i8o. bertsz. (zie Aant. bij N°. 79); tr. 2°. 29 Jan. 1587 Jan Willemsz. van der Meer, geb. te Delft 1557, kruidenier en apotheker te Amsterdam „buyten 't Waterpoortgen" (j). c. Lodewijk Alewijn, assisteerde 10 Jan. 1587 zijne zuster Marij bij haar ondertr. met Jan Willemsz. van der Meer; hij was denkelijk niet te Amsterdam gevestigd. d. Janneken Dircksdr. Alewijn, assisteerde haar zuster alsvoren; zij was toen (Jan. 1587) wede. van Jan Puyts. e. Elisabeth Dircksdr. Alewijn, geb. 1567, begr. O. K. 6 Dec. 1594> woonde vóór haar huwelijk „in de nieustadt by de regulierspoorte in de gulde kan", ondertr. ter pui 6 Febr. 1593 Dirck Willemsz. van der Meer, geb. te Delft 1563» „seylmaker te Amsterdam „by de Verkenssluys". Hij hertr. 17 Mei 159^ Claertgen Pietersdr., geb. te Breda I57&- f. Dieuwer Dircksdr. Alewijn, ged*. O. K. 14 Sept. 1569, st. 18 Nov. 157°- g. Dirck Alewijn, volgt. h. Cornelis Alewijn, gedt. O. K. 20 Juli 1573» st- 2$ Sept. 1587Dirck Alewijn (hiervoor genoemd), gedt. O. K. 14 Aug. 1571, st. 17 Juli 1637, lakenkooper, in compagnie met zijn zwager Jacot, onder de firma Balthasar Jacot en Dirck Alewijn (k); hij woonde eerst in de Warmoesstraat „in 't gulden Hooft", welk huis hij 13 Jan. 1604 voor ƒ 13.000 kocht (/), en bij zijn overlijden op de Keizersgracht; hij werd in 1631 met zijne (tweede) vrouw en kinderen aangeslagen voor een gezamenlijk vermogen van ƒ 325.000.— {m); hij belegde een groot gedeelte van zijn kapitaal in grondbezit in de Beemster ; Hoofd-Ingeland van de Beemster 1630; tr. (beide keeren te Amsterdam) i°. (in de N. K.) 14 Sept. 1599 Maria Schurman, geb. te Francfort 1575, st. ten gevolge van een rijtuigongeluk tusschen Delft en Leiden en begr. te Amsterdam O. K. 20 Juni 1621, dr. van Frederick en van Clara van Lemens; tr. 2°. (ten Stadhuize) 2 April 1622 Eva Stalpert van der Wiele, geb. te Leiden 1571» s^- te Amsterdam 20 Mei 1655, wede. van Philips de Soete, van Gent, „cramer" in de Warmoesstraat „in de gulden Snutter" («), dr. van Vincent Stalpert van der Wiele, van Doornik, koopman (10 Febr. 1593 poorter van Amsterdam geworden), en van Catharina Vaniaux. Het tweede huwel. was kinderloos; uit het eerste sproten acht kinderen, waarvan vijf jong overleden zijn en de drie overigen volgen: a. Clara Alewijn, tr. Dr. Reynier Pauw (zie bij N°. 61). b. Frederick Alewijn, N°. 180. c. Abraham Alewijn, volgt: Abraham Alewijn (bovengenoemd), geb. 11 Dec. 1607, st. 26 Nov. 1679, lakenkooper onder de firma Abraham Alewijn en Jacob Theunisz. (0), en handelaar in Oostindische waren (/); hij woonde eerst, sedert hij dit huis 30 April 1631 voor ƒ 16.000 kocht, in de Warmoesstraat „in de vergulden Pauw" (g), naast zijns vaders huis „het gulden Hooft"; daarna op de Heerengracht, in het huis bezuiden het ,g0 cc Elisabeth Alewijn, tr. Francois Lestevenon (zie Aant. bij N°. 300). b Alida Alewijn, gedt. O. K. 1 Juli 1674, begr. N. K. 19 Juni 1705, tr. 25 Mei 1700 Pieter Schilthouwer, geb. te Gorinchem 22 Mei 1663. st. te Amsterdam 25 Mei 1723, handelaar op Italië en do Levant, wonende op de Heerengracht, en eigenaar van de hofstede Roos-en-Beeck onder Velsen, die hij 13 April 1701 voor ƒ 14 000 kocht, zoon van Joannes, Burgemr. van Gorinchem, en van Cecilia Waalpoth (of de Waal Poth). Hunne dochter was: Elisabeth Johanna Schilthouwer, tr. Jan 1 np (zie Aant. bij N . 206). Bijl. i. Harmen Hooftman (zoon van Marten Arnoutsz. en van Judick Ponsen), leefde tusschen 1550 en 1610, koopman te Antweipen, vestigde zich daarna te Haarlem; tr. Maria Messing, die st. als wede. te Haarlem 9 Aug. 1632, dr. van Francois Messing, koopman te Antwerpen, en van Anna Hendricksdr. van Doesbuigh. Zij wonnen o. a. de twee volgende zoons. a. Martin Hooftman, geb. te Antwerpen 1583, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. K. 1 Sept. 1628, koopman, in 1606 te Middelburg, bij zijn overlijden te Amsterdam op de Heerengracht „in t blaeuwe Schaep"; tr. te Amsterdam 31 Oct. 1606 Angnes van Collen, geb. te Aken 1581, dr. van Werner (zie Aant. bij N°. 257) en van Geertruyd Heymans. Uit dit huwel. sproten zeven kinderen, w.o. de beide volgende: aa. Geertruid Hooftman, tr. Abraham Alewijn (zie Aant. bij N°. 180, hiervoor). bb. Anna Hooftman, tr. Jean Fontaine (zie Aant. bij N°. 312). b. Zacharias Hooftman, geb. te Haarlem 1605, st. 12 Jan. 1648, koop¬ man, woonde te Amsterdam op de Heerengracht, en was met zijn broeder Andries Hooftman eigenaar van de hofstede Spaeren-Hout buiten de Kleine Houtpoort te Haarlem, aan den Haarlemmerhout; tr. te Amsterdam 10 Febr. 1637 Ëva Voet, geb. 25 Febi. 1616, st. 22 Jan. 1653, dr. van Hendrik en van Anna van Munster. Hunne twee dochters waren: aa. Anna Hooftman, tr. Martinus Alewijn (zie Aant. bij N°. 180, hiervoor). bb. Eva Hooftman, tr. Joan Reynst (zie bij N°. 153). Bijl. 2. Augustinus van Son, geb. 13 Mrt. 1649, st. 19 Jan. 1718, (zoon van Matthijs, Burgemr. van Geertruidenberg 1654, en van Christina de Waarscggere), Burgemr. van Geertruidenberg; ondertr. te Geertruidenberg 21 Febr. 1680 Anna Schuyfhill, st. 1737* Van hunne zeven kinderen volgt het vierde: Mr. Matthijs van Son, geb. te Geertruidenberg 8 Oct. 1687, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 24 Mei 1756, advocaat, in 1715 te 's-Hage, daarna te Amsterdam, waar hij 3 Juli 1722 poorter werd; hij woonde er op de Keizersgracht over „de Gouden Ketting", en 183. verzoek als zoodanig ontslagen 1673) (a); Meesterknaap van de Houtvesterij van Brederode 1670; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1673; Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1673 ; Commiss. van de Nieuwe Waterkeering aan den IJkant 1680. Woonde op de Heerengracht, bij de Utrechtschestraat, en was eigenaar van de hofstede Nuyssenburch onder Overveen. Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (ö). Geb. 28 Jan. 1633, st. 26 Febr. 1681, zoon van Willem, N°. 117, en van Bregitta Spiegel. Tr. i°. 11 Mei 1655 Christina Gillon, geb. 4 Juli 1633, st. 20 Nov. 1658, dr. van Dr. Willem (zie bij N°. 49, Bijl. 3) en van Christina Balestel; tr. 2°. 2 Mrt. 1660 Catherine Raye, geb. te Rouaan 4 Juni 1641, st. te Amsterdam 14 April 1712, dr. van Jehan Raye, van Antwerpen, en van diens tweede vrouw Maria de Raet. Kinderen (uit het eerste huwel. volgen er twee; uit het tweede vijf): Mr. Willem Backer, geb. 21 Mrt. 1656, st. 14 Jan. 1731, was bij zijn huwel. advocaat op de Heerengracht; hij woonde later op den Fluweelenburgwal, „in den witten Gevel", tusschen de Agnietenstraat en 't Heerenlogement (thans N°. 239), en was eigenaar van de hofstede Voortwijck aan de Vecht, tusschen Loenen en Breukelen (in 1731 waard ƒ 15.400); Luit*, der Burgerij 1681, Kap". 1686; Kerkmr. Amstelk. 1687; tr. te Amsterdam 7 Juli 1682 Magdalena de la Court, geb. te Leiden 8 Dec. 1662, st. op Voortwijck 27 Juni 1712, en begr. te Amsterdam, dr. van Mr. Pieter (zie Aant. bij N°. 342) en van Catharina van der Voort. Hun zoon was o. a.: Mr. Cornelis Backer, N°. 368. Mr. Gerard Backer, geb. 15 Mrt. 1657, st. 7 Aug. 1715, was bij zijn eerste huwel. advocaat op de Keizersgracht; Luit*. der Burgerij 1678, Kap». 1681 ; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1679; tr. i°. 24 Aug. 1678 Hillegonda Raye, geb. n Aug. 1658, st. te Rotterdam 13 Jan. 1694, en begr. te Amsterdam, dr. van Johan, Heer van Breukelerwaard, wonende op de Heerengracht „in de Harde Bollen", en van Cornelia van Lockhorst; tr. 2°. 3 Mei 1695 Sara Elisabeth Wolters, ged*. N. Z. K. 8 Jan. 1675, begr. O. K. 13 Mrt. 1700, dr. van Raymond (zie bij N°. 190, Bijl. 1) en van Catharina van Capelle. Uit het eerste huwel. sproten zes kinderen; uit het tweede twee, waarvan één jong stierf en het andere volgt: Raymond Backer, geb. 23 Febr. 1698, st. 12 Dec. 1752, vestigde zich te Leiden, en werd Sch. ald. 1732, Raad ald. 1740, Burg. ald. 1751; tr. 26 Febr. 1721 Sophia Christina de Mundt, geb. 20 Mei 1691, dr. van Mr. Gerard, Secr. van Leiden, en van Dina Vockestaert. Mr. Jan Backer, Cornelisz., N°. 275. Mr. Laurens Backer, geb. te Amsterdam 17 Oct. 1664, st. te Rotterdam ongetrouwd 23 April 1704» vestigde zich te Rotterdam, en werd ald. Sch. en Raad 1692, Burg. 1695; Gecomm. Raad 1695—1699 en 1702—1705; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1694; Sterfman der heerlijkheid Benthuizen 1699. Brigitta catharina Backer, geb. 24 Febr. 1670, st. 14 Oct. 1751, ,,in haar leeve een brave vrindelyke en vrolyke vrou" (c), tr. i°. Mr. Pieter Slic er /zie Aant bii N°. 274); tr. 2°. 18 Nov. 1703 Mr. Frederik Rosenboom, geb. te 's-Hage ,5 April 1645, st. 3 Aug. 1716, Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland 31 Juli 1691, zoon van Jan en van Levina Stevin. Maria Eva Backer, geb. 6 Mei 1674, st. 23 Jan. 1734- tr- 9 lHebl- l7°° Mr. Johan de Mey, geb. te Rotterdam 1672, st. ald. 25 Mrt. 1711, Sch. van Rotterdam 1702, zoon van Pieter de Mey, Burgemr. van Rotterdam 1 7 Mr. Cornelis Backer, geb. 17 Juli 1672, st. 21 Juni 1707, Sch. 1706, Ontvanger der Gerneenelandsmiddelen over de Stad en 't Kwartier Amsterdam 1706; Vaandrig der Burgerij 1697; tr. 4 Mrt. 1706 Jacoba Graafland, geb. 19 Aug. 1683, st. 11- Oct. 1748, dr. van Mr. Joan (zie bij N°. 196) en van Jacoba Valckenier. — Zij lieten eene dochter na. Mr. Jacob Cornelis Backer, Heer van Wimmenum (d), geb. 6 Dec. 1675, st. in Engeland 27 April 1748 (e), Drossaard van de Stad en 't Graafschap Buren en Dijkgraaf van den Lingedijk; tr. 19 Juni 1712 Emerentia Valckenier, Vrouwe van Wimmenum, geb. 31 Jan. 1674, st. kinderloos 20 Mei 1727, nalatende een vermogen van ƒ 162.500 (ƒ), wede. van Mr. Nicolaas Six (zie bij N°. 223), dr. van Wouter, N°. 241, en van Anna Maria Trip. (*) Resol. Vroedschap, Reg. 27, fo. .76 V.; Reg. 30, fo. 126; (4) Quohier 1674, foj^ v°.; (,) j. Bicker Raye, Aant., ii, p. i73J m werd 29 j"11 i699 P°ortei' van Rotterdam; {e)1 Mr. Jacob Cornelis Backer was naar Engeland uitgeweken, na bij vonnis van Schepenen van Amsterdam d.d. 24 Oct. 1730, ingevolge den eisch van zijn broeder, den Hoofdschout Mr. Jan Backer in wiens plaats optrad de President-Schepen Dirk van der Meer, bij verstek ten eeuwigen dage uit Holland en Westfriesland gebannen te zijn; (/) Coll. Succ., Reg. 20, fo. 585. 184. JOAN VAN WAVEREN, Heer van Waveren, Botshol en Ruige Wilnis. R. 1659—1670. Sch. 1643, Burg. 1670. .•) Mededeeling van Jhr. R. C. Six te 's-Graveland; (c) „Van Waeveren was een sacht, goedertieren man van een seer eerlijck inborst, doch in saecken van importantie was vrij verleegen". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, ii, p. 495)- 185. Dr. FRANS REAEL. R. 1659—1669. Sch. 1647, Burg. 1669 (a). Sch. van den Buitendijkschen Polder 1647 (&)'> Kap», der Burgerij 1653, Colonel 1655; Commiss. van de Monstering 1650—1655; Heemraad van den Ring van den Amsteldijk 1656 (c); Commiss. Politiek in den Kerkeraad 1659; Commiss. van de trekwegen en -vaarten tusschen Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend 1660 (d); Houtvester der stad (d)\ Overman van den Voetboogdoelen 1663 (d). Woonde op den N. Z. Voorburgwal. Gedt. N. K. 9 Dec. 1618, st. ongeh. 3 Nov. 1669 (e), zoon van Pieter (zie bij N°. 79) en van Weyntge Oetgens. (tf) „(Cornelis van) Vlooswijck, soo men syt, een beslommerde boedel hebbende, en veel geit van Reael op intrest hebbende, en geen gelegenhyt hebbende die te connen betaelen, waerop eenige, dat ick niet derf dencken, naerder speculatie hebben, dat wilde Reael Burgemeester maecken, hoewel bij nimant gesien noch in respect is, aengesien seer genegen is int perteculier en appert veel te drincken, dat noyt of wynich in den (raet ?) adviseert, of dat is te merken geweest dat al een soopje op hadde''. (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, I, p. 9, noot 1.) Met de woorden „en appert", die Dr. Kernkamp niet lezen kon, duidt Bontemantel Reael aan als een stillen dronkaard. (Bontemantel, Resol. Raad III, I, p. 148); (b) Grootm. 3, fo. 260; (r) Grootm. 4, fo. 109; (1d) Dapper, Beschrijving van Amsterdam, p. 448; Bontemantel t. a. p., II, p. 106. 186. Dr. JEAN VAN HELLEMONT. R. 1659—j665. Comm. 1649, Sch. 1657. Regent Burgerweeshuis 1645 ; Sch. van den Buitendijkschen Polder 1647 (a)\ Hoofd-Ingeland (1647) en Sch. (1649) van 's-Graveland; Luit1, der Burgerij 1650, Kapn. 1652. Rechtsgeleerde, woonde op de Oude Turfmarkt. Gedt. N. K. 21 Febr. 1616, begr. N. K. 26 Juli 1665, zoon van Jan Jansz. (zie Aant. bij N°. 170) en van Dieuwertge Bicker. Tr. 15 Oct. 1644 Margaretha van Raephorst, gedt. N. K. 8 Juli 1625, st. kinderl. 14 Aug. 1690, werd na haar tweede huwel. in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 292.000 (b), dr. van Dr. Matthijs Willemsz., N°. 123, en van Aefge Witsen. Zij hertr. Cornelis Tromp. Kinderloos. (a) Grootm. 3, fo. 260; (!>) Quohier. 1674, fo. 533 v°. 187. Dr. JAN VAN HARTOGHVELT. R. 1660—1669. Comm. 1653, Sch. 1659. Regent Aalmoezeniersweeshuis 1633; Regent Leprozenhuis 1638; Inspector van 't Collegium Medicum 1639; Medicijn der O.-Ind. Compagnie; Opziener en Bibliothecaris van de Remonstrantsche gemeente te Amsterdam (a). Geneesheer, te Leiden gepromoveerd tot Doctor in de Medicijnen 6 Sept. i87. 1624 (*); woonde in 1627 „over de Bantambrug", ten huize van zijn zwager Heetor Jansz. van Chanu, en daarna op den Singel. Gedt. O. K. 31 Mrt. 1602, st. 11 Jan. 1669, zoon van Egbert Adriaensz. (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Jansdr. Soet. Tr. 15 Juni 1625 Agatha van Chanu, gedt. O. K. 17 April 1603, begi. O. K. 8 Jan. 1667, dr. van Jan Hectorsz. (zie bij N°. 68, Bijl. 1) en van Griete Dircksdr. Duyvel. Wonnen Kinderen (c). Aant. Adriaen Barentsz. van Hartoghvelt (d), leefde tusschen 1530 en 1580, boekverkooper in de Sint Olofskapelsteeg (e); tr. Griet Stoffelsdr. (ƒ), geb. 1537, dr- van Stoffel Laurensz. (zie bij N°. 44, noot i) en van Trijn Jansdr. {g). Hunne twee gehuwde zoons waren: a. Barent Adriaensz. van Hartoghvelt, boekverkooper, in compagnie met den als schrijver bekenden boekhandelaar Sacharias Heyns (h), in de Warmoesstraat „in de drie Croonen (1), waar „ t veigulden Schrijfboeck" uithing (j)', ondertr. ter pui 25 Aug. I5MAechgen Hendricksdr. Loen, geb. 31 Oct. 1560, bcgr. O. K. 15 Oct. 1652, dr. van Hendrick Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 38) en van Aeff' Pietersdr. Brouwer. — Dit echtpaar en zijne nakomelingen bleven de Roomsch-Katholieke keik trouw (&)• b. Egbert Adriaensz. van Hartoghvelt, geb. i57°> st- 1621» boek' verkooper, eerst in de Warmoesstraat, daarna op 't Water „in 't Schultboeck" (k); hij was gereformeerd; tr. (in de N. K.) 28 April 1596 Lijsbeth Jansdr. Soet, geb. 1573, dr. van Jan Pietersz. Soet. Hun zoon was: Dr. Jan van Hartoghvelt, N°. 187. (a) Prof. J. Tideman, Bijzonderheden uit de geschiedenis der Amsterdamsche Remonstrantsche Gemeente, in de Studiën en Bijdragen van Moll en de Hoop Scheffer, III, p. 499! W Nomina Doctorum 1641-1753; (r) Dr. Jan van Hartoghvelt had een gelijknamigen zoon, die wel eens bij vergissing, in plaats van zijn vader, voor den Schepen aangezien wordt (vgl. o. a. de geneal. Gaeff, in 't Gem.-archief te Amsterdam, fo. 95): Mr. Jan van Hartoghvelt, ged1. Remonstr. kerk 21 Dec. 1636, st April 1713 advocaat op den Fluweelenburgwal, Luit1, der Burgerij 1685, Kapn. 1687, ondertr. (waarbij hij geassisteerd wordt door „sijn vader de Hr. Dr. Joan van Hartogvelt, oud schepen en Raed") 2 April 1664 Ida van Buren, ged1. O. K. 8 Juli 1638, begr. O. K. 1 April 1690, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 304) en van Ida van Gerwen; (d) Adriaen Barentsz. en zijne twee zoons komen in de acten steeds enkel bij hun patroniem voor, doch de kinderen en afstammelingen, zoowel van Barent als van Egbert, voerden allen den naam van Hartoghvelt voluit; WQuohier 1557, fo- 133; (/) Doopb. O. K., i. d. 15 Oct. 1564, 12 Oct. 1571, u Mrt. 1574; (g) Quijtsch. 25, f0> gi, Op p. 137, hiervóór, schreef ik, dat Griet Stoffelsdr., de dochter van Stoffel Lauiensz., w aai schijn lijk dezelfde is als de gelijknamige vrouw van Adriaen Barentsz. van Hartoghvelt. Sedert is mijn laatste twijfel opgeheven door de ontdekking, dat de nakomelingen van laatstgenoemd echtpaar in hun wapen als 30 kwartier het wapen van Reael voerden (Vgl. Mr. P. A. J. van den Brandeler, De wapens van de Magistraten der stad Amsterdam, p. 143); (A) Schepenk. 17, fo. 226 v0.; (i) A. M. Ledeboer, De Boekdrukkers, Boekverkoopers en Uitgevers in Noord-Nederland, p. 5! /') Vgl.: De familie Hartochsvelt door Bernard J. M. de Bont, in: „De Katholiek', CXIV, p. 302 en vlg.; (A) Ledeboer t. a. p., p. 5* 188. Mr. PELGROM TEN GROOTENHUYS. R. 1660. Comm. 1645, Sch. 1660. Luit1, der Burgerij 1650, Kapn. 1653. Koopman op Spanje, onder de firma Pelgrom en Arnoult ten Grootenhuys (a); woonde in de Bataniëstraat. Gedt. N. K. 10 April 1618, st. 13 Nov. 1660 (b), zoon van Dr. Jan, N°. 84, en van Geertruyd van Dronckelaer. « Tr. te 's-Hage Mrt. 1641 Elisabeth van Duynen, geb. te 's-Hage, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 27 Juli 1703, dr. van Jacob en van Catalina Maes. Kinderen (o. a.): Geertruid ten Grootenhuys, gedt. o. K. 27 April 1642, tr. i°. 16 Jan. 1663 Gillis Hens, Hansz., st. 19 Mrt. 1675, Regent Leprozenhuis 1667, Luitt. in de Comp. voetknechten van Kap". Rifïfelijn, in garnizoen te Amsterdam 1672 (c), Postmeester van 't Hamburgsche Postcomptoir 1673; tr. 2°. 23 Aug. 1676 Jacob Brasker, Hoofdofficier der stad Edam, Bailluw en Dijkgraaf van de Zeevanck, Purmerland en Ilpendam, wedr. van Johanna van Koot. Jan ten Grootenhuys, Pelgromsz., gedt. w. K. 5 Oct. 1645, st. 17 Oct. 1671, woonde op de Oude Turfmarkt; Luitt. der Burgerij 1669; ondertr. 22 Juli 1669 Elisabeth Witheyn, geb. 1645, begr. W. K. 9 Oct. 1673, dr. van Jan Witheyn, van Hamburg, voornaam reeder en scheepsbouwmeester, in 1638 wonende op den Zeedijk, en van Maria Meerman (d). Zij lieten eene dochter na: Anna Catharina ten Grootenhuys, tr. Mr. Jan Backer, Cornelisz., N . 275* Mr. Jacob ten Grootenhuys, N°. 231. Cornelia ten Grootenhuys, tr. Jan Tiellens (zie bij N°. 208). (a) Request aan Burgemn., N°. 168 (1656); (è) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel ii, p. 106; (c) Grootm. 6, fo. 89; (d) Kerkint. reg., i.d. 14 Mei 1638. 189. Mr. COENRAED VAN BEUNINGEN. R. 1660—1693 (a). Secr. 1643—1650 (b), Pensionaris 1650—1660, Sch. 1668, Burg. 1669, 72, 80, 81, 83, 84. Gedep. ter Staten-Generaal 1673—1682. Door de Staten van Holland en Westfriesland met Mr. Hieronimus van Beverningk en Mr. Gaspar tagel op de nominatie geplaatst vooi het ambt van Raadpensionaris, 18 Aug. 1672. Extraordinaris Gedeputeerde van den Staat aan t Hof van Koningin Chris- tina van Zweden, 1652—1654. Ambassadeur, met de Heeren Epo van Bootsma, Gedep. ter Staten-Geneiaal wegens Friesland, en R. W. von Inn- und Kniphausen, Vrijheer van Lutzburgh, (deze laatste wegens het Graafschap Oost-1H riesland), naar Stade, om IS9. een verdrag tusschen Karei X Gustaaf, Koning van Zweden, en de stad Bremen te bemiddelen, 1654- Ambassadeur Extraordinaris, met de Heeren Jor. Godard Adnaen van Reede, Ridder, Vrijheer van Amerongen, Heer van Ginkel, beschreven in de Ridderschap van Utrecht, Maarschalk van de Stad en 't Land van Montfoort en Matthias van Vierssen, Oud-Eersten en Presideerenden Raad in den Hove van Friesland, aan 't Hof van Frederik III, Koning van Denemarken en Noorwegen, 1656. Met de Heeren Joan Huydecoper, Ridder, Heer van Maarseveen, 01- nelis van Vlooswijck, Heer van Vlooswijk, Burgemeesteren, en Mr. Pieter de Groot, Pensionaris der stad Amsterdam, wegens deze stad afgevaardigd om Karei' II, Koning van Engeland, bij zijne doorreis door Holland, met zijne troonsbeklimming geluk te wenschen, 1660. Ambassadeur Extraordinaris, met de Heeren Jor. Joan van Gent, Heer van Oosterwede, beschreven in de Ridderschap van Gelderland, Gedep. ter Staten-Generaal, en Justus de Huybert, Pensionaris van Zierikzee, aan 't Hot van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, 1660. _ Minister Extraordinaris en daarna Ambassadeur Ordinans van H. Hoog Mogenden de Staten-Generaal aan 't Hof van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, 1664—1669. _ Minister Extraordinaris aan 't Hof van Karei II, Koning van Engeland, 1670. Gemachtigde der Staten-Generaal, met de Heeren Hieronimus van Beverningk en Scato Gockinga, om te 's-Hage en te Brussel met de Engelsche Ambassadeurs, Lord Buckingham en Lord Arlington, over den vrede te onderhandelen, 1672 en 1673. Ambassadeur Extraordinaris, met de Heeren Jor. Fredenck van Reede, Heer van de Lier, beschreven in de Ridderschap van Holland, Jor. Willem Hadriaan van Nassau, Heer van Odijk, Eersten Edele van Zeeland, en Jor. Willem van Haren, Grietman van de Bildt, aan 't Hof van Karei II, Koning van Engeland, 19 Juni 1674-16 Nov. 1674; bleef na het vertrek van zijne mede-Ambassadeurs als Ambassadeur Ordinaris van den Staat te Westminster, 16 Nov. 1674—28 Mrt. 1679, en bekleedde daarna nogmaals deze bediening, Oct. 1681—Mrt. 1683. Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1680. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1681. Ambachtsheer, wegens Amsterdam, van Urk en Emmeloord 1672 ; Gommiss. Politiek in den Kerkeraad; Gommiss, van 't Haarlemmer Zandpad. Hij liet zich omstreeks 1669 te 's-Gravenhage een groot en fraai huis bouwen, op „een zeer afgelegen en te dien tijde niet zigtbaare en zelfs eenigszins afzienlijke plaats, als gelegen [op het Blijenburg] achter geringe huisjes en gebouwtjes, tusschen welke men met een steegje het huis begaan moest" (c). In 1680 en later woonde hij te Amsterdam op den Binnen-Amstel, tusschen de Heeren- en Keizersgrachten. - Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (d). Geb. 1622 (e), st. kinderloos 26 Oct. 1693 (ƒ), zoon van Dirck Geurtsz. (zie bij N°. 109) en van Catharina Burgh. 65 Tr. (g) tc Sloterdijk 12 Juni 1686 Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel, ged1. N. K. 30 Oct. 1639, st- te 's-Hage 22 Oct. 1718, en begr. te Soest (/i), dr. van Guillielmo (zie bij N°. 126, Bijl. 1) en van Jacoba van Erp. Kinderloos. (a) Den 5en Jan. 1686 brachten Burgern". in den Raad het verzoek van Mr. Coenraed van Beuningen ter tafel, om ontslag als Burgemeester en Vroedschap. Daar zij „in soo een importante saeke" niet „sonder kennisse ofte het goedvinden" van den Raad wilden „disponeren", vroegen zij de Vroedschap om advies. De zaak werd daarop in handen gesteld van eene commissie uit de Vroedschap, die nimmer rapport uitbracht. (Resol. Vroedschap 38, p. 36); (/>) „Mr. Coenraed van Beuningen, eerst secretaris 1643, van welck hij van selfs afstand dede in Febr. 1650, levende privatus tot a° seq. [als bijzonder persoon tot het volgende jaar], als wanneer hij tot Pensionaris gekozen werde" (Schaep, Herald. Bibl. 1873, p. 223). In 1642 was van Beuningen gedurende eenige maanden particulier secretaris van Hugo de Groot, toen gezant van Zweden te Parijs; (c) Mr. R. Fruin, Aanteekeningen op Coenraet Droste, „Overblyfsels van Geheugchenis", ad vs. 6837 ; (d) Quohier 1674, p. 567; (e) Mr. Coenraed van Beuningen is wellicht, evenals zijne jong overleden broeders, de tweelingen Pieter en Matthijs (gedf. 2 Sept. 1635), bij de Remonstranten gedoopt. Daar het doopboek van deze gemeente pas begint met het jaar 1633, komt Coenraed er niet in voor; (/) Abraham de Wicquefort getuigde van van Beuningen: „II a une tres-grande vivacité d'esprit, une facilité de s'exprimer inimitable et un fonds de raisons, dont ses discours sont remplis, qui ne se tarit jamais". En Burnet: „He was a man of great notions but talked perpetually, so that it was not possible to convince him, in discourse at least, for he heared nobody speak but himself. He had a wunderful vivacity, but too mutch levity in his thoughts. His temper was inconstant: firm and positive for a wile, but apt to change from a giddiness of mind rather than from any falsehood in his nature" (Fruin, t.a.p., p. 499). In de "Mémoires de Monsieur de B." wordt van van Beuningen gezegd: „Ses manières hardies, un grand flux de bouche, et 1'extérieur revenant de sa personne, en imposaient a tous ceux qui avaient a faire avec lui. Aucune affaire ne 1'embarrassait: il y donnait mille tours; sa vivacité lui faisait trouver des ressources, lorsqu'un autre s'en serait désisté. On m'a assuré que Monsieur le Pensionnaire de Witt se faisait un plaisir de lui fo mer des difficultés pour avoir celui de les lui voir démèler, et des différens moyens qu'il imaginait pour en venir a bout, et dont il profitait toujours" (Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, 1898, XIX, p. 115). — Het deerniswaardige uiteinde van den zoo hoog begaafden staatsman is bekend. Van jongs af reeds behept met aanleg voor godsdienstige dweperijen en grillig van humeur, ging zijn toestand na zijn huwelijk allengs in waanzin over. Om zijne buitensporige speculatiën in Oostindische actiën, waarin hij zijn vermogen verkwistte, in 1688 onder curateele van zijne vrouw en naaste bloedverwanten gesteld, bracht hij de laatste jaren zijns levens in een beklagenswaardigen toestand van verwaarloozing en eenzame opsluiting door. (Fruin, t.a.p., ad vs. 6040); (g> „Syn Ed. trouwde op zyn ouden dag met een jong, wulps en zeer werelts mensch, welcke (na ick gehoort heb van een die toen by syn Ed. heeft gewoont) d'eenige oorsaek was van dat hy buiten sinnen raeckte, deels door haer ongebonden leven, ten andere door hem syn groot verlies op d'Oostindische Actiën gedurig te repeteeren en te verwijten; al 't welck hy sigh so seer ter harte trok, dat het hem in de sinnen sloegh en hy geheel verzucht werd". (Aant. van I,. Saen, medegedeeld door Fruin, t.a.p., ad vs. 4469); (h) Navorscher XXVII, p. 93. 190. NICOLAES ROCHUSZ. VAN CAPELLE. R. 1661 —1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem III geremoveerd. Sch. 1660. Bevvindh. O.-Ind. Comp. 1652; Directeur van de Colonie van Guyana of Wilde Kust 1660 (a). Directeur van 't Extraordinaris Convooi op het Oosten en Noorwegen 1652 (b). Regent Aalmoezeniersweeshuis 1641; Regent Spinhuis 1646; Kerkmr. O. Z. K. 1655; Overman van de koopmansboden 1655 (c). Koopman op de Oostzee (d), lijnslager cn recdcr (e), en assuradeur (ƒ); 190. verrekende over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedragvan circa ƒ 959.000.— (g). Hij woonde op de Heerengracht, en was eigenaar van de hofstede Middelvaart, aan de Utrechtsche Trekvaart, tusschen Baambrugge en Loenersloot (/i). Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vei mogen van ƒ 146.000.— (i). Gedt. O. K. 22 Mrt. 1609, st. 28 Oct. 1695, zoon van Rochus Pietersz. (zie Aant., hieronder) en van Catharina Jacobs. Tr. 21 Aug. 1640 Elisabeth Suerland, begr. O. K. 4 Oct. 1669. Kinderen (o. a.): Catharina van Capelle, tr. i°. Raymond Wolters (zie Bijl. 1, hieronder); tr. 2°. Mr. Jean Pauw (zie bij N°. 61); tr. 30. Hen- drick Tersmitten (zie Aant. bij N°. 355)- Rochus van Capelle, gedt. o. K. 23 Juli 1645, begr. O. K. 31 Mei 1679, handelaar op de Levant (ƒ) en koopman in Oostindische waren (<£), wonende op de Heerengracht; Comm. 16745 Luit1, der Burgerij 1668, Kap11. 1672; Kerkmr. Oosterk. 1672; tr. 2 Juni 1671 Sara de Marez, geb. 1651, begr. O. K. 3 Oct. 1704, dr. van Pieter en van Catharina de Marez. Zij hertr. Lodewijk de Bas (zie bij N°. 175, Bijl. 1). — Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon (/). Susanna van Capelle, tr. Daniël Hochepied, N°. 246. Aant. Rochus Pietersz. van Capelle (m), geb. te Delft 1571 • st- tc Amsterdam 1636 (n), vestigde zich te Amsterdam, waar hij 27 Sept. 1604 als poorter ingeschreven werd () Grootm. 3, fo. 340 v°.; Grootm. 4, fo. 85 v0.; (c) Grootm. 5, fo. 99 v°.; (d) Request aan Burgem"., N°. 188 (1659); (e) (/) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (g) N.l. over 10 maanden van dat jaar: ƒ 799.200.— (Wisselb., Reg. 7 en 8); (/ï) Reg. van Willige Verk., i.d. 8 Aug. 1774; (/) Quohier 1674, fo. 428 v0.; (j) Request aan Burgem". N°. 230, z. j.; (k) (/) Wk. Reg. 36, fo 28; (m) Deze naam wordt ook wel eens van de Capelle geschreven, maar ten onrechte. Er waren te Amsterdam verscheidene familiën van de Capelle en van der Capellen, die met de van Capelle's niets te maken hadden; («) Schaep, M. S. N°. 2, Gem.-archief; (o) Poorterb. B., fo. 293; (p) L. A. 13, N°. 7; ( 93- Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1681. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1666. 196. aa. Mr. Mattheus Graswinckel, geb. Nov. 1724, begr. O. K. 10 Nov. 1791, woonde op de Heerengracht; Comm. 174^5 tr. 27 Jan- T750 Anna Maria Troyen, gedt. N. K. 22 Mei 1729, dr. van Mr. Meynard (zie ook hiervoor, pag. 525) en van Sara Petronella de Jong. Hunne dochter was: Sara Petronella Graswinckel, tr. Mr. Gerard Munter (zie bij N°. 288). bb. Jacoba Graswinckel, tr. i°. Adriaan Temminck (zie Aant. bij N°. 326); tr. 2°. David ten Hove, N°. 389. f. Mr. Jan Graafland, N°. 353. g. Gualterus Graafland, geb. 29 April 1699, st. kinderl. 25 Oct. 1769» na~ latende een vermogen van ƒ 366.800 (0), koopman op de Heerengracht, tusschen den Amstel en de Utrechtschestiaat, hield in 1742* 3 dienstb., bew. een huis van ƒ 94° huurw. en werd geschat op een ink. van ƒ4000 a 4500 (p)\ Comm. 1748; Directeur van den Levantschen Handel 1725; Commiss. van de Buitenlandsvaarders 1725; tr. 11 Apiil 1730 Sara d'Orville, geb. 22 Febr. 1706, st. 4 Dec. I73°> dr. van Frederik Philippe (zie Aant. bij N°. 411) en van Sara Tiewelen. h. Mr. Jacob Graafland, geb. 20 Juli 1700, st. ongeh. te Batavia 19 April 1729, Advocaat-Fiscaal van Nederl.-Indië 1727- Jacob Graafland, geb. 26 Dec. 1656, st. April 1711, woonde te Amsterdam; Kanunnik in 't Kapittel van Sint Jan te Utrecht 1684—1706; tr. in de Bergenvaarderskamer onder Amstelveen 8 Juni 1706 (ter wettiging van hun zoon) Maria Smitt, geb. te Mittau 1675, in 1733 wonende te Varseveld. Zij hertr. te Leiden 24 Juli 1722 Willem Planten, geb. te Zutphen, Luit*. der Cavallerie. Uit het eerste huwel. sproot o.a. een zoon: Cornelis Graafland, Jacobsz., geb. 1698, st. in Suriname 1745» was in 1734 brouwer in de brouwerij „de Swaan" op den Singel te Amsterdam (g), en weid daarna Secr. van 't Hof van Justitie in Suriname 1737 > t1*- te Varseveld Febr. 1733 Johanna Bovewater, geb. te IJselstein, wede. Hendrik Muikens. Brigitta Graafland, geb. 20 April 1661, st. 29 Juni 1710, tr. 10 Bebr. 1682 Mr. Willem van Dam, geb. 26 Dec. 1652, st. 17 April 1713» 2e Advocaat der O.-Ind. Comp. 1676, Bewindh. O.-Ind. Comp. 1685, zoon van Mr. Pieter (zie bij N°. 64) en van Lidia van Segwaert. Aant. Cornelis Cornelisz. Gravelant of Graefllant (r), geb. te Rotterdam 6 Sept. 1580, st. te Alkmaar 20 Oct. 1643 (zoon van Cornelis en van Anna Verburgh, Jansdr.), was tijdens zijn eerste huwelijk kistenmaker te Rotterdam, en vestigde zich daarna als „ysercramer" of „maelderier" te Amsterdam, waar hij 14 Mei 1608 van zijn zwager Christoffel Gerritsz. van Tricht het huis „den Gelderschen Reyer" in de Kalverstraat, op den hoek van de Jonge Roelensteeg, kocht (s), dat hij sedert bewoonde; hij leverde o.a. in 1619 aan de Admiraliteit te Amsterdam voor ƒ9200 aan „allerley spyckers, duyckers, hengsels, slooten ende ander Iserwerck", ten behoeve van 's Lands oorlogsschepen (/); Diaken der Nederd. Geref. Kerk te Amsterdam 1625, Ouderling 1638 (»); tr. (beide malen te Amsterdam) i°. 1 April 1604 Sara Gerritsdr. van Tricht, geb. 1566, begr. N. Z. K. 9 Mrt. 1615, wede., met drie dochters (v), van Lieven Bouwens, van Emden, ijzerkramer in de Kalverstraat „in de gulden Poorte" (w), dr. van Gerrit en van Marie Vechtersdr.; tr. 20. 28 Aug. 1616 Breghje van Hoorn, geb. 22 Jan. 1592, st. 15 Sept. 1645, toen wonende op de Heerengracht „naest de Wachter", wede. van Pieter Gerritsz. Out, dr. van Jan Jansz., N°. 93, en van Marij Egbertsdr. Vinck. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter; uit het tweede waren vijf kinderen, w.o.: Cornelis Graafland, N°. 196. («) Zie mijn opstel over een „Contract tot oprichting van een Zweeclsch factorie-comptoir te Amsterdam in 1663", in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht XXIV, p. 383 en vlg. Het hiervoor op p. 317 bij den naam van Joost Baack vermelde is minder juist: het privilegie van den uitvoer van Zweedsch geschut was niet, zooals ik in een stuk uit dien tijd opgegeven vond, aan de „firma Huift & Graafland" opgedragen, maar aan het in 1663 opgerichte „Zweedsche factcrie-comptoir", waar Huift en Graafland mede-Directeurs van waren; (^)Quijtsch I I., f°- 73> (<*) Quohier 1674, fo. 565 v°.; (d) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (e) Wisselb., Reg. 87 (1685); (ƒ) Naamlijst der Dekens en Overlieden van 't Huidenkoopersgild, Gildenarchief, E E., N°. ia; (g) Kerk Int. reg., i. d. 5 Nov. 1652; (h) Quijtsch. CCC., fo. 438; (/) „(In Juli 1769) is in den ouderdom van twee en tagentig jaaren naar een langdurige siekten overleeden den WelEdl. Achtbaaren Ileere Mr. Corn. Graaflant Jansz., in leeven Oudt Scheepen deser Stadt en Bewinthebber van de Oostindise Coinp. ter kamer alhier, dat sijn WelEdl. Achtb. in de vijftig jaaren geweest was, sijnde geweest een seer schrander en by uytstek verstandig Heer, waaraan de Compio. seer vee| verliest, dog was tegens sijn eevenmens gans niet vrindelijk, en hat sulke schuddingen met sijn hooft en trekkinge in sijn weesen, dat hem altoos de paruyk seer scheef stont en men hem op het uyterlyke gans voor geen verstandig mens soude hebben aangesien." (J. Bicker Raye, Aant., II, p. 364); (j) Quohier 1742, p. 47; (k) Coll. Succ., Reg. 42, fo. 598; (/) „21 d°. (Juli 1766) Is vrouwe Wilhelmina Troye, huysvrouw van den WelEdl. Gestr. Heer Mr. Ernst Graaflant, Pensionnaris deser Stadt seer subiet overleeden. Haar Edl. was by Mevrouwe de Weede. van den Heer Burgermeester Hasselaar s'avons gegaan, om Haar Edl. wat geselschap te houden, kreeg daar een overval dat (zij) niet na haar liuys getransporteert konde worden en stierf aldaar 'smorgens om vier uure." (J. Bicker Raye, Aant., II, p. 316); (m) „5 d°. (April 1763) is Mevrouw Trooyen overleeden. Haar Edl. was een seer brave koopvrouw, die een seer groot Comptoor van zeer swaare negotie selfs als een man derigeerde. Sy was een suster van de HoogEdl. G*. Achtb. Heer Everhart de Jong, Burgermeester der Stadt Uytregt." — Zie ook Schepenminuutreg. N°. 843, p. 217; («) Poorterboek, Litt. Jan G., i. d. 20 Mrt. 1722; () Quohier 1742, p. 43; (q) Schepenminuutreg. N°. 1318 R. I., fo. 188 v°.; (r) Hij teekende bij zijne eerste ondertr. 27 Mrt. 1604: „Cornelis Cornelisz.", en heet in deze acte ook kortaf: „Cornelis Cornelisz., van Rotterdam, kistemaker"; bij zijne tweede ondertr. wordt hij „Cornelis Cornelisz. Gravelant" genoemd, en teekende hij: „Cornelis Corneliss. Graeflandt"; (s) Schepenk. 12, fo. 221; (/) Rekening van den Convoymeester Hoeffyser, in 't Gem.-arch. te Amsterdam, fo. 160 en vlg.; (11) Kerkelijk Amsterdam, p. 483, 505; (v) De jongste van deze drie dochters (Wk. Reg. 17, fo. 108) was: Levina Bouwens, geb. 1600, tr. 27 April 1621 Nicolaes Elias, ged*. O. K. 10 Jan. 1588, bet end portretschilder, wonende in 1654 op de St. Antonisbreestraat bij de St. Antonissluis, naast (westelijk van) Rembrandt van Rhijn (Rentebr. I., fo. 126), zoon van Elias Claesz. I'ickenoy, van Antwerpen, wapensnijder in de Warmoesstraat, en van Heiltje 's Jonge; (w) Kerkint. reg., i. d. 30 Nov. 1591. 197. JOANNES HUDDE, Heer van Waveren, Botshol en Ruige Wilnis. R. 1667—1704. Sch. 1668, Burg. 1672, 73, 75, 77, 79, 81, 82, 84, 85, 87, 88,90,91,93, 94, 96, 97, 99, 1700, 02, 03. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1680. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1679. Luitt. der Burgerij 1663, Kap". 1666; Kerkm1". O. K. 1666; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen en Nieuwer-Amstel (1672), en van Sloten en Sloterdijk (1679)! Gommiss, van de lHoitificatie 1672, Heemraad van den Grooten Ring van Amstelland 1675! Gommiss, van dc Nieuwe Waterkeering aan den IJkant 1680; Gecomm. tot het Opzicht over de Stadsfinancie, Gommiss, over de wateren en kanalen binnen Amsterdam, en Commiss. over de lantaarns ald. 1682 (a); Hoofd-Ingeland van dc Watcigraafsmeer 1685; Commiss. Politiek in den Kerkeraad. Ö Woonde op den Singel, over de brouwerij „de Swaen". Hij was een voornaam ossenweider (b), en liet een vermogen na van f 117-000. ( Sch. a^- !57^> Burgem1'. ald. 1598, Gedep. van H. Hoog Mog. tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand met Spanje 1609, Ambassadeur Extraordinaris aan 't Hof van Koning Jacobus I van Engeland 1613, en door dezen vorst tot Ridder-Baronet verheven, Rekenmeester van de Graaflijke en Provinciale Rekenkamer der Staten van Zeeland 1620—1636, Mede-oprichter en Bewindh. der O.-Ind. Comp. ter kamei van Zeeland 1602, en van Maria Gremminck), woonde te Amsterdam op de Heerengracht, en was eigenaar van de hofstede Rijnoord (ook geheeten: het Huis van Boreel) te Oudshoorn (in); Advocaat der O.-Ind. Comp. ter kamer van Amsterdam 1618; Pensionaiis van Amsterdam 1627; Gedeputeerde van H.H. Mog., met de Heeien Dr. Dirck Bas, Ridder, Burgemr. van Amsterdam, Jacob Boreel, Oudburgem1'. van Middelburg, Arent Jacobsz. Lodesteyn, Raad ter Admiraliteit in Zeeland en Raadsheer in den Raad van Vlaandeien, Albert Fransz. Sonck, Oudburgemr. van Hoorn en Gedep. in den Raad van State, Andries Rijckaert, Bewindh. der O.-Ind. Comp., op de conferentie, in Engeland gehouden, ter beslechting der geschillen tusschen de Engelsche en Nederlandsche Oostindische Compagnieën, 1618—1619; Gedep. van H.H. Mog. naar Bremen om een geschil tusschen die stad en haar Bisschop te helpen bijleggen 1639; Ambassadeur Extraordin., met de Heeren Albert Fransz. Sonck, Oudburgemr. en Hoofdofficier van Hoorn, en Jo'. Epeus van Aylva tot Jellum, Grietman van Baarderadeel, aan 't Hof van Koningin Christina van Zweden 1640; Commissaris van H.H. Mog., met de Heeren Albert Fransz. Sonck en Johan van Weede, Heer van Oud-Weede, Gedep. ter Staten-Generaal wegens de Prov. Utrecht, op de conferentiën te Stade en te Glückstadt, ter vereffening van de differenten tusschen Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, en de Staten-Generaal 1641 ; Ambassadeur Extraordin., met den Heei Joan van Reede, Heer van Renswoude, en met adjunctie van Albert Joachimi, Ambassadeur Ordin. van H.H. Mog. in Engeland, aan het Hof van Karei I, Koning van Engeland 1644; Ambassadeur Ordinaris van H.H. Mog. aan 't Hof van Frankrijk 1649—1668; werd door Jacobus I, Koning van Engeland, tot Ridder (Knight) verheven 1619, en door Karei I tot Ridder-Baronet 21 Mrt. 1644; tr. te Amsterdam 26 Sept. 1626 Jacoba Carel, geb. 6 Aug. 1607, st. te Parijs 17 Juni 1657, dr. van Jan Jansz. (zie bij N°. 84, Bijl. 1) en van Anna Jansdr. ten Grootenhuys. Uit dit huwel. sproten vier kinderen (n), w.o.: Mr. Jacob Boreel, N°. 200. (1a) Dit huis werd bij gelegenheid van het z.g. „aansprekersoproer" 31 Jan. 1696 door het grauw geplunderd. (Vgl. liet „Aansprekers-oproer" van 1696, door J. F. Gebhard Jr., in het Amsterdamsch Jaarboekje, 1899, p. 100 en vlg.); (/>) Coll. Succ., Reg. 22, fo. 19; (c) Dit ambt werd toen nieuw ingesteld; (4) Quohier „4*. p. 24- De wed.. Boreel, gel, Pel,, was voor '/. mede-agenaresse van de door haar vader nagelaten suikerplantage Boxel, aan den rechteroever van de R.v.e.' van s name. johanna Sara Pels, wed.. Mr. Jan Bernd Bleker, bezat ook een derdedeel daarm terwtjl derde derdedeel toebehoorde aan Mr. An.lries Mnnter voor e„ Mr. acob Bor«l Jans, voc* 1; Den 25en Sept. 1769 verkochten de gezamenlijke eigenaars deze plantage voor ƒ 225.000 aa Charles Alexander Dtmant. (Reg. van willige verk., i.d.i; M Quijtscli. D-,fo. 114. 1»> • « . (/) Quohier .742, P- 32; l*) R«ol. Staten-Generaal, 20 Mrt. .76.; W Naman, Hollandsche Bui tcnplaatsen, 1797; (0 Mededeeling van Jhr. D. Rutgers van Rozenburg, Secretaris van den Hoogen Raad ^!an Adel te s-Gravenhage; tf) van Rhede van der Kloot, De Go_:^a" Commissarissen-Generaal van Nederl -Indie, p. 94-97 i W Broeders van Dr. Willem Bo ee warer oa : Mr. Johan Boreel, Ridder, Heer van Bloys, gel), te Middelburg 22 Apnl 1577. st. 5 ,629, Pensionaris van Middelburg 1611, Secr. der Staten van Zeeland 15 Sept. 1615, Raadpensionar. van Zeeland 28 Oct. 1625 tot zijn dood, werd door Jacobus I, Koning van nge an , m Ridder verheven, tr. Agnita Hayman; en Jacob Boreel, geb. .0 Nov. 1593, st. 1644, Kaad van Middelburg 1625, Sch. ald. 1626, Burgert, ald. 1644, tr. Margaretha Thibaut, (/) Door zijn ium en tactloos optreden haalde Boreel zich reeds bij den aanvang van zijn gezantschap de ongenade van Lodewijk XIV op den hals. Volgens een tijdgenoot was hij meer geschikt om den Staat een der Noordsche hoven te vertegenwoordigen dan aan het meer vei fijn e 10 van s Ook zijne vrouw was in de Parijsche samenleving weinig op hare plaats. \ an haar burger ij eenvoud wordt ons door de Heeren Soete de Laeke de Villiers in hun dagboek het volgende tafereel opgehangen (5 Mrt. 1657): „C'est une bonne et grosse femme et une vraye Amsteida1 sche-Moer; elle n'est pas de grand entretien, et pour contenance elle a quantite de petits chi avec lesquels elle iouë. II la faut entretenir en flamand, car elle ne parle ny entend le fran?ais qui nous estoit desia une assez grande peine, nous estant desaccoustumes de nostre langue. La est raisonnablement belle et supplée assez bien au defaut de sa mère, ne manquant pas de caquet Nous fusmes traitez a la mode de Hollande, y ayant de la bierre, du beurre et du fourmage, et tout servy en plats de porcelaine, ce qui sent fort son Amsterdam". (Journal d un voyage a PanS en 1657-58, publié par A. P. Faugère, p. 84); [m) In den zomer van 1660 bracht Di. Willem Boreel een bezoek aan zijne bezittingen te Oudshoorn (vgl. Wk. Reg. 28, fo. 245). Hij jvas u eigenaar van het „Hnls va» Boreel" aldaar; (») Het oudste dezer kinderen was: Johan Bo.ee , Ridder-Baronet, Baron van Vreendijk, Vrijheer van Duynbeek, Westhoven Steelant, Domburg, geb. 29 Oct. 1627, st. 19 Mrt. 1691, edelman aan 't hof van de Prinsen Fie eri drik en Willem II en van de Prinses Royaal Maria Stuart, Hofmeester van de Prinses 1652, daarna van den jongen Prins Willem ,659, Kap", van eene Comp. voetknechten .666, L .-Colonel 1672, Ruwaard van Putten 1681, Commandant van Brielle, Hellevoetslms en t land van 1685. Hij was getrouwd met Amaranthe van Vredenburgh. 201. Mr. JOAN TEN GROOTENHUYS. R. 1668—1679. Comm. 1654, Sch. 1666. Luitt. der Burgerij 1650, Kap". 1654; Regent O. Z. Huiszittenhuis 1652; Commiss. van de Monstering 1654 (a). Woonde op den O. Z. Achterburgwal, bij de Betaniëstraat. Zijn vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 100.000 (b). Gedt. O. K. 13 Juni 1621, st. 11 Mrt. 1679 (c), zoon van Dr. Jan, N°. 84, en van Geertruyd van Dronckelaer. Tr. 5 Dec. 1648 Elisabeth Pater, gedt. N. K. 13 April 1627, dr. van Albert Dircksz., N°. 139» en van Hillegonda Wttenbogaert. Wonnen Kinderen (d). (rt) M. S. Schaep, N°. 3, fo. 59 (Gem.-archief te Amsterdam); (b) Quohier 1674, fo. 565 v°; (r) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, II, p. 107; (d) Van deze kinderen was maar ééne dochter gehuwd: Geertruyd ten Grootenhuys, gedt. N. K. 9 Juni 1650, begr. N. K. 4 Jan. 1720, tr, 1 Oct. j68o Jan Fontijn Jansz, geb. 1654, koopman op den O. Z. Achterburgwal. 202. LEONARD RANST. R. 1669—1673. Comm. 1666, Sch. 1668. Vaandrig der Burgerij 1657» Luit1. 1664, Kapn. 1668, Luitt.-Colonel 1672 ; Commiss. van de Monstering 1672 (a). Woonde bij zijn huwel. op de Oude Schans ,,in de twee Tygers", en bij zijn overl. op den O. Z. Achterburgwal, bij de Walenkerk, en bezat eene hofstede in de Purmer. Gedt. N. K. 10 Aug. 1631, st. in de Purmer 8 April 1673 (b), zoon van Mr. Hieronimus (zie Aant., hieronder) en van Barbara Carel. Tr. te 's-Hage April 1668 Catharina van Duynen, die nog in April 1704 leefde (c), dr. van Mr. Johan, Burgem1'. van 's-Hage, en van Maria Snouck. Wonnen één Kind (d). Aant. Guilliame Ranst, leefde tusschen 1540 en 1610, woonde eerst te Brugge, en vestigde zich in 1581 te Amsterdam, waar hij, evenals zijne vrouw, nog in 1606 voorkomt {e)\ tr. te Brugge 1569 („Post Pascha") Jacomina Colve (ƒ). Van hunne kinderen volgen er hier twee (g): a. Lcnaert Ranst, geb. te Brugge 1576, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 14 Oct. 1619, koopman (/i) te Amsterdam op den Monckelbaensburgwal „in het Casteel van Berghen in Noorwregen , welk huis hij 30 Jan. 1607 voor f 739° k°cht (i) > Bewindh. van de Comp. van Nieuw-Nederland; tr. te Amsterdam 16 Mei 1606 Constantia Coymans, geb. 1582, begr. Z. K. 16 Sept. 1652, die in 1631 met haar zoon aangeslagen werd voor een vermogen van ƒ 120.000 (7), dr. van Jeronimus (zie Aant. bij N°. 318) en van Margaretha van der Bruggen. Zij wonnen een zoon: Mr. Hieronimus Ranst, gedt. O. K. 25 Jan. 1607, begr. Z. K. 21 Dcc. 1660, koopman, o.a. in Oostindische waren (k), verrekende over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van ƒ 1.088.500 (/); hij woonde op de Oude Schans „in de twee Tygers", en liet zich door Philips Vingboons een landhuis in de Purmei bouwen, „ontrent een kleyn half uyr van de stad Edam {in); Regent Rasp- en Tuchthuis 1657» Luit1, der Burgerij 1658; tr. 1 Oct. 1630 Barbara Carel, gedt. O. K. 2 Oct. 1611, begr. Z. K. 3 Aug. 1678, die in 1674 als wede. aangeslagen werd voor een vermogen van ƒ 221.000 («), dr. van Jan Jansz. (zie bij N°. 84, Bijl. 1) en van Anna Jansdr. ten Grootenhuys. Zij lieten o.a. de vier volgende kinderen na: aa. Leonard Ranst, N°. 202. bb. Constantin Ranst, gedt. O. K. 28 Oct. 1635, st. 10 Jan. 1714» vertrok naar Oost-Indië en werd er Opperhoofd van Tonkin en Japan 1667, Raad Extraordinaris (1668) en daarna Ordinaris (1675) van Nederl.-Indië, Directeur in Bengalen 1669, Prest, der 202. Weeskamer te Batavia 1677 (tot 24 Nov.), Commiss. voor de Kaap de Goede Hoop 1677; hij repatrieerde als Admiraal der Retourvloot 1678 (0), en vestigde zich daarop te Amstcidam, waar hij op de Heerengracht woonde, en in 1694 onder de voornaamste ossenweiders voorkomt (ƒ>); Comm. 1679; Kap11, dei Burgerij 1678; Commiss. van 't Zandpad in 't Noorderkwartier 1692; tr. i°. te Batavia 1656 Hester Hartsinck, geb. 14 Oct. 1636, begr. Z. K. 19 Mrt. 1683, dr. van Carel (zie Aant. bij N°. 377) en van Sara de Solemne; tr. 2°. te Rotterdam 21 Oct. 1685 Maria de Vogel, wede. (met één kind) van Balthasar Bort, Eerste Raad en Directeur-Generaal van Nederl.-Indië. Uit het eerste huwel. sproot de volgende dochter: Hester Ranst, tr. Mr. Jacob Jacobsz. Hinlopen (zie Aant. bij N°. 229). cc. Constantia Ranst, tr. Mr. Nanning Cloeck, N . 217. dd. Rebecca Jacoba Ranst, gedt. Z. K. 27 Dec. 1648, begr. Z. K. 12 Jan. 1714, tr. te Sloten 4 Juni 1679 Joannes Nicolaesen Abo, geb. te Aarhus 1646, st. te 's-Hage 2 Juni 1707, en begr. te Amsterdam O. Luth. Kerk 8 Juni d.a.v., voornaam handelaar in noten en stokvisch (g), in 1679 wonende te Amsterdam op 't Nieuwe Waalseiland, en bij zijn overl. te 's-Hage, Consul en Commiss. van den Koning van Denemarken te Amsterdam 1683, wed1", van Elisabeth van Gansepoel, van Middelburg (r). Hunne dochter was: Anna Maria Abo, tr. Mr. Matthijs van Son (zie bij N°. 180, Bijl. 2). b. Pieter Ranst, geb. 1590, begr. Z. K. 14 Mei 1641, voornaam koopman op Rusland (s), wonende in 1621 op den Monckelbaensburgwal, en bij zijn overlijden in de Sint Anthonisbrcestiaat „over de witte Lely"; hij behoorde tot de medestichters van de Hollandsche kolonie te Gotenburg, in Zweden, en werd door de deelhebbers daarin in 1608 met een 5-tal anderen verkozen tot „Raed van de stadt Gothenburch ende aenhoorige landen", en tegelijkertijd benoemd tot een der 5 „Directores oft bewinthebbers" van de „Comp. van Coophandelinge", waartoe dit consortium van den Zweedschen Koning Karei IX octrooi veikiegen had (/); hij werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 110.000 (u); Bewindh. van de Comp. van Nieuw-Nederland 1636 (7/); Regent Aalmoezeniersweeshuis 1627; tr. 26 Jan. 1621 Rebecca (of Reymerich) Carel, gedt. N. K. 21 Oct. 1600, begr. Z. K. 16 April 1648, dr. van Jan Jansz. (zie bij N°. 84, Bijl. 1) en van Anna Jansdr. ten Grootenhuys. Zij wonnen twee dochters, waarvan alleen de oudste gehuwd was (w). Jacoba Ranst, tr. Mr. Gillis Valckenier, N . 166. (a) Grootm. 6, fo. 109; (l>) „Ranst, den 8'ton April 1673 geweest hebbende totEdam.op besoignes van de Purmer, ende savons omtrent 9 euren rijdende nae sijn hofstede in de Purmer, is inet de waege in de sloot gevallen ende verdroncken". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 236); (r) Zij bedankte 28 April 1704 als Regentesse van het Sint Jorishof; (ci) Mr. Jeronimus Ranst, Directeur der Societeit van Suriname 1702, getr. met Catharina Sloot; (e) Kerk.-Int. reg, i. d. 25 April 1606; (/) Mededeeling van den Archivaris van Brugge; (g) Dat Lenaert en Pieter Ranst broeders waren blijkt uit het Begraafreg. Wk., Z. IC., i.d. 14 Oct. 1619; (A) Schepenk. 13, fo. 38 v°.; (/) Reg. van Quijtsch. bij Executie, N° 2164 R. I., i. d. 26 Mrt. 1614; (ƒ) Quohier 1631, fo. 124 v'0.; (I) Algemeen Nederl. Familieblad, III, p. 94; (0 Wisselbank, Reg. 7 en 8; (w) Gebouwen van Ph. Vingboons, p. 3, pl 49 en 50; («) Qaolüer 1674, fo. 108 v0.; (^) Navorscher XLV, n. 7,8- (/>) Reg. van Goede Mannen 1694, N°. 1816 R. I.; (?) Ibid., i68j, 1688, 1694, Nos. ,8141816 R. I.j (r) Pui-Int. reg., i.d. 23 Aug. 1669; (j) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden, , p. 116; (() Verslag van een onderzoek in Zweden, Noorwegen en Denemarken naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp, 1903, p. 130, 131, («) Quohier 1631, fo. 156; (v) Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis van de Noordsche Compagnie, p. -46 noot 2; (w) De jongste der beide dochters, Anna Ranst, woonde in 1674 bij haar zuster en schoonbroeder in. Zij overl. in 1679, nalatende een vermogen van ƒ 81.450 (Coll. Succ., Reg. 3, fo. 2 203. Dr. WILLEM BACKER. r i6yo—1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem geremoveerd. ' Seer. 1638, Sch. 1655. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 11 Nov. 1656 1670. Kap», der Burgerij 1656. Woonde op den Binnen-Amstel, en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 110.000.— (a). Geb. 6 Jan. 1608, st. 20 Juli 1686, zoon van Joris Jorisz., N°. 75, en van Annetge Willemsdr. Backer. Tr. 1 Oct. 1641 Elisabeth Bas, gedt. O. K. 21 Mrt. 1619, st. 11 Dec. 1680, dr. van Dr. Dirck, N°. 76, en van Grietge Jansdr. Snoeck. Kinderen (o.a.): Mr. Dirck Backer, N°. 262. Jacob Backer, geb. 27 Dec. 1646, sneuvelde in den slag bij Mont-Cassel 11 April 1677, Luitt. der Burg. te Amsterdam 1672; daarna Kapitein van eene Comp. voetknechten in dienst der Staten; tr. 1674 Eleonora Seys, wede. Cabeliau. Hun zoon was: . Willem Backer, Jacobsz., st. te Batavia 1720, Raad Extraordinans van Ne- derl.-Indië 1716, daarna Raad Ordinaris 1719; tr. i°. Hester Weyns; tr. 2°. N. N. Groesens; tr. 30. in Oost-Indië Elisabeth van Alsem, gedt. te Amsterdam W. K. 23 Aug. 1686, st. kinderl. 19 Jan. 1744 (&), dr. van Mr. Aernout (zie Aant. bij N°. 206) en van Angeneta Trip. Zij hertr. Jacob Frednk du Fay, N°. 311. Abraham Backer, N°. 273. Mr. Willem Backer, N°. 284. (a) Quohier 1674, fo. 276, (b) Coll. Succ., Reg. 27, fo. 549. 204. Mr. NICOLAES WITSEN. R. 1670—1717- ^ 0 Comm. 1672, Sch. 1673, Burg. 1682, 85, 88, 90, 93, 95, 96> 98, 99> l70l> 02, 04, 05. «■ W S"""' "Si? "n ™' ,*°b"""'""'™ Tsaar van Moscovie 1664. Mogenden, met de Heeren Ambassadeur Extraordinair v, • » den Engelenburg, J„, Alexander Schimmelpennmck van d« Oy* ^ ^ ^ r R.jks_ Burgemr. van Zutphen, Willem " ^ H an Dijkveld, aan 't Hof Heer van Odijk enz., en Everard van Weede H ^ ^ ^ van Willem III, J-ff7t3"d'cJommissaris van de Püotage en Ont- en' Bakengelden benoorden de Maze ,6,6. z°*rsr^t - ?^r>^-dr.x stering 1673-1701 ! Commiss. tot P miss over de buitenwateren en waterkeering aan den IJkant 1 ( ^ ^ verdere modder- en graafwerken het uitdiepen van de walen, mi e Commjss van >t Haarlemmer Zandpad en over de schuitenmaker^( ) , ^ Ambachtsheer, wegens de ,690; Commiss. van de Artillerie Emmeloord (1705). stad Amsterdam, ™ Amsterdam ,705- Commiss. van de Wateren < ^ Schouwburg, „in 't Blaeuw- Woonde eerst op de Ke.ze.sg. tusschen de Utrechtsche- huys" (thans N°. 327). 1,1 - de Heerengracht, over de Nieuwe straat en den Amstel, 111 1690 en < d Tijdverdrijf te Egmond op Spiegelstraat. Hij was eigenaar van de hofstede 1 ^ den Hoef, en liet een vermogen na van - ^ Egmond op Ged, N. K. 5 '®4's n» T48 en van Cath.rin, Claesdr. Gaeff den Hoef, zoon van Di. <-01 neus, fis!oolwr-'van Ds Cori'lis (zie Aant. bij N°. ,46) en van Cathanna van den Bempden. Kinderloos (ƒ) • i r> n fn AO- (c) Coll. SuCC., Reg. 17> (,!) Resol. The»., Rog. 7, to- '3. 39 »»» Mr. Nicolaas Coimelis*. fo. J4.« W Vgl- over Nicolaes Wit»en: J. 11;. Gel K voor Kunsten en Weten- Witsen priisverhandeling, uitgeg. door bet liov. staatsman. Bekend is vooral zijn I », }»,. Witsen mankte -> U de ^ ^ „ ,, Peter werk over .Noord en Oost rartarye , in •«»- » va„ Arie e„ Oostelijk Europa werd ook den Gvoote opgedragen. Nevens de lam - en . ,ïaiirover hij in 1671 een boek uitgaf, getite 1 ,1e geschiedenis der scheepvaart door hem e,. Snee., Reg. 21, fo. 39; H"m,c Aeloude en Hedcndaegsche Scheepsbouw en lest,e, , < 'vier dochters overleden op zeer jeugdigen lee i.l< • 205. Mr. C0RNEL1S R0CH. R. 1671 —1681. Sch. 1666. Bewindh. O.-Ind. Comp. i6cSo. 205. Luitt. der Burgerij 1663, Kap". 1669, Majoor 1672, Luit4. Colonel 1673; Hoogheemraad van de Beemster 1669; Commiss. van den 8en Penning 1680. Was in 1663 advocaat op den Fluweelenburgwal, en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 120.000.— (a). Gedt. N. K. 19 Mrt. 1630, st. 26 Dec. 1681 (ö), zoon van Mr. Hercules, N°. 135, en van Sara Valckenier. Tr. 6 Febr. 1663 Jacoba van Erp, geb. 1641, die nog in Mrt. 1726 leefde (c), dr. van Jacob (zie bij N°. 21, Bijl. 2) en van Hester de Vogelaer. Kinderen (o. a.): Hester Roch, tr. Mr. Jacob van Strijen (zie Aant. bij N°. 253). Mr. Hercules Roch, gedt. z. K. 18 Juli 1668, st. 5 Juni 1707, was in 1694 advocaat te Amsterdam in de Barndesteeg; Griffier van de Rekenkamer der Domeinen van Holland en Westfriesland Juli 1697; tr. te 's-Hage 17 Mrt. 1693 Sophia Dedel, geb. 28 Dec. 1668, st. 10 Mei 1707, dr. van Mr. Willem, Griffier van den Hove van Holland, en van Sophia van Montfoort. (tf) Quohier 1674, fo. 565; (b) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, II, p. 107; (c) Coll. Succ., Reg. 20, fo. 198. A 1 1028 rnw 1028 tm DE VROEDSCHAP ^ T \ \T \ Al\ Amsterdam ij/ o i!\jj door; JOHAN Ë. ELIAS. | DE VROEDSCHAP VAN AMSTERDAM, I578—I795- JOHAN E. ELIAS. DE VROEDSCHAP VAN AMSTERDAM 1578-1795 MET EEN INLEIDEND WOORD VAN DEN ARCHIVARIS DER STAD AMSTERDAM Mr. W. R. VEDER. EERSTE DEEL. HAARLEM. — VINCENT LOOSJES. — mdcccciii. AMSTERDAM, Juli 1903. Toen het tegenwoordig gebouw van het Oud-Archief dezer stad was betrokken en omstreeks 1891 de installatie was voltooid, zverd de heer Johan E. Elias in ons midden werkzaam. Mijn voorganger mr. N. de Roever, die niet lichtvaardig met het aanbod van volontairen arbeid instemde, scheen het reeds spoedig toe dat de nieuwe, jeugdige arbeider in zijn wijngaard, iets meer, althans iets anders vertoonde dan de velen, die, als de heer Elias, door lust naar genealogisch onderzoek gedreven, gelijk op zoo menig archief, korter of langer tijd zich aan hun persoonlijke liefhebberij wijden. Met de verhuizing naar het nieuwe gebouw zag de Roever tevens zijn langjarigen wcnsch vervuld, dat alle deelen van het Oud-Archief, waarvan verscheidene elders waren geborgen, nu rechtstreeks onder zijn centraal archiefbeheer zouden worden gebracht. En zoo was d(in ook het omvangrijke en tot in de 15^ eeuw teruggaande archief van de Weeskamer tn het nieuwe depót opgenomen. Het was dit archief waarop de Roever de werkzaamheid van zijn ijverigen volontair aamvees, inzonderheid om te regelen tot praktische bruikbaarheid de enorme massa nog ongekende boedelpapicren in dit archief aanwezig. De keuze van dit arbeidsveld, zij kon wel niet doeltreffender zijn geweest om weldra de meening van den archivaris te bevestigen hoezeer wetenschappelijke zin en doortastende ijver hier gelegenheid vonden tot krachtige ontwikkeling. Niet lang helaas was het de Roever gegund den gang van dit werk te volgen en er zich in te verblijden. Doch vast staat bij mij de overtuiging dat hij de beste verwachtingen van den ernstigen aanleg van den heer, Elias heeft gekoesterd en ik heb reden te veronderstellen dat de gedachte hem zelfs met vreemd is geiveest, dat diens lust in genealogisch ondersoek zich krachtens dien aanleg zon ontwikkelen en leiden naar een tot nu te weinig gekend terrein van historisch materiaal, waarvan de ontginning uitkomsten zou geven die ui hooge mate de kennis onzer geschiedenis zouden vermeerderen. Nog een viertal jaren na de Roevers verscheiden, bleef de arbeid in het Weeskamer-archief voortgezet. Bij honderdtallen werden de testamenten, transporten, scheidingen, vonnissen en andere bescheiden gelezen, met de strengste nauwkeurigheid gecatalogiseerd en de daarin voorkomende namen bij duizenden lexicographisch o o geordend tot een collectie, die sedert bij voortduring veel archiefonderzoek ten goede is gekomen. Voor den bewerker zelf kon het wel niet anders of niet alleen de omvang en verscheidenheid van het bearbeide materiaal, maar ook de verkregen methode van werken, waren de rijke uitkomsten die omstreeks 1897 bij hem het plan deden rijpen, tot den opbouw van het immense werk, waarvan nu nog slechts het eerste der beide deeleu voor mij ligt en straks het publiek zal bereiken. Onder weinigen mag ik mij noemen aan wien het voorrecht te beurt viel gedurende de toen volgende jaren getuige te zijn geweest van den energischen drang waarmede deze arbeid is tot stand gekomen, een drang te hooger gewaardeerd waar vaak lichamelijke, soms ernstige, stoornis tot matiging en rust dwong. Reeds eenoppervlakkige inzage van het werk doet onmiddellijk zien hoe daarin de vruchten zijn vergaard van een onderzoek over de gansche uitgestrektheid van Amsterdams archief in al zijn schuilhoeken, daarenboven vermeerderd met gegevens, nagespoord, vergeleken en naar hun waarde bepaald uit tal van andere bronnen, nimmer te voren in 't licht gesteld. Het ligt natuurlijk niet in het kader van dit inleidend woord om over de beteekenis van dit werk uit te wijden en zijn waarde te schatten. Meer bevoegden dan ik zullen het hebben te beoordeelen. Doch dit schijnt mij buiten twijfel dat wat hier is saamgebracht voortaan in niet geringe mate zich zal laten gelden bij den gang van het onderzoek in de historie onzer Republiek, waarvan immers Holland en, in dit gewest zelf, Amsterdam ivcer de leidende kracht bij uitstek vertegenwoordigde. Want de vraag schijnt mij niet onredelijk of de kennis der familieverhoudingen — tot nu gering en, voor zoover beschikbaar, meer als toevallige bijdrage aanvaard in het oorzakelijk verband eener staatkundige gebeur- terlis dan wel als mogelijk uitgangspunt van haar ontwikkeling — of die kennis ivel ooit van die beteekenis werd geacht dat zij ons den grondslag van het gansehe regeeringsbestel zon doen aanschouwen, gelijk men nn gedwongen wordt te erkennen door deze verzameling van wel geordende en gedocumenteerde feite7i: een opulente schat gegevens, die ons niet alleen de genealogische betrekkingen, doch daarbij tot in vele bijzonderheden de maatschappelijke en speciaal economische wording der famili'én ontvouwen. In een historische inleiding heeft de heer Elias over meerdere politieke gebeurtenissen de uitkomsten van zijn onderzoekingen reeds doen lichten en in zijn voorrede stelt hij zijn petitie, dat men zijn werk niet moet achten berekend te zijn op de ij delheid van het nageslacht. Neen voorwaar, doch evenmin heeft zijn ernstige arbeid kunnen leiden tot versterking van het ideeele standpunt waarop onze geschiedenis nog door velen, waaronder gezaghebbende voorgangers, wordt aanschouwd, ja met de beste bedoelingen soms wordt beneveld. Mogen velen de uitkomsten van zijn onderzoekingen met hooge waardeering aanvaarden, ook daar waar deze mochten dwingen een hun geliefde traditie als onhoudbaar te erkennen. „De vroedschap van Amsterdam" waarborgt den schrijver dat zijn naam zal voortleven als die van Wagenaar en ter Gouw; ik breng hem mijn eerbiedige hulde, tk verzeker hem dat het mij een ware voldoening was met deze regelen zijn glorieusen arbeid te mogen inwijden. De Gemeente-Archivaris, Mr. W. R. VEDER. VOORREDE. VOORREDE. De vraag of de genealogie wetenschappelijk nut kan stichten, achten velen nog onopgelost. In menig opzicht moet de geslachtkunde nog toonen wat zij praesteeren kan. Terecht merkt Lorenz op: „Die Geschichte darf von der Genealogie Aufklarungen envarten, die vielleicht noch mehr nach dem zu beurtheilen sind, was sich als Aufgabe darstellt, als was darin bereits geleistet worden sein mag" '). Maar zij is thans op den goeden weg. De zich in steeds wijder kring verbreidende belangstelling in deze hulpwetenschap heeft in de laatste jaren reeds de publicatie van menigen arbeid op dit gebied uitgelokt. Het is hier niet de plaats om in eene beoordeeling van deze uitgaven te treden; alleen wil ik er op wijzen, dat zij de rol, welke de genealogie ten opzichte van de geschiedenis vervullen moet, m.i. nog niet op afdoende wijze in 't licht gesteld hebben. Door dit werk heb ik mij niet alleen voorgesteld eene leemte in de bestaande genealogische litteratuur aan te vullen, maai ook metterdaad aan te toonen welke belangrijke diensten de genealogie ten onzent aan de vaderlandsche geschiedenis bewijzen kan. Hierbij heeft mij altijd het woord van Rahlenbeck voor oogen gestaan: „La généalogie, si elle veut être Pnse au sérieux et justifier sa prétention d'être 1'une des branches de 1'histoire, doit se hater de réparer les brêches faites a sa réputation. II faut qu'elle prenne des allures sérieuses et qu'elle soit enfin rien de plus que 1'humble servante de la vérité" 2). lot onderwerp van mijne studie koos ik de genealogische, politieke en economische geschiedenis van het Amsterdamsche regentenpatriciaat gedurende het tijdperk van de Republiek. Zoodoende was ik in de gelegenheid een welafgerond geheel bijeen te brengen, dat, binnen zekere grenzen, aan alle eischen beantwoordt, welke de geschiedenis aan de genealogie stellen kan. De zeer uitgebreide stof vorderde eene practische inkleeding en eene passende omlijsting; het eerste dezer beide veieischten zocht ik te bereiken door een zuiver genealogischen opzet, het laatstgenoemde door eene chronologische naamlijst der Raden in de Vroedschap als & ndsla& vooi de indeeling aan te nemen. Met het volste recht kunnen wij de ïoedschap als de fundamenteele instelling van het stedelijke regeeringswezen t, ïende het „ancien ïégirne en als het hechtste bolwerk van den oligarchischen 1) Prof. Dr. O. Lorenz, Lehrbuch der gesammten wissenschaftlichen Genealogie, Berlin 1898, p. 11. 2) Messager des sciences historiques, 1882, p. 272. regeeringsvorm beschouwen. De „Heeren XXXVIen", zooals de Vroedschappen genoemd werden, waren in principe de dragers van de souvereine macht binnen de stad; zij vulden zelf de in hun midden ontstaande vacatures aan, en waren onafzetbaar. Het genealogische bewustzijn was in dit college zeer sterk ontwikkeld: juist het consequente doorvoeren van den regel, dat een Raad zooveel mogelijk door een lid van zijn eigen familiekring moest opgevolgd worden, maakt de Vroedschap tot een bij uitstek geschikte basis voor een werk als dit. Maar enkel als basis doet de lijst der Vroedschappen dienst: het doel, dat ik mij gesteld heb, is het nagaan en vaststellen van den onderlingen graad van bloed- en aanverwantschap niet alleen van de Amsterdamsche regenten die in den Raad hebben gezeten, maar ook van alle andere, die als Schout, Burgemeester, Schepen, Commissaris, Pensionaris en Secretaris, deel uitgemaakt hebben van het „corpus der regeering", zonder in de Vroedschap zitting te hebben gehad. Als uitgangspunt om tot mijn doel te geraken heb ik dus de naamlijst der Raadsleden genomen. In deze naamlijst komt elke Raad in de Vroedschap onder een volgnummer voor, dat verwijzing van den een naar den ander mogelijk maakt. Achter zijn naam volgen vooreerst alle bijzonderheden aangaande zijne ambtelijke loopbaan en hetgeen er van zijne private omstandigheden bekend is, dan opgaven betreffende zijn huwelijk en zijne kinderen en nakomelingen, voor zoover deze voor het gegeven onderwerp van belang zijn. Zoo hij de eerste van zijn geslacht is, die in de Vroedschap heeft zitting genomen, worden in eene „aanteekening" zijne voorvaderen vermeld, te beginnen met die generatie, welke zich het eerst te Amsterdam gevestigd heeft. Genealogieën van familiën, wier leden wel te Amsterdam regeeringsposten bekleed, doch niet in de Vroedschap gezeten hebben, zijn als „bijlagen" ingelascht ter plaatse waar ik dit het geschiktste oordeelde. Bronnenopgaven, benevens biographische en andere aanteekeningen, waarvoor in den tekst zelf geen plaats was, zijn als noten aan den voet van elk, één Vroedschapslid behandelend, artikel geplaatst. De massale omvang van de in de volgende bladzijden behandelde stof maakte een leiddraad in dit genealogische doolhof voor velen onontbeerlijk: zoo ontstond de „geschiedkundige inleiding", waarin ik een kort overzicht geef van de staatkundige geschiedenis van Amsterdam gedurende het tijdvak van de Republiek, en waarin ik tevens de meestbelangrijke gegevens van den genealogischen tekst heb verwerkt. Ik heb daar de opkomst, bloei en verwording van het Amsterdamsche regentenpatriciaat in enkele trekken trachten te schetsen, en de mannen, die achtereenvolgens aan 't hoofd ervan gestaan hebben, met hunne familiën behandeld. Deze vormen de kern van het patriciaat, die men bij de beschrijving van de geschiedenis der stad steeds in het oog moet houden, en waar alle andere geslachten zich om heen groepeeren. Het is verder mijn voornemen om achter in het tweede deel, behalve een uitvoerig naamregister, ook nog een vijftal „appendices" te voegen. Daarvan zal het eerste (A) genealogische opgaven bevatten aangaande enkele regenten, die, voorzoover nagegaan kon worden, aan geen enkele regeeringsfamilie nauw verwant waren. In het tweede (B) stel ik mij voor de bijzonderheden van economischen e. a. aard, die ik betreffende sommige Amsterdamsche regentengeslachten bij mijn onderzoek zoo in 't Gem.-archief te Amsterdam als elders vond, in alphabetische volgorde bijeen te verzamelen. Voornamelijk omtrent die familiën, welke in de 17e en 18e eeuw in den handel naam gemaakt hebben, wil ik in deze afdeeling eenige bijdiagen geven, die de over dit onderwerp niet overtalrijk voorhandene gegevens eenigszins zullen kunnen aanvullen. Het derde aanhangsel (C) zal gewijd zijn aan de beschrijving van de wapens der Amsterdamsche Vroedschapsfamiliën, terwijl in het vierde (D) een alphabetisch register op de in dit werk vooikomende Amsterdamsche huisnamen en een dergelijk register op de patiicische buitenplaatsen, en in het vijfde (E) eene lijst van de namen der in den tekst genoemde handelsfirma's opgenomen zullen worden. Dit wat betreft doel, strekking en indeeling van dit werk: nu nog een woord over de daarvoor gebruikte bronnen. Het zal ieder duidelijk zijn, dat voor een aibeid als deze uitgebieide en nauwkeurige bronnenstudie een hoofdvereischte is. In de eeiste plaats heb ik voor het bijeenbrengen van de noodige gegevens gebruik gemaakt van het uitgebreide documenteele materiaal in het Gemeente-archief te Amsterdam aanwezig, waarvan het doorwerken mij steeds op allerlei wijze dooiden gemeente-archivaris Mr. W. R. Veder werd vergemakkelijkt. Hierachter zal ik een overzicht geven van de bewerkte bouwstoffen: hier mogen alleen de twee voornaamste bionnen, die te Amsterdam bij genealogisch onderzoek in aanmerking komen, aangestipt worden: het archief der weeskamer en de collectie oude doop-, ondertrouw-, trouw- en begraafregisters. Het spreekt vanzelf dat de laatstgenoemde een rijken oogst van belangrijke gegevens opleverden; deze registers zullen altijd den grondslag vormen voor de wetenschappelijk opgevatte geslachtkunde. Minder bekend en toch niet minder belangrijk dan deze zijn de registers en losse papieren, uitmakende het archief der voormalige weeskamer. Deze verzameling, die van het jaar 1468 af nagenoeg volledig bewaard gebleven is, bevat, behalve de boeking van den inbreng der nagelaten goederen van vrijwel iederen Amsterdammer — ten minste tot op het begin der 17e eeuw: later werd de weeskamer meestal bij testament uitgesloten — die met achterlating van minderjarige kinderen overleden is, ook eene menigte familie- en boedelpapieren, als retroacta bij de boekingen in de inbrengregisters dienende en die evenals deze een schat van wetenswaardigheden bevatten. Hoewel ik bij voorkeur uit authentieke bronnen geput heb, zijn daarom de niet-officieele gegevens, bestaande, behalve uit den inhoud der vaktijdschriften, uit m. s. aanteekeningen en mededeelingen van onderscheidene genealogen uit verschillende tijden, door mij niet verwaarloosd. Vooral bij het gebruik van deze diende de meeste omzichtigheid in acht genomen en de betrouwbaarheid van deze opgaven voortdurend aan de voorhandene documenteele gegevens getoetst te worden. et inachtneming van deze voorzorgsmaatregelen bracht de studie van de geneao^ische nalatenschap van Willem Backer, Mr. Gerard Schaep Pietersz., Pieter de ïaeff en Mr. Harman Berewout, de vier voornaamste mannen, die op dit gebied e . msterdam werkzaam geweest zijn, zeer veel belangrijks aan het licht. Men ove mij met eene kleine critische uitweiding over het werk van deze vier genealogen dit voorwoord te besluiten. m* Ta" W"lem BaCker <'595-1652), Burgemeester van Amsterdam, is een band e oogstbelangrijke genealogische aanteekeningen betreffende 15e, 16e en 17e euwsc ie Amsterdamsche regentenfamilie!! bewaard gebleven, die zich thans in het familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer, te Amsterdam, bevindt. Zooals mij bleek, heeft Burgemeester Backer bij de samenstelling van dit m. s. gebruik gemaakt van authentieke bescheiden, o. a. van de registers der Weeskamer. Even nauwgezet als Backer ging ook de Schepen Mr. Gerard Schaep Pietersz. (1599—1655) te werk, die zoowat al wat in de oude Amsterdamsche geslachten van zijn tijd nog aan oude brieven en documenten over was, onder de oogen gehad en gebruikt heeft bij het schrijven van de lijvige handschriften, die tot den huidigen dag getuigenis afleggen van zijn rusteloozen ijver in het verzamelen van genealogische aanteekeningen over Amsterdamsche patricische familiën. Eene opsomming van Schaep's tallooze nog aanwezige manuscripten, die thans verstrooid geraakt en in verschillende particuliere en openbare verzamelingen te land gekomen zijn — o. a. in 't Gemeente-archief te Amsterdam (7 banden), in de boekerij van 't genootschap „de Amstelkring" aldaar (r b.), en in 't familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer, mede aldaar (1 b.), in de Koninklijke Bibliotheek (1 b.) en in het archief van den Hoogen Raad van Adel (1 b.), beide te 's-Gravenhage — zou mij te ver voeren. Alleen wil ik hier met een enkel woord vermelden het folio deel, getiteld „Magnum Manuscriptum", dat in het archief van den Raad van Adel berust, en voor de kennis van de 16e en 17e eeuwsche deftige Amsterdamsche familiën van bijzonder belang is door het groote aantal fragment-genealogieën, dat het bevat. Over het bekende interessante handschrift in de Koninkl. Bibl., door J. B. Rietstap in de Herald. Bibl. 1873 uitgegeven, behoef ik hier niet uitvoerig te spreken: alleen komt het mij voor dat Schaep er zijne anecdoten wel eens wat al te sterk kleurt. Op ééne lijn met de aanteekeningen van Backer en Schaep staan, wat betrouwbaarheid en degelijkheid aangaat, die van Pieter de Graeff (1638—1707), welke in 't familiearchief van Jhr. D. de Graefif, te 's-Hage, berusten, en waarvan de Heer W. Croockewit te Rotterdam de vriendelijkheid had mij een afschrift ter bestudeering af te staan. In tegenstelling met de 17e eeuw is de 18e te Amsterdam arm geweest aan bekwame genealogen. Jan van Wieringen Gijsbertsz. en Mr. Reinier van Heemskerk noem ik bloot pro memorie; het waren copiisten van de gewone soort, die gedachteloos* rijp en groen dooreenmengen. Alleen de stadssecretaris Mr. Harman Berewout (1693—17 51) komt voor eene nadere vermelding in aanmerking. Hij gebruikte bij zijn arbeid vooral de ondertrouwregisters, maar daar deze niet altijd de gegevens bevatten, noodig om den samenhang tusschen de personen en generatiën goed te vatten, liet hij zich wel eens tot het trekken van minder juiste conclusiën verleiden, die aan de betrouwbaarheid van zijn werk afbreuk doen. Omvangrijke handschriften van zijne hand zijn in 't bezit van het Gemeente-archief te Amsterdam en van den Heer Jacob Reepmaker te Rotterdam. Grootcn dank ben ik verschuldigd aan de velen, archivarissen en particulieren in 't binnen- en in 't buitenland, die mij door hunne mededeelingen en door het verleenen van inzage van de onder hen berustende bescheiden menigmaal het pad geëffend hebben. Vooral ben ik erkentelijk voor de medewerking en voorlichting die ik mocht ondervinden van de Heeren: Jhr. D. Rutgers van Rozenburg, secretaris van den Hoogen Raad van Adel te 's-Gravenhage, die mij bij mijn onderzoek steeds met onuitputtelijke welwillendheid ter zijde stond; Mr. W. R. Veder, wiens vriendschappelijke omgang mij den jarenlangen arbeid op het Gemeente-archief te Amsterdam vergemakkelijkte en veraangenaamde, en die zich op mijn verzoek bereid toonde met een waardeerend woord mijn arbeid in te leiden; Dr. Joh. C. Breen, adjunct-archivaris van Amsterdam, een vriend, die mij vaak „mijne feilen toonde"; Prof. Dr. G. W. Kernkamp, hoogleeraar te Amsterdam, die van zijne belangstelling voor mijn werk blijk gaf door menigen nuttigen wenk en mij door het nazien der drukproeven van de „inleiding" ten hoogste aan zich verplichtte. I en slotte spieek ik de hoop uit, dat mijn werk — hoevele onvolkomenheden het ook mogen aankleven — aan geschiedkundigen en genealogen tot nut zal strekken. Ook voor het nageslacht der familiën aan wie de volgende bladzijden gewijd zijn, is dit boek geschreven; op bevrediging der ijdelheid is het niet berekend: wie op den eerenaam van Amsterdamsch patriciër aanspraak kan maken, behoeft zich de onopgesmukte historische waarheid omtrent zijne voorvaderen niet te schamen. OVERZICHT VAN DE BRONNEN, BIJ DE SAMENSTELLING VAN DIT WERK GEBRUIKT, MET OPGAVE VAN DE GEBEZIGDE AFKORTINGEN. c Overzicht van de bronnen, bij de samenstelling van dit werk gebruikt, met opgave van de gebezigde afkortingen. I. ARCHIEFSTUKKEN. A. Gemeen te-Archief te Amsterdam. a. Doop-, Trouw- en Begraaf registers. Doopboeken: Oude Kerk (O. K.), beginnende Juli 1564; Nieuwe Kerk (N. K.), beg. Jan. 1587; Oudezijds Kapel (O. Z. K.), beg. Mrt. 1656; Nieuwezijds Kapel (N. Z. K.), beg. Oct. 1644; Noorder Kerk (Noorderk.), beg. April 1641; Ooster Kerk (Oosterk.), beg. April 1660; Zuider Kerk (Z. K.), beg. April 1641; Wester Kerk (W. K.), beg. P'ebr. I^54j Eilands Kerk (Eilandsk.), beg. April 1666; Amstel Kerk (Amstelk.), beg. Mrt. 1670; Walen Kerk (Walenk.), beg. Jan. 1615; Engelsche Presbyteriaansche Kerk (Engelsche K.), beg. Mrt. 1607; Luthersche Kerk (Luth. K.), beg. Aug. 1590; Remonstrantsche Kerk (Remonstr. K.), beg. Jan. 1633. Ondertrouwregisters *): Registers van kerkelijke ondertrouw of Kerk-Inteekenregisters (Kerk-Int. reg.), beg. Aug. 1578; Registers van ondertrouw van niet-gereformeerden, ten stadhuize, of Pui-Inteekenregisters (Pui-Int. reg.), beg. Febr. 1581; Registers van ondertrouw van degenen, die met attestatie uit Amsterdam in andere plaatsen getrouwd zijn, of Extraordinaris Inteekenregisters (Extraordin. Int. reg.), April 1591—Juni 1636. Trouwregisters 2): Oude Kerk, beg. Paschen 1565; Nieuwe Kerk, beg. Nov. 1578; Stadhuis (Trouwregisters der niet-gereformeerden), beg. Juni 1604; Register van de huwelijken, kerkelijk voltrokken en na dien aan Schepenen bekend gemaakt, Oct. 1621— Nov. 1630. O \ ooral de ondertrouwregisters zijn te Amsterdam bij genealogisch onderzoek van groot belang, daar liieiin bijna altijd de leeftijd en het adres van bruid en bruidegom vermeld worden en de namen der getuigen (meestal ouders, ook wel broeders, zusters of voogden). 2) In t Gem. archief te Amsterdam zijn nog aanwezig de Registers van 't middel op het trouwen en egraven, loopende van Nov. 1695 tot Dec- 1805, en bevattende de namen der te Amsterdam gehuwden en oveiledenen, verdeeld in vier „Classen", n.1. die van ƒ 30, die van ƒ 15, die van ƒ 6, en die der onveruo enden, welke „pro Deo" trouwden of begraven werden. — De „Maandelijkse Nederlandsclie Mercurius" ,, Van 1 ^ct* '75^ af maandelijks eene „Naamlijst der Overledenen, die Begraven zijn binnen Amster' en van 1 Jan. 1781 af, eveneens maandelijks, eene „Naamlijst der Persoonen, die te Amsterdam en 11 is ïctie van dien, met een slede ter Trouw gereden zijn". Begraafregisters 1): Oude Kerk, beg. Mei 1553; Nieuwe Kerk, beg. Jan. 1585; O. Z. Kapel, beg. Sept. 1617; N. Z. Kapel, beg. Jan. 1657; Noorder Kerk, beg. Mei 1662; Ooster Kerk, beg. Jan. 1672; Zuider Kerk, beg. Sept. 1625; Wester Kerk, beg. Dec. 1663; Eilands Kerk, beg. Febr. 1737; Walen Kerk, beg. Mei 1626; Oude Luth. Kerk, beg. Juli 1674; Nieuwe Luth. Kerk, beg. Juni 1674. b. Archief der Weeskamer. Begraafregisters der Weeskamer 2): Algemeen Begraafregister, verdeeld in „Oude Zijde" en „Nieuwe Zijde" a), Febr. 1563—Oct. 1596; Register bevattende in één band: O. Z. Kapel April 1635—Nov. 1691, Walen Kerk Mrt. 1606—Dec. 1691, Noorder Kerk Dec. 1622—Nov. 1646, Wester Kerk Jan. 1618—Sept. 1646; Register bevattende in één band: Nieuwe-, Oude-, Zuider-, Wester- en Noorder Kerk, Nieuwe- en Oude Zijds Kapel en Walen Kerk, Dec. 1635—Jan- *639; Register bevattende in één band dezelfde kerken als het voorgaande, April 1636—Dec. 1639; Register alsvoren, Febr. 1639— Dec. 1639. Oude Kerk, beg. Dec. 1640; Nieuwe Kerk, beg. Jan. 1641; O. Z. Kapel, beg. Febr. 1692; N. Z. Kapel, beg. Mrt. 1595; Zuider Kerk, beg. Juli 1602; Wester Kerk, beg. Jan. 1664; Noorder Kerk, beg. Nov. 1646; Ooster Kerk, beg. Febr. 1723; Eilands Kerk, beg. Juni 1737; Walen Kerk, beg. Jan. 1692; Oude en Nieuwe Luth. Kerk, beg. Juni 1674. Inbrengregisters 4) (Wk. Reg.), beg. 1468. Kladregisters van den inbreng ter Weeskamer (Kladreg. Wk.), beg. 1550. Registers van voogdijen, beg. 1562. Registers van diverse memoriën, beg. 1545 (Wk. Reg. Div. Mem.). Register der decreten, Nov. 1564—Jan. 1572. Register van huizenverkoopingen en diverse memoriën, April 1509—Mei 1543. (Reg. Huis- verk. en Div. Mem.). Registers van huizenverkoopingen, beg. Jan. 1530. Portefeuilles Inventarissen, beg. 1610, met naamregister 1640—1760. „ Rekeningen, beg. 1553. „ Scheidingen, beg. 1660. 1) Zie voorgaande noot. Op de Registers van 't middel op 't begraven sluiten zich aan de, eveneens in 't Gem.-archief aanwezige, Registers van aangifte van overlijden, loopende van Jan. 1806 tot Dec. 1811. 2) Deze registers vullen in menig opzicht de hierboven vermelde begraafregisters der verschillende kerken — voornamelijk in de oudere jaren — aan. De begraafregisters der Weeskamer bevatten de namen van al degenen, die met achterlating van minderjarige kinderen te Amsterdam overleden zijn. Bij ieders naam staat meestal vermeld, óf dat hij of zij de Weeskamer gesecludeerd heeft, óf de datum, — correspondeerende met de boeking in het inbrengregister, — waarop zijne of hare nalatenschap ter Weeskamer „bewezen" is. 3) In dit register komen ook de namen voor van hen die, vóór 1578, in de kloosterkerken ter aarde besteld zijn. 4) De inbrengregisters der Weeskamer zijn verreweg de belangrijkste bron voor wie de genealogie der Amsterdamsclie geslachten uit de 16e en de eerste helft van de 17e eeuw bestudeert. Elk hoofd van inbreng vermeldt de namen der beide ouders, benevens naam en leeftijd van de minderjarige kinderen, terwijl de naaste verwanten van vaders- (zoo het de vaderlijke erfenis is) of van moederszijde (zoo het de nalatenschap der moeder geldt), met name genoemd, hun „consent" met het gedane „bew ijs" moeten „verklaren". Kr bestaan naamklappers op Reg. 3 (1509—1529), Reg. 9 (1568—1574), en Reg. 30 en vlg. (1656 -1840). Missiven van Weesmeesteren, beg. 1594. Missiven van Weesmeesteren van Batavia aan Weesmren van Amsterdam 1), beg. 1633. Losse Papieren (door mij aangehaald als: Wk. L i.v ), vroeger in laden geborgen, thans in pakketten ingedeeld, die de benaming van „laden" behouden hebben 2). c. Archieven van Burgemeester en, de Vroedschap, Schepenen 3), en Thesaurieren Ordinaris en Extraordinar is. Dagelijksche notulen van Burgemeesteren (Inv. Scheltema III, p. 26, n°. 18, 19), beg. 1665. Secrete notulen van Burgemeesteren en Oudburgemn (III, p. 27, n°. 27), beg. 1679. Resolutiën van Burgemn en Oudburgemn (III, p. 27, n°. 24), beg. 1603. Extracten uit de Resol. van Burgemn en Oudburgemn (III, p. 27, n°. 26), beg. 1607. Requesten aan Burgemeesteren, 17e en 18e eeuw. Groot-Memoriaal (Grootm.) (III, p. 25, n°. 2), beg. 1474. Minuten van Stadsmissiven (III, p. 28, n°. 39, 40, 41), beg. 1574. Missiven van Burgemn aan Gedeputeerden ter Dagvaart (III, p. 28, n°. 42), beg. 1685. Missiven van Gedepn ter Dagvaart aan Burgemn (III, p. 28, n°. 43), beg. 1615. Verbalen van ambassaden (III, p. 2—12). Verschillende seriën van naamlijsten en registers, vermeld in den Inventaris Scheltema sub „Ambten en officiën", III, p. 54—56, n°. 1—30. Register van commissarissen en andere officianten, die door mijne heeren van den gerechte gezamenlijk worden verkozen, 1594—1794 (III, p. 81, n°. 3). Poorterboeken (III, p. 25, n°. 3—6), beg. 1584. Registers van certificatiën en affirmatiën van Burgemn (III, p. 31, n°. 68), beg. 1703. Procuratiën van binnen (III, p. 31, n°. 66), beg. 1700. Procuratiën van buitenen (III, p. 31, n°. 67), beg. 1698. Registers der collaterale successie 4) (Coll. Succ.) (III, p. 115, n°. 1), beg. 1658. Doleantiën van eenige burgers aan koning Philips, over de regeering dezer stad enz. 1564 en *565 5) (U> P- i65> l- 2, n°. 12). Namen van de fugitieve gecondemneerden en uitgeroepenen wegens de troebelen te Amsterdam in 1566 (II, p. 193, L. T. 7, n°. 4). Annotatiën van de goederen der personen, uit zake van de troebelen geëxecuteerd, geproclameerd en gebannen, 1567—1569 (III, p. 39, n°. 16). 1) Alle boedels, welke in Indië aan de Weeskamer vervielen, worden in deze brieven door Weesmren van Batavia aan hunne collega's te Amsterdam verantwoord. Deze laatsten waren belast met de verdere verrekening, hetzij met de andere weeskamers in Nederland, hetzij met de erfgerechtigden in 't buitenland.— Achter deze collectie missiven is gevoegd de briefwisseling door Weesm'cn Van Amsterdam rechtstreeks gevoerd met de Weesmeesteren in de verschillende „buitenbezittingen", zoo in Oost- als in West-Indië. 2) Deze verzameling „losse papieren" bevat familiebescheiden en boedelpapieren van den meest uiteenioopenden aard, betreffende degenen, wier nalatenschap onder beheer van de Weeskamer geweest is. Men undt er bij: testamenten, contracten, inventarissen, rekeningen, allerlei eigendomsbewijzen, genealogische opgaven omtrent erfgerechtigden enz. Deze voor genealogen belangrijke collectie is ongeveer voor de helft (Lade 1 379) geïnventariseerd en van een alphabetischen kaartklapper voorzien. 3) N.l. het archief van Schepenen, voorzoover het niet deel uitmaakt van het na te noemen „Rechterlijk Archief". 4) Bevat de gedetailleerde inventarissen van de nalatenschappen der kinderloos te Amsterdam overledenen, met opgave van der. sterfdatum en soms ook van bijzonderheden betreffende de erfgenamen. Al deze legisters zijn van alphabetische naamklappers voorzien. 5) Uitgegeven door A. J. M. Brouwer Ancher en Dr. Joh. C. Breen in de Bijdragen en Mededeelingen van 't Historisch Genootschap te Utrecht, XXIV, 1903. Quohier van de verhuring van de huizen der fugitieven, 1568—1569 (III, p. 39. n°. 17). „Rooyboek" of register van de gezworen rooimeesters, 1532—1651 (III, p. 60, n°. 20). Resolutiën der Vroedschap (111, p. 28, n°. 32), beg. 1536. Correctiën, achter in de keurboeken B—E, 1494—1553 (III, p. 26, n°. 10). Rentebrieven (III, p. 82, n°. 11, 12), beg. 1560. Stadsrentebrieven (III, p. 40, n°. 32, 33), beg. 1587. Schepenkennissen (Schepenk.) (III, p. 82, n°. 13), beg. 1594. Quijtscheldingen, of registers van overdracht van bebouwde eigendommen (Quijtsch.) (III, p. 82, n°. 14), beg. 1563. Stadsquijtscheldingen (III, p. 39 en 40, n°. 28, 30 en 31), beg. 1588. Registers van willige verkoopingen (III, p. 90, n°. 1), beg. 1606. Registers van verkoopingen van huizen, bij willig decreet van 't Hof verkocht (III, p. 90, n°. 9), beg. 1636. Registers van afschrijvingen bij willig decreet (III, p. 90, n°. 10), beg. 1642. Stadsrekeningen (III, p. 37, n°. 1), beg. 1531. Resolutiën der Thesaurieren Ordinaris (III, p. 37, n°. 3 en 5), beg. 1594. Rekeningen van de Thesaurie Extraordinaris (III, p. 45, n°. 1), beg. 1584. Rapiamus „ „ „ „ (III, p. 46, n°. 4), beg. 1589. Registers van lijfrentebrieven *) (III, p. 47, n°. 15, 16), beg. 1587. Quohier van de taxatie van den ioen penning op de huizen in 1557 (Quoh. 1557) (III, p. 38, n°. 15). Quohier van den iooen penning van de immeubele goederen aan de Nieuwe Zijde, 1578 (III, p. 39, n°. 18). Quohier van de capitale impositie, 1586/87 (III, p. 39, n°. 19, 20), 2 banden. Quohier van den 2ooen penning, 1631 (III, p. 47, n°. 20) 2). Doleantiën wegens den 20oen penning, 1667, 1668/69, 1672. Quohier van den 2ooen penning, 1674 (III, p. 118, n°. 24). Quohier van de personeele quotisatie te Amsterdam, 1742 (19e eeuwsch afschrift van het origineel, berustende onder de nagelaten papieren van den Rotterdamschen regent Mr. Gerard Frangois Meyners, in 't Gem.-archief te Rotterdam). d. Rechterlijk Archief 3). Confessieboeken (n°. 269—532), beg. 1534. Justitieboeken (n°. 567—604), beg. 1524. 1) Van de personen, ten behoeve van wie de stad lijfrenten verkocht, worden in deze registers opgegeven de ouderdom en de naam van de moeder. 2) In 1S90 vanwege het Koninkl. Oudheidkundig Genootschap in druk uitgegeven door J. G. Frederiks en P. J. Frederiks. 3) De nummering is ontleend aan den inventaris van dit archief („rechterlijke inventaris", door mij aangehaald als: R. I., n° ), berustende in 't Gemeente-archief te Amsterdam. Dossiers van origineele zaken, 1721—1733 (n°. 640 K). Secreet Schepenen minuutregister (n°. 643—645, 647—649, 650), beg. 1570. Schepenen minuutregisters van requesten met dispositiën (n°. 739—1096), beg. 1677. Registers der op appointement van Schepenen in het een of ander tucht- of verbeterhuis geconfineerden, met de requesten (n°. 1259—1285), beg. 1686. Registers van goede mannen (n°. 1813—1820), 1677—1716. Lijst der advocaten, 1730—1811 (n°. 1822). Registers van vonnissen in civiele zaken, ter kleine rol (n°. 2063—2072), beg. 1634. Registers der minuten van executiën van huizen, schepen en obligatiën (n°. 2118—2162), beg. 1653. Registers van kwijtscheldingen van bij executie verkochte huizen (n°. 2163—2179), beg. *605. Register van geannoteerde rentebrieven, aan huizen bij executie verkocht, 1593—1601 (n°. 2183). Registers van afschrijvingen na executiën van huizen (n°. 2220—2282), beg. 1650. Vonnissen in zake avarij-grosse (n°. 2806—2924), beg. 1700. Authorisatiën van assuradeurs, benevens abandonnementen (n°. 2925—3050), beg. 1701. e. Archief der Wisselbank. Grootboeken J), beg. 1644 (Wisselb. Reg.). Naamklappers op de verdwenen grootboeken, 1609—1643. f. Archief der Desolate Boedelkamer. Notulen, met bijlagen (inventaris Desol. Boedelk. n°. 115—171 D), beg. 1643. „Staaten van inventaris" (n°. 206—292 A), beg. 1690. Registers van inventarissen (n°. 350—465 A), beg. 1643. Losse stukken: executiën, inventarissen (zonder accoorden) 1644—1777 ^ Met alphabetisch (met accoorden) 1777—1811 t namenregister, g. Archief van 't Gasthuis. Inkomsten-boek van 't Lieve Vrouwen gasthuis, 1498—1582 (III, p. 107, n°. 7), 5 banden. Belasting-boek van 't Lieve Vrouwen-gasthuis, 1534—1582 (III, p. 107, n°. 8), 2 b. Hoek der eeuwige en losrenten binnen Amsterdam, toebehoorende aan 't Sint Pietersgasthuis, 1540—1549 (III, p. 107, n°. n), 2 b. Groot renteboek van 't Sint Pieters-gasthuis, 1550—1777 (III, p. 107, n°. 12), 8 b. Belastingboek van 't Sint Pieters-gasthuis, 1497—1743 (III, p. 107, n°. 14), 6 b. Verhuurboek van de huizen en landen, zoo binnen als buiten Amsterdam, toebehoorende aan 't Sint Pieters-gasthuis, 1582—1593 (III, p. 108, n°. 17). boek van ontvangst en uitgave van 't Sint Pieters-gasthuis, 1550—1580 (III, p. 108, n°- 23), 3 b. Uitgaafboek van 't Sint Pieters-gasthuis, 1589—1600 (III, p. 108, n°. 24). 1) De grootboeken bevatten de rekeningen-courant van de kooplieden met de Wisselbank. Het totaal¬ cijfer van de onder het hoofd van elke firma in één jaar geboekte bedragen geeft de som van dat gedeelte ^an den jaarlijkschen omzet dier firma, dat door bemiddeling van de Wisselbank als kassier verrekend is. h. Archief van 't Burgerweeshuis. Memoriaal van octrooien en renten der Karthuizers, 1588—1635 (n°. 49 van den inventaris van 't archief van 't Burgerweeshuis). Het boeck van alle de goederen, toebehoort hebbende aan het convent van St. Lucie, 1557 (n°. 51). Loterij-boeck, 1560 (n°. 53). Out memoriael-boeck, 1590—1611 (n°. 54). Generael-register, of grootboek, 1562—1611 (n°. 77). Generael-register, of register van inkomsten en uitgaven, 1613—1633 (n°. 78). i. Archieven der Gilden. Namen der overlieden van 't Groot Binnen- en Buitenlandsvaardersgild, 1642—1797 (III, P- 91» !> n°- 3)- Namen en woonplaatsen van de Wijnkoopers, die in 't gild zijn, 1686 (III, p. 95, 16, n°. 1). Naamboek der gildebroeders van 't Boekverkoopersgild, 1618—1811 (III, p. 98, 23, n°. 1), 2 banden. Deken- en keurmeestersboek van het gild der Goudsmeden, 1528—1717 (III, p. 102, 37, n°. 3). Register der namen van al de Makelaars der stad Amsterdam, 1575—1854 (III, p. 104, 42, n°. 4), 3 banden. j. Archief van het Collegium Medicum. Nomina et series inspectorum collegii medici, 1637 — 1797 (III, p. 110, n°. 1). Nomina doctorum of series medicorum Amstelodamensium, 1641—1826 (III, p. 110, n°. 6) '). k. Archief van Dijkgraaf en Heemraden ter Nieuwer-Amstel (na 1823: Hoogheemraadschap van den Amstel en Niemver-Amstel). Schouwregisters van den Amsteldijk met den aankleve van dien, 1569—1823. B. Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Registers der graaflijkheidsleenen van Holland. Repertorium van Noord-Holland. Rolle van den Procureur-Generaal voor den Hove van Holland. Sententiën van den Hove van Holland. Resolutiën van den Hove van Holland. Verbaalen van informatie in de zaak van den Officier der stad Amsterdam ca Mr. Willem Sautijn (Hof, n°. 1641). Quohier der taxatie voor den ioen penning te Amsterdam, 1546. Quohier der taxatie voor den 2ooen penning te Amsterdam, 1646. 1) Afgedrukt in 't Algemeen Nederl. Familieblad, 1883—84, n°. 11, p. 4 en vlg., onder den titel „Naamlijst van de Doctoren te Amsterdam sedert het jaar 1641". C. Rijksarchief te Haarlem. Notulen van Dijkgraaf en Hoofd-Ingelanden van de Beemster. Protocollen van Schepenen van de gerechten van Beverwijk, Velsen, Bloemendaal, Overveen, Heemstede, Bennebroek, Vogelenzang, Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Watergraafsmeer en 's-Graveland *). D. Rijksarchief te Utrecht. Registers en repertorium van de leenen der Proostdije van Oudmunster. Protocollen van Schepenen van de gerechten Abcoude, Baambrugge, Loenen, Vreeland, Breukelen, Nieuwersluis en Maarsen 1). E. Gemeente -Archief te Purmerend. Resolutiën der Vroedschap van Purmerend. Resolutiën van Burgemeesteren van Purmerend. Doop-, trouw- en begraafregisters van Purmerend. F. Gemeente-Archief te Gent. Jaerregisters van Gent. Registers van staten van goed van Gent. II. HANDSCHRIFTEN 2). A. Gemeente-Archief te Amsterdam 3). „Donatiën en beneficiën, den Catusers gegeven. Item de namen van alle de Procurators van 't voorsz. Convent, 1393—1571" (Register van de Karthuizers). „Hamboech Scutteriën boeck", 1531 — 1564 (III, p. 59, n°. 14). Dagverhaal van de troebelen, voorgevallen in de Nederlanden en speciaal te Amsterdam 1563—1572 (III, p. 139, n°. 8). Handschriften van Mr. Gerard Schaep, Pietersz., 7 banden 4). » t Kerck lijck Amsterdam ofte 't verhael der Roomsche Mysteriën ende Ceremoniën, die t Amsterdam gepleegt sijn voor de Reformatie: ende des H. Sacrement, 'twelck daer gevonden soude wesen in 't vyer. Mitsgaders 't begin der Reformatie met de Predicanten, Ouderlingen, Diaconen, Diaconissen ende Sieckentroosters". Geschreven omstreeks 1669 door Ds. Henricus Selijns, gewezen predikant in Nieuw-Nederland. e 1 ^zon^er^e^en betreffende buitenplaatsen van Amsterdamsche patriciërs, onder de hier hofsTT C Seiechten Stegen, zijn door mij aan deze protocollen ontleend. Enkele opgaven aangaande vond '] Backer, eerste helft der 17e eeuw, bij Jhr. Mr. C. H. Backer, te Amsterdam (M. S. Backer). Genealogische aanteekeningen, betreffende Anthony Oetgens van Waveren en zijne kinderen^ ie helft der 17e eeuw, bij Mr. B. van der Feen de Lille, te Alkmaar. Brieven van Nicolaas Elias, Schepen (en daarna Burgemr) van Schiedam, aan zijn broeder Mr. Arnoldus Elias, te Amsterdam, 1742—1746, bij Jhr. Mr. C. H. Backer, te Amsterdam. Stamboek van t geslacht de Vlaming van Oudtshoorn, 17e eeuw, bij den Heer B. C. Baron van Reede van Oudtshoorn, te Assen !). „Familieboek van t geslacht Calkoen, bevattende data van geboorte en overlijden in de familie Calkoen en aanverwante geslachten, 18e eeuw, bij den Heer E. C. U. Baron Calkoen, te Roermond. Stamboek van 't geslacht Huydecoper, opgemaakt door Mr. E. Huydecoper van Nigtevecht, 19e eeuw, bij den Heer Jhr. M. J. Huydecoper, te 's-Gravenhage. Drie banden met genealogische aanteekeningen betreffende de familie Six en aanverwante geslachten, geschreven door Anna Elisabeth van den Bempden (j- 1773), echtgenoote van Mi. Jan Six, bij Prof. Jhr. Dr. J. Six, te Amsterdam. Naamlijst der Dijkgraven, Hoofd-Ingelanden, Schepenen en Heemraden van den polder s-Graveland, opgemaakt door en berustende onder Jhr. R. C. Six, te 's-Graveland. Stamboek van 't geslacht Broen, 19e eeuw, bij den Heer J. G. de Groot Jamin Jr., te Amsterdam. Genealogische aanteekeningen betreffende de familie Bicker en aanverwante geslachten (van Hellemont, de Vrij e. a.), bij wijlen Jhr. F. L. Bicker, te Amsterdam. Genealogieën Lampsins en Velters, bij de Heeren Ed. Vlietinck, archivaris van Ostende, en Mr. B. F. W. von Brucken Fock, te Middelburg. Collectie genealogische bescheiden in 't familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer te Amsterdam. III. GEDRUKTE BOEKEN EN BESCHEIDEN 2). eerenboekjes , 1680 1794 (Gem.-Arch.: in deze collectie ontbreken de jaren 1681, ^ i683 1688, 1694, 1697 en 1699) 3)« Naamlijsten der regenten van de Amsterdamsche godshuizen en gestichten, bij Commelin en Wagenaar. J Ret'l„!°ChTS'oAmSt0rdamS °ude BurServendels, 1580—1795, Amsterdam 1888. jen er Staten-Generaal (gedrukte serie, beginnende met t682). Resolut.ën der Staten van Holland. ontvalgt" arSChri" da"ïan m0Cht ik ™n den Heer W' M- C- ReS'. Oudshoorn, tijdelijk in bruikleen en laM^ri,?a°htmv« V°° a"e b"et™' die ik v00r mi'n arbeid B™dpleegd heb, zou mij te ver voeren van de lijsten der ' 7 "T. vermeld die werken, waaruit ik geput heb bij de samenstelling 3) Deze Heerenh f T lenmgen' door de in dit werk behandelde regenten en ambtenaren bekleed. •» kunne „ÏSTS* ÏT? ^ a te Amsterdam vooral, dat in de Staten van an doorgaans den toon aangaf, was met dit obscure gekonkel, wanneer het u om ging welke van de beide staatspartijen daarbij de overhand boven de andere zou behouden, soms het wel en wee van den staat gemoeid. Daarom achtte ik niet.van belang ontbloot, om, met behulp van de hierachter gepubliceerde t^enea ogieen, aan te geven, welke familiën sedert de „geuswording" der stad hebt)57 l0t het revolutiej'aar 1795» er achtereenvolgens het gezag in handen gehad «•es h "h GVenS het> lk nage£aan welke nieuwe gezichtspunten ten opzichte van de eebrnit eniS d0S Vaderlands eene staatkundige geschiedenis van Amsterdam, met bepaal /"V"? ^ geneaIo£ische gegevens, zou kunnen openen. Met dit aan so 6 1 ^ V°°r °°gen moest ik wel eene meer uitvoerige beschouwing wijden mü °^Tge feite"' dle óf nieuw waren, of, in hun onderling verband gerangschikt, afwiiken 0t trekken van c°nclusiën, die van de gewoonlijk aangenomene loops ver k daarente£en andere, van elders bekende kwestiën, slechts ter¬ van do ' v •„ \ Dlt tGr verontschuldiging van de niet immer gelijke verhouding ^ verschillende onderdeden van dit opstel tot het geheel. E Het is er verre vandaan, dat de „aristocratycke regieringe" een gevolg zou zijn van de vrijwording dezer gewesten in de worsteling met Spanje. Ueze regeeringsvorm had integendeel in de dagen waarin Philips II door zijne Nederlandsche onderdanen afgezworen werd, in onze stedelijke instellingen al diep wortel gevat. Te Amsterdam dagteekende zij reeds uit den Beierschen tijd: in het algemeen reglement op de regeering en de rechtsbedeeling in het bailluwschap Amstelland en Gooiland, door Graaf Albrecht in 1388 vastgesteld, wordt voor het eerst melding gemaakt van bepalingen ten aanzien van den onderlingen graad van bloedverwantschap onder de regenten van Amsterdam en de omliggende dorpen. Meikwaardig is het dat voor Amsterdam de bepalingen strenger waren dan voor de doipsbesturen, zoo dit een wenk was, om, tegen eene geldelijke vergoeding, te trachten deze voorschriften te doen herzien, hebben de Amsterdammers dien begiepen. bij een nieuw handvest van 27 Jan. 1398 werden de bepalingen verzacht en werd er vastgesteld, dat degenen, die „recht after suster kint", d.i. achterneven waren, nevens elkander de ambten van Schepen of Raad zouden mogen bekleeden. De vei mogende en invloedrijke poorters, die in de regeering zitting hadden en dooi geld en goede woorden van Graaf Albrecht de mildere bepalingen van het handvest van 1398 hadden weten te verkrijgen, lieten niets onbeproefd om hunne voorrechten uit te breiden: door nieuwe geldelijke opofferingen trachtten zij ook de keuze dei „Raden , of, zooals zij later genoemd werden, „Burgemeesters" geheel aan zich te trekken, wat hun twee jaren later gelukte. Deze Raden, die oorspronkelijk belast waren met de administratie van de financiën der stad, en in den loop der 15e eeuw door den geleidelijken aanwas van hunne bevoegdheden aan het hoofd van de stedelijke regeering kwamen te staan, werden nog tot aan het einde der 14e eeuw door den Graaf of zijn Stadhouder uit eene hem telkenjare aangeboden nominatie gekozen. Bij handvest van 16 Januari 1400 schonk Albrecht aan de stad het gewenschte privilegie. Jaarlijks zouden voortaan de gezamenlijke Oudschepenen en Oudraden op den 2en Februari — Vrouwendag — bijeenkomen, en uit hun midden drie Raden (Burgemeesters) verkiezen, die daarna uit de aftredende van het voiige jaar er een bij zouden kiezen om in hun van ouds uit vier leden bestaand college nog voor een jaar zitting te nemen. De verleening van dezen voorrechtbrief, die bijna vier eeuwen lang van kracht bleef, legde te Amsterdam de kiem tot de Burgemeesterlijke oppermacht, welke gedurende het geheele tijdvak dei Republiek de meest kenschetsende eigenaardigheid geweest is van het Amsterdamsche regeeringswezen, en daardoor tot de onafhankelijke positie van Hollands machtigste stad tegenover de latere Stadhouders. De Vroedschap of „Rijkdom , aanvankelijk uit 24 door de burgerij voor hun leven verkozen leden bestaande, werd bij het privilegie van Vrouwe Maria van Bourgondië van Maart 14;; tot 36 leden uitgebreid; bij ditzelfde handvest werd aan het aldus in ledental vermeerderde college het recht geschonken de in zijn midden ontstane vacaturen door coöptatie aan te vullen, en jaarlijks de nominatie op te maken, waaruit door den Stadhouder, als plaatsvervanger van den Graaf, de Schepenen benoemd werden '). Na verloop van driekwart eeuw had de poorterij haar doel bereikt: zelfregee- 1) J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, II, p. 249—253; III, p. 377. ring in de ruimste mate was Ijaar deel geworden. Niet door revolutie of door dwangmiddelen, maar door de macht van haar geld had zij de Graven naar haar hand weten te zetten; de concentratie van het kapitaal in hunne stad had hen in staat gesteld den band, die hen aan den souverein bond, te verzwakken en eindelijk te verbreken. Het kapitaal had daardoor het bewijs van zijne overmacht gegeven; het deed zijne vertegenwoordigers in aanzien rijzen: een stedelijk patriciaat vormde zich uit de meestgegoeden. Het streven naar beperking van den kring, waaruit de regenten dei stad gekozen werden, en naar erfelijk behoud van het verworven machtsbezit in de familiën, die op het oogenblik van het ontstaan van den nieuwen, voor de vorming van eene aristocratie gunstigen toestand, de macht in handen hadden, kan dan ook te Amsteidam geacht worden in de I5e eeuw zijn oorsprong te nemen. Dit blijkt overtuigend bij de beschouwing van de stamboomen, welke ons van enkele zeer oude regentengeslachten als de Boelens'en en de Baerdesen's oveigebleven zijn, wij staan verbaasd daarin reeds in die eeuw dezelfde onverstoorbare continuïteit in de ambtelijke erfopvolging waar te nemen als later ten tijde van de Republiek regel zou worden. Het is daarom niet te verwonderen, dat, met zulk een verleden achter zich, de R.-Katholieke regentenkring, die in 1578 „uytgeset" werd, hetzelfde diepingevreten bederf vertoonde, dat aan de verouderde, in haar eigen gebreken vastgeroeste regentenregeering in 1795 het leven zou kosten. De onlangs uitgegeven bescheiden, handelende over de in 1564 en 1565 onder de gegoede bui gei ij te Amsterdam ontstane en tegen de heerschende oligarchie gerichte beweging ■), geven ons een schilderachtig beeld van de toenmalige toestanden in het stedelijke regeeringsmilieu. Hier mogen eenige bijzonderheden volgen, waaruit men kan opmaken, dat de goede burgers ook toen reeds alle reden hadden om te klagen over den „soberen gouvernemente ende grote abuysen, die in 't regieren der- selver stede geschieden waeruyt geschaepen zijn te commen veele inconve- nienten, ten geheele bederffenisse der voorsz. stede ende gemeene burgeren van dien". Van de Burgemeesteren en Oudburgemeesteren „die gemeenlijck xij in getaele sijn', had een vijftal het oppergezag in handen. De doleanten betoogden hoe ,,Mr. Hendnck Dircksz., Pieter Cantert, Dirck Hillebrantsz. [den Otter], Sybrant cco ende Joost Buyck (die onder hen vyven hoofden principalijck d'administracie ebben en over meenige jaren gehadt hebben), onder de xxxvj Raiden soe veele consanguiniteyt ende affiniteyt gehadt ende noch hebben, ende soe in getale sijn, dat andere electeurs stemmen, die malcanderen vreempt zijn, luttel connen geopereren". , C Vljf hoofden maakten dan ook van hunne overmacht gebruik, om hunne naastestaanden 111 de regeering te brengen, ,,'t welck schijnt daertoe te tenderen, dat a e inge binnen der voorsz. stede geregeert mach worden naer goetduncken van C^° Pr'nc'Pa^en hoeffden in den regimente zijn, die oeck met inne te te^sf ri°n °ndeillncxs henluyder soonen, zwagers, neefven ende adherenten schynen erff ]-U P- 3°5- v°oi' de cijfers, in deze noot genoemd, vgl. men p. XXXVII en XXXV11I). sloten kling gegloeid, nam deze groep van notabelen, in wier handen zich schier alle handel en industiie binnen de stad bevond, en die door haar kapitaalkracht te Amsteidam de maikt beheeischte, onder de burgerij eene overwegende positie in. bij haai sloten veischeidene leden van regentenfamiliën zich aan, wien óf de toeneiging tot het Protestantisme de ambtelijke loopbaan afsneed, öf die — zooals de boelens en en de Baeidesens, de beide oudste geslachten der stad — hunne achteruitzetting door de parvenus-leiders der heerschende coterie niet verkroppen konden. In 1564 ging de vereenigde burger- en regentenoppositiepartij in naam van hare bcdicigde belangen tot openlijk verzet over: in eene uitvoerige „doleantie" klaagde zij de Katholieke familieregeering bij de Landvoogdes aan. Het feit dat de kring, waartoe de doleanten behoorden, veertien jaren later zelf aan de ïegeeiing kwam en dat de aanstichters van de protestbeweging tegen de Roomsche oligarchie in 1578 optraden als de leiders der jonge protestantsche regcntenanstocratie van de 15 gedurende de eerste 10 jaren van het gereformeerde bewind gekozen Burgemeesters waren 10 oud-doleanten — leidt ons er toe eens na te gaan wie de 70 doleanten waren <). Dit onderzoek leert ons hoe het, nevens de beide genoemde aanzienlijke regentengeslachten, vooral eenige vermogende familien Ult de burgerij waren, die den regenten den voet trachtten te lichten. Een overzicht van de onderlinge familierelatiën tusschen de malcontenten, voorzoover dit — van een 46-tal — mogelijk bleek, laat ik hier volgen; de vraag naar hunne gegoedheid heb ik trachten te beantwoorden door achter de namen de opgave van het cijfer van ieders aanslag in de taxatie van den ioen penning op de huizen, in 1557» te vermelden 2). Iien verschillende familiegroepen kunnen wij onder de doleanten onderscheiden, ooreerst die der Boelensen, bestaande uit: Andries Boelens, Oudschepen (ƒ 110), met zijne zwagers, den Oudschepen Laurens Simonsz. van Neck (ƒ150) en Jono-e Jan Jansz. in 't Hart (ƒ 26) [met diens broeder Claes Jansz. in 't Hart], zijne beide roeders, Claes Boelens „in den Hamburch" (ƒ160) en Hendrick Cornelisz. Loen, zijn oom Pieter Claesz. Overlander (ƒ50) en zijne neven Pieter Boelens (ƒ160), Jan Meurlinck (ƒ70) [met zijn halfbroeder Egbert Pietersz. Vinck en zijn zwager ïrnonsz. (ƒ200)], Cornelis Berckhout (ƒ40), Arent Coesvelt (ƒ270) en Claes vei ander. Dan Mr. Wilhem Baerdesen met 6 neven: Claes Reyersz., Pieter eyersz., Pieter Pietersz. Ackerman, Dirck Jansz. Quintingh (ƒ 160), Pieter Corver liin ,Cn ynier van Neck Simonsz. Verder Hendrick van Marcken (ƒ250) met 6 dne zwagers: Hans Sprenckhuysen (ƒ150), Willem Lubbertsz. Nut (ƒ160) troebelen ' te A t d°leanten komen vo°r in het hiervóór op p. XXV vermelde „Dagverhaal van de 2) Deze ciif 7Z ' ^ ~l$72' *°' 7 V°" en in 'l "Kerck'lijck Amsterdam», P. 350. "iet meer dan eene Wl 7" (le ^^dheid der in deze belasting aangeslagenen natuurlijk eenigszins den graad V.T 6 °P clen Achterburgwal, waar de meeste schippers op in 5 groepen verdeeld word aans.laSen / 9 a 20. In de rijkere buurten kunnen de aangeslagenen die van fI4T 2O0 7 T' ^ 2°" van/51- 80, 3°. die van/81-,4* ^raat en op den Nieuwendiik b°Ven de/20°;. WiJ vinden dan dat van deze groepen in de Kalver¬ en in de Warmoesstraat de T ge"° 6 et talnjkst vertegenwoordigd was, terwijl de derde op 't Water mers aangeslagen: zii woonde^ n lutniaakte- In de vijfde klasse waren alleen een lö-tal Amsterdamk woonden allen m de Warmoesstraat (Quohier 1557, Gen,-archief te Amsterdam). cn Lubbeit Lubbertsz. Nut (f 150), en zijn zoon Windrick Hcndricksz. van Marcken. In dc vieide plaats Lenaert Jansz. Graeff (f 50) niet zijne broeders Dirck Jansz. Giacff (ƒ110) en Jacob Jansz. Graefit [met zijn oom Abraham Heymansz. en zijn neef Clement Volckertsz. Coornhert]. Voorts de gebroeders Wigbout de Wael (f **5) Vianck de Wael (f 80). Dan Jaepoom Jansz. (ƒ 121) met zijn zoon en zijn schoonzoon Jan \ erburch Jacobsz. (ƒ 170) en Hendrick Fransz. Oetgens. Ten slotte Harman Rodenburgh (ƒ60) en zijn broeder Jan Bethsz. Rodenburgh (ƒ6o); Kgbett Roelofsz. (ƒ 150) met zijn neef Govert Jansz. Glimmer (ƒ 160); Marten I ietersz. Codde (ƒ75) met zijne neven Gijsbert Dircksz. Boon en Jacob Claesz. Bas, en diens oom Jan Claesz. Cat (f 61); Reynier Cant en zijn broeder Pieter Cant, met diens zwager Claes Burchmansz. Welke de door de doleanten ingebrachte grieven waren, zagen wij hiervóór. De hooge regeering te Brussel erkende de gegrondheid ervan en om aan de klachten dei Amsterdammers te gemoet te komen vaardigde de Landvoogdes Margaretha van I ai ma 1 September 1565 een besluit uit, waarbij dc bepalingen omtrent de onderlinge verwantschap van de regenten herzien en verscherpt werden. De Vroedschappen zouden elkander niet nader mogen bestaan dan als broederskinderen; schoonvader en schoonzoon zouden niet te zamen in den Raad mogen zitten, even- • o " mm twee zwagers, waarvan de een met de zuster van den ander getrouwd zou zijn. In den Giooten Oudraad, die de Burgemeesters koos, zouden vader en zoon. schoonvadei en schoonzoon, broeders en zwagers niet te zamen zitting mogen nemen 1). Het eerste bedrijf in den worstelstrijd tusschen burgerij en regentenaristocratie eindigde dus met eene gedeeltelijke overwinning van de eerstgenoemde. Het had zich op zuiver politiek gebied bewogen: de godsdienstkwestie was nog niet opgewoipen. Die deed zich in 't volgende jaar, 1566, voor. Dezelfde mannen, de elite van den „rijckdom , welke te voren, voor hunne stoffelijke belangen opkomende, den aanval tegen de regenten geleid hadden, stonden thans weer vooraan ondci hen die opkwamen voor gewetensvrijheid. Verscheidene leden der aanzienlijke burgerij, die aan de beweging in 1564 niet deelgenomen hadden, zooals Adriaen Rcynertsz. Cromhout, Cornelis Florisz. van Teylingen, Pieter Cornelisz. Boom e. a., stelden zich, nu het de verdediging van hunne geloofsbelangen gold, mede in t vuur. De tijding van Alva's aantocht, een voorbode van naderende onheilen, deed welhaast de Gereformeerden in de Nederlanden uiteenstuiven en op eigen veiligheid bedacht zijn; ook de Amsterdamsche oppositiepartij, die zich te zeer door hare Protestantsche sympathieën gecompromitteerd had om niet te vreezen dat de op haar fel gebeten machthebbers, om hunne wraak te koelen, den arm der inquisitie zouden te hulp roepen, verliep binnen weinige maanden naar den vreemde. Door verbanningsdecreten werden dc uitgewekenen in de volgende jaren getroffen; getroffen, maar niet onschadelijk gemaakt: want, eenmaal uit huis en hof verdreven, toonden deze mannen welk een aard er in hen stak, over welk een ontzaglijke geestkracht en pit zij beschikten. Velen onder hen, tevoren vreedzame kooplieden en industrieelen, gespten het harnas aan cn traden als aanvoerders op bij de geïmproviseerde oorlogsvloot der Watergeuzen, die onver- 1) Deze bepalingen hieven ook na 1578 geldig en hebben tot het einde van de Republiek te Amsterdam kracht van wet gehad. schrokken Spanje s macht in haar zwakke punt — op zee — aantastte. Anderen namen deel aan den strijd te land, onder den Prins van Oranje en zijne broeders; weer anderen reisden rond om gelden voor den vrijheidsoorlog in te zamelen of om, tusschen de vijandelijke liniën doorsluipende, het verzet in de opgestane bewesten te organiseeren. Zij allen hadden waarlijk goed en bloed over voor de zaak, welke zij voorstonden. Toen dan ook de krijgskans keerde, 's vijands legioenen tot den aftocht gedwongen waren en de dageraad der vrijheid voor Holland gloorde - ten slotte ook te Amsterdam, waar de katholieke regenten zich tot het laatste in doodsangst aan de Spaansche monarchie bleven vastklemmen, wel wetende dat zij verloren waren zoo die steun hun ontviel — toen gaf de vrijgeworden bui gei ij zich met het volste vertrouwen aan de leiding en de hoede van de uit haar midden voortgesproten notabelen over. Zij eischte zelfs geen waarborgen ter voorkoming van eene herhaling der onder de vroegere regeering heerschende misstanden. De nieuwe Amsterdamsche regenten namen in 157S de nalatenschap van hunne voorgangers onveranderd over. Zij betoonden zich er even afkeerig van als deze om aan buiten hun kring staanden aandeel te geven in het bewind: een nieuw patriciaat ontstond en werd door het Statenbesluit van 23 Maart 1581, dat voorgoed aan de stedelijke regeeringen verbood gilden en schutterijen in bew'indszaken te kennen, gesanctioneerd. Voor een goed deel heeft Amsterdam zijne latere grootheid te danken aan het wijze beleid van de aanstichters der Alteratie. Overal elders in Holland had men ui ce steden, naarmate zij zich bij den opstand aansloten, den Prins belast met net aanbrengen van alzulke veranderingen in het „corpus der regeering" als hij 111 ,het al§emee» belang noodig achtte. Met de hem eigen bedachtzaamheid en modei atie en zijn afkeer van radicale maatregelen had Willem van Oranje er zich n e meeste gevallen toe bepaald alleen de kennelijk Spaanschgezinden te ontslaan e ovengen, die bereid waren zich in den nieuwen staat van zaken te schikken bewind gelaten. Hoe goed ook bedoeld, had deze beza'igde handelwijze' van lauwhe J geV°lgC ^ ^ meeste stedelUke regeeringen een geest' nllotl h 'rag£ °mZichtigheid Weef heersche"' die - sommige gevtllen bur^eriien I""6" 6" ^ afttak' b'j d® VU"ge geestdrift waardoor de «euzenbende11 , V°°ra' de 'agere Stande"' uit wier midden de str>jdbare Het Wis " vooltkwan,en, ten opzichte van de zaak der vrijheid bezield waren. de VaHf./V0 , gemeente' de ™schers, de boeren, de ambachtslieden, dat op de eemJT aderlands" boLlwde in den strijd de onafhankelijkheid; niet om hunne ! > agenten: die voelden zich voor 't meerendeel niet geroepen en de ordentVMlt T ^ offeren aan 's volks vrijheidszin, maar wenschten de rust hadden ') I VÓÓr He' uitbreken van den oorlog Holland geheerscht lende klassen H S was te An'sterdam de verhouding tusschen de verschil- vaardigden der 11, t0e"' "a het uitzetten der Roomsche regenten, de afge- regentenpersonecl el,Jen u27 Mei '578 een bijna volkomen nieuw Protestantsch minst tot revolnt' °Ze" hadden- In Amsterdam hadden juist de van nature het bet sein tot ri g(;"eisde eIementen, de vertegenwoordigers van het grootbedrijf, C 'e ° tegen de wettige regeering gegeven, wijl het drukkende " ^rspreide Geschriften, II, p. 4,2, 48s, conservatisme van de regenten hunne belangen in den weg stond. Door hunne tegenstanders, de patriciërs, uitgeworpen, waren zij genoodzaakt geweest een verbitterden kamp om het bestaan te voeren. Eene harde maar eene heilzame leerschool was het, die de rijke, plotseling uit hun bestaan gestooten handelaars en nijveren in de ballingschap doorloopen hadden; zij hadden er nieuwe energie en frissche geestesgaven opgedaan: is het wonder, dat zij, in 1578 tot regeeren geroepen, Amsterdam onder alle Nederlandsche steden groot, machtig en welvarend hebben weten te maken ? Het was een rijke buit, die den leidslieden der zegevierende burgerij bij de Alteratie toeviel: met graagte maakten de aankomelingen er zich meester van. Hunne voornaamste hoofden: Dr. Martin Coster, Mr. Wilhem Baerdesen en zijn neef Reynier van Neck Simonsz., Jan Claesz. Cat met zijn schoonzoon Dirck Jansz. Graeff en zijn neef Jacob Claesz. Bas, Reynier Cant, Egbert Roelofsz., Claes Boelens „in den Hamburch" en Jan Verburch Jacobsz., allen oud-doleanten, Adriaen Reynertsz. Cromhout, de oude schatrijke presideerende ouderling, en zijn schoonzoon Cornelis Florisz. van Teylingen, presideerend diaken, werden achtereenvolgens tot de Burgemeesterlijke waardigheid geroepen. Van de neven van Claes Boelens kregen Gerrit Jansz. Coesvelt in 1578, Jan Meurlinck in 1582 en Cornelis Andriesz. Boelens in 1579 zitting in de Vroedschap; de laatste werd in hetzelfde jaar naar de Gecommitteerde Raden afgevaardigd, terwijl Arent Jansz. Coesvelt eerst in 1581 Krijgscommissaris der Staten van Holland werd, en vervolgens in 1585 CommiesGeneraal van den Raad van State. Reynier Cant, zijn schoonbroeder Tij men Meynertsz. en hun compagnon Jacob Pietersz. Coppit, een broeder van den Watergeuzenkapitein Jan Claesz. Spiegel, werden met de buskruitleverantie aan de Staten gebeneficieerd. Een neef van Cant, Marten Jansz. Hoeffijser, erlangde in 1585 de betrekking van Ontvanger-Generaal van de Admiraliteit. De oud-Watergeus Dirck Claesz. Duyvel werd in 1579 tot Monsterheer-Generaal en Krijgscommissaris van de Staten, Willem van der Does tot Ontvanger der Convooien en Licenten te Amsterdam aangesteld: beiden waren neven van Burgemeester Roelof Egbertsz. Aan Burgemeester van Neck werd in 1578 het Ontvangerschap der gemeenelandsmiddelen te Amsterdam opgedragen; bij zijn dood in 1581 ging dit op zijn schoonzoon Johan Pietersz. Reael over. Jacob Simonsz. de Rijck, de bekende Watergeus, werd Kapitein ter repartitie van Zeeland en titulair Admiraal van Veere; zijn zwager Hendrick Andriesz. Wou ging met het ambt van OntvangerGeneraal van Noord-Holland strijken. De magere jaren waren voorbij, de vette deden hun intocht. Er waren er onder de nieuwe landsdienaren velen, die zich van eene zeer ongunstige zijde deden kennen, en een schromelijk misbruik maakten van den toestand van chaotische wanorde, waarin het binnenlandsch bestuur van de nauwelijks het hoofd boven water houdende provincie verkeerde. Zonder leiding en zonder controle, aan de inspraak van hun eigen min of meer ontwikkeld plichtsgevoel overgelaten, trachtten zij van hunne ambten te halen wat er van te halen viel. Een sterk staaltje van de 'gewetenlooze hebzucht van sommigen hunner levert het wanbeheer bij de administratie der belastingen in de eerste jaren na het omslaan van Amsterdam. De hachelijke toestand van 't land, dat alleen door de uiterste krachtsinspanning behouden kon blijven, vorderde zware geldelijke offers; van de benoodigde aan- zienlijke geldsommen werd het voornaamste deel uit de opbrengst van de Convooien cn Licenten, hoofdzakelijk te Amsterdam, betrokken. Dit verhinderde evenwel de beambten der Admiraliteit, aan wie het innen van de inkomende en uitgaande rechten opgediagen was, en de Amsterdamsche kooplieden, die ze moesten opbrengen, niet, met gemeen overleg een stelsel van ontduiking der landsmiddelen in praktijk te brengen, waardoor de financiën der Admiraliteit belangrijk geschaad en in minder dan geen tijd deerlijk in de war gestuurd werden. Leicester poogde het kwaad te keeren door in 1586 te Amsterdam een Contrarolleur-Generaafen Contrarolleur der Convooien aan te stellen, Simon Simonsz. van Heemskerck, wien hij opdroeg de fraudes en misbruiken bij de Admiraliteit op te sporen en te fnuiken. De 1 egenten waien echtei niet op een potkijker gesteld: nauwelijks was de Landvoogd vertrokken of van Heemskerck werd, in 't volgende jaar, 1587, dooiden Raad van State uit zijne betrekking ontslagen, en noch dit lichaam, noch de Admiraliteit wilde van de door hem overgelegde stukken, waaruit de gepleegde frauduleuse handelingen bleken, kennis nemen. Jarenlang moest hij bij de Staten om een douceur voor de door hem bij de Admiraliteit verrichte werkzaamheden bedelen, die hem ten slotte op aansporing van Amsterdam geweigerd werd '). De oneerlijke ambtenaren bleven gehandhaafd en de fraudeerende kooplieden ongestraft. Wij ïaken hier het teere punt aan in de geschiedenis van onze republiek. De opstand had in de vrijgevochten provinciën — althans in Holland en Zeeland de staatsmacht uit handen van den landsheer doen overgaan in die van de handeldrijvende regentenaristocratie; niets belette deze voortaan meer zich in haar politiek de behartiging van de belangen van den handelsstand als eenig leidend principe te stellen. In hare oogen had de handel recht op eene mate van vrijheid van beweging, die aan het ongelooflijke grenst. De koopman stond, zoolang zijne handelingen zich niet in eene al te geprononceerd misdadige richting bewogen, of met, na 1602, rechtstreeks de belangen van de van staatswege geoctrooieerde handelscompagnieën aanrandden, in zekeren zin boven de wet; hij mocht de landsrechten ontduiken, inlandsche handels- en industrieele geheimen aan het buitenland verkoopen, als leverancier van den vijand optreden — en ieder, die er de archieven over geraadpleegd heeft, weet op hoe ruime wijze de handelsman van die dagen, tot nadeel van het land en tot schade van onze reputatie in den vreemde, van de passieve houding der autoriteiten misbruik gemaakt heeft, — zoolang mogelijk vermeed de overheid het in te grijpen en drukte zij beide oogen toe, en a een in het alleruiterste geval ging zij tot eene strafvervolging over. Deze eigenaai ïge opvattingen maakten deel uit van het zoo hoog geroemde stelsel van » ergerlijke vrijheid" van de staatsgezinde partij in Holland, dat in zooverre toch 00 weer zijne goede zijde had, waar het de regenten, wien bovenal het handelseang, het „Imperium Mans" 2), ter harte ging, tot het betrachten van verdraagzaam er jegens met-onrustige andersdenkenden leidde, een gevolg van de libertijn- :7rhlIhghe!d in religiezaken> die biJ de staatsgezinden lang voor de hoogste van HUn lgG W1Jsheid doorging- De koopman was dus het verwende troetelkind e regeering en het is daarom begrijpelijk dat, wanneer eene enkele maal — 2! TT S°r ^°^an(* 27 Mei 1589; Resol. Vroedschap 1 Sept. 1590. 2) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 236. F zooals in 1607 en volgende jaren —, toen Oldenbarneveldt de plannen van Amsterdam tot eene nieuwe winstgevende trustvorming in duigen wierp, — de leidende politici in den Haag zich tegen eene onderneming van de Amsterdamsche kapitalisten verzetten, dit te Amsterdam een storm van verontwaardiging deed opgaan. Voor de nieuwe, staatsgezinde regentenaristocratie golden deze „maximes" van den koopliedenstand als het hoogste landsbelang en zij beschouwde het als haar voornaamste taak ze ongerept op het nageslacht te doen overgaan. Daartoe was het in de eerste plaats noodig geen vreemde elementen in de regeering op te nemen, maai integendeel den kring, waaruit de regentenstaf aangevuld werd, zoo eng mogelijk te houden, opdat dezelfde politiek van geslacht tot geslacht mocht worden voortgezet. Dit beginsel werd van het eerste oogenblik af door de regenten in toepassing gebracht. Van de eerste, in 1578 aangestelde, 36 Vroedschappen werden 8 bij hun oveilijden vervangen door hun zoon, 7 door hun schoonzoon, en één door zijn zwager; van de overige 20 Raden was één ongehuwd, zijn 2 kinderloos overleden, trok er één de stad uit, en waren er 5 die öf zelf Roomsch waren, öf die hunne kinderen in het R.-Katholieke geloof lieten opvoeden. Na aftrek van één Raad, die insolvent gestorven is, blijven er dus maar 9 over, wier zetel, zonder dat daarvoor thans nog een tastbare reden te vinden is, niet op hunne nakomelingen of aanverwanten is overgegaan. In Burgemeesterskamer droeg het zich evenzoo toe. Tusschen 1578 en 1590 traden er 17 Burgemeesters op; daarvan waren er 9 wier zoons of schoonzoons tezamen 13 in getal — later op hunne beurt Burgemeester werden. Het geslacht van Adriaen Reynertsz. Cromhout (1578) bleef aan de regeering door zijn schoonzoon Cornelis Florisz. van Teylingen (1579) en zijn zoon Barthold Cromhout (1591); dat van Jan Claesz. Cat (1578) door zijn schoonzoon Dirck Jansz. Graeff (1579)» die zelf opgevolgd werd door zijn schoonzoon Jacob Boelens (1595) en zijn zoon Jacob de Graeff Dircksz. (1613); dat van Egbert Roelofsz. (1579) door zijne zoons Jan de Vrij Egbcrtsz. (1596) en Roelof Egbertsz. (1611); dat van Reynier van Neck Simonsz. (1581) door zijn schoonzoon Johan Pietersz. Reael (1604); dat van Jacob Ciaesz. Bas (1581) door zijn zoon Dr. Dirck Bas Jacobsz. (1610); dat van Pieter Cornelisz. Boom (1583) door zijn zoon Abraham Boom (1625); dat van Cornelis Pietersz. Hooft (1588) door zijn schoonzoon Pieter Pietersz. Hasselaer (1635); dat van Balthasar Simonsz. Appelman (1590) door zijne schoonzoons Gerrit Jacob Witsen (1609) en Geurt Dircksz. van Beuningen (1627). Het onvermijdelijke gevolg van den te Amsterdam in zwang zijnden aristocratischen regeeringsvorm is immer geweest, dat, hoe veelhoofdig het bestuur er ook moge geweest zijn, het opperste gezag steeds bij slechts weinigen berust heeft. Schaep zegt er van: „Et hoe pro generali instructione sciendum duco: dat in deze mijn vaderstadt altoos 't eene geslacht of persoon, cum suis, wat meer gesagh in de regeeringe heeft aangenomen als 't ander; soo was Bardesius ende Kant, beyde burgemeesteren, na 't jaar 1578 in groet credijt; te voren onder de Spaensche regeringe Hendric Dircksz., burgemeester, cum suis; ende weder omtrent het jaar ióih burgemeester Pau, cum suis; gelijck weder daerna de burgemeester Andries Bicker, cum fratre Cornelio cum suis; ende na haer doot burgemeester Graef, met sijn swager Prans Benning Cock, 00c cum suis. Sulx dat men voor een gemein seggen tot Aemsterdam wel gewent is te seggen van dé 36 Raden: Datter van de sclve sijn 12 alle, 12 malle en 12 niet-met-alle: cuius dicterii et scommatis potius quam honesti proverbii, sensus est et anima '), datter van dat getal van 36 Raden rnaer 12 sijn, die de regieringe bestieren, etc., alhoewel ick dan 00c noch wel gesien hebb, dat een vry minder getal 't meeste gesagh heeft gehadt, gel ij c ick niet twijffele of 't selfde sal in voorgaende jaren 00c so geschiet sijn geweest" 2). Dat deze centrale leiding eene groote kracht en eenheid gaf aan de stedelijke politiek en zoodoende niet dan bevorderlijk kon zijn voor het prestige en den invloed van Amsterdam, is duidelijk, maar even waar is het, dat de mogelijkheid dat deze oppermacht in handen van sommige, haar om baatzuchtige doeleinden nastrevende regenten zou kunnen geraken, voor de stad hoogst verderfelijke gevolgen na zich slepen kon. Zoowel het eene als het andere wordt bevestigd door hetgeen ons van de „histoire intime" van de Amsterdamsche regentenwereld bekend is. Het blijkt nergens, dat in de eerste jaren na 1578 eene bijzondere familie of familiegroep een overwegenden invloed op de regeering verkregen of daarnaar getracht heeft. Wel was, bij de verdeeling der nieuw te bezetten ambten, aan de naastbestaanden van de leiders der nieuwe regeering het leeuwendeel toegevallen, maar in hare meest kenmerkende richting — machtsusurpatie door één geslacht — ontwikkelde de oligarchie zich pas toen, na den dood van Mr. Wilhem Bardesius en Keynier Cant, die door Schaep als de meest invloedrijke Burgemeesters uit het ceiste tijdperk na de Alteratie genoemd worden, eene volgende generatie aan 't bewind kwam, d.i. na 1601. De laatste tien jaren der i6e en de eerste decenniën der 17e eeuw onderscheiden zich in de geschiedenis van ons vaderland door de plotselinge verbazingwekkend hooge vlucht, welke handel en nijverheid in de beide zeeprovinciën, Holland en Zeeland, namen. Het zelfbewustzijn der natie brak zich, na de definitieve vestiging v an s lands onafhankelijkheid, baan in koenen ondernemingszin, in een krachtig en intelligent sticven naar steeds grooter uitbreiding van den economischen horizon. De winzucht verdreef den koopman van den huiselijken haard en spoorde hem aan om in de barre poolzeeën of op de door de keerkringszon geblakerde kusten dei beide Indien zijn „avontuer" te zoeken. Door verstandige maatregelen poogde men de om het geloof verdreven Zuidnederlandsche nijveren uit te lokken hunne industrie naar de Hollandsche en Zeeuwsche steden over te brengen; rijkdom en welvaait tiokken met hen het land binnen. Reusachtige schatten vloeiden den ïandel uit alle gewesten der wereld toe en brachten den koopman overvloed en aanzien. \\ ie het stoutste durfde wagen, wie de grootste winst wist te behalen, em viel de eereprijs toe. Een der stichters van de Oostindische Compagnie, de ^ uitscher Jan 1 oppen, die als arm bediende op een Amsterdamsch handelskantoor ov *568 zijne loopbaan begon, liet aan zijn eenigen zoon, den in 1624 het b^c]Cn ^U1^emees*er Jac°k Poppen, een vermogen na, waarvan bij diens dood 'vllc \ la^ CGn C'"'^ei ver^eSenwoorcligde van meer dan 9 tonnen gouds 3). Schier het h m^.ter^amsc^e regentenfamiliën, welke uit dien tijd dagteekenen, kunnen aan 00 d van hun stamboom zulk een gunsteling der fortuin aanwijzen. Merk- de zin en'bedoenng6"SCheitSende uitdrukking> d»e meer een schimp is dan een fatsoenlijk spreekwoord, dische BibliTtheek 187 AanteekeninSen onitrent Amsterdamsche regeeringsfamiliën, afgedrukt in de Heral3) Zie hierachter I, p. 287. waardig is b.v. wat Burgemeester Nicolaes Witsen omtrent den oorsprong van zijn geslacht mededeelt: „Wanneer de koophandel hier te lande begost in te dringen, is de vader van Cornelis Jaep off Jacob Witsen en Gerrit Jacob Witsen ') van Akersloot binnen Amsterdam metterwoon gekomen, werdende Gerrit by een haringhcoper in de haringhpackerye bestelt, als knecht, en Cornelis aen de zeevaert en handel buyten lants gehouden, varende hy eerst als schipper en koopman, soo voor andre als voor zijn zelve, en daerna met eygen schip en goet na buytenlantse gewesten over zee met haringh, kaes en andre waren, die hier vielen te venten, welcke handel hun seer wel slaeghden, gelijck de rijckdommen, die de nasaten besitten, van haer affgedaelt zijnde, sulcx connen tuygen, en veele huysen in dese stadt als op de Singel by 't Korsiesbrugh by de brouwery 't klaverblat, op 't Uytterse veer en elders by haer gebout uytwysen, dat die beurs niet bekrompen is geweest" 2). Zelden oefent een tijd van buitengewonen materieelen voorspoed op een volk een veredelenden invloed uit. Onze oogen zijn te zeer gewend zich in de schittering van dat glorietijdperk te vermeien, om op de schaduwen, die ook aan dit schoone beeld niet ontbreken, acht te slaan; ten onrechte, want alleen door beide te zamen te brengen zijn wij in staat ons eene juiste voorstelling te maken van de wordingsperiode van onze gouden eeuw. Wij verheugen ons in hetgeen een machtig geslacht tot stand gebracht heeft; wij bewonderen, vol nationalen trots, het titanengewrocht van onze voorvaderen. Maar geven wij ons ook voldoende rekenschap van de motieven, die hen tot de schepping daarvan hebben aangedreven, van het karakter, de aspiratiën en de instincten van de generatie, bij welke geen heldenfeit zoo populair was als de roemlooze verovering van de schatten der Spaansche Zilvervloot? Heeft nimmer de vrees dat „roemrijke" voorgeslacht in onze achting te zien dalen ons kunnen weerhouden de nuchtere werkelijkheid, van alle ijdele windselen ontdaan, onder de oogen te zien? Zeer waarschijnlijk zou, wanneer wij ons omtrent dien tijd voldoende konden documenteeren, slechts een zeer gering gedeelte van onze geestdrift deze nadere kennismaking overleven. Algemeen was de begeerte naar rijkdom 3): ieder wilde op zijne beurt een greep doen in den hoorn des overvloeds. Door dezen gouddorst werden velen geleid tot daden, die den Hollandschen koopman van die dagen niet tot eer verstrekken. Bij nader onderzoek leeren wij sommigen hunner niet alleen als „mercator sapiens" en als stoutmoedig wereldontdekker kennen, maar ook in de weinig bewonderenswaardige hoedanigheden van valschen munter en van zeeroover. Op de regeling van geen enkel onderwerp van algemeen belang waren de regenten uit het begin der iye eeuw zóó bij voortduring bedacht als op die van het muntwezen. Door staatshulp trachtte men de muntwaarde te bepalen en de kwade praktijken, welke in den geldhandel in gebruik waren, tegen te gaan. Sedert Leycester den 4en Augustus 1586 voor het eerst fn den jongen staat voorschriften in zake „de munt en de muntslag" had uitgevaardigd, hadden de 1) Cornelis Jacob Witsen werd Schepen in 1584, Raad in 1590; zijn broeder Gerrit Jacob Witsen werd in 1609 Burgemeester. Hun vader, Jacob Witsz., was schipper op de binnenvaart. — Zie hierachter I, p. 167, 168. 2) M. S. „Geslagt Registers van N. Witsen", Gemeente-archief te Amsterdam, 3) Fruin, Verspreide geschriften, III, p. 279. algemeene en de gewestelijke Staten door achtereenvolgende placcaten beproefd het muntvraagstuk tot eene afdoende oplossing te brengen. In de Anisterdamsche Vroedschap werd daarover keer op keer beraadslaagd 1); ook de stichting van de Wisselbank, in Januari 1609, waardoor de stedelijke regeering het oppertoezicht over de geldnegotie aan zich had hopen te trekken, bracht, ten aanzien van de misbruiken op 't stuk van de munt, geene verbetering. De muntplaccaten van de Staten-Generaal werden niet nagekomen; de financiers bleven de door hen uitgelokte schommelingen in de waarde der geldspeciën 2) als basis voor uitgebreide, winstgevende speculaties gebruiken, en vele kooplieden lieten zich verleiden om door het vervaardigen of doen vervaardigen en het in omloop brengen van valsche munt zich nog grootere winsten te verzekeren. De „hagetnunten" van Roermond, Emmerik, Huissen, enz. bloeiden voornamelijk door het hun uit Amsterdam rijkelijk toevloeiende kapitaal, en zelfs te Amsterdam en elders binnen de grenzen der Vereenigde Provinciën hadden valsche munters, die door voorname kooplieden in hun bedrijf gesteund werden, hunne werkplaatsen. Het euvel nam ten slotte zulk een omvang aan, dat de Generaalmeesters van de munt van Be veren en van Nispen zich 28 Maart 1611 door de Staten-Generaal lieten machtigen om in Holland en Zeeland in persoon eene instructie te openen in zake „de hegmunterie ende contrefeytinge van der munte van deze ende andere Landen" en het aandeel door kooplieden in deze ongeoorloofde industrie genomen. Den ioen October 1611 wendde van Beveren zich tot Burgemeesteren van Amsterdam om hunne toestemming te verwerven tot het aanvangen van zijn onderzoek in deze stad; drie dagen later werd er tusschen hem en Schout en Burgemeesteren een accoord gesloten, waarbij den Generaalmeester vergunning verleend werd om een jaar lang binnen de stad ingevolge zijne opdracht werkzaam te mogen zijn. De boeten, die den schuldigen opgelegd zouden worden, zouden voor 1/3 den aanbrenger ten goede komen, terwijl Burgemeesteren, de Schout en de Generaalmeesters de rest onder elkander zouden verdeelen 3). Geheele benden valsche munters kwam men op het spoor: zoo hielden in 1611 de kooplieden Pieter Verhagen, Hans Quaetgebuer en Pieter van Baquelarot te Amsterdam, een zekere Pranschman, Joris de Malra, in de nabijheid der stad te Sloten, en nog andere medeplichtigen te Haarlem, zich in onderling overleg onledig met de fabricatie van „Spaens Copergelt, genaemt Quartillies ofte Malvedisen . Deze muntstukken werden, gedeeltelijk door bemiddeling van een voornamen Middelburgschen koopman, Daniël Le Becque 4), naar Frankrijk en Spanje uitgevoerd. Nog in Februari 1614 verklaarde Baquelarot voor Schepenen van Amsterdam, „dat van sommigen alhier ter beurse het gerucht gaet, datse alsulcken handel sijn dryvende ofte voor desen hebben gedreven" 5). Het optreden 1) Vgl. de Resol. Vroedschap 8/9 (1594—1603) en 10 (1603- 1610). 2) J. Wagenaar, Amsterdam, II, p. 539. 3) Resol. Vroedschap 10 Oct. 1611. , Daniel Le Becque woonde te Middelburg ten huize van zijn zwager Pieter Aleman, Griffier van t Landrecht aldaar sedert 1611 (Confessieboek, t. a. p.). 5) Confessieboek N°. 287 R. I., fo. 93 en vlg.; ibid. N°. 288, fo. 160 v° en vlg. — Men vergelijke ïermede de door Prof. Kernkamp in 't Rijksarchief te Kopenhagen ontdekte memorie van Ridder Theo(orus Rodenburgh, betreffende het maken van valsche Deensche marken, in 1621, door Zacharias Jansen, te Middelburg, den bekenden uitvinder der verrekijkers (Bijdr. en Meded. v/h Hist. Genootschap, XXII, der Generaalmeesters had weinig vruchten gedragen: eenige jaren later bleek dit zonneklaar. In 1618 sloten eenige bekende Amsterdamsche kooplieden — w.o. een zwager van den Schepen en Raad Jacob Jacobsz. Hinlopen: Bartholomeus Munter, een oudere broeder van den stamvader van dit regentengeslacht, en hoofd van een „handelscomptoir", dat zijne factoors had in Zweden, te Genua, te Cadix, te Malaga, te San Sebastian, te Parijs, te Rouaan, te La Rochelle, te Hamburg, te Bremen, te Liibeck, te Leipzig en te Augsburg '), en een zwager van den lateren Burgemeester Volckert Overlander, tevens cousin van Burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft: Salomon Voerknecht 2) — met den muntmeester van Sedan, Paul Manlich, een contract, „daertoe streckende om op de munte aldaer haer proffijt te doen met goede ende stercke munte derwaerts te senden, ende in plaetse van dien quade ende snode penningen weder van daer te ontfangen". De te Sedan in opdracht der vennootschap geslagen onvolwichtige zilveren schellingen werden, in aluinvaten verpakt, over Luik de Maas af naar Amsterdam vervoerd, vanwaar zij op Francfort en Dantzig verhandeld werden. De compagnie werkte met een kapitaal van ƒ 26.600 en maakte eene jaarlijksche winst van 55 a 56 %. Anderhalf jaar na de ontbinding der vennootschap werd de zaak ruchtbaar en kwam zij in handen van Schepenen van Amsterdam, die bij vonnis van 19 Mei 1621 Munter, den hoofdschuldige, veroordeelden tot levenslange verbanning buiten het grondgebied der provincie Holland en Westfriesland, voorts in eene boete van 10.000 Carolusguldens en in de kosten van 't proces 3). Even nadeelig voor den goeden naam van de Nederlandsche kooplieden als het door hen in omloop brengen van valsche munt, was het door sommige hunner uitgeoefende clandestiene zeerooversbedrijf. Het was bekend dat Amsterdammeis in de Duinkerker kaperredetijen, die onzen handel zulk eene onnoemelijke schade toebrachten, betrokken waren 4), maar nog sterker is het, dat sommige kooplieden — en daaronder regenten — zich zelfs niet ontzagen voor eigen rekening de zeeën onveilig te maken. Van Jan Cornelisz. Geelvinck, die in 1626 Burgemeester werd, wist men te vertellen dat hij zich in zijne jonge jaren met zijn schip „de Geelvinck" door zeeroof verrijkt had 5). De Amsterdamsche koopman Jacob Jansz. Wijncoop, stamvader van eene voorname koopmansfamilie, die met regentengeslachten geparenteerd was, reedde in 1609 een scheepje van 18 last uit, „het vliegende Hart", dat, met zijn broeder Claes Jansz. Wijncoop als schipper aan boord, naar Tetuan in Barbarije uitzeilde. Onderweg zag de schipper, toen het vaartuig ter reede van Gibraltar aanlegde, de kans schoon om een Fransch schip, waarvan de gezagvoerder en een deel der bemanning aan land gegaan was, te kapen, en er mede weg te zeilen; in volle zee gekomen nam hij de zich in den buitgemaakten bodem bevindende goederen in zijn eigen schip over, en liet den Franschman toen varen. Bij aankomst in Holland werd Wijncoop door zijn scheeps- 1) Schepenk. 23, fo. 263 v°. 2) Salomon Voerknecht was in Juli 1597 getrouwd met Jannetgen Jansdr. Hooft, eene dochter van den koopman Jan Pietersz. Ilooft (zie hierna I, p. 150). Toen in 1621 te Amsterdam de bom barstte, zat hij in veiligheid te Dantzig, waar hij zich gevestigd had. 3) Confessieboek, N°. 293 R. I., fo. 123 v° en vlg.; Justitieboek, N°. 572 R. I., fo. 127. 4) Dr. P. J. Blok, Het plan tot oprichting eeuer Compagnie van Assurantie, Fruin's Bijdr. 1899. 5) Schaep. Zie hierachter I, p. 355. volk, uit wraak voor ondergane mishandelingen, verraden en liep hij in de kaken der justitie J). Men moge dit alles als losse, op zich zelf staande feiten beschouwen, en het trekken van algemeene conclusiën in dezen voorbarig achten, toch blijkt er uit — wat trouwens van elders al genoeg bekend is — hoe licht de energieke voortvarendheid en de practische „business"-geest van de stichters van Hollands wereldhandel in min oirbare praktijken ontaardden. Waar het bij den handelsstand zóó toeging, was het in de regentenkringen niet veel beter gesteld. Beiden waren ten nauwste verbonden 2): gedurende de twee eerste decenniën der 17e eeuw waren nog alle regenten tevens kooplieden. Het geslacht, dat de Republiek gesticht had, was al in de eerste jaren dier eeuw uitgestorven; de weinigen, die er nog van over waren, werden op zij gedrongen. De jongeren, zij die, om met Cornelis Pietersz. Hooft te spreken, „gedurende de meeste hetten van den dach 3), hyer ter stede als in haer moeders schoot sachtelick sijn opgequeeckt ende onder den koewoerden struyck hebben geseten, doen veel anderen, meestendeel alsnu overleden ende eenige weynige alsnoch levende, buytenslandts in ballingschap ofte ten minsten in voortvluchticheydt, hebben moeten sweiven 4), waren thans aan 't woord gekomen. Dezen vormden een even energiek geslacht van mannen van de daad als het vorige; zij waren evenzeer tot het volbrengen van grootsche dingen in staat: het aangevangen werk leed niet onder de verwisseling der personen. Maar dieper, verborgen voor wien slechts de oppervlakte gadeslaat, school datgene wat de opkomende generatie scheidde van de vorige. De epigonen hadden niet de bange jaren van ballingschap van hunne vaderen, jaren van nood en strijd, medegemaakt: de aanvang van hunne loopbaan was vrij van alle materieele zorgen. Zij vonden eene welgeorganiseerde maatschappij, waarin de stand, waartoe zij behoorden, eene bevoorrechte positie innam. Zonder veel moeite konden zij zich door behulp van invloedrijke bloedverwanten eene eereplaats laten inruimen, die hun in staat zou stellen aan hunne ambitie of hunne hebzucht den ruimen teugel te vieren. Driester nog staken geldzucht en ambtsbejag het hoofd op. Hooft klaagt reeds „van de grote verhoginge van sommiger heeren presentiën 5), daer men nu onlangs van heeft vernomen; twelck ick oock mene dat beter nagelaten hadde geweest, om te min oorsaek te geven en dye bedieningen te doen ambieren ende nichtgen ende neefgens daermede te beneficieren" G). Met weemoed herdacht Hooft den tijd van onschuld van het Amsterdamsche regentenpatriciaat, het verleden, dat hij, zooals alle ouden van dagen, zoo gaarne ten koste van het heden ophemelde. Over de taak der regenten sprekende zegt hij ergens, hoe uit de in 1578 ingestelde gebedsformulieren blijkt, dat „wij 1) Confessieboek, N°. 286 R. I., fo. 4 v° en vlg. — In 't zelfde jaar 1609 maakte de gewezen Dortsche • c nppei Simon den Danser zich in de Middellandsche Zee een beruchten naam als aanvoerder van eene piratenbende, die van Argile, op de Barbarijsche kust, uit, rooftochten organiseerde (van Meteren, fo. 584, 585). 2) Zie hierachter, p. LVII, wat Ilooft in 1619 daarvan zegt. 3) Met de laatste woorden bedoelt Hooft: in 't heetst van de vervolgingen. 4) 'looft, Memoriön en adviezen, p. 162. 5) D. i. presentiegelden. 6) Memoriön en adviezen, p. 163. (d.w.z. de regenten) den weduwen ende wesen, den armen ende den rijcken, den vreemdelingen ende bekenden, zonder aensyen der personen, recht mogen doen, mitsgaders dat wij der burgeren vaders, voetsterheren ende beschermers mogen genaemt wesen". Voorwaar eene schoone en edele opvatting van de plichten der regeerders, maar die, toen Hooft haar in 1615 uitsprak, al niet meer gehuldigd werd door degenen, die haar ter harte hadden moeten nemen: „Dat wij nu zouden menen", gaat hij voort, „dat dit altemael anders nyet te seggen zoude wesen, dan dat wij evenwel tot zoo groten beswaer van (de) gemeente ende ondienst van de stadt, ons particulier profyt wel zouden mogen soecken in sulcker manieren, als wij nu syen gepleecht te werden, kan ick nyet verstaen" '). Licht zouden wij geneigd zijn te onderstellen dat de oude Burgemeester, verbitterd door de miskenning, van de zijde zijner ambtgenooten ondervonden, den toestand te donker inzag en dat zijne pessimistische uitlatingen geen betrouwbare gegevens bevatten voor eene* onpartijdige beoordeeling van zijn tijd: de feiten stellen evenwel, zooals hierna blijken zal, de onloochenbare juistheid van zijne woorden in 't licht. Na den dood van Mr. Wilhem Bardesius was de leiding der stedelijke regeering __ het „magnificat", zooals men zeide 2) — overgegaan op de familie Oetgens. Deze bestond uit de twee zwagers Frans Hendricksz. Oetgens en Barthold Cromhout, van wie laatstgenoemde met eene zuster van den eerste gehuwd was, en hun oom Claes Fransz. Oetgens. Alle drie bekleedden de Burgemeesterlijke waardigheid en hadden, de beide Oetgens'en denkelijk in den handel in Oostersche granen, Cromhout in dien op West-Indië, een groot vermogen bijeengegaard. Claes Fransz. Oetgens, die sedert 1585 als Ouderling in den kerkeraad zat 3), en in Januari 1611 overleed, was „een seer vroom ende Godsaligh Heer" en behoorde tot de felle bestrijders van Arminius *). Zijn neef Frans Hendricksz. Oetgens daarentegen gold vóór hij Burgemeester was geworden voor een libertijn: hij was toen, evenmin als Burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft, lidmaat van de Gereformeerde kerk; de leer van Arminius vond in hem een warm voorstander en hij had zelfs laten verluiden, dat hij, zoo de andere predikanten preekten als deze, „al voor lange mede in de gemeente zoude hebben geweest" 5). Naarmate het politieke getij verliep, achtte hij het evenwel geraden zijne godsdienstige gevoelens eene belangrijke zwenking te doen ondergaan: zijne Arminiaansche sympathieën verborg hij achter een Calvinistische mom, de wolf hulde zich in een lamsvacht om de kudde te gemakkelijker te verschalken. Hierin werd Oetgens waarschijnlijk 1) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 103. 2) De uitdrukking „magnificat", ter aanduiding van het door den meest invloedrijken Burgemeester der stad uitgeoefende oppergezag, was te Amsterdam in de 17e en 180 eeuw in gebruik. Zoo spreekt b.v. Piefter de GraefT in 1674 in een brief, afgedr. in Nijhoff's Bijdr., 1885, p. 368, van Gillis Valckenier als van: „onsen eersten Heer Burgemeester, die tegenwoordigh t magnificat heeft . En in een paiticulieren brief in 't familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer, te Amsterdam, schrijft de Schiedamsche Schepen Nicolaas Elias 26 Nov. 1743 aan zijn broeder te Amsterdam: „Dat van Collen Burgermeester geworden is kwam mijn heel onverwagts voor. Op die manier sal de Burgemeester (Jan) Six het magnificat van de geheele regering in handen krygen en daardoor in staat sijn, van sijn neef (Pieter) Six op Vrouwendag nog Burgermeester te maaken". 3) Kerkelijk Amsterdam, p. 452. 4) Ibid., p. 187, 188. 5) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 15. door Cromhout nagevolgd; immers voor een paar schaamtelooze uitbuiters, als hoedanig de beide zwagers zich, toen zij eenmaal de hoogste macht in de stad verworven hadden, deden kennen, kan uiterlijke vroomheid nooit iets anders geweest zijn dan een huichelachtig masker. Tot dezen schijnbaar onlogischen ommekeer in hunne gevoelens en inzichten werden zij door de eigenaardige partijverhoudingen van hun tijd gedwongen. Een diepgaand verschil van meening op godsdienstig gebied scheidde ons volk steeds scherper in twee elkander fel vijandige groepen. Hoe groot ook in deze tweedracht het aandeel was van bijkomende oorzaken van economischen aard, die aan de oorspronkelijke religieuse geheel vreemd waren, uiterlijk schenen de laatste, onder wier vlag aan weerskanten de strijd gestreden werd, de eenige bron te zijn van de verdeeldheid, welke in de Republiek heerschte. Het spreekt vanzelf dat er onder de regenten waren, die werkelijk uit overtuiging voor Calvinisten of Arminianen partij trokken, maar waarschijnlijk gaf bij een even groot, zoo niet een grooter aantal van hen, het eigenbelang en niet het beginsel den doorslag. Vooral gold dit voor Amsterdam, waar de bevordering der belangen van den handel het voornaamste artikel was in het credo der kooplieden, die vanouds „de winst tot noordster en de begeerlijkheid tot compas" hadden '). Veilig kunnen wij den vurigen Calvinistischen ijver, welken de Amstcrdamsche regeering gedurende het Bestand aan den da^ gelegd heeft, op rekening stellen van heel andere beweegredenen dan die, waardoor zij voorgaf bewogen te worden. Op den uitslag van den staatkundigen strijd, waarvan de beslissing in 161S zulk een bloedig spoor in onze geschiedenis achtergelaten heeft, is het antagonisme tusschen 's lands Advocaat Oldenbarnevelt en Amsterdam van niet eerinfen o o invloed geweest. Welke reden hadden de Amsterdammers om den beproefden staatsman, aan wien de Hollandsche handel in 't algemeen en die van Amsterdam in 't bijzonder, zoo veel te danken had, hun vertrouwen te onttrekken ? Het doortastende, besliste optreden van Oldenbarnevelt gedurende de vredesonderhandelingen met Spanje in de jaren 1607—1609 was er oorzaak van. Van het eerste oogenblik af had Amsterdam zich met hand en tand tegen den vrede verzet, die het beschouwde als te zullen strekken „tot irrcparable schade ende ondenranck 1 o deser landen ende ingesetenen van dien" 2). De Amsterdamsche kooplieden vreesden, dat de vrede den handel der Republiek een onherstelbaar nadeel zou toebrengen, daar, zoo het recht der Nederlanders op den handel in Oost- en WestIndië al door Spanje erkend werd, de sedert eenige jaren door de onzen in gindsche verre gewesten met vrucht beoefende kaapvaart 3) er door gefnuikt zou worden. Bovendien moesten de groothandelaars en speculanten te Amsterdam het plan tot 1) Mr. O. van Rees, Geschiedenis der staathuishoudkunde in Nederland, II, p. 114. 2) Resol. Vroedschap 22 Mrt. 1607. 3) Vgl. „Een onuitgegeven werk van Ilugo de Groot", door Dr. R. Fruin, Verspreide Geschriften III, P- 367 vlg. — De Admiraliteiten bedropen zich voor een groot deel uit „de grote profyten van de genomen prijnsen ende beuyten" (Resol. Vroedschap 19 Dec. 1607). Hadden zij fondsen noodig dan 1 ustten zij eenige oorlogsschepen ter kaapvaart uit. Dat er bij deze officieele kaapvaarders aan het oordeel des onderscheids wel eens wat haperde zou men daaruit opmaken, dat de Amsterdamsche Vroedschap in zulk een rooftocht 9 Sept. 1603 alleen wilde consenteeren onder uitdrukkelijk beding, dat „d'ingesetenen desei landen nochte eenige uytheemsche neutrale personen deur de voorsz. uytsendinge van schepen nyet ^ ei den beschadicht' (Resol. Vroedschap 9 Sept. 1603). G stichting van ecne Westindische Compagnie, dat hun na aan 't hart lag, thans laten varen. Immers hadden zij van deze vooral een geducht oorlogswapen tegen Spanje willen maken, en stond het behalen van buit bij hare meest invloedrijke bevorderaars meer op den voorgrond dan het streven naar handelsvoordeelen. Het is daarom niet te verwonderen dat de Advocaat, zoodra hem de gelegenheid om met den Spanjaard in onderhandeling te treden over den vrede — waarnaar hij. wegens den treurigen staat van 's lands financiën en de geringe kansen op buitenlandschcn steun in den oorlog tegen den erfvijand, vurig verlangde — geboden werd, van de oprichting van deze Compagnie, waar hij te voren evenzeer als Amsterdam ') voor geijverd had, niet meer hooren wilde. Ondanks de tegenkanting van Amsterdam, dat ook na door de Staten van Holland in December 1608 „bezonden" te zijn, op zijn stuk bleef staan, maar ten slotte eindigen moest met toe te stemmen, werd 9 April 1609 het Twaalfjarig Bestand gesloten. De trotsche koopstad vergaf hem deze nederlaag nimmer: ecne onverzoenlijke vijandschap, die al spoedig in een openlijken strijd overging, openbaarde zich van nu af tusschen het in haar zelfgevoel zoowel als in haar eigenbelang zoo efevoelio- gekrenkte Amsterdam en den autocratischen leider der O O O . J O Hollandsche Statenpartij. Verschillende omstandigheden droegen in de volgende jaren tot de wederzijdsche verbittering bij: niet het minst de onderlinge naijver van de drie voornaamste handelssteden aan de Zuiderzee. Te Amsterdam begon men zich ongerust te maken over de concurrentie van Hoorn, dat een goed deel van den Westindischen handel aan zich had weten te trekken en ook met de landen aan de Middellandsche zee zeer voordeclige commercieele betrekkingen had aangeknoopt 2). De opkomst van de Westfriesche hoofdstad wekte den nijd van het met Hoorn op uiterst gespannen voet staande Enkhuizen 3). Deze laatste stad sloot zich daarop bij Amsterdam aan, waar men de Admiraliteit van Hoorn beschuldigde van het aanlokken der kooplieden door het oogluikend toelaten van het fraudecren van 's lands rechten. In Februari 1612 werden door de Amsterdammers in de Staten van Holland luide klachten aangeheven over „de slappe opsicht, die in den ophevc der convoyen in 't Noordcrquarticr wordt gehouden, streckcnde tot zeer grote schade van 't gemeene land, ende insunderheyt van dese stadt (Amsterdam) in 't perticulier". De Vroedschap droeg aan Gedeputeerden ter Dagvaart op te „insisteren ende hart aen (te) houden", dat Amsterdam in het Admiraliteitscollege aldaar zitting zou mogen erlangen om de bestaande misbruiken te kunnen tegengaan 4). Deze eisch bleef zonder gevolg; evenmin werd twee jaren later, toen in December 1614 de Amstcrdamsche Vroedschap het in imperatieve bewoordingen ingekleede besluit nam, „dat men den Hcerc Advocaet van 't landt sal aenseggen, dat men gcresolveert is, dat van deser stede wegen mede een persoon in 't collcgie van de Admiraliteyt in 't Noordcrquarticr gestelt ende 1) De Vroedschap van Amsterdam gelastte o.a. 28/29 Oct. 1606 haren gedeputeerden ter Dagvaart de /aak van de W.-Ind. Comp , welke „den welstandt der landen ten hoochsten is betreffende en streckende tot groot afbreek van den Co van Spanje, ende vorderinge van de navigatie ende negotiatie deser landen , te „helpen vorderen" (Resol. Vroedschap). 2) Velius, Chronyk van Hoorn, ed. I74°> p 49°» 5°5> 5°^> 5I2> 521- 3) Over wrijvingen tussclicn de beide stelen, zie o. a.: Velius, p. 545» Resol. Holland 7 Deo. 1610. 4) Resol. Vroedschap 1S/22 Febr. 1612. > o-ecommitteert sal worden" '), aan het verlangen van Amsterdam voldaan. Te Hoorn zaten Oldenbarnevclt's geestverwanten, de Remonstranten, in de regeering; hij had alle reden om hen te vriend te houden en hunne misslagen door de vingers te zien. Amsterdam wreekte zich op den Advocaat door elke verhooging van het tarief der convooien, die door hem voorgesteld werd, onvoorwaardelijk af te slaan, uit vrees van „meerder fraude" 2). In al zijne fiscale maatregelen werd Oldenbarnevelt door de machtige stad gedwarsboomd: de Amsterdammers legden een waar meesterschap aan den dag in het opwerpen van chicanes, waar zijne plannen en voorstellen op schipbreuk leden. Zoowel de verhooging van de convooien als de voorgestelde verscherping van het toezicht op de invordering van de accijnsen, werd jarenlang — tot den val van den Advocaat in 1618 — uitsluitend door den onwil van Amsterdam tegengehouden, hoewel alle andere „leden en steden" van Holland er hunne goedkeuring aan geschonken hadden 3). Deze houding van Amsterdam moest tot uitputting der financiën leiden, te meer daar, gedurende het tijdperk van 't Bestand, de handel, gelijk de stad voorspeld had, steeds meer verviel zoodat 's lands inkomsten belangrijk inkrompen, terwijl de inlossing van onze schulden aan Frankrijk en Engeland aanzienlijke bedragen verslond. Algemeen werd er geklaagd over de „jegenwoordige slappe ende neringloose tijt" 5). Zeeland, dat hoofdzakelijk van de kaapvaart bestaan had 6), en zoolang mogelijk, evenals Amsterdam, de sluiting van 't Bestand had tegengewerkt, was na dien tijd zoodanig „in decadentie" geraakt 7), dat, na een 5-tal jaren onderhandelens, zijne quote in de algemeene lasten in 1616 van 11 % op 9% moest verminderd worden 8). De verarming van het platte land van Holland noopte de Staten het vrij te stellen van de heffing van den 5osten penning 9). Amsterdam, waar men bovendien ten hoogste ontsticht was over de hardnekkigheid, waarmede de Advocaat de weerspannige stad het door haar geëischte aandeel in het toezicht over de geldmiddelen van den staat, n.1. een zetel in de Hollandsche of in de Generaliteits Rekenkamer, weigerde 1 °), sprak niet alleen zijn veto uit over elke poging van Oldenbarnevelt tot leniging van den financieelcn nood van 't land, maar besloot in November 1616 „te vorderen ende sien te bccomcn behoorlijcke staet van alle de geconsenteerde ende opgebrachte middelen van desen jaere, mitsgaeders 't gunt daertegens staet te betaelcn, opdat men alsoo seeckerlijck mach weeten 1) Resol. Vroedschap 6 Dec. 1614. 2) Ibicl. ii Sept. 1614. Ook o.a. ibid. 11 April 1616. 3) Vgl. o.a. Resol. Holland 10 Dec./2i Dec. 1613, Resol. Vroedschap 11 April 1616. Ook de verhooging van de licenten der granen bij uitvoer naar Braband en Vlaanderen werd vier jaren lang door Amsterdam tegengehouden (Resol. Vroedschap 12 Mrt. 1612, 19 Dec. 1616). 4) Vgl. het bij Laspeyres, Geschichte der volkswirthschaftlichen Anschauungen der Niederlander, op p. 61, noot 1S9 aangehaalde pamphlet „Ilaegh's Praetje" (1662). 5) Resol. Vroedschap 8/10 Mrt. 1612. 6) Fruin, Verspreide Geschriften, III, p. 376, 399. 7) Resol. Vroedschap 7 Juli 1612. S) van Meteren, fo. 626 d; Resol. Vroedschap 19 Dec 1616. 9) Resol. Vroedschap 24 Nov. 1612. 10) De vaste „almanak der toerbeurten'' van de verschillende steden voor de Rekenkamer van Holland werd pas in 1622 ingesteld (van Leeuwen, Batavia Illustrata, p. 1468). Die voor de Generaliteits Rekenkamer dagteekent echter reeds van 1608 (Ibid., p. 1493). ende reeckeninge maecken watter ontfangen ende uytgekeert moet worden" '). Voor deze motie van wantrouwen van de Vroedschap zag de Advocaat zich, om erger te voorkomen, genoodzaakt te zwichten: in de zitting der Staten van 24 November/22 December 1616 werd aan Amsterdam een der zetels in de Hollandsche Rekenkamer toegewezen 2). Niemand minder dan de aanstaande Burgemeester Frederick de Vrij, een der hoofdmannen van de Contra-remonstrantsche partij te Amsterdam en een broeder van den regeerenden Burgemeester Roelof Egbertsz., werd daarop 8 April 1617 door de stad in dit college gedeputeerd 3). Maar deze concessie kon den storm niet meer bezweren; te diep gaapte de klove reeds tusschen Amsterdam en den Advocaat, dan dat zij zich nog liet overbruggen. Alle samenwerking werd onmogelijk, waar dwang en machtsoverschrijding aan de eene, en hartstochtelijk verzet aan de andere zijde, in de Statenvergadering eindelooze wrijving veroorzaakten 4). De meeste verbittering wekte de godsdienstkwestie. Sedert eenigen tijd had zich in de kerk eene meer liberale strooming baan gebroken, welke vooral na de aanstelling van Arminius tot Professor te Leiden zich meer en meer in alle kringen verbreidde en door de Gereformeerde predikanten als in strijd met de belijdenis der kerk werd gebrandmerkt. De aanhangers der nieuwe religieuse ideeën, die, sedert zij in 1610 bij de Staten hunne remonstrantie ingediend hadden, Remonstranten genoemd werden, en meestal tot de meergegoeden en de intellectueelen behoorden r'), erkenden het recht van de overheid in zake het oppertoezicht over de kerkelijke aangelegenheden, en werden daarom door de regentenaristocratie, welke omstreeks dezen tijd geacht kan worden reeds eene afgesloten kaste te vormen, niet zoozeer uit overtuiging als wel uit politieke overwegingen B) gesteund en begunstigd. Daarentegen kende het democratische principe, waaraan de kerk van Calvijn bleef vasthouden, — n.1. dat de consistorien, waarin het burgerlijke element de overhand had 7), in „materie van religie" in hoogste instantie beslisten — aan 1) Resol. Vroedschap 29 Nov. 1616. 2) Resol. Holland 24 N0V./22 Dec. 1616. 3) Resol. Vroedschap 8 April 1617. 4) De Amsterdamsche Vroedschap gelastte 30 Aug. 1616 haren gedeputeerden ter Dagvaart uit hoofde „de geheele cours van de regieringe soo in politijcke als kerckelijcke saecken wort gerenverseert ende op eenen anderen voet gedreven", dat zij den „Heeren Staten ernstelijck ende rondelijck alle de voorverliaelde mishandelingen, swaricheden, nieuwicheden ende onbehoorlijckheden sullen te kennen geven, met verclaringe, dat men daeraen geen welgevallen can nemen, ende niet van mening is sulex langer te laeten passeren" (Resol. Vroedschap). 5) Mr. J. C. Naber, Calvinist of Libertijnsch ?, p. 80. — Te Amsterdam blijkt dit uit de lijst der namen van de Remonstrantsch-gezinden, die in 1628 het rekwest mede onderteekenden, waarbij der stadsregeering verzocht werd den Remonstranten binnen de stad de vrije uitoefening van hunne religie toe te staan. Onder de onderteekenaars — voor het meerendeel vermogende en aanzienlijke lieden — komen 20 regenten voor, w.o. een zestal Burgemeesters in spe (Jan van de Poll, Jan Bicker, Albert Bas, Nicolaes Corver, Geurt Dircksz. van Beuningen en Joan Iluydecoper); verder 6 Doctoren in de medicijnen. Men vergelijke daarbij de namen van hen, die in 't zelfde jaar namens de Calvinistische burgers naar den Haag gezonden werden om bij de Staten en den Stadhouder over de slappe houding van de Amsterdamsche regeering ten aanzien van de Remonstranten te klagen: er was slechts één regent bij, voor het overige waren het grootendeels winkeliers (Wagenaar, I, p. 497, 498, 501; Memorie van de voornaemste handelinge, gepasseert over 't stuck van 't request der burgerije tot Aemstelredam.... in Desember a° 1628, M. S. in 't Gem.-archief te Amsterdam). 6) Bekend is het b.v. dat Oldenbarnevelt in den grond eer tot het gevoelen der Contra-remonstranten overhelde, hoewel hij altijd om politieke redenen de Remonstranten voorgetrokken had. 7) Naber, t.a.p., p. 45. dc burgerijen in dit opzicht eene mate van onafhankelijkheid toe, die, naar de meening van de regeerende klasse, in eene aristocratische republiek niet bestaanbaar was, en waarmede tot eiken prijs gebroken diende te worden. Bij de Staten van Holland berustte dc macht in handen van eene meerderheid van libcrtijnschcn dus Remonstrantsch-gezinde regentenaristocraten, die, met hooghartige negatie van de rechten der tegenpartij — de groote massa van het volk, aangevoerd door de Contra-remonstrantsche predikers — door steeds scherpere maatregelen de beslissing der kerkelijke geschillen naar haar zin zocht te dwingen. Hare toestemming tot het bijeenroepen van eene Provinciale of Nationale Synode, om in dc gerezen oneenigheden uitspraak te doen, waar dc Gereformeerden sterk op aandrongen, stelde zij afhankelijk van voorwaarden, welke de Calvinisten niet overeen konden brengen met de mate van vrijheid in het kerkelijke, die hun, naar zij meenden, toekwam. Zoo bleven de geschilpunten onbeslist, terwijl de strijd een steeds venijniger keer nam; tot eindelijk dc Staten ter kwader ure zelf de knoop doorhakten en op eigen gezag in Januari 1614 den predikanten voorschreven welke punten van dc geloofsleer zij mochten verkondigen en welke zij „tot behoud van rust en eenighcid in de kerk" moesten laten rusten. Deze eigenmachtige handelwijze goot olie op het vuur. Ieder koos partij: in huisgezin, stad en land stonden Calvinisten en Arminianen, „preciesen" en libertijnen tegenover elkander. Eene kleine minderheid kwam in de Staten voor de rechten van het verdrukte geloof op: nevens Amsterdam waren het Dordrecht, waar de eerzuchtige Hug[o " o o Muys van Holy het Schoutambt bekleedde en door het omwerpen van dc Statenpartij het meeste gezag in handen hoopte te krijgen, Enkhuizen, dat in de gemeenschappelijke antipathie tegen Hoorn een punt van aanraking had met Amsterdam, en nog dc twee stadjes Purmerend en Edam. Over hoe weinig stemmen zij ook beschikte, het feit dat de machtigste stad van 't gewest en van 't gehcelc land zich aan het hoofd van deze minderheid stelde, schonk haar een moreel overwicht waar de Advocaat vroeg of laat voor zou moeten buigen. Werpen wij thans een blik op de regeering van Amsterdam en trachten wij dc vraag te beantwoorden uit welke personen zij samengesteld was, en hoe hare leiders het hadden aangelegd om, ondanks de verdeeldheid, die ook in haar midden heerschte, aan de politiek der stad een vasten, anti-Staatsgezinden koers te geven. Twee machtige groepen in den Amsterdamschen regentenkring had Oldenbarnevelt door zijne in de laatste jaren gevolgde staatkunde tegen zich in j 1 • harnas gejaagd: de kooplieden, wien het Bestand eene aanmerkelijke schade berokkende, en de Calvinisten, voor wie dc „heftige proceduren", waaraan hunne aan 't schrikbewind der Staten onderworpene geloofsgenooten in andere steden blootgesteld waren, een reden van steeds toenemende ergernis was. In den loop van 1610 sloten deze beide groepen zich aaneen, met het doel om onder Calvinistische vlag de oppositie tegen Oldenbarnevelt te beginnen: de enkele vrienden van den Advocaat, die daartoe niet wilden medewerken, zooals de Burgemeesters Hooft '), Sebastiaen Egbcrtsz. en Reael, zouden uitgeworpen worden. Den ien pc_ 1) De bewering van G. Brandt, Historie der Reformatie II, p. 249 en verv., dat Hooft door zijne me e- urgemeesters van zijn zetel gedrongen is wegens liet gispen van hun baatzuchtig optreden bij gelegenieid van de uitlegging van Amsterdam, is niet juist. Tas in Augustus 1611 kwam Ilooft 0111 deze bruari 1611 kwam dc ommekeer in de regeering tot stand. De predikanten, die aan dc verkiezingsbeweging van 1611 een ijverig aandeel namen, wisten lang vóór dc electie reeds te vertellen wie Burgemeester zouden worden '): op hun aandringen werd de zeer kerksche Oudschepen Roelof Egbertsz. in plaats van den overleden Burgemeester Claes Fransz. Oetgens tot de Consulaire waardigheid verkozen. Cornelis Pietersz. Hooft, die in de laatste 10 jaren 7 malen het Burgemeesterschap bekleed had en als de aanvoerder der libertijnen te Amsterdam kan beschouwd worden, en die dit jaar weer als Burgemeester had moeten aanblijven, werd in de Weeskamer opgeborgen -). Ook de Pensionaris Dr. Albert de Veer, die als humanist denkelijk tot de libertijnen overhelde 3), en van wien de voortaan in Calvinistische richting optredende Amsterdamsche regenten geen voorlichting op hun nieuwe pad te wachten hadden, zag zich genoodzaakt het veld te ruimen. Zijne benoeming tot Raadsheer in den Hoogcn Raad, op uitdrukkelijke aanbeveling van dit zeer Remonstrantsch-gezinde college 4), dat ongetwijfeld zijne redenen zal gehad hebben om hierin der kerkelijke partij te Amsterdam de behulpzame hand te bieden, bereidde hem een eervollen aftocht. Hij werd als Pensionaris vervangen door Dr. Adriaen Pauw, den oudsten zoon van Burgemeester Reynier Pauw. Bij dc volgende verkiezingen werd de opruiming onder het Burgemcesterspersoneel geregeld voortgezet: den ien Februari 1612 werd Dr. Sebastiaen Egbertsz., die, naar het te Amsterdam geldende gebruik wilde, na afloop van zijn zittingstijd in de Gecommitteerde Raden, als Burgemeester had moeten aankomen, gepasseerd, en in de Thesaurie ondergebracht, waar men hem liet tot hij in 1619 zijn ontslag uit de regeering nam. De in Februari 1613 aftredende Burgemeester Johan Pietersz. Rcael werd eveneens in de Weeskamer geplaatst en bleef daar tot 1617, in welk jaar hij zich mede in 't ambtelooze leven terugtrok. Den 1en Februari 1611 bestond de Amsterdamsche Burgemeesterskring uit to leden: Cornelis Pietersz. Hooft, Barthold Cromhout, Jacob Boelens, lHrans Ilcndricksz. Oetgens, Cornelis Benningh Jansz. Duyvesz., Johan Pietersz. Rcael, Reynier Pauw, Dr. Sebastiaen Egbertsz., Gcrrit Jacob Witsen en Dr. Dirck Bas Jacobsz., terwijl dien dag als nieuwe Burgemeester een streng Calvinist gekozen werd: Roelof Egbertsz., een broeder van den overleden Burgemeester Jan de Vrij Egbertz. Laten wij beproeven met de weinige gegevens, die ons ten dienste staan, aan dit naamlijstje eenige kleur bij te zetten. In drie groepen kunnen deze mannen verdeeld worden, n.1. in overtuigde Calvinisten en libertijnen en in opportunisten, die bij gelegenheid een Calvinistisch manteltje omsloegen. Van deze drie was de laatste het talrijkst vertegenwoordigd: zooals gezegd maakten Oetgens en Cromhout er deel van uit. Deze beiden hadden thans te Amsterdam het meeste te zeggen; hunne onderlinge verwantschap versterkte hunne positie tegenover hunne ambtgc- reden tegenover de Burgemeesters Oetgens en Cromhout te staan; zijn val dagteekent evenwel reeds van Februari 1610 (Vgl. p. LXIII, hierachter). 1) Wagenaar, Amsterdam, I, p. 429. 2) In 1614 werd hij overgeplaatst in de Wisselbank en in het einde van dit jaar nam hij zijn ontslag uit de stadsregeering, met behoud natuurlijk — en dit slaat ook op wat hierachter van zijne ambtgenooten Sebastiaen Egbertsz. en Reael gezegd wordt, — van zijn zetel ad vitam in de Vroedschap, waar hij niet afstand van doen kon. 3) Wagenaar, Amsterdam, III, p. 206. 4) Resol. Holland 23 Febr./2ï Mei 1611; Resol. Vroedschap 26/28 Febr. 1611. nooten, maar zij was, hoe zonderling het ook moge schijnen, tevens het zwakke punt daarin. Wel was het hunnen tegenstanders niet mogelijk te voorkomen dat jaarlijks een van beiden het Burgemeesterlijke gestoelte beklom, maar toch kon men, door telken jare den een te verkiezen, den ander beletten als Burgemeester aan te blijven en zoo zijn persoonlijk gezag uit te breiden. De twee zwagers waren berucht om hunne hebzucht en hunne „eygensoeckentlickheydt" en menigmaal moesten zij in de Vroedschap daarover harde woorden hoorcn. Aan het hoofd van de ware Calvinisten stonden Gerrit Jacob Witsen en Rcynier Pauw. De laatstgenoemde — wiens zoon den 2en Juni 1611 door het nieuwe bewind tot Pensionaris werd aangesteld — was nog niet de „omnis homo" van zijne partij van later: pas in 1617 bleef hij voor het eerst, na een jaar Burgemeester geweest te zijn, nog het volgende jaar als zoodanig aan. Witsen had in de eerste jaren na 1611 veel meer gezag dan hij; van binnenschipperszoon had deze zich door vlijt en inspanning weten op te werken tot een der voornaamste kooplieden van Amsterdam. Nog vóór zijn huwelijk met eene dochter van Burgemeester Balthasar Appelman was hij, in 1585, als Schepen in de magistratuur opgenomen en in 1609 had hij de Burgemeesterlij ke waardigheid bereikt. Sedert 1583 zat hij herhaaldelijk in den kerkeraad, eerst als diaken, later als ouderling 1); het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat hij zich als Burgemeester bij de „harde Gereformeerden" of „oude geuzen" aansloot, en dat hij soms in den Raad met zulk een „kleyn respect" van de libertijnsche Statenvergadering van Holland sprak, dat hij daardoor in hoogc mate de ergernis van zijne staatsgezinde medeleden opwekte 2). Zijne eerzucht blijkt uit de wijze, waarop hij door kuiperij tweemalen voor het tweede jaar als Burgemeester wist aan te blijven: eens in 1613, door de electie van Jacob de Graeff Dircksz. te bewerken, waardoor diens oom Jacob Boelens, die uit de aftredende Burgemeesters nog voor een jaar had moeten gekozen worden, van de baan geschoven werd, en nog eenmaal in 1616, toen hij wederom zijne maatregelen nam „dattct Oudtburgcrmeesterschap 3) hem nyet mocht ontgaen, doordyen hy, zoo veel in hem was, den hcre Cromhout Burgermeester maeckte, bij middel van twelckc de hcre Oetgens, gelijck de hccre Bas door zijn verre buytenlandtsche reyse *), daertoe nyet mochten werden gebruyekt" 5). Wij zullen hierna zien dat de betrekkingen tusschen Witsen en Pauw tot 1620 zeer nauw en vriendschappelijk waren. Nevens deze beiden was de in 1611 gekozen Burgemeester Roelof Egbertsz., evenals Witsen oud-diaken en -ouderling fi), en wiens familie met die van Pauw verwant was, een man naar 't hart der predikanten. Alle Calvinistische Burgemeesters, van welke nuanceeringen ook, zoowel de aanhangers van Oetgens en Cromhout als die van Witsen en Pauw, hielden zich nauw aaneengesloten om de libertijnen in de minderheid te houden; tot samen- 1) Kerkelijk Amsterdam, p. 451, 452, 2) Hooft, Memorien en adviezen, p. 72. 3) De Burgemeester, die het tweede jaar aanbleef, wordt hier door Ilooft als „Oudburgemeester" aangeduid. 4) Dr. Dirck Bas was in 1615 als gezant naar Zweden en Rusland vertrokken en keerde pas in den loop van 't jaar 1616 te Amsterdam terug. 5) Hooft, Memoritin en adviezen, p. 71. 6) Kerkelijk Amsterdam, p. 452, 458. werking gedwongen, moesten zij elkander wel dulden, maar zij stelden zich voor dien dwang schadeloos door elkander zooveel mogelijk in 't geheim tegen te werken, te onderkruipen en afbreuk te doen. Tegenover dit vrij heterogene gezelschap stonden de staatsgezinde regenten, als wier kampioen optrad Cornelis Pietersz. Hooft, eene taak ver boven de krachten van dezen moralist, die, te eerlijk, te oprecht en te rechtschapen voor zijn tijd, ten eenenmale de doortastendheid en de ruwe en brutale energie miste, welke toen in den leider eener partij onontbeerlijk waren. Ware Hooft een ander man geweest en hadden hem de eigenschappen niet ontbroken, welke hem in staat hadden kunnen stellen zijne partij ter overwinning te leiden, wellicht zou onze vadcrlandsche geschiedenis een anderen loop hebben genomen. Het is bekend dat de meerderheid der Calvinisten tegenover de staatsgezinden in de Amsterdamsche Vroedschap zoo gering was, dat Pauw in 1618 een zevental Raden door Maurits moest laten ontslaan om aan de kerkelijke partij de definitieve meerderheid van stemmen te verzekeren '); eene krachtige en handig geleide libertijnsche oppositie zou allicht de uit zoo velerlei bestanddeelen bestaande tegenpartij ten val hebben kunnen brengen vóór deze haar doel —• de omverwerping van Oldenbarnevelt — bereikt had. Wij zien in Hooft in deze jaren een van de laatst overgeblevenen van die generatie van regenten, die de Republiek gegrondvest heeft. Hij is er prat op nog tot de „echte oude geuzen" te behooren en de zorgen en ontberingen der ballingschap medegeleden te hebben. Met zijne meerdere ondervinding wil hij de jongeren voorlichten en het land behoeden voor de gevaren, die inwendige tweedracht erover zullen brengen. Hij weet echter de rechte snaar niet te treffen, want hij, de volbloed staatsgezinde, de humanistisch ontwikkelde libertijn, die het niet noodig acht „op het compas van de predikanten te zeilen" 2), staat vreemd tegenover de heftige godsdiensttwisten, die thans liet land in beroering brengen. Zijne bezadigde en gematigde adviezen doen in dezen tijd van scheuring en broederhaat weldadig aan, maar voor hen wien zij golden, bleven het woorden in den wind. Hij voor zich zou wenschen, dat men in eene volkrijke stad als Amsterdam, „dye van soo veelderley soorten van menschen bestaet, het Evangelyssche net wadt breder uytwurp, om de goede luydcn nyet uyt te sluyten om de verscheydenheydt van gevoelen in sodanigc ofte andere dyergelijcke saecken, en dat men bij middel van dyen te beter tot helinge van dese smarte zoude mogen comen" 3). Evenzeer als hij de religieuse oneenigheden betreurt, vervult hetgeen hij om zich heen onder de jongere regenten waarneemt, hem met zorg. Wel is hij een overtuigd voorstander van den aristocratisch-republikeinschen regeeringsvorm — „voor mijn advys meene ick", zegt hij in 1611, „dat nae de constitutie van den staet deser landen, de Aristocratycke regieringe ons nodichste en zeeckerste is, om veelderleye redenen; zoo verre als men deselve op eenen bequamen voet kan practiseren" 4), en een andermaal vermaant hij in de Vroedschap: „De successie van de Regieringe 1) G. Brandt, Historie der Reformatie, TI, p. 866. 2) Hooft, Memoril'n en adviezen, p. 133. 3) Ibid., p. 130. 4) Tl>id., p. 23 en 260. oock t' encmael te binden aen den kinderen van een overleden Prince, hetzij datse bequaem ofte onbequaem, vroom ofte onvroom zijn, is een zeer bedenckelycke zaecke" ') — maar de groote en schier onbeperkte macht, welke daardoor den regenten in handen gelegd wordt, moet in zijne oogen voor hen ecne aansporing te meer zijn, om die enkel en alleen tot het behartigen van het algemeen welzijn op zoodanige wijze aan te wenden, dat zij van elk van hunne daden in het openbaar verantwoording kunnen afleggen. En daarom stuiten de aangroeiende baatzucht en het ambtsbejag, die bij de regenten de — in zijne oogen — hechte grondbeginselen van de mannen van 1578 geheel dreigen te verdringen, hem tegen de borst. In 1615 verklaart hij: „De Regenten werden geacht als te staen op een toneel van waer hare actiën bij groot en kleyn aenschout ende geoorde(e)lt mogen werden, en wij moeten nyet geloven dat al tverstandt vande gemeente besloten werdt binnen de cameren van de regieringe. Dacr zijn alleen in deze stadt zoo veel treffelijcke en verstandige mannen van oorde(e)l buyten deze vergaderinge, dye mede uyt haer ogen syen: waeromme ick mene te meer nodich te wesen, dat wij van alle onse actiën, doen en laten, met een goede conscientie en voor al de werldt mogen verantwoorden, zonder dattct zelfde eenigen schijn hebbe van eenich particulier profyt, twelck tot nadeel van tgemeene beste zoude mogen strecken" 2). Voor zichzelf kan hij getuigen: „Voor mijn voorwaer weet ick wel, dat ick uyt mijn bedieninge noyt occasie van extraordinaris profyt, maer louter alleen tgemene best heb gezocht" s). De belangen der burgerij, waarvan, naar hij aantoont, de regenten deel uitmaken — „Wij, .... die mette burgerije, en de burgerije met ons, zoo in bloede en maechschap sijn verbonden, als dat wij ons onder den anderen oock dagclicks generen" 4), zegt hij nog in 1619 — gaan hem boven alles ter harte; hij heeft dan ook een levendig besef van de gevaren, die de regenten bedreigen, zoo zij hunne eigen belangen van die van 't volk trachten af te scheiden. Reeds in zijne redevoering als jongste Vroedschap den 9e» Juni 1584 in den Raad gehouden tegen de aanbieding der souvereiniteit over Holland aan Willem van Oranje, waarschuwt hij voor de gevolgen van eenc scheuring tusschen regenten en burgerij en van een eigenmachtig optreden van de regeeringsmannen: „Datmcn meenen soude de Gemeente soo kleyn te achten datmen haerluyden wel sal dwingen, ofte haerluyden tegen 't gemeene gevoelen alsulcke veranderinge op te dringen, ducht ick dat niet wel sal gelucken; want ick verstae dat de gunst ende liefde van de Gemeente onse saecke heeft opgeholpen ende dus verre meest gebraght, dacr te besorgen is soo 't Volck de Regieringe wars ende vyandt werd, dat het een quader uytganck sal nemen, dat Godt genaedigh afwende; heeft Duc d'Alba, die soo groot gewelt hadde met sijn Oderint dum metuant r'), de Landen niet konnen onder sijn geweldt behouden, voorwaer ick vreese dat wij noch veel swacker bevonden sullen werden, soo het gemeen Volck een afkeer van de Regenten krijgt" G). Plichtbesef, belangeloosheid en gematigdheid staan bij Hooft 1) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 156. 2) Ibicl., p, 108. 3) Ibid., p. 69. 4) Ibid., p. $4. 5) Laten zij mij haten, als zij mij maar vreezen. 6) Bor, Authentieke Stukken, II, p. 57. Afgedr. bij Mr. II. J. Koenen, Over de beide staatspartijen in de voormalige Republiek, p. 61. H steeds op den voorgrond en kunnen als de leidende principes in zijne geschriften beschouwd worden. In Hooft schuilt niet de stof voor een partijleider: daartoe is hij te beschroomd en te zachtmoedig. Niet dat hij ooit twijfelen zal om, waar hij in gemoede overtuigd is, dat de zaken op een dwaalspoor geleid worden, zijn stem waarschuwend te verheffen: aan zijn plichtsgevoel ontleent hij den moed zijner overtuiging. Maar hij mist in zijne redenen dien gloed en klem, die ze ingang doen vinden ook bij tegenstanders. Deze ontziet hij te veel: het valt hem hard een ander te lijf te moeten gaan; steeds vreest hij iemand te zullen kwetsen. „Ick wil nyemandt int particulier te nae spreecken", zegt hij eens, „maer met alle menschen gaern vrede houden zoo veel mijn mogelick is. Ick kenne oock nyemandt dyen ick nyet gaern nae mijn vermogen vrundtschap zoude willen doen, alst op mijn werde versocht" '). Zelfs midden in zijne philippica van 1615, waarin hij de „eygensoeckentlickheydt" van de Burgemeesters Oetgens en Cromhout onomwonden op de kaak durft stellen^ voelt hij zich gedrongen eene verontschuldiging voor zijne meening, dat dergelijke praktijken „de principale voorstanders van tgemene beste nyet wel en passen", aan te voeren: „Zoo ick daerin dole, gelieve mijn heren mijn dat ten goede te houden, alsoo tzelfde geschiet uyt eenen goeden yver, om gelijckheydt te mogen houden tusschen groot en kleyn, nae eenparicheyt van rechte" 2). Een ander maal, na in de Vroedschap eene lange lijst van grieven opgesomd te hebben over het bevoordeelen van de Oude Zijde der stad ten koste van de Nieuwe, besluit hij die met de woorden: „Mijn excuse van in desen anders te gevoelen als sommige anderen: Non cadem sentire bonis de rebus iisdem Incolumi licuit semper amicitia" 3). Te vergeefs zoekt men ergens in Hooft's „memoriën" in 1618 een woord van mannelijk protest tegen het in zijne oogen toch onwettige en onverdedigbare opdeden van Maurits en de Staten-Generaal tegen Oldenbarnevelt en de Hollandsche Statenpartij; zijne slappe, langdradige oratie, in September 1618 in de Vroedschap gehouden, en waai in hij omtrent Hogerbeets niets weet te zeggen dan dat hij zijn vadei „vanden jare 1574 totten jare 15/8 familiairlick gekent" heeft, en van Hugo de Gioot, dat hij ook met diens vader een jaar of dertig geleden omgang heeft gehad, wiens zaken, naar hij zich herinnert, „door eenen Claes Hals zijn gebracht in vei loop, twelck veel meer ander goede luydcn, Godt betert, wel wedervaert" '), maakt dit gemis niet goed en legt omtrent de redenaarstalenten van den ouden Buigemeester een vrij bedroevend getuigenis af. Van zijne onduldbare breedsprakigheid getuigen ai zijne nagelaten adviezen. Hoe gematigd, rechtschapen en beginselvast hij zich in zijne redevoeringen ook moge betoonen, de goede kern daarvan bederft hij door eindelooze uitweidingen, waarin hij steeds in herhalingen vervalt. 1) Ilooft, Memoriën en adviezen, p. 360. 2) Ibid., p. 107. 3) Het is den goeden altijd geoorloofd geweest niet hetzelfde oordeel te hebben over dezelfde zaken, zonder dat de vriendschap er door gedeerd wordt. (M. S. Aantekeningen en adviezen van Cornelis Pietersz.' Hooft, geschenk van Mr. J. A. Grothe, Gem.-archief te Amsterdam). 4) Hooft, t.a.j)., p. 303. Deze fout werd hem al in 1605 door Pauw verweten 1), en hoe ouder Hooft wordt, hoe meer hem de kennis van 's lands zaken door de leidende reeenten 0 wordt onthouden, hoe meer zijne woordenrijkheid toeneemt. „lek hebbe oock alsnu een goedt deel jaren van 't slandts regieringe nyet veel gesyen, waerom ick te min gissinge kan maeeken, waert ons mach schorten", erkent hij zelf in 161S, terwijl hij in dezelfde rede omtrent de politiek getuigt: „dat mijn kennisse daervan nyet ofte seer kleyn is" 2). Wanneer in November 1618 Prins Maurits in de Vroedschap komt om de Raden van hun eed te ontslaan, vraagt Hooft, op het oogenblik dat de Heeren opstaan om zich, na bekomen ontslag, te verwijderen, het woord. Maurits staat den praatgragen ouden heer zijn verzoek toe, en wanneer deze zijne bezwaren tegen des Stadhouders handeling gelucht heeft, hoe gemoedelijk klinkt dan het antwoord van den Prins: „Bcstevaer, 't moet nu voor deez' tijd zo zijn. De nood en dienst van 't Land vereischen het" 3). Heeft Hooft ook vóór 1610, zoolang zijne tijdgenooten nog mede aan 't roer zaten, invloed op den loop der zaken uitgeoefend, na dien tijd heeft hij dien geheel verloren door zijne weigering om, met verkrachting van zijne politieke overtuiging, zich aan de zijde van de vijanden van Oldenbarncvelt, wiens „rijpheydt van oorde(e)l, wackerheyt, sorchfuldicheydt, eenparicheydt van gemoedt en beleydt van zaecken hij luide bleef prijzen '), te scharen. Maar een volgend geslacht deed hem recht wedervaren: „Schoon hy niet beleefde, dat zyne redenen, in 't algemeen, gehoord en gevolgd werden", zegt Wagenaar, „was hy niet lang overleeden geweest, toen de grondregels, welken hy voorgestaan hadt, voor 't grootste gedeelte, gelyk als tot bestendige voorschriften om deeze groote Stad wel te regecren, werden aangenomen" "). Het was nadat Amsterdam in 1628 voor goed met het Calvinisme, als staatspartij, „intra muros" had afgerekend, dat de staatsgezinde en vi ij zinnige beginselen, door Hooft met zulk eene onwankelbare overtuiging ver- o o kondigd, er weer in eere hersteld werden. I11 latere jaren vonden deze traditiën in ïepublikeincn van verschillende kleur als Andries Bicker, Cornelis de Graeff, Gillis Valckenier, strijdbare voortzetters. Welk een gansch- ander man dan Hooft is Reynier Pauw! Een sanguinisch temperament: hartstochtelijk en onstuimig, heftig bij 't ruwe af; heerschzuchtig en onverdraagzaam. Sterk door zijne onwankelbare overtuiging in de heiligheid van zijne roeping als redder van het bedreigde Calvinisme en bereid om de belageis daarvan door elk middel ten onder te brengen. Waar het het doordrijven van beginselen geldt, die hem ter harte gaan, voor geen hardheid en dwang terugdeinzende ; driftig, maar als alle hevige, impulsieve naturen soms een gevoelig 1) Zie hierna, p. LXI. 2) Memoriën en adviezen, p. 309 en 304 — Dit was in vroegere jaren anders geweest. In 1611 deelt hij mede hoe Burgemeesteren „naedat ick. ... A°. 1584 eerst in den Raedt werde beroepen mijn zoo dickwils (beginnende vanden tijdt aff van den droevigen afgang van Zijne Exe. hog. mem., en zoo voorts aen) op de vergaderinge vande Heeren Staten [hebben] medegesleept, dattet mijn en mijne familie tot al te groten interest en naedeel heeft gestreckt" (Ibid., p. 13). Hoe weinig hij in 16]8 op de hoogte van de toenmalige gebeurtenissen was, en hoe zelfs de verregaande strekking van de „Scherpe Resolutie" hem ontging, zie men op p. 300 en 301 van zijne Memoriën en adviezen. 3) J- Wagenaar, Amsterdam, I, p. 471. 4) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 302. 5) J- Wagenaar, t.a.p., III, p. 209. hai t toonende, cn, waar de hartstocht hem niet tijdelijk verblindt, in staat om tot schreiens toe bewogen te raken bij het aanschouwen van een anders ongeluk '). In zijn dagelijksch leven eenvoudig en burgerlijk — op rijperen leeftijd huwt hij met eene vrouw, door Schaep minachtend als „plebeia" gekenschetst, — wint hij daardoor de harten der schare, wier streng-godsdienstige denkbeelden hij deelt en bij wie hij, de tribuun, die in den kring der machthebbenden de vox populi verkondigt, eene onbegrensde populariteit geniet. Als ondernemend man van zaken is hij zonder weerga: aan zijn energiek initiatief is hoofdzakelijk de ontluiking van onzen Indischen handel en de stichting van de Oostindische Compagnie te danken. In vergaderingen domineert hij de oppositie door de scherpte en de forschheid van woord en blik: zóózeer vervuld van en opgaande in zijne plannen en ontwerpen, dat hij er zich één mede gaat voelen, en elk argument van zijne tegenstanders als persoonlijk tegen hèm gericht beschouwt. Waar Hooft door overvloed van argumenten zijne meening ingang tracht te doen vinden, daar overrompelt cn ontwapent Pauw zijne tegenpartij door barsche interruptién, ieder die hem in den weg treedt met nietsontziende smaadredenen bejegenende. Voor den voortvarenden Pauw is de rede-rijkheid van Hooft eene kwelling: dikwijls raken zij dan ook slaags. Want in alles bijna verschillen zij van inzicht. Pauw sluit zich aan bij degenen, die Amsterdam niet alleen in macht en in rijkdom maar ook in uiterlijke schoonheid boven andere steden willen doen uitblinken, hvenals zij wil hij van de „Nieuwe Zijde" der stad eene weeldcbuurt maken. Alle neringen moeten naar de „Oude Zijde" verplaatst worden, die tot handelswijk wordt bestemd: daar komen de gebouwen der Oostindische Compagnie te staan, daarheen worden van de Nieuwe Zijde de vleeschhal, de warmoesmarkt, de garenen lijnwaadmarkt en de Deventer houtmarkt overgebracht, terwijl de vroeger ook aan de Nieuwe Zijde uitgeoefende bedrijven van verwerijen en mastenmakerijen, de scheepstimmerwerven en de opslag van pek en teer alleen nog maar aan de Oude Zijde geoorloofd worden cn men ook de geheele Noordsche houtmarkt daarheen verplaatsen wil. Dit alles strekt voornamelijk ten voordeele van de eilanden Uilenburg en Marken, die nu de meeste dezer bedrijven naar zich toe trekken, hetgeen er de prijzen der erven belangrijk doet stijgen. Van al deze nieuwigheden wil Hooft niets weten. Van de Raadszittingen van 20 Mei en 4 Juni 1605, waarin de zaak ter sprake kwam, geeft hij het volgende verslag, dat beter dan eenig ander document de verhouding tusschen de beide Burgemeesters teekent: „Op den 2011 May 1605 hebben burgermeesteren (nae dattet zelfde voorhenen mede tot verscheyden reysen was gedaen) wederomme gesproocken vandt different twelck inde Raedt was ontstaen, uyt zaecke vandt verleggen vande Noordtsche houtmarekt en dat eenige zeer hardt dryven dat zodanige neringe aenden Amsteldijck inde nieuwe stadt, op geene wallen toegelaten behoort te werden. Ende alsoo daerover vast eenige discoursen ofte pro- 1) J oen Pauw den 19011 Februari 1617 het huis van tien Remonstrant Rem Egbertsz. Bisschop, na de plundering ervan door het volk, binnentrad, en hij er den eigenaar en zijne vromv, treurende 0111 de aan¬ gerichte verwoesting, aantrof, „beklaagde" hij, door deernis bewogen, hun lot „met traanen" (Wagenaar, Amsterdam, III, p. 209). poosten waeren gevallen: heeft den burgermeester Pauw met grote hevicheydt vcrhaelt, hoe dat het langer nyet te lyden stonde datmen nu zoo dickmacl van dye materie gesproocken hebbende, ick alle tijdt bleeff by mijn oude propoosten, en daertoe gebruyekte eenderley redenen. Dat ick dickwils gedachte ofte vermaende van dyen van Ulcnburch en Marcken, soo dat ick zeer op de oudesyde ofte immers op dye twee quartieren moeste gebeten ofte deselve zeer vyandt wesen. Ende voorts dat ick mijn onder dese questie, ofte misverstanden, sochte aenhang te maecken. Den 4en Juny 1605 geresumeert werdende de questie ofte het different van de houtcopers es by den Heer Jan Claes Reynerssz. vermaendt, dat dyegeene dye zelfs houterfven hadden gecocht dye zy alsnoch waren bcsittende, wel behoirden uytten Raedt te vertrecken. Waerop byden burgermr. Pauw zeer invcctive werde gezeyt, dat hy nyet en begeerde te vertrecken, ten waere hem 't zelfde by den Raedt werde bevolen. Wel inpertinentelick daerby voegende een comparitie vande ongelijckheydt van zync en des voorsz. Reynersszoons staet ofte conditie en van de grote schade dye hy, Pauw, wel zoude mogen ofte konnen lyden, daer den voorsz. Reynerssz. nyet eenen stuyver schade zoude konnen ofte mogen verdragen. Dan zoo veele my dunckt en hadde het voorstel van den voorsz. Jan Llaes Reynerssz. nyet gemeriteert zodanigen andtwoordt ofte bejegeninge: alsoo t'anderen tyden en noch binnen weynich jaeren herwerdts, inden raedt gesproocken werdende van den zoon van Claes Simonssz. Heemskerck 1), by eenige en namentlick byden burgermeester Bardesius, werde gesustineert, datse op dye zaecke nyet en wilden adviseren zoo lange Claes Simonssz. voorseyt uyt den raedt nyet zoude wesen vertrocken" 2). Hoe groot de verwijdering ook mocht zijn, waartoe het verschil van geaardheid en beginselen tusschen de beide Burgemeesters op den duur leidde, toch bleven er punten van aanraking. Dit blijkt o. a. uit de wijze waarop Pauw zijn libertijnschen tegenstander bijviel toen deze, verontwaardigd over de baatzuchtige bemoeiingen van enkele hunner invloedrijkste mede-regenten, in de Vroedschap den strijd tegen hen aanbond. Deze episode, die voor de ontwikkeling van de gebeurtenissen te Amsterdam niet zonder belang is en ons een diepen tlik doet slaan in de inwendige toestanden in de stedelijke huishouding, wil ik hier in 't kort schetsen. Behalve de algemeene staatkundige gebeurtenissen in Holland veroorzaakte ook eene aangelegenheid, Amsterdam in 't bijzonder aangaande, in de eerste jaren 1) Er is in de Registers van de Vroedschap niets te vinden over eene deliberatie aangaande een zoon van Claes Simonsz. van Heemskerck. Hooft vergist zich blijkbaar en zal wel bedoelen de discussie in de vergadering van den in September 1590, toen beraadslaagd werd of Amsterdam bewilligen zou in de aan Simon Simonsz. van Heemskerck, den broeder van den Vroedschap, door de Staten toe te leggen douceur voor zijne werkzaamheden als Contrarolleur Generaal en Contrarolleur der Convooien te Amsterdam (zie hiervoor, p. 40). 2) Lade H. 14, 1 a (Gem.-archief te Amsterdam). — De aanteekening van Hooft bevat aan 't slot nog de volgende woorden: „Oock mede zoo als in den iaere 160...." Hier blijft de zin steken. na het sluiten van t Bestand groote beweging in de regentenkringen der stad. De Amsterdamsche regeering had 7 Augustus 1609 van de Staten van Holland octrooi verkregen om de stad te mogen uitbreiden. De keuren, die het ophoogen van gronden en het bouwen van woningen onmiddellijk buiten de stad verboden, werden herhaaldelijk overtreden; niet alleen benadeelde dit de stedelijke accijnsen en de gcmeenelandsmiddelen, die door de bui ten wonenden gemakkelijk konden worden ontdoken, maar het kon in oorlogstijd ook gevaar voor de stad opleveren, wanneei de vijand zich op de verhoogde terreinen in de huizen vóór de stad zou verschansen. Daarom was het gewenscht, eene strook gronds rondom de stad binnen de wallen te trekken. Den 4en Juli 1611 werd door de Vroedschap eene commissie benoemd om alles wat op deze zaak betrekking had grondig te onderzoeken. Deze commissie was samengesteld uit Burgemeester Cornelis Pictersz. Hooft, Harmen van de Poll en Jacob de Graeff, Schepenen, en de beide Thesauriers Joris Joiisz. en Di. Jan ten Grootenhuys, die geen van allen bij de zaak geïnteresseerd waien !). Het advies van de commissie bracht eenige verzuimen in het octrooi aan het licht. Dit bepaalde n.1. dat de binnen de stad te trekken gronden, ook de opgehoogde landen en de zich daarop bevindende getimmerten, voor de waarde, die zij op het oogenbliit der vergrooting zouden hebben, in stadseigendom zouden oveigaan en dat de eigenaars van die gronden de preferentie op hunne terreinen zouden mogen genieten, om ze, nadat ze binnen de stad zouden getrokken zijn, tegen taxatie van Schepenen weder van de stad over te mogen nemen. De eerste van deze beide bepalingen scheen der commissie eene groote onbillijkheid te bevatten ten aanzien van degenen, die zich wèl aan de keuren op het buitenbouwen gehouden hadden: de overtreders zouden nu nog schadevergoeding ontvangen! Op het tweede punt waren de Heeren van oordeel, dat, zoo de oude eigenaars aanspraak behielden op hunne erven, de stad geen vast plan zou kunnen volgen bij de indeeling dei nieuwe wijken en niet in staat zou zijn daarvan bepaalde gedeelten aan enkele neiingen toe te wijzen. Zij drongen daarom aan op wijziging van het octrooi. In de Vroedschapsvergadering van den 29e!! Augustus 1611 kwam de zaak ter spiake en werd er besloten in den geest der commissie bij de Staten ampliatie van het octrooi aan te vragen. Aan dit besluit werd evenwel geen gevolg gegeven: eenige lieden van invloed in den Raad, die er belang bij hadden het octrooi van 1609 met zijne elastische bepalingen gehandhaafd te zien, wisten de voorstanders dei ampliatie met een kluitje in 't riet te sturen. Wat was het geval? De beide leideis der stedelijke regeering, de Burgemeesters Frans Hendricksz. Oetgens en Baithold Cromhout, zijn zwager, — hierin bijgestaan door den Schepen Jonas Cornelisz. Witsen, een Calvinist, die in 1613 als ouderling in den kerkeraad zat 2), — hadden, steunende op „de veelheydt van de personen van haere maechschap en alliance, dye totte regieringe zijn beroepen" 3), gezamenlijk een plannetje bedacht, om bij gelegenheid van de uitbreiding van de stad der stadskas eene gevoelige adcilating toe te brengen. Al het land buiten de Haarlemmerpoort, buitendijks, was dooi hen in stilte tegen lagen prijs opgekocht, met het doel om het te gelegener 1) Resol. Vroedschap 4 Juli 1611; Mr. N. de Roever, Tweeërlei regenten, Oud-Iiolland 1889, p. 68. 2) Kerkelijk Amsterdam, p. 468. 3) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 122. tijd met grove winst aan de stad over te doen, en nu lieten deze Heeren, van wie de aandrang tot het ondernemen van de vergrooting der stad voornamelijk uitgegaan was, en die daarin nu en in 't vervolg „het voorvvoordt ende principale directie" hadden '), niets onbeproefd om zich daarbij de meest mogelijke voordeelen te verzekeren. Oetgcns, die in 1612 als Burgemeester aanbleef, vatte het werk der venrrootinen December kwam deze schikking tot stand. De voorwaarden, waarmede de doleanten zich nu tevreden moesten stellen, waren lang niet meer zoo schitterend als de aanbiedingen, welke men hun vroeger gedaan had. Zij moesten zich thans vergenoegen met het behoud van het eigendom van hunne gronden tegen betaling van de melioratie, terwijl de stad hun voor dat gedeelte, dat voor grachten of straten en stegen vergraven was, de bij de taxatie van 1611 vastgestelde prijs van 45 stuivers de roede zou betalen. Zij waren er trouwens daarmede nog zoo slecht niet aan toe. In eene korte redevoering, door Hooft denkelijk in de Vroedschapsvergadering van den 5en December 1615 gehouden '), en waarin hij waarschuwde tegen het aanbieden van te gunstige voorwaarden aan de doleanten, betoogde hij o. a. dat „dese Heeren Doleanten by vercopinge van haere erfven boven de lasten van melioratie noch veel duysenden, zomen meent, sullen mogen profiteren: zoo dat zy boven allen anderen, oock sonder yedts van de stadt te genieten, verre van de beste conditie sullen wesen" 2). Scheen de kwestie hiermede voor goed opgelost, de tijd zou leeren dat Heeren doleanten er anders over dachten. Zij wilden zich de vruchten van hun jarenlang streven niet zoo voetstoots laten ontglippen, maar besloten een gunstiger tijdstip af te wachten om hun potje weer te vuur te zetten. Voorloopig werden zij in den hoek gedrongen: te midden van het al luider en luider alom in den lande weerklinkende rumoer van den partijstrijd verdwijnen hunne weinig sympathieke figuren voor een poos uit onze oogen. De eerstvolgende jaren waren jaren van hevige beroering; met volle zeilen zette het schip van staat koers op de gevaarlijkste aller klippen: burgeroorlog. In de Staten werd de toon der Amsterdamsche adviezen steeds scherper, de houding der stad tegenover den Advocaat steeds vijandiger. Te Amsterdam had de opi echt-Calvinistische fiactie, die Oetgens en Cromhout in de melioratiekwestie dc nederlaag toegebiacht, en zoodoende aan hun prestige den knak gegeven had, van deze het roer oveigenomen, en was Reynier Pauw in het magnificat getreden. Gerrit Jacob Witsen werd den 2en April 1617 in plaats van Jacob de Graeff, van wiens zittingstijd in Gecommitteerde Raden nog maar twee jaren verloopen waren, maar die „om seeckere redenen en excusen by hem geallegeert" „zeer ernstelijck" verzocht had van zijn dienst ontslagen te worden, naar den Haag gezonden. Gevoelden de Amsterdamsche Calvinisten behoefte aan eene krachtige vertegenwoordiging in het provinciale uitvoerende college of hadden Oetgens en Cromhout toch 1) In handschrift aanwezig in den hiervóór vermelden bundel „Aanteekeningen en adviezen van Hooft". 2) lot staving van Hooft's bewering kan de volgende berekening dienen: Oetgens c.s. hadden het land buiten de Haarlemmerpoort denkelijk gekocht voor minder dan de getaxeerde 45 stuivers of ƒ 2.25 de roede. Om er, nadat het binnen de stad getrokken was, bouwterrein van te maken, moest deze grond opgehoogd worden, wat, naar de Roever (in Oud-Holland, t.a.p., p. 66) mededeelt, / 3 de roede kostte. Voegt men bij deze onkosten die van de melioratie, waarvan het bedrag wel niet zoo heel hoog zal geweest zijn, dan bleef er voor de eigenaars, wier grond, sedert in stadseigendom overgegaan, in 1631 voor ƒ 25.29 a ƒ 50.86 de roede verkocht werd (5e Reg. van uitgifte van erven, fo. 78 v° en vlg.), nog genoeg kans over om er een aardig duitje uit te slaan. Dat zij er toch de voorkeur aan gegeven hebben (vgl. hierachter, p. LXXVI) hunne erven in 1621 voor ƒ 35 de roede aan de stad te verkoopen was dus alleen omdat er geen koopers voor kwamen en dit hun renteverlies veroorzaakte. nog een middel weten te vinden om hun antagonist op deze wijze uit Amsterdam weg te krijgen? Of had wellicht Pauw zelf de hand in de verwijdering van zijn medestander, die hem zoo lang overvleugeld had? Het is niet na te gaan welke van deze hypothesen de juiste is; misschien hebben al deze redenen te zamen tot de benoeming van Witsen medegewerkt. Dat hij zich in den Haag duchtig liet gelden en zijn optreden aldaar niet naar den smaak der Statenpartij was, die hem denkelijk beschuldigde bij zijne heftige oppositie zijn mandaat te overschrijden, zou men mogen opmaken uit het feit, dat de Heeren „xxxvi Raeden" van Amsterdam bij resolutie van 4 December 1617 de uitdrukkelijke verklaring aflegden „dat zy alle 't gundt by den voorn. Heere Witzen in conformité van hare genomen resolutiën ende last airede is gedaen, verhandelt ende gebesoigneert, en in toecomende, volgende d'selve, ende noch andere te nemen resolutie, sal mogen werden gedaen, verhandelt, ende gebesoigneert, zijn approberende ende van volcomen waerde houdende, hem bedanckende van de goede debvoiren ende offitiën, tot noch toe by hem daerinne gedaen, oock vrundtlijck versoeckende, daerinne te willen continueren" '). Na het verdringen van Oetgens en Cromhout en het op zijde schuiven van Witsen bleef Pauw in 1617 te Amsterdam als de eenige leider der stedelijke politiek over. Met de hem eigen energie vatte hij zijne zware taak op: tegen de spreuk van Oldenbarnevelt: „Niets met zekerheid te weten is het veiligste geloof", stelde hij zijne eigen lijfspreuk over: „De goede zaak zal eindelijk zegevieren". De Amsterdamsche Burgemeester trad als voorvechter van de zaak der „ware religie' op den voorgrond; in de Staten bood hij den Advocaat het hoofd, en den Stadhouder spoorde hij aan tot krachtig ingrijpen ten gunste van de Calvinisten. Pauw was geen voorstander van halve maatregelen 2); ronduit verklaarde hij „dat men het eens degelijck over het Landt most laten wayen" 3): enkel eene stormvlaag zou de drukkende politieke atmospheer kunnen zuiveren. Eene vreedzame oplossing der geschillen was niet meer mogelijk; dit zag Maurits in: den 23en Juli 1617 nam hij het openlijk voor het in verdrukking geraakte geloof op en woonde in de Kloosterkerk te 's-Hage, waar de Gereformeerden hunne godsdienstoefening hielden, den dienst bij. Dit was de inleiding tot den tragischen val der heerschende staatspartij. Om hare bedreigde positie nog te redden, spande deze hare uiterste krachten in. Tegenover den Stadhouder, tevens als KapiteinGeneraal opperbevelhebber van de legermacht der Republiek, voelde zij hare krachten te kort schieten; door het nemen van de Scherpe Resolutie van 4 Augustus 1617, die aan de troepen, ter repartitie van Holland staande, voorschreef bij voorkomende onlusten in de steden de orders van de Staten op te volgen, — wat een inbreuk was op de rechten van den Prins, — en die de stedelijke regeeringen machtigde waardgelders in dienst te nemen om het gemeen in bedwang te houden, trachtte zij zich tegen alle gebeurlijkheden te wapenen. Een bedenkelijk middel, dat een burgeroorlog in zich sloot! Dat deze voorkomen werd was te danken aan het doortastende optreden van Maurits, die zich door de Staten-Generaal liet mach- 1) Resol. Vroedschap 4 Dec. 1617. 2) Mr. H. J. Koenen, t. a. p., p. 94. 3) Verhooren enz. betreffende het rechtsgeding van Huig de Groot, uitgeg. door Dr. R. Fruin, in de werken v. h. Hist. Genootsch., N. S., N°. 14, p. 12. tigen om de waardgelders te Utrecht af te danken en daarmede het verzet der Statenpartij fnuikte. Maar nog was het niet geheel gebroken : in het bijeenroepen van eene Nationale Synode, door Maurits en de Staten-Generaal noodzakelijk geacht en ook door Amsterdam begeerd, wilden de Staten niet treden. Thans besloot de Prins aan den tegenstand met geweld een einde te maken; den 2gen Augustus 1618 nam hij de hoofden der Hollandsche Statenpartij, Oldenbarnevelt, Hoogerbeets en de Groot, gevangen, en daarna ook hunne Utrechtsche geestverwanten, van Ledenbergh en van der Wael van Moersbergen. Om deze wederrechtelijke handeling te rechtvaardigen moesten de gevangenen schuldig bevonden en veroordeeld worden. Met zorg werden daarom de gedelegeerde rechters, die hen zouden vonnissen, en in wier midden ook Pauw zitting nam, uit de persoonlijke vijanden van den Advocaat gekozen; zij leenden zich ook tot hetgeen van hen verlangd werd: de grijze kop van Oldenbarnevelt, ,,'s lands uytgediend gezag", viel den I3en Mei 1619 onder beulshanden op 't hofschavot en zijne satellieten werden voor hun leven binnen de muren van Loevesteyn opgesloten '). Het eerste gevolg van den val van den Advocaat was het hervatten der zoo lang door hem tegengewerkte plannen tot oprichting van eene Westindische Compagnie: reeds in November 1618, drie maanden na den staatsgreep van Maurits, gaven de Staten-Generaal hunne toestemming tot de stichting van dit nieuwe handelslichaam 2). Aanstonds sloegen de Amsterdamsche regenten de hand naarstig aan den ploeg om ö X o j „dese zaecke, daeraen den landen in 't gemeen ten hoochsten gelegen is", zooals de Vroedschap verklaarde 3), en die voor Burgemeesteren de gelegenheid openstelde om onder elkander eenige hoogst voordeelige Bewindhebbersposten te verdeelen 4), tot een goed einde te brengen. Het duurde nog tot 1621 eer de onderhandelingen over het octrooi beëindigd waren en pas in October 1622 ging men tot de benoeming van de Bewindhebbers der nieuwe Compagnie over "). Aan het Bewindhebberschap, vooral van eene pas opgerichte handelsmaatschappij, waren destijds, evengoed als later, voor een handigen speculant belangrijke voordeelen verbonden: ieder van de leidende Amsterdamsche Burgemeesters was er dus op uit zijne vrienden of verwanten er mede te beneficieeren. Van de zeven Bewindhebbersplaatsen, die aan de regeering der stad ter begeving werden gelaten, werden drie aan vrienden en geestverwanten van Pauw: Burgemeester Jacob Gerritsz. Hoyngh en de Schepenen Jan Gijsbertsz. en Jacob Pietersz. Hoochkamer, afgestaan 6); twee werden aan familieleden van Witsen toegewezen, n.1. aan Burgemeester Jonas Cornelisz. Witsen, zijn neveu, en aan Cornelis Bicker, zijn schoonzoon; Adriaen 1) Vgl. Fruin, Hugo de Groot en Maria van Reigersbergh, Verspreide Geschriften, III. 2) J. Wagenaar, Vaderlandsche Historie, X, p. 306. 3) Resol. Vroedschap 15/16 Nov. 1619. 4) Volgens Iruin was het uitzicht op een Bewindhebberschap de voornaamste reden, die de kooplieden tot het oprichten van handelscompagnieën aandreef (Verspreide Geschriften, III, p. 400). 5) De namen van de eerste Bewindhebbers der W.-Ind. Comp. vond ik in een „Memorie-Boeck van ons geslachten", door Samuel Bloemaert, in M. S. aanwezig in 't Gem.-archief te Amsterdam. 6) De genealogie Pauw geeft op, dat Michiel Pauw, de tweede zoon van den Burgemeester, ook in 1622 tot Bewindhebber der W.-Ind. Comp. benoemd werd (vgl. hierna, I, p. 196); ik hel) er nergens iets méér van gevonden: misschien is een der eerstbenoemde Bewindhebbers kort na zijne aanstelling overleden, en is de jonge Pauw daarna in zijne plaats als zoodanig aangekomen. Michiel's broeder, de Pensionaris Adriaen Pauw, was 23 April 1618 Bewindhebber der O.-Ind. Comp. geworden. Cromhout, een zoon van Burgemeester Cromhout, en Reynier Reael, een schoonzoon van Oetgens, werden eveneens tot Bewindhebbers benoemd. Hoe de Heeren door het speculeeren in aandeelen van de Compagnie uit dit ambt munt wisten te slaan, zal hierna bij het levensbericht van Cornelis Bicker blijken. De jaren 161S en 1619 waren te Amsterdam de triumph-jaren van Pauw. In November 1618 kwam Maurits in de stad om er de regeering te verzetten. Zeven Raden — w. o. twee Burgemeesters: Dr. Sebastiaen Egbertsz. en Jacob de Graeff Diicksz., door Pauw en zijne vrienden aangewezen, werden uit de Vroedschap verwijderd en door zeven nieuwelingen vervangen. Deze „verzetting" diende eerder om aan de Calvinistische partij de definitieve meerderheid te bezorgen, dan om ze door het invoeren van krachtige elementen te versterken: de in de plaats der ontslagen Vroedschappen benoemde mannen waren — op Burgh na, die al dra naar de tegenpartij overliep, volkomen onbeteekenend. Meer dan op bekwaamheid, zelfs meer dan op rechtzinnigheid in de leer, hadden Pauw en de zijnen bij het uitkiezen der nieuwe Raden gelet op bloedverwantschap. Twee ervan, Dr. Albert Coenraetsz. Burgh en Arent Pietersz. van der Burch, waren achterneven van Pauw; Simon van der ooes en Gillis Jansz. Beth waren in gelijken graad met Burgemeester Frederick dc Vrij, den voornaamsten partijgenoot van Pauw, geparenteerd. Was Pauw binnen Amsterdam oppermachtig, ook onder 's lands hooge overheden te 's-Hage nam hij eene invloedrijke positie in. Den 2en Februari 1619 gingen de Staten van Holland, op initiatief van Prins Maurits, over tot de benoeming van nieuwe gedeputeerden in de Staten-Generaal, wier aantal tevens tot vijf werd uitgebieid '). Natuurlijk behoorden deze vijf tot de ultra's der Gereformeerde partij en tot de ijverigste aanhangers van Maurits. Ken van hen, Jor. Nicolaes van den Boeckhorst, Heer van Wimmenum, was door den Prins in 1618 in de Ridderschap beschreven; van de overigen kregen Mr. Hugo Muys van Holy, Schout van Dordrecht, keynier Pauw en de Secretaris van Enkhuizen Mr. Albert Bruyningh zitting onder de gedelegeerde rechters over Oldenbarnevelt en de zijnen. Als regeerend Burgemeester en afgevaardigde ter Staten-Generaal was Pauw nog in 1619 heer en meester te Amsterdam. Niet alleen kon» hij door zijn invloed in de stad de Vroedschap naar zijne hand zetten en er zijne voorstellen doen aanvaarden, maar ook kon hij deze daarna in de Algemeene Staten doordrijven. Maar het stond te voorzien, dat de oppermacht van den heerschzuchtigen Calvinistischen leider te Amsterdam niet van langen duur zou zijn: de meerderheid, waarop hij steunde, was uit zoo veelsoortige elementen samengesteld, dat zij, nu het ééne doel dat allen bijeengehouden had, de omwerping van Oldenbarnevelt, bereikt was, al spoedig uiteen zou vallen. Wij zagen hiervóór reeds 2), dat de oprechte Calvinisten in de regeering der stad enkel maar een „kleen hoopke" vormden. Trouwe aanhangers, die hem onvoorwaardelijk toegedaan waren, had Pauw niet veel. In 1618 werd hij al door een van zijne vrienden, Burgemeester Hoyngh, die de lijst met de namen der af te zetten Vroedschappen naar den Haag aan Maurits bracht, bedrogen; op eigen gezag verving Hoyngh op deze lijst den naam van Mr. Volckert Overlander door dien van Laurens Jansz. Spiegel 3). Be- 1) Resol. Holland 2 Febr. 1619. 2) Zie hiervóór, p. LV. 3) Zie hierachter I, p. 293: halve de Raden Schellinger, van der Does, Beth en van Harencarspel, waarvan de drie laatsten in 1618 door Maurits benoemd waren, was er slechts één familiekring die auw met hart en ziel aanhing, n.1. die, welke gevormd werd door de familiën de Vries en de Vrij. Deze bestond uit vier personen: den Schepen en Raad Tan Gijsbertsz. de Vries, bekend om de woorden, door hem later, in 16*5 als Vice president van de Schepenbank, voor welke Vondel wegens het schrijven van ziin aame es terechtstond, uitgesproken: „Men doe wat men wil, maar mocht ik met het recht begaan, van Vondel zou 't niet meer doen!" '); diens neef, Burgemeester Fredenck de Vrij, die in 1621 een boekje uitgaf: „Historie of kort en waerachtioverhael van den oorsprongh en voortgangh der kerkelijke beroerte in Hollandt" waarin de onverdraagzaamheid van Oldenbarnevelt's partij gehekeld en daarentegen e ankmoedigheid van de Dordtsche Synode geprezen werd; een zwager van^de lij . den Schepen Jan Willemsz. Bogaert, „een drye dubbelt blindt yveraer" M en diens zwager, den Schepen en Raad Ernst Roeters 3). r I" l61® .en 1619 had Pauw twce Calvinisten, Jacob Gerritsz. Hoyngh en Jonas Cornehsz. \\ itsen, die beide als ouderling in den kerkeraad gezeten hadden tot urgemeester weten te doen verkiezen. Ook in 1620 moest ter vervanging van den zeer kerkschen Burgemeester Roelof Egbertsz., die overleden was, een nieuwe Burgemeester geehgeerd worden; verkozen werd: Frederick de Vrij — een neveu van had 0pauwdeb^ r T7" diake" e" VUr!g CalVi"iSt' In '' 'aa*-s^en°emde jaar Pauw, behalve de Vrij, nog twee geestverwanten als Burgemeesters nevens zich: Gerrit Jacob Witsen en jacob Gerritsz. Hoyngh. De Gereformeerde partij scheen muurvast m 't machtsbezit bevestigd. Toch had Pauw bij de verkiezingen in '"nen waarneme". waa™t bleek, dat in de stad zijn pagnie, het vaststellen van haar octrooi en de kwestie van hare subsidieering door de Staten; onvermoeid nam hij ook aan deze werkzaamheden deel. Deze waren in Octobei 1622 zoover gevorderd, dat men kon overgaan tot de benoeming van de kamer van Bewindhebbers, waarin der stedelijke regeering zeven zetels ingeruimd werden. De bezetting van deze zetels schijnt door de vier Burgemeesters, die te Amsterdam aan 't hoofd der beide partijen stonden, — eenerzijds de Staatsgezinden, Oetgens en Cromhout, en hun bondgenoot Gerrit Jacob Witsen, anderzijds de Calvinist Pauw — onder elkander naar rato van de getalsterkte der partijen geregeld te zijn. Het is anders niet verklaarbaar hoe van de zeven plaatsen vier aan familieleden van het Staatsgezinde drietal en de overige aan drie van de warmste aanhangers van Pauw toevielen '). In t voorjaar van 1628 kwam, onder aanvoering van Pauw. eene welgeoiyaniseerde agitatie tot stand, die er meesterlijk op berekend was de sluimerende volkshartstochten te wekken en, eenmaal gewekt, op het gewenschte doel te richten. Onder de menigte werden requesten ter teekening rondgezonden en in den kerkeiaad vei toogen ontworpen, waarvan de strekking was de gemeente tegen hare lauw-in-de-leersche regenten op te zetten. De schutterij trachtte men van haar plicht af te brengen door het verspreiden van een oproerig pamflet, „de Kroon der Schutterij , waarin betoogd werd, dat den schutters sedert 1578 het recht toekwam de ïegenten, zoo zij niet naar hun zin waren, door anderen te vervangen. Heethoofdige piedikanten, waai onder Smout de stoutste taal voerde, vuurden van den kansel de democratische beweging aan en ontzagen zich zelfs niet, wanneer de Burgemeesters zich onder hun gehoor bevonden, hun rekenschap van hunne daden af te vorderen. De opioerige verschijnselen namen in korten tijd zulke afmetingen aan, dat Burgemeesteren de bemiddeling van Prins Prederik Hendrik inriepen om den storm te bezweren. Den 10e" April 1628 kwam hij in de stad, waarna hij zich met beide partijen in betrekking stelde. Al spoedig bleek het, dat de onruststokers bij hem in een kwaad blaadje stonden en dat hij der stadsregeering de hand boven het hoofd zou houden. Vooral tegen Pauw was de Prins ingenomen; den hartstochte'ijken en onverzettelijken Calvinist kon hij niet uitstaan: hem vooral beschouwde de liberale, diplomatieke Stadhouder als ,,'t hooft van de factie" en hem weet hij, wegens de vele vergaderingen, te zijnen huize door de ontevredenen gehouden', de oproerige stemming onder de Amsterdamsche burgerij. Hij waarschuwde Pauw — en deze waarschuwing had veel van eene bedreiging — „op sijne saecken te letten ende wel toe te syen." Den I4en April vertrok de Prins weer: den regenten had hij door zijn beleidvol optreden een hart onder den riem gestoken; d.iaicntegcn voelden Pauw en de zijnen en de predikanten, die door den Stadhoudei in t bijzonder „over haere seditieuse predicatiën geroskamt" waren 2), zich 1) Vgl. hiervóór p. LXIX. Hieruit blijkt dat in 1622 te Amsterdam nog wel degelijk met den leider der Calvinisten rekening gehouden werd: nog durfden de Staatsgezinde Burgemeesters hun geduchten tegenstander niet in elke aangelegenheid passeeren. Als een staaltje van diens invloed omstreeks dezen tijd zij nog vermeld, dat, toen men in 1623 naar een Admiraal omzag, wien het opperbevel opgedragen zou worden over den tocht van de 26 bodems sterke vloot van de W.-Ind. Comp. naar Brazilië, een volle neef van Pauw, de gewezen Amsterdamsche haringkooper Jacob Willekens, daartoe benoemd werd (vgl. hierna p. 420). 2) Joost Brasser en zijne briefwisseling met Hugo de Groot, door Prof. Dr. H. C. Rogge, Oud-Holland 1891, p. 254. door hem verongelijkt en zonnen zij op eene gelegenheid om het vuur der tweedracht weer op te stoken. Deze liet niet op zich wachten: het aanwerven van eenige vendels krijgsvolk door Burgemeesteren, wien de vijandelijke gezindheid onder het volk onrust baarde, en het benoemen van den libertijn Jan Claesz. van Vlooswijck tot kapitein der schutterij, waartegen de Gereformeerde schutters van zijn vendel protest aanteekenden, blies het twistvuur weer tot lichter laaie aan. In December trokken de hoofdleiders van de misnoegde burgers, w.o. de Schepen Jan Willemsz. Bogaert, een trouw volgeling, en de zeepzieder Pieter Jaoobsz. Elias, een neef van Pauw, en een jonge eerzuchtige medicus, Dr. Carel Leenaertsz., een schoonzoon van wijlen dotniné Ursinus '), naar den Haag met een verzoekschrift, dat door hen aan de Staten en den Stadhouder werd overhandigd en waarin niet onduidelijk te kennen werd gegeven, dat eene verandering in den magistraat, in den geest van de ontevredene burgers, verlangd werd. Dit kwam de majesteit der regenten te na: bij de terugkeer van de deputatie, die in den Haag zeer koel ontvangen was en met de kous op den kop thuiskwam, werden Bogaert en Leenaertsz. in hechtenis genomen en kort daarna uit de stad gebannen. Hiermede was aan de beweging voor goed de kop ingedrukt. Pauw zag in, dat het Calvinisme als leidende politieke partij te Amsterdam afgedaan had; de ondankbare taak, aanvoerder te zijn van eene protesteerende minderheid, lachte hem niet toe: hij gaf de leiding van zijne partij in andere handen over, legde in Januari 1629 zijn Weesmeesterschap neer, en trok zich voor goed uit het politieke leven terug. Hij bleef tot zijn dood uiterst populair; den 19e!! Februari 1636 stierf hij, „naerdat van syne kinderen en vrunden een christelijk afscheyd hadde genomen, een sachten en gewenschten doot", in den ouderdom van 72 jaar. Vier dagen later werd hij in de Oude Kerk begraven „met een gevolgh van ontrent duysent persoonen, waeronder vele ongenoot uyt Liefde medegingen" 2). Weinigen van de tegenstanders van Pauw was het gegeven de definitieve zegepraal van het liberalisme in 1628 te beleven. In de laatste jaren had de dood hunne gelederen aanmerkelijk gedund. In 1624 waren Barthold Cromhout en Jacob Poppen overleden, in 't volgende jaar stierf Frans Hendricksz. Oetgens; in 1626 daalden Gerrit Jacob Witsen en zijn neef Jonas Cornelisz. Witscn ten grave, in 1628 werd Pieter de Vlaming Dircksz. tot zijne vaderen verzameld. Binnen weinige jaren onderging zoodoende het personeel van het Burgemeesterscollege eene grondige wijziging; toch bleef de richting, waarin zich het streven van de te Amsterdam heerschende partij bewoog, onveranderd. Aan het nieuwe geslacht werd de taak opgedragen het werk van zijne voorgangers voort te zetten, de grondslagen van het aristocratische republicanisme te bevestigen, en het democratische Calvinisme voor goed den mond te snoeren. Daarom zocht men de overleden Burgemeesters te vervangen door personen uit hunne onmiddellijke omgeving, die van dezelfde beginselen doortrokken waren als zij. Jacob Poppen werd in 1626 opgevolgd door zijn zwager Jan Cornelisz. Geelvinck, Frans Hendricksz. Oetgens mede in 1626 door zijn zoon Anthony Oetgens, Gerrit Jacob Witsen in 1627 door zijn zwager Geurt Dircksz. van Beuningen, Pieter de Vlaming in 1630 door zijn neef 1) Kerk-inteekenregister, i. d. 27 Aug. 1611. 2) Adelsarchief 1900, p. 180. Dierick de Vlaming van Oudtshoorn. Tot nieuwe Burgemeesters werden behalve dezen nog verkozen: in 1625 Abraham Boom, zwager (maar geen geestverwant) van IHrederick de Vrij, in 1627 Dr. Andries Bicker, neef van Jacob de Graeff en neveu van wijlen Jacob Boelens, in 1628 Dr. Volckert Overlander, neven van wijlen Cornelis Pietersz. Hooft en achterneef van Jacob de Graeff. De mannen van de nieuwe generatie, hoe zorgvuldig zij er ook op uit waren de traditiën van het vorige geslacht te handhaven, verschilden toch in menig opzicht van hunne voorgangers. Hadden deze zich door puriteinschen eenvoud onderscheiden, had een man als Pauw den hem door twee vorsten geschonken Ividderstitel nooit willen voeren en ook op andere wijze van zijn afkeer van alle ijdelheid blijken gegeven — o. a. door een besluit van den Oudraad uit te lokken, waarbij den 23e» Januari 1616 verboden werd dat te Amsterdam „in de kercken sullen werden opgehangen die waepenen ') van de gesturven en aldaer begravencn" 2), — onder de jongeren werd een streven merkbaar naar meer volkomen standsafscheiding tusschen regenten en burgers. Tot nu toe was in de uiterlijke levensomstandigheden het standsonderscheid niet groot, althans niet opvallend geweest. Langzamerhand veranderde dit; niet alleen werden de woningen der regenten uiten inwendig ruimer en geriefelijker ») en zetten de in den handel bijeengegaarde schatten zich bij vele in weelde en pronk om, ook ridderstitels en heerlijkheden moesten aan de burgerlijke namen nieuwen glans verkenen en bij de burgerij de herinnering aan de gelijkheid van afkomst tusschen haar en de opkomende dynasten uitwisschen. Zelfs de zoons van Pauw deden hieraan mede. In 1620 kocht de oudste, de Pensionaris Adriaen Pauw, wiens praalzucht 4) sterk afstak bij zijns vaders eenvoud en degelijkheid, de heerlijkheid Heemstede, waarvan hij den naam aan den zijnen toevoegde; van zijne broeders, die allen, evenals Adriaen, het praedikaat van „Ridder" voerden, komt Michiel Pauw later voor als Heer van Achttienhoven, en de Raadsheer Reynier Pauw als Heer van ter Horst. Voor de Pauwen deden de andere voornaamste regentengeslachten van Amsterdam niet onder. Zoo zien wij de de Graeff's sedert 1610 pronken met den titel van Heer van Zuidpolsbroek cn sedert 1620 met dien van Heer van Engelenburg *), de Overlanders na 1612 met dien van Heer van Purmerland, de Oetgens'en in 1624 optreden als Heeren van Waveren, de de Vlamingen in 1627 als Heeren van Oudshoorn, de Bickers 111 1632 als Heeren van Swictcn, de Huydecopers in 1640 als Heeren van Maarse- 1) D.w.z. wapenborden. a 2) Resol. van Burgem". en Oudburgemn. i6o3-'49, fo. 34- - De vergadering, waarin dit besluit werd genomen, stond onder presidium van Pauw. 3) Groot was in deze jaren de trek naar de nieuwe buurten der stad, den Singel of Coninxgracht de Heerengracht en de Keizersgracht, waar tal van huizen verrezen, die getuigenis aflegden van de hoogere levenseischen der meervermogenden. Van de hoofden van het Amsterdamsche patriciaat in 't midden der 17e eeuw woonde Andries Bicker in de oude stad, op den Kloveniersburgwal, maar zijn broeder Cornelis op den Singel, terwijl de gebroeders Cornelis en Andries de Graeff ieder een huis lieten bouwen op de Ileerengracht. Kenmerkend voor de eenvoudige zeden van een vorig geslacht is het, dat al deze vier Burgemeesters — wier vaders toch ook reeds de Burgemeesterlijke waardigheid bekleedden - in de Niezel, een nauw, onfrisch straatje, geboren en getogen zijn. 4) Zie hierachter, I, p. 200, noot i. 5) Pieter de Graeff Dircksz. kocht in 1620 den Engelenburg, onder Herwijnen, van Jor. Wilhelm van Gent Johansz. en werd 30 Dec. van dat jaar met deze ridderhofstad en heerlijkheid beleend. Ilij droeg ze in 1643 over aan zijn neef Jacob Bicker (Dit ter aanvulling van het hierachter, I, p. 62 vermelde). K veen. Stamboomen werden voor „de nieuwe Ridders en Grooten", die veelal „uit uithangborden gesproten" waren, „uut de lucht geraept, off uut Amadijs van Gaule gesmeed" '). Zoovele genealogische windeieren werden in dezen tijd uitgebroed, — „alsoo een yder nu die ydcle glorie van sijn geslacht-boom te vertoonen begint voort te komen, daer sommige dan noch ooc soo overgegeven bot ende stout sijn, met leugens ende plompe verdichtsels voor den dagh te brengen", — dat Schaep, wien deze usurpatiën in den krop staken, niet aan de verleiding weerstand kon bieden om al wat hem omtrent de werkelijke afstamming van de Amsterdamsche Burgemeestersfamiliën bekend was te boek te stellen tot onderricht van 't nageslacht '). De eerste aanleiding tot Schaep's werkzaamheid op het gebied van de geslachtkunde was „dat men tot Dordrecht vry wat staty off werek maeckte, sijn voorouders Schilderiën ende Geslachtboom ten toon te hangen, ende dat ick derhalven, als daer nu wonende, ooc wel wilde toonen, van wat Voorouders ic van s'vaders syde mede gesproten was" 2). Sommige patricische geslachten, die, om een vermeenden duisteren adellijken oorsprong, aanspraak maakten op adeldom, matigden zich, eenmaal „met de luyster van de Regeringhc bekleed wesende" en prat op hunne „aensienlijcheyt ende macht van regeringe" zulk een toon aan, dat de Hollandsche edelen ervoor beducht raakten hen eens naar zitting in de Ridderschap te zullen zien dingen 3). Een verschijnsel, dat samenvalt met de ontwikkeling van het standsidee bij de regenten, is hun terugtreden uit den handel. De kooplieden-regenten waren er op bedacht, wanneer zij eenmaal hun fortuin gemaakt hadden, het verdiende geld op de veiligste en vruchtbaarste wijze te beleggen. Het verwerven van grondbezit gaf hun daartoe het beste middel aan de hand. Evenveel ondernemingszin en overleg als in hunne commercieele, legden zij in hunne agrarische ondernemingen aan den dag. Een groot gedeelte van Holland was nog een prooi der wateren: meren en plassen bedekten er aanzienlijke uitgestrektheden gronds, die daardoor aan den landbouw onttrokken werden. Het droogleggen van deze landen werd nu door de kooplieden ondernomen; ten koste van groote schatten gelds (Burgemeester Jacob Poppen, stak, hij alleen, in de drooglegging van de Beemster de helft van zijn vermogen: 5 tonnen gouds) en van onnoemelijk veel inspanning (de bijna drooggelegde Beemster liep in 1610 ten gevolge van een dijkbreuk weer geheel onder, zoodat het werk opnieuw moest worden begonnen) werden achtereenvolgens de Beemster in 1608—1612, de Purmer in 1620, de Heer Hugowaard in 1626, de Schermer in 1632, en nog meer andere plassen in vruchtbaar land omgezet. Aan den rand van 't Gooi werd door een consortium van Amsterdammers in 1634 de polder 's-Graveland uitgewonnen: de dorre heizoom werd hier omgetooverd in een der lommerrijkste en vruchtbaarste plekjes van het gewest. Het aangename werd bij het nuttige gevoegd: buitenplaatsen met hunne wandeldreven verrezen te midden der op de natuur veroverde akkers en wekten bij den handelsman de liefde tot het landleven op, die zich dra op practische wijze omzette in verhoogde belangstelling in landbouw en veeteelt. Hadden, om een voorbeeld te noemen, de 1) Schaep, „T. copulatum genealogicum" (M. S., door Jhr. F I,. Bicker aan liet Gemeente-archief te Amsterdam in bruikleen afgestaan). 2) Schaep, Genealogische aanteekeningen, afgedr. in de Herald. Bibliotheek 1873. 3) Schaep, „Memorie ende bericht aen mijn Sonen", in 't begin van zijn hiervóór genoemd M. S., p. 2. eerste generatiën van 't geslacht Alewijn aan den geld- en warenhandel hun groot vermogen te danken, de Schepen en Raad Frcdrick Alewijn, — een schoonzoon van Burgemeester Jan Cornclisz. Geclvinck, — die omstreeks 1640 het beroemde landgoed van zijne familie, Vreden-Burgh in de Beemster, aanlegde, hield zich, evenals zijne afstammelingen, uitsluitend met den landbouw bezig en wijdde al zijne zorgen aan den aanleg en het beheer van zijn grondbezit. Dit voorbeeld zou met vele andere te vermeerderen zijn. Mochten al op het Amstcrdamsche schouwtoonccl acteurs en decoratief veranderen, de spelers gingen voort met het vertoonen van hetzelfde stuk. Onder de zoons, zwagers en neven van de vroegere hoofdpersonen bleven de veeten, die hunne voorgangers verdeeld gehouden hadden, voortwoeden. In 1628 werd Jacob de Graeff, Heer van Zuidpolsbroek, die in 1618 door toedoen van Pauw gerenioveerd was, weer tot Burgemeester verkozen; hij en zijn neef Andries Bicker traden in 't magnificat, dat sedert den dood van Cromhout, in 1624, en van Oetgens, in 1625, vacant was. Jacob de Graeff had, als zoon van een schatrijken vader '), eene uitstekende opleiding genoten. Na afloop van zijne studiën had hij met den beroemden philoloog Justus Lipsius, toen Professor te Leiden, een weerhaan, die in zijn leven driemaal van geloof veranderde, eene buitenlandsche reis gemaakt. De omgang met dezen leermeester was op de Graeff niet zonder invloed gebleven en had hem een afkeer doen opvatten van alle dogmatiek; hij placht nergens ter kerk te komen -) en had niets dan wrevel over voor het getwist der Remonstranten en Gereformeerden. Hij ontzag zich evenmin om, in 1613, Episcopius eene berisping toe te dienen, wijl hij zich niet „stil hield" 3), als om den geloofsijver der Calvinisten te veroordeelen. Evenals Hooft had hij zich in 1613 verzet tegen de hebzuchtige bemoeiingen van Oetgens en Cromhout; zij hadden hem dat door achteruitzetting vergolden: het Burgemeesterschap was hem in de volgende jaren ontgaan. Als tegenstander van de politiek van Pauw was hij in 1618 op diens aanwijzing door Maurits ontslagen. Een diepe wrok tegen de Pauw'en 4) en Oet- 1) Burgemeester Dirck Jansz. Graeff is de hoogstaangeslagene in het Quohier der Personeele Quotisatie over Amsterdam in 1587, met een aanslag van ƒ 252 (t.w. f 1S0-I- 75, zie fo. 24 en 25). Op hem volgt Burgemeester Wilhem Bardesius met een aanslag van f 240; Marii Gerritsdr. „in de Son", in de Warmoesstraat, met een van f 180; 3 a f 150, n.1.: Mr. Gerrit Adriaensz. van Duyvelant en zijne dochter, de Vroedschap Willem Pouwelsz., en 't Ronde Bagijnhof; 1 a ƒ 144: de koopman en kunstliefhebber Jacob Rauwert; 6 a ƒ 96, w.o. Machteld Schaep, wede. van Anthony van Houfif, Matthijs Coenraetsz. Burgh, Arent Bouwer, Cornelis Jansz. Kies en Hans van Eisen; 1 a ƒ 90: Katrijn Simonsdr. Sakema, wede. Van Simon Schaep Gerritsz.; verder 3 a ƒ 84 (w.o. Burgemeester Gerrit Bicker I'ietersz.), 2 a ƒ 80, 1 a f 75, 11 a f 72, 1 a f 7°) 1 a f 65, en 19 a ƒ 60 (w.o. Burgemeester Martin Goster). Deze Personeele Quotisatie werd bij wijze van hoofdelijken omslag geheven, wellicht op den voet van '/» °/o van 't vermogen (zoo werd b.v. Geert Jansdr. Oom, die f 48.000 bezat, voor ƒ 96 aangeslagen). 2) Mr. J. C. Naber, De dissenters op het kussen. Tijdspiegel 1884, II, p. 54. 3) Wagenaar, Amsterdam, I, p. 436. 4) Dit ondervond Reynier's kleinzoon en naamgenoot Reynier Pauw van jNieuwerkerk, bij gelegenheid •■kit hij, in 1651, buiten de voordracht van Burgemeesteren van Amsterdam om, tot Bailluw van Amstelland benoemd was. „Leg af dat rapier!" beval Burgemeester Gornelis de Graeff, toen Pauw het waagde als bailluw met het zijdgeweer ten stadhuize te komen vóór hij door Burgemeesters beüedigd was. In 1669 verzette zich de weduwe van Cornelis de Graeff, Catliarina Hooft, met hartstochtelijken ijver tegen het voorgenomen huwelijk van haar zoon Jacob de Graeff met de eenige dochter van den President van 't Ilof gens en, die hij ook zijnen kinderen inprentte, was daarvan het gevolg. Maar den Oranjes bleef hij welgezind. Hij, noch zijne zoons, konden het vergeten dat Willem I in het huis van zijn vader, den ouden Burgemeester Dirck Jansz. Graeff gemeenzaam aangezeten had: de stoel, waarin de vrijheidsheld gerust had, werd van vader op zoon als eene kostbare familiereliquie bewaard J). Het was dus "een vijand.ge daad ten aanzien van Prins Frederik Hendrik, toen Jacob de Graeff in 12 wederom tot Burgemeester gekozen en hem twee jaren later zijn zetel in de Vioedschap weer ingeruimd werd. 1 ■ D,e* Gvaeff "!aakte het middelPunt uit van een aanzienlijken en rijken familicv""g ) Zijne dochters Agniet en Christina waren gehuwd met hare neven Dr. Jan Bleker en Jacob liicker — broeders van den hartstochtelijken republikein Andnes Bicker, wien de stoutmoedigheid van zijne felle oppositie tegen Frederik iendrik na den dood van den gematigden Jacob de Graeff den leidenden invloed op de Amsterdamsche staatkunde zou bezorgen zijne twee zoons, Cornelis en Mt. Andnes de Graeff, trouwden, de een eerst in 1633 met eene dochter van den vermogenden Burgemeester Volckcrt Overlander van Purmerland, cn daarna twee jaren later, met de eenige dochter van den Schepen Dr. Pieter Jansz. Hoo'ft, de ander na zijns vaders dood met zijne nicht Elisabeth Bicker van Swieten eene dochter van Burgemeester Cornelis Bicker. Uit deze verschillende aangeknoopte huwelijksbanden blijkt hoe nauw de relatiên waren tusschen de familiên Bicker cn de Graeff, die tot 1672 de kern zouden uitmaken van de Amsterdamsche regentenaristocratie. Welke rol de beide familien gespeeld hebben in de gebeurtenissen van nun tijd zullen wij hierna zien. Niet alle Staatsgezinde!, sloten zich bij de Graeff en Bicker aan: tegenover cc fiactie waarvan deze beide dc leiding hadden, stond eene andere, die Burgemeester Anthony Oetgens, Heer van Waveren, aan haar hoofd had. Octgens een man van groote eervaerenthyt en groot en gauw verstant", listig, eerzuchtig en zee. vermogend, was - en in dit opzicht aardde hij naar zijn vader, Burgemeester .'rans H r sz. °etS?ens — „berucht van wat te baetsuchtig te weesen" 3). Als jong Schepen al had hij zich, in 1615, niet ontzien zich in de toen tusschen zijn vader en de stad hangende kwestie betreffende de taxatie van de binnen dc stad getrokken erven, te mengen. Hooft had toen in de Vroedschap geklaagd „dattcn ze yen lieere Antonis Oetgens nu onlangs met onheusschen woorden zoude hebben gedreycht, zeecker outaer (denoterende daermede zeeckere mishandelinge in dat werek) te zullen ontdecken, twelck, zoo het alsoo zoude mogen wesen geschyet dunckt mij dat zulcks zoude moeten strecken om mijn heeren een vreese aen te l '™'n!'al Burgemeester geworden, haakte hij naar het magnificat, ongetwijfeld ter bereiking van dezelfde min edele oogmerken als zijn vader en zijn 00111 lomhout^ die van hun invloed ten eigen bate zulk een schandelijk misbruik luid- van Holland Adriaen Pauw. Zoo dit huwelijk doorging, wilde zij haar zoon onterven en zou zij hem al, een onwaard,g lid aft,,,,den, dreigde zij. Tegen he, jonge „,eisjo had zij niets, ,1e eenige reden van haar gen was "dat /lJ de Pauwen gantsch niet lustte" (Zie hierachter I, p. 201). 1) G. van Enst Koning, Het Huis te Ilpendam, p. 6—18. 2) \ gl. de plano genealogie Bicker—de Graeff, hiernevens. 3) Hans Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire (16^ 1672), uitgegeven door Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 109. 1 53 4) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 124. Genealogie Bicker — de Graeff. Tab. 1. Andries Boelcns (gcb. 1517, st. 1573) (zie Aant. bij N°. 38). X Alyd Claesdr. Smit. — Alyd Andriesdr. Boelens 1 . R 7~ " (geb. 1557, st. 1630) , ,aC° 06 Cnf . Cornelis Andriesz. Boelens y ... 3 ' feeb- '554, St. 1621). N» g Gerrit Bicker, Pietersz. ^ '595'9S'l6°6'°7' ?9' '°' '2' H' '5' '8' '9' 2I' feeb- '552- st. 1584) N° 'X !So4 \/ j cyy / u Weyntge Dircksdr. Graeff w.n , , T (geb- 1554, st. 1604) t * \ Wendela Luersma. Burcr. 160^? / t (st. 1584). (zuster van Jacob de Graeff, Dircksz.). —- Dr. Andries Bicker, Jacob Bicker, Dr. Jan Bicker rr,rn„,ls Rl„. . , Heer van Engelenburg, Heer van Engelenburg. (geb. 1591, st .653) , f f ' AeltS° Boe,ens N°. i,o. (geb. 1588, st. ,646) Burg. ,653 , u' T" 7 r\ ^ '579' *" '620)' (geb. ,586, st. 1652), X.642 X.625 (geb. .592 st. I654). X 1597 Burg. 1627, 29, 31. 33, 34, Christina de Graeff Agniet de Graeff Burg. ,646 50. 54- Jacob de Graeff, Dircksz., 36, 40 4, 45, 49- (geb .609, st. .679). (geb. .603, st. .656). Aertge wLn ™ ^°lsb™ek' Trijn Jansdr. Tengnagel " tternevens. Zie hiernevens. (geb_ , 599> st. i652). (geb. 1571, st. 1638). (geb. 1595, st. 1652). Burg. 1613, 28, 30, 31, 33, 37. —^ ^ y v "N / ^ ^ .. •N ' . ✓ ^ („ebVeÏ63C5a Jacoba Bicker Alida Bicker van Swieten Elisabeth Corne.is de Graeff, Agniet de Graeff Christina de Graeff Mr. Andries de Graeff/ 1035, st. X (gcb. 1620, st. 1702). Bicker van Swieten Vrijheer van Zuid-Polsbroek, X V N°,n, X 1655 Picter de Graeff X 1647 V No T(U ~ T , A ^ ' I93> Mr. Johan de Witt Zie hiernevens Mr Lamhert Revncf ma a - a r cc / u Dr. Jan Bicker. Jacob Bicker. (geb. 1611, st. 1678). (geb. .625, st. .672) Mr. Lamber Reynst, Mr. Andnes de Graeff. (geb .599, st. .664). Zie hiernevens. Zie hiernevens. Burg. .657, 60, 64. 66, t? j • • Zie hiernevens. Burg. 1643, 48, 51, 52, 55, 7n 7t Raadpensionaris (geb. i6i3, st. l6 } 5 5 67 7° 7-. 53 1672. Burg. l66?} 68j ' X '646 ^ _ Elisabeth Bicker van Swieten 1 . 1633 Geertruid Over- 1623, st. 1656). lander van Purmerland Zü hiernevens. (wier zuster Maria Overlander van Purmerland tr. Dr. Frans Banningh Cocq, N°. 134, geb. 1605, st- 1655, Burg. \6$o, 51, 53» 54)- ( pjeter de Graeff, tr. 2 . 1635 Cathanna Hooft ,r ... v ., v / * /r o s- \ Vrijheer van Zuid- (geb, .6.8, st. .69.). Po,sbroek \ Sch. 1668. X Jacoba Bicker. 1 Zie hiernevens. den gemaakt. Oetgens was een geslepen en politiek man; zijn eigen aanhang woog niet tegen dien van de Graeff en Bicker op, daarom trachtte hij, door de Calvinistische partij in de Vroedschap voor zich in te nemen, tot zijn doel te geraken. I)c Gerefoimeeiden hadden zich na den val van Pauw aaneengesloten gehouden: bij de verkiezing van een nieuw Raadslid in 1629 was, nadat de partij van de (xiaeff c.s. besloten had de beide laatstovergeblevenen van de door Maurits in 1618 geremoveerde Raden weder in de Vroedschap zitting te geven, de oudste van de twee, 1 larmen van de Poll, slechts met eene meerderheid van 7 stemmen gekozen; II stemmen werden door de Calvinisten uitgebracht op hun geestverwant, den lateien diaken Willem Ysbrantsz. Kieft '). Waar, zooals na 1628 het geval was, de libeialen zelf in twee fracties verdeeld waren, gaven bij de stemmingen vaak de kerkdijken den doorslag. En daar de Calvinisten het aan Oetgens te danken hadden dat zijne twee neven Dr. Gerard Schaep Simonsz. en Willem Backer, die beide tot de kerkelijke partij behoorden, respectievelijk in 1637 en 1639 Burgemeester werden, waren de Gereformeerden als wederdienst bereid op aansporing van deze twee Burgemeesters hun oom Oetgens in zijne worsteling met de Bicker's bij te vallen. Zorgde Andries Bicker door de benoeming van zijn broeder Cornelis Bicker tot Commissaris-politiek, in den kerkeraad stem te hebben om de predikanten III toom te kunnen houden, Oetgens wist tot tweeden Commissaris-politiek zijn zwager, den Schepen Reynier Reael, te doen benoemen 2), die wel in opdracht zal gehad hebben den predikantenijver te ontzien. Ondanks alle aangewende moeite kon het Oetgens echter niet gelukken zich op den duur tegenover Bicker staande te houden. Vooral toen de loop der gebeurtenissen het optreden vorderde van een ridder zonder vrees, die zich, waar de belangen der stad dit wenschelijk maakten, tegenover elk hooger gezag, waardoor die belangen in gevaar konden gebracht worden, schrap zou durven zetten, was niet de schraapzuchtige Oetgens, maar Bicker de man, die onverschrokken in het strijdperk trad en daardoor te Amsterdam het heft in handen kreeg. Hoe goed aanvankelijk de verstandhouding tusschen Frederik Hendrik en de Amsterdamsche regenten ook geweest was, allengs deed de steeds toenemende macht van den Stadhouder, wiens wapenroem hem nog boven zijne voorgangers verhief, hen argwaan opvatten. Door zijne creaturen was hij meester in de Statenjc 11eraai, zoodat zijne eerzucht aan geen perken meer gebonden scheen. De Staten van Holland, beducht voor de gevolgen van zijn naar hunne meening te ver reikenden invloed, begonnen eerst in stilte, daarna openlijk, den Prins tegen te werken. ' an het hoofd van de Staatsgezinde oppositie stond Amsterdam, dat eene bijzoncere reden had om de stadhouderlijke politiek te mistrouwen. Het is bekend hoe ïecerik Hendrik vlamde op het bezit van Antwerpen; was deze stad eens aan iet gebied der Zeven Provinciën toegevoegd en de Schelde weder geopend, dan zouden, naar men te Amsterdam terecht vreesde, de gulden jaren voor het Venetië r ^oolt^CI1 voo 1 bij zijn en de handel zich spoedig naar de zooveel gunstiger s-.e egen Scheldcstad verplaatsen. Oogluikend liet men daarom te Amsterdam den te Amsterdam)5 ReCUdl ^ ^ notabelste resoluti0n cn/- van de Vroedschap, p. 146 (Gem -archief 2) Kerkelijk Amsterdam, p. 506. uitvoer van oorlogsmaterieel naar Antwerpen, ter versterking dier stad, toe. De a ovei ten hoogste verbolgen en liet zich tegen den Franschen gezant d Kstiades uit: „dat hij Amsterdam wel klein zou krijgen, als hij maar eenmaal Antwerpen genomen had". In 1638 kwam het tusschen Frederik Hendrik en Amsterdam tot eene openlijke breuk. De Stadhouder had in de Staten-Generaal een drieledig voorstel ingediend, waar Holland en in dat gewest voornamelijk Amsterdam, zich tegen verklaard had. Het voorstel hield in vooreerst het verpachten der in- en uitvoerrechten, die door de Admiraliteitscolleges, ware broeinesten van ongerechtigheid, geheven werden; in de tweede plaats het oprichten van een centraal Admiraliteitscollege en van eene Compagnie van Assurantie om met kracht het voor onzen handel moordende zeciooversbedrijf der Duinkerker kapers te kunnen beteugelen; bovendien nog het verbieden van den handel op de Spaansche havens en het strafbaar stellen van den verkoop van schepen aan den vijand. Om het laatste voorstel, dat rechtstreeks tegen de leiders van de Amsterdamsche regeering was gericht, was het vooral te doen: immers was het van algemeene bekendheid, dat de Burgemeesters Andries Bickei, Abiaham Boom en Jan Cornelisz. Geelvinck er hun werk van maakten in Holland en elders ') schepen te laten bouwen en uitrusten, welke zij te Cadix of in een der Middellandschezee-havens aan den Koning van Spanje verkochten. Mett zag daar te Amsterdam geen kwaad in: wanneer het den Denen, den Zweden en den „Oosterlingen" niet verboden en belet kon worden, redeneerde men, waarom hun dan de voordeelen te laten, die anders aan onze landgenooten ten goede zouden komen ? In den Haag nam men met deze casuïstiek geen genoegen ; den 6en Februari 1639 werd besloten aan Amsterdam eene plechtige bezending af te vaardigen uit de Staten-Generaal en den Raad van State, mede namens den Prins. Deze bezending kreeg de opdracht om, na in de Vroedschap toegelaten te zijn, daar — denkelijk met behulp van de Calvinistische leden en wellicht ook van de groep van Oetgens — zoodanige besluiten uit te lokken, dat de drie Staatsgezinde Burgemeesters ten val zouden gebracht worden. Maar de berekening faalde, doordat men te Amsterdam den toeleg doorzag: onder voorwendsel dat eene afzonderlijke stad niet bevoegd was om, buiten de gewestelijke Staten om, met de hoogc overheid der Unie te onderhandelen, weigerden Burgemeesteren — Abraham Boom, Jan Cornelisz. Geelvinck, Gerbrand Claesz. Pancras en Willem Backer — aan de bezending gehoor te verleenen, zoodat zij onverrichter zake naar den Haag moest terugkeeren -). De Stadhouder had voor Amsterdam het hoofd gestooten; voortaan 1) „De Bickers, 't behoort de geheele wereld bekent te sijn, hebben binnen Napels met S. Roemers ende an.lere gemeenschap houdende, ongelijck veel schepen met Oorlogs-gereetschap van Kanon, Kruit, Loot, Lonten, Tou-werck ende diergelijke gemaekt ende verkocht tot behulp van den Koning van Spanjen ende sijne Stadt-houders: door welcke verkochte Bickerse schepen verscheiden Hollantse schepen, ende op eenmael acht Amsterdamse Straet-Vaerders [d. i. Middellandschezeevaarders] sijn genomen, 't welk ick meine dat de Amsterdamse versekeraers noch niet vergeten hebben. Gelijkse noch onlangs aldaer verscheiden schepen, voor de Kroon Vrankrijck gemaeckt, te koop geveilt hebben" (Pamflet „Lauweren-Krans Gevlochten voor Syn Hoocheyt, Wilhelm, de lieer Prince van Oranjen", 1650, Knuttel 6851). 2) Aldus stelt Schaep in eene aanteekening, voorkomende in den bundel N°. 2 in 't Gem.-archief te Amsterdam, de toedracht van de zaak voor. „Dese Propositie van soo veel Gedepe aen (de) Stad Aemst(erdam) gedaen was van grootter insichte, als vele van (de) Regeringe wel geweten hebben. Want t' sach d(aer)op, dat men 2 a 3 van (de) Vroetschappen of Burgem" de voet soude gelicht hebben, ende dit met Autoriteyt liet de stad, door deze overwinning aangemoedigd, niet na, zich ook in de buitenlandsche politiek van den Prins te doen gelden. In 1644 en 1645 zag Frederik Hendrik, wilde hij niet zijn langgekoesterd plan om een aanval op Antwerpen te doen, door de tegenkanting van Amsterdam in duigen zien vallen, zich gedwongen om aan den eisch van Andries Bicker, den leidenden Burgemeester der stad, te voldoen, en zich in den oorlog tusschen Zweden en Denemarken, ten gunste van de eerstgenoemde mogendheid, te mengen. De hooge tollen, door de Denen in de Sont geheven, brachten den Amsterdamschen handel groot nadeel toe; onder bevel van Witte Cornelisz. de With werd nu eene vloot naar de monding van de Oostzee gezonden om Denemarken in bedwang te houden en aan de Hollandsche schepen den vrijen doortocht door de Sont te verzekeren. In 't volgende jaar, 1646, waren het Andries Bicker en Adriaen Pauw, die den Prins, tegen zijn zin, noodzaakten de vredesonderhandelingen met Spanje, welke in 1648 tot den Munsterschen vrede zouden leiden, op te vatten; de intriges van Frankrijk, dat het tot stand komen van den vrede zocht te beletten, werden in Holland voornamelijk door Bicker verijdeld. Zooals uit het krachtige optreden van Amsterdam in dezen tijd blijkt, had het voor zijne belangen den energieken voorvechter gevonden, die in zijn strijd tegen den Stadhouder en de Staten-Generaal, wanneer het belang der stad het vorderde, geen duimbreed kamp gaf. Voor de stalen wilskracht van Andries Bicker moest alles buigen: Stadhouder en Staten, Vroedschap en kerkeraad; spottend werd hem in de pamfletten toegevoegd: dat hij souverein van 't land zocht te worden en zijn zoon Graaf van Holland wilde maken '). Wij kennen uit de portretten de stug-hooghartige en indrukwekkende verschijning, met de barsche, doorpriemende oogen en de uitdrukking van onverzettelijke energie om den strengen mond. In vastheid van karakter en onwrikbaar voet bij stuk houden in elke aangelegenheid, die botsing van meeningen veroorzaakte, won Bicker het van den Prins, boven wien hij buitendien het voordeel had, dat hem de onverzwakte kracht van den rijpen mannelijken leeftijd over het door een vermoeiend en veelbewogen leven vroegtijdig versleten gestel van den slechts twee jaren ouderen Stadhouder schonk. Tegenover den overmocdigen Burgemeester, die hem bij elke gelegenheid trotseerde en dwarsboomde, stond Frederik Hendrik machteloos: hij moest toezien hoe Bicker met eenige andere kooplieden te Napels voor den Spaanschen Koning eene vloot bouwde en uitrustte, die daarna onzen handel in de Middellandsche zee belangrijke verliezen toebracht; hoe hij Duinkerken en Oostende van kruit en lood voorzag, quansuys van (cle) Sta(ten)-Gen(erael) met kennisse van S. TI.". — Hiermede komt overeen wat van der Capellen schrijft 111 zijne Gedenkschriften II, p. 21, 22. 1) In 1650 heet het in een pamflet („Borgemeester Bickers Laurecrars of Victory Waghen", Knuttel 6816) naar aanleiding van het dwaze gerucht dat Bicker een Engelsch legerkorps van 10.000 man tegen Willem 11 te hulp geroepen zou hebben: „Bikker wout ghy soo casseeren, t Landt met Enghelsche Lardeeren, Socht ghy soo een Souvereyn, Van ons Vaderlandt te syn? Meynde ghy op sulck een wysen Uwen Soone te doen rysen Tot een Grave van Hollandt"... „waerdoor geheel Vlaenderen wiert gespijst, als sijn Hoogheidt H. ged. dat gewest introck, ende door Gods zegen buiten twijffel soude overrompelt hebben" '); hoe in 1646 een consortium, waarvan Bicker, toenmaals Gedeputeerde in de StatenGeneraal, deel uitmaakte, met Spanje een contract sloot tot transport van eenige millioenen aan zilver ter betaling van de Spaansche troepen in de Zuidelijke Nederlanden 2). Hoeveel Bicker ook op zijn kerfstok mocht hebben, als Amsterdamsch Burgemeester en leider der Staatsche partij was hij onaantastbaar. Reeds onmiddellijk bij zijn intreden in de stadsregeering straalt bij Bicker de hooge dunk, dien hij van het gewicht en de waardigheid van den stedelijken regent had, door. Zijn „Recueil van de notabelste resolutiën en notulen van de Vroedschap" 3) vangt aan met de woorden: „A°. 1622 den 28 January ben ick onweerdich tot 36 Raedt deser Stede gecosen. Godt Almachtigh verleene my wijsheyt ende verstant tot sulcken nooghwichtigh ampt nodigh". In zijn streven om de macht en den luister van het stedelijke gezag tot een te voren ongekende hoogte op te voeren is hij zich steeds gelijk gebleven: wat hij als jongste Vroedschap zich in dit opzicht voornam heeft hij als Burgemeester-magnificus volvoerd. Aan de kordate houding van Bicker was het ook voornamelijk te danken, dat de godsdiensttwisten te Amsterdam eindelijk waren bijgelegd en dat het consistorie er tot rede gebracht was. Na de uitzetting van Smout was het Andries Bicker, die in eenc gecombineerde zitting van de Staten van Holland en van de beide Hoven, onder voorzitterschap van den Prins, in eene redevoering het goede recht van de Amsterdamsche regenten tot het nemen van strenge maatregelen ten opzichte van de oproerige Gereformeerden verdedigde tegen de aanvallen, waaraan het van kerkelijke zijde blootstond ''). Toen in Januari 1629 de Amsterdamsche magistraat besloten had de buitensporigheden van den kerkcraad in te toornen door een paar IIccren uit zijn midden tot bijwoning van de vergaderingen van dien raad af te vaardigen, werden de Schepenen Jacob Jacobsz. Hinlopen en Pieter Opmeer daartoe door Burgemeesteren aangewezen, waarvan de eerste na zijn dood in September van t zelfde jaar door Andries Bicker werd opgevolgd 5). Het duurde nog drie jaren voor men met den kerkeraad omtrent dezen maatregel tot eenc schikking kon geraken. Den 6en Mei 1632 namen eindelijk Geurt Dircksz. van Beuningen en Andries Bicker als Commissarissen-politiek zitting G). Van zooveel gewicht achtte Bicker het den kerkeraad te beheerschen, dat, toen hij weinige jaren later zijn Commissarisschap neerlegde, hij zich in dit ambt liet vervangen door zijn broeder Cornelis Bicker, die het tot zijn dood in 1654 bleef bckleeden 7). 1) Pamflet Knuttel 6851, alsv. 2) Van der Capellen, Gedenkschriften, II, p. 271. 3) In handschrift in 't Gemeente-archief te Amsterdam aanwezig. 4) J. Wagenaar, Amsterdam, I, p. 516. 5) Kerkelijk Amsterdam, p. 486, 490. 6) Ibid., p. 497. 7) Ibid., p. 506. - „Cornelis Bicker, die vervoechde hem onder de Geestelijcheyt en wilde daer de meester spelen, en als svn broeder op den hoogsten Trap gheseten soude hebben, dan soude hy, door hulp van hem, getracht hebben het opperste gesag te krijgen over de Geestelijcke en Kercken-raet, en daer mede souden zy bevde den Meester over Amsterdam gespeelt hebben, den eenen over 't Stadhuys en den anderen over de Kerck" (Pamflet „Buer-Praatje tusschen drie Amsterdammers'', Knuttel, 6823). Tn Juli 1644 dienden de Amsterdamsche predikanten en ouderlingen der Geref. Kerk bij Burgemeesteren eene „kemonstrancy" in, waarbij zij zich beklaagden dat „sedert weynich jaren" het beroep van 18 „dienaren des Woords" door Burgemeesteren was „afgeslagen". In zijne broeders vond Andries Bicker helpers, die hem waardig waren. Hun vader, Burgemeester Gerrit Bicker Pietersz., was een van de grondleggers geweest van den Nederlandschen wereldhandel. Zijne onvermoeide pogingen om dien handel op nieuwe banen te leiden waren met succes bekroond; behalve den roem van tot de oprichters der Oostindische Compagnie te behooren, komt hem nog die toe van het aanknoopen van handelsrelatiën met Peru en met de volken aan de Witte Zee '). Van hem hadden zijne zoons de eigenschappen geërfd, waardoor de stichters van Neerlands onafhankelijkheid hadden uitgeblonken. Machtig van wilskracht, door geen tegenspoed neer te slaan, ondernemend, doortastend en voortvarend, begaafd zoowel met den ruimen blik en het koene conceptievermogen, die een plan doen geboren worden en tot rijpheid brengen, als met het organiseerende talent, het heldere, practische inzicht en de onvermoeide werkkracht, noodig om het te verwezenlijken, waren de Bickcr's, van huis uit ervaren in alle zaken van handel, scheepvaart en industrie, de aangewezen leiders en beladers van een volk, tot welks meest volmaakte vertegenwoordigers zij behoorden. Van den tweede der vier gebroeders, Jacob Bicker, is niets bekend dan dat hij koopman was en bij de oprichting der Directiën tot beveiliging van onzen handel op het Oosten en Noorwegen in 1631 tot lid daarvan benoemd werd. Hij was gehuwd met zijne nicht Christina de Graeff, en schijnt zich met de politiek weinig ingelaten te hebben; in de magistratuur bracht hij het niet verder dan tot Schepen. Weten wij weinig van dezen, des te bekender zijn zijne drie broeders. Zij worden ons door een tijdgenoot afgeschilderd als: „onberispelijck in leven, heylig in handel en wandel, wacker voor de welvaert van hacr Stadt" 2). Van Amsterdam werd getuigd: „dat de Stad in den tijd der regeeringe van de Heerc Bikkers zo merckelijck heeft toegenomen, dat het is te verwonderen" 3). Andries hebben wij reeds leeren kennen als de leider van de oppositie in de Staten van Holland tegen de politiek van den Stadhouder. Van zijn eerste optreden als Burgemeester in 1627 tot zijn dood in 1652 nam hij tien keeren op den Burgemeesterlijken zetel plaats. In 1646 maakte hij van zijn overwegenden invloed te Amsterdam gebruik om ook zijn broeder Cornelis Bicker, Heer van Swieten, gehuwd met eene dochter van wijlen Burgemeester Gerrit Jacob Witsen, tot de Burgemeesterlijke waardigheid te verheffen. Bij zijn dood werd Andries in 1653 als Burgemeester opgevolgd door zijn jongsten broeder, Dr. Jan Bicker, een schoonzoon van Burgemeester Jacob de Graeff van Zuidpolsbroek. De vier gebroeders hadden, als handelsmannen, de wereld onder elkander verdeeld: „Zoo wijt als Bickers vlagh den grooten Oceaen Beschaduwde, en doorsnee met rijck geladc schepen, Die 's weerelts gouden oegst in Hollants boezem slepen" 4). 1) Zie hierachter I, p. 173, 174. 2) Pamflet „Ilollanclts Fraatjen tusschen vier Persoonen, een Geldersman, een Hollander, een Vries en een Brabander. Derde Deel" (1650), Knuttel 6836. 3) Pamflet „Den Rechten Ommeganck van de Gevioleerde Stadt van Amsterdam" (1650), Knuttel 67S1. Abraham de Wicquefort noemt Andries en Cornelis Bicker: „deux personnes d'un merite extraor- dinaiie, et qui avoient tres dignement servi en toutes les occasions" (Histoire des Prov. Unies, ed. Lenting, I, p. 315). 4) eiken van Joost van den Vondel, uitgeg. door Mr. J. van Lennep, VI, p. 642. L Jacob had voor zich de Oostzee gekozen en bracht te Amsterdam de granen van „Oostland" ter markt. Andries bewandelde, in navolging van zijn vader, nieuwe wegen, en trachtte in het voor vreemdelingen nog maar weinig toegankelijke „Moscovië" handelsvoordeelen te behalen, voornamelijk door den uitvoer van pelterijen. Wij vinden aangeteekend dat hij eens, in 1640, in Rusland zulke uitgestrekte voorschotten tot verkoop gedaan had, dat er in 1641 bijna geen pelterijen op de jaarmarkten kwamen, zoodat de Hollandsche kooplieden genoodzaakt waren zich bij rcquest tot H. Hoog Mogenden te wenden met verzoek om deze monopoliseering van den bonthandel te willen tegengaan '). Wat Cornelis betreft, deze zocht zijn voordeel in den handel op Amerika. Bij de oprichting van de Westindische Compagnie in 1621 stak hij er zijn geheele kapitaal in en werd daarop tot Bewindhebber benoemd. Het geluk was hem gunstig; hij maakte de vette jaren mede: de verovering van de Zilvervloot door Piet Heyn in 1628, welke de Compagnie in staat stelde een dividend van 50 % uit te keeren, daarna, in 't zelfde jaar, de vermeestering van de Hondurasvloot, die een dividend van 30% gaf2), joeg de aandeelen van de Compagnie tot een ongehoorden koers op. Toen achtte hij het oogenblik gekomen om zich voorzichtig terug te trekken; met meer doorzicht begaafd dan zijne medebewindhebbers, zag hij in dat de kans stond te keeren en dat de Compagnie op den duur tegen de vele gevaren, die haar omringden, niet opgewassen zou zijn. Hij wachtte er zich voor „goet geit na quaet geit te smijten", en verkocht al zijne aandeelen tot hoogen prijs. In de Amstcrdamsche Vroedschap, waarin zijn broeder Andries zitting had, zette hij nu eene campagne op touw tegen het aan de Compagnie verleende octrooi, waarbij alle particuliere handel op Zuid-Atnerika verboden was. Dit bezorgde hem veel vijanden: men strooide zelfs uit, dat hij de ruïne van de Republiek bewerken en het land den Spaanschen Koning in handen spelen wilde. Toch bereikte hij zijn doel: in 1634 werd door de Staten-Generaal de vaart op Brazilië voor alle ingezetenen van den Staat opengesteld. Bicker, die als gewezen Bewindhebber van de Compagnie „wist waer de meeste winsten op de Kust van Brasil waren te doen", deed met deze kennis zijn voordeel en rustte zelf schepen naar de West uit, „in voegen dat hij, als 'er qualik een kist Zuikers bij iemand was te vinden, zijn Pakhuis opgestapelt vol had, en zich, daarbij, in een jaar over de honderd duizend guldens verrijkte" 3). Dr. Jan Birker, de jongste der gebroeders, nam voor zijn deel den handel op het Zuiden waar. Zijne schepen voeren op de landen om de Middellandsche Zee: Italië en de Levant, het gebied der „Straetse handelaers". Toen de toenemende uitbreiding van dezen handel te Amsterdam in 1625 de oprichting van een college van „Directeurs van den Levantschen handel en navigatie van de Middellandsche Zee" noodzakelijk maakte, waaraan het oppertoezicht over dezen tak van negotie en over de consuls van den Staat in de Middellandschczee-havens werd opgedragen, behoorde Jan Bicker tot de zeven eerstbenoemde leden ervan. Na den dood van 1) J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden, I, p. 172. 2) Aldus volgens het pamflet: ,,'t Hollandts Rommelzootje", Knuttel 6782. De schrijver van 't pamflet bekeek de dingen door een vergrootglas: deze „vloot" bestond maar uit twee Spaansche llondurasvaarders (Wagenaar, Vaderl. Historie, XI, p. 70). Volgens het pamflet deed de W.-Ind. Comp. na de verovering van de Zilvervloot eene uitkeering van 75 °/0. 3) Pamflet als voren. zijn broeder Jacob Bicker, in 1646, werd hij aangewezen om dezen in de Directie ter beveiliging der zee Oostwaarts te vervangen, zoodat hij denkelijk ook zijns broeders zaken nevens zijne eigene zal voortgezet hebben. Hij was dan ook meer koopman dan regent: pas op zijn 56e jaar nam hij als Schepen voor het eerst in den magistraat zitting; zes jaren later werd hij tot Burgemeester verkozen. Maar vooral maakte hij naam als scheepsbouwmeester en als stichter van het stadsdeel, dat nog heden als „het Bickerseiland" bekend is en zijn naam voor vergetelheid bewaart. Door aankoop in 1631 eigenaar geworden van het voorste van de drie eilanden, die, onder de algemeene benaming „de Braak buiten de Haarlemmerdijk", in Januari 1622 door Oetgens c.s. aan de stad verkocht waren '), legde hij er een scheepstimmerwerf aan en bouwde er voor zichzelf een huis als een kasteel, waar zijn wapen op den gevel pronkte, met een pakhuis er naast, en een hoogen toren van drie verdiepingen, die uitstak boven de huisjes, pakhuizen en scheepstimmerwerven, waarmede hij van 1633 tot 1643 het eiland liet voltimmeren 2). Jarenlang woonde hij in dit huis „alsof hij de Heer van 't eiland was" 3) en hield er persoonlijk toezicht op het bouwen en uitrecden van zijne schepen. Bij zijn dood woonde hij op de Keizersgracht; in 't groote huis op het Bickerseiland zal toen denkelijk alleen zijn kantoor gevestigd geweest zijn. Een dichter herdacht hem als: „Een man, die naarstigh al sijn leevcn Niet deed, dan timmren huis en steeven En duizend keelen oopen hiel, Met werk" enz. ''). In de laatste jaren vóór en de beide eerste jaren na den vrede van Munster strekte de macht der Bicker's te Amsterdam verder dan die, waarover ooit te voren ecnig Amsterdamsch regentengeslacht te beschikken gehad had. Zeven leden van deze familie zaten er in de regeering. Behalve Andries Bicker, Burgemeester, Raad, Kolonel der Burgerij en Bewindhebber der O.-Ind. Compagnie, en zijne drie broeders: Cornelis Bicker, Schepen, Bewindhebber der W.-Ind. Compagnie en Commissarispolitiek in den kerkeraad, wien in 1646 het Burgemeesterschap toeviel, Jacob Bicker Gerritsz., Commissaris (sedert 1641 van de Wisselbank) en Directeur van het Extraordinaris Convooi op het Oosten, en Dr. Jan Bicker, die in 1647 m de Schepenbank zitting kreeg, waren het hunne neven, de drie gebroeders: Roelof Bicker, Raad sedert 1640, Schepen sedert 1641, Jacob Bicker Jacobsz., in 1641 Commissaris geworden en wien in 1646 door den invloed van zijn schoonvader, Burgemeester Andries Bicker, het ambt van Kapitein-Majoor en Opperbevelhebber van het garnizoen van Amsterdam werd opgedragen, en Henrick Bicker, Commissaris in 1641 en Schepen in 1645 en volgende jaren Een vinnig pamflet van 1650 noemt de Bicker's „onwetende, 1) Zie hiervóór, p. LXXYr. 2) 5e Reg. van verkochte erven, fo. 78 vc—82 v°; Resol. Vroedschap 16, fo. 261, 274; Thes. Extra"i'lin.: Reg. 46a, Nieuwste taxatie, 1637—'42, fo. 82 en vlg.; Reg. 46/;, alsv., 1647- '49, fo. 98 en vlg; J. Wagenaar, Amsterdam, I, p. 425. — In 1658 en '59 verkocht Jea'11 Deutz, koopman, als gemachtigde van Johan de Witt, volgens procuratie van 1 Juni 1657, 11 huizen op het Bickerseiland, w.o. „Twee huysen L'n eiven met de toorn daerop staende", te zamen voor f 19.460 (Quijtsch. EK., fo. 220; FF., fo. 168 v°). 3) J. ter Gouw, Amstelodamiana, I, p. 114. 4) J. Six van Chandelier, Poüsy, p. 438. 5) Zie hierachter I, p. 174, 175, 359) 360, 435. norsse, hovaerdige ende onverdraegelijke geit- cn Staetsuchtige hoet-sluipers, de regeeringe 't eenemael onderkruipende ende innemende, daeruit andere geslachten, die het hare niet behoeven te wijeken, uitschoppende, in sulcker voegen, dat gy qualijck een eer-ampt sout kunnen noemen, of binnen of buiten Amsterdam, Amsterdam raeckende, dat van de Bickers of ten minste van vermaegschapte aen de Bickers, niet bedient en wort: vraegt gy, wie is Bewinthebber van de Oostende West-Indische Compagnie; wie Afgesonden in den Hage ter Vergaderinge van de Staten? wie Borgermeester? wie Schepen? wie Coronel van de Borgerije ? wie Dijk-graef van het waterrecht? en vraegt noch so vry tienmael van andere Ampten, ende ik sal sonder leugen aitijt mogen antwoorden Bickers: want de Bickers sijn alle ding; waerom ic ooc wel versekert ben datse by de Amsterdamse Borgerie noit sijn gelieft, maer altijt sijn verdagt en gehaet geweest" '). De invloed der Bicker's beperkte zich niet uitsluitend tot Amsterdam: in alle steden van Holland en in alle collegiën in den Haag had hunne partij, die onder den naam van „de Bickersche ligue" bekend was, hare vertakkingen. „Niet dat ik die mannen (n.1. de Bicker's) als mooren wil afschilderen", heet het in een ander, vrij gematigd pamflet: „dan dit is niettemin zeeker, dat Amsterdam, ja al zei ik gantsch Holland, ik weet niet of het buiten de waarheid zou zijn, van dat geslacht wierd geregeert. Zij hadden de Helmstok van 't Stier in hun geweld; want wat Colegie \fois 'er, zowel ten Hoof als hier, daarin men ten minste niet een pprzoon, die aan de Bikkers vermaagtschap was, vond?" 2). Onder de Amsterdamsche regenten wekten de invloed en de rijkdom der Bicker's nijd en afgunst en het ontbrak niet aan pogingen van minder fortuinlijke ambtgenooten om aan de steeds aangroeiende macht van deze familie een einde te maken, door haar in haar stamhoofd, Burgemeester Andries, te treffen. Eene intrige, in 1643 door de regeerende Burgemeesters, Gerbrand Claesz. Pancras, Jan Cornelisz. Geelvinck, Dr. Albert Coenraetsz. Burgh en Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, tegen Andries Bicker op touw gezet, leidde tot het gewenschte resultaat. Bij meerderheid van stemmen wees de Vroedschap, op voordracht van Burgemeesteren, 6 Februari van dat jaar, bij afwezigheid van Andries Bicker, dezen aan tot het bekleeden van de 3-jarige commissie in Gecommitteerde Raden in den Haag, met de bedoeling om den heerschzuchtigen Oudburgemeester te Amsterdam met fatsoen voor een wijle kwijt te zijn. Zoo vatte Bicker het dan ook op. Den volgenden dag meldde hij zich bij Burgemeesteren, die voltallig op het stadhuis „in het torentje" bijeenzaten, aan, en verzocht hun dat zij „de saecke wederom souden gelieven in den Raet te brengen", hun te kennen gevende, dat hij niet voornemens was zich dit ambt tegen wil en dank te laten opdringen, temeer daar hij „vertrouwt hadde, door de devoiren door (zijne) broeders aen de Heeren Gerbrant Claes Pancras ende Cornelis de Graeff gedaen, dat de Heeren (hem) van die charge souden hebben geëxcuseert". Burgemeesteren verontschuldigden zich met de bewering, dat zij gevreesd hadden hem te zullen kwetsen, door hem als oudste Burgemeester bij de vervulling van deze commissie te passceren; bovendien gaf Geelvinck voor, van Andries' broeder Cornelis Bicker cn van zijn neef Roelof Bicker „verstaen te hebben", dat eene verkiezing tot Gecommitteerde 1) 1'amflet „Lauweren-Krans" enz., Knuttel 6851. 2) Pamflet ,,'t Ilollandts Rommelzootje", t. a. p. Raad hem niet onwelgevallig zou zijn. Bicker heette hem dit liegen en voegde hem toe, dat hij „sulcx niet conde aennemen, als contrarie van haer wel verseeckert sijnde, daerby voegende, dat (zijn) broeder (hem) geseyt hadde, daeghs te voren met de Burgemeester Geelvinek gesproocken te hebben, om (hem, Bicker) te willen excuseren van die commissie, als ongelegen sijnde, daerop (Geeivinck) belooft hadde sijn devoiren te doen, om (Bicker) daervan te bevryden, ende dat nu geallegeert werde, dat men meende dat (hij, Bicker) qualijck te vrede soude sijn geweest, indien men (hem) voorby hadde gegaen als de outste sijnde; dat sulcx een blaeuwe bloem was en (zijne) acngewende devoiren betuyghden ter contrarie". Burgemcesteren bleven evenwel op hun stuk staan en noodzaakten hem in een nader onderhoud, den i8en Februari d. a. v., door hunne weigering om de kwestie aan het oordeel van den Raad te onderwerpen, het ongewenschte ambt — voorloopig voor één jaar •— te aanvaarden '). In Januari 1644 brachten Burgemcesteren, volgens hunne belofte, aan Andries Bicker gedaan, de zaak in de Vroedschap. Bijna eenstemmig sprak deze zich uit voor de verplichte aanvaarding van eene aan een harer leden opgedragen commissie en verwierp zij de door Bicker aangevoerde excepties; door de „hooghe contestatiën" van Bicker lieten Burgemcesteren zich echter bewegen tot het voorstellen van een „expedient", waar de Raad zich mede vereenigde: na nog een jaar in Gecommitteerde Raden gezeten te hebben, zou Bicker desvcrlangend van dit ambt ontheven worden 2). Na afloop van het tweede zittingsjaar werd Bicker, ingevolge dit accoord, door Cornelis de Graeff vervangen en daarop 1 Februari 1645 tot Burgemeester verkozen. In 1646 nam Cornelis Bicker voor het eerst op den Burgemeesterlijken zetel plaats, terwijl Andries Bicker voor drie jaren in de Staten-Generaal werd gedeputeerd, waar hij met • Andries Pauw als leider van de buitenlandsche politiek der Staatsgezinde partij optrad. In 1649 bekleedde Andries Bicker weer het Burgemeestersambt en in 1650 viel dit ten tweede male aan Cornelis Bicker toe. De Bicker's schenen, na de tijdelijke terzijdestelling van hun familiehoofd, te Amsterdam machtiger dan ooit; maar zij zouden spoedig ondervinden, dat de dagen van hunne grootheid geteld waren. Al was de bejaarde Frederik Hendrik tegen de „Bickersche ligue" niet opgewassen, het stond te voorzien, dat zijn zoon, wanneer hij eens Stadhouder zou zijn, op den duur voor haar den nek niet zou willen buigen. Den I4en Maart 1647 overleed de Prins; Willem II, wien het voor alsnog aan ervaring en aan het noodigc gezag ontbrak om zich tegen de politiek der Staatsgezinden te verzetten, moest er wel in berusten, dat de onderhandelingen over den vrede met Spanje voortgezet werden, en den 3oen Januari 1648, voornamelijk ook door toedoen van den gewezen Raadpensionaris Adriaen Pauw, te Munster haar beslag kregen. De Statenpartij had de zege behaald: door Andries Bicker en Adriaen Pauw geleid, trachtte zij nu met al haar gewicht den jongen Stadhouder neer te drukken. Deze kon weinig tegen haar uitrichten; alleen door verdeeldheid te zaaien onder haar hoofden en een van haar fracties voor zich te winnen zou hij kunnen trachten haar overmacht te breken. De gelegenheid daartoe deed zich ongezocht voor. De 1) Andries Bickei-, Recueil, p. 273—276. Hoe gevoelig Bicker door deze nederlaag getroffen werd toont liet breede relaas, dat hij er in zijn gewoonlijk zeer beknopt „Recueil" van geeft. 2) Ibid , p. 278—280; Resol. Vroedschap 28 Jan. 1644. dood van Pieter Cornelisz. Hooft, in Mei 1647, had het Drostambt van Muiden doen openvallen. Sedert had de Ridderschap, die van de Staten zitting eischte in de Generaliteits Rekenkamer en drie zetels in 't Hof van Holland de benoeming van een nieuwen Drossaard verhinderd door het volgen van eene taktiek van obstructie, n.1. het weigeren om de nominatie van alle onderwijl open komende ambten in behandeling te nemen zoolang hare eischen niet ingewilligd waren '). Amsterdam had aanvankelijk Burgemeester Albert Coenraetsz. Burgh candidaat gesteld, wijl deze zich alleen onder die voorwaarde bereid verklaard had de hem in Juli 1647 opgedragen Ambassade naar Moscovië te aanvaarden '2). Na den dood van Burgh, in December 1647, kwam de stad met de candidatuur van den zoon van Andrics Bicker, den 25-jarigen Gerard Bickcr, voor den dag; tegenover dezen stelde Pauw zijn zoon Reynier Pauw candidaat. Eene botsing tusschen de beide leiders der Statenpartij was van nu af onvermijdelijk. Hoezeer Pauw ook in de laatste jaren met Bicker ééne lijn getrokken had, te Amsterdam had men den zoon van „het looze Reintje" nooit recht vertrouwd: zijn vriendschap met Bicker was er een als van Herodes en Pilatus, spotte men 3). Den ioen Maart 1649 gingen de Staten van Holland — nadat zij den 3e» Maart tevoren met de Edelen tot een vergelijk gekomen waren ter vereffening van de hangende geschillen l) — tot het opmaken van de drietallen voor de verschillende vaceerende ambten over; voor het Droststhap werden genomineerd: Gerard Bicker, Reynier Pauw, en, om het drietal vol te maken, de Gecommitteerde Raad Johan van der Meyden "'). De benoeming stond thans aan den Prins. Door de aanstelling van Pauw zou hij Amsterdam en de „Bickersche ligue" tegen zich in 't harnas jagen; het voortrekken van den jongen Bicker zouden Pauw en zijn aanhang hem niet vergeven. Hij koos het laatste en zocht door Andries Bicker te believen dezen voor zich in te nemen: den 24en Maart benoemde hij Gerard Bicker tot Drossaard G). Maar de oude republikein liet zich door geen vorstengunst van zijn vast afgebakend pad afbrengen; noch de hem door Willem II betoonde welwillendheid, noch de voor den vader zoo vleiende oplettendheden, in 't begin van 't volgende jaar, 1650, aan den toen te Parijs verblijvenden jongen Drossaard door Mazarin bewezen 7), konden Andries Bicker voor den Prins en zijne Franschgezinde politiek gunstig stemmen. Zoo had de Stadhouder niet alleen Pauw van zich vervreemd, maar ook Bicker niet gewonnen s). Bij den eerzuchtigen jongen Oranje, die, het hoofd vol grootschc plannen, zich in de voor hem ondragelijke vredesatmospheer beklemd begon te voelen, wekten de onwil en de tegenwerking van de Staatsgezinde regenten diepe verbittering. Den I4en Augustus 1649 schreef hij, denkelijk aan Mazarin: „Je voudrois pouvoir rompre le col a tous les coquins qui ont fait la paix, et asseurez- 1) Resol. Vroedschap 11 Juni, 14 Nov. en 15 Dec. 1648. 2) Ibid. 8 Juli 1647. 3) Vgl. liet pamflet „Des Druckers Belydenisse", Knuttel 5765, aangehaald bij Dr. 1'. f. Blok, Geschiedenis van 't Nederlandsche Volk, IV, p. 441. 4) Resol. Holland 2 en 3 Maart 1649. 5) Johan van der Meyden was gehuwd met eene stiefdochter van den vorigen Drossaard, 1'ieter Cornelisz. Hooft. Zie hierachter, I, p. 387. 6) Resol. Holland 10 en 27 Maart 1649. 7) Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange, 2" Serie, IV, p. 340 8) Ibid., p. 423. vous que je ne perdray pas un moment de temps de faire ma cabale pour les ruiner" '). Het voornemen van den Prins was zich met Frankrijk te verbinden om Spanje weer den oorlog te verklaren en dan van de onmacht van de Spaansche monarchie gebruik te maken om haar de Zuidelijke Nederlanden te ontweldigen. Vervolgens wilde hij tegen den Protector den strijd aanbinden, om zijn zwager Karei II op den Engelschen troon te herstellen. Voor de Staatsche partij waren al deze voornemens even zoovele schrikbeelden. Oorlog beteekende voor de Republiek: zware belastingen, dus „diverteering van de negotie"; daarenboven verzette Amsterdam zich met hand en tand tegen de verovering van Vlaanderen, die de herleving van den Antwerpschen handel ten gevolge zou hebben. Daarom was het niet alleen uit zuinigheid, maar ook — en vooral — om den Stadhouder te beletten zijne plannen ten uitvoer te leggen, dat de Staten van Holland, onmiddellijk na de sluiting van den Munsterschen vrede, het voorstel deden tot afdanking van een groot gedeelte van het legereffectief. Met de reductie, die in Juli 1648 plaats had en waartoe de Prins zijne toestemming gegeven had, waren de Staten echter niet tevreden: zij eischten in :t zelfde en in 't volgende jaar eene nog veel aanzienlijker vermindering der legerlasten. Dit geschil had nog wel bijgelegd kunnen worden, maar toen het bleek dat de Staatsgezinden er eene beginselkwestie van wilden maken en zich beriepen op het stelsel der provinciale souvereiniteit, dat aan de Staten van elke provincie de opperste macht toekende over de troepen die te harer repartitie stonden, — de oude twistappel uit de laatste jaren van Oldenbarnevelt, — was een conflict met den Kapitein-Generaal en de Algemeene Staten onvermijdelijk. Willem II vlamde er op, het weerspannige Holland en bovenal het trotsche Amsterdam, dat de ziel was van de oppositie, te vernederen en naar zijn wil te dwingen; want, slaagde hij hierin niet, dan zou hij voor de Staatsgezinden, Andries Bicker en de „ligue", smadelijk het onderspit moeten delven. Het besluit der Staten van 4 Juni 1650 om op eigen gezag de betaling van 12 compagnieën ruiterij en 31 compagnieën infanterie te staken, waarbij zij hunne bevoegdheid overschreden, gaf den Prins aanleiding tot het nemen van doortastende maatregelen. Den volgenden dag dreef hij in de Staten-Generaal de resolutie door, waarbij besloten werd eene bezending bij de Hollandsche steden te doen rondgaan om haar van hare oppositie af te brengen en waarbij de Stadhouder gemachtigd werd zoodanige maatregelen te nemen, als hij zou oordeelen in het belang van de rust van den Staat te behooren. Willem II stelde zich zelf aan 't hoofd ervan; hij wist welke ontvangst hem bij zijne rondreis te Amsterdam wachtte, maar dit kon hem niet weerhouden: hij wilde juist eene beleediging uitlokken, die hem aanleiding zou kunnen geven tot represailles. Verscheidene der bezochte steden volgden ten aanzien van de bezending de houding, door Amsterdam in 1639 aangenomen, en weigerden rechtstreeks met de algemeene landsregeering in onderhandeling te treden. Ook bij het bezoek aan Amsterdam, dat de deputatie voor het laatst bewaard had, stiet zij het hoofd. Den Prins werd door Burgemeesteren eerst als lid der bezending en daarna als Stadhouder audiëntie in de Vroedschap geweigerd. Met veel uiterlijk vei toon van gramschap verliet hij den 24e» Juni, daags na zijne aankomst, de stad; ') Gioen van I'rinsterer, Archives de la Maison d'Orange, 2e serie, IV, p. 314. den 27en Juni kwam hij in de vergadering der Staten zijne klachten indienen over haar handelwijze. Deze toespraak liet hij daarop in druk verspreiden om de publieke opinie voor zich te winnen. Amsterdam leverde bij de Staten een tegenvertoog in en zocht, op 't laatste oogenblik voor de gevolgen van een conflict terugdeinzende, in de zaak der afdanking van 't krijgsvolk met den Prins een vergelijk te treffen. Alles scheen op het punt om te worden bijgelegd, toen Willem II, die niet wilde verzuimen gebruik te maken van de langverwachte gelegenheid om de oplossing der geschillen naar zijn wil te forceeren, besloot, tot de bekende dwangmaatregelen over te gaan. Den 20e" Juli gaf hij aan zijn neef Graaf Willem Frederik van Nassau order om in stilte in den omtrek van Amsterdam eene troepenmacht bijeen te brengen en daarmede bij verrassing de stad binnen te trekken. Wanneer deze aldus bezet zou zijn, zou de Prins er zijne intrede houden en de regeering naar zijn zin veranderen, waarbij hij in 't bijzonder het oog had op de Burgemeesters Andries Bicker en Anthony Oetgens van Waveren, die hij voor de aanstichters van de Amsterdamsche oppositie hield. De indruk, door dit forsche optreden in geheel Holland gewekt, zou hem in staat stellen daarna in alle overige steden van het gewest insgelijks „de wet te verzetten". Om de hem weerstrevende steden alvast schrik aan te jagen, liet hij zes van hunne gedeputeerden ter dagvaart van Holland op denzelfden dag, waarop hij meende dat zijne troepen Amsterdam i zouden binnengetrokken zijn. te 's-Hage in hechtenis nemen en gevankelijk naar Locvesteyn voeren. Men weet welk een jammerlijk figuur hij sloeg toen het bleek dat de aanslag op Amsterdam mislukt was. Door den Hamburger postbode, die eene verdwaalde afdeeling ruiterij 's nachts op de Hilversumsche heide had ontmoet, was den volgenden morgen vroeg, 30 Juli, te Amsterdam de tijding daarvan ingebracht. Onmiddellijk had Cornelis Bicker, de eenige van de drie Burgemeesters ') die in de stad was, de vereischte maatregelen van tegenweer genomen, de poorten doen sluiten, de bruggen ophalen en het geschut op de wallen planten, en had hij de Vroedschap bijeengeroepen 2). Toen het Stadhouderlijke heir de stad naderde bleek zij al „overeind" te staan, zoodat Willem Frederik van het volvoeren van zijn order moest afzien en op de hoogte van de hofstede Weina aan den Amstel zijne troepen doen halt houden. Vandaar zond hij aan Burgemeesteren den eigenhandigen brief van den Prins, dien hij hun, zoo de onderneming geslaagd was, na zijn intocht in de stad had moeten overhandigen. In de gegeven omstandigheden x) Burgemeester Wouter Valckenier was een week te voren overleden. De twee overige ambtgenooten van Bicker waren afwezig: Nicolaes Corver woonde te 's-Hage de dagvaart bij, terwijl Anthony Oetgens van Waveren voor de verpachting der gemeenelands middelen te Alkmaar vertoefde. 2) De kordaatheid van Cornelis Bicker blijkt, behalve uit zijne houding bij deze gelegenheid, ook uit een ander voorval, dat een week te voren had plaats gegrepen, en waar het pamflet „Het Tweede Deel Van 't Ilollandts Praatjen Tusschen Vijf Perzoonen", Knuttel 6830, melding van maakt: „Omtrent acht daglien voor de Beroerte kreegh de Heer Cornelis Bicker, op een Sondagh smorgens, de weet, dat den Dam eeven buyten de Haarlemmerpoort last lee van door te breeken, naardien men de wint uyt het Noordtwesten met een groote parsinge van water daartegens had. Terstont geeft hy order tot arbeyders en alle nodigen behoeften om het ongeluk voor te komen: doch geen dingen maken de paarden zoo vet als de ooghen van hun Meesters; des zich de Heer Burgermeester daar terstont byvoegt, en ghedurigli, van des morgens ten tienen tot des avonts ten zevenen, zonder eeten of drincken bleef. Elck arbeyder nam noch een half uurtje tot verposingh, maar hij, hoewel het niet dee dan regenen en wayen, liep gedurig van het een op liet ander, brengende door zijn naarstigheydt zulck een lust in d'arbeyders, dat den Dijk in kort een tijdt verzekert en wel verzorght was". viel deze missive natuurlijk geheel uit den toon; Burgemeesteren konden er evenwel uit opmaken wat hun boven het hoofd had gehangen. Wie ook binnen de stad bij de onverwachte nadering van 't krijgsvolk het hoofd mocht verliezen, de Bicker's legden eene Olympische kalmte aan den dag. Zij begrepen hoezeer, door het mislukken van den overval, hunne positie tegenover den Prins versterkt was. Op het garnizoen, dat sedert 1646 onder bevel van den Kapitein-Majoor der stad, Jacob Bicker, een schoonzoon van Andries Bicker, stond, konden zij zich verlaten. Van de trouw en de aanhankelijkheid van hunne burgerij waren zij zeker; hunne politiek, die er op berekend was geweest de drukkende lasten, welke de oorlog het volk op de schouders gelegd had, te verlichten, was naar het hart van de Amsterdammers, die twee jaren te voren bij de feestelijke vertooningen op den Dam, waarmede 5 Juni 1648 de vrede van Munster luisterrijk gevierd was, wel geen enkele van de allegorische tooneelen zoo toegejuicht zullen hebben als dat, waarin voorgesteld werd hoe Mars geboeid, Vulkaan in 't wapensmeden gestuit en 't krijgsvolk betaald en gedeeltelijk afgedankt werd '). Konden de Bicker's dus op burgers en soldaten staat maken, in den boezem zelf van den magistraat bedreigde hen een ernstig gevaar, waartegen zij zich niet konden wapenen. De invloedrijke positie der Bicker's had hun daar al sedert lang tal van benijders bezorgd, wien het tot nog toe niet aan den lust, alleen aan de middelen ontbroken had om aan hunne oppermacht een einde te maken. Aan het hoofd van deze vijandelijke fractie stond Anthony Oetgens van Wavcren, die als Burgemeester ouder in bediening was dan Andries Bicker, maar door hem al spoedig op den achtergrond geschoven was en van 1638 tot 1649 zelfs niet éénmaal het Burgemeesterschap bekleed had. In laatstgenoemd jaar was hij weer, nevens Andries Bicker, als Burgemeester ten tooneele verschenen; in 1650 was hij zelfs als zoodanig aangebleven en had hij zich het ambt van Commissaris-politiek in den kerkeraad, opengevallen door het overlijden van zijn zwager Reael 2), doen toekennen 3). Blijkbaar waren de vijandelijkheden tusschen de beide antagonisten tijdelijk bijgelegd: maar welke oorzaak school er achter deze onverwachte entente na jarenlangen strijd? Wij kunnen enkel een vermoeden opperen. Bicker zal het waarschijnlijk raadzaam geoordeeld hebben om, vóór hij de beslissende worsteling met den Oranjevorst aanbond, zich met Oetgens en diens fractie te verzoenen, ten einde voor een aanval in den rug, in de Amsterdamsche Vroedschap zelf, gedekt te zijn. Tot zulk eene schijnverzoening zal Oetgens, die, blijkens het getuigenis van Bontemantel, waar het te pas kwam „seer wel" kon „swijgen en vainsen" 4), zich wel hebben laten vinden; toch belette hem dit niet reikhalzend uit te zien naar eene gelegenheid om de door hem fel gehate Bicker's ten val te brengen. Reeds eenmaal — wellicht in 1639, toen de Staten-Generaal beproefd hadden de Amsterdamsche oppositiepartij om te werpen r>), van welk jaar Oetgens' achteruitzetting dagteekent, — had deze hun den voet dwars gezet, maar zij hadden hem „geschopt" en hem sedert dien jaren lang buiten het bewind weten te houden. 1) Wagenaar, Amsterdam, I, p. 557. 2) Vgl. hiervóór, p. LXXXV. 3) Kerkelijk Amsterdam, p. 535. 4) Bontemantel, t. a. p., II, p. 109. 5) Zie hiervóór, p. LXXXVI. M Het viel den Bicker's niet moeilijk hun tegenstander telkens in zijne eigen netten te vangen door onbarmhartig zijne hebzucht bloot te leggen en hem daardoor aan de „wangunst van den Raad prijs te geven '). Eén staaltje moge hier volstaan: Oetgens had b.v. bewerkt, dat de beslissing over het eigendomsrecht van een gedeelte dei door zijn vader en zijn oom in 1622 aan de stad verkochte gronden hangende bleef, om die te zijnertijd in zijn voordeel te doen uitwijzen. Daar hadden de Bicker s partij van getrokken. In Januari 1648 hadden zij hem, na jarenlange onderhandelingen, gedwongen tot een voor hem zeer nadeelig vergelijk, waarbij hij niet alleen aan de stad het eigendom van de betwiste erven moest afstaan tegen den prijs, waarvoor zij ze aan derden zou kunnen verkoopen, maar zich ook verbond de achterstallige melioratie over deze erven, ten bedrage van ƒ 12.771 te voldoen; ingevolge dit accoord betaalde hij, na aftrek van de opbrengst der verkooping van de erven, 25 Januari 1650 ter Thesaurie een bedrag van ƒ 6401 2). Voor den hebzuchtigen Burgemeester was dit eene bittere pil geweest en hij haakte er naar zich op hen, die ze hem toegediend hadden, te wreken; deze zoete vreugde mocht hij zes maanden later smaken bij gelegenheid van 's Prinsen onderneming tegen Amsterdam. Pas was Willem II, die na het ontvangen van de tijding der mislukking van den aanslag naar Amsterdam vertrokken was, te Amstelveen aangekomen, waarheen de troepen teruggetrokken waren, of Oetgens stelde in het geheim poginigen in t werk om zich, achter zijne collega's om, met hem te verstaan. Door den aai ts-intrigant Mr. Johannes Polyandcr van den Kerckhoven, Heer van Heenvliet, Luitenant-Houtvester van Holland, liet de Burgemeester den Prins zijne onderwerping aanbieden 3), en zoozeer voelde de Stadhouder zich in 't nauw gedreven, dat hij, die tevoren van plan geweest was na de verrassing der stad zoowel Oetgens als Bicker af te zetten, nu de toegestoken hand greep en er zich mede moest vergenoegen den eerstgenoemde tegen den ander uit te spelen. Den ien Augustus zinspeelde Z. H. tegenover de commissie, door de Amsterdamsche Vroedschap naar hem afgevaardigd, op de wenschelijkheid om „tot dienst en rust der stad" een paar Heeren uit de regeering te ontslaan. Den volgenden dag kwam hij daarop terug en stelde hij als voorwaarde voor de opheffing van het beleg, behalve dat de stad aan den staat van oorlog, zooals die door de zes andere provinciën aangenomen was, hare goedkeuring zou hechten en in de Staten zou verklaren de door den Prins gevangen genomen Heeren als uit hunne betrekkingen ontslagen te beschouwen, dat de Heeren Andries en Cornelis Bicker — de beide tegenstanders van Oetgens — van hunne ambten afstand zouden doen. Voor de Bicker's was het zaak thans den moed niet te laten zakken. In de Vroedschap, dienzelfden dag bijeengeroepen om over 's Prinsen voorwaarden te beraadslagen, heerschte onder de Raden „grote consternatie ende flaeuwhertigheydt", waardoor, naar Andries Bicker bericht, „wellicht consent soude gedragen sijn geweest, ten waere 't selfde door andere heftigh waere tegengesproocken", zoodat „het 2e en 3e point plat afgeslagen is". Maar de afgevaardigden, die het besluit der Vroedschap aan den Stadhouder waren gaan overbrengen, rapporteerden in den 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 109. 2) Resol. Vroedschap 2 Jan. 1647; Resol. Thes. 1, fo. 135; Rapiamus 1649, fo. 116. 3) Bontemantel, Resol. Raad (M. S.), I, 1, p. 141. Raad den 3en Augustus, dat Z. H. wat de uitsluiting der Bicker's betrof, „daer mordicus by bleef persisterende". Men verzocht nu Andries Bicker, zijn advies uit te brengen, maar hij weigerde zich over zijne eigen zaak uit te laten, waarop ,perplexiteyt by de Heeren gevonden sijnde, als strydende [de eisch van den Prins] tegens den eet ende privilegie van de Stad", men Andries Bicker en zijn broeder Cornelis uitnoodigde, „ten dienste van de Stadt" vrijwillig hunne ambten te willen neerleggen, daar men niet het recht had hen te ontslaan. De beide broeders verklaarden zich daartoe onmiddellijk bereid; het antwoord van Andries deelt hijzelf in de volgende bewoordingen mede: ,,'t selfde seer gaerne ende meerder ten dienste van de stadt en de ingesetenen van dien te willen doen, ende my van herten leet soude sijn, dat iernant om onsentwille in eenige swarigheyt souden comen, die ick bemerckte dat by veelen mijns oordeels te groot geapprehendeert wierde". De beide Heeren werden door den Raad „zeer affectueuselijck" bedankt en hun toegezegd „dese gunste aen haer E. E. personen, familie ende nacomelinghen, by alle gelegentheden van wege 't gemeen te (zullen) erkennen" '). Denzelfden dag werd het verdrag tusschen den Prins en de afgevaardigden der stad op de door den eerstgenoemde geëischte voorwaarden gesloten. Er is nog veel raadselachtigs in de schielijke ontknooping van de tragi-comedie, die in de eerste Augustusdagen van 1650 in en om Amsterdam werd afgespeeld. De berichten van de tijdgenooten daaromtrent zijn meestal in zoo voorzichtige bewoordingen gesteld, dat de juiste toedracht er niet uit op te maken is l). Men moet zich voornamelijk met vooronderstellingen vergenoegen. Er is alle reden om aan te nemen, dat de commissie, door de Vroedschap naar den Prins afgevaardigd om met hem over de voorwaarden van het verdrag te beraadslagen, — bestaande uit Burgemeester Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek en zijn neef den Raad Pieter Cloeck, benevens twee leden van de kerkelijke partij: Simon van der Does, den laatst overgeblevene van de in 1618 door Maurits benoemde Raden, tevens den Nestor van de Vroedschap, en Nicolaes Tulp, — de Heeren Bicker, de beide ongetwijfeld door Oetgens aangewezen zondebokken maar slapjes heeft verdedigd en ze met opzet aan de wraak van Willem II opgeofferd heeft. De uitslag van de onderhandelingen, die op overhaaste wijze beëindigd werden, 1) De betuigingen van erkentelijkheid, den Bicker's van stadswege gedaan, waren geen ijdele klanken. Dertig jaren later, in 1681, wendde Amsterdam, toen de Deensche Koning onrechtmatig beslag legde op de landgoederen, door hem aan den bankier Joachim Irgens wegens voorgeschoten gelden in pand gegeven, in Denemarken al zijn invloed aan ten gunste van de weduwe van Irgens, „alsoo het is de doghter van de hr. Andries Bicker sal<\, die in sijn leven het burgermeesterschap binnen dese stad heeft becleed en aen wiens naem alsnogh met alle lof en eer gedaght wert" (zie hierachter, I, p. 347)* 2) Men vgl. b. v. het verhaal bij Aitzema, III, p. 447 (ook afgedr. bij de Wicquefort, ed. Lenting, I, P* 315): »My is naderhant gheloofwaerdigh verhaelt, als soo hardt ghedronghen wiert op de exclusie van de Bickers, dat het advijs van den Raedt niet was om sulckx toe te staen, maer naeder instantie te doen, om de exclusie te declineren. Des onaengesien quamen N. ende N. in het Torentje ende eyschten de Stock ende het Zeghel om het accoort ofte tractaet met de Prins te bevestigen. De Heer van Swieten seyde, den Raedt hadde beslooten, men soude eerst naerder instantie doen om de exclusie te beletten. N. ende N. seyde, soodanighe instantie soude doch te vergeefs zijn, nemende alsoo de eene de Stock, en de andere het Zeghel, en voeren nae het Leger, voltreckende het accoort met teykenen en zegelen. Sy waren naeuwelijcx gegaen, of de Heer van Cortenhoven quam in diligentie tot Amsterdam, verseeckerende dat de Staten Generael door een aensienlijcke Deputatie den Prins souden gaen versoecken om wederom in den Hage te komen; dienvolgens dat de exclusie niet noodigh was". juist toen de Prins op het punt stond om door afgevaardigden uit de StatenGeneraal teruggeroepen te worden, is wel geschikt om ons in dit vermoeden te versterken. Eene uitlating van een zoo bevoegd beoordeelaar als Johan de Witt, in 1667, leert ons dat deze het gedrag der commissie volstrekt afkeurde en dat hij de leden ervan niet voor goede patriotten aanzag !); en toch was haar woordvoerder de oom en vertrouwde van den Raadpensionaris, Cornelis de Graeff, geweest! Beschouwen wij dit oordeel, of, eigenlijk gezegd, deze veroordeeling in verband met de hoogst dubbelzinnige houding van dezen Burgemeester bij gelegenheid van de eerste verwijdering van Andries Bicker, in 1643, dan is het vermoeden gewettigd, dat de ondoorgrondelijke de Graeff, misschien meer nog dan Oetgens, tot den val van de heftige en heerschzuchtige Bicker's, wier politieke gedragslijn rechtstreeks tegen die van den gematigden en concilianten Heer van Zuidpolsbroek indruischte, heeft bijgedragen 2). Hoe dit zij, het is zeker, dat de positie van de gebroeders Bicker in 1650 te Amsterdam niet zoo sterk was, dat, bij weigering van hun kant om vrijwillig van hunne posten afstand te doen, de Vroedschap hen niet tegen hun wil zou prijsgegeven hebben. Dit zagen zij in, en zij verkozen daarom „le beau röle" aan zich te houden, door aan hunne terugtreding den schijn te geven van eene edele zelfopoffering ten bate van hunne medeburgers, eene daad, die de lier van een in regentenkuiperijen minder ervaren dichter, n.1. Vondel, tot hooggestemde verzen vermocht te bezielen. Ook de practische zijde der kwestie zal aan hun besluit niet vreemd geweest zijn, want „die oorlochspreparaten" in de stad veroorzaakten den Amsterdammers „sulck een retardament der negoty en wisselen", dat „daeruyt een totale ruïne van negoty en wisselen soude veroorsaeckt sijn geweest, soo sy dat mit 't voorschreven verdrach niet in tijts hadden voorgecornen" 3). De schade, door het beleg aan den Amsterdamschen handel in die weinige dagen toegebracht, wordt door een tijdgenoot op 10 millioen gulden geschat 4): „Al de welvaert ging verlooren Als men op den handel zag" *). De Bicker's hadden er dus, in hunne hoedanigheid van kooplieden, alle belang bij om zoo spoedig mogelijk aan het voor den handel zoo noodlottige beleg een einde te maken. Door hunne mede-regenten in den steek gelaten en verraden, bij het volharden in hun verzet met materieelen ondergang bedreigd, waren zij wel gedwongen het fiere hoofd in den schoot te leggen. Hoe weinig ernst het hun overigens met hunne abdicatie was, bleek, toen zij na hun aftreden te Amsterdam „hemel en aarde bewogen om hun verloren invloed te herwinnen en dien van den Prins te ruïneeren". De Fransche Resident in den Haag, Brasset, wien deze intriges 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 424, noot 2. 2) De Wicquefort deelt over de uitsluiting der Bicker's mede: „C'est pourquoy le Conseil de la ville eut de la repugnance a y consentir, et ne les auroit pas sacrifiés en effect au ressentiment du Prince, sans les artifices de quelques uns, qui ont bien sceu occuper le poste des disgraciés, et s'y maintenir tant qu'ils ont vescu" (I, p. 315). Dit kan alleen op Cornelis de Graeff slaan, op wien, na den val van de Bickers, het „magnificat" overging, en die, zijn leven lang, zich in 't bezit daarvan mocht blijven verheugen. 