HET GOUDEN FEEST VAN HET NEDERLANDSCH TIJDSCHRIFT YOOR GENEESKUNDE. ,JANUARI 1907. fr.r-o, LXHJb Neder). Tijdschrift voor Geneeskunde. — 1907. — Eerste Helft, No. 1. Amsterdam, 1 Januari 1907. HET GOUDEN FEEST VAX HET TIJDSCHRIFT. Toen vijftig jaren geleden ons Tijdschrift werd geboren, verdrongen y.ieh rondom zijn wieg heel een schaar van bloedverwanten, wier vreugde ongeveinsd was, vreugde over de eindelijke vervulling van vurig gekoesterde verwachtingen, vreugdevolle verrassing ook over de zeldzame afmetingen en het gezonde voorkomen van den pasgeborene. In het groote bed naast de wieg lag, stralend van geluk, de jonge moeder, de Xederlnndxche Maatschappij tot berorderim/ der Geneeskunst. Haar blijdschap — behoeft het wel gezegd! — was inniger dan die van al de anderen. 1) De zwangerschap was niet zonder bezwaren verloopen. Meer dan eens was het gevaar voor een wreede verstoring van haar hartewensch zeer dreigend geweest. Haar voldoening, en dankbaarheid waren ten volle gerechtvaardigd! In zijn herdenkingsrede bij het zilveren feest van het Tijdschrift •reeft israels 2) een geschiedkundige uiteenzetting ter verklaring van het vreemdsoortige feit, dat dit blad, van zijn intrede in de wereld af, zich niet als een zwakke zuigeling, maar als een krachtig volwassen man vertoonde. 1) Ned. Tijdtchr. voor Geneesk. 1857, jaargang I, blz. 3: „Het hoofdbestuur verheugt zich recht hartelijk over deze treffelijke uitkomst van een zoo belangrijke en moeilijke zaak". 2) Bundel, uitgegeven door de leden der vereeniging: „Ned Tijdschrift voor Geneesk." b\j gelegenheid van haar 25-jarig bestaan, Amst. 1S82. Ziehier de feiten: Terwijl tusschen de jaren 1840—50 in de ziektekunde een volslagen omwenteling was tot stand gekomen en de heelkunde „in al haar afdeelingen haar wedergeboorte en opheffing vierde", vonden al deze gewichtige gebeurtenissen, dit krachtig streven naar licht en vooruitgang slechts luttel weerklank in de vaderlandsche geneeskundige pers. De innerlijke waarde van deze hield allerminst gelijken tred met haar steeds klimmende uitbreiding. „De versnippering van krachten moest tot een zwak leven leiden", zei donders in zijn openingsrede van de negende algemeene vergadering der Maatschappij \), „een zwak leven, dat men zelfs door een parasitisch teren op vreemde sappen niet kon verbergen." Een door het hoofdbestuur in 1850 benoemde commissie (waarover hieronder meer) dacht er niet anders over: Veel, zeer veel, werd er in de geneeskundige bladen van die dagen gevonden, „wat den tijd, aan de lezing besteed, ter nauwernood waard is en er alleen maar uit gebrek aan betere stoffe in word opgenomen" 2). Zij spreekt het dan onbewimpeld uit, dat niet alleen geen der bestaande tijdschriften, maar dat ook deze alle tezamen aan de eischen der journalistiek niet konden voldoen. Malta sed non multuml liet eigen Tijdschrift der Maatschappij had, trots bekwaamheid en ijver van zijn redacteuren, in de zeven jaren van zijn bestaan slechts teleurstellingen opgeleverd. Volgens israëls: „een tobberij zonder einde; geen algemeene vergadering of er werden klachten gehoord over ongeregeld verschijnen; dan was er gebrek aan medewerking; dan was liet wetenschappelijk gedeelte te wetenschappelijk; dan weder was de redactie te zwaartillend in het opnemen van stukken; geen einde aan al het klagen!" Aan het slot van den eersten jaargang (1850) komt reeds de redactie met een jammerklacht over gebrek aan medewerking; in de algemeene vergadering van 1851 doet de afdeeling Haarlem het voorstel, het Tijdschrift om de drie maanden te laten verschijnen; in 1852 stelt Delft voor, het wetenschappelijk gedeelte te doen vervallen; in 185.'> Onderdendani een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid alle Xederlandsche geneeskundige tijdschriften te doen samensmelten tot één. In 1855 brengt de redactie, als maatschappij-commissie, over dit laatste plan verslag uit en ontkent die mogelijkheid. Het volgend jaar komen (van Groningen en Zutphen) wederom twee voorstellen tot opheffing van liet wetenschappelijk gedeelte, of wel om het tijdschrift niet meer in eigen beheer te houden. Deze voorstellen nopen liet hoofdbestuur de zaak andermaal commissoriaal te maken. Deze commissie (sc'HNF.KVOOHT, 1'ENN en I,EHMA>>) komt tot onverwacht bevredigende uitkomsten. Zij wordt met open armen ontvangen door de; vooruitstrevende jonge Anisterdamsche geneeskundigen, die, na een mislukte poging om de (Irneeskimdiiie Courant leven in te blazen, het 1) Ned. Tijdschr. voor Genecsk. I, 1857, blz. 449. 2) Tijdschr. der Ncd. Maatschappij lot bcv. der Genecsk., Vil, 1850, blz. 1(58. Xederlandsch Werkblad roor Geneeskundigen haddon opgericht l). (Tezamen lijk slaagt men er in, ook de redacteuren van het Praktisch Tijdschrift roor Geneeskunde, het Repertorium en het AW. Tijdschrift roor (jerechtelijke Geneeskunde en Psychiatrie over te halen, zich met de redactie van het 'Tijdschrift der Maatschappij te vereenigen tot één lichaam, dat een nieuw weekblad zal uitgeven, waarin tevens de publicaties der Maatschappij zullen verschijnen. Deze regeling wordt door de algemeene vergadering met bijna eenparige stemmen aanvaard, en door de Nederlandsche geneeskundigen, die ten getale van ruim 9(X) als inteekenaren toetreden, metterdaad bekrachtigd. Den eersten Januari 1857 verschijnt dan, met een stat' van 28 redacteuren, het eerste nummer van het Xederlandsch Tijdschrift roor Geneeskunde, tevens orgaan der Xederlandsche Maatschappij tot herordering der Geneeskunst. Al zijn dus de wetenschappelijke krachten van vele zijden bijeengekomen,'het was toch met recht voorwaar, dat ik het Tijdschrift voorstelde als uit den schoot der Maatschappij tot herordering der geneeskunst geboren. Noopt een herdenkingsdag, als wij heden vieren, tot terugblikkend navorschen, wij zijn zoo