1389 u 33 • * HUISVESTING VAN ARMEN TE AMSTERDAM E££5 JOH* TER MEULEN UITGEGEVEN' TE HAARLEM BIJ H. D. TJBKNK WILLINK & ZOON MDCCCCIII 38! > ® ® HUISVESTING VAN ARMEN TE AMSTERDAM E££5 JOH=TER MEULEN. ut<;k<;k\k\ tk iiaaki.km dook 11. i>. t.ikknk wili.ink iv xo\. mim ( ( ( iii. Reeds op een der eerste vergaderingen van de commissie „voor de oude toestanden" van den Amsterdamschen Woningraad, bleek men eenstemmig van oordeel te zijn, dat de vraag die zich daar, waar men met kracht de verbetering der volkshuisvesting ter hand wilde nemen, vóór iedere andere opdrong en om oplossing vroeg, deze was: Wat te doen met de verdreven krotbewoners? Waar komen deze onderdak, wanneer met de uitvoering der Woningwet inderdaad wordt overgegaan tot onbewoonbaarverklaring op groote schaal? Deze vraag splitst zich als van zelf in twee deelen, n.1. deze: waar blijven de verdrevenen tijdelijk en waar vinden ze een blijvend onderdak terug, wanneer de nieuwe bouw voltooid is? Op de eerste vraag geloof ik, dat het antwoord moet luiden: wanneer men een plan tot verbetering eener oude stadswijk heeft vastgesteld, voere men dat plan niet in zijn geheel, maar slechts bij gedeelten uit. Zijn dc eerste nieuwe woningen voor bewoning gereed, dan eerst beginne men aan een volgend deel. Daar waar, zooals in onze oude stad soms het geval is, door demping van grachten meer bouwgrond beschikbaar kan komen, bebouwe men eerst dat nieuw verkregen terrein, alvorens aan het afbreken der bewoonde perceelen te gaan. Men zal door het een zoowel als door het ander een geleidelijke opschuiving en tijdelijke verplaatsing in de hand werken. De ervaring heeft geleerd, dat men een tamelijk aantal (bij de Bouwonderneming Jordaan 104) gezinnen verdrijven kan zonder dat er noemenswaard moeite door ontstaat. De tweede vraag, waar vindt de uit hun goedkoope woningen verdreven bevolking een blijvend onderdak terug, lijkt me van veel meer belang en veel minder eenvoudig te beantwoorden. Zoo aanstonds weliswaar zal het bezwaar van een aantal verdreven armen, die niet weer een onderkomen kunnen vinden, ze niet inderdaad behooren in het oude mannen- of vrouwenhuis, het gasthuis of eenig ander gesticht, waar men ze verpleegt en ze ontslaat van de zorg voor het dagelijksch brood. Voor de 3de en 4de categorie zullen dus particuliere en gemeentearmenzorg aan woningzorg de helpende hand moeten bieden. De commissie „voor de oude Woningtoestanden" stelde allereerst de vraag: moeten de in woninghuur bedeelden in een bepaald soort woningen worden gehuisvest, in woninggroepen die aan kerk of gemeente behoorende, door deze beschikbaar worden gesteld en die niet door betalenden medebewoond, typische bedeelden woningen zouden zijn! De meerderheid der commissie meende deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden, als zullende deze afscheiding demoraliseerend en neerdrukkend werken op de aldaar gehuisvesten. Beter achtte zij het, bedeelden en niet bedeelden dooreen te laten wonen, hierbij nog het praktisch voordeel in het oog houdend, dat zeer vaak niet de heele huur, maar slechts een gedeelte zal behoeven te worden bijgepast. Thans blijft de vraag, hoe zullen die goedkoopste woningen er uit moeten zien, aan welke minimum-eischen zullen zij moeten voldoen, welk moet hun betrekkelijk aantal wezen? Om die vraag te kunnen beantwoorden moet allereerst eenig licht worden ontstoken over de getalsterkte en den toestand van de gezinnen die in de allergoedkoopste woningen huizen. Ik heb gemeend, dat het zijn nut kon hebben daaromtrent eenige gegevens te verzamelen, zoowel wat het buitenland als wat Amsterdam betreft. Ik wil met de laatste besluiten, daar ik daaraan mijn conclusie wensch vast te knoopen. Hoe wenschelijk het ook zoude zijn, voor ieder gezin, hoe klein ook, twee kamers of een kamer en keuken met één of meer slaapkamertjes te hebben, dit is vooralsnog niet mogelijk gebleken. Ook de berichten uit andere landen toonen aan dat de strikt één-kamerwoning, ') om haar lage huur, helaas, nog niet gemist kan worden. ') Wanneer ik in 't vervolg spreek over „één-kamer-woning" bedoel ik steeds de strikt één-kamer-woning. Het ééne vei trek dus, zonder eenig nevenvertrek, waar door het gezin wordt gehuisd, geslapen, gekookt en vaak de wasch gedroogd. Dit ter verduidelijking waar men tegenwoordig onder „één-kamer-woning" dikwijls verstaat de woning bestaande uit één groote kamer met klein keukentje en slaapkamertje. Qroot-Britannië. Volgens het verslag van het 2dc Congres voor Openbare Gezondheid, deelde Prof. Saltet mede, dat in Glasgow het gemeentebestuur gedwongen is geweest tot den bouw van éénkamer-woningen over te gaan, niettegenstaande het streven van den gezondheidsdienst naar méér-kamer-woningen ook door het gemeentebestuur telkens practisch was gesteund. Hiervan zal dan ook wel het gevolg zijn geweest dat de gemeente zelve is gaan zorgen voor de armen onder de arbeiders. Want sedert dien zijn woningen opgericht waarvan de huur niet meer dan 4 £ 10 sh. per jaar = ruim f 1.— per week bedraagt, voor goed ingerichte één-kamer-woningen en 6 £ 6 sh. per jaar = f 1.45 p. w. voor twee kamers. De woningen zijn bijzonder goed gebouwd, met ruime trappen en portalen. De één-kamer-woningen zijn 5 M. bij 4 M. en ruim 3 M. hoog. Een schut van 2 M. hoog scheidt een gedeelte van de kamer af en dit afgescheiden gedeelte is onderverdeeld in twee kleine slaapkamertjes. Er is een waschhuis en er zijn baden voor het gebruik der bewoners. Voor 2 stuivers per uur kunnen de vrouwen gebruik maken van het goed ingerichte waschlokaal. Een speelkamer is voor de kinderen ingericht, waar zij kunnen zijn, wanneer} hun moeders in het waschlokaal bezig zijn. Dit waschlokaal mag ook door anderen gebruikt worden, maar alleen wanneer de huurders het niet noodig hebben. De gemeente heeft in 't geheel 37 verschillende woninggroepen gebouwd, bevattende: 431 één-kamer-woningen 929 twee „ * 148 drie „ 11 grootere „ De gemiddelde huur der woningen bedraagt: 11 sh. 3 d. per maand = f 1.50 per week voor één-kamer-woningen; 18 sh. per maand = f 2.50 per week voor twee-kamer-woningen, enz. Ongeveer V3 van a' die woningen zijn geschikt voor de armsten, en worden haast uitsluitend bewoond door losse en ongeleerde arbeiders. Goedkoopste huren 10 sh. per m■ — f 1.40 p. w. voor één-kamer-woningen en 14 sh. p. m. = f 1.90 p. w. voor twee-kamer-woningen. ') Nog werden gebouwd 157 woningen voor de armsten met 1 privaat voor 4 gezinnen. Gemiddelde huur voor 2 kamers 15 sh. 2 d. p. m. — f 2.10 p. w. Hetzelfde streven vinden we ook te Liverpool. 2) Daar is op initiatief van den stadsarchitect Mr. H. Perey Boulnois de gemeente begonnen woningen te bouwen voor haar armste burgers. Het ideaal was één kamer voor één shilling (0.60) per week te verhuren. Dit is niet volkomen gelukt. Voor twee kamers en een bijkeukentje betaalt men 2 sh. 6 d. = /"1.50. De woningen zijn zeer in trek en het finantieel resultaat is gunstig te noemen. Gunstiger dan bij de begrooting verwacht werd. De „municipal journal" van 1902 zegt: de stad bouwt alleen voor de allerarmsten en voor hen, die door het sloopen van slechte woningen dakloos zijn geworden. Niemand mag in een huis van de gemeente wonen, die niet woonde in een huis, dat de gemeente heeft gesloopt. Dit maakt een bezwaar, n.1. dat de bewoners der nieuwe huizen uit de meest verwaarloosde volkslagen stammen. Door de gemeente is tot 1902 woning verschaft aan 6250 personen, woongelegenheid ontnomen, door slooping van ongezonde perceelen, aan 4500 personen. 3) Wat de kosten betreft, wil ik eenige cijfers, noemen om een indruk te geven, op hoe flinke wijze de zaak der volkshuisvesting door de gemeente Liverpool wordt aangevat. De onteigening en slooping der 9.943 ongezonde huizen is geschat op 342.000 £. De aankoop van terreinen noodig om voldoenden bouwgrond te verkrijgen op 250.000 £ buitendien. Om de verdreven bewoners weder te huisvesten, rekent men 6000 huizen noodig te hebben, die te zamen 900.000 £ zullen kosten, en dus de uitgaven brengen op rond 1'/» millioen £. De huizen die reeds gebouwd of in aanbouw zijn, hebben gekost 227.129 £. De kosten voor de volkshuisvesting zullen bedragen voor de gemeentekas, per jaar, na aftrek van de opbrengst der huren, ') The municipal yearbook 1903. '-) The municipal journal 1898 en 1902. 3) Hieruit blijkt wel dat men aan de hierboven aangehaalde bepaling niet strikt de hand heeft gehouden. rond 21.000 £, dat is aan belasting 13/4 stuiver van elke f 12. Wanneer echter de erfpacht op langen termijn wordt gesteld daalt de belasting zeer sterk. Zoo zelfs, dat bij een 80-jarige erfpacht het werk der volkshuisvesting de belasting met geen cent zou behoeven te drukken. ') Gansch anders gaat men te Londen te werk en hoeveel hulde ook de voortvarendheid van het gemeentebestuur, wat de behartiging der volkshuisvesting betreft, toekomt, toch valt niet 1e ontkennen, dat men daar meer bouwt voor den gezeten werkman, den „artizan", dan voor den arbeider met losse verdiensten. Hoewel dit zeer zeker te betreuren is, kan men toch moeilijk anders, dan er zich over verheugen, dat de bouw der één-kamerwoningen afneemt. 2) Uit de laatste gegevens blijkt, dat aldaar zeer weinig éénkamer-woningen meer gebouwd worden. Volgens bericht van dr. Conrad Bötzow werden door den Graafschapsraad van Londen alleen, in de laatste jaren 2132 woningen gebouwd. Van deze waren ; 85 woningen met 1 vertrek 1282 „ „ 2 „ 698 „ „ 3 „ 66 ,, ,, 4 ,, 1 5 1 >» n ^ n In de jaren 1875—1882 werden door de Metropolitan Board of Works op grond van de Artizan's Dwellings Acts, de volgende verbeteringen aangebracht; ') Verder verwijs ik naar het belangrijk artikel in „de Gids" van Dec. 1902, van den Heer Pierson „Het woningvraagstuk in eenige Britsche steden" en naar de „Municipal afifairs". Vol. VI N". 3 Housing probleem, in 't bijzonder naar het artikel daarin opgenomen „Homes for the very poor" van John Mann. ■) Toch is het zeker een groot gevaar dit bouwen voor gezeten werklieden alleen, of ten minste in de allervoornaamste plaats, zonder acht te geven op de gevolgen die hieruit voor de armen voortvloeien. Men leze hierover o. a. „No room to live'' van George Haws, door den Heer L. Simons, in een artikel in het „Algemeen Handelsblad" onder de aandacht van den lezer gebracht. M Woningen met aantal vertrekken. 1 2 3 en meer Weggeruimd . . . 3492 1522 735 Gebouwd .... 1217 3026 2211 De herbouw gebeurde voor 't meerendeel door private ondernemers. Verdreven werden . . 22868 personen weer onder dak gebracht 27780 „ De volgende cijfers zijn ontleend aan een bericht van C. J. Stewart en hebben betrekking op bouwwerken, die door de Metropolitan Board begonnen en door den Graafschapsraad voortgezet zijn: Woningen met aantal vertrekken. 1 2 3 4 5 6 Bounderystreet estate. . . 15 541 400 103 7 3 Andere gebouwen (klaar en bewoond) 43 421 280 94 1 In aanbouw 25 676 483 6 — — Ontworpen plannen ... 62 1633 1997 26 — — Hieronder is niet begrepen het in 1885 door de city-corporation uitgevoerde ontruimingsplan. Daarbij werden 164 slopwoningen afgebroken en 5 groote blokken van 5 verdiepingen hoog en met veel licht- en luchttoevoer gebouwd. Zij bevatten: Woningen met aantal vertrekken. 1 2 3 ■ Aantal woningen . 24 174 43 Huurprijs per week 3.6 sh.=/"2.10 5.9 sh.=/'3.45 7 sh. =/"4.20 In een brochure getiteld: „Working class dwellings", uitgegeven in 1900, komt John Honeyman, architect, op tegen het verbod, dat in sommige plaatsen is vastgesteld, tegen het bouwen van één-kamer-woningen. Hij neemt die goedkoopste aller woongelegenheden, tot zekere hoogte, in bescherming en noemt ze geschikt o. a. voor een oud paar menschen, den jongen, pas getrouwden arbeider, voor weduwen met kleine inkomsten en misschen een kind of twee, voor eenzaam levende weduwen, of een behoeftig zusterpaar. Hij zegt dat wanneer voor deze niet voor woningen wordt gezorgd, die klein genoeg zijn voor hun beurs en hun behoeften, men het ongelukkige kostgangerswezen in de hand werkt. In de/.elfde brochure komt, van de hand des heeren Henry Spalding, een beschrijving voor van de Oldham Road block in Londen. Spalding zegt o. a.: dit blok bevat: 48 woningen met één vertrek en 237 „ „ twee „ en voegt daaraan toe: de twee-kamer-woningen zijn voor gezinnen van 4 of 5 personen, de één-kamer-woningen voor gezinnen bestaande uit één persoon. Sprekende over het plan ter verbetering van Bethnal Green, zegt Mr. Blashill : woningen met één kamer zijn er maar zeer weinige. De behoefte er aan bestaat niet zoozeer als aan 2 en 3 kamer-woningen, waar men gezinnen met 4—6 personen onderbrengen kan. ') Bij een minimum oppervlakte voor een woonvertrek van 16 M'-\ vrije ruimte en van een slaapveTtrek van 10 M-. vrije ruimte, rekent men hier gemiddeld op 2 personen per vertrek. Dezelfde schrijver besluit met te zeggen: daar deze woningen bestemd zijn voor hen, die ± f 12 per week verdienen, moet men echter trachten nog goedkooper te worden en daarom bestaan er thans plannen, om woningen te bouwen, bestaande 'l Hier zal wel geen onderscheid tusschen ouderen en kinderen gemaakt worden. Dit mag wel in het oog gehouden worden bij het vellen van een oordeel. uit woonvertrek en één, twee, desnoods drie slaapkamertjes, met gemeenschappelijke keuken en privaat. !) Enkele interessante gegevens zijn nog te ontleenen aan „the report on Glasgow, its sanitary districts and municipal wards", census 1901 bij A. K. Chalmers M. D. medical officer of Health. De bevolkings-vermeerdering bedroeg in Glasgow in 10 jaar (1891 — 1901) 15.75 %. De toename der bewoonde woningen in 10 jaar (1891—1901) 15.2 °0 Daarbij stonden leeg in 1891 = 6663 woningen in 1901 = 7274 Was het aantal bewoners evenredig over alle woningen verdeeld dan zou iedere woning bevatten 4.769 personen „ vertrek ,, 1.846 ,, Dit geeft echter nog geen begrip van de gemiddelde grootte der kamers. Dit volgt later. De cijfers der telling van 1901 vergeleken met die van 1891 en vroegere tellingen bewijzen het volgende: ln. de gemiddelde woning ondergaat een gradueele vergrooting in afmeting. 2°. de bewoners per kamer ondergaan een gradueele verkleining in aantal. De bewering, dat dit afnemen van het aantal bewoners per kamer is toe te schrijven aan het stijgen van den levensstandaard, komt overeen met ervaringen die elders in Schotland zijn opgedaan. In de volgende tabel vertoonen alleen Edinburgh en Dundee een voortdurend kleiner worden van het gemiddeld aantal vertrekken per woning, gedurende de laatste drie tientallen van jaren. Maar in al de steden, die genoemd worden en waar ') Met die gemeenschappelijke keuken en dat gemeenschappelijk privaat zouden wij Hollanders, tot welken stand ook behoorend, ons stellig niet kunnen vereenigen. Hoe treurig ook de toestand in Glasgow blijkt te zijn, toch is dit verschil in overbevolking grooter wanneer men alleen de cijfers ziet, dan wanneer men den toestand in oogenschouw neemt zooals die werkelijk is. Dan toch kan ten gunste van Glasgow gezegd worden, dat de afmetingen der vertrekken wat grooter zijn dan elders. Minimum-grootte der vertrekken te Londen volgens besluit van den County Council van Dec. 1889: Hoogte van alle vertrekken 81/, foot = 2.85 M. Oppervlakte der woonvertrekken 144 J_j foot z= 16 M'2. „ „ slaap „ 96 Q foot = 10 M2. ruim. Dit is een kubieke maat van respectievelijk 1224 f3. =46 M3. en 816 f3. =30 M3., dus gemiddeld 1000 f3. of 37 M3. Evenzoo gemeten is het gemiddelde voor een Glasgowsch vertrek 1700 f3. of 63 M3. Rest ons nog de vraag te beantwoorden, waar is de bevolking die vroeger de één-kamer-woningen te Glasgow bewoonde en dit thans niet meer doet, waar zijn dus de 3712 personen gebleven, die in de 596 verdwenen één-kamer-woningen plachten te wonen ? Zij hebben zooals we zagen geen invloed gehad op het gemiddelde bewoningscijfer van de overgebleven één-kamer-woningen in Oud-Glasgow, dat van 3.232 tot 3.173 verminderd is. Maar, wanneer we onze onderzoekingen uitstrekken tot de verschillende districten, vinden we er zeven, waar de gemiddelde bewoningscijfers zijn toegenomen. Dit is vooral het geval geweest met de nieuw toegevoegde districten, die dicht in de buurt van de ontruiming gelegen zijn. In districten verder verwijderd van de plaats der ontruiming heeft geen noemenswaardige vermeerdering der 1-en 2-kamer-bevolking plaats gevonden, waaruit wij moeten besluiten, dat meer noodig is dan het verschaffen van woonruimte alleen, om de verdreven bewoners van een buurt een goed onderkomen te doen vinden in een andere. Niet zelden zal het verschil in gewoonten en eigenaardigheden nog grooter zijn dan de feitelijke afstand. Huur en werk zijn machtige factoren in het bepalen van de woonplaats, maar met plaatselijke belangen moet rekening gehouden worden; en de Glasgowsche gegevens wijzen op het ontstaan van bepaalde buurten, waar vraag om woonge- legenheid sterk toeneemt in den omtrek van elk centrum, waar verplaatsing op groote schaal geschiedt. Oud-Glasgow had Telling 1871 1881 1891 1901 Leege woningen 2 °/D 10 °0 4.4 °/0 4.5 °/0 Gemiddelde huurprijs per week 1891 voor een kamer . . 