□ 341 C 841 C HET NIEUWE BOEK DER UITVINDINGEN. Het Nieuwe Boek der Uitvindingen Naar de Duitsehe Uitgave bewerkt DOOR H. C. GROSJEAN, Leeraar aan de Technische School t<» Amsterdam. TWEEDE DEEL. al** Met t>50 afbeeldingen tnssehen den tekst en vele afzonderlijke pronte platen. I A. W. SIJTHOFF. LEIDEN. typ. a w. sijthoff te leiden De eleetriciteit, toegepast in de nijverheid. et begin dor negentiende eeuw had zich gckcnmorkt door de verbetering en de algemeeno invoering der stoommachine, het midden van die eemv zag do ontwikkeling van het verkeer te land en to water als oon gevolg daarvan en de overlieerschende invloed van dezo twee verschijnselen op technisch gebied, waardoor oerst do nijverheid, zooals wij dio kennen, geboren word, deed aan die eeuw den naam, nu eens van <10 eeuw van uen bioohj, dan dien van het verkeer geven. Voor de laatste 10 of 15 jaren van dio eeuw was evenwel nog do belangrijkste uitvinding bewaard gebleven: de onderwerping van een andere natuurkracht, waarvan hot bestaan reeds eeuwen bekend was, aan de eischon van bedrijf en verkeer, van de eleetriciteit. Hoowel wij over den geheelen omvang van do wijzigingen, dio de toepassing dezer natuurkracht in het dagelijksch leven zal veroorzaken, nog slechts verwachtingen kunnen koesteren, is, hetgeen wij reeds hebben mogen waarnemen, voldoende 0111 ons recht te geven, die vei wachtingen zeer hoog te spannen. Do invloed van telegraaf en telephoon alleen is reeds zóó groot, dat een uitwijden daarover hier ten eenenmale overbodig is; wij kunnen ons, zonder dio hulpmiddelen, geen verkeer meer denken. Kleine doipen en landstadjes, die 30 jaar geleden op zeer gebrekkige wijze met petroleumlampen werden verlicht, genieten het olectrisch licht, dat menige grootere stad hen benijdt. Een stroom, die hoog in het gebergte onopgemerkt vloeide, brengt nu door middel van oen paar draden een fabriek, die op eenigo K.M. afstand is gelegen, in beweging. Belangrijke scheikundige werkingen, dio vroeger slechts op kleine schaal in het laboratorium met groote moeite tot stand werden gebracht, ontstaan nu op groote schaal, bij massa's tegelijk in fabrieken door den electrischen stroom. Wjj kunnen in dit' boek onmogelijk alle uitvindingen, waardoor de electriciteit een onmisbaar hulpmiddel in de industrie is geworden, beschrijven en de waarde daarvan doen uitkomen. In deze af deeling zullen wij slechts den meest directen invloed aangeven, de voornaamste toepassingen van de electriciteit op de industrie, vooi zoovei dio niet in het voorgaande reeds zijn genoemd of 111 het volgende nog zullen worden aangeroerd. Wij zullen dus over de elcctrotechniek spreken. Als wij dat vak noemen, dan denkt men steeds aan een firma, dio meer dan eenigo andere aan de ontwikkeling daarvan heeft meegewerkt, aan Siemens en Halsko. Wat de beteekenis op de wereldmarkt betreft, hebben eenigo ïousachtige ondernemingen van den laatsten tijd een hoogeren rang weten in te nemen, toch 'heeft geen enkele van deze, zooals Siemens en Halske, de ontwikkeling van ieder onderdeel van den nieuwen tak van industrie, met evenveel belangstelling gevolgd. Deze firma heeft steeds in de eerste plaats slechts den vooruitgang van de electro- techniek op 't oog gehad, eerst in de tweede treedt zij als koopman op en de roem, van deze richting aan de door hem gestichte zaak gegeven te hebben, zal steeds aan den naam Werner von Siemens verbonden blijven. Een geschiedenis van die zaak kan bijna als een geschiedenis der electrotechniek gelden. Op het landgoed Lenthe in Hannover werd Werner Siemens den 13den December 1816 geboren. In de hoogere militaire scholen te Maagdenburg en te Berlijn werd zyn neiging voor technische zaken opgewekt en ontwikkeld, werd z\jn geest in de richting van het ingenieursvak geleid. Zijn eerste uitvinding op electrotechnisch gebied was de afscheiding van metallisch goud uit een onderzwaveligzure goudoplossing, door middel van den galvanischen stroom, het proces dus, dat w\j het galvanisch vergulden noemen. Deze uitvinding werd in 1841 gedaan en verschafte hem de middelen voor verder onderzoek en verdere proefnemingen. Eenige jaren vroeger, in 1880, was door den Amerikaan Morse do schi'ijftelegraaf uitgevonden, waardoor een geheele omwenteling in het telegraphisch verkeer werd teweeggebracht, en dezo twee zaken gaven den stoot tot de oprichting van de fabriek van Siemens en wees de werkzaamheid van den jongen artillerieofficier den weg aan, waarop rlio rlo maacta rocnlfaton Fig. 1. werner von Siemens. konde behalen.Siemensbracht verbeteringen aan in het telegraafsysteem van Morse en vond zelf een wyzertelegraaf uit; hij legde bijna alle Duitsche en verscheidene buitenlandsche, o. a. Russische, telegraaflijnen aan, waardoor aan zijn zaak een gezonde financieole basis verzekerd werd. Vervolgens wijdde hij zich, in gemeenschap met Engelsche huizen, aan het overzeesclie telegraafwezen waarin ook, zoowel door hem, als door zijn broeder Wilhelm, wiens naam in dit boek herhaaldelijk in verband met andere vakken is genoemd, een menigte, zoowel wetenschappelijke als practische, verbeteringen werden aangebracht. Ongeveer in het midden der 19de eeuw ontstonden de beroemde magneet-electrischo machines en kort daarop de electrische booglamp, welke beide artikelen evenwel in het begin meer als wetenschappelijke curiositeiten werden beschouwd dan als toestellen, die practische waarde bezaten. In de magneetelectrische machines bevindt zich een spiraalvormig gewonden draad of een aantal van zulke draadspoelen, welke in een snel ronddraaiende beweging worden gebracht, terwijl zij door de polen van een aantal stilstaande stalen hoefmagneten zijn omvat. Door het afwisselend naderen tot en verwijderen van die polen worden galvanische stroomen in de draadspoelen, waarvan de windingen zóó verbonden zijn, dat zij als ééne doorloopende winding zijn op te vatten, opgewekt. Deze stroomen duren wel is waar zeer kort en loopen achtereenvolgens in tegengestelde richting, maar spoedig werd het middel gevonden, om die afwisselend gerichte stroomen tot een, steeds in dezelfde richting voortloopenden stroom, te verbinden. Het toestel, waardoor dit doel bereikt wordt, draagt den naam van den commutatór. Behalve dat het aan de stroomen een constante richting geeft, dient het tevens om, door middel van de collectorborstels, den stroom uit de ronddraaiende spoelen over te nemen en te brengen in de geleiding buiten het toestel, die daardoor de zetel van een constanten stroom wordt. Door Siemens werd in 1857 in het beginsel, waarop deze machine berust, een geheele wijziging gebracht. Hu plaatste op de as, die tusschen de polen der hoefmagneten doorloopt, een stuk week ijzer, dat daardoor tot een magneet wordt. Op die weekijzeren kern, en behoorlijk daarvan geïsoleerd, werd de draad in do richting van de as gewonden. Wordt nu de as met de kern en met de draadwinding tusschen de magneetpolen rondgedraaid, dan wekt de afwisseling van het magnetisme in de kern, die met elke halve omdraaiing plaats vindt, zeer krachtige inductiestroomen in de windingen op. Sedert die uitvinding spreekt men van den Siemens' cylinder-inductor welke in alle magneetelectrische werktuigen, die b. v. nog steeds voor spoorwegsignalen worden gebezigd, wordt toegepast. De electrische booglamp was door Davy uitgevonden en was een toepassing van den lichtboog, die zich tusschen twee naar elkander gekeerde koolspitsen vormt, welke in de geleiding van een kraclitigen electrisclien stroom zijn geplaatst. Door Foucault en Dubosq was die lamp in 1848 zoover volmaakt, dat men toen reeds begon met ze, in verband mot do toenmalige magneetelectrische toestellen, op vuurtorens te gebruiken. De verbeteringen, welke die lamp tot het toestel maakten, dat wij tegenwoordig kennen, danken wy wel is waar niet aan Siomens zelf, maar aan Hefner Alteneck, een zijner bekwaamste ingenieurs, die zijn uitvinding om zoo te zeggen onder de oogen van Siemens tot stand bracht. Hiermede waren de beide grondslagen voor do moderne electrotechniek: de omzetting van mechanischen arbeid in electrisclien stroom, en het opwekken van licht door dien stroom, gelegd. Toch waren de stroomen, die mon vermocht op te wekken, nog betrekkelijk zwak, en men was daarbij »an de zeer kostbaro staalmagneten gebonden. Het middel 0111 stroomon van bijna onbegrensde intensiteit op te wekken danken wij ook aan Siemens. Dat middel berust op het door hem in 1867 ontdekte dynamo-electrische principe, dat wij in de volgende afdeeling zullen verklaren. Bijna onmiddellijk nadat dit was ontdekt, werd het in de practijk toegepast, waarmede een uitvinding was tot stand gebracht, welke zeer waarschijnlijk in beteekenis met die van de stoommachine en van de locomotief overeenstemt en Siemens zelf zag het belang ervan onmiddellijk in. „De techniek bezit nu de hulpmiddelen," zegt hü in een memorie, „om overal, waar arbeidsvermogen disponibel is, electrische stroomen van willekeurige intensiteit op een gemakkelijke en goedkoope wijze op te wekken." Later op een vergadering van natuuronderzoekers te Baden-Baden werkte hij dit denkbeeld verder uit. „Er is geen overmaat van verbeeldingskracht voor noodig, om zich een toekomst te denken, waarin de menscliheid de kolossale hoeveelheid arbeid, die in de warmte, welke de zonnestralen naar do aarde zenden, begrepen is, in electrischen stroom zal omzetten, en h\j den door de natuur opgestapelden voorraad kolen zal kunnen missen." De dynamomachine is de inleiding tot de moderne electrotechniek, die nieuwe industrieën heelt geschapen en oude geheel heeft gewijzigd. De opwekking der electrische stroomen en de electrische centralen. Hoewel wij in het volgende ons geheel zullen houden buiten beschouwingen over de meestal aangenomen meeningen betreffende de natuur van den electrischen stroom en ons wenschen te bepalen tot de rol, die de electriciteit in de industrie vervult, moeten w\j toch de wijze, waarop de dynamomachine, dat universeele middel van den tegenwoordigen tijd om electrischen stroom op te wekken, weikt, met korte woorden verklaren. Bij liet bespreken van de machines voor dit doel zijn wij gebleven bij ien cylinderinductor van Siemens, fïg. 2, maar tusschen hem en de eigenlijke dynamo bevindt zich nog een verbindingslid, de electromagneetmachine van Wilde, en den overgang van den inductor van Siemens tot dit toestel moeten w\j als oven gewichtig beschouwen als dien van dit laatste tot de eigenlijke dynamo. De machine van Wilde is in tig. 3 voorgesteld. Zij maakt den indruk van oen zeer groote machine met een Siemens cylinderinductor, maar de polen, waartusschen deze laatste ronddraait, zyn niot die van een rij van staalmagneten, maar behooren tot een electromagneet. Deze laatste bezit een veel grootor magnetisch moment dan de staalmagneten; het gevolg is natuurlijk, dat een veel sterkero electrische stroom wordt opgewekt. De stroom, dien het magnetisme in den electromagneet opwekt, ontstaat Fig. 2. Cylinder-inductor van Siemens. dooi' middel Van een klein toestel met stalen hoefmagneten, dat boven op de verbindingsplaat van don electromagneet is geplaatst. Doze magnetiseerende stroom levert een 30- tot 40-maal zoo groote magneetkracht als de stalen magneten bezitten en dus is de geïnduceerde stroom ook veel krachtiger. De verbetering, door Siemens aangebracht, is nu hoogst eenvoudig. Hij wist, hetgeen trouwens door de natuurkunde wordt geleerd, dat ieder stuk week ijzer, dat door een stroom is gemagnetiseerd, na het ophouden van dien stroom niet al zijn magneetkracht verliest, maar iots daarvan terughoudt. Al is die hoeveelheid blijvende magneetkracht nu ook slechts een spoor, toch moet die, zoo redeneerde Siemens, voldoende zijn om hot proces op te wekken. Hij verbeterde zijn cylinderinductor, vooral in dit opzicht, dat hij hem een veel grootere middellijn gat en van oen grooter getal windingen voorzag, en liet het zoo gevormde trommelanker draaien tusschen de poolstukken van een stel electromagneten. De wikkelingsdraden van deze laatste maakten een deel uit van de draadgeleiding, waarin do van den commutator genomen stroom werd gebracht, zoodat het eerste, wat die stroom te doen heeft, is, de magneetkracht in de electromagneten op te wekken. Do inductor, bij deze machines het anker en naar z\jn vorm hot trommelanker genoemd, werd tusschen do polen rondgedraaid en de verwachting van Siemens werd verwezenlijkt. De geringe hoeveelheid magnetisme, in het week ijzer aanwezig, was voldoende om een zwakken stroom op te wekken; deze stroom, om de electromagneten geleid, versterkte het magnetisme, waardoor de stroom ook weer krachtiger werd en zoo bereikte de machine spoedig haar hoogste vermogen. Fig. 3. Electromagneetiiauchine van Wilde. Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen dat ook, vóórdat deze uitvinding in do pract(jk kon worden toegepast, heel wat practische bezwaren moesten zijn overwonnen. Do voordooien van het nieuwe systeem tegenover liet oude waren, dat er niet moer twee inductoren in beweging behoefden te worden gebracht en dat do stroomsterkte niet meer boperkt bleef door de onveranderlijke, betrekkelijk goringo magneetkracht dor staalmagneten en men dus veel krachtiger stroomen kon opwekken. Tusschen de jaren 1870 en 188o werden oen aantal verbeteringen in de nieuwe dynamomachines gepatenteerd. Deels waren die wel is waar liet gevolg van do bezwaren, die de oorspronkelijke constructie in do practjjk bleken aan te kleven, deels waren zij ook alleen als het uitvloeisol van de opgewekte concurrentie te beschouwen. Do bezwaren, die te overwinnen waren, waren werkelijk niet gering en konden alleen door de voortdurende samenwerking van uitstekende krachten worden overwonnen. Inzonderheid veroorzaakte het ronddraaiende anker veel moeite en last. Toen men stroomen van belangrijke intensiteit wilde opwekken, bleek zich de massieve kern van het anker, dat niet, zooals tegenwoordig, over de geheele oppervlakte met draadwindingen was bedekt, maar die windingen slechts in twee tegenover elkander staande gleuven droeg, door de snelle afwisseling van magneetkracht sterk te verhitten, zoodat de eerste dynamo's, die voor de opwekking van electrisch licht waren gebouwd, slechts onder voortdurende afkoeling door water konden werken. Deze fout werd belangrijk verbeterd door de uitvinding van het ringvormige anker door 1'accinotti, welke in het jaar 18(30 werd gedaan en waarvan door een modelmaker van de „Compagnie 1'Alliance" te Parijs, Gramme genaamd, een zeer verstandig gebruik werd gemaakt bij den bouw van dynamo's. Dit anker draagt zijn naam naar den vorm, welke die van een ring is, waaromheen een aantal van elkander geïsoleerde windingen liggen, die haar stroom aan den commutator of collector afgeven. Terwijl dus b\j den Siemens-inductor alle windingen aan den buitenkant van de kern liggen, liggen die b\j den ring van Grammo van buiten en van binnen. De dynamo's, volgens het beginsel van Gramme gebouwd, waren bruikbaarder dan die van Siemens, vooral ook omdat de kern van het anker van Gramme niet uit massief ijzer, maar uit van elkander geïsoleerde dradon was samengesteld, welke constructie de eerste geslaagde po ging was om de verhitting van het anker tegen te gaan. Siemens' dynamo werd naar aanleiding van de uitvinding van Gramme nu ook verbeterd; het resultaat van Fig. 4. Siemens' machine met trommelanker. (jje verbeteringen was de machine met trommelanker, die in fig. 4 is voorgesteld. Behalve dat hierin aan do poolstukken van den magneet een zeer eigenaardige gedaante is gegeven, waardoor de werking aanmerkelijk wordt verbeterd, is de voornaamste verandering, in het anker aangebracht dat het, in navolging van het ringvormigo anker, uit een aantal afzonderlijke lamellen is samengesteld, waaromheen de draad in rechthoekige windingen ligt, zoodanig, dat de oppervlakte van de kern daardoor geheel is bedekt. Het anker uit lamellen of dunne ijzeren platen, die door lagen papier van elkander geïsoleerd zijn, samen te stellen, is een uitvinding van don Amerikaan Weston; de eerste trommelankers bestonden, evenals de eerste ringankers, uit draden. Deze wijziging werkte de verhitting van het anker nog beter tegen en veroorzaakte een geringereu weerstand. Ongeveer in 1880 verscheen op dit gebied de Amerikaan Edison, wiens bekend laboratorium te New-York ongeveer vier jaren vroeger was opgericht en waarin reeds verscheidene uitvindingen waren gedaan, die wel is waar niet alle van evenveel beteekenis waren, maar die toch hadden gediend Edison's naam algemeen bekend te maken. Edison's dynamo is in fig. 5 afgebeeld en w\j merken daarin dadelijk op, dat de verbeteringen tegenover de andere machines niet, zooals by Vroegere, hoofdzakelijk op het anker betrekking hebben, maar integendeel op de magneten en hun bewikkeling. De magneten zijn tegenover den inductor \eel grooter dan vroeger, bezitten meer massa, en spoedig zag men de mogelijkheid in, ze daarom van gietijzer te maken. Aan de poolstukken werd een andere gedaante gegeven, zoodat zij zoo volledig mogelijk het anker omsloten en op deze w\jze werd de werking van de machine aanmerkelijk versterkt. In t algemeen streefde Edison er naar, de massa van het ijzer in de machine te vergrooten tegenover die van het koper, en het is to begrijpen, dat, toen dit gelukte, alle fabrikanten er op uit waren, hem op dien weg te volgen. Het is verder duidelijk, dat ieder van hen naar zocht, om daardoor zijn der patentwet te kunhieronder verschillende practische waarde belijk. Het is onmogelijk dynamo's, die op deze te geven; wij moeten deeling, dat alle denkbinding van anker en proefd en dat daarbij tijk ook alle mogelijke speciale verbeteringen machine onder de hoede nen stellen en dat waren, die werkelijk zaten, is slechts natuurhier alle soorten van wijze ontstonden, aan volstaan met de medebare wijzen van vermagneet werden bebleek, dat in de praconderlinge standen van die twee hoofddoelen konden worden toegepast. Wij moeten ons tevredenstellen niet veranderingen, die een blijvende waarde bleken te bezitten, aan to duiden, dus zulke machines te bespreken, die w(j eonigermate als standaardtypen hebben te beschouwen. Tot die veranderingen, welke sland hebben gehouden en ten slotte de meeste blijvende waarde bleken te bezitten, behoort die, welke bestaat in het vermeerderen van het getal magneetpolen-der machine en het zoodanig plaatsen van die polen, dat wij de machine daarom een binnenpoolmachine noemen. Alle oude dynamo's hadden slechts twee magneetpolen en wij hebben gezien, dat de richting van den stroom in de ankerwikkeling steeds omkeert, zoodra het anker uit den invloed van de eene pool in dien van de andere overgaat. Hoe sneller die overgang plaats vindt, zooveel to gemakkelijker kunnen de afzonderlijke stroomen tot een enkelen dooi den collector verzameld worden, zooveel te hooger is de stroomspanning en zooveel te grooter in 't algemeen de hoeveelheid arbeid, die de machines kannen leveren. Deze dynamo's bezitten bovendien tegenover de oudere het voordeel, dat zij met een veel geringer getal toeren per minuut kunnen loopen, en dit maakt het mogelijk, de as van de dynamo direct met die van den motor te koppelen, zoodat het tusschendru'fwerk vervalt. Dit systeem vindt men daarom in de electrische centralen van den jongsten tijd bijna uitsluitend vertegenwoordigd; slechts in de oudere ziet men de dynamo's nog door middel van riemen van uit do machine as in beweging gebracht. Voor kleine dynamo's moest de riemoverbrenging voorloopig behouden blijven; haar snelheid, 600 tot 800 toeren per minuut, is te groot voor directe overbrenging totdat de jongste tijd ons een aantal snelloopende stoommachines heeft opgeleverd, die ook dit bezwaar helpen overwinnen. In een vorige afdeeling hebben wij daarover reeds gesproken. Daar die machines evenwel minder economisch werken dan de groote, langzaam loopende, zijn voor groote dynamo's de laatste uitsluitend in gebruik. liet is duidelijk, dat in een dynamo mot zos polen de poolwisseling even snel plaats grijpt als in eenc met twee polen, dio driemaal zoo snel ronddraait en hierdoor is men ten slotte zelfs gekomen tot machines met 12 en 24 polen. In tig. 6 is een zoodanige direct gekoppelde (lvii;imn uit de werkplaatsen Fig. 6. Direct gekoppelde twaalfpolige dynamo van de Va!l do ,, AllgeilieinO Llcctl izit.its „Mig. Eiectr. Geseiischaft" te Berlijn. Gesellschaft" te Berlijn afge¬ beeld. De machine heeft twaalf polen, die aan den binnenomtrek van een zwaren ring van gegoten ijzer zijn bevestigd. Binnen de polen draait het anker, welks diameter in overeenstemming is met dien van den poolring, betrekkelijk langzaam rond; zijn as is direct gekoppeld aan die van eene verticale compound-machine. Bjj zeer groote machines worden tegenwoordig de inductor en de poolkrans omgekeerd, en wij krijgen dan binnonpoolmachines. De ijzeren ring met do daarop bevestigde polen draait dan rond binnen het stilstaande anker op welks binnenomtrek de windingen zijn aangebracht. Een zoodanige machine is in tig. 11 afgebeeld. Zooals wij reeds hebben opgemerkt, zijn de stroomen, die in de ankerdraden worden opgewekt, zeer kort van duur en van onophoudelijk afwisselende richting. Door middel van den commutator kan men ze in een constante richting brengen en men bereikt ditzelfde doel door de draden volgens een eigenaardige wijze te wikkelen zooals op het ringanker van Gramme is gedaan en waarmede de wikkeling van Siemens gelijkwaardig is. Bij een groot aantal toepassingen, die van den electrischen stroom worden gemaakt, is evenwel die onophoudelijke verandering van richting in geen enkel opzicht een nadeel, in 't bijzonder niet bij de electrische verlichting, en daar het gebruik van een comrautator steeds een oorzaak van arbeidsverlies is, heeft men voor verschillende doeleinden in den laatsten tijd wisselstroommachines gebouwd, die zich in principe van de gelijkstroommachines slechts onderscheiden door het gemis van den commutator. Daar die commutator het opwekken van zeer hoogo spanningen verhindert, worden overal, waar het om hooge spanning te doen is, en dat is steeds het geval waar door den electrischen stroom arbeidsvermogen over een grooten afstand zal verplaatst worden, wisselstroommachines gebezigd. In vorm en uitwendig voorkomen is daarom tusschen geldstroom- en wisselstroommachines ook bijna geen verschil op te merken. Oppervlakkig oordeelende, zoude men denken, dat bij het gebruik van wisselstroom de uitwerking van een stroom tesonsresaan wordt door dio van den volgenden. In sommige gevallen gebeurt Fig. 7. Wisselstroomdynamo met opwekkingsdynamo van Siemens en Halske. dit ook, en in 't bijzonder zou bij do toepassing in de chemie do uitwerking eener stroomimpulsie in oen bepaalde richting door de onmiddellijk daaropvolgende tegengestelde opgeheven worden. Voor do galvanoplastiek kan men dus slechts gelykstroomdynamo's gebruiken, terwijl om dezelfde reden wisselstroom niet in verband met accumulatoren kan gebezigd worden. Voor andere uitwerkingen, en in t bijzonder voor de olectrische verlichting, geldt dit evenwel niet; daarvoor is wisselstroom even goed te gobruiken. Wij hebben hierboven nog meegedeeld, dat do hooge spanning den wisselstroom zoo geschikt maakt om arbeid op verren afstand over te brengen; dit voordeel kon evenwel pas in vollen omvang benuttigd worden, toen hot gelukt was een deugdelijken wisselstroommotor te construeeren. Daar bovendien het gebruik van hooge spanning met groot gevaar verbonden is en leidingen, die zulke spanningen overbrengen, niet in bewoonde huizon kunnen gebracht worden, was wisselstroom eerst voor electrische verlichting geschikt na het uitvinden der transformatoren, waardoor stroom van hooge spanning wordt veranderd in zoodanige ». 2 van lage spanning. Do wisselstroom is natuurlijk niet geschikt een constant magnetisme in de electromagneten op te wekken; hierom heeft men bij een wisselstroomdynamo nog een kleine dynamo noodig, die een gelijkgerichten stroom opwekt, welke stroom in do magneetwikkeling wordt geleid. In tig. 7 zien w\j een wisselstroomdynamo met de opwekkingsdynamo, beide gebouwd volgons het principe van Siemens, afgebeeld. W{j zien, dat ook deze machine een zeer groot getal magneetpolen bezit. Wat wij niet kunnen zien is, dat uit den inductor do weekijzeren kern geheel is weggelaten, waardoor het opwekken van stroomen van hoogo spanning zeer wordt bevorderd. De fabriek van Siemens was ook do eerste, dio er too overging om do wikkelingen der inductorspoelen in eenige, geheel van elkander afgezonderde stroomgeleidingen te verdeelen, die ieder met een afzonderlijk stel sleepringen op do as waren verbondon, waardoor de stroom verdeeld kon worden. Do firma Ganz Go. to Buda-Pesth gaf in 1882 een middel aan de hand om do opwekkingsdynamo te laten vervallen. Daartoo werd een gedeelte van den hoofdstroom door een nevengeleiding afgetapt; door een commutator werd die wisselstroom tot een gelijkstroom gemaakt, die om de magneten werd gevoerd. Toch is dezo methode niet algemeen toegepast geworden, daar men in do opwekkingsdynamo het middel hooft erkend om do hoofdstroommachine op oen hoogst gemakkelijko wjjze te regelen. In do grooto electrische centralen spelen de wisselstroommachines een zeer groote rol, daar zij door do hoogo spanning eon aanmerke lijke besparing aan goleidingsmateiiaal mogelijk maken. In fig. 8 is een wisselstroommachine, geschikt voor het voeden van 1000 gloeilampen, voorgesteld. B\j dio machine wordt do stroom, dio de indnceerende magneten moet voeden, door een Grammering opgewekt, dio binnen in do machine op do gemeenschappelijke as is geplaatst. Do indnceerende magneten zijn aangebracht op het ronddraaiende wiel, terwjjl de inductorspoelen zich togen den binnenomtrek van den gegoten ijzeren ring bevinden; do stroom kan dus van vaststaande klommen worden afgenomen. Wjj hebben roods eonigo malen meegedeeld, dat do grooto betoekenis van den wisselstroom gezocht moet worden in do hoogo spanning, dio hjj toelaat. Do hoeveelheid arbeid, die een leiding kan overbrengen, wordt gemeten door het product van do stroomsterkto en do spanning. Do eersto bepaalt do dikte van don draad, die voor liet voortleiden van don stroom noodig is, wolko dikte, behalve met do stroomsterkto, ook nog toeneemt met do lengte van do geleiding, is dus do afstand tusschen twee punten, dio door oen electrischo geleiding zullen verbonden worden, zeer groot, dan kan men, bij een eenigszins belangrijk bedrag aan over to brengen arboid, slechts binnen practische grenzen voor do hoeveelheid geleidingsmateriaal blijven, als men do spanning zoo hoog mogelijk opvoert en do stroomsterkto vermindert en daarom wordt dat in do electrischo centralen steeds gedaan. Behalve dat de constructie oenor wisselstroommachine het opwekken van ltooge spanning beter toelaat dan dio eener gelijkstroommachine, omdat do wijze, waarop de inductor der eersto wordt omwikkeld, het gevaar van doorslaan der isoleering vermindert, laat bovendien slechts de wisselstroommachine het gebruik van hoogo spanning too, omdat slechts in den wisselstroom do boven reeds genoemde transformatoren zijn te gebruiken, waardoor stroom van hoogo spanning in lage spanning wordt omgezet. Gelijkstroomtransformatoren bestaan er tot op heden niet. In beginsel bestaat de transformator oenvoudig uit oen inductie-apparaat, dat is samengesteld zooals dat, hetwelk naar Ruhmkorff is genoemd Wij vinden daarin tweo klossen, ieder mot een draad omwonden en welko twee klossen elkander omgeven. De winding van den eenon is kort en dik, die van den anderen zeer dun en lang. Wordt in de eerste winding een wisselstroom van betrekkelijk lage spanning, zooals bv. een wisselstroommachine dien levert, gezonden, dan wordt Fig. 8. Stoomlichtmachine (wisselstroom) vun Ganz & Co., tot voeding van 1000 gloeilampen. van lage spanning. De wisselstroom is natuurlijk niet geschikt een constant magnetisme in de electromagneten op te wekken; hierom heeft men b\j een wisselstroomdynamo nog een kleine dynamo noodig, die een gelijkgerichten stroom opwekt, welke stroom in de magneetwikkeling wordt geleid. In fig. 7 zien w;j een wisselstroomdynamo met de opwekkingsdynamo, beide gebouwd volgons het principe van Siemens, afgebeeld. Wij zien, dat ook deze machine een zeer groot getal magneetpolen bezit. Wat wij niet kunnen zien is, dat uit den inductor de weekijzeren kern geheel is weggelaten, waardoor het opwekken van stroomen van hooge spanning zeer wordt bevorderd. De fabriek van Siemens was ook de eerste, die er toe overging om do wikkelingen der inductorspoelen in eenige, geheel van elkander afgezonderde stroomgeleidingen te verdeelen, die ieder met een afzonderlijk stel sleepringen op de as waren verbonden, waardoor de stroom verdeeld kon worden. De firma Ganz & Co. te Buda-Pesth gaf in 1882 een middel aan de hand om de opwekkingsdynamo te laten vervallen. Daartoe werd een gedeelte van den hoofdstroom door een nevengeleiding afgetapt; door een commutator werd die wisselstroom tot een gelijkstroom gemaakt, die om de magneten word gevoerd. Toch is deze methode niet algemeen toegepast geworden, daar men in de opwekkingsdynamo het middel heeft erkend om de hoofdstroommachine op een hoogst gemakkelijke wijze te regelen. In de groote electrischo contralen spelen de wisselstroommachines een zeer groote rol, daar zij door de hooge spanning een aanmerkelijke besparing aan geleidingsmateriaal mogelijk maken. In fig. 8 is een wisselstroommachine, geschikt voor het voeden van 1000 gloeilampen, voorgesteld. Bij die machine wordt do stroom, die de induceerende magneten moet voeden, door een Grammering opgewekt, die binnen in de machine op de gemeenschappelijke as is geplaatst. De induceerende magneten z\jn aangebracht op het ronddraaiende wiel, terwjjl de indnctorspoelen zich tegen den binnenomtrek van den gegoten ijzeren ring bevinden; de stroom kan dus van vaststaande klemmen worden afgenomen. Wij hebben reeds eenige malen meegedeeld, dat do groote botoekenis van den wisselstroom gezocht moet worden in de hooge spanning, die h\j toelaat. De hoeveelheid arbeid, die een leiding kan overbrengen, wordt gemeten door het product van de stroomsterkte en de spanning. De eerste bepaalt de dikte van den draad, dio voor het voortleiden van don stroom noodig is, welke dikte, behalve met do stroomsterkte, ook nog toeneemt met do lengte van de geleiding. Is dus do afstand tusschen twee punten, die door oen electrische geleiding zullen verbondon worden, zeer groot, dan kan men, b\j een eenigszins belangrijk bedrag aan over te brengen arbeid, slechts binnen practische grenzen voor de hoeveelheid geleidingsmateriaal blijven, als men de spanning zoo hoog mogelijk opvoert en de stroomsterkte vermindert en daarom wordt dat in do electrische centralen steeds gedaan. Behalve dat de constructie eener wisselstroommachine het opwekken van hooge spanning beter toelaat dan die eener gelijkstroommachine, omdat de wijze, waarop de inductor der eerste wordt omwikkeld, het gevaar van doorslaan der isoleering vermindert, laat bovendien slechts de wisselstroommachine het gebruik van hooge spanning toe, omdat slechts in den wisselstroom de boven reeds genoemde transformatoren zyn te gebruiken, waardoor stroom van hooge spanning in lage spanning wordt omgezet. Gelykstroomtransformatoren bestaan er tot op heden niet. In beginsel bestaat de transformator eenvoudig uit een inductie-apparaat, dat is samengesteld zooals dat, hetwelk naar Ruhmkorff is genoemd Wij vinden daarin twee klossen, ieder mot een draad omwonden en welke twee klossen elkander omgeven. De winding van den eenen is kort en dik, die van den anderen zeer dun en lang. Wordt in de eerste winding een wisselstroom van betrekkelijk lage spanning, zooals bv. een wisselstroommachine dien levert, gezonden, dan wordt Fig. 8. Stoomlichtmachine (wisselstroom) van (Janz & Co., tot voeding vuil 1000 gloeilampen. daardoor in don dunnen draad eon stroom geïnduceerd, die, al naar gelang de verhouding tusschen de windingen is gekozen, tien- tot honderdmaal zoo hooge spanning heeft als do oorspronkelijke stroom. Dezo kan door een betrekkelijk dunnen draad gezonden worden naar de plaats, waar men hem wil gebruiken. De omgekeerde inrichting is ook mogelijk: de ooispronkeljjko stroom kan een zeer hooge spanning bezitten en deze treedt in den langen, dunnen draad van den inductor; in den korten, dikken draad wordt dan eon zwakkere stroom geïnduceerd. In dezen laatsten vorm werd do transformator oorspronkelijk slechts gebezigd, en het doel van het toestel was, ______ de zoo gevaarlijke hooge spanning, die b\j het gebruik van wisselstroom nog gevaarlijker schijnt te wezen dan bij het gebruik van gelijkstroom, niet in de huizen te brengen. In den laatsten tijd is evenwel do afstand, waarover door den electrischen stroom arbeid wordt verplaatst, ontzaglijk aangegroeid, en dit was slechts mogelijk door het brengen in do leiding van oen spanning, veel hooger dan door de machines geleverd kan worden, zoodat in die gevallen de spanning van de machine eerst door transformatoren op do verlangde hoogte, die met de voor de geleiding gekozen afmetingen overeenstemt, wordt verhoogd, tor\v(jl ton slotte aan do plaats van verbruik de spanning weer wordt verlaagd. In zulke gevallen maakt men dikwijls, als de spanningsverschillen zeer groot moeten zijn, van eenige transformatoren achter elkan- zich van den beginne af met wisselstroominstallaties hadden Fig. 9- Eleetrisehe geleiding met transformatoren, beziggehouden, wijdden natuurlijk al haar aandacht aan die transformatoren en brachten de constructie daarvan spoedig op een belangrijke hoogte en onder dezo fabrieken vooral die van Ganz & Co. te Buda-Pesth en van Westinghouso in Amerika. Evenals bij elko omzetting gaat ook in den transformator eenige arbeid verloren, maar het bedrag van dat verlies komt niet in vergelijking mot de besparing, door de geringe afmetingen van den geleidingsdraad verkregen. In den beginne achtte men hot noodig om, voor de omzetting van den stroom aan den ingang van de stad of het dorp dat verlicht zoude worden, een afzonderlijk station voor dit dooi op to richten; tegenwoordig brengt men zonder eenig bezwaar den hooggespannen stroom in de plaats zelve en plaatst op do masten, die den draad dragen, kleine transformatoren, waaruit de secundaire draad zijn oorsprong neemt en zich naar de huizen vertakt Een zoodanige inrichting is in flg. 9 afgebeeld; op die wijze worden in Amerika door de Westhouse Cy. de lichtgeleidingen gewoonlijk aangelegd. Uit het voorgaande is reeds duidelijk, dat men zc ook dikwijls in de huizen aanbrengt, maar ze natuurlek zóó plaatst, dat de hooggespannen stroom zoo weinig mogelijk schade kan aanrichten. W}j hebben reeds opgemerkt, dat de wisselstroom eerst groote beteekenis verkreeg, toen men wisselstroommotoren, die met een hoog nuttig effect werken, had leeren construeeren. I)e uitvinding van den draaistroom en van draaistroommachines gaf den laatsten stoot aan deze toepassing en opende daarvoor een onafzienbaar veld. \V;j voegen hierbij, daar sommigen onzer lezers misschien niet volkomen het onderscheid tusschen een gewone dynamo en een motor kennen, do volgende verklaring, fn de eerste wordt door de beweging van een electrische geleiding door een magneetveld of omgekeerd, een electrische stroom opgewekt; die stroom wordt naar den motor geleid, welke evenals een dynamo is geconstrueerd. De stroom wordt in do inductorwikkelingen van die dynamo gebracht en brengt daardoor het magneetveld van deze in draaiing, waardoor arbeid verricht, weerstand overwonnen kan worden. Aan een draaistroommachine of dynamo is de inductorwikkeling in drie deelen verdeeld, zoodat gelijkwaardigo punten ton opzichte van elkander 120° zijn verdraaid. Dit geeft aanleiding tot drie wisselstroornen, dio, zooals men dat noemt, in phase verschillen. Is do eene stroom op z\jn maximum, dan is de tweede bezig aan te groeien, de dordo af te nemen. Het is niet bekend, aan wien men eigenlijk de ontdekking van het draaistroom-principe verschuldigd is; het waarschijnlijkste is, dat dio eer aan den Amerikaanschen ingenieur Tesla toekomt. Voor do ontwikkeling van het systeem hebben zich vooral de Zwitsersche fabriek „Oerlikon" en de ingenieur dor „Allgemeine" te Berlijn, von Dobrowolski, verdiensteltjk gemaakt. Een draaistroommachine van deze laatste maatschappij wordt in flg. 10 voorgesteld. Wij kunnen do mannen, die in do berekeningen, welke tot de constructie van draaistroommachines aanleiding hebben gegeven, zoo grooto scherpzinnigheid aan den dag hebben gelegd, natuurlijk niet op den voet volgen; wij moeten volstaan met do werkingen van den draaistroom en zjjn voordeden tegenover het oudo systeem aan te duiden en zoo mogelijk te verklaren. Een draaistroom, ook wel driephasenstroom gonoemd, wordt, zooals reeds is gezegd, aan den inductor van een enkele machine opgewekt, door een eigenaardige verbinding der spoelen, waardoor drie afzonderlijke stroomen ontstaan, maar waartusschen toch een zekere betrekking aanwezig is. Wij zouden verwachten, dat hierbij, daar een stroom steeds twee leidingen noodig heeft, zes draden veroischt worden, en was dit werkelijk het geval, dan was het systeem voor de practijk te kostbaar. Het is daarom juist een zoo groot voordeel van het systeem dat, door de eigenaardige verbinding der stroomleiding, met slechts drie geleidingsdraden volstaan kan worden, en deze kunnen veel dunner genomen worden dan bij het gebruik van gelijkstroom mogelijk zoude zijn. Dat slechts drie draden noodig zijn, verklaren wij misschien het best door te zoggen, dat elke stroom de twee andere draden als retourgeleiding bezigt en dat do geleidingsdraden zoo dun kunnen genomen worden komt, omdat wij' den draaistroom, evenals den gewonen wisselstroom, door transformatoren op een bijna willekeurig lioogo spanning kunnen brengen. Ten slotte is de verschuiving der phasen in de stroomgeloiding oorzaak dat een motor, die door oen draaistroom wordt gedreven, even goed als een gelijkstroommotor onder de meest verschillende belastingen aanloopt en werkt, terwijl een gewone wisselstroommotor, zelfs bij de beste constructie, groote neiging bezit om te blijven staan, als do belasting niet juist in overeenstemming met den drijvenden stroom is. Do wisselstroom werkt op den motor ongeveer zooals een kracht door middel van een drijfstang op een kruk; in den dcoden stand, dien w\j kunnen vergelijken met ' het oogenblik, waarop de stroom van richting verandert, loopt de motor niet aan. Als wij deze vergelijking uitstrekken tot een draaistroom, dan vinden wij daarin overeenkomst met een as, waarop drie krukken zijn aangebracht, welke onderling hoeken van 120° insluiten, en wij weten, dat zulk een as bijna altijd, welken stand zij ook inneemt, aanloopt. In de electrotechniek drukt men dit uit door te zeggen, dat de draaistroom een draaiend magneetveld doet ontstaan. Een motor, voor gewonen wisselstroom ingericht, moet zóó geregeld worden, dat de stroom, dien hij, als dynamo werkende, zou opwekken, op dezelfde oogenblikken van richting verandert als do stroom, die den motor moet drijven. Hiertoe wordt de hulp van Fig. 10. Draaistroom dynamo van de „Allgemeine Electrizitftts-Gesellschaft", te Berlijn. een aantal toestellen vereischt: van een opwekkingsdynamo, van een accumulatorenbatterij, van een synchronisator, van een weerstandsbank om den motor langzamerhand te belasten, hetgeen alles wel is waar geen bezwaar is, wanneer een groote hoeveelheid arbeid door één motor wordt ontvangen, maar waardoor het gebruik van wisselstroommotoren daar, waar de arbeid over een groot getal kleine motoren wordt verdeeld, onmogelijk is. Al die toestellen zijn bij het gebruik van draaistroom overbodig. Ten slotte missen w(j bij de draaistroommotoren den commutator met de borstels, die vonken doen ontstaan en een oorzaak van belangrijke slijtage zijn. Voorbeelden van het gebruik van gelijkstroom, van wisselstroom en van draaistroom zullen wij later ontmoeten. Wij zullen nu, nadat wij de middelen, waardoor electrische stroom wordt opgewekt, hebben beschreven, een kijkje in een electrische centrale gaan nemen en eens trachten na te gaan van welke hulpmiddelen het bedrijf in die inrichtingen gebruik maakt. Eerst in November 1882 opende Edison het electriciteitswerk in de J Pearlstreet te New-York, waaruit een aantal gloeilampen van stroom werden voorzien. Dit was het eerste centrale electrische station, als men ten minste eenige kleine inrichtingen, waaruit een reeks van booglampen werd gevoed, buiten beschouwing laat. Dat vanaf dat oogonblik de verbeteringen en uitvindingen op dit gebied elkander met reuzenschreden opvolgden, blijkt hot best uit de omstandigheid, dat op de tenloonstelling te Chicago in 1893 een der oorspronkelijke stoomdynamo's uit dat eerste electrische station - zij waren na do oprichting herhaaldelijk door betere vervangen - als een groote historische bijzonderheid fungeerde. Het onderscheid tusschen die toestellen 011 die, welke tegenwoordig hun plaats hebben ingenomen, is dan ook zeer groot. Het getal polen was natuurlijk slechts twee, maaide poolstukken hadden zóó groote afmetingen, dat voor ieder zes bewikkelde magneetkolommon noodig waren. In overeenstemming daarmede was natuurlijk do constructie van de inductortrommel. De verbeteringen, in den loop van tien jaren aangebracht, waren zóó groot, dat dio dynamo's met haar stoommachines, welke misschien in staat waren 1000 gloeilampen te voeden, evenveel ruimte innamen als een nieuwe dynamo met machine, die voor 5000 lampen voldoende sterkte bezat. Berlijn was de eerste stad in Europa, waar oen electrische centrale van eenige beteekenis ontstond. Oorspronkelijk heette do maatschappij, die deze onderneming aandurfde: „Deutsche Edison Gesellschaft", welke later den naam van „Allgemeino Electrizitüts-Gesellschaft" aannam. Tegenwoordig is zij in Europa, naast de firma Siemens en Halske, de grootste onderneming op electrotechnisch gebied. Zij had reeds vóór 1884 eenige kleine blokken woningen geheel onafhankelijk van elkander van electrisch licht voorzien en richtte in het bovengenoemde jaar do Berlijnsche Electriciteitswerken op. Deze waren oorspronkelijk slechts bestemd, om in do behoefte aan electrisch licht van eenige centrale gedeelten der hoofdstad te voorzien, en zij slaagden daarin zóó volkomen, dat hun levering van licht tegenwoordig gelijk is aan de helft van die dor Berlijnsche gasfabrieken, die op haar gebied weer tot de grootste ondernemingen behooren. De beginselen, waaruit de Berlijnsche electriciteitswerken zijn opgegroeid, waren natuurlijk klein en in de oudsto stations hebben do ondernemers, om met do snelle ontwikkeling dor techniek mede te gaan, de inrichting voortdurend moeten wijzigen. Als wij oen dezer oudsto stations, dat in de „Markgrafenstrasse", beschrijven, zooals het oorspronkelijk was en zooals het nu is ingericht, dan hebben wij daarmede te gel(jkor tijd het belangrijkste verschil tusschen de oude en do nieuwe types van electrische centralen aangegeven. Do machinekamer van het station in de „Markgrafenstrasse" was een tamelijk uitgestrekte ruimte, maar dio to golijker tijd zeer laag van verdieping was, waarin het oog door do overmaat van stoommachines, dynamo's, drijfriemen, electrische geleidingen en schakelborden geen regelmaat kon ontdokken. Door ieder van do zes stoommachines werden drie dynamo's van het toen ter tijd nieuwsto Edison-type door middel van riemen gedreven. In 't geheel vonden wij daar dus 18generatoren, die ieder 600 a 700 gloeilampen van stroom kondon voorzien. Zij werkten allo met dezelfde spanning en op dezelfde leiding, zoodat elke machine de andere kon ondersteunen of vervangen, 's Avonds word, naargelang de behoefte aan licht vermeerderde," de eene machine na de andere aangezet. Het uitoefenon van toezicht werd door het grooto getal machines zeer bemoeilijkt; do riemoverbrenging geeft tot storingen aanleiding, vooral daar, waar gelijkstroomdynamo's parallel moeten loopen, hetgeen alloen mogelijk is als zij precies dezelfde spanning geven. Hierom was het een groote verbetering, toen men begon met groote, meerpolige dynamo's te gebruiken, die direct door de stoommachines werden gedreven en die ieder een veel grooter getal lampen konden voedon. Zulke direct gedreven dynamo's van 300 tot 500 paardekracliten werden in de stations in de Markgrafenen in de Mauerstrasse spoedig naast de ouderwetsche machines opgesteld, en de Figr. 11. Draaistrooindynamo met stoommachine van 3000 paardekrachten op de tentoonstelling te Parijs in 1900. resultaten, die men er mede bereikte, waren zóó naar wensch, dat men tegenwoordig in alle groote electrische centralen op het vaste land van Europa heeft opgehouden, dynamo's, door riemen in beweging gebracht, te gebruiken; in Engeland en in Amerika heeft men daaraan langer vastgehouden. Tevens kan men opmerken, dat de afmetingen der dynamo's voortdurend gestegen zyn; de nieuwste, welke de „Allgemeine" voor haar Berlijnsche centralen heeft gebouwd, gebruiken 4000 paardekrachten. In fig. 11 is een dynamo met bijbehoorende stoommachine voorgesteld, die 3000 paardekrachten ontwikkelt. De machine is door Üorsig, de draaistroomdynamo door Siemens & Halske vervaardigd en het geheel was een der belangrijkste stukken op de Parijsehe tentoonstelling in 1 *NM), waar het aan de electrische verlichting meewerk!»'. I)e verticale stoommachine is bestemd om met 14 alm. stoomspanning te werken; zij is een triple-compound-machine en samengesteld uit vier cylinders: een hoogdruk-, een middelbare druk- en twee laagdrukcylinders. Op de tentoonstelling, waar «le beschikbare stoomspanning slechts 1(1 alm. bedroeg, ontwikkelde de machine ongeveer 2000 paardekrachten. Van de draaistroomdynamo is de magneetkrans in lig. 14 nog eens afzonderlijk voorgesteld; deze bezit 1~1 polen, die ieder 40 windingen van plat koperband, 4 mAl. dik en :23 mM. hoog dragen. Het totale gewicht van het koper, dat hiertoe henoodigd was, bedroeg 4(HM) K.(i. Evenals bij de meeste draaistroomdynamo's draaien de magneetpolen binnen den vaststaande» inductor rond, welke uil ijzeren platen, die ieder £ mM. dik zijn, is samengesteld en door het kolossale gegoten ijzeren huis wordl gedragen. De wikkeling van dezen inductor bestaat uil koperen staven, 7 mM. «lik en 44 mM. hoog en weegt 2400 K.(i. aan koper. < )p het eind der as zien wij de opwekkingsdynamo. Zooals de machine is afgebeeld vertoonde zij zich gedurende de laatste dagen der montage. In de stations der Berlijnsche electricileitswerken is men nu gekomen lot dynamo's van 3000 Kilowatt vermogen, die 4000 paardckrachtcu voor haar beweging vereischen. In de centrale „Moabit" komen acht zulke reuzenmachines en in „Oberspree" zelfs twaalf. Deze machines wekken draaistroom van hooge spanning op, die naar een aantal in de stad verdeelde tusschenstations wordt geleid, en daar door transformatoren eerst in stroom van lagere spanning en daarna in gelijkstroom wordt veranderd om geschikt te wezen voor liet gebruik van den voornaamsten afnemer, de electrische tram. Deze dynamo's worden weer door liggende machines gedreven, aan welk systeem steeds de voorkeur wordl gegeven, zoodra de beschikbare ruimte daartoe voldoende is. Moet een centrale binnen in een groote stad wórden gebouwd, dan is de ruimte zóó kostbaar, dat men meestal tot slaande machines zijn toevlucht moet nemen. Zeer dikwijls plaatst men dan de machines in een gelijkvloersche verdieping; daarboven worden, dikwijls in meerdere etages, de stoomketels opgesteld en nog hooger vindt men de stapelplaatsen voor de brandstof, waaruit zich die, aan de zwaartekracht gehoor gevend, naar de verschillende ketels verdeelt. Een zeer bekend voorbeeld van een op deze wijze ingerichte electrische centrale is die Ie New-Vork, welke stroom levert aan de electrische tram. De centrale, die ten dienste van de ..Third Avenue Bailroad ('>" wordt opgericht, heeft een rechthoekig grondvlak van ongeveer IN» M. lengte en 75 M. breedte, en daarin zullen zestien machines, die ieder 4500 paardekrachten zullen ontwikkelen, geplaatst worden met de (.H) bijbehoorende stoomketels. Een tweede zeer groote centrale is die van de „Metropolitan Slreet Kailway Cy". wiens net een uitgestrektheid bezit van 3fiO K.M. De opgewekte stroom heelt een spanning van frfiOOVolt; in de tusschenstations wordt die spanning eerst door drie achter elkander geplaatste transformatoren op 3f>0 Volt teruggebracht en daarna in een draaienden transformator in gelijkstroom van 550 Volt veranderd. Af en toe worden pogingen gedaan om die groote machines te vervangen door kleinere, voornamelijk dan, als men zoo goedkoop mogelijk wil construeeren. Men maakt dan gebruik van snelloopende machines, die natuurlijk in verhouding tot haar vermogen kleine afmetingen verkrijgen, hetgeen zoowel voor de stoommachine als voor de dynamo geldt. Zoo waren op de nyverheidstentoonstelling te Berlijn in 1896 door de „Allgemeine" dynamo's met stoommachine gekoppeld ingezonden, waarvan de as 360 toeren per minuut maakte. De opgewekte stroom van 110 Ampère had een spanning van 2800 Volt, zoodat het vermogen der machine 300 Kilowatt of ongeveor 400 effectieve paardekrachten bedroeg. Naar de toen gangbare afmetingen te oordeelen, zou men het vermogen op hoogstens 100 Kilowatt hebben geschat. Iedere machine bestond uit 3 hoogdruk en 3 daaronder geplaatste laagdruk-cylinders; de slaglengte was slechts 20 cM. De snelloopende dynamo met stoommachine, die in lig. 12 is afgebeeld, is wel is waar niet deze zelfde machine, maar toch eene van een overeenkomstig type. Daar, waar men de aanlegkosten zoo laag mogelijk wenscht te houden, is de vroeger beschreven stoom turbine misschien de aangewezen motor. Zij neemt uiterst weinig ruimte in en de snelheid der as is zoo groot, dat de snelstloopende dynamo's direct daarmede verbonden kunnen worden. Parson's stoomturbine wordt bv. gebruikt in de centralen te New-Castle, te Cambridge en in eenige te New York; die van Laval vindt men in verscheidene kleinere centralen in ons land, o. a. in het Westland, teBloemendaal, Veendam en Ede. Een zeer belangrijk middel om het vermogen eener electrische centrale te verhooien, is in de laatste jaren de accumulatorenbatterij geworden. Aan den accumulator, zooals die tegenwoordig wordt gebruikt, werd reeds in 1859 de gedaante J?'ig. 12. Snelloopende dynamo met stoommachine- gegeven, die wjj kennen; toch duurde hot tot het laatst der 19e laat- , . , , , ,, , . , , ste worden door electro- motoren in beweging gebracht. \ an de ketels worden asch en sintels langs mechanischen weg verwijderd. De 8 ketels zijn groote Steinmüller-ketels en het geheele vermogen der centrale bedraagt 5- tot (KH)lt paurdekrachten. Fig. 14 Magneetkrans, tevens vliegwiel van de draaistroom-dynamo van .'iOüO paardekrachten van Siemens en Halske van lig. 11. Na derhalve een beschrijving van de inrichting van verschillende centralen gegeven te hebben, is het goed, ook nog eenige woorden aan het bedrijf zelve te wijden. Dat dit bedrijf nog zoo eenvoudig niet is, blijkt voldoende uit het groot getal apparaten, die ieder op het juiste oogenblik bediend moeten worden, en welko gewoonlijk'aan een en hetzelfde voorwerp, het schakelbord, dat aan een dor wanden is opgesteld, zijn verbonden en dat aan groote centralen van bepaald reusachtige afmetingen is en waarop men onmogelijk zeer spoedig den weg vindt. Een zoodanig schakelbord is in fig. 15 zeer duidelijk voorgesteld. Als voornaamste toestollen Fig. 15. Schakelbord van de stedelijke electrische centrale te Aken. vinden wij daarop de stroom- en spanningsmeters, waarop men den arbeid, dien elke machine afgeeft, kan aflezen. De spanningsmeter wordt gewoonlijk aangeduid door de benaming Yoltmeter, en de toestand, waarin de wijzer van dat toestel verkeert, niet alleen op welk gemiddeld cijfer hij staat, maar vooral of hij in rust dan wel in beweging is, stelt den machinist in de gelegenheid, een besluit te trekken omtrent de wijze, waarop de bijbehoorende machine oogenblikkelijk is belast. Terwijl het zelfs bjj de eenvoudigste electrische installaties, waar door slechts één dynamo in de behoefte aan stroom moet worden voorzien, van belang is, dat steeds een constante spanning in het net wordt onderhouden, daar een te hoog opgevoerde spanning beschadiging van machines, leidingen en apparaten veroorzaakt, en daar bij te lage spanning er natuurlijk gebrek aan stroom is, is voor die gelijke spanning nog veel meer zorg te dragen, wanneer door verschillende machines hetzelfde net wordt gevoed. Wordt die zcrg verwaarloosd, dan is daarvan niet alleen een groot verschil in do belasting der afzonderlijke machines het gevolg, maar ook kan daardoor veroorzaakt worden, dat de electriciteit zich in een geheel verkeerde richting gaat bewegen; de dynamo, die de hoogste spanning levert, zendt de overmaat van stroom in de minder belaste en werkt ten opzichte van deze laatste als generator en die laatste dynamo werkt dan als motor op de bijbehoorende stoommachine. Verschillend zijn de middelen, die worden toegepast om deze gewenschte gelijkmatige spanning te onderhouden. Een eerste regel is, dat er altijd een overmaat van stroom beschikbaar moot wezen, en hetgeen daarvan voor het oogenblik niet gebruikt wordt, moet zoo lang door het inschakelen van weerstanden vernietigd worden, totdat het benoodigd is. Schijnbaar niet alleen, maar in werkelijkheid ook, is dit een verlies, een verspilling van arbeid, maar tot nog toe bezitten wij geen middel, om dit gebrek te verhelpen en het is niet zoo groot, dat daardoor de veel belangrijker voordeelen, aan 't gebruik van den eloctrischen stroom verbonden, worden te niet gedaan. Bij dynamo's met novensluiting, een systeem dat zeer veel gebruikt wordt, dient slechts een gedeelte van den hoofdstroom om, door middel van een dunnen draad, het poolmagnetisme op to wekken en men behoeft dan ook slechts in dat gedeelte een weerstand aan te brongen, om de stroomlevering der machines te verminderen, maar de spanning constant te houden. In dat goval heeft de vernietiging van arbeidsvermogen door ingeschakelden weerstand niet veel to boteekonen. Wanneer door de toenemende duisternis of door andere teekens aangegeven wordt, dat zeer spoedig do behoefto aan electrischen stroom grooter zal worden, moeten tijdig reserve-machines worden aangezet, opdat men gewapend zij tegen een plotselinge vermeerdering in 't verbruik. Hoe grooter de maohinel eenheden zijn en van do afmetingen hebben wij hiorboven iets gezegd — zooveel te meer arbeid moet tijdelijk door reguleerwoerstanden of op een andere wijze worden vernietigd, want het aanzetten van lampen, motoren, kook- of verwarmingstoestellen gebeurt niet zoo plotseling, dat daardoor onmiddellijk de geheele stroom van een dynamo, die 10 — 20000 lampen kan voeden, in beslag wordt genomen. Hierin ligt een goede grond, waarom zulke kolossale machines, als wij genoemd hebben, slechts in de allergrootste electrische centralen, zooals die van Berlijn, kunnen worden toegepast, terwijl in middelmatige installaties men steeds naast de groote machines van bv. 1000 paardekrachten, eenige kleinere zal zien opgesteld, die het mogelijk maken, het vermeerderen van den geleverden electrischen arbeid door achtereenvolgens aan- en afzetten van do kleinere machines meer gelijkmatig te doen plaats vinden. In een krachtige accumulatorenbatterij bezit de centrale, zooals w\j reeds opmerkten, steeds het beste middel tot regeling van do spanning, maar dit middel is slechts bij het gebruik van gelijkstroom toe te passen. Een zeer moeilijk oogenblik kan het in een olectriciteitswerk wezen, wanneer Fig. 16. Machine-stelplaats van de „Allgemeine Elektrizitats-Geselschaft" te Berlijn. over een groote stad op den laten namiddag van een helderen zomerdag plotseling een onweer trekt en op de straten ontijdig schemering, in de steeds schemerachtige winkels en kantoren duisternis veroorzaakt. Alles grijpt dan dadelijk naar de knoppen der electrische lampen en in de centrale moeten machine na machine, ketel na ketel in werking gebracht worden, om aan dezen aanval op de electrische leidingen weerstand to kunnen bieden. Natuurlijk zal de leider van liet werk van uit z\jn bureau voortdurend acht geven op den toestand, zoodat een zoodanige gebeurtenis hem niet ten eenenmale onvoorbereid kan overvallen. Steeds brandt in den reserveketel een zacht vuur en eenige spanning is daar aanwezig; in den anderen ligt de brandstof op de roosters gereed om aangestoken te worden en zy'n ook zeer spoedig op spanning en de machines worden achtereenvolgens in beweging gebracht. Met eenig overleg en als men over een doelmatige inrichting kan beschikken, gelukt het in de ongunstigste omstandigheden altijd aan redelijke eischen te voldoen. Do hierboven en in 't vervolg nog to beschrijven vooruitgang in de electrotechniek waaraan wij ook behoorlijk de aandacht gewijd hebben in die hoofdstukken, welke andere onderwerpen behandelden, geven een verklaring van het feit, dat de electro-technische industrie in de laatste 10—15 jaren zich ontwikkeld heeft als geen andere, zoodat eigenlijk niets in de technische beweging van den jongsten tijd daarmede is te vergelijken. Het moet erkend worden, dat Duitschland op dit gebied de kroon spant en dat in de tweede plaats de Vereenigde Staten van Noord-Amerika moeten worden genoemd. De „Allgemeine Elektrizitats-Gesellschaft", die voor ongeveer 20 jaar uit uiterst kleine beginselen is ontstaan, werkt nu met een kapitaal van 60 millioen Mark en met 12000 ambtenaren en werklieden, terwijl zo het bestuur heeft over een geheele reeks kleinere inlichtingen, welke door haar tot stand z\jn gebracht. Fig. 16 laat ons een beeld van een harer werkplaatsen zien. In één jaar zijn door deze maatschappij electrische centralen met een totaal vermogen van 50.000 paardekrachten geïnstalleerd, terwijl ze buitendien natuurlijk nog verschoidene andere, belangrijke werken had uit te voeren. Zeer weinig lager, wat omvang en vermogen betreft, staan de firma's Siemens en Halske te Berlijn en de Maatschappij Schuckert & Co. te Neurenberg, die ieder over een kapitaal van 40 — 45 millioen Mark beschikken. Hetgeen die firma's ieder jaar afleveren is maar weinig minde dan dat wat de „Allgemeine" doet. Er bestaan verder Maatschappijen van ondernemers, die zelve geen fabrieken of werkplaatsen bezitten, maar slochts concessies aanvragen en uitvoeren en daardoor aan de reeds genoemde fabrieken voortdurend werk verschaffen. Werkelijk produceerende firma's zijn verder nog „Union" en „Helios", die 16-18 millioen Mark kapitaal bezitten. Als wij er verder nog bijvoegen, dat er een aantal groote zaken bestaan met kapitalen, die eveneens door milloenen worden uitgedrukt, dan kan het geen verwondering baren, dat, met inbegrip der centralen in de groote plaatsen als Berlijn, Hamburg, Leipzig, niet minder dan 450 millioen Mark aan kapitaal en minstens 150 millioen aan obligaties in de electriciteitswerken van Duitschland zijn vastgelegd. De Electromotor en de toepassing daarvan. In het voorgaande hebben wij gezien, op welke wyze in de electrische centraien arbeid in electrischen stroom wordt omgezet. Zeer spoedig nadat dit ontdekt was heeft men begrepen, dat even gemakkelijk electrische stroom omgezet kan worden in mechanischen arbeid. De stroomverbreker van ieder klein inductie toestel, de open neergaande hefboom van een Morse-telegraaf is een beeld van een toestel, waarin de electrischo stroom beweging veroorzaakt. Het sluiten van den stroom maakt een hoefijzer magnetisch en dit trekt het anker aan; onmiddellijk is de stroom verbroken en de veer, die bij de eerste beweging gespannen werd, trekt het anker terug. Er zijn slechts weinig veranderingen noodig, om daaruit een automatisch werkend apparaat te vervaardigen, bv. door twee electromagneten te bezigen, die afwisselend op hetzelfde anker aantrekkende kracht uitoefenen of door middel van slechts één electromagneet, die afwisselend aantrekkend en afstootend op hot anker werkt. Eveneens kan door geringe wijzigingen uit zulk een hefboomapparaat oen ronddraaiende machine ontstaan, waarvan het anker of de inductor in beweging wordt gebracht door de polen van een vaststaanden magneetkrans, wiens magneetkracht afwisselend wordt opgewekt. Het behoeft ons ten slotte zelfs niet to verwonderen, dat de electromotor ouder is dan de dynamo, en zelfs ouder dan de aan deze laatste voorafgaande electromagnetische machine. Eerst in 18(56 verving Wilde in Manchester do staalmngneten van do vroeger gebruikelijke inductietoestellen, waardoor electrischo stroomen werden opgewekt, door electromagneten, maar reeds in 1834 had Jacobi te St.-Petersburg een electrischen motor uitgevonden , waarin de vaststaande magneten en die van liet ronddraaiende anker uit een kern van week ijzer bc- Fi«- 1T- Jacobi,s ^ctromotor. stonden, dio door een electrischen stroom tot magneten worden gemaakt. In tig. 17 is de kloino machine van Jacobi, benevens de vier galvanische elementen, waardoor de benoodigde stroom wordt opgewekt, voorgesteld. De stroom gaat eerst door de windingen der vaste magneten, waardoor een magnetisch veld wordt opgewekt en gaat daarna door een commutator in de wikkelingen van het ronddraaiende magnetenstelsel, zoodat do stroomrichting in deze laatste en daardoor het magnetisme der magneten bij elke omdraaiing achtmaal van teeken verandert en iedere pool van het draaiende stel steeds een aantrekkende pool van hot vaste stel vóór zich, een afstootende pool achter zich hoeft. Do machine onderscheidde zich niet alleen door een regelmatigen gang, maar ook door een tamelijk voldoend effect, 't Onderscheid tusschen dezen motor en dien van den tegenwoordigen tijd bestaat hoofdzakelijk in de veel grootere massa van de magneten, de betere verdeeling daarvan en in de veel sterkere electrische stroomen, die wij door de dynamo-machines in staat zijn op te wekken. Door een electrischen motor van Jacobi werd in 1838 een boot op de Newa voortbewogen en slechts de hooge kosten van den galvanischen stroom, die door batterijen wordt opgewekt, zijn oorzaak geweest, dat het toestel van Tacobi geen verdere toepassing heeft gevonden. Eerst toen, door de uitvinding der dynamo's, het middel was aangewezen, om krachtige electrische stroomen op goedkoope wijze op te wekken, kon op den weg, door Jacobi aangewezen, worden voortgegaan. De groote meerderheid der moderne electromotoren stemmen in de wijze, waarop ze gebouwd zijn, zóó volkomen met een dynamo overeen, dat men een kleine dynamo, waarin de stroom uit een grootere gebracht wordt, in de meeste gevallen zonder eenige verandering als electromotor kan gebruiken, terwijl omgekeerd een motor, die door een krachtbron in een voldoend snelle ronddraaiende beweging wordt gebracht, een dynamo wordt en electrischen stroom kan leveren. Van deze omstandigheid wordt in de praktijk dikwijls genoeg gebruik gemaakt. Gaat een electrische tram een helling af, dan werkt zijn motor als een dynamo op de leiding, zoodat dan niet alleen geen arbeid verloren gaat, maar het rijtuig bovendien geremd wordt. Met de constructie der motoren behoeven wij ons daarom hier niet bezig te houden; wii willen slechts een beeld geven Fig. 18. Kleine ventilator niet electromotor. van de rol, die Z6 in de industrie vervullen, hoe ze daar als aanvulling van de overige reeds beschreven toestellen moeten worden beschouwd. Ken paar der kleinste typen zijn in de fig. 18 en 19 afgebeeld; de eerste dient om een kleinen ventilator, de laatste om eene naaimachine te drijven. Bij een vermogen van J tot i paardekracht kunnen ze in de werkplaatsen der goudsmeden, instrumentmakers en horlogemakers den handenarbeid ondersteunen. Daartegenover staan de motoren van verscheidene honderden paardekrachten, die groote fabrieken in beweging kannen brengen, en ze zijn voor dat doel dikwijls boter geschikt dan stoommachines, daar ze veel minder ruimte innemen en veel minder bediening eischen dan een ketel met zijn stoommachine, die hetzelfde vermogen bezitten. In fig. 20 is zulk een groote motor, van de Zwitsersche fabriek ,,Oerlikon" afkomstig, afgebeeld. Het is to begrijpen, dat het meedeelen van beweegkracht aan een fabriek op deze wijze kostbaarder is, dan als zulk een fabriek onmiddellijk door een eigen machine werd Fig. 19. Naaimachine met electromotor. gedreven, WflDt 66rst Client d0 IïlOtOrfl 1*061(3, om electrischen stroom op te wekken, wat met verlies gepaard gaat; daarna wordt die stroom weer in arbeid omgezet, waarbij alweer verlies wordt geleden, welke verliezen bij de directe beweging door een stoommachine wegvallen. Aan de andere zijde evenwel bezit de electromotor zoovele voordeelen, dat hij daardoor in vele gevallen gekozen zal worden. Zeer kleine electromotoren, die aan een centraal net worden aangesloten, zijn, als het tarief laag is, in het gebruik voordeeliger dan een eigen stoommachine of gasmotor, vooral, omdat niet langer dan de electromotor werkt, stroom wordt verbruikt. Voor de electriciteitswerken, die voornamelijk aangelegd zijn, om in de behoefte aan electrisch licht te voorzien, is het natuurlijk een zeer voordeelige zaak, als ze voor de groote machines ook overdag iets te doen hebben, en daarom wordt dikwijls de stroom, die overdag wordt verbruikt, naar een verlaagd tarief betaald, terwijl, als die electrische centrale handel drijft in electrisclie apparaten of ze misschien zelf vervaardigt, door dat gebruik een vergroote afzet in 't leven wordt geroepen. Maar Fig. 20. Groote motor van de fabriek ^Oerlikon", van 100—250 paardekrachten. ook wanneer de hoeveelheid arbeid belangrijk is, voor groote werkplaatsen derhalve, wordt winst behaald als men een electromotor aan een centraal net aansluit en daardoor stoomketel en machine bespaart. De besparing aan ruimte, aan aanlegkosten, de vermijding van den overlast door rook, z\jn dikwijls voordeelen genoeg, die er toe leiden, over het bezwaar van een hoogere uitgave aan bedrijfskosten per uur en per paardekracht heen te stappen. Vooral is dit het geval in werkplaatsen, waar de machines slechts een enkel uur zwaar belast zijn, om daarna verscheidene uren stil te staan, zooals in boek- en courantdrukkerijen. Een stoommachine, die daarvoor steeds gereed zoude moeten staan, zoude ook in de rusturen veel brandstof verbruiken; de electromotor wordt slechts betaald vanaf het oogenblik, waarop h\j wordt aangezet, tot dat, waarop hij wordt stilgezet. Ieder electriciteitswerk kan dan ook op een steeds vermeerderend stroomverbruik door middel van electromotoren wijzen, vooral die, welke een verlaagd tarief daarvoor tijdig hebben ingevoerd. In één jaar, van 1895 tot 1896 groeide het getal electromotoren, die aan het net der Berlijnsche electriciteitswerken zijn aangesloten, aan van 928 tot 1698, met meer dan zesduizend paardekrachten vermogen, waardoor de machines overdag voor b(jna een vierde van haar vol vermogen belast waren. Het grootste gedeelte van die motoren nl. 372, waren in boek- en courantdrukkerijen te vinden voor het drijven van kleine persen; de krachtigste motoren, gemiddeld van zes paardekrachten vermogen, bedienden 333 liften; de kleinste waren met ventilatoren verbonden, waartoe 226 gebruikt werden. De metaalbewerkers maakten van 186 motoren gebruik, en 50 tot 80 werden in ieder van de volgende industriën: houtbewerking, papierfabricage, slagerij, slijperij, kleermakerij, bakkerij, enz. aangetroffen. Dat die Fig. 21. Machinefabriek met electromotoren voor het drijven van groepen van machines. uitbreiding na het straks genoemde jaar niet heeft stilgestaan blijkt wel hieruit, dat aan 't einde van 1898 de aangesloten motoren 15400 paardekrachten verbruikten, dus 250% meer dan in 1896. Maar ook in fabrieken en werkplaatsen, die niet aan een centraal net zijn aangesloten, die haar eigen stoommachine en haar eigen ketel hebben, wordt van den electromotor een steeds ruimer gebruik gemaakt. Naast fabrieken en werkplaatsen zouden wij nog kunnen noemen: grooto hotels, magazijnen, bergwerken, stations en havens, waar veel goederen te verladen zijn. Hier is de elektromotor het middel geworden, om den arbeid van den grooten centralen motor, de stoommachine derhalve, naar de verschillende werktuigen te verdeelen. In de groote fabriokon, die nog volgens de oude methoden zijn ingericht, maakt de transmissie een zeer belangrijk onderdeel van de geheele installatie uit. Assen, stoelen, groote en kleine riemschijven zijn door hot geheele gebouw verdeeld en maken met de noodige verbindingen door riemen of snaren dikwijls een uiterst gecompliceerd geheel uit, dat, zelfs als in het geheel geen of slechts zeer weinig nuttige arbeid wordt verricht, veel arbeidsvermogen, toezicht en onderhoud eischt. Bij het bedienen der toestellen aan havens of in stations word reeds vroeg de arbeid door samengeperste lucht of door waterdruk verdeeld. Om do bezwaren, aan het onderhoud, dikwijls ook aan het doelmatig aanleggen van een transmissie verbonden, te ontgaan, heeft men in de groo e fabrieken de electromotoren ingevoerd. De stoommachine brengt een dynamo, die als genorator werkt, in beweging; de stroom wordt door draden, die men kan leggen, waar men wil, naar electromotoren verdeeld, die met de werktuigen z\]n verbonden. Eerst stelde men zich tevreden met in iedere onderafdeeling, in iedere werkplaats derhalve, een electromotor te plaatsen, maar door het systeem steeds uit te breiden, is men er toe gekomen om elk afzonderlijk werktuig direct met een electromotor te verbinden, waardoor de lastigo en gevaarlijke transmissie door riemen tot een minimum wordt beperkt. Het is slechts natuurlijk, dat het in de eerste plaats de fabrieken van electrische mnaritc.. waren die hei voorbeeld gaven, om de oude wijze van krachtsovcrbrenf,ing t«5 vervangen door die, welke van electromotoren gebruik maakt, en zoo is het gemakkeliik te boKrijpen, da in de werkplaatsen van de ..Allgemeine Elektr,z.tats-<,esellschaft de elec^ische transmissii; het eerit werd toegepast. Alle ^ ^ b inken persen en dergelijke, worden door eigen motoren gedrevm. \ oor liet v r I ,ts der / vare stukken dienen uitsluitend elerhis.he kranen In Frankrijk gaf de Noor(T('r-S|ioor\v('^M'i h('t voorbeeld, door in 1890. al haar werkplaatsen te St. Olie . werden geconcentreerd. het electrisch bedrijf in Ie voeren, waar even wel va, werktuigen door één motor werden bewogen, dan wel afzonderlijke werkt.. gen v n eeniigcn motor werden voorzien. Ken werkplaats, die naar dit l.eg.nsel .s ingericht is in li" -'I afgeheidd. Als wij letten op het'?etal riemen, .lat daar nog gebezigd wordt. 'ton'kuniu.,, wij ons vooritellen. welk eene belangr.jke worden verkregen, door aan iedere machine baar eigen motor t. gt\< n. Kin I yzon.kr .| an„ '| gebruik van den electromotor voor dit doel verbonden, hebben wij bij re"gel nlieid Is aangeduid, nl.de mogelijkheid. om hoogst gemakkelijk «'«jardoor ver n hiatsbnrif werktuigen met mechanische beweegkracht I- verkrijgen, waaronder de electriscii gedreven boor- en klinkmachines bovenaan staan. Op de t St Nariire k,.n men in 1894 in het pantserdek van het (ïneksclie.oorlogsschip „llydia , w. lk «lék V, cM. dik was. met behulp van vier electrische boormachines,... naanden liills zesduizend gaten boren. Bijna alle groote macbine-werkplaatsen 1.1 ons lan I hebben in de laatste jaren de overbrenging van beweegkracht door m.ddel van electriscben stroom aangenomen, eu daaronder mogen 111 de eerste plaats de Atrkplaatse II, |, e IJzeren-Spoor weg-Maat schappij Ir Haarlem genoemd worden. Voor "r, _" .... 