INHOUD. Pag. HOOFDSTUK 1 1 Inleiding en inrichting der proeven. A Inleiding ^ B Thermisch onderzoek 2 C Optisch onderzoek 20 HOOFDSTUK II De componenten. NA, SO, 10 n „ Na3 Mo04 HOOFDSTUK III 22 De drie binaire stelsels. A Het stelsel Na2 Mo04—Na2 \V04 22 B Het stelsel Na2 YVO+ —Na2 SOt 30 C Het stelsel Na2 Mo04—Na2 S04 39 HOOFDSTUK IV De ternaire mengkrystallen. Algemeene inleiding Nadere uiteenzetting van de groep, waartoe hei- onderzochte stelsel behoort 58 Volgens de grensstelsels te verwachten gedrag van- het ternaire stelsel 57 De doorsneden Overzicht van het ternaire stelsel 92 RESULTATEN tengevolge der warmtegeleiding, tot alles vast geworden is en de warmtestroom weder hoofdzakelijk door het zout geschiedt. Dit punt wordt met groote benadering door het buigpunt c aangegeven. De tijdduur der krystallisatie onder ideale omstandigheden, (oneindig groote warmtegeleiding, bedrag der krystallisatie door den warmtestroom geheel bepaald, dus geen onderkoeling, en dergelijke), wordt gevonden door het gedeelte p q van een rechte, evenwijdig aan de tijdas door de temperatuur der halte getrokken (fig. 1 B). Hierbij is p het snijpunt met de afkoelingslijn vóór het optreden der nieuwe phase, q het snijpunt met de raaklijn in c. Bij deze constructie wordt dus slechts aangenomen, dat voor een temperatuurverschil als van q tot c de afkoelingslijn als een rechte te beschouwen is. Bij een vergelijking van warmtehoeveelheden door middel van de afkoelingslijnen, wordt het verschil in specifieke warmte van de stoffen verwaarloosd. Dit zal bij analoge stoffen, zooals silicaten, weinig invloed op de uitkomsten hebben en bij het gebruik dat van de methode gemaakt wordt volgens de z. g. thermische analyse, !) valt de factor weg. Bij absolute bepalingen van smelt- of overgangswarmten door de vergelijking van afkoelingslijnen, moet men zich eerst overtuigen of de gelijkstelling der specifieke warmten een groote fout geeft, hetgeen door onderzoek van de afkoelingssnelheden onder dezelfde omstandigheden geschieden kan. Dit punt wordt door Hüttner en Tammann (1. c.) veronachtzaamd. De „thermische analyse" geeft bij metalen in vele gevallen zeer gunstige resultaten. Een bijzonder goed voorbeeld is te vinden bij Grubk, 2) die bij Mglegeeringen met behulp van deze methode de samen- !) Zie Tammann Z. An. Ch. 37, 303-13 (1903) en 47, 289-313 (1905). 3) Zeitschr. fiir An. Ch. 45, 280 (1905) en 40, 80 (1905). stelling van verbindingen op 0,2 % nauwkeurig bepaalt. Bij zouten is de nauwkeurigheid geringer, de ervaring leerde mij deze op 5 °/0 stellen bij onderlinge vergelijking van een reeks bepalingen, voor absolute bepalingen op 10%. De geringe toepassing, die dit hulpmiddel bij het onderzoek van binaire stelsels nog vindt, is m. i. niet gerechtvaardigd, hoewel het gewichts-analysen, waar deze mogelijk zijn, niet zal mogen vervangen. Werd niet geroerd, dan is ook de hoek a bij de krystallisatie niet geheel scherp; er bestaat in de smelt een temperatuurval, begint dus de krystallisatie aan de buitenzijde, dan daalt de temperatuur der soldeerplaats langzamer, totdat bij het eigenlijk stolpunt temperatuursconstantie intreedt, gewoonlijk na nog een stijging van ca 3°, wat duidt op een onderkoeling van de smelt, waarin reeds krystallen aanwezig zijn (fig. 1 B). De langzame daling bedroeg in het algemeen ca 0°. Bij roeren van de smelt gedurende de afkoeling- met een ° O van onderen ringvormig gebogen Pt-draad, vertoonde zich bij a dadelijk het ware krystallisatiepunt onder temperatuursconstantie. Bij den overgang is het gedrag eenigszins anders, daar hierbij convectie uitgesloten is en dus een grooter temperatuurval in de vaste stof dan in de vloeistof bestaan moet. Daardoor was bij mijn proeven de hoek b hier gewoonlijk scherper, de hoek a echter veel meer afgerond dan bij de krystallisatie (tig. 1 C). De temperatuur welke het langst constant blijft, is het zekerst als de overgangstemperatuur te beschouwen, omdat daarbij de overgang in de nabijheid van het therinoelement plaats vindt. Dit alles geldt dus voor zuivere stoffen; heeft men een mengsel onder handen, dan zijn de vormen der afkoelingslijnen, naar men weet, anders; ik behoef het niet te herhalen en bij de bespreking der proeven zal het noodzakelijke dienaangaande vermeld worden. echter glas uit gesmolten kwarts, dat minder door de gesmolten zouten wordt aangegrepen. Verhitting van de belichtingslens en microscooptafel was door een glasplaatje en asbesthlaag geheel te voorkomen, het objectief werd beschut door een kwartsglasplaatje boven op het oventje en was door een koperen koelmantel omgeven, waardoor water stroomde. Een verhooging van het microscoop-statief over ca (> cm. is zeer aan te bevelen om het objectief niet noodeloos bloot te stellen. Een versfrootine van öO tot 70 maal is voldoende; daarvoor O ö was de objectiefafstand bij mij 2 cm. De temperaturen werden gemeten door de thermoelement-draden van onderen af in den cylinder te voeren, met de soldeerplaats vlak onder het objectglas. Op deze wijze kan het laatste gemakkelijk verwijderd worden. Wegens de snelle temperatuursaanname door het element is de aangifte op den galvanometer bij de verhitting hooger dan de temperatuur van het zout; bij nauwkeurige stroomreguleering is deze afwijking zeer te beperken, zooals ook het geval was bij de langzame afkoeling door stroomvermindering. Ik schatte de nauwkeurigheid der temperatuursbepaling op 25°, gebruikte de temperatuur echter slechts ter orienteering. Het oventje had 12 Ohm weerstand (welke echter met de temperatuur veranderlijk is) en gebruikte om inwendig op ca 800° te komen 3,5 a 4 Ampère. De draad heeft dan echter al een veel hoogere temperatuur en werd deze inwendig nog verder opgedreven, dan oxydeerde het Ni zich zeer merkbaar. Een groot aantal verhitting;en voerde ik steeds met denzelfden draad uit. Pt-kroes met het zout door een luchtmantel gescheiden was, toegepast. Dit is tot 5U0° zeer goed bruikbaar. De verhittingslijn steeg geheel geleidelijk tot den overgang S-7, zoowel bij langzame als bij snelle verhitting. Een overgang bij ca 380° zou zich naar mijn meening aldus hebben moeten vertoonen, niet echter het begin van een overgangsinterval; dit laatste vertoont zich slechts als het begin van een vertraging, zooals ook de verhittingslijn zelf bij hooger temperatuur geleidelijk steeds minder stijgt. Onder den microscoop tusschen gekruiste nicols stolde Na2 M0O4 tot zeer zwak dubbelbrekende krystallen, die echter niet isotroop waren. Dat krystallen bij 700° tusschen gekruiste nicols niet donker zijn, is geen bewijs voor optische anisotropie, daar zij zelf dan licht geven. Echter waren zwakke kleuren van de eerste orde waar te nemen, die veranderden bij draaiing van den analysator. Het uiterlijk der krystallen was niet dendritvormig als bij Na2WOi. Bij ca (500° trok een verandering door het praeparaat, waarbij duidelijke interferentiekleuren optraden en ca 30° lager nogmaals zeer opvallend, terwijl de kleursschakeering nog aan levendigheid won. Bij ruim 400° trok, van enkele punten uitgaande, een donker floers zich over het praeparaat, zoodat het spoedig geheel zwart was. De overgang in isotropie vertoonde zich hier niet zoo plotseling en scherp als bij NagWO^, meer langzamerhand. Een kleursverandering in de y-krystallen vóór het zwart-worden was, ondanks herhaalde waarneming, niet met eenige zekerheid vast te stellen. Alles te zamen wijst er op, dat de vertraging in de afkoelingslijn bij ca 377° niet een vierde overgangspunt bij Na2Mo04 beduidt. Ook Hüttner en Tammann geven als smeltpunt van Na2 M0O4 (592° op. Zij vermelden twee overgangen, 620—C>05° en 410—3S0°. Deze stemmen overeen met de door mij voor a-P bij (il!) en voor y-l bij 431° gevonden overgangen (dit laatste verschil is niet verwonderlijk bij den grooten invloed, dien een mogelijk klein sulfaat-gehalte op de overgangstemperatuur y-S heeft). Dat de overgang over het hoofd gezien werd, is volkomen verklaarbaar uit het uiterst gering warmteeffect daarvan. De bij de drie componenten gevonden stolpunten en gebieden voor de verschillende krystalvormen, zijn in de volgende tabel samengesteld: I I z-krystallen /3-krystallen y-krystallen fkrystallen Ltninnnt Weinig vr'jsterk zeer sterk S'krystallen zeer sterk jStoipunt, dubbel. dubbel. dubbeU optisch dubbd_ brekend. brekend. brekend. 