SCHOOLHYGIÉNE. a. Ligging en bouw van het Gymnastieklokaal; b. afmetingen en vloerconstructie; c. ventilatie, verlichting, verwarming, reiniging; d. kleeding der leerlingen gedurende de les. LEZING, gehouden in de jaarlijksche Algemeene Vergadering der Vereeniging van Gymnastiekonderwijzers in Nederland, door R. M. ROEMER, Leeraar in de G-ymnastiek aan H. B. Scholen te Amsterdam. Benevens het RAPPORT, uitgebracht door de Commissie van Advies, bestaande uit de H.H.: G. ADRIAN, arts te Haarlem, KAREL MULLER, architect te Amsterdam, en den Schrijver. MET EENE TEEKENIXG. I y -■ Stoomdrukkerij A. Hooiberg, Epe. 1908. I SCHOOLHYGIÈNE a. Ligging en bouw van het Gymnastieklokaal; b. afmetingen en vloerconstructie; c. ventilatie, verlichting, verwarming, reiniging; d. kleeding der leerlingen gedurende de les. LEZING, gehouden in de jaarlijksche Algemeene Vergadering der Vereeniging van Gymnastiekonderwijzers in Nederland, door R. M. ROEMER, Leeraar in de Gymnastiek aan H. B. Scholen te Amsterdam. Benevens het RAPPORT, uitgebracht door de Commissie van Advies, bestaande uit de H.H.: G. ADRIAN, arts te Haarlem, KAREL MULLER, architect te Amsterdam, en den Schrijver. MET EENE TEEKENING. Stoomdrukkerij A. Hooiberg, Epe. 1903. L. S. Heeft de methode van onderwijn voor verschillende leervakken in de laatste jaren meerdere of mindere wijziging ondergaan, met die voor het onderwijs in de gymnastiek is het niet anders gelegen. Werd vroeger, evenals in de Zweedsche school, hoofdzakelijk het orthopaedische doel en spierontwikkeling voor oogen gehouden, tegenwoordig wordt aan de opvoedkundige waarde en aan het practischc nut voor het latere leven niet minder aandacht geschonken. Voorts hebben wetenschap en ervaring geleerd, dat aan de oefeningen der z.g. longengymnastick, zooals het gaan (marcheeren), loopen (duur-loop, snel-loop, wed'loop). springen enz., meer zorg en tijd moet worden besteed, enz. enz. Wordt voor eene goede beoefening der gymnastiek in het algemeen reeds veel ruimte vereischt, méér dan dikwijls beschikbaar is, in nog grootere mate is dit in het bijzonder voor laatstgenoemde oefeningen het geval, en hiermede wordt maar al te dikwijls bij het bouwen van gymnastieklokalen geen voldoende rekening gehouden. En wat de hygiënische voorschriften betreft, ook deze worden dikwijls niet behoorlijk nageleefd, wat in de meeste gevallen zonder verhooging van kosten had kunnen geschieden. M aar de vereischten voor een goed gebouwd gymnastieklokaal, dat tevens aan de voornaamste hygiënische eischen voldoet, blijkbaar nog zoo weinig bekend zijn, besloot de jaarlijksche Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Gymnastiekonderwijzers in Nederland, haar Bestuur op te dragen de lezing „Schoolhygiène" in ruimeren kring te verspreiden. De H.H. G. Ai>hian, arts te Haarlem, en Karei, Muller, architect te Amsterdam, daartoe uitgenoodigd, verleenden bereidwillig hunne medewerking, waar het betrof vraagpunten van hygiènischen en architectonische aard te overwegen, waarvoor hun hier openlijk namens de Vereeniging een woord van dank wordt gebracht. Moge deze brochure er toe bijdragen, waar noodig, verbetering te brengen, en tevens aanleiding zijn dat in de toekomst steeds gymnastieklokalen gebouwd en ingericht worden, uit hygiënisch en practisch oogpunt voldoende aan die voorwaarden. welke eene doeltreffende beoefening der hcdendaagsche gymnastiek mogelijk maken, in het belang der schoolgaande jeugd. Namens het Bestuur der Vereeniging voornoemd: P. C. ADRIAN, Voorzitter. A. B. MEILINK, Secretaris. Rotterdam, October 1903. SCHOOLHYGIÈNE. a. Ligging en bouw van het gymnastieklokaal; b. afmetingen en vloer-constructie; c. ventilatie, verlichting, verwarming, reiniging; d. kleeding der leerlingen gedurende de les. Men heeft zich in het buitenland lang den Hollander gaarne voorgesteld als een moeilijk in beweging te krijgen, traag mensch; men zou hem liefst geschilderd hebben, zittende op 'n gemakkelijken stoel, welgedaan en doorvoed, bedachtzaam rookende zijn lange, Goudsche pijp. Maar dat hebben onze studenten onder aanvoering van dr. Meurer — een uitstekend gymnast en roeier tevens — den Engelschen in 1895 op de Theems heel anders bewezen, en dat bewijzen onze wielrijders en andere sport-liefhebbers telkenjare nog. Hoe moet het 't Engelsche publiek te moede zijn geweest, toen het zag, dat zijn zonen niet opgewassen waren tegen de Hollandsche roeiers en The Dutchmen met den eerepalm huiswaarts keerden. Ook onze gymnasten trokken meermalen naar het buitenland, en maakten daar een goed figuur. Ongetwijfeld wijzen deze en andere verschijnselen op vooruitgang en waardeering van de beoefening van lichaamsbeweging te onzent, doch laat ons niet verhelen, dat het gedurende vele jaren heel wat moeite en strijd gekost heeft om het zoover te brengen. Doch al meer en meer zagen wij het vooroordeel wijken, en eindelijk zijn wij thans zoover, dat het nut en de noodzakelijkheid van oordeelkundige lichaamsoefening vrij algemeen wordt ingezien. Allerwegen bespeuren wij uiting van den aandrang tot lichaamsbeweging, zoowel op den weg en in het veld, als in besloten ruimten. Maar nu zijn er onder hen, die zich voorstanders van lichaamsbeweging in de open lucht (sport) noemen, die het oefenen in be- sloten ruimten afkeuren, en dan is het in de eerste plaats de gymnastiek, die het moet ontgelden : ofschoon de ondervinding van meer dan honderd jaren heeft geleerd, dat lichaamsoefeningen met uitnemend succes ook in een frissche zaal gehouden kunnen worden, valt dit sommigen maar niet zoo gemakkelijk aan het verstand te brengen. Het is volmaakt overbodig, hier het goed recht van het oefenen in besloten ruimten te bepleiten, maar wel kan het n. o. m. zijn nut hebben, na te gaan. of onze lokalen wel altijd aan de voornaamste eischen voldoen, die met het oog op de hygiëne en de methodiek der paedagogische gymnastiek gesteld behooren te worden. Bepalen wij daarom onze aandacht voor enkele oogenblikken tot onze gymnastieklokalen. Tot de meest vermakelijke argumenten, welke in den laatsten tijd wel eens tegen de gymnastiek vernomen werden, behoort o. a. dit, dat zij in de zaal beoefend wordt; men redeneert kortweg: aangezien de gymnastiek in de zaal beoefend wordt, deugt zij niet. Voeg hierbij, dat nog niet lang geleden een toon-aangevend sportliefhebber in een physiologisch fragment zijner brochure den lezer in allen ernst trachtte wijs te maken, dat de mensch zuurstof inen stikstof uitademt, en het zal u niet verwonderen, dat er menschen kunnen zijn, die het verblijf in de gymnastiekzaal hoogst nadeelig vinden. Het is immers duidelijk: de lucht, die wij inademen, bestaat