'ï;' ...f, h. Klnrlsdoi V I ii Weei.cn werd 111 189/door (.anz & Co. "m. zeer belangrijke elcctriscbe installatie voor verlichting on knielilsoverbrei,g.lig ge langrijke elcctriscbe installatie voor verliet,tuig en Krn,-iMsoN, r, reug. g g - .... . li _ .1.1 I . i'.iaun. «i \ .111 /w<» 11<1<11<1< r\i0 paardekrachten worden twee roteerende pompen gedreven, die het voor hel bedrijf benoodigde water opbrengen; door electromotoren wordt de grondstof verdeeld en iu de Hollanders tot papiermassa verwerkt, lu het geheel wordt in deze fabriek SIK) paardekrachten arbeid door den electrischen stroom overgebracht. In het groote getal kleine industrieën, die zich mot de bereiding van voedingsen genotmiddelen in de groote steden bezighouden, in de bakkerijen, slagerijen, enz. wordt, als daar een electrische centrale stroom goeft, van don electromotor een zeer ruim gebruik gemaakt, maar ook in de groote inrichtingen van deze categorie dringt hij door. Te Woiszenfels aan do Saaie word in 1895 de eerste brouwerij met electrische krachtsoverbrenging ingericht. Vooreerst dient de electrische stroom hier voor verlichting van 't geheel door middel van ongeveer 1000 gloeilampen. De mechanische arbeid, dien de stroom verricht, bestaat in het drijven der bierpompen en der bierdrukregelaars; door hem worden de kolen naar de mechanische stokers voortbewogen, de spoel- en vatpikmachines gedreven. In de mouterij werkt een motor van vijf paardekrachten aan de liften en aan de poetsmachine, een tweede van hetzelfde vermogen drijft de moutmachine en door een derden wordt den mout gekeerd. Daar de geheele installatie volkomen bevredigde, vond ze spoedig navolging, o. a. in de stedelijke brouwerij te Zeitz en in den zomer van 1899 werd een soortgelijke inrichting in de stoombrouwerij te Wieselburg in Neder-Oostenrijk in werking gebracht. Deze had, om do bedrijfsonkosten te verlagen, een waterkracht aangekocht, dio op 2 KM. afstand van haro fabriek was gelegen; door die waterkracht werd een turbine met een daaraan onmiddellijk gekoppelde dynamo gedreven en de stroom van 1000 Volt spanning werd naar de brouwerij gezonden. Hoe solied de motoren voor een zoodanig bedrijf worden ingericht, zoodat beschadiging bijna tot de onmogelijkheden behoort, wordt door üg. 22 verduidelijkt, waar zulk een motor met een centrifugaalpomp is verbonden. Da motor is geheel in een kogelvormig huis inge- sloten, zoodat stof noch wator daarin kunnen doordringen en ongelukken voor den werkman tot de onmogelijkheden behooren. Dezelfde motieven als in de brouwerijen en branderijen, leiden ook in de suikerfabrieken tot het ge bruik van den electrisehen stroom,als middel voorliet overbrengen van arbeid. Hier, evenals daar, zijn de machines in een groot getal lokalen verdeeld en is rrrrvrtfcfo «71 Tl ll ftl Ük in het bedrijf een eerste Fi« 2i Centrifagaalpomp door een electromotor gedreven, eiscli. Ten slotte is ook hier de grootste eenvoudigheid, wat de mechanische inrichting van het bedryf betreft, wenschelyk, opdat do opmerkzaamheid cier werklieden zoo min mogelijk van hot eigenlijke bedrijf zal worden afgetrokken. .Tuist in dit opzicht staat de arbeidsoverbrenging door electrisehen stroom zoo hoog boven de mechanische; alle storende riemen en wieloverbrengingen verdwijnen uit de werkzalen, en do geheele arbeid, die voor het uitoefenen van toezicht op een uitgestrekt drijfwerk en voor hot smeren daarvan wordt vereischt, valt weg. Het eerst waren het de centrifuges, die voor het drijven dooiden electromotor werden ingericht en die daarvoor ook door haar snollen gang en haar herhaaldelijk afgebroken werkzaamheid als aangewezen waren, maar spoedig werd ook op andere werktuigen het nieuwe systeem toegepast. In degroote suikerfabriek te Uerdingen aan den R\jn is de draaistroommotor voor het geheele bedrijf ingevoerd; bijna 90 van die toestellen ontwikkelen daar gezamenlijk ongeveer 500 paardekrachten arbeid. In fig. 23 is een groote broodsuikercentrifuge afgebeeld, in den vorm waarin ze door de ..AlleemeineE. G." in gemeenschap met eene fabriek, die specialiteit in centrifuges is, wordt gemaakt en geleverd. In fig. 24 is vervolgens te zien, welk een grooten omvang het gebruik Fig. 24. Stelplaats voor draaistroommotoren in de Charlottenburger labriek van Siemens en Halske van draaistroommotoren heeft aangenomen. In 1898 werd voor een der grootste suikerfabrieken van Java een electrische krachtsoverbrenging aangelegd, waardoor een verwijderde waterkracht voor het bedrijf beschikbaar word gemaakt; in de eerste plaats voor verlichting en bovendien voor tien verhittingsapparaten en voor een droogtoestel. Het is overbodig, hierbij noS? nieer voorbeelden te voegen; in andere afdeelingen van dit boek hebben w\j dat reeds vroeger gedaan en over de toopassing in het verkeerswezen zal nog afzonderlijk gesproken worden, zoodra w\j dat onderwerp uitvoerig behandelen. Door een enkel voorbeeld willen wy nog eens het nut dei electrische overbrenging nader aantoonen. In een groote Amerikaansche oliefahriek durfde men, om het groote brandgevaar, en 0111 elke aanleiding voor het opwekken van wrijving, het vormen van vonken, het Fig. 25. Electrische pompinstallatie bij tien havenbouw te Keulen. warmloopen van kussen!,lokken weg te nem. n. tusschen de verschillende afdeelingen der fabriek geen ander middel voor het overbrengen van arbeid toe e passen dan sloom. Deze werd door een groot getal leidingen naar de verschillende lokalen verdeeld en bracht daarin een aantal kleine stoommachines, die, zooals xvn weten, s Isonvoor- deelig werken, in beweging. Bovendien was de lange stoomleiding ze I een l.ron van veel verlies, terwijl door de vele machines het toezicht zeer moeilijk was Door de gewone tvpen van electroinotoren zoude liet gevaar slechts vergroot zijn gexx-orden, daar die dikwijls vonken aan de collectorborstels doen ontstaan. Door liet plaatsen van draaistroom motoren is dit bezwaar vervallen, want de inductoren van «leze staan, zooals wij reeds hebben meegedeeld, niet in gemeenschap met het stroomne en bezitten dus geene deelen, waardoor de stroom in den inductor gebracht moet worden. De aanen afzetters, xvaaraan evenzeer vonken kunnen gevormd xvorden. zijn onder olie gezet, en de lood verzekeringen, die bij overbelasting moeten smelten, liggen huiten de werkzalen. Op I December 185X1 werd te Tolson in Califonui! een zaagmolen voor electrisch bedrijf ingericht. De verschillende zaagramen, wij hebben daarover vroeger het nood,ge gezegd, hebben ieder een eigen electromotor; het totaal vermogen, dat daardoor ont wikkeld wordt, bedraagt eenige honderden paardekrachten. Stroom wordt geleverd door een 6 maatschappij, die uan de bronnen van de Sacramento-rivier een groote elecirisehe centrale lieeit opgericht, in Tyrol bevindt zich een wals werk, «lat door electroinotoren wordt gedreven. i)e waterkracht, die vroeger die fabriek in beweging bracht, bezat een zeer veranderlijk vermogen, watergebrek bracht de fabriek dikwijls tot stilstand; hierom werd een nieuwe turbine, verscheidene kilometers boven de oude, geplaatst. l)e 4U0 paardekrachten, die deze nieuwe motoren ontwikkelden, konden slechts in den vorm van electriciteit naar de fabriek worden gebracht, en nu besloot men, de oude turbines ook op electrisch bedrijf in te richten. Behalve dat hij voldoende kracht voor het geheele bedrijf levert, voorziet de elektrische stroom ook nog in de behoefte aan verlichting. Het geheel is sedert Januari lft% ongestoord en tot volle tevredenheid in werking. Hoewel wij reeds vroeger over het electrisch bedrijf in ijzerfabrieken, en over de voordeelen daarvan 111 den hergbouw hebben gesproken, willen wij hier toch nog eenige bijzonderheden mededeelen, waaruit dat voordeel zeer duidelijk spreekt. Dienden de electromotoren in den hergbouw vroeger uitsluitend om de boormachines te drijven en de locomotieven voort te bewegen, nu zien wij ze aan 't werk ten dienste van den Fig. 26. Electrische niijnponip waterafvoer, van het hijschen. van de ventileering enz. In de mijn „Deutschlnnd te Oelsnitz is de vroegere luchtdrukinstallatie geheel vervangen door eene electrische krachtsoverbrenging, die een vermogen bezit van 400 tot ijOO^paardekrachten, welke deze verschillende werkzaamheden bezorgt en waardoor bovendien de mijn wordt verlicht. In lig. 20 is een electrische mijnpomp afgebeeld. De pompen in de mijnen door electromotoren te drijven, wns een zeer moeilijk vraagstuk, waarvan de oplossing eerst in den jongsten tijd is gelukt. De groote moeilijkheid was gelegen in den langzamen gang van pompen in 't algemeen, die bij mijnpompen zeer langzaam is en die slecht past hij den snellen gang der electromotoren. Even goed als het echter gelukt is, de stoommachine zóó in te richten, dat ze direct een dynamo kan drijven, is het met de pomp gelukt, ze zóó te construeeren, dat ze direct door een electromotor kan gedreven worden, vooral door de onvermoeide pogingen der professoren Riedler en Stumpf te Berlijn. De door hen geconstrueerde snelloopende pompen, als „Expresspumpen hekend, hebben in de laatste twee of drie jaren ruime toepassing gevonden. Deze pompen maken ISO tot S00 dubbele slagen per minuut, terwijl men hij de oude pompen daarmede bij hooge zeldzaamheid tol 100 ging. Deze verbetering is slechts een resultaat van de verbetering van een aantal details. De kleppen zijn zeer licht gemaakt, en, daar een snelle afslijting, als gevolg van den snellen gang, toch steeds te vreezen is, is aan de inrichting, om beschadigde kleppen snel, zonder stoornis, door nieuwe te kunnen vervangen, veel zorg besteed. De zuigklep wordt, aan het einde van den zuigenden slag, door den plunjer op de bedding gedrukt. Om het afbreken van den waterstraal, waarvoor bij een snelloopende pomp steeds gevaar bestaat, te vermijden, hebben de constructeurs, behalve de nooiligo perswindketels, onk een ruimen zuigwindketel aangebracht, die zóó geplaatst is. dat de zuigklep steeds geheel onder water ligt. De uitvinding van deze snelloopende pompen heeft op het invoeren van den electromotor in het mijnbouwbedrijf een grooten invloed geoefend en in alle gevallen, waar men den electriscben stroom eenvoudig niet gebruikte, omdat hij niet voor allerlei doeleinden kon worden toegepast, verricht hij nu het grootste deel van de werkzaamheden, die aan dat bedrijf zijn verbonden. Het overbrengen van den arbeid eener vrije natuurkracht door den electriscben stroom. In het hierboven gegeven opschrift zijn twee zaken samengevat, die in de techniek lang gescheiden zijn geweest en nog zelfs tegenwoordig niet steeds onafscheidelijk met elkander zijn verbonden. Overbrenging van arbeid door middel van den electrischen stroom vond op kleine schaal reeds plaats, lang vóórdat men er aan dacht, door dit middel zich natuurkrachten ten nutte te maken. In de werkplaatsen van Siemens en Halske was reeds in 1872 tusschen verschillende werkplaatsen een electrisclie krachtsoverbrenging, bij wijze van proef, tot stand gebracht, en als wij nog verder teruggaan, herkennen wij in het electrisch licht, do telegraaf enz. voorbeelden van arbeidsoverbrenging door middel van electriciteit. Tn het tegenwoordig spraakgebruik verstaat men daaronder ovenwei steeds inrichtingen, waarbij de hoeveelheden arbeid veel grooter zijn. Vroegere middelen om hetzelfde doel te bereiken, waren de riemen, de staaldraadsnaren, samengopersto lucht., stoom, en de schaal, waarop die middelen werden toegepast, was allesbehalve klein. Aan de andere zijde werden vrije natuurkrachten veel eerder benuttigd dan de electrische stroom. Onder vrije natuurkrachten verstaan w\j hier zulke, die in den vorm van den wind, of van het stroomende water beschikbaar zijn; die dus door hoogst eenvoudige middelen kunnen worden opgevangen en in mechanischen arbeid worden omgezet en die wij stollen tegenover den chemisch gebonden, die in de steenkolen, petroleum enz. aanwezig is. Over hot gebruik van watermolens bij de Romeinen en over het vier- tot vijfhonderd jaar oude gebruik van windmolens hebben wij reeds gesproken. Een ouder en nog meer algemeen bekend gebruik van do vrije natuurkrachten is in het zeilschip te vinden. Wij willen hier door oenigo voorbeelden aantoonen, dat ook, vóórdat het tijdperk der electriciteit was aangebroken, zeer krachtige middelen waren toegepast, om vrijo natuurkrachten te benuttigen en het daarin aanwezige arbeidsvermogen over een tamelijk grooton afstand te verplaatsen. Verschillende van de toenmaals gestichte inrichtingen zijn nog in wezen. Een der meest bekende daaronder is die, welke ongeveer in 1865 te Schaft hausen word aangelegd 0111 den arbeid, in de stroomversnellingen van den Rijn beschikbaar, te benuttigen. Do afstand, waarover die arbeid wordt overgebracht, strekt zich van uit het aanvangspunt aan beide oevers van den R\jn over een afstand van eenige honderden meters uit. De turbines ontwikkelen ongeveer 700 tot 800 paardekrachten arbeid; die arbeid wordt naar de verder verwijderde fabrieken overgebracht door middel van staaldraadsnaren, zie tig. 27. In denzelfden tijd heeft men in Zwitserland verscheidene zulke transmissies met staaldraden gebouwd, en, ware niet de overbrenging door middel van electriciteit zoo spoedig daarop gevolgd, dan had het systeem zeker een groote toekomst gehad. Bij Zürich had de stedelijke overheid turbines aangelegd, die aan de Limmat ongeveer 300 paardekrachten onttrokken, waarvan ongeveer twee derde door de particuliere industrie werd verbruikt. In Freiburg bestond een centrale, die over 1700 paardekrachten kon beschikken, welke arbeid door een zeer snel loopende snaar 1£ K.M. ver werd getransporteerd. De snelle gang was oorzaak van een zeer belangrijk krachtsverlies en van een zeer korten levensduur der snaar; ze moest ongeveer om de anderhalf of twee jaren vernieuwd worden. Vele van dio vroegere installaties zijn gewijzigd, en zelfs al z\jn ze niet in electrische centralen veranderd, dan is de oorspronkelijke inrichting toch moeilijk meer te herkennen. Wij willen nog een zeer eigenaardig voorbeeld aanvoeren van het benuttigen van een vrije natuurkracht in de onmiddellijke nabijheid der machines, die gedreven moeten worden, zoodat van een transmissie geen sprake meer is. Tegenwoordig zou men meenen, zoo iets niet meer zonder electriciteit te kunnen uitvoeren. Het Fig. 27. Staaldraadoverbrenging van de turbines bij cU-ii Hühlonthor Ie Schaffhausen. staalwerk van Terni in de provincie Perugia, is het belangrijkste ijzerwerk van geheel Italië, maar dat het benoodigde rtnvijzer uit het buitenland moet betrekken. Steenkolep zijn in Italië schaarsch en de bruinkolen, die in do buurt gewonnen worden, zijn slecht. In het staalwerk wordt daarom zoo weinig mogelijk brandstof gebruikt, voor arbeidsontwikkeling in 't geheel niet. Men heeft daarom een deel van het water der beroemde watervallen van Terni over een afstand van 6 K.M. naar de fabriek gebracht, waar het een roeks van werktuigen in beweging brengt. De twee grootste turbines ontwikkelen ioder 1000 paardekrachten; de eene daarvan drijft het platonwalswerk, de andere de luchtperspompen voor de Bessemer converters. Vier groote waterdrukmachines, die gezamenlijk 1400 paardekrachten sterk zijn, persen lucht samen, welke in de groote hamers en persen, in de plaats van stoom of water, wordt gebezigd. Een groot getal kleinere turbines dienen voor allerlei ondergeschikte doeleinden; ze drijven dynamo's voor de electrische verlichting' kranen, liften, persen en soortgelijke toestellen. Men is bezig een nieuwen hydraulischen motor van 1300 paardekrachten aan te leggen; als die gereed is beschikt het staalwerk van Terni over hydraulische beweegkracht ter gezamenlijke sterkte van 7000 paardekrachten. Het komt evenwel slechts zelden voor, dat men de natuurkrachten ook juist diiar in vollen omvang kan benuttigen, waar de natuur ze te onzer beschikking stelt. De jongste tijd heeft het vraagstuk leeren oplossen, de natuurkrachten daar op te vangen, waar ze op groote schaal beschikbaar zijn en ze te benuttigen d.iar, waar do gelegenheid voor het plaatsen der fabrieken het gunstigst is. Het middel, dat daartoe tegenwoordig ter beschikking staat, is de electrische stroom. Evenals met alle groote zaken het geval is, waren ook van deze zaak de beginselen slechts gering; tegenwoordig echter zijn geheele takken van industrie van deze overbrenging afhankelijk en sommige landen, als Zwitserland en Noorwegen, hebben daardoor in de industrie een veel hooger beteekenis gekregen, dan zij vroeger bezaten. Onder de personen, die zich voor deze nieuwigheid bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, moet Marcel Deprez in de eerste plaats worden genoemd. Zijne eerste pogingen, om door middel van den electrischen stroom arbeid over een grooten afstand te verplaatsen, mislukten, wat de flnancieele resultaten betreft, maar toch kan hem de roem niet worden onthouden, van het eerst op de mogelijkheid, om op deze wijze arbeid over te brengen, te hebbon gewezen en daarna dio mogelijkheid praktisch te hebben aangetoond. Het oerste voorbeeld was op de electrische tentoonstelling ie Parijs in 1881 aanwezig, het tweede op die te München in het volgende jaar. Hiei zouden eenige paardekrachten over 50 K.M. worden overgebracht, maar onophoudelijke storingen waren oorzaak, dat de proefnemingen gestaakt moesten worden, vóór men door voldoende metingen aan do in werking zijnde installatie eenige vertrouwbare cijfers, op een zoodanige overbrenging betrekking hebbende, had verzameld. Hierop volgden de groote historische proefnemingen tusschen Creil en Parijs, waarbij 500 paardekrachten over 50 K.M. zouden worden overgebracht en waartoe, evenals voor de vorige proefnemingen, door het huis Rothschild do noodige flnancieele middelen waren beschikbaar gesteld. Hierbij gelukte het slechts het derde deel van de bovengenoemde hoeveelheid arbeid over te brengen. Reeds Deprez had ingezien, dat het, om het verlies in do leiding te reduceeren, beslist noodig was, met zeer ltoogo spanning te werken. Op dat oogenblik waren do dynamo s nog niet geschikt, om die hoogo spanningen op te wekken en, ofschoon het ten slotte gelukte, een spanning van 6000 Volt in do leiding to brengen, bereikte Deprez toch slechts een effect van 33\ "/„. Geholpen door betero machines, gelukte het later aan den ingenieur Fontaine, 50",, te bereiken, ook bü eon afstand van 50 K.M. en bij een arbeidsontwikkeling van 100 P.K. aan de genoratoren. Eindelijk bracht de Zwitsersche fabriek „Oerlikon" het bij een overbrenging tusschen Solothurn en Kriegstatten zelfs tot 70 °,'0, maar daarbij was de afstand slechts 8 K.M. B\j de meeste later uitgevoerde krachtsoverbrengingen wordt evenwel met geen grooteren afstand gewelkt.. Toch zoude het niet mogelijk zijn geweest, om door andere middelen hetzelfde doel met een even hoog effect te bereiken. Over de groote beteekenis van den wisselstroom en vooral van den draaistroom voor het overbrengen van arbeid hebben wij reeds vroeger gesproken. Wij hebben daarbij reeds meegedeeld, dat die beteekenis o. a. daarin schuilt, dat wij in staat zijn, om do spanning aan de dynamo betrekkelijk laag te houden, zoodat gevaar voor de isoleering uitgesloten is, en dat daarna door de transformatoren die spanning op de voor de leiding verlangde hoogte wordt gebracht. Wij hebben zoo pas reeds gezien, dat op de electrische, of op do wereldtentoonstellingen gewoonlijk een zoodanige krachtsoverbrenging was te zien. Het best bekend is die op de tentoonstelling te Frankfort in 1891, welke proefneming voor de nieuwe wijze van krachtsoverbrenging beslissend is geweest, en om die reden is het slechts natuurlijk, dat wjj daarover eenigszins uitvoerig zullen uitweiden. Het plan der proefneming ging uit van de „Allgemeine Elektrizitats-Gesellschaft" te Berlijn, die zich daartoe verbond met de reeds meermalen genoemde fabriek „Oerlikon" in Zwitserland. Men wilde den arbeid van een waterkracht, 300 paardekrachten sterk, van Lauffen aan den Neckar over een afstand van 175 K.M. naar het tentoonstellingsterrein brengen. In de genoemde stad bevindt zich een groote Portland cementfabriek, die over 900 paardekrach ten kon beschikken en die het voor haar industrie gunstig achtte, de werkplaatsen naar hot 10 K.M. verwijderde Heil- bronn over te brengen, als ten minste do mogelijkheid kon worden aangetoond, een zoo groote hoeveelheid arbeid, zonder groot verlies, over den genoemden afstand te verplaatsen. Hier bestond dus een geschikte aanleiding, om juist Lauffen als uitgangspunt voor de proefneming te kiezen; do waterkracht met turbine werd door de fabriek, die zoo groot belang bij het slagen der proef had, gratis beschikbaar gesteld. In fig. 28 is hot electriciteitswerk, dat te Lauffen in verbinding met de turbine werd gebracht, afgobeold. Do turbine heeft een vorticale as en drijft door middel van conische wielen de horizontale as der draaisti oomgeneratoren. De verhouding dezer conische wielen is zoodanig, dat de dynamo-as veel sneller loopt dan de turbine-as. In hot dynamo-gebouw is naast de dynamo de groote transformator, die uit drie inductorrollen bestaat, aangegeven; door R wordt de in te schakelen weerstand voorgesteld, die een eenparigen gang aan de machines moet verzekeren, en door M het schakelbord met den stroommeter en met den Voltmeter, dien de machinist heeft te raadplegen bij het regelen der machine door de weerstanden. Tegen¬ woordig worden bij het dryven deidynamo's door turbines met verticale spil de conische wielen gemist; de magneetkrans of de inductor, naargelang de een of de andere draaibaar is, is op de turbinespil bevestigd en draait dus, evenals het loopwiel van deze, in oen horizontaal vlak. Is de valhoogte, die benuttigd wordt, zeer groot, dan wordt do turbine gewoonlijk van een horizontale as voorzien en is de dynamo in den gewonen stand op het verlengde daarvan bevestigd. Te Lauffen werd de spanning van den stroom, die aan de dynamo slechts 50 Volt bedroeg, door den transformator op 12500 Volt ver hoogd. Daar aan de isoleering van den transformator onder deze omstandigheden de hoogste eischen werden gesteld, werd de transformator, zooals ook op de teekening is te zien, in zijn geheel in een oliebad geplaatst. Men heeft nl. in olie een stof ontdekt, die een sterk isoleerend vermogen bezit, en bovendien niet de onaangename eigenschap der vaste isoleeringen heeft, die door schokken enz. kunnen scheuren en daardoor in isoleerend vermogen belangrijk kunnen achteruitgaan. De hooge spanning maakte het mogelijk, voor de drievoudige geleiding, want het was draaistroom die overgebracht werd, koperdraad van slechts 4 mM. dikte te gebruiken. Te Frankfort werd de spanning door twee transformatoren op 60 Volt teruggebracht. De stroom diende in de tentoonstelling zoowel voor electrische verlichting als voor het verrichten van arbeid. Nauwkeurige metingen toonden aan, dat een effect van 70 °/0 werd bereikt, d. w. z. dat op den langen weg van 175 K.M. slechts 30 °/0 van den beschikbaren arbeid verloren ging. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat het succes van deze proefneming den stoot gaf tot het plotseling tot rijpheid komen van eon aantal plannen en projecten, om arbeidsvermogen, dat overal in den vorm van waterkrachten aanwezig was, door Fig. ÜO. De nieuwe turbines van de aluminiumfabriek Neuhausen. middel van den electrischen stroom te verplaatsen en onder afnemers te verdeelen. Een der oudste installaties uit dien tijd, die nog tegenwoordig met haar oorspronkelijke machines met volle kracht werkt, maar natuurlijk daarnaast nieuwere machines tot uitbreiding van het bedrijf hoeft geplaatst, is het groote electriciteitswerk van de Zwitsersche Metallurgische-Maatschappij, nu bekend onder den offlciëelen titel van „Aluminium Industrie-Aktiengesellschaft" te Neuhausen, in de onmiddellijke nabijheid van den waterval van den Rijn. Het oudste gedeelte van de installatie werd in 1889 aangelegd en bestaat uit twee turbines met horizontale spil, die direct gekoppeld zijn aan de dynamo's. Ieder van deze turbines ontwikkelt 300 paardekrachten. In fig. 29, waarin deze installatie is afgebeeld, zien wij, hoe die turbines uitwendig niets dan oen ijzeren trommel vertoonen, waaruit de spil te voorschijn komt. De nieuwe motoren zijn turbines met verticale spil, waarop, zooals wij vroeger hebben meegedeeld, het bewegelijke deel van de dynamo is bevestigd, zoodat het in een horizontaal vlak draait. Van de drie machines, die fig. 30 ons laat zien, ontwikkelen de twee grootste ieder 600 paardekrachten, de kleinste 300. Daar het gebouw in doorsnede is geteekend kunnen wij zien, dat de machines vier boven elkander geplaatste verdiepingen in beslag nemen, waarvan de bovenste eerst gelijkvloers ligt. In de benedenste ligt het steunpunt voor de vaste spil en de afvoerbuis voor het gebruikte water; in de tweede de aanvoerbuis voor hetbovenslagwater,en het eigenlijke huis van de turbine, in de derde zien wy het bovendrukblok en op de vierde bevindt zich de dynamo. De buizen hebben een diameter van 1.5 M., die van den magneetkrans is 3.6 M. Daar de stroom voor chemische doeleinden moet dienen, is de spanning slechts gering, de stroomsterkte daarentegen zooveel te grooter. Daar deze inrichting slechts voor ééne speciale fabriek is gebouwd, kunnen de bijzonderheden der stroomverdeeling hier niet in die mate op onze belangstelling rekenen als dit by andere inrichtingen, waardoor een aantal fabrieken van zeer verschillenden aard en op verschillenden afstand van de krachtbron gelegen, worden gedreven, het geval is. Een der belangrijkste van die inrichtingen in Europa is die te Rheinfelden in Baden. Hier worden 15000 paardekrachten verkregen, niet door een zeer belangrijke valhoogte van het water, maar door de groote hoeveelheid water, die beschikbaar is; de Rijn bezit daar nl. over een lengte van 2400 Meter slechts een verval van 7.5 M. De helft van do beschikbare kracht is door chemische fabrieken in beslag genomen. De totale aanlegkosten van het grootsche werk hebben 6 millioen Mark bedragen. Het gedeelte van den Rijn tusschen de Bodensee en Basel heeft liet moeste verval en is daardoor het best geschikt voor het afstaan van drijfkracht. Daar de Rijn hier echter steeds grensrivier is tusschen Zwitserland en Baden moesten de voorwaarden, waarop verlof tot het aanleggen van inrichtingen als die te Rheinfelden, zou worden verleend, door de twee staten bij overeenkomst worden vastgesteld. Dio overeenkomst is zóó geregeld, dat elke staat do helft van de opbrengst zal genieten. Plannen om 10000 paardekrachten onmiddellijk boven Basel, 30000 bij Laufenburg en 8000 bij Rheingau onder den waterval aan den R\jn te onttrekken, zijn, als gevolg van deze overeenkomst, reeds in bewerking. De invloed van deze inrichtingen op de geheele industrie overtreft de stoutste verwachtingen. Een blad. dat goed op de hoogte van deze zaken is, schreef naar aanleiding van de opening der electriciteitswerken te Rheinfelden: „liet eerste gevolg van -deze in Kuropa eenige installatie voor liet verschatten van drijfkracht is het oprichten «van talrijke fabrieken aan den Boven-Rijn en in het naburige Wiesenthal in de „laatste 2 jaren. Het oprichten van fabrieken wordt natuurlijk gevolgd door het houwen „van woonhuizen, die als paddenstoelen uit den grond schieten. Tot de grootste fabrieken „behooren de electro-chemische fabrieken „Rheintelden" en de ahiminitimfahrick „Rheinfelden," welke laatste een tiliaal is der groote fabriek te Nenhausen. Deze fabrieken zijn „reeds in werking en houden honderden van werklieden bezig. Een natriumfahriek voor de „maatschappij „goud- en zilverafscheiding Frankfort a d. M." is bijna gereed. Door de „directie zelf van het electrieiteitswcrk is besloten een groote carbiedfabriek op te „richten, die voornamelijk 's nachts zal werken, als het grootste deel der overige fabrieken „stil staat en er dus stroom in ruime mate beschikbaar is. Terloops maken wij „nog melding van een menigte andere fabrieken, gedeeltelijk op den Zwitserschen, „gedeeltelijk op den Duitschen oever gelegen. De grondprijzen in de buurt van het „krachtwerk zijn ten gevolge van een en ander snel gestegen, zoodat er prijzen betaald „worden, die voor die in een groote stad weinig onderdoen." Overal, in Europa en vooral ook in Amerika, zien wü de gevolgen van deze nieuwe uitvinding, door welke vroeger waardelooze, soms zelfs hinderlijk geachte stroomversnellingen, watervallen enz. van groote beteekenis zijn geworden en waardoor derhalve het nationaal vermogen van verscheidene volken plotseling met een belangrijk bedrag is vermeerderd, waardoor eenzame streken plotseling bevolkt het middelpunt van een bedrijvig leven worden. Men bepaalt zich niet tot den Rijn; ook de Rhöne, Weser, Elbe, Donau, Oder en Weichsel worden geschat naar het getal paardekrachten, dat ze kunnen leveren. De stroomversnelling van de IJzeren Poort heeft wel is waar door het laten springen van de rotsen haar gevaarlijk karakter voor de scheepvaart verloren, maar er is nog genoeg van overgebleven om 30000 paardekrachten voor de industrie beschikbaar te stellen. Door een geschil tusschen Servië en Hongarije over de rechten is men nog niet tot een begin van uitvoering kunnen komen; zeer waarschijnlijk zal dat evenwel niet lang meer duren. Dat deze nieuwe, hooge waarde, die nu aan bergstroomen, watervallen, stroomversnellingen enz. wordt toegekend, aan de streken, waarin die gevonden worden, een geheel nieuwe beteekenis heeft gegeven, is slechts natuurlek. Te sterker springt dit in 't oog, omdat die streken tot nog toe in den regel in welvaart zeer belangrijk achterstaan b\j andere, die in gunstiger omstandigheid verkeeren; slechts op zeer beperkte schaal kon de landbouw daar worden beoefend, en de grootindustrie achtte die streken voor hare behoeften ten eenenmale ongeschikt. Nu is dat op eens anders geworden. Het snelst en op de meest volkomen wijze zeker in Zwitserland, waar binnen weinige jaren alle beschikbare waterkrachten door de industrie in beslag tig. -31. Machinegebouw e» kanaal van rthe Cataract Construction Cy. zullen zijn genomen. Bijna even ver is men in de Fransche Alpen gevorderd. In een ofïicieele statistiek wordt meegedeeld, dat in Dauphiné 60 electrische centralen voor verlichting z(jn opgericht, die 75 °/0 van de benoodigde drijfkracht aan waterkrachten ontleenen. Veel omvangrijker zijn de 15 inrichtingen, die ten behoeve van hot overbrengen en verdoelen van arbeid zijn aangelegd en waarvan eenige 1000 tot 1500 paardekrachten sterk zijn. Door do electro-chemische fabrieken zijn bovendien twaalf waterkrachten, met een totaal vermogen van 20000 paardekrachten in beslag genomen. De afstand, waarover de arbeid wordt verplaatst, is zeer verschillend, maar bereikt in sommige gevallen 30 K.M. In de andere Alpenlanden, Tyrol, Karinthië, Stiermarken zien- wjj hetzelfde. Hoewel het gebruik der waterkrachten voor dit doel in die landen nog niet den omvang, welken wij in Zwitserland kunnen waarnemen, heeft aangenomen, breidt het zich toch voortdurend uit. Een der belangrijkste inrichtingen in Stiermaken wordt door Ganz & Co. ten behoeve van het staalwerk Mühldorf gebouwd. De waterkracht, waarover de beschikking is verkregen, is 10000 paardekrachten sterk; deze zal voor 't grootste gedeelte dienen voor het vervaardigen van calciumcarbied en van aluminium, voor 't overige voor zeer verschillende doeleinden, waaronder misschien ook het drijven van den geprojecteerden electrischen tram naar den Tauern. In Tyrol bevindt zich bij Matrey een zeerbelang- Fig. 32. Dynamozaal in liet macliinegebouw van rtbe Cataract Construction C?". rijke waterkracht voor het benuttigen waarvan te München een maatschappij, „Brennerwerke" genaamd, is opgericht. Als men ovenwei van het benuttigen van waterkrachten spreekt, dan denkt ieder onwillekeurig aan de Niagara-waterval, die steeds als voorbeeld gediend heeft van de groote massa arbeid, die de natuur beschikbaar heeft en tot in millioenen paardekrachten wordt berekend. Toch is de benuttiging daarvan, hoewel die op kleine schaal reeds lang plaats vond, in don omvang, zooals men zich dien heden slechts kan denken, een werk van do laatste jaren. Het is natuurlijk, dat de machinos, die daar gebruikt worden, in grootte en in vermogen alles achter zich laten, wat van denzelfdon aard elders is te vinden. Ook de inrichting, het plan dat gevolgd is, verschilt in zeer veel opzichten van wat men daartoe op andere plaatsen heeft gedaan, waartoe de geheele toestand goreede aanleiding gaf. Het was hier vooreerst niet noodig een afdamming te maken. Gaan wjj langs den Amerikaanschen oever van de Niagara rivier omhoog dan ontmoeten wy op een aanmerkoljjken afstand boven de stroomversnellingen en boven den waterval den ingang van twee kanalen, die in de rivier monden. Het oene is slechts kort, 570 M., doch 80 M. breed en 14 M. diep; het water, dat zich daarin verzamelt, dient om twee ïijen van turbines in twee gobouwen, aan weerszijden van het kanaal geplaatst, te drijven. In het eene, het oude gebouw zijn 10, in het nieuwe 11 turbines geplaatst, die ieder 5000 tot ; 500 paardekrachten ontwikkelen. In de wanden van het kanaal, waarvan wy hierboven spraken, zijn de noodige openingen gespaard, waardoor het water in de ijzeren buizen valt, dio hot in de turbinowielen brengen en die geplaatst zijn in een schacht van ongeveer 47 M. diepte. Deze inrichting behoort aan „the Cataract Construction OV'; fig. 31 vergunt ons een blik op het einde van het genoemde kanaal en op de machinegebouwen, waarvan een model zich op de tentoonstelling te Buttalo bevond. Het water dat van de turbines afstroomt, het onderslag. water, stroomt door een tunnel dio 2.3 K.M. lang is, en wiens eenigszins eivormig profiel ruim -31 M-. in doorsnede heeft. Deze tunnel, ter diepte van ongeveer 50 M. in do rotsen geboord en voor hot grootste deel zijner lengte mot metselwerk bekleed, heeft ongeveer een millioen dollars gekost. De drie volgende figuren laten iets zien van de turbines, dio in het eerste machinegebouw zijn opgesteld. In fig. 32 zijn wij op de verdieping, waar zich de dynamo's bevinden welke, evenals die van de Neuhauser aluminiumfabriek, in een horizontaal vlak draaien, daar ze direct op de verticale spil der turbines zijn bevestigd. De dynamo's zijn omgeven door een stalen cylinder van meer dan 3 M. diameter, waarvan de benedenrand ruim IJ M. bovon den vloer ligt. Van doze dynamo's draait weer de magneetkrans rond maar niet in den inductor, maar daaromheen, zoodat de magneetpolen aan den binnenomtrek van den magneetkrans zitten. De snelheid van omdraaiing bedraagt 250 toeren per minuut, voor een voorwerp van zoo groote middellijn zeker een zeer ongewone snelheid, die menigeen wantrouwend zou maken. Verder zien wij in dio ruimte de schakelborden en andere toestellen, zooals in ieder electriciteitswerk. Door de doorsnede van fig. 33 kunnen wij ons een goode voorstolling maken van don stand der turbines ten opzichte van het kanaal, en van de wijzo waarop het water naar de turbines wordt geleid. Van de afmetingen kan de lezer zich eenig denkbeeld vormen als hij weet, dat de buizen 2.28 M. wijd zijn, dus de wijdte bezitten van een grooten stoomketel. De turbine-as is, om haar sterk to maken en toch licht te houden, uit buizen samengesteld, dio 1 M. wijd zijn. Het ligt voor de hand, dat de noodige liften aanwezig zijn, die de bezoekers of werklieden naar beneden brengen op den vloer, waarop de tuibines zijn opgesteld; w(j moeten daartoe b(jna 60 M. dalen want op die diepte ligt de bodem van de schacht, dio 47 M. lang en 6 M. breed is en die alle turbines bevat. Do laagste galerij is 8 M. boven den bodem der schacht geplaatst. De verschillende galerijen, dio wij passeeren, zes in getal, zijn natuurlijk alle electrisch verlicht. Een blik op fig. 34 stelt ons in staat, ons een voorstelling te maken van het stampen en dreunen dat wij waarnemen, als wij eindel\]k bij de turbines zijn aangekomen, of ten minste onmiddellijk daarboven. Dat men by de turbines, als die in werking z;jn, niet kan staan zegt ons de figuur duidelijk; elke seconde toch spuit uit do twee loopwielen een watermassa van 12000 liter. De turbine is uit twee loopwielen samengesteld, waarvan het eene boven, het andere onder de uitmonding van de buis is geplaatst; op die wijze wordt de druk van de waterkolom gebalanceerd. Wij zien dat het gebruikte water vrij afloopt; de waterspiegel in den tunnel staat nog wol 5 M. onder het benedenste loopwiel. Dit veroorzaakt een verlies van ongeveer 700 paardekrachten aan elke turbine. Aan do hydraulische motoren, die in het nieuwe machinegebouw worden opgesteld, is dit verlies vermeden door het aanbrengen van zuigbuizen, die tot onder den benedenwaterspiegel reiken; bovondion wordt hot water in oen gesloten kast om het loopwiel aangevoerd en beweegt zich door dit laatste van buiten naar binnen. De nieuwe turbines zijn dus gedurende het bedrijf volkomen toegankelijk. Ook aan den tegenoverliggenden oever op Canadeesch gebied heeft dezelfde maatschappij een inrichting voor het opvangen van arbeidsver- mogen uit de Niagara-rivier gebouwd. De toestand is hier veel gunstiger; zoowel de kanalen voor toe- als die voor afvoer van het water kunnen zeer kort worden. Voor het gebruik van het benoodigde terrein wordt aan de Canadeesche regeering jaarlijks 25000 dollars betaald. Deze inrichting is evenwel nog op verre na niet zoo ontwikkeld en in gebruik genomen, als die op den Amerikaanschen oever. Op dezen laatsten heeft zich nog een tweede onderneming gevestigd, welke den naam draagt van „the Niagara falls hydraulic power and manufacturing Company." Deze onderneming is zelfs veel ouder dan „the Cataract Construction Company" en werd opgericht, toen de landprijzen in de omgeving van den waterval nog niet tot de fabelachtige hoogte van tegenwoordig waren opgevoerd. Ze kon hierdoor haar inrichting veel economischer ontwerpen. Het kanaal, dat het water naar hare gebouwen voert, vertakt zich even beneden dat van „the Cataract Construction Company" uit de Niagara-rivier, en stroomt door do geheele stad Niagara, waarbij het den grooten boog, dien de rivier met haar watervallen om de stad heen beschrijft, afsnijdt. Na de laatste verruiming is dit kanaal 4,3 M. diep en 30 M. breed en heeft daardoor een viermaal zoo groot proflei als de afvoertunnel van „the Cataract Construction Cy", terwijl het veel minder heeft gekost. Stroomt het water mot een snelheid van slechts 1 M. door dit kanaal, dan is do waterhoeveelheid ruim genoeg voor b(jna 80000 paardekrachten. Hot machinegebouw bevindt zich een eindwoegs onder de oude hangbrug, nog lager dan de uitmonding van den tunnel, aan den oever der rivier. Het is zoo laag mogelijk geplaatst, zoodat het benedenslagwater vr\j afloopt. Deze plaatsing en deze wijze van wateraanvoer maken dat de turbines van deze onderneming ovor 61 Motor verval kunnen beschikken, tervvjjl die van haar mededingster slechts 41 Meter kunnen benuttigen. Do meesto kracht wordt door beide ondernemingen geleverd aan fabrieken, dio in de nabijheid zijn gevestigd. Per paardekracht aan de turbineas afgenomen, zoodat alle overbrengkoston ten laste der verbruikers komen, wordt 11 dollars per jaar betaald, maar voor elke paardekracht, die in den vorm van electrischen stroom wordt geleverd, wordt 25 dollars per jaar gerekend. Met het oog op het laatste bedrag is het niet te verwonderen, dat van do 100,000 paardekrachten, waarover „the Cataract Constr. C>"' kan beschikken slechts 5000 naar het ongeveer 30 K.M. verwijderde Bufl'alo gaan voor verlichting en voor het drijven van electrische trams. De lage kolenprjjzen in die stad maken dat net gebruik van stoommachines daar nog altijd goedkooper uitkomt. De technische verbeteringen in de kunstmatige veriiehtingsmiddelen. e diensten, die ons door de vensterglazen en kachels in den strijd tegen de ruwheid van het klimaat worden bewezen, verwachten wy van de kunstmatige verlichting bij de bestrijding van de duisternis, die ons in de noordelijke streken meer dan een derde van den tijd, dien w\j aan nuttige werkzaamheden kunnen besteden, afhandig tracht te maken. Evenals do twee eerstgenoemde voortbrengselen der beschaving geheele streken voor een geregelde bewoning geschikt hebben gemaakt, die dat anders slechts voor een derde van het jaar zouden wezen, of de bewoners zouden, wat hunne behoeften betreft, niet boven de Eskimo's moeten staan, zoo heeft de kunstmatige verlichting in den voor het werken bestemden dag een periode gevoegd, die door den natuurmensch in droomen wordt doorgebracht, maar die de beschaafde niet kan missen in zijn werk, do periode tusschen den dag en den eigenlijken nacht. Wanneer in de hut van den wilde voor het eerst een kienspaander als verlichtingsmiddel is ontstoken, kan de geleerde niet meer nagaan, maar zeer waarschijnlijk heeft men zich daarvan reeds tamelijk vroeg bediend, wel is waar niet als een middel om den werktijd te verlengen — de dag was toenmaals daartoe nog lang genoeg — maar wel bij nachtelijke beraadslagingen, bjj feesten, op de jacht of op krijgstochten. De groote verscheidenheid, die wij reeds vroeg in de gebruikte middelen ter verlichting waarnemen, stond in verband met de verscheidenheid der voortbrengselen van de verschillende landen. In het Noorden gebruikte men in de oudheid en in de middeleeuwen, ja gedurende een groot gedeelte van den nieuwen tijd, takken van harsachtig dennenhout, maar in Griekenland en in Italië, ja nog veel vroeger • in Egypte, ontstond door den rijkdom aan oliebevattende planten, de lamp met een pit, waarvan vele in de ruïnen der oude steden gevonden zijn en als kostbaarheden in de musea bewaard worden. Oorspronkelijk was zulk een lamp eenvoudig een platte, open schaal, met olijfolie gevuld; de pit, die uit poreuze vezelstof zeer los in elkaar was gedraaid, hing over den rand daarvan, iets naar beneden; later ontstonden de lampen, waarvan fig. 35 ons er een laat zien, welke van bro.is vervaardigd zijn en die van een zóó lioogen kunstsmaak getuigen, dat ze tegenwoordig nog in de voornaamste woningen op haar plaats zouden wezen, als men slechts op den vorm, niet op het lichtgevend vermogen zoude letten. Dat dit laatste veel te wenschen overliet, besluiten wtf uit de vreugde, waarmede de uitvinding der kaarsen begroet werd. Het schijnt dat de Christenen, die zich, om zich aan de vervolgingen van Nero en van andere keizers te onttrekken, in de catacomben van Rome hadden verscholen, daar voor het eerst iets brandden, wat b\j ons voor een kaars zoude kunnen doorgaan. Aan het einde van de tweede eouw wordt er algemeen van was- en van vetkaarsen gesproken, maar het duurde daarna nog 700 jaar, eer de harsspaander algemeen uit de woningen dor rijken en edelen naar de hutten verdrongen was. Het moet erkend worden dat de kerk, de uitwendige eeredienst, hierop een belangrijken invloed heeft geoefend. Niets kostte zoo groote massa's was als de katholieke eeredienst. Een voorbeeld van dat verbruik wordt geleverd door de slotkerk te Wittenberg; daar bedroeg het 35000 pond in het jaar, voorafgaande aan dat van Luthers optreden. Tn de middeleeuwen was het gebruik van waskaarsen in de paleizen der vorsten nog een zeldzaamheid; het was ongeveer even zeldzaam als het gebruik van glazen vensters. Toen echter door den invloed der Hervorming de behoefte aan waskaarsen voor den eeredienst aanmerkelijk verminderde, breidde zich het gebruik daarvan in de woningen der aanzienlijken uit en het werd spoedig een wedstrijd in de verlichting bij de avondfeesten. Voor een enkel hoffeest te Dresden in de 18de eeuw waren 14000 waskaarsen noodig. Onderwijl waren in de geringere woningen de vetkaarsen doorgedron¬ gen, die nog tegenwoordig de goed- Fig. 35. Oud-Kouieinsche oiielamp. koopste lichtbron uitmaken, en alleen in de onaangename lucht, dio ze verspreiden, een minder gewenschte eigenschap bezitten. De kroonluchters der paleizen, waarop do kaarsen brandden, behoorden tot de voornaamste voortbrengselen der handwerksnijverheid. Naast de kaarsen werd nog altyd de olielamp gebezigd; in lichtkracht en ook om het walmende van de vlam stond zij achter bij de slechtste kaarsen, want in den loop van 2000 jaren was zij in geen enkel opzicht verbeterd. Op de verlichting door kaarsen was evenwel ook nog wel het een en ander aan te merken, zelfs al zou men zo zonder eenige gedachte aan de kosten in onbeperkte hoeveelheid verbranden en een geheel personeel aanstellen, alleen voor het snuiten der kaarsen. Aan het einde der 18dl' eeuw begon de groote omwenteling in het verlichtingswezen, die nog niet is afgeloopen. Het is wel interessant eens een oogenblik na te gaan van welke middelen men zich in den gelieelen loop der middeleeuwen bediende, als men zooveel mogelijk licht in één punt wilde concentreeren. Wel is waar waren holle spiegels reeds in de oudheid bekend en dagteekent de uitvinding der lenzen door de Arabieren uit de llde eeuw, maar wat had men aan dio middelen om de uitwerking eener lichtbron te versterken, als de laatste dikwijls meer rook dan licht gaf, en niet geregeld kon worden, zoodat de genoemde optische hulpmiddelen daardoor in het eerste half uur moesten beslaan of moesten springen ! Op do vuurtorens der middeleeuwen werden daarom ook bijna uitsluitend reusachtige houtvuren onderhouden. Wel is waar bestaat er uit het jaar 1282 een rekening van olio voor den vuurtoren van Meloria in de nabijheid van Livorno, en kunnen wij daaruit tot het gebmik van gesloten lampen besluiten, toch bleef dat voorbeeld voor de landen aan do Middellandsche zee een zeldzame uitzondering. Op de kusten van Oost- en Noordzee werden de houtvuren der talrijke vuurtorens eerst in de 18de eeuw door olie- lampen vervangen. Op den vuurtoren van Cordouan werd in 1720 het houtvuur vangen door een van steenkolen, welk gebruik uit Engeland afkomstig was. Eeuwenoud is de vuurtoren op Neuwerk voor Hamburg; in de 13de en 14de eeuw werden daarop, evenals op vele andere vuurtorens, vetkaarsen gebrand, die later door houtvuren werden vervangen en in 1650 door een vuur van Engelsche steenkolen. Deze vuren of lichten moeten zeer groot zijn geweest, want anders zoude zelfs niet aan de meest bescheiden eischen voldaan zijn. Kaarsen- en lichtgasfabricage. Als wij de vervaardiging en de beteekenis der waskaarsen en in 't bijzonder van de tegenwoordig uitsluitend gebezigde stearine- en paraflinekaarsen, verbinden met do behandeling van het lichtgas, dan schijnt daarvoor uiterlijk wel niet veel grond te bestaan; dringen wij echter dieper in do zaak door, dan verandert de mooning daaromtrent. Hetgeen in de kaarsvlam brandt is nl. hetzelfde, als wat de gasvlam doet ontstaan, koolwaterstof, en al vinden wij later in de vlam van petioleum en van gewone olie dezelfde stof terug, dan mogen wij toch nog beweren, dat de grondstof der kaars, die een vast lichaam is, dichter staat bij desteenkool, waaruit het lichtgas wordt bereid, dan de vloeibare brandstoffen. Oppervlakkig is de verwantschap tusschen de zuiver witte kaars en een stuk zwarte steenkool niet groot, maar minder groot wordt het onderscheid, als wjj er dadelijk bijvoegen, dat de zuiver witte paraffine, die tegenwoordig de meest gebruikte grondstof voor kaarson is, in haar oorspronkelijkon staat evenzeer volmaakt zwart is en eerst door filtreering door beenderenkool ontkleurd moet worden. Het voornaamste bestanddeel van het tegenwoordige kaarsenmateriaal is vetzuur, en dit bestaat weer hoofdzakelijk uit koolwaterstoffen. Allo dierlijke en plantaardige vetten zijn bijna uitsluitend uit vetzuur en glycerine samengesteld; van deze twee wordt de glycerine \er\\ ydeid en hot overblijvende vetzuur wordt gescheiden in de vetten, die bij de gewone temperatuur vloeibaar, en in die, wolke daarbij vast zjjn, en dit geschiedt door middel van uitpersen. Het laatste vet, het vaste, is do grondstof waaruit tegenwoordig de kaarsen worden vervaardigd. Deze samenstelling der organische vetten werd door den Franschen scheikundige Chevreul, die in 1889 op den leeftijd van 103 jaren overleed, gevonden. Met Gay Lussac nam h\j in 1825 een patent op zijn daarop gobaseerde methode om stearinekaarsen te vervaardigen; het schijnt echter, dat het den twee geleerden niet gelukte om daarvan veel financieel voordeel te trekken; do door hen gevonden methode was waarschijnlijk nog niet geschikt voor toepassing op groote schaal. Eerst een tiental jaren later gelukte het, uittaik, door middel van kalkmelk, vetzuur af te scheiden en daaruit, door middel van hydraulische persen, de vloeibaro olie te verwijderen, zoodat vaste stearine en palmitine, een voor de kaarsenbereiding geschikte grondstof, achterbleven. Het was een zekeie De Milly, die deze methoden uitvond en dio daarna de bereiding van paraffine naar Berlijn en Weenen overbracht. In 1842 vond men, dat in de plaats van kalkmelk ook zwavelzuur gebezigd kan worden. Cambacère maakte zich zeer verdienstelijk door het uitvinden van de gedraaide pit, die het verkolen van het \et en het walmen van de vlam verhinderde en daardoor hot lastige snuiten der kaarsen overbodig maakte. ^ iïieidoor waren de twee hoofdvoorwaarden voor het maken van een bruikbare kaars vervuld: de grondstof was gevonden en de pit, en daarmede bereikten de stearine- en de palmitinekaarsen op eens dien graad van volkomenheid, waarop ze nu nog staan. De methode, die b\j de vervaardiging gevolgd wordt, is overal in hoofdzaak dezelfde. Het is natuurlijk tegenwoordig een massa-artikel en het streven naar een groote productie is oorzaak goweest, dat het trekken, dat bij de vervaardiging van vet¬ kaarsen nog wordt toegepast, bijna overal door het gieten is vervangen. Bij het trekken worden 100 tot 200 pitten gelijktijdig in de vloeibare massa gedoopt en na het stollen van de laag, die zich op de pitten heeft gehecht, wordt het proces zóó dikwijls herhaald, tot de kaarsen de verlangde : ^ :.#.r 'likte hebben bereikt, - . t waarna ze nog opper- Fig' 3G' Het trekken van kaarsen, vlakkig glad worden gemaakt. Hoewel men door deze methode niet tot die productie kan komen, die door do machine mogeiyk wordt gemaakt, kan men toch uit het apparaat, dat in tig. 36 is afgebeeld, zien, dat men daardoor de hoeveelheid, die door deze methode wordt geleverd, zoo hoog mogelijk heeft trachten op te voeren. Aan den ring, die met de spil kan ronddraaien, zitten 28 haken en bij een volle werking hangt aan ieder van die een klein raam met 50 tot 100 pitten. Als de ring ronddraait, komt achtereenvolgens ieder raam boven den smeltoven en wordt dan door het takelwerk van den haak gelicht, in den bak met gesmolten vet neergelaten, weer opgetrokken en weer aan den haak gehangen, waarop hetzelfde met het vol¬ gende raam wordt gedaan. Op die wijze zijn 1500 tot 3000 kaarsen tegelijk onder handen en hoewel elk raam vaak ingedoopt moet worden, gaat de vervaaraigmg toen tame- Hjk snel ^*8 Machine om kaarsen te gieten. De figuren 37 tot 39 hebben betrekking op de machinale vervaardiging van kaarsen, waarvan het voornaamste kenmerk is, dat de kaarsen gegoten worden. Daar na het gieten eenige tijd voor het afkoelen en stollen noodig is, heeft ieder werkman vier machines te verzorgen en in ieder van die worden 100 kaarsen tegelijk gegoten. De vormen zijn vervaardigd uit een legeering, die zeer gemakkelijk de stearine loslaat; ze bevinden zich m de kast E. De pitten worden geleverd door 100 spoelen in de kast A; bi) l> zUn ze zichtbaar; ze verdwijnen weer in de stempels of pistons C, die wjj de vormen hebben genoemd. De pitten gaan nauwkeurig door het midden van die voimen en worden ten slotte van boven door lange klemmen vastgehouden. Nu wordt er gegoten. Stearine en water in de kast E zijn op een bepaalde temperatuur ge racht, maar na het gieten wordt het warme water door koud water vervangen waardoor de kaarsen stollen. Is de temperatuur na eenigen tijd, gedurende welken ce machine aan zichzelf wordt overgelaten, onder het smeltpunt gedaald en zijn de kaarsen dus vast geworden, dan worden, door de kruk B een halven slag om te raaien, de kaarsen uit de vormen gelicht en tegelijkertijd 100 nieuwe pitten getrokken. Het water in de pan E wordt door stoom verwarmd, waarop een Fig. 38. Zaal. waar de kaarsen gegoten worden. Kaarsenfabriek „Apollo" te Simmerlng bij Weenen. nieuwe gieting kan volgen. De kaarsen worden afgesneden en behoeven slechts aan den onderkant nog een weinig conisch te worden afgedraaid. De punt, waaraan het branden begint, is reeds in den vorm ontstaan, zooals de teekoning ook laat zien. Één werkman kan, op 4 machines werkende, minstens 10000 kaarsen per dag maken; dit wil dus zeggen, dat in elke machine per dag 25 gietingen plaats vinden. Gedraaide kaarsen en dergelijke worden nog steeds uit de hand vervaardigd • die zijn dan ook veel duurder. Do fabrieken van de „Eerste Oostenrijksche zeepziedery-Maatschappij »Apollo" te Penzing en te Simmering bij Weenen zijn zeer oud. Reeds in 1839, toen door de uitvinding van den bovengenoemden scheikundige De Milly de kaarsenfabricage op nieuwe wetenschappelijke grondslagen te Weenen word gevestigd, sloten zich de zeepzieders te Weenen aaneen, om zich te versterken tegen de concurrentie, die zü hiervan vreesden. Do kaarsen, die door hunne fabriek werden geleverd en naar den naam der fabriok als „Apollo-kaarsen" bekend werden, zijn door goheel Europa beroemd geworden. Behalve met de vervaardiging van kaarsen, houdt de fabriek zich bezig met de bereiding van allerlei andere vetproducten, waarover in de afdeeling „scheikunde" nog 't een en ander zal worden medegedeeld. Daartoe behooren: de margarinebereiding, de zeepfabricage en die van parfumerieën. De figuren 38 en 39 laten ons enkele blikken slaan in de afdeeling, die aan de kaarsenbereiding is gewijd. Aan het einde der 18de en aan het begin der 19de eeuw werden uitvindingen op het gebied der kunstmatige verlichting gedaan, die toen ter tyd soortgelijke veranderingen en toestanden in 't leven moeten hebben geroepen, als wij nu waarnemen als gevolg van den strijd tusschen gasgloeilicht en electriciteit, acetyleen, petroleum- en spiritus-gloeilicht. De grootste uitvinding op dit gebied, in de 19de eeuw gedaan, is zonder twijfel die van het lichtgas. Eerst in 1810 of 1812 kreeg die Fig. 39. Zaal, waar de kaarsen worden gepolijst en gestempeld. Kaarsenfabriek „Apollo" te Simmering bij Weenen. uitvinding beteekenis voor de praktijk; de eerste sporen ervan ktinnen w\j evenwel reeds minstens 20 jaren vroeger ontdekken. In 1786 gelukte het in Frankrijk om, door droge distillatie, uit hout brandbare, maar weinig lichtgevende gassen te maken; de voor de practische toepassing veel belangrijker ontdekking van lichtgas uit steenkolen te bereiden, gelukte het eerst aan den Engelschen werktuigkundige Murdoch. Hij was een zeer bekend medewerker van James Watt en had o. a. reeds in 1785 een kleine straatlocomotief gemaakt. Met de gasbereiding was hij in 1792 zoover gevorderd, dat hy zijn eigen huis daarmede kon verlichten; zes jaar lateiwerd ook de machinefabriek van Boulton & Watt te Solio by Birmingham van de nieuwe verlichting voorzien. Een tijd lang hoorde men weinig van de uitvinding, tot in 1805 door hot verlichten van oen spinnerij te Manchester mot 3000 vlammen een nieuwe stap voorwaarts werd gedaan. Om dezen tijd waren de patenten in 't bezit van Mardoch, Clegg en den ingenieur Windsor; de laatste was eigenlijk een Oostenrijker, wiens eigenlijke naam Winzer was. Ze hadden reeds belangrijke \erbeteringen in de wijze van bereiding ingevoerd en hielden voortdurend het doel in t oog, het gaslicht als middel tot straatverlichting toegepast te zien. Deze liet veel te wenschen over; bijna 250 jaren lang waren daarvoor olielampen gebezigd zonder dat daarin eenige verbeteringen waren aangebracht. Toch was de tegenstand tegen de invoering van het gaslicht, welke tegenstand vooral gebaseerd was op vrees voor het ontplofbare gas, zeer groot. Door veel overreding, door veel praktische proeven entewijzen, kon men het eindelijk zoover brengen, dat in 1813 te Londen en in 181o te Parijs de eerste gas-maatschappijen haar werkzaamheden, met eenig uitzicht op resultaat, konden aanvangen. Toen ging de invoering zeer snel vooruit; in 1814 of 1815 begon de verlichting der straten door gas en in 1819 brandden te Londen ongeveer 51000 gasvlammen. De straatverlichting van Berlijn Fig. 40. Schematische doorsnede eener gasfabriek. dateert van 1828, maar twee jaren vroeger was die reeds te Hannover ingevoerd kleinere steden volgden het voorbeeld nu zeer spoedig. De gasbereiding uit steenkolen vindt heden op precies dezelfde wijze plaats als m,.„etjbegln; 20 1S door alle -)aren heen hetzelfde gebleven; slechts zijn de verschillende apparaten, met behoud der functies, die ze te verrichten hebben, voortdurend verbeterd en doelmatiger geworden. Door de schematische voorstelling van ig. +o, waar de apparaten onmiddellijk naast elkander zjjn geteekend, zullen wij het proces verklaren. In den oven A bevinden zich de retorten, die tegenwoordig steeds uit vuurvaste specie worden vervaardigd. Ze zjjn gevuld met kleine stukjes steenkool en worden door een vuur, dat daaromheen brandt, tot op de roodgloeihitte gebracht. Daar de retorten luchtdicht gesloten zijn, kan de steenkool ' ïo er in is, niet verbranden. Door de verhitting worden de gasvormige bestanddeelen uit de steenkolen gedreven, maar daarmede ontwijken ook eenige, die slechts bu de gloeitemperatuur gasvormig, bij de gewone vloeibaar en bij een zeer lage emperatuur zelfs vast worden. Daar het gas slechts bij de gewone temperatuur in de leidingen gebracht kan worden, moeten die laatste stoffen vooraf verwijderd wor en, ïetgeen hierop neerkomt, dat wij eerst na een moeilijk zuiveringsproces mukbaar lichtgas verkrijgen. De voornaamste verontreinigingen zijn: in de eerste plaats de teer; vervolgens groote hoeveelheden ammoniak, en ten slotte zwavel. Door een krachtige afkoeling wordt reeds een groot gedeelte van die stoffen neergeslagen. De eerste afkoeling ondergaat het gas in de groote hoofdbuis, die over de geheele batterij van ovens doorloopt en waarin alle uit de retorten komende buizen uitmonden. Op don bodem van die buis bevindt zich een 'aag water; de buizen van de retorten hebben haar monding onder den waterspiegel zóó, dat terugstroomen van het gas in de retorten, door een plotselinge verhooging van druk in de hoofdbuis, niet mogelijk is. Deze buis heet daarom de hydraulische hoofdbuis; ze is op de teekening door C aangeduid. Hierdoor wordt de grootste hoeveelheid teer reeds verdicht; deze verzamelt zich in het water en spoedig heeft men meer teer dan water in de hoofdbuis, waarom somtijds het water zelfs geheel wordt weggelaten en men aan de teer de zorg voor de afsluiting der retortenbuizen opdraagt. De overmaat van teer en ammoniak, want steeds vermeerdert de hoeveelheid, wordt ter zijde afgelaten en het gas gaat uit de hoofdbuis in de condensors. Hierin werd het vroeger door water, wordt het tegenwoordig meestal door lucht, tot op de temperatuur der omgeving afgekoeld, waardoor de teerdampen, die nog met het gas vermengd waren, tot vloeibare teer worden verdicht, die zich ook weer op den bodem van het apparaat verzamelt. Toch blijven er nog fijne druppels teer in het gas zweven en ook deze moeten verwijderd worden, zal de vlam later bij het gebruik niet walmen. Hiertoe dienen de teerafscheiders, waarvan het beginsel juist hetzelfde is als dat der stoomdrogers. Het gas stoot daarin bij het doorstroomen herhaaldelijk tegen vaste, afgekoelde wanden, waartegen de teerdroppels blijven hangen. Is het gas volkomen van teer gezuiverd, dan kan men beginnen met de ammoniak te verwijderen; het middel daartoe is water. Het water werkt op het gas in de scrubbers, die ook wel onder de benaming van cokestorens zijn bekend. Ze zijn voortdurend hooger geworden; tegenwoordig vallen ze als hooge ijzeren torens, die in de onmiddellijke nabijheid der stokerij zijn opgesteld, bij de beschouwing eener gasfabriek dadelijk in het oog. De cilinders z\jn met een materiaal, dat veel oppervlakte bezit — en daarvoor wordt gewoonlijk cokes gekozen — gevuld; door besproeiing met water wordt do oppervlakte voortdurend nat gehouden. Het gas moet door den scrubber (zie fig. 40) eenmaal den langen weg van boven naar beneden en eenmaal van beneden naar boven afleggen en strijkt daarbij langs die vochtige oppervlakten, terwijl het bovendien met het neervallende water in aanraking komt. Het water slorpt het ammoniakgas gretig op, zoodat het gas, van ammoniak gereinigd, boven uit den scrubber ontwijkt, terwijl het water als ammoniakwater den scrubber verlaat. Nu moet de zwavel nog verwijderd worden; zonder die reiniging zou het gas voor huiselijk gebruik ongeschikt wezen, want de zwavel is in een harer meest onaangenaam riekende vormen, nl. als zwavelwaterstof, met het lichtgas verbonden. Nadat men voortdurend voor dit doel andere middelen had gebezigd, gebruikt men tegenwoordig daartoe een mengsel van ijzeroxydehydraat of gemalen moeras-ijzererts met zaagmeel; de laatstgenoemde stof dient alleen om het gesteente los te maken, zoodat het gas er doorheen kan stroomen. Het erts bezit een groote affiniteit voor zwavel-waterstof en verbindt zich daarmede tot zwavelijzer, terwijl water als bijproduct ontstaat. Een kubieke Meter van deze reinigingsmassa kan ongeveer aan duizend kubieke Meters gas de zwavel onttrekken. Is ze daarmede verzadigd, dan behoeft men zo slechts, in een vlakke laag uitgespreid, aan de lucht bloot te stellen om ze weer voor het gebruik geschikt te maken. De toestellen H, waarin deze zuivering plaats vindt, dragen den naam van zuiverkisten. De werking van de lucht op de verzadigde reinigingsmassa bestaat in het opnemen van zuurstof, waardoor opnieuw ijzeroxyde ontstaat, maar die nu vermengd is met een zekere hoeveelheid zuivere zwavel. Eerst nadat dezelfde massa negenmaal gebruikt is, moet ze verwijderd worden; ze bevat dan 50 °/0 zwavel en kan voor het reinigen van gas niet meer dienen. Ze wordt dan aan chemische fabrieken verkocht, die er zwavelzuur of andere producten uit bereiden. Het gas is nu gezuiverd en treedt door een grooten gasmeter in den gashouder en van daar in het buizennet. Over dezen langen en moeilijken weg moet het gas door pompen, zoogenaamde exhausters, worden voortbewogen. Wij kunnen slechts eenige van de verbeteringen, die in de toestellen der gasfabriek in den loop der eeuw, waarin het gas gebruikt wordt, zijn aangebracht, behandelen. Het resultaat dier verbeteringen bemerken wij het best in den prijs, die in den eersten tijd meer dan 20 ets. per M3. bedroeg, terwijl bij dien prijs de ondernemerswinst nog niet van veel beteekenis was en die nu tot het derde en in sommige gevallen tot het vierde is gedaald, terwijl er niettemin nog belangrijke winsten gemaakt worden. De retorten waren eorst van gegoten ijzer, doch deze brandden spoedig door; het gebruik van vuurvast materiaal voor dit doel dateert reeds van 1820 en had een veel langeren levensduur deiretorten en der ovens ten gevolge. De voornaamste besparing werd verkregen door een betere stookinrichting onder de ovens. Reeds van den beginne werd als brandstof de cokes gebezigd, die in de retorten achterbleef en die 70 °/# bedroeg van de steenkool, waarmee die retorten werden gevuld. In de eerste gasfabrieken had men al die cokes noodig, maar door verbetering der roosters gelukte het, deze hoeveelheid brandstof te reduceeren tot op 25 a 30 K.G. per 100 K.G. steenkool in de retorten, zoodat dus minder dan de helft der gevormde cokes gbbruikt werd. Spoedig achtte men die hoeveelheid ook nog te groot en men merkte op, dat het grootste deel der ontwikkelde warmte ongebruikt uit den schoorsteen ontweek. Voor 20 a 30 jaren vurige tongen, die overal uit te voorschijn kwamen. Men Fig. 41. Munchener gasoven. I. Generator. 11. Ilegenerator. III. Oven. a openingen, waardoor de vlam tusschen de retorten komt. c richting, waarin de met waterdamp beladen lucht zich beweegt. De pijltjes in de regeneratorruinite geven de kanalen voor het wegtrekkende rookgas aan. Daartusschen liggen de kanalen, waarin de verbrandingslucht wordt verhit. kon men zich van deze verspilling overtuigen door de de schoorsteenen der stokerijen van de gasfabrieken begon daarom de regenerator-stookinrichting, zooals die in flg. 41 is afgebeeld, toe te passen. Hierbij wordt de gloeiende cokes, die uit de retorten is getrokken, onmiddellijk in den schachtoven gestort, die onder den vloer der stokerij ligt, terwijl de mond zich voor den bijbehoorenden oven bevindt. Door een gedeeltelijke luchttoevoer wordt die cokes in generator-gas veranderd, dat b\j de retorten met lucht samentreft en daar volkomen verbrandt. Het verlies, dat veroorzaakt wordt door de hooge temperatuur der ontwijkende verbrandingsproducten werd weggenomen door het aanbrengen van regeneratoren, die, twee in getal, onder de ovens worden gebouwd. De eene wordt door de verbrandingsproducten verhit, terwijl door de ü ae verbrandingslucht stroomt en daarin tot 500 a 600° wordt verhit. Door deze verbeteringen is het cokesverbruik gedaald tot op 12°/0 van het gewicht der steenkolen en is een groote hoeveelheid cokes het eerste en meest kostbare bijproduct der gasfabrieken geworden. Den ammoniak gebruikt de landbouw: uit de teer hoeft men aniline-verfstoffen leeren bereiden en zoo is de waarde der bijproducten zóó hoog geworden, dat daaruit alleen het grootste deel van de kosten dei gasbereiding kunnen bestreden worden. Hierdoor is natuurlijk de prijs voortdurend kunnen verlaagd worden, terwijl wjj zoo dadelijk zullen zien, dat, door het construeeren van meer doelmatige branders, het gasverbruik zoowel voor verlichting als voor verwarming gereduceerd is, waardoor ten slotte de prijs van het gasgebruik al weer minder werd. Naarmate de toepassing van het lichtgas zich uitbreidde, zijn de gasfabrieken in omvang toegenomen en liet duidelijkst merken wij dat in de afmetingen der gashouders waarin liet «as verzameld wordl. (>11 iVUT illlinml lint mnrroliib nw.nl ...01,»., .1 „ t 1 I ' "vv Iiicmcii, Uttl ue werkzaamheden in een irasfabriek niet onder den invloed van een plotseling vermeerderd verbruik staan. Vroeger stelde men zich. zelfs hij de grootste fabrieken, tevreden met gashouders van 10 ÜXKX) M3. inhoud; was deze inhoud niet voldoende. dan werd eenvoudig het getal gashouders vermeerderd. Ongeveer in 1880 begon men echter plotselingaan zeer groote gashouders de voorkeur te geven. De wedloop negon met het bouwen van een gashouder van 150,000 M'.inh. voor de „OM Kent Koad" gasfabriek nabij Londen, die in IKKl .,.,,....,.1 kwam. De aanlei- Fig. 42. Telescoopgashouder, ding daartoe was de omstandigheid, dat door het aanleggen van zulk een grooten gashouder de aanlegkosten per M\ inhoud veel geringer werden dan hij het bouwen van een aantal kleinere gashouders net geval zou wezen. Sydney volgde met een gashouder van 105,000 M:,„ Birmingham in I8K1 met een van 150,000 M '., Glasgow in lM'.tl met een van 180,000 M:'. Intusschen was voor een der I.ondensche gasfabrieken, reeds kort na den eersten reuzen-gashouder, een tweede gebouwd te Kast Greenwich van 230,000 M'. Dit was een uit drie stukken samengestelde telescoopgashouder, waarvan de drie deelen in elkander schuiven, welk systeem het voordeel bezit, dat de gashouderskuip veel minderdiep dan bij het gewone systeem behoeft te wezen. De stolp heeft een diameter van 72 Meter, de diepte van de waterkuip is daarbij 22 Meter. Evenals de stop zelf in het water van de kuip reikt om het gas af te sluiten, zoo grijpen de deelen van een telescoopgashouder ook door overstekende met water gevulde randen in elkander. De gashouders die men in de groote Duitsche steden vindt, onderscheiden zich dikwijls van die, welke wij kennen, doordat ze in een gesloten gebouw zijn geplaatst, dus niet afhankelijk zijii van weer en wind. Natuurlijk verhindert dit systeem het bouwen van zoo groote gashouders als wij zoo pas noemden. Toch bezit Berlijn gashouders van 80,000 M3., die in gebouwen zijn opgesteld, maar daardoor ook duurder komen dan onoverdekte gashouders van den dubbelen inhoud. Men hoopt natuurlijk, dat die hoogere aanlegkosten opgewogen zullen worden door den langeren levensduur. In 1802 is eindelijk voor Londen en weer te Kast Greenwich een gashouder gereedgekomen, die slechts 2 M. in diameter grooter is dun de straks genoemde, maar die uit zes telescoopringen is samengesteld en daardoor een inhoud van 340,000 M\ bezit. Door deze verdeeling in zessen kon de kuip weer in verhouding minder diep worden gemaakt dan die van den gashouder van 230,000 M'. De kolommen voor geleiding met de daartusschen aangebrachte windkruisen heeft men slechts opgetrokken tot op de hoogte van den 4den ring, waardoor die 37 M. hoog zijn geworden; de vijfde en zesde ring bewegen zich onder den druk van het afgesloten gas geheel vrij. Het verschil in de gewiclitshoeveelheid gas, die in deze klok is afgesloten hij een heeten zomerdag of in een kouden winternacht, is gelijk nan liet gewicht van 44>. M'. gas van normale temperatuur en drukking. De nieuwe gashouder voor de gemeente Amsterdam krijgt een inhoud van 100,0(10 M»., waarbij de diameter «I M. wordt. Het is ook een telescoopgashouder, uit vijf ringen samengesteld, waardoor de kuip slechts 10 M. diep behoeft te wezen, en deze geheel boven den beganen grond kan worden aangelegd. Eon zeer belangrijk toestel in de gasfabriek is do gasmeter, die daar natuurlijk veel grooter afmetingen bezit dan de gasmeters, die in de woningen der gasverbruikers worden aangetroffen, maar die overigens op geheel hetzelfde beginsel berust. Fig. 43. Afbeelding eener Engelsche gasfabriek (Beckton Gasworks). Reeds van den beginne af heeft men bij de levering van gas het gebruik van meters ingevoerd en daarnaar het verbruik van ieder aangeslotene bepaald. Wij weten dat bij de levering van water nog zeer algemeen een ander beginsel wordt toegepast, waarvan de veel kostbaarder, maar tegelijkertijd minder volkomen constructie der watermeters de oorzaak is. De gasmeter werd reeds in 1815 door Clegg te Londen uitgevonden ; de constructie dezor toestellen is sedert dien tijd bijna niet gewijzigd geworden, uitgenomen in eenige details. In fig. 44, waar verondersteld is, dat een der zijdoksels van het huis is verwijderd, kunnen wij zien, dat het huis ongeveer voor de helft met water is gevuld en dat daarin een trommel ronddraait, die door tusschenschotten in een aantal cellen of kamers is verdeeld. Beurt om beurt worden die kamers met gas gevuld en daardoor wordt de ronddraaiing van het wiel veroorzaakt. Het gas treedt binnen in do onderste kamer; in den hoogsten stand is die kamer met de afvoerbuis verbonden. Het ronddraaien van het wiel brengt een telwerk in beweging, waardoor afgelezen kan worden hoeveel gas sedert een bepaald oogenblik door den meter is gegaan, want het teiwerk geeft aan hoeveel malen het wiel, waarvan de inhoud bekend is, is rondgedraaid. Zulke fabrieksmeters hebben zeer groote afmetingen en hetzelfde is het geval met de drukregelaars, dio de drukking in de hoofdleidingen constant moeten houden. Deze drukregelaars zijn in de fabrieken gewoonlijk in de onmiddellijke nabijheid van den gasmeter opgesteld. Aan do gasmeters, die door het publiek gebruikt worden, is in de laatste jaren een verhoogde opmerkzaamheid ten deel gevallen. De gewone gasmeter is in een kast of hoek weggestopt en zoo lang door de gaslucht geen lekkage bij den meter wordt aangetoond, let de gebruiker er gewoonlijk zeer weinig op. Geheel anders is het met de muntgasmeters, die een jaar of tien geleden in Engeland in gebruik zijn gekomen en die ten gevolge hebben gehad, dat een geheel nieuwe klasse van gasverbruikers is ontstaan, waardoor het gasgebruik mogelijk is geworden voor klassen van de maatschappij, die daaraan vroeger niet konden denken. Een korte verklaring van dat toestel willen wij hier trachten te geven. In I81KI begon men met op een /..'er bescheiden schaal liet toestel te gebruiken, «lat in hel land, dat liet zag ontstaan, onder de benaming „penny in the slot" wordt aangeduid. \\ ij hebben hier niets anders dan een gewonen gasmeter voor ons, waarvan de beweging van de trommel door een hefboom met pal, die in de tanden van een wiel op de as van de trommel pakt, wordt verhinderd. Een geldstuk van bepaalde afmetingen en gewicht, bij ons een 2' ..-cents-stuk. in de ({leut' geworpen, komt terecht op den genoemden hefboom, waardoor de pal wordt opgelicht en ae trommel gaat draaien, natuurlijk alleen nis de gaskraan van liet toestel openstaat, dus als er gas wordt verbruikt. Als de trommel over een bepaalde hoek is gedraaid, dus als een bepaalde hoeveelheid gas is verbruikt, is de hefboom in een zoodanigen stand gebracht, dat liet geldstuk er afschuift en naar beneden valt, waardoor de pal weer pakt en verdere draaiing onmogelijk is. Het is gemakkelijk te begrijpen dat, als het gas onderwijl wordt afge¬ sloten, dus vóór de toegestane hoeveelheid is Fig. 45. Muntgasmeter, verbrand, de meter blijft staan en de rest later kan gebruikt worden. In Duitschland heeft men muntgasmeters gebouwd, waarin men 1*2 tien-penningstukken tegelijk kan werpen, waardoor een werkmansfamilie in staat is, om li.v. dadelijk ua bet ontvangen van hit loon, den muntgasmeter voor een geheele week te voorzien. Niet alleen wordt door deze toestellen de omzet der gasfabrieken belangrijk vermeerderd, maar ook de kwade posten, waarvan het totale bedrag in 1895 bij een groote Engelsche maatschappij 150,000 gulden bedroeg, zijn hierdoor belangrijk verminderd. In Liverpool begon men in 181 KI 10() muntmeters te Dlaatsen ■ toen de zaak in den smaak bleek te vallen, voegde men er in 1891 2(KJ bii in 1892 werden 4700 woningen aangesloten en m 1895 vond men muntmetersin 12000éezlnen Toch groe.de liet getal aanvragen nog steeds aan, en wel zóó sterk dat de aanvragers moesten wachten. In liet sta, je Widnesz telde men in 1894 sleëhfa 1M0 Tal verbruikers, in 18.14», na de invoering der muntmeters, reeds +000. 1,, 't geheel kan men roL'PTlfJIl i nt Ifl Miir., nu. trxt n 1U U' 1. 1 _ ? r.. " 1 KC1ICC1 hüll njeil ™ ... Wl. 1U „ei gus in zou,uw gezinnen gebruikt werrl ,lio daarvan anders vers oken zouden, zyn gebleven. De grootste uitbreiding n, 1 ^ mi is. Fr*»»i i_ i •• i. „I^I„ tZr.X.™': T ue. grootste uitbreiding WÜUv2 O"'' '... ". " :erWO,U'eVe" '*• *1™ en.kele maatschappij, die r „ JLV , , , "VV. voorziet, stelde m ,len loop van viêr iaren ' '! . . '.nlintmeters op. Evenals bij ons, worden ook dnar kooktoestellen, branders en blusleidingen in bruikleen gegeven, ,n welke onderdeden een kaniJkal van drië millioen L'iiblcn wn« vnwt. gelegd. Een andere Londensche maatschappij plaatste gedurende een jaar per dag bijna UK)muntmeters,zonder aan alle aanvragen te kunnen voldoen, zoodat deze stad tegenwoordig ongeveer de helft van alle Engelsche muntmeters bezit. Dat deze omstandigheden hoogst gunstig waren voor de fabrieken van muntmeters kan zonder verdere verklaring begrepen worden. Wjj hebben er reeds op gewezen, dat de omstandigheid, dat het gas den strijd tegen het olectrisch licht en andere lichtbronnen kon volhouden, niet alleen moet worden toegeschreven aan de verbeteringen, die in de wijze van bereiding van het gas zijn aangebracht, maar dat ook verbeteringen in de constructie der verlichtingsapparaten daartoe hebben meegewerkt. Door deze is zoowel de openbare verlichting als die binnenshuis in de laatste jaren zeer volmaakt geworden. Tot die door de concurrentie van het Fig. 46. Straatlantaarn, met Siemens regeneratief brander. Fig. 47. Siemens regeneratief brander m< omgekeerde vlam. verbeteringen werden de gastechnici eerst gedreven ...... ~ vwuvunvilUD Vtlll 1ICL electnsch licht, die in 1890 zich begon te doen gevoelen. Het is wel opmerkelijk dat, terwijl Werner von Siemens ijverig bezig was de electrische lamp zooveel mogelijk te volmaken, zijn broeder Friedrich Siemens, de bekende specialiteit op het gebied van stookinrichtingen en van de gasfabricage, den gasbrander trachtte te verbeteren. De naam van Siemens is onafscheidelijk verbonden met het regeneratiefsysteem, dat door ons in dit boek reeds meermalen is besproken. Dit systeem paste hij ook op den gasbrander toe, waardoor het lichtgevend vermogen van het gas belangrijk verhoogd werd, en hierdoor versterkte hij de positie der gasverlichting belangrijk. De regeneratief-gasbrander werd reeds in 1879 uitgevonden, is daarna herhaaldelijk verbeterd, en in de tig. 46 en 47 in twee zjjner nieuwste vormen, de een bestemd voor buiten-, de ander voor binnenvorlichting, voorgesteld. Het beginsel, waarop ze berusten, is evenwel voor beide hetzelfde. De brander is ringvormig; het gas wordt daarin gebracht door een aantal nauwe buisjes en komt als een vlam te voorschijn uit een ringvormige opening, die gevormd wordt door een cilinder van porcelein en een van glas, waarvan de laatste den eersten omgeeft. De lucht is door een ringvormige spleet met den gasstroom vermengd geworden. Het voornaamste kenmerk van dezen brander is, dat de vlam door de trekking gedwongen wordt zich te buigen om den rand van den porceleinen cilinder, waarna de verbrandingsproducten door een ruimte trekken, waaromheen gas en lucht worden aangevoerd, zoodat die laatste sterk verhit met elkander in aanraking komen en op die omstandigheid berust het groote lichtgevend vermogen der vlam. Het onderscheid in de twee branders der figuren 46 en 47 bestaat slechts hierin, dat in de eerste de vlam, zooals gewoonlijk, naar boven brandt, in den laatsten daarentegen naar beneden, in welk geval veel minder schaduw gevormd wordt. De gasbesparing per kaars en per uur, dus in verhouding tot de lichtsterkte, is zeer aanzienlijk. Deze is echter nog veel grooter b\j gebruik van het gasgloeilicht, dat bovendien het voordeel bezit van geschikt te zijn voor kleine, zelfs de kleinste, branders, terwijl de uitvinding van Siemens slechts op groote branders kan worden toegepast. De uitvinding van het gasgloeilicht dateert, ten minste in de gedaante waarin wij het kennen, van het jaar 1885. Reeds vroeger waren herhaaldelijk proeven genomen om in de gewone wijze van verlichting door do gasvlam verbetering te brengen. De vlam is lichtgevend, doordat uit het gas kooldeeltjes worden afgescheiden, die door de hooge temperatuur beginnen te gloeien. Men trachtte het gasverbruik te verminderen door in een niet lichtgevende vlam, waarin dus volkomen verbranding plaats vindt, een vreemd lichaam te plaatsen, dat door de hitte begint te gloeien, maar dat niet verbrandt. Een zoodanige niet lichtgevende vlam is o. a. die van een Bunsenschen brander, die zich van de gewone door een veel hoogere temperatuur onderscheidt. Alle proefnemingen mislukten door het ontbreken van een geschikt materiaal voor het gloeilichaam, een materiaal, dat niet verbrandt en toch door de hitte lichtgevend wordt. Frankenstein vond in 1840 het solarlicht uit, dat uit een gevlochten kegel, waarvan de grondstof in een aardachtige zelfstandigheid was gedrenkt, bestond. Gillard beproefde in 1846 voor dit doel netten van platinadraad, Motay in 1867 zirkoonstiften, en in 1870 werd een tijdlang van magnesiumpitten gebruik gemaakt. Al deze proefnemingen leverden geen blijvend resultaat. Eindelijk ontdekte de Oostenrijksche scheikundige Auer von Welsbach het krachtig lichtgevend vermogen der zeldzame aardsoorten, zooals men de lichte metalen, thorium en eenige andere, heeft genoemd. Echter behaalde de maatschappij, die, om zijn uitvinding te exploiteeren, gevormd was, in de oerste jaren weinig of geen resultaat en het scheen, dat het met deze uitvinding als met de vorige zoude gaan. Eindelijk werden de bezwaren van het publiek overwonnen en toen was de overwinning spoedig zóó volkomen, dat het gloeilicht ook voor openbare verlichting werd gebezigd, waartoe het oppervlakkig weinig geschikt sch^nt. De groote eenvoudigheid van den brander heeft daartoe zeer belangrijk meegewerkt. De brander wijkt van de gewone constructie af door de wijze, waarop de lucht wordt toegevoerd. B\j de gasvlam komt de lucht van buiten in het gas, dat alleen uit de opening van den brander stroomt. B\j het gasgloeilicht wordt door het gas de lucht door een ring van gaatjes aangezogen en zoo binnen in den gasstroom gebracht en daarmede innig vermengd, zoodat volkomen verbranding ontstaat, die een groote hitte ten gevolge heeft, waardoor de bekende kous begint te gloeien. Die kous bestaat uit een weefsel van de allerfijnste katoendraden, voor de vervaardiging waarvan reeds speciale breimachines zijn gebouwd. Deze katoenen kous wordt gedrenkt in een oplossing van verschillende lichtgevende stoffen, in t bijzonder van thorium, of van oxyden van dit metaal en eenige andere. Wij willen een korte beschrijving van de vervaardiging dezer gloeikousen geven. Het weefsel is gemaakt uit garen N°. 100, dus uit zoo fijn mogelijk garen. Op de breimachines ontstaat natuurlijk een lange buis of slang, die in stukjes van de vereischte lengto wordt verdeeld; het eene einde van ieder stuk wordt door een draad tot een kop samengevoegd. Vervolgens worden ze in een salpeterzure oplossing van thorium gedoopt en daarna op een houten vorm getrokken, waardoor ze haar bekende eigen, aardige gedaante verkrijgen. Men steekt nu de kous aan, waardoor de katoenen grond verbrandt en de asch van de metaaloplossing achterblijft in den vorm van het oorspronkelijke weefsel. Door het aanbrengen van een laag schellak tracht men hieraan eenigen samenhang te geven, zoodat de kousjes liet transport en het aanpakken kunnen uithouden. In den laatston tijd komen de kousjes echter ook onafgebrand in den handel, dus in den toestand waarin ze van de houten modelion wordon geschoven, waardoor ze hot hanteeren veel beter kunnen verdragen en ze haar oorspronkelijke elasticiteit behouden tot op het oogonblik, waarop ze op de lamp worden geplaatst. Bij het eerste aansteken van do lamp wordt dan meteen het katoenen weefsel verbrand. Dougdzame gloeikousjes kunnen het, ondanks het herhaalde inkrimpen en uitzetten door de warmte, wel 1000 tot 1500 uren uit. houden. Bijna alle verbeteringen, die achtereenvolgens de door Auer opgerichte maatschappij in de kousjes heeft aangebracht, bedoelden een verlenging van don levensduur en een verlaging van den verkoopprijs; tot dit laatste werd ze vooral gedwongen door de concurrentie die allerwege ontstond. De verlaging van den prijs berust vooral op de soort van metaalmengsels, waarmee de kousjes worden gedrenkt en waarvan do samenstelling gewoonlijk een fabrieksgeheim uitmaakt, maar waarvan ook het lichtgevend vermogen afhangt en die maar al te dikwijls aan den lagon pi ijs wordt opgoofferd. In den beginne veroorzaakten de lampeglazen ook veel moeite; het gewone glas was tegen de hooge temperatuur niet bestand. Eerst na langdurige proefnemingen en na het maken van belangrijko onkosten, is het aan de Duitsche gasgloeilichtmaatschappij, die voor dit doel samenwerkte mot de beroemde glasmaatschappij'van Schott te Jena, welke bij de behandeling der glasindustrie meer dan eens zal genoemd worden, gelukt, een lampeglas, voor gloeilampen geschikt, uit hardglas te vervaardigen. Volgens het beweren van sommigen zou de voonaad thorium, die op aarde beschikbaar is, veel te gering wezen, om op den duur in de behoefte aan gloeikousjes te kunnen voorzien. Tot op heden blijkt echter nog niets van een vermindering van den aanvoer, integendeel, volgens de berichten van de Auersche maatschappij is de prijs van het thoriumhydraat van 2000 tot op 50 a 60 Mark per K.G. gedaald. Wat het verbruik van gas bij het gebruik van gloeikousjes tegenover dat bij een gewone open vlam betreft, deelen wij het volgende mede: Een gewone vleermuisbrander verbruikt bij 10 tot 15 kaarsen lichtsterkte 100 tot 150 Liter gas. Een kleine Auersche brander van 20 kaarsen lichtsterkte verbruikt 25 tot 30 Liter, een middelmatige van 40 tot 50 kaarsen 50 tot 60 Liter en een groote van 70 kaarsen 110 Liter. Door langdurig gebruik neemt het lichtgevend vermogen langzamerhand af, doch b\j goede kousjes bedraagt het, na 3000 uren brandens, dus belangrijk meer dan de levensduur die er gewoonlijk aan wordt toegekend, nog 50 °/0 van het oorspronkelijke. Waar gassen, die zelfs in gewone branders geen lichtgevende vlam geven, gebruikt zullen worden voor de verlichting, zijn gloeikousjes natuurlijk onmisbaar. In NoordHolland wordt tegenwoordig op groote schaal brongas gebezigd, waaronder men een gas verstaat, dat bij het slaan van Norton- putten zich uit het water, dat door de -===■==, luns omhoog stijgt, vrij maakt. Dat dit gas brandbaar is en zelfs een liooge verbrandingswaarde bezit, was reeds lang bekend: het denkbeeld, dat gas op te vangen en het voor huiselijk gebruik te laten dienen, dateert eerst van het laatste tiental jaren. Het water dat deze putten leveren, is niet geschikt om als drinkwater voor menschen te dienen, zoodat tegenwoordig de putten meestal geslagen worden met het enkele doel om gas te verzamelen. De stijgbuis eindigt in een vlakken schotel van groote middellijn, over welks rand het water loopt, zoodat een groote oppervlakte voor het gemakkelijk ontwijken van het gas beschikbaar is. Ken kuip omgeeft den top van de buis en dient als gashouderkuip: het hoogste punt, waartoe het water kan stijgen, wordt bepaald door de afvoerbuis van het water. De gashouderstolp is door een eenvoudige caoutehoucbuis met de leiding verbonden. Het gas wordt in de boerderijen niet alleen als verlichtingsmiddel gebezigd, waarbij natuurlijk gloeikousjes gebruikt worden, maar gewoonlijk is ook voorliet koken voldoende gas beschikbaar. De verlichting van woningen oii het platte¬ land door middel van gas, die vroeger onmogelijk moest geacht worden, is 49_ Het branden der gloeikousjes in de fabriek op (leze wijze zoo volmaakt mogelijk en van ,[e fiuitsclie gasgloeilichtmaatschappij. staat in niets ten achter bij die lil de steden met gasfabrieken. Behalve steenkolengas worden ook gasvormige koolwaterstoffen, uit andere grondstoffen bereid, als verlichtingsmiddel gebezigd. Ongeveer in 1860 begon men reeds in de Vereenigde Staten de overblijfsels van de ruwe petroleum, nadat daaruit de verlichtingspetroleum door distillatie was afgescheiden, voor het bereiden van gas te benuttigen. Deze bereiding vindt plaats door precies dezelfde middelen, waardoor het steenkolengas wordt bereid. Later ontdekte men, dat men van dat petroleumresidu op andere wijze meer voordeel kon trekken, o. a. door de bereiding van smeermiddelen, en dat men het zoogenaamde votgas ook uit goedkoopere grondstoffen, b. v. uit goedkoopo afvalolie, uit aardolie, die hier en daar uit zeer vette steenkolen wordt gemaakt, of uit dierlijk vet, kon vervaardigen. Het heeft een veel grooter lichtgevend vermogen dan steenkolengas en is nog zuiverder en ruikt minder onaangenaam dan het laatste. Het wordt voornamelijk als verlichtingsmiddel gebezigd voor spoorwegwaggons. De toestellen, die hiertoe dienen, zijn alle vindingen van een Berlijnsch fabrikant, Julius Pintsch. De door hem op zeer volkomen w\jze ingerichte treinverlichting dateert van 1870, terwijl wü aan hem buitendien nog de gasboeien danken, dio het vaarwater ook des nachts aangeven. Het eerste denkbeeld, waarop de treinverlichting berust, bestond in het samenpersen van het vetgas in de reservoirs, die wij tegenwoordig onder eiken spoorwegwaggon kunnen opmerken, tot op minstens 10 atmosferen spanning. Daar die reservoirs gewoonlijk ruim 400 liter inhoud hebben, staat de hoeveelheid gas, die daarin is opgesloten, gelijk met 4 M3. gas van de gewone drukking, waardoor zes pitten gedurende een geheelen nacht gevoed kunnen worden. Sommige waggons hebben zelfs twee zulke reservoirs. Men kan evenwel het gas onder die hooge drukking niet onmiddellijk in de vlam voeren, en daarom moet men een reduceerklep in de leiding plaatsen, waardoor het gas uit het reservoir, onverschillig welke drukking in dit laatste heerscht, onder een constanten druk, ongeveer 4'„ atmosfeer overdruk, in de leiding komt. Zulke reduceerkleppen worden ook zeer veel in stoomleidingen geplaatst, b. v. als de stoomketel stoom van hooge drukking levert, en in de leiding, een verwarmingsleiding b. v., slechts een geringe spanning mag heerschen. In fig. 50 kunnen wij zien, hoe het reservoir en de leidingen aan den waggon worden aan¬ gebracht. Daarnaast staat een doorsnede eener lamp voor vetgas. In Duitschland zelf zijn ongeveer 15000 waggons van deze gasverlichting voorzien; bovendien heeft Pintsch ze in duizende buitenlandsche waggons aangebracht. Als wij tegenwoordig deze verlichting der spoorwegcoupé's niet meer voldoende achten, natuurlijk omdat de herinnering aan de verlichting door middel van olielampen is verloren gegaan, dan is dat een bewijs te meer van de hooge eischen, die het publiek in de laatste jaren aan een goede verlichting is gaan stellen, welke eischen natuurlijk een gevolg zijn van den reusachtigen vooruitgang op dit gebied. In vele staten heeft men aan dien eisch trachten te voldoen door het invoeren van electrische treinverlichting door middel van accumulatoren; de firma Pintsch daarentegen heeft zich bezig gehouden met de toepassing van acetyleengas voor dit doel en langs dien weg zeer belangrijke resultaten behaald, zooals wij straks zullen mededeelen. Ook verdient nog vermelding de gasboei, welke door middel van vetgas is verlicht, een toestel, dat voor de scheepvaart van het grootste belang is geworden. Deze boei ligt aan een zwaren ketting geankerd. De groote ijzeren drijver, die uit zware platen is samengesteld, is met gecomprimeerd gas gevuld; hij bevat een hoeveelheid, die voor verscheidene maanden voldoende is. Het vallen geschiedt by groote gasboeien slechts driemaal 'sjaars; men gebruikt daartoe vaartuigen, die van groote, met gas gevulde reservoirs zijn voorzien. De lampen bezitten een drie- tot vyfvoudigen cirkelvormigen brander; ze zijn omgeven door zware Fresnelsche lenzen, waardoor een rustig licht, dat op verren afstand zichtbaar is, gevormd wordt, terwijl het gasverbruik gering is. De eerste van deze gasboeien, waarvan nu honderden in gebruik zijn, werden in 1876 voor Rusland gemaakt. De invloed er van op de veiligheid van de scheepvaart is zeer groot; de firma Pintsch heeft zich door die uitvinding hoogst verdienstelijk gemaakt. Een bijzonder soort van gas, het watergas, moet hier eveneens in 't kort worden besproken. Het wordt uit steenkool en waterdamp vervaardigd en diende in den beginne veel meer voor technische doeleinden (in de metallurgie b. v.) dan voor verlichting. In 1880 werd door Fontana ontdekt, dat waterdamp, door gloeiende kool geleid, daardoor ontleed wordt; de vrjjwordende zuurstof verbindt zich met koolstof tot kooloxyde, zoodat een gas ontstaat, dat een mengsel is van kooloxyde en waterstof maar dat met een weinig lichtgevende vlam verbrandt. In Amerika wist men, vroeger dan in Europa, met weinig lichtgevend gas om te gaan en hierdoor werd de fabricage van lichtgas door middel van watergas door de Amerikanen tot oen hoogen trap van volkomenheid gebracht. Yan die bereiding maakt het carbureeren van het watergas een belangrijk onderdeel uit. Hieronder verstaat men een bewerking, waardoor hot watergas lichtgevend wordt gemaakt, en het gevolg daarvan is, dat tegenwoordig in de Vereenigde Staten, zelfs in de groote steden, meer gecarbureerd watergas voor de verlichting, dan gewoon lichtgas wordt gebruikt. Tegenwoordig wordt het ook in de Europeesche steden moor on meer ingevoerd; de vervaardiging ervan maakt dan een onderdeel van het gewone gasbedrijf uit. In fig. 43 is een groote Engelsche gasfabriek van watergas in vogelvlucht voorgesteld. De Amerikanen zijn zulke ijverige voorstanders van het watergas, omdat zoowel de aanleg- als de bedrijfskosten uiterst gering zijn. Het werk wordt grootendeels door machines verricht; werkkrachten zijn bij de vervaardiging slechts in geringe mate benoodigd. In groote schachtovens, de zoogenaamde generatoren, bevindt Zich de gloeiende cokes; de waterdamp wordt daarin geblazen en het ontwikkelde gas door buizen weggevoerd. Onder carbureeren verstaat men het verlioogen van het koolstofgehalte. Deze verandering ondergaat het gas in groote, gloeiende buizen of ketels, waarin olie wordt gespoten, dat door de aanraking der gloeiende wandon wordt ontleed. Voor deze olie wordt meestal petroleumresidu gebezigd. Het lichtgevend vermogen van zulk gecarbureerd watergas is 60 tot 90 °/0 hooger dan dat van het gewone lichtgas, waarom men in de fabrieken van het laatste ook het carburatieproces heeft ingevoerd. Daartoe wordt somtijds het gewone lichtgas met gecarbureerd watergas vermengd, somtijds wordt het lichtgas direct gecarbureerd. In de gasfabrieken bezigt men voor dat doel benzol, dat reeds als bijproduct der gasfabricage ontstaat. Door deze stof over heete vlakken te leidon wordt ze in gasvormigen toestand gebracht, en daarin wordt ze óf in don gashouder, öf in do leiding daarheen, met het lichtgas vermengd. Hot acetyleengas, dat wij nog moeten behandelen, zou, wegens zijn hoog koolstofgehalte, voor dit doel het best geschikt wezen, maar de productiekosten daarvan zijn nog veel te hoog om het op groote schaal als carbureeringsmiddel te gebruiken. Ook bij het gebruik der beste branders was het niet mogelijk, door middel van gas een even groote liehtkracht voort te brengen als het electriscli booglicht, en dan nog tegen een zeer lagen prijs, ons verschaft. Toch