'sotroop. brekend. Na2S04 | 888 888—239 :>3y_ Na2W04 698 698—58S 588—504 564— Na2Mo04 692 692—6191 619—587 587—431 431— De overstemmende letters voor de krystalvormen bij de verschillende zouten vinden hun rechtvaardiging in de later te bespreken verschijnsels bij de mengsels. De krystallen y en e kunnen isomorph zijn; dit was bij het onderzoek der mengsels niet uit te maken. Krystallographische meting van Na, W04 en Na2Mo04 is naar mijn weten niet uitgevoerd. Tenzij nog beneden 150° een overgang mocht optreden, moeten zij dus volgens het door mij gevondene regulair zijn bij gewone temperatuur en niet isomorph met Na2 SOé. De dikwijls uitgesproken regel, dat de symmetrie bij krystalvormen van een stof met de temperatuur toeneemt, vindt hier dus wederom een uitzonderino-. o Daar dienaangaande nog opvattingsverschillen bestaan, diene het volgende. Als beslissend kenmerk voor het begrip isomorphie name van isomorphie volgens de hier aangenomen definitie niet noodzakelijk, doch wel waarschijnlijk maakt, heeft verdere gevolgen. Indien in een gegeven geval van drie stoffen A, B en C, B met A en C met A zich isomorph mengen, is isomorphie van B en C niet een logische noodwendigheid, hoewel zeer waarschijnlijk. Immers de continu veranderende reeks B, A sluit aan de continu veranderende reeks C, A in A discontinu aan. Beschouwt men het driestoffenstelsel, dan zou dus in het geval van isodimorphie van B en C een discontinuïteit van het grensstelsel B, C zich in de mengsels moeten voortplanten tot het hoekpunt voor A. Zoodra echter een onderbreking in de mengkrystallenreeks van B en C door toevoeging van de derde component A verdwijnt, onder vorming van een ternair kritisch mengpunt, is daarmede de isomorphie van B en C bewezen. Zoo zal onderzoek van ternaire stelsels waarschijnlijk in vele gevallen de onderscheiding van binaire isomorphie met onderbreking en isodimorphie mogelijk maken. Ken voorbeeld van ternaire ontmenging, welke zich echter niet tot een der binaire grensstelsels uitstrekt, zal later besproken worden. HOOFDSTUK III. De drie binaire stelsels. A. Het stelsel Naa Mo 04—Na2 W 04. De groote overeenkomst van Molybdeen en Wolfraam in de overeenkomstige verbinding-en doet verwachten, ö o T dat deze ook duidelijk blijken zal in het gedrag der mengsels door het optreden van mengkrystallen; bij het aanmerkelijk aantal modificatiën bij beiden, dat echter niet overeenstemmend is in de twee zouten, is een eenigermate ingewikkeld beloop der overgangen in de mengkrystallen te voorzien. Het een en het ander heeft zich bij de bepaling van het diagram uit de afkoelingslijnen en het optisch onderzoek van een aantal mengsels bewaarheid en levert daarmede verschijnselen, waarvan tot nu MOL- PROCENTEN Fio.4 toe geen voorbeelden bekend waren. Fig. 4 geeft de bepalingen weer, welke in de tabel verzameld zijn, en door de verbindingslijnen der punten de gevolgtrekkingen die uit de bepalingen zijn afgeleid. De concentraties zijn hier en in het vervolg steeds in molecuulprocenten aangegeven. Krystallisatie '). Overgang a—j3 P—y y—5 Begin. Einde. Begin. Einde. Begin, j Einde. Begin. Einde. M (592 619 587 431 90 M 10 W 685 685 629 — 579 579 435 — 80 20 684 684 645 — 580 580 j 455 — 70 30 684 684 jj 670 — 581 5S1 jj 470 — 65 35 683 683 581 581 478 — 60 40 684 6S4 581 5S1 484 j 475 50 50 688 683 j 5S1 581 503 494 40 60 691 686 582 582 516 505 30 70 691 686 576 576 530 522 20 80 693 689 572 572 544 543 10 90 695 ; 693 575 575 555 550 W 698 | 588 564 Het stolpunt van M -) wordt door toevoeging van W zeer weinig verlaagd ten gevolge van de uitscheiding van mengkrystallen «; in de coexistentielijnen komt een minimum voor. Het stolpunt van W wordt eveneens zeer weinig verlaagd door M-toevoeging, waarbij zich *) \\ anneer voor begin en einde van stollingen resp. overgangen dezelfde temperaturen worden opgegeven, beteekent dit hier en in de volgende tabellen, dat geen onderscheid te zien was tusschen de afkoelingslijn van het bedoelde mengsel en die der zuivere componenten. ") Kortheidshalve worden Xa,S04, Na2Mo04 en Na2WO, resp. door S, M en \V aangeduid. mengkrystallen (p) vormen, die niet isomorph zijn met de eerstgenoemde. In de tabel is het einde van het krystallisatie-interval berekend volgens de methode die Levin en Tammann aangeven bij het onderzoek van de he-Mn-legeeringen. Deze bestaat in een vergelijking van de afkoelingslijnen der mengsels met die der zuivere componenten. Of de coexisteerende punten op de beide evenwichtslijnen dicht bij elkander liggen, is met de afkoelingslijnen niet uit te maken, daar de geheele stolling in zeer gering temperatuur-interval plaats heeft. De overgangsverschijnsels bij lager temperatuur wijzen echter op een nagenoeg samenvallen der beide coexistentielijnen en dit stemt ook overeen met de tot dusver verkregen uitkomsten van de onderzoekingen over abnormale vriespuntsverlaging, daar de smeltwarmte van W niet ongewoon groot is. De beide stollijnen sluiten met een knik bij 35 o/0 W aan elkander, in de mengkrystallenvorming is een onderbreking. Of het minimum in de coexistentielijnen aan den M-kant werkelijk tot stand komt, ligt binnen de grens der waarnemings-nauwkeurigheid; de getallen spreken eehter voor de juistheid der aanname en dan sluiten de beide stollijnen onder vorming van een overgangspunt (Type IV Bakhuis Roozeboom, Zeitschr. für Phys. Ch. 30, 385—412 (1891))) aan elkaar. Dat een geval van isodimorphie zich voordoet, niet van isomorphie waarbij een deel van de continue reeks mengkrystallen labiel is, laat zich hier beslissen, daar de onderbreking in de reeks gevormd wordt door den overgang «-/3, welke door toevoeging van W aan M verhoogd wordt in temperatuur en bij 35 o/0 W met de stol- en mengkrystallenlijn samenvalt. Optische waarneming van een aantal mengsels vertoonde van 0—35°/o W de zwak dubbelbrekende ^-krystallen, die *) Zeitschr. für An. Ch. 47, 136—144 (1905). C. Het Stelsel Na2Mo04—Na2S04. In tegenstelling met de beide voorgaande stelsels vormen Na2Mo04 en Na2S04 bij de stolling een continue reeks mengkrystallen, waarin een minimum optreedt (lig. 7). De volgende tabel geeft de waarnemingen weer (voor de mengsels met zeer gering S-gehalte volgt verderop een afzonderlijke samenstelling). Stolling y-t I III Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Einde. ' ====== M 692 619 ! 