uit zuurstof en stikstof, en aangezien de zuurstof in het bloed wordt opgenomen, moet immers ten slotte in de zaal slechts de stikstof overblijven ? Zoo althans schijnt de opvatting van bedoelden sport-man te wezen. Aan het wederleggen van argumenten van dergelijk gehalte wagen wij ons niet, en wij zullen maar eenvoudig op grond eener veeljarige ondervinding zeggen, dat de gymnastiek zoowel in de open lucht als in de zaal beoefend kan worden. De aanvallen, in den laatsten tijd op de gymnastiek gedaan, kunnen wij gevoegelijk laten voor wat ze zijn; ze herinneren ons gewoonlijk aan het spreekwoord : ,slechts naar vruchtboomen werpt men met steenen". De beoefening der gymnastiek van Gutsmuths en het turnen van Jahn, met zulke gunstige gevolgen in Duitschland reeds langer dan een eeuw in praktijk gebracht, vond aanvankelijk meest in de open lucht plaats. Er waren dan ook in het begin meer turn-plaatsen dan turn-zalen, en van de laatste werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt door volwassenen, die verhinderd werden overdag te oefenen. Het ligt evenwel voor de hand. dat van de turnplaats, door ongunstig weder, zeer dikwijls geen gebruik gemaakt kon worden, zoodat van een geregeld oefenen geen sprake kon zijn. De verworven lichamelijke vaardigheid van velen leed hieronder zeer, daar herhaling der ofening te dikwijls onderbroken werd, om de gemaakte vorderingen tot blijvend eigendom der gymnasten te maken. Toch waren de resultaten, op de open turnterreinen verkregen, van dien aard, en zoo bemoedigend, dat men niet tegen de kosten en moeite opzag, overal, waar de omstandigheden het toelieten, de turnplaats tevens van een ruime turnzaal of van een turngebouw te voorzien; en toen, tegen ongunstig weder beschut, kon het gymnastiseeren ongehinderd plaats hebben, en was een geregelde gang van zaken verzekerd. De ondervinding leerde al spoedig, dat het turn-stelsel, voor het grootste gedeelte althans, zeer goed in de zaal in praktijk kon worden gebracht, en dat vele oefeningen zelfs veel beter tot hun recht kwamen. In één woord, het bleek, dat de turnzaal in een ware behoefte voorzag, en toen den 6den Juni 1842 bij Kabinetsorder van koning Wilhelm IV van Pruisen de stelselmatig onderwezen lichaamsoefeningen tot een noodzakelijk en onontbeerlijk bestanddeel der opvoeding werden verklaard, tengevolge waarvan de gymnastiek (turnen) onder de verplichte leervakken der Volksschool werd opgenomen, werden overal aan de bestaande turnplaatsen turnzalen toegevoegd, en waar zulks niet wel mogelijk was (zooals in groote steden, om de kosten), werd voor een of meer z.g. centraal-turnhallen gezorgd. Op deze wijze is in Duitschland het zaal-turnen ontstaan. Het turnen gaat aldaar zijn geregelden gang, meest in de zaal, en laat het weer het toe, dan in de open lucht. Bij de invoering der gymnastiek in ons land (1857) is weinig aandacht aan het oefenen in de open lucht geschonken. Zoo mogelijk werd bijna overal aan iedere school een gymnastiek-lokaal (dikwijls lokaaltje) toegevoegd zonder open plaats. Overal werd steeds binnenshuis gegymnastiseerd, en misschien komt het wel hierdoor, dat sommigen thans meenen, dat de gymnastiek nergens anders dan in de zaal beoefend kan worden. Uit hygiënisch oogpunt is voor het oefenen in de open lucht zeer zeker veel te zeggen, doch een ruime zaal, goed toegankelijk voor licht en lucht, en goed rein gehouden — wat geen onmogelijkheid is — is in ons klimaat voor de lichamelijke opvoeding van onschatbare waarde en onmisbaar. Zonder zaal zou er in ons land, evenmin als in Duitschland, sprake kunnen wezen van geregeld gymnastiek-onderwijs; en niemand zal tegenspreken dat, van welk leervak ook, alleen dan vruchten te verwachten zijn, wanneer een geregelde, ononderbroken gang van zaken mogelijk is. Er zijn er, die zeggen: het lichaam dient te worden gehard, door het zoowel aan frissche lucht en koude, als aan heete zonnestralen bloot te stellen, en tot zekere hoogte deelen wij in deze meening. Maar men overdrijve niet; het zou geheel tegen de regelen der hygiëne wezen, om bijv. met leerlingen, wier weerstandsvermogen nog zwak. in ieder geval nog niet sterk is, en dat individueel zoo zeer verschilt, in het gure jaargetijde, of in den winter bij snerpenden N.-O.wind, uit het verwarmde schoollokaal naar een tochtige binnenplaats of een open veld te trekken, om aldaar gymnastiek te doen of een spelletje te spelen. Waarlijk, dit zou geen harden wezen; het zou zijn de natuur geweld aandoen, en zulks geschiedt niet ongestraft. — Men wijst ook wel eens op Engeland, waar zoo veel in de open lucht wordt gespeeld; maar in zijn beweren nog Engelscher dan de Engelschen zelf. vergeet men gewoonlijk, dat ook aldaar in de laatste jaren hoe langer hoe meer zalen en gebouwen werden opgericht, om van het weder niet afhankelijk te wezen, 't Is algemeen bekend, dat aldaar het turnen, zwemmen, paardrijden, wielrijden, tennis enz., enz., evenals bij ons, veilig onder dak werden gebracht. Dat overigens de Engelschen verstandig genoeg zijn, om het groote nut van lichaamsoefeningen ook in besloten ruimten, ja, zelfs in een kamer, in te zien, bewijst zeker wel het feit, dat nog zeer onlangs een Engelscli medicus den moed had, in Amsterdam professoren en andere autoriteiten op medisch gebied uit te noodigen tot bijwoning zijner methode met een door hem uitgevonden toestel voor . . . kamergymnastiek. Wie kent niet di\ Phelan's exerciserV Een Engelschman alzoo, die propaganda maakt voor gymnastiek, zelfs in de kamer! Dit moge hen, die maar alleen oog schijnen te hebben voor Engelsche groene grasvelden, tot nadenken stemmen. Ten slotte zij er nog even aan herinnerd, dat de zaal ook voor de volwassenen en voor ieder, die overdag zijn gewone bezigheden heeft te verrichten, een onontbeerlijk hulpmiddel is. 