gelukkig de aandacht onzer lezers te kunnen vragen voor iets meer dan de geschiedenis van het Tijdschrift alleen. Wij hadden het voorrecht, van den nog altijd jeugdigen J. w. r. tilants, den eenigen nog levende van de 28 leden onzer eerste redactie, een opstel te ontvangen over de lotgevallen der Anisterdamsche gasthuizen in de laatste halve eeuw, een belangwekkend stuk zelf doorleefde geschiedenis, bekorend door den daarin tintelenden glans van een benijdenswaardig helderen levensavond. Deze ons aangeboden feestgave bracht ons op het denkbeeld, voor dit eerste nummer van den nieuwen jaarkring, ook voor andere onderdeden der groote geneeskunst terugblikkende opstellen uit te lokken. Dank zij de welwillendheid van zoovele op verschillend gebied uitblinkende vakgenooten, zijn wij daarin wel geslaagd. (leeft men zich rekenschap van den verbazonden vooruitgang der geneeskundige wetenschap en kunst in de afgeloopen vijftig jaren — de woder-opbouw van heel de ziektekunde op een hechten natuurwetenschappelijken grondslag; de veelzijdige toepassing van natuuren scheikunde ook op het ziektekundig onderzoek; de buitengemeen vernuftige onderzoekings- en bebandelingstechniek in elk onderdeel der geneeskunst; de heelkunde, zich krachtig ontwikkelend onder de zegening der algemeene en plaatselijke verdooving; heel- en verloskunde beide, ruimschoots genietend van de weldaden der asepsis; het ontkiemen en groeien van een dozijn nieuwe takken aan den ouden 1) ÖILDEMEESTEK, I8KAKLK, PENN, RIEHM, 8CHRANT en J. W. H. TILANUS. * boom der geneeskunde, welhaast elk voor zich een boom gelijk, vol bloeiend leven — dan dringt de vraag zich op, de gewetensvraag, of het Tijdschrift bij dezen algemeenen vooruitgang niet is ten achteren gebleven, of het hem wel gelukt is, de telkens nieuwe uitkomsten van onderzoek en arbeid bekend te maken bij de Nederlandsche kunstbroeders, of zijn eigen oorspronkelijke bijdragen wel op een hoogte zijn gebleven, niet onwaardig aan die der machtig zich verhottende geneeskundige wetenschap, of, met één woord, de gunstige prognose, die donders voor vijftig jaren stelde, door de geschiedenis niet is beschaamd. Niemand is minder bevoegd dan wij, op deze vraag een onpartijdig antwoord te geven. Wij kunnen inkeeren tot ons zeiven en in gemoede gelooven, ons best te hebben gedaan; wij kunnen ons beroepen op den bloei en den welstand van het Tijdschrift, op zijn toeneming in omvang, in lezerstal, in vrijwillige medewerking bovenal. Wij kunnen in deze laatste feiten het bewijs zien van een waarlijk vleiende belangstelling van de zijden der vakgenoóten, en, daar wij hun oordeel hoogschatten, langs middellijken weg besluiten tot een niet onbevredigende uitkomst van ons pogen. Ja, men sta het ons toe op onzen feestdag, dat wij ons verhoovaardigen in deze welvaartsteekenen, waaruit met welwillendheid de gevolgtrekking kan worden gemaakt, dat ons Tijdschrift meer en meelis geworden het algemeen orgaan der Nederlandsche geneeskunde, de onmisbare raadsman van den Nederlandsehen geneesheer. Op bijgaande beschrijvende afbeelding hebben wij in drie krommen weergegeven: 1°. liet aantal geneeskundigen in Nederland 1), 2°. dat van de leden der Xed. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 3°. dat van onze inteekenaren. Deze krommen spreken een voor ons beteekenisvolle taal. Men ziet, voor het aantal geneeskundigen, de zeer hooge cijfers in den jongelingstijd van het Tijdschrift. dan een aanmerkelijke daling in de jaren 1880—1891 en van dien tijd af wederom een thans nog voortgaande stijging. Voorts ziet men hoe de lijnen van Maatschappij en Tijdschrift langen tijd hand in hand gaan en, met slechts onbeduidende golvingen, vrij wel op één hoogte blijven. Van 1884 af gaan zij beide naar boven, de Maatschappij langzaam en gelijkmatig; liet Tijdschrift in sneller pas dan zij, haar kruisend in 1887, en sinds 18!Mi met ongekenden spoed opwaarts strevend. Toch is ook in deze snelle stijging een vaste richting niet te miskennen. Wij rekenen de laatste jaren, bij liet opmaken van onze begrooting, op een blijvende toeneming van liet lezerstal, maar toch werd onze aldus geboekstaafde verwachting telkens weer overtroffen, liet afgeloopcn jaar 1906, met een toeneming van 145, heeft alle vorige overwinningen geslagen. Ook heeft vermoedelijk in dit jaar voor het eerst 1) De gegevens voor deze kromme danken wij aan dr. en. n. ali cojikn. Voor het tijdvak 1S57—1867 waren zij uiet te verkrijger, die van 1DU4 en 1UU5 nog niet bekend. liet aantal inteekenaren op hot Tijdschrift liet getal (lor geneeskundigen in Nederland overtroffen 1). Kritiek is ons niet bespaard gebleven. Vaak was zij mokkend, soms scherp en vijandig, enkele malen luide losbarstend en aanstekelijk. In zulke tijden van beroering beschoot zij niet alleen onze muren, maar daverde brutaal uit in ons eigen huis. Wij hebben steeds alle verwijten met ernst gewogen en er meer dan eens ons voordeel mee kunnen doen. Niet zelden waren zij juist, maar las een afdoende voorziening buiten ons vermogen. Vaak ook waren zij onbillijk en een miskenning van het streven naar onpartijdigheid, dat, voor zoo lang ik kan beoordeelen, bij de redactie steeds heeft voorgezeten. Ik heb het van harte toegejuicht dat de commissie,aan wie de Maatschappij de beoordeeling der geneeskundige beroepsbelangen toevertrouwt, onze redactie kwam binnentreden en zij van nabij zou zien, welke beweeggronden hier maatgevend zijn voor de al of niet opneming van ingezonden bijdragen. Zij heeft in de drie jaren van onze samenwerking ook in ruime mate kennis gemaakt met de zorgen van het redacteurschap. Thans kan zij uit eisen ervaring getuigen hoe buitengewoon moeilijk liet is, de maatschappelijke geneeskunde en de belangen van den geneeskundigen stand in een weekblad tot hun recht te laten komen. Met