1 sh 9'/j d■ ~ f 1075 p. w. 1901 „ „ „ . . 2 sh. O'/» d. - f 1.22 - p. w. In de centrale wijken is de bevolking respectievelijk afgenomen met over de 50, 40, 20 en 10 %. In de buitenwijken is ze toegenomen, in de verschillende buurten van 10 150 Uit het volgende tabelletje blijkt de groote absolute toename der twee-kamer-woningen in verhouding tot die der andere woningen: Aantal kamers per woning. 1 | 2 | 3 4 j 5 6 en meer Absolute toename i 7 1891—1901 5665 17355 6945 1860 1011 1321 : Duitschland. In de „Neue Untersuchungen über die Wohnungsfrage", uitgegeven door den ,,Verein für Social-politik" in 1901, vinden wij over Duitsche toestanden belangrijke gegevens in een artikel, getiteld: „Wohnungsstatistik", van dr. H. Lindemann. Slechts enkele mededeelingen daaruit zijn van belang voor het onderwerp, dat ons hier bezig houdt. Uit een tabel die een overzicht geeft van de één, twee, drie en vier kamerwoningen, met en zonder keuken, in de steden Berlijn, Breslau, Charlottenburg, Dresden, Hamburg, München, blijkt dat een zeer groot deel der één-kamer-woningen, zonder keuken of slaapkamertje (der strikt één-kamer-woningen dus) bewoond is door slechts één of twee personen. ONDERZOEK 1895. Naam der Steden. Aantal één-kamerwoningen. Bew. door Bew. door 1 persoon. 2 personen. Abso- j Rela- | Abso- Rela- luut. tief. luut. tief. % bewoond door 1 a 2 pers. Hamburg .... 1097 /14 65 " 0 225 20 " 0 85 '/o Dresden 3036 "l779 58.5% 720 23.5% 82 °/0 Charlottenburg. 787 408 51.8% 211 26.9 % 78.7 0 Berlijn 31150 15061 48.3% 8654 27.7% 76 °/° München .... 9237 3122 33.9% 2930 31.7% 65.6 % Geheel anders is de toestand te Breslau 20377 4783 23.5 % 5076 25 % 48.5 % Zoodra men in de categorie van kamer met keuken èn — öf slaapkamertjes vervalt, wordt de verhouding natuurlijk heel anders, maar ik meende mij kortheidshalve tot de strikt één-kamerwoningen te moeten bepalen. In Berlijn is het zeer eigenaardig gegaan, zooals blijkt uit de volgende tabel: Strikt één-kamer- | Eén-kamer-woningen met woningen. i, 2 of 3 nevenvertrekken.') Absoluut. Absoluut. 1875. 1895. 1875. 1895. Berlijn. . . . 71201 175254 35928 27689 Relatief. Relatief. 335 %o 427.7 %„ ; 178%o | 67 %D i) Onder nevenvertrekje heeft men te verstaan een slaapkamertje, provisiekamertje of waschhokje enz. waar niet gestookt kan worden. Hier valt dus in een tijdsverloop van 20 jaar een absolute vermeerdering van strikt één-kamer-woningen waar te nemen van bijna het 2V4 voud en een relatieve vermeerdering van 92.7 °/uoIn datzelfde tijdsverloop een absolute vermindering der éénkamer-woningen met 1, 2 of 3 nevenvertrekjes van 8239, relatief dus van 111 °/o„. Deze ontwikkeling der woonverhoudingen, zegt de schrijver zeer terecht, moet, hoe men ze ook beziet, zeer ongunstig genoemd worden. Zelfs waar hij zegt, dat de groote absolute toename der één-kamer-woningen, zonder nevenvertrekje, in de eerste plaats verklaard moet worden door nieuwbouw van dergelijke woningen en niet door meerdere onderverdeeling van de oude huizen. „Over de in elk opzicht schadelijke gevolgen van deze uitbreiding van kook-, woon- en huiskamers behoeven wij geen woord meer te verliezen", zegt dr. Lindemann. Het gemiddeld aantal bewoners eener één-kamer-woning (niet strikt) is: voor Berlijn 1-85 „ Breslau 3.52 „ Frankfort a/M. . . 3.10 ,, Hamburg .... 3.59 „ Leipzig 1-52—3.58 Verdeelen wij de één-kamer-woningen nog in die met en zonder keuken en met en zonder nevenvertrek, dan komen wij, aan de hand van dr. Lindemann's woningstatistiek tot de volgende resultaten: in Berlijn woont het maximum der gezinnen bestaande uit één persoon in strikt één-kamer-woningen; het maximum der gezinnen bestaande uit 2 personen in éénkamer-woningen met keuken. Geheel anders in Hamburg: het maximum der gezinnen bestaande uit één persoon (250 0 uu) woont daar in woningen bestaande uit één kamer, nevenvertrekje en keuken; 151 °/ou dezer gezinnen woont in één kamer met keuken, en 95.7V „ „ „ „ strikt één-kamer-woningen. Na gesproken te hebben over de verschrikkelijke uitbreiding der overbevolking der één-kamer-woningen in het algemeen, zegt dr. Lindemann : „een betrekkelijk gunstige plaats nemen hier de strikt één-kamerwoningen in, wat echter gemakkelijk te verklaren is, alleen hierdoor, dat deze soort woningen zoowel absoluut als relatief door het grootste aantal gezinnen uit één persoon bestaande, bewoond wordt. Wanneer wij deze dus niet meerekenen, geldt ook hier als regel: „hoe kleiner de woning, hoe vaker overbevolking voorkomt." Als normaal geldt in Berlijn de bewoning van één kamer door 2 , één kamer met 1 nevenvertrek door 3 —, één kamer met 2 nevenvertrekken door 4 — en één kamer met 3 nevenver- trekken door 5 personen. De mate der overbevolking uit een hygiënisch oogpunt kan men natuurlijk niet nagaan, zonder te weten, hoeveel bodemoppervlakte en hoeveel luchtkubus per persoon de verschillende woningen bezitten. In Breslau is daarover een enquête gehouden, die, hoewel niet geheel volledig, het volgende heeft aangetoond. Van de 1089 overbevolkte één-kamer-woningen hadden per persoon: Aantal M4. I 1—2 2—3 3—4 4—5 5—6 6—7 7—8 „ gevallen \ 23 921 410 2/3 115 34 10 Ter aanvulling van dit staatje volgt hier een overzicht van de kubieke ruimte per persoon : Aantal M3. ) 0—5 5—10 10—15 15—20 20—25 25—30 over 30 „ gevallen \ 27 478 436 136 16 3 3 Bedenkt men, hier uitsluitend te doen te hebben met overbevolkte één-kamer-woningen, dan komt men tot het besluit dat deze cijfers een toestand aanduiden, die, hoe ongunstig ook in veel opzichten, toch altijd nog met glans de vergelijking met Amsterdamsche toestanden kan doorstaan. ') Nevenstaande tabel geeft een overzicht over de af- en de toename der 1, 2 en 3 kamerwoningen in de volgende steden: >) Verder verwijs ik naar: Adolf Braun, Berliner Wohnungsverhaltnisse Enquête 1893. Die Wohnungsverhaltnisse der armsten Klassen in Frankfurt a/M. Enquête 1899, enz. enz. Aantal di i • • Frankfurt „ , Breslau. Leipzig. ,, Hamburg, vertrekken. a/M. 1880 = 590 %0 386 %„ 315 %0 444.9 %0 1895 = 508.9°/„o 253.7%,, 122.9%,, 251.9 %o — 81.10/oo|—182.3 °/oo|—192.1 %o|—193 %„ 1880 = 217 %0 259 %„ 204 %,„ 244 %«, 1895 = 281.7%J 262.6%,, 292.6%,, 318.6 %0 + 64.7%0-f 3.6%,,,+ 88.6 %,G + 74.7 %0 1880= 101 %,0 149 %J 143 %n 122 %„ 1895 = 119.3%0 253.6°/0tl 267 %0; 227.8 %0 + 18.3%, o +104.6 %0j+124 %„;+105.5 %o De schrijver vat deze vermindering der allerkleinste woningen niet op als vooruitgang in den economischen toestand der bewoners. Integendeel meent hij, dat het verderfelijk slapershouden er de aanleiding toe geweest is. ') Dit geldt z. i. voornamelijk de vermeerdering der drie-kamer-woningen. Dat men niet altijd het begrip één-kamer-woning hier te strikt moet nemen, bewijst wel de herhaaldelijk voorkomende zinsnede wanneer er b.v sprake is van Breslau, „één-kamer-woning met toebehooren", waaronder zeer wel een waschhok of iets dergelijks kan verstaan worden. En hiermede moeten wij van de beschouwing der Duitsche „Schmerzenskinder iftiseres gesellschaftlichen Lebens, die kleinen Wohnungen mit nur 1 heizbarem Zimmer", zooals dr. Lindemann de één-kamer-woningen noemt, afstappen. ') Of de groote woningen te duur voor de finantieele draagkracht der meerderheid? J* '• Oostenrijk. Voor Oostenrijk, speciaal voor Weenen, vindt men omtrent de bewoning der één-kamer-woningen treffende gegevens in de brochure uitgegeven door „das Special-Comité für Socialeconomie, Hygiene und öffentliches Hilfswesen", getiteld „Wohnungsverhaltnisse in österreichischen Stadten, insbesondere in Wien, von Prof. Dr. Eugen von Philippovich und Dr. Paul Schwarz, 1900". De gegevens daarin verstrekt, zijn ontleend aan de volkstelling van het jaar 1891, die in 19 groote steden van Oostenrijk plaats had. Wat de één-kamer-woning betreft, bestaat er tusschen de verschillende steden een zeer groot onderscheid. Het grootste aantal één-kamer-woningen vindt men in Reichenberg-Vorort en Reichenberg (de grootste fabrieksplaats van Bohemen) waar de één-kamer-woningen respectievelijk 62 °'n en 45 % van alle woningen bedragen. Het kleinste aantal in Innsbrück en Pilsen (in West Boheme) respectievelijk 2.4 ü/» en 2.2 °/». Het eigenaardige hierbij is, dat daar, waar men de meeste éénkamer-woningen vindt, waar dus de toestand van overbevolking een is, waaraan de bevolking gewoon is geraakt, ook de meeste bewoners per woning worden aangetroffen. In Innsbrück b.v. waar de woningtoestanden goed zijn te noemen, worden 55.1 0/o der één-kamer-woningen bewoond door één persoon en 25.6" 0 door 2 personen. In Reichenberg worden 6.2 0,o der één-kamer-woningen door één persoon bewoond, 19.7 0/0 door twee personen, 56.7 °/0 door 3—5, en 17.2 °/0 door 6—7 personen. Evenzoo is het ook gesteld te Weenen. Daar merkt men hetzelfde op, wanneer men de woonverhoudingen der verschillende wijken nagaat: als voorbeeld diene het volgende: Één- Twee- ,, „ ,, , kamer- kamer- Van alle een-kamer-woningen woningen, woningen, bewoond door personen. °/o ~ 1 2 3 ___^ (Oude stad) Wijk I . . 3.33 °;0 9.05 °/0 42.95 »/„ 26.82 °/c 26.59 % Wijk X . 12.79 °/0 58.41 °/0 12.47 °/0 35.47 °/0 45.98 °/0 In wijk X vindt men zelfs enkele één-kamer-woningen (0.09 0 0) bewoond door meer dan 20 personen. Eigenaardig is het zeker, dat in de nieuwe gedeelten van Weenen de toestand ongunstiger is (schijnt althans), dan in de oude stad. In wijk I—X waren van de één-kamer-woningen bewoond door: 3—5 personen . . . 41.3 °/0 6—10 „ ... 6.2 o/o In Sasbach, een nieuwe wijk, waren deze cijfers respectievelijk: 3—5 personen . . . 45.7 °/0 6—10 „ ... 17.6° „ (Ik acht het echter niet onwaarschijnlijk, toegegeven dat èn in de oude èn in de nieuwe stad van Weenen de toestand allertreurigst is, dat deze toch in de buitenwijken niet feitelijk slechter zal zijn, daar deze één-kamer-woningen, allicht van meer gemakken voorzien, niet allen strikt één-kamerwoningen zullen zijn). De schrijvers zeggen, dat hoewel de statistiek der Weener overheid een woning pas overbevolkt noemt, in welke 4 of meer personen op een kamer komen, men het zeker geen overdreven eisch zal vinden, aan te nemen, dat een één-kamer-woning bewoond door 3 of meer personen overbevolkt is. Ook achten zij het van groot belang, dat door dit woning-onderzoek bleek hoeveel één-kamer-woningen geen keuken hadden. Dit achten zij, zeker zeer terecht, een groot nadeel. Zij noemen wijken, waar 52.3 0 o, 65.5 °/0, ja 76.2 °/0 dezer woningen geen keuken hebben. Het grootste deel van deze bevindt zich in den kelder of op den zolder. En zij eindigen hun beschouwing over dezen toestand aldus: „de huiskamer beantwoordt des te slechter aan haar bestemming, naarmate zij nog dienst moet doen voor andere doeleinden, dan om er in te wonen. Men kan zich voorstellen, hoe een vertrek, dat een heele familie huisvesting biedt, zoowel overdag als 's nachts, aan zijn doel als huiskamer beantwoordt, wanneer tegelijker tijd in dat vertrek gekookt en — wat zeer veel voorkomt — ook gewasschen wordt". Dat men in de Weener opgaven werkelijk haast uitsluitend met strikt één-kamer-woningen te doen heeft, blijkt ook wel uit de volgende zinsnede: ,,tot het prettig bewonen eener woning draagt veel bij het voorhanden zijn van nevenvertrekjes. Hiermede is het, zooals de ondervinding leert, in Weenen zeer slecht gesteld. Men heeft ze alleen in de voornaamste wijken. Wat verder in die richting geleverd wordt, is heel weinig. In Weenen vindt men zelfs in zeer modern gebouwde huizen, dikwijls zelfs van twee verdiepingen slechts één waschlokaal; provisiekasten met ventilatie zijn er bijna niet en zolders en kelders zijn dikwijls heel onvoldoende". Hieruit blijkt echter ook alweer, dat er bij sommige één-kamer-woningen, waarschijnlijk die in de nieuwe wijken, toch wel verzachtende omstandigheden komen. Daar zal menige bewoonster toch wel in de gelegenheid zijn, een dag, of een deel van een dag per week, voor het doen van de wasch gebruik te maken van een waschlokaal, zij het dan ook, dat meerdere er tegelijk bezig moeten zijn. De grootte der één-kamer-woningen is uit de gegeven cijfers niet met juistheid af te leiden. Alleen vinden wij vermeld, dat om in aanmerking te komen voor vrijstelling van belasting voor een aantal jaren, de afmetingen eener één-kamer-woning minstens 16 en hoogstens 30 M2 oppervlak moeten bedragen. De éénkamer-woningen, die gebouwd werden met toekenning der vrijstelling (er waren er niet veel) hadden een oppervlakte van : 16—18 M2 = 79 20—23 „ = 81 23—25 „ = 71 25 en meer = 23 Deze wet van 9 Febr. 1892 stelt echter geen minimum eischen van oppervlakte en luchtkubus per persoon vast, zoodat een der grootste gevaren van slechte woningtoestanden, n.1. die der overbevolking, niet door haar gekeerd wordt. De schrijvers meenen echter, dat als minimum moet gesteld worden 4 M2 en 10 M3 per persoon (2 kinderen tot 6 jaar voor 1 persoon gerekend). Een minimum, dat voor een één-kamerwoning waar gehuisd, geslapen, gekookt en vaak gewasschen wordt, zeker beneden datgene blijft, wat wij Hollanders, zelfs bij zeer bescheiden eischen, voldoende zouden durven noemen. De „Kaiser Franz Joseph I Stiftung für Volkswohnungen", ontstaan onder den direkten invloed van den indruk door het woningonderzoek te Weenen te weeg gebracht, meende in haar 9 eerste woningcomplexen de grootte der woningen in de volgende verhouding te moeten stellen. Van de 136 woningen bestaan . 11 uit keuken en 2 vertrekken. 22 „ „ vertrek en nevenvertrekje. ') 95 „ „ en vertrek. 4 „ „ „ nevenvertrekje. 4 „ één woonvertrek. Bij iedere woning behoort een privaat, dat in de eigen gang toegang heeft, een kelder en een deel van den zolder. De afmetingen zijn minimum: voor de kamers der meer kamerige woningen 16 M2. „ „ „ „ kleine woningen .... 20 M'2. „ „ keukens gemiddeld 9 M2. „ „ nevenvertrekjes gemiddeld. . . 9 a 10 M2. Alleen het gemiddeld aantal bewoners wordt opgegeven, als zijnde 5.32 per woning. Dit verstrekt dus over het zielenaantal der één-kamer-woningen geen licht. Frankrijk. Voor Frankrijks hoofdstad vinden wij in „les logements surpeuplés a Paris" van J. Bertillon 1896, zeer belangrijke gegevens, al zullen wij allicht niet tot de zelfde slotsom komen als Bertillon. Want zelfs de meest veeleischende onder ons zal toch allicht niet durven beweren, dat een één-kamer-woning ontoereikend is voor meer dan 1 persoon en overbevolkt door meer dan 2 personen. Treffen zal het ons tevens, hoe groot in Parijs het aantal der één-kamer-woningen is. Dit blijkt reeds uit de volgende tabel, die wij slechts voor een deel overnemen, daar de rest voor ons onderwerp van minder belang is: i) Onder „nevenvertrek" wordt hier verstaan een kamertje met één raam. Aantal Bestaande Aantal Bestaande Huisgezinnen, uit personen. Woningen. uit vertrekken. 