3) en 5) Pamflet ,,'t Hollandts Rommelzootje", t. a. p. 4) Brief van Hendrik van der Capellen aan de Gedepn. van het Graafschap Zutphen, afgedr. in de Chronijk van 't Historisch Genootschap te Utrecht, 1861, p. 382. der beide ontslagen leiders niet weinig zorg baarden, bleef het oog op Amsterdam bevestigd houden; in October meldde hij aan Mazarin, dat er langs minnelijken weg met de Bicker's niets te beginnen was: de Prins zou ze gaarne voor zich winnen, „mais de gaigner ces deux hommes, remplis de vent et de vengeance, il y a peu ou point d'apparence" J). Brasset toonde zich niet juist ingelicht, waar hij zich Amsterdam voorstelde als nog bezield door den geest van het gevreesde broederpaar. De omstandigheden zouden weldra bewijzen, dat de troeven er reeds in andere handen overgegaan en de Bicker's voor goed „uit het spel geraakt" waren. De uitsluiting der „Heeren Bickers" was niet van langen duur: den 6en November van 't zelfde jaar 1650 luidden de klokken, die het overlijden van Hollands Stadhouder den volke kond deden, het nieuwe bewind van de Staatsgezinde partij in. Veertien dagen later werden de beide ontslagenen in triumph weer in hunne ambten hersteld. Vondel juichte: „ Cicero Noch Aristides keeren zoo Verheerlijkt uit hun ballingschap, Als dees Gebroeders op den trap Van hun geweigerde ampten" 2). Zoo mocht de dichter zingen, in werkelijkheid kwamen de Bicker's den gevoeligen knak, die aan hun prestige toegebracht was, niet meer te boven. Den 13en Juli, twee weken vóór het beleg, had de Vroedschap Andries Bicker voor één jaar in de Admiraliteit te Amsterdam gedeputeerd 3); hij overleed nog vóór zijn zittingstijd om was, 24 Juni 1652. Zijn broeder Cornelis werd na afloop van zijn ambtsjaar als Burgemeester 4), in Februari 1651 naar de Gecommitteerde Raden afgevaardigd 5); zooveel belang hechtte men er aan hem uit Amsterdam te verwijderen, dat daarbij voor het eerst sedert 25 jaren met de traditie, die wilde dat voor deze commissie alleen leden van de Vroedschap verkozen werden, gebroken werd 6). Hij overleefde al zijne broeders, en hoewel hij, na zijne drie jaren in den Haag uitgediend te hebben, in 1654 weer Burgemeester werd, zijn invloed had hij verloren. In Augustus 1653 klaagde hij aan Burgemeesteren, dat hij „van de Heeren van Amsterdam wynich gerespecteert wort, en (dat men) geen correspondentie met hem als Gecommitteerde Raede (was) houdende, als wel met andre, die in Gecommitteerde Raeden vóór hem geseeten hadde, gedaen was" 7). Hij zou 1) Groen van Prinsterer, t. a. p., 2e Serie, IV, p. 423. 2) Werken van Joost van den Vondel, uitgeg. door Mr. J. van Lennep, VI, p. 73 3) N. 1. Om er den zittingstijd van Dr. Albert Bas, die 27 Februari 1648 benoemd en in Juni 1650 overleden was, uit te zitten. 4) Cornelis Bicker was na zijn vrijwillig aftreden in Augustus 1650 niet vervangen. Men was blijkbaar te Amsterdam met het geval, waarvan geen precedent bestond, verlegen. In de plaats van zijn ambtgenoot Wouter Valckenier, die den 23^11 Juli van 't zelfde jaar overleden was, had men reeds den ióen Augustus d. a. v. — dus binnen de maand — een nieuwen Burgemeester gekozen: Dr. Frans Banningh Cocq (Vgl. Amsterdam in de 17e eeuw, Amsterdams verzet tegen de staatkunde der Oranjes, door Dr. G. W. Kernkamp, p. 185). 5) Resol. Vroedschap 2 Febr. 1651. 6) De laatste keer was dit in 1623 gebeurd, toen de Oudburgemeester Frederik de Vrij voor zijne politieke tegenstanders het veld had moeten ruimen en door hen naar 's-Hage afgevaardigd was. 7) Bontemantel, Resol. Raad (M. S.), I, 1, p. 142. de grootheid van zijne familie niet lang meer overleven: in 't volgende jaar, den 15en September 1654, volgde hij zijne broeders in den dood. Het kan voor de Bicker's een troost geweest zijn, dat hunne meest verbitterde tegenstanders, wel verre van uit den nieuwen staat van zaken voordeel te trekken, in het lot van de gevallen leiders moesten deelen. Anthony Oetgens, de „fali-vouwer", mocht de vruchten van zijn verraad niet plukken: hoeveel moeite hij zich, zooals uit het vervolg blijken zal, ook gaf, om weer Burgemeester te worden, het gelukte hem niet ooit meer op den Burgemeesterlijken zetel plaats te nemen. In 1651 werd hij Thesaurier, daarna volgde hij in 1652 Andries Bicker op in de Admiraliteit, waar hij het volgende jaar bleef zitten en in 1655 kreeg hij zitting in de Staten-Generaal. Zijn laatste levensjaar, 1658, sleet hij ambteloos te Amster^ dam. Jan Cornelisz. Geelvinck, de voornaamste aanstichter van de tijdelijke verwijdering van Andries Bicker in 1643, en die in de laatste twee jaren door de Bicker's in de Weeskamer was opgeborgen, besteeg ook in 1651, zijn sterfjaar, niet meer het eergestoelte. Zoo waren de hoofden der elkander vijandig gezinde fracties gezamenlijk op zijde geschoven: geen oude veeten behoefden voortaan meer de eendracht tusschen de leiders der Amsterdamsche regeering te verstoren. De man, die, buiten en boven de partijen staande, deze pacificatie tot stand bracht, en zich aldus van zijne meest eminente mededingers wist te ontslaan, op eene wijze die den ervaren diplomaat verraadt, was Cornelis de Graeff, wien thans het magnificat in zijn vollen omvang toeviel. In 1651 nam hij in Burgemeesterskamer zitting, met zijn zwager Dr. trans Banningh Cocq als ambtgenoot nevens zich; in het volgende jaar bleef hij als Burgemeester aan. In 1653 werd Banningh Cocq weer Burgemeester en werd de Graeff's andere zwager, Dr. Jan Bicker, mede tot de Consulaire waardigheid verheven. Met vaste hand aanvaardde de Graeff de teugels van het bewind. De bewonderenswaardige tact, waarmede hij zich van het begin af aan naar de plotseling zoo geheel veranderde tijdsomstandigheden wist te gedragen, bewees ten volle zijne geschiktheid voor het leiderschap van de trotsche handelsstad, die, nu het Stadhouderschap weggevallen en daardoor de geheele unie-band verslapt was, moeilijk aan de verleiding weerstand kon bieden om zich als het machtigste lid van den Staat te doen gelden. Bij het leven van den Prins was het zelfstandige en zelfbewuste Amsterdam de banierdrager geweest van het door Oranje bedreigde republikeinsche beginsel in den Staat; dat de Staatsgezinde partij wel georganiseerd en hare leiding krachtig was geweest had zij aan Amsterdam te danken. Allengs had Amsterdam daardoor zulk een overwicht in de Staten van Holland erlangd, dat men er de stad van verdacht de Staten — sommige Prinsgezinden insinueerden zelfs: met Engelsche hulp — aan zich ondergeschikt te willen maken '). Zoolang er een Stadhouder te bestrijden was geweest, hadden de overige steden zich gewillig deze hegemonie van hare machtige zuster laten welgevallen; de dood van den Prins maakte aan deze volgzaamheid een einde. Men was bevreesd, dat „de grootc Vis van Amsterdam" de kleine zou opslokken 2) 1) Gioen van 1 rinsterer, Archives, t. a. p., 2e Serie, IV, p. 423; Wagenaar, Amsterdam, I, p. 564. 2) Pamflet „Den Ommeganck van Amsterdam" (1650), Knuttel 6773. en men zag voortaan nauwlettend toe, dat de eetlust van Amsterdam niet al te onbescheiden werd. Dit bleek bij de verkiezing van een nieuwen Raadpensionaris in 1651. Een van de staande eischen van de stad in de beide laatste jaren was o-eweest de vervanging van den zwakken, den Prins te zeer naar de oogen zienden Raadpensionaris Jacob Cats door een staatsman uit de Statenpartij: de gevoeligste slag die den Stadhouder zou kunnen treffen. Den 26en Juni 1649 had de Amsterdamsche Vroedschap, bij de beraadslaging over den staat der financiën van Holland, „also men bevindt, dat de tegenwoordige deliberatiën van den Staet in de persoon van een Raed-Pensionaris meer vigeur ende voortdriftigheyt vereyschen, dan van den Heer Cats in zo hogen ouderdom te verwachten ofte billicklijck te vergen is, ende dat al voor lange desselfs tijt is geëxpireert" aan hare gedeputeerden ter dagvaart opgedragen „het daertoe te zien te beleyden, dat de gemelte Raed-Pensionaris Cats werde gedisponeert om zich van die charge proprio motu te ontslaen ende excuseren, ende tot dien eynde oock te gebruycken de occasie van 't opgeroerde besoigne, om den Leden, die daerover zullen comen, met des Raeds intentie in desen overeen te brengen. Ende indien de gemelte Heere Cats hierdoor niet gemoveert wordt om zyne ontslaginge te versoecken, so zullen de Heeren Gedeputeerden opentlijck ter Vergaderinge gelieven te bevorderen, dat de voorsz. Raed-Pensionaris Cats deselve onversocht werde gegeven ende dat in dese expiratie van den tijt van zynen dienst tot verkiesinge van een ander bequaem persoon in zijn plaetse werde geprocedeert" '). Deze stap van Amsterdam was zonder gevolg gebleven en den 28en Februari 1650 werd den gedeputeerden nogmaals op het hart gedrukt „de inclinatie die dese stadt heeft van de Raedt-Pensionaris van zijn charge te ontslaen" ter Statenvergadering kenbaar te maken J). Maar de Prins kon den hem welgezinden dienaar niet ontberen en hield hem de hand boven het hoofd, en uit eigen beweging wilde deze niet heengaan. Na het overlijden van zijn beschermer kon Cats zich niet langer staande houden. Bij den eersten stoot uit Amsterdam — waar de Vroedschap den i5en Mei 1651, „hare voorige resolutiën inhererende", besloot „dat de Raed-Pensionaris van hare Ed. Groot Mo., vermits zijn ouderdom behoort geëxcuseert te worden van zijne charge, ende bemerckende dat andere Leden van de Vergaderinge daertoe mede inclineren", hare afgevaardigden ter dagvaart der Staten gelastte „omme met eenige confidente Leden te concerteren, ende despicieren na een suffisant persoon, om deselve, met communicatie van de Heeren Burgermeesteren, te helpen avanceren tot de charge van RaedPensionaris" 3) — zag Cats zich den 20en Mei genoodzaakt zijn ontslag aan te vragen 1). Dit werd hem den 27^ September verleend ; op aandrang van het op hem fel gebeten Amsterdam werd den aftredenden staatsman elk uitzicht op een Rekenmeesterschap „ende vordere expectativen", als compensatie, afgesneden K). Als opvolger van Cats stelde Amsterdam in Juni 1651 den Haarlemschen Pensionaris Albert Ruyl, een der „Loevesteyners" van het vorige jaar, voor. De meerderheid der Staten sprak zich evenwel ten gunste van Adriaen Pauw uit. Deze 1) Resol. Vroedschap 26 Juni 1649. 2) Ibid. 28 Febr. 1649. 3) Ibid. 15 Mei 1651. 4) Resol. Holland 20 Mei 1651. 5) Resol. Vroedschap 22 Juli en 1 Sept. 1651. had zich, na zijn breuk met Andries Bicker in 1649, achterafgehouden «) en had de kat uit den booin gekeken. Thans maakte hij zich den argwaan van de overige steden van Holland tegen Amsterdam ten nutte om de Amsterdammers tegen te werken en zelf naai het Raadpensionarisschap te staan. Bovendien gebruikte hij zijn invloed om Burgemeesteren van Amsterdam een hak te zetten. In Juni 1651 wist hij te bewerken dat zijn zoon Reynier, de gewezen candidaat voor het Drostambt van Muiden 2), buiten de recommandatie van Burgemeesteren om, door de Rekenkamer, waar hij President van was, benoemd werd tot Bailluw van Amstelland 3). Drie maanden lang werd door Amsterdam tegen Pauw geïntrigeerd; eindelijk moest de stad zich in het onvermijdelijke schikken en den ien September 1651 haren gedeputeerden ter dagvaart opdragen bij de Raadpensionarisverkiezing e eerderheid te volden en hunne stem op Pauw uit te brengen 4), die dan ook den 27en September met algemeene stemmen gekozen werd 5). Had Amsterdam op dit punt al moeten toegeven, ten aanzien van de aan Cats toegedachte bestraffing het onthouden van het ambt, dat hij begeerde, — betoonde het zich onverbiddelijk. Door hare toestemming tot de overdracht van het Rekenmeestersambt van Adriaen Pauw op zijn zoon Mr. Gerard Pauw afhankelijk te stellen van de benoeming van Mr. Andries de Graeff, den broeder van den Heer van Zuidpolsbioek, tot het sedeit den dood van den Heer van Benthuyzen openstaande ten door Cats vurig geambieerde Rekenmeesterschap der Domeinen van Holland, dwong de stad den nieuwen Raadpensionaris haar in het bereiken van haar oogmerk, hoe onvrijwillig ook, de hand te bieden 6). Op deze wijze in de engte gedreven, moest Pauw, wien onbaatzuchtigheid ten eenenmale vreemd was 7), zich wel tot het werktuig van Amsterdam's wraakzucht maken. Den ^en Januari 1652 bewerkte hij dat de Graeff, met voorbijgang van Cats, door de Staten tot Rekenmeester werd aangesteld, waarna nog dienzelfden dag op het verzoek van Pauw om zijne plaats in de Rekenkamer aan zijn zoon te mogen overdragen, gunstig beschikt werd 8). Adriaan Pauw overleed in Februari 1653; in de Vroedschap werd daarop den 23en dier maand andermaal besloten Ruyl in de Staten van Holland als Raadpensionaris voor te dragen 9). „Doch", teekent Bontemantel aan, „Burgemeester [Cornelis Bicker] van Swieten wist het soo te maecken, dat Jan de With, pensionaris van Dordrecht, het is geworden 1 °). Door de benoeming van Johan de Witt hadden de Staatsgezinden den rechten man op de rechte plaats gebracht: de 28-jarige staatsman, reeds bekend onder den veelzeggenden bijnaam van „de wijsheid van Holland", mocht als hun aangewezen leider beschouwd worden. Met volle overtuiging was 1) Dr. P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, V, p. 21. 2) Zie hiervóór, p. XCIV. 3) Zie hierachter, I, p. 201. 4) Resol. Vroedschap 1 Sept. 1651 5) Resol. Holland 27 Sept. 1651. 6) Resol. Vroedschap 1 Sept. en 20 Nov. 1651. 7) A. de Wicquefort zegt van Adriaen Pauw: ,,11 avoit des qualités extraordinaires mais elles n'estoient pas toutes également bonnes, et on 1'avoit trouvé tellement interessé, qu'il n'a pu empescher qu'on 1'ait jugé et corruptible et corrompu" (Wicquefort, ed. Lenting-Chais van Buren, II, p. 280). 8) Resol. Holland 19 Jan. 1652. 9) Resol. Vroedschap 23 Febr. 1653. 10) Bonteniantel, Resol. Raad (iM. S.), I, 1, p. 23. de Witt — op wien de onwettige gevangenneming van zijn vader bij den staatsgreep, drie jaren te voren, een onuitwischbaren indruk gemaakt had, — de politiek van de thans tot het machtbezit geraakte partij toegedaan. De ondervinding had geleerd hoe gevaarlijk de verceniging in één persoon van het civiele gezag van een Stadhouder en het militaire van een Kapitein-Generaal voor de integriteit van de republikeinsche staatsinstellingen was; de scheiding van beide was in zijn oog het eerste vereischte om zijn vaderland voor eene anders onvermijdelijke knechting te bewaren. Vooreerst moest, om te voorkomen dat de waardigheden van Willem II reeds dadelijk opgedragen zouden worden aan zijn zoontje, een kind in de wieg, in welks naam de Oranjepartij het bewind hoopte te zullen voeren, deze laatste gefnuikt en gebroken worden; de omstandigheden zouden dan later wel den weg wijzen, dien men moest inslaan om het adelaarsjong de vleugels te binden. Ook het centrale gezag der Staten-Generaal werd door den nieuwen Raadpensionaris gewantrouwd: dit college had zich steeds een al te gewillig werktuig in de hand van eerzuchtige Stadhouders betoond. Het hoogste gezag n oest daarom niet bij de Algemeene, maar bij de provinciale Staten berusten. De Republiek beschouwde hij als een federatieven statenbond waarin aan Holland, als het gewest dat het meest in de algemeene lasten bijdroeg, de hegemonie toekwam; deze hegemonie te bevestigen en ongerept te bewaren, van Hollands Statenzaal een krachtigen impuls uit te doen gaan, die de jonge Republiek op banen van macht en grootheid zou leiden, dat was het levensdoel waar hij twintig jaren lang met onbuigzame energie en algeheele toewijding naar streefde. De moeilijke taak, aan een Raadpensionaris van Holland gesteld, die, alleen over inductieve middelen kunnende beschikken, de veelhoofdige, immer onderling verdeelde regeeringsmachten tot zijne eigen inzichten over te halen en haar daarvan te doordringen had, vorderde bij hem evenveel plooibaarheid, overleg en schrandere gevatheid in de binnenlandsche politiek als in zijne diplomatieke onderhandelingen met de buitenlandsche regeeringen en hare vertegenwoordigers in den Haag; bekend is het hoe meesterlijk de Witt zich van zijne taak kweet, hoe zijne ijzeren volharding, zijne ontzaglijke werkkracht hem in staat stelden alle moeilijkheden te boven te komen en alle takken van het staatsbestuur volkomen te beheerschen, en hoe het politieke programma van het eerste Stadhouderlooze tijdperk zich ten slotte zoozeer in hem verpersoonlijkte, dat dit tijdvak als „de tijd van Johan de Witt" in onze geschiedenis pleegt aangeduid te worden. De macht, om zijne staatkundige beginselen in daden om te zetten, ontleende de Witt uitsluitend aan het vertrouwen en den aanhoudenden steun van zijne meesters, de Staten van Holland. Hun vertrouwen won hij door zijne onkreukbare eerlijkheid en zijne beproefde onbaatzuchtigheid; geen middel werd door hem verzuimd om zich ook hun steun blijvend te verzekeren. Ie dien einde trachtte hij in de steden van Holland zijn invloed op hechten grondslag te vestigen: zijn eigen huwelijk moest dienen om te Amsterdam vasten voet te krijgen en ook daar — evenals te Dordrecht, waar zijn vader en daarna zijn broeder Cornelis het Burgemeestersambt bekleedden, en te Rotterdam, waar zijn broeder in eene voorname regentenfamilie getrouwd was een bolwerk voor de macht van het „redoutabele geslacht" ') der de Witten op te i) Mr. D. Veegens, Historische studiën, II, p. 79. N werpen door het aanknoopen van invloedrijke relatiën in den leidenden regentenkring. Hij sloeg daarom het oog op Wendela Bicker, eene nicht van wijlen den hem goedgezinden Burgemeester Cornelis Bicker, die tot zijne benoeming bijgedragen had, en eene dochter van den overleden Burgemeester Jan Bicker; als nicht van den Burgemeester Cornelis de Graeff, wien na de gebeurtenissen van 't jaar 1650 te Amsterdam het magnificat toegevallen was, voldeed zij in alle opzichten aan de vereischten. Den ióen Februari 1655, twee weken nadat de Graeff voor de vijfde maal in Burgemeesterskamer had zitting genomen, had het huwelijk plaats. Had Amsteidam in Andries Bicker, den in het kansspel van den handel gestaaiden koopman, met zijn strengen en stroeven burgertrots, een strijdbaar voorvechter voor zijne door de Stadhouders bedreigde belangen gehad, de stad was, toen na den dood van Willem II de republikeinsche oppositie regeeringspartij werd, wel gedwongen geweest haar meesterachtigen toon wat te laten zakken en met meer bezadigdheid op te treden '). Thans had zij een leider noodig, toegei ust met den tact, de inschikkelijkheid en de plooibaarheid van een diplomaat; wij zagen reeds hoe in 1650 Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, die in zijn persoon al deze eigenschappen vereenigde, zich van het leiderschap van de Amsterdamsche regeering had meester gemaakt. Hoffelijk en minzaam in zijn optreden, verried de Graeff in zijn voorkomen de aangeboren distinctie van den echten patriciër; op zijn portret treft ons in de lenige gestalte met den intelligenten kop een mengsel van lossen zwier en rustige zelfbewuste kracht 2). Door zijn helderen blik en breede inzichten, door de in zijne familie traditioneele gematigdheid van oordeel, die ook hij aan den dag legde, en de weergalooze behendigheid, waarmede hij alle omstandigheden tot zijn voordeel wist te doen strekken, zooals o. a. het gebeurde in 1650 had aangetoond, had de hoogbegaafde zoon 3) van den vrijgeest Jacob de Graeff in zijne vaderstad een overwegenden invloed op zijne mederegenten venvorven. Evenals hij zich te Amsterdam „een seer wijs en faciel man" betoonde '), door ieders zwakheden te ontzien en in kleinigheden aan anderen de vrije hand te laten, indien men hem maar het bestier van de belangrijke aangelegenheden oveiliet, zoo wist de Graeff ook in de Staten de ijzeren hand steeds onder een fluweelen handschoen verborgen te houden, en, zonder de gevoeligheid van de overige steden van Holland te kwetsen, door zijne onweerstaanbare overredingsklacht de adviezen van Amsterdam te doen aanvaarden. Beide partijen stelden een gelijk vertrouwen in zijne „wyse ende moderate directie" 5); er werd van hem 1) In 1655 klaagden Burgemeesteren over de „onfatsoenlycke bejegeninge in de vergaederinge van I Iollant aen de Gedeputeerde van dese stadt gedaen" 11a het bekend worden van het eigenmachtige besluit der Amsterdamsche Vroedschap tot afschaffing der Directie (Bontemantel, Resol. Raad, M. S., I, 2, p. 1S5). 2) Zijn portret is gereproduceerd in „Amsterdam in de 17e eeuw," Regeering en Historie, p. 64. 3) Ilij was „uitermate bedreven niet alleen in de levende maar ook in de Grickscue, Ilebreeuwsche Chaldeeuwsche, Syrische en Arabische talen» (G. van Knst Koning, Het Huis te Ilpendam, p. 19). 4) Bontemantel, t. a. p., II, p. 119. . 5) Aan deu Heer W- G- Ross> Commies bij 's Rijks archief te s Ilage, dank ik een extract uit een brief van Johan de Witt aan Cornelis de Graeff, van 15 Mei 1656, waarschijnlijk handelende over de se ïeic mg dei nalatenschap van de zuster van den laatste en schoonmoeder van de Witt, Agniet de Graeff, wede. van Dr. Jan Bicker. Daarin schrijft de Witt: „Het geeft my sonderlinge satisfactie dat in t'gené voorszegd is alles, immers soo veel my is bekent, met onderlinge vergenoeginge is toegegaen. ende dat wy de twistclippen, daer vele haer in diergelycke gelegentheyt aen hebben gestooten, onder UEds. wyse ende moueiate dircctic hebben conneii vrerniyden''. betuigd, dat hij evengoed Oranjeman als Staatsgezind mocht heeten. Dat de Witt, die de medewerking van den machtigen Amsterdamschen leider noodig had en in belangrijke aangelegenheden gewoon was diens raad en voorlichting in te roepen 1), zijn oom niet als een oprecht aanhanger van de Statenpartij beschouwde, al liet hij er zich bij het leven van de Graeff niet over uit, weten wij reeds. Toen de verloving van den Raadpensionaris met de nicht van den Heer van Zuidpolsbroek te 's-Hage bekend werd, zeiden de grappenmakers, dat deze laatste zijn aanstaanden neef nog eens een drankje zou te slikken geven, waar een Oranjesmaak aan zou zijn. Maar het rechte wist men er niet van: zelfs aan Aristoteles, zeide men, zou Burgemeester de Graeff een lesje in de politiek kunnen geven 2). Ondanks beider verschil van inzichten, bleef de verhouding tusschen de Witt en zijn oom steeds van vriendschappelijken en vertrouwelijken aard 3): zoolang de Graeff leefde, wiens invloed te Amsterdam zoo groot was, dat, naar Burgemeester de Vlaming van Oudtshoorn in 1660 verklaarde, er daar „zonder den heer van Polsbroek in niets iets was te doen" "), kon de Witt op den steun der stad rekenen, al moest hijzelf zich dan ook wederkeerig in menige aangelegenheid naar de zienswijze van zijn oom schikken. Het vertrouwen, door de Oranjepartij in den Amsterdamschen leider gesteld, bleef, ondanks de nauwe betrekking, waarin hij tot het hoofd der „Loevesteynsche factie" stond, ongeschokt. Toen Cats in 1651 de onhandigheid bcfTin2" om — in de hoop daardoor de ongenade van Amsterdam van zich af te wenden — de kwestie van de aansprakelijkheid voor de gebeurtenissen van t vorige jaar weer op te rakelen, had de Graeff in de Staten van Holland voor alle deelhebbers aan den aanslag op Amsterdam eene amnestie bepleit, die op zijne aansporing zelfs tot den meest gecompromitteerde, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk, uitgestrekt was Hij had daardoor de Stadhouderlijke partij voor vele onaangenaamheden behoed en zij bleef er hem sedert erkentelijk voor. De Prinses-Royaal droeg hem grootc achting toe; had zij hem reeds in 1650, na den dood van Willem II en de geboorte van den jongen Prins, belast met de opdracht om hare belangen waar te nemen bij de bereddering van 't sterfhuis en de aangelegenheden betreffende de voogdij over den jonggeborene G), ook later, in 1660, sloeg de Prinses, na de troonsbeklimming van haar broeder Karei II, het oog op den Heer van Zuidpolsbroek om de „designatie" van den Prins, haar zoon, tot de voorouderlijke waardigheden, volgens den wensch van den Engelschen Koning, te bewerken. De Graeff bereidde haar en den Prins te Amsterdam eene vorstelijke ontvangst, maar toen het op stuk van zaken aankwam, ried hij haar den dubbelzinnigen uitweg aan dat de Staten van Holland met de opvoeding van den jongen Prins belast zouden worden om hem voor eventueel aan hem op te dragen hooge staatsambten bekwaam te maken, waardoor eene officieele designatie vermeden werd. Met dit voorstel kon ook de Witt zich vereenigen; in de commissie voor de opvoeding kreeg Cornelis de Graeff, op verlangen van de Prinses, zitting. 1) en 3) Amsterdam in de 17e eeuw: De tijd van Jan de Witt, door Dr. G.W. Kernkamp, p. 198, 202; A. Lefèvre Pontalis, Jean de Witt, I, p. 233. 2) Thurloe papers, II, p. 708. 4) Aanteekeningen van Laurens Buysero, afgedr. in de Geschiedkundige bijdragen van Jhr. J. W. van Sijpesteyn, I, p. 234. 5) Groen van Prinsterer, Archives, t.a. p., 2e Série, V, p. 48. 6) G. van Enst Koning, liet Huis te Ilpendam, p. 26, 43. BannfnghGCocffq>ddtleev"nals ' meTc" Zijn.invloed met "jn «vager, Dr. Frans meester Volckerf O ' -i- r? cene dochter van wijlen den rijken Burge- maal tot het Burgem^esTe^n" U™erIand gctrouwd was. In 1650 voor de eerste later. Daarop ZTZ C ! ' ®^P?:°Verleed Ba™inSh Cocq reeds vijf jaren P st de Heer van Zuidpolsbroek na van r^tc ic • gemeesterskamer gezeten te hebben in W a m ~ Andries de Graeff vvien hii in u ! daaroPvolgende jaar, 1657, zijn broeder van Holland en Westfriesland had Lzor4°M V°"rdcel'Se ambt van Rekenmeester Diens steun droeg in 't vervol» tot He t, Bu*",ee"ter te doen verkiezen, te Amsterdam nif-o-^ ca ^ landhaving van het door Cornelis de Graeff had de fortuin de'de^rafrToolf^t kraC.h"f b'^ Behalve met politieken invloed voorvaderen "n den ha dH " T^"'^ ™idde'e" gezegend, door hunne vrij van alle materieele zorgefTh'geLeHan 1'""***■ ***** °m' De maitrPcrAU, a j ' ^ regeenngstaak te wijden. troffen om dê 1 T ^ ^ ^ Het aanvaa«'de» van het magnificat ge- menlUk op |de toWek f ^ ^ ^ beminde en »eëerbicdio-de nip °'iv0,v° s docltieffend. Zoolang de algemeen stond, heerschte er in d , '6 Amsterdam 't hoofd der zaken „pais en vreê" W1 ^ regentenkrmS een tevoren ongekende toestand van toe een storm in een 7^ " "°! pmi>sek"eaw- maar tot meer dan af en heid bleef enkel de o d Wa Cr - "a'n h°' 'llet' Als eerll= element van verdeeldnistischc partfi h H h •' V°° *** Ca'Vijn' noS ove^ maar °°k de Calvi- thans als eene bedaagde vrii J°U°d ''eeds la"s achter den rug en deed zich teleurgestelde vp rf!* J V°°r' d'C' "a Vele Jaren van hoopvolle en immer Sed rt dtdefiir f,me' berUSti"g Van hare Vroe»ere ideal- heeft afgezien, vertr n zfwa „ 'r 2 ™ ^ '628' had v^ ™ haar beteekenis van politiek lis wef o °7T > u T min" "aar d- - «e October765f d t^ b;u7erke" tegelijk aangevangen; zeven jaren later, in hoofd d u , , , Van Wi"em J!acker' dc »£oude kerkpilaar" >) die als ïr/lf;en ^ ^ „LX 1) Zie hiervóór, p. CIV. 2) VgL b. v. hiervóór, p. LXXXVIII, noot 7. 3) J- Six van Chandelier. Poësy, p. 393. 4) P. Scheltema, Aemstel's oudheid, V, p. 229. In 1654 bestond de Calvinistische partij uit negen leden. Vooreerst treffen wij onder hen aan den schatrijken Burgemeester Gerard Schaep, Heer van Kortcnhoef, een „seer suynich en girich" man, „wel gestudeert, maer niet gauw van verstant en gants niet wel bespraeckt" '). Hij was een zwager van den vorigen leider der Calvinisten, Willem Backer, en werd terzijde gestaan door zijn neef en erfgenaam Mr. Gerard Schaep Pictersz. Deze had bij gelegenheid van zijne zending in Engeland, in 1650, blijken gegeven van zijn voorzichtigen staatsmansaard door zoowel met de Statenpartij, die hem uitgezonden had, als met den Prins, voor wien zijne uitzending eene grievende beleediging was, goede vrienden te willen blijven; voor niets was de gezant der Staten toen meer bevreesd geweest dan voor achterklap aan 't Stadhouderlijke Hof 2). De lessen, die Schaep zijn beiden zonen op hun levensweg medegaf om hun te leeren hoe God en den Mammon tegelijk te dienen en hun „geslacht noch bet ende meer te verderen, illustreren, ende door deucht, wijsheyt, ende oprechticheyt bekent te maken", teekenen den man. Hij prentte hun „boven alle andere middelen" daartoe „Godts-vreeze ende lust tot deucht" in, daarbenevens „een matelijcken yver om noch aensienlijcker in de weerelt, tot dienst van u vaderlandt, ter eeren, te worden"; tevens raadde hij, als „op 't hoogste nootsakelijck", aan „het trachten tot een rijck huwelijck", voor zoover dit laatste met „de beschickinge des hemels" strookte en „Godt de Heere" hun wilde „geven ende toesenden een eerlijc partuer", onder waarschuwing om hierin geen overijver aan den dag te leggen door zich te verbinden aan „een vryster die buyten 't goed geen lieffde ter weerelt verwecken kan" 3). Nevens de beide Schaep'en waren de beroemde geneesheer Dr. Nicolaes Tulp en de zeepzieder Hendrick Dircksz. Spiegel invloedrijke leden der partij; door zijn ijver in 't vervolgen der Remonstranten in de jaren 1625—1628 had de eerstgenoemde zijne eigen bevordering op de ambtenladder geschaad en het „soo haest niet, als (hij) wel bequaem was" tot het Burgemeesterschap — dat hij in dit jaar, 1654, voor het eerst bekleedde, — gebracht. Overigens was hij „een heer van vrindelijcke en minnelijcke acnspraeck en burgerlijcke huyshoudinge en tot groote rijekdomme gecomen" 4). Spiegel, een neveu van Burgemeester Frederick de Vrij en van den in 1628 uitgebannen Schepen Jan Willemsz. Bogaert, die beide tot de voornaamste aanhangers van Reynier Pauw behoord hadden, was een braaf man, ijverig in de leer en een groote vriend der predikanten; hij blaakte van heilig vuur om de kerkelijke partij weer krachtig te maken, opdat zij een nuttig werktuig mocht zijn tot handhaving van het geloof. Hij was de aanstaande candidaat der partij voor het Burgemeesterschap en zelfs zijne tegenstanders moesten erkennen, dat niemand meer dan hij deze waardigheid verdiende *). Mr. Joris Jorisz. Backer en Gerrit Reynst maakten beide mede deel uit van den Gereformeerden regentenkring. Zij waren vier jaren te voren, „int leste van October 1650", tegelijk met een anderen regeerenden Schepen en Raad, Joan Huydecoper, die sedert bij zijne verkiezing tot Burgemeester in 1651 tot de tegenpartij overgeloopen was, op plechtige wijze als lidmaten 1) Bontemantel. Zie hierna I, p. 356. 2) Dr. J. A. Wijnne, De geschillen over de afdanking van 't krijgsvolk in 1649 en 1650, p. I79envlg. 3) „Memorie ende bericht aen mijn Sonen" (M. S.), t. a. p. 4) Bontemantel. Zie hierna I, p. 351. 5) Bontemantel, t. a. p., II, p. 113. der kerk aangenomen '); Backcr was een bijzondere gunsteling van Hendrick Dircksz. Spiegel en hoopte mettertijd, wanneer deze Burgemeester zou geworden zijn, met zijn hulp het ook zelf tot de Consulaire waardigheid te brengen. Nog behoorden tot de partij Nicolaes van Loon, die tevoren Remonstrantsche sympathieën gehad had 2) en een zwager was van Joris Jorisz. Backer; Bernard Schellinger, wiens vader Hillebrand Sehellinger, een der door Maurits in 1618 nieuw benoemde Vroedschappen, een trouw aanhanger van Reynier Pauw geweest was; en ten slotte Dr. Gillis Valckenier, een eerzuchtige jonge man, onlangs in de icöcciing gekomen, die, met het voorbeeld van zijn oudoom Reynier Pauw voor oo^en, evenals hij, op de zegepraal der Calvinisten eenmaal zijne eigen grootheid hoopte te bouwen: een gevaarlijke intrigant, achter een masker van koelheid een cholerisch karakter verbergende, waarin sluwheid, koelbloedigheid en overleg zich paarden aan toomeloozcn hartstocht. Bij deze partij zocht, zooals wij zagen 3), Anthony Oetgens van Wavcrcn, die in 1650 door Cornelis de Graeff mede op zijde geduwd was, steun voor zijne pogingen om zijn invloed in de Vroedschap te herwinnen. Het mocht hem niet veel baten: ook bij de Calvinisten geraakte hij hoe langer hoe meer in discredict. In 1653, tijdens zijne ambassade te Ltibeck, dreef zijne tegenpartij in de Vroedschap door, dat wegens zijne uitlandigheid een ander in zijne plaats in de Admiraliteit te Amsterdam, waar hij zitting had, zou benoemd worden. Van de aanhangers van den afwezige sprong maar een drietal: Burgemeester Schaep, zijn neef Schaep 1 ïetersz. en Tulp, voor zijne belangen in de bres; zij konden de benoeming van het afvallige lid van hunne partij, Joan Huydecopcr, tot Admiraliteitsheer, niet verhinderen en zoo vond Oetgens zich, toen hij korten tijd daarna in zijne volle glorie als Ambassadeur thuiskwam, voor het geheele jaar aan den dijk gezet *). De animositeit der bovendrijvende partij tegen hem wekte eens, in 't volgende jaar, aan een maaltijd in November 1654, zij" galgenhumor op: „Men behoorde hem wederom Burgemeester te maecken", zcide hij, „opdat (hij) haest mocht coomen te sterven, alsoo men hem moe was, want secdert den jaere 1649 waeren, soo Kcgeeiende als Out-Burgemeesteren, seven gestorven" 5). Bij de verkiezing van een opvolger voor Burgemeester Cornelis Bicker, die 15 September 1654 overleden was, kwam het tusschen de liberalen en de Calvinisten tot eene botsing. Het zeldzame geval deed zich voor, dat de drie overblijvende ïegeerende Burgemeesters het over de keuze van hun nieuwen ambtgenoot niet eens konden worden. Banningh Cocq en Huydecoper wilden den brouwer Albert Dircksz. Pater gekozen hebben, Tulp daarentegen sloeg zijn partijgenoot Hendrick Diicksz. Spiegel voor. Ook Schepenen, wier oordeel door Burgemeestcren ingewonnen werd, „discrepeerden", want Sehellinger en Reynst hielden het met Spiegel en de anderen met Pater. Het was nu te voorzien dat de electie zou „loopen als de baeie van de zee G). Vol ongeduld zag ieder dus de verkiezing op den 30en Sep- 1) Kerkelijk Amsterdam, p. 535. 2) Bontemantel, t. a. p., Inleiding, p. LXIV. 3) Zie hiervóór, p. LXXXV. 4) Bontemantel, t. a. p., II, p. 109. 5) Ibid., II, p. 113. 6) Ibid., II, p. 93. tcmber te gemoet; maar op den dag zelf, even voor de electie, kwamen Burgemeesteren onderling tot een vergelijk: Pater zou dezen keer verkozen worden cn Spiegel zou de volgende maal aan de beurt zijn. Dit werd aan de bijeenverzamelde kiesgerechtigden medegedeeld, die zich daarnaar zouden te richten hebben. De kerkdijken konden hunne gramschap tegen Tulp, die op het laatste oogenblik den candidaat van zijne eigen partij ontrouw was geworden, niet verkroppen. Nauwelijks waren de electeurs gezeten en begon de Secretaris Nicolaï het gebed voor te lezen, of Gerard Schaep Pietersz. stoof in ziedende verontwaardiging op, cn, met een dreigend gebaar naar Burgemeesteren wijzende, riep hij hun met luider stemme toe: „wat sal men een gebet doen, daer sulcke cuyperijen omgaen en niet gesien werd nae de bequaemste? Godt siet alles, en wacht u dat geen straffe daerop cn vollicht"! '). De liberalen kwamen in 't volgende jaar, 1655, de getroffen overeenkomst stipt na. Den 2en Februari werd Hendrick Dircksz. Spiegel tot Burgemeester gekozen; hij werd nu de ziel van de Calvinistische partij. Daar zijn collega, de Heer van Zuidpolsbroek, hem in kerkelijke aangelegenheden geheel de vrije hand liet, maakte Spiegel gedurende het laatste kwartaal van 't jaar van zijn presidium als Burgemeester gebruik om aan zijne „kerekxe" en „prcdicantse" „maxime" den teugel tc vieren. De kerkcraad nam de gelegenheid te baat om een drietal zeer onverdraagzame cn „onrustiche" predikanten, waarvan twee al vroeger naar Amsterdam beroepen, maar toen door Burgemeesteren „afgcslaegen" waren, wederom hierheen tc beroepen; een van de drie, Ds. Jacobus de Clcrck, van Haarlem, was drie dagen vóór zijn beroep met een nichtje van Spiegel getrouwd. Het beroep werd ditmaal zonder moeilijkheden door Burgemeesteren goedgekeurd. loen de kerkcraad korten tijd vóór de electie van 1656 Spiegel voor de bewezen gunst kwam bedanken, liet deze zich in bedekte termen over zijne plannen voor de toekomst uit. Hij verklaarde, dat hij „binnen wynich tijts de kerek soude noch veel grootcr diensten doen": hij hoopte het n.1. bij de volgende verkiezing zóó te kunnen aanleggen, dat zijn partijgenoot Joris Jorisz. Backer Burgemeester zou worden 2). Maar in deze verwachting kwam hij bedrogen uit. Men had te Amsterdam genoeg van dc kerkelijken; de regenten, die niet gewoon waren bij het bespreken van religiezaken een blad voor den mond te nemen, begonnen nu, onder het strenge bewind van Spiegel, daarvan onaangename gevolgen te ondervinden. Schepen Bontemantel b.v. verkondigde nog al eens meeningen, die naar den mutsaart riekten; eens had hij, op het Westindische huis in gesprek zijnde, o. a. gezegd: „dat dc gcestclycke hact een verdoemelycke haet is, dat de advocaten alles onder de clausule van onder correctie adviseerden, maer de geestelijcken op verdocmcnissc ende dat den Godsdienst dickmaele tot een deckmantel van veel quaets wort gebruyekt." Gedienstige tongen brachten deze „propoosten" aan Spiegel over, en daarop werd Bontemantel den 7en Januari 1656 voor den Burgemeester geroepen, die hem over zijne oneerbiedige uitdrukkingen ernstig onderhield "). Deze terechtwijzing liet den aldus gekapittelden Schepen een wrangen nasmaak: toen in 1666 zich dc mogelijkheid voordeed, dat Spiegel en Tulp samen Burgemeester 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 111, 112. 2) Ibid., II, p. 119. 3) Ibid., Inleiding, p. LXII. zouden kunnen worden, stelde Bontemantel zich ijverig in de weer om dit, uit vrees VOO, de invoering van een al te onuitstaanbare Calvinistische inquisitie ten stadhuize, te beletten. Ook de overige regenten zullen de bezwaren van Bontemantel te-en «me te geprononceerde predikantse" richting in de regeering gedeeld hebben, want b, de electie op i Februari ,656 werd de Remonstrantsehgezinde Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn tot Burgemeester verkozen, terwijl de candidaat der kerkeijken, Joris Jorisz. Backer, tegen wil en dank in de Schepenbank geplaatst werd ') •.ven berooid kwam twee jaren later, in 1658, Anthony Oetgens van Waveren ei af. Nogmaals had deze eene poging willen wagen om, na afloop van zijn zittingsij in de Staten-Generaal, volgens gebruik op den Burgemeesterlijken zetel — dien hij „1 geen zeven jaren meer bekleed had, - zitting tc erlangen, waarbij hij op den steun van de Ca vunst,sche partij meende te mogen rekenen. De partij van de Graeff besloot nu haar laatste troef tegen hem uit te spelen en hem voor goed te discrediteeren. Den 28e.. Januari 1658, vier dagen vóór de verkiezing, brachten Burgenieesteren, bij monde van Andries de Graeff, i„ de Vroedschap eene lan-e IKst van grieven voor den dag, waarmede zij Oetgens onverhoeds op het lijf vielen Zij deelden den Raad mede „hoe dat den Outburgemeester Oetgens van Waveren weesende d.jckgracf van de Bovenkerckerpolder ende Middelpolder van den Nieuwen instel, sijn zoon Nicolaes op een onwettige manier tot poldermeester had "emaeckt apigesien Burgemeesteren sijn Ambachtsheeren van hetselve destrict, en buyten ken",ss<= 1 « gedaen, daer (sij) nochtans, neffens de Gedeputeerden van de Goodtshuysen, stemme in hebben; oock dat (hij) aen den Nes, boven u erkeick, een heek heeft gestelt, waer eenige gabelle of tol ontfangt, waervan octroy heeft becoemen van de Staeten van Hollant, met reserve van eenige kaeden bequaem te houden, en heeft ter contrarye alles onbequaem gemaeckt, opdat -enootsaeckt souden sijn alleen sijn heek te passeeren, ende verhoopt nu door de te maecken vaert op Gouda merckelijck meer voordeel van te trecken; noch dat 00 de reeckenmge van de polder al voor eenige jaeren de gelden, die de polder op intrest had, sijn afgeieeckcnt, ende dat den gemelden Heer deselfde heeft ontfangen ende tot sijne lasten genoemen, ende evenwel de registers niet warden gesuyvert soodat de landen blijven gehipotequeert en altijt aenspraeckelijck daervoor sijn' Daerbij comt, dat de landen, bij de stadt van den meergemelden Heer gecoft buyten de St. Antones poort, soo binnen als buytensdijck, en betaelt, die moeten vnj gelevert worden; daer ter contrarie eenige lasten noch op staen en „iet af-ec acn sijn, welcke lasten behoorden in den vercoop aen de stadt, als coopers bekent gemaeckt te sijn, opdat de penningen ofte lasten mochten betaelt warden én alsoo vrije landen moegen warden, daer nimant op heeft te spreecken." Tegen dit verpletterende requisitoir wist do 73-jarige grijsaard niet veel in te brengen. Hij gaf zich trouwens geen moeite om zich te verontschuldigen, maar merkte, geheel terneergeslagen, op: „dat is nu de tweede mael, dat soo ben gerencontreert tegen de verkiesing -). De oude Burgemeester overleefde deze laatste teleurstelling niet lang: zes maanden later overleed hij, 25 Aug\ 1658. De dood van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, die 4 Mei 1664 voorviel, 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. n8. 2) Ibid., II, p. 123. was voor Johan de Witt een zware slag; de Raadpensionaris verloor in hem een vriend en raadsman op wien hij staat kon maken en die hem in moeilijke gevallen vaak bijgestaan had. In de onzekerheid aan wien thans de leiding van de Amsterdamsche regeering zou te beurt vallen, had Hollands groote staatsman reden om zich af te vragen of de machtige stad, wier steun hij voor zijne politiek niet ontberen kon, hem trouw zou blijven. Mochten — denkelijk niet zonder de krachtige medewerking van de Witt — de pogingen van diens oom Andries de Graeff om de partijgenooten van zijn broeder om zich heen te groepeeren al aanvankelijk met een gunstig gevolg bekroond worden, noch hij, noch Simon van Hoorn, die zijne verkiezing tot Burgemeester in 1659 aan de voorspraak van den Raadpensionaris met wien hij zeer bevriend was, dankte, en die sedert tot diens „afvliegers" ') behoorde, bezat invloed en gezag genoeg om op den duur te Amsterdam het spel meester te blijven. Het zou spoedig blijken wiens haan koning zou kraaien; reeds in 't volgende jaar, 1665, was Andries de Graeff genoodzaakt aan eene onweerstaanbaar naar voren dringende jongere kracht, den Schepen Gillis Valckenier, eene plaats naast zich in Burgemeesterskamer in te ruimen: toen het eenmaal zoover was stond het te voorzien wat de volgende jaren brengen zouden. Niemand twijfelde er aan of de eerzuchtige, bekwame en woelige Yalckenier, die, kort vóór den dood van den Heer van Zuidpolsbroek, dezen reeds naar de kroon had durven steken2), zou vroeg of laat het magnificat in handen krijgen. De Witt achtte het geraden den nieuwen Burgemeester onmiddellijk na diens verkiezing tot dit ambt door een hartelijken gelukwensch voor zich in te nemen 3). Het is geen aantrekkelijk beeld dat Temple van Valckenier ophangt: volgens het getuigenis van den Engelschen diplomaat was hij stuursch, gemaakt, sluw, geveinsd, uitgeslapen in intriges, en bezat hij maar twee goede eigenschappen, n.1. schranderheid en arbeidzaamheid; ook ging hij voor gierig door. Zijn allerkwaadaardigst humeur maakte hem tot eene plaag voor zijne omgeving; dooi eene onverzadelijke heerschzucht bezield kon hij niemand naast zich dulden en nam hij elke gelegenheid waar om aan hen, met wie hij zijne macht moest deelen, op de meest kwetsende wijze zijn naijver bot te vieren. Het jaar van zijn eerste Burgemeesterschap was nog niet ten einde of Valckenier toonde al wat er in hem stak. Voor het volgende jaar, 1666, was Spiegel aan de beurt om nog een jaar als Burgemeester aan te blijven; Valckenier liet zich daardoor niet weerhouden om zijn zooveel ouderen ambtgenoot, met wien hij, van zijn eerste optreden in de regeering af, als lid der kerkelijke partij „in één caproen" geweest was, zijn zetel te betwisten en trachtte drie Burgemeesters verkozen te krijgen, die hem als vierde naast zich zouden willen kiezen. Zoozeer was Valckenier van zijne meerderheid boven Spiegel overtuigd, dat hij dezen zelfs „in 't parteculier verzocht aen sijn sijde te willen weezen, ende 't samen eens te sijn, met verseeckeringe hem en zijn famillie te vorderen in alle gelegenthyden"; maar de bijna 70-jarige Spiegel, die „meende het hoeckje te boven te weesen", was op de protectie van zijn jongen collega niet gesteld en sloeg diens verzoek om aansluiting af. Valckenier, wien nu ook zijne 1) Aant. van Buysero, afgedr. bij van Sijpesteyn, Geschiedkundige bijdragen, I, p. 247. 2) Bontemantel, t. a. p., II, p. 168. 3) Amsterdam in de 17e eeuw: De tijd van Jan de Witt, door Dr. G. W. Kernkamp, p. 217- O overige Calvinistische partijgenooten afvielen, was daardoor wel gedwongen zich in de armen van Andries de Graeff te werpen, in de hoop later, wanneer hij diens hulp met meer noodig zou hebben, aan 't hoofd van eene eigen partij ook die van de Graeff op zijde te kunnen dringen 1). Door de partij van Spiegel werden tot candidaten voor het Burgemeesterschap in 1666 aanbevolen: Cornelis van Vlooswijck, Dr. Nicolaes Tulp en Mr. Henrick Hooft, die dan Spiegel als vierden Burgemeester, aan zich zouden toevoegen Valckenier stelde van Vlooswijck, Tulp en Andries de Graeff voor. De eerstgenoemde combinatie viel bij sommige regenten weinig in den smaak omdat dan twee vurige Calvinisten tegelijk in Burgemeesterskamer zouden komen te zitten: de sterke anti-Gereformeerde strooming, die juist in dezen tijd in den Amsterdamschen regentenkring merkbaar is, - van de 12 Burgemeesters b.v. waren slechts 3 streng-Gereformeerd, tegen een 6-tal dat de gevoelens der Remonstranten toegedaan was '), — bleef met zonder invloed op het partijkiezen van enkelen, tegen Spiegel en Tulp en vóór Valckenier. Elk van beide partijen sloofde zich af om der andere de loef af te steken. De kerkelijken weerden zich duchtig; de overwinning van de tegenpartij immers beteekende voor hen verlies van allen invloed Joris Jonsz. Backer waarschuwde, dat, „soo Andries Graef Burgemeester wort en ScvoIch die partij comt booven te drijven, dat het een tirannige regeeringe sal weesen" »). Stemmen werden geworven en schaamteloos aan den meestbiedende verkocht. De om zijne beginselloosheid beruchte Schepen Nicolaes Panera, die zich eerst bij Spiegel had aangesloten, op 't lokaas van een Burgemeesterszetel - en die om hem zijne toewijding te bewijzen Mr. Joan Corver had weten over te halen om zijne Secretarisplaats aan den zoon van Spiegel af te staan onder belofte van hem, Corver, Schepen en Raad te zullen maken, — liep daarna weer naar Valckenier over, toen deze hem niet alleen het Burgemeesterschap maar ook een Bewindhebberspost voorspiegelde en hem beloofde Corver voor zijn verloren Secretarisschap te zullen schadeloosstellen. Ten slotte kwamen de Burgemeesters Valckenier, de Graeff, van Vlooswijck, diens neveu van Hoorn, de Vlamino- van Oudtshoorn en Dr. Cornelis Witsen, allen met hunne aanhangers, te staan tegenover hunne confraters Spiegel, Schaep en Tulp, de drie Calvinisten, benevens Hooft en Hasselaer, twee neven, wier vaders compagnons in zaken geweest waren en Jan van de Poll, wiens zoon, de Secretaris Harman van de Poll, met eene dochter van Hooft gehuwd was; deze allen ook met hunne bloed- en geestverwanten Bij de verkiezing, den 2en Februari 1666, bleek Valckenier's partij met drie stemmen in de meerderheid. Zijne candidaten werden Burgemeester en hij werd door hen nog voor een jaar bijgekozen. De partij maakte tevens van hare overmacht gebruik om Hasselaer in de Gecommitteerde Raden te verbannen, terwijl Hooft door plaatsing in de Admiraliteit „voor dry jaeren vastgestelt" en later, toen in 1669 zijn zittingstijd om was, nog voor drie jaren in de Gecommitteerde Raden 1) Henrick Hooft was Remonstrantsch en Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn denkelijk ook. Verder eten de Burgemeesters van Vlooswijck, van de Poll, Hasselaer en van Hoorn hunne kinderen !,ij de Remon- stran n doopen Vgl. Bontemantel, t. a. p., Inleiding, p. LXIV en vlg. - Zie ook hierachter, I, p. 50 2) Zie over de verkiezingen in 1666: Bontemantel, t. a. p., II, p. 134—142. 3) Ibid., II, p. f42. a-ezonden werd '). Van de Poll kreeg zitting in de Thesaurie Ordinaris, waar hij tot 1671 bleef en waar Tulp in 1668 mede geplaatst werd. Spiegel werd Weesmeester en overleed in 't volgende jaar, April 1667; zijn collega Schaep was hem al in Juli 1666 in den dood voorgegaan. Johan de Witt kon het aanvankelijk met den nieuwen leider — want als zoodanig kan men Valckenier reeds in de jaren 1666—1670 beschouwen, — wel vinden; deze achtte zich geroepen om in het politieke leven van zijn land eene voorname rol te spelen en drong zich als een vurig aanhanger van de Staatsgezinde principes aan den Raadpensionaris op, die deze gunstige gevoelens gaarne aankweekte. In hetzelfde jaar 1666 werd door de Oranjepartij moeite gedaan om den, thans 16 jaar ouden, Prins Willem eene aanstelling tot hoofd der cavallerie te bezorgen. Als afleiding bracht de Witt, in overleg met Valckenier en den Hoofdschout Latnbert Reynst, een zwager van Andries de Graeff, het voorstel te berde 0111 den Prins tot „Kind van Staat" aan te nemen. Hiertoe werd besloten en Valckenier kreeg in de Statencommissie voor de opvoeding zitting. Een jaar later, in 1667, meenden Valckenier en zijn alter ego Fagel, de even geslepen als eerzuchtige Pensionaris van Haarlem 2), wiens karakter veel overeenkomst vertoonde met dat van den Amsterdamschen Burgemeester, een nog openlijker blijk van de oprechtheid van hunne Staatsgezinde overtuiging te moeten geven. In de Staten van Holland wisten zij n.1. het door hen ingediende „Eeuwig Edict" door te drijven, waarbij in Holland de Stadhouderlijke waardigheid afgeschaft werd: een maatregel weinig strookende met de voorzichtige staatkunde van de Witt, die altijd zooveel mogelijk alles vermeed wat den Oranjegezinden openlijk aanstoot zou kunnen geven. De toenemende invloed van Valckenier dreigde dien van de Graeff en van Reynst — deze laatste was in 1667 door den invloed van zijn schoonbroeder Burgemeester geworden, — allengs geheel te overvleugelen. Het was meer uit nooddwang dan uit sympathie dat Valckenier in 1666 aansluiting had gezocht bij de fractie van de Graeff, en hij was vast besloten, zoodra hij daartoe de kans schoon zou zien, haar „den schop te geven". De gelegenheid daartoe bood zich in 1669 aan. In Januari van dit jaar wilde Andries de Graeff zijn en Reynst's zwager Gerard Bicker van Swieten, die door bemiddeling van zijn schoonbroeder, den Raadpensionaris, tot Raad en Rekenmeester der Domeinen stond benoemd te worden, op de veertienen — het dubbeltal, waaruit Burgemeesteren de Schepenen verkozen — brengen en hem daarna tot Schepen doen benoemen. Zoo zou Bicker later eenmaal als Oudschepen in de termen kunnen vallen voor eene verkiezing tot Burgemeester, tot welke waardigheid alleen Oudschepenen verkiesbaar waren. Deze toeleg werd echter door Valckenier, uit vrees dat de Graeff's partij te sterk mocht worden, verijdeld, door Cornelis Geelvinck, een zwager van Bicker, op de nominatie te brengen, die, als te na met Bicker bemaagschapt, dezen laatste belette ook op de veertienen geplaatst te worden 3). De „botticheyt" — zooals Bontemantel het uitdrukte — van Reynst, die, om zijn aan Hasselaer gegeven woord gestand te doen, bij de Burgemeestersverkiezing, den ien Februari 1669, zijne stem op dezen en 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 142, 169. 2) Lefèvre Pontalis, Jean de Witt, II, p. 210. 3) Bontemantel, t. a. p., II, p. 147. niet op zijn zwager de Graeff uitbracht, was oorzaak dat de Graeff ook tevens „uit Burgemeesterencamer gesmeeten" werd, waardoor beide zwagers geheel „uyt het spel raeckte(n)" en Valckenier het veld voor zich alleen behield '). Teiwijl aldus in den boezem der stedelijke regeering gekuipt en om den voorrang gestreden werd, zwollen in den lande steeds hooger de golven der partijschap. Hoe meer de jonge Prins, de drager van den naam en de traditie van het populaire Oranjehuis, den mannelijken leeftijd naderde, des te meer nam de agitatie ten gunste van zijn herstel in de voorouderlijke waardigheden alom in de zeven gewesten in omvang en beteekenis toe. Met eene bewonderenswaardige geestkracht bood de Witt aan deze beweging, die rechtstreeks tegen hem, de ziel van de republikeinsche regeering, gericht was, het hoofd; vast als een rots tartte hij den storm, die hem over weinige jaren zou neervellen, maar om zich heen zag hij, naar mate het gevaar toenam, de rijen van zijne minder standvastige vrienden unnen. In 1665 had van Beverningh zich reeds teruggetrokken; twee jaren later kwam er ook in de Witt's vriendschap met van Beuningen eene verkoeling, toen hij diens verzoek om een aandeel in 't staatsbewind afwees *), eene verkoeling die allengs in vijandschap overging. Het jaar 1670 bracht de Witt den afval van Fagel en Valckenier: geen van beiden gevoelden de roeping om zich voor eene verloren zaak op te offeren, te minder waar zij niet uit werkelijke overtuiging, maar alleen uit eigenbelang onder de voormannen der Staatsgezinde partij waren opgetreden. Valckenier was van oordeel dat de verheffing van den Prins niet uitblijven kon; nj het zich te Amsterdam uit „dat de prins wel voocht sal werden" en prees van Beverningh wijs „alsoo hem onthout van de regeeringe, wel in 't gemoet siende dat het met den Raetpensionares de Witt sal haperen" 3). Niet alleen liep hij naar de Oranjepartij over, maar om den Prins gunstig voor zich te stemmen en zijne Staatsgezinde antecedenten, die hem bij dezen vrij verdacht moesten maken, te nadrukkelijker te verloochenen, verklaarde hij, met al den ijver van een renegaat, de Witt openlijk den oorlog. Met eene heftigheid en eene onbeschoftheid, die de overige leden ten zeerste ergerde, ving hij aan in de Staten van Holland den baas te spelen en den Raadpensionaris te dwarsboomen 4). ... J™1' dC Witt k°n' 'n d° m0eilij'ke J'aren die hiJ doormaakte, deze ommekeer ij Valckenier, waardoor hij van Amsterdam tegenwerking ondervond in plaats van den steun dien hij zoo hoog noodig had, noodlottig worden. Hij zocht dus te voorkomen dat Valckenier in 1671 als Burgemeester aanbleef en dat deze ook van Beuningen Burgemeester zou maken, met wien hij thans één van zin was en die pas uit Engeland was teruggekeerd, waar de Witt hem dienzelfden zomer als buitengewoon gezant had heengezonden om hem kwijt te zijn. Daarom mengde de Raadpensionaris zich in 't laatst van 1670 persoonlijk in de regeeringskuiperijen e msterdam 111 de hoop om er eene krachtige oppositiepartij tegen Valckénier op de been te kunnen brengen. Hij had gemakkelijk werk: onder de regenten was de verbittering tegen Valckenier algemeen. Nu hij zich te Amsterdam voor c0ed meester waande en hij niemand meer behoefde te ontzien, stortte de heerschzuchtige, 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 148, 618. 2) Lefèvre Pontalis, t. a. p., II, p. 81. 3) Bontemantel, t. a. p., II, p. 157, lg2. 4) Ibid., II, p. 170. kregelige en barsche Burgemeester zonder eenigc consideratie zijn gal uit over elkeen die zijn ongenoegen gaande maakte. Andries de Graeff had zich over zijne „quaede bejegeninge" te beklagen en Reynst was door Valckenier „in veel occasie toegegraut"; beiden hadden van hem „nu en dan swaere bejegening, die onverdrachclijck sijn" onderbonden en waren daarover „seer te onvreede". Hasselaer had aan den Schepenenmaaltijd, toen hij in een twist tusschen Valckenier en Pieter de Graeff tusschenbeide wilde komen, zelf met den eerstgenoemde woorden gekregen, „en liepen de woorden soo hooch, dat men beducht wierd voor fytelijckheyt". Eene uitlating van Valckenier, die van Vlooswijck van kuiperij had beschuldigd cn verklaard had hem „en oock sijn twee gecke soonen" te zullen „ruineeren", deed ook dezen Burgemeester een wrok tegen den ruw-in-den-mondschen leider opvatten. De grijze Tulp was door Valckenier uitgemaakt voor „een onweetende pluymstrijeker", en van de Poll had hij voor een „claphoutcooper" uitgescholden; beiden waren door Valckenier „nu en dan in geselschappen haestich en oploopend bejegent" '). Geen wonder dat „de goede hermonie" onder „de onlusten ende harde woorden, hier en daer gevallen" zoo geleden had, dat „yder syn snaer treckcnde, geen goet accoort in 't gemoet gesien werd." Voor Valckenier namen onder dit alles de zaken eene ongunstige wending. Eene tegenpartij vormde zich en groeide daarna gestadig aan. De door hem gebrutaliseerde Burgemeesters vergaten de veeten, die hen sedert 1666 verdeeld hielden, en sloten, zich nauw aaneen: zij vormden zoodoende eene coalitie, waartegenover hij met zijne vrienden, de beide regeerendc Burgemeesters Pancras en Munter en de Oudburgemeesters de Vlaming van Oudtshoorn en van Beuningen, en hunne getrouwen, ver in de minderheid bleven. De partij van de Graeff juichte: zij had „het werek in dichte vaeten" en drukte al haren aanhangers op 't hart ,,'t wel te becuypen". Zoo braken in 't laatst van Januari 1671 de verkiezingen aan. Voor de Vroedschap had Valckenier den schoonvader van zijn zoon candidaat gesteld, den voornamen en te Amsterdam weinig beminden koopman Louys Trip, „daer yder meede met afgunst teegenaen sach, als sijnde (de Trippen) van Dort als cooplicden in deese stadt coomen woonen en groote conquesten gedaen" 2). De tegenpartij steunde de candidatuur van den advocaat Mr. Cornelis Roch, wiens recht op een Raadszetel onbetwistbaar geacht werd, omdat ook „sijn vaeder Mr. Hercules Roch Racd was geweest" 3). Bij de Vroedschapsverkiezing op den 28en Januari werd Roch met meerderheid van stemmen gekozen. Toen na afloop daarvan de electie der veertienen aan de beurt kwam, werden Valckenier en zijne vrienden eveneens door de tegenpartij overstemd; Valckenier wreekte zich door met zijne beide medeBurgemeesters, Nicolaes Pancras, zijne „creatuer", en Joan Munter, „die voor deesen extreordenares van Valckenier was in veel saecken geaffronteert geweest, doch wederom heele goede vrinden waeren geworden, alsoo (hij door Valckenier) Burgemeester was gemaeckt" i), uit de lijst der veertienen geen der door hun ambtgenoot de Graeff „opgeworpenen" tot Schepen te benoemen 5). 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 152, 154, 169. 2) Ibid., II, p. 171. 3) Ibid., II, p. 160. 4) Ibid., II, p. 170. 5) Ibid., II, p. 163. Bij de Burgemeestersverkiezing, vier dagen later, den ien Februari 1671, leed Valekenier alweer de nederlaag: de verwachte „Eclips in de zon" werd een feit '). Evenals in 1666 was het hem weer te doen om nog een jaar als Burgemeester aan te blijven. Daarom wilde hij van Beuningen en de Vlaming van Oudtshoorn tot Burgemeesters doen verkiezen, welk tweetal dan zorgen zou, dat zijn wensch in vervulling zou komen. De wederpartij wilde natuurlijk de Graeff, die ei trouwens meer recht op had dan Valekenier, nog een jaar aan t bewind houden en stelde daarom als nieuwe Burgemeesters voor van de Poll, Tulp en van Vlooswijck. Aan den vooravond der electie, den 31e" Januari 1671, kwam Valekenier, wien de afloop der verkiezingen voor Vroedschap en Schepenbank zijne onmacht aangetoond had, met een ander voorstel aan: nevens dc beide caadidaten der tegenpartij, van de Poll en Tulp, sloeg hij, in plaats van van Vlooswijck, als derde Burgemeester voor: van Beuningen. Maar ook deze kon in de oogen van Valckenier's vijanden geen genade vinden; met 24 tegen 12 stemmen (die der beide candidaten niet inbegrepen) werden van de Poll, Tulp en van Vlooswijck gekozen, die dc Graeff uit hunne voorgangers van 't vorige jaar als vierden Burgemeester tot zich namen -). De nieuwe Burgemeesters traden onmiddellijk als wrekers op. Bij de benoeming van dc twee presidenten der Schepenbank, tot welke waardigheid gewoonlijk dc twee oudste der aftredende Schepenen geroepen werden, passeerden zij Nicolaes Rochusz. van Capelle omdat deze, onaangezien hij „soo veel deuchs van de Heer van Iolsbioeck heeft genooten, als sijnde door de Graeven gemaeckt Bewinthebber van de Oost-Indische Compaignie ende oock Schepen en Raed", deze weldaden met „ondanckbaerhyt" beloond en met de tegenpartij medegestemd had. De vacceicnde ambten werden natuurlijk uitsluitend aan vrienden der nieuwe machthebbers begeven; het ontbrak daarbij niet aan zonderlinge combinaties. Zoo moest ei o. a. eene Commissarisplaats in eene der subalterne banken van justitie vervuld worden. Bontemantel en een paar andere Schepenen „inclineerden Theodoies Backer, de soon van Willem Backer, Commissares te maken"; op verzoek van Burgemeesteren echter, die groote moeite hadden om van Vlooswijck aan hunne zijde te houden, werd diens neef Jacob Popta gekozen, daar deze anders door Valekenier aan zijn kant getrokken zou worden en op diens aanhitsen zijn in berooide omstandigheden verkeerenden oudoom van Vlooswijck, wien hij groote sommen gelds voorgeschoten had, „soude, over schuit, op het lijf vallen en uyt den seetel setten". V001 Valekenier, die van den rang van oppermachtig despoot tot dien van figuiant vervallen was, kwam de slag gevoelig aan. Ter dagvaart waren „alle de leeden van Hollant" op hem gebelgd wegens de taal door hem in de Statenvergadciing gevoeld; te Amsterdam had hij het bij iedereen om zijn ruwen aard verkorven: zoowel bij de meerderheid der regenten als bij de predikanten — hoe was hij sedert zijn uittreden uit de Calvinistische partij veranderd! — had hij zich gehaat gemaakt :i). En toen men merkte dat Valckenier's invloed zoozeer gedaald was, dat hij zelfs geen Bewindhebbers der Oostindische Compagnie „nae 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 168. 2) Zie over de verkiezingen in 1671: Bontemantel, t. a. p., II, p. 152—174. 3) Ibid., II, p. 169. gijn humeur" meer kon maken, „daer yder veel op sach", was hij in de stad vooreerst alle „authoriteyt" kwijt '). Onderwijl herademde de Witt 2). De vereenigde tegenstanders van Valckenier, zoowel de fractie van de Graeff, welke de Witt geheel toegedaan was, als Hooft en zijne vrienden, — die, hoewel geen vurige Wittianen, toch voor den Raadpensionaris partij kozen, al was het ook maar omdat hun vijand Valckenier tegen hem was, — zaten thans te Amsterdam zoo vast op 't kussen, dat de partij van 't verzet tegen den Staatschen leider er voorloopig tot machteloosheid gedoemd was. Dit bleek bij de verkiezingen in 't volgende jaar, 1672, toen Valckenier zelfs geen poging aanwendde om voor zich of de zijnen een zetel te bemachtigen, maar zich in het onvermijdelijke schikte en met de meerderheid mede stemde. Hooft, dien hij zes jaren lang uit Burgemeesterskamer verwijderd had gehouden, door hem eerst in de Admiraliteit, daarna in de Gecommitteerde Raden af te vaardigen 3), werd den ien Februari 1672 tot Burgemeester gekozen en koelde op hem zijn wraak door nu op zijne beurt Valckenier, ondanks zijn tegenspartelen, als Gecommitteerden Raad naar den Haag te zenden 4). Een aanhanger van Valckenier, Mr. Nicolaes Opmeer, die bij de Burgemeestersverkiezing in 1671, hoewel hij eerst beloofd had de zijde van Reynst en Hooft te zullen houden, zich bij de tegenpartij had aangesloten en ook den Schepen Dirk Spiegel daartoe had trachten over te halen, die evenwel „constant" bleef, werd, tot straf voor zijn afval, tenzelfden tijde uit de Admiraliteit te Hoorn „getrocken", welk ambt aan Spiegel, ter belooning voor zijne standvastigheid, werd geschonken; deze zou er echter niet lang pleizier van hebben: acht maanden later, na de regeeringsverandering in September 1672, werd Spiegel, zooals wij zien zullen, door Valckenier uit dezen post ontslagen en Opmeer weer daarin hersteld 5). Van hoe eroote beteekenis het omslaan van Amsterdam voor de Witt ook o mocht zijn, dit cene voordeel kon de eindelijke schipbreuk van zijne politiek niet meer afwenden, op zijn hoogst vertragen. Aan alle kanten pakten de onweerswolken zich al dreigender boven zijn hoofd opeen. Terwijl hij binnenslands door het drijven der Oranjegezinden, bij wie zich langzamerhand de beste krachten van de Staatsche partij aansloten, met steeds grooter moeilijkheden te kampen kreeg, bereidde zijne buitenlandsche politiek hem eene grievende teleurstelling. De Triple Alliantie, in 1668 door den Staat met Engeland en Zweden gesloten om Lodewijk XIV de verovering van de Spaansche Nederlanden te beletten, en waaraan hij vóór zij tot stand kwam zulke hooge verwachtingen geknoopt had, daar hij ze beschouwde als een waarborg voor het behoud van den vrede, was een zwakke, bedrieglijke band gebleken. De Fransche Koning, die den Staat in den laatsten oorlog met Engeland hulp had verleend — zij het ook slechts in naam, — had dit verbond opgevat als eene persoonlijke beleediging en zich vast voorgenomen om zich 1) Bontemantel, II, p. I72- 2) Pomponne schreef 3 Februari 1671 naar aanleiding van de verkiezing van Hooft tot Burgemeester van Amsterdam: „M. de Witt reprend ainsi, par cette ville si importante dans les assemblees, le crédit qu'elle lui avait fait perdre depuis quelque temps. Le parti du prince d'Orange a maintenant le dessous' (Lefèvre Pontalis, t. a. p., II, p. 211). 3) Zie hiervóór, p. CXIV. 4) 5) Bontemantel, t. a. p., II, p. 179- op den Raadpensionaris te wreken; geene moeite had hij gespaard om zoowel Zweden als Engeland van de Republiek af te trekken. Karei II liet zich gemakkei,jk omkoopen en m April 1672 werd ons door de Koningen van Frankrijk en • ngeland en de door hen gesubsidieerde Bisschoppen van Munster en Keulen den oorlog verklaard. Ondanks de aansporingen en de bovenmenschelijke inspanning van de Witt waren, door de tegenwerking die hij ondervonden had, de krijgstoerustingen van de Republiek bij het uitbreken van den oorlog verre van toereikend. Alleen het talmen van het Fransche leger, dat verzuimde na het verlaten van de IJsellinie door de Staatsche troepen, den i2en Juni) onmiddellijk de Hollandsche waterlinie aan te vallen en te vermeesteren, schonk den Staten de gelegenheid om deze laatste ei e er ure door inundatiën en het opwerpen van schansen te voltooien en daardoor de vijandelijke invasie tot staan te brengen. Niet den Prins, die, sedert ij in f ebruari na het afleggen van den eed op het Eeuwig Edict tot Kapiteineneraal benoemd was, nog niet veel blijken van veldheerstalent gegeven had omt de eer toe het initiatief genomen te hebben tot het kloeke besluit van • °, ?m, P te Staan t0t het Lliterste- maar aan Amsterdam, welks regenten zich de kloekmoedige houding van de stad Kopenhagen, waardoor in den oorlog van 1658 geheel Denemarken behouden was gebleven, ten voorbeeld stelden en met verontwaardiging weigerden hun zegel te hechten aan het voorstel der Staten om onder vernederende voorwaarden met Frankrijk vrede te sluiten. Met terzijdestelling van hunne onderlinge veeten sloegen zij de handen ineen om hunne stad van alle denkbare middelen van tegenweer te voorzien en ze in eene onneembare vesting te herscheppen. Dat er in deze dagen in de Staten nog de taal van Johan de Witt vernomen werd, dankte men aan de taaie energie der Amsterdamschc regeering: den Raadpensionaris zelf hielden de wonden, hem den 21» Juni door moordenaars toegebracht, aan 't ziekbed gekluisterd. Bij den benarden toestand des lands had de Oranjepartij vrij spel; ongestoord kon zij de hartstochten van de volksheffe opzwepen en die tot het bereiken van hare doeleinden aanwenden. Eene agitatie ten gunste van de verheffing van den Prins tot Stadhouder, in Zeeland ontstaan, sloeg spoedig naar Holland over; den 29™ juni dwong de Dord(. sche burgerij de regeering dier stad den Prins van Oranje bij schriftelijke acte het Stadhouderschap op te dragen, enkele dagen daarna ontstonden er ook te Amsterdam oproerige bewegingen. De Amsterdamsche regenten, die niets onbeproefd wilden laten om het land van den dreigenden ondergang te redden besloten uit eigen beweging den 2en Juli bij de Staten op de aanstelling van Prins 1 cm tot Stadhouder aan te dringen; twee dagen later, den 4™ Juli, volgde de verheffing van Willem III tot de waardigheid van zijne voorouders. Hiermede was de opgewondenheid onder het volk, zoowel te Amsterdam als elders noniet gestild; zelfs nog na het bezoek van den Prins aan de stad, van 12 tot 15 Augustus, bleef de onrust aanhouden. Een diep, schoon door niets gerechtvaardigd wantrouwen tegen de regenten had bij de menigte post gevat; vooral tegen Andries de Graeff was het volk ingenomen, maar ook zijne beide ambtgenooten van de Poll en Hooft hadden van deze vijandelijke gezindheid onder , C Ulgcnj te Men- Het bericht van den gruwelijken moord der de Witt'en te s-Hage, den 20e» Augustus, veroorzaakte te Amsterdam eene geweldige gisting onder het gepeupel, dat niets liever wenschte dan de regenten eveneens „op zijn Jan de Witt's te tracteeren". Burgemeesteren raakten, niet zonder reden, bevreesd voor het uitbreken van gewelddadigheden; zij lieten den Prins polsen over de middelen ter voorkoming daarvan, maar Willem III, wien deze woelingen niet onwelkom waren, wijl hij hoopte door middel daarvan het door hem vurig beo-eerde recht van aanstelling van de stedelijke magistraten te erlangen, dat deel uitgemaakt had van de prerogatieven der vorige Stadhouders, maar dat hem bij zijne aanstelling onthouden was, gaf hun een raad, die weinig naar hun smaak was: met de hoofden der ontevreden burgers den toestand te overleggen. Liever wilden Burgemeesteren nog hun zegel hechten aan de propositie, door de Gecommitteerde Raden den 2Óen Augustus in de Staten van Holland ingediend, n.1. om de verdachte regenten uit te noodigen hunne ambten neer te leggen. Den zelfden avond werd het voorstel, dat door een renbode naar Amsterdam overgebracht was, in de Vroedschap aangenomen. Het voorstel was geheel in den geest van Valckenier, die, zeifin de Gecommitteerde Raden zitting hebbende, het hun wellicht ingegeven had. De sluwe Burgemeester, voor wien het oogenblik der vergelding voor de hem in 't vorige jaar toegebrachte nederlaag naderde, had zijn spel nauwkeurig overwogen en hield nu de troeven in de hand; hij wilde door intimidatie zijne voornaamste tegenstanders, de Graefïf en Reynst, den voet lichten en hen tot ontslagaanvrage noodzaken. De pogingen, door de Graefïf en Hooft aangewend, om zich intijds met hem te verzoenen, waarbij zij zelfs zoo ver gingen van hem aan te bieden „dat (zij) Burgemeesteren soude maecken wie hij geliefde te hebben, en doen al dat (hij) soude willen", — wel een bewijs hoe zij thans tegen hem opzagen, — werden door Valckenier van de hand gewezen. Hij „socht de veranderinge" en men begreep „op wat boech het schip soude sylen", daar Valckenier, nog beter dan de regeerende Burgemeesters, „het secreet van de mis" wist '). Stelselmatig werd intusschen de gemeente sedert eenigen tijd door de handlangers van Valckenier tegen de Graefïf en zijne partij opgestookt; de meeste deioproerige pamfletten, waarin de Wittiaansche regenten werden aangevallen, zagen bij den boekverkooper Commelin, een neef van Valckenier, het licht 2). Den 3en September ontmaskerde deze in de Vroedschap eindelijk zijne batterijen: met de hem eigen heftigheid trok hij tegen „het huys van Graef" te velde en overstelpte Andries de Graefïf en zijn overleden broeder Cornelis met verwijten over wanbeheer en verspilling in de stedelijke financiën. Daarna tastte hij ook Reynst aan en verklaarde ten slotte, na over dezen en zijn zwager de Graefïf den staf gebroken te hebben, „rontuyt, dat die twee Heeren niet hebben gedaen, als behoort", en dat hij „aen Sijn Hoocheyt soude seggen, (dat) die twee Heeren tot naedeel van de stadt regeeren" 3). Reynst trachtte nog Valckenier de hand der verzoening te reiken, maar de Graefïf zag in, dat zijn zaak verloren was en verzocht, nog staande de vergadering, zijn ontslag uit zijne ambten. De Vroedschap, waar de meerderheid Valckenier nog vijandig was, wilde dezen echter niet ter wille zijn en verklaarde zich onbevoegd om een medelid van 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 18S, 195. 2) Ibid., II, p. 199. 3) Ibid., II, p. 189, 190. P haar college te ontslaan; het voorstel van eene collectieve aanvraag om ontsla* dat daarna te berde werd gebracht, werd door Valckenicr verworpen: waarschijnlijk was htj nog niet volkomen zeker van de gezindheid van Willem III te zijnen opzichte. Twee dagen later was zijne onzekerheid geweken; in de Vroedschapsvcrgadenng op den 5en September stond hij aan de zijde van de meerderheid, die es oot eene lijst met de namen der Burgemeesters, Schepenen, Raden, Oudbur - 2) Bontemantel, t. a. p., TI, p 220. in den Amsterdamschen regentenkring grootc verbittering. Toen in de Vroedschap, den I3en September, het besluit genomen werd om bij den Prins op nadere „elucidatie" aan te dringen ten aanzien van het al of niet neerleggen door de gerernoveerde Heeren van hunne overige ambten, gaf een der afgezetten, Roetert Ernst, „voelende dat de saecke daerheenen wierde belyt, dat de geëxcuseerde Heeren soude moeten afstaen van alle stadts fonctiën", in heftige bewoordingen te kennen, „dat de saecke niet gedaen sal weesen voordat een man (denoteerende Valckenier) sijn wraecklust sal voldaen weesen' 1). Deze hield zich ondertusschen schuil en wachtte in den Haag af tot de bui te Amsterdam overgedreven zou zijn. Nu hij de overwinning behaald had, moest hij zorgen het lot van zijn oudoom Reynier Pauw, die reeds drie jaren na de door hem beleide regeeringsverandering van 1618 van 't kussen gestooten was, te ontgaan. Onder de aangebleven regenten hadden de ontslagen Heeren vele bloedverwanten en deze waren over den hoon, hunnen vrienden door Valckenier aangedaan, ten uiterste misnoegd. De geslepen leider spaarde dan ook geen moeite om het odium van de plaats gehad hebbende remotie van zich af te wentelen. Hij betuigde onder eede er in zóóverre geen aandeel in gehad te hebben, dat niet hij de af te zetten regenten aangewezen had, maar terecht werd door Bontemantel opgemerkt: „Hoe Sijne Hoocheyt heeft geweeten te excuseeren van de Regeeringe die in Januari 1671 den Heer Valckenier partij sijn geweest, weet Godt" 2). Zoo waren ftiet alleen de ontslagen regenten maar ook de aangeblevenen op Valckenier gebeten. Aan het hoofd der ontevredenen stond Burgemeester Henrick Hooft, die, sedert hij in 1666 door Valckenier uit den zadel geworpen was 3), een wrok tegen hem opgevat had en wien, doordat hij in zijn ambt gehandhaafd was, waar alle andere tegenstanders van Valckenier verwijderd waren, de verdenking van medeplichtigheid aan de „verzetting" niet ontgaan kon. Niets kon den eerlijken, oprechten en rondborstigen Hooft, den luchthartigen philosoof, die er uit gemakzucht en gebrek aan ambitie de moeite niet voor over had om door zijn grooten invloed op zijne mederegenten tot het leiderschap der stad te geraken, hatelijker zijn dan juist deze vooronderstelling. Bij gelegenheid van het afscheid van de gerernoveerde Heeren in Burgemeesterskamer, den I9en September 1672, had hij al verklaard „dat wel klaer te mereken is, dat eenige directie in t werek speelt, doch dat (hij) niet can gesuspecteert werden, alsoo geen een enckel vrindt in de nieuwe electie heeft" 4). Den bewerker van de verandering noemde hij ronduit „een schelm" r>). In Januari 1673 weigerde hij om nog een jaar als Burgemeester aan te blijven, omdat hij dan Valckenier tot ambtgenoot zou krijgen, zeggende „het in sijn gemoet niet te connen brengen, rnet soo een man te dienen, en gedurich overhoop soude leggen, en met een schagrin aen sijn sijde sitten; dat oock sommige van opini waeren, dat (hij, Hooft) innerlijck aen de verandering (in 1672) participeerde, welcke opini soo (Valckenier en hij, Hooft) te samen hadden gedient, uyt sommige opiniën niet soude hebben connen gebracht 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 216. 2) Ibid., II, p. 226. 3) Zie hiervóór, p. CXIV. 4) Bontemantel, t. a. p., II, p 224. 5) Ibid., II, p. 226. hü°°ft 1Werd 00 'eidei' Va" dC °PP°sitie' die Valckcnier in zijn bewind trachtte te bemoeilijken. De verhouding tussehen Valekenier en Willem III liet in de eerste jaren niets LLT wT' In 1673KPajSSeerde de Prins in ^ lijst der veertienen, hem einde ioor ><■ Tl" aangejb0den' Vakkenier ten gevalle den candidaat van Hooft ' epensambt ~ dlens neef Diederick de Vlaming van Oudtshoorn — en benoemde m zyne plaats Jean Appelman, een neef van Valekenier •). No* in Januan ,675 stelde Willem III, hoewel hij persoonlijk aan een ander de voorkeur L, 1 °P IfT Va" Valckenler diens schoonzoon Martinus Fontaine tot Dros™ ™ Muiden aan. Maar gaandeweg ontstond er tussehen den Stadhouder steeri UrSemeT er cene verkoeIlng> d,e eenmaal aanwezig, snel toenam. Met steeds aangroeiend wantrouwen sloegen niet alleen Valekenier maar ook zijne tegenstanders te Amsterdam den klimmenden invloed van den Prins gade die zich door de onwettige invoering van de regeeringsreglementen in de drie landprovinciën alle macht toegeëigend had en ook in Zeeland meester was, waar hij zijn ecf van Nassau-Odijk ongehinderd een schandelijk systeem van omkooperij bij waardoor^e * h inV°erCn' * "infaam" ge"°emde middelc»' Zit0 S°m""ge Steden Va" H0"and zijn invIoed zocht te d°en re~„t VC™ekten b'J de °P lumne onafhankelijkheid groot gaande Amsterdamschc regenten ergerms en afkeer. Ondanks zijne schijnbare toeneiging tot den Oranteeende h !"J Va'Ckenier het besef van de roePing v4h Amsterdam om mfchtitteT'd 6 Tgmgnn d6r °ranje'S Het rcPublikei"^he veto van Hollands ziine nnfr t n °l" U": ^ jaar 16/5 bracht eenc kentering in v,an l!h H ben°eminS van Mr' >cob van den Bosch, den gewezen commies naris H f* T ™ ^ °Vertuigd aanhanger van diens staatkunde, tot Pensio- dam tot'de 1 X Pr' l675' ^ he' bEWijS Van de terUSkeer va» Amste'hen dril t ^'tfaansche principes '). Willem III zag in, dat Amsterdam een mlrid 1 H f ,°nt®1'ppen; °m er ziJn staande te houden beproefde hij een middel, dat hij elders met goed gevolg had aangewend: „recommandatie" van em welgevallige personen tot ambten, waarvan de vervulling niet aan hem stond. 73 Was hlJ al begonnen, denkelijk door tusschenkomst van Zeeuwsche vrien- 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 235. 2) Bontemantel t. a. p., II, p. 234. — Bontemantel vergist zich waar hij mededeelt fint p • « zïïZsTZXiï A"— -M- 3) Nijhoflf's Bijdragen, 3e Reeks, II, p. 369. 4) Dr. H. T. Colenbrander, De Patriottentijd, I p 53 jwIrZoer b|"°emd Ml' Pie'er ,a" der "Sii''d'i dieee"e'i''lili faTre '1672 toneZ" s'ij"! jonge, broeder „lede was geweest by de onbehoorlike attaque op d' [o],a„ de Wit in siin Wn LT pensionans van Ho,land". Bn,ge,neesteren brachten de zaakden ^September ,68. in fc V, edXp z"tt "v°" sr*de",ast r tss p r,st r di: zxzs x den, voor een Secretarisplaats te Amsterdam den koopman Jeronimus Velters te recommandeeren. Burgemeesteren hadden toen de aanbeveling niet durven afslaan en hadden Velters benoemd, maar uit vrees voor de herhaling van eene dergelijke voordracht hadden zij in datzelfde jaar reeds daags na het overlijden van den Schout Gerard Hasselaer, den I3en Juni 1673 een nieuwen Hoofdschout, Hendrick Roeters, gekozen 1). Sedert had de Prins verdere aanbevelingen nagelaten, te meer omdat hij meende op den steun van den aan hem verplichten leider der stad, Valckenier, te kunnen rekenen. Toen hem deze ontviel vatte hij het drangmiddel, waarvan hij een dwangmiddel hoopte te maken, weer op. In December 1675 gaf hij aan Burgemeesteren te kennen dat het hem „seer aengenaem soude sijn", dat de Schepen Cornelis Backer tot Burgemeester verkozen werd, „met vertrouwe dat acn sijn recommandatie veel soude werden gedefereert". „Tot drie distincte reyse", zond de Prins zijn Requestmeester Rosenboom — een zwager van Backer, die, evenals diens andere zwager, van Beverningh, zijn voorspraak bij Willem III geweest was, — naar Amsterdam met brieven van aanbeveling. Maar Burgemeesteren van Amsterdam wilden hunne zelfstandigheid niet prijs geven: de recommandatie vond geen ingang en werd „met beleefde terme en tot conservatie van de eenicheyt in de regeringe geëxcuseert". De Prins wreekte zich door uit de hem toegezonden nominatie vier van de door Burgemeesteren aangestreepte candidaten voor het Schepenschap te passeeren en vier anderen in hunne plaats te benoemen „na de raet van van Beverinck en Rooseboom" 2). Toen dit middel om tot zijn doel te geraken gefaald had, wendde Willem III het over een anderen boeg: hij zocht door het aanbieden van gunsten onder de Amsterdamsche regenten aanhangers te winnen. Als handlanger bediende hij zich daarbij van den in 1672 door hem afgezetten Schepen Jacob de Graeff, den tweeden zoon van wijlen Burgemeester Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. De te voren zoo machtige familie de Graeff had na 1672 al de bitterheid geproefd van haar „otium". Valckenier liet geen gelegenheid voorbijgaan om ze te sarren en te tergen. In 1674/75 werden de nieuwe quohieren van den 200en penning opgemaakt. Fontaine, de schoonzoon van Valckenier, werd — ofschoon hijzelf aan den Kapitein van zijne wijk verzocht had voor niet meer dan 2 tonnen gouds aangeslagen te worden — °P • • • ƒ 7°•000 kapitaal geschat; de zoon van Valckenier werd op niet meer dan ƒ 10.000 getaxeerd. Daarentegen zag Andries de Graeff zich voor het ongehoorde bedrag van ƒ700.000 aangeslagen en werd zijne zuster eveneens in haar aanslag verre verhoogd 3). De tusschen den Stadhouder en Valckenier gerezen onmin gaf de de Graeff's hoop om daarbij in troebel water te kunnen visschen en den gehaten tegenstander op zijne beurt in 't zand te kunnen doen bijten. Door als volontair — met den rang van Ritmeester-honorair — dienst te nemen in het regiment Guardes te paard van den Sergeant-Majoor Cabeljauw, dat in 1674 den veldtocht in de Zuidelijke Nederlanden medemaakte, poogden Jacob de Graeff en zijn neef Gerard Reynst, een zoon van den mede in 1672 geremoveerden Burgemeester Lambcrt Reynst, zichzelf en hunne familiën in de gunst van den Prins in te dringen. 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 232, 233, 23S. 2) Part. Notulen van Jean Appelman, fo. 68, afgedrukt bij J. F. Gebhard Jr., Het Leven van Mr. Nicolaas Cornelisz. Witsen, I, p. 148. 3) Bontemantel, t. a. p., II, p. 266. „lek hoopc", schreef Jacob de Graeff 13 Juni 1674 uit het leger aan zijn broeder 1 ieter, „dat dese campagnie niet onnut sal sijn en door de groote goetheydt van sijn Iloogheydt, mij op gisteren betoont, ick bequaem sal sijn, dat ick vvaerlijck niet alle iver soecke te trachten, een ware broeder te sijn" '). Hij bereikte zijn doel niet: het gunstige oogenblik om te Amsterdam eene intrige tegen Valckenier en ten gunste der de Graeff's op touw te zetten was, daar Valckenier den Prins vooralsnog trouw bleef, nog niet aangebroken. Twee jaren later was dit anders. Nadat de recommandatie mislukt was kon de Prins, wien de bemoeiingen van Valckenier om zich met Hooft en zijn aanhang te verzoenen ten einde gezamenlijk Oranje het hoofd te bieden, ter oore gekomen waren, de pogingen van Jacob de Graeff om onder de Amsterdamsche regenten verdeeldheid te zaaien, begunstigen : in December 1676 zond hij hem met eene kapiteinscommissie in blanco naar Amsterdam om door dit lokaas Burgemeester de Vlaming van Oudtshoorn 2), wiens beurt het was om het volgende jaar als Burgemeester aan te blijven, van Valckenier's zijde af te trekken. De intriges van de Graeff leden niet alleen jammerlijk schipbreuk, maar zelfs waarschuwde van Oudtshoorn zijne collega's, waarop Burgemeesteren den President van Schepenen kennis gaven van de aangewende poging tot omkooperij, met verzoek de zaak ter hand te willen nemen en te onderzoeken of er aanleiding bestond den Hoofdschout „te gelasten, sich daerop te ïnformeeren, om daer bequaeme remeedie tegen te resolveeren". De Graeff werd onder de hand van dezen stap in kennis gesteld en hij waagde het sedert niet meer zijne pogingen te hernieuwen 3). Al was voor ditmaal door de standvastigheid van van Oudtshoorn het gevaar afgewend, Valckenier werd er door versterkt in zijn voornemen om de verstoorde eensgezindheid onder Burgemeesteren, waar het aanzien en de invloed der stad onder leed en die haar in het aannemen van eene krachtige houding tegenover den Stadhouder belemmerde, te herstellen. Sedert Hooft zich na de regeeringsverandering in September 1672 van hem had afgewend, had Valckenier Amsterdam geiegeeid met het zevental volgelingen, dat hij in den Burgemeesterskring telde, n.1. zijne dtie beproefde vrienden van 1671: Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn, Joan Munter en Nicolaes Pancras, verder Joan Huydecoper van Maarseveen, Joannes Hudde, een neef van Valckenier, Cornelis Geelvinck, een zwager van Munter, en Louys 1 rip, wiens dochter met den zoon van Valckenier getrouwd was en die, twee jaar na zijne opname in de regeering in 1672, door Valckenier Burgemeester gemaakt 1) Jacob de Graeff werkte n.1. niet zoozeer voor zich, maar in de eerste plaats voor zijn oudsten broedei. In Augustus 1674 schreef hij aan dezen, dat hij, vóór zijn broeder in zijne waardigheden hersteld was, niet zelfbij den Stadhouder om een ambt wilde solliciteeren: „alsoo door die obligatie UEds. herstellingh mochte verachtert werden en 0111 andere reden, te lange om te schrijven". (Dr. R. Fruin, Brieven van Jacob de Graeff, uit het leger van Prins Willem III in 1673 en '74 geschreven aan zijn broeder Pieter de Graeff, oud-schepen van Amsterdam. Nijhoffs Bijdr. 1885, 3e reeks, II, p. 349). 2) Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn schijnt een vriend van 't huis van Oranje geweest te zijn. Reeds ten tijde van Frederik Hendrik stond hij met het Stadhouderlijke Hof in relatie. Blijkbaar werden de van Oudtshoorn's van de zijde der Oranje's door beleefdheden, die men aan 't Hof gewoonlijk alleen aan edellieden en hooge militairen bewees, in hunne adellijke pretentiën aangemoedigd, in de hoop daardoor hunne trouw jegens het Stadhouderlijke huis aan te kweeken en daarvan te gelegener tijd de vruchten te kunnen plukken. (Zie hierna, I, p. 280, 506). 3) Bontemantel, t. a. p., II, p. 268. was. De tegenpartij bestond uit den invloedrijken Henrick Hooft en Cornelis van Vlooswijck. Deze laatste, die bij voortduring in zeer ongunstige financieele omstandigheden verkeerde '), was in 1672 door Valckenier in de Admiraliteit geplaatst en zat daar tot 1679, waarna hij Thesaurier werd; dit ambt bleef hij tot zijn dood in 1687 bekleeden, zonder het ooit meer tot Burgemeester te hebben gebracht. Coenraed van Beuningen, sinds 1674 gezant in Engeland, telde voorloopig niet mede. In Mei 1676 had Valckenier, door het indienen van een voorstel, dat hij „concept tot eenigheid" noemde, den eersten stap gezet op den weg, die tot eendrachtige samenwerking tusschen alle Burgemeesters leiden moest; dit concept strekte, zooals de pompeuse aanhef luidde, om, tot handhaving van de „welstand van den Staet in het gemeyn en die der stad in het particulier", de „rust, eenicheyt en confidentie onder de Regenten" te herstellen 2). Er werd in voorgesteld, dat men het aantal Burgemeesters tot op 10 zou laten uitsterven 3), dat uit dit tiental volgens een vast rooster de regeerende Burgemeesters gekozen zouden worden — terwijl jaarlijks de oudste in rang van het vorige jaar voor het volgende als Burgemeester aan zou blijven — en dat geen van hen van het Burgemeesterschap zou mogen worden uitgesloten. Daar eene al te groote wisseling in het personeel der regeerende Burgemeesters ongewenscht bleef, werd als middel om het aantal der daartoe verkiesbare personen te beperken en zoodoende ook de keuze van den grooten Oudraad der electeurs aan banden te leggen, voorgesteld, dat de commissiën wegens de stad in de Gecommitteerde Raden, de Staten-Generaal, den Raad van State en de Admiraliteit te Amsterdam voortaan uitsluitend door Oudburgemeesters, eveneens volgens rooster, bekleed zouden worden. Zoo zouden dan steeds 2 a 3 Burgemeesters op wettige wijze op zijde geschoven worden en slechts een 7- of 8-tal overblijven, zoodat dan de ideaal-toestand bereikt zou worden, door Cornelis Pietersz. Hooft al in 1616 aldus uitgedrukt: dat „mijn heeren alsoo de moeyten wel (zouden) mogen sparen vande jaerlijcksche electie van Burgemeesteren, alsoo dye haer zeiven dan wel zoude wijsen" 4). Want dat dit de bedoeling was blijkt daaruit, dat de door het rooster aangewezenen niet zelve de hun toegewezen commissie behoefden waar te nemen, maar ze aan een lid van de Vroedschap konden overdragen; in dat geval zouden zij echter gedurende de jaren, waarover de commissie liep, — meestal drie — niet tot regeerend Burgemeester mogen verkozen worden. Het voorstel was door Valckenier, van Oudtshoorn, Munter en Huydecoper, regeerende, en Pancras, Hudde en Trip, oud-Burgemeesteren, onderteekend. Het concept vond bij Hooft, die meer den voorsteller dan het voorstel wantrouwde, weinig instemming: „Die een hoop rapaillie heeft, door onbchoorlijcke practijcque, in de regeeringe gestelt en eerelijcke Heeren den schop gegeeven, wil nu de eerelijcke en vreedsame man weesen", merkte hij schramper op. Den 24en Juni 1676 leverden van Vlooswijck en hij eene deductie tegen het concept in, waarin zij, na tegen het voorstel eenige principieele bedenkingen aangevoerd te hebben, die niet veel om het lijf hadden, hun argwaan tegen Valckenier bloot 1) Zie hiervóór, p. CXVIII. 2) Zie over het „concept tot eenigheid" en de daarover gevoerde onderhandelingen tusschen Valckenier en Hooft, de door Dr. G. W. Kernkamp verzamelde gegevens, afgedr. bij Bontemantel, t. a. p., II, p. 245—265. 3) Bontemantel, t. a. p., II, p. 245. 4) Hooft, Memoriën en adviezen, p. 70. gaven door hunne opmerking: hoe groote „vilipendie van de regeeringe" zou te vreezen zijn, „als imant van credit onder Burgemeesteren sijne reeckenino-e bij t voorseyde contract niet soude mogen vinden, 't welck (hij) bij den raet of Schepenen onder de hand quame te foveeren en te onderbouwen. Want of men al de anderen seer specieus sal koomen te belooven sulx noyt te onderneemen is echter niet te vertrouwen, dat nu en altijt de regenten, en bysonderlijck die van ambitieuse conditie sijn, van soo scrupuleuse gemoede sullen weesen, dat (zij) postponeerende haer eygen politique intreste, haer daervan ten uyttersten sullen koomen te wachten". Hooft en van Vlooswijck waren blijkbaar huiverig om zich door het teekenen van het concept op genade of ongenade aan de meerderheid over te geven; zij weigerden daarom toe te treden, hoewel zij zich bereid verklaarden om op anderen voet met de overige Burgemeesters tot een vergelijk te komen: „so ymant met woorden ofte werken is geoffenceert", heet het in de deductie der beide Burgemeesters, ,,('t welck wij nochtans niet weeten nochte gelooven als sijnde tegen onse maniere van doen) wij 'tselve met behoorelijcke satisfactie willen repareeren". Den 29™ Juni 1676 werd daarop door Valckenier en zijn aanhang het concept tot eenigheid gerevoceerd. In t begin van 't volgende jaar, 1677, kwam de verzoening eindelijk, langs een omweg, tot stand en wel als gevolg van eene vrij ingewikkelde intrige' waarvan de toedracht wel verdient met enkele woorden vermeld te worden. Valckenier was met Geelvinck in onmin geraakt en zocht naar een middel om dezen uit de regeering te dringen. In stilte stelde hij een onderzoek in naar de juistheid van Geelvinck's aangifte voor den 200en penning; toen hij voldoende gegevens verzameld had om te kunnen aantoonen dat deze aangifte frauduleus was, tastte hij den Heer van Castncum aan den Admiraliteitsmaaltijd, den i2en November 1676 met de hem eigen onbeschofte heftigheid aan, hem over tafel voor een „schelm ende guyt" uitmakende en hem het afleggen van „een valschen eet in het doleeren van den 200*ten penning" voor de voeten werpende. Zijne bedoeling was Geelvinck op deze wijze zedelijk te vernietigen: hem „op 't onvoorsienst een irreparabele kraek televen". Zinnende op wraak sloot Geelvinck zich bij Hooft en van Vlooswijck aan en trachtte ook van Oudtshoorn en Munter aan zijne zijde te krijgen. Toen dit mislukte en hij inzag, dat hij als lid der zwakke oppositie niets te winnen en alles te verliezen had verzoende hij zich, den nen Januari 1677, buiten Hooft en van Vlooswijck om, weer met Valckenier. Uit ergernis over dit verraad „traeden (de beide Burgemeesters) met Valckenier in bespreek, om alsoo gesamentlijck Geelvinck de schop te o-eeven geliick naderhant is gevolcht" '). Den 2oen Januari 1677 werden Valckenier en Hooft voornamelijk door bemiddeling van Joannes Hudde, het eens, waarop Hooft den i'en Februari d.a.v. tot Burgemeester verkozen werd; in 't volgende jaar, 1678, werd Valckenier Burgemeester en bleef Hooft als zoodanig nevens hem aan. Geelvinck daarentegen reeg „de schop" en bleef tot 16S4 van de Burgemeesterlijke waardigheid verstoken Nu onder de Amsterdamsche regenten de eensgezindheid hersteld was kon de stad zich 111 de buitenlandsche staatkunde der Republiek weer krachtig doen gelden en voelde zij zich sterk genoeg om onder de leus: „vrede met Frankrijk - tot eiken prijs", met Willem III den kamp aan te binden. Wel had de lang- ö 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 265—281. I durige krijg in Zuid-Nederland, die voor de Republiek een steeds dreigender wending nam, ook bij den Prins het verlangen naar den ons door Lodewijk XIV aangeboden viede doen opkomen, maar hij wilde niet van een afzonderlijken vrede hooien, alleen dooi frankrijk te dwingen tegelijk met onze bondgenooten, den Keizer en Spanje, vrede te sluiten en door ondertusschen met Engeland in verbond te treden zou de Republiek zich naar zijn inzicht op eervolle en voordeelige wijze uit hare netelige positie kunnen redden. In Januari 1678 gelukte het den Stadhouder het verdrag met Engeland tot stand te brengen: de beide landen bepaalden nu de voorwaarden, waarop de Staat met Frankrijk vrede wilde sluiten. Maar lang duurde het samengaan met Karei II niet; zoowel in Engeland als in de Republiek trachtten de Fransche diplomaten door tweedracht te zaaien het bondgenootschap te verzwakken: ginds door Koning en Parlement tegen elkander op te zetten, hier door bij de regenten argwaan op te wekken ten aanzien van s Prinsen bedoelingen. Deze taktiek slaagde volkomen in beide landen. Te Amsterdam vond de lokstem van Frankrijk gretig gehoor bij de regenten, die niet alleen den duren oorlog, welke de stedelijke financiën uitputte, moede waren, maar ook hoopten door Lodewijk XIV te believen de hun van Fransche zijde voorgepiegelde belangrijke handelsvoordeelen deelachtig te worden; op inblazing van den gezant d'Estrades, met wien de Pensionaris van den Bosch in briefwisseling getreden was, plaatste de stad zich aan het hoofd van de oppositiepartij, die de Engelsche alliantie trachtte tegen te werken en de Staten-Generaal tot een afzonderlijken vrede met Frankrijk zocht over te halen. Een oogenblik dreigde het plan van Koning Lodewijk te mislukken: onder den indruk van de kwade trouw, aan den dag gelegd bij het opstellen van de voorwaarden der door hem toegezegde ontruiming van enkele vestingen, die hij in de Zuidelijke Nederlanden bezet hield sloten Engeland en de Republiek zich nog ter elfder ure aaneen en gingen zij 26 Juli 1678 te zamen een verdrag aan, waarna zij Lodewijk XIV een ultimatum toezonden. Nog voor den afloop van den daarin gestelden termijn wist Frankrijkechter Karei II weer van de Republiek af te trekken en door list de Hollandsche staatslieden te bewegen den ioen Augustus den vrede te teekenen. Spanje was toen wel genoodzaakt den i7en September dit voorbeeld te volgen. De bedenkelijke gevolgen van den buiten onze bondgenooten om gesloten vrede lieten niet lang op zich wachten. Door de behaalde voordeelen overmoedig geworden richtte Lodewijk XIV in 1680 de Chambres de Réunion op, die in 't volgende jaar met denkbeelige aanspraken van Frankrijk op de sterke vesting Luxemburg voor den da^ kwamen; onder dit doorzichtige voorwendsel sloeg de Koning daarop, in vollen vredestijd, de blokkade om deze stad. Dit noopte Spanje om bij de Republiek de 8000 man hulptroepen aan^ te vragen, die zij volgens tractaat verplicht was bij een offensief optreden van Frankrijk aan Spanje te leveren. Amsterdam wilde zich voor den Spaanschen bondgenoot niet wederom in een verderfelijken oorlog storten maar de kordate houding van Willem III, die het strategische belang van LuxemU1g, vanwaaruit Frankrijk den Staat zou kunnen bedreigen, inzag, en die alle krachten inspande om de oppositie van de Amsterdamsche Burgemeesters te breken boezemde den Franschen Koning zooveel ontzag in, dat hij op 't laatste oogenblik bakzeil haalde en het geschil over Luxemburg in Maart 1682 aan de scheidsrechterlijke uitspraak van Engeland onderwierp. Q gaven door hunne opmerking: hoe groote „vilipendie van de regeeringe" zou te vreezen zijn, „als imant van credit onder Burgemeesteren sijne reeckeninge bii t voorseyde contract met soude mogen vinden, 't welck (hij) bij den raet of Schepenen onder de hand quame te foveeren en te onderbouwen. Want of men al de anderen seer spec.eus sal koomen te belooven sulx noyt te onderneemen is echter met te vertrouwen, dat nu en altijt de regenten, en bysonderlijck die Can ambitieuse conditie sijn, van soo scrupuleuse gemoede sullen weesen, dat (zij) postponeerende haer eygen politique intreste, haer daervan ten uyttersten sullen koomen te wachten". Hooft en van Vlooswijck waren blijkbaar huiverig om zich door het teekenen van het concept op genade of ongenade aan de meerderheid over te geven, zij weigerden daarom toe te treden, hoewel zij zich bereid verklaarden om op anderen voet met de overige Burgemeesters tot een vergelijk te omen „so ymant met woorden ofte werken is geoffenceert", heet het in de deducle er beide Burgemeesters, „ft welck wij nochtans niet weeten nochte gelooven als sijnde tegen onse maniere van doen) wij 'tselve met behoorelijcke satisfactie willen repareeren". Den z9e„ Juni l6;6 werd daarop doQr Va|cJkenier 6 aanhang het concept tot eenigheid gerevoceerd. In 't begin van 't volgende jaar, 1677, kwam de verzoening eindelijk lanes een omweg tot stand en wel als gevolg van eene vrij ingewikkelde intrige,'waarvan .de toedracht wel verd.ent met enkele woorden vermeld te worden. Valckenier was met Geelvinck in onmin geraakt en zocht „aar een middel om dezen uit dé regeering te dringen. In stilte stelde hij een onderzoek in naar de juistheid van Geelvinck s aangifte voor den 200» penning; toen hij voldoende gegevens verzameld had om te kunnen aantoonen dat deze aangifte frauduleus was, tastte hij den Heer van Castncum aan den Admirahteitsmaaltijd, den 12™ November 1676 met de hem eigen onbeschofte heftigheid aan, hem over tafel voor een „schelm ende guyt" uitmaende en hem het afleggen van „een valschen eet in het doleeren van den zooien penning voor de voeten werpende. Zijne bedoeling was Geelvinck op deze wijze zedelijk te vernietigen: hem „op 't onvoorsienst een irreparabele krack tc geveninnende op wraak sloot Geelvinck zich bij Hooft en van Vlooswijck aan en trachtte 00 van Oudtshoorn en Munter aan zijne zijde te krijgen. Toen dit mislukte en hij ƒ ,h!J al" lld der zwakke oppositie niets te winnen en alles te verliezen had verzoende hij zich den . .en Januari 1677, buiten Hooft en van Vlooswijck om weer met Valckenier. Uit ergernis over dit verraad „traeden (de beide Burgemeesters) met a ckenicr in bespreek, om alsoo gesamentlijck Geelvinck de schop te geeven gelijck naderhant , gevo.cht» ■). Den zo» Januari .677 werden Valckenier en Hooft'voornamelijk door bemiddeling van Joannes Hudde, het eens, waarop Hooft den ,en Februari d.a.v. tot Burgemeester verkozen werd; in 't volgende jaar, 1678, werd Valckenier urgemeester en ^bleef Hooft als zoodanig nevens hem aan. Geelvinck daarentegen leeg „ e sc op en bleef tot 1684 van de Burgemeesterlijke waardigheid verstoken de stad °"fr , Amsterfmsche agenten de eensgezindheid hersteld was kon de stad zich in de buitenlandsche staatkunde der Republiek weer krachtig doen tot elkeT V° "C Z1J ''urn6* gen°eg °m °nder dC 'CUS: "vrede met Frankrijk tot eiken prijs , met Willem III den kamp aan te binden. Wel had de lang- 1) Bontemantel, t. a. p., II, p. 265—281. durige krijg in Zuid-Nederland, die voor de Republiek een steeds dreigender wending nam, ook bij den Prins het verlangen naar den ons door Lodewijk XIV aangeboden vrede doen opkomen, maar hij wilde niet van een afzonderlijken vrede hooren; alleen door Frankrijk te dwingen tegelijk met onze bondgenooten, den Keizer en Spanje, vrede te sluiten en door ondertusschen met Engeland in verbond te treden zou de Republiek zich naar zijn inzicht op eervolle en voordeelt wijze uit hare netelige positie kunnen redden. In Januari 1678 gelukte het den Stadhouder het verdrag met Engeland tot stand te brengen: de beide landen bepaalden nu de voorwaarden, waarop de Staat met Frankrijk vrede wilde sluiten. Maar lang duurde het samengaan met Karei II niet; zoowel in Engeland als in de Republiek trachtten de Fransche diplomaten door tweedracht te zaaien het bondgenootschap te verzwakken: ginds door Koning en Parlement tegen elkander op te zetten, hiei door bij de regenten argwaan op te wekken ten aanzien van s Piinsen bedoelingen. Deze taktiek slaagde volkomen in beide landen. Xe Amsterdam vond de lokstem van Frankrijk gretig gehoor bij de regenten, die niet alleen den duren oorlog, welke de stedelijke financiën uitputte, moede waren, maar ook hoopten door Lodewijk XIV te believen de hun van Fransche zijde voorgepiegelde belangrijke handelsvoordeelen deelachtig te worden; op inblazing van den gezant d'Estrades, met wien de Pensionaris van den Bosch in briefwisseling getreden was, plaatste de stad zich aan het hoofd van de oppositiepartij, die de Engelsche alliantie ti achtte tegen te werken en de Staten-Generaal tot een afzonderlijken vrede met Frankrijk zocht over te halen. Een oogenblik dreigde het plan van Koning Lodewijk te mislukken: onder den indruk van de kwade trouw, aan den dag gelegd bij het opstellen van de voorwaarden der door hem toegezegde ontruiming van enkele vestingen, die hij in de Zuidelijke Nederlanden^bezet hield, sloten Engeland en de Republiek zich nog ter elfder ure aaneen en gingen zij 26 Juli 1678 te zarnen een verdrag aan, waarna zij Lodewijk XIV een ultimatum toezonden. Nog voor den afloop van den daarin gestelden termijn wist Frankrijk echter Karei II weer van de Republiek af te trekken en door list de Hollandsche staatslieden te bewegen den ioen Augustus den vrede te teekenen. Spanje was toen wel genoodzaakt den i7™ September dit voorbeeld te volgen. De bedenkelijke gevolgen van den buiten onze bondgenooten om gesloten vrede lieten niet lang op zie| wachten. Door de behaalde voordeelen overmoedig geworden richtte Lodewijk AiV in 1680 de Chambres de Réunion op, die in 't volgende jaar met denkbeeli&e aanspraken van Frankrijk op de sterke vesting Luxemburg voor den da°kwamen; onder dit doorzichtige voorwendsel sloeg de Koning daarop, in vollen viedestijd, de blokkade om deze stad. Dit noopte Spanje om bij de Republiek de 8000 man hulptroepen aan te vragen, die zij volgens tractaat verplicht was bij een o ensie optieden van Frankrijk aan Spanje te leveren. Amsterdam wilde zich vooi en Spaanschen bondgenoot niet wederom in een verderfelijken oorlog storten maar de kordate houding van Willem III, die het strategische belang van Luxemuig vanwaaruit Frankrijk den Staat zou kunnen bedreigen, inzag, en die alle iaci en inspande om de oppositie van de Amsterdamsche Burgemeesters te breken bakzln h m" Fra"SChen Koni,,S zooveel ontzag dat '>ij op 't laatste oogenblik bakzeil haalde en het geschil over Luxemburg in Maart 1682 aan de scheidsrechteilijke uitspraak van Engeland onderwierp. Q Hooft was den I2en December 1678 overleden; na zijn dood was Valckenier te Amsterdam oppermachtig. De Engelsche gezant Henry Sidney schreef in Augustus 1679: „Ik verzeker U dat de Groote Heer („the Great Turk") geen meer onbeperkt gezag uitoefent, noch meer macht bezit over eenig landsman, dan hij (Valckenier) te Amsterdam. Wat hij beveelt wordt altijd zonder tegenspraak ten uitvoer gelegd; hij zet af en stelt aan wien hij wil; beurt zooveel gelden als hem goeddunkt, doet wat^ hem in den zin komt, en toch loopt hij bij den weg als een gewone winkelier '). Twee jaren duurde de heerschappij van Valckenier: den 5en November 1680 overleed hij. De dood der beide leiders schonk Willem III eene korte verademing; maar deze was niet van langen duur. In Maart 1683 keerde van Beuningen, die zich dooiden Prins nog eens had laten overhalen om als gezant aan 't Engelsche Hof in 't belang van eene nauwere aansluiting tusschen Karei II en den Staat werkzaam te zijn, uit Engeland terug. Hij was er in 1681 heengegaan als een voorstander van de politiek van Willem III: aansluiting bij Engeland tegen Frankrijk; maar zijn langdurig verblijf in Engeland had bij hem de overtuiging doen ontstaan dat dit rijk dooide diepgaande tweedracht tusschen Koning en Parlement tot machteloosheid gedoemd was en dat het voor de Republiek eene roekelooze onderneming zou zijn zich, alleen, met de geweMige macht van Frankrijk te willen meten. Bij zijn terugkeer trad van Beuningen, die den ien Februari 1683 te Amsterdam tot Burgemeester verkozen was en in 1684 als zoodanig aanbleef, dan ook geheel in 't voetspoor van Valckenier en stelde hij zich aan de spits van de Franschgezinde partij in de Staten. In de Spaansche Nederlanden was de hangende kwestie van Luxemburg door het aanbod van Lodewijk XIV om de beslissing over het geschil aan de arbitrage van den Engelschen Koning te onderwerpen, niet tot eene oplossing gebracht. Spanje, welks goed recht boven allen twijfel verheven was, had Frankrijks aanbod afgeslagen en eischte ontruiming der door de Franschen onrechtmatig bezet gehouden plaatsen in de Spaansche Nederlanden. Dezen toestand moede, verklaarde het in December 1683 aan Frankrijk den oorlog en drong het tevens bij de Republiek aan op de levering van de beloofde 8000 man. De Prins wist de StatenGeneraal daartoe over te halen, maar toen hij met het voorstel voor den dag kwam om, met het oog op mogelijke gebeurlijkheden, het leger van den Staat met 16000 man te versterken, trad Amsterdam, waar van Beuningen zich na zijne bekeering tot de Franschgezinde politiek der Staatsche partij, met Joannes Hudde, den opvolger van Valckenier en Hooft in 't magnificat, wonderwel verstond, hem in den weg en weigerde aan dit voorstel zijne goedkeuring te hechten. Eene bezending uit de Staten-Generaal, met den Stadhouder aan 't hoofd, die van 15 tot 21 November 1683 te Amsterdam vertoefde, kon Burgemeesteren niet tot andere gedachten brengen. Willem III was over dezen tegenstand hevig verbolgen. Hij sprak van de Amsterdamsche Burgemeesters als van „ces cocquins d'Amsterdam" • in een aanval van ziedende drift liet hij zich uit, dat van Beuningen verdiende, dat men hem het hoofd voor de voeten legde. Een in Februari 1684 onderschepte brief 1) Dr. R. Fruin, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Burgemeesterschap van Amsterdam tijdens de Republiek. Verspreide Geschriften, IV, p. 125, noot 5. Tab. II. Genealogie der Burgemeesters uit den familiekring van Joannes Hudde. Cornelis Jacob Witsen (geb. ± i54°> st- 1595) N°. 55- X Marij Claes Jonaszoonsdr. (st. 1593). S Jonas Cornelisz. Witsen Jan Cornelisz. Witsen (geb. 1566, st. 1626) (g*. 1569. st. 1636). N°. 71. ^ *597 y l590 Margrieta Oetgens Weyntge Jansdr. Swaerooch (geb- I58°» st i648)(geb. 1566, st. 1607). ^ ^ Maria Witsen Petronella Witsen Maria Witsen Dr. Cornelis Witsen (geb. 1597, st. .683). (geb. .602, st. 1676). (geb. .599, st. .64.). (geb. 1605 st. .669) X 1618 X 1628 X 1621 N . 148. Gerrit Hudde Jacob van der Merct Dr. 1'ieter Opmeer X '^34 (geb. ,595, st. .647). (geb. >599, st. .653). (geb. .596, st. .639) Catharma Opsy Vb N°. 115. (geb- 1619, st- 1090). , ., ^ Joannes Hudde Elisabeth van der Merct Mr. Nicolaes Opmeer Mr. Nicolaes Witsen (creb .628, st. 1704) (geb. 1630, st. 1700). (geb. 1631, st. 1696) (geb. 1641, st. .717) N°. 197. X .654 N°- 2I3* N ■ 2°4' Bur» 1672 73, 75,77,79, Mr. Gerard Bors van Burg. 168., 83,87,91,92,94. Burg. 1682, 85, 88,90,93 8,. £ J 85 87. 38, 90, Waveren X .670 95, 9». 99,°2, 04, 05 3 X 1673 Burg. 1683, 85, 87, 89, 92. (geb. 1654, st. 1728). Debora Blaeuw (geb. 1629, st. 1702). van d'Avaux bracht aan 't licht, dat Amsterdam bij het voeren van zijne oppositie met den Franschen gezant overleg pleegde. De Prins rekende het Burgemeesteren als landverraad aan en wist de Staten te bewegen de papieren van de Amsterdamsche afgevaardigden ter dagvaart te doen verzegelen. Maar Amsterdam liet zich door geen bedreigingen schrik aanjagen en hield vol, dat het geoorloofd was met den gezant van eene mogendheid, waar men niet mede in oorlog was, betrekkingen te onderhouden. Het besloot, zoolang de verzegeling duren zou, zijne afgevaardigden niet meer ter dagvaart te zenden, de heffing van de gemeenelandsmiddelen binnen de stad te doen staken, en den Ontvanger de Wilhem — een zwager van van Beuningen — te verbieden een penning aan 's lands comptoir te 's-Hage af te dragen. Om eene herhaling van het gebeurde in 1650 te voorkomen, brachten Burgemeesteren tevens de stad in staat van tegenweer en namen zij alle voorzorgsmaatregelen om zich voor eene overrompeling te vrijwaren. Voor deze krachtige houding zwichtten de Staten 24 Juni 1684: vijf dagen later werd te 's-Hage de 20-jarige Trèves met Frankrijk geteekend, die in Februari door d'Avaux voorgesteld was en ondanks de tegenkanting van den Prins door de Staten-Generaal was aangenomen. De werving der 16000 man, waartoe de Staten te voren bij overstemming besloten hadden, was daardoor onnoodig geworden. Spanje werd aan zijn lot overgelaten: de Amsterdamsche staatkunde had gezegevierd. Hoe gunstige uitkomsten de gevoerde oppositie Amsterdam ook gebracht had, Burgemeesteren waren met hun rol van matadors verlegen. De afmattende worsteling tegen de ijzeren volharding en de immer onbuigzame wilskracht van Willem III had hun voorraad energie en doortastendheid uitgeput. Nu het doel, vrede met Frankrijk, bereikt was, snakten zij naar rust om van de vermoeienissen te kunnen bekomen. Op den tegenwoordigen leider der stad oefende de studeerkamer eene grootere bekoring uit dan het politieke strijdperk. Terwijl naar buiten van Beuningen den Stadhouder het hoofd bood, had in de stad Joannes Hudde — de bekende mathematicus, vooral in de toegepaste mathesis ervaren — het magnificat aanvaard. Het was van een bedachtzaam, diplomatiek man als hij — zijne reserve ten opzichte van de plannen en voorstellen van d'Avaux maakte op dezen den indruk van „une timidité extraordinaire" ') — te verwachten, dat hij, om zich van de volgzaamheid van zijne ambtgenooten te verzekeren, zou beginnen met het vormen van een college van Burgemeesteren, dat zijne inzichten zou deelen. Achtereenvolgens had hij in 1681, 1682 en 1683 drie neven, met hem gelijk gezind, tot Burgemeester weten te doen verkiezen: Mr. Nicolaes Opmeer, Mr. Nicolaes Witsen en Mr. Gerard Bors van Waveren 2); daarentegen werden twee aanhangers van Valckenier: Louys Trip en Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn, de eerste onmiddellijk 11a Valckenier's dood, de ander na 1682, uit het bewind verwijderd gehouden. Cornelis van Vlooswijck zat sedert 1680 op de Thesaurie en werd ook tot zijn dood in 1687 niet meer tot Burgemeester verkozen. In 1683 en de volgende jaren waren er derhalve van de 11 Burgemeesters alleen 8 bij beurten in actieven dienst; daarvan maakte de helft deel uit van den familiekring van Hudde, zoodat jaarlijks één, twee of drie leden van dezen kring in Burgemeesterskamer zaten. 1) Dr. R. Fruin, Verspreide Geschriften, IV, p. 326, noot 3. 2) Zie de nevengaande plano-genealogie. In den loop van 't jaar 1685 — Hudde was toen Burgemeester, te zamen met zijne neven Witsen en Bors van Waveren, — kwam de toenadering tusschen Amsterdam en den Prins tot stand. Deze delicate taak was door Burgemeesteren aan Witsen opgedragen, die er zich voortreffelijk van kweet. Wij kennen Witsen als een vreedzaam en bescheiden kamergeleerde —• hij maakte naam als aardrijkskundige en ethnoloog en schreef ook een boek over scheepsbouwkunde — beschroomd in zijn optreden, wars van alle ijdelheid, en die zijne regentenplichten met nauwgezetheid, maar zonder eenige ambitie vervulde; een man nog doortrokken van de degelijke principes uit den besten tijd van het regentenpatriciaat, maar bij wien de geleidelijke verfijning van het ras de energie der vorige geslachten als het ware ondermijnd had. De Prins mocht hem om zijn meegaanden aard wel lijden en legde aan de aangeboden verzoening geen bezwaren in den weg. Alleen wilde hij met van Beuningen niet meer te doen hebben; hem, zijn vroegeren vertrouwde, kon hij zijne frontverandering en zijne oppositie in zake de werving van de 16000 man niet vergeven: 's Prinsen vertrouwen in hem was onherroepelijk geschokt. De krankzinnigheid, die den ongelukkigen staatsman in 't volgende jaar, 1686, overviel en hem dwong zijn ontslag te nemen uit zijne ambten, verwijderde hem — en met hem den laatste van de militante Amsterdamsche republikeinen van het oude robuste stempel, waar de Oranje's zulke geduchte tegenstanders aan gehad hadden, — van het staatstooneel. De gebeurtenissen der volgende jaren leverden de proef op het wijze beleid van de politiek van Willem III. De systematische uitroeiing van het Protestantisme in Frankrijk na de opheffing van het Edict van Nantes toonde welk een gevaar Europa bedreigde indien het Lodewijk XIV gelukte er de „generale monarchie" te bemachtigen. In Engeland deed de dood van Karei II, in 1685, de kroon overgaan op den Katholieken Jacobus II. Gaf deze aan zijne Franschgezinde sympathieën toe en verbond hij zich met Lodewijk XIV tegen de Republiek, dan was de zaak van het Protestantisme verloren. Voorloopig legde de oppositie, door het Parlement tegen 's Konings absolutistische neigingen gevoerd, Jacobus nog aan banden; maar zoo hij er in slaagde allengs tot de alleenheerschappij te geraken, dan zou niets hem meer van eene alliantie met Frankrijk kunnen terughouden. In deze benarde omstandigheden richtten de Engelsche Protestanten hunne blikken op Willem III; toen de geboorte van een troonsopvolger, die eene voortzetting van de Katholieke dynastie in 't vooruitzicht stelde, de hoop op eene betere toekomst den bodem insloeg, wendden eenige aanzienlijke Engelschen zich den ióen Juli 1688 tot den Prins met het verzoek om naar Engeland over te komen en zich aan 't hoofd van de parlementsgezinden te stellen. Aan deze roepstem gaf Willem III gehoor. De Amsterdamsche Burgemeesters Hudde, Geelvinck en Witsen, die hij vooraf had laten polsen, — den vierde, Jean Appelman, verdacht men van verstandhouding met Frankrijk, op welk land hij handel dreef, weshalve hij na zijn aftreden in Februari 1689 in de Thesaurie opgeborgen werd, waar hij tot zijn dood in 1694 bleef, — hadden eene welwillend-neutrale houding aangenomen. Men was te Amsterdam verbitterd over de door Lodewijk XIV genomen maatregelen, welke groote afbreuk deden aan den handel; ook was het volk met het treurige lot van zijne door den Franschen Koning vervolgde geloofsgenooten, die in menigte hier te lande eene veilige toevlucht zochten, innig begaan. Door het onhandige optreden van d'Avaux, die ontijdig de nauwe aansluiting tusschen Engeland en Frankrijk aan het licht bracht, werden de Staten er toe geleid om aan het plan van den Prins hunne goedkeuring te hechten; Amsterdam bracht er geen bezwaar tegen in. Bij geheime resolutie van den 8en October 1688 werd de legermacht van den Staat ter beschikking van den Stadhouder gesteld, om voor zijne eigen rekening den inval in Engeland te ondernemen. Door zijn schoonzoon van den troon gestooten, nam Jacobus de vlucht, waarna in Februari 1689 aan Willem III en Maria de kroon van Engeland werd opgedragen. De afwezigheid van den Stadhouder maakte het weldra wenschelijk dat door de Staten-Generaal eenige Heeren naar Engeland afgevaardigd werden om met de gemachtigden van het Parlement over de gemeenschappelijke belangen te beraadslagen. Nicolaes Witsen, Nassau-Odijk en Everard van Weede, Heer van Dijkveld werden daartoe aangewezen. Hoeveel moeite zich de eerstgenoemde ook gaf om voor den Ainsterdamschen handel op te komen, hij kon niet beletten, dat in het door den Staat met Engeland gesloten tractaat in dat opzicht zeer ongunstige bepalingen opgenomen werden. Dit zette te Amsterdam niet weinig kwaad bloed en daar men dit resultaat aan den Koning-Stadhouder weet, namen Burgemeesteren de eerste de beste gelegenheid te baat om hem hun misnoegen te toonen. Reeds in 1689 hadden Burgemeesteren, op grond van een privilegie van 3 Januari 1581, wegens uitlandigheid van den Stadhouder, de nominatie der Schepenen aan het Hof van Holland en daarna aan de Staten toegezonden, opdat een van beide daaruit de electie zou doen, maar het Hof had geweigerd en de Staten hadden, zonder voorkennis der Amsterdamsche regeering, de nominatie naar Engeland overgezonden; om zijne ontevredenheid te toonen, had de Koning twee der op de lijst aangestipte candidaten gepasseerd. In 1690 raapten Burgemeesteren wederom dezen twistappel op. Den 5en Januari 1690 brachten zij in de Staten van Holland het voorstel ter tafel, dat voortaan, wanneer de Stadhouder uitlandig zou zijn, de benoeming van Schepenen uit de nominatie öf aan 't Hof öf aan Burgemeesteren zelf, zooals dit na 1650 het gebruik was geweest, zou opgedragen worden. Het gewone dwangmiddel werd door de stad aangewend: zij verklaarde dat zij, zoolang de zaak niet naar haar zin beslist zou zijn, in geen heffing van de gemeenelandsmiddelen zou toestemmen. Nog beter kwam de bedoeling van Burgemeesteren om den Koning te grieven uit in een ander voorstel, door hen aanhangig gemaakt, n.1. om Willem's gunsteling Bentinck, Graaf van Portland, nu hij als Engelsch edelman genaturaliseerd was, het recht van zitting in de Staten als Lid der Ridderschap te ontzeggen. Den ióen Februari nam de Vroedschap het besluit, dat den 18en bij de Staten werd ingediend, om, totdat deze laatste kwestie naar haar genoegen zou geregeld zijn, de afgevaardigden der stad niet meer ter Statenvergadering te laten opkomen, maar die enkel door den Pensionaris te laten bijwonen „om te hooren en te zien". De regeerende Burgemeesters Joan Huydecoper en Joan de Vries waren de aanstichters en de ziel van dit verzet, dat, tegen den machtigen Koning-Stadhouder gericht, de proportie aannam van een speldeprik aan een leeuw: Amsterdam was voor den monarch, die over twee mogendheden gebood, waarlijk geen partuur meer. Dit zagen de beide andere Burgemeesters, Witsen en Hudde, wel in: eerstgenoemde zocht „de stathouder te behagen", de tweede was „seer slap". Langdurige onderhandelingen ontsponnen zich tusschen den Raadpensionaris Heinsius en de afgevaardigden der stad, waaronder Witsen. Amsterdam zag zich eindelijk genoodzaakt zijn hoogen toon te laten varen en in zijne schulp te kruipen; in de Vroedschapsvergadering op den 2en Maart 1690, waar Huydecoper, Hudde en Witsen zich „slap" betoonden, maar de Vries nog steeds „vigoreus persisteerde" '), werd besloten om het op een accoord te gooien en 't was Witsen, die weer de opdracht kreeg de zaak in de plooi te brengen: hij werd naar den Haag gezonden en bracht er binnen enkele dagen met Heinsius de kwestie in 't reine. Aangaande de nominatie kwam men overeen dat zij door Amsterdam aan de Staten gezonden en door deze verder aan den Stadhouder doorgestuurd zou worden; wat de zitting van Portland in de Staten betrof, daar werd met geen enkel woord over gerept. Deze voor Willem III vexatoire strubbelingen waren door een der Amsterdamsche Oudburgemeesters, Joan Corver, als eene welkome gelegenheid aangegrepen om zijne ambtgenooten te vergauwen en hun het gras voor de voeten te maaien; onder de hand had hij door „een particuliere recommandatie" de aandacht van den Koning op zich zoeken te vestigen en hem laten weten, dat hij „zich van (de) cabale wel soude separeren" 2). Deze verraderlijke onderkruiping droeg tot het smadelijke van Amsterdam's nederlaag bij. Voortaan had Corver, die weldra bij Willem III in blakende gunst stond, meer dan Hudde en Witsen het oor van dern Stadhouder en werd de stad door dezen „favoriet" 3) van Zijne Majesteit geregeerd en in 't spoor, haar door den vorst aangewezen, gehouden. De Vries en Huydecoper moesten voor hunne houding in zake de nominatie duur boeten: hunne ongenade strekte zich zelfs tot hunne bloedverwanten en vrienden uit. Hoewel hij een neef was van den nieuwen leider, Corver, werd de Vries na zijn aftreden als Burgemeester in Mei 1691 in de Admiraliteit verbannen, waar hij tot zijn dood in 1708 bleef; zijn oom Jan Six, dien hij in Februari 1691 tot Burgemeester had weten te doen kiezen, deelde in zijn val en kwam na zijn aftreden, in Februari 1692, in de Thesaurie te zitten, waar men hem tot zijn overlijden in 1700 liet. Joan Huydecoper bleef eveneens na zijne plaatsing in de Thesaurie, in 1695, daar tot zijn dood, in 1704, zitten; een gelijk lot trof den in 1694, denkelijk doorzijn invloed, gekozen Burgemeester Jacob Jacobsz. Hinlopen, die mede van 1695 tot zijn dood, in 1705, Thesaurier bleef. In December 1690, negen maanden na het bijleggen van den twist met Willem III, werd Mr. Joseph Huydecoper, een zoon van den toen nog regeerenden Burgemeester Joan Huydecoper, door Amsterdam als candidaat voor het Drostambt van Muiden aanbevolen; zóózeer was de Stadhouder op dezen Burgemeester gebeten, dat hij op de voordracht geen acht sloeg, maar, op aanbeveling van Portland, een broeder van een van diens adjudanten, den jongen Mr. Henrick Hooft, benoemde 4). Van 1696 af groeide Corver's gezag binnen Amsterdam gestadig aan. In dat jaar werden zijne neven Cornelis Valckenier en Mr. Dirck Bas Burgemeester, in 1697 wist hij zijn neef Francois de Vicq, in 1698 zijn zwager Mr. Dirk Munter, 1) Part. Notulen van Jean Appelman, afgedr. bij J. F. Gebhard Jr., t. a. p., I, p. 389. 2) Journaal van Constantijn Huygens, I, p. 242. 3) Zie hierna, p. CXLVIII. 4) Resol. van Burgemii. en Oudburgemn. 2, fo. 277 v°; Missive van de Heeren ter Dagvaart, i. d. 18 Mrt. 1691. in 1702 zijn neef Mr. Gerbrand Pancras tot Burgemeester te doen verkiezen. In laatstgenoemd jaar behoorden van de 7 Burgemeesters in actieven dienst — 4 waren op non-activiteit geplaatst — 4 tot Corver's familie. Voor Willem III was de vriendschappelijke gezindheid van den Amsterdamschen Burgemeester, die zulk een groot gezag binnen de nog immer invloedrijke stad uitoefende, van groote waarde. Nog in 1748 herdacht Willem IV, bij gelegenheid dat hij aan Burgemeester Gerrit Corver zijn ontslag moest verleenen, met dankbaarheid de diensten door 's Burgemeesters grootvader Joan Corver aan den Koning-Stadhouder bewezen '). De dood van Willem III in 1702 deed, door het wegvallen van het centrale gezag, het federalisme herleven en het aanzien van Amsterdam, de stad die vanouds in het machtige Holland „de vlagghe voerde" 2), rijzen. Burgemeesteren verklaarden zich voor de voortzetting der politiek van den overleden vorst, wiens laatste werk was geweest de coalitie der zee- en landmogendheden, de „Groote Alliantie", tegen Frankrijk, om aan den kleinzoon van Lodewijk XIV den Spaanschen troon te ontweldigen. In 1702, kort na den dood van den Stadhouder, brak de oorlog uit. Frankrijk liet geen pogingen onbeproefd om Burgemeesteren van Amsterdam voor zich te winnen. In den nazomer van 1705 deed het te Amsterdam in het geheim stappen in 't belang van den vrede, maar toen het Engelsche Hof Burgemeesteren te kennen gegeven had tot den vrede ongeneigd te zijn, werden in 1707 de onderhandelingen met den vijand afgebroken. In 1709 werden zij op aandrang van Frankrijk weder opgevat: de Amsterdamsche Pensionaris Willem Buys en de Burgemeester van Gouda Bruno van der Dussen — een neef van Joan Corver — stelden zich heimelijk met den Franschen zaakgelastigde, den President Rouillé, in betrekking, waarna in 't volgende jaar de onderhandelingen te Geertruidenberg officieel werden geopend. Daar echter de Staten-Generaal de eischen van Willem III nopende de Spaansche erfopvolging niet wilden laten vallen, bleven de besprekingen zonder resultaat. Twee jaren later, in 1711, trad 11 anklijk met Engeland, waar de Whigs het veld hadden moeten ruimen vooreen Franschgezind Tory-cabinet, in afzonderlijke onderhandeling, en daarop was de Republiek wel genoodzaakt in 1712 eveneens het oor te leenen aan vredesvoorstellen van Frankrijk, die in 1713 tot den weinig eervollen, maar voor den handel voordeeligen Vrede van Utrecht leidden. Hiermede was voorloopig de rol van de Vereenigde Nederlanden op het Europeesche staatstooneel afgespeeld. Gebukt onder den last der schulden, die de vorige generatiën opeengestapeld hadden, moest de Republiek, wilde zij een bankroet voorkomen, beginnen met afstand te doen van haar rang van groote mogendheid. Trouwens ook zonder dat zouden hare binnenlandsche aangelegenheden haar daartoe wel gedwongen hebben. De gebreken van baar regeeringsvorm traden, nu er geen Johan de Witt of Willem III meer was om ze te ondervangen, eerst recht in al hunne naaktheid voor den dag. Alle eenheidsbegrip was weg; provincie stond tegenover provincie, stad tegenover stad: er heerschte allerwegen in den lande zulk eene volslagen anarchie, dat van Slingelandt 1) Zie hierna, p. CXLVIII. 2) L. van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, II, p. 592. reeds in 1716 met bittere ironie opmerkte: „Het is veel meer te verwonderen dat de Republiek nog bestaat, dan dat ze in zoo een groot verval is" '). Aan het invoeren van hervormingen werd niet gedacht; integendeel, de regenten, die thans, van alle hinderlijke controle ontslagen, tot onafhankelijke potentaatjes waren gepromoveerd en met hunne familiën in het opstrijken van de min of meer oorbare emolumenten van hunne ambten een ruim bestaan vonden, hadden juist bij het voortduren der heerschende toestanden het grootste belang. Het glanstijdperk van de verwaande, vadzige en weldoorvoede Burgemeesters, de „kikkers" waar de buitenlandsche diplomaten den draak mede staken, was aangebroken. De Heeren voelden zich niet met Graven en Hertogen maar met Koningen gelijk en werden, door buigende hovelingen en klaploopers omringd, verheerlijkt en vergood. Een Amsterdamsche Burgemeester werd in deze jaren door een dichter als „des Hemels stedehouder in 't marmre Raathuis aan den rijken Amstelstroom" bezongen 2)! Ieder van de regenten vertegenwoordigde in zijn Edele en Achtbare persoon een deel van de uit Gods ordinantiën voortspruitende souvereiniteit: op dit souvereiniteitsbeginsel baseerden de Amsterdamsche Heeren o.a. hun voorstel aan de Staten van Holland, den ien Juli 1702, om aan alle Burgemeesters en Vroedschappen der stemhebbende steden het recht van vrije jacht, tevoren alleen aan den KoningStadhouder en de Edelen vergund, toe te kennen 3). Het besluit der Staten van Holland om in de steden den toestand zooals die gedurende het eerste Stadhouderloze tijdperk geweest was, te herstellen, maakte te Amsterdam van de Burgemeesters, die er reeds met zoo'n uitgebreid gezag bekleed waren en thans ook de benoeming van Schepenen aan zich kregen, oppermachtige gebieders. Terwijl in vele plaatsen de dood van den Stadhouder door een ommekeer in de stedelijke regeeringen gevolgd werd, bleef te Amsterdam, waar de invloed van Willem III op de samenstelling der magistratuur gering was geweest, Joan Corver in 't bezit van 't magnificat. In 't Burgemeesterscollege breidde het aantal van zijne familieleden zich steeds uit. In 1705 en 1706 werden zijne beide zwagers Mr. Cornelis van Bambeeck en Mr. Cornelis Munter, in 1707 zijn neveu Mr. Jan Trip tot Burgemeester verkozen. In het laatstgenoemde jaar waren van de 9 Burgemeesters — de tiende, Joan de Vries, was en bleef uitgesloten — 5 leden van Corver's familiekring. De gewezen leider Joannes Hudde was in 1704 overleden; niets belette Corver meer om diens neef en medestander Nicolaes Witsen, die in 1707 weder als Burgemeester had behooren aan te komen, in de Thesaurie op te bergen, waar hij tot zijn dood, in 1717, bleef. Het kon niet anders of de voorspoed van Corver en de zijnen moest dengenen, die niet tot hun kring behoorden, de oogen uitsteken en hun aanleiding geven tot het vormen van een „cabaal", dat Joan Corver zou zoeken te onttronen. Dit gebeurde ook: als leider van de vijandige coterie trad de invloedrijke Burgemeester Jeronimus de Haze de Georgio op, een der rijkste Amsterdammers, zoo niet de rijkste, van zijn tijd 4), een man even hardvochtig en wraakgierig als hebzuchtig 1) S. van Slingelandt, Staatkundige Geschriften, I, p. 187. 2) Amsterdamsch Jaarboekje 1898, p. 144. De aldus betitelde was Mr. Gerbrand Pancras. 3) Resol. Holland i Juli 1702. 4) Burgemeester de Haze en zijne vrouw stierven beiden in 1725; zij lieten een vermogen na van bijna vijf millioen. en schraapziek '). Hij was in 1695 door toedoen van zijn oom Joannes Hudde tot de Consulaire waardigheid verheven en werd ter zijde gestaan door zijn neef, den koopman Alexander Velters, evenals hij millionnair en dien hij in 1707 tot Burgemeester had weten te doen eligeeren. In 1708 en 1709 gelukte het deze fractie in de door het overlijden van Corver's beide neven Francois de Vicq en Dirck Bas opengevallen plaatsen twee tegenstanders van Corver tot Burgemeester te doen verkiezen, n.1. diens persoonlijken vijand Mr. Gerrit Hooft -), een neef van den achterafgezetten Nicolaes Witsen, en Gerbrand Pancras Michielsz., een neef van de Haze. Daartegenover kon Corver maar één nieuwen Bureemeester stellen: zijn neveu Mr. Ouirijn van Strijen. Ten gevolge van deze verschillende verkiezingen staakten in het college van regeerende en oud-Burgemeesteren, den Oud-Raad, die in 1709 uit 8 leden bestond, de stemmen met 4 tegen 4. Die van de beide coterieën, welke der tegenpartij ééne stem zou weten af te winnen, zou bij de aanstaande Burgemeesterselectie voor 1710 de overwinning behalen 3). De prijs viel aan de fractie-de Haze toe. Mr. Gerbrand Pancras liet zich, denkelijk doordat de Haze hem een tweejarig Burgemeesterschap voorspiegelde, verlokken om aan diens zijde te treden. De verkiezing viel dus, den ien Februari 1710, ten gunste van de Haze uit: verkozen werden diens twee partijgenooten, Mr. Gerbrand Pancras en Alexander Velters, en Mr. Jan Trip, een neveu van Corver. Uit de Burgemeesters van het vorige jaar werd, in plaats van den hoogbejaarden Corver, die aan had moeten blijven, gekozen de jongste van de vier: Mr. Ouirijn van Strijen. De Haze en zijne vrienden triumpheerden; maar zij zouden spoedig uitgezongen hebben. In het volgende jaar, 1711, begon de kans reeds te keeren. Wel kwam Corver dit jaar wederom niet als Burgemeester aan, maar toch wist hij zijn afvalligen neef van Strijen — die, zoo hij in 1710 geweigerd had om als Burgemeester aan te blijven, de tegenpartij wel gedwongen zou hebben om hem, Corver, nog een jaar te continueeren 4) — in de Admiraliteit te verbannen, waar hij daarna tot zijn overlijden in 1724 zitting behield. Ook gelukte het hem in diens plaats zijn neveu Mr. Nicolaas van Bambeeck, een zwager van van Strijen, Burge- 0 Vgl. hierachter p. CXLI en CXLIII. Van 's mans hardvochtigheid getuigt zijn gedrag ten opzichte van zijn natuurlijken zoon, die, wijl hij den Burgemeester op de openbare straat met reclamaties lastig viel en om onderstand aansprak, op diens aansporing gevangen genomen en tot eene wreede straf — geeseling onder de galg — veroordeeld werd (zie deel II, Appendix B, i. v. de Haze). 2) J. F. Gebhard Jr., t. a. p., I. p. 512. 3) De Oudschepenen-electeurs hadden al lang niets meer in te brengen. Waarschijnlijk is in 1677, bij gelegenheid van de verzoening tusschen Hooft en Valckenier, door de gezamenlijke regeerende en oudBurgemeesters voorgoed in principe besloten, dat zij alleen voortaan de Burgemeestersverkiezingen zouden regelen en zijn de kiesgerechtigden, die te voren, wanneer TI. Edel Groot Achtbaren het onderling oneens waren, bij meerderheid van stemmen beslisten, toen ook dit restje van hunne zelfstandigheid kwijt geraakt. Als middel tot het muilbanden van de kiezers werd aangewend het inkrimpen van het aantal actieve leden van den Burgemeesterskring: hoe minder Burgemeesters in aanmerking kwamen — in 1710 waren zij slechts 8 in getal! des te gemakkelijker viel het dezen door onderlinge kuiperij jaarlijks de regeerende Burgemeesters aan te wijzen, die dan door de electeurs wel moesten gekozen worden. Dit verklaart de slaafsche onderworpenheid aan de bovendrijvende Burgemeesterscóterie, in deze jaren door het kiescollege aan den dag gelegd (vgl. hierachter, p. CXXXIX). 4) N.1. omdat in 1710 Mr. Gerbrand Pancras, zooals boven gezegd, Burgemeester geworden was en daardoor zijn neef Gerbrand Pancras Michielsz., die nevens de Haze, Corver en van Strijen in 1709 dit ambt bekleed had, belette om nog een jaar in Burgemeesterskamer te blijven zitten. De Haze zat reeds in 1709 voor het tweede jaar op het kussen en moest dus in 1710 aftreden. R meester te maken. In 1712 liep het korte interregnum van de fractie-de Haze ten einde: Corver nam weer op den Burgemeesterlijken zetel plaats, terwijl hij in 't volgende jaar niet alleen als Burgemeester aanbleef, maar ook zijn cousin Mr. Henrick Bicker — van wien wij niets anders aangeteekend vinden dan dat hij zeer log van lijf was en wel „over de 400 pond woog" ') — als nieuw ambtgenoot nevens zich kreeg. Ondertusschen koos Mr. Gerbrand Pancras, die de weerhanennatuur van zijn vader, Burgemeester Nicolaes Pancras 2) schijnt geërfd te hebben, nu de invloed van de Haze aan het tanen raakte weer voor Corver partij. Den 17e11 Mei 1716 vierde „de volksbeminnende Burgervader" Joan Corver, die twee dagen tevoren den leeftijd van 88 jaar bereikt had, zijn 50-jarig jubileum als Raad in de Vroedschap door het aanbieden van „een pragtigen maaltijd, aan alle de Leden van den Raad, in het Oudezijds Heeren Logement" 3); aan zijne gasten liet hij ter herinnering aan dit heugelijke feit gouden en zilveren medailles met zijne afbeelding uitreiken. De feestvreugde had voor den grijsaard noodlottige gevolgen: drie maanden later, den 17en Mei 1716, bezweek hij. De uitvaart van „den Nestor aan het IJ" geschiedde met vorstelijke praal: ,,'t Gebeurt schaars koningen zoo luisterrijk te sterven" getuigt de dichter Sylvius 4). Deze laatste eerbewijzen had de overleden „Burgerkoning" wèl aan zijne naastbestaanden verdiend. Hij had goed voor hen gezorgd: niet minder dan 11 hunner had hij sedert 1Ö96 achtereenvolgens tot de Consulaire waardigheid verheven; bij zijn dood noemden van zijne 9 mede-leden van den Burgemeesterskring, drie hem oom en één neef. Hij had vóór alles gewerkt aan de grootheid zijner familie: zijn ideaal was geweest te Amsterdam cene dynastie van stedelijke gezaghebbers te stichten en dit doel had hij, zooals spoedig blijken zal, schitterend bereikt. Voorloopig deed de dood van Corver het magnificat overgaan op den regeerenden Burgemeester Gerrit Hooft 5), die als leider van de tegenpartij optrad en in 1717 nog voor een jaar als Burgemeester aanbleef. Zijn rijk was echter van korten duur: den 7en Augustus 1717 stierf hij reeds. In 't volgende jaar, 1718, kreeg de coterie van Corver weer — en thans voor goed — het heft in handen: zij liet Nicolaas Sautijn tot Burgemeester verkiezen, stiet daarop Burgemeester de Haze, die dit jaar had moeten aanblijven, uit het bewind en plaatste hem en zijn neef Velters in de Thesaurie; beiden waren daarmede voor de rest van hun leven Burgemeester-af. De twee voornaamste Oudschepenen van de tegenpartij: Mr. Jan van de Poll, de neveu, en Aegidius van den Bempden, de schoonzoon van den overleden leider Gerrit Hooft, werden in 1718 en 1719 tot Burgemeester gekozen om hen voor de Corversche fractie te winnen, waarbij beiden zich dan ook aansloten. Het huwelijk van den oudsten zoon van Jan van de Poll, den lateren Burgemeester Harman Henrik van de Poll, met eene achternicht van Corver knoopte in 1720 tusschen de beide te voren vijandig tegenover elkander staande geslachten een hechten band; eveneens in 1728 het huwelijk van Burgemeester Jan Six, een behuwdneef van Corver, met eene nicht van Burgemeester Aegidius van den x) J. Bicker Raye, Aant. I, p. 77. 2) Vgl. hiervóór, p. CXIV. 3) Vervolg op Wagenaar, p. 25. 4) S. Sylvius, Gedigten, II, p. 51- 5) J. F. Gebhard Jr., t. a. p., I, p. 512. Tab. III. Tab. III. Genealogie \an Bambeeck. Nicolaes va» . Bambeeck (geb. 159J st. 1661) (zie Aant. bij N°. 259). Xi638 Agatha Bas (geb. i6i:( .st. 1658). Nicolaas Margaretha van Bambeeck Maria Jacoba Theodora Mr. Cornelis van Bambeeck van Bambeeck (geb. 1641, st. 1664). van Jiambeeck van Bambeeck (gek- 1648, st. 1705), (geb. 1639, st. 1671). X 1660 (geb. 1642,1 st. 1726). (geb. 1644, st. 1720). B. 1705. X 1663 Mr. Joan Corver X1662 X 1663 X 1673 Cornelia Gerard (geb. 1628, st. 1716) Hendrick Decquer Mr. Willem Sautijn Haasje Hooft (geb. 1640, st. 1715). N°. 194. (geb. 1634Jst. 1697) (geb. 1639, st. 1686) (geb. 1652, st. 1712). B. 1681, 85, 86, 89, 92, 94, 95, (zie bij N°.259, Bijl. 1). (zie Aant. bij N°. 215). Zie geneal. Hooft- 97» 98» 01. °3> °4> 06, Van den Bempden, Tab. V. 07, 09, 12, 13, 15. Zie ook geneal. Munter, Tab. IV. - ^ ^ N , ^N Mr. Nicolaas Cornelia Mr. Nicolaas Corver Agatha Decquer Clara Decquer Mr. Nicolaas Mr. Willem Sautijn Agatha Theodora van Bambeeck van Bambeeck van Bambeeck (geb. 1661, st. 1692). (geb. 1668, st. | X Sautijn (gebl IÓ78' st' I73l)- (geb. 1674, st. 1713). (geb. 1665, st. (geb. 1667, st. X 1685 1693). Mr. Nicolaas (geb. 1676, st. K^nd de^Burgerij. X 1699 I722)- I741)- Agnes Hasselaer X 1691 Sautijn. 1743) zieinl.,P.cxuienvig. Mr. Lieve Geelvinck B. 1711, 13, 14, X 1696 (geb. 1668, st. 1710). Mr. Jan Six Zie hiernevens. N°. 269. X '709 (geb. 1676, st. 1743) 16, 17, 19, 22. Mr. Quirijn van (geb. 1664, st. B. 1718 21 24. Wendela Eleonora No 2g- c Reael * StriJen !750) 1 X 1702 (geb. 1688,'st. 1768). B- 1720, 21, 23, 27, 30, 33, 34, (geb. 1660, st. 1724) N°. 264. Clara Decquer 36, 38, 40, 41, 43. N°. 253. B. 1719, 22, 24 26, 28, 30, 33, (geb. 1669, st. 1733). B. 1709» I0- 36, 37. 39' 4°'j?'43. 45) 46,48. Zie hiernevens. Zie ook geneal. ^ooft- van den lenipden, Tab. V. ^ ^ v Gerrit Corver Agatha Levina Mr. Nicolaas (geb. 1690, st. 1756), | Geelvinck Geelvinck 1731» 34» 37» 38, 4°» 42, 44. X (geb- 1706, st. 1764) 45. 47. 48. Mr. Dirk Trip. N°. 343, X I714 Zie geneal. Munter, Tab. IV. B. 1747. Margaretha Munter ^ (geb. 1689, st. 1737). | i°. 1729 Johanna Jacoba Graafland. Zie geneal. Munter, Tab. IV. 20. 1743 Hester Elisabeth Hooft. , / s , Zie geneal. Hooft-van den Bempden, Tab. V. Maria Margaretha Corver 3°' 1747 Maria Margaretha Corver. x^/ f Zie hiernevens. Mr. Nicolaas Geelvinck. Zie hiernevens. Tab. IV. Genealogie Munter. Tab. IV. Joan Munter (geb. iönjst. 1685) (zie Aant. bij N°. 250). B. 1670, 74,76178,80,82,83. X 1630 MargaretliaiGeelvinck (geb. i6i2jst. 1672). —— —— — — Agatha Munter Margaretha Munter Mr. Dirk Munter Mr. Cornelis Munter (geb. ï632, st. 1687). (geb. 1639, st. 1711). 1 (geb. 1648, st. 1701), (geb. 1652, st. 1708), X 1669 X 1663 ? No. 250. No_ 266. Mr. Joan Corver. Mr. Jacobus Trip B. 1698, 1700. B. 1706 Zie ge71 eal. van Bambeeck, (geb. 1627, st. 1670) X ^ l6 ' Tab. III. (zie Aant. bij N°. 206). ^ Catharina Laurentius Maria Piso (geb. 1654, st. 1727). (geb. 1650, st. 1729). ' ~ " ' ' ^ ' ^ V ^ Mr. Jan Trip Mr. Lucas Trip Mr. Jacobus Irip Mr. Willem Munter Constantia Catharina Munter Margaretha Munter (geb. 1664, st. 1732), (geb. 1666, st. 1734). (geb. 1671, st. 1728). (geb. 1682, st. 1759), (geb. 1684, st. 1768). N°- 286- B- l72o, 32, 34. X 1697 N°. 288. ' X 1707 X B. 1707, 10, 12, 15, 16,21, X 1690 Jacoba Margaretha Klopper | li. 1726, 29, 33, 36, 39,41, Mr. Jan Sautijn 22, 24, 25, 27, 28, 30, 31. Llisabeth Calkoen (geb. 1671, st. 1719). I 43, 44, 46, 47. (geb. 1680, st. 1750) Gerrit Corver. X (gck- 1671, st. 1728). I X (zie bij N°. 215) '° ^°, Muarg"retha Cc;inf '7» Pels (geb. B. 1745. 48. ' Zie geneal. van Bambeeck, Nijs(geb. 1671, st. 1699). 1687, st. 1736). Tab jjj 2 . 1713 Klisabeth Tiellens « 20. 1739 Catharina Cornelia (geb. 1652, st. 1724). I Backer (geb. 1688, st. 1758). Mr. Dirk Trip Margaretha Trip (geb. 1691, st. 1748). B. 1735, 42, 48. X X i°. 1712 Christina Eyghels Mr. Harman Henrik (geb. 1690, st. 1725). van de Poll. 2°. 1729 Agatha Levina Geelvinck (geb. 1701, st. Zie gencal. Hooft-van den 11). Bempden, Tab. V- Zie geneal. van Bambeeck, Tab. III. Tab. V. Tab. V. Genealogie Hooft van den Bempden. Mr. Henr :k Hooft (geb. 1617 st- i678)> N°. 77. B. 1662, 64, 72, 77, 78. i°. 1640 Aeghje Hasselaer jgeb. 1617, st. 1664). 2°. 1667 Maria van Walenllirgh, wede. van Mr. Johan Overrijn van Schoterbosch. Brechje Hooft Haasje Hooft Mr. Gerrit Hooft Aegidius van den Bempden (geb. 1640, st. 1721). X (geb. 1649, st. 1717), (geb. 1629, st. 1667) X 1663 Mr.Cornelisvan Bambeeck. N°. 227. (zie bij N°. 357, Bijl. 2). Mr. Harmen van de Poll Zie geneal. van Bambeeck, B. 1708, 11, 14, 16, 17. X 1Ö58 (geb. 1641, st. 1673) Tab. III. X 1673 Anna Susanna de Neufville (zie bij N°. 152). Elisabeth van Gheel (geb- 1641, st. 1721). (geb. 1654, st. 1700). s ———^ X N Mr. Jan van de Poll Mr. Daniël Hooft Mr. Gerrit Hooft Aagje Hooft X Aegidius van den Bempden Mr. Jan van den Bempden (geb. 1668, st. 1745). (geb. 1675, st. 1743), (geb. 1684, st. 1767), (geb. 1674, st. 1739). 1704 (geb. 1667, st. 1737). (geb. 1661, st. 1722), i:. 1718, 21, 23, 24, 26, 27, N°. 303. N°. 341. B. 1719, 22, 23, 25, 26, 28, N°. 270. 29, 3°, 32, 33. 35, 36. ü- 1737, 40, 43- X 1707 29, 31, 32, 34, 35. X 1694 38, 39, 41, 42, 44. X l7°9 Hester Hinlopen Ester Elisabeth Tulp X 1696 Sophia Maria Reael (geb. 1689, st. 1767). (geb. 1678, st. 1769). Margaretha Rendorp (geb- 1687, st. 1724)(geb. 1673, st. 1730). A x- ^ 1 s ^ Mr. Harman Henrik Mr. Pieter van de Poll Hester Elisabeth Hooft Anna Elisabeth van den Mr. Gillis van den Catharina Susanna van den van de Poll (geb. 1703, st. 1766). (geb. 1718, st. 1743)- Bempden Bempden Bempden (geb. 1697, st. 1772), B. 1748. X (geb. 1695, st. 1773). (geb. 1697, st. 1748), X N°. 314. X 1725 i°. 1737 Mr. Willem Meulena r y I72g N°. 313. Mr. Pieter van de Poll. B. 1745. Catharina Susanna van den (geb. 17J4> st- 174°)' Mr. Jan Six. B. 1738, 41» 47- Zie hiernevens. X 1720 Bempden 20. Mr. Nicolaas Geelvinck. Zie geneal. van Bambeeck, X ï74° Margaretha Trip (geb- 1703, st. 1768). Zie geneal. van Bambeeck, Tab. III. Lady Catharine Grey (geb. 1699, st. 1778). Zie hiernevens. Tab-W- (geb. 1711, st. 1748), Zie geneal. Munter, Tab. IV. wede. Van Jan Willem Trip. Naamlijst Jaar der verkiezing tot Burgemeester. NAAM. 1696 Cornelis Valckeniei 1696 Mr. Dirck Bas. .. 1697 Franfois de Vicq. 1698 Mr. Dirk Munter . 1701 Mr. Franfois de V 1702 Mr. Gerbrand Pan< 1703 Mr. Joan Graaflan< 1705 Mr. Cornelis van ] 1706 Mr. Cornelis Munt 1707 Alexander Velters 1707 Mr. Jan Trip. 1708 Mr. Gerrit Hooft . 1709 Gerbrand Pancras, 1709 Mr. Quirijn van S I711 Mr. Nicolaas van 17*3 Mr. Ilenrick Bick( 1718 Mr. Jan van de P 1718 Mr. Nicolaas Saut 1719 Aegidius van den 1719 Mr. Jan Six. . . 1720 Mr. Lucas Trip.. 172° Mr. Lieve Geelvin 1722 Mr. Mattheus Les 1723 Mr. Willem Six. 1726 Mr. Willem Munt 1727 Mr. Ferdinand va I73I Gerrit Corver. .. 1735 Mr. Balthasar Scc 1735 Mr. Dirk Trip. .. 1737 Mr. Daniël Hooft 1737 Mr. Henrick Bicli 17 3^ Mr Gillis van dei 17 39 Jan Elias Huydec 1743 Mr. Ferdinand vj 1744 Mr. Pieter Six. . . 1745 Mr. Tan Sautijn. 1745 Mr. Harman Her van de Poll . . 1746 Mr. Pieter Rende 1747 Mr. Nicolaas Ge< 1748 Mr. Pieter van d Tab. VI. Naamlijst der Burgemeesters van Amsterdam, aangekomen tusschen 1696 en 1748. Jaar der verkiezing tot Burgemeester. Rangcijfer op de lijst der NAAM. Vroedschappen in dit werk. Jaar der verkiezing tot Schepen. Jaar van overlijden (t) of remotie. (R) Aantal malen . Burgemeester. Verkozen ter vervanging van: (of bijgekozen). Getal der Oudschepenen bij de verkiezing gepasseerd PARENTAGE. 1696 Cornelis Valckenier N°. 221 1680 f 1700 2 j Mr. Willem van Loon.. .. 9 aangehuwde cousin van Joan Corver. 1696 Mr. Dirck Bas. .. „ 233 1681 f 1709 6 [ Bijgekozen, ^ aai dooi het j IQ achterneef van Joan Corver. * J I aantal Burg. tot 11 klimt, t J 1697 Fran£ois de Vicq .. „ 226 1673 f 1707 3 Mr. Nicolaes Opmeer 3 achterneef van Joan Corver. 1698 Mr. Dirk Munter ,, 250 1677 j- 1701 2 Mr. Jacob Boreel . ........ 5 zwager van Joan Corver. 1701 Mr. Fran£ois de Vroede ... „ 238 1683 f 1706 9 Cornelis Valckenier 2 achterneef van Joannes Hudde. 1702 Mr. Gerbrand Pancras „ 282 1693 f 1716 6 ) Bijgekozen, waardoor het j 2J achterneef van Joan Corver. I aantal Burg. tot 11 klimt. ] 1703 Mr. Joan Graafland (bij N°. 196) 1686 f 1706 2 * Bijgekozen, uaaidoor het I ^ pp \ aantal Burg. tot 12 klimt. ) 1705 Mr. Cornelis van Bambeeck. (N°. 259 Aant.) 1678 j- 1705 1 Joannes Hudde i r zwager van Joan Corver. Mr. Joan Huydecoper I 1706 Mr. Cornelis Munter. ...... N°. 266 1692 •(■ 1708 I Mr. Corn. van Bambeeck... 8 zwager van Joan Corver. 1707 Alexander Velters „ 271 1696 j- 1719 4 Mr. Franfois de Vroede ... 18 achterneefvanJeronimusdelIazedeGeorgio. 1707 Mr. Jan Trip „ 286 1696 f 1732 !3 Mr. Joan Graafland 18 neveu van Joan Corver. 1708 Mr. Gerrit Hooft „ 227 1679 f 1717 5 Fran?ois de Vicq o achterneef van Nicolaes Witsen. 1709 Gerbrand Pancras, Michielsz. „ 251 1691 + 1721 7 Mr. Dirck Bas 5 | ^hternccfvanJeronimusdeHazedeGeorgio. I cousin van Gerbrand Pancras. I7°9 Mr. Quirijn van Strijen „ 253 1692 1724 2 Mr. Cornelis Munter 5 neveu van Joan Corver. I711 Mr. Nicolaas van Bambeeck. „ 259 1699 j- 1722 7 ! Bijgekozen, waardoor het I j neveu van Joan Corver. ( aantal Burg. tot 10 klimt. ) 1713 Mr. Henrick Bicker (bij N°. 116) 1685 j- 1718 2 j Bijgekozen, waardoor het j j cousin van Joan Corver. I aantal Burg. tot 11 klimt. ) I7l8 Mr. Jan van de Poll (bij N°. 152) 1698 f 1745 J7 ' Mr. Nicolaes Witsen I 6 neveu van wijlen Gerrit Hooft. 1718 Mr. Nicolaas Sautijn N°. 269 1702 f 1743 3 Mr. Gerrit Hooft ; 13 cousin va» Nicolaas van Bambeeck. I7J9 Aegidius van den Bempden. (N°. 270 Aant.) 1699 f 1737 11 Mr. Henrick Bicker 6 schoonzoon van wijlen Gerrit Hooft. 1719 Mr. Jan Six. . N°. 264 1705 R. 1748 16 t Bijgekozen, waardoor het | jg cousin van Nicolaas van Bambeeck. I aantal Burg. tot 10 klimt, j 172° Mr. Lucas Trip (N .206 Aant.) 1701 -j* 1734 3 Alexander Velters j 7 broeder van Jan Irip. 1720 Mr. Lieve Geelvinck i N°. 283 1704 t 1743 7 1 Bijgekozen. waardoor het ) n k cousin van Nicolaas van Bambeeck, Jan ' aantal Burg. tot 11 klimt. | r en Nicolaas Sautijn. 1722 Mr. Mattheus Lestevenon. . | ,, 300 1710 -j- 1743 4 ! Gerbrand Pancras, Mz 22 neveu van Jan Trip. 1723 Mr. Willem Six (N°. 160 Aant.) 1693 f 1733 3 Mr. Nic. van Bambeeck ... . 1 neveu van Jan Six. 1726 Mr. Willem Munter. N°. 288 1708 R. 1748 10 Mr. Jer. de Haze de Georgio. 13 neveu van Jan Trip. 1727 Mr. Ferdinand van Collen.. „ 257 1696 f 1735 3 ' Bijgekozen, waardoor het . 