587 431 9b,6M 1,4S 690 689 602 — ca230 — 90 10 684 684 ' 548 540 80 20 680 680 510 503 70 30 6S0 680 474 468 60 40 682 682 j 424 410 50 50 698 680 j 373 — 40 60 723 689 L.322 — 30 70 75S 6S9 — — 22,8 77,2 — — 231 — 20 80 S02 686 212 212 10 90 S44 — 229 212 S 888 i I i 239 I I i I : ! i 1 Aan den M-kant doet de geringe daling van de stollijn de gevolgtrekking maken, dat de beide coexistentielijnen zeer dicht bij elkander moeten liggen; hiermede zijn de afkoelingslijnen in overeenstemming, die zich niet noemenswaard van die van zuiver M onderscheiden, terwijl ook de bij lager temperatuur duidelijk zichtbare overgangen het bewijs geven, dat de smelt nagenoeg homogeen vast geworden is. Voorbij het minimum bij ca 25 o/o S vindt een sterke stijging van de stollijn tot aan het smeltpunt van S plaats, geheel analoog aan dezelfde lijn in het W—S stelsel. Steeds moet men er op voorbereid zijn, dat ongewoon verloopende stol- of overgangslijnen met eutektische snijding, te houden zijn voor een continue lijn met minimum; en anderzijds lijnen, die elkander snijden onder vorming van een overgangspunt, voor een steeds stijgende continue lijn, — het M—W diagram geeft hiervan een goede illustratie. — Het is dus een waardevol bewijs voor werkelijk optreden van continuïteit bij de stolling der M—S mengsels, dat de met aanzienlijk warmteeffect plaats vindende overgang u-y zich over nagenoeg het geheele concentratiegebied onder geleidelijke daling uitstrekt. Uit den aard der zaak was de overgang het allerscherpst bij de concentratie van het minimum. Deze overgang, die geheel overeenstemt met den bij W en S beschrevene, was hier verder te vervolgen, maar werd ook onder het sterker stijgend gedeelte van de stollijn onduidelijk te constateeren. Yroor dit laatste gelden dezelfde beschouwingen als bij het W—S stelsel. Een aantal proeven met het mengsel 70 o/0 S 30 o/0 M, om te zien of door krystallisatie onder roering, met en zonder ondergestelde vlam, de tweede evenwichtslijn te vinden was en de overgang x-v zich duidelijker vertoonen zou, gaven geen noemenswaard resultaat. Om de tweede coexistentielijn te bepalen, zal in de meeste gevallen slechts een analyse van de eerstuitgescheiden krystallen en de smelt, waaruit zij door centrifugeeren 1) of misschien met een filterpers zijn afgezonderd, betrouwbare getallen geven. Het principe van centrifugeeren bij constante hooge temperatuur i Ken goed uitgewerkt voorbeeld hiervan is te vinden in de reeds aangehaalde Dissertatie van Meerum Terwoot. Z An Ch 47 'W 94.8 (1905). ' is door Van Kijk ]) aangegeven. Hij past verhitting door middel van electriciteit toe. Deze methode verdient ten volle de aandacht, is mij helaas pas na afloop van dit onderzoek ter oore gekomen. De vermelde onderzoekingen en formules van Van Laar zouden hier kunnen aangewend worden, zooals hijzelf de berekening maakt voor de stolling van de kalk-natronveldspaten. '2) Hierbij is echter de mengwarmte in de vaste phase evenals die in de vloeibare gelijk nul gesteld. Nu is juist een niet te verwaarloozen waarde van de mengwarmte in de krystallijne phase de conditie voor het optreden van een minimum in de continue stollijn; en op het feit dat deze differentieele mengwarmte geenszins eenvoudig te bepalen is, strandt de berekening. Dat ook in dit derde binaire stelsel een minimum in de reeks der «-mengkrystallen voorkomt, wijst er op, dat voor het tot stand komen van deze een betrekkelijk groote energie-hoeveelheid moet worden aangewend. De overgang «-/3 bij M, die door W een verhooging ondervindt, wordt door S bij de allereerste toevoeging (0,1 en 0,2 %) niet, verder echter betrekkelijk sterk verlaagd, zooals de tabel op pag. 42 aantoont. — In de overgangslijn van de «-krystallen bevindt zich een knik, die op rekening te stellen is van de intrede van den overgang der p- in r-krystallen. Deze was reeds bij zuiver M moeilijk te constateeren, vertoonde zich bij de mengsels met S, behalve bij die met zéér gering S-gehalte, in het geheel niet meer. Door het snijpunt der beide takken van den overgang der M-rijke «-krystallen werd een stijgend beloop van den p-y overgang aangegeven. J) Verh. Konink. Ak. v. Wetensch. Verg. 19 April 1902. s) Zeitsch. fiir Phys. Ch. 1906. ca .05 % S vindt een sterke stijging van de stollijn tot aan het smeltpunt van S plaats, geheel analoog aan dezelfde lijn in het W—S stelsel. Steeds moet men er op voorbereid zijn, dat ongewoon verloopende stol- of overgangslijnen met eutektische snijding, te houden zijn voor een continue lijn met minimum; en anderzijds lijnen, die elkander snijden onder vorming van een overgangspunt, voor een steeds stijgende continue lijn, — het M—W diagram geeft hiervan een goede illustratie. — Het is dus een waardevol bewijs voor werkelijk optreden van continuiteit bij de stolling der M—S mengsels, dat de met aanzienlijk warmteeffect plaats vindende overgang <*-y zich over nagenoeg het geheele concentratiegebied onder geleidelijke daling uitstrekt. Uit den aard der zaak was de overgang het allerscherpst bij de concentratie van het minimum. Deze overgang, die geheel overeenstemt met den bij W en S beschrevene, was hier verder te vervolgen, maar werd ook onder het sterker stijgend gedeelte van de stollijn onduidelijk te constateeren. Voor dit laatste gelden dezelfde beschouwingen als bij het W—S stelsel. Een aantal proeven met het mengsel 70 0/0S 30 °/0 M, om te zien of door krystallisatie onder roering, met en zonder ondergestelde vlam, de tweede evenwichtslijn te vinden was en de overgang x-y zich duidelijker vertoonen zou, gaven geen noemenswaard resultaat. Om de tweede coexistentielijn te bepalen, zal in de meeste gevallen slechts een analyse van de eerstuitgescheiden krystallen en de smelt, waaruit zij door centrifugeeren ') of misschien met een filterpers zijn afgezonderd, betrouwbare getallen geven. Het principe van centrifugeeren bij constante hooge temperatuur Een goed uitgewerkt voorbeeld hiervan is te vinden in de reeds aangehaalde Dissertatie van Mekrum Terwoc.t. Z. An. Ch. 47. 203—248 (1905). is door Van Kijk ]) aangegeven. Hij past verhitting door middel van electriciteit toe. Deze methode verdient ten volle de aandacht, is mij helaas pas na afloop van dit onderzoek ter oore gekomen. De vermelde onderzoekingen en formules van Van Laar zouden hier kunnen aangewend worden, zooals hijzelf de berekening maakt voor de stolling van de kalk-natronveldspaten.2) Hierbij is echter de mengwarmte in de vaste phase evenals die in de vloeibare gelijk nul gesteld. Nu is juist een niet te verwaarloozen waarde van de mengwarmte in de krystallijne phase de conditie voor het optreden van een minimum in de continue stollijn; en op het feit dat deze differentieele mengwarmte geenszins eenvoudig te bepalen is, strandt de berekening. Dat ook in dit derde binaire stelsel een minimum in de reeks der «-mengkrystallen voorkomt, wijst er op, dat voor het tot stand komen van deze een betrekkelijk groote energie-hoeveelheid moet worden aangewend. De overgang «-/3 bij M, die door W een verhooging ondervindt, wordt door S bij de allereerste toevoeging (0,1 en 0,2 %) niet, verder echter betrekkelijk sterk verlaagd, zooals de tabel op pag. 42 aantoont. — In de overgangslijn van de «-krystallen bevindt zich een knik, die op rekening te stellen is van de intrede van den overgang der p- in y-krystallen. Deze was reeds bij zuiver M moeilijk te constateeren, vertoonde zich bij de mengsels met S, behalve bij die met zéér gering S-gehalte, in het geheel niet meer. Door het snijpunt der beide takken van den overgang der M-rijke «-krystallen werd een stijgend beloop van den fi-y overgang aangegeven, ') Verh. Konink. Ak. v. Wetensch. Verg. 11) April 1U02. 