294.771 1 369.211 1 256.959 2 223.553 2 174.683 3 177.374 3 106.342 4 82.720 4 57.462 5 ! 33.998 5 Berekent men uit deze tabel eenerzijds het aantal bewoners, anderzijds het aantal vertrekken, dan komt men ongeveer tot 1 bewoner per vertrek. Deze verhouding is echter natuurlijk veel ongunstiger bij de kleine woningen. Hoe zich de bevolking van enkele huishoudens over de verschillende categorieën van woningen verdeelt, blijkt voor de 1, 2 en 3 kamer-woningen uit de volgende tabel: Woningen Huishoudens bestaande uit personen. bestaande | uit vertrekken. 1 234567 8910 1 60 °|o 26.3 8.77 3.25 1.06 0.33 0.12 0.055 0.01 0.026 2 17 "l0 33.924.3 13.96.292.6 1.18 0.48 0.170.08 3 11 % 28 27.8 16.8 8.8 4.26 1.73 0.79 0.310.018 Ook hier treft men voor 't overwegend grootste gedeelte de één-kamer-woningen bewoond door gezinnen bestaande uit één, daarna door gezinnen bestaande uit twee personen. Dat Parijs ons geen beeld van sterke overbevolking zou bieden, was trouwens te verwachten. De laagste sociale groep (Bauarbeiter) betaalt in doorsnee 261 frcs. per jaar per woning. Voor den M3. luchtkubus betalen, wanneer men de keuken meerekent, alle drie de klassen (obere, mitlere, untere), ') ongeveer hetzelfde. Rekent men de keukens niet mee, dan betalen de bewoners der kleinste woningen het meest. Advocaten, artsen, ingenieurs, notarissen betalen 3.82 frcs. p. j. p. M3. Bauarbeiter betalen 4.45 frcs. p. j. p. M3. En dit terwijl de gemiddelde huur der kleinste woningen eigenlijk nog te laag berekend is, doordien daarvan 288 door de gemeente gebouwd zijn en door haar bijzonder goedkoop aan de armsten verhuurd worden. België. Aan hetgeen door den Heer M. H. Denis, prof. aan de Universiteit te Brussel, op het congres te Dusseldorf gezegd is, ontleen ik het volgende: De enquête te Brussel gehouden in 1891 bracht aan het licht, dat van de 19294 werkmanswoningen, bestonden uit: Aantal kamers. 1 2 j 3 Brussel . . . 9364 of 48.5°/,, 8058 of 41.7°',, 1862 of 9.6 °/0 „ en voorst. 17597 „ 34 % 20998 „ 45.4 "/0 10041 „ 26.6 °/0 De verhouding is voor Luik. 941 of49.19"0 675 of35.29"/0 297 of 15.32"0 275 °/0 der gezinnen, die in één-kamer-woningen wonen, bestaan uit meer dan drie personen. De huren en hunne verhouding tot het gemiddelde inkomen ') Ik moet mij hier wel houden aan de verdeeling der bewoners in klassen zooals zij in deze Enquête voorkomt. wordt met groote juistheid opgegeven. Te Brussel is de huur van één kamer, die in 1890 was 11.68frcs. per maand, gestegen tot 13 frcs. in 1897. Een gemiddelde woning bestaande uit twee vertrekken kost 17.42 frcs. per maand. Het gemiddelde inkomen p. m. ^hurcn"'^0 °° Brussel .... 80.42 frcs. 15.5i frcs. p. m. 19.3 0/o Molenbeek . . . 77. ,, 15.3/ ,, ,, ,, 19.9/ % I.uik 80.50 „ 12.35 „ „ „ 15.46% Brussel-Oost . . ')03.— ,, 16.— ,, ,, ,, 17.1 u0 Antwerpen (vaak). 80.— „ 20.— „ ,, „ 25 °/0 De waarde van zulke gemiddelde cijfers is altijd zeer betrekkelijk, maar zij schenen mij toch te merkwaardig om weg te laten. Amsterdam. Ik meen mij thans niet langer bij het buitenland te mogen ophouden.i) Ik wil mij dus verder tot het geven van eenige cijfers, onze eigen stad betreffend, bepalen. In de verslagen van den gemeentelijken gezondheidsdienst van Amsterdam van de jaren 1897—1900 vinden wij, in het systematisch woningonderzoek van die jaren, o. a. de volgende belangrijke gegevens omtrent één-kamer-woningen: ') Hier wordt gerekend op bijverdienste van vrouw en kinderen; verdient de man alleen, dan rekent men zijn inkomen op 76 frcs. per maand en zou hij dus 21 "/„ aan huur betalen. -') Ik meen niet de minste aanspraak te hebben op volledigheid. Het was mij daarom niet te doen. maar slechts om een greep hier en daar, slechts om enkele voorbeelden aan te halen die den geheelen toestand typeeren. TOTAAL Buurten. . „ . ... „ , ,. Aantal Aantal Aantal een" Aantal een" kamer- kamerI woningen, bewoners. , ° woningen, bewoners. Jordaan ') 1650 6684 729 2540 Israëlietische wijk . . 1444 7701 774 3522 Andere deelen der stad 1112 4443 401 1241 Totaal . . . 4206 18828 1904 7303 i ') Van de Jordaatt: de vier bouwblokken begrensd door de Lijnbaansgracht, de gedempte Lindengracht, de Brouwersgracht en de Goudsbloemstraat, en van elkaar gescheiden door de te, 2» en 3® Goudsbloemdwarsstraat, het gedeelte ten noorden van de Goudsbloemstraat, in het bijzonder de inpandige perceelen eu die welke reeds uitwendig den meest ongunstigen indruk maken, en de Oude Looierstraat en dwarsstraten. Van de Tsraïlietitche wijk: gedeelten der Joden Houttuinen en Valkenburgerstraat; van de Batavierstraat, de inpandige perceelen en die, welke reeds uitwendig den meest ongunstigen indruk maken; Uilenburgerstraat idem. Andere stadsgedeelten: Het groot en klein Hemelrijk en de Zwarte Bijlsteeg. De buurt inpandig gelegen tusschen het Hekelveld, het Kattegat en de Engelsche steeg. De stegen en gangen gelegen tusschen Damstraat, Warmoesstraat, Oude Kerksplein en Oudezijds Voorburgwal. Perceelen in de stegen en gangen tusschen Oude Kerksplein, Warmoesstraat, O. Z. Voorburgwal en Zeedijk, Damstraat, St. Pietersteeg, Lange en Korte Leidsche dwarsstraat. De cijfers van deze buurten zijn wèl opgenomen. Niet opgenomen zijn: Aantal woningen Eén-kamer-woningen Utrechtsche dwarsstraat 194 28 Kleine Kattenburgerstraat ( 259 51 Groote Wittenburgerstraat 214 21 Polanenstraat 155 o Van Lennepstraat 300 3 Schinkel straat 39 o Huurprijs der één-kamer-woningen. i 0.51 "f 1.01 1.26 T 1.51 1.76 2.01 2.50 j 0.50 ( tot tot tot tot i tot tot tot Totaal. 1.— 1.25 1.50 1.75 2.— j 2.50 lordaan . 13 206 139 174 95 51 2.5 - 701 ) Israël, wijk . j 10 244 111 150 109 114 33 3 774 Andere w. . 5 127 92 110 18 31 13 - 401 Totaal . | 28 577 342 434 222 19C 74 3 Relatief . 1.5 "/„ 30.75 »/„| 18.27 «Vo' 23.1 "/„ 11.83 °/J 10.5 »/„ 3.9 "/„ 0.15 "/„ Uit deze tabel volgt: a. het groot aantal woningen tot f 1.25, niet minder dan 50.89 °/0 aller hier onderzochte één-kamer-woningen; b, het groot aantal woningen doende aan huur minimum f 1.50, 2), maximum f 2.—, weinig minder dan 50°/o. Uit de gegevens betreffende de grootte der woningen in M'. vergeleken met den huurprijs, blijkt dat ook hier voor de éénkamer-woningen per M'. de meeste huur wordt betaald, dan voor de twee-kamerwoningen en het minst voor de drie-kamerwoningen. 3) Prijs per jaar per M3. Aant. vertr. Jordaan. Israël, wijk. Andere St. A. 1 f 2.03 f 2.035 f 2.33 * 2 „ 197 „ 1.91 „ 2.035 3 „1.87 „ 2.066 „ 2.- ') Plus 28 hofjes-woningen waarvoor geen huur betaald wordt. *) De woningen van 1.26—1.50 bestaan voor verreweg het grootste deel uit woningen van f 1.50. ') Met één uitzondering: de Israëlietische wijk. Het kwam mij wenschelijk voor aan deze gegevens, ontleend aan het systematisch woningonderzoek, andere tegenover te stellen. En dat wel in 't bijzonder zulke, die betrekking hebben op de woonverhoudingen der bedeelde armen. Vandaar dat ik mij wendde tot den directeur van het Armbezoek met verzoek, mij gegevens te willen verschaffen omtrent huren der bedeelden en anderen, met wie het burgerlijk armbestuur in aanraking komt. Zeer bereidwillig werd de gevraagde hulp toegezegd en weldra ontving ik een groot aantal gegevens, die ik, voor meerdere nauwkeurigheid in drie hoofdgroepen wil verdeelen. T. w. : 1°. de gegevens betreffende 2000 gezinnen, die, hoewel niet bedeeld, toch niet finantieel krachtig genoeg zijn, om voor hun kinderen schoolgeld te betalen; 2°. de gegevens omtrent 2000 algemeene bedeelden; 3°. de gegevens omtrent 1343 Israëlietische armen, ') Met hetzelfde verzoek wendde ik mij tot het Bestuur der Vereen. Liefdadigheid naar Vermogen en vond ook daar de gewenschte medewerking. Beginnend met het loopende jaar (Mei 1902) zocht ik de door mij verlangde gegevens uit de zeer uitgebreide en volledige rapporten. Ik vond in de ± 7000 rapporten, die ik bewerkte + 4000, die in het kader dezer studie pasten. Tabel I, lste groep, 2000 niet bedeelde gezinnen, waarvan de kinderen kosteloos onderwijs ontvangen. Het eerste, wat ons in deze tabel treft, is dat zij niet geheel schijnt te passen in het kader dezer studie. Zij toch spreekt ons voor een groot deel van een gansch andere categorie der bevolking, dan waaraan we tot nu toe onze aandacht wijdden. Getuige het groot aantal woningen van /' 2.50 weekhuur en daarboven. Toch scheen het mij van belang, ze hier op te nemen, om verschillende redenen. Het geldt hier zooals gezegd is, die laag der economisch zwakken, die niet in staat zijn het schoolgeld, sedert 1896 weer ') Ik gebruik hier den term „armen" liever dan „bedeelden", daar niet al deze gezinnen tot de bedeelden door het B. A. zijn gaan behooren. Sedert Juli des vorigen jaars hebben de Israëlietische armen het recht om, even als anderen, steun van het Burgerlijk Armbestuur te ontvangen, indien geconstateerd is, dat zij geen voldoende steun kunnen krijgen van het Israëlietisch Armbestuur. 3 stelle zich in de plaats van hen, die men helpen wil, en men helpe inderdaad. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de kooplui in vodden en schillen, die hier 76 maal of met bijna 6 0/o voorkomen. Het komt mij voor, dat ook deze menschen behooren tot dat deel der bevolking der oude stad, dat niet uit hun buurt verdreven mag worden. Zij, meer nog dan vele anderen, moeten „het van de buurt hebben." Men make hun dus het leven mogelijk, voor zoover zij niet door ouderdom of invaliditeit beter op hun plaats zijn in een gesticht dan in de maatschappij, door ook voor hen bergplaatsen te bouwen voor hun voerwerk en hun koopwaar. Men meene echter niet, dat ik, dit zeggende, de vodden- en lompenpakhuizen in bescherming zou willen nemen. Wie mij daarvan verdenkt, ga eens, liefst op een zomerschen achtermiddag, door de Uilenburgerstraat te Amsterdam, of door eenige straat in de plaats zijner inwoning, waar die Boldoot-magazijnen zich bevinden. Als hij thuis komt, is hij overtuigd, dat ieder mensch met één greintje gezond verstand en reukvermogen, warm voorstander moét zijn van de verordening, dat lompen en vodden in eenigszins beduidenden omvang niet binnen de bebouwde kom der gemeente mogen worden bewaard. Hier geldt het echter de arme oudjes, die met het ophalen en verkoopen van schillen en vodden, nog een half stukje brood verdienen. Voor hen zou het buitengewoon wenschelijk zijn, dat zij wisten waar ze hun rommeltje bergen mochten. Anders zouden zij 't wel weten te smokkelen, waar 't niet mocht en zou het moeielijk zijn aan het verbod, iets van dien aard op de woning te hebben, streng de hand te houden. Het treft ons, dat de vrouwen hoofd-van-het-gezin hier minder talrijk vertegenwoordigd zijn dan bij de algemeene bedeelden. Dit is echter meer schijn dan werkelijkheid, daar onder de inwonenden, onder de venters en onder de „zonder beroep" een groot aantal vrouwen voorkomt. Wanneer wij het groot aantal alleen levende personen beschouwen en daarvan uitzonderen de ouden van dagen en invalieden, wier aantal niet met juistheid valt vast te stellen, dan dringt de wenschelijkheid zich op, onder de nieuw te bouwen woningen ook op te nemen de zoogenaamde „common lodginghouses", Liefdadigheid naar Vermogen. TABEL VII. Aantal Gezinsleden tegenover Huur. Aantal gezinnen met hiernevens genoemd 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13—14 Totaal aantal leden. I | | | | I j J j Huurprijs der woningen. tot 0.50 8 4 3 1 1 3 — | — I — — | _ 20 0.51—0.75 25 15 10 10 8 2 2 2 1 — — — — 75 0.76-1.— 92 91 48 39 36 23 10 5 6 3 — — — 353 1.01—1.25 78 99 71 55 56 36 26 17 12 2 — 1 — 453 1.26—1.50 98 183 104 108 105 64 51 42 26 11 5 4 — 801 1.51—1.75 36 90 65 110 85 74 54 37 27 15 5 2 1 601 1.76—2.— 49 124 104 121 123 115 103 51 33 19 6 2 1 851 2.01—2.25 16 66 54 69 63 50 52 33 18 13 4 2 1 441 2.26—2.50 20 58 84 58 71 81 57 32 23 12 8 9 2 515 2.51—2.75 7 29 38 50 30 33 27 20 16 9 2 3 — 264 Aantal woningen. . . 429 759 581 621 578 481 382 239 162 84 30 23 5 4374 liefst naar Engelsch model, en wat wij met eenig voorbehoud slapershuizen of slaansteden noemen. Het zou mij te vervoeren, al de voordeelen, die deze goedkoope logementen, deze pensions voor kleine beurzen, vooral met het oog op de woonwijze der andere arbeidersgezinnen, hebben, in den breede aan te toonen. Zij mogen trouwens als bekend beschouwd worden. Een groot deel van het welslagen berust ook hier weer op doelmatige inrichting, groote netheid en verstandig beheer. Thans kom ik tot de laatste afdeeling van mijn onderzoek, nl. tot de gegevens verzameld uit de rapporten der Vereeniging Liefdadigheid naar Vermogen. Tabel VII toont aan het aantal gezinsleden tegenover de verwoonde huur. Ook hier valt het groot aantal kleine gezinnen te constateeren, dat de woningen van zeer lage huurprijzen bewoont. Aantal bewoners per woning. Totaal der HUUR. I _ woningen 1 o Q dezer huur- j 4 ó groep. tot 0.50 8=40 °/0 4 = 20 °/„ 3=15 °/0 20 0.51—0.75 25 = 33.3,, 15 = 20 „ 10=13.3,, 75 0.76—1.—,92=26 „ 91=26 „ 48= 13.6,, 353 1.01—1.25 178=17.2,, 99=19.6,, 71 = 15.6,, 453 1.26—1.50 98 = 12.2,, 183 = 22.8,, 104=13 „ 801 Hieruit blijkt dus ten derde male de noodzakelijkheid, kleine woningen te bouwen met strenge bepalingen betreffende het aantal personen en de soort gezinnen, die er in worden toegelaten. Noemen wij weder overbevolkt woningen tot 1.50 met meer dan 2 en 3 bewoners en alle woningen onder 0.75 weekhuur, dan komen wij aan de hand van onderstaand tabelletje tot een overbevolking van 62 °/o dezer woninggroep. Aantal bewoners per woning. HUUR ■ 3 i 4 5 | 6 ! 7 8 9 10 11 en 1 i | i 1 -0.50 3—16 •/„ 1-6 °/„ 1—6 •/„ 8 = 15 »/„ - _ _ _ 0.51—0.75 10 18.3 .. 10—13.3 „ 8 10.»>4 „ 2 2.66 „ 2 .^2.66 °/J 2 2.66% l = 1.880/0 — — 0.76-1.- 48 13.6 „ 39—11 „ 'J6 —10 „ 23 6.5 .. 10—28 „ 5 14 „ 6 1.7 „ 8 = 085°/0 - 1.01-1.25 71 15-7 „ 66 12.1 „ 56 12.3 „ 36 8 „ 26— 5.7 „ 17— 3.7 „ 12 2.7 „ 2 0.44 „ 1— 0.21 1.26—1.50 104—13 „ 108 13.6 „ 105 = 13 „64 = 8 „51 6.3 .. 42~~5.2 „ 26 = 3.2 „ 11 1.37 „ 9=1.1 De woningen tot 0.75 weekhuur komen hier nog met een bedroevend hoog cijfer voor, al zijn zij, wat van zelf spreekt, zeer in de minderheid, vergeleken met de andere huurgroepen. Men vindt er 95 = 2.14 °/0 aller woningen. Wel is een groot deel van deze, n.1. 33 of 24 °/0, door één persoon bewoond, maar uit bovenstaand staatje blijkt toch een zeer groote overbevolking dezer allerergste krotten. Veel erger staat het nog met de woningen van 0.76—1, waarvan we ook in bovenstaand staatje de overbevolking kunnen waarnemen. Al zijn zij hier minder sterk vertegenwoordigd dan in de afdeeling der algem. bedeelden en dat wel met 353 of 8 °l0 tegen 304 of 15.5 °/0. Bij de woningen van 1.51—2 komt men, volgens dezelfde berekening als elders toegepast werd, tot een overbevolking van 59 "o; de verhoudingscijfers blijken uit het volgende staatje: Aantal b e woners per woning. i * ^ ^ | ' 8 | 9 10 | li 12enmeer 1.61-1.76 110 l&8°/„j 85 = H^°/o 74 = 123»/,, 54 9 »/„ 87 61 •>/„! 27 = 4.5 <•/„ 15 = 2.6 •/„ 5 = 0SB°/J8 = 0-5 °/o 1.76-2- 121 =14.2 „123-14.4 „ 116 = 13.5 „ 103-12 „ 61 = 6 33 = a9 „ 19 = 2^5 „ 6 = 0.7 3 035 : Ook hier vindt men hetzelfde verschijnsel, dat bij de vorige afdeelingen der bedeelden viel waar te nemen, n.1. dat het grootste deel der gezinnen verwoont tus-chen 1.26—2.00 weekhuur. Daar van de huurgroep tusschen 1.26—1.50, 590, dat is 73.6°/0, der woningen juist 1.50 aan huur doen, kan men gerust zeggen: ook hier is de meest courante huur die, bedragende als minimum 1.50, als maximum 2.— p. w. TABEL VIII. (Liefdadigheid naar Vermogen.) TT TI CT R TEG-ENOVEE BEROEP. HUUR. Zonder. Schoonmaakster, werkster enz. Sjouwer. Venter en koopman. Kleermaker. Diamantvak. • Doet boodschappen. Schoenmaker. Smid. Naaister of breister. Schoenpoetser. Suikerbakker. Timmerman en meubelmaker. Schilder. Metselaar. Stucadoor. —i Grondwerker. 