's Avonds in de open lucht oefenen gaat nu eenmaal niet, en daarom is de zaal voor hen een ware uitkomst. Duizenden maken er dan ook gebruik van. Wij kunnen het hierbij laten, en houden ons vast overtuigd, dat elk verstandig mensch de noodzakelijkheid van de gymnastiekzaal zal erkennen. Wij voor ons onderschrijven gaarne de woorden van den grooten meester Alfred Maul te Karlsruhe. die zegt: „Vor die Wahl, Turnplatz oder Turnsaal gestellt, ist der letztere vorzuziehen, weil für ilin schwerer Ersatz als für jenen zu finden ist, und er den Vorteil des ununterbrochenen Fortganges des Unterrichtes bietet. Umsomehr muss alsdann der Saai heil und luftig und gut gereinigt sein." Is uit het voorgaande af te leiden, dat voor de lichamelijke opvoeding (gymnastiek) in de school de turnzaal een noodzakelijk hulpmiddel is, dan rijst vervolgens de vraag, aan welke eischen dient zulk een lokaal of gebouw te voldoen, hoe dient het te worden ingericht ? — Bij de beantwoording van deze vraag komen ons als vanzelf de prachtige bouwwerken voor den geest, door de oude Grieken voor hun lichaamsoefeningen opgericht; want ook zij oefenden niet slechts in de open lucht, doch ook in besloten ruimten. Doch wie zou er in onze dagen aan durven denken, voor ons doel voorbeelden te ontleenen aan de kunstwerken van het oude Athene, Olympia of andere plaatsen der vroegste beschaving. Wij hebben ons dan ook niet te verdiepen in gissingen omtrent de inrichting van de Akademie waar Plato, of van het Lyceum, waar Aristoteles onderwijs gaf. Vitruvius. de Komeinsche bouwkundige, geeft ons door zijn beschrijving van een gymnasium den indruk, dat zulk een inrichting eene weelde-inrichting en waarlijk grootsch was, en dat de oude Grieken aan de lichamelijke opvoeding de hoogste beteekenis hechtten. Een volledig Gymnasium bevatte o. m. een overdekte ruimte (Palaestra) waar geworsteld werd, en waar knapen oefenden; een afzonderlijke ruimte (Ephebeum) voor jongelingen, en eene (Xystus) voor de Athleten en andere volwassenen. Voor de loopoefeningen was een baan (stadium) aangelegd van 187.50 M. lengte. Prachtige zuilengangen omgaven de verschillende ruimten. Onmiddellijk aan deze oefeningsplaatsen grenzende, bevonden zich zalen en kamers voor bijbehoorende doeleinden, zooals voor koude en voor warme baden (Lutron en Lakonikon), voor het in-oliën en met zand bestrooien des lichaams (Elaeothesion. Konisterion), voorts kleedlokalen en kamers om af te koelen. Nog een groot lokaal (Korykeon), dat hier vermeld mag worden, was bestemd voor het spelen met een grooten met zand gevulden zak (Korykos), die in het midden der ruimte was opgehangen. Het geheele gebouw, in kostbaar marmer opgetrokken, was van prachtig beeldhouwwerk voorzien, waarvan de overblijfselen nog heden tot model dienen voor beoefenaars van schoone kunsten. De tijden zijn veranderd, en de nooden van de tegenwoordige maatschappelijke samenleving laten alles behalve de oprichting toe van weelde-inrichtingen voor opvoeding en onderwijs. De voorwaarden welke tegenwoordig aan een gymnastieklokaal gesteld worden, mogen dan ook zeer bescheiden genoemd worden. Zij zijn van tweeërlei aard: lo. die der hygiëne; en in nauw verband hiermede: 2o. die welke door de methodiek der hedendaagsche paedagogische gymnastiek gesteld worden. Wordt op de eerste gewoonlijk in vele opzichten gelet, met de laatste, die meer in het bizonder den vorm en de ruimte van het lokaal, alsmede de constructie en plaatsing der toestellen betreffen, wordt maar al te dikwijls niet voldoende rekening gehouden, en dit wel zeer ten onrechte, daar zij van groote beteekenis zijn. Gewoonlijk wordt in dezen meest alles aan het oordeel van teekenaar en bouwmeester overgelaten, waardoor den gymnastiek-leeraar vaak verrassingen bereid worden, die geheel in strijd zijn met de methodiek der gymnastiek. Dergelijke toestanden heeft men ook in Duitschland gekend. ten minste wijlen Prof. Dr. Moritz Klüss te Dresden zegt ergens: -Bii der Errichtung von Turnhallen ist sehr oft das Urteil des Baumeisters allein massgebend gewesen; da aber dabei den Zwecken des Turnunterrichts nicht allemal entsprochen worden ist, so wird man auch die Ansichten und Forderungen des Turnlehrers. und zwar schon bei dem Entwurfe des Bauplanes, zu horen haben." — Deze meening heeft ingang gevonden; tegenwoordig is het regel ook het oordeel van den onderwijzer te vragen. Bij ons te lande wordt, voor zoover wij weten, door autoriteiten voor onderwijs maar hoogst zelden advies ingewonnen bij den betrokken leeraar of bij corporatiën van gymnastiek-onderwijzers. Een zeer te waardeeren uitzondering evenwel wordt hierop gemaakt te Amsterdam, waar met eene commissie uit de leden der Amsterd. Gymn.-Onderw.-Vereeniging overleg wordt gepleegd, voor de plaatsing der toestellen in lokalen voor Lagere Scholen; voor Middelbare Scholen evenwel, slechts ten deele, met den betrokken leeraar. Doch wat de afmetingen der lokalen betreft, deze werden tot nu toe steeds door den teekenaar bepaald, zoodat er scholen zijn voor lager onderwijs met groot ere — dus betere — gymnastieklokalen, dan voor middelbaar onderwijs. Hierop zullen wij straks gelegenheid hebben terug te komen. De hygiënische voorwaarden betreffen in de eerste plaats de ligging en den bouw van het gymnastieklokaal. Het klassikale gymnastiek-onderwijs vordert, dat de turnzaal zoo dicht mogelijk bij het schoolgebouw en evenals dit op een drogen bodem ligt. Is de beschikbare grond niet droog, dan dient hij eerst uitgegraven en vervolgens met puin, schelpen of andere vochtwerende stoffen te worden aangevuld. De binten voor den houten vloer dienen op gemetselde hoofden te rusten, zoodat zij niet met den bodem in aanraking komen. Voorts dient het lokaal niet in de nabijheid van fabrieken te liggen, die den dampkring kunnen verontreinigen, zooals loodwitfabrieken, vernisstokerijen enz. Dat het gelijkvloers behoort te liggen, en niet zooals wel eens voorkomt op de le, 2e of 3e verdieping, is duidelijk. Hot beste is, dat het niet onmiddellijk aan andere schoollokalen grenst, doch geheel vrij staat en door middel van een overdekte gang in verbinding met het schoolgebouw wordt gebracht. Het nut van deze gang hier aan te toonen, is zeker overbodig. Dat de bouw van het gymnastieklokaal uit hygiënische en andere oogpunten in hooge mate de aandacht verdient, is te begrijpen. Met vraagpunten omtrent stijl en bouwtechniek hebben wij ons niet bezig te houden; daartoe zijn wij niet bevoegd. Maar wel meenen wij omtrent eenige oorzaken, die de goede uitoefening van het gymnastiek-onderwijs kunnen belemmeren, onze meening te mogen zeggen op grond eener veeljarige ervaring en van hetgeen wij in het buitenland zagen en vernamen. En dan zijn het in de eerste plaats de afmetingen van het lokaal en de vloerconstructie, die te bespreken vallen. De allereerste voorwaarde, waaraan een goed gebouwd gymnastieklokaal dient te voldoen, opdat het aan zijn hygiënisch doel zal kunnen beantwoorden, is wel, dat het voldoende grootte heeft om eene klasse leerlingen de noodige ruimte te verschaffen voor het uitvoeren der oefeningen. Dit moge voor iemand, die buiten het onderwijs staat, klinken als een waarheid zoo groot als een huis, een feit is het, dat de meeste onzer lokalen veel te klein zijn. Duidelijk komt dit aan den dag bij het doen onzer stokof staafoefeningen en bij de spelen; maar nóg duidelijker bij de marcheer- en loopoefeningen (de z.g. longen-gymnastiek). In de meeste plaatsen van ons