2) Zeitsch. ftir Phys. Ch. 1906. wat in de latere studie van het ternaire stelsel een bevestiging vinden zal. Over den n-y overgang is reeds een en ander opgemerkt. Het warmteeffect stijgt bij S-toename, wordt echter voorbij het minimum door dishomogeniteit der mengkrystallen sterk verdeeld. De tweede evenwichtslijn ligt zeer dicht bij de bovenste, want bij de concentratie van het minimum vertoonde de afkoelingslijn zeer duidelijk de in fig. I C geschetste gedaante. De verlaging van den «-overgang bij hooge S-concentraties heeft hier geheel overeenkomstig aan het W-S stelsel plaats, maar nog dringender dan daar wordt men door het beloop der lijnen tot aanname van eutektische snijding geleid. Bij het mengsel van 90 % S 10 10 op 028°) tusschen 8 en i) % S, ten bewijze dat hier een andere overgang optreedt. De overgang y-l was tot 8 °/0 S duidelijk te vervolgen, de lijn heeft dezelfde helling als in de vorige doorsnede. Dat deze overgang steeds niet verder waar te nemen is dan tot het S-gehalte waarbij de overgang |3-y door x-y vervangen wordt, is te verklaren op gelijke wijze als dat op pag. 37 ten opzichte van denzelfden overgang in het W—S stelsel geschiedde. De overgang @-y vertoonde geenerlei bijzonders. Echter deed zich bij de afkoeling van (2M SW) 95 % S 5 % in de afkoelingslijn een, weliswaar zwakke, vertraging voor bij 500°, dus beneden de minimum-temperatuur (572°) in den overgang fi-y. Zelfs voor een tweestoffenstelsel dat uiterst veelzijdig en breedvoerig onderzocht is, n.1. dat van ijzer en koolstof, is onlangs door Heijn1) de meening uitgesproken, dat een aantal der vertragingen op de afkoelingslijn, die slechts zeer gedwongen te verklaren waren, zouden kunnen te wijten zijn aan overblijfsels van vroegere overgangen. Zulk een oordeel laat wel eenigszins onbevredigd, maar men kan de natuur niet dwingen. Zoo zou men geneigd kunnen zijn, een dergelijke onderkoeling in het door mij onderzochte stelsel als verklaring voor het optredend warmteeffect aan te nemen. Maar behalve dat zulke onderkoelingen bij de hooge temperaturen zich verder nergens merkbaar voordeden, maakt ook het feit, dat in de verdere doorsneden overeenkomstige verschijnselen in het gebied der y-krystallen regelmatig optraden, een meer standvastige oorzaak waarschijnlijk. Een ontmenging in de r-krystallen kan het optredend warmteeffect verklaren, zooals uit de *) Zeitsch. f. Elektrochemie 10. 491—503 (1904). volgende diagrammen duidelijker worden zal. Dit uit éen twijfelachtige aanduiding in de besproken uuursnede af te leiden, zou zeer voorbarig zijn ; in het diagram is dus slechts het gevonden punt zonder meer aangegeven. Waar in het vervolg zich meerdere punten vertoonden, zal hierop nader worden ingegaan. De doorsnede (3M 7W)—S. Wederom doet zich in deze doorsnede een groote overeenkomst met het voorgaande opmerken, (fig. III plaat I en de volgende samenstelling). stolling.0™^ «-A 1»^ H ' y-kryst. Begin. Einde. Begin. Einde. Begin Einde. Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Eindt. 8 M 7 W ; 691 686 576 576 ' i 530 522 98 (3 M 7 W) 2 S 684 680 585 — 522 — 96 4 679 671 606 — i ; 495 — 556 — 95 • 5 676 671 606 — 486 — 557 — 94 6 670 670 605 — j | 471 — 557 — 93 7 671 671 618 — 92 8 671 671 614 — 91 9 671 671 610 — 90 10 668 668 601 — 80 20 664 664 541 535 70 30 662 662! 49S 469 60 40 668 663 j 452 — 50 50 682 665| |j 400 — S 1888 i 239 I : II In goede aansluiting aan het opgestelde algemeene schema bevindt zich hier de knik in de stollijn, waar het gedeelte voor de /3-mengkrystallen aan dat voor de «-mengkrystallen aansluit, bij () % S en een temperatuur van (571°. Een regelmatige stijging doet zich derhalve zien in het lijnentriplet, dat het ternaire stolgebied doorsnijdt bij de afscheiding der «- en p-mengkrystallen. Het minimum in de stollijn voor de «-krystallen ligt tusschen 20 en 30 % S bij een temperatuur van 002°. In den overgang (3-y is de stijging tot 4 % S waar te nemen, daarna treedt over een gebied van .2 % dezelfde temperatuur op, wat aanduidt, dat hier een nieuwe phase (de a-mengkrystallen) méde in evenwicht is; daarna bij het overgaan van (i op 7 % S de plotselinge sprong omhoog van de halte op de afkoelingslijn, dus de overgangstemperatuur. Bij voortschrijden van procent tot procent waren van dezen overgang x-[3 nog eenige punten te bepalen, waarna hij zich voortzet als overgang «-7. Bij de S-concentraties -t, 5 en fi % deden zich bij dezelfde temperatuur 557° vertragingen in de afkoeling van ca 30 secunden voor. Verbindt men de punten voor den ondersten overgang van 0—(i % S door een lijn, zooals dat in de vorige doorsneden geschiedde, dan vertoont deze een verandering van helling, bij ongeveer 2 % S, die ook als een knik te beschouwen is. Dit verschijnsel wordt in de verdere doorsneden meer en meer duidelijk. Het valt op, dat de wijze van aansluiting der beide lijnen niet overeenkomt met die, welke in andere soortgelijke gevallen waargenomen is, zooals bij een stollijn bij 3' '9 mengkrystallenvorming met onderbreking en overyanys- ö o ö punt. De aansluiting vertoont zich dan steeds zoo, dat verlenging van de coexistentielijnen punten levert, die geen stabiele toestanden L. Ont- Stolling. vergang x—x— y .[ —menging | Z~y- en a-£' • y-kryst Begin Einde.jBegin.! Einde. Begin Einde Begin. Einde. Begin. Einde. Begin.. Einde. ; . . p | li™ | • - r I 5 M 5 W 688 683 j| 581 581 503 494 99 (5M 5W) IS 685 681 591 — 495 — 98 2 681 678 600 — 195 — 97 3 679 679!' 606 — 628 — 491 — 96 4 ! 678! 678 1 617 — 452 — 492 — I i! i j. • , c» 95 5 678 678 ij 610 — |i 425 — - 507 496 94 6 !j 674 674 599 — 519 509 93 7 676 676 jj i 599 — : j 534 524 90 10 674 674 ; j J 581 581 80 20 669 669 i 528 — 70 30 ;! 671 671 ij ij 497 — 60 40 674 674 444 — 50 50 jj 691 672 ; 390 — 40 60 724 677 — — 30 70 766 679 - ■ — 20 80 806 688 214 — 10 90 847 691 222 207 S 888 239 II I I I I li i II I De stolling tot /3-krystallen had plaats tot ca 2 % S en een temperatuur van 080°, daarop die tot a-krystallen, waarbij zich in de stollijn een minimum vertoonde tusschen 20 en 30 °/0 S bij 6(59°. De krystallisatie bij hoog S-gehalte vond, evenals bij de grensstelsels, gefractioneerd plaats, in zooverre als de vertraging der afkoeling pas nagenoeg bij de temperatuur van het minimum g-eeindiufd was. Van 50 tot O O 80% S was dan ook de bij lager temperatuur gelegen overgang niet meer waar te nemen. Het gebied der /3-krystallen is, vergeleken bij de vorige doorsneden, weder ingekrompen, heeft overigens dezelfde gedaante als tevoren. De punten der overgangslijnen die dit gebied begrenzen, waren wederom duidelijk in de afkoelingslijnen zichtbaar. Van den overgang y-o vertoonde zich duidelijk slechts het gedeelte dat door S weinig verlaagd wordt. Het warmteetïect is daarbij aanmerkelijk; bij overgaan van 3 op 4% S is deze halte in de afkoelingslijn plotseling verdwenen om plaats te maken voor twee vertragingen. Van deze plant de bovenste zich met toenemende duidelijkheid bij de volgende S-concentraties voort, terwijl de onderste nog bij 5°/0 S eenigszins te zien is en daarna verdwenen. Bij deze voortzetting van den y-S overgang, voorbij de intreding van de ontmenging, vindt evenals vroeger sterke depressie plaats. Dit alles toont plaat II duidelijk. De stijgende lijn in het gebied der ^-krystallen is wederom als een gesloten curve geteekend; een voortzetting tot snijding met den z-y overgang wordt door geen enkel punt waarschijnlijk gemaakt. De afkoelingslijn voor (5 M 5W) 90% S l°/0 maakt ook in het geheel niet den indruk, dat daar twee warmteeffecten bij weinig verschillende temperatuur — zooals een voortzetting van de ontmengingslijn in fig. V zou doen verwachten — zouden zijn ineengevloeid: integendeel. De overgang bij S wordt evenals door M en door W alleen door een mengsel der beiden verlaagd, zooals in het mengsel met !)