1 Vodden en schillen. Sigarenmaker. Barbier. Slooper. Kruier. Stoker. Houtzager. Schipper. Slagersknecht. Zeeman. Werklieden blindeninrichting. Courantenrondbrenger. Pakhuisknecht. Rietbewerker. Glazenwasscher. Loopknecht. Behanger. Voerman. Colporteur. Kantoorbediende. Opperman. Landsdienst. Bakker. Loodgieter. Reiziger. Lithograaf. Muzikant. T eekenaar. Vischhandel. Boerenarbeider. Kellner. Portier. Zeilmaker. Koper- en blikslager. Werkt Armenhuis. Gasfitter. Stratemaker. Houtvlotter. Winkelbediende. i i ir 1111 11 11 ï ' | i i MM tot 0.50 7 6 5 1 — 1 , 1 — : M M i ,i 0.51—0.75 17 22 6 7 3 3 3 2 — 1 2 1 — — 1 2 — 1 1— 1 1 1 — — 0 76-1 — 56 94 37 52 6 2 13 4 28 2 — 9 6 1 242 1 1 1 - 232-1—3 2 231 1 1 4 — 3 1 — 1 1 1 — i 1 — 1 1 1 1 1 1 I 1 ! ! ; l : 1.01—1.25 55 129 46 48 5 6 3 12 8 19 5 — 8 9 5 511 — 3 — 2 1 2— 4 — 4 1 — 1 3 43 5 3 1 2 j 9! 1 7 1 2 1 — — 1 2 1 11 1 - 1.26 1.50 96 200 119 70 9 11 1 15 17 23 3 4 22 23 10 2 10 11 9 — — 5 4 3 8 1 9 2 2 3— 4 8 2 4 4 417 3 6 13 2 3 — 5 3 1 1 4 1 lj 6 1 1 51-1 75 66 124 87 62 14 10 — 9 13 4 4 8 19 13 7 2 6 3 12 1 — 2 6 1 5 — 9 2 1 4 4 2 9 3 3 1 1829361 3 2132—1 1 — 21—2 j | . I I | I I I I j I I 1 76 9 98 144 99 64 15 18 — 20 33 16 1 4 40 24 11 8 16 2 8 1 — 8 7 7 9 2 12 1 2 9 4 4 14 3 8 3 8 12 5 14 1 2 1 3 — 5 5 8 1 1 1 1 2 - I 2.01—2.25 49 66 36 47 11 15 1 15 7 4 1 5 34 12 952461 1 1 21 2—32—2—1712251464131 21 1421- 17 2.26—2.50 45 76 34 44 18 34 — 13 15 7 — 2 33 9 6 3 2 — 6 1— 9 5 2 4— 5 3 1 1 6 7 8 2 12 j — 2 3 2 6 8 6 — 2 3 4 4—' 2 12 2.51—2.75 30 25 8 8 7 12 — 4 11 2 14 4 3 4 2 — 3 3 2 — 2 1 3 1— 4 2 8 1 4 ; 3 4 — 3 2 2 2 3 — — 5 i ! ! I II I i I I I I J I II . i 1—i—i—i r 1 1 i i i 1 i i i i i I i i i i ■ i i i i i i 1 i i I I I I I I I I I I I IJ 519886470403 88 111 9 93 108 104 18 24 179 100 52 31 54 24 48 5 4 28 31 17 35 8 45 8 9 25 16 18 53 26 37 15 37 41 17 51 17 20 20 19 5 15 20 23 5 4 11 .5 11 ^ 11 4(1 I I | I I I I I I I I I M II M I I II I II I I II I I I I I I II II II I I I I i i i N i i i i i is! Men bouwe soliede, maar men zij zuinig en streng eenvoudig, slechts indachtig aan den drievoudigen eisch van licht, lucht en vrijheid. Moeten de woningen, om aan dezen eisch te voldoen iets meer kosten — dan geloof ik, dat het dubbeltje of de drie stuivers meer er wel zullen komen. Wij leven snel; in de lotsverbetering, die de bij eene vakvereeniging aangesloten arbeiders zich veroveren deelen toch ook gaandeweg de niet-aangeslotenen mee. En — wij bouwen voor de toekomst nog meer dan voor het heden. Waar heden menig gezin te kort schiet, helpe men uit particuliere of algemeene middelen. Men bouwe toch vooral geen woningen, waarover het ons volgend geslacht zich zou hebben te schamen. Men voede ook de menschen op tot betere woonverhoudingen. Men doe hen de behoefte om goed te wonen als onmisbaar kennen. Geen beter middel daartoe dan hun goede woningen aan te bieden en de krotten te verwijderen. Zoolang er krotten zijn zullen er menschen in wonen, men make zich geen illusie over geleidelijke opschuiving die van zelve gaat; eerst wanneer de nood aan den man komt door het verdwijnen der krotten, zullen wij die opschuiving zien plaats hebben. Die opschuiving zal haar bezwaren meebrengen, zij zal voor velen der thans levenden nieuw lijden brengen. Wij kunnen slechts wakend toezien en trachten, met inspanning van al onze kracht hen, die leven in den overgangstijd, die bezwaren te helpen dragen, ze zooveel mogelijk voor hen te verzachten en te verlichten. Nooit mag echter de vrees daarvoor ons van handelen weerhouden, waar de huidige toestand onhoudbaar is. En ook — wij brengen niet aan allen die in een krot wonen, leed — er zijn er ook, die heusch wel iets meer betalen kunnen. Menig gezin heb ik een ietwat betere woning zien betrekken, daartoe in de gelegenheid gesteld doordat „vader" van zijn zakcenten een kwartje bij de huur legde. Menig gezin heb ik zien volharden in het blijven in een woning, die eigenlijk hun krachten te boven ging, omdat zij er den zegen van hadden leeren gevoelen en liever iets opofferden dan vertrokken. „En als er niets meer te offeren is," voert men mij tegen. „Als ziekte of werkeloosheid tot totale onmacht hebben gebracht?" Ik zou daarop willen antwoorden: „dan kan ook een nog lagere huur niet betaald worden, dan moet toch geholpen worden, zoolang nog geen verzekering tegen zulke tijden den werkman dekt. En dan helpe men liever iets meer dan de woonverhoudingen te drukken." Men bouwe veel, zéér veel woningen tusschen 1.50 en 2.— weekhuur, voor grootere en kleinere gezinnen. Men bouwe verschillend in de verschillende wijken, men betrachte zuinigheid en overleg, men houde voeling met de velerlei behoeften. Men denke slechts aan Innsbrück, waar de afwezigheid van strikt één-kamer-woningen door gezinnen bewoond, als van zelf een hoogeren eisch ten opzichte van het wonen heeft doen ontstaan. En eindelijk — diep voelt ieder het — de kwestie der volkshuisvesting is slechts een onderdeel van de groote sociale kwestie. Nooit zal zij bevredigend worden opgelost, zoolang nog de schromelijke ongelijkheid van heden heerscht in onze maatschappij. Maar waar het bevredigende ons voorloopig is ontzegd, daar kunnen we toch streven naar het beste, wat onder de gegeven omstandigheden te verkrijgen is. Daar mag toch wel het vaste geloof ons dragen, dat die omstandigheden niet meer dezelfde zullen zijn morgen en mogelijk gansch andere over weinige tientallen van jaren. Men zij echter ook op zijn hoede voor overdrijving. Men zij voorzichtig met het aantal groote, duurdere woningen, dat men bouwt. Men bedenke wel, dat voor woningen van 2-50 a 3 p. w. toch eigenlijk een wekelijksch inkomen van 15 a 18 gulden vereischt wordt. Ik weet wel, dat hier de praktijk zéér vaak anders spreekt, maar */6 van het inkomen te verwonen is waarlijk al genoeg, al wordt vaak veel meer verwoond. Men zij indachtig aan de ongelukkige kostgangers, die stoplappen voor te zware huur. Men zij diep doordrongen van het nadeel, in elk opzicht, voor een gezin aan het houden van kostgangers verbonden. Men verschaffe den werkman een woning, die hij betalen kan. Den arme, zieke of oude helpe men zijn duurdere huur betalen. De werkman, die het weekgeld van vrouw en kinderen verdrinkt, zoeke steun tegen den duivel in hem en vinde ons daarbij steeds tot hulp en medewerking bereid, maar hij verwachte niet, dat wij om zijnentwil langer de krotten zullen dulden. Over de betere woningen, die de plaats der oude zullen innemen, geve men het beheer in handen van beschaafde vrouwen, van opzichteressen, die door haar wekelijksch bezoek, door den band, die zich daarbij tusschen haar en de bewoners vormt, in meer dan één opzicht een gezegenden invloed kunnen uitoefenen. Zij toch zullen zorgdragen, dat wat goed is, goed blijft; dat geregeld onderhoud en nauwlettend toezicht de woningen behoeden voor den toestand van verarming en verwaarloozing, die zoo dikwijls wordt opgemerkt, ook bij betrekkelijk nieuwe huizenblokken. Door haar invloed op de bewoners zullen zij kleine moeielijkheden uit den weg weten te ruimen, voordat zij groote moeielijkheden worden, rust en vrede bevorderen door tactvol optreden, geduldig luisteren, beslist handelen. Dit haar optreden zal ten goede komen aan woningen en bewoners beiden. Men houde zich echter overtuigd, dat door het aanstellen eener opzichteres, mits natuurlijk de rechte persoon op de rechte plaats, nog andere, hoogere belangen der bewoners gediend worden. Uit vrees voor de beschuldiging, een „oratio pro domo" te houden, wil ik over de stoffelijke en idieele voordeelen van het vrouwelijk toezicht hier niet verder uitweiden. Moge het niet tot de vrome wenschen blijven behooren, dat eens ieder gezin eene althans redelijke huisvesting erlange en moge de Amsterdamsche Woningraad daartoe iets kunnen bijdragen. * * HUISVESTING VAN ARMEN TE AMSTERDAM E££2 JOH»TER MEULEN. UITGEGEVEN TE HAARLEM DOOR H. 1). TJEENK WILLINK & ZOON. MDCCCCIII. In het najaar van 1901 kwamen eenige in het woning-vraagstuk belangstellende Amsterdammers bijeen, ten einde, in verband met de invoering der Woningwet, de wenschelijkheid te bespreken om een lichaam in het leven te roepen, dat zich ten doel zou stellen de behartiging van de belangen der volkshuisvesting te Amsterdam., Het gevolg van die bespreking is geweest de oprichting van de vereeniging „de Amsterdamsche Woningraad". Deze Woningraad heeft verschillende onderafdeelingen. Eene daarvan, de Commissie „voor de oude toestanden", stelt zich speciaal ten doel de bestudeering en zoo mogelijk verbetering der woning-toestanden in de oude stad. Op een der eerste vergaderingen dier commissie, verklaarde zich de secretaresse, Mej. Joha. ter Meulen, bereid, gegevens te verzamelen over de allergoedkoopste woningen, speciaal over het betrekkelijk aantal dezer woningen en over de mate hunner overbevolking. Dit plan, aanvankelijk klein opgezet, verkreeg langzamerhand een grootere uitbreiding, zoodat Mej. ter Meulen, met onze instemming, besloot haren arbeid in brochurevorm uit te geven; welke brochure bij dezen aan de vereeniging „de Amsterdamsche Woningraad" en aan het publiek wordt aangeboden. De Commissie „voor de oude toestanden" van den Amsterdamschen Woningraad, J. KRUSEMAN, voorzitter. April 1903. D. JOSEPHUS JITTA. Ph. FALKENBURG. D. ANDERSON. J. W. C. TELLEGEN, adviseerend lid. Joha. TER MEULEN, secretaresse. zich niet doen gevoelen. Het aanbod van oude, goedkoope (dus slechte) woningen is tamelijk aanzienlijk en wanneer men maar niet let op kwaliteit, is op dit oogenblik de kwantiteit nog tamelijk voldoende. Hoe lang zal dit duren? Wanneer de honderde verdreven gezinnen duizende worden, wanneer niet maar hier en daar een oud stukje wordt opgeruimd, maar wanneer dit opruimen stelselmatig en geregeld geschiedt, waar blijven dan de bewoners die de laagste huren verwonen? Zoolang we nog niet in 't stadium van absoluten woningnood verkeeren, zullen ze terug te brengen zijn tot vier categorieën. De l8le categorie omvat hen, die wel meer kunnen betalen voor huishuur, maar uit sleur en onverschilligheid in hun oude onvoldoende woningen bleven. Aldus uit hun rustige rust opgeschrikt, moeten zij een ander onderkomen zoeken en zullen dit allicht zeer gemakkelijk vinden in een duurdere, soms veel duurdere woning van een paar vertrekken, die met hun eischen en middelen beide meer in overeenstemming is dan de oude. De 2'l(' categorie omvat hen die iets, maar niet veel meer kunnen betalen dan 1.— a 1.25 die zij in een krot verwonen. Zij zullen met meer moeite toch allicht nog onderdak komen in oude of nieuwe woningen, die door de maatschappelijk wat hooger geplaatsten zijn verlaten, omdat met den tijd hun eischen gestegen zijn. De 3do categorie: de armsten der armen, de ongelukkigen die niet meer kunnen verwonen dan 0.75 a 1.25 en dat nog nauwelijks; die weg zullen kruipen in andere oude krotten zoolang er nog krotten zijn. Voor hen kan woningzorg geen verbetering brengen, voor hen moet armenzorg helpend toetreden. Een woning, die ook maar aan zeer bescheiden eischen voldoet, kan voor een gezin niet gebouwd worden voor omstreeks 1.— weekhuur. Daarom zal het ontbrekende bij die huren moeten worden gelegd óf door particuliere armenzorg of uit de finantiën der gemeente, die door haar bemoeiing op het gebied der volkshuisvesting haar armste burgers hun woning ontneemt. De 4lle categorie eindelijk: de ouden van dagen, hulpbehoevenden, invalieden, die nog zoo wat rondscharrelden, in de buurt waar men ze kende, waar ze, met het ophalen en verkoopen van schillen of ouden rommel, nog een half stukje brood verdienden en die men op de oude plaats aan een hun passende woning moet helpen, voor zoover inlichtingen gevraagd en verkregen zijn van meer dan één telling, heeft men een minder worden van het aantal bewoners per kamer kunnen constateeren. — Voorwaar een factor van het grootste hygienische belang in het woning-vraagstuk. De volgende tabel geeft hiervan een voorbeeld. Kamers per be- Personen woonde woning. per kamer. 1881 1891 1901 1881 1891 1901 Glasgow 2.34 2.34 — 12.054 2.054 Geh. Glasgow (oud en nieuw) — 2.59 2.62 — 1.884 1.846 Edinburgh 4.19 4.16 3.93 1.320 1.231 1.221 Dundee 2.85 2.62 2.50 1.870 1.842 1.752 Schotland 3.21 3.20 3.26 1.60 1.55 1.48 De woningen met een en twee kamers te Glasgow bedroegen in 1901 te zamen bijna 67 % aller woningen en herbergden 61 % van de bevolking. Glasgow, telling 1901. . _ . Personen Aantal Bewoonde „ „ . Bevolking. , — vertrekken. woningen. per woning, per kamer. 1 32 709 104 128 3.183 3.183 2 70 784 348 731 4.927 2.463 3 28 055 151 754 5.409 1.803 4 10 933 58 272 5.330 1.332 5 en meer. 12 923 78 239 6.054 1.270 155 404 741 124 gem. 4.769 1.846 Vergelijkende tabel van één-kamer-woningen van Oud Glasgow. i Verhoudings-i j,jem Personen Woningen. Bevolking, cijfer tot alle bevolkj Per woningen. vertrek. i 1 i i 1891 31.032 100.298 26.40 18.05 3.232 1901 30.436 96.586 23.80 15.89 3.173 afname 0.596 3.712 2.60 2.16 0.059 De verhoudingscijfers der twee-kamer-woningen zijn weinig veranderd in het tijdsverloop 1891—1901. Nu als vroeger woont bijna de helft der bevolking in woningen met 2 vertrekken. In het rapport over overbevolking in Engeland en Wales, bij de telling van 1891, nam men 2 personen per vertrek als het maximum aan van goede woonwijze en beschouwde alle woningen met meer bewoners per vertrek, met minder dan 5 kamers, als overbevolkt. Uit de volgende tabel blijkt de mate der overbevolking in de verschillende genoemde steden, berekend naar bovengenoemden maatstaf. Aantal per ioo personen Naam der Steden. die wonen met meer dan 2 per vertrek. New Castle on Tyne 35 Londen Leeds ^ Sheffield ^ Liverpool Manchester Glasgow Zwitserland. In vogelvlucht wil ik nog enkele gegevens omtrent één-kamerwoningen overzien in Zwitserland en België: In de Wohnungsenquête der Stadt Bern (1896) von Carl Landolt, gepubliceerd 1900, leest men: Van alle 11220 woningen werden onderzocht 10679. Van deze waren: 2203 of 17.8 °/0 één-kamer-woningen zonder keuken. 2803 „ 26.6 °/o twee-kamer-woningen (waarvan 3-5 °0 zonder keuken). 6941 „ 65 °/0 1—3 kamerwoningen. Ook hier nemen de twee-kamer-woningen snel toe. In Bern komen gemiddeld 1.4 bewoners op één kamer, bij de armste klassen (Bauarbeiter) ') 2.5 bewoners op één kamer. De gemiddelde woningoppervlakte voor de armsten per persoon .... 19 M". De minste woningoppervlakte voor de armsten (de Bauarbeiter) . . 8 M"- In de 2203 woningen uit één kamer bestaande, wonen 6326 bewoners, dat is gemiddeld 2.9 persoon p. vertrek met 14 M luchtkubus per persoon. In de 2803 woningen uit twee kamers bestaande, wonen 12041 personen of gemiddeld 2.1 per vertrek met 18 M3 luchtkubus per persoon. Sterk nemen toe de kamers van 10—15 M3. Steeds worden de kamers kleiner. Hoe verder van het middelpunt der stad hoe kleiner de gemiddelde inhoud der kamers is: In de oude stad. In de overige stad. In de buitenwijken. 49 M3. 42 M3. 38 M3. In 505 = 1.04 °o der kamers wordt gekookt, hiervan zijn 28 = 5.5 °/0 huiskamers en 577 r= 94.5 °/0 slaapkamers. De laagste huurprijs voor een woning is 100 francs per jaar. Slechts 1.6 °/0 van alle woningen doen minder. ') Het woord „Bauarbeiter" waag ik niet te vertalen. Ik zou anders geneigd zijn er „losse sjouwer" van te maken. Waarom zal wel blijken, wanneer ik Amsterdamsche toestanden bespreek. Van de één-kamer-woningen waren bewoond door: Andere Bewoners. Jordaan. pCt. lsrai-1'et'sc'lt; pQ. stads- pCt. w'Jk" deelen. 1 140 19.20 64 8.27 80 20.— 2 179 24.55 115 14.86 123 30.7 3 91 12.48 103 13.3 66 16.5 4 119 16.32 86 11.11 49 12.24 5 66 9.05 91 11 75 32 8.— 6 50 6.85 85 11.— 21 5.24 7 40 5.48! 81 10.46 14 3.49 8 22 3.01 61 7.9 8 2.— 9 14 1.92 39 5.04 7 1.74 10 7 0.96 22 2.84 1 0.24 11 1 0.131 21 2.71 12 — — 5 0.64 — — 13 — — 1 0.13 Uit deze cijfers blijkt u. de meerdere bevolking der Israëlietische wijk tegenover de andere stadsdeelen. b. het betrekkelijk groot aantal der één-kamer-woningen, die door kleine gezinnen, 1, 2 en 3 personen bewoond wordt. c. de overbevolking van een groot deel der één-kamerwoningen. Aantal bewoners per woning. Stadsgedeelten. Door i, 2, 3 personen. Gemiddeld alle woningen. Idem der een-kamerwoningen. Een-kamerwoningen door meer dan 4 pers. i o - —- Jordaan . . 