land schijnt men afkeerig van z.g. centraal-gebouwen; gewoonlijk heeft iedere school haar eigen gymnastieklokaal. Nu moge dit stelsel voortreffelijk wezen, het verliest zeker veel van zijn voortreffelijkheid, wanneer hygiëne en praktijk, die hier in zoo nauw verband staan, er door worden geschaad. In Duitschland, waar vele centraal-turnhallen worden aangetroffen, beantwoordt de ruimte dezer lokalen ruimschoots aan de eischen. die uit hyg. oogpunt gesteld mogen worden. In Berlijn bijvoorbeeld bedragen de afmetingen van 22 bij 10.50 M., tot 33 bij 15 M. De ondervinding heeft geleerd, dat de meest geschikte vorm voor don vloer die van een rechthoek is, en volgens Prof. Rühi, en Dr. Goetz mogen zijn afmetingen in geen ge val minder dan 10 bij 18 M. bedragen. De hoogte van het lokaal dient 5 a 6 M. te zijn. Prof Kloss, Moritz Zettleb e. a. wenschen voor eiken leerling 5 M.2 vloeroppervlakte, welke maatstaf ons voor de lagere school vrij juist voorkomt; te groot is deze ruimte zeker niet, want men bedenke wel, dat er altijd nog plaats afgestaan moet worden voor berging van toestellen, en in den winter nog voor een kachel met toebehooren. Daarom beantwoordt de ruimte, door Prof. Rühl en Dr. Goetz verlangd, zeer stellig veel beter aan de behoefte. In H. B. scholen is voor de beoefening onzer moderne gymnastiek met klassen van + dertig leerlingen, een vloeroppervlakte van 150 M.2 beslist te klein, wat wij straks met voorbeelden uit de praktijk zullen bewijzen. In Pruisen werden reeds sedert 1866 de volgende afmetingen door de regeering voorgeschreven: a. voor plattelandsscholen van 50 leerlingen 16 M. lengte, 9.50 M. breedte en 5 M. hoogte, met de uitdrukkelijke opmerking, dat het wenschelijk is, de afmetingen grooter te nemen; b. voor grootere scholen, 20 M. lengte bij 10 M. breedte, tot 25 M. 1. bij 12.50 M. breedte. Hieraan kunnen wij toevoegen, dat lokalen met afmetingen als bij a. vermeld, niet meer worden gebouwd. Voorts kennen wij nog de volgende plaatselijke voorschriften: In Berlin, voor de volksscholen 19 M. 1., 10 M. br.; Braunschweig, voor Burgerscholen 20 M. 1., 11 M. br.; Leipzig en Frankfort a/M., 20 tot 25 M. 1., 9 tot 10 M. breedte; Sachsen voor Seminariën en hoogere Scholen, 23 tot 25 M. 1., 11 tot 12 M. br.; Baden, 20 tot 22 M. 1., 10 tot 11 M. br., en 24 bij 12 M.; Stettin, 21 tot 27 M. 1., 10 tot 12 M. br. De hoogte bij bovenstaande afmetingen is gewoonlijk van 5 tot 6 M. In het „Badische Schulverordnungsblatt" van 1876, N°. 16 bladz. 132, vinden wij het volgende voorgeschreven: „Der Turnsaal muss ein gedielten Fussboden haben, heizbar, beleuchtet und gut zu ventiliren sein. Die Höhe seiner Seitenwande betrage 5—51/2 M. — Soll er zugleich für's Madchenturnen dienen, überhaupt eine grössere Menge von Turngeraten darin angebracht werden (wie z. B. in den für Mittelschulen bestimmten Salen), so ist es gut ihm 24 M. Lange und 12 M. Breite zu geben; im andern Falie ist ein Saai von 22 M. Lange und 11 M. Breite ausreichend. Indessen kann für kleine Schillen, deren Klassen weniger als 40 Schuier zahlen, im Nothfall auch ein Saai von 20 M. Lange und 10 M. Breite genügen." De bekende Jahn-Turnhalle te Freiburg a/d. Unstrut heeft een lengte van 23 M., is 12 M. breed en G M. hoog: de CentraalTurnhalle te Karlsruhe is 35 M. lang en 17 M. breed, en de gymnastiekzaal der Kweekschool voor gymnastiek-onderwijzers te Stuttgart is volgens voorschrift van Prof. Dr. Jager 40 M. lang en 20 M. breed. Uit bovenstaande afmetingen, die de noodige ruimte en frissche lucht verzekeren voor de praktijk der gymnastiek, blijkt duidelijk dat de betrokkene autoriteiten in Duitschland de turnzaal inderdaad als het lokaal der hygiëne in de school beschouwen. — Lokalen voor volwassenen worden — zoo de omstandigheden het toelaten — nog grooter afmetingen gegeven; zoo is bijv. de turnzaal te Hannover 45 M. lang en 25 M. breed. De maatstaf voor de afmetingen van een gymnastieklokaal kan onmogelijk dezelfde of nagenoeg dezelfde zijn als die voor het gewone klasselokaal, waar de leerlingen in zittende houding slechts oppervlakkig ademen. Nergens geschiedt de ademhaling krachtiger dan bij de oefeningen der gymnastiek, zooals marcheeren, loopen, springen enz.: doch deze oefeningen, die van zoo groote hygiënische beteekenis zijn, kunnen niet voldoende tot hun recht komen, wanneer de noodige ruimte ontbreekt. Ruimte is het hoofd-hulpmiddel voor het onderwijs in de gymnastiek. Spiess heeft reeds gezegd: „Ohne Raum, ohne schonen und zweckmassigen Kaum kann das Turnen in den Schulen nicht gedeihen." Doch in deze opvatting schijnt men in vele plaatsen van ons land nog maar niet te willen deelen. Immers, hoe zou het anders mogelijk zijn, dat men. om een voorbeeld te noemen, in Amsterdam nog niet lang geleden een H. B. School met 3-jarigen cursus bouwde, met een gymnastieklokaal (?) van 14.40 M. bij 6.75 M. vloeroppervlakte? En dit, terwijl er geen gebrek aan bouwterrein was. Het gymnastieklokaal van de H. B. School met 5-jarigen cursus, vroeger aan Nieuwer-Amstel behoorende, heeft nog kleiner, dus nög slechter afmetingen; gelukkig wordt dit binnen kort door een ander vervangen. Dergelijke lokalen mogen ruime bergplaatsen voor gymnastiek-toestellen, zijn, als plaats voor de beoefening der gymnastiek zijn zij ongeschikt. In Pruisen werden door de Regeering, zelfs voor kleine plattelandsscholen. grootere lokalen voorgeschreven, zooals wij zooeven hebben gezien. — Onze paedagogische gymnastiek heeft o. m. tot doel, de lichamelijke vaardigheid tot een graad van ontwikkeling te brengen, die in het latere leven voor ieder van groot nut en onmisbaar is. Zoo zijn o. a. onze marcheer-, loop- en springoefeningen, afgescheiden van hun hygiënische beteekenis, voor hen die zich later een militaire loopbaan kiezen, en voor allen die militaire dienstplichten hebben te vervullen — in het bizonder voor de z.g. viermaanders — van groote waarde. Al deze oefeningen worden op H. B. Scholen onderwezen, en door de leerlingen met ijver verricht, Daarom is het dubbel jammer, dat zoo dikwijls de beperkte ruimte niet toelaat, deze oefeningen naar behooren te verzorgen. De afmetingen van een gymnastieklokaal, schijnbaar zoo willekeurig, dienen bepaald te worden door de z.g. orde- en vrijeoefeningen en het springen, en het valt niet moeilijk, met voorbeelden uit de praktijk te bewijzen, dat het gymn.lokaal eener H. B. School ongeveer 24 M. lang en minstens 10 M. breed moet zijn. De noodzakelijkheid der hier genoemde lengten moge uit het volgende blijken. Omdat het einde der zaal de geschiktste bergplaats biedt voor toestellen als: barren, paarden, bokken en andere springtoestellen, moet