()% S duidelijk, in dat met SO % zeer flauw zich vertoont. De richting der overgangslijnen x-y en z-t geeft hier evenals in de grensstelsels aanleiding tot de aanname eener eutektische snijding. De doorsnede (6M 4W)—S. Zooals fig. VI plaat I en de tabel aangeven, doet zich in deze doorsnede bij toevoeging van 1 % S nog een stolpuntsverlaging van 4° voor, terwijl daarna over een traject van eenige procenten geen verlaging plaats vond. Bij 2 % S is dan de overgang x-$ te constateeren, die in het M-—W stelsel bij 35 % W verdwenen was. - o t Stolling. Overgang x—p x y —menging d-y. |en *-*• k — ! i I | i Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Einde, i Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. Einda. I | | | i| i j: | | " 6M 4W 684 684 581 581 484 475 99 (6M 4W) 1 S 680 680 592 — 463 395 j: 98 2 680 680 596 - 633 - 424 - 97 3 680 C>80 620 - j 459 455 96 4 679 679 608 - 463 455 95 5 680 680 606 — j 477 467 93 7 676 676 580 — 492 486 90 10 676 676 572 — j 515 510 87 13 674 674 ; 557 80 20 672 672 j 530 - 70 30 671 671 491 - 60 40 675 671 : 436 - 50 50 1688 671 i j 386 - 1 S 888 j j 239 - Zooals het bij de voorgaande doorsneden besprokene en geteekende, komt dit geheel overeen met het algemeene overzicht van pag. 07, waar de ligging van het vlak van den x-(S overgang in de ternaire mengkrystallen werd ontworpen. De scheidingslijn in het ternaire stolvlak voor krystallisatie tot en /3-krystallen snijdt dus de hier beschouwde doorsnede bij I 0/0 S en (580°. In de stollijn voor de «-krystallen komt het minimum voor tusschen 20 en 30 o/0 S en bij een temperatuur van 071°. De overgangen (2-y en «-7 vertoonen niets bijzonders. In den overgang y-S echter is, vergeleken bij de vorige doorsnede, een groot verschil op te merken. Terwijl daar —(tlx) 4° bedroeg, is deze aanvangsdaling hier 21°. De sterke verlaging vertoont zich bij 1 en 2 % s met een zeer duidelijk warmteeftect; bij 3 % S echter treedt weder bij hooger temperatuur een zeer merkbare halte op de afkoelingslijn (180 secunden) op, welke zich bij toenemend S-gehalte geregeld naar hoogere temperaturen voortzet tot 10% S toe, overeenkomend met hetgeen zich in de vorige doorsneden vertoonde. De hier optredende verschijnselen vinden hun geredelijke verklaring daarin, dat de overgang y-l wederom ononderbroken kan plaats hebben, zooals bij de mengkrystallen met gering M-gehalte, daar het ontmengingsgebied in de 7-krystallen niet meer met dien overgang samenvalt. De doorsnede van dit gebied met het vlak ( en de stoltemperatuur der P-krystallen bestaat van 0—100 o/0 W een isomorphe ononderbroken reeks /■J-mengkrystallen, wat — behalve in de optische bevestiging — een bewijs vindt in den overgang in y-mengkrystallen. Deze is weliswaar met een gering warmteeffect verbonden en bij de componenten zelf bij vroeger thermisch onderzoek over het hoofd gezien, vertoont zich echter in het binaire stelsel duidelijk door zijn standvastig optreden, met geleidelijke toename van het warmteeffect van 0—100 0/o W. Ook was de overgang onder den microscoop bij alle mengsels even scherp en met prachtig kleurenspel te zien als bij de componenten. Waar de warmteeffecten aanmerkelijk zijn, zooals bij de krystallisatie en den overgang van 7- in 5-krystallen, is uit de afkoelingslijnen met voldoende nauwkeurigheid de tweede coexistentielijn te vinden door vergelijking met de afkoelingslijnen der componenten. Zijn de warmteeffecten bij een overgang echter klein, dan zal, door den noodzakelijkerwijze in de stofmassa optredenden temperatuurval, — de buitenlagen zijn kouder en vertoonen den overgang eerder dan het midden rondom het thermoelement — ook een zonder temperatuur- interval plaatshebbende overgang zich niet als een halte, maar als een vertraging in de afkoelingslijn vertoonen. In vele gevallen is echter ook dan een met temperatuurinterval verloopende overgang van een welke practisch zonder interval plaats heeft, te onderscheiden: fig. 1 C (Pag- ) geeft een duidelijk beeld van een vertraagde afkoeling van het thermoelement door warmteafgifte tijdens een overgang, die van buiten naar binnen voortschrijdt, en in de nabijheid van de soldeerplaats een stilstand in de afkoeling van deze bewerkt. Na afloop treedt een sterke temperatuursverlaging op, omdat de buitenlagen nu aanmerkelijk afgekoeld zijn. De scherpe knik b zou bij een overgangs-interval geheel onbegrijpelijk zijn; voor de overgangstemperatuur is in zoodanige gevallen de temperatuur van de halte genomen. De overgang (2-y vindt bij nagenoeg dezelfde temperatuur plaats in al de mengsels, een minimum vertoont zich bij 80 % W. De y-mengkrystallen strekken zich wederom over het geheele concentratiegebied uit en vertoonen bij lager temperatuur een overgang met groot warmteeffect. De 2-krystallen, die daarbij optreden, strekken zich van 0—100 o/0 \V uJt en zijn optisch isotroop ; de overgang in de mengkrystallen verbindt dien der beide componenten volgens een nagenoeg rechte lijn. Bij M werd uit de afkoelingslijn de mogelijkheid van een vierden overgang afgeleid, deze echter op grond van eenige onafhankelijke proeven onwaarschijnlijk geacht en de vertraging in rle afkoeling aan een zeer geringe onzuiverheid geweten. Overeenkomstige, maar nog kleiner vertragingen deden zich bij de mengsels met 10 en 20 o/Q W voor, waren echter bij 30 0/0 niet meer duidelijk vast te stellen en vertoonden zich nog minder bij de hoogere concentraties. Bij de mengsels aan den M-kant was ook optisch niet het optreden van een krystalsoort tusschen 7 en 5 waar te nemen. — De tweede coexistentielijn is afgeleid door vergelijking der afkoelingslijnen met die van zuiver W; wegens de abnormale gedaante van de afkoelingslijn van M bij den overgang y-S en het optreden van een onderkoeling van ca 10° die reeds bij 10°/0 W zich niet meer voordeed, konden de punten der tweede evenwichtslijn aan den M-kant niet met eenige zekerheid berekend worden. (Hiertoe zou vergelijking met de afkoelingslijn van M noodig zijn). Een toename der afwijking van beide lijnen treedt daar niet op, zooals uit de gedaante der afkoelingslijnen zich deed zien. Van het warmteeftect bij den overgang geeft de volgende tabel een beeld. dt dt Z in sec. Gew. in gr.') Z ^ per gram. M 290 0,35 3S 2,07 -') 9 M 1 W 345 0,33 35 3,3 8 2 375 0,35 37 3,5 7 3 420 0,37 44 3,5 6 4 395 0,4 40 3.4 5 5 37^ 0,5 4> 3,9 4 (i 325 0,5 50 3,25 3 7 340 0,5 52 3,3 2 8 2GH —3) 54 1 9 240 — 56 — W 242 — 5* — !) Zooals reeds op pag. 4 werd opgemerkt, werden gelijke volumina van de verschillende mengsels afgekoeld (de hoeveelheden voor 90 % en 80 o/0 M hadden iets grooter moeten zijn). Het hoog voluumgewicht van wolframaten is welbekend en maakt zich vanzelfsprekend ook in de mengkrystallen kenbaar. 2) Deze waarde is met de andere slecht te vergelijken wegens het afwijkende gedrag der afkoeling. Over een absolute benaderde waarde van dit warmteeftect zie later (pag. 44). 