deze moeilijkheden heeft de redactie gekampt, ook in tijden toen de Maatschappij zicli over deze zaken niet bijster warm maakte. Als voornaam punt prijkten reeds in 1884 „de gewichtige sociaal-geneeskundige vragen" op de geloofsbelijdenis, door guye bij de aanvaarding van het redacteursambt afgelegd. Meer dan iemand anders heeft straub gestreefd naar een degelijke behartiging der beroepsbelangen in het Tijdschrift. Een nieuwe rubriek werd er aan gewijd en in tal van hoofdartikelen getracht belangstelling te wekken voor de openbaar-geneeskundige vragen. Wij gaan in deze richting langzaam vooruit. Wat wij hebben verkregen, danken wij voor een goed deel aan de onvermoeide medewerking van pinkhof; maar toch blijft er voorloopig nog veel meer te wenschen over. Veel verder, ja tot aan de geboorte van liet Tijdschrift, gaan terug de beslommeringen ter verkrijging van een geregeld overzicht der belangrijkste mededeelimreii uit de geneeskundige wereldpers. De eerste redactie, zeer talrijk en zeer veelzijdig saamgesteld, meende zelf te zorgen voor een geregeld stel wetenschappelijke referaten. Dit is mislukt, en tal van pogingen, later door de opeenvolgende redacties aangewend, zijn evenmin ten volle geslaagd. Wij moeten met spijt bekennen, dat, niettegenstaande de groote kennis en de niet genoeg te 1) Onze geheele oplaag, met inbegrip dus van ruil- en advertentie-exemplaren, is, reeds verscheidene jaren, grooter dan het aantal geneeskundigen in Nederland. buitenland do herinnering zou wakker roepen aan liet aandeel, dat onze landgenooten hebben gehad in de ontwikkeling der geneeskundige wetenschap. Zoo verschijnt dan op dezen dag onze feestgave als een bundel „I'itgezochte opstellen van Nederlanders op het gebied der geneeskunst". Naast den oorspronkelijken Latijnschen tekst vindt men de Noderlandsche vertaling, terwijl in de voor het buitenland bestemde uitgave al de opstellen van een overzetting in een der drie moest gebruikte nieuwe talen zijn voorzien. Wij vloion ons, door deze uitgave den geschiedkundigen zin onder de vaderlandsche geneeskundigen aan te wakkeren. Ook hopen wij, dat deze bundel het eerste deel moge zijn, van een op ongeregelde tijden voort to zotten uitgave van herdrukken van Nederlandsche geneeskundige klassieken. u. buroek. VEREENIGING NEDERLANDSCH TIJDSCHRIFT VOOR GENEESKUNDE. Buitengewone Vergadering ter viering van het vtyflig-jarlg bestaan van het Tijdschrift, op Zaterdag 5 Januari 1907, des namiddags oin half vier, in het Klein auditorium der Universiteit van Amsterdam. Voorzitter: II. Burger. In de feestelijk versierde zaal, waar de portretten der oud-redacteurengérants zeeman en guye tusschen groen en bloemen prijken, zijn aanwezig de leden der vereeniging: w. nolen, h klinkert, g. .telgersma, w. einthoven, s. mendf.s da costa, h. j. hamburger, h. treu11, c. h. h. sproxck, c. a pekelharing, p. k. pel. c. eiikman, j. men no nUIZINGA, .1. \v. r. tilanu8, catiiar1ne VAN tussenbroek, t. e. w. feltkamp, b. j. kouwer, c. c. delpuat, t. place, c. winkler, ii. zwaardemaker, k. f. wenckeracs, .t. k. a. wertheim salomonson, h. zeehui8en, j. a. korteweg, c. ii. kuiin, a. e. de perrot, m. straub, a. a. hijmans van den iiergii, li. burger en p. mcntendam en, als gast, de heeren : c. f. sciireve, m jida, c. e daniels, h. pinkhof, f. d. a. c. van moll, j. f. ph. hers, h. p. kapteyn, c van rossen' en f. c. .1. van rossen. De voorzitter opent de vergadering met de volgende welkomswoorden: Welkom Mejuffrouw, mijne heeren! Ik heet u van harte welkom in dit feestelijk y^Q^zittér uur, u, die allen, als bloed- of aanverwar.ten, met onze gouden bruid in hartelijke betrekking staat. Welkom u, leden onzer vereeniging! Gij hebt allen in vroegeren of ook in tegenwoordigen tijd een werkzaam aandeel genomen in onzen redactiearbeid ! Gij staat ons, in voorkomende gevallen, steeds met goeden raad ten dienste! Velen van u bezoeken getrouwelijk onze algemeene vergaderingen; maar ook zij, die dit de laatste jaren wel eens verzuimden, zijn heden allen hier vereenigd, voor zoover gezondsheids- en familie-omstandigheden dit mogelijk maakten. Deze zoo algemeene belangstelling in ons aller feest stemt mij tot groote vreugde. Van de heeren bos, kocii, koster, koster gzn., rotgans, saltet, snellvn en talma kregen wij bericht, dat zij, tot hun en ons leedwezen, niet in staat zijn, hier tegenwoordig te wezen. In bijzondere mate verheugt mij uw tegenwoordigheid, hooggeachte tilanus! Gij zijt niet alleen onze oudste, maar ook de eenige nog levende, die de geschiedenis van het Tijdschrift van den aanvang af heeft ^medegeleefd. Ja, gij naamt reeds deel aan het werk der voorbereiding. Gij waart rnede- * Sprak ik tot nog toe slechts over enkelen uit het groote aantal koks, die gedurende een halve eeuw gezorgd hebben voor de bereiding van het overwegende deel der Nederlandsche litteraire geneeskundige spijs, thans wordt het tijd de laatste zelf te bespreken. En ik ben gelukkig te kunnen beginnen met de verklaring, dat hier althans een uitzondering te vinden is op het spreekwoord: vele koks bederven de brij. Dat zy nu eens dezen, dan weer genen minder goed smaakte, wien zal het verwonderen? On ne saurait contenter tout le monde et son pere. Maar liet door de redactie met onverflauwde zorg klaargemaakte en door onze vereeniging verkrijgbaar gestelde gerecht vindt meer en meer liefhebbers, een feit waarop in het eerste nummer van den Sisten jaargang door den eersten redacteur-gérant met rechtmatigen trots gewezen is. Beter dan welk betoog ook bewijzen de door hem genoemde cijfers dat het Tijdschrift voldoet aan de behoeften van een breeden kring van lezers. Doch aan de krommen, heden ochtend in liet Tijdschrift afgebeeld, en u daar straks gedemonstreerd, ontbreekt iets. Vergun mij u de verbetering te doen zien, die ik er heb doen