zijn er gevallen denkbaar, waarin het coneentreeren van een liehtkracht van verscheidene honderden kaarsen wenschelyk is, en wel gas, maar geen electriscbe stroom beschikbaar is. Door een uitvinding van den Duitscnen ingenieur Rothgieszer is het mogelijk geworden, dezen wensch te vervullen. Hij noemt zijn systeem „hydro-Preszgasbeleuchtung." Het gas wordt nl. gecomprimeerd tot op ^ atm. overdruk of 1 Meter waterdruk. terwijl het gewone gas slechts een overdruk vnn + 30 millimeter waterdruk bezit. De vlam brengt twee groote, over elkander geschoven gloeikousen aan 't gloeien, waardoor een lichtkracht van 600 kaarsen ontstaat tegen een gasverbruik van 400 Liter per uur. Voor het samenpersen van het gas past de uitvinder een toestel toe, dat geheel als een injecteur werkt. Het is aangesloten aan een waterleiding onder drukking, een stedelijke waterleiding h. v., het water blaast door fijne openingen en zuigt daardoor het gas mede, dat op deze wijze gecomprimeerd wordt. Natuurlijk zoude men hetzelfde resultaat door een gewone perspomp kunnen bereiken, maar dan had men een motor of een handpomp noodig, henevens een reservoir voor het gecomprimeerde gas, terwijl het bij de beschreven inrichting voldoende is, de gas- en de waterkraan te openen om gecom- uimeeru gil* te verKrijgen. lil de laatste Uagen heelt men veel gehoord van het „kogelicht" van Slllzenbertr. dat ook werkt met ffeeomnrimeerd pns. dat een lichtkracht van 1200 tot 1500 kaarsen in één brander moet kunnen concentreeren en slechts het derde van electrisch booglicht moet kosten. De drukking wordt opgewekt door een pomp. Zulke resultaten zijn een bewijs te meer, dat het gas den strijd tegen het electrisch licht nog lang zal kunnen volhouden. De ontwikkeling der petroleum-industrie. Misschien herinnert zich iemand onzer lezers, dat voor ongeveer 30 jaren de gasverlichting in de particuliere woningen een ruimere plaats innam dan later, een plaats, die zy nu, door de vereenigde krachten van gioeikousjes en muntmeters, weer bezig schijnt zich te veroveren. Het is de ontdekking van de petroleum of minerale olie, die wij misschien met het meeste recht aardolie moeten noemen, geweest, die, geholpen door een plotselinge verbetering in de constructie der lampen, het gas tijdelijk uit de particuliere woningen verdrong. Vóór ze door het gas werd verdrongen, vond men overal de olielamp, die in de laatste halve eeuw van haar bestaan tot een tamelijken trap van volmaaktheid was opgevoerd. Leger te Parijs had in 1783 de platte lampekous uitgevonden en eenige jaren later zijn landsman Argand de nog meer volmaakte ronde kous. Door deze en andere uitvinders mocht de lamp, zooals ze omstreeks 1840 gebruikt werd, reeds tamelijk volkomen worden genoemd. Toch kon ze niet het veld houden tegen gas en petroleum en zal men ze slechts bij uitzondering nog in gebruik vinden. Als wij desondanks eenige woorden aan haar ontwikkeling willen wijden, dan geschiedt dit voornamelijk, omdat de ondervinding, die men bij de olielamp had opgedaan, later aan de constructie der petroleumlamp ten goede is gekomen. De dik vloeibare lampolie, raapolie of patentolie, kon slechts over een geringe hoogte worden opgezogen en hierom was men reeds in de 16de eeuw er toe overgegaan, den oliebak hooger dan den brander te plaatsen, zoodat de olie slechts naar de pit behoefde af te vloeien. Het gelukte evenwel eerst in de 19d# eeuw, om deze vorm, die door Cardanus was aangegeven, zóó te verbeteren, dat de olie gelijkmatig naar de pit toestroomde en de vlam niet leed door het overloopen van de olie. Zoo ontstond ten slotte de kastlamp, die in fig. 51 als schuiflamp en van een Argandbrander voorzien, is afgebeeld. De naam schuiflamp draagt ze, omdat ze langs den voet op en neer geschoven kan worden. De Argandbrander onderscheidt zich door luchttoevoer binnen en buiten de cilindervormige kous, en door het lampeglas. Hij kan als de voorlooper der petroleumlampen, zooals wij die kennen, beschouwd worden; de constructie daarvan berust op hetzelfde beginsel. Reeds toen ter tijd heeft men, op aanwijzing van den beroemden Engelschen natuurkundige Rumford, eenige ronde kousen in elkaar geplaatst, ieder met een afzonderlijken luchttoevoer en door dit middel, ondersteund door lenzen volgers Fresnel, heeft men de krachtige iicntenecten aer ouae vuurtorens teweeg kunnen brengen. De toestellen, waardoor de olietoevoer naar de pit geregeld werd, werden elke tien jaren of'nog vaker gewijzigd. Pompen, een soort van uurwerk, veeren, leeren blaasbalgen, elk middel werd toegepast om de Cj olielamp zoo volmaakt, maar ook zoo kunstig mogeljjk te maken. Het beoogde doel was evenwel nog niet geheel bereikt, toen de gasverlichting het gebruik van de olielamp begon te beperken en toen eindeljjk de petroleumlamp verscheen, waarin een zeer dunvloeibare olie, die gemakkelijk opgezogen kon worden, gebrand werd, was alle kunstmatige reguleering in den olietoevoer overbodig geworden. Slechts de hoogte van de pit, en daarmede de grootte van de vlam, behoeft men te regelen. Volgens de verhalen moet de Amerikaan Silliman reeds in 1855 de eerste petroleumlamp vervaardigd hebben, nog vóór er van een eigenlijke petroleumindustrie in de Vereenigde Staten kon gesproken worden, want eerst in 1859 werd aan de petroleumbronnen eenigermate de aandacht gewijd. Tot op dat jaar had men trouwens ook slechts kleine hoeveelheden ontdekt en sedert 1840 zijn er in Europa brandbare oliën gebruikt, die volgens de methode van Selligue en anderen uit bitumineusen leisteen en andere onenouuenae mineralen woraen getrokken, in de Saksische bruinkolenstreek geeft het distilleeren van deze olie nog tegenwoordig aan een zeer belangrijke industrie bezigheid. Toen echter de groote massa uit de aarde opstijgende petroleum ontdekt werd, welke slechts gereinigd behoeft te worden om als brandstof Fig. -52. Oude petroleumschuiflamp. Fig. 53. Rijkslamp. Fig. M. Petroleumregeneratieflamp. te kunnen worden gebruikt, was de concurrentie hiermede voor die oliën, welke eerst gemaakt moesten worden, onmogelijk. Toch is die industrie, zooals hierboven reeds werd medegedeeld, niet verdwenen; voor de bereiding van teer, paraffine, solarolie en soortgelijke artikelen heeft ze hare beteekenis behouden. Een groot getal petroleumlampen, een eindelooze reeks zouden wij bijna kunnen zeggen, zijn na 1870 uitgevonden. Eenige der belangrijkste uitvindingen op dit gebied, voorzoover wij ze bij de behandeling der olielamp niet hebben genoemd, willen wij aanduiden. In den beginne wist men nog geen partij te trekken van de hoofdeigenschap van petroleum, de dun vloeibaarheid, waardoor zij in de pit kan opstijgen, wat de vroegere olie niet deed. Men hield zich integendeel streng aan de oude modellen, zooals uit fig. 52 biykt, waarin een der oudste petroleumlampen, die nog met den van de oude olielamp overgenomen bak Fig. 65. Amerikaansche Petroleuinbron met het boortoestel. Links boven ziet men de eerste in 1859 geboorde bron op dezelfde schaal. is voorzien, is voorgesteld. Om een verhoogd lichtgevend vermogen te verkrijgen, plaatste men in den mitrailleusenbrander concentrisch een aantal cilindrische pitten; soms paste men de branderschijf toe, waardoor de vlam gedwongen wordt zich uit te spreiden tot een bolvormige gedaante, en het oppervlak vergroot wordt; eindelijk nam men zijn- toevlucht tot het beginsel dat bij alle nieuwere petroleumlampen wordt gehuldigd, dat van verwarming der verbrandingslucht. In de rijkslamp van Schuster en Bar, fig. 53, zien wij een hoogen cilinder van messing om de buis, die de pit bevat, aangebracht. Hierdoor wordt een innige vermenging van de verwarmde verbrandingslucht met den petroleumdamp, die uit de pit te voorschijn komt, mogelijk. In de nieuwste petroleumlampen en kooktoestellen is de pit geheel weggelaten; men tracht de olie, vóór ze in de vlam komt, in gasvormigen toestand te brengen, om op deze wijze de voordeelen van het gaslicht te verbinden met het eenvoudige, dat het petroleumverbruik onderscheidt, dit nl. van een leiding te kunnen ontberen. Een der beste, volgens dit systeem ingerichte lampen is de regeneratief-petroleumgaslamp van den ingenieur Schülke. De petroleum bevindt zich in het schotelvormige reservoir G boven de lamp; zij wordt verdampt in de retort W, die met het reservoir door de spiraalvormige buis O in gemeenschap staat. De retort wordt door de verbrandingsproducten verhit, welke ook nog de lucht, vóór haar vermenging met den petroleumdamp, verwarmen. De vlam brandt, evenals in de Siemens regeneratieflamp, van beneden naar boven. Het effect van deze lamp is zeer hoog, hetgeen natuurlijk beteekent, dat het verbruik aan brandstof, in verhouding tot het geleverde licht, zeer gering is. De Fig. 50. Petroleumfontein bij Baku. kosten der verlichting zjjn alleen misschien by het gebruik van het bovengenoemde persgas geringer. Over de hoogst interessante geschiedenis der ontdekking van petroleum, die sedert 1860 in de Yereenigde Staten, sedert 1872 in de oliedistricten van Baku op groote schaal verzameld wordt, zullen wij hier niet kunnen uitweiden. In de genoemde streken zijn, als gevolg van het ondekken van de petroleum, geheele industrieën nieuw ontstaan. In de olievelden van Fensylvanië is de vloeistofspiegel, door het voortdurend onttrekken van olie aan den bodem, reeds belangrijk gedaald, en om de brandstof nog te kunnen bereiken, moeten alle hulpmiddelen der diepboortechniek, waarover wij reeds vroeger hebben gesproken, in 't werk worden gesteld. In den regel stuit men eerst op een diepte van 700 a 750 M. op petroleum. Slechts als de boor de petroleumader onder gunstige omstandigheden treft, als ze nl. niet gedrongen is door een gasader, die zich dikwijls boven de petroleum bevindt, is het mogelijk, een deel van do olie zonder gebruik van pompen te verkrijgen. Dikwijls bevindt de petroleum zich niet als een ader in het gesteente, maar in de gedaante van millioenen fijne druppeltjes, en opdat nu de olie door de pomp gegrepen zal kunnen worden, moet een soort van reservoir geschapen worden, waarin ze kan samenvloeien. Hiertoe wordt, nadat de diepe bron geboord is, aan den bodem daarvan het gesteente door dynamiet vernield. Professor Dr. Otto N. Witt deelt als resultaat van eigen beschouwing daaromtrent het volgende mede: „Nadat een groote hoeveelheid nitroglycerine voorzichtig tot op den bodem „van het boorgat is neergelaten, zal de ontploffing plaats vinden. Aan den gast „wordt de eer gelaten, het schot af te geven. Dit geschiedt eenvoudig door een „zwaar gewicht in het boorgat te werpen; door het neervallen hiervan op de „patroon vindt de ontploffing plaats. Men hoort geen knal, men voelt geen „dreuning. De ontploffing vindt zóó diep onder de oppervlakte der aarde plaats, „dat het geluid daarvan niet tot ons doordringt. In bange verwachting, zwijgend, „hebben de toeschouwers zich van den rand van het boorgat verwijderd. Na „eenige minuten hoort men daarin ruischen en gorgelen. Wolken van natuurlijk „gas komen te voorschijn en drijven in de zomerlucht. Deze worden gevolgd door „iets, dat op een reusachtige gouden bloem gelijkt, die uit het boorgat omhoog „stijgt en haar bladeren schijnt te ontvouwen. Wol tot een hoogte van 120 voet „klimt ze, als een bloem op een gouden steel, eer ze ombuigt en afbreekt en als „een regen van olie, door den wind voortgedreven, op de velden neervalt. Hot „schouwspel duurt ongeveer vjjf minuten en in dien tjjd worden meer dan 100 „vat olie door de bron uitgespuwd. Daarna ziet men den straal samentrekken en „zinken en kan met het opstellen der pompen worden begonnen, die misschien „jaren lang onafgebroken door zullen werken." Veel vrijgeviger is de natuur op andere plaatsen, vooral daar, waar niet, zooals in de Yereenigde Staten, op groote schaal gedurende meer dan dertig jaren roofbouw is gepleegd. Somtijds komt de olie in zóó groote massa te voorschijn, dat het aanboren van een ader tegelijkertijd oorzaak van een ramp wordt; dat stangen, buizen en stellage wegslingerd of vernield worden, zoodat hot gereedkomen van een bron gelijk staat met een verwoesting op groote schaal. In do Kaukasische petroleumdistricten, vooral in de omstreken van Tiflis en Baku, is dit heftig omhoogspuiten van de naphta, reeds als een diepte van 60 tot 100 M. is bereikt, een zeer gewoon verschijnsel, zoodat de verzameling van de ruwe petroleum hier heel wat gemakkelijker gaat dan in de Yereenigde Staten. Daar staat tegenover, dat de groote overvloed aan petroleum voor de bezitters der bronnen dikwijls oorzaak van veel zorg wordt. Op de markt openbaarde zich die rijkdom door plotselinge prijsverschillen, die voor sommige producenten den vorm van rampen aannamen; deze oorzaak van verliezen hebben de bezitters van petroleumbronnen trachten weg te nemen door het aangaan eener onderlinge overeenkomst. De technische moeilijkheden echter, die bij het boren van zeer rijke bronnen zich voordoen, zijn niet zoo gemakkelijk te overwinnen. Zulk een bron werd in 1883 nabij liaku geboord: langen tijd spuwde die dagelijks meer dan 6000 M'. olie uit, en daar het niet mogelijk was, zulk een hoeveelheid zoo spoedig te verzamelen, te bewaren ot at te voeren, sijpelde de olie weer in den bodem en maakte de geheele omgeving tot een moeras. Nog krachtiger werkte een springende bron, die in 1891 geboord werd, en die binnen drie dagen door de ijzeren kap brak, welke men in het district Baku op elke bron plaatst, nog vóór men de olie heeft geraakt. De fontein vulde natuurlijk de geheele omgeving met naphta. slijk en steenen, die door de petroleum uit de aarde omhoog .werden geworpen en ofschoon 1000 man bezig waren, zoo snel als slechts mogelijk was, een wal op te werpen om de olie tegen te houden, ging er toch een groote hoeveelheid verloren. Gedurende bet eerste jaar na het boren werd door deze bron uit de aarde een hoeveelheid matei iaal omhooggebracht, voldoende om een ruimte van 300 M. diameter en 25 M. hoogte te vullen, zoodat het niet vreemd is, dat de bronnen in de nabijheid van deze, of zelfs op eenigen afstand minder ot in t geheel niets begonnen te geven. Er wordt zelfs beweerd, dat deze bron haar bezitter door de vele moeiten en de hooge kosten, aan de exploitatie verbonden en, die juist door den grooten rijkdom werden veroorzaakt, niet veel voordeel moet hebben opgeleverd. Van een andere bron, ten zuiden van Baku in het jaar 1892 geboord, wordt daarentegen berekend, dat zij tot aan het einde van 1894 ongeveer voor 1,8 millioen gulden aan ruwe petroleum heeft geleverd. Hoe uit zulk een reuzenbron de olie te voorschijn komt, kunnen wij in lig. .~>ti zien; de vloeistofmassa bedekt de geheele omgeving en ze heeft, zooals wij op den voorgrond kunnen zien, den wal, dien men in der haast heeft opgeworpen om ze bijeen te houden, reeds doorgebroken. Tegenover zulk een aandrang staat men volkomen machteloos; men kan ^slechts trachten de wegvloeiende olie in reservoirs op te vangen of binnen een wal tijdelijk op te sluiten. Zooals gezegd is, is men met de geregelde exploitatie van de petroleumbronnen in hot Kaukasasgebied eerst ongeveer in 1870 aangevangen en is dit hoofdzakelijk Fig. 67. Boortorens in het nieuwe petroleumdistrict Washington County. Pa. een gevolg van de bemoeiingen van den Zweedsch-Russischen ingenieur Nobel, die reeds 10 jaar vroeger zijn naam en zijn vermogen gevestigd had door de uitvinding van nitroglycerine en van dynamiet en van de middelen om die twee stoffen, die nu onmisbaar jn geworden, op groote schaal te fabriceeren. Met de grootste volharding legde h\j zich daarna op de exploitatie van de Russische petroleumbronnen toe. Terwijl vroeger voor de verzameling van de olie eenvoudig ondiepe vijvers werden gegraven, waaruit de ruwe olie geschept werd in leeren zakken, die door kameelen naar de raflineerderijen werden gebracht, werden nu boorwerktuigen toegepast, de olie in ijzeren of steenen vergaarbakken verzameld en door middel van pompen en buisleidingen naar Baku geperst, waar spoedig een geheel nieuw kwartier, alleen uit rookende raflineerderijen bestaande, de zoogenaamde zwarte stad, ontstond. Het transport van de gezuiverde petroleum uit de fabrieken naar de ijzeion tank- schepen, die ze over de Kapische zee naar Azië, over de Wolga naar Rusland moeten transporteeren, vindt eveneens door buisleidingen plaats. Pompen behoeven daarby niet gebezigd te worden, daar de buizen naar de haven toe afhellen. In de Amerikaansche petroleumdistricten heeft men een soortgelijke ontwikkeling kunnen opmerken. Toen door kolonel Drake in 1859 de eerste resultaten behaald waren, werden hier evenwel plotseling al die toestellen ingevoerd, die een economische wijze van werken bij liet winnen en verzamelen van de olie beoogden; de transportmiddelen en de toestellen voor het bewaren van de olie bleven evenwel zeer lang in hun primitieven toestand. I)e boorinrichting eener Amerikaansche petroleumbron is reeds in lig. 55 vertoond, waarop tevens een historische bijzonderheid was aangegeven, nl. de eerste door kolonel Drake voor het boren naar petroleum opgerichte boortoren. Die toren, welke dikwijls van hout is vervaardigd, en in Amerika uernck wordt genoemd, dient, zooals wij reeds vroeger hebben gezien, voor het inbrengen van de pijpen en de boren in het boorgat. Na het boren laat men dien toren staan en gebruikt hem dan om daarin de transmissie, die voor de beweging van de pomp nooaig is, de balans of het kunstkruis, op te hangen. De pomp zelf staat dikwijls zeer diep, afhankelijk van de hoogte, waartoe de petroleum opstijgt; door stangen is dus het kunstkruis, evenals bij de vroegere mijnpompen, met den pompzuiger verbonden. liet komt voor, dat de lengte van die stangen 300 tot 500 M. moet bedragen. Als materiaal daarvoor gebruiken de Amerikanen zonder uitzondering het bijzonder deugdzame Hickorey-hout, dat voor dit doel zelfs naar den Kaukasus wordt verzonden. Fig. 68. Amerikaansche petroleumpomp voor hooge drukking. Wij zien in fig. 55 ook hoe een locomobile de pomp in beweging brengt; deze wordt slechts zoo lang met steenkolen gestookt, tot de gasader, die in Amerika bijna zonder uitzondering in de buurt van de petroleum wordt gevonden, is bereikt. Zoodra dat het geval is, wordt het gas door een afzonderlijke buis opgevangen en naar de locomobile gebracht, waar het de rol van brandstof vervult; de overmaat aan gas laat men eenvoudig in de lucht verbranden. Kr is reeds meegedeeld, dat het transport in den beginne op uiterst gebrekkige wijze plaats vond: zoowel voldoende reservoirs als petroleumwaggons of schepen ontbraken. De petroleum werd in de bekende petroleumvaten gedaan, men vormde daarvan kolossale vlotten en liet deze langs de Alleghany afdrijven, eerst alleen naar Pittsburg, vervolgens naar de groote middelpunten van 't verkeer in 't Zuiden en in het Oosten. Herhaaldelijk vonden groote petroleumbranden plaats, een gevolg van de onbegrijpelijke zorgeloosheid, waarmede men met het gevaarlijke materiaal omging. Zoowel de vlotten als de houten vergaarbakken, waarin de olie verzameld werd, geraakten in brand; uitgestrekte boschbranden waren daarvan het gevolg. Soms gebruikte men voor het transport, als er gebrek aan vaten was, vlakke, open, ijzeren bakken. Geraakten die in brand, dan dreven ze, hevig vlammend, de Alleghany af naar het dal; ten slotte werd de brandende inhoud over het water uitgestort en aan hlusschen viel niet te denken vóór de geheele voorraad verbrand was. Maar mettertijd werd in dien chaos orde gebracht, de scheepvaart op de rivier werd geregeld, spoorwegen werden gebouwd, afvoerkanalen gegraven om de petroleumdistricten met andere stroomen en met liet Eriemeer in verbinding te brengen. I)e hoogste trap van ontwikkeling bereikte het petroleumtransportwezen evenwel door het aanleggen van de pijpleidingen van reusachtige lengte, die de olievelden niet alleen met de rafïïneerderijen verbinden, maar deze laatste weer met de voor- naamste handelsplaatsen, ja. die ten slotte, door het gebergte heen, naar de havens aan den Atlantischan Oceaan zijn doorgetrokken. Tegenwoordig vindt het raffineeren zells eerst pas in die havens plaats en teil behoeve van het transport zijn alle oliereservoirs van eenzelfde district aan een zijtak van de hoofdleiding aangesloten. Het openen en sluiten der kranen, waardoor de olie in de leiding kan vloeien, is aan bepaalde wetten onderworpen. Het product van de verschillende bronnen wordt op deze wijze reeds in de leidingen vermengd, zoodat de kwaliteit van de geëxporteerde petroleum tot een hoogst gelijkmatige wordt gemaakt. De geheele pijpleiding bevindt zich, evenals de petroleumrafSneerdergen, in de handen van een machtige naamlooze vennootschap. die eenvoudig de olie van de bezitters der petroleumbronnen koopt, evenals Fig- 511. Petroleumdistilleerderij te Ëaku. bij ons de suikerfabrikant de suikerbieten van de producenten koopt. De pijpleidingmaatschappij is zelfs verplicht, elke aangeboden hoeveelheid aan te nemen. Voor het voortbewegen van de rusye olie door de lange leiding heelt men hoogst krachtige pompwerken noodig en leidingen, die tegen een zeer hooge drukking bestand zijn. In lig. ;>8 is een pomp, die voor dit doel gebezigd wordt, afgebeeld; zoodanige zijn er verscheidene op bepaalde afstanden langs de leiding verdeeld. Op al deze voorbereidende bewerkingen volgt nu nog het raffineeren, welk proces wij kunnen verdoelen in het eenvoudig distilleeren, d. w. z. het scheiden van de vluchtige bestanddeolen van de dik vloeibare, donker gekleurde overblijfselen en in de chemische reiniging van de afzonderlijke distillatieproducten. Do Atnerikaansche raflineerderyen, die te New-York, Philadelphia, Boston, Chicago en in eenige andere steden zijn gebouwd, moeten tot do meest grootsche fabrieksinrichtingen van de geheele wereld worden gerekend; in ieder van deze vindt men eenige honderden groote ketels, terwijl het bedrijf bijna geheel automatisch gaat. Aan de eene zijde stroomt de ruwe olie zonder ophouden in do ketels, aan 't andere einde komen de gezuiverde petroleum en de zeer kostbare nevenproducten te voorschijn, die in de afzonderlijke vergaderbakken der magazijnen worden opgevangen. Ver- 10 schillende omstandigheden, en daaronder vooral de veel ongunstiger samenstelling der ruwe olie in het Kaukasusgebied, zyn oorzaak geworden, dat daar het raffineeringsproces nog veel hooger ontwikkeld is dan in Amerika; de bijproducten, die daar worden verkregen, vertoonen ook veel grooter verscheidenheid en bezitten in 't algemeen meer waarde dan die der Amerikaansche raflineerderijen. Een zeer groote distilleerderij, zooals er in de zwarte stad vele worden gevonden, wordt ons in fig. 59 voorgesteld. De groote ijzeren distilleerketels worden uitsluitend door masoet, het dikvloeibare overblijfsel van de petroleumdistilleerderij verhit, welke brandstof door lucht of stoom in fijnverdeelden toestand in het vuur wordt geblazen. De eersta, zachte verhitting, verdrijft de meest vluchtige bestanddeelen, den petroleumether bv.; door verhooging van de temperatuur krijgt men vervolgens de gasoline, daarna de benzine enz. Bij een temperatuur van 150° C. begint pas de eigenlijke verlichtingspetroleum te verdampen, en dit duurt voort, totdat de temperatuur van 300° is bereikt. De hoeveelheid verlichtingspetroleum, die op deze wijze wordt verzameld, is evenwel zeer verschillend, en afhankelijk van de samenstelling van de ruwe petroleum. De op deze wijze overgehaalde bestanddeelen voeren evenwel nog steeds een groote hoeveelheid verontreinigingen met zich. Deze worden verwijderd door een behandeling met zwavelzuur, die gevolgd wordt door een degelijk waschproces, eerst met water en daarna met sodaloog, vóórdat de producten onder de benamingen petroleum, solarolie, kerosine of welke ook, in den handel kunnen worden gebracht. Dit reinigingsproces vindt weer in bijzondere chemische fabrieken plaats, welke met alle apparaten, voor de verschillende bewerkingen benoodigd, zijn toegerust. Ten slotte moeten nog de dikvloeibare overblijfsels, waaraan de naphta te Baku zeer rijk is, behandeld worden. Een groot gedeelte daarvan wordt tot de tegenwoordig onmisbaar geworden minerale smeeroliën ververwerkt, waarmede de geheele wereld door Rusland wordt voorzien; het overschot bewijst onder de benaming masoet, diensten als een uitstekende brandstof, die in Rusland zelf op locomotieven en stoombooten wordt gebruikt, maar die ook in andere landen, in Oost-Indiö bv., meer en meer als brandstof op schepen in trok komt, omdat daarmede besparing in gewicht, in ruimte en aan arbeidsloon wordt verkregen. Het electrisch licht. In het jaar 1813 deed de grootste Engelsche natuurkundige Sir Humphry Davy voor de leden van het koninklijk instituut te Londen een proef, om don door hem ontdekten lichtboog to vertoonen. Tusschen twee koolspitsen, waardoor een electrische stroom ging en die elkander eerst aanraakten en die daarna langzaam van elkander verwijderd werden, vormde zich een lichtboog of vlam, die de toenmalige geleerde wereld met verbazing vervulde. Voor hot opwekken van dien stroom was een batterij van 2000 elementen noodig en het is dus niet zeer waarschijnlijk, dat de ontdekker of een der toeschouwers de mogelijkheid voorzag, dat die lichtboog later zou dienen voor het verlichten van kleine steden en dorpen, waar toen van een openbare verlichting nog geen sprake was. Het beginsel, waarop het andere systeem van electrische verlichting, de gloeilamp, berust, zal wel niet veel later ontdekt zijn, want het was reeds aanwezig in den eersten metalen draad, die onder den invloed van den stroom ging gloeien. Een zoodanige verlichting was niet van langen duur, want de draad verbrandde daarbij. Het denkbeeld om die verbranding tegen te gaan door den draad in een luchtledige glazen ballon te besluiten, is afkomstig van Jobard te Brussel, die daarop in het jaar 1838 kwam. Er verliep een zeer lange tijd eer zich, uit deze eenvoudige beginsels, de praktische toepassing ontwikkelde. Het eerst dacht men er aan, het booglicht als middel tot kunstmatige verlichting te laten dienen. Foucault te Parijs had reeds in 1849 voor het eerst een middel aan de hand gedaan om door den stroom zelf de koolspitsen op een constanten afstand te houden en daardoor den lichtboog te regelen, naargelang de koolspitsen verbrandden. Hierna kwam Dubosq op het denkbeeld» dit schitterend licht tot het voortbrengen van verrassende effecten op hot theater f a (»AKrnilrAn AAIT n/tA» Uni M A ..t: .L 1 gowiuiivoii. v-'urv ÏUU1 llöt VU1IUOI1 V clll 11LIIL* beelden, waartoe men vóór dezen tijd meestal het Drummonds kalklicht bezigde, een kalkcilinder, die in de knalgasvlam aan 't gloeien werd gemaakt, werd af en toe de electrische lamp toegepast. Men miste toen echter nog het middel om op een goedkoope wijze een voldoend krachtigen stroom op te wekken; zonder dat schijnbaar onoverkomelijk bezwaar was do electrische verlichting misschien reeds 20 jaren vroeger ontstaan, want Jacobi te St.-Petersburg, over wien w;j in verband mot den electromotor spraken, probeerde reeds in 1849 om pleinen en straten door den lichtboog te verlichten. Het electrisch licht had machines voor het opwekken van den stroom noodig en kon niet ontstaan, vóór dit vraagstuk was opgelost. In den Krimoorlog werd wel is waar door de Franschen van liet electrisch booglicht gebruik gemaakt invloed op don gang van de ontwikkeling had dit ook niet. De eerste machines, die voor het onderhouden van het electrisch booglicht werden gebezigd, waren de magneetelectrische machines van de Fransche „Alliance"-maatscliappy, welke tusschen 1850 en 1860 gebruikt werden op vuurtorens; maar dit bleven nog slechts sporadische toepassingen. Do toestand veranderde onmiddellijk, zoodra door don dynamo het mogelijk was geworden om krachtige electrische stroomen op een betrekkelijk goedkoope wijze op te wekken. Deze uitvinding was van een grooten directen invloed op de constructie der booglampen. In een oogwenk werden verscheidene modellen, die zich alle van de oudere door hoogst regelmatig branden onderscheidden, moderne lampen, die in de figuren 00 en 61 zijn afgebeeld, verschillen van die oorspronkelijke slechts door onbeteekenende details. Aan den ingenieur Hefner Alteneck gelukte het in 1878 een lamp te maken, die zoodanig was ingericht, dat niet alleen verscheidene daarvan in dezelfde stroomleiding achter elkander konden worden opgesteld, maar waarbij ook het uitblusschen of het in 't ongeroede raken van een lamp, geen nadeeligen invloed op de andere had. Een jaar later werden in Amerika de eerste bruikbare gloeilampen gevonden, die dadelijk zóó volmaakt waren, dat men daarna nog slechts van verbeteringen kon spreken en hiermede was de Fig. CO. Handende electrische booglamp. op de markt gebracht. De twee electrische verlichting, zooals wij die nu kennen, mogelijk geworden en werd zij spoedig in verschillende plaatsen op groote schaal ingevoerd. Te Berlijn werd voor het eerst in 1879 een terrein door een groot getal booglampen, die op ééne leiding stonden, verlicht. Ter gelegenheid der nijverheidstentoonstelling van dat jaar was dat nl. het geval met de zoogenaamde passage; na afloop van de tentoonstelling werd de installatie evenwel weer opgeruimd. In hetzelfde jaar was door Edison in de stoomboot „Columbia" eene electrische verlichting door 115 gloeilampen aangebracht. Resultaten op grootere schaal werden pas eenige jaren later verkregen. Te New-York opende Edison in 1882 de eerste electrische licht-centrale voor gloeilampen, waarover wy reeds vroeger hebben gesproken en te Londen was in hetzelfde jaar een theater voor 't eerst £ geheel electrisch verlicht. In den zomer van hetzelfde jaar was door de firma Siemens en Halske reeds beproefd, de electrische gloeilamp voor openbare verlichting te bezigen, waartoe in de Kochstrasze, in de nabijheid der fabriek van de firma, de gaslantaars door evenveel gloeilampen van 50 "/„ meerlichtkracht waren vervangen. De uitkomst was evenwel niet zeer bemoedigend. De kosten waren hooger dan die der gasverlichting en door den roodachtigen glans der lampen werd de verhoogde lichtkracht niet opgemerkt. Beter ging het met de verlichtingen door booglampen van de Leipziger Strasze en don Potsdamer Platz, welke eveneens door Siemens en Halske waren aangelegd. Deze verlichting was nog bovendien merkwaardig, omdat de dynamo's, die den electrischen stroom opwekten, door gasmotoren werden bewogen. Deze verlichting werd, nadat nog eenige lampen nu en dan waren bijgevoegd, door de firma geëxploiteerd tot ze door de drie jaren later opgerichte Berliner Elektrizitatswerke werd overgenomen, die de lampen van stroom mt min eigen net voorzagen. Davy had bij z\jn proefnemingen, waarover in 't begin van dit hoofdstuk werd gesproken, houtskool gebruikt. In de electrische booglampen, voor de verlichting bestemd, werd dit materiaal spoedig vervangen door de veel vastere retortenkool. Men verstaat hieronder 'de kool die zich, door de droge distillatie der steenkolen, in de gasfabrieken tegen de wanden der retorten, waarin die bewerking plaats vindt, afzet. Oorspronkelijk werd die kool eenvoudig tot staven gesneden, maar Bunsen gaf spoedig een middel aan de hand, om de onregelmatigheden, die in deze kool kunnen voorkomen, weg te nemen en daarmede tegelijkertijd de vastheid te verhoogen. Tegenwoordig wordt de retortenkool, die wij misschien beter zouden doen retortengraphiet te noemen, fijn gemalen en daarna in de vereischte vormen door een hooge hydraulische drukking samengeperst. De spanning van don stroom, die noodig is om den lichtboog te onderhouden, werd reeds door Davy op 40 Volts bepaald en is nog steeds dezelfde gebleven; brengt men de spanningsverliezen in de leiding in rekening en die, welke noodig zijn om het reguleermechanisme te drijven, dan komt men op 50 a 55 Volts per lamp. Daar de spanning, waarmede dynamo's, voor verlichting bestemd, gewoonlijk werken, 110 Volts bedraagt, volgt hieruit, dat in ééne leiding steeds twee lamDen achter elkander moeten worden geplaatst en tegelijkertijd moeten branden of een van de twee moet door een ingeschakelden weerstand worden vervangen. Toen men stroomen van 550 en van 1100 Volts ging toepassen, steeg het getal der lampen, dat achter elkander moest worden geschakeld, tot 10 en 20. Dit veroorzaakte in den beginne veel moeilijkheden, die door de reeds genoemde uitvinding van den ingenieur Hefner Alteneck werden overwonnen. De door hem geconstrueerde lamp wordt de differentiaallamp genoemd. De uitvinding van Jablochkoff, die ook bedoelde het achter elkander plaatsen van booglampen mogelijk te maken, was daaraan voorafgegaan. In zijn lamp, die gewoonlijk Jablochkoffkaars wordt genoemd, zijn de koolstaven naast elkander opgesteld; ze worden in een wisselstroom geplaatst, waardoor de twee spitsen gelijk afbranden en een mechanisme, om do spitsen weer naar elkander te brengen, overbodig is. De stroom kwam aan den voet in de koolstaven, ging naar boven, sprong tusschen de spitsen over en vormde daar een horizontaal geriehten lichtboog, zie fig. 62. Natuurlijk moest er een middel gevonden worden, waardoor de stroom gedwongen werd .juist aan do spits over te springen en niet op ieder willekeurig punt tusschen den voet en de spits. Hiervoor bezigde Jablochkoff een gipslaag, waardoor de twee koolstaven geïsoleerd worden en dio aan de punt wegsmelt als de was van de kaars. Sprong echter in eon zoodanige kaars een gebrekkig stukje kool uit do spits, dan was de stroom verbroken en niet alleen deze kaars, maar alle kaarsen, die op dezelfde leiding stonden, gingen uit. In Parijs verwekte in 1878 op de electrische tentoonstelling de Jablochkoff-kaars veel opzien; ze verdween evenwel weer spoedig. In de Hefnerlamp wordt de afhankelijkheid van de lampen onder elkander weggenomen door het plaatsen in het mechanisme der lamp van een spoel voor nevensluiting, die een grootoren weerstand bezit dan de lichtboog, zoodat, zoolang deze brandt, slechts een klein deel van den stroom door dio snoei gaat. Wordt echter de weerstand van de lamp te groot, b.v. door te grooten afstand der koolspitsen, of doordat een stuk van een afbreekt, dan wordt daarom de stroom voor de overige, in ééne rij met deze lamp geplaatste, niet afgebroken maar kan door de spoel voor nevensluiting zijn weg daarheen nemen. Deze spoel werkt ook mede om den afstand der koolspitsen te regelen. Van den beginne af heeft men die ïegeling bewerkt door den hoofdstroom of een gedeelte daarvan om een draadklos te geleiden, die daardoor tot eon electromagneet wordt; de koolspits is aan de weekijzeren kern verbonden. Komt er, door vergrooting van den afstand der koolsjitsen b. v., Fig. 03. Mechanisme van de differentiaallamp van Sohuckert. een wijziging in de stroomsterkte, dan zal door inductie ook het magnetisme van den electromagneet verandering ondergaan, de kern zakt en de afstand is weer voldoende. In de differentiaallamp ziet men twee spoelen, zie fig. 63. Daarin is S, de klos, waaromheen de hoofdstroom gaat, S2 die, welke de nevensluiting moet bewerken als de lamp uitgaat. De eerstgenoemde spoel tracht, zooals straks reeds werd meegedeeld, de koolspitsen van elkander te verwijderen, zoodra de lichtboog brandt; in de nevenspoel daarentegen wordt door de vermeerdering van weerstand, die van die verwijdering het gevolg is, de stroom sterker en dezo trekt daardoor Fig. fii. Verlichting duor middel van booglampen met reflectors dooi- Siemens en Halske. (Zaal der kunstacademie te Rotterdam.) do onderste spits omhoog, waardoor de afstand constant blijft en zóó, als voordo gunstigste verlichting wordt vereischt. Met de latere verbeteringen in do booglamp, die geen hoofdzaken meer betreffen, /.lillen w\j ons verder niet inlaten. Wy vermelden alleen nog, dat de lichtsterkte niet van de spanning, maar voornamelijk van de stroomsterkte afhangt. In de kleinste uitvoering hebben de koolspitsen de dikte van een vinger, de lichtsterkto bedraagt dan 400 kaarsen en het verbruikte arbeidsvermogen ongeveer p.k. Als grootste moeten w\j tot op lioden het electrisch licht van den vuurtoren op het eiland Wight beschouwen, welks koolspitsen 6 cM. dik zijn, dat een sterkto van 60,000 kaarsen bezit, maar daardoor ook een stroom van 400 Ampère en een vermogen van 30 p.k. noodig heeft. In de figuren 60 en 61 zagen wij reeds, hoe de uitwendige vorm van de booglamp verandert met het doel, waartoe ze moet dienen. In fig. 64 is een inwendige verlichting mot kleine booglampea en reflectors aangegeven. Voor de verlichting van den havenmond van Friedrichshafen aan de Bodensee heeft de firma Siemens en Halske kort geleden de in lig. 05 voorgestelde installatie van booglampen uitgevoerd. Men heeft het hier niet noodig geacht het licht door reflectors te versterken, maar de lampen door tamelijk doorschijnend matglas omgeven en ze aan hooge, van ijzer geconstrueerde masten opgehangen. Zeer algemeen is in den laatsten tijd de verlichting van stationsterreinen door middel van booglampen geworden. In den beginne ging het met de invoering van het booglicht voor dit doel niet snel, daar men vreesde, dat het schelle licht der booglampen het waarnemen der lantaarnsignalen zou bemoeilijken. Deze vrees is gebleken ongegrond te z\jn; de heldere verlichting van het geheele terrein is integendeel een bron van grooter veiligheid geworden. Voor kaaien, groote fabrieken, goederenloodsen, heeft men dezelfde ondervinding opgedaan, zoodat voor soortgelijke doeleinden niets anders dan het booglicht toepassing vindt. Naast de booglamp beschikt de verlichting door middel van den electrischen stroom over de glooilamp. Hoewel deze een veel eenvoudiger voorwerp is, wat de inrichting betreft, dan de booglamp, is er, om haar in den tegenwoordigen toestand van volmaaktheid te brengen , meer uitvindings¬ kunst, meer proefneming en llieer onderzoek aan 1'iH• 65- Elöctrische verlichting van don havenmond van , , , Friedrichshafen. moeten ten koste gelegd worden, dan aan de booglamp. Van het begin dezer uitvinding hebben wü reeds gesproken. Ongeveer in 1840 beproefden Jobard te Brussel en anderen om dunne koolstaafjes, in luchtledige glazen ballons opgesloten, door den electrischen stroom aan 't gloeien te brengen en zoo lichtgevend te maken. Een Amerikaan, prof. G. M. Farmer, verlichtte reeds in 1859 zjjn huis met electrische gloeilampen, maar deze gebruikte zeer waarschijnlijk platinadraden, die men herhaaldelijk toepaste, daar do moeilijkheden, aan de vervaardiging van dunne kooldraden verbonden, nog steeds niet overwonnen waren. Daarna hoorde men een jaar of tien niets van gloeilampen, tot men in 1870 weer met nieuwe proefnemingen begon. Men vervaardigde de koolbeugels eerst uit kartonpapier en eindelijk gelukte het aan Edison de eerste gloeilamp te vervaardigen, die werkelijk bruikbaar was, welke lamp uit een verkoolde bamboesvezel in een luchtledige ballon bestond. Tegenwoordig worden de kooldraden gemaakt door ze uit een plastische massa te persen, de einden worden verzwaard, daarna worden ze gegloeid en ton slotte in de bekende ballons gesloten. Het gloeilicht biedt een veel hoogeren weerstand aan den stroom dan het booglicht, waaruit onmiddellijk volgt, dat het gloeilicht veel kostbaarder is, zoodat de kansen op de algemoene invoering van dit licht niet zeer gunstig schenen te staan. Toch biedt dit licht, tegenover het gaslicht, zooveel voordeeion in de gemakkelijkheid der bediening, de zindelijkheid, de vermijding van groote hitte en van het bederf der lucht door verbrandintrsDroducton Hat ,Q„r ook deze lampen op vr\j groote schaal werden ingevoerd. Dit was vooral het geval, toen men leerde aan de ornamenten voor do electrische verlichting zeer elegante vormen te geven en de gloeilampen tot kronen samen te voegon, waardoor de gasfabricago zich tot inspanning van alle k rachton zag gedwongen om het terrein te behouden. Welke uitkomsten die wedstrijd tusschen do twee verlichtingsmethoden heeft opgeleverd, daarvan kunnen wjj ons eiken avond overtuigen. Als wij nu uitvoerig over den omvang wilden spreken, dien de electrische verlichting heelt verkregen, dan zonden wij als vanzeiI' er toe gebracht worden. om als maatstaf van die nif hreidini.'. Ie wiizcn I>11 Fig. 66. Ondergromische leidingen van een electriciteitswerk. l'* " Broei der electrische een- tralen en daardoor zeer licht in herhalingen vervallen. Toch i„ iiii n i i ,s dat niet geheel te vermijden. In geen enkel land van Europa is de electrische verlichting op zoo groote schaal Inge° r( i? i" Duitsehland en daar in de eerste plaats Ie Herlij,,, waar in den herfst vnn IVht ! fZt !, ': nsdle <0,n r' toeV,nanlf "°g 'litsluitend voor het verschaffen s'.r i bes e md,weri geopend M was de Is genoemd.' centrale in de Markgrafen- strasze waarin 1200 paardekrachten ware,, verzameld. Als proeineming had reeds 1 .. jaar lang eene blokverhchting gebrand. De eerste centrale bedoeld opper- vlakte van hoogstens 2 KM. diameter te verlichten; de keuze van de plaats van het station, dat ,n het m.dden van die ruimte moest staan, was met zooveel zorg als mogelijk was geschied. Een der voornaamste verbruikers was onmiddellijk bet koninklijk theater: dit werd dadelijk aangesloten. Venier vindt men in dit kwartier een groot getal magazijnen en winkels, restauraties, bierp«leizen, die bijna alle het electrisch licht voor hun zaak geschikt achtten. Particuliere wo„inBen werden in den heg nne zeer weinig onder de afnemers gevonden. Toch was het verlangen o,„ aangesloten te worden zoo groot, dat vele aanvragers teleurgesteld moesten worden, en men dl ze me liet uitzii lit op het volgende jaar moest troosten, waarin de oorspronkelijke centrale belangrijk vergroot, en een tweede in de buurt van de Postdamer «ewerkT"w.lin 7icï St Tm . k?VrtsaclltiSe w.-rd aan deze uitbreiding n I t , j slechts bepaalde tot het plaatsen van machines en ketels La I pis nni'r t' ee^ K^eed was, maar die ook bet leggen van een groot getal kabels onder bet plaveisel der straten omvatte. I),. vervaardiging van die leidingen is een geheel ineuwe mdustne geworden, die door de ontwikkeling der electrische verlichting in t leven is geroepen. Zeer dikwijls bezitten die kabels ,?e dikte van een Fig. 07. Centraalstation van do Berliner ElektrizitiiUwerke in de Spandauerstrasze pols, op de doorsnede kan men zien dat het hart bestaat uit een ot' eenige, scliroefsgewijze in elkaar gedraaide, koperdraden, welke de eigenlijke leiding uitmaken en die door dikke lagen caoutchouc, met teer gedrenkten hennep en ten slotte door een looden mantel, die meestal weer door hennep is omgeven, tegen uitwendige invloeden wordt beschut. Zeer snel ging de verdere ontwikkeling der electrische centralen in haar werk. Aan de beide genoemde stations werden reeds in 1890 nog twee toegevoegd en in 1892 bedroeg de levering van electrisch licht reeds 20van die, welke de gasfabrieken konden aanwijzen. Toen in 1894 in de vier stations het totale vermogen der machines 16U00 paardekrachten bedroeg, was de sloomlevering daarvan bet tiende deel van allen electrischen stroom die in Europa werd opgewekt. De invoering van het gasgloeilicht was niet in staat de ontwikkeling van het electrisch licht tegen te houden, want tusschen 1894 en 1898 verdubbelde niet alleen het getal der verbruikers maar ook de grootte der installaties, waarbij nog in die jaren het reeds besproken accumulatorenstation was gekomen. Bovendien groeide het verbruik aan electriciteit, door iederen afnemer hoofdelijk, belangrijk aan. Tot die laatste omstandigheid werkte vooral mede bet gebruik van den electrischen stroom voor het drijven van motoren, dat wij ook reeds vroeger hebben aangeroerd en welk gebruik een in evenredigheid nog grootere vermeerdering aantoonde dan dat voor verlichting, voornamelijk door de verandering der paardentrams in electrische trams. O]) welke wijze men door liet oprichten van nieuwe centralen, die 1111 buiten de eigenlijke stad geplaatst worden, en de vermeerderende behoefte tracht te voorzien, hebben wij reeds vroeger meegedeeld. Als aanvulling geven wij bier in tig. 07 nog een afbeelding der centrale in de Spandauerstrasze. Wij deelden reeds medo, dat in 't algemeen in Duitschland de electrische verlichting zeer groote vorderingen heeft gemaakt. Alle groote steden, d. w. z. die van meer dan 100,000 inwoners, hebben een of moer electrische centralen, maar oen groot getal kleinere plaatsen, zelfs zeer kleine, verkeeren in dezelfde omstandigheid. Niet minder grootsch dan do electrische centralen te Berlijn zyn die te Parijs, al mogen dan de afmetingen iots geringer wezen. In 1895 telde Parijs vijf centralen, die gezamenlijk 200,000 gloei- en 5500 booglampen van stroom voorzagen. Na het bovengenoemde jaar is de in tig. 68 afgebeelde centrale aan den Quai .Temappes er nog bijgekomen; in lig. :107 van Deel I zagen wij reeds liet ketelhuis van deze installatie. De zaal, waarin de machines zijn opgesteld, is 14 M. breed en 75 M. lang; de daarin opgestelde verticale Corlissmachines hebben ieder een vermogen van 1200 paardekrachten. Voorloopig z\jn vijf zulke machines opgesteld, de bedoeling is zeven te plaatsen. De dynamo's, die zich op de uiteinden der assen bevinden, zijn gebouwd voor 550 Volts by 1500 Ampères. Ze leveren gelijkstroom, die volgens het vierieidersysteem wordt verdeeld. De ketelbatterij, die 10 Bellevilleketels bevat, bevindt zich in de verdieping boven de machinekamer; deze plaatsing is natuurlijk gekozen om ruimte te besparen. In de geschiedenis der electrische verlichting is misschien de Londensche centrale te Depford het best bekend. Met de oprichting daarvan is de naam van den hoofdman van het wisselstroomprincipe, Perranti, verbonden. Dit station is direct op een behoorlijken afstand, 12 K.M., buiten het gebied, dat daardoor zal bediend worden, aangelegd en van den beginne af werd dus ook op een zeer hooge spanning gerekend, nl. op 10,000 Volts, een spanning, die toen nog nergens was toegepast. Door de keuze van deze ligging werden de aanlegkosten, voornamelijk ten gevolge der lagere grondprijzen, veel geringer dan bjj een plaatsing midden in Londen liet geval zoude zijn geweest, en daar deze plaats veel betere gelegenheden aanbood voor aanvoer van materialen, kolen b.v., en daar de arbeidsioonen daar veel lager waren, werden ook de bedrijfskosten geringer. Het doel was een centrale to bouwen voor 800,000 gloeilampen of het equivalent daarvan, waartoe 40,000 pk. benoodigd zouden wezen. Men begon met twee verticale Corlissmachines op te stellen, die ieder ruim 1400 p.k. kunnen ontwikkelen en nam daarna drie machines van hetzelfde type, doch 5000 tot 6000 p.k. sterk, onderhanden. De eerste machines brachten de dynamo's, zooals in tig. 69 Fig. 68. Eleciriciteitswerk te 1'arijs, Quai Jemappes. Fig. !). Wisselstroom-centrale te Peptford. blijkt, door snaaroverbrenging in beweging, de groote machines zijn daarmee direct verbonden. De dynamo's leveren stroom van 2500 Volts, die in de machinekamer door transformatoren op 10,000 Volts wordt gebracht. Het eigenaardige dezer inrichting was, dat de machines in het gebouw zelf werden bewerkt; slechts de ruwe giet- en smeedstukken werden door fabrieken geleverd. Na deze drie machines zouden machines van 10,000 p.k. opgesteld worden; met de uitvoering daarvan is men nog niet begonnen. In hot ketelhuis zijn reeds 48 Babcock-Wilcox-stoomketels opgesteld, die ieder voor 500 p.k. voldoende zijn. De stroom van 10,000 Volts wordt Fig. 70. Machinekamer in de electrische centrale te Mexico. te Londen eorst door transformatoren op 2400 Volts teruggebracht, en daarna op 100 Volts, met welke spanning de stroom in de woningen komt. In fig. 70 is de centrale te Mexico afgebeeld, die door Siemens en Halske is gebouwd en b\j wier aanleg zeer belangrijke bezwaren moesten overwonnen worden. Het voedingwater voor de acht groote stoomketels moest verkregen worden door het boren van artesische putten, die tot op 130 a 150 M. in den bodem dringen. Het onmiddellijk aan de oppervlakte beschikbare water is salpeterhoudend en kan daardoor niet eens voor af koningswater dienen, zoodat ook voor dat doel water uit de artesische putten wordt gebruikt. Daar de voorraad daarvan natuurlek bepeikt is, moet het afkoelingswater onmiddellijk na het gebruik in koeltorens afgekoeld worden. Niet minder bezwaren waren met het bouwen der fundeering der machines en ketels verbonden, daar rekening noest gehouden worden met de dikwijls voorkomende aarbevingen. In de machinekamer bevinden zich vier triple-compoundmachines'van 1000 p.k., de spanning van den opgewekten stroom bedraagt 1500 Volts. Het stroomverbruik is zóó snel toegenomen, dat reeds een vijfde machino moet worden opgesteld. In ons land worden vooreerst in de drie groote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag electrische centralen aangetroffen. Die in Den Haag is in 1887 door Siemens en Halske aangelegd en reeds in de twee volgende jaren vergroot. Ze ligt midden in het stadsgedeelte, dat door haar van stroom mag worden voorzien; de verste punten liggen 800 M. van de centrale verwijderd. Hierdoor is het mogelijk, met gelijkstroom en dus met lage spanning, 2X 110 Volts, te werken, maar is ook verdere uitbreiding onmogelijk. Het vermogen der stoommachines bedraagt 1065 paardekrachten, terwijl aan het oinde van 1900 het aantal aangesloten gloeilampen 16250, dat der booglampen 228 bedroeg. Te Amsterdam werd in het jaar 1891 de maatschappij „Electra" opgericht, die een centrale buiten de stad, in de gemeente Slotordyk aan den Haarlemmerweg bouwde, en ihgericht werd voor wisselstroom van 1500 Volts spanning. Bij de opening waren reeds 6100 lampen by het net aangesloten. In de machinekamer vonden drie compoundmachines, ieder van 600 pk. en een van 300 pk., plaats. In 1897 werd het vermogen versterkt met een nieuwe compoundmachine, door de Augsburger machinefabriek geleverd, die 1000 pk. sterk is, terwijl in 1902 voor de machine van 300 pk. een tweede van 1000 werd geplaatst, zoodat de centrale nu over 3800 pk. beschikt. Aan het einde van 1900 waren 37200 gloeilampen aangesloten. Door de oprichting der stedelijke centrale is het te vreezen, dat deze inrichting in haar verdere ontwikkeling zal belemmerd worden. De Rotterdamsche centrale was van den aanvang af eene stedelijke. De bedoeling met do oprichting was oorspronkelijk do havenkranen van electrischen stroom te voorzien; spoedig werd de levering van electrisch licht er aan toegevoegd. De electrische centrale werd op het terrein der stedelijke gasfabriek aan don Oostzeedijk opgericht; daarin werden twee Willans stoommachines, ieder van 170 pk. en spoedig daarna oen derde van 260, welke door oen vierdo van dezelfde sterkte en door oen vijfde van 500 pk. werden gevolgd, zoodat in 1900 de centrale over 1360 pk. beschikte. De direct gedreven dynamo's wekken gelijkstroom van 500 tot 700 Volts op, die naar twee nevenstations wordt geleid, waarvan het eene, dat voornamelijk voor de bediening der kranen dient, aan den anderen oever der rivier ligt. De lichtlevering is zeer snel vooruitgegaan; van 4452 gloeilampen op 1 April 1896 is die gestegen op 14,400 gloeilampen aan het einde van het jaar 1900. Bovendien was het vermogen der aangesloten motoren in denzelfden tijd gestegen van 846 pk. tot 1543 pk.; in dit laatste cijfer zijn 1150 pk. voor de verschillende kranen begrepen. Vergelijken w(j deze cijfers met die, welke het vermogen van de electrische centrale aangeven, dan zal duidelijk hot voordeel, aan do electrische krachtsoverbrenging verbonden, in 't oog springen. De twee verdeelstations zijn ieder met een krachtige accumulatorenbatterij van 252 elementen voorzien. De „Eerste Nederlandsche Electriciteitsmaatschappü" voorziet voornamelijk het platteland van electrischen stroom. Één harer centralen bevindt zich te Loosduinen, een tweede te Bloemendaal bij Haarlem, een dorde te Veendam, een vierde to Valkenburg en een vijfde te IJmuiden. Als motoren gebruikt deze maatschappij uitsluitend Laval's stoomturbines. Te Veendam en te IJmuiden wordt met draaistroom van 5000 Volts gewerkt, in de andere centralen wordt gelijkstroom van 2 X 220 Volts spanning opgewekt. In 't geheel zijn aan de netten der maatschappij ongeveer 20,000 gloeilampen of het equivalent daarvan, aangesloten. Een groot aantal kleine plaatsen zouden bovendien nog genoemd kunnen worden, waarin het electrisch licht is doorgedrongen. De ondervinding heeft evenwel geleerd, dat de financiëele resultaten van de ondernemingen, die zich de kleine plaatsen tot arbeidsveld hebben gekozen, niet schitterend zijn; de behoefte aan een schitterende verlichting, waardoor alleen een electrische centrale itan bloeien, wordt daar nog niet gevoeld. Onder die vele kleine electrische centralen willen w\j toch nog een afzonderlijke noemen, die van Driebergen en Doorn, welke door deIndustriëeleMaatschappij te Amsterdam wordt geëxploiteerd. WJj noemen die speciaal, omdat de geheele machinale inrichting van dat station, ketels, machines en dynamo's, door Nederlandsche fabrikanten is geleverd. Dezelfde Maatschappij exploiteert ook de electrische centrale te Ter Neuzen, welke van gasmotoren is voorzien, die tevens de pompen voor de waterleiding drijven. De voornaamste centrale in ons land is op dit oogenblik in aanbouw te Amsterdam. Ze zal door de gemeente geëxploiteerd worden en is voornamelijk bestemd om, naast electrisch licht, vooral ook beweegkracht voor den tram te leveren. In het station worden direct vijf stoommachines, ieder van 1000 pk. opgesteld. De stroom voor verlichting en voor het aansluiten van motoren zal draaistroom zijn van 3000 Volts spanning, die voor de electrische tram gelijkstroom van 600 Volts spanning. Een butferbattery van 300 accumulatorelementen completeert de uitrusting voor de tram. In het ketelhuis worden 12 gecombineerde stoomketels, ieder van '250 M2. verwarmd oppervlak geplaatst. De gebouwen worden zoo ruim gemaakt, dat het totale vermogen tot 10,000 pk. kan worden opgevoerd. Behalve te Amsterdam, worden nog te Haarlem en te Groningen stedelijke centralen gebouwd, terwijl te 's-Gravenhage de plannen daarvoor in bewerking zijn en te Utrecht zoo juist aan den gemeenteraad het aanleggen daarvan is voorgesteld. Nadat wij nu achtereenvolgens over de electrische lampen en de middelen om den stroom in het groot op te wekken, waarvan de particuliere installaties, die in magazijnen, hotels en fabrieken worden gevonden, slechts wat de afmetingen betreft, afwijken, hebben gesproken, willen wij nu nog iets mededeelen over de verdeeling van den stroom onder de afnemers, die ook - wij vonden reeds af en toe gelegenheid dit op te merken — volgens verschillende systemen plaats vindt. Het eenvoudigste systeem is dat, waarbij gelijkstroom van 110 a 120 Volts spanning wordt gebezigd benevens een gewone dubbele leiding. De twee hoofdleidingen legt men gewoon in de straten, de binnenleidingen worden daarvan vertakt en, goed geïsoleerd, in de vertrekken gebracht die men wil verlichten. Om te voorkomen, dat door een plotselinge vermeerdering van do stroomsterkte een of meer lampen verbranden, zijn op gezetto afstanden loodverzekeringen in de leiding gebracht, die uit een kort staafje van lood bestaan, dat in het montuursel wordt vastgehouden en die by een plotselinge vermeerdering van de spanning, door de tomperatuursverhooging, die daarvan hot gevolg is, moeten smelten, waardoor do daarachter geplaatste lampen, omdat de stroom nu verbroken is, uitgaan. Het gevaar voor de lampen is daardoor weggenomen en zulk een loodverzekoring kan gemakkelijk vernieuwd worden. Dat in zulk een net steeds twoe booglampen achter elkander moeten worden geplaatst, tenzij een der lampen door een weerstand wordt vervangen, hebben wij reeds meegedeeld. In de laatste jaren heeft men ook booglampen voor oen hoogere spanning en een daarmee overeenstemmende geringore stroomsterkte geconstrueerd. Zulke lampen hebben zeer dunne koolstaven die, om niet te snel af te branden, in een glazen klok worden opgesloten. Dit systeem met twee draden kan slechts toegepast worden, als het te verzorgen gebied een zeer geringe uitgestrektheid bezit, bv.: als de verlichting zich slechts over een enkel gebouw uitstrekt. Is de afstand van de uiterste punten, die verlicht moeten worden tot de machine reeds grooter, dan is het niet meer mogelijk zóó te werken, daar de leidingen dan te zwaar zouden worden, wil men het spanningsverlies daarin binnen praktische grenzen houden. Het voor de hand liggende middel, de spanning te verhoogen, was bij gloeilampen niet mogelijk, omdat dan steeds 2 of meer lampen achter elkander moesten worden geplaatst, zoodat het afzetten van één, het blusschen der andere in dezelfde rij zou veroorzaken. Tot een aanmerkelijke besparing aan materiaal, voor de geleidingen benoodigd, kan men komen door toepassing van het drieleidersysteem. Hierbij gebruikt men twee dynamo's; de stroom van de negatieve pool van de eeno gaat naar de positieve van de tweede, zoodat de twee dynamo's achter elkander zijn geplaatst. Tusschen de twee hoofdgeleiders, die een spanningsverschil van 220 Volt bezittten, is een derde leider gespannen, die als positieve draad voor de eene dynamo, als negatieve voor de tweede dient, zoodat, als de twee helften van het net even zwaar belast zijn, door dien draad geon stroom gaat. De hoofddraden kunnen daarom voor de helft van den electrischen arbeid berekend worden, die bü het gewone tweeleidersysteem in rekening zou moeten worden gebracht en daar de tusschendraad slechts zeer dun kan wezen, bereikt men met het drieleidersysteem een materaalbesparing van 25 tot 40 °/0 tegenover het tweeleidersysteem. Toestellen, die onder een spanningsverschil van 220 Volts kunnen werken, worden dan aan de twee hoofddraden gesloten, hetgeen bv. met motoren het geval is; gloeilampen, die niet meer dan 110 Volts kunnen gebruiken, worden tusschen den eenen hoofddraad en den nevendraad gespannen. Natuurlijk moet men by de verdoeling der lampen er op letten, dat beide helften van het net ongeveer even zwaar belast zijn. Tegenwoordig bezigt men, in plaats van twee dynamo's van de enkele spanning, ééne die de dubbele spanning van 220 tot 250 Volts opwekt. Om nog grooter materiaalbesparing te bereiken of liever, om het gelijkstroomsysteem over nog grooter afstand te kunnen toepassen, heeft men daarna het vijfleidersysteem ingevoerd, dat men als een verdubbeling van het drieleidersysteem kan beschouwen. Dit is o. a. te Rotterdam toegepast, waarom de dynamo's daar met 600 Volts spanning werken. Wordt de afstand, waarover do leidingen moeten worden gelegd, zeer groot, eenige K.M. bv., dan moet de spanning zeer hoog worden opgevoerd hetgeen, zooals wij reeds bij een vorige gelegenheid opmerkten, beter met wisselstroom dan met gelijkstroom geschiedt, daar de eerste gemakkelijker door middel van t.ransfhrmatnrAn op de voor gloeilampen normale spanning van 110 Volts is terug te brengen; boven het getal van vijf geleiders te gaan zou hoogst onpraktisch wezen. Het is bij het leveren van electriciteit natuurlijk noodzakelijk om te kunnen meten, hoeveel electriciteit ieder afnemer verbruikt. In don eersten t\jd der electrische centralen vond de betaling dikwijls volgens abonnement plaats, op dezelfde wijze als dit nu nog grootendeels bij de levering van water is geregeld. Naargelang de electriciteitsmeters verbeterd zijn, is evenwel meer en meer de betaling naar rato van het verbruik ingevoerd, hoewel de betaling volgens abonnement nog hier en daar wordt aangetroffen. Dient de stroom alleen voor electrische verlichting, dan wordt dikwijls door den meter aangegeven het getal uren, dat de lampen gebrand hebben, en hiernaar wordt de betaling geregeld; meer gebruikelijk zijn echter de meters, die onmiddellijk de verbruikte energie, het product van stroomsterkte, spanning en tijd, gewoonlijk het getal kilowatturen genoemd, registreeren. De Edisonsche electriciteitsmeter, in fig. 71 afgebeeld, is liet toestel, dat Edison uitvond, toen, door het aanleggen van zijn eerste electrische centrale, de behoefte aan zulk een toestel werd geboren. Het was natuurlijk te eischen noch te verwachten, dat zulk een eerste toestel in allo opzichten volmaakt zou wezen. Toch bezat het vele goede eigenschappen, want in Luropa werd het langen tijd en in Amerika wordt het nog gebruikt. Het beginsel, waarop het berust, is het volgende. Van de hoofdleiding, waar die in de woning van een afnemer binnentreedt, wordt een nevenleiding vertakt, die, afhankelijk van haar dikte, een bepaald gedeelte van den stroom, en natuurlijk slechts een zeer klein gedoelte, laat doorgaan. Deze zwakke stroom wordt gebezigd om meetbaren chemischen arbeid te verrichten. De afgebeelde meter is voor een drieleidersysteem bestemd en daarom moeten de toestellen in tweevoud aanwezig z\jn. De chemische arbeid bestaat in het — oplossen van een zinkplaat; het opgeloste materiaal slaat aan de tegenoverliggende plaat neer. Proefneming heeft geleerd, hoeveel electrische energie noodig is voor het transporteeren van een gram zink en uit de gewichtsvermeerdering en vermindering der platen kan, in verband met de bekende verhouding tusschen hoofd- en bijstroom, het verbruik aan electrische energie gedurende een bepaalden tijd berekend worden. In Europa is tegenwoordig algemeen de electriciteitsmeter van Aron in gebruik genomen : in een zijner nieuwste vormen is dit toestel in tig. 1'X voorgesteld. In de kast, die het omsluit, zijn twee uurwerken aangebracht, waarvan de inwerking op het telwerk, dat wij na het openen van de deur voor ons hebben, juist tegengesteld is, zoodat, zoolang beide uurwerken ongestoord loopen, dat telwerk blijft stilstaan. Om liet slingergewiclit van de eene klok staat een draadklos, waardoor de hoofdstroom gaat. Is dat liet geval, dan wordt die klos tot een I 1 magneet, die liet anker, en I | dat is hier het slingergewicht, j| J aantrekt en daardoor dat uur- Kig. 72. Electriciteitsmeter volgen» Aron. werk langzamer doet gaan. hr ontstaat dus een verschil in den gang der Iwee uurwerken, waardoor het telwerk begint te loopen, te sneller naarnaarmate de stroom sterker is, hetgeen wil zeggen, naarmate meer stroom wordt verbruikt. Met is natuurlijk gemakkelijk een schaalverdeeling aan te brengen, die zoodanig is ingericht, dat wij op de wijzerplaat onmiddellijk kunnen aflezen hoeveel stroom is verbruikt. Het kleine apparaat moet tot een der meest ingenieuse toestellen worden gerekend; toezicht of behandeling eisclit liet niet en zelfs liet periodiek noodzakelijke opwinden der uurwerken wordt automatisch door een kleinen, in liet toestel aangebrachten, electromotor bezorgd. Wij willen nu nog iets van de meest interessante toepassingen van het electrisch licht mededeelen, hetgeen als een aanvulling moet worden beschouwd van wat daarover reeds is gezegd. De booglamp werd reeds in fabrieken, in mijnen, in de metaalbewerking, toegepast, nog vóór er van electrische centralen kon worden 12 gesproken, zoodat de benoodigde stroom in de inrichting zelf werd opgewekt. Zoodanige zelfstandige toepassingen van het electrisch licht zijn, na de oprichting der centralen, niet verdwenen, integendeel, ze zijn steeds in getal toegenomen en bepalen zich niet meer tot booglicht, maar het gloeilicht is er dikwijls mede verbonden. Men schat zelfs het gezamenlijk vermogen dezer zelfstandige electrische verlichtingen in Duitschland op het dubbele van dat der electrische centralen. Hoezeer het mogelijk is door middel van het electrisch licht schitterende effecten te be. reiken, blijkt bij de toepassing van dit licht in de uitstallingen der magazijnen en op het tooneel. Op alle in de laatste tientallen van jaren gehouden tentoonstellingen heeft het electrisch licht een groote rol gespeeld, vooreerst natuurlijk als eenvoudig verlichtingsmiddel, maar vooral als middel ter versiering. Duidelijk kwam het in de laatste rol te voorschijn op de Columbiaansche tentoonstelling te Chicago in 1893 en op de Parijsche tentoonstelling in 1900. Op de eerste waren de voornaamste gebouwen gerangschikt rondom een reusachtig plein, in welks midden een groot waterbekken was aangebracht. Des avonds was voor de verlichting van dit plein en bekken een hoeveelheid electrische lampen bijeengebracht, zooals men vroeger nog niet gezien had. De rand van het bekken was omgeven door een parelsnoer van kleine electrische gloeilampen, op de watervlakte bewogen zich electrisch verlichte booten, waardoor ze in een golvende beweging werd gebracht en de oeververlichting in een steeds veranderenden spiegel weerkaatst werd. De omringende gebouwen waren in antieken stijl met zuilenrijen opgetrokken; door de rijke verlichting met booglampen vormden de schoone lijnen dezer gebouwen een prachtige begrenzing van het geheele tooneel. Uit de ramen en portalen werd door gloeilampen een zee van licht op het terrein geworpen, op verschillende punten sprongen verlichte fonteinen en zoo werd een fantastisch geheel gevormd, waarmede niets te vergelijken was, dat tot op dat oogenblik op het gebied der verlichting was vertoond. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat ook bij gelegenheid der Parijsche tentoonstelling in 1900 alle krachten werden ingespannen om het voorbeeld, door Chicago gegeven, zooveel mogelijk te overtreffen. Evenals op de meeste tentoonstellingen speelden ook op deze de gekleurde, verlichte fonteinen een hoofdrol. By donker gezien, is het schouwspel, dat door deze geboden wordt, eenvoudig onbeschrijfelijk; men ziet de opspringende stralen en duizenden neervallende druppels nu eens door wit, dan door rood, blauw of groen licht beschenen Het lichteffect wordt gewoonlijk opgewekt, doordat een sterke bron van electrisch licht zich in de fontein bevindt en van onderen naar boven haar stralen in het water zendt. Op het tooneel worden de meeste effecten verkregen door zoeklichten, waarin zich een systeem van lenzen en holle spiegels bevindt, dat de lichtgolven in een enkelen evenwydigen straal samenbrengt, welke door middel van de grootste toestellen verscheidene kilometers ver door de lucht kan worden voortgeplant. By illuminaties, bij tentoonstellingen, ziet men die zoeklichten steeds in werking; de straal beschrijft een grooten cirkel door de lucht en blijft nu op dit, dan op dat punt rusten, dat daardoor een enkel oogenblik zich in scherpe verlichting van al het omringende afteekent. Wij zullen later zien dat deze zoeklichten niet alleen voor versiering of uitspanning dienen, maar voor veel belangrijker doeleinden. Zeer bekend is op dit gebied de reeds genoemde firma Schuckert & Co. te Neurenberg. Op de electrische tentoonstelling te Frankfort had ze een zoeklicht van 50,000 kaarsen Fig. 74. Zoeklicht van Schuckert & Co. op de tentoonstelling te Chicago. lichtsterkte ingezonden, dat zijn licht nog duidelijk zichtbaar tot op een afstand van 50 KiM. zond. Te Chicago was op een der torens van het tentoonstellingspaleis een nog krachtiger zoeklicht van dezelfde fabriek opgesteld, waarvan de straal bij heldere lucht nog aan de overzijde van het 80 KM. breede Michiganmeer zichtbaar was. Dat het electrisch licht, beter dan iets anders, geschikt is voor de verlichting van groote vergaderlokalen, van de kerk tot aan den schouwburg, wordt bewezen door de zich steeds uitbreidende toepassingen voor dit doel. We willen eenige der meest bekende opnoemen. In de kerken wordf, door het in de hoogte aanbrengen van de lampen, by iedere andere wijze van verlichting het ontsteken bemoeilijkt; deze omstandigheid heeft het invoeren van het electrisch licht in deze gebouwen zeer bevorderd. In 1890 werd door Schuckert & Co. de eerste kerk electrisch verlicht; het was de Stephanskerk te Mühlhausen, waarin 200 gloeilampen werden geplaatst, en daarna werden door dezelfde firma 22 kerken on kapellen op deze wijze ingericht, waaronder zeer groote voorkomen, zooals de kerk te Berljjn, die aan de nagedachtenis van Keizer Frederik is toegewijd. Deze kerk heeft 300 gloeilampen, waarvan 150 in een groote centrale kroon zjjn vereenigd, die te zamen een lichtsterkte van 2500 kaarsen bezitten. De luchttoevoer naar het orgel wordt bewerkt door een electrischen motor van l'/2 pk. Voor het opwekken van den stroom voor een en Fig. 75. Regulateur voor electrische tooneelverlichting. ander is een accumulatorenbatterjj van 3600 Ampère-uren opgesteld, welke overdag geladen wordt. Terwijl de kerkverlichting vooral het kenmerk van iets rustigs, iets plechtigs, moet dragen, is het doel, dat men bu de theaterverlichting beoogt, juist het tegengestelde. Er zullen tegenwoordig weinig schouwburgen van eenige beteekenis meer worden gevonden, die niet van het electrisch licht gebruik maken en daardoor verdwijnen reeds voor ons oog de groote veranderingen, die in de tooneelverlichting zijn ontstaan, sedert in 1885 de Berlynsche schouwburgen en in 1887 de opera voor het eerst dit middel toepasten, veranderingen, die zich niet uitsluitend openbaren in het bereiken van een ongewoon effect, maar ook in grootere veiligheid en in het voldoen aan hoogere eischen op hygiënisch gebied. Dat er veel studio voor noodig is geweest om de effecten, die men gezien moet hebben om er zich een voorstelling van te kunnen maken, op te wekken, begrijpt men slechts als men in de gelegenheid is geweest, een blik te werpon op de hoogst samengestelde toestellen, die hiertoe gebruikt worden. Een der belangrijkste is hieronder de tooneelregulateur, die den machinist in staat stelt om, zonder verdere hulp, van één punt uit, door het bewegen van handels, de verschillende verlangde verschijnselen te doen ontstaan. In flg. 75 is zulk een regulateur voorgesteld, die evenwel slechts voor een klein tooneel bestemd is; de moderne toestellen van de groote koninklijke theaters en opera's zijn nog veel grooter; men kan daarmede dan ook veel meer doen. Door middel van honderden hefboomen is het mogelijk, met een enkele beweging op ieder willekeurig punt van het tooneel, ach ter iedere coulisse, licht van een bepaalde sterkte te doen schijnen, dat licht te doen toenemen of verminderen in dikwijls twintig of dertig verschillende graden, het in verschillende kleuren: wit, blauw, geel, rood, te doen verschijnen, zon, maan, sterren te doen op- of ondergaan , bliksemstralen te laten schieten, schemering over het tooneel te laten optrekken of dalen, in één woord om elke lichtverandering, die wij in de natuur waarnemen, hoogst getrouw weer te geven. Zulke effecten kon men, zoolang men slechts over gas had te beschikken, niet teweegbrengen. Wjj willen ten slotto nog een blik werpen op de verschillende eischen, waaraan het electrisch licht in het verkeerswezen heeft te voldoen. De scheepvaart heeft er eerder en op veel grooter schaal gebruik van gemaakt dan het verkeer te land. W ij hebben reeds meegedeeld, dat Edison in 1879 reeds een stoomboot door middel van gloeilampen verlichtte. Tegenwoordig heeft elke passagiersboot, zelfs elke goederenboot der groote maatschappijen, een electrische installatie, die uit een dynamo met eigen stoommachine, schakelbord en een groot getal lampen voor buiten- en binnenverlichting bestaat. Op de groote passagiersbooten, b. v. op de transatlantische, heeft een zoodanige installatie zeer belangrijke afmetingen aangenomen. Op de boot van den Noordduitschen Lloyd „Kaiser Wilhelm der Grosze" bestaat ze o. a. uit vier stoommachines met dynamo's, die ieder 100 pk. sterk zijn; de verschillende gloeilampen, die daardoor gevoed worden, hebben een totale lichtsterkte van 50,000 kaarsen; bovendien worden daardoor verscheidene ventilatoren en andere toestellen tig. «6. Optisch stelsel van den vuurtoren Penmarch-Eckniühl. gedreven. Terwyl het op de oorlogsschepen natuurlek evenzeer in de eerste plaats voor de inwendige verlichting werd gebezigd, zien wy daar tegenwoordig een zeer ruim gebruik gemaakt van zoo krachtig mogelijke zoeklichten, om daardoor een overval door torpedobooten, onder begunstiging van de duisternis, te verhinderen. Nog op een andere wijze ondervindt de scheepvaart dienst van liet electrisch licht. Bijna alle nieuwe vuurtorens krijgen nl. electrische lampen en van vele oudere worden de olielampen door electrische vervangen. Wat men aan het electrisch licht in deze toepassing heeft wordt bewezen door het op deze wijze veranderde licht van den vuurtoren te Houstholm, dat men by helder weer op een afstand van 58 KM. heeft gezien. Een der krachtigste electrische seinlichten is dat op den vuurtoren van Catherine-Point op het eiland Wight, dat met een booglamp van 60,000 kaarsen is toegerust. De stralen, die van deze lamp uitgaan, worden door een optisch stelsel Fig. 77. Het inbrengen der accumulatoren voor de olectrische treinverlichting op één punt geconcentreerd, waardoor de verlichting van dat punt even sterk is als ze zou wezen zonder de lenzen, als de lichtbron minstons een millioen kaarsen sterk was. Ook de lampen op de Fransche vuurtorens op Kaap la Hêve en by Penmarch-Eckmühl behooren tot de krachtigste lichtbronnen, die voor dit ,doel toegepast worden, zie fig. 76. De vaart door het Suez-kanaal was vroeger slechts by daglicht mogeiyk, waardoor de schepen aan den doortocht, het stilliggen des nachts inbegrepen, 60 uren besteedden. Tegenwoordig wordt aan de schepen een transportabele electrische verlichting, uit een Laval stoomturbine, een dynamo en een zoeklicht bestaande, meegegeven, door welk middel de vaart ook des nachts mogeiyk is en de duur daarvan op 30 uren bekort kan worden. In 1893 was de 15 K M. lange waterweg van de haven van Chicago naar het terrein van de tentoonstelling aan het Michiganmeer door 16 lichtboeien, die ieder voorzien waren van een gloeilamp van 100 kaarsen, op een uitstekende wijze verlicht. De stroom werd aangevoerd door een kabel, dien men in het Michiganmeer tot op den bodem had laten zakken en die de boeien onderling verbond. Door deze zeer voldoende verlichting van den druk bevaren waterweg werd zeer waarschijnlijk menig ongeluk voorkomen. Op ongeveer dezelfde wijze is het kanaal, dat toegang tot de haven van New-York verleent, sedert eenige jaren verlicht. Langs de oevers van het Kaiser-Wilhelm-kanaal, dat de Oost- met de Noordzee verbindt en 95 K.M. lang is, zijn op een afstand van 250 M. van de oevers, aan hooge masten gloeilampen opgehangen, die door een electrischen stroom van hooge spanning worden gevoed. Een centrale aan den oostelijken kanaalmond wekt dien stroom op. Het bevaren van het kanaal b\j nacht wordt op deze wijze zeer vergemakkelijkt. De toepassing van de electrische verlichting op het spoorwegwezen bepaalde zich in de eerste plaats en nu nog hoofdzakelijk tot de verlichting der stationsterreinen, en daarover hebben wij reeds gesproken. Op de Duitsche staatsspoorwegen worden de postrijtuigen tegenwoordig ook door gloeilampen verlicht; de benoodigde stroom wordt door eene accumulatorenbatterij geleverd. Deze bestaat uit zestien cellen, die vier aan vier in kasten van celluloid zijn geplaatst en die achter elkander worden geschakeld. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat men een zoo licht mogelijk type voor deze accumulatoren heeft aangenomen. Daar elke cel een klemspanning van 2 Volts bezit kan men lampen gebruiken, die onder een spanningsverschil van 30 Volts branden, en die by een energieverbruik van 20 Watt een lichtsterkte van 12 kaarsen ontwikkelen. Eéne batterijlading is voldoende om één lamp 200 uren te laten branden, en daar van de elf lampen, die in een postrijtuig worden gevonden, steeds slechts eenige branden, kan men met óéne lading het rijtuig 20 tot 30 uren lang verlichten. Voor het opnieuw laden zijn door het bestuur der posterijen in 25 stations gelegenheden ingericht, waar steeds geladen batterijen in voorraad z|jn. In sommige landen, Denemarken bv., is dit systeem ook toegepast voor do verlichting der personenrijtuigen, maar of deze verlichtingsmethode zich zal uitbreiden is zeer te betwijfelen, waar we in de verlichting door oliegas of door acetyleen een veel goedkooper en gemakkelijker verlichting bezitten. De jongste verbeteringen op het gebied der verlichting. Wij hebben in het voorafgaande de drie voornaamste bronnen van verlichting leeren kennen: petroleum, gas en electriciteit. Wij hebben gezien, hoe een vooruitgang in de toepassing van de eene lichtbron een verbetering in die van een andere ten gevolge had om daardoor verloren terrein te herwinnen. Door de uitvinding van het gasgloeilicht was de gasverlichting de goedkoopste geworden en nog sterker dan op het verbruik van electrisch licht, deed de invloed van die uitvinding zich op dat van petroleum gevoelen. Boven de petroleumverlichting onderscheidt zich de gasverlichting, doordat ze een veel geringer hoeveelheid arbeid vereischt; het zuiver houden van de petroleumlamp, vooral het in goeden toestand houden van de pit, hetgeen veel werk veroorzaakt, valt bij het gebruiken van gas weg. Zoodra dus de kosten van beide verlichtingsmiddelen ongeveer gelijk staan, wordt aan het gas de voorkeur gegeven. Door de reeds beschreven petroleum-regeneratieflamp worden de nadeelen verminderd; deze lamp is echter te groot voor kamerverlichting. Die lamp bewees evenwel de mogelijkheid om een petroleumlamp zonder kous te maken, nl. door de petroleum, vóór ze te verbranden, in gasvormigen toestand over te voeren. Het lag nu voor de hand, te vermoeden dat de petroleumlamp ook tot een gloeilamp kon worden gemaakt, waardoor zoowel de pit zou wegvallen als het brandstofverbruik gunstiger zou worden. Een zoodanige lamp is in fig. 78 afgebeeld. Het gedeelte, dat met A is gemerkt, is een reservoir voor de brandstof, die daaruit in de buis a opstijgt door de luchtdrukking, welke onderhouden moet worden door van tijd tot tijd het perspompje b te bewegen. In de ruimte B wordt de stroom petroleum door lucht in fijn verdeelden toestand gebracht en in i in gasvormigen, door de hitte, die aan dit gedeelte van de lamp door den onmiddellijk daarboven gelegen brander wordt meegedeeld. De voor de verbranding noodige lucht stroomt door de buizen l in den brander. In Duitschland worden voortdurend pogingen gedaan om lampen en kooktoestellen te construeeren, waarin op een economische wijze spiritus gebrand kan worden. Men hoopt daardoor aan den spiritus, die in het landbouwbedrijf daar te lande gemakkelijk op groote schaal als bijproduct kan worden verkregen, een ruimen afzet te verzekeren, waardoor de rentabiliteit van het bedrijf zou stijgen. Bovendien hoopt men daardoor van den buitenlandschen petroleumhandel minder afhankelijk te worden. Om dezelfde reden worden voortdurend spiritusmotoren en zelfs spirituslocomobilen uitgevonden. Spiritus kan in een lamp slechts met behulp van een gloeilichaam worden gebrand. De lamp, die in fig. 79 is afgebeeld, bezit twee pitten, die den spiritus in een schijfvormigen verdamper brengen, welke door twee kleine spiritusvlammen wordt verhit. Hoewel deze lamp aan de eischen van een hoog lichtgevend vermogen, gepaard met een spaarzaam brandstofverbruik voldoet, is hare inrichting te samengesteld dan dat ze in de huishouding op haar plaats zou wezen. In aansluiting aan het bovenstaande moeten de uitvindingen besproken worden, die bedoelen om gas voor verwarming, voor verlichting, zelfs voor motoren, in de huizen zelf te maken, om zoo onafhankelijk te wezen van decentrale gasfabriek. Het beginsel, waarop die miniatuurgasfabrieken berusten, is steeds hetzelfde: een luchtstroom wordt, door het opnemen van een zoo groot mogelijke hoeveelheid brandbaar gas, gecarbureerd, waardoor men een brandbaar mengsel verkrijgt, zoodat wij er toe gebracht worden om hierin hetzelfde beginsel te ontdekken als dat waarop de fabricage van Dowsongas berust. De luchtstroom wordt opgewekt öf door een stoominjector öf door een ventilator, die door een heete-lucht-machine wordt gedreven, welke op hare beurt weer verhit wordt door het gevormde gas. De carburator is een ruimte, waarin de brandbare stof, die in gasvormigen toestand moet overgaan, zoo doelmatig mogelijk is verdeeld. Die brandbare stof moet derhalve zeer gemakkelijk kunnen verdampen; daarom dient daartoe petroleumether of gasoline. In den luchtgasgenerator van Inderau & Co. te Dresden vinden wij een trorrmel met schuin geplaatste schoepen, die door een gewicht, dat van tijd tot Fig. 78. Petroleumgasgloeilamp. Fig. 79. Spiritusgloeilamp. tijd wordt opgetrokken, in een ronddraaiende beweging wordt gehouden. De trommel draait in de vloeistof, die moet verdampen, rond, welke daardoor in een golvende beweging wordt gehouden, zoodat de lucht, die door de schoepen door de vloeistof wordt gesleurd, zich volop met brandbare dampen kan verzadigen. Door middel van een zoodanig toestel werd in 1898 het station Turgi in Zwitserland verlicht. De apparaten, die voldoende zijn om de 32 lampen, die in de verschillende lokalen verdeeld zijn, van gas te voorzien, beslaan een oppervlakte van nog geen 2'/2 M2. Bij een anderen generator, die door de fabriek Amberg, welke een specialiteit in gasapparaten is, wordt gebouwd, vinden wij een heete-lucht-machine, welke zoowel de lucht als de brandbare vloeistof in den carburator drukt. De lucht wordt in een windketel geperst, en stroomt daaruit door een reduceerklep als een constante stroom in den carburator, welke uit een register van viltplaten bestaat, die door petroleumether bevochtigd worden. De lucht wordt dus over een groote oppervlakte in aanraking met den petroleumether gebracht en kan zich daardoor volop met koolwaterstof verzadigen. De grootte der apparaten wisselt af tusschen een capaciteit van 15 en eene van 200 vlammen; het gas is niet alleen geschikt voor verlichting maar kan ook voor verwarming of in motoren gebezigd worden. Bü al deze toestellen is het gas natuurlijk verdund door de groote hoeveelheid stikstof, die in de lucht aanwezig is, waardoor de leidingen onnoodig wjjd worden en de hitte van de vlam minder wordt dan die zonder dat stikstofgehalte zou wezen. Het acetyleenliclit is bekend, sedert in 1894 ontdekt werd, dat men in den electrischen oven op een zeer gemakkelijke wijze calciumcarbied kan doen ontstaan, d. i. een verbinding van calcium met koolstof, welke verbinding door eenvoudige bevochtiging met water weer ontleed wordt onder de vorming van acetyleen en van vrije kalk, welke laatste stof weer benuttigd kan worden. Evenals aan zoovele uitvindingen werden ook aan deze de grootste verwachtingen vastgeknoopt, die direct niet verwezenlijkt konden worden, daar de eerste apparaten natuuurlijk nog veel gebroken moesten bezitten. Een periode van zeer groote verwachtingen betreffende de toepassing werd dus gevolgd door eene van teleurstelling, totdat het ongeveer na 1897 en vooral na de acetyleen-tentoonstelling te Berlijn in 1898 bleek, dat men werkelijk met een practisch bruikbare zaak te doen had, waaruit zich spoedig eene krachtige industrie ontwikkelde. Calciumcarbied ontstaat in den electrischen lichtboog, die een mengsel van fijn verdeelde cokes en van gebrande kalk tot op ongeveer 3000° verhit, bij welke temperatuur de chemische reacties plaats grijpen. Wordt een stuk van dit calciumcarbied met water begoten of in 't water geworpen, dan ontwikkelt zich daaruit, en somtijds zeer heftig, het acetyleen, een gas, dat zeer rijk aan koolstof is, want elke molecule bestaat uit twee atomen koolstof en twee atomen waterstof. Deze rijkdom aan koolstof msakt dat hot lichtgevend vermogen zeer belangrijk is, zoodat in de branders geen gloeilichamen behoeven gebezigd te worden. Er zijn een groot getal apparaten uitgevonden, waarin die ontwikkeling van acetyleen uit calciumcarbied tot een geregeld proces wordt gemaakt, zoodat de ontwikkeling toeneemt als het gas verbruikt en in sterke mate verbruikt wordt, en ophoudt als de gasleiding is afgesloten. Het in fig. 80 in doorsnede voorgestelde apparaat bestaat in hoofdzaak uit een kleine gashouderstolp rechts in de teekening. Zakt die, doordat de voorraad gas afneemt, dan wordt daardoor een klep geopend, die aan het carbied gelegenheid geeft in het water te vallen. Een soortgelijke generator, maar van zeer kleine afmetingen, bevindt zich in den voet van de lantaarn, die in fig. 81 is afgebeeld. Het verbranden van het acetyleen geschiedt op een zeer eenvoudige wijze: twee fijne gasstroomen zijn schuin naar elkander gericht en doen, doordat ze tegen elkaar stooten, een zeer breede vlam ontstaan. ** is De meest voor de hand liggende toepassing van het acetyleen was die, om daarmede op zichzelf staande fabrieken, restauraties, villa's te verlichten, in één woord zulke gehouwen, waarin men een kleine verlichtingscentrale, dus zonder aansluiting aan een groote gasfabriek, wilde hebben. Het grootste resultaat is met het acetyleen echter bereikt als middel voor treinverliehting, waartoe het voornamelijk op de Pruisische staatsspoorwegen op groote schaal wordt gebezigd, en waarvoor zich vooral de reeds genoemde firma Jul. 1'intsch heet! geïnteresseerd. Zonder de resultaten, die deze firma wist te bereiken, zouden de spoorwegbesturen tot electrische verlichting der treinen zijn overgegaan, welk systeem in aanleg zeker millioenen zou gekost hebben. Men heeft 1111 aan de verschillende oliegasfabrieken der spoorwegen een aeetvleeneenerator, met de noodige reini¬ gingstoestellen voor het gas, toegevoegd. Na de reiniging wordt het gas, natuurlijk met inachtneming der grootste voorzorgen, op II atm. samengeperst. Door deze samenpersing wordt bet verhit; men laat bet dus weer afkoelen en vermengt het daarna met het afzonderlijk bereide oliegas, en wel in zulk een verhouding, dat het mengsel voor 'V4 uit oliegas en voor '/4 uit acetyleen bestaat. In dezen toestand, en samengeperst op 10 atm., welke spanning in de reservoirs heerscht, is bet volkomen onschadelijk. I11 den beginne koesterde men dikwijls een overdreven vrees voor de ontplofbaarheid van het acetyleen; dnt die vrees op geen redelijken grond berust, wordt zeker het best bewezen doordat de besturen toestonden dit gas in duizenden van reservoirs. onder de personenrijtuigen aangebracht, mede Ie voeren. De proefinstallatie was aangelegd in bet rangeerstation (iriinewald bij Herlijn. Voor de acetyleen- en carbied-industrie zijn de pogingen, die men in de laatste jaren in t werk beeft gesteld om geheele plaatsen door middel van dit gas te verlichten, natuurlijk van het hoogste belang. I11 de eerste plaats denkt men daar aan deze toepassing van de acetyleenverlichting, waar noch voor een gasfabriek. noch voor eene electrische centrale, voldoende afzet zou te vinden wezen. Verscheidene kleinere plaatsen in Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en zelfs in Westelijk Rusland bezitten acetyleen-centrulen, die óf door de gemeenten zelf óf door particuliere ondernemers zijn opgericht. Fig 80. Apparaat voor de bereiding van acetyleengas. Ten laatste wijzen wij nog op de verlichting door middel van acetyleen van voertuigen, van rywielen, van rijtuigen, en ook van de signaallampen der locomotieven, dus overal, waar men een krachtige verlichting door hoogst eenvoudige middelen tot stand wil brengen. Deze toepassingen en de vroeger genoemde zullen nog belangrijk toenemen als de carbiedprijzen dalen. Die daling moet belangrijk zijn, als het acetyleen op groote schaal met het lichtgas zal kunnen concurreeren. Door uitvindingen als de laatstgenoemde moesten de leveranciers van electrisch licht er natuurlijk toe gedreven worden om ook op hun gebied voortdurend naar verbeteringen te streven. Die pogingen zijn niet zonder resultaten gebleven; wij behooren aan die verbeteringen hier ook eenige woorden te besteden. Bij de eloctrische gloeilamp heeft men er naar gestreefd, het lichtgevend vermogen te verhoogen en tegelijkertijd de uitstraling van warmte te verminderen. .Men bereikt dit doel, en dat moet oppervlakkig vreemd schijnen, slechts door de temperatuur van het gloeilichaam te verhoogen. Toch zal die bevreemding verminderen, als men bedenkt dat de booglamp een veel hoogere temperatuur bezit dan de gloeilamp, maar betrekkelijk, d. w. z. per lichteenheid, veel minder warmte uitstraalt dan de laatste. Dit is een gevolg van de betrekkelijk kleine oppervlakte van de gloeiende koolspitsen en deze omstandigheid is weer de oorzaak van de veel betere economische resultaten, die men met de booglamp tegenover de gloeilamp verkrijgt. Het gloeilichaam in de gloeilamp moest dus anders gemaakt worden; zooals dat tot op heden geschiedt kan de temperatuur daarvan niet verhoogd worden. In de eerste plaats moeten wij dan noemen een gloeilamp, die door den Amerikaanschen electrotechnicuf Hiram Maxim is uitgevonden. De draad, die hierin tot gloeien wordt gebracht, is zeer bestand tegen hoogt temperaturen, hij smelt noch verbrandt, en daar hij dikkei is dan de gewone kooldraad, kan hij ook een sterkerer stroom doorlaten. De samenstelling van dit gloeilichaam wordt echter geheim gehouden. Een lamp van 42 kaarsen volgens dit systeem verbruikt 84 Watt en een gewone lamp van 16 kaarsen 56 Watt, zoodat de laatste dus per lichteenheid 40% meer stroom verbruikt. Bovendien neemt van de nieuwe lamp het lichtgevend vermogen, nadat ze verscheidene maanden gebruikt is, nog met '/, van het oorspronkelijk bedrag toe. Elsward zoekt naar verbetering volgens het oude, vroeger verlaten spoor, door nl. in de plaats van den kooldraad dunne, moeilijk smeltbare metaaldraden te bezigen. Hij beproefde daartoe de zeldzame metalen, als: molybdenium, titanium, zirkonium, maar schijnt de beste resultaten verkregen te hebben bij het gebruik van niobium. Hij gaat uit van een oplossing in chloor van dit metaal, die eerst sterk verhit wordt. In deze verhitte oplossing wordt een kooldraad gehangen, die door den electrischen stroom gloeiend wordt gehouden. Tegelijkertijd wordt het metaal uit de oplossing door waterstof gereduceerd en slaat als een zeer dunne laag op den kooldraad neer. Toch hebben deze proefnemingen geen practisch resultaat opgeleverd, maar ze geven den weg aan, waarlangs de belangrijke uitvindingen van Auer en Nernst tot stand zijn gebracht. In de naar deze uitvinders benoemde lampen worden niet de zeldzame metalen zelve, maar hunne oxyden, die nog veel beter tegen een hooge temperatuur bestand zijn, gebezigd. Het is dus dezelfde fig.81.Acetyleenstraatlantaam. stof, die door Auer gebezigd wordt voor het maken zijner gloeikousjes. Deze stoffen kunnen wel is waar als een zeer economisch middel om licht uit te stralen gebruikt worden, maar ze hebben het groote nadeol van slechte geleiders voor de electriciteit ie wezen, zoodat ze door het eene of andere kunstmiddel tot geleiders moeten worden gemaakt, anders kunnen ze niet dooiden electrischen stroom gloeiend gemaakt worden. Het middel, dat door Auer hiertoe wordt gebezigd, wordt aangegeven in de patentbeschrijving, die, als gevolg der vele processen naar aanleiding van het patent op de gloeikousjes voor gaslicht, in hoogst voorzichtige bewoordingen is vervat. Het patent heeft betrekking op gloeidraden voor electrische lampen, die óf uit osmium bestaan ming rcgeneratiefI stookinrichting hobI bon aangeduid. Als brandstof wordt daarin, evenals bij do staalbereiding, ge- neratorgas gebezigd Do stookinrichting, zoowel als do bereiding van het gas, kennon wij reeds, zoodat wü hier kunnen volstaan met de toepassing van het systeem in de glasfabrieken aan de hand van eenige schetsen toe te lichten. In fig. 96 zien wy een langs- on dwarsdoorsnedo van een glassmeltoven volgens Siemens; h zijn de kroezen, daarachter zien wij de werkopeningon d. Do regeneratoren zijn, evenals l»ij de staalovens, onder den smeltbaard geplaatst; zo bestaan uit vior kamers, die Fig. 9ö. Glasoven met stookinrichting voor steenkool. Fig. 96 Siemens' ghissmeltoven. twee aan twee zijn gerangschikt. De generator, waarin liet gas ontstaat, ligt geheel van den oven afgescheiden op eon verwijderde plaats; door het kanaal ï V—• tos fctïK^ririSS «.r «rf.,lëri3^n^^5 -f.ï« 1^5 /.euen. we tegenwoor,1Jk aa'> het en soldeert de punten, waar de MMkt Van dT nLntT' l" '?6 VOegen ,tusfAen «lns en lood worden waterdicht hangt dr il'iiiimnnill.i'l I i waarmede het in looil zetten wordt uitgevoerd, ruiten gekregen -ils h t' %t"l !'C i rfla71 ero°tt*ntleels af. Men heeft ten slotte zooveel behoeven nu no Sm?uSaj Waaruit deze vervaardigd zullen worden, bevat, in vergelijking rin nah 6elheid' zand' e6n groote hoeveelheid loodoxyde. Alle glassoorten toonen snnrtniHt"8 ^ ^ smelten te rangschikken in lagen naar het verschillend ynndnn\ gewl°ht der bestanddeelen, zand, menie, potasch en salpeter. Hierdoor hnyittnn ° Tl ooflleigenschaP> die glas voor optische doeleinden noodzakelijk moet kin* t ' D' omogenltelt naar alle richtingen, missen. Men tracht deze rangschikg te voorkomen door de glasmassa voortdurend om te roeren, eerst met een is vnrhi?aï'H f.aaIna, met 0611 Cilinder van klei' die vooraf tot °P de roodgloeihitte u verhit. Nadat de kroes met den inhoud voldoende afgekoeld is, waartoe acht of hetnr ,g "Ur!nen W6Zen' Slaat men den kroes kaPot 611 onderzoekt men het. pasblok, dat zich daarin bevindt, op z{jn optische eigenschappen. an de in stukkon geslagen glasmassa neemt men proeven, waartoe afgeslagen hoekjes dienen en legt ze daarna in een met fijn zand gevulde schaal van klei en wel m een verdieping van hot zand, die ongeveer den vorm heeft van het glas, ontstaan* n ?^ dUS d00r het indrukken van een lensvormig lichaam is ontstaan De schaal wordt op de smelttemperatuur gebracht, waardoor het smeltende fons g6maakte uitholling verspreidt en, na afgekoeld te zijn, de ruwe ons geeft die nu nog geslopen moet worden. Grootere lenzen - men maakt er r:rig/an 1 M- midd6llUn °n nog grooter - worden in bepaaldelijk voor dit bestaan 'oljw,e ovons veivaai'digd. Van de drie afdeelingen, waaruit die ovens de dni-rin 00 ' 0 Gerstc 0111 hef glas week te maken, de tweede voor het vormen, de dei de voor het afkoelen van het gevormde stuk. sliWhoi 8lüP)t 6n ,P°1ÜSt d® °Ptische g'azen door middel van metalen of glazen door ranü' "°f'Ha de" vorm' dien men aan de lenzen wenscht te geven, °f d°?r C°nCaVe Vlakk9n z«" begrensd en die bestrooid zijn met een «ZT«n T ^ °f m6t °lie- De rUwe lens wordt in dG schaal foX:L eze;ntI er/e?matige drukking-daarin eenparig naar a,ie richtingen ffedaantft ' h ^ \ 1 ° S lngeslePen is> w- z- totdat ze nauwkeurig de fiinlr i" 6, schaal hoeft aangenomen. Achtereenvolgens werkt men met steeds fijner amarüpoeder tot de lens gereed is om gepolijst te worden. Om de oppervlakte , 7'l,IVö1 lnoëe ijk te maken moet aan de slijpschalen, behalve een ronddraaiende, dnnr "i ^ 0>[er do 'ens 'ieen en weergaande beweging worden gegoven, waarde slijpmachines tamelijk ingewikkelde toestellen worden. Gedurende en na et slupen worden de lenzen voortdurend met den spherometer onderzocht, welke de oneffenheden van de lens door het doorslaan van een balans aantoont. Het laatste onderzoek geschiedt door middel der kleurringen van Newton, doordat men de lens in een maatglas, d. i. een lens, die juist het omgekeerde is van de lens, die men bewerkt, legt en de kleurringen, die zich nu vertoonen, waarneemt. Ten slotte wordt de rand van de lens afgeslepen om ze in het montuursel te kunnen bevestigen. Het optisch middelpunt van de lens wordt zoo nauwkeurig mogelijk bepaald. De bepaling van den juisten vorm, die aan een lens moet worden gegeven, berust vooreerst op een nauwkeurig onderzoek van de gebruikte glasmassa, gevolgd door eene zich daarop baseerende streng mathematische berekening. De grootste objectieven, die w\j kennen, z\jn echter - en dit is zeer opmerkelijk - niet op deze wijze gevormd. Amerika bezit in de gebroeders Clark twee eerste mannen op optisch gebied, die niet alleen de grootste objectieven geslepen hebben maar aan de glazen den juisten vorm slechts langs empirischen weg hebben gegeven. Uit hun werkplaatsen z\jn o. a. afkomstig het objectief van den refractor te Washington, van dien te Pulkowa en van dien van het Lick-Observatorium, die 26, 30 en 36 Eng. dm. diameter hebben, en bovendien een groot aantal glazen van 20 en 25 Eng. dm. diameter. Hun voornaamste product is evenwel tot nog toe de groote lens voor het Yerk-Observatorium, welke lens 40 Eng. dm., d. w. z. meer dan 1 M. diameter heeft. De gebroeders Clark slijpen hun lenzen eerst ten ruwste volgens den berekenden straal en geven ze daarna door probeeren en voortdurend polijsten den besten vorm. Zoodanige resultaten zijn slechts mogelijk, wanneer zich een onuitputtelijk geduld paart aan een allerrijkste ondervinding, die zij verkregen hebben door voortdurend dezelfde glassoorten te verwerken, van dezelfde firma's afkomstig, nl. flintglas van Feil te Parijs en kroonglas van Clauee Brothers te Birmingham. In Duitschland was in het eerste vierendeel der 19de eeuw do werkplaats van Fraunhofer te München beroemd door den bouw van zeer groote telescopen. In die periode leverde zü nl. do lenzen voor den refractor te Dorpat en voor do telescopen te Pulkowa, die toen tot de grootste worden gerekend, ja als van reusachtige afmetingen werden beschouwd. In latere jaren bepaalden zich evenwel do Duitscho fabrieken tot het maken van kleinere glazen en kwamen de zeer groote uit Frankrijk en Amerika. De beroemde fabriek van Zeisz te Jena, die in 1846 is opgericht, bepaalde zich tot 1890 uitsluitend tot het maken van kleine lenzen voor microscopen. Na het laatstgenoemde jaar heeft ze zich toegolegd op het maken van groote photographische lenzen en op de vervaardiging van nieuwe eigenaardige dubbelverrekijkers, waardoor men op verscheidene K.M. afstand nog een plastisch beeld van het voorwerp verkrijgt. Met deze fabriek, thans onder directie van Prof. Abbe, staat hot laboratorium voor glastechniek van Schott & Co. in connectie. Deze inrichting begon in 1883 glas voor optische doeleinden fabriekmatig te vervaardigen, nadat ze verscheidene jaren had besteed aan proefnemingen met verschillende grondstoffen en aan onderzoekingen van de optische eigenschappen der verschillende glassoorten. Reeds na een bestaan van 10 jaren had ze zóóvele orders uit te voeren, dat ze jaarlijks 200 groote kroezen Engelsch glas en bovendien nog een groot aantal kleinere met speciaal glas moest smelten. In de laatste jaron heeft ze onder hare producten ook thermometerglas en zoogenaamd compoundglas opgenomen. Het laatste dient hoofdzakelijk voor chemischë doeleinden en onderscheidt zich voornamelijk, doordat het zonder te breken aan zeer groote en plotselinge temperatuursveranderingen kan worden blootgesteld. Het compoundglas van Schott bestaat uit twee over elkaar liggende en innig met elkander verbonden lagen glas van verschillende samenstelling en dikte; de verschillende samenstelling heeft een verschil in uitzettingscoëfflcient ten gevolge. Kookflesschen uit dit glas, met aniline gevuld en daarna tot op 180° verhit, kan men met koud water besprenkelen; peilglazen daaruit vervaardigd en in olie tot op 200 a 300° verhit, kan men verticaal in koud water steken zonder dat zo breken. Het is duidelijk, dat deze eigenschap voor het chemisch laboratorium van zeer hooge waarde is te achten. Zeer vele verschillende glassoorten worden door dit laboratorium voor optische doeleinden vervaardigd; de samenstelling daaivan blijkt gewoonlijk reeds uit de benamingen als: phosphaat kroonglas, barium phosphaat kroonglas, barium silicaat kroonglas, e. a. i>, "''ï' hoogste, waartoe de techniek der glasbewerking in staat is, werd op de jongste t an]serie tentoonstelling vertoond in den vorm van een reuzen-telescoop, waarvan de \er\aardiging aan den werktuigkundige Gautier was opgedragen. De buis van dezen telescoop heeft een lengte van til) M. en een wijdte van 1.2 M., terwijl de kosten van net geheel 1.5 Milhoen francs moeten bedragen. Een zoo lange en zware buis te bewegen was natuurlijk uiterst bezwaarlijk, te meer daar het doorbuigen van de buis niet te verhinderen was. Men besloot daarom aan de buis een vasten horizontalen stand te geven en de stralen van het hemellichaam, dat men wenschte te beschouwen, Fig. 105. De reuzen-telescoop der tentoonstelling te Parijs. door middel van een kolossalen heliostaat op te vangen en op de lenzen van de telescoopbuis te werpen. De spiegel van den heliostaat heeft 2 M. diameter en is in den vorm van een omwentel,ngs-paraboloïde geslepen; de vervaardiging daarvan was met de grootste moeilijkheden verhonden. Elfmaal mislukte de gieting, eerst de twaalfde maal was de samenstelling zoo gelijkmatig, dat het glas voor het beoogde doel bruikbaar was. De ruwe schijf had een dikte van 30 cM. Maandenlang duurde het sliiDen want telkens weer werden kleine onregelmatigheden ontdekt. Om die op te sporen' werden met een verrekijker de heelden, die (Foor den spiegel van scherp begrensde lichtpunten werden gegeven, onderzocht. Een fout in het beeld wees steeds op een valsclie plaats m den spiegel en wel juist op bet punt, dat de lichtstralen terugkaatste Hoe gevoelig de spiegel is werd het best daardoor bewezen, dat de stralende warmte van een hand. die zien 111 de nabijheid bevond, voldoende was om het beeld te vervormen. Dit moet, daar de heliostaat natuurlijk aan luchtstroomingen is blootgesteld in het gebruik hinderlijk wezen. De door den spiegel gevormde beelden worden nu door liet objectief van de telescoopbuis opgevangen, waartoe de stand van spiegel en mus ten opzichte van elkaar natuurlijk een vaste en nauwkeurig bepaalde moet wezen Het lenzensysteem der buis vergroot het spiegelbeeld en werp! het op een wand dié voor het oogglas is opgesteld, zoodat het door het publiek beschouwd kan worden. .Nadat het slijpen is afgeloopen moet de spiegel verzilverd worden, wat eveneens eeii hoogst moeilijke bewerking is, die met groote nauwkeurigheid verricht moet worden Het geheele toestel moet bij een gewonen toestand van de lucht een 6000-voudige vergrooting en hij zeer gunstigen toestand zelfs een 10.000-voudige geven zoodat de wordt' al'sof'ze XchtoffiKM*vn T'? ^vi.idt. daardoor'bescho üwd als?1 ,ze s'ecnts K.M. van ons was verwijderd. Men betwijfelt evenwel of dor,r een zoo belangrijke vergrooting een scherp beeld van bet voorwerp verkregen zaï dan een "»e" ^ ^ De Pottenbakkerij. schaaf ^Ui?°HUdinH W°Jden d6 producten der Pottenbakkerij op nog veel grooter ■ aal gebezigd dan die der glasblazerij en wij moeten erkennen, dat deze voor- werpen ze mogen dan in 't algemeen een eenvoudiger voorkomen vertoonen dan d e welke van glas zijn vervaardigd - een hoogere practische waarde bezitten en werJn W i IT* Z°Uden g6VOelen dan dat va» glaze" voor- ' i rf,U"W?n daarvan onze •luizen; het materiaal bezit over 't algemeen doordat men I ^ ^ 8,1 V°°ral 0nder8cheidt het zi<* van het laatste, dien zi n wi c e vo0rwerpe die spyzen of dranken opnemen) kan verhitten Hoven. niet aan r 6 ^ ,ng van aardo of kloi tot gebruiksvoorwerpen volstrekt eveiJoed T f V°rmen gebonden: dit materiaal stelt don kunstenaar zullen n t ' T 'T d° geIeeenhoid om kunstproducten te leveren. Wij klei die h«t IT ° P s 'lo vraag beantwoorden: welke eigenschappen bezit do mogelijk maken? FWOr e" iaarViin tot zulke bolangrijko, nuttigo voorwerpen bevatten' Verweering van oorspronkelijke gesteenten, die veldspaath samenstelling ^ " g"ei8' 0,1 " "°Staat' wat d« scheikundige niees e jlv dlei , k'ezelzure aluinaarde met kiezelzuur. In verreweg de ze door vrater Ltr 'iggen °P de plaats> waar 20 ontstond, maar is kalk zand iizeroxvdfi"850' ,agWe Streken e» dat vervoer door gelang de'klei moer of"^'T* en.andere vreemde stoffen verontreinigd. Al naaraarde nntt«nhatt 11 ■ Zuiver is, onderscheidt men porseleinaarde, pijp¬ aarde pottenbakkersklei, tichelklei en leem of mergel. In de laatste stof is hot gehalte aan koolzure kalk tot biina fin . baar is „wimi™ on .. > '° gestegen> waardoor ze gemakkelijk smelt- n dei halve niet meer kan dienen voor het pottenbakkersbedrijf diein* van TT re,1SChaP der klei' waard0°r - zich leent tot de vervaar verstLn * ,vaatwerk' ^ haar plasticiteit, waaronder wij de mogelijkheid verstaan om haar door kneden of drukken willekeurige vormen te doen aannemen Als diepteSSt^T^66™^-700"^ k0mt' als w« ze met water vermengen! spreken wb van ma dan n°emen W« de klei vet' in 'tandere geval verhitting bln t 'in616! * 6'' Worden de verschillende kleisoorten aan een sterke alkaliën aa» worden V " Sm6lten Z6' V°°ral a'S er vlooimiddelen zooals kalk of drol, w!w w . toegevoegd. Zoowel bjj het branden als bfl het eenvoudig voorwerpen die dlrlnlTT° Ultgodf^vo" en vermindert het volume der gevormde verhitting in den oven nmpe"- Als het krimpen een gevolg is van de sterko deelties zoo dicht de voorwerpen gebakken worden, dan dringen de breukvlakte een 7,Jr h hf' f"6 P°rtón gesloten worden en de steen op de zeer lang bliiven i i ' structuur vertoont. In dezen toestand kan de steen Naar hPt emdel«k> b« nog stprke>" temperatuursverhooging, smelt U producten van het pottenbakkersbedrijf in twee hoofdsoorten: ^«nucii voorwerpen, waarvan de breuk poreus is; b. Aarden voorwerpen, die door de sterke verhitting, waaraan ze zijn blootgesteld geweest, geen water meer doorlaten; Tot de eerste groep behooren de gewone poreuze metselsteenon, de poreuzo aarden buizen, die voor draineerbuizen worden gebezigd, de vuurvaste producten dus zoowel de vuurvaste steenen, waarvan de ovens worden gebouwd als de vuurvaste klei, waarvan men grapliietkroezen maakt; de gewone pottenbakkers waren die een gele of roode kleur bezitten, en het hooger staande steengoed, dat met den naam faience wordt aangeduid en een meer lichte kleur bezit De tweede groep bestaat uit de klinkersteenen, het Wedgwood-en andere soorten van aardewerk en ten slotte de verschillende soorten van porselein. Of men te doen heeft met een fabricaat, dat tot de eerste of tot de tweede groep moet worden gerekend, kan men bepalen door te onderzoeken of het op de breuk vlakte aan do ong kleeft en door staal gekrast kan worden, in welk geval het tot de eerste groep moet worden gerekend. De producten der tweede groep zjjn zóó hard dat ze zich door staal niet alleen niet laten bekrassen, maar zelfs in staat zyn vonken te geven. v ™ De metselsteenen moeten wel tot het eenvoudigste product van het bedrijf dat wu beschouwen, worden gerekend. Klei, die voor de vervaardiging ervan' kan dienen zoogenaamde tichelklei, wordt bijna overal gevonden, zoodat het getal der steenbakker^ dan ook zeer groot is, hoewel w« ook in dit bedrijf de neiging kunnen opmerken om de inrichtingen steeds grooter te maken, waardoor vele kleine, die minder gunstig gelegen zijn, gedwongen worden den strijd om hot bestaan op te geven. Bijna altijd moet do tichelklei vooraf eenigo bewerkingen ondergaan, meestal is zo te dicht ineengepakt en daardoor moeilijk kneedbaar en bovendien ,s zo gewoonlijk verontreinigd door steentjes, plantenwortels en dergelijke stoffen die zoowel het vormen als het bakken zouden bemoeilijken. De grooto vastheid of dichtheid wordt verminderd door de klei aan den invloed van de lucht van koude, van hitte en van vochtigheid bloot te stellen, waartoe ze, na uitgegraven te zijn m lagen van 30 tot 00 cM. hoogte op het land wordt uitgespreid. Vooral \orkt do vorst het beoogde doel zeer krachtig in do hand; door hot bevriezen zet het water dat erin is godrongon, zich uit en wordt de klei gebroken on los Do mechanische verontreinigingen worden door slibben verwijderd. Hiertoe wordt de •ei me. drie- tot viermaal haar volume aan water vermengd, waarbij door roerarmen alle stukken klei tot zwevend slib verdeeld worden en de verontreinigingen op den bodem bezinken. Het mengsel water en kloi wordt van tijd tot tijd door nauwe roosters ter zijde afgelaten en verzamelt zich in ondiepe, gegraven vijvers waarin het water verdampt of in den bodem dringt, de gereinigde klei daarentegen' in kneedbaren toestand achterblijft. Is de klei zeer vet, dan is het te vreezen dat ze b,j het drogen en bakken te sterk krimpt, on om dit to voorkomen wordt ze mot magere bestanddeelen, zooals zand, vermengd. Nadat deze laatste bewerking, waarbij van ijzeren kleisnjjders gebruik wordt gemaakt, is afgeloopen, kan men met het vormen beginnen. Vroeger werd dit uit de hand gedaan; de werkman gebruikte daarbij een aan beido zijden 0pen vorm die uit hout of ijzer was vervaardigd, deze werd met klei gevuld on op een tafel gladgestreken In een werkdag van 10 uren kon één werkman op deze wijze ongeveer 6000 steenen vormen. Tegenwoordig wordt bijna uitsluitend van vormmachines gebruik gemaakt, uit wier mondstuk de gevormde steenen te voorschijn komen, terwijl bovenin de kloi wordt geworpen, die eerst door een stel walsen woidt verdeeld Dezo machines maken het mogelijk, allerlei afwijkingen in den gewonen vorm te brengen, b.v. om steenen met gaten te maken, die voor sclioorsteenen gebezigd worden of steenen met vier of zes kanalen in de langsrichting die men holle steenen noemt. Deze drogen en bakken gelijkmatiger dan de gewone steenen en worden, daar ze lichter zijn, gebruikt voor het bouwen van gewelven en van hoogere verdiepingen. De gevormde steenen bevatten ongeveer het derde van hun gewicht aan water en moeten daarom eerst gedroogd worden. Hiertoe worden ze op houten stellages geplaatst, zoodat de wind er tusschendoor kan spelen en zijn dan, afhankelijk van den weerstoestand, in V2 tot 2 weken luchtdroog. In den laatsten tijd tracht men dit proces door kunstmatige droging te bekorten; de voor dit doel geconstrueerde droogovens staan gewoonlijk in gemeenschap met de ovens, waarin de steenen gebakken worden en worden verhit door de gassen, die van deze laatste afkomstig zijn. Behalve gewone metselsteenen worden door de steenbakkerijen ook zoogenaamde gevelsteenen geleverd. Steenen, die voor dit doel zullen dienen, worden Fig. 106. Terra-cotta-relief aan het Stadhuis te Berlijn, ch blauw" bekend zijn, zoowel omdat in de stad Delft zich de meeste fabrieken bevonden als omdat de beschildering uitsluitend met kobaltblauw wordt aangebracht. In onze dagen is de roem van het Delftsch aardewerk niet verminderd ; de producten der fabriek van Joost Thooft & Labouchère zijn ovor de geheele wereld beroemd. In andere plaatsen van ons land zijn soortgelijke fabrieken opgericht, in Makkum, Utrecht en 's-Gravenhage bv., die zich gedeeltelijk ook uitsluitend op blauwe beschilderingen toeleggen, maar gedeeltelijk ook met andere kleuren werken, waaronder in de eerste plaats de fabriek Rozenburg uitmunt. Zeer beroemd z\jn ook de Grieksche Tanagra-figuren, die bjj honderden in de musea worden gevonden. Ze bestaan uit roodachtige of gelo aarde, zijn niet verglaasd maar beschilderd en blijkbaar uit de hand gevormd. In de Middeleeuwen was Lucca della Robbia een der meesters in de vervaardiging van terra-cotta-werk; een door hem vervaardigde schaal is in fig. 109 afgebeeld, legenwoordig bloeit deze tak van nijverheid nog in hoogo mate, zooals w\j by een vorige gelegenheid reeds opmerkten. 1'üpen, bloempotten, waterkoelers, cellen voor galvanische elementen worden ook van terra-cotta gemaakt. In Duitschland maken de kachels van aardewerk een der hoofdproducten van de pottenbakker^ uit. Een zoodanige kachel wordt evenwel niet als één geheel gemaakt maar uit afzonderlijke platen samengesteld. Deze platen worden gevormd door ze van een kubusvormig stuk klei, met behulp van een dun (jzerdraad, af te snjjden. Soms gebruikt men klei, die zeer arm aan kalk is en die men door vermenging met chamotte mit ''witte' kachels^ De Fig. 109. Terra cotta van Lucia della Robbia. buitenkant van de platen wordt ver- • . , , glaasd met behulp ai wit, tinhoudend glazuur. Door deze industrie is het plaatsje Velten bekend geworden, dat vóór veertig jaren nog slechts een dorp met ternauwernood 700 inwoners was. De voortreffelijke pottenbakkersklei, die in de nabijheid ervan wordt gevonden deed daar een belangrijke industrie ontstaan, die zich eerst tot tichelworken bepaalde, maar zich spoedig ook met het eigenlijke pottenbakkersbedrijf oanf ,a," d° fabrleken ziJ" er 35> die meerendeels met stoomkracht werken en .000 werklieden tellen, voor het maken van kachels bestemd. Zoowel witte als fnrT! li6'" WOrd6n daar vervaardigd, alleen van de laatste per jaar soms . s uks. Natuurlijk gaat het grootste deel der productie naar het nabijgelegen Berlijn, maar ook het buitenland ontvangt van hieruit een groot getal. De belangrijkste tak van het bedrijf, dat wij in dit hoofdstuk behandelen, is de porselemfabricage, een kunst die in China is uitgevonden en waarvan de nabootsing eerst ongeveer 200 jaar geleden in Europa gelukte, terwijl het eerste Chineesche porselein ongeveer van 600 v. Chr. moet dagteekenen. Nog steeds is de porseleinfabricage een der voornaamste takken van nijverheid in het Chineesche rijk, en er moeten plaatsen zijn, waar meer dan duizend porseleinovens gevonden worden. Marco Polo, de beroemde Venetiaansche reiziger, deelde het eerst, dus ongeveer in 1300, iets omtrent dit wonderlijke materiaal mede, maar eerst in 1500 voerden de Portugeezen Chineesch porselein in Europa in. Tweehonderd jaren lang werd het hier bewonderd en tegen hooge prijzen verhandeld, zonder dat men het wist na te maken. De naam, waaronder het in Europa bekend is, werd er door de Portugeezen aan gegeven, omdat zijn glans herinnerde aan die van een slak, die in het Portugeesch naar haar vorm den naam van porcella, d. w. z. zwijntje, draagt. De Europeesche uitvinder van het porselein is de apotheker en alchemist Friedrich Böttger, die naar het geheim zocht om uit onedele metalen goud te maken. De koning van Pruisen wilde zich van zijn persoon verzekeren, waarom hij naar Saksen vluchtte, maar alleen om ook daar door het hof te worden vastgehouden. Nadat een poging om uit Dresden te vluchten mislukt was, werd voor hem de Albrechtsburg bij Meiszen tot een vergulde gevangenis ingericht. Op aansporing van den graaf von Tschirnhausen, die zich veel mot natuurkundige onderzoekingen bezighield en aangesteld was om op Bottger's werk toezicht uit to oefenen, deed hij proeven om de bereiding van porselein te vinden, welke proeven ten slotte met een gunstigen uitslag bekroond werden. Hij begreep, dat hiertoe de klei met een stof, die in de hitte smelt, vermengd moest worden. De eerste resultaten waren echter niets meer dan een soort steengoed van roode kleur, tot Böttger door tusschenkomst van een smid of koopman Schnorr in 't bezit van een witte aardsoort kwam, die te Aue bij Schneeberg gevonden wordt en die door Schnorr aan soldaten verkocht werd, die daarmede hun staartpruiken poeierden. Door deze aarde met veldspaath te vermengen verkreeg h{j bij het bakken echt porselein, waarvan hij in Maart 1709 de eerste voorwerpen den koning kon overhandigen. Nu werd voor hem de Albrechtsburg te Meiszen als fabriek ingericht en hieruit heeft zich het echt Saksisch porselein, met de gekruiste zwaarden als fabrieksmerk, over de geheele wereld verspreid. In 1863 werden de nieuwe fabrieksgebouwen te Triebischthal bü Meiszen in gebruik genomen. Hoewel men de uitvinding trachtte geheim te houden, verspreidde ze zich toch spoedig over geheel Europa. Achtereenvolgens ontstonden de fabrieken te Weenen in 1720, te Höchst, te Frankenthal by Berlijn, welke fabriek in 1763 staatsdomein werd, te Sèvres in 1769, te Petersburg, Kopenhagen en een aantal kleinere. De fabrieken te Berlijn, Meiszen en Sèvres zijn tot heden wereldberoemd gebleven; ook die te Kopenhagen onderscheidt zich in den laatsten tijd door zeer fraaie producten zie fig. 110. De porseleinbereiding berust nog steeds op de grondslagen, die daarvoor door Böttger zün aangegeven. De witte porseleinaarde, kaolien genoemd, wordt met veldspaath vermengd en daarmede tot een plastische massa verwerkt, waaruit de verlangde voorwerpen gevormd worden. Na gedroogd te zijn worden ze eerst gegloeid, dan wordt het glazuur erop aangebracht en daarna worden ze gebakken. De porseleinaarde of knolien is, evenals alle klei, een verweeringsproduct van veldspaath bevattende gesteenten als: graniet, gneis en porphyr. Men vindt ze te Zettlitz en Tephtz in Bohemen, bij Meiszen. bij Halle a/S. en te Limoges in Frankrijk. Bij Halle wordt een kaolien-Iaag gevonden, die op sommige plaatsen 4 M. dik is en die tamelijk «licht onder de aardoppervlakte ligt, zoodat het omhoogbrengen niet aan bijzondere bezwaren onderhevig is. De kaolien ondergaat dezelfde voorloopige bewerkingen als de tichelklei; slechts worden ze met grooter zorgvuldigheid uitgevoerd. \ eldspaath vindt men ook wel in Duitscliland, maar de beste qualiteit, die ongebrand verbruikt kan worden, in Zweden. Deze stof wordt eerst ten ruwste in kleine stukken verdeeld en daarna door kollergangen of kogelmolens tot een zoo fijn mogelijk poeder vermalen. Dit poeder wordt met de geslibde porseleinaarde innig vermengd, Fietwelk men tracht te bevorderen door de massa herhaaldelijk door zeeflen met zeer fijne mazen te persen. Bevat de gebruikte kaolien niet uit haar natuur reeds een zekere hoeveelheid kwarts, dan moet men er fijn kwartspoeder aan toevoegen. Door middel van tilterpersen wordt de brijachtige porselein massa van het overtollige water bevrijd, tot klompen gevormd en hierna in den kelder eenige maanden aan zichzelve overgelaten, waarbij een soort van gisting of rotting plaats vindt, die de plasticiteit verhoogt. Men zegt, dat in China de duur van dit laatste proces wel 40 tot 50 jaar bedraagt. Opdat de porseleinmassa zich goed zal laten vormen, moet ze nog ongeveer 25% water bevatten. Het vormen geschiedt op do gewone wijze, hetzij met behulp der pottenbakkersschijf, die door den voet of door middel van een kruk en een snaar in een ronddraaiende beweging wordt gebracht, hetzij uit de hand, hetzij door middel van gipsvormen, die uit- en inwendig aan het voorwerp den verlangden vorm geven. In het eerste geval werpt de vormer op de draaiende schijf een klomn Fig. 110. Kopenliaagscli porselein. porseleinmassa, en geeft daaraan, door drukken of trokken aan de schijf, don verlangden vorm. De methode van hot vormen uit de hand of door middel van vormen wordt by de porseleinbereiding evenwel het meest toegepast. Meestal wordt dan aan de porseleinmassa op do schijf oen voorloopige gedaante gegeven. Daarna wordt de gipsvorm op de schijf geplaatst, zoodat ze daarmede gaat ronddraaien en nu perst de werkman de schijf van porseleinmassa in of op den draaienden vorm. Het water, dat de vochtige massa bevat, wordt door do poreuze gips opgenomen en daardoor wordt het' gevormde voorwerp spoedig zóó vast, dat men het van de schijf kan lichten zonder dat men gevaar loopt, dat daardoor de vorm zal veranderen. Is het nog wat droger geworden, dan wordt het met de daartoe bestemde gereedschappen aan den rand en den voet zorgvuldig afgowerkt en is dan voor den oven gereed. In den laatsten tijd worden de voorwerpen ook wei door gieten gevormd, in welk geval de porseleinmassa voor deze bewerking geschikt moet worden gemaakt. Ze wordt daartoe in den gewonen plastischen toestand met een soda-oplossing bevochtigd, waaidoor ze in dien van een dnnvloeibare brij overgaat. Hiermedo wordt Fig. 111. Figurenvormerij in een porseleinfabriek. een poreuze gipsvorm gevuld, men laat dien vorm eenigen tijd staan en giet de brij daarna er weer uit. Gedurende het staan heeft de gips het water uit de lagen die onmiddellijk met de wanden van den vorm in aanraking zijn, opgezogen, waardoor zich tegen de wanden een dunne laag van gelijke dikte heeft afgezet ' welke in den vorm achterblijft. Op deze wijze kan men zeer gemakkelijk voorwerpen gieten, die vroeger hoogst omslachtig uit de hand gevormd moesten worden waarbij het dikwijls noodig was, den vorm uit verscheidene deelen samen té stellen, zooals: vruchtenschalen, kannen met oor en tuit, e. a. Moeten groote voorwerpen gegoten worden, dan maakt men dikwijls van samengeperste lucht gebruik, evenals wij dat bij het glasblazen hebben kunnen opmerken. De vorm moet dan bestand zijn tegen een druk van verscheidene atmosferen en is daartoe van een ijzeren mantel omgeven. Door een buisleiding wordt de porseleinmassa in het laagste punt van den vorm binnengebracht, terwijl een aan het hoogste punt geplaatste kraan voor het ontwijken der lucht zorgt. Zoodra de laag, die zich aan den poreuzen wand afzet, de vereischte dikte heeft gekregen, laat men door'do hoogste opening samengeperste lucht in den vorm treden, waardoor vooreerst de overtollige porseleinmassa wordt weggeperst, maar waardoor ook de vaste laag krachtig tegen de wanden van den vorm wordt gedrukt. Hierdoor wordt het inzuigen van vocht door de poreuze wanden bevorderd en het afbrokkelen van vrij overhangende deeltjes verhinderd. Eenvoudiger voorworpen vormt men ook wel met behulp van hefboom- of schroefpersen. De vormen zijn dan van metaal en moeten, vóórdat men ze vult, goed ingevet worden, opdat het gevormde voorwerp er uit zal kunnen genomen worden zonder dat het beschadigd wordt. Zelfs porseleinmassa in poedervormigen toestand en die slechts 7 tot 12°/0 vocht bevat, kan men op die wijze behandelenmen moet dan echter van een hydraulische pers gebruik maken. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat ,1e behandeling der voorwerpen, die vo„r het dagel.jksch gebruik bestemd zijn, een porseleinfabriek geheel overeenstemt met die welke in een fabriek van gewoon aardewerk kan worden waargenomen. Eerst wanneer bepaalde kunstvoorwerpen zullen worden vervaardigd, begint men versel.il te bei ken Porselein kan daartoe djenen, gewoon aardewerk niet, daar het eerste veel tijner bewerkt kan worden. Zulke voorwerpen worden wel is waar met behulp van vaste vormen gevormd, maar meestal moeten ze, na uit den vorm genomen te zijn od verschillende plaatsen bijgewerkt, gedikt worden. Zeer groote stukken kunnen slechts in gedeelten gevormd worden, die dus, na het vormen, zeer nauwkeurig aaneengevneg moeten worden. Hoe rnker versierd het stuk zal wezen, uil zooveel te meer deelfn hestaai de vorm, het komt voor (lat het getal daarvan 80 overtref!. Door fit.' lil kunnen wijeen blik sjaan in de figuren vorm erij eener groote porseleinfabriek, waar wij de werklieden bezig zien de deelen, die uit de vormen genomen zijn, aaneen te voegen; van die vormen zijn een zeer groot getal op den voorgrond aangeduid /eer fijne versieringen moeten nog steeds uit de hand of door bepaal,Ie kunstgrepen worden aangebracht, lloet een beeld b.v. van een sluier of van een ander uéetsel omgeven, dan wordt een echt maar zeer fijn weefsel met dunne porseleinmassa gedrenkt en nog vochtig op de verlangde plaats op het beeld vastgekleefd, dat daarmede droog,r en gebakken wordt. Door de hitte worden de vezels van het weefsel vernietigd maar de porseleinmassa, die daardoor was opgezogen, blijft achter, behoudt haar vorm' en geelt een zuiver beeld van het oorspronkelijk weefsel. Nadat de voorwerpen gedroogd zijn, komen ze in den gloeioven, waarin ze aan een temperatuur worden blootgesteld, die ongeveer gelijkstaat met die, waarbij het zilver smelt. Opdat de vlam de kleur der voorwerpen niet zal bederven zijn ze hierbij in moffels van chamotte geplaatst. Het doel van dit gloeien is, het chemisch gebonden water te verdrijven, waardoor de voorwerpen zóó vast worden, dat zc later bij het doopen in hot glazuur niet weer week worden. Het glazuur bestaat uit kiezelzuur, kleiaarde, kalk, magnesia en kalium en wordt gemaakt door porseleinaarde, zand, marmer en magnesia te vermengen Wordt dit mengsel gesmolten, dan ontstaat glas. De bestanddoelen worden uiterst fijn gemalen en met water tot een vloeistof, die zoo dik is als room, aangelengd e werKman doopt de gegloeide voorwerpen in die vloeistof en, zoo noodig herhaalt j dlt ee"'g® malen' terw«' hÜ zo ten slotte op die punten, die nog niet genoeg daarvan hebben opgezogen, met een penseel besmeert. Moet een voorwerp op ver schillende punten een verschillend gekleurd glazuur opnemen, dan wordt eerst het eene over de geheele oppervlakte door indoopen aangebracht, waarna dit met een stalen werktuig van die plaatsen weggekrabd wordt, waar het andere glazuur m^et komen ÏrsteaaglazauurP on ÏÏTt ^ M aangebradlt' *en kan ook het' eerste glazuui, op de plaatsen waar het moet bleven, met een laag van in was opgterrr:ïkken;en daarna het tweede giazuur d°°r ind°°pen hengen. voorwerne, i .en gedroogd en, zoo noodig, nog bijgewerkt, komen de ZTerT„VVr rn~oZ° gGbakke" m06ten - aan een t A "«> j | uu worden blootgesteld. Hierbij verbindt zich het smeltende glazuur innig met het porselein; hot laatste krimpt bjj deze temperatuur zeer aanmerkelijk; wel 17 °/0 van de oorspronkelijke afmetingen gaan verloren. Dit krimpen kan door toevoeging van kwarts verminderd worden en wel tot op 8 a 9 °/o yan de oorspronkelijke afmetingen. Porseleinmassa, die uit 55 °/0 porseleinaarde, 20°/ veldspaath en 25 % kwarts bestaat, noemt men hardporselein. Bij een kleiner gehalte aan porseleinaarde, waarbij dus het gehalte aan kwarts en veldspaath evenveel liooger wordt, spreekt men van weekporselein; het oude Sövres-porselein was zoo samen- fTQcfoU J 1 __ i kosloiu. unvergiaasa hardporse- ' t —t 1 lein, dat slechts eens gebakken Fig' 112i °Ten in de K°n>nklijke porseleinfabriek te Berlijn, is, wordt biscuit genoemd; de scherven daarvan vertoonen een zeer dichte structuur, de oppervlakte heeft oen ïuw of liever een mat voorkomen. Ondanks het sterke krimpen blijven de vormen zeer nauwkeurig en scherp bewaard. De ovens, die Böttger voor het bakken van de eerste porseleinen voorwerpen iezigdo, waren natuurlijk juist zoo ingericht als die, welke de aardewerkfabrieken gebruikten. Dezo hadden den vorm van een liggendon halven cilinder, zooals ze tegenwoordig nog in die werkplaatsen worden gevonden. In de porseleinfabrieken werden in de plaats daarvan spoedig ronde étageovens ingevoerd, die door generatorgas werden verhit. Deze schijnen niet te hebben voldaan, want het systeem is zeer spoedig verlaten en in de plaats daarvan zijn drie étage-vlamovens, met een van den eigenlijken oven afgescheiden stookinrichting, ingevoerd. Van de drie boven elkander geplaatste kamers dient de onderste voor het bakken dor verglaasde waren, de middelste voor het gloeien der gevormde voorwerpen, de bovenste voor het drogen der moffels van chamotte. De vlam stijgt, zooals in fig. 112 te zien is, om den eigenlijken oven omhoog tot aan het gewelf en wordt daardoor op de voorwerpen teruggekaatst, waardoor een veel sterker verhitting der voorwerpen bereikt wordt dan wanneer de vlam onmiddellijk door het gewelf heen omhoogtrok. Wij zien, dat in den vloer van den oven openingen z\jn voor de verbrandingsproducten, die daardoor en door kanalen om den oven heen ontwijken naar de gloeiruimte, en van daar naar de bovenste etage, waaraan de schoorsteen sluit. Wij hebben reeds over de moffels gesproken, waarin de voorwerpen worden opgesloten om te verhinderen, dat ze door rook of asch verontreinigd worden en die natuurlijk van vuurvast materiaal, dus van chamotte, vervaardigd moeten zijn. De vorm van die moffels richt zich zoowel naar dien van den oven als naar dien der voorwerpen, zoodat men rechthoekige, ronde en ovale moffels aantreft} In den oven worden die moffels tot hooge kolommen opgestapeld; men laat slechts zooveel ruimte daartusschen over, dat de verbrandingsproducten zich vrij kunnen bewegen en de moffels geheel daardoor bespoeld worden. In de moffels worden de voorwerpen door schijfjes van ongebrande klei zóó ondersteund, dat ze zich vr\j kunnen samentrekken, zonder daarbij don vorm te veranderen. Zeer dikwijls wordt het witte porselein door beschilderen versierd. Verlangt men dat die beschildering zeer duurzaam zij, dan wordt ze onder het glazuur aangebracht; de gegloeide, nog niet verglaasde voorwerpen worden dus beschilderd eri daarna wordt het glazuur aangebracht. Na het gaar- bakken vertoonen de figuren zich dan onder het doorschijnende glazuur. Op deze wijze kunnen slechts een viertal kleuren worden aangebracht, nl. blauw door kobaltoxyde, groen door chroomoxyde, zwart door uraanoxydule en rood door ijzeroxyde. De beschildering van het Delftsch blauw wordt o. a. op deze wijze aangebracht. Daar alle andere metaaloxyden in de hooge temperatuur, die voor het gaarbakken noodig is, ontleed worden, moeten andere kleuren, vergulding bv., op de reeds verglaasde voorwerpen worden aangebracht, die daarna in een moffeloven opnieuw verhit worden, waarbij de verfstof zich met het glazuur verbindt. Men noemt dit het inbranden van de beschildering. Zulke verfstoffen bestaan, zooals reeds werd meegedeeld, uit metaaloxyden of hun verbindingen, die met licht smeltbaar glas als vloeimiddel worden vermengd. Het Fig. 113. Een gevulde moffel vóór_het branden. mengsel wordt met behulp van terpentijnolie geschikt gemaakt om op de voorwerpen door middel van een penseel te worden aangebracht. De moffelovens, die voor het inbranden der kleurstof dienen, hebben zeer verschillende afmetingen; men vindt er, die een inhoud van verscheidene kubieke Meters hebben. De wanden van deze ovens bestaan geheel uit vuurvaste klei. Aan de voorzijde bevindt zich de opening, waardoor de voorwerpen worden ingezet; deze opening wordt door een voorgeplaatst luik, met dubbele wanden en van hetzelfde materiaal vervaardigd, gesloten. In fig. 113 zien wij in een gevulden, nog niet gesloten moffel. Het verhitten der moffels geschiedt zeer langzaam en bij het eerste verhitten is de sluitplaat nog een weinig geopend, zoodat de olio kan vervluchtigen. Heeft dat plaats gevonden, dan wordt zeer snel doorgebrand, waarby het glas smelt en de deelen van het glazuur, die daarmede bedekt zijn, week of halfvloeibaar worden, zoodat de verfstoffen zich daarmede verbinden. Na het inbranden ontdekt men eerst de echte tint, die in veol gevallen belangrijk verschilt van de kleur, die met het penseel werd aangebracht. De versieringen door zoodanige beschilderingen van groote porseleinen voorwerpen, zooals van vazon van Sèvresporselein, zijn wereldberoemd. In fig. 114 zien wü, dat men van porselein ook wel beschilderdo platen vervaardigt, die als wandversiering dienstdoen. Van den laatsten tijd dagteekent ook de versiering van het porselein door middel van gekleurd glazuur, hoewel ook deze methode van de Chineezen is overgenomen. Ze wordt alleen toegepast op zacht porselein, dat een lagere temperatuur voor het gaarbakken eischt dan het harde porselein, waardoor de kleuren minder beschadigd worden. Zulk porselein wordt uit 25 °/0 kaolien, 45 °/0 kwarts en 30 °/0 veldspaath samengesteld. Door aan het glazuur verschillende metaaloxyden toe te voegen kan men allerlei nuances verkrijgen, waardoor o. a. ook het nieuwe fabrikaat van de fabriek Rozenburg bekend en beroemd is. Een ander kunstmiddel om de schoonheid van het porselein te verhoogen en dat ook zeer dikwijls wordt toegepast bestaat in het aanbrengen van twee beschilderingen, een onder het glazuur, die dus tegen de temperatuur, welke voor het gaarbakken wordt vereischt, is bestand en een daarboven, die ingebrand moet worden. Onder steengoed verstaat men een soort van aardewerk, dat mot een doorschijnend glazuur wordt bedekt, zoodat de natuurlijke kleur van de klei, die na het bakken meestal rood of grijs is, te voorschijn komt, hoewel voor het meest bekende aardewerk, dat naar den Engclschman Wedgwood is benoemd, ook wel de witte pijpaarde wordt gebruikt. Hoewel het op de breuk, evenals het porselein, glasachtig Fig. 114. Beschilderd porseleinen plateel door A. Kips. is, is het niet als dit laatste tegen plotselinge temperatuursveranderingen bestand; de voorwerpen, die daaruit vervaardigd worden, kunnen dus niet dienen om daarin spijzen of dranken te koken. De kleur wisselt af van wit of lichtgrijs tot geel, geelbruin en rood. Zeer dikwijls blijft het onverglaasd en wordt er, alleen om het een wat grootere gladheid te geven, wat keukenzout in den oven geworpen. Het natrium van dit zout vormt met de kiezelzure aluinaarde, die door de hitte week wordt, een glasachtige verbinding, die als een dunne huid het voorwerp bedekt, Wij herinneren ons misschien, dat Robinson Crusoö door het toeval op hetzelfde middel om zijn aardewerk te verglazen werd gebracht. jn den laatsten tijd maken nabootsingen van oiid-Duitscli aardewerk veel opean« ?ÏÏ,*U" Zeer 1,1 inoilc gekomen. De bloeitijd van die industrie viel in de 1;V' tot de l V/e alleen lil Dnitschland, maar ook in Nederland en Frankrijk ? , ,, Producten onderscheiden zich gewoonlijk door een rijke versiering met ingedrukte reliefs, ornamenten, opschriften en wapens. In tig. 115 zijn eenige voorbeelden aangegeven van moderne nabootsingen van die oude producten. Tegenwoordig Fig. 115. Nabootsingen van oud steengoed door Fleischmann te Neurenberg. bloeit die industrie in Dnitschland ongeveer in dezelfde streken waar dal vroeger hel geval «as, hetgeen voornamelijk aan de omstandigheid moet worden toegeschreven dat mannen van smaak en ontwikkeling zich daartoe voelden aangetrokken en in liet tct een nieun leven opwekken der overblijfselen, die nog werden aangetroffen een krachtig middel tot verheffing der volkswelvaart zagen. aungetronen, ten liet Wedgwoodaardewerk, dat Engeland levert, heeft de aardewerkindustrie van dat land tot hoogen bloei gebracht, zoodat de roem van den uitvinder is blijven voortleven. In samenstelling nadert het zeer dicht aan het porselein, zoodat het evenals dat voor kookgereedschap kan dienen; in vorm en versiering herinnert het aan de producten der ouden. Dat de uitvinder dit laatste ook werkelijk bedoelde, blijkt uit den naam Etruria, dien hij aan de kleine door hem gestichte fabriekstad gaf. Het \\ edgwood-aardewerk is ook dikwijls onverglaasd. De versieringen worden gewoonlijk apart gevormd en door middel van dunne pottenbakkersaarde bevestigd. De grond van dit aardewerk wordt gewoonlijk donker gekleurd. De fabriek, door Wedgwood gesticht, is het middelpunt geworden van een reusachtige industrie die aan ongeveer 160,000 menschen de middelen van bestaan verschaft. lot het aardewerk moeten wy ten slotte nog rekenen de vloer- en muurtegels, die sedert onheuglijke tijden, zeker reeds in de 14^e e6uw, jn Nederland op groote schaal werden vervaardigd. De vloertegels zijn meestal van roode of gele aarde gebakken, somtijds worden ze verglaasd, zeer dikwijls blijven ze ook onverglaasd. De muurtegels worden gewoonlijk uit witte aarde bereid, verglaasd en met blauwe of rose beschilderingen voorzien; de blauwe worden 't meest aangetroffen. De bekende trottoirplaatjes zijn uit twee lagen samengesteld; de onderste laag bestaat uit een geringer soort aarde, waarop een gekleurde laag van 2 tot 3 m.M. dikte woidt aangebracht, terwijl liet geheel door een hydraulische pers, die een drukking van 250 atmosferen uitoefent, in den vereischten vorm wordt gebracht. Worden ze gekleurd, dan wordt de teekening door middel van een patroon er op aangebracht. De natuurlijke verbindingsmiddelen en hun bewerking. Vele bouwwerken, vooral oude maar ook nieuwe, worden uit natuurlijke steenen, graniet, basalt, sioniet, trachiet en porphyr of zandsteen opgetrokken, die een zeer grooten weerstand tegen de verweerende invloeden van lucht en vochtigheid bieden. Daarnaast ontleenen w(J aan de natuur een aantal gesteenten, die uiterst kesthikt zijn om tot verbindingsmiddelen: kalk, cement, gips, te worden verwerkt, welke zoowel tusschen de straksgenoemde natuurlijke steenen als tusschen do gebakken steenen worden gebracht. Wel is waar wordt do grondstof der kalk, de kalksteen, vrij dikwijls en de natuuriyko gips nu en dan als bouwmateriaal gebruikt, doch haar voornaamste rol, die, waartoe ze van nature het meest geschikt schijnen te zijn, vervullen zo pas als ze tot mortel zijn verwerkt. Hoe ze in dien toestand worden gebracht zullen wij nu nagaan. Do koolzure kalk komt in de natuur in tamelijk zuivoren staat als marmer, als krijt en als schelpen voor on, meer of minder verontreinigd, als ruwe kalksteen. De groote hoeveelheid marmer, die niet alleen uit de sinds eeuwen beroemde groeven van Massa en Carrara wordt gedolven maar die ook door Griekenland, ^rankiijk, België en Duitschland wordt geleverd, dient natuurlijk niet uitsluitend als grondstof voor den beeldhouwer. Een groot gedeelte wordt als bouwmateriaal gebruikt, de glasindustrie heeft een groote hoeveelheid fijn gemalen marmer noodig, voor de mortelbereiding komt het echter pas na kalksteen of krijt in aanmerking.' De kalkovens in ons land verwerkten vroeger uitsluitend en tegenwoordig nog voor t grootste deel schelpen, welke zich door groote zuiverheid onderscheiden. Daar de voorraad schelpen niet voldoende is om in de behoefte aan kalkmortel te voorzien, verwerken onze kalkovens tegenwoordig ook zoer veel kalksteen, die door de Luiksche kalkgroeven wordt geleverd. De kalk, die daaruit gemaakt wordt, is als kluitkalk bekend. De kalksteen, die do Duitscho kalkovens verwerken, komt hoofdzakelijk uit de groeven van Riidersdorf, waarvan wij vroeger een afbeelding gaven. Kiijt wordt vooral geleverd door de oevers van het eiland Rügen en door de gioeven van Liigerdorf in Slees wijk Holstein. Zoowel in de nabijheid van die vooriaden als op grooten afstand daarvan bevinden zich de fabrieken, waarin het materiaal verwerkt wordt. Om de kalk tot een geschikt verbindingsmiddel te maken moet aan het ruwe product het koolzuur worden onttrokken; men doet dit door het te branden. Wat daarna overblijft heet bijtende kalk of ongebluschte kalk, dio zich gretig weer met koolzuur tracht te verbinden. De ovens, waarin de ruwe kalksteen gebrand wordt, heeten kalkovens en z\jn zeer eenvoudig samengesteld. Twee soorten daarvan zijn vooral in gebruik: le die, welke periodiek gevuld en daarna geheel geleegd worden, zoodat het bedrijf daarmede een afgebroken bedrijf is en 2e die, waarmede een onafgebroken bedrijf mogelijk is. Een eenvoudige oven van de eerste soort is in fig. 116 afgebeeld. De schacht van den oven is met elkander afwisselende lagen brandstof en kalksteen gevuld. De onderste laag brandstof wordt aangestoken, waarna het zijdelingsche kanaal, dat \oor het wegtrekken van de kalk na het branden dient, dichtgemetseld of door een ijzeren deur gesloten wordt. Het vuur brandt langzaam naar boven toe door en elke brandstoflaag dient daarbij voor de daaropliggende kalklaag. Het vrijgemaakte koolzuur ontwijkt uit de bovenste opening in de lucht. Is de geheele inhoud van den oven gaargebrand, hetgeen na ongeveer 1 a H dag het geval is, dan laat men den oven bekoelen, waartoe het zijkanaal geopend" wordt, dat daarna dient om de kalk uit den oven te halen. Die kalk is een witte, onsmeltbare massa van een aardachtig voorkomen en een sterk alkalischen smaak. In de nieuwe ovens van deze soort liggen de roosters, waarop de brandstof verbrand wordt, terzijde van den oven, zoodat de kalksteen en de kalk niet met de brandstof in aanraking komen. Daar de ovens met een afgebroken bedrijf voor elko vulling afgokoeld moeten worden en dit do oorzaak is van een groot brandstofverlies, heeft men ovens geconstrueerd, waarmede het bedrijf onafgebroken kan voortgaan. In deze ovens brandt het vuur onafgebroken voort en in de plaats van de kalk, die onder uit den oven wordt getrokken, wordt bovenin voortdurend vcrsche kalksteen geworpen. De zoogenaamde Rüdersdorfer oven. die ran zijn goede eigenschappen zeer algemeen gebruikt wordt, bezit een schacht met dubbele wanden; de tusschenruimte wordt met asch, eon zeer slechten warmtegeleider, gevuld, Rondom de schacht, waarin het branden van den kalksteen plaats vindt, bevindt zich een gemetselde mantel, die niet alleen het uitstralen van warmte door de wanden van de schacht moet verhinderen, maar ook een aantal vertrekken doet ontstaan, die als magazijnen en als werkplaatsen gebruikt worden. Drie tot vijf stookruimten zijn symmetrisch om den oven verdeeld; door de kanalen komen de gassen in den oven. Door de opening aan den bodom wordt de gebrande kalk uit den oven eerst in de daarvóór liggende ruimto gebracht en van hier naar buiten verwijderd. \ oor het kalkbranden worden ook ringovens volgens Hoffmann gebruikt, die juist zoo zijn ingericht als de'ringovens, die wy voor de steenbakkerij hebben loeren kennen. Uit de bijtende of ongebluschte kalk, die onder afsluiting van de lucht, bv. in in gesloten vaten, bewaard moet worden, wordt eerst gebluschto kalk gemaakt, hetgeen bij ons in den regel gebeurt op de bouwplaats, zooals zeer dikwijls in de voorwaarden verlangd wordt. Hiertoe is de ongebluschte kalk in een kuil geworpen en wordt daar met ongeveer het derde van haar gewicht met water begoten, waarmede de poreuze kalk zich zoo snel verbindt, dat de warmte, die daarbij vrij wordt, een zeer belangrijke tomperatuursverhooging doet ontstaan, zoodat het overtollige water zelfs als waterdamp ontwijkt. Men voegt nog zooveel water toe tot er oen witte, sterk opzwellende brij gevormd is, zoodat men van goede, vette kalkten slotte liet 2^-voudige van het oorspronkelijk volume aan kalkbrjj verkrijgt Na eenigen tijd is die brij stijf geworden, ze vormt nu een taaie massa; als zich daarin scheuren vertoonen is dat een bewijs, dat ze geschikt is geworden om als metselkalk dienst te doen. De werking van de kalk als verbindingsmiddel berust voornamelijk hierop dat ze uit de lucht gretig koolzuur opneemt en daardoor weer in een steenharde massa overgaat. Dat opnemen van koolzuur wordt bevorderd door do kalk met zand 'to vermengen; 1 M3. stijve kalkbrij, uit goede, vette kalk vervaardigd, wordt daartoe met 3 ;ï 4 W. zand vermengd. Door het zand wordt de oppervlakte, waarover lucht en kalk elkander aanraken, vergroot, de toetreding van de lucht tot het inwendige van de kalk vergemakkelijkt, terwijl zich tevens een klein gedeelte van de kalk met het kiezelzuur van het zand verbindt. Dit is de oorzaak, waarom kalk zonder zand slechts een brokkelige massa zonder samenhang vormt. Het opnemen van koolzuur uit de lucht door de kalk gaat gepaard mot het weer vrijworden van het vroeger opgenomen water, en dit is de grootste oorzaak van het vochtige d it nieuwgebouwde huizen kenmerkt, 't welk in den eersten t«d van het bewonen zeer sterk is, omdat de menschen veel koolzuur uitademen, dat zich mot de kalk verbindt. In sommige grooto steden, vooral to Berlijn - wij wezen daarop reeds vroeger houden groote firma's zich uitsluitend met de bereiding van mortel bezig die dus niet op het bouwwerk plaats vindt. Een der grootste zaken in dezen nijverheidstak zijn de „Berliner Mürtelwerke", die door samensmelting van drie afzonderlijke firma's zijn ontstaan. Deze inrichting kan iederen dag 4000 M3. mortel afleveren, welke hoeveelheid voldoende is voor het metselen van 4 millioen steenen. Het product wordt naar de verbruikers getransporteerd door 30 schuiten met 6 sleepbooten en door 250 wagens. De werkplaatsen der maatschappij zijn met ringovens voorzien waarin per jaar 400 ton kalk worden gebrand, welke hoeveelheid echter niet voldoende is om de hoeveelheid mortel te bereiden, die do maatschappij levert Gaat men bij de kalkbereiding van een fijne grondstof uit, krijt b.v., dan moet déze eerst door water in een zoodanigen toestand gebracht worden, dat daaruit stukken in don vorm van metselsteenen kunnen worden gevormd, die, na gedroogd to zijn in den oven worden gebrand. ' De moitel, die w\j tot hiertoe bohandeldon, heet luchtmortel, omdat deze alleen hard wordt, wanneer ze aan do lucht wordt blootgesteld. Mortel, die onder water verhardt, noemt men hydraulische mortel. Hiertoe moet de mortel vermengd z.jn met silicaten, die onder water met de kalk onoplosbare siliciumverbindingen aangaan. In de natuur wordt dikwijls calciumcarbonaat gevonden, dat met een zeer groote hoeveelheid kleiaarde vermengd is, zoodat w« öf met echte mergel to doen hebben öf met een stof, die zeer dicht bij de mergel gerangschikt moet worden Wordt deze stof gebrand en met water tot mortel aangeroerd, dan heeft men een bindmiddel, dat onder water hard wordt en dus als hydraulische mortel dienst kan doen. De Romeinen bedienden zich bij hun kunstwerken, die onder water gelegen waren, van deze natuurlijke, hydraulische mortel, die daarom ook wel Romeinsch cement wordt genoemd. Daartegenover staat het kunstmatig cement, dat beter als Portland-cement bekend is. De oudste kunstmatige hydraulische mortels verkreeg men door gebruik te maken van eenige gesteenten en aardsoorten van vulkanischen oorsprong. Hieronder behoort de 1'uzzolaan-aarde, die in verschillende gedeelten van Italië gevonden wordt, de Santorin-aarde, van eenige Grieksche eilanden afkomstig, en do aan do oevers van den Ryn gevonden tufsteen, die ook van vulkanischen oorsprong is en m gemalen toestand als tras bekend staat. Alle drie genoemde stoften bevatten chemisch gebonden water en silicaten. Deze laatste zjjn grootendeels oplosbaar- in tegenwoordigheid van kalk vormen ze daarmede evenwel onoplosbare verbindingen, ja met de mortel een vaste, samenhangende massa, waarop haar eigenschap, van hydraulisch cement op te leveren, berust. Het Portland-cement is, zooals de benaming reeds aanduidt, van Engelschen oorsprong; het heeft tegenwoordig het hydraulisch cement, dat met behulp van tras werd vervaardigd, bijna geheel verdrongen. In 1824 gelukte het aan een fabrikant te Leeds, door een mengsel van gebluschte kalk en klei krachtig te branden, hydraulisch cement te vervaardigen, dat, omdat het in kleur en in vastheid merkwaardig veel overeenkomst vertoonde met de in Engeland zeer gezochte Portland-steen, daarnaar benoemd werd. Tegenwoordig is de bereiding daarvan niet. meer tot Engeland beperkt; ze heeft, integendeel in Duitschland en in Amerika ook een zeer liooge vlucht genomen. In het eerste land ontdekte men in de septariënklei, die aan beide oevers van de Oder wordt gevonden, een materiaal dat voor de bereiding van Portland-cement zeer geschikt is. Als kalk wordt daarbij gewoonlijk krijt van liet eiland Mollin gebezigd. Deze grondstoffen worden in de belangrijkste fabrieken verwerkt; eenige kleinere werken volgons andere beginselen. In lig. 117 is de Portland-cementfabriek Stern, in liet Finkenwald bij Stettin gelegen, afgobeeld. De beschrijving daarvan zal ons een denkbeeld van deze industrie geven. In de onmiddellijke nabijheid van de fabriek ligt de krijtgroef als een diepe insnijding lusschen twee, met bosselien bedekte hoogten. Terrasvormig worden de wanden van die groef bewerkt, zoodat ze, ook door hun hoogte, die 85 M. bedraagt, den indruk van een reusaehtig theater teweegbrengen. Ken honger gelegen dalliekken levert de benoodigde kleiaarde, die men door een luclitspoorweg naar een groote slibberij, die midden iu de kleigroef ligt. transporteert, waarin per uur ril M'. krijt en klei geslibd worden. Herhaaldelijk wordt de klei zoowel als bet krijt onderzocht, zoowel om verontreinigingen op te sporen als om liet watergehalte te bepalen; de resultaten van dat onderzoek bepalen de verhouding, waarin de materialen vermengd worden. Het vochtige, taaie mengsel wordt, weer door middel van luchtspoorwegen, naar de fabriek gebracht, waar men daaruit eerst, machinaal natuurlijk, stukken in de gedaante van tiehelsteenen vormt. Nadat deze gedroogd zijn, worden ze naar de vijftien naast elkander geplaatste schaclitovens gebracht, die met cokes gestookt worden. Voor dit transport dient een zeer volledig net van smalspoorbanen. Elke oven wordt wekelijks tweemaal gebruikt en levert bij elke gloeiing ongeveer 300 vat cement. I\a bet gloeien worden de onregelmatig gevormde stukken, die men cementklinkers noemt, en die een zwartgroene kleur vertonnen, naar den molen gebracht, die in <]e onmiddellijke nabijheid der gloeiovens is gelegen. Eerst worden ze in een steenbreker grof verdeeld en daarna door maalsteenen uiterst lijn vermalen. Op liet malen volgt, evenals in den meelmolen, het builen waardoor bel product volgens de lijnheid gesorteerd wordt. Evenals in een meelmolen dienen ook in deze fabriek Iransporlsi-liroeven om liet materiaal uit de builen, naar de magazijnen te brengen, liet komt in den vorm van een grijsachtig groen poeder en in vaten verpakt, iu den handel. Portland-cementfabrieken worden tegenwoordig in ons land niet aangetroffen. I)e grondstoffen zouden daartoe van buiten af moeten worden ingevoerd, en bij de groote concurrentie zou hierdoor de prijs van bet product te hoog worden. De hoofdeigenschap van goed Portland-cemont is, dat. het onder water snel en krachtig in oen steenharde massa overgaat, zonder dat zijn volume daarbij eenigszins aanmerkelijk verandert. Dit verharden i.s zoowel oen eigenschap van hot zuiver cement als van een mengsel van cement met zand, kiezel of puin, waarvan groote hoeveelheden aan het cement kunnen worden toegevoegd, zonder dat dit nadeel veroorzaakt. Een mengsel van Portland-cement met puin geeft beton, dat wi] dus kunnen beschouwen als metselwerk, uit ongevormde steenen opgetrokken. Beton was reeds aan de Romeinen in den keizertijd bekend en ook in de middeleeuwen werd er nu en dan gebruik van gemaakt. Tegenwoordig wordt het op groote schaal toegepast, vooreerst voor bouwwerken, aan het water blootgesteld, m de plaats van gemetselde fundeeringen, vervolgens voor bassins en buizen, o. a. voor de eivormige rioolbuizen. Voor vloeren, traptreden en dakpannen gebruikt men beton, zelfs voor standbeelden zooals dat van Columbus op de tentoonstelling Fig. 117. Portland-cementfabriek „Stern" in het Finkenwald nabij Stettin. te Chicago, waar men ook een uit cement vervaardigd beeld van Germania kon bewonderen. Voor kunstvoorwerpen, ornamenten voor gebouwen, maakt men evenwol op voel grooter schaal van gips gebruik. Gips is een mengsel van zwavelzure kalk en water. Men vindt deze stof zoowel in lagen tusschen andere gesteenten als zelfstandig, d.w.z. dat uit haar alleen bergen en rotsen zijn opgebouwd, evenals dat met het krijt het geval is. Er bestaan een groot getal variëteiten van gips: het doorschijnende Managlas of vrouwenijs, albast, gipssteen, vezelig gips, schuimgips enz. In do industrie vindt het vooral toepassing, omdat het door branden zijn kristalwater loslaat, maar dit later, na gemalen en met water aangelengd te zijn, weer opneemt en daarna tot een vaste massa wordt. Het gipsbranden geschiedt op dezelfde wijze als het kalkbranden. Het verschil dat wfl opmerken, bestaat slechts hierin, dat de hoeveelheid, dio gelijktijdig verwelkt wordt, geringer is, waarom de ovens ook kleinere afmetingen bezitten. De steenen, die uit de ovens verkregen worden, worden gebroken en daarna fijngemalen. Dit gipspoeder wordt tot ornamenten verwerkt door het mot zuiver water of een andere, gekleurde vloeistof, in een vat, waarvan de wanden met olie zijn bestreken, tot een meer of minder dikke brij te roeren. Met die brij wordt de vorm van het voorwerp gevuld. Hoe fijner en scherper de lijnen moeten wezen zooveel te dunner moet men die brij maken. De vorm zelf is zeer dikwijls ook' van gips, terwijl gips vormen, zooals w« herhaaldelijk de gelegenheid hadden op te merken, in een aantal andere bedrijven gebruikt worden. Om het voorwerp uit zulk oen vorm te nemen is het zeer dikwijls noodig dien vorm in stukken te breken, waarop men bij het maken reeds rekent, door in het nog weeke gips gleuven te hakken. Do deelen van den vorm moeten, eer men tot liet gieten kan overgaan, weer met elkander verbondon worden en, hoe nauwkeurig men dit verbinden ook tracht uit te voeren, toch herkent men aan de verheven Innen op het afgietsel de voegen direct. Wil men in oen gipsvorm een afgietsel van gips maken, dan moet de vorm zorgvuldig met olie bestreken worden, opdat het gips niet aan de wanden van den vorm blijve kleven. Voorwerpen van gips bezitten door hun effen witten kleur een doodsch voorkomen. Om dit te verbeteren wordt het gips met paraffine gedrenkt, of het voorwerp in aluin, lijm of een boraxoplossing gedoopt. De eerste bewerking levert het zoo gezochte kunstmatig ivoor, door de laatste wordt het gips harder en daardoor beter bestand tegen verweerende invloeden. Op groote schaal wordt het gips tegenwoordig gebruikt om afgietsels van oude kunstvoorwerpon te maken en dit is natuurlijk een zeer nuttig gebruik, maar vooral ook om de plafonds onzer vertrokken te versieren. Is op de schoonheid dezer versieringen soms wat aan to merken, in veel hoogere mate is dat gewoonlijk het geval met do gipsversioringon die men aan de gevels der gebouwen aanbrengt. De ehemisehe industrie. De soda-industrie en haar nevenproducten. oda is een stof, die in elke keuken te vinden is, maar die op een veel uitgebreider terrein haar voornaamste toepassing vindt. Ze voelt eenigszins vetachtig aan en vertoont zich in groote, goed gevormde kristallen. Wij zullen trachten te verklaren uit welke grondstoffen soda bereid wordt en hoe die bereiding in haar werk gaat. W\j beginnen met deze bepaling: Een groote klasse van stoffen draagt in de scheikunde den naam van zuren. In 't algemeen onderscheiden die stoffen zich ook door een zuren smaak zooals we aan den azijn bv. kunnen opmerken. Ze bezitten de eigenschap, de blauwe lakmoeskleurstof, die uit een Zuid-Europeesche plant wordt verkregen, rood te kleuren. Door alkalische stoffen, stoffen dus, die in 't algemeen bases genoemd worden, wordt die roode kleurstof weer blauw gekleurd! De verbinding van een zuur met een basis doet een zout ontstaan. Behalve het keukenzout bestaan er een ontelbare hoeveelheid zouten, waartoe o. a. ook de soda behoort; de soda is koolzuur-natrium, terwijl het keukenzout zoutzuurnatrium is. Wordt er hout verbrand, dan blijft daarbij, zooals aan ons allen bekend is, asch achter. Wordt op die houtasch water gegoten, dan wordt een gedeelte daarvan opgelost. Door de gefiltreerde oplossing in te dampen houden wij een stof over, die potasch heet. Potasch is ook een zout, nl. koolzuur-kalium. Toen er nog een overvloed van hout was en de bevolking van Europa veel geringer was dan tegenwoordig, had men aan die potasch genoeg voor de zeep- en voor de glasbereiding. Zeep is een verbinding van vetzuur en kalium, terwijl glas een dubbelzout is van kiezelzuur-kalium en kiezelzure kalk. Toen de bevolking toenam, terwijl de houtvoorraad verminderde, had men aan die natuurlijke potasch niet meer genoeg. Hierdoor word men gebracht tot het maken van soda of koolzuur-natrium ter vervanging van de potasch. Grondstof daarvoor bezat men in het keukenzout of zoutzuur-natrium in overvloed. Het was in 178ü, dat het aan Leblanc gelukte om daaruit soda te bereiden en wel op de volgende wijze. Keukenzout werd met zwavelzuur verhit, waardoor zwavelzuur-natrium en zoutzuur ontstaat. De eerstgenoemde stof werd met koolstof en krijt, dus koolzure kalk, samengesmolten. Door de hooge temperatuur, die daarbij heerscht, gaat het koolzuur een verbinding aan met natrium, het zwavelzuur eene met kalk. De twee stoffen zijn nu nog innig met elkander vermengd, maar kunnen gescheiden worden doordat het kool. zuur-natrium of de soda zeer gemakkelijk in water oplost, de zwavelzure kalk daarentegen onoplosbaar is. Men heeft dus niets anders te doen dan liet mengsel mot water uit te logen en daarna de verkregen oplossing in te dampen, waarna men do soda in den bekenden kristalvorm overhoudt. Die kristallen bevatten nog meer dan 60 °/0 water, het zoogenaamde kristalwater. Wordt dat uitgedreven, dan gaat de kristalvorm vorloren en de soda blijft in den vorm van een wit poeder achter, dat, na volkomen gedroogd te zijn, don naam van watervrjje of gecalcineerde soda draagt. Voor de soda-bereiding is dus zwavelzuur benoodigd on hierdoor had deze uitvinding van Leblanc ten gevolge, dat de zwavelzuurbereiding in 't groot ten behoeve dor soda-bereiding aan 't eind dor 18'ie eeuw zich ontwikkelde. Men bereidt hot zwavelzuur uit zwavel, hetgeen misschien wel voor de hand ligt. Wordt zwavel verbrand, dan zien wij die, evenals zuivere koolstof, geheel verdwijnen. Iet vorbrandingsproduct is, evenals dat van koolstof, een gas, maar, terwijl het koolzuurgas roukeloos is, bezit het zwaveligzuur gas juist eon zeer scherpe lucht waardoor men het direct ontdekt. Wordt het gevormde gas in de gelegenheid gesteld om nog meer zuurstof op te nemen en bovendien om zich met water te veiliinden, dan ontstaat zwavelzuur. Uit deze opmerkingen volgt dus, dat de ver branding van zwavel niet direct zwavelzuur doet ontstaan; dat daartoe eenigo voorwaarden vervuld moeten wezen, hetgeen evenwel in de meeste stookinrichtingen hot geval is. Zwavelzuur wordt dus op de volgende wjjze bereid: In een oven wordt öfzuivere zwavel öf zwavel- kies. een vorhinHinrr Fig. 118. Nieuwe soda-oven, waarin het smeltende mengsel door hel draaien van ijzer en Zwavel van den oven door elkander wordt geroerd. die ook we] a]g pyrj^ ■ t i , . . . , , , bekend is, verbrand. Hot gas, dat hierdoor ontstaat, en dat zwavelig zuur genoemd wordt, wordt dooiden fabrieksschoorsteen door looden kamers gezogen. Dat men hierbij van lood gebruik maakt, berust op de omstandigheid, dat dit motaal niot door zwavelzuur wordt aangetast. In die looden kamers staan schalen met. salpeterzuur on bovendien stroomt daarin stoom. Het proces, dat in die kamers plaats vindt, wordt gewoonlijk op de volgondo wijze verklaard: Het salpeterzuur staat zuurstof af aan hot zwavelig zuur, dat daardoor en door do aanwezigheid van waterdamp in zwavelzuur overgaat. Tegeljjkertyd neemt het stikstofoxyde, dat uit het salpeterzuur door afgeven van zuurstof ontstaat, weer zuurstof uit de lucht op en verandert weer in salpeterzuur, zoodat de laatstgenoemde stof alleen het middel is om de zuurstof van de lucht op het zwavelig zuur over te dragen. Hij de soda-bereiding wordt, zooals reeds is meegedeeld, zwavelzuur op keukenzout gegoten en onder sterke verhitting ontstaat daardoor zwavelzuur-natrium dat ook als glauberzout, bekend is, en zoutzuur. Dit laatste is b*j de temperatuur' van hot proces gasvormig en zou dus ontwijken; om dit te voorkomen wordt liet in water geleid waarin hot oplost en hot is deze oplossing van zoutzuur in water, die in den handel als zoutzuur bekend is. Als zoodanig wordt het evenwel in de industrie muider gebruikt dan na in chloorkalk of in chloorzuur-kalium te zijn overgevoerd. Chloorkalk ontstaat, als men zoutzuur met bruinsteen verhit. De laatste stof is zeer rijk aan zuurstof en staat die b\j verhitting aan de waterstof van het zoutzuur af, waardoor water ontstaat on vrij chloor, dat door gebluschte kalk wordt gevoerd, waardoor die kalk in chloorkalk verandert. Om chloorzuur-kalium te maken werd vroeger chloorgas in kokende kaliloog geleid. Hierin vormt zich dan naast het chloorzuurnatrium ook nog chloorkalium. Tegenwoordig wordt de vorming van chloorkalium voorkomen, doordat men chloor op kokende kalkoplossingen laat inwerken en de chloorzure kalk later in chloorzuur-kalium verandert. Chloorkalk dient als bleekmiddel, terwijl chloorzuur-kalium voornamelijk in de lucifersfabricage wordt gebruikt. Van de chloorbereiding willen wij nog mededeelen, dat de bruinsteen daarbij als mangaan-chloruur in oplossing komt en men heeft het middel gevonden om hieruit weer kunstmatig het mangaan in den vorm van bruinsteen over te voeren, zoodat van deze stof geen eigenlijk gezegd verbruik plaats vindt. Ook heeft men naar middelen gezocht om het gebruik van bruinsteen geheel te vermijden en de zuurstof der lucht direct op het zoutzuur te laten inwerken, waardoor het proces veel goedkooper zou worden. Fig. 119. Vervaardiging van het zoutzuur van tien handel. Ovens, waarin keukenzout en zwavelzuur met elkander verhit worden. Voor do toepassing van dit principe zijn zeer grooto inrichtingen gebouwd, die evenwel geen succes schijnen gehad te hebben. Uit de korte beschrijving, dio w(j van de uitvinding van Leblanc hebben gegeven, is ons gebleken dat het zwavelzuur-natrium met krijt en met kool moet wordon samengesmolten. Door het mengsel na het smelten uit te logen, wordt do soda verkregen maar in hetgeen overblijft, bevindt zich alle zwavel, dio het glauberzout bevatte. Sedert 15 jaren is het gelukt ook deze zwavel weer terug te krijgen, waardoor de soda-bereiding weer goedkooper is geworden. Daar de zwavelzuurbereiding van salpeterzuur gebruik maakt, wordt do bereiding van dit laatste dikwijls met die van het eerste gecombineerd. In Chili wordt in den bodem salpeter gevonden, dat is, in de taal van don scheikundige: salpeterzuurnatrium. Zwavelzuur is een sterker werkend zuur dan salpeterzuur; giet men dus het eerste op salpeter, dan gaat het zwavelzuur een verbinding met natrium aan en salpeterzuur wordt vrij. Men kan salpeter distilleeren, zoodat, als men een mengsel van salpeter met zwavelzuur in een retort bereidt, en men verhit die retort, het salpeterzuur wordt overgehaald, dat in den vorm van een vloeistof uit de af koel inrichting te voorschijn komt. Daar salpeterzuur wel zilver maar geen goud oplost, gebruikt men het om die twoe edele metalen van elkander te scheiden. Een mengsel van salpeterzuur en zoutzuur heet koningswater, en hierin kan men goud oplossen. Dit is eon gevolg van de omstandigheid, dat de zuurstof van i.et salpeterzuur met de waterstof van het zoutzuur water vormt en het chloor vrijmaakt, welke laatstgenoemde stof het goud aantast. De oplossing van goud in koningswater is dus eigenlijk een oplossing van chloorgoud. Goudoplossingen worden voornamen,k in do photographie gebezigd als kleurflxeerbad. De photographische bedden krijgen daardoor een aangenamer voorkomen. Wordt uit de koolzure natrium of soda het koolzuur verdreven, doen wij haar dus dezelfde bewerking ondergaan als do koolzure kalk, dan blijft de bijtende soda achter. Dat verdrijven van het koolzuur uit de soda gelukt echter niet door verïitting; soda is een vuurvaste stof, want ze ontstaat in den smeltoven, zoodat men een indirecten weg moet inslaan. Men gaat uit van koolzure kalk of van kalksteen en aat die di' beweikingen, welke wij in de vorige afdeelingen beschreven, ondergaan Staszfurt is daarom voor de kunstmatige bemesting van groote beteekenis geweest; zonder dio was dit hulpmiddel van den tegenwoordigen landbouw steeds een gebrekkig hulpmiddel gebleven. De kalizouten, die hier gevonden worden, zjjn met vele andere zouten vermengd en moeten door verschillende bewerkingen daarvan gereinigd worden. Hierdoor is in de buurt van die kaligroeven een zeer groote chemische industrie ontstaan, waarin duizenden arbeiders werkzaam zijn. Hot voornaamste product van dio industrie is chloorkalium, de hoofdvorm waarin het kalium in den bodem wordt gebracht; daarnaast worden nog vele andere stoffen geproduceerd. Langen tjjd was het voor de wetenschap een geheim, op welke wijze do p anten de stikstof uit de lucht tot zich nemen. In de laatste jaren heeft men aaromtrent een helderder inzicht gekregen, dat weer tot nieuwe methoden in het andbouwbedrjjf heeft gevoerd, maar eer men zoover was, had men reeds ontdekt, dat door het brongen van stikstofhoudende stoffen in den bodem de vruchtbaarheid' verhoogd werd. Tot de kunstmeststoffen behooren daarom ook stikstofhoudende in water oplosbare zouten. Twee zoodanige zouten z\jn zeer goedkoop; het eene is zwavelzure ammoniak, het andere chilisalpeter. Op do bereiding van het laatstgenoemde zout nebben de tig. 123 en 124 betrekking. De steenkolen zjjn afkomstig van voorwereldlijke planten; de stikstof, welke me planten bevatten, wordt nog gedeeltelijk in de steenkolen teruggevonden. BH de bereiding van lichtgas gaat, zooals wij reeds vroeger gezien hebben, die stikstof met het gas als ammoniak mede en wordt, daar het tegenover het gas als een verontreiniging moet worden beschouwd, als ammoniakwater afgescheiden. In dozen Fig. 124. Voorraad van bereid s; vorm is het voor het gebruik als kunstmest nog niet geschikt, het moet nog met een zuur tot eon vaste, zjj liet dan ook oplosbare stof, worden gebonden. Men gebruikt daartoo zwavelzuur en op die wijze ontstaat zwavelzure ammoniak, zoodat wjj hier alweer eon der vele toepassingen van het zwavelzuur hebben leeren kennen. De andere stikstofbron, salpeter, wordt door Chili geleverd. In de industrie maakt men onderscheid tusschen het Indische en het Chileensche salpeter. Het Indische is salpeterzure ' kali en deze stof dient reeds sedert eeuwen voor de bereiding van buskruit. Het moderne, rooklooze buskruit, waartegenover het vroegere meer en meer aan beteekenis verliest, bevat die grondstof niet. Indisch salpeter was, om als meststof gebezigd te kunnen worden, te duur. In Chili evenwol vindt men groote streken, waar b\jna geen regen valt en waar in den bodom grooto hoeveelheden salpeterzuur-natrium voorkomen. Om die te verzamelen wordt de em met water gekookt, waardoor hot salpeter opgelost wordt, de oplossing laat men bekoelen en het salpeter vertoont zich in den kristalvorm. Dit salpeter woidt, zonder verdere bewerking, als meststof gebezigd. di0 in d0 chemische industrie verwerkt worden, bestaan, op slechts enkele uitzonderingen na, uit vetzuren en uit glycerine. Wat de scheikundig» „„.