3) De overgangen (3-y en y-5 te dicht bij elkaar om de afkoelingssnelheid te kunnen bepalen. De tijden in de eerste kolom geven echter reeds een overzicht, daar de afkoeling onder standvastige omstandigheden plaats vond en de temperaturen weinig verschillen. Reeds werd opgemerkt, dat deze getallen bij een overgang slechts een ruwe benadering geven. De verhouding van de getallen der laatste kolom tot de correspondeerende bij de krystallisatie, geeft de verhoudingder warmteeffecten van overgang en stolling; de overgangswarmte is dus aanmerkelijk. De groote overeenstemming van Na2 Mo04 en Na2W04 blijkt duidelijk uit het hierboven beschreven gedrag hunner mengsels. Voorzoover de overgangen van het eerste ook bij W voorkomen, volgen zij elkander in dezelfde orde op en de warmteeffecten erbij zijn overeenstemmend. Het niet optreden van de ^-krystallen bij W is slechts een gradueel verschil met M. Het stabiliteitsgebied voor den xvorm krimpt in bij toenemend \V-gehalte,tot dat de *-krystallen in verhouding van monotropie tot de ,3-krystallen komen te staan. Bij snel afkoelen van gesmolten W en W-rijke mengsels heb ik evenwel nqj.j onderkoeling en uitkrystalliseeren van metastabiel « nim¬ mer kunnen waarnemen. B. Het stelsel Na2W04—NaoSO^. Evenals het voorgaande tweestoffenstelsel, vertoont het W-S systeem een onderbroken reeks van mengkrystallen, hier echter met een duidelijke discontinuïteit in de stollijn. Hetgeen bij het vorige stelsel niet met zekerheid beslist kon worden, treedt hier duidelijker op: de beide gedeelten van de stollijn vertoonen een helling in denzeltden zin, wat als het type van mengkrystallenvorming met overgangspunt gekenmerkt wordt; in het gedeelte aan den S-kant komt een, weliswaar zeer vlak, minimum voor bij 25 % S. (fig. 5). De volgende tabel verzamelt de waarnemingen. o O e. Overgang n ac—yena—s Stolling. ( x-fi. >/d S-kaat. r-*- j Begin. I Einde. Begin. | Einde. Begin. Einde. Begin. | Einde. Begin. | Einde. W 698 5S8 564 95 W 5S 6S5 683 601 — | 525 — 90 10 672 669 60S — 486 — 89 11 669 665 608' — j 472 — 88 12 663 663 625 — 85 15 663 663 597 558 j 80 20 662 662 560 536 75 25 662 662 j 533 520 70 30 662 662 j 511 498 65 35 663 663 488 458 60 40 666 666 453 — 50 50 679 664 j — — 40 60 708 666 | — — 30 70 731 668 — — 20 80 789 669 219 — 10 90 850 666 230 222 S 88S 239 Behalve in de stolpuntsbepalingen zelf is voor het minimum een bewijs te vinden in den overgang in de mengkrystallen, die zich daaronder uitstrekt; hierop zal spoedig nader ingegaan worden. De lijn, die de samenstelling der mengkrystallen aangeeft, welke met de vloeistoffen van den naar het S-stolpunt opstijgenden tak in evenwicht zijn, werd door de afkoelingslijnen niet geleverd, zooals dat in vele gevallen zich voordoet.!) De eenmaal uitgescheiden mengkrystallen zetten zich met de overgebleven vloeistof niet of weinig tot nieuwe mengkrystallen om, een meer of minder volkomen gefractioneerde krystallisatie heeft plaats, geheel te vergelijken met de gefractioneerde destillatie van een vloeistofmengsel. Het resultaat is, dat de vloeistof in concentratie en krystallisatie-temperatuur verschuift tot die van het minimum, om daar in haar geheel verder vast te worden, zoodat de tweede knik in de afkoelingslijn voor al de concentraties tusschen die van het minimum en 100 o/0 S nagenoeg bij de stoltemperatuur van het minimum ligt. Na de stolling in dit concentratiegebied bestaat dus de inhoud van den kroes uit een verzameling van verschillende mengkrystallen, die een eventueelen overgang bij verdere afkoeling elk bij een andere temperatuur vertoonen zullen, zoodat deze overgang in de afkoelingslijn zich niet of slechts als een over groot temperatuursgebied uitgestrekte vertraging resp. afplatting vertoont. Naar de op pag. 9 gegeven regel werd dan de afkoelingslijn zoo geteekend, dat zij in het temperatuursgebied van den overgang een helling van c* 45° vertoonde. Dat bij Een voorbeeld uit velen is het door Reinders (Zeitschr. für Anorg. Ch. 25, 113—125 (1900)) onderzochte stelsel Sn -j- Sb, terwijl Meerum Terwogt bij Br -f- I (Zeitsch. für An. Ch. 47, 203—243 (1905)) wél evenwichtsinstelling tijdens de afkoeling verkreeg. Bij beiden was de daling der stollijn aanzienlijk, wat een groote afwijking der coexistentielijnen meebrengt. een slechts weinig hellende stollijn, waarbij de afstand tot de mengkrystallenlijn eo ipso in de richting der temperatuuras gering is, dit euvel niet optreedt, zagen wij in het M—W diagram, waar een overgang met zeer gering warmteeffect zich over het geheele concentratiegebied duidelijk vertoont. Een langzamer afkoeling bracht geen verbetering, dit bewees een proef bij 50 o in een eutektisch lijnentriplet samentreffen zal. Wat in de 7-mengkrystallen plaats heeft, laat zich uit de grensstelsels niet afleiden; wij zagen, dat in het W—S stelsel een relatief geringe daling door S-toevoeging plaats heeft en overgang in een optisch isotrope phase, in het M—S stelsel daarentegen een uiterst sterke daling, terwijl ook optische isotropie optreedt. In het M—W stelsel vormt deze overgang tot optisch isotrope §- krystallen een continue lijn door het geheele concentratiegebied. Waartoe dit nu leidt in het ternaire stelsel, zullen wij bij de proeven bespreken. Nu aldus een overzicht over het verwachte en feitelijk gevonden gedrag der ternaire mengkrystallen is verkregen, kan op de bepalingen nader worden ingegaan. DE DOORSNEDEN'. De doorsnede (1 M S) W)—S. In een dergelijke doorsnede, door pq in tig. voorgesteld, zal de concentratie aan S worden aangegeven door ^r, die van het mengfsel (1 M 1) W) door ^ ; pq ö pq daar = rS zal het moleculair procent^ehalte aan S pq qv r ö in de doorsnede — welke als een tweestoffenstelsel wordt behandeld, wat concentratie-berekening betreft — gelijk zijn aan het procentgehalte van S in het ternaire mengsel, en voor alle doorsneden zullen de mengsels (a M J— a W) U00/o — S lOO/o liggen op een lijn evenwijdig aan de M-W zijde en zoover ervan verwijderd. dat vt = l/lf) vq. In het gekozen voorbeeld zal de concentratie aan AI in het ternaire mengsel a. Ol)0/0 bedragen en voorgesteld worden door rt, die aan \V (1—a). !'% en voorgesteld worden door ru. Ficj 18 De doorsnede (1M UW)—S vertoont geheel hetzelfde karakter als het W—S stelsel, de verandering-en zijn slechts qnantitatief en gering-, zooals fig. I plaat I doet zien en onderstaande tabel. Stolling. erSang « —/3. _ p — 7' l| § | * Begin. Einde. Begin, Einde. ! Begin. Einde. Begin. Einde. | Begin Einde. 1 M 9 W 695 693 ji 575 — |j 555 550 95 (1 M 9 W) 5S : 683 667 1 604 582 522 488 90 10 666 666 607 607 468 — 89 11 666 666 !| 622 — I: 85 15 665 665 j ! I| 590 569 75 25 665 665 532 520 «5 35 663 663 4S5 475 55 45 (>73 666 ! 422 — ^ 888 239 De knik in de stollijn vertoont zich hier bij 11 °/0 en (»6G°, terwijl deze waarden in het W—S stelsel 12 % en 0(5:3° bedroegen; in overeenstemming hiermede is het minimum in de stolfiguur voor de «-krystallen bij ca 30 % S en 0(5:3° duidelijker geworden. De ligging van dit minimum heeft slechts een betrekkelijke beteekenis, daar het afhankelijk is van de gekozen doorsnede. Werd door het hier als minimum gevonden punt een andere doorsnede aangebracht, dan zou deze haar minimum op een andere plaats vertoonen. Immers het raakvlak in dit punt is niet horizontaal, de eenige horizontale lijn in het raakvlak ligt in het beschouwde doorsnedevlak; zoo zal ook elk oppervlak zonder binair of ternair indifferent punt in ieder punt een horizontale raaklijn bezitten en de daardoor gaande vertikale doorsnede in het raakpunt een minimum resp. een maximum vertoonen. In het gevonden minimum zijn dan ook mengkrystal en smelt niet in concentratie gelijk, hetwelk slechts in de indifferente punten optreedt, zooals vroeger (pag. 7'2) werd uiteengezet, en de doorsnede met het mengkrystallenoppervlak zal geheel beneden die met het vloeistofoppervlak liggen, zonder raking in het minimum