aanbrengen. Deze bestaat in een vierde lijn, die weergeeft het aantal bladzijden der opeenvolgende jaargangen, en daarin is tevens het optreden van een nieuwen redacteur-gérant telkens met diens initiaal aangegeven. Deze kromme begint eerst met den 9den jaargang, omdat de eerste acht, in kwarto formaat gedrukt, geen goede vergelijking met de andere toelaten. (iij ziet hoe de lijn eerst bijna horizontaal loopt, hoe van het jaar 1884 af de stijging in het aantal bladzijden vrijwel geregeld is, met meerendeels weinig beteekende fluctuaties. De stijging begint met het gérantschap van guye en het begin mag dus waarschijnlijk op rekening van de toen ingevoerde vaste referenten gesteld worden. Verder evenwel hebben allerle oorzaken medegewerkt tot den toenemenden omvang van het Tijdschrift. Meer oorspronkelijke stukken, en daar deze door de redactie-zeef heen moeten en die zeef zeker niet abnormaal wijdmazig is, kan dit niet anders dan een voordeel genoemd worden. Meer algemeene belangstelling in sociaal-geneeskundige onderwerpen, hetgeen evenmin te betreuren valt. Meer verslagen van vereenigingen, waardoor het Tijdschrift hoe langer hoe meer de verzamelplaats wordt van wat er in de verschillende Nederlandsche geneeskundige vergaderingen wordt medegedeeld. Daardoor worden tal van dingen, die door hun aard of hun omvang voor afzonderlijke publicatie niet geschikt, maar desniettegenstaande veeltijds hoogst belangrijk zyn, publiek domein gemaakt en behoed voor onopgemerkt verloren gaan. Ook dit is zeker geen gebrek, maar een deugd, evenals de meerdere casuïstische mededeelingen uit ^ de praktijk, waardoor ook zij, die buiten de diverse vereenigingen staan, gelegenheid vinden van hun waarneniingstalent en hun werkijver anderen te doen profiteeren. Eindelijk de meerdere uitgebreidheid van de handelingen der Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst; een oorzaak van omvangstoeneming, waarvoor het orgaan dier Maatschappij niet verantwoordelijk is en welke het, sinds het laatste contract, zonder eenig gewetensbezwaar kan aanzien. Alles by elkaar genomen is er dan ook niet de minste reden te spreken van hydropisclie zwelling van liet Tijdschrift, noch van pathologisclien reuzengroei, maar alleen van gezonde, krachtige en harmonische ontwikkeling in een graad, waarvan de oprichters van het blad niet konden droomen. Angstige zielen vragen zich af, waTiet gaarne hadden wij verzuimd hij dit gouden hooggetij onzen lezers een feestgeschenk aan te bieden. Wij hebben gemeend geen beter keuze te kunnen doen dan met een geschiedkundige uitgave, die de vaderlandsche kunstbroeders in kennis zou brengen met eenige belangrijke, oude, geneeskundige geschriften, en die tevens in het Beschrijvende voorstelling van liet getal der gen< t. b. d. Geneesk. en Ncderl. Tijdschrift voor Geneeskunde 1007. Eerste Helft No. 1. Beschrijvende voorstelling van liet getal der geneeskundigen in Nederland, der leden van de Nederl. Maatschappij t. b. d. Geneesk. en der inteekenaren op het Tijdschrift. ^ i : : ; ^ : . , : ï : ï : ^ i 5 5 ^ 5 5 ï ' ; ^ 1 S S ^ S 1 : s ^ 5 * : 5 ^ ! * v ^ ^ . N w ^ ^ ■ , 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Sl/L/U 2900 2800 2700 2Ó00 2500 2400 23 CO 2200 2100 2000 1900 1300 1700 1600 150C IA 00 1300 120 O uoo 1000 900 êcc 700 tOi 500 40C 3CL 20C IOC c stichter van het Nederlandtck Weekblad voor 'Jenreslcundigen, waaruit—zonder tegenspraak! — de beste krachten voor onze eerste redactie zijn voortgekomen. Philosofenwijsheid alleen zou kunnen ingeven, wat men een meer dan tachtigjarige mag toewenschen, maar in ieder geval toch dit, dat, zoolang uw levensdraad niet is afgesponnen, gij de helderheid en de belangstelling moogt behouden, die spreken uit het opstel van uw hand, dat ons nummer van heden siert. Dit wensch ik u van harte toe. Een hartelijk welkom ook tot u, vertegenwoordigers der Ned. Maatschappij tot bevordering der geneefbivnt! Ook gij zijt van de familie! Ik mag niet veronderstellen, dat gij ons nummer van heden, zoo welgedaan van uiterlijk, reeds hebt doorgelezen, maar mogelijk hebt gij toch reeds een blik geworpen op de eerste bladzijden, waarin duidelijk is uiteengezet, dat het Tijdschrift de Maatschappij als zijn moeder heeft te eeren. Wij doen dit gaarne en met gepast ontzag. Wel is de band losser geworden. Het kind, reeds lang volwassen, heeft den rijpen leeftijd bereikt. In omvang — hier een teeken van welstand — heeft het zelfs de moeder overvleugeld. Maar toch is de verhouding tusschen ons oprecht en hartelijk gebleven, al vielen er wel eens booze woorden en al waren de humeuren niet altijd even rooskleurig. Zoo iets komt in de ideaalste huisgezinnen voor! In de diepte bleef onze verhouding berusten op vriendschap en wederzijdsche waardeering. Daarbij ons doel hetzelfde : bevordering der geneeskunst en van het heil van haar beoefenaren! Ik zeg u dank, dat gij aan onze uitnoodiging hebt gevolg gegeven, en zie in uw medewerking van heden de gelukkige belofte voor een vruchtdragende samenwerking nog vele jaren ! En dan mijn welkom aan u, geachte dinikls en pinkhof! Gij vertegenwoordigt voor ons de breede schaar van medewerkers uit vroegeren en lateren tijd, die het ons — om voor de hand liggende rfdenen — onmogelijk was hier allen in persoon uit te noodigen, maar die wij gaarne, in u, eeren en huldigen. Het is met groote warmte, dat ik hier, namens de redactie, dank breng voor den voortreffelijken arbeid, door al deze heeren en dames in ons blad geleverd, voor hun onmisbaren steun, waarin wij ons bij voortduring aanbevelen. Gij beiden, met wijnhoff, die hier niet tegenwoordig kan zijn, staat tot ons in een bijzondere verhouding. Gij zijt de waarlijke „vaste" werklieden, wier arbeid wij geen enkele week kunnen ontberen. Herdenkingsdagen als deze leeren ons in te keeren en