„.Mling betrett, h het Ier3ch„ t„schell 0|,/e» ïM !"li zouden ivo rat kunne,, nemen, dat !,( ,lo gewone temperatuur vlotibas, i»' Vet 0.1 olie beide dienen als grondstof in de kaarsen- on in de zeepfabricage waarbij in do laatste tientallen van jaren de margarinebereiding is gekomen. Ken andere bewerking erh kVrderen;an.;'et'dr0gende in Ur0g0nde °liÖn' die den «"«dala* uitmaakt dei lak- en vernisbereiding. Wij beginnon met de behandeling der margarine, omdat daarbij het vet gebruikt wordt zonder dat het vooraf «enige chemische verandering ondergit. üe uitvinding van do bereiding der stof, die kunstboter genoemd wordt, is te danken aan hot initiatief van .Napoleon III, die vreesdo dat de landbouw niet in staat zou wezen om aan de vermeerderende aanvraag naar boter te voldoen en die daarbij in de eeiste plaats aan de behoeften van het leger dacht. Hij gaf aan den chemicus Mège Mouries de opdracht om uit rundvet een goedkoop en smakelijk surrogaat voor bo er samen te stellen en het gelukte den geleorde aan die opdracht volkomen te voldoen, zoodat de methode, door hem voor de kunstboterbereiding aangegeven nog steeds in gebruik is. Zeer versch rundvet wordt bij een lage temperatuur gesmolten waai door het in oen olieachtige vloeistof overgaat. Deze olie wordt langen tijd op 25 gehouden, waarbij zich de stearine in kristalvorm afscheidt en dei halve door persen van het vloeibaar gedeelte kan worden afgezonderd. Het laatste wordt met melk in een karn bewerkt en levert zoo de kunstboter De grondstof in deze industrie behoort slechts rundvet te wezen, dat zoo versch mogelijk b« een temperatuur van 45° wordt uitgesmolten; oen hoogere temperatuur zou den smaak belangrijk benadeelen. Om het vet geheel te zuiveren wordt hot in ketels met dubbele wanden gedaan; door die wanden circuleert stoom, waardoor een constante temperatuur wordt onderhouden. Na eenigen tijd is hot vet volkomen heldor geworden; het heeft het voorkomen van olijfolie en wordt in dezen toestand onder de benaming van „premier jus" aangeduid. Men verlaagt de temperatuur tot op 25°, waarop ze eenip-en tijd wordt gehouden en dan wordt de vloeistof geperst. Het vloeibare gedeelte draagt den naam van oleo-margarine; het vaste overblijfsel is stearine en is de grondstof der stearinekaarsen. De oleomargarine wordt by verdere bekoeling vast en wordt in dien toestand door de kunstboterfabrieken gekocht. De groote hoeveelheid oleo-margarine komt uit Amerika, omdat de groote slagerijen, die mon daar vindt en die wjj vroeger beschreven, slechts op die wijze het vet, dat daar een lastig bijproduct is, aan de markt weten te brengen; in Europa wordt het vet mot het vleesch verbruikt. De oleomargarine wordt in do karnmachines, waarin zo met melk en katoenzaadolie wordt dooreengewerkt, in kunstboter overgevoerd. De toevoeging van katoenzaadolie berust op het volgende : Is het rundvet bij 45° uitgesmolten, dan krijgt men ongeveer 50 °/0 van do oorspronkelijke» hoeveel Fig. 125 en 126. Karnmachine der knnstboterfabrieken. 'le'^ a's oleo-margarino. 125 Zijaanzicht. 128 Bovenaanzicht. Had men evenwel de temperatuur tot 50° op- gevoerd, dan verkrijgt men 50 \ 60«/#f maar doze oleo.mnrgarine stolt reeds b« 40. Zou men deze stof met melk verwerken, dan zouden woter stemmen bijna volkomen met d,e van natuurboter overeen, zoodat het leveren van het moeilijk t ,7ITte d°Cn uiterst zekere hoovellheM T r T® bGPaald' dat d6 k,,"stbote>-fabrieken een zekere hoeveelheid sesamolie ,n haar product moeten verwerken om het onder- Fig. 127. Snijmachine voor het ruwe vet in de margarinefabriek van de maatschappij „A polio" te Penzing. scheiden te vergemakkelijken. De karn heeft dubbele wanden, zoodat men, door de tusschenruimte met heet water te vullen, de temperatuur van den inhoud kan egelen, welke temperatuur door thermometers wordt aangewezen. Het mechanisme staat uit een zeer krachtig roertoestel, dat aan dat der roerkuipen van de biouwery herinnert. Eerst worden de melk en de olie in de karn gedaan. Zijn deze wee so en verlat, dan wordt de oleo-margarine, die in een kuip ordertusschen „esmo en is en door vermenging met curcuma of met orlean een botergele kleur heeft gekregen, er aan toegevoegd. Is de vermenging volkomen, dan wordt het nog v oei are mengsel in den koelkelder afgelaten, waar het onder den invloed van ijs 1' Va". "^vaer stolt. wordt nu nog zout aan toegevoegd en ten slotte wordt geheel in de kneedmachine zeer krachtig door elkander gewerkt. ii begrijpen uit het voorgaande gemakkelijk, dat men zeer verschillende en \an margaiine kan bereiden, waarbij lief verschil in de eerste plaats berust 21 op hot verschil in hardheid van do „premier ,jus." Hoo harder die is, zooveel ie meer olie moet worden toegevoegd en zooveel te goedkoopor is het product. Bij de bereiding der zeer goedkoope soorten wordt zelfs in 't geheel geen melk gebruikt. Om de smaak toch op dien van boter to doen gelijken, wordt bij 100 K.O. ongeveer 40 gram boterzuur gedaan. Do margarinefabricage gebruikt alleen in Duitschland jaarlijks 15000 ton katoenzaadolie. Wü gaan nu over tot de behandeling der zoepfabricage, waarin ook het vet de grondstof uitmaakt. Wjj hebben reeds meermalen opgemerkt dat vet bestaat uit glycerine en uit oleïne of vetzuur. W\j kunnen vet o. a. in deze bestanddeelen scheiden door het gesmolten vet met kaliloog of met natronloog te koken. Hierdoor ontstaat de zachte kalizeep of de harde natronzeep, terwijl de glycerine in de onderloog teruggevonden wordt. Door het vet met kalkloog te koken ontstaat kalkzeep, maar die is in water onoplosbaar en kan dus niet voor het doel, waarvoor zeep gewoonlijk gebruikt wordt, dienen. De kalk is hier slechts het middel om het vrije vetzuur af to scheiden, dat als grondstof in de kaarsenfabrieken moet dienen. Ook hierbij verkrijgt men glycerine als bijproduct. Door het vet met zwavelzuur te koken krjjgt men direct vrij vetzuur en glycerine. Al deze methoden om het vet te ontleden worden in de industrie toegepast. Het product, dat men wil vervaardigen, zoowel als de eigenschappen van hot ruwo vet, waarvan men uitgaat, bepalen welke methode in ieder bepaald geval gevolgd zal worden. Wy weten wat wij onder kaliloog en onder natronloog hebben te verstaan. Daar bij het koken daarmede do massa zeer heftig schuimt, moet deze bewerking in zeer groote ijzeren ketels plaats vinden. De zachte zeep, die door het gebruik van kaliloog verkrogen wordt, is hierdoor onmiddellijk gereed. Reeds in de oudheid evenwel gaf men, boven die zachte zeep, de voorkeur aan harde zeep, waartoe bij de zachte zeep keukonzout werd gevoegd. Hot natrium van dezo laatste stof verving het kalium, zoodat het resultaat der bewerking was: harde natriumzeep en chloorkalium. De harde zeep drijft boven op een vloeistof, de onderloog, die bestaat uit het water dat met de bijtende kali in den ketel is gebracht en waarin nu chloorkalium en glycerine zijn opgelost. Deze wijze van de zeep te beroidon was reeds aan de Romeinen bekend, maar het is eerst sedert 20 jaren dat men geleerd hoeft uit die onderloog do glycerine af te zonderen. Vroeger wist men niet wat men daarmede zou aanvangen, nu wordt daaruit nitroglycerine en dynamiet bereid, waarvan, zooals wij gezien hebben, in den bergbouw zulk een ruim gebruik wordt gemaakt en tevens is dat een bestanddeel van het rooklooze buskruit. Glycerine is derhalve nu een belangrijk handelsartikel. Nadat men geleerd hoeft soda te bereiden, wordt in do zeepfabrieken hot vet direct met natronloog gekookt, als men ten minste bedoelt harde zeep te maken, zoodat dan zoowel aan grondstof als aan arbeidsloon gespaard wordt, want de behandeling met keukenzout is nu overbodig geworden. De afscheiding van de glycerine is bjj dit proces niet moeilijker of gemakkelijker dan b|j het andere. Men kan zeer verschillende stoffen in do nog vloeibare zeep roeren, die dan, na het vast worden, daarin blijven. Gewoonlijk zijn dit kleur- en reukstoffen, maar zeer dikwijls is het slechts water. De zeepzieder heeft het in zijn macht om van deze laatste stof veel in de zeep achter te houden. waardoor het gewicht van het pioduct natuurlijk belangrijk vermeerderd wordt. De vraag naar zeep is zóó groot, dat alle mogelijke vetten tot zeep verwerkt worden, o. a. wordt in do Europeescho zeepziederijen op groote schaal palmen vet, afkomstig van den kokospalm, verwerkt. Over de geschiedenis en de mechanische bijzonderheden der vervaardiging van kaarsen uit talk en was hebben wjj reeds in liet hoofdstuk, dat over verlichting handelde, gesproken; wij hebben hier dus nog slechts de chemische processen, die in deze industrie zich voordoen, to beschouwen. In de talk zijn drie vetzuren: stearinezuur, palmitinezuur en oliezuur met de glycerine verbonden. De drie stoften hebben ieder een ander smeltpunt, welke omstandigheid de oorzaak is van het slechte branden van vetkaarsen. Iets soortgelijks, hoewel niet in zoo sterke mate, is omtrent de was op te merken. Worden door een der bewerkingen, die wij hebben aangegeven, de zuren van de glycerine gescheiden, dan is daarin het vet of oliezuur als vloeistof aanwezig, zoodat door uitpersen dit laatste zuur verwijderd kan worden, waarbij een vasto koek, uit stearinezuur en palmitinezuur bestaande, achterblijft. Deze laatste stof levert, nadat ze om een pit is gegoten, de stearinekaarsen. Men heeft nu ook geleerd de vetzuren door distilleeren af te zonderen. Vroeger gelukte dat niet, omdat bij de gewone wijze van distilleeren die zuren ontleed werden; door gebruik Fig. 128. Het verzeepen «Ier vetten in de stearinefabriek van de maatschappij „Apolio" te Simmering. to niakon van oververhitten stoom is dit bezwaar overwonnen. Dozo uitvinding is het middel geweest om zoer slechte, vervuilde vetten voor het maken van stearinekaarsen to benuttigen, want door het distilleeren verkrijgt men zuiver wit vet. Hieraan moet de buitengewone prijsverlaging der stearinekaarsen in do laatste 25 jaren toegeschreven worden. By alle stearinekaarsen wordt paratiine gevoegd, opdat het stearinezuur niet zal kristalliseeren. Paraffine speelt daardoor in do kaarsenfabricage een grooto rol en wordt in groote hoeveelheid verbruikt. Reichenbach ontdekte die stof in 1830 hot eerst in houtteer en stelde reeds voor, haar tot kaarsen te verwerken, maar het duurde tot 1850 eer dit denkbeeld verwezenlijkt werd. De eerste paraffine die men gebruikte, was evenwel niet afkomstig van hout maar van zeer bitumineuze steenkolen. Sedert 1856 heeft zich in Midden-Duitschland een uitgebreide paraffineindustrie ontwikkeld, die de daar in groote massa aanwezige bruinkolen op teer verwerkt, welke teor zeer rijk aan paraffine is. Van minder beteekenis is de aard was, die in eenige deelen van Galieië uit den grond wordt gedolven. Men vindt die stof steeds in de buurt van petroleum, zelfs kan men ze als een soort van vaste petroleum beschouwen. Na gereinigd te zijn is ze voor veel doeleinden geschikt. Het is niet zeer waarschijnlijk, dat in het chemische proces der zeep- of der kaarsenfabricage nog veel verbeteringen zullen worden aangebracht. De mechanische inrichting dezer fabrieken is evenwel nog steeds bezig zich te volmaken, hoewel deze ook reeds op een zeer hoogen trap staat. W\j hebben dus gezien dat zoowel bij de zeep-, als bij de kaarsenfabricage glycerine als bijproduct ontstaat. Het eenvoudigst is de afscheiding van deze stof in de kaarsenfabrieken, daar ze hier in slechts geringe mate verontreinigd is door de stoffen, die men als hulpmiddelen bezigt: kalk of zwavelzuur. In de onderloog der zeepzieders zijn echter zooveel zouten aanwezig, dat het proces, waardoor hieruit de glycerine moet worden afgezonderd, veel meer gecompliceerd wordt. Het voorname middel om de loog te zuiveren is hier zwavelzuur of ook kalk, waardoor de oplosbare stoffen in onoplosbare overgaan en men door eenvoudig bezinken een heldere vloeistof krijgt. Deze wordt ingedampt, gefiltreerd en gaat dan naar de fabrieken, waar die glycerine verder verwerkt wordt, welke bewerkingen steeds met een verdere reiniging beginnen. Dit reinigingsproces bestaat hoofdzakelijk in distilleeren, dat door sommige fabrieken onder een zeer sterke luchtverdunning wordt uitgevoerd en een absoluut zuiver product oplevert. De naam olieverf duidt reeds aan, dat voor de bereiding van de zoo genoemde verven van olie gebruik wordt gemaakt. Niet iedere olie evenwel is voor de bereiding van olieverf geschikt. Als wij olijfolie met een fijngewreven verfstof innig vermengen en ze daarna op doek zouden smeren, dan zou het ons spoedig blijken, dat wij daarvan geen bruikbare verfstof hadden verkregen; ze zoude niet drogen en wij zouden een olievlek op het doek hebben gemaakt. Alle oliën die het gewone, liet eigenlijke oliezuur bevatten, hebben de eigenschap van niet te drogen. In andere oliën daarentegen komt een speciale soort van oliezuur voor, b.v. in lijnolie, waarom men dat zuur dan ook lijnoliezuur noemt. Het drogen van zulke oliën berust op de omstandigheid, dat ze, aan de lucht blootgesteld, zuurstof opnemen, waardoor ze in een vaste stof veranderen. Heeft men zulke oliën met verfstof vermengd en op doek gestreken, dan is de verf na het vastwordon op den grond bevestigd en, zooals door de ondervinding wordt geleerd, zeer deugdelijk. Men heeft de merkwaardige omstandigheid ontdekt, dat de neiging van drogende oliën om zuurstof op te nemen belangrijk versterkt wordt, als ze vooraf gekookt worden met zelfstandigheden, die bij het koken reeds eenige zuurstof afstaan; als men dus op die wijze de werking kunstmatig opwekt. Zulke stoffen zijn: het loodoxyde, het boorzuur, mangaan en andere. Als men verven, die deze bewerking hebben ondergaan, op het een of andere vlak strijkt, dan zullen ze zich daaraan als een glinsterende laag vasthechten, en men zegt dan dat die oppervlakte gevernist is. Toch hecht men aan de uitdrukking vernis gewoonlijk nog een wat ruimere beteekenis. Men geeft den naam vernis aan vloeistoffen, die ontstaan als men hars in spiritus, terpentijn of andere vluchtige stoffen oplost. Nadat het oplossingsmiddel verdampt is, blijft de hars als een dunne, glinsterende laag op de geverniste voorwerpen achter. Aan dit vernis wordt ook wel eens de naam lak gegeven. Onder vetlak daarentegen verstaat men een oplossing van hars in gekookte lijnolie. Om vernissen en lakken te kleuren gebruikt men anilinekleurstoffen. De vroeger gebruikte stoffen gaven evenwel veel echtere kleuren, d. w. z. een kleur die minder aan verbleeken onderhevig was en daarom worden die oude methoden ook tegenwoordig nog toegepast. Men lost b.v. sandarakliars in natronloog op en voegt z\\avelzuurkoper daaraan toe. Len groene verbinding van harszuur en koper wordt als een in water onoplosbare verbinding neergeslagen, deze stof wordt in het vernis opgelost en kleurt het groen. Etherische oliën. Onder deze benaming begrijpt men vloeibare, olieachtige bestanddeelen van planten, die in zuiveren toestand een hoog kookpunt hebben, maar, met waterdamp samengobi acht, zeer gemakkelijk vervluchtigen. Deze omstandigheid geeft een middel om ze te verzamelen: de planten worden in water geworpen en dit water wordt gedistilleerd. Men krijgt dan gedistilleerd water met een daarop drijvende laag etherische olie. Tegenwoordig voert men ook wel stoom door do planten, die dan de etherische olie meevoert. De etherische oliën worden in de geneeskunde toegepast; zo geven do grondstoffen voor de parfumerieën on ze dienen bij de bereiding van verschillende suikerwerken 011 van likeuren. Slechts ééne etherische olie komt in tamelijk grooto hoeveelheden voor en is dus betrekkelijk goedkoop; dit is de terpentjjnolio, en deze kan daarom voor de bereiding van vernis dienen. Er zijn tegenwoordig ongeveer "2:20 verschillende etherische oliën bekend. Tot de meest bekondo behooren: anjjsolie, kuinmelolie, rozenolie en de bittere amandelolie. De citroenachtige planten loveren citroenolie, pommeransolio en bergamotolie. De ilang-ilang-olie is uit ZuidAzië afkomstig en moet de heerlijkste geur hebben. Do scheikunde heeft zich zeer ijverig met deze oliën beziggehouden, ze heeft haar samonstelling bepaald en is daardoor er in geslaagd verscheidene fabriekmatig te bereiden, zonder hulp van planten. Voor vioolwortelolio heeft men geon viooltjes moor noodig; deze vooral wordt op groote schaal gemaakt. Do parfumerie gebruikt, behalve de etherische oliën, nog andere stoffen, dio zoowel uit het planton- als uit hot dierenrijk afkomstig zjjn. Hieronder behooren de verschillende hars- en balsemsoorten. Men zou deze stoffen etherische oliën kunnen noemen, die uit de boomen vloeion en door de zuurstof der lucht in den toestand van hars worden overgevoerd. Henzoehars komt uit Zuid-Azië. Ze wordt veel voor geparfumeerde kaarsen gebezigd, daar ze oerst bij verwarming een aangenainen geur verspreidt. Bovendien vertraagt ze het ransig worden der vetten on daarom is ze voor den parfumeur een geschikt antiseptisch middel. Mvrrhe en wiorook bezitten soortgelijke eigenschappen. De muskus wordt gelevord door het in Noord-China levende muskusdier. In zuiveren staat is dio stof onbruikbaar wegens do scherpe lucht, maar bij tallooze parfumerieën wordt ze in zeer geringe hoeveelheid govoegd. Van den amber weet men nog steeds niet, waarvan hjj afkomstig is, lijj is oen der raadselachtige stoffen van den tegenwoordigen tijd. Waarschijnlijk wordt hij geleverd door gal- of darmsteenen van de potwals. Een gevolg van haar zeldzaamheid is natuurlijk haar hooge prijs. Van groot belang voor de parfumerie zijn de extracten, die op drio wijzen bereid worden. Vooreerst door etherische olie met spiritus te verdunnen en in do tweede plaats door balsem met spiritus te begieten, waardoor de laatste don geur van den balsem aanneemt. Door de dorde, maar tevens do meest gecompliceerde methode, krijgt men do werkelijk fijne extracten, zo wordt voornamelijk in ZuidFrankrijk toegepast. De grondstof voor deze industrie zijn welriekende planten. Daar stoom reeds nadeelig op den geur werkt, worden deze planten in warme vetten gelegd. Dit vet kan dus later als pomade dienen, om extract daaruit te bereiden, wordt dat vet in een mengmachine zestig uren lang met zoo zuiver mogelijke spiritus doorgekneed. De alcohol wordt daarna door filtreeren afgetrokken. Dit extraheeren vindt somtijds driemaal achter elkander plaats. Zeer belangrijk is ook de industrie, die zich met de bereiding van geparfumeerde zeep bezig houdt. Goedkoope soorten worden geparfumeerd door etherische olie te voegen bij de zeep zooals die in den kookketel is, zoodat het vormen tot stukken een volgende bewerking is, bij fijne zeepen is de bewerking veel omslachtiger. Deze soorten worden uit het allerzuiverste vet vervaardigd, zoodat ze uit zichzelf volstrekt geen geur bezitten. Ook mag die zeep geen neiging tot ransig worden vertoonen, want daardoor wordt elke parfumerie vernietigd. De zeep uit den ketel komende wordt in stukken gesneden en daarna zoover gedroogd, dat ze geschaafd kan worden. De spaanders vallen in den trechter van een walsmachine, waarin ook de parfumerie en meestal het een of andere kleurmiddel wordt gevoegd. In die walsmachine wordt alles goed dooreen gekneed. Deze massa wordt daarna in de vormmachines gebracht, waar ze in stukken van don verlangden vorm wordt verdeeld. Al deze machines z\jn in de laatste jaren zeer volmaakt geworden. De verven en de verfstoffen. Verven en vorfstoffen dienen 0111 aan voorwei pen, die daarmede op bepaalde wijze worden bewerkt een gekleurde oppervlakte te geven of om andere stoffen door de goheele massa heen te kleuren. De natuur levert niet veel verfstoffen, die voor het onmiddellijk gebruik geschikt zijn. Zeer vele kunnen wij evenwel zeer gemakkelijk uit in de natuur voorkomende stoffen samenstellen; dit zijn de verfstoffen, die van anorganischen oorsprong zijn, die uit aardsoorten worden vervaardigd. Het plantenrijk levert een veel grooter getal verfstoffen. Sedert veertig jaren kent men ten slotte de toerverfstoffen, wier aantal bijna dagelijks aangroeit. Wij zullen eerst de aard-, de metaal- en de plan ten verfstoffen bespreken. Bekende witte anorganische vorfstoffen zijn gips en zwaarspaat, loodwit en zinkwit. Gips is zwavelzure kalk, zwaarspaat is zwavelzuurbarium. Wordt bij een oplossing van zwavelzuurnatrium een oplossing van chloorcalcium of chloorbarium gevoegd, dan slaan zwavelzure kalk of zwavelzuurbarium als onoplosbare stoffen neer, en deze neerslag, en niet de natuurproducten, vinden als verfstoffen toepassing. Zwavelzuurbarium is ongevoelig voor de invloeden, die op de beschilderde oppervlakten gewoonlijk inwerken en daarom noemt men het ook wol permanent wit. Deze verf dekt evenwel zeer weinig, en in 't bijzonder voel minder dan loodwit. Loodwit is volgens' zijn scheikundige samenstelling basisch koolzuurlood en er zijn veel methoden denkbaar, volgens welke het vervaardigd kan worden. Zinkwit is zinkoxyde. Het ontstaat als zink in de lucht zóó sterk verhit wordt, dat het verbrandt. Een gele anorganische verfstof is het chroomgeel. Men verkrijgt het door een oplossing van azijnzuurlood te voegen bij een oplossing van neutraal chroomzuur kali, waaruit het als een onoplosbaar poeder neerslaat. Veel duurder komt het vuurvaste Napelsgeel, dat antimoonzuurlood is. Om zijn vuurvastheid wordt het gebruikt om porselein te beschilderen. Chroomrood is een anorganische roode verfstof, die neerslaat als bij een oplossing van azijnzuurlood, zuur chroom- zuur Kali gevoegd wordt. Vorder dient voor hetzelfde dool zinnaber, een verbinding van zwavel en kwik. Veel goedkooper is liet Engelsch rood, dat niets anders is dan fijngemalen ijzeroxyde. De fraaiste anorganische groene verfstof is het Schweinfurter groen. Het is een mengsel van azijnzuur koper en van arsenikzuur koper en is dus, door zijn gehalte aan arsenicum, hoogst vergiftig. Een bekende blauwe verfstof is het ultramarijn, waarmede men het edelgesteelte lapis lazuli heeft trachten na te bootsen. Om het te maken heeft men 100 deelen porseleinaarde, 41 deelen glauberzout, 41 deelen soda, 17 deelen kool en 13 deelen zwavel noodig. Een tweede blauwe verfstof is het Berlijnsch blauw. Het wordt gemaakt door een oplossing van bloedloogzout met ijzerchloride te vermengen. Het is hoogst moeilijk met deze verfstof schoone tinten te doen ontstaan. Door bij gesmolten glas, kobalt te voegen, krijgt men ook een blauwe verfstof, waarmode het Delftsch aardewerk is gekleurd. Het mineraal mangaan geeft bruine verfstoffen. Deze stof wordt o. a. in MiddenDuitschland veel gevonden en wel in den vorm van poedervormige massa's, die zich tusschen jjzerertslagen bevinden. Deze grondstof wordt verhit, van de temperatuur, die men daarbij bereikt, hangt de tint af, en na verhit te zijn, wordt ze fijn gemalen. Zwarte anorganische verfstoffen worden geleverd door het roet en het beenzwart, door de laatste benaming duidt men fijngemalen beenderenkool aan. De belangrijkste verfstoffen van plantaardigen oorsprong zijn als zoodanig in de planten aanwezig of ontstaan door gisting of oxydatie der plantendeelen. Dooide teerverfstoffen worden ze steeds meer verdrongen, zoodat de meekrap, de curcuma, de saffraan reeds opgehouden hebben een belangrijk voortbrengsel van den landbouw te wezen. De beroemdste verfstof op dit gebied is de indigo, en de verbouw van de indigoplant is in Indio een zeer belangrijke industrie. Het is evenwel aan do scheikunde gehikt kunstmatig indigo samen te stellen en daar do prijs van dit product, dio aanvankelijk veel liooger was, dan die van de natuurlijke, langzamerhand is gedaald, is hot te vreezon dat de indigoteelt het lot van die van de meekrap zal deelen. Nog onaangetast is de positie van het blauwhout, hot campêchehout en het quercitron. Het eerste levert door uittrekken met water een roodbruine vloeistof, dio men door oxydeerendo middelen veel donkerder kan kleuren, zoodat men door do keuze van dio middelen het in de macht heeft, verschillende tinten te doen ontstaan. Uit campêchehout trekt men door water een geelroode verfstof en de laatstgenoemde plantenstof levert een schoone gele kleur. Wij gaan nu tot de teerverfstoffen over. WJj allen konnen het zwartbruine toer der gasfabrieken; dat daaruit verfstoffen gemaakt kunnen worden, lijkt op het oog niet zeer waarschijnlijk. Dit teer bestaat uit een groot aantal verschillende stollen, die bij de droge distillatie in gasvormigen toestand uit de retorten met hot gas ontwijken on later, door de afkoeling van liet gas neerslaan. Wordt dat teer dus later opnieuw in oen retort verhit, dan kan men de daarin voorkomende stoffen door distilleeren scheiden. Het toestel dat daartoe bjj proefnemingen gebezigd wordt, is van glas, de labrieksapparaten zjjn natuurlijk van metaal. In de plaats van een retort gebruikt men dan distilleerkolf, door wier stop een thormometer steekt. Wijst dezo «0° aan, dan ziet men door den af koeler reeds een heldere olie naar het reservoir vloeien. Deze vloeistof draagt den naam van benzol. Is die geheel verwijderd, dan wordt de temperatuur tot op 111° opgevoerd, waarbij een andere vloeistof, die tolnol heet, wordt overgehaald. Wij zien dus dat, door don thermometer waar te nemen, men het teer in stoffen kan scheiden, die ieder een ander kookpunt hebben. Behalve de twee reeds genoemde stoffen krijgen wij op die wjjze uit het teer nog carbolzuur, dat bij 180° kookt, naphtalin, welks kookpnnt bij 216°, anthracen waarvan het bij 351° ligt en andere. Benzol is de grondstof voor de bereiding van teorvervon. Wordt het met salpeterzuur behandeld, dan gaat het in nitrobenzol over. Deze stol heeft in geur veel overeenkomst niet bittere amandelolie en wordt daarom gebezigd om goedkoope toiletzeepen te parfumeeren. Wordt nitrobenzol gereduceerd, d.w.z. wordt daaraan op een ol andere wijze zuurstof onttrokken, dat meestal gedaan wordt door behandeling met waterstof, dan verandert het in aniline, een olieachtige vloeistof. Toluol op dezelfde wyze behandeld, geeft een soortgelijke vloeistof, toluidine genaamd. Wordt een mengsel van aniline en toluidine geoxydeerd, d.w.z. met stoffen, die zuurstof afstaan behandeld, dan krijgt men een zeer schoone, roode stof, fuchsine genaamd. Hierdoor is de weg aangewezen, waarlangs men van het teer tot de verfstoffen komt. Om alle bijzonderheden van deze verfbereiding te behandelen en te begrijpen, zouden wij in het bezit van een uitgebreide kennis der scheikunde moeten wezen, het aangegeven voorbeeld is het eenvoudigste, hoewel die eenvoudigheid slechts (|pm schijnbaar is, want de ' 1 rc " o l-_j chemische reacties, die 3 ^ 1 : L Pt) fli^ ; daarbij plaats grijpen, behooren tot de meest samengestelde. De anilineverfstoffen hebben dit met de plantaardige verfstoffen gemeen, dat ze slechts zulke stoffen blijvend kleuren, die vooraf gebeizt zijn, slechts dan verdwijnt de kleur door het wasschen niet. Dit is een gevolg van de omstandigheid dat de meeste kleurstoffen slechts geringe ver- V // wantschap tot de dra- den (lon gasvormigen. Sommige lichamen kunnen wij gemakkelijk in twee van de drie overvoeren, sommige zijn ons in alle drie bekend on i(j dit laatste denken wjj dadelijk aan ijs, water en waterdamp. Onder de gewone luchtdrukking gaat water bjj 100° in waterdamp en bjj 0° in ijs over. Keeds vroeg merkte men op dat waterdamp in de meeste eigenschappen met de gassen overeenstemt, zoodat de overtuiging dat dezelfde omstandigheden, waardoor waterdamp tot water wordt verdicht, ook in staat moeten wezen andere gassen e verdichten tot vloeistoffen, reeds spoedig een gevestigde was. Deze omstandigheden zijn afkoeling en verhooging van de drukking, die op het gas rust. Wn zagen zoo pas dat het water bij een temperaiuur van 100° in damp overgaat als de buitenlucht er vrij op drukt, d. w. z. als het onder een drukking geluk aan die van de atmosfeer staat. Is die drukking lager, zooals op een hoogen berg het geval is, dan gaat het water eerder in damp over, is die drukking zwaarder, bedraagt Mie b.v. twee atmosferen, dan kan men het tot 120° verhitten eer het verdampt. Omgekeerd zal waterdamp van 140° b.v., waarop een drukking rust van 2 atmosfeien, in water overgaan als hij tot 120° is afgekoeld, is de drukking waaronder hij staat, één atmosfeer, dan moet de afkoeling tot 100° worden voortgezet. ken der technisch meest belangrijke gassen is het koolzuur. Onderzoekingen leerden dat dit gas, als het onder de drukking van de atmosfeer staat, eerst bij een temperatuur van —80° in vloeibaren staat overgaat, m. a. w. dat van vloeibaar koolzuur het kookpunt onder die omstandigheid bij — 80° ligt. Die temperatuur kan, evenals dat by water het geval is, gemakkelijk verhoogd worden door verhooging van drukking; voeren wjj die laatste tot 77 atmosferen op, dan is het kookpunt tot —)— 31° gestegen. Dat wij juist deze temperatuur hier noemen, geschiedt omdat zy de zoogenaamde critischo temperatuur van het koolzuur is, waarmede bedoeld wordt, dat bij een hoogere temperatuur het koolzuur niet als vloeistof kan bestaan, al wordt de drukking op het gas nog zoo hoog opgevoerd. Hier volgen de critischo temperaturen van eenige belangrijke gassen met de drukking, die bij die temperatuur behoort. Naam van liet gas. , ' Benoodigde - . Crilische Benoodigde temperatuur. druk. Naam van het «a8-, temperatuur. druk Koolzuur .... -(-31° 77 Kooloxyde ... — 140° 35 Stikstofoxyde. . —93° 71 Stikstof —146° 35 Methaan —82° 55 Lucht —140° 39 Zuurstof — 118° 50 Waterstof. ... — 234° 20 Zoo l.igo temperaturen worden met behulp van thormo electrische elementen gemeten. \\ ij kunnen uit die tabel besluiten, dat wij door samenpersing alleen slechts het koolzuur vloeibaar kunnen maken, dat de andere gassen bovendien aan een steike afkoeling moeten worden blootgesteld. Het was natuurlijk een hoogst moeilijk vraagstuk, die lage temperaturen op te wekken. Het middel, waardoor dit gelukt is, is hetzelfde dat in de ijs- of afkoelingsmachines toepassing vindt, nl. het plotseling sterk uitzetten van samengepeiste gassen of het snel verdampen van een vloeistof. In hot apparaat dat Linde, de uitvinder van de ammoniak-ijsmachine, voor dat doel heeft geconstrueerd, bevindt zich de lucht, die reeds zwaar samengeperst is, in een buis, die door een tweede, wijdere buis is omgeven. De tusschenruimte tusschen de twee buizen is ook met samengeperste lucht gevuld. Aan deze laatste wordt gelegenheid gegeven zi" eeuw toegepast, algemeen werd het gebruik daarvan pas na 1020. In het jaar 180.5 paste de Engelsche overste Shrapnel voor het eerst holle kogels, die met een ontplofbare lading en met kleine looden kogeltjes waren gevuld, toe. Ze waren van een lont, waarvan de lengte afhankelijk was van den afstand van het doel, voorzien, welke moest bewerken dat ze juist vóór het doel ontploften. Men gebruikt nog tegenwoordig de Shrapnels, maar de lont is daaraan vervangen door een zoogenaamde tfldbuis. Het gebruik van kartetsen klimt op tot aan de < eeuw, in «Ion beginne waren ze samengesteld uit een houten schijf met een innen zak, die met de kartetskogels was gevuld; die linnen zak werd later door een «zeren bus vervangen. Kettingkogels, die uit twee halve kogels door een ketting verbonden bestonden, werden in de zeeoorlogen tusschen Nederland en Engeand in de 1, eeuw gebezigd, in Engeland werden ze nog in 1798 gebruikt. In ruisen werden, om de uitwerking der mortieren te verhoogen in 1831 excentrische bommen ingevoerd. etrokken geschut. Reeds in 1816 trachtte Reichenbach de aanvangssnelheid van een piojectiel te \erhoogen door in den loop eenige schroefvormige gleuven te trekken, waardoor het projectiel naast de voortgaande, nog een draaiende beweging aanneemt, aar. dit projectiel moest daarmede gelijktijdig een langwerpige ge aante gegeven worden. Deze proefnemingen begonnen eerst in 1840 practische resultaten op te leveren door de werkzaamheden van Wf.hrendorff in Zweden die udoelde een achterlader te construeeren en van den Sardinischen kapitein Cavalli, ie den loop van het stuk van twee schroefvormige gleuven voorzag, en aan het projectiel twee vleugels gaf die in die gleuven pasten, zoodat het daardoor geleiding verkreeg. Toch leverden do proefnemingen van dezen laatsten officier nog slechts getrokken voorladers, welke in 1858 in het Fransche leger met zóó groote snelheid werden ingevoerd, dat in den oorlog van 1859 reeds 36 batterijen van die kanonnen gebezigd werden. Nog in den oorlog 1870/71 waren deze kanonnen bij het Iransche leger in gebruik, ofschoon in Pruisen reeds in 1851 getrokken achterlaadgeschut bij wijze van proefneming was ingevoerd, waarop de definitieve toepassing voor het vestinggeschut in 1858 en voor het veldgeschut in 1859 volgde Uit deze kanonnen werden looden projectielen geschoten, die door de persing in de gleuven drongen, waardoor de gewenschte geleiding verkregen werd. Omstreeks dezen tijd begon ook de invoering van het stalen geschut van Krupp in fig U4 is een der eerste sluitingen van deze achterladers voorgesteld In Engeland begon in 1854 de bekende fabrikant Armstrong getrokken achterlaadgeschut te maken en paste daarbij het eerst do methode van het op elkander schuiven van buizen van eon steeds verminderende lengte toe, waardoor dat geschut z(in bekende eigenaardige gedaante krijgt. Reeds in 1865 verliet men dit systeem weer, do sluiting was niet volkomen dicht en de sterkte van het achterste gedeelte van den loop liet ook te wenschen over. Men voerde daarom weer het voorlaadgeschut, zooals dat door do staatsfabriek te Woolwich gemaakt werd in en bleef daaraan vasthouden tot dicht bij 1890. In eon voorlaadkanon moet liet projectiel in den loop eenige speelruimte hebben, zal het tot op Gen bodem daarvan gebracht kunnen worden. Dozo speelruimte vermindert do trefkans belangrijk, bovendien zyn aan het gebruik er van vele andere nadeelen verbonden, dio zich vooral hi) en twee - —-e, s w« hebben reeds gezegd, dat de Fransche oorlogsschepen gewooniyk slechts oen kanon in de grooto torens voeren, maar daarnaast hebben zo aan iedere zijdo nog een groeten draaibaren toren met één zwaar kanon; zie fig. 150 aan C pantserschip „Bouvet". 8 ' ec Het onderscheid tusschen de pantserkruisers en de eigende pantserschepen die men, wat de diensten betreft, die men er van verwacht met de vroegere HnTe! schepen kan vergelijken, is niet groot. Bewapening en pantsering, die zich ook als oen gordel langs het geheele schip uitstrekt, zijn iets zwakker, maar de grootere ^Tmirrr; meer Snelheid aan den kruiser' °"der beschermde kruisers verstaat men de schepen, waarvan de bescherming zich tot oon pantserdek bepaalt. Mitrailleuses, revolver- on snelvuurkanonnen. Do doodenomels de orgel- of schreeuwkanonnen van de middeleeuwen zijn de voorloopers der tegen- woonnge mitrameuses geweest, zie lig. 151. Op afbeeldingen van gevechten en op wapenschilden uit de 15de en 16lle eeuw kan men zulke wapens zien, die op de vreemdsoortigste wijzen met weerhaken, spietsen, zeisen, draken enz. zijn toegerust of versierd. Volgens de tegenwoordige inzichten moet het effect van die toestellen als vuurwapenen slechts gering zijn geweest. Het was eerst het revolverkanon, dat door Gatling te Indianapolis in 1801 geconstrueerd werd, en dat in het spraakgebruik een kogelspuit werd genoemd, omdat daarmede 1000 schoten per minuut kondon worden gedaan, dat Gen bruikbaar oorlogstuig bleek te wezen. Door middel van een handkruk kan men den bundel, die tien loopen bevat, om de as Fig. 150. Franseh pantserschip „Iiouvet". van het geheel laten draaien en allo handgrepen als laden, vuren, uitwerpen jvan de hulsen vinden daarbij automatisch plaats. In het Fransche leger voerde men in 1867 een mitrailleuse in, die door don overste Do Reftye was geconstrueerd, en dio uitwendig op een gewoon bronzen kanon geleek, maar wier loop 25 stalen geweerloopen bevatte. Orehoele batterijen van dio mitrailleuses werden in den oorlog van 1870//1 door het Fransche loger gebruikt, de resultaten die men er mede bereikte, vielen, evenwel zeer tegen, waarom ze na den oorlog werden afgeschaft. Ze zijn echter in de laatste jaren zeer verbeterd , vooral door Maxim, Nordenfelt en Oardener, en het een of het andere systeem is in b\jna alle legers ingevoerd. De ontwikkeling van het oorlogsschip, die wij hebben trachten te schetsen, maakte het invoeren van snelvuurkanonnen met één loop noodzakelijk, van veel grooter kaliber en veel grooter vermogen dan men tot op dat oogonblik mogelijk had geacht. Eerst stelde men zich tevreden met het toepassen van het systeem op de kanonnen van 5 en 6 cM. boring, maar voortdurend werden zwaardere kalibers daarop ingericht, zoodat tegenwoordig, wij zagen het bij de beschrijving van het Duitsche pantserschip, aan alle kanonnen het karakter van snelvuurkanonnen wordt meegedeeld. Dit past alleen niet op de zeer zware kalibers van 30 en 34 cM. boring, die op de groote Lngelsche en Amerikaansche schepen worden gevonden. Een kanon wordt een snelvuurkanon door het een inrichting te geven, waardoor de tijd, bebenoodigd, om het stuk in den toestand van gereed tot vuren te brengen, zooveel mogeiyK bekort wordt, het laden moet dus zeer snel kunnen plaats vinden. Daartoe is voornamelijk noodzakelijk dat het kanon in den stand, dien het eenmaal inneemt, wordt vastgehouden, zoodat de terugstoot wordt opgevangen. Vervolgens moet de loop zich voor het opnemen van de lading snel laten openen en sluiten. Voor de kleine stukken lövtuun ue eerste omstanaig- lieid geen moeilijkheden op, Fig' au 0rseIka,,0,1 met 64 lo°Pe" uit het jaar igoi. men kon ze zonder bezwaar in den eenmaal vastgestelden stand vasthouden, bjj de grootere kalibers moest echter de terugstoot opgevangen worden door het een of ander elastische toestel. Men laat het kanon over een lengte van ongeveer 2'/, kalibers terugloopen, waarbij een zuigei in oen hydraulischen remc.ylinder de beweging langzamerhand vertraagt. I egelijkertijd worden daarbij een of meer veeren samengedrukt, welke door de spankracht, die ze in zich hehhf>n nn. genomen, het stuk weer in den aanvankelijken stand terugbrengen. Aan de kanonnen van Krupp, waarbij dit beginsel in practijk is gebracht, ligt de geschutloop op het affuit door middel van twee rails, waarover de loop kan schuiven, welke rails naar achteren toe omhoog loopen. Die helling maakt dat de loop door zijn in den aanvangs- Stand terugloopt Bij Automatische kanon van Maiim. de Armstrong-kanon- nen, fig. 155, is de loop in een mantel gestoken, die door middel van tappen in het affuit kan draaien, terwijl de loop in den mantel kan glijden. De cylinders dor hj draulische remmen zitten aan den mantel, de zuigerstangen daarvan zijn aan den loop bevestigd. Eveneens zitten de veeren, die het kanon weer terugbrengen, 25 aan den mantel. Dit systeem is door Krupp en andere fabrikanten van kanonnen overgenomen. Het veldgeschut eischte met het oog op de gemakkelijke verplaatsbaarheid, die onder alle omstandigheden volkomen bewaard moest blijven, andere inrichtingen. Aan deze kanonnen bracht men onder het naar achteren gekeerde gedeelte van het affuit een stuk aan, dat den vorm van een ploegschaar of van een spade heeft en bracht dat met de veer in gemeenschap. Bij het terugloopen dringt die spade in den bodem, waardoor de beweging vertraagd wordt, daarbij wordt de veer samengedrukt, zoodat die in de gelegenheid is, het kanon weer terug te brengen, zie fig. 156. Zoowel de spoor als de veer kunnen zeer onderscheiden zjjn in den vorm, dien ze aannemen en de wijze, waarop ze zijn geplaatst. In plaats van een schroefvormig gewonden veer heeft men ook met veel succes een veer uit schijven samen¬ gesteld , toegepast. Opdat de spoor bij het richten niet uit den bodem zal botloeven gelicht te worden, ligt de loop in een afzonderlijk klein affuit dat op het groote rust en door middel van handwiel en schroef naar links of rechts kan worden gedraaid. In Frankrijk heeft men ook voor het veldgeschut een inrichting aangenomen, die aan het affuit van Armstrong van fig. 155 herinnert. Het borggeschut heeft in beginsel dezelfde in¬ richting als het veldgeschut, het is alleen kleineren men astdieren te kunnen kan de kanonnen aan stukken uit elkaar nomen om ze door vervoeren. Het snelle laden is slechts mogelijk bij liet gebruik maken van metalen patroonhulsen, die in het groot juist het voorkomen hebben van de geweerpatronen en evenals deze laatste in het midden van den bodem een slaghoedje hebben. In die huls zijn de lading en het projectiel beide vastgehouden. Ze sluiten den loop gasdicht af, zoodat het aanbrengen eener verpakking overbodig is. Het is door verbetering van het gereedschap aan de patroonfabrieken gelukt zulke metalen hulsen in allo afmetingen te vervaardigen en daarom heeft Krupp de meegedeelde beginselen, die een kanon tot een snelvuurkanon maken, zelfs op kanonnen van 30.5 cM. boring toegepast. Tot die beginselen behoort nog dat het spannen van den haan, die by het vuren door het aftrekken van de gespannen slagveer, met zijn naald tegen het slaghoedje wordt gedreven, automatisch verricht wordt, hetzij bij het openen van het sluitstuk, hetzij bij het terugtrekken daarvan. De naald moet evenwel tot op het laatste oogenblik, dus tot dat het stuk gesloten is, vastgehouden woiden, verhinderd worden vooruit te schieten, en eerst daarna vrijgelaten worden. Fig. 154. Krupp's snelvuurscheepskanon van 1B cM. Bovendien is aan het afsluitstuk een veiligheidsinrichting noodzakelijk die, als het oen bepaalden stand inneemt, het ontijdige openen van het sluitstuk en het afvuren Fig. 155. Snelvuurkanon van 12 cM van Armstrong. onmogelijk maakt. Deze eisch is vooral voor de veldartillerie van belang, daar die in staat moet wezen om met geladen stukken te manoeuvreeren. Aan deze eischen wordt op de meest volkomen wijze voldaan door de spiesluiting. Het boginsel, dat hieraan ten grondslag ligt, laat zich op zeer verschillende wijzen toepassen, zooals door de constructies van sluitingen volgens Krupp, Hotchkisz, Gruson, Nordenfelt en meer anderen wordt bewezen. Het meest verbreid is de spiesluiting van Krupp. Aan deze fabriek is ze het eerst uitgevonden en door Fig. 156. Snelvuurveldgeschut van Krupp. Van 7.5 cM. L 28. . voortdurend onderzoek en nadenken herhaaldelijk verbeterd tot ze nu aan de hoogste eischen voldoet en zich inzonderheid door groote eenvoudigheid kenmerkt. De oorspronkelijke constructie van 1865 is nog steeds in don tegenwoordigen vorm te herkennen en wel in de kegelvormige spie, dio fig. 1J57 ons laat zien. De naar den mond gekeerde zijde van dit spiestuk is vlak en staat loodrecht op de as van het stuk, de achterwand is kegelvormig. Op den boven- en den benedenwand zijn geleidingen aangebracht. In verband niet deze is het voor de sluitschroef mogelijk om de spie vast in het spiegat te persen of omgekeerd ze zoover vrij te maken, dat ze eenvoudig achteruit getrokken kan worden, waardoor het mogelijk wordt het stuk opnieuw te laden. Om dit vast. on XX7 oor lnevntfnn rrr». Fig. 157. Krupp's spiesiuiting. makkelijk en vlug te verrichten is de schroef maar aan ééne zijde van draad voorzien, de andere is glad. Is deze gladde kant naar buiten gekeerd, zooals in de figuur, dan kan de spie uit- en ingeschoven worden, is de schroef, nadat men de spie heeft ingeschoven, een halven slag gedraaid, dan is daardoor de spie vastgeklemd. Deze beginselen zien wü in alle verschillende constructies der spiesluiting van Krupp toegepast. Zal hot systeem van snol te laden ook op de groote, zware stukken kunnen worden toegepast, wier sluitstukken natuurlijk eveneens groote afmetingen hebben, dan moeten die van inrichtingen of hulpmiddelen worden voorzien, waardoor die zware s ui stukken gemakkelijk vei plaatst kunnen worden. Reeds vroeger had men de ronde sluitspieên der stukken van 21 cM. en daarboven van een schroef zonder eind voorzien, die in een halve moer, welko aan den goschutloop bevestigd was greep en door aan die schroef te draaien word de spie in en uit den loon tres, hoven' De schroef, waardoor de spie werd vastgezet, was er natuurlijk ook aan te vinden. Door die twee schroovon tot één te voreenigen ontstond de sluiting, die in fig. 158 en 159 is afgebeeld. De schroef heeft hier een zeer steilen draad, en ligt in het bovensto gedeelte van de spie, de bijbehoorende moer bevindt zich in den loop. Een andere moer dient voor het vastzetten van nei siuicsiuK, aeze omsluit „1„„1 t J F|K- 158 en 1B3- Nieuwste vorm van Krupn's snieslnitinrr de schroef slechts voor de a. De slniting uit elkander genomen. I. Hef kanon Kes!"ten heift. Een verdikking aan de schroefspil zelf werkt, als de schroef gedraaid wordt om den loop te openen op den haan en de naald, welke laatste door een pal aan den trekker zoolang vastgehouden wordt, tot deze door het aftrekkoord bij het vuren gedraaid wordt Bü het openen verschuift de schroef den aftrekker zóó, dat de haan weer gespannen staat. Maar hierbij moet gelijktijdig nog meer gedaan worden. De naar buiten schuivende spie stoot met twee nokken tegen een draaibaren uitwerper, die met twee armen grijpt om den voorstaanden rand van do patroonhuls en die, als hy gedraaid wordt, met een korten ruk die huls naar buiten werpt. Om den weerstand tegen de beweging van dat sluitstuk zooveel mogelijk te verminderen, glijdt het over rollen, die in de spie liggen. Slechts door zulke hulpmiddelen is het mogelijk een kanon van 24 cM., waarvan het sluitstuk 658 K.G. weegt, tienmaal per minuut te openen en te sluiten. Bij de schroefsluiting vinden wij een schroef, die in den bodem van den loop wordt aangebracht en die dus bestemd is om de drukking van het gas op te nemen. Een gewone schroef zou echter voor het in- en bij het uitschroeven te veel tijd eischen en daarom is de schroefdraad gedeeltelijk weggenomen, zoodat de velden, waarop de draad nog voorkomt, afgewisseld worden door even breede, gladde velden. Men kan dus de schroef in den loop schuiven, als maar do gladde velden van deze zich bevinden voor de draadvelden in den loop. Is de sluiting ingeschoven, dan behoeft ze slechts 60° gedraaid te worden om vast te worden aangeklemd, wanneer nl. de omtrek in zes gelijke deelen is verdeeld. De schroef is aan een deur of aan oen console bevestigd, beide moeten ze draaibaar aan den achterwand van het stuk bevestigd wezen, zóó dat het sluitstuk zoover naar buiten gedraaid kan worden tot de loop geheel vrij is. Aan den kop der sluitschroef is de plastische dichting, systeem-De Bange, aangebracht, die door den druk van liet gas wordt uitgezet en togen den wand van den loop geperst wordt. Bij het gebruik der zelf- dichtende metalen patroonhulsen is die plastische dichting overbodig, in het sluitstuk bevindt zich dan de slagpen, en van de schroef gespannen wordt. Door allerlei bij¬ zonderheden aan do sluitinrichting trachtte men de snelheid, waarmee het stuk goladon kan worden, te vergrooten. Aan Armstrongs kanonnen, zie Pig. 155, zien wij, dat het sluitstuk met schroefdraad aan de voorzijde een kegelvormige gedaante heeft. Deze omstandigheid maakt liet mogelijk het sluitstuk, dat aan do deur bevestigd is, zoodra het door een draaiing van 60° is vrijgekomen naar buiten te draaien, zonder dat het noodig is, het eerst geheel terug te trekken. Een hefboom aan de deur dient tegelijkertijd om zoowel het sluitstuk, als de deur te draaien. Het sluitstuk trekt door zijn beweging ook de oude patroonhuls zoover naar buiten, dat deze met de hand gegrepen en daardoor geheel verwijderd kan worden. De velden met schroefdraad op het kegelvormige gedeelto staan juist tegenover de gladde velden op het cylindrische, waardoor de drukking, die de gassen uitoefenen, over den geheelen omtrek wordt verdeeld. Do sluitschroof, die door ingenieur Welin is ontworpen, en die in de fig. 161 en 162 is voorgesteld, vertoont weer nieuwe bijzonderheden,' waardoor nieuwe voordeelen worden bereikt. De omtrek is in acht velden verdeeld, waarvan slechts twee glad zijn, deze zijn tegenover elkaar geplaatst, zoodat aan beide zijden van die gladde velden, drie met draad worden gevonden. Deze drie zijn verschillend in middellijn, en het verschil is iets grooter dan de diepte van den draad. Hierdoor is het mogelijk de schroef los of vast te zetten, door ze slechts 45° te draaien, in gesloten toestand draagt ze over 6/8 van den omtrek en de gewone schroef slechts over Dat vergroote draagvlak maakt het mogelijk de schroef korter te maken, waardoor ze, zonder dat terugtrekken noodig is, naar buiten omgeslagen kan worden. In de deur is de hefboom, die op de Fig. 160. Schroefsluiting van Canet. schroef werkt, om een verticale spil draaibaar vastgehouden, met een tand grijpt die hefboom in de schroef en een draaiing van 45° van den hefboom sluit het stuk en spant tegelijkertijd de slagpen. In het laatste oogenblik der beweging by het openen, stoot de deur tegen den uitwerper, die met zijn beide armen de patroonhuls grijpt en naar buiten werpt. Deze schroefsluiting, die door Krupp gemaakt wordt, onderscheidt zich door grooten eenvoud en zeer gemakkelijke bediening. Ze bestaat bv. slechts uit 17 afzonderlijke deelen, terwijl die van het 12-cM.-kanon van Canet, zooals dat door Schneider te Creusot gemaakt wordt, er 61 en die van Armstrong 71 telt. De firma Vickers & Co. te Sheffield maakt aan haar nieuwe sluitingen ook gebruik van een schroef volgens de hierboven beschreven constructie. Aan alle schi oefsluitingen kleeft even¬ wel nog een kapkaai gebrek n.1. dit, dat de slagpen reeds bij het dichtslaan van de deur zich in de richting, waarin zij zich bij het vuren beweegt, bevindt, zoodat bij dat dichtslaan die slagpen oen meer of minder harden stoot tegen den bodem van de huls, dus juist op"het slaghoedje uitoefent. Deze slag kan zeer heftig aankomen, als de patroon niet ver genoeg is ingeschoven en dan bestaat de mogelijkheid, dat de lading ontbrandt nog vóór de deur gesloten is. Een groot aantal ongelukken zijn daardoor veroorzaakt, en bij al deze werd liet sluitstuk als een projectiel naar achteren gedreven. Dit Fig. 161 en 162. Schroefsluiting van Krupp met behulp >t»n u«- sliiroei vuigens weiin. bezwaar geldt voor de spiesluiting niet, door de spie wordt de patroon, die nog niet op zijn plaats zit, langzamerhand naar binnen gedrongen en de slagpen komt eerst voor het slaghoedje als de loop volkomen gesloten is. De hamlvuurwapenen. De draagbare vuurwapenen zijn bijna even oud als de kanonnen; reeds in de 14de eeuw wordt daarvan melding gemaakt en toen bestonden ze reeds uit een loop die in hout gevat was. By die oudste geweren wer e schot afgevuurd door het op de pan geschudde kruit met een lont uit de hand te ontsteken. Reeds in 1378 werd het lontslot ingevoerd, dat buna onveranderd tot in de 17de 6euw in gebruik bleef. Wel was in 1517 door een Neurenberger horlogemaker het radslot uitgevonden, door zijn samengestelde inlichting werd dat echter niet ingevoerd. Het snaphaanslot, een Spaansche uitvinding, was tegenover het lontslot een belangrijke verbetering en was de voorganger van het Fransche vuursteenslot dat van 1640 dagteekent en welks mechanisme bijna onveranderd in 1840 op het percussieslot werd overgedragen. De oude geweren werden bij het vuren steeds op in den grond rustende laken gelegd, waarom men ze haakbussen noemde. Men sprak van halve haken, waarmede kogels van 20 tot 35 gram geschoten werden en dit was het oorspron0 wapen in het veld, de geheele haken, die kogels van 50 tot 100 gram schoten, en de dubbele haken, wier projectielen nog eens tweemaal zoo zwaar waion, werden bij de verdediging gebruikt en daarom walbussen genoemd, ze rustten bu het vuren op oen gestel in den vorm van een driepoot. Do halve haken bleken in den veldslag geen kracht genoeg te ontwikkelen °m„ 6 toenmaals gebruikelijke borstharnassen te doordringen; ze werden daarom in Spanje in het begin der 10de eeuw door een ander vuurwapen vervangen, dat ogc s van 70 gram gewicht schoot en zelf negen tot tien K.G. zwaar was. Ze droegen den naam musketten naar een plaatsje in Italië, waar ze voor 't eerst waren gebruikt. Karei V voerde ze in Duitschland en in ons land in en van dien ïjd dagteekent dus ook de benaming musketiers, die aan de daarmee bewapende schutters werd gegeven. Het gewicht was nog zóó groot, dat de vork niet gemist kon worden. Eerst onder Gustaaf Adolf, die hot kaliber tot op 18 mM. verkleinde, waardoor het gewicht van het geheele geweer eveneens belangrijk verminderde, worc ie ïaa oveibodig. Poen het musket in Frankrijk in 1680 van het steenslot werd voorzien, kreeg het naar den vuursteen, den naam van flint. In dezen vorm werd het gowooi het uitsluitende en enkole infantoriewapen, het woog toen o v. . L< n der generaals van Frederik den Grooteii verving den houten laadstok oor een ijzeren. De infanterie van Frederik II was met geweren bewapend, die ° „a . . ZJIaar waien> ze waren 16 tot 18 mM. wijd en wierpen looden kogels van 1-6 tot 3L gram. Men kon daarmee per minuut 5 schoten geven. ^ ontdekking van het knalkwik in het begin van de 19de eeuw, leidde in ot het uitvinden van het slaghoedje, nadat daaraan reeds in 1807 de uitvinding van het percussieslot door Forsith was voorafgegaan. Reeds in 1480 werden door Zöllner te Weenen binnen in den loop gleuven gesneden, die moesten dienen om het roet, van hot kruit, afkomstig, te verzamelen; maar eerst m 1630 'werd aan die gleuven door Kutter te Neurenberg de bekende sc roefvormige gedaante gegeven. By den toenmaals gebruikelijken kogelvorm der projectielen, kon dat trekken van den loop niet van eenige beteekenis wezen voor de schootwijdte, daarop had veel meer invloed het omwikkelen van dezen kogel met vet (lat de gleuven vulde, waardoor een hoogere gasdrukking mogelijk werd gemaakt. Het laden was nog steeds een zeer omslachtig werk, waarin door Devigne, •6n ToTq !'' 7a? hGt kamergewecr, verbetering werd gebracht. Ongeveer van liet jaar 1848 dagteekenen de eerste proeven met langwerpige projectielen, waardoor zich vooral de Fransche kapitein Minió verdienstelijk heeft gemaakt. Het door hem Fig. 163. Russisch Min iéprojectiel. (Ware grootte). Fig. 164. Oostenrijksch eompressieprojectiel van Lorentz. uitgevonden projectiel is in Fig. 163 afgebeeld, het is in de meeste staten in het infanteriegeweer toegepast. Wij zien dat in den bodem van het projectiel een uitholling is, waarin de ontwikkelde gassen moeten dringen, en die het daardoor tegen de wanden van den loop persen. Een verdere verbetering werd door den Oostenrijkschen artillerieluitenant Lorentz aangebracht, deze bracht diepe gleuven op den omtrek van het projectiel aan. waardoor bet, nnm- . - ' - r o — stuikt werd en de gleuven nog beter gevuld werden, zie Fig. 164. Deze projectielen werden in 1852 in het Oostenrijksche leger ingevoerd en waren daarbij in den oorlog van 1866 nog in gebruik. Achterlaadgeweren. Reeds van de eerste invoering der vuurwapenen dagteekenen de pogingen om achterlaadgeweren in te voeren, alle leden ze echter schipbreuk op de moeilijkheid, een sluiting te vervaardigen, die bestand was tegen de gasdrukking. Napoleon I interesseerde zich voor dit vraagstuk, zooals natuurlijk was, zeer in 't bijzonder. Op zijn aansporing ontwierp na 1805 de bekende geweerfabrikant Pauly te Parijs zulk een geweer. Aan de proefnemingen werd in 1809 door een Duitscher Dreyso meegeholpen, die, toen hij later in zijn vaderland was teruggekeerd, in dezelfde richting bleef voortwerken. Ongeveer in 1830 was het resultaat van die proefnemingen het zündnadel-voorlaadgeweer, waarbii voor het eerst projectiel, lading en ontstekingsmiddel in een enkele patroonhuls waren vereenigd. In 1841 werd het naaldgeweer in Pruisen ingevoerd, dat in de oorlogen van 1864 en 1866 zooveel van zich deed spreken, ja voor een groot gedeelte den laatste besliste. In tig. 165 is een doorsnede van het mechanisme van dit bekende geweer voorgesteld. Het geheel is besloten in de huls a, do daarbinnen ingosloten huls b heet de kamer, deze kan door middel van de knop d gedraaid worden. Vóór doze kamer zich laat openen, moet het stuk c met don duim teruggetrokken worden, dan pas kan men de kamer draaien en eveneens terugtrekken. Wordt de kamer weer gesloten, dan blijft de borst, die op de naald te zien is, terug, doordat die ach¬ ter den trekker blijft haken, on wordt nu daarna het stuk c op zjjn plaats geschoven, dan wordt de spiraalveer tegen den bodem van c gespannen. Een druk met den vinger tegen den aftrekker, geeft de veer de vrijheid zich weer uit te zetten, de naald vliegt naar voren en het schot gaat af. Het eigenlijke projectiel is van lood en is door een kartonnen huls omgeven, die als geleiding dient. Het kaliber van den loop was 15.43 mM., de dikte van het lood 13.6 mM. en het gewicht van dit laatste 30.42 gram. Hij de proefnemingen met achtorlaadgeweren bleek spoedig, dat aan het go- bruiken van een klein kaliber groote voordeelen waren verbonden. Het langwerpigo projectiel ondervindt nl. den luchtweerstand lang niet in die mate als het ronde, • • F ig. 165. Pruisisch naaldgeweer, gesloten en afgeschoten. de kogelbaan wordt daardoor vlakker en de schootsafstand grooter. Het was evenwel niet mogelijk die voordeelen te benuttigen bij het toenmaals gebruikelijke geweer van 17 tot 18 mM. kaliber, omdat dan de projectielen voor het gebruik in het veld veel te zwaar zouden worden. Zwitserland en Frankrijk begonnen met het kaliber tot op 11 mM. te verminderen bij het bekende Chassepot-geweer. Ieder rijk wenschte nu zoo spoedig mogelijk in het bezit van achterladers te komen. Om evenwel de hooge kosten, aan de aanschaffing eener nieuwe bewapening verbonden, iets te verminderen en ook om spoedig geholpen te zijn, werden in vele rijken, ook in ons land, de bestaande geweren veranderd tot achterladers, waarbij de loop in stand blee'. Hiertoe dienden zeer verschillende constructies, maar die alle het gebruik van metalen patronen veronderstellen, waardoor een gasdichte afsluiting van den loop beter dan door een der vroegere middelen werd verkregen en waarom ze ook hooger stonden dan het naaldgeweer. Metalen patroonhulsen in verband met achterladers werden het eerst in Amerika in den burgeroorlog toegepast. Het Snijdersysteem, dat uit Engeland afkomstig is, werd zeer veel toegepast, ook in Frankrijk, waar het „système a la tabatière" werd genoemd. De oorspronkelijke constructie had een rechts opslaand sluitstuk, het Russische systeem-Krnka was in dit opzicht links. De Fransche nationale en mobiele garde was in den oorlog van 1870/71 met Snijdergeweren bewapend. Uit Amerika is het Peabody-geweer afkomstig, dat reeds in 1861 gepatenteerd werd en waarop de eerste vorm van de valbloksluitingen te vinden is, die wij ook in de Martini-sluiting van het zeer algemeen gebruikte Henry-Martini-geweer terugvinden. Door den beugel neer te trekken, verliest het valblok zijn ondersteuning, het voorste einde daarvan valt naar beneden en .slaat daarbij °P den uitwerper, waardoor de gebruikte huls naar achteren wordt uitgeworpen. In technisch opzicht bezit het Beiersche Werdergeweer de meest volmaakte valbloksluiting; met zulke geweren was het Duitsche leger in 1870/71 bewapend. Het had, evenals het Chassepot-geweer, een kaliber van 11 mM. en vereischte voor het laden slechts twee handgrepen, waardoor het ver boven het naaldgeweer stond. In Spanje en in verscheidene landen buiten Europa vond het Remington-geweer veel toepassing. Oostenryk voerde in 1867 het Werndl-geweer in, dat echter meer eigenaardig dan doelmatig moet worden genoemd. Deze sluitinrichtingen z|jn echter in alle opzichten overtroffen door de zuigerof cylindersluitingen, waarvan de eerste sporen reeds te vinden waren in de sluiting van Dreyse. Met deze is het best en het eenvoudigst het systeem van meervoudige lading te verbinden, zoodat op alle nu in gebruik zijnde repeteergeweren een zoodanige sluiting is aangebracht. De eerste verbetering van het geweer van Dreyse was het Fransche Chassepot, terwijl hot eerste bjj het laden nog 5 handgrepen vereischte, was dat getal bij het laatste op 4 teruggebracht. Het Duitsche infanteriegeweer Af/71 was weer volmaakter, het bezat de eerste sluiting met automatische spaninriehting. By het links draaien van de kamer wordt de slagpen gespannen, zoodat het geweer nog slechts twee handgrepen, openen en sluiten, eischt. Verhooging van de vuprsnelheid zou daarom nog slechts te bereiken zijn door den tijd, benoodigd voor het inbrengen der patronen te bekorten en deze overweging leidde tot het uitvinden en meer algemeen toepassen der repeteer- of meerladergeweren, die reeds in den Amerikaanschen burgeroorlog het wapen der infanterie uitmaakten. Deze geweren bezitten een magazijn waaruit, na het openen van het sluitstuk en het wegwerpen der patroonhuls, automatisch een volgende patroon voor den loop wordt geschoven, en door het sluiten van het sluitstuk in de laadruimte gebracht. Er kunnen dus zooveel schoten na elkander mede gedaan worden als er patronen in het magazijn kunnen geborgen worden. Van hoeveel gewicht een zoodanig wapen in het gevecht is, vooral bij het afweren van stormaanvallen, kan gemakkelijk worden ingezien. Door deze uitvinding werden de regeeringen opnieuw gedwongen tot een verandering der bewapening, die men eerst trachtte te vermijden door aan de bestaande geweren een afzonderlijk magazijn te bevestigen. De bedoeling was, dat magazijn eerst te gebruiken, als de omstandigheden van het gevecht het noodzakelijk maakten, want voor het vuurgevecht uit de verte is de gewone achterlader volkomen toereikend. Er ontstonden, om aan dat verlangen gehoor te geven, een aantal magazijnconstructies, die van de gewone geweren snelladers maakten. Hot waren echter alle slechts weinig practische middelen om zich te behelpen en geon enkel heeft stand gehouden. Het meest bekend is nog het geweer van den Amerikaan Lee, zie fig. 167. Hier bestaat het magazijn uit een bak, die uit PiS !66. Slot van het Werdergeweer gereed om te vuren. 11.„ "■ sliritbloli, b. haan met frictierol, e. uitwerper, staalplaat IS geperst, welke voor f, Sluitveer, g. slagveer, h. aftrekveer, i. slagpen. vijf patronen ruimte aanbiedt. Deze worden door een veer in do gedaante eener IK omhoog geschoven naar de laadruimte. Het magazijn kon door een opening in den bodem van de kamer aan het geweer bevestigd worden. Het magazijn der tegenwoordige repeteergeweren is naar dit model gevormd, ou ue vroegere naa net oen buisvormige gedaante en was hot gewoonlijk in den kolf geplaatst. Het moest gevuld worden door de patronen stuk voor stuk door het sluitstuk heen er in te brengen, een manipulatie die zeer veel tijd kosten in het gevecht onmogelijk is uit te voeren, zoodat het repeteersysteem met die constructie niet tot zijn recht kon komen. Deze gebrekkige inrichting was te vinden aan hot Fransche Lebel- geweer M/Sfr en het Duit- Fig. 167. Magazijngeweer van Lee. sche geweer M/ 71/84. Andere uitvinders gaven daarop aan het geweer een kastvormig magazijn in den kolf, dat men door de patronen er in te schudden, kon vullen, maar deze constructie ging mank aan een gebrekkige wijze van voortschuiven der patronen in de laadruimte. Met de vraag wat de beste vorm en stand voor het magazijn was, ging de vraag naar het beste kaliber hand aan hand. Wij hebben reeds opgemerkt, dat een klein kaliber belangrijke voordeelen biedt, en het bleek spoedig dat men het kaliber tot ver onder de grens van 11 mM. kon verkleinen. Bovendien was het een zaak van belang om het gewicht van elke lading zooveel mogelijk te verminderen, daar met de toepassing van het repeteersysteem natuurlek het meevoeren van een groote hoeveelheid ammunitie onafscheidelijk is verbonden. De vermeerdering van het getal patronen mocht geen vermeerdering van den last, dien de soldaat heeft te dragon, ten gevolge hebben. Proefnemingen bewezen evenwel, dat de lange looden projectielen in den loop door de gasdrukking gestuikt werden en dat de vormverandering, die hiervan het gevolg was, zoowel de kracht van het projectiel als de trefkans verminderde. De Pruisische majoor der artillerie Bode deed daarop een denkbeeld aan de hand, dat door den fabrikant Lorenz, te Karlsruhe, werd uitgevoerd, nl. om de looden projectielen met een dunnen mantel van.koner. nienw- Fig. 168. Het geopende geweer met gevuld magazijn. Fig. 169. Het geweer na het afgeven van het schot. Fig. 168 en 169. Het Duitsche geweer M88. zilver, nikkel of staal te bekleeden en daarmede waren alle bezwaren weggenomen, terwijl door de invoering van het rookzwak kruit de resultaten nog meer verbeterd werden. Frankrijk voerde in 1886 het eerste geweer met een kaliber van 8 mM. in, het was het Lebelgeweer, waarvan hierboven sprake was en dat dus de kwaal van een slecht geplaatst en moeilijk te vullen magazijn bezat. De constructie van het magazijn was ondertusschen in Duitschland en Oostenrijk aanmerkelijk verbeterd en het daarmede ingerichte geweer, dat evenzeer een kaliber van 8 mM. had, werd in 1888 in beide legers ingevoerd, zie fig. 168 en 169. Het raampje dat met 5 patronen is gevuld, wordt van boven in het geweer gestoken en valt van zelf naar beneden uit de kast, zoodra de laatste patroon daaruit in den loop is geschoven. De Oostenrijksche patroon heeft een voorstaanden bodemrand voor het uittrekken, de Duitsche bezit voor hetzelfde doel een rondloopende gleuf. Aan het Duitsche geweer wordt de kamer gedraaid en teruggetrokken, het Oostenrijksch geweer, zie fig. 170 en 171 heeft een sluitstuk met een rechtlijnige beweging volgens Mannlicher. Is dit in den laagsten stand aangekomen, dan zet het zich zelf vast, waardoor de stoot wordt opgevangen. Beide geweren hebben het nadeel dat de magazijnkast naar beneden toe open is, waardoor de mogelijkheid is geboren, dat door die opening gedurende het vuren vuil in den loop dringt, vooral omdat het in het veld kan voorkomen, dat het geweer op den grond wordt neergelegd. Dit bezwaar is bij het Mauser-geweer Mj93 dat o. a. in het Spaansche leger is ingevoerd, en in fig. 172 en 173 is afgebeeld, overwonnen. Door een druk met den vinger worden de patronen in het Big 17(J. Sluitstuk geopend en gespannen. Fig. 171. Sluitstuk gesloten en gereed om te vuren. Fig. 170 en 171. Het Oostenrijksche repeteergeweer M88. magazijn geschoven, waarin ze zich zigzagswjjze boven en naast elkander plaatsen, waardoor het magazijn een zoo geringe diepte verkrijgt, dat het bijna niet voor het geweer uitsteekt, zoodat het wapen zeer gemakkelijk over den schouder kan worden gedragen. De sluitinrichting vertoont oen zeer eigenaardige bijzonderheid waardoor het vuren eerst mogelijk wordt gemaakt als het geweer vast gesloten is.' Ze bestaat in een kleine uitfreezing in de kamer, waarin een pal slaat bij het aftrekken. Ligt het sluitstuk niet op zijn plaats, dan kan de pal niet in die uitfreezing vallen en het geweer ook niet afgetrokken worden. Op overeenkomstige wijze zijn de repeteergeweren der andere legers ingericht. Eenigszins afwijkend is het geweer dat in 1889 in Denemarken en, met eenige onbeteekenende wijzigingen, in de Vereenigde Staten in 1893 is ingevoerd en dat het systeem-Krag Jörgonsen wordt genoemd. Het vlakke magazijn heeft op zijde een deur, waardoor hot dragen van het geweer op den schouder wordt verge- makkeiykt. Het vullen van het magazijn door die zydelingsche deur, die eerst geopend moet worden, is evenwel omslachtiger dan bij de andere geweren. 'lernyi men in de meeste legers steeds uit het magazijn vuurt, wil men in Zwitserland en in Engeland in den regel het geweer als enkellader bezigen, en slechts als de omstandigheden van het gevecht er toe dwingen, een afzonderlijk zeei gioot magazijn, dat 10 tot 12 patronen kan bevatten, er aan bevestigen. ^ë* ^' Buitenaanzicht van het slotmechanisme, kamer geopend. Fig. 173. a. Langsdoorsnede van het slotmechanisme, kamer geopend, patroonreep met patronen gereed om in het magazijn te worden !gezet 6. Dwarsdoorsnede door het gevulde magazijn. Fig. 172 en 173. Spaansch infanteriegeweer systeem-Mauser. De overwegingen, die tot het invoeren van het geweer van 8 mM. kaliber voerden, moesten natuurlijk de vraag doen oprijzen of een nog kleiner kaliber niet nog betere resultaten zou opleveren. Er waren derhalve verdere proefnemingen noodig om deze vraag te beantwoorden, evenals die naar de beste verdere inrichting, nl. naar het getal en de helling der gleuven, naar do lengte van het projectiel, den vorm daarvan, de samenstelling der patronen, enz. De moeilijkheden, die aan het boren en trekken van zoo nauwe geweerloopen verbonden zijn, werden door het uitvinden van hiertoe bepaaldelijk ingerichte machines overwonnen, zoodat zelfs loopen, die slechts 3 mM. wijd zijn, kunnen gemaakt worden. Met de verkleining van net Kaliber groeide de schootsafstand aan en werd de kogelbaan vlakker zoodat men bv. met een kaliber van slechts 5 mM„ waarbij het projectiel 7 kalibers lang was, zeer goede resultaten verkreeg. Toch had men ook bedenkingen tegen die voortdurende verkleining van het kaliber. Op het lange projectiel hebben zijwinden meer invloed dan op de korte zware, zoodat de trefkans vermindert, bovendien wordt door de Engelschen beweerd, dat het effect der schoten op levende doelen bij een klein kaliber zeer gering moet wezen, zoodat zelfs hun geweer van 7.7 mM in dit opzicht bij de gevechten in Afghanistan niet aan de verwachting moet hebben beantwoord. Dit moet aanleiding gegeven hebben tot het maken der beruchte Dum-dum-kogels, waarvan do punt niet door den stalen mantel bedekt is, zoodat zo by het indringen in het lichaam stuiken, waarbü bovendien nog de mantel scheurt. Het is te begrijpen, dat dezo kogels vreeselüke wonden veroorzaken. Bovendien heeft men door redeneeringen trachten te bewijzen, dat het getal treffers moet afnemen, als de vlakke gedaante der kogelbaan een bepaalde grens overtreft. Het resultaat van dit alles is, dat nog niet vaststaat, voor zoover men ten minste op dit punt zekerheid kan verkrijgen, welk kaliber met het oog op de doelmatigheid, het kleinste moet worden genoemd. In Italië is men in 1891 overgegaan tot de invoering van het kaliber van 6.5 mM. en eenige kleinere rijken zijn op dat spoor gevolgd, waaronder ook ons land. Het is nog niet met zekerheid te zeggen of de grootere legers dit voorbeeld zullen volgen, het is evenwel waarschijnlijk. Het is niet aan te nemen dat de vormverandering, de ontwikkeling van het infanteriegeweer, vooreerst zal zijn afgeloopen of geëindigd. Naast het vraagstuk van het meest geschikte kaliber, komt het vraagstuk naar de meest doelmatige sluiting op den voorgrond. Men zal wel niet verlangen de snelheid van het vuren nog hooger op te voeren, dan die by de tegenwoordige repeteergeweren is. Daar staat evenwel tegenover, dat het zeker van belang zoude zijn, het geweer zoo in te richten, dat de schutter gedurende een groot aantal schoten zjjn doel onafgebroken in het oog kan houden en zijn aandacht niet behoeft te verdeelen tusschen het doel en het opnieuw laden van het geweer. Aan dezen wensch wordt door de zelfladers voldaan, waaronder men de vuurwapenen verstaat, die do kracht van den stoot benuttigen om daardoor de mechanische verrichting, waaruit het iaden bestaat teweeg te brengen. Door de reactie wordt het sluitstuk geopend en de leege patroonhuls weggeworpen, tegelijkertijd wordt het overschot van de kracht, die de reactie ontwikkelt, gebruikt om een veer te spannen, die den loop weer sluit en daarbij liot geweer opnieuw laadt. De schutter heeft derhalve niets te doen dan door een druk met den vinger op den trekker het geweer af te schieten en het magazijn te vullen als de voorraad patronen verschoten is. hi zijn reeds een aantal zelfladers geconstrueerd, waaronder die van Borchardt Mauser en Bergmann zeer goede resultaten hebben opgeleverd. Het systeem is door deze uitvinders tot nog toe evenwel slechts op pistolen toegepast, ten minste is die toepassing slechts bekend geworden. Deze zelfladende pistolen moeten in de plaats van den revolver treden, die, wat schootsafstand en trefkans betreft, tegenover do tegenwoordige geweren en karabijnen ten eenenmale verouderd moet worden genoemd. Hot denkbeeld om de reactie, die door de ontbranding van het kruit wordt opgewekt, te benuttigen tot het automatisch openen, laden en sluiten van den loop is door den bekenden ijzerfabrikant Bessemer het eerst practisch toegepast, evenwel zonder daarmede de gewenschte resultaten te bereiken. Na hem werden door een aantal anderen proefnemingen in dezelfde richting gedaan, totdat in 1883 Maxim patent nam op een zelfladend geweer, dat de oorspronkelijke vorm van 74jn bekende mitrailleuse werd. De eerste resultaten met een zelfladend handvuurwapen werden door Borchardt behaald met zijn zelfladend pistool, fig. 174 en 175 De reactie, die het afgaan van het schot vergezelt, drukt den loop met de huls 3.5 mM. in het huis terug, waardoor de met de kamer verbonden kniehefboom zich zoo in een afgeronde leibaan beweegt, dat hy omhoog gaat staan. Deze beweging brengt de veer van do slagpen in spanning, welke spanning, als de reactie uitgewerkt heeft, de kamer weer naar voren drijft, welke daarbij een patroon uit het magazijn meeneemt, die in den loop geschoven wordt. Er kan nu gevuurd worden, waarbij opnieuw de kracht wordt opgewekt, welke het mechanisme in beweging brengt. Het pistool heeft een kaliber van 7.65 mM., het projectiel weegt 5.5, en de lading 0.45 gram. Op 500 M. afstand dringt hot projectiel nog door een grenen plank, die Fig. 175. Borchardts zelfladend pistool met aangezetton kolf vf or jachtgebruik of voor schijfschieten. 5 tot 6 cM. dik is. Dit vermogen maakt, dat het pistool voor het gebruik op de jacht geschikt is, voor welk doel het van een kolf wordt voorzien, waarmede men het tegen den schouder kan laten rusten. Nog hooger staat het Mauserpistool, vooral in de zekerheid en juistheid waarmede alle bewegingen der deelen, waaruit het mechanisme bestaat, worden uitgevoerd; het is voorgesteld in fig. 176 en 177. Ook bij dit pistool wordt de loop door de reactie naar achteren gestooten, waarbij de haan naar achteren wordt omgeworpen en tegelijkertijd aan do overige aeelen van het slotmechanisme een zoodanige beweging wordt gegeven en de veeren gespannen worden die, bij het ophouden der reactiewerking, direct de voor het laden en sluiten noodzakelijke terugkeerende beweging doen ontstaan. Een enkele druk tegen den trekker doet het schot afgaan. Mauser maakt pistolen van 6 en van 7.63 mM. kaliber, voor 6, 10 en 20 patronen, de loop is steeds 14 cM. lang. Het projectiel van 7.63 mM. kaliber weegt 5.5 gram, de lading 0.5 gram, het geheele pistool 1.18 K.ft. janu- Op 1000 M. afstand worden op eon schijf van 1.58 M. hoog en 1.33 M. broed nog 50 °/0 treffers behaald. Door het aanzetten van eon kolf en door een loop van 24 cM. in plaats van dien van 14 te gebruiken kan men hot wapen als karabijn gebruiken. Ook in de wapenfabriek van Bergmann te Gaggenau worden zelfladende pistolen gemaakt. De Franschman Clair heeft eon zelfladend geweer geconstrueerd, dat, evenals het zelfladend geweer van don Italiaan Cei, oen novenloop bezit, waarin do gassen worden afgevoerd, hetgeen indirect de beweging van het laadmechanisme bewerkt. ue Karaoyn, net vuurwapen dor cavalerie, stemt 111 zijn ontwikkelingse inet dien van het geweer overeen. Het is niets dan oen geweer met korten loop om het voor do ruiterij in het gebruik gemakkelijker te maken, do ammunitie dor infanterie past dan ook bij de karabijnen der cavalerie. Van den revolvor, oorspronkelijk ook wol draaipistool genoemd, worden do eerste sporen reeds in do lti(1« eeuw gevonden. In 1837 gebruikten rjjdonde jagers in Noord Amerika in hun gevechten togen Indianen een revolver- karabijn van Colt, eon wapenfabrikant to Hartford. Eonigo jaren later vervaardigde i nvfi linf j.„ .1 i_. i • r uai (10 eigeniuke voorganger van den revolver s en Uoano werd in 1851 die revolver verbeterd, doordat "enaive liet vuren, ook hot spannen van don haan en hot vt-iuui/.aaKie. J.erauciioux voorzag in 1803 dezen met oen slaghoedje. Door andere • itf' lif». Mauser*» zeltladend pistool voor 10 schoten. a is het pistool in de losse koll' als foedraal verpakt. was. liet aftrekkon. draaien van do trommel revolver van metalen natronen uitvinders word hot uitwornen van Je Imlian imlcm. Fig. 171. Mauser's zelfladend pistool met aangezette koll'. vergemakkelijkt. Opdat do trommel zal kunnen draaien, moet de punt van den ko"ol binnen de trommel blijven en als gevolg hiervan kunnen, tusschon do trommel en den loop door, de gassen ontwijken, waardoor de schootsafstand verminderd wordt. Deze speelruimte is door den wapenfabrikant Pieper to Luik gosloton geworden doo ' de patroonhuls 1 mM. voor do trommel to laten uitsteken. Deze rand dringt door het spannen in den loop. Do zoo geconstrueerde revolver van 8 mM. kaliber draagt 200 M. ver en bezit op dien afstand nog eon zeer voldoendo trefkans. Oorlogswapenen ter zee. De oorlogsschepen bezitten tegenwoordig drio 27 t ig. 178 Onderieesche mijn van l'lilluu. z ontsteker, i? verankering. wapenen voor liet gevecht, liet geschut, de ram en de torpedo. Ilot scheepsgeschut is op vorige bladzijden reeds besproken. Do ram of snavel aan den boeg was oen gevaarlijk wapen in den tijd, toen de schepen over een eigen voortstu¬ wende kracht, door riemen beschikten. Wol werd op de schepen der oude volken eenigermate gebruik van zeilen gemaakt, doch in het gevecht vertrouwde men uitsluitend op de riemen. Dit maakte het gebruiken van een ram, die als een snavel voor uit het schip stak en dikwijls van brons vervaardigd was, mogelijk; men trachtte daarmede den wand der vijandelijke schepen te verbreken en dio daardoor in den grond te boren. Deze tactiek verschafte aan Themistocles in den zeeslag bjj Salamis de overwinning op anker. gebruik, die door de» stroom werden voortbewogen en die, als zo tegen de vijandelijke schepen botsten, zouden ontploffen en deze vernielen. Twintig jaar later zette Fulton doze proefnemingen, zoowel mot onderzeesche torpedobooten als met torpedo's, voort, en h\j was de eersto, die op liet denkbeeld van spartorpedo's en op havenversperring door zeemjjnen kwam. Do benaming torpedo word ook door Fulton uitgedacht. In 1848 werd de haven van Kiol onder de leiding van Worner Siemens door mijnen voor do Deensche vloot versperd. Do mijnon bevatten ieder 1000 K.Cr. kruit, werden op 6 M. diepte door ankers vastgehouden on waren van electrische ontsteking voorzien, die van uit hot waarnemingsstation ontstoken kon worden. Do mijnen, waarmode de haven van Kroonstad gedurende den Krnnooilog versperd werd, waren voorzien van oen stoot- of contactontsteking van Professor Jacobi te Koningsbergen, dio als voorbeeld voor de tegenwoordig gebruikelijke torpedo's hoeft gediend. De ontsteker bestaat uit een glazen buis, die niet zwavelzuur is gevuld, breekt dio buis, b.v. doordat oen schip daarover vaart, dan stroomt dat zwavelzuur over een mongsol van chloorzuur kali en suiker, waardoor dit mengsel en daarmede de mijn ontstoken wordt. Zeer veel succes word in den Amerikaanschon burgoroorlog door hot gebruik van zeemijnen behaald. liet uitvindorsgenie der Amorikanon leidde er too aan dio mijnon do meest verschillende inrichting te geven, gedeeltelijk bepaalden do afwijkingen zich tot de wijze van ontsteking, gedeeltelijk tot do wjjzo van gebruik. Waar ze vaarwaters of toogangen moesten versperren, waren zo op vasto stellages bevestigd en werd do ontploffing ook door een stoot teweoggebracht. Hetzelfde was het goval bjj do verankerde en bjj do drijvende torpedo's. De zoomijn van Singer, zie tig. 17S», waardoor in 1865 nogen schopon vernield werden, moest door een slaghoedje ontploffen. Als het los op de mijn liggende deksel door oon aanvarend schip neergedrukt werd, kwam daardoor oen hamer vrij, dio op oen slaghoedje neerkwam on daardoor de mijn deed ontploffen. Verder word van helwclie machines gebruik gemaakt, die tusschen de steenkolen of in balen en soortgelijke voorwerpen aan boord van het vijandelijke schip werden gebracht en door een uurwerk op oen bepaalden tijd mooston ontploffen. Andoro zeemanen werden door middel van oloctriciteit ontstoken. Do zoodanige worden vooral d:iar gelegd, waar men voor do eigen schepoii do doorvaart vrij wil houden. Xe mooton ontstoken worden op liet oogenblik dat hot vijandelijke schip zich daarboven bevindt. Hierom bevindt zich aan land op den wal een waarnemerspost, waarvan ook do electrische geleidingen, die de ontsteking moeten bewerken, uitgaan. Een zoodanige versperring moet onder hel vuur der strandbatterijen liggen, zoodat hot wegruimen der mijnen door den vjjand verhinderd kan worden. Do Amerikanen pasten in den burgeroorlog de torpedo ook reeds als aanvalswapen too, door hom aan het uiteinde van een lange stang of spies te bevestigen, waarom men van spartorpedo's spreekt. Dio stang steekt schuin over den voor' stevon van een klein vaartuig onder water, zoodat de torpedo op de juiste hoogte togen de zijde van hot vjjandelijko schip kon stooton, op welk oogenblik hij door middel van een slaghoedje of door olectriciteit lot ontploffing werd gebracht. Hiermode ging evonwel ook meestal het schip, dat den aanval uitvoerde, verloren. Reeds gedurende dozen oorlog, in 1864, zotte zich do ingenieur Whitehead op aansporing van den Oostonrykschen kapitein Luppis, aan liet vraagstuk der uitvinding van een zich automatisch bewegendon torpedo en reods in 1866 kondon bjj de marine daarmede de eerste prooven worden gonomen. Do torpedo was uit staalplaat vervaardigd en had naar beide zijden den vorm van een sigaar. De lengte was 3.3» M., do grootste middellijn 0.35 M., en het gewicht bedroeg 136 K.G., waartoe 8 K.G. ontplofbare lading behoorde. Do drijfkracht werd gelevord dooi' samengeperste lucht met 20 tot 25 atm. spanning en daarmede kon de torpedo ongeveer 180 tot 200 M. afleggen. Langzamerhand werd die afstand, welke de torpedo kon doorloopen, vergroot en tegelijkertijd werd de ontplofbare lading verzwaard, hetwelk noodig was om een voldoende uitwerking te ontwikkelen tegen de steeds zwaarder geconstrueerd wordende oorlogsschepen. In Duitschland is het voornamelijk de fabriek van Schwartzkopf te Berlijn geweest, die do torpedo als wapen meer en meer volmaakt heeft. In de plaats van staalplaat bezigt ze phosphorbrons voor den mantel, waardoor een der grootste bezwaren, die de Whitehead-torpedo aankleefde, het roesten nl., werd overwonnen. De drukking der lacht, die de torpedo moest voortbewegen, werd tot op 100 atm. opgevoerd en do sterkto der deelen met die spanning in overeenstemming gebracht. In de toipedo-werkplaats der Duitsche marine te Friedrichsort heeft men met goed gevolg er naar gestreefd het effect van de torpedo's nog belangrijk te verhoogen. Omstreeks 1885 had men het zoover gebracht, dat de torpedo's een afstand van Fig. 180. Torpedo. 