etmaal-vermogen van meer dan 25 M3 per strekkenden meter" ? ? Zulke cijfers bewijzen niets, want daarmede kent men het vermogen van het geheel niet; immers daar de draineerleidingen in do Haagsehe //Watervang" een lengte hebben van ruim 15000 Meter, zou de maximaal-capaciteit dier //watervang" door den rapporteur begroot kunnen worden op 15000 X 25 Ms = 375.000 Ms per vier en twintig uren. hetgeen blijkbaar volstrekt'onwaar is. Bovendien geeft de rapporteur in zijn jaarverslag over 1904 voor dit grootste vermogen op 1958 X 24 M3 = 46.992 M3. Evenwel ook dit cijfer is onwaar, althans niet proefondervindelijk vastgesteld, immers gedurende een reeks van jaren is slechts ongeveer 20.000 M3 per etmaal geleverd.*) //Oorzaken van de zooveel gunstiger uitkomsten". Woorden van den rapporteur (bladz. 3 van het Rapport): De oorzaken nagaande van de zooveel gunstiger uitkomsten van de 's-Gravenhaagsehe exploitatie, dan zijn deze ontegenzeggelijk te zoeken in de beide navolgende omstandigheden: 1° dat de Directie der 's-Gravenliaagsclic Duinwaterleiding nimmer heeft kunnen instemmen met de Amsterdamsche schrikbeelden aangaande de verzouting van de prise d'eau, die het gevolg zou zijn van eene afpomping tot een lager peil dan A.F.; 20 dat het door mij sedert 1884 bij de 's-Gravenhaagsehe Duinwaterleiding ingevoerde draineerstelsel de mogelijkheid heeft doen ontstaan om op eenvoudige en weinig kostbare wijze de beschikking te verkrijgen over de groote hoeveelheden goed water, welke door de ter dispositie staande duinterreinen kan worden geleverd. Hieromtrent merkt de adviseur het volgende op: 1" wDat de Directie der 's-Gravenhaagsehe Duinwaterleiding nimmer heeft kunnen instemmen met de Amsterdamsche schrikbeelden''... enz., is zeer begrijpelijk, want ook do Directie der Amsterdamsche Waterleidingen stemt niet in met schrikbeelden; wat deze directie doet of voorstelt, steunt op goede gronden en deugdelijke gegevens, terwijl omgekeerd do houding van de Haagsche Directie o. a. blijkt uit do navolgende aanhaling uit de //Bijlagen van de handelingen van den Gemeenteraad van 's Gravenhage, 1901, bladz. 313", welke luidt: //Gedurende liet tijdvak, dat het naar het midden hellend bekken of bassin van grondwater zich vormt, moet natuurlijk het water in de peilputten dalen, doch dit bewijst alleen dat het draineergebied in wording is en zijne grens over een zeker aantal jaren zal bereiken en in die periode verkeeron wij thans, terwijl nog eene reeks van jaren zal heengaan, voordat dit proces ten einde is en dan zal eerst do tijd aanbreken, waarin men kan beoordeelen hoe groot het watergevend vermogen van de duinstreek feitelijk is". Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat de Haagsche Directie het watergevend vermogen niet kent, maar dit aan de toekomst overlaat. 2° Het vermogen van de //Watervang" kent de rapporteur niet, slechts heeft hij een middel ingevoerd jom op eenvoudige" (sic!) //en weinig kostbare wijze" (sic! sic!) //de beschikking te verkrijgen over de groote hoeveelheden goed water, welke door de ter dispositio staande duinterreinen kunnen worden geleverd". 1) Niettegenstaande spranken geregeld werden uitgebreid. Is het ingevoerde middel eenvoudig? Noen, veel minder eenvoudig dan het open-kanalen-stelsel van Amsterdam. Is het weinig kostbaar? Neen, in 1906 bedroeg het kapitaal, gestoken in de draineermiddelen der Haagsche „watervang", evenveel als het kapitaal, dat in 1886 in do draineermiddelen der Amsterdamsche winplaats vastgelegd was, d. i. ongeveer f 1.100.000. In deze jaren leverde respectievelijk de ,/watervang" 21.633 M3 en do ,,winplaats" 22.800 M3. Hieromtrent nog een paar sprekende voorbeelden: a De gesloten draineering volgens het Haagsche stelsel, in 1890—'91 gemaakt in de Vogelenzangsche duinen, heeft gekost f 486.600 x) over een draineerlengte van 3733 M1. Zij leverde