te trachten, het wezen der dingen af te scheiden van den schijn. Dan waardeert men eerst recht den arbeid der stille werkers. Herdenkingsdagen als deze bieden ook de zelden voorkomende gelegenheid — die ik met beide handen aangrijp—, om voor deze groote verdiensten onzen dank luide uit te spreken. Wij zijn zeer verheugd ook u hier persoonlijk te mogen begroe'en,geachte heeren van rossen! Reeds meer dan dertig jaren werkt uw lirnia met onze redactie samen. In dit lange tijdsverloop zijn aan beide zijden personen gegaan en anderen gekomen, maar de verstandhouding bleef onveranderd, gegrond op wederzijdsclie achting en vertrouwen. Onze belangen gaan, uit den aard der zaak, hand in hand. Ons beider doel is de bloei van het Tijdschrift. En wat onze wodcrzijdsche vcrhoinling betreft, zoo werd deze steeds in welwillendheid en vriendschap geregeld. De wenschen der redactie gaan uil naar een langjarige bestendiging van deze aangename en gezonde verhouding. De voorzitter vestigt hierop de aandacht der vergadering op de beschrij- De groei vende afbeelding, afgedrukt in het nummer van heden (5 Januari) en die tijdschrift sneller dan vele woorden een indruk geeft van den groei van het vóór 50 jaren gepoote plantje. Hij wijst er op, dat geen onmiddellijke vergelijking kan worden gemaakt, tusschen ons getal inteekenaren en dat van de leden der Maatschappij. De laatste is uitsluitend aangewezen op de geneeskundigen in Nederland; terwijl onder de inteekenaren op het Tijdschrift ook andere personen zijn. Daar staat tegenover, dat bet Tijdschrift ook geregeld wordt gelezen door geneesheeren, die er niet zelf op zijn ingeteekend. Al zou spreker niet de voorspelling van israkls vervuld durven verklaren, dat liet Tijdschrift zal blijven: „de eer van Nederlands geneeskundigen, een sieraad voor het vaderland, en een zegen voor onze heerlijke, nooit volprezen geneeskundige wetenschap", zoo meent hij toch, dat deze afbeelding het recht geeft, met blijdschap vast te stellen, dat het Tijdschrift tegenwoordig in wairheid is het orgaan der Xederlandsche geneeskundigen, en een trouwe spiegel van het wetenschappelijk geneeskundig leven in Nederland. Hij geeft daarop het woord aan den heer treub, voor het houden der feestrede. Mejuffrouw, Mijne heeren! H. Trevb, Feestrede. Toen dtn 2den Juli 1882 ter gelegenheid der 25ste algemeene vergadering onzer vereeniging israkls een toespraak ging houden begon hij aldus: „Onze voorzitter geeft mij daar den titel van „feestredenaar", waardoor gij zoudt verwachten, dat ik u in den vorm eener heusche redevoering, met al haar opsierseleri en bloemrijke redewendingen zou willen toespreken, (tij denkt mogelijk zelfs wel aan een „oratio togata". Ik ben gelukkiger dan mijn voorganger van 25 jaar geleden. Immers aan een deftige ïedevoering van mij heeft nog nooit iemand gedacht en aan bloemrijke redewendingen ben ik ook al niet gewoon mij te bezondigen. Maar van den anderen kant ben ik minder gelukkig dan israkls was, want ik heb te verklaren waarom — nog juister zou het zijn te zeggen, ik heb te verdedigen dat — ik de eer heb thans tot u te mogen spreken. Er is toch onder ons al dadely k een man te vinden die, door het vele wat hij in de allerlaatste jaren voor het Tijdschrift gedaan heeft en door de nauwkeurige kennis van het Tijdschrift, daarbij door hem verkregen, bij uitstek aangewezen was heden de taak van feestredenaar op zich te nemen. Het bleek evenwel, tot ons en zeker ook tot uw aller groot leedwezen, dat andere bezigheden het straub onmogelijk maakten zyn tyd hiervoor beschikbaar te stellen. Als ik zeg ons, dan bedoel ik aan de leden van een klein comité van voorbereiding dezer feestelijkheid, in welk comité ik was uitgenoodigd niet als spreker, maar, terecht of ten onrechte, als eter en quasi-gastronoom. Welnu, mijn medeleden vonden het gemakkelijk, subsidiair mij te veroordeelen tot het feestredenaarsambt. Kwam ik tegen die veroordeeling in verzet, dan moest er iemand anjers gezocht worden, die allicht, en terecht, zou vinden dat men niet eerst mij en dan hem had behooren te vragen, en dus, zoo hij het al deed, met weinig opgewektheid aan de toespraak zoo gewerkt hebben. Dit mocht allerminst Bovendien, de tijd drong; en eindelijk gold nog bij mij de overweging, dat ik in de laatste jaren weinig anders voor de vereeniging gedaan had dan deelnemen aan het jaarlijksche diner, zoodat ik ten minste nu wel mocht trachten een bewijs van mijn gehechtheid aan liet Tijdschrift te geven. Moge dit bewijs behoorlijk uitvallen en gij u niet beklagen dat ik u den maaltijd, die ons straks wacht, te duur heb laten koopen. Deze captatio benevolentiae, al lang geschreven, is nog noodzakelijker geworden tegenover diegenen onder u, welke het hoofdartikel door onzen lsten redacteur-gérant hedenochtend gepubliceerd, hebben gelezen. Want,— wat ik te zeggen heb, — gij zult het bespeuren „so ungefiihr sagt das der Pfarrer auch, nur mit ein bischen andren Worten". Vergun mij te hopen, dat ook vandaag gelden zal: bis repetita placent; en nu, ter zake. Het is moeilijk, wanneer men een jubilaris complimenteert, te vermijden dat men gaat „chanter 1'hymne de la sainte banalitc", gelijk claïïetïe het onlangs uitdrukte. Evenwel, ons Tijdschrift is geen gewone jubilaris. Wanneer men een persoon geluk wenscht met zijn vijftigjarige ambtsvervulling, staat men gewoonlijk tegenover een ietwat afgeleefd en door den ouderdom vermagerd individu, dat men, onder herinnering aan zijn uitbundig geprezen werkzaamheid, verder een otium cum dignitate toewenscht. Ilier niets van dat alles. Vermagerd is het Tijdschrift allesbehalve, dat behoef ik u wel niet te herinneren, en afgeleefd is, gelukkig, noch het Tijdschrift, noch onze vereeniging. Dat dit komt doordat de vereeniging zich zelf telkens nieuw, krachtig en jong bloed infundeert, is