400 M. aflegden, mot een snelheid van 12.3 M. per secunde (24 Mijlen), terwijl hij gevuld was met 20 tot 25 K.G. nat schietkatoen als lading. De tegenwoordige torpedo van Schwartzkopf bestaat uit drio deelen, zie fig. 180. In het voorste gedeelte, de voorste kamer genaamd, bevindt zich do lading en aan do spits de ontsteker, die zijn werking doet op het oogonblik, waarop do torpedo tegon een schip botst. Het middelste gedeelte bevat in de naar den kop gekeerde zijde de toestellen, waardoor do torpedo op een bopaaldo diepte in liet water blijft voortgaan. Daarachter bevindt zich het luchtreservoir. De lucht, die hieruit te voorschijn komt, passeert een reduceertoestel, waardoor de spanning, waarmede do lucht in do cylinders der driecylindiige machine komt, constant wordt gehouden. Du machine drijft do twee schroeven, die wij rechts in hot roerraam zien geplaatst. Het eigenlijke roer is horizontaal on wordt door hot apparaat, waardoor de torpedo op do vereischte diepte wordt gesteld, bewogen. De nieuwe torpedo's hebben 40 of 45 cM. middellijn, zo zijn 4.5 tot 6 M. lang, do lading weegt 60 tot ir' met een snelheid van :><) Eng. mijlen of ruim 3-2 KM. per uur voort te bewegen; zij wordt nu in liet Keiisington-museuiii bewaard. Het genie va,, pu isoii i 'jkt niet het minst 111 bet met oordeel toepassen van de uitvindingen van anderen. Dat lui voorgangers heelt gehad, hebben wij hierboven reeds gezien. De belangi ijke trekkracht zijner locomotieven was o. a. vooral aan de ketelconstructie toe te schrijven en juist het idee 0111 van den ketel een vlampijpketel te maken, was te Fik- l'»i Liverpool-Manchester spoorwegstation Edge Hill te Liverpool 1S30. danken aan een landsman van Stephenson, Hootl. genaamd, (lok het afvoeren van den sloom in den schoorsteen was een I L- L.. ..i.. i . r, i . , " ' ' " I ■t'M'l stoom M n i i. , , » , *" "" M" «'-«maiini. uiik liet uivoeren van «lm lcr S^,.,n.!,w|0r ee" WUS T" '""Kst gl;'ukk'K«' gedachte. De directeur van den IIuit. ngton-spoorweg bracht ui IS.U .Stephenson op het denkbeeld van ,le Zelden is (en nieuwe uitvinding met zoo groote snelheid overal ingevoerd als met den., spoorweg het geval was, niet alleen in Kurona maar ooi; li, lm schijnsel inoel vooral worden toegeschreven aan bet feit. dat men hier met een biiua .e iënavai, d. b'è l'üfl T" ,,;"l |S,ePh*'VS""S "«'<""»otief, hoewel in allerlei bijzo,JerInden van d( hedendaagsehe afwijkende, bezat reeds bijna alle onderdeel, n. die heden nog aan een loconiotiet als noodzakelijk worden geacht. Terwijl bijna overal elders particuliere maatschappijen den aanleg en de exploitatie op zich namen, was het deTnietstonl T?' V"'ki','' *" '-^eringen' der vers,lillende staten, waaruit l ! . i i' ■ d't werk Ier hand namen. I oen daaruit echter een algemeen staatsbankroet dreigde I (staan, is men daar bijtijds van dien weg teruggekeerd In den staat New-York waren ,n het jaar 1830 reeds 130 Eng. mijlen spoorweg aangelegd , In Europa inoet de lijn Brussel-Mechelen de eerste lijn zijn. die donr den Stuut in 1835 is gebouwd. In Duitschland werd in hetzelfde jaar de eerste spoorweg met >tooin als drijfkracht tusschen Fiirth en Neurenberg geopend. In ons land meende men in den aanvang wel is waar, dat er geen behoefte bestond aan spoorwegen, daar de waterwegen voldoende aan den eisch, dien hef goederenvervoer stelde, Ie gemoet kwamen toch werd reeds in IH38 de Hollandsche l.Izeren Spoorweg-Mij. opgericht die in bet volgende jaar de lijn Amsterdam—Haarlem opende, welke evenwel eerst in 1847 tot Rotterdam was doorgetrokken. In het jaar 1850 waren over de gelieelr wereld reeds 38,0MJ K.M. spoorwegen geopend, in 1899 ongeveer 750,000 K.M. In Duitschland heerschte in den beginne bij de autoriteiten een bespottelijke tegenzin tegen of minachting voor het nieuwe vervoermiddel, welke evenwel spoedig voor andere inzichten plaats maakte. Wü kunnen er natuurlijk niet aan denken alle achtereenvolgende verbeteringen in den bouw van locomotieven en in liet aanleggen van spoorwegen hier te behandelen, de jongste resultaten van beide zullen hieronder besproken worden. Slechts eenigo bijzonderheden uit do eerste periode willen wij hier noemen. Reeds in de eerste spoorwegen werden tunnels aangetroffen, omdat men zich niet aan steile hellingen waagde. In fig. 192 zien wü den ingang van den tunnel van 2000 M. lengte, die onder Liverpool zich uitstrekt en tot de Ijjn Liverpool — Manchester behoort. Ook de eerste Zwitsersclie spoorweg had een tunnel b(j Baden. Rij het leggen van oen Hjn, die den Mount Olive passeerde, gaf Stophenson er evenwel do voorkeur aan, een coupure te maken, die 3000 M. lang en 30 M. diep werd, Fig. 193. Stephenson's bekroonde locomotief „Rocket". welke ontzaglijke SOlll- Uit „Engineering". men kostte. In 1847 werd voor de Engelsche Noordwesten de sneltreinlocomotief „Cornwall" gebouwd, die somtijds over korte afstanden een snelheid van 127 K.M. per uur moet hebben bereikt, d. w. z. een even groote snelheid als de beste sneltreinlocomotieven van den tegonwoordigen tijd bereiken. De wielen dezer machine hadden een middellijn van 2.65 M., en waren dus grooter dan de wielen van een liarer opvolgsters. In fig. 195 is een Amerikaansche sneltreinlocomotief van soortgelijke constructie en uit denzelfden tijd voorgesteld. Op den lsten Mei 1849 begon men in Pruisen don spoorweg voor het brievenvervoer te gebruiken, waardoor de snelheid in het postverkeer zoo belangrijk toenam. In 1864 werd voor liet eerst de verwarming der personenwagons ingevoerd in de Oostenrijkselie hofsalonrijtuigen, waarbij warm water als verwarmings- geuezigd, en m 1868 werd verwarming door stoom op 21 Oostenriiksche peisonui wagons toegepast. Dat het spoorwegwezen nog een zeer jonge zaak was werd ons in 1895 herinnerd, toen de bladen hot overlijden berichtten van Tos. Bells, die als machinist op de eerste locomotieven van Stephenson had gereden en door < en laatste zeiven onderricht was in de bediening der nieuwe machines. .. ''' 'J" z'ei1 c'e stoomcylinders der machine aan den ketel bevestigd en zoo hoog geplaatst, dat ze schuin naar beneden op de as werken. Bovendien bevinden ze aan de achterzijde der machine. B(j de locomotief „Planet", die in het volgende jaar mk gebouwd, waren de cylinders daarentegen reeds horizontaal geplaatst in de nabijheid der rookkast en naderden ze dus tot den tegenwoordigen stand. Het Fig. 194. Moderne Amerikaansche sneltreinlocomotief en een locomotief uit het jaar 1831 ie ^nicagö in 1893. Uit „Scientitic Ar \merican . Zr r J ', nd lggende gedacllte» het vermogen der machine op te voeren Men L tTZ T ^ mak6n e" h6t geta' -wentelingen te vermeerderen. Men kan evenwel die verbeteringen niet toepassen als men niet tegelijkertijd het escZTJr ket°'' (lie d6n 'St0°m 'n0et l6Veren' vorRroot, en hoe aanwezen werd. , QO Vl ' - 6e" VÜel moeil«ker "aa^tuk. In de eerste ketels van Stephenson 860 ? ,amPr" aangebraCht' hot gotal daarvan is tegenwoordig 300, ja zelfs voorraad ZlJ l 7 ^ machlmet het vermeerderen van den aiTen daan nor g!"°elde natuurl«k "et van het geheel belangrijk " dr,°0r Vern;iÜr r e °pnieuw de dekkracht. Slechts dat gedeelte van liet gewicht der locomotief, dat op de wielen rust, die direct door de drijfstangen worden gedraaid komt voor de vermeerdering van de trekkracht in aanmerking, en wordt ™ h,t adhesiege wicht genoemd. Men „ „ daarom to. 8ok.m« om doe .•.t- Moe, dl,o ol nar jiaar met do machine te verhulden. De machine „Kocket" woog ton, do zwaarste Am^rikaanscho goederen-locomotieven wegen 105 ton on zijn in staat een trein, die uit l-'iO kolenwagons bestaat, ieder met 30 tot 40 ton beladen, welke trein 1200 M. lang is, met een snelheid van 40 K.M. per uur voort te trekken. De machine moet daartoe 1200 tot 1500 pk. ontwikkelen en voor korte oogenblikken kan dat vermogen nog hooger opgevoerd worden. De sneltrein-locomotieven zijn slechts bestemd voor het transport van lichte treinen, waarom liet adhesie gewicht ook veel geringer behoeft te wezen en somtijds slechts J van het dienstgowicht, d. w. z. van hot totaio gewicht van de locomotief bedraagt. Do plaats der groote drijfwielen, waarop de drijfstangen direct werken, wordt zeer verschillend gekozen. Omdat eon trein die zich zeer snel beweegt een hoogst belangrijken luchtweerstand heeft to overwinnen en ook de andere weer- Fig. 105. Amerikaansrho sneltroinlocomotief van lift janr 1848, gebouwd door Norris te Philadelphia. standen zeer snel aangroeien, moeten de voor dezen dienst bestemde machines, ondanks het geringe gewicht der treinen, somtijds eon even groot vermogen ontwikkelen als de straks genoemde goederen-locomotieven. Zeer veel deed door haar groote snelheid de Amerikaansche locomotief N". 999 van zich spreken, die gedurende de tentoonstelling van New-York naar Chicago liep en op dien weg somtijds oen snelheid van 180 K.M. per uur bereikte. Deze locomotief zonder tender woog slechts 60 ton. Reeds spoedig na de oponing der eerste spoorwegen begreep men, dat het vermogen der locomotieven ook kon worden opgevoerd door de stoomdrukking te verlioogen. De eerste locomotieven werkten slechts met stoom van twee a drie atm. drukking, spoedig was evenwel een spanning van zes atm. bereikt, die Hanrno oürönftU 4.;— i. ï* . ... LUL UOIl> cwaalIj Ja zeJt8 tQt v..ft.en Atm opgevoerd maar als u 7rdt teg6nW°0rdig a'S d0 grens beschouwd. Dit middel is dus van hef v rn b6SCh°UWen' men heeft daal'om een nieuw middel tot verhooging van het vermogen aangegrepen, een middel dat verdere vergrooting van den ketel overbodig zoude maken. W*, bedoelen de toepassing van het compound systeem ï aai mede de land- en de scheepsmachines reeds algemeen zijn toegerust en dat daar een hoogst krachtig middel ter besparing van brandstof was gebleken te zijn Daar verschillende constructeurs zich met het vraagstuk der toepassing van het compoundsysteem op de locomotieven bezighielden, kwam men ook tot zeer FraTchman" MallPI°SS1DHen' °nd°r ^ constructeurs moot de eerste plaats de ranschman Mallet worden genoemd, welke een der twee cylinders vergrootte om van de locomotief deelen van verschillend gewicht, heteeen reeds nnni«idJ Flg. 196. Viervoudig gekoppelde goederen-locomotief der Pruisische staatsspoorwegen (Hannoversche Maschinenbau A. G. vorm. Georg Egestorff). Z,-MrUStHg6n gang k:m geV°n' türwyl het b«na oni"ogoip is deze twee cylinders voortdurend evenveel arbeid te laten verrichten. Dit verschil doet zL, voS en ,s dus? °°genblikt' Waar°P de SChar6n W°rden «okker. of neergelaten dus een nieuwe en krachtige oorzaak van een onrustigen gang. Bjj de latere compound.locomot.even heeft men daarom ook steeds vier cylinders toegepast nmr dio^eve ' Zl]de ^ C°mploto compound-machine ligt. Een tusschensoort! maar die evenmin lang is toegepast, werd gerepresenteerd door een in Engeland on worpen compound-locomotief, waaraan men twee aan de buitenzijde gepletste hoogdrukcylmders on een, tusschen die twee gelegen en voor beide dienenden g rukcyhnder aantrof, welke op een tweede drijfas werkte. Aan de compoundlocomotieven met twee complete machines vindt men somtijds twee drijfassen waarvan eén door de laagdrukzuigers en één door de hoogdrukzuigers in beweging wordt gebracht Zulk een machine, ook door Mallet geconstrueerd, is in flg. 197 voorgesteld De laagdrukcylinders lieg„, voorna,, „„der do r.oktot, do Lsdn,kcSr. ver er naar achteren. Ieder paar cylinders werkt op twee gekoppelde assen. Veel eonvou ïgei z\jn die machines, waarbij de bij elkander behoorende hoog- en laagi ru cyhnder op de wjjze als bij een tandem-compoundmachine, achter elkander zijn geplaatst, zoodat de twee zuigers oP één stang zitten, of waarbij do bj, dkander behoorendo hoog- on laagdrukcylinder boven elkaar liggen, de twee zuigerstangen zicli buiten de cylinders tot één kruishoofd vereenigen 011 door één drijfstang op do as werken. De machine vertoont dan hot type eener Woolfsche compound-machine. Deze twee vormen vinden in Amerika, 0. a. in de beroemde fabriek van Ëaldwin te Fhiladelphia, veel aanhang, want zij maken het mogelijk om, zooals daar te lando steeds gebruikelijk is, de machines in haar geheel buiten de frames te houden en de dryfas te voorzien van buitenliggende krukken. Toch heeft de fabriek van Baldwin in haar 2 00008te locomotief van de ervaringen, op de tentoonstelling te Parijs in 1900 opgedaan, partij getrokken en heeft aan die machine een meer Europeesclie inrichting gegeven door de vier cylinders op één lijn te plaatsen, do twee hoogdrukcylinders buiten tegen de frames, do twee laagdrukcylinders daar- Fijr. i«j7# Duplex compound-locomotief, volgens het systeem Mallet van 1890. Gebouwd door de „Schweizer Lokomotiv- und Maschinenfabrik Winterthur". tusschen, zoodat met die machine de as met binnenliggende krukken in Amerika haar intrede heeft gedaan. Intusschen is de toepassing van het Compound-systeem op locomotieven in do laatste jaren niet meer in hetzelfde snelle tempo vooruitgegaan als in het begin het geval was. Dit werd duidelijk bewezen door de Parijsche tentoonstelling, waar van de 6fi locomotieven, 31 van compound-en 32 van gewone tweelingsmachines waren voorzien, terwijl onder de 12 locomotieven op do tentoonstelling te Diisseldorf in 1902 slechts één compound-locomotief was. Een locomotief moet haar hoogste kracht ontwikkelen op het oogenblik, waarop ze den trein in bowoging brengt, dus bjj het aanzetten, en een gewone compound-machine ontwikkelt op dat oogenblik juist het geringste vermogen, want de groote laagdrukcylinder helpt nog niet mee. Een compound-locomotief bezit daarom een inrichting, die den machinist in staat stelt om aan alle cylinders verschen stoom te geven, weike inrichting hij steeds bij het aanzetten moet gebruiken. Hieruit volgt onmiddellijk, dat, hoe korter de trajecten zijn, die door een locomotief worden doorloopen, zooveel te minder voordeel het compound-systeem oplevert, en zooveel te meer gewicht de hoogere aanschallingskosten en do meer samengestelde inrichting in de schaal werpen. Dit verklaart het feit, dat in ons land de spoorwegmaatschappijen niet tot een invoering op groote schaal van het compound-systeem zijn overgegaan, en dat het groote meerendeel dor compound-locomotieven op de tentoonstelling te Parijs, locomotieven waren voor het snelpersonenvervoer op doorg.iando lijnen bestemd. n„. IU°7UUÜIKelel neeIt' eve"als do machine, een geheele reeks van veranderingen ondergaan, trouwens, w« hebben reeds opgemerkt dat verhooging van het vermogen der locomotie onmogelijk was geweest, zonder een overeenstemmende vergrooting var, den ketel Deze vergrooting bepaalde zich in do eerste plaats tot die van do onnei vlTT 1 r T flG daarUit voortvloeiende vergrooting van hot verwarming,oppervlak. Terwijl tussclien 1890 en 1895 de grootste locomotief ketels 120 tot 160 m' liTonTf0^ ^r6" daarb" 2 t0t 3 M2> roos'er°PPervlakte bezaten, bevonden t P tentoonstelling to Parijs in 1900 verscheidene ketels van meer dan 200 JP =nfSrrVfl Welk0 lngeZOnden was door bekende fabriek van Schneider to Crousot, had zelfs 297 M'. en daarbij ruim 4.5 M5. roosteronnervlakt.. deetl1®n^UUrlijkdat Amonka in algemeen over do grootste locomotieven beschikt," de langste trajecten worden daar doorloopen en de zwaarste goederentreinen moeten Fig. 198. Ketel eener moderne Amerikannsche reuzenlocomotief. dikwijls tegen hellingen worden opgetrokken. Uit „Scientiflc American" zijn do volgende opgaven overgenomen: ^Vrrtie!' di6 in fl?' 200 iS afgeb60ld' is d001' d0 Shenectadyfabriek gebouwd, welke het type dezer machine hot Mastodontype heeft genoemd. Hot totale gewicht s 8., ton. Vier der zes assen zy.i gekoppeld, do twee voorste assen dragen direct de cylindors. Het verwarmingsoppervlak bedraagt 270 M2., de stoomdruk 13' atm en liet hoogste vermogen dat ontwikkeld wordt 1200 paardekrachten. Op hellingen Zh /on p ,maCl,in° n°* 58 <1er ZWaarst0 Amerikaanscho goederenwagons trekken. De Pennsylvanie- en de Great-Northern banen hebben kort geledon twoo moderne goederenlocomotieven van 90 on 97 ton dienstgewicht aangeschaft. In de tijdschriften wordt als de grootste goederenlocomotief der wereld eone, die door de Illinois Central is aangeschaft, genoemd, welke 105.4 ton dienstgewicht bozit, waarvan 8,., tori op d° drijfassen rusten. Do ketel, die 293 M1. verwarmingsoppervlak bezit, bevat 4 4 vlampypen, terwijl de trekkracht op 10,946 K.ft. wordt berekend. Het hoogst gunstige resultaat dat men by do gewone stoommachines door de oververhitting van den stoom hoeft bereikt, heeft natuurlijk de vraag doen oprijzen of dit systeem ook met op locomotieven kon worden toegepast als middel om brandstof te besparen. De locomotief, die in lig. 199 is afgebeeld, is met deze inrichting toegerust en bevond zich op de tentoonstelling te Parijs in 1900. Daar wy in een vorige afdeeling, zie Dl. I pag. 394, het beginsel der oververhitting reeds uiteen hebben gezet, behoeft dat hier niet te worden herhaald en kunnen w(j volstaan met mede te deelen, dat de Pruisische spoorwegdirecteur Garbe een krachtig voorstander was van deze nieuwigheid, en dat op zijn aansporing de beroemde fabriek van Borsig tot de toepassing overging. De oververhitter, die, evenals bij de vaststaande ketels, uit slangvormige buizen bestaat, ligt onder de rookkast en wordt verhit door gassen, die door een kanaal van 25 cM. wijdte, dat onder in den ketel ligt, bijna direct van den rooster naar den oververhitter worden gezonden, na dien bespoeld te hebben, trekken zij nog door oen ketel. De stoom, die in verzadigden toestand ongeveer 190° temperatuur heeft, wordt hierdoor tot op 330° verhit. De machine is een gewone tweelingsmachine en werkt dus niet volgens het conipound-systeem; het is trouwens eender Fig. 199. Sneltreinlocomotief van Borsig met oververhitten stoom, pat. Sclimidt. voordeelen, aan het werken met oververhitten stoom verbonden, dat men dezelfde resultaten met een eenvoudige, machinetype en met lager stoomspanning kan bereiken, dan het werken volgens het conipound-systeem noodzakelijk maakt. Natuurlijk moeten do schuiven zoo zijn ingericht, als de droge, oververhitte stoom het vereischt, het moeten bosschuiven, in plaats van vlakke schuiven wezen, terwijl slechts smeerolie van de boste qualiteit mag gebruikt worden. In het bijzonder moet het kookpunt dor minerale smeerolie boven de temperatuur van den stoom liggen. De geringe uitbreiding der toepassing van deze nieuwigheid veroorlooft nog niet met beslistheid te zeggen, welken invloed zo op het locomotiefbedrijf zal oefenen. Ten s'otto mogen wij niet onvermeld laten oen nieuw type van locomotievon, dat door don Franschen ingenieur ïhuile is voorgesteld en ontworpen en dat bestemd is uren lang een trein met een snelheid van 120 K.M. voort te bewegen zelfs over matige hellingen, waartoe de machine, bij oen gewicht van don trein van 200 ton, 2100 paardekrachten zou moeten ontwikkelen. Nog beter dan tot nog toe hoopt hy hiermede de pogingen van de electrische locomotief, om ook voor het gewoon en F.g. l'OD. Amerikaansche goederenlocomolief (mastodonlype) 1898. Gebouwd door de Brooksfabriek te Dunkirk. *1 snelverkeer de oude locomotief te verdringen, te doen mislukken. Het meest kenmerkende van de machine van Thuile zyn de groote drjjfwielen van 3 M. diameter, door welke groote afmeting het mogelijk zal wezen een grootere slaglengte, maar een geringer getal omwentelingen toe te passen, wat, volgens liem, tot een vermindering der schokken en stooten moet leiden. De assen komen, als gevolg van die grooto wielen, zeer hoog boven de rails te liggen, waardoor het noodzakelijk wordt den ketel in tweeën te deelen. Hij bestaat uit twee buizenketels, die ieder 5 M. lang zijn en waarvan één boven en één bon eden de assen is geplaatst, terwijl de bovenketel nog twee stoomverzamelaars draagt. De stookruimte, de zoogenaamde vuurkist, is geheel door water omgeven, dus ook aan de onderzijde, wat oen groot voordeel is. De langzame gang der machines maakt grooto cylindermiddellijnen noodzakelijk. Do machinist bevindt zich vóór op do machine, do twee stokers aan de achterzijde. De totale lengte dor machine is 17 M. Zo woegt zonder tender 119 ton, maar daarvan is slechts 32 ton adhesiegewicht, daar zoo hoog het bedrag is der belasting van de twee gekoppelde middenassen. Om het vermogen der machine te ontwikkelen wordt vereischt, dat de ketel per uur ongeveer 24000 liter water kan verdampen, waartoe oen veol grooter vorwarmingsoppervlak dan tot nog toe aan een locomotiefketel gegeven word, noodig is. De grootere snelheid, waarmede de treinen zich bewegen, het algomeeno toenemen van hot verkeer, waren onmogelijk, wanneer niet tegelijkertijd de wegen, waarlangs dat drukke vorkeer plaats vindt, voortdurend werden verbeterd, de stations vergroot, en de beveiliging van don weg meer volkomen werd. Vooral zonder do laatste verbetering was aan een gcregeldo opeenvolging der sneltreinen niet te denken. Het is opmorkelijk dat Stephenson reeds in 1838, bij den aanleg van den spoorweg van Londen naar Birmingham, een railproflol in toepassing bracht, dat 37.2 K.G. per M. woog en dus zwaarder was dan vele tegenwoordig gebruikelijke profielen, want de moeste rails dor Pruisische staatsspoorwegen wogen slechts 33.4 K.G. Op do wegen waarlangs een buitongowoon druk verkeor plaats vindt en op do lijnon in het gebergto, waar do locomotiovon bijzonder zwaar mooten wezen, worden 1111 algemeen zwaardere rails gebruikt, waarvan hot gewicht tot • >3 K.G. per M. lengte opklimt. Intusschen moet de stabiliteit van den bovenbouw door andere middelen dan door zwaardere rails worden verzekerd, in het bjjzondor door betere bevestiging der rails op do dwarsliggers, door aan de rails een broederen voet te goven, en vooral door vermeerdering van liet getal dwarsliggers, die, ovenals do rails, zeor zorgvuldig moeten worden onderstopt. Men heeft ook ontdekt, dat alle middelen ter verzwaring van den bovenbouw zonder resultaat blijven, zoo men niot de volle aandacht aan de lasch wijdt, d. i. aan de verbinding der opeenvolgende rails; hot weerstandsvermogen van dio lasch tracht men daarom ook door alle denkbare middelen te vorhoogen. Een daarvan is als do lasch volgens Haarmann bekend, welke genoemd is naar don industrieel uit Osnabrück, die zooveel gedaan heeft aan de verbetering van den ijzeren bovenbouw dor spoorwegen. In dit systeem stuiten twee opeenvolgende rails niot met do koppen stomp tegen elkander, maar aan ieder uiteinde is ■ over een afstand gelijk aan de lengte van de lasch de helft van het profiel weggenomen, on de twee helften sluiten in langsrichting tegen elkander, zoodat nergens liet profiel geheel is weggenomen. Aan den bovenbouw van do electrischo tram to Amsterdam wordt deze verbinding toegepast. Bij een ander systeem bestaat het verschil met de oudo methode alleen in do toepassing van een bijzonder zwaar verbindingslid tusschen do tweo opeenvolgende rails, welk systeem vooral in Amerika oen groot getal aanhangers vindt, en het moot erkend woiden dat de Amerikaansche spoorwegen zich door een bijzonder rustigen gang onderscheiden. Een nadoel van het systeem is, dat het liet gebruik van een groot getal schroeven noodzakelijk maakt, honnh. ;'T, 7 an ' SySt6Gln t0egepast' dat oogenschünlük wel do loogste soliditeit waarborgt; men welt nl. do rails aan elkander door middel der electriciteit. Ofschoon deze wijze van verbinden nog nergens is toegepast dan alleen op eenige hamlijnen, willen wy daarover toch iets meedeelen. Door proefnemingen was ten duidelijkste bewezen, dat de speelruimte tusschen de rails, die men vroeger met het oog op de uitzetting door de warmte voor beslist noodzakelijk hield kon fne""fiS^W°rd®"' hierop werd nu, na een flinke voorafgaande proef te Johnstown, te Cleveland 8, te St.-Louis 10 en te Brooklyn zelfs 50 K.M. tramrails samengew en men bereikte daarmede de beste resultaten. Spoedig bemerkte men ook dat men door dit samen wellen nog een ander belangrijk voordeel behaalde, dan alleen het vermijden van stooten en schokken. Men kan nu nl. met veel lichter rails \ o saan on daardoor de kosten van den bovenbouw belangrijk verminderen Toch heeft men deze verbindingsmethode weer laten varen om een andere toe to passen ue ook door een Amerikaan, Palk genaamd, is uitgevonden en welke bedoelt om' dezelfde voordeeion als het wollen van de rails door electriciteit oplevort, te behalen maar door het toepassen van eenvoudiger middelen. De methode bestaat hierin, dat men de uiteinden der rails door oen gegoton ijzeren vorm omgeeft, welke uit een verplaatsbaren koepoloven, dio langs de lijn rijdt, met gesmolten staal wordt gevuld zoodat na de bekoeling, de voeg door een blok staal is omgeven, waaruit slechts de kop van de rails zoover te voorschijn komt, dat de wielen daarover hoen Kunnen rijden. Dozo wijze van verbinding schijnt tot nog toe alleen bruikbaar to wezen voor do rails van de electrischo trams in steden, waarvoor ze bovendien het grooto voordeel bezit van oen zuiver metallische verbinding tot stand te brengen welke aan den stroom geen hinderpalen in den weg legt. De vorm van do rails! < ie voor de hoofdspoorwegen gebruikt worden, laat de toepassing dezer methode daarbij niet toe. Toch verlangt de toeneming van het verkeer, de grooto snelheid er treinen en het grooto gewicht der locomotieven ook hier ten slotto een onwrikbare verbinding der rails, hetzij door gieten of door samenwellen. "W ij moeten de hulpmiddelen, waardoor do veiligheid van hot verkeer verzekerd wordt, tot de allerbelangrijkste rekenen, nog belangrijker zijn die misschien dan de ulpmiddelen, die slechts do snelheid van het verkeer moeten vergrooten. De beveiliging van den spoorweg splitst zich in twoe hoofdonderdelen: die, welke zich bezighoudt met het verkeer vóór en op de stations, en die welke zorgt voor het veilige verkeer op de ljjn tusschen de stations. De beveiligingsmiddelen hebben in do laatste tientallen van jaren een hoogen graad van volkomenheid bereikt, want do verhoogde snolheid eischte in deze richt'ng voortdurend verboteringen. Vroeger achtte men het voldoende voor het vermijden van treinbotsingen steeds een vastgestelde tijd to laten verloopon tusschen het vertrek van tweo opeenvolgende treinen van hetzelfde station, tegenwoordig is daarvoor het bloksysteem in de plaats getreden, dat wij ook kunnen noemen het rijden op stationsafstand. De lijn is door de stations en door do daartusschen geplaatste wacht- of seinhuisjes in een aantal blokken vcideeld, de lengte van een zoodanig blok is zoo groot, als noodig wordt geacht voor het volkomen veilig rijden. Een trein mag een blokstation niet passeeren, tenzij daartoe liet signaal door dat station is gegeven, en dat signaal mag eerst gegeven worden als de voorafgaande trein het volgende station reeds gepasseerd is. Dat passeeren wordt door dat laatste station naar het voorafgaande geseind, die daarop het signaal „veilig mag geven. Men heeft naar middelen gezocht en die ook govonden om het verstellen der signalen automatisch te doen gebeuren en dus de afhankelijkheid van de oplettendheid van een wachter weg te nemen. Bij de meeste \an deze inrichtingen bepaalt men zich er toe, het stellen van het signaal op veilig «ioor een mechanische inrichting onmogelijk te maken, zoolang de trein hot volgende station nog niet gepasseerd is. Door Siemens en Halske is een elektrisch werkend treinbeveiligingsmiddel geconstrueerd, dat als een der belangrijkste verbeteringen van den treindienst moet worden beschouwd. Het bestaat liierin, dat de wachter van een station, direct na het passeeren van een trein, het signaal van veilig door onveilig vervangt, maar daarmede tegelijkertijd door middel van een electro-magnetisch apparaat het onveilig signaal van het vorige station door veilig vervangt, zoodat het voorafgaande blok nu geopend, het volgende gesloten is. Deze wachter is nu Fig. 201. Electriscli apparaat voor het verstellen der signalen en wissels. niet in staat het laatste weer te openen, dat kan eerst door don volgenden gedaan worden, die daartoe weer hetzelfde te verrichten heeft. Hoewel deze inrichting als een belangrijken vooruitgang moet worden beschouwd, blijft men daarmede toch nog eenigermate afhankelijk van de oplettendheid van den wachter en men zal dat steeds blijven. De toestellen, die bedacht zijn om het ontijdig inrijden of vertrekken van treinen bij stations te voorkomen, zijn zoo samengesteld en zoo verschillend, dat wij die onmogelijk stuk voor stuk kunnen bespreken, maar ons -er toe moeten bepalen om eenige der belangrijkste nieuwigheden te doen uitkomen. Tot heden worden nog steeds op de stations de wissels, signalen enz. uit de hand versteld, in ons land gebeurt dat, zelfs op de kleinste stations, in of voor het gebouw, waar zich de handels bevinden, die door metaaldraden met de wissels enz. zijn verbonden, op de grootere stations zjjn daarvoor torens gebouwd, die boven in een seinhuis de handels bevatten en vanwaar de w achter een vrij gezicht over de baan heeft. Tegenwoordig komen daarvoor ook electrische apparaten van Siemens en Halske in gebruik. Iedere wissel en ieder signaal bezit daarbij zijn eigen kleinen electromotor en in het seinhuis ziet men, Kig. 2U& Hoofdperron van het centraalstation te Dresden. in plaats van de vroegere handels, contactknoppen, waardoor de toestellen in beweging worden gebracht, zie fig. 201. Allerlei middelen heeft men daarbij toegepast, om de toestellen zoo innig met elkander te verbinden, dat by elkander behoorende signalen slechts in hun behoorlijken stand ten opzichte van elkander kunnen worden gebracht, waardoor vergissingen van den seinwachter veel minder dan vroeger te vreezen zijn. Bovendien laten de electrische apparaten zich veel vlugger en gemakkelijker bedienen, en geven ze slechts weinig aanleiding tot storingen, terwijl het verbruik aan electrischen stroom gering is. In aansluiting hieraan moeten wij spreken over eenige nieuwere stationsgebouwen. Deze gebouwen zijn in de landen met een zeer druk doorgaand verkeer, zooals Duitsctaland of Amerika, veel grooter dan in ons land, waar de stations eënigermate steeds als eindstations zijn te beschouwen. "\Yjj begrijpen dus gemakkelijk dat stations als het Centraalstation te Amsterdam en de stations te Amersfoort en Hengeloo, hoe groot ook voor ons land, niet in vergelijking kunnen gebracht worden met stations als dat te Frankfort, dat 21 millioen'gulden heeft gekost of dat te Dresden, waarvan do kosten zelfs meer dan 27 millioen gulden hebben bedragen, terwijl de stations te Keulen, Hanuover, Mainz, Diisseldorf, Halle enz. alle nog veel meer hebben gekost dan hot Centraalstation te Amsterdam. Deze gebouwen, die grootendeels in de laatste jaren zijn gesticht, waren noodzakelijk door do sterke vermeerdering van het verkeer, waardoor het gevaar dat do kleine stations bij hot in- en uitrijden veroorzaakten, voortdurend toenam. Bovendien zijn in die groote stations de gemakken, die aan de reizigers kunnen geboden worden, veel belangrijker dan die vroeger waren en is hot tijdverlies b(j het in- en uitrijden aanmerkelijk minder geworden. Om een beeld te geven van de hulpmiddelen, waardoor men het in- en uitrijden in die grooto stations tracht to beveiligen, noemen wij eenige van die, welke toegepast worden aan het vergroote Stettinerstation te Berlijn. Aan de perrons, waar do treinen aankomen, worden, vóór het binnenrijden van een trein door middel van olectriciteit borden omhoog getrokken, waarop do trein aangekondigd wordt. Door zulke borden krijgen ook de wachters in de verhoogde seinhuizen tijdig do noodige mededoelingen betrelïbndo do wissels die to verstollen zijn en tevens of die wissels goed gesteld zijn. Bovendien hooft men tusschen het hooidperron, liet bureau van den chef en hot verst verwijderde seinhuis een pneumatische brievenpost aangelegd. In geval er plotseling een verandering gebracht wordt in de opeenvolging dor treinen of in do sporen, waarover do treinen zullen binnenrijden, dan worden de voorschriften, die daarop betrekking hebben, in het kort op oen briefje geschreven en door luchtdruk in eenige socundon naar het seinhuis getransporteerd, waardoor hot gevaar van niet begrijpen of niet verstaan van bevelen, dat bij het gebruik van do telefoon zoozeer to vreozen is, wordt vermeden. Allo signalen die lieden gebruikt worden en die tot hiertoe werden besproken, hebben het groote nadoel dat zo, daar het optische signalen zijn, hun dienst weigeren, zoodra door ongunstige weersgesteldheid de signalen onzichtbaar worden, dus bjj mist of in een sneeuwjacht. In dat geval dienen vooreerst de knalsignalen, het neerleggen daarvan is echter met groote moeilijkheden en gevaren verbonden. Een nog zeer jonge inrichting bestaat hierin, dat, b\j zulk weer, van uit het station een hefboom in horizontalen stand wordt gebracht, welke hefboom zich op een voldoenden afstand van het station bevindt en naast het spoor, waarover de inrijdende trein zich beweegt. Aan de locomotief bevindt zich een veerende arm, die by het passeeren aan den opgerichten hefboom raakt, waardoor op datzelfde oogenblik een aparte stoomfluit zich doet hooren of de Westinghouse- of vacuumrem aangezet wordt. Hier en daar heeft men met dit toestel nog een electrische bel verbonden, die zich doet hooren, zoodra do hinderpaal tegen het binnenrijden uit den weg Fig. 203. Het hoofdstation t<* Dresden. Fig. "204. Perronoverkapping van het centraalstation te Frankfort a. d. M. Gebouwd door M.A., die te Diisseldorf 1,'M, die van het centraalstation le M'indien-_\I en die van Frankfort zelfs .i..ï H.A. De breedte der laatste overkapping is 17S in de overkapping, terwijl in het souslerrain daarvan nog 4 sporen van de hanen, die de stad mei de voorsteden \ ei binden, hun eindpunt vinden, /oowel uil een architectonisch oogpiml als om de technische inrichting, zijn tegenwoordig nog de stations Ie Dresden en Frankforl onovertroffen. De belangrijkste nieuwigheid, die het station le Boston vertoont, bestaal hierin, dat de sporen van de hanen uil de voorsteden in hvee kolossale, gesloten borlilen m liet .station dourloopcn, zoodut liier, ofschooD liet station een kopslution is, geen omspannen der locomotieven word! vereischt, maar de treinen steeds in dezelfde richting kunnen doorrijden. waardoor liet verkeer aanmerkelijk versneld en de stationsdienst vereenvoudigd is. Deze inrichting wordt tegenwoordig bij vele spoor- en tramlijnen in steden aangetrollen. omdat de snelheid, waarmede de treinen elkander kunnen opvolgen, daardoor belangrijk verhoogd wordt. Aan den ondergrondschen spoorweg te l'arijs, den verhoogden spoorweg te (.hieago en ;ian de nieuwe spoorwegen te NewN ork wordt van een zoodunigen knoop aan de eindstations gehruik gemaakt. Nog steeds zjjn bruggen en tunnels de voornaamste kunstwerken, die in de spoorwegen voorkomen. Het bouwen van ijzeren bruggen is tegenwoordig een der voornaamste onderdeelen van het ingenieursvak en dit onderdeel dankt zijn ontstaan eerst aan hot spoorwegwezen. Wel is waar heeft de spoorweg zich in de eerste jaren van z\jn bestaan en later ook zonder do lmlp van hot ijzer, een weg over diepe dalen weten te banen, een aantal monumentale viaducten uit die eerste iaren, en andere Fig. 2u7. Steenen spoorwegbrug. De brug over den Prutli bij .Taremecze. van nog zeer jongen datum, bewijzen dit. Beroemd zijn in dit opzicht de twee boogvormige bruggen, die in 1851 in het Saksische Vogtland zijn gebouwd, do eene daarvan voert den spoorweg over liet Elsterdal by .Tockela, de andere over het (iöltzschdal bij Mylau. Natuurlijk worden ze door verscheidene ijzeren bruggen overtroffen, wat de lengte betreft, maar niet in schoonheid. Het viaduct over het (Iöltzschdal is het belangrijkste van de twee, het is 60ü M. lang en gaat in twee etages over do rivier zelf, maar over do oeverstreken in een tot vier étages, waarvan de hoogte afwisselt van 12 tot 35 M., de spanning van 10 tot 25 M. Zooals uit fig. 200 bl(jkt, schroomde men, vóór de toepassing van het ijzer voor zulke werken algemeen was geworden, niet om zeer lange en zeer liooge viaducten geheel uit hout te vervaardigen. 'Iet was vooral in de Vereenigde Staten dat men duizenden van zulke houten viaducten, zelts voor het overbruggen van de breedste stroomen heeft, toegepast, en ze zijn een der oorzakon geweest van de vele en groote spoorwegongelukkon in dit land. Honderden van die houten bruggen zijn o. a. verbrand. Uit het oogpunt van schoonheid en duurzaamheid beschouwd, staan steenen bruggen boven alle Fig. 208. Cementviaduet in den Mallaig Hailway in hel Schotsche hoogland. Zert1zerndïJen^ln ^ Z°°Wel a'S de ^beidskrachten goedkoop " ' «/er daalelltegen duur is, worden ze tegenwoordig nog in groote afme+ineen CE ? zrfrr»•«■*» 207, itjzzz \v,m- iiri ' ' P g bezlt' 1S een zeer opmerkelijk voorbeeld van dit systeem fg®n' waarln zeer w«de spanningen niet behoeven voor te komen' ismen g6H10ele bn,g UU cemen': overgegaan, zooals uit hot voor in don Malfaie !'• iiJ viaduct, waarop die figuur betrekking heeft, komt hoogland Het' heeft ' pon "T Ti T W6g over de Glensinnan in het Schotsche noogiana. Het heeft een totaio lengte van 3S0 M. en bestaat uit 21 boeon rii« .n8«ve,r 30 M. „oog z(l„ 15 sp,nnillg „ Qp « Fig. 209. Victoriabrug over do St-Laurensrivier (Kokerbrug). r/. EM ?" w «.Jo»b,„e —=■ - - ss trap van beroemdheid V h v/T ^ ^ man' d'° het e°n vak tot Gen hoogen vindt is eenit? in de I i lIatzeIfde vak een even schitterende loopbaan worden een aan UI doS Robert' lt°T Engela"d ^ ^ Vereenigde Staten hoewel ze later d nr vl Stephenson ontworpen bruggen gevonden, die, tot de gro e ZlSf* V'" °Vertroffen' in den «d van haar ontstaan .. g °°tSte b6kende bouwwerken behoorden. Van hem is het idee van een 32 Fig. 210. De brug over den Moerdijk in aanbouw. Fig. 211. I)<- brug over den Moerdijk voltooid. kokerbrug afkomstig, waaronder een brug verstaan wordt, waarvan de liggers den vorm van een koker met ijzeren wanden hebben aangenomen, welke vorm ee zeer groot weerstandsvermogen bezit. De St-Laurens-rivier werd met oen zoodan g brug, waarvan de spanningen 100 M. w(jd waren, overspannen, waartoe 25 spanningen vereischt werden. By deze bruggen gaan de treinen binnen door de kokers rails zijn op den ondersten horizontalen wand geplaatst. B{j de brug over de' zee-engte Mena., die het eiland Anglesea van Wa.es scheidt, zijn "despannfngen zeli titrtn ontstonden uit deze kokerbruggen de open vakwerkbruggen uiadroLrtT;ging' rowel om aan materiaai te sPa,-en> ^ ^ g^m locomotief de wanden der nauwe ijzeren kokers verteerden. De bruggen van um «auwe ijzeren Kokers verteerden. Do bruggen Fig. 212. Paraboolvormige brug over de Trisana. (Brug i„ den weg door den Arlbergpaa). l^rT^r ZÜ" dUS °ntStaan Uit de kokerbruggen. Een der eerste en grootste vakwerkbruggen is die over den Weichsel nabij Dirschau, welke in 1857 werd gebouwd De totale lengte van deze brug is 837 M., de afzonderlijke spanningen n h 7 °r d6n Weichsel' voor zoover die door Duitschland stroomt liggen nog drie «andere monumentale bruggen, oen bij Thorn, een bij Graudenz en tusschen d„ twee d. b,„f b« Fordon, die de J„„gste ™ Jrlo is cn „oor ™ M" de eerste P,aats onder de Duitsche bruggen inneemt. Deze lengte is m 18 Z ZT, • <,Ter<" el8e,"»k'' ™'tee„d,. m M wjd ztfn de 13 spanningen over de oevers daarentegen ieder 62 M. Deze overspanningen hebben met den ouden rechthoekige!, vorm, maar zijn paraboolvormig zooals do brughgger van fig. 212. B <^u«us ae tnn Volg®ns h0tzelfde systeem, dus ook met paraboolvormige dragers, zijn de moeste spooiwegbi uggen in ons land uitgevoerd. De meest bekende daaronder is nog steeds en 2ngnZrhhet °ier in de nabp6ld Van den Moerd«k, zie fig 21< De brL <■« 1, ,gK ^ Ult V66rtien ovei-sPanni"gen, die ieder 100 M. lang zn De brug te Kuilenburg over de Lek bezit onder al onze Nederlandsen h-, ? =s„ 5pan„.„lte I60 M De braeeen blj 5 7AZ£TZm °'er de ^hebb™ -« Het systeem dat in fig. 206 is voorgesteld en dat een balkligger wordt eo Si HSS ££E -r = n == toegepast voor hot overspannen van zeer diepe kloven, wanneer op den b ig. 213. Brug bij Epsenhofen (Baden) in den strategischen Schwarzwald spoorw i-eg. bodem daarvan zich geen belangrijk waterbed bevindt. In den staat Texas vindt men hoe, Zr hoo" °T T PeCaSriVi6r' dat 624 M' lan^ is » »' ^ midden 98 M " g ho°^el ls de brug over de Saladonvier in Spanje die 320 M. lang is. Do overspanning bestaat uit drie balkvormige dragers, die in het midden 110 M boven den waterspiegel liggen. om de spanningen, die de temperatuursveranderingen in zeer lange brugliggers temne" Veroorzake V Wanneer ze het inkrimpen of het uitzetten dat van die temperatuursverandermgen hot gevolg is niet kunnen gehoorzamen, weg te nemen i . . d°n ,aatsten tffld het zoogenaamde Cantilever-systeem toegepast dat zich onderscheidt doordat de brugliggers aan beide zijden over de steunpunten of PUlers vrij uitsteken. B0 groote bruggen zijn die uitstekende gedeeZ zooveel s ecMsm" h g6,ïlte dat °P de" r'Üler rust' dat het schünt, alsof do ligger nog die vol sin s dit ♦ °nfersteund is" 0nder de bruggen van den nieuwste,, tijd, in I dlt,fisysteem z«n gebouwd, is de meest beroemde die over de Forthgol m SchoUand (fig. 214, In deze golf, die ongeveer 1.5 K.M. breed is, £ örie PU - s gebouwd, waai op even zoovele brugdragers zijn geplaatst, die aan weers- Fig. 214. De Forthbrug. zijden der pijlers hun armen vrü uitsteken. Die dragers hebben een lengte van ongeveer 500 M., terwijl ze in het midden, dus boven de ondersteuningspunten, ongeveer 110 M. hoog zijn. De armen van twee opeenvolgende dragers bereiken elkander evenwel niet, maar daar tusschen blijft een vrije ruimte van 100 M. over. Over deze tusschenruimte is weer een gewone vak werk drager gelegd, zoodat het voornaamste gedeelte der brug uit twee zulke vakwerkbruggen, en drie dubbelarmige consoledragers bestaat. Daar de sporen op een hoogte van 50 M. boven den waterspiegel liggen, moesten de beide einden der eigenlijke brug aan gewone, op steenen pijlers rustende balkvormige bruggen sluiten, die een totale lengte van 840 M. bezitten. Do afstand der drie in het water gebouwde pijlers is van hart op hart gemeten 521 M., de geheele lengte iler brug is 2.5 K.M., zeven jaren lang werd er over deze brug gobouwd, de kosten beliepen 30 millioen gulden. De brug over den Donau bij Buda-Pesth wordt de schoonste der tot nog toe gebouwde consolebruggen genoemd, do twee in de rivier aangelegde pijlers, die zeer hoog zijn opgetrokkon on tot de best geslaagde producten van de architectuur op dit gebied worden gorekend, geven aan de brug een grootste spanwijdte van 175 M. Yoor groote spanwijdten deinsde men evenwel vroeger ook niet terug, men overwon die evenwel steeds door middel van kettingbruggen. Reeds vóór de algemeene invoering der spoorwegen, in de jaren 1819 — 1826, bouwde Telford, een der meesters van den nieuwen aanleg der wegen in Engeland, een kettingbrug over de reeds genoemdo Menaistraat, welke brug 177 M. lang is, en waarvan het dek, waarover het verkeer plaats vindt, aan kettingen hangt. Het systeem werd het eerst voor spoorwegen toegepast dooiden ingenieur Röbling, die tusschen 1850 on 1860 de beroemde hangbrug over de Niagararivier voltooide, welke 250 M. lang is. Een tweede hangbrug werd door hem in 1856 over de Ohio bij St.-Louis gebouwd, welke brug zelfs 350 M. lang is. Zijn zoon beoefende hetzelfde vak en imiHkto zjjn naam beroemd door de East-River-brug, welke New-York niet Brooklijn li nn en een tijd lang Lot de wereldwonderen werd gerekend. Deze brug, die in i voltooid werd, heeft in het midden een spanwijdte van 486 M., de totale lengte der brug bedraagt ongeveer 1.5 K.M. Eerst door de Forthbrug is dit werk overtroffen. Er is nu evenwel een hangbrug ontworpen bij New-York, die door een enkele spanning van 940 M. lang over de Hudson-rivier moet gaan. Deze brug za zich tevens onderscheiden door het groote getal sporen dat er op gelegd zal worden. Do brug zal aan vier kabels hangen, die ieder uit 17,000 tot 18,000 staal< iaden worden samengesteld, en die worden bevestigd aan torens, welke 180 M. ïoog moeten worden en ook uit ijzer worden geconstrueerd. Terwijl deze brug nog ,°.W.01 ,s> lleoft men in Amerika ook reeds plannen gemaakt voor een nieuwe -.ast-River brug daar de eerste, welke hierboven besproken werd, voor het in de laatste Fig. 216. IJzeren boogvormige brug over m uitgevoerd tol, S een wiMte vin 160 M nab» °P»«» *■> Portugal, en bezit cen .pan- M li J-..terw«l die over het dal van den Garabit, nabij St.-Flour nog twnn' f .,S- |"enige boogvormige bruggen in Duitschland zijn ook zeer bekend twee zoodanige liggen over het Noord-Oostzee-kanaal (KaiserWilhelm Lnal! dé eene b« Grünenthal, de andere bij Levensau. De top van den boog l!it 40 M brug" die"in fl^aa2SlP6efsel' ^ spanwtJdten 156 en 162 M- bedragen. Ook de Jf, m flg. 216 is voorgesteld, mag genoemd worden, welke de spoorweg bij Miingsten over de diepe kloof van de Wapper voert. De geheele lengte van debrng is 500 M. ze bestaat in haar geheel uit zeven openingen. Over de hellingen aan beide zijden liggen drie tralieliggers, welke op hooge, uit ijzer geconstrueerde pijlers rusten. De boog, welke de middenopening overspant, is van steunpunt tot steunpunt 170 M. wijd, de top ligt 107 M. boven water. Dat het bouwen van zulke bruggen met groote gevaren is verbonden, is voorzeker voor iedereen duidelijk, bij het ontwerpen van de brug wordt daarom ook direct een plan voor do wijze van opstelling gemaakt, en de brug wordt gewoonlijk zóó gebouwd, dat langs do voltooide gedeelten kranen, klinkmachines, enz. omhoog kunnen worden gebracht on daarop voldoende ondersteuning vinden. De brug bij St.-Flour is in hot midden 120 M. hoog, terwjjl op een andere plaats in Frankrijk een boogvormige brug aangelegd wordt, die 220 M. spanwijdte zal verkrijgen, terwijl de top van den boog 117 M. hoog komt te liggen. Voor minder hoog gelegen bruggen heeft men het voordeel dat het bogensysteom oplevert evenzeer benuttigd, het brugdek, waarover Fig. 217. De liynbrug nabij Bonn. liet verkeer plaats vindt, ligt dan evenwel niet boven den top van den boog, maar volgt een lager geplaatste koorde. Volgens een zoodanig systeem zijn de beroemde Rijnbruggen bij Düsseldorf on Bonn gebouwd, die tot de schoonste scheppingen van de bruggeubouw-techniek uit do laatste jaren moeten worden gerekend. Do brug bjj Düsseldorf gaat met twee bogen, dio ieder 180 M. wijd zijn, ovor de rivier, die bjj Bonn, zie fig. 217, bestaat uit één vlak-boogvormige middenopening van 195 M. on daaraan sluiten zich twee bogen, dio iodor 110 M. wjjd zijn on die den middenboog met de oevers verbinden. rwegingenieurs worden dikwijls voor liet vraagstuk gesteld, om kleinere spoorwegbruggen ol bruggen in gewone wegen in uilerst korten tijd Ie plaatsen, waarbij natuurlijk noch aan schoonheid, noch aan kosten wordt gedacht. Zoo is liet somtijds noodig een beschadigde of oin andere redenen niet ineer voldoende spoorwegbrug door een nieuwe te vervangen, zonder dat liet verkeer gestremd of in belangrijke mate gestoord wordt: wij hebben (laarvan reeds eenige voorbeelden genoemd daaronder ook van werken, iu ons land uitgevoerd, zie 1)1. I, pag. 28. Somtijds moeteen brug in een gewonen weg over een spoorweg gebracht worden, waarbij natuurlijk het verkeer evenmin gestoord mag worden. De hoogste eischen worden op dit gebied door de militaire genie gesteld, die dikwijls verlangt een door den vijand vernielde brug zoo spoedig mogelijk te herstellen. Voor al deze gevallen maalit men gebruik van de lichte traliefiggers, die, hoewel ze niet toestaan met groote spanwijdten te werken, hel belangrijke voordeel bezitten, dat men ze geheel afgewerkt op de plaats van opstelling kan aanvoeren. Hiermede is liet mogelijk geweest zeer groote spoorwegbruggen in korten lijd te vervangen. Men moet daarbij evenwel dikwijls van zeer vreemdsoortige hulpmiddelen, die met den eigenlijken bruggenbouw niets te maken * * 33 hebben, gebr.uk maken. Ioe„ b. v. te Parijs een traliebr.ig van 40 M. lengte over een «wipure van den Noorder-spoorwee moest worden gebracht, werd aan den drager 1 i' tor). wo°8' e?n schoen van XI M. lengte geklonken, met behulp waarvan men brng \rij zwevend over de te overspannen opening over rollen kon voortsclmiven. Moeten bruggen beweegbaar gemaakt worden, om do scheepvaart doorgang te vorleenen, dan vraagt het moeilijke vraagstuk om groote massa's gemakkelijk en met veiligheid te bewegen, om een oplossing. De spoorwegbrug b(j Dulutli aan het Bovonmeer is 15 M. breed, het middengedeelte, dat ten behoeve van de scheepvaart beweegbaar is, is 150 M. lang en draait om het middelpunt als steunpunt Met behulp eener electrische machine wordt het lichaam, dat 2 millioen K.G. weegt binnen twee minuten over 00° gedraaid, zoodat twoo openingen, ieder 70 M wijd' voor de scheepvaart beschikbaar zijn. Dat in ons land zeer groote beweegbare >iuggen gevonden worden, volgt uit den natuurlijken toestand. Zeer bekend zijn de twee draaibruggen over het Noordzeekanaal, en die over de Koningshaven te Fig. 218 Draaibrug voor gewoon verkeer over het Noor.lOostzeekanaal bij Rcndsburg gebouw.! b'i/Jl " ii8 het eerst sprake was, toen men het spoorwegnet van Frankrijk met dat van Italië wilde verbinden. Men ontdekte daarbij dat do to overwinnen moeilijkheden met het aangroeien der lengte van den tunnel hand over hand toenemen, in het bijzonder ook door de verhooging in temperatuur van het gesteente, naarmate men dieper komt. Om dezo bezwaren het hoofd te kunnen bieden, moest men nieuwe middelen bedenken. Men moest by het voortgaan do richting die gevolgd werd, kunnen controloeren, zoowel in horizontalen als in verticalen zin, de liooge temperatuur dor ruimten waarin gewerkt werd, werd verlaagd door ventilatoren die versche lucht inblazen en de bedorven lucht wegzuigen, het indringende water moest door pompen verwijderd worden. Aan den Mont-Conis tunnel, dio 12£ K.M. lang is, werd 11 jaren gewerkt, de Arlbergtunnel, waaraan men 10 jaren later begon, en die 11] K.M. lang was, was reeds in 4 jaren gereed, over den St.-Gothard-tunnel daarentegen, die 15 K.M. lang is, werd weder 10 jaar gowerkt. Ofschoon de boormachines, die door electromotoren gedreven worden, hot snelst werken, geeft men toch steeds aan het drijven door hydraulische motoren de voorkeur, daar het water, na door don motor gegaan te z(jn, tot hot besproeien van de tunnelwanden en dus tot het afkoelen van deze, dient. De groote tunnels, dio door den Mont Cenis en door den St.-Gothard, werden door middel van samengeperste lucht geboord. In tunnels dio hoog gelegen zijn, en die daarom vlakke tunnels worden genoemd en die door de aardlagen niet zoo hoog bedekt worden, is de temperatuur veel lager, men kan daarom bij het boren daarvan van andere hulpmiddelen gebruik maken, waarmede het werk veel sneller vooruitgaat. Hierbij kan ovenwol het grondwater een nieuwe moeilijkheid opleveren. De grootste tunnel, waaraan de spoorwegingenieurs zich gewaagd hebben, is du Simplontunnel, die den trein uil liet kanton Wallis in liet diepe dal van de Diveria moet leiden. Dd is hetzelfde dal, waarin ook de weg, door Napoleon over den Siniploii gelegd, aan de zijde van Italië uitkomt. De tunnel wordt 1!l.7 K.M. lang, en in liet midden ligt de bergmassa ilHK» Al. hooe boven liet gewelf'van den tunnel, zoodat hier een Hoogst belangrijke temperatiiursverhooging te verwachten is. Om onder die omstandigheden toch nog snel te vorderen, heeft de ingenieur Brandt, die met het bestuur over de werkzaamheden aan den Simplontiinnel is belast, een geheel nieuwe methode lnj net boren in toepassing gebracht. De hoofdtmuiel wordt voor enkel spoor inire®yenwijdig daarmede wordt op 17 M. afstand een kleine galerij gehoord, die op afstanden van 200 M met den lioofdtunnel wordt verbonden, en die aanvankelijk slechts dient als middel tot lucbtververscbing voor de eerste, maar die later als het verkeer toeneemt, voor het tweede spoor zal ingericht worden. Aan de zijde van ,;Wi.'serland vorderde men m de eerste 7 maanden per dag 5.5 M. aan de zijde van Italië, waar in zeer harde gneis moet geboord worden, slechts 4 M. Zal de tunnel in den aangenomen tijd van jaar gereed komen, dan moet men nog sneller vooruitgaan. Men heelt daarom aan beide ingangen van den tunnel hydrauliseh-electrische installaties gebouwd voor het drijven der machines, men rekent, als die gereed zijn, per dag in het geheel 12 M. vooruit te zullen gaan. De boormachines zullen, zooals vroeger, door waterdruk gedreven worden, door den electrisehen stroom evenwel zul Met uitgebroken matermui verwijderd worden. Men zal dun in een vierendeclsjaar een moeien vorderen, hetgeen noodig is om de linoge lioete, die op het overschrijden van den leveringstermijn is gesteld, te ontgaan. De kosten per K.M. lengte zijn <•■> • > milliocn lrancs hegroot, aan den Mont-Cenistunnel bedroegen die li inillioen, en de benoodigile bouwtijd voor die lengte bedroeg daar één junr. liet is gemakkelijk Ie begrijpen, dat men van den vooruitgang der eleetroteelmiek in de laatste jaren hij den boinv van den Simplon-tunnel een ruim gebruik maakt. Aan de Rhóne hij den uitgang ui Zwitserland en aan de Diveria bij dien aan de zijde van Italië zijn daarom / .ons gebouwd, die door de genoemde stroomen gevoed worden. De opge. stroom dient vooreerst om de groote ventilatoren te drijven, die per seciuide M ■ lucht in de nevengalerij brengen, door middel waarvan de'arbeidsruiinten geven- Fig. 220. De Siiuplontunuel: Brug over de Diveria en ingang tot de nevengalerij I>ij Isella. tileerd en afgekoeld worden. Vervolgens moeten per dag ongeveer 1,:{00.000 K.C. of 1.10 wagonladingen losgebroken gesteente verwijderd worden, over een alstand van ongeveer •> K.M. maar welke afstand aangroeit, naarmate men vordert en die ten ? 1.1 Vi"' 'i11 z"' lu,lragen- .Vo°'- 'lit werk wordt natuurlijk de eleetrieiteil als trekkracht gebezigd. Dat de electrisehe stroom onmisbaar is voor het opwekken der Oiitploltiiigen, voor hel geven van seinen, voor de verlichting van de reeds afgewerkte gedeelten, behoeft misschien niet eens te worden aangevoerd, liij dit werk heeft men bovendien een geheel nieuw toestel in toepassing gebracht, waardoor de voortgang m belangrijke mate bevorderd wordt. Het bestaat uit een lange persbuis, die dicht aan den rotswand wordt gebracht. Op hetzelfde oogenhlik, ontploffing j'taats vindt, wordt een watermassa van eenige M . Ier een zeer hooge drukking tegen den wand geslingerd. Deze watermassa wordt voortbewogen door samengeperste lucht van 100 atmosferen drukking, ze spoelt de losgesprongen steenblokken terug van de plaats, waar gewerkt wordt, maar koelt tegelijkertijd de lucht af en steil ,ui, b,,?™j:tór%znró,iM.: de tramwegen, die op vindu.-te . *£ J™„ TTuT' ,"'J°"k /ware rail of staaf. die l i„; "Y. . • " . . .' »'B«voeru jloor een ïei puimen die niet kan aanraken en waarlangs een schoen aan een staaf verbonden, glijdt. Over de ondergrondsche tramlijnen te Parijs en over de doelmatige inrichting der eindstations daar, is hierboven reeds het 1100dige gezegd. Ook te Herlijn worden de straten te klein voor het aangroeiende verkeer; men heeft daarom een eleetrisehe tramlijn gebouwd, die wel is waar voor liet grootste deel harer lengte over een in «le lucht gebouwden spoorweg gaat, maar ook voor een groot gedeelte van tunnels, die onder sommige straten zijn getrokken, gebruik maakt. Deze eleetrisehe spoorweg is niet de eerste poging, de straten van «leze stad te ontlasten, reeds een aantal jaren geleden is om «ie stad heen een gewone spoorweg, de zoogenaamde „Studtbalin gebouwd, die zich ook in de lucht verheft, maar op massieve gemetselde viaducten, welke in de straten voor de eleetrisehe tram niet toegepast konden worden. De verhoogde eleetrisehe spoorweg rust op ijzeren viaducten, die schijnbaar zeer luchtig geconstrueerd zijn en in het midden van de zeer breede, voor dit doel gesc liikt zijn geplaatst. De stations iig. 2l'<. Plaatsing van de batterij in een accumulatoren-wagen. ziin ev#»npf»ns 7Pnr li,.l.i ... ::— i zijn geplaatst. De stations uitgevonden, is L ander middelVn!^^^ u'nr'l'n 7", (3°01' "le.chanissl,.e beweegkracht voortbewogen voertuig in en wtg worden gelegd, te overwinnen. Dit systeem is op tamelijk groote schaal in 'et dal van de W upper tusschen de steden Elherfeld en Bannen toegepasl; de aanleij is door de firma Schuckert te Neurenberg ondernomen. Wij herkennen hieraan noch hanfftgepi J"'r" een eigenlijk viaduct. Aan een aantal ijzeren jukken, zie lig. ±28, i'iiMs hevP«»®H°" g K'','""-I,,"('l"r,|e. drager, waaraan op de meest geschikte plaats «.en het onderXl v' "a?rover z"'h d«? wielen van den wagen bewegen. Hetgeen gewoonlijk liet onderste \an den wagen uitmaakt, zit er nu bovenop, nl. de assen met wielen en daartusschen bevinden zich ook de motoren. Op de meest geschikte plaats is de rail, waardoor de stroom wordt toegevoerd, aangebracht, vanwaar de stroom, evenals Fig. 228. Electrische zweef baan te Elberfelil. aan eiken electrischen wagen, den motor wordl toegevoerd. De wagens, die cd deze over6rails*Hewegen?" Kebouw'1 /ijn' ,lan dle welke zidangrUk hellen en waar ze als de voorloopers van de electrische tram moeten worden beschouwd Terwijl in die steden steeds zware stoommachines voor het bewegen van den kabel werden gebruikt, paste men bij de bergspoorwegen reeds spoedig voor dit doel electromotoren toe, daar in die omgeving meestal flinke aterkrachten voor het opwekken van den electrischen stroom beschikbaar waren en dezelfde omstandigheid heeft geleid tot liet gebruiken van den motorwagen op de tandradbanen. By de nieuwste bergspoorwegen heeft men het weer voordeeiiger geacht, zeer steile hellingen te vermijden en daarvoor in de plaats liever te nemen gewone tandstangen of zelfs van de adhesie eenvoudig gebruik te maken. Dit heeft men toegepast by den spoorweg op den Wengernalp, bij den electrischen spoorweg van Zermatt naar den Gornergrat en ook by den spoorweg naar den top van de •Tungfrau, die nog in aanbouw is en die zelfs van verscheidene tunnels gebruik maakt. Plannen voor spoorwegen op den Mout Blanc en op den Mont Rosa zijn ook reeds ontworpen. Ten slotte noemen wjj als de nieuwste middelen om het verkeer in de steden te vergemakkelijken do electrische omnibussen, die eigenlijk als electrische automo- Fig. 231. Eerste electrische tandradbaan op dun Mont-Sal, ve bij Gerieve (Etrembières-Treiie Arbres). De electrische stroom wordt toegevoerd door een verhoogde zijrail bielen, maar van groote afmetingen, zijn te beschouwen en <' eeuw werd het ijzer bij den bouw der schepen reeds op een tamelijk groote schaal gebruikt en in 1/87 moet er zelfs in Engeland reeds oen schip geheel in ijzer gebouwd zijn, dat evenwel geen zeeschip, maar slechts een binnenvaartuig was van -1 M. lang en 2,5 M. breed. Dat nieuwigheden slechts langzaam doordringen, wordt wol dooi het gobruik van ijzer en hout voor don scheepsbouw bewezen, in het midden der Ut ontwikkeld, «Int menigeen tot de meening wordt gebracht. «Int er geen zeilvaart meer bestaat. Wij hebben bij de lielinn,leling van de geschiedenis der stoommachine reeds den naam van Papin genoemd, die het eerst eenig idee bad omtrent een stoommachine, zooals wij die nu kennen. Van hem wordt verhaald, dat ■IrM r" s,oorama,,hl"e. '» ff" S' h'l. plaatste, om door haar krarld het vaartuig voort te bewegen, mnnr dat dit te Milinfen n d. Weser door schippers vernield werd l»e tZttn f' YMaï <-L,t 1,p>7" Vl,n (l(' s'00,"vaait naar liet jaar 1700 zou eeii \v?>rlce!iiL ! "f6-'1' " ' ' '*?ƒ'I* '"arkiea Jonllroy op den Doubs 12 M «I ifm » s,Ioom,,°o1 1,1 de v«nrV ,lle M' llln8 was, en wier scl.epra,leren van hnr 'n l- h l TrT.sn1^hp"1 vl"! KM- l'"r deelden. De toestand, ] . *"!' !'(' ;ln1t tijdstip de stoommachine bevond, maakt bet mogelijk dat dit verban! waarheid behelst, „mar dan is het ook zeker dal die eerste proefneming op de lIl1lI hr- °'ïVT 'T' VeD h""H K"""»'en,1. De werkelijke uitvinder ,iet st°°niscliip is de Amerikaan Robert Inltnn: liet eerste was door hem „Clermont" genoemd en begon in 1807 een regelmatige vaart tussehen New-York en Albany ,1e cylinders voor' ,1e stoommachine waren door Fnltnn in Engeland besteld. Vijf jaar hiter voer °P de Clyde tussehen Clasgow en Greenock de „Cornet" en in 18-20 werden in Engeland reeds -i.» stoomschepen gevonden. De snelle vermeenlering van «lil L'etal bewees dat men het mei,we vervoermiddel on waard,, wist te schatten en /eér £' schhnluk is door de ontwikkeling daarvan het tot stand komen der spoorwegen b<- toen 'de V " ^T" ?" i1"0"*»' Ü1- »'«»"•« l'nie vond men reeds58stoom!,ootÜn, toen de eerste in Engeland van stapel liep, In ons land begon de rivierstoomvaart zich eerst na ongeveer 1820 te ontwikkelen, toen men ook in Dnitschland de eerste stoombooten op den Rijn zag verschijnen, wier machines te Rotterdam waren gebouwd. e behoeven niet te meenen, dat de eersto stoombooten onbeholpen vaartuigen waren, integendeel de schepraderen, waardoor die schepen werden voortbewogen, gaven in kalm water zeer goede resultaten, te meer daar die schepraderen zeer spoedig verbeterd werden. De „Clermont" liep reeds zes knoopen of ruim 11 K.M. per uur, in 1820 was de snelheid der Amerikaansche rivierstoombooten reeds 10 m\jlen of 18.5 K.M. en na 1830, toen die schepen reeds volgens do toenmalige maatstaf zeer groot waren geworden, ze waren tot een lengte van 60 a 70 M. aangegroeid, was hun snelheid reeds 17 tot 17.5 mijl, ieder van 1850 M., welke vaart de zeeschepen eerst na 1870 bereikten. Toen de uitbreiding van het Amerikaansche spoorwegnet werd ter hand genomen, verminderde die stoombootvaart op de rivieren een tijdlang. Deze belangrijke snelheid bereikte men door kolossaio schepraderen te gebruiken en vrij algemeen werd op die schepen reeds kunstmatige r - ■ : S—_1 Fig. 232. De karveel „Santa Maria", waarop Columbns de eerste ontdekkingsreis naar Amerika ondernam. trekking toegepast om daardoor in een kleine ruimte een groot vermogen te ontwikkolen. Door zeer hoogo schoorsteenen werd de trokking nog meer versterkt. Het was slechts natuurlijk dat men er spoedig aan dacht, de behaalde resultaten ook toe te passen op de zeevaart. Reeds in 1816 kwam te Rotterdam een stoomboot uit Londen aan. In 1818 liep te New-York de driemaster „Savannah" van stapel, die van hulpstoomvermogen was voorzien en bestemd was om reizen over den Atlantischen Oceaan te doen. Op den overtocht van dit schip naar Liverpool, welke reis 26 dagen duurde, werd de stoommachine 18 dagen lang gebruikt. Het is gemakkelijk te begrijpen dat andere handelsschepen het voorbeeld volgden en ten slotte werd in 1840 de „Cunard"-lijn opgericht, die de eerste geregelde transatlantische stoomvaart tot stand bracht. Als voortstuwer werd op de eerste schepen van die maatschappij nog uitsluitend het schepwiel toegepast. De scheepsschroef was wel is waar reeds uitgevonden, maar vond nog geen algemeen vertrouwen. De eerste schepen van die maatschappij: „Brittannia", „Columbia" en andere, behoorden tot do res^ltaten°niet 7 .V00rtbl"engselen van den toenmaligen scheepsbouw. Toch waren nL zoo betroZh f alS men di° verwacht had' het scheprad bleek in volle zee een belaneriik h V"?6" ^ °P d° rivieren' 0ok was de groote kolenvoorraad de schoeDen tn ri ' ï* ^ Tin d° reikten' door de ™ kolenlading, z«w ndTas 1 ? m Gt ,Water' aan h6t ein"e tastte» ze »iet diep genoeg. B« EL kon i?êvon hr <■ Wld gt>h0el bUit6n Water' Wat tot "reken van de as aan die nog vin hnnt' 8 °rmweer braken de schoepen gemakkelijk af. Do schepen, hun verband Brak War6n vervaardl»d, raakten door het werken der machine uit gevaar voor kentsren 7 *7°° ^ °*ü WleI ln het water viel, dan bestond er te beschouwen \k ' t°0 , 'n°n °F t0G d® schoePsschroef met een ander oog noemd die echter dn • ^ d,t W°rktUig WOrdt de Oostenrijker Rössel geechter door zUn regeenng in den persoon van Von Metternich werd F]g. 2.Ö. Fulton's eerste stoomschip „Clermont" voortgezet'^In flZf neminf11 werden in 1836 door den Engelschman Smitli schip dat door don y h T •' 061St° schroefstoomb°oton voorgesteld: het is een P dat dooi den Zweedschen ingenieur Ericsson, die Smith in zijn proefnemingen rT;riT°T; T *,ochl ovsr"" ^ ' oven 10t scheprad voor zeeschepen voldingend bewezen Do eerste scheepsbouwer 'b i6 S,'hr°efb°0t Was ,le ' door don beroemden e ^geheel vV°°r de Cunardl«n werd geconstrueerd, het was bovendien oen geheel «zeren schip en mat 3000 tonnen. Dat ook dit schip niet aan de verwachtingen beantwoordde, want de snelheid die er mede bereikt werd was niet geschre ven'' a a n° ™°0tZ di° °ee ">• « tot 9 mijlen, ^rdt toe- geschre\ en aan do te geringe kracht der machine. Het schip besteedde 15 dagen dat men'cm dT 7 f? ^ N°W'York' welk resultaat bewast keliik In fe n ° ; ;ve' was vooruitgegaan. Dat men met de schroef oorspron.Ik geen Bioote snelheid bereikte, was toe te schrijven aan de groote veranderingen, die in do toenmaals gebruikelijke stoommachines moesten worden gebracht, om ze geschikt te maken voor het drijven van een schroef, de snelheid moest nl. vergroot worden en de geheelo bouw moest veranderen, omdat de as der schroef laag in het schip ligt en die van de wielen hoog. In 1852 bouwde do beroemde Fransche scheepsbouwmeester Dupuy do Lome een schroefstoomschip dat 14 mijlen per uur liep. Ongeveer terzelfder tijd werd door den genialen Brunei het beroemde maar tevens ongelukkige schip „Great Eastern" op stapel gezet, dat acht jaren onder handen was en dat twaalf millioenen gulden heeft gekost, en dat, hoe ongelukkig het schip ook was voor byna iedereen, die op de een of andero wijzo daarmede in aanraking kwam, toch, als voortbrengsel der techniek beschouwd, volkomen geslaagd moet worden genoemd. Het eigen gewicht van het schip was 8750 ton en om die massa uit hout en ijzer samengesteld bestand te maken tegen de werking Fig. 234. Schroefstoomboot „Robert Stockton." der kolossale machines, was toenmaals een veel moeilijker taak dan tegenwoordig. Het gewicht van de machines en ketels gezamenlijk bedroog nog eens 2000 ton en alles te zamen vormde een geheel van zoodanige afmetingen en gewichten als tegenwoordig na ongeveer vijftig jaar, door de grootste reuzenschepen nog niet bereikt is. De leerschool, welke lirunel had doorloopen, had hem bekwaam gemaakt een tnak als deze op zich te nemen : bij was nl. een der medewerkers geweest van Robert Stephenson, den genialen ontwerper van bruggen en daardoor beheerschte hij het constrneeren in ijzer geheel en al. De tnnnelhriig van Stephenson over de Menaistraat was voorzien van een dubbelen bodem met zeer doelmatig aangebrachte diagonaalverstijvingen en liet hierin neergelegde beginsel werd door de I wineesters der ijzeren schepen overgenomen. In het bijzonder was dit liet geval bij den bouw van de „Great Eastern", die haar sterkte verkreeg door een volkomen stelsel van dubbele wanden en dubbele bodems, die door dwarsplaten tegen elkander verstijfd werden. Het schip was 207 M. ilung en had bij volle lading < waterverplaatsing van 27t \an 1Kj8 dateeren de proefnemingen daarmede en eerst toen werd het naar* fsV w° Va' 7' ?. gL'! ï""'7- >to""' uftl' 'eggen. Voor den overtocht van Engeland naai New-York verbruikte de C.reat Easterir' 3C00 ton kolen. Deze hoeveelheid is niet zooveel belangrijker dan die welke een moderne mailstoomboot, de „Deutschland" r .: ^V7ri,;0'ïll¥, hr4t' we.,k! °"geveer ton bedraagt, maar Brunels schip as altijd slecht- halt of nog minder beladen en vervoerde geen passagiers zooals ,1,. tegenwoordige stoombooten. Na een slechts kort volgehouden \aaK op NeTvork t schip 10 jaar lang gebezigd als teiegraafkabelschip, dus om telegraafkabels Fig. 21)5. Doorsnede door de machinekamer van de „Great Eastern." Uit „The Engine te leggen, welke periode in zijn bestaan zeker de schitteren,lste is geweest. In |8f dus dertij, jaai nadat het was afgeloopen en nadat het nog een tijdlang dienst li.' "Ü".' L' ""«AS lKs'.l, ad lil Werd dus het doel dat de ondernemers zich met het bouwen van dit schip voorstelden, ook niet bereikt, toch zijn de daarmede opgedane ondervindingen van hot allergrootste belang voor den scheepsbouw geweest. Door dien bouw werd aangetoond, dat het mogeiyk is, ijzeren schepen van bijna onbeperkte afmetingen zóó samen te stellen, dat ze volkomen zeewaardig zijn en spoedig werden de lessen hierdoor geleerd, in practflk gebracht. Dit was evenwel eerst mogelijk, toen do machines zoover verbeterd waren dat in een betrekkelijk kleine ruimte veel meer vermogen dan vroeger in een veel grootere kon worden ontwikkeld, welk vraagstuk was opgelost door de toepassing van hoogere stoomspanning en van een veol grootere zuigersnelheid dan men vroeger voor bestaanbaar achtte. Een tweede eisch was vermindering van het steenkolen verbruik. Zoolang dat zoo hoog bleef als het was bij de machines die vóór 1870 waren gebouwd, was er niet aan te denken stoomschepen, die uitsluitend op de kracht van het stoomwerktuig waren aangewezen, voor verre zeereizen te bezigen, bleef het zeilschip op dat gebied heerscheres. Slechts werden die zeilschepen somtijds met hulpstoomvermogen voorzien, dat zjjn diensten moest bewijzen bij windstilte of tegenwind, zooals met de laatste represen- tanten van onze zeil vloot, die het verkeer tusschen het moederland en Indië onderhielden, het geval was. Bij elke uitvinding, waardoor het steenkoolverbruik verminderde, zien wij dan ook het traject, dat door de stoomschepen wordt doorloopen, zich uitbreiden. De eerste groote stoot werd aan die uitbreiding gegeven door de algemeene toepassing der compoundmachine, die pas mogelijk was, toen de oppervlakcondensor was uitgevonden en de tweede door de uitvinding van de triplecompoundmachine. Het resultaat van die verbeteringen ziet men duidelijk in deze vergelijking: de machines van de „Great Eastern" verbruikten 2 K.G. steenkool per uur en per Fig. iïtj. Bovenste bordes in br0ed was en b"na 7 M' diePgang had. Zij mat 6000 tonnen en had, evenals de „France" vijf masten, een dubbele huid voor water- ballast, on bovendien nog een hulpstoommachine, om liet schip door middel van een schroef, die uit het water gelicht kon worden, in tijden van windstilte voort te bewegen. By de nieuwste groote zeilschepen heeft men die hulpstoommachine weer, zooals hierboven reeds werd opgemerkt, weggelaten. „Mario Rickmers" verdween op haar eerste reis naar Indië, en toen bleef do „France" een tijdlang het grootste zeilschip der wereld. Dezen roem hoeft zij nu moeten afstaan aan do „1'otosi" van de Hamburgsche firma Laisz, die ook reeds door de „Placilla", eigenares was van een der grootste zeilschepen. Dit laatstgenoemde schip is een viermaster van 4:>00 ton laadvermogen, de „Potosi" daarentegen is 120 M. lang, 16 M. breed, 10 M. diop en laadt 6150 ton. Deze groote zeilschepen hebben dikwijls dagen lang bij gunstigen wind een snelheid van 10 tot 10^ mijl behouden, wat aan vrachtstoombooten niet eens onder alle omstandigheden mogelijk is. Hot Nederlandsche zeilschip „Europa" heeft de reis van New-York naar Sydney eonige malen in korter tfid afgelegd dan geiyktjjdig vertrokken vrachtstoombooten. De eigenlijke snölvaarten met stoomschepen begonnen omstreeks hot jaar 1884. De Engelsche firma Armstrong had reeds een jaar vroeger de „Esmeralda", een oorlogsschip, te water gelaten dat het tot de toenmaals nog onbereikte snelheid van mijlen op zee bracht, op de Amerikaansche rivieren was die veel vroeger reeds bereikt. In dat jaar volbracht de Engelscho stoomboot „Oregon" de reis tusschen Engeland en de Vereenigde Staten in zes dagen en elf uren, door de onvermoeide onafgebroken inspanning van tien jaren is dit record slechts met 24 uren verbeterd kunnen worden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de snelheid, die bij de proeftochten wordt bereikt, later in het eigenlijke bedrijf niet kan worden volgehouden, hoewel, als de machine ingeloopen is, waarvoor dikwijls een jaar of langer noodig is, de resultaten zich weer verbeteren, zóó zelfs, dat somtijds een grootere snelheid dan op de proeftochten wordt bereikt. In 1887 begonnen de Duitsche reederijen met de Engelscho te concurreeren in snelheid en afmetingen der poststoombooten, in dat jaar gold de „Lahn" van de Noordduitsche Lloyd met haar snelheid van 18 mijlen als het snelste schip op den Atlantischen Oceaan. Engeland bouwde daarop de „Majestic" en de „Teutonic", die met hun 17000 paardekrachten ruim 19 mijlen vaart konden maken, terwijl de iets kortere „City of Paris" en „City of New-York", maar wier machines nog wat sterker waren, hetzelfde resultaat bereikten. Do Duitsche schepen „Havel" en „Spree", die in 1891 gereed kwamen, brachten het niet verder dan tot 18.5 mijlen. De bovengenoemde schepen behoorden aan de te Fig. 239. Zeilschip „Potosi". Bremen gevestigde Noordduitsche Lloyd. Nu begon de Hamburg-Amorika-Ujn aan den wedloop deel te nemen, waartoe zij zich achtereen volgons drie kolossale booten aanschafte: „Fürst Bismarck", „Columbia" en „Normannia", die in den beginne wel niet de snelheid dor bovengenoemde Engelsche schepen konden behalen, maar zich langzamerhand zoo verbeterden, dat zij in 1892 als de snelste schepen op dit traject bekend stonden. Op enkele reizen hebben zjj weieens een snelheid van 21 mijlen kunnen behouden, maar dit werd op den duur noch voor schip en machines, noch mot hot oog op het economische van het bedrijf, voor wenschelijk geacht. Hierna zien wij weer twee Engelsche schepen verschijnen: de „Cimpania" en do „Lucania", die in 1896 en 1897 gereed kwamen en de gemiddelde snelheid voor de geheele reis tot bijna 20£ mjjl per uur wisten op te voeren, maar, om dat resultaat te bereiken, ook 24000 paardekrachten moesten ontwikkelen en een daarmede evenredige hoeveelheid brandstof verbruiken. Men zoude zeggen dat do snelheid nog hooger op te voeren niet mogelijk was, als men ten minste niet van het behalen van voordeel geheel wilde afzien. Toch leerde de uitkomst iets anders. 2 <*}' to K o o 09 X O O 5 c* O O • f 11 ^ 2 Cfi' ro 3 8 $ ?T ~ 3 M 5" O 3 3 c- g 5 - CR £ ^ rr ^ ^ 3. 3 7T (t f3 fê 3 "3. 00 I? S § CT3 o 'si ^ c 5S 99 ÜJ" O r* o »■* a omwentelingen per minuut. Als wij Iner de prachtige inrichting van het geheel, van de salons, de hutten, enz., zouden gaan beschrijven, dan zouden wij slechts herhalen, wat men in de laatste tien jaren in allerlei couranten en tijdschriften heeft kunnen lezen, wij kunnen daarvan alleen dit zeggen, dat geen hotel in dat opzicht met die booten kan wedijveren, dat men zulke pracht slechts in de aanzienlijkste paleizen terugvindt. Het is natuurlijk dat. als de machines zooveel duizenden paardekrachten moeten ontwikkelen, liet steenkolenverbruik daarmede in evenredigheid is en dus op dit schip tot op 500 tonnen per etmaal opklimt, zoodat voor de overtocht van Breinen naar New-York meer dan 3000 tonnen steenkool worden verbrand. Daar het personeel aan stokers en machinisten natuurlijk zeer talrijk is, het telt nl. meer dan 200 man, begrijpt men. hoe hoog de onkosten moeten stijgen. Terwijl om deze reden sommigen beweren dat het onmogelijk is, dat zulke schenen eeniVe rente on bet kanitnnl dat er in ic ..>• .lol de „Kaïser Wilhehn der Grosze" bijv. 6,600,000 gulden bedraagt. kunnen opbrengen, wordt van andere zijden verzekerd dat dat kapitaal zelfs 10 "/0 rente opbrengt. Men zou geneigd zijn de waarheid van dit laatste aaii te nemen door de omstandigheid dat de Hanihurg-Amerikaliju een nog groeitere stoomboot heeft gebouwd. de „I leutschland",terwijl de IJoyd reeds weer een schip in de vaart heeft gebracht: .. K ronprinz Wilhelm", dat nog 1,200.000 gulden meer heeft gekost dan de „Kaiser Wilhelm der (irosze."()ok de voornaamste Engelsche lijn, die zich niet het vervoernaar Amerika bezig houdt; de „White Star Line" heeft zich een reuzenboot aangeschaft de „Oceanic" die nog grooter is dan de „Deutschland", maar niet bestemd is om zoo snel te varen, waardoor natuurlijk het steenkoolverbruik, dat o. a. bij de ..Deutschland" ">70 ton per etmaal bedraagt, ook minder is. Terwijl de „Deutschland" met een gemiddelde snelheid van 22'/: mijl over de geheele reis gerekend, loopt, bedroeg die hij de „Kronprinz Wilhelm" op de eerste terugreis zelfs 23 mijlen. De Nederlandsch-Amerikaanscho stoomvaartmaatschappij, tegenwoordig bekend als de Holland-Amerika-iyn, heeft zich niet toegelegd op het bouwen van zulke snelvarende stoomschepen, maar zich tevreden gesteld met het aanschaffen van materiaal, dat in deugdelijkheid, in het aan de passagiers geboden comfort, door dat van de mededingers niet wordt overtroffen. Nadat de dubbel-schroefstoomschepen „Rotterdam" en „Statendam" in de vaart waren gebracht, waarvan het eerste 8000 ton en het laatste 10000 ton draagvermogen bezaten, zijn aan de vloot achtereenvolgens toegevoegd „Rijndam", Potsdam" en „Noordam". Deze schepen hebben een lengte van 172 M., ze zijn 19 M. breed en 14 M. diep on kunnen 12500 ton laden. De twee machines ontwikkelen te zamen een vermogen van 8000 paardekrachten, waardoor aan de schepen een snelheid van 1G mjjl wordt gegeven en de reis van Rotterdam naar New-York, waarop Boulogne-sur-Mer wordt aangedaan, in tien dagen wordt afgelegd. Het geringere vermogen der machines is oorzaak, dat mot zes ketels, die 36 vuren bezitten, kan worden volstaan, en dat het kolonverbruik belangrijk minder is dan dat der snelvarende Duitsche booten, nl. 140 tot 150 ton per etmaal, zoodat een veel gimstigor verhouding ontstaat tussehen laadvermogen en water- 1 ^es-cylinder-quadriiple-eoiïipoundmaohine van 1G.)00 paardekrachten voor liet stoomschip „Deutschland". k .c.p.cwuaing, aan de snelvarende schepen het geval is. Uit de onderstaande tabel is te zien dat de afmetingen van de „Great Eastern" nog steeds niet z\jn bereikt. „Kaiser „Noordam". Wilhelm der -De"tscli- „Oceanic". -Great Grosze". land". Eastern". jfngte 172 M. 189.5 M. 202 M. 207 M. 207 M. Breedte 19 M. 20 M. 20.4 M. 22 M. 25 M. Laadvermogen. . . . 