gedurende bijna 10 jaren 20 millioen M3, of gemiddeld 6000 M3 per etmaal, en was daarna wegens verstopping en andere gebreken niet meer bruikbaar. Het water uit dit draineermiddel heeft gekost 2,43 cent per M°. b Het open Westerkanaal, lang 4200 M1, leverde in de eerste 10 jaren 25,5 milliorn M3, of gemiddeld per etmaal 7000 M3, terwijl de aanlegkostcn voor bet draineermiddel bedroegen f 402.700, en het water per M3 dus niet meer kostte dan 1,6 cent. Nu is dit open kanaal nog volkomen intact; hot blijft (bij goed beleid) dezelfde hoeveelheid leveren, en aangezien in de bovenstaande vergelijkende berekening de aanlegkosten als afgeschreven kunnen beschouwd worden, is bijgevolg de levering in de volgende jaren om niet verkregen en dit zal zoo kunnen blijven. ,/1° VEltZOUTI .NGSSCH 1UKBF.F.T. DEN". Woorden van den rapporteur (bladz. 3 van het Rapport): Het is hier, volgens mijne opvatting, zeker de plaats om in eenige beschouwingen te treden, ten einde het ongegronde van deze vrees aan te toonen. Ik zal daarom beginnen met eene inededeeling omtrent de ervaring, die bij de exploitatie der 's-Gravenhaagsehe Duinwaterleiding is opgedaan bij de uitvoering van een werk, dat bijna 12 jaren achtereen heeft geduurd en dat als eene beproeving 1 outrance kan beschouwd worden en verdere discussie dienaangaande zoo goed als overbodig maakt. Men oordeele: Gedurende liet bijna 12-jarige tijdperk, dat gelegen is tusschen de maand September van het jaar 1889 en Mei 1901, werd den geheelen tijd alleen het voorste pand van de watervang gebruikt om in de behoefte van den dienst te voorzien, ten einde in het belang van de uitvoering der werken ten behoeve van de prise d'eau rondom het Pompstation het peil zoo laag mogelijk te houden. Daardoor konden op zeer weinig kostbare wijze deze werken over eene lengte van ruim 7500 Meter voltooid worden. Deze uitvoering duurde — zooals gezegd — bijna 12 jaren, gedurende welke het peil voortdurend, d.i. winter en zomer, dag en nacht, beneden 1) Hiervan zoude hoogstens de waarde der locomobielen en centrifugaalpompen behoeven afgetrokken te worden, doch dit maakt slechts een gering verschil. Toename /h.Gemidd: Hoofdelijk Etmaal Verbruik per jaar van het„Drinkwater"(Duin + Bron) volgens jaarverslagen. bevolking moet zicli wennen aan meerder gebruik, do //waterbeschaving", omschreven in het Rapport en Voorstel, moet toenemen. De behoefte aan meer water hoeft zich meer dan twintig jaren niet kunnen ontwikkelen; de watervoorziening heeft al die jaren een kwijnend bestaan geleden. Ook de tweede reden, waarom volgens de nota, het uitgangspunt zou moeten worden opgegeven is onjuist; wel is waar is liet mogelijk geweest uit de bestaande winplaats tijdelijk in de behoefte te voorzien, doch het bewijs, dat op zulk een wijze in de toekomst voortgegaan mag worden, wordt noch in do nota noch ook in hot daaraan aansluitende RapportStang geleverd. Omgekeerd gaat Mr. Z. van den Bergii in zijn nota uit van een jaarlij ksche toeneming van hot verbruik, welke eigenlijk als een greep in den blinde, gesteld wordt op pl.m. 1 liter per hoofd. Op grond toch van welke deugdelijke overweging wordt dit hoogst gewichtige uitgangspunt gekozen? In een missive van 27 September 1904, die aan den steller der nota wel niet onbekend kan zijn gebleven, wordt do ontwikkeling van het waterverbruik nagegaan aan de hand van statistische gegevens; na een aanvankelijk snelle toeneming wordt daarin, na 1905, een regelmatige vermeerdering van gemiddeld 2,5 liter per hoofd en per jaar gevonden. Dit gemiddelde is ook blijkens de sinds dien opgedane ervaring eer te klein dan te groot, en moet men dus afgerond 3 liter aannemen. Men zie nevenstaande grafiek. Hoe kan verwacht worden, wanneer Mr. Z. van den Bergh zoo'ii beginsel-fout maakt, dat daarop iets goods is te bouwen? Omtrent de hierbedoelde verbruiks-vermoerdering is zeer