duidelijk. Wat dit betreft zou het Tijdschrift gerust de vlinder, als beeld der onsterfelijkheid, tot wapen kunnen nemen. Allicht zouden tegen dit wapen echter twee bezwaren te berde gebracht worden. Ten eerste lijkt het ietwat pretentieus, zelfs voor een tijdschrift, zich zelf de onsterfelijkheid toe te kennen omdat men een halve eeuw heeft overleefd. Ten tweede zou deze of gene spotvogel (wair treft men die niet aan!) misschien zeggen dat, wat men er ook in vinden moge, vlinderachtige gratie niet het kenmerkende is van het Tijdschrift, evenmin als van andere geneeskundige literatuur. Maar, onsterfelijk of niet, zeker is het dat het Tijdschrift zijn bloei allereerst te danken heeft aan degenen, die achtereenvolgens tot lid onzer vereeniging zijn uitverkoren. Ik voel dan ook, dat het mijn plicht is, hier althans eenigen van hen te noemen en te huldigen. Daarbij komen als van zelf op de lippen de namen van hen, die in de afgeloopen jaren de functie van redacteur-gérant hebben vervuld. Penn, die vau 1857 tot 180(1 de leiding van het Tijdschrift had, en van wien israkls getuigde dat het „zijn organisatie-vermogen, zijn onvermoeid vasthouden aan eens als waarheid aangenomen beginselen, zijn doctrinaire ■waarheidsliefde, om het zoo eens te zeggen" waren, welke ons blad door de „eerste en zeker moeilijkste tijden" heen brachten. Hem volgde zeeman op, die tot 1884 redacteur-gérant was. Toen liij als zoodanig afgetreden was, werd hem door de leden der vereeniging, ter herinnering, een album met hun portretten en tevens een lichtkroon aangeboden. Stokvis, hem dat geschenk aanbiedende, wenschte hem toe „dat deze kroon, licht verspreidende in zijn huiselijk leven, een symbolische herinnering" mocht zijn „aan hetgeen hij als gerant van het Tijdschrift geweest" was. Kn zeeman, zijn dank betuigende, voegde daaraan toe, dat „al had hij wel eens een puntige aanmerking wat scherp beantwoord, hij de overtuiging had met al de leden op vriendschappelijken voet gebleven" te zijn. Door stokvis en door hem zelf is zeeman met die paar woorden goed geteekend. AVij jongeren, zij het dan ook helaas! slechts relatief jongeren, hebben zeeman niet ot nauwelijks meer gekend als redacteur-gérant. Maar wij hebben hem tot kort vóór zijn dood regelmatig in de algemeene vergaderingen bijgewoond en daar kunnen opmerken hoe, tot in hoogen oudenlom, zijn geest inderdaad een stralend licht was, maar ook een licht, dat men niet te na moest komen, wilde men niet tot eigen schade bespeuren, dat het ook branden kon. Doch dat het geen kwaadaardige brandwonden maakte bewijst wel het feit, dat de goede verstandhouding met zijn medeleden der vereeniging, waarin zeeman zich bij zijn aftreden terecht verheugde, ook later is blijven bestaan. De op hem volgende gérant guye, die van 1684—1889 den scepter zwaaide, begon zijn werk met een verbetering van den toestand, die blijvend is geworden. Zonder dat afgeweken werd van den regel, aan degelijke oorspronkelijke wetenschappelijke stukken een plaats te geven en zooveel mogelijk gewichtige sociaal-geneeskundige vragen te doen bespreken, werd een nieuwe regeling ingevoerd om te zorgen, dat van de belangrijkste mededeelingen in de verschillende onderdeelen van ons vak geregeld referaten worden gegeven. Die regeling bestond in het verbinden aan het Tijdschrift van, ook buiten de redactie staande, vaste medewerkers. Met meer of minder ijver hebben dezen zich sinds 1884 van hun taak gekweten en aan hen, de eerste creatie van guye's leiderschap, is voor een niet gering deel de bloei van het tijdschrift te danken. Dat guye ook verder „door den onvermoeider ijver, waarmede hij gedurende 5 jaren als redacteur-gérant in het belang van het Tijdschrift werkzaam was, dit meer en meer de belangstelling en de ondersteuning der Nederlandsche geneeskundigen heeft doen verwerven", mocht dan ook zijn opvolger ijelprat met het volste recht getuigen. En niet slechts met het volste recht, maar ook met volle kennis van zaken, want hij had zijn voorganger gedurende drie jaren als secretaris der redactie ter zijde gestaan. Deli'rat's gestie, die van 1889—1S96 duurde, kenmerkte zich door een bedaarde, rustige doch gestadige toeneming van den bloei van het Tijdschrift en van die toeneming komt hem voor een belangrijk deel de verdienste toe. Wie weet hoe moeilijk tiet is behoorlijk orde te houden onder schrijvers, die spoedige plaatsing van hun stukken verlangen, en vaste medewerkers, die veeltyds losser blijken dan men recht had te hopen, wie weet welk beleid er vereischt wordt om, zonder noodeloos te kwetsen, stukken te weigeren of op verandering of verkoping aan te dringen, en wie tevens weet hoe uitnemend delprat die orde handhaafde en in welke hooge mate hij dat beleid bezat, die zal ook delprat's zevenjarig bestuur van het tijdschrift in dankbare herinnering houden. Delpiiaï is een buitengemeen bescheiden man, dat weten wij allen. Maar wie meent, dat hij daarom een zwak inan zou zijn, vergist zich. Kr zijn er zeker niet velen, die de kunst verstaan als hij, om met onver- * stoorbare leukheid, vermengd met een goede dosis spotlust, zich niet storende aan booze brieven of aan min of meer onbekookte telegrammen (want li ij beweert zelfs die laatste wel eens als redacteur-gérant te hebben ontvangen) "» rustig voort te gaan op den weg, dien hij zich heeft afgebakend. Van die goe le eigenschap van dei.prat heeft ons Tijdschrift dan ook ruimschoots voordeel getrokken. 