2 oom van Jan Trip. ( aantal Burg. tot 11 klimt, j 1731 Gerrit Corver (bij N°. 194) I7I6 R. 1748 1 10 i Bijgekozen, waardoor het 22 k zwager van Willem Munter, achterneef van I aantal Burg. tot 12 klimt. r Jan Six en Lieve Geelvinck. 1735 Mr. Balthasar Scott N°. 291 1710 \ 1741 1 | Mr. Lucas Trip 9 (zie Inleiding, p. CXXXIX). 1735 Mr. Dirk Trip (N . 206 Aant.) 1726 f 1748 3 Mr. Ferd. van Collen 43 1 schoonzoon van Lieve Geelvinck. 1737 Mr. Daniël Hooft N° 303 ,709 ! f ^ 3 | Bijgekozen, waardoor het j ; zwager van Aegidius yan den B den_ ( aantal Burg. tot 11 klimt. ) 1737 Mr. Henrick Bicker „ 295 I7II f1738 1 j Bijgekozen, waardoor het g ZWager van Dirk Trip. t-7-8 A/r n u- 1 -n j . ' aantal Burg. tot 12 klimt. I7j° Mr Gillis van den Bempden >, 313 1724 f 1748 1 i. , ^ o, t c- T 1/4 ó Aeg. van den Bempden. ... 33 zwager van Jan bix. 1739 Jan Elias Huydecoper . . „ 290 I70^ + 2 „ r- • .. , 1 _ „ / J , I 744 2 Mr bennek Bicker 2 oom van Gemt Corver Mr. ferdinand van Collen.. „ 333 ,719 f1764 2 Mr. Nicolaas Sa,,dj» I. «ie Inleiding, p. CXLl. ■744 Mr. Pieter Six „309 1719 t 1/55 1 , Mr. Mattheus Lestevenon.. . 1 ,, arrière-neven van Jan Sin. ■745 Mr. Jan Sautijn (bij N° 215) i7i6 R,.,s 2 I Mr. Lieve Geelvinck I ' 1745 Mr. Ilarman Ilenrik 1 Jan Elias Huydecoper \ & zwager van\\ illem Munter en l^emt Corver. van de Poll .. ^.314 R _ o . Bijgekozen, waardoor het j , T) 7 5 74 I aantal Burg. tot 10 klimt. I 21 2»on van Jan van de Poll 4 r. leter Rendorp " d-3 1732 ! f 1760 1 Mr. Jan van de I'oll 1 34 stiefzwager van Gerrit Corver 17^7 M.. w: 1 /< 1 • 1 . Bijgekozen, waardoor het , '747 Mi. Nicolaas Geelvinck . . •» 343 17 je R 17.18 1)1, , i- I , • - / J3 i\. 1/40 1 j aantal Burg. tot 11 klimt. ] 3Ö schoonzoon van Gerrit Corver. •748 Mr. Pieter van de Poll.. . C''j N°. 152) ,7,, j,. t ^ jrjp ^ l| zwager van Jan Si*, broeder van Harman ! t Henrik van de Poll. Bempden. Voortaan bleef het „cabaal" der familieleden van Corver en Hooft de onbestreden heerschappij over de stad voeren; het hield zich zoo goed aaneengesloten dat het, tot zijne gewelddadige afzetting in 1748, te Amsterdam oppermachtig was en de Burgemeesterlijke waardigheid gedurende al dien tijd uitsluitend als het apanage van zijne leden en hunne naaste verwanten kon blijven beschouwen. Merkwaardig is het de samenstelling van deze 18e eeuwsche Burgemeestersdynastieën na te gaan. Joan Corver was tweemaal gehuwd geweest: eerst met eene dochter van den lijken koopman Nicolaes van Bambeeck, daarna met de oudste dochter van Burgemeester Joan Munter. Als eenig kind van zijn vader, den koopman Dirck Corver, had Joan van vaderszijde geen nabestaanden, dus stortte hij — daar zijn eenige zoon, Nicolaas, reeds in 1692 overleden was en zijne kleinzoons nog te jong waren om voor eereambten in aanmerking te komen — zijne gunsten uit over zijne zwagers uit beide huwelijken en hunne kinderen, de van Bambeeck's en Munter's en hunne aanverwanten en descendenten. De fusie, die na Corver's dood plaats greep tusschen de nauw-aaneengesloten gebleven leden van zijn eigen kring en die van het concurreerende geslacht Hooft, gaf den afstammelingen van de vier familiën van Bambeeck, Munter, Hooft en van den Bempden te Amsterdam het oppergezag in handen. Nog gedurende twee generatiën behielden zij het monopolie van de „jouissances" der regeering. Door voortdurend onder elkander te trouwen wisten zij den familiekring hermetisch afgesloten te houden 1). De groote Oudraad (regeerende en Oudschepenen, te zamen electeurs van Burgemeesteren), uit bloedverwanten van de leiders der vier dynastieën bestaande, was in hunne handen het gewillige werktuig, dat blindelings tot Burgemeester verkoos diegenen welke zij aanwezen, hoe schandelijk onrechtvaardig ook schoonzoons, zwagers en neven van regeerende Burgemeesters met voorbijgaan van alle andere gerechtigden bij de promotie tot den Consulairen zetel voorgetrokken werden. Zoo liet Mr. Jan Trip b.v. in 1722 en 1726 zijne beide neveu's, Mr. Mattheus Lestevenon en Mr. Willem Munter, tot Burgemeester eligeeren, ongeacht dat bij de electie van den eerste 22 en bij die van den tweede 13 oudere Oudschepenen voorbijgegaan werden. Later werd het nog erger: Mr. Dirk Trip, die ondanks zijn betrekkelijk jeugdigen leeftijd (44 jaren) in 1735 als schoonzoon van Mr. Lieve Geelvinck in aanmerking kwam om op het eergestoelte plaats te nemen, streefde 43 Oudschepenen voorbij. De beruchte lichtmis Mr. Gillis van den Bempden, die, wanneer hij op het Stadhuis kwam, om zijn lam been en zijne buitengewone zwaarlijvigheid door twee knechts naar binnen gesleept moest worden 2), een weerzinwekkend personnage, werd, als zwager van Jan Six, in 1738 Burgemeester en sprong daarbij 33 Oudschepenen voorbij; een andere zwager van Six, Mr. Pieter van de Poll, was bij zijne verkiezing tot Burgemeester in 1748 de 30e in rang in de rij der Oudschepenen. Gerrit Corver bevorderde zijn zwager Mr. Pieter Rendorp in 1746 en zijn schoonzoon Mr. Nicolaas Geelvinck in 1747 tot het Burgemeesterschap, waardoor eerstgenoemde 34 en de laatste 36 Oudschepenen voorbijschoot 3). 1) \ gl. de plano genealogieën van Bambeeck, Munter en Hooft-van den Bempden, hiernevens. 2) J. Bicker Raye, Aant. II, p. 136. 3) Deze opgaven zijn ontleend aan de ranglijst der Oudschepenen, in de „Heerenboekjes". Het aantal Oudschepenen, dat in 1680 39 en in 1700 47 bedroeg, wies daarna gestadig aan. In 1710 waren er: 51, bi 1720: 60, 111 1730: 72, in 1740: 83! Over de reden van dien abnormalen aanwas vgl. hierachter p. CLI. Slechts twee Burgemeesters zijn gedurende het tweede Stadhouderlooze tijdvak te Amsterdam om eene andere reden dan hunne nauwe verwantschap tot de regeerende Burgemeesters tot dezen hoogsten trap der eere opgeklommen. De een, Mr. Balthasar Scott, stond in 1735 zijn zeer voordeelig Ontvangerschap aan den Schepen Nicolaas Geelvinck af en werd daarvoor door bemiddeling van diens vader, Mr. Lieve Geelvinck, tot Burgemeester verkozen; Scott deed daarmede een slechten ruil, want na afloop van het eerste jaar van zijn Burgemeesterschap in Februari 1736 in de I hesaurie geplaatst, moest hij zich tot zijn dood in 1741 met een zetel in dit ondergeschikte college vergenoegen. Van den ander, Mr. Ferdinand van Collen Jr., is het niet na te gaan op welke wijze hij, in 1743, de Burgemeesterlijke waardigheid verkregen heeft '); dat geen knellende familiebanden hem aan de vóór 1748 ïegeeiende stedelijke dynastieën verbonden, bewees hij door in 't genoemde jaar over te loopen tot de Oranjepartij, waarvan hij tot haar val in 1752 — die ook den zijnen ten gevolge had — te Amsterdam een der hechtste steunpilaren bleef. Dat Burgemeesteren zorgden de meest profitabele betrekkingen aan hunne familieleden toe te bedeelen spreekt vanzelf. Hiervóór zagen wij reeds hoe Mr. Lieve Geelvinck in 1735 het Ontvangerschap der Gemeenelandsmiddelen, dat aan emolumenten jaarlijks gemiddeld ƒ20.000 opbracht u), aan zijn zoon Mr. Nicolaas Geelvinck wist te bezorgen. Het niet minder voordeelige Advocaat-Fiscaalsambt bij de Admiraliteit, dat te ruimer baten afwierp naarmate het geweten van dengeen die het bekleedde ruimer was, werd door den invloed van Mr. Willem Munter in 1737 aan zijn schoonzoon Mr. Jacob Boreel Jansz. toegewezen. De Schepen Jan Irip werd in 1745 door bemiddeling van zijn zwager Harman Henrik van de Poll tot Ontvanger van de Personeele Quotisatie benoemd, een ambt van ƒ 10.000 'sjaars 3); daarbij bezat hij sedert 1739 een half postmeesterschap op Hamburg, waai hij ƒ 5200 per jaar van trok. De postmeesterschappen, die te Amsterdam gezamenlijk door elkander ƒ 168.000 zuivere winst per jaar opbrachten, waren allen in t bezit van Burgemeesters of hunne zoons of neven. Uit deze bron trokken nog in 1751 b.v. de Munter's jaarlijks ƒ16.351, de van de Poli's ƒ 35.812, de Trip's ƒ15.826, de Hooft's ƒ 20.670 4). Burgemeesterszoontjes, -kleinzoontjes en -neefjes hadden van kindsbeen af de emolumenten van rijkbezoldigde sinecures voor het oprapen of werden als vorstentelgen met officiersrangen in 't leger bekleed. Burgemeester Jan Six beschonk in 1730 zijn pasgeboren zoon Jan Six als pillegift met een „dubbel" postmeesterschap van 't Antwerpsch postcomptoir, waaraan een jaarlijksch inkomen van ƒ11.678 verbonden was. Een andere Burgemeester, Willem Munter, begiftigde drie van zijne kleinzoons met halve postmeesterspostjes, die jaarlijks ƒ 5 a 6000 opleverden, n.1. in 1745 Jan Boreel, oud 4 jaren, in 1746 Gerard Munter, oud 1 jaar, in 1747 Willem Munter, oud 4 jaren. De latere Burgemeester Egidius van de Poll kreeg in 1736 op 8-jarigen leeftijd van zijn grootvader, Burgemeester Harman Henrik van de Poll, het postmeesterschap op Gorinchem en 's-Hertogenbosch, waaruit hij jaarlijks ƒ4100 trok. Tot Kapitein over eene 1) Uit de in noot 2 op p. XLVIII voorkomende mededeeling zou men meenen te moeten afleiden, dat van Collen zijne verkiezing dankte aan zijne verwantschap met Jan Six. Maar hoe waren zij dan verwant? 2) Opgave van Mr. Egbert de Vrij Temminck (Gemeente-archief te Amsterdam). 3) J. Bicker Raye, Aant., II, p. 141. Trip werd in Juli 1748 als Ontvanger „bedankt". 4) Resoi Holland 23 Juli 1751. compagnie infanterie in garnizoen te Amsterdam werden benoemd: in 1707 Gerbrand Jan Pancras, oud 9 jaren, zoon van Burgemeester Gerbrand Pancras, in 1711 Jacob van Strijen, oud 5 jaren, zoon van Burgemeester Quirijn van Strijen, in 1715 Isaac Muyssart, oud 11 jaren, neef van Burgemeester Jeronimus de Haze de Georgio, en in 1748 Willem Boreel, oud 3V2 jaar, kleinzoon van Burgemeester Willem Munter. De latere Burgemeester Gerard Aarnout Hasselaer werd in 1707 op zijn 9e jaar benoemd tot boekhouder van het inkomende recht aan de Admiraliteit te Amsterdam. Mr. Henrick Fagel Jr. deelt mede dat zijn grootvader, de Grifffier Henric IHagel, van de te Amsterdam in 1748 geremoveerde Burgemeesters sprekende, placht te zeggen: „Eigenlijk waren Corver, van de Poll en Geelvinck bij de burgerij zoo gehaat niet, maar daar waren toen Burgemeesters (mijn grootvader noemde ze nooit zonder te verzoeken om haar namen secreet te houden) [Mr. Jan] Sautijn en [Mr. Jan] Six, die zich door de infaamste knevelarijen en extorsies tot voorwerpen van den algemeenen haat hadden gemaakt: zij waren gewoon geen ampt aan iemand te geven, of hij moest een zeker quantum, bij wijze van retributie betalen. Men wist, dat zij dikwijls jaren lang ampten van 4. 5> 6000 gl. onbegeven lieten en de tractementen daarvan onder elkander verdeelden: dit was inderdaad eene drukkende aristocratie" '). Fagel overdreef niet: ook van dit onbegeven laten van ambten zijn voorbeelden bekend, zooals o. a. dat van Burgemeester Munter, wien in September 1743 een half postmeesterschap van het Antwerpsch postcomptoir toeviel, dat hij pas in Juni 1746, na er in die drie jaren zeker wel f 15.000 aan verdiend te hebben, aan zijn kleinzoon Gerard Munter afstond. Gaat men na, dat Burgemeesteren van Amsterdam direct of indirect de beschikking hadden over alle openvallende ambten en „officiën" in de stedelijke ïegeeiing en voor zoover zij Bewindhebbers waren — ook over die bij de Oost- en Westindische Compagnieën en dat zij meestal deze ambten aan gegadigden verkochten ), dan is het begrijpelijk dat de Burgemeesterlijke waardigheid er vooial geambieeid werd om de aanzienlijke inkomsten, die er aan verbonden waren. Men meene niet, dat het in het regentenleven toen altijd zonder uitzondering botei tot den boom was; hoe de wraakzucht ook den hoogstgeplaatste lagen leggen en ten val brengen kon, leert de volgende episode, die, 0111 het interessante kijkje, dat zij in het intieme leven van de Corversche coterie, den ultra-patricischen kling uit het begin der 18e eeuw, geeft, wel waard is wat meer uitvoerig te worden behandeld. In 1715 was door de Staten-Generaal, om aan het aanwassende euvel van omkoopelij paal en perk te stellen, een placcaat uitgevaardigd tegen het „neemen van vei bode giften en gaven en de „corruptiën in de Regeeringe", waarvan de 1) Dr. H. T. Colenbrander, t. a. p., I, p. 23. ' 1 de stl,kken van het proces Santijn. Onder de regenten, die zich aan 't verkoopen Penfpami S^Ulldl5, maakten vond ik in de dossiers van de zaak Sautijn nog de volgende bij name genoemd: de Bewindhebbers Mr. Jan Trip, Burgemeester, Mr. Pieter Six, Schepen en later Burgemeester, RadT" VaL " ,MaaS d'Avenrode' weëens Haarlem zitting hebbende, en Abraham Lestevenon; ook de me l l « ! Tw te/msterdam Bonifacius Bisschop en Mr. Arend van der Burch. Zelfs de Burge- werd Cn T ! HaZC dC Ge°rgl°' door vvien het Proces tegen Sautijn aan den gang gebracht de "'"f". * <™*ele bron toevloeiden: in ,7a3 verkocht Mj". voor ƒ .000 ambt van boekhouder van de Equipage bij de O.-Ind. Comp. aan een zekeren Flaming. gemeester stond de llaze boven de wet; zoo kon hij Sautijn beschuldigen en zelf schotvrij blijven. naleving door alle onder de Algemeene Staten ressorteerende regenten, en daaronder ook door de Admiraliteitsheeren en de Bewindhebbers der Oost- en Westindische Compagniën bezworen moest worden '). Het placcaat bleef echter eene doode letter: zoowel aan de Admiraliteiten als bij de Compagnieën waren de Heeren gewoon, zonder zich in 't minst aan hun eed te storen, alle ambten, bedieningen en postjes, die zij bij beurten te vergeven hadden, aan liefhebbers te verkoopen. Te Amsterdam was dit gebruik algemeen in zwang 2), maar onder al degenen, die er zich niet dezen ongeoorloofden handel afgaven, had vooral de Bewindhebber der Oostindische Compagnie Mr. Willem Sautijn, die tevens Kolonel der Burgerij en Commissaris der stad was en door zijne moeder, Theodora van Bambeeck, tot de dynastie der van Bambeeck's behoorde, zich door zijn onbeschaamd en gewetenloos optreden berucht gemaakt. Sautijn, die een doorbrenger en speculant was, verkeerde steeds in geldverlegenheid; om zijne ontredderde financiën te redresseeren ontzag hij zich niet om tot de schandelijkste practijken zijn toevlucht te nemen. Dit moest natuurlijk in 't geheim gebeuren: twee handlangers deden daarbij dienst, eene zekere Evertje Vlaming, wede. Claas Boef, eene vrouw met een verdacht verleden, en een verloopen Duitscher, Pieter Backer, van Bremen, die, hoewel zelf getrouwd, tot Evertje's dochter in ongeoorloofde betrekking stond. Dit waardige tweetal hield met Sautijn en diens huisgezin familiaren omgang; bij hen vervoegde de Bewindhebber zich wanneer hij een ambt te verkoopen had en droeg hun dan op daarvoor een gegadigde op te sporen. Had men er een gevonden, dan werd een prijs bedongen, waarvan een gedeelte vooruit betaald moest worden en de rest na de gedane benoeming volgde. Met dezen handel waren belangrijke bedragen gemoeid: voor zoover nagegaan kon worden beliepen de aldus door Sautijn over de jaren 1717—1724 geïnde sommen een gezamenlijk bedrag van ƒ 22.820. De zaak was zóó voordeelig, dat een der beide handlangers, Pieter Backer, ook wel eens voor eigen rekening trachtte te opereeren. Op zekeren dag b.v. zond hij een vriend, Ruytenhuys, naar een van diens bekenden, den koopman Volkers, onder voorgeven dat er door tusschenkomst van „een heer van aanzien" eene kuipersplaats op liet Oostindische huis beschikbaar zou zijn voor den voorzoon van Volkeis viouw, Hermanus van der Laag, tegen betaling van eene som van ƒ 1000. Dit voorstel lachte Volkers wel toe, maar hij wenschte eerst de zaak met dien heer zelf te bespreken. Daartoe werd voor den volgenden ochtend de afspraak gemaakt, dat men elkander in de herberg „de Hoop" zou ontmoeten. Volkers vei scheen te bestemdei ure in de herberg en werd door Ruytenhuys aan een onbekende voorgesteld, die hem vriendschappelijk te woord stond en door hem voor een regent aangezien werd, maar die niemand anders was dan Pieter Backer. Na afloop van het onderhoud werd door Volkers aan Ruytenhuys eene som van ƒ 600 op afickening ter hand gesteld, waarna de eerstgenoemde naar huis en vervolgens naar de beurs ging. Even daarna kreeg de vrouw van Volkers bezoek; zij vertelde het wedervaren van haar man, waarop de visite haar duidelijk maakte dat deze opgelicht was. Hevig ontsteld zond juffr. Volkers onmiddellijk hare naaister naar het huis van Ruytenhuys met de boodschap dat zij voor het uitbe- 1) Groot Placaet-Boek, V, p. 684. 2) Zie p. CXLI, noot 2. talen van een wissel de ƒ 600 dringend noodig had en dat zij die, nadat haar man van de beurs thuisgekomen zou zijn, weder terugbetalen zou. De list gelukte; het geld werd teruggegeven: de bedrieger was bedrogen. Nadat de betrekkingen tusschen Sautijn en zijne beide helpers verscheidene jaren geduurd hadden, kwam er ten slotte een kink in den kabel. Eens aan een maaltijd ten huize van Sautijn met dezen en zijn huisgezin aanzittende, veroorloofde Backer zich in tegenwoordigheid van een gast, den Overste Jan van Kretschmar '), zulk eene onbeschoftheid tegenover een der dames van het gezelschap 2), dat de gastheer, wien de Overste de vriendschap dreigde op te zeggen zoo hij voortging „dien kerel" aan zijne tafel te ontvangen, dezen laatste de deur wees. Backer en Evertje Vlaming besloten nu hun patroon te verraden. Zij boden den oud-Burgemeester Jeronimus de Haze de Georgio, die eenige jaren te voren door de Corversche dynastie en voornamelijk door toedoen van Sautijn's broeder, Burgemeester Nicolaas Sautijn, van 't kussen gestooten was en daarvoor op wraak zon, hunne diensten aan, en op diens aandringen stelden zij in April 1724 de justitie met de schelmerijen van Sautijn in kennis. De mijn sprong echter verkeerd: de Hoofdschout Slicher, die öf de invloedrijke familie Sautijn niet aandurfde, öf er zijn voordeel in zag den delinquent „bij compositie" tot eene hooge boete te veroordeelen, vergenoegde er zich mede alle schuld op Backer te laden, dien hij gevangen liet nemen. Daarop werd door het gerecht een uitgebreid onderzoek ingesteld; de uitkomst daarvan was voor Sautijn uiterst bezwarend. Uit de confessie van Backer en 't verhoor der getuigen bleek, dat Sautijn door Backer's bemiddeling de volgende betrekkingen bij de O.-Ind. Comp. verkocht had: in 1721 eene onderkoopmansplaats voor ƒ 3500, eene korporaalsplaats voor ƒ 120, 5 soldatenpostjes voor ƒ 40 het stuk, in 1724 eene schippersplaats voor ƒ2500 en eene derdewaaksplaats voor ƒ300. Verder waren door Sautijn ook geschenken ontvangen; ten tijde van Backer's arrestatie berustten te diens huize verschillende voorwerpen, die hij als tusschenpersoon voor Sautijn ontvangen had, als n.1.: „een grote silvere koker met agate messen met goud beslagen, een groote pedro del porco met gouwd beslagen, vier stukken sits, twee diamante handgespies en dan nog eenige goederen op een notitie gespecificeert". Sautijn protesteerde heftig tegen deze beschuldigingen en trachtte zijn onschuld te bepleiten; gelukkig voor hem leverden de brieven van zijne hand, die door Backer overgelegd werden, geen overtuigende bewijzen tegen diens lastgever. Den T4en December 1724 deden Schepenen uitspraak: over de schuld van Sautijn werd in het vonnis gezwegen, Pieter Backer daarentegen tot eene boete van f 6000 veroordeeld en voorts „infaem" verklaard en voor vier jaren uit de stad gebannen. De publieke opinie evenwel, die zich met graagte in dit schandaal vermeide, wees Sautijn als den hoofdschuldige aan; deze had dan ook, bevreesd voor den dreigenden keer, die de „informatiën" in het proces van Backer voor hem namen, in November 1724 bij het Hof van Holland mandament van purge aangevraagd, dat hem 8 November verleend werd. Daardoor was de zaak aan de jurisdictie van 1) Johan Theodoor Philibert van Kretschmar, Luitt.-Kolonel en Kapitein bij de Hollandsche Guardes onder Kolonel Louis Adriaan van Kretschmar, en daarna sedert 19 November 1728 Kolonel van een Regiment voetknechten. 2) Adriana Reael, eene inwonende ongehuwde schoonzuster van den gastheer. Schout en Schepenen van Amsterdam onttrokken, en hoe heftig dezen er zich ook tegen poogden te verzetten en hoezeer zij ook het Hof den vo°et dwars trachtten te zetten, o.a. door de publicatie van het mandament te Amsterdam te beletten wat den voortgang van het proces wekenlang vertraagde, zij moesten er ten slotte wel in berusten de behandeling van de zaak aan 't Hof over te laten en toezien hoe Sautijn 21 December 1724, daar niemand voor 't Hof het bewijs van zijne schuld was komen inleveren, door dit college werd „verklaert puyr, suyver en innocent . Thans wierp Schout Slicher — die gaarne zelf weder de zaak in handen wilde krijgen, daar er, zoo het hem gelukte ze „bij compositie" in der minne te beslechten, voor hem een aardigen stuiver aan te verdienen zou zijn — in Januari 1725 voor het Hof de exceptie van praeventie op, om door procedure te trachten het Hof de judicature over de zaak van Sautijn te betwisten; bij vonnis van den 6en Februari d.a.v. werd deze exceptie echter door het Hof verworpen. Aan het eind van dezelfde maand werd Sautijn ingevolge den eisch van den ProcureurGeneraal een schiiftelijk interrogatorium opgelegd, waarna den i8en Mei d.a.v de Raadsheeren Thierens en de Mauregnault naar Amsterdam vertrokken om daar de getuigen a charge — waarvan verscheidene namens Burgemeester de Haze door beloften tot het geven van getuigenis werden aangespoord, — en die a décharge te hooren. Over den uitslag van deze verhoeren was vier maanden later no 256 v0., 279; ibid., 1731 '33» i-d. 12 en 14 November 1731: alle in 's Rijksarchief te 's-Gravenliage. S vrees, dat bij het naderen van het gevaar de „hollende gemeente" in de steden evenals in 1672 om den Prins zou roepen, was de leidende gedachte van alle aiistocraten. De Prins stond als eerzuchtig bekend: hij begeerde vurig, sedert hij ook in Gelderland tot Stadhouder uitgeroepen was, het Stadhouderschap over alle gewesten, dat Willem III zoo gaarne in zijn vader Jan Willem Friso had willen vereenigd zien. Door zijn huwelijk met eene dochter van den Engelschen Koning kon hij op diens steun rekenen; dit maakte de Staatsgezinden van een verbond met s Prinsen schoonvader afkeerig. Tegen eene aansluiting bij Frankrijk sprak zich de volksgeest uit; waagden de regenten dit uiterste, dan konden zij er zeker van zijn dooi de schare voor landverraders uitgemaakt te worden. Het was dus vooi de oligaichen een toestand tusschen hangen en wurgen. De noodzakelijkheid van het behoud der Barrière, het natuurlijke bolwerk van de Republiek tegen een aanval van Frankrijk, deed de Staten-Generaal er eindelijk in 1743 toe besluiten om de zijde van de Engelsch-Oostenrijksche coalitie te kiezen en de verschuldigde hulptroepen aan Maria Theresia te leveren. Daarop keerde I' rank rijk in het volgende jaar zijne wapenen tegen de Nederlanden en na een driejaiigen, voor ons ongelukkigen, veldtocht, waarin de verwaarloosde toestand der Barrière-vestingen en de ongeoefendheid en gebrekkige toerusting van het Staatsche leger het diepe verval der Republiek gedurende de laatste 30 jaren schril deden uitkomen, was geheel België in handen der Franschen gevallen. In April 1747 bedreigden zij, van Gent uit, Staats-Vlaanderen. Het onmiddellijke gevaar had het verwachte gevolg: het Zeeuwsche volk liep te hoop en noodzaakte deze piovincie nog in dezelfde maand den Prins tot Stadhouder uit te roepen. De beweging plantte zich als een loopend vuur naar Holland voort en ook daar zagen de regenten zich gedwongen den volkseisch in te willigen en, den 3en Mei 1747, Willem van Oranje de Stadhouderlijke waardigheid aan te bieden. De voldoening van zijne eerzucht had de Prins door de volksbeweging bereikt: nu zij uitgediend had gaf hij zich geen moeite om van zijn ambt het gebruik te maken, dat men er in de breede kringen der burgerij van verlangde. De regenten hadden door hun schaamteloos exploitatiesysteem en door hun verwaand en laatdunkend optreden het volk van zich vervreemd: zij hadden wind gezaaid en moesten storm oogsten. Men eischte van den Stadhouder afschaffing van alle misbruiken, opruiming van de oligarchie en toezicht van het volk op de regeering. Op enkele punten gaf hij, gedwongen en onwillig, toe, de meeste misstanden echter liet hij onaangetast. Dien ten gevolge hielden in de steden ook na de verheffing van den Prins de ongeregeldheden aan. Te Amsterdam namen in 1748 de oproerige verschijnselen een voor de regenten zóó dreigend aanzien, dat deze zelve te rade werden den Stadhouder hun ontslag aan te bieden met verzoek nieuwe regenten te willen aanstellen. Den 3 ien Augustus 1748 werd een daartoe strekkend voorstel door de Staten van Holland aangenomen en Willem IV gemachtigd Burgemeesteren en de Vroedschap naar zijn zin te ontslaan en door anderen te vervangen, terwijl hem bovendien bij besluit van den ioen September nog de bevoegdheid verleend werd ook de Oudburgemeesters en Oudschepenen te removeeren. Den 2en September 174S kwam de Prins te Amsterdam. Hij was minzaam jegens de Doelistische democraten en ging met de onderdanige en gedweëe regenten viiendschappelijk om: eigenlijk waren deze laatsten hem veel sympathieker dan de rumoerige volkshoop, die door hare demonstraties de straten onveilig maakte en hem tot zelfs 's nachts voor zijn bed kwam lastig vallen. Toch moest er een eind aan de vriendschap komen en moest hij den hem door de Staten opgedragen last ten uitvoer leggen; zeer tegen zijn zin ging hij eindelijk tot de remotie over. Wie uit de regeering verwijderd moest worden was hem volkomen onverschillig; dit uit te maken liet hij aan zijne omgeving over. De taak, die Willem IV op deze wijze van zich afschoof, werd daarop met diens stilzwijgende goedkeuring overgenomen door een van zijne vrienden, die zijn volle vertrouwen genoot: den Oudschepen Mattheus Lestevenon van Berkenrode, een schatrijk patriciër, die door zijne beide huwelijken, eerst met ecne zuster van Lord Montjoy, daarna met eene dochter van den Generaal Baron van der Duyn van 's-Gravenmoer in relatie getreden was met de Engelschgezinde adellijke Oranjepartij en het Stadhouderlijke Hof. Bij Lestevenon werkte de wrok tegen de te Amsterdam heerschende regentengeslachten, die zijn vader buiten den invloedrijken Burgemeesterskring gedrongen hadden, nog na. De gelegenheid deed zich nu aan hem voor om door middel van den Prins zijne eigen vijanden den voet op den nek te zetten. Hij maakte er ruimschoots gebruik van: op aanwijzing van Lestevenon werden alle leden der sedert de dagen van Joan Corver te Amsterdam regeerende dynastieën uit hunne ambten ontzet. Hoe dit in zijn werk ging leert ons het volgende verhaal, door Mr. Henrik Fagel Jr. uit den mond van een ooggetuige, zijn grootvader, den Griffier Henric Fagel, opgeteekend: „Ik heb mijn grootvader zeer dikwijls hooren vertellen dat de Heer van Berkenrode in het jaar 1748 de verandering in de magistraat te Amsterdam alleen uitgevoerd had: de Prins was al een dag of veertien te Amsterdam geweest; 't was in den zomer; Mr. van Berkenrode, Mr. de Back 1) en nog een ander Heer, die tegenwoordig ook reeds overleden is, kwamen met den Prins in de kamer van mijn Grootvader, die zijn apartement had op de eerste étage 2) boven dat van den Prins. Toen zeide Berkenrode: „De Prins is al lang genoeg hier geweest; 't is tijd dat hij weder keeren gaat en dat de Magistraat veranderd worde". Toen haalde hij een boekje voor den dag, daar de namen van de Heeren, die toen in de regeering waren, op stonden: die genen die hij er uit wilde hebben, schrapte hij een voor een uit. De Prins liet hem begaan: het deed hem leed, maar hij kon 't niet helpen en 't was noodig. Toen de rey aan de Vroedschap :f) gekomen was, kwam er onder anderen voor eene Van der Waayen en Warin, en toen zeide de Prins: „die moeten er toch in blijven, want dat zijn nog van de Vrienden van den Griffier" waarop Lestevenon van Berkenrode antwoordde: „ja die kunnen er wel in blijven, want die zullen je Hoogheid noch goed noch kwaad doen". Voor 't overige schikte hij alles, en de Prins volgde zijn raad blindelings. — Vóór de verandering 1) Mr. Johan de Back, Secretaris van den Prins. 2) N.l. van het Oudezijds Heerenlogement. ) ''a^el vergist zich: van der Waeycn heeft vóór de regeeringsverandering van 1748 te Amsterdam m t geheel niet in de regeering gezeten, Warin alleen in de Schepenbank. Hij bedoelt: „Toen de rey aan de 011 dói hepen en gekomen was, kwam er onder anderen voor eene [Mr. Antoni] Warin", etc. van de regeering was er alle dag een groot diner bij de Prins, waar alle de oude regenten nog bij assisteerden. Mijn Grootvader zat meest altijd naast de Burgemeester Hendrik Harmen van de Poll; op 't laatst zeide deze tegen hem: „Griffier, doet ons een dienst, daar zullen wij je altijd voor verplicht wezen; maak toch in Godsnaam dat de Prins ons ontslaat, want wij kunnen het op deze manier niet langer uithouden; voorheen plagt iedereen te beven als een Burgemeester op straat quam, en nu zijn wij al ons aaneen quijt, wij hebben niets meer te zeggen". Toen de Burgemeester [ ei rit] Corver, dat een deftig, braaf en eerlijk man was, afscheid quam nemen van de Prins, zeide deze tegen hem: „Mr. het spijt mij meer als ik je zeggen kan, dat ik je van je dienst moet ontslaan, maar ik kan 't niet aten . Hierop antwoordde Corver, „dat hij dit wel wist; dat hij zelfvan meening was dat de Prins niet anders kon gehandeld hebben" etc. De tranen quamen hen beiden in de oogen, en zij omhelsden elkander op de aandoenlijkste wijs. De Prins had Corver in de regeering willen houden, omdat hij een eerlijk man was, en dat zijn grootvader een favoriet was geweest van Willem III; maar Berkenrode wilde het niet hebben, zeggende dat het niet zijn kon, uit hoofde dat [Mr. Nicolaas] Geelvinck van Castricum getrouwd was met eene dochter van Corver" '). Het is begrijpelijk dat, waar bij de samenstelling van het college van Burgemeesteren sedert tientallen van jaren zooveel selectie in acht was genomen de eden ervan elkander in 1748 vrijwel allen in bloed- of aanverwantschap na bestonden, ben van de 10 Burgemeesters stond maar op zichzelf: Mr. Ferdinand van Collen. oor..hct oven§e bestonden twee elkander in den eersten graad: Gerrit Corver en zijn schoonzoon Mr. Nicolaas Geelvinck. Mr. Harman Henrik van de Poll en r. Pieter van de Poll waren broeders. Zwagers waren: Mr. Jan Six en Mr. Pieter VanAf p '' WlIIem Munter> Gerrit Corver en Mr. Jan Sautijn; Gerrit Corver en 1 Pieter lvendorp. Deze laatste was een volle neef van de gebroeders van e Poll, en eveneens waren Mr. Harman Henrik van de Poll en Mr. Dirk Trip die vijf maanden vóór de regeeringsverandering overleed) germain-neven. De Heeren maakten het zich juist in de laatste jaren op het Stadhuis gezelliger en huiselijker dan ooit te voren. In 1747 zaten daar als regeerende Burgemeesters ij een behalve Mr. Gillis van den Bempden: Mr. Willem Munter, diens zwager Gerrit Corver en de schoonzoon van dezen, Mr. Nicolaas Geelvinck! In 't volgende jaar, 1748, waren twee zwagers tegelijk Burgemeester: Gerrit Corver en Mi* Jan Sautijn. ' J Van de 10 Burgemeesters werden in September 1748 2) de 7, die door geboorte of aanhuwelijking tot de gevestigde dynastieën- behoorden, met hunne naaste bloedverwanten ontslagen, n.1.: 1. Mr. Jan Six, met zijn zwager Mr. Joan raafland Cornelisz., Raad, en zijne beide neveu's: de Raden Mr. Reynier Bouwens hierop.' CXLLlenbrander' " * ^ ^ ™ -haal van Fagel vindt me„ 2) De regeerende Burgemeesters en de Vroedschappen werden den 6en September ontslagen en ver:3~2V":L * °"db"~ » ^ - oud-Schepenen dagteej, van Z en Hendrik Nicolaas Sautijn 1). 2. Mr. Willem Munter, met zijne twee zoons: Mr. Andries en Cornelis Munter, beide Oudschepenen; zijn schoonzoon Mr. Jacob Boreel Jansz., Oudschepen; zijne vier zwagers: Mr. Jan van Loon, Raad -), en Mr. Jan Wolters, Mr. Cornelis Backer Jansz. en Mr. Jan Bernd Bicker, Oudschepenen; zijne beide neveus: Mr. Salomon Dedel, Raad, en Henrick Bicker, regeerend Schepen, en zijn cousin Henric van der Spelt. 3. Gerrit Corver met zijn achterneef, den Oudscnepen Gillis Valckenier. 4. Mr. Jan Sautijn, zwager van Willem Munter. 5. Mr. Harman Henrik van de Poll, met zijn zoon Mr. Jan van de Poll, Oudschepen 3); zijne drie zwagers: Mr. Gerard Bors van Waveren en Gillis van Hoven, Raden, en Jan Trip, Oudschepen; zijne beide cousins: den Raad Fredrik Berewout en de Oudschepen Adriaan van Loon, en zijn achterneef, den Oudschepen Mr. Cornelis Graafland Jansz. 6. Mr. Nicolaas Geelvinck, met zijne beide zwagers: Mr. Jacob Alewijn, Raad, en Henrik Hooft Gerritsz., regeerend Schepen, en zijn achterneef, den Oudschepen Theodoor Rogge. 7- Mr. Pieter van de Poll, broeder van Harman Henrik van de Poll. Zooals uit dit lijstje blijkt, deed Lestevenon de dingen niet ten halve. Behalve aan de reeds genoemde Heeren en aan nog eenige anderen, die tot Burgemeesteren in geen of slechts verwijderde familiebetrekking stonden, zoodat hun ontslag aan eene andere reden dan deze moet geweten worden, koelde de Heer van Berkenrode zijne wraak nog aan enkele van zijne eigen familieleden en schrapte hij van de lijst der regenten ook zijn cousin, den Oudschepen Mattheus Alewijn, en zijn achterneef, den Raad Prancois van Harencarspel. En, daar hij wel inzag dat zijne positie te Amsteidam thans onhoudbaar geworden was, schrapte hij, om de kroon op zijn werk te zetten, ten slotte zichzelf. Na deze algemeene opruiming bleven er niet meer dan 3 van de 10 Burgemeesters over: Mr. Ferdinand van Collen, Mr. Pieter Six en Mr. Pieter Rendorp; vei dei 19 van de 36 Vroedschappen en 43 van de 81 regeerende en oud-Schepenen. Knarsetandend moesten de gevallen regeeringsmannen het aanzien hoe de verwatene, door wiens toedoen zij uit het regentenparadijs verjaagd waren, Lestevenon van Beikenrode, in 't volgende jaar tot loon voor dit verraad voor den Stadhouder den post van Gezant te Parijs kreeg 4). Bij de benoeming van de nieuwe Burgemeesters in de plaats van de geremoveeide was de keus van den Prins wel tot de aanwezige Oudschepenen beperkt, maar toch gaf hij door de aanstelling van den koopman en bankier Willem Gideon Deutz blijk van zijn streven om vooral den handelsstand, die bij hem in hooge achting stond en met sommige leden waarvan — als b.v. Agges Scholten en van 1) Benevens hun beider cousin, de oud-Schepen Mr. Wouter Valckenier. ) M TenS Z^n zoon ^1# Willem van Loon Jansz. en zijn neveu Pieter van Loon, beide Oudschepenen. 3) Ir. Jan van de Poll werd in November 1787 door Prins Willem V weer in eere hersteld en tot Burgemeester benoemd (zie hierachter bij dat jaar). over rlpi iv , ' Van ^rankrvjk te s_Hage, de Bonnac, deelt in zijn rapport aan de Fransche regeering secretaire P° 1 'C'en toestfnd in de Republiek (1755) in een terugblik op 1748 mede: »M. de Berkenroode, venjreance 7 P ^ C Amsterdam)' le fut du r»nce de Nassau pour la liste des Proscrits; il livra a la de France dl!""^ ^ ^ Ü ^ le ^ M' de Berkenroode eut pour récompense 1'ambassade t- a. p., I. p. 368)lm LmPS °" PrinCe Ct0lt enC°re k maltrC abs°lu deS Srdces-" ehoefden te dienen. Men had reeds in 1744 met deze gewoonte willen breken, maar men had er de^t ni"f t0C vUnnen bes*uiten- Kerst in 1785 stelde de Correspondentie eene andere regeling vast, waardoor vervol rSr00tC aanWaS. Van. het Schepenencorps besnoeid werd: in 1789 en 1790 werden slechts drie, en Jhr^Mr" C^H17^5 maar twee nieuwe Schepenen benoemd (Part. briefin 't familiearchief van d. CXXXTY\ aCkCr' L d' 26 Januari x744J Notulen der Correspondentie, p. 61. Vgl. ook hiervóór solveert, nader aen Sijn H. voor te slaen d'Hr. Willem Gideon Deutz, met de redenen daertoe dienende, maer soo sulks niet geviel, dan toe te stemmen in d'Hr. Jan Graefland, dat men verder voor nieuwe Schepenen souw voorslaen wegens d'Hr. van Colle [in margine is daarna aangeteekend: dien Heer geliet sig alsof seer toevallig om d'Hr. Lijnslager dagt, siende de Leyst van de Regeering] Jan Ca rel Lijnslager en voor d'H1". van Maersseveen d'Hr. Mattheus Boendermaker. Nota. d Hr. van Colle was eerst tegen de nadere voorslag van d'Hr. Willem Gideon Deutz, maer wierd overgehaelt. De 2 Heeren sijn weder uyt den Haeg gekomen, maer Sijn H. bleef persisteren voor d Hr. Graefland. Verders souw deselve kennis geven van de 2 nieuwe Schepenen, die deselve gaerne souw doen verkiesen". De uitslag van dit geïntrigeer was, dat Graafland als Burgemeester aankwam en dat de gevreesde candidaat voor het Burgemeesterschap, Jan Agges Scholten, benevens Carel Lijnslager en Nicolaas Muilman door den Prins in de Schepenbank geplaatst werd. Men ziet hoe Willem IV in alles zijn zin kreeg. Voor alle commissiën in de provinciale en generaliteitscollegiën werden eveneens dezulken aangewezen, die Zijne Hoogheid aangenaam waren 1). Aan hem was de bëgeving van de Bewindhebbersposten bij de Oost- en Westindische Compagnieën, die te voien aan Burgemeesteren stond, opgedragen; hij benoemde de ambtenaren aan de Admiraliteiten naar zijn welbehagen. Wie naar een ambt in stad, provincie of generaliteit dong, moest beginnen met de gunst van den Stadhouder of van zijne hovelingen te verwerven. Hierdoor werd aan hen, die niet schroomden vleierij of omkoopeiij aan te wenden om aan 't Hof in de gratie te komen, een ruim veld van intrige opengesteld. Vooral één lid van de oude Burgemeestersgarde had het, door zijne algeheele onderworpenheid aan 's Prinsen wil, ver in diens gunst gebracht: Mr. Ferdinand van Collen, een oude, slimme vos, die zijne goede redenen had om zijne mede-Burgemeesters aan te raden den Prins in alles „carte blanche" te geven. In 1748 werd hij na de remotie in September door Willem IV tot Burgemeester benoemd; in 1749 bleef hij als zoodanig aan en in 1750 liet hij door den Prins zijn cousin Mr. Joan Graafland tot Burgemeester „recommandeeren". In 1751 nam hijzelf weer op het eergestoelte plaats en in 1752 had hij gecontinueerd moeten worden, zoo het overlijden van den Stadhouder in October 1751 de loopbaan van den eerzuchtigen 70-jarigen Burgemeester niet onverwachts was komen afbreken. Nevens hem had Mr. Gerard Aarnout Hasselaer te Amsterdam veel invloed: een bekwaam en zeei vei mogend man; hij was in 1748 tot de Burgemeesterlij ke waardigheid verheven door den Prins, die hem tevens als Plenipotentiaris naar Aken afgevaardigd en hem tot zijn Representant in de Hollandsche Admiraliteitscollegiën benoemd had. Met meer plooibaarheid begaafd of minder in het „Oranjecabaal" 1) „23 April (1749). Aen Sijn H. heeft men laete vraege, of het hoogst deselve aengenaem souwde sijn dat d'Hr. Vroedschap de Rhode wierd gecommitteert in de Admiraliteyt van Zeiand" (Part. Aent. van E. de Vrij Temminck, I, p. 2). gecompromitteerd dan van Collen, zwenkte Hasselaer na het overlijden van den Prins met veel handigheid naar de tegenpartij om, waarvan hij de leider werd. Den 22en October 1751 legde Willem IV het hoofd neer. Daarmede was de tooverban, waarin hij de Amsterdamsche regenten bevangen gehouden had, verbroken. Hem had men niet durven weerstreven; zijne weduwe, de Prinses-Gouvernante Anna beschikte niet over het noodige prestige om, evenals haar gemaal, de regenten onder het juk van het Stadhouderlijke gezag — hun door den Prins met o zoo veel bonhommie opgelegd — den hals te doen bukken. Twee fractiën kwamen nu te Amsterdam scherp tegenover elkander te staan: de Prinsgezinden met Perdinand van Collen aan 't hoofd, wier eigenbelang vorderde den invloed van de Gouvernante op de stedelijke regeering onverminderd te handhaven, en de Staatsgezinden, die er naar haakten „een einde te maaken van 't geene het Hof, tegens de Previlegiën dezer Stad, zig aanmatigde, en de vrye deliberatiën in 't eligeeren van Burgermeesteren wederom aan den Oud-Raad te doen erlangen". Reeds bij gelegenheid van de eerstvolgende verkiezingen 1752, besloot de laatstgenoemde partij aan den in haar oog onwettigen invloed, dien het Hof in de laatste jaren op de electies te Amsterdam uitgeoefend had, een einde te maken door zich aan de „recommandatiën" uit den Haag niet langer te storen. Met de stijfhoofdigheid, aan zwakke karakters eigen, stond de Gouvernante evenwel op het haren gemaal toegekende recht. Ondanks de waarschuwingen van hare vrienden zoowel als van hare tegenstanders, zocht zij, steunende op de haar goedgezinde fractie onder^de regenten, haar eisch door te drijven, n.1. dat op de haar aangeboden lijst dei Burgemeesters, die voor het aanstaande jaar te Amsterdam zouden verkozen worden, de naam van Willem Gideon Deutz door dien van Egbert de Vrij Temminck zou vervangen worden. Daar geen van beide partijen wilde toegeven, zou de beslissende slag bij de stemming, op Vrouwendag, vallen. De Staatsgezinden aanvaardden blijmoedig den kamp: zij besloten zich voor goed van de^ranjeklanten m hun midden te ontslaan en Ferdinand van Collen en zijne mede-,,Hofcreaturen" de bons te geven. Alle tegenstanders van de Stadhouderlijke inmenging werden door de Staatsche leiders, de Burgemeesters Hasselaer en Rendorp, bijeen*getrommeld en tot eendrachtig samenwerken aangespoord; ook de Oranjegezinden riepen hunne vrienden op. Den ien Februari 1752 had de Burgemeestersverkiezing plaats: zij liep uit op eene nederlaag der Oranjemannen, die met 16 a 17 stemmen m de minderheid bleven en voor de tegenpartij het onderspit moesten delven Gekozen werden: Egbert de Vrij Temminck '), Willem Gideon Deutz en de oudste Oudschepen, de 68-jarige Mr. Gerrit Hooft, welk drietal tot vierden Burgemeester uit de afgaande van het vorige jaar in stede van van Collen, die aan de beurt was om asm te bhjven, nevens zich koos: Mr. Gerard Aarnout Hasselaer. Ziehier Pi n de tweede helft der 18e eeuw. stichter t Deciel, N°. 278. < an de Blocquery. Johanna Mr- Salomon Dedel (geb. 1711, st. 1774), Bouwens . , . . - koopman en bankier, firma Sa- _ lomon & Willem Gerrit Dedel. George Clifford N . 344- (geb. 1685, st. x 17M» Agneta Maria Boreel, (zie Aant. bij Mr IIa>man Ilenrik van de Poll, tante van Catharina Boreel, jyfo 265) ^ N°. 314. gehuwd met Jan BerndBicker. Margaretha Trip. Zie hiernevens. koopman en y ^ ^ bankier, onder de rgaretha Mr' Jacobl,s Johanna Mr. Willem Gerrit °n ei e ornelia van de Poll Catharina Dedel firma de Poll (geb st< yan de poU (geb_ st. jgo,). George X 1807), x Burg. 1784, enz., Clifford & Cornelis koopman en Nicolaas N°. 393, Zoonen. unter' assuradeur. Warin firma Salomon & iernevens. x (geb. 1720, st. Willem Gerrit Dedel. Pierre Cornelia 1781), X isostome Jacoba (zie Aant. bij Jacoba Elisabeth w SS°n Wolters. N°. 376), Crommelin. ■" tnnac. koopman en George bankier. Clifford Jr. (geb. 1708, st. 1757), N°. 365, . / ^ ^ firma George Clifford & : Po11 Sara Maria Machtelina Zoonen. i822)> van de Poll Christina X tnkier, x Bregitta Warin Anna Sara te ^ Gerard x Treschouw. Clifford. Mr. Pieter de Zte hiernevens. Smeth , ^ L ina (geb. 1753, st. Gerard Clifford . . . , , „ (zie bij N. 320, (geb" '738, B. L st. 1770), firma Clifford ,, ima „ _ Kaymond & & Zoonen. , , 1 lieodoor de c at * Smeth, Sara Maria . , . . ,, bankiers van van de Poll. , , rr. ,. Rusland. /■ie hiernevens. (broi met Tab. VIL Overzicht van de onderlinge verwantschap tusschen de chefs der voornaamste patricische handelshuizen te Amsterdam in de tweede helft der 18® eeuw. Joannes Bouwens Angenita Bouwens (geb. 1663, st. 1720), X „kanon-handelaer", Andries Pels stichter der firma Joan Bouwens & Soonen. (geb. 1655, st. 1731), X (zie bij N°. 336, Bijl. 1), Catrina Pels. de grootste koopman, bankier en reeder Mr. Willem Gerrit Dedel, N°. 278. van zijn tijd. Stichter der wereldberoemde X firma Andries Pels & Soonen. Susanna Sophia van de Blocquery. ^ / ^ ^ ^ \ ^ N Johanna Mr. Reynier Bouwens Catharina Pels Johanna Sara Pels Mr. Jan Hudde Dedel Mr. Salomon Dedel Bouwens (geb. 1697, st. 1756), X X (geb. 1702, st. 1777). (geb. 1711, st. 1774), X N°. 336, Mr. Willem Munter Mr. Jan Bernd Bicker X koopman en bankier, firma Sa- George Clifford firma Joan Bouwens & Soonen. (geb. 1682, st. 1759), (geb 1695, st. 1750), Magdalena Antonia Muyssart, dr. van lomon & Willem Gerrit Dedel. (feb 1685 st * N°. 288. (zie bij N°. 116), Abraham Muyssart, koopman en bankier. N°. 344. ï°. Margaretha Catharina Bernard. Burg. 1726, enz. firma Andries Pels X °' 2°. Catharina Justina Valckenier. & Soonen. —Agneta Maria Boreel, (zie Aant. bij Mr ITaiman Henrik van de Poll, tante van Catharina Boreel, N°. 365), * 3r4- gehuwd met Jan Bernd Bicker. koopman en Margaretha Trip. Zie hiernevens. bankier, ' ' ^ ^ V V ^ s ' s ^ v ^ ^V onder de Mr- Dan5el Jan Bouwens Catharina Cornelis Munter Jan Bernd Henrick Bicker Clara Abraham Anna Maria Mr. Jan Margaretha Mr. Jacobus Johanna Mr. Willem Gerrit firma ^geb' l723' St' l78^' Bouwens (geb. 1716, st. 1750), Bicker (geb. 1722, st. 1783), * Magdalena Dedel Dedel van de Poll Cornelia van de Poll Catharina Dedel firma Bouwens & van der X firma Andries Pels (geb. 1733, st. firma Andries Pels Dedel. (geb. 1732, st. (geb. 1721, st. van de Poll. (geb 1724, st. van de Poll (geb. 1734, st. i8ot). George Hoop,kooplieden en bankiers. Pieter Clifford. & Soonen. 1774)» & Soonen. 1798)» 1801), X 1807), x Burg. 1784, enz., Clifford & X Zie hieronder. x firma Andries s , koopman en bankier, Burg. 1787, enz. i°. Cornelis koopmanen Nicolaas N°. 393, Zoonen. i°- Helena Catharina van der Margaretha Cornelia Pels & Soonen. Mr Tan Bernd Bick firma's koopman en assuradeur, Munter. assuradeur. Warin firma Salomon & Haer. van de Poll. X ( eb 1746^ 181T van Alphen & firma Harman van de Poll&C°. Zie hiernevens. X (geb. 1720, st. Willem Gerrit Dedel. 2». PetronellaClasinadeKo- Zu Catharina firma Andries Pds & Soonen ,7! , ^^ Comelia ,78,>' x kelaer. Boreel. N0 ' Alphen, Dedel Chrisostome Jacoba (zie Aant. bij Jacoba Elisabeth V41 ' & van de Wall; d'Usson de Wolters. N°. 376), Crommelin. ' n ^ . r,. Dedel & Rocquette, Bonnac. koopman en Catharina oix George Johanna Clifford Jan Clifford Ilenry Clifford ' Burg- I788, enz. bankier. Clifford Jr. x (geb. 1710, st. 1772), (geb. 1711, * (geb. 1708, st. Jan van Marselis Burg. 1768, enz., st. 1787), Anna Jacoba 1757)» (geb. 1700, st. 1776), firma firma Geelvinck. ' 3^5) (zie Aant. bij N°. 362), George Clifford & Zoonen, George Clifford ^ ^ ^ w w firma George koopman en bankier, stichter der firma daar a Clifford & Zoonen. & Zoonen. Magdalena Antonia Mr Harman Armn m • vr t 1 t> 11 Clifford & Jan & Theodoor van Marselis. v x van de Poll 7Tn Anna Mar,a Mr. Jan van de Poll Sara Maria Machtclina Anna Wol,er, AdLa x feeb 7Sf « '„8. x '759, st ,8,2>, van de P„„ Chris,ina v /i ,f ^ '751» sr. 179°^ X koopman en bankier, x Bretritti Wnrin Anna Sara (halfzuster van W.llemma Margaretha Archibald Hope N°. 4.4, i'.Mr. Lieve Geelvinck firma Rocquette & Gerard X Treschouw 1 egon a Schuyt, gehuwd van (geb. 1747, st. 1821), firma Harman van de (geb. 1757, st. 1783). van de Poll. Clifford Mr Pieter de met1Mr- Joachim Rendorp, Marselis. (zie Aant. bij N°. 394), Poll & C°. 2°. Pieter Muilman X ^ ZZ'ens Smeth brouwer en Burg.). koopman, neven van y lfTph t.en cf li!in, » ' ... . Hiernevens. bmeth v ^ w vv ,. , . * (geb. 1750, st. 1819), Anna Catharina (geb. 17153, st. N ' v / v Thomas en Adnaan Sophia Adriana Balde, (zie Aant. bij N°. 361), Valckenier. l8lo) Gerard Clifford Johanna Jan van Marselis Jan Albert Pieter Mr. George Hope' stlchters der nièce van Henrik koopman en bankier, (zie bii N°'120 (geb. 1738, van Marselis (geb. 1731, st. 1792), Clifford Clifford Clifford firma Hope & C°. Hooft Danielsz., koop- firma Muilman & Bijl. 1), st. 177°), X firma (geb. 1741, st. (geb. 1743, (geb. 1743, man en Burg.; klein- Zoonen. firma' firma Clifford Mr. Cornelis Jan & Theodoor van Marselis. 1806), st. 1788), st. 1776), dochter van Jan Balde momj ^ & Zoonen. Jacob van der X firma Clifford firma ' koopman, (t VW, koopman en Theodoor de X Lijn i°. Catharina Yda Loot. & Zoonen. Clifford & firma bankier, de rijkste Am- Smeth Sara Maria (geb. 1730, 20. Maria Rijnbrandina X Zoonen. George Clifford sterdammer van zijn . '' van de Poll. st. 1799), Buteux. Maria X & Teysset. tijd, lid der firma de >an-ieis van Zie hiernevens, (zie Aant. bij ^ Dorothea Catharina X Wede. Jean Balde & Soon. " ' ^ ■ 375)) Muilman, Bouwens. Hester Hooft, koopman en Maria Fetronella van Marselis zuster van pie. Zü dr< yan Henrik assuradeur. X ter en 1 jenr£c hierboven. Hooft Pieter Cornelis Hartsinck Muilman, Danielsz., (geb. 1750, st. 1s09), f|rma Muilman koopman en N . 447, ^ Zoonen. Burg. koopman, firma Pieter Hartsinck (broeder van Susanna Cornelia Hartsinck, gehuwd met Henric Muilman, firma Muilman & Zoonen). Pieter Bouwens, handelaar in ijzer en koper (geb. 1621, st. 1680). (zie Aant. bij N°. 336). X Anna Maria van Nutt. delen om te zien om hunne financiën te stijven. Dit is de oorzaak dat in de eerste jaren na 1748 verscheidene leden van regentenfamiliën zich in den handel begaven. De zoons van den afgezetten Burgemeester Harmen Henrik van de Poll, een zoon van Burgemeester Gerrit Hooft, de Bicker's, de Dedel's, de latere Burgemeeester Henrik Hooft Danielsz. 1), zoon van Burgemeester Daniël Hooft, en anderen, stichtten handelshuizen of traden als chefs van reeds bestaande firma's op. Zoowel in hunne kantoren als in de vele andere te Amsterdam, waarvan de hoofden in de regeering zaten en met patricische geslachten geparenteerd waren, als b.v. die van Clifford, van van Marselis, van Muilman, van Bouwens, van Hartsinck, enz. -), raakten de regentenkringen met hun kapitaal betrokken. In de eerste helft en de drie eerste decennia van de tweede helft der 18e eeuw verkeerde de Nederlandsche handel in bloeienden staat. Wel had de toenemende ontwikkeling van de economische toestanden in 't buitenland een einde gemaakt aan het onnatuurlijke monopolie van den wereldhandel, waar Holland in zijn „gouden eeuw" naar had durven staan, en was de „diverteering van de negotie", die men al ten tijde van het Bestand als een Damocleszwaard boven het hoofd had voelen hangen 3), een feit geworden, maar toch kon, ondanks de weeklachten der Nederlandsche staathuishoudkundigen, de handelsomzet van de Republiek naar verhouding de vergelijking met andere landen nog gerust doorstaan 4). Naast den warenhandel en de reederij was de geldhandel opgekomen: deze vooral wierp grootc winsten af. Zijne voortdurende uitbreiding in den loop der eeuw wekte bij velen bezorgdheid. Men vreesde, dat, indien Hollands kapitaalkracht aan onzen handel onttrokken werd om er buitenlandsche concurrenten mede te steunen, dit voor de Republiek bedenkelijke gevolgen na zich kon slepen; de bankiers betoogden daarentegen dat het kapitaal der voor rekening van het buitenland aan de Amsterdamsche beurs gesloten leeningen ook deels door buitenlandsche huizen gefourneerd werd, terwijl, aangezien het uitgevoerde geld veelal onder den vorm van handelswaren weer in Holland ingevoerd werd, het grootste gedeelte der baten aan de Hollandsche bankiers, kassiers, kooplieden en makelaars toeviel 5). Dat er te Amsterdam veel omging en er veel geld gewonnen werd, 1) De later zoo verguisde „Vader. Hooft" moet een helderen kijk op de dingen gehad hebben; een paar jaren van te voren zag hij al de débacle van 1748 aankomen: reeds in 1746 is hij in den handel gegaan- 2) Vgl. het nevengaande „Overzicht van de onderlinge verwantschap tusschen de chefs der voornaamste patricische handelshuizen te Amsterdam in de tweede helft der 18e eeuw". 3) Dit blijkt uit de resolutiën van de Amsterdamsche Vroedschap in zake de vaststelling van het tarief der invoerrechten op sommige artikelen. Den I4en December 1620 werd b.v. aan de gedeputeerden der stad ter dagvaart in den Haag opgedragen „daerop wel (te) letten, dat de lasten nyet zoo seer en werden gebracht op de negotie ('t welcke causeren zoude diversie van neringe, alsoo de negotie genoech beswaert is) als op de consumptie" (Resol. Vroedschap 12, fo. 282). 4) De pessimistische retrospectieve beschouwingen van de 18e eeuwers geven ons gewoonlijk den indruk dat de Nederlandsche handel in die eeuw in diep verval is. De toenmalige Nederlander, die den wereldhandel als zijn uitsluitend privilegie beschouwt en zich aan de opkomst van zijne mededingers ergert als aan een roof van hetgeen hem rechtens toekomt, gaat aan 't zelfde euvel van zelfoverschatting mank als later de Britsche natie in haar waan dat zij op elk onbeheerd hoekje van de wereld eene „eerste hypotheek" kan doen gelden. — Ook Dr. H. Brugmans in 't hoofdstuk „Handel en Nijverheid" van „Amsterdam in de 17e eeuw", III, p. 44, is het gevoelen toegedaan dat het eigenlijke verval van onzen handel eerst van den 4<3n Rngelschen oorlog dagteekent. 5) Vgl. de „Consideratiën ter beantwoording der vraag, of het voor de commercie niet nuttig zou zijn, bewijzen de ontzaglijke fortuinen van handelsmagnaten als de Clifford's, de Balde's, de Muilman's, de Pels'en, de Straalman's, de van Jever's, de van der Oudermeulen's, welke alle uit de 18e eeuw dagteekenen. Nog in 1741 gingen de gebroeders Jean Lucas en Pieter Pels, chefs van de beroemde firma Andries Pels & Soonen, door voor „de grootste cooplieden en reeders van scheepen, de geheele werelt door, die er in lange jaaren bekent sijn geweest" '). De groote rijkdom van den handelsstand openbaarde zich in eene steeds stijgende weelde; de regenten en de burgerij volgden hierin het door de kooplieden gegeven voorbeeld. Wie rang had zoo onder de geld- als onder de geboortearistocratie moest een daarbij passenden staat voeren: ieder die met zijn tijd medeging behoorde een huis op de Heerengracht en eene „hofstede" in duin of polder te bezitten. De gemiddelde waarde der voornaamste „grachtpaleizen", die vóór 1750 ƒ 40 a 60.000 bedroeg, klom in de volgende jaren voortdurend: de patricische bouwgewrochten in „de Bocht" deden van 1750 tot 1765 ƒ 60 a 80.000; na het laatstgenoemde jaar wisselde de prijs ervan tusschen / 80.000 en 160.000. Het huis van den gewezen Gouverneur-Generaal Joan van Hoorn, op de Heerengracht, bij de Spiegelstraat, dat deze in 1710 voor ƒ 60.000 gekocht had, werd in 1759 door zijne erven voor ƒ 117.000 aan den Fiscaal Boreel verkocht; uit diens nalatenschap ging het in 1778 voor ƒ 135.000 op den Schepen Daniël Hooft Gerritsz. in eigendom over. De kasteelen en vorstelijke buitenplaatsen aan den duinrand en langs de boorden van Amstel en Vecht waren schier alle in 't bezit van de Amsterdamsche „groote wereld" en verslonden schatten aan aanleg en onderhoud 2); equipages en jachten waren noodig om de gemeenschap tusschen stad en buitenverblijf te onderhouden 3) en een stoet van bedienden kwam de kosten der huishouding nog verzwaren. Was de weelde bij de rijke regenten- en koopmansfamiliën ook in het dagelijksche leven groot — zoo bezat de in 1779 overleden Schepen Mr. Jan Six o. a. voor dagelijksch gebruik een volledig massief-zilveren waschgarnituur, — vooral bij feestelijke gelegenheden plachten zij een buitensporigen luister ten toon te spreiden. Er zijn enkele sprekende voorbeelden van bewaard gebleven. Burgemeester Gerrit Hooft gaf b.v. bij gelegenheid van zijne gouden bruiloft met Hester Hinlopen den 28en Juli 1757 een groot feest in het O. Z. Heerenlogement. Aan den avondmaaltijd pronkte op tafel een „tafelcieraed", voorstellende een tempel „rustende op acht zwaer vergulde kolommen" en aan weerszijden omgeven door een terras met lof- en beeldwerk. om alle vreemde negotiatiön hier tegen te gaan, en, zoo ja, welke de meest geschikte middelen daartoe zijn" (Gem.-archief te Amsterdam, Inv. Scheltema II, p. 134: L N. 1, No. 13). 1) J. Bicker Raye, Aant., II, p. 32. 2) Aan aanleg: de Schepen Pieter Muilman kocht in 1788 de buitenplaats Oosterduyn onder Overveen voor f 50.000. Hij legde zooveel aan de verfraaiing van deze plaats ten koste, dat zij na zijn dood in 1819 door zijne erfgenamen voor ƒ 135.000 verkocht werd. Aan onderhoud: bekend is het verhaal van Jacob van Lennep, dat toen op het Huis te Manpad, het buiten van zijn grootvader, den Schepen Mr. Cornelis van Lennep, eens de post „vogeltjeszaad'' in één jaar tot ƒ 1200 was gestegen, zijne grootmoeder besloot het houden van eene volière als al te kostbaar op te geven. 3) In 1742 hielden te Amsterdam 697 particulieren voor hun genoegen paard en rijtuig, en daarvan 407 het volledige kostbare stal-gerei met koetsen en een stel paarden. In 't zelfde jaar waren 412 Amsterdammers in 't bezit van eene buitenplaats. — De dagboekschrijver Bicker Raye telde eens op een winterdag, den nen Januari 1770, de narresleden, die voorbij zijn huis op de Keizersgracht kwamen: het waren er 357, meest alle „pragtige sleeden met seer schoone paarden bespannen" (Quohier 1742 en Aant. J. Bicker Raye). Dc tempel stond op een marmeren voetstuk en was, evenals de symbolische voorstellingen en beelden er binnen en rondom gegroepeerd, van suiker vervaardigd cn met „velerlei soort van kristallyne bóogen en ander fraei beeldwerk van Saxisch porcelein" versierd. Het geheele gevaarte was 7 voet hoog, 3 voet breed en 10 voet lang. „Toen dit tafelsieraed was opgezet", vernemen wij uit de Jaerboeken, die het feest eene uitvoerige vermelding waardig keurden, „weergalmde de lucht van een algemeen gejuich der aenschouweren, welken voor het Heeren Logement in meenigte verzameld waren om dc vreugde te zien, en die dit fraeye konststuk van verre beschouwden" '). Bij het huwelijk van den bankier en koopman Jan van Marselis Jr. met eene juffrouw Butcux, den 20en Maart 1764» was „de bruyt ongemeen piagtig gekleet, int roodt stof met silver, een gansche borst met diamanten en paarlen bekleet, een halssierzel van een strik met kostbaare juweele, en boven prinselyke oorliete (= oorhangers) en een kam agter in het haar met seer groote steenen, was haar gansche hooft met juweele en met ryke paarelsnoeren, die festonsgewijs aan weederkanten om haar hooft loshongen, versiert" 2), Om zulk eene pracht te bekostigen werd geld, veel geld vereischt. De bezadigde, voorzichtige wijze van handeldrijven der vaderen ontaardde in de tweede helft der eeuw bij velen in eene wilde en roekelooze jacht naar fortuin. Speculatiezucht en wisselruiterij brachten in deze jaren tallooze „huizen van negotie", waaronder eenise wereldberoemde oude firma's, ten val. Bekend zijn de geruchtmakende faillissementen van Gebroeders de Neufville in 1763 en van Clifford & Zoonen in 1773, het laatste kort na den dood van den oudsten firmant, Burgemeester Jan Clifford. In 1764 failleerde het huis Coenraed & Hendrik van Son, dat door een neef van Burgemeester de Vrij Temminck bestuurd werd, en in 1781 moest de firma Jan & Christiaan van Tarelink, aan 't hoofd waarvan Burgemeester Jan van Tarelink stond, hare betalingen staken. Eene gelijke hasardeuse neiging als de geldnegotie legde ook de goederenhandel aan den dag. Sedert het uitbreken van den zevenjarigen oorlog tusschen Engeland en frankrijk, in I75^> was te Amsterdam de handel in oorlogscontrabande in zwang gekomen, eerst met Frankrijk, later, toen de Amerikaansche koloniën tegen Engeland in opstand waren gekomen, — met Amerika, vervolgens, nadat in 1778 de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk wederom uitgebarsten was, met Frankrijk en Amerika beide. Bij reusachtige, te voren nog nimmer gekende winsten bood deze handel ook zware risico: de Republiek zou dit tot hare schade ondervinden. De Amsterdamsche regeering begunstigde hem: vele regenten waren er dan ook in geïnteresseerd. Het is voor dc kennis van de geschiedenis van dezen tijd van belang om op te merken dat bijna al de ons uit het patriottentijd vak bij name bekende Franschgezinde Amsterdamsche politici in de jaren, die den 4en Engelschen oorlog voorafgingen, met Frankrijk in handelsbetrekking stonden en op West-Indië, de voorraadschuur der Amerikaansche opstandelingen, handel dreven. Dit was het geval zoowel met Willem Gerrit Dedel Salomonsz., zijn neef Abraham Dedel en Jan van de Poll, die allen later deel uitmaakten van de anti-democratische Burgemeesterspartij, als met Henrik Hooft Danielsz., die als „Vader Hooft" eene twijfelachtige beroemdheid 1) Nederlandsche Jaerboeken, 1757, 2e st., p. 5^9—5^o. 2) J. Bicker Raye, Aant., II, p. 290. zou verwerven, Jan Bernd Bicker en Balthasar Eiias Abbema, de voormannen van de uiterste linkerzijde der patriotten '). Het stadhuis werd een filiaal van de beurs 2). In de koerslijsten en koopmansjournalen verdiept, vergat de regent de voorschiiften der internationale wetten van eerlijkheid en goede trouw en gooide hij de waardigheid van den Staat te grabbel voor een handvol geld. De weifelende, hebzuchtige politiek, door Amsterdam in deze jaren gevolgd, geeft de maat van het karakter zijner regenten. Uit vrees voor winstderving was de stad er niet toe te krijgen om door eene wijziging in het handelstractaat met Engeland aan de vooitduiende geschillen met deze mogendheid over den ongeoorloofden smokkelhandel, die eindelijk in 1780 tot een oorlog leidden, bij tijds een einde te maken. Liever voegde zij zich, in de hoop op eene belooning in den vorm van handelsvoordeelen, gedwee naar de wenschen van den Franschen gezant. Met de buitenlandsche politiek der regenten ging hunne binnenlandsche hand aan hand. Deze laatste werd geheel door ééne gedachte beheerscht — de strekking van de Coirespondentie is er het beste bewijs van —: vernedering van het huis van Oranje. In de zoons en kleinzoons van de geremoveerden van 1748, die allengs in de regeering opgenomen werden, schoot de haat tegen het Stadhouderschap, door Willem IV in de harten der vaderen gezaaid, welig op. In 1755 schieef de Fransche gezant de Bonnac over de Amsterdamsche regeering: „les anciennes families, dont les Enfants sont devenus Echevins, y ont porté la haine que leui inspiroient leurs Parents" *). Tot juist begrip van den onderlingen band van solidariteit tusschen de leden van de Amsterdamsche Correspondentie, die ten slotte in 1787 in twee partijen tegen elkander over kwamen te staan, moet men niet uit het oog verliezen, dat zoowel de vader van een Willem Gerrit Dedel, als die van een Jan Bernd Bicker tot de slachtoffers der verheffing van Willem IV behoord had. De afkeer van de Oranje's beperkte zich thans niet langer tot de regentenkringen: ook daarbuiten onder de gezeten burgerij en de groote volksmassa had de ti aditioneele gehechtheid aan het Stadhouderlijke huis voor gansch andere gevoelens plaats gemaakt. De verheffing van Willem IV, waaraan zoo hooge verwachtingen vastgeknoopt waren en waarvan men de na eene halve eeuw van oligarchisch wanbestuur zoo dringend noodige hervormingen gehoopt had, was op bittere ontgoocheling uitgeloopen. Met de daardoor gewekte teleurstelling en verbittering deden de regenten hun voordeel. Door een minzaam, burgerlijk-gemeenzaam optreden trachtten zij de burgerij voor zich in te nemen en haar den laatdunkenden trots van hunne voorgangers in het bewind te doen vergeten. Egbert de Vrij Temminck, de man die gedurende het voorspel van den patriottentijd te Amsterdam het grootste gezag uitoefende, had zijne populariteit te danken aan den familiaren en zelfs platten toon, dien hij in zijn omgang met den minderen man wist aan te slaan. Zoo gelukte 1) Mr. Egbert de Vrij femminck, die tot den aanvang van den Engelschen oorlog te Amsterdam liet „magnificat bekleedde, was, hoewel zelf geen handelsman, toch uit eene familie van kooplieden en bankiers op Frankrijk gesproten. 2) Van de 37 Burgemeesters, die van de oprichting der Correspondentie in 1752 af tot 1795 verkozen weiden, waren er 13 óf nog in den handel óf in zaken geweest en stonden de overigen met den handel in nauwe familierelatie (zie de nevengaande lijst der Burgemeesters van 1752—1795). Daarentegen telt men onder de 24 Burgemeesters, die in de laatste 30 jaren vóór 1748 aankwamen, slechts 2 kooplieden. 3) Dr. H. T. Colenbrander, t. a. p., I, p. 368. Lijst der Burgemeesters van 1752—1795, in hunne betrekking tot den handel. TAB. VIII. In 1752 tot de Correspondentie toegetreden. Mr. Pieter Six, N°. 309, oom van Mr. Cornelis Jacob van der Lijn, koopman en assuradeur. Mr. Pieter Rendorp, N°. 323, brouwer. 1 Mr. Cornelis Trip (zie bij N°. 206), cousin van Jan Calkoen (zie hieronder), van Mr. Pieter Rendorp 1 (zie hieronder), en van Gilles van Hoven, N°. 320> papierkooper. < Mr. Gerard Aarnout Hasselaer, N°. 335. Willem Gideon Deutz (zie bij N°. 252), koopman en bankier van Oostenrijk. i Mr. Jan Huydecoper, N°. 346, oom van Henrik Hooft Danielsz. (zie hieronder). I Mr. Egbert de Vrij Temminck, N°. 326, schoonzoon van Jacob Temminck, koopman op Frankrijk en bankier, zwager van Adriaan Temminck, idem, cousin van Mr. Daniël Deutz (zie hieronder) en van Hendrik de Wacker van Son, lid der firma Coenraad & Hendrik van Son. 1752 Mr. Gerrit Hooft, N°. 341, vader van Henrik Hooft Gerritsz., koopman. 1753 Mr. Cornelis Hop, N°. 308, oom van Nicolaas Calkoen den Jonge, koopman. 1753 Mr. Daniël de Dieu, N°. 324, oom van Quirijn Wilhelm van Hoorn (zie hieronder). 1754 Jan Calkoen, N°. 352, lakenhandelaar en -verwer. 1757 Mr. Jan Baptista Slichcr, N°. 351, koopman op Fiankrijk. 1760 Bonaventura Oetgens van Waveren, N°. 332, zwager van Willem van Hoorn, lid der firma Hendrik van Hoorn & Zoon. 1761 Mr. Gualterus Petrus Boudaen, N°. 330. 1762 Mr. Franijois Lestevenon (zie Aant. bij N°. 300), oom van Mr. Jan van de Poll (zie hieronder), schoonvader van Bartholomeus van den Santheuvel Jr., koopman, N°. 4°3- 1765 Mr. Jonas Witsen (zie bij Nc. 148), cousin van Henrik Hooft Danielsz. (zie hierondei); achterneef van Henrick Bicker en Jan Bernd Bicker, leden der firma Andries Pels & Soonen. 1766 Mr. Gerrit Hooft Gerritsz. (zie bij N°. 341), broeder van Henrik Hooft Gerritsz., koopman; cousin van Henrik Hooft Danielsz. (zie hierachter). 1766 Mr. Fran90is de Witt, N°. 339, zwager van Jacob van Ghesel, koopman; cousin van Henrik Hooft Danielsz. (zie hieronder). 1767 Mr. Daniël Deutz, N°. 349, koopman. 1768 Jan Clifford (zie Aant. bij N°. 365), koopman en bankier, lid der firma George Clifford & Zoonen, daarna Clifford & Zoonen. 1768 Mr. Willem Huyghens, N°. 354, koopman. 1769 Mr. Pieter de la Court, N°. 342, schoonvader van Mr. Adriaan Salomon van der Hoop, lid der firma Bouwens & van der Hoop. 1769 Henrik Hooft Danielsz. (zie bij N°. 303), koopman op Frankrijk en bankier. 1770 Willem van Heemskerck, N°. 372, oom van Mr. Frans Jacob Ileshuysen, lid der firma's Adolf Jan Heshuysen & Comp., en Dirck Backer & Heshuysen. 1773 Mr. Pieter Clifford, N°. 379, zwager van Jan van Marselis, lid der firma Jan & Theodoor van Marselis; oom van Jan Albert Clifford en Pieter Clifford, leden der firma Clifford & Zoonen, van Willem Clifford, lid der firma Willem Clifford & Rudolph Le Chevallier, en van Mr. George Clifford Henrysz., lid der firma George Clifford & Teysset. 1773 Mr. Pieter Cornelis Hasselaer, N°. 374, zwager van Henrik Hooft Gerritsz., koopman, en van Mr. Pieter Hartsinck, lid der firma Wernier, Hnrtsinck & Wernier, oom van Henric Muilman, N°. 409, lid der firma Muilman & Soonen, schoonvader van Lodewijk Hovy, N°. 413, lid der firma Lod. Hovy & Zoon. 1774 Jan van Tarelink (zie bij N°. 356), koopman, lid der firma Jan & Christiaan van Tarelink. 1775 Mr. Gerard Nicolaasz. Hasselaer (zie bij N°. 302). 1779 Mr. Jan van de Poll Pietersz , N°. 385, cousin van Mr. Jan van de Poll (zie hieronder), oom van Mr. Adriaan Salomon van der Hoop, lid der firma Bouwens & van der Hoop. 1781 Mr. Joachim Rendorp (zie bij N°. 323), brouwer. 1781 Mr. Jacob Elias Arnoudsz., N°. 384. 1782 Pieter Elias, N°. 396, neveu van Henrik Hooft Gerritsz., koopman. 1782 Quirijn Wilhelm van Hoorn (zie bij N°. 107, Bijl. 1), koopman en bankier van Polen. 1784 Mr. Willem Gerrit Dedel, N°. 393, koopman op Frankrijk en bankier. 1785 Mr. Jan Elias Huydecoper van Maarseveen, N°. 382, cousin van Henrik Hooft Danielsz. (zie hiervóór). 1786 Mr. Nicolaas Faas, N°. 392, cousin van Mr. Joachim Rendorp (zie hiervóór). 1787 Mr. Marten Adriaan Beels, N°. 404, cousin van Jan van Tarelink (zie hiervóór). 1787 Mr. Willem Backer, N°. 401, koopman, lid der firma Gebroeders Backer. 1787 Mr. Joan Geelvinck (zie bij N°. 343), zwager van Abraham Dedel (zie hieronder). 1787 Mr. Jan van de Poll (zie bij N°. 314), koopman. 1787 Mr. Matthijs Straalman, N°. 367, zwager van David Jacob van Eys, lid der firma Isaac vanEys& Soonen. 1788 Abraham Dedel (zie bij N". 278), koopman op Frankrijk, lid der firma's: Isaftc van Alplien & Abraham Dedel; van Alphen, Dedel & van de Wall; Dedel & Rocquette. 1789 Mr. Fredrick Alewijn, N°. 391, oom van Mr. Pieter de ^meth en Mr. Dirk de Smeth, leden der firma Raymond & Theodoor de Smeth, bankiers van Rusland. 1792 Aegidius van de Poll (zie bij N°. 152). cousin van Mr. Jan van de Poll (zie hiervóór). het den regenten hun doel te bereiken en door middel van de volksbeweging, waarvan zij de leiding aan zich wisten te trekken, het Stadhouderschap te ondermijnen. Hoe gevaarlijk die taktiek voor de aristocraten zelf was, zou hun pas later de ondervinding leeren. Zooals begrijpelijk is bleven bij deze binnenlandsche woelingen de buren niet werkelooze toeschouwers. De Koning van Engeland was de natuurlijke bondgenoot van het aan hem nauw verwante Oranjehuis; daarom zochten de regenten en hunne aanhangers onder de burgerij, de „patriotten", zooals zij zich weldra begonnen te noemen, in hun strijd tegen de „Oranjetirannie" steun bij Frankrijk. Reeds lang had deze mogendheid reikhalzend naar de gelegenheid uitgezien om zijn Engelschen mededinger in de Republiek de loef af te steken. De betrekkingen tusschen Amsterdam en den Franschen gezant, bij het leven van de Gouvernante aarzelend aangeknoopt en gedurende de minderjarigheid van den jongen Prins maar slapjes aangehouden, werden, zoodra Willem V in 1766 de Stadhouderlijke waardigheid aanvaard had, ongewoon hartelijk en innig. D'Afïfry en de la Vauguyon wisten welke sleutel hun de Amsterdamsche harten ontsluiten zou en waren daarom niet karig met het beloven en bezorgen van voor den handel gunstige bepalingen. Eerst de ontzettende verliezen, door den Amsterdamschen handel in de oorlogsjaren 1780—'82 geleden, — toen het lang getergde Engeland, eindelijk het intrigeeren van Amsterdam moede, zijn vuist met verpletterend geweld op de Republiek deed neervallen, — openden den regenten de oogen voor de verderfelijke gevolgen van hunne politiek. Maar toen was het al te laat: zij konden niet meer terug. Zij waren de door hen aangemoedigde en geleide volksbeweging niet meester: deze liet hare leiders staan en holde hen voorbij om zich geheel in de armen van Frankrijk te werpen. Hoe meer het aan alle zijden beknibbelde gezag van Willem V daalde en dat van de regenten naar verhouding aanwies, des te luider klonk de eisch van het door deze laatsten in hun strijd tegen Oranje betrokken volk, om een aandeel in de verworven voordeelen. De geest van verzet tegen de bevoordeelde positie der regentenklasse, die, al scheen hij sedert de uitbarsting van 1747 en 1748 bezworen, in stilte zijne werking in de gemoederen van 't volk voortzette, nam hand over hand toe. De palriotsche beweging richtte zich zoowel tegen de aristocraten — de kleine potentaatjes — als tegen den Prins, den „tiran" in 't groot. Ook in de kringen der regenten zelf waren er, vooral onder de jongeren, velen op wie de tijdgeest inwerkte en die zonder afgrijzen de leer der volkssouvereiniteit, door Pransche en Engelsche philosophen verkondigd, in zich op konden nemen. In de Amsterdamsche Vroedschap openbaarde zich in 1782 de neiging om met oude en eerwaardige traditiën te breken; de jonge patriotschgezinde Raden ontzagen zich niet om het Burgemeesterlijke gezag — vanouds in de oogen van alle regenten het palladium van Amsterdams grootheid — aan te randen en hun geestverwant, den Pensionaris van Berckel, tegen Burgemeesteren zelf in bescherming te nemen. Dit deed de meerderheid der Amsterdamsche Burgemeesters, aan wier hoofd zich de bekwame en onzelfzuchtige, maar ingebeelde en met te weinig doortastendheid begaafde Joachim Rendorp stelde, tot inkeer komen en uit zelfbehoud eene aristocratische regentenpartij stichten, die tegenover de democratische patriotten — in wier gelederen zich twee der Burgemeesters: Henrik Hooft Danielsz. en Quirijn Wilhelm van Hoorn, schaarden _ beslist stelling nam. Op verzoening met den Frins wilden de aristocraten nog „iet aansturen: nog in 1785 werd op voorstel van den aristocratisch gezinden Burgemeester Willem Gerrit Dedel de Stadhouderlijke recommandatie voor de Admiraliteitsambten afgeschaft '). Ondertusschen was onder de Amsterdamsche regenten de Correspondentie no^ stee s van kracht en regelde deze met de gelijkmatigheid van een uurwerk de ambtelijke loopbaan van ieder van hare leden volgens de toerbeurten van 't rooster, n de jaren dat een energieke Burgemeester aan de beurt was, deed de aristocratische partij zich in de Staten van Holland, waar de drie patriotsche Pensionarissen van Dordrecht, Amsterdam en Haarlem, de Gijselaer, van Berckel en van de asteele, alle macht aan zich hadden weten te trekken, krachtig gelden, maar toch bleef zij er vooreerst in de minderheid. Er ging geen krachtig initiatief uit van de Amsterdamsche aristocraten, want zelf stonden zij besluiteloos welke partij te kiezen. In Juli 1786 trachtte de Engelsche gezant Harris te Amsterdam met hun hulp eene Engelschgezinde Oranjepartij te organiseeren om den patriotten het hoofd te bieden: hij vond de aristocraten evenwel tot een verbond met Engeland ongeneigd, daar zij van eene alliantie met Frankrijk de plaatsing van eene vooi celige Fransche leening aan de Amsterdamsche beurs verwachtten. Eerst de democratische omwenteling te Utrecht, den 2en Augustus 1786, dwong Rendorp Dedel cn hunne geestverwanten een definitief besluit te nemen. In October boden zij den drie Pensionarissen hun steun en medewerking tegen den Prins aan, onder beding dat de eischen van de democratie in Holland zouden worden afgewezen, loen de driemannen het voorstel om op dien voet het bondgenootschap aan te gaan van de hand wezen, keerden de aristocraten zich in 't begin van 1787 tot Willem V. Als Burgemeesters fungeerden in dat jaar Henrik Hooft Danielsz Mr Willem Gerrit Dedel en Mr. Marten Adriaan Beels; uit de Burgemeesters van het vorige jaar was Mr. Pieter Clifford aangebleven, een ziekelijke grijsaard, die 't iec e jaar geen voet op het stadhuis zette. In Burgemeesterskamer hadden Dedel en Beels, beiden anti-patriotten, de meerderheid; ook in de Vroedschap, die in den loop van het vorige jaar omgeslagen was en niet langer voor den patriotschen Pensionaris tegen Burgemeesteren partij trok, waren de aristocraten meester van iet terrein. Het gevolg was dat deze zich gereedmaakten van Amsterdam uit teo-en het democratische drijven der Pensionarispartij in de Staten den kamp aan*te binden. De onderhandelingen met den Prins werden uiterst omzichtig voortgezet: de aristocraten vreesden evenzeer eene Oranjegezinde reactie als de volvoering van de democratische revolutie: „La peur d'être entrainé trop loin par les chauds 1 aitisans du 1 rincc, inspiia unc extréme circonspection a ses nouveaux amis" schrijft van Hogendorp *). Maar Dedel had in zijn spel geen rekening gehouden met de ultra-patriotsche gezindheid van de talrijke door hunne leiders op uitmuntende wijze georganiseerde democraten onder de Amsterdamsche burgerij. Bij de ceiste gelegenheid de beste dat er in de Vroedschap over eene kwestie beraadslaagd werd, die den patriotten ter harte ging, den 2Óen Februari, toen de zaak der vermeerdering van liet Haagsche garnizoen door de detacheering aldaar van 1) Men vergelijke voor dit gedeelte en het volgende: Dr. H. T. Colenbrander, De Patriottentijd. 2) Lr. K. van Hogendorp, Gedenkschriften, II, p. 12. het corps van den Rhijngraaf van Salm, in behandeling genomen werd, omsingelden zij het stadhuis en dwongen zij den Raad de inwilliging van hunne eischen af. De Vroedschap liet zich echter door dit optreden niet terroriseeren; een maand later, den 23en Maart werd door de Staten op voorstel van Haarlem het besluit genomen om te onderzoeken in hoe verre aan 't volk invloed op de regeering kon gegeven worden, terwijl de 30e Maart werd bepaald tot het benoemen van de commissie van onderzoek. De patriotten wilden deze commissie uit 8 leden doen bestaan en verlangden dat Abbema er in benoemd zou worden. De Vroedschap stemde hierin toe, maar besloot tevens den 2gen Maart de deputatie der stad in de Staten, die uit de beide patriotsche Pensionarissen bestond, met 3 aristocratische Vroedschappen, Muiltnan, Munter en van der Goes, te versterken. Den volgenden dag overstemden daarop deze drie hunne mede-afgevaardigden van Berckel en Visscher, waarna met eene meerderheid van ééne stem — die van Amsterdam — in de Staten het besluit doorging om, in plaats van de commissie van 8 er eene van 19 leden te benoemen, waarin Abbema en de Haarlemsche patriot van Dam wel zitting kregen, maar die overigens uit louter aristocraten bestond, die het voorstel van Haarlem vijandig gezind waren. De verontwaardiging der Amsterdamsche patriotten over het „verraad" van de Vroedschap kende geen perken. Wilde zij niet goedschiks naar den wil des volks handelen, dan moest er geweld gebruikt worden: er werd besloten door afzetting van een aantal Raden der democratische minderheid het heft in handen te spelen. Er ging een maand over heen vóór de „burgergeconstitueerden", die zich inderhaast hadden opgeworpen, en de schutterij het met de patriotsche regenten over de remotie eens konden worden. Eindelijk gingen zij er den 2ien April toe over: 9 Vroedschappen werden afgezet, en de Raad werd zoolang in het stadhuis geblokkeerd, tot hij aan dezen maatregel zijn zegel gehecht had. Op het laatste oogenblik zouden Dedel c.s. de remotie nog hebben kunnen verhinderen door de hulp van de Oranjegezinde „bijltjes" te aanvaarden, maar zij schrikten terug voor den prijs, dien deze voor hunne medewerking verlangden: algeheel herstel van den Prins in al de hem in 1766 toegekende rechten. Negen aristocratische leden der Vroedschap, waaronder de Oudburgemeesters Elias, Huydecoper en Faas, protesteerden tegen de remotie, die zij als „inconstitutioneel, onwettig, nul en van onwaarde" beschouwden, en teekenden den yen Mei, op welken dag de Raad uit eene hem door de patriotten aangeboden nominatie 9 nieuwe Raadsleden in de plaats der geremoveerden verkoos 1), tegen deze onwettige handeling schriftelijk protest aan. Met de onwettige Raden wilden de aristocraten niet samenwerken; daarom besloten zij zich voortaan van bijwoning van de vergaderingen der Vroedschap te onthouden. Hunne desertie gaf den patriotten vrij spel: den 5en Juli voltooiden deze hunne zegepraal door ook de 1) Hoe weinig waarlijk democratische zin er, ondanks al hun geschetter, bij de leiders van de revolutionnaire beweging van 1787 te bekennen is, blijkt o. a. uit de namen dezer nieuwe Vroedschappen. Van de negen uitverkorenen des volks, die aldus in den Raad zitting kregen, behoorde een 6-tal tot den regentenstand, n.1.: Mr. J. P. Farret, gehuwd met eene juffr. Graafland; J. Ph. du Quesne, wiens moeder eene Valckenier was; Mr. N. Asschenbergh, zwager van Burgemeester Willem Backer; Mr. J. A. de Roth, schoonzoon van Burgemeester Pieter Cornelis Hasselaer; B. Ortt, lid van eene voorname regentenfamilie; Mr. H. Weveringh, zoon van een Schepen en Raad en stiefzoon van den Pensionaris van Berckel. Op de nominatie stonden o. a. nog: een zwager van den ontslagen Raad Cornelis Munter, een zoon van Burgemeester Gerard Nicolaasz. Hasselaer en een broeder van Burgemeester Quirijn Wilhelm van Iloorn. ":r wi; rt r,r,2 * ••—-*■ - «<• <- «— r:zs,rr"" T patriotsch-gezinde schutterij, trokken plunderende benden doo7 de s j T ^ huizen van eenigc Oranjeklanten en van rU n ™ at ïittrrSS nad. „ik ben ten 2 uuren vandaag weder buiten ov>L-™ 1 ik my buiten 't moord- en roofhoi bevinde" ') Toen de 7 Ü VreCae" ^ verlieten alle aristocraten de stad. zomermaanden aanbraken Het is met te verwonderen dat in deze rlTOi.n u- heethoofden van de patriottenpartij het geweldige g.stmg enkele ■ den tic te vernietigen In Juli "kórt v^r do TT T ^ * C°neSP°"- Burgemeesters, dienden Mr. Joan Geelvinck 'l'or'l " -1?"], ° bC'de anstocratischc b„ F., J2SXZZ ,°"'*r verklaarde o.a. in het 71 ine Hpf- k;; • ^ . , CI1U »aec'aratou . Hovy toegetreden, „omdat hy die conventie ajstom beschoude 'ah"T °rAK" """* grootc influentie van den Stadhouder op de regenten te h °Pgerjgt' Z° om dc te brigues & partyschappen onder de leden deeze°r Stads, g ' a'S °m allc vermits ieder der regenten, van d' oudste af door middd'""V0" k"™"' zijn beurt van d' agrementen en voordeelen' der re I5); „Marten Schuytgen Simonsz. woenen(de) buyten S. Olofs poert", 1553 (Rooyboek, fo. 95); (d) Zie o. a. Wk. Reg. 10, fo. 382; (e) Wk. Reg. i, fo. 213 V°; (/) De naam Abbe komt te Amsterdam rteds vroeg voor: Simon Abbe Jansz. woonde in 1387 in de Windmolenstraat (Coll. perk. brieven en Rertebr. i. d. Febr. 1387). Zijn zoon, Jan Simon Abbenz., st. 1427, en liet o. a. twee dochters na: Geertruid, getr. met Claes Willemsz., en Johanna, getr. met Coopman Jan Jansz. (Collectie perk. brieven, diversen, i. d. 24 Uec. 1427). Een Simon Abbe bezat in 1453 land buiten de Windmolenzijdepoort (Collectie perk. brieven, Quijtsch. i. cl. 1 Dec. 1453)- Zijne kinderen waren: N. Simonsdr. Abbe, getr. met Jan Pont (zie hierboven); Heer Simon Abbe, priester, 1. nog in 1520 (Wk. Reg. 3, fo. 162 V°); Baert Simonsdr. Abbe, genoemd in 1483, tr. N. N. en won daarbij eene dr.: Elisabeth, in 1500 „proffesside suster" in 't Sint Geertruiden Klooster (Belastingboek St. Pietersgasthuis 1497—1539» fo. 143); Griet Simonsdr. Abbe, woonde in 1484 over 's-Gravenbrug over de uiterste gracht aan de noordzijde van de lijnbaan (Coll. perk. brieven, diversen, i. d. 24 Dec. 1427, 30 Juni 1484; idem Quijtsch. i. d. 1 Dec. 1453, 12 April 1483; Rentebr., i. d. Febr. 1387); (g) Grootm. 2, fo- J5; W Wk. Reg. 4, fo. 291; (»') Wk. Reg. 9, fo. 44; (f) Quijtsch. 11, fo. 355; Rentebr. 13, fo. 2 V°; (£) Quijtsch. 27, fol. 63 V°; (/) Wk. Reg. 10, fo. 127 V°; (m) Rentebr. 12, fo. 140 V°, 176; («) Stadsrek. 1547, fo. 32; (0) Rentebr. 9, fo. 281; (ƒ) Wk. Reg. 11, fo. 79; ( woonde op t Water, denkelijk „in den vergulden Zwaen"; tr. Lijsbeth Baitens (x), in 1536 als wede. eigenares van een lijnbaan. Zij lieten de volgende vijf kinderen na: a. Claesgen Ysbrantsdr. Hem, begr. O. K. 27 Mei 1590, tr. i°. Claes Heym (y); tr. 20. Hendrick Jansz. Haeek (zie Aant. bij N°. 57), wedr. van Alyd Pietersdr. Bicker. b. Geert Ysbrantsdr. Hem, tr. Jan Jacobsz. Dommer (zie Aant. bij N°. 3, hiervoor). c. Tiijn Ysbrantsdr. Hem, tr. Martyn Jacobsz. d. Gieitge Ysbrantsdr. Hem, tr. Hillebrant Gerritsz. den Otter (zie bij N°. 38, Bijl. 4). e. Ysbrant Ysbrantsz. Hem, alias „Brandetgen Hem", begr. N. Z. 24 Aug. 1573» wonende op 't Water „in den vergulden Zwaen"; ti. (omstreeks 1545) Jannetgen Harmansdr. Uit dit hu wel. sproten zes kinderen (2), waarvan de vier volgende gehuwd waren: aa. Harman Ysbrantsz. Hem, geb. 1547, korenkooper (aa); Regent St. Pieters Gasthuis 1602—1605; tr. Marritge Arentsdr. Loeff, dr. van Arent Hendrieksz. Loeff, alias Arent Hendricksz. „in Weesp", zuivelkooper op den Dam „in Weesp", Sch. en R. 1575. Ilct middelste van hunne drie kinderen was: Arent Hermansz. Hem, daarna genaamd: Jonker Arnold van der Hem, Ridder, Heer van Nedersteyn, Corl en Hilteprant (bb), geb. 1586, st. 3 Nov. 1656 (cc), in 1612 wonende op den Dam „in Weesp ^ (dd), in 1638 op de Heerengracht „besijden het blauwe ^ Schaep"; werd 18 Juli 1620 door Keizer Ferdinand II in den adelstand verheven, en ontving 13 Dec. 1638 zijne heerlijkheden van Keizer Ferdinand III (ee); tr. 31 Juli 1611 Margaretha Reyersdr. Vos, geb. 1593, begr. O. K. 2 Sept. 1638, dr. van Reyer Hermansz. Vos,' schoenmaker in de Warmoesstraat naast „de drie Camelotten", en van Aeltgen Anne Volckertszoondr. {ff). — Zij wonnen vier kinderen, bb. I rijn Ysbrantsdr. Hem, tr. (vóór 1573) Cornelis Helmsz. geb. 1550, begr. N. K. 15 Mei 1588, wonende op 't Rockin bij de Spaar- potsteeg, zoon van Helm Hubertsz., vlaskooper, en van Geert Cornelisdr. (gg). cc. Lijsbeth Ysbrantsdr. Hem, tr. Pieter Thijsz. Schrijver, N°. 77. dd. Reymench Ysbrantsdr. Hem, geb. 1566, tr. Pieter Claesz. van Veen. Bijl. 2. Jan Pledtser, leefde te Amsterdam in de tweede helft der !5e eeuw. Hij liet zes kinderen na (hh), w. o. de vier volgende: a. Heer Pieter Jansz. Pledtser, priester. b. Pieter Jansz. Pledtser, koopman, wonende „op den burchwal over 't kerekhoff van de nyeuwe kereke"; Sch. 1530; Kerkmr. O. K. 1532; liet bij zijn dood ééne natuurlijke dr. na; tr. i°. Neel Dircksdr., testeerde 7 Mei 1523 («); tr. 20. bij huwel. voorw. d.d. 11 Aug. 3 1529 (waarin vermeld staat, dat zij „in den heyligen echtelijeken state onlancx geleden vergadert zijn geweest") Maria Dircksdr., st. kinderl. kort vóór Mei 1534 (jj). c. Dirck Jansz. Pledtser, tr. Gerbrich Pieter Hendrickszoonsdr., st. kort vóór April 1513 (kk); waaruit één zoon: Jan, geb. 1512. d. Jan Jansz. Pledtser, korenkooper „op den achterburchwal bij de Pouwelsbroeders Convente in de ses huysen"; tr. Alyd Ysbrantdr., st. als wede. en begr. O. K. 20 Febr. 1561. Uit dit huwelijk sproten vijf kinderen (11): aa. Willem Jansz. Brouwer, volgt. bb. Lijsbeth Jansdr. Pledtser, tr. Claes Reynertsz., gezegd van Me- demblick (zie Aant. bij N°. 6). cc. Claes Jansz. Pledtser, tr. Lijsbeth Jansdr. Goetdeern; waaruit zes kinderen. dd. Jan Jansz. Pledtser, drapenierder, st. kort vóór Mei 1567 (mm); tr. Stijn Albertsdr. Braseman; laten drie kinderen na. ce. Dirck Jansz. Louw (nn), st. 1561, tr. Katrijn van Houff, st. kort vóór Juli 1568 (00), dr. van Jacob (zie bij N°. 38, Bijl. 3) en van Luduwe Andriesdr. Boelens. Zij hertr. Mattheus Bellechier. — Uit het eerste huwel. eene dr., die huwde, doch kinderl. stierf. Willem Jansz. Brouwer (bovengenoemd), st. 20 Sept. 1566 (pp), woonde achter de Nieuwe Kerk; N. Z. Huiszittenm1". 1541—62; R. 1558; tr. Lijsbeth Claesdr. Lantsmeer. Hunne vijf kinderen volgen: a. Hendrick Willemsz. Codde, st. ongehuwd. b. Ysbrant Willemsz. Brouwer, tr. Lijsbeth Jansdr. Dommer, begr. N. K. 21 Oct. 1602, dr. van Jan Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 3, hiervoor) en van Geert Ysbrantsdr. Hem. Van een der zoons van dit echtpaar: Willem Ysbrantsz. Brouwer, later genaamd Dommer, die het R. K. geloof zijner vaderen getrouw bleef, stamt de thans nog bestaande familie der Jonkheeren Dommer van Poldersveldt af (qq). c. Meyns Willemsdr. Brouwer, tr. Daem Meeusz., alias Daem Jan Duvenzoonsz. (zie Aant. bij N°. 46). d. Claesgen Willemsdr. Brouwer, tr. Jacob Cantert, Pietersz., Sch. 1569, Burg. 15 77. e. Jannetgen Willemsdr. Brouwer, tr. Andries Boelens Jansz. Holle- sloot (zie bij N°. 96. Bijl. 1). (fl) Zie de gedrukte Regeeringslijsten; [b) M. S. Keurboek: naamlijst der Raden in de Vroedsch. voorin; (c) Quoliier 1557, fo. 165; zie ook bij N°. 43, noot p\ {d) Wk. Reg. 5» f°- 2725 (e) Stadsrek. *55o. fo. 31; (/) Wk. Reg. 14, fo. 75 V°; (£•) Wk. Reg. 10, fo. 288 V°; (h) Grootm. 1, fo. 304; (/') Grootm. 1, fo. 325 V°; (j) Wk. Reg. 1, fo. 392 V°; (k) Aant. van wijlen Mr. N. de Roever; (/) Wk. Reg. 1, fo. 168; (m) M. S. Album Banningh Cocq, p. 202; («) Wk. Reg. 3, fo. 14; (0) Quohier 1557» fo. 11; (/>) Quijtsch. 10, fo. 126 V°; (7) Schepenk. 9, fo. 191; (r) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1562—1611, fo. 325; (s) Quijtsch. 27, fo. 193; Wk. L. 251, i. v. Woutersdr.; (/) Justitieboek, N°. 568 R. I. p. 142 V°; («) Wk. L. 194, i. v. Oostwoud; (v) Wk. Reg. 8, fo. 303 V°; (w) j,Lijsbeth Isbrant Teterszoen Beffgens weduwe" (Rooyboek, fo. 27 en 40; 1539)? »den meester- knecht van Lijsbeth Beffgens in de lijnebane" (Justitieboek, N°. 567, R. I., fo. 69 V®, 1536); (x) V olgens sommige M. S. genealogieën, ook het Album van Banningh Cocq, heette zij: Lijsbeth Bardes, gezegd Beffgens. Zij behoorde evenwel niet tot de fam. Baerdenz. en de bijnaam Beffgens was die van haar man, niet de hare; (ij) Waaruit een zoon: „Jacob Claesz. Heijm verdroncken bij Deventer s(onder) o(ir)" (Album Banningh Cocq); (z) Wk. Reg. 9, fo. 344 V°: (aa) Boek v. Ontv. en Uitg. St. Pietersgasth. 1573-80, fo. 137 en 137 V°; (bb) Hij teekende zich bij zijne ondertrouw „Arent Hermanssz. Hem"; (cc) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 8 V°; (dd) Begraafreg. N. K. i.d. 8 Nov. 1612; (ec) Aant. van wijlen Mr. N. de Roever; (ff) Pui-Int. reg. i. d. 27 Dec. 1586; Wk. Reg. 15! fo. 112 V°; (gg) Wk. Reg. 8, fol. 271; (hh) Wk. L. 97, i. v. Pletser; (ii) Wk. L. 101, i. v. Jansz.; (jj) Acte van huwel. voorw., en mutueel testament i. d. 11 Juli 1532, beide in de Coll. Perk. brieven, Sectie Diversen; Wk. L. 97, i. v. Pletser; (kk) Wk. Reg. 3, fo. 63; (//) Wk. Reg. 7, fo! 130 V°; Wk. L. 100, i. v. Jansz.; Wk. L. 19, i. v. Ysbrandsdr.; (mm) Wk. Reg. 8, fo. 305 V°; (««) Waarschijnlijk dezelfde als Dirck Jansz. Louw, getr. met Lijsbeth Claesdr. Lantsmeer, zuster van Lijsbeth, getr. met Willem Jansz. Brouwer (Wk. Reg. 9, fo. 386; Wk. L. 11, i. v. Hollesloot); (00) Wk. Reg. 9, fo. 46 V°; (pp) Zie noot b hiervoor; Wk. Reg. 8, fo. 264 V°; Wk. L. 232, i. v. C'odde; Wk. L. 233, i. v. Brouwer; (qq) Jaarb. Nederl. Adel 1892/93, art. Dommer. 4. HENDRICK VAN MARCKEN, WINRIXZ. R. 1578—1585 ; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Comm. 1578. Eén der negen Opperkapiteins der Burgerij 1567. Zeepzieder op 't Water op den Noordcrhock van de Zoutsteeg „in 't gulden Claverblat". Behoorde vóór 1576 tot de hoofden van de gereformeerden binnen Amsterdam en bevond zich in 't genoemde jaar als balling om het geloof buitenslands (a). St. 15 Mrt. 1585 (ó), zoon van Mr. Winrick Hendricksz. (zie Aant. hieronder) en van Stijn Fransdr. Tr. i°. Marij Lubbertsdr. Nut, geb. 1519, bcgr. O. K. 2 Febr. 1561, dr. van Lubbert (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Marij Jansdr. Gaeff; tr! 20. Lijsbeth Gerritsdr. Kinderen (uit het eerste huwel. acht, waarvan er twee; uit het tweede twee, waarvan er één volgt (c)): Windrick Hendricksz. van Marcken, geb. 1539, begr. N. K. 6 Oct. 1594, wonende op 't Water „in den Christoffel" (d), Sch. 1580, tr. Aell Taticxdr., dr. van Tatick Vastertsz. (zoon van Vastert Langenzoon van der Nieuwer Amstel), korenkooper op 't Water „in de drie witte Leeuwen" (e), en van Griete Ciericx. Grilte Hendricksdr. van Marcken, st. kinderloos, tr. 15 Aug. 1589 Dirck Cornelisz. Vroulandt, Schout en Dijkgraaf van Huisduinen, wedr. van Lijsbeth Jansdr. Gerritgen Hendricksdr. van Marcken, tr. Evert Pietersz. Swart, st. 18 Mei 1621, zecpziedei en makelaar op 't Water „in 't Yserhuys", waar „de drie Astonnen" uithingen (ƒ). Winnen o. a.: Heyltgen Evcrtsdr. Swart, tr. Egbcrt Pietersz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 2). Aant. Mr. Winrick Hendricksz., N. Z. Huiszittenmr. 1523; tr. Stijn Fransdr., begr. O. IC. 1 Dcc. 1559, dr. van Frans Hendricksz. 4. „in den Wildeman" (zie Bijl. i, hieronder). Zij hertr. Jacob Siericxz. alias Jacob Heyn. Uit het eerste huwel. waren drie kinderen (g): a. Hendrick van Marcken, Winrixz., N°. 4 (h). b. Jan Winrixz. c. Neel Winrixdr., tr. Meynert Pietersz. Bijl. i. Frans Hendricksz. „in den Wildeman", lakenkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Wildeman"; Brandmeester aan de Oude Zijde 1510 (2); Zieken- of Leprozenm1*. 1511 en 'I2> O. ^'• Huiszittenm1". 1519—40; tr. N. N. Zij lieten o. a. de volgende twee kinderen na (j): a. Hendrick Fransz. „in den Wildeman", volgt. b. Stijn Fransdr., begr. O. K. 1 Dec. 1559. t1*- l0- Mr- Winrick Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 4, hiervoor); tr. 2°. Jacob Siericxz. alias Jacob Heyn, st. kort vóór' Juni 1539 (k). Uit het tweede huwel. sproten twee kinderen: aa. Marij Jacobsdr. Heyn, geb. 1526, st. vóór 1566, tr. 154^ Simon Teyngh, st. ook vóór 1566 (/). bb. Jacob Heyn, Jacobsz., geb. 1536, bcgr. O. K. 19 Nov. 1585, lakenkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Wildeman" (;//); Comm. 1580; Waardijn der lakenen 1581; bij zijn overlijden Commissaris der Staten van Holland voor de Ammunitie te Amsterdam («); was in 1566 om geloofsredenen fugitief; tr. Katrijn Cornelisdr. Slachgen (0), dr. van Cornelis Fredericksz. Slachgen (zie ook Aant. bij N°. 94). Hendrick Fransz. „in den Wildeman" (bovengenoemd), lakenkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Wildeman" (ƒ); leefde in 1512; tr. Weyntgen Ruysch, bcgr. O.K. 10 Nov. I559> c^r- van Jan Ruysch ((/). Hunne kinderen waren o. a.: a. Frans Hendricksz. Ruysch, O. Z. Huiszittenm1'. 157^! Sch. 15^4» tr. 25 Nov. 1570 Marij Jansdr. Valckcnier, dr. van Jan Jelisz. (zie Aant. bij N°. 136) en van Marij Jansdr. Tengnagel. Uit dezen echt werden o. a. de volgende kinderen geboren: aa. Weyntge Fransdr. Ruysch, tr. i°. Jan Thomasz. Croonenburg, N°. 60; tr. 2°. Jaspar Cornelisz. Lodder (zie Aant. bij N°. 45), wed1, van Neeltgen Jansdr. Veen. bb. Trijntge Fransdr. Ruysch, ged1. O. K. 8 Jan. 1589» tr. 17 Mei 1616 Willem Wijntgens, geb. 1583, st. 1661, stokvischkooper op den Zeedijk „in 't Wapen van Bergen in Noorwegen" (r), Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1625——61, zoon van Hendrick en van Trijn Willemsdr. Block. Hunne dr. was o. a.: Weyntge Wijntgens, tr. Jan Lons (zie bij N°. 49, Bijl. 2). b. Trijntge Hendricksdr. Ruysch, begr. O. K. 7 Sept. 1584, tr. Barend Frenckinck, van Lubeck (s), koopman op den O. Z. Ooster Voorburgwal (t). Uit dit hu wel. sproten o. a. de volgende drie kinderen: aa. Hendrick Frenckinck, geb. 1559, st. kindcrl. en begr. O. K. 17 Nov. 1617, woonde op den hoek van 't Kreupelsteegje; Regent Raspof Tuchthuis 1602; tr. 12 Jan. 1592 Lijsbeth Hendricksdr., geb. 1571, begr. O. K. 9 Febr. 1655, dr. van Hendrick Woutersz. (zie bij N°. 10, Bijl. 1) en van Claesgen Claesdr. Zij hertr. Geurt Dircksz. van Beuningen, N°. 109. bb. Weyntge Ruysch, geb. 1563, begr. O. K. 5 Oct. 1594, tr. i°. 18 Jan. 1587 Jacob Gerritsz. Preeckstoel, geb. 1563, begr. O. K. 6 Febr. 1592, koopman „over 't Scarbiersvat", zoon van Gerrit Jansz. Preeckstoel, korenkooper, en van Trijn Gerritsdr. (#); tr. -5 Juh 1593 Jan Vlack, Jansz., geb. te Gouda, korenkooper, in 1593 te Gouda, later (1608) te Amsterdam „op 't Camperhooft" Hij hertr. eerst Marie Visscher; tr. daarna ten derde maal 22 Juli 1608 Judith ten Berch, wede. van Hendrick Dircksz. Lonck, dr. van Frederick en van Katrijne Cantert. Een kind uit het eerste huwel. volgt: Trijntge Jacobsdr. Preeckstoel, tr. Claes Claesz. Cruys (zie Aant bij N°. 62). cc. Aefge Ruysch, tr. Jacob Florisz. Cloeck (zie Aant. bij N°. 128). M WkteRe,GT; GeSCvode"if T Amsterdam vm, Alphab. Reg. i. y.j («) M. S. Backer, fol. 13; P n ' °' 4 ' g' 7' fo> Wk. Reg. van Div. Mem. 1, fb. 246, 263 V°- (d) Rente- en Oudeigenboek St. Pietersgasth. 1582, fo. 132; (e) Wk. Reg. 3 f0. 21 v Wk rJ V fo. 251; (/) Naaml. der Makelaars 1570-1750, fo. 41; Wk. Reg. 12, fo. 228 V°; (g) (k) Wk Reg' 4, fo. 216 V - (/*) „Heyndrick van Marcken Winrixsz." (M. S. Opsy Reeeerinpslikt fn r\ Keurb. B, fo. 128; (j) Wk. Reg. 3, fo. 102- (/) Wk Re. 8 fn ,,, v f mgshjst' f°- ICo)' W fumtieven i cfiS T ft! ,« i \ pT « ,YV g' ' 5 ' () Verhll™g van de huizen der l t 7no ! ; T ? £ 23 Nov-IS8S; 3 Nov-15865 {o) N^st der **0™, L T. 7f N . 4, {/) Stadsrek. 1552, fo. 88. - Deze wildeman komt, naakt en met de knots over den schouder, vooi als helmteeken op het schepenzegel van Frans Hendricksz. Ruysch (Sch. 1584) die in zijn wapen voerde: m zilver) een vijfbladerige (blauwe) roos (geknopt en gepunt van goud); i) Collecte paperen betreffende de familie Ruysch op 't gen, archief te Amsterdam, geschenk van MrJ A. Grothe te Utrecht. - Jan Ruysch liet vijf kinderen na, w. o. Weyntgen Lr. met Hend il* lansz. in den Wildeman" en Aefge Ruysch, Mater van 't Begijnhof te Amsterdam. Het oudste van ( in eren was : icolaes Ruysch, J. U. Licentiatus, Raad van Robbert de Bergues, Vorst-Bisschoo van Luik tr. Maria Weymans. Winnen: Mr. Ruysch Claesz., st. te 's-Hage 26 fL AZ^t stertaiTi wTc*" ff'1 ^ RentmeeSter van tlen 8raaf van Aremberg, Pensionaris van Am- de KM-é af JT"' 'f ÏT; FiSCaal Va" HO"an<1 '584—'S9S. tr. Henrica de Jode, genaamd 1 I I! I F i°' , • Spmte" kinderc"; M ''ee'- reg. O. K. i. d. 9 Juli ,610 ■ in" C"! C en Breme" coopman van asch tot Amsterdam" (Panieren Ruysch' archief); ,545 kocht de stad hout van „Baerut Frenckinck van Lubeck" (Stadsrek ,54 , f"C' „Baernt Frenckinck van Lubeck coepman" verkoopt aan de stad achttien vaten jopenbier (Stadsrek' '547, fo. 5.); W Quohier I5S7, fo. .36 V°; („) Wk. Reg. fo. 2I0 V», 267. 5. ADRIAEN PAUW. R. 1578; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei i«8 Sch. 1578. Éen der zes Opperkapiteins der Burgerij (1566); één der negen (1567). Koopman in granen en Factoor van den Koning van Denemarken'en van 5. vele Oostersche handelshuizen te Amsterdam (a); woonde in de Warmoesstraat bij de Nieuwebrugsteeg „in 't Wapen van Lubeck", tusschen „den witten Hondt" (in 1550 een herberg waarin Rutger Brinckhoff waard was) en „de drie Roosen" {b)\ was tevens eigenaar van eene zeepziederij op den Zeedijk naast „de Goutsse Kerck" (c). Behoorde vóór 1568 tot de hoofden der protestanten te Amsterdam, doch moest in dat jaar naar Emden uitwijken, vanwaar hij zich naar Hamburg begaf; in 1578 keerde hij uit de ballingschap terug (d). Geb. te Gouda 13 Jan. 1516, st. te Amsterdam 8 Oct. 1578, zoon van Reynier Hendricksz. (zie Aant, hieronder) en van Aeltgen Dircksdr. 't Hoen van Souburgh. Tr. te Amsterdam 6 Mei 1539 Anna Jacob Lucaszoonsdr., geb. 23 Juni 1520, st. te Enkhuizen 1 Juli 1586, en begr. te Amsterdam, dr. van Jacob Lucasz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Hendrickgen Pietersdr. Kinderen (o. a.): Aerland Pauw, geb. 1543, begr. O. K. 20 Juni 1597, tr. Hans van Eisen, begr. O. K. 5 Jan. 1601. Deze werd door zijn schoonvader aan 't hoofd van diens zeepziederij op den Zeedijk naast „de Goutsse Kerck" geplaatst; het bij de zeepziederij behoorsnde woonhuis werd door zijn gezin bewoond. Hunne kinderen waren o. a.: a. Truytgen van Eisen (de Oude), komt nog in 1609 als wede. Van haren tweeden man voor (e), tr. i°. 28 Oct. 1582 Jan van Marckel, geb. te Deventer 1559, st. te Amsterdam en er begr. O. Z. 9 Mrt. 1587, wonende te Amsterdam in de Molensteeg, zoon van Hendrik en van Sophia Staalbijters ; tr. 2°. 22 Oct. 1591 Dr. Hubrecht Stachouwer, Heer van Alblas, geb. 1571 > st. 1613 (ƒ), in 1591 wonende op 't Water „in 't Roode Scharlaken" (g), zoon van Jacob Willemsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Grietge Benningh. Uit het eerste huwel. sproten o. a.: aa. Hendrik van Marckel, Burgem>\ van Deventer, tr. Barta van Limburgh, waaruit kinderen. bb. Janneken van Marckel, tr. Gerrit of Govert Willemsz. Pauw (zie bij N°. 95, Bijl. 1). cc. Geertruyd van Marckel, tr. Ernst Roeters, N°. 120. b. Truytgen van Eisen (de Jonge), ged1. O. K. 30 Juli 1569, tr. 15 Oct. 1589 Willem Jacobsz. Stachouwer, geb. 1568, begr. N. K. 3 Juli 1612, zeepzieder op 't Water „in 't Roode Scharlaken", bij zijn overlijden wonende in de Warmoesstraat, zoon van Jacob Willemsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Grietge Benningh. Hun zoon was o. a.: Johan Stachouwer, Heer van Schiermonnikoog, geb. 1598, woonde in 1623 op zijn landgoed te Blaricum, in 1650 op Schiermonnikoog; tr. i°. te Amsterdam 27 Juni 1623 Wijbrich Appelman, geb. 1603, st. Mei 1637 (/i), dr. van Dr. Sijbrand (zie bij N°. 25) en van Trijntge Coppit; tr. 2°. Mei 1646 (i) Catharina van Hoorn, geb. te Maastricht 1607, wede. met twee kinderen van Jan de Ridder, van Utrecht, wijnkooper te Amsterdam op den Fluweelen- 5. burgwal over de Bierkay „in den Wijnranck" (ƒ), dr. van Carel en van Juliana van der Hart. Tru\TGEN Pauw, geb. 1544, tr. bij huwel. voorwaarden d. d. 2 Sept. 1559 Dirck Hem, den Jonge, zoon van Dirck Dircksz. (zie bij N°. 96, Bijl. 1) en van Marij Jansdr. Hollesloot. Lijsbeth Pauw, tr. Wouter Verhee, Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 45) Pieter Pauw, Adriaensz., N°. 52. Claertgen Pauw, tr. Gillis Jansz. Valckenier (zie Aant. bij N°. 136). jacob Pauw, geb. te Amsterdam 22 Dec. 1558, st. te Delft 7 Juli 1620, was nog in 1584 koopman te Amsterdam (£); Kerkm'. O. K. 1584; vestigde zich in 1585 als brouwer (/) te Delft; Veertigraad der stad Delft 1595, Sch. ald. 1600, Burg. ald. 1609; tr. i°. te Leiden 15 Apr. 1580 Machteld Willemsdr. van Heemskerck, geb. te Leiden 22 Dec. 1558, st. te Delft 3 Au^ 1606, dr. van Willem (zie Aant. bij N°. 2;) en van Margriet Engbrechtsdr Ramp, genaamd Proost; tr. 20. te Leiden 5 Juli 1609 Maria Isaacsdr. van Swanenburgh, geb. te Leiden 1575, wede. Van Dirck Adriaensz. van Nierop, dr. van Mr. Isaac Nicolaï van S. en van Maritgen Joostendr. Dedel (m). Zij hertr. te Leiden 22 Nov. 1622 Hugo van Nes. Uit het eerste huwel. sproten zes gehuwde kinderen: a. Adnaen Pauw, gedt. O. K. 28 Mei 1581, st. Sept. 1684, was in 1615 „brouwer van de Pauw en de dubbelde Bijlen tot Delff" («); tr. i°. 20 April 1603 Ehsabeth van der Chijs, geb. 12 Febr. 1584, dr. van Adnaen Arentsz. en van Elisabeth Jansdr. Melisdijck; tr. 20. 20 Mei 1607 Jannetge Dircksdr. van Groenewegen, dr. van Dirck Corstiaensz en van Christina Jansdr. Melisdijck. — Winnen een kind. b. Willem Pauw, geb. 2 Sept. 1582, st. kinderl. en begr. O. K. 18 Dcc. 1615 woonde te Amsterdam; Kerkmr. Z. K. 1611; tr. 4 Nov. 1607 Ludewijn Oetgens, gedt. 0. K. 6 Juli 1584, st. 16 of 25 Aug. 1624 (0), dr. van Frans Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Alydt van Houff. c. Pieter Pauw, geb. te Amsterdam 5 April 1584, st. kinderl. te Delft 26 Nov. 1647, Rentmeester der Vroonen buiten Alkmaar 1611 (/); Dijkgraaf en Bailluw van de Zijpe en de Wieringenvaard 1620; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1621—1636; Raad van Alkmaar 1618, Sch. ald. 1629, Burg ald. 1640; tr. te Amsterdam 8 Febr. 1607 Weyntgcn Heyckens, geb. 1587, st. 22 Mei 1640 (q), dr. van Heycke Pietersz. (zie bij N°. 71, Bijl. 1) en van Marij Jansdr. Swaerooch. d. Mr. Engelbert Pauw, geb. te Delft 8 Juli 1585, st. te Delft 29 Febr. 1648, koopman te Delft; Veertigraad der stad Delft 1635, Comm. ald. 1639; Bewindh. O.-I. Comp. 1631—1644; tr. te Delft 11 Juli 1610 Maria van Hoogenhouck, geb. te Delft 8 Oct. 1589, st. ald. 2 Sept. 1649, dr. van Maarten Jansz., Burgem. van Delft, en van Catharina van der Dussen. Uit dit huwel. is de thans nog bestaande tak van het geslacht Pauw Gesproten (r). e. Anna Pauw, geb. te Amsterdam 16 Nov. 1586, st. te Delft 13 Nov. 1600 tr. 9 Juni (of 8 Sept.) 1609 Mr. Dirck Robbertsz. van Schilperoort,' ij. Veertigraad der stad Delft 1614, Sch. ald. 1615, Burgem. ald. 1632, wed1', van Cornelia van Santen. f. Margaretha Pauw, geb. 14 Nov. 1590, st. 21 Mei 1661, tr. te Delft 10 Juni 1612 Mr. Pieter van der Graeff, geb. 14 Dec. i59°> s*-- 21 I^25> zoon van Arend en van Sara Bosschaert. (Reyer daarna:) Reynier Pauw, Adriaensz., N°. 61. Maria Pauw, geb. 1562, st. 4 Oct. 1617, bij haar overlijden wonende op den N. Z. Achterburgwal „in de blauwe Werelt", tr. i°. Hendrick Willemsz. van Heemskerck (zie Aant. bij N°. 27); tr. 2°. Jan Comans, Albrechtsz., st. 1600, notaris; tr. 30. te Amsterdam Mrt. 1617 Jan Adriaensz. Cant, geb. te Dordrecht 1560, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 22 Aug. 1617, Kapitein van een oorlogsschip (s), wed*, van Elsgen Joosten, eerder wede. van Willem Jacob Luytsz. (t). Aant. Hendrick Dircksz. Pauw, geb. omstreeks 1450, st. te Gouda 15 Sept. 1500, (zoon van Dirck Gerritsz. en van Aeltgen Reyniersdr.), Raad der stad Gouda 1496 en Burgem. ald.; tr. Sophia Dircksdr., geb. te Gouda, dr. van Dirck Jacob Hendricksz. (zie bij N°. 45, Bijl. 1) en van Margriet Oem, Adriaensdr. Uit dit huwel. sproten vier zoons, waarvan de derde volgt: Reynier Pauw, Hendricksz., st. te Gouda Maart 1547> Sch. en R. der stad Gouda 1523, Burgem. ald. 1540; „was 00c Apotccaris sturf door versuym van sijn winkelknecht, die hem eenich medicament uyJ-& een verkeerde Pot genomen, bereijt hadde: t' welc hij te lact gcwaer wierde" (u); tr. i°. te Gouda 30 Sept. 1510 Aerlant Fransdr., dr. van Frans Adriaensz. en van Lijsbeth Damas Claeszoonsdr.; tr. 2°. (voor 1532) Aeltgen Dircksdr. 't Hoen van Souburgh, st. Maart 1547> wede. van Willem Vinck, dr. van Dirck Govertsz., Sch. en R. van Gouda 1508, en van Dieuwer Willemsdr. van der Graft (v). Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen, waarvan er één, uit het tweede drie kinderen, waarvan er eveneens één volgt: a. Adriaen Pauw, N°. 5- b. Aerland Pauw, tr. Jan Jacob Lucaszoonsz. (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Rijckert of Rijck Jansz., gezegd van Bcverwaerde (x), geb. te Bevcnvaerde, vestigde zich in de eerste jaren der 15e eeuw te Amsterdam; tr. te Amsterdam Weyn Jacob Coppenszoonsdr., dr. van Jacob Coppensz., Sch. 1381, Burg. 1383. Hun zoon was: Willem Rijcksz. alias Willem Rijck, Sch. 1468; tr. Marij Hendricksdr. Stuyver, dr. van Hendrick Dircksz. Stuyver, Burg. 1447Zij wonnen: Jacob Willemsz., Sch. 1483, R. 1486, Burg. 1492; tr. Anna Simon Baerdendr., dr. van Simon Dirck Baerdenz. (zie Aant. bij N°. 17). Zij lieten een zoon na: Luyt (of Lucas) Jacobsz., st. 1530, Sch. en R. 1510, Burg. 1526; 5' r'; Lljsbcth ^ans.dr- van Persijn, geb. Mei 14;;, st. 1537, dr. van Jan Claesz. van Persijn (zie Bijl. 2, hieronder). Uit dit huwel. sproten zeven kinderen, waarvan de drie volgende gehuwd waren: s 3' C'pa .Lucasdr' 1 kinderen nap-el a hm. r i r, , cnaeirt' stmt Ij5° heeft onder andere rltlr vr?„T T ? V[a"1 Eevei™="1« Kidd[er] troude tot Aemsteldam loffr Wevn & A.^rr;eZ,^r;r^i^x •*i6;' Claesdo.hter Jan Persen, f T iïSM°sVlï1 f ps: ltVTo,u'ur ^VI' * Wk **• kamer N°. 429- (//) Stadsrek iL f' V' J"5 Collectie Perkamenten brieven, Charter- M Stadsrek 'i555, fo 57 V'^ M M s 'lln T 7°' ^ ',97'»• '38; archief, fo. 2o6; (A>) Vorsteman van Oyen, W » WaiUtek'mGC'"' 6. ADRIAEN REYNERTSZ. CROMHOUT. Burg.7^78538o VerkOZe" d°°r de afeevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Raad van de Admiraliteit van Holland en Zeeland 17 Mrt. 1581-1,82 „Scherprechter en Kapitein der Handboogschutters ,545; Overman van den Handboogdoelen 1546,47 (a); Kerkmr. O. K. 1578. Koopman in de Warmoesstraat „in 't Cromhout". Was in 1566 een der hoofden van de gereformeerden binnen Amsterdam vTn^lnbhhlr UitWijk°n ^ ^ tijdCnS ZijnC ba,HngSChaP B—: Geb. nabij Franeker omstreeks 1516, st. te Amsterdam 6 Juli 1588 (c), zoon van Reynert Claesz. (zie Aant., hieronder) en van Jeske Albertsdr. r. 1 . 3 Dec. 1536 Ydtgen Hillebrandsdr., st. 28 Oct is cc dr vm Ril Srür? »: ?»'■ >)»•« a*. o,,„,isS: X OJ°"™- •» - «— - Kinderen (uit het eerste huwel. volgen er o a viif- ui* w <- a één zoon, die mede volgt): 1 ' "" hct tWecde Spr00t lingen"KNo.05fSKE ADRIAENSDR' Cromh°UT, tr. Cornelis Florisz. van Tey- Revmerich Adriaensdr. Cromhout, geb. 23 Febr. 1542, be N- Z. Huiszittenm1". 1580; Waardijn der lakenen 1594- z°on van Jan Jansz. van Schcllingwouw en van Marij Damendr. (e). Zij wonnen o. a.: Pieter Teunisz. Schellingwouw, geb. 1574, begr. O. K. 13 Apr. 1633, lakenkooper, wonende in 1630 op den Nieuwendijk, bij zijn overlijden in de Dijkstraat; Comm. 1614; Tarrameester der lakenen 1600, Waardijn 1601; tr. i°. 13 Oct. 1596 Aeltgen Dircksdr. Puynder, geb. te Medemblik, dr. van Dirck Pietersz. en van Meyns Claesdr. Pledtser (Claes Janszoonsdr. ex Lijsbeth Jansdr. Goetdeern); tr. 2°. 6 April 1603 Vrouwtge Hendricksdr. Verwer, geb. 1582, begr. O. K. 18 Febr. 1630, dr. van Hendrick Claesz. en van Griete Cornelisdr. Barthold Cromhout, Adriaensz. (ƒ), N°. 81. Dr. Nicolaes cromhout, Heer van Werkendam en de Vrije Hoeven, geb. 9 Dec. 1561, st. te 's-Hage kinderl. 23 Maart 1641, Raadsheer (1591) en President (1620) in den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland; Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1626; President Hoofd-Ingeland en een der eerste ondernemers van de bedijking van de Beemster 1608 (g); tr. te Amsterdam 15 April 1591 Abigaël Fagel, geb. te Nieuwkerk (in Vlaanderen) 16 Aug. 1567, begr. te 's-Hage in de Groote Kerk 22 Dec. 1637, dr. van Francois Fagel, Schepen van Brugge en Gedep. ter Staten Generaal te Antwerpen 1582, daarna te Amsterdam „coopman in de Calverstraat over 't lelick aensicht" (//), en van Agneta Poignet. Aant. (t). Rcynert Claesz., geb. te Medemblik omstreeks 1485, st. aldaar 19 Nov. 1540 (zoon van Claes Reyersz., te Medemblik, en van Reymerich N. N.), tr. Jeske Albcrtsdr., geb. te Franeker, st. te Franeker 7 Juli 1537, dr. van Albert Pietersz. Zij wonnen o. a. de volgende drie zoons, die zich allen te Amsterdam vestigden: a. Adriaen Reynertsz. Cromhout (j), N°. 6. 3 6. b. Evert Reynertsz. Brenaert, geb. 27 Febr. 1520, st. te Emden 157? ti*. Rcymerich Claesdr. Zij wonnen vijf kinderen, waarvan er twee volgen: aa. Jeske Evertsdr. Brenaert, tr. i°. Philips du Gardyn (zie bij N°. 6, hiei boven), wedr. van Reymerich Adriaensdr. Cromhout; tr. 2°. te Amsterdam 6 Jan. 1587 Dirck Ockesz, geb. te Bolsward, in 1587 wonende te Leeuwarden, in 1588 te Bolsward («q), wedr. van Uulck Douwendr. bb. Sibille Evertsdr. Brenaert, tr. Dirck Tijmensz. Cortenhoeff, N°. 63. c. Claes Reynertsz., gezegd van Medemblick, geb. te Medemblik 8 Sept. 1524, st. te Amsterdam vóór 1557 (£), koopman te Amsterdam op 't Water „in de Gans"; Overman van den Voetboogdoelen 1551 (0; tr. Lijsbeth Jansdr. Pledtser, (die zich in 1572 en '73 om de tioebelen uit de stad begaf, doch erin 1573 weder terugkeerde, en toen 38 £ Vlaamsch boete betalen moest, terwijl hare zoons Jan en Dirck afwezig bleven (/«)), dr. van Jan Jansz. ^ (zie bij N°. 3, Bijl. 2) en van Alyd Ysbrantsdr. Zij lieten verscheidene kinderen na, w. o. : aa. Reynier Claes Reyniersz., woonde op den Achterburgwal bij het Paulusbroedersconvent „in de ses huysen"; Regent Sint Jorishof 1581—'89; tr. O. K. 25 Juni 1570 Aef Doedes, begr. N. K. 7 Dec. 1613, dr. van Doede Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Lijsbeth Cornelisdr. Hunne kinderen waren o. a.: aaa. Weyn Reyniers, tr. Pieter Thijsz. Schrijver, N°. 77. bbb. Jan Reynier Claesz. of Jan Reyniersz. (11), geb. 1583, st. 8 Sept. 1621 (0), woonde op de Boomsloot „in 't vergulden Kalf"; O. Z. Huiszittenmr. 1616; Luit*. der Burgerij 1620; tr. 13 Sept. 1615 Jannetge Martensdr. Calfï, geb. 1597, dr. van Marten Claesz. (zie bij N°. 43, Bijl. 1) en van Aefgen Gijsbertsdr. van de Poll. Zij lieten ééne getrouwde dochter na: Eva Reyniers, geb. 1618, begr. O. K. 19 Dec. 1646, tr. Juli 1640 Andnes Stilte, geb. te Haarlem, wonende te Amsterdam op den Kloveniersburgwal. Hij hertr. April 1648 Lijsbeth Valck, st. te Haarlem en begr. te Amsterdam O. K. 9 Juli 1675, wede. van Willem Sprincen. Uit het eerste hu wel. sproot eene dochter: Eva Stilte, tr. Willem Six (zie Aant. bij N°. 160). bb. Jan Claes Reyniersz., N°. 74. cc. Dirck Claes Reyniersz. „in den Sperwer", begr. N. K. 17 Aug. 1607, koopman op 't Rockin ,,'t eynde van de beurs over dte Brugh" „in den Sperwer" (/>); N. Z. Huiszittenmr. 1603; liet met zijn vrouw samen een roerend vermogen na van ƒ160.000; tr. Machteld Martensdr. van Zei, st. kort vóór Aug. 1609. Zij wonnen zeven kinderen, w. o.: • Elisabeth Dircksdr. Sperwer, tr. Benjamin of Benedictus Schaeck (zie bij N°. 76, Bijl. 1). 6_ Bijl. i. Clacs Docclcsz., gcb. omstreeks 1500, st. 16 Maart 1562 (r), korenkooper (s) in de Kalverstraat; R. 1535, Sch. 1536, Burg. 1539; tr. Katrijn Jan Lambertszoonsdr., dr. van Jan Lambertsz. (zie bij N°. 69, Bijl. 1) en van Katrijn Martijnsdr. Zij wonnen de volgende zeven kinderen (t): a. Cornelis Claesz., st. ongehuwd. b. Claes Noort, Claesz., st. ongehuwd en begr. O. K. 3 Juni 1573. c. Jannetge Claes Doedendr., st. 1 Febr. 1570 («), tr. bij huwel. voorw. d. d. 20 Jan. 1556 Jan Dircksz. Marcus, st. te Xanthen 24 Juni 1601 (v), Sch. 1570, R. 1575, zoon van Dirck en van Griet Jan Starckendr. (zv). d. Thijman Claesz., brouwer te Utrecht, liet vijf kinderen na. e. Jan Claesz. Pijl, st. te Haarlem 1593 (x), Sch. 1559; tr. (in of vóór 1554) Jonge Griete Boelen, Cornelisdr., st. kort vóór Aug. ï 567 (j), dr. van Mr. Cornelis Gerbrandsz. (zie bij N°. 38, Bijl. 1) en van Jonge Griete Hillebrantsdr. den Otter. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen. f. Doede Claesz., st. 13 Juli 1558 (*), Sch. 1555; Overman van den Handboogdoelen 1537/38 (aa); tr. Lijsbeth Cornelisdr. (bb). Wonnen, behalve twee zoons, nog eene dochter, die volgt: Aef Doedes, tr. Reynier Claes Reyniersz. (zie Aant. bij N°. 6, hiervoor). g. Lijsbeth Claes Doedendr., tr. Cornelis Jansz. Smoor, alias Cornelis Jan Duvenzoonsz. (zie Aant. bij N°. 46). (a) Hamboech scutterien boeck, fo. 84 V°, 94 V°t 111 V°; (b) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg., i. v.; (c) „obijt a° (15)88 in Julij nuwe stil. Dese vas (e)en Vries geboren mocht in die raet n(iet) wesen" (M. S. Keurboek; Naamlijst der Raden in de Vroedschap voorin); (d) Philips du Gardyn had een broeder: Guilliam du Gardyn, Comm. 1579» N. N., begr. O. K. 24 Dec. 1586. Het wapen van du Gardyn, zooals het voorkomt op het schepenzegel van Adriaen du Gardyn (Sch. 1594) 's: Een tuin, bestaande uit een grasveld, door twee vertikale en een horizontaal pad in zes vakken veideeld; uit elk der drie achterste vakken rijst een boom op, de middelste geschoren in den vorm van diie op elkander gestapelde koeken, de beide andere spits oploopend; het geheel van achteren aan diie zijden omsloten door een hek, waarvan de stijlen zich kruiselings snijden. — Helmteeken: De middelste boom uit het schild; (e) Quijtsch. 11. fo. 23 V°; (/) Barthold Cromhout heette naar zijn oudoom Bartel Jansz., licentiaat in de beide rechten, st. te Medemblik 24 Apr. 1547> me^ Margriet Claesdr., st. te Medemblik 1560, zuster van Reynert Claesz., hierboven genoemd; (g) J. Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, p. 7$; (^) Oudste Begr. Reg. der Wk. N. Z. i. d. 2 Oct. 1587; (i) Zie voor de genealogie van Reynert Claesz. en zijne afstammelingen: de plano M. S. genealogie (17e eeuw) op 't gemeente-archief te Amsterdam; Herald. Bibliotheek, 1873, p. 199; Schaep, M. M.; Algemeen Nederl. Familieblad V, p. 179; (j) Adriaen Reynertsz. Medemblick, eerst naar zijne vorige woonplaats aldus genoemd (zie o. a. Rentebr. 2, fo. 1S1 V°), voerde later den naam Cromhout naar het uithangteeken van zijn „huys en(de) erve staende in de Warmoesstraet genoompt het cromhout". Dit huis werd 21 Sept. 1607 door Adriaen's zoon Barthold Cromhout aan den wijnkooper Reynier van Seller verkocht (Schepenk. 12, fo. 76 V°). In 't Begraafreg. der O. IC., i. d. 16 Jan. 1558 vindt men ook: „Noch bij handen van Adriaen Reynerszoen Medenblyck in(t) Cro(m)houdt ontfangen over dat graff geit van zijn kindt onder den arrem gedraghe(n)''... .etc. — De naam Medemblick of van Medemblick werd ook gevoerd door Cromhout's bloedverwant Cornelis Wijnantsz., Wijnoutsz. of Wijningsz. (van) Medemblick, in 1555 reeds te Amsterdam voorkomende, wonende op den Nieuwendijk „in Spangnen", bij decreet van Alva van 1 Sept. 156S mede uit den lande verbannen, in 1578 teruggekeerd en in 1581 Comm. (van Huwelijksche Zaken) te Amsterdam. (Wk. Reg. 6, fo. 123 V°; Verhuring der huizen van de fugitieven fo. 35 V°; Rente- en Oudeigenboek St. Pietersgasthuis 1582, fo. 2C0; 2e Kerkint. reg., &ootm. °r'e Kel'k!">ckc"• fo- r V°- '4 V), m Kentebr. fo. 22 V», ,57 V, te) Stadsrek ,f "V '""' 'j .'7, V ! Dr' G' W' Kernkamp, Bontemantel I, p. 173, n00t' Reyniersz ai, 1 t' m k""'ere" van Re.™ier Jan Claes Reyniersz. voerden den naam rsoïsi s, tl*: r- Mic r °r, -de src z rKT« t, r-seb-* seder, vier jaren ,e Amsterdam en VeTp^e'" .^L^bTfo ™ de Beaulieu, reb te Antwernen «t A 1 ' Amsterdam 5 Oct. 1597 Susanna , er pen, st. te Amsterdam en er beer. N Z K i Aiur tAoR w^i tt van der Strepen, dr. van Charles de Beatdien. Ui, het eerste hnwel' U,T tf' t zijn drie kinderen bekend, die alle volgen: a. Engel Reyniers 17 ie „ , T %srK~ts,fseb-* Z Z n :;;ler ,E:i;in de N« - * « «'-4. predikant te Zntphen, wed, vai, Anna Schnt/d. Carel ReyniUz g^f o"k' ^ f"""' Raad Ordinarii ifioS T-r;; i t , J ' txtraordinans van Indië 1636; rrr we sh~ r' - •: tH ? ?ES'—=- Hto^faT'iJden^lIrT"' ,*"* * *»«*£ daama^e ilttrdaj'in^e £ Wk.'Reg. ,"S° , fv» • Ta» 7e 7, ^ Reg. i. d. 3 Mei ,«,„ ter kust van Coromandel 8 Jan 1614 .« "lo r " fi FranS°'sa de Witt, geb. te Masulipatnam, en van Susanna Waterin'ge. Zij'herlr.'emt te^Batavia ^OeT '2™'C°rC""a"^ van den Raad van Tustitip ph 1 Adnaen Willeboorts, Lid Souburg (Zeeland) 30 Mei 1668 Tieter Maelré, géb tr'Mi!ldl'l'ur!\o"sr0r,dfi s""'"1 April ,685, koopman te Middelburg, eerder ,rédr eerst van Elisfl ?, ' st* te s"Hage Maria Sehot vervolgens van Giisberla v,„ ,i„ 7 ? Ehsabeth Nachtegael, daarna van r «rMissi™ w—:: zks:v°i W Stadsrek. ,54z fo. ,0I v.; „ ^ 1. v. Doedesz. en i. v Noort • (>A vvi^ « c ,m „ , ' ' 2 " v > L. 222 aan de voorzijde van de Stadsrek. 1569; M Wk.Reg 5 ^-YTmTT^1 dCn °mSkg (v) Wk. Rec. 8 fo *227 • <*\ r n \ ' , b' S' 5 ' {x) M- S- Backer, fo. Si«; 9 vjüuw, Geschiedenis van Amsterdam VTT ai- i \ ij u ,, tenenboeck, fo. 32 V°, 36 V°- (bh\ 1VT <; w • v II» 42j; M Hamboech Scut- 32 , 3ö , (bh) M. S. Backer, achterin, ongepagineerd gedeelte, kladaanteekeningen. 7- Dr. MARTIN JANSZ. COSTER, gezegd MARTINUS AEDITUUS 1^7/8^ Was tevoien nadat hij in 1566 om geloofsredenen de wijk naar 't buiten D „e~eit Va" 1567 t0t 1576 LÜfartS Va" Frcde"k " Koningvan" Denemarken en Noorwegen, geweest (a) woonde sedert het overlijden van zijne tweede huisvrouw, Weyntgen 7. Gcrritsdr., in 1581, tot zijn overlijden, in een „groot huys" in de Oude Doelenstraat. Geb. omstreeks 1520, begr. O. K. 21 Jan. 1592, zoon van Jan Cornclisz. Coster (zie Aant., hieronder.) Tr. i°. Joostken Thomasdr. van 't Duyfhuys, geb. (denkelijk) te 's-Hertogenbosch, st. te Amsterdam in of kort vóór 1559, wcde. (met twee kinderen: Lijsbeth, voor haar 20e jaar tegen haar moeders wil gehuwd met Clacs Plemp, Cornclisz., en Geertruyd, getrouwd met Leonius van Wijck, Dircksz.) van Aerndt van den Brocck (b), koopman in de Warmoesstraat „in de gouden Croon", eerder wed1', van Willemtgen Jansdr. van Kei (c); tr. 2°. (vóór 1566) Wcyntgen Gerritsdr., st. 1581; tr. 30. (na 21 Scpt. 1582 gedane aant. der ondertrouw) Clacsgen Direksdr., begr. O. K. 13 April 1615, wede. van Jacob Martensz. Codde (zie bij N°. 57, Bijl. 2). Zij hertr. Laurens Volckertsz. Ringh (zie bij N°. 55, Bijl. 1). Kind (eenig kind; uit het eerste huwelijk): Maria Martensdr. Coster (d), tr. i°. Ernst van Bassen (zie Aant. bij N°. 96); tr. 2°. 18 Mei 1586 Kliert Ellertsz., wonende op den Zeedijk, wed1', van Marij Valentijnsdr. Aant. Jan Cornclisz. Coster, begr. O. K. 25 Scpt. 1561, goudsmid; verkoopt 14 Nov. 1538 een huis in de Warmoesstraat (t'); Keurmeester (1528) en Deken (1529) van 't Goudsmidsgild (ƒ); tr. N. N. Uit dit huwcl. sproten de vier volgende zoons: a. Hcndrick Jansz. Coster, betaalde in 1561 zijns vaders grafgcld. b. Dr. Martin Jansz. Coster, gezegd Martinus Aedituus, N°. 7. c. Jacob Jansz. Coster, alias Jacob Jansz. „in de Calckoensche Hacn", Overman van den Hatidboogdoelcn 1560 (g)\ was vóór 1566 wijnkoopcr „in de Calckoensche Haen"; behoorde evenals zijne beide broeders in 1566 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam, en woonde trouw de predicatiën van den leeraar Jan Arendsz. bij, waar hij zelfs „mitter nappe" rondging; nam daarna de wijk naar 't buitenland (h), keerde na de alteratic terug, en komt in 1578 voor als „wairt in 't Poortgen" in de Warmoesstraat (i); failleerde in 1580 (j) en leefde nog in 1607; tr. Lijsbeth Senten of Vincentsdr. Zij wonnen zes kinderen: aa. Vincent Jacobsz. Coster, alias Sente Peylder, st. 1608 (k), wijnpeilcr en dienaar van 't Stadsexcijshuis; was tevoren in 1581 dienaar van de Thesaurie (/); woonde in 1585 „opt excijshuys" (;//), later in den Niezcl „in de witte Calckocn"; was bij zijn leven als eigenaar van een doolhof buiten de stad en als kunstvriend een bekende persoonlijkheid (n); tr. Grietc Stoffelsdr., begr. N. K. 24 Juli 1624. Zij lieten drie kinderen na, w. o.: Aeltgen Vincentsdr. Coster, geb. 1580, tr. 15 Jan. 1607 Daniël van Geneden, öcb. tc Douliccht 1582, wijnkoopcr tc Amsterdam, in 1607 m de Bantamstraat, in .630 op den O. Z. Voorburgwal, (ex matre: Maria van der Oort). Hij hertr. 27 Aug. 1630 Geertruyt Duckers, geb. tc Keulen, wed®, van Hendrik Voet. Ken zoon uit het eerste huwel. was: Vincent van Genegen (zie bij N°. 236, Bijl. 1), tr. Sara de Wilhem. bb. Jan Jacobsz. Coster, gedt. O. K. Maart 1565, begr. N. K. 8 Oct. 160;, in 1590 lakenbereider op den O. Z. Achterburgwal, in 1602 lichterman (o), in 1607 makelaar (ƒ); tr. 19 Juni 1590 Maritgen Cornelisdr., geb. 1568. - Winnen twee kinderen (q). cc. Pieter Jacobsz. Coster, geb. 156;, passementwerker in de Nieuw- stiaat; tr. 23 Juli 1587 Ael Martensdr., geb. 1561, dr. van Marten Pietersz. dd. Hendnck Jacobsz. Coster, geb. 1568, schoenmaker op den O. Z. Achteibuigwal, tr. 9 Pebr. 159— rrijntgen Warnaersdr., geb. 1570. ce. Cornelis Jacobsz. Coster, geb. 1571, huistimmerman op den O. Z. Achterburgwal; tr. 20 Sept. 1590 Yf Dircksdr., geb. 1566. ff. Isaac Jacobsz. Coster, leefde in 1592. d.•Cornelis Jansz. Coster, bierkooper in de Liesdel (r); week in 1566 om het geloof uit, doch keerde in 1578 te Amsterdam terug en was er in 1583 Ouderling en Gedeputeerde van den Amster- damschen Kerkeraad op de Synode te Amsterdam (j); vestigde zich latei tc Dantzig, waar hij in 1591 nog woonde en denkelijk overleden is. Hij tr. (vóór 1561) Geert Reycrsdr., dr. van Reyer Albertsz., „alias Moy Reyer de biercoper", en van Lijsbeth Pauwelsdr. (/). Uit dit huwel. sproten o. a. drie gehuwde kinderen: aa. Arent Cornelisz. Coster, geb. 1566, begr. O. K. 19 Jan. 1638, woonde op den Zeedijk „in den Grasmayer"; was koopman op de Oostzee en factoor van verscheidene handelshuizen tc Dantzig; zijn rekening-courant met het huis „Jeuriaen Rogge en Bartclt Scholtcs coopluyden tot Dansick" beliep o. a. in 1609 de som van ƒ243.000.—, zoo aan wissels, uit Dantzig op hem getrokken als aan gelden, te Amsterdam op deposito genomen. Den 30" Sept. 1608 nam hij als hypotheek op de onder hem te Amsterdam berustende koopwaren, gedeeltelijk hem zeiven, gedeeltelijk zijne lastgevers te Dantzig toebehoorende, van Dr. Jan ten Grootenhuys, Govert Dircksz, Wuytiers, Dirck van Os en Jan Jansz. Carel, den Jonge, kooplieden te Amsterdam, een bedrag op van ƒ200.000.— tegen 7 °/0, wijl hij voor zich als voor verscheidene kooplieden te Dantzig „jegenwoordel(ycken) binnen deser stede hadde leggende een groot getal van lasten tarwe rogghe ende andere waren ende coopmanschappen, dat mede op hem veel en verscheyden wisselbrycven waren getrocken bij den voorsz. coopluyden van Dantsick en bij hem comparant [Arent Cornelisz. Coster] geaccepteert, de welcke promptel(ycken) moesten sijn « betaelt, waartoe hij comparant, om de cleync afftreck ende ver- tieringe die jegenwoordel(ycken) in tcoorn is, so veel contante penningen nyet hadde connen becomen, dat hij daeromme genoodruct hadde geweest hem met andre luyden middelen te behelpen de welcke hem hier inne hadden geassisteert". Voor het genoemde bedrag stelde hij de volgende voorraden borg: 2801 Last tarwe, opgeslagen op 87 zolders; 487 Last rogge, op 18 zolders; en 2800 „plancken in percheelen" op diverse plaatsen op Marken (;u). Hij tr. 16 Febr. .1592 Regina Hudde, geb. 1571, begr. O. K. 25 Oct. 1617, dr. van Rutgert (zie Aant. bij N°. 53) en van Anna Scholt. bb. Alyd Cornelisdr. Coster, geb. 1582, tr. 6 April 1614 Claes Glauwe, apotheker in de Warmoesstraat, wed1", van Aecht Pietersdr. cc. Lijsbeth Cornelisdr. Coster, geb. 1591, tr. 12 Juni 1616 Coert Cooper, geb. te Bremen 1594, koopman op 't Water te Amsterdam. (-evoerWf"- t/.\ r™ <■ ,• , £7,"c c:t" kora*,eKis "■ ■»»w ™r: lï'ta « f ^ f-»"'- ^.er werd C\Z\^ 1 eersten man te betalen en haar'een 'L!"m ,verl>0" Coppenhaghen." - Haar tweede Jansz. Coster tot baren voogd aan deur 1 van ee" col,trac' haren oom Jacob „sonder haer nootlicfce bijstant te dom" DaUu'i' Tan" w'""' T T*" »ïm"l,hcn" »as men, van zijn sehoonvadi Dr. Martin, 2lT T 1' T zijne hinjsvrouwe op te roekenen pnrl* c™ 1 preekt dat hij „nyet naelaten zal... tatenrs iverlijde» eenige otTeekênendeZl n ^ T» soucken sal zijns Testateurs Erfgenaem ofte Ff'" ™ tot ,1 Stadsrek. ,s 8 fo ; ! M WkC n 'T'" 2, fo. 230; (/) Stadsrek. 1581, fo. 6g L. ,m) nL i n V , *' ' '7° V°; ^Gro°tm. 188S P- 105; (o) Doopb. O. K. i. d.' 28 April 1602- (4) D \ 'n7^"' '' ^ 0ud"Holland» Keg. .6, fo. 5S yo; QuoW„ ,jj7i , 'V " ^ '^^k- 7, fo. 147 V-; („) Sehepenk. 13, fo. 20, 267. Amsterdam, p. 45,; (,) wk. Reg. 8. CORNELIS WILLEMSZ. VAN RIJCK. thesis. 590'' VerkOZen d001'de afgevaardigde" d«'Schutterijen 27 Mei , 578. Ossenkooper (a). zeilenmaker, en van Griet Jansd^'; U-. 2°. (na72 'jan.' 1^85^"^ ~ T*" aanteekening der ondertrouw) Anna Jansdr., geb. 1541. ' ^ gC anc Kinderloos. («) Boek van Ontv. en Uitir van 't cjïnt v <■ (!) „obijt den ,4 maer, an(no) i59o". M s K''Tf™ 'S?3~'S°- f°' 68 V°' V°- TH M Geerte Claesdr. was eene zuster van Griete n , ijSt llei' V™«l«chappen voorin; Wj N». 108 (Rentenboek van cZ CW iW1*?? "? W"km archief te Amsterdam). ' ' L Van t nt Pietersgasthuis op 't Gemeente- 9. GERRIT JANSZ. COESVELT. R. 1578; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Korenkooper (a) op den O. Z. Voorburgwal „in het Coesvelt", „besijden den Pot" (b). O. Z. Huiszittenm1'. 1558; Kerkmr. O. K. 1559, 1578. Begr. O. K. 27 Sept. 1578, zoon van Jan (in 't) Coesvelt (zie Aant., hieronder). Tr. Marij Hendrick Pouwelszoonsdr., begr. O. K. 12 Jan. 1608, dr. van Hendrick Pouwelsz. (zie Aant. bij N°. 38) en van Stijn Allertsdr. Boelens. Winnen kinderen. Aant. Jan (in 't) Coesvelt, woonde in 1560 op den Zeedijk (c) en liet o.a. de volgende kinderen na: a. Gerrit Jansz. Coesvelt, N°. 9. b. Arent Jansz. Coesvelt, koopman in de Warmoesstraat „in Revel"; reisde in 1580 met Dr. Martin Jansz. Coster naar Kampen om den Prins van Oranje daar af te halen, maar werd onderweg ziek (d); was in 1581 Krijgscommissaris of Commissaris der Ammunitie van de Staten van Holland, in 1585 Commies Generaal van den Raad van State (e); tr. Trijn Hendrick Pouwelszoonsdr., dr. van Hendrick Pouwelsz. (zie Aant. bij N°. 38) en van Stijn Allertsdr. Boelens. Dit huwel. was kinderloos (ƒ). c. Joachim Jansz. Coesvelt, begr. N. K. 24 Jan. 1576, was in 1556 „dienaer" van Brecht Stans Claeszoonsdr. (g). d. Jan Jansz. Coesvelt, begr. O. K. 27 Maart 1570, woonde in de Warmoesstraat. (a) Stadsrek. 1552, fo. 92; (6) Lade R. 6, N°. 4; Rentebr. 9, fo. 158; (c) Rentebr. 1, fo. 75, 171 V°; {d) Stadsrek. 1580, fo. 132; (e) Resol. Holland, 31 Mei 1581, 14 Febr. 1585; (/) Wk. L. 191, i. v. Boelens; (g) Stadsrek. 1556, fo. 100 V°. 10. ANTONIS WILLEMSZ. BONTEKOE. R. 1578—1594; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Zeepzieder, eerst op den Zeedijk „in de bonte Koe (a), daarna op t Water bij de Karnemelkssteeg „in den gulden Eenhoorn" (welk huis hij 2 Mei 1565 verkocht aan Pieter Willemsz. Corver, zie bij N°. 17, Bijl. 1); na zijn tweede huwelijk op 't Water „in de drie Swaentgens , welk huis zijne vrouw hem aanbracht. Bij zijn overlijden woonde hij op den Singel buiten Jan Rodenpoort. St. 28 Mei 1594 (b), zoon van Willem Luytsz. Huydecoper (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Pietersdr. Tr. (c) i°. (omstreeks 1540) Lijsbeth Jansdr. van Hoorn, gezegd „in de drie Camelotten", geb. 1517, begr. O. K. 10 Oct. 1557 (d), dr. van Jan Adriaensz. (zie ook bij N°. 108, Bijl. 1) en van Anna Pietersdr. {e); tr. 2 . Anna Willemsdr. Opsy (ƒ), begr. N. K. 29 Sept. 1593, wede. van Adriaen Goossensz. Boom (zie bij No. 70, Bijl. 1) (g). Winnen kinderen. 4 volgende: LU>" N' N" VerScheidene kind^«« «a, w.o. de drie Willem Luytsz. Huydecoper (h), geb. omstreeks 1480, huidenkooper; tr. Lijsbeth Pietersdr., st. kort vóór Juli 1553 (i) i„ een huis „op den nyeuwendijck bij Sint Jacobsstraet", dr van Wacker SZ' ^ ^ '' h''er°nder> e" Va" Aecht Jacobsdr' Uit dit huwel. sproten vier kinderen: aa. Antonis Willemsz. Bontekoe, N° 10 bb. Aef WiUemsd,, tr. Claes Jans, Podt, st. kort vóór Febr. Uit w ♦ r GerritSZ' de ..cruytmaecker", volgt: " Ware" 'Wee d°ChterS' Waarvan de oudste Griet Claesdr. Podt, geb. 1538, tr. (vóór 1561) Jan Broeck, Valenijnsz koopman op 't Water bij de Oudebrug „in Kopenhagen" werkdadig voorstander der reformatie te Amsterdam, Cotonel van een regiment voetknechten onder den Heer van Brederode daarna Watergeus (*), als zoodanig gevangen genomen en „mitten VaZr grreert" 16 HambUrg 4 AU^' '569. zo°n van Valentijn Bavelaer en van Katrijn Jansdr. Broeck (/) cc. H.llegont WiUemsdr, tr. Claes Jansz. Dol, waaruit drie kinderen h M.W,1Iemsz- testeerde 2 Maart 1553, st. ongehuwd. • Meyndert Luytsz. Huydecoper, begr. O. K. 5 Nov. 1587, huidenkoper; Overman van den Handboogdoelen .55,, ;2 {m). tr Hunne drie kinderen waren: aa. Luyt Meyndertsz Huydecoper, korenkooper in de Ridderstraat; Aan h" NO ?eert P,etersdr' dr- van pieter Stevensz. (zie bb Aef Me H ^ '°u B", Va" AeCht Simonsdr- - Winnen kinderen. ' I^Tno ;s"uy per> tr-AIbert Gerbrandsz-&hilt tr. Jacob Jansz. „in de Houtthuyn", lijndraaier. Waaruit kinderen (waarvan het jongste heette: Pieter Roemersz., geb. I531)- d. Roemer Pietersz., testeerde 6 Sept. 1522, woonde op den Zeedijk „in de Koevoet"; tr. Geertruyt Adriaensdr. van Haerlem. Zij stierven beiden kort vóór Febr. 1523 en lieten twee kinderen na: aa. Griete Roemersdr., geb. 1508, st. kort vóór Jan. 1543, tr. i°. 1525 Jonge Willem Schutter (bij wien zij drie kinderen won); tr. 2°. Jan Jacobsz. Coeckebacker (zie Aant. bij N°. 65). bb. Anna Roemersdr., tr. Pieter Jacobsz. Visscher (zie bij N°. 30, Bijl. 1). e. Anna Pietersdr., begr. O. K. 1 Aug. 1581, tr. Wouter Hendricksz. Winnen drie kinderen, w. o.: aa. Hendrick Woutersz., tr. 1564 Claesgen Claesdr., geb. 1545> dr. van Claes Jansz. „waert in de vijfïf hamers buyten de Haerlemmerpoort" (zie ook Aant. bij N°. 59) en van Lijsbeth Pietersdr. Uit dit huwel. sproten twee dochters: aaa. Aefgen Hendricksdr., geb. 1568, begr. O. K. 1 Jan. 1598» tr. te Amsterdam 7 Febr. 1588 Gerard Noyen, Arendsz., geb. te Harderwijk, in 1588 aldaar wonende, daarna handelaar in wol te Amsterdam „in den gersijnen korff" (w). Hunne eenige dochter was: Margaretha Noyen, tr. Mr. Pieter Cloeck, N°. 155bbb. Lijsbeth Hendricksdr., tr. i°. Hendrick Frenckinck (zie bij N°. 4, Bijl. 1); tr. 2°. Geurt Dircksz. van Beuningen, N°. 109. bb. Haes Woutersdr., tr. Claes Elbertsz. Goyer (zie bij N°. 3, Bijl. 1). (i?) Begraafreg. ü. K. i. d. 10 Oct. 1557 en 2 Sept. 1563; (&) >>obijt den 28 May 1594 5 M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (<*) Volgens de genealogieën zou Antonis Willemsz. Bontekoe gehuwd geweest zijn met Marij Jacobsdr. Benningh (dr. van Jacob, zie Aant. bij N . 14, en van Maria Jacobsdr. Verheyen), die hertrouwd zou zijn met Evert Roswinckel. Wel vond ik een Antonis Willemsz. die met de bedoelde Marij Jacobsdr. Benningh gehuwd was, maar blijkens t\\k. Reg. 8, fo. 143 is hij lang vóór zijn naamgenoot Bontekoe overleden. Daar staat n.1. den 1611 Juni 1565 geboekt den inbreng ter Weeskamer door Evert Horswinckel van de goederen, nagelaten door zijne overleden huisvrouw Marij Jacobsdr. Benningh, (begr. O. K. 9 Febr. 1565)1 eerder weduwe van Thonis Willemsz. Ueze laatste was een zoon van Willem Pietersz. (zie bij N°. 32, Bijl. 1) en van Ael Hendricksdr. Wou; (d) Wk. Reg. 6, fo. 303; (e) Wk. Reg. 4, fo. 22 V°; (/) Deze Anna was eene zuster van Lambert Willemsz. Opsy (zie Aant. bij N°. 2), gehuwd met Brecht Simonsdr. Abbe; Geslagt Registers van N. Witsen; (g) Quijtsch. 11, fo. 243; (h) „Willem Luytge(n)sz. Hudecoop(er) Piet(er) Roemersz(oon)s zwage(r)"; Grootm. 1. fo. 260 V°, 1512» (*') Wk. Reg. 5» f°* -76: (j) Wk. Reg. 6, fo. 28; (k) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg., i. v.; (/) Quijtsch. 5, fo. 8; (w) Hamboech - -, (") w,'Re, 5,'fo. 80 ^r,^.;inrr^s::r^ rr-,^3- ii. REYNJER VAN NECK, SIMONSZ. Burg7i^!58l: TCrkOZen d°°r ^ afgevaard«den d"Schutterijen 27 Mei ,578. Amstrdam'isTs. * Gemee"elandsmiddel» -er de stad en >t Kwartier Overman van den Handboogdoelen 1558,59 (a). ?°dW Z6S Opperkapiteins der Burgerij (1566); één der negen (1567) Koopman in de Warmoesstraat „in 't gulden Hooft". Was ln 1566 een der hoofden van de gereformeerden binnen Amsterdam doch moest daarna de wijk „aar >t buitenland nemen; in ,578 keerde Q naar Amsterdam terug (b). Klc 11'J Begr. O K. 24 Aug. 1581, zoon van Simon Laurensz. (zie Aant hieronder! en van Hdlegond Ottensdr. van der Schellingh. " t"er°nder) Tr. 1°^ Maria Jacob Roelofszoonsdr. Drooch, begr. O. K. 7 Nov 1566 »■ Z X dTZ- (Z,e Wj N • 4S' BijI' ') - ™ Cla- Difckldr! tr Fransz. Oetgl^N» 3 °" * 7 l6"' hert'' C1- Kinderen (uit het eerste huwelijk) (c): Simon van Neck, geb 15cc leefde nog in 1588, zijdelakenkooper (d); tr. 9 April 1581 Truytgen Clemensdr Coornhert, begr N. K. 2, Dec. 1600, dr. van Oement^oLS^ J .. ' hieronder) en van Manj Dirck Corszoonsdr. Zij wonnen drie kinderen (e), w. o.: Reynier van Neck, gedt. O. K. 4 Febr 1:82 st -m 1 1 , daarna Secr. van Huwelijksche Zaken; woonde op de HeerttralT^ eemvarden Cf); tr. 9 Febr. 1621 Maritgen Pietersdr. Wachter °creb ,,L en van' SteVe"SZ" °P ^ dCT Wachte'"' Hillegond Reyniersdr. van Neck, tr. Johan Pietersz. Reael, N". 79. Itieter Va" Neck' geb' omstreeks '430, st. kort vóór Febr Coppens.' Pma" t£ Al"Ste,'dam °P 'l Water: tr. Alyd Simonsdr. Zij lieten vier kinderen na: a. Geertruyt Pietersdr. va» Neck, testeerde 25 Jan. ,519 (/), tr Gernt Simon Janszoonsz., st. 1498. Hun zoon was: Mi2S;i"SrriT Va" Nerk' PHeSter; Zijne na^atenschap werd 12 Juli 1542 onder zijne erfgenamen verdeeld. b. .Baernt Pietersz. van Neck p-eb 2c Tan T Ar-r, / n • > s D« 25 Jan. 1459 (uConversio Pauli"). i II( c. Laurens Pietersz. van Neck, volgt. d. Claes Pietersz. van Neck, geb. i Nov. 1464 („Heylichmis ), begr. in de Paulusbroederskerk 2 Oct. 1497 (k). Laurens Pietersz. van Neck (bovengenoemd), geb. 6 Jan. 1463 („Dertienendach"), st. vóór Nov. 151 4j Gijsland Dirck Baerdendr., die testeerde 22 Mei 1539 en kort daarop overleed; had na haar man's dood diens handelszaak voortgezet, dr. van Dirck Simon Baerdenz. (zie Aant. bij N°. 17) en van Dieuwer Jacob Walichszoonsdi. Uit dit huwel. sproten de volgende drie kinderen (/): a. Albert Laurensz. Braseman, leefde nog in 1546 (m)> tr. i°. Griet Dirck Jannendr., st. kort vóór Dec. 1527 (n), dr. van Dirck Jan, te Sloterdijk (en zuster van Mr. Hendrick Dircksz., R. 1525> Sch. 1526, Burg. 1536); tr. 2°. Lijsbeth Pietersdr., dr. van Pieter Claesz. „in den Keyser" (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Geertruyt Hendricksdr. van der Schellingh. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter, uit het tweede verscheidene kinderen. b. Simon Laurensz. Coppens alias van Neck, volgt. c. Pieter Laurensz. van Neck, later genaamd Heer Pieter (van) Neck, st. 1546, houtkooper buiten de St. Olofspoort in de O. Z. Houttuinen; werd op lateren leeftijd priester; tr. (vóór 1510) Dieuwer Copwitsdr. (0), dr. van Copwit Jansz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Giert Coenendr. van der Schellingh. Zij wonnen o. a. de vier volgende kinderen (ƒ>): aa. Ette Pietersdr. van Neck, tr. Jan Pietersz. Kies (zie bij N°. 76, Bijl. 2). bb. Katrijn Pietersdr. van Neck alias Copwit of Coppit, tr. Pieter Jansz. Spiegel (zie Aant. bij N°. 59). cc. Pieter Pietersz. van Neck (de Oude), begr. N. Z. 7 Juni 1573» houtkooper; woonde in 1533 in de Kalverstraat in 't huis „Brederode", waar „de gulden Vijsel" uithing (q), in 1555 (r) en bij zijn overlijden in de N. Z. Houttuinen; tr. Weyn Jansdr. Oom, genaamd Oude Weyn Oom, begr. N. Z. 9 Oct. 1575, dr. van Jan Oom Jacobsz. alias Noom Pompemaker (zie bij N°. 47, Bijl. 3) en van Weyn Sijbrandsdr. Uit dit huwel. sproten vier kinderen: aaa. Agniet Pietersdr. van Neck, tr. Dirck Jansz. Graeff, N°. 22. bbb. Weyn Pietersdr. van Neck, alias Jonge Weyn Oom, begr. N. Z. 9 Oct. 1575, tr. i°. Cornelis Barendsz. „in de halve Maen" (zie Aant. bij N°. 108); tr. 2°. 1568 Hendrick Comhuysen, die kinderloos overleed, „Generaele Commissaris van de Heeren Staten Generael van Herwaerds over" (j). ccc. Albert Pietersz. van Neck, begr. N. K. 9 Sept. 1602, houtkooper in de O. Z. Houttuinen; vertoefde lange jaren in 't buitenland (t); tr. Katrijn Jochemsdr., st. kort vóór Juli 1594 (u), dr. van Joachim Karstensz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Lijsbeth Jacobsdr. Schaep. Zij lieten vijf kinderen na, w. o. de volgende twee dochters: A. Grietge van Neck, tr. Jan Claesz. van Hoorn (zie Aant. bij N°. 154). ddrf' r ^p- ^ ™n 'r' °°b Claesz' van Hoorn (zie Aant. bij N°. 154) dd lZ TT■ Va" NeCk' ge2egd Ja" PomP' st- ongehuwd (,). 54)' er letersz. van Neck (de Jonge), begr. O. K. 15 Apr. 1573 makelaar op den Burgwal bij de Sint Jansstraat; tr. Griete ranckendr. st. kort vóór Dec. 1553 (w), dr. van Vranck Zwa- mneksz. (zie bij N°. 43, Bijl. 1) en van Marij Claesdr. Schol, nunne zonderen waren: aaa. Dr^ Cornelis Pietersz. Schol, doctor in de Medicijnen, geb. 1548 begr. N. K. 13 Aug. 1607 (x). g 54 ' anj Pi«tersd'-- van Neck, tr. Pieter Bicker (zie Aant. bii N° ïvl eyn°U 'eter®dr- Neck, geb. Sept. 1553, begr. N. K. 14 Aug. '1 599, woon e op en Achterburgwal over de brouwerij van 't Leeuwtra]' &mon Laurensz. Coppens alias van Neck (bovengenoemd) « st' 46 (r), koopman ,n de Warmoesstraat ,,i„ >t gulden Hooft" Sch c l n* l 1521; tr' 28 Aug' '5'4 ("") Hillegond Ottensdr van der Schellingh, st. 10 Juni 1542 (bb). Zij wonnen de volgende vier kinderen: a. Laurens Simonsz. van Neck, geb. 1517 (cc), begr. O. K 14 Mei 5533' °°P;f V." de Warmofstraat t gulden Hooft"; Sch. 553, tr 1 . Lijsbeth Cornelisdr. Loen, st. 8 Jan. 1543 (dd) dr. van Cornelis Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 38) e„ van Lijsbeth Andriesdr. Boelens; tr. 2°. Aeghje Fransdr idmirae, ware': ï ^ ^ z r j^—?—urgx N°- 6°- vro . , C1C' tr' Jan van Heussen (zie Aant. bii Jan DtnToIr ^ ^ ^ ™ "'SN» 2LoaU^fr- Va" Neck' tr- Joachim Prubbernagel (zie bij N 20, Bijl. 1), wedr. van Lijsbeth Jansdr.; tr. 2° c Au Aechje Burchvliet), was koopman te Amsterdam in de Warmoesstraat „in de Craech", en bezat eene brouwerij te Naarden, die in 1549 door zijn zoon Frans beheerd werd (jj); tr. Truytgen Clementsdr. Uit dit huwel. sproten de vijf volgende gehuwde kinderen: a. Clement Volckertsz. Coornhert, begr. O. K. 18 Dec. 1579, laken- kooper ikk) op den Wester O. Z. Achterburgwal (//); Waardijn der lakenen 1553 (mm); vestigde zich daarna te Vianen, doch keerde later metterwoon naar Amsterdam terug en werd er 26 Mei 1562 weder als poorter ingeschreven (««); tr. Marij Dirck Corszoonsdr. (00), dr. van Dirck Corsz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Jacobgen Wtenhage. Hunne drie kinderen waren: aa. Jaepgen Clementsdr. Coornhert, tr. Pieter Spiegel (zie bij N°. 59). bb. Truytgen Clementsdr. Coornhert, tr. Simon van Neck (zie bij N°. 11, hiervoor). cc. Dirck Clementsz. Coornhert, begr. N. K. 25 Febr. 1610, werd 22 Sept. 1581 door de Staten van Holland benoemd tot hunnen Agent „in Oostlandt" (pp); tr. 16 April 1577 Stijn Barendsdr. (qq), begr. N. K. 3 Oct. 1605, dr. van Barend Claesz. (zie Aant. bij N°. 124) en van Catharina Simonsdr. Winnen een zoon: Volckert Dircksz. Coornhert, geb. 1583, begr. O. K. (tenzelfden dage als zijne huisvrouw) 4 Aug. 1636, woonde in 1606 bij de Regulierspoort, daarna in de Hartenstraat; tr. ten Stadhuize 17 Sept. 1606 Anneke Braems, geb. 1585, begr. alsvoren, dr. van Pieter Braems, wijnkooper in de Warmoesstraat „in Ceulen" (zie ook Aant. bij N°. 69), en van Lijsbeth Jacobsdr. (rr). Uit dit huwel. sproten vijf kinderen, waarvan het oudste: Pieter Coornhert, geb. 1608, begr. O. K. 7 Aug. 1636, wonende op den Singel „in de roode Koe", gehuwd te Sloterdijk 22 Juni 1632 met Griete Grol, geb. 1606, begr. O. K. 20 Jan. 1667, het geslacht, dat in de manlijke linie nog tot laat in de 18e eeuw te Amsterdam voortbestond, voortzette. b. Katrijn Volckertsdr. Coornhert, tr. Hendrick Jansz. Croock, in de Warmoesstraat „in Sint Jacob" (ss), Sch. I549> R- Ï558- c. Frans Volckertsz. Coornhert, geb. 1519 (tt), woonde in 1549 te Naarden (uu), waar hij zijns vaders brouwerij beheerde, vestigde zich daarna te Amsterdam en werd er in 1558 tot Substituut Schout benoemd, doch wijl hij geen poorter was door de Vroedschap weder afgezet (vv)\ was in 1596 notaris; Comm. (van Huwel. Zaken) 1578; daarna Klerk der Thesaurie 14 Juni 1578; Sch. 1580; Secr. 1583; Luitt. der Burgerij 1580; tr. i°. Lijsbeth Pietersdr., geb. te Haarlem, st. kinderloos en begr. O. K. 3 Dec. 1580; tr. 2°. 14 Febr. 1581 Marij Gerbrandsdr., begr. O. K. 25 Oct. 1638, wede. van Hendrick Claesz. Kunst. Uit het tweede huwel. sproot o. a. ééne gehuwde dochter (ww): Aefge Fransdr. Coornhert, geb. 1592, tr. 10 April 1611 Guilliam van Aerschot, geb. 1586, „lakenbereyder" op den Singel bij de Heiligewegspoort. J d. Dirck Volckertsz. Coornhert, geb. te Amsterdam 1522, st. te Gouda 29 Oct. 1590, begaf zich metterwoon naar Haarlem en werd aldaar notaris 1561, Secr. 1562, Pensionaris 1564; werd verbannen en vertrok in 1570 naar Emden; bij zijn terugkomst m 1573 benoemd tot Secretaris van de Staten van Hollandberoemd letterkundige en hervormer van de Nederlandsche taal • tr. Neeltge Simonsdr. (xx). 15 Ae^.1VOiIckertsdr' Coo™hert, tr. Pouwels Karstensz. (zie bij N» 23, (d) Hamboech scutteriën boeck, fo. 222 V° iin- (h\ tor ttttt «i Reg. 8, f„. 267; («0 Doopt. O. K. i. d30 j'uni Z m R ' P **" ' ^ W WL fo. 2,6 V°; W M. S. Back er, fo. 36; W Wk. Keg. „ fo 262 V°Z)WkL.'n'Jï T' "» ?. Keg' 2' 2-!5 ■ (*) Genealogische aanteekeningen van Pieter de Graeff' (fi Aell ' u'j contra Meester Pieter Neck.-Inder saicken hangende voer den W™!^ttS^ Braesseman impetiant in cas dappel ter eenre ende meester Pieter NeH- r>n' t 1 • 1 zijden D'impetrant allegerende da, in levende lijve geweest waere» Lonrys' ^0^ nes dochtei i manscip te stijven hadde dimp(etran)t haer gedaen omtrent VITr lil 11 .• C C°°P" goeder»7,Llder3 N«' r 7 "f j j. j, i\ . 0> I54ö); ln t M> ^ Backer. fo. 14 worden sWhtc 1 • 1 opgenoemd: Pieter Pieters, van Neck, de Jonge is daar niet bij. Toch kunnen de ^^7- ie in alle geval wee verschillende personen zijn - niet anders dan broeders zijn Als achter zusterling van de kinderen van den jongen Pieter Pietersz. wordt in 't Wk. Reg 6 fo '16 V° genoemd: Reymer van Neck, Simonsz. Deze bestond den kinderen van Pieter Piefersz ™ Nel Braseman (Wk Re? c fo i'\ 7' 1 ' Bette »die nu Aecht vernoemt is" Pietersdr. I k. keg. 5, fo. 97); (?) Zie hiervoor bij noot k-, (;-) Roovboek fo 06 V°- M r 1 aant. van P eter de Graeff up» vr <5 ti 1 r ^<*>yDoeK, 10. 90 v ; (j) Geneal. U] Tn , v , f , • T;et M- S- Backer' fo- »4 noemt Hendrick Comhuysen: „Vaendrich" • O de \ roedschap kwam 26 Mrt. 1576 het verzoek van Hendrick Co(m)huysen ter tafel dat' men zoude toelaten Elbert van Neck (die over lange tijt van hier vertrocken es geweest voo t^n «fftwaelff dagen binnen deser stede te comen om(m)e te redderen tsterffhuys van Weijn Oomen m°eder- tn es eyntel(ycken) om zekere reden bijden voorsz. Raiden eeresoW t w tvoorsz. versoeck zall affslaen» (Resol. Vroedschap, 3, fo. 29 V°). _ Van L T Albert Pietersz. van Neck behoorde werd in 't begin der 16e eeuw door eene Katholieke getuigd' (Leve,:: d^^ill:lhettathlt iv"r0rraTr iTendre'dan aiie gaeder kette",; Geschiedenis van 't Bisdom van Haarlem, X, 302); (a^Wk" Reg6"2' fo'v ?!f Z^r' ^ ^ noot W Wk. Reg. 6, fo. ,6 v; W Wk. Reg' £ 2 ^£ tn'lifng Laurensz. op de regeenngslijsten voor. Blijkens zijn schepenzegel voerde hij hetzelfde wan™ l cL Cop^&t del' 8,i"' AmStodam> "«<»« Sj GeJ dwarsbalk - bij'Simon Laurensz. Waden met' deTettTs Ï"-fer' "'li ('" T"",' " <2iIV0ren, voorbij 3 ■ ep . ,574- omelis van Veen was: „pensenarius der stad Leyden, een seer gheleert man, hebbende de cunst van verscheydene talen, daerbij seer zachtsinuich in sijn conversatie ende cleyn in sijn eigen oogen". Zijne vrouw was „genoemt Geertruydt Simons van Amsterdam (de dochter wt het gulden hooft in de Wermerstraet) een wijse verstandige vrou ende seer jeloers iverich inde catholyke religie". (Levens der Haarlemsche Maechden in den Hoeck", t. a. p., Bijdr. X, 302) ;(gg) Volgens 't M. S. Backer, fo. 36, was hij „Dr. in de Medecijnen"; (hh) Volgens de genealogische aanteekeningen van van der Lely van Oudewater in 't archief van den Hoogen Raad van Adel te 's-Hage waren de ouders van Volckert Dircksz. Coornhert: Dirck Volckertsz. C. (zoon van Volckert en Nelleken Sprong) en Aechje Burchvliet (wier moeder heette van Overvest), en had Volckert eene zuster: Aechje, getr. in 1519 met Jan van der Lely, geb. 1501, st. 1572, zoon van Barend Jansz. en van Maertje Jansdr. van der Smaling; (ii) Stadsrek. 1563, fo. 32; (jj) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 82; (kk) Stadsrek. 1549, fo. 108 V°; (//) Rentebr. x, fo. 124 V°; Quohier 1557,fo. 143; (mm) Naamlijst der Waardijns; archief der Gilden U, N°. 5; (««) Stadsrek. 1562, fo. 35 V°; (00) Wk. Reg. 9, fo. 359; (pp) Resol. Holland i. d.; (qq) Volgens enkele genealogieën: Stijn Barendsdr. Verwer; (rr) Wk. Reg. Div. Mem. 2, fo. 100 V°; (jj) Rentebr. 13, fo. 76; Kladreg. Wk., i. d. 10 Juli 1562; (tt) ,,Verclaringe bij forme van turbe gedaen", L. E. 3, N°. 5*; (nu) Wk. Reg. 4, fo. 287; (vv) Resol. Vroedschap 1, fo. 206; (ruw) 4e Reg. der lijfrentebr. fo. 34; (xx) Omtrent de beweerde bloedverwantschap tusschen Neeltge Simonsdr. en Jonker Reinoud van Brederode — wiens bijzit zij was — zie men ter Gouw, VI, 290. 12. HARMAN RODENBURGH, DE OUDE. R. 1578—1605; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. N. Z. Huiszittenmr. 