van de lengte altijd ongeveer drie meter gemist worden, waarbij nog een meter komt, opdat de leerlingen niet vlak langs de genoemde toestellen zullen marcheeren; wordt dus: 4 Meter. Nemen wij nu bijvoorbeeld het vèr-springen: voor den aanloop 10 Meter; voor de plank 1 * voor den sprong 4 „ voor de mat 1.50 „ is te zamen reeds 16.50 Meter, en de overschietende 3.50 „ zijn hoogst noodig. omdat veiligheidshalve de mat niet vlak tegen den muur mag liggen. — Als tweede voorbeeld moge gelden de gesloten frontrij en kolom. Een gesloten frontrij, waarin dertig leerlingen zoo dicht op elkaar staan, dat de ellebogen der los neerhangende armen elkaar raken, is vijftien meter lang. Wordt deze rij — op welke wijze doet er niet toe — omgezet in front-kolom van rijen van vier, dan blijft dezelfde lengte noodig, omdat de onderlinge afstand der rijen gelijk moet wezen aan een zwenk-afstand, anders zou uit de kolom niet gezwenkt kunnen worden. Wordt uit de kolom 1/, cirkel gezwenkt, dan wordt zij met tweemaal 2 meter veilengd, die noodig zijn voor de eerste en laatste rij. Er is dus een minimumlengte van 19 meter noodig. De twintigste nieter is alweer noodzakelijk, om niet rakelings langs den muur of de toestellen te marcheeren. — Met deze twee oefeningen meenen wij duidelijk bewezen te hebben, dat de minimum-lengte van gymnastieklokalen voor H. B. Scholen 24 meter is. Tal van voorbeelden zouden nog zijn aan te halen. En nu de breedte. Bij het hoog-springen met de veerplank, staan de leerlingen gewoonlijk in twee frontrijen tegenoser elkaai. elk op ongeveer één nieter afstand van den muur. De veerboom, waarop de plank rust, is ongeveer 4 meter lang, zoodat aan iedere zijde tusschen boom en rij eene ruimte van twee meter o\ erblijft, waardoor de leerlingen, na den sprong, zich weer naar hun plaats begeven, dus juist genoeg. — Vier rekstokken, elk in t geheel 2.30 a 2.50 M. lang. in eikaars verlengde geplaatst, wat noodig is voor het goede overzicht der oefeningen, hebben reeds eene lengte van ruim negen of tien meter; vier paar ringen, op ondei lingen afstand van nog geen twee meter, behoeven eveneens tien meter, niet minder. — Zijn de leerlingen in kolom van geopende vier-rijen opgesteld, dan heeft iedere rij een lengte van minstens 5 meter; de buitenste gelederen hebben nu elk twee en een halven meter voor den zijwaartschen uitval met eene zijwaartsche of andere staafoefening, dus nauwelijks voldoende. (Het is hier de plaats om even aan den kwadraatmarsch in verbinding met staafoefeniugen te herinneren, eene onzer schoonste gymnastische oefeningen.) Hebben wij aangetoond dat het lokaal minstens 24 M. lang en 10 M. breed behoort te zijn, het is duidelijk dat bijv. met het oog op onze marcheer- en loopoefeningen de afmetingen, zoo mogelijk, grooter dienen genomen te worden. Bewegen zich de leerlingen bij het loopen van V, K.M. op een meter afstand van de wanden, dan is de lengte van de rechthoek-vormige loopbaan 52 meter, en moet bijgevolg deze baan ruim 9l/2 maal afgeloopen worden; en wij weten, hoe minder omtrekken, hoe minder moeilijk deze oefening wordt. Op dit alles lettende, spreken wij dan ook met nadruk de wenschelijkheid uit, om ons lokaal zoo mogelijk — grootere afmetingen te geven. Aan deze beschouwingen omtrent lengte en breedte van het gymn.lokaal hebben wij nog alleen dit omtrent de hoogte toe te voegen, dat, wanneer deze vijf a zes meter is, de balk waaraan de ringen bevestigd worden, niet hooger dan 4.50 M. moet worden aangebracht; anders wordt de slinger te groot en duurt deze te lang. De moderne gymnastiek, die als voornaamste oefeningen het gaan, loopen en springen (longen-gymnastiek) voorschrijft, vraagt niet alleen voor de noodige ruimte, maar ook in het bijzonder vooi de vloer-constructie onze aandacht. De beste vloer, dien men in Duitschland kent, bestaat uit een onderlaag van beton (cement met zand), waarop de delen in asphalt gelegd zijn. Deze inrichting is prachtig, maar duur. In de scholen te Leipzig heeft men de proef genomen met het z.g. xylolith. Dit is een mengsel van zaagsel en cement; het wordt in groote platen vervaardigd en op de binten of draagbalken geschroefd. Deze vloer, die in Amerika in bijna alle groote lokalen wordt aangelegd, schijnt zeer te voldoen, doch is ook alweer niet goedkoop. In Hannover en in Hamburg heeft men sedert kort op een beton-onderlaag linoleum gelegd; deze vloer wordt zeer ge- prezen, doch het komt ons voor dat hij niet goedkoop en bovendien niet duurzaam kan zijn. Vooral door het verplaatsen (verschuiven) der betrekkelijk zware toestellen zal het linoleum spoedig versleten zijn. Dergelijke kostbare proeven werden te onzent, voor zoover wij weten, nog nergens genomen; onze hygiënische zorgen strekken zich zoo ver niet uit. Waarom ook ? 't Geldt immers maar 'n gymnastieklokaal. Het beste hout voor onze vloeren schijnt goed droog Amerikaansch grenen, het z.g. Pitchpine te wezen; gewoon grenen is te zacht, en eikenhout wordt te glad. terwijl dit bovendien te veel stof opneemt. De delen, van 10 hoogstens 15 centimeter breedte, behooren zoo dicht aaneengesloten op de draagbalken bevestigd te worden, dat de naden bijna niet te zien zijn, terwijl de balken niet verder dan pl. m. 70 centimeter van elkaar verwijderd mogen liggen. Tot behoud van den vloer is het goed, dat er een open ruimte onder is, die aan de lange zijden door middel van ijzeren roosters met de buitenlucht in gemeenschap staat, zoodat zij steeds kan doortochten, De vloer van Amerikaansch grenen (pitchpine), met zorg en goed geconstrueerd, voldoet zeer en is betrekkelijk niet duur. De zorg, te onzent aan de vloer-constructie besteed, laat hier en daar nog veel te wenschen: meer zullen wij in dezen maar niet zeggen. Doelmatige ventilatie en flinke verlichting zijn mede noodzakelijke vereischten. Daarom is het noodig, dat de ramen groot zijn, niet hooger dan pl. m. 1.50 M. boven den vloer worden aangebracht, en dat zij gemakkelijk geopend kunnen worden. Zij behooren aan de lange zijden van het lokaal, dus ten Noorden en ten Zuiden te liggen. De gordijnen sluite men zoo weinig mogelijk, opdat het licht vrij kan binnenvallen. Om bij het ventileeren gedurende de lessen tocht te voorkomen, is het wenschelijk dat het bovenste derde gedeelte van elk raam een naar beneden vallend klapraam, dus geen eigenlijk om zijn midden draaiend tuimelraam is. Bij deze inrichting beweegt zich de ververschende luchtstroom hoog boven de hoofden der leerlingen. Minstens aan eene zijde van het lokaal dienen de ramen altijd geopend te wezen; doch tusschen de schooltijden opene men alle ramen, en zoo 't kan, ook de deuren, om het