'S ariis modis bene fit. De militante natuur van straub, onder wiens leiding het J ijdschrift stond van 18SI6—1903, deed ook in ons blad haar invloed gevoelen. Om duidelijker te doen uitkomen dat het Tijdschrift nog wilde wat het van den aanvang af gewild had, behartiging van sociaal-geneeskundige op gelijken voet met wetenschappelijke (juaesties, voerde straub twee nieuwe rubrieken van het blad in. De eene, onder den nieuwerwetsehen maar helaas! weinig verheven titel: Beroepsbelangen, geeft, uit pinkhof's pen, m ededeelingen, van wat, vooral in het buitenland, opmerkenswaardig is in \ erband met de sociale positie der geneeskundigen. Een positie, die, opnieuw helaas. meer en meer in het gedrang, om niet te zeggen in het nauw begint te komen. De andere nieuwe rubriek, die der Wetten, Besluiten en Officieele \ erslagen heeft de bedoeling een wegwijzer te vormen in den langzamerhand ontstaanden doolhof van officieele gegevens der openbare hjgiëne. Mede in hoofdzaak ten bate der sociale geneeskunde voerde straub eindelijk de redactioneele hoofdartikelen in. Zie ik het goed, dan kleefde daaraan een vitium originis, in dien zin dat die hoofdartikelen nu eens \an dezen, dan van genen onder de leden der vereeniging afkomstig waren en ongeteekend gepubliceerd werden. Daardoor hadden zij, althans naar het mij voorkomt, niet dien invloed, dien zij anders hadden kunnen hebben. Maar niet slechts op de sociale zijde, ook op de wetenschappelijke zijde van het Tijdschrift hield straub het oog. Zoo trachtte hij o. a. te verkrijgen dat althans een deel van wat nu in klinische lessen voor het medische publiek verloren gaat, openbaar eigendom zou worden. Hij deed dit door opnieuw gelegenheid te geven tot publicatie van doorloopende serieën van mededeelingen uit klinieken en ziekenhuizen. Dit was vroeger ook al eens geschied. Evenwel, om het verslag der alge- * meene vergadering van 1S83 te citeeren: „meteen schraal resultaat: één stuk „tandpyn" van dr. dentz". Dat ook nu van die gelegenheid niet in zeer | sterke mate werd geprofiteerd ligt zeker niet aan den redacteur-gérant straub, <* maar alleen aan de hoofden der verschillende klinieken en ziekenhuizen. Zoo is, om slechts één voorbeeld te noemen, de Amsterdamsche oogheelkundige kliniek in de reeks van mededeelingen niet of nauwelijks vertegenwoordigd. Misschien kan de vroegere redacteur-gérant dit wel eens aan het hoofd dier kliniek in herinnering brengen. Dat tengevolge van straub's krachtige persoonlijkheid en zijn militanten aard, zoo nu en dan kritiek niet uitbleef, is niet te verwonderen. Te betreuren valt het evenmin, want die kritiek en het verschil van meening voerden niet, dan misschien met een hoogst enkele uitzondering, tot ontstemming aan de een of aan de andere zijde. En dan heeft strijd, volgens anaxagoras de vader van alle dingen, veel meer voor dan tegen. Al ware het slechts dat hij een bewijs is van opgewekt leven. ^ an .Tuli 1'JOO af is het redactionneele werk onder tweepersonen verdeeld. Het minst in het oog loopende deel van dat werk, maar dikwijls het meest belangrijke voor den goeden gang van zaken, heeft van dien tijd af tot nu toe muntendam op voortreft'elijke wijze waargenomen. Daarvan weten vooral zij te spreken, die in dien tijd zelf wat in het Tijdschrift hebben gepubliceerd. Daarvan weet ook nu weer te spreken de commissie voor den door het Tijdschrift uitgegeven feestbundel, die zonder mtjntendam's goede zorgen zeker niet zoo nauwkeurig op tijd zou zijn uitgekomen. Het is mij dan ook een behoefte en een genoegen, in het bijzonder voor dit laatste, hier onzen tweeden redacteur-gérant uit uw aller naam hartelijk dank te zeggen en te huldigen. Moge hij nog lang zijn krachten willen blijven wijden aan ons Tijdschrift. Dit laatste woord richt ik ook tot u, burger! Bij het aanvaarden van de betrekking van redacteur-gérant hebt gij gezegd, geen buitengewone hervormingen te willen aanbrengen, maar slechts te willen voortstuwen in de goede lichting, door uw voorgangers aangegeven. Dat u dit gelukken zou leed geen twijfel bij hen, die u, zooals ik, reeds sinds lang kenden en die daardoor wisten hoe reeds in uw studententijd gebleken was, dat uw journalistieke knobbel sterk ontwikkeld is. Daardoor hebt gij dan ook de min of meer op den achtergrond geraakte hoofdartikelen weer in eere hersteld en tal van zulke met uw naam onderteekende stukken hebben een welverdienden weerklank ook buiten de geneeskundige kringen gevonden. Laat mij u toeroepen met een variant op den uleveldichter : Blaas nog, burger, tal van jaren Op uw hoofdredactiefiuit.' Meent nu niet dat ik hiermede van de redacteurs-gérants genoeg gezegd heb. Dat is in velerlei opzicht niet het geval en in één opzicht wil ik dat gemis goed maken. fer is nog een categorie van medewerkers aan den bloei van ons Tijdschrift, wier namen men op lret omslag vergeefs zoekt, doch wier arbeid van dé allerhoogste beteekenis is. /al een redactie-comité aangenaam werken, dan dient er, vóór en boven alles, een genoegelijke vriendschappelijke verho ding te zijn onder de leden van zoo'n comité. Zulk een verhouding tusschen mensehen, die elkander slechts nu en dan ontmoeten, krijgt men zoo al niet alleen, dan toch het best door hen de beenen onder dezelfde tafel te laten steken. Dat hebben ook de opvolgende redacteuren-gérants begrepen en van oudsher was het te doen gebruikelijk, dat de redactieleden, vóór de vergadering, het noenmaal deden aan de tafel en onder de leiding van de eehtgenoote van den redacteur-gérant. Daardoor hebben deze dames, elk op haar beurt, aan het Tijdschrift een gewichtige» dienst bewezen, gewichtiger dan zij misschien zelf vermoedden en daarom past het mij, haar hier voor dien dienst hulde te brengen. Wie zal ik nu verder nog noemen van hen die onze vereeniging mede gesteund hebben? En hoe zal ik dat doen zonder onbillijk te schijnen jegens anderen, daar toch ieder lid der vereeniging naar de mate van zijn vermogens voor haar heeft gewerkt? Laat mij u slechts drie mannen noemen, die elk een zeer bijzonder type representeeren en die ik zoowel daarom, als omdat zij mij persoonlijk zeer sympathiek waren, uitkies: stokvis, fokker en siegenbeek