uitvoerig gehandeld in het eerste hoofdstuk van het Rapport en Voorstel, waarnaar verwezen wordt. Hne goed ook bedoeld, toch wijst de nota op een zeer groote verwarring van denkbeelden; dat dit inderdaad zóó en niet anders is zal, zoo beknopt mogelijk, met enkele aanhalingen geschetst worden. Men leest o. a.: wMijn bedoeling is niet telkens opnieuw eene waterkwestie te hebben. Het plau moet vaststaan". Welnu, zoo'n plan is opgemaakt door iemand, aan wien Mr. Z. van den Bergii zijn vertrouwen heeft geschonken, en wat is er het resultaat van geweest? Laat men daarop ingaan, en men zal niet één, doch tallooze ivaterkwestié'n hebben en meerdere krijgen. Het moge niet de bedoeling van Mr. Z. van den Bekgh zijn, maar indien in den geest der nota iets, in welk opzicht ook, geheel of gedeeltelijk inderdaad door de Gemeonte gevolgd wordt, dan voorspelt de adviseur zonder eenigen omweg en onvoorwaardelijk aan Amsterdam een toekomst vol water-misère. Velen zullen met den adviseur instemmen, wanneer hij zegt, dat er zelfs in ieders naaste omgeving veel ellende is, maar ook, hoe velen zijn voor watervang-doeleinden in do residentie niet met het geld gewoekerd, en dit dank zij een blind vertrouwen. Zulk een ,/stelsel" van uit 's Gravenhage overgebracht naar de Arasterdamsche winplaats, zou Amsterdam in allerlei groote moeilijkheden brengen, welko uit al het voorafgaande op voldoende wijze zijn af te leiden. Dit zoo zijnde, mag verder het hierboven aangehaalde met stilzwijgen worden voorbijgegaan. Woorden van den rapporteur: Het is •waarschijnlijk, dat met de daardoor verkregen hoeveelheid beschikbaar water zal kunnen volstaan worden gedurende de eerste halve eeuw. Mochten echter de verwachtingen ten opzichte van de toeneming van het verbruik, uitgedrukt in de nota van Mr. van pen Beegh, overschreden worden — hetgeen ik in den loop der tijden zeer goed mogelijk acht — dan blijft nog overvloedige gelegenheid over om in de behoefte te voorzien door de kanalen van de 2e en 3e groep te draineeren. Desverkiezende kan het Westerkanaal voor langen tijd ongebruikt worden gelaten. Ondanks de „watermeters voorgeschreven voor besproeiing (zie bladz. 21 van het Rapport), ondanks de „algemeen? toepassing van de drukregeling gedurende den nacht", *) ondanks de „invoering van contrólemeters in alle2) perceelen met closets en baden", ondanks de groote hoeveelheden water, die in den Haag nog bovendien aan den vrij goeden zandbodem voor bijzondere doeleinden worden onttrokken, ondanks de stijging \an de opbrengst per kubieken Meter geleverd water met 50 % in ongeveer tien jaren, ondanks dit alles neemt zelfs in die stad het verbruik toe van 82,5 tot 87 liter in vier jaren, en bijgevolg is het begrijpelijk, dat de rapporteur het „zeer goed mogelijk acht", dat „de verwachtingen ten opzichte van de toeneming van het verbruik, uitgedrukt in de nota van Mr. Z. van den Bekoh, overschreden worden". Doch indien hij zulk een overschrijden „zeer goed mogelijk acht", waarom heeft hij dan ten opzichte daarvan geen berekening ingesteld en slechts medegedeeld: „het is waarschijnlijk, dat met de daardoor verkregen hoeveelheid beschikbaar water zal kunnen volstaan worden gedurende de eerste halve eeuw." Een leek moge deze uitspraak vertrouwen inboezemen, een ter zake deskundige, die het, werk van den rapporteur zóó nauwkeurig nagaat, als dit nu voor velen mogelijk is geworden, zal haar hoegenaamd geen waarde toekennen. * Woorden ran den rapporteur (bladz. 19 en 20 van het Rapport): Het bovenstaande kan samengevat worden in de navolgende CONCLUSIE N. 1« Het thans in de Zandvoortsche duinen toegepaste stelsel tot wateronttrekking door middel van open kanalen of door verticale tot grootere diepte dan 21 M. -r N.A.P. gaande draineeringen, behoort te worden 1) Wijzende op volstrekt verkeerde toestanden. 2) De adviseur vraagt, of dit waar is.