lokaal flink te laten doortochten. De verwarming 's winters behoeft niet verder dan tot 50 hoogstens 55° Fahrenheit te gaan, want men vergete niet— overtollige warmte dooft, en geringe warmte prikkelt den lust tot lichaamsbeweging. Men ga niet af op eigen gevoel, doch raadplege steeds den thermometer, die in elk lokaal aanwezig behoort te zijn. Wanneer het lokaal niet dooi- een eentraal-inrichting verwarmd wordt, doch door een kachel, dan plaatse men die niet aan de lange zijde van het lokaal, doch in een hoek; daar staat zij het minst in den weg. De reiniging onzer lokalen is een vraagstuk van niet geringe beteekenis. Want ook al blijft alle balk-, lijst- en ornamentwerk uit het gymnastieklokaal verwijderd, de naden in den vloer, de hoeken, de gordijnen, de matten enz. enz., vormen reeds stofnesten genoeg, die heel wat last kunnen veroorzaken. Bij het reinigen onzer lokalen komt het er zeker het meest op aan, het stof, dat volgens Dr. Kooperberg per gram niet minder dan een millioen kiemen, d. w. z. beginselen van lagere organismen bevat, zorgvuldig te v e r w ij d e r e n. Dat het inademen van stof nadeelig voor de gezondheid kan zijn is duidelijk, en het is licht te begrijpen, dat destijds door den Gemeenteraad van Antwerpen een besluit genomen werd, waarbij den hoofden van scholen werd opgedragen, de lessen in de gymnastiek onmiddellijk te doen eindigen, wanneer in de lucht zwevend stof werd waargenomen. Nu zou misschien het stof ver wijderen zoo'n groote moeilijkheid niet opleveren, wanneer wij niet te kampen hadden met een averechtsche opvatting in dezen van de schoonmaaksters, waardoor een buitengewoon scherpe controle noodzakelijk wordt. Zij meenen nagenoeg zonder uitzondering, dat vegen slechts bijzaak, en dat dweilen, vooral zeer nat dweilen, zoodat gewoonlijk hier en daar plasjes blijven liggen, hoofdzaak is. Zoowel het een als het andere is onjuist; zorgvuldig vegen, en daarna van randen, richels, toestellen en gordijnen (deze laatste stofnesten vooral niet te vergeten), het stof verwijderen, is hoofdzaak. Deze wijze van reinigen dient minstens tweemaal per week te gebeuren, doch het vegen van den vloer na eiken schooltijd, dat geturnd is. Gedurende het vegen moeten alle ramen en deuren zoo wijd mogelijk openstaan, opdat het opvliegende stof weg kan trekken. Nat zaagsel kan bij het vegen uitstekende diensten bewijzen (geen zand). Om het indringen van het stof in het hout te voorkomen, late men den vloer af en toe met lijnolie of eene andere kleverige stof — zeer dun — inwrijven, waardoor tevens het opwarrelen van het stof zeer verminderd wordt. Zooals gezegd is, de schoonmaaksters hebben een bizondere voorliefde voor erg nat dweilen. Behalve dat dit uit hygiënisch oogpunt sterk is af te keuren, is het tevens zeer slecht voor den vloer. Door te nat dweilen wordt het hout week. zoodat behalve naden tusschen, ook indrukselen en kuilen in de delen ontstaan, die weer stofnesten vormen. Wordt het stof verwijderd op de manier, als zooeven werd besproken, dan is eenmaal dweilen in de veertien dagen voldoende. Als regel gelde: zooveel mogelijk vegen, doch weinig dweilen. Begint onder de vrije en ordeoefeningen stof op te warrelen, dan neme men zijn toevlucht tot zéér f ij n sproeien, eindige onmiddellijk met deze oefeningen, en ga over tot de toesteloefeningen. Op al wat tot verontreiniging van de lucht in het lokaal kan bijdragen dient gelet; zoo zullen bijv. de deuren van urinoir en privaten niet onmiddellijk aan het lokaal mogen grenzen, enz. — De af te leggen kleedingstukken. als regenjassen, mantels, jassen, vesten enz., mogen niet in het gymnastieklokaal worden opgehangen, doch moeten in een afzonderlijk vertrek worden opgeborgen. Laat de tijd het toe, dan worde van schoeisel verwisseld, opdat geen stof van de straat worde binnengedragen; in ieder geval dienen voetenroosters voorhanden te zijn, om de zolen op af te schuren. Ten laatste nog een enkel woord over de kleeding der leerlingen gedurende de les. Hebben wij zooeven gezegd, dat reeds uit hygiënisch oogpunt bij het gymnastieklokaal eener H. B. School een afzonderlijk kleedvertrek behoort te zijn, ook uit praktisch oogpunt is het noodzakelijk. Het behoeft niet groot te wezen en moet hoogst eenvoudig worden ingericht. Langs de wanden vaste houten zitplanken, waarboven de ijzeren kapstokjes, vormen reeds een voldoend ameublement. Aan het dubbel-noodzakelijke van dit hoogst eenvoudig kleedvertrek wordt door onze bouwkundigen maar al te dikwijls niet gedacht. De kleeding behoort zoo te zijn, dat zij aan de uitvoering der oefeningen niet hinderlijk is, dus luchtig en los. Daarom dienen alle nauwsluitende en overtollige kleedingstukken, en alles wat daarmede in verband mag staan, te worden afgelegd. De hals zij vrij en onbedekt, terwijl de kleedingstukken voor romp en onderste ledematen zoo bevestigd moeten wezen, dat sterk aangesnoerde banden of riemen overbodig zijn. Dr. Dornblüth te Berlijn beveelt in zijn „Hygiëne des Turnens" (1897) niet alleen voor jongens, doch ook voor meisjes zooveel mogelijk het gebruik van schouderbanden aan, om het schadelijke insnoeren van de taille te voorkomen. Nauwsluitend schoeisel is in velerlei opzicht eveneens af te keuren. Behalve dat het de voeten te veel broeit, belet het de natuurlijke beweging van enkels en andere voetgewrichten, waardoor verzwakking in deze deelen ontstaat. Het dient gemakkelijk te zitten en den enkel zoo te omsluiten, dat deze in zijn bewegingen niet beperkt wordt; het beste is, dat hij geheel vrij blijft. Aan laag schoeisel, met lage en niet spits toeloopende hakken is voor ons doel altijd de voorkeur te geven. Het meest hinderlijke kleedingstuk. waartegen reeds zoo vele jaren dooi' medici, gymnastiekonderwijzers e. a te velde is getrokken, is het corset. ?*og niet lang geleden maakte dit kleedingshulpmiddel, dat zoo schadelijk voor de gezondheid van vrouw en meisje kan wezen, een punt van bespreking uit in de Amsterd. Gyinn.-Onderw.