410 56.23 4.05 3.48 200 27.45 Israëlietische w. 282 36.43 5.33 4.55 406 52.4 Andere wijken 269 67.20 4.— 3.09 83 27. Schoolrapporten. Aantal Gezinsleden tegenover Huur. TABEL I. Aantal gezinnen met hiernevens genoemd 1 2 3 4 5 6 7 8 9 101112 13—14 Totaal, aantal leden. Huurprijs der woning. ' 0.50 — 1 — 1 0.76—1.— '— 6 7 3 9 8 5 — 2 — — 1— 41 1.01—1.25 — 3 3 8 13 5 2 2 2 3 — — — 41 1.26—1.50 — 4 13 21 42 29 20 15 10 3 2 — — 159 1.51—1.75 — 1 17 15 40 32 28 16 9 4 — 2 1 165 1.76—2.— — 4 20 39 73 90 49 42 20 13 4 4 3 361 2.01—2.25 — 2 10 33 40 54 43 18 21 10 1 1 — 233 2.26—2.50 — 1 | 12 56 79 75 53 39 34 19 3 — — 371 2.51—2.75 — 1 10 20 37 40 35 23 12 7 3 — — 188 2.76- 3.— — 2 7 22 27 24 24 16 14 14 6 4 — 160 3.01—3.25 ___ 3 2 7632—12 1 27 3.26—3.50 ___ 2 3 1 7 5 — 3 '3 1— 25 I Totaal aantal woningen. . . _ 25 ! 99 j 222 365 365 272 ! 179 126 76 23 15 5 1772 op de openbare scholen der lste klasse te Amsterdam geheven, te betalen. Als daartoe niet in staat worden gerekend, de gezinnen, waarvan de man minder dan 12 gulden per week verdient. Met bijverdiensten van kinderen wordt hier geen rekening gehouden. Wel echter met een grooter of kleiner aantal kinderen, die ten laste der ouders zijn. Het geldt hier dus gezinnen, die, al behooren zij niet tot de bedeelden, toch voor 't meerendeel niet tot den gezeten werkmansstand te rekenen zijn. ') Dit zien wij met een blik op de tabel trouwens dadelijk. We staan hier tegenover hen, bij wie de bedeelden, naar bovengaande, zich aansluiten. Wanneer wij afzien van 23 vrijwonende gezinnen (hier is niet armoede, maar soort van betrekking tot vrijwonen aanleiding) en van één gezin, dat hier als verdwaald schijnt, van 2 personen die f' 0.50 huur per week betalen, dan ligt de laagste huurgrens dezer groep bij f 0.76 huur per week. Noemen wij zéér lage huur die van f 0.76 — f 1.50 per week dan vinden we, dat 241 gezinnen of 13.6 °/0 van de in aanmerking komende 1772 2) gevallen in een woning van zeer lagen huurprijs wonen. Wetende wat tot heden te Amsterdam te krijgen is voor een huurprijs van f 1.50 per week en daar beneden, dan rijst een beeld van zeer groote woningellende voor deze volkslaag voor ons op, wanneer we de verschillende cijfers onzer tabel nader beschouwen. De zeer kleine gezinnen, tot en met drie personen, die juist in zulke woningen nog misschien een redelijk onderkomen zouden vinden, behooren hier tot de uitzonderingen en maken absoluut slechts 36, relatief 14.5 °/„ uit van het totaal aantal gezinnen, dat een huurprijs van f 1.50 en minder betaalt. Het grootste woningencijfer vindt men bij huren tot 1.50 ') 168 rapporten bleven buiten beschouwing, daar hier de huur een deel der bedrijfskosten uitmaakte, 37 die boven f 3.50 aan weekhuur betalen, 23 die vrij woonden — 228. 2) Ik zeg hier opzettelijk „voor 't meerendeel", want er zijn zeker gezinnen onder met tamelijk ruim inkomen, waar voor de vrijstelling van schoolgeld alleen met de verdienste van den man, niet met die der kinderen, rekening gehouden wordt. p. w. bij 5 gezinsleden, waarschijnlijk man, vrouw en drie kinderen. Door 5 personen bewoond zijn 64 of 26.5 "/„ van de 241 woningen van dezen huurprijs. Rekent men over het algemeen de woningen tot 1.50 nog toereikend voor man, vrouw en één kind (dat toch reeds de school moet bezoeken), dan vindt men van de 241 woningen er 85 °/0 overbevolkt. Wil men zijn eischen heel laag stellen en beweren dat ten minste in woningen van 1.26—1.50 wel man, vrouw en twee kinderen (waarvan toch reeds één de school moet bezoeken) kunnen wonen, dan daalt het relatief cijfer van overbevolking toch slechts tot 72.2 °/0. Niemand, die onze volkswoningen kent, zal durven beweren, dat wij hier al niet de uiterste grens van het mogelijke bereikt hebben. Die van het wenschelijke komt bij woningen van dezen huurprijs heelemaal niet in aanmerking. ') Maar de indruk, dien deze gegevens maken, wordt nog veel droeviger, wanneer wij in cijfers de mate der overbevolking nagaan. Deze blijkt uit het volgende staatje. Aantal bewoners per woning. Huur. | • | ~ | | ^ | ~7~ Ti io 5 6 7 8 9 10 11 12 64 42 27 17 14 6 2 1 — ƒ1.50 = = = = == i — 27 % 17.4 o/Jll.2 °0 7°/„ 5.8 »/„ 2.9 °/„ 0.83 °/o0.41 °/0 l l ! III I 1 ') Men stelle zich slechts voor: een niet groot, vaak klein vertrek, met niets er bij, waar gewoond, gekookt, gewasschen, geslapen en 's winters gedroogd moet worden. Zonder voldoende luchtverversching en in tal van gevallen zonder privaat. Meestal met een gemeenschappelijken gootsteen en duinwaterkraan voor twee gezinnen. Van de systematisch onderzochte woningen, in de jaren 1897 1900, hadden geen privaat in de Jordaan: 57.5 in de Israëlietisc'ne armenwijk 64.47 in de andere stadsgedeelten 64.5 °/0. Dit is slechts een der vele gebreken, die dergelijke woningen aankleven, maar naar mijn oordeel alleen reeds voldoende tot onbewoonbaarverklaring. Deze laatste 12 personen wonen daarenboven nog in een woning die tusschen f 0.76 en f 1.— aan weekhuur doet!! De relatieve cijfers hebben betrekking op het geheele aantal woningen tot en met f 1.50 weekhuur. Noemde ik de huren tot 1.50 zéér laag, de daarop volgende twee huurgroepen, die van 1.51 — 1.75 en van 1.76 — 2 kunnen wij gevoegelijk laag noemen. Al vallen de ergste krotten hier buiten, toch kan men, de woningvereenigingen niet te na gesproken, voor dezen prijs hier ter stede niet veel woonruimte verkrijgen. Zeker niet anders dan één groote achterkamer of een kleinere dito met keukentje, waar al of niet gestookt kan worden, een kleinere voorkamer met of zonder keukentje of twee zéér kleine kamertjes. De speculatiebouwers houden zich met het bouwen van woningen van dien prijs slechts bij uitzondering op. Men heeft ze voor 't meerendeel te zoeken in de oude stad, waar ze vaak door onderverdeeling van één perceel in vele woningen, ontstaan zijn. De hoogste woningencijfers liggen hier: bij huren van 1.51 — 1.75 bij 5 personen per woning. ,, ,, 1.76 2. n 6 ,, » ii Kleine gezinnen tot en met drie personen treft men er hier maar 42 = 9 pCt. van het totaal aantal dezer woningen tusschen 1.51—2 weekhuur. Rekent men over het geheel de woningen tot f 2,— nog toereikend voor man, vrouw en twee kinderen, dan blijken overbevolkt te zijn 72.4 °/0 dezer woningen. Stelt men het maximum bewoners voor de woningen tusschen 1.76—2, op man, vrouw en 3 kinderen (waarvan toch minstens één reeds de school moet bezoeken) dan daalt dit cijfer tot 60 pCt. De mate der overbevolking blijkt uit het volgende tabelletje. Aantal bewoners per woning. I 1 | i | I I I Huur. 6 7 8 9 10 11 12 13 14 1.51—1.75 32 28 16 9 4 i — ! 2 j — 1 1.76—2.— 90 49 42 20 13 4 4 3 — De woningen van 1.76—2 zijn bij de niet bedeelden, die kosteloos onderwijs voor hun kinderen genieten op één na het sterkst vertegenwoordigd n.1. met 361 of ruim 20°/o. De woningen van 1.51—1.75 met 165 of ruim 9 °/0- Het sterkst vertegenwoordigd van allen echter zijn de woningen van 2.26—2.50 met 371 of 20.9 °/0. De vergelijking met hetgeen volgt zal aantoonen, dat wij hier dus beslist niet met de armsten te doen hebben. Bij deze groep en de daarop volgende zien wij nog iets schijnbaar wonderlijks, inderdaad goed verklaarbaars, gebeuren. In plaats dat, zooals te verwachten was, het maximum woningencijfer bij deze bij een hooger getal bewoners zou liggen — het schijnt zoo natuurlijk dat men met een grooter gezin meer woningruimte, dus meer geld voor huur noodig heeft — zien we dat bij de woningen met een huur van 2.01—2.25 het maximum woningencijfer ligt bij hetzelfde aantal, als bij de woningen van 1.76—2, n.1. bij 6 personen per woning en dat wel in 54 dus 23 °/0 der gevallen. Nog veel vreemder komt het voor bij de volgende categorie, die van 2.26—2.50 dat maximum terug te zien gaan tot 5 personen per woning. Het verschil is wel niet groot (respectievelijk zijn de gezinnen van 5 en 6 personen in deze groep 79 en 75 maal vertegenwoordigd) maar het feit is toch zeker eigenaardig en — buitengewoon treurig. Het vermoeden toch wordt hier gewettigd, dat de beurs, meer dan het aantal kinderen, op de afmetingen eener woning influenceert, ook daar, waar men den indruk heeft, dat nooit iets meer dan de strikst noodige ruimte gehuurd wordt, zoo dat vaak menschen met minder kinderen, dus ruimer beurs, zich een grooter woning kunnen permitteeren, ook bij dezelfde inkomsten, dan een gezin met veel kinderen. Dat dit dan ook een feit is, dat men, zij het dan ook gelukkig als uitzondering, in de praktijk werkelijk kan waarnemen, bleek mij eenige jaren geleden. Een vrouw uit den werkmansstand zeide toen tot mij: „ik moet naar een kleinere woning omzien, want het gezin wordt te groot. Vroeger toen ik met mijn man alleen was of nog maar één of twee kleintjes had, kon ik die hooge huur wel betalen, maar nu we er zooveel hebben, wordt het te bezwaarlijk". Kan men zich duidelijker beeld denken van de ontbering, die een werkmansgezin met een eenigszins talrijk aantal kinderen, zich moet opleggen, om fatsoenlijk door de wereld te komen? Zeker treft het pijnlijk, dit verhaal, dat ik nog geneigd was als min of meer alleenstaand te beschouwen, door deze en volgende droge, maar nooit liegende cijfers bevestigd te zien. Bij de woningen van 2.51—3 per week ligt het grootste woningencijfer weer bij 5 personen. Deze en de volgende categoriën zijn voor ons doel echter van zeer weinig of geen belang en daarom ga ik ze maar met stilzwijgen voorbij. Naast de vraag naar de verhouding tusschen huur en aantal gezinsleden, rees bij mij die naar de beroepen van de gezinshoofden in hunne verhouding tot de betaalde huur. Het antwoord op die vraag geeft Tabel II. Zooals men mocht verwachten is er groot verschil tusschen het aantal malen, dat het eene bedrijf en het andere op deze tabel voorkomt. Ter verduidelijking doe ik hier een klein tabelletje volgen, dat een overzicht geeft van de huren, die verwoond worden door de vakken, die het meest in de groep van de kosteloos onderwijs ontvangende voorkomen. Vakken. n j Timmer- H U U R. i . ' ... .liedenen c_:j Sjouwers. Vrouwen. \ enters. Diam. vak meubel- makers, 0.76—1.50 78 39 22 — — — 1.51—1.75 47 — 14 — — — 1.76—2.— 95 — — 19 22 2.01—2.25 43 — — — 20 27 2.26—2.50 41 — j — 34 27 I I Uit dit tabelletje blijkt, zooals ook verder herhaaldelijk blijken zal, dat het grootste aantal gezinshoofden, die in zeer goedkoope woningen wonen, en die op de een of andere manier hulp noodig ') Werksters, naaisters enz. hebben, hetzij dan in den vorm van kosteloos onderwijs, hetzij in die van bedeeling, sjouwers zijn. Dat deze hier de vrouwengezinshoofden met meer Jan de helft overtreffen, komt oók voort uit het feit, dat een vrouw met kinderen eerder bedeeling erlangt dan een man-gezinshoofd en dat deze vrouwen, als bedeelden, van zelf vrijstelling van schoolgeld hebben en zoodoende dit in mindere getale behoeven aan te vragen. Wanneer wij echter de tabellen der bedeelden zullen nagaan, ontmoeten wij ook daar zulk een groot aantal sjouwers, dat ons het beroep als een zeer gevaarlijk afschrikt. Het blijft natuurlijk een open vraag, waardoor de sjouwers maar zoo weinig huur kunnen betalen voor hun vaak groote gezinnen. Is het omdat het werk, dat toch goed betaald wordt, te ongeregeld is? Of omdat zuinigheid en rondkomen zoo moeielijk valt, wanneer men nu eens veel, dan weer niets verdient? Of zou de verleiding te groot zijn voor de zedelijke kracht van vele dezer mannen, die hun zwaar werk verrichten in weer en wind; vaak in kroegen worden uitbetaald, ja, daar niet zelden urenlang op betaling moeten zitten wachten, en zou de kastelein een groot deel van het verdiende geld in zijn zakken zien vloeien? Ik veronderstel, dat deze factoren alle drie niet vreemd zijn aan het hier geconstateerde en nog vaak te constateeren feit. Precies het tegenovergestelde zou men kunnen zeggen van de timmerlieden en meubelmakers. Die komen hier wel in vrij groot aantal ook in goedkoope woningen voor, maar daarentegen in slechts zeer kleine getale bij de bedeelden. En nog waag ik de veronderstelling, dat het meerendeel van de bedeelden in dit vak behooren tot de kastenmakers, meestal kleine, eigen bazen, voor wie, ik weet dit uit ervaring van zeer nabij, het leven veel moeielijkheden en veel verleiding heeft, die timmerlui aan een winkel of op een werk niet te vreezen hebben. Het aantal werksters en naaisters-gezinshoofden verklaart zich zelve; dat het niet grooter is vindt zijn oorzaak in de reeds hierboven aangeduide omstandigheden. Op de venters zullen wij gelegenheid hebben in den breede terug te komen bij de bespreking der Israëlietische bedeelden. Dat de beoefenaars van het diamantvak als niet tot betalen van schoolgeld in staat met zulk een hoog % voorkomen, kan TABEL II. (2000 Schoolrapporten). HUTJR TEGENOVER BEROEP. HUUR. Sjouwer. Zonder. Venter. Vodden en lompen. Wasch- en werkvrouw. • Stucadoor. Loopknecht. Timmerman en meubelmaker. Schoenmaker. Naaister. Smid. Sigarenmaker. Schilder. Kleermaker. Diam. vak. Agent van politie. Bakker. Voerman Boerenarbeider. Glazenwasscher. IJzerbewerker. Zeeman. Colporteur. Opperman. Metselaar. Steenhouwer. Letterzetter. Grondwerker. Behanger en stoffeerder. Magazijnknecht. Schuitenvoerder. Loodgieter. Kellner. Koper- en blikslager. Mandenmaker. Stoker, machinist. Kruier. Portier. Brievenbesteller. Bierbrouwer. Korporaal. Goudsmid. Suikerbakker. Wijnkoopersknecht. Brandwacht. Verdrijver. —0.50 — — | — | — 1! — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —— — — — — — — — - 0.76—1.— . 15— 2 112— 1 1— 2 — — — — — — 1— 2 11— — 1 — — — 1 — — — — — — — —— — — — ; — - |l| 1 1.01—1.25 13 1 3 110— 1 1— 1 — — — — 1 — — 2 — — — 1 1 1 1 1 l_j———————————- i l I ; ; 1.26—1.50 50 — 17 — 13 1 4 10 1 11 65 16 — 1 1— 1- 5 1 233—6 — 1 3 1 2 1 233 1 1 1 — — — — — - 1.51—1.75 47 5 14 18 2 5 8 2 1 2 5 2 3 11 — — 6 1 ij— 5 1 6 1 1— 4 2 1 1 — — — 2 3 1 — 2 — — — — — — - i 1.76—2.— 95 7 15 3 11 3 7 22 5 1 12 12 14 419 6 3 11 — 1 2 12 — 6 4 4 4 3 3 9 4 2 — 2 1 7 — 3 3 3 2 1 2 — — 2 01—2.25 43 48— 245 20 1 — 26 361 16 91 7 21—41 56—82—64 — 1 2 — 7 — — 3 1 — 1 122- 2 26—2.50 41 10 9 2 3 4 16 27 10 3 21 916 7 34 10 8 9 4 — 2 4 — 4 7 7 8 — 2 14 9 — — 1 — 10 4 2 3 2 2 — 4 2 2 - i 2.51—2.75 27 1 — — — 3 2 21 1 1 12 4 7 2 24 10 5 3 1— 1 1 3 — 3 1 5 1 6 3 2 2 2 3 — 3 — — 3 1 — — 1 4 3 - 2 76—3.— 6 3 1 — 1 4 5 22 — 2 2 2 3 4 ' 43 7 — 7 —1 1 2 — — 1 1— — 1 3 3 — 3 — — 8 3 — 1— — 1 1— 1 I ' 3.01—3.25 3 — — — — 1— — — 1 1 — — — J 7 — 1 1 — — — 1 1— 1— 1 — — 1 1— — — — — — — — — — — 1 — — - 3.26-3.50 — — — — — — 1 2 — — — — 1 3 6 — — — ! — — 1— 1 l 1 — — 1 — — — — — 2 — — — — — — — — — - i—i—i—\—i—i—i i I \ i i i j i | ' i • ï i i i i i i i i i i ~f i | j j j j i i i i j i 340 31 69 8 61 22 47 134 20 13 77 41 54 25 167 42 20 47 10 6 7 35 9 25 28 19 28 17 14 39 27 5 8 9 5 43 11 6 16 8 4 3 10 8 8 2 I I I I I I I I I I ! I I I I i i i i ! I i I -I i I i I I I I I I I I I I I I I I I I É NOVER BEROEP. •o S : g ■ • a: ë * ii » 5 l i l §■ s «2 to . cj 5f 'y) »-1JS S il S ö c • 1 £ .. 1 & ^ * HUUR. 2 j* •§ "S c . c ii'eü .i'S S ^ c ° i 3 = 11 8 s - -o 3 Si -Sibi ll e i S JS | S I SJi n % jj e fc _n = ™-=«9-y5-1*£«SoTSEo»; ,« -fi k ü 4: ? v • ij. g c u c c o 2 E i § g .» Ö '5 ll'l.-g-5'lcèË «ci s^^s c£'<3Ï!>'li>i5-a£-;''a±jste 2^c5S--PS = S ÏO-5'«E.Ü.G> — O. G ~ IJ i~ £" s C c ~ "U rt J2 -5 "a5 5J3 £ — 9" a ~ _M bcc e/j ^ c ^ 1> 5 K0 « £ 2 § -c .ü O O | i? 2 S 5 5 2 £. "ï S 5 o 2 -g fc S-* g g :=> -4ttScfl^eueQPQi*Oc/:^cQ>eQcfl ncq> n i i——1 ■ '■ ':—i—■—1 i i '—i—i—<—i——i——i—i—i—i—1 — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — 1 ! — — — 0.50 1 I : — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —— l 41 — — — 0.76—1.— " | ! ! — — — — — ; — — — — — — — — — ' — | — 1 — 41 — — — 1.01—1.25 2 1 2 3 3 1 1 1 l_| 1 159 1.26-1.50 " _ 2 3 1— 2 - — 1 2 1 1 1 1 2 — I— — 2 165 1.51—1.75 21 7—3332 1 2 — -1 1 63—81 21 1 1 — — — — 1 7 361 — — — 1.76—2.