12500 ton. 13700 ton. 14500 ton. 17000 ton. 22000 ton. Vermogen der machines 8000 P.K. 30000P.K. 33000 P.K. 25000 P.K 7650 P.K. Snelheld 16 mul. 22 mijl. 22.4 mijl. 20 mijl. 13 mijl. Op sommige schepen, voornamelijk op oorlogsschepen, is men in den laatsten tijd begonnen het drie-schroeven-systeem too te passen, om de kracht over nog kleinere Fig. 243. Salon in het stoomschip „Kaiser Wilhelm der Grosze". eenheden te kunnen verdoelen. De oorlogsschepen kan men daardoor met één, met twee of met drie machines doen werken, al naar de snelheid, die men aan het schip verlangt te geven. Of op deze wijze werkelijk economisch wordt gewerkt, wordt door sommigen betwijfeld, de ondervinding heeft nog geen antwoord op deze vraag kunnen geven. Voor de vrachtvaart tusschen Europa en Amerika wordt zoowel door de Duitsche lijnen als door de Holland-Amerika-lyn van kolossale, bepaaldelijk voor dit doel « • 37 gebouwde vrachtstoombooten gebruik gemaakt. De Hamburg-Amerika-lijn gaf het voorbeeld door het bouwen van de „Pretoria", en de „Pennsylvania", de HollandAmerika-iyn volgde het met de „Amsteldyk", „Soestdyk", en „Sloterdyk". De laatstgenoemde schepen zijn 126 M. lang, 15.7 M. breed en 12.5 M. diep en hebben een laadvermogen van 8500 tonnen. Daar men zich b\j die schepen met een veel geringere snelheid dan b(j de mailstoombooten tevredenstelt, nl. met ongeveer 13.5 mijl, is het vermogen der machines in evenredigheid veel geringer, 2500 tot 3000 paardekrachten en het steenkolenverbruik evenzeer. Om snel te kunnen lossen en laden is ieder schip voorzien van 12 stoomlieren en van 16 laadboomen. Ze bezitten bovendien een dubbelen bodem voor het innemen van waterballast. Een oorlogsschip moet aan zeer bijzondere eischen voldoen, een paar malen waren wij reeds in de gelegenheid daarop te wijzen. Men verlangt van de zoogenaamde kruisers een vaartsnelheid, die niet geringer is dan die der groote schepen van de handelsmarine, en elke marine is daarom ook in het bezit van eenige schepen, die 20 tot 23 mijlen per uur kunnen loopen, zoodat de machines van de rrrnritr» Vrnisprs nnk 20000- 30000 paardekrachten moe¬ ten kunnen ontwikkelen, en die van kleinere, zooals van onze zes Nederlandsche kruisers, 10000 paardekrachten. Terwijl men evenwel van de mailstoombooten verlangt dat sieeas met de grootste snelheid wordt gevaren en dus verscheidene dagen achtereen, is men by de oorlogsschepen tevreden als die grootste snelheid slechts een korte poos, bijv. acht uren lang, kan worden volgehouden. De kolenvoorraad, welke een oorlogsschip kan innemen, is veel geringer dan die, waarop men bij een handelsschip rekent, machines en ketels worden tot de kleinst mogelijke afmetingen teruggebracht, om ruimte en gewicht te winnen voor bewapening en pantsering en hieruit volgt, dat het ontwikkelen van de grootste snelheid en van het daarmede overeenstemmende hoogste vermogen, slechts als een kunststuk moet worden beschouwd, waarbij alle deelen overbelast zijn, een toestand, die nooit zeer lang bestendigd mag worden. Om het gewicht der kotels met hun waterinhoud zooveol mogelijk te verminderen, is men sedert eenigo jaren begonnen de oude cylindrische ketels, op de oorlogsschepen ten minste, te vervangen door waterpijpketels. De strijd der meeningen, of dit al of niet als een gewonschte verbetering moot worden beschouw d, is nog niet geëindigd. Deze ketels kunnen voor een gegeven vermogen der machines belangrijk lichter dan de oude wezen, maar daartegenover blijken zo met groote nadeelen te zijn behept, welke eerst door eon uitgebreide toepassing aan het licht konden komen. Hot is een zeer belangrijke daadzaak dat de handelsschepen nog steeds van cylindrische ketels worden voorzien, dus dat men b{j de handelsmarine geen voordeel aan het invoeren der nieuwe ketels verbonden acht. Evenzeer houdt men zich op de oorlogsschepen, meer dan bij de handelsmarine, bozig met proefnemingen, om vloeibare brandstof in de plaats van de gewone vaste te gebruiken. Wanneer deze verandering uit te voeren was en geen bezwaren daarmede verbonden waren, dan zoude ze zeker een zeer belangrijke besparing van liet gewicht en van de ruimte, die anders door de vaste brandstof wordtingenomen, beteekenen. Onder de oorlogsschepen waren het in de eerste plaats de torpedobooten en de torpedojagers, die gebouwd werden om de eerste to vervolgen, dio een vroeger voor ongelooflijk geachte snelheid ontwikkelden. Reeds in 1890 las men van tot dezo klasse behoorende schepen, die door hun snelheid van 26 tot 27 m\jl alles overtroffen, wat vroeger op dit gebied was gezion. Die snelheid is voor de torpedojagers zelfs opgevoerd tot boven de 32 mijl. Men moet daarbij wel in het oog houden, dat die snelheid alt\jd slechts een paar uren lang kan worden behouden. De andere oorlogsschepen, kruisers en pantserschepen, volgden dit voorbeeld, do eerste brachten het tot 23 mijl, do laatste tot 18 en 19 mijl. in den laatsten tijd begint do meening veld te winnen, dat die groote snelheid in een oorlogsschip niet zulk een belangrijke factor is, als men langen tijd heeft gemeend, en dat in allen gevalle, om die snelheid te verkrijgen, andere, gewichtiger eigenschappen moeten worden verwaarloosd. De nieuwe pantserschepen onzer marine loopen slechts 16.5 mijl. Reeds in de Oudheid heeft men ten behoeve van de binnenvaart kanalen gegraven, waar de rivieren door ondiepten of door richting of door herhaaldelijke bochten, aan de eischen van het verkeer niet beantwoordden. In ons land hebben de Romeinen zulke werken reeds aangelogd, en in de Middeleeuwen was het graven van kanalen steeds het middel voor vorst en regeering om zich do dankbaarheid van de ingezetenen te verzekeren. Het net van kanalen, waardoor ons land zich onderscheidt boven andere, heeft dan ook zeer belangrijk tot den bloei van het land bijgedragen. Zelfs in den tijd der Fransche overheersching rustten deze werkzaamheden niet en na 1813 was een der eerste werken van de nieuwe regeering hot graven van het Groote Noordhollandsch kanaal en van het Yoornsche kanaal. Do waterwegen waarover het binnenverkeer in ons land beschikt, deden bij menigeen in den tijd, toen de spoorwegen gebouwd zouden worden, twijfel rijzen aan de noodzakelijkheid van het nieuwe vervoermiddel. Ook in andere landen, in het bijzonder in Frankrijk en Engeland, waren in de Middeleeuwen en later, vooral in de 16^e en 17^e eeuw zeer belangrijke kanalen gegraven. In Duitschland was dit werk in den beginne ook wel tamelijk krachtig ter hand genomen, in den nieuwen tijd vervielen zij daar voor het meerendeel, een gevolg van den verwarden politieken toestand die in dat rijk heerschte. Toen de spoorwegen hun intocht hielden, meende men bovendien daar, zoowel als in de twee eerstgenoemde rijken, de kanalen geheel te kunnen ontberen. Het bleek echter spoedig, dat dit laatste vervoermiddel voor de welvaart van nog veel hooger belang is dan de spoorwegen, en door de spoorwegmaatschappijen was dit van den beginne zoo goed ingezien dat ze, in Amerika bijv., de kanaalaandeelen opkochten om de concurrentie van de kanalen te kunnen tegengaan. In de laatste twintig jaren hebben de inzichten omtrent het belang der kanalen een geheele wijziging ondergaan en Fig. 215. Overgang van het Dortmund Emskanaal over de Lippe. is men in ieder land weer met kracht aan het werk gegaan het kanalennet uit te breiden, wat ons land betreft, hebben wij slechts te wijzen op het Noordzeekanaal, op het Merwedekanaal, op de vaartverbetering tusschen Rotterdam en Amsterdam, op de kanalen in het oosten van Overijsel, op de rivierverbetering; in Duitschland vinden wij het kanaal tusschen Rijn en Eems en het Noord-Oostzeekanaal, in Engeland het kanaal van Manchester naar zee, in België het kanaal van Ter-Neuzen naar Oent. Het graven van kanalen is veel moeilijker en kostbaarder dan het aanleggen van andere verkeerswegen. Meer dan deze laatste is het kanaal aan liet volgen van de rechte lijn gebonden en waar niveauverschillen te overwinnen zijn, worden veel kostbaarder kunstwerken noodzakelijk dan zelfs by de spoorwegen. Doorsnijdingen van lage heuvels, aanvullingen als de bodem daalt, behooren al tot de eenvoudigste, hoewel niet steeds tot de goedkoopste hulpmiddelen, waarvan de ingenieur zich' bedient. Soms komt het voor, dat een kanaal over een rivierbed gebracht is, waarbij het kanaalbed rust op een door krachtige pijlers gedragen aquaduct. In den jongsten tijd wordt voor datzelfde doeleinde van ijzer gebruik gemaakt en in Amerika natuurlijk van hout. Daar wordt het Pennsylvaniakanaal door middel van een kolossale houten goot, die als een kettingbrug aan stalen kabels is opgehangen, over de Alleghanyrivier gevoerd. De teekening van fig. 245 laat ons zien hoe het Dortmund-Emskanaal over de rivier de Lippe wordt gebracht; het kanaalbed rust op twee pijlers, waardoor drie bogen, ieder van 21 M. spanning, worden gevormd. Niet ver van dit punt, gaat ditzelfde kanaal over de Stever door middel van drie kleinere bogen. Een der meest opmerkelijke kunstwerken op dit gebied is de kruising van het Manchester-zeekanaal met het oude Bridgewaterkanaal. Het laatste ligt hooger dan het eerste en moest dus daaroverheen gebracht worden. Het Manchesterkanaal is evenwel bestemd om de grootste zeeschepen te dragen, dus schepen met hooge masten en schoorsteenen en om die te kunnen doorlaten, t - " - ■—— — : ■ Fit?. 24a Kruising va» het Manchester-zeekanaal door het Bridgewaterkanaal nabij Barton. daartoe was het niveauverschil veel te gering. De ingenieurs, die met don bouw van het Manchesterkanaal belast waren, losten de moeilijkheid op door het hoogste kanaalbod over het laagste te brengen door middel van een aquaduct, waaraan den vorm van een draaibrug werd gegeven, zoodat het draaien daarvan het laagste kanaalbed voor het passeeren van zeeschepen vrijmaakt. Door middol eener voortreffelijke mechanische inrichting wordt een gedeelte kanaal, dat 80 M. lang is en een bedding van 6 M. breedte en 2 M. diepte cnder den waterspiegel bevat en in zijn geheel 1.600.000 KG. weegt, in eenige seconden gedraaid. Het is reeds voorgekomen dat bij het draaien schepen zich in het beweeglijke kanaalbed bevonden. Vóór het draaien moeten zoowel dit draaibare kanaal als de vaste gedeelten aan beide oevers door een soort van sluisdeur worden afgesloten om bij de beweging waterverlies te voorkomen. In Frankrijk heeft men bij het graven van het Rijn-Marnekanaal zelfs van tunnels gebruik gemaakt om het kanaa.bed door een bergketen te laten passeeren. Toch zal men tot dit middel, om verschil in niveau tusschen de verschillende kanaalgedeelten te ontgaan, slechts zelden zijn toevlucht nemen, en het kan onmogelijk worden toegepast, als het kanaal aan het beginpunt belangrijk hooger ligt dan aan het eindpunt. Het moet als een zeer gelukkige omstandigheid worden beschouwd als een belangrijk kanaal op één niveau kan worden doorgetrokken, zooals bijv. met het Noordzeekanaal van Amsterdam en het Noord-Oostzeekanaal door Holstein het geval is. Kanalen met sluizen worden daardoor in verschillende panden verdeeld. Het verschil in hoogte der opeenvolgende panden bedroeg vroeger, toen men uitsluitend houten sluisdeuren gebruikte, die somtijds een waterdruk gelijk aan het geheele hoogteverschil moeten weerstaan, zelden meer dan 3 M., tegenwoordig, bi) het gebruik van ijzer voor dit doel, klimt het wel tot 4, zelfs tot 6 M.; waardoor natuurlijk hot getal panden een overeenstemmende vermindering ondergaat. Moet een zeer belangrijk niveauverschil overwonnen worden, dan legt men eenige sluiskamers achter elkander, die als een trap gerangschikt zijn, aan, of men bedient zich van een voor dit doel geconstrueerde lift, zooals wij straks een zullen beschrijven. In de gewone omstandigheden gaat, bij het doorschutten van een vaartuig, een hoeveelheid water, gelijk aan den inhoud van de sluiskamer, uit het hoogste in het laagste kanaalpand over. Om de diepte op de hoogere panden te bewaren, moet daarom steeds het water op het hoogste punt worden aangevuld. Soms kan dat door een rivier geschieden, zooals de Maas bij Maastricht den waterstand op de Zuid-Willemsvaart, die daar begint, onderhoudt. Waar dit middel niet kan worden toegepast, zooals op de Noord-Willemsvaart, tusschen Assen en Groningen, moet het water door pompmachines op het kanaal worden gebracht. Op dezelfde wijze wordt de waterstand op het Dortmund-Emskanaal onderhouden, een zeer krachtige pompmachine brengt per minuut 300 M;'. water uit de rivier do Lippe in het kanaal, waartoe dat water 15—17 M. omhoog gebracht moet worden, zoodat dat pompwerk 1000 1200 paardekrachten sterk is. In gewone omstandigheden is de helft van de opgegeven hoeveelheid voldoende om het verlies door schutten, verdampen, enz., goed te maken. Dat pompwerk brengt het water natuurlijk op het hoogste kanaalpand, dat aan beide zijden door sluizen, die 68 M. lang zijn, is afgesloten. Die lengte is voldoende om een sleepkaan met sleepboot, van de afmetingen, die op dat kanaal aan de schepen worden gegeven, op te nemen. Aan deze sluizen wordt ook een nieuwe inrichting gevonden, waardoor ze de benaming spaarsluizen hebben gekregen. Bij het schutten laat men nl. een gedoelte van het water niet direct in het beneaenpand loopen, maar in zijdelingsclie bassins, waardoor het bij de volgende schutting nog eens gebruikt kan worden. In de lagere kanaalpanden is de natuurlijke toestrooming van water gewoonlijk veel ruimer, waarom men daar de schutkolken veel grooter maakt, zoodat een gehoele sleeptrein daarin op eenmaal geschut kan worden, de schutkolken op de lagere panden van het DortmundEmskanaal zyn dan ook 165 M. lang, die van het Merwedekanaal 120 M. Nog veel grootere sluiskolken vindt men aan de mondingen van de kanalen, die steden als Amsterdam en Manchester met de zee in gemeenschap brengen en aan de beide uiteinden van het kanaal tusschen de Noord- en Oostzee. De nieuwe schutsluizen aan het einde van het Noordzeekanaal bij IJmuiden bezitten een schutkolk van 220 M. lengte en 25 M. breedte en een waterdiepte boven den drempel van 10 M. Het meest merkwaardige constructiedeel aan zulke sluizen zijn de reusachtige sluisdeuren en de middelen, waardoor die bewogen worden. Deze bewegingstoestellen moeten daarbij natuurlijk een kolossale drukking kunnen uitoefenen. In 1866 worden voor de haven van Havre nog houten sluisdeuren gebouwd, die de voor dien tijd zeer belangrijke hoogte van 12 M. verkregen en op het oogenblik, toen ze gebouwd worden, met recht als meesterstukken der techniek werden bewonderd. Ieder van die deuren kostte ruim f 100.000. Tegenwoordig wordt slechts ijzer voor de deuren van zeesluizen gebezigd. Fig 247 kan ons eenig idee geven van de afmetingen van die deelen; deze stelt de sluisdeuren voor van het Kaiser-Wilhelmkanaal, waar dat bij Brunsbüttel in de Noordzee komt. Deze sluisdeuren zijn 17 M. hoog en moeten soms een zydelingsche drukking van 1200 ton uithouden. Voor het bewegen van die deuren wordt van hydraulische toestellen gebruik gemaakt, die in beginsel niets anders dan hydraulische persen zijn, wier plunjers door middel van lange stangen, die zich door nauwe kanalen bewegen, op de sluisdeuren werken. Do sluisdeuren te IJmuiden worden door middel van electriciteit bewogen, de benoodigde electrische stroom wordt door een vaststaande machine opgewekt. In Amerika is weer een geheel nieuw systeem van sluisdeur in toepassing gekomen, waarbij de deur niet om een verticale spil wordt bewogen, maar om een horizontale, zoodat, als de sluis geopend moet worden, de sluisdeur zich op den bodem van de schutkolk legt en de schepen er overheen varen. In Duitschland heeft men dit systeem met succes Fr" tig. 247. Sluis van liet KaUer-Wilhelm-kanaal bij Brunsbilttel in aanbouw. toegepast op het Oder-Spreekanaal en op eenige sluizen van het Elbe-Travekanaal b(j de stad Lübeck. De sluisdeur is daarbij een holle ijzeren kast, die in don regel door de opwaartsche drukking van het water haar verticalen stand bewaart. Om ze te openen wordt ze eerst met water gevuld, wanneer er slechts weinig kracht noodig is om ze geheel te doen omslaan. De grootste sluizen der wereld vindt men te St. Mary, bij den overgang van het Boven- in het Huronmeer. Door deze sluizen moeten de groote, met erts beladen stoombooten, die dikwijls 6000 tot 7000 ton vervoeren, en die wjj reeds vroeger beschreven, passeeren. De eene sluis ligt op Amerikaansch grondgebied, de andere in Canada. De eerste is 244 M. lang en 30 M. breed, de andere 275 M. lang en 18.3 M. breed, zoodat ze, wat de afmetingen betreft, door geen zeesluis worden overtroffen. Het verkeer door die sluizen is trouwens ook wel 50 °/# hooger dan dat door het Suezkanaal. Ook andere Amerikaanscho kanalen bezitten zeer groote sluizen, waardoor schepen van 1000 ton draagvermogen geschut kunnen worden. B\j het ontwerpen van het Merwedekanaal is op nog grootere schepen gorekend, de sluizen, die daarop voorkomen, maken het verkeer van schepen van 1600 ton draagvermogen mogelijk. De Duitsche kanalen hebben veel kleinere afmetingen. By den bouw van het Dortmund-Emskanaal is op schepen van 600 ton gerekend, de kanalen die in het Oosten van het rijk, in het stroomgebied van de Oder zullen worden aangelegd, worden berekend op schepen van 400 ton draagvermogen, en de meeste daar bestaande kanalen, laten slechts schepen van 200 ton passeeren. Als wij bedenken, dat één zulk een klein schip evenveel vervoert als 20 gewone goederenwagons, dus als een geheele goederentrein, dan blijkt het belang der waterwegen tegenover dat der spoorwegen nog duidelijker. Om groote hoogteverschillen tusschen twee op elkander volgende kanaalpanden sneller en met minder waterverlies te overwinnen dan door een aantal achter elkander geplaatste sluizen, een zoogenaamde sluizentrap, mogelijk is, heeft men bij enkele gelegenheden een heftoestel toegepast, waarbij een gedeelte kanaal, dat als kolk dienst doet, door een hijschtoestel van het laagste niveau naar het hoogste wordt bewogen of omgekeerd, evenals bij de boven besproken kruising van het Manchester-zeekanaal met het Bridgewaterkanaal een zoodanig kanaalgedeelte draaibaar is gemaakt. Het eerst werd een zoodanige verbinding van twee kanaalpanden tusschen 1840 en 1850 in Engeland tot stand gebracht in het Great Westernkanaal. De inrichting bestond daar uit twee kleine houten kolken, die naast elkander geplaatst, en zóó door kettingen waren verbonden, dat de hoogste kolk, bij een bepaalde overdruk door water, op het laagste niveau zonk, en daarbij de laagste omhoog trok. In 1875 werd in Engeland by Anderton een grootere verplaatsbare kolk gemaakt, waardoor schepen van 100 ton kunnen bediend worden. Hier vinden wü slechts één kolk, die door den plunjer eener hydraulische pers 13 M. omhoog kan gebracht worden. Hetzelfde systeem is eenige jaren later op twee kanalen in Frankrijk en België toegepast, deze inrichtingen zijn reeds op grootscher schaal aangelegd, daar ze voor schepen van 300 ton bestomd z\jn. In de laatste jaren is ten slotte in het Dortmund-Emskanaal ook een verplaatsbare sluis aangebracht en wel bij Henrichenburg, wier afmetingen op schepen van 600 ton gebaseerd zijn. De wijze, waarop de schutkolk bewogen wordt, is hier geheel nieuw. De schutkolk, die 70 M. lang en 10 M. breed is, wordt gedragen door vijf holle ijzeren drijvers, die op en neer kunnen gaan in gemetselde, met water gevulde putten, die 25 M. diep zijn en 10 M. diameter hebben. Het gewicht van de ijzeren schutkolk, de drijvers, de watervulling en van het schip bedraagt 3000 ton en even groot is de opwaartsche drukking, die de drijvers in de putten ondervinden. Wil men dus de schutkolk laten dalen, dan behoeft men slechts haar watervulling te vergrooten, vermindering van de watervulling doet de kolk rijzen. Bij haar beweging wordt ze door uit ijzer geconstrueerde kolommen geleid. Om evenwel het bedrijf geheel onafhankelijk te maken van toevalligheden, beschouwt men de drijvers slechts als een middel om den last te balanceeren en wordt de kolk bewogen door vier krachtige schroefspillen, die 25 M. lang zijn en met electrische motoren zijn verbonden. De vaste moeren dezer schroefspillen zijn aan de schutkolk bevestigd. Er zijn slechts weinige minuten noodig om de geheele schutkolk over de volle hoogte van 14 — 15 M. te verplaatsen. Natuurlijk moet, vóór de schutkolk uit het kanaal verwijderd wordt, deze aan beide einden waterdicht afgesloten zijn en hetzelfde moet met het einde van het kanaal het geval wezen, zie fig. 248. Er zijn nog verscheidene kanaalprojecten, die meer of minder waarschijnlijk uitgevoerd zullen worden, maar die zich meest alle door grootsche afmetingen ondercheiden. Het eerst denken wij dan aan het kanaal dat den Atlantischen Oceaan met den Stillen Oceaan moet verbinden, hetzij door de landengte van Panama, hetzij door Midden-Amerika, door Nicaragua. In Rusland wil men door oen kanaal de Oostzee met de Zwarte Zee verbinden, welk kanaal wel grootendeels den loop van de Duna en van den Dnjepr zal volgen, maar in zijn geheel nog 1600 K.M. lang Fig. 248. Verplaatsbare sluiskolk hij Henrichenburg. f.ezicbt van liet bovenkanaalpand op het kunstwerk. De schutkolk bevindt zich voor het bovenste kanaalpand. Een schip vaart er in, dat daarna naar het benedenkanaalpand, dat 14 M. dieper ligt, zal neergelaten worden. zal worden en dat zóó ruim moet worden, dat de Russische oorlogsschepen daarvan gebruik kunnen maken. In Frankrijk wil men liet kanaal du Midi, dat in do 17'le eeuw aangelegd is en dat don Atlantischen Oceaan met de Middellandsche Zee verbindt, voor de eischen van de tegenwoordige scheepvaart geschikt maken. Of tot de uitvoering van dit laatste plan zal worden overgegaan, is evenwel nog zeer twijfelachtig. Wfl willen ten slotte nog eenige woorden wijden aan do toepassing der electriciteit op de schoepvaart. De Russische geleerde .Tacobi, aan wien de ontwikkeling der electrotechniek zooveel to danken heeft, bracht reeds in 1830 op de Newa een boot in beweging door middel van 320 galvanische elementen en daarna hebben de proefnemingen, om schepen door electriciteit voort te drijven, eigenlijk geen oogenblik van rust gekend. Het is natuurlijk dat de galvanische elementen daarbij zeer spoedig voor de accumulatoren moesten wijken, maar die bleken voor dit dool to zwaar en te kostbaar te wezen. Booten, dio op deze wijze werden voortbewogen, werden in 1892 door de „Allgemeine Elektrizitiitsgesellschaft" op do Wannsee bij Potsdam in dienst gesteld, waar zo hoofdzakelijk voor ploiziorvaarten dienden, de accumulatoren werden in hot moest nabijzijnde electriciteitswerk geladen, béne lading was voldoende voor een vaart van 70 K.M. Op de tentoonstelling to Chicago voeren er 54 electrische booten op de verschillende watervlakten van liet tentoonstellingsterrein, 50 daarvan waren voor het publiek bestemd en dezo bewogen zich met oen snelheid van 6.5 mijl, de vier ovorigo booton, dio voor hot Bestuur gereserveerd bleven, bezaten een dubbel zoo grooto snelheid. Do booten waren 11 M. lang en 2 M. breed en konden 30 personen bevatten, do machine ontwikkelde 3.5 paardekracht. Do accumulator batterij bevatte 72 cellen, welke in den nacht tusschen 11 en 6 uur geladen werden, de booten konden dan 03 K.M. afleggen, een resultaat dat men nog nooit had kunnen behalen. In hetzelfde jaar worden in de haven van Bergen een aantal electrische veerponten in werking gebracht. Door dezo schepen werden vior trajecten, wier longto van ï tot s K.M. afwisseldo, bediend. Elke vijf minuten vertrok een boot, dio 18 personen mocht bevatten, van een der eindpunten. De machines dezer booten zijn 3 paardekrachten sterk, met het oog op het drukke verkeer in de haven varen do booten tamelijk langzaam, maar daarvoor zijn zo dan ook aan don voor- en aan den achtersteven van een schroef voorzien, zoodat door het wenden geen tijd verloren gaat. Do vloot telt acht van zulke scheepjes, wier batterijen dos nachts door een locomobiel van 30 paardekrachten worden geladen. Het moet wel verwondering baren dat, mot hot oog op dozo rosultaton, geon pogingen zijn gedaan om aan de sloepen van oorlogsschepen, die tegenwoordig nog door stoommachines worden bewogen, electrische motoren te geven. Do voordooien die aan het systeem verbondon zouden wozen, liggen voor do hand: een zoor gomakkelijko bediening en de omstandigheid dat de sloepen steods voor liet gebruik gereed z\jn. Do oorlogsschepen zijn bovendien steeds van dynamo's voorzien, zoodat het laden dor accumulatoren geen bezwaar zou opleveren. Het gebruik dat een oorlogsschip van de electriciteit maakt, beperkt zich niet tot de verlichting. De deuren in de waterdichte schotten kunnen van af het dek door middel der electriciteit bewogen, dus geopend of gesloten wordon; het is toch gebleken, dat bij een ongeluk do gewone middelen, waardoor ze gesloten moeten worden, meestal onbruikbaar zijn, omdat men zo niet meer kan bereiken. Op een oorlogsschip is, nog meer dan op handelsschepen, een kunstmatige luchtverversching noodzakelijk, daar het pantserdek het opstijgen der warme lucht belommert, do ventilatoren dio deze luchtverversching bezorgen, worden ook door electromotoren gedreven. Hetzelfde is het geval met andere hulpwerktuigen, waardoor de stoomleidingen, dio daarvoor vroeger noodig waren en die belangrijk meewerkten tot het ontstaan dor astige noogo temperatuur, konden vervallen. Voor de bediening van het geschut, 011 daaronder vooral voor het hjjschen der zware projectielen uit de ammunitiekamers, wordt reeds sedert geruimen tijd oloctrische beweegkracht uitsluitend toegepast. Voor een kanon van 24 cM., welke stukken de hoofdbewapening onzer nieuwe pantserschepen uitmaken, is een motor van 8 paardekrachten voor liet hijschen van do ammunitie en een van 15 paardekrachten voor het draaien van den toren benoodigd. Op de drie nieuwe pantsorschepen der Oostenrijksche marine, „Monarch", „Wien" en „Budapest", welke ioder 5000 ton meten, vindt men zes stoomdynamo's ieder van 70 paardekrachten, die gelijkstroom voor 380 gloeilampen leveren en voor de zoeklichten van 100,000 kaarsen, en bovendien wisselstroom voor een groot aantal motoren, waaronder natuurlijk dio voor de ventileering, voor liet bewegen der kanonnen en voor hot transport der ammunitie de belangrijkste zijn. Fig. 2-T.I. Het sleepen van schepen door middel van electrieiteit (Systeem Küttgen). Ion slotte moeten wij nog melding maken van de pogingen, die in hot werk zijn gesteld om liet voortbewegen der schepen langs de kanalen met minder kosten te doon plaats vinden, waarbij men ook weer in do eerste plaats aan de toopassing der electrische beweegkracht heeft gedacht. Het eerst schijnt men in Frankrijk op dit gebiod proeven te hebben genomen. .Evenals in ons land, beliooren daar do kanalen grootendeols aan den Staat, het was dan ook de Staat die verlof gaf tot het nomen van dio proeven. Het eerst werd daartoe eon kanaalgedeolte ter lengte van 4 K.M. in de buurt van Dyon aangewezen, daarna een twoedo op een dor kanalen in het Noorden, tusschen Béthune on Pont a Bendin, welk traject zelfs '26 K.M. lang is. De electrische geleiding, die voor dit laatste was aangelegd, werd uit twee krachtstations van stroom voorzien. Op het jaagpad beweegt zich een voertuig, dat door zijn voorkomen zeer sterk herinnert aan de electrische of stoomlocomobielen die bij den landbouw worden gebezigd, evenals deze bezit het nl. zeer breede wielen. Uit voertuig bevat eon motor dio, evenals de motor van een electrische tram, uit de geleiding die door palen wordt gedragen, van stroom wordt voorzien, zich daardoor voortbeweegt en tegelijkertijd liet schip voorttrekt. Er wordt van gezegd dat wagens, die elkander te gemoet rijden, zeer gemakkelijk kunnen uitwijken, waartoe echter de lijn van eon der schepen losgemaakt moet worden. Gemakkelijker zou het wezen de wagens te laten omwisselen. Daar de snelheid van dit voortuig gering kan wezen, is een motor van 6 tot 8 paardekrachten voldoende. In het jaar 1894 worden op liet Eriekanaal in do Vereenigde Ktaten proeven genomen, waarbij men een eloctrisch vaartuig als sleepboot bezigde. De proeven worden als zeer goed gehikt beschreven, en het systeem wordt daar bijzonder geschikt geacht voor een zoodanig kanaal, waarop eon uiterst druk verkeer plaats vindt en als de electrische stroom weinig kost. Het valt ons moeilijk aan te nemen, dat het als een vooruitgang moet worden beschouwd tegenover het gobiuik van stoomsleepbooten. In plaats van eiectrische sleepbooten, heeft men ook olectrische wagentjes, die aan oen staaldraad hangen, toegepast, zooals ook bjj do luchtspoorwegen voor liet verplaatsen van lasten worden gebezigd. Dezo wagentjes bevatten een motor, die uit de electrische geleiding van stroom wordt voorzien, on zijn door een lyn met het schip verbonden. Ton slotte heeft de firma Siemens on Halske op het Finnowkanaal proeven genomen, waarbij op den kanaaloever oen smalspoor is gelegd, waarover zich olectrische locomotieven bowegen. Deze trekken do sleeptreinen voort. Deze methode is in flg. 24'.) voorgesteld, zo is waarschijnlijk bestemd om toegepast te worden op de kanalen in West-Duitschland. Het verkeer door middel van de telegraaf en van de telefoon. In do inleiding van dezo afdoeling hebben wij meegedeeld, hoe in do Oudheid reods van vuurseinen gebruik werd gemaakt, om berichten, mededeelingen, zeer snel naar verafgelegen streken over te brongen, en hoe mot den vooruitgang dor beschaving, zich dit middel ontwikkelde tot een optisch signaalsysteem, dat voornamelijk voor militaire doeleinden werd toegepast. Door de uitvinding der electrische telegrafen werd deze seinmethode bijna in haar geboorte verstikt, in onzen tijd verschijnt ze als de heliograaf in een nieuwe gedaante. Evenmin als bij andero belangrijke uitvindingen, kan bij do electrische toiegraaf van een eigenlijken uitvindei gesproken worden, een groot aantal mannen hebben er aan meegewerkt om haar tot dien graad van ontwikkoling to brengen, waarin wij haar nu kennen. Van do vroegste proefnemingen om door middel van den electrischen stroom teekons op verren afstand over te brengen, noemen wij alleen de volgende. Reods in het jaar 1809 beproefde do Beierscho geleerde Sommering, om hot pas ontdekte verschijnsel, dat door den electrischen stroom water ontleed wordt, too te passen voor hot geven van teekens. Zijn apparaat was voor de praetijk onbruikbaar, want hij had ovenveel stroomgeleidingen als teekens noodig, maar toch moet erkend worden, dat het beginsel, waarvan hij uitging, nog aan de tegenwoordige electrische telegraaf ten grondslag ligt Toen Oersted ontdekt had, dat do magneetnaald onder do werking van den stroom afwijking ondergaat, beproefde de hussische natuurkundige Schilling von Kannstadt, deze uitwerking van don stroom die veel gemakkelijker waargenomen kan worden dan de chemische werking, te gebruiken voor het overseinen van berichten, en in het jaar 1835 vortoondo hij in do vergadering van natuurkundigen te Bonn een apparaat, dat het aanduiden in de verte van alle letters, teekens enz. mogelijk maakte, welk apparaat echter ook niet verder toegepast werd. Reeds in 1833 hadden do hoogleeraren Gausz en Weber te Göttingen tusschen hunne laboratoria een stroomgeleiding aangebracht, die niet behulp van den spiegelgalvanometer het wisselen van mededeelingen toeliet, welke inrichting als de eerste, werkelijk in gebruik gekomen electrischo telegraaf is te beschouwen, terwijl ook door Steinheil te München een bruikbaar toostel, maar alleen voor particulier gebruik geschikt, werd gemaakt. Nu werd door verschillende mannen in het aangegeven spoor voortgewerkt. In Engeland hielden Cooke en Wheatstono, in Amerika Morse, in Duitschland Siemens, in Frankrijk Bréguet zich niet liet vraagstuk bezig, en spoedig had de maatschappij de beschikking over eer.igo verschillende telegraafsystemen, waarvan natuurlijk liet ocno geschikter voor het gebruik was dan het andere. De uitvinding van do telegraaf is eene bij uitstek internationale uitvinding. De naam telegraaf, die schrijven in do verte beteekent, lieoft eerst recht van bestaan na de uitvinding van Morse, die omstreeks 1837 is gedaan, do andere toestellen gaven wel teekens, maar schreven die niot noor. Het waren wijzertelegrafen. Do meest volmaakte van deze bezaten oen wijzerplaat, aan welks omtrek letters en cijfers waren geplaatst, en waarover eon wijzer draaide, die by ieder teekon dat overgeseind moest worden, een oogenblik bleef staan. In ieder dor twee kantoren, in dat, vanwaar hot bericht wordt afgozonden en in dat, waar het wordt ontvangon, bevindt zich zulk een wijzerplaat, wier wijzers zich synchroon bewegon, d. w. z. zjjn ze eenmaal op hetzelfde teekon gesteld, dan bowegen ze zich geheel gelijk en blijven op hetzelfde teekon staan. Dit gelukt als men den wijzer, door tusschenkomst van een kamwiel, door een electrischon stroom in beweging laat brengen, welke stroom afwisselend geopend en gesloten wordt. Deze stroom gaat om een electromagneet, waardoor deze een pal uit het wieltje terugtrekt of weer doet invallen, al naar gelang de stroom gosloten of geopend wordt, daartusschen kan zich de wijzer dan over een afgemeten afstand, juist zoo groot als do afstand, waarover de wijzer van den seingever is gedraaid, verplaatsen. Do sprongsgewijze beweging van den wijzer bij den seinontvanger wordt, als de pal uit het palwiel wordt getrokken, veroorzaakt door een gewicht of door een veer. In lig. 250 en 251 is het oude toestel van Wheatstono afgebeeld. Voor de bediening waren hierbij n°g steeds twee stroomen en drie leidingen noodzakelijk, spoedig ontdekte men, dat men met twee leidingen kon volstaan en het is do groote verdienste van Steinheil, in 1838 te hebben aangetoond, dat men zelfs aan één draad genoeg heoft on dat de aarde voor den torugleidingsdraad in do plaats kan treden. Nog tegonwoordig worden in Frankrijk en Engeland vele wijzertelegrafen gebezigd, ofschoon sommige van de oude toostellen in die landen tot schrijftelegrafen zijn voranderd. Terwijl by de vroegere aan den seingever de wijzer gedraaid werd tot aan hot verlangde teekon, geschiedt dit nu met de wijzerplaat, waarop de teekens zijn aangebracht. Een reep papier beweegt zich langzaam tusschen den wijzer en do wijzerplaat, bij hot stilhouden van de laatste wordt de lottor, die dan juist voor den wijzer staat, afgedrukt. De beste wijzertelegraaf, waarover het verkeer te beschikken heeft gehad, werd door Werner von Siemens reeds in 1847, toen h\j nog luitenant der artillerie was, uitgovonden. IHj maakte toen deel uit van de militaire commissie voor de invoering van de telegrafie in Duitschland, welke invoering hoofdzakelijk de belangen van de verdediging op het oog had. In 1848 was hy in de gelegenheid de eerste electrischo onderzeesche mijnen in de haven van Kiel te plaatsen, welke door de Denen bedreigd werd, terwijl h\j in het volgende jaar den aanleg van de onderaardsche telegraaflijn van Berlijn naar Frankfort en Aken bestuurde. Door do rijkscommissie werd zijn systeem van wtjzertelegrafie niot aangenomen, hetgeen aan persoonlijke invloeden wordt toegeschreven, particuliere lijnen daarentegen voorden het op zeer groote schaal in. Het was vooral Rusland, dat zich voor de uitvinding van Siemens interesseerdo en die toepaste op de lijnen, die door dit groote rijk werden aangelegd. De werkzaamheden, die met dezen aanleg verbonden waren en dio toen nog voel beter betaald worden dan tegenwoordig, werden allo aan de pas opgerichte firma Siemens en Ilalske opgedragen en legden den grondslag voor don lateren bloei van dit huis. Het was in 1837 dat door den Amerikaan Morse de eerste schrijftelegraaf wera geconstrueerd en zijn uitvinding is een duidelijk bewijs van wat nadenken en volhardingsvermogen in het zoeken naar de middelen om een nauwkeurig voorgeschreven doel te bereiken, vermogen tot stand te brengen, ook wanneer oen eigenlijk uitvindingsgonio en speciale vakkennis niot aanwezig zijn, want Morse was een schilder van beroep. In 1835 hoordo hjj by toeval op een zeereis van Europa naar Amerika spreken over de proeven, dio genomen werden om Fig. 250. Wijzerteiegraaf van Wheatstone. den electrisclien stroom te ge¬ bruiken in de telegrafie, on werd hij or opmerkzaam op gemaakt, dat tot do uit>verkingon van den stroom, waardoor dit doel zou kunnen bereikt worden, de aantrokking door oen electromagneet uitgeoefend, behoordo. Hij besloot oen telegraaftoestel, dat op dio uitwerking berustte, te ontworpen, 0 n' „ i.i j . -i... j.-i en zette de uitvoering van dit plan door, hoewel hij, ontbloot van technischo en natuurkundige kennis, in den beginne herhaaldelijk mistastte. Zijn eerste model, zie fig. 252, bevatte een schrijfstift, die aan een slinger was opgehangen, welke schrijfstift op een reep papier, die daaronder door werd bewogen, een lange lijn teekende. Eon plotselinge zijdelingsche beweging van den slinger doed die lijn natuurlijk ook ter zijde uitwijken. Door /pak de aantrekking van een mag- Fig. 251. Seingever van de wijïertelegraaf van Wheatstone. neet 0p den slinger werd die zijdelingsche beweging veroorzaakt, en ten slotte zag men dus op de reep papier een zigzaglijn ontstaan, waarvan de rechte gedeelten korter of langer waren. Later werd de aantrekking, door den magneet uitgeoefend, op oen veel eenvoudiger wijze toegepast, nl. door do stift korter of langer tegen hot papier te drukkon, terwijl die reep langs een rol wordt voortbewogen. W\j zien daarop dan een aaneenschakeling van punten en lijnen ontstaan, hot bekende Morse-teekenschrift. Onder de vele verbeteringen, die in het toestel zoo voor als na zijn ingevoerd, behoort de verandering van de stift in een schijf, waarvan de eene zijde zich steeds over een wals met kleurstof beweegt terwijl door de andere zijde die kleurstof op hot papier wordt gedrukt. Daar voor het in beweging brengen van het schrijftoestel een tamelijk krachtige stroom noodig is, zou men. als men dien krachtigen stroom door de geheele leiding tusschen de twee eindstations wilde zenden, een zeer kostbaren aanleg behoeven, waarom men van een inrichting gebruik maakt, waarbij do Instroom niet do magneetkracht in de elektromagneten van het schrijftoestel behoeft op te wekken, maar slechts een metaalcontact in werking brengt, waardoor de krachtige stroom, die van de sf.ationshaft.Arii uitgaat, gesloten wordt en als gevolg waarvan het schrijfapparaat in werking komt. Dit onderdeel van het toestel heet het relais. De beschrijving van de eenvoudige telegraaftoestellen, die voor het dagelijksch gebruik op de kantoren bestemd zijn, besluiten wij met het noemen van een apparaat, waardoor een vraagstuk, dat wij hierboven bij de wijzerteiegraaf reeds hebben aangestipt, met een voor de practijk /.eer voldoenden gruad van volkomenheid werd opgelost, nl. met de typendiuktelegraaf van llughes. Bij de wijzertelegraut werd gebruik gemaakt van een ronddraaiende schijf, waardoor letters p een voortloopende reep papier werden afgedrukt, Wil lichtten (In.'irliii lnv.tnc .]..i 1 " - O M uiiL ue «troom bewerkt, dat de twee schaven, die Fig. 252. Eerste schryftelegraaf van Morse, hij don seingever en die hij den ontvanger, nauwkeurig gelijk omdraaien, maar wij heb- s?rucH,pvedT|l$i '''IT on.th.ol,.(ll'n. v«" aangeven der hiertoe noodzakelijke conI. I ers te l l.l,0''"'"1 ft ",s "l',,'1"'" "ij?.e mogelijk is, door den stroom in staat is I,el wM « -CZe te l'ingzaam, daar de stroom slechts op de twee statfónsP gSgeW,JZe' ' V°°r ta"d' V°°rl ,e Hughes doet uoor iwee uurwerken, waarvan de slingers nauwkeurig even lang zijn, de twee schijven met letters met dezelfde snelheid draaien. Vóór het seinen begint, wordt, door een hoogst eenvoudige inrichting, daarvoor gezorgd, dat, door een druk oj> een willekeurigen toets op het sein gevend station, beide uurwerken dezelfde IetIer afdrukken en niet verschillende. De ambtenaar. die de denêrlie afzendt, brengt nl. zijn (— * ~ - ■ - - Xj7 eigen uurwerk en, door ^ den electrischen stroom, dat op het station, waar Fig. 253. Eenvoudig schrijfapparaat van Morse, het bericht ontvangen zal worden, m beweging. Daarna drukt hij eenige keeren achtereen op <]n toets die met ii is gemerkt. NV ij kunnen nl. in hg. 254 duidelijk opmerken, hoe het seingevend toestel een rij toetsen bezit, wier getal gelijk is aan «lat der letters en teekens, die men moet kunnen seinen. De beambte in liet station, waar liet bericht ontvangen zal worden, let op of de letter, die bij hem wordt afgedrukt, ook werkelijk II is: is dit niet liet geval, dan moet de stand van het rad met de letters gecorrigeerd worden, tot aan deze voorwaarde is voldaan en nu heeft hij de zekerheid, dal de nauwkeurig gelijke aanwijzing der (wee schijven niet gestoord zal worden, zelfs niet t;cdu- e. Iie.'. s,'inen van een der langste depêches, die zich laat denken. Voor de gelijke ronddraaiing zorgen daarbij de twee uurwerken, die van lijd lot lijd eveneens nereneld worden. De electnsche stroom heelt niets te doen, dan de reep papier tegen du draaiende schijf' te drukken, waarvan juist de letter, die door den toets is aangeslagen, naar heneden is gekeerd. Het is met dit toestel mogelijk nm 30 tot 40 woorden per minuut te telegrat'eeren. Wij zullen straks zien. dat door andere uitvindingen de snelheid, waarmee getelegrafeerd kan worden, nog belangrijk is verhoogd. Een afzonderlijke vermelding verdient de onderzeesche telegrafie, waarvan sedert 1851 gesproken kan worden, ofschoon Wheatstone reeds in 1837 het denkbeeld had geopperd. De eerste onderzeesche kabels werden tusschen Frankrijk en Engeland en tusschen Frankrijk en Algiers gelegd, maar deze bezaten slechts een zeer korten levensduur, zoodat het verkeer daardoor herhaaldelijk gestoord werd. In het jaar 1855 liet de Amerikaan Cyrus Field een kabel tusschen Amerika en New-Foundland loggen en hiordoor ontwaakte het denkbeeld, Amerika met Europa door een telegraaf- Fig. '254. Het Hughes-telegr.iaftoestel kabel te verbinden, en voor de verwezenlijking van dit denkbeeld werden spoedig alle krachten ingespannen. Cyrus Field wist verscheidene personen van invloed in Engeland voor zijn plan te winnen, en, hoewel de regeering juist bezig was allo krachten in te spannen voor het tot stand komen van een kabel door de Roode Zee, om daardoor .een telegrafische verbinding tusschen het moederland en do koloniën mogelijk te maken, die voor het rijk natuurlijk van veel grooter belang was, was de regeering toch te bewegen tot het geven van een rente-garantie. Beide kabels werden gelegd, de eerste transatlantische was in 1858 gereed, maaide vreugde was van korten duur. De transatlantische kabel heeft slechts 20 dagen gewerkt en weigerde toen allen verderen dienst. Hetzelfde openbaarde zich aan den Indischen kabel en aan de twee ondernemingen waren ruim 14 millioen gulden vorloren gegaan. Als geheel verloren kon men deze som evenwel niet beschouwen: een onschatbaar bedrap aan ondervinding was door de werkzaamheden aan het leggen der Fig. 255. Hlik op het inwendige van een kabelstooinboot. Naar „Scientific American." * * 30 kabels verbonden, opgedaan en hiervan werd onmiddellijk party getrokken. In de eerste plaats werd een beter isoleermateriaal toegepast; men had de gutta-percha als voor dit doel by uitstek geschikt leeren kennen en het was weer Werner Siemens, die deze stof als zoodanig het eerst toepaste. De nieuwe kabels werden veel beter geconstrueerd dan de vroegere, zoowel wat het beginsel der constructie als wat de uitvoering betreft, voor de laatste werden geheel nieuwe machines ontworpen. De Engelsche regeering had, na do eerste mislukkingen, een commissie belast met het onderzoek naar do mogelijkheid der onderzeesche telegrafie, en deze commissie gaf als haar oordeel te kennen, dat die uitvoerbaar en mogelijk was, mits verschillende verbeterde methoden, zoowel bij het maken als bij het leggen van den kabel werden toegepast, welke methoden alle nauwkeurig worden aangegeven. Door William Siemens te Londen, den derde van de drie broeders, die deel van deze commissie uitmaakte, werd een verbeterde machine voor het leggen van den kabel uitgevonden, terwijl aan de firma, waarvan hy lid was, Siemens Brothers te Londen, het onderzoeken der kabels, die in het vervolg door de Engelsche regeering zouden gelegd worden, werd opgedragen. Deze firma ondernam zelf later het leggen van verschillende kabels in den Atlantischen Oceaan, waarmede zij groote winsten behaalde, en waartoe zo een eigen kabolstoomboot „Faraday" gebouwd had. i WU hebben reeds meegedeeld, dat het leggen van den eersten van deze kabels in 185S,nn liel mislukken van twee proefnemingen, eindelijk gelukt was; de kabel Imd zijn aanvangspunt te \ alentia op de Iersche kust, en eindigde op New-Foundland. Onder de weinige (lepernes, die daardoor zijn overgeseind, was een zeer belangrijke van de Kngelsrhe regeering aan die van Canada, waarin een order, die per brief gedaan was en die op hel verplaatsen van troepenafdeelingen betrekking bad, werd herroepen. Op den iïMen . eptcniber van IS.,8 hield de kabel voor goed op met werken, de oorzaak daarvan is nooit opgespoord geworden. Van de nieuwe onderneming, die dadelijk nu het rapport der commissie aan het werk toog, was < A-rus Field weer de ziel. en aan het leggen weid op den L—teil .Jul, 181,., begonnen. De nieuwe kabel was 27 m.m. dik, de ziel, e 'Ie eigenlijke geleiding voor den stroom uitmaakt, bestond uit zeven koperdraden omgeven door vier afzonderlüke bekleedingen van gutta-percha, welke door zware persen waren aangebracht om het achterblijven van lucht te verhinderen, waaromheen zich a s beschuttende laag een mantel van staaldraden bevond, welke nog eens door een bekleeding van in teer gedrenkten hennep was omgeven. Ondanks al die voorzorgen is de kabel toch slechts tien jaren tegen den invloed van het zeewater bestand geileken. Het leggen van dezen kabel en van zijn opvolger is een der schitterendste bewijzen voor de macht van het genie in den strijd legen de natuurmachten. Terwijl voor het leggen van den eersten kabel in 1858 twee stoomschepen waren gebezigd, hetgeen tot moeilijkheden bad aanleiding gegeven, besloot men nu hiervoor slechts « en t(. gebruiken en daar de kabel alleen 4.,00 ton woog, was men genoodzaakt van bet reuzenschip „Great Rastern gebruik te maken. Het eerste leggen mislukte, ondanks «Ie uitgestrekte voorzorgsmaatregelen die genomen waren. In den loop van de eerste tien dagen van de reis waarin ongeveer twee derden van den geheelen afstand werd afgelegd, moest de kabel driemaal wegens ontdekte gebreken in de isoleering weer ingepalmd worden. I)e laatste maal moest zij daartoe uit een diepte van :«50 M. worden omhooggehaald en hierbij brak bij en viel weer in zee/Een soortgelijk ongeluk gebeurde negen jaar later, aan boord van de Faraday van de Gebroeders Siemens toen dezen hun eersten kabel legden, de diepte was toen echter nog 2000 M. grooter. Het gelukte, na eenig zoeken, met een grijpanker den kabel te vatten, maar de stalen snaar, waaraan dat anker bevestigd was, brak tot tweemaal toe, en toen was daarvan ^nerrri^eer-,aaT"'&- .^Jaargetijde dwong toen tot het afbreken van de ™ eVr , e" 'nnge!1Jh •• '"0es,t men 111 zee lnten liggen./De ondernemers gaven den moed met op, onmiddellijk werd een nieuwe kabel besteld en reeds op den van het volgendejaar werd met het leggen weer een aanvang gemaakt, waai de „t.ient hastern van een hoogst voortreffelijke machine kabel te vieren was voorzien. I Onze figuren 25o en 25(5 kunnen ons eenig idee geven van de machines en inrichtingen, die voor dit doel worden gebezigd./De nieuwe poging gelukte boven verwachting, zonder eenig ongeval van beteekenis te ondervinden, werd de kabel, die een lengte van 2000 zeemijlen had. over de zoogenaamde telegraafvlakte !il',orli. l„' rï r-'f «-en onderzeesche, tamelijk gladde vlakte, die zich door het noordelijk gedeelte van den Atlantischen Oceaan uitstrekt, wordt aangeduid. t„«ch?r het opnieuw wisselen van ,1e eerste telegrafische berichten 3t»„ . i e'! Wereld opwekte, was onbeschrijfelijk. Het bereikte sul aat deed het plan opvatten, ook den in het vorige jaar afgebroken kabel op te % iss. h< n, het einde daarvan bevond zich ongeveer op een afstand van (>00 mijlen van k.u?1 van New-r oiindland, men wilde liet afgebroken eindi» i i rff' ssiarj&'ïï -Ie onderneming spoedig hooge dividenden aan de aandeelhóudel^s ttkeeren "" " kabelTÜSnkr«tnen .eIen,UitV06rig °Ver h6t leggen van andere onderzeesche TnRRrhA .f ' hefc *,,dl'erk dat nu voJ^- was daaraan b« uitstek vruchtbaar, iusschen Europa en Noord-Amerika liggen alleen zeventien kabels, die ieder een waarde van ruim zeven millioen gulden vertegenwoordigen. Van dit aantal zijn evenwel tien onbruikbaar, zoodat oen bedrag van ruim zeventig millioen gulden als verloren moei worden beschouwd. De zeven die nog in gebruik zijn, hebben een totale lengte van 30,000 K.M. en alle onderzeesche kabels, die nog gebruikt worden, zijn gezamenlijk 320,000 K.M. lang, d. w. z. men zou ze zevonmaal om de aarde kunnen leggen. De waarde van al die kabels kan geschat worden op 500 millioen gulden, maar de kosten aan het leggen verbonden, hebben veel meer bedragen; vooral ook, daar eenige van die kabels twee- en driemaal gelogd moesten worden. Vooral gedurendo de eersto periode werden vele verliezen ondervonden, zooals uit het hierboven besproken voorbeeld blijkt, russehon 1851 en 1860 zjjn ongeveer 20,000 K.M. onderzeescho kabels gelegd, dio allo binnenkort onbruikbaar waren, waardoor een ''"'K- Aflooproi van een kabelstoomboot, kapitaal van dertig millioen vor- leren was. De langste kabel is de Zuid-Amerikaansche, die Europa met Buenos-Ay,-es verbindt, en wiens lengte 11,000 K.M. bedraagt. De onkosten aan do vervaardiging vor jonden, moeten alleen 24 millioen hebben bedragen. In den Stillen Oceaan zoekt men nog steeds een doorgaanden kabel tevergeefs, slechts eenige korte gedeelten worden hier en daar er in gevonden. Het plan, een doorgaanden kabel van China naar Japan en vandaar over de Sandwichseilanden naar Noord-Amerika te leggen >es aa evenwel reeds sedert lang. Deze onderneming zal als de allerbelangrijkste °P,' 1 g ed bescll0"wd moeten worden, want de totale lengte zal meer dan 20,000 '! ■ J 5fge,n en het kaI)it!wl voor de onderneming benoodigd, meer dan 60 millioen ir onri l- bel' d'e 1894 tusschon Austraüë en Nieuw-Caledonië is gelegd en (ie -000 K.M. lang is, kan als een begin van uitvoering van het groote plan worden aangemer t. In de laatste jaren is Duitschland ook overgegaan tot het leggen van eigen onderzeesche telegraaflijnen, waartoe zoowel het sterk ontwikkelde handelsveikeei als het verkrijgen van koloniën in andei-o wArAirbwion v.— " WI-MWWIVH UCUUU1UU1K llCOlt I )U ironi.,,1. J - 1_ 1 1 ... -v »oi.ou, vrtM ue soiomaie mogendheden is meer en meer het verkeer gegeven. met haar overzeesche bezittingen onafhankelijk te maken van Britsche kabel' monopolies. Te Keulen is de „Deutschatlantische Seekabelgesellschaft" gevestigd, die een kabel van Emden over de Azoren naar New-York gelegd heeft. Men hoopt verder over de Azoren een verbinding tot, stand te brengen met de koloniën in Afrika, maar de omstandigheid, dat die kabel eveneens op do Azoren zal moeten landen, bewijst dat Duitschland nog niet onder allo omstandigheden de vrije beschikking daarover zal hebben. De bovengenoemde maatschappij heeft bovendien Fig. 257. Het opvisschen va>i een gebroken kabel. te Nordenham een eigen kabelfabriek ingericht en een kabelschip „von Podbielski" laten bouwen. Deze boot bezit evenwel slechts geringe afmetingen en is daardoor alleen geschikt om de kabels langs de kuster te leggen en ze, als reparaties daaraan noodig zijn, op te visschen, voor het loggen van overzeesche kabels moet een veel grooter schip gebouwd worden. Het is niot alleen door de lengte cr. de constructie der leidingen, dat de overzeesche telegraaflijnen van de landlijnen verschillen, ook in de gebruikte apparaten is een zeer groot onderscheid op te merken. Wilde men van de gewone seintoestellen gebruik maken, dan zou men zeer krachtige batterijen noodig hebben 0111 den grooten weerstand, een gevolg van de kolossale lengte der ledingen, te over- winnen. Om de onkosten dezer dure batterijen te verminderen, werd door Siemens, kort na 1850, de zoogenaamde inductie-telegraaf geconstrueerd. Met behulp van een' magneetinductie-machine werden de door een batterij geleverde elementaire stroomen m zeer hoog gespannen, maar uiterst kort durende stroomen veranderd, die even goed als de gewone, voortdurende stroomen, voor do beweging van een Morsetoestel of van een anderen seinontvanger kunnen dienen. Met oen zoodanig apparaat kon tot op een afstand van 600 zeemijlen goed gewerkt worden, waarom dan ook do anglo indische telegraaflijn in stukken van een zoodanige lengte werd ingedeeld, welke stukken door tusschenstations waren verbonden. Ook op den eersten trans-atlantischen kabel van 1858, die slechts oenige dagen in gebruik is geweest, werd met inductie-stroomen gewerkt. Spoedig echter ontdekte men, dat een onderzeesche kabel niet geschikt is, om door sterke stroomen te worden bediend. Een zoodanige kabel bezit nl. de eigenschap, dio door de benaming zelfinductie wordt aangeduid, hü laadt zich met eloctriciteit, evenals een Leidsche flescli doet. Niet alleen wordt daardoor de eigonlijke stroom aanmerkelijk vertraagd en dus de snelheid, waarmede geseind kan worden, verminderd, maar op den duur worden daardoor fouten in do isoleering en eon snel verteren van den kabel veroorzaakt. Men ging dus over tot het gebruiken van zoor zwakke stroomon en tot het bezigen van den door Gausz en Webor gebruikten spiegelgalvanometer, waarvan de naald zelfs onder den invloed van stroomen, die anders niet waargenomen kunnen worden, zich zichtbaar beweegt. Met do galvanometernaald is, juist in het draaipunt, een uiterst kleine spiegel verbonden, waarop door oen spleet, dio in hot lichtscherm eenor lamp is aangebracht, een lichtstraal valt. Deze lichtstraal wordt dooiden spiegel op een verdeelde schaal teruggekaatst, liet gevormde beeld valt juist in het midden van de schaal als de naald in rust is. Deze schaal bevindt zich in oen donkere kamer en wordt door den telegraaf-beambte waargenomen. Wanneer de richting van do naald ook slechts eenigszins van die, welke b(j den toestand van rust behoort, afwijkt, verspringt het beeld over de schaal over een zeer grooten afstand. Zoo kan men draaiingen van de naald, dio door hot gewone oog niet kunnen worden waargenomen, in verplaatsingen van het lichtbeeld, die zich over groote afstanden uitstrekken, omzetten. Het getal en de richting der verplaatsingen vormen het alphabet van de onderzeesche telegrafie, evenals do samenstelling van punten en streepjes dat van het Morse toestel. De naald beweegt zich onder den invloed van een stroom, dio door oen uiterst fijnen draad gaat, welke meer dan duizend maal om hot raam is gewonden, waarin do naald hangt, zoodat het geheel den bokendon multiphcator vormt. Do seingevonde beambto is door zijn sloutel in staat gesteld, den stroom nu eens in de eene, dan eens in do andere richting door den draad te laten gaan, waardoor do richting, waarin de naald uitwijkt, bepaald wordt. Door deze hoogst gevoeligo instrumenten is het mogelijk, een stroom van slechts tien elementen voor de trans-atlantische telegrafie te gebruiken. Dat wij met deze enkele aanduidingen, het geheelo onderwerp der toestellen bn de onderzeesche telegrafie in gebruik, bij lange na niet hebben uitgeput, toont ons een blik op fig. 258, waarin hot kantoor oener onderzeesche telegraaflijn is afgebeeld. v Het is slechts natuurlijk, dat men met de resultaten van deze toestellen, hoewol die, wat de snelheid in het overseinen en de juistheid in de aanwijzing betrof mets te wenschen overlieten, niet in alle opzichten tevreden was, dat men naar middelen heeft gezocht om de ontvangen teekens op te schrijven, om daardoor onafhankelijk te worden van de nauwkeurigheid dor waarneming. De Engelsche natuurkundige Thomson, tegenwoordig Lord Keivin, die op het gebied der telografie een aantal andere, hoogst waardevolle uitvindingen heeft gedaan heeft ook °on Ulterst 'ngonieus toestel uitgedacht om de zwakke teekens, die bij de over- zeesche telegrafie worden overgezonden, op te schrijven, welk toestel do hevelschrijver wordt genoemd. Tusschen do polen MM van een kolossalen magneet, tig. 2-j9, is, in plaats van een magneetnaald, een zeer lichte draad-spiraal opgehangen, die, volgens de wetten der magnetische inductie, door de stroomen in een draaiende beweging komt. Met deze draadspiraal is een glazen buis verbonden, die in een fijne punt uitloopt en mot aniline kleurstof gevuld is, welke punt zich boweegt voor een reep papier, die door middel van een uurwerk in een geregeld voortgaande bewoging wordt gehouden. Op dit papier worden door de spits dor buis kleine haaltjes en bochten getrokken, die het alphabet van de onderzeesche telegrafie vormen en waardoor veel sneller gewerkt kan worden, dan door middel van liet spiegelapparaat. De groote moeilijkheden die te overwinnen waren, bestonden vooral hierin, dat alle wrijving tusschen de bewegende deelen vormeden moest worden, daar de krachtwerking der inductie-stroomen op het hevelbuisje natuurlijk ! — - Fig. 258. Kantoor van een onderzeesche telegraaflijn. uiterst zwak is. Nog beter en sneller moet er gewerkt kunnen worden met een schrijftoestel, dat door den Franschen electro-technicus Ader is ontworpen, dat op do rijkstelegraaflijnen tusschen Marseille en Algiers met een belangrijk succes beproefd moet wezen. De roep papier is met een lichtgevoelige stof bekleed. Tusschen het papier en een lichtbron, die door een smalle spleet het papier verlicht, bevindt zich een metalen draad, die door een veer strak gespannen wordt, zoodat zij op het papier een rechte schaduw vormt, zoolang geen stroom door het apparaat gaat. Is dit laatste wel het geval, dan wordt daardoor ook, evenals bij hot apparaat van ihomson, een kolossale olectromagnaet geïnfluenceerd, tusschen wiens polen de draad is gespannen en deze wordt in de eene of in do andere richting aangetrokken, waardoor het rechte schaduwbeeld uit zijn richting wordt gebracht, en zich op het lichtgevoelige papier kromme lijnen vertoonen, waaruit weer een alphabet is samengesteld. Het is hierdoor duidelijk dat de seinontvanger van Ader het mogelijk maakt, een afgezonden depêche uiterst snel en zonder vergissingen neer te schrijven. Men kan bij het werken daarmede van nog veel zwakkere stroomen dan by de gewone apparaten noodig zijn, gebruik maken, en per minuut kunnen 350 letters of gemiddeld 70 woorden worden overgeseind. noemen" behahe6 ^ °P ^ 8ebtod d6r te,e^fle ™ ^daan, hebben en die w« hierboven hebben h h fiT"6 g6brUlk dör telegrafle betrekking toestellen maken het mogelijk om *i / vooreerst de copieertelegrafen. Deze dat geen verschil met betL! ■ , handschrift zoo getrouw over te brengen, brief, of oen teekening op verren'^stand" nau"'^^ h6^0 dat' k"""6" °°k een do uitvinding der telegrafie gedaan w nauw^eurig worden overgebracht. Voordat onmogelijk op te lossen' opg-ivé'wn T' T°°S. Z°° 16tS Wel a'S eGn te" eenennl » g, oen schroefspil iets verschuiven. Op deze wijze bereikt men, dat steeds, op ieder willekeurig oogenblik, twee gel\jk geplaatste punten van ieder der twee bladen, onder de stiften z\in gelegen. Het overbrengen van een teekening of een geschrift geschiedt nu op de volgende wijze. Het ontvangende papier is met een kleurlooze slof bedekt, die ^ • een ,lnder Wl1 aansluiten, gedraaid. In de centrale bevindt zich oen ge- inaPf , ZiCh m6t ll6t 6erste automatisch en synchroon gaat bewegen en daardoor de verlangde verbinding tot stand brengt. g ' tniofW" ZUl1®" "let sPreken over dc uitgebreide en talrijke toepassingen van de telefoon in het spoorwegwezen, bij de brandweer, in het lege" enz daar ton maakt ^) toepass,r,gen' niets ponders is mede te deelen. Een uitzondering Zt de hooS16n 6 V'iege,lde telef°°n' diö de V00rP°sten «» '6&er verS vooruit ruktn Wi'bIhhrVan ? ^ afg6Wikkeld WOrdt> »aa™at« die voorposten , . . . . ' .,] ebber- reeds meegedeeld, dat de nieuwste vooruitgang op dit me'ers van 22" ï? V6rbinden Va" Sted°"' diü "onïerin kilo! meters van elkander verweerd liggen. Berlijn is o. a. verbonden met Frankfort a/M KeUlen 6n m6t Koningsbergen, de laatste lijn is 800 K.M., de vool^te Fig 207. Draagbaar telefoontoestel. (500 K.M. lang. Do Ijjn, dio Londen mot Parijs verbindt, ligt door hot Kanaal en is üOO K.M. lang. New-York kan met Washington spreken en sedert eenigen tijd ook met Chicago, dat 1600 K.M. verwijderd is. Zulko resultaten zijn slechts te bereiken door het gebruiken van hoogst gevoelige apparaten, en van een zoo geschikt mogelijk materiaal voor de leidingen. Al zou het technisch misschien mogelijk zijn oin over nog grootere afstanden te telefoneeren, b.v. van Amerika naar Europa, dan zou deze overwinning van het telefoonvvezen over de telegrafie toch slechts een theoretische beteekenis hebben. De kosten eenor telefoonleiding groeien nl. zeer snel met de lengte aan, die van New-York naar Chicago heeft bv. meer dan oen trans atlantische telegraafkabel gekost, en daardoor zou de mogelijkheid dat een trans atlantische telefoonkabel zou kunnen rendeeren, zeer twijfelachtig worden. Te meer zou dat het geval zijn, omdat men in den tijd, waarin men aan de telefoon een paar honderd woorden over en weer spreekt, de telegraaf eenige duizenden van woorden kan meedeelen. Wij zion dus dat er oen grons bestaat, waarover do bruikbaarheid van de telefoon zicli niet uitstrekt. N\*ij zouden hiermede hot overzicht van do middelen, waardoor gedachten worden overgebracht, kunnen afsluiten, als niet de laatste jaren ons op dit gebied iets geheel nieuws hadden geleverd, wü bedoelen de draadloozo telegrafie. Deze nieuwste verschijning op dit gebied is een rechtstreeksch uitvloeisel van de proeven van Hertz. Dat het mogelijk is om zonder stotfelijken geleider to bezigen, electrische seinen over te brengen, was reeds lang bekend. By do eerste proeven van Paraday bleek het dat, als door een geleider stroomstooten, afwisselend in richting en kracht, gevoerd worden, in een geleider, dio evenwijdig aan de eerste gespannen is, overeenstemmende, even kort durende stroomen worden opgewekt, te sterker, naarmate die geleiders langer zijn. Di den beginne had men van die inductio stroomen slechts last, ze bemoeilijkten het spreken en hooren in telefoonleidingen, die over een grooten afstand parallel liepen aan telegraafleidingen, een geoefend oor kon zelfs door de telefoonleiding de overgeseinde depêches ontvangen. Do inspecteur van het Engelsche telegraafwozen I'reece, ondorzocht dozo verschijnselen nauwkeurig. Hü beschikte over twee telegraaflijnen, die tusschen Durham en Darlington over een lengto van 26 K.M. evenwijdig aan elkander liepen en 16 K.M. van elkander verwijderd waren. Met behulp van een Morse toestel, dat in de eene leiding gesloten was, kon men telegrammen opvangen dio door de andere werden gezonden. Hij maakte van deze ontdekking een practische toepassing door eenige eilanden op de kust van Engeland met het vasteland in telegrafische verbinding to brengen, welke inrichtingen nog in gebruik zijn. Dit systeem vereischt echter op elk station geleidingen van ver- g. 2ö8. Centrale verbinding voor 25 geabonneerden. scheidene honderden meters, ja van eenige K.M. lengte, terwijl de afstand, waarover de seinen konden gezonden worden, beperkt bleef. De draadlooze telegrafie steeg onmiddellijk in beteekenis, toen de Italiaan Marconi, die zich ijverig met het bestudeeren der proeven van Hertz had bezigge- l ,1 ,1 „ . i . i • i i iiuuuüu, (io eiecinscne vonK, ene het werken van een inductor vergezelt, als afzender van electrische golven gebruikte. De wetenschap leert, dat een enkele zoodanige electrische ontlading in werkelijkheid een groot aantal representeert, die heen en wreer plaats vinden, zoodat wy hier een stroom ter onzer beschikking hebben, waarin de duur van iederen stroomstoot uiterst kort is, veel korter dan bij een stroom die op do gewone wijze bv. door een dynamo wordt opgewekt, al draait die nog zoo snel. Berekening leert dat de afstand, waarover die electrischo golven haar werking doen gevoelen, omgekeerd evenredig is met den duur der electrische golven en hierdoor was, met het toepassen van dit middel, op eens de afstand, waarover de seinen konden gezonden worden, aanmerkelijk vergroot. Behalve do gelukkige greep, dien Marconi, zooals wü hierboven zagen, deed, behoort ook nog tot zijn verdienste dat hij een aantal, voor zjjn doel uiterst geschikto toestellen, öf zelf construeerde, óf die van andere constructeurs overnam. In hoofdzaak herinnerdon dio apparaten aan die, welke Herz voor zijn proefnemingen gebruikte, zo waren natuurlijk voor dit doel belangrijk verbeterd. In do eerste plaats wordt gebruik gemaakt van een afzendor, welko uit een zeer grooten inductor bestaat, in wiens primaire leiding een batterij is geplaatst, zie fig. 260 b(j B. Wordt de telegraafsleutel T neergedrukt, dan ontstaat een stroom en daardoor een vonkenrij tusschen de polen van den secundairen draad van den inductor l. Die polen ziin metalen kogels, ze zijn vier in getal, tusschen de twee middelste bevindt zich Fig. 269. Inrichting der telegrafie zonder draad. olie, waardoor de weerstand vergroot en de opgewekte electrische golven versterkt worden. Dit onderdeol van het toestel heet meer in het bijzonder de zender; hot is in onze fig. 270 op den voorgrond aangeduid, de groote inductor staat er achter. De vonkenlijn, die tusschen de twee binnenste bollen (verspringt, doet een opeenvolging van electrische golven ontstaan, die zich naar allo richtingen verspreiden, zie fig. 269, welke door muren niet tegengehouden worden en Dn i f V67en !3 d00r fljne instrumenten waargenomen kunnen worden. P liet ontvangstation bevindt zich natuurlijk de ontvanger, welke met den naam van coherer wordt aangeduid. Marconi heeft dit toestel van Lodge overgenomen en het met den oscillator van Hertz tot één geheel voor de draadloos waarin t J ! ' De ,coherer bestaat' zie % 271, uit een luchtledig buisje, ü\nJ *wee zllveren cylinders « zijn geplaatst, die als polen dienen voor twee J e draden, dio door de einden van het buisje gaan. Tusschen do twee poolvlakken dikte Ln'CÏ 6m 1T1°°?elheid metaal8Paand9rs in ^t geval nikkelvijlsel, ter ni. . ,aat men den stroom eener telefoon of van een telegraaftoestel Fig. 270. Zender voor telegrafie zonder draad van E. Ducretet door een zoodanig buisje gaan, dan bespeurt men geen werking door den grooton weerstand, dien dio metaalspaanders bieden. Die weerstand venhvti ZT verwin 'T bU'? getr0fTen W°rdt d001' d6 e,ectlisclle golven die van een zeer ve^ Zn H V°"kenrÜ Uitgaan- In tle telefoon' waarin de coherer gesloten is hoort men dan eon toon, het telegraaftoestel werkt. De coherer kan nu s e h s'voort d»,e„d gebruikt w.rd», al» de .„„pronkeljko ,v.,„t,nd Z, coherer r lü -T l 'T" C°h*re' klol,r,,n' WorM ™ % 2«» dó pi T „ electrische golven getroffen, dan wordt hij tot een geleider' do ectromagneet R trekt daardoor een anker aan, en sluit daarmede een tweeden '°"m; tWTr;n zlch 66,1 Morse-toestel M bevindt. Ken hamertje van Neef klont tegelukeityd tegen den coherer, en maakt hem daardoor weer tot een isolator inen ónk 'f g8heel ^ toestellen> die de «Iraadlooze telegrafie, waaraan kenteWafle^ hJET ^ vo°rgaande Wt, met recht, den "aam van vom aan 1 . * g T' gebrmkt' niet zeer ^r°ot is. Terwijl men in den beginne aan practische waarde dezer uitvinding twijfelde, word-, ze nu daarentegen door iedereen erkend. Behalve Marconi hebben ook Preece in Engeland, prof. Slaby te Berltfn en ingenieur Schafer in Hongarije aan de meerdere volmaking ervan medeaan d®n iaatste moet oen «er belangrijke verbetering van den coherer . 0,1 Zljn' oen Marconi zijn proeven nog over een afstand van 15 K.M. nam gelukte het prof Slaby reeds, door medewerking van de militaire luchtscheepvaartdeeling te Berlijn, waardoor de apparaten hooger, dus in zuiverder luchtlagen tusschenT v' 77 2° t0t 23 KM' te tele8™f<*ron. Kort daarna gelukte het Fium nvl, fe" d° Fransche kust over 51 K-M- en tusschen Pola en kZLh l v, t0.8einen- B« de Proefnemingen over het Kanaal tusschen geland eii l'rankryk, dienden de plaatsjes Wimereux en Newliaven als stations terwm men bovendien een vuurschip en een oorlogsschip met apparaten had voor' z en. De onderscheidene stralen kruisten elkander hierbij zonder dat ze eenige ooZJ; °Z °nderV0,Ulen- Ze,fS k0n het seinen geduronde een onweder worden oefenen Li ! T" °P de electrische golven geen invloed zouden ÏÏand van 68 km'^dS ,V™ht" Do van Marconi hebben reeds over een afstand van 68 K.M. plaats gevonden. Met de toestellen van Schilfer moet het H—n' n g6lUk; ZÜ"' °P °en afStand Van 100 t0t 150 K-M" teekens over zakl i!k tl i meuwste verbeteringen in de vonkentelegrafle bepalen zich hoofd.akehjk tot liet construeeren van een ontvanger van do hoogst mogelijke gevoelig- te,r srr r*i",he"r - t——. zss komt met die van do m.krofoon mot koolstaafjes die wij by de telefoon leerden F ig. 271. Coherer van Marconi. kennen. Het verschil bestaat hierin, dat do verandering in het geleidingsvermogen met "oor drukkmg maar door do electrische uitstraling wordt veroorzaakt Deze coherer is als oen verbetering te beschouwen, omdat h(j niet, na ieder afzonderlijk Kebrrcht na 7™'T T ^ St°0te" W6®r in evenwicht behoeft te worden baarheid'terug " Afwerking keert de toestand van niet-geleid- Tot op heden heeft men do draadlooze telegrafie vooral toegepast om schepen onderling of met de kust ol met vuurtorens in gemeenschap te brengen om verbind in ét teVu oren^' dle dlkw«ls °P eilanden zijn opgericht en de kust een verbinding te doen ontstaan, en om te telegrafeeren over baaien, straten enz waar men nu nog kabels van 10, 60 ja 100 K.M. .engte gebruikt. Voor zulke toepassingen zal de vonkentelegrafle spoedig aan alle eischen kunnen voldoen, en zal ze practischer blaken to zijn, dan het gebruik van onderzeesche kabels die kostbaar m aanschaffing zijn en zeer snel verteren. De groote mailbooten, vooral die welke op Amerika varen, zjjn bijna allo van toestellen voor draadlooze telegrafie voorzien, en hebben daarmede, door het wisselen van berichten onderling en met de kust, zeer goede en nuttige resultaten bereikt. Een ander systeem van telegrafie zonder draad, waarin zoowol van licht als van electncite.tsverschijnselen gebruik wordt gemaakt, is sinds kort door den Moravischen professor Zickler uitgevonden. Dit systeem onderscheidt zich wol niet door de groote verwachtingen, die daaraan als aan de gewone telegrafie zonder draad, kunne,! worden vastgeknoopt, maar de uitvinding is daarom niet minder interessant, waarom wfl de beginselen, waarop ze berust, hier willen mededeelen ckler noemt zijn ontdekking de lichtelectrische telegrafie en ze berust op do geheimzinnige eigenschap, dat een zwakke inductiestroom door een luchtledige buis, waardoor in gewone omstandigheden de stroom niet kan dringen, dadelijk pen ril vnnlron rlrvrkf , . _ .1- ui ^ "i'iiuifbii, zooura aie duis door ultraviolette stralen wordt * " — — —" uiiia.iuiouo suaitm worac vellicht. Die verlichting? wordt dnor m idriftl oonor 1-: • - lo vuuisciiiin geroepen. Het hcht eener electrische booglamp is zoer rijk aan ultraviolette stralen, die voor net oog onzichtbaar ziin. en slenhts wpinier ïnvinoH ron ... . • , Donr lAnvan u ü_/_, , . . ' .ondervinden. ,uu umtMis i . wanr p as nnnrit Hn rm ottn l i_. h07Q r, - - , ' ° otitiiüii tegen, Kan men CieZB /.Od ('rtnponfrüorAM ^«4- .. i- . A , i 0 „aa 1 tugou. ivaii Jiiou Ï uÏ ! treer?' dat ZÖ V°°r hGt g6Ven Van Seinen op Sroote afstanden te gebruiken zijn. \ an de Dractische toenassincr van .• x . , nn» ninf. j . 1 toicgidiiü is iui op necien nii l «' e,Venmin als over die van een uitvinding van Szczepanik, waarmede wjj deze afdeeling willen besluiten. I elefoon en telegraaf stellen zich tevreden met het overbrengen van tonen bedoe7t°°wn ®" Va" e®nlg0 teokens> de .▼èrziener" van den Oostenrijker Szczepanik edoelt, het leven zelf, zooals onze oogen dat kunnen waarnomen, over een groeten afstand te verplaatsen en daarvan een duidelijk beeld op een wand te doen * ï^enals d° telef°°n 8e,uid»olven in electrische golven worden omgezet, te wëkk vl h01 Ilchtgolven' en om d0 electrische periodieke stroomen op wekken, maakte do uitvinder ook hier gebruik van een lichaam met een veran- ijken weerstand, evenals wij bij de microfoon hebben ontmoet en in den coherer van de draadlooze telegrafie. De scheikunde heeft in het selenium een ÏcfwL ?rdlg m°nt °ntd0kt' dat d°°r Uitvinders in aPParaten, waarmede nn lat 6l heht™rfh«nseien morden opgewekt, herhaaldelijk werd toegepast dat is ook geschied bfl de uitvinding, die w« hier op het oog hebben. Een der eigenschappen van dit element is, dat zijn weerstand verandering ondergaat, naarmate het meer of minder sterk wordt verlicht, evenals met do microfoon gebeurt larmate de koolstofdeeltjes meer of minder worden samengedrukt, en met den Bell iks^ t0'egrafie ** ^ d°°r electrischo f?olvon wordt getroffen, van hlf pi m i rn t0'ef00n Z0nd6r draa(i«eloidi'>^. op deze eigenschap genoemd 'iel°"lum berust. ultgev°nden- dit toestel werd door hem een photofoon Practlsche resultat8n zün daarmede niet bereikt, daar het aan te korte lioi t w' nT ge,b0n|d6n- 13u den «vèrziener" worden, door de verschillende helder- het door °"derScheiden® doele" van ee» ^eld, bv. een van een landschap, zooals door een camera obscura is gevormd, in een seleniumbatterij, periodieke olecïsche stroomen van afwisselende sterkte opgewekt. Hiertoe worden alle punten nlï :" r "e:. "lk°mk,T in ,,et "randpm" ™»<» ***> •Pegels gebracht, die het beeld van dat punt op een stuk selenium terugkaatsen .vaardoorheen de stroom eener galvanische batterij gaat. Het gevolg is dat de' b erkte van dien stroom voortdurend verandert, en de periodieke stroomen, dio men zoo m den ontvanger waarneemt, worden weer gebruikt om lichtverschijn®n op te wekken. De lichtstralen, die men ten slotte op een scherm opvangt vertoonen dezelfde afwisseling in helderheid, die men in het oorspronkelijke beeld een °[T^en' *oodat ze samen een koPie van het beeld leveren. Zal men werkelijk geheet beeld in eens zien en niet een aantal punten daarvan na elkander, dan Zr „ ! Tg n00dig dat het geheele proces in eGI1 onderdeel van een WMr « m Z°°Veel tijd a'S h6t °°g "°0dig hoeft om een üclitindruk waar te nemen. Bovendien moeten in het ontvangstation, evenals in het seingevende, twee spiegels aanwezig zijn, die synchroom met die in het laatste e scZTlu l da" VertÜ°nt ZiCh 6611 ZUiV6r bG01" het Als zulke vakken S W°"den' wanneer w« nog niets van de telegrafie en van de verwante evenwol ^oord, dan zouden wij ze onmogelijk achten, in de telegrafie is evenwel aan verscheidene daarvan reeds voldaan en wel op verschillende wijzen, en wij mogen daarom aannemen dat, aan hetgeen hier nog meer wordt gevraagd met behulp der moderne nauwkeurigheidstoestellen, eveneens zal kunnen voldaan worden. Tot op dit oogenblik is dit niet in die mate het geval, dat de constructeur een goed werkend toestel kan aanbieden, en wij moeten aannemen dat de andere uitvinders, die hetzelfde doel nastreven, niet gelukkiger zijn geweest. De inrichting die door Dussaud voor hetzelfde doel is bedacht, moet, evenals die van Szczepanik theoretisch volkomen juist zijn, maar in de practtfk nog een aantal gebreken' bezitten. Toch gelooven w\j te mogen aannemen, dat het zien in de verte mettertijd even goed als de andere wonderen op electrisch optisch gebied zal gelukken. De uitvinders zijn niet tevreden met de natuur alleen in de bewegingen weer te geven wat volgens het voorgaande mogelijk is, maar ook in haar kleuren. Het is nog niet bekend welke middelen zü willen aanwenden om dit doel te bereiken, even onzeker is het vooralsnog in hoever de reeds gebouwde „verzieners" aan de daaraan geknoopte verwachtingen beantwoorden, proefnemingen daarmede door geheel onbevooroordeelden zjjn nog niet gedaan. De toepassingen der techniek in vakken van kunst en wetenschap. et was vroeger een zoer algemeen verschilnsni ... ,. .... - x, J „«v muiuiüu, uit) ZlVll uitsluitend met de beoefening van kunst of wetenschap bezighielden voor do technische vakken, voor de vooruitgang die in de mechanische bedrijven plaats vond, zeer geringe belangstelling toonden, dat zij die als van mindere waarde achtten. «n af on , ... —7 ~ t-v/u ivaii iiiüii van aezo opvatting nog de sporen terugvinden. Dat deze meestal haar oorsprong vindt in een zeer geringe kennis van de voortbrengselen der techniek in den jongsten tijd ligt voor de hand, hoeft men echter kennis gemaakt mot de wonderen die de industrie heeft gewrocht , heeft men leeren inzien welk een reusachtige hoeveelheid geestelijke arbeid daaraan is ten koste gelegd, dan is het onmogelijk voor do uitvinders, voor do mannon die dien grooten vooruitgang bewerkt hebben, iets anders dan hoogachting te koesteren. Wenscht men evenwel nog een bewijs dat de ontwikkeling der techniek met alleen gediend heeft, voor de vervulling der stoffelijke, dagolijksche behoeften der menschen, maar dat ook de hoogste goederen der menschheid, vooruitgang en ontwikkeling op geestelijk gobied, daardoor zjjn bevorderd, dan is nog een kort overzicht van de resultaten der techniek, waar die zich in den dienst van kunst en wetenschap heeft gesteld, noodzakelyk. Reeds in de Oudheid vinden wij mechanische bedrijven, die niet hot voorzien in do bohoefte aan voedsel, kloeding en woning bedoelden, maar hot leven trachtten te veredelen door bevordering van kunst en literatuur. Wy vinden dio terug in de oud-Egyptische documenten, die op perkament of op papyrus zijn geschreven, in de voortbrenselen van do hout, snukunst uit dien tijd, in do frissche en onverwoestbare kleuren der portretten in wasverf. In China bloeide, reeds 1000 jaren v. C., de boekdrukkunst, terwijl daarmede de houtsnijkunst samenwerkte, die reeds vroeger in de katoendrukkerij was toegepast. In Griekenland werden, verscheidene eeuwen vóór onze jaartelling verbeteringen in dé perkamentbereiding uitgevonden, zonder welke misschien voel minder dan nu het geval is, uit liet loven der Grieken on Romeinen voor ons bewaard zou zijn gebleven. Kort daarna word in China een belangrijke uitvinding gedaan, in het jaar 123 v. C. vond men daar de bereiding van papier uit lompen uit en daarmede beschikte men over een veel beter middel om gedachten en geschriften te bewaren. Het allerfijnste, bijna onvernietigbare Chineesch en Japansch papier, dat dikwijls genoeg voor kleedingstukken of schoenwerk wordt gebezigd is uit dien lang vervlogen tijd afkomstig. Het duurde tot het jaar 710 van onze jaartelling, eer het papier naar Europa kwam, en wij danken de kennismaking daarmede aan de Arabieren, een volk, waarvan de diensten, die het aan de beschaving en ontwikkeling heeft bewezen, inaar al te weinig op de rechte waarde worden geschat. Hoe gering in dien tijd het onderlinge verkeer tusschen de verschillende volkeren was, blijkt uit deze omstandigheid beter dan uit lange redeneeringen. Er verliepen evenwel nog meer dan oOO jaren, eer in Europa naast het gebruik, ook de vervaardiging van papier wortel begon te schieten, vóór dien tijd stelde men zich tevreden met geïmporteerd papier. Van af dit oogenblik zien w\j de uitvindingen op geestelijk, wetenschappelijk gebied elkander veel sneller opvolgen, hoewel daaronder verscheidene zijn, die wij slechts als terugvinden van hetgeen vroeger reeds bekend was, moeten beschouwen. In het jaar 1305 werden door den Italiaan Salvino degli Armati de brillen uitge¬ vonden, terwijl het bekend is, dat de bijziende Romeinen reeds optisch geslepen glazen voor de oogen hielden. Ook het beleggen van spiegels moeten wij hiertoe rekenen. Als oen hoogst belangrijk feit vermelden wij vervolgens, dat in 1390 te Neuren- horrr Hft nnrcln ""'D Fig. 27*2. Schrijfgereedschappen kilt de 12de eeuw v. C. Dllitschö papier- Een uit stroo en hennep vervaardigde korf met een bekleeding van linnen, HlOleil werd opgewaardoor de drie paletten, op den bodem zichtbaar, omhuld werden. De palet- richt. Hierdoor ten dienden om daaruit do schrijfhuizen met inkt te voorzien en om het komoil WÜ vail zwartsel te wrijven, dat den inkt opleverde, waarmee de tot ons overgekomen . papyrusrollen werden beschreven, wier schrift na 3000 jaren nog even zwart zelf tot de uiten frisch is als het in den beginne was. Naar Karabacek. vinding, die Zlllk een diepen invloed op den vooruitgang van do wetenschap heeft geoefend, tot do boekdrukkunst. Keeds in het jaar 1400 werden in Italië en in Duitschland speelkaarten gedrukt en was ook een soort van boekdrukkunst te herkennen, hoewel die meer als houtsnijkunst of kopergraveerkunst moest worden aangeduid, omdat ze toogopast werd om, behalve de afbeeldingen, ook de bijschriften daarbij als een geheel weer te geven. Onder de boekdrukkunst verstaan wij het drukken van boeken met behulp van afzonderlijke, beweegbaro letters. Over de oer dezer uitvinding twiston nog altijd Duitschland en Nederland. Wjj kunnen hier niet het voor en tegen van do twee partijen weergeven, hot meest waarschijnlijk is, dat de boekdrukkunst in boide landen ongeveor gelijktijdig is uitgevonden. In allen gevallo is van het latere leven en werken van Gutenberg meer bekend dan van dat van L. J. Coster. Do eerste drukwerken van Gutenberg dateeren uit 1436, zijn eerste letterteekens waren, evonals die van Coster, van hout. Als zjjn volgende uitvindingen worden genoemd die deimetalen letters en die van de boekdrukpers, en deze laatste is zeker de allerbelangrijkste. Het eerste werk, dat daarmede gedrukt werd, dateert van 1450. Hierop volgde een periode, waarin hij den steun genoot van een rijk burger van Mainz, Fust genaamd, welke steun hem in staat stelde eenige belangrijke uitgaven te bezorgen, waaronder twee van Latijnsche Bijbels. Het eerste boek dat in het Duitsch gedrukt werd is een tweede uitgave van „Boners Edelstein", deze werd Dit werk- ^ Van Utenherg' Pftster Éfenaamd> ^zorgd en verscheen in 1461 U t werk was op een zeer ruime schaal met houtgravuren versierd, hetgeen met werd^door p'l °r l "lt«e»OTen w^ken het geval was. Nog in dezelfde eeuw nl difi vaü r ,,?" b6langriJk0 uitvinding op het gebied der illustratie gedaan, nl. die van den veelkleurendruk door middel van houtsnede. liikelphnl dit.00f"blik worden d0 uitvindingen, die niet meer uitsluitend stoffe. behoeften trachten te bevredigen, talrijker en slechts de belangrijkste kunnen door ons worden genoemd. Het zakuurwerk van Henlein, dat van 1510 dagteekent bracht een geheelen omkeer in hot meten van den tijd, waartoe men zich tot J Fig. 273. Johannes Gutenbe rg. dat oogenblik van zandloopers en dergelijke toestellen bediende, de camera obscura van lorta in 1560 is -ie voorlooper van de photografle. Toen in Engeland graphietlagen werden ontdekt, ontstond daar de potloodindustrie, en de 16-J" eeuw werd Tnr "ltvindlng van llüt microsco°P. zeer waarschijnlijk door Jan en Zacharias Jarsen te Middelburg. In het begin der 17de eeuw wordt de verrekijker uitgevonden, ™ h u ?, m6t V1'y gr°0te zekerheid vast> d°or de twee hier boven genoemde bnllenslupers. Door Kepler zoowel als door Galilei werd aan de verbetering dezer toestellen gewerkt. De tooverlantaren, in 1640 ontstaan, opende de periode der kunstmatige geestverschijningen en twee eeuwen later zou de hooge waarde van dit toestel Pas volkomen worden ingezien, als nieuwe lichtbronnen vooral het Drummond's kalklicht, het mogelijk maakten, om veel scherpere beelden Fig. 274. Boekdrukkerij tegen liet einde van de 16d« eeuw. Naar Joh. Stradanus. to doen ontstaan, en kleine voorwerpen aanzienlijk vergroot weer te geven. Gregory en Newton in Engeland ontwierpen den spiegel telescoop, waarmede het onderzoek van het heelal op een veel ruimer schaal dan vroeger mogelijk werd, vooral door de bijna onbegrensde vergrooting die dit toestel geeft. Een uitvinding die op de wetenschappelijke ontwikkeling evenwel veel meer invloed heeft geoefend dan allo telescopen samengenomen is die van het hoofdwerktuig der papierbereiding, van den „Hollander , dat door zijn benaming tegelijkertijd zijn oorsprong verraadt en dat van 1040 dagteekent. De stereotypie, die in het begin der 18de eeuw verschijnt en die bestaat in het afgieten van een geheele bladzijde die in gewono lettertypen is gezet tot één stuk, is eigenlijk geen nieuwe uitvinding; want de kunst die aan de boekdrukkunst voorafging, nl. het uitsnijden van een geheelen zin of zelfs een wiouiyuc III UUI1 fSlUK hout was een soort van stereotypie. Door het terugkomen op datzelfde beginsel, geholpen door alle verbetoringen en uitvindingen, die in den tusschentijd waren gedaan, won de boekdrukkunst aanzienlijk in beteekenis, was ze in staat veel meer te produceeren, hoewel het nog een eeuw, nl. tot aan de uitvinding van de rotatie-snelpers zou duren, eer de stereotypie ten volle tot haar recht kon komen. Het getal dor uitvindingen, die op dit gebied in de 18,le eeuw gedaan worden, is reeds niet meer te overzien. De schrijfmachine, het nieuwste onderdeel eener kantoorinrichting, is reeds bijna tweehonderd jaren oud, reeds in 1714 werd zij door een Engelschman, Mill genaamd, uitgevonden, natuurlijk in een nog zeer onvolkomen gedaante. • • \l "W* ct/ll Z.