1550—'55, 1558—'68, 1578 (a). Overman van den Handboogdoelen (1558) (b); één der zes Opperkapiteins der Burgerij (1566); één der negen (1567). „Drapenierder" (c) in de Kalverstraat; was in 1568 met zijn broeder Jan Bethsz. Rodenburgh eigenaar van de verwerij „de blauwe Cluys" op den N. Z. Voorburgwal. Hopman belast met het opperbevel over de Stadsmilitic 1578. Behoorde in 1566 tot de voornaamste aanvoerders van de protestanten binnen Amsterdam, doch moest daarna naar 't buitenland de wijk nemen. In 1569 woonde hij te Hamburg; den I7en April van dat jaar zond hij bij den Raad van Hamburg een verzoekschrift in, waarin hij o. a. verklaarde: „dasz ich mit dem Tuchmachen einne furnemme Hanndtierunng im Vattcrlannde zu Amsterdam eine lannge Zeitt getrieben, darinn auch mein Hauszfraw vnnd liebe Kinnder seinndt woll geubt vnnd erfahren, alsz dz ich gcmeinnlich meinnen Diennern unnd anndern Airbeittern, wochentlich vber Sechzigk Talier verlonet, daruon sich mainicher zu Ammsterdam hatt ernchrt unnd underhalten", zijn voornemen te kennen gaf, met goedvinden van den Raad „zu voriger Hanndtierunng desz Tucchmachens wiederumb förderlich alhie zu greiffen" en verlof vroeg het door hem vervaardigde laken te mogen verkoopen, een volmolen te mogen gebruiken, enz. (d). — In 1578 keerde hij naar Amsterdam terug en vervulde er als bevelhebber der stad een hoofdrol bij de Alteratie (e). St. 20 Juni 1605 (ƒ), zoon van Harman Claesz. (zie Aant., hieronder) en van Marij Florisdr. den Otter. Tr. Aecht Dircksdr. van Heeckelen (g), begr. N. Z. 20 Juli 1580, dr. van Dirck Jansz. (zie ook Aant., hieronder) en van Remburch Pietersdr. Kinderen (o. a.) (h)\ Harman Rodenburgh, de Jonge, drapenierder en handelaar in geschut in de Kalverstraat „in de Wolspinsters" (*'); Gedeputeerde 5 ttC°"ege Van Gedeputeerde Raden te Gorinchem 2, Jan. ,579; i„ ,589 komt h.j voor als politiek agent van de Staten van Holland in Engeland! gezantsXo 6ald d!T T' ^ betrekkinSen tusschen het Nederlandsche -eb ixa7 rt Te" de Staten W: tr. Lijsbeth Laurensdr. Spiegel, Jansdr. Gaeff.1" ^ Aant' Wj N° 3'> en van Anna Hun zoon was o.a.: , Thp0d^re R°denburgh, Ridder, st. te Antwerpen Oct. 1644, agent der stad Emden te Londen .603; afgevaardigde (zonder officieelen titel) voor de Hollandsche kooplieden naar 't Hof van Philips III, Koning van Spanje 16,0 belldTot Rdd' M°g, t£ ,LiSSab°n 16,2; d°0r Koni„gPvai Spa°e benoemd tot R.dder m de orde van 't Huis van Bourgondië 1612; Resident an den Heitog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp bij H. H. Mo<^ 162? of '26- "ïV; kT"',;*; Ji™ Zna ZmT te USSd 1628 tr' te Ddft '3 .62, A.nna Notelmans. — Wonnen één zoon. vafX^rTTGH'.tr- 25 N0V' 1585 Brecht Albertsd'-- Schilt, dr. Huydecoper. " ^ Wj N° '54) C" Va" Ae' ^yndertsd, Uit dit huwel. sproten vier kinderen, w.o.: Jan Rodenburgh, gedt. O. K. 30 Jan. ,594, begr. N. K. 14 Dec. .66< m 1 19 -oekcnbakker in de Kalverstraat; was in 1629 en later koopman op o eerengracht, naast de brouwerij van 't Nachtglas (k); tr. 1° 28 Sept 6.9 Annetge Cornelisdr. van Hemcrt, geb. te Harlingen ,59 , st. te Lstlr- ^ ZVlr T K' ,2-rN0V' ,629' dr' ™ «o,o„,e»: Je WinL d ' C" Va" Jn Jansdr' Blaeu; tr- 2°' 28 Sept. 163. Hesier Al 1 ,K V,a" eUW'ierck (l)> wede- met vier kinderen van Reyer Claesz Anslo, lakenkooper op dc Kolk „in 't witte Ancker" (m). -ben zoon uit het tweede huwel. volgt: Jan Rodenburgh, geb. ,641, st. kinderloos 2 Sept. .690, klerk ter Secretane te Amsterdam 1666 (»)• wpq ;n u Vu / , . wecen* r ,.W' aS m 1675 Boekhouder der Admiraliteit wegens de Convooyen en L.centen; Secr. der stad Amsterdam ,677; Bewindh. 91 f WaS tevens een voornaam ossenweider (o); tr. i°. te N°K V O f I' r6;i SuSanna Heesters> N. K. i Febr. 1646, begr. v riff i Van David Bijl- 2) en van Clara loo" 2 Sept' ^ ^ ^ ^ ^ K°lk' geb" IÓ48, st kinder" \r , ' ' een vermogen van ƒ 100.000.— (p). Zij hertr. v. 1 93 Mr. Cornehs Backer, geb. te Haarlem 1668, Landdrost van Kennemerland ,686, Gedep. ter Rekenkamer van Holland wegens de stad Haarlem 1703, Gecomm. Raad 1707. Haesgen Rodenburgh, tr. Balthasar Simonsz. Appelman, N°. 25. ^ "arnfn Rodenburch (?), geb. omstreeks ,440, st. te Amsterdam kort voor Juni 1475 (^)> tr. Aeff N. N. Zij lieten drie kinderen na: a. Aeff Harmansdr. Rodenburch, volcrt 12. b. Machteld Harmansdr. Rodenburch, geb. omstreeks midvasten 1471. c. Harman Rodenburch, geb. omstreeks midvasten 1475. Aeff Harmansdr. Rodenburch (bovengenoemd), geb. 4 Aug. 1468 (Bartholomei), tr. Claes Gaeff, Claesz., Sch. 1509, R. 1510, zoon van Claes (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Weyn Oom Jansdr. Uit dit huwel. sproten twee kinderen: a. Claes Gaeff, Claesz. (zie bij N°. 82, Bijl. 1). b. Harman Claesz. Rodenburch, volgt: Harman Claesz. Rodenburch (ook voorkomende als: „Jonchee(r) H(ar)me(n) Gaeff va(n) Roede(n)borch" (s)), woonde op den Nieuwendijk; tr. Marij Florisdr. den Otter, dr. van Floris Jansz. (zie bij N°. 38, Bijl. 1) en van Alyd Jan Bethsdr. Zij hertr. Willem Fransz. (t). Uit het eerste huwelijk werden de volgende vijf kinderen geboren: a. Floris Jansz. alias Harmansz. Rodenburgh, begr. O. K. 26 Maart 1599, verwer (u), in 1557 in de Warmoesstraat (v), in 1591 en bij zijn overlijden in de Kalverstraat bij 't Sint Jorishof „in de blauwe Handt" (w)\ tr. i°. Griet Jansdr.; tr. 2°. Elbrichgen Cornelisdr., wede. Aris Muel. — Wonnen drie kinderen. b. Claes Lambertsz. alias Harmansz. Rodenburgh, tr. Maria Elbertsdr., die in 1560 te Lissabon stierf (x). — Lieten eene dochter na. c. Jan Bethsz. Rodenburgh, geb. 1507, verwer op den N. Z. Voor¬ burgwal of N. Z. Melkmarkt, tusschen de Jonge Roeien- en Sint • • Lucienstegen „in den Schaepharder"; was met zijn broeder Harman in 1568 eigenaar van de verwerij „de blauwe Cluys" op den N. Z. Voorburgwal (ƒ); Overman van den Handboogdoelen I554,'55 (*); één der zes Opperkapiteins der Burgerij (1566); één der negen (1567); Kapitein der Burgerij 1578; Regent St. Jorishof 1581/82; behoorde evenals zijne beide broeders Floris en Harman in 1566 tot de voorname gereformeerden binnen Amsterdam (aa); tr. i°. Jannetge Dircksdr. van Heeckelen, begr. N. Z. 1 Oct. 1567, dr. van Dirck Jansz. van, Heeckelen, verwer te Amsterdam, en van Remburch Pietersdr. (bb); tr. 2°. Griet Cornelisdr. de Vlaming, geb. 15 Mei 1524, st. 9 Juni 1606, wede. van Cornelis Pietersz. Codde (zie bij N°. 57» Bijl. 2), dr. van Cornelis Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Tiet Jan Evertszoonsdr. Van het eerste huwel. geven de genealogieën op: „hebben 22 zoone gehad waar van 20 jong zijn overleeden". De twee overgeblevenen waren: aa. Dirck Rodenburgh (cc), vestigde zich in 1583, uit Hamburg komende, waar hij eerst schijnt gewoond te hebben, te Amsterdam metterwoon (cc)] koopman (dd) op den N. Z. Voorburgwal of N. Z. Melkmarkt „in den Schaepharder"; Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland 1586—1619; tr. te Hamburg Cornelia van den Heuvel, gezegd Bartolotti, begr. O. K. 6 Aug. 1613, dr. van Christiaan (zie bij N°. 126, Bijl. 1) en van Jenne de la Bay. Iw' ^en zoon uit dit huwelijk was: suSTr ,Rode?burgh'seb-i580'st kort ™ór Maart i64° (fn t Hfrd; Bai"UW Va" dC Stad SchoonhoVen Barend Elbertsz. 'S ^ Barendsdr" §eb' '578, dr. van bb. Harman Rodenburgh Bethsz., woonde in 1568 in de Warmoesstraat; werd Rentmeester van den Prins van Oranje; „OnZger oXrl-T'd dSrGoederen Saende °P Vijanden Landen, midtsgaders van de Convoyen, ende van de verhooginge der selver van goederen gaende op Vranckrijck, Engelandt, ende op andere .ov,nclen. te Amsterdam ,584-585 fe); „stnrf in EngelanT aldacr gevlucht sijn(de) om de Leijcestersche factie" («)• tr Lysbeth Andriesd, Boelens UJ), geb. 6 Jan. ,543, begr O K H a?V ^k)' dr* Van Andries (zie Aant. bij N° 38) cn van Alyd Claesdr. Smit. J 3 ' " Zij wonnen twee kinderen, w. o.: de^Th6"5 R°denbUrgh' gCb' '572' Woonde in ^ Alphab. Naamreg. i. (/) „obijt den J20 Jun^ i605^ M S Keur 1 L' £ 'l ? ** ^ ^ voorin; W Naaml. der fugltieven, ,s66; Lade T 7 N« /. «,^vv p '7 ' ^^e" en Oudeigenboek van 't St. Pieterias huk ,fin, • «' f' L S' '°' f°' 251 V°! W Renten«• a. p. Ond Holland XIII, p. £t '595; W Nieuwkerck was eene zuster van den voórnar 1 r°' 2 ' Hes,er Willemsdr. van Mi N». „2, noot J rmZk lZ T, 7TjOOSt Wl"^ (ï,n> N^wkTck (zi, door zijn 3 April ,6,4 gesloten latei'1 V? AmS"'Ó™'° « *£, O. K. 3 Mei ,645, die Amsterdam en er begr O K o A "1 ^ ^ v°ndel, geb. te Keulen 1594, st. te zwager ™ van den^ v^t^T/wk "T ^ « 190; (0) Reg. van Goede Mannen, 16S8; N° iSic'r I • t*\ r tl' V ™^ Gr°°tm- foBlijkens het adellijk praedikaat in eene gelijktijdige acté ™ , i Recessie, Reg. 24, fo. 67; (9) gegeven moet de familie van adelliiken o •• " Harman (van) Bodenburch's kleinzoon Adjunct-Commies op ^ P' B£K"dS' heul van Holland ingesteld mor a» »• ! verzoek in de leenregisters van de graaflijk- waaraan ik meende dat het Amsterdams^lc^ladn " ^ ^ I!°fStad Rodenburgh bÜ Leiden, geen resultaat, daar als eigenaars van dit Huis se 1 w T™ ^ lddde in dit °pzicht tot enkel voorkomen de geslachten: van der Does van"? 'tl iatSt ^ 146 t0t hCt bCgi" dei' l6e eeuw Wk. Reg. r, fo. I?a. „ Grootm. ] * ^ ^ ^usclmysen en van Zwieten; W fo. 188 V°; (v) Quohier 1557, f0. IOI. {w) K ' Wk" Re^ 3./o. 26S („) Rentebr. 18, v°5 O') Reg. van Verhuring der huizen van de F rV ^ * A 15 ^"ni IS91' ^ Gro°tm. 2, fo. 81 boeck, fo. 188 V°, 19 i v°; (aa) ter Gouw VIII Al TT p ^ f°' 44 V°;^ Hamboech scutteriën (o) „Sterf seer out a° 16"1*" teekent Si' ' P & ' 1# V-: ^ Quijtsch. 11 f0. 7 7 y. d.7«ei,S9S!2M fof '6Holland, 8 Juni I584, 20 Nov. ^ is8j; Res^l'fLueh^.l 6 S Holland u Juli 1589, 7/14 Aug. 1589; 27 Aug/10 Sept. 1591; (n) Schaep, M. M.; (/)) Lijsbetli Andriesdr. Boelens had bij haren doop den naam ontvangen van E mm et gen Andriesdr. Boelens, doch na 't overlijden van hare moei Lijsbeth Cornelisdr. Loen, huisvrouw van Laurens Simonsz. van Neck werd zij Lijsbeth genoemd. (Geneal. aant. van Pieter de Graeff); {kk) In t begiaafieg. staat zij abusieflijk ingeschreven als weduwe van Willem Har man sz. Rodenburgh. 3. EGBERT ROELOFSZ. R. 1578—1589; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 157^- Burg. 1579,80,82,83,85,87. Één der negen Opperkapiteins der Burgerij 1567. O. Z. Huiszittenmr. 1578. Koopman in de Warmoesstraat „in den Ketel" (a). Behoorde in 1566 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam; was in 1568 om den geloove fugitief. Begr. O. K. 13 Oct. 1589, zoon van Roelof Egbertsz. (zie Aant., hieronder) en van Jannetgen Jansdr. Tr. Anna Cornelisdr. Grauwert, geb. 1520, begr. O. K. 3 Juni 1589, dr. van Cornelis Sijbrantsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Neel Dircksdr. Kinderen: Roelof Egbertsz., N°. 56. Jan de Vrij, Egbertsz. (b), koopman in de Warmoesstraat „in den Ketel"; Comm. 1586, Sch. 1592, Burg. 1596, 98, 1601, 03, 04, 06; Kerkm*. O. K. 1586; tr. i°. (kort vóór 13 Mei 1574» °P welken datum hij zijnen vader quitantie gaf voor ontvangen huwelijksgoed (c)) Belitge fredericksdr., geb. 1547, begr. O. K. 3 Mei 1589, dr. van Frederick Gijsbertsz. (zie Aant. bij N°. 90) en van Aefïf Dircksdr.; tr. 2°. 15 Mei 1591 Silletgen (Cille) Wesselsdr., ged'. O. K. 30 Oct. 1569, begr. O. K. 3 Aug. 1595» dr. van Wessel Rijcksz. (zie bij N°. 90, Bijl. 1) en van Hendrickgen Hcndricksdr. Pock. Van hunne kinderen volgen er uit het eerste huwel. drie en uit het tweede ook drie: a. Jannetge de Vrij, tr. Abraham Boom, N°. 89. b. Frederick de Vrij, geb. 1579, st. 10 Jan. 1646 (d), Sch. 1612, Burg. 1620; Gedep. ter Rekenkamer van Holland 1617—'19; Gecomm. Raad 1623—'25; woonde in 1601 in de Warmoesstraat; tr. 15 Juli 1601 Niesge Willemsdr. Bogaert, geb. 1580, st. 17 Nov. 1646 (e), dr. van Willem Jansz. (zie bij N°. 86, Bijl. 1) en van Giert Jansdr. Vis. Hunne dochter was o.a.: Belitge de Vrij, tr. i°. Ds. David Rotheus (zie Aant. bij N°. 369); tr. 2°. Dr. Roetert Ernst, N°. 172. c. Cornelis de Vrij, N°. 151. d. Roelof de Vrij, geb. 1592, begr. N. K. 22 Jan. 1636, woonde bij zijn overlijden op de Leliegracht; Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1621 ; tr. 4 Sept. 1616 Maritgen Hendricksdr. Servaes, gedt. O. K. 14 Maart 1593, begr. N. K. 30 Jan. 1625, dr. van Hendrick (zie bij N°. 32, Bijl. 2) en van Aeltgen Jansdr. Huydecoper. Zij wonnen tvvcc gehuwde kinderen: aa. Egbert de Vrij, N°. 224 bb. Aeltge de Vrij ge*. N. K. l8 Dec. ,622, beg, O. K. ,6 Nov. ,658, gebi6if' h 47 n ï' AdriaenSZ' Vri6S' g6Zegd GiJ'sbert de Vries (ƒ) *eb. 1615, begr. O. K. 27 Nov. ,662, koopman op 't Water U - Comm. 1655; Luit», der Burgerij ,654, Kap». ,657. ° b'yN". no"J' 'r Dlrck Pietersz' alias Diedericus Petreius (zie Aant. f WCommde 1638.' SCdt' N' K' 20 SePt '594' St' °ngehuwd 21 APril '655 (,k), Neeltge Egbertsdr., tr. Hendrick Boelens (zie Aant. bij N°. ,8). endrick Egbertsz, ijzerkooper op den O. Z. Voorburgwal in den guden Appelboom", testeerde mutueel met zijne huisvrouw 2 Jan .'585 (*)• tr. b.j huwel. voorw-d.d. 20 Nov. x 563 Marij Jansdr. Dommer, geb ,54 ' bii nH C" r ™ i Pebr' 1588 {j)' dr Van Jan Jacobsz- geb. 1412. ' Hunne dochter was: Margriet Dircksdr. Benningh, tr. Hendriek Coenenz. van der Schellmgh (zie bij N°. 23, Bijl. 2). c. Claes Benningh, Gerritsz., (geb. omstreeks 1410), tr. N N Winnen : Jan Claesz. Benningh, (geb. omstreeks 1440), tr. N. N die sikort vóór Aug. 1503 (h). Zij lieten vier kinderen na: aa. Matthijs Benningh, Jansz., geb. 1482, st. vóór 1526. bb. Ehsabeth Jansdr. Benningh, geb. 1484, tr. Mr. Laurens Jacobsz. (i) st. 1527. Hij hertr. Geert Egbertsdr. (ƒ). Uit het eeiste huwel. sproot eene eenige dochter' Elisabeth Benningh, tr. i°. 1540 Jacob Ruysch,'die in ,540 „et zijn gezin metterwoon trok naar Weesp, waar hij brouwer werd in de brouwerij van „den Sleutel" (k), zoon van Ruysch Jansz. alias Ruysch Jan Bethsz Sch. 1497, R. ,49S, Burg. ,5,3, en van Dieuwer N. N., ti. 2 . Pieter Bicker (zie Aant. bij N°. 57). Uit het eeiste huwel. was eene eenige dochter: Dieuwer Jacobsdr. Ruysch, tr. Andries Claesz.' Boelens (zie Aant bij N°. 72). cc. Willem Benningh, Jansz., geb. 1487 (/). dd. Jan Benningh, Jansz., geb. ,49o, st. ,556 („), tr. 1°. Katrijn Geiritsdr. Cop, st. kort vóór Jan. 1532 («), dr. van Gerrit Jansz. en van Geert Jansdr.; tr. 20. Maria Dircksdr. (0). Uit het tweede huwel. sproten zeven kinderen, wier namen niet vermeld worden; uit het eerste waren zes kinderen, waarvan de twee oudste, berde Jan genaamd, jong stierven en de vier anderen volden: aaa. Duyf Jansdr. Benningh, geb. 1525, tr. Jacob Pelser, Jansz, alias Jacob Jansz. in >t Lam", begr. O. K. 27 April 1596, pelterijenhandelaar m de Warmoesstraat „in 't vergulden Lam"; ijveraar voor de hervorming te Amsterdam, werd verdacht bij de beeldstormerij in de Oude Kerk in Aug. ,566 het beeld van SintRochus omgeworpen te hebben (/), zoon van Oude Jan Jansz. in 'f' "1J" herlr' Tr'in Jeroensdr, begr. O. K. 15 Febr. 1600. Benningh' tr' Jacob Jan^. Coeckebacker (zie Aant. ccc. Gerrit Jansz. Benningh, geb. 1529. ddd. Matthijs Jansz. Benningh, geb. Nov. 1531, was in 1556 uitlandig Gerrit Benningh, Gerritsz. (bovengenoemd), (geb. omstreeks 1400) tr. Katrijn Paulusdr. van Neckeren, (zuster van Jan Paulusz van Neckeren, Sch. 1437). Zij wonnen twee zoons: a. Jan Benningh, Gerritsz., volgt. b. Gaefif Benningh, Gerritsz., st. kort vóór Mei 1487 (r), woonde op de Plaetse in een huis „mit een boemgaert" ; Sch. 1473 5 tr. Elisabeth van Haudshoorne, genaamd Janszoons, alias Elisabeth Jansdr. van Oudtshoorn, st. 10 Dec. 1515» dr. van Jan Woutersz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Wendelmoet Dircksdr. van Wormer. Zij hertr. Mr. Willem Andriesz. Uit het eerste huwel. sproot één zoon: Gerrit Benningh, die jong overleed. Jan Benningh, Gerritsz., (bovengenoemd), (geb. omstreeks 1430), Sch. 1471; tr. N. Jacobsdr., dr. van Jacob Hendrick Auwelsz. (s). Zij lieten vier kinderen na: a. Gerrit Benningh, Jansz., volgt. b. Mr. Jan Benningh, Jansz., Sch. 1492, Schout 1495; Raadsheer in den Rade Provinciaal van Holland (vóór 1513); hij en zijne vrouw bouwden eene buitenplaats aan den Amstel, Brillenburg (later Kostverloren en daarna Ruysschenstein genoemd (/)), en stichtten in 1513 het Clarissenklooster binnen Amsterdam (u). Tr. Imme N. N., „een boere d(ochte)r van Diemen maer seer rijck" (v). Zij overleden kinderloos. c. Katrijn Benningh, tr. Frans Claes Heynenz. (zie bij N°. 17, Bijl. 3). d. Mr. Jacob Benningh, (geb. omstreeks 1470), st. vóór 1529, notaris (ze/); Secr. 1505; tr. Erm Jacobsdr., die in 1541 als wede. op den Vijgendam woonde (x\ dr. van Jacob Simonsz. (y). Hunne drie kinderen volgen: aa. Jan Benningh, Jacobsz., (geb. omstreeks 1500), begr. N. K. 13 Apr. 1567, lakenkooper op den Nieuwendijk „op de zuyderhouck van Jan Corten stege", „in 't vliegende Vareken" (z); Waardijn der lakenen 1546; tr. Lieff Adriaensdr., st. aan de pest in Mei 1567 (acht dagen na hare dochter Anna Jansdr. Benningh), dr. van Adriaen Michielsz. (zie Bijl. 1, hieronder). Zij wonnen zes kinderen, die volgen: aaa. Jacob Benningh, Jansz., N°. 24. bbb. Michiel Jansz. Benningh, st. kort vóór Juni 1565 (aa)> tr. Lijsbeth Pietersdr. Codde, dr. van Pieter Pietersz. (zie bij N°. 57, Bijl. 2) en van Nelle Claesdr. Boelens. Zij hertr. Otto Vogel (zie Aant. bij N°. 42). Uit het eerste huwel. was een eenige zoon: Michiel Michielsz. Benningh, geb. Juni 1565» st- te Haarlem en begr. te Amsterdam N. K. 29 Oct. 1593• ccc. Myen Jansdr. Benningh, st. te Emden in of kort vóór I57&> tr. (vóór 1555) Matthijs Matthijsz., st. te Emden in 1578 (bb)> „cramer" in de Warmoesstraat „in de drie roode Roosen". Hunne dochter was o. a.: Dieuwer Matthijsdr., tr. Pieter Claesz. Calff (zie bij N°. 43, Bijl. 1). ddd. Geert Jansdr. Benningh, st. kort vóór Mei 1569 {cc)> tr. Pieter 6 * '4' Matth.jsz., begr. N. K. 6 Juni 1567, huidenkooper op Jan Hans- senpacl. — Hun eenige zoon stierf jong. eee. Erm Jansdr. Benningh, „de derde dochter van Jan en(de) Lieve voirsz. die noch te vrije(n) was.... is aflijffich geworden.... ses rrr * t daghen oft daer ontrent nae huer moeder" (dd) fff. Anna Jansdr Benningh, st. vrijster in 1567 „,4 daghe(n) oft om- trent na haren vader, evenals deze, hare moeder en hare zuster aan „de quade siechten" (d. i. de pest). bb. Griet Jacobsdr. Benningh (ee), tr. i°. Dirck Cornelisz. Kater, st. 5 Sept. 1536, aan een „quetsure" hem door Claes Velserman toegebracht (ff); tr. 2°. Hillebrand Luytsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1) Uit het eerste huwel. sproot één zoon: Pieter Dircksz. Kater, geb. 1535, komt met zijn oom Jan Benningh Jacobsz., in 1564 voor als voogd over de minderjarige nagelaten kinderen van Griet Jacobsdr. Benningh en Hillebrand Luytsz (rg)was Watergeus en in 1570 luitenant van Nicolaes Ruychaver (hhY r. Aeltge Pietersdr. Spiegel, dr. van Pieter Jansz. (zie Aant. bij N° 50) en van Katrijn Pietersdr. van Neck alias Coppit. cc. Bartholomeus Benningh, Jacobsz., begr. N. K. 21 Nov. 156? (ii) koopman op den Vijgendam fJJ) „in de blinde Werelt"- tr' Lijsbeth Pransdr. van Campen, begr. N. K. 27 Sept. 1573 'divan Frans (zie Aant. bij N". 30) en van Trijn Hillebranisdr' den Otter. Twee kinderen werden uit dit huwel. geboren: aaa. Frans Benningh, geb. 1544, begr. O. K. 28 Aug. 1582, Sch. 1=82 • tr. 28 Dec. 1578 Maritge Hendricksdr. Haeck, st. 8 April 1621 (kk) dr. van Hendrick Jansz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Claesgen' \ sbrantsdr. Hem. Zij hertr. Hendrick Hendricksz. van Bronckhorst (zie Aant. bij N°. 198). Uit het eerste huwel. was eene eenige dochter: ,,, f:ijsbe'h F'a"sdr- Benningh, tr. Jan Jansz. Cock (zie Aant. bij N°. I u) ^ fartho,omeusdr- Benningh, tr. Willem Ysbrantsz. Kieft (zie bij N°. 58, Bijl. 1). , ^ernt Bf"n.'ngh' •[ansz'' (bovengenoemd), (geb. omstreeks 1460) st kort voor Juni 1504 (II), R. 1498; tr. bij huwel. voorw. d.d. 26 Juli 1491 (mm) Katrijn Dirck Heymanszoonsdr. Ruysch, dr. van Dirck Auwelszoonsdr.h' ,4SI' ^ ^ en van Katrijn Hendrick Uit dit huwel. sproten vier kinderen, waarvan de drie volgende bekend zijn: s 1UC a. Jacob Benningh, Gerritsz., (geb. omstreeks 1485), R. Sch 1526; tr. Maria Jacobsdr. Verheyen (»*), geb. te Amersfoort, st. te Amsterdam en begr. O. K. 10 April 1573. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Jacob Benningh, Jacobsz., N°. 14. bb. Jan Benningh, begr. O.K. , Aug. ,597 Comm. ,595; tr. 1°. I4 (omstreeks 1555) Griet Simonsdr. Cluft, st. kort vóór Jan. 1574 {pp); tr. 2°. 1 Mrt. 1592 Lijsbeth Fransdr. van Campen, geb. te Utrecht 1562. — Winnen verscheidene kinderen. b. Cornelis Benningh, Gerritsz., st. 16 Mei 1547 „op maene(n)dage in den cruysdagen" ('s Maandags vóór Hemelvaartsdag), door verwondingen zichzelf in een vlaag van waanzin toegebracht (qq), brouwer op „d'achtergracht" (rr); Sch. 1518, R. 1519» Burg. 1534; tr. Aefge Vranckendr. de Wael, st. 1563 (ss), dr. van Mr. Vranck de Wael, Jansz. (zie Aant. bij N°. 40). Zij verwekten drie kinderen: aa. Katrijn Cornelisdr. Benningh (de Oude), tr. Pieter Pieter Gerbrandszoonsz. Ruysch, st. te Leuven 2 Juli I57^> Sch. 1 555» Schout 1566, Burg. 1574, R. 1576. bb. Hillegont Cornelisdr. Benningh, tr. Jonge Jan Duvenz. (zie Aant. bij N°. 46). cc. Katrijn Cornelisdr. Benningh (de Jonge), tr. Jan Verburch, Jacobsz., N°. 47. c. Jan Benningh, Gerritsz., st. 1557, Sch. 1531, „reysde na Jh(e)- r(usa)lem in het geleij v(an) een Augustiner Monnick en(de) noch 2 reijsbroeders, alle 4 wtgeschildert in het tafereel tot Jacob en Baertge Benningh" (//); tr. Trijn Stansdr., st. kort vóór Aug. 1579, hoogbejaard (uu), dr. van Stans Claes Stansz. (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Katrijn of Truy Gerritsdr. van Alckmaer. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende vijf kinderen: aa. Gerrit Benningh, Jansz., tr. Jannetge Lam, Jacobsdr., geb. te Utrecht, st. 1604, na hertrouwd te zijn met Gerrit Fransz. Bogaert. Zij wonnen verscheidene kinderen, w.o. de beide volgende: aaa. Sophia Benningh, geb. 1561, tr. Dec. 1591 Claes Ment, Cornelisz., geb. 1551, woonde bij zijn huwel. „in de brouwerij van den Arend", en was dus waarschijnlijk in dienst bij den brouwer Pieter Dircksz. Hasselaer, N°. 64, wiens zwager hij door dit huwelijk werd, zoon van Cornelis Jansz., bontwerker „in 't roode Cruys", R. 1567. Kene dochter uit dit huwel. was (vv)\ Eva Ment, ged*. O. K. 1 Jan. 1606, st. 1658, tr. i°. te Amsterdam 8 April 1625 Jan Pietersz. Coen, geb. te Hoorn 8 Jan. 1587, st. op 't Kasteel Batavia in den nacht tusschen 20 en 21 Sept. 1629, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Oost-Indië 1617 (opgetreden 1619)—1623, en van 1624 (opgetreden 1627)— zijn overlijden; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter Kamer Hoorn 1624; tr. 2°. te Amsterdam 16 Maart 1632 Marinus Louysz., geb. te Middelburg 1598» koopman te Amsterdam, waar hij 12 April 1639 poorter werd {ww), Bewindh. W.-Ind. Comp.; tr. 30. te Graft 22 Augustus 1646 Isaac Buys, geb. te Arnemuiden 1617, Licentiaat in de rechten en advocaat op den Singel te Amsterdam. bbb. Margriet Benningh, tr. Pieter Dircksz. Hasselaer, N°. 64. 14- bb. Lijsbeth Benningh, Jansdr., tr. Wigbout de Wael, No 40 cc. Claes Benningh, Jansz., st. 30 Aug. 1594 {xx)t woonde op dcn urgwal „111 de blaeuwe Rose"; was vermoedelijk handelaar op Moscovië: een van zijne zoons althans bevond zich ten tijde van t overlijden zijns vaders te Moscou (yy)- tr. Annetge Willemsdr. Delff, dr. van Willem Cornelisz. (zie bij N°. 5;, Bijl. 1) en van Wijve Claesdr. Bicker. Uit dit huwel. sproten zes kinderen, w.o.: Jan Benningh, Claesz., geb. 1563, woonde op den N. Z. Achterburgwal; tr. 15 Mei 1591 Lijsbeth Lambertsdr. Coppens, geb. 1568, dr. van Lambert en van Lijsbeth Reyersdr. Van hunne zes kinderen volgen er hier drie: aaa. Wijbnch Jansdr. Benningh, geb. 1592, begr. N. K. 9 Nov. 1629, tl". 24 April 1618 Balthasar Jansen, geb. te Hamburg 1591, st. kort voor Nov. 1646, in 1618 drogist in de Halsteeg, daarna koopman en suikerbakker in de Warmoesstraat „in de witte Roosecrans". Het gezamenlijk vermogen van hem en van zijne huisvrouw bedroeg na beider overlijden in 1646 de som van ƒ 280.000.— (zz). Het jongste van hunne drie kinderen was: Elisabeth Jansen, tr. Jacobus Reynst (zie bij N°. 122). bbb. Geertruyt Jansdr. Benningh, tr. Johannes van Collen (van Geulen) (zie Aant. bij N°. 257) ccc. IJsbrant Benningh, tr. in Frankrijk Francisca Rensi (aaa). Zij heten vijf kinderen na, w.o. (bbb): Christina Benningh, tr. Reynier van Kuyck (zie bij N°. 79). dd. Brechtgen Benningh, Jansdr., tr. Pieter Rodingh, Albertsz. (zie bii N°. 23, Bijl. 1). v J ee. Grietge Benningh, Jansdr., tr. Jacob Willemsz. Stachouwer, geb. te Deventer, zeepzieder te Amsterdam op 't Water „in 't roode Scharlaken", zoon van Willem Elbertsz. Stachouwer (ccc). Hunne kinderen waren o.a. (ddd): aaa. Dr Hubrecht Stachouwer (zie bij N°. 5), tr. Truytgen van Eisen (de Oude). bbb. Willem Jacobsz. Stachouwer (zie bij N°. 5), tr. Truytgen van Eisen (de Jonge). ccc. Grietge Jacobsdr. Stachouwer, geb. 1570, tr. 22 Mei 1590 Balthasar Jacobsz. de Gruyter, geb. te Rotterdam 1567, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 24 Sept. 1641. Lene dochter uit dit huwel. was: Catharina de Gruyter, tr. Lucas Jacobsz. Rotgans (zie bij N° ct Bijl. 1). J -,-7' BIJL. i. Adnaen Michielsz., testeerde te Amsterdam 12 Oct. 1541 \cee)> tr- N. N., en liet twee dochters na: a. Lieff Adnaensdr., tr. Jan Benningh, Jacobsz. (zie Aant. bij N° 14 hiervoor). b Ghccrt Adriacnsdr., st. vóór 1564, tr. Elbert Pietersz. alias Elbeit de Vries, st. vóór 1562, zuivelkooper in de Kalverstraat {fff)Zij verwekten zeven kinderen, w.o.: Anna Elbertsdr., tr. Arent Cornelisz. „in den Spiegel" (zie Aant. bij N°. 130). (a) Stadsrek. 1566, fo. 137 V0.; (/>) Naamlijst der Waardijns; archief der gilden, U, > • 5 ? W Volgens Schaap is Gerrit Benningh, Gerritsz., dien hij Benningh Gerritsz. noemt, in 1401 overleden. Dit kan niet juist zijn, aangezien zijn zoon Dirck Benningh, Gerritsz. in 1404 geboren is, blijkens een opgaaf van Schaep; (d) Schaep; (c) Volgens Schaep: „Baeit van dei Burg Adams, di. van Adam van der Burch getr. m van Brakel" (M. M., p. 171, 146). Men zie omtrent de beweerde verwantschap tusschen de Amsterdamsche familie Verburch en de adellijke van der Burch'en: N°. 47, noot r; (ƒ) (g) Volgens Schaep was zij eene dochter van „Gerrit van Vliet, Jansz., Ridder, gebor. A°. 1368, ob. 1404 in Flore, aeta. 36" en van „Machteld van der Merwe, die sturf 1421." (M. S. Schaep, archief van Jhr. Mr. C. II. Backer, fo. 16). Hoewel Schaep als sterfjaar van Gerrit van Vliet 1404 noemt (zie ook Goudhoeven) verklaart hij Geertruyd, van wie luj zelf opgeeft, dat zij in 1412 geboren is, tot zijne dochter! Denkelijk zal de naam van Vliet wel een verdichtsel zijn, dienende ter opluistering van eene onbekende Geertruyd N. N.; (h) Wk. Reg. 2, fo. 303 V°.; (i) Klapper op deel 3 van de Weesk. Registers, fo. 27 V0.; (j) Wk. Reg. 3, fo. 249; Penningboek der Weesk., fo. 5 V0.; Reg van Huisverk. en Div. Mem. der Weesk. 1509/45, fo. 35; (k) Stadsrek. 1549, fo. 23 V0.; Schaep M. M. p. «78; (/) Waarschijnlijk dezelfde als Mr. Willem Benningh, priester, die kort vóór 1542 stierf, bij Katrijn Jacob Hugenzoonsdr. een zoon nalatende: Jacob Hugenz., die st. 1578, na in 1555 getr. te zijn met de dochter van Thijman Burgen (Wk. Reg. 4, fo. 292); (m) Uit het Wk. Reg. 4, fo. 66, blijkt, dat Jan Benningh, Jansz. op 't laatst van zijn leven in financieele moeilijkheden verkeerde. Immers werd door de naaste bloedverwanten 111 Febr. 1539 „om der armoede van de voorsz. Jan Benninck Jansz." genoegen genomen met eene vermindering van 't bewijs van 't moederserf van zijne kinderen uit het eerste huwelijk; («) Wk. Reg. 4, fo. 65 V0.; {) Wk. Reg. 6, los ingestoken blad bij fo. 229; (/) Reg. der Confessiën, N°. 273 R. I., fo. 75; (q) Rentebr. !, fo. 102; (r) Wk. Reg. 2. fo. 31; (s) Schaep, M. M., fo. 146Dit stemt overeen met de acte van huwel. voorw. van Gerrit Benningh, Jansz. en Katrijn Dirck Heymanszoonsdr. Ruysch, waarin de bruigom geassisteerd wordt door: „Jacob Heinrikszoon zijn oude vader"; (t) ter Gouw, V, p. 68; (//) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg., i. v.; (v) Schaep, M. M., p. 146; (70) Wk. Reg. 4, fo. 92 V0.; (x) Rooyboek, fo. 38; (;■) Wk. Reg. 3, fo. 114; (2) Jan Jacobsz. Benningh behoorde in 1560 tot de deelnemers aan de door 't Burgerweeshuis georganiseerde loterij; zijn naam en het motto, dat hij evenals elke deelnemer opgeven moest, zijn als volgt opgeteekend: „nyet is geworden iet, sall gaen tot nyet datment niet en siet, Als dit schiet, sall dat blivende iet leven sonder verdriet. — p(er) Jan Jacobsz. Ban(n)inck int vlie(gen)de vei ken (Loterij-boeck); (aa) Wk. Reg. 8, fo. 149 V0.; Begraafreg. der Weesk., N. Z., i. d.; (bl>) Wk. Reg. 10, fo. 174 V0.; (cc) Wk. Reg. 9, fo. 106 V0.; (dd) Weesk. L. 97, i. v. Banninck; (ee) „Griet meest(er) Jacob Ban(n)incx dochter"; Wk. Reg. 4, fo- *94 V0.; (ff) Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 71 v°-5 (gg) Quijtsch. 4, fo. 126 V0.; (/1/1) ter Gouw, VI, p. 321; (ii) Wk. Reg. 7, fo- 3°4 5 (./>') Rooyboek, fo. 93 V°.; 1553; (kk) M. S. Backer, fo. 31; (//) Wk. Reg. 2, fo. 319 V0.; (mm) Geslagt Registers van N. Witsen; los stuk voorin; (nn) Zie acte van huwel. voorw. tusschen Antonis Willemsz. en Marie Jacobsdr. Benningh, Weesk. L. P., i. v. Pietersz.; (00) Wk. Reg. 12, fo. 229 V0.; (pp) Wk. Reg. 10, fo. 374; (q) van Rhede van der Kloot, de Gouverneurs-Generaal etc. van ?sedeil. Indiê p. j2 en verv.; (ww) Poorterboek E, fo. 46. - Een 17e eeuwsche M. S. genealogie op het gem. archief te Amsterdam noemt hem: „Raed in oostindien daer 11a Bewinthebber vande westindische comp. ; (xx) M. S. Backer, fo. 18^; (yy) Begraafreg. der Weesk., N. Z., i. d. 2 Sept. 1594; (22) Wk. Keg. 27, fo. 65; (aaa) Geneal. Francken op 't gemeente-archief, fo. 28; (bbb) Clnistina Benningh weid bij hare ondertr. geassisteerd door hare twee neven: Abram van Collen (van Geulen) en Pieter Harcksz., getr. met Maria van Collen (van Geulen,) Jansdr.; (ccc) Grootm. 2, fo. 114; (ddd) Rentebr. 18, fo. 262 V°.; (eee) Weesk. L. 344, i- v. Michielsz.; (fff) Wk. Reg. 8, fo. 88 V0.; Grootm. 2, fo. 22; Rentebr. 2, fol. 242. 15 EVERT CORSZ. SCHOS. R• '578-1582; verkozen door de afgevaardigden derSehutterijen 27 Mei, 578 Had reeds sedert ,573 als Raad in de Vroedschap zitting 57 Kerkn.'. O. K. 1572; O. Z. Huiszittenmr. ,574. Luitenant der geëligeerde Burgers 1572. ^Bergevaarder (stokvischkooper) in de Warmoesstraat „in 't gulden Mars- Werd 24 April 1545 poorter van Amsterdam (#) en in Januari 1574 met gedeputeerd om TT 7^" <=" de aan T h u Coppenhagen als te Bremen en te Hamburg r h 'mg^n°P het ultrusten van schepen tegen de Geuzen (c). ÏS1™ * Hw«k" I™ »«'■ ™ Winnen Kinderen. straat' ' Gerritsz'. scheepmaker, wonende in de Warmoes- l /ü t F M U ' St CTena,S Zij"e Vr°UW °f kOTt J54^ \d), tr. Engel Lambertsdr. Hunne kinderen waren: a. Lijsbeth Hendricksdr., tr. Evert Corsz. Schos (é), N°. 15 • Aef Hendricksdr, tr. (vóór 1546) Nanning Jansz. Lock, Overman ^ van den Handboogdoelen, 1547—'49 (ƒ). c. Corneha Hendricksdr, tr. (vóór 1546) Hendrick Simonsz. Hoppe- sack, die het huis van zijn schoonvader bij de scheiding van diens nalatenschap overnam; Overman van den Handboogdoelen *55° (g). d. Simon Hendricksz., begr. O. K. 2 Apr. ,573, tr. ,549 Sijburch Jansdr geb 1524, dr. van Jan Willemsz. alias Jan Enchuys (of van Enchuysen), zeilenmaker, en van Lijsbeth Simonsdr. (h) c. Heer Gernt Hendricksz., geb. 1526, begr. O. K. 23 April iS7! Marsgen" Z'jnS zwager's huis „het gulden f. Lambert Hendricksz., geb. 1530. M WLrI' t fo/ss SM' 'S45' f0' 23 ^ w SUdsrek' '»*• 98 V; Evert Corsz. Sorgh, doch 'zoo hertThij' „te 'ik hThte7e" '"'"T regeerin^U'sten: voorkomt: „Evert Schos" (Wk. Reg e fo 8q- k;6)' F * c Je"ammgen volgen waaronder hij (Stadsrek. 1545, fo 2?V0)- Evert K" ' i, », " ' Corsz- van bewater bergevaerder" namen met meer Z uT "f I557' f°' 99; in dit register zijn de schosch i„"Ts o*rr T lijst der Kerkmeesters van de O K hiï C i t ' "Evert Claesz" Scho<-'h" (Naam- ringslijst in de M. S. Handv. van 15 22 uh d^CoU 'r P ! Sch°rs Van 0uwater" (Regee- rien boeck, fo. 111 V° 127 V° mo- M Al ° ' °' arcus» fo- 2°6); (/) Hamboech Scutte, 127 V , 140; (g) Als voren, fo. 222 V°; (h) Wk. Reg. 5, fo. 113 V°. 16. CLAES REYERSZ. r 1573—1584; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Sch. 1580. Één der zes Opperkapiteins der Burgerij (1566); één der negen (1567). Fabriekmeester 1578 (na de Alteratie). Korenkooper op 't Water „in den Molensteen" (a). Behoorde tot 1567 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam (b) en was in 1568 om den geloove fugitief. St. 1 Dec. 1584 (c), zoon van Reyer Pietersz. (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Frans Claesdr. Heyn. Tr. Fijtge Jansdr. Vervver, begr. O. K. 21 Jan. 1600. Kind (o. a.): Niesgen Claesdr., geb. 1569, tr. 17 Dec. 1589 Jan Pieter Aertsz. Mastenbroeck, geb. 1559, vleeschhouwer op de N. Z. Kolk, Regent Rasp- en Tuchthuis 1609. Hunne dr. was o. a. (d): Aefgen Jansdr. Mastenbroeck, tr. Gerbrand Jacobsz. Geelvinck (zie Aant. bij N°. 113). Aant. Pieter Reyersz. alias Lange Lijs (e), st. kort vóór Mei ï5ï5 (ƒ), brouwer op 't Water; Sch. 1487, R. 1511; tr. i°. N. N.; tr. 2°. Griet Dirck Baerdendr., st. kort vóór Mei 1513 (g), wede. met vier kinderen van Jan Beth, Dircksz., dr. van Dirck Simon Baerdenz. (zie Aant. bij N°. 17) en van Marij Willem Dirckszoonsdr. Uit elk der beide huwelijken sproot een zoon: a. Reyer Pietersz., Sch. 1512, R. 1531 ; tr. (vóór 1503) Lijsbeth Frans Claesdr. Heyn (h), dr. van Frans Claes Heynenz. (zie bij N°. 17, Bijl. 2) en van Katrijn Benningh. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Pieter Reyersz., leefde nog in 1560. bb. Claes Reyersz. (*), N°. 16. cc. Katrijn Reyersdr., tr. Jonge Pieter Pietersz. Ackerman (zie Aant. bij N°. 42). b. Pieter Pietersz. (a) Reg. der fugitieven, 1568, fo 29 V°, 30; Quijtsch. 11, fo. 224 V°. — De zoons en verdere afstammelingen van Claes Reyersz. voerden den naam van zijn uithangbord als familienaam, en noemden zich: Molensteen. — In 1683 werd Nicolaes Reyersz. Molensteen stadschirurgijn (Resol. Thes. Reg. 7, fo. 112 V°); (£) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg. i. v.; (r) „obijt a° 1584 den erste Decembris" (Naaml. der Vroedschappen voorin het M. s. Keurboek); (d) Zie ook de Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 21, 22; Quijtsch. 11, fo. 170; (e) Regeeringslijst in de M. s. Handv. uit de Coll. Alberdingk Thijm; (/) Wk. Reg. 3, fo. 93 V°; {g) Wk. Reg. 3, fo. 66 V°, 68; (A) Wk. Reg. 4, fo. 261 V°; (i) „Claes Reyer Pieterssz." (Regeeringslijst in 't M. s. Opsy, fo. 100). 17 Mr. WILHEM BAERDESEN, gezegd BARDESIUS. R. 1578—1601; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Burg. 1578, 79, 81, 82, 84, 86, 89, 92, 94, 95, 97, 99, 1601. 17- Gedep. ter Staten Generaal, benoemd 22 Mrt. 15S4; Gedep. in den Raad nevens . kobert Dudley, Graaf van Leycester, Landvoogd der Nederlanden „ Feb, .586-10 Febr. .587 (en als zoodanig in Oct. ,586 belast ^,eene 7 g "aar Engdand ("); GedeP' in den Raad State ,0 Febr J5 Heer ™n Warmenhuysen en Krabbendam, geb. 1563, st. 8 Mei .619, tr. (g) te Woerden, na 25 Nov I58o te Amsterdam gedane aant. der ondertrouw, Jonkvr. Comelia van Loo, st 1 7' ' van Mr- AIbert en van Maria van der Miile Ui). Uit dit huwel. sproten vijf kinderen (i). Aant. Dirck Baerdenz., Sch. 1419, Burg. 1426, tr. Hillegont N. N Winnen twee zoons: a. Simon Dirck Baerdenz., volgt, b. Goossen Dirck Baerdenz., Sch. 1442, Burg. 1469, wiens zoon: Jan Goossen Baerdenz., in 1495 uit Amsterdam metterwoon naar Utrecht en vandaar naar Rijnsburg trok ( j) en een zoon naliet, die zich weder te Amsterdam vestigde: Goossen Jansz. Reecalff st. Mei 1550, Sch. 1529, R. ,530, Burg. 1536, van wien eené dochter bekend is: Anna Goossensdr. Reecalfïf, tr. Marten Pietersz Codde (zie bij N°. 57, Bijl. 2). Simon Dirck Baerdenz., (bovengenoemd), R. 1449, Sch. 1452- tr 1 . Nies N. N; tr. 2». 1437 Elisabeth Gerrit Deymansdr., dr.'van Gernt Deymansz., Sch. 1414, en van Alyt N. N. (k). Kinderen uit deze huwelijken (of uit een van beide?) waren: a. Dirck Simon Baerdenz., volgt. b. Gerrit Simon Baerdenz., Sch. 1481 tr N N -T , »•» . z.^. J.-* . Winnen: Hillegont Gerrit Baerdendr., tr. Dirck Boelenz. (zie Aant. bij N°. ^8). c. Rolph Simon Baerdenz., genoemd in 1478. d. lijmon Simon Baerdenz., genoemd in 1475 (0- iy. e. Anna Simon Baerdendr., tr. Jacob Willemsz. (zie bij N°. 5, Bijl. 1). f. Margriet Simon Baerdendr., tr. Pilgram Jonge Jacobsz., Sch. 1494, zoon van Jonge Jacob, Sch. 1441, Burg. 1459, en van Nel N. N. (;//). Hunne dochter was: Aecht Pilgramsdr., tr. Jan Jansz. Verburch (zie Aant. bij N°. 47). g. Geertruyt Simon Baerdendr., tr. Jacob Jonge Jacobsz., zoon van Jonge Jacob (zie ook hiervoor) en van Nel N. N. h. Lijsbeth Simon Baerdendr., non in 't Maria Magdalcnakloostcr; genoemd in 1478. Dirck Simon Baerdenz., (hierboven genoemd), Sch. 1473, Burg. en R. 1484; tr. Dieuwer Jacob Walichszoonsdr., dr. van Jacob Walichsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Margriete N. N. Hunne zes kinderen waren: a. Griet Dirck Baerdendr., tr. i°. Jan Beth, Dircksz., Sch. 1489; tr. 2°. Pieter Reyersz. (zie Aant. bij N°. r6). b. Reyer Dirck Baerdenz., R. 1518. c. Gijsland Dirck Baerdendr., tr. Laurens Pietersz. van Ncck (zie Aant. bij N°. 11). d. Willem Dirck Baerdenz., volgt. e. Simon Dirck Baerdenz., st. ongehuwd. f. N. Dirck Baerdendr., tr. Albert de Veer, Dircksz. (zie Bijl. 1, hieronder). Willem Dirck Baerdenz., (hiervoor genoemd), tr. (;/) Clara Clacs Heynendr., dr. van Claes Heyn „in den Arm" (zie Bijl. 2, hieronder). Zij lieten twee kinderen na: a. Mr. Claes Heyn, Willemsz., st. kinderloos 1 April 1575 (0), Sch. 1532, R. 1533, Burg. 1543; tr. (vóór 1555) Geertruyt Jacob Huygendr., wede. van Ysbrant Jansz. Ben (zie bij N°. 67, Bijl. 1). b. Willem Dirck Baerdesen, geb. 1496, st. te Delft 1568, Sch. 1529, Schout 1542; tr. Dieuwer Dircksdr. Quintingh, dr. van Dirck Jacobsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van N. Jacob Walichszoonsdr. Hun zoon was: Mr. Wilhem Baerdesen, gezegd Bardesius, N°. 17. Bijl. i. Jacob Walichsz., Sch. 1488, tr. Margriete N. N. Zij wonnen o. a. de volgende twee kinderen: a. N. Jacob Walichszoonsdr., volgt. b. Dieuwer Jacob Walichszoonsdr., tr. Dirck Simon Baerdenz. (zie Aant. bij N°. 17, hiervoor). N. Jacob Walichszoonsdr., (bovengenoemd), tr. Dirck Jacobsz. Quintingh, st. kort vóór Mei 1509 (/)> Sch. 1504, R. 15°5• Uit dit huwelijk sproten zeven kinderen: a. Fije Dircksdr. Quintingh. b. Albert de Veer, Dircksz., volgt. c. Jacob Walichsz., st. kort vóór Maart 1533 {q), tr. eene dochter van Claes Gerrit Deymansz. en van Lucie N. N. d. Jan Dircksz. Quintingh, begr. O. K. 20 April 1554, Overman van 7 I7' den Ha"dboogdoelen 1525 (r); tr. i°. Duyf Clacsdr. van Hoorn st kort vóór Oct. 1514 (s), dr. van Claes Simonsz. (zie Aant. bij tt ,93) 011 Van Alyd Albertsdr- Kantert; tr. 20. Aecht Pietersdr. Uit ^ het eerste hu wel. was eene dochter, uit het tweede waren drie kinderen, die alle volgen: aa. Katrijn, daarna Duyf Jansdr. Quintingh (/), geb. 1513, tr. (vóór I542) Claes Splinter. bb. Dirck Jansz. Quintingh, tr. Lijsbeth Jansdr. Verwer (u). cc. Katrijn Jansdr. Quintingh, tr. Pieter Gerritsz. Coeckebacker (zie Aant. bij N°. 65). dd. Anna Jansdr. Quintingh, st. kort vóór Juli 1563 (v), tr. Jacob Jansz. de Moes, begr. O. K. 23 Aug. 1559, wonende in de Warmoesstraat. Hunne beide kinderen waren: aaa. Clara Jacobsdr. de Moes, tr. Jan Cornelisz. Hooft (zie Aant. bij N . 49). btb' A1 Jacobsdr' de Moes> tr. Jacob Bicker, Pictersz. (zie Aant. bij N°. 57). J e. Frans Dircksz. Quintingh. f. Dieuwer Dircksdr. Quintingh, tr. Willem Dirck Bacrdcsen (zie Aant. bij N°. 17, hiervoor). g. Anna Dircksdr. Quintingh, st. vóór 1512. Albert de Veer, Dircksz., (hiervoor genoemd), tr. N. Dirck Baerdendr, dr. van Dirck Simon Baerdenz. (zie Aant. bij No. 17, hiervoor) en van Dieuwer Jacob Walichszoonsdr. Zij wonnen o.a.: a. Albert de Veer, volgt. b. Pieter Albertsz. de Veer, alias Scheel Picter, „droochscheerder"; leefde nog in 1550; tr. i°. Dieuwer Claesdr., st. kort vóór Dec! 1536 (w); tr. 20. Marij Gerbrandsdr. (.x). Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen: aa. Albert de Veer, geb. 1529. bb. Weyn Pietersdr. de Veer, geb. 1530, tr. Jan Simonsz. cc. Claes Pictersz. de Veer, geb. 1534. Albert de Veer, (bovengenoemd) (y), lakenkoopcr op den Vijeencam(s) leverde o.a. in 1532 het roode, zwarte en witte laken voor de kleeding der stadsroedragers (aa); tr. Wcyntgcn Ellertsdr. Hunne kinderen waren o.a. {bb): a. Ellert of Albert de Veer, begr. N. K. 5 Sept. 1599, woonde bij e i ïeuwebrug, assisteerde in 1591 zijn zoon Dr. Albert bij diens ondertrouw; tr. Cornelisgen Gerritsdr. van Adrichem (cc). Uit dit huwelijk sproten twee zoons: aa. Dn Albert de Veer Ridder, Heer van Callantsoog, geb. 1564, st. s age 8 Febr. 1620, Secr. 1588, Pensionaris 1601—1611Extraordinaris Ambassadeur, met en benevens de Heeren Jor Johan van Duvenvoorde, Ridder, Johan Berck, Heer van Godschalkoord, Eerste Pensionaris van Dordrecht, Elias van Oldenbarneveldt, Pensionaris van Rotterdam, en Albcrt Joachimi, aan 't Hof van Koning Jacobus I van Engeland, die hem bij deze gelegenheid in April 1610 evenals zijne mede-Ambassadeurs tot Ridder sloeg; Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Wcstfricsland 30 Mei 1611; Hoofd-Ingeland van de Beemstcr 1610 (benoemd nadat door een deel der eerste ondernemers van de droogmaking besloten was de meer, die door de groote dijkbreuk van Jan. 1610 weder geheel ondergeloopen was, opnieuw droog te leggen (dd) \ hij was, Pensionaris van Amsterdam zijnde, tevens eigenaar van een herberg buiten de Regulierspoort (ee), en bezat octrooi om door geheel Holland alleen vlas te mogen kloppen; bovendien verzocht hij 16 Nov. 1588 aan de Staten van Holland octrooi voor „sijne Inventie, van met een Paerdt te breecken Brasilien-hout ende anders" {ff). Tr. te Amsterdam 23 Juni 1591 Simontgen (daarna Simonetta) Jansdr. Schaeck (gg), gcb. 1567, dr. van Jan Gerritsz. en van Anna Jacobsdr. Zij lieten vier kinderen na, w.o.: Dr. Jan de Veer, gedt. N. K. 5 April 1592, st. ongch. en begr. O. K. 11 Mei 1617, Secr. 1611. bb. Gerrit de Veer, maakte in 1596 en '97 den tocht naar Nova Zembla en de overwintering aldaar onder Jacob van Hccmskcrck en Willem Barendsz. mede en keerde 1 Nov. 1597 behouden te Amsterdam terug. b. Margarctha Albertsdr. de Veer, tr. Picter Willemsz. Corver, gcb. 1521, begr. N. K. 15 Jan. 1591, zeepzieder op 't Water bij de Karncmclkssteeg „in den gulden Eenhoorn" (Jih), Overman van den Handboogdoelen 1560 (ii), zoon van Willem Corver, boekverkoopcr te Amsterdam „in de gulden Lelie" (jj) (zoon van Willem Corver, schipper, en van Trijntgen N. N.), en van Nel Eelgisdr., (dr. van Eelgis Gerritsz. en van Alijd Gcrritsdr.) (kk). — Uit dit huwel. sproot een zoon (//). c. Balichgen Albertsdr. de Veer, tr. Pieter Jacob Lucaszoonsz. (zie bij N°. 5, Bijl. 1). Bijl. 2. Claes Heyn „in den Arm", (zoon van Heyn Meyndcrtsz., „wisselaer", Sch. 1441, en van Stijn Ruysch), Sch. 1461, tr. N. N. Zij wonnen o.a. (mm): a. Frans Claes Heynenz., Sch. 151 °> Burg. en R. 1525, tr. Katrijn Benningh (nn), dr. van Jan Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van N. Jacobsdr. Zij lieten verscheidene kinderen na, w.o.: aa. Nelle Frans Claesdr. Heyn, tr. Claes Boelensz. (zie bij N°. 57, Bijl. 1). bb. Lijsbeth Frans Claesdr. Heyn, tr. Reyer Pietersz. (zie Aant. bij N°. 16). 7' CC" ^!rrit Bcnningh, st. voor 1541, tr. Bennicht Pauw (00). Zij wonnen eene dochter: Katrijn Benningh, tr. 1553 Willem Jacobsz. Tromper, te Rotterdam dd. Stijn benningh, Fransdr., tr. Cornelis Buyek, Sijbrantsz., st 17 Nov. 1560 Sch. en R. 1525, Burg. ,536, Dijkgraaf van den ïeuwci-Amstel, wegens de stad beleend met de Ambachts- icerlijkheden 1541, wedr. van Geerte Gerrit Valckendr., zoon van Sybrant Sijbrantsz. Buyck, korenkooper en brouwer te msterdam, en van Acl Jacobsdr. Mcystcr (pp)-, tr. 20. Simon Bauckesz. Sakema (zie bij N°. 47, Bijl. 1), wedr. van Griet Jansdr Verburch. b. Clara Claes Heynendr., tr. Willem Dirck Bacrdenz. (zie Aant. bij JN . 17, hiervoor). (a) Resol. Holland 22 Mrt. ie&i 16 Oef iCw. «r « Grootm. 2, fo. 160 V» „2 V» • MV„, Wageiuar, Amsterdam, III, p. 362, 363; («) Gouw, VIII, Alphab. Register i" v ■ w Vercla t" r""" '"V"'™ 'S68' f°' 44; M ,er (/) „had getr. Aegh, Ammiraels wed. ^ . ^Ser ri» Cl" * 3' ^ 5"; ook bij N°. 50, noot (h) Schaep M M n i.l < 7 \ , " P' '45); ^ Zie artikel- De Bardesen te HpïI '' P' ^ geneal. Bardesz., behoorende bij het .899, p. .58 è„ verv.; ,/) Grootrn 5 fo H) M fA™stória°-''Jaarboekje <-> «« - B^rage„'™i de Ges^n'™ ^ '^zd^vts" r a"rijk -"e aerclenz., .Sch. 1473, en van Dieinver Jacob Walichszoonsdr. Deze ongave i« „„ 1 , oogpunt klaarblijkelijk onjuist: de tijdruimte van ia™ t 1 1 • , • ? chronologisch ambt fint 7,'i t- . van 54 Jaien tusschen beide m 't bedienen van 't zelfde ambt, dat zij waarschijnlijk reeds op betrekkelijk jeugdigen leeftiid zullen 1,-ti» 1 1 11 Bovendien vond ik nog in de Quijtsch 4 fo i , .,, ' f hebben' 15 te g™>t. moeder van de gebroeders Mr Xes Tltvn' W 1, 228 (l" ^45) genoemd: Clara Claes Heynendr. als LZriïzf -z trrhr ™ ~ f». 82; (r) Dr. 2R;?J; vs v°; w Wk- ■*«• de Veer door Thr T F '/'f0' 2 ' ^ ^ naamreglster °P dlt reg»ster; (;-) Volgens de geneal. A.beTd^^^~~~Tende ^ ITd' Kb'' ,8~ van M, Ever, de Veer, Pensioni 'van £™ + IS04, daarna Raadsheer in den Grooten Raid te mJZ/T , H°lland man van Weyntgen en Albert de Veer Albert , " T ^ ^ Mn °f de Albertsz de Veer ) 1 •• ' lbertsz<' dle ln T55° voorkomt als de broeder van Pieter Ook het' M Sn !,OVe"t•":',0en,<,• éé" « dezelfde persoon (Wk. Reg. Div. Mem , fo 26 D° a1. de V et - Grfe't'eTT' TV ^ ^ ^ ™ *- pÜS Gerritsz. Coeckebaeker en van KaHta I Tn"^T ™" Wiil'rMt A»eI"1!,n. ™ H«er neef den Pensionaris Dr. Albert de vL'lQri^h"'» ZToJ" ,^4tgeaSSiStod d°OT 1532, fo. 47 V°; {/>!>) Zie ook Quijtsch. 16, fo. 213 V°; (rr) 4e Reg. cler lijfrentebr. fo. 31 V°; ( Resol. Holland 16 Nov. 1588; igg) Simontgen Jansdr. Schaeck was eene nicht van den Admiraal en Noordpoolreiziger Jacob van Heemskerck, die in zijn testament, gepasseerd aan boord van „de Vloote van oorloge door de Mogende E: Heeren Staten Generael der geünieerde provinciën gedestineert op de cnste van Spangien en(de) Portugael" aan Simontgen een legaat besprak van ƒ 6000.— en haar bij vooroverlijden van zijn eenigen broeder Cornelis van Heemskerck tot erfgename van de helft van zijne nalatenschap benoemde, terwijl hij haar ook legateerde „den diamant bij den Coninck van Joor mij vereert" (Weesk. L. 242, i. v. van Heemskerck). — De bedoelde bloedverwantschap droeg zich aldus toe: Jacob Claesz., koperslager te Amsterdam, tr. Femme Evertsdr. Hunne kinderen waren o. a.: a. Evert Jacobsz., koperslager op den Nieuwendijk (Quijtsch. 26, fo. 188), in 1595 buiten Jan Rodenpoort „in de Pot" (Begraafreg. N. K. i. d. 21 Oct. 1595), tr. Trijn Jansdr., geb. 1549, dr. van Jan Michielsz. (zie Aant. bij N°. 32) en van Stijn Jacobsdr. van Wieringen; b. Anna Jacobsdr., tr. Jan Gerritsz. Schaeck (Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 267; Quijtsch. 16, fo. 193). Winnen o. a.: aa. Jacob Jansz. Schaeck, koperslager „in de Nieustadt bij de Harlemmerpoort", tr. i°. Immetgen Willemsdr.; tr. 20. 21 Jan. 1590 Lijsbeth Cornelisdr., geb. 1561, dienst- of winkelmaagd ten huize van Pieter Willemsz. Corver (zie hiervoor bij N°. 17, Bijl. 1); bb. Cornelis Jansz. Schaeck, geb. 1564, koperslager op den Zeedijk „in 't Schaeckbort", tr. 1 Jan. 1589 Marij Lucasdr., geb. 1567, wonende op den Zeedijk; cc. Simontgen (daarna Simonetta) Jansdr. Schaeck, tr. Dr. Albert de Veer (zie hiervoor bij N°. 17, bijl. 1); c. Aeeht Jacobsdr., st. kort vóór Jan. 1581 (Wk. Reg. 10, fo. 266), tr. i°. Gijsbert Dircksz., „Bergevaerder"; tr. 20. Hendrick Cornelisz van Beest van Heemskerck, genaamd Hendrick Cornelisz. Beest, „zeylemaker" te Amsterdam, zoon van Cornelis Dircksz., Havenm1". van Delft 1526, Weesm'". ald. I54°> Sch. ald. 1542, en van diens eerste vrouw Maria van der Meer. Uit het tweede huwel. sproten drie kinderen: aa. Jacob van Heemskerck, geb. te Amsterdam 1 Maart 1567, st. voor Gibraltar Maart 1607 en begr. te Amsterdam O. K. 8 Juni 1607, Admiraal naar Oost-Indië 1603; Admiraal over een vloot van zeventien oorlogsschepen met bestemming naar de Spaansche kusten 1607; voerde het opperbevel op den tocht naar Nova-Zembla 1596—'97; tr. te Haarlem 14 Sept. 1604 Geertruyd Colterman, dr. van Johan, Burgem. van Haarlem 1605, en van Pietertge Gerritsdr. van Adrichem. Dit huwel. was kinderloos; bb. Vranck van Heemskerck, geb. 1571, st. ongehuwd vóór 1593; cc. Cornelis van Heemskerck, geb. 1573, woonde op den Nieuwendijk, tr. 31 Jan. 1617 Hendrickgen Seberts, van 's-Hertogenbosch, weduwe vnn Thomas Jansz.; (////) Rentebr. 1, fo. 12 V°; Quijtsch. 5, f°- I92> (t'i) Ilamboech Scutterien boeck, fo. 230; (jj) E. W. Moes, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de ]6e eeuw, p. 96; (/•/•) Wk. Reg. 3, fo. 295; Wk. Reg. 1, fo. 317; Wk. Reg. 2, fo. 153 V°; (//) Deze zoon was: Jan Pietersz. Corver, huwde te Gouda en vestigde zich in 1562 aldaar (Stadsrek. 1562, fo. 32 V°); (mm) Geneal. Francken op 't gem. archief te Amsterdam, fo. 49; (1111) Weesk. L. 283, i. v. Barendsz.; (00) Wk. Reg. 4, fo. 261 V°; (//) Amsterdamsch Jaarboekje 1888: Het geslacht Buyck door A. de Roever Nz., p. 186. 18. JAN DUYN, CORNELISZ. R. 1578—1589; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Overman van den Handboogdoelen 1555, '56 (a). Hopman van een Vendel stadssoldaten 1578—15S0 (b). Zeepzieder en oliekooper in de Warmoesstraat naast „den zilveren Berch" (c). Geb. 13 Maart 1525, st. te 's-Hagc (ten huize van zijn schoonzoon Dimmer) en begr. te Amsterdam O. K. 31 Juli 1589 (d), zoon van Cornelis Willemsz. (zie Aant., hieronder) en van Katrijn Jan Foppendr. Tr. Hillegond Cornelisdr. de Vlaming, geb. 19 Febr. 1528, st. 17 Juni 1587, dr. van Cornelis Jansz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Tiet Jan Evertszoonsdr. Kinderen (o. a.): Mr. Cornelis Duyn, Ambachtsheer van Cromstrijen, geb. 5 Nov. 1550, begr. N. K. 4 Sept. 1613, advocaat op de Heercngracht '8- "aCht.C.ri b"rgfel;mr- Pacu": tr. Catharina Stalpacrt van der Wiclc. - Dit huwelijk bleef kinderloos. Hb' 30 Scpt' ,552' tr' 9 Jan' *581 Mr. Erick Dimmer, P • ö ', ,s agc '553, advocaat, daarna „Raedt van Zijn Exccik den Pnnce van Oraignen" te 's-Hage. Cornelis Duyn alias de Vlaming, st. ongetrouwd en begr. O. K. 7 Dee. I 17 a s „vrijer wonende op dye Hcerengracht acliter burgmester Paw". Aant Willem Duyn, geb. omstreeks 1470, st. 19 Jan. 1522 (zoon van 1 icter Bicker Meeus Doossenz., zie Aant. bij N°. 57, en van Duynen), in 1516 brouwer „after dc nyeuwe kerek" (c'y Sch 1507, R. 1509, Burg. 15,6; tr. Gcertruyd Bruynendr., dr. van Bruyn Dircksz. „in Leeuwenburch", wonende te Amsterdam „ncffens de kerk van bt. Geertruiden, door genoemden Bruyn meestendeel gesticht" (/). Zij wonnen drie kinderen: a. Gricte Duyn, bagijn op 't Ronde Hof, genoemd in 1530 (g) b. Cornelis Willemsz. Duyn, st. 1529, tr. Katrijn Jan Foppend,•„ dr van Jan Foppenz., van Warmenhuysen, lakenkoopcr op den Nieuwendijk op den Noorderhoek van de Dirck van Hasseltsteco-, en van Lijsbeth Gerritsdr. (/,). Zij hertr. Lambert van Roycn li), Gasthuism1. van O. L. V. Gasthuis 1540. Uit het eerste huwelijk sproten de volgende zes kinderen: aa. Willem Duyn, geb. 8 Mei 1522, tr. Geerte Claesdr. Waaruit cene dochter, die jong overleed. bb. Margriet Duyn, geb. 21 Juni 1523, tr. Albcrt Eggesz. Paf, st. kinderloos 15 Juli 1596, zoon van Egge Gerbrandsz. Paf, Burg. 1540. cc. Lucia Duyn, geb. 20 Oct. 1524. dd. Jan Duyn, Cornelisz., N°. 18. ce. Bruyn Duyn, geb. 5 Sept. 152;, st. in Friesland 1563, tr. Mcyns ^ Joostendr. Taeckema, st. kort vóór Scpt. 1605 (»• Zij lieten vijf kinderen na, waarvan het jongste, dat na zijns vaders dood geboren werd, volgt: Bruyn Bruynsz. Duyn, geb. 1563, st. te Hoorn vóór 1605, woonde eerst op 't Water „in den Araengeappel", en vestigde zich daarna te Hoorn; ondertr. te Amsterdam ter pui 25 Maart 1589 Anna lietcrsdr. Hooghkamer, geb. 1568, dr. van Pieter Hendricksz. alias cynesz (zie Aant. bij N°. 103) en van Adriaentgen Adriaensdr. tt. Cornelis Duyn, geb., na zijns vaders dood, 24 Febr. 1530 c. Mr. Pieter Bicker, Willemsz., begr. O. K. 27 Juni 1573,'bij zijn overlijden „moclnaer" (k) op den N. Z. Voorburgwal; was „machtig njck" en voerde een zeer grootcn staat (/); Huiszittenmr. 1540; Sch. 1555, R. i557; Woondc in 1565 in de Warmoesstraat „in de Werelt"; tr. Marie Cornclisdr., st. te Utrecht en begr. te Amsterdam O. K. 22 Sept. 1572, dr. van Cornelis Dirck I ouwe szoonsz. (zie bij N°. 21, Bijl. 1) en van Machtelt Jansdr. van Blanckeroort. jg Uit dit huwelijk sproten vier kinderen (w. o. twee zoons, die waren: „seer werelts, principael de oudste" „een wilt wereltsch jonckman )(w): aa. Mr. Cornelis Bicker, st. ongehuwd. bb. Mr. Pieter Bicker, Pietersz., woonde in 1588 te Haarlem («), st. ongehuwd. cc. Machteld Bicker, gedt. O. K. Dec. 1565, st. 2 Dcc. 1624, „gces- telycke dochter te Haerlem". dd. Willem Bicker, st. 1598, tr. 1597 Elisabeth van Alckemade, st. 1599, dr. van Mr. Willem en van Anna van Leeuwen. — Wonnen een zoon: Willem Bicker, die in 1605 op zevenjarigen leeftijd stierf. (a) Hamboech scutterien boeck, fo. 194 ^ °> 2(^° V°; (l>) ter Gouw, VIII, Alphab. Keg. i. v.; Resol. Holland 30 Juli 1580; (r) Grootm. 2, fo. 130; Rooyboek fo. 130. — Hij was ook eigenaar van het „olyhuys" op de O. Z. Kolk (Quoh. 1557, fo. 99; 135 V°); (d) Schaep, M. M., p. 185; W Wk. Reg. 3, fo. 108; (/) Schaep; (3-) Wk. Reg. 3, fo. 110; (h) Schaep, M. M, p. 141; (*') Quijtsch. 5, fo. 201; (ƒ) Wk. Reg. 14, fo. 185 V°; {k) Volgens zijn schepenzegel voerde Mr. Pieter Bicker, Willemsz., gedeeld: a. (in zilver) twee (blauwe) molensteenen, zoodanig boven elkander geplaatst, dat de bovenste een gedeelte van de onderste bedekt; b. (in blauw) drie naast elkandei geplaatste (gouden) doorntakken (geheel als bij van den Brandeler, t. a. p., p. 98)- Zou dit wapen eene toespeling bevatten op zijn „moelnaer"-schap ?; (/) Bijdragen voor de Gesch. van 't Bisdom Haarlem X, p. 303, XVII, p. 288. — Volgens de ald. voorkomende opgaven zouden Mr. Pieter Bicker, Willemsz., en zijne huisvrouw „om de trubbele tijt" buiten 's lands gestorven zijn. Dit is onjuist, althans wat Mr. Pieter betreft; (;//) Zie ook: Weesk. Voogdijboek A, i. d. 4 Aug. 1578; Rentebr. 13, fo. 147; Algemeen Nederl. Familieblad 1883/4, N°. 95, p. 3: Pieter Bicker heet daar abusieflijk „soone van Gerrit Bicker"; (») Quijtsch. 12, fo. 381 V°. 19. SIMON HENDRICKSZ. VERWER JONCKHEYN. R. 1578—1592; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 157^- Overman van den Handboogdoelen (155^) (a)'i Waardijn der lakenen 1573 (^); Hopman van een Vendel stadssoldaten 1578; Kapitein der Burgerij 1579. Verwer en korenkooper (c) op den N. Z. Wester Voorburgwal bij de Stilsteeg „in de roode Handt", naast „de blauwe Cluys" (d). Geb. 1528, st. 3 Mei 1592 (e), zoon van Hendrick Pietersz. Verwer, alias Jonckheyn den Verwer (zie Aant., hieronder) en van Neel Outgersdr. Tr. Ael Elbertsdr. Goyer, dr. van Elbcrt (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Nies Pietersdr. Hem. Kinderen: Neeltge Simonsdr. Jonckheyn, tr. Rcynst Pietersz. (zie Aant. bij N°. 122). Grietge Simonsdr. Jonckheyn, tr. Pieter van Neck, Pietersz. (zie Aant. bij N°. 59). Maritge Simonsdr. Jonckheyn, tr. Simon de Rijck, N°. 124. Elbert Simonsz. Jonckheyn, geb. 1564, st. 20 Febr. 1618, koopman op den N. Z. Wester Voorburgwal bij de Stilsteeg „in de roode Handt" (ƒ); mede-oprichter en Bewindh. der O.-Ind. Comp. 1602, na reeds in 1597 zijne medewerking verleend te hebben tot de tot-stand-koming der Nieuwe Compagnie van de vaart op Oost-Indië, waarvan hij mede-bewindhebber was, en .9. die later met de O-Ind Comp. samensmolt; N. Z. Huiszittenm, ,603 • Heemand van den Nieuwer-Amstel .S05 ; Kap», der Burgerij 1606; tr. 1° '3 Febr 59 Ciaesgen Chijs, geb. 4 April 1562, st. 30 April 1598 M.dr van Claes j* er (zie Aant. bij N°. 83) en van Trijntge Claesdr Chijs tr 2' W-ll Ug n L11JSbeth van BuyI' Seb- 1580, begr. N. K. 3 Aug. 1604'dr van Willem van Buyl, op t Water „in de drie Heemskinderen" (!), en van TrH Claes Gerritszoonsdr. Grooff; tr. 3°. te Vlissingen, na ,2 Au^ 608 Amsterdam gedane aant. der ondertrouw, Adriana Coolen, wede van Lieve Lampsms (z,e Aant. bij N°. 421), dr. van jan Lambertsz. Coolen, Burgem' en Zij Hans'Rgr°H der O.-Ind. Comp.«. Uk het eer r >" f ^ ^ ^ *}' ^ ™n SuSa""a Nicquct. Uit het eeiste huwel. sproot o. a. eene dochter, die volgt; uit het derde waren twee dochters, die mede volgen (j) • a. Maria Jonckheyn, tr. Jaeob Willemsz. Hooft (zie Aant. bij N° 49) b. Adriana jonckheyn, tr. Mr. Reynier Pauw (zie bij N° 6, ' c. AI,da Jonckheyn, tr. Mr. Wilhem van Ruytenburgh, N° ,46 jan slmonsz jonckheyn, gcb. ,566, Kapitein op cen oorlogsschip (k) trouwde (u,t zijns broeders huis „de roode Handt" op den N Z Voor burgwal) 15 Jan. 1589 Machteld Hendricksdr Wou leb rcfin 1 SrritnA^eSZ- f blj N° " BijL '> » -C Zij ccidge ^htirCrSZ' KOySOr' ~ U" h£t eC1'StC eene SlM0NSDR- Jonckheyn, tr. Wouter Tbomasz. (zie bij N». 62, Aant. 1'ietcr Vcrwer (/), liet twee zoons na: a. Hcndrick Pietersz. Verwcr, alias Jonck Hcyn of Jonckheyn de Vcrwer (m) st. kort vóór Jan. 1548, verwer op den N. Z Voorbuigwal, denkelijk reeds „in de roode Handt" (»); tr 1° Neel Outgersdr., st. kort vóór Jan. ,542; tr. 2». Tri|n Harckcn kinderenT ^ kinderl°°S; uit hot cerst« ^°ten drie aa. Outger Hendricksz^ Verwcr, tr. (vóór 1548) Baert Jansdr., waaruit een zoon. Jan Outgersz. „anders Jan Hubertsz." bb. Simon Hendricksz. Verwer Jonckheyn N° 19 cc. Jan Hendricksz Verwer Jonckheyn, geb. ,'533! lichtte 3 Aug. ,548 uit het ter V\ ecsk. berustende hem toekomende deel van zijns vaders na atenschap de som van 32 gulden en 10 stuivers ,,dairom(m)e bij he(m) cn(de) bij zijn stiefmoeder gecoft is botter webben, kase, spijekers, vlas en(de) zijn scheepscledercn om' Lr "u fPfng',en"" van we'ckc pen(ningen) hij belooft heeft mijn Hee(re)n de weesm(eeste)r(e)n reken(ing) te doen als hij weder omgecomen zal wesen"; tr. Maria Willcmsdr. Delft Cl' 7 n ?m Cornel!SZ- (zic. b'j N°' 57, Bijl. ,) en van Wijvc Claesdi. Bicker. — Winnen kinderen. b. Cornehs Pietersz. Verwcr, verwer op den O. Z. Voorburgwal, tr. ig. Mach telt Arentsdr. Kou (o), st. kort vóór Febr. 1552 (ƒ). Zij wonnen een eenigen zoon: Arent Cornelisz. Kou, st. 1556, tr. (vóór 1552) Lief Cornelisdr., dr. van Cornelis Gerritsz. en van Gijsbertgen Wijntgesdr. Uit dit huwel. waren drie kinderen: aa. Cornelis Arentsz. Kou, st. ongehuwd 1574- bb. Lijsbeth Arentsdr. Kou, tr. (vóór 1567) Gerrit Jansz. van Buyl, lakenkooper in de Gasthuissteeg „in den Uyl". cc. Machtelt Arentsdr. Kou, tr. (vóór 1571) Pieter Pool, begr. N. Z. 19 Sept. 1580, huidenkooper bij de Regulierspoort, zoon van Pool Pietersz., huidenkooper. (a) ter Gouw, VII, p. 391; (/>) Naamlijst dei- Waardijns; gildenarchief U, N°. 5; (c) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 21; (d) Qtioh. 1557, fo. 34; (e) „obijt den 3 may (15)92"; M. S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin; (f) Rentebr. 18, fo. 92 V°; (g) 4e Reg. der lijfrentebr. fo. 7 V°; (h) Begraafreg. N. K. i. d. 26 Oct. 1589; (/) Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen, I, p. 133; (J) Voor het vaderserf van de drie bij zijn overl. nog onmondige kinderen van Elbert Simonsz. Jonckheyn, te weten: uit het tweede huwel. Willem, en uit het derde Adriana en Alida, werd 7 Mei 1625 door de weduwe ter Weeskamer opgebracht de som van f 80.000. (Wk. Reg. 19, fo. 228); (k) M. S. Backer, fo. 41; (/) Wellicht dezelfde als Pieter Hendricksz. Samson Verwer, Sch. 1495, R1504?; (m) Jonckheyn was een persoonlijke bijnaam van Hendrick Pietersz. Verwer, die later door zijne zoons Simon en Jan en hunne nakomelingen als familienaam werd gevoerd. De vroegere naam: Verwer ,was een beroepsnaam, die, door dat de leden dezer familie van vader op zoon hetzelfde beroep uitoefenden, hun allengs door liet spraakgebruik tot een familienaam werd; (n) „een liuys op de nuwe zijdts burchwal bij de gasthuys sluys dair Jonck Heyn de verwer nu inwoent; Wk. Reg. 4, fo. 203 V°: 1539; (o) Spreek uit: Koe; (ƒ) Wk. Reg. 5, fo. 240. 20. JAN SIMONSZ. R. 1578—1586; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Kapitein van een Vendel geëligeerde burgers 1572; Overman van den Voetboogdoelen 1578. Was eerst „Lonsvaerder" of „Engelsvaerder" (d. i. handelaar op Engeland), in 1569 en '70 wonende op den Zeedijk; bij zijn overlijden „bierschoyer op de Colck" „in den gulden Waghen" (a). St. 27 Mei 1586 (b). Tr. Giert Jacobsdr. van Marcken, dr. van Jacob Jansz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Dieuwer Gerritsdr. Winnen Kinderen. Bijl. i. Jacob Jansz. van Marcken alias Jacob Jansz. Roel „in den blinden Ezel" (c), geb. 1496, begr. O. K. 7 April 1561 (zoon van Jan van Marcken op 't Water (d)), zeepzieder op 't Water „in den blinden Ezel"; Regent O. L. Vrouwengasthuis 1533; tr. Dieuwer Gerritsdr. Hunne kinderen waren: a. Gerrit Jacobsz. van Marcken, woonde op de „windtmolen zijde bij de vrouwen cappelle" naast „onser vrouwen gasthuys"; tr. Marij Meeus Adamszoonsdr. „in de Fortuyn", st. kort vóór Sept. 1555 (?)■ b. Jacob Jacobsz. van Marcken, st. kort vóór Jan. 1564 (ƒ), woonde 8 20- °P den Zeedijk bij de O. Z. sluis „in den zwarten Hooren"; tr. Griete Willem Hugenzoonsdr. c. Cornelis Jacobsz. van Marcken, st. kort vóór Maart 1563 (g), ko- renkooper; tr. Haesgen Amelsdr., die in 1585 te Oudewater woonde. d. Aefïf Jacobsdr. van Marcken, tr. Warnar Ernst van Bassen (zie Aant. bij N°. 96). e. Giert Jacobsdr. van Marcken, tr. Jan Simonsz., N°. 20. f. Nies Jacobsdr. van Marcken, tr. Jan Simonsz. (/«), st. vóór 1576, brouwer, zoon van Simon Dircksz., wijnverlater op den O. Z. Voorburgwal op den Zuiderhoek van de Liesdel „in de vergulden Wijnpersse", en van Marij Gijsbertsdr. (2). Uit dit huwel. sproot eene eenige dochter: Lijsbeth Jansdr., begr. O. K. 14 Nov. 1569 (ƒ), tr. Joachim Prubbernagel, geb. te Sonde (in Pommeren), st. in ballingschap te Emden kort vóór Juni 1576, lakenkooper te Amsterdam in de Warmoesstraat „in t Hoff van Pommeren", zoon van Andries en van Wendel Prubbernagel. Hij hertr. 1571 Hillegond Laurensdr. van Neck, dr. van Laurens Simonsz. (zie Aant. bij N°. 11) en van Aeghje Fransdr. Admirael. Zij hertr. Hans van Wesick. (a) M. S. Regeeringslijst, Cat. Scheltema, N°. 22. In 't werk van Mr. P. A. J. van den Brandeler, De Wapens der oudste Magistraten van Amsterdam, wordt aan den Raad Jan Simonsz. een gelijk wapen toegedicht als aan de familie Lons. De reden hiervan is niet ver te zoeken. De stamvader deifamilie Lons (zie bij N°. 49, Bijl. 2) was van beroep Lonsvaarder (= Londensvaarder), uit welken beroepsnaam later door afkorting de geslachtsnaam Lons ontstond. Op deze gelijkheid van beider beroepsnaam bouwde de zeventiende-eeuwsche heraldicus de stoute veronderstelling dat Jan Allertsz. en Jan Simonsz. tot één en dezelfde familie behoorden; (b) „obijt 27 maij (15)86 stilo novo"; M. S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin; (r) Wk. Reg. 6, fo. 10 V°; [d) Wk. Reg. 2, fo. 360 V°; [e) Wk. Reg. 6, fo. 107 V°; (/) Wk. Reg. 7, fo. 322; {g) Wk. Reg. 7, fo. 232 V°; (//) Men verwarre dezen Jan Simonsz., brouwer, niet met zijnen zwager, den Raad, die ook wel eens (b.v. in den Naamlijst der Vroedschappen voorin het M. S. Keurboek) onder den naam Jan Simonsz., brouwer (hoewel hij enkel bierbeschooier of bierslijter was) voorkomt. Deze naamsgelijkheid leidde mij bij mijn onderzoek aanvankelijk op een dwaalspoor, maar aangezien ik Nies Jacobsdr. van Marcken reeds in 1576 als weduwe vermeld vond, was het mij daarna niet moeilijk de identiteit van elk der beide naamgenooten vast te stellen; (i) Wk. Reg. 10, fo. 126 V°, 253; Weesk. L. E., i. v. Gijsbertsdr.; (j) Wk. Reg. 9, fo. 169 V°, 184. 21. WILLEM POUWELSZ., Heer van te Nesse. R. 1578—1594; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Sch. 1565. Regent Burgerweeshuis 1558—65; Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1566; Kapitein van een Vendel stadssoldaten 1567; N. Z. Huiszittenmr. 1579; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1581. Koopman in de Kalverstraat „in 't blaeuwe Hondeken" (a). — Was door zijne vrouw eigenaar van 't Huis te Nesse bij Woerden. St. 12 Dec. 1594 (>h), zoon van Pouwels N. N. (zie Aant., hieronder) en van Duyf Gerritsdr. van Alckmaer. Tr. Marij Gijsbertsdr. van Blanckeroort, Vrouwe van te Nesse (waarmede 21. zij 27 Maart 1573, na den dood van hare moeder, beleend was (d)), begr. N. K. 10 Juli 1591, dr. van Gijsbert (zie Bijl. 1, hieronder) en van Geeite Dirck Pouwelszoonsdr. Kinderen (o. a.): Mr. Gijsbert van Tenesse, geb. 1557, st. 19 Febr. 1614 (c), tr. te Haarlem 15 Juli 1586 Agniet van Duyvelant, geb. te Amsterdam,' dr. van Mr. Gerrit Adriaensz. en van Jannetgen van Beneden (d). Geer'truyd Willemsdr. van Tenesse, tr. Aert (of Aernout) van Erp (zie Bijl. 2, hieronder). Aechtgen Willemsdr. van Tenesse, tr. Willem Willemsz. Viient (zie Aant. bij N°. 33). Aant. Pouwels N. N, tr. Duyf Gerritsdr. van Alckmaer, dr. van Gerrit Willemsz. (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Aefge Pietersdr. Gaeff. Hun zoon was: Willem Pouwelsz., N°. 21. Bijl. i. Dirck Pouwelsz., (geb. omstreeks 1470), st. 1510, koopman te Amsterdam in de Raamskooi (■é)\ Sch. 1501, R. 1502; tr. Duyfgen Duyst, die in Aug. 1523 als kettersche voor de inquisitie gedaagd werd (ƒ), en 12 Dec. 1545 a^s wede- testeeide (g). Zij wonnen drie kinderen: a. Cornelis Dirck Pouwelszoonsz., st. vóór 1545> tr- Machteld Jansdr. van Blanckeroort, begr. O. K. 2 Sept. 1564, dr. van Jan Gijssen (of Gijsbertsz.) van Blanckeroort, Burgem1. van Haarlem, en van Maria van Assendelft (h). Zij hertr. Dirck Hillebrantsz. den Otter (zie bij N°. 38, Bijl. 1). Hunne kinderen waren: aa. Jan Cornelisz. Dirck Pouwelszoonsz. alias Groot Jan, begi. N. Z. 8 Mrt. 1578 (t), tr. (vóór 1555) Lijsbeth Meeusdr., geb. 1530, st. 1580, dr. van Meeus Pietersz. (zie Aant. bij N°. 79) en van Trijn Pouwelsdr. van Kairn. — Zij lieten twee dochters na. bb. Dirck Cornelisz. alias Dirck Pouwelsz., st. 1562 (j). cc. Geerte Cornelisdr., st. 22 Sept. 1585, tr. 30 Nov. 1577 Mr. Gijsbert van Nesse, st. 24 Dec. 1611, Sch. van Haarlem 1568, Burgem1-. ald. 1574, zoon van Frans en van Maria van Adrichem, Gijsbertsdr. (k). ^ dd. Marie Cornelisdr., tr. Mr. Pieter Bicker, Willemsz. (zie Aant. bij N°. 18). b. Jan Dirck Pouwelszoonsz., st. vóór Oct. 1536, tr. Nelletge Geuit Matthijszoonsdr. (zuster van 1 hijman Gerritsz. Soudaen en van Cornelis Gerritsz. Plemp). — Waaruit twee dochters. c. Geerte Dirck Pouwelszoonsdr., Vrouwe van te Nesse, pooiteische te Amsterdam, kocht van Jan Barry het Huis te Nesse, gelegen bij Linschoten in den Lande van Woerden, en werd er 21 Oct. 1561 mede beleend (/); tr. Gijsbert van Blanckeroort, st. 1547, zoon van Jan Gijssen (zie ook hierboven) en van Maria van Assendelft. 21 • Uit dit huwel. sproten twee dochters: aa. Aefgen Gijsbertsdr. van Blanckeroort, tr. Pieter van Sonnevelt, zoon van Willem en van Hester van Rollant. bb. Maiij Gijsbei tsdr. van Blanckeroort, tr. Willem Pouwelsz., N°. 21. Bijl. 2. Aeit of Aernout van Erp, geb. te 's-Hertogenbosch 1553, st. te Amsterdam en begr. ald. N. K. op 't Hoogkoor 7 Nov. 1618 (zoon van Andries en van Christina de Bitter (m)), woonde eerst te Antweipen en na de Alteratie te Amsterdam, waar hij reeds in 1579 voorkomt als handelaar in Zweedsch koper («); ten tijde van zijn huwelijk woonde hij te Haarlem, doch vestigde zich daarna weder te Amsteidam, en kocht er 23 Aug. 1596 van zijn zwager Adriaen van Duyvelant (getr. met Duyfgen Willemsdr. van Tenesse) een huis in de Kalverstraat „daer jegenwoordich de witte vosch wthangt", tusschen ,,'t groene Papegaycken" en „de Olycan" (0); bij zijn overlijden woonde hij op den O. Z. Achterburgwal. Hij was zeer vermogend (/); O. Z. Huiszittenmr. 1594—1601, en 1603—'18; tr. i°. 19 Juni 1588 Geertruyd Willemsdr. van Tenesse (?), dr. van Willem Pouwelsz., N . 21, en van Marij Gijsbertsdr. van Blanckeroort; tr. 2 . te Dordrecht, na 15 Juni 1602 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jacomina de Jonge van Velsen, geb. te Nijmegen, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 1 Maart 1658, dr. van Jacob en van Magdalena (of Jacomina) van Sloten (r). Uit het eerste huwel. waren drie, uit het tweede vier gehuwde kinderen, die alle volgen: a. Christina van Erp, tr. Pieter Cornelisz. Hooft (zie bij N°. 49). b. Maria van Erp, gedt. O. K. 12 Sept. 1593, tr. 9 Febr. 1616 Jacomo van Uffelen, gedt. O. K. 4 Febr. 1590, begr. N. K. 27 Maart 1640, koopman, denkelijk op Italië en de Levant, onder de firma Jacomo en Marco van Uffelen (s); woonde eerst in de Nieuwe Hoogstiaat „in t Wapen van Portugal" (t) en bij zijn overlijden op de Heerengracht over de Driekoningenstraat, zoon van Sebastiaen en van Margaretha Dircksdr. Hij hertr. 16 Oct. 1618 Susanna de Haze, geb. 1587, begr. N. K. 29 Aug. 1658, wede. van Jacques Mercijs, Hansz., dr. van Hendrick (zie Aant. bij N°. 236) en van Clara Coymans. Uit het tweede huwel. sproten drie dochters: aa. Clara van Uffelen, gedt. O. K. 14 Jan. 1621, tr. i°. 7 Febr. 1640 David Heesters, gedt. N. K. 24 Pebr. 1609, koopman onder de firma Jeronimo en David Heesters, die in 1648 failleerde en aan haic schuldeischers 5°% uitkeerde (u), zoon van Harmen Wolfertsz. Heesters, van Antwerpen, wonende te Amsterdam, in de Kalverstiaat „in de witte Henne" (v), en van Magdalena Gemart, Jansdr, van Antwerpen (•w); tr. 20. (vóór 1660) Abraham van Hoegaerden, koopman te Amsterdam (x). Eene dochter uit het eerste huwel. was: 21. Susanna Heesters, tr. Jan Rodenburgh (zie Aant. bij N°. 12). bb. Susanna van Uffelen, tr. Jeremia van Collen (zie Aant. bij N°. 257). cc. Agneta van Uffelen, ged*. O. K. 10 Dec. 1623, begr. O. K. 7 Febr. 1696, tr. 24 Mei 1644 Jacob Vlack, ged*. O. K. 22 Aug. 1610, begr. O. K. 1 Febr. 1659, Penningmeester van de Admiraliteit te Amsterdam; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1642, zoon van Dirck Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 25) en van Haesgen Pietersdr. van der Schellingh. Hunne beide dochters waren: aaa. Haduina Vlack, tr. Anthony van der Ghiessen (zie Aant. bij N°. 306). bbb. Susanna Vlack, gedt. W. K. 5 Mrt. 1648, tr. Oct. 1670 Adriaen van Hersele, Jacobsz., geb. te Rotterdam 1645, Schepen van Rotterdam 1674, R. ald. 1676—1689, Burg. ald. 1682. c. Geertruid van Erp, tr. Nicolaes Hasselaer (zie bij N°. 64). d. Jacob van Erp, geb. te Dordrecht 1603, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 31 Maart 1643, woonde op den O. Z. Achterburgwal „in den Duytsen Vaendrager"; tr. 10 Pebr. 1632 Hester de Vogelaer, ged'. O. K. 27 Juli 1609, begr. O. K. 1 Maart i674> dr. van Marcus, Bewindh. O.-I. Comp. 1602, en van Margaretha van Valckenburgh. Hunne dochter was o. a. : Jacoba van Erp, tr. Mr. Cornelis Roch, N°. 205. e. Magdalena van Erp, tr. Joost of Justus Baack (zie Aant. bij N°. 99). f. Sara van Erp, tr. David van Baerle (zie bij N°. 209, Bijl. 1). g. Jacoba van Erp, tr. Guillielmo Bartolotti (zie bij N°. 126, Bijl. 1). (ti) Schepenk. 9, fo. 15; (^) ,,obit den 12 December a° 1594'» S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin; (c) 2e Reg. der lijfrentebr., fo. 12; (d) Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 4; (e) Keurboek B, Correctiën, fo. 69 V°; (ƒ) ter Gouw, IV, p. 135; ig) Wk. Reg. 4, fo. 199; Wk. L. 96, i. v. Pouwelsz.; (//) Algemeen Nederl. Familieblad 1883/4, N°. 94, p. 3; (*) Wk. Reg. 10, fo. 247; (J) Boek van Ontv. en Uitg. St. Pietersgasthuis 1560 '72, fo. 2 \ ; (/£) Algem. Ned. Familieblad, 1883/4, N°. 95, p. 3; (/) Reg. der leenen van de Graaflijkheid van Holland: „Pax utilis et diuturna" 1541—'62, Cap°. Sticht, fo. 19, 20; Rijksarchief te 's-Hage; (w) Navorscher XXV, p. 367. — Christina de Bitter tr. i°. Andries van Erp; tr. 2°. Arnout Fabry, uit welk tweede huwel. o. a.: Anna Fabry, tr. Gerrit Wolphaerts van Diemen (zie bij N°. 106, Bijl. 1); («) Stadsrek. 1579, fo. 160 V°; (o) Quijtsch. 20, fo. 219 V°; (/) Wk. Reg. 18, fo. 35; ij) Deze weid bij hare ondertrouw 17 Mei 1588 geassisteerd door haren neef Mr. Wilhem Bardesius; (r) Nederlandsche Heraut, IV, p. 234; (j) Naamklappers op de verdwenen registers der Wisselbank, 1620 en verv.; (t) Wk. Reg 30, fo. 217; (11) Desol. Boedelkamer, losse papieren, a° 1648; (1v) Begraafreg. N. Z. K., i. d. 4 Oct. 1624; (w) Extraordinaris Int. Reg., i. d. 2 Oct. 1593; (*) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 194 V°. 22. DIRCK JANSZ. GRAEFF. R. 1578—1589; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Burg. 1578- IJzerkooper op den Vijgendam „in den Keyser" (a). Behoorde in 1564 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam; week daarna naar Emden uit, en vestigde zich vervolgens in 1576 te Hoorn, vanwaar hij in 1578 naar Amsterdam terugkeerde (ö). 22. Geb. 1529, st. 25 Juli 1589, zoon van Jan Pietersz. (zie Aant., hieronder) en van Stijntge Jansdr. Braessem of Braseman. Tr. i°. bij hu wel. voorw. d. d. 13 Juni 1557 Agniet Pietersdr. van Neck, st. te Emdcn 27 Sept. 1576, dr. van Pieter Pietersz. (zie Aant. bij N°. 11) en van Oude Weyn Oom; tr. 2°. Matthea (Teeuwt) Jansdr. Cat, begr. O. K. 20 Juli 1598, bij haar overl. wonende op den O. Z. Wester Voorburgwal op den Zuiderhoek van de YVortelmarkt (c), dr. van Jan Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Katrijn Claesdr. Benningh. Kinderen (uit het eerste huwelijk o. a.): Weyntge Dircksdr. Graeff, tr. Jacob Boelens (zie Aant. bij N°. 38). Jacob de Graeff, Dircksz., N°. 80. Pieter de Graeff, Dircksz., Heer van Engelenburg (door koop), geb. 1574, st. ongehuwd 27 Juli 1645, woonde te Amsterdam op den Fluweelenburgwal. Aant. Pieter Graeff (d), tr. Griete Pietersdr. Berents. Hun zoon was: Jan Pietersz. Graeff, st. in 't voorjaar van 1553, R. 1542, Sch. 1543 ; lakenkooper op 't Water op den Vijgendam „in den Keyser"; Waardijn der lakenen 1539 (e); tr. Stijntge Jansdr. Braessem of Braseman (ƒ), st. Nov. 1557, dr. van Jan Dircksz. en van Jaepge Hillebrantsdr. Verwer. Uit dit huwel. sproten de vier volgende kinderen: a. Pieter Jansz. Graeff, st. kort vóór Nov. 1547 {g), tr. bij huwel. vooiw. d. d. 15 Oct. 1541 Marij Jacob Dobbenszoonsdr., dr. van Jacob Dobbensz. en van Elburch Goossensdr. Zij hertr. Jacob Jacobsz. Bors (zie bij N°. 35, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. was een zoon, die jong stierf. b. Leenaeit Jansz. Graeff, ijzerkooper op den Vijgendam „in den Keyser (/z), Kapitein van een Vendel stadssoldaten te Amsterdam 1567; moest om 't geloof de wijk nemen en stierf in ballingschap (z); tr. i°. bij huwel. voorw. d. d. 30 Jan. 1546 Griet Jan Duvenzoonsdr., st. kort vóór Juli 1559 (/), dr. van Jan Duvenz. (zie bij N°. 46, Bijl. 1) en van Stijntge Claesdr. Moyaert; tr. 20. Griet Hendricksdr. Rooclaes (k), dr. van Hendrick Reynertsz. alias Hendrick Rooclaes (zie Bijl. 2, hieronder) en van Cornelia Claesdr. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen: aa. Stijn Leenaertsdr. Graeff, tr. Ellert Hendricksz. Rooclaes (zie Bijl. 2, hieronder). bb. I ieter Leenaertsz. Graeff, geb. 1551» st- ongehuwd. cc. Jannetge Leenaertsdr. Graeff, tr. Hillebrand Jorisz. (zie Aant. bij N°. 70). c. Dirck Jansz. Graeff, N°. 22. d. Jacob Jansz. Graeff alias Coppen de Graeff (/), tr. 1563 (in) Geerte Claesdr. van Ouder-Amstel, dr. van Claes Heymansz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Geerte Wollebrantsdr. 22> Zij lieten drie kinderen na, w. o. een zoon, die volgt: Jan de Graeff, Jacobsz., tr. Trijn Simonsdr. Coomans. Hun zoon was: Cornelis de Graeff, Jansz., tr. i°. Adriana Pauw, dr. van Jan Pauw, Burgemr. van Alkmaar; tr. 2°. Maria van Veen. Uit het tweede huwel. sproten drie kinderen; uit het eerste eene dochter, die volgt: Catharina de Graeff, tr. 9 Oct. 1644 Johan van Egmond van der Nijenburch, Heer van Vleuten, geb. te Alkmaar 9 Sept. 1618, st. 26 Oct. 1712, Burgem. 1651 en R. van Alkmaar; Gedep. ter Staten-Generaal 1666 '69 en 1685—'88; Gedep. in den Raad van State 1675—'78; in de Generaliteits-Rekenk. 1678—'81 en 1688—'91 ; in de Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1683—85 ; Dijkgraaf van de Hondsbosch 1654—'96 en van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland 1664 '82; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter Kamer van Hoorn, zoon van Gerrit (zie Aant. bij N°. 38) en van Christijntge Boelens. Hij hertr. 6 Febr. 1656 Ida Cromhout, gedt. N. K. 4 Oct. 1616, begr. O. K. 24 Nov. 1663, dr. van Adriaen, N°. 118, en van Aeltge Six. Bijl. i. Claes Bouwensz. „in de Cat" (welk huis, staande op de Damsluis aan den Middeldam, zijn vrouw hem ten huwelijk aangebracht had), apotheker; Regent Gasthuis 1522—'36; tr. Volckgen Jansdr., dr. van Jan Wollebrantsz. alias Jan Sack («), apotheker, en van Matthea Jacobsdr. Zij lieten drie kinderen na: a. Jan Claesz. Cat, begr. O. K. 12 Jan. 1593, apotheker op den Middeldam „in de Cat" (0); Burg. 1579; Regent Gasthuis 1556; tr. Katrijn Claesdr. Benningh, begr. N. K. 26 April 1588, dr. van Claes Boelensz. (zie bij N°. 57, Bijl. 1) en van Nelle Frans Claesdr. Heyn. Uit dit huwelijk waren vier kinderen, w. o.: Matthea (Teeuwt) Jansdr. Cat, tr. Dirck Jansz. Graeff, N°. 22. b. Anna Claesdr., tr. Dominicus Jansz. van Naerden, Doctor in de Medicijnen. Hunne dochter was (/): N. Dominicusdr. van Naerden, tr. Mr. Loth Claesz. Winnen: Alydt Lotten, tr. Fredrick Jansz. Vogel, N°. 43. c. Haese Claesdr., begr. O. K. 8 Juni 1591, tr. Jan Jacobsz. Codde (wiens zuster Griet, tr. Cornelis Pietersz. Boom) (g). Bijl. 2. Claes Ysbrantsz., „pelsser", tr. Trijn Claesdr., die st. kort vóór Aug. 151 ö (r). Het oudste van hunne vijf kinderen volgt: Claes Claesz. alias Roo Claes (s), in 1525 schipper in dienst van Koning Christiaan van Denemarken (/); tr. N. N. 22. Zij wonnen de volgende drie kinderen: a. Claes Roo Claes, begr. N. Z. 17 Dec. 1564, schipper op 't schip „de drie Coningen" («); tr. i°. Geerte Laurensdr., st. kort vóór 15 54 (v) 5 tr. 20. Nies Gijsbert Willemszoonsdr. Muysgens, wede. van Gerrit Jan Lambertszoonsz. (zie bij N°. 69, Bijl. 1). — Uit het eerste huwel. waren vijf kinderen, waarvan het oudste in 1541 geboren werd. b. Pieter Roo Claes (w), st. vóór 1566, schipper, tr. Anna Otten, begr. O. K. 19 Mei 1597. c. Neel (Neele of Cornelia) Claesdr., testeerde 10 Juli 1573, st. vóór Aug. d. a. v., tr. Hendrick Reynertsz., na zijn huwelijk genaamd: Hendrick Rooclaes, begr. N. Z. 28 Sept. 1568, als schipper voorkomende in 154° en 154-Ö (x), daarna houtkooper „in de houtthuyn". Zij lieten de volgende acht kinderen na: aa. Reynier Hendricksz. Rooclaes, st. 19 Juni 1606, Sch. en R. 1574; Burg. 1578 (vóór de Alteratie); O. Z. Huiszittenm1". 1566; was getrouwd en liet een zoon na: Jan Rooclaes, die kinderloos stierf (y). bb. Griete Hendricksdr. Rooclaes, tr. bij huwel. voorw. d. d. 16 Juni 15 54 Jan Cornelisz., zoon van Cornelis Jansz. en van Katrijn Ziericxdr. (z). cc. Ellert Hendricksz. Rooclaes, begr. N. K. 29 Maart 1610, tr. 12 April 1575 Stijn Leenaertsdr. Graeff, geb. I55°> dr. van Leenaert Jansz. (zie Aant. bij N°. 22, hiervoor) en van Griet Jan Duvenzoonsdr. dd. Claesgen Hendricksdr. Rooclaes, st. kort vóór Dec. 1562 (aa), tr. Thomas Gerritsz. Doer.burgh, st. kort vóór Aug. 1579 (bb), korenkooper op 't Rokin „op den houck van Jacob van Colens stege", in 1567 een der aanvoerders der gereformeerden te Amsterdam ; reisde later als balling rond om geld te verzamelen voor den vrijheidsoorlog (cc). Hij hertr. Alyd Claesdr. Lantsmeer, geb. I533> dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 40) en van Aecht de Wael. — Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen; het tweede was kinderloos. ee. Hillegond Hendricksdr. Rooclaes, in 1573 bagijn op 't Ronde Hof. ff. Lijsbeth Hendricksdr. Rooclaes, non in 't St. Catharinaklooster, tr. daarna (tot het protestantisme overgegaan zijnde) Jan Jansz. Smit, N°. 39. gg. Annetge Hendricksdr. Rooclaes, tr. Jan Pietersz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1). hh. Geertgen Hendricksdr. Rooclaes, tr. Claes Dircksz., begr. N. K. 31 Mrt. 1595, korenkooper „in 't vergulden Schepel". [a) Rentebr. 9, fo. 254» M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin ; (b) Deze bizonderheden en vele gegevens betreffende de genealogie de Graeff zijn ontleend aan de zeer verdienstelijke geneal. van deze familie door den Heer W. H. Croockewit, in het Maandblad van 't Genootschap .de Nederlandsche Leeuw", XVI, p. 129 en verv.; (r) Quijtsch. 20, fo. 505 V°; (d) Wellicht was de stamvader van het geslacht de Graeff gravenmaker, en duidt de schop in 't wapen daarop. De gravenmaker van de Oude Kerk wordt in de oudste begraafregisters door de Kerkmeesteren steeds genoemd „onse graeff"; (e) Naamlijst der Waardijns, gildenarchief, U, N°. 5; (ƒ) Wk. Reg. 5, fo. 222; {g) Wk. Reg. 5, fo. 132; (/«) ,,Lenart Jansz. Graeff Marchandt de Fer a 1'Enseigne de 1'Empereur" (Marcus, Sententiën van den Hertog van Alva, p. 182); (2) ter Gouw, VI, p. 19°; (j) Wk. Reg. 7, fo. 28 V°; (k) Naamlijst der Fugitieven, L. T. 7, N°. 4; (/) M. S. Backer, fo. 23; (m) Geslagt Registers van N. Witsen, los blad tusschen fo. 21 en 22; («) Wk. Reg. 2, fo. 112 V°, 144; (o) Wk. Reg. 4, fo. 332; (/>) Wk. Reg. 3, fo. 52 V°; (?) Wk. Reg. 4, fo. 162 V°; (r) Wk. Reg. 3, fo. 107 V°; (s) „Claes Claesz. anders Roo Claes genoo(m)pt''; (t) ter Gouw, IV, p. 54; (u) Wk. Reg. 8, fo. 261; (v) Wk. Reg. 6, fo. 56; (w) , Scipper Peter Roe Claessz. die schipper Floortgens oude schip voert groot omtrent XJ d(uysent) breuwaets"; Stadsrek. 1540, fo. 32 V°; (x) Wk. Reg. 4, fo. 93, 329 V°; Wk. Reg. 5, fo. 49; (;■) M. S. Backer, fo. 23/'; (z) Coll. Perkamenten brieven, Diversen, N°'. 413; M wk- ReS- 7' fo- 216 V°» Wk- ReS- 7, fo- 328; («") ter Gouw, VIII, Alphab. Reg. i.v. 23. GERRIT JACOBSZ. SCHAEP. r ! ^78—1582; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Kerkmr. O. K. 157^- Geb. 6 Sept. 1532, st. 23 Sept. 1582 (a), zoon van Jacob Pietersz. (zie Aant., hieronder) en van Ael Duynen. Tr. 16 Jan. 1558 Katrijn Simonsdr. Sakema, st. 30 Maart 1606, dr. van Simon Bauckesz. (zie bij N°. 47 > Bijl. 1) en van Giiet Jansdr. Verburch. Zij hertr. Floris Claesz. Cloeck (zie Aant. bij N°. 128). Kinderen: Simon Schaep, Gerritsz., geb. 3 Dec. 1566, st. 17 Oct. 1646, brouwer op den O. Z. Achterburgwal „in den Buigh , welke brouw ei ij hij 22 Juni 1612 aan Cornelis Claesz. Hasselaer (zie Aant. bij N°. 64) verkocht (b)', Comm. 1630; Regent Burgerweeshuis 1599; woonde bij zijn dood op den Fluweelenburgwal en stichtte met zijnen zwager Abel Matthijsz. Burgh de hofstede Schaep en Burgh te 's-Graveland; tr. 7 Fcbr. 1588 Lijsbeth Matthijsdr. Burgh, geb. 1566, begr. O. K. 27 Febr. 1637, dr. van Matthijs Coenraetsz. (zie Aant. bij N°. 106) en van Hillegond Govertsdr. Schouten van Cleeff. Zij lieten één zoon na: Dr. Gerard Schaep, N°. 114. Dr. Pieter Schaep, Gerritsz., N°. 73. Aant. Jacob Schaep, Pietersz., geb. in Jbriesland 1409 (zoon van Pieter Schaep, te Bolsward begraven in 1413), „hij quam a° 1420 met sijn Moeder, die doenmaels al wede. en(de) seer rijck was tot Aemst(erdam) wonen, leefde nog a° 1467"; tr. te Amsterdam 1439 Machteld Sael (c), geb. 1414, st. 1490, dr. van Tijman, Burg. 1413, en van Jonge Griet van Diemen, Barthoutsdr. Hun zoon was: Pieter Jacobsz. Schaep, geb. 1457» woonde in „een huys gestaen ande nyeuwe sijde geheten de pellecaen en bezat een tuin buiten Jan Rodenpoort, welke beide perceelen door hem voor 1041 Rijnsguldens uit zijns schoonvaders nalatenschap werden overgenomen (d), tr. 1484 Beert Hendricksdr. van der Schcllingh, geb. 1450, wede. van Pieter Willemsz. Sijboelsma, dr. van Hendrick Coenenz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Margriet Dircksdr. Benningh. 9 23. Uit dit huwel. sproten twee zoons: a. Arent van der Schellingh (e), st. 1537, tr. te Dantzig 1515 Anna Crüger, van Thorn, st. 1536. Zij lieten twaalf kinderen na, die alle, zoowel als hunne nakomelingen, te Dantzig gevestigd waren „aldaar in bedieninge van (de) hoogste en(de) beste Ampten gekomen sijn(de)" (ƒ). b. Jacob Pietersz. Schaep, volgt: Jacob Pietersz. Schaep, geb. 1486, st. 9 April 1544, Sch. 1530; Overman van 't Kruisgild 1519 (g); tr. bij huwel. voorw. d.d. 18 Jan. 1516 (//) Ael Duynen (i), dr. van Gerrit Dircksz. van den Anxter (zie Aant. bij N°. 57) en van Machteld Bicker. Zij wonnen zeven kinderen, w. o.: a. Lijsbeth Jacobsdr. Schaep, tr. Joachim Karstensz. (zie Bijl 2, hieronder). b. Pieter Jacobsz. Schaep, ook genaamd: Pieter Schaep op Croesbeeck, geb. 1 Oct. 1521, st. te Edam 19 Nov. 1574, was eigenaar van 't landgoed Croesbeeck buiten Haarlem, onder Heemstede; „was een geleert man sulx dat Junius in Epist. van hem seit, in graeus aemulum ho Schapium Aemstelodamensem. Hij moeste om de Vervolginge wille, a° 1567 wt Aemst(erdam), sturf tot Edam eer de stadt overginck" (ƒ); tr. 15 Juli 1545 Grietgen Boelen, geb. 15 Juli 1525, st. 10 Oct. 1582, dr. van Dirck Hillebrantsz. den Otter (zie bij N°. 38, Bijl. 1) en van Trijn Gerritsdr. van Hoorn. Zij lieten, behalve drie dochters, nog een zoon na, die volgt: Jacob Pietersz. Schaep, geb. 1555, st. Jan. 1627, Sch. 1583; Kerkmr. O. K. 1581; ging in 1588 uit vrees voor de Onoverwinlijke Vloot tot het Katholieke geloof over. „Vil* prudens, sed sibi suisque per apostasiam illam, iniquissimus" (een man, die zeer verstandig was, maar door dien afval zichzelven en de zijnen zeer benadeeld heeft) (k)\ tr. 7 Febr. 1580 Aeght Meurlinck, st. 10 Dec. 1591, dr. van Jan, N°. 41, en van Immetgen Hendrick Pouwelszoonsdr. — Uit dit huwel. sproten verscheidene kinderen. c. Dirck Schaep, Heer van Batesteyn (bij Woerden), Sch. 1561; Maarschalk van Abcoude en Vreeland, Stadhouder van de Leenen van Utrecht 28 Juni 1572; tr. Katrijn Popiusdr. Occo, dr. van Poppe Ockesz, genaamd Popius Occo, uit Friesland, zeer vermogend bankier te Amsterdam in de Kalverstraat „in 't Paradijs", factoor van Koning Christiaan II van Denemarken, Palatijnsch Graaf, Kerkmr. N. K. 1521, en van Gerberich Claes Jacob Maertgenszoonsdr. (/). — Dit huwel. bleef kinderloos, doch Dirck Schaep liet twee natuurlijke kinderen na. d. Machteld Jacobsdr. Schaep, tr. Anthony van Houff (zie bij N°. 38, Bijl. 3). e. Gerrit Jacobsz. Schaep, N°. 23. Bijl. i. Coen Tijmansz. van der Schellingh, leefde nog, hoogbejaard, 23 in i^gS (in), tr. Christyne Schouten, dr. van Heyn Noirt, Willemsz., Sch. 1391, Schout 1405, Burg. 1419. Uit dit huwel. sproten verscheidene kinderen, w. o.: a. Giert Coenendr. van der Schellingh, tr. Cop Witte Jansz., genaamd Copwit Jansz. (zie bij N°. 11, Bijl. 2). b. Hendrick Coenenz. van der Schellingh, volgt: Hendrick Coenenz. van der Schellingh, geb. 1427, st. 13 Sept. 1495, was zeer vermogend; stichtte het Minderbroederklooster te Amsterdam ; tr. Margriet Dircksdr. Benningh, geb. 1430, st. 12 Jan. 1500, dr. van Dirck Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Geertruyd van Vliet. Zij wonnen acht kinderen («), w. o.: a. Claes Hendricksz. van der Schellingh, st. ongeh. vóór 1503, Sch. 1491. b. Christyne Hendricksdr. van der Schellingh, tr. Jan Claesz. van Persijn (zie bij N°. 5, Bijl. 2). c. Beert Hendricksdr. van der Schellingh, geb. 1450, tr. i°. 1480 Pieter Willemsz. Sijboelsma; tr. 2°. Pieter Jacobsz. Schaep (zie Aant. bij N°. 23, hiervoor). d. Oude Geertruyt Hendricksdr. van der Schellingh, st. 26 Juli 1506 („op Sinte Cecilien dach"), tr. Corsgen Elbertsz., st. 23 Dec. 1503 („twe daghen voer Korsdach ) (0). Uit dit huwel. sproten dertien kinderen (p), w. o.: aa. Albert Kors, in 1557 wonende aan 't O. Z. Kerkhof (?); Sch. 1529; tr. Brecht Pietersdr. Rodingh, st. kort vóór Febr. 1536 (r)> dr. van Pieter Pietersz., Sch. 1502, R. 15", en van Claer Roemersdr. Zij wonnen o. a.: Pieter Rodingh, Albertsz., geb. 1526, woonde met zijn huisgezin in 1569 „buyten Eemden" en betaalde daarom te Amsteidam het recht van' exue (s); keerde daarna naar Amsterdam terug en werd er Comm. (Thesaurier) 1578; vervolgens klerk der Thesaurie 1580—April 1581; Raad in 't Collegie Superintendent der Admiraliteit nevens Z. Exc. Graaf Maurits van Nassau, Mrt. 1592—30 Dec. 1593 (t); Luit*, der Burgerij 1578 (na de Alteratie); Regent Sint Jorishof 1598; tr. Brechtgen Benningh, Jansdr., geb. 1531, begr. N. K. 11 Febr. 1595, dr. van Jan Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Tnjn Stansdr. Hunne eenige dochter was: Brechtgen Pietersdr. Rodingh, tr. Coenraet Matthijsz. Burgh (zie Aant. bij N°. 106). bb. Engeltge Corsdr., „Overwijf" van 't H. Sacrementsgild 1531, leefde nog in 1545 (u), tr. Heymen Jacobsz., genaamd van Ouder-Amstel, Sch. 1508, R. 1525, Burg. 1528, Schout 1534, Kastelein van Muiden en Bailluw van Gooiland 1509, wegens de stad Amsterdam Ambachtsheer van Ouder-Amstel (aan welke waardigheid, gepaard met groot grondbezit in den banne van dit dorp, hij zijn naam te danken had) 1531, zoon van Jacob en van Haes Heymensdr. Ruysch. Zij lieten verscheidene kinderen na, w. o.. 23. aaa. Margriet Heymensdr. van Ouder-Amstel, st. 20 Dec. 1598, tr. Cornelis Lambertsz. Opsy, st. 29 Oct. 1579 H zoon van Lambert Willemsz. (zie Aant. bij N°. 2) en van Brecht Simonsdr. Abbe. Hun zoon was o. a.: Lambert Cornelisz. Opsy (zie bij N°. 82, Bijl. 1), tr. Trijn Claesdr. Gaeff. bbb. Claes Heymensz. van Ouder-Arnstel, tr. 1546 (zv) Geerte Wollebrantsdr. Winnen: Geerte Claesdr. van Ouder-Amstel, tr. Jacob Jansz. Graeff (zie Aant. bij N°. 22). cc. Alyd Corsdr., tr. Mr. Claes Jacobsz. Bicker (zie bij N°. 57, Bijl. 1). dd. Dirck Corsz., Sch. 1523, R. 1529, tr. Jacobgen Wtenhage. De jongste van hunne beide dochters volgt: Marij Dirck Corszoonsdr., tr. Clement Volckertsz. Coornhert (zie bij N°. 11, Bijl. 1). e. Jonge Geertruyt Hendricksdr. van der Schellingh, tr. Pieter Claesz. „in den Keyser , Sch. 1466, wonende „over doude kerckstesje" . O „in den Keyser", zoon van Claes Jan Pietersz. (zie ook bij N°. 57, Bijl. 1) en van Alyd Simonsdr. Cogman. Van hunne vier kinderen volgen er twee: aa. Hendrickgen Pietersdr., tr. Jacob Lucasz. (zie bij N°. 5, Bijl. 1). bb. Lijsbeth Pietersdr., tr. Albert Laurensz. Braseman (zie Aant. bij N°. 11). Bijl. 2. Karsten Roelofsz., st. vóór 1556, koopman in de Warmoesstraat „in de drie Cauwen"; tr. Griete Pouwelsdr., st. Mei 1564 (x). Zij wonnen o. a. de volgende drie kinderen: a. Joachim Karstensz., begr. O. K. 27 Juli 1555, was een losbol, die 5 Febr. 1546 om zijn „sober regiment" steekind gemaakt werd (y); tr. Lijsbeth Jacobsdr. Schaep, begr. O. K. 23 Dec. 1592, dr. van Jacob Pietersz. (zie Aant. bij N°. 23, hiervoor) en van Ael Duynen. Hunne dochter was o. a.: Katrijn Jochemsdr., tr. Albert Pietersz. van Neck (zie Aant. bij N°. 11). b. Pouwels Karstensz., woonde te Haarlem; tr. i°. bij huwel. voorw. d.d. 19 Jan. 1544 Aeff Volckertsdr. Coornhert, dr. van Volckert Dircksz. (zie bij N°. n, Bijl. 1) en van Truytgen Clementsdr.; tr. 20. Jutgen Michielsdr. Uit het eerste huwel. sproot o. a. : Nel Pouwelsdr., tr. Simon Jansz. Kies (zie bij N°. 76, Bijl. 2). c. Anna Karstens, st. 2 Oct. 1588, tr. Hans van Leuven (van Loven), geb. te Hamburg 20 Mei 1511, st. te Dantzig, om den geloove fugitief, 4 Febr. 1578, koopman te Amsterdam op den O. Z. Ooster Voorburgwal (z). Hunne dochter was: Lijsbeth van Leuven, tr. Willem Backer (zie Aant. bij N°. 70). (fl) „van (de) Peste (Schaep). De in dit werk voorkomende genealogie Schaep is door mij bewerkt naar de talrijke genealogische opgaven door Mr. Gerard Schaep, Pietersz. (N°. 138), den welbekenden nauwkeurigen en alleszins betrouwbaren genealoog, bijeengebracht, die, voor het meerendeel thans nog voorhanden, deels zich in particulier bezit bevinden en deels in openbare verzamelingen aanbeland zijn. Zie ook: Bijdragen tot eene geschiedenis van het geslacht Schaep door (Jhr. Mr.) j. f. B(acker), in het Amsterdamsch Jaarboekje 1889; (6) Schepenk. 16, fo. 71 V°; (c) „Van dese Machteld is het spreecwoort op-gecomen tot Aemst(erdam): Wat Ruyscht dat Waelt Wat Schaept dat Saelt. Item: De Schapen, de Zalen, de Walen, de Ruijssen Sijn de 4 oudtste van (de) drie cruijssen" (Schaep). (d) Zie de boedelscheiding van Ilendrick Coenenz. van der Schellingh, waarover hieronder nader; (e) „Jacob Petersz. Schapen broeder Aernt van der Schellincx"; Stadsrek. 1531, fo. 18; (/) Van de kinderen van 't echtpaar van der Schellingh—Crüger volgen er hier vijf: a. Barbara van der Schellingh, geb. 4 Febr. 1521, st. 1 Mei 1584 (M. S. Backer, fo. 19), tr. Heer Tiedeman Gijsen, Burgem. van Dantzig, st. 19 Dec. 1556, wedr. van Ursula van Huthen; b. Regina van der Schellingh, tr. Heer Claes Scholt. De twee oudste van hunne drie dochters waren: aa. Anna Scholt, tr. Rutgert Kudde (zie Aant. bij N°. 53); bb. Brigitta Scholt, tr. i°. Lucas Schachtman, Burgem. van Thorn; tr. 2°. Coenraet Lempke, Raadsheer te Dantzig; c. Arent van der Schellingh, Schepen van Dantzig; d. Elisabeth van der Schellingh, tr. Jacob van Kempen, Raadsheer te Dantzig; e. Catharina van der Schellingh, tr. Heer Jurriaen Preuyt, Burgem. van Dantzig; (g) ter Gouw, V, p. 144; (k) Bijdragen voor de Gesch. van het Bisdom Haarlem 1s97; (i) „sij wierde soo gen(aem)pt na haer Moeje die haer geheven hadde. .. . ; sij wier in haer oude dagen, tot onderscheit van een ander gen(aem)pt Ael Duijnen, de Rijcke, en(de) de andere Ael Duijnen Turfhacje" (Schaep); (j) (/c) Schaep; (/) Bernard J. M. de Bont, Het geslacht Occo, p. 9; (m) Schaep; (>/) „Om de groote rijcdom, en(de) goede alliantien van dese Henrix kinderen, wiert tot een spreecwoord, doenmael geseit, van sijne 3 Dochteren: Van Truij, Giert en Beert Is de stadt af verveert" (Schaep). ( en aan c^e zich in 't familiearchief van Jhr. Mr. C. II. Backer te Amsterdam bevindende acte van scheiding van den nagelaten boedel van Ilendrick Coenenz. van der Schellingh en zijne huisvrouw, ten overstaan van Schout en Schepenen van Amsterdam en van twee gecommitteerden uit den Hove van Holland te Amsterdam gepasseerd 13 Dec. 1503, bij welk document eene berekening gevoegd is, waaruit zoude blijken, dat deze geheele nalatenschap, die voor dien tijd zeer aanzienlijk moet geweest zijn, 24 a 25 duizend gulden bedroeg. — Schaep zegt van dit echtpaar: „Dese Henric einde! sijn huijsvrou voorsz. waren seer machtige rijcke Luyden, hadden het Minnebroers cloostei tot Aemst(erdam) meest gedoteert, en(de) gestight, hadden aldaer haeren besondere(n) Autaer en(de) Sitplaets". ... etc.; (ƒ) M. S. Backer, fo. 18; (?) Quohier 1557, fo. 126; (r) Wk. Reg. 4, fo- H3 V°; (s) Stadsrek. 1569^0. 36; (/) Stadsrek. 1581, fo. 72v°;ibid. 1582, fo. 74 V°; Resol. Holland 9/29 Mrt. 1592, 14/23 Dec. 1593; (u) Quijtsch. 31, fo. 206; (v) Geslagt Registers van N. Witsen; (w) Alsvoren, los blad tusschen fo. 21 en 22; (x) M. S. Backer; Wk. Reg. 8, fo. 42; L. G., i. v. Pouwelsz.; (;■) Keurboek E, Correctiën, fo. 148 V° ; (z) Familiearchief van Jhr. Mr. C. H. Backer; Quohier 1557, fo. 136 \ 24. JACOB JANSZ. BENNINGH. R. 1578—1604; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 157^Waardijn der lakenen 1563 (a)\ Regent Burgerweeshuis 1590. Lakenkooper op den Nieuwendijk op den hoek van de Dirck van Hasselt- steeg „in 't vliegende Vareken". St. 3 Nov. 1604 (b)\ zoon van Jan Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Lieff Adriaensdr. Tr. Lijsbeth Jansdr. Ruysch, begr. N. K. 22 Maart 1600, dr. van Jan Jacobsz. Ruysch. Kind: Dieuwer Jacobsdr. Benningh, tr. Govert Dircksz. Wuytiers, N°. 37. (a) Naamlijst der Waardijns; Gildenarchief, U, N°. 5: (/>) „obijt den 3 novemb. 1604"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin. 25. BALTHASAR SIMONSZ. APPELMAN. R. 1578—1602; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Sch. 1578, Burg. 1590, 93, 95, 1600. Regent Sint Jorishof 1561. Zuivelkooper in de Kalverstraat „in de groene Kaes"; liet bij zijn overlijden een vermogen na van ƒ40.000.— (a). Geb. 1536, st. 11 Maart 1602 (è), zoon van Simon Gijsbertsz. (zie Aant., hieronder) en van Aerntgen Hubrechtsdr. Tr. i°. Aeffge Wijbes Rollema, uit Friesland (c); tr. 2°. Febr. 1583 Marij Hendricksdr., begr. N. K. 4 Nov. 1592, wede. van Frans Jan Bethsz. Hooft (zie bij N°. 49, Bijl. 1); tr. 30. („in huys") 12 Maart 1600 Haesgen Rodenburgh, geb. i54^> begr. N. K. 17 Sept. 1612, dr. van Harman, N°. 12, en van Aecht Dircksdr. van Heeckelen. Kinderen (uit het eerste huwelijk o. a.): Grietge Appelman, tr. Gerrit Jacob Witsen (zie Aant. bij N°. 55). Aeltge appelman, tl'. Geurt Dircksz. van Beuningen, N°. 109. Wijbrand Appelman, begr. N. K. 26 Aug. 1596, koopman op den Nieuwendijk bij de Kolksteeg „in den Appelboom"; Sch. 1589; Luitt. der Burgerij 1580; N. Z. Huiszittenm1". 1586; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1587; tr. 25 Juni 1578 Griete Pietersdr. Proost, geb. 1552, st. kinderloos 1632 (d), dr. van Pieter Gerritsz. Coeckebacker (zie Aant. bij N°. 65) en van Katrijn Jansdr. Ouintingh. Dr. Sijbrand Appelman, geb. 1573, st. 20 Juni 1602 (e), Sch. 1599; tr1 Oct. 1595 Trijntgen Coppit, geb. 1572, begr. O. K. 28 Jan. 1627, dr. van Jacob Pietersz., N°. 59» en van Oopgen Hendricksdr. Zij hertr. tweemalen. Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen: a. Aefge (Eva) Appelman, tr. Dr. Wouter Valckenier, N°. 136. b. Wijbrich Appelman, tr. Johan Stachouwer (zie bij N°. 5). slmon appelman, geb. IS72> begr. N. K. 22 Nov. 1630, woonde op den Zeedijk; tr. April 1600 Annetge Claesdr. Trebijn, geb. 1579, dr. van Claes (zie Aant., hieronder) en van Niesge Sijbrandsdr. Appelman. Hunne gehuwde kinderen waren: a. Niesge Appelman, tr. Jacob Bruyningh (zie Aant. bij N°. 358). b. Anna Appelman, st. te Monnickendam, kinderloos, 1680 (ƒ), tr. i°. Dirck Groot; tr. 20. te Ouderkerk 22 Aug. 1666 Adriaen Broekman, Luitenant, wedr. van Maria Roelofs; tr. 30. Aug. 1667 Simon Tedingh van Berckhout, Bailluw en Dijkgraaf van Waterland, Hoofdofficier der stad Monnickendam, wedr. van Marritge Jansdr. Nes. Aant. Gijsbert Jansz. van Campen (g), woonde te Amsterdam in de Warmoesstraat „in Texel" (//); tr. Weyn Simonsdr. Cog(ge)man, dr. van Simon Jansz., Sch. 1482, en van Agniese Hendrick Claes Reyerszoonsdr. (i). Zij wonnen vier kinderen, die den naam Appelman aannamen (/); daarvan volgen hier de beide oudste: 25. a. Simon Gijsbertsz. Appelman, volgt. b. Jacob Gijsbertsz. Appelman, begr. N. Z. 19 Dec. 1566, woonde „op den hoeck van de (Stads)paerdestal" (k); tr. Griete Melisdr. Boot, begr. N. Z. 15 Juli 1573, dr. van Melis Claesz. Boot (/). Uit dit huwel. sproten acht kinderen, vv. o.: aa. Jan Jacobsz. Appelman, begr. N. K. 16 Sept. 1616, zuivelkooper op den Dam „in den Appelboom (in) 5 tr. 1 . Maiie Jacobsdi., tr. 2°. Weyntge Hendricksdr., begr. N. K. 4 Juni 159^» dr. van Hendrick Michielsz. „in de Vlesch" (zie Aant. bij N°. 33) en van Anna Reyersdr. van Beuningen. Uit het eerste huwel. sproot o. a.: Jacob Jansz. Appelman, ged*. O. K. 24 Dec. 1572, begr. N. K. 3 Aug. 1632, zuivelkooper op den Dam „in den Appelboom" («); tr. 16 Juni 1600 Aecht Simonsdr. Vries, geb. 1574, dr. van Simon Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 65) en van Griete Zegersdr. Coeckebacker. Zij wonnen vijf kinderen, w. o.: Jean Appelman, N°. 207. bb. Aertgen Jacobsdr. Appelman, tr. Huygh Hendricksz. Ploegh, wonende op den Dam op den hoek van de Gasthuissteeg „inden Ploegh"(0). Hunne dochter was: Grietgen Huyghendr. Ploegh, tr. Philips Thijsz. de Bisschop (zie Aant. bij N°. 77). Simon Gijsbertsz. Appelman (bovengenoemd), geb. omstreeks 1500 (ƒ), woonde in 1545 nevens de Vleeschhal „in 't Hoeffijser" {q), in 1557 op den Nieuwendijk (r); Kapitein en „hartsier" van de Handboogschutters 1542 (s); tr. i°. omstreeks 1520 (/) Aerntgen Hubrechtsdr., st. kort vóór Juni 1539 (u); tr. 2°. Trijn Jansdr., begr. N. K. 20 Jan. 1571. Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, w. o. de volgende drie zoons: a. Sijbrand Simonsz. Appelman, begr. N. K. 16 Sept. 1573, woonde aan de Plaetse; tr. Truy Claesdr., begr. N. K. 15 Sept. 1588. Het oudste van hunne vier kinderen was (v): Niesge Sijbrandsdr. Appelman, begr. N. K. 1 Nov. 1593, tr. Claes Trebijn, van Stettin.. Zij wonnen o. a.: Annetge Claesdr. Trebijn, tr. Simon Appelman (zie bij N°. 25, hiervoor). b. Jasper Simonsz. Appelman, geb. 1528, st. kort vóór Sept. 1559 (w), tr. Neeltge Pietersdr., dr. van Pieter N. N. en van Reymerich Jansdr. Zij lieten twee dochters na: aa. Reymerich Jaspersdr. Appelman, geb. 1556, tr. i°. 11 Juni 1574 Pieter Simonsz. van der Schellingh, begr. O. Z. 6 Sept. 1580, „lindenlakencoper" in de Kalverstraat (x), zoon van Simon en van Jacoba Cornelisdr. Bos (die hertr. met Gerrit van Achteveld, te Amersfoort); tr. 2°. Pelgrom van Dronckelaer, Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 156). 25. Uit het eerste huwel. waren twee kinderen: aaa. Haesgen Pietersdr. van der Schellingh, geb. 1577, tr. 15 Febr. 1599 Dirck Cornelisz. Vlack, geb. te Gouda, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 4 Nov. 1624, koopman, in 1599 op den N. Z. Voorburgwal, bij zijn overl. in de Teertuinen, Luit*, der Burgerij 1620, wedr. van Martij ntgen Hillebrandsdr. Uit dezen echt werden o. a. geboren: A. Ida Vlack, tr. Harrnen Hendricksz., gezegd Lijnslager (zie Aant. bij N°. 363). B. Jacob Vlack (zie bij N°. 21, Bijl. 2), tr. Agneta van Uffelen. bbb. Pieter Simonsz. van der Schellingh, geb. 1578, begr. O. K. 9 Juli 1641, bij zijn overlijden wonende op de Heerengracht „naest de witte bock"; tr. 14 Aug. 1605 Maria Pietersdr. Coll, geb. 1586, dr. van Pieter Claesz. (zie Aant. bij N°. 59) en van Dieuwer Reyersdr. Pottebacker. Hunne dochter was o. a.: Dieuwertgen van der Schellingh, ged*. O. K. 29 Oct. 1609, begr. O. K. 14 April 1665, tr. 29 Jan. 1630 Jurriaen van Lutsen, geb. te Deventer 1601, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 12 Sept. 1644, koopman op den N. Z. Voorburgwal onder de firma Jurriaen en Pieter van Lutsen (y). Zij wonnen twee kinderen, waarvan het jongste volgt: Geertruyd van Lutsen, tr. Dirck Blom, N°. 214. bb. Aertgen Jaspersdr. Appelman, tr. i°. Ellert Hermansz. van Diemen (zie bij N°. 106, Bijl. 1); tr. 2°. Simon Jansz. „in Bourgoigne", begr. O. K. 9 Aug. 1616, houtkooper (z) in de Kalverstraat „in Bourgoigne". Hij hertr. Geert Hendricksdr. Wou, begr. N. Z. 1 Dec. 1581 (aa), dr. van Hendrick Willemsz. (zie bij N°. 32, Bijl. 1) en van Anthonia Jansdr. c. Balthasar Simonsz. Appelman, N°. 25. (a) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 371 V°; (/>) „obijt den 11 martij 1602"; Naaml. der Vroedschappen voorin het M. S. Keurboek; (r) Wk. Reg. 10, fo. 338; (7) M. S. Backer, fo. 40/$; (e) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 39; (ƒ) Coll. Successie, Reg. 4, fo. 13 V°; (g) Zie o. a. ook de plano 17e eeuwsche M. S. genealogie Appelman, op 't gemeente-archief te Amsterdam; (h) (j) Wk. Reg. 10, fo. 140 V°. — Denkelijk hing bij Gijsbert jansz. van Campen „de Appelboom" uit, en heeft de naam Appelman aan dit uithangbord zijn oorsprong te danken; (i) Wk. Reg. 1, fo. 16 V°; (k) Wk. Reg. 9, fo. 82; (/) Weesk. L. 23, i. v. Boot; (;;/) Kerk. Int. reg. i. d. 24 Aug. 1591 ; («) Zie o. a. Doopb. O. K. i. d. 30 Juli 1606; (o) Wk. Reg. 18, fo. 10; (/>) Zijn jongere broeder Jan Gijsbertsz. werd geboren in 1506 ,.daechs na St. Lambert"; (q) Grootm. 2, fo. 2; (;■) Quohier 1557, fo. 10; (s) Hamboech Scutterien boeck, fo. 61 V°, 194 V°; (t) Hun oudste zoon werd in 1521 geboren; (u) Wk. Keg. 4, fo. 217; (v) Wk. Reg. 10, fo. 140; (w) Wk. Reg. 7, fo. 48; (x) Wk. Reg. 10, fo. 292; (y) Klapper op 't Reg. der Wisselbank, N°. 5; 1644; (z) Quijtsch. 12, fo. 120; Quijtsch. 15, fo. 189; (au) Wk. Reg. 10, fo. 318. 26. REYNIER CANT. R. 1578—1595; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Burg. 1580, 81, 83, 85, 86, 88, 91, 92, 94, 95. Gecomm. Raad 7 Juni 1578—3 Jan. 1579 (a); Gedep. ter Staten Gene- i6. raai 1581 (^)l Gedep. in den Landraad (of Raad van State) aan deze Zijde van de Maas 1 Mrt. 1582—31 Mrt. 1583 (a); door de Staten van Holland gedeputeerd in de Staten Generaal 24 -Aug. 1583 (tevens lid dei bezending aan Z. Exc. Prins Willem van Oranje in Zeeland), 6 Febr. 1584, 1 Nov. 1584 en April 1586 (excuseerde zich als zijnde President Burgem. van Amsterdam) (c); Raad nevens Z. Exc. Prins Willem van Oranje 1584; na den moord op den Prins maakte hij als een der zes leden wegens Holland deel uit van de provisioneele regeering van Holland, Zeeland en Utrecht, nevens Giaaf Mauiits 1 Aug. 1584—30 Aug. 1584 (d); Gedep. in den Raad van State, benoemd 14 Sept. 1585 (c); Gedep. der Staten van Holland tot de zaken van de Fortificatie van den Lande i5^5> ^5^9 (^)> Raad nevens Z.Exc. Graaf Mauiits van Nassau, benoemd 17 Jan. 1590 (c), gecontinueerd voor een jaar 26 Jan. 1591 (c), en 3 Febr. 1595 tot zijn dood (a). Gemachtigde der Staten van Holland tot het sluiten van de Unie van Utrecht, die hij 23 Jan. 1579 namens Holland mede onderteekende. Gezant, met en benevens de Heeren Jor. Floris van Biedeiode, Heei van Cloetingen, Dr. Leonaert Casembroot, Raad in den Hove van Holland, en Dr. Johan van de Warcke, Raad der stad Middelburg, aan 't Hof van Frederik II, Koning van Denemarken en Noorwegen, 19 Mei 1587—23 J11^ *5^7 (ƒ)• Gezant, met en benevens de Heeren Jof. Johan van Duvenvoorde, Heer van Warmont, Woude, enz., Admiraal van Holland, Dr. Geuit Voet, Raad van 't Vorstendom Gelderland en Graafschap Zutphen, Dr. Joos de Menin, Pensionaris der stad Dordrecht, Symon Meynaertsz., Raad van State en Oudburgemeester der stad Hoorn, en Dr. Johan van de Warcke, Raad deistad Middelburg, aan 't Hof van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, 27 Mei 1594—3 Aug. 1594 (ƒ). Gezant, met en benevens de Heeren Cazijn van der Hel en Dr. Christoffcl Arensma, Gedeputeerden ter Staten Generaal wegens de 1 ïovinciën Geldeiland en Friesland, aan 't Hof van Edzard, Graaf van Oost-Friesland, en aan de stad Emden, Mei 1595- Behoorde vóór 1568 tot de hoofden der gereformeerden binnen Amsterdam, zag zich daarom genoodzaakt de wijk naar Duitschland te nemen en vestigde zich te Bremen. Na in 1568 aandeel gehad te hebben in de bezorging van eene groote bezending geweren, welke door Jor. Diederick Sonoy te Wesel gekocht waren voor 't leger van Graaf Lodewijk van Nassau, ontving hij in 157° van Prins Willem van Oranje commissie om ten bate van den vrijheidsoorlog eene collecte te houden onder de uitgeweken hervormden, van welke opdracht hij zich naar wensch kweet. In 1571 bevonden hij en Mr. Johannes Basius zich als Commissarissen van den Prins van Oranje te Emden, na de inneming van den Briel en de gunstige wending in s lands aangelegenheden in 1572 naar Holland teruggekeerd werd Cant in hetzelfde jaar door de Staten van dit gewest met Jor. Johan van Vliet naar het Noorderkwartier gedeputeerd om op alles orde te stellen en 's Prinsen stedehouder Jor. Diederick Sonoy in de leiding van de oorlogsoperatiën bij te staan. Na het tot stand komen van de Unie van Utrecht wist hij in 1579 de Provincie Overijsel voor de zaak van den opstand te winnen (g). 26. Handelaar in Oostcrsch buskruit (//), in compagnie met Jacob Pietcrsz. Coppit, N°. 59 en Tijmen Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 115) (i); woonde op den N. Z. Wester Voorburgwal bij de Gasthuissluis, naast „de blauwe Cluys" (j). Geb. 15 36, st. 10 Dcc. 1595 (k), zoon van Meynert Willemsz. (zie Aant., hieronder) en van Neel Jansdr. Ir. i°. Anna van Egmond van der Nijcnburch, st. kinderl. en begr. N. K. 18 Mrt. 1564, dr. van Mr. Cornelis, Raadsheer in den Hove van Holland,, en van Maria van Swanenburgh (/); tr. 2°. Maria Jansdr. Block. Kinderen (uit het tweede huwelijk): Meynert Cant, begr. N. K. 5 Oct. 1586. Anna Cant, geb. 1565, st. 4 Aug. 1609, tr. Nov. 1584 Paulus van Beest van Heemskerck, geb. te Rotterdam 17 Aug. 1560, st. te Amsterdam 26 Sept. 1639, korenkooper (/«), in 1584 te Rotterdam, daarna te Amsterdam op den Singel; tot 1607 reeder in compagnie met Pieter Evertsz. Huift (zie Aant. bij N°. 199) in „de comp(agni)e van de swarte, groene ende witte leeuwen" (n); Regent Burgerweeshuis 1591; Kap", der Burgerij 1616, zoon van Franck Franckenz., Burgem. van Rotterdam, en van Margaretha Mattheusdr. (0). Cornelia Cant, tl". Ml'. Adriaen van der Meer (zie Aant. bij N°. 143). Geertruyd Cant, tl". Reynier Claesz. van Heemskerck (zie bij N°. 27). Reynier Cant, de Jonge, geb. 1576, begr. N. K. 30 Nov. 1595 (/). Aant. Meynert Willemsz. Cant, geb. te Enkhuizen (q) omstreeks 1500, vestigde zich te Amsterdam, waar hij koopman werd op 't Water op den Noorderhoek van de Mandcnmakerssteeg; was Kapitein der Handboogschutterij en bekleedde daarbij achtereenvolgens de waardigheden van „muler" in 1531 en van „lootslager" in 1534; in 1549 nam hij wegens zijn meer gevorderden leeftijd zijn ontslag uit de schutterij (r); tr. Neel Jansdr., st. 1581 (s). Uit dit hu wel. sproten de volgende vier kinderen: a. Jannetge Meynertsdr. Cant, tr. Tijmen Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 115). b. Pieter Meynertsz. Cant, geb. 1523 (/), werd in den nacht van Zondag 30 Dec. 1566 in den herberg „de Nobel" doodgestoken (11); was korenkooper te Amsterdam (v)\ tr. Elburch Burchmansdr. Dob(bens). Hun eenige zoon was: Meynert Pietersz. Cant, geb. 1562, st. ongeh. en begr. O. K. 31 Mrt. 1586. c. Reynier Cant, N°. 26. d. Maritgen Meynertsdr. Cant, leefde nog als wede. te Amsterdam in Aug. 1608 (w), tr. Floris Florisz., begr. O. K. 15 Febr. 1593, korenkooper (x) op den Zeedijk „in de Bessemcrouch" (y), zoon van Floris Florisz. „in den Sleutel" (zie bij N°. 45, Bijl. 1) en van Clara Dircksdr. Een zoon uit dit huwel. was: Meynert Florisz. Cant, geb. 1578, woonde bij zijn huwel. op den O. Z. Ooster Voorburgwal bij de Liesdelsbrug; vestigde zich later te Gouda en werd er Raad in de Vroedschap 1618, doch in 1619 als zoodanig 26. door Prins Maurits niet gecontinueerd; „lantbewaerder" van de Willens te Gouda 1623; tr. te Gouda 30 Nov. 1603 Maria Loncq, o-eb. te Gouda, dr. van Dirck Jacobsz. Loncq, Burgem. van Gouda 1582, Gecomm. Raad 1597Zij wonnen: Mr. Floris Cant, st. 15 Nov. 1678 (g), Raad van Gouda 1637, Sch. ald. 1640, Burgem. ald. 1655—'68; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1649—51; Gecomm. Raad 1652—'54, 1664—'66; Gedep. in den Raad van State 1657—'58; Gedep. ter Staten Generaal jggj '63, 1670—'72; werd in laatstgenoemd jaar door den Stadhouder Willem III geremoveerd. („) Wagenaar, Amsterdam, III, p. 360, 363; (f>) M- s- Naamlijst van de leden der Staten Generaal op 's Rijksarchief te 's-Hage; (r) Resolutiën der Staten van Holland; (,/) Resol. Holland 9 Juli 1584, 1 Aug. 1584, 30 Aug. 1584; M Kesol. Holland 18 Febr. 1585, 26 Juni 1585, 8 Juni '589; (/) zie c^e instructiën en verbalen dezer beide ambassades op 't gemeente-archief te Amsterdam, afd. diplomatieke bescheiden, portef. Denemarken; («-) van der Aa, Biographiscli W oordenboek, i. v.; (/*) Deze buskruithandel wierp, voornamelijk door de leverantiën aan de Staten van Holland, groote voordeelen af en werd, voor zoover de staatszaken zijnen tijd niet in beslag namen, door Cant zelf medebeheerd, gelijk uit de volgende resolutie der Staten van Holland i. d. 9 Febr. 1590 blijkt: „De Staten van Hollandt voorgehouden hebbende den oudt-Burgemeester van Amsterdam, Reynier Cant, ontboden zijnde in de Vergaderinge van de Staten, ten eynde hij, volgende d'electie ende schrijvens van de Staten soude willen aenvaerden den dienst als Gecommitteerde Raedt van de Staten nevens sijn Excell:, voor den tijdt van een jaar, hebben van den selven Cant verstaen eenige redenen van excuse; als dat hij continuelyck zeden den jaie 7S t gemene Landt of de Stadt Amsterdam hadde gedient, dat hij met andere Koopluyden oostwaerts ende binnen dese Landen Contracten en Accorden, oock gemeenschap op 't stuck van koopmanschappen hadde ghemaeckt, ende hij als Raedt ende Vroedtschap de Gemeente van Amsterdam Eedt ghedaen hadde, om t' allen tijden, ontboden ende nodigh zijnde, mede bij de andere Raden te vergaderen, ende tot dienst van de Stadt te helpen raden ende adviseren; waer op de Staten verklaert hebben, dat sijluyden de voorsz. redenen voor excuse niet hebben willen aennemen, doordien hare lange diensten en midtsdien haer ervarentheyt, te meer tot den voorn, dienst versocht ende nodigh bevonden worden, dat mede den treyn van de Koopmanschap bij d'Instructie van de Gecommitteerde Raden niet wort benomen, ende oversulex den voorn. Reynier Cant vrij sal staen sijn handelinge door sijn Compagnie of andere te mogen doen, ende dat den voorn. Cant als andere Gecommitteerde Raden geduyrende sijnen dienst voorn, als Raedt der Stadt Amsterdam, soo wanneer de noodt en gelegentheyt der saecken sulex sal lijden ende toedragen mogen, als Raedt der voorsz. Stede sal mogen helpen raden ende adviseren; Ende alsoo de voorn. Cant door ernstigh versoeck ende instantie van de Staten aengenomen heeft hem tot den voorn, dienst te begeven, soo verre bij alle d'andere Geëligeerden van gelijcken gedaen wort, en midts dat lnj alle drie Weecken of daer ontrent den tijdt van 5 a 6 dagen in sijn eygen affairen sal vaceren mogen, hebben de Staten tot de vorderinge van des gemeene Landts dienst mede gheconsenteert"; (i) Resol. Holland 21 Mrt. 1581, 1 Mei 1581. Zie ook bij N°. 115, noot k\ (j) Quijtsch. 11, fo. 259 \ °; (/') Reynier Cant ging op zijn sterfbed weder tot het Katholieke geloof, dat hij in vorige jaren verlaten had om de gereformeerde religie te omhelzen, over. (Zie: Burgemeester R. Cant in zijn leven en op zijn sterfbed door H. J. Allard, Almanak voor Nederl. Katholieken van Jos. Alberdingk Thijm, 18S6); (/) van Leeuwen, Batavia Illustrata, p. 96°; ('") Generaal-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 88 V°, 90 V°; (;/) Schepenk. 12, fo. 82, 99; (0) Algemeen Nederl. Familieblad I, N°. 129, p. 2b\ (/) 6e Reg. der Lijfrentebr., fo. 4; [q) Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 13; (r) Hamboech scutterien boeck, fo. 14, 25, 141; (s) Generaal-register van 't Burgerweeshuis 1562—1611, fo. 33S; (,) Dagverhaal van de Troebelen etc. 1563-1572, fo. 8 (Portef. Tijdsgeschriften op't gemeente archief); (;/) Justitieboek N°. 568 R. I., fo. 16 V°; (v) Wk. Reg. 9, fo. 258; (w) Schepenk. 12, fo. 290; (x) Bij zijn overl. wordt hij „Convoym1'." genoemd. (Begr. Reg. Wk.); (v) Rentebr. 7. fo. 51 \ , (2) Waarschijnlijk is Mr. Floris Cant gehuwd geweest en was hij de vader van Meynert Cant, Raad van Gouda 1672, en van Dirck Cant, die in 1665 te Gouda voorkomt (Mededeeling van Dr. L. A. Kesper, gemeente-archivaris te Gouda). 27. CLAES SIMONSZ. VAN HEEMSKERCK. R. 1578—1616; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Comm. 1581; Sch. 1582. Gecomm. Raad 14 April 1581—22 Aug. 1586; Gedep. ter Rekenkamer van Holland 1606—1608. Regent Sint Jorishof 1581; Kerkm1-. O. K. 1584. Zijdelakenkooper in de Warmoesstraat „in 't Moriaenshooft" (a). Geb. te Leiden 15 Sept. 1536, st. te Amsterdam 21 Aug. 1616, zoon van Simon Jan Reyersz. (zie Aant., hieronder) en van Josijntgen van Montfoort. Tr. 1558 Hillegond Pieter Fopsdr., begr. N. K. 2 Juni 1575, dr. van Pieter Fopsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Janneken Opkendr. Kinderen (o. a.): Dr. Dominicus van Heemskerck, Claesz., N°. 97. Reynier Claesz. van Heemskerck, geb. 1566, begr. O. K. 6 Juni 1633, korenkooper (fi) in de Warmoesstraat; tr. 26 Mei 1592 Geertruyd Cant, geb. 1575, st. 10 Aug. 1658, dr. van Reynier, N°. 26, en van Maria Jansdr. Block. Hun zoon was o. a.: Dr. Jan van Heemskerck, geb. 1600, begr. O. K. 7 Mrt. 1656, Sch. 1640; Raadsheer in den Hoogcn Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 1645; tr. 10 April 1640 Alida van Beuningen, geb. 1620, begr. O. K. 20 Jan. 1657, dr. van Dirck Geurtsz. (zie bij N°. 109) en van Catharina Burgh. Zij wonnen o. a. de beide volgende zoons: a. Mr. Reinicr van Heemskerck, gedt. O. K. 7 Febr. 1641, st. ongeh. te's-Hage 10 Jan. 1690 (en begr. te Amsterdam N. K. 17 Febr. d.a.v.), Pensionaris 1668. b. Mr. Coenraad van Heemskerck, Graaf des H. R. Rijks, Heer van Acht¬ tienhoven en den Bosch, gedt. te 's-Hage in de Kleine Kerk 12 Dec. 1646, st. te 's-Hage 23 Juli 1702, Vrijwilliger aan 't hoofd van 50 op eigen kosten uitgeruste matrozen aan boord van den Lt. Admiraal van Gent op 's Lands vloot onder den Lt. Admiraal Generaal de Ruyter 1672; Secr. van Amsterdam 1672; Pensionaris 1673 (c); Ambassadeur aan 't Hof van Karei II, Koning van Spanje, 1675 en 1680—86; Gecomm. Raad wegens de stad Amsterdam 1679; Ambassadeur aan de stad Hamburg 1689; idem aan het Hof van Leopold I, Keizer van Oostenrijk, 1673, 90, 97; idem aan 't Hof van Achmed II, Sultan van Turkije, 1692; idem aan 't Hof van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, 1698; werd door Keizer Leopold I bij diploma van 12 Dec. 1697 in den Rijksgravenstand verheven; tr. te 's-Hage 12 Juli 1676 Cornelia Pauw, Vrouwe van Achttienhoven en den Bosch, geb. te Amsterdam 28 Oct. 1648, st. te 's-Hage 24 Juni 1725, dr. van Dr. Isaac (zie bij N°. 61) en van Barbara Johanna van Hoven. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Mr. Jan Henry van Heemskerck, Graaf des H. R. Rijks, Heer van Achttienhoven, den Bosch en Eyndschoten, geb. te Amsterdam 15 Febr. 1689, st. te 's-Hage 26 Febr. (en begr. te Amsterdam N. K. 4 Maart) 1730; Kapn. der Burgerij te Amsterdam 1724; Heemraad en Hoofd-Ingeland van de Beemster; was eigenaar van de hofstede Keukenhof onder Lissc; tr. te 's-Hage 13 Maart 1712 Anna Petronella van Schuylenburch, geb. 27. te 's-Hagc 18 Jan. 1693, st. tc 's-Hagc 26 (en begr. te Amsterdam N. K. 30 Jan.) 1766, dr. van Mr. Willem, Burgcm1'. van 's-Hage, Thesaurier en Griffier van Prins Willem III, en van Anthoinetta van der Wiele. Uit dit huwel. sproten o. a.: aaa. Mr. Coenraad van Heemskerck, Graaf des H. R. Rijks, Heer van Achttienhoven en den Bosch, gedt. te 's-Hagc in de Kleine Kerk 26 Oct. 1714, st. 1787; tr. Dec. 1738 Agncs Margarctha Albinus, gcb. 19 Mei 1713, st. 1773, dr. van Dr. Bernhardus (zie ook Aant. bij N°. 347) en van Susanna Catharina Rincq. Hun zoon was o. a.: Mr. Jan Hcnry van Heemskerck, Graaf des H. R. Rijks, Heer van Achttienhoven, geb. 14 Scpt. 1739, st. 1808, Schepen van Haarlem 1771; vertrok naar West-Indië en zette zich daarna in 1791 in Frankrijk neer (d); tr. i°. tc Haarlem 13 Mrt. 1763 Geertruyt Catharina Tcstart, gcb. tc Haarlem 4 Dcc. 1741, st. in Suriname 27 Scpt. 1775, dr. van Elbert (zie bij N°. 274, Bijl. 1) en van Anna Margarctha Fannius; tr. 2°. 27 April 1778 Johanna Susanna Danderen, dr. van David Francois cn van Johanna Catharina dc Logis. Uit den eersten echt werden o. a. de beide volgende dochters geboren: A. Jacoba Susanna van Heemskerck, tr. Lconard Rutgers, Junior, N°. 435• 13. Agncs Margaretha van Heemskerck, tr. Mr. Louis Rutgers (zie Aant. bij N°.435)bbb. Willem van Heemskerck, N°. 372. ccc. Anna Petronella van Heemskerck, gedt. te 's-Hage 13 Mei 1728, st. ald. 19 Juli 1757, tl*, ald. 13 Febr. 1752 Mr. Alcxandcr Augustus des Villatcs, Heer van Spanbroek, Spierdijk, Zuidmccr cn Zandwerve, gedt. tc s-Hagc 23 April 1724, st. op 't Huis te Spanbroek 3° Sept. 1765» Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland en Westfricsland 17 5 5j zoon van Henri, Luitt.-Generaal der Infanterie, en van Elisabcth Elsabé baronnesse van Eek van Panthaleon. Hun zoon was o.a.: Mr. Jan Henry des Villates, gedt. te 's-Hage 10 Juli 1757, st. te BurgSteinfurt 14 Maart 1797, Secr. der Desol. Boedelkamer tc Amsterdam 1776—1789; werd wegens het beramen van eenc patriottische samenzwering in Scpt. 1788 gearresteerd en 9 Oct. 1789 veroordeeld tot 25 jaren gevangenisstraf; tr. te 's-Hage 22 Febr. 1795 Cornelia Lubertina van der Weyde, gedt. te 's-Hage 15 Febr. 1767, st. te Leiden 6 Oct. 1808, dr. van Hendrick cn van Petronella van de Putte (e). bb. Aletta Johanna van Heemskerck, geb. 4 Jan. 1691, st. 13 Sept. 174^» tr. 11 Febr. 1711 Mr. Willem Hendrik van Schuylenburch, st. te's-Hagc 7 Juli 1757, Postmeester van 't Engclsch postcomptoir te 's-Hagc, zoon van Mr. Willem (zie ook hiervoor) en van Anthoinetta van der Wiele. Zij lieten o.a. de volgende dochter na: Maria Catharina van Schuylenburch, tr. Mr. Coenraad Le Lcu de Wilhem (zie bij N°. 236, Bijl. 1). Dirckgen Claesdr. van Heemskerck, gcb. 1568, st. als wede. en begr. O. K. 17 Oct. 1624, toen wonende op de Lastage, tr. 20 Juli 1591 Jan Jansz. van Baersdorp, geb. te Leiden 1565 (ƒ), Sch. ald. 1597» Burg. ald. 1602. 27. Zij wonnen vier kinderen, w.o.: a. Mr. Simon van Baersdorp, geb. 1593, st. 10 Jan. 1658 (g), Burgemr. van Leiden 1638, tr. te Amsterdam 1 Juli 1625 Crijntgen Claesdr. Pots, geb. 1596, dr. van Claes Hendricksz. Pots (h). b. Hillegonda van Baersdorp, tr. Rombout Jacobsz., den Jonge (zie Bijl. 2, hieronder). Aant. Jan Reyersz. van Heemskerek, (zoon van Reynier Direksz. en van Hadewij van der Burch, wede. Van Willem Aelbrechtsz. Pynssen van der Aa, Burgemr. van Delft 1469), brouwer te Leiden; Veertig ald. 1519, Burgemr. ald. 1520— 1536; tr. i°. 1516 Dirckgen van Montfoort; tr. 20. Llsge Simonsdr. van Buytewegh; tr. 30. Trijntge Jansdr. Vogel, genaamd Duyst; tr. 40. Truytgen Vincentsdr. van Alphen. Uit deze huwelijken sproten o.a. de volgende vier kinderen: a. Cornelis Jan Reyersz. van Heemskerek, tr. N. N. Winnen: Cornelis Cornelisz. van Heemskerek, werd 19 Juli 1588, komende van Leiden, poorter te Amsterdam; Comm. 1590; tr. Neeltgen Allertsdr. de Haes. b. Simon Jan Reyersz. van Heemskerek, st. te Amsterdam en begr. ald. O. K. 25 Oct. 1577, Burgemr. van Leiden 1548; tr. i°. Josijntgen van Montfoort, laatst wede. van Simon van der Graft, dr. van Jacob Florisz. (zie Aant. bij N°. 38) en van Dirckge Dirck Boelenzoonsdr.; tr. 2°. Janneken Florisdr. van Rijck (of van Rietwijck). Uit het eerste huwel. sproot o.a.: Claes Simonsz. van Heemskerek, N°. 27. c. Elsge van Heemskerek, tr. Huygh Cornelisz. de Groot, Heer van Noordhoorn, geb. te Delft 1511, st. ald. 12 April 1567, Sch. van Delft 1546, Veertigraad ald. 1548, Burgem. ald. 1556, wedr. van Maria Gerritsdr. Wisse, zoon van Cornelis Direksz. Cornets, Veertigraad der stad Delft, en van Ermpge Dirck Huygenzoonsdr. de Groot (i). Het derde van hunne vier kinderen volet: Mr. Jan Huygenz. de Groot, geb. op 't Huis Kraayenburg (of 't Crayennest) buiten Delft 8 Maart 1554, st. te Delft 3 Mei 1640, Vcei ti ^ 1 aad en Sch. van Delft 1589, Burgem. ald. 1591; Curator van 's Lands Hoogeschool te Leiden 1594; tr. Jan. 1582 Alida Borren van Overschie, geb. 22 Oct. 1561, st. 8 Jan. 1643, dr. van Frans en van Adriana van Adrichem. Zij wonnen vijf kinderen, waarvan het oudste volgt: Mr. Hugo de Groot, geb. te Delft 10 April 1583, st. te Rostock 28 Aug. 1645, beroemd geleerde en staatsman; Advocaat-Fiscaal voor den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland 1607; Pensionaris van Rotterdam 1613; Ambassadeur Extraord. aan 't Hof 27. van Jacobus I, Koning van Engeland, 1613; den 5 Juni 1619 op Loevesteyn gevangen gezet, ontvluchtte hij 22 Mrt. 1621 in een boekenkist, en hield daarna verblijf in 't buitenland; Gezant van 't Zweedsche Rijk bij 't Fransche Hof 1634—1645; tr. te Veere 2 Juli 1608 Maria van Reygersbergh, geb. te Veere 7 Oct. 1589, st. 19 April 1653, en begr. te Delft, dr. van Pieter, Burgem1'. van Veere, en van Maria Nicolaï. Uit dit huwel. sproten zeven kinderen, waarvan het vierde volgt: Mr. Pieter de Groot, geb. te Rotterdam 28 Mrt. 1615, st. op zijne buitenplaats Boekenrode onder Heemstede 2 Juni 1678, en begr. te Delft, advocaat te 's-Hage 1638, te Amsterdam 1640; Raad en Resident van den Keurvorst van de Paltz, alsmede van Boheme, Oost-Friesland, Oldenburg en andere vorstendommen te 's-Hage 1648; Pensionaris van Amsterdam 1660; Ambassadeur aan 't Hof van Karei XI, Koning van Zweden, 1667; aan dat van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, 1670—1672 ; kocht 7 Oct. 1662 voor ƒ24.000.— de hofstede Boekenrode onder Heemstede; tr. i°. te 's-Hage 6 Oct. 1652 Agatha van Rijn, geb. 10 Dec. 1627, st. te Antwerpen 27 Jan. 1673, dr. van N. van Rijn en van N. Canter; tr. 2°. 7 Juli 1675 Alida de Groot, geb. 24 Juli 1631, st. 3 Oct. 1693, dr. van Willem en van Alida Graswinckel. d. Willem Jan Reyersz. van Heemskerek, geb. te Leiden 1526, st. ald. 28 Febr. 1592; Burgem1". van Leiden 1572, tr. i°. Margriet Engbrechtsdr. Ramp, genaamd Proost, geb. te Haarlem 1531, dr. van Engbrecht Willemsz. Ramp, Burgem1". van Haarlem 1532, en van Willemina van Sonnevelt; tr. 20. Neeltge Pietersdr., wede. van Joost Jacobsz. de Bije. Het tweede huwel. bleef kinderloos; uit het eerste sproten de volgende kinderen: aa. Hendrick Willemsz. van Heemskerek, geb. te Leiden, st. 29 Sept. 1588, Rentmeester van de Vroonen buiten Alkmaar 8 April 1580; tr. te Amsterdam Mei 1579 Maria Pauw, geb. 1562, st. 4 Oct. 1617, dr. van Adriaen, N°. 5, en van Anna Jacob Lucaszoonsdr. Zij hertr. twee malen. Uit het eerste huwel. sproten verscheidene kinderen, w.o. (ƒ): Maria van Heemskerek, tr. Pieter Jacobsz. Elias (zie Aant. bij N°. 235). bb. Truytge Willemsdr. van Heemskerek, tr. Jacob Huyghenz. van der Dussen, Heer van Haringkarspel, Kalversdijk, Dirkshorn, Uitjeshorn en Sijbekarspel, geb. te Delft 1552, st. ald. 22 Dec. 1622, R. van Delft 1583, Sch. ald. 1589, Burgem1". ald. 1593; Hoogheemraad van Delfland 1598; Gedep. ter Staten Generaal 1599, zoon van Huych, Burgem1". van Delft 1574, en van Margaretha Pietersdr. Sasbout. Hij hertr. te Delft 6 Febr. 1600 Sophia van Santen, geb. te Delft, st. ald. 1654, dr. van Gerrit en van Catharina Camerling. cc. Machteld Willemsdr. van Heemskerek, tr. Jacob Pauw (zie bij N°. 5). 27. dd. Maria Willemsdr. van Heemskerck, tr. Arent ten Grootenhuys (zie Aant. bij N°. 84). Bijl. i. Pieter Popsz., st. 1559 (&)> zuivelkooper en Bergevaarder op den Middeldam (/); Overman van den Handboogdoelen 1542 {in); Regent St. Pietersgasthuis 1548—'59; tr. Janneken Opkendr., die na haais mans dood den zuivelhandel voortzette in de Gasthuissteeg ,,in de zijde Specx" (n). Zij wonnen tien kinderen (0), w.o.: a. Aeltgen Pieter Fopsdr., st. ongeh., was medestichteres en moeder van 't R. K. Maagdenhuis te Amsterdam (p). b. Hillegond Pieter Fopsdr., tr. Claes Simonsz. van Heemskerck N°. 27. c. Aeff Pieter Popsdr., tr. Dirck Cornelisz. de Vlaming (zie Aant. bij N°. 69). d. Jan Pieter Popsz., begr. N. K. 9 Dec. 1601, was in 1582 „cranck- sinnigh"; tr. Elisabeth Cornelisdr. e. Fop Pietersz., tr. Katrijn Jacobsdr. Heynalen, dr. van Jacob Hendricksz. (zie bij N°. 35, Bijl. 2) en van Stijn- Wesselsdr. Zij hertr. Gerrit Burgherts (zie bij N°. 210, Bijl. 1). f. 1 ieter Popsz., in 1583 „capiteijn van een vendele soldaten jegen- woordich liggende tot Bruessele"; werd 12 Aug. 1584 door de Staten van Holland benoemd tot Kapitein van de nieuw aan te werven waardgelders in 't Noorderkwartier (q) tr. Jaquelyne Vereycken. Hunne dochter was o. a. (r)\ Janneken Pieter Popsdr., tr. 1602 Jonkheer Jacob de Chantraine dit Broucqsaut. Bijl. 2. Rombout Jacobsz. (s), geb. te Antwerpen (omstreeks 1550), st. te Amsterdam en begr. ald. N. K. 22 Nov. 1629, vestigde zich te Amsterdam, waar hij 4 Aug. 1589 poorter werd (/), en „cramer in de Warmoesstraat in Sint Joris" was (u), bij zijn overlijden wonende op den O. Z. Achterburgwal; tr. Claerken Claesdr. Colijn, st. 1618. Hunne kinderen waren o. a. : a. 1 ietci Jacobsz., noemde zich later: Pieter Jacobsz. Indischeraven, geb. te Antwerpen 1570, st. te Amsterdam kort vóór Jan. 1626 (v), woonde in 1594 in de Warmoesstraat, later (1616) op den Monkelbaansburgwal „in de Indische Raven"; tr. i°. 23 Aug. 1594 Lijsbeth Willemsdr., dr. van Willem Stoffelsz., op 't Water, en van Annetge Gerritsdr.; tr. 20. 28 Aug. 1616 Cathalina van Wynegem, geb. te Antwerpen, begr. te Amsterdam O. IC. 17 Oct. 1645. Uit deze huwelijken sproot de, te Amsterdam in de 17e eeuw zeer talrijke, familie Jacobsz. Indischeraven (w). 27. b. Mayke Jacobs, geb. 1576, tr. 29 Nov. 1597 Adam Nijs, geb. te Antwerpen 1562, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 13 Jan. 1623, suikerbakker (x), in 1597 „after de oude kerck", bij zijn overlijden op de Keizersgracht. Zij wonnen o. a.: Clara Nijs, tr. Hendrick Hudde, den Jonge, N°. 105. c. Catharina Jacobs, tr. Rochus Pietersz. van Capelle (zie Aant. bij N°. 190). d. Jacob Jacobsz. Rombouts, geb. te Antwerpen 1581, st. te Amsterdam 15 Oct. 1626 (y), koopman op de Lastage; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1623 ; tr. 20 April 1621 Maria du Gardyn, geb. 1594, dr. van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 122) en van Margaretha Balestel. Zij hertr. Willem Adriaensz. Raep (zie bij N°. 92). e. Rombout Jacobsz., de Jonge, ged1. O. K. 3 Nov. 1585, st. 20 Nov. 1652 (z), voornaam graanhandelaar op den hoek van de Bantamstraat „in Oostwoude" (aa), eerst onder de firma Jacques en Rombout Jacobsz. (bb), daarna zoo onder eigen naam als onder de firma Cornelis Bicker, Rombout Jacobsz. en Compie. (cc); Comm. 1638; Bewindh. W.-I. Comp. 1622 ; Regent Dolhuis 1619 ; KerknH'. O. K. 1636; Kapn. der Burgerij 1650; tr. 27 Dec. 1616 Hillegonda van Baersdorp, geb. 1594, st. 1 Dec. 1661 (dd), dr. van Jan Jansz. (zie bij N°. 27, hiervoor) en van Dirckgen Claesdr. van Heemskerck. (a) Rentebr. 12, fo. 41 V°, 168 V°, 259; Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 153; Kerkint. reg. i. d. 4 Juli 1591; Reg- 404 van de Coll. oude kerkboeken, laatste bladz.: „Claes Symonsz. mooriaenshooft heft sijn intret gedaen den HIJ Octobris (1586, als Commiss. van Huwelijksche Zaken). — Zie ook Resol. Holland 3 Febr. 1590; (/>) ie Reg. van Resol. van Burg. en Oudburg., fo. 202; (c) Hij ruilde zijn Secretarisplaats 0111 tegen de Pensionarispost van Mr. Gerrit Hooft (zie bij N°. 227, noot a); (d) Wapenheraut III, p. 1S6; (e) Le comte L. de la Boutetière et Mr. A. J. Enschedé, Des Villates en France et aux Pays-Bas, p. 32 en verv.; (ƒ) Zoon van Jan Jansz. v. B., Burgem. van Leiden 1573; (g-) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 6 V°; (//) M. S. Backer; (?) Algemeen Nederl. Familieblad I, N°. 142, p. Sn; Zie omtrent het geslacht de Groot: A. A. Vorsterman van Oyen, Ilugo de Groot en zijn geslacht; (/) Schaep noemt nog als zoon van Hendrick Willemsz. v. Heemskerck en Maria Pauw: „Adriaen Pau Med. D. tot Zwoll". Deze komt in de andere mij bekende genealogieën v. Heemskerck niet voor; (k) Stadsrek. 1559» fo- 58 V°; (/) Rooyboek, fo. 91 (1552); Stadsrek. 1549» fo. 55 V°; Quohier 1557, fo. 20 V°; (m) Ilamboech Scutterien boeck, fo. 61 V°; (n) Quijtsch. 12, fo. 369; Rente- en Oudeigenboek St. Pietersgasthuis 1582, fo. 205; (0) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 149 V°, 151, 202 V°, 367 V°; (/) T. C. M. H. van Rijckevorssel, Geschiedenis van het R. C. Maagdenhuis; (q) Quijtsch. 12, fo. 369; Resol. Holland 12 Aug. 1584; (r) Wk. Reg. 13, fo 36 V°; Wk. Reg. 12, fo. 82; (s) Rombout Jacobsz. was naar alle waarschijnlijkheid een broeder van Jacob Jacobsz., die naar het uithangteeken van zijn huis den naam Hinlopen aannam, en de stamvader van het geslacht van dien naam werd (zie bij N°. 98, noot i); (/) Poorterb. B, fo. 62; (u) Reg. van Huisverk. der Wk. 2, fo. 161; (v) Wk. Reg. 20, fo. 22 V°; (w) Zie o. a. Wk. Reg. 17, fo. 48 V°; (x) Quijtsch. 26, fo. 105; (y) Zie doopboek O. K. i. d. 18 Oct. 1626; (2) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 17; (aa) Reg. N°. 2164 R. I., i.d. 21 Juni 1617; (bb) Klapper op 't verdwenen Reg. O. van de Wisselbank, 1620; (re) Klapper op 't Reg. N°. 5 der Wisselbank, 1644; (dd) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 6 V°. 28. GERRIT JANSZ. DELFT. R. 1578—1581; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Nam zijn ontslag wegens zijne benoeming tot Thesaurier-Generaal, weshalve in 1582 Wigbout de Wael in zijne plaats benoemd werd (a). Regent Dolhuis 1574- 11 28. Koopman (denkelijk haringkooper) op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „in den gulden Harinckton" {b). Was in 1568 om het geloof uitgeweken, doch in 1578 weder te Amsterdam teruggekeerd. Ontvanger van Holland 1580; Thesaurier-Generaal van Holland 24 Aug. 1580—1 Mei 1584. Was in 1585 en 1594 koopman te Delft (c). St. te Delft 1625 of 1626 (d). Tr. Aecht Pietersdr., geb. 1542, dr. van Pieter Simonsz. „in den Haringh" (zie Aant. bij N°. 102) en van Marij Egbertsdr. Guldenknecht. Kinderen: Margrieta Gerritsdr. Verdelff, geb. 1580, st. te Brielle 1630, tr. i°. te Amsterdam Sept. 1604 Cornelis Pietersz. Burchvliet, geb. te Brielle 1581, begr. ald. 24 Aug. 1622, predikant, eerst te Nieuwkoop, daarna te Brielle; werd om zijne Remonstrantsche gevoelens afgezet; daarna benoemd tot Bewindh. W.-I. Comp. wegens de stad Brielle 1621, zoon van Pieter Cornelisz. Burchvliet, bakker te Brielle, en van N. Dircksdr. Cocx (e); tr. 2°. te Brielle Gerrit Gerritsz. van der Mast, st. 1640, Sch. van Brielle 1620, Burgemr. ald. 1627, Schout ald. 1636. Hij hertr. te Delft, na 4 Nov. 1635 te Brielle gedane aant. der ondertr., Margaretha Lieftingh, jongedochter, wonende te Delft. Deze hertr. te Brielle 14 Jan. 1642 Aert van Riele, st. 1678, Raad in de Vroedschap van Brielle 1632 (ƒ). Aeltge Gerritsdr. Delft, tr. Hendrick Barendsz. Bontemantel (zie Aant. bij N°. 171). Pieter verdelff, st. te Amsterdam 21 Nov. 1633 (g), werd 1 Juni 1622 door de Staten van Holland aangesteld tot Kapitein over eene Compagnie voetknechten binnen Amsterdam (/i); woonde aldaar op de Coninxgracht; tr. i°. te Harderwijk, na 4 Mei 1624 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Tydo van Wijnbergen; tr. 2°. te Harderwijk, na 17 Juni 1627 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Johanna Beugers, jongedochter, van Harderwijk. Annetgen Gerritsdr. Verdelff, tl'. Jan Cornelisz. Verburch, brouwer „in de Klok" te Delft (i). Aechtgzn Gerritsdr. Verdelff, tr. te Amsterdam 19 Juli 1579 Cornelis Cornelisz. Briel, genaamd Welhouck, geb. te Brielle 1554, st. te Delft 1610, R. van Delft 1595, Sch. ald. 1601. ('0 dl-. G. W. Kernkamp, Bontemantel, I, p. VII en verv.; II, p. 71.— De M. S. Regeeringslijst van Jacob de Haen, Secretaris van Amsterdam, op 't gemeente-archief ald. vermeldt achter den naam van Gerrit Jansz. Delft: „heeft sijn poorterschap verwoont anno 1581"; het M. S. Keurboek: „sijn poerterscip quijt gescouwe geworde(n) rente mr. generael i(n) d(en) Haech"; (b) Annotatie van de goeden enz. der fugitieven 1567/8, II, fo. 20 V°; (<■) Resol. Holland 13 Aug. 1594; (d) Een broeder van Gerrit Jansz. Delft was ongetwijfeld: Pieter fansz Delft alias „Pieter Jansz. nae den brandt", die vóór 1568 te Amsterdam to de voorname gereformeerden behoorde, en in ballingschap overleed; hij was getrouwd met Anneke Florendr. (Confessieboek N°. 273 R. I., fo. 28 V°; Naaml. der fugitieven, Lade T. 7, N°. 4); (e) Algemeen Nederl. Familieblad XI. p. 53—56; (/) Algemeen Nederl. Familieblad IV, p. 214, en VII, p- 136; (g) M. S. Backer, fo. 43/'; (l'1) Grootm. 2, fo. 299; de nieuwbenoemde Kapitein heet daar: Pieter Gerritsz. Delft. Hijzelf teekende evenwel steeds: Pieter Verdelff; (i) Algemeen Nederl. Familieblad I, N°. 116, p. 5. 29. CLAES CORNELISZ. VAN VLOOSWIJCK. R. 1578—1611; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Door de Staten van Holland ondanks de tegenkanting van den Raad van State benoemd tot Gedep. in den Subalternen Raad van Gelderland 7 Juni ï585 (a); Gecomm. Raad 22 Jan. 15^7—Md 1587- Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1580. Korenkooper (ö) op 't Water „in de Roo Wagen". St. 23 Sept. 1611, zoon van Cornelis Gerritsz. (zie Aant., hieronder). Tr. Anna Pietersdr., begr. N. K. 20 Nov. 1614, dr. van Pieter Jansz. „in de Roo Wagen" op 't Water, en van Marij Heertgensdr. (c). Kinderen: Jan Claesz. van Vlooswijck, N°. 131. Gerrit Claesz. van Vlooswijck, begr. N. K. 10 Aug. 1646, Sch. 1595; werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (d). Pieter Claesz. van Vlooswijck, begr. N. K. 2 Mei 1608. Mr. Gijsbert Claesz. van Vlooswijck, geb. 1575 (e), begr. N. K. 26 Febr. 1621, woonde op 't Water „in den Roo Wagen"; „doctor in de rechten st. «ycciwg simpel sijnde Bruydegom geweest met Lijsbet Jan de Biscopsdr." (ƒ). Aant. Cornelis Gerritsz., geb. omstreeks 1500, st. 1579» burger te Woerden; kocht van Johan Uytenbroeck eene tiende van twee hoeven lands gelegen in Vlooswijk of Westenrijk, onder Linschoten (bij Woerden), en werd er 17 Jan. 1551 door het Capittel van Oudmunster te Utrecht mede beleend; tr. N. N. Zij wonnen o.a. de drie volgende kinderen: a. Gerrit Cornelisz. van Vlooswijck, st. 1585, R. in de Vroedschap van Rotterdam 1572—'85, Sch. ald. 1572, Burg. ald. 1574; Gedeputeerde ter Dagvaart 1574; Bailluw van Schieland 1577— 1585; werd bij doode van zijn vader 24 Juli 1579 beleend met de bovengenoemde tiende van twee hoeven lands gelegen in Vlooswijk; tr. N. N. Hun zoon was: Barthout Gerritsz. van Vlooswijck, st. 1626, woonde te Rotterdam in 't huis „Hamburch" (^"); R. in de Vroedschap van Rotterdam 1588—1608, Sch. ald. 1590, Burg. ald. 1591; Gedep. ter Dagvaart 1591 ; Gecomm. Raad 1601 —1603; werd bij doode van zijn vader in 1586 beleend met de voornoemde tiende van twee hoeven lands in Vlooswijk (h)\ tr. te Delft 25 Mei 1585 (i) Margaretha de Koninck, dr. van Mr. Cornelis en van Maria van Suylen (j). Uit dit huwel. sproten twee kinderen: aa. Cornelis Barthoutsz. van Vlooswijck, st. 1647, werd bij doode zijns vaders 17 Maart 1627 met de voornoemde tiende beleend, bb. Elisabeth van Vlooswijck, werd bij doode van haren broeder Cornelis 24 Juni 1647 met de genoemde tiende beleend, waarvan 29- liet bezit na haar overlijden op den Amsterdamschen tak der familie van Vlooswijck overging. b. Claes Cornelisz. van Vlooswijck, N°. 29. c. Catharina Cornelisdr. van Vlooswijck, tr. Pieter Jansz. du Bien, Sch. van Rotterdam 1560, R. in de Vroedschap ald. 1572—'91, Burgemr. ald. 1588, Gedeputeerde ter Dagvaart 1575. Uit dit huwel. sproten o.a. de volgende twee kinderen: aa. Anna Pietersdr. du Bien geb. te Rotterdam, tr. i°. Jan Pietersz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1); tr. 20. te Amsterdam 23 Maart 1604 Marten van Bergen, geb. te Antwerpen 1580, zoon van Pieter en van Anna de Fontenis (k). bb. Machteld Pietersdr. du Bien, leefde nog in Juni 1602 (/), tr. Cornelis Jansz. Oueeckel (m), begr. O. K. 14 Dec. 1597, schatrijk koopman in de Warmoesstraat „in de Walvisch"; werd 10 Dec. 1593, van buitenaf komende, poorter van Amsterdam (/1). Zij wonnen, behalve een zoon, drie dochters, die volgen: aaa. Maria Oueeckel, tr. Abel Matthijsz. Burgh (zie Aant. bij N°. 106). bbb. Ida Oueeckel, tr. Willem Jansz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49). ccc. Catharina Oueeckel, tr. Cornelis van Campen (zie bij N°. 30). (), waarvan het oudste volgt: Jacob van Campen, Heer van Randenbroek, geb. 1595» °P Huis 30. tc Randenbroek (bij Amersfoort) 13 Sept. 1657, beroemd bouwmeester; bouwde o. a. het stadhuis op den Dam te Amsterdam. Aefgen van Campen, gedt. O. K. 21 Oct. 1570, begr. O. K. 3 Mei 1619, nalatende een vermogen van ƒ93.474.— (l)t ondertr. ter pui 23 Aug. 1597 Jan Loots, Reyersz., geb. 1575, haringkooper bij de Spaarndammerbrug „in den vergulden Wagen", zoon van Claes Martsz. en van Griet Simonsdr. («). Aant. Jacob Gijsbertsz. van Campen, Sch. 1509; tr. Reynierich Claesdr. («). Hunne drie kinderen waren: a. Lijsbeth Jacobsdr. van Campen, begr. O. K. 27 Juli 1560, tr. Hen- drick Pietersz. Opmeer, linnenkooper op 't Water „in 't Roode Meei ; maakte met zijne vrouw en drie kinderen deel uit van een gezelschap Nederlanders, dat in 1525 een bedevaart naar I alestina volbracht (o), zoon van Pieter Gerritsz. van Opmeer. Hunne dochter was o. a.: Clara Hendricksdr. Opmeer, gezegd „Slomp" of „Slompgen", tr. Claes Jacobsz. Smit (zie bij N°. 38, Bijl. 2). b. Mr. Cornelis van Campen, Jacobsz., begr. O. K. 17 Febr. 1561, woonde in de Nes; tr. N. Mr. Jacob Dircksz. Brasemansdr. (p), begr. O. K. 20 Juli 1558. Zij wonnen o. a. : aa. Gijsbert van Campen, Cornelisz., begr. O. K. 18 Dec. 1599, vertrok in 1550 met zijn zwager Huych Zegersz. metterwoon naar Leiden, doch keerde later naar Amsterdam terug. bb. Griet Cornelisdr. van Campen, begr. O. IC. 8 Sept. 1573, tr. Huych Zegersz., die in 1550 met zijn zwager uit Amsterdam vertrok en zich te Leiden neerzette, doch daarna weder naar Amsterdam tciugkeerde, waar hij 9 Dec. 1560 wederom als poorter aangenomen werd en in de Warmoesstraat „in 't Moriaenshooft" woonde (q). Uit dit huwel. sproten de volgende vier kinderen (r): aaa. Jacob van Campen, Huygenz., N°. 30. bbb. Zeger Huygenz., stelde zich in 1567 borg voor zijn vader (s). ccc. Aeff Huygendr. ddd. Willem van Campen, geb. 1552, st. vóór 1613, was in 1573 uitlandig, daarna wijnkooper te Amsterdam (t), in 1595 wonende op den O. Z. Achterburgwal; tr. Oetgen Claesdr., begr. O. K. 11 Aug. 1613. Hun zoon was o. a. : Nicolaes (Claes Willemsz.) van Campen, N°. 132. c. Frans van Campen, Jacobsz., werd in 1512, evenals zijn broeder Mi. Cornelis, van stadswege met een der op den vijand buitgemaakte haakbussen beschonken («); tr. Trijn Hillebrantsdr. den Ottei, begr. O. K. Aug. 1556, dr. van Hillebrant Jansz. (zie bij N . 38, Bijl. 1) en van Jonge Griete Boelendr. 30. Zij lieten drie kinderen na: aa. Remburch Fransdr. van Campen, begr. N. K. 5 April 1595, tr. Gerrit Heuszenz., „corencooper" (v) op 't Water „in den Otter", welk huis hem door zijne vrouw in huwelijk was aangebracht. Uit dezen echt werd een zoon geboren: Hillebrant Gerritsz. den Otter, tr. Giertge Ysbrantsdr. Hem (w), dr. van Ysbrant Pietersz. (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Lijsbeth Bartens. bb. Claes Fransz. Boelens, tr. Lijsbeth Jacobsdr. van Montfoort. Wonnen eene dochter: Griete Claesdr. Boelens, begr. O. K. 8 Mei 1573, tr. bij huwel. voorw. d.d. 6 Febr. 1563 Pieter Jansz. Muyden, begr. O. K. 2 Jan. 1573, scheepstimmerman op den Zeedijk „in den Verlanger" (x), zoon van Jan Pietersz. van Muyden, scheepstimmerman op de Lastage, en van Geert Simonsdr. — Uit dit huwel. waren drie kinderen (y). cc. Lijsbeth Fransdr. van Campen, tr. Bartholomeus Benningh, Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 14). Bijl. i. Jacob Pietersz. Visscher, begr. O. K. 2 Nov. 1559, woonde in de Oudebrugsteeg; tr. N. N. Zij lieten vijf kinderen na (z), w.o.: a. Katrijn Jacobsdr. Visscher, tr. Pieter Stevensz. (zie Aant. bij N°. 102). b. Marij Jacobsdr. Visscher, tr. Sijbrand Cornelisz. Grauwert (zie bij N°. 13, Bijl. 1). c. Pieter Jacobsz. Visscher, begr. O. K. 7 Juli 1558 (aa), tenzelfden dage als zijne huisvrouw; lakenkooper in de Oudebrugsteeg over 't accijnshuis; tr. Anna Roemersdr., geb. 1514, begr. O. K. 7 Juli 1558, dr. van Roemer Pietersz. (zie bij N°. 10, Bijl. 1) en van Geertruyt Adriaensdr. van Haerlem. Hunne twee kinderen waren: aa. Geert Pietersdr. Visscher, tr. Jacob van Campen, Huygenz., N°. 30. bb. Roemer Pietersz. Visscher, geb. i547> begr. O. K. 19 Febr. 1620, graankooper op de Engelsche Kaey (Geldersche kade) „in den Korendrager"; vermaard letterkundige; tr. te Delft na 16 Febr. 1583 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Aefgen Jansdr. van Campen, begr. O. K. 26 Febr. 1619 (bb). Uit dit huwel. sproten o. a. de beroemde gezusters Anna en Maria Tesselschade Roemer Visschersdochters. d. Jan Jacobsz. Visscher, houtkooper, in 1560 op den N. Z. Ooster Voorburgwal, bij zijn overlijden in de O. Z. Houttuinen in een huis „daer de gecapten aep vuythangt" (cc); Regent Leprozenhuis 1568—'91; tr. i°. Wijburch Fransdr. van Delft, dr. van Mr. Frans Claesz., Secr. 1527, en van Neel Simonsdr. (dd)\ tr. 2°. (vóór Juli 1560) Stijn Jansdr. de Witt, wede. van Barend Gerritsz. van Deventer, houtkooper in de O. Z. Houttuinen „in den vogel heyn" (ee). Uit het tweede huwel. sproot o. a. eene dochter, die volgt: Catharina Jansdr. V isscher, tr. Salomon Henrix (zie Aant. bij N°. 100), wedr. van Grietge Jansdr. Beth. (a) Begraafreg. O. K. i.d. 2 Sept. 1593; Rentebr. 9, fo. 56 V°; {6) Wk. Reg. 17, fo. 100; Wk. Reg. Div. Mem. 2, fo. 183, 186; (r) „obit den lesten augusti 1593"; Naamlijst der Vroedschappen voorin het M. S. Keurboek; (d) M. S. Backer, fo. $id; (e) Naamklapper op het verdwenen Reg. der Wisselb. 1. (1625); Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613 — 1633, fo. 8 en 8 V°; (ƒ) Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 16; (g) M. S. Backer, fo. 51^; (/*) Wk. Reg. Div. Mem. 6, fo. 152; (t) Zie Extraordinaris Kerk Int. Reg., i.d. 9 Sept. 1606; (/) In het 2eGrootm. fo. 259, 277, 280, wordt zij genoemd : „Geiarda Beiesen en komt zij, nevens Jor. Johan van Naeltwijck voor als patrones van een Vicarie op het St. Catharina-altaar in de Oude Kerk (1615); (/■) Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 14; (/) Wk. Reg. 18, fo 114; Wk. Reg. Div. Mem. 3, fo. 47; (/«) Thes. Extraord., Reg. 49, fo. 113; Schepenk. 26, fo. 188 V°; (n) M. S. Backer, achterin, kladaanteekeningen; (0) Bijdr. voor de Geschiedenis van 't Bisdom Haarlem XI, p. 24, 176; (ƒ) Sententiën van den Ilove van Holland, Reg. H. O. F. 507, fo. 221 (Rijksarchief te 's-Hage); (q) Stadsrek. 1550, fo. 23; Rentebr. 7, fo. 45 V°; Stadsrek. 1560, fo. 29; (r) Wk. Reg. 9, fo. 350 V°; (s) Rentebr. 9, fo. 282 V°; (t) Stadsrek. 1583, fo. 124 V°; (;/) Grootm. 1, fo. 260 V°; (?•) Schaep; {w) Wk. Reg. 12, fo. 213 V°; (x) Wk. Reg. 10, fo. 200 V°; (;•) Deze drie kinderen waren: Ilillebrand den Otter, Claes Boelens en Jan Pietei-sz. Muyden; M S. Backer, fo. 31; (2) Oud-Holland I, p. 248; (aa) Wk. Reg. 7, fo. 93 V°; (bb) OudHolland I, p. 245; III, p. 165; (cc) Quijtsch. 16, fo. 374 V°; (dd) Wk. Reg. 7, fo. 99 V°; Wk. 4> fo. 208; (eé) Wk. Reg. 7, fo. 68 V°; Reg. 8, fo. 169. 31. JAN LAURENSZ. SPIEGEL. R- J578—verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Comm. 1587; Sch. 1589. Zeepzieder op 't Water over de Papenbrug „in den Spiegel". Had zich in 1572 en 1573 om de troebelen uit Amsterdam verwijderd, doch keerde in laatstgenoemd jaar weder in de stad terug en moest toen 37 si en 10 schellingen (Vlaamsch) boete betalen (a). Geb. 1541» st- 13 Juli (P)> zoon van Laurens Pietersz. „in den Spiegel" (zie Aant., hieronder) en van Anna Jansdr. Gaefïf. Tr. Griete Claesdr. Boelens, geb. 1550, st. 13 Nov. 1618 (c), bij haar overlijden wonende achter de Olieslagers (d. i. op 't Rokin bij 't Schapenplein) „in t gulden Vlies", dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 72) en van Meynouwe Gerritsdr. Coeckebacker. Kinderen (gehuwde): Laurens Jansz. Si'iegel, N°. 91. Anna Spiegel, tr. Anthony Oetgens van Waveren, N°. 107. Aant. Laurens Pietersz. (d), geb. te Nierop of Niedorp (e) omstreeks 1500, st. te Amsterdam tusschen 31 Dec. 1573 en Sept. 1574 (ƒ), zeepzieder en olieslager op 't Water over de Papenbrug „in den Spiegel"; tr. Anna Jansdr. Gaeff, begr. N. Z. 18 Jan. 1570, dr. van Jan Claesz. Gaefïf „in den Spiegel" (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Lijsbeth Jansdr. Zij wonnen zes kinderen: a. Jan Laurensz. Spiegel, N°. 31. b. Marij Laurensdr. Spiegel, geb. 1538, st. ongeh. 23 Juni 1615 (g), was medestichteres van 't R. K. Maagdenhuis te Amsterdam (//). 3i. c. Lijsbeth Laurensdr. Spiegel, tr. Harman Rodenburgh, den Jonge (zie bij N°. 12). d. Hendrick Laurensz. Spiegel, geb. 11 Mrt. 1549» s^- 5 Jan- 1612 (i), koopman „op die rouwaensse caij in het rat"; werd in 1589 tot Gedep. ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier benoemd, doch weigerde daarin zitting te nemen; bekend letterkundige; was eigenaar van de hofstede Meerhuysen aan den Amstel, tr. i°. Oct. 1578 Brechtgen ten Berch, begr. N. K. 1 Sept. 1599» drvan Marten en van Metgen Hansdr. Kind; tr. 2°. te Alkmaar, na 27 Juli 1602 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Dieuwer Jansdr. van Marcken, geb. 1573, st. 27 Oct. 1647 (j), dr. van Jan Claesz. en van Liefgen Gerritsdr. (k). Uit het eerste huwel. sproten vier kinderen; uit het tweede eene dochter. e. Pieter Laurensz. Spiegel, geb. 1553, st. vóór 1631, lakenkooper (/) op den Nieuwendijk „in de twee Spiegels" ; tr. 30 Dec. 1582 Griete Pietersdr., geb. 1564, dr. van Pieter Huybertsz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Machteld Pietersdr. Bicker. f. Geertruyd Laurensdr. Spiegel, tr. Pieter Jansz. Pauw (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Jan Martsz. Pauw, (geb. omstreeks 1460), st. kort vóór April 1516 (m), houtkooper te Amsterdam; tr. i°. Dieuwer Pietersdr.; tr. 2°. Dieuwer Hendricksdr. Leydecker, begr. O. K. 16 Oct. i55^> bij haar overl. wonende „in sincte clare(n) huyse(n)", wede. met drie kinderen (;/). Uit het eerste huwel. sproten zes, uit het tweede vier kinderen, die alle volgen: a. Fokel Jansdr. Pauw, tr. Jacob Florisz. Winnen o. a.: Dieuwer Jacobsdr., tr. Simon Hendricksz. (zie bij N°. 38, noot sss). b. Volckert Jansz. Pauw, begr. O. K. 4 Juli 1567, woonde op den O. Z. Wester Achterburgwal; was in 1561 schipper (0) en bij zijn overlijden makelaar (p); tr. Geert Jan Vranckenzoonsdr. de Wael, dr. van Jan Vranckenz. (zie Aant. bij N°. 40) en van Neeltgen van Amerongen. Zij lieten vier kinderen na: aa. Dieuwer Pauw, geb. 1542, begr. O. IC. 16 Juli 1587, tr. Frans Hendricksz. Houborch, st. kort vóór Oct. 1584, blauwverwer (q). bb. Ael Pauw, geb. 1545, begr. O. K. 14 Juli 1587, tr. (vóór 1569) Claes Pietersz. cc. Jan Volckertsz. Pauw, geb. 1547• dd. Anna Pauw, geb. 1558, begr. O. K. 9 Oct. 1574. c. Anna Jansdr. Pauw, tr. Cornelis Hillebrantsz. d. Claes Jansz. Pauw, „seepsieder tot Aemst(erdam)" (r); tr. Griet Hillebrandsdr., begr. O. K. 19 Nov. 1593» dr. van Hillebrand Jansz. (zie bij N°. 69, Bijl. 2) en van Aefgen Olfertsdr. 12 31 • Zij wonnen, behalve eene dochter (.$•), de volgende twee zoons: aa. Jan Claesz. Pauw, tr. Mei 1580 Trijn Pietersdr. Winholt, dr. van Pieter (zie bij N°. 122, Bijl. 1) en van Ael Syvertsdr. bb. Kgbert Claesz. Pauw, geb. 1565, was bij zijn huwelijk „capiteyn van een schip van oorloge"; kocht April 1608 een huis op den Singel bij de Blauwbrug, „alwaer 't bonte hart uytgehangen heeft" (t)\ was tevens waard, wijnkooper en bierslijter (u); tr. 22 Febr. 1598 Anna Pietersdr., geb. 1577, dr. van Pieter Jansz., kuiper, en van Trijn Hendricksdr. (■v). e. Suwe Jansdr. Pauw, tr. Meynaert Jacobsz. f. Pieter Jansz. Pauw, begr. O. K. 16 Oct. 1588, was in 1548 koren- kooper te Dantzig, daarna zeepzieder te Amsterdam op 't Water „in den blinden Ezel" (w)\ Overman van den Voetboogs- of Kloveniersdoelen 1558 (x); was in 1568 om het geloof fugitief; tr. i°. Geertruyd Laurensdr. Spiegel, begr. O. K. 3 Apr. 1567, dr. van Laurens Pietersz. „in den Spiegel" (zie Aant. bij N°. 31, hiervoor) en van Anna Jansdr. Gaeff; tr. 2°. Dieuwer Jacobsdr., geb. 1533, begr. O. K. 14 Febr. 1592, wede. Van Egbert Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 78), dr. van Jacob Laurensz. (zie Aant. bij N°. 44) en van Imme Willemsdr. (y). Uit het eerste huwel. sproten vier, uit het tweede twee kinderen, die alle volgen: aa. Jan Pietersz. Pauw, geb. 1557, begr. N. K. 30 April 1599, was in 1585 zeepzieder op 't Water „in de Druyff" naast „den blinden Ezel", tot zijns vaders dood, waarna hij diens zeepziederij „den blinden Ezel" overnam (*); tr. i°. 22 Jan. 1584 Annetge Hendricksdr. Rooclaes, geb. 1555, begr. O. K. 8 Nov. 1589 (aa), dr. van Hendrick Reynertsz. alias Hendrick Rooclaes (zie bij N°. 22, Bijl. 2) en van Neele Claesdr.; tr. 20. te Rotterdam 20 Jan. 1591 (bb) Anna Pietersdr. du Bien, geb. te Rotterdam, dr. van Pieter Jansz. (zie Aant. bij N°. 29) en van Catharina Cornelisdr. van Vlooswijck. Zij hertr. Marten van Bergen. Uit het eerste huwel. was een zoon, uit het tweede sproten drie kinderen, die alle volgen: aaa. Hendrick Jansz. Pauw, geb. 1585, st. 1644, woonde op den Nieu- wendijk; tr. Oct. 1610 Maritgen Jansdr., geb. 1583. bbb. Geertruyt Jansdr. Pauw, geb. 1592, begr. O. K. 25 Juli 1620 (cc), tr. i°. 18 Mei 1610 Arent van der Wolff, geb. te Schiedam 1584, en aldaar wonende, zoon van Genit en van Lijsbeth Jansdr.; tr. 2°. 1617 Dr. Martinus van Toll, licentiaat in de rechten, wonende op den Nieuwendijk naast „de vergulden Schaer", zoon van Pieter Jansz. en van Anna van Leeuwen (dd). Hij hertr. Jan. 1628 Aeltge Jansdr., geb. 1584, wede. van Wijbrand Pauw (zie hieronder), dr. van Jan Egbertsz. ccc. Jacob Pauw, geb. 1595, vestigde zich te Rotterdam in de Wijnstraat, tr. te Rotterdam 27 Mei 1629 Anthonetta Cruysers (of 31. Cruysarts), geb. te Schiedam. — Wonnen drie kinderen (ee). ddd. Dieuwertge Jansdr. Pauw, ged*. N. K. i April 1602, tr. Claes Cornelisz. Kievit {ff), te Rotterdam. bb. Dieuwer Pietersdr. Pauw, geb. 1559, begr O. K. 11 Juli 1596, ondertr. ter pui 5 Aug. 1595 Jan Coenen, geb. 1556, wonende op 't Water naast „het Cromhout", wedr. van Ludewijn Elbertsdr. Jongst (dr. van Elbert Cornelisz. Jongst, grootschipper), zoon van Coen Pietersz., Sch. 1561, R. 1562, Fabriekm1'., en van Aefgen Remmen {gg). Hij hertr. Aefge Pietersdr. {hJi). cc. Adriaen Pauw, geb. 1562, lakenkooper op den Nieuwendijk „in de nieuwe Wage"; ondertr. ter pui 3 Nov. 1590 Neelke Corssen, geb. 1568, begr. N. K. 4 Oct. 1595 {ii), dr. van Cors Martensz. en van Aeff Cornelisdr. Hunne twee kinderen waren: aaa. Mr. Pieter Pauw, geb. 1594, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam N. K. 27 Oct. 1663 {jj), nalatende een vermogen van ƒ 55.000.—, tr. Walburch van der Wel, die in 1664 als zijne wede. voorkomt {kk). Uit dit huwel. sproten twee zoons {11), beide vóór hunne ouders overleden: A. Mr. Jacob Pauw, advocaat, krijgt in 1650 brieven van meerder¬ jarigverklaring. B. Adriaen Pauw, was in 1653 failliet; tr. Jacoba de Casembroot, Pietersdr. bbb. Maritge Pauw, geb. 1595, st. 1647, was „innocent". dd. Dr. Pieter Pauw, geb. 1564, st. 1 Aug. 1617, Professor Medicinae te Leiden 1589; tr. te Leiden 9 Mei 1593 {mm) Maria van Hout, dr. van Jan van Hout, Secr. van Leiden en notaris aldaar. Hun zoon was o. a.: Dr. Johan Pauw, geb. te Leiden, medicus; tr. ald. 12 Oct. 1626 Josina van Leeuwen, dr. van Frans en van Maritge Cornelisdr. van Hodenpijl {nn). ee. Egbert Pietersz. Pauw, geb. 1572, Commies ter Recherche in 't Vlie (00); tr. 10 Sept. 1600 Heyltgen Evertsdr. Swart, geb. 1577, begr. O. K. 30 Juni 1633 als wede., toen wonende in de Halsteeg, dr. van Evert Pietersz. (zie bij N°. 4) en van Gerritgen Hendricksdr. van Marcken. Wonnen twee kinderen. ff. Wijbrand Pauw, geb. 1576, begr. N. K. 31 Dec. 1624, kocht 6 Juni 1608 de zeepziederij „de vergulden Hant" op 't Water {pp); was daarna zeepzieder op 't Water „in den blinden Ezel", welke zeepziederij hij 27 April 1617 van Gerrit Vermeulen kocht; tr. 20 Febr. 1605 Aeltge Jansdr., geb. 1584 (zuster van Dr. Egbertus Johannis Bodaeus „in 't Aepgen", Inspector van 't Collegium Medicum 1639, geb. 1575, getr. in Juli 1599 met Aef Dircksdr., dr. van Dirck Fredericksz., zie Aant. bij N°. 90, en van Foockel Hendricksdr. Pock), dr. van Jan Egbertsz. Zij hertr. Dr. Martinus van Toll (zie hiervoor), wed1', van Geertruyt Jansdr. Pauw. 31. g. Heyl Jansdr. Pauw, geb. 1504, was gehuwd. h. Aecht Jansdr. Pauw, geb. 1507. i. Aeff Jansdr. Pauw, tr. Pieter Meynertsz. „in de Kelck" (zie Aant. bij N°. 78). j. Lijsbeth Jansdr. Pauw, tr. Pieter Meeusz. „in den gouden Reael" (zie Aant. bij N°. 79). («) Stadsrek. 1573, fo. 54; (b) obijt 13 julij 1590"; Naaml. der Vroedschappen voorin liet M. S. Keurboek; (c) „Den 13 Nov: 1618 is mijn schoonmoeder Marguerite Claes Boelense out omtrent 68 jaren des morgens ten tien uren deser werelt overleden" (Aant. van Anthony Oetgens van Waveren, in 't bezit van Mr. B. van der Feen de Lille, te Alkmaar); (d) Volgens alle oude genealogieën huwde deze Laurens Pietersz. i°. met Anna Jansdr. Gaeff, 20. met Trijn Willemsdr. van Alckmaer. Dit is evenwel niet juist. De echtgenoot van Trijn Willemsdr., die men bij N°. 51» Bijl. 1 zal aantreffen, was een dertig jaar vroeger overleden synonimus van Laurens Pietersz., den man van Anna Jansdr.; (e) Schaep, M. M., p. 163; (ƒ) Wk. Reg. 9, fo. 173; (g) M. S. Backer, fo. 14; (k) T. C. M. H. v. Rijckevorssel, Geschiedenis van 't R. K. Maagdenhuis te Amsterdam; (i) Schaep, M. M.; (J) Reg. der lijfrentebr.; (/£') M. S. Backer, fo. 51^; (/) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1562 - 1611, fo. 107 V°; (m) Wk. Reg. 3, fo. 104; Wk. L. 197, i. v. Pauw; (n) Haar testament 1. d. 27 Mei 1556 berust bij de Coll. Perk. brieven, Diversen, N°. 425; ( st- kort vóór Mrt. 1567 (k), vlaskooper op den Nieuwen- dijk bij de Dirck van Hasseltsteeg, zoon van Michiel Jansz., van Nieuwe Nierop, zeepzieder in de Warmoesstraat „in den Engel", en van Imme Hendricksdr. (/). Hunne drie kinderen waren: aaa. Trijn Jansdr., tr. Evert Jacobsz. (zie bij N°. 17, noot dd). bbb. Aecht Jansdr., geb. 1552, tr. Jan Pietersz., koperslager, ccc. Machtelt Jansdr., geb. 1557, tr. 1578 Pieter Thaemsz., zoon van Thaems Claesz. bb. Aef Jacobsdr. van Wieringen, tr. (omstreeks 1557) Dirck Gijsbertsz. Prins, st. kort vóór Aug. 1574 (m)- Deze beide echtelieden woonden in 1565 te Lissabon (;/). Andries Jansz. Bal (bovengenoemd), gezegd van Wieringen of van kijswijck, geb. te Rijswijk 1482, st. te Amsterdam vóór 17 Mei 1526 (op welken datum zijne wede. niet haren zwager Jacob Jansz. van Wieringen eene scheiding aanging van een huis, voor Schepenen van Amsterdam); tr. i°. Cornclia van Haeften, st. kinderloos; tr. 20. Aeght Luytsdr. Huydecoper, leefde nog als wede. in 1526, dr. van Luyt Willemsz. Huydecoper ( 4 V°; (j) Volgens het Stamboek Huydecoper zou Stijn Jacobsdr. van Wieringen getrouwd geweest zijn met Jonker Jan Jansz. de Witte (sic), zoon van Jonker Jan de Witte Micbielsz. en van Aecht Dircksdr. Holland. Uit dezen echt zou eene eenige dochter geboren zijn: Jonkvr. Machteld de Witte, gehuwd met Jonker Pieter van Brederode (sic), zoon van Jonker Thaems Claesz. v. B. en van N. Burggrave; (£) Wk. Reg. 8, fo. 296; (/) Wk. Reg. 5, fo. 91 V°; Wk. L. 237, i.v. Jansz.; (w) Wk. Reg. 10, fo. 35; («) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 13; (0) Het Stamboek geeft op: Aeght Luytsdr. Huydecoper, dr. van Luyt Willemsz. Huydecoper „uit Friesland". Er is mij te Amsterdam in 't laatst der 15e en 't begin der, 16e eeuw één persoon van dien naam bekend, hoewel ik niet heb kunnen vinden of hij dezelfde is als de bovenbedoelde Luyt Willemsz. Hier laat ik volgen wat mij van hem en van zijne familie bekend is: Luyt Willemsz. Huydecoper alias Luytgen Huydecoper (geb. omstreeks 1460), st. te Amsterdam kort vóór Dec. 1527 (Wk. Reg. 3, fo. 272 V°), was in 1522 huidenkooper op den Nieuwendijk over de Sint Nicolaasstraat „in Sint Jan"; tr. i°. N. N., die st. kort vóór April 1505 (Wk. Reg. 2, fo. 356); tr. 20. Lijsbeth Cornelisdr., geb. te Bergen-op-Zoom, st. te Amsterdam kort vóór Aug. 1511 (Wk. Reg. 3, fo. 36 V°, 164 V°; zie ook klapper op dit Reg., fo. 27); tr. 30. Jannetgen Jansdr. Stoellaert (naar haren naam te oordeelen eveneens uit Noord-Braband geboortig), die nog in Juli 1553 leefde. — Uit het eerste huwel. sproten zes, uit het tweede twee, uit het derde vier kinderen, die alle volgen (en aan alle welke ik om der eenheid wille den naam Huydecoper gegeven heb, hoewel in de acten slechts enkele hunner daarmede voorkomen): a. Een ongenoemd 13 kind (wellicht Aeght Luytsdr. H., getrouwd met Andries Jansz. Ral?); b. N. Luytsdr. Huydecoper, tr. Jan Jacobsz.; c. N. Luytsdr. Huydecoper, tr. Nov. 1520 Jacob Simonsz., kleinzoon van Gerrit Meynertsz.; d. Willem Luytsz. Huydecoper (die men niet verwarren moet met zijn naamgenoot, voorkomende Aant. bij N°. 10); e. Weyn Luytsdr. Huydecoper, tr. (kort vóór Juli 1526) Albert Simonsz.; f. Geert Luytsdr. Huydecoper, tr. (kort vóór Aug. 1526) Roelof Pietersz.; g. Cornelis Luytsz. Huydecoper, geb. 1507, st. kort vóór Mei 1562 (Kladreg. Wk. i.d. 22 Mei 1562 en 15 en 20 Januari 1567), woonde in de Warmoesstraat „in de drie Roosen" (Wk. L. 62, i.v. Bout), tr. Aecht Gerritsdr. Wou, dr. van Gerrit Hendricksz. Wou (zie hiervoor bij N°. 32, Bijl. 1). — Waaruit verscheidene kinderen, wier voogden waren: Jacob en Gerbrand Luytsz. Huydecoper; h. Jacob Luytsz. Huydecoper, geb. 1508; i. Jan Luytsz. Huydecoper, geb. 1515, st. ongeil, kort vóór Febr. 1563 (Wk. Reg. 7, fo. 225). Zijne nalatenschap werd door zijn broeder Claes Luytsz. opgebracht ten behoeve van de kinderen van zijn anderen broeder Gerbrand Luytsz.; j. Claes Luytsz. Huydecoper,geb. 1516, schipper, in 1557 wonende op den O. Z. Voorburgwal (Quohier 1557, fo. 139 V°); k. Gerbrand Luytsz. Huydecoper, geb. 1517, leefde nog in 1577 (Rentebr. 1, fo. 123 V°; Rentebr. 12, fo. 217 V°), „snijder", tr. (omstreeks 1548) Hillegond Cornelisdr. — Waaruit vijf kinderen; 1. Barbara Luytsdr. Huydecoper, geb. 1524, was in 1545 geprofeste conventuale in het Sint Clarenconvent in de Nes; (p) Jan Jacobsz. Huydecoper teekende zijn naam afwisselend: „Jan Jacobsz. Bal" of „Jan Jacobsz. Iluydecoop(er)" (zie Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 175, 442). 't Is moeilijk uit te maken of Jan en Govert hunnen aliasnaam Huydecoper aan hunne grootmoeder Aeght Luytsdr. Huydecoper, gelijk het Stamboek het doet voorkomen, dan wel aan hun eigen bedrijf ontleend hebben; dit laatste ligt evenwel het meest voor de hand; (q) Stadsrek. 1563, fo. 6; zie ook de Stadsrekeningen over de volgende jaren; (r) Boek van Ontv. en Uitgave van 't St. Pietersgasthuis 1560—'72, fo. 91; (s) Kerkint. reg. i.d. 31 Mrt. 1607; (t) Wk. Reg. 7, fo. 221; («) Grootm. 1, fo. 304; (v) Wk. Reg. 7, fo. 217 V°; Wk. L. P., i.v. Pietersz.; (w) Quijtsch. 14, fo. 167, 236 V°; Hamboech Scutterien boeck, fo. 140; (x) Rentebr. 9, fo. 186; (;•) Rentebr. 12, fo. 222 V°; Wk. Reg. 8, fo. 55; (2) Wk. Reg. 2, fo. 307 V°; Reg. 9, fo. 372; (aa) Reg. Huisverk. der Weesk. 1563—95, i.d. 13 üec. 1565; (bb) M. S. Backer; Resol. Holland 20 Dec. 1581, 8 Sept. 1582; (cc) Kerkint. reg. i d. 31 Dec. 1588; (dd) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 307 V°; Wk. Reg. 12, fo. 132; (ee) Schepenk. 12, fo. 215; 1608; (ff) Wk. Reg. Huisverk. 2, fo. 154; Begraafreg. N. K. i.d. 11 Mei 1589; (gg) Wk. Reg. 12, fo. 283; (hh) Wk. Reg. 26, fo. 73 V°; Wk. Reg. Div. Mem. 6, fo. 4; (ii) Quijtsch. M. M. M. M., fo. 167; (jj) Rentebr. 12, fo. 154; Quijtsch. 22, fo. 43 V°, 421. — Griete Aertsdr. Snoeck behoorde tot een zijtak van de bekende Gorinchemsche regentenfamilie van dien naam. Haar broeder Jan Aertsz. Snoeck was priester en kanunnik te Gorinchem (zie Maandbl. Nederl. Leeuw XVIII, p. 248); (kk) Rentebr. 1, fo. 24 V°; Losrentenboek van 't Burgerweeshuis 1588—1635, fo. 198; Quohier 1557, fo. 100 V°; (//) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 24 V°: de moeder van Jan Pietersz. Snoeck wordt er abusieflijk genoemd: Grietgen Dircksdr.; (mm) Belastingb. St. Pietersgasthuis, 1582 en verv , fo. 141; (nu) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 11; (00) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 8 V°; (pp) Aanteekening van Mr. N. de Roever. 33. PIETER WILLEMSZ. VRIENT. R. 1578—1606; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Sch. 1579. Regent Rasp- of Tuchthuis 1601. Kruidenier op den Dam „in 't Radt van Avontueren". Had zich in 1572 en 1573 om de troebelen uit Amsterdam verwijderd, doch keerde in 't laatstgenoemde jaar weder in de stad terug en moest toen eene boete van 25 £ Vlaamsch betalen (a). Geb. 1546 (ö), st. ongehuwd 28 Jan. 1606 (c), zoon van Willem Michielsz. (zie Aant., hieronder) en van Jaepgen Pietersdr. Aant. Michiel N. N., denkelijk kruidenier te Amsterdam op den Dam, liet drie zoons na (d): a. Willem Michielsz. Vrient, geb. 1504, kruidenier op den Dam „in 't Radt van Avontueren" (e); tr. 1540 Jaepgen Pietersdr., geb. 33. i520> begr. N. Z. 28 Dec. 1577, dr. van Pieter Jacobsz., hoe¬ denmaker in de Warmoesstraat, en van Katrijn Fietersdr. (ƒ). Zij wonnen acht kinderen, w. o.: aa. Crijntgen Willemsdr. Vrient, tr. Jacob Claesz. van Harencarspel (zie Aant. bij N°. 99). bb. Pieter Willemsz. Vrient, N°. 33. cc. Haesgen Willemsdr. Vrient, tr. Pieter Jansz. Dommer (zie Aant. bij N°. 3). dd. Neel Willemsdr. Vrient, tr. Andries Jansz., metselaar (g) en rooymeester (,h), wonende in de Pijlsteeg (i). Hunne dochter was: Jannetge Andriesdr., tr. Jacob Fransz. Smit (zie Aant. bij N°. 39). ee. Willem Willemsz. Vrient, geb. 1561, st. 8 Sept. 1625 (/), Regent Gasthuis 1594; tr. 23 Nov. 1593 Aechtgen Willemsdr. van Tenesse, geb. 1567, st. te Haarlem en begr. te Amsterdam N. K. (Hoogkoor) 30 Sept. 1615, dr. van Willem Pouwelsz., N°. 21, en van Marij Gijsbertsdr. van Blanckeroort. Zij wonnen o. a. eene dochter, die volgt: Jacomijntgen Willemsdr. Vrient, tr. Jan Hasselaer (zie bij N°. 64). b. Jan Michielsz. „in Ruytenburch" (zie Aant. bij N°. 146). c. Hendrick Michielsz., st. tusschen 1571 en 1584, kruidenier op den Dam, eerst „in de Vlesch", en nadat dit huis in 1545 door de stad voor afbraak gekocht was (k) in 't huis „de gulden Fonteyn" bij de Damsluis (/), waar hij eveneens „de Vlesse" uithing (m); hij leefde op zeer slechten voet met zijne vrouw, en mishandelde haar op zoo ergerlijke wijze, dat het gerecht hem daarvoor 27 Aug. 1540 veroordeelde tot het doen eener bedevaart „tot ons(er) liever vrouwe tot Inzeel", terwijl hij na zijne terugkomst op een door den Schout te bepalen plaats een maand op water en brood zou moeten zitten (//); tr. Anna Reyersdr. van Beuningen, begr. N. K. 10 Jan. 1599. dr. van Reyer Geurtsz. (zie Aant. bij N°. 109) en van Aefge Willemsdr. Uit dit huwel. sproten o. a. de beide volgende dochters {0): aa. Haesgen Hendricksdr., begr. N. Z. 27 Oct. 1564 (/), tr. Hendrick Aertsz. Houtloock, begr. O. K. 1 Dec. 1563, kruidenier op den Middeldam bij de Damsluis „in de Vies". Zij wonnen een eenigen zoon: Hendrick Hendricksz. Houtloock (zie bij N°. 51, Bijl. 1), tr. Hel Roswinckel. bb. Weyntge Hendricksdr., tr. Jan Jacobsz. Appelman (zie Aant. bij N°. 25). {<1) Stadsrek. 1573, fo. 54; (b) „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; (<-) „obijt den 28 Januarij 1606"; M. S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin; (d) De 18e eeuwsche M. S. genealogie Vrient uit de Collectie Berewout op 't gemeente-archief te Amsterdam vermeldt de beide broeders van Willem Michielsz. Vrient in de volgende bewoordingen: „Jan Michielsz. Vrint neemt de naam aan van Rustenburg (sic) omdat hij op den Dam woonde in Rustenburg" (sic). — Van hem worden geene nakomelingen opgegeven. „Hendrik Michielsz. Vrint neemt de naam .aan van Vies, omdat hij op den Dam woonde in de drie Vlessen, trout " l it welk huwel. volgens deze genealogie een zoon zou gesproten zijn: „Hendrik Hendriksz. Vrint alias Vies, trout Houtloock." Hoewel in de bizonderheden onjuist, is deze genealogie in hoofdzaak op waarheid gebaseerd. Wanneer Hendrick Hendricksz. Houtloock 20 Juni 1584 zijns vaders nalatenschap ter Weeskamer beurt, blijft borg voor hem: Pieter Willemsz. Vrient, oudschepen, zijn zusterling (Wk. Reg. 8, fo. 96). Elders wordt Pieter Willemsz. Vrient ook genoemd als zusterling van de kinderen van Gerrit Jansz. (Ruytenburgh) „in den rooden Hondt" (zie Aant. bij N°. 146), zoon van Jan Michielsz. „in Ruytenburch" (Wk. Reg. 10, fo. 77 V°); (e) Stadsrek. 1547, fo. 37; Quijtsch. 11, fo. 19 V°, 223; Grootm. 2, fo. 9; Hamboech Scutterien boeck, fo. 172 V°; (/) Wk. Reg. 4, fo. 89 V°; Reg. van Huisverk. der Weesk. 1509—'43, fo. 45; (g) Rooyboek, fo. 96 V° (1555); W Quijtsch. 12, fo. 1; (i) Quohier 1557, fo. 115; (j) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 4 V°; (k) Stadsrek. 1546, fo. 102; (/) „Hendrik Michielsz., cruidenier, belooft Jan en Willem Michielsz. zijn broeders niet te moeien wegens de kwijtschelding van een huis en erf „genaemt de gulden fonteyn gestaen bij de Damsluis" daar hij tegenwoordig in woont, afkomstig van Joost Jansz. in de Fonteyn; 19 Mei 1559" (Aant. van Mr. N. de Roever; zie ook de „Masse van de goederen" van Joost Jansz. „in de Fonteyn"' in Wk. Lade 22); (m) Stadsrek, 1548, fo. 86 V°; Rentebr. 13, fo. 224; («) Keurboek E, Correctiën, fo. 213 V°; (o) Schepenk. 18, fo. 133 V°; (/) Wk. Reg. 8, fo. 96. 34. HENDRICK OLFERTSZ. FUYCK. R. 1578—1590; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578. Sch. 1578. Kerkmr. O. K. 1580. Was denkelijk lijndraaier; woonde „buyten 't Waterpoortgen". St. 1 Nov. 1590 (d), zoon van Olfert Hendricksz. „in de Fuyck" (zie Aant., hieronder) en van Bennicht Claes Walichszoonsdr. Tr. Barbara Gruwels, Roelofsdr., begr. O. K. 15 Dec. 1593. Winnen Kinderen {b). Aant. Hendrick N. N., van Staveren, liet de vier volgende kinderen na: a. Olfert Hendricksz. „in de Fuyck", st. (door een val in zijn spijker op de Lastage) 9 Juli 1549 (c)> lijndraaier op de Lastage (d); woonde in de Liesdel „in de Fuyck"; Kapitein der Handboogschutters en „Scherprechter" dezer Schutterij 1536, Overman 1540, 41 () Wk. Reg. 11, fo. 190 V°; (c) Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 169; (d) ter Gouw IV, p. 428; (e) Hamboech scutterien boeck, fo. 29 V°, 49 V°, 55 V°; (/) Lade L. 1, N°. 11 ; (g) Wk. Reg. 3, fo. 95, 244 V°; (/i) Wk. Reg. 10, fo. 206 V°; (i) Wk. Reg. 7, fo. 93; Reg. 10, fo. 206 V°; (X') Wk. Reg. 5, fo. 5; (/) Wrk L. 77, i. v. Hendricksz.; Wk. Reg. 4, fo. 215; (;«) Wk. Reg. 5, fo. 14. 35. JACOB FRANSZ. OETGENS. R. 1578—1583; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 1578; verliet de stad in 1583. Comm. 1578. Zeepzieder in de aan zijne schoonmoeder toebehoorende zeepziederij „de vergulden Lely" op 't Rockin naast „het Dootshooft" (a). Hij verliet in 1583 de stad om van zijne vroedschapsplaats ontslagen te raken en vestigde zich op zijne buitenplaats „Borszenborch" te Meerhuizen aan den Amstel even buiten Amsterdam. In 1590 woonde hij weder op 't Rockin „in de vergulden Lely"; hij schijnt toen Borszenborch alleen des zomers betrokken te hebben (b). St. op zijne buitenplaats Borszenborch en begr. te Amsterdam N. K. 30 Juni 1595, zoon van Frans Claesz. (zie Aant., hieronder) en van Griete Hendricksdr. Tr. (c) 17 Juli 1568 Lijsbeth Jacobsdr. Bors, geb. 1552, begr. N. K. 30 Mei 1591» dr. van Jacob Jacobsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Marij Jacob Dobbenszoonsdr. Kinderen (o. a.): Jacob Bors, Jacobsz., geb. 1573, st. 7 Nov. 1640 (d), woonde bij zijn huwel. op zijns vaders buitenplaats „Borszenborch" te Meerhuizen en in 1594 te Amsterdam „in de ijseren tralie" (e); Secretaris ter Nieuwer-Amstel 1606 (ƒ); Bailluw van der Nieuwburg (Nijenburch) bij Alkmaar 1608 (g)] Dijkgraaf van de Diemer-of Watergraafsmeer 1629; ondertr. ter pui te Amsterdam 24 April 1593 Stijntge Gerritsdr. Burgherts, geb. 1572, dr. van Gerrit (zie bij N°. 210, Bijl. 1) en van Katrijn Jacobsdr. Heynalen. Hun zoon was o. a. (h)\ Mr. Jacob Bors, gezegd Jacobus Borssius, geb. 1599, begr. N. K. 19 Apr. 1666, Licentiaat in de rechten, in 1638 wonende op de Bloemgracht „in de gulden Naelde" en bij zijn overlijden op de Keizersgracht; tr. (voor Schepenen) 12 Sept. 1627 Adriana Pietersdr. van Schagen, geb. 1604, begr. N. K. 14 Oct. 1638 (i), dr. van Pieter Jansz. (zie bij N°. 74) en van Neeltge Tijmensdr. Uit dit huwel. sproten vier kinderen, w. o.: a. Mr. Gerard Bors, daarna Bors van Waveren (/), N°. 211. b. Elisabeth Bors, geb. 1636, failleerde in 1682 als wede. Van haar tweeden man en verkreeg van den Hoogen Raad brieven van cessie (k); zij verliet daarna de stad; tr. i°. 11 Mrt. 1659 Adriaen van Lier, geb. te Bordeaux, st. te Amsterdam en begr. Z. K. 28 Sept. 1667 (/), in 1695 wonende te 's-Hage, wed1-, van Elisabeth Gillis; tr. 2°. Oct. 1668 Joannes Hees, geb. te Weesp 1632, ijzerkooper (w) op de Oude Schans te Amsterdam, wedr. met drie kinderen (//) van Abigel Bagelaer. 35- Uit het eerste huwel. waren drie kinderen; uit het tweede sproot o. a. de volgende zoon: Mr. Joan Hees, gedt. Z. K. 14 Dec. 1670, st. ongeh. te 's-Hage 13 Juni 1714 (0), Secr. 1693. Frans Jacobsz. Cruysbergen, geb. 1581, st. 7 Dec. 1640 (/>), Kerkmr. N. K. 1609, daarna Schepen te Weesp (q); tr. 7 Sept. 1603 Aeltgen Jacobsdr. Hoyngh, geb. 1582, dr. van Jacob Gerritsz., N°. 62, en van Oopgen Thomasdr. — Wonnen twee kinderen, die ongetr. overleden. Aant. Oetgen-moêr, de vroedvrouw (r), geb. omstreeks 1420, st. te Amsterdam 1486 in een huis „opte(n) hoeck van Sinte Jans straet" ; zij bezat twee huizen in deze straat (j). Hare dochter was: Oetgen Oetgenmoersdr. of Oetgen Oetgens (/), tr. Claes Jacobsz., die denkelijk in 1487 de bovenvermelde twee huizen in de Sint Jansstraat van zijnen zwager Heyn Oetgenmoersz. alias Heyn Oetgens kocht (s). Uit dit huwel. sproot een zoon: Frans Claesz. Oetgens («), leefde tusschen 1490 en 1550, woonde in 1546 te Amsterdam in de Sint Jansstraat, Zuidzijde, waar hij twee huizen bezat (v), van zijne grootmoeder afkomstig; tr. Griete Hendricksdr., begr. O. K. 16 April 1577 (w), reeds in 1557 als „Ffrans Oetges w(eduw)e" wonende op den N. Z. Voorburgwal in 't huis „de drie Kodden" (x) waarin zij overleed, dr. van Heyn Alen (zie Bijl. 2, hieronder). Zij wonnen de volgende vier kinderen: a. Hendrick Fransz. Oetgens, st. 1571, korenkooper (y) in de Warmoesstraat „in den zwarten Arent", tusschen „de drie Coningen" en „den rooden Helm" (z); behoorde van 1564 tot 1567 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam, moest daarna uitwijken, en stierf in ballingschap; tr. Weyntge Jacobsdr. Verburch, begr. in 't Betaniënconvent 22 Februari 1566 (aa), dr. van Jacob Oom, Jansz. alias Jaepoom Jansz. (zie Aant. bij N°. 47) en van Neel Jansdr. Verburch. Uit dezen echt sproten drie kinderen: aa. Frans Hendricksz. Oetgens, geb. April 1558, st. 12 Mei 1625 (bb), zeer vermogend koopman, in 1616 wonende in de Warmoesstraat, in 1625 op den Monckelbaensburgwal; Sch. 1589, Burg. 1599, 1604, 07, 11, 12, 15, 17, 19, 22, 24; Gecomm. Raad 1 Mei 1601— 30 April 1603; Bewindh. O.-I. Comp. 1614; Regent Burgerweeshuis 1588; Fabriekmeester 1594; tr. 17 Juni 1582 Alydt van Houff, geb. 1558, st. 7 Nov. 1616 (cc), dr. van Anthony (zie bij N°. 38, Bijl. 3) en van Machteld Schaep. Zij wonnen zes gehuwde kinderen: aaa. Weyntge Oetgens, tr. Pieter Reael (zie bij N°. 79). bbb. Ludewijn Oetgens, tr. Willem Pauw (zie bij N°. 5). ccc. Anthony Oetgens van Waveren (dd), N°. 107. 35. ddd. Cornelia Oetgens, tr. Frans Jacobsz. Hinlopen (zie bij N°. 98). eee. Maria Oetgens, tr. Reynier Reael (zie bij N°. 79). fff. Margaretha Oetgens, tr. Carel Six (zie Aant. bij N°. 160). bb. Aeght Hendricksdr. Oetgens, tr. Barthold Cromhout, Adriaensz. N°. 81. cc. Jan Fransz. Pompemaker, later genoemd: Jan Hendricksz. Oetgens {ec), geb. 1564, begr. O. K. 2 Jan. 1607, woonde in de Warmoesstraat; Comm. 1593; Regent St. Pietersgasthuis 1592; Colonel der Burgerij 1602; tr. 30 Sept. 1590 Trijn Jansdr. ten Grootenhuys, geb. 1570, begr. O. K. 4 Febr. 1617, toen wonende op den Fluweelenburgwal „in de Rotgans", dr. van Jan (zie Aant. bij N°. 84) en van Reymerich Hudde. Hunne kinderen waren o. a.: aaa. Weyntge Oetgens, tr. Cornelis Michielsz. Blaeuw (zie Bijl. 3, hieronder). bbb. Hendrik Oetgens, gedt. N. K. 15 Jan. 1598, st. 1631, Secretaris van Amstelveen; woonde in 1630 te Amsterdam in de Spinhuissteeg; tr. 4 Jan. 1622 Margaretha Storm, geb. 1600, begr. O.K. 6 Febr. 1630, dr. van Hendrik, Raad en Advocaat-fiscaal deiAdmiraliteit te Amsterdam 1594, en van Johanna Wagewijns gezegd Zegers. — Wonnen kinderen. b. Jacob Fransz. Oetgens, N°. 35. c. Oetgen Fransdr., tr. Dirck Ruerinck {ff). d. Claes Fransz. Oetgens, N°. 51. Bijl. i. Jacob Jacobsz. Bors, alias Jacob „in de Bors", begr. N. Z. 15 Dec. 1564 (zoon van Jacob Dircksz. en van Stijn Jacobsdr.), zeepzieder in de Kalverstraat „in de Bors" naast „de Calverendans" (gg)', tr. Marij Jacob Dobbenszoonsdr., die de zeepziederszaak van haren tweeden man voortzette op 't Rockin „in de vergulden Lely" en er nog in 1570 aan 't hoofd van stond (hh), eerder wede. van Pieter Jansz. Graefif (zie Aant. bij N°. 22), dr. van Jacob Dobbensz. en van Elburch Goossensdr. Hunne eenige dochter was (ii): Lijsbeth Jacobsdr. Bors, tr. Jacob Fransz. Oetgens, N°. 35. Bijl. 2. Ael of Alemoer, de vroedvrouw, leefde te Amsterdam in de tweede helft der 15e eeuw en st. ald. in een huis „op de nyeuwezijdts burchwall" (jj)Zij liet twee zoons na: a. Claes Heyn „in de Calverstraet", in 1508 benoemd tot een der „hooftluyden" van de schutters in 't Gasthuismolenkwartier (kk); tr. Trijn Jacobsdr., die st. kort vóór 1527. Wonnen zes kinderen, die in 1533 allen gehuwd waren. b. Heyn Ael of Alen, st. in of kort vóór 1532 (//), wordt in 1530 genoemd als schoonvader van Jan Claesz. Brouwer (mm), tr. N. N. 35- Uit dit huwelijk sproten drie kinderen: aa. Ael Hendricksdr., st. kort vóór Maart 1539, tr. in of kort vóór 1530 Jan Claesz. Brouwer (nn). — Winnen eene dochter: Aeltgen Jansdr. Brouwer, geb. 1531, tr. Gerrit Benningh. bb. Griete Hendricksdr., tr. Frans Claesz. Oetgens (zie Aant. bij N°. 35, hiervoor). cc. Jacob Hendricksz. Heynalen (00), begr. N. K. 7 Juli 1570 (pp), „Laeckensnijder aen den Dam"; Sch. 1538, R. 1541 ; Kerkmr. N. K.; Waardijn der lakenen 1536 (qq); tr. Stijn Wesselsdr., st. kort vóór Oct. 1568 (rr), dr. van Wessel N. N. en van Katrijn Dircksdr. (ss). Zij lieten zeven kinderen na, waarvan het vierde in 1543 geboren werd; het derde volgt: Katrijn Jacobsdr. Heynalen, tr. i°. Fop Pietersz. (zie bij N°. 27, Bijl. 1); tr. 2°. Gerrit Burgherts (zie bij N°. 210, Bijl. 1). BlJL. 3. Michiel Cornelisz. Blaeuw, geb. te „Nieuwenierop" 1553, komt nog in 1619 voor als koopman te Amsterdam op den Monckelbaensburgwal; tr. (//) te Amsterdam 13 Nov. 1583 Vrouwtje Jansdr. Coemans, geb. te Amsterdam 1561, dr. van Jan Jansz. Coemans, „van Nyeuwenyerop", koopman te Amsterdam op de Appelmarkt, en van Dieuwer Wijnantsdr. (uil). Zij wonnen o. a. de volgende kinderen: a. Cornelis Michielsz. Blaeuw, gedt. N. K. 22 Jan. 1591, begr. Z. K. 15 Juli 1638, koopman in de Breestraat naast „den Rooster"; liet een vermogen na van ƒ 200.000.— (vv); Comm. 1626; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1620; Kerkmr. Z. K. 1621; Keurmeester van 't Touwwerk 1622; tr. 9 Nov. 1619 Weyntge Oetgens, geb. 1594» begr. Z. K. 29 Oct. 1660, dr. van Jan Fransz. Pompemaker alias Jan Hendricksz. Oetgens (zie Aant. bij N°. 35, hiervoor) en van Trijn Jansdr. ten Grootenhuys. Hunne vier gehuwde kinderen waren: aa. Catharina Blaeuw, gedt. N. K. 5 Jan. 1620, tr. i°. 11 Juni 1641 Abraham van der Straten, geb. te Groningen 1614, koopman te Amsterdam (ww)\ tr. 2°. 4 Aug. 1654 Dr. Johannes de Wolfïf, genaamd Wolphius, geb. te Kampen (moeder: Maria Borsman), gepromoveerd tot doctor in de medicijnen te Harderwijk 9 Dec. 1650 (xx), wonende te Amsterdam in de Reguliersbreestraat. Eene dochter uit het eerste huwelijk was: Susanna van der Straten, gedt. Z. K. 18 Sept. 1644, begr. Z. K. 27 Aug. 1685, tr. i°. 3 Sept. 1675 Mr. Jan Clifton, gedt. Engelsche Kerk 1 Oct. 1627, begr. Z. K. 24 Juni 1677, advocaat op den BinnenAmstel; Vaandrig der Burgerij 1672; afslager van de Vischmarkt 1677; Regent Rasp- en Tuchthuis 1677, zoon van Eleasar Clifton, van Recfort, distillateur op den Binnen-Amstel, en van Neeltje Leenaerts, eerder wede. Jan Huybertsz.; tr. 20. 26 Maart 1680 Balthasar 35. van Poelwijck, geb. 1655, koopman te Amsterdam op de Heeren¬ gracht, daarna Boekhouder van de Desolate Boedelkamer. Uit het eerste huwelijk sproot één zoon: Mr. Joannes Clifton (zie bij N°. 241), tr. Julia Valckenier. bb. Vrouwtje Blaeuw, tr. Georgio de Haze (zie Aant. bij N°. 236). cc. Debora Blaeuw, (woonde in 1656 als wede. van haar eersten man in de St. Anthonisbreestraat bij de St. Anthonispoort in 't huis „Judith ende Holofernes", toebehoorende aan Jonkh1'. Pieter Nooms van Aarlanderveen) (yy), tr. i°. Bartholdus Wormskerck (zie bij N°. 39); tr. 2°. Joan van Waveren, N°. 184; tr. 30. Joannes Hudde, N°. 197. dd. Cornelia Blaeuw, gedt. N. K. 19 Dec. 1634, tr. (zz) 23 Jan. 1657 Henrick van Weede, gedt. te 's-Hage 19 Sept. 1631, Wachtmeester Generaal over al de Infanterie der Vereenigde Nederlanden, en 1691 —1700 President van den Hoogen Krijgsraad, zoon van Johan, Burgem1-. van Utrecht, Gedep. ter Staten Generaal, enz., en van Catharina de Cupere. b. Dieuwertge Michielsdr. Blaeuw, tr. Gijsbert Tjebbesz. Popta (zie bij N°. 98, Bijl. 1). c. Aeltge Michielsdr. Blaeuw, tr. Gerbrand Claesz. Pancras, N°. 133. d. Sara Michielsdr. Blaeuw, gedt. N. K. 23 Mei 1600, tr. i°. 1 Juli 1625 Jacob van Foreest, geb. 1597, koopman op den Monckelbaensburgwal (>aaa), zoon van Jacob en van Maritgen van Walbeeck; tr. 2°. 11 Nov. 1640 Joost Jansz. van Cruysvelt, st. te Amsterdam 6 Dec. 1657, in 1640 wonende te Beverwijk, vestigde zich daarna te Amsterdam en werd aldaar Bewindh. O.-I. Comp. 1647; O. Z. Huiszittenmr. 1642; Luit1, der Burgerij 1650, Kap". 1653; Kerkmr. Z. K. 1653; hij was wedr. van Grietge de Haes. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, waarvan eene dochter volgt, uit het tweede verscheidene kinderen, waarvan mede eene dochter volgt: aa. Maria van Foreest, gedt. O. K. 20 Jan. 1628, st. als wede. en begr. Z. K. 29 Juni 1694, tr. 28 April 1658 Everard van Harn, geb. te Arnhem 1629, koopman op de Oude Turfmarkt, Regent Walenweeshuis 1665. Hun zoon was: Mr. Willem van Harn (zie Aant. bij N°. 327), tr. Joanna van Ghesel. bb. Vrouwtje van Cruysvelt, tr. Cornelis Spiegel (zie bij N°. 130). (a) Rentebr. 13, fo. 205; 't is ook mogelijk dat hij bij zijne schoonmoeder aan huis woonde, zonder aandeel in hare zaak te hebben: in 1570 althans stond de weduwe Bors zelf nog aan het hoofd van hare zeepziederij. Zie hierna noot hh; (fi) Begraafreg. N. K., i.d. 14 Oct. 1590; Wk. Reg. 12, fo. 189 V°; (f) Volgens het Stamboek Huydecoper zou Jacob Fransz. Oetgens in eerste huwel. gehuwd geweest zijn met Gerberich Ysbrantsdr. Dobbens, dr. van Ysbrant en van Aeflf Jansdr. van Wieringen. Volgens de Geslagt Registers van N. Witsen (fo. 16) met: Gerberich Jacobs Dobbens. Ik vond niets wat voor de juistheid van een dezer beide opgaven pleitte; ((/) M. S. Backer, fo. 12; begr. N. K. 12 Nov. d.a.v.; (e) Er waren te Amsterdam in 't midden der 17e eeuw twee huizen die „de ijzeren tralie" heetten, naar het kunstige traliewerk waarmede zij door den smid Wouter 14 35, Geurtsz. waren versierd. Het eene stond op 't Rockin; Melchior Fokkens zegt er van: „wat verder is het overgroote Huys daar de Moor op staat, daar ziet men liet overkunstige stuk-werk, voor een Venster een Ysere Traly, deur-vlochten met cierlijk loof-werk en geestige krullen, alle met de hamer gewrocht, ja zo net, dat men 't zoo niet zou konnen gieten, in 't midden staat een Moor met een pijl in de handt: de tweede Traly van deze kunstige smit, staat op den Singel bij de Gasthuysmolensteegh.... Dit Huys op 't Rockin, daar deze kunstige Ysere Traly aan staat, is wel het grootste Huys op deze Burgwal"; (ƒ) Quijtsch. 27, fo. 212; {g) Quijtsch. 29, fo. 144 V°. In deze hoedanigheid van Bailluw komt Jacob Bors Jacobsz. voor in de Resol. Holland 30 Nov. 1609 en wordt daar genoemd: ,.Jacob van der Bors"; (h) Mede een zoon uit dit huwel. was: Mr. Burchert Jacobsz. Bors, geb. 1597 (Thes. Extraordin. Reg. 49, fo. 105 V°), die nog in Juni 1643 voorkomt (Schepenk. 38, fo. 106 V°), terwijl een andere zoon: Jan Bors, die volgens de geneal. ongeh. overleden zou zijn, in Oost-Indië waar hij als beambte der O.-I. Comp. op 't Comptoir te Firando 111 Japan werkzaam was, gehuwd schijnt te zijn en o. a. eene dochter naliet: Maria Bors (later genaamd Bors van Waveren), geb. te Firando omstreeks 1625, st. te Amsterdam als weduwe G. H. Willingh, wonende „op Rapenburg bij de Westindische Pakhuysen" en begr. Walenk. 29 Nov. 1720, getrouwd i°. in Oost-Indië met Johan Croon, Ontvanger-Generaal van Nederl. O.-Indië (Wk. Reg. 31, fo. 318); daarna 2°. te Amsterdam 24 Maart 1665 (waarbij zij geassisteerd werd door haren neef Mr. Gerard Bors, N°. 211) met Melchior Jacobsz. Coningh, geb. te Amsterdam 1624. Zij ondertrouwde 30. 31 Mei 1681 George Hendrik Willingh, geb. te 's-Hage 1635, wonende „tot Katwijck op Rijn"; (/') Wk. Reg. 24, fo. 128 V°; (j) Een merkwaardig staaltje van usurpatie op genealogisch gebied levert de wijziging op, die Mr. Gerard Bors omstreeks 1680 zijn naam deed ondergaan, toen hij zich n.1. „Bors van Waveren" begon te noemen. Te voren heet hij zoowel in de acten als in de regeeringslijsten etc. nooit anders dan: „Mr. Gerard Bors" en teekende hij ook zoo, doch tegen den tijd dat hij als Oudschepen in aanmerking begon te komen voor de vervulling van eene eventueele Burgemeestersvacature, nam hij — wijl hij immers tot denzelfden stam als de Oetgens'en behoorde en dus evenveel recht meende te hebben als deze op de door Burgemeester Anthony Oetgens van Waveren voorgewende afstamming uit de oude van Waveren's — denkelijk om zijn prestige te verhoogen zelf eveneens den naam Bors „van Waveren" aan. (Zie ook hieronder, noot t); (Ij Desol. Boedelk., Reg. 138, fo. 123 V°; (/) Wk. Reg. 32, fo. 239 V°; (m) Reg. van Goede Mannen, 1677, N°. 1813 R. I.; (//) Een zoon uit dit eerste huwel. van Joannes Hees was o. a.: Mr. Andries Hees, gedt. O. K. 27 Oct. 1662, st. kinderl. ir Juni 1720, Regent Spin- en Werkhuis 1699; Kapitein van de Waalredders 1700; Boekhouder van de Wisselbank 1703 ; Bewindh. O.-I. Comp. 1714; tr. 6 Aug. 1699 Lucretia Hochepied, gedt. N. K. 30 Nov. 1666, st. 14 Sept. 1751, dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 246) en van Ida de Marez; (0) Coll. Succ., Reg. 24, fo. 614; (/>) 2e Reg. der lijfrentebr., fo. 9; (q) M. S. Backer, fo. 12; (;-) Het toevoegsel „moêr" achter een vrouwennaam duidt de vroedvrouw of „vroemoèr" aan. Men zie b.v. het oudste doopboek der Oude Kerk, waar bij ieder kind, behalve de naam der ouders, ook die der vroedvrouw opgeteekend staat. Wij vinden daarbij: Alemoer, Marrimoer, Nelemoer, Lijsbetmoer enz. Deze vroedvrouwen waren in de stad algemeen bekend en zoodoende behoeft het ons niet te verwonderen, dat, in een tijd toen men in dergelijke zaken geheel naar willekeur te werk ging, hare kinderen, zonder dat er van onwettige geboorte sprake behoeft te zijn, 't zij bij eigen verkiezing zich eer naar hunne moeder dan naar hun vader noemden, 't zij door de spraakmakende gemeente bij hun moeders naam aangeduid werden. Dit verklaart den oorsprong van namen als: Sillemoer, Oetgens, Heynalen, Fijewayers en dergelijke; (s) Wk. Reg. 2, fo. 25 V°. — Van Oetgenmoer is een zoon bekend: Heyn Oetgenmoerszoon alias Heyn Oetgens, die bij zijne in 1484 overleden huisvrouw (wier naam niet vermeld wordt) drie kinderen won, w.o. eene dochter die non werd in 't Maria Magdalenaklooster (Wk. Reg. I, fo. 405 V°); (t) De genealogieën noemen de moeder van Frans Claesz. Oetgens: Oetgen Jan Berentsdr., gehuwd met Claes Jacobsz. van Waveren. Deze laatste heet daar een zoon van Jacob Gerbrandsz. van Waveren en van Machteld Andriesdr. van Bekesteyn. Oetgen Jan Berentsdr. zou volgens deze zelfde genealogieën eene dochter geweest zijn van Jan Berentsz., Sch. 1453, en van Alyd van Naaltwijck. Deze opgave is in strijd met alle documenteel juiste gegevens: de Schepen Jan Berents, die gehuwd was, niet met Alyd van Naaltwijck, maar met Lijsbeth Willemsdr. de Grebber (zie o. a.: Mr. N. de Roever, Uit onze oude Amstelstad, ie stukje, p. 34; Wk. Reg. 2, fo. 256 V° en 257 V°) had geene dochter Oetgen (zie de Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 14). De mogelijkheid is niet uitgesloten dat Oetgenmoer, de vroedvrouw, een zekeren Jan Barentsz. tot man gehad heeft en dat hare dochter dus geheeten kan hebben Oetgen Jan Barentsdr.; het is echter even goed mogelijk dat de dochter van Oetgenmoer het voorbeeld van haren broeder Heyn gevolgd en zich Oetgen Oetgens genoemd heeft, welke benaming ik haar in de genealogie hiervoor gegeven heb. Zekerheid is in deze wegens het ontbreken van ophelderende bronnen niet te verkrijgen. Dat de toenaam „van Waveren", waarmede Oetgen's echtgenoot aangeduid wordt, door 17e eeuwsche genealogen is bedacht behoeft geen betoog. Geen lid der familie Oetgens komt, voordat Anthony de heerlijkheid Waveren kocht, ooit met den toenaam „van Waveren" voor: de afstamming van de Oetgens'en uit een denkbeeldig adellijk geslacht van Waveren is eene fictie, door Anthony 111 't leven geroepen, ten einde bij het bezit van zijne heerlijkheid tevens den schijn van eene adellijke afkomst te voegen, die beter bij zijne aanzienlijke positie paste dan het obscure voorgeslacht waaruit hij in werkelijkheid gesproten was; (11) (v) „xxnij Frans Claes Oetgens 2 woningen" (Quohier van den ion Penning, 1546, Rijksarchief te 's-Hage); (w) Zie ook het oudste Begraafreg. der Weesk., O. Z., i.d. Maart 1577; (x) Quohier 1557, fo. 138 V°; (y) Naamlijst der fugitieven, 1566. L. T. 7, N°. 4; (z) Rentebr. 9, fo. 248 V°; (tra) Zie Begraafreg. O. K. i.d.; (bb) „Den 12 maij 1625 is mijn vader Frans Hend: Oetgens des avons omtrent 9 uren deser werelt overleden, na dat hij over de 9 maenten aen een seer been in huijs geseten had was in Aprili laestleden out gewoiden 67 jaien, Is tien mael Burgemr. geweest en(de) leijt begraven in d' oude kerck opt hooghchoor onder een dubb. sarck daer sijn wapen op gehouden is, nevens mijn moeder s(aliger) g(edachte) daer Machtelt suster boven op leijt en(de) mogen op liaer nog twee kisten mijn oom s.g. Jan Henrick: Oetgens leijt heel onder en(de) was al vergaen." (Familieaant. van Anthony Oetgens van Waveren, in 't bezit van Mr. B. van der Feen de Lille, te Alkmaar); (cc) Familieaant. alsvoren; (dJ) Zie omtrent den oorsprong van den naam Oetgens van Waveren hiervoor, noot t; (ee) Hij was blijkbaar genoemd naar zijn overgrootvader Noom Pompemaker: in 1567 komt hij als driejarig kind in eene acte voor als: „Jan Fransz. Pompemaker"; zijn broeder en zuster heeten in deze acte: Frans Hendricksz. en Aeght Hendricksdr. (Rentebr. 9, fo. 275); (ff) Dirck Ruerinck was volgens de geneal. Oetgens uit Doesburg afkomstig. Dat dit niet vaststaat blijkt uit de volgende uittreksels uit acten: „Dirck Reuringh van Aernehem" was in 1579 eigenaar van een huis in de St. Jansstraat (Rentebr. 12, fo. 256 V°). Elders heet hij „Dirck Ruerinck van Zutphen" (Wk. Reg. 8, fo. 269 V°). In 1565 woonde „Dirck Rerincks", man van „Ette Fransdr.", in de Warmoesstraat (Doopb. O. K. i.d. April 1565). — De volgende aanteekening uit liet Begraafreg. der O. K. doelt zeker op Oetgen Fransdr., de vrouw van Dirck Ruerinck: „Aeltgen Ffranssz. twee codde(n), beg(raven) den 18 October (1573) 4. 7. —. Die groot kloek 6. —; S(olvit) p(er) hair moeder". — Uit het Begraafreg. der Weesk. blijkt dat de zoogen. „Aeltge" Fransdr. op den Voorburgwal woonde en één kind naliet. In 't Generael-register van 't Burgerweeshuis 1562—1611, p. 334 vond ik aangeteekend: „It. ontf. den xx augustus Ano 1574 wt handen va(n) Gryet Henderyck Jacop Heyn Allen suster ende dat wegen liaer dochter testament wyens zeelen moet rusten in der euyehhijet xxv gulden' ; (gg) Confessieboek, N°. 274 R. I., fo. 19; (hh) 2e Grootm., fo. 130 en ingestoken blad bij fo. 243; (iï) Wk. Reg. 8, fo. 160 V°; (jj) Wk. L. 98, i. v. Heynen; (kk) Keurb. B, fo. 104 V°; (11) Wk. L. 41, i. v. Alen; (mm) Reg. van Div. Mem. en Huisverk. der Wk. i5°9/43. fo- I25; (««) Wk. Reg. 4,fo. 203 V°; (00) Hij heet bij Wagenaar en ter Gouw verkeerdelijk: Jacob Hendriksz. Sael; (pp) Wk. Reg. 9, fo. 216; (qq) Naaml. der Waardijns, 1529—1651, gildenarchief, U, N°. 5; (rr) Wk. Reg. 9, fo. 70. Zij was eene zuster van Neel Wesselsdr., getr. met Cornelis Jacobsz. Bam, genaamd Brouwer, Sch. 1540, R. 1555, Burg. 1562; (ss) Grootm. 2, fo. 56 V°; (ft) Bij zijne ondertrouw teekende hij met een kruisje: hij kon niet schrijven; (uit) Wk. Reg. 8, fo. 240; (vv) Wk. Reg. 24, fo. 102; Wk. Reg. Div. Mem. 6, fo. 230; (vno) Wk. Reg. 24, fo. 104; (xx) Nomina Doctorum; (yy) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 96 V°; (zz) Zij liep met hem weg (Aant. van Pieter de Graeff); (aaa) Wk. Reg. 24, fo. 273. 36. Mr. CORNELIS JAN BARENDSZOONSZ. ROMENIJBOOT. R. 1578; verkozen door de afgevaardigden der Schutterijen 27 Mei 157^Heeft nooit zitting genomen en vertrok metterwoon naar Leiden; in zijne plaats werd in 1580 benoemd Jan Jansz. Smit, N°. 39 (a). Sch. 1578 (heeft ook als zoodanig nooit zitting genomen). Was reeds in 1578 (vóór de alteratie) tot Schepen en Raad verkozen. St. te Leiden 7 Sept. 1606 (ö), zoon van Jan Barendsz. „in 't Romenijboot" (zie Aant., hieronder) en van Jacoba Jansdr. Lepeltack. Tr. Dirckge Dircksdr. Opmeer, geb. i559> dr- van Dirck Hendricksz. (c) en van Neeltge Reyniersdr. Brundt (d). Aant. Jan Barendsz., wijnkooper op 't Water te Amsterdam „in 't Romenijboot", naast „de Harinckton" (e); tr. Jacoba Jansdr. Lepeltack, dr. van Jan Lambertsz. en van Geert (dr. van Jan Meynertsz., timmerman, en van Lucie Pietersdr.) (ƒ). Zij wonnen o. a. (g): a. Mr. Cornelis Jan Barendszoonsz. Romenijboot, N°. 36. b. Jan Jan Barendszoonsz., tr. bij huwel. voorw. d.d. 23 Nov. 1569 Neeltgen Fransdr. van Diemen, geb. 1547, dr. van Frans Ellertsz. (zie bij N°. 106, Bijl. 1) en van Maria Gerritsdr. Huift. — Lieten één kind na (h). [a) ter Gouw, VII, Alphab. Reg. i. v.; (b) „obijt tot Leyden den 7 Septemb. 1606"; M. S. Keuiboek, Naaml. dei \ roedschappen voorin; (c) Dirck Hendricksz. Opmeer was een zoon van den bekenden Mr. Hendrick Dircksz., Burgem1. 1539—1564-1 en van Marij Dircksdr. Opmeer; (d) Quijtsch. 11, fo. 292 V°; {e) Wk. Reg. 9, fo. 41; (/) Wk. Reg. 4, fo. 176; [g) Zie ook Wk. Reg. van Huisverk. 1564—94, fo. 218 V°; (/i) Wk. Reg. 9, fo. 294. 37. GOVERT DIRCKSZ. WUYTIERS. R- 1579—1583 ; verwoonde zijn poorterschap in 1583 (a). Sch. 1581. Lakenkooper, in 1579 °P den Nieuwendijk op den hoek van de Dirck van Hasseltsteeg „in t vliegende Vareken" ($), bij zijn overlijden in de Warmoesstraat „in Engelenburch". Geb. 1548* begr. N. K. 6 Oct. 1615, zoon van Dirck Govertsz. (zie Aant., hieronder) en van Aecht Cornelisdr. Barckman. Tr. 10 Jan. 1580 Dieuwer Jacobsdr. Benningh, begr. N. K. 28 Nov. 1620, dr. van Jacob Jansz., N°. 24, en van Lijsbeth Jansdr. Ruysch. Kinderen (c) o. a.: Griete Govertsdr. Wuytiers, tr. Jan Cornelisz. Geelvinck, N°. 113. Liefgen Govertsdr. Wuytiers, tr. Jacob Poppen, N°. 88. Aant. Dirck Govertsz. Wuytiers of Wuyter (d), geb. 1523, st. 1557 (e)> koopman te Amsterdam op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „in den gulden Buys"; tr. 1547 Aecht Cornelisdr. Barckman, dr. van Cornelis Ysbrantsz. (zie Aant. bij N°. 47) en van Aeff Jansdr. Verburch. Zij hertr. Andries Boelens (zie Aant. bij N°. 38). Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen: a. Griete Dircksdr. Wuytiers, tr. Cornelis Cornelisz. de Vlaming (zie Aant. bij N°. 69). b. Govert Dircksz. Wuytiers, N°. 37. c. Cornelis Dircksz. Barckman, geb. 12 Juni 1551, st. te Amsterdam 1597, week gedurende de troebelen naar Emderland uit, doch keerde daarna te Amsterdam terug; tr. 30 Juni 1574 Aeltge Coops, geb. 22 Juli 1559» s^- *9 Mei 1592> dr. van Jan en van Elisabeth Smith. 37. Zij wonnen zes kinderen (waarvan het oudste: Arnoldus Barchman Wuytiers, priester was); de jongste zoon volgt: Simon Barchman Wuytiers, geb. op 't kasteel Ophuyzen in Emderland 10 Mei 1592, st. te Amsterdam 14 Aug. 1664, vestigde zich eerst te Hamburg en daarna te Amsterdam, waar hij in 1624 in de Warmoesstraat en bij zijn overlijden op de Heerengracht woonde; tr. te Haarlem Febr. 1624 Margaretha van Acker(en), geb. te Kortrijk 5 Juli 1600, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 28 Jan. 1657, dr. van Jan en van Johanna de Wale. Zij lieten drie kinderen na, waarvan alleen het oudste gehuwd was en volgt: Cornelis Barchman Wuytiers, geb. te Hamburg 10 April 1627, st. te Amsterdam 28 Dec. 1681, tr. 10 Oct. 1649 Elisabeth Dommer, geb. 1628, st. 23 Dec. 1696, dr. van Hendrik en van Geertruida Roest. Uit dit huwel. sproten acht kinderen, waarvan het jongste volgt: Jan Baptista Barchman Wuytiers, geb. 9 April 1665, st. Maart 1711, teekende in 1685 de artikelen van 't St. C?eciliëncollege en was dus lidmaat van de R. K. kerk; tr. 10 April 1689 Isabella Lucretia Voet, geb. 10 April 1666, st. te Utrecht 31 Jan. 1736 (ƒ), dr. van Carel (zie Aant. bij N°. 318) en van Aletta Maria Coymans. Zij hadden negen kinderen, w.o.: a. Isabella Barchman Wuytiers, tr. Ds. Leonard Beels (zie Aant. bij N°. 404). b. Cornelis Johannes Barchman Wuytiers, geb. te Utrecht 13 Maart 1693, st. op Rhijnwijk bij Zeist 13 Mei 1733, en begr. te Warmond, tweede Aartsbisschop van de Oud-bisschoppelijke Clerezij. c. Elisabeth Aletta Barchman Wuytiers, geb. te Utrecht 1694, st. ald. 1732, tr. i°. 1716 Dirk Jan Roest van Alkemade, st. 1726; tr. 2°. Jacques Elie Malaprada, Luit1.-Generaal in dienst van H. Hoog-Mog. d. Sophia Barchman Wuytiers, geb. 1696, tr. te Utrecht Mr. Adriaan van Dielen, Deken van 't Kapittel van Sint Jan te Utrecht, c. Jan Carel Barchman Wuytiers, Heer van Drakenstein en de Vuursche, geb. 1701, st. 1 Juni 1759, Kap", ter Zee extraordinaris 1728, ordinaris 1738, Schout bij Nacht onder de Admiraliteit te Amsterdam 1750; Meesterknaap van Gooiland; tr. i°. te Utrecht 29 Jan. 1730 Johanna Maria de Wildt, Vrouwe van Drakenstein, geb. 12 Jan. 1699, st. 10 April 1746, dr. van Mr. David (zie bij N°. 127, Bijl. 1) en van Cornelia van Strijen; tr. 2°. te Utrecht 11 Mei 1747 Charlotte Maria de Casembroot, geb. 12 April 1707. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter, die volgt: Isabella Lucretia Barchman Wuytiers, Vrouwe van Drakenstein en de Vuursche, geb. 14 Febr. 1731, st. te Loosduinen 23 Jan. 1780, tr. 30 Mei 1751 Pieter Anthony Godin, Heer van Drakenstein en 37- dc Vuursche, geb. 14 April 1726, st. te Utrecht 7 Juni 1776, Colonel der Cavallerie. Winnen: Mr. Jan Carel Godin (zie bij N°. 389), tr. Wendela Eleonora ten Hove. f. Simon Jan Baptista Barchman Wuytiers, geb. te Utrecht 21 Dec. 1702, st. te Utrecht en begr. te Amsterdam W. K. 16 Juli 1732, koopman te Amsterdam op de Keizersgracht; Ontvanger van de Dijkage van de Purmer 1723 (g); Directeur van den Levantschen Handel 1732; tr. i°. te Amsterdam 6 Mrt. 1724 Aletta Maria Kerby, dr. van Willem en van Adriana Voet; tr. 2°. te Amsterdam 30 Oct. 1731 Maria Richardina Karsseboom, geb. te Utrecht 1698, st. te Amsterdam Sept. 1751, hield in 1742 als wede.: 6 dienstb., bewoonde een huis van ƒ 1500.— huurw., had eene buitenplaats („Middeloo" onder Velsen), koets en 3 paarden en ƒ 8 a 9000.— inkomen, terwijl haar broeder en zuster Dirk en Margaretha Karsseboom toen bij haar inwoonden (k); zij zette haars mans handelszaak voort onder de firma de Wede. Barchman Wuytiers & Dirk Karsseboom (2); dr. van Gerard, N°. 289, en van Anna Elisabeth Verpoorten. Uit het eerste huwel. sproot een zoon; uit het tweede ook een zoon, welke laatste volgt: Simon Jan Baptista Barchman Wuytiers, geb. 6 Nov. 1732, st. 13 Maart 1775, woonde op den Kloveniersburgwal over het Oude Mannenhuis in een huis (thans N°. 77), dat hij 25 Mrt. 1762 voor ƒ90.000.— kocht; Sch. 1760; Kapitein der Burgerij 1758, Colonel 1770; tr. 20 April 1756 Louisa Johanna Lampsins, Vrouwe van Brigdamme, geb. te Middelburg 4 Dec. 1732, st. te 's-Hage 16 Nov. 1796, dr. van Cornelis (zie Aant. bij N°. 421) en van Elisabeth Arnaudina Helvetius. Zij hertr. Dirk Wolter baron van Lijnden tot Blitterswijk. De drie kinderen uit het eerste huwel. waren : a. Johanna Theodora Barchman Wuytiers, geb. 17 Febr. 1757, st. te Leiden 1811, tr. 1776 Mr. Johannes van Rosevelt, st. te Leiden 27 Febr. 1815, Raadsheer in 't Hof van Vlaanderen, wed1", van Balthazarina Adriana de Labistrate. b. Simon Jan Baptista Barchman Wuytiers, gedt. W. K. 13 Jan. 1758, st. te Utrecht 1 Dec. 1795, Kanunnik van 't Kapittel van Sint Jan te Utrecht, Raad en Rentmeester-Generaal der Domeinen in 't Sticht van Utrecht en Raad ter Admiraliteit in Zeeland wegens de Provincie Utrecht; tr. te Utrecht 3 Febr. 1788 Johanna Catharina van Westrenen, geb. 14 Aug. 1769, st. 9 Aug. 1802, dr. van Mr. Jan Jacob, Heer van Sterkenburg, en van Sara Maria Vos. — Wonnen twee kinderen. c. Cornelis Gerard Barchman Wuytiers, Heer van Vliet, geb. 21 Febr. 1759, st. op 't Huis te Vliet 15 Juni 1835, Luitt.-Colonel van het 2e Regiment Lichte Dragonders; Dijkgraaf van den Lekdijk 37- Benedendams; (bij Kon. besluit van 7 Juni 1829 in den Neder- landschen adelstand verheven met het praedikaat van Jonkheer); tr. te Zutphen 20 Mrt. 1784 Johanna Elisabeth Op ten Noort, geb. 19 Dec. 1764, st. op 't Huis te Vliet 30 Dec. 1832, dr. van Mr. Gerard David, Burgem1". van Zutphen, en van Henriette Beatrix Brantsen. — Wonnen zes kinderen. ( R- l477 > tr. N. N., die in 1503 nog in leven was (/i). cc. Boel Dircksz. van Wormer (i), Sch. 1474. b. Dirck Boelenz., volgt: Dirck Boelenz., st. 3 Sept. 1459, begr- 'm 't Karthuizersklooster buiten Amsterdam, Burg. 1447, Sch. 1449; tr- Margriet N. N. (volgens de Graeff: Margriet Groofke, van Bloemen), st. 21 Juli 1459, begr. in 't Sint Luciënklooster binnen Amsterdam. Naar luid van de acte van scheiding van hunne nagelaten goederen, d.d. 3 Mrt. 1460 (/), lieten zij de volgende kinderen 11a: a. Mr. Gerrit Dirck Boelenzoonsz., priester, st. 11 Dec. 1485 (k). b. Boel Dirck Boelenzoonsz., volgt. c. Jacob Dirck Boelenzoonsz., woonde in 1468 „in die Wyntmolen- sijd" (/); tr. Catharina Heymansdr. van lip (in), st. kort vóór Juni 1476 (//), dr. van Heyman Pietersz. van lip, Sch. 1453, R., Burg. 1463. d. Vechter Dirck Boelenzoonsz., st. 1 Nov. 1520 (0), woonde „opt W ater bij onser Vrouwen capelle"; werd na den dood zijner vrouw priester en „Procurator van (de) Cathuijsers buyten Aemsteld(am)" (p)\ tr. Katrijn Vechtersdr., st. 1468 (q), dr. van Vechter Arentsz. Uit dit huwel. sproot een eenige zoon: Dirck Vechtersz. e. Margriet Dirck Boelenzoonsdr., komt nog in 1511 als wede. voor (r)\ tr. (vóór 1460) Jan Coman Jansz., Sch. 1472, Burg. 1481. f. Duyve Dirck Boelenzoonsdr., geprofeste zuster in 'tSt. Luciënconvent. g. Agnise Dirck Boelenzoonsdr., geprofeste zuster, mede in 't voor¬ gaande convent. Boel Dirck Boelenzoonsz. (hiervoor genoemd), st. 10 Jan. 1483 (s), Sch. 1459, Burg. 1470; tr. Lijsbeth Allertsdr., st. 1 Sept. 1482 (s), dr. van Allert Simonsz., Sch. 1432, Burg. 1442. In de scheiding van hunne nagelaten goederen, 24 Maart 1483 voor Schepenen van Amsterdam gepasseerd (/), worden als hunne vier kinderen genoemd: a. Mr. Claes Boelenz., st. 13 Juni 1517, Pater in 't Betaniënklooster te Amsterdam. b. Andries Boelenz., volgt. c. Dirck Boelenz., st. kort vóór Dec. 1502 (t), weigerde in 1494 als handboogschutter zijn contributie te betalen aan de Overmeesters (u); tr. Hillegont Gerrit Baerdendr., dr. van Gerrit Simon Baerdenz. (zie Aant. bij N°. 17). Wonnen eene dochter (v): Dirckge Dirck Boelensdr., gezegd van Lindenburch, tr. Jacob Florisz. van Montfoort, st. 17 Mrt. 1554 en begr. te Leiden in de Nonnenkerk, zoon van Kloris en van Beatrix van Lis, Kerstant Nannincksdr. 38. Hunne dr. was o. a.: Josijntgen van Montfoort, tr. i°. Claes van Zijl, Pietersz., „woonde tot Leijden op de Hoijgracht sturf van (de) sweeten(de) sieckte"; tr. 2°. Simon van der Graft; tr. 30. Simon Jan Reyersz. van Heemskerck (zie Aant. bij N°. 27). d. Margriet Boelendr. (of Jonge Grietc Boelendr.), tr. Hillebrant Jansz. den Otter (zie Bijl. 1, hieronder). Andries Boelenz. (bovengenoemd), geb. 3 Sept. 1455, st. 20 Nov. 1519 (w), Sch. 1483, R. 1484, veertien malen Burg. 1496—1517; voornaam koopman en regent; liet een vermogen na van ƒ 14.355.— (//); tr. Marie Jan Bethsdr., st. 29 Juni 1525 (x). Uit dit huwel. sproten de volgende elf kinderen: a. Allert Boelens, Andriesz., volgt. b. Lijsbeth Andriesdr. Boelens, st. 9 Nov. 1551, begr. O. K. 12 Nov. d.a.v. (ƒ), tr. Cornelis Hendricksz. Loen, geb. „in die vasten" 1481, st. 27 Maart 1547, begr. O. K. 29 Mrt. d.a.v., in 1534 wonende in de Warmoesstraat „in den Hamburch" (z); Sch. 1517, R. 1521, Burg. 1529, zoon van Hendrick Claesz. en van Ymme N. N. (aa). Zij wonnen negen kinderen: aa. Andries Boelens, geb. 1517 (bb), st. te Emden 29 April 1573, lakenkooper in de Warmoesstraat bij de Oudebrugsteeg „in 't gulden Hooft"; Sch. 1552; Waardijn der lakenen 1551 (cc); tr. i°. 18 Jan. 1540 Alyd Claesdr. Smit, geb. 1524, begr. in de Minderbroederskerk 13 Nov. 1566 (dd), dr. van Claes Jacobsz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Alyd Cornelisdr. Starman; tr. 2°. te Haarlem 10 (of 11) Mei 1567 Aecht Cornelisdr. Barckman, wede. van Dirck Govertsz. Wuytiers (zie Aant. bij N°. 37), dr. van Cornelis Ysbrantsz. (zie Aant. bij N°. 47) en van Aeff Jansdr. Verburch. Uit het eerste huwelijk sproten negen kinderen, waarvan drie jong overleden; de overige volgen : aaa. Hendrick Boelens (ee), geb. 12 Jan. 1542, st. 1 Juni 1603, lakenkooper in de Liesdel „in de Keysershoedt" (ff)\ Sch. 1578; Kap", der Burgerij 1585; Waardijn der lakenen 1596; tr. 23 April 1562 Neeltge Egbertsdr., geb. 1541, st. 30 Jan. 1638 (gg), dr. van Egbcrt Roelofsz., N°. 13, en van Anna Cornelisdr. Grauwert. Hunne drie kinderen waren: A. Jannetge Boelens, geb. 1563, tr. 13 Oct. 1591 Jan Harmensz. Teng- nagel, geb. te Deventer 1554, wonende te Amsterdam in de Warmoesstraat. Zij wonnen, behalve een zoon, die jong stierf, eene dochter, die volgt: Trijn Jansdr. Tengnagel, tr. Dr. Andries Bicker, N°. 110. B. Maria Boelens, tr. Elbert Cornelisz. Schaeck (zie bij N°. j6, Bijl. 1). C. Andries Boelens, geb. 1572, st. kinderloos 1 Nov. 1597 (/1/1), brou¬ wer op den O. Z. Achterburgwal „in den Sleutel"; tr. 13 Aug. 38. 1595 Maritgen Laurensdr. Ringh, geb. 1572, st. 6 Dec. 1626 (ii), dr. van Laurens Volckertsz. (zie bij N°. 55, Bijl. i)en van Erm Hillebrantsdr. Zij hertr. Hendrick Servaes (zie bij N°. 32, Bijl. 2). bbb. Emmetgen Andriesdr. Boelens, later genoemd: Lijsbeth Andriesdr. Boelens, tr. Harman Rodenburgh Bethsz. (zie Aant. bij N°. 12). ecc. Cornelis Hendricksz. Loen, gezegd Cornelis Andriesz. Boelens, N°. 38. ddd. Jacob Boelens, Andriesz., geb. 19 Juli 1554, st. kinderloos en begr. O. K. 8 Juni 1621, Sch. 1583, Burg. 1595, 98, 99, 1606, 07, 09, 10, 12, 14, 15, 18, 19, 21; Gecomm. Raad 1 Nov. 1593— 1 April 1595; Gedep. in den Raad van State 8 Mei 1600— 7 Mei 1603; Gedep. ter Staten Generaal 1 Mei 1603—30 April 1606; Gezant, met en benevens de Heeren Jor. Maximiliaen, Baanderheer van Cruyningen en Heemstede, Heer van Heenvliet, Hazerswoude, enz., Gedep. in den Raad van State wegens Zeeland, en Cazijn van der Hel, Gedep. ter Staten Generaal wegens Gelderland, aan 't Hof van Edzard, Graaf van Oostfriesland, en aan de stad Emden, Mei 1599; Gezant, met en benevens de Heeren Claes Jacob Sijmsz., Burgemeester van Hoorn, en Jacob Magnus, Burgemeester van Middelburg, aan 't Hof van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, 1607; Overman van den Voetboogdoelen 1583; Kap". der Burgerij 1585; Dijkgraaf van den Amsteldijk 1617; tr. 10 Jan. 1584 Weyntge Dircksdr. Graeff, st. 25 Sept. 1637, begr. O. K. 8 Oct. d.a.v., werd in 1631 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ110.000.— (jj), dr. van Dirck Jansz., N°. 22, en van Agniet Pietersdr. van Neck. eee. Alyd Andriesdr. Boelens, tr. Gerrit Bicker, Pietersz., N°. 57. fff. Jan Bethsz. Boelens, geb. 24 Febr. 1565, verdronk, ongehuwd zijnde, bij de schipbreuk van „den Bellaert" 29 Mei 1587, tegelijk met zijnen gelijknamigen oom (y). bb. Lijsbeth Cornelisdr. Loen, tr. Laurens Simonsz. van Neck (zie Aant. bij N°. 11). cc. Jan Boelens, gezegd Jan Bethsz., verdronk, ongehuwd zijnde, 29 Mei 1587 bij de schipbreuk van 't schip „den Bellaert" en werd in de Groote Kerk te Emden begraven (y). dd. Claes Boelens „in den Hamburch", N°. 50. ee. Nelle Cornelisdr. Loen, begr. O. K. 20 Nov. 1557 (kk), tr. Jonge Jan Jansz. „in 't Hart", geb. 1521 (bb), leefde nog in 1567, woonde in de Dwarsstraat bij het O. Z. Kerkhof (11), zoon van Oude Jan Jansz. „in 't Hart" (mm). Zij wonnen vijf kinderen, waarvan het oudste volgt: Immetge Jansdr. „in 't Hart", tr. i°. Meeus Pietersz. (zie Aant. bij N°- 79); tr. 2°. Philips Cornelisz. Boom (zie Aant. bij N°. 42). f f. Cornclia Cornelisdr. Loen, tr. Hans Woutersz. of Wolters, geb. te Hamburg, st. in Emderland, koopman op den Zeedijk te Amsterdam, moest in 1566 om het geloof uitwijken (y). gg. Marie Jan Bethsdr., st. 2 Juni 1558 en begr. te Amsterdam O. K., 38. testeerde te 's-Hage 31 Juli 1555, tr. Willem van Soutelande, geb. te 's-Hage, in 1559 wonende te Amsterdam in de Warmoesstraat „in 't gulden Lam". Hij hert. (vóór Aug. 15 59) Baert Jansdr. van Hoorn, wede. van Jan Jansz. van Hoorn {int). Uit het eerste huwcl. sproten vijf kinderen, waarvan het tweede volgt: Marie van Soutelande, tr. Mr. Jacob van der Does (zie Aant. bij N°. 104). hh. Hendrick Cornelisz. Loen, begr. O. K. 31 Dec. 1577» vvas een verkwister, en werd 31 Mei 1553 steekind gemaakt (00); in 1551 brouwer in de O. Z. Houttuinen (ƒ>/); woonde bij zijn overlijden op den O. Z. Achterburgwal bij de Slijkstraat „in de Calckschuyt"; tr. Aeff Pietersdr. Brouwer, dr. van Pieter Pietersz. Brouwer, zeilenmaker (qq). Zij lieten vier kinderen na (rr), w.o.: Aechgen Hendricksdr. Loen, tr. Barent Adriaensz. van Hartoghvelt (zie Aant. bij N°. 187). ii. Ida Cornelisdr. Loen, tr. Gideon Fallet, geb. te Mechelen 1544» als poorter te Amsterdam ingeschreven 7 Jan. 1580; notaris; Secr. 1587, zoon van Hercules en van Johanna Ketelaer (ss). c. Anna Andriesdr. Boelens, tr. Jan Ysbrantsz. Hollesloot (zie bij N°. 96, Bijl. 1). d. Luduwe Andriesdr. Boelens, tr. Jacob van Houfif (zie Bijl. 3, hier¬ onder). c. Geertruyd Andriesdr. Boelens (tl), tr. Jan Martsz. Mereus (zie Aant. bij N°. 72). f. Dirck Boelens, Andriesz., st. 25 Mei 1534 („den 2 Pinxter dach") (j), O. Z. Huiszittenm1-. 1518—1529; tr. Marisse Claesdr. Deymans, die nog leefde in 1552, dr. van Claes Gerrit Deymansz,, Sch. en R. 1498, Burg. 1510. Zij lieten de volgende vijf kinderen na: aa. Lijsbeth Dircksdr. Boelens, st. kort vóór Nov. 15 52 (uu)> tr- (omstreeks 1540) Cornelis Douwenz., wonende „op d' oude zijdts burchwal op t eylandt" naast Martyn Luter. bb. Imme Dircksdr. Boelens, was in 1584 bagijn op 't Ronde Hof (s*). cc. Heer Jan Bethsz., priester. dd. Andries Dircksz. Boelens, was gehuwd en liet kinderen na, die in 1581 in Noorwegen woonden (vv). ee. Allcrt Dircksz. Boelens, st. te Hoorn 21 Jan. 1559 (ivw), apotheker te Hoorn (xx); tr. Lijsbeth Dircksdr., geb. te Hoorn, st. 1559. Hun zoon was o. a.: Dr. Claes Boelens alias Nicolaus Bulius (ook genoemd: Claes Allert Doctor (yy% geb. te Hoorn 17 Jan. 1550, st. ald. 26 Febr. 1615, Doctor Medicinae; Gecomm. Raad 1577; Schout van Hoorn 1580; Raad en Advocaat-fiscaal der Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1598 (zz); tr. Weyntge Pietersdr. Kies, wede. van Jan Gerritsz. van Schoterbosch, dr. van Pieter Jansz. (zie bij N°. 76, Bijl. 2) en van 3^. Brecht Engbrechtsdr. Ramp. — Zij wonnen verscheidene kinderen, die allen te Hoorn woonden. g. Marie Andriesdr. Boelens, st. 26 Oct. 1548 (aaa), „s(onder) o(ir) was Nonne in Ste Lucien clooster twelc sij verliet en(de) werde weerelts A°. 1525" (bbb). h. Haesge Andriesdr. Boelens, geb. 1481 (ccc), st. in 't klooster te Hemelen bij Staveren 17 Mei 15 51 {ddd), geprofeste zuster in t Betaniënconvent te Amsterdam 1497 {eee)> werd daarna Procuratrix in dit convent. i. Andries Boelens, jong overleden {fff). j. Pieter Boelens, jong overleden {fff). k. Emme Boelens, jong overleden 25 Juli 1508 {fff). Allert Boelens, Andriesz. (bovengenoemd), geb. 1479, st- 7 Sept. *55! {ggg)> woonde in 1537 °P 't Water {Jihli); Sch. 1516, R. 1520, Burg. 1522; tr. Maria Pieter Weynendr., gezegd Bam {Ui), st. 7 April 1552 {ggg). Uit dit huwel. sproten zes kinderen, waarvan de vijf volgende gehuwd waren: a. Pieter Allertsz. Boelens, geb. 1527, st. insolvent „te Roan in Vranckrijck" 31 Oct. 1568, korenkooper op den hoek van de Rapenbrugsteeg {jjj); tr. Neel Buyck, st. in de kraam en begr. O. K. 16 Febr. 1563 {kkk), dr. van Joost Sijbrantsz., Sch. 1532, Burg. 1549, en van Balichgen Popiusdr. Occo. — Wonnen kinderen. b. Emme Allertsdr. Boelens, tr. Gijsbert van Ravensway, Hendriksz., in 1550 wonende te Amsterdam {lil). c- (Jon&e) Maria Allertsdr. Boelens, tr. Steven van Helsdingen, Sch. van Utrecht 1576, Burgem1'. ald. 1591, zoon van Steven, Sch. van Utrecht 1536, en van Elisabeth de Jonge, Hendriksdr. (mmm). d. Anna Allertsdr. Boelens, tr. Claes van der Laen (zie Bijl. 4, hieronder). e. Stijn Allertsdr. Boelens, begr. O. K. 12 Sept. 1559, tr. bij huwel. voorw. d.d. 18 Juni 1521 {nun) Hendrick Pouwelsz., gezegd van Gisp {000), Heer van der Does, geb. te Jisp (omstreeks 1495), st. te Amsterdam en er begr. O. K. 3 Febr. 1561, lakenkooper in de Warmoesstraat „in den Moeriaen"; stichter van 't Dolhuys {ppp)\ kocht van Jonkhr. Christoffel van Hauwits de adellijke huizinge en hofstad ter Does onder Leiderdorp, „metten hoff ende Cingel" en daarbij behoorende twaalf morgen lands, en werd er 19 April 1557 door Heer Hendrik van Brederode mede verlijd {qqq)\ hij was ook groot grondeigenaar in Zuid-Holland, waar hij o. a. tezamen met den Amsterdamschen koopman Gerrit Willekens 1 April 15 5 5 den polder kocht „genaempt die Meren alsoe die selfde nu ter tijt bedijct is groot zijnde vierentwintich bunderen" {rrr)\ O. Z. Huiszittenmr. 1557, zoon van Pouwels Jacobsz. Uit dit huwel. werden acht kinderen geboren {sss), die volgen: aa. Katrijn Hendrick Pouwelszoonsdr., st. ongehuwd vóór 1573. bb. Marij Hendrick Pouwelszoonsdr., tr. Gerrit Jansz. Coesvelt, N°. 9. 38. cc. Immetgen Hendrick Pouwelszoonsdr., tr. Jan Meurlinck, N°. 41. dd. Andries Hendricksz. Boelens, Heer van der Does (na den dood zijns vaders), begr. O. K. 31 Mei 1606, verkocht zijne heerlijkheid omstreeks 1590 aan Jor. Pieter van der Does, Heer van Warmond, Luit*.-Admiraal van Holland (ttt); was eigenaar eener brouwerij te Amsterdam „bij de Sleutelbrug", die in 1583 bestuurd werd door Pieter Dircksz. Hasselaer, N°. 64; hij was in 1566 een der zes Üpperkapiteins der Burgerij, doch werd wegens zijne langdurige afwezigheid als zoodanig door Reynier Simonsz. van Neck vervangen; tr. Elisabeth Jansdr. Rijser, dr. van Jan Jansz. Rijser, van Monnickendam, Sch. 1536, en van Geerte Louwendr. Stooter (uau). — Zij wonnen vier kinderen. ee. Jacob Hendrick Pouwelszoonsz., was ongehuwd en woonde in den O. Z. Arm, ten huize van Willem den Elinck; st. 14 Dec. 1577 doordat hij „des savonts omtrent ses uren, soo geseyt worde, vuytet hoochste veynster van (den)selven huyse op te stratc dootgevallen was" (vvv); testeerde 13 Mei 1573 voor Nots. Cornelis Hamerode, waarbij hij duizend gulden legateerde aan „het arme dulhuijs bij zijne salige vader eerst gemaict" (www). ff. Pouwels Hendrick Pouwelszoonsz., st. ongehuwd en begr. O. K. 31 Juli 15 66. gg. Dirck Hendricksz. Boelens, begr. O. K. 1 Sept. 1609, koopman in de Warmoesstraat „in de Vogelstruys"; liet een vermogen na van ƒ72 a 73.000.— (xxx); tr. 1 Jan. 1581 Celitge Matthijsdr. Burgh, begr. O. K. 1 Maart 1596, dr. van Matthijs Coenraetsz. (zie Aant. bij N°. 106) en van Hillegont Govertsdr. Schouten van Cleeff. Zij lieten vier kinderen na, w.o. de drie volgende: aaa. Hendrick Boelens, geb. 1586, begr. O. K. 28 Sept. 1638, woonde op den Singel „in de Vogelstruys"; Regent Rasp-en Tuchthuis 1618; Regent Spinhuis 1626; tr. 29 Mei 1607 Femmetgen van Veelen, Gerardsdr., geb. 1590, begr. O. K. 27 Sept. 1659. Hunne dochter was o. a.: Geertruyd Boelens, tr. Dr. Dirck Boelensz., N°. 230. bbb. Christijntge Boelens, geb. 1582, st. 22 Mei 1648 (yyy), tr. 8 Juli 1602 Gerrit van Egmond van der Nijenburch, geb. te Alkmaar 1576, Houtvester van de Houtvesterij van Egmond; Burgem1'. van Alkmaar; Hoogheemraad van de Uitwaterende Sluizen, zoon van Joan en van Griete Gerritsdr. van der Duyn. Zij wonnen o. a.: A. Celia van Egmond van der Nijenburch, tr. Meynert van Duyncn (zie Aant. bij N°. 289). B. Johan van Egmond van der Nijenburch (zie Aant. bij N°. 22), tr. i°. Catharina de Graeff; tr. 2°. Ida Cromhout. ccc. Swaentgen Boelens, gedt. O. K. 6 Mei 1583, woonde in 1619 als wede. van haren eersten man te Alkmaar, tr. i°. Hugo Bartho- 38. lomeusz. van der Mast (zie Aant. bij N°. 230); tr. 2°. te Delft 19 Oct. 1619 Gerard Beuckelsz. van Santen, geb. 16 Dec. 1605 (of 1603), st- Juli 1635, Sch. en R. van Delft 1613; Gecomm. Raad 1618; Adjunct ter Dagvaart 1625 ; behoorde tot de rechters van Oldenbarneveldt, wed1', van Soetge Pietersdr. Verburch of van der Burch, zoon van Beuckel en van Maria van Ylcn (zzz). hh. Lucia Hendrick Pouwelszoonsdr., tr. Cornelis Pietersz. Berckhout, in 1557 en 15^4 wonende te Amsterdam op den O. Z. Ooster Voorburgwal (rt4), vestigde zich later te Hoorn, Schout van Hoorn 1582. Hij hertr. te Hoorn Maria Teunisdr. Verduyn, geb. 2 Febr. 1539, st. 25 Dec. 1605, wede. van Jan Martsz. Merens (zie Aant. bij N°. 72). Bijl. i. Claes Woutersz., geb. te Purmerend, st. te Amsterdam 1483, toen wonende „in den windmolensijden opten Noirderhorn van Dirck van Hasseltsteege" (b'A)\ „was een seer rijck Poorter, en(de) handelaer op Engeland, hij overleefde sijn soon, en(de) troude sijn soons 2 kinderen aen (de) 2 rijcke ende van (de) outste geslachten van Aemst(erdam), hij stierf tot Aemst. leit begraven in (de) N(ieuwe) kerck voor t' Choor" (c*); „desc Claes Woutersz. adsisteerde Eduardum Coninck van Engeland met geld, dat hij weer in sijn rijck quam" (d*); tr. N. N.Hun zoon was: Jan Claes Woutersz. den Otter, st. 1480, tr. Rengermoer Jansdr., van Monnickendam. Zij lieten de volgende drie kinderen na: a. Floris Jansz. den Otter, Sch. 1486, R. 1501, Burg. 1505; tr. Alyd Jan Bethsdr. „in den witten Hondt". Zij wonnen vier dochters, waarvan de jongste volgt: Marij Florisdr. den Otter, tr. i°. Harman Claesz. Rodenburch (zie Aant. bij N°. 12); tr. 2°. Willem Fransz. b. Hillebrant Jansz. den Otter, volgt. c. Margriet Jansdr. den Otter, st. kinderloos. Hillebrant Jansz. den Otter (bovengenoemd), Sch. 1502, Burg. 1 521, R. 1526; tr. Margriet Boelendr. (of Jonge Griete Boelendr.), dr. van Boel Dirck Boelenzoonsz. (zie Aant. bij N°. 38, hiervoor) en van Lijsbeth Allertsdr. Uit dezen echt sproten vijf kinderen, w.o. twee zoons en twee gehuwde dochters, die nakomelingen nalieten, en hier alle vier volgen: a. Dirck Hillebrantsz. den Otter, geb. 1493, st. 20 Oct. 1580, Sch. 1532, Burg. 1545, R. 1547; tr. i°. bij huwel. voorw. d.d. 30 April 1524 Trijn Gerritsdr. van Hoorn, dr. van Gerrit Andriesz. van Hoorn, Burg. 1530; tl*. 2°. Machteld Jansdr. van Blanckeroort, begr. O. K. 2 Sept. 1564, wede. van Cornelis Dirck Pouwelszoonsz. (zie bij N°. 21, Bijl. 1), dr. van Jan Gijssen (of Gijsbertsz) v. B., Burgem1". van Haarlem, en van Maria van Assendelft (e*). Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, w.o.: 38. aa. Floris Dircksz. den Otter, geb. 1530, st. te Hamburg 1591, Sch. 1562; tr. Lucia Olfertsdr. Fuyck, dr. van Olfert Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 34) en van Bennicht Claes Walichszoonsdr. — Lieten kinderen na. bb. Grietgen Boelen, tr. Pieter Jacobsz. Schaep (zie Aant. bij N°. 23). cc. Aecht Dircksdr. den Otter, tr. Gerbrand Pietersz. Ruysch. Wonnen o. a.: Marij Gerbrandsdr. Ruysch, tr. Frans Adriaensz. Kies (zie bij ' (N°. 76, Bijl. 2). b. Trijn Hillebrantsdr. den Otter, tr. Frans van Campen, Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 30). c. Mr. Claes Hillebrantsz. Boelens, geb. 1496, st. 22 Sept. 1540, „Priester werde gen(aem)pt Pater Poortgen was Pater van Ste Cecilien convent" (/4). d. Jonge Griete Hillebrantsdr. den Otter, tr. Mr. Cornelis Gerbrandsz., st. Dec. 1575 (£-*). Zij wonnen twee kinderen, w.o.: Jonge Griete Boelen, Cornelisdr., tr. Jan Claesz. Pijl (zie bij N°. 6, Bijl. 1). BlJL. 2. Claes Dircksz. Smit (zoon van Dirck Dircksz. ex Verdou Alsten en van Grietge Gerritsdr. de Grebber) (hx), Sch. van Amsterdam 1465, liet o. a. de volgende drie kinderen na: a. Alyd Claesdr. Smit, tr. Jan Boelenz., st. kort vóór Febr. 1525. Hunne twee kinderen waren (z4): aa. Stijn Jan Boelenzoonsdr., geb. 1489, tr. Aris Cornelisz., st. kort vóór Aug. 1530. bb. Heer Boel Jansz., priester. b. N. Claesdr. Smit, tr. Jacob Willemsz. Pancras (zie Aant. bij N°. 133). c. Jacob Claesz. Smit alias Jacob Claesz. „in 't Horntge", „snijder" in de Warmoesstraat op den hoek van de Oudebrugsteeg in 't huis „het Roo Horntge", waar „het vergulden laken" uithing (jx); tr. Machteld Jacobsdr., „van Serwoude" (k4). Hunne vijf kinderen waren: aa. Claes Jacobsz. Smit, st. te Emden 18 Febr. 1574 (/*), wijnkooper (;;/*) in de Warmoesstraat „in 't Roo Horentgen" («4); tr. i°. Alyd Cornelisdr. Starman, dr. van Cornelis en van Maria Claesdr.; tr. 2°. Clara Hendricksdr. Opmeer, gezegd „Slomp" of „Slompgen" (0*), dr. van Hendrick Pietersz. Opmeer (zie Aant. bij N°. 30) en van Lijsbeth Jacobsdr. van Campen. Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen (ƒ>*), uit het tweede één, die alle volgen: aaa. Cornelis Claesz. Smit, geb. 1522. bbb. Alyd Claesdr. Smit, tr. Andries Boelens (zie Aant. bij N°. 38). ccc. Jacob Claesz. Smit, tr. (vóór 1567) Griete Claesdr., dr. van Claes Simonsz., bakker in de Nes op den Noorderhoek van de Utrecht- 38- schesteigersteeg „in den Nadorst", en van Trijn Pietersdr (q*), waaruit twee kinderen, die te Haarlem woonden. bb. Weyntge Jacobsdr. Smit, st. bij hare eerste bevalling met haar kind (r4), tr. Simon Martyn Dircksz., gezegd van de Ru wiel, st. i April 1574, Sch. 1536, R. 1537, Burg. 1552. Hij hertr. Anna Willemsdr. van Pacnderen (.r4), denkelijk dr. van Willem Dircksz. van Paenderen, Opper-Fabryk der stad Haarlem 1512. Uit het tweede huwel. sproten o. a. de twee volgende kinderen: aaa. Claes Simonsz. (zie bij N°. 51, Bijl. 1), tr. Wijve Pietersdr. bbb. Nies Simonsdr., tr. Lucas Jacob Luytszoonsz. (zie Aant. bij N°. 10). cc. Geert Jacobsdr. Smit, tr. i°. Dirck Cornelisz. Vlaminck (zie Aant. bij N°. 69); tr. 2°. Pieter Overlander (zie Aant. bij N°. 83). dd. Aecht Jacobsdr. Smit, tr. i°. Claes Pietersz. Hil, geb. te Lantsmeer, st. te Amsterdam kort vóór Jan. 1534 (tx), schipper; tr. 2°. Dec. 1556 («4) Pieter Dircksz. Ley, begr. O. K. 4 Mei 1575, wonende op den Zeedijk te Amsterdam. ee. Mr. Cornelis Jacobsz. Smit, was eerst priester eener vicarie, doch verliet den priesterstand en huwde tegen den wil van zijn vader, die hem onterfde, met Lijsbeth Claesdr. Zeylemaker (^4). — Wonnen twee gehuwde dochters. Bijl. 3. Anthonis van Houff (zoon van Arent van Houff of van Hove en van Lieve Michiel Roelofszoonsdr., kleinzoon van Dirck van Zij 11 en van Agatha van Hove), st. te Utrecht 1496, tr. Agnes Pots. Zij wonnen de volgende twee kinderen: a. Jacob van Houff, volgt. b. Agatha van Houff, tr. Willem Foeyt, te Utrecht. Jacob van Houff, st. 1540, tr. te Amsterdam Luduwe Andriesdr. Boelens, begr. O. K. 3 Oct. 1566, woonde bij haar overlijden in de Warmoesstraat naast „Samson" (w4), dr. van Andries (zie Aant. bij N°. 38, hiervoor) en van Marie Jan Bethsdr. Uit dit huwel. sproten vier kinderen: a. Anthony van Houff (x1*), begr. O. K. 15 Sept. 1570, zeer vermogend koopman in de Warmoesstraat „in 't Raedthueijs van Dansick" (j4); R. 15 59> Sch. 1560; tr. Machteld Jacobsdr. Schaep, begr. O. K. 14 Nov. 1588, als wede. wonende in de Warmoesstraat „in de Pauw", naast „den bonten Mantel", dr. van Jacob Pietersz. (zie Aant. bij N°. 23) en van Ael Duynen. Hunne vier kinderen waren: aa. Jacob van Houff, geb. 1551, st. 14 Oct. 1595 (si), woonde in de Warmoesstraat „in de Pauw", waar „de blaeuwe Baeff" uithing; ondertr. te Amsterdam 5 Jan. 1591 (en tr. daarna te Utrecht) Paschina d'Edele of Dedel, geb. te Utrecht, st. 1648, dr. van Jacob en van Margriet de Beer. Wonnen een zoon, die huwde doch kinderloos overleed. bb. Mr. Gerrit van Houff, st. ongetr. en begr. O. K. 18 Dec. 1586. 38. cc. Baert van Houff, tr. Cornelis Jansz. Kies (zie bij N°. 76, Bijl. 2). dd. Alydt van Houff, tr. Frans Hendricksz. Oetgens (zie Aant. bij N°. 35). b. Katrijn van Houff, tr. i°. Dirck Jansz. Louw (zie bij N°. 3, Bijl. 2); tr. 2°. Mattheus Bellechier, in 1566 wonende te Antwerpen. c. Marijtge van Houff, bagijn op 't Ronde Hof te Amsterdam, tes¬ teerde 5 Sept. 1584 (ar>). d. Agniete van Houff, tr. Anthonis Bellechier. Bijl. 4. Claes van der Laen (zoon van Gerrit en van Bouwen Albertsdr.), st. 1584, Burgemr. van Haarlem 1560; tr. i°. 1548 (br°) Anna Allertsdr. Boelens, st. 11 Juni 1551 (c5), dr. van Allert Andriesz. (zie Aant. bij N°. 38, hiervoor) en van Maria Pieter Weynendr., gezegd Bam; tr. 2°. Anna van Schoten, Jacobsdr.; tr. 30. Josina van Kercwerve, Jansdr., st. 1594, welk laatste huwel. kinderloos bleef. Lit het tweede huwel. sproten twee kinderen; uit het eerste waren er vier, van welke laatste er hier drie volgen: a. Gerrit van der Laen, „a°. 1573 van 's Coninx volck verslagen voor Haerlem, Burgemr. a°. 1572 v(an) Haerlem" (dh)\ tr. Katrijne Oem, Jacobsdr., van Dordrecht, st. 4 Mei 1588, dr. van Jacob, Burgemr. van Dordrecht 1556, en van Machteld Heermans, Jacobsdr. Zij hertr. Gerrit van der Laen, geb. 14 Febr. 1552, st. 16 Febr. 1635 (e°), „cap(itein) te Leijden in (de) belegeringe a°- 1574» namaels Raed v(an) State" (/5), Raad van Haarlem 1588—1618, Burgemr. ald. 1611; Gecomm. Raad 1602; Ged. ter Staten Generaal 1604—1608, zoon van Cornelis (Gerritsz. ex Bouwen Albertsdr.) en van Beatrix van Montfoort (Jacobsdr. ex Dirckge Dirck Boelensdr.). Hij hertr. Magdalena van Beresteyn. — Uit het eerste huwel. waren twee kinderen. b. Niclaes van der Laen, st. 1604 (g'°), Bailluw van Amstelland 1578—1586 (/z5); tr. i°. Yefge (Eva) Laurensdr. Bitter, dr. van Laurens (zie Aant. bij N°. 64) en van Petronella Pauwelsdr. Hasselaer; tr. 20. 17 Juni 1582 Brechte Claesdr., geb. 1557, st. kort vóór Oct. 1595 (z5), dr. van Claes Martsz., korenkooper op 't Water „in de drie Oyevairs" en van Haes Gerritsdr. (y5). Uit het tweede huwel. waren drie kinderen; uit het eerste sproot ééne dochter, die volgt: Maria van der Laen, tr. Jan Kerckrinck (zie Aant. bij N°. 381). c. Alid van der Laen, geb. 1542, st. 20 Sept. 1626 (£3), tr. 8 Oct. 1570 Marten Ruychaver (met wien zij 26 Sept. 1621 gouden bruiloft vierde), geb. 1540, st. 25 Dec. 1626 (/5), handelaar in buskruit te Haarlem Burgemr. van Haarlem 1603; Hoog- Heemraad van Rijnland 1606, zoon van Mr. Willem Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 64) en van Guerte Pauwelsdr. van Outschooten. Zij wonnen vijf kinderen, w.o.: Anna Ruychaver, tr. Hans van Loon (zie Aant. bij N°. 149). 16 38. (") Het Huis den Ham lag bij Aduard in 't Westerkwartier der Ommelanden tusschen Eems en Lauwers; (<$) Deze opgaven, evenals het grootste gedeelte van die waaruit de geneal. der afstammelingen van Cornelis Hendricksz. Loen en Lijsbeth Andriesdr. Boelens, in dit werk voorkomende, samengesteld is, zijn ontleend aan de genealogische aanteekeningen van Pieter de Graeff, berustende in 't familiearchief van Jhr. D. de Graeff te 's-Hage, en waarvan een afschrift mij door den Heer W. H. Croockewit te Rotterdam welwillend in bruikleen afgestaan werd; (c) Cornelis Andriesz. Boelens liet nog eene natuurlijke dochter na: Sara Cornelisdr. Boelens, die tr. Carsten Pietersz. Roozegart, Kapitein in Staatschen dienst (de Graeff). Hij was een geboren Noorman (M. S. Backer); (ii) Het opschrift op den grafsteen van Heer Claes Hillebrantsz. Boelens (f 1540) in de Oude Kerk werpt het noodige licht op de oudste generatie van 't geslacht Boelens. Het luidt: „Hier legge(n) begre(ven) boel henrikz. boel dirckz. en duyf sij(n) wijf. dirck boelez. heer vechter en griete boele sij(ne) kinderen en Hier leyt beg(ra)ve(n) Meester Claes Hillebrant Boelen mdxl de xxij septe(m)bris" (Oud-Holland XI, p. 75; zie de afbeelding der zerk aldaar). Van dit grafschrift moet het begin, dat blijkbaar naar een veel oudere te voren op dit graf gelegen hebbende zerk gecopieerd is, aldus gelezen worden: Boel Henrikz.; Boel Dircksz en Duyf zijn wijf; Dirck Boelez. en diens kinderen: Heer Vechter en Griete Boele; (e) ter Gouw III, p. 42, 46, 49; (/) Schaep geeft als moeder van Wendelmoet Dircksdr. van Wormer op: Duyf N. N. — van Leeuwen noemt als de kwartierstaten van Wendelmoet's zoon, zooals deze op een oud portret, uit het sterfhuis van Tan Woutersz. van Oudtshoorn te Gent afkomstig, voorkwamen: 1. Outshoorn, 2. Waterland, 3. Wormer, 4. van de Werf. — Nu wijst evenwel de Heer A. de Roever Nz. in het Amsterdamsch Jaarboekje, 1891, op het feit dat de kwartieren 2 en 4 ook voorkomen op het grafteeken van Jan Berentsz. Beth en Lijsbeth de Grebber in de Nieuwe Kerk (zie de afbeelding daarvan bij Wagenaar, folio editie II, p. 108), en daar, gelijk Mr. N. de Roever in zijn werkje „Uit onze oude Amstelstad, ie stukje, p. 35 mededeelt, terecht de Grebber en Boelens heeten. Hieruit kan men afleiden dat ook de hierboven genoemde kwartieren van Cornelis Jansz. van Oudtshoorn gezegd Vlaminck aldus moeten gelezen worden: 1. van Oudtshoorn, 2. de Grebber, 3. van Wormer, 4. Boelens, zoodat wij, van elders de wetenschap bekomen hebbende, dat de respectieve grootmoeders van vaders- en moederszijde van Cornelis Jansz. heetten: Geertruyt en Duyff, thans deze namen kunnen aanvullen als volgt: Geertruyt de Grebber en Duyff Boelens. Wie is nu deze Duyff Boelens? Uit de acte van boedelscheiding van Dirck Boelenz. en Margriete zijne vrouw, d.d. 3 Mrt. 1460, voor het passeeren waarvan twee van de kinderen van dit echtpaar n.1. Mr. Claes Boelenz. en Margriet Boelendr. geassisteerd werden, de een door „Jan Dircxzoen van Wormer sijnen gecoren voecht", de andere „mit Jan Dircxzoen (van Wormer) voirnt. hoere voocht, ende mit Claes Heynenz., Jan Dircxzoen Brouwer ende Jan Dircxzoen voirnt. hoere vierendeelen als men die naest co n den ge c rij gen" blijkt dat de van Wormer's met de Boelens'en nauw verwant waren. Zoude liet daarom al te gewaagd zijn aan te nemen dat Duyff Boelens, de vrouw van Dirck van Wormer dezelfde is als Duyff Boelendr., de zuster van Dirck Boelenz. bovengenoemd, wiens beide kinderen dan door hun vollen neef Jan Dircksz. van Wormer geassisteerd werden? In de geneal. Boelens door van Wieringen staat deze Duyff vermeld als zijnde „geestelijcke geweest", docli dit is blijkbaar eene vergissing, daar met deze „geestelijcke" bedoeld wordt Duyff Boelens, dr. van Dirck en Margriet, die in de reeds hiervoor genoemde boedelscheiding in 1460 als non in liet St. Luciënconvent voorkomt; (ƒ) Wk. Reg. 1, fo. 225; (h) Zie bij N°. 69, noot /; (*) „Jan ende Boel Dirc va(n) Wormers ij soene(n)"; 1479, Wk. Reg. 1, fo. 225. — Dat Wendelmoet eene zuster van Jan en dus ook van Boel was, blijkt uit noot / bij N°. 69; (j) Deze boedelscheiding is door den Heer J. F. M. Sterck medegedeeld in de Bijdr. voor de Geschiedenis van 't Bisdom Haarlem 1897; (k) Schaep; (/) Wk. Reg. 1, fo. 48; (w) Zij was eene zuster van Wendelmoede Heymansdr. van lip, getr. met Claes Heyn Claesz., Burg. 1503 (Keg- van Lik. en Belastingen van de Godshuizen en Gilden binnen Amsterdam 1570, fo. 65); (11) Wk. Reg. 1, fo. 240 \ °; (0) Schaep. Zie cok Belastingb. St. Pietersgasthuis 1497 —1539, fo. 147 V°.; (/) Schaep; (?) Wk. Reg. 1, fo. 47 V°; (;-) Wk. Reg. 2, fo. 295 ; ) Wk. Reg. 14, fo. 94 V°; (/i4) In het Kerkinteekenreg. i.d. I Juni 1582 staat bij de vermelding van de ondertrouw van Niclaes van der Laen en Brechte Claesdr. uitdrukkelijk: „Niclaes van der Laen Claesz. baliu van Amstel(l)a(n)t weduwnaer van Eva Laurensdr.", en toch verleenden thesaurieren van Amsterdam hem in 1578 bij zijne benoeming tot Bailluw geen vrijdom van accijns „omdat hij een jongh gesel is ende gheen huys en hout" (tei Gouw, VI, p. 431). Waarschijnlijk zal hij, toen weduwnaar van zijne eerste vrouw zijnde (: hunne dochtei Maiia van der Laen was in 1572 geboren) zijne jonge kinderen bij bloedverwanten ondergebracht en er geen eigen huishouding op na gehouden hebben; (/») Wk. Reg. 12, fo. 82 V°; (y's) Wk. Reg. 4, fo. 125 V°; Reg. 7, fo. 239; (£») M. S. Backer, fo. 58; (/s) Resol. Holland, 10 Mrt. 1599. 39. JAN JANSZ. SMIT. R. 1580—1608. Sch. 1579. Regent hint Jorishof 1558—1562; N. Z. Huiszittenmr 1578; Fabriekmeester 1589—1594 (a). Korenkooper op 't Rockin „in 't Wapen van Roomen" bij 't Weeshuis. — Heette in de wandeling „Jan Smitgen" (b). Behoorde tot degenen die bij sententie van den Hertog van Alva van 1 Sept. 1568 om 't geloof verbannen werden; keerde in 1578 te Amsterdam terug. Geb. 1527 {c), st. 22 Maart 1608 (d), zoon van Jan Jansz. (zie Aant., hieronder) en van Jutte Jacobsdr. Smit. 39- Tr. i°. Hermantgen Fransdr. cle Goyer, begr. N. Z. 2 Jan. 1567 (e), dr. van Frans Pietersz. de Goyer, olieslager op de Ossenmarkt (ƒ); tr. 2°. Hillegont Pietersdr., st. vóór Juli 1579 (g), dr. van Pieter Dircksz., vlaskooper op den Nieuwendijk „in 't vergulden Vlasvat", en van Emme Jansdr. (h)\ tr. 30. Lijsbeth Hendricksdr. Rooclaes, begr. N. K. 25 Febr. 1608, was vóór haar huwelijk non in 't Sint Catharina klooster (i), in 1584 diaconesse der Nederd. Herv. gemeente te Amsterdam (/), dr. van Hendrick Reynertsz. alias Hendrick Rooclaes (zie bij N°. 22, Bijl. 2) en van Neele Claesdr. Kinderen (uit het eerste huwelijk o. a.) (k)\ Marij Jansdr. Smit, geb. 1562, begr. N. K. 14 Sept. 1598, tr. te Amsterdam 17 April 1580 Baert Jansz. Steenhuysen, geb. te Alkmaar, Regent Burgerweeshuis te Amsterdam 1585—89; Overman van den Handboogdoelen 1598 (/); Mede-oprichter en Bewindhebber der O.-I. Comp. ter kamer van Enkhuizen 1602, zoon van Jan, Sch. van Alkmaar 1573, en van Catharina Soutmans. Hij hertr. te Delft, na 22 Jan. 1600 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Aeltgen Dircksdr. van Ylen, van Delft. Uit het eerste huwel. sproten o. a. de twee volgende dochters (m): a. Judith Steenhuysen, begr. N. K. 18 Dec. 1666, tr. te Alkmaar, na 2 Aug. 1624 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Harman Jacobsz. Wormskerck, geb. te Deventer 1590, st. te Amsterdam 9 Jan. 1653, zeer vermogend lakenkooper, eerst op den Nieuwendijk op den Noorderhoek van de Gravenstraat „in den Oyevaer" (welk huis hij 22 Mei 1627 kocht van Hendrick Servaes (n)), daarna op de Heerengracht over de Driekoningenstraat in 't huis „Soli Deo Gloria" (dat hij 9 Jan. 1642 voor ƒ36.000 kocht (0)), diaken der Nederd. Herv. Gem. te Amsterdam 1630, ouderling 1642 (ƒ>); hij en zijne vrouw lieten tezamen een vermogen na van ƒ 370.150.— (q). Hun zoon was: Bartholdus Wormskerck, gedt N. K. 16 Mrt. 1627, st. kinderloos, lakenkooper op de Heerengracht in „Soli Deo Gloria"; tr. 24 Aug. 1649 Debora Blaeuw, gedt O. K. 29 Juli 1629, st. 25 Aug. 1702, dr. van Cornelis Michielsz. (zie bij N°. 35, Bijl. 3) en van Weyntge Oetgens. Zij hertr. eerst Joan van Waveren, N°. 184; zij hertr. daarna Joannes Hudde, N°. 197. b. Herminia Steenhuysen, geb. 1591, begr. N. K. 9 Juli 1631, tr. te Alkmaar, na 25 Mei 1617 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Dirck Hendricksz. van Cloppenburch, gezegd Deventerwaeg, geb. 1594, lakenkooper te Amsterdam op de Londonsche Kaey „in de Deventer waeg" (r), zoon van Hendrick Dircksz., van Cloppenburch, droogscheerder in de Sint Geertruydenstraat te Amsterdam, en van Anna Graets, van Deventer (s). Uit dit huwel. sproten zes kinderen, w.o.: Maria Dircksdr. van Cloppenburch, gezegd Deventerwaeg, gedt. N. K. 28 Mei 1619, begr. N. K. 29 Juli 1688, tr. i°. 21 Dec. 1636 Pieter Bruyn (of de Bruyn), den Jonge, geb. 1614, begr. N. Z. K. 24 Sept. 1655, lakenkooper op den Nieuwendijk op den Noorderhoek van de Gravenstraat „in den Oyevaer", zoon van Pieter Pietersz. Bruyn, van Antwerpen, 13 Jan. 1604, 39- komende van Alkmaar, als „varendeman" poorter van Amsterdam geworden, daarna achtereenvolgens stadszendbode, dienaar van de Thesaurieren 1630 (/), stadsklerk ter Weeskamer en ter Thesaurie 1635 (u), wonende in de Spinhuisdwarsstraat (v), en van diens tweede vrouw Trijn Cornelisdr. van Persijn, van Alkmaar (w); tr. 2°. Barend Elias (zie Aant. bij N°. 235). Uit het eerste huwel. sproten zes kinderen, waarvan er twee volgen: aa. Hermina de Bruyn, tr. Arent van der Waeyen (zie Aant. bij N°. 357). bb. Aletta de Bruyn, tr. Gerbrand Elias, N°. 298. jutte Jansdr. Smit, tr. Evert Claesz. Huift (zie Aant. bij N°. 199). Aant. Jacob Smit, liet de volgende drie kinderen na: a. Jutte Jacobsdr. Smit, tr. Jan Jansz., mandenmaker in de Kalverstraat „tegens Heertgens stege over", eerder wedr. van Geerte Claesdr. (.i'). Zij st. beiden kort vóór Aug. 1557 (y). Zij wonnen vij f kinderen: aa. Evert Jansz. Smit, „cramer" op de Waal, tr. Marijtge Willemsdr., begr. O. K. 9 Mrt. 1620. Hunne dochter was o.a.: Jutgen Evertsdr. Smit, tr. Pieter Hendricksz. alias Pieter Heynesz. (zie Aant. bij N°. 103). bb. Jan Jansz. Smit, N°. 39. cc. Geert Jansdr., begr. N. Z. 15 Sept. 1574 (z), tr. Vrerick Pietersz., begr. N. Z. 14 Sept. 1596, schoenmaker „over 't weeshuys in de cardinaels hoet". dd. Jacob Jansz., geb. 1537, st. ongeh. 1559. ce. Marij Jansdr., geb. 1538. b. Hendrick Jacobsz. Smit. c. Frans Jacobsz. Smit, van wien vermeld wordt, dat hij in een twist 10 Juni 1567 Jacob Jansz. Oudewater doodstak (aa); tr. i°. 1551 Anna Pietersdr., st. in de kraam Aug. 1552 (bb); tr. 2°. 1553 Trijn Olofsdr., geb. 1531, dr. van Olof Douwenz. (zie ook Aant. bij N°. 48) en van Ydtgen Zegersdr. Uit het eerste huwel. sproot een zoon: Jacob Fransz. Smit, geb. 1552, olieslager (cc); tr. 23 Dec. 1582 Jannetge Andriesdr., dr. van Andries Jansz. (zie Aant. bij N°. 33) en van Neel Willemsdr. Vrient. (a) Grootm. 2, fo. 163; Res. Vroedsch. 7, fo. 138 V°. Hij legde in 1594 het Fabriekmeestersambt neer wijl hij „midts zijn ouderdom de Fabrycke desz. stede nyet langer heeft kunnen bedienen ende daer van oorloff genomen heeft"; (b) Zie o.a. Naaml. der fugitieven 1566, L. T. 7, N°. 4; ook: Marcus, Sententiën van den Hertog van Alva, p. 123: „Jehan Smitgen Marchandt de Bied"; (c) „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; () Kerkelijk Amsterdam, p. 492 en 513; (7) Blijkens de boedelscheiding in 't archief van het Fonds Wormskerck, berustende onderden Heer G. P. Elias te Amsterdam; (r) Wk. Reg. 22 fo. 287; (s) Kerkint. rog., i.d. 24 April 1593; (i) Grootm. 3, fo. 96 V°; (m) Grootm. 2, fo. 168; (v) Begr. O. K. 10 Mei 164!; (w) Geb. te Alkmaar ï575, begr. te Amsterdam O. K. 30 Jan. 1641, ondertrouwd 6 Febr. 1609; (x) Wk. Reg. 3, fo. 265 V°; (j') Wk. Re*. 6, fo. 192 V°; (s) Wk. Reg. 10, fo. 46 V0.; (r?rt) Justitieboek, N°. 568 R. I., fo. 25; (66) Wk. Reg. 5, fo. 252. Zij was eene zuster van Vrerick Pietersz., gehuwd met Geert Jansdr., zuster van Jan Jansz. Smit, N°. 39; (cc) Doopb. N. K., i.d. 6 Oct. 1594- 40. WIGBOUT DE WAEL. R. 1582—1583. Sch. 1582. Commissaris van den Prins van Oranje tot het redressement van de Convoyen in Zeeland 2 Febr. 1581—Mei 1582 (a). Koopman „in den vergulden Bril", in 1557 op den Nicuwendijk bij de Plaetse, later (1582) aan de Plaetse zelf (b). Behoorde in 1564 tot de voorname gereformeerden binnen Amsterdam en moest als balling uitwijken; keerde in 1578 in de stad terug. Geb. 1519, st. 13 Mei 1583 (c), zoon van Jan Jacobsz. (zie Aant., hieronder) en van Alyd Wigboutsdr. Tr. Lijsbeth Benningh, Jansdr., begr. N. Z. 1 Mei 1573» ^r- van Jan Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Trijn Stansdr. Kinderen (o. a.): Aefge de Wael, tr. Pieter de Vlaming, Dircksz., N° 69. grietge de Wael, tr. 15 Mei 1588 Simon Gerritsz. Swaen, geb. te Alkmaar 1553, werd in 1590 Kapitein-Majoor van 't garnizoen te Amsterdam en vestigde zich in 1594 te Alkmaar waar hij Schepen werd (d), wed1", van Reymerich Jan Lobbenzoonsdr. „in den thoorn van Babiloniën" (e). Hij hertr. 3 Mrt. 1598 Aef Dircksdr. de Vlaming, geb. 1555, bij haar huwel. wonende „ant nieuwesijts kerkhoft in de bril", dr. van Dirck Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Aeff Pieter Fopsdr. nlcolaes de wael, Commissaris van de Monstering te Amsterdam en Wagenmeester (/), tr. 6 Maart 1583 Katrijn Nannincksdr., dr. van Mr. Nanninck Florisz., Med. Dr. (g), en van Pietertgen Pietersdr. Rodingh. Aant. Jan de Wael, rijk koopman te Amsterdam; fundeerde 3 Nov. 1476 een dienst op 't Romeinenaltaar in de Nieuwe Kerk (h), en was medestichter van 't Clarissenklooster te Amsterdam (i); tr. Aeff N. N. Zij wonnen o.a. de volgende twee zoons: a. Jacob de Wael, Jansz., volgt. b. Mr. Vranck de Wael, Jansz., schonk in 1504 een gift aan den door zijn vader in de N. K. gestichten dienst (j); tr. N. N. Zij lieten de volgende drie kinderen na: aa. Jan de Wael, Vranckenz., herbergde in 1532 ten zijnen huize „de 4°- grave van Lalaing en ande(re) gecom(m)itteerden opt stuck van de dijckayge in Hollant" (k); leefde nog in 1542; tr. Neeltgen van Amerongen, begr. O. K. 18 Oct. 1559, dr. van Jacob Vranckenz. en van Alyd Jacobsdr. van Ainerongen (/). Hunne kinderen waren: aaa. Marie Jan Vranckenzoonsdr. de Wael, tr. Ernst Roeters (zie Aant. bij N°. 86). bbb. Geert Jan Vranckenzoonsdr. de Wael, tr. Volckert Jansz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1). ccc. Reysent Jan Vranckenzoonsdr. de Wael, begr. O. K. 10 Sept. 1567, was bij haar overlijden „Moeder van die minnebroeders", tr. Popius of Poppe Zijbrantsz., ook genaamd: „Cappeteyn Foppe" (in). ddd. Hillegont Jan Vranckenzoonsdr. de Wael. bb. Aefge Vranckendr. de Wael, tr. Cornelis Benningh, Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14). cc. Claer Vranckendr. de Wael, tr. Roelof Jacobsz. Drooch. Hun zoon was: Jacob Roelofsz. Drooch (zie bij N°. 45, Bijl. 1), tr. Clara Dircksdr. Jacob de Wael, Jansz., (bovengenoemd), R. 1477, Sch. 1478; tr. N. N. Zij wonnen de volgende drie kinderen: a. Jan de Wael, Jacobsz. „in 't gulden Paert", st. kort vóór April 15 3Ö (11), tr. Alyd Wigboutsdr. Uit dit huwelijk sproten de volgende acht kinderen: aa. Aecht de Wael, st. kort vóór Aug. 1543 (0), tr. Claes Lantsmeer, wonende op 't Water. Zij lieten drie kinderen na, w.o.: Alyd Claesdr. Lantsmeer, tr. Thomas Gerritsz. Doesburgh (zie bij N°. 22, Bijl. 2), wedr. van Claesgen Hendricksdr. Rooclaes. bb. Wigbout de Wael, N°. 40. cc. Katrijn de Wael, geb. 1519, begr. O. K. 14 Sept. 1580, tr. i°. 1539 Jacob van Amerongen, st. kort vóór Juni 1542 (p), zoon van Vranck (Jacob Vranckenzoonsz. ex Alyd Jacobsdr. van Amerongen) en van Lijsbeth Pietersdr. Ghendt; tr. 2°. 1544 Gerrit Dircksz.; tr. 30. (vóór 1565) Dirck Meynertsz. dd. Alyd de Wael, geb. 1522. ee. Jacob de Wael, geb. 1525, woonde in 1562 te Haarlem (q), tr. (vóór Dec. 1547) Ymme Pietersdr. (r). ff. Vranck de Wael, geb. 1526, st. vóór 1577 in ballingschap (s), „cramer" in de Warmoesstraat „in de Craen" (/); nam een werkzaam aandeel in de reformatorische beweging te Amsterdam (u); tr. Jannetgen Jan Pilgramsdr., geb. 1534, dr. van Jan Pilgramsz. (zie Aant. bij N°. 47) en van Griet Jansdr. Verburch. Zij hertr. drie malen. Uit het eerste huwelijk waren drie kinderen: aaa. Aefgen de Wael (v), tr. Jan van Heussen, geb. te Arnemuyden, in 1577 wonende te Emden (w), daarna Burgem1". van Naarden. 4°- Hij hertr. eerst in Febr. 1585 Lijsbeth Jan Duvendr.. gedt. O. K. 9 Aug. 1567, weduwe van Jan van Bekesteyn, dr. van Jonge Jan Duvenz. (zie Aant. bij N°. 46) en van Hillegont Cornelisdr. Benningh. Hij hertr. daarna andermaal 10 Nov. 1591 Trijntge Laurensdr. van Neck {x), geb. 1551, dr. van Laurens Simonsz. (zie Aant. bij N°. 11) en van Aeghje Fransdr. Admirael. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, waarvan het oudste volgt: Nelletgen van Heussen, geb. te Emden 1575, st. kinderl. te Amsterdam en begr. O. K. 3 April 1647, tr. i°. te Amsterdam 27 Oct. 1592 Floris Willemsz., geb. 1567, wonende op den O. Z. Achterburgwal; tr. 2°. 9 Febr. 1603 Gijsbert Jacobsz. de Goyer, geb. 1562, wonende in de Warmoesstraat; tr. 30. Jan Jansz. van Hoorn, den Jonge (zie bij No. 93). bbb. Jan de Wael, geb. 1563, st. ongetrouwd (y). ccc. Griet de Wael, tr. Laurens Bicker (zie Aant. bij N°. 57). gg. Michiel de Wael, geb. 1527, vestigde zich te Haarlem en was aldaar tijdens de belegering dier stad in 1573 Kapitein deiBurgerij ; na de inneming werd hij vermist; tr. te Haarlem Anna Coenendr. Hasselaer, geb. 1537, st. 1558, dr. van Coen Pauwelsz. (zie Aant. bij N°. 64) en van Guurtge Dirck Janszoonsdr. van Texel. Hun zoon was: Jan de Wael, Michielsz., st. te Haarlem 2 Sept. 1618, R. van Haarlem 1588, Sch. ald. 1594, Burgemr. ald. 1597; Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1612; tr. i°. Cornelia Anthonisdr. Juyst; tr. 2°. te Haarlem 17 Juli 1605 Aecht (Agatha) Adriaensdr. van Hoorn, geb. 1549, weduwe van Nicolaes (van) de Leur, dr.van Adriaen Pietersz. (zie Aant. bij N°. 64) en van Magdalena Pauwelsdr. Hasselaer. Uit den eersten echt werden vijf kinderen geboren, w.o.: Jan de Wael, geb. te Haarlem 1594, st. ald. 23 Sept. 1663, R. van Haarlem 1618, Sch. ald. 1620, Burgem1-. ald. 1627 (en vervolgens nog 19 malen); Rentmr. der Geestelijke goederen 1625, en van de Commanderij-goederen van Sint Jan 1642; Bewindh. W.-I. Comp. 1639; werd 30 Juli 1650 met nog vijf andere leden der Statenvergadering van Holland op last van den Stadhouder Willem II gearresteerd en naar Loevesteyn gevoerd; den 13 Aug. d.a.v. werd hij uit zijne hechtenis ontslagen, doch uit al zijne ambten ontzet, waarin hij evenwel onmiddellijk na 's Prinsen dood in 't zelfde jaar weder hersteld werd (2)] tr. te Amsterdam 15 Febr. 1620 Aeltgen Dircksdr., gedt. N. K. 14 Sept. 1597, st. kinderloos te Haarlem 16 Oct. 1678 (aa), dr. van Dirck Adriaensz. (zie Aant. bij N°. 139) en van Elisabeth Elbertsdr. Pater. hh. Jan de Wael, geb. 1533, st. ongehuwd 1552. b. Aeff Jacobsdr. de Wael, tr. Cornelis Gerritsz. (bb). c. Volckgen Jacobsdr. de Wael. 17 (rt) Resol. Holland, 2 Febr. 1581, 27 Nov. 1581; (f>) Quohier 1557, fo. 10; Rente- en Oudeigenboek St. Pietersgasthuis 1582, fo. 117. Door amotie van eenige tusschenliggende perceelen schijnt het huis „de vergulden Bril" aan de Plaetse te zijn komen te staan; (f) „obijt 13 may a°. 1583 ; M. S. Keurb. t.a.p.; () D.i. scheepsbouwmeester, evenals volgens ter Gouw zijn vader Cornelis geweest is. Zie ter Gouw, IV, 31°» 43°' ®9> 925 (c) Doopb. O. K., i. d Dec. 1565; (d) „obijt den 19 Janu. 1609"; M. S. Keurb. t. a. p.; (e) Twee andere kinderen uit dit huwel. waren: Lijsbeth Hendricksdr. Ackerman, st. 1508, tr. Pieter Thonisz., en Heer Jan Ackerman, priester; Coll. Perkamenten brieven, Diversen, N°. 259; (/) Wk. Reg. 1, fo. 421; (£") Dagverhaal van de troebelen, etc. 1563 72, fo. 8; gemeente-archief te Amsterdam, Portef. Tijdsgeschriften; (h) Naamlijst der Waardijns; Gildenarchief U, N°. 5; (2) Wk. Reg. 4, fo. 127 V°, 334; (j) ter Gouw, VII, p. 391; (k) Grootm. 1, fo. 310 V°; (/) Zie noot b, hiervoor; (m) Cornelis Pietersz. Boom was een der breedst geërfden op de Lastage, waar thans nog de namen Recht- en Krom Boomsloot aan hem herinneren; («) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg., i.v.; (0) Wk. Reg. 3, fo. 284; (ƒ) „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; {(/) Mededeeling van den Heer C. W. Bruinvis te Alkmaar; (r) Pieter de Graeff. — Philips Cornelisz. Boom werd 7 Mei 1585 door de Staten van Holland voorgedragen tot „subalterne Raed in Gelderlandt" maar schijnt als zoodanig niet benoemd te zijn (Resol. Holland). 43. FREDRICK JANSZ. VOGEL. R. 1582—1593; vertrok in 1593 metterwoon naar Haarlem (a). Sch. 1580. Regent Gasthuis 1579; Luit*, der Burgerij 1579; Overman van den Voetboogdoelen 1580. Woonde na 1593 te Haarlem op 't Klein Heiligland. Zoon van Jan Ottensz. (zie Aant., hieronder) en van Anna Pietersdr. Schol. Tr. Alydt Lotten, dr. van Mr. Loth Claesz. (zie bij N°. 22, Bijl. 1) en van N. Dominicusdr. van Naerden. Kind (o.a.): Anna Vogel, tr. Claes Jacobsz. Bas (zie Aant. bij N°. 76). Aant.: N. Vogel, had twee zoons: a. Otto Vogel, tr. N. N. Hun zoon was : Jan Ottensz. Vogel, leefde nog in Dec. 1585, was in 1560 waard in de Warmoesstraat „in de Starre" (b); tr. i°. (vóór 1546) Anna Pietersdr. Schol, geb. 1525, dr. van Pieter Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Lijsbeth Claesdr.; tr. 2°. (vóór 1559) Nel Jansdr. (c). Zij wonnen de twee volgende zoons: aa. Fredrick Jansz. Vogel, N°. 43. bb. Otto Vogel, Sch. 1586; Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1579; vestigde zich later te Haarlem, waar hij in de Smedestraat woonde; werd aldaar in 1604 tot Raad in de Vroedschap verkozen, doch zijne electie om reden dat hij geen poorter was, van onwaarde verklaard (d)\ was korenkooper (e); tr. i°. Lijsbeth Pietersdr. Codde (ƒ), wede. van Michiel Jansz. Benningh (zie Aant. bij N°. 14), dr. van Pieter Pietersz. (zie bij No. 57, Bijl. 2) en van Nelle Claesdr. Boelens; tr. 2°. te Haarlem 27 Mei 1607 Jacoba Meynaertsdr., jongedochter, geb. te Haarlem, bij haar huwel. ald. wonende in de Smedestraat. Uit het tweede huwel. sproten o.a. de beide volgende dochters: aaa. Elisabeth Vogel, tr. Mr. Cornelis van Strijen (zie Aant. bij N°. 253). bbb. Anna Vogel, tr. Dr. Albert Bas, N°. 137. b. Wessel Vogel, begr. O. K. 16 Aug. 1560, in 1535 „waird in de Star" in de Warmoesstraat; tr. Lijsbeth N. N. (g). 43- Hun zoon was: Wessel Vogel, komt in 1566 onder defugitieven voor, tr. Ael Pauw (/i). Bijl. i. Claes Jansz. Schol, alias „Claes van Campen in die gulden Scol" (i), scholkooper op den Dam „in de gulden Schol"; tr. N. N. Hunne kinderen waren o. a.: a. Pieter Claesz. Schol, volgt. b. Marij Claesdr. Schol, tr. Vranck Zwanincksz., scholkooper 111 de Nes „in de gulden Scholle" (j). Zij wonnen o. a.: aa. Zwaninck Vranckenz. bb. Griete Vranckendr., tr. Pieter Pietersz. van Neck (den Jonge) (zie Aant. bij N°. 11). Pieter Claesz. Schol (bovengenoemd), scholkooper; woonde „opten Oisterhoock van de vischmarct over de Katt" (elders: in een „huys en erve ghestaen op ten dam an de oistzijde van de vischmarct", welk huis in 1548 door de stad voor afbraak gekocht werd (k)); tr. Lijsbeth Claesdr. Beiden zijn overleden vóór Sept. 1532 (/). Uit dit huwel. sproten drie kinderen: a. Claes Pietersz. Schol „in 't Calff", genaamd: Claes Pietersz. Calff (zie hieronder), tr. Sophia (Fije) Hendricksdr. alias Walichsdr. Calff. b. Anna Pietersdr. Schol, tr. Jan Ottensz. Vogel (zie Aant. bij N°. 43, hiervoor). c. Dirck Pietersz. Schol, geb. 1527, st- jonS- * * * Hendrick Gerritsz. Pecklap „in 't Calff", denkelijk geboien te Alkmaar, st. te Amsterdam kort vóór Juni 1545 (w), woonde te Amsterdam in de Liesdel „in 't gulden Calff"; tr. Anna Willemsdr., begr. O. K. 28 Oct. 1560, waarschijnlijk dochter van Willem Martsz. Zij hertr. Jan Jacobsz. Dommer (zie Aant. bij N°. 3). Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen («): a. Sophia (Fije) Hendricksdr. alias Walichsdr. Calff, geb. 1528, begi. O. K. 2 Jan. 1597, tr. (vóór 1556) Claes Pietersz. Schol, die na zijn huwel. den naam Claes Pietersz. Calff aannam (0), geb. 1524, begr. O. K. 6 Nov. 1588, lijndraaier op de Lastage in de Ridderstraat „in 't gulden Calff" (ƒ); Comm. 1581 ; Kap". deiBurgerij 1580; Fabriekmeester 1582, zoon van Pieter Claesz. Schol (zie hiervoor) en van Lijsbeth Claesdr. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Pieter Claesz. Calff, geb. 1559* beSr- K- 26 Mei *594, woonde op den Zeedijk „in het vergulden Caiff (q); Sch. 1591 » *-r10 Juli 1588 Dieuwer Matthijsdr., ged*. O. K. Sept. 1565, begr. O. K. 31 Jan. 1613, toen wonende op den Zeedijk „in den vero-ulden Hoorn", dr. van Matthijs Matthijsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Myen Jansdr. Benningh. 43. Hunne dochter was o. a.: Meyntge Pietersdr. Calff, tr. Jan Jansz. van Hoorn, den Jonge (zie bij N°. 93). bb. Marten Claesz. Calff, geb. 1560, st. 14 April 1617, koopman op de Boomsloot „in 't vergulden Kalf"; Overman van den Voetboogdoelen 1609; tr. 16 Mei 1593 Aefgen Gijsbertsdr. van de Poll, geb. 17 Febr. 1564, begr. O. K. 26 Nov. 1593, dr. van Gijsbert Jansz. (zie Aant. bij N°. 68) en van Jannctge Gerritsdr. Draver. Hunne eenige dochter was: Jannetge Martensdr. Calff, tr. Jan Reynier Claesz. alias Jan Reyniersz. (zie Aant. bij N°. 6). cc. Annetge Claesdr. Calff, geb. 1562, st. als wede. en begr. O. K. 19 Sept. 1637, tr. i°. Meeus Pietersz. (zie Aant. bij N°. 79); tr. 2°. April 1602 Egbert Gerritsz., op den Zeedijk, wed1", van Jannetge Hendricksdr. b. Willem Hendricksz. alias Martsz. Calff, geb. te Alkmaar (r) 1533, st. te 's-Hage 1586, woonde te Amsterdam in de Warmoesstraat „in den witten Arent" (s); Schout 1578—1581; Bailluw van Amstelland 1567—1571 ; Procureur Generaal voor den Hove van Holland, Zeeland en West-Friesland 1582; tr. 1555 Jonge Katrijn Gerritsdr. (/), geb. 1535, dr. van Gerrit Otsz. „opt hoge huys neffens de nuwe brugghe" op 't Water, en van Geert Simonsdr. (?/). — Zij wonnen kinderen. c. Gerrit Hendricksz. Calff, geb. 1535, st. te Alkmaar 1592, Raad in de Vroedschap van Alkmaar, Burgemr. aldaar 1585, 87, 88, 91, 92; tr. i°. Ael Cornelisdr. Boom (v), dr. van Cornelis Pietersz. (zie Aant. bij N°. 42) en van Griet Jacobsdr. Codde; tr. 2°. Marij Dircksdr., van Alkmaar. Zij hertr. eerst 29 Juni 1593 Egbert Willcmsz., wonende op den O. Z. Voorburgwal, wedi". van Trijn Pietersdr.; zij hertr. andermaal 25 Jan. 1605 Adriaen Pietersz., van Gouda, wonende te Amsterdam op den Utrechtschen steiger, wedr. van Heyltgen Willemsdr. Vroesen. Uit een der beide eerste huwelijken sproot: Jacob Gerritsz. Calff, Thesaurier van Alkmaar 1601—'05, Schout aldaar 1606—'15. (u) „dese heeft sijn poerterscap opgeseit" (M. S. Keurboek; Naaml. der Vroedschappen voorin); „heeft sijn poorterschap ontvrijt anno 1593" (M. S. Regeeringslijst van Jacob de Haen); (<*) Rentebr. 1, fo. 126; (c) Deze komt in 1565 voor als „Waerdin in de Starre"; Stadsrek. 1565, fo. 75; (d) Otto Vogel zond na zijne electie tot Raad in de Vroedschap aan Burgem11. van Haarlem een request in om te verzoeken hem „vant voorsz. offitie te houden voor geexcuseert" wijl hij niet naar Haarlem is gekomen „omme het Recht van burgerschap te winnen, nemaer deur advys en Raet der medecijns die goet vonden Dat sijn huysvrouwe, met een pijnlijcke zieckte belaeden sijnde, haer in een droogher stadt van beeter locht als Amsterdam, voor den tijt soude transporteeren. Ende is hij Remonstrant mitsdien met sijn huysvrouwe bij provisie alhier tot Haerlem gekomen ende heeft hem voort eerste den tijt van twee jaeren en meer in een kamer of twee beholpen, verwachtende een goede wtcompste tot beter gesontheyt, 'twelcke den heere belieft heeft allenskens niette Langerhandt redelijckerwijse te verleenen sonderdat hij Remonstr. tot nochtoe, oeyt gepoocht, veel min versocht heeft die bur- gerschap te winnen ofte hem met enighe tollebrieven deeszer stadt te behelpen, maer alleen simple bijwoninge tot solagement van sijnder huysvrouwen sieckte, tot haer overlijden toe gehouden" (Mededeeling van de Heeren C. J. Gonnet, Rijksarchivaris in Noord-Holland en Gemeente-Archivaris te Haarlem, en H. J. Heshuysen, Adjunct-Archivaris ald.); (e) Otto Vogel schijnt, in compagnie met Jan Jansz. Corver (zie Aant. bij N°. 162), in granen gehandeld te hebben (zie Resol. Holland, 5 Mrt. 1596); (ƒ) Wk. Reg. 8, fo. 149 V°; Belastingboek St. Pietersgasthuis 1582 en verv., fo. 178; M. S. Backer, achterin; {g) Wk. Reg. 4, fo. 47 V°; {k) Naaml. der fugitieven 1566, L. T. 7, N°. 4; (?) Loopende Rentenboek St. Pietersgasthuis 1548, fo. 19; (j) Rentebr. 7, fo. 250; (/•) Stadsrek. 1531, fo. 20; Stadsrek. 1548, fo. 87 V°; (/) Wk. Reg. 4, fo. 71; (;«) Wk. Reg. 5, fo. 63; («) Charterkamer, Coll. perk. brieven van 't St. Pietersgasthuis, L. 164, N°. 134; Quijtsch. 4, fo. 91 V°; (o) Claes Pietersz. komt omstreeks 1560 bij afwisseling voor onder de namen Claes Pietersz. Schol of Claes Pietersz. Calff, of ook wel als: Claes Pietersz. Schol in 't Calff (Rentebr. I, fo. 87, 220, 263). Later komt hij enkel onder den naam Calff voor; (p) Hij en zijn zwager Jan Ottensz. Vogel kochten 31 Dec. 1585 van de erfgenamen van Jan Jacobsz. Dommer diens „lijnbaen en(de) erve daer besijden aen met twee roode huysen daer op staende gelegen opte lastagie buyten deser stede, streckende voir van deser stede grafte tot aen de graft van Montelbaen". De beide zwagers behoorden tot de breedst geërfden op de Lastage: de geheele Ridderstraat behoorde hun toe en bovendien bezaten zij elders op de Lastage nog een twintigtal erven (Quijtsch. 5, fo. 193 V°; Quijtsch. 11, fo. 193); (q) Rentebr. 18, fo. 296; (r) M. S. Handv., Coll. Marcus, fo. 204; (.f) Lade k. 6, N°. 4; Rentebr. 1, fo. 174 V°; (f) Zie Pui-Int. reg., i.d. 12 Mei 1582; Quijtsch. 12, fo. 52; (u) Wk. Reg. 4, fo. 270 V°; (v) Wk. Reg. 10, fo. 405. 44. LAURENS JACOBSZ. REAEL. R. 1583—1601. Sch. 1582. Gedep. ter Admiraliteit in Zeeland 1 Mei 1600—1601. Commissaris van den Prins van Oranje tot het redressement van de Convoyen in Friesland 2 Febr. 1581; Ontvanger van de Capitale Leening te Amsterdam 14 Mrt. 1599 (a)- Luit*. der Burgerij 1580, Colonel 1589; Regent Burgerweeshuis 1583. Korenkooper op 't Water „in den gouden Reael". Behoorde in 1566 en '67 tot de voornaamste hoofden der gereformeerden binnen Amsterdam, week daarna naar Emden uit en keerde in 1578 naar Amsterdam terug (b). Geb. 1536, st. te Middelburg 7 April \6oi, zoon van Jacob Laurensz. (zie Aant., hieronder) en van Imme Willemsdr. Tr. Geerte Fietersdr. „in den gouden Reael", begr. N. K. 9 Mei 1600, dr. van Pieter Meeusz. „in den gouden Reael" (zie Aant. bij N°. 79) en van Lijsbeth Jansdr. Pauw. Kinderen (o. a.): Jacob Laurensz. Reael, geb. 1566, begr. Z. K. 23 Mei 1640, woonde eerst denkelijk te Hoorn, en werd 10 Jan. 1605 als poorter te Amsterdam ingeschreven (c); Secr. der Admiraliteit te Amsterdam 15 April 1606; woonde op den hoek van de Prinsenhofsteeg; tr. te Hoorn, na 11 Dec. 1593 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Stijntge Fransdr. Sonck, geb. te Hoorn, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 15 April 1636, dr. van Frans Jacobsz. Sonck, Sch. van Hoorn 1572, R. ald. 1574. Hun zoon was o. a.: Laurens Jacobsz. Reael, begr. O. Z. K. 12 Oct. 1652, was in 1633 brouwer op de Prinsengracht; kocht daarna 2 Juni 1645 voor ƒ 3 5 - 3 5 cn bewoonde sedert, de brouwerij „de Lely" in de Reguliersbreestraat, van achteren uitkomende op den Binnen-Amstel (d)\ tr. te Haarlem, na 21 Jan. 1633 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Barbera Wijnants, Jacobsdr., van Haarlem. Zij wonnen o.a.: Jacob Reael (zie bij N°. 127), tr. Susanna Reael. lljsbeth Reael, geb. i57°> tr. 16 Sept. 1590 Jacobus Arminius, geb. te Oudewater 1560, st. 19 Oct. 1609, predikant te Amsterdam 1588, Professor in de Theologie te Leiden 1603, zoon van Herman Jacobsz. Laurens Reael, N°. 127. Aant.: Laurens N. N., liet o.a. de beide volgende zoons na: a. Jacob Laurensz., schipper (e); tr. Imme Willemsdr., begr. O. K. 20 Oct. 1563, reeds in 1548 (en nog bij haar overlijden) als wede. wonende in de Nes naast Gerrit Ildsen alias Holft (ƒ). Uit dezen echt sproten twee kinderen (g): aa. Dieuwer Jacobsdr., tr. i°. Egbert Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 78); tr. 2°. Pieter Jansz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1). bb. Laurens Jacobsz. Reael (/i), N°. 44. b. Stoffel Laurensz., begr. O. K. 8 Dec. 1553, „clockesteller", wonende in de St. Olofskapelsteeg; tr. Trijn Jansdr. -— Uit dit huwel. sproten vier kinderen (2). («) Resol. Holland, 2 Febr. 1581, 15 Mrt. 1599; [b) ter Gouw, VIIT, Alphab. Reg. i.v. Zie ook: Laurens Jacobsz. Reael door Dr. Job. C. Iireen, in de Bijdragen voor Vaderlandscbe Geschiedenis en Oudheidkunde, 3e reeks, deel X; (c) Poorterboek B, fo. 297; (sz. nam den naam Reael aan naar het uithangteeken van 't huis „de gouden Reael" op 't Water, dat hem door zijne vrouw ten huwelijk aangebracht was; (/) Wk. Reg. 6, fo. 109. — liet oudste van deze kinderen: Griet Stoffelsdr. geb. 1537, tr. waarschijnlijk Adriaen Barentsz. van Ilartoghvelt (zie Aant. bij No. 187). 45 JAN VERHEE, CORNELISZ. R. 1583—1599. Sch. 1581. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 20 Sept. 1597—1599. Werd door de Staten van Holland 12 Aug. 1588, bij de nadering van de Onoverwinlijke Vloot, met Joris Maertensz., Raad ter Admiraliteit op de Maas, en Jan Pietersz., van Enkhuizen, naar het Marsdiep gedeputeerd, om dertig aldaar liggende koopvaardijschepen in allerijl ten oorlog toe te rusten met manschap, geschut, proviand enz., van welke bodems er twintig waren „gedestineert om me op de Kuste van Vlaenderen tot assistentie van de Majesteyt van Engelandt, ende resistentie van de gemeene Vijanden .... omme naer de occurentien, of tegens de Spaensche, ofte tegens de Vlaemsche Vloote gebruyekt te worden" en tien „in het Maersdiep sullen blijven legghen tot bewaernisse van dien" (a). Regent Leprozenhuis 1578; Luitt. der Burgerij 1580. 18 45. Geb. te Gouda 1547 (b), st. te Middelburg 20 Oct. 1599 (c), zoon van Cornelis Woutersz. (zie Aant. hieronder) en van Cornelia Jansdr. Bos. Tr. Weyntgen Pietersdr. Reynst, st. kinderloos 1603, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 122) en van Trijn Syvertsdr. Kinderloos. Aant.: Cornelis Woutersz. Verhee, Sch. van Gouda 1553, Burgern*. ald. 1567; tr. Cornelia Jansdr. Bos, dr. van Jan Jansz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Lijsbeth Hermansdr. (d). Hunne kinderen waren o.a.: a. Wouter Verhee, Cornelisz., st. 1 Mrt. 1586, Sch. 1579 5 Regent St. Pietersgasthuis 1578; tr. Lijsbeth Pauw, geb. 1550, st. 29 Dec. 1623, dr. van Adriaen, N°. 5, en van Anna Jacob Lucaszoonsdr. Zij wonnen verscheidene, meest alle te Hoorn gevestigde, kinderen, w.o.: Grietge Woutersdr. Verhee, tr. i°. te Enkhuizen, na 26 Juni 1599 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Michiel Jansz. de Lange (e), geb. te Bergen in Noorwegen 1578, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 6 Nov. 1615, zijdelakenkooper te Amsterdam op den Nieuwendijk „in den Coninck van Engelant", zoon van Jan en van Dorothea Cornelisdr. (/); tr. 2°. te Amsterdam 9 April 1619 Olfert Barendsz., geb. te Hoorn 1570, st. ald. 1633, Sch. van Hoorn 1608, Burgemi". en R. ald. 1611; Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1624—1626; Raad van State 1628—1630; Gedeputeerde te Velde bij de belegering van 's-Hertogenbosch 1629; Gedep. ter Staten Generaal 1631 —1633, wedr. van Meynouw Schouts van Scharvvoude, zoon van Barend Bouwensz. en van Trijn Olfertsdr. (g). b. Jan Verhee, Cornelisz., N°. 45. c. Machteld Cornelisdr. Verhee, tr. Jan Veen, koopman, eerst te Gouda, daarna te Amsterdam, waar hij 15 Oct. 1594 als poorter ingeschreven werd en woonde op den O. Z. Voorburgwal „in den Granaetappel" (/i), Regent Spinhuis 1596, zoon van Adriaen en van Lijsbeth Souburgh (Dirck Govertszoonsdr. ex Dieuwer van der Graft). Zij lieten o. a. de beide volgende dochters na: aa. Neeltgen Jansdr. Veen, geb. 1566, begr. O. K. 26 Jan. 1615, tr. i°. 16 April 1589 Leendert Hendricksz., geb. 1565, begr. O. K. 7 Dec. 1598, wonende „in den Pott op de bierkaij", zoon van Hendrick Leendertsz.; tr. 2°. 16 Jan. 1600 Jaspar Cornelisz. Lodder, geb. te Breda 1576, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 3 Mei 1624, nalatende een vermogen van ƒ 72.450.— (i), woonde in 1600 op 't Water, bij zijn overlijden bierschooier op de Delftsche Bierkaay „in den Pot" (j), Regent Sint Jorishof 1616, wedi\ van Trijn Gerritsdr. Hij hertr. 18 Aug. 1615 Weyntge Fransdr. Ruysch, geb. 1575, st. kinderl. en begr. N. K. 18 Mei 1630, wede. van Jan Thomasz. Croonenburg, N°. 60, dr. van Frans Hendricksz. (zie bij N°. 4, Bijl. 1) en van Marij Jansdr. Valckenier. 45- Uit het tweede huwel. sproot o. a.: Catharina Lodder, tr. Hillebrand Vinck (zie bij N°. 102). bb. Wcyntgen Jansdr. Veen, tr. Adriaen Valckenier (zie Aant. bij N°. 136). Bijl. i. Dirck Jacob Hendricksz., Burgem1'. van Gouda 1487; tr. Margriet Oem, Adriaensdr. Zij wonnen de volgende drie kinderen (k): a. Sophia Dircksdr., tr. Hendrick Direksz. Pauw (zie Aant. bij N°. 5). b. Clara Dircksdr., begr. O. K. 10 Nov. 1557, tr. i°. Jacob Roelofsz. Drooch, alias Jacob Roelofsz. „in den Sleutel" (l), st. 1529(7//), koopman te Amsterdam in de Warmoesstraat op den Zuiderhoek van de Papenbrugsteeg „in den Sleutel", Sch. 1529, zoon van Roelof Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 40) en van Claer Vranckendr. de Wael; tr. 2°. (vóór 1538) Kloris Florisz. „in den Sleutel" (//), begr. O. K. 1 Aug. 1561, Sch. 1539, R. 1541 - Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen (0); uit het tweede zijn er mede drie bekend, die alle volgen: aa. Oude Jacob Roelofsz. Drooch, geb. 1526, st. 19 Febr. 1591 (/), tr. Alyd Jacobsdr. Verwer, dr. van Jacob Jansz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Wendelmoct Hendricksdr. Hoogers; stierven kinderloos, bb. Maria Jacob Roelofszoonsdr. Drooch. tr. Reynier van Neck, Simonsz., N°. 11. cc. Jonge Jacob Roelofsz. Drooch, geb. 1529, begr. O. K. 9 Febr. 15 59, tr- Weyntge Jansdr. Dommer, dr. van Jan Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 3) en van Geert Ysbrantsdr. Hem. Zij hertr. Cornelis Elbertsz. Schaeck (zie bij N°. 76, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. was eene eenige dochter: Geerte Jacob Roelofszoonsdr. Drooch, tr. Elbert Woutersz. Schaeck (zie bij N°. 76, Bijl. 1). dd. Florir. Florisz. (zie Aant. bij N°. 26), tr. Maritgen Meynertsdr. Cant. cc. Mr. Dirck Florisz., begr. O. K. 1 Febr. 1568, Sch. 1562, R. 1567; tr. Marijtgen Jan Duvenzoonsdr., geb. 1537, dr. van Jan Duvenz. (zie bij N°. 46, Bijl. 1) en van Stijntge Claesdr. Moyaert (q). — Wonnen eene dochter. ff. Agnies Florisdr., begr. N. Z. 29 Juni 1594) tr- 1562 Mr. Dirck Barendsz., geb. 1534, begr. N. Z. 26 Mei 1592, vermaard schilder, woonde bij zijn overlijden „in de nieuwe stadt bij de gasthuys molen poort" (r), zoon van Barend Direksz. alias Doove Barend, schilder. c. Herman Direksz., tr. N. N. Hunne dochter was: Lijsbeth Hermansdr., tr. Jan Jansz. Bos, Sch. van Gouda 1525, Burgemr. ald. 1534. Zij wonnen: Cornclia Jansdr. Bos, tr. Cornclis Woutersz. Verhcc (zie Aant. bij N°. 45, hiervoor). («) Resol. Holland 12 Aug. 1588; [/>) „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; (<") „obijt den 20 october 1599"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (d) Scliaep, M. M. p. 252; (e) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 9. ■—■ Michiel Jansz. de Lange was een neef (oomzegger) van Michiel Cornelisz. de Lange (zie bij N°. 58, Bijl. 1); (/) Quijtsch. 24, fo. 208 V°; 30, fo 58 V°; (g) M. S. geneal. van Persijn op 't Gem. archief te Amsterdam, p. 146, 157. Zie ook: Maandbl. Ned. Leeuw, IV, p. 4; (//) Foorterb. B, fo. 146; (/) Wk. Reg. Div. Mem. 3, fo. 198 V°; (j) Zie ook: Oud-Holland 1888, p. 107; (/-•) Scliaep, M. M., p. 252; (/) Ik heb hier, liet voetspoor volgende der bestaande genealogieën, zoowel Roelof Jacobsz., gehuwd met Claer Vranckendr. de Wael, als alle zijne afstammelingen aangeduid met den naam „Drooch". In de acten heb ik evenwel alleen Oude Jacob Roelofsz., den man van Aeltgen Jansdr., eens „Jacob Roelofsz. alias Droochgen1' genoemd gevonden (Confessieboek N°. 274 R. I., fo. 34), zoodat de mogelijkheid niet uitgesloten is dat Drooch of Droochgen uitsluitend dezen als bijnaam toekomt; (/«) Zie Naaml. der Schepenen bij Wagenaar; («) Floris Florisz. bewoonde 11a zijn huwelijk liet hem door zijne vrouw aangebrachte huis „den Sleutel" in de Warmoesstraat, en had aan het uithangteeken daarvan zijn bijnaam „in den Sleutel" (waarbij hij o. a. in 1541 als Raad in de oude M. S. naamlijsten der Vroedschap voorkomt) te danken. In de latere gedrukte regeeringslijsten komt hij voor als: „Floris Florisz. gezegd Breeckvelt" en zelfs (bij anticipatie op zijn kleinzoon!) als: „Floris Florisz. Kant gezegd Breeckvelt"; (o) Wk. Reg. 4, fo. 51; (ƒ) Wk. Reg. 12, fo. 97; (?) Wk. Reg. 9, fo. 228; (r) Wk. Reg. 12, fo. 17 V°. 46. CORNELIS BENNINGH JANSZ. DUYVESZ. R. 1584—1617. Sch. 1584, Burg. 1601, 07, 10, ii, 13, 16. Gecomm. Raad 1 Mei 1603—30 April 1606. Heemraad (1580) en Dijkgraaf (1586) van den Nieuwer-Amstel; Regent Burgerweeshuis 1594. Woonde bij zijn overlijden op de Coninxgracht (Singel). St. 30 Mrt. 1617, zoon van Jonge Jan Duvenz. (zie Aant., hieronder) en van Hillegont Cornelisdr. Benningh. Tr. i°. Hillegont Jansdr.; tr. 20. te Utrecht Juni 1582 Sophia Foeyt, geb. te Utrecht, dr. van Floris en van Emerentia Lam, Jacobsdr. Kinderen (a) (uit het tweede huwelijk): Anna Benningh, geb. 1584 (b), tr. te 's-Hage, na 7 Febr. 1604 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Joachim van Mierop, Ontvanger-Generaal van Holland en Westfriesland 1608 (volgde toen zijn vader op) —1643, zoon van Cornelis, Heer van Hoogwoude, Ontvanger-Generaal alsvoren, en van Elisabeth van Alckemade. Emerentia Benningh, geb. 1586, st. te Leiden 11 Mei 1667, tr. te 's-Hage, na 18 Mrt. 1606 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Mr. Jacob van Brouckhoven, geb. 1577, st. 16 Juni 1642, Veertig in Rade te Leiden 1610, Burg. ald. 1620; Gecomm. Raad; Gedep. ter Staten Generaal; Rentmeester van Rijnland, zoon van Foy Jansz. van Brouckhoven, Schout van Leiden 1575, Burg. ald. 1589, Bailluw en Dijkgraaf van Rijnland (c). Aant. In de eerste helft der 16e eeuw leefden te Amsterdam de volgende twee broeders (zie ook Bijl. 1, hieronder): a. Jan Duvenz., de Oude, geb. 1500 (d), begr. N. K. 31 Mei 1566, houtkooper in de Houttuinen; Sch. en R. 1542, Burg. 1555; tr. 1531 Katrijn Daem Meeuszoonsdr., leefde nog in 1567 (e). \6. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen: aa. Daem Meeusz. alias Daetn Jan Duvenzoonsz., tr. Meyns Willemsdr. Brouwer, dr. van Willem Jansz. (zie bij N°. 3, Bijl. 2) en van Lijsbeth Claesdr. Lantsmeer. bb. Cornelis Jansz. Smoor alias Cornelis Jan Duvenzoonsz., begr. N. K. 27 April 1578, hopman, wonende op den Achterburgwal bij 't huis „Aeckersloot" (ƒ); tr. i°. Lijsbeth Claes Docdendr., geb. 153° (g), dr. van Claes Doedesz. (zie bij N°. 6, Bijl. 1) en van Katrijn Jan Lambertszoonsdr.; tr. 2°. Anna Hendricksdr. Bicker, natuurlijke dochter van Hendrick Jacobsz. Bicker (zie bij N°. 57 Bijl. 1). Zij hertr. Hendrick Cornelisz. Goyer. Uit elk der beide eerste huwelijken sproot een zoon: aaa. Claes Doedesz.; bbb. Jan Duvenz., geb. Jan. 157^cc. Mr. Jan Duvenz., Doctor in de Medicijnen, Sch. en R. 1574dd. N. Jan Duvenzoonsdr., tr. Gerbrand Eggenz. ee. Jonge Jan Duvenz., begr. N. K. 3 Febr. 1586, zuivelkooper in de Kalverstraat (//); tr. (omstreeks 1565) Brecht Lucasdr. — Lieten zes kinderen na. b. Jonge Jan Duvenz., geb. 1510 {d), stokvischkooper (i) in de Warmoesstraat ; tr. Hillegont Cornelisdr. Benningh, dr. van Cornelis Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Aefge Vranckendr. de Wael. Zij wonnen twee kinderen: aa. Cornelis Benningh Jansz. Duyvesz. (ƒ), N°. 46. bb. Lijsbeth Jan Duvenzoonsdr., gedt. O. K. 9 Aug. 1567, tr. i°. Jan van Bekesteyn, wonende in de Warmoesstraat (k), zoon van Jan en van Machteld Stans Claeszoonsdr. (/); tr. 2°. Jan van Heussen (zie Aant. bij N°. 40), wedr. van Aefgen de Wael. Bijl. i. Behalve de hiervoor vernielde twee broeders bestond er tenzelfden tijde te Amsterdam nog een synonimus, die volgt: Jan Duvenz., tr. Stijntge Claesdr. Moyaert, die st. kort vóór Nov. 1541 (m). Hunne kinderen waren: a. Katrijn Jan Duvenzoonsdr., geb. 1520, st. 1566, tr. Gerrit Jansz. Pengh, begr. O. K. 6 Juni 1570, zoon van Egge Gerbrandsz. Paf, R. 1534, Sch. 1536, Burg. 1540 (;/). Zij wonnen verscheidene kinderen, w.o.: Stijn Gerritsdr. Pengh, tr. Cornelis Hendricksz. Hoogert alias Basgen (zie Aant. bij N°. 76). b. Griet Jan Duvenzoonsdr., tr. Leenaert Jansz. Graeff (zie Aant. bij N°. 22). c. Claes Moyaert, geb. 1528. d. Marijtgen Jan Duvenzoonsdr., tr. Mr. Dirck Florisz. (zie bij N°. 45, Bijl. 1). {a) Schepenk. 28, fo. 44 V°; (/>) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 32; (<-) Navorscher VI, p. 183; Timareten, p. 97; (), w.o.: a. Simon Bauckesz. Sakema, begr. in 't Betaniënklooster 28 Jan. 1566 (c), zeer vermogend korenkooper (q) in de O. Z. Houttuinen (r); Overman van den Voetboogdoelen 1553; tr. i°. bij huwel. voorwaarden d.d. 29 April 1536 (s) Griet Jansdr. Verburch, begr. in 't Betaniënklooster 15 Mrt. 1561 (e), wede. van Jan Pilgramsz., dr. van Jan Jansz. (zie Aant. bij N°. 47, hiervoor) en van Aecht Pilgramsdr.; tr. 2°. Stijn Benningh, Fransdr., die nog in 1575 leefde (t), wcde. van Cornelis Buyck, Sijbrantsz., dr. van Frans Claes Heynenz. (zie bij N°. 17, Bijl. 2) en van Katrijn Benningh. Uit het eerste huwel. sproot o. a. de volgende dochter: Katrijn Simonsdr. Sakema, tr. i°. Gerrit Jacobsz. Schaep, N°. 23; tr. 2°. Floris Clafcsz. Cloeck (zie Aant. bij N°. 128). b. Appolonia Bauckesdr. Zythiema, tr. i°. (voor 154S) Jelle With- mersz., van Ameland, st. kort vóór Jan. 1566 (//) „buytenlantsvaerder", wonende te Amsterdam op den N. Z. Voorburgwal over de Kolk; tr. 2°. Frans Wijbrantsz. Warwijck (zie Aant. bij N°. 94). Uit het eerste huwel. werden drie kinderen geboren, w.o.: Foeck Jellesdr., tr. Jacob Benningh, Hillebrantsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1). Bijl. 2. Steven van der Beecke, geb. te Mechelen (omstreeks 1490), leefde nog aldaar in 1558, tr. N. N., en liet o. a. de beide volgende kinderen na: a. Katrijna van der Beecke, Stevensdr., geb. te Mechelen (omstreeks 1520), st. te Amsterdam kort vóór Oct. 1558 (v), tr. Mr. Pieter Vloits, Hendricksz., Rector der N. Z. School 1544 (w), Secr. 1553, was tevens notaris, welke laatste betrekking hij in I55°> nadat zijn jaarwedde als Secretaris verhoogd was, moest neerleggen (x). Behalve eene dochter wonnen zij een zoon, die volgt: Lambert Vloits, Pietersz., geb. 1548, begr. N. K. 28 Mei 1594, Secr. 1583; tr. Neeltgen Michielsdr. van Sijdenborch (y). Waai uit kinderen. b. Laurens van der Beecke, woonde eerst te Mechelen, daarna te Antwerpen; tr. N. van der Wiere. Uit dit huwelijk waren drie kinderen: aa. Bartholomeus van der Wiere (*), geb. 15 34, Secr. van Amsterdam 1578; Extraordinaris Gedep. in de Gecomm. Raden 1578 1581; tr. Lijsbeth Hendricksdr. — Stierven kinderloos (aa). bb Sara van der Beecke, geb. te Mechelen, tr. i°. Mr. Jan Herry, st. te Amsterdam 1585; tr. 2°. te Amsterdam 6 Oct. 1598 Hendrick Pietersz. Huysman, schipper en Londensvaarder, wonende in de Hoogstraat „in de Turxe halve maen", wed*'. van Neeltgen Simonsdr. (bb). Uit het eerste hu wel. sproot een eenige zoon: Bartholomeus Jansz. van der Wiere, geb. 1578, schoenmaker in de Halsteeg; makelaar 1612—1618; tr. i°. (in de N. IC.) 30 Nov. 1603 Swaentgen Jansdr., geb. 1582, dr. van Jan Bartholomeusz. en van Marij Dircksdr.; tr. 2°. (ten Stadhuize) 11 Dec. 1605 Clara Kvertsdr., geb. te Antwerpen 1578, dr. van Evert N. N. en van Clacrtgen Jansdi. Uit elk dezer beide huwelijken was één kind: aaa. Bartholomeus van der Wiere, geb. Maart 1605, begr. N. K. 24 Scpt. 1660, koopman op Frankrijk (cc), in 1635 op de Rouaanschc Kaay, bij zijn overl. op de Keizersgracht; tr. 16 Jan. 1635 Grietge Pietersdr. Bont, geb. 1609, wede. van Pieter Heynck, dr. van Pieter en van Marritge Cornelisdr. (dd). Hunne dochter was o. a.: Swana van der Wiere, tr. Jean de 'Backer (zie bij N°. 147, Bijl. 1). bbb. Sara van der Wiere, tr. Cornelis Dircksz. Abba (zie Aant. bij N°. 139). cc. Hans van der Beecke, geb. te Antwerpen, woonde in 1591 tc Ani" sterdam in de Warmoesstraat; tr. i°. Agneta Dircksdr., wed^. van Sinnick (ee); tr. 2°. te Amsterdam 6 Oct. 1591 Jannetgen Jan Pilgramsdr. (ff), laatstelijk wede. van Hendrick Claesz. van Groll (zie bij N°. 124, Bijl. 1), dr. van Jan Pilgramsz. (zie Aant. bij N°. 47, hiervoor) en van Griet Jansdr. Verburch. BlJL. 3. Jan Oom, Jacobsz. alias Noom Pompemaker, was pompenmaker en mastenmaker (gg) te Amsterdam op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort, en kocht er 28 Nov. 1514 eene brouwerij in de Teertuinen (Ah); werd 11 Aug. 1507 door Mijne Heeren van den Gerechte veroordeeld tot het doen van eene bedevaart „tot onsz lyever vrouwen in Insele", wijl hij „hem vervordert heeft qualyck(en) ende iniurieuslyck(en) te spreken op d(en) capeteyn vand(e) wake int stuck sijnd(er) officien" («); 12 Aug. 1510 werd hij wederom veroordeeld tot het doen eener bedevaart, ditmaal „tot Sz*e Peters ende Pouwe s 47- ten Hooge Roeme(n)" om reden dat hij „onlanx gelede(n) tegens Peter Reyersz. en(de) Jacob Koeckebacker als dyena(r)en van de(n) com(m)issarysz van de(n) gebroocke(n) dijck tussche desz stede ende Spaerndam(m)e veel ontamelycke woirde gesproeke(n) heeft twelc grootelycke(n) behoort gestraft te werdd(en)" (jj); tr. Weyn Sijbrandsdr. Hunne kinderen waren: a. Geert Jansdr. Oom, tr. Willem Backer Zyvert Claeszoonsz. (zie Aant. bij N°. 70). b. Weyn Jansdr. Oom, tr. Pieter Pietersz. van Neck (den Oude) (zie Aant. bij N°. 11). c. Jacob Oom, Jansz. alias Jaepoom Jansz. (zie Aant. bij N°. 47, hier¬ voor), tr. Neel Jansdr. Verburch. (a) Rentebr. 9, fo. 146, 249; (b) „obijt den 22 octob. anno 1604"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (c) Schaep, M. M., p. 147, 180; (d) Schaep gaf zich veel moeite om de waarschijnlijkheid van eene aanhechting van dit geslacht Verburch aan den ouden stam der van der Burch'en te bepleiten. Hij stelde het aldus voor: Adam of Aem van der Burch, getr. met N. van Brakel, Hendricksdr., liet twee kinderen na: Baert van der Burch, Aemsdr., getr. met Gerrit Benningh, Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14), en Hendrick van der Burch, die bij Catrijn van Wourt 0. a. won: Adam of Aem van der Burch, gehuwd met Margriete Heermans. Uit dit laatste huwel. sproten volgens Balen (Beschrijvinge der stad Dordrecht, p. 1005) vijftien kinderen, w.o. een zoon: Jan van der Burch, getr. met Catharina van Dorp. — Schaep geeft ook op, dat uit het huwelijk van der Burch-Heermans „wel 15 kinderen" gesproten zijn, doch schuift er nog een tusschen: Jonge Jan van der Burch alias Verburch. Omtrent dezen deelt hij mede (M. S. Schaep in 't familie-archief Backer, p. 33, 39): „Dese Jonge — of 2e — Jans, Vader, was gen(aem)pt Aem, dat is Adam van der Burght (: 0111 cortheijts wille geheeten Aem Hendrixz. Verburch die getrout had Margriet v(an) Heermans gesturven a°. 1479:) hij sturf 3 Apr. a°. 1505, ontrent 80 Jaren out sijn(de): (: ergo gebor(en) 1425:) Sij hadden samen gehad 15 kinderen, die seer verstroijden, onder andere dese Jonge Jan Aemsz. die meest altoos in Oostlant geleeft, en(de), soomen tot noch toe weet, aldaer getrout is, (: doch n(iet) met wie:) alsoo hij met sijn soon (: al een man wesen(de):) weder in 't land, en(de) tot Aemst(erdam) quam, sonder wijff; alwaer de soon troude als f. 31 voorsz." (op fo. 31 staat n.1.: „Jan Verburg g(etrouwt) m(et) Aeght Pilgroms"); (e) Zie Begraafreg. O. K. 1. d.; (ƒ) Wk. Reg. 4, o. 141; (g) 17e Eeiuvsche geneal. m. s. aanteekeningen op 't gem. arch. te Amsterdam, La. C.; Wk. Reg. 10, fo. 302 V°; (h) Zie bij N°. 163, noot /; (i) Niet te verwarren met: ,,Jaepoem scoenmaecker in die oudezijdts enghe kerekx steege", als wiens wede. in 1569 eene zekere Marie voorkomt (Loopende rentenboek van 't St. Pietersgasthuis 1548, fo. 95 V°; t' Laeste Sinte Pieters Bouck, 1550, fo. 194; Quohier iooen Penn., 1569, Rijksarchief te 's-Hage); (j) Rentebr. 7, fo. 40 V°; (/•) Quohier 1557, fo. 13; (/) Stadsrek. 1554, fo. 39 V°; (///) Quohier 1557, fo. 79; (») Wk. Reg. 5, fo. 200; (o) Rooyboek, fo. 44; (/) Schaep, M. S. in 't familie-archief Backer, p. 23; (q) Stadsrek. 1554, fo. 47 V°; (r) Quohier 1557, fo. 134 V°, 138 V°. Het huis van Simon Bauckesz. Sakema brandde in 1541 op Sint Thomasdag af, waarbij een kind omkwam en verscheidene lieden, die bij het blusch- en reddingswerk behulpzaam waren, zware verwondingen opdeden, waarvoor zij van de stad smartgeld ontvingen (Stadsrek. 1541 > f°- IQ6» i°7)> (J) Schaep; (ƒ) Wk. Reg. 10, fo. 302 V°; (11) Wk. Reg. 8, fo. 194 V°; (v) Wk. Reg. 6, fo. 283; (w) Stadsrek. 1544, fo. 42 V°; (.x) Grootm. 2, fo. 37; (y) Schepenk. B, fo. 38 V°, 92 V°; (z) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 114; „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; (tra) Weesk. L. 86, i. v. van der Wiere; (6b) Wk. Reg. 12, fo. 226 V°; (cc) Requesten aan Burgemeesteren, 1650, N°. 177; (dd) Kerkint. reg., i.d. 14 Dec. 1628; (ee) Wk. Reg. II, fo. 138 V°; (ff) Zie ook Quijtscli. 20, fo. 227 V°; (gg) Schaep, M. M., p. 151; (hh) Wk. Reg. van Huisverk. en Div. Mem. 1509—1543, fo. 80; (ii) Keurb. B, CorrectiCn, fo. 90 V°; hij wordt er genoemd: „Jan Jacopsz. al(ia)s Noompo(m)pemake(r)"; (jj) Keurb. B, Corr., fo. 122 V°: „Jan Jacopsz. anders Noom Po(m)ppemaker genoo(m)pt". 19 48. JAN PHILIPSZ. DE BISSCHOP. R. 1584—1623. Comm. 1578. Kap», der Burgerij 1585. Woonde in 1585 „aan 't Kerkhof", in 1591 op 't Water „in den ijseren Berch", welk huis zijne vrouw door haar eersten man aangekomen was; bij zijn overlijden op den Singel bij Jan Rodenpoortstoren „in de witte Lelye". Liet bij zijn dood aan zijne drie toen nog levende kinderen (a) een vermogen na van ƒ 120.000.— (/>). St. 29 Nov. 1623 (c), zoon van Philips (zie Aant., hieronder) en van Baefgen Olofifsdr. Tr. i°. April 1579 Emmetgen Dircksdr., begr. N. K. 26 Nov. 1585, dr. van Dirck N. N. en van Aefgen Woutersdr., van Enkhuizen; tr. 2°. 20 Juli 1586 Lijsbeth Hermansdr., begr. N. K. 28 Maart 1591, wede. Van Jan Hendricksz. Coesvelt, dr. van Herman Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 78) en van Weyn Jansdr. Kind (uit het tweede huwelijk, o. a.): Elisabetii de Bisschop (d), tr. Joan Huydecoper, N°. 126. Aant. Philips Arentsz. de Bisschop () Wk. Keg. ii, fti. 52; Reg. 21, fo. 48; Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 293 V°; (<■) „obijt den 29 novem: anno 1623"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; ( genoemd wordt («//); tr. 30. Wijbcrich Jansdr.; tr. 40. Engeltgen Gheertendr. van Dorsten, wede. van Willem Thijmansz. Backer (00). Uit het eerste huwelijk sproten vijf kinderen; uit een der volgende huwelijken was één zoon; alle zes volgen hier: aa. Hendrick Pietersz. Hooft, geb. 1535, st. kinderl. te Alkmaar 30 Mei !596 (//), Overman van den Voetboogdoelen te Amsterdam 1581; tr. te Amsterdam Aug. 1581 Geertge Claesdr. Stooter, st. te Alkmaar 13 Nov. 1615, dr. van Claes Laurensz. Stooter (qq). bb. Jan Pietersz. Hooft, geb. 1543, begr. N. K. 4 Juni 1602, koopman op den N. Z. Achterburgwal „in den Huypot"; tr. 1570 Gecrtruyd Jansdr. Lons, begr. N. K. 2 Juni 1608, dr. van Jan Allertsz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Brecht Reyersdr. Zij wonnen zes kinderen, w.o. de drie volgende: aaa. Dr. Pieter Jansz. Hooft, N°. 129. bbb. Geertruyd Hooft, tr. Mr. Volekert Overlander, N°. 83. ccc. Willem Jansz. Hooft, geb. 1581 (rr), Regent N. Z. Huiszittenhuis 1609; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1612; vertrok in 1614 met zijn huisgezin naar Engeland (ss), waar hij „eerst aen een Baronnije daerna aen een Brouwerije geraekte, en met wien 't gevolglijk slecht afliep" (//); tr. 28 Juni 1605 Ida Oueeckel, gedt. O. K. 1 April 1582, st. 28 Aug. 1657 (nu), dr. van Cornelis Jansz. (zie Aant. bij N°. 29) en van Machtcld Pietersdr. du Bien. Zij lieten drie dochters na (die in 1647 van hare kinderloos overleden moeien Catharina en Maria Oueeckel een vermogen erfden van ƒ570.000, en in 1648 alle drie te Delft woonden (vv)), te weten: A. Ida Maria Hooft, geb. te Londen 1618, tr. 19 April 1650 Mr. Daniël van Hogendorp, Heer van Moerkapelle en de Wilde Venen, st. kinderl. te Rotterdam 30 Mrt. 1673, Sch. en R. van Rotterdam 1634, Burg. ald. 1639; Gedep. ter Staten Generaal 1643—1646 en 1672—1673; Bailluw en Dijkgraaf van Schieland 1646, zoon van Johan en van Adriana van Wely. B. Machteld Hooft, tr. Mr. Jan van der Meyden (zie bij N°. 126, Bijl. 1), wedr. van Constantia Bartolotti. C. Catharina Hooft, tr. na 19 Jan. 1648 te 's-Hage gedane aant. der ondertr. (wiv), Johan Heylersich, Raad en Secr. van Willem II, Prins van Oranje. cc. Cornelis Pietersz. Hooft, N°. 49. dd. Willem Pietersz. Hooft, geb. 1549, begr. N. K. 18 Nov. 1605, korenkooper (xx); handelde in 1584 in comp. met zijn broeder Cornelis Pietersz. Hooft; woonde op den Singel buiten Jan Rodenpoort in een huis, dat hij 6 Mei 1597 kocht; liet een vermogen 11a van meer dan ƒ 200.000 (yy); Sch. 1592; Kerkmr. N. K. 1593 ; tr. Nov. 1578 Gierte Hendricksdr. Haeck, begr. N. K. 2 Sept. 1613, die 1607 1611 als wed°. handel dreef in compagnie met haren zwager Cornelis Pietersz. Hooft, en hare schoonzuster, de 49- wede. van Gerrit Pietersz. Hooft (a), dr. van Hendrick Jansz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Claesgen Ysbrantsdr. Hem. Uit dezen echt sproten zes kinderen, waarvan de vier volgende gehuwd waren: aaa. Jannetgen Hooft, tr. Abraham Gillon (zie Bijl. 3, hieronder), bbb. Hendrick Haeck, later genaamd: Hendrick Willemsz. Hooft (zz), geb. 1584, begr. N. K. 20 Jan. 1626, koopman in de Dijkstraat, lid der firma Simon de Rijck, Pieter Hasselaer en Hendrick Hooft (aaa)-, Regent Aalmoezeniersweeshuis 1613; Regent St. Pietersgasthuis 1623; tr. te Amsterdam 28 Juli 1611 Haesgen Houtloock, geb. te Alkmaar 1589, dr. van Hendrick Hendricksz. (zie bij N°. 51, Bijl. 1) en van lbel Roswinckel. Zij wonnen zeven kinderen, waarvan slechts één den huwbaren leeftijd bereikte: Mr. Hen riek Hooft, N°. 177. ccc. Jacob Willemsz. Hooft, geb. 1588, begr. N. K. 4 Mei 1658, koopman op de Heerengracht; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1619; Regent Leprozenhuis 1625—1654; tr. 20 Sept. 1615 Maria Jonckheyn, gedt. N. K. 3 Febr. 1596, st. 22 Aug. 1655 ipbb), dr. van Elbert Simonsz (zie bij N°. 19) en van Claesgen Chijs. Uit dit huwel. waren vijf kinderen, waarvan de beide oudsten volgen: A. Claesgen (Nicola) Hooft, tr. Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn, N°. 181. B. Geertruyd Hooft, tr. i°. Michiel Pancras (zie bij N°. 133); tr. 2°. Diederick de Vlaming van Oudtshoorn (zie Aant. bij N°. 69); tr. 30. Mr. Jacobus Rotgans (zie bij N°. 55, Bijl. 1). ddd. Claesgen Hooft, tr. Nicolaes Corver, N°. 162. ee. Gerrit Pietersz. Hooft, geb. 1551, st. 1 Dec. 1600, koopman, wonende bij de Haarlemmerpoort; tr. 1571 Neeltgc Jansdr. Grauwert, geb. te Emden, dreef 1607—1611 als wede. handel in compagnie met haren zwager Cornelis Pietersz. Hooft en hare schoonzuster, de wede. van Willem Pietersz. Hooft (a), dr. van Jan Claesz. Duyvel (zie bij N°. 68, Bijl. 1) en van Elisabeth Dircksdr. — Wonnen vijf kinderen. f f. Claes Pietersz. Hooft, „troude in troubele tijden met een boerin tot Ouderkerk, daeraf noch sommige descendenten ende welhebbende luyden sijn" (ccc). f. Broer Willemsz. Hooft, „bleef (d. i. verging) met zijn vader op zee, nog jonkman (d.i. ongehuwd) zijnde" 10 Aug. 1562 (ddd), komt in 1548 voor als schipper, voerende een schip groot 400 bruwaets (eeé); woonde in 1557 op den O. Z. Ooster Voorburgwal en was weinig bemiddeld (fff). g. Quirijn Willemsz. Hooft, is met zijn schip op de Goeiing (voor Duins) verongelukt (ggg), komt in 1553 als schipper voor (lihh); woonde in 1557 op den N. Z. O. Achterburgwal (Ui); tr. Alyd Pietersdr., begr. O. Z. 1 Dec. 1566. Zij lieten vijf kinderen na (jjj). 49- Bijl. 1 • Behalve het hiervóór behandelde Zaansche geslacht Hooft bestond er te Amsterdam in de ióe en het begin der 17e eeuw nog eene andere familie van dien naam, wier genealogie voor zoover bekend hier een plaats moge vinden (kkk): Tijman Nanningsz., st. kort vóór Nov. 1514 (lil), woonde te Amsterdam „op den burchwall"; tr. Alydt Jan Bethsdr., dr. van Jan Beth, den brouwer (mmm). Hun zoon was {111111): Jacob Tijmansz. Hooft, leefde nog in 1548, tr. Geert Claesdr. Uit dit huwelijk sproten zeven kinderen, die volgen: a. Jan Beth Jacobsz. Hooft, zuivelkooper in de Kalverstraat over de N. Z. Wijde Kerksteeg „int gulden Vlies" (000), welk huis 29 Mrt. 1565 door de stad gekocht werd, waarbij de verkooper, Jan Beth Jacobsz. Hooft, bedong dat hij tot zich zoude mogen nemen „het uuythangende teyeken vant varekens hooft mettet ijser daert aen hangt" (ppp); Overman van den Handboogdoelen 1560 (qqq); Regent Sint Jorishof 1566; broodweger 1583 (rrr); tr. i°. Marij Cornelisdr., st. kort vóór Febr. 1554 (sss), wede. Van Frans Dircksz., binnenlandsvaarder; tr. 20. Brecht Jansdr. van Bochorst, wede. van Claes Baertsz., Schout van Westzaan (ttt)\ tr. 30. 1559 Marij Hendricksdr., begr. N. K. 31 Jan. 1586 (umi), wede. van Matthijs Claesz., Bergevaarder in 't Gansoord (vvv). Uit den eersten echt waren de volgende vier kinderen: aa. Frans Jan Bethsz. Hooft, geb. 1544, zuivelkooper (www); tr. Marij Hendricksdr. Zij hertr. Balthasar Simonsz. Appelman, N°. 25. bb. Marij Jan Bethsdr. Hooft, geb. 1548. cc. Ilillegont Jan Bethsdr. Hooft, geb. 1549. dd. Grietgen Jan Bethsdr. Hooft, geb. 1552, tr. Zijbrant Jacobsz. b. Ouirijn Jacobsz. Hooft, begr. O. K. 14 Nov. 1584, hui.denkooper (xxx) op den Nieuwendijk bij O. L. V. kapel (yyy); Overman van den Voetboogdoelen 1555; Regent Sint Olofskapcl 1561; Luitt. der Burgerij 1580. c. Cornelis Jacobsz. Hooft, tr. Hillegont Jacobsdr., begr. O. K. 5 Juli 1558, waaruit twee kinderen: Thijman, geb. 1541 ; en Marie, geb. 1545. cl. Heer Thijman Jacobsz. Hooft, geb. 1517, st. kort vóór Oct. 1577 (zzz), „priester ende pastor in zijn leven tot Aelsmacr"; won vier kinderen bij Lobberich Jacobsdr., die st. kort vóór Nov. 1585 (1a4), na in 1578 getrouwd te zijn met Gerrit Gerbrandsz., linnenwever. De bovengenoemde vier kinderen waren: aa. Jacob Thijmansz. Hooft, geb. 1557, was gereformeerd; ondertr. 26 Mrt. 1580 Marij Willemsdr., geb. 1552. Hun zoon was: Tijmen Jacobsdr. Hooft, komt in 1609 a's chirurgijn voor (b'A), tr. Maritge Jansdr. (). Bijl 3. Abraham Gillon ($J), geb. te Antwerpen 22 Mrt. 1579, st. te Amsterdam 13 Aug. 1650 (zoon van Pierre Gillon of Le Gillon, Johansz. en van Adriana Le Martin, Pietersdr.), koopman in de Warmoesstraat; Regent N. Z. Huiszittenhuis 1617; tr. te Amsterdam 23 Juli 1602 Jannetgen Hooft, geb. 1582, st. 18 Jan. 1642, dr. van Willem Pietersz. (zie Aant. bij N°. 49, hiervoor) en van Gierte Hendricksdr. Haeck. Hunne kinderen waren o. a.: a. Dr. Willem Gillon, geb. 19 Dec. 1607, st. (op denzelfden dag als zijne huisvrouw, evenals deze aan de pest) 31 Juli 1636, Doctor in de Medicijnen op de Heerengracht; tr. 19 Sept. 1632 Christina Balestel, geb. 1611, st. 31 Juli 1636, dr. van Nicolas (zie bij N°. 106, Bijl. 1) en van Christina Wolphaerts van Diemen. Zij wonnen o. a.: aa. Christina Gillon, tr. Cornelis Backer, N°. 183. bb. Johanna Gillon, geb. 11 Mei 1635, st. 17 Sept. 1706, tr. te Amsterdam 4 April 1655 Mr, Hieronimus van Beverningk, Heer van Teylingen, geb. te Gouda 25 April 1614, st. kinderl. op den Huize Lockhorst of Oud Teylingen 30 Oct. 1690, Raad van Gouda 1644, Sch. ald. 1646, Burg. ald. 1668; Gedep. ter Staten Generaal 1653; Thesaurier-Generaal der Unie 1657—166^; Extraordinaris Gedep. te Kleef bij de Vredesonderhandeling met den Bisschop van Munster 1666; Minister Plenipotentiaris 49- °P de Vredesonderhandelingen te Breda 1667, te Aken 1668, te Keulen 1673, en te Nijmegen 1678; Extraordinaris Ambassadeur aan de Hoven van Groot-Brittannië 1653, en van Spanje 1670; Gedep. te Velde 1672; Curator van 's Lands Academie te Leiden 1673; werd 18 Aug. 1672 door de Staten van Holland en Westfriesland met Mr. Coenraed van Beuningcn en Mr. Gaspar Fagel op de nominatie geplaatst voor het Raadpensionarisschap, zoon van Melchior, Kapitein der Infanterie in Statendienst, bevelhebber van 't slot Argenteau en van het fort Knotsenburg, en van Sibilla Standart. cc. Elisabeth Gillon, tr. Daniël Lestevenon (zie Aant. bij N°. 300). b. Geertruida Gillon, geb. 12 Sept. 1613, st. kinderloos 22 Nov. 1682, tr. 4 Nov. 1653 Christiaen Rodenburch, st. 1666, Raad Ordinaris in den Hove van Utrecht, Gecligeerd Raad ter vergadering der Staten 's Lands van Utrecht, Gedep. in den Raad van State 4 April 1665, wed1', van Maria de Goyer. c. Adriana Gillon, tr. Jacobus Rcynst (zie bij N°. 122). (n) Schepenk. 14, fo. 336 V°; Resol. Holland 8 Aug. 15S5; Wk. L. 31, i. v. Hooft; (/>) „Van wekker Doopsgezinden zaecken.... meene ick nochtans dat ick wel ruym zoo veel liebbe gesyen en(de) verstaen, als sommige andere, zoo ten aensyen van mijne beiaertheyt, als dat ick de eerste 14 ofte 15 jaren nae de reductie en(de) veranderinge van de regieringe deser stede [in 1578], mijne huyshoudinge meest op den Nieuwendijck, omtrent de oude Haerlemersluys en(de) oude Haerlenierpoort liebbe gehouden, welek quartier, ter oorsaecke dat aldaer van oiults en(de) voor de troublen deser landen, veel luyden dye nyet heel paus waren gesint, plegen te wonen, liet Embder ofte Condees Hoeckgen plach genaemt te worden" (Memoriën en Adviezen van Cornelis 1'ietersz. Hooft, Werken van het Utrechtsch Historisch Genootschap, Nieuwe Reeks, N°. 16, p. 17); (r) Wk. Keg. 20, fo. 153; Wk. Reg. I)iv. Mem. 3, fo. 253 V°; ( ('M) Siadsrek. 1562, fo. 129; (ee) De aanhef van de acte van scheiding van den boedel van Dieuwer Claesdr, wede. van Claes Willemsz. Hooft (waarin Jannetgen Claesdr. Hooft, die reeds vóór 15SS kinderloos overleden was, daarom niet meer voorkomt) luidt: „Opten laesten Septe(m)ber anno vijftien hondert ende ses entnegentich sijn Claes Hooit Margriete Claes d(o)cht(er) ende Aechte C laes d(o)chi(er) als broeder ende susters sijnde.. . gheaccordeert.. . omme bij lotinge te verdelen de goederen dien haer E. moeder Dieuwer Claes d(o)cht(er) naer haer overlijden naergelaten heeft" (Dossier de Rijck, N°. 50; Weesk. L. 353). — Het kerkinteekenregister vermeldt i.d. 13 Aug. 1580 den naam van Jannetgen Claesdr. Hooft bij hare ondertrouw met Ysbrand Ben, Albertsz. als volgt: „Jannitge Claes van Amsterd. met Aechte Claes haer suster". De familienaam van Jannitge leert ons het kerkinteekenregister, i.d. 6 Febr. 1588: „Isebrant Ben Elbertz., brouwer wedvan Jannetgen Claes Hoofden woonen(de) op de Houtmerct". Dat Aecht Claesdr. Hooft getrouwd was met Pieter Jacobsz. Nachtglas blijkt uit het Reg. der Quijtsch. 24, fo. 141 V°, vermeldende de overdracht door „Aechte Claes Hooffden wedue van Pieter Jacobsz. Nachtglas" van haar huis enz. op den Singel aan Reynier Pauw, Adriaensz. (N°. 61). — Merkwaardig is de verwarring, die men in alle gedrukte en oude M. S. genealogieën ten aanzien van de nakomelingen van Claes Willemsz. Hooft aantreft. Steeds vindt men n.1. de genealogie aldus voorgesteld: Claes Willemsz. Hooft liet bij zijne vrouw Dieuwer Claesdr. twee kinderen na: a. Claes Hooft; b. Griete Claesdr. Hooft, getr. met Jacob Simonsz. de Rijck. Dit echtpaar zou dan o. a. de volgende twee dochters hebben verwekt: aa. Aechje de Rijck, tr. Pieter Jacobsz. Nachtglas; bb. Jannetge de Rijck, tr. Ysbrand Ben, Albertsz. (zie o. a.: Vorsterman van Oyen, Stam- en Wapenboek, II, p. 362; Alberdingk Thijm en Vorsterman van Oyen, Het geslacht Hooft, p. 7; de 17e eeuwsche M. S. genealogie „de Rijck van der Gracht'' op 't gemeente-archief te Amsterdam); (ff) Wk. Reg. der Huisverk. 2, fo 260; (gg) Doopb. O. IC., i.d. 8 Nov.^ 1592 ; (/1/1) Pieker de Graeff; deze weetniet met zekerheid mede te deelen welken van de beide Jan's, den Oude of den Jonge, dit lot getroffen heeft; (//') Wk. L. P., i. v. Pietersz., in een inventaris van scheepsaandeelen; (jj) Wk. Reg. 5, fo. 272 V°; zie ook hiervoor noot ii\ (M) Quohier 1557, fo. 60 V°; (//) „Zij was een boerin, daer hij veel kinderen bij gewonnen heeft" (Schaep); (mm) Wk. Reg. 7, fo. 46; (;///) Rooyboek, fo. 146; (po) Wk. Rfg. 9, fo. 369 V°; Wk. Re". Div. Mem. 1, fo. 146 V°, 159; Wk. L. 222, i.v. Soudaen; (ƒƒ) G. van Arkel en A. W. Weissman, Noord-Hollandsche Oudheden, 2e stuk, ie gedeelte, p. 33; (qq) Wk. Reg. van Huisverk. 1564-'94' fo 177 V°; (;-;-) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 3; (,,) In zijne naamlijst der N. Z. Huiszittenmeesters •. SchaeP> N°- 2' gemeente-archief te Amsterdam) geeft Schaep op: „1609 Willem Hooft Jansz., tot 1614, vertrock na Engel(an)t, 'aer hij een Brouwerij opsette"; (tt) Pieter de Graeff; deze weet 00 c mede te deelen dat Willem Jansz. Hooft aan zijn zwager Mr. Volckert Overlander het Engelsche adelsdiploma wist te bezorgen; (////) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 28; (vv) Wk. Reg. van Div. Mem 6 fo. 157 ; (ww) Algemeen Nederl. Familiebl. IV, p. 158; (xx) Boek van Ontv. en Uitg. St. Pietersgasthuis 1573 80, fo. 137 V°, 138 (1592); (yy) Wk. Reg. 16, fo. 145 V°; (zz) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 7; (aaa) klapper op 't verdwenen register T. der Wisselbank, 1625; (/,/,/,) 7e Reg. der lijfrentebr., o. 5 ; («r) Schaep; (Ml) Pieter de Graeff; cee) Stadsrek. 1548, fo. 32; (fff) Quohier 1557, HM (gggï Pieter de Graeff; (hhh) Wk. Reg. 5, fo. 272 V°; (Ui) Quohier .557, fo. 54 V°; (j/j) Wk. Reg. 8, fo. 273; (kkk) Een kort overzicht van de geneal. van deze familie Hooft zatr reeds het licht in Oud-Holland VI, p. ,58; (///) Wk. Reg. 3, fo. 83 V°; Wk. L. ,31, i.v. Nanningsz ; (mmm) Klapper op 't Wk. Reg. 3, fo. 23; (nnn) Jacob Thijmansz. Hooft was het eerste lid van dit geslacht, dat den familienaam voerde, gelijk de volgende aanduiding op fo. 41 V° van den ióen eeuwschen klapper op Reg. 3 der Weeskamer bewijst: Tijman Na(n)nincxz(oon)s z(oo)n facob Hooft genoomt '; (000) Stadsrek. 1566, fo. 45 V°; (///) Grootm. 2, fo. 104 V°; (qqq) Hambouch scutterien boeck, fo. 240 V°; (rrr) Stadsrek. 1583, fo. 118; (sss) Wk. Reg. 6, fo. 29; (Ut) Wk. Reg. 6, f0.32- («**) Wk. Reg. „, fo. 61 V°; (vw) Wk. Reg. 6, fo. 250 V°, 25,; (Ttww) Boek van Ontv. en Uitg! St Pietersgasthuis ,572-'8o, fo. „5 (.573); {xxx) Rentebr. 1, fo. ,6; (yyy) Rooyboek, fo. 58; (222) Wk. Keg. 9, fo. l65; („») Wk. Reg. 11, fo. 30 V°; (/,') Schepenk. li, fo. 46; (<•>) Hunne dochter: Mantge werd gedoopt N. K. 27 Mrt. 1612; (,/>) Wk. Reg. 8, fo. 127; (e") Wk. Retr q T fw2.? V°; (/i] QUOhiCr I557' f0> 46 V°; (t) Wk- Reg' f°- 253J W) Ah wede. van' Joost Willemsz.: dergelijke onnauwkeurigheden van de klerken die de acten schreven komen maar al te vaak voor; (,») Pui-inteekenreg., i.d. .0 Dec. 1588; (f) Waarbij hij geassisteerd werd door Lornelis Outgersz. zijn schoonvader (d.i. stiefvader); (/C-') Wk. Reg. 12, fo. 226 V°; (/») Wk. Reir Div. Mem. 1, fo. 417, 422 y°; Quijtsch. 21, fo. 74 V°; («») Pieter de Graeff; ('«') Zie ook bij VolgenS Pieter de Graeff: Brecht Reyersdr. Canter; (/,•) Rentebr. 13, f0. f { ) Quijtsch. 4, fo. 144 V°; (r>) Kerk-inteekenreg., i.d. 18 Dec. 1599; (j») Quijtsch. ic o. 47; (n Pieter de Graeff; («») Kerk-inteekenreg., i.d. 6 Oct, i6p3 en 1 Jan. |6n; (v>) Stadsrek' 1579» f°- ,c,8) 170; Begraafreg. Weesk., N. Z., i.d. 14 Nov. 1581; {•0*) Justitieboek, N°. 569 R. I., fo. 22; (x1') M. S. Opsy, geneal. aanteekeningen voorin; (y") Wk. Reg. 18, fo. 252 V°; (2*) Nomina Doctorum 1597—'753! (rt') Een zoon uit dit hinvel. was o. a.: Hendrick Lons gedt. N. Z. K. 29 Febr. 1668, st. ongehuwd, Domheer te Utrecht (l'ieter de Graeff); (/>5) In de genealogieën komen Abraham en zijne afstammelingen steeds onder den naam Le Gillon voor; in de acten heeten zij evenwel kortaf Gillon, en zij teekenden ook zoo. Eerst in 't eind van de 17e eeuw noemden enkele leden dezer familie zich Le Gillon. — De opgaven betreffende het geslacht Gillon zijn voornamelijk ontleend aan 't familiearchief van Jhr. Mr. G. II. Backer, te Amsterdam. 50. CLAES BOELENS „in den Hamburch." R. I585—I597- Sch. 1580, Burg. 1582. Overman van den Voetboogdoelen 1554 (a); KerkmL O. K. 1579; Kap11, der Burgerij 1580. „Waert" in de Warmoesstraat „in den Hamburch"; tevens koopman op Frankrijk, denkelijk in wijnen en brandewijnen (b). Behoorde in 1564, '65 en '66 tot de voorname gereformeerden binnen Amsterdam, moest daarna als balling uitwijken, doch keerde in 1578 te Amsterdam terug (c). St. 12 Juli 1597 (tl), zoon van Cornelis Hendricksz. Loen (zie Aant. bij N°. 38) en van Lijsbeth Andriesdr. Boelens. Tr. Aefge Cocrten (e), geb. 1526, begr. O. K. 10 Maart 1609, als wede. wonende in de Nes, dr. van Dirck Gerritsz. Gisp (zie Bijl. 1, hieronder) en van Maric Coertendr. Kinderen (o. a ): Griete Claesdr. Boelens (ƒ), tr. Vincent Hendricksz. van Bronckhorst (zie Aant. bij N°. 198). Marij Claesdr. Boelens, tr. Ysbrant YVillemsz. Kieft (zie bij N°. 58, Bijl. 1). Bijl. i. Gerrit Gisp, uit Gisp of Jisp afkomstig, liet twee kinderen na, die beide te Amsterdam gevestigd waren: a. Reyer Gerritsz. Gisp, tr. (omstreeks 1515) Geert Cornelisdr., die st. kort vóór Oct. 1536 (g)', waaruit vier kinderen. b. Dirck Gerritsz. Gisp, st., vrij onbemiddeld, kort vóór April 1532 (/'1), tr. Marie Coertendr., dr. van Coert Jansz., van Amsterdam, en van Griet N. N. (/). Zij hertr. Mr. Claes Jansz. Chijs of Seys, begr. O. K. 30 Jan. 1562, Pensionaris van Middelburg, daarna in 1542 Schepen van Amsterdam, wonende in de Warmoesstraat bij de Vischmarkt „in de Sonnewijser (/). Uit het eerste huwel. sproten vier, uit het tweede twee kinderen: aa. Aernt Dircksz. Gisp, geb. 1520, st. jong. bb. Griet Dircksdr. Gisp, tr. Cornelis Cornelisz. de Vlaming ('zie Aant. bij N°. 69). cc. Pieter Dircksz. Gisp, geb. 1524, tr. Hester N. N. (k). —Wonnen twee kinderen (/). dd. Aefge Coerten, tr. Claes Boelens „in den Hamburch", N°. 50. cc. Trijntge Claesdr. Chijs, tr. Claes Overlander (zie Aant. bij N°. 83). f f. Marij Claesdr. Chijs, testeerde 30 Aug. 1602, tr. bij huwel voorw. d.d. 25 Juni 1578 Job Cornelisz. Coster, geb. 1544, st. kort vóór Scpt. 1582 (m), haringkooper op den Nieuvvendijk, tusschen de Haailemmeisluis en Haarlemmerpoort, „in Wormer"; Kerkmr. N. K. 1578; O. Z. Huiszittenmr. 1578, zoon van Cornelis Gerritsz. Costei, van Wormer, haringkooper bij de Haarlemmerpoort „in Wonnei , en van Gerburch Jansdr. van Tweynen, van Zaandam (;/). Hun zoon was: ^ Claes Chijs, Jobsz., gedt. O. K. 9 Nov. 1581, st. ongehuwd te Rome 17 Aug. 1605 (o), verloofd zijnde met Geertruyd Overlander, dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 83) en van Trijntge Claesdr. Chijs. (") Dr' G> W- Kenikamp, Bontemantel I, p. .73, noot; (/,) Rontebr. 9, fo. 233; Resol. Holland 22 Aug. 1589 (.) ter Gouw, VIII, Alphab. Re-., i. v.; (,/) , obijt den 12 July i5q7"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (.-) „Aeffgen Coorten Dirck Gispen Docht*." (Naamlijst n huwelijk tusschen do jongelieden. Burgemeester Boelens liet zich echter niet bewegen en doordat de Commissarissen zich 6 Fcbr. 1584 incompetent verklaarden om in deze vonnis te wijzen, liep de zaak op niets uit (Reg. van Lxtraordin. zaken voor Comm. van Huwel. Zaken, N°. 762); (<,-■) Wk. Reg. 4, fo. 168 V°; (//) Wk. Reg. 4, fo. 66 V°; (/) M. S. Backer, fo. 45. - Heter de Graeff geeft óp dat e Coertcndr. cene dochter was van: Cocrt Jorisz. Grebber van Persijn (sic) en van Griet van Heemskerck. Zie evenwel Wk. Reg. 4, fo. 26 V°, waar Coert Jansz. voorkomt als vader van de diie volgende kinderen: a. Mr. Volckert Coertsz., ongehuwd gestorven, en begr. O. K. 16 Febr. 1565; b. Frans Coertsz., st. kort vóór Aug. 1530, get . met Vrenck Willemsdr. Monnick, dr. van Willem Jacobsz. en van Aecht Ysbrantsdr. Hc.llesloot; c. Marie Coerien (zie hierboven); (j) I'ieter de Graeff. — Schaep deelt uit het familiealbum van Banningh Cocq mede (M. M., los ingestoken blad '"j P- 257): „Mr. Claes Cijs, Jur. Lic. Scepen tot Aemst. 1542, getr. m. Marrij Coerten, wede. van N. Boel v. Wormer, bij de welcke sij 2 voor-dochters liadde, die bij dese Mr. Claes rijckel(ijck) gedoteert en(de) wtgeseth sijn ofte geirout, als eerst Griette Boelen getr met Cornelis de Vlaming, d(aer)van gekomen sijn die van t'geslacht v(an) Vlooswijck va 1 liaer Moeders sijde, en(de) die van t geslacht van Vlaming v. Ousthoorn van haer vaders sijde, d'andere Dochter Aeff Boelen, troude met Claes Boelens, Vroedschap en(de) Burgemr. tot Aemst. van (de)welcke gekomen sijn t'Geslaght der Bronchorsten en(de) Kieft, van haer Moeders sijde. Deze Mr. Claes Cijs was heel Rijck, leefde splendkle, liet hem fhandwater geven wt een silvere Lampet en Becken: t'welck met sijn'wapen noch is onder de Heer vjan) Polsbroeck, haer 2 Conterfeitselen sijn noch te sien op de 2 Deuren v(an) een oud l afereel a°. 1536 geschiklert bij Geertgen v(an) St. Jan, berusten(de) onder de Erfgenamen van I'ieter Bas I'ietersz. Hij won bij de voorsz. Marrij Coerten mede 2 dochters, Trijn en (de) Marrij Cijs'; (/-, I'ieter de Graeff; {/) M. S. Backer, fo. 45; (///) Wk. Reg. 10, fo. 324; (/,) Wk. Keg. 5, fo. 170, 262; Wk. L. 142, i. v. Chijs; (/>) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 9. CLAES FRANSZ. OETGENS. R. 1585—1611. Sch. 1583, Burg. 1586, 88, 90, 92, 98, 1602, 08, 09. Regent Burgerweeshuis 1580; Kap", der Burgerij 1585; Scholarch der Latijnsche Schole (a). Woonde op den N. Z. Achterburgwal over de Wijde Steeg „in den Londensvaerder". Begr. O. K. 15 Jan. 1611} zoon van Frans Qaesz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Griete Hendricksdr, 51. Tr. i°. 1565 Pietertge Laurensdr., geb. 1542, begr. N. Z. 5 Aug. 1584, dr. van Laurens Pietcrsz. „in den rooden Spiegel" (zie Bijl. 1, hieronder) en van Trijn Willemsdr. van Alckmaer; tr. 2°. 26 Maart 1585 Jobgen Thomasdr., st. 3 en begr. O. K. 7 Febr. 1611, wede. van Reynier van Neck, Simonsz., N°. 11. Kind (uit het eerste huwelijk): Margrieta of.tgens, tr. Jan Cornelisz. Witsen (zie bij N°. 55). Bijl. i. Pieter Lou of Louwen, tr. Hendrickgen Claesdr., die in 1535 als wede. het huis „de gulden Kan" in de Warmoesstraat huurde (b)y dit huis 31 Jan. 1541 kocht (c), en er in 1552 nog in woonde (d). Hunne kinderen waren o. a.: a. Laurens Pietersz. „in den rooden Spiegel", volgt. b. Claes Pietersz. Lou of Louwen, genoemd in 1532 (e). c. Jacob Pietersz. Louwen, st. kinderloos 1573 (ƒ). d. Wijve Pietersdr., st. kort vóór Juni 1575 (^), tr. 1555 Claes Si¬ monsz., begr. O. K. 27 Jan. 1574, bij zijn overlijden loodgieter in de Warmoesstraat „in de vergulden Kan", zoon van Simon Martyn Dircksz., gezegd van de Ruwiel (zie bij N°. 38, Bijl. 2) en van Anna Willemsdr. van Paenderen (h). Uit dit huwelijk sproten vier kinderen, waarvan het jongste volgt: Claertgen Claesdr. Kan, tr. Dr. Nanning Cloeck (zie Aant. bij N°. 128). Laurens Pietersz. „in den rooden Spiegel" (i) (bovengenoemd), geb. omstreeks 1515, st. kort vóór Sept. 1547 (j), tr. Trijn Willemsdr. van Alckmaer, st. 28 Oct. 1600 (£), dr. van Willem Gerritsz. (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Lijsbeth N. N. Zij hertr. Harmen Roswinckel. Uit het eerste huwel. was eene dochter, die volgt; uit het tweede volgen er twee (/): a. Pietertge Laurensdr., tr. Claes Fransz. Oetgens, N°. 51. b. Hillegond Harmensdr. Roswinckel, geb. 1559, begr. O. K. 5 Juni 1618, tr. Joost Velecker, geb. 1548, st. 1616, Raadsheer der stad Emden, vestigde zich later te Amsterdam, waar hij woonde op den N. Z. Voorburgwal „in 't Raethuys van Emden", zoon van Albert Velecker, Heer van Steinels, Hovetling te Middelstum, en van Anna Verwer. Hun zoon was: Albert Velecker (teekende: Albert Velecaer), geb. 1582, begr. N. K. 24 Sept. 1635, koopman op den Ooster O. Z. Achterburgwal; Kerkmr. O. K. 1618; Luit*. der Burgerij 1626; tr. 4 Febr. 1618 Clara Burgh, gedt. N. IC. 13 Juni 1589, st. 31 Aug. 1653, dr. van Coenraet Matthijsz. (zie Aant. bij N°. 106) en van Brechtgen Pietersdr. Rodingh. Zij wonnen twee kinderen: Si- aa. Hillegond Velecker, gedt. O. K. 7 Jan. 1621, begr. O. K. 6 Mei 1681, nalatende een vermogen van ƒ 50.000.— (w), tr. 7 April i654 Jan van Dijck, geb. te Castricum 1621, st. kinderl. te Amsterdam en er begr. O. K. 24 Sept. 1678, wonende te Amsterdam op de Bloemgracht; Sch. 1676; Schepen (1656), Penningmeester (1658—1678) en Hoofdingeland (1661) van den Polder 's-Graveland; Regent Sint Jorishof 1658; Luitt. der Burgerij 1662, Kapn. 1670. bb. Elisabeth Velecker, tr. Cornelis Geelvinck, N°. 167. c. Ibel Harmensdr. Roswinckel (//), geb. 1566, st. 25 Mrt. 1623 (°), tr. 24 April 1588 Hendrick Hendricksz. Houtloock, geb. 1563, in 1588 wonende op den O. Z. Achterburgwal, zoon van Hendrick Aeitsz. (zie Aant. bij N°. 33) en van Haesgen Hendricksdr. Zij lieten twee dochters na: aa. Haesgen Houtloock, tr. Hendrick Willemsz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49). bb. Trijntge Houtloock, geb. 1593, tr. te Amsterdam 25 Mei 1625 Gosuinus Ornia, geb. te Dokkum 1589, st. te Amsterdam ener begr. N. K. 10 Nov. 1665, in 1625 wonende te Dokkum, bij zijn overl. te Amsterdam op den O. Z. Voorburgwal; liet een vermogen na van ƒ 233.000.— (ƒ) Hun eenige zoon was: Gerbrand Ornia, Heer van Vrijenes, Sluipwijk, Ravensbergen, Ouden Nieuw Gravekoop en Vrouwmade, gedt. O. K. 15 Juli 1627, begr. N. K. 15 April 1692, zeer vermogend ijzerkooper (q) op de Heerengracht over de Leliegracht „in 't Keyserrijck" (r); Hoogheemraad van 't Groot Waterschap van Woerden; tr. i°. (na te Amsterdam 8 Juni 1651 ter kerke gedane aant. der ondertrouw) Maria Bicker van Swieten, gedt. O. K. 23 Aug. 1629, st. kinderloos 11 Febr. 1653, dr. van Cornelis (zie bij N°. 57) en van Aertge Witsen; tr. 20. ten stadhuize te Amsterdam 17 Mei 1654 Emerentia van Zeil, Vrouwe van Vrijenes, Sluipwijk, Ravensbergen enz., geb. 1635, begr. N. K 3 Juli 1662, dr. van Mr. Jacob en van diens eerste vrouw Magdalena den Otter, Hillebrantsdr., Vrouwe van Vrijenes; tr. 30. te Sloterdijk 30 Sept. 1663 Emerentia Deyman, geb. 1633, begr. N. K. 24 Sept. 1666,^ dr. van Jan Lambertsz. en van Lucie den Otter, Hillebrantsdr.; tr. 40. te Sloterdijk 9 Dec. 1668 Bregitta van der Hem, geb. 1624,' wede. van Guillaume Belin La Garde, van Saint-Malo, koopman op de Keizersgracht, dr. van Ysbrand en van Geertruid Spiegel. W Res- Vroedschap, Reg. 11, fo. 42; (b) Wk. Reg. van Huisverk. en Div. Mem., fo. 22 V°M Wk Reg. 4, fo. 30 \ °; (d) Rooyboek, fo. 91 V°; (,) Wk. Rapiamus van de huysen vercoopingen' 0S3!7^:; ;-;2 Jan' '?3V/] Wk-Reg-der Voo^en A-> ^22 j«- ^73; w Wk. Rêg. IO, •79 , ( ) O. a. bij N . 10, noot q; (*) Laurens Pietersz. komt meestal aldus, enkel bij zijn patroniem genoemd, voor. Slechts eens, in 't Wk. Reg. 5, fo. 23, heet hij „Laurens Pietersz. in den rooden Spiegd . Omtrent zijn synonimus, met wicn hij in oude genealogieën altijd verward wordt, zie men b,j N . 31, noot d; {j) Wk. Reg. S, fo. 26 V°; (k) Begraven N. K. 3 Nov. 1600; (/) Dat ce opgave volgens welke de weduwe van Laurens Pietersz. hertrouwd is met Harmen Roswinckel, Juis Is' 1J t Ult het volgende: „Ibel Harmens (Roswinckel) de suster van Pietertgen Louwen" (Belastingboek St. Pietersgasthuis 1582 en verv., fo. 283); (m) Coll. Successie, Reg. 4, fo. 73; (u) Ibel heet op pag. 99, hiervoor, bij vergissing Hel Roswinckel; (0) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 14; (/) Quohier 1674, fo. 519 V°; ( en van Aecht Pietersdr. Opmeer. bb. Mr. Jacob van Teylingen, woonde in 1605 te Alkmaar, in 1613 te Egmond op den Hoef; tr. i°. Josijnken Mostaert; tr. 20. te 54. Amsterdam 3 Jan. 1606 Lijsbeth Fredericksdr., geel1. O. K. 29 Scpt. 1581, st. Sept. 1606 (ti), dr. van Frederick Fredericksz. (zie bij N°. 76, Bijl. 1) en van Pietertgen Woutersdr. Schaeck; tr. 30. te Egmond, na 20 Maart 1613 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jannetge Michielsdr. Ruytenburgh, gedt. O. K. Jan. 1580, dr. van Michiel Jansz. (zie Aant. bij N°. 146) en van Ma rij Jansdr. Buters. cc. Augustijn van Teylingen, st. 28 Aug. 1628, tr. te Amsterdam Aug. 1579 Maritge Cornelisdr. Bout, dr. van Cornelis Jansz. Bout. dd. Jacobgen van Teylingen, geb. 1 566, woonde in 1586 te Amsterdam „bij de Nieuwe Halle", ondertr. te Amsterdam ter pui 28 Mrt. 1586 Jaspar Romboutsz. de Vriese, geb, te Rotterdam 1560. d. Bartholomeus van Teylingen, geb. omstreeks 1518, tr. i°. Maria Dircksdr. Speyaert (0); tr. 20. Bartha Verlaen. Uit elk der beide huwelijken sproten zeven kinderen; het jongste kind volgt: Augustijn van Teylingen, Bartholomcusz., geb. te Alkmaar, tr. 1587 Weyntgen Claesdr., geb. te Amsterdam 1567, dr. van Claes Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 78) en van Ael Meynertsdr. e. Adriaen van Teylingen, geb. 1521, st. te Amsterdam 1560, was „cramer" te Amsterdam op 't Water bij de Oudebrug „in de zwarte Bonnette", tusschen „de Ham" en „de Salm" (p); tr. Meeck Pietersdr., st. 155^ ($)> ^r- van Pieter N. N. en van Griete Claesdr. Zij lieten vier kinderen na: aa. Augustijn van Teylingen, geb. 1544. bb. Pieter van Teylingen, geb. 1546, woonde in 1568 te 's-Hage;was gehuwd en liet twee dochters na. cc. Joostgen van Teylingen, geb. 1550, tr. Dirck Outgcrtsz. Cluyt, te Delft. dd. Grietgen van Teylingen, geb. 1556, leefde nog ongehuwd in 1602. f. Lucas van Teylingen, geb. 1524, st. te Amsterdam en ald. begr. N. Z. 23 Oct. 1573, houtkooper op 't Water (r); Sch. van Amsterdam 1570, R. 1571 ; tr. Trijn Pietersdr., die in 1584 in de Kalverstraat woonde, zuster van Meeck Pietersdr., voornoemd. Uit dit huwelijk sproten drie kinderen (s): aa. Marij van Teylingen, geb. 1558. bb. Augustijn van Teylingen, geb. 1562. cc. Trijntgen van Teylingen, geb. 1567, begr. N. K. 16 April 1636, ondertr. ter pui 22 Dec. 1584 Willem Cornelisz. Crul, droogscheerder in de Kalverstraat, zoon van Cornelis Pietersz. Crul. g. Augustijn van Teylingen, geb. omstreeks 1527, leefde nog in 1589, Thesaurier der stad Alkmaar 1561 (t), Schout ald. 1568—1572; tr. i°. Clara Adriaensdr.; tr. 20. Brecht Herculesdr. Uit deze beide huwelijken sproten negen kinderen, w.o.: Cornelis van Teylingen, geb. 1565, st. te Amsterdam en ald. begr. N. K. i Mei 1625, koopman en zoutmetcr («) tc Amsterdam, in 1589 in de Koestraat, na 1606 in de Engelschesteeg (7/); ondertr. te Amsterdam 6 Mei 1589 Hillegont Pietersdr., geb. 1565. Zij wonnen vijf kinderen, w.o.: aa. Pieter Cornelisz. van Teylingen, gedt. O. K. 26 Nov. 1598, st. 13 Nov. 1661 (w), apotheker, in 1623 op de Leliegracht'„in den Lijmketel", bij zijn overl. op de St. Antonisbreestraat ; diaken der Ned. Herv. Gemeente te Amsterdam 1636, ouderling 1651; tr. i°. Hillegont Arentsdr., begr. O. IC. 30 Nov. 1622"; tr. 20. 10 Sept. 1623 Maria van Buren, geb. 1598, st. kinderloos te Haarlem 1670 (x), dr. van Willem (zie Aant. bij N°. 104) en van Maria van der Does. bb. Augustijn van Teylingen, gedt. O. K. 25 Sept. 1605, begr. N. K. 9 Mei 1673. apotheker, in 1626 in de iMigelschcstccg, in 1655 en bij zijn overl. op de Heerengracht; tr. 22 Nov. 1626 Femmetge Barendsdr. van Wijhe, geb. 1606, dr. van Barend Jansz. (y) en van Catharina Jansdr. van Baserode. Uit dit huwelijk sproten acht kinderen, waarvan de vier volgende gehuwd waren : aaa. Cornelis van Teylingen, gedt. O. K. u Nov. 1627, apotheker op den Fluweelenburgwal aan de Niezelssluis; in 1663 benoemd tot Stads pest-apotheker (2); tr. 2 Nov. 1649 Susanna Cock, geb. 1629, di. van Hendrik Cock. — Wonnen kinderen, bbb. Catharina van Teylingen, gedt. O. K. 3 Jan. 1630, tr. 27 Sept. 1650 licter van de Winckel, geb. 1625, wijnkooper op den Singel, ccc. Hillegonda van Teylingen, gedt. O. K. 29 Juni 1636, tr. i°. 13 Juli 1655 Jan van Arensbergh, geb. te Leiden 1628, chirurgijn op den N. Z. Voorburgwal; tr. 20. Aug. 1670 Harmen Schrabber, geb. te Bocholt 1642, barbier te Velsen. ddd. Joannes van Teylingen, gedt. O. K. 5 Aug. 1632, wijnkooper in de Engelschesteeg; tr. 3 Nov. 1654 Susanna I'ellicome, geb. 1634. G; W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 174, ,loot; (Aj tcr Gouw, VIII, Alphab, Re»., i v • M 4e Reg. der hjfreMebr., fo 27; W Maandbl. Ned. Leeuw XVII, p. 74; W van Leeuwen, Batavia P;.''2°: />.' A"»<«.-kemng van Baron d'Yvoy van Mijdrecht, vermoedelijk ontleend aan van Baehel; arehef v. d. Hoogen Raad van Adel ,e VHage; (g) van Leeuwen, Batavia Illnstrata, p. 958; :"Z- ee" broe C/1 Wk. Reg. 9, fo. 13, (i) Doopb. O. K„ I. d. ,2 Oet. 159S; Stadsrek. 15=9,10. „0%»; tai >' Ï T' , v'vï 2C *? de' Uifren,e,>r- r°' 3 V" voor dé Geschiedenis an Bisdom Haarlem XXII, p. 156; lp) Rentebr. I, fo. 73; (,7) Wk. Reg. 6, fo. 273 V°- Ree 8 fo. 200; hare zuster was Griete Pietersdr., begr. N. K. 23 Jan. 1397, gehuwd met Gerbrand Claesz'. Benmngh, genaamd Pos, Seh. en R. ,S66; (r. Annotatie,, van de goederen der fngitieven .,68 II t f°' f6: "> «<•> f0' »3i («> Doopb. O. K; slhêpèuk 24: fo. 228 V ; (V) Quijtsch. 27, fo. 152 V°; (w) Kerkelijk Amsterdam, p. 536, 540, 555; (x) Coll uccessie> *eg- 2> fo- *945 O') Barend Jansz. van Wijhe, geb. 1567, begr. O. K. 18 Aug. 1643 (zoon van Jan Llbertsz., schrijver), woonde in 1593 in de Sint Annendwarsstraat, kocht 21 April 1608 het nus „de Capraven op den Singel (Schepenk. 12, fo. 200); woonde in 1626 en later op de Heerengracht; was m 1593 klerk ter Secretarie te Amsterdam, in 1601 Secr. van Amstelveen (Quijtsch. 22 fo. 417); Secr. van Amsterdam 1603; tr. 1° 21 Mrt. 1593 Immetgen Urbaensdr., geb. ,565 dr van Urbaen Jansz. (Wk. Reg. 14, fo. 43 V°; Quijtsch. 24, fo. 122 V°); tr. 2°. 20 April 1604 Catharina Jansdr. van Baserode, geb. 1574, begr. O. K. 16 Sept. 1626, dr. van Jan en van Griet Jansdr.; tr. 30. 4 Juli 1628 Femmetgen Rutgers, wede. van Hendrik Jacobsz. Luyt.— Eene dochter uit het tweede liuwel. was o. a.: Femmetge Barendsdr. van Wijhe, tr. Augustijn van Teylingen (zie Aant. bij N°. 54, hiervoor); (s) Grootm. 5, fo. 116 V°. 55 CORNELIS JACOB WITSEN. R. 1590—1595. Sch. 1584. N. Z. Huiszittenmr. 1585. Koopman, handelende in haring, graan, zuivel, enz. (a); woonde in een huis, dat hij met de bijbehoorende haringpakkerij 9 Dcc. 1586 kocht, op den Nieuvvendijk bij de Haarlemmerpoort, tusschen 't huis „Wormer" en de brouwerij „de Lely" (b). St. 22 Oct. 1595 (c), zoon van Jacob Witsz. (zie Aant., hieronder) en van Alyt Gerbrandsdr. Tr. Marij Claes Jonaszoonsdr., bcgr. N. K. 7 Fcbr. 1593, dr. van Claes Jonasz., schipper, en in 1557 buurman van schipper Jacob Witsz. op den N. Z. Achterburgwal (d). Kinderen: Jonas Cornelisz. Witsen, N°. 71. Jan Cornelisz. Witsen, geb. 1569, st. 19 Oct. 1636, korenkooper (e) op den Singel bij de brouwerij „de Swaen"; voornaam handelaar op Moscovië (ƒ); Comm. 1612; N. Z. Huiszittenmr. 1598; Overman van den Handboogdoelen *615 (g)> Kap", der Burgerij 1616; tr. 5 Jan. 1597 Margricta Oetgens, geb. 1580, st. 12 Sept. 1648, dr. van Claes Fransz., N°. 51, en van Pietertge Laurensdr. Uit dit huwel. sproten drie kinderen: a. Petronella Witsen, tr. Jacob van der Merct (zie bij N°. 98, Bijl. 1). b. Maria Witsen, tr. Dr. Pieter Opmeer, N°. 115. c. Dr. Cornelis Witsen, N°. 148. Aant. Jacob Witsz., geb. te Akersloot omstreeks 1500, uit eene familie van gezeten landbouwers (h), st. te Amsterdam en er begr. N. K. 18 Oct. 1587, was in 1557 „binnelantsvaerder" (2), wonende te Amsterdam op den N. Z. Ooster Achterburgwal naast schipper Claes Jonasz. (/); woonde bij zijn overlijden ten huize van zijn zoon Cornelis Jacob Witsen op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „naest de Lelie" (k)\ tr. Alyt Gerbrandsdr. Zij wonnen zeven kinderen (/), w.o.: a. Cornelis Jacob Witsen, N°. 55. b. Acff Jacob Witszoonsdr., testeerde te Haarlem 11 Oct. 1619, st. kinderloos kort daarop (m), tr. i°. Barend Adriaensz. Clomp; tr. 20. te Amsterdam Oct. 1613 Jacob Laurensz., geb. te Haarlem, st. ald. 1631, wonende aldaar „aen 't merctvelt", Sch. van Haarlem 1601, R. ald. 1602, wed1", van Machteld Simonsdr. 55- Hij hertr. te Amsterdam Sept. 1621 Rachel Adriaensdr. wede. van Jan Gerritsz. c. Gerrit Jacob Witsen, st. 24 Jan. 1626, voornaam korenkooper en handelaar op de Oostzee te Amsterdam, in 1592 wonende in 't huis „Danswyc", bij zijn overlijden op den Singel „in de Pfarkerck ; ontving in 1614 met zijne beide neven Jonas en Jan Cornelisz. Witsen, en Reynier, Dr. Adriaen en Michiel Pauw brieven van voorschrijving van Prins Maurits aan den Tsaar Michaël. Fjodorowietsj, ter bekoming van 't privilegie van vrijen handel in diens landen (#); Sch. 1585, Burg. 1609, 12, 13, 15, 16, 20, 21, 2} , Gecomm. Raad 1617—1619,' Gedep. der Heeren Staten van Holland tot het Opzicht en de Verzorging van de Pilotage en den Ontvang der Vuurboeten 1619(0); Bewindh. O.-I. Comp. 1614; Colonel der Burgerij 1611; Regent Gasthuis 1592; tr. i°. Geert Hillebrandsdr., geb. 1534» st- kinderloos en begr. N. K. 21 Juli 1592, wede. van Jan Ellertsz., dr. van Hillebrand Luytsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Aecht Gerritsdr. van Hoorn; tr. 2°. 9 Mei 1593 Grietge Appelman, geb. 1563, begr. N. K. 9 Sept. 1601, dr. van Balthasar Simonsz., N°. 25, en van Aeffge Wijbes Rollema; tr. 30. 6 Juli 1604 Agneta Reynst, gedt. O. K. 30 Juni 1580, st. kinderloos 29 Dec. 1632 (/), werd in 1631 met en benevens de erfgenamen van haren man aangeslagen op een vermogen van ƒ 100.000 (q), dr. van Reynst Pietersz. (zie Aant. bij N°. 122) en van Neeltge Simonsdr. Jonckheyn. Uit het tweede huwel. sproten twee dochters: aa. Acfge Witsen, tr. Dr. Matthijs Willemsz. van Raephorst, N°. 123. bb. Aertge Witsen, tr. Cornelis Bicker (zie bij N°. 57). Bijl. i. Luyt Luytgensz., was een gegoed man op 't eiland Wieringen; tr. N. N., en liet acht kinderen na (r), w.o.: a. Hillebrand Luytsz., houtkooper te Amsterdam „in de Rave"; tr. 1 . Aecht Gerritsdr. van Hoorn, st. kort vóór Febr. 1538 (s), dr. van Gerrit Pietersz., „geboren van Hem bij Hoorn", en van Hillegont Meynertsdr., die st. „heel out op de hocck van de Ranskoy dat haer huys waer" (t)\ tr. 2°. Griet Jacobsdr. Benningh, wede. van Dirck Cornelisz. Kater, dr. van Mr. Jacob (zie Aant. bij N°. 14) en van Erm Jacobsdr. (u). Uit het eerste huwel. sproten twee dochters, die volgen; uit het tweede waren vier kinderen, die eveneens volden: o aa. Trijntge Hillebrandsdr., tr. Joris Jorisz. (zie Aant. bij N°. 70). bb. Geert Hillebrandsdr., geb. 1534, st. kinderl. en begr. N. K. 21 Juli 1592, tr. i°. Jan Ellertsz., houtkooper, verdronken in het IJ vóór de stad 5 Juli 1569; zijn lijk werd 10 Juli d.a.v., „neffens de Ranskoijs steyger" opgehaald (v); tr. 2°. Gerrit Jacob Witsen (zie Aant. bij N°. 55, hiervoor). cc. Aecht Hillebrandsdr., st. 1604, tr. Reyer Fransz., geb. 1538, hout- 55- kooper, zoon van Frans Reyersz., houtkooper op den hoek van de Raamskooi (w), en van Belij Gerritsdr. van Hoorn (Gerrit Pieterszoonsdr. ex Hillegont Meynertsdr.). dd. Jacob Benningh, Hillebrandsz., was in 1564 houtkooper op de N. Z. Kolk; tr. (vóór 1566) Foeck Jellesdr., dr. van Jelle Withmersz. (zie bij N°. 47, Bijl. 1) en van Appolonia Bauckesdr. Zythiema. Zij wonnen eene dochter: Jacobgen Benningh, tr. i°. Willem Arentsz. Lakeman, te Haarlem, zoon van Arent Meynertsz. Fabricius, Burgem1". van Haarlem 1595, en van Maria Lakeman; tr. 2°. Cornelis Jansz. van der Tin, Sch. en Raad van Haarlem 1637, st. ald. 1647. Uit het 'eerste huwel. sproten drie kinderen, w.o.: Jacob Benningh, st. te Haarlem 16/17 Mei 1660, notaris te Haarlem (z)\ Secr. van Commissarissen van de Kleine Bank van Justitie ald. 1618, Raad ald. 1631, Secr. ald. 1632; tr. 6 Jan. 1643 Geertruyd Olycan, ged1. te Haarlem 20 Aug. 1603, st. kinderl. 3/4 Nov. 1666, dr. van Pieter Olycan, Sch. en Raad van Haarlem 1615, Burgemr. ald. 1630, Gedep. ter Staten-Generaal 1631, Gecomm. Raad 1634 (Jacob Pieterszoonsz. ex Giertge IJsbrandsdr.) en van Maritge Claesdr. Voocht (aa). cc. Erm Hillebrandsdr., begr. N. K. 7 Juni 1587, tr. 29 Oct. 1567 Laurens Volckertsz. Ringh, begr. O. K. 5 Jan. 1611, in 1563 voorkomende als „Lourens Volckertsz., die dicnaer van Claes Boclenz. in den Hamburch" (bb)\ hij was daarna houtkooper, en werd 31 Jan. 1584 Artilleriemeester der stad Amsterdam, tevens 16 Sept. 1588 Commissaris van de Staten van Holland voor de Ammunitie ald. (cc); bij zijn overl. was hij Equipagemeester der Admiraliteit ald., en woonde als zoodanig op 't Rondeel; Luit*. der Burgerij 1580, zoon van Volckert Syvertsz., schipper, in 1576 wonende in de O. Z. Armsteeg, naast „de Ringh" (dd). Hij hertr. Dec. 1600 Claesgen Dircksdr., begr. O. K. 13 April 1615, bij haar overl. wonende „by die Verckesluys in die Ouwe Vaer" (d.i. Oyevaer), wede. eerst van Jacob Martensz. Codde (zie bij N°. 57, Bijl. 2), daarna van Dr. Martin Jansz. Coster, N°. 7. Uit den eersten echt werden twee dochters geboren, die huwden, te weten: aaa. Maritgen Laurensdr. Ringh, tr. i°. Andries Boelens, Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 38); tr. 20. Hendrick Servaes (zie bij N°. 32, Bijl. 2). bbb. Belitge Laurensdr. Ringh, tr. Pieter Egbertsz. Vinck, N°. 102. f f. Marij Hillebrandsdr., tr. Cornelis Schellinger (zie Aant. bij N°. 95). b. Syvert Luytsz., st. 1557 (ee)> tr. 1°. Trijn Gerritsdr. van Hoorn, st. kort vóór Mei 1541 (ff), dr. van Gerrit Pietersz. (zie ook hiervóór) en van Hillegont Meynertsdr.; tr. 2°. Trijn Gerritsdr., zuster (en naamgenoote) zijner eerste huisvrouw. Uit elk der beide huwelijken sproot een kind: aa. Luyt Syvertsz., tr. Griet Jansdr. — Wonnen een zoon. bb. Griet Syvertsdr., tr. 1566 Jan Jacobsz. 22 55- c. Pieter Luytsz., Burgemeester op Wieringen; tr. i°. Aeltge Jansdr.; tr. 2°. Maritgen Jacobsdr. Uit deze huwelijken sproten vijf kinderen, w.o.: Jacob Pietersz. Olycan, st. 25 Dec. 1593, koopman en factoor in granen en olie te Amsterdam in de Kalverstraat „in de Olycan"; tr. 15 Oct. 1567 Giertge IJsbrandsdr., geb. 25 Mei 1548 (Vrijdag na Pinksteien), st. 8 Nov. 1630, dr. van IJsbrand Joosten van Oudewater en van Cornelia Heerendr. (dr. van Heereman Arendsz., mandenmaker, zie bij N°. 163, noot k, en van Dieuwer Jacobsdr.). Van dit echtpaar stamt de Haarlemsche regentenfamilie Olycan af (gg). d. Jacob Luytsz., st. voor 1576, houtkooper op 't Water, bij de Sint Jacobskapelsteeg, „in 't groene Cromhout", waar denkelijk „de Rotgans" uithing (hk); tr. 1542 Machteld Jansdr. Smit, geb. 1525, st. 1594 (ii), dr. van Jan Pietersz. en van Katrijn Lambertsdr. (jj). Zij wonnen, behalve drie gehuwde dochters, een zoon, die volgt: Lucas Jacobsz. Rotgans, geb. omstreeks 1550, begr. O. K. 13 Juni 1597> was in x576 houtkooper, bij zijn overlijden zeepzieder op t Water „in de blaeuwe Croon"; tr. Weyntge van Hagen, geb. 1557, begr. O. K. 25 Febr. 1631, dr. van Joriaen (zie bij N°. 69, Bijl. 2) en van Ael Jan Evertszoonsdr. Zij lieten zes kinderen na, w. o.: aa. Jacob Lucasz. Rotgans, geb. 1581, zeepzieder op 't Water; kocht 27 Aug. 1629 een huis op den N. Z. Voorburgwal, bij Dirck van Assenbiuö, waar „de drie Tortelduyven" uithingen (kk)\ tr. 28 Aug. 1605 Geertruyd Jansdr. Huydecoper, geb. 1585, st. 1 Jan. 1668 (//), dr. van Jan Jacobsz. Bal alias Huydecoper, N°. 32, en van Lijsbeth Hendricksdr. Wou. Hunne kinderen waren o. a. de drie volgende: aaa. Elisabeth Rotgans, gedt. O. K. 23 Maart 1608, st. kinderloos 28 Nov. 1680 {mm), woonde in 1656 als wede. van haren eersten man te Maarsen, tr. i°. 17 Nov. 1648 Cornelis van der Does, geb. 1. Aug. 1611, st. 16 Oct. 1652, Luitenant in eene Compagnie voetknechten, zoon van Mr. Johan, Secr. van Gorinchem, en van Elisabeth de Hoogh, Adriaensdr.; tr. 2°. Johannes Pauw (zie bij N°. 95, Bijl. 1). bbb. Lucas Jacobsz. Rotgans, gedt. N. K. 22 Nov. 1609, woonde op de hofstede Gansenhoef aan de Vecht bij Maarsen (nu); tr. 16 Sept. 1636 Constantia van Erp, geb. te Haarlem 1611, dr. van Lambrecht en van Constantia Coymans. ccc. Jacob Rotgans, geb. 1624, Commissaris van de Monstering in Holland, wonende te Amsterdam op Rapenburg; Regent Dolhuis I(^54—1662; tr. 7 Jan. 1653 Magdalena Timmerman, geb. 1631, dr. van Paulus en van Magdalena Camp. bb. Trijntge Lucasdr. Rotgans, tr. Dr. Melchior Bouwer (zie bij N° 136 Bijl. 1). cc. Lucas Jacobsz. Rotgans, de Jonge, gezegd Lucas Jacobsz. Blau- 55. croon, gedt. N. K. 25 Maart 1587, begr. O. K. 26 Nov. 1646, zeepzieder, in 1616 op 't Water „in de blaeuwe Croon", bij zijn overl. op 't Water „in 't roode Scharlaken"; Conim. 1630; Kerkm1". N. K. 1629; tr.26 Jan. 1616 Catharina de Gruyter, gedt. O. K. 11 Juli 1591, begr. O. K. 15 Juni 1657, dr. van Balthasar Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Grietge Jacobsdr. Stachouwer. Uit dit huwel. sproten o. a. de drie volgende kinderen: aaa. Catharina Rotgans, tr. Matthijs Schrijver (zie Aant. bij N°. 77). bbb. Bregitta Rotgans, geb. 1628, st. 23 April 1685, tr. i°. Andries Schrijver (zie Aant. bij N°. 77); tr. 2°. Jan. 1655 Jor. Peter Ernst van Abcoude van Merthen, geb. te Wijk bij Duurstede, Maarschalk van Eemland 1640, wed1', van Machteld van Wassenaer, zoon van Johan, Maarschalk van 't Overkwartier van Utrecht, en van Wendelasia Bardesius (Mr. Willemsdr. ex Cornelia van Loo). ccc. Mr. Jacobus Rotgans, Vrijheer van Westerdijkshorn, gedt. N. K. 25 Sept. 1633, st. kinderl. en begr. O. K. 12 Juni 1696, woonde te Amsterdam, waar hij handel in paarden dreef (00); tr. te Sloterdijk 27 Dec. 1682 Geertruyd Hooft, Vrouwe van Westerdijkshorn, gedt. Remonstr. kerk 16 Oct. 1633, st. 2 Febr. 1709, wede. eerst van Michiel Pancras (zie bij N°. 133), daarna van Diederick de Vlaming van Oudtshoorn (zie Aant. bij N°. 69), dr. van Jacob Willemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Maria Jonckheyn. dd. Clara Rotgans, geb. 1597, tr. 3 Mei 1622 Dr. Michaël van den Broeck, gedt. N. K. 22 Oct. 1600, in 1622 wonende te Amsterdam, daarna Raad en Advocaat-Fiscaal der Admiraliteit te Rotterdam {pp), zoon van Philips Lenaertsz., schoenmaker te Amsterdam op den N. Z. Voorburgwal, hoek Molsteeg, en van Heyltgen Jansdr. (qq). Hunne dochter was o. a.: Helena van den Broeck, tr. Egbcrt de Vrij, N°. 224. ee. Machelina Rotgans, geb. 1598, tr. 17 Dec. 1624 Johannes van den Broeck, ged1. O. K. 20 Dec. 1593, in 1624 Commissaris van 't Klein Zegel te 's-Gravenhage (rr), daarna in 1648 Commies ter Financie te 's-Gravenhage en Ridder van St. Michiel, zoon van Philips Lenaertsz. (zie ook hiervóór) en van Heyltgen Jansdr. (a) Boek van Ontv. en Uitg. van 't Sint Pietersgasthuis 1573—80, fo. 137 v°; (/>) Quijtscli. II, fo. 360 v°; Rentebr. 18, fo. 26 v°; (c) „obijt den 22 october 1595" (M. S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin); ( ^e8- I3> f°- 4^ v°; (<*= teen ick hL ie, ' d 'S 7"' S7\ °fSC,K'0" ima,lt Sig beWySen kost ,e sii" ™ ad«'yke «.m, waere hy d e lant ï ***» **** « 'a'» bellen; ten Tromn mi, , V°"r WaS geWeeSt: SO. ™ 1 O. Z., i. d "o Oct t-) Boek van Ontv. en Uitg. van 't St. Pietersgasthuis 1560 '72, fo. 170 v°; (cc) Grootm 2, fo 157 v°; Resol. Holland 16 Sept. 1588; (dd) Rentebr 12, fo. 186; (ee) (ff) Wk. Reg. 4, fo. 259; (gg) Herald. Bibl., 1879, P 373> (^) Aan dit uithangbord heeft, zoo niet Jacob Luytsz. dan toch zijn zoon Lucas Jacobsz. Rotgans, zijn naam ontleend. Het huis op 't Water „daer jegenwoordich de Rotgans uythangt" werd 27 Jan. 1587 door Claes Dircksz. „in 't Schepel" verkocht aan den houtkooper Hendrick Meeusz. (Quijtsch. 11, fo. 384 v°), die het tot zijn overlijden bewoonde, en zich eveneens, naar zijn uithangbord, Rotgans noemde. Hij werd begr. O. Iv. 2S Jan. 1631, en won bij zijne beide achtereenvolgende echtgenooten: Anna Jacobsdr. Lootsman, begr. N. K. 3 April 1590, enjannetge Lucas Janszoonsdr. (met wie hij ondertr. 6 Nov. 1593), begr. O. K. 11 Dec. 1632, een talrijk nakroost, w.o. :JanHendricksz. Rotgans, geb. 1574, wonende te Alkmaar, tr te Amsterdam 17 April 1605 Aeltge Claesdr. van Vierhuysen gezegd Halfmaen (uit welk huwel. o.a. een zoon: Henricus Jansz. Rotgans, zieAant. bij N°. 76, tr. Claesge Bas), en Annetge Hendricksdr. Rotgans, tr. Pieter Meeusz. Calff (zie Aant. bij ■^T°- 79); (") Wk. Reg. 10, fo. 81; (jj) Wk. Reg. 4, fo. 13; (kk) Schepenk. 14, fo. 16;(//)4eReg. der lijfrentebr., fo. 10 v°; (mm) Coll. Succ., Reg. 4, fo. 32; (tin) Gebouwen van Vingboons, II, p. 4; (00) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (pp) Hij overl. tusschen 1674 en 1686; (t/i/) Kerk-Int. reg., i. d. 8 Nov. 1586; (rr) Hij vond in 1623 het gezegeld papier uit. 56. ROELOF EGBERTSZ. R. 1590—1619. Comm. 1586, Sch. 1600, Burg. 1611, 14, 17. O. Z. Huiszittenmr. 1587. Koopman in de Warmoesstraat „in de roode Cameel" (a). St. 9 Oct. 1619 (b), zoon van Egbert Roelofsz., N°. 13, en van Anna Cornelisdr. Grauwert. Ir., bij huwel. voorvv. d. d. 7 Sept. 1576 (c), Grietgen Jansdr. Valckenier, Seb- 1553> begr. O. K. 33 Mrt. 1621, dr. van Jan Jelisz. (zie Aant. bij N°. 136) en van Marij Jansdr. Tengnagel. Kind: Anna Roelofsdr., tr. Jacob Bicker, N°. 116. (a) Quijtsch. 12, fo. 211 v°; Roelof Egbertsz. had dit huis in huur; (/'),, obijt den 9 October 1619" (M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin); (c) Familie-archief van Jhr F. L. Bicker, te Amsterdam. 57. GERRIT BICKER, PIETERSZ. R. 1590—1604. Comm. 1587, Sch. 1590, Burg. 1603. Kapn. der Burgerij 1585; Regent Gasthuis 1585; Heemraad van den NieuwerAmstel 1585; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen, Nieuwer-Amstel, Sloten en Osdorp 1604 (a). Behoorde in 1594 tot de oprichters van de Compagnie van Verre, die ten doel had op Oost-Indië handel te drijven, en komt in 1597 voor als bestuurder van eene Compagnie, welke zich te Amsterdam gevormd had, om schepen uit te rusten voor de vaart op Amerika en Peru. In 1602 werkte hij mede tot de samensmelting van alle toen bestaande maatschappijen, die den handel op Indie beoefenden, tot de Oost-Indische Compagnie, waarvan hij Bewindhebber werd. Hij maakte kort vóór zijn dood deel uit van een consortium van zeventien voorname Nederlandsche kooplieden, die in dat jaar eene poging aanwendden 0111 eene 55 als ch pper en koopman, soo voor andre als voor zijn zelve, en daerna met eygen schip en goet weid e h T S1 gCWeSten °Vei' 266 mCt hai'ingh' kaCS Cn andre WarCn die hier vielen venten, c .e handel hun seer wel slaeghden, gelijck de rijckdommen, die de nasaten besitten, van haer affgedaelt zynde, sulcx connen tuygen, en veele huysen in dese Stadt, als op de Singel by 't Korsies b ugh by de brouwery 't klaverblat, op 't Uytterse veer en elders by haer gebout uytwysen, dit die beurs met bekrompen is geweest" (Geslagt Registers van N. Witsen; achterin). - Dat de 17e eeuwsche Witsen s zich hunne burgerlijke afkomst nimmer geschaamd hebben, blijkt uit het volgende. In zijne „Geslagt Registers" heeft Mr. Nicolaes Witsen (N°. 204) een exemplaar, drukproef, ge !■ ,e/anD Hollandsche Wapenkaart, samengesteld door Mr. Mattheus Smallegange M S Tl ' w "Beschnjvm§ van den Hollandschen Adel" laten binden. Achter in zijn lijvig L w^IT; °n, r,het h°°fdi"Verklaring 0fte ^reyding op de Geslagttafels" omtrent e e wapenkaaxt het volgende aan: „Op N°. 24 is te sien seeker gedeelte van een grote kaert of tafereel waenn wapenen van adellycke geslagten, in Hollant althans nog wonagtig, werden vertoont; dese was op t aenraden en last van mevrouwe van Raephorst, gemalin van den Iir. graef afdrZLel "^miratTerael ^ het StamwaPen miJns ëeslagts by gevoegt, so als aen dit seke had , T " * S1Cn; S alSO SUlCX SOnder ^ kennis geschiet, en haer exc. hetandere ^ bestellen om te betuygen sy aen dese syde quasi van adelyke stam te sijn, en met andere haer verwanten, die sig van adel voorgaven, gelijck wilde staen, en dat de deugt by my de ouders li maeY' T T ^ niCt VantCere 16 Sijn Van add' °fschoon waer is dat mynevoorsaek ve 1 T T Q hUySCn ^ Kennemerlant by Akersloot sijn geweest, en dat dese saek veel opspraek onderworpen is in een burgerlycke stadt, daer de koopmanschap prevaleert, en roverTT ^ T, S° ^ dit hadde vernomen, den autheur doen oyeren, het wapen uytkloppen, en 't schrift herdrucken, dit exemplaer alleen tot gedagtenis na mijn nemende. Wel is waer dat in dit adelijk tafereel veele wapens van inwoonders deser stede JiJ S1Cn' C1%met T mCt h0gCr Sijn ^ afk°mSt alS haere medeb«rgers, en myne stam, maer t v\T T Van aldergeringSte te siJ'n kan bewesen werden. Waer nog bykomt dat als oy by den schryver op dese tafel wiert versogt, dat de Hollantse Ridderschap 't selve tegen t gesproken, om met vergunning van octroy den inhout en adel niet te aprobeeren, die sy voorgeven haers gelycken niet te sijn. — De jalousie, schimp en spot die men onderhorig is van adTT .Welke,.b;iy.ten S1i|n gesl0ten en siS so g°et ™n afkomst agten als die welcke onder desen kk hl • T VS 16 ftCr gr°0t' 6,1 °fSCh0°n imant Sig beWySen kost te sijn van adelyke stam, w; '7 " .raden SOude m dusdaniSe taferelen voor elx ogen ten toon te laten stellen; ten aere hy daer lange voor bekent was geweest: sodat de goeden yver van haere genade de gemalinne mp mijn gants onaengenaem is geweest"; (j) Quohier 1557, f0. 55; (k)Zie Begraafregister Weesk., Cornelis en Cel w Ult ^ hUWeL ^ JaC°b WitSZ' Cn A1^ Gerbrandsdr. sproot, behalve zelfs niet in / m T™' "°S ^ Z00"' ^ b geen der bekende genealogieën Witsen, Ifs iet in de „Geslagt Registers van X. Witsen", voorkomt, n.1, Hendrick Witsen. Deze zette Resol ,tië™ WJ Cene V°°rname handelszaak stichtte. Zijn naam komt vaak in de so utiën van Holland voor, naar aanleiding van de volgende zaak. Den 25en JuU I587 werd door de Gedeputeerden der Staten-Generaal in zijne handen gedeponeerd een som van/5L92-7- HeereVlgdTlff r ^ tUSSChCn de ^ HeCren ^n-Generae! ende den Welgebooren Brerlen f' ^ NlCUnaer' Meurs' Limburgh &c. gemaeckt, belooft waren binnen de Stadt TOen edieePbeewie Tr" ** V6rSeeckeringe van de tweede maendts soldts van seeckere deze eede a f T' * Wege gebl'acht WOrden"- 0ver de «^betaling van BeL STde-lfbn SCn °nrd geSChil tUSSChen WitSen en den ^erste-Luitt. Johan van op de Staten 7 r Bl'cmensche schiPPers uit deze gelden betaling van hunne vorderingen 1 l 1 TT i" " Pr°CeS WaS hCt gCVOlg' Cn tOCn k°rt llieroP Witsen overleed (1593/94) bleek het dat ij een desolaten boedel naliet en dat het restant der gedeponeerde gelden niet mLr aanwezig was. Lr werd dus tusschen de Staten, de stad Bremen en de wede. van Hendrick Witsen oosken van .Steendoorn, een accoord gesloten, waarbij 21 Febr. 1597 met de uitkeering van een gedeelte van liet verschuldigde bedrag genoegen genomen werd (Resol. Holland 17 Juli en 29 Sept. 1 <89 Re- 6 fo -s'iTV59? IO MltV5 Mn' Cn 18 SCpt' I594' 21 Febr' '597; ReSoL Vroedscbap,' ' ; "S8: ,,0P den XX,J January xvc tnegentich hebben mynen Heren de Burgemrn. de XXXVJ Raden voergehouden die gemoveerde swarichede van Corn. en Gerrit Jacob Witsz. op 't gmrt myne Heren voorsz. aan hen versocht hebben van wegen de Heeren Staten, beroerende die penninghen. onder henluyder broeder tot Bremen berustende» etc. - De archivaris van Bremen r. \Y. von Byper, kon mij aangaande Hendrick Witsen geenerlei inlichting verschaffen); (m) Wk ,43, 1. v. Witszoonsdr.; (//) Scheltema, Rusland en de Nederlanden, IV, p. 375- (0) Resol Holland, 21 Maart 1619, 25 Juli 1626; (p) 2e Reg. der lijfrentebr., fo. 9 v°; (o) Quohiei 1631, fo. 61 v°; (r) Herald. Bibliotheek, 1879, p. 370; M. S. Backer, achterin; (s) Wk. Reg. 4, fo. 184; (/) M. S. Backer; (te) Quijtsch. 4, fo. 126 v°, 139; (v) Justitieboek, N°. 568 R. I., fo. 86; fa) Wk. Reg 5, fo. 24 v0.; (x) Wk Reg 8, fo. 194 v°; (y) M. S. Schaep in 't fam.-archief Backer, p. 25; (2) Schepenk. 31, fo. 37 v° (1631); (aa) Herald. Bibl., 1879, p 377; (bh) Boek van Ontv. en Uitg. van 't St. Pietersgasthuis 1560 '72, fo. 170 v°; (cc) Grootm 2, fo 157 v°; Resol. Holland 16 Sept. 1588; (dd) Rentebr 12, fo. 186; (ee) (ff) Wk. Reg. 4, fo. 259; (gg) Herald. Bibl., 1879, P 373» (^) Aan. dit uithangbord heeft, zoo niet Jacob Luytsz. dan toch zijn zoon Lucas Jacobsz. Rotgans, zijn naam ontleend. Het huis op 't Water „daer jegenwoordich de Rotgans uythangt" werd 27 Jan. 1587 door Claes Dircksz „in 't Schepel" verkocht aan den houtkooper Iiendrick Meeusz. (Quijtsch. 11, fo. 384 v°), die het tot zijn overlijden bewoonde, en zich eveneens, naar zijn uithangbord, Rotgans noemde. Hij werd begr. o. k. 28 Jan. 1631, en won bij zijne beide achtereenvolgende echtgenooten: Anna Jacobsdr. Lootsman, begr. N. K. 3 April 1590, enjannetge Lucas Janszoonsdr. (met wie hij ondertr. 6 Nov. 1593), begr. O. K. 11 I)ec. 1632, een talrijk nakroost, w.o. :JanHendricksz. Rotgans, geb. 1574, wonende te Alkmaar, tr te Amsterdam 17 April 1605 Aeltge C'laesdr. van Vierhuysen gezegd Halfmaen (uit welk huwel. o.a. een zoon: Henricus Jansz. Rotgans, zieAant. bij N°. 76, tr. Claesge Bas), en Annetge Hendricksdr. Rotgans, tr. Pieter Meeusz. Calff (zie Aant. bij N°. 79)! (") Wk. Reg. 10, fo. 81; (jj) Wk. Reg. 4, fo. 13; (kk) Schepenk. 14, fo. 16; (//) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 10 v°; (mm) Coll. Succ., Reg. 4, fo. 32; (nn) Gebouwen van Vingboons, II, p. 4; (00) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (pp) Hij overl. tusschen 1674 en 1686; ()„obijt den 9 October i6i9"(M.S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin); (c) Familie-archief van Jhr F. L. Bicker, te Amsterdam. 57. GERRIT BICKER, PIETERSZ. R. 1590—1604. Comm. 1587, Sch. 1590, Burg. 1603. Kapn. der Burgerij 1585; Regent Gasthuis 1585; Heemraad van den NieuvverAmstel 1585; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen, Nieuwer-Amstel, Sloten en Osdorp 1604 (a). Behoorde in 1594 tot de oprichters van de Compagnie van Verre, die ten doel had op Oost-Indië handel te drijven, en komt in 1597 voor als bestuurder van eene Compagnie, welke zich te Amsterdam gevormd had, om schepen uit te rusten voor de vaart op Amerika en Peru. In 1602 werkte hij mede tot de samensmelting van alle toen bestaande maatschappijen, die den handel op Indie beoefenden, tot de Oost-Indische Compagnie, waarvan hij Bewindhebber werd. Hij maakte kort vóór zijn dood deel uit van een consortium van zeventien voorname Nederlandsche kooplieden, die in dat jaar eene poging aanwendden 0111 eene 57. Compagnie tot den handel om het Noorden (op de Witte Zee) te stichten (b) Zeer voornaam koopman, woonde in de Niezel, en was eigenaar van de brouwerij „de Sleutel" op den O. Z. Achterburgwal. Geb. 1554, st. 20 Mei 1604, zoon van Pieter (zie Aant., hieronder) en van Ehsabeth Benningh. Ti. 23 Juni 1580 Alyd Andriesdr. Boelens, geb. 19 Aug. 1557, st- 30 Mei 1630, nalatende een vermogen, dat in 1646 nog onverdeeld was én toen op ƒ 200.000 geschat werd (c), dr. van Andries (zie Aant. bij N°. 38) en van Alyd Claesdr. Smit. Kinderen (gehuwde): Dieuwertge Bickek, tr. Jan Jansz. van Hellemont (zie Aant. bij N°. 170). Dr. Andries Bicker, N°. iio. Jacob Bicker, Heer van Engelenburg, gedt. O. K. 22 Dec. 1588, st. kinderloos 28 Juli 1646, koopman, woonde in de Niezel, en werd 8 Nov. 1643 met het huis Engelenburg onder Herwijnen beleend, welk leen hem door zijn oom Pieter de Graeff opgedragen was; hij handelde in 1615 onder de firma Pieter en Jacob Bicker (d); Comm. 1630; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1618 (legde deze betrekking neer 1 Juni 1641); Directeur van het Extraordinaris Convooi op het Oosten en Noorwegen; Luitt. der Burgerij 1626, Kapn. 1627; Kerk™. O. K. 1630; tr. 24 Juni 1642 Christina de Graeff, geb. 15 Jan. '1609, st. 6 Dec. 1679, dr. van Jacob Dircksz., N°. 80, en van Aeltge Boelens. Zij hertr. Pieter Trip. Dr. Jan Bicker, gedt. n. IC. 29 Aug. 1591, st. 10 Mei 1653, koopman op Italië en de Levant, of „Straetse handelaer" (_/), en scheepsbouwmeester; woonde eerst op 't Bickerseiland, daarna op de Keizersgracht, en legde te Beverwijk de hofstede Akerendam aan, die hij in 1649 voorƒ30.000 verkocht; hij liet bij zijn overl. een vermogen na van ƒ 727.000 (/); Comm. 1626, Sch. 1647, Burg. 1653; Directeur van den Levantschen Handel 1625; Directeur van het Extraordinaris Convooi op het Oosten en Noorwegen (k); Luitt. der Burgerij 1626, Kapn. 1650; Commissaris-Superintendenten Keurmeester van 't Touwwerk 1634; tr. 18 Nov. 1625 Agniet de Graeff. gek. 10 Nov. 1603, st. 3/4 Mrt. 1656, dr. van Jacob Dircksz., N°. 80, en van Aeltge Boelens. Hunne gehuwde kinderen waren: a. Elisabeth Bicker, tr. Mr. Jacobus Trip (zie Aant. bij N°. 206). b. Geertruid Bicker, tr. Jean Deutz (zie Aant. bij N°. 252). c. Wendela Bicker, gedt. N. K. 30 Dec. 1635, st. te 's-Hagc 1 Juli 1668, tr. te Amsterdam 16 Febr. 1655 Mr. Johan de Witt, Heer van Zuiden N001 d-Linschoten, Sn el re waard, Hekendorp en IJsselveere, geb. te Doidiecht 24 Sept. 1625, st. te 's-Hage, door het gepeupel vermoord, 20 Aug. 1672, Pensionaris van Dordrecht 1650—1652, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland 1653—1672, Stadhouder en Registermeester van de Leenen en Grootzegelbewaarder 1660, Gedeputeerde van de Staten van Holland tot de Educatie van Zijne Hoogheid den I rins van Oranje (later Prins Willem III) 1666, werd op verzoek als Raadpensionaris eervol ontslagen en benoemd tot Raadsheer in den 57. Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 4 Aug. 1672, zoon van Mr. Jacob, Heer van Manezee, Melissant en Cromstrijen, Burgemr. van Dordrecht 1639, Gedep. ter Staten-Generaal 1648, Ambassadeur Extraordinaris aan de Hoven van Zweden en Denemarken 1644, Middellaar te Ltibeck van den vrede tusschen de Kronen van Polen en Zweden 1653, Raad en Rekenmeester der Domeinen van Holland en Westfriesland 1657—1672, en van Anna van den Corput. Zij lieten vijf kinderen na, waarvan het derde volgt: Maria de Witt, tr. Willem Hooft (zie bij N°. 177)- d. Cornelia Bicker, tr. Dr. Gerard Bicker van Swieten (zie hierna). e. Jacoba Bicker, tr. Pieter de Graeff (zie bij N°. 144). CORNELIS BlCKER, Heer van Swieten, gedt. O. K. 25 Oct. 1592, st. 15 Sept. 1654, koopman, o. a. onder de firma's Cornelis Bicker, Rombout Jacobsz. en Compie., en Cornelis Bicker en Jan de Marez (e)] verrekende o.a. onder eigen naam over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Amsterdamsche Wisselbank een bedrag van ƒ 216.800 (ƒ); hij woonde bij zijn huwel. „in de Liesdelssteech", daarna op den Singel, en kocht in 1632 het Huis en de Ridderhofstad Swieten bij Leiden; Comm. 1620, Sch. 1628, Burg. 1646, 50, 54; Gecomm. Raad 1651—1653; Gecommitteerde der Staten-Generaal in bezending naar 't Graafschap Oostfriesland, met de Heeren Jor. Wilhelm van Lintelo, Heer van der Zeze, Richter te Lochem, Gerard van der Nisse, Heer van Saemslach, Burgemr. van Goes, Carel Roorda, Grietman van Idaerderadeel, en Jor. Boudewijn Jacob Mulert, Heer tot de Leemcule, Ordinaris en Extraordin. Gedeputeerden ter Staten-Generaal, 1647; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622; Kapn. der Burgerij 1634; deed, evenals zijn broeder Dr. Andries Bicker, 3 Aug. 1650 ingevolge den eisch van Prins Willem II afstand van al zijne ambten, doch werd na den dood van den Stadhouder weder daarin hersteld 22 Nov. 1650 (g); tr. 22 Aug. 1617 Aertge Witsen, gedf. O. K. 23 Juni 1599, st. 9 Nov. 1652, dr. van Gerrit Jacob (zie Aant. bij N°. 55) en van Grietge Appelman. Hunne vijf kinderen waren: a. Margaretha Bicker van Swieten, tr. i°. Dr. Gerard van Hellemont, N°. 170; tr. 2°. Cornelis Geelvinck, N°. 167. b. Alida Bicker van Swieten, tr. (//) Mr. Lambert Reynst, N°. 157. c. Elisabeth Bicker van Swieten, tr. Mr. Andries de Graeff, N°. 193. d. Maria Bicker van Swieten, tr. Gerbrand Ornia (zie bij N°. 51, Bijl. 1). e. Dr. Gerard Bicker van Swieten, Heer van Swieten, Vrijheer van Oud-Haarlem en Kortenbosch, gedt. O. K. 25 Mrt. 1632, st. 8 Mrt. 1716, woonde na 1669 te 's-Hage, op den Kneuterdijk, naast zijn zwager Johan de Witt, en bezat het Huis te Swieten te Leiderdorp; hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 140.000 (i); Comm. 1656; Gedep. ter Rekenkamer van Holland 1664—1666; Kapn. der Burgerij te Amsterdam 1662; Meesterknaap van Holland en Westfriesland; Raad en Rekenmeester, 1669, daarna Eerste Presideerende Raad en Rekenmeester der Domeinen van Holland en Westfriesland; Hoogheemraad van Rijnland 1664; ondertr. i°. 23 Aug. 1655 Alida van Papenbroeck, geb. 1636, begr. N. K. 1 Sept. 1656, dr. van Pieter (zie bij N°. 80, Bijl. 1) en van Wcndcla de Graeff; 57- tr. 20. 7 Mei 1658 Cornelia Bicker, gedt. N. K. 14 Mrt. 1638, dr. van Dr. Jan (zie hiervóór) en van Agniet de Graeff; tr. 30. Aug. 1677 Catharina van Sijpesteyn, Vrij vrouwe van Oud-Haarlem enz., geb. 9 Maart 1620 st. 27 Mei .709, wede. van Mr. Cornelis Fanniuk Vrijheer van Oud Haarlem enz., Raadsheer in den Hove van Holland, dr. van Cornelis, Domheer te Utrecht, en van Geertruid van den Corput. Uit het tweede huwel. waren zes kinderen, waarvan enkel het oudste gehuwd was, dat, evenals het vierde, hieronder volgt: aa. Mr. Cornelis Bicker van Swieten, N°. 244. bb. Gerard Bicker van Swieten, gedt. N. K. 19 Oct. 1667, st. ongehuwd 1691, Secr. van Amsterdam 1690. Aant. Pieter Bicker Meeus Doossenz. (zie Bijl. 1, hieronder), geb. omstieeks 1430, st. kort vóór Nov. 1476 (m) (zoon van Meeus Doos, Dircksz., Raad 1445, Sch. 1450, Burg. 1465, en van Aef, dr. van Jan Bout, AJbertsz., Sch. 1391, Burg. 1427), koopman in de Nieuwebrugsteeg; Sch. 1473; tr. Ael Duynen, dr. van Albert de Veer (n). Uit dit huwel. sproten zeven kinderen: a. Machteld Pietersdr. Bicker, volgt. b. Mr. Albert de Veer, geb. 1462. c. Katrijn Pietersdr. Bicker, geb. 1464, was in 1476 conventuale „in S. Garen doester". d. Geertruyt Pietersdr. Bicker, geb. 1466, st. vóór 1516, ongehuwd (0). e. Willem Duyn (zie Aant. bij N°. 18). f. Griet 1 ietersdr. Bicker, geb. 1474, was „bagine op den Hof binnen Acmsterdam" (/). g. Jan Bout, geb. 2 Febr. 1476 („purificatio"), tr. Marij IJsbrandsdr. Prins, st. kort vóór Nov. 1516 (0). Zij wonnen twee dochters, waarvan de oudste gehuwd was: Meyns Jansdr. Bout, tr. 12 Febr. 1530 Claes Vechtersz., zoon van Gerrit Vechtersz., Sch. 1515 (^). Hunne twee kinderen waren: aa. Neeltgen Bouten, tr. Jacob Claesz. van Harencarspel (zie Aant bii N°. 99). bb. Jan Vechtersz. alias Jan Bout, st. 9 Oct. 1578, woonde op den N. Z. Wester Voorburgwal, bij de Molsteeg, „in de drie Bouten"; tr. 1557 Griete Pietersdr. Ruysch, geb. 1538, st. 26 Aug. 1620,' nalatende een vermogen van ƒ 130.000 (r); dr. van Pieter Gijsbertsz. Ruysch. Zij lieten drie kinderen na, w.o.: Meyns Jansdr. Bout, geb. 1564, st. 8 Oct. 1617, tr. i\ Jan Gerbrandsz. Pancras (zie Aant. bij N°. 133); ondertr. 20. 20 Dec. 1602 Dr. Anthony Prins, gezegd de Bruyn, geb. te Hoorn 1579, na zijn huwel. wonende te Amsterdam op den Ouden Singel „in de drie Bouten" (s), zoon van Jacob Bruynsz., apotheker te Hoorn, Sch. ald. 1582. Machteld Pietersdr. Bicker (bovengenoemd), geb. omstreeks 1455, 57- testeerde 17 April 1526, tr. bij huwel. voorw. d. d. 4 Nov. 1476 Gerrit Dircksz. van den Anxter, st. tusschen 1521 en 1526, Sch. 1476, eigenaar van de hofstede Croesbecck buiten Haarlem (t), zoon van Dirck Jansz. Helmer (zie hieronder) en van Geertruyt Gerritsdr. van den Anxter. Zij lieten drie kinderen na (u): a. Mr. Pieter Bicker, Gerritsz., volgt. b. Ael Duynen, tr. Jacob Pietersz. Schaep (zie Aant. bij N°. 23). c. Geertruyt Helmer, conventuale in 't Sint Annaklooster te Haarlem. Mr. Pieter Bicker, Gerritsz. (bovengenoemd), geb. 1497, begr. O. K. 6 Nov. 1567, woonde in 1557 in de Warmoesstraat „in de Paeu", naast „het gulden Hooft", en komt in 1557 als Muntmeester en zeepzieder, in 1565 als brouwer voor; in 15Ó5 sloot hij met de stad Amsterdam een accoord in zake het door hem te betalen recht van exue wijl hij eenige jaren te Weesp gewoond had (v); hij was zeer vermogend; Sch. 1534; tr. bij huwel. voorw. d. d. 12 Juli 1522 Anna Pictersdr. Codde, geb. 1504, dr. van Pieter Pietersz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Ael Jansdr. Uit dit huwelijk sproten zes kinderen: a. Gerrit Bicker, „st. s(ondcr) k(indcrcn) verdranck" (w). b. Pieter Bicker, volgt. c. Dirck Bicker alias Dirck Pietersz. Helmer (x), st. ongehuwd, begr. O. K. 26 Nov. 1568. d. Alyd Pictersdr. Bicker, st. kort vóór Nov. 15 50 (7), tr. Hendrick Jansz. Haeck, begr. O. K. 16 Juni 1571, wonende in de Warmoesstraat „in de Kanis". Hij hertr. Claesgen Ysbrantsdr. Hem, begr. O. K. 27 Mei 1590, wede. van Claes Heym, dr. van Ysbrant Pietersz. (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Lijsbeth Bartcns. Uit het eerste huwel. was cenc dochter, die volgt; uit het tweede sproten zeven kinderen, w.o. vijf dochters, die eveneens volgen: aa. Alyd Hendricksdr. Haeck, geb. 1548, begr. O. K. 16 Juli 1595> tr. 14 Aug. 1580 Hector Houyn, geb. te Doornik, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 6 Dec. 1594, wonende „bij Heyntgen Hoeckx stege op den burchwall", 9 Oct. 1579 poorter van Amsterdam geworden, wed1', van Janneken Commelin. — Wonnen één zoon (z). bb. Maritge Hendricksdr. Haeck, tr. i°. Frans Benningh (zie Aant. bij N°. 14); tr. 2°. Hendrick Hendricksz. van Bronckhorst (zie Aant. bij N°. 198). cc. Gierte Hendricksdr. Haeck, tr. Willem Pietersz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49). dd. Griete Hendricksdr. Haeck, tr. Vincent Hendricksz. van Bronck- horst (zie Aant. bij N°. 198). ee. Annetge Hendricksdr. Haeck, gedt. O. K. 23 Aug. 1568, tr. i°. Laurens Bicker (zie hieronder); tr. 2°. Frans van Limburgh Schenck; tr. 30. Gerard van Goch, Heer van Vliet en Capclle. 23 J • cicck, öeb. 1559» tr. i°. 23 Mei 1599 Cor- nelis Jansz. Bouckaert, gcb. tc Aclst 1563, wonende te Amsterdam in de Agnietenstraat {ad); tr. 2°. Cornelis Schellinger, dén Oude (zie Aant. bij N°. 95). e. Machteld Pietersdr. Bicker, tr. Pieter Huybertsz., geb. te Duiven- drecht, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. 19 Febr. 1573, laken- kooper op den Nieuwendijk over de Vrouwenkapel „in de volle Maen" {bb). Hunne twee kinderen waren: aa. Aeltge Pietersdr., tr. Pieter Gerritsz. Ruytenburgh (zie Aant bii N°. 146). bb. Griete Pietersdr., tr. Pieter Laurensz. Spiegel (zie Aant. bij N°. 31). f. Lijsbeth Pietersdr. Bicker, tr. Joachim Hermansz. Rendorp (zie Aant. bij N°. 159). Pieter Bicker (hiervoor genoemd), geb. 1522, begr. O. IC. 2 April I5^5> brouwer op den O. Z. Achterburgwal in de brouwerij „de Sleutel , „tusschcn der oude ende nuwe nonnen conventen"; hem werd bij zijne terugkeer van een reis door Friesland, bij gelegenheid waarvan hij tevens Hoorn en Enkhuizen bezocht had, 6 Juni 1575 de toegang tot de stad ontzegd, wijl hij van Geuzerij suspect was. Den 16" Juli d.a.v. werd hem evenwel toegestaan binnen de stad te komen „omme zijn nccringe van den brouwerie te achtervolgen" mits hij den eed van trouw in handen van Burgemcesteren aflegde, den Koning als Graaf van Holland zoude helpen voorstaan, en de R. K. religie onderhield {cc); Regent Leprozenhuis 1581; tr. i°. bij huwel. voorw. d. d. 31 Jan. 1553 Elisabeth Benningh, wede. van Jacob Ruysch, dr. van Mr. Lauïens Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Elisabeth Jansdr. Benningh; tr. 20. bij huwel. voorw. d. d. 6 Nov. 1570 Marij Pietersdr. van Neck, geb. 1551, begr. N. K. 3 Jan. 1572 {dd), dr. van Pieter Pietersz. (den Jonge) (zie Aant. bij N°. 11) en van Griete Vranckendr.; tr. 3°. bij huwel. voorw. d. d. 3 Aug. 1577 Joostken Florisdr. van Tcylingen, geb. te Alkmaar, dr. van Floris (zie Aant. bij N°. 54) en van Catharina van Zeil; tr. 40., na 15 Juni 1582 gesloten ondertrouw, Lijsbeth Pietersdr. Nooms, gcb. tc Edam, eerder wede. van Gernt Jansz. Ruytenburgh, alias Gerrit Jansz. „in den rooden Hondt" (zie Aant. bij N°. 146), daarna van Jan de Bitter, dr. van Pieter Nooms (zie bij N°. 146, Bijl. 1). Uit het eeiste huwel. sproten drie gehuwde kinderen 1 a. Gerrit Bicker, Pietersz., N°. 57. b. Jacob Bicker, Pietersz., geb. 1555, begr. O. K. 10 Juli 1587, woonde op den O. Z. Voorburgwal bij de Niezelssluis; Comm.' 1587; O. Z. Huiszittenmr. 1585; tr. 28 Dec. 1577 Aeff Jacobsdr. de Moes, gcb. 1553, begr. O. K. 23 Aug. 1608, dr. van Jacob Jansz. (zie bij N°. 17, Bijl. 1) en van Anna Jansdr. Quintingh. Hun zoon was: Jacob Bicker, Jacobsz., N°. 116. 57. c. Laurens Bicker, geb. 1563, begr. N. K. 3 Juni 1606, woonde in den Niezel, verwierf als koopman een groot vermogen; in 1598 stond hij met Pieter Gerritsz. Ruytenburgh (zie Aant. bij N°. 146) aan 't hoofd van eene Compagnie, die zich de vaart op Guinea en Rio de la Plata ten doel stelde; in dit zelfde jaar vertrok hij met twee schepen, door deze Compagnie uitgerust, naar Zuid-Amerika, waar een der beide bodems bij de baai de Todos los Sanctos den Portugeezen in handen viel. I11 1600 keerde hij in 't vaderland terug; 28 Jan. 1601 vertrok hij weder als Opperkoopman aan boord van 't schip „de Zon", deel uitmakende van eene vloot van vier schepen, door de Middelburgsche Compagnie uitgerust, naar Oost-Indië, vanwaar hij terugkwam met een Atsjineesch gezantschap aan Prins Maurits, terwijl hij op zijne terugreis het geluk had bij het eiland Sint Helena een rijke Portugeesche kraak met paarlen en andere kostbare waren, ter waarde van anderhalf millioen gulden, geladen, te veroveren, waarmede hij in Juli 1602 in de Zeeuwsche wateren binnenviel (ec)\ tr. i°. 7 Mei 1584 Griet de Wael, geb. 1568, dr. van Vranck (zie Aant. bij N°. 40) en van Jannetgen Jan Pilgramsdr.; tr. 2°. 29 April 1587 Annetge Hcndricksdr. Haeck, gedt. O. K. 23 Aug. 1568, dr. van Hendrick Jansz. (zie hiervoor) en van Claesgen Ysbrantsdr. Hem. Zij hertr. twee malen. — Uit het eerste huwel. sproot eene dochter, die jong stierf. * * :'r- Dirck Helmer, verklaarde 11 Mei 1390 aan de stad Amsterdam zekere rente schuldig te zijn, houdende op zijne „hoffstcde gelegen op die Kercksijde" (ff)- Zijn zoon was: Jan Dircksz. Helmer, Sch. 1428, Burg. 1433, tr. Lijsbeth Eggert, dr. van Jan Eggert Pietersz., Sch. 1413, en van Machteld Clementsdr. Zij wonnen: Dirck Jansz. Helmer, st. 1468 (gg), houtkoopcr (////); liet een huis met bijbehoorenden houttuin na buiten de Kerkzijdepoort; tr. Geertruyt Gerritsdr. van den Anxter, dr. van Gerrit, Sch. 1429, en van Aef Joostendr. de Vroede. Uit dit huwel. sproten drie kinderen: a. Jan Dircksz. Helmer, jong overleden. b. Gerrit Dircksz. van den Anxter (zie hiervoor), tr. Machteld Pic- tersdr. Bicker. c. Elisabeth Dircksdr. Helmer, tr. Claes Jan Rauwertsz. (ii). Bijl. i. Ondanks alle aangewende moeite was het mij niet mogelijk de graad van bloedverwantschap tusschen de navolgende familiën Bicker en het hiervoor behandelde gelijknamige geslacht na te gaan: Claes Bicker, woonde in 1459 te Amsterdam „over tsgravenbrugge bij de Lijnbaen" (jj). 57- Zijne zoons waren: a. Claes Claesz. Bicker, verkoopt in 1488 een schepenrentebrief (kk). b. Gerbrand Claesz. Bicker, nog genoemd in 1520, tr. Katrijn Jacobsdr., die als wede. testeerde 14 Dec. 1544 (11). Hunne dochter was: Aeff Gerbrandsdr. Bicker, st. 10 Febr. 1542 (mm), tr. Mr. Cornelis Wouter Dobbensz, begr. 19 Sept. 1559 (nn), brouwer op den O. Z. Ooster Voorburgwal, Sch. 1522, R. 1523, Schout 1535, Burg. 1553. — Zij wonnen zes kinderen (00). * * * Dirck Bicker, liet de volgende twee zoons na: a. Pieter Dircksz. Bicker, woonde „in die gansoerd", st. kort vóór Sept. 148; (pp), Sch. 1481; tr. N. N., die st. kort vóór Dec. H&3 (??)■ Wonnen vier kinderen, w.o. : Aef Pietersdr. Bicker, tr. Dirck Gerritsz. (rr). b. Marten Dircksz. Bicker. % £ % Jacob Bicker, (gcb. omstreeks 1410), tr. Nelle Boel, die in 1498 te Amsterdam voorkomt als wede. en Regentes van 't Sacrementsgild ter Heiligerstede (ss). Zij wonnen de volgende vijf kinderen (tt): a. Jacob Bicker, Jacobsz., volgt. b. Mr. Pieter Bicker, st. in of kort vóór 1511 (uu), priester. c. Bacrte Jacobsdr. Bicker. d. Geert Jacobsdr. Bicker, tr. Huych Jansz., apotheker, genoemd in 1488 (vv), stelde in 1494 eene mis op 't Sint Hieronimusaltaar in de Nieuwe Kerk in (ww). e. Boel (of „Boeltgin") Jacobsz. Bicker, st. kort vóór Mrt. 1505 (xx), Sch. 1481, Burg. 1495; tr. i°. N.N., die st. 1471 (yy); tr. 2°. Marburch Claesdr., st. 1474, dr. van Claes Jan Pietersz. (zie ook bij N . 23, Bijl. 1) en van Alyd Simonsdr. Cogman (zz); tr. 30. Nelle Jonge Jacobsdr., st. 11a 1505, dr. van Jacob Jonge Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 17) en van Geertruyt Sitnon Baerdendr. Uit de beide eerste huwelijken sproten elk één kind, uit het derde zes, die alle volgen : aa. Alyt, later genaamd: Lieuwe Boelens, geb. 1470, omtrent „assumpcio Mariae". bb. Jacob Bicker, Boeltgisz., st. jong, Michaëlis (29 Sept.) 1476. cc. Mr. Jacob Boelcnsz., was in 1511 priester. dd. Heer Claes Boelcnsz., was in 1511 priester. ee. Duyff Boelens. f f. Geert Boclens. gg. Cornelis Boelens, st. jong. 57. hh. Claes Boelcnsz., (geb. omstreeks 1480), st. kort vóór Nov. 1528 (,aaa), tr. Nelle Frans Claesdr. Heyn, dr. van Frans Claes Heyncnz. (zie bij N°. 17, Bijl. 2) en van Katrijn Benningh. Hunne twee dochters waren: aaa. Nelle Claesdr. Boelens, tr. Pieter Pietersz. Codde (zie Bijl. 2, hieronder). bbb. Katrijn Claesdr. Benningh, tr. Jan Claesz. Cat (zie bij N°. 22, Bijl. 1). Jacob Bicker, Jacobsz. (bovengenoemd), tr. N. N. Hunne zoons waren: a. Claes Jacobsz. Bicker, volgt. b. Jacob Jacobsz. Bicker, tr. Maric Martensdr., st. kort vóór Sept. 1509 (bbb), dr. van Marten Hendricksz., veerkooper. Zij wonnen de volgende drie kinderen: aa. Alyd Jacobsdr. Bicker. bb. Geert Jacobsdr. Bicker, tr. Claes Simonsz. „in de Fonteyn", genoemd in 1 549 (ccc). Uit dit huwel. sproten twee kinderen: aaa. Claes Bicker, Claesz., st. ongehuwd. bbb. Nies Claesdr. Bicker, tr. Cornelis Jansz. Rijser, (geb. omstreeks 1510), zoon van Jan Jansz. (zie ook Aant. bij N°. 38) en van Gcerte Louwendr. Stooter. — Wonnen negen kinderen (ddcL). cc. Duyff Jacobsdr. Bicker. c. Mr. Henrick Bicker, genoemd in 1528 als broeder van Jacob Jacobsz. Bicker (eeé). Claes Jacobsz. Bicker (bovengenoemd, komt evenals zijne afstammelingen vaak voor onder den naam Bick), geb. omstreeks 1475, st. 1546, werd, wijl hij „tot veel stonden bij nacht ende ontijde upter straten quade manie(re)n gehadt heeft", 28 Aug. 1494 door 't gerecht veroordeeld om binnen acht dagen uit de stad te vertrekken, ten einde eenc bedevaart te gaan doen „totten heilighen apostelen t' Sinte Pieter ende Sinte Pouwels then hoghen Romen" en bovendien om honderd duizend Lcidsche steenen aan de stad te leveren voor den bouw der stadsmuren; na zijne terugkeer werd hij in Dcc. 1496 gevangen genomen om reden dat hij zijnen oom Boel Jacobsz. Bicker „drcichlikc woorden" toegevoegd had, 't geen hem door dezen echter nog voor ditmaal vergeven werd, zoodat men hem vrijliet onder bedreiging, dat hij bij eene herhaling van zijn misdrijf zijn rechterhand en al zijn goed zou verbeuren. Hij werd tevens onder curateelen gesteld en eerst 13 Febr. 1507 op verzoek van zijne bloedverwanten daaruit ontslagen wijl „zij hem wijs genouch kennen zijn goeden te rege(re)n"; Overman van de Oude Schutterij 1505; in Mei 1508 benoemd tot één der „hooftluyden" der schutters in 't kwartier tusschcn de Sint Anthonispoort en den Schreierstoren (fff); Bailluw van Amstelland, Waterland en den Zeevang 1530—1546; woonde te Amsterdam in de Warmoesstraat „in de Craen" (ggg), naast „de 57- drie Cauwen" (/ih/i); tr. Alyd Corsdr., st. 1539 (ui), dr. van Corsgen Elbertsz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Oude Geertruyt Hendricksdr. van der Schellineh. o Uit dit huwelijk sproten vijf kinderen: a. Bartholomeus Bicker, st. ongetr. einde Sept. 1558 (jjj), woonde op den O. Z. Ooster Voorburgwal (kkk); hij was schutter bij de handboogschutterij en moest als jonggezel daarbij als „banjaert" dienst doen en bij plechtige ommegangen op sacrementsdagen het vaantje dragen: in 1544 werd hem door Burgemeesteren verlof gegeven zich van deze beide verplichtingen los te koopen „om dat hij een out gesel is en(de) en past niet (meer) toe hijlyckcn (lil). b. Cors Claesz. Bicker, genoemd in 1529 (mmm), tr. Maria Lucasdr., dr. van Luyt of Lucas Jacobsz. (zie bij N°. 5, Bijl. 1) en van Lijsbeth Jansdr. van Persijn. — Deze echt bleef kinderloos. c. Jacob Meeusz. Bicker („Jacob Claes Bickersz. alias Jacp Meeusz" (nnn)), st. 25 Mit. 1573? Bailluw van Amstelland, Waterland en den Zeevang 1546—1567; tr. Claertgen Hendricksdr. Scholten. Zij lieten vijf kinderen 11a: aa. Hendrick Jacobsz. Bicker, st. te Emden 1589, R. 1574, Sch. 1575, Burg. 1578 (vtSór de alteratie); tr. Trijn Simonsdr. — Dit huwel. bleef kindei loos, doch Hendrick Jacobsz. Bicker liet eene natuurlijke dochter na (000): Anna Hendiicksdr. Bicker, tr. i°. Cornelis Jansz. Smoor alias Cornelis Jan Duvenzoonsz. (zie Aant. bij N°. 46); ondertr. 20. ter pui 14 Juli 1584 Hendrick Cornelisz. Goyer, wedr. van Trijn Hendricksdr. (ppp). bb. Maiij Jacobsdr. Bicker, bagijn op 't Ronde Hof in 1575 (<-l fo- 2°7 5 i/l") Stadsrek. 1549, fo. 115; (*'") Anna Goossensdr., de vrouw van Marten Pietersz. Codde, wordt in 1549 „waerdin int vuyltgen" genoemd (Stadsrek. i549> fo. 101); (/'') Wk. Reg. 9, fo. 126; (/•*) Wk. Reg. 10, fo. 307 V°; (/") Claesgen Dircksdr. had een broeder: Jan Dircksz., die in 1585 als loodgieter voorkomt (Aant. van Mr. N. de Roever); (mk) Zie bij N°. 7, noot a; (;/■•) Grootm. 2, fo. 144; (o") Wk. Reg. 9, fo. 49; (/") Quohier 1557, fo. 103. 58. JACOB JANSZ. VINCK. R. 1591 — 1615. Comm. 159°) Sch. 1592. Regent Burgerweeshuis 1 579- Was vóór zijne intrede in de regcering schuitenmaker (a); daarna koopman, in 1612 onder de firma Jacob Jansz. Vinck en Gerrit Dircksz. Niesen, bij zijn overlijden onder de firma Jacob Jansz. Vinck en Lijsbcth Ysbrants Erven (ö). Woonde in 1611 in de Verwerijen naast „de Steur", en bij zijn dood op den Fluweclenburgwal „in 't Wapen van Polen". Geb. 1545, st. 2 Mei 1615 (c), zoon van Jan Jacobsz. Crack alias Vinck (zie Aant., hieronder) en van Gerritgen Jacobsdr. Wayers. Tr. Claerken Ysbrantsdr. Kieft, begr. O. K. 18 Aug. 1611, dr. van Ysbrant Jansz. Kieft (zie Bijl. 1, hieronder). Kind (o. a.) (d): Jacob Vinck, Jacobsz., N°. 125. Aant. Fije Wayers, woonde in 1473 in de Warmoesstraat op den Noorderhock van de Licsdcl (e)\ stichtte in 1496 vijf missen op het altaar van den H. Adrianus in de Oude Kerk (ƒ). Haar zoon was (g)\ Jacob Fijwayers, st. kort vóór Aug. 1527 (^), woonde in de Warmoesstraat op den Noorderhoek van de Licsdcl; tr. Hillegond Wayers. Zij wonnen o. a. de volgende drie kinderen: a. Zyvcrt Jacobsz. 24 5^* b. Fije Jacobsdr. alias Fije Wayers, woonde in de Warmoesstraat, naast hare moeder, tr. (vóór 1527) Jan Jansz. van Monnickendam, uit welk huwel. zes kinderen sproten (i). c. Gerritgen Jacobsdr. Wayers, begr. O. K. 29 Jan. 1596 (j), tr. Jan Jacobsz. Crack alias Vinck, begr. O. K. 2 Sept. 1565 (k), schuitenmaker, wonende in de Warmoesstraat op den Noorderhoek van de Liesdel, en wiens „timmerhuys" op 't Heiligeland stond. Uit dit huwelijk sproten vier zoons, waarvan de twee oudste volgen (/): aa. Oude Jacob Jansz., genaamd Jacob Jansz. Wayer of Wey'er, geb. 1544, leefde nog in 1596 (w), „lindelakencooper" in de Sint Jansstraat (;/); tr. Hillegont Luytendr., begr. O. K. 6 Mei 1623, toen wonende op de Heerengracht naast „de Beer". Zij lieten o. a. de volgende vier gehuwde kinderen na (0): aaa. Jan Jacobsz. Weyer, gedt. O. K. 10 Juli 1567, woonde inde Warmoesstraat; werd in 1602 makelaar, in 1618 bode op Keulen (ƒ>); tr. 18 Jan. 1587 Hendrickgen Goossensdr., geb. 1566. bbb. Jan Jacobsz. Vinck, gedt. O. K. 6 April 1577> woonde bij zijn huwelijk in de Warmoesstraat; vestigde zich daarna te Alkmaar, waai hij in Januari 1607 poorter werd; komt in 1622 voor als „laeckencooper en(de) poorter tot Alckmaer" en in 1624 als „oudt Scheepen der stadt Alcmaer" (q); tr. te Alkmaar 16 Juli 1606 leetgen Spont, Cornelisdr., van Alkmaar, nagelaten dochter van Cornelis Claesz. Spont, lakenkooper te Alkmaar (/-). Hunne beide kinderen waren: A. Clara Vinck, tr. Dr. Pieter Bas (zie Aant. bij N°. 76). B. Immetge Vinck, tr. Claes Bas (zie Aant. bij No. 76). ccc. Dieuwer Jacobsdr. Weyer, geb. 1580, st. 31 Juli 1654 (s), tr. 15 Jan. 1607 Jan Gerritsz. Maycn, geb. te Ysselstein 1582, wonende te Amsterdam op den O. Z. Achterburgwal. Hunne dochter was o. a.: Margrieta Mayen, tr. Jacob Scrvaes (zie bij N°. 32, Bijl. 2). ddd. Cornelis Jacobsz. Weyer, N°. 142. bb. Jonge Jacob Jansz., genaamd Jacob Jansz. Vinck, N°. 58. Bijl. i. Ysbrant Jansz. Kieft (t), (geb. omstreeks 1510), st. kort vóói Nov. 1579, tr. N. N., en liet de volgende acht kinderen na (//) : a. Willem Ysbrantsz. Kieft, koopman en eigenaar eener mouterij op den Singel buiten de Gasthuismolenpoort; tr. i°. Stijn Jansdr. Ruytenburgh (v), dr. van Jan Michielsz. (zie Aant. bij N°. 146) en van Griet Jacobsdr.; tr. 20. 10 Juni 1581 Erm Bartholomeusdr. Bcnningh, dr. van Bartholomeus Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Lijsbeth Fransdr. van Campen. Uit het eerste huwel. sproten vier kinderen: aa. \ sbrant Willemsz. Kieft, gezegd Brouwer, geb. 1567, brouwer in de brouwerij „het Hart" op de Brouwerskaay over de Nieuwe Haarlemmersluis, verkocht deze brouwerij in Dcc. 1611 (ze); tr. i Febr. 1587 Marij Claesdr. Boelens, gcb. 15^5> st* a^s wcd«. en begr. O. IC. 22 April 1638, dr. van Claes, N°. 50, en van Aefgc Coerten. — Zij lieten kinderen na. bb. Gerrit Willemsz. Kicft, gcb. 1571, st. 4 Juni 1622 (x), koopman op den O. Z. Voorburgwal; tr., na 4 Fcbr. 1595 gesloten ondertr., Machtcld Jansdr. Huydecoper, gcb. 1573, st. 9 Oct. 1647 (y), dr. van Jan Jacobsz. Bal alias Huydecoper, N°. 32, en van Lijsbcth Hendricksdr. Wou. Zij wonnen kinderen (z), w.o.: Elisabeth Kicft, tr. Jan Schaep (zie bij N°. 361, Bijl. 1). cc. Griet Willcmsdr. Kicft, gcb. 1571, st. 3 Jan. 1602. dd. Trijn Willcmsdr. Kicft, tr. Gerrit Dircksz. Niesen (zie Aant. bij N°. 162), wed1', van Lijsbcth Jansdr. Corver. b. Jan Ysbrantsz. Kicft „in dc blauwe Hant" {ad), tr. Aefgcn Pietcrsdr. Winholt, st. vóór 1609 (bb), dr. van Pictcr (zie bij N°. 122, Bijl. 1) en van Acl Syvertsdr. Zij lieten zeven kinderen na, w.o.: Moris, gcb. 159(->» vcrtiok naai Oost-Indië en is ald. vóór 1621 ovcrl.; Acltgc, ondertr. ter pui 31 Mrt. 1603 Gerrit Indies, barbier in dc Sint Jansstraat; Lijsbcth, gehuwd met Gerrit Hcndriksz., loodgieter. c. Pictcr Ysbrantsz. Kicft (cc), ondertr. i°. 29 Aug. 1579 Jacomijntge van Cloostcr, dr. van Gerrit en van Vrouwtgen Gerritsdr.; ondertr. 2°. 13 Oct. 1589 Mariken Laurensdr. d. Stijn Ysbrantsdr. Kieft, tr. Daniël van Malscn, begr. O. K. 9 Nov. 1580, Regent van 't Vrouwengasthuis, wonende aan dc Plaetsc. c. Clacrken Ysbrantsdr. Kicft, tr. Jacob Jansz. Vinck, N°. 58f. Lijsbcth Ysbrantsdr. Kicft, gcb. 1539, st. kinderloos kort vóór Aug. 1609 (dd), tr. 17 Nov. 1583 Michiel Cornelisz. dc Lange, gcb. tc Benschot, st. tc Amsterdam 5 Aug. 1618, lakenkooper op den O. Z. Achterburgwal „in 't Wapen van Leiden , Kei km1. N. K. Hij was wed1, van Anna Bouwens, die st. te Amsterdam 21 Febr. 1577, cn tevoren wcde. was van Jacob Jansz., lakcnkooper (ee). Uit het eerste huwcl. van Michiel was cene dr. gesproten (ff)\ Cornelia Michielsdr. dc Lange, tr. Reynicr Pauw, Adriacnsz., N°. 61. q. Geert Ysbrantsdr. Kieft. ö h. Jan Ysbrantsz. Kieft, de Jonge. (n) ,Jacob Jansz. Weyer [sic], schuytemaker" (Quijtscli. 11, fo 61; 15^5)> >Jaco^ Ja»sz. Vinck certijts schuytemaker" (Wk. Reg. 11, fo. 253; 1592); W Klapper op 't verdwenen Reg. D. der Wisselbank, 1612; Item op 't verdwenen Reg. G, 1615; (c) „obit den 2 may 1615 ; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (ietersSasth"is '603-'25, fo. ,02). Nog vind ik in 1546: *yerS. huysinge op de noorderliouck van de Liesdel in de Warmoesstraet" (Wk. Reg. 5, fo 94 V°). Ilille of Ilillegond Wayers was de schoonmoeder van Tan Jacobsz. Crack alias Vinck' (/) I>e Oude- of St. Nicolaaskerk door Bernard J. M. de Bont, p. 47; (g) Zie omtrent het aanduiden van een kind bij den naam van zijne moeder: N°. 35, noot /•; (//) Wk. Reg. 3, fo. 266 V°; Zie ook fo. 25 Vc van den naamklapper op dit Reg.; (i) Wk. Reg. 8, fo. 109 V°; (y)'llet begraafrcgister geeft op: „29 January Gerretgen Jacobsdr. weduwe van Gerret Fincken achter de 6 huysen". Deze opgaaf is foutief, want in 't Wk. Reg. 8, fo. 110 komt voor (in 1572): „Gerytgen Jacobs de weduwe van Jan Jacobsz. schuytmaecker mit Jacob Jansz. haren zoone ende voocht"; deze laatste wordt eenige regels verder genoemd: „Jacob Jansz. Vinck". De begraafregisters, in dien tijd veelal door slordige kosters of kerkmeesters bijgehouden, wemelen van onnauwkeurigheden. Zoo wordt b.v. de legrafenis van Claerken Ysbrantsdr. Kief , huisvrouw van Jacob Jansz. Vinck aldus in 't begraafïcgistei dei Oude Kerk geboekt: „Den 18 [Aug. 1611] klaerten ijsbrant die huysvrou van iacop lansen veyer [sic] in die verrewerij naest die stoer". Zulk eene registratie is er wel op ingericht om den "Reling het spoor geheel bijster te doen raken; (/•) Wk. Reg. 8, fo. 172; zie ook Wk. Reg 4, 2 ' * )' eersame Jacob Janssz. Vinck Raedt ende out Schepen deser Stede, Ende Hillegondt .uytendr. weduwe van Jacob Janssz. Weyer, geassisteert met de voorsz. Jacob Jansz. Vinck haeren sxvagcr ende voocht 111 desen gecooren, Jan Jacobsz. Weyer (en) Jan Jacobsz. Vinck haer soonen en (de) . d voorsz. Jacob Jansz. Vinck haeren vierendeelen soomen die naest conde gecrijgen" (Quijtsch. 27, o. i4S; 12 Mei 1606); (m) Rooyboek, 2e gedeelte, fo. 18 V°; (n) Rentebr. 13, fo. 253^0 (1584);' (<<) liet oudste van deze vier kinderen werd bij zijne ondertrouw door zijne beide ouders, Jacob Jansz. Weyer en Hillegont Luytendr., geassisteerd; de anderen bij hunne ondertrouw door hunne moeder Hillegont Luytendr. alleen; (p) Naaml. der Makelaars 1575-1750, fo. 71; Grootm. 2, O. 276 V°; {<]) Wk. L. 351, 1. V. Bas; (/•) Mededeeling van den Heer C. W. Bruinvis te Alkmaar • (S\ 76 ,Reg- der lijfrentebr., fo. 5 V°; (/) In deze genealogie komen Ysbrant Jansz. en al zijne nakomelingen onder den naam Kieft voor. In de origineele acten treft men de leden van deze familie eerst 111 de 17e eeuw onder dien naam aan; in de 16e eeuw worden zij steeds kortaf bij hun patroniem genoemd, wat niet verhindert dat zij toen toch reeds den familienaam kunnen gevoerd hebben; (//) Rentebr. 12, fo. 276; (v) Wk. Reg. 10, fo. 319; (w) Schepenk. 15, fo. 208; (x) 4c Recr. der hjfrentebr., fo. 5; (;■) 7e. Reg. der lijfrentebr., fo. 7 V°; (3) Volgens het Stamboek Huydecoper was een zoon uit dit huwelijk, Willem Kieft, die in 1633 als koopman te La Rochelle failleerde, later Gouverneur van Nieuw-Nederland; (era) M. S. Backer, fo. 58; (bb) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. \ DeoZe ,rieter ^ sbrantsz. Kieft komt in de geneal. Dommer in 't Jaarboek van den JNederl. Adel 1892/3 voor als zoon van Ysbrant Jansz. Dommer; (dd) Wk. Reg. 15, fo. 114; (cc) Wk. Reg. 10, fo. 370 Y°; Wk. Reg. 7, fo. 59; (ff) Algemeen Nederl. Familieblad, I, N°. 49, p. 5'. 59. JACOB PÏETERSZ. COPPIT. R. 1591—1629. Sch. 1591. Regent Sint Jorishof 1590; Kap", der Burgerij (vóór 1592); Kcrkmr. O. K. 1614. Korcnkooper cn handelaar in Oostersch buskruit in compagnie niet Rcynicr Cant, N°. 26; woonde in de Warraoesstraat „in den gulden Spiegel" (a). Heette in de wandeling: „Monsieur Capit" (6). — In 1631 werd zijne toen nog onverdeelde nalatenschap op / 200.000.— geschat (c). Bcgr. O. K. 12 Oct. 1629, zoon van Pieter Jansz. Spiegel (zie Aant hieronder) cn van Katrijn Pietersdr. van Neck alias Copwit of Coppit. Fr. Oopgen Hendricksdr., geb. 1541, begr. O. K. 16 April 1610, dr. van llendrick Cornclisz. (d) cn van Neel Cornelisdr. (e). Kinderen (o. a.): Trijntgen Coppit, gcb. 1572, begr. O. K. 28 Jan. 1627, 59- tr. i°. Dr. Sijbrand Appelman (zie bij N°. 25); tr. 2°. 6 Juli 1608 1-rancois Aertsz. Brantwijck, geb. te Dordrecht 1577, koopman te Amsterdam, lid deifirma Francois en Pieter Aertsen Brantwijck aldaar (ƒ), zoon van Aert Adriaensz. en van diens tweede vrouw Anna van Streveland (g); tr. 30. Jan Gijsbertsz. de Vries, N°. 90. Dr. Hendrick coppit, geb. 1577, begr. O. K. 30 Mrt. 1635, woonde in de Warmoesstraat, daarna in de Nieuwe Hoogstraat; Comm. 1626; Regent Leprozenhuis 1625; tr. (h) 18 Mei 1608 Silleken Princen, geb. 1584, begr. O. K. 30 Juli 1639, dr. van Lambert (zie bij N°. 64, Bijl. 2) en van Aeltgen Hendricksdr. van Groll. Neeltge Coppit, gedt. O. K. 22 Jan. 1581, tr. i°. Jan Commelin, Jansz. (zie Aant. bij N°. 212); tr. 2°. 21 Nov. 1604 Pieter Aertsz. Brantwijck van Blokland, Heer van Blokland (bij koop 1616), geb. te Dordrecht 1579» st1639, eerst koopman te Amsterdam in compagnie met zijn broeder Francois (zie hiervoor), daarna Raad van Dordrecht 1622, Sch. ald. 1627, Burgem'\ ald. 1638, zoon van Aert Adriaensz. en van Anna van Streveland. Hij hertr. Maria van der Loo, dr. van Willem en van Maria Molen (of Muelens) (g). Aant. Pieter Jansz. Spiegel, st. 1581 (i) (zoon van Jan Claesz. Gaeff „in den Spiegel", zie bij N°. 82, Bijl. 1, en van Lijsbcth Jansdr.), koopman in de Warmoesstraat „in den gulden Spiegel" (7); tr. Katrijn Pietersdr. van Ncck alias Copwit of Coppit, dr. van Pietcr Laurensz. van Ncck (zie Aant. bij N°. 11) en van Dieuwer Copwitsdr. Zij wonnen acht kinderen, w.o.: a. Aeltge Pietersdr. Spiegel, tr. Pieter Dircksz. Kater (zie Aant. bij N°. 14). b. Jacob Pietersz. Coppit, N°. 59. c. Jan Pietersz. alias Claesz. Spiegel (k), werd in 1569 Kapitein van de Watergeuzen en was als zoodanig in 157— tegenwoordig bij de inneming van den Briel; hij keerde na de alteratie te Amsterdam terug en werd er Kapitein van 't oorlogsschip „de Fortuyn", in dienst van de Admiraliteit te Amsterdam (/); tevens was hij er waard in de Nes op den Noorderhoek van de Pieter Jacobsstecg „in den Prins van Orangen", waar hij „de Helm" uithing, welke zaak voornamelijk gedreven werd door zijne vrouw, die 11a zijn overlijden nog als wede. voorkomt als „waertinne in den prins" (;;/), doch den herberg 7 April 1606 verkocht aan Jochcm Hendricksz. Swartenhondt, die er „den swarten Hondt" uithing (;/); tr. 24 Juni 1566 Anna Claesdr., geb. 1546, dr. van Claes Jansz., „wacrt in de vijff hamers buyten de Haerlemmer poort" (zie ook bij N°. 10, Bijl. 1) en van Lijsbcth Pietersdr. (0). — Dit huwel. bleef kinderloos. d. Pieter Pietersz. Spiegel, tr. 1565 Jaepgen Clementsdr. Coornhert, dr. van Clement Volckertsz. (zie bij N°. 11, Bijl. 1) en van Marij Dirck Corszoonsdr. Uit dit huwelijk sproot een zoon: 59- Outger Pietersz. Spiegel, geb. 1573, st. 22 Mei 1650, wijnkoopcr (ƒ) op den Fluweelenburgwal; Conim. 1620; Vaandrig der Burgerij (vóór 1620); O. Z. Huiszittenm1'. 1621; werd in Febr. 1650 „vermits sijn hooge jaren en behoeftigen ouderdom" door Burgemcesteren met het Commissarisschap over de Stadsfabriek beschonken (q); tr. 12 Dcc. 1599 Geertge Adriaensdr. Roos, gcb. 1581, dr. van Adriacn Cornelisz. en van Trijn Claesdr. Zij lieten verscheidene kinderen na, w.o.: Adriana Spiegel, tr. Carcl Six (zie Aant. bij N°. 160). c. Picter van Ncck, Pietersz. (r), st. kinderloos 22 Oct. 1601, woonde vóór zijn huwelijk samen met zijn broeder Jacob Pietersz. Coppit in de Warmoesstraat „in den gulden Spiegel" (s), daarna in de Nes; Sch. 1592; Kapitein (Hopman) van cene Compagnie soldaten binnen Amsterdam 1580 (/); Regent St. Pietersgasthuis 1593; Regent Burgerweeshuis 1596; tr. 3 Juli 1588 Grietge Simonsdr. Jonckheyn, gcb. 1559, st. (op den zelfden dag als haar echtgenoot) 22 Oct. 1601 (//), dr. van Simon Hendricksz. Verwer Jonckheyn, N°. 19, en van Ael Elbertsdr. Goyer. f. Trijn Pictersdr. Spiegel, leefde nog in 1599, tr. Rcycr Willemsz. Pottebackcr, begr. N. Z. 18 Sept. 1563 (7/), houtkooper op den N. Z. Westcr Voorburgwal bij de Sint Jacobsbrug. Het oudste van hunne drie kinderen volcrt: o Dieuwer Reycrsdr. Pottebackcr, geb. 1552, begr. O. K. 11 Juli 1592, tr. Pieter Clacsz. Coll, op den N. Z. Voorburgwal. Hunne dochter was o. a.: Maria Pictersdr. Coll, tr. Pieter Simonsz. van der Schellingh (zie Aant. bij N°. 25). (") Het huis „de gulden Spiegel" in de Warmoesstraat werd 21 Mei 1585 door Jacob Pietersz. Coppit en zijn broeder Hopman Pieter Pietersz. van Neck, ieder voor de helft, gekocht van Claes van Alckemade, Florisz (Quijtsch. 11, fo. 8S V°); in 1588 verkocht Hopman Pieter zijne helft weder aan zijn broeder Jacob (Quijtsch. 12, fo. 372 V°); (/>) M. S. Handv., Coll. Jacob Marcus, fo. 208; (c) Quohier 1631, fo. 142. — Zie omtrent den buskruithandel bij N°. 115, noot/'; Res. der Staten van Holland 15 Dec. 1584, 26 Juli 1585, 24 Aug. 1585, 4 April 1589; ( begr. N. K. 18 Mei 1630, dr. van Frans Hendricksz. (zie bij N°. 4, Bijl. 1) en van Marij Jansdr. Valckenier. Zij hertr. Jaspar Cornelisz. Lodder (zie Aant. bij N°. 45), wed1', van Neeltgen Jansdr. Veen. Kinderloos. (a) Resol. Vroedsch., Reg. ii, fo. 134; (6) „obijt den 23 July 1614"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin. — Eene zuster van Jan Thomasz. was: Elisabeth Thomasdr. Croonenburg, getrouwd met Cornelis van Egmond van der Nijenburcli, Burgemi'. van Alkmaar 1610. 61. REYNIER PAUW, ADRIAENSZ., Ridder. R. 1591 —1636. Sch. 1590, Burg. 1605, 09, 11, 14, 16, 17, 19, 20. Gecomm. Raad 1606—1608; Gedep. ter Staten Generaal 17 Nov. 1618— 24 Juni 1622. I11 Febr. 1619 door de Staten Generaal benoemd tot lid van de bijzondere rechtbank, belast met de behandeling van het proces tegen Johan van Oldenbarneveldt, Advocaat van Holland en Westfriesland, Kombout Hogeibccts, Pensionaris van Leiden, Hugo de Groot, Pensionaris van Rotterdam, Gillis van Ledenbergh, Secretaris der Staten van Utrecht, en Adolf van der Wael, Heer van Moersbergen, Raadsheer in den Hove van Utrecht. Ambassadeur Extraordinaris, met en benevens de Heercn Mr. Marcus Lyclama a Nyeholt, Sweder van Haersolte, Heer van Haerst, Harxen en Swaluwenberg, en Goossen Schaffer tho Uythuysen en de Meden, Gedeputeerden ter Staten Generaal wegens de Provinciën Friesland, Overijsel en Groningen, naar Bremen, om te handelen over cene alliantie tusschen Chris- o " ' tiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, en den Staat der Ver- eenigde Nederlanden, 14 Aug. 1621. Door Jacobus I, Koning van Engeland, 12 Febr. 1621, en eveneens door Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, in Febr. 1622 met den titel van Ridder vereerd. Overman van den Voetboogdoelen 1583; Kerkm1-. O. K. i592- Zeer voornaam koopman en reeder (#); nam sedert 1597 deel aan de uitiusting van schepen naar Guyana en Brazilië (/>), en behoorde tot de bestuurders van de in 1594 te Amsterdam gevormde Maatschappij van Verre, die het eerste ondernam schepen uit te rusten voor den handel op Oost-Indië en in 1602 met de andere maatschappijen, welke op die gewesten handel dreven, samensmolt tot de Oost-Indische Compagnie, waarvan hij mede een der eerste Bewindhebbers was; in 1613 met Hugo de Groot door H. Hoog Mog. naar 61. Jacobus I, Koning van Engeland, afgevaardigd in het belang van de Oost-Ind. Comp., legde hij 2 Dec. 1613 zijn bewindhebberschap neer. — Hij verkreeg in 1614 nevens Gerrit Jacob Witsen en Jonas en Jan Cornelisz. Witsen en zijne beide zoons Dr. Adriaen en Michiel Pauw brieven van' voorschrijving van Prins Maurits aan den Tsaar Michaël Fjodorowietsj, ter bekoming van de vergunning om vrij handel te mogen drijven in des Tsaren erflanden (c). Woonde in 1594 in de Warmoesstraat „in het Leydtse Wapen" (<■/) en kocht in Mei 1603 van Aecht Claesdr. Hooft, wede. van Pieter Jacobsz. Nachtglas „een houttuyn, cleyn huysken, huysinge ende spijeker gelegen buyten Jan Roon poort aen de oude Cingel met een huys ende erve daerachtcraen gelegen" (e). Hij bewoonde zelf „de huysinge" aan den Singel, „de groote Pauw" genaamd (ƒ), naast het huis „de Karsseboom". — Hij werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (g). Gcb. 29 Juli 1564, st. 19 Febr. 1636 (h), zoon van Adriaen, N°. 5, en van Anna Jacob Lucaszoonsdr. Ir. i°. 28 Oct. 1584 Cornelia Michielsdr. de Lange, gcb. 23 Juli 1562, st. 2 Oct. 1616, dr. van Michiel Cornelisz. (zie bij N°. 58, Bijl. 1) en van Anna Bouwens; tr. 2°. 19 Juni 1618 Elbrich Jansdr., bcgr. O. K. 22 Nov. 1630, wede. van Pieter Pietersz. Karsseboom (zie Aant. bij N°. 289), dr. van Jan Pictcrsz. „in den Schuyer" (zie Bijl. 1, hieronder). Kinderen (uit het eerste huwelijk, die den volwassen leeftijd bereikten) (w): Dr. Adriaen Pauw, Ridder, Heer van Heemstede, Bennebroek, Nicuwcrkerk, Zuid-Schalkwijk, Hoogersmilde, Rietwij k, Riet wij keroord en Oosterwijk, gcb. te Amsterdam 1 Nov. 1585, st. te 's-Hage 21 Febr. 1653, en begr. te Heemstede, was eerst koopman te Amsterdam, wonende op den Dam; woonde sedert 1627 te 's-Hage en was eigenaar van het prachtige slot te Heemstede, dat door hem zeer verfraaid werd (i); Pensionaris van Amsterdam 1611 —1627; Bewindh. O. I. Comp. 1618 (welke betrekking hij neerlegde 1 Jan. 1641); Raad en Rekenmeester (1627—1636), daarna Eerste en Presideerende Raad en Rekenmeester (1636—1652) der Domeinen van Holland en Westfriesland; Raadpensionaris en Grootzegelbewaarder van Holland en Westfriesland 1631—1636 en 1651—1653; Gezant, met en benevens de Heeren Floris van Pallandt, Graaf van Culcmborgh, Johan Be rek, Ridder, Heer van Godschalksoord, Pens. van Dordrecht, Albert Joachimi, Ridder, Heer van Oostende in Hoedekenskerke, en Joi". Taco van Burmania tho Ferwerth, aan 't Hof van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, en bij verschillende vorsten in Duitschland en de Hanzesteden 22 Mei 1618—7 Autr. 1618: ' o ; Ambassadeur Extraordinaris, met en benevens de Heeren Joi". Francois van Aerssens, Heer van Sommelsdijk, Joi". Nicolaes van Boeckhorst, Heer van Noordwijk, Adriaen van Manmaker, Ridder, Eerste Edele in Zeeland, en Adriaen Ploos, Thesaurier en Raad Ordin. in den Hove van Utrecht, aan 't Hof van Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, 1621; idem, met en benevens de Heeren Henrick van Essen, Raad in den Hove van Gelderland, en Joi". Nicolaes van Boeckhorst, Heer van Noordwijk, aan 't Hof van Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, 1624; idem, met en benevens Joi". Arnold van Randwijck, 61. Gcdep. ter Staten Generaal, aan 't Hof van Karei 1, Koning van ingeland, 1627; idem, eerst met en benevens Johan de Knuyt, Ridder, Heer van Oud- en Nieuw-Vosmaer, Eerste Edele in Zeeland, daarna alleen, aan 't Hof van Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, 1634—1636; Plenipotentiaris, met en benevens Jo1'. Joan van Matenesse, Heer van Matcnesse, Reviere, Opmeer en Souteveen, Gecomm. Raad wegens de Ridderschap van Holland, door de Prov. Holland afgevaardigd tot de Vredehandeling te Munster 1646—1648; Ambassadeur Extraordinaris, met en benevens Albert Joachimi (bovengenoemd), aan 't Hof van Karei I, Koning van Engeland, 1649; idem aan 't Parlement van de Engelsche Republiek 1652; door den Koning van Engeland Jacobus I tot Gulden Ridder (Eques Auratus) verheven 19 Oct. 1613 ; door den Koning van Frankrijk na het sluiten van het Iractaat van Compiègne verheven tot Ridder in de orde van Sint Michiel 1624; Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1619; Hoofd-Ingeland van Delfland 1645; tr. i°. 26 Jan. 1606 Anna Seys, geb. 15^3» st- 1 Mei 1607, dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 128) en van Trijn Claesdr. Cloeck; tr. 2°. 7 Febr. 1610 Anna (van) Ruytenburgh, gedt. N. K. 19 Juni 1589, st. te 's-Hage 3 Nov. 1648, begr. te Heemstede, dr. van Pieter Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 146) en van Aeltge Pietersdr. Uit het eerste huwelijk was één zoon, die volgt; uit het tweede sproten zes kinderen, die mede volgen: a. Claes Seys, de Jonge, later genaamd: Nicolacs Seys Pauw, Ridder, Heer van Bennebroek en Oostenvijk (7), geb. 25 April 1607, st. 1 April 1640, Meesterknaap van Holland en Westfriesland 1632; woonde denkelijk op t Huis te Oostenvijk bij Beverwijk; tr. te Heemstede 30 Juli 1630 Anna van Lockhorst, gedt. te Amsterdam O. IC. 6 Mrt. 1614, dr. van Cornelis (bb), > o en van Catharina Adriaensdr. Hardebol. — Dit huwel. bleef kinderloos (k). b. Pieter Pauw, Ridder, gedt. O. K. 13 Jan. 1611, st. ongehuwd 12 Oct. 1637, „was eerst Cornet onder de Heer v. Brederode, creegh A°. 1633 een comp(agn)ye te voet" (/). c. Reynier Pauw, Ridder, Heer van Nieuwerkerk, Zuid-Schalkwijk en Vijf¬ huizen, geb. 5 Mei 1612, st. 17 Dec. 1652, begraven te Heemstede, had, hoewel hijzelf geen koopman was, zijn uitgebreid vermogen meest in Amsterdamsche particuliere handelsondernemingen gestoken; uit dien hoofde verrekende hij o. a. over 't jaar 1645 met de Wisselbank te Amsterdam een bedrag van f 1.188.000.— (w)> hij woonde in 1632 te Amsterdam, in de Spinhuissteeg, en liet zich door Philips Vingboons het landhuis „Westwijck" in de Purmer bouwen (//); Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland 1651 (0); tr. 3 Aug. 1632 Adriana Jonckheyn, geb. 15 Febr. 1615 (ƒ), st. 24 Mei 1656, dr. van Elbert Simonsz. (zie bij N°. 19) en van Adriana Coolen. Van hunne kinderen waren de acht volgende gehuwd: aa. Anna Pauw, geb. 11 Mei 1633, zakte met eene slede 15 Febr. 1673 bij Heemstede op het Spaarne door het ijs en verdronk (q), tr. te ter Heide 26 April 1671 Hendrik van Hoven (>'), gedt. te Amsterdam N. K. 19 Dec. 1632, „gewoont hebbende in Sgravenhage", en eigenaar van 25 6i. 't landgoed Keukenhof onder Lisse, in 1674 te Amsterdam aangeslagen voor een vermogen van ƒ262.400.— (s), zoon van Christoffel en van Maria Hendriksdr. Storm. bb. Albertina Pauw, Vrouwe van Vijfhuizen, geb. 24 Aug. 1635, st. 18 April 1707, tr. te Amsterdam 16 Jan. 1657 Dr. Roelof van Ommeren, Heer van Wolfsweert en Vijfhuizen, geb. te Arnhem 4 Juli 1619, st. 10 Mrt. 1689» Burgem1". van Wageningen, Raad en Rekenm1'. der Domeinen van 't Hertogdom Gelre en Graafschap Zutphen, Gedep. ter Staten Generaal, Extraordinaris Envoyé bij de Zwitsersche Cantons en bij den Hertog van Savoye, zoon van Jan en van Anna Buddingh. cc. Adriaen Pauw, Heer van Nieuwerkerk, geb. 12 Sept. 1637 (/), st. in OostIndië 17 Juni 1664, aangesteld tot Vaandrig 3 April 1663 en tot Luitenant 6 April d.a.v.; vertrok daarop met achterlating van zijn gezin naar Oost-Indië (t); tr. te 's-Hage 26 Oct. 1661 Margaretha Rijckaert, gedt. N. K. 5 Febr. 1640, st. te 's-Hage 22 Dec. 1722 (u), dr. van Jacobus (zie bii N°. 126, Bijl. 1) en van Constance Bartolotti. Hun eenige zoon was: Reynicr Adriaen Pauw, Heer van Nieuwerkerk, gedt. te 's-Hage 13 Sept. 1662, st. ongeh. te Delft 1 Mrt. 1695 (v). dd. Adriana Pauw, tr. Gerard Constantin van Ruytenburgh (zie bij N°. 146). ee. Elisabeth Cornelia Pauw, tr. Mr. Vincent van Bronckhorst, N°. 198. f f. Mr. Albertus Pauw, fleer van Zuid-Schalkwijk, geb. 7 Juni 1646, st. kinderl. 19 Mrt. 1679, advocaat te Amsterdam op den Singel; tr. 11 April 1673 Alctta Bontcmantel, geb. 1 Juli (en gedt. in huis door een Remonstrantsch leeraar 4 Juli) 1652, st. te Zeist 14 Dec. 1700 (w), dr. van Hans, N . 171» cn van Maria Snoeck. Zij hertr. Wilhelmus Mettinga. gg. Alida Pauw, geb. 21 Febr. 1649, st- 2 Oct. 1738, tr. te 's-Hage 9 Mei 1673 Mr. Anthony Gunther van Kinschot, geb. te 's-Hage 4 Mei 1638, st. 9 Febr. 1700, Resident van den Hertog van Holstcin bij H. Hoog Mog., 2C Griffier van den Hovc van Holland, Zeeland cn Westfriesland 1685, zoon van Mr. Gaspar, Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland cn Westfriesland, cn van Catharina Sweerts de Weert, hh. Hendrik Pauw, Heer van Vijfhuizen cn Zuid-Schalkwijk, gedt. O. K. 19 Apr. ï65°, st. 10 April 1681, begr. te Heemstede, tr. te 's-Hage 2 Juli 1675 Abigaël Fagel, gedt. te 's-Hage 14 Nov. 1640, st. ald. 8 Dcc. 1710, begr. te Heemstede, dr. van Mr. Francois, President van den Hoogcn Raad in Holland, Zeeland cn Westfriesland, cn van diens tweede vrouw Beatrix van Bijcmont. d. Anna Cornelia Pauw, gedt. O. K. 1 Sept. 1613, st. te 's-Hage 30 Mei 1678, tr. i°. Derck Huyghens (zie Aant. bij N°. 307); tr. 20. te 's-Hage 24 Mrt. 1652 Servaes van Panhuys, geb. te Utrecht 5 Aug. 1609, st. te s-Hage 30 Mei 1678, Pensionaris van Schoonhoven, Gedep. in de Chambrc Mi-partie 1655—1658, Meesterknaap van Holland en Westfriesland 1665, wed1', eerst van Anna van Foreest, daarna van Constance de Mauregnault, zoon van Jan cn van Geertruy Montens. c. Mr. Gerard Pauw, Ridder, Heer van Heemstede, Rietwijk cn Rietwijkeroord, 6i. geb. te Amsterdam 4 Febr. 1615, st. te 's-Hage 20 Mei 1676, Rentmeester-Generaal van de Espargnes (1640), daarna Raad en Rekenmeester der Domeinen (1652) van Holland en Westfriesland; Hoofd-Ingeland van Delfland 1672; tr. te Rotterdam 26 Dcc. 1645 Agatha van Hartighsvelt, geb. te Rotterdam 10 Jan. 1627, st. te 's-Hage 19 Oct. 1697, dr. van Cornelis Jansz., Burgem. van Rotterdam 1628, en van Agatha Cornelisdr. Briel genaamd Welhouck. Uit dit huwel. sproten de drie volgende gehuwde kinderen: aa. Agatha Pauw, gedt. te 's-Hage 2 Mei 1656, st. ald. 16 Oct. 1698, ti. ald. 23 Febr. 1676 Mr. Johan Diederik Hoeufft, Heer van Buttingen en Zandvoort, geb. te 's-Hage 12 Aug. 1647, st. ald. 23 Juni 1712, zoon van Matthias, Heer van Buttingen, Burgem. van Doesburgh, en van Maria Sweerts de Landas. De tweede zoon uit dit huwel. noemde zich volgens den wensch van zijn oom Adriaan Pauw (zie hieronder): Mr. Gerard Pauw, geboren Hoeufft. bb. Anna Christina Pauw, gedt. te 's-Hage 12 Mrt. 1662, st. te Leiden 23 Mei 1723, tr. te 's-Hage 22 Juli 1685 Mr. Ysbrand de Bije, geb. te Leiden 18 Jan. 1650, st. ald. 7 Juni 1725, R. van Leiden 1679, Sch. ald. 1683, Burgem. ald. 1698, zoon van Mr. Nicolaas, Raadsheei in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland, en van Maria Teding van Berkhout. cc. Adriaan Pauw, Heer van Heemstede, Rictwijk en Rietwijkeroord, geb. te 's-IIagc 1672, st. kinderl. te Amsterdam 29 Juni 1745, en begr. te Heemstede, nalatende een vermogen van ƒ 100.000.— (x), tr. i°. te 's-Hage 27 Mrt. 1701 Antonia van Divoort, st. 28 Juni 1706, dr. van Claude en van Anna Hesselt van Dinter; tr. 2°. te Rotterdam 1 Dcc. 1706 Ignatia Paets, geb. te Rotterdam, st. te Heemstede en begr. ald. 11 Dcc. 1708, dr. van Willem Paets, van Rotterdam, in 1660 koopman te Amsterdam in de Laurierstraat, en van Johanna Brouwer (wede. Egbert Backcr) (y)\ tr. 30. te Amsterdam 16 Febr. 1716 Sara Fries, geb. 1688, st. 6 Nov. 1737, en begr. te Heemstede, dr. van Abraham Jacobsz. Fries, op den Singel te Amsterdam. Hij stond nog bij zijn leven zijne heerlijkheden af aan den zoon van zijne oudste zustei, genaamd Gerard Hoeufft, mits hij en zijne wettige afstammelingen den naam en het wapen van Pauw zouden aannemen. f. Michaël Pauw, Ridder, Heer van Hoogersmilde en Oosterwijk, geb. te Amsterdam 28 Febr. 1617, st. te 's-Hage 29 Dcc. 1658, Page van Prins Frederik Hendrik, daarna Kapitein bij het Noord-Hollandsche Regiment 1638, vervolgens Kapitein van eene Comp. Hollandsche Guardes 1654; tr. te Amsterdam 2 Jan. 1652 Anna Maria Fassin, geb. te Amsterdam 3 Nov. 1628, st. te 's-Hage April 1665, begr. te Heemstede, dr. van Jan (zie bij N°. 190, Bijl. 1) en van Femrnetje Wolters. Zij wonnen de twee volgende gehuwde kinderen: aa. Adriana Pauw, tr. Francois van Marselis (zie Aant. bij N°. 362). bb. Mr. Jcan Pauw, Heer van Hoogersmilde, geb. te 's-Hage 19 Dcc. 1653, st. kinderloos en begr. te Heemstede 22 Scpt. 1686, advocaat tc 's-Hage; 6l- tr- te 's-Hage 18 Mrt. 1685 Catharina van Capelle, gedt. te Amsterdam O. K. 25 April 1655, st. ald. 16 Jan. 1704, wede. van Raymond Wolters (zie bij N°. 190, Bijl. 1), dr. van Nicolaes Rochusz, N°. 190, en van Elisabeth Suerland. Zij hertr. Hendrick Tersmitten (zie Aant. bij N°. 355). g. Mr. Adriaen Pauw, Ridder, Heer van Bennebroek en Schalkwijk, gedt. te Amsterdam O. K. 24 Mrt. 1622, st. te 's-Hage '12 Jan. 1697, en begr. te Bennebroek, Raadsheer (1652) en President (1670) in den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland; Hoofd-Ingeland van Delfland 1670; woonde te 's-Hage op de Heerengracht, in een huis dat hij zelf had laten bouwen en was eigenaar van de hofstede Duinwijk (ook genaamd: „Huis te Bennebroek") te Bennebroek; tr., na 1 Mei 1644 te 's-Hage gesloten ondertrouw, Cornelia Pauw, geb. te 's-Hage 28 Juni 1626, st. ald. 19 Mei 1692, dr. van Dr. Reynier (zie hieronder) en van Clara Alewijn. Van de drie kinderen uit dit huwel. was slechts eene dochter, die vol^t gehuwd: Anna Christina Pauw, Vrouwe van Bennebroek, geb. te 's-Hage 30 April 1649, st- ald. 11 Jan. 1719, en begr. te Bennebroek, tr. te 's-Hage 4 Oct. 1671 Nicolaas Sohiei de Vermandois, Baron des H. R. Rijks, Heer van Waimenhuizen, Crabbendam, Oud-Poelgeest en Mcercsteyn, geb. te Beverwijk 17 Mei 1645, st. te Bennebroek 26 Febr. 1690, Hoogheemraad van Schieland, zoon van Constantin (zie Aant. bij N°. 318) en van Catharina Coymans. Michikl Pauw, Ridder, Heer van Achttienhoven en den Bosch, geb. te Amsteidam 29 Mrt. 159°* st- ald. 20 Mrt. 1640, koopman te Amsterdam; Comm. 1617, Sch. 1622; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1621 —1636; Ambassadeur wegens de W.-Ind. Comp. aan 't Hof van Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, 1627; Kerkmr. N. K. 1616; door de Signoria der Republiek Venetië benoemd tot Ridder van Sint Marcus 1623; liet zich door Vingboons een fraai woonhuis bouwen op de Heerengracht over de Driekoningenstraat (thans N . 168) met een gevel van witten Benthemersteen waar zijn wapen 111 uitgehouwen was (aa), en was eigenaar van eene buitenplaats „den Heyligen Berch" genaamd; stichtte de Colonie Pavonia in Nieuw-Nederland tegenover het fort Amsterdam aan de Hudsonrivier 1629; tr. te Amsterdam 21 Juli 1615 Hillegonda Spiegel, Vrouwe van Achttienhoven en den Bosch, geb. te Amsterdam 13 Oct. 1599, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam N. K. 7 Sept. ï677, di. van Laurens Jansz., N°. 91, en van Neeltgen Isaacsdr. Ouderogh. Zij wonnen o. a. de volgende drie gehuwde kinderen: a. Cornelia Pauw, geb. te Amsterdam 15 Mei 1617, st. te Utrecht 25 Oct. 1641, tr. te Amsterdam 20 Dec. 1639 Jor. Adam van Lockhorst, Ridder, Heer van de Lier, Alkemade en Oosterlee, later bij ruiling Heer van Maarsen en ter Meer, gedt. te Amsterdam O. K. 8 Dec. 1616, st. te Utrecht 29 Sept. 1699, beschreven in de Ridderschap van Utrecht, Gedep. in de Staten van Utrecht en in de Generaliteits Rekenkamer, zoon van Cornelis (bb) en van Catharina Adriaensdr. Hardebol. b. Dr. Isaac Pauw, Ridder, Heer van Achttienhoven en den Bosch, geb. te Amsterdam 2 April 1618, st. te 's-Hage 14 Sept. 1690, Comm. 1646, Sch. 1647; Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 7 Febr. 1652 1653; 6i. Kap", der Burgerij 1650; vestigde zich daarna te Enkhuizen en was er Pensionaris 31 Mei 1653—1659; Hoofd-Ingeland van de Beemster 1655; Hoogheemraad van Delfland 8 Oct. 1660; Meestcrknaap van Holland en Westfriesland 22 Nov. 1669! Ambassadeur aan t Hof van l icderik Willem I, Keurvorst van Brandenburg, 1Ö73; Gedep. ter Staten Generaal 1676, en in den Raad van State 16875 ti. te Amsteidam 27 Oct. 1648 Barbara Johanna van Hoven (cc), gedt. N. K. 24 Juni 1629, st. Juli 1670, dr. van Christoffel en van Maria Hendriksdr. Storm. Uit dezen echt sproten twee dochters, waarvan de jongste jong overleed en de oudste volgt: Cornelia Pauw, tr. Mr. Coenraad van Heemskerck (zie bij N°. 27). c. Reynier Pauw, Ridder, geb. te Amsterdam 2 Jan. 1620, st. ald. en er begi. N. K. 3 Juli 1651, woonde te Amsterdam op de Heerengracht; Kap", van eene Comp. zeesoldaten; tr. (ff) te Ouderkerk 4 Nov. 1640 Lva van Cortenhoeff, gedt. O. K. 19 Sept. 1621, st. te Utrecht en begr. te Amsterdam N. K. 25 April 1667, woonde als wede. Van haren eersten man te Utrecht, dr. van Boudewijn (zie bij N°. 63) en van Trijntgc Gerritsdr. Dootshooft. Zij hertr. Petrus van der Linghen. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon: Michaël Pauw, gedt. N. K. 13 Dcc. 1643, st. Sept. 1709, Vaandrig in 't Regiment van Colonel Pijnssen 1660; Kap", van eene Comp. voetknechten 4 Aug. 1668; Hoofdschout van 's-Hertogenbosch 1683—1685 ; Commiss. van de Vivres te 's-Hertogenbosch 1688—1691 ; verloor in den slag bij Seneffe (1674) zijn eene oog en bijna geheel het gebruik van het andere; in Jan. 1677 klaagde hij, dat „oversulex zijne Compe. niet condc behouden waer door hij .... geschapen stond om tot grote armoede te vervallen" ook wijl in 1672 de Franschen zijne bezjttingen onder Woerden vernield hadden (gg); tr. i°. Margaretha de Leeuw; tr. 2°. Margaretha Bijll. — Uit het eerste huwel. sproot één kind, uit het tweede waren er vijf. Dr. reynier Pauw, Ridder, Heer van ter Horst, Rijnenburg en Teylingerbosch, geb. te Amsterdam 3 Sept. 1591 > s*- 's-Hage 20 Jan. 1676, Sch. 1618 (hh)\ Raadsheer (1 Febr. 1621) en daarna President (14 Mei 1655) in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland; Commissaris Politiek op de Synode 1653—1655; Hoofd-Ingeland van Delfland 1659; door Lodcwijk XIII, Koning van Frankrijk tot Ridder in de orde van Sint Michiel verheven Aug. 1634; tr. i°. te Amsterdam 2 Mei 1617 Clara Alewijn, geb. te Amsterdam 13 Juni 1600, st. te 's-Hage 3 Mrt. 1630, dr. van Dirck (zie Aant. bij N°. 180) en van Maria Schurman; tr. 2°. te Amsterdam 4 Nov. 1631 Stijntge (Christina van) Ruytenburgh, Vrouwe van ter Horst, geb. te Amsterdam 24 Nov. 1591, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam N. K. 7 Aug. 1666, wede. van Johan Michielsz. van Varlaer, dr. van Pieter Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 146) en van Aeltge Pietersdr. Het tweede huwel. bleef kinderloos; uit het eerste sproten twee kinderen: a. Diederich Pauw, Ridder, Heer van Rijnenburg, ter Horst, Teylingerbosch en Carnisse, gedt. te Amsterdam O. K. 5 Aug. 1618, begr. te 's-Hage in de Nieuwe Kerk 30 Oct. 1688, Kcrkm1'. der Kloosterkerk te 's-Hage 61. 1651; Meesterknaap (26 Juli 1652) en daarna Eerste Meesterknaap (Juli 1682) van Holland en Westfriesland; Hoogheemraad van Delfland 1657; werd door Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, tot Ridder in de orde van Sint Michiel verheven 1636; woonde te 's-Hage op den Langen Vijverberg en was eigenaar van het landgoed Patijnenburg onder Naaldwijk; tr. i°. te 's-Hage 18 Dec. 1641 Alida van Varlaer, gedt. te Amsterdam O. K. 7 Sept. 1623, st. 1648, dr. van Johan Michielsz. (zie Aant. bij N°. 146) en van Stijntge (Christina van) Ruytenburgh; tr. 20. te 's-Hage 28 Jan. 1652 Elisabeth Cats, Vrouwe van Carnisse (ii), geb. 27 Jan. 1612, begr. te 's-Hage in de Nieuwe Kerk 30 Jan. 1673, wede. van Cornelis Musch, Ridder, Heer van Waalsdorp, Carnisse en Nicuvvveen, Griffier der Staten Generaal 1628—1650, dr. van Jacob Cats, Ridder, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland 1636—1651, en van Elisabeth van Valekenburgh. Het tweede huwel. was kinderloos; uit liet eerste sproten, behalve twee kinderen die jong stierven, nog twee zoons, die volgen: aa. Reinier Pauw, Ridder, Heer van Carnisse en ter Horst, tredt. te 's-Hasre J ö O 26 Oct. 1642, st. ongeh. 7 Juli 1693. bb. Joan Pauw, Heer van Rijnenburg en ter Horst, geb. te 's-IIage 31 Dec. 1645, st. ongeh. ald. 29 Oct. 1708, Ritmeester over eene Comp. Guardes van Willem III, Prins van Oranje, 1680; Meesterknaap van Holland en Westfriesland 1682; Hoogheemraad van Delfland 1691; woonde te 's-Hage en was eigenaar van 't hndgoed Patijnenburg onder Naaldwijk, b. Cornelia Pauw, tr. Mr. Adriaen Pauw (zie hiervoor). Cornelis Revers/, alias Cornelisz. de Lamik (jj)> later genaamd: cornelio Pauw, Ridder, geb. te Amsterdam 22 Mei 1593, st. te 's-Hage 19 Juni 1668, vertrok in 1611 als Edelman van 't gevolg en Secretaris met den Ambassadeur van II. H. Mog. Cornelis Haga naar Constantinopel; Hoofdconsul van den Staat te Aleppo 1613—1622; Ambassadeur Extraordinaris naar Koning Gustaaf Adolf van Zweden, toen te Maintz resideerende 15 Dec. 1631; Raad en Rekenmeester eerst van Prins Frederik Hendrik 5 Dec. 1632, daarna van Prins Willem II 4 Nov. 1647; Commissaris van Prins Willem (III) van Oranje en van de Prinses Douairière 1651; werd door Koning Gustaaf Adolf tot Gulden Ridder verheven 28 Juli 1614; tr. te Amsterdam (tegen zijns vaders wil) 16 Aug. 1626 Anna Pels, geb. te Amsterdam 10 Febr. 1598, begr. te 's-Hage in de Kloosterkerk 8 Nov. 1666, dr. van Pieter en van Anna Wolfaerts (kk). Uit dit huwel. sproten, behalve twee ongehuwd gebleven dochters, nog drie zoons, die volgen : a. Mr. Pieter Pauw, geb. te Amsterdam 7 Mrt. 1628, st. te Batavia 26 Febr. 1695, Onderkoopman in den Raad van Justitie te Batavia 1659; Gecomm. naar Ceylon en Coromandel 1660; Ordinaris Lid in den Raad van Justitie 1662; Eerste Water-Fiscaal te Batavia 1666—1687; Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië 1688; tr. i°. Susanna Lefebvre, wede. van Francois Reyniersz.; tr. 20. Geertruyd Hustaert, geb. op 't eiland Macchian, st. te Batavia 1696 (11), dr. van Jacob en van Gcertruida Chrétien. Het eerste huwel. was kinderloos; uit het tweede sproot eene dochter: Anna Pauw, geb. te Batavia 4 Febr. 1663, tr. ald. 1678 Rijklof Pit, geb. te Batavia 1649, st. te Utrecht 1696, zoon van Laurens en van Elisabeth de Vogel. b. Reinier Pauw, geb. te Amsterdam 20 Febr. 1634, st. ongeh., in het Vlie voor Texel verdronken, 16 Oct. 1667, Vaandrig 1659; Luitenant 1661; Kapitein-Luitenant 1664; Kapitein van eene Compagnie mariniers 1665. c. Cornelis Pauw, geb. te 's-Hage 4 Mei 1636, st. ongetr. te Geertruidenberg Juli 1689, Schout van Geertruidenberg 1662—1689; Ontvanger der Convooien en Licenten ald. 1662; Controleur der Licenten ald. 1685. Dr. pleter pauw, gedt. te Amsterdam O. K. 22 Febr. 1595, st. ongeh. 2 Aug. 1626 {mm). Jacomo Pauw, Ridder, geb. te Amsterdam 18 Dec. 1597, st. te Utrecht 8 Jan. 1665 (nn), Bailluw en Drossaard van Liesveld; woonde te Amsterdam op den Singel bij Jan Rodenpoortstoren „in den grooten Pauw", welk huis hij 31 Jan. 1639 van zijn broeder Cornelio Pauw kocht (po) ; tr. te Amsterdam 20 Sept. 1626 Emerentia Rosenboom, geb. Mei 1603, st. 27 Mrt. 1654, dr. van Gerrit (pp) en van Jacomijntge Lam. Zij wonnen negen kinderen, w.o.: a. Jacoba Pauw, gedt. te Amsterdam O. K. 20 Mrt. 1631, st. kinderl. te 's-Hage 24 Febr. 1712 (qq), zette na den dood van haar man diens zouthandel voort (rr), tr. te Amsterdam 2 Juli 1653 Carel van Peene, Junior, geb. te Delft 18 April 1624, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 19 April 1672, zoutzieder en -handelaar te Amsterdam, wonende in 1653 op de Keizersgracht, bij zijn overlijden „in de Zoutkeet", zoon van Carel en van Adriana Hendricksdr. Hoyncx. b. Jacob Pauw, gedt. te Amsterdam N. K. 14 Aug. 1637, verdronk in 't Vlie voor Texel 16 Oct. 1667, tegelijk met zijn neef Reinier Pauw, Cornelisz.; was Kapitein ter zee. Bijl. i. Jan Pietersz., begr. N. K. 24 Dcc. 1592, „cramer" te Amsterdam „in den Schuyer"; tr. N. N., en liet twee dochters na: a. Elbrich Jansdr., tr. i°. Pietcr Pietersz. Karsscboom (zie Aant. bij N°. 289); tr. 2°. Reynier Pauw, Adriaensz., N°. 61. b. Hilletgen Jansdr., begr. N. Z. K. 22 Jan. 1604, tr. Jan. 1579 Jan Gerbrantsz. Vogelsanck, geb. 1546, begr. N. Z. K. 7 Jan- 1600, koopman op 't Water „in den Vogelsanck". Zij wonnen vier kinderen, waarvan er drie gehuwd waren en hier volgen (ss): aa. Hillegont Jansdr. Vogelsanck, geb. 1579» begr. N. Z. K. 12 Oct. 1621, tr. 4 Febr. 1601 Roelof Woutcrsz. (na zijn huwelijk genaamd: Vogelsanck), geb. 1578, handelaar in grutterswaren op 't Water bij de Papenbrug „in den ouden Vogelsanck", waar hij ,,'t Wapen van Friesland" uithing (//), Regent Burgerweeshuis 1620—1631, zoon van Wouter Roclofsz., koolmeter op de N. Z. Melkmarkt. Uit dit huwelijk sproten negen kinderen, w.o.: 61. Mr. Pieter Vogelsanck, gedt. O. K. 31 Mrt. 1616, st. ongetr. en begr. N. Z. K. 10 Sept. 1663, advocaat op den Singel bij de Lijnbaansbrug; Pensionaris 1650; in 1654 benoemd tot Raadsheer in den Hove van Holland, bedankte hij voor de benoeming, en werd als Pensionaris van Amsterdam gecontinueerd; Ambassadeur Extraordinaris, met en benevens de Heeren Govert van Slingelandt, Pensionaris van Dordrecht, Pieter de Huybert, Secr. der Staten van Zeeland, en Jor. Willem van Haren, Grietman van de Bildt, aan de Hoven van Karei X Gustaaf, Koning van Zweden, en van Frederik III, Koning van Denemarken en Noorwegen, 1659. bb. Claesgen Jansdr. Vogelsanck, tr. Cornelis. Claesz. Hasselacr (zie Aant. bij N°. 64). cc. Gerbrand Jansz. Vogelsanck, gcb. 1586, woonde op den Singel bij Jan Rodenpoort „in Absalom"; Kapitein van een oorlogsschip (////); tr. i°. te Sloterdijk 27 Jan. 1613 Maritgcn Dircksdr. Vos, gcb. 1586, begr. N. Z. K. 9 Jan. 1617, dr. van Kapitein Dirck Pietersz. Vos en van Nicsge Willemsdr.; tr. 2°. Trijn Jansdr., wonende achter de Nieuwe Kerk „in 't Sufflet". — Uit het eerste hu wel. sproot ééne gehuwde dochter (vv). (a) Reynier Pauw handelde o. a. 111 hout en zout: nevens zijn huis op den Singel bezat hij een houttuin en in Febr. 1622 huurde hij van de stad een gedeelte van den berm van 't Blauwe Bolwerk om er zoutketen en daarbij behoorende woningen te bouwen (Lade H. 14, N°. ia; Schepenk. 24, fo. 228 V°). Ifij en zijne zoons schijnen ook handel in zuivel gedreven te hebben: in Maart 1625 verspreidde zich te Amsterdam het gerucht dat „sijluyden [d. i. Pauw en zijne zoons], ofte eenige van haer een groote quantiteyt boter ende kaesen uyt dese landen 11a den vijandt souden hebben versonden, ende de selve boter ende kaesen, achterhaelt, ende in Zeelandt gebracht sijnde, sulex aldaer soude wesen ontdeckt". Den 25 Mrt. 1625 vaardigde de Amsterdamsche magistraat daarop eene publicatie uit, waarbij voor 'iet aanwijzen van „den Autheurs ofte Medehulpers van de voorsz. diffamatiün" eene premie van f 200 uitgeloofd werd (Keurb. K, fo. 69); (/>) Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, T, p. 54> 97» I02> io7> 2015 (OJ^cScheltema, Rusland en de Nederlanden IV, p. 375 » ('0 Rentebr. 18, fo. 217; (e) Quijtscli. 24, fo. 141 V°; (/) Dit huis behoorde in 1682 aan Louys Trip, N°. 207, die het bewoond heeft vóór hij liet Trippenhuis betrok; het werd toen op f 48.000.— geschat, en aldus omschreven: ,,het huys ende erve van outs genaemt de groote pauw staende en leggende op de Cingel daer nu de drij gekroonde mee-baalen voorstaen belent aen de eene zijde het huys daer nu de karsseboom wthanght, en aen de andere zijde de klijne pauw, met het packhuys daer achter staende.... mitsg(ade)rs het goude leer van twe kamers daerinne hangende"; (^) Quohier 1631, fo. 2 V°. — Reynier l'auw zal wel meer dan 2 tonnen gouds nagelaten hebben: in 1645 was zijn kleinzoon en naamgenoot, de lieer van Nieuwerkerk, millionnair; (k) „1636 Den xix Februarij ontrent xi uyren is in sijn huis De P A W tot Amsterdam, naerdat ontrent veerthien dagen sieckelick was geweest, van een hardicheyt in de leever ende naerdat van sijne kinderen en vrunden een Christelijk afscheyd luidde genomen, een sachten en gewenschten doot gestorven; Oudt sijnde LXXI Jaeren vimaenden 20 dagen wesende d' Oudste in Jaren en eerste in Officie van Burgemeesteren, Oudt Burgemeesteren en Ses en dertigh Raden. — Den xxm Febr. is in de Oude Kerck op het Choor bij Cornelia Michiels, sijn eerste Huysvrouwe begraven met een gevolgh van ontrent duysent persoonen waeronder veele ongenoot uyt Liefde medegingen" (Korte biographische aanteekeningen, opgesteld door een deizoons van Burgemeester Reynier Pauw, overgedrukt in 't Adelsarchief 1900, p. 179); (') Mr. II. J. Koenen schrijft in de genealogie Pauw in 't „Adelsarchief" 1900: „De groote staat die de Raadpensionaris voerde en die afstak bij de in de eerste helft der 17e eeuw over het algemeen nog vrij sobere levenswijze onzer vaderen, haalde hem den naijver van zijn tijdgenooten op den hals"; en in eene noot: „In de weinige woorden waarmee Schaep in zijn genealogische aanteekeningen van hem melding maakt: „Dr. Adriaen Paeuw, Pensionaris tot Aemst. anno 1611 tot 1628. Is seer 6l. groot in tic wereld geweest, Heer van Heemste" ligt reeds eenigszins opgesloten, dat de Amsterdamsche patriciërs hem beschouwden als iemand, die hen over het hoofd was gegroeid". Abr. de Wicquefort getuigde van hem, dat hij een man van beleid en oordeel was, doch zekere boerschheid over zich had, die hem tot handelingen met vreemde Staatsdienaars niet zeer geschikt maakte (van der Aa, Biographisch Woordenb., i. v.); (j) Zie ook Schepenk. 12, fo. 86: „Claes Seys de Jonge Arian Pauws sone" (1607). Te zijnen behoeve bracht zijn vader na den dood van zijne moeder Anna Seys en van zijne grootmoeder Trijn Claesdr. Cloeck onderscheidenlijk 27 Juli 1607 60.000 Car. guldens, en 20 Nov. 1619 80.000 Car. guldens ter Weeskamer op (Wk. Reg. 14, fo. 316 V°; Reg. 18, fo. 50 V°); (/£') Nicolaes Seys Pauw liet evenwel bij Cathalina van Boschuysen eene natuurlijke dochter na: Cornelia Pauw, die in 1640 leefde (Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 154)» (^) N.l. van eene Comp. gardes (Schaep, M. M., p. 167). Hieruit volgt, dat de opgave van de geneal. Pauw, dat Pieter Pauw edelman van den Koning van Frankrijk en Kapitein van eene compagnie Infanterie in Franschen dienst zou geweest zijn, onjuist is. Pij het overlijden van Pieter Pauw ging zijne compagnie over op zijn broeder Micliaël Pauw (Schaep, M. M.); (m) Wisselb. Reg. 7 en 8; (//) Gebouwen van Ph. Vingboons, I, p. 2, pl. 28 en 29; (o) Reynier Pauw werd tot dit ambt benoemd buiten de voordracht van Burgemeesteren van Amsterdam 0111, die over dezen inbreuk op de oude costumen zeer gebelgd waren. Toen de nieuwe Bailluw zich bovendien niet ontzag de plichten van zijn ambt waar te nemen en het zijdgeweer te dragen nog vóór Burgemeesteren hem beëedigd hadden, werd hij op 't stadhuis ontboden, en werd hem met geweld zijn degen afgenomen. De zaak werd evenwel in der minne geschikt, doordat de Rekenkamer der Domeinen achteraf aan Burgemeesteren liet vragen of de nieuwe door haar benoemde Bailluw hun welgevallig was (Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel II, p. 5^5 Grootm. 3, fo. 310, 310 V°; Resol. Vroedsch. Reg. 20, fo. 145, 146 V°, 155 V°); (p) Zij werd gedt. in de Oude Kerk 19 Febr. d.a.v. waarbij getuigen waren: ,,|acob Mangnisz. Raett der vergaderinge van de Staten Generael, Jacob de Waert burgem1. tot Middelborch en(de) Gerard Reinst governuer genarael in Oostindijen sijn swager in sijn placts"; ((/) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel. Zie de volgende noot; (r) Anna Pauw — die in 1673 door Bontemantel beschreven wordt als „een fraye, welsprekende en in geselschap vroolijcke dame, doch ten op sicht van het ongeluck en proces en [om]dat [sij] van haer moeder straf wierde gehouden (als hebbende moeten bij een nioeye woonen) alleenich sijnde, swaermoedich" had zich door Hendrik van Hoven na trouwbeloften laten beslapen, waardoor zij een zoon: Hendrik, geb. Juni 1655, verwekte. Het Hof bekrachtigde 20 Dec. 1669 het vonnis van de Amsterdamsche Schepenbank van 17 Mei 1669 waarbij van Hoven veroordeeld werd Anna Pauw te trouwen (Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel II, p. 486); (s) Quohier 1674, fo. 369 V°; (t) Adelsarchief 1900, p. 243; («) Coll. Succ., Reg. 19, fo. 29; (v) Reynier Adriaen Pauw leidde een losbandig leven; 28 Nov. 16S4 verklaarde hij zelf, dat hij .,soo verre in ongebondentheijt ende quaat leven was uijtgespat dat hij... was geconfineert geworden in een verseeckerde plaatse". Hij liet bij Margaretha Kier eene onechte dochter na: Renetta Pauw, geb. 1684, tr. te 's-Hage 15 Jan. 1702 Jean Desart, geb. te Genève (Octrooyen van Holland, i. d. 28 Nov. 1684; Adelsarchief 1900, p. 244); (7c) „De nakomelingen van Reinier Pauw hebben meerendeels, voorzoover zij niet met den titel van Ridder waren begiftigd, liet praedicaat van Jonkheer (sic) gevoerd, en wel op grond van de hem verleende verheffing in den Franschen en Kngelschen adel met al zijn mannelijke en vrouwelijke nakomelingen" (Mr. II. J. Koenen, Adelsarchief 1900, p. 184); (x) Zijn zoon Adriaan Pauw, geb. 14 Jan. 1696 (vóór 't huwelijk der ouders), overleed ongetrouwd te 's-Hage 19 Mrt. 1722. Zie ook Coll. Succ., Reg. 28, fo. 44*5 (}) Pui-int. reg., i. d. 9 Juli 1660; (aa) Gebouwen van Ph. Vingboons, I, p. 1, pl. 3 en 4. Dit huis bestaat nog en is thans genummerd: N°. 168; (bb) Cornelis van Lockhorst, behoorende tot het adellijke Stichtsche geslacht van dien naam, werd 26 Jan. i6co poorter te Amsterdam, waar hij „pampiervercoper" was in de Sint Antonisbreestraat „in den witten Engel' en in de Oude Kerk begraven werd 20 April 1617. Bij zijne vrouw Griete 1'ietersdr., (die in 1626 voorkomt als nicht van de kinderen van Tijs Sijbrantsz., scheepstimmerman, en van Annetgen 1'ransdr.; Wk. Keg. 20, fo. 75 V°), won hij een zoon: Cornelis van Lockhorst, den Jonge, later: Cornelis van Lockhorst, Heer van de Lier en Alkemade, geb. 1595, begr. N. K. 8 Mei 1629, koopman onder de firma Cornelis van Lockhorst en Roelandt van Haren (Klapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. D., 1612), woonde in 1611 in de Warmoesstraat, en kocht 16 Jan. 1625 voor ƒ27.000.— een huis op den Kloveniersburgwal op den hoek van het Honckeboerssteegje, genaamd „het Iluys van Nassauwen" (Schepenk. 27, fo. 99). Hij tr. te Amsterdam 25 Jan. 1611 Catharina Adriaensdr. Hardebol, geb. 1596, dr. van Adriaen Willemsz , op den Nieuwendijk „in de Harde Bollen", en van Trijn Dircksdr. — Uit dit hu wel. sproten, behalve Anna van Lockhorst, gehuwd met Nicolaes Seys Pauw, en Catharina van Lockhorst, getr. met Jor. Daniël de Ilertaing, Heer van Marquette, twee zoons: Jor. Adam 26 van Lookhorst (zie hiervoor) en Jor. Cornelis van Lookhorst, Heer van Alkemade, Domproost te Utrecht; (cc) „Tsaric Pauw, Ileere van Achtienhoven, pensionaris van Enckhuysen ende voor deesen geweest Schepen tot Amsterdam, getrouwt wesende met Barbara Johanna van Hove, en woenende in Den Haeg, heeft den gemelde vrouw [zich] met houden van salet, (dat is: conversatie van jonge luyden) met den jonge Graef van Hoorn wat gemeen gemaeckt, waerop den voorseyde heer, liaer man, wat jalours wordende, op een nacht, als sij bij den anderen in liaer slaepcamer waeren, met geweer (hem vijnsende van huys gegaen te sijn) soucken te atrapeeren, en alsoo de knechs van den jongen lieer sulx sochten te beletten, is het gedruys hoorende, door een venster uyt den huyse geraeckt. Waerover [Pauw] de vrouw beschuldichde overspel begaen te hebben, versouckende bij den Hove van Hollant geschijden te warden". Deze zaak werd „eenigen tijt getrayneert hebbende" door partijen in der minne bijgelegd, waarna Isaac Pauw 20 Juli 1656 eene acte „onder sijn bant, cachet en signature gepasseert" bij den Hove indiende, waarin hij verklaarde zijn eiscli in te trekken en zijne vrouw „te houden voor een eerlijcke vrouw" (Bontemantel, uitgeg. door Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 487); (dd) Quijtsch. 22, fo. 177 V°; (ff) „invito patre" (tegen zijns vaders wil); Schaep; (gg) Schepenminuutreg. N°. 739 R. I., fo. 6; (hh) Schaep schrijft in zijn M. S. N°. 3 (op 't gem. archief te Amsterdam) omtrent Burgemeester Reynier Pauw o. a. het volgende: „Item meende sijn Soon Reijnier Pau in t1 Jaer 1621 00c tot het Schouts-ampt te p(er)moveren, twelck hem door een contrarie partie, daer hij niet op en dachte ontsett wierde, seggen(de) sijn Collega en mede Burgem1'. als de Vader veel van sijn Soons goede qualiteiten hadde vermaend, Datter meer luijden waren in (de) Stad Aemst(erdam) en selfs onder de Ileeren 36 Raden, met gel(ijcke) goede qualiteiten versien, En daermen soo v(eel) niet voor te vreesen hadden als van (de) Pauwen, dewelcke een Vader tot Burgem1". hebben(de), een oudste Soon tot Pensionaris, een ander tot Scepen, en dese tot Schout, Soo moght ijder een wel dencken datmen hier na niet eens tegen liaer soude mogen kicken, of ijets weijgeren mogen"; («) „Zie Wildeman, Elisabeth Musch. Volgens bl. 13 en 115 moet het huwelijk van D. Pauw en E. Musch nog al ergernis gewekt hebben wegens de relaties, die er reeds vroeger tusschen het echtpaar bestaan hadden, vandaar dat zij ook niet in de Kloosterkerk, waarvan Pauw kerkmeester was, maar in de Iloogduitsche Kerk, hoewel door een gereformeerd predikant getrouwd zijn, naardien deze kerk in liet Noordeinde juist achter het huis der bruid was gelegen en zij zich daarheen dus ongemerkt begeven konden. Het is inderdaad een bedroevend feit, dat de bloem der Oranjepartij, het nakroost der rechtzinnige calvinisten, als de Catsen, de Pauwen en dergelijken, door al te grooten materieelen voorspoed zóó snel is gedemoraliseerd. Ook in dit opzicht geeft de familiegeschiedenis van liet geslacht Pauw, althans v<_or zoover de op Haagschen bodem overgeplante takken aangaat, een getrouw beeld van de geschiedenis van het vaderland zelf" (Mr. II. J. Koenen, Adelsarchief 1900, p. 237. — Men zie over de ongebonden leefwijze der Haagsche Pauw'en o. a. de „Correspondance" van Christiaan Huygens); (jj) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 9; (/'/■) Pieter Pels, van Antwerpen, wedr., wonende te Amsterdam, tr. te Haarlem 11 Aug. 1596 Anneken Wolfaerts, van Antwerpen, wonende te Haarlem in de St. Jacobsstraat; (//) Archief Weeskamer; (mm) Sturf t' Alcmaer A° in fleur sijns Levens, onge- trout" (Schaep, M. M., p. 166); (tin) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 3; (00) Quijtsch. O, fo. 47 V°; (ƒƒ) Gerrit Rosenboom, Thomasz., gel). 1568, begr. N. K. 6 Mei 1644 (denkelijk een zoon van Mr. Thomas, Secr. van Amstelveen, begr. N. K. 16 April 1594), was in 1597 klerk ter Secretarie; Secr. 1601; woonde op den Singel; tr. i°. te Leiden, na 12 April 1597 te Amsterdam gedane aant. der ondercr., Barbara Jansdr., geb. te Brussel en wonende te Leiden; tr. 20. te Amsterdam 9 April 1602 Jacomijntge Lam, geb. te Utrecht 1572. — Eene dochter uit het tweede huwel. was o. a.: Emerentia Rosenboom, tr. Jacomo Pauw (zie bij N°. 62, hiervoor); (qq) Coll. Succ., Reg. 14, fo. 490; (rr) Requesten aan Burgemeesteren, N°. 203; z. j.; (ss) Wk. L. 330, i. v. Pauw; (//) Generaelregister van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 4 V°; Schepenk. 14, fo. 236 V°; (uu) Schepenk. 24, fo. 227; Schepenk. 29, fo. 277; (w) Wk. Reg. 17, fo. 154. 62. JACOB GERRITSZ. HOYNGH. R. 1593—1625. Sch. 1585, Burg. 1618, 20. Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622. Waardijn der lakenen 1594; Kap», der Burgerij 1616. „Wollelakencoper" op den Nieuwendijk „in den swarten Leeuw" (a). — Kocht omstreeks 1600 eene „plagvenverij" bij 't Raampoortje, genaamd „liet roode 02. Paertshooft", tevoren toebehoord hebbende aan zijn zwager Wouter Thomasz. (b). Geb. 1555, st. 6 Juli 1625 (c), zoon van Jacob Gerritsz. (zie Aant., hieronder) en van Trijn Gerbrandsdr. Tr. 1 Mei 1575 Oopgen Thomasdr., begr. N. K. 9 Juli 1623, dr. van Thomas Elbertsz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Duyfgen Dircksdr. Kinderen (o. a.): Aegje Jacobsdr. Hoyngh, tr. Pieter Overlander (zie Aant. bij N°. 83). Geertge Jacobsdr. Hoyngh, tr. Jacob Jacobsz. Vinck, N°. 125. Trijntge Jacobsdr. Hoyngh, tr. Comelis Jacobsz. Weyer, N°. 142. Wijntge Jacobsdr. Hoyngh, tr. Floris Adriaensz. Raep (zie bij N°. 92). Aant. Gerrit Willemsz. Hoyngh, geb. omstreeks 1490, begr. O. K. Juni 1557, kruitmaker (d) te Amsterdam in de N. Z. Houttuinen, tusschcn de St. Jacobskapelsteeg en de Raamskooi (e); tr. i°. Aecht Jacobsdr., st. kort vóór Sept. 1534, dr. van Jacob Jansz. alias Coppcn de Brabander (ƒ) en van Griet Willem Vranckenzoonsdr.; tr. 2°. Gierte Jacobsdr., begr. O. K. Juni 1557- Uit het eerste huwel. sproten twee zoons (g), waarvan de oudste volgt: Jacob Gerritsz. Hoyngh, geb. 1522, st. kort vóór Mei 1562 (h), tr. (Oude) Trijn Gerbrandsdr., begr. O. K. 13 Sept. 1582, dr. van Gerbrand Albertsz. „in 't Schilt" (zie Aant. bij N°. 154) en van Lutgert Pietersdr. Codde. Zij wonnen drie kinderen, waarvan de beide jongste volgen. a. Lijsbeth Jacobsdr. Hoyngh, geb. 1552, begr. O. K. 21 Nov. 1591, tr. Nov. 1579 Claes Claesz. „in 't gulden Cruys", geb. i 552> lakenkooper op den Nieuwendijk „in t gulden Ciuys , naast Cornelis Jansz. Geelvinck „in den gulden Croywagen"; Kerkmr. N. K. 1593; Overman van den Handboogdoelen 1595 (1); Waardijn der lakenen 1604—1607. Hij hertr. 22 Aug. 1593 Adriaentgen Pietersdr., geb. te Gorinchem 1566 (nicht van Adriaen Goossensz. Boom, zie bij N°. 70, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. waren drie kinderen (j), w.o.: Claes Claesz. Cruys, geb. 1585, begr. N. K. 31 Aug. 1630, lakenkooper op den N. Z. Voorburgwal j Comm. 1620 1629 (^0 > Waaidijn der lakenen 1619; tr. (vóór 1616) Trijntge Jacobsdr. Preeckstoel, geb. 1588, dr. van Jacob Gerritsz. (zie bij N°. 4, Bijl. 1) en van Weyntge Ruysch. b. Jacob Gerritsz. Hoyngh, N°. 62. Bijl. i. Thomas Elbertsz., begr. N. K. 12 Juli 15^9» verwei bij 't Raampoortje „in 't roode Paertshooft ; tr. Duyfgen Dircksdi., di. van Dirck Woutersz., Secr. 1529, en van Geert Jansdr. (/). Zij hertr. Frans Wijbrantsz. Warwijck (zie Aant. bij N°. 94)Hunne beide kinderen waren (m): a. Oopgen Thomasdr., tr. Jacob Gerritsz. Hoyngh, N°. 62. b. Wouter Thomasz., geb. 1564 («), begr. N. K. 15 Sept. 1596, ver- wer „buyten het Raempoortgen" (0) „in 't roode Paertshooft"; tr. i°. 15 Mei 1583 Pietertge Simonsdr. Jonckheyn, begr. N. K. 7 Jan. 1593, dr. van Simon Hendricksz. Verwer Jonckheyn, N°. 19, en van Ael Elbertsdr. Goyer; tr. 20. 26 Sept. 1593 Lijsbeth Pietersdr. Reynst, begr. N. K. 24 Dec. 1636 (ƒ), bij haar overlijden wonende op de Heerengracht, wede. van Hillebrand Bouwer (zie bij N°. 136, Bijl. i), dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 122) en van Trijn Syvertsdr. Uit het eerste huwelijk sproten kinderen (g). (a) Rentebr. 18, fo. 395; M. S. Handv. uit de Coll. Jacob Marcus, 1532, Regeeringslijst; (/>) Reg. van Rentebr. aan bij executie verkochte huizen ten achteren zijnde, N°. 2183 R. I., fo. 124; Schepenk. B., fo. 113; (c) „obiit den 6 July anno 1625" (M. S. Keurb., Naaml. der Vroedschappen voorin); {d) Stadsrek. 1543, fo. 85; (e) Rooyboek, fo. 96 v°.; (/) Wk. Reg. 3, fo. 2; (g) Wk. Reg. 4, fo. 112; {/i) Wk. Reg. 7, fo. 194 v0.; (/') Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 172, noot; (j) Wk. Reg. 11, fo. 269; (£) Claes Claesz. Cruys werd in 1629 van zijn Excijsmeestersambt ontheven „omdat hy in ongelegentheyt vervallen was". (M. S. Schaep, N°. 3; Gem.-archief te Amsterdam); (/) Wk. Reg. 10, fo. 3; (m) Vgl. Kerkinteekenreg., i. d. 30 April 1583; Wk. Reg. 1, fo. 474 v°.; («) 5e Reg. der lijfrentebr.; (0) Rentebr. 18, fo. 218; (ƒ) Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 13 v0.; (?) Quijtsch. 26, fo. 242; Wk Reg. 17, fo. 264 v°. 63. DIRCK TIJMENSZ. CORTENHOEFF. R- I593—I595- Kapn. der Burgerij 1578 (na de Alteratie); Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1589. Brouwer op 't Rockin „in 't Duyfgen", achter het oude Weeshuis, naast „het Wapen van Romen" (a). Begr. N. K. 20 Sept. 1595 (op 't Hoog Koor). Tr. Sibille Evertsdr. Brenaert, dr. van Evert Reyncrtsz. (zie Aant. bij N°. 6) en van Reymerich Claesdr. Kind (o. a.): Boudewijn van Cortenhoeff, gedt. O. K. 5 Oct. 1586, st. 1652, Secr. van Amstelveen „en aencleven van dien" 1607 (b); Secr. van Amsterdam 1625 ; woonde op de Heerengracht, tusschen de Huiden- en Wolvenstraten, „alwacr t wapen van Cortenhoef boven de deur stact" (c)\ tr. i°. 9 Oct. 1616 Trijntge Gerritsdr. Dootshooft, geb. 1589, dr. van Gerrit Geurtsz. „in 't Dootshooft" (zie bij N°. 235, Bijl. 1) en van Aefgen Pietersdr. Comen; tr. 20. te Woerden, na 17 Febr. 1638 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Elisabeth Willemsdr. Paludanus of van Paluda (bij haar huwelijk wonende te Woerden, en die zich als wede. van Boudewijn van Cortenhoeff in 1667 te Utrecht vestigde) (d), wede. van Bruyn van Cleeff (e). Uit het eerste huwelijk sproot o. a. de volgende dochter: Eva van Cortenhoeff, gedt. O. K. 19 Sept. 1621, st. te Utrecht en begr. te Amsterdam N. K. 25 April 1667, tr. i°. Reynier Pauw, Michielsz. (zie bij N°. 61); tr. 20. te Loopikerkapel (op attestatie uit Utrecht, d.d. 20 Febr. 1652) Petrus van der Linghen, te Jaarsveld. (a) Rentebr. 13, fo. 37 v°. De brouwerij „het Duyfgen" werd na den dood van Dirck lijmensz. door zijne weduwe verkocht aan Weyntgen Elbertsdr., wede. van Jan Tijmensz., die ze wederom 14 Dec. 1601 overdroeg aan Pieter Jansz. (Rentebr. 23, fo. 33); {(>) Grootm. 2, fo. 222 v (() Schepenminuutreg. N°. 739 R. I., fo. 6; (d) Doleantiën wegens den 2Coen Penning, 1667, wijk 9; (e) Vgl. ook: Kerkinteekenreg., i. d. 23 Mei 1658. 64. PIETER DIRCKSZ. HASSELAER. R. 1594—1616. Sch. 1595. Kapn. der Burgerij. Woonde in 1583 te Amsterdam „in Andries Boelenzoons brouwerie", en werd daarna 17 Dec. 1587, bij koop van de erfgenamen van Andries Hollesloot, eigenaar van de brouwerij „de witte Arent" in de N. Z. Houttuinen, op den Oosterhoek van het Trouwelooze steegje (a). Hij was tevens een voornaam koopman en reeder (b), en handelde o. a. onder de firma 1 ictcr Dircksz. Hasselaer en Elbert Lucasz. (Helmer) (c). Reeds in 1594 behoorde hij tot de bestuurders van de Maatschappij van Verre, wier doel was handel te drijven op Oost-Indië, terwijl hij sedert 1597 °°k aan c^cn hanc^ en de reederij op Guyana en Brazilië deel nam. Na de stichting van de Oost-Indische Compagnie in 1602, die alle concurreerende particuliere handelsmaatschappijen op Oost-Indië in zich opnam, werd hij Bewindhebber deinieuwe Compagnie. In 1608 komt hij voor onder de zeventien voorname Nederlandsche kooplieden, die in dat jaar een voorloopig contract aangingen tot stichting van eene Compagnie van den Handel om het Noorden (op de Witte Zee) ( Bijl. 1) en van Balichgen Albertsdr. de Veer; tr. 2°. te Amsterdam 19 April 1587 Margriet Benningh, geb. 1565, begr. O. K. 4 Mrt. 1641, dr. van Gerrit Jansz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Jannetge Lam, Jacobsdr. Kinderen (uit het eerste huwel. drie; uit het tweede vier): balichgen Pietersdr. Hasselaer, tr. Pieter Evertsz. Huift (zie Aant. bij N°. 199). Dirck Hasselaer, gedt. O. K. 22 Sept. 1581, st. 30 Dec. 1645, koopman, eerst op de Keizersgracht, bij zijn overlijden op den Fluweelenburgwal; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1617 (welke betrekking hij neerlegde 1 Jan. 1641); N. Z. Huiszittennv. 1614—1620; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1618 ; Regent St. Pietersgasthuis 1629; Kapitein-Majoor van 't krijgsvolk binnen Amsterdam Nov. 1635 (na het overlijden van zijn broeder Nicolaes) (e); tr. te Haarlem 27 Mei 1612 Brechtgen van Schoterbosch, geb. te Haarlem 10 Juli 1592, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 7 Dec. 1618, dr. van Jan Gerritsz. (zie bij N°. 76, Bijl. 2) en van Weyntge Pietersdr. Kies. 64. Hunne dochter was: Aeghje Hasselaer, tr. Mr. Henrick Hooft, N°. 177. Pieter Hasselaer, Pietersz., N°. 121. Aechtgen Pietersdr. Hasselaer, gedt. N. K. 14 Mrt. 1589, begr. O. K. 14 Febr. 1669, tr. !3 Febr. 1611 Mr. Joan van Wcrckhoven, geb. te Utrecht 1573, st. ald. 1619, Raad Extraordinaris in den Hove van Utrecht 28 Aug. 1618. Hun zoon was: Mr. Cornclis van Wcrckhoven, geb. te Utrecht 1617, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 28 Jan. 1665, woonde te Amsterdam op de Brouwerskaay, tusschen den Singel en de Visschersstraat, „in den dubbelen Arent" (ƒ); Regent Aalmoezeniersweeshuis 1647; Luit1, der Burgerij 1653, Kap". 1659; tr. 21 Juni 1643 Geertruid Hasselaer, gedt. O. K. 18 April 1624, begr. O. K. 2 Oct. 1696, dr. van Nicolacs (zie hierna) en van Sara Wolphacrts van Diemen. Nicolaes Hasselaer, gedt. N. K. 23 Febr. 1593, st. 14 Aug. 1635, nam in 1616 als edelman van 't gevolg deel aan de ambassade van Jor. Reynoud van Brederode, Dr. Dirck Bas cn Albert Joachimi naar Moscovië (g)\ hij was in 1619 brouwer (h) te Amsterdam en woonde er 11a 1620 op de Keizersgracht; Regent Burgerweeshuis 1622; hij werd daarna Kapitein-Majoor van 't krijgsvolk binnen Amsterdam Jan. 1626 (e); tr. i°. 29 Dec. 1619 Geertruid van Erp, gedt. N. K. 7 Jan. 1596, st. 16 Oct. 1620, dr. van Aert of Aernout (zie bij N°. 21, Bijl. 2) en van Geertruyd Willemsdr. van Tenesse; tr. 20. 14 Aug. 1622 Sara Wolphaerts van Diemen, geb. 1594, st. 1 Mei 1667, dr. van Gerrit (zie bij N°. 106, Bijl. 1) cn van Anna Fabry. Uit het eerste huwel. sproot een zoon, die volgt; uit het tweede volgen o. a. twee kinderen: a. Gerard Hasselaer, N°. 174. b. Geertruid Hasselaer, tr. Mr. Cornelis van Werckhoven (zie hiervoor). c. Anna Hasselaer, gedt. N. K. 5 April 1626, st. 19 Jan. 1689, tr. i°. Mr. Marten Ruychaver van Loon (zie Aant. bij N°. 149); tr. 2°. 26 Oct. 1666 Mr. Pieter van Dam, geb. te Amersfoort 8 Oct. 1621, st. te Amsterdam 17 Mei 1706, wegens de Prov. Utrecht Bewindh. der O.-Ind. Comp. 5 Aug. 1652, werd 18 Sept. 1652 Advocaat dier Compagnie, wed1". (i) van Lidia van Segwaert (geb. te Dordrecht, st. te Utrecht 25 Oct. 1663, dr. van Bartholomeus, Veertigraad en Sch. van Dordrecht, en van Adriana van Crayesteyn), zoon van Mr. Willem, Burgëmr. van Amersfoort, en van Elisabeth Poeyt van Overrijn. Gerrit Hasselaer, Pietersz., gedt. n. K. 11 Oct. 1594, st. 4 Sept. 1620, woonde op den Singel, naast „het vergulden Kruis"; tr. 28 Jan. 1618 Geertruid Bas, geb. 1594, begr. O. K. 23 Jan. 1654, dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 76) en van Adriana Gerritsdr. Schagen. Zij hertr. Dr. Albert Bas, N°. 137. Uit dit huwel. sproot o. a. een zoon: Pieter Hasselaer, gedt. O. K. 24 Oct. 1619, st. 20 Nov. 1646, woonde eerst op de Prinsengracht „in den Arent", en bij zijn overlijden op den Singel „in de Schel"; Regent N. Z. Huiszittenhuis 1645; tr. 22 Sept. 1643 Agneta Schellinger, geb. 20 April 1621, st. te Dordrecht 1679, dr. van Cornelis 64. Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 95) en van Cornelia Cornelisdr. Backer. Zij hertr. twee malen. Uit den eersten echt werd een eenige zoon geboren: Mr. Gerard Hasselaer, geb. 25 Juni 1644, sneuvelde in den zeeslag bij Solesbay als vrijwilliger op 's lands vloot (j) 7 Juni 1672, woonde op den Singel; Vaandrig der Burgerij 1667; tr. te 's-Hage 25 Oct. 1667 Agatha Hasselaer, gedt. in huis door een Remonstrantsch leeraar 15 Oct. 1649, begr. N. Z. K. 31 Juli 1670, dr. van Gerard, N°. 174» en van Agatha Hasselaei. Zij lieten twee dochters na: a. Agnes Hasselaer, tr. i°. Mr. Nicolaas Corver (zie Aant. bij N°. 194); tr. 2°. Mr. Gerbrand Pancras, N°. 282. b. Agatha Hasselaer, tr. Jan Elias Huydecopcr, N°. 290. JAN Hasselaer, gedt. O. K. 11 April 1604, woonde in 1643 te Amsterdam • op de Bloem markt; Bailluw en Schout van lexel; tr. te Haailem ió Apiil 1624 Jacomijntgen Willemsdr. Vrient, begr. N. K. 27 Febr. 1643, dr. van Willem Willemsz. (zie Aant. bij N°. 33) en van Aechtgen Willemsdr. van Tenesse. Zij wonnen o. a.: Maria Hasselaer, tr. Mr. Pieter Hasselaer (zie bij N°. 121). Aant. N. Hasselaer, leefde in de tweede helft der 14C eeuw, en liet twee zoons na (k): a. N. Hasselaer, volgt. b. Gerrit Hasselaer (/), korenkooper te Leiden; Schepen ald. 1442 1472; tr. Wendelmoet N. N., die te Leiden st. aan de pest 29 Juni 1450 (m). N. Hasselaer (voornoemd), tr. N. N. Hunne twee zoons waren: a. Wouter Hasselaer, leefde in April 1459, en woonde toen te Haarlem. b. Dirck Hasselaer, woonde te Haarlem, tr. N. Claesdr. Beide zijn te Haarlem overleden kort vóór 25 April 1459Zij wonnen één zoon: Hendrick Dircksz. Hasselaer, wiens erfdeel van vaders- en moederszijde 25 April 1459 ter Weeskamer te Haarlem ingebracht werd, tr. Geertruyt Jansdr. Zij hertr. Arent Willemsz., die in 1497 naai Rome reisde en bij wien zij drie kinderen verwekte. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon: Coen Hendricksz. Hasselaer, st. kort vóór 18 Febr. I5°7> tr. Lrmgaert Martyn Claesdr. van Ruyven (;/), dr. van Martyn Claesz., Sch. van Haarlem 1517, en van Maria Claesdr. Zij hertr. Pauwels Gerritsz. van Outschooten. Uit het eerste huwel. sproten drie, uit het tweede zes kinderen (0), die alle volgen: a. Dirck Coenenz. Hasselaer, geb. 1502, „is doot geslagen 1530 van Pieter de Pottebacker", tr. Aleweer Laurensdr., waaruit ecne dochter: Catharijn, geb. 1526. 64. b. Guerte Coenendr. Hasselaer, volgt. c. Magdaleen Coenendr. Hasselaer, geb. 1506. d. Guerte Pauwelsdr. van Outschooten, tr. Mr. Willem Jacobsz. Ruyc- haver, Sch. van Haarlem 1543• Hun zoon was o. a.: Marten Ruychaver (zie bij N°. 38, Bijl. 4), tr. Alid van der Laen. e. Coen Pauwelsz. Hasselaer (/), st. kort vóór Febr. 15 53» tr. (om¬ streeks 1535) Guurtge Dircksdr. van Texel, st. kort vóór 20 Mrt. 1541, dr. van Dirck Jansz. van Texel. Zij lieten vier kinderen na: aa. Jacob Hasselaer, geb. 1536. bb. Anna Coenendr. Hasselaer, tr. Michiel de Wael (zie Aant. bij N°. 40). cc. Erm Coenendr. Hasselaer, geb. 1539, tr. Pieter Jansz. Raet, st. 1576, Sch. van Haarlem 1572. dd. Guurte Coenendr. Hasselaer, geb. 1541 • f. Margriet Pauwelsdr. van Outschooten, st. kinderloos, tr. Luyt Gijs- bertsz., Vinder der Schutterij te Haarlem 1557, Koning van den Ouden Schutsdoelen ald. 1563G". Catharina Pauwelsdr. van Outschooten, st. 12 Dcc. 159^» tr. „Anno o 1542 Dynsdaechs op St. Anthonis dach" (g) Cornelis van Beresteyn, geb. te Amsterdam 14 Juli 1517, st. te Haarlem 1 Juni 1595, Sch. van Haarlem 1555, zoon van Gijsbert Jansz., Sch. van Amsterdam 1530, R. 1532, en van Cecilia Pietersdr. de Vries, h. Magdalena Pauwelsdr. van Outschooten (r), tr. Adriaen Pietersz. van Hoorn, Sch. van Haarlem 1573, zoon van Pieter Claesz., Sch. van Haarlem 1535, cn van Aefgen van der Laen (Gerritsdr. ex Bouwen Albertsdr.). Hunne dochter was o. a.: Accht (Agatha) Adriaensdr. van Hoorn, geb. 1549, tr. i°. Nicolaes (van) de Leur, geb. 1550, in 1588 als hopman wonende te Amsterdam in de Sint Luciënsteeg, sneuvelde 6 Jan. 1602 als „generael van de artillerie" bij de belegering van Oostende, vanwaar zijn lijk, na gebalsemd te zijn, naar Haarlem vervoerd, cn daar in de St. Bavokerk bijgezet werd, zoon van Jacob cn van Luytgen Lambertsdr. (s); tr. 2°. Jan de Wael, Michielsz. (zie Aant. bij N°. 40). i. Petronella Pauwelsdr. van Outschooten (r), tr. Laurens Bitter, die in 1563 als brouwer te Haarlem voorkomt (/). Zij wonnen verscheidene kinderen, w.o.: aa. Mr. Marten Bitter, Laurensz. (zie Aant. bij N°. 124), tr. Lobberich Simonsdr. bb. Yefge (Eva) Laurensdr. Bitter, tr. Niclaes van der Laen (zie bij N°. 38, Bijl. 4). Guerte Coenendr. Hasselaer (hierboven genoemd), geb. 1504, st. kort vóór Nov. 1562, testeerde voor Nots. Aelbrecht Claesz. Raet, te Haarlem, 10 Oct. 1559 («), tr. Simon Gerritsz. Brouwer, die nog in Nov. 1562 leefde, zoon van Gerrit Brouwer (denkelijk: Gerrit 64. Claesz. Brouwer, Sch. van Haarlem 1522, Burgemr. ald. 1526) en van Trijn Martijn Claeszoonsdr. van Ruyven (ex Maria Claesdr.). Hunne zes kinderen (die allen den naam Hasselaer aannamen) waren: a. Erm Simonsdr. Hasselaer, tr. Albert Gerritsz. Fijnebuyck, zeepzieder te Haarlem; zij leefden beiden nog in 1593* b. Kunier, Kenu of Kenau Simonsdr. Hasselaer, geb. 1526, leefde nog in Dec. 1584, en is vermaard om haar heldhaftig gedrag tijdens de belegering van Haarlem in i572/73,toen zij aan het hoofd van een driehonderdtal vrouwen een werkdadig aandeel nam aan de verdediging der stad tegen de Spaansche troepen; tr. 1544 Nanning Gerbrantsz. Borst, scheepmaker te Haarlem in de Spaarnwouderstraat, aan 't Spaarne. Hij stierf kort vóór 8 Jan. 1562, op welken datum zijne wede. ter Weeskamer te Haarlem haren kinderen voor hunne vaderlijke erfenis bewees eene som van 800 Carolusguldens (v). Zij wonnen vier kinderen: Geertruyt, geb. 1545; Margriet, geb. 1548; Lubbrich, geb. 1552; Gerbrand, geb. 1555 (w). c. Dirck Simonsz. Hasselaer, volgt. d. Adriana Simonsdr. Hasselaer, tr. Mr. Adriaen de Jonge, alias Ha- drianus Junius, geb. te Hoorn 1 Juli 1511» st. te Middelburg 16 Juni 1574, vermaard geleerde en Doctor in de Medicijnen, wed1', van Willemtge Keyser, zoon van Mr. Pieter Dircksz. de Jonge, Burgemr. Van Hoorn 1524, en van Marij Dircksdr. e. Coen Simonsz. Hasselaer, „geboore 1546, heeft op de Weeskamer tot Haerlem gehadt ƒ 5754.12.—, die in den Jaare 1596 in December onder sijn naaste vrienden als ... . (etc.) verdeelt sijn, vermits hy meer als 25 Jaeren uytlandich en absent is geweest sonder te weten alwaar". f. Catharina Simonsdr. Hasselaer, tr. Willem Jacobsz. Dirck Simonsz. Hasselaer (bovengenoemd), brouwer te Haarlem, werd 23 Mei 1568 na drie indagingen door den Raad der Beroerten om 't geloof verbannen, en werd in 't zelfde jaar in den slag bij Jemmingen door een Spaanschen ruiter doodgestoken; tr. Aechgen Hoos, Pietersdr., van Haarlem. Zij lieten vijf kinderen na, w.o. de drie volgende: a. Pieter Dircksz. Hasselaer, N°. 64. b. Claes Dircksz. Hasselaer, volgt. c. Dieuwer Dircksdr. Hasselaer, tr. Jan Willemsz. Suyderhoeff, gezegd van Haerlem (zie Bijl. 1, hieronder). Claes Dircksz. Hasselaer (bovengenoemd), geb. te Haarlem, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 16 Nov. 1592, vestigde zich te Amsterdam en was aldaar brouwer op den O. Z. Achterburgwal „in den Burgh"; tr. Geertgen Princen, geb. 1552, die nog in Juni 1605 als „brouster in den burch" voorkomt (.x), dr. van Cornelis Cornelisz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Elisabeth Jacobsdr. Ruymer. Uit dit huwel. sproten zes kinderen: 27 64. a. Aefge Claesdr. Hasselaer, geb. 1577, tr. 19 Oct. 1597 Lucas Hen- dricksz., gcb. 1575, apotheker in de Warmoesstraat „in de gulden Doos" (y), zoon van Hendrick Barendsz. en van Geertge Lucasdr. Hij hertr. 14 Dec. 1604 Clara Jansdr. van Baserode, geb. 1581, wede. van Cornelis Rodenburgh (zie Aant. bij N°. 12), dr. van Jan en van Griet Jansdr. b. Lijsbeth Claesdr. Hasselaer, gedt. O. K. Nov. 1579, begr. N. K. 5 Oct. 1622, tr. i°. Marten Ernst van Bassen (zie Aant. bij N°. 96); tr. 2°. 20 Jan. 1615 Johannes Lydius, geb. te Francfort a/Main 1579, st. te Oudewater 1643, predikant te Aarlanderveen 1601, te Oudewater 1602, bekend godgeleerde, wedr. van Trijntge van Gaen. Hij hertr. te Amsterdam 27 Juli 1623 Hester With, geb. te Sandwich 1593, dr. van Jesera With, wonende te Amsterdam in de Coninxstraat. c. Jonge Lijsbeth Claesdr. Hasselaer, geb. 1582, tr. 25 Febr. 1607 Jacob Claes Sijms, van Hoorn, zoon van Claes Jacob Sijms, Burgemr. van Hoorn 1593 en mede-oprichter en Bewindhebber der O.-Ind. Comp. ter kamer Hoorn 1602, en van Marij Dircksdr. van Neck. d. Prins Claesz. Hasselaer, gcb. 1584, st. ongetrouwd 1640 (z). e. Cornelis Claesz. Hasselaer, volgt. f. Aeltge Claesdr. Hasselaer, gedt. N. K. 29 Juli 1590, tr. 24 Oct. 1610 Dirck Frederiksz., geb. te Hoorn 1588, zoon van Frederik Gerritsz., Burgem1". van Hoorn 1600, en van Willemtge Jacobsdr. Cornelis Claesz. Hasselaer (bovengenoemd), gedt. O. K. 31 Jan. 1585, begr. O. K. 8 Jan. 1629, brouwer op den O. Z. Achterburgwal „in den Burgh", welke brouwerij hij 22 Juni 1612 van Simon Schaep, Gerritsz. (zie bij N°. 23) kocht (aa); tr. 2 Sept. 1607 Claesgen Jansdr. Vogclsanck, geb. 1585, begr. O. K. 21 April 1621, dr. van Jan Gerbrantsz. (zie bij N°. 61, Bijl. 1) en van Hilletgen Jansdr. Hunne kinderen waren o. a. (bb): a. Pieter Hasselaer, volgt. b. Hillegont Hasselaer, tr. Jacob Valckenier (zie bij N°. 136). Pieter Hasselaer (hiervoor genoemd), gedt. O. K. 20 Mrt. 1614, st. te Enkhuizen 1654, woonde bij zijn huwelijk te Amsterdam op de Coninxgracht en werd daarna Controleur der Convooien en Licenten te Enkhuizen ; tr. te Amsterdam 9 Mei 1635 Stijntge Cornelisdr. van Geeresteyn, gedt. N. K. 20 April 1614, begr. O. K. 17 Febr. 1678, dr. van Cornelis Hermansz. van Geeresteyn (cc), hoedenstoffeerder in de Warmoesstraat, en van Geert Jansdr. Uit dit huwel. sproot, behalve twee dochters, een zoon, die volgt: Cornelis Hasselaer, geb. te Enkhuizen 1637, s^- te Amsterdam en er begr. O. K. 8 Mei 1690, leefde te Amsterdam in bekrompen omstandigheden en was aldaar chirurgijn in de Langestraat; tr. te Amsterdam 19 Nov. 1658 Susanna Tack, geb. 1639, st. 1706, dr. van Pieter Tack, van Solingen, „cruyssmit" in de Korte Langestraat, en van Metge Aling (dd). Zij hertr. 29 Jan. 1692 Samuel van Erger, geb. 64. te Veere, st. kinderloos te Amsterdam 1713 (ee), pruikenmaker in de Kalverstraat, gescheiden echtgenoot van Aeltge van Sittert. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, die den volwassen leeftijd bereikten (ff), w.o.: Cornelis Hasselaer, Heer van beide de Eemnessen, ged1. te Amsterdam N. K. 26 Febr. 1676, st. op 't Huis Groeneveld te Eemnes 28 Nov. 1737 (gg), vertrok in 1696 met het schip Driebergen voor adsistent naar Oost-Indië, waar hij van trap tot trap opklimmende allengs tot eer, aanzien en rijkdom geraakte; was in 1712 Sjahbandaar van Batavia; Raad Extraordinaris 1717, Raad Ordinaris 1721, Eerste Raad en Directeur-Generaal van Nederlandsch-Indië 1729; legde deze laatste betrekking eenige jaren later neer, waarna hij repatrieerde en zich te Amsterdam neerzette, waar hij 1 Dec. 1733 voor ƒ 50.000. eigenaar werd van een huis op de Keizersgracht bij de Vijzelstraat, met een stal daarachter in de Kerkstraat (hh); kocht in 1735 openbare veiling te Amsterdam voor f 30.000.— de heerlijkheid van beide de Eemnessen en bouwde aldaar het Huis Groeneveld (u)\ tr. i°. te Batavia 1701 Johanna Susanna van de Putte, st. 16 Juni 1704» dr. van Pieter en van Magdalena Miller; tr. 2°. 1706 Antonia Leydeckei, st. 1715, dr. van wijlen Ds. Melchior, predikant te Batavia, en van Antonia van Riebeeck; tr. 3°- 1715 Geertruida Constantia Clement, geb. te Batavia 22 Dec. 1692, wede. van Pieter Metsue, Opperkoopman en Opperhoofd van Samarang dr. van Nicolaas en van Geertruida van Dalen; tr. 40. te Batavia 1721 Anna Margaretha Pasques de Chavonnes, geb. 18 Aug. 1695, st. te Batavia 12 Mei 1731 (°f l732)> wede. van Ferdinand de Groot, Raad Ordinaris van Nederl.-Indië, dr. van Maurits, Gouverneur en Directeur van de Kaap de Goede Hoop, en van Balthasarina Kien. Uit het eerste huwel. was ééne dochter; uit het tweede sproten twee kinderen; uit het vierde vier kinderen, die alle volgen: a. Hendrina Cornelia Hasselaer, geb. 5 Juni 1704» s^- te Batavia 5 Mei 1739, tr. 1723 Pieter Rochus Pasques de Chavonnes, geb. te Bergen op Zoom 16 Aug. 1697» st- te Batavia 20 Jan. 1747> Raad Extraord. van Nederl.-Indië 1735, Raad Ordinaris 1740, Eerste Raad en Directeur-Generaal 1743» zoon van Maurits (zie ook hiervoor) en van Balthasarina Kien. Hij hertr. te Batavia 21 Mrt. 1741 Anthonia Adriana Lengele, st. te Batavia 9 April 1746, wede. van Mr. Dirck van Cloon, Gouverneur-Generaal van Nederl. Oost-Indië 1731—1735 ÜJ)- b. Susanna Adriana Hasselaer, tr. Henrik Hooft, Gerritsz. (zie bij N°. 341). c. Mr. Pieter Cornelis Hasselaer, N°. 374. d. Mr. Maurits Anthony Hasselaer, geb. te Batavia 14 Dec. 1721, st. te Saint-Aubin (Zwitserland) 9 Jan. 1792, tr. te Montagny (nabij Yverdon) 23 Febr. 1743 Louise Elisabeth Henriette Verdelhan, geb. te Yverdon 24 Sept. 1719, st. te Saint-Aubin 16 Dcc. 1785, dr. van Jean Jacques en van Jeanne Louise de Montcalm. 64. Het derde van hunne vier kinderen volgt: Pieter Alexander Hasselaer, geb. te St.-Aubin 20 April 1754, st. te Amsterdam 11 Dec. 1808, handelaar in buskruit onder de firma de Wede. Abraham Croock & Zoonen, wonende op de Keizersgracht, tusschen het Molenpad en de Runstraat; Comm. 1778; tr. te Amsterdam 4 Nov. 1781 Anna Margaretha Lijnslager, geb. 16 April 1759, st. te Maarsen 27 Juni 1818, dr. van Joan Servaas (zie Aant. bij N°. 363) en van Cornelia Balthasarina Hasselaer. e. Anna Adriana Hasselaer, tr. Mr. Jan Jacob Hartsinck (zie Aant. bij N°. 377). f. Cornelia Balthasarina Hasselaer, tr. Joan Servaas Lijnslager (zie Aant. bij N°. 363). g. Joanna Margaretha Hasselaer, tr. Mr. Pieter Hartsinck, N°. 377. Bijl. i. Jan Willemsz. Suyderhoeff, gezegd van Haerlem, geb. te Haarlem, Sch. en R. van Schiedam 1588, Burgcm. ald. 1602; tr. te Amsterdam April 1580 Dieuwer Dircksdr. Hasselaer, dr. van Dirck Simonsz. (zie Aant. bij N°. 64, hiervoor) en van Aechgen Hoos, Pietersdr. Uit dit huwel. sproten negen kinderen (kk), w.o.: a. Elisabeth Jansdr. van Haerlem, tr. Philips Thijsz. de Bisschop (zie Aant. bij N°. 77). b. Dirck Jansz. Hasselaer, woonde te Schiedam; Sch. aldaar 1622; tr. Risje van Wijck. Zij wonnen, behalve een ongehuwd overleden zoon, eene dochter, die volgt: Hillegont Dircksdr. Hasselaer, geb. te Schiedam 1619, tr. te Amsterdam (ten Stadhuize) 3 Juli 1639 Claes Jacobsz. Lakcman, geb. te Beverwijk, st. ald. 10 Febr. 1661, lakenkooper te Beverwijk en Burgcm1". ald., eerder wed1'. (//) van Aefge Willemsdr. (die st. 30 Juli 1638). Uit dezen echt sproten zes kinderen, waarvan het oudste volgt: Regista Lakcman, tr. Hendrico Muylman (zie Aant. bij N°. 361). Bijl. 2. Cornelis Cornelisz. Princen, st. kort vóór Aug. 1562 (mm), apotheker aan de Damsluis „in den gulden Pot"; tr. 1542 Elisabeth Jacobsdr. Ruymcr, geb. 1526, st. kort vóór Febr. 1582 (;///), dr. van Jacob Claesz. en van Neeltgen Dircksdr. van Royen (00). Zij wonnen tien kinderen, w.o.: a. Prins Cornelisz. alias Cornelis Princen, geb. 1543, st. 1591, koopman te Amsterdam; tr. 25 Jan. 1587 Acltgen van Bancken. Zij hertr. 24 Jan. 1595 Harck Sytsma, Luit*. van Kap". Harman Rodcnburgh, wed1', van Lijsbeth Jacobsdr. b. Lambert Princen, geb. 1547, begr. N. K. 27 Mrt. 1591, kruidenier en apotheker aan de Damsluis „in den gulden Pot"; tr. Aeltgen Hendricksdr. van Groll, begr. O. K. 18 Dec. 1627, dr. van Hendrick Claesz. (zie bij N°. 124, Bijl. 1) en van Cille Laurensdr. 64. Hunne dochters waren o. a.: aa. Elisabeth Princcn, tr. Hendrick Reynst, N°. 122. bb. Sillcken Princen, tr. Dr. Hendrick Coppit (zie bij N°. 59). c. Geertgen Princen, tr. Claes Dircksz. Hasselaer (zie Aant. bij N°. 64, hiervoor). () Archief Wisselbank, Balansen 1609 en 1610; (c) Arcli. Wisselb., Klapper op 't verdwenen Reg. A; 1609; (d) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 61; Jhr. Mr. J. IC. J. de Jonge, De opkomst van liet Nederlandsch gezag in Oost-Indië, I, p, 38, 54, 97, 102, 107, 201; (e) M. 8. Schaep, N°. 3, fo. 57 en 57 V°, Gem.-archief te Amsterdam; Grootm. 3, fo. 168 V°; (/) Quijtsch. R. R., fo. 212 V°; (g) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 85; (/i) Rek. van den Ontvanger Hoeffijser, 1619, fo. 234 V°; (i) O. a. met een voorzoon: Mr. Willem van Dam (zie bij N°. 196), tr. Bregitta Graafland; (j) Gerard Hasselaer werd, aan het hoofd van veertig op zijne eigen kosten uitgeruste matrozen staande, als vrijwilliger aan boord van 's lands schip de Beschermer, gevoerd door kapitein David Sweers, gedurende den zeeslag bij Solesbay door een kogel doodelijk getroffen (van der Aa, i v.); (/c) De zeven eerste generatiën van deze genealogie Hasselaer zijn voornamelijk ontleend aan eene zich in 't archief van den Hoogen Raad van Adel te 's-Gravenhage bevindende 18e eeuwsche M. S. genealogie van dit geslacht, welke blijkbaar met groote nauwkeurigheid bewerkt is naar opgaven ontleend aan de Registers der Haarlemsche Weeskamer, die, gelijk mij bij een bezoek aan 't gemeente-archief te Haarlem bleek, sedert verloren geraakt zijn. — liet eenige waarin dit M. S. van het hiervoor door mij medegedeelde afwijkt, is, dat de kinderen uit het tweede huwelijk van Ermgaert Martyn Claesdr. van Ruyven met Pauwels Gerritsz. van Outschooten er allen: Hasselaer genoemd worden. De reden hiervan zal wel zijn dat hun eenige zoon werkelijk Coen Hasselaer heette, zooals blijkt uit het nog voorhanden zijnde Register van Appointementen van Weesmeesteren van Haarlem. Daar de vijf dochters, zooals toen gebruikelijk was, in de acten zonder familienaam voorkwamen, zal de samensteller der genealogie haar denzelfdeu naam toegedicht hebben, die haar broeder voerde. — De wetenschap, dat Pauwels Gerritsz. heette van Outschooten ontleen ik aan bescheiden in 't bezit van den Heer J. G. de Groot Jamin Jr., te Amsterdam, en aan andere, voorkomende in 't familiearchief van Jhr. Mr. li. A. van Beresteyn, te 's-Hage, terwijl ik den naam van Ruyven, die Martyn Claesz. moet gevoerd hebben (in de hierboven genoemde M. S. geneal. Hasselaer komt hij, evenals Pauwels Gerritsz., kortaf bij zijn patroniem voor) in eene genealogie van dit geslacht vond, berustende onder den Heer de Groot Jamin; (/) Gerrit Hasselaer was „outoom over Hendrik Dirksz. Hasselaer" (M. S. arch. R. v. Adel); (m) Navorscher III, p. 106; (11) Zie hiervoor noot k; (0) Terwijl Coen Hendricksz. Hasselaer nog bij Reymburch Harmansdr. een natuurlijken zoon won: Hendrick, geb. 1498; (/) Reg. van appointementen van Weesmeesteren van Haarlem 1515 — '65, i. d. 20 Mrt. 1541, Gemeente-archief te Haarlem. Zie ook hiervoor noot /•; (^) Gelijktijdige familieaanteekeningen betreffende het geslacht van Beresteyn, berustende onder Jhr. Mr. E. A. van Beresteyn, te 's-Hage; (r) Wk. L. 250, i. v. van de Leur; (j) 5e Reg. der lijfrentebr.; (() Reg. van appointementen van Weesmren. van Haarlem, t. a. p., i. d. 22 Apr. 1563; (ti) Reg. van appointementen alsvoren, i. d. 26 Oct. 1563; (z-) Verdwenen Weesboek van Haarlem I/a. B, fo. 26; (ro) Gerbrand Nanningsz. Borst was getr. met Soetgen Sinksteen, en liet kinderen na; (x) Quijtsch. 26, fo. 196; (;-) Begraafreg. N. K., i. d. 19 Sept. 1598; (:) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 20; (aa) Schepenk. 16, fo. 71 V°; (!>l>) Wk. Reg. 19, fo. 317; Reg. 39, fo. 312; Wk. Lade 434; (cc) Genoemd: Schepenk. 27> f°- 35 V°; hij st. 1624; (dd) Kerkint. reg., i. d. 24 Dec. 163S; Doopb. O. K., i. d. 26 Oct. 1642; (ee) Coll. Succ., Reg. 15, fo. 142; (ff) De oudste dochter uit dit huwelijk: Susanna Hasselaer, ged*. W. K. 9 Sept. 1667, ondertr. 20 Sept. 1692 met Pieter Jonkhans, chirurgijn te Schenkenschans, geb. ald. 1667. Zij hertr. Benjamin Storm; (gg) „28 Nov. 1737 is de Heer Hasselaar geweesen dierecteur generaal op Batavia, aan eene bloet spuging op sijn buyte plaats tot Emenes overleeden, nadat hij kort te voorn effen was hei-stelt van de mannen pokken, hij was ontrent seeventig Jaar oiulr, en laat seer veel geit naar" (Aant. J. Bicker Raye, p. 73); (hh) Quijtsch. B5, fo. 378; (ii) Nog op den huidigen dag herinneren de dubbele adelaars (het wapenfiguur der Hasselaer's), welke als windvaantjes boven op de schoorsteenen van het Huis prijken, aan den bouwheer van Groeneveld; (jj) van Rhede van der Kloot, de Gouverneurs-Generaal enz. van Nederl.-Indië, p. 86; (kk) Genealogie Suyderhoeff op 't gemeente-archief te Amsterdam, p. 30 en 38; (//) Met een voorzoon: Jacobus Lakeman (zie bij N°. 79), getr. met Anna de Lange; (mm) Wk. Reg. 7, fo. 206; (mi) Wk. Reg. 10, fo. 302; (00) Wk. Reg. 4, fo. 222 V°; Wk. L. 36, i. v. van Royen. 65- CLAES JACOBSZ. COECKEBACKER. R. 1594—1623; op zijn verzoek ontslagen 16 Fcbr. 1623. Was koopman en reeder; rustte in 1598 te zamen met zijn broeder Jan Benningh Coeckebacker, eveneens koopman te Amsterdam, twee schepen uit, om, gezamenlijk met de twee door Olivier van Noort te Rotterdam toegeruste bodems „te varen door de Straet van Magellanes naer het Koninckrijck van Chili en de West-Indiën" (a). Na de stichting van de Magellaensche Compagnie werd hij Bewindhebber daarvan, als hoedanig hij nog in 1618 voorkomt (b). Werd op lateren leeftijd door ijlhoofdigheid bevangen, zoodat zijn zaken verliepen, en hij 16 Fcbr. 1623 door de Vroedschap op zijn verzoek als medelid van hun College ontslagen werd, ten einde „het boodc ampt op Ceulen" te kunnen waarnemen, wijl hij „om hem selffs te kennen, ende zijn familie met eeren te moegen voorstaen genootdruct es, die beste ende bcqucmstc gelcgentheijt daer toe bijdcr handc te nemen" (6'). Woonde in 1600 op den Singel tegenover de Corsgenspoort naast „de Croon van Polen". Begr. N. K. 4 Jan. 1633, zoon van Jacob Jansz. (zie Aant., hieronder) en en van Aecht Jansdr. Benningh. Tr. te Enkhuizen, na 24 Dcc. 1588 te Amsterdam gedane aant. van de ondertrouw, Anna Willemsdr., van Enkhuizen. Winnen Kinderen (d). Aant. Jacob Pietersz. Coeckebacker, woonde in 1 511 op den hoek van de Oudebrugstceg (e); tr. Weyntge van Abcoude (ƒ). Zij wonnen o. a. de twee volgende zoons: a. Jan Jacobsz. Coeckebacker, woonde in een huis „mittcn houtthuyn staende anden Ye in de Harinckpackerie" bij 't Spaarndammerhoofd (*•); tr. i°. Fije Claesdr. (k); tr. 2°. 1536 Grictc Roemersdr., geb. 1508, st. kort vóór Jan. 1543 (l)> wcde. van Jonge Willem Schutter, dr. van Roemer Pietersz. (zie bij N°. 10, Bijl. 1) en van Gecrtruyt Adriaensdr. van Haerlem. Uit het tweede huwel. sproten vijf kinderen; uit het eerste drie, waarvan het oudste volgt: Jacob Jansz. Coeckebacker, geb. 1525, begr. O. K. 18 Mei 1595» haringkooper op de Kolk „in de drie Haringen"; tr. Aecht Jansdr. Benningh, begr. N. K. 14 Juni 1600, dr. van Jan Jansz. (zie Aant. bij N°. 14) en van Katrijn Gerritsdr. Cop. Zij wonnen vier kinderen (/), w.o.: Claes Jacobsz. Coeckebacker, N°. 65. b. Gcrrit Jacobsz. Coeckebacker, woonde op de Deventer Houtmarkt (k); werd 30 April 1539 als Exuemeestcr te Amsterdam aangesteld (/); tr. i°. Griete Pietersdr., wede. Van Pieter Evertsz. (zie Bijl. 1, hieronder); tr. 2°. Aecht Lubbertsdr. Uit het eerste huwel. sproten vier kinderen (///), w.o.: aa. Pieter Gerritsz. Coeckebacker, Heer van Achttienhoven, st. 1561, 55. haringkooper op den Nieuwendijk, Dij „de Swaen (ii); kocht 25 Mei 1554 van Alyd Claesdr., huisvr. van Frans Eeuwoutsz. van Hogelande, tevoren wede. van Claes Pietersz. Ackerman, de heerlijkheid Achttienhoven met bijbehoorende tienden en landen (0); tr. Katrijn Jansdr. Ouintingh, dr. van Jan Dircksz. (zie bij N°. 17, Bijl. 1) en van Aecht Pietersdr. Van hunne vier kinderen waren de drie volgende gehuwd: aaa. Clara Pietersdr. Coeckebacker, begr. O. K. 11 Juni 1615, was gereformeerd, en woonde in 1568 een paar Mennonitische godsdienstoefeningen bij op het IJ in de schuit van haar neef, den schuitenvoerder Pieter Pietersz. Beckgen (zie Bijl. 1, hieronder); tr. Gerrit Jansz. Cop (ƒ), geb. 1541» begr. O. K. 27 Oct. 1597» wonende op den Nieuwendijk „in den blauwen Engel", en die in 1566 om het geloof uitwijken moest, zoon van Jan Gerritsz. Cop en van Marij Ouderogh (Jansdr. ex Marie Gerritsdr.) (q). Zij wonnen o. a.: Anna Gerritsdr. Ouintingh, tr. Claes Gerbrandsz. Pancras (zie Aant. bij N°. 133). bbb. Walich Pietersz. Proost, Heer van Achttienhoven (bij den dood van zijn ongetrouwd gebleven broeder Jan, in i59^)> s^- te Enkhuizen 1603, was in 1581 vlaskooper en in 1584 impostmeester van den wijn te Amsterdam (r), in 1593 brouwer te Enkhuizen (s); tr. te Amsterdam Nov. 1578 Geerte Pietersdr. Uit dezen echt sproten drie kinderen, waarvan het oudste volgt: Pieter Walichsz. Proost, Heer van Achttienhoven, gcd*. te Amsterdam O. K. 5 Febr. 1581, st. te Enkhuizen 1642, Raad van Enkhuizen 1612, Sch. ald. 1613, Burgemr. ald. 1616, Bewindh. O.-Ind. Comp. (vóór 1622); verkocht zijne heerlijkheid in 1620 aan Laurens Jansz. Spiegel (N°. 91). ccc. Griete Pietersdr. Proost, tr. Wijbrand Appelman (zie bij N°. 25). bb. Meynouwe Gerritsdr. Coeckebacker, tr. Claes Boelensz. (zie Aant. bij N°. 72). cc. Zeger Gerritsz. Coeckebacker, st. vóór Nov. 1558, kalkbrander op den Nieuwendijk, bij de Haarlemmerpoort, „in het Bolwerck", naast „de gulden Buys"; tr. Aecht Martens, begr. O. K. 9 Apr. 1559. Het derde van hunne zeven kinderen (t) volgt: Griete Zegersdr. Coeckebacker, tr. 1565/66 Simon Jacobsz. Vries («), gcb. te Harlingen, vertrok vijf of zes weken 11a zijn huwelijk met zijne vrouw naar zijne geboortestad Harlingen, en van daar naar Emden; in 1580 of 1581 kwam hij zich te Amsterdam vestigen als zeepzieder op de Deventer Houtmarkt (v). Zij wonnen o. a.: Aecht Simonsdr. Vries, tr. Jacob Jansz. Appelman (zie Aant. bij N°. 25). BlJL. i. Pieter Evertsz., st. vóór 1516 (w), tr. Griete Pietersdr. 65. Zij hertr. Gerrit Jacobsz. Coeckebacker (zie Aant. bij N°. 65, hiervóór). Uit het eerste huwel. sproot een zoon: Pieter Pietersz., geb. 1513, st. 1549/50 O), ontving in 1536 zijn vaderlijk erfdeel; tr. N. N., die ook st. 1549/5° (y)> Zij lieten drie kinderen na: a. Pieter Pietersz. alias Beckgen, geb. omstreeks i54°> schuitenvoerder, wonende buiten de Haarlemmerpoort ; hij was een warm aanhanger der reformatie en had meermalen de preeken der doopsgezinden bijgewoond, terwijl ook in zijne schuit tweemalen in 't riet langs het IJ eene Mennonitische godsdienstoefening gehouden was. In Jan. 1569 gevangen genomen, werd hij op de pijnbank gebracht, en na een kort proces, daar hij weigerde zijn geloof ontrouw te worden, veroordeeld tot den dood op den brandstapel, welk vonnis hij 26 Febr. 1569 onder het zingen van godsdienstige liederen manmoedig onderging (x). Hij tr. Truy Claesdr., welke na zijn dood hertr. met Jan Claesz., lijndraaier, die nog in 1583 leefde. Van de drie kinderen uit het eerste huwel. bleef slechts eene dochter in het leven: Toentgen, geb. 15 Sept. 1568 (y). b. Geerte Pietersdr., leefde nog, denkelijk ongehuwd, in 1602 (z). c. Griete Pietersdr., geb. omstreeks 1550, st. 2 Mrt. 1602, tr. i°. 24 Apr. 1569 Claes Tijsz., begr. N. Z. 26 Jan. 1581, „eertijts bierdrager", bij zijn overlijden beeldsnijder in 't Sloterdijkersteegje (aa), zoon van Tijs Claesz., metselaar (bb); tr. 2°. Jacob Eliasz. of Elias (zie Aant. bij N°. 235) (cc). (r7) Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië, I. P- 125, 244; Mr. J. A. van der Chijs, Geschiedenis der stichting van de O.-I. Comp., p. 76; (/>) Handelsgeschiedkundige aant. van Mr. N. de Roever; (c) Wijl Claes Jacobsz. Coeckebacker: „metten hooffde nyet wel bewaert zijnde, daeronder oock wel eenige malitie schijnt te schuylen, hem seer insolentl(ijck), als genoech bekent is, comporteert in scheltwoorden ende daden, den luyden op der straet anranssende ende qualijck bejegenende, daeruyt d' een tijt off d' ander enich inconvenient ende ongeluck soude staen te verwachten", besluit de Vroedschap 30 Nov. 1620 „dat men in regardt hy een Litmate van de Vroedtschappe is, ende in verloop van zaecken geraeckt, tot costen van de Stadt (evenverre de vrunden t' selve nyet en betalen) in zijn huys oflfte elders een plaetse sal doen approprieren daerinne hy gesloten ende bewaert sall worden' (Res. Vroedsch., Reg. 12, fo. 282). — „Claes Jacobsz. Koeckebacker is geresolveert dat men by dese sijn ongelegenheyt van sinnen, sal subsidieren off leenen duysent guldens, ende dat tot sijn onderhout ende niet om sijn schulden te betaelen" (Res. van Burgem. en Oudburgem., Reg. 1, fo 47; 1 Januari 1621). „Claes Jacobsz. Coeckebacker, raet deser [Stede], ten aensien t' verloop zyner saecken ende de groote instantie die hy is doende, is goet gevonden te assisteren jaerlijx met vier hondert guldens ende dat hiernaer ter eerster byeencoemste van burgemeesteren ende outburgemeesteren sall despicieren de middelen waeruyt men deselve penninghen sall connen vinden" (Ibid., Reg. X, fo. 53 v°; 29 Januari 1622). „Alsoo Claes Jacobsz. Coeckebacker seer instantelijck versocht te mogen ontfangen die vierhondert guldens, hem jaerlijcks belooft, ende alsoo men geen middelen conden vinden waeruyt men die soude betalen, is geresolveert dat men die by provisie uit de tresorie deeser steede sal betalen" (Ibid., Reg. I, fo. 53 v°; 27 Sept. 1622). — „Opt versoeck van de kinderen van Claes facobsz. Koeckebacker, dat haer broeder (die langlie tijt waergenomen heeft ende noch waernemen moet het cantoir van de boden op Ceulen, in plaetse van sijn vader, niet wel by sinnen sijnde) soude moghen van nu aff hebben het officie in plaetse van de vader Is geresolveert sulcx toe te staen". (Ibid., Reg. 1, fo. 85; 5 Januari 1630); (d) Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 273; (e) Wk. Reg- 3, fo. 36; (ƒ) Deze wordt in 1511 genoemd als moeder van Frans Jacobsz. Coeckebacker, die denkelijk wel een broeder van Jan en Gerrit zal geweest zijn \Wk. L. 33, i. v. Coeckebacker); (g) Rooyboek, fo. 24 V°, 26 V°; (//) Wk. Reg. 4, fo. 147; (/) Wk. Reg. 4, fo. 313; (j) Geneal. bescheiden in 't familie-archief van Jlir. F. L. Bicker, te Amsterdam ; (/•) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 201; (/) Grootm. 1, fo. 311 V°; (;//) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 200; M. S. Backer, fo. 11 V°; («) Confessieboek, N°. 273 R. I., fo. 150 V°; (e) Reg. der Leenen van de Graaflijkheid van Holland „Confoederatio Anglorum", 1553—'59, Cap°. I, fo. 2; Repertorium van Holland, N°. 9, fo. 948.— Beide op 't Rijksarchief te 's-Gravenhage; (ƒ) Naaml. der Fugitieven, 1566; L. T. 7, N°. 4; (); bij zijn overlijden brouwer op den Singel buiten Jan Rodenpoort „in 't Nachtglas", in compagnie met zijn zwager Ysbrand Ben, Albertsz., N°. 67. St. 8 Dec. 1602 (£). Tr. Accht Claesdr. Hooft (d), begr. N. K. 3 Febr. 1610, dr. van Claes Wiilemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Dieuwertge Claesdr. Winnen Kinderen (e). {<1) Grootm. 2, fo. 173; Resol. Vroedsch., Reg. 8/9, p. 235; (b) Quijtsch. 14, fo. 222 V°; Memoriën en Adviezen van Cornelis Pietersz. Hooft, uitg. van 't Utrechtsch Ilist. Gen., Nieuwe Serie, Nc. 16, p. 117; {r) „obijt den 8 decemb(er) 1602"; M. S. Keurb., Naaml. der Vroedschappen voorin; (tï) Zie bij N°. 49, noot ce\ (e) Vorsterman van Oyen, Stam- en Wapenboek, II, p. 362. 67. YSBRAND BEN, ALBERTSZ. R. 1595—1618; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd. Sch. 1594. Regent Rasp- of Tuchthuis 1595. Brouwer, in 1588 op de Houtmarkt (a), in 1595 op den Singel buiten Jan Rodenpoort „in 't Nachtglas" (/;), in compagnie met zijn zwager Pieter Jacobsz. Nachtglas, N°. 66. Woonde bij zijn overlijden sedert 1614 op den Singel tusschen de Gasthuisbrug en de Nieuwe Raambrug „in den vergulden Draeck" (c). Geb. 1556, begr. N. K. 19 Nov. 1625, zoon van Albert Cornelisz. Brouwer (zie Aant., hieronder) en van Griet Jansdr. Tr. i°. 29 Aug. 1580 Jannetge Claesdr. Hooft, dr. van Claes Wiilemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Dieuwertge Claesdr.; tr. 2°. 21 Febr. 1588 28 6y. Jannetge Harmansdr., geb. 1566 (d), begr. N. K. 28 Nov. 1595» eenige dr. van Harman Jaspersz., van „Zwaert int Landt van der Marck bij Colen' , bakker in de Molsteeg (e), en van Stijn Harmansdr. (die hertr., na huwel. voorvv. d.d. 13 Jan. 1576, met Pauwels Harmansz., bakker (ƒ)); tr. 30. 22 Dec. 1602 Heyltge Wesselsdr., geb. 1568, begr. O. K. 7 Febr. 1636, toen wonende op de Keizersgracht „in 't Rooster" (g), dr. van Wessel Rijcksz. (zie bij N°. 90, Bijl. 1) en van Hendrickgen Hendricksdr. Pock. Winnen Kinderen. Aant. Albert N. N., liet de beide volgende kinderen na: a. Cornelis Albertsz., volgt. b. Trijn Albertsdr., testeerde 12 Nov. 1562, tr. Coen(raet) Barendsz. alias „Hooftman Coen" (h), metselaar, die testeerde 22 Juli 1558. Zij stierven kinderloos (i). Cornelis Albertsz. (bovengenoemd), geb. omstreeks 1490, st. vóór 1548 (/), woonde „achter d'oude kerck"; tr. i°. Gheerte Hubrechtsdr. (zuster van Mr. Jan Hubrechtsz., Schout 1518—1534), st. kort vóór Febr. 1529 (k), dr. van Hubrecht Harmansz. en van Lijsbeth N. N. (/); tr. 2°. Lijsbeth Jansdr., (die 20 Juni 1553 met haar stiefzoon Albert Cornelisz. eene scheiding aanging van zekere schulden {in)). Zij hertr. Marten Simonsz. Abbe genaamd Schuyt, N°. 2. Uit het eerste huwel. sproot een zoon: Albert Cornelisz. Brouwer, geb. 1517» begr. N. Z. 11 April 1575 («), brouwer op den N. Z. Wester Voorburgwal bij de Houtmarkt; tr. Griet Jansdr., geb. 1523, begr. N. K. 5 Jan. 1586, dr. van Comen Jan Pietersz. van Purmerend (zie Bijl. 1, hieronder) en van Cille Dircksdr. Cillemoer. Zij wonnen vijf kinderen (0): a. Cille Albertsdr., geb. 1546, tr. Gerrit Lijster. b. Trijn Albertsdr., tr. Cornelis Jansz., kistenmaker. c. Cornelis Albertsz. d. Ysbrand Ben, Albertsz., N°. 67. e. Jan Albertsz. Bijl. i. Comen Jan Pietersz. van Purmerend (ƒ>) (zoon van Picter Oom — van wiens vader gezegd wordt, dat hij „hiete Come Jan, ende was uyt het verdroncken lant buyten Dort ende begaf hem met een mars te gaen, ende quam in Waterland mitter woen" — en van Giert N. N.), woonde eerst te Purmerend, doch vestigde zich na zijn tweede huwelijk te Amsterdam, waar hij als palingkooper woonde in de Warmocsstraat naast „de Meerman", en waar hij st. 25 Juni 1532, hoog bejaard; tr. i°. te Purmerend Griet N. N., die ald. overleed; tr. 2°. te Amsterdam Cille (Sille) Dircksdr. Cillemoer, st. 16 Oct. 1545, dr. van Oude Dirck Claesz. Cillemoer (q), Sch. 1479, R. 1486, Burg. 1491, en van Trijn Jansdr. Oomkens. 67. Uit het eerste huwel. waren drie, uit het tweede acht kinderen, die alle volgen: a. Jan Laurensz., trouwde te Purmerend en woonde aldaar. b. Ysbrant Jansz. Ben, st. te Amsterdam kort vóór 30 Juli 1547 (r), tr. Geertruyt Jacob Huygendr. Zij hertr. Mr. Claes Heyn, Willemsz. (zie Aant. bij N°. 17)- c. Neel Jansdr., st. te Purmerend 14 Juli 1565, tr. ald. Jan van Ilpen- dam; waaruit zes kinderen. d. Jan Oom, Jansz., geb. 15 Dec. 1515, st. plotseling te Amsterdam 30 Jan. 1570 aan een beroerte aan 't einde van de Barndesteeg bij de Sint Antonispoort (s), palingkooper „opt water naest 't coninxhooft" (/); in zijn autobiographie deelt hij mede: „Item doe ick thien oft elf jaer out was doen voer ick van meijn vaders weeghen ael te koopen tot Yppesloot, Diemerdam, Memelick (d. i. Medemblik), Nuwedam, Munnekedam ende in Waterlandt. Item doen ick 13 jaren oudt was doen brochten meijn ouders meijn met meijn broeder tot Looven, om aldaer bey onse neef leesen, schreyven en grammatica te leeren. Item na dat ick te Loven ontrent twee jaer gewoent hadde ben ick thuys gekoomen, ende heb gevaren op de herfst met meijn vaders palinck-schip na Londen in Engelant ende dat negen oft thien winters." Hij werd in 1539 door de ongehuwde schutters der Handboogschutterij tot hun „banjaert" verkozen „des salt hem ten ewigen dage(n) ee(n) capeteynscap verstrecken", terwijl hem tevens toegezegd werd „dat hij tot geene tijde in eenyge(r) processie dat vac(n)tgen dragen sal"; in 1548 en 1549 was hij Overman van den Handboogdoelen {tï)', Sch. i547> R- I54^! tr. 26 Oct. 1541 Haes Claesdr. Coeck, st. 10 Nov. 1571, dr. van Claes Claesz. (zie Aant. bij N°. 93) en van Volckgen Claesdr. van Hoorn. — Wonnen acht kinderen. e. Pieter Jansz. Oom, geb. 1516, tr. Marij Claesdr. Lantsmeer, st. 1547 (v). f. Weyn Jansdr., tr. Herman Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 78). g. Dirck Jansz., geb. 1521, woonde in 1569 te Purmerend. h. Griet Jansdr., tr. Albert Cornelisz. Brouwer (zie Aant. bij N°. 67, hiervoor). i. Duyfïf Jansdr., geb. 1524, st. 21 Jan. 1584. j. Jacob Jansz., geb. 1526. k. Claes Jansz., geb. 1530, st. jong. (rt) Zie bij N°. 49, noot ee; (b) Dat „liet Nachtglas" eene brouwerij was blijkt uit het Begraafreg. N. K., i d. 1 April 1606; (r) Scliepenk. 17, fo. 151 V°; (rf) 5e Reg. der lijfrentebr.; {e) Begr. N. Z. 8 Sept. 1574; (/) Wk. Reg. 10. fo. 114 V°; (g) Zie ook Begraafreg. O. K., i. cl. 27 Sept. 1636; (//) Rooyboek, fo. 75 (1546); («') Wk. L. 51, i. v. Barendsz.; (/') Rooyboek, fo. 69; (/!•) Wk. Reg. 3, fo. 283; (/) Wk. Reg. 4, fo. 40; (m) Wk. L. 51, i. v. Barendsz.; («) Wk. Reg. 10, fo. 139 V°; (0) Albert Cornelisz. Brouwer liet behalve deze nog een natuurlijken zoon na: Pouwels Albertsz., begr. N. Z. 17 Jan. 1571, „brouwers gesel in de wijde stege an de Houtmarct", getrouwd niet Gheert Jansdr. (Wk. Reg. 9, fo. 225; Reg. 10, fo. 83 V°); (/) Co men Jan Pietersz. en niet: Oome Jan Pietersz., zooals de Heer J. G. Frederiks opgeeft op p. 4 van 't overdrukje van zijn artikel: „Een oud Amsterdamsch geslacht", in de Herald. Bibliotheek: „Item Oome Jan Pietersz. van Purmerendt so heeft gehadt" enz. In het handschrift van Jan Oom, Jansz., waarvan de door den Heer Frederiks gebruikte (en door hem verkeerd gelezen) copie door L)r. Pieter Jansz. de Witt thans op 't gemeente-archief te Amsterdam berust, staat: „Come Jan Pieterss". Zie ook: Wk. Reg. 4, fo. 77 V°; {q) „Ouwe Dirck Claesz. Cillemoer was doe heij te vreijen was, de reijckste vreijer van Amsterdam, ende doe heij zeijn eerste huysvrou troude, doen soo waren al zeijn bruigooms kleeren gemaeckt van drie ellen Delfs puyck swart laken, te weten kousen, wambas, ende een korte wagenaars mantel, op d' eene schouwer open, gheleyck de Cellebroers ofte fraterbroers booven cap, ende en mochter, overmidts de corte, niet op sitten, hebbende een vou meer als een wagenschot, mit een swart hoetgen ende dag, als nu tegenwoordich in de veenen ende van de wagenaers gedragen wort" (M. S. Oom); (r) Wk. L. E., i. v. Hugen; Stadsrek. 1551, fo. 23; (j) Justitieboek, N°. 568 R. I., fo. 98 V°. Het M. S. Keurb. geeft op: „obijt den lesten Januarij (15)70 haestich op die straet doet gebleven". Zie ook ter Gouw, VI, p. 420, noot; (t) Begraafreg. Wk., O. Z., i. d. 24 Jan. 1566; («) Hamboech scutterien boeck, fo. 40 V°, 127 V°, 140; (z/) Wk. Reg. 5, fo. 116 V°. 68. HARMEN GIJSBERTSZ. VAN DE POLL. R. 1595—1618 en 1629—1645; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd (a), doch 2 Febr. 1629 weder in de Vroedschap „op sijn oude eed toeghelaten" (b). Comm. 1593, Sch. 1598. Houtkooper (c), bij zijn overlijden wonende in de Teertuinen. Geb. 6 Oct. 1559, st. 10 Juli 1645, zoon van Gijsbert Jansz. (zie Aant., hieronder) en van Jannetge Gerritsdr. Draver. Tr. 6 Juni 1592 Reymerich Dircksdr. Duyvel, geb. 8 Sept. 1567» begr. O. K. 23 April 1623, dr. van Dirck Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Trijn Jansdr. Dommer. Kinderen (gehuwde): Jan van de Poll, N°. 152. catharina van de Poll, geb. 11 Nov. 1594, st. 7 Nov. 1623, tr. 6 Mei 1618 Anthony de Lange, geb. te Utrecht 1594, st. te Amsterdam 27 Oct. 1652, wijnkooper op den Fluweelenburgwal „in 't Wapen van Utrecht (d), Bewindh. O.-I. Comp. 1651. Hij hertr. 19 April 1626 Ida van Bronckhorst, gedt. N. K. 8 Nov. 1598, begr. O. K. 10 Sept. 1653, dr. van Hendrick Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 198) en van Maritge Hendricksdr. Haeck. Aant. Gijsbert Jansz. van de Poll, geb. te Montfoort 25 Jan. 1529, st. te Amsterdam en er begr. N, K. 29 Aug. 1607 (zoon van Jan Gijsbertsz., BurgemL van Montfoort 1538, en van Machteld Dircksdr. Zas), vestigde zich te Amsterdam, waar hij houtkooper werd op den N. Z. Ooster Achterburgwal „neergaende bij de Haerlemmersluys an (de) Sparendammcrbrug" (d. i. op de N. Z. Kolk), het vierde huis van de Haarlemmersluis (e); KerkmL N. K. 1587; tr. te Amsterdam 31 Mei 1556 Jannetge Gerritsdr. Draver, geb. 4 Mrt. 1538, st. 14 Juni 1573, dr. van Gerrit Pietersz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Machteld Hermansdr. van Naerden. Zij wonnen negen kinderen, w.o. de twee volgende, die nakomelingen nalieten: a. Harmen Gijsbertsz. van de Poll, N°. 68. 68. b. Aefgen Gijsbcrtsdr. van de Poll, tr. Marten Claesz. Calff" (zie Aant. bij N°. 43). Bijl. i. Claes Jansz. Duyvel (zoon van Jan Clacsz. Duyvel cn van Neeltgen N. N.), gcb. omstreeks 1500, leefde nog in April 1567, toen „aenmerckende dat hij hoe langer hoe ouder werdt, en(de) geschapen nyet lange te leven" (ƒ), moest in 't zelfde jaar om de religie uitwijken; koopman in de Warmoesstraat „in de roode Cameel"; tr. Reymerich Cornelisdr. Grauwert, geb. 1510, begr. in 't Minderbroedersklooster 20 Dec. 1566 (g), dr. van Cornelis Sijbrantsz. (zie bij N°. 13, Bijl. 1) en van Neel Dircksdr. Uit dit huwel. sproten vier kinderen: a. Dirck Claesz. Duyvel, volgt. b. Jan Claesz. Duyvel, st. vóór April 1567, vestigde zich te Emdcn, daarna te Dantzig; tr. Elisabeth Dircksdr., die nog als wede. te Dantzig woonde in 1586. Zij lieten drie kinderen 11a, w.o.: Neeltge Jansdr. Grauwert, tr. Gerrit Pietersz. Hooft (zie Aant. bij N°' 49)" c. Lijsbeth Claesdr. Duyvel, tr. (vóór Jan. 1567) Cornelis Willemsz. d. Hillegont Claesdr. Duyvel, geb. 155°> woonde in 1586 als wcdc. te Dantzig, tr. Jacob Kersberger, te Dantzig. Dirck Claesz. Duyvel (bovengenoemd), geb. omstreeks 1540, st. (denkelijk te Alphen) 23 Dec. 1599, was eerst Watergeus, cn nam als zoodanig in 1572 deel aan de inneming van den Briel; daarna trad hij in landdienst als Kapitein van eene compagnie krijgsknechten: 23 Sept. 1572 verklaarden de Staten van Holland hem schuldig te zijn „eene maent bezoldings van twee hondert twintich hoofden crijchsluyden". Den 24» April 1578 werd hij door de Staten van Holland aangesteld tot „Commissaris van de monsteringhe" te Amsterdam, „over de knechten die binnen der voorsz. stede zijn"; van deze betrekking werd hij reeds 20 Aug. 1579 ontheven, doch den 20n Sept. van 't zelfde jaar volgde zijne aanstelling door de Staten Generaal tot „Monsterheer Generael ende Chrijchs commissaris" over alle troepen van den Staat, zoo Infanterie als Cavallerie, en werd hij als zoodanig van uitgebreide instructien en volmacht voorzien; tevens werd hij 12 Aug. 1584 door de Staten van Holland benoemd tot Kapitein over de nieuw aan te werven waardgelders in 't Kwartier van Amstelland en Gooiland; in Oct. 1585 werd deze comp. waardgelders, die toen te Oudewater in garnizoen lag, ontbonden (//); tr. i°. Maart 1566 Trijn Jansdr. Dommer, geb. 1542, st. 1581 (i), dr. van Jan Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 3) en van Geert Ysbrantsdr. Hem; tr. 2°. Nov. 1585 Elisabeth Elbertsdr. (Dell?), geb. 1556, st. (denkelijk te Alphen, waar zij in 1601 als wede. woonde (/)) 23 Aug. 1638, dr. van Elbert Florisz., korenkooper te Amsterdam (zoon van Floris Jansz., schipper), cn van Dirckgen Gcrritsdr. Doesburgh (k). 68. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, die alle volgen; uit het tweede vier, waarvan er een volgt: a. Reymerich Dircksdr. Duyvel, tr. Harmen Gijsbertsz. van de Poll, N°. 68. b. Geertge Dircksdr. Duyvel, tr. Claes Fredricksz. Roch (zie Aant. bij N°. 135). c. Griete Dircksdr. Duyvel, geb. 157&> s^- 1 Mei 1642, tr. April 1594 Jan Hectorsz. van Chanu, geb. 1571» s^- 1^S7> tijdens zijn huwelijk wonende te Utrecht, in 1595 houtkooper te Amsterdam in de Ridderstraat. Hunne dochter was: Agatha van Chanu, tr. Dr. Jan van Hartoghvelt, N°. 187. d. Elbert Dell, geb. te Alphen 15 Aug. 1595, st. te Amsterdam 22 Mrt. 1667, Vendumeester der Admiraliteit te Amsterdam; Regent Spinhuis 1640; Kerkm1". Z. K. 1661 ; tr. te Amsterdam 2 Mei 1627 Cornelia Dircksdr. Spiegel, gedc. O. K. 7 Md 1606, begr. O. K. 12 Mei 1646, dr. van Dirck Arentsz. (zie Aant. bij N°. 130) en van Lijsbeth Willemsdr. Bogaert. Zij lieten acht kinderen na, waarvan er twee volgen: aa. Elisabeth Dell, geb. 23 Mrt. 1628, st. 4 April 1669, tr. 21 üct. 1653 Ferdinandus Bol, ged*. te Dordrecht Juni 1616, begr. te Amsterdam Z. K. 24 Juli 1680, vermaard schilder, wonende te Amsterdam op de Heerengracht; Regent O. Z. Huiszittenhuis 1673, zoon van Balthasar Bol, chirurgijn te Dordrecht, en van Tanneken Ferdinandsdr. Hij hertr. Oct. 1669 Anna van Erckel, st. 1680, wede. van Erasmus Scharlaken (/). bb. Elbert Dell, geb. 27 Jan. 1636, st. 28 Dec. 1696, Vendumeester der Admiraliteit te Amsterdam; woonde in de Spinhuissteeg „in den Ringh"; tr. 2 Aug. 1667 Cornelia Spiegel, gedt. O. K. 31 Mrt. 1639, st. 25 Aug. 1724, dr. van Hendrick Dircksz., N°. 130, en van Cornelia Francx. — Zij wonnen vier kinderen. Bijl. 2. Gerrit Pietersz. Draver alias den Draver (m), st. 8 Aug. 1557 (//), houtkooper op de N. Z. Kolk (0); Overman van den Handboogdoelen 1539» 154° (/)> tr. i°. Lucie Jansdr., st. koit vóór Juli 1530 ((/), dr. van Jan N. N. en van Gebbc Jansdr.; tr. 2°. 1532 Machteld Hermansdr. van Naerden, st. 29 Mrt. 1575» dr. van Herman cn van Jannetge N. N. Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen, uit het tweede was eene dochter, die allen volgen: a. Lijsbeth Gerritsdr. Draver, geb. 1527, st. kinderl. 20 Sept. 1573 (r), tr. i°. 10 Jan. 1551 Pieter Thijmansz., olieslager; tr. 2°. 14 Jan. 1570 Claes Heyn, Elbertsz. b. Jan Gerritsz. Draver, geb. 1529, begaf zich buitenslands. In April 1609 werd zijne nalatenschap ,,alsoo de bovengcschïevcn Jan Gerritsz. nu al ontrent tzestigh Jaren uytlandich is geweest" aan zijne erfgenamen uitgekeerd „als te weten d'eerzaeme Herman van (de) Pol jegenwoirdich wcesmr. Judith van de Pol, endc Marten Claesz. Calff als vadr. en(de) vooght van Jannetgen het nagelaten kindt van Aefgen van (de) Pol, alle drye kind», van Jannetgen Gerrit Draversd1". de halve suster van (den) voorsz. Jan Gerritsz. geweest zijn(de)" (s). c. Jannetge Gerritsdr. Draver, tr. Gijsbert Jansz. van de Poll (t) (zie Aant. bij N°. 68, hiervoor). (a) „Ende werde 1618 afgedanckt als Prins Manrits de Magistraet veranderde, cum notoria patriae et tam prudentis viri iniuria" [met merkelijk nadeel voor het vaderland en een zoo kloek man]; Schaep, uitgeg. in de Herald. Bibliotheek, 1873, p. 236; (/>) Resol. Vroedschap, Reg. 16, fo. 71; (r) Doopb. N. IC., i d. 24 Sept. 1599; (d) Begraafreg. O. K., i. d. 3 Mrt. 1629; ( st. ongehuwd te Gent 6 April I529dd. Wouter van Haudshoorne, genaamd Janszoons, st. kinderloos te Gent in Januari 1561, was in 1518 minderjarig (ƒ>); tr. te Gent Elisabeth van der Linden. Zij hertr. Dionijs de Rouck. ec. Elisabeth van Haudshoorne, genaamd Janszoons, st. kinderloos te Gent 28 April 1566 (q), tr. Balthasar de Vriese, Gillisz. b. Ghyselbrecht van Haudshoorne,'genaamd Janszoons, st. ongehuwd, woonde in 1486 evenals zijn broeder Cornelis in 't huis „de Winthont" te Gent (r); „heeft neffens zijn broeder Wouter int Jaar 1502 zoo als Keyzer Karei den oorlog voerde tegen de Koning van Vrankrijk met verscheyde penninge gcassistecit en hem in den oorlog gcvolgt" ( tr. 15 Nov. 1515 Claes Pietersz., Heer van Achttienhoven, zoon van Pieter Hendricksz., Heer van Achttienhoven (bb). Hunne twee kinderen waren: aa. Alyd Claesdr., Vrouwe van Achttienhoven, geb. 1516, verkocht 29 69. hare heerlijkheid in 1554 aan Pieter Gerritsz. Coeckebacker (zie Aant. bij N°. 65), tr. i°. Claes Pietersz. Ackerman (zie Aant. bij N°. 42); tr. 2°. (vóór 1542) Frans Eeuwoutsz. van Hogelande, in 1563 „wonen(de) in Wieringen" (cc). bb. Griet Claesdr., geb. 1519, tr. Hendrick Martsz. Verhorst (dd), zoon van Marten Heymansz. (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Giert Pietersdr. Hem. e. Cornelis Cornelisz. alias Jansz. Vlaminck, volgt: Co melis Cornelisz. alias Jansz. Vlaminck (bovengenoemd) (ook bijgenaamd: Cornelis Jansz. de Jonghe, Cornelis Jonge Vlaminck, of: Cornelis de Vlaminck), geb. 15 Juli I49l> s^- kort vóór Juni 1535 (ec), „hij werde tot Broek om de mennesterije onthooft" (ff); graanhandelaar in de Warmoesstraat tusschen de Oudebrugsteeg en de Papenbrugsteeg „in de Craen" (gg)', Sch. 1525, R- I52^5 tr* 1513 Tiet Jan Evertszoonsdr., geb. te Enkhuizen 1497' dr. van Jan Evertsz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Trijn Olfertsdr. Zij hertr. Claes Hendricksz. Basgen (zie Aant. bij N°. 76). Uit het eerste huwel. sproten tien kinderen: a. Maria Cornelisdr. de Vlaming, geb. 19 Jan. 1516, tr. i°. Jan Buttel, van Emden; tr. 2°. Hendrick Claesz. Hoogert alias Basgen (zie Aant. bij N°. 76). b. Lijsbeth Cornelisdr. de Vlaming, geb. 13 Nov. 1517, begr. O. K. 15 Nov. 1560, tr. Pieter Jacobsz. Block, geb. 1523, begr. O. K. 5 Mei 1577, zeepzieder (hh), bij zijn overlijden wonende op t Water „in de Gans". c. Jan Cornelisz. de Vlaming, geb. 23 Fcbr. 1520, st. 19 Mrt. van 't zelfde jaar. d. Cornelis Cornelisz. de Vlaming, volgt. e. Griet Cornelisdr. de Vlaming, tr. i°. Cornelis Pietersz. Codde (zie bij N°. 57, Bijl. 2); tr. 2°. Jan Bethsz. Rodenburgh (zie Aant. bij N°. 12). f. Jan Cornelisz. de Vlaming, geb. 31 Juli 1526, st. 1 Dcc. 154°- g. Hillegond Cornelisdr. de Vlaming, tr. Jan Duyn, Cornelisz., N°. 18. h. Gijsbert Cornelisz. de Vlaming, geb. 13 Nov. I53°> »°b(iit) infans . i. Eva Cornelisdr. de Vlaming, geb. 28 Jan. 1532, „ob(iit) infans". j. Dirck Cornelisz. de Vlaming, geb. 21 Juni 1533, begr. O. K. 8 Juni 1568 (ii), handelaar in komenijswaren: IJbokkem, Westfaalsche hammetjes, bier, Edammer kaas, boter, enz. (jj) ; woonde in 1557 aan den Middeldam, bij zijn overlijden op 't Water „in de Gans"; tr. Aefif Pieter Fopsdr., dr. van Pieter Fopsz. (zie bij N°. 27, Bijl. 1) en van Janneken Opkendr. Zij lieten vijf kinderen na: aa. Yef Dircksdr. de Vlaming, tr. Simon Gerritsz. Swaen (zie bij N°. 40), laatst wed1', van Grietge de Wael. bb. Cornelis Dircksz. de Vlaming, geb. 1557, was in 1585 koopman (kk) in de Raamskcoi; tr. 12 Febr. 1584 Jannetge Ophoven, geb. te Antwerpen. — Zij wonnen één kind. 6g. cc. Pieter Dircksz. de Vlaming (de Oude), was blijkens het testament van zijne zuster Ycf Dircksdr. de Vlaming (voor Nots. Pilorius 29 Oct. 1594 gepasseerd (//)), in 1594 gevestigd te Saint-Omer; tr. i°. Johanna Pcgous; tr. 2°. Josina Gillisdr. Coelenbier. Van hunne zes kinderen was er één gehuwd: Gillis van Oudtshoorn, Heer van Lursebois de la Soubrouke, tr. i°. Johanna Wijnstok; tr. 2°. Johanna Elisabeth van Oudtshoorn. Hunne kinderen waren: aaa. Louis Francois van Oudtshoorn, Heer van Lursebois, Kapitein in dienst van den Koning van Spanje. bbb. Johanna Clara van Oudtshoorn, tr. Nicolaas Jacob Lernoud de Soix, Heer van Soix, Sch. en Burgern*. van 't Land van Vrije, dd. Pieter de Vlaming, Dircksz. (de Jonge), N°. 69. ce. Lijsbeth Dircksdr. de Vlaming, geb. 1567, tr. 18 Mei 1586 Hans van Duren, geb. te Antwerpen 1565, st. te Dantzig 1639 (mm), kocht in 1588 van zijne schoonzuster Ycf Dircksdr. de Vlaming de zeepziederij „den gulden zeepketel" in de St. Jacobskapelstecg (///*), doch vestigde zich daarna te Dantzig (00). Cornelis Cornelisz. de Vlaming (hiervoor genoemd), geb. 27 Juni 1521, st. vóór 1569, in welk jaar zijne wede. de ordonnantie mede onderteekende, waarbij bepaald werd dat de wijnkoopers geen accijns zouden te betalen hebben van den wijn, dien zij in hun eigen huishouding gebruikten (pp)', wijnkooper in de Warmoesstraat „in Gent (welke zaak door zijne wede., die nog in 1587 bewoonster van 't huis „Gent" voorkomt (qq) voortgezet werd); pachtte in 1545 en 1546 telkens voor een jaar den impost van den wijn en de olie (rr)\ tr. 1543 Griet Dircksdr. Gisp, geb. 1522, dr. van Dirck Gerritsz. (zie bij N°. 50, Bijl. 1) en van Maric Coertendr. Hunne drie kinderen waren: a. Cornelis Cornelisz. de Vlaming, volgt. b. Dirck Cornelisz. de Vlaming, st. ongehuwd en begr. O. K. 6 April 1624, woonde in 1587 bij zijne moeder in de Warmoesstraat „in Gent", en zal dus toen het beheer over de wijnzaak gehad hebben; bij zijn overlijden woonde hij op den Singel naast „het Schepel" en liet hij een vermogen na, dat in 1631, toen nog onverdeeld zijnde, geschat werd op ƒ 120.000.— (ss)\ Vaandrig der Burgerij 1578. c. Katrijn Cornelisdr. de Vlaming, tr. Jan Verburch, Jacobsz., N°. 47. Cornelis Cornelisz. de Vlaming (bovengenoemd), geb. 1544 (//), begr. O. K. 5 Febr. 1597, week in 1572 om het geloof uit Amsterdam, en keerde in 1578 na de alteratie terug; koopman op Frankrijk en Engeland, wonende in de Warmoesstraat bij de Sint Anncnstraat o ' naast „den gulden Toorn" in het kostbaar ingerichte huis „de Keyserinne" (nu), waarin hij o. a. drie wandschilderingen liet aanbrengen „de dolinghe van Ulisses" voorstellende; hij maakte ook werk van landaanwinning, en bezat in 't Land van Altena 54 morgen gronds, 69. die door hem bedijkt waren (vv); Sch. 1583; Gedep. in 't College ter Admiraliteit in Holland 4 Febr. 158;; Gedep. in 't College Superintendent der Admiraliteit nevens Z. Exc. Graaf Maurits van Nassau 20 April 1590—1591 (ivzv); Regent Leprozenhuis 1581; tr. 8 Mei 1567 Griet Dircksdr. Wuytiers, geb. 1547> s^- kort vóór Nov. 1604 (xx), dr. van Dirck Govertsz. (zie Aant. bij N°. 37) en van Aecht Cornelisdr. Barckman. Uit dit huwelijk sproten vijf gehuwde kinderen en één ongehuwde zoon, die den volwassen leeftijd bereikte, welke allen volgen: a. Cornelis de Vlaming, alias Cornelis van Oudtshoorn (yy), geb. 1568, woonde te Amsterdam in de Warmoesstraat en komt 20 Mei 1598 in de Resolutien van Holland voor als „Schout tot Sevenhuysen"; tr. te Utrecht, na 2 Oct. 1598 te Amsterdam gedane aant. der ondcrtr., Baertge van Weede, van Utrecht. — Deze echt bleef kinderloos. b. Dierick de Vlaming van Oudtshoorn, N°. 85. c. Volckert de Vlaming, volgt. d. Aecht (Agatha) de Vlaming van Oudtshoorn, tr. Jan Cornelisz. Geel- vinck, N°. 113. e. Maria de Vlaming, tr. Pieter Willemsz. Nooms (zie bij N°. 146, Bijl. 1). f. Arent de Vlaming, gedt. O. K. 9 Mei 1585, st. te Rome 26 Aug. 1614, en ald. begr. in de kerk van Santa Maria dell' Anima {zz), reisde naar Rome en werd aldaar priester, na te voren al zijne goederen als gift onder de levenden onder zijne broeders en zusters verdeeld te hebben (aan). Volckert de Vlaming (hiervoor genoemd), geb. 1578, begr. O. K. 14 Febr. 1645, lakenkooper, eerst in de Warmoesstraat „in Ceulcn' , daarna (1620) te Beverwijk, bij zijn overlijden weder te Amsterdam „op den Oumannenhuys borghwal"; Waardijn der lakenen 1626; ondertr. ter pui 24 Dec. 1599 Maritge Braems, geb. 1578, begr. O. K. 7 Jan. 1656, dr. van Pieter Braems, wijnkooper in de Warmoesstraat „in Ceulen" (zie ook bij N°. n, Bijl. 1) en van Lijsbeth Jacobsdr. Zij wonnen de zeven volgende gehuwde kinderen: a. Mr. Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn, st. op Colombo, Hscaal op 't eiland Ceylon; tr. te Batavia April 1635 Barbara Roelants, geb. te Rotterdam (bbb), en die nog in 1668 in Oost-Indië leefde, na te Batavia in Jan. 1641 hertr. te zijn met Mr. Gerard Herberts, geb. te Goes (ccc), Opperkoopman (1641), daarna Hscaal te Batavia. Deze repatrieerde met zijn huisgezin, doch keerde in Mei 1655 met de zijnen aan boord van de gereedliggende schepen weder naar Oost-Indië terug (ddd). Uit het eerste huwel. sproten twee zoons: aa. Arnoldus de Vlaming van Oudtshoorn, geb. te Batavia 1638, woonde in 1668 te Noordwijk; ondertr. te Amsterdam 6 Oct. 1668 Marie Ernestine de Louvar, geb. te Luik 1642. — Deze echt bleef kinderloos. 69. bb. Dirk de Vlaming van Oudtshoorn, st. ongetrouwd. b. Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn, tr. Nicolaes van Bronck- horst (zie Aant. bij N°. 198). c. Maria de Vlaming van Oudtshoorn, geb. 1610, begr. O. K. 1 Sept. 1666, tr. te Amsterdam 17 Juli 1633 Hendrick Claesz. Verwer, geb. 1599, lakenkooper en -verwer op de Verwersgracht, Waardijn der lakenen 1637, Tarrameester 1639. d. Gijsbert de Vlaming van Oudtshoorn, geb. 1615, begr. O. K. 4 Sept. 1652, Kapitein over eene Compagnie te voet van 200 koppen, in garnizoen te Amsterdam 1651 (eee), woonde in 1638 op de Heerengracht; tr., denkelijk te Vclsen, na 19 Aug. 1638 te Amsterdam ter pui ondertrouwd te zijn, Geertruyd de Jong, geb. te Haarlem 1612, in 1638 wonende te Velsen, dr. van Jacob en van Maria Bloemaerts. — Wonnen vier kinderen, die ongehuwd of jong overleden (fff). e. Pieter de Vlaming van Oudtshoorn, st. te 's-Hage 1661, Kapitein (21 Mrt. 1657) in, daarna Sergeant-Majoor (4 Febr. 1659) van 't „Regiment des Guardes" van de Staten van Holland en Westfriesland ; tr. Agnes de Saliger (ggg). Hun zoon was: Pieter de Vlaming van Oudtshoorn, Luitenant, werd 1 Apr. 1672 Kapitein van eene Comp. voetknechten in dienst der Staten van Holland, en werd daarna „jegenwoordigh in zee sijnde" 17 Jan. 1676 te Amsterdam benoemd tot Kapitein over eene Comp. stadssoldaten van 200 koppen (hhJi); st. ongetrouwd. f. Arnold de Vlaming van Oudtshoorn, geb. te Beverwijk omstreeks 1618, verongelukte op zee als Admiraal der Retourvloot uit Oost-Indië 11 Febr. 1662, vertrok naar Oost-Indië in dienst der O.-I. Comp.; werd ald. Secretaris van den Raad van Justitie (1641), daarna Gouverneur van Amboina, vervolgens Raad Orditiaris van Nederl.-Indië (1650); Admiraal der Retourvloot 1661 ; tr. i°. te Batavia Mei 1641 Maria Ruttens, geb. te Amsterdam 1605, st- kinderloos, wede. van Pieter Lodewijksz. Eyloff, notaris, in 1632 te Amsterdam op den N. Z. Achterburgwal, daarna te Batavia, dr. van Hans Ruttens, juwelier te Amsterdam, en van Clara Elekaert, Pietersdr. (ui); tr. 2°. te Batavia Nov. 1650 Barbara Pars, geb. te Batavia (jjj); tr. 30. te Batavia, na ald. 6 Juni 1657 voor Nots. Antony Huysman gepasseerde huwel. voorw. (waarbij de bruigom geassisteerd werd met Joan Cuneus en Nicolaes Verburch, Raden Ordinaris van Indië, en de bruid met Dirk Steur, Raad Ordinaris van Indië, haar oom, en Carel Hartsinck, Eerste Raad en Directeur-Generaal van Indie) Anna Bon, geb. te Rotterdam, tegelijk met haar echtgenoot op zee verongelukt 11 Febr. 1662, eerder wede. van Reynier de Dieu (zie Aant. bij N°. 324), daarna wede. van Jean Verpoorten, Ontvanger-Generaal van Indië (kkk). 69. Uit het tweede huwel. sproot een eenige zoon: Volckert de Vlaming van Oudtshoorn, geb. op Amboina 1653, woonde in 1673 te Amsterdam op de Heerengracht; werd daarna Drossaard van Stad en Lande van Valkenburg; failleerde in 1695 (///); tr. i°. te Sloterdijk 5 Nov. 1673 (na 13 Oct. 1673 te Amsterdam ter pui gedane aant. der ondertr.) Anna Maria Stam, geb. te Amsterdam 1651; tr. 20., bij huwel. voorw. gepasseerd te Valkenburg 9 Jan. 1692, Jonkvr. Medina Catrina Ovinck, dr. van Jonker Hermen en van Anna Maria de Vos. Uit het tweede huwel. sproten de volgende twee dochters: aa. Maria de Vlaming van Oudtshoorn, geb. te Valkenburg 1698, st. te Amsterdam 20 Juli 1755 (mmm), werd door Burgem1'. Lieve Geelvinck (N°. 283) 7 Juni 1720 benoemd tot Schatster in boedelen erfhuizen te Amsterdam; tr. (beide keeren te Amsterdam) i°. 3 Nov. 1720 Matthias Coddijn, geb. te Beverwijk 1695, wonende te Amsterdam op den N. Z. Achterburgwal, zoon van Mr. Mattheus, Burgem1". van Beverwijk, en van Barbara Verbiest (111111); tr. 2°. 12 Mrt. 1724 Hendrik Gravia, ged1. Noorderk. 12 Mrt. 1698, st. 16 Juni 1772, adjunct-boekhouder in de Wisselbank 1727 (bend. door Burg. Lieve Geelvinck), wonende op de Boommarkt, hield in 1742: 1 dienstb., bew. een huis van ƒ 500.— huurw. en werd geschat op een ink. van ƒ 2000 a 2500.— (000), zoon van Hendrik en van Maria Stockman. bb. Johanna Josina Isabella de Vlaming van Oudtshoorn, tr. i°. (in of vóór 1722) Johannes van Groencwegh, alias Jan Grocncwegcn, geb. te 's-Hage, st. te Amsterdam 14 Aug. 1736, vestigde zich na zijne benoeming in 1728 door Burgem. Lieve Geelvinck tot schipper van Amsterdam op Spaarndam, Bloemendaal en Haarlem, te Amsterdam, waar hij 27 Nov. 1728 poorter werd en woonde op de Achtergracht; tr. 2°. te Amsterdam 4 April 1741 Matthias Niclass Jansohn, geb. te Hamburg 1698, „Chimist" in de Sint Anthonisbreestraat; werd 29 Nov. 1737 poorter van Amsterdam, wed1", van Maria Louise Scheyvens, van Maasijk (ppp). — Uit het eerste huwel. sproten verscheidene kinderen (qqq). g. Diederick de Vlaming van Oudtshoorn, Vrijheer van Westerdijkshorn, st. 10 April 1681, Vaandrig en Commissaris van de Monstering onder de Compagnie van Kapitein Souteland binnen het Fort of Schans St. Andries (rrr), daarna Commissaris van de Monstering te Amsterdam (1655); Kap11, der Burgerij te Amsterdam 1665, Majoor 1672; Meesterknaap van Brederode; Regent Leprozenhuis 1668; Commissaris der stad Amsterdam 1676, Sch. 1681 ; Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1677—1679; Commissaris van de Pilotage en Vuurbaken benoorden de Mazc en Ontvanger-Generaal der Vuurgelden 1672; Comm. van den 8en Penning te Amsterdam 1680; woonde te Amsterdam in 1655 op de Leliegracht, in 1663 in de Hartenstraat, daarna op de 6g. Heerengracht bij de Leidschestraat; werd met en benevens zijne tweede vrouw en kinderen in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 183.000.— (sss); tr. i°. te Haarlem, na 10 Juli 1655 te Amsterdam ter pui gedane aant. der ondertr., Cornelia de Jonge, st. 1656, wede. van Samuel Colterman; tr. 2°. Juli 1663 Geertruyd Hooft, gedt. Remonstr. kerk 16 Oct. 1633, st. 2 Febr. 1709, wede. van Michiel Pancras (zie bij N°. 133), dr. van Jaeob Willemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Maria Jonckheyn. Zij hertr. Mr. Jacobus Rotgans (zie bij N°. 55, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. sproot een zoon, die jong overleed; uit het tweede eene dochter, die volgt: Geertruyd van Oudtshoorn, tr. Abraham Boddens (zie bij N°. 251, Bijl. 1). Bijl. i. Jan Lambertsz., leefde tusschen 1460 en 1530, tr. Katrijn Martijnsdr., die st. kort vóór Mrt. 1543 {ttt). Zij wonnen zes kinderen: a. Heer Lambert Jansz., st. 1565, priester. b. Marten Jansz., st. vóór 1553. c. Griet Jan Lambertszoonsdr., tr. Hillebrant Jelis Sobbetgensz. Uit dit huwel. sproten verscheidene kinderen, w.o.: Claes Hillebrantsz. (Jelis Sobbetgenszoonsz.), st. 1553 {mm), Secr. 1544; woonde in de Engelschesteeg; tr. Geertruyt Jacobsdr. Zij lieten vier kinderen na (vvv), w.o. twee dochters: aa. Reymerich Claesdr., tr. i°. Frans Gerritsz. Persijn (zie bij N°. 108, Bijl. 1); tr. 2°. Jacob Jansz. Wigger. bb. Trijn Claesdr., tr. Gerrit Jansz. van Ewijck. d. Gerrit Jan Lambertszoonsz., Sch. 1537, R. 1539 ï tr- Nies Gijsbert Willemszoonsdr. Muysgens (zvzvw). Zij hertr. Claes Roo Claes (zie N°. 22, Bijl. 2). Kinderen uit het eerste huwel. waren o. a.: aa. Jan Gerrit Jan Lambertszoonsz., zuivelkooper (xxx)\ Exucmccster(j'j'j). bb. Acl Gerritsdr., tr. Cornelis Willem Coppensz., begr. O. K. 8 Mei 1567, wonende in de St. Annendwarsstraat. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen (222), w.o.: Gerrit Cornelisz. Coppesz. (zie bij N°. 57, Bijl. 2), tr. Lijsbeth Martensdr. Codde. e. Katrijn Jan Lambertszoonsdr., tr. Claes Doedesz. (zie bij N°. 6, Bijl. 1). f. Dirck Jan Lambertszoonsz., st. kort vóór Mrt. 1543» tr. Weyn, ook wel genoemd: Lijsbeth Cornelis de Vlamincksdr., begr. O. K. 30 April 1566, was bij haar overlijden bejaarden „moueder van de oude kerrick", dr. van Cornelis Jansz. van Oudtshoorn, genaamd Vlaminck (zie Aant. bij N°. 69, hiervoor) en van Alijdt Gijsbcrtsdr. van Dicmen. — Zij wonnen vier dochters, waarvan de oudste in 1524 geboren werd (a4). 6g. Bijl. 2. Pieter N. N., tc Enkhuizen, had twee zoons (£4): a. Olfert Pietersz., volgt. b. Mr. Ruardus Tapperus, geb. tc Enkhuizen 1485, st. te Brussel 1559» en begr. te Leuven, Deken van St. Pieter te Leuven en Inquisiteur. Olfert Pietersz. (bovengenoemd), geb. te Enkhuizen, vestigde zich te Amsterdam, waar hij 22 Mrt. 1498 in de resolutie tot handhaving van de vrije vaart door 't Marsdiep cn 't Vlic onder de notabelen van Amsterdam genoemd wordt (c*); tr. Hillegont N. N. Zij wonnen twee dochters: a. Trijn Olfertsdr., tr. i°. Jan Evertsz., st. kort vóór Jan. 1511 (ei1*), woonde eerst te Enkhuizen en was bij zijn overlijden zeepzieder te Amsterdam in de Warmoesstraat. Hij was eerst gehuwd geweest met Lijsbeth Jacob Kinnenzoonsdr., die st. kort vóór Oct. 1496 (e*), dr. van Jacob Kin „die coman" (ƒ*). Zijne wede. hertr. Claes Ysbrantsz. Ravesway. Uit zijn eerste huwel. liet Jan Evertsz. cene dochter na, uit zijn tweede vijf kinderen, die allen volgen: aa. Acl Jan Evertszoonsdr., „drostinne van Scharpeseel" (g*), tr. 1511 Claes Noort. — Wonnen twee kinderen. bb. Tiet Jan Evertszoonsdr., tr. i°. Cornclis Cornclisz. alias Jansz. Vlaminck (zie Aant. bij N°. 69, hiervoor); tr. 2°. Claes Hendricksz. Basgen (zie Aant. bij N°. 76). cc. Jan Evertsz., geb. 1499, zeepzieder in de Liesdel „in Straelsonde", en paalmecster (/**); tr. Katrijn Dircksdr. Zij lieten vier kinderen na, w.o.: Ael Jan Evertszoonsdr., st. vóór 1574, tr. Joriaen van Hagen (/'), koopman te Amsterdam, leefde nog in 1594; de door hem in den handel bedreven kwade praktijken brachten hem in de gevangenis. Van hunne drie kinderen volgt het jongste: Weyntge van Hagen, tr. Lucas Jacobsz. Rotgans (zie bij N°. 55, Bijl. 1). dd. Cornelia Jan Evertszoonsdr. (_/*), tr. Jan Geurtsz. van Bcuningen (zie Aant. bij N°. 109). ec. Aeght Jan Evertszoonsdr., geb. 1503, was gehuwd. ff. Pieter Doedesz., geb. 1508, werd, 11a zijn poorterschap verwoond tc hebben 9 Juni 1552 weder als poorter tc Amsterdam aangenomen; was in 1534 Kapitein cn „Jager" bij de Handboogschutterij (£4). b. Aefgen Olfertsdr., st. tc Amsterdam 19 Jan. 1545» tr. i°. Jan Claesz.; tr. 2°. Ilillebrand Jansz., die st. vóór 1533, zeepzieder (/4) te Amsterdam. Uit het tweede huwel. sproten de volgende drie kinderen: aa. Ydtgen Hillebrandsdr., tr. Adriacn Reynertsz. Cromhout, N°. 6. bb. Griet Hillebrandsdr., tr. Claes Jansz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1). cc. Neel Hillebrandsdr., tr. Arent Bouwer, Hendricksz. (zie bij N°. 136, Bijl. 1). 5q. (a) Doopb. O. K.; (b) Rentebr. 18, fo. 121. — Pieter de Vlaming, Dircksz. kocht dit huis in Juni 1594. Zie verder omtrent het huis „den vergulden Bril" bij N°. 40, noot b\ (c) 4e Reg. der lijfrentebr., p. 23; (d) 18e eeuwsche M. S. genealogie „van Oudshoorn" van de hand van Mr. Harman Berewout, op 't gem.-archief te Amsterdam; (e) Wouter Ottensz. van Oudtshoorn, de stamvader van 't geslacht de Vlaming van Oudtshoorn is ongetwijfeld een lid geweest van een jongeren tak van het adellijke geslacht van Oudtshoorn, waarvan de stamboom — evenals die van de andere adellijke familiën welke zich in de 14e en 15e eeuw te Amsterdam neergezet hebben, zooals b.v. de de Grebber's, de van Persijn's e. a. — in den loop der tijden verloren gegaan en in vergetelheid geraakt is. De brisure in 't wapen van van Oudtshoorn, voorkomende op het schepenzegel van Cornelis Jansz. van Oudtshoorn: eene lelie in 't middelpunt, wijst op de afstamming van een jongeren zoon: immers zou volgens Rietstap deze breuk door den zesden zoon gevoerd zijn. — De Heer A. de Roever Nz. heeft in zijn artikel betreffende het geslacht de Vlaming van Oudtshoorn in het Amsterdamsch Jaarboekje 1891, p. 105 en verv. reeds genoegzaam aangetoond, dat de stamboom der van Oudtshoorn's, welke den stamvader Wouter Ottensz. door eene reeks vrij onhandig tusschengevoegde generatiën aan den ouden stam der van Oudtshoorn's, voortspruitende uit Willem van Oudtshoorn, die in 1342 leefde, vastknoopt (zie o. a. van Leeuwen, Batavia Illustrata, p. 1045, en Schaep, M. M., p. 182) — en waarop ten onrechte voorkomt de Schout Albert Ottensz., die tot de van Oudtshoorn's in geen de minste familiebetrekking staat — vóór den genoemden Wouter Ottensz. geheel op fiduciaire gegevens berust, zoodat ik er hier niet meer op terug behoef te komen. Waar ik hier echter wel de aandacht op wil vestigen, is, dat het ontwijfelbaar vaststaat — hoewel de Heer de Roever zich in bovenbedoeld stukje voor de tegenovergestelde zienswijze meende te moeten uitspreken — dat de de Vlaming'en uit de van Oudtshoorn's gesproten zijn. De door mij geraadpleegde bescheiden, in 't gemeente-archief te Gent aanwezig, en waarvan er enkele hieronder afgedrukt zijn, leveren het afdoende bewijs van de juistheid der oude M. S. genealogieën de Vlaming van Oudtshoorn wat betreft de afstamming van de de Vlaming'en uit een stamvader van Oudtshoorn, zoodat de leden van eerstgenoemd geslacht^— allen gelijkelijk^ afstammende van Cornelis Jansz. van Oudtshoorn (zijn zegelomschrift luidt: „Co: Ja: va: Oudtthoir:i bijgenaamd Vlaminck — feitelijk steeds gerechtigd geweest zijn tot het voeren van den naam „van Oudtshoorn". Doch terwijl in de Zuidnederlandsche takken deze naam — zij het ook verbasterd tot: „van Haudshoorne genaamd Janszoons" — van geslacht op geslacht door alle leden der familie gevoerd werd, geraakte hij bij de Amsterdamsche branche geheel in onbruik en werd hij er volkomen verdrongen door den reeds spoedig in een familienaam omgeschapen persoonlijken bijnaam \ laminck waarbij Cornelis Jansz. van Oudtshoorn om reden van zijne Vlaamsche geboorte te Amsterdam aangeduid werd, en die hem en zijne afstammelingen bijbleef. — Slechts driemalen komt in den loop der 16e eeuw denaam van Oudtshoorn te Amsterdam voor, n.1. in bovengenoemd, uit 1500 dagteekenend, zegelomschrift, dan nog eens in 1559: „Ghijsbert Cornelisz. Vlaminck van Outshoorn" (zie noot y, hieronder) en ten slotte in 1595: „Cornelis de Vlamingh, als Vader ende Vooght van Cornelis van Outshoorn sijnen Soon" (zie noot hieronder). Zoo wist dan ook Dierick de Vlaming, jS'°. 85, toen hij, door de in 't begin der 17e eeuw opkomende titelzucht van een deel der Amsterdamsche patriciërs aangestoken, den voorouderlijken naam weer wilde gaan voeren, daartoe, om zich voor eiken schijn van usurpatie te vrijwaren, geen beter middel te bedenken, dan de heerlijkheid Oudshoorn aan te koopen, waarna hij den hem van rechtswege toekomenden naam de Vlaming van Oudtshoorn aannam; (ƒ) Zie bij N°. 38, noot /; (g) „heeft gewoont voor 1450 in de Warmoesstraet in de drie Koninge" (Aant. in 't Fam.-archief Six); (h) „Vertrock na Gendt in Vlaenderen vermits hij door den brand verarmt was. Hij stelde daer een seperij op en leyt begraven in Sint Baefskerck tot Gent 1469, en koft A°. 1456 den 1 7ber thijs de winthond tot Gendt was A. 1552 (sic) al hier Burgermeester" (17e eeuwsche M. S. genealogie de Vlaming van Oudtshoorn, gemeente-archief te Amsterdam); (i) „De voorn. Laur(ens) Tsam(m)el, Joncvr. M(ar)gr(iet) \lamincx ov(er) haer en(de) ov(er) hare kind(e)r(en) en Hughe Goethals hair wettl(icke) man en(de) 00c bij consente van Vincent Dedelinc svoorsz. Jans sone die hier in zijn consent ghedaen heeft t ken(n)esz van scepen(en) hebbe(n) v(er)cocht wel en(de) redel(icken) Jan(n)e Wout(er)szone van Haemsterdam(m)e mids dat Aelbrecht van Aemstel an henl(uyden) v(er)socht heeft dat me(n) die v(er)coope en(de) ervenesse doen soude de voorsz. Jan Wout(erszone) tvoorsz. huus en(de) stede dat me(n) heet de(n) swarte(n) winthont bij de(n) beelfroote met allen de(n) rechtl(icken) ayseme(n)ten en(de) ghelage(n) die(n) an alle zijde(n) toebehoren van voor(e)n en vrij huus en(de) erve zijnde den welke(n) coop ghedaen es te wetene tp(ri)ncipael huus en(de) stede om(m)e de som(m)e van hondert tzeventich ffi gro(ot) en(de) de(n) ketele, hallame(n) en(de) catheyle(n) angaen(de) de zeepziederie datt(er) inne es om(m)e de som(m)e van dertich tb' gr(oot)" enz. (Jaerregister van Gent, N°. 43, fo. 30 69. 43 V°; 9 Aug. 1455; gem.-archief te Gent). — Het huis „de swarte Winthont" was het voormalige Schepenhuis der stad Gent; (j) „Kenlic is dat Justanus Coen(en) comende it(em) voor scepen(en) kende dat hij heeft v(er)cocht Joncvr. Wendelmoet van Wormer f(ili)a Dieder(icx) weduwe van Jan(ne) Wout(er)szone de drie vierendeel van tween huuse(n) en(de) steden... deen huus gheheete(n) t Swinckx bij(den) bielfroote en(de) es den houc ten bielfroote waer naest thuus gehiete(n) den winthont" enz. (Jaerregister van Gent, N°. 52, fo. 85 V°; 31 Mei 1472). — „Kenlic is dat Joncvre M(ar)gr(iet) Dena(n) weduwe van Justinus Coene d' Oude Simon it(em) voor scepen(en) kende dat zij v(er)cocht heeft Joncvr. Weyndelmoet va(n) Wormer Diericx docht(er) weduwe Jan Wouters sone tvierendeel van eene behuusde stede comende te voor hoofde op den hove bij den belfroot".... enz. (Jaerregister als voren, N°. 52, fo. 36 V°; 20 Nov. 1472; gem.-archief te Gent); (/') „Joncvrauwe Lijsbette van Haudtshoorne, ghetoenae(m)t Janszoons f(ili)a Wout(er)s met en(de) bij co(n)sente van Baltazar de Vriese f\iliu)s Gillis, hue(re)n man compar(er)en(de) etc. qua(m) in ghedeele etc. daer Joffre Wendelmoet van Haudtshoorne diemen toenae(m)t Janszons huer zuste(r) wettel(icke) gheselvede (d. i. huisvrouw) van Joos de Rouck was, unte verstorven es, ende ditte vanden vier(en)deele vand(en) ghelder versterften duergaen(de > begheeren(de) bate etc. naer de wet vand(er) port verzekert op heurl. en al thuerl. borghe(n) een voor al, Bussaerts de Baenst en Gillis Coets, Actum xxviij January xvcxviij. — Bussaert de Baenst f(iliu)s m(h)er Roelandts, als ter causz van Joffre Lijsbetten s Hooghen zijnder ghesel(ve)de te voe(re)n wede. ghesijn van Wouter van Haudshoorne, die men hyet Janszoone in den Winthondt hue(re)n eersten man, vooght wesen(de) van Hen(n)eken, Ghijskin en(de) Wouterkin van Haudshoorne ghetoenae(m)t Janszoons, hue(ren) kinde(re)n bij den voorsz. Wouter comparerende voor scepenen etc. quam in ghedeele etc. daer Joffre Wendelmoet voorsz. bute verstorven es, ende datte vand(en) drie viere(n)deele vand(en) gheelder versterften duergaen'de), begheeren(de) bate etc. naer de wet vand(er) port, verzekert met alden goede vand(er) weese, zo wel dat heurl. bijder aflivichede van huerl. vadre toebehoorende, als met dat heurl. nu van huerl. voorsz. zust(er) toecomen(de) es, actum utsupra" (Register van Staten van goed van Gent, Rolle, N°. 47, fo. 9; 28 Jan. 1518; gem.-archief te Gent); (/) „Kenlic zij allen heden dat dit es den staet van goede toebehooren(de) Jan, Ghiselbrecht, Woutren, Wendelmoet ende Elysabet Janssens Wout(er)s kinde(re)n die hij hadde bij Joncvr(ouwe) Elisabeth Shooghen zijnen wive was, den zeiven weesen toecomen(de) ende verstorven bij den overlijdene vand(en) voorn. Woutren Janssens haerlieden vade(r) welc goed Cornelis Janssone oem ende vooght op bringht ende overgheft voor onse hee(re)n scepen(en) van ghedeele den oppervoochden alsoo datte bij Dieric Janssens oem ende vooght gheweest voor zijn overlijden jeghen den weesen joncvrauwe moeder ten sterfhuuse van haerl(uyder) voorn, vadere bevonden gheghadert versceeden ende verdeelt es gheweest ten meesten huerbuere en proffiste vand(en) zeiven weesen ende ten bijwesene van ghemene maghen ende vrienden van henl(uyden) te wetene Boudin de Moor, Jan D Hoghe, Jan Dam(m)an Lieven d Hoghe, Jacob de Hoghe, Gillis Qiiaers, Gheeraert Boosch ende Marcus van den Blindere" etc.... „Eerst hebben de voorn(oemde) weesen deen helft en(de) haerl. moede(r) dander helft van drien huusen neffens elc ande(re)n dairof de twee huusen staen te voorhoefde voor tbeelfroot de zelve twee huusen huus en(de) erve sijnde zuve(r) en(de) onbelast van eeneghen renten deen van dien ghenaemt den winthont daer inne der weesen vadre der werelt ov(er)leet, ende tderde huus staende achter den winthont, in de catte steghe.... met gaders der zeepen, de asschen ende ande(re) stoffe dienen(de) ter voorsz. zeeprien vonden ten voorsz. steerfhuuse vand(er) weesen vade(r). Item verclaert de voorn(oemde) vooght hoe dat den weesen vade(r), voor zijn overlijden, met zijnen anderen broeders en(de) zusters hoyr bedeech elc van henl. een zeste stake in de versterfte van Janne, Dierycxzoone, van Weermen (d. i. Jan Dircksz. van Wormer, zie Aant. bij N°. 38) haerlied(er) oem was, bijd(en) welken dese voorn(oemde) weesen in de zelve versterfte met haerl. Joncvr. moede(r) gherecht bliven in twee nieuwe huusen staende binnen der stede van Amsterdamme dwoonhus vand(en) voorn(oemden) Janne van Weermen den weesen oud oom was, Item noch 't xxiiij deel vand(en) woonhuuse vand(en) zei ven Jan, den weesen oudo(o)m, metghaders haerl. rechte in twee pleiten dairof te Parijs int paerlement groot proces gheweest heeft ende onlanx ghewijst ten profijte vand(en) zelve sterfhuuse dermede den huuscatteilen en(de) inhaven die bij den ghemeenen hoyrs van den voorn(oemden) Janne, Diericx zoone van Weerme(n) gheconsenteert zijn der houdereyghen (d. i. weduwe) vanden zeiven Janne te laten besittene haer levenen lanc duerende van al welken deelen van huusen ende ande(re)n onverdeelden goeden dese weesen en haerl. Joncvr. moeder onverdeelt bliven staende, om(me) dairof elc te hebbene dat hem toebehoort, naer 't recht vand(en) steerfhuuse van Ghend ende der wet vand(er) poort.... hier zeker stellende sofficant Cornelis Janssone der weesen oom met Elysabet Janssens der weesen moye" (Register van Staten van goed van Gent, N°. 42, fo. 6; 21 Oct. 1503; gem.-archief te Gent); (vi) Zie noot hiervoor; («) Schaep; (0) „Ghy- selbrecht van Haudtshoorne f(iliu)s Wout(er)s zijn zelfs man wesen(de) midts zijnen ghetide ghehoudde van xxvj jaren en(de) bat es comen(de) voor scepen(en) etc. en(de) verclaerde dat Busz(aer)t de Baenst f(iliu)s m(h)er Roelandts en(de) Joncvr(ouwe) Lisbette s Hooghen zijn wettel(icke) gheselinde te vooren wede. vand(en) voorsz. Woute(r) tselfs Ghiselbrechts Joncvr. moede(r) en(de) vooght van hem gheyn, hem Ghiselbrechte ghed(aen) hebben(de) bij gescr(ifte) goede clare juuste reken(inge) en vulcome(n) bewijs van ald(er)handel(inge) en bewinde bij heurl. Bussz(aer)t en(de) Joncvr. Lisbette zijn gheselinde niet alleene duerende den tijt huerer voochdie mer ooc tot en(de) mett(er) date van des(en) also wel van ald(en) goede hem Ghiselbrecht verstorven eerst vand(en) voorn(oemden) Woute(r) sinen vader daerna van Dieric van Houdtshoorne sinen oom en(de) eynthend(lick) van Joncvr. Wendelmoet van Haushoorne zijnen zuste(r) Joos Roux wettel(icke) gheselinde was. Als ooc van zijnd(er) portie vand(en) goede n(a) toe(ver)lid(en) van sijnen vade(r) om hem Ghiselbrecht en(de) sinen broed(er)s en(de) zustren ghecocht in ontfanghe en(de) uutghevene ghehadt en(de) ghenomen, kennende voorts de voorsz. Ghiselbrecht van Haudtshoorne hem bij den voorn(oemden) Bussz(aer)t en(de) zijnd(er) wettel(icke) huusvr(ouwe) tselfs Ghiselbrechts joncvr. moeder van al den selven sinen verstorven en(de) ghecochte goede volgen (de) den inhoude van sinen state en(de) and(er)sz(in)s alom(m)e bewesen en(del vand(en) ghereeden tsinen behouf ond(er) huerl. gherust hebben(de) bijden inhoudene vanden voorgaende state voortmeer bij slote van reken(inge) gheliuerdt zo wel incomen(de) zijn van de lossingen van eeneghen renten in sinen staet van goede begrepen als vand(en) opheven van sinen pachten, renten, hueshueren en(de) hueshueren vand(en) winthonde lochtinge opde curte veste insgelijx vanden husen tamst(er)dam(m)e endersz(in)s" enz. (Register van Staten van goed van Gent, N°. 48, fo. 4; 9 Sept. 1524; gem.-archief te Gent); (ƒ) Zie noot k, hiervoor; (q) „Opten xxviit September anno xvclxix heeft Jan Duyn Cornelis zoon opgebrocht tot behouff van de voorsz. kinderen (n.1. ten behoeve van de kinderen van Hendrick Martsz. \erhorst) de som(m)e van zes ende tzeventich Karolus gln twee stuvers een oort gecomen van der erfifenisse van Lijsbeth van Outshoorn tot Gendt in den Heere versturven ende dit op reken(ing) van t xije p(ar)t van de helft van haren nagelaten goeden, daer inne de voorsz. kinde(re)n versturven zijn, bekende mede Claes Henricxz. Verhorst uuyt handen van Jonge Cornelis de Vlaminck ontf angen) te hebben de so(mm)e van thien Karolus gl. 5 st. mede gecomen van der erffenisse voors. geleyt de voors. Lxxvj gl. ij st. I oort int blaeuwe sackgen hier vooren geroert. P(rese)ntibus Dirck Hillebrantsz. Otter ende Floris Martsz. Weesm(eeste)r(e)n" (Wk. Reg. 9, fo. 89); (r) „Ghyselbrecht en(de) Cornelis Janszons ghebroeders ind(en) winthont kenden en(de) lyden Jan(n)e van Putthem.... wel en duechdelic ghetrans- porteert ende vercocht hebben zulke xxv s(cellingen) gr(oot) erflijke renten" enz. (Jaerregister van Gent; 20 Nov. 1486); (s) „Kenl(ic)... . dat he(m) Claes Jan Wout(ers)zons in meeni(n)ghe es te stellen en(de) voughe(n) in de state van priest(er)scepe Soe est dat Joncvr. Weynet Worems weduwe vand(en) voorn(oemden) Jan(n)e Wouters svoorsz. meest(er) Claus moed(er) come(n) es it(em) liede en(de) lyde dat zij uut goed(er) jonste(n) en'de) moed(er)like(n) min(n)e midts de groot affectie en(de) begheerte(n* die de selve meest(er) Clais hair zone heeft tote(n) voorsz. priesterscepe de selve meest(er) Claes heeft ghegheven en(de* bij dese(n) gheeft xx s(cellingen^ gr(oot) lijfrente te zine(n) lijve die zij hem belooft te bet(alen). ... welke xx sc. gr. lijt enten ten live voirs. de vorn(oemde) Joncvr. Weyne heeft gheassigneert beset bepant en versek er t er. de1 bewijst op hair (ge)dee1:t(e) va(n) eene(n) liuuse en stede d(ae)r zij nu inne woont gheheeter.'. - *" :war!e'n) winthont".... enz. (Jaerregister van Gent, N°. 50. fo. 9; 20 Sept. 146S1; (»'■ I eu ioon uit het tweede huwelijk: Andries Willemsz. van Oiultshoorn van Sonnevelt, st. 155^* «Rentinr. van mijn Hee(r) die prelaet van Egmondt" (Stadsrek. 1541» p- ico), wonende te Alkmaar, kocht in 1539 van Jonkvr. Hillegont van Sonnevelt de ridderhofstad Sonnevelt (Navorscher XLIV, p. 268; Ned. Heraut VII, p. 90). Hij huwde met Wilhelmina Pietersdr. Paling, en werd de stamvader van het geslacht van Sonnevelt genaamd van Oudtshoorn (Schaep, M. M., p, 272r); (u) „Aleydis Gijsberti relicte Cornelij vulgo dicti die Vlaming i(n) Amsterdam(m)e" (Reg. der Karthuisers, i.d. 1544)) Schaep, M. M.; en M. S. Backer, fo. 54; (w) Wk. Reg. 4, fo. 90 V°; (x) Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 299. — Dit komt overeen met de opgave van Schaep: „ongetr. gest[orven] van 2 straetschendeis binnen Aemst[erdam] het hooft geclooft"; (y) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 73; 1559- Hij teekende zijn naam: „Bij mij Gisbrecht Cornelissz. alyas Vleming" (Charterkamer, Rentebr. St. Pietersgasthuis, N . 105; II Febr. 1558); (2) Quohier 1557, fo. 139; (aa) Wk. Reg. 3. fo. '92; (M) Pieter Hendricksz. kocht in 1490 de heerlijkheid Achttienhoven van Hendrick Willemsz. (Repertorium van Noord-Holland, N°. 9, fo. 948; Rijksarchief te 's-Gravenhage); (rc) Reg. der Leenen van de Graaflijkheid van Holland, „Confoederatio Anglorum" 1553- 59, Cap°. I, fo 2; Sententiën van den Hove van Holland, Reg. 67, fo. 28. — Beide op 't Rijksarchief te 's-Hage; (dJ) Wk. Reg. 5, fo. 80; (ee) Wk. Reg. 4, fo. 129 V°; (ff) De verschillende hier vermelde feiten en data betreffende Cornelis Cornelisz. alias 69. Jansz. Vlaminck en Tiet Jan Evertszoonsdr. zijn overgenomen uit eene zeer merkwaardige 17e eeuwsche M. S. genealogie de Vlaming van Oudtshoorn op 't gemeente-archief te Amsterdam. — Dat Cornelis Jansz. Vlaminck „mennist" was (of liever gezegd: wederdooper) en dat hij in 1534 om geloofsredenen buiten Amsterdam vertoefde, blijkt uit de confessie van den Amsterdamschen wederdooper Jan Pauw, in 1534, voorkomende in 't Confessieboek van Amsterdam, N°. 269 R. I., fo. 25, zoodat er geen reden bestaat om aan de waarheid van de bovenvermelde opgave betreffende zijn terechtstelling te twijfelen. — Jan Pauw verklaarde n.1. het volgende: „Seyt dat Cornelis de Vlaminck es mede gedoopt en(de) heeft hem die spreect (d. i. Jan Pauw) selfs een brieff gescr(even) tot behouff van de armen o(m)trent paesschen lestleden luid(ende) in s(ubstan)cy: weet lieve broeder dat ick u brieff ontf(angen) hebbe in welck ghij mij scrijfft dat t huys goedts (d. i. Gods) gebreck heeft en(de) dat de voorsz. x oft xj g(u)l(den) u gegeven uuytgerijct zijn maer dat mij verwondert datt(et) zoo drae uuytgegeven es en(de) en soude nyet dat al totten huys goedts mair elders gegeven es en(de) indient zoe uuytgegeven zoude zijn dat men alzoe wel een deel beloefen zoude etc. — Seyt dat hij mitte(n) zeiven Cornelis gesproeken heeft in zijn thuyn die hem zeyde dat hij onweerdich was den huyse goedts te dienen want hij onzuver was en(de) een onreyn dier hadde geraict verstaen(de) daer bij dat hij enige brieve va(n) absolutie off diesgelijcx gehaett en(de) alzoe gesimuleert zoude hebben om vredelycken te sitten, en(de) dit es geschiet o(m)trent meye". Het laatste gedeelte van dit verhaal komt hierop neer: dat Cornelis de Vlaminck als wederdooper gedoopt was, maar dat hij, om ongemoeid te blijven, de Roomsche geestelijkheid om een getuigschrift als goed katholiek verzocht had, waarover hij later tegenover zijn geloofsgenoot Pauw verklaarde berouw te hebben, omdat hij daardoor, zooals hij zich in bijbeltaal uitdrukte: „een onreyn dier hadde geraict". — De wede. en kinderen van Cornelis de Vlaminck waren in 1537 in proces met „mijne Hee(ren) de(n) Procureur Generael en(de) Jan Henricxz. Rentmr. van de exploicten oft elcke(n) van hen besondert inden name en(de) van wegen des Keysers onses ghenad(ig)en Hee(re)n ter saken van d'overleveringe van inve(n)tarys van des voorsz. Cornelis de Vlaminckx nagelaten goeden mit dies dair an cleven mach" (Reg. van Huisverk. en Div. Mem. der Weesk., 1509—1543, i. d. 27 Mrt. 1537); (gg) Rentenb. St. Pietersgasthuis 154S, fo. 155; 't Laeste Sinte Pieters Bouck, 1550, fo. 160. — Cornelis de Vlaminck bezat naast zijn huis een bouwvallig houten „dwarshuys", dat „nergens toe en diende dan tot eenen spijcker te maicken om(m)e op die solders rogge, coorn, mout en(de) greyn te leggen" (Sententiën van den Hove van Holland, 1540, Reg. 40 N., p. 38; Rijksarchief te 's-Hage); (AA) Grootm. 2, fo. 130; (ii) Zie ook Begraafregister Wk., N. Z., i. d.; (jj) Stadsrek. 1559, fo. 58 V°; 1561, fo. 72. 76; (kk) Doopb. O. K., i. d. 18 Juli 1585. — Volgens eene aant. in 't familie-archief Six (die ik nog vond nadat het vorige vel reeds afgedrukt was) was Cornelis Dircksz. de Vlaming geb. 6 Aug. 1556, en had hij o. a. nog een broeder: Reynier Dircksz. de Vlaming, geb. 28 Febr. 1558; (//) Amsterdamsch Jaarboekje 1891, p. 121. — Eene 17e eeuwsche aant. in 't familie-archief Six meldt: „dat gemelde Pieter van Oudshoorn (d. i. Pieter Dircksz. de Vlaming, de Oude) is gesproten van Wilhem van Oudshoorn (n. 1. den gefingeerden stamvader van 't geslacht de Vlaming van Oudtshoorn) blijkt uyt verscheyden actens een gepasseert voor Burg. en Schepen van St. Omer 1614 en bevestigt voor Burgem., Schepen en Raden van Brussel 1614: 17 Novemb. Hij heeft deese late belegge om dat den Adel van Artois hem betwiste sijn wapen te sette aan de kloek van St. Omer, omdat hij hem bemoeyt hadde met koopmandschap dog heeft het tegens hun gewonne gelijkt blijkt uyt een Acte van de koning van Spangnien 15 Julij 1620". — Ook de Amsterdamsche de Vlaming'en stonden nog in 't midden der 16e eeuw in relatie met den Zuidnederlandschen adel blijkens het volgende uittreksel uit de Stadsrek. 1548, fo. 87 V°: „Ghijsbert Cornelis die Vlamincxz. betaelt uyten name ende tot behouff van Joncker Erart van Coutreau (Ridder, Heer van Westmalle, getr. met Maria de Renesse: zie Quijtsch. 14, fo. 1, 399 V°) zijnen neve die som(m)e van viertich ponden drie st. ende vier penn. vl(aem)s over die volle betalinge van den coop van vier woeninge(n) onder een dack staende bij de sluys van boerenverdriet bij Ael Duyne(n) Jacob Pietersz. int Scape(n) weduwe van hem gecoft" (28 Aug. 1548); (mm) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 27 V°.; (««) Quijtsch. 12, fo. 254 V°; Rentebr. 3, fo. 272; (00) Schaep; (pp) Grootm. 2, fo. 129; (qq) Capitale Impositie 1587, O. Z., fo. 22 V°; (rr) Stadsrek. 1545, fo. 3; 1546, fo. 3; (ss) Quohier 1631, fo. 57 V°; (tt) „Verclaringe bij forme van turbe gedaen" etc., L. E. 3, N°. 5*; (tin) Doopb. O. K.; Resol. Holland, 26 April 1584; Capitale Impositie 1587, fo. 23; Quijtsch. 22, fo. 147 V°; Quijtsch. 29, fo. 228; (vv) Wk. Reg. 14, fo. 93; (wzv) Tegen zijn zin tot deze bediening benoemd zijnde, weigerde hij aanvankelijk ze te aanvaarden, zoodat de Staten van Holland hem daartoe moesten dwingen (Resol. Holland, 4 Febr. 1587, 6 Mrt. 1589); (xr) Wk. Reg. 14, fo. 91; (yy) Zie Resol. Holland 14 Nov. 1595, waar melding gemaakt wordt van: het different dat geresen is tusschen Hugo van Alckemade ende Cornelis de Vlamingh, als Vader ende Vooght van Cornelis van Outshoorn sijnen Soon, op den eygendom ende opdracht van seeckere 30 Margen Landts, in Bijlemerbroeck gelegen"; (zz) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 7 V°; Nederl. Heraut \I, p. 128; (aaa) Wk. Reg. 14, fo. 91; (bbb) (ccc) Navorscher XV, p. 248; {ddd) Wk. Reg. 28, fo. 4; (eee) Grootm. 3, fo. 325; {fff) Deze vier kinderen waren: Maria, Volleert, Jacob en Arend de Vlaming van Oudtshoorn; (ggg) Maandblad Ned. Leeuw, XVIII, p. 49» (hhh) Grootm. 6, fo. 174^ > 179; [ui) Navorscher XV, p. 249; Wk. Reg. 18, fo. 122 V°; Wk. Lade 99» i- v. Ruttens; Kerldnt. reg., i. d. 30 Sept. 1632; (jjj) Navorscher XV, p. 250; (kkk) Wk. Reg. 32, fo. 90; Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 249; (///) Arch. Desol. Boedelk., Staten van Inventaris, N°. 211, fo. 61; (mmm) „20 Julij ('755) is Mevrouw de Huijsvrou van de Heer Hendk. Gravia Juffrou van Ousthoorn overleeden, sijnde in haar tijd een seer schoone Bruijnet geweest, die van veele bemint was" (Aant. Jacob Bicker Raye, II, p. 227); («««) Procuratiën van Buitenen, N°. 2, fo. 186 (1702); Procuratiën van Buitenen, N°. r, p. 126 V°; (000) Quohier 1742, fo. 71; {ppp) Kerkint. reg., i. d. 22 Febr. 1737, 17 Mrt. 1741; [qqq) Kinderen uit dit hitwei. waren o. a.: Medina Catharina van Groenewegh, gedf. te Amsterdam O. K. 10 Juni 1723 (waarbij getuige was: ,,de Baron ^n Ingenhoven"), en Thomas Groeneweg van Oudshoorn, ged*. te Amsterdam O. K. 24 Jan. I734> st. kinderloos 30 Nov. 1790, werd 4 Febr. 1767 als poorter van Amsterdam ingeschreven als klerk ter Weeskamer; werd daarna Suppoost der Weeskamer I77°> en woonde op de Achtergiacht; tr. 5 Febr. 1769 Maria Vuurberg, geb. 1741, dr. van Evert Vuurberg; (rrr) Zie noot d, hiervoor; (jjj) Quohier 1674, fo. 567; (ttt) Wk. Reg. 4, fo. 321; («««) Grootm. 2, fo. 47 V°; H Wk. Reg. 8, fo. 1^4; [iuww) Wk. L. 32, i. v. Lambertsz.; (xxx) Stadsrek. 1563, fo. 70; (yyy) Stadsrek. 1568, fo. 35 V°; (zzz) Wk. Reg. 9, fo. 159; (ak) Wk. Reg. 4, fo. 321; (6") Schaep, M. M., p. 180 en los ingestoken blad bij p. 253; (c11) Grootm. 1, fo. 304; (d1") Wk. Reg. 2, fo. 212 \°; Reg. 3, fo. 45; (ek) Wk. Reg. 2, fo. 212; (ƒ') Wk. Reg. 1, fo. 112; (gk) Schaep. — Waarschijnlijk was haar man Drost van 't dorp Scherpenzeel en vonden de oude genealogen daarin aanleiding om hare zuster Tiet Jan Evertszoonsdr., de vrouw van Cornelis Cornelisz. alias Jansz. Vlaminck te verdoopen in: Tiet baronnesse van Scherpenzeel, onder welke benaming zij doorgaans in de M. S. genealogieën voorkomt; (/*"") Stadsrek. 1547» f°- 100 V°; (*4) Wk. Reg. 10, fo. 5 V°; Resol. Holland 29 Juli 1594, 10 Aug. 1594, 8 Sept. 1594, 21 Juli 1595; (j*) Zij wordt in 't Wk. Reg. 3, fo. 45, verkeerdelijk Cornelis genoemd; (kk) Hambouch scutterien boeck, fo. 25; (/') Rooyboek, fo. 3; zie ook Wk. Reg. 3, fo. 45. 70. CORNELIS JORISZ. R. 1596—1599. Comm. 1591, Sch. 1596. Regent Burgerweeshuis 1597. Haringkooper op den Nieuwendijk, tusschen de Haarlemmerpoort en de Haarlemmersluis „in den rooden Hoorn" (a). Geb. 25 Mrt. 1564, st. 14 Mrt. 1599, zoon van Joris Jorisz. (zie Aant., hieronder) en van Trijntge Hillebrandsdr. Tr. 25 Dec. 1588 Grietge Willemsdr. Backer, geb. te Bremen 1 Febr. 1571, st. te Amsterdam 24 Aug. 1624, dr. van Willem (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth van Leuven. Kinderen: Willem Backer, N°. 117. cornelia cornelisdr. Backer, tr. Cornelis Schellinger, Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 95). Aant. Zyvert Claesz. {b), O. Z. Huiszittenmr. 1520—1529, liet drie kinderen na: a. Willem Backer Zyvert Claeszoonsz., geb. 1499 (c)> s^- kort vóór Sept. 1536, brouwer in 't Kattegat „in den Passer"; tr. Geert Jansdr. Oom (d), geb. 1497, st. 12 Oct. 1592, nalatende een 70. vermogen van ƒ 48.200.— (e), dr. van Jan Oom, Jacobsz. alias Noom Pompemaker (zie bij N°. 47, Bijl. 3) en van Weyn Sijbrandsdr. Hun eenige zoon was: Willem Backer, Willemsz., bijgenaamd: „Rijcke Backertge", geb. 1528, st. te Emden 18 Mrt. 1575, werd door Alva bij decreet van 6 Juni 1569 om het geloof verbannen; woonde op den O. Z. Voorburgwal bij de Liesdelsbrug; tr. 1564 Lijsbeth van Leuven, geb. 1543, st. 8 April 1625, dr. van Hans (zie bij N°. 23, Bijl. 2) en van Anna Karstens. Uit dezen echt sproten drie kinderen (ƒ): aa. Grietge Willemsdr. Backer, tr. Cornelis Jorisz., N°. 70. bb. Jacob Backer, geb. 26 April 1572, st. ongeh. 22 April 1643, Sch. 1610, Burg. 1632, 34, 35, 40; Gedep. ter Staten Generaal 1637—1640; woonde op den O. Z. Achterburgwal. cc. Annetge Willemsdr. Backer, tr. Joris Jorisz., N°. 75. b. Heer Claes Zyvertsz., geb. 1501 (g), priester; leefde nog in 1540. c. Claes Zyvertsz., leefde in 1536. * ije * Cornelis Jorisz., geb. te Drunen (in de Langstraat bij 's-Hertogenbosch) omstreeks 1470, vestigde zich te Amsterdam en kocht er 23 Nov. 1537 van Gerrit Vranckenz. twee huizen, aan een waarvan later (en wellicht toen reeds) „de roode Hoorn" uithing, het eene huis „staende binnen Aemsterdam streckende van die Haerlemer straet totten buyerpat thoe .... Noch een huys daer die selve Cornelis ter selver tijde inne woenende was met een nyeuw huysken streckende van de middelpat tot die IJe toe" (/i); tr. N. N., en liet drie kinderen na: a. Joris Cornelisz., die volgt. b. Bouwen Cornelisz., die gehuwd was, en nakomelingen naliet. c. Jut Cornelisdr. Joris Cornelisz. (bovengenoemd), geb. te Drunen, st. te Amsterdam vóór 1532, tr. Lijsbeth Jansdr. „de wollen naister", die st. kort vóór Jan. 1539 (i), na hertr. te zijn met Adriaen Goossensz. Boom (zie Bijl. 1, hieronder). Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen: a. Cornelis Jorisz., geb. te Amsterdam 1530, st. ongehuwd, verdron¬ ken op zijne terugreis van Malaga. b. Joris Jorisz., geb. te Amsterdam 1532, st. 23 Nov. 1580, haring- kooper op den Nieuwendijk, tegenover de Engelsche steeg, tusschen de Haarlemmerpoort en de Haarlemmersluis „in den rooden Hoorn"; tr. 15 Jan. 1557 Trijntge Hillebrandsdr., geb. 1532, st. 6 Mei 1580, dr. van Hillebrand Luytsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1) en van Aecht Gerritsdr. van Hoorn. Zij wonnen de drie volgende gehuwde kinderen: aa. Hillebrand Jorisz., geb. 5 Sept. 1559, st. kinderl. 27 Mei 1632, bij zijn dood wonende op den Singel; tr. 15 Mei 1581 Jannetge Leenaertsdr. Graeff, geb. 1554, st. 25 Jan. 1619, dr. van Leenaert Jansz. (zie Aant. bij N°. 22) en van Griet Jan Duvenzoonsdr. bb. Cornelis Jorisz., N°. 70. cc. Joris Jorisz., N°. 75. Bijl. i. Adriaen Goossensz. Boom, geb. te Gorinchem omstreeks 1500, werd 11 Febr. 1547 poorter van Amsterdam (ƒ) en was er zeepzieder op 't Water „in de drie Swaentgens", tusschen „het Spijckervat" en „de gouden Reael" (k)\ tr. i°. Lijsbeth Jansdr. „de wollen naister", st. kort vóór Jan. 1539, wede. van Joris Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 70, hiervoor); tr. 2°. Anna Willemsdr. Opsy (/), begr. N. K. 29 Sept, 1593 (in). Zij hertr. Antonis Willemsz. Bontekoe, N°. 10. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter: Marijtge Adriaensdr. Boom, geb. 1533, st. te Utrecht 10 Febr. 1615 (n)> tr. i°. (vóór Jan. 1559) Wolfert Dircksz. „in de Luyt"; tr. 2°. 1560 Lambert Jansz. Cuper, st. kort vóór Juli 1568 (0), korenkooper op 't Water „in den Harinckton", zoon van Jan Jansz. (zie ook Aant. bij N°. 124) en van Lambertgen Pietersdr.; tr. 30. Pieter Adriaensz. van Wijckerslooth (/>), st. 24 Juni 1614, korenkooper, na zijn huwelijk wonende op 't Water „in den Harinckton", Regent Gasthuis 1588. (<7) Quijtsch. 20, fo. 251 V°; Schepenk. 7, fo. 195; (b) Wk. Reg. 4, fo. 167 V°.— Zyvert Claesz. was denkelijk gehuwd met de dochter van een Willem Back er; ik vind: „It(em) na die doot va(n) Willem Backer heeft hij ons besproken dat viere(n)deel va(n) sijn huys in die Warmoesstraet behoudelicken dat Sivert Claes dat sal moghe(n> lossen mit tve pont groot", (daarna bijgevoegd): „Dese twe H' groot sij(n) betaelt" (1520; Belastingboek St. Pietersgasthuis 1497—1539, fo. 150); (r) Rentebr. vormende den achterkant van den omslag om de Stadsrek. 1557; (d) „Geertgen Jan Jacobsz. Noom Po(m)pemakersdr." komt in 1568 als moeder van Willem Backer voor in L. A, 11, N°. 10; (e) Geneal. bescheiden in 't fam.-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer, te Amsterdam; (f) Bovendien had Willem Backer, Willemsz. bij Geertrayt Jansdr. Oom nog een natuurlijken zoon (Wk. Reg. 11, fo. 244): Gerrit Willemsz. Backer, die ongehuwd stierf, te Woerden vermoord (Pieter de Graeff), en te Amsterdam begr. werd O. K. 18 Oct. 1593; (g) Rentebr. vormende den voorkant van den omslag om de Stadsrek. 1557; (/i) Wk. L. 204, i. v. Jorisz.; (/) Wk. Reg. 4, fo. 178 V°, 211 V°; (j) Stadsrek. 1547, fo. 21 V°; (£) Quoh. 1557, fo. 16; Quijtsch. 26, fo. 71; Wk. Reg. 15, fo. 220 V°; Grootm. 2, fo. 29; (/) Zie bij N°. 10, noot ƒ; (m) Wk. Reg. 4, fo. 211 V°; Reg. 7, fo. 41; (u) Fam.-archief Backer; (0) Wk. Reg. 9, fo. 41; (/) Fam.-archief Backer; 5e Reg. der lijfrentebr., fo. 20 V°. JONAS CORNELISZ. WITSEN. R. 1596—1626. Comm. 1595, Sch. 1601, Burg. 1619, 23, 24. Gecomm. Raad 1620—1622 ; Gedep. in den Raad van State 1 Mei 1625—1626. Bewindhebber en Mede-oprichter van de Noordsche Compagnie 24 Jan. 1614, en van de Compagnie van Nieuw-Nederland 11 Oct. 1614; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622. 71. Kapitein der Burgerij 1616 (of vroeger), Colonel 1617. Koopman en reeder; zond in 1598 in compagnie met Hans Simonsz., den Jonge (zie Aant. bij N°. 102), een schip van 130 lasten volladen naar de kusten van Guyana; in 1613 behoorde hij met Simon Willemsz. Nooms (zie bij N°. 146, Bijl. 1) tot de reeders van 't schip de Vos, dat uitgezonden werd met het doel om langs de Noordkust van Amerika de doorvaart naar Indië te ontdekken. Hij bekwam in 1614 nevens zijn broeder Jan Cornelisz. Witsen en zijn oom Gerrit Jacob Witsen en Reynier, Dr. Adriaen en Michiel Pauw brieven van voorschrijving van Prins Maurits aan Tsaar Michaël Fjodorowietsj, inhoudende het verzoek om aan hen, als zijnde „van de vermaardste en treffelijkste kooplieden der stad Amsterdam", vrijheid te willen verkenen om in Moscovië en des Tsaren overige erflanden handel te mogen drijven (a). Woonde in 1590 op den N. Z. Voorburgwal, in 1607 buiten de Oude Haarlemmerpoort, in 1626 op den Singel. Geb. 1566, st. 13 Oct. 1626, zoon van Cornelis Jacob, N°. 55, en van Marij Claes Jonaszoonsdr. Tr. 15 Juli 1590 Weyntge Jansdr. Swaerooch, geb. 1566, begr. O. K. 18 Oct. 1607, dr. van Jan Pietersz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Neel Pietersdr. Kinderen (o. a.): Maria Witsen, tr. Gerrit Hudde (zie bij N°. 53). Cornelis Witsen, gedt. O. K. 26 Dec. 1595, st. kinderloos op Banda, was in 1628 en 1635 „Hooftconsul bij Commissie van de Ho:Mo: Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden in Aleppo, Soria, Palestina ende Cypris" (b), daarna Gouverneur van 't eiland Banda. Bijl. i. Jan Pietersz. Swaerooch (c), haringkooper bij de Haarlemmerpoort {d)\ week in 1566 om de religie uit; tr. Neel Pietersdr. (e). Zij wonnen o. a.: a. Marij Jansdr. Swaerooch, begr. N. K. 15 Juni 1596, tr. 18 Dec. 1580 Heycke Pietersz., geb. te Hoorn, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 20 Juni 1596, wonende in de Raamskooi bij de Haarlemmerpoort, zoon van Pieter Pietersz. Boer. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Johan Heyckens, geb. 1582, st. 1641, komt in 1616 voor als gewezen Ontvanger van de Wisselbank te Amsterdam (ƒ); woonde op den Singel bij de Haarlemmerpoort; tr. 8 Febr. 1604 Anna Gijsbertsdr. Born, geb. 1584, st. 1639 (g), dr. van Gijsbert (zie Aant. bij N°. 163) en van Aeff Jacobsdr. Blaeu. Zij lieten drie kinderen na (/i). bb. Weyntgen Heyckens, tr. Pieter Pauw (zie bij N°. 5). b. Weyntge Jansdr. Swaerooch, tr. Jonas Cornelisz. Witsen, N°. 71. (a) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden IV, p. 375; Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-lndië, I, p. 38, 49; Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis der Noordsche Compagnie, p. 63; (l>) Resol. Holland 1623, oude druk, p. 16; Reg. van Vonnissen in civiele zaken, N°. 2063 R. I., fo. 61; (c) Zijne zuster Griete Pietersdr. was gehuwd met Cornelis Claesz., schoenmaker (Wk. Reg. 8, fo. 93, 115); (d) ter Gouw, VI, p. 208; (e) Quijtsch. 20, fo. 41 V°; (/) Resol. Vroedschap, N°. 11, fo. 308; N°. 12, fo. 6; (g) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 19; (h) Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 216 V°. 72. JAN CLAES BOELENSZ. R. 1597—1608. Comm. 1578, Sch. 1579, Burg. 1587, 89, 93, 96, 99, 1600. Kapn. der Burgerij 1580; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1587. Woonde bij zijn overlijden op den Fluweelenburgwal bij de Bierkaay. St. kinderloos 25 April 1608 (a), zoon van Claes (zie Aant., hieronder) en van Meynouwe Gerritsdr. Coeckebacker. Tr. Belitge Hudde, begr. O. K. 5 Juni 1612, dr. van Arent (zie Aant. bij N°. 53) en van Trijn Jacob Huygendr. Kinderloos. Aant. Marten Claesz. Mereus, Mareus, Mereusen, Mourens of Menreesgen, geb. omstreeks 1450, st. kort vóór Aug. 1492 (b), woonde te Amsterdam „in die Wijmoelen zijde" (d. i. op den Nieuwendijk); tr. Katrijn Martensdr. Zij hertr. Willem Cantert, Willemsz., die st. vóór 1514 (c). Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, waarvan de vier volgende bekend zijn (d): a. Jan Martsz. Mereus, volgt. b. Claes Martsz. Mereus, „schijnt ongetrout geweest te sijn institueert sijns broeders Jans 4 kindere(n) tot sijn Erfgenamen daer tegen haer de 2 susters van hem testateur opposeren 26 Novemb. a°. (15)55 P(er) Claes Boelisz. aenvaert onder benevicij v(an) Inv(en)t(ar)is" (e). c. Katrijn Martensdr. Mereus, graanhandelaarster, ontdook in 1527 de accijnzen en moest tot straf acht duizend Leidsche steenen ten behoeve van de stadsfabriek leveren (ƒ). d. Marie Martensdr. Mereus. Jan Martsz. Mereus (bovengenoemd), geb. omstreeks 1480, st. 1531, tr. (omstreeks 1501) (g) Geertruyd Andriesdr. Boelens (/z), st. 15 Oct. 1544 (i) of 13 Febr. 1545 (j), woonde bij haar overlijden te Amsterdam „over de doelen op de veemarct" „in de drie Papegayen" (k), bouwde een oliemolen te Amsterdam en werd om hare anti-Roomsche gezindheid door hare ouders onterfd (/), dr. van Andries (zie Aant. bij N°. 38) en van Marie Jan Bethsdr. Zij wonnen vier kinderen (m): a. Marten Jan Martsz. Mereus (n), Kapitein der Watergeuzen bij de inneming van den Briel 1572. b. Imme Jansdr. Mereus, tr. (0) Joost Jan Taemsz., st. vóór de Vas¬ ten 1559, woonde eerst te Amsterdam en vertrok in 1550 metterwoon naar Hoorn (/>). „Hij was een schoon man met geel hair, en rijk. Hield zich ook bezig met ossen weiden en dreef handel op het Oosten. Had vele processen en kon kwalijk on- 31 72. gelijk verdragen" (q). Hij was sterk tegen de Roomsche religie gekant (r). Hunne twee kinderen waren: aa. Aecht Joostendr., tr. (vóór 1563) Cornelis Jan Matthijsz. bb. Jan Martsz. Merens, geb. te Hoorn 1544, st. ald. Dec. 1573 (j), Ontvanger te Hoorn; tr. ald. 1562 Maria Teunisdr. Verduyn, geb. 2 Febr. 1539, st. 25 Dec. 1605, dr. van Teunis Dircksz., Sch. van Hoorn 1542, R. ald. 1548. Zij hertr. Cornelis Pietersz. Berckhout (zie Aant. bij N°. 38), wedr. van Lucia Hendrick Pauwelszoonsdr. Uit het eerste huwelijk stamt de bekende Hoornsche regentenfamilie Merens (t). c. Claes Boelensz. „anders genaempt Claes Martsz. Mereusen" (u), ha- ringkooper op de Ossenmarkt (v); komt reeds in 1539 voor; moest in 1566 om 't geloof uitwijken; tr. Meynouwe Gerritsdr. Coeckebacker, begr. N. K. 2 Aug. 1587, dr. van Gerrit Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 65) en van Griete Pietersdr. Hunne vijf kinderen (w) volgen: aa. Jan Claes Boelensz., N°. 72. bb. Griete Claesdr. Boelens, tr. Jan Laurensz. Spiegel, N°. 31. cc. Andries Claesz. Boelens, st. kinderl. en begr. in 't Paulusbroedersklooster Mrt. 1578 (x), woonde bij zijn overlijden „in Pieter Bickers brouwerie"; had zich in 1572 en 1573 om de troebelen uit Amsterdam verwijderd, doch keerde in 1573 weder in de stad terug en betaalde 15 Sept. 1573 als boete 50 £ Vlaamsch; tr. Dieuwer Jacobsdr. Ruysch, st. kinderl. 1582 (w), dr. van Jacob (zie Aant. bij N°. 14) en van Elisabeth Benningh (y). dd. Marij Claesdr. Boelens, geb. 1558 (z), st. ongetr. 21 Jan. 1603. ee. Giert Claesdr. Boelens, st. ongetr. d. Cornelis Jansz. Mereus, st. kort vóór Aug. 1555 (aa), woonde „op de nyeuwe zijdts burchwal over de appelmarct"; tr. Katrijn Cornelisdr., dr. van Cornelis Anthonisz., Sch. 1544, R. 1547, en van N. (dr. van Jelis Jansz. den wisselaar) (bb). Zij lieten twee kinderen na: aa. Geert Cornelisdr. Mereus, geb. 1547, tr. 1568 Claes Jansz. van Duynen, van Haarlem. bb. Lijsbeth Cornelisdr. Mereus, geb. 15 5 ï, tr. (vóór 1580) Gerrit Harcxz. Clock, te Hoorn. (a) „obijt den 25 april 1608"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (t) Wk. Reg. 2, fo. 137 V°; (c) Wk. Reg. 2, fo. 284; (J) Er was nog eene dochter, gehuwd met Goert Gerritsz. Zie de overeenkomst aangegaan tusschen „Goert Gerytsz. mit zijne vrienden en(de) magen ande een zijde, Jan Martsz. mit Katrij(n) M(ar)ten Maruesen wedewe zij(n) moeder mit zijn zuste(re)n en(de) h(a)re vrienden en(de) magen an d' ande(re)", i. d. 22 Aug. 1498 (Keurb. B, Corr. fo. 34); (e) Schaep, M. M., p. 153; (/) Keurb. D., Correctiën, fo. 242 V°; (^) Zie noot e, hiervoor; (/i) Zie bij N°. 38, noot tt\ (i) Pieter de Graefï; (j) Familiepapieren van Jhr. Mr. D. van Akerlaken, Nav. rscher XXXVI, p. 60; (k) Wk. Reg. 5, fo. 102 V°, 208 V°; (/) Zie noot h, hiervoor; (m) Bovendien liet Jan Martsz. Mereus nog eene natuurlijke dochter na: Katrijn; («) Wk. Reg. 4, fo. 95 V°; (io) Imme Jansdr. Mereus had zich volgens Schaep „mishijlijckt" door met Joost Jan Taemsz. te trouwen; (p) Stadsrek. 1550, fo. 21 V°; '?) Zie noot j, hiervoor; (r) „Imme Jansdr. Merens tr. Joost Jan Thaamsz. vroedschap te Hoorn, f 1559 vóór de Vasten, en alzoo hij het Sacrement weigerde te ontvangen, wilden de priesters hem op het diefleiders kerkhof begraven, doch werd door geld verkregen dat hij 's nachts in de Vrouwe-kerk is bijgezet. Zij hebben hem ook gedwongen uit de stad en de regeering te gaan omdat hij zich tegen het ketterdooden en zekere vierdagen verzet had, dreigende tegen hem in rechten te zullen procedeeren. Ten spijt der geestelijkheid hield hij bij processiën op heilige dagen zijn huis open en trok zijne daagsche kleederen aan, bewerend dat de heiligen het best met nederigen gediend waren. Ook met het wijwater spotte hij, latende het op zijn muts vallen zeggende: heb ik het geloof dat het door de zerk op de dooden komt, zoo geloof ik ook wel dat het door mijn muts op mijn hoofd zal komen. Had ook een bijbel in huis die soms in geheime plaatsen verborgen werd; zoodat hij evenals zijne vrouws ouders een formeel ketter geweest is" (Familiepapieren van van Akerlaken, alsvoren); (s) De familieaanteekeningen van van Akerlaken deelen omtrent Jan Martsz. Merens het volgende mede: „Hij was een schoon man met geel hair en zeer rap en vlug, sloeg een bal over een kerk heen. Omdat hij op 't Keern ter predicatie geweest was en niet ter mis of biecht ging, werd hij door den Hertog van Alva bij sententie van 6 Oct. 1568 met confiscatie van goederen verbannen. Gewaarschuwd vluchtte hij ternauwernood over een huis, kwam buiten de stad en onthield zich twee jaren in Engeland waar hij in dien tijd voorgevend dat hij een Italiaan was op een zolder woonde. Zijne onroerende goederen, tot zijn vrouws luurmand incluis zijn geconfisqueerd en verkocht, hoewel de priesters hem om zijne jeugd hadden willen verschoonen bij aldien hij maar blootshoofd over de roode Steen (de markt) had willen gaan. Hij heeft nevens zijn neef Jan Thaamsz. Schaft, kapitein ten oorlog de stad Hoorn helpen geus maken, en was tijdens den slag op de Zuiderzee tegen de Spanjaarden onder Bossu een der voornaamste vrijwilligers. De Prins van Oranje heeft hem de hand gegeven en zijne cordaatheid geprezen. Was ook bij den graaf van Bossu tijdens deze als gevangene te Hoorn verwijlde zeer gezien en dikwijls diens gast. Hij heeft eene obligatie op den Prins uit liefde verscheurd en wordt geloofd ongelukkig te zijn geweest omdat hij in zijn jeugd een ooievaar geschoten had" (Nav. XXXVI, p. 61); (t) Zie de geneal. Merens, afgedrukt achterin den Catalogus van 't WestFriesch Museum te Hoorn; (?/) Rooyboek, fo. 25 (1539^• — Ik vind in 't Loterij-boeck van 't Burgerweeshuis (1560) aangeteekend onder de namen van de deelnemers aan de door 't Weeshuis gehouden loterij, die ieder een spreuk of motto moesten opgeven: „Ontfangen van Claes Boelez. Jan Martz. op ossemerct zij(n) aduys wort gesz. bij zij(n) zoon Jan Claesz 15 I2^ loten, den 22en Juny a°. 1561. —* Dit „aduys" is: Die na hoecheyt staen hier in dit leven, Wat troost kant haer int sterven geven"; (v) Schaep; in de acten komt Claes Boelensz. meestal voor onder den naam „Claes Boelensz. op de Ossenmarkt" ter onderscheiding van Claes Boelens „in den Hamburch", N°. 50; (w) Schaep; (x) Zie Begraafregister O. K., i.d.; (;') Wk. Reg. 9, fo. 203 V°; (z) 5e Reg. der lijfrentebr., fo. 21; (aa) Wk. Reg. 6, fo. 113; (bb) M. S. Backer, fo. 32 b. 73. Dr. PIETER SCHAEP, GERRITSZ. R. 1598—1620. Comm. 1598, Sch. 1600. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 7 Sept. 1602—1620; Raadsheer in den Provincialen Raad van Vlaanderen 7 Oct. 1603. „Werde tot Heijdelb(erg) den 15 Augusti A°. 1592 gepromoveert der beijden Rechten Doctor, van Julio Pacio. Daerna van Italien en(de) Vranckrijck thuyscomen(de), heeft den 20 Januarij 1594 (den) Hage gedaen den behoorlijken Eedt als Adv(ocae)t voor den Hove v(an) Hollant". Geb. 1570, st. te Middelburg 4 Juni 1620, zoon van Gerrit Jacobsz., N°. 23, en van Katrijn Simonsdr. Sakema. Tr. i°. te 's-Hage 23 Sept. 1597 Margriete Pauli Hallincg, geb. 26 Nov. 1575, st. te Middelburg, in de kraam van haar zesde kind, 24 Febr. 1605, dr. van Mr. Jacob Pauli (zoon van Paulus Hallincg en van Margriete Oem, Jacobsdr.), Secr. van Dordrecht 1558, Pension, ald. 1575, Raadsheer in den Hove van Holland 1590, en van Cornelia van der Bies; tr. 2°. te Middelburg 22 Juni 1610 Anna Pidt, dr. van Michiel Pidt, koopman te Middelburg. Kind (eenig volwassen, uit het eerste huwelijk): Mr. Gerard Schaep, Pietersz., N°. 138. 74. JAN CLAES REYNIERSZ. R. 1599—1612. Sch. 1598. Overman van den Voetboogdoelen 1582; N. Z. Huiszittenmr. 1583. Houtkooper (a) op den N. Z. Voorburgwal achter de Nieuwe Kerk „in Sint Jop". St. 26 Juli 1612 (b), zoon van Claes Reynertsz., gezegd van Medemblick (zie Aant. bij N°. 6) en van Lijsbeth Jansdr. Pledtser. Tr. Trijntge Pietersdr. Schagen, geb. 1552, begr. N. K. 14 Jan. 1622, dr. van Pieter Willemsz. Schagen of van Schagen, korenkooper op 't Water „in den Hooiberch" (c), en van Adriana Pietersdr. (d). Kinderen: Pieter Jansz. Schagen of van Schagen, geb. te Hamburg 1573 (e), st. te Amsterdam en er begr. N. K. 20 Sept. 1664, woonde in 1651 op den N. Z. Voorburgwal over de Nieuwe Kerk, en bij zijn overlijden op den Haarlemmerdijk „in Schagen"; tr. i°. Neeltge Tijmensdr.; tr. 2°. te Weesp 25 Sept. 1644 Lutgen Thonisdr. Thalen (ƒ), geb. te Hasselt 1604, st. te Amsterdam 1661, dr. van Thonis Jansz. Thalen, te Hasselt (g). Uit het eerste huwel. sproot eene eenige dochter: Adriana Pietersdr. Schagen of van Schagen, tr. Mr. Jacob Bors, gezegd Jacobus Borssius (zie bij N°. 35). heyltge Jansdr. Reyniers, st. kinderl. (/z), tr. Pieter Jansz. Sweelingh, ged1. O. K. 13 Febr. 1593, begr. O. K. 18 Sept. 1670 (z), koopman, eerst op den N. Z. Voorburgwal achter het Stadhuis „in 't Vosgen", daarna op den Haarlemmerdijk „in Pharnabucq" (/), Regent Aalmoezeniersweeshuis 1625, zoon van Mr. Jan Pietersz., organist van de Oude Kerk te Amsterdam en vermaard musicus, en van Claesgen Dircksdr. Puynder (Dirck Pieterszoonsdr. ex Meyns Claes Janszoonsdr. Pledtser). Hij hertr. ten Stadhuize 11 Jan. 1654 Lijsbeth Dommer, geb. 1623, begr. O. K. 23 Mrt. 1666, dr. van Hendrik Jansz. en van Dieuwertge Crijnen. Gisken Jansdr. Reyniers, geb. 1590, tr. 5 Oct. 1638 Jonker Nicolaes de Meyer, geb. te Wijk bij Duurstede, Canunnik van Oud-Munster te Utrecht, wedr. van Josina van Uytenbroeck. Hij hertr. Claesge Bas, ged*. N. K. 14 Dec. 1599, begr. O. K. 5 Juli 1658, wede. Van Hendrick Jansz. Rotgans, dr. van Pieter Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Maria Coerten Overlander. (#) L. H. 14, N°. 1 a\ {/>) „obijt den 26 Julij 1612"; M. S. Keurb., Naaml. der Vroedschappen voorin; (<-) Grootm. 2, fo. 45 V°; Quohier 1557, fo. 16 V°; (d) Wk. Reg. 7, fo. 280 V°; (e) 5e Reg. der lijfrentebr.; (ƒ) Lutgen Thonisdr. Thalen was denkelijk zijne huishoudster. Zie: Wk. L. 224, i. v. Schagen; Reg. Div. Mem. 7, fo. 25; (g) Wk. Reg. 31, fo. 55 V°; (h) Wk. Reg. 29, fo. 156; (i) Wk. L. 1:9, i. v. Reyniersz.; (ƒ) Coll. Succ., Reg. 2, fo. 205 V°. 75. JORIS JORISZ. R. 1600—1621. Sch. 1597. Regent Burgerweeshuis 1595; Kap", der Burgerij 1616. Stokvischkooper (a); woonde in 1592 op den Nieuwendijk, bij zijn overlijden op de Schagermarkt en was eigenaar van de hofstede Rustenburgh buiten de Regulierspoort aan den Amsteldijk, welke hij 3 Jan. 1614 voor ƒ 2550.— kocht (b). Geb. 15 Aug. 1568, st. 7 Juni 1621, zoon van Joris Jorisz. (zie Aant. bij N°. 70) en van Trijntge Hillebrandsdr. Tr. 5 Juli 1592 Annetge Willemsdr. Backer, geb. 10 Febr. 1574, st. 22 Juni 1639 (c)> werd in 1631 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (d), dr. van Willem (zie Aant. bij N°. 70) en van Lijsbeth van Leuven. Kinderen (o. a.): Geertruyt Backer, geb. 11 Juni 1597, st. 22 Juni 1644, tr. 16 Aug. 1620 Frans de Neve, geb. te Middelburg 1594, st. te Amsterdam en ald. begr. N. K. 23 Juni 1644, bij zijn overl. wonende op de Heerengracht, Regent Burgerweeshuis 1624. Hunne dochter was o. a.: Anna de Neve, geb. 23 Sept. 1623, st. 21 Jan. 1707, tr. i°. Juli 1669 Joost van Ewijck, geb. 1633, begr. O. K. 26 Nov. 1669 (e), wonende te Amsterdam op den O. Z. Achterburgwal, zoon van Jan en van Meynsken Hol, Allardsdr.; tr. 2°. Mr. Paulus Buys (zie bij N°. 300, Bijl. 1). Mr. Joris Jorisz. Backer, N°. 140. Dr. Willem Backer, N°. 203. Elisabeth Backer, tr. Dirck de Lange (zie bij N°. 79). (tf.) Dit bedrijf werd na zijn dood door zijne weduwe voortgezet (Arch. Desol. Boedelk., Minuutreg. 1, N°. 183, fo. 2); (b) Reg. van Quijtsch. bij Executie, N°. 2164, R. I., i.d. 14 Juni 1616; (c) Pieter de Graeff; ( tr. 2°. Giert Coenendr. van der Schellingh, dr. van Coen Tijmansz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Christyne Schouten. Uit het eerste huwel. was eene dochter, uit het tweede sproten twee dochters, die allen volgen: aa. Baert Copwitsdr., geb. 1475, st. 1479. bb. Ael Copwitsdr., st. kort vóór Dec. 1510 (ƒ), tr. Gerrit Cornelisz. — Waaruit eene dochter: Ette Gerritsdr. cc. Dieuwer Copwitsdr., tr. Pieter Laurensz. van Neck (zie Aant. bij N°. 11). e. Comen Simon. Hendrick Jansz. Hoogers (bovengenoemd), geb. te Purmerend omstreeks 1450, st. te Amsterdam 1489, kuiper te Amsterdam in de Warmoesstraat naast Andries Boelenz.; tr. i°. Baert N. N., eerder wede. van Jacob Dircksz.; tr. 2°. Alyd (Basgen ?). Uit elk der beide huwelijken sproten twee kinderen (k), die allen volgen: a. Elisabeth Hendricksdr. Hoogers. b. Wendelmoet Hendricksdr. Hoogers, tr. (vóór Aug. 1512) Jacob Jansz. Verwer, st. 1553. Uit dit huwel. werden zes dochters geboren, w.o.: aa. Baert Jacobsdr. Verwer, tr. Floris Roetersz. (zie Aant. bij N°. 86). bb. Alyd Jacobsdr. Verwer, tr. Oude Jacob Roelofsz. Drooch (zie bij N°. 45, Bijl. 1). c. Jan Hendricksz. Hoogers, geb. 1487, st. „Bamis" 1490. d. Claes Jan Hoogersz., later genoemd: Claes Hendricksz. Basgen, volgt: Claes Jan Hoogersz., later genoemd: Claes Hendricksz. Basgen (hiervóór genoemd), geb. 1488, begr. O. K. 16 Mei 1563, koopman te Amsterdam; woonde in 1536 „after de nuwe kerck opten burchwall" en bij zijn overlijden „op den burchwall aen d'oude zijde"; liet j6. een vermogen na van ƒ55.850.— (/); Sch. 1534, R. 1536, Burg. 1544; tr. i°. Katrijn Willemsdr. Block (m); tr. 2°. 1536 Tiet Jan Evertszoonsdr., geb. te Enkhuizen 1497, wede. van Cornelis Cornelisz. alias Jansz. Vlaminck (zie Aant. bij N°. 69), dr. van Jan Evertsz. (zie bij N°. 69, Bijl. 2) en van Trijn Olfertsdr. Uit het eerste huwel. sproten zes kinderen, uit het tweede één zoon, die allen volgen : a. Cornelis Claesz. Basgen, geb. 1515, st. kinderloos en begr. O. K. 2 Jan. 1559, tr. Grietge Dircksdr. b. Hendrick Claesz. Hoogert alias Basgen, geb. 1516, begr. O. K. 17 Aug. 1574, lakenkooper; Waardijn der lakenen 1549 (n); tr. Maria Cornelisdr. de Vlaming, geb. 19 Jan. 1516, wede. van Jan Buttel, dr. van Cornelis Cornelisz. alias Jansz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Tiet Jan Evertszoonsdr. Hunne drie kinderen waren: aa. Cornelis Hendricksz. Hoogert alias Baegen of Bas, st. kinderloos, leefde nog in 1602, wonende in 't Gansoord; tr. i°. (vóór 1575) Stijn Gerritsdr. Pengh, geb. 1548, dr. van Gerrit Jansz. (zie bij N°. 46, Bijl. 1) en van Katrijn Jan Duvenzoonsdr.; tr. 2°. Pietertge Ysbrandsdr. (0). bb. Trijn Hendricksdr. Hoogert, tr. Beyer Gerritsz., st. kinderl. 17 Nov. 1602, olieslager, Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1575. cc. Jacob Hendricksz. Bas, Regent Leprozenhuis 1578. c. Willem Claesz. Block, geb. 1518, begr. O. K. 23 Juni 1555, tr. Aeltge Pietersdr. Honich, geb. 1531, dr. van Pieter Honich, brouwer, en van Lijsbeth Jacobsdr. Codde (ƒ). — Zij wonnen drie kinderen (,ï) Wk. Reg. 2, fo. 170; (/) Wk. Reg. 1, fo. 313 v°; (j) Wk. Reg. 3, fo. 23; [k) Wk. Reg. 2, fo. 86 v°, 89; Wk. Reg. 5, fo. 269; Wk. L. 97, i. v. Block; (/) Wk. L. 23, i. v. Basgen; (m) Wk. Reg. 4, fo. 144 v°; (n) Naaml. der Waardijns, Gildenarchief U, N°. 5; (o) Uit dit tweede huw el. sproot een zoon: Jacob, gedt. O. K. 18 Mrt. 1578, jong overleden; (/) Wk. Reg. 4, fo. 226; Stadsrek. 1562, fo. 39; (q) Wk. Reg. 8, fo. 34 v°; vgl. ook: Pui-inteekenreg., i. d. 4 Mei 1585; (r) Quijtsch. 5, fo. 152 v°; Wk. Reg. Div. Mem. I fo. 251 v°; (s) Wk. Reg. 8, fo. 33 v°, 60 v°; (t) Annotatiën van de goederen der fugitieven 1568, fo. 37. — Uit dit huwel. sproot o. a. eene dochter: Geerte Bas Jan van Geestendr., begr. O. K. 26 Sept. 1575; («) Belastingb. Sint Pietersgasthuis 1582 en vlg., fo. 223; (v) Rentebr. 12, fo. 124; (w) Resol. Holland, 26 April 1584; [x] Reg. van de verhuring der huizen van de fugitieven, 1568, fo. 38. Quijtsch. 20, fo. 4156; (y) Het is wellicht niet overbodig (zie: Wapenheraut I, p. 177) hier te herinneren aan hetgeen de Ilcer J. G. Frederiks reeds in 't Amsterdamsch Jaarboekje 1888, p. 56 en vlg. mededeelt, n.1. dat Lijsbeth Jacobsdr. Bas, wier portret, in 't Rijksmuseum te Amsterdam, tot Rembrandt's meesterwerken behoort, eclitgenoote van Jochem Hendricksz. Swartenhondt, niet — gelijk in de geneal. Bas, voorkomende in de Herald. Bibl. 1874, p. 52, ten onrechte beweerd wordt — eene dochter is van Jacob Claesz. Bas. Ik laat hier de genealogie van deze gelijknamige familie, voor zoover bekend, volgen: Jacob Bas, te Kampen, liet twee kinderen na: a. Lijsbeth Jacobsdr. Bas, geb. te Kampen 1571, st. te Amsterdam en begr. O. K. 2 Aug. 1649, tr. te Amsterdam 30 Juni 1596 Jochem Hendricksz. Swartenhondt, geb. 1566, begr. O. K. 7 Juni 1627 (wedr. van Ael Ilendricksdr.), in 1589 „varentgeselle", wonende op den Zeedijk, in 1596 „Capiteyn op een schip van oorloge', toen wonende te Amsterdam op de Boomsloot, in 1597 *e Alkmaar gevestigd, Vice-Admiraal onder de Admiraliteit van Amsterdam 1603, Luitt.-Admiraal van Holland en Westfriesland 1621; tevens was hij, sedert hij in 1606 deze herberg van Anna Claesdr., wede. van Jan Claesz. Spiegel, kocht (zie bij N°. 59, noot «), waard in de Nes, op den Noorderhoek van de Pieter [acobssteeg, „in den Prins van Orangen", waar hij „den Swarten Hondt' uithing; b. Lubbert Jacol)sz. Bas, geb. te Kampen 1573, st. te Amsterdam en begr. O. K. 7 Dec. 1620, woonde in 1597 als bakkersknecht op de Wortelmarkt en vestigde zich in April 1608 als bakker op den Nieuwendijk „in 't vergulden Hart" (Quijtsch. 29, fo. 102 v°), tr. te Amsterdam 13 April 1597 Trijn Jansdr., geb. 1569, bij wie hij drie kinderen verwekte: eene dochter: Engeltge, geb. 1598, en twee zoons, waarvan de oudste was: Jacob, geb. 1601, begr. O. K. 10 Mei 1623, en de jongste: Jan, geb. 1603. (Wk. Reg. 18, fo. 108); (z) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 9; (aa) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 1; (bb) Wk. Reg. 13, fo. 14 v°; (cc) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 9; (dd) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselbank T, 1625; Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 1 v°; (ee) Pieter de Graeff; (ff) Mededeeling van den Heer C. W. Bruinvis te Alkmaar. — Pieter de Graeff geeft ook op: Jacob van Oudesteyn; (gg) Wk. Reg. 24, fo. 109; Wk. L. 351, i. v. Vinck; (hh) Wk. Reg. Uiv. Mem. 7, fo. 125; (ii) Nomina Doctorum 1641—1753; (jj) Kerkint. reg., i. d. 13 Nov. 1621; (kk) Wk. Reg. 1, fo, 382; Reg. 2, fo. 231 v°; (//) Rentebr. 3, fo. 279; (mm) Wk. Reg. 4, fo. 310; (nn) Volgens de geneal. Bas voerde Grietge Fredericksdr., de huisvrouw van fan Dircksz. Puynder, den familienaam Serwouter. Zoo vond ik evenwel noch haarzelf, noch een harer familieleden, ergens genoemd; (co) Wk. Reg. 13, fo. 213; Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 375; (pp) 2e Reg. van lijfrentebr., fo. 3 v°; (qq) Schepen Minuut Reg., N°. 1324 R.I., fo. 11 v°; (;-;-) Quijtsch. F., fo. 97; (ss) Wk. Reg. II, fo. 154; ('0 Wk. Reg. 8, fo. 138; (hu) 7e Reg. van lijfrentebr., fo. 4; (vv) In de M. S. Handv. 1 >32, fo. 206 v°, wordt hij genoemd: „Cornelis Elbertsz. Molenaer"; in de M. S. Handv. Coll. Alberdingk Thijm: „Cornelis Elbertsz. bergevaerder"; (ivw) Wk. Reg. 9. fo. 186 v°; (xx) Schaep, M. M., p. 168; (vv) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 4; (zz) Wk. Reg. 19, fo. 32; (aan) Pieter de Graeff; (bbb) Zie de geneal. Kies in de Bijdr. voor de Geschiedenis van 't Bisdom van Haarlem, XXII, p. 155; (ree) Wk. Reg. 8, fo. 135 v°; (ddd) Wk. Reg. 8, fo. 285; Rentebr. 1, fo. 177; (eee) M. S. Backer, fo. 15; (fff) Tot dit geslacht behoorden o. a.: Franciscus, geb. 1620, priester, Josephus, geb. 1629, pastoor te Haarlem, en Tieter, geb. 1636, Jesuiet, alle drie zoons van Adriaen en van Josina van Teylingen; (ggg) Op het oog is er in de door ter Gouw in zijne Geschiedenis van Amsterdam, Deel VI, p. 263, noot 2, aangevoerde bewijsgronden veel wat zijne meening, dat de Haarlemsche en de Amsterdainsche Pieter Jansz. Kies twee verschillende personen geweest zijn, schijnt te wettigen. Diensondanks zijn beide toch blijkbaar één en dezelfde persoon. Evenals de andere leden van zijne familie zal ook Pieter zoowel te Haarlem als te Amsterdam belangen gehad en verblijf gehouden hebben en wellicht ook zijne brouwerij in de eene en zijn houthandel in de andere stad gelijktijdig hebben gedreven, zoodat hij in de gelegenheid was in beide plaatsen zijne ijver voor de zaak der reformatie te doen blijken, waardoor in verscheidene achtereenvolgende verbanningsdecreten zijn naam voorkomt zoowel in gezelschap van Haarlemsche als in dat van Amsterdamsche geloofsgenooten; (hhh) In de genealogieën meestal genoemd: Overrijn van Schoterbosch. Ik vind evenwel in 't M. M. van Schaep, p. 174 en 175 vermeld: „Gerrit Willemsz. Schoterbos (volgens de Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 11, een zoon van Willem Fransz. Schoterbosch en van Maria Pietersdr. Salines) Burg(e)m(eeste)r tot Ilaerle(m) (1588) g(etrouwd) m(et) Margriet Jans" als ouders van twee zoons: a. Jan, gehuwd met Weyntge Pietersdr. Kies, en b. „Mr. Floris Schoterbos Raetsheer in (den) Hage g. m. Joffr. Geertruyt van Kerchoven". Dit laatste echtpaar won behalve twee dochters nog een zoon: „Jan v. Overrijn Schoterbos g. m. (Maria) dochter v(an) Pieter P(iete)rsz. Walenburg". Maria van Walenburgh hertr. Mr. Henrick Hooft, N°. 177. — De Naamlijst der Vroedschappen van Haarlem geeft op, dat 24 Jan. 1656 Raad werd: Mr. Johan Overrijn, Heere van Oudcarspel en Schoterbosch, obiit 13 Febr. 1666. De zelfde komt als Schepen in 1665 voor als: Mr. Johan van Overrijn, Heere van O. en S.; (iii) Quijtsch. 21, fo. 156 V°; (j/j) Bijdr. voor de Geschiedenis van 't Bisdom van Haarlem, t. a. p.; hier staat verder: „hij stierf ongetrout''. Dit is onjuist; {kkk) Quohier 1557, fo. 164 V°; (///) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 11; (mmm) ter Gouw, VI, p. 263, noot 2; («««) Quijtsch. II, fo. 425 V°; (000) „Den 13 Dec: 1619 is mijn moeders suster Baerth van Hooff overleden wierden doot gevonden eermen toe sach. Was 12 dagen minder als 72 jaer out" (Familieaant. van Anthony Oetgens van WTaveren, in 't bezit van Mr. B. van der Feen de Lille). Baert van Houff werd 3 Jan. 1620 in de Oude Kerk begraven; denkelijk is zij buiten de stad gestorven en ondervond het transport van haar stoffelijk overschot moeilijkheden door het dichtvriezen der vaarten; (ppp) ter Gouw, VIII, Alphab. Reg. i. v. » 77. PIETER THIJSZ. SCHRIJVER. R. 1602—1618, door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd (a). Sch. 1599. Kerkmr. N. K. 1593. Zuivelkooper (b) in 1586 „aent nyezijdts kerckhoff", in 1616 en later op de Coninxgracht (Singel) „in den Cruywagen" (c). Geb. 1558, begr. N. K. 28 Jan. 1634, zoon van Pieter Thijsz. of Matthijsz. (zie Aant., hieronder) en van Marie Jansdr. Schrijver. Tr. i°. 13 April 1586 Lijsbeth Ysbrantsdr. Hem, geb. 1559, begr. N. K. 7 Febr. 1615, dr. van Ysbrant Ysbrantsz. (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Jannetgen Harmansdr.; tr. 2°. 26 Juni 1616 Weyn Reyniers, gedt. O. K. 9 Jan. 1573, begr. N. K. 28 Mei 1620, dr. van Reynier Claes Reyniersz. (zie Aant bij N°. 6) en van Aef Doedes. Kinderloos. Aant. Pieter Thijsz. of Matthijsz., geb. omstreeks 1520, st. kort vóór Juni 1560 (d), chirurgijn te Amsterdam; tr. Marie Jansdr. Schrijver, begr. N. K. 24 Sept. 1596. Zij hertr. Dirck Jansz. van Beuningen (zie Aant. bij N°. 109). Uit het eerste huwelijk sproten vier kinderen (e): a. Thijs Pietersz. Schrijver, volgt I. b. Hendrick Pietersz. Schrijver, volgt II. c. Griet Pietersdr. Schrijver, geb. 1554> begr. N. Z. 3 Febr. 1581, tr. Jan Lens, wijnkooper in de Kalverstraat (ƒ). Hun zoon was: Hendrick Lens (zie Aant. bij N°. 135), tr. Annetge Simonsdr. Roch. 77. d. Pieter Thijsz. Schrijver, N°. 77. I. Thijs Pietersz. Schrijver, geb. 1548, begr. N. K. 2 Mei 1621, koopman op den Dam „in de Engelsche dogge" (g)\ Comm. 1603; Overman van den Handboogdoelen 1598 (h); Kerkmi". N. K. 1600; Luitt. der Burgerij 1604; tr. Marij Philipsdr. de Bisschop (i), dr. van Philips Arentsz. (zie Aant. bij N°. 48) en van Baefgen Olofifsdr. Zij wonnen o. a. een zoon: Philips Thijsz. de Bisschop (_ƒ), geb. 1578, begr. N. K. 30 Oct. 1638, was in 1605 „kaeskoper" (k) op den Dam, bij zijn overlijden korenkooper op de Keizersgracht „in Yerland"; liet een vermogen na van meer dan ƒ 100.000.— (/); N. Z. Huiszittenmr. 1618; Regent Leprozenhuis 1625; bode op Antwerpen 1637 (m); tr. i°. 15 Aug. 1599 Grietgen Huyghendr. Ploegh (»), geb. 1577, begr. N. K. 28 Juni 1607 ( stte Haarlem 2 Juli 1626, „maakte vele reizen zoo door Brabant als Spanje en Portugal"; was „suvelcooper" op den Dam, naast het Oosterhoekhuis van de Kalverstraat (w); Comm. 1603; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1588; N. Z. Huiszittenmi". 1589; vertrok in 1617 of 1618 metterwoon naar Haarlem; tr. te Haarlem 1575 Cornelisgen Jansdr. Soop, geb. te Haarlem, st. 9 Juli 1628. Hunne twee zoons waren: a. Pieter Hendricksz. Schrijver, alias Petrus Scriverius, geb. te Haarlem 12 Jan. 1576, st. te Oudewater 30 April 1660, en begr. te Leiden, voornaam philoloog en geschiedkundige, leefde ambteloos te Leiden; tr. te Leiden 22 Mei 1599 Anna van der Aar, st. te Leiden 13 Sept. 1656, dr. van Willem Govertsz., Sch. van Leiden, en van Alijd Claesdr. den Hartogh. Uit dezen echt werden twee zoons geboren: aa. Willem Schrijver, N°. 179. bb. Hendrik Schrijver, Bailluw, Schout en Dijkgraaf van Oudewater; tr. Anna van Rodenburgh, gedt. te Oudewater 11 Mrt. 1629, dr. van Jan Claesz. van Rodenburgh, Burgemr. van Oudewater (x). Het jongste van hunne vier kinderen volgt: Mr. Pieter Schrijver, Heer van Rodenburgh, st. kinderl. 19 April 1725, Burgemr. van Oudewater; tr. te Gouda 4 Juni 1694 Anna van Groenendijk, geb. 11 Oct. 1673, dr. van Dr. Pieter en van Maria de Lange. b. Jan Hendricksz. Soop, geb. 18 Mrt. 1578, st. 1638, glasblazer in compagnie met zijn schoonvader Jan Jansz. Carel; woonde in 1610 „in 't glashuys"; Regent Dolhuis 1611 —1638; tr. 27 Sept. 1598 Barbara Carel, geb. 1578, st. in de kraam 6 Juni 1610 (y), dr. van Jan Jansz. (zie bij N°. 84, Bijl. 1) en van Jacomina Florisdr. (z). — Wonnen vier kinderen, die zonder nakomelingen na te laten overleden (aa). (a) In 1628 werd hij wederom tot Commissaris (Weesmeester) aangesteld; (6) Reg. van Uitg. van 't St. Pietersgasthuis 1595—1600, i. d. 28 Aug. 1599; M Testament van Elbrich Jansdr., wede. van Reynier Pauw, Wk. L. 330, i. v. Pauw; (d) Wk. Reg. 7, fo. 90; (é) Zie Reg. van Vonnissen in civiele zaken, N°. 2064 R. I., i. d. 29 Nov. 1639. Tot erfgenamen van Vi van zijne nalatenschap benoemde Pieter Thijsz. Schrijver, N°. 77, bij testament gepasseerd voor den Nots. Sal. Henrix, 20 April 1626: „Jan Dirxsz. met Geurt Dirxsz. in zijn leven Burgermr. ende Raed deser Stede zijn Testateurs twee broeders van halven bedde"; (/) Quijtsch. 11, fo. 226; (g) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 172, noot; (k) Begraafreg. N. K., i. d. 15 Nov. 1588; (?) 6e Reg. der lijfrentebr., fo. 1 V°; (7) Aldus teekende hij zich in 't Kerkinteekenregister bij zijne ondertr. met Gnetge Huyghendr Ploegh; (k) Doopb. O. K., i. d. 6 Jan. 1605; (/) Wk. Reg. 24, fo. 156; (m) Grootm. 3, fo. 184; («) Zie ook 0. a. Schepenk. 29, fo. 156; (0) Wk. Reg. 15, fo. 19; (ƒ) Op p. 171, hiervoor, abusieflijk genoemd: Jhr. Peter van Abcoude van Merthen; (?) 3e Reg. der Commissarissen en andere officianten; (r) „17 Mey (1768) Dese nagt om een Uure is Sijn Exellentie, den Hoog EdL. Gestrengen Heer Cornelis Schreyver, Luytenandt Admiraal ten dienste van de Vereenigde Nederlanden, resorteerende onder het EDL. Mogend Collegie ter Admiralitijdt van Amsterdam, in den ouderdom van 81 jaaren, drie maanden en 17 dagen na een ziekte van drie weeken overleeden, hebbende van Kintsbeen af ter zee gevaaren, en in 't jaar 1711 al Capitijn geweest. Hij was een Braaf offisier, dog seer Haastig, opvligent, neetelig en niet ligt om met die geene daar hij iets tegens hat te versoenen waardoor hij sig bij veele gehaat maakte, en dus niet veele vrinde hat (Aant. van J. Bicker Raye II, p. 348); (s) Reg. Wisselbank, N°. 1685; (t) J. van Lennep, Leven van Mr. C. van Lennep, p. 51; («) Quohier 1674, fo. 520 V°; (v) Cornelis Gijsbertsz. van Goor woonde op de Heerengracht en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van f 600.000 — (Quoh. 1674, fo. 408 V°); (w) Quijtsch. 12, fo. 5; (x) Algemeen Nederl. Familieblad II, p. 270; (y) Maandblad Nederl. Leeuw VI, p. 61; (2) Wk. Reg. 19, fo. 51; (aa) Hun zoon was o. a.: Jan Jansz. alias Hendricksz. Soop, ongetr. gestorven en begr. Z. K. 11 Sept. 1655, Kapitein van eene Compagnie waardgelders in dienst der stad Amsterdam (Grootm. 3» 81; Grootm. 4> 93)* 78. Dr. SEBASTIAEN EGBERTSZ., alias SEBASTIANUS EGBERTI. R. 1602—1618; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd. Sch. 1593, Burg. 1606, 08. Gecomm. Raad 1609—1611. Hoogleeraar in de Ontleedkunde aan het Atheneum Illustre te Amsterdam 1595 («)• Medisch Doctor, woonde in 1596 „int elfdusentmaeghden clooster", in 1606 „ant oude zijds kerckhoff", en bij zijn overlijden in de Kalverstraat. — Het gezamenlijke vermogen van hem en van zijne tweede huisvrouw bedroeg bij hun overlijden ƒ 206.000.— (b). Geb. 1563, begr. O. K. 16 April 1621, zoon van Egbert Meynertsz. (zie Aant., hieronder) en van Dieuwer Jacobsdr. Tr. i°. 20 Juli 1596 Agnieta Jacobsdr. Benningh, geb. 1561, dr. van Jacob Jacobsz., N°. 14, en van Wijburch Jansdr. van Hoppen; tr. 2°. 13 Aug. 1606 Margriete van Dronckelaer, geb. 1583» s^- 25 Nov. 1624 (c), dr. van Pelgrom Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 156) en van Reymerich Jaspersdr. Appelman. Wonnen Kinderen ( tr- (omstreeks 1555) Claes Hendricksz., zijdelakenkooper in de Warmoesstraat op den Zuiderhoek van de Papenbrugsteeg „in den Sleutel", in 1568 om den geloove fugitief (w). Uit dezen echt sproten vijf kinderen, w. o.: Weyntgen Claesdr., tr. Augustijn van Teylingen, Bartholomeusz. (zie Aant. bij N°. 54). (a) Resol. Vroedschap 8/9, fo. 184; (b) Wk. Reg. 27, fo. 239; (c) 2e Reg. der lijfrentebr., fo. 3; (d) Twee gehuwde kinderen: a. Reymerich Sebastiaensdr. (komt soms ook voor als: Reymerich de Jongh; zie Quijtsch. BBB, fo. 48), geb. 1609, st. 20 Jan. 1679, getrouwd (vóór 1631) met Mr. Willem van den Kerckhove. geb. 1607, st. 5 Oct. 168advocaat te Amsterdam, daarna Raadsheer in den Hove van Holland, Zeeland en Westfriesland 1675, zoon van Melchior en van Elisabeth Doncker (Wk. Reg. 30, fo. 270 V°; Reg. N°. 741 R. I., fo. 272; Geschilderde genealogie v. d. Kerckhove in 't Oudlieidk. Museum te 's-Hage); b. Dieuwertge Sebastiaensdr., ged*. N. K. 26 Jan. 1616, begr. O. K. 6 Aug. 1648, ondertr. 23 Aug. 1647 Gijsberto Schuyt, geb. 1620, koopman te Amsterdam op de Wortelmarkt, zoon van Elbert Gijsbertsz. of Albert (zie Aant. bij N°. 451) en van Constantia de Haze; (^) Rooyboek, fo. 39; (ƒ) Charterk., Coll. Perk. brieven, Quijtsch. d.d. 15 Mrt. 1566; (g) Wk. Reg. 7, fo. 249 V°; (A) Quohier 1557, fo. 104; (?) Wk. Reg. 5, fo. 73; Reg. 7, fo. 38; (j) Marij Dircksdr. was eene zuster van den bekenden notaris en geschiedvorscher Mr. Cornelis Hamerode (Rentebr. 3, fo. 153), over wien men o. a. zie: Mr. N. de Roever, Uit onze oude Amstelstad, III, p. 79; (k) Zie Nederl. Familieblad, I, N°. 111, p. 2; (/) Quijtsch. 29, fo. 155 V°; [m) Wk. Reg. 9, fo. 284; («) Quijtsch. 26, fo. 253; Schep^nk. B, fo. 38 V°; M. S. Backer, fo. 32^; (0) Personeele Quotisatie 1585/6, fo. 43; Quijtsch. 8, fo. 109; (ƒ) Wk. Reg. 11, fo. 52; [q) Eene zekere Trijn Hendricksdr., die meermalen de predicatiën der gereformeerden had bezocht, getuigde later voor Schepenen: „dat zij ond(er) de zeiven p(re)dicatiën mitter nappe heeft gezien ommegaen Egbert Meynertsz. die zij zeit te wezen een mager man(n)eken die zij, naer haer bedu(n)cken, wel heeft zien gaen met twee mutzen en(de) in een graeuwe tabbert" (Confessieboek N°. 273 R. I., fo. 70 V°). Zie ook ter Gouw VI, p. 121, 210, 266, 275; (r) Verhuring van de huizen der fugitieven 1568, fo. 9; (j) Wk. Reg. 6, fo. 51 V°; M Confessieboek, N°. 273 R. I., fo. 335; Regeeringslijst in 't M. S. Keurb.; zie ook Aant. bij N°. 72; («) Wk. Reg. 14, fo. 73; (v) Wk. Reg. 10, fo. 197; (w) Naaml. der fugitieven, L. T. 7, N°. 4. 79. JOHAN PIETERSZ. REAEL. R. 1603—1621. Sch. 1579, ^urg- 1604, 12. Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen over de Stad en 't Kwartier Amsterdam 1581 (a). Kapitein der Burgerij (na de Alteratie), Colonel 1601 ; N. Z. Huiszittenmr. 1578; Regent Sint Jorishof 1598. Woonde op den N. Z. Ooster Achterburgwal „in den zilveren Reael" (b); liet bij zijn dood een vermogen na van ƒ 170.000.— (c). Geb. 1543, st. 16 Mei 1621 (d), zoon van Pieter Meeusz. „in den gouden Reael" (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Jansdr. Pauw. Tr. Hillegond Reyniersdr. van Neck, geb. 1552, begr. O. K. 16 Oct. 1595, dr. van Reynier Simonsz., N°. 11, en van Maria Jacob Roelofszoonsdr. Drooch. Kinderen (o. a.): Pieter Reael, geb. 1569, begr. O. K. 7 Aug. 1643, koopman en reeder onder de firma Pieter Jansz. Reael en Comp. (e); woonde op den N. Z. Voorburgwal, tusschen de Stilsteeg en de Huiszittensteeg „in den gouden Reael"; werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van 79- ƒ 130-000.— (ƒ); Sch. 1609; Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen over de Stad en 't Kwartier Amsterdam 1621; Regent St. Pietersgasthuis 1607; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1607; Luit*, der Burgerij 1620; Keurmeester van 't Touwwerk 1623; Overman van den Kloveniersdoelen 1636; tr. 13 Juni 1604 Weyntge Oetgens, gedt. O. K. 2 Juni 1583, st. 25 April 1664, zette na haars mans dood diens zaken voort en verrekende o. a. over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van ƒ300.000.— (g), dr. van Frans Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Alydt van Houff. Uit dit huwel. sproten twaalf kinderen, w.o.: a. Anna Reael, tr. Dr. Jacob Bas, N°. 176. b. Henricus Reael, gedt. O. K. 24 Aug. 1621, begr. O. K. 11 Sept. 1656, Kap», der Burgerij 1650; woonde op de Keizersgracht; tr. 20 Nov. 1646 Sara Hinlopen, gedt. N. K. 15 Oct. 1623, begr. W. K. 10 April 1687, werd in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 142.000.— (h), dr. van Jacob Jacobsz., N°. 98, en van Sara de Wale. Hunne twee kinderen waren: aa. Pieter Reael, N°. 237. bb. Wendela Reael, tr. Johan Baptista Bartolotti van den Heuvel (zie bij N°. 126, Bijl. 1). c. Dr. Frans Reael, N°. 185. d. Joan Reael, gedt. N. K. 16 Febr. 1625, st. ongeh. en begr. O. K. 2 Oct. ï659, Comm. 1658; Vaandrig der Burgerij 1650, Luitt. 1653, Kap11. 1655; Regent Sint Jorishof 1655. Maria Reael, gedt. O. K. 4 Sept. 1580, st. 1617 (i), tr. 31 Dec. 1601 Augustijn Wttenbogaert, geb. te Utrecht 1577, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 24 Dec. 1655, woonde in 1601 op den N. Z. Achterburgwal „in den Diamant", in 1605 ten huize van zijn schoonvader „in den zilveren Reael" (/), daarna op den Singel; Pagadoor of Betaalmeester der vendels krijgsknechten te Amsterdam 1618; Regent Leprozenhuis 1627, zoon van Frans Gerritsz. en van Mayken van Sompeeck (k). Hij hertr. 12 Jan. 1621 Geertruid Geldsack, geb. 1578, dr. van Pieter Cornelisz. (zie ook bij N°. 109) en van Maritge Cornelisdr. Uit het eerste huwel. sproten zes kinderen, w.o.: a. Hillegonda Wttenbogaert, tr. Albert Dircksz. Pater, N°. 139. b. Mr. Johannes Wttenbogaert, gedt. O. K. 15 Juni 1608, begr. O. K. 11 Oct. 1680, Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen over de Stad en 't Kwartier Amsterdam 1638 (/); woonde op de Heerengracht, W. Z., „in 't witte Paerdt", welk huis hij 20 Aug. 1654 voor ƒ 20.000.— kocht; werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (m); Luitt. der Burgerij 1646 (of vroeger), Kapn. 1650; Overman van den Handboogdoelen 1655 (n)] tr. 10 Juni 1642 Lucretia van Hoorn, gedt. O. K. 23 Juli 1615, begr. O. K. 3 Sept. 1652, dr. van Jacob Claesz. (zie Aant. bij N°. 154) en van Weyntge van Neck. Hunne dochter was o. a.: Wijntge Wttenbogaert, tr. Johan Baptista Bartolotti van den Heuvel (zie bij N°. 126, Bijl. 1). 79- c. Maria Wttenbogaert, tr. Jacob van Neck, N°. 165. Elisabeth Reael, geb. 1582, st. 9 Mei 1644 (0), tr. 22 Jan. 1606 Jacob de Lange, Dircksz., geb. te Gouda 1576, st. te Amsterdam 1616, zeepzieder te Amsterdam op de „Ouwe Lastasij in de sepereij van Muijjen"; N. Z. Huiszittenmr. 1611 (ƒ); Regent Aalmoezeniersweeshuis 1613. Zij wonnen o. a.: Dirck de Lange, gedt. N. K. 5 Juni 1607, begr. ü. K. 7 April 1671, Comm. 1651; Commies-Generaal der Convooien en Licenten 1652; Kerkm1'. Noorderk. 1645; Luit», der Burgerij 1647, Kap". 1650 (of vroeger); Regent Sint Jorishof 1648; tr. 3 Juli 1640 Elisabeth Backer, geb. 1614, begr. O. K. 11 Oct. 1669, dr. van Joris Jorisz., N°. 75, en van Annetge Willemsdr. Backer. Uit dezen echt sproten verscheidene kinderen, w.o.: Anna de Lange, geb. 13 Aug. 1645, tr. 6 Juli 1666 Jacobus Lakeman, geb. te Beverwijk 1638, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 5 April 1693, koopman, in 1666 op de Leliegracht, in 1674 op de Heerengracht, zoon van Claes Jacobsz. (zie ook bij N°. 64, noot 11) en van diens eerste vrouw Aefge Willemsdr. Hij hertr. Juni 1674 dementia Backer, gedt. N. K. 4 Sept. 1644, begr. N. K. 27 Juni 1689, dr. van Gerrit Jansz. Backer, den Jonge, korenkooper (q) te Amsterdam, en van Johanna Rutgersdr. van Sijpesteyn (r). Eene dochter uit het tweede luiwel. was o. a.: Johanna Lakeman, tr. Hillebrand Schellinger (zie bij N°. 95). Reynier Reael, geb. 1588, st. 17 April 1648, koopman, o. a. onder de firma Reynier Reael en Dirck Geurtsz. van Beuningen (s); woonde op de Oude Schans; zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 95.000.— (t); Comm. 1621, Sch. 1633; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622; Regent St. Pietersgasthuis 1618; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1618; Kerkm1'. N. Z. K. o 7 1623; Kapn. der Burgerij 1626; Kerkmr. Z. K. 1627; Overman van den Voetboogdoelen 1630; tr. 14 Sept. 1614 Maria Oetgens, gedt. O. K. 17 Mrt. 1591, begr. O. K. 7 Nov. 1652, dr. van Frans Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Alydt van Houff. Van hunne kinderen volgen er hier drie: a. Hillegonda Reael, gedt. N. K. 23 Febr. 1616, begr. Z. K. 11 Mei 1675, tr. 19 Nov. 1644 Adriaen van Kuyck, geb. te Heusden 1610, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 1 April 1670, buskruithandelaar en -fabrikant, onder de firma Adriaen en Cornelis van Kuyck (u); Equipagemeester der Admiraliteit te Amsterdam; Commissaris en Superintendent van 't louwwerk 1649; Luitt. der Burgerij 1650; Kerkmr. Z. K. 1652. Zij lieten o. a. de beide volgende kinderen na: aa. Reynier van Kuyck, gedt. W. K. 7 Mrt. 1647, begr. Z. K. 6 Dec. 1703, woonde op de Heerengracht en bij zijn dood op de Oude Schans; buskruithandelaar en -fabrikant, eerst onder de firma de Wede. Adriaen van Kuyck en Reynier van Kuyck (v), daarna onder eigen naam; bezat in 1672 een kruitmolen buiten de Regulierspoort achter Borssenburgh en kocht 10 Juli 1691 van de weduwen van Gillis en Mr. Willem Sautyn voor ƒ 48.000.— een buskruitmolen buiten Amsterdam aan de Wetering over de Schagerlaan (w)\ Vaandrig der Burgerij 1668; Kerkmr. 79- N. K. 1693; tr. te Amstelveen 2 April 1675 Christina Benningh, geb. 1657, begr. Z. K. 21 Mei 1703, dr. van IJsbrant (zie Aant. bij N°. 14) en van Francisca Rensi. Hunne dochter was o. a.: Christina van Kuyck, tr. Mr. Jacob Faas (zie Aant. bij N°. 392). bb. Maria van Kuyck, tr. Nicolaes Schuyt (zie Aant. bij N°. 451). b. Hendrick Reael, gedt. O. K. 21 Jan. 1621, begr. O. K. 6 Febr. 1672, koopman en reeder, in 1666 onder de firma Hendrick Reael, Jacques Thierry en Pieter van Rijn (x); stichtte in Nov. 1656 met Joannes Rombouts en Gerbrant Warnaerts een geregelden drieweekschen vrachtdienst van vier of vijf galjoten op Portugal (y); Bailluw en Dijkgraaf van de Bijlmermeer; Ontvanger van 't Lastgeld van den haring of Ontvanger van de Groote Visscherij te Amsterdam 1648 (z); Kapn. der Burgerij 1650; Regent Dolhuis 1653; woonde op den Singel; tr. 23 April 1652 Adriana Bas, gedt. N. K. 24 Oct. 1623, begr. O. K. 15 Aug. 1653, dr. van Gerard (zie Aant. bij N°. 76) en van Alida Puynder. Hunne dochter volgt: Maria Reael, tr. Nicolaas Faas (zie Aant. bij N°. 392)- c. Alida Reael, tr. Dr. Joannes Commersteyn (zie Aant. bij N°. 90). Dr. Jacob Reael, N°. 112. bartholomeus Reael, geb. 1592, begr. o. K. 24 Dec. 1654, Comm. 1628 (ging in 1632 bankroet (aa) en werd daarna:) Secr. 1632; Regent St. Pietersgasthuis 1621; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1622; Luitt. der Burgerij 1626; tr. 1 April 1619 Maria van Beuningen, geb. 1600, begr. N. K. 1 April 1666, dr. van Geurt Dircksz., N°. 109, en van Aeltge Appelman. Zij wonnen o. a.: Maria Reael, gedt. N. K. 10 Nov. 1626, begr. N. K. 30 Mrt. 1654, tr. 13 Juni 1645 Mr. Steven van der Hagen, geb. te Utrecht 1621, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 21 Jan. 1677, advocaat te Amsterdam op de Oude Schans „in den Snoeck"; Secr. van de Weeskamer 1655; werd in April 1676 „gedeporteert en gebannen, volgens vonnisse van Schepenen, over eenige ontrouw" (bb), zoon van Steven en van Anna Wttenbogaert. Hij hertr. 2 Febr. 1655 Geertruyt van Beuningen, geb. 1628, begr. O. K. 11 Dec. 1692, dr. van Jan Wijnantsz. (zie Aant. bij N°. 109) en van Trijntge Pietersdr. Geldsack. Aant. Meeus Pietersz. (cc), geb. te Rarop (Ransdorp), vestigde zich te Amsterdam; leefde aldaar in 't begin der 16e eeuw; tr. Lijsbeth Pietersdr. Velserman (dd). Zij wonnen o. a. de volgende drie zoons: a. Meeus Pietersz., st. 1550 (eé), woonde op den N. Z. Achterburgwal; werd tegelijk met zijn schoonvader Pouwels van Kairn 16 Jan. 1534 door de stad Amsterdam aangesteld tot „stroemmeester ende bewaerder, uytlegger ende opneemer van dezer stede zeetonnen ende zetter van den baeckens ende caepen opten 7Q. duynen van (der) Schellinck, Texel, Huysduynen, Vlielant etc." (ff); tr. Trijn Pouwelsdr. van Kairn, st. kort vóór Juli 1565 (gg), dr. van Pouwels van Kairn. Hunne drie kinderen waren: aa. Lijsbeth Meeusdr. tr. Jan Cornelisz. Dirck Pouwelszoonsz. (zie bij N°. 21, Bijl. 1). bb. Pieter Meeusz., geb. 1531, st. kort vóór Jan. 1558 (hh), haringkooper; tr. Lijsbeth Jansdr., begr. O. Z. 24 Nov. 1582. Zij hertr. 1563 Jan Jacobsz., zeilenmaker op de O. Z. Kolk „in t blockhuys van Staveren" (ii). Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon: Meeus Pietersz., geb. 1556, schipper, wonende op den Zeedijk; tr. 17 Mrt. 1591 Annetge Claesdr. Calff, geb. 1562, begr. O. K. 19 Sept. 1637, dr. van Claes Pietersz. Schol gezegd Calff (zie bij N°. 43, Bijl. 1) en van Sophia Walichsdr. Calff. Zij hertr. Egbert Gerritsz. Een zoon uit den eersten echt was: Pieter Meeusz. Calff, geb. i592> begr. O. Z. K. 17 Mei 1627, wijnkooper (ff) op den Zeedijk; tr. 31 Aug. 1614 Annetge Hendricksdr. Rotgans, geb. 1590, dr. van Hendrick Meeusz. (zie bij N°. 55, noot hh) en van Anna Jacobsdr. Lootsman. cc. Willem Meeusz., geb. 1534, begr. N. K. 17/19 April 1570, haringkooper „in den vergulden harinckton op den nyeuwendijck bij de Haerlemmerpoort" (kk); tr. (omstreeks 1564) Machteld Pietersdr., geb. 1540, begr. N. K. 1 Aug. 1624, dr. van Pieter Simonsz. „in den Haringh" (zie Aant. bij N°. 102) en van Marij Egbertsdr. Guldenknecht. Zij hertr. Hans Simonsz., den Jonge, b. Pieter Meeusz., geb. omstreeks 1500, st. kort vóór Dec. 1558 (11), goudsmid en daarna korenkooper op 't Water „in den gouden Reael", tusschen „den blinden Ezel" en „de drie Swaentgens ; in 1536 Keurmeester, in 1537 en 1542 Deken van het Goudsmidsgild (intn)\ tr. Lijsbeth Jansdr. Pauw, geb. 1512, in 1566 om de geloofsvervolging uitgeweken (nn), dr. van Jan Maitsz. (zie bij N°. 31, Bijl. 1) en van Dieuwer Hendricksdr. Leydecker. Uit dit huwel. werden, zes kinderen geboren: aa. Geerte Pietersdr., tr. Laurens Jacobsz. (daarna geheeten:) Reael, N . 44bb. Meeus Pietersz., geb. 1536, korenkooper in de Oudebrugsteeg naast „des(er) stede excijshuys" (oo)\ was een ij veraar voor de hervorming en moest daarom in 1566 de wijk nemen naar het buitenland (pp), tr. i°. Jannetge Willemsdr., st. kort vóór Mei 1566 (qq); tr. 2°. Immetge Jansdr. „in 't Hart", geb. 1547, dr. van Jonge Jan Jansz. „in 't Hart" (zie Aant. bij N°. 38) en van Nelle Cornelisdr. Loen. Zij hertr. Philips Cornelisz. Boom (zie Aant. bij N°. 42). cc. Lijsbeth Pietersdr., geb. 1540, tr. 1560 Thomas Louffsz., begr. N. Z. 7 Juni 1571, houtkooper op den N. Z. Voorburgwal bij ,,'t Slot van Gelre", zoon van Louff Thomasz., houtkooper, en van Hillegond Gerritsdr. (rr). 79- dd. Johan Pietersz. Reael, N°. 79. ee. Gerrit Pietersz., geb. 1545, st. 27 Aug. 1551, als kind van vijf jaren voor zijns vaders deur „int dam(m)erack verdroncken" (ss). ff. Aefif Pietersdr., geb. 1554. c. Elbert Meeusz, begr. O. K. 5 Febr. 1559 (uu), schoenmaker in de Warmoesstraat op den Zuiderhoek van de Sint Jansstraat; tr. Anna Jansdr. Het oudste van hunne zeven kinderen was: Jan Elbertsz., geb. 1542, st. kinderl. 14 Mrt. 1581, „apteecker int aepken in de Kerckstraet" (vv); tr. 25 Juli 1570 Marij Dircksdr. Alewijn, begr. O. Z. 12 Nov. 1595, dr. van Mr. Dirck Dircksz. (zie Aant. bij N°. 180) en van Marij Gerritsdr. Zij hertr. Jan Willemsz. van der Meer. () Schaep, M. S. N°. 2 in 't gem.-archief te Amsterdam, geeft in den Naaml. der N. Z. Huiszittenmeesters op: „1611 Jacob Dirxz. de Lange, 12, 13, wierde Commissaris over de Bedeleers"; ( (SS) Wk. Reg. 8, fo. 153; L. 107, i. v. Pouwelsdr.; (hk) Wk. Reg. 6, fo. 212; (ii) Wk. Reg, 10, fo. 300, 411 V°; (jj) Doopb. O. K, i. d. 19 April 1618; (kk) Wk. Reg. 9, fo. 215; (mm) Wk, Reg. 6, fo. 291; (nn) Deken- en Keurmeestersboek van 't Goudsmidsgild, 1528 -1717; Gildenarchief, M. M., N°. 3. Op 't jaar 1537 staat als noot aan den kant van fo. 2 V° met eene gelijktijdige hand geschreven: „Noto: Pieter Meusen was vader van burgemester Jan Pietersz. Reael". — Volgen; het Quohier der taxatie voor den ion Penn. te Amsterdam in 1546, in 't Rijksarchief te 's-Hage, woonde „Peter Meeusz. goutsmit" op 't Water tusschen „Jacob Roel in de blinden ezels zeperie' 34 èn „Claes Lobbenz. zeperie"; (oo) Zij komt bij Marcus, Sententiën en Indagingen van Alva, p. 124 voor als: „Elisabeth au Real cl'argent, Vefve de Meeus Pietersse (sic), Marchandt de bied"; {pp) Rentebr. 3, fo. 284; (qq) Confessieboek, N°. 273 R. I., fo. 70 V°; Naamlijst der ugitieven, Lade T. 7, N°. 4; (rr) Wk. Reg. 8, fo. 219 V°; (ss) Wk. Reg. 9, fo. 344 V°; Reg. 10, fo. 184; (tt) Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 195; (««) Wk. Reg. 7, fo. 21 V°; (vv) Wk. Reg. 10, fo. 280 ;L. 108, i. v. Elbertsz. 80. JACOB DE GRAEFF, DIRCKSZ., Vrijheer van Zuid-Polsbroek. R. 1603—1618 en 1630—1638; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd (a). Werd 28 Jan. 1630 in de Vroedschap weder „ingelaaten als vooren op den ouden eed, bij hem in 't jaar 1603 gedaan" (b). Sch. 1598, Burg. 1613, 28, 30, 31, 33, 37. Gecomin. Raad 1 Mei 1615—30 April 1617. Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen, NieuwerAmstel, Sloten en Osdorp 1604 (c); Stadspluimgraaf 1606 (d); Overman van den Handboogdoelen 1607; Colonel der Burgerij 1611; Scholarch der Latijnsche School 1611 ( st- 2 Oct. 1624, zoon van Adriaen Reynertsz., N°. 6, en van Ydtgen Hillebrandsdr. Tr. 30 Nov. 1578 Aeght Hendricksdr. Oetgens, geb. 1561, begr. O. K. 6 Oct. 1639, nalatende een vermogen van ƒ435.000.— (c), dr. van Hendrick Fransz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Weyntge Jacobsdr. Verburch. Kind (o. a.) (.d)\ Adriaen Cromhout, N°. 118. (rt) j. Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, p. 78; (b) Klapper op 't verdwenen Reg. van de Wisselbank DD, 1634/35; (c) Wk. Reg. 25, fo. 11; Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 178 V°; (J) Uit het huwelijk van Bartholds oudsten zoon: Hendrik Cromhout met Aeghje Wuytiers (gehuwd 17 Oct. 1604), dr. van Govert Dircksz., N°. 37, en van Dieuwer Jacobsdr. Benningh, sproot een "vrij talrijk nageslacht, dat het R.-Cath. geloof beleed en dus niet meer tot het bekleeden van regeeringsambten bevoegd was. Een zoon uit het huwel. Cromhout—Wuytiers was: Jacob Cromhout, geb. 19 Nov. 1608, st. 2 Sept. 1669, getrouwd 6 Nov. 1635 met Margaretha Wuytiers, dr. van Dirck Govertsz. en van Catharina de Wale. Deze Jacob was zeer vermogend zooals blijkt uit de volgende aanteekening door Nicolaes Witsen achter in zijne „Geslagt Registers" bij wijze van aanteekening op de genealogie Oetgens te boek gesteld: „dese personen [d. w. z. de Oetgens'en] soo als hier ter neder zijn gestelt off selve of hare descendenten die bij leven zijn, alle luyden zijn van aensien en middelen, waeri nder de Cromhouten seer groote rijckdomme besitten, en mij gedenckt van Jacob Kromhout op de rekening van ider sijner seven kinderen twee tonnen gouts voor den tweehondersten penningh afgeschreven te hebben, en dese behoeven de Six en Hinlopens in rijckdom (met eeren gewonnen) niet te wijeken". Het geslacht Cromhout stierf uit met Jacob's kleinzoon Godefridus Franciscus Cromhout, Heer van de Werve en Ankeveen, die 14 Mei 1764 te Amsterdam overleed, nalatende een vermogen van ƒ 653.700 (Coll. Succ., Reg. 38, fo. 200 en verv.; zie ook: Het Geslacht Barchman Wuytiers door A. de Roever Nz., in het Amsterdamsch Jaarboekje, 1890). 82. JACOB EGBERTSZ. VAN RIJN. R. 1605—1611; „deese bankerout gevaeren en is gedeporteert a°. 1611" (a). Sch. 1603. N. Z. Huiszittenmr. 1592; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1592; Regent Burgerweeshuis 1604. „Cramer" (/;) op den Vijgendam (Damrak) op den hoek van de Plaetse „in Sinter Niclaes" (c). Failleerde in 1611 en vestigde zich daarna te Naarden (d). St. te Naarden 21 Juni 1619 (e), zoon van Egbert Willemsz. (zie Aant. hieronder) en van Giert van Neck. Tr. Maria Claesdr. Gaeff, geb. 6 Febr. 1549, dr. van Claes Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Griete Barendsdr. Kinderen (o. a.): Willem Jacobsz. van Rijn, geb. 1577, begr. N. K. 31 Oct. 1625, koopman op den Vijgendam op den hoek van de Plaetse „in Sinter Niclaes"; tr. 10 Aug. 1599 Trijntge Dircksdr., geb. 1579, dr. van Dirck Lambertsz., koopman, en van Geert Lambertsdr. Hunne dochter was o. a. (ƒ): Geertruyd van Rijn, geb. 1611, tr. 27 Febr. 1628 Andries Denijsz. Winius, gedt. N. K. 8 Mrt. 1605, in 1645 koopman te Moskou, in 1654 Commissaris van Zijne Tsaarsche Majesteit van Moscovië te Amsterdam; vertrok daarna wederom naar Moskou, ging er tot de Grieksch-Katholieke kerk over, en werd er Factoor van H. Hoog Mogenden; hij was de eerste, die in Rusland geschutgieterijen oprichtte, welke door watermolens werden gedreven (g), zoon van Dionysius Tjercksz., (geb. te Leeuwarden 1576), in 1601 kleerenmaker te Amsterdam in de Heintjehoekssteeg, en van Maritgen Andriesdr. Vekemans (h). Pieter Jacobsz. van Rijn, gedt. O. K. Dec. 1579, begr. N. K. 1 Aug. 1639, zijdelakenkooper, in 1601 op 't Water op den hoek van den Dam „in Sinter Niclaes", en daarna in de Warmoesstraat „in den rooden Haen", welk huis hij 24 Jan. 1602 voor f 8470.— kocht (i); zijn vermogen werd in 82. 1631 geschat op ƒ 120.000.— (/); Luit1, der Burgerij 1621; O. Z. Huiszittenm1'. 1621; Heemraad van de Watergraafs- of Diemermeer 1629; tr. i°. 24 Sept. 1600 Lijsbeth Jansdr. Huydecoper, geb. 1580, begr. N. K. 10 Dec. 1601, dr. van Jan Jacobsz. Bal alias Huydecoper, N°. 32, en van Lijsbeth Hendricksdr. Wou; tr. 2°. 16 Febr. 1603 Saertgen Pietersdr. Boom, gedt. O. K. 21 Jan. 1582, st. 1603, dr. van Pieter Cornelisz., N°. 42, en van Griete Gerritsdr.; tr. 30. 26 Dec. 1604 Grietge Elbertsdr. Helmer, st. 2 Oct. 1629 (aan hare zes kinderen uit dit haar tweede huwelijk een vermogen van ƒ 192.000.— nalatende) (k), wede. van Nicolaes van Beresteyn, dr. van Elbert Lucasz., zeer voornaam koopman, lid der firma Pieter Dircksz. Hasselaer en Elbert Lucasz. (Helmer) (/), Bewindh. O.-I. Comp. 1602, en van Trijn Jansdr.; tr. 40. 15 Fefcr. 1632 Weyntge van Foreest, geb. 1599, begr. N. K. 9 Febr. 1636, wede. van Cornelis van Neck (zie Aant. bij N°. 108), dr. van Jacob en van Maritgen van Walbeeck; tr. 50. 27 Sept. 1637 Weyntge van Walbeeck, gedt. O. K. 27 Juni 1599, wede. van Evert Jacobsz. Worst, te Kampen (m), dr. van Jacob en van Weyntge van Foreest. Een kind uit het derde huwel. en een uit het vierde volgen: a. Maria van Rijn, tr. Jacques Thierry (zie bij N°. 213, Bijl. 1). b. Pieter van Rijn, gedt. O. K. 16 Jan. 1633, begr. N. K. 31 Jan. 1726, eerst koopman onder de firma's: Hendrick Reael, Jacques Thierry en Pieter van Rijn, en: Pieter van Rijn en Cornelis van Goor (n); daarna Vendumeester van de schepen en koopmanschappen te Amsterdam, tevens Boekhouder van de Oost-Ind. Comp.; Regent Rasp-en Tuchthuis 1669; tr. 11 Dec. 1657 Elisabeth Bessels, gedt. N. K. 15 Jan. 1634, begr. N. Z. K. 18 Mei 1708, dr. van Adam (zie Aant. bij N°. 122) en van Margaretha Reynst. Zij wonnen tien kinderen, w. o.: Adam van Rijn, gedt. W