van heukelom. Alle drie begaafd met een uitnemend verstand en eveneens alle drie werkers in merg en been. Maar zij hadden nog meer gemeen, niettegenstaande hun uiteenloopend type De als echte zoon van het oude volk ietwat exuberante stokvis, de ten onrechte cynicus gescholden fokker en de eenigszins gesloten, velen hautain schijnende fiegenbeek van heukelom, zij allen hadden een zeer fijngevoelig hart, dat aan de eens gegeven, goed geplaatste liefde getrouw bleef. Die liefde heeft onze vereeniging van alle drie ondervonden en het Tijdschrift heeft er de vruchten van geplukt. Dat bewijzen de artikelen waarin stokvis met zijn groot meesterschap over de taal de resultaten van zijn onderzoekingen mededeelde; daarmede een goed voorbeeld gevende aan de velen voor wien het voertuig hunner gedachten slechts ondergeschikte beteekenis heeft en door wien het dus verwaarloosd wordt. Een goed voorbeeld, inderdaad! Want wie begrijpt niet, dat zijn geesteskinderen meer kans op succes hebben, wanneer zij de wereld ingaan in keurige equipage, dan wanneer een slordig aapje hen tot hun bestemming brengt? Dat bewijzen ook de stukken en vooral de tallooze referaten van fokker, die, in zijn geïsoleerd roeien tegen den stroom in, zooveel andersdenkenden te bekampen ontmoette, dat hij meer en meer de rol van bestrijder en onbarmhartig kritikus ging vervullen. Dat zijn kritiek telkens tot verzet prikkelde, was haar groote deugd, dat zij nu en dan gevoelig zeer deed, was onvermijdelijk en dat zij een enkele maal op niet geheel juiste wijze striemde, was begrijpelijk, al ware het beter anders geweest. Maar wie is er volmaakt op de wereld? Zelfs de leden onzer vereeniging niet — gelukkig! Als strijdvaardig en vruchtbaar polemist was fokker in ons Tijdschrift een ster van de eerste grootte. Dat bewijzen eindelijk de verschillende pennevruchten die van heukelom in het Tijdschrift het licht deed zien. Zoek bij hem niet de weelderigheid van stokvis, nocli het bijtend vernuft van fokker. Zijn werk is als de man zelf was. Rustig, nauwgezet en helder. Hetzij hij zijn eigenlijke vak, de pathologische anatomie, behandelde, hetzij hij schitterende uitstappen maakte op het gebied der embryologie, hetzij hij de sociale geneeskunde tot onderwerp van studie maakte, of wel door boekbeschouwing of referaat den arbeid van anderen aankondigde, altijd vindt men de genoemde eigenaardigheden in zijn werk terug. Na deze drie noem ik nog één naam, dien van den eenigen nog overgebleven oprichter van het Tijdschrift, van den eeuwig jeugdigen j.w. r. tilanus. In hem, onzen Nestor, eeren wij al degenen die tot de grondvesting van het Nederlandach Tijdschrift voor Geneeekunde den stoot hebben gegeven. de belangstelling die onze vereeniging steeds heeft getoond, en daadwerkelijk getoond, in alles wat de geneeskundige wetenschap raakte. Een eerste, bescheiden bewijs daarvan wordt geleverd door de finantieele bijdrage (niet meer dan f 50.—) in 1875 toegestaan voor een LEEUWENnoEK-monument. Van meer beteekenis was het, dat de vereeniging de onkosten op zich f nam voor de uitgave van de Coniptes-Rendus van het in 1879 hier gehouden internationale geneeskundige congres. Zij kon zich toen die uitgave van een goede f 4500.— veroorloven, niettegenstaande zij in het jaar te voren een belangrijke bijdrage (tot ƒ1500.—) had gevoteerd voor de publicatie van den sterfte-atlas. Een ann logen, zij het ook minder kostbaren steun heeft de vereeniging gegeven in 1883 aan het internationaal congres voor koloniale geneeskunde, dat hier, in 1884 aan het internationaal hygiënisch congres, hetwelk in den Haag, en in 1899 aaan het internationaal ophthalmologisch congres, hetgeen in Utrecht gehouden werd. Maar daarbij bleef het niet. Ook afzonderlijke publicaties gaf het Tijdschrift. Zoo in 1890 een werkje van saltet e. a. getiteld: „Feiten en beschouwingen, betrekking hebbende op de koepokinenting", waarmede het een groot volksbelang op krachtige en waardige wijze ondersteunde. Daaraan voorafgaande was reeds in 1888 op kosten der vereeniging verschenen de u wel bekende donders feestbundel, waarmede de vereeniging het finantieel mogelijk maakte op waardige wijze te eeren den grooten Nederlandschen geleerde, die indachtig aan hei: „roy ne puis, prince ne daigne, Rohan je suis" nooit in haar midden had willen plaats nemen. En eindelijk de twee herinneringsbundels. De eerste, van 25 jaar geleden, bevatte bijdragen van verschillende leden der vereeniging. De tweede hebt gij juist ontvangen en hoogstens kunnen doorbladeren. De vereeniging heeft gemeend met de publicatie van, voor zoover noodig van een vertaling vergezelde, stukken van Nederlandsche klassieken, een goed werk te doen en hoopt daarmede ook den bijval van «le lezers van het Tijdschrift te verwerven. Doch, bijval of niet, zeker heeft de vereeniging met deze laatste publicatie opnieuw getoond, dat zij haar Tijdschrift en deszelfs baten slechts wil doen strekken ter bereiking van haar eenig doel, dat zij nu, vijftigjarig, even goed voor oogen heeft als bij haar ontstaan: de bevordering van den bloei der geneeskunde in ons vaderland. En zoo is het papieren schip van ochtend weer in zee gegaan. Met burgek * als kapitein, muntendam als eerste stuurman, den raad van redacteuren en de vaste medewerkers als bemanning, krachtig geholpen door de vele (buiten «le organisatie staande) schrijvers, als los werkvolk, met van rossen als ma- i( chinist van de machine: de roever kröber & bakels, is het betrouwbaar en volkomen zeewaardig. Laat het aantal passagiers maar toenemen; de tonnenmaat neemt ook toe. Wij kunnen het aan ook met gerust hart een goede reis toewenschen. Leve het Nederlandsch Tijdtchrift voor Geneeskunde 1 HOEZEE! Dank aan De voorzitter: denspreKei \ijt naam van ons allen zeg ik den spreker dank voor de keurige w\jze,