van elk van beiden. (Ook behoeven niet beide doorsneden een minimum te vertoonen). Deze subtiele onderscheidingen vielen binnen de nauwkeurigheidsgrens der waarnemingsmethoden, evenzoo het feit, dat bij het samenkomen van drie dubbellijnen bij het overgangspunt in de stolling of de overgangen niet, als bij binaire stelsels, drie op een horizontale lijn gelegen punten van coexisteerende phasen optreden, maar deze punten (als snijpunten van het lijnentriplet met de beschouwde doorsnede) ten opzichte van elkaar een niet in het algemeen te bepalen ligging hebben. De geringe onderlinge afwijking in de bij hooge temperatuur optredende lijnentriplets maakte ook hier een constateering der verschillen onuitvoerbaar. De bepalingen in deze doorsnede werden voortgezet tot 45 0/0 S. Voorbij deze concentratie kon de overgang *-7 niet meer in de afkoelingslijn worden waargenomen, hetzij dan als een zwakke afplatting. Daar de nog te bespreken doorsnede (5 M 5 W) —S, die geheel bepaald werd, niets afwijkends vertoonde, bestond geen behoefte, de onduidelijke verschijnselen in de andere doorsneden te vervolgen, liet volgens analogie aangevulde gedeelte in het diagram is echter gestippeld aangegeven. De stijgende lijn voor den overgang fi-y strekt zich uit tot 10 0/Q S en 007°, bij 11 o/0 S werd, evenals in het W—S stelsel, zeer duidelijk hoewel de overgangslijnen steil verloopen, de overgang x-è bij 022° bij de afkoeling ontmoet ; bij hooger S-concentraties vertoonde zich de overgang *-*/, wederom met toenemend warmteeffect bij toenemende S-concentratie. Slechts in het concentratiegebied waar de samenstelling der mengkrystallen weinigvan de coexisteerende vloeistof afwijkt, is met eenige juistheid uit de gedaante der afkoelingslijnen een besluit te trekken, hoever de doorsnede met het tweede coexistentievlak bij den overgang oc-y van de eerste verwijderd is. Overeenkomstig het in het W—S stelsel gevondene zal deze afwijking slechts gering zijn; de vergelijkbare concentraties vertoonden dan ook overeenkomende afkoelingslijnen. üe bij W en S waargenomen overgang 7-1 vertoonde zich in de beschouwde doorsnede op overeenstemmende wijze en was te vervolgen tot 10 o/0 s. De doorsnede (2M SW) — S. Deze doorsnede stemt in hoofdzaak met de vorige overeen. De knik in de stollijn ligt bij 8 a !) 0/Q S en OGi)0, het minimum in het gedeelte voor de «-krystallen bij ca 25 O/o S en (504°. Een bepaling van het mengsel (.CM 8W) 30 %—S 70% vertoonde de versnelling der afkoeling na afloop van de krystallisatie bij de temperatuur van het minimum, dus ook hier, zooals te verwachten was, geen evenwichtsinstelling van reeds uitgescheiden mengkrystallen en smelt (fig. II, plaat I). In de volgende tabel zijn de waarnemingen weergegeven : I"*» "ÏT* tnx—e. !-3w y-kryst. Begin.j Einde. Begin.! Einde. ,Begin. Einde.j Begin.: Einde. Begin. | Einde. Begin. | Einde. jj j p F i; ij 2 M 8 W 693 689 572 572 544 543 95 (2 M 8 W) 5 S 679 668 605 — 509 471 566 — 92 8 669 669 610 - 477 - 91 9 669 669 i 623 — j 90 10 668 668 614 - 80 20 664 664 ] 551 541 70 30 665 665 I ' 505 488 60 40 669 667 462 - 30 70 744 673 - — S 888 jj 1 j 239 voorstellen. Zoo is de vloeistofphase a (fig. 19) oververzadigd ten opzichte van p en moet uiteenvallen in b en c. l) Was voor den uitspringenden hoek van aansluiting der lijnen pf en fq een inspringende geteekend, dan zou het verlengde van qf in het gebied der stabiele vloeistof blijven, terwijl de met vloeistoffen van qf coexisteerende /3-mengkrystallen in het gebied voor «- en .o-grensmengkrystallen zouden komen en dus uiteen moeten vallen in deze grensmengkrystallen; evenzoo stuit men op ongerijmdheden bij de doortrekking van pf. 2) Geheel dezelfde beschouwing geldt voor evenwichtsvlakken in plaats van -lijnen. Terugkomend op het uitgangspunt, dat in de overgangslijn 7-5 een theoretisch niet mogelijke knik zou aan te nemen zijn, blijft niet anders over dan intreding van een anderen overgang in het knikpunt aan te nemen. Tot dezen overgang behooren de aangeduide punten J) Bakhuis Roozeboom Zeitschr. für phys. Ch. 30, 401 (1899). 2) Naast een bewijs uit het ongerijmde, is een direct bewijs zeer gewenscht. Bakhuis Roozeboom geeft dit (l.c.) door een vergelijking der oploswarmten van de *- en /3-krystallen (fig. 19). Uit het feit dat in tu bij temperatuursverhooging de overgang d —► e -|- f plaats heelt, is af te leiden, dat de differentieele oploswarmte van d in vloeistof f grooter is dan die van e in dezelfde vloeistof, dus de stijging van pf met B-toename kleiner dan die van fq. Een aanschouwelijk, algemeen geldig bewijs levert de ontwikkeling van het beschouwde stollingstype door middel van de ^-functie. De overgangstemperatuur ligt daar, waar de ^-curven voor de vloeistof en de beide mengkrystallen een gemeenschappelijke raaklijn hebben: de raakpunten leveren de coexisteerende phasen. Voor het beschouwde geval moet het raakpunt voor een der beide Fi q.20 bij 557° en het meest voor de hand liggend is de onderstelling, dat in de 7-mengkrystallen een gedeelte labiel is, zoodat daardoor nieuwe coexistentievlakken en kritische verschijnselen optreden. Strekte dit labiele gebied zich uit tot den overgang *-7, dan zouden de kritische verschijnselen wegvallen en deze overgang v.-y zou een discontinuïteit moeten vertoonen, welke echter zeer gering kan zijn. Een dergelijke intreding is ook in verband met de in de volgende doorsneden nog duidelijker gegevens, niet waarschijnlijk. Optisch was het optreden van een nieuwe krystalsoort in het gebied, dat als dat der r-krystallen aangegeven wordt, nergens waar te nemen, wat voor weinig in concentratie afwijkende isomorphe grenskrystallen niet te verwonderen is. Het verschijnen van een niet isomorphe krystalsoort was overigens steeds onder den microscoop duidelijk te zien. vaste phasen in het midden liggen (fig. 20). (1 en 2 kunnen continu aan elkander aansluiten — isomorphie — of tot twee afzonderlijke ^-curven behooren — isodimorphie —). Beschouwt men de ^-lijnen bij tu, tu — dt en tu + dt, dan zullen bij een temperatuur boven tu de 3 t-lijnen £ L. dalen daar s-5 = — •/, — en de dubbelraaklijn aan L en 2 de O tpx coexisteerende phasen leveren; bij tu — dt daarentegen de lijnen stijgen en de dubbelraaklijn aan L en 1 geheel beneden 2 liggen en dus in haar raakpunten de coexisteerende phasen leveren. Het gezochte bewijs - dat fq in fig. 19 sterker stijgt dan pf, in de onmiddellijke nabijheid van f — komt hierop neer, dat bij + d^ (dus — dt) de dubbelraaklijn aan de meer nabij gelegen £-curve 1, bij — d, aan de verstgelegen curve 2 te trekken is, derhalve cet.par. de afwijking van de driedubbelraaklijn in het eerste geval grooter dan in het tweede. Deze afwijking is de boog, over welken het raakpunt op L verschoven wordt, waaraan de concentratie-verandering van de coexisteerende vloeistof bij gelijke differentieele temperatuursveranderingen boven en beneden tu , evenredig is. Hierin volgt, dat de helling van de stollijn beneden tu kleiner is dan boven tu. Het bewijs, waarvan hier de inhoud gegeven is, verlangt eenige nadere uiteenzetting. Bij temperaturen hooger dan die van het labiele gebied wordt derhalve de overgang der y-krystallen bij toevoeging van S weinig in temperatuur verlaagd, beneden dit gebied sterk. Het hier aangenomene zou, slechts steunend op de verschijnselen in deze éene doorsnede, voor twijfel veel ruimte laten, vindt echter in de volgende doorsneden toenemende bevestigingen. In de voorgaande doorsneden is de analogie ervan te