— 1 2 — 7 — — 3 1 — 1 1 2 2 - 2 2 1— 5 13 — — 1— — _ 3 233 — 2.01—2.25 1 — 10 4 2 3 2 2 — 4 2 2 — 7 2 1 1 j 10 1 I 2 1 1 1 3 1 — 2 — 6 371 — — — 2.26—2.50 2 3 — 3 — — 3 1— — 1 4 3 — 1— 1— 2 lj— — — — 4 — 21— 4 188— — — 2.51—2.75 3 — — 8 3 — 1— — 1 1— 1 1— 2 — — 3 1 j 4 — 1— 2 — — 1— 2 160 — — — 2.76—3.— — — — — — — — — — — 1 — — — 1 — — — 1 — — — — — 1 ; — ! — — — 2 27 — — — 3.01—3.25 — — — 2 — — — — — — — — — — — — — — 2 — — — — — l — — __ 2 25 — — — 3.26—3.50 168 37 23 I | III II I n ! 1 i i i i ? i i j ï ï i r - i ~i i r~i rn i 1 i—r—i—i 8 9 5 43 11 6 16 8 4 3 10 8 8 2 13 14 7 2 32 6 11 2 3 3 11 3 2 4 2 30 1772 168 37 23 = 2000 • 1 I I i I i I I I i I I I I I i i I I I I I I I I I I I | | II allicht zijn oorzaak vinden in het feit, dat mij uit de nieuwste rapporten de gegevens werden verstrekt en juist het jaar 1901—1902 voor de diamaut-industrie zeer ongunstig was. Voor verdere bijzonderheden aangaande de vertegenwoordigde vakken zie men de tabel II. Tabel III. 2000 bedeelde gezinnen. Huur tegenover aantal bewoners. Een geheel anderen, nog oneindig veel treuriger indruk (uitgezonderd wat betreft de overbevolking) maken de gegevens ontleend aan de rapporten betreffende 2000 bedeelde gezinnen. Hier vallen buiten beschouwing 73 woningen (14 zaakjes, 11 vrij woningen, 32 woningen doende aan huur meer dan 2.75 p. w., 16 woningen huur onbekend). Uit de tabel blijkt dat wij, bij de 1927 bedeelde gezinnen er 5 vinden die slechts een huur tot 0.50 p. w. betalen. Maar gelukkig bestaan die alleen uit één persoon. 63 of 3.2 °/0 der 1927 woningen doen aan huur 0.51—0.75. Bewoning als volgt: Aantal bewoners per woning. HUUR. _ , ■ ; ï I 2 3 I 4 ; 5 6 38 12 2 4 6 1 —0.75 60.3 °/o| 19 °/„ 3.3 °io 6.6 °/0 j 9.9 °/0 1-65 »/„ Ook hier een sterk overwegen der kleine gezinnen. Hoe zou dit ook trouwens anders kunnen, in deze krotten der krotten! Volgen wij thans, ter vergemakkelijking van eventueele vergelijking, dezelfde onderverdeeling als bij de schoolrapporten, dan komen wij tot de volgende resultaten. Rekenen wij weer tot de zeer lage huur die tot 1.50 (ter wille der vergelijking met uitsluiting van die tot 0.75) dan vinden wij hier de kleine gezinnen, tot en met drie personen, in 690 of 35.6 °/0 der gevallen. En de maximum bewoningscijfers bij 1 en 2 personen. Dadelijk springt het groote verschil in het oog. Hier 35.6 °/0 der goedkoopste woningen bewoond door kleine gezinnen en het maximum bewoningcijfer bij 1 en 2 personen per woning. Ginds slechts bijna 14 °/0 dezer woningen bewoond door kleine BEDEELDEN. Aantal Gezinsleden tegenover Huur. TABEL III. Aantal gezinnen met hiernevens genoemd 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Totaal, aantal leden. . I Huurprijs der woning. \ r i i - 0.50 i 5 — i — ; — — — 1 — — — — — — 5 0.51—0.75 38 12 2 4 6 1 — 63 0.76—1.— 122 73 45 34 15 7 6 1 1 — — — 304 1.01—1.25 73 92 54 31 28 21 11 5 6 1 — — 322 1.26—1.50 65 100 66 62 49 49 38 14 7 2 — — 452 1.51—1.75 20 46 34 54 35 46 37 14 7 3 — — 296 1.76—2.— 15 51 35 37 48 38 37 24 8 5 2 — 300 2.01—2.25 4 18 6 10 16 9 9 9 6 2 1 — 90 2.26—2.50 3 8 5 6 10 14 4 8 6 1 1 — 66 2.51—2.75 2 21 5 7 2 23 1 21 1 29 Totaal aantal woningen. . . 352 405 249 244 215 187 144 78 42 16 5 1 192/ gezinnen en het maximum bewoningscijfer bij 5 gezinsleden. De reden hiervan is niet ver te zoeken. We hebben hier te doen met twee uitersten: bij de schoolrapporten met gemiddeld abnormaal groote gezinnen, bij de bedeelden met gemiddeld abnormaal kleine gezinnen. Dit laat zich ook wel hooren: zij die kosteloos onderwijs voor hun kinderen erlangen, hebben dus altijd een gezin met kinderen, wat bij de bedeelden niet het geval is en hoe talrijker die kinderschaar is, des te eerder valt men in de termen voor kosteloos onderwijs, te meer, daar niet het gemeenschappelijk inkomen der verschillende gezinsleden, maar alleen dat van de hoofden van het gezin als maatstaf voor vrijstelling genomen wordt Bij de bedeelden is het juist andersom, daar hebben wij heel veel te doen met alleen levenden of invalieden of ouden van dagen, die tot geen kerkgenootschap behooren. Wat betreft de normale gezinssterkte, deze ligt waarschijnlijk tusschen beide in. Hoezeer bij de bedeelden de kleine gezinnen in woningen met zéér lage huren overwegen blijkt uit het volgende: Aantal bewoners per woning. Totaal wonin- Hl'REN. gen v. dezen 1. j 2. j 3. huurprijs. 0.76—1.- 122=40 % 73 = 24 % 45 = 14.8 °/0 304 1.01—1.25 73=22.7% 92 = 28.57% 54 = 16.7 °/0 322 1.26—1.50 65 = 14.6% 100 = 22 % 66 = 14.6 °/0 452 Ik wil hier nog even de aandacht vestigen op het sterk overwegend aantal der woningen dezer laatste huurgroep n.1. die van 1.26—1.50 w. h. en daarbij opmerken, dat van de 452 woningen die hiertoe behooren, niet minder dan 317 70 °/o> precies 1.50 aan weekhuur doen. Hoezeer wij ook geneigd zouden zijn, met het oog op aan te brengen verbetering in de volkshuisvesting, alleen het groot aantal bewoners per kleine woning op den voorgrond te stellen, teneinde voor den oningewijde de onhoudbaarheid van den toestand nog voel- en tastbaarder te maken, toch zullen wij m. i. wèl doen, ook te bedenken, welk een groot aantal zeer kleine gezinnen dakloos worden, wanneer de opruiming van krotten met kracht wordt ter hand genomen. Uit bovenstaand tabelletje blijkt dat niet minder dan 525 = 48°/0 aller woningen tot 1.50 huisvesting bieden aan één of twee personen. Ook op hen moet door ons het oog worden gehouden, ook voor hen moet nieuwe woongelegenheid komen, maar andere dan voor normale gezinnen vereischt wordt. Waarom zullen wij voor hen niet bouwen woningen geriefelijk en vriendelijk, maar klein en goedkoop en aan die woningen de bepaling verbinden, dat ze door niet meer dan twee, in sommige gevallen drie, personen eener bepaalde categorie (ouden van dagen, moeder met dochter, zusters, alleenwonenden) mogen worden bewoond? Rekent men zooveel mogelijk de hierboven gevolgde methode toepassend, de woningen van 0.76—1.50 nog wel even geschikt voor man, vrouw en één kind (de lager verhuurde woningen zijn per se overbevolkt en onbewoonbaar, zelfs voor één persoon en men mocht dit met recht wel zeggen van alle woningen onder f 1. ), dan zijn van de woningen dezer categorie overbevolkt 388 of 36 °/0. Dit aantal is echter hier feitelijker hooger. Hier geldt het toch vaak volwassenen alleen, niet ouders met jonge kinderen, zoodat wij voor de woningen van 0.76—1.20 voor allen en voor die van 1.26—1.50 stellig voor de helft — als maximum twee personen mogen aannemen. Dan komen wij tot een overbevolking van 45.4 °/D. Hoe sterk toch ook hier die overbevolking in vele gevallen is, blijkt uit de volgende cijfers: ^ Totaal Aantal bewoners per woning. woningen HUREN. 1 -■ ■ i : v- de*en | ~ j ö | 6 7 | 8 | 9 | 10 huurpiTjs. 0.51-0.75 I 4 = 6.3°/J « 1= | ® 0 76-1 - 34 = 11 15= 5 „ | 7 = 2.3 „ | 6 = 2 °/„ 1 — 0.3 <"/„ 1 — 0.3 »/„ - 101-125 31= 96 " 28= 8.7 r i 21 6.5 „ 11 3.4 „ 5 = 1.5 „ 6 1.9 „ 1 — 0.31 »/<, 322 ljfc-1.60 62 = 13.7 " 46 = 11.7 „ 49 = 10.8 . 38 = &4 „ 14 = 8.1 „ 71.5 „ 2 - 0.44 „ 45. Na de zéér lage huur thans komend tot de volgende groepen, treft het ons dadelijk, dat, wat wij bij de niet bedeelden wier kinderen kosteloos onderwijs ontvangen, lage huur konden noemen, hier gemidde'de huur genoemd moet worden. ') Niet minder dan ') Eerder zelfs moeten wij de huren van 1.51 — 2 hier als hoog beschouwen, daat slechts 185 of iou/0 der woningen duurder zijn. TABEL IV. ('2000 Bedeelden). HUTJR TEGENOVER BEROEP. HUUR. Sjouwer. Zonder. Venters en ventsters. Vodden en schillen. Wasch- en werkvrouw. Witter. Doet boodschap. Timmerman en meubelmaker. Schoenpoetser. Naaister en breister. Smid. Sigarenmaker. Schilder. Verstel kleermaker. Schoenmaker. Opperman. Koffieverleester. Diamantvak. Behanger. Voerman. Kuiper Letlci zetter. Boerenarbeider, tuinman. Boekbinder. Bakker. Schippersknecht. Koper- en blikslager. Loopknecht. Metselaar. Schoorsteenveger. Kok- en banketbakker. Nachtwaker. Zeeman. Suikerbakker. Bootwerker. Courantrondbrengster. Glazenwasscher. Steenwerker. Colporteur. C. -J - ; : —0.50 — 2 — — i_!__ — '11 — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — ~ 0.51—0.75 6 6 6 1 21 — 1 1 115 — — — — li— — — — — — — — — 1 0.76-1.- 32 57 11 3 87 4 7 6 1 47 1 6 1 1 4 3 1 2 3 1 1 1 4 - 1 2 1 — i 1 1 1 1 1 1 oi 1.25 49 39 19 296 3 5 4 2 35 6 3 6 5 4 2 1 5 — | 3 1 — 1 2 1— 1 1 4 2 11 i 2 5 11 I j I i I I I I i I I i I ' lil 1.26—1.50 86 63 22 2 108 4 5 13 2 138 8 7 9 6 7 5 2 — 2 j 1 — — 1 1 2 2 1 7 5 1 — 3 4 2 1 1 1 1.51—1.75 52 35 19 1 65 2 2 8 - 24 - 4 7 7 4 8 — 3 2,6 ij— 4 1— 2 — 6 3 1— — 3 — 4 12 2 1 I I I I I I l i I I I Ijl I I 1 | 11 I I I lil 1 76—2 — 56 28 16 - 64 3 2 7 I - I 10 3 6 15 12 11 2 — 3 1 3 1 - 4 2 3 5 7 - 1 1 — 1 1 1 — 5 3 I I ' | I | 2.01—2.25 10 13 6 — 15 2 1 4 — 6 2 1 4 6 3 1 — 1 1 1 — 1 2 — — 1 — 2 — — 1 1 1 1 2.26—2.50 6 8 5— 7 — — 2 — 3 4 3 3 4 3 1 — j 2 1—1— — 1 1 2 — 1 1 — — — 1 — 1 1 2.51—2.75 13 — — 7— 1 1 ' — 3 2 — — 3 — — — 5 1— — — — — — — — — ll | | I I 1111111111! i i 1 . j; I 1 ! - I —LI ?98 ->59 105 9 470 18 24 46 6 185 27 29 45 44 37 22 4 21 11 15 4 3 17 6 9 10 3 25 19 3 4 6 9 4 6 6 9 10 6 1 1 " ■ ■ i . > i ! : ' ' ! < I i I I I ! I ! II : I ! I I 1 1 I i i HTJTTIl TEGENOVER BEROEP. Verstel kleermaker. Schoenmaker. Opperman. Koffieverleester. Diamantvak. Behanger. Voerman. Kuiper Lelleiicllei. Boerenarbeider, tuinman. Boekbinder. Bakker. Schippersknecht. Koper- en blikslager. Loopknecht. Metselaar. Schoorsteenveger. Kok- en banketbakker. Nachtwaker. Zeeman. Suikerbakker. Bootwerker. Courantrondbrengster. Glazenwasscher. Steenwerker. Colporteur. Grondwerker. Stoelenmatter. Kellner. Slagersknecht. Stoker. Loodgieter. Gasfitter. Kruiersknecht. Huisknecht. Porder. Bierbrouwersknecht. Metaalslijper. Diverse beroepen, ieder één. Bedelen. Totaal. Zaakjes en boven 2.75. Huur onbekend. HUUR. — — — — — — — — — — | — j — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — : — 5 — — —0.50 1 |l ■ 1 2 1 63 — — 0.51—0.75 1 4 3 1 2 3 1 1 1 4 - -! 1 2 1 — — — 1 1 — — — — 1 l 1— 12 1!2 — — — — — — 1 2 2 304 — — 0.76—1.— 5 4 2 1 5 — 3 — 1 2 1 | — 1 1 4 2 1 1 — — — — 2 5 1 1 2 — — —II — — — — — — — 6 1 322 - — 1.01—1.25 j lil i 6 7 5 2 — 2 1— — 1 1221 751—3421 1 1 — — 6 1 1 1231 2 1 221 7 — 452 — — 1.26—1.50 ,748— 3261-41— 2— 631— — 3— 41 221 3 11-4—1 1—1—1 3 — 296 — — 1.51—1.75 12 11 2 — 3 1 3 1 - 4 2 3 — — 5 7 — 1 1— 1 1 1— 5 3 1- 3 — 3 2 — — 2 — — | 1 10 1 300 — — 1.76—2.— I 6 3 1— 1 1 1 — 1 2 — — 1— 2 — — 1 1 1 1 — — — — — — — 1 1 1— — — — — — — — — 90 — — | 2.01—2.25 4 3 1— 2 1 — 1 — — 1 1 2 — 1 1— — — 1 — — 1— 1 - — — 1 _ _ _ _ 2 — 1— — — — 66 — — 2.26—2.50 ; 3 — — — 5 1 — — — — — — — — — i — — — — — — — _ !i_ — — — _ — — — — — — 29 J — I — 2.51—2.75 46 16 I-j j i i j | i j i i j j i j j j j j i i j j i j j i i j 1 i i i i i i j j j i 44 37 22 4 21 11 15 4 3 17 6 9 10 3 25 19 3 4 6 9 4 6 6 9 10 6 13 3 9 3 13 5 2 5 3 4 2 4 30 5 1927 46 16 = 2000 II 1 I I ! I I I ■ I I I I I I I I I . I I ! ! I 1 ! ! I | i | | | | ! I I I I I I I Ml Hoe de verhouding der sterkst vertegenwoordigde vakken van deze groep is, blijkt uit het volgende tabelletje. Weer geef ik telkens (zooveel mogelijk) de vijf talrijkst vertegenwoordigde vakken aan. Sterkst vertegenwoordigde vakken. HUUR. | Wasch- en Naaisters I werk- Sjouwers. Zonder. en Venters, vrouwen. ! breisters. —0.50 1 — 2 1 0.51—0.75 21 6 6 15 6 0.76—1.— 87 32 57 47 11 1.01—1.25 96 49 39 35 1.26—1.50 108 86 63 38 — 1.51—1.75 65 52 35 24 — 1.76—2.— 64 56 28 — 16 2.01—2.25 15 10 13 6 2.26—2.50 7 6 8 — 2.51—2.75 7 — — — — Waar wij met bedeelden te doen hebben, verwondert het ons niet, dat het aantal vrouwen-hoofd-van-een-gezin hier zoo sterk vertegenwoordigd is. Niet minder dan 655 van de 1927 = 33.9 °/o aller woningen zijn hier bewoond door gezinnen, waarvan een vrouw het hoofd is. Het treft ons, dat de wasch- en werkvrouwen economisch iets sterker schijnen te zijn, dan de naaisters en breisters, dat zij ten minste iets meer huur kunnen verwonen. Bij de werkvrouwen toch vindt men het hoogste woningencijfer n. 1. 108 bij woningen van 1.26—1.50 (waarvan een overwegend groot aantal van 1.50). Bij de naaisters en breisters vindt men het bij de woningen van 0.76—1, met 47. Bij de woningen van 1.76—2 vindt men er nog 64 die door waschen werkvrouwen bewoond zijn, maar slechts 10 door naaisters en breisters. De verhoudingscijfers tusschen deze beide vakken zijn: totaal aantal werkvrouwen staat tot totaal aantal naaisters als 95 : 37. L. Dit feit verwondert mij trouwens volstrekt niet; ik geloof niet dat er één werk zoo slecht betaald wordt, als naaien en breien. In de eerste plaats het werk voor de winkels, maar in de tweede plaats ook het verstelnaaien en breien, dat voor buren en omgeving verricht wordt. Wanneer men ziet, wat voor een paar dubbeltjes aan werk wordt geleverd, dan leert men eerst recht de waarde van het geld beseffen. Achtgevend op het feit, dat niet minder dan 134 gezinnen aan wier hoofd een vrouw staat, woningen bewonen van 0.76—1.—, dringt zich aan mij ten duidelijkste de noodzakelijkheid op, dat armenzorg en woningzorg voorloopig hand aan hand zullen gaan. Want men kan er zeker van zijn, dat onder deze gezinnen vele met kinderen zijn. En vóór minder dan f 1.—, ja voor minder dan f 1.25 een woning te bouwen, geschikt voor een gezin bestaan e vrouw en eenige, soms verscheidene kinderen, het is met , besten wil niet mogelijk. En toch juist onder deze gezinnen ft men dezulke aan, die zich niet uit de oude stad verderen kunnen, noch ook eenige stuivers meer aan huur .teden. len blik op de tabel overtuigt ons, dat verreweg het grootste ital sjouwers en mannen zonder beroep, ja het grootste aantal , alle bedeelden, n.l. 452 of 23.3 °/„ woont in woningen van 6—1.50 (waarvan het meerendeel, 70%, van 1.50). k geloof dat zij, die nieuwe woningen gaan bouwen in en op de plaats van oude, juist op déze groep goed het oog moeten gericht houden. De allerlaagste huren tot 0.75 zijn uitzonderingen. De huren van 0.76—1.25 omvatten, behalve zeer veel kleine gezinnen, ook zeer velen, die bedeeld moeten worden, wil men ze ook maar iets beter laten wonen, maar die ook nu reeds om de een of andere reden bedeeld zijn. Maar voor f 1.50 wonen velen, die thans zonder bedeeling rondkomen, maar dit ook maar juist even kunnen, die of heel weinig of niets meer zouden kunnen verwonen uit eigen beurs. Buitengewoon wenschelijk zou het zijn, voor hen te kunnen bouwen, zonder veel hooger huur te vragen. Hun aan te kunnen bieden woningen, die, wat betreft slaapplaatsen, scheiding van ouders en kinderen en van de geslachten onderling, in verschillende, zij het ook kleine ruimten voor den nacht, wat betreft luchtverversching, licht, lucht en zonneschijn Hoe de verhouding der sterkst vertegenwoordigde vakken van deze groep is, blijkt uit het volgende tabelletje. Weer geef ik telkens (zooveel mogelijk) de vijf talrijkst vertegenwoordigde vakken aan. Sterkst vertegenwoordigde vakken. HUUR. WisrVi Wasch- en Naaisters werk- Sjouwers. Zonder. en Venters ' vrouwen- j breisters. —0.50 ij 2 i 0.51-0.75 21 6 6 15 ^ 0.76-1.- 87 32 57 47 n 1-01—1.25 96 49 39 35 1-26 1-50 108 86 63 38 1.51—1.75 65 52 35 24 1.76—2.— 64 56 28 — 16 2.01-2.25 15 10 13 6 2.26—2.50 7 6 8 — 2.51—2.75 7 — _ _ _ Waar wij met bedeelden te doen hebben, verwondert het ons niet, dat het aantal vrouwen-hoofd-van-een-gezin hier zoo sterk vertegenwoordigd is. Niet minder dan 655 van de 1927 = 33.9 »/ aller woningen zijn hier bewoond door gezinnen, waarvan een vrouw het hoofd is. Het treft ons, dat de wasch- en werkvrouwen economisch iets sterker schijnen te zijn, dan de naaisters en breisters, dat zij ten minste iets meer huur kunnen verwonen. Bij de werkvrouwen toch vindt men het hoogste woningencijfer n. 1. 