-Vereeniging. De aanleiding hiertoe was gelegen in de omstandigheid, dat door B. en W. aan de Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs het oordeel was gevraagd omtrent de quaestie: of ten opzichte van de kleeding voor meisjes, die aan het gymnastiek-onderwijs deelnemen, bepaalde voorschriften behooren te worden gegeven. De sub-commissie voor school-hygiène, voor het meerendeel uit medici bestaande, oordeelde: „dat bij alle gymnastische oefeningen door de meisjes geen belemmerende kleedingstukken. met name corsetten, gedragen mogen worden, doch dat tegen het dragen van een z. g. „lijfje" dat niet wordt aangeregen, geen bezwaar bestaat." Zooals wij zien. hebben zich bij de beoordeeling dezer bevoegde commissie geen nieuwe gezichtspunten voorgedaan omtrent dit kleedingstuk; het blijft veroordeeld. Dat wij ook bij jongens op belemmerende kleediiigstukken hebben te letten, spreekt van zelf. Ook komt het in de Lagere School voor, dat jongens een te sterk aangetrokken broekriem of koord om hun middel hebben, en op de Middelbare School staande boorden — ter breedte van een gewone manchet ongeveer — en veel te nauw schoeisel dragen. Tevens is het hielde plaats om te wijzen op den broekzak van den door Hildebrand zoo fraai beschreven Hollandschen jongen, want wat daaruit soms wordt opgediept, grenst schier aan het ongelooflijke. Behalve de traditioneele touwtjes, tollen, koperen knoopen, spijkers, draadnagels, knikkers en kersepitten, komen dikwijls nog puntige griffels en potlooden, alsmede losse stalen pennen te voorschijn. Dat deze voorwerpen bij elke buiging in het heupgewricht hinderlijk zijn en zelfs gevaar opleveren, behoeft niet gezegd. Wij zullen er dan ook zeker wel aan doen. niet alleen op belemmerende kleedingstukken te letten, maar tevens er tegen te waken, dat de leerlingen hinderlijke voorwerpen bij zich dragen. Uit hetgeen wij hier hebben besproken, mag zeker worden afgeleid, dat er in ons land aan vele gymnastieklokalen grootere of kleinere verbeteringen vallen aan te brengen, welke in sommige gevallen zelfs hoogst noodzakelijk zijn. En aangezien alle verbetering maar niet zoo van zelf komt, zou onze Vereeniging in dezen veel dienst kunnen bewijzen. Zij is naar o. m. het aangewezen lichaam, om de belangen der gymnastiek en haar hulpmiddelen, waar noodig, aan autoriteiten kenbaar te maken. Waar verandering of verbetering in bestaande toestanden wenschelijk is, of waar nieuwe gymnastieklokalen worden gebouwd of ingericht, daar dient n. o. m. niet alles aan het overleg van teekenaar en bouwkundige alleen te worden overgelaten, doch kan het oordeel eener corporatie als de onze veel nut stichten en verhinderen, dat dingen tot stand komen, die in strijd zijn met de eischen van goed gymnastiek-onderwijs. Daarom wenschen wij de volgende motie aan het oordeel van deze vergadering te onderwerpen: De vergadering, gehoord de lezing betreffende gymnastieklokalen, draagt het Bestuur op om. waar noodig, de betrokken autoriteiten met het volgende in kennis te stellen: I. dat de afmetingen van gymnastieklokalen niet minder dan 24 M. lengte, 10 M. breedte en 5 a 6 M. hoogte dienen te zijn; II. dat de vloer-constructie en ventilatie de aanhoudende aandacht verdienen, en delen van Amerikaansch grenenhout, z.g. pitchpine, de voorkeur verdienen; III. dat bij het gymnastieklokaal een afzonderlijk kleedvertrek onmisbaar is; IV. dat de reiniging van het gymnastieklokaal steeds met de grootste zorgvuldigheid dient te geschieden. Amsterdam. R. M. R. RAPPORT der Commissie van Advies in zake het vaststellen van de voornaamste eischen voor een goed gebouwd school-gymnastieklokaal. Aan 11.H. Bestuurderen der „ Vereeniging van Gymn.-Onder wijzers in Nederland". Mijne Heeren! Door de jaarlijksche Algemeene Vergadering uwer Vereeniging, gehouden te Haarlem den 19en en 20en Mei 1902, werd aan ondergeteekenden opgedragen om, naar aanleiding van de lezing „Schoolhygiëne"', de vereischten te bepalen, welke met het oog op het onderwijs in de hedendaagsche paedagogische gymnastiek, aan school-gymnastieklokalen — en wel meer in het bizonder aan die van Middelbare Scholen — dienen te worden gesteld. Aan deze opdracht voldoende, kwam het hun wenschelijk voor, onderstaande punten uit genoemde lezing eenige uitbreiding te geven en van eene teekening te voorzien. Ligging. (Zie bldz. 11.) Het klassikaal gymnastiek-onderwijs vordert, dat de turnzaal zoo dicht mogelijk bij het schoolgebouw ligt. De beschikbare grond dient droog en niet verontreinigd te zijn. Is de grond niet droog, dan dient hij eerst uitgegraven en vervolgens met vochtwerende stoffen te worden aangevuld. Ofschoon hiervoor dikwijls schelpen, puin en dergelijke worden gebruikt, komt het de Commissie voor, dat droog grof zand de voorkeur verdient. Voorts dient het lokaal (of gebouw) niet in de nabijheid van fabrieken te liggen, die den dampkring kunnen verontreinigen, zooals loodwitfabrieken, vernisstokerijen, enz. Het behoort gelijkvloers in de onmiddellijke nabijheid van de speelplaats te zijn en niet, zooals wel eens voorkomt, op de le, 2e of 3e verdieping van het schoolgebouw. Het beste is, dat het niet onmiddellijk aan andere schoollokalen grenst, doch geheel vrij staat en door middel van een overdekte gang met het schoolgebouw verbonden is. Staat het lokaal geheel vrij, dan kunnen licht en lucht van alle kanten onbelemmerd binnenstroomen en zal het gedruisch, bij vele oefeningen onvermijdelijk, het onderwijs in andere schoollokalen niet storen. De lengte-as van het gebouw moet loopen van Oost naar West, om door middel van den langen Zuidelijken gevel zooveel mogelijk voordeel te trekken van het zonlicht. Bouw. (Zie bldz. 12.) Bij het bouwen van een gymnastieklokaal moet gedacht worden aan een kleedkamer en aan privaten, tenzij de laatste in de onmiddellijke nabijheid gelegen zijn. Wij wenschen bij den bouw achtereenvolgens de volgende hoofdzaken te behandelen: le. de afmetingen van het gymnastieklokaal en van de daarbij behoorende kleedkamer; 2e. de vloer-constructie; 3e. de wanden en de kap-constructie. Afmetingen. (Zie bldz. 12.) In het algemeen geldt voor schoolgymnastieklokalen: hoe meer ruimte hoe beter; plaatselijke en andere omstandigheden zijn gewoonlijk oorzaak, dat men zich dikwijls tot minimum-afmetingen of tot nog minder bepaalt. De afmetingen van het gymnastieklokaal eener H. B. School dienen niet minder te wezen dan 24 bij 12 Meter; de noodzakelijkheid van deze afmetingen wordt, naar het oordeel der Commissie, afdoende bewezen in het opstel „Schoolhygiëne' (bldz. 16). De zijmuren mogen niet lager zijn dan 5 Meter, omdat de rekbalk met ijzeren looper, die hierop steunt, niet lager moet worden aangebracht. Ook met het oog op voldoenden toevoer van licht en lucht is deze hoogte gewenscht. Ter voorkoming van warmteverlies en ter bevordering der acustiek is het aanbrengen van een plafond zeer aan te bevelen, zelfs noodzakelijk. De hoogte (van het vlakke gedeelte) van het plafond zij 6l/2 a 7 Meter, niet lager, om een gedrukt aanzien van het lokaal te voorkomen. Kleedkamer. (Zie bldz. 20.) Voor dit lokaal kunnen de afmetingen van den vloer 8 bij 6 Meter bedragen. Worden kasten aangebracht voor berging van kleedingstukken die bij het gymnastiseeren gebruikt worden (tricots, pantoffels, enz.), dan dienen deze kasten de noodige luchtopeningen te hebben. Vloerconstructie. (Zie bldz. 17.) Een goede vloer behoort duurzaam te zijn, effen doch niet glad en niet te hard; voorts moet hij zoo weinig mogelijk stof opnemen en geen stof veroorzakende eigenschappen bezitten; ook moet hij gemakkelijk van stof te bevrijden en te reinigen zijn. Tot behoud van een houten vloer moet er lucht onder wezen. Men dient de balken zoo zwaar te nemen of zoodanig met onderslagbalken te ondersteunen en in verband met de dikte der vloerdelen op zoodanigen onderlingen afstand te leggen, dat het doorbuigen zoowel van balken als van delen zooveel mogelijk wordt voorkomen. Vooral met het oog op het tegengaan van stofverspreiding dient op deze wijze van construeeren bizonder te worden gelet. Als houtsoort is het Amerikaansche Pitch-pine zeer aan te bevelen. Men neme eerste kwaliteit goed droge, kwastvrije en uitgezochte delen. Deze delen met messing en groef (geploegd), behooren z.g. verdekt gespijkerd ie worden. Om het hout tijd te gunnen geheel uit te werken, is het raadzaam de vloerdelen, voordat zij sterk aangedreven en voor goed bevestigd worden, voor eenigen tijd (liefst in de zomermaanden) losjes aan te drijven en hier en daar te hechten; eerst daarna ga men er toe over, den vloer voor goed te bevestigen. Vervolgens behooren de geschaafde delen, vooral op de naden, te worden overgeschaafd, om daarna tot oliën over te gaan (een paar maal met lijnolie). In Duitschland geeft men in den laatsten tijd de voorkeur aan betonvloeren, waarover linoleum. Wij lezen dienaangaande in het „.Tahresbericht über den Turnbetrieb an den stadtischen Schulen zu Hannover (Schuljahr 1899 — 1900)" het navolgende: „Linoleum-Fussbodenbelag. Eine Wiederholung dieser bereits im vorjahrigen Jahresbericht gegebenen Ausführung findet deswegen statt, weil an die Inspektien wiederholt von auswarts Anfragen über den Linoleum-Fussbodenbelag gerichtet sind. Wenn auf Grund einer fünfjahrigen Benutzungsdauer allgemeine Schlüsse auf die Brauchbarkeit und Zweckmassigkeit der neu eingeführten Herstellang des Fussbodens in den Turnhallen gezogen werden dürfen, so können wir, ohne Rückhalt, unser Urteil dahin abgeben, dass sicb die Sache bewahrt hat. Der Beton-Fussboden mit Linoleumbelag ist bereits in sechs Turnhallen verhanden und in drei neuen Turnhallen, die im Laufe dieses Jahres fertiggestellt werden sollen, wird der Fussboden in gleicher Weise hergerichtet. In der geringen Staubentwicklung und der Dampfung des Gerausches beim Marschieren, sowie bei wuchtigen Frei- und Springübungen sind die Hauptvorteile dieses Fussbodens gekennzeichnet. Bei der Herstellung ist folgendes zu beachten. Da der Beton völlig ausgetrocknet sein muss, ehe das Linoleum darauf befestigt werden darf, ist es zweckmassig, den Beton-Fussboden gleich beim Beginn des Turnhallenbaues fertig zu stellen. Dieses geschieht in der Weise, dass auf gutem Baugrunde Cementbeton in Mischung von 1 : 8 und in Starke von etwa 12 bis 15 c.M. aufgebracht wird. Hierauf kommt eine Estrichschicht in Mischung von 1 : 1 und etwa 2 c.M. stark, welche gut geglattet wird. Nach vollstandigem Austrocknen wird hierauf das Linoleum in Starke von 3.3 bis 5 m.M. mit Linoleumkitt befestigt. Das Linoleum muss vor der Befestigung mehrere Tage ausgebreitet in der Turnhalle lagern, um sich an die Turnhallen-Temperatur zu gewöhnen." Wanden. De ruwe metselsteenen, waaruit dc muren zijn opgetrokken, kunnen niet tevens tot wanden der gymnastiekzaal dienen. De witte wanden, vlak afgepleisterd, behooren — doch niet vóórdat ze goed droog zijn — met olieverf (in lichte kleuren) geschilderd te worden; hierdoor zal eene gemakkelijke en deugdelijke reiniging mogelijk wezen. Voorts dient eene vlakke lambriseering (geen kraaldelen) zonder eenig ornamentwerk en zoo weinig mogelijk richels en randen te worden aangebracht, ter hoogte van ongeveer 1.60 M. Kapconstructie. De eenvoudigste kapconstructie voor een gebouw van genoemde afmetingen schijnt ons een houten kap met ijzeren trekstangen te zijn. (Balkwerk tot het strikt noodzakelijke te beperken, o. m. om het stof, dat er zich op verzamelt.) Het aan te brengen plafond (tegen de spanten of kapbalkjes), aan de kanten schuin opgaande en in het midden vlak, kan gemaakt worden van geploegde delen, of, wat de Commissie nog beter voorkomt, van stucadoorwerk, dat later geschilderd dient te worden. Een houten plafond zou door het ontstaan van naden, om warmteverlies te voorkomen, van asphaltpapier voorzien moeten worden. Voorts de bekapping te voorzien van dakbeschot en daarna met pannen af te dekken. Ventilatie. (Zie bldz. 18.) De eenvoudigste en meest doelmatige wijze van ventileeren zal altijd door middel van vensters en deuren geschieden. Wat de laatste betreft, wenscht de Commissie er op te wijzen, dat het zeer doelmatig is, om aan de lange (Zuidelijke) zijde van het gebouw meerdere groote naar buiten openslaande dubbele deuren aan te brengen, die bij warm weêr en bij het schoonmaken van het lokaal opengezet kunnen worden. Ook met het oog op de mogelijkheid om gemakkelijk en vlug spring- en andere toestellen uit het lokaal op de speelplaats te kunnen brengen voor het oefenen in de open lucht, zijn deze deuren zeer gewenscht. Bizondere ventilatie-inrichtingen zullen — zoo noodig — altijd in verband met de onmiddellijke omgeving van het gymnastieklokaal moeten worden aangebracht. Verwarming. (Zie bldz. 19.) Bij verwarming door centraalinrichting komt het de Commissie het wenschelijkst voor, deze door toevoer van verwarmde versche lucht te doen geschieden; hierdoor worden stofverspreiding en stank voorkomen, die bij verwarming met pijpleidingen, zooals bij warmwaterverwarming en vooral bij stoomverwarming bijna altijd zijn waar te nemen. Worden ter besparing van kosten kachels gebruikt, dan zullen daarvoor zeker in de eerste plaats zoogenaamde vulkachels in aanmerking komen. Men plaatse deze liefst zooveel mogelijk op beide uiteinden van de hoekpuntslijn van den vloer. Verlichting. (Zie bldz. 18.) Voor verlichting met kunstlicht verdient electrisch licht de voorkeur; ook gasgloeilicht is aan te bevelen. De verlichting geschiede niet enkel door middel van wandarmen, doch tevens door eenvoudige zes- of achtlichts plafondkronen, die ongeveer ter hoogte van de balken voor toestellen opgehangen moeten worden. Amsterdam. Juni 1903. De Commissie: G. ADRIAN, Arts. KAKEL MULLER, Architect. R. M. ROEMER, Leeraar in de Gymn. Hier bevindt zich een uitklapvel Boek: Sign. van het origineel: 6 r. H. | Signatuur microvorm: iz 1-25(3 Moedernegatief opslagnummer: comi-j- Uitklapvel: Aantal: l Moedernegatief opslagnummer: 00 mo 1 Positie in boek: w* pag 1a