ÜOI lange periode over te springen om ons bozig te houden met een van die uitvindingen, die een geheelen omkeer op het een of ander gebied veroorzakon en waarmede do 19d eeuw een waardig begin maakt, met die van de snolpers, welke in 1810 door Friedrich König, onder medewerking van Bauer, gedaan werd. Met de inrichting der snelpers, do verbeteringen daaraan aangebracht en hetgeen er mede bereikt werd, moeten wij ons in hoofdzaak in deze afdeoling bezighouden, wij zullen daarom de inleiding besluiten met een kort overzicht va i het leven en den arbeid van dezen merkwaardigen man. Ilij werd te Eisleben den I4'1*11 Anril I // i (TplinrPtl 11 llOJlf'l nlfnr.nl I mannen van talent, veel tegenwerking en veel teleurstelling ondervonden vóór zij,, bekwaamheden erkend werden en hij de vruchten van zijn arbeid mocht plukken. In ""'li i >< M-IV< 11 111\ i\ ei ni I om,(' boekdrukkers- en uitgeverszaak van Hreitkopf & flartel, die nog tegenwoordig baar ouden roem handhaaf], begon hij op Ni-jarigen leertijd zijn loopbaan als boekdrukkersleerhng, maar in «le vier jaren, die hij zoo te Leipzig doorbracht, wist hij tegelijkertijd 7.1111 ke nnis te vermeenleren. In verschillende betrekkingen, in 1803 te Aleiningen en later hoog in het Thflringsche gebergte, te Siihl, was hij reeds vroeg bezig niet liet ontwerpen van toestellen, wanrdoor verbetering zon gebracht worden in het moeilijkeen langzame werken met de hand-boekdrukpers. Gebrek aan geldelijke middelen Ineld de uitvoering van zijn ontwerpen tegen en in 180»; vinden wij hem in tuisland, waar hij zijn denkbeelden hoopte te verwezenlijken, maar waar dit evenzeer mislukte. I11 hngeland had Inj meer succes. In hetzelfde jaar begaf hij zich naar Konden, waar hij den I kdrukker Bensley leerde kennen, die hem den man toescheen welke hem kon helpen zijn plannen uit te voeren. Ilij maakte daar ook kennis met den mediamens Bauer, met wien bij de grootste omwenteling, die de boekdruk kunst sedert haar uitvinding nog had beleefd, zou tot stand brengen. Niet alle denkbeelden van honig werden onmiddellijk verwezenlijkt. Zijn eerste snelpers van 1810 vertoonde nog lujna alle onderdoe en, die ook aan de handpers voorkomen, ze onderscheidde zich hoofdzakelijk van die laatste hierin, dat het aanbrengen van den inkt, in plaats van met kussens uit de hand, zie lig. -274. door ronddraaiende inktcylinders plaats vond waardoor die bewerking natuurlijk veel sneller uitgevoerd werd. Deze eerste, nog ge-' lirekkige snelpers, leverde daardoor toch reeds tweemaal zooveel werk als de handpers De eerste cylinderdrukpers, waarmede 800 vellen per uur werden gedrukt en de daaronvolgende dubbele machine, met twee eylinders. waardoor dut getal lot IKK) en spoedig daarna lol -JKMI vellen per uur werd opgevoerd, kwamen eerst in 1811 en in 1813 gereed Hensley bleek evenwel niet de man te zijn, waarmede de uitvinders in vertrouwen konden samenwerken, waardoor Konig in 1817 naar Duits, Idand terugkeerde. In compagnieschap met Huiler richtte hij toen te Wiirzhurg in het oude klooster Oherzeil een fabriek voor snelpersen op. Ook hier bleef hij niet van tegenspoeden en verliezen versc hoond, welke laatste voornamelijk lief gevolg waren van de Juli-revolutie Ie Parijs en den daaruit yoortvloeienden stilstand in de zaken, werkstakingen, enz. Toch mociil 'fl noS '•'•!!' vroegen dood, in 1833, zien dat de door hem gestichte fabriek in doei locnani. zijn zonen namen na zijn dood haar leiding op zich en hebben haar lot op lieden als ren der eerste m :emplaren per uur en in vnnHL' fr»+ «HAA lutu i cv/u \jyj\j\j exemplaren. Andere 277- Victoriapers iuet verticale persplaat, constructeurs daarentegen hadden een geheel anderen weg ingeslagen, haddon oen radicale wijziging in de samenstelling van do snelpers gebracht, die het mogelijk maakte in hot drukken van nieuwsbladen oen snelheid te bereiken, waardoor alle vroeger behaalde resultaten verre werden overtroffen. De plaat- en cylinderpersen gingen voort zich te ontwikkelen in de richting die door de fabriek te Oborzoll was aangegeven, in een andere richting en door andore mannen geleid ging de ontwikkeling van de pers, die hoofdzakelijk voor het drukken van nieuwsbladen was bestemd, een ontwikkeling die niets bedoelde dan de productie zoo hoog mogelijk op te voeren. Dezo nieuwe richting in den bouw van de snelpersen ging uit van Londen, dat in de eerste helft der 19lie eeuw en ook nog later, het middelpunt van do dagbladliteratuur was. Het nieuwe beginsel, dat daarbij in toepassing kwam, was, de ronddraaiende drukcylinder ook als vorm te gebruiken, het zetsel dus op dien cylinder te plaatsen, waardoor niet alleen een constructie-element geheel kon vervallen, maar waardoor ook de snelheid weer verder werd opgevoerd. De snelheid, IXedvanOI>doeTkt k0" WOldeD' W°rd b™d -oor do begezwart te wordt t ^ fokken ™et worden om %r„uor h ze sol bevindt, niet alleen onafgebroken door kunnen werken omdat het naar bovengekeerde gedeelte van het zetsel gezwart wordt, terwijl het ondoreto dr kt ^oerd,Srdaardwrnnu02tar tig- '278. Enkelvoudige snelpers met karbeweging. vormige gedaante geven. Deze proef mislukte. Eerst in 1846 werd voor de Times" iTn dio°2 aan*e8chaft' typencylinder een omtrek van 6 M ontVikLr Vl t t!nho !ngennV°°,rZien W8S °'n de typen 8edu™de het drukken riKDaar vast te houden. Om dezen grooten cvlinder wirpn anh* l-u- genaamde .Irukcylin.ler», gerangschikt, waaraan automatisch van één punt 3 rï!" '"«e»™»"1 »" «• 'tl olke omdraaiing van dm typencXder «hï na i zztr^rr' 'lIt ',t,u altK 8edrukt. hen cyiindersnelpers volgens hot vroeger beschreven per uur' te drnkk "» "" ™"«. - * I» staat was 6000 vin P uur te drukken en waarin drie drukrollen boven het horizontale 7fit«oi geplaatst, werd bijna gelijktijdig door König en Bauer voor de Kolnisrim / ' L'ü gelevoid. Wil kunnen met alle kleine verbeteringen opnoemen, die achtereenvolgens "e ™ ZT°""':r «< 0»P^o., nog slechts de twTgrS, van het jaar 1862 dateeren. Hierdoor werd de snelpers voor datrbhdnn in im' werd TeÏt^'f'- ^ tegenwoordi^ no^ bevindt, wat daarna'nog gedaan taat 111 construct'eve verbeteringen van onderdeden, het gebruiken van 1 betei mateiïaal, hot vergrooten der machine, welke veranderingen evenwel de proiluctie voortdurend nog verder hebben opgevoerd. Twee belangrijke verbeteringen moeten nog genoemd worden. Do oene bestaat in liet werken met stereotiepplaten, welke in 186'J door Hoe te New-York op '.«TOft-tiflgfé- T?$~ zün mammouths- iff' ' '''' , ' past, en do tweede in het werken met papier sans fln, eveneens een Amerikaansche uitvinding. Beido verbeteringen hadden een vér strekkenden invloed, door beide werd de hoeveelheid handenarbeid tX) O* 9 O O — bc o> 3 O O u o O V cn m o 3 O h 0) O 0> t- 4) Oï tl O .2 O I ■- OJ verminderd, de snelheid van het werken met de pers werd belangrijk verhoogd en do bedrjjfsonkosten verlaagd. Hot wezen van do sterootypio hebben wjj reeds verklaard, door een plastische massa wordt een negatie! gevormd van het op do gewone w(jze samengestelde zetsel, en in dien vorm wordt het vloeibare metaal gegoten. Men verkrijgt op die wijze, na het bekoelen van het metaal, buigzame platen, die zich gemakkoHjk op den omtrek van een grooten cylinder laten aanbrengen. De stereotypie wordt niet alleen voor nieuwsbladen toegepast, maar ook voor fijner werk, b.v. voor kostbare, geïllustreerde prijscouranten en voor werken waarin de drukfouten, die elko nieuwe uitgave, welke op de gewone \\(jzo door zetters wordt bezorgd, weer vertoont, zooveel mogeiyk moeten ver- meden worden, als logarithmen tafels. Door het gebruiken van papier sans fin noodfg1 waren8"af n'aar "7 nieUWSb,laden Z«n de ze« tot tien inleggers, die vroeger worden overh^ * Va" et ^ Vü'len die gel«ktüdiK moesten ingelegd bodrnkt'hn^ t ^worden, de pers trekt onafgebroken hot papier van ,1c rol d r 7 °r'dü, 00,10 Z«de' keert het daarna automatisch om, bedrukt het aan' ie andere ZUde, snjdt het vol af en, door de nieuwste persen wordt het bhd yells gevouwen afgeleverd. Wö zien uit deze korte opsomming da7 een werk 1 teaieni"8 - - -JSSii van EnrrT V"3 ^ ^ e°rSte rotatiePers ™or Papier sans fin op het vasteland bezitter van Z r ^T, 'Ü W6' V°°r ■het bIad d° "Presse" te Weo"e"- < „Times te Londen, naar wien deze persen ook wol Walterspersen STvooTT' ha(' r "° °ntWikke,ing e" -betering van deze uitvind " sSking gosl"11 Vde and6re °P h0tZ6lfd0 *btod' '™ ter £. Wü kunnen hier niet in bijzondorheden mededeelen op welke wijze de moderne Po's en ook do rotatiepers geschikt werd gemaakt voor het drukken van illustraties «Teel van het°°H IT J™" Z°lfS V°°r don ™elkleurendruk. B» dit onder. Ïorieebn van f ""f ? e°" li°r V00rnaamste ^en geacht worden het ordeelen van de verfstof over do platen en rollen, zoodat geen enkel punt da irv in gedrukt'wo d ™°T MaChineS' waaroP i»ustraties met slechts ééne kleur m 'd\ T' r V00r dit d0el d0ZUnen van kleurwalsen, die somtijds uit metaal somt^de.uit compos,ties, dio de verfstof zeer goed aannemen, zijn vervaardigd oerstoklïf/hme°rdere kl°Ur°n beh°°rt het paPier< 1,adat hot eerste kleur bedrukt is, zeer snel, zonder dat do machine wordt stilgezet, in die mate gedroogd te worden, dat het zonder gevaar voor uitvloeien, vlekken, enz. onder de tweede derde, en volgende walsen kan gebracht worden en, om dit dool c bereiken, moeten verscheidene kunstgrepen worden toegepast. Men laat het blad : TT3 T rgen 0P' en neer*aanden wo^ afleggen, waarbij het door ra„"8!, W01i me" lSt h0t °Vei' Walsen' die door st00m verllit worden, flbrL v" 7 °m b0hangSelpapier te drukken, die door de machine- a riek van F. Muller te Potschappel op de nijverheidstentoonstelling te Leipzig in 1897 was ingezonden en die in flg. 281 is afgebeeld, nam door haar reusachtige atmetmgen, een eereplaats in, zelfs tusschen de beste en grootste rotatiesnelpersen. en In ? f °"ï papier achteree,lv°lgens met twaalf kleuren te bedrukken en dan toch nog K.M. per uur af te leveren. Wy zullen hierna nog een blik Ïedrnkt ™ werkplaatsen, waarin met behulp van machines voo^r T°h V" ^ d6 PlaatS' V°°raf i6tS tG Zeggen uver tle noodzakelijke Ilrïrt lW^Zaa' d6n V°°r h6t dmkken' over het zetten en over de daarbij gebruikte hulpmiddelen. hetziflTTV8 d6 ee,r!t6 beW6rking' die aal1 het drukken steeds moet voorafgaan, I dit laatste verricht wordt door de grootste rotatiepers met stereotiepplaten, e d bbi r, T f rne Plaat" 0f Cyllnderpers- Zolfe b« de grootste bedreven- van h Zn " a itlg W6rk; °m d° duizenden van letters, welke den inhoud een lan/tHH ^ samenstellen - de tienduizenden, waaruit Ibikl 8 r f ar °f °e" g°hee' Ve' druks bostaat' «onder fouten to rang. schikken. De technische bijzonderheden van het werk van den zetter behoeft ons nu evenwel minder te interesseeren dan eenigen tijd geleden, daar het zetten min t n sp0ed,g' evenaIs h°t drukken, door machines zal verricht worden, ten rSLT een Kr00t gedeelte- De pogingen, om het zeer tijdroovende zetten uit brnikh verva"g°n door machinalen arbeid, zijn reeds zeer oud. De eerste, reeds bruikbare zetmachine is in 1851 of 1852 uitgedacht door den Deenschen zetter Fig. 381). Zaal in de boekdrukkerij van de firma Spanier te Leipzig. Ch. Sörensen, hoewel de practische bezwaren, die haar nog aankleefden, de algemeene invoering verhinderden. Daarna werden voortdurend nieuwe zetmachines uitgevonden, maar geene daarvan kon zicli op een blijvende toepassing beroemen omdat, hoewol het zetten daarmee gelukte, het juist aaneensluiten der typen to Fig. 281. Druk machine voor behangselpapier, met twaalf kleuren werkende, van t'. Müller te Potschappel. wenschen overliet, en het rangschikken der typen, nadat ze voor hot drukken gediend hadden, in de bakken of kasten die bij de machines behoorden, zeer langzaam ging on veel werk veroorzaakte. Het beginsel waarop het werken met de zetmachine berust is steeds hetzelfde: aan de machine ziet men een stel toetsen evenals aan een schrijfmachine en die dus met de verschillende letters zyn gemerkt, door die toetsen aan te slaan opent zich een schuif van de juiste afdeeling der kast,' waarin zich do typen bevinden, en een der matrijzen valt of glijdt er uit. Het zuiver aan eucanaer stellen der typen en het wegnemen van een volgezetten regel uit de machine is evenwel zeer lastig en maakt dat de besparing aan tijd, die door deze machine bereikt wordt, zeer onbeduidend is. Toch is het aan sommigen, o. a. aan Kastenbein, 1 aige e. a. gelukt om zetmachines te maken, waarin de opgenoemde bezwaren Fig. 282. Linotype. Regel zet- en gietmachine. meor of minder volkomen Worden overwonnen en die ongeveer twee, soms wel driemaal zooveel produceeren als een bekwaam zetter, van wien men eischt dat hij 12000 lettors per uur kan zetten. Dit resultaat was evenwel niet voldoende, om het aa.ischaffen van zoo kostbare machines te rechtvaardigen, en do toepassing bleef daardoor zeer beperkt. De zetmachine is ten slotte toch in een vorm gebracht, ** 43 waarin zo algemecne toepassing, ten minste voor een bepaald soort van werk, vindt. Als uitvinder van deze nieuwe zetmachine moet een Duitscher, de horlogemaker Mergenthaler genoemd worden, maar die zich in Amerika had gevestigd. Op de groote Courantendrukkerijen van Amerika, Engeland en Duitschland is zü algemeen ingevoerd. Deze machine, die de „linotype" genoemd wordt, onderscheidt zich in haar werken van haar voorgangsters, doordat ze geen gewone typen, waarop de letter verheven voorkomt, behandelt en in rijen plaatst, maar matrijzen, dus verdiepte teekens, waaruit door afgieten de eigenlijke typen moeten worden gevormd. Een tweede onderscheid is, dat van die teekens niet eerst geheole pagina's achter elkander worden gezet, maar slechts één regel, die, zoodra hij gereed is, zoo snel mogelijk wordt, afgegoten. Men heeft dus maar een zeer klein getal van teekens noodig, die de machine, nadat de regel is afgegoten, automatisch weer verwijdert en op hun oorspronkelijke plaats terugbrengt, zonder dat de zetter z(jn werk behoeft af te breken. Slaan wij duo een blik op deze machine en op de wijze waarop daarmede gewerkt wordt. De zetter, die haar bedient, laat z\jn vingers met een vlugheid, die hot oog niet kan volgen, over do rij van toetsen vliegen. In het hoofddeel dor machine, zie fig. 282, bevinden zich de kleine kasten voor de matrijzen waaruit een rij kleine buizen schuin n;iar beneden is gericht. Kletterend bewegen zich door dio buizen de matrijzen, om zich beneden aangekomen, tot een regel te rangschikken. Is die regel gereed, hetgeen, evenals b\j de schrijfmachine, door oen bel wordt aangeduid, dan geeft de zetter een kleinen druk op een hefboom, en uit een kleinen ketel, waarin zich vloeibaar lettermetaal bevindt, en die dus voortdurend verhit wordt, vloeit een stroom van dit metaal in de matrijzen, waarin hetdadeljjk verstijft en afkoelt. Een tweede hefboom drukt dien regel omhoog uit do machine, het gegoten stuk wordt daarbij tegelijkertijd volgens de kanten zuiver afgewerkt. Een metalen arm maakt zich meester van de matrijzen, die voor het zetten van den voorgaandon regel hebben gediend, heft deze omhoog en verdeelt ze in de bij de machine behoorendo kast volgens letters, cijfers 011 teekens, zonder zich daarbij ook maar eens te vergissen. Men bereikt dit door aan don onderkant van elke matrijs een merk te geven, dat voor elke soort van type een ander is en waardoor het voor ieder mogelijk is, in het bepaald voorgeschreven vakje te glijden. Natuurlijk heeft het resultaat, dat met deze machine bereikt werd, de concurrenten wakker geschud. In Duitschland wordt veel werk gemaakt van den typograaf van Rogers-Bright, die in hoofdzaak met de linotypo overeenstemt, nl. in het zetten en afgieten der regels, en slechts afwijking vertoont in de wijze, waarop de typen verdeeld en bewaard worden. Deze wijzigingen bedoelen natuurlijk slechts de patentrechten, die aan de oorspronkelijke uitvinders behooren, te ontgaan. Do nieuwere zetmachines onderscheiden zich vooral van do oorspronkelijke linotype door een lageren prijs, waardoor hot vroeger aangevoerde bezwaar, dat de prijs to hoog was is vervallen. Een ander bezwaar, dat door geen constructie, hoe ingenieus ook be. dacht, te overwinnen zal wezen is dit, dat het manuscript, waarnaar de zetter moet werken, niet altijd voldoende leesbaar is, om zoo snel als de machine het toelaat, met haar. te werken. Een onleesbaar manuscript, waarbij de zetter op eiken regel moet studeeren om het te begrijpen, neemt alle voordeelen, aan het werken met een zetmachine verbonden, weg en deze omstandigheid verhindert in voel gevallen haar toepassing. Om te zien wat het hoogste is, dat de moderne drukpers kan leveren en om te begrijpen, over welke krachten een tegenwoordige drukkerij beschikt, dio hoofdzakelijk voor het bereiken van de grootst mogelijke productie in den kortst mogelijken tijd is ingericht, moet men een drukkerij van een der groote dagbladen in Engeland of in de Vereenigde Staten gezien hebben. Zulk oen dagblad heeft een zeer groot formaat, het bevat dikwijls twaalf tot t.vintig pagina's en de oplaag is kolossaal. Ondanks dit alles wacht men met hot begin van het drukken tot op het allerlaatste oogenblik, opdat de lezer van het blad b\j het ontbot niet alleen het nieuws van den vorigen avond, maar ook dat, hetwelk in den afgeloopen nacht heeft plaats gevonden, zal vernemen. In het volgende geven wij in korte woorden den indruk weer, die een nachtelijk bezoeker in een der groote redactie-bureaux te Chicago ontving: Het is reeds luat in den avond, het leven in de tlieater-restauraties en in de nachtcafé's houdt langzamerhand op, een groot gedeelte der bevolking ligt reeds in den eersten slaap. Slechts de groole gehouwen, waarin de bureaux der dagbladen zijn gevestigd, zijn nog steeds helder verlicht door lal van electrische lampen, en zelfs in de kantoren van de redactie heersclit nog een opgewekt leven. Wel is waar zijn de groote berichten, hoofdartikelen. leiulletons, enz., reeds lang gezet, gecorrigeerd en gestereotypeerd, maar aan de onophoudelijk binnenkomende plaatselijke niededeelingen, depêches, aan de laatste berichten uil alle werelddeelen, heeft nog een half dozijn redacteurs met hun helpers de banden vol. Onophoudelijk verschijnt weer een bericht, dat, in een behoorlijken vorm gebracht, door een pneumatische huis in de zaal der zetters wordt geblazen, daar onmiddellijk wordt gezet, door den corrector verbeterd, in de overgebleven ruimte gepast en zoo wordt, pagina nu pagina van het ochtendblad, dat er misschien twaalf telt, volgezet, afgegoten en op de walsen geschroefd. Altijd moet er nog eenige ruimte overblijven, opdat voor de berichten, die in den vroegsten ochtend verschijnen, nog een plaatsje tusschen de overige regels gevonden kan worden. Ieder oogenblik ziet men ecu der kleine postiljons van de „Associated 1'ress Cy.", die haar verspieders in alle hoeken der wereldstad, en in alle plaatsjes van het land heeft, en die aan de telegraaf meer te doen geeft dan de geheele politiek van een goed geregeerden Staat, binnenvliegen, zonder een woord te zeggen een briefje op de schrijftafel werpen en weer verdwijnen, zooals bij gekomen was. Elke minuut hoort men de telegraai tikken, de telefoon hellen, tot eindelijk, ongeveer tegen twee uur, de laatste uitte ruimte op dejaalste pagina gevuld is. en het redactiebureau gesloten wordt. Au begeven wij ons naar de zaal der zetters, waar in een paar minuten. de mededeelingen, de laatste berichten, die even vóór ons zijn gearriveerd, reeds zijn gezet, en de typenplaat, ol eigenlijk de regelplaal, want hier wordt natuurlijk niet de linotype gewerkt, is gereed gekomen en in de gieterij is gebracht 0111 gestereotypeerd te worden, /.oodra de plaat daar is nangekoi wordt ze door zes sterke ar opgelicht, en met een vel dik, viltachtig karton bedekt, dat daarop eenige secunden lang met houten hamers geklopt wordt, tot iedere lijn, ieder teekeu der clichés enz., uiterst scherp door het zachte dekblad is overgenomen. Dan worden plaat en matrijs snel in een sterk verhitte pers gestooten, waardoor de afdruk nog scherper wordt, én waarin tegelijkertijd het vochtige karton uitgedroogd en daardoor hard gemaakt wordt. De eerste afdruk wordt onmiddellijk als gietvorm gebezigd, terwijl van de typenplaat zoo vaak een negatief wordt genomen als er persen beschikbaar zijn voor het drukken, let gieten der cilindervormige stereotiepplaten gaat even snel als het overige werk. gietvorm is vooral verhit. Vier handen plaatsen de kartonnen matrijs zoo snel mogelijk er 111. en dan stroomt de vloeibare massa 111 de ruimte en vuil alles, waardoor een nauwkeurig beeld van het oorspronkelijke zetsel is verkregen, lu i eenige verschil is. dat deze afdruk een gebogen gedaante heeft, lat hij past aan den ( Vlinder van de pers. Terwijl hij nog I is wordt de gestolde stereotiepplaat uit den vorm genomen, de randen worden afgewerkt, waartoe vlijmscherpe messen en cirkelzagen worden gebezigd, men brengt hem op de lift en acht minuten nadat bet zetsel lil de gieterij was aangekomen is de laatste stereotiepplaat voorde pers op haar plaats gr bracht en de een na de ander is elk»1 pers van do bijbehoorende stereotiepcylinders voorzien en worden ze in werking gebraclit. Het is misschien halfdrie, als in de eigenlijke drukkerij pïles in beweging is,hier werken acht tot tien van de allergrootste snelpersen en maken elk menschelijk geluid onverstaanbaar. Iedere minuut verslindt elke machine misschien .*>(Nm) vierkante voeten^ blank napier, om in dezelfde periode ongeveer -JlMI groote bladen van twaalf pagina s niet slechts gedrukt te hebben, maar ook afgesneden, geperst en gevouwen, zoodat ze in rijen gereed staan om in liet openbaar te verschijnen. I)it duurt zoo misschien 1;» tot 20 minuten, gedurende welke de geregeld aangroeiende pakken zonder verzuim in de liften worden gebracht, waarmede ze in liet expeditiebureau arriveeren. Ze worden hier van de reeds gedrukte, roode adressen voor de abonnés buiten de stad voorzien, samengebonden en in zakken gepakt. Hier is liet werk nu voorloopig gedaan, de zakken worden in wagens, met een paar vlugge paarden bespannen, nuar de stations gebracht, van waar de extratreinen, uitsluitend voor het vervoer van nieuwsbladen bestemd, zich met groote snelheid verwijderen, om hun last bij het aanbreken van den dag, reeds honderden van kilometers ver in het land gebracht te hebben. Hiermede is nu nog slechts de behandeling der posteditie van een groot nieuwsblad atgeloopen. I)e stadseditie behoeft eerst om zes uur 's ochtends gereed te wezen en hieraan hebben redacteurs, zetters en (Kikkers opnieuw een massa te doen. Twee 01 (ine paginas worden veranderd, aangevuld niet de berichten, die nog 111 de laatste oogenblikken zijn ingekomen, opnieuw gestereotypeerd en tegen vijf uur komen de persen weer in werking en blijven dit langer dan ue vorige maal. Voor de zeer groote nummers der Zondagseditie, die dikwijls veertig pagina's bevat en wier inhoud dan gelijk staat met dien van een dik boekdeel, wordt reeds gedurende de week veel bij voorbaat gedaan, daar zelfs de krachtigste persen niet in staat zouden wezen om zulk een zondvloed van papier in een paar nren te verwerken. De machinale bereiding van het papier. In de inleiding van deze afdeeling spraken wij reeds over den lioogen ouderdom van liet papier. Er bestaan afbeeldingen van een papierfabriek uit liet einde der 14de eeuw toebehoorende aan een raadsheer te Neurenberg, Uiman Stronier genaamd, wolke fabriek door waterwielen gedreven werd en wier afbeeldingen bewijzen dat do papierindustrie toen reeds in het groot werd gedreven. Intusschen was deze industrie reeds vroeger in Italië gevestigd, een gevolg van de handels¬ verbindingen tusschen dit land en het Oosten en do fabriek van Stronier werd dan ook door Italianen ingoricht en in den aanvang gedreven. Na 1400 vond men overal in Duitschland en ook in Nedorland, papierfabrieken, en liet verbruik aan lompen voor dit dool was zóó groot, dat 0111 twisten tusschen de fabriekseigenaars te verhindoren, men aan ieder hunner bepaalde lompendistrieten aanwees. De methode, die by het fabriceeren gevolgd werd, was in hoofdzaak dezelfde die nog heden by het maken van het geschept papier wordt toegepast, maar dat de hulpmiddelen, waarvan men zich moest bedienen, hoogst eenvoudig waren tegenover die der tegenwoordige industrie, is slechts natuurlijk. Voor de fijne vordeoling van de lompon dienden stampwerken, die door het waterwiel in beweging werden gebracht, wjj zien die in tig. 288 op don achtergrond links. Het is mogelijk dat hier of daar handmolens werden gebezigd, waarmede het verscheuren en verdoelen sneller gaat, het beroemde werktuig, dat nu nog steeds voor dit doel wordt gebezigd en waarvan do oorsprong door do benaming „Hollander" duidelijk wordt aangeduid, word eerst in 1670 in do industrie ingevoerd. Door middel van dit werktuig worden de lompen tot op do fijnste vezeltjes verdeeld, zooals voor het verkrijgen van een zuiver glad vlak noodig is, ze worden daarbij met zooveel water vermengd, dat een breiachtige massa ontstaat, die nog met een kleefstof vermengd moet worden. Daar dit werktuig tegenwoordig op dit gebied alleenheerscher is, is een nadere beschouwing daarvan hier op zijn plaats. De lompen ondergaan eerst een reinigingsproces door middel van slagmachines, die veel gelijken op die, welke wy by de behandeling der wolspinnery hebben Fig. 283. Papiermakerswerkplaats in de 16de eeuw. eeron kennen, ze worden daarna in een snijmolen gebracht, die zo reeds in zee kleine stukken verdeelt, door middel van stoom in een bolvormigen ketel gewasschei of liever uitgestoomd en komen daaruit als een breiachtige massa in den ovalei ïoerbak van den hollander. Hierin bevindt zich eon trommel met messen, die d< vezels naar zich toezuigt, zo in een nauwe ruimte tusschen de messen en dei bodem bewerkt en ze daarna weer in den bak voortstuwt. De geheelo massa is dus in een kringvormige beweging en keert voortdurend weer in het bereik dei messen terug. Hoewel de tegenwoordige hulpwerktuigen de grondstof vollouiger degelijker, kunnen bewerken dan dat voor do oude papiermakers uit de lV^e ei 18 eeuw mogelijk was, wisten deze laatsten toch een product te vervaardigen zooals men tegenwoor¬ dig slechts by uitzondering ontmoet en dat men slechts tegen zeerhooge prijzen kan bekomen. Hun geheim bestond, evenals nog tegenwoordig dat van het Japansche en van het Chinoesche papier, in een uiterst zorgvuldige behandeling van do grondstof, en in do keuzo daarvan. Do Zaansche papierfabrikanten, die in do 17de en 18de eeuw geheel Europa van papier voorzagen, verwerkten slechts linnen lompen, die uiterst zorgvuldig gereinigd werden en van alle vreemde stoffen ontdaan werden. Na het verdeelen van do grondstof moot deze mot een bindmiddel worden ver¬ mengd, waartoe stijfsol of Hjm wordt gebezigd. Daar de papierfabrikanten niet schromen, voortdurend slechter materiaal te bezigen, zoodat zelfs het papier uit lompen tegenwoordig hoofdzakelijk uit katoenon lompen wordt gemaakt moet tusschen de bewerking in den hollander en die van het eigonl\jke papiermaken, een aantal processen worden ingevoegd, die de vroegere papiermakers niet kenden en die alleen dienen om aan het product ten minste oen fraai, uitwendig voorkomen te geven. Met deze processen, die voornamelijk in bleeken en reinigen bestaan, houden wü ons nu niet op. De grondstof is b\j den papiermaker in een kuip bijeengekomen, hy moet daaruit vollen maken. Hiertoe gebruikt hij een raam, dat uit een zeer fijn gaas bestaat, waaromheen een houten rand is aangebracht. Hy doopt dit raam in de kuip en licht het, in een zuiver horizontale richting weer daaruit. Het overtollige water vloeit daarbij dadelyk door de mazen van de zeef, weer in de kuip terug, een groote hoeveelheid blijft evenwel Fig. 284. Kogelvormige waschtrommel. aan do vezels klevon en moet daaruit met kracht weggeperst worden. Hiertoe wordt een stapel van ongeveer 200 vellen, die gemakkelijk van liet gaas loslaten, gevormd, tusschen iodere twee vellen is een vel dik vloeipapier geplaatst, en deze stapel wordt in de schroefpers of in de hydraulische pers geplaatst, tot het grootste gedeelte van het water verwijderd is. Menig fabrikant gaat eerst nu tot het lijmen van het papier over, daar men en met recht vertrouwt dat do geschepte vellen door do vezels en door het daaraan klevende water voldoenden samenhang voor de eerste stadiën der bewerking bezitten. Door verwarmde lucht worden de vellen ten slotte gedroogd. "\\ ij zien dat deze methode van papierbereiding een zeer eenvoudige is, maar do hoeveelheid handenarbeid die zo in beslag neemt is zóó groot, dat dit geschepte papier, dat nog steeds voor documenten, papieren van waarde, kostbare gravures, prachtuitgaven, gebruikt wordt, de duurste papiersoort is. Door twee omstandigheden werd togen het eindo der 18de en het begin dor Fig. 28j. Roerbak ol' liollanrier. 19 marsch. 296 Vurende infanterie. 297 Laden van vee. 298 Het vormen van steenen. 299 Grazende paarden. 3>H) Vee aan den drinktrog, waarvan de leek zich voorstelt, dat daarmede bedoeld wordt, dat, door middel der gewone photografische opname de lichtstralen gedwongen worden op de lichtgevoelige plaat een beeld to ontworpen, dat ook in kleurschakeering geheel met het origineel overeenstemt en zich dus ongeveer zoo voordoet als een gekleurde plaat, die tegenwoordig steeds onder de benaming van kleurenphotografie verkocht wordt, ofschoon ze niets anders is dan een voortbrengsel der drukkunst. Men kan met beweren, dat in die richting in de laatste jaren een belangrijke vooruitgang heeft plaats gevonden; de gewone photografieën geven dikwijls zelfs niet eens met de gewenschte scherpte het onderscheid tusschen licht en donker weer. De amateurphotograaf zal dikwijls de onaangename ervaring hebben opgedaan, dat op het beeld een diep-blauwe lucht en een met sneeuw bedekte berghelling denzelfden graad van helderheid vertoonden, dat een lichtgele damesjapon daarop donkerzwart verschijnt, een donkerblauwe daarentegen zich bijna als wit vertoont. De oorzaak van dit verschijnsel ligt alleen in hot groote verschil der lichtstralen in chemische werkzaamheid, in de gelo en roode stralen is die zeer gering, en bovendien in de nog altijd gebrekkige gevoeligheid der droge platen, zelfs al zi.jn ze voor momentopnamen geschikt. Het verschil in do eigenschappen der lichtstralen wordt gewoonlijk aangegeven door te zoggen dat de roodo en gele lichtgolven arm zijn aan chemisch werkzame stralen, de blauwe en violette daarentegen zeer rijk, waarvan hot gevolg is, dat de plaat door partijen, die ons zeer levendig toeschijnen, zeer weinig veranderd wordt. Een middel om dit gebrek eonigszins te verhelpen is door een der meest bekende personen op het gebied der photografie, den Duitscher H. W. Vogel, omstreeks 1875 aangegeven, het bestaat in het gebruik van zoogenaamde kleurgevoelige (orthochromatische) platen, waarvan de werking door eosine, azaline en andere stollen in die mate versterkt is, dat, by het werken daarmede, het noodig is, het al to sterk werkende blauwe licht door oen gelo glazen schijf eenigszins to verzwakken, als de andere kleuren daaronder niet grootendeels zullen verdwijnen. Eerst sedort 1890 komen zulko platen in den handel voor, ze zijn, behalve door Vogel, ook door Edor verbeterd en worden nog altijd met eosine en azaline bereid Door deze platen kan men nu wel is waar den graad van helderheid der kleuren op een photografie duidelijker doen uitkomen, dan met het gewone procédé mogelijk is, maar van kleurenphotografie kan daarom nog niet gesproken worden Toch wees deze uitvinding den weg aan, waarlangs een middel gevonden werd om zeer getrouwe gekleurde afdrukken met behulp van do photografie te vervaardigen. Wij willen dit belangrijke proces, dat juist tegenwoordig nog bezig is zich te ontwikkelen, hier vluchtig schetsen, ofschoon wij pas later en in samenhang met het overige, de middelen zullen besproken, waardoor photografieën gereproduceerd worden. Wjj hebben zoo pas meegedeeld, dat do lichtgevoelige, orthochromatische platen door een plaat van lichtgeel glas moeton worden bedekt, welke plaat daarom een kleurenfilter wordt genoemd. Wordt deze plaat van geel glas slechts dik genoeg genomen, dan worden de blauw-violette zoowel als de roode stralen bijna in het geheel niet doorgelaten. Op het negatief, dat op een zoodanige wjjze ontstaat, hebben nu alleen de gele stralen veranderingen te voorschijn geroepen, bv. gele korenvelden, zandwegen en soortgelijke voorwerpen, van den hemel, van wolken huizen enz. is daarentegen bijna niets te zien. Nemen wij daarna een rood glas om' als kleurenfilter te dienon, en, wordt daarmede, zonder den stand van de camera te veranderen, een tweede negatief gemaakt, dan hebben op dit laatste alleen de roode stralen indruk gemaakt, en ten slotte kan men op een derde negatief alleen de blauw-violette stralen laten inwerken, waarbij dus van eer. zoodanig gekleurd kleurenfilter gebruik moet worden gemaakt. Wy zijn nu in het bezit van drie negatieven, welke te zamen genomen alle kleuren van het origineel weergeven wel is^ waar niet als kleur, maar uitgedrukt in de meerdere of mindere helderheid' die hv dnnr hhT , a werkelÜkheid het geval is. Als wij de plaat, ' ,b„V- J°°,r mid^el huet roode kleurenfllter verkregen is, rood konden kleuren nL on£ ; het ,iCht ZÜU aangetast' e" van 1,0 overige gedeelten het (Ia tJpA h zilverzout konden verwijderen, en w*j zouden op dezelfde wijze mot do twee andere platen handelen, en daarna de drie op elkander leggen, dan zouden M) een beeld zien dat ook in kleurschakeering met de werkelijkheid overeenstemt, niet alleen zouden de hoofd-, maar ook de gemengde kleuren voor den dag komen! Oppervlakkig schynt dit proces nog al omslachtig, en de uitvoering is het in nog sterkere mate dan de beschrijving doet vermoeden. De producten van dezen Fig. 301 en 302. Reproductie eener chromolitografie. Op de oude wijze behandeld • i i i Door middel van het orthochromatische procédé verkregen word^UreI!fUnk T TT01 200 in trek' dat de priJs- die ''aarvoor bedongen kan ■ t 'fi . ln0°' ' 0 ' 1!00<'at verscheidene groote inrichtingen zich met zulke middefvan d°fl TT beZi"Mn en -produceeren der negatieven Tor van den driekleurendruk. Gewoonlijk worden als origineele beelden schilderijen fCTlT natnurvoor/verp * hiertoe minder geschikt,"omdat de belief X" ■ , . I-V!10" °n " rst kracht'g moet wezen, waarom meestal de hulp van komen zijn du^ ,n^r«er,en" chromophotografleën, die in den handel voorkomen ZUn dus geen photografieën in den gewonen zin van het woord, het zijn afdrukken welke naar photograflsche opnamen worden vervaardigd. Met debeschrij- door rniddel'6 van'^en ^ ** * n°gati°V°n ^bleven "niernaar worden , , f Pioces, dat wij later zullen beschrijven, de zoogenaamde verhoogd L a^r^T u' Waar°P 06 PlaatS6n di° gekleurd moeten worden vereischté tLr ^ Ver<,ie>* Vertoonen- Doze cliché', worden, na de • , , vangen te hebben, in de pers gebracht en daarmede wordt het Iedere ph'itTv 'rtt ^d^ !>®drUkt1' waardoor zich ook de gemengde klet.ren vertoonen. .jeaere plaat wordt dus driemaal gedrukt. ,'J "eemen ree, lnede ,«<" «et proces hoofdzakelijk dient otn schilderijen Ie reproduceeren. Men kan op deze wijze ook wel voorwerpen uit de natuur opnemen, maar dan toch alleen stilstaande voorwerpen, landschappen bv. Het opnemen van beweeglijke figuren wordt natuurlijk door den langen duur der belichting onmogelijk gemaakt. 1 rotessor .lolly heelt een poging gedaan om de methode ook toe Ie passen l.n slechts een enkele opname, zelfs lin een momentopname. Hij wil daartoe als kleurenfilter een enkele glasplaat gebruiken, welke alle drie kleuren bevat Deze kleuren zijn daarover verdeeld in uiterst smalle banen, zóó smal, dat ieder punt van liet voorwerp onder den invloed der drie kleuren komt. De glazen platen bevatten dus gekleurde strepen in de volgorde blauw, geel, rood. Voor het vervaardigen van die platen heeft men uiterst fijne nauwkeurigheidswerktuigen noodig. maar hel is dan ook gehikt die glazen zoo te verdeeleu, dat op de breedte van één millimeter, de kleuren eenige malen op elkander volgen. Het negatief, dat met behulp van een zoodanige glazen plaat verkregen wordt, zou hetzelfde beeld vertoonen als de drie negatieven volgens liet eerst beschreven proces, nadat men die op elkander zou gelegd hebben. Een zoodanig negatief zou men nu nog niet voor de vervaardiging van een driekleur huk kunnen gebruiken. Jolly gaat op de volgende wijze te werk. Van het negatie maakt lui op glas een positief, dat het diapositief wordt genoemd, en die ook gebruikt worden bij liet maken van vergrootingen en om beelden op den wand te projecteeren. zooals bij sommige voordrachten geschiedt. Houdt hij nu voor .lil diapositief opnieuw zulk een gestreepte plaat en ziet men daardoorheen naar het beeld, waarbij men zorg moet dragen dat de stand van die plaat ten opzichte van Fig. 303. Reiscamera. Fig. SOI. Cassette liet beeld dezelfde is, als hij bij de opname was, dan zal men een beeld zien, il.it ook in de kleuren met het origineel overeenstemt. Deze beschrijving is misschien in staat te verklaren hoe mettertijd het opnemen van gekleurde photogralieen mogelijk kan worden, maar dat de methode van .lolly voor de practijk nog geen waarde heelt, volgt uil hel bovenstaande van zeil. Dit is intusschen geen reden om er alle waarde voor de toekomst aan te ontkennen. Wilden wjj een nauwkeurig beeld ontwerpen van den togenwoordigen stand der photografie, dan zouden wy nog een aantal nieuwigheden moeten noemen, maar de moeste van dezo dienen slechts zeor bijzondere eischen, hebben met de algemeene zaak weinig te maken on wij kunnen ze daarom laten rusten. Reeds zeer oud zijn de apparaten die twee naast elkander liggende objectieven bevatten, en die zoo geplaatst zijn dat, als men er vóór staat, ieder oog door één van die objectieven ziet. Het beeld dat men op deze wijze waarneemt, maakt meor den indruk van oen lichamelijk voorwerp, dan het beschouwen van eon gewone vlakke plaat vermag te doen. Het bedoelde toestel heet eon storeoscoop, on hot doen van opnamen voor do vervaardiging van stereoscoopplaatjes is een zeer belangrijke tak der photografie. Eon aantal cameraconstructies bedoelen, hot werken daarmede voor den amateur-photograaf zoo gemakkelijk mogelijk te maken, terwijl men bovendien, door het toestel licht en zeer handelbaar te maken, de geschiktheid daarvan om als reiscamera dienst te doen, heeft trachten te verlioogen. Zulke reiscamera's bevatten gewoonlijk een geheel magazijn van droge platen, die door een enkelen druk op een knop achtereenvolgens in het brandpunt der lens worden gebracht, terwijl do reeds belichte platen in een ruimte vallen waar ze bewaard blijven tot men ze wil ontwikkelen. Zelfs is de lichtgevoelige plaat reeds vervangen door een band van celluloide, gelatine of collodium, dio met do lichtgevoelige stof is bekleed. Deze band wikkelt zich van een rol af, en op een andere, waardoor steeds een ander gedeelte in het brandpunt van het objectief komt. Door prof. Miethe to Charlottenburg is het tele-objectief uitgevonden, waarvan de bedoeling is, de grootte van het verkregen beeld onafhankelijk to maken van Fig. 303. Opgenomen met het tele-objectief. den afstand waarop de photograaf zich bevindt van het voorwerp, dat hij wil photografeeren. Het is eenvoudig oen gewoon photografisch objectief, dat direct ver ondert is met een buis in den vorm van een verrekijker die hot beeld, door het objeche ontworpen, direct vergroot. In fig. 305 zien wjj een opname met dit toestel de kle.no vignet in don liook geeft aan hoe groot het beeld zou geweest zun, als het op de gewone wijze was ontstaan, dus zonder dat van het vorgrootingstoestel gebruik was gemaakt. Reeds vroeger werd over momentopnamen gesproken. Do momentphotografie heeft in don laatsten tijd zeer belangrijke vordoringon gemaakt, vooral door de werkzaamheden van Ottomar Anschütz te Berlijn. Tot liet doen van momentopnamen wordt tegenwoordig elke amateurphotograaf in de gelegenheid gesteld door zeer gevoelige lenzen en door momentsluitingen. Bij een goed toestel is een belichting van 2'„ tot oener secunde, soms nog minder, voldoende om een beeld op de plaat te ontwerpen. De momentphotografie heeft echter eerst haar volle boteekenis verkregen, toun het gelukte een serie van beelden van hetzelfde voorwerp na elkander, met uiterst kleine tusschenpoozen genomen, te ontwerpen, van welke beelden 10 of meer per secunde kunnen gevormd worden. Yoor de wetenschap bezitten zulke photografische opnamen een zeer groote waarde, men is daardoor in staat een beweging, die zich voor ons oog, door haar korten duur als één geheel voordoet, te ontleden in haar onderdeelen en daardoor is het mogelijk zulk een bewoging, bv. die van eon springend paard, of van een turner, te bestudeeren. Laat men een serie van zulke beelden, na die behoorlijk vergroot te hebben, in de goede volgorde en zeer snel aan het oog voorbij gaan, waartoe liet in fig. 306 afgebeelde toestel, een der eerste vormen van den mutoscoop, dient, dan ontstaan de bekende levende photografieën van menschen en dieren in beweging. Het meest bekende resultaat op dit gebied is de kinetograaf, waarvan de voorstellingen bij de bewoners der groote steden voldoende bekend ziin maar die toch nooit nalaat, om steeds weer opnieuw hei publiek de grootste verrassingen te bereiden, waarom wi zulk een voorstelling met korte woorden willen beschr\j ven. liet lokaal is donker gemaakt, de eene wand is mei een gespannen wit doek bedekt, dat van achteren verliclil wordt. Op dat doek wordt het levendig, wij zien een station, beambten komen uit de deuren te voorschijn reizigers met bagago en vergezeld van pakjesdragers, snel len op het perron. In de verte zien wij stoom opstijgen, de trein komt aan. Op den achtergrond verschijnt de loco motief, ze wordt grooter en grooter wij meenen het razen, het geluid der wielen te liooren, plotseling staat ze stil, en in volle levendigheid zien wij het tooneel voor ons, dat op zulk eon oogenblik ieder spoorwegperron ooner groote stad vertoont. Op dezelfde wijzo wordt ons hot verkeer op een plein of oen straat eener groote stad ver¬ toond, of het leven op het strand van een druk bezochte badplaats. Eindelijk is de voorstelling afgeloopen en wij vragon naar do oorzaak. Door het apparaat is gedurondo iedere voorstelling, die misschien twee minuten duurde, eon band van ongeveer 20 M. lang en die uit oen aaneenschakeling van doorschijnende photografieën bestaat, ieder ter grootte van een postzegel, zoodat er meer dan 1000 op elkander volgen, voorby do lamp getrokken die daarvan een vergroot beeld op het dook ontworpt. Per secunde moet hot apparaat dus ongoveer tien maal geopend worden, eon gedeelte van de reep belichten, weer gesloten worden, de reep moet over een afstand gelijk de breedte van het beeld, dus ongoveer 2 cM. verschuiven, opdat hot volgende beeld juist naast het vorige zal vallen. In een zoodanig kort oogenblik gaat de eene bewogingstoestand van het voorwerp onmerkbaar in den volgenden ovor, en het gevolg daarvan is natuurlijk dat, als het beeld later op het dook geprojocteerd wordt, wij dezelfde opeenvolging van bewegingen zien, dus schijnbaar een aaneengesloten geheel daarvan, juist zooals dio bewegingen in werkelijkheid plaats vinden. Volgens de jongste berichten moet het aan Edison gelukt zijn, in dio beelden nog belangrijke verbeteringen aan te brengen, en moet hij zich vooral bezighouden met het vraagstuk om zo ook in hun natuurlijke kleuren to vertoonen. Fig. 306. Electrische mutoscoop van uttonmr Anschütz. Wij moeten hier nog over een nieuwigheid spreken, ui. over een methode 0111 in een zeer korten lijd een massa positieve afdrukken van hetzelfde negatief te vervaardigen. Men noemt liet procédé, misschien wel met eenig recht, machinale photogralie T^rfrr"T ixi ss isen'dYe aïlê /ii'.i * 'T "e»«tieYf" ZÜ» geplaatst, wier scherpte nauwkeurig gelijk , , , 1 Z.'J" vervaardigd naar liet oorspronkelijk negatief. Achter deze iieiritieven wordt het papier, dat met het uiterst gevoelige l^mzIlvMiM i» bekGSd, ^ *ig. 307. Serie van moment-opnamen door Ottomar Anschtltz te Berlijn. Sprongen van een paard over een sloot en over een hek. lang "daartegen "uwjrükt° Eveif^/ ,n'^a,ieven. vastgehouden en twee secunden weer heli. hl. enz. ()i> die 'wii/..ï-»n m * l °Ve'. (I'',')ree(Jte vu" llet raam verschoven, düar n a „og ^klel.n 1''gëf if' 'd"''' *]*'"*"! f.V.ir.'.kk.V! pn''mlr'^n-'a^gen^d^ «üe door , r <" iiissciien eemee leirollen voortbeweegt. In hel eerste gedeelte van «lezen trog bevindt zich een zwakke ontwikkelingsvloeistof, in liet volgende sterkere, welke ■ ■ '' " °I* °ssing \an oxnalzuurijzer bestaat en vervolgens gaat hel napier door een ■izijnziiie oplossing, waardoor alle sporen van ijzer worden weggenomen In de vierde f. !' i'"^ \al! i" i ,r°g ,'.s z 11' y,r water, in de vijfde onderzwaveligzurenatronoplossing, aan oor iel beeld gefixeerd moet worden, de zesde bevat een oplossing van aluin, waardoor liet beeld versterkt wordt en in de twee of drie laatste afdcelingeii is weer a was< iwater. ten slotte passeert het papier nog door een droogapparaat dat door gas won ^>rnil en dan zijn de afdrukken klaar om afgesneden en op kartons geplakt te «orden. Het is op deze wijze mogelijk om zelfs 1 welke wy bij de steendrukkerij hebben leeren kennen. e ee ening op de plaat gegiaveerd, dan hebben de afdrukken geheel het voorkomen van fijne oorspronkelijke potloodteekoningon. len slotte merken wij op dat men in de practyk de clichó's, waarvan wü de Waar°P dle ^emaakt W01'den beschreven, gewoonlijk niet direct voor het afdrukken bezigt. Kostbare houtgravures, platen voor kopergravures, zelfs zinkclichés worden, als zij eenmaal gereed zijn, zooveel mogelijk gespaard, vooral omdat het getal afdrukken dat men daarmede zoude kunnen vervaardigen, toch steeds beperkt is. Voor het afdrukken worden daarvan, door middel van de galvanoplastiek, kopieën vervaardigd. Men drukt daartoe het origineel in papiermassa of een andere weoko stof af, de oppervlakte van deze matrijs wordt met grafiet overtrokken en als positieve pool in een bad van kopervitriool gehangen, waarop zich dan spoedig een dunne laag koper neerslaat, die nauwkeurig het relief van het oorspronkelijke cliché vertoont. Men neemt die laag van de matrijs, giet er lettermotaal achter, en kan hiervan nu hetzelfde gebruik maken als van een gewoon cliché. Op deze wijze is het mogelijk om van een kostbaar cliché een aantal galvano's of kopieën te vervaardigen. Het is reeds lang gebruikelijk dat de verschillende uitgeversfirma's elkander deze galvano's leenen, voornamelijk voor de verschillende tijdschriften, maar in den jongsten tijd zijn daaruit zaken ontstaan, die zich met niets anders dan met hot uitwisselen van cliché's of galvano's ook op internationaal terrein, bezig houden en die voor een groot deel oorzaak zijn van de ontwikkeling \an het tegenwoordige tijdschriftenwezen mot de massa illustraties, die men daarin verlangt. De technische uitvindingen ten dienste der wetenschap. Wy hebben er reeds op gewezen dat in zeer veel gevallen do zuivere wetenschap in haar onderzoekingen, vooral in haar proefnomingen, niet minder voordeel trekt van do uitvindingen op technisch gebied, dan het gowono bedrijf, het stoffelijke leven doet. Wanneer wij hier nog eenige voorbeelden ter bevestiging van deze waaiheid aanvoeren, in het voorgaande hebben wü er reeds verscheidone ontmoet, dan geschiedt dit vooral, omdat die toepassingen der technische uitvindingen op wetenschappelijk gebied in den laatsten tijd tot eenigo resultaten hebben geleid, die zeer veel opzien hebben verwekt, zoodat w(j die niet, zonder aandacht er aan te wijden, kunnen voorbijgaan. In de eerste plaats geldt dit laatste vooral voor do wonderlijke kunst die wij het photografeoren van onzichtbare voorwerpen moeten noemen en waardoor in 1896 de professor in do natuurkunde Röntgen te Würzburg oven snel beroemd is geworden als eenige jaren vrooger zijn groote voorganger Herz. Het onderzoek der olectrische golven had aan Röntgen twee gewichtigo verschijnselen ontdekt, dio hjj zeei gelukkig wist te combineeren. Vooreerst had lijj waargenomen dat do olectrische golven die door fluoresceerende lichamen, welke aan do kathodenstralen van een Geiszlerscho buis zijn blootgesteld, worden uitgezonden, even goed als de golvon door Herz ontdekt, door hout, papier, kool, zelfs door dunne metaalplaton oven gemakkelijk dringen, als lichtstralen door een glazen plaat Bovendien bleek hem, dat die golvon ook in staat zijn, evonals lichtstralen, op gewone droge platen in te werken, waarbij men dio platen gedurende de inwerking in de liouton cassetto van hei. toestel besloten kan houden, men behoeft het deksel dus niet te openen, liet houten deksel toch, dat voor de lichtstralen ondoordringbaar is, legt aan de olectrische stralen, die door Röntgen X-stralen zijn genoemd, geen hinderpalen in den weg. Door dit betrekkelijk eenvoudige middel is het nu mogelijk in het inwendige der lichamen door to dringen en voorwerpen te photografeeren dio door hot oog niet kunnen worden waargenomen. De meeste stoffen nl. laten in dunne lagen do electrische stralen door, dikkere lagen daarentegen en ook dichtere voorwerpen, die tusschen de mindei dichte lagen zich bevinden, bieden een grooteren weerstand, welke weerstand ook nog afhankelijk is van den aard van het materiaal. Wordt nl. op de cassette, waarin zich de droge platen bevinden, een hand gelegd, dan biedt zy b\j een belichting door X stralen een wel is Waar slechts geringen weerstand, maar die later, bij de ontwikkeling der plaat toch goed is waar te nemen. De stralen worden daarbij door de vleezige gedeelten het minst tegengehouden, sterker door de beenderen, het sterkst door metalen voorwerpen zooals ringen, armbanden en dergel. Pig. 314 geeft een afbeelding van zulk een opname. Daar het duidelijk is, dat op deze wijzo even goed vreemde voorwerpen van metaal of van andere stoffen, die in het lichaam zitten, zich openbaren, en dat men met daarvoor bepaaldelijk ingerichte toestellen even gemakkelijk als de hand, een borstkas, een been, ja het geheele lichaam kan photografeeren, begrijpen wij dat do geneesheeren van dit middel, waardoor zij het zieke lichaam inwendig kunnen onderzoeken, een ruim gebruik maken. In de eerste plaats is het daardoor mogelijk kwetsuren, door een uitwendige oorzaak of door een vreemd voorwerp veroorzaakt, dat in het lichaam is achtergebleven, te genezen, nadat men door dit middol in staat is gesteld om met zekerheid de plaats te bepalen, waar dat voorwerp zich bevindt, terwijl men vroeger machteloos tegenover zulke kwetsuren stond. Maar bovendien is de geneesheer nu in staat om lijders aan organische ziekten, verzweringen, verkalkingen, aan inwendige gebreken, beter te onderzoeken dan vroeger mogelijk was. Geneeskundige verzamelingen zooals zij aan de hoogescholen worden gevonden, ziekenhuizen, klinieken, bezitten nu bijna allo de apparaten welke voor het onderzoek door middel van X-stralen noodig zijn, bovendien bedienen tal van artsen in hun private piaktijk zich daarvan. Dat men op dit gebied reeds in de weinige jaren die na de dooi Röntgen gedane ontdekking zijn verloopen, belangrijke vorderingen heeft gemaakt, blijkt wel het best hieruit, dat opnamen, waartoe in don beginne een belichting die een uur of langer duurde noodig was, nu in een secunde, ja nog vlugger gereed komen. Zelfs de opname van het geheele lichaam, dat door zijn groote massa de stralen slechts zeer langzaam op de gevoelige plaat laat werken, neemt slechts een paar minuten in beslag en daardoor zijn natuurlijk de klachten, dio men in den beginne hoorde over ongunstige uitwerkingen eener zoo- Fig. 314. Röntgen-photografie van een normale hand. danige belichting op het lichaam, belangrijk verminderd, zoo niet geheel opgehouden. Er zouden nog een aantal andere toepassingen van de Röntgen-stralen ook op een andei gebied dan dat der geneeskunde, te noemen zijn, waarop evenzeer daardoor groot succes behaald is, maar wJJ moeten ons met enkele aanduidingen tevreden stellen. Het gewone natuuronderzoek heeft daarin een krachtig middel gevonden om dieper dan tot nog toe mogelijk was in het wezen der dingen door te dringen, bij het gerechtelijk onderzoek is het door middel der Röntgen stralen mogelijk geworden be¬ paalde vervalschingen aan te toonen, aan de tolkantoren worden koffers daardoor op bepaalde voorwerpen onderzocht, men kan de deugdzaamheid van steenkoolsoorten, den inhoud van zijdecocons daardoor bepalen, zoodat wij uit die voorbeelden besluiten dat de invloed van deze uitvinding zeer groot is. Bat onderdeel der natuurkundo dat voor haar onderzoekingen van optische toestellen gebruik maakt, heeft misschien van technische uitvindingen en verbeteringen het meeste profijt getrokken. De meest ingewikkelde van die toestellen, zooals het Fraunhofersche spectroscoop of het polarisatie-apparaat kunnen wij hier niet bespreken, de daarbij noodige verklaringen liggen buiten hot gebied dat wij ons hebben afgebakend. Maar ook de eenvoudigste optische instrumenten hebben Fip. 315. Rüntgenphotografle van een kikker. hot hunne bijgedragen tot den vooruitgang der wetenschap. Do spiegel was bij de Ouden nog slechts een toiletartikel, de wetenschap en de techniek beide hebben het gebied waarop het gebruikt wordt aanmerkelijk verwijd. In 1858 maakte Czermak voor hot eerst gebruik van den keelspiegel. Wordt dezo in de mondholte gebracht en laat men een krachtige lichtstraal er op vallen, dan kan de geneesheer duidelijk daarmede do spraakorganen beoordeelen, en vooral ook ziekelijke afwijkingen aantoonen. In 1851 was reeds door Helmholtz de oogspiegel uitgevonden, een apparaat dat door do resultaten, die daarmede werden behaald, als de oorsprong van de nieuwe oogheelkunde kan worden beschouwd, die tegenwoordig tot zulk een belangrijke hoogte is opgeklommen. Toch bestaat het toestel eenvoudig uit een kleinen hollen spiegel, waardoor het mogelijk is een krachtige lichtbron op hot oog te concentreeron! terwijl het onderzoekende oog van den geneesheer in het donker blijft. De keel- en de oogspiegel hebben verder weer aanleiding gegeven tot het uitvinden van andere soortgelijke toestellen, waarmede men echter veel dieper in het lichaam kan doordringen. Met behulp van nauwe buisjes brengt men lichtbronnen in de darmen, in do maag, in de blaas en andere organen, en de beelden daarvan worden door spiegeltjes opgevangen en teruggekaatst in zoodanige richtingen, dat ze buiten het lichaam worden waargenomen. Op deze wijze kan de geneesheer het trommelvlies, hot inwendige van den neus beschouwen, h*j kan in den slokdarm en in de andere Fig. 316. Gepolijst plaatje leisteen van Fig. 317. Doorsnede door een bladsteel van een adelaarsvaren. Fig. 318. Menschenbloed. Fig< m Kikvorschenbloed. spijsverteringsorganen zien, ja hij is zelfs in staat om door middel der photografie die beelden tast te houden. Een veel grooter gebied evenwel wordt door den microscoop en den telescoop beheerscht. De geschiedkundige- bijzonderheden die op de uitvinding dezer instrumenten betrekking hebben, werden reeds in de inleiding tot deze afdeelmg meegedeeld, terwijl wij b« de behandeling van het glasslijpen en van de glasbereiding ook reeds gesproken hebben over de verbeteringen die in den jongsten tijd in de lenzen zijn aangebracht. Wij willen hier met een enkel woord spreken over datgene wat deze toestellen ons laten zien. De uitvinder van den microscoop bedoelde slechts met behulp van dat toestel de kleinste levende voorwerpen, die door het ongewapende oog niet meer kunnen worden waargenomen, te bestudeeren, maar de tegenwoordige toestellen doen veel meer. Door gesteenten tot uiterst dunne plaatjes te slijpen, bv. van "/ tot «/ m\r rtii-tr. •• >■ plaatjes natuurlijk doorschijnend zijn, en ze in dien toestand Met den microscoop ~W8n' e H Tfe°l00g geh6el nieuwe inzichten gekregen in de wijze waarop do aardkorst is gevormd. De nieuwe plantenphysiologie, de nieuwe leer over het leven Maar^etalUn' T" °P d® uitkomsten va" microscopisch onderzoek. , V°°r ?° Z,U1VerG WetenschaP waren die uitkomsten van het hoogste ang, de land- en tuinbouw, de kennis der voedingsmiddelen is daarmede in belangrijke wUze gebaat geworden. Ook op het dierenrijk is het microscopisch en wn°?hh0eg7'aSi' Z°°alS W" K6Zien hebbe" Werd het daartoe zeIfs uitgevonden en vvu hebben hierdoor oen geheel nieuw en ruimer inzicht gekregen in do vormen' de evenstoestanden de bewegingen van de kleinste dieren, maar daartegenover is de microscoop ook he, middel geweest om de afzonderlijke organen der grootere ren vrucht te onderzoeken en daaromtrent belangrijke ontdekkingen te doen. Fig. 320. Zuiver linnen weefsel. Fig. 320 en 321. Mie Fig. 321. Zuiver katoenen weefsel, roscopische preparaten. Bepaalde takken van wetenschap of van do techniek, die door den microscoop in belangr(,ke mate gebaat z«n geworden, zijn: het onderzoek der voedingsmid,leien dat naar vervaBehingen van allerlei aard, dat van ziektekiemen (bacilfen) n ' Z dTT v rn"0n, di° ZiC" t0t l6TOnStaak ^tel.1 hadden door middel van den microscoop het voor het ongewapende oog onbereikbare gedeelte der natuur te doorzoeken mag onder onze landgenooten zeker Prof. Ifarting in de eer ï plaats genoemd worden. 8 eerste Hetzelfde kan gezegd worden van het instrument, waardoor onze wereld met le andere in de ruimte zwevende bollen wordt verbonden, den verrekijker Door Gahlei was met behulp hiervan reeds ontdekt, dat de Melkweg .Uit een aantal • torren bestond en had hfl de schijngestalten van Venus kunnen waarnemen evenals de manen van Jupiter. Door andere onderzoekers werd het getal Zr Planeten spoed,g van zeven op elf gebracht, terwij, dat in de tweede helft van de 1. eeuw reeds tot meer dan honderd was aangegroeid. Men ontdekte dat do nevelvlekken, die w« aan den nachtelijken sterrenhemel waarnomen, verwijderde zonnestelsels ztfn en zon en maan zelf konden beter bestudeerd worden waardoor belangde ontdekkingen omtrent het wezen en de natuur van die hemolüchTmen orden gedaan. Voortdurend worden nieuwe sterrenwachten opgericht, voortdurend worden do instrumenten, waarover die inrichtingen beschikken, scherper, vol- «mener en krachtiger. Omdat de Waarnemingen vooral door zuiverheid van de mosfeer worden bevorderd, worden de nieuwe sterrenwachten op bergtoppen geplaatst, zooals dio bij Nizza, die op den Hamiltonberg in den staat Californië ffig 322) en andere, en aan die bergobservatoria hebben wy zeer gewichtige ontdekkingen te danken, Het onderzoek van den hemel versmaadt ook de hulp der photografie niet en in eenige van de beroemdste sterrenwachten vindt men photografletoestellcn, die direct met groote verrekijkers zijn verbonden. Deze photografieën geven ons dus een beeld van den sterrenhemel, niet, zooals die zich aan ons ongewapend oog vertoont, maar aan liet oog, dat versterkt is door een krachtigen kijker of telescoop. Op het gebied der electriciteit en op dat van het licht leerden wij do toepas- smgen van technische uitvindingen ten dienste van de wetenschap kennen, ook op dat van het geluid zijn door dit hulpmiddel belangrijke resultaten verkregen De wetenschap der geluidsleer is ook met een aantal apparaten verrijkt, die gedeeltelijk slechts voor proefnemingen b« voordrachten dienen, gedeeltelijk ook voor zeer interessante onderzoekingen. Voor iederen arts is de stethoscoop een onmisbaar hulpmiddel geworden bij het onderzoek zoowel van het zieke, als van het gezonde lichaam. De musicus kan de stemvork niet meer missen en de tegenwoordige bouw van muz.ekinstrumenten de theorie die daaraan ten grondslag ligt, steunt zich geheel op wetenschappelijke onderzoekingen en ontdekkingen zooals die, welke den naam van Helmholtz wereldberoemd hebben gemaakt. Uit deze enkele aanduidingen zien wij, hoe techniek en wetenschap elkander wederzijds aanvullen en steunen door dit gemeenschappelijk werken zijn zjj tot op de hoogte, waarop zij beide nu staan, gestegen. Wij hebben reeds over zeer belangrijke uitvindingen en ontdekkingen op het gebied van het geluid gesproken, o. a. over de telefoon van Bell, over de gevoelig, heid van het selenium voor licht-electrische stralen. Het is hier nog de plaats iets mede te doelen over het vreemde instrument dat de phonograaf heet en dat er veel toe heeft bedragen om den roem van Edison, don „toovenaar van Menlo Parkte bevestigen. Toon voor de eerste maal verteld werd, dat het mogelijk was geworden om het door ,1e menschelijke stem gesprokene woord, woord voor woord en zin voor zin, aan een instrument toe te vertrouwen, dat het een willekeurigen Ud bewaart om het op ieder oogenblik, waarop men dat verkiest, weer te doen IZZ' m°°: i6dei' di6 h0t h°°rde a'S °en toovo'-sP'-ookie geklonken hebben. I.venals in de telefoon, zjjn het ook in de phonograaf de trillingen waarin een geluid golven wordt gebracht, welke vastgehouden worden en zelfs geschiedt dat m de phonograaf op eenvoudiger wüze dan in de telefoon, ofschoon a.i :;rr^ tor ?het eerst°gezicht °ns meer toe^nt dan het laatste W.j weten dat in de telefoon door de geluidstrillingen een plaat in beweging wordt gebracht en dat die beweging oorzaak is van een verandering van den olectnschen weerstand in de microfoon. Die verandering van weerstand is oorzaak van een verandering in de stroomsterkte in een gesloten geleidei, die weer een wijziging in magnetisme veroorzaakt, waardoor aan het andere einde der geleiding een tweede membraan in trilling komt. In de waarbii^de T ,ange" °mW°g niet Men preekt, zingt, musiceert, aarbu de geluidgolven door een grooten trechter worden opgevangen. Onder in dien trechter bevindt zich weer een membraan. Dit is evenwel met geen stroom- ST« ïfTh' CnZ' verbonde,1> maar ^aagt eenvoudig een schrijfstift. Vóór die stift bevindt zich een cylinder die met was bekleed is en zeer langzaam rond- di aait, maar tegelijkertijd m de richting van de as verschuift. De stift die aan het membraan is bevestigd, trekt op dien cylinder een fijne gebogen lijn die door den microscoop zeer goed kan worden waargenomen. Die lijn heeft natuurlijk in hoofd- Hnln ' °rmige g0daante' maar vertoont daarbij tegelijkertijd allerlei afwijgen sprongen enz., een gevolg van de afwisseling der klanken, van den rhythmus iet geluid. Wil men nu, dat de phonograaf het gehoorde terug zal geven, dan word een tweede geluidtrechter met een membraan aan het einde van de wals in de plaats van de eerste gezet en aan dat membraan bevindt zich ook een stift het liH ü T naUW,keUrig dezelfde bewe*inS gegeven die ze bezat, toen door et geluid de fijne groef in de wasoppervlakte werd getrokken en de nieuwe stift braan i' 11,-" ^ ^ g,'°ef ë^tst D^e brengt nu dat tweede membi aan in trillingen, die nauwkeurig overeenstemmen met die, welke de groef deden woorden 'of'ki k °°r ^ VÓÓr ^ tW°ed°n tr6Chter is ^plaatst, ook dezelfde woorden of klanken waarneemt, die het eerste membraan in trilling hebben gebracht. Het is gemakkelijk te begrijpen dat voor de phonograaf hetzelfde als voor andere uitvindingen gold: ze kwam niet volmaakt ter wereld, ze moest op verschillende punten verbeterd worden. Deze verbeteringen betroffen voornamelijk de oppervlakte van de wals, om de indrukken van de stift hierop duurzaam te maken, de nauwkeurige regeling der bewegingen, der ronddraaiende en der voortschuivende iet zuiver doen volgen door de sprekende stift van do schroeflijn die door de' se ïrjjvende stift is getrokken (in den beginne kwam zij er dikwijls naast), en het overbrengen van de geluiden, die door liet sprekende membraan zijn opgewekt "emaakt °°r' Waart°0 tege,lwoordiS meestal van caoutchouc-slangen wordt gebruik De uitvinders hadden in den beginne zeer groote verwachtingen van dit toestel maar zu zijn in dit opzicht teleurgesteld geworden, do practische toepassingen I ig. 324. De phonograaf van Edison. daarvan zün nog slechts weinig in getal. Men dacht dat hot mogelijk zou zijn, dooi middel van de phonograaf, den stenograaf by vergaderingen, bv. van de par ementen, te vervangen, maar hiertoe is zij nog niet geschikt en waarschijnlijk ton 'n h?J ' f f' i Z°°dat ln (ilt opzicht do Phonograaf nog ver bjj de microfoon achter staat, dit laatste toestel toch is zeer goed in staat woorden, gesprekken, nuziek, zelfs op grooten afstand, hoorbaar over te brengen. Opdat de teokens voldoende diep m de oppervlakte der wals zullen gegraveerd worden, wat een eerste voorwaarde is opdat de wals ze ook duidelijk terug zal geven, moet het membraan van don trechter, waarin gesproken wordt, een krachtige beweging ontvangen . w z. men moet luid en direct in den trechter spreken, staat de trechter op een grooten afstand, dan bereikt men het doel niet. Deze voorwaarde is bij het uit- rtn 6enei'f m*3V°ering ni6t te vervu,len> 1,et doel> waarmede die redevoeringen worden opgesteld en uitgesproken, zou daardoor niet bereikt worden. Soortgelijke bezwaren ontmoet men bij andere toepassingen van de phonograaf. Een toestel evenwel, dat niet met vrucht kan worden toegepast, noch voor practische doeleinden, noch voor wetenschappelijk onderzoek, heeft ook niet veel kans spoedig verbeterd te worden, daar de drijfveer, die anders den constructeur aanspoort om het boste, waartoe hij in staat is, voort te brengen, ontbreekt. Hot is derhalve zeer good mogelijk dat het met de phonograaf zal gaan als met andere toestellen die uitgevonden zijn, vóór de tijd daarvoor rijp was geworden, en waarvoor eerst lange jaren na hun uitvinding, de toepassing gevonden werd. De luchtscheepvaart en de jongste uitvindingen op dit gebied. Oppervlakkig oordeelende zou men meenen, dat dit onderwerp als een afdeeling van het verkeerswezen had moeten behandeld worden. Dat wij daaraan eerst hier aan het emdo van het boek, een plaats inruimen, is een gevolg van de omstandigheid dat het tot nogtoe niet gelukt is van den luchtballon of van de vliegmachine een botrouwbaar verkeersmiddel te maken, hoeveel pogingen daartoe ook zijn aangewend. Een luchtballon is heden nog niets meer dan hij in den beginne, tijdens zun ontstaan was, nl. een middel van wetenschappelijk onderzoek, voornamelijk van do luchtlagen die onze aarde omringen. Daarnaast bezit hij een zekere waardo als verkenrmigsmiddel in den oorlog, over deze toepassing werd reeds vroeger (Deel II, pag. 214) gesproken. Het is zelfs zeer onzeker of do luchtballon ooit, zelfs al zou het gelukken om hem in workelijkheid bestuurbaar te maken, een hooge beteokenis als verkeersmiddel zal verkrijgen, het zeer geringe draagvermogen, zelfs b(j gioote afmetingen, en de hooge onkosten zijn oorzaak dat zijn voornaamste toepassingen zich zeer waarschijnlijk nog langen t(jd zullen blijven bepalen tot do twee hierboven genoemde, hoewel het natuurlijk mogelijk is dat voor speciale doeleinden, bv. bij het doen van ontdekkingsreizen, de luchtballon een grootere Jeteekenis kan krijgen dan hy tegenwoordig bezit. Voor het verkeer is een ander vraagstuk dan dat van do bestuurbaarheid van don luchtballon van veel moer beteokenis, nl. dat van do vliegmachine. Dit laatste is veel ouder dan hot eerste, maar in het dagelijksch gesprek worden deze twee maar al te dikwijls verward! ij zullen zien, dat het vraagstuk der vliegmachine ten minste evenveel hoofden heeft bezig gehouden als dat van den bestuurbaren luchtballon, dat aan do oplossing daarvan zeker evenveel arbeid ten koste is gelegd. Hoowel de oplossing van beido vraagstukken nog even ver van ons verwijderd schijnt, moet het toch erkend worden, dat zich tegen de practische constructie eener vliegmachine niet zulke onoverkomelijke bezwaren verzetten, als tegen die van een bestuurbaren luchtballon , nl. de groote weerstand die een in de lucht zwevende ballon steeds ontmoet van de middenstof waarin hij zich bevindt, welke middenstof bijna altijd in beweging is, waardoor het twijfelachtig gemaakt wordt of het ooit zal gelukken aan den ballon een zelfstandige beweging te geven. Zoowel van den luchtballon als van de vliegmachine is de geschiedenis veel ouder dan gewoonlijk wordt aangenomen. Wij zouden in de eerste plaats op de riiekscho en ook op de Noorsche mythologie kunnen wijzen, waarin herhaaldelijk van vliegende wezens, heroën die zich op de wolken voortbewegen, wordt gesproken. e geschiedenis, waartoe wij ons uitsluitend bepalen, bewijst dat men zich in de Middeleeuwen reeds met het vraagstuk der vliegmachine bezighield, o. a. geschiedde dit door Leonardo da Vinei, dien wij op zoo menig ander gebied hebben ontmoet ■ en die toen reeds groote schermen en schroeven voor dit doel wilde toepassen. InPhthJ!? V°r1 m,dö 17<3P 8eUW dat mGn het vraagstuk der mogelijkheid van den Leven hT besprf' ™aan men zich voorstelde een dun metalen omhulsel te dienen ton Ti UCht.le<3!g Wllde PomPen- Zfl zouden, zoo dacht men, kunnen dienen voor het verplaatsen van lasten door het luchtruim. Dat men van de uitwerking der luchtdruk- king op den wand eener luchtledige ruimte nog geen duidelijke voorstelling had, blijkt hieruit. Het was eerst in 1783 dat de luchtballon werkelijk uitgevonden werd; op den 5de" Juni van dat jaar werd door de gebroeders Montgolfier, papierfabrikanten te Annonay, een papieren omhulsel, waaronder een vuur brandde, in de lucht opgolaten als een tastbaar bewijs van het geringere soortelijk gewicht van verwarmde lucht tegenover dat van de koude. Eenige maanden later, op den 27sten Augustus, liet de natuurkundige Charles te Parijs reeds een ballon met waterstofgas gevuld opstijgen, die een veel grooter draagvermogen bleek te bezitten dan die van Montgolfier. Do moeilijkheid aan liet bereiden van groote hoeveelheden waterstof, vooral toenmaals, verbonden, maakte, dat de volgende ballons nog steeds Montgolfières waren, dat FiK- 325. Eerste opstijging van raenschen (Arlande en Rozier) in ze nl. hun kracht ontleen- een Mün,eoIflère te Parijs op 21 Nov. 17S3. den aan de verwarmingder lucht. Het was ook met zulke Montgolfières dat voor het eerst levende wezens opstegen eerst een paar dieren, daarna twee mensehen, die zeker tot de grootste waaghalzen van hun tijd moeten worden gerekend, nl. de markies d' Arlande en de jonge 1 e de Rozier, welke laatste een zeer korte beroemdheid als luchtreiziger genoot want twee jaar later verongelukte hij, toen hij beproefde in een Montgolflère liet Kanaal over te steken. Zjjn eerste opstijging is in fig. 325 afgebeeld. Als een voortbrengsel der techniek beschouwd, waren de eerste luchtballons hoogst eenvoudig en z« bleven nog lang op dat standpunt staan. De Montgolfières waren omhulsels van papier, ook wel van een licht weefsel vervaardigd om wier hals of mond een galerij liep, terwijl het vuur, dat de lucht in den ballon moest I verwarmen, in een korf van draadgaas onder dien mond hangende, brandde. Na de uitvinding van het lichtgas werd dit uitsluitend als ballonvuliing gebezigd, de wand van den ballon werd uit lichte zijde vervaardigd en gevernist, om het ontsnappen van gas te verhinderen, over den ballon heen hangt een netwerk van dunne kabels, waaraan de gondel hangt. Tot de uitrusting, de hulpmiddelen waarvan de luchtreizigers zich nu, evenals vroeger bodienen, behooren eenige zakken zand, die men uitstort om den ballon te verlichten en dus liooger te doen stijgen, een klep in het bovenste gedeelte van den ballon met oen daaraan verbonden koord dat tot in de gondel reikt, waardoor men gas kan laten ontsnappen om den ballon te doen dalen, aen anker, waarmede de ballon aan de aardoppervlakte wordt vastgehouden bjj het landen, en ten slotte de wetenschappelijke instrumenten, waarmede de toestand van de atmosfeer wordt waargenomen, en daaronder in de eerste plaats de barometer, uit wiens aanwijzing do hoogte, waartoe de luchtreiziger gestegen is, berekend kan worden. In den loop van bijna 100 jaren is aan die uitrusting van een luchtballon zoo goed als niets veranderd, eerst in den allerjongsten tjjd zijn daaraan eenige toestellen toegevoegd, die voornamelijk bedoelen om den ballon beter in de macht van den bestuurder te brengen en waarover wjj straks zullen spreken. Vooreerst zullen w\j iets meer van de luchtscheepvaart mededeelen. In den eeisten tijd, ja tot byna in 1860, was het doel oener opstijging geen ander, dan opzien te verwekken. De verschillende luchtreizigers trachtten elkander te overtreffen, waartoe reusachtige ballons werden gebouwd die het mogelijk maakten een aantal personen te gelijk te vervoeren en reizen van verscheidene uren, ja zelfs van een geheel etmaal, die zich over geheele landen uitstrekten, te maken. I oen verscheen de ballon captif, en als zoodanig is nog steeds het meest beroemd do reuzenballon van Giffard op de tentoonstelling te Parijs in 1878, wiens middellijn 36 M. en wiens inhoud 25,000 M3. bedroeg, en dio 38 personen kon dragen. Daarmede was men zeker aan do grens van het practisch uitvoerbare gekomen. Ondertusschen was men na 1860 begonnen met wetenschappelijke waarde aan een opstijging te hechten en werden er dus luchtreizen ondernomen, waarbij niet hot hoogste gewicht werd gehecht aan den duur oener reis, maar aan de hoogte dio daarbij werd bereikt, en aan de waarnemingen die gedaan worden met betrekking tot den toestand der atmosfeer op een belangrijke hoogte boven de aardoppervlakte. In dit laatste opzicht heeft men ook zeor wezenlijke resultaten verkregen, ofschoon de instrumenten, waarover men te beschikken had, minder volkomen waren dan do tegenwoordige. Tot de meest beroemde luchtreizigers van die periode behoorden Tissandier en Glaisher, zo bereikten bij verschillende gelegenheden hoogten van 7000 en van 8000 II. Evenwel is later beweerd, dat deze laatste opgave niet juist kan zijn, dat die berust op een valsche aanwijzing dor gebruikte instrumenten. Do laatsto van die luchtreizen werd in 1877 door Tissandier, Sivel en Spinelli ondernomen, waarop do twee laatstgenoemde personen bezweken ten gevolge van luchtgebrek op een hoogte van 8600 M. Na 1890 werd door Duitsche geleerden dit werk voortgezet, waartoe door do vereeniging voor luchtscheepvaart en voor het natuurkundig onderzoek der atmosfeer krachtig werd medegewerkt. De ballons werden verbeterd, de instrumenten waren zuiverder dan de vroeger gebruikte en zooveel mogelijk zolfregistreerend, waardoor juiste uitkomsten met betrekking tot de bereikte hoogte, de temperatuur op de verschillende hoogten, den barometerstand, de bestraling door de zon konden verwacht worden; gecomprimeerde zuurstof die meegenomen werd, moest liet gevaar van op groote hoogten te verstikken, wegnemen. Onder de mannen die van deze hulpmiddelen voor hot aangegeven doel gebruik maakten, moet vooral de Berlijnscho meteoroloog Dr. Berson genoemd worden, die daarmede een hoogte van 9150 M. heeft bereikt, wat zonder die hulpmiddelen zeker niet mogelijk zoude zijn geweest. Tegenwoordig worden door de meteorologische T I observatoria zeer veel ballons zonder personen opgelaten, slechts worden aan die ballons zelfregistreerende instrumenten medegegeven. Deze zijn, volgens die instruinenten, tot op veel grootere hoogten doorgedrongen, van den toestand der lucht op hoogten, waartoe de mensch onmogelijk door kan dringen, hebben wK NI.)VKRI Df'ontwikkeling van ,1,. electrotechniek (|). lectrotecliniek en de firma '' •Nemens e elertromotor en de toepassing daarvan ^ "is,™" 'l,'n e'wfrnmotor (25). - |)e electromotor in verschillende werkplaatsen (27), ,n machinefabrieken (29), i„ boekdrukkerijen (29), — i„ de textiele industrie (30), in bakkerijen en slagerijen (30), — in bierbrouwerijen en in suikerfabrieken (31), - in oliefabrieken en zaagmolens (33), i„ den mijnbouw (.*{4). Het overbrengen van den arbeid eener vrije natuurkracht door dn electrisclien stroom ... oo Hi I benuttigen \an waterkrachten door middel van staaldraadoverbrenging (35). 1 oepassing van den electrischen stroom voor dat doel, geschiedenis der toepassing (37). Electrische transmissie vin, I.aufTen naar Frankfort (39). Krachtïnstallatie te Rheinfelden (41). Andere inrichtingen in Duitschland en in r ranknjk (4-2). — Electrische krachtsoverbrenging aan de Niagara (43). DE TECHNISCHE VEHBETEHINGEN IN f)E KUNSTMATIGE VEBMCHTINGSMIDBELEN. Iets uit de geschiedenis der kunstmatige verlichting (48). BI"dz' Kiwirsen en lichtgasfahrieage Geschiedenis der kaarsen (50). Nieuwe methoden bij de kaarsenbereiding in gebruik (51). Geschiedenis der liehtgasfabricage (53). Gasbereiding en reiniging van het gas (54). - Nieuwe ovens (5(5). — Groote gashouders (57). Gasmeters en muntgasmeters (58). - Gasbranders (6(1). Het gasgloeilicht van ««.,' . l r°"ga'S (63)' Vetgas, verlichting van spoortreinen en boeien (03). Watergas en het onrbureeren van het gas (05). De ontwikkeling der petroleumindustrie . . (jj; De oudere olielampen ((iO). Petroleumlampen (07). - l)(. petroleumindustrie' in Amerika en in Rusland (09). liet raflineeren van de petroleum (73). Het eleetriseh licht Eerste beginselen der electrische verlichting (74). De electrische booglampen (/>)• toepassing van de booglamp (78). De gloeilamp (79). De electrische ••entralen voor verlichting (8((|. Electriciteilswerken te Parijs (82), te Londen Dept ord) (82), te Mexico (8r„. in ,„,s ,iind (,%). ^tUdeelen'tn den electrische,, stro,,,,, (87). De electriciteits (88). Het electrische lint op tentoonstellingen, lichtgevende fonteinen (89). Electrische zoekichten (91). Kerkverlichting door electriciteit (91). Het eleetriseh licht op iet tooneel (.)-_), aan boord van s-hepen (93). Electrische treinverlichting (95). De jongste verbeteringen op het geliied der verlichting I etroleum- en spiriliisgloeilampen (90). htgas (). \cetyleen ('»7l Nieuwere electrische lampen ('.«»). |),. |lunp van Auer (99). ' De Nernst- amp (l(HI). Het koude li.-lit, de proeven van Tesla (lol). Het verlichtingssysteem van Moore (ll>4). UK BEWERKING DEM AA BB- ION STEENSOORTEN. Oorsprong van het pottenbakkersbedrijf (100). De geschiedenis der glasindustrie (108). h De glasindustrie II De grondstoffen der glasbereiding, bet vermengen daarvan (I|0|. Het smelten ce kroezen en de ovens (lil). — Hegeneratiefoveiis en baardovens (113). (let glasblazen, het maken van flessclien en glazen (115). Het gieten en liet persen van bet glas (117). Vervaardiging van vensterglas, van maanglas 17). Spiegelglas (119). Gekleurd glas (120). Kunstglazen (121). I-las ( Ml" ""n »et ,"ISe',' V"" (W1)'- ,naken vn" beschilderd i ~ 0pt,8che 8l,lzen (12..). Glas voor chemische doeleinden, compounilglas (120). De Potten bakkerij ( ,s Grondstoffen, vervaardiging van metselsteenen. de ringoven van Hoffmann (128).— •Segerkegels, vuurvaste steenen (132). - De vervaardiging van vaatwerk, erra-cotta en faïence (133). — De porseleinfabrieage. de grondstoffen, liet vermengen daarvan (135). Het vormen en het gieten van porselein (130). — Het bakken van het porselein (138). - Het beschilderen der porseleinen voorwerpen (140). Het steengoed (141). — Duitsch en Wedgwood aardewerk (142). De natuurlijke verbindingsmiddelen en hun bewerking 143 De grondstoffen der kalkbereiding, de kalkovens, de mortelbereiding (143). Hydrauhsche mortel en l'ortlandceinent (145). — IMon, gips, kunstmatig DE CHEMISCHE INDUSTRIE. I)c soda-ind ustrie en haar nevenproducten ' ' i io Zwavelzuur-, zoutzuur- en salpeterzuurfabricage (150). Sodabereiding volgens Solvay (153). Electrolytisehe bereiding van bijtende soda en van potascli (153). Het hout in de chemische industrie 1-4, l»c kunstmeststoffen Phosphor/.uur, beenderenn I, natuurlijke phosphaten, Thomasslak ken (156). — Ammoniak en salpeter (157). Netten en oliën in de chemische industrie Margarinebereiding (150). Zeepfabricage (lte>). De grondstoffen der kaarsenfabricage (163). —■ Olie in de verfstoffen (164). Etherische oliën De verven en de verfstoffen I,;(; Aard-, metaal- en plantenverfstolfen (!('>»',). |),. tee,-verfstoffen (1(17). Het vloeibaar maken van gassen I(l!l De kunstmatige geneesmiddelen en de antiseptische middelen 171 Morphine, cocaïne, chinine (171). Cldoroform en de antiseptische middelen (172). DE IN Dl'STRIK IN HAAK TOEPASSINGEN 01' MILITAIRE DOELEINDEN. I>e ontwikkelingsgeschiedenis der wapenen tot aan de invoering der vuurwapenen Ituskruit en de vuurwapenen De vervaardiging van het buskruit (178). Prismatisch buskruit (179). Nieuwere ontploft,,,gsnuddelen (181). Het geschut (182). (Jetrokken geschut 1184) nntser en pantserschip (180). Alilrailleuses, revolver- en snelvuurkanonnen J 1'• Spieslnit,„g en schroefsluiting der uchterlaadkaiioiinen (11(5). |)e handvuu, wapenen |2lHI). Acblerlaadgeweren (201). Hepet geweren (2(»2|. /.eltladende geweren (207). Revolvers, pistolen en karabijnen (20'.t). Oorlogswapenen Ier zee (200). — Zee mijnen en torpedo's (210). Militaire luchtscheepvaart (214). HET VERKEERSWEZEN EN ZI.IN HULPMIDDELEN. \ erkeersmiddelen in de oudheid en in de middeleeuwen (218). — Vooruitgang in de 17" en 18' eeuw op dit gebied in Frankrijk en in Engeland (221). Oorsprong tier telegrafie en van het spoorwegwezen (l2^2). liet verkeer te land en zijn hulpmiddelen Wegen en bruggen (224). — De spoorweg, eerste sporen daarvan (23G). liet ontstaan van de locomotief (228). George Stephenson (228). - De oude locomotieven (230). — Nieuwere vormen, de compoundlocomotieven (2:13). e grootste locomotieven |2-i4). - Locomotieven met oververhitten stoom (236). Ucomot'et van flmile (2:1(5). I),. bovenbouw van den spoorweg (238) nevedig'ng van den spoorweg (239). Stations (242). Viaducten en bruggen ' IJzeren bruggen, liggerbruggen en kraanbruggen (249) — Ketting- bruggen (255) Boogbruggen (256). Het fundeeren van bruggen doormiddel ILm, 11 Tunnels (259). - Het boren van tunnels onder water (Zbl). hlectnsche spoorwegen (204). — Systemen van stroomtoevoer (264) — Accumulatorenwagens (206). - Electrisclie tramlijnen in de steden en daar- e„ (-«')• Grootere spoorwegen met electrisch bedrijf'(270). Bergsnoorwegen (271). ' 8 1 * Het verkeer te water Biadz. Ontwikkeling van de stoomvaart (271). - De ijzeren stoomschepen en de „Great r.»stern |-.//|. üe compoundmachine en de stoomvaart (278). Schepen met twee groeven (279). - Nieuwste scheepsmachines (282). Amerikaans-hé rivierbooten (282). _ Nieuwe zeilschepen (283). De nieuwe snelvarende mailbooten ( 84) De booten der Holland-Amerika-lijn (287). - Vrachtstoombooten (-_8.>. - Byzondere eischen aan ,1e machines en ketels der oorlogsschepen gesteld1 (290). -Scheepvaartkanalen (291). - Kunstwerken in kanalen voorkomende |:J2). — Schej niet electromotoren (293). Het sleepen van schepen door middel van electriciteit (2!t.">). liet verkeer door middel van de telegraaf en van de telefoon too Geschiedenis van de telegrafie (300). _ Wijzertelegrafen, schrijftelegralen, druk-' fiiT r\ ? " Wegmfie (304). Het legg Ier transatlan- ruis!' ' i"i •' ' apparaten bij de overzeesche telegrafie in gebruik 306 . De kopieertelegrafen (311). De sneltelegrafie (312). De telefoon ■ De microfoon en de telescnptor (310). — Telefooncentralen (317). — Draadlooze telegrafie (318). I >.■ vérziener (322). 'I'<»ki*assin€ï de» tkchniek in vakken van kunst kn wktenschar Uitvindingen die niet direct de bevrediging van stoffelijke behoeften bedoelen Kfinig |3-'8) b°ek,lr"kkui,st ~ 11,1 .Ier Friedrich De snelpersen en de moderne hoek- en daghladdrukkerij Het drukken met handpersen (329). - De snelpers, haar ontwikkeling (330). Hota .epersen (:U2|. - De stereotypie (333). De zetmachines (330). - De dagbladdrukkerij (33ÏI). De machinale bereiding van liet papier m, De papierfabricage geschept papier (34^)). Papier uil lompen "(341)! ' Papier uit houtshjpsel (343). — I»,. papiermachine (344). Hel lijmen, satineeren van het papier (347). De photogralie en het reprodnceeren van afl ldingen 34^ De geschiedenis en de ontwikkeling der photogrnfie (348). - De kleurenphotogralie (.Ut|. Nieuwe uitvindingen op dit gebied, momentopnamen, de kinetograaf (,iw) - Machinale photogralie (.T,7|. liet illustreeren van boekwerken door middel der photogralie (359). - De heliogravure en de autotypie ' '' lichtdrukken en het steendrukken (3(>3). De technische uitvindingen ten dienste der wetenschap liontgenstralen (36. >i. De oog-, keel-, neus- en oorspiegel (367). — De optische instrumenten, microscoop (368). Telescoop en verrekijker (369). Sterrenwachten (370). De phonogranf (372). I)e luchtscheepvaart en de jongste uitvindingen op dit gebied 374 Geschiedenis en ontwikkeling der luchtscheepvaart (37;",). De bestuurbare luchtballon (3//). — De ballon van Zeppelin (378). — De vliegmachines (379).