108 bij woningen van 1.26—1.50 (waarvan een overwegend groot aantal van 1.50). Bij de naaisters en breisters vindt men het bij de woningen van 0.76—1, met 47. Bij de woningen van 1.76—2 vindt men er nog 64 die door wasch en werkvrouwen bewoond zijn, maar slechts 10 door naaisters en breisters. De verhoudingscijfers tusschen deze beide vakken zijn- totaal aantal werkvrouwen staat tot totaal aantal naaisters als 95: 37. Dit feit verwondert mij trouwens volstrekt niet; ik geloof niet dat er één werk zoo slecht betaald wordt, als naaien en breien. In de eerste plaats het werk voor de winkels, maar in de tweede plaats ook het verstelnaaien en breien, dat voor buren en omgeving verricht wordt. Wanneer men ziet, wat voor een paar dubbeltjes aan werk wordt geleverd, dan leert men eerst recht de waarde van het geld beseffen. Achtgevend op het feit, dat niet minder dan 134 gezinnen aan wier hoofd een vrouw staat, woningen bewonen van 0.76—1.—. dringt zich aan mij ten duidelijkste de noodzakelijkheid op, dat armenzorg en woningzorg voorloopig hand aan hand zullen gaan. Want men kan er zeker van zijn, dat onder deze gezinnen vele met kinderen zijn. En vdor minder dan/'1.—, ja voor minder dan f 1.25 een woning te bouwen, geschikt voor een gezin bestaande vrouw en eenige, soms verscheidene kinderen, het is met i besten wil niet mogelijk. En toch juist onde." deze gezinnen ft men dezulke aan, die zich niet uit de oude stad verderen kunnen, noch ook eenige stuivers meer aan huur ;teden. ien blik op de tabel overtuigt ons, dat verreweg het grootste ital sjouwers en mannen zonder beroep, ja het grootste aantal ï alle bedeelden, n.1. 452 of 23.3 °/0 woont in woningen van 6—1.50 (waarvan het meerendeel, 70%, van 1.50). ;k geloof dat zij, die nieuwe woningen gaan bouwen in en op de plaats van oude, juist op déze groep goed het oog moeten gericht houden. De allerlaagste huren tot 0.75 zijn uitzonderingen. De huren van 0.76—1.25 omvatten, behalve zeer veel kleine gezinnen, ook zeer velen, die bedeeld moeten worden, wil men ze ook maar iets beter laten wonen, maar die ook nu reeds om de een of andere reden bedeeld zijn. Maar voor f 1.50 wonen velen, die thans zonder bedeeling rondkomen, maar dit ook maar juist even kunnen, die of heel weinig of niets meer zouden kunnen verwonen uit eigen beurs. Buitengewoon wenschelijk zou het zijn, voor hen te kunnen bouwen, zonder veel hooger huur te vragen. Hun aan te kunnen bieden woningen, die, wat betreft slaapplaatsen, scheiding van ouders en kinderen en van de geslachten onderling, in verschillende, zij het ook kleine ruimten voor den nacht, wat betreft luchtverversching, licht, lucht en zonneschijn Israëlietische armen. Gezinsleden tegenover Huur. TABEL V. Aantal gezinnen met hiernevens genoemd 12 3 4 5 6 7 8 910 11 12—13 Totaal aantal leden. j | j | j Huurprijs der woning. Inwonend, huur 12g 19 g 3 1 j _ ; _ _ _ ; _ niet te bepalen. tot 0.50 4 2 — — [ 1 ' — — | — _____ 7 0.51—0.75 16 9 1 8 2 — — 2 — 1 1— 40 0.76—1.— 38 21 5 6 10 2 1 1 2 — 2 — 88 1.01—1.25 12 25 20 11 14 10 11 3 7 3 1 — 117 1.26—1.50 28 32 29 34 32 27 24 19 15 7 2 — 249 1.51—1.75 13 17 21 20 28 28 20 11 14 6 4 1 183 1.76—2.— 12 22 13 17 31 26 26 19 27 10 7 1 211 2.01—2.25 2 5 2 411 6 14 8 10 9 2 3 76 2.26—2.50 3 8 10 11 14 14 8 10 17 13 3 1 112 2.51—2.75 — 1 31 2 2 51 2 3 2 2 24 2.76—3.— j. 1 | — — ; — 4 1 6 2 2 li- - 17 I | | | | | | li Totaal aantal gezinnen 258 161 113 115 150 117 116 76 96 53 24 8 1287 ten minste aan bescheiden eischen van hygiene, comfort en welvoegelijkheid voldoen. ') Men stelle zijn eischen bescheiden, maar men stelle een grens waar beneden men voor een normaal gezin met kinderen niet gaan wil, niet gaaii mag. Maar dat ook wat duurdere woningen aan de economisch zwakken ten goede kunnen komen, bewijst wel het groot aantal bedeelden, dat in de twee volgende groepen van 1.51—2 woont, n.I. 596 = 30 %. Dit geeft ons weer wat moed, hier kan iets beters, veel beters dan het bestaande, geleverd worden voor denzelfden of bijna denzelfden huurprijs. Boven de f 2.— komt men weer in de uitzonderingen. Wie dus rechtstreeks voor de breede schaar der economisch zwaksten bouwen wil, ga voorloopig niet boven de f 2.— weekhuur. Wat zeker niet zeggen wil, dat ook duurdere woningen, mits maar met in te groot aantal in verhouding tot de goedkoopere, middellijk ook voor deze categorie niet nuttig en noodig kunnen zijn.' Zeer verschillende verhoudingscijfers vindt men, de gegevens beschouwend van 1345 Israëlietische armenrapporten. (Van deze blijven 58 buiten beschouwing als zijnde de huur een onderdeel van het bedrijf). Tabel V toont ons van deze de betaalde huur tegenover het aantal gezinsleden. En één blik op deze cijfers is vol 'oende om ons drie dingen aan te toonen. 1°. de veel sterkere bevolking, dus overbevolking, dezer woningen; ^ 2°. het overgroot aantal der woningen beneden f 1. die door 1 en 2 — der woningen tot 1.25 die door 1, 2 en 3 personen bewoond zijn; 3°. het feit dat men hier te doen heeft met een zeker aantal inwonende gezinnen. 1°. De veel sterkere bevolking. Deze blijkt ten duidelijkste, wanneer wij naast elkaar beschouwen het aantal woningen bij algemeene bedeelden en Israëlietische bedeelden, dat door groote gezinnen (8 personen en meer) wordt bewoond. ') Men geve elke woning, hoe klein ook, een eigen gangetje, zoodat men niet terstond van het gemeenschappelijk portaal op de kamer komt. j Aantal bewoners per woning. 8 a io | n =~| 12 ] 13 Algeni.^bed. ?8 = 4 42 = ^ 10 = <"» °/. 5 = OM »/„ 11 = 0.06 •/. J 4„ Isr.ted '6~5-9 " SW = 7-5 - ,B3 = 4-1 » 24 = U . 5 = 089 „ 3 = 0.23°/0 Maar ook weder terugkeerend tot de wijze van berekening der overbevolking, die ik bij de vorige afdeelingen volgde, springt de grootere bevolking hier duidelijk in het oog, en plaatst zich als een donkere schaduw tusschen ons en onze beste pogingen tot woningverbetering. Woningen tot 1.50 p. w. Aantal bewoners per woning (3 personen en meer). . 3 i 4 i T"-" Algem'*bed. 98=a7o/„ 78 = 7o/o I M = 4.8o/o ao=1,./# j * I I . Israel.^bèd. M=" " [ W>="-7 ■ j «>=117 . j 39=7.7 . 36 = 7.2 . 26 = 5 , I 9 T 10 | 11 ~j~ 12 ] 13 a. i ! b« 1126 ,14 = 1.24 °/0 3 = 0.26 °/„ Algern. bed. : ; | — b. i 24 = 4.7 „ 11 = 2.2 „ 6 = 12 "I — Israël, bed. ^ r '• — Woningen van 1.51—2. . Aantal bewoners per woning. 3 4 ~5 1 6 | 7 I 8 °* I 7 [ Algeni5bed. 69 = n-6°/° 9l = 16°/« 83 = 14 »/„ 84 = 14 •/,!74=12.4»/J38 = 6.4 % IsrKed. 84 = 88 » 37 = ^" » = »- 54 = 18.7 L = U.7„ 30 = 7.6 „ I 9 | 10 [ 11 | 12 ïi j llgMed. I 15 = 2-50/» 8 = 1"3 'I' 2=0"38°/o Israel.^bed. 41 = 10-4 " : '« = 4 . U = M „ 2 = 0.6 •/. ' II Het totaal der overbevolking bij de woningen dezer afdeeling tot 1.50 = 60 °/o van 1.51—2.— =r 67 0/o. Dit verschil in bevolking per woning, dat wij hier bij deze allerarmsten ') zoo treffend vinden bewezen, was reeds aangetoond door de aangehaalde cijfers uit de verslagen van den gemeentelijken gezondheidsdienst en wordt teruggevonden in het statistisch jaarboek der gemeente Amsterdam, waar het bevolkingscijfer per woning voor de Israëlietische buurt hooger staat aangegeven dan voor eenige andere wijk onzer stad. Met deze feiten dient ernstig rekening gehouden te worden bij een eventueele slechting en nieuwbouw op groote schaal van een deel der nauwe en armzalige straten, bekend onder den naam van „Amsterdamsche Jodenbuurt." Waar gezinnen, bestaande uit meer dan 9 gezinsleden, bij de algemeene bedeelden bijna ,,une quantité négligeable zijn, komen ze hier met schrikwekkend hooge cijfers voor. Cijfers, wel geschikt ons den angst om het hart te doen slaan, waar wij die vinden zelfs bij woningen van 0.51—0.75. Het allermeest treft men deze groote gezinnen bij woningen van 1.76—2 en, merkwaardig genoeg, slechts bij uitzondering bij woningen boven 2.25 (dus bij de grootere woningen). Wanneer wij de gegevens van het Genootschap Liefd. n. Verm. bespreken, hoop ik gelegenheid te vinden, aan te toonen, dat deze groote gezinnen, juist door de werkkracht der volwassen kinderen, soms wel in staat zijn wat meer huur te verwonen, wanneer hun de gelegenheid, om in een krot te wonen maar ontnomen wordt. 2°. Het groot aantal kleine gezinnen (1, 2 en 3 personen), dat de goedkoope woningen bewoont. Allereerst zij ook hier geconstateerd, dat het aantal der allergoedkoopste woningen tot 0.75 weekhuur, ook hier betrekkelijk gering is: 47 van de 1285 dus 3.66 °/0. Het groot aantal kleine gezinnen, dat de woningen tot 1.50 weekhuur bewoont, blijkt uit het volgende tabelletje:3) >) Ik waag het voor de bedeelden van het B. A. B. dit woord als synoniem van „bedeelden te gebruiken, hoewel ik natuurlijk erken dat ook hier uitzonderingen op zijn. -) Toch is dat aantal kleiner dan bij de algemeen bedeelden. (Zie blz. 43). Aantal bewoners per woning. Totaal aantal HUUR. woningen dezer 1 ^ huurgroep. tot 1.50 98 = 19.5 °/0 89 = 17.7% 55 = 11 °/0 501 Men zorge dus ook hier voor een voldoend aantal kleine, geriefelijke, maar goedkoope woningen, alleen bestemd voor gezinnen bestaande uit één of twee, desnoods drie personen. Verzuimt men dit, dan is men vrij zeker, het aantal kostgangers en door meerdere gezinnen tegelijk bewoonde woningen te vermeerderen. 3°. Het feit van een zeker aantal bij anderen inwonende gezinnen. Wel bestaan de meeste dezer gezinnen (129 of bijna 80 %) uit één persoon (naar mij uit ingewonnen inlichtingen bleek, meest ouden van dagen, weduwen, of invaliden) maar toch heeft men er, zooals uit de tabel blijkt, ook gezinnen met meerdere leden, ja zelfs wel met 7 leden onder. Uit de cijfers blijkt niet, of zij groote of kleine woningen mede bewonen. Dit doet ook minder ter zake. Zulk een te samen bewonen van een woning, zulk een bij elkaar inwonen, zal wel, ook in een betrekkelijk ruime woning, voor beide partijen veel ongeriefelljkheden met zich brengen en is zeker onder alle omstandigheden bijna altijd ongewenscht. Men zorge dus niet te veel groote, dure woningen te bouwen, die de finantieele kracht der meesten te boven gaan, anders zal men onvermijdelijk hetzelfde zien gebeuren als in andere landen: het slapershouden zal bestendigd worden of toenemen. En waar dit het geval is, mogen de woningen beter zijn, het wonen zelf zal er even slecht om blijven, misschien slechter worden. Ik hoop hierop nog nader terug te komen. Uit tabel V blijkt verder, dat ook hier de gezinnen, die van 1.26—1.50 verwonen, het sterkst vertegenwoordigd zijn en wel met 249 of 19 % ruim. Dan volgen die van 1.76—2 weekhuren met 211 of 16.3 % En dan die van 1.51—1.75 „ „ 183 „ 14 % Wij kunnen gerust zeggen, dat ook het grootste deel der Israëlietische armen gehuisvest is in woningen, die minimum f 1.50, maximum f 2.— huur per week doen. Uit de volgende tabelletjes blijkt het maximum woningencijfer per huurgroep, voor algemeene en Israëlietische armen. Maximum woningencijfer in de volgende huureroeoen. H U UK. i , | | i | g r — 1 2 3 | 4 5 j 6jT | 8 | 9 tot 0.75 20 — — — — ! — — — _ 0.76—1.— 38 — — — — — — 1.01—1.25 — 25 — — — — — __ 1.26—1.50 — — — 34 — — _ ! _ _ 1.51—1.75 — — — — 28 28 — — _ 1.76—2— _____ (26) (26) — 27 2.01—2.25 ______ 14 __ 2.26—2.50 ________ 17 I I Tabel VI toont aan, hoe de vakken der gezinshoofden zich verhouden tot de door het gezin verwoonde huur. Onderstaand tabelletje geeft een overzicht van de vakken, die het meest vertegenwoordigd zijn. Ik teeken telkens de drie talrijkst vertegenwoordigde vakken in een huurgroep aan. Talrijkst vertegenwoordigde vakken. HUUR.: 1 Zonder , in vodden i Sjouwers, j Venters. . b en j Werksters. I 1 schillen. tot 0.75 8 8 6 — — 0.76—1.— — 24 20 — 16 1.01—1.25 24 40 18 — — 1.26—1.50 24 90 33 — _ 1.51—1.75 25 67 15 — _ 1.76—2.— — 72 25 23 — 2.01—2.25 6 35 11 6 1 — 2.26—2.60 9 49 — 8 — De hier genoemde groepen maken te samen 75 °/0 aller Isr. bedeelden uit. Het is dus geen wonder, dat wij juist op deze heel in 't bijzonder de aandacht vestigen. Hier treffen we dus niet in de goedkoopste woningen, zooals bij de schoolrapporten, een overwegende meerderheid van sjouwers aan, noch ook, zooals bij de algemeene bedeelden, van werkvrouwen. Allereerst de venters en ventsters, die met niet minder dan 416 of 32.3 0 o op tabel VI voorkomen. Wie wel eens deze handelaars in het klein in hun bedrijf heeft gadegeslagen, wie vooral ze wel eens in hun woning heeft bezocht, zal diep zijn doordrongen van de wenschelijkheid, ja, de noodzakelijkheid, om aan de meeste van hen, zoo niet aan allen, een kleinere of grootere, met de buitenlucht in verbinding staande, van de rest van de woning scherp afgescheiden ruimte, te verschaffen. Een plaats, waar ze hun koopwaar, meest eetbare waar, veilig voor zich zelf en voor hun koopers, kunnen bewaren. Wie, zooals ik, de witte en roode kool onder de tafel, de appelen onder de bedstee, de bakjes met snoepgoed open en wel in een vaak rookerig en stoffig vertrek heeft aangetroffen, is van deze noodzakelijkheid diep overtuigd. Waar zulk een groot aantal Israëlietische armen dit bedrijf uitoefent, is het m. i. noodig dit bezwaar goed onder de oogen te zien en er öf bij den bouw der woningen op te rekenen of aparte bergplaatsen te bouwen, in verschillende deelen der wijk, die voor klein geld in zeer kleine deelen verhuurd kunnen worden. En — de menschen te verplichten er gebruik van te maken, en aan het nakomen dezer opgelegde verplichting de hand te houden, liefst door geregeld vrouwelijk toezicht op de wijze van wonen. Zeker zou het jammer zijn, den blijden indruk der eventueel aan te leggen tuintjes tusschen de eventueel nieuw te ontwerpen huizenrijen te schaden door loodsen of loodsjes in die tuinen te gaan maken of toe te staan dat de bewoners het doen. Dit zou trouwens de étage-bewoners niet helpen. En toch moet de koopwaar geborgen worden, men moet rekening houden met de gewoonten en gebruiken van een volk, al voelt men zelf ook nog zooveel voor nette winkels, ja al is men uit beginsel voor groote magazijnen, desnoods op coöperatieven grondslag! Wie hier aankomt met theorieën, zonder zich te bekommeren om de praktijk, sticht onheil, dat niet te overzien is. Wril men verbeteren, men passé zich aan, zooveel mogelijk, aan bestaande toestanden, men T A IJ E L V I. Israëlletisclie Armen. HUUR TEGENOVER BEROEP. HUUR. Sjouwer. Zonder beroep. Venter en ventster. Vodden en schillen. Werkster enz. Naaister en breister. v Diamantvak. Doet boodschappen. Schoenpoetser. Sigarenmaker. Loopknecht. Schoenmaker. Kleermaker. Vischschoonmaker. Bedelen. Verdrijver. Opzichter van het Rabbinaat. Kruier. Pakhuisknecht. Stoelenmatter. Werklieden a. d. blindeninr. Sloopersknecht. Porder. Karrijder. Nachtwaker. Collectant. Tabakstripster. Poeliersknecht. Past op kinderen. Verschillende vakken. Totaal. Zaakjes. HUUR. — Inwonend geen huur te bepalen. 1115 19 114 4 — — 3 — — — — 1 4 — — — — — 1— — — — — — -r — — 163 — 1 Inwonend. tot 0.50 ; 1 Ij - ! - | - ij- 1 1 | 1 1 - 7 - -0.50 0.51—0.75 8 6 8 1 5 — — 21 1 1— — — 6 —— — 1 — — — — — — — — — — 40 — 0.51—0.75 I 0.76-1.— 10 20 24 2 16 5 1 2 1— 1 1 — 1 1 2 — — — — — — — — — — — lj — — 1 88 — 0.76—1.— : 1.01—1.25 24 18 40 4 8 2 3 4 3 3 1 1 — — 2 1 — — — — 1 — — — — — — 1 1 — 117 — 1.01—1.25 1 96—1 50 24 331 90 23 17 6 13 5 3 5 3 6 — 3 2 3 1 1 — 1 3 — 1 — 1 — — — 1 — 5 249 — 1.26—1.50 1.51—1.75 25 15 67 8 8 6 8 2 8 4 6 — 1 1— 4 1 2 2 1 4 4 — 1 1 ' — — — — '4 183— 1.51—1.75 176—9— 18 25 72 23 12 3 10 4 5 7 4 7 2 1 3 2 — — 3 1 2— 1— — 1 1 — — I 4 I 211 I — 1.76—2.— I I 2 01—2 25 6 11 35 6 2 1 2 1 2 2 — — 1 — 1 1 — 1 — 1 2 — 2 — — — — — — 1 76 — 2.01—2.25 ij; 1 | 2.26—2.50 9 6 49 8 5 2 10 1 1 3 1 5 lj—j — 1 lj— — — 2 3 — 1— 1 — — — 2 112 j— 2.26—2.50 2 51—2.75 — 3 11 — 1— 2 — — — 2 — — — — — 1 — — 1— — — 1 — 2 24 — 2.51—2.75 2.76—3.— 2 4 1— 4 — — — — — 2 i — — — — — — — — 1 1 _ i 17 — 2.76—3.