vinden, dat de overgang van 7 in de optisch isotrope krystalsoort 3 niet verder dan tot (> % S te vervolgen was. Voor de ^-curven kunnen de kromtecirkels in de raakpunten der driedubbelraaklijn in de plaats gesteld worden, waarbij d3£ en oneindig Sc kleinen van hooger orde buiten beschouwing blijven. Verder is ^ voor 1 en 2 niet dezelfde, daar de entropieën in het algemeen verschillen. Dit kan echter slechts de grootte van den knik der stollijn, niet het karakter ervan veranderen. Bij -f- dt daalt de £L-curve sneller dan die van en daar de entropie der vloeistof in het algemeen grooter is dan die der vaste phase wegens de toegevoerde smeltwarmte. Dit is aan te duiden als een relatieve stijging van ^ en zooals in iig. 21 geteekend is. Nu moet bb' (= — (d£L — d^) met verwaarloozing van oneindig kleinen van hooger orde, zooals verder niet meer bijzonder vermeld zal worden) , ab grooter zijn dan — cc', anders zou 3.C bij temperaturen boven tu L niet met 2 maar nog met 1 in evenwicht zijn. De boog waarover het raakpunt a verschoven wordt bij + dt Sinx = — cc. ac Bij een temperatuur tu—dt geldt hetzelfde met teekenomkeering; de de beschouwde boog is dan — Sin* , , . , . Sinac . —r— bb dus > cc , waarmede ab ac het gestelde bewezen is. — Is v,L De doorsnede (4M 6W)—S. Deze doorsnede vertoont volkomen overeenstemming met de voorgaande, zooals fig. IV plaat I en de samenstelling der waarnemingen bewijst. ' _ i OntStolling. Overgang a_yj. * 7 ; —§ menging £_y. en « —f. j| ' y-kryst 'Begin. Einde. Begin- Einde. Begin. Einde. Begin. Einde. Begin. | Einde.|| Begin.' Einde. i is i uil""; r r 4M 6W 1691 686 582 582I j 516 505 |i 98 (4M 6W) 2 s| 684 677 592 - 511 1506) 97 3 ; 682 676 602 - ij 510 (506) 96 4 i 6791676 605 — j j 503 — 95 5 676 676 614 — j 474 i 537 522 94 6 675 675 609 - 454 — : 542 525 93 7 675 675 j j 607 — 444 I — 1550 ! 538 92 8 670 670 596 593 91 9 670:670 591 591 80 20 669! 669 587 537 70 30 671 671 j 504 491 130 40 670 670 ! 450 - | 50 50 1688 672 ! I 391 - S 888 239 kleiner dan jf3 in de raakpunten met de driedubbelraaklijn, dan ligt c' onder c en vindt een verschuiving van het raakpunt bij -j- dt plaats naar afnemende x. Ten slotte moeten stollijn en mengkrystallenlijn bij x = 1 uitkomen, dus een minimum x moet in beiden optreden, echter niet bij dezelfde temperatuur. Evenzoo kunnen de coexistentielijnen beneden tu afwijkend beloop vertoonen. Het karakter van den knik verandert in deze gevallen niet. \ oor )Jl — in het raakpunt der driedubbelraaklijn krijgen de d^'s bij dx invloed (dit is ook de reden dat de minimum x voor beide coexistentielijnen niet op dezelfde temperatuurshoogte ligt). Voor deze gevallen is een algemeene analytische afleiding gewenscht. Bakhuis Roozeboom en ook van Laar (Verslagen Kon. Akad. van Wetensch. Verg. 27 Juni 1903 en Verg. 31 Oct. 1903) behandelen de hier aangeduide typen niet. Wel beschrijft van Laar de mogelijkheid van een minimum x in de mengkrystallenlijn bij geringe krystallijne mengbaarheid, zonder dat dit in de vloeistoflijn optreedt. De knik in de stollijn ligt hier bij 4 & 5 %S en 676°, het minimum in het gedeelte voor de «-krystallen bij ca 25 % S en f)69°. De verschillende richting der beide gedeelten der overgangslijn tot de S-krystallen, die bij de beschrijving der vorige doorsnede uitvoerig besproken werd, vertoont zich hier zeer duidelijk en ook de punten, waarbij in de /-mengkrystallen een verschijnsel met warmteeffect plaats vond, hetgeen zich in de af koelingslijnen door vertragingen deed blijken. Dat niet verder dan bij de concentraties 5, (> en 7 % S dit warmteeffect zich voordeed, voert mij tot de gedachte, dat hier een gesloten kromme optreedt. Beoordeeld naar de afkoelingslijnen, vertoont het warmteeffect zich niet bij een bepaalde temperatuur, maar over een temperatuurinterval. De punten, waarbij de afkoelingssnelheid weer de oorspronkelijke grootte aannam, zijn in de tabel en de figuur aangegeven als punten van den ondersten tak. Een bijzondere bespreking van de bepalingen kan verder als overbodig beschouwd worden. De doorsnede (5 M 5 W)—S. De doorsnede midden door het driestoffenstelsel werd in haar geheel bepaald (fig. V plaat I). Als voorbeeld voor al de andere bepalingen zijn de afkoelingslijnen voor deze geheele doorsnede gereproduceerd (plaat II). De hoeveelheid stof neemt geregeld af van 48 gram (5 M 5 W) tot 33 gram S, zoodat steeds met hetzelfde volumen werd gewerkt. temp. rainim. W S 0620 (1 M 9 W)S 663 (2 M 8 W) 664 (3 M 7 W) 662 (4 M 6 W) 669 (5 M 5 W) 669 (6 M 4 W) 671 (7 M 3 W) 675 (SM 2 W) 673 (9 M 1 W) 674 M S 680 een geleidelijk verloopende reeks, als de mogelijke fout (tot 2°) opgeteld, resp. afgetrokken wordt. Over het alee- o meen was de relatieve juistheid bij een aaneengeschakelde reeks bepalingen in een doorsnede grooter dan wanneer de bepalingen in verschillende doorsneden vergeleken werden, hoewel ook daarbij de afwijkingen gering zijn. Het lijnentriplet, waar de overgangen *-/3, «-r en /3-y aan elkander sluiten, stijgt van het M—S stelsel bij toenemend W- en S-gehalte en vertoont waarschijnlijk een maximum, zooals uit de figuren op plaat I is te zien. Het eutektisch lijnentriplet bij hoog S-gehalte kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, om het bijzonder karakter bij het nagenoeg horizontaal verloop te bepalen. In het gebied der y-mengkrystallen werd over een zekere uitgestrektheid ontmenging waargenomen, welke voor een gedeelte met den overgang samentreft. Bewijzen hiervoor zijn: 1°. de warmteeffecten bij afkoeling van verschillende mengsels, waarbij de groote regelmaat de opvatting als toevallige onderkoelingen uitsluit; punten, die niet in het schema passen, treden niet op, de optredende punten zijn in overeenstemming met de onderstelling. Een overgang tot nieuwe krystalsoort zou niet op de beschreven wijze kunnen verdwijnen, doorsneden van het door dezen overgang bepaalde dubbelvlak met de vlakken (1 M 9 W)—S, (65 M 35 W)—S, enz. en met de grensstelsels zouden moeten optreden, waarvan geen spoor gevonden werd. .C0. het optisch onderzoek, waarbij niet het optreden van een nieuwe krystalsoort werd waargenomen. De vorming van krystallen van slechts zeer weinig gevarieerde dubbelbreking kan zich licht aan de waarneming onttrekken, terwijl een nieuwe krystalsoort zich steeds in haar sterker of zwakker dubbelbreking of optische isotropie duidelijk te kennen gaf. 3°. De invloed op de verlaging van den in het M—W stelsel continuen overgang door S-toevoeging. Voor —(dx) wer<^en n^- volgende waarden gevonden. -fê). H °Ve,'gang _(dx)„ W S 7,8 (5 M 5 W)S 4,0 (1 M 1) W)S 6,0 (0 M 4 W)S 21,0 (2 M 8 W)S 7,0 (7 M 3 W)S zeer groot (3 M 7 W)S 4,0 (8 M 5 W)S id. (4 M 0W)S 2,5 (DM 1 W)S id. M S 000 Geschiedde niets bijzonders dan zou —(dx) tOC nemen van 7,8 in het W—S stelsel tot 000 bij M en S. Er treedt echter een zeer uitgesproken minimum in de depressie op en dit valt ongeveer samen met de grootste nadering van het ontmenggebied tot het M—W grensstelsel. Zoekt men zich zulk een bijzonder gedrag te verklaren, dan gaat dit niet door te denken aan de intreding van een ander overgangsdubbelvlak: in zoodanig creval zal het samenkomen van twee over^an^s- ö O O ö dubbelvlakken nooit invloed uitoefenen op de richting van beiden in de buurt van hun samentreffen. Hier daarentegen was dit buitengewoon sterk merkbaar aan de afname van — ( J^)o *n weerwil dat door toenemend M-gehalte juist het omgekeerde zou verwacht worden. ' PLAAT II De afkoelingslijnen van de doorsnede (5M5W)-S- p