— I I , | ' j | 58 j i | j i i | i j i i i | i j i i j j j j i j i j j j i I i I 128 257 416 76 92 30 49 22 27 26 21 20 6 7 21 11 4 4 7 5 14 7 4 3 2 2 2 2 2 20 1287 58 = 1345 I I I I I i I I I I I I I I I I i i I I I I i i I I I I i I I I :iSTOVER BEROEP. Landsdienst. Bakker. Loodgieter. Reiziger. Lithograaf. Muzikant. T eekenaar. Vischhandel. Boerenarbeider. Kellner. Portier. Zeilmaker. Koper- en blikslager. Werkt Armenhuis. Gasfitter. Stratemaker. Houtvlotter. Winkelbediende. Stadsreiniger. Brandwacht. Instrumentmaker. Agent en makelaar. Nachtwaker. Huisknecht. Boekbinder. Kuiper. Besteller. Kok. Beambte spoor. Borstelmaker. Baggerman. Politoerder. Petten- en zakkenmaker. Porder. Aanspreker. Politieagent. Beroep elk vertegenwoordigd j door i of 2 gevallen. Huur waarschijnlijk deel van bedrijfskosten. T otaal. HUUR. I I 'I ; | i — — — 20 —0.50 j_j_| i i | i j— — — 75 0.51—0.75 4 _ 3 1—1 1 1—1— 1 1 1 1 1 1 1 1 — 353 0.76—1.— 9 i 712 1 1 2 1— 11 1 3 3 2 1 1 1 1 — — 453 1.01—1.25 7 3 6 1 3 2 3 — 5 3 2 1 — 4 — 1 1 6 1 — 1 2 1 2 — 1 1 — 1 2 — 1 1 3 1 1 — 4 2 801 1.26—1.50 8293 613 2132—1 1—21— 23—2 — 231113—2 12 9 7 601 1.51—1.75 2514 1213— 5 581 1 1 12 941212 2231 1 121 1 1 1 1— 9 28 851 1.76—2.— 1 4 6 4 1 3 1 2 1 1 4 2 1 1 72 - i|_|_- 2 1 l-|-~ 2 31 441 2.01-2.25 - 2 3 2 6 8 6 — 2 3 4 4 — 2 — — 12 3 2 1—1 3 1 1 1 — 35 515 2.26—2.50 3 4 3 2 2 2 3 — — 5 1— — 3 2 1 3 1 2 — 2 1 2 8 46 264 2.51—2.75 || || | | ! I I I II | | | | | | 1 17 51 17 90 90 19 5 15 20 23 5 4 11 3 11 3 11 40 15 5 10 5 9 9 7 6 7 5 5 5 3 3 7 4 3 3 33 149 4374 i I i i i | ! ! | I I ! | i | : | Liefdadigheid naar Vermogen. Aantal Gezinsleden tegenover Huur. TABEL VII. — " r Aantal gezinnen met hiernevens genoemd 1 2 3 4 5 6 7 8j9 10 11 j 12 13—14 TOtaal. aantal leden. Huurprijs der woningen. tot 0.50 8 4 3 1 1 3 — — —— — — — 20 0.51—0.75 25 15 10 10 8 2 2 2 1 — — — — 75 0.76-1.— 92 91 48 39 36 23 10 5 6 3 — — — 353 1.01—1.25 78 99 71 55 56 36 26 17 12 2 — 1 — 453 1.26—1.50 98 183 104 108 105 64 51 42 26 11 5 4 — 801 1.51—1.75 36 90 65 110 85 74 54 37 27 15 5 2 1 601 1.76—2.— 49 124 104 121 123 115 103 51 33 19 6 2 1 851 2.01—2.25 16 66 54 69 63 50 52 33 18 13 4 2 1 441 2.26—2.50 20 58 84 58 71 81 57 32 23 12 8 9 2 515 2.51—2.75 7 29 38 50 30 33 27 20 16 9 2 3 — 264 Aantal woningen. . . 429 759 581 621 578 481 382 239 162 84 30 23 5 4374 I Zeer eigenaardig is het ook bij deze afdeeling de curve van het hoogste woningencijfer te volgen, in de volgende tabel: Aantal bewoners per woning. HUUR. ; 12 3 4 i tot 0.50 8 0.51—0.75 25 0.76—1.— 92 1.01—1.25 99 1.26—1.50 183 1.51—1.75 HO 1.76—2.— 124 2.01—2.25 69 2.26—2.50 84 251.—2.75 50 De schommelingen die hier het maximum maakt zijn niet gering en schijnen weer te wijzen op de uitzonderingsgevallen die op bl. 38 ter sprake kwamen. Toch moet ik hier nog op een eigenaardigheid wijzen. Men zou deze curve beziende allicht meenen, dat de woningen van f 2.75 door het grootste aantal gezinnen uit veel personen bestaande, bewoond werden. Zij worden echter slechts voor 53 °/0 door meer dan 5 personen bewoond, terwijl dat bij de woningen tusschen 2.25—2.50 met 57 °/0 het geval is. Tabel VIII toont aan de beroepen der gezinshoofden tegenover de door het gezin verwoonde huur. Ter vereenvoudiging volgt hier weer een staatje, waarop in elke woninggroep de vier ') talrijkst voorkomende vakken staan aangeteekend: ') kwam mij voor, hier juister inzicht te geven dan de drie talrijkst vertegenwoordigde. Talrijkst vertegenwoordigde vakken. ^ . , „ HUUR. j™ • ■ wonin en' Sjouwers. Weduwen. Venters. beroep" dezer'groep. — tot 50 5 6 l 7 20 0.51—0.75 6 22 7 17 75 0-76-1— 37 | 94 52 56 353 1.01 — 1.25 46 I 129 48 55 453 1.26—1.50 119 I 200 70 96 801 1.51—1.75 87 124 62 66 601 1.76—2.— 92 j 144 64 98 851 2.01—2.25 36 ; 66 47 49 441 2.26—2.50 34 76 44 45 515 2.51-2.75 ') - j 25 - 30 264 Het zijn dus ook hier weer de 3 vakken, die wij telkens reeds ontmoet hebben (en de lieden zonder beroep) die het talrijkst voorkomen. Van de weduwen en van de rubriek zonder beroep spreekt dit als van zelf. Wat de venters betreft, het is zeer verklaarbaar, dat wij deze hier veel aantreffen. Hier hebben wij toch niet te doen met bedeelden alleen, maar ook met dezulken die rentelooze voorschotten (tot een maximum van f 200.—) ontvangen en men kan zich voorstellen, dat dit juist door kleine handelaars zeer veel wordt gevraagd. De sjouwers staan hier weer in grooten getale ook in de woningen van zeer lagen huurprijs, ik veronderstel meerendeels als bedeelden. Dadelijk treft ons ook hier weder, dat bij deze groepen in 't bijzonder precies hetzelfde wordt waargenomen, dat aan 't licht kwam bij de bespreking van tabel VII, n.1. het zeer groote aantal gezinnen, dat tusschen 1.26—2 huur verwoont. Teneinde niet in herhaling te vallen, verwijs ik voor verdere opmerkingen en verklaringen, naar hetgeen door mij werd gezegd, toen ik in de vorige afdeelingen de verhouding der vakken tegenover de huren besprak. ') Verder zijn hier de timmerlieden met 14, het diamantvak met 12 vertegenwoordigd. Daar ik de rapporten van Liefdadigheid naar Vermogen zelve mocht naslaan, verschafte ik mij daaruit nog eenige andere gegevens, dan mij in de andere afdeelingen ten dienste stonden en in de eerste plaats hield ik aanteekeningen, wier resultaat blijkt uit de volgende tabel. TABEL IX. Huren in verband met niet normale gezinnen. Ouden van dagen (60+) Weduwen. Ongehuwde vrouwen. Verlaten vrouwen. Gescheiden vrouwen. (Onbekend) Vrouwen. 1 tot 0.50 6 1 — 3 — — 0.51—0.75 24 11 2 — — 14 0.76—1 — 100 53 11 19 3 19 1.01—1.25 73 70 9 31 1 27 1.26—1.50 122 128 19 33 1 38 1.51—1.75 53 102 3 13 2 8 1.76—2.— 81 124 6 17 4 1 Hier vindt men de huur in verband met wat ik in tegenstelling met normale gezinnen = man, vrouw en kinderen kortheidshalve wil aanduiden als: „niet normale gezinnen". Ik had daarmee op het oog dezulken die 1°. in den strijd om het bestaan minder krachtig staan dan het meerendeel; 2°. wier samenstelling het vaak mogelijk maakt, ze nog voldoende te huisvesten in woningen, die voor een normaal gezin onvoldoende moet worden geacht. Onderstaand tabelletje duidt in relatieve cijfers het aantal woningen eener huurgroep aan, die door dit soort gezinnen wordt bewoond tot f 2.— weekhuur. TABEL X. AANTAL PERSONEN PER GEZIN. 3 j 4 | 5 | 8 | f 8 9 10 11 I 18 Aantal kinderen, 15 jaar en daarboven. Mi 3 en meer. 1 2 8 ou meer. 1 2 I 3 en | meer. 1 2 I 3 en I meer. 1 2 3 en meer. 1 ! 2 3 en moor. 118 3 en ; meer. 1 2 3 en moer. 1 2 3 en meer. 1 2 8 on meer. Huur der woningen. i -0-50 1 -! |- 1- ll j_ | 0.51-0.75 2 2 — 1 - 1 _ 2 1— ' i | 0.7G—1.— 7 5 — 2 j — 3 9 4 4 3 1 3 2 — 1 2 2 — 1 1 1.01-1.25 21 12 - 9 | 8 4 10 7 4 10 5 3 0 3 1 0 3 4 3 2 2 - -- 1 I 1.26—1.50 36 15 — 22 | 20 3 18 21 10 11 7 9 18 8 8 10 10 7 3 0 3 2 2 3 — 1 3 _ 1 2 1.51-1.75 20 7 — 13 23 8 17 3 j 11 j 9 10 12 9 6 8 8 10 4 7 7 7 3 2 7j— 2 2 — 2 1.76—2.—;27 9 — 18 18 5 17 25 5 13 15 14 19 20 10 9 12 10 G 5 5 5 5 5 2 — 2 1 2.01-2.25 21 1 — 10 12 4 7 5 10 4 5 9 9 6 6 7 5 11 5 5 2 1 5 5 1 — 3 3 2.26—2.50 25 8 — 11 13 5 8 7; 9 8 9 13 10 9 5 8 8 3 3 5 11 2 4 4 3 13 2 — 6 2.al_2.75 15 1 — 1] 13 1 5 1 5 j 8 4 5 7 3 2 1 7 2 5 2 8 3 1 1 — — | 2 1— 2 I Aantal uitgedrukt in °/„. Totaal in HUUR. == =====— = ______ __ absolute c[)fere . Weduwen 0ngehl,wdp Verlaten j Gescheiden Vrouwen | Totaal huuSr^6 4* tiOjaar. • j vrouwen. vrouwen. vrouwen, (onbekend). °/„ nuurgroep. -0-60 30 "/• 5 •/. - 15 V. 1-1-50 •/. 20 «*1-0,75 32 „ 14.7 „ 2.7 •/„ - _ 18.#./o ti8 75 0.76-1.- 283,. 15 „ 3.1 „ j 5.4 „ o«»/u 5.4 „ ! 58 „ 353 1.01-1.25 18.1 „ 15.0,, 1.98,, 0.8 „ 0.22 „ « „ | 40.7., j 463 1.26-1.50 ir.2, „ 15.9 „ 2.37 „ 4.1 ., 0.12 „ 4.7 „ 42.5,, 801 1.61-1.75 88„ 16J>„ 0J5 „ 2.10,, i u.33 „ 1.3 „ 30 „ | «0] 1.76-2.- 9J>„ 14.5,, 0.7 „ 2 „ | 0.47 „ j 1.64 „ ; 29 „ 851 Verder scheen het mij van belang, na te gaan hoeveel gezinnen, in de verschillende huurgroepen, kinderen hebben van 15 jaar en daarboven, die dus geacht kunnen worden, in 't meerendeel der gevallen, iets mee te verdienen. De uitkomst van dit onderzoek vindt men op tabel X. Uit deze tabel blijkt: 1 . Het groot aantal kinderen van 15 jaar en daarboven '), dat wij aantreffen ook in de kleine woningen tot 1.50 weekhuur. Dat is dus een bevestiging van de meening, dat wij, de overbevolking dezer woningen schattend, voor een groot deel op volwassenen alleen te rekenen hebben. Ook bevestigt het ons in de overtuiging, dat, dank zij het meewerken van kinderen, ook in de gezinnen die een zéér lage huur verwonen, deze niet allen buiten staat zullen bevonden worden, iets meer aan huur te besteden. 2°. Treft ons het zeer verklaarbaar verschijnsel, dat er een, hoewel niet ononderbroken, opklimming valt waar te nemen in t aantal gezinnen met kinderen van 15 jaar en daarboven, per huurgroep. Gaan wij het aantal meewerkende kinderen in de verschillende huurgroepen na, dan zien wij het volgende: ') Hieronder begrijp ik ook andere volwassenen, behalve de hoofden van het gezin. H IT TT R Aantal gezinnen met kinderen van 15 jaar en daarboven. 0.51—.075 13.3 °/„ 0.76—1.— 14 „ 1.01—1.25 27 „ I 1.26—1.50 32 „ I ' aller gezinnen tot een dezer " * 36 „ huurgroepen behoorend. 1.76—2.— 33 „ 2.01—2.25 36.7 „ 2.26—2.52 39 „ 2.51—2.75 45 „ Eigenaardig treft het, dat bij de woningen van 2—2.25 p. w. bijna hetzelfde percentage der gezinnen kinderen van 15 jaar en daarboven in hun midden hebben, als die van 1.51—1.75 p. w. Ik geloof niet ver bezijden de waarheid te zijn, wanneer ik de meening uitspreek, dat het hoog percentage bij de gezinnen der laatst genoemde groep wijst op zeer slechte woonverhoudingen aldaar. 3°. Het groot aantal gezinnen bestaande uit 8 en meer personen met kinderen boven 15 jaar. Gezin Aantal gezinnen Waarvan met idem bestaande uit met klnderen " ~ :S en . 0 I 3 en personen. boven la jaar. meer_, 1 2 meer absoluut, relatief, j absoluut. j relatief. 8 149 62«/„ 49 1 56 44 34.3 I 37 6 29.1 9 104 64 „ 34 32 38 32.8 30.8 36.4 10 62 74 „ 16 20 26 25.8 32.2 42 11 i 25 83 „ | 6 4 15 24 16 60 12 ; 21 ; 91„ | 3 1 17 14.3 4.7 | 80 Voor verdere bijzonderheden zie men tabel X. Dan kwam het mij cok niet onbelangrijk voor, om van de vakken, die zoo bijzonder sterk in de meerderheid zijn, te weten, hoeveel kinderen van 15 jaar en daarboven de gezinnen tellen. Het antwoord op die vraag geeft de volgende tabel TABEL XI. Vakken. Aantal kinderen van 15 jaar en daarboven. Sjouwers. Vrouwen. Venters. Zonder. ^i'kke'n HUUR. 1 2 8 of moor. 1 !1 3 of moor. i 2 meer. 1 2 :i of moor. 1 2 Of meer. tot 1.50 1 — 1 - — — ' — 1 0.51—0.75 — 1 — — 3 I 2 — — —! — 1 1 — 1 0.76—1.— 5138 5 45331 — 1 5 3 2 1.01 — 1.25 J0 5 1 20 22 10 3 1 — 3 1 3 21) 11 5 1.26—1.50 27 15 0 33 35 8 7 10 6 6 5 6 48 36 22 1.51—1.75 13 9 5 17 17 20 1 9 ü 12 3 4 35 33 24 1.7G—2.— 15 12 8 18 35 17 10 9 8 14 0 9 54 45 21 2.01—2.25 9 4 2 9 5 17 0 7 12 10 2 7 31 25 10 2.26—2.50 6 ü 6 10 10 15 0 7 7 6 5 5 51 30 25 2.51—2.75 1 1,2 6 9 3 2 3 5 6 2 2 41 17 117 I I I i Uit deze tabel blijkt: 1°. Het groot aantal sjouwers met kinderen van 15 jaar en daarboven. Zooals uit tabel VIII blijkt, zijn er 470 gezinnen, waarvan het hoofd sjouwer is. Van deze gezinnen hebben 175 = 37 °0 kinderen van 15 jaar en daarboven. En dat wel in de volgende verhouding: per gezin 1 2 3 en meer Aantal kinderen van 15 aantal gevallen 87 54 34 jaar en daarboven „ ,, in °/0 50 °/0 31 °/0 19 °/0 Het groot aantal kinderen van 15 jaar en daarboven bij de gezinnen, waarvan een vrouw het hoofd is, is van minder belang, daar toch de verdienste van moeder en kinderen samen, meestal (hoewel volstrekt niet altijd) beneden mansverdienste blijft. 5 Tabel \ III toont aan, dat in 886 gevallen dezer afdeeling een vrouw hoofd van het gezin is. Van deze gezinnen hebben 362 = 41°/0 kinderen van 15 jaar en daarboven. En dat wel in de volgende verhouding: Aantal kind. van 15 lper gezi" 1 2 3enmeer jaar en daarboven. {»*■ gevallen 121 147 94 ' »• >n "0 33.4°o 40% 26.6 °/0 Bij de venters, die met 403 gezinnen op tabel VIII voorkomen, hebben 138 = 34% der gezinnen kinderen van 15 jaar en daarboven. kn dat wel in de volgende verhouding: Aantal kind. van 15 I pC'' ëezm 1 2 3 en meer ■ ju aant. gevallen 42 49 47 jaar en daarboven. s | „ „ in % 30.2% 35.5% 34.3% Bij degenen zonder beroep op tabel VIII voorkomende met 519 gezinnen, hebben 121= 23.3 % kinderen van 15 jaar en daarboven. Aantal kind. van 15 fper gezin 1 2 3enmeer jaar en daarboven. ) aant' ge* allen ->J -1 38 ( .. in V 48.7% 20" o 32.3 °/0 Tezamenvattend alle andere beroepen in deze afdeeling kom ik tot een bedrag van 2020 gezinnen. Van deze hebben 628 — 31 % kinderen van 15 jaar en daarboven. En dat wel in de volgende verhouding: Aantal kind. van 15 f' C1 ^t z'n ' - 3 jaar en daarboven. aant' gCvallen 295 200 133 ( „ „ in"/0 47 % 31.8% 21.2% Voor verdere bijzonderheden zie men tabel XI. Thans aan het einde gekomen van de bespreking der verschillende afdeelingen, voel ik de noodzakelijkheid een kort resumé te geven van wat de voorafgaande cijfers ons te zeggen hebben. Ten eerste besluit ik, uit wat mij bleek uit de verschillende tabellen, dat de gezinnen die wonen in woningen tot 0.75 weekhuur bijna „quantité négligeable" zijn. Bij de schoolrapporten komt 1 geval voor, bij de Algem. bedeelden 25, bij de Israëlietische Armen 27, bij de rapporten van Liefd. n. Vermogen 62 gevallen. Tezamen uitmakend ruim 1 °/0 der onderzochte gevallen. Ten tweede, dat de woningen van 0.76—1.— weekhuur verreweg voor 't meerendeel bewoond worden door zeer kleine gezinnen. Hierop zijn helaas treurige uitzonderingen. Bij de gezinnen, die kosteloos onderwijs voor hun kinderen ontvangen, hoewel ze niet bedeeld zijn, vindt men 1.25 °/0 woningen die, 0.76—1.— aan huur doende, door 5 en meer personen bewoond worden; bij de Algem. bed. 0.35 % ; bij de gez. van L. n. V. 1.2 °0 bij de Isr armen 0.46 °/0 die in 't zelfde geval verkeeren. Toch maken zij, door hun betrekkelijk klein aantal, ons grootste bezwaar niet uit. Ten derde, dat onze ernstige zorg begint bij woningen boven 1.— weekhuur. Die kunnen we niet weglaten uit onzen nieuwen bouw zonder aan de eene zijde dakloozen te maken, aan de andere zijde verwarring, overbevolking en kostgangers te brengen in andere woningen. Wel kunnen wij ook bij deze woningen voor een zéér groot deel rekenen op kleine, vaak zeer kleine gezinnen, vooral tot een weekhuur van f 1.25, maar er zullen ook zéér veel gezinnen met kinderen naar woningen van dien prijs vragen. Mijn vaste overtuiging is het echter, dat wij het aan armenzorg zullen moeten overlaten, onze duurdere woningen onder het bereik te brengen van hen, die niet meer dan f 1.25 p. w. betalen kunnen. Men trachte niet in een zóó beperkte woonruimte als men, ook onder de gunstigste omstandigheden, in de oude stad voor f 1.25 kan aanbieden, voor den kostenden prijs plaats te vinden voor gezinnen met kinderen. Ten vierde, dat dit laatste zeer zeker wel het geval moet zijn met woningen van f 1.50 en daarboven. Niet alleen uit alle hier verwerkte gegevens blijkt haar groot aantal, maar ieder, die onze Amsterdamsche woonverhoudingen kent, weet ook bij ervaring hoe veel behoeftige, maar niet armlastige gezinnen dezen huurprijs verwonen. Zal het mogelijk blijken, woningen voor gezinnen, dus woningen inet tenminste één groote kamer, waar gestookt kan worden, en met één of twee nevenvertrekjes te bouwen, zóó dat zij voor 1.50 huur p. w. verhuurd kunnen worden? Zoo ja, dan geloof ik dat verbetering met reuzenschreden mogelijk NASCHRIFT. Nu vóór het afdrukken dezer brochure verschenen zijn „de Uitkomsten der Woningstatistiek", kan ik niet nalaten, nog met een enkel woord de aandacht te vestigen op deze zoo bijzonder belangrijke uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zij bevat de gegevens, verzameld ter gelegenheid van de algemeene Volkstelling, gehouden op den 31 sten December 1899. Een enkele cijfergroep scheen mij van zooveel belang, voor het door mij behandelde onderwerp, dat ik deze hier nog even wil vermelden. Voor Amsterdam bleek het totaal der één-kamer-woningen te zijn 22359. Van deze waren bewoond door personen: 1 2 3 4 5—6 meer dan 6 6942 5068 3130 2315 3004 1900 Een gemiddeld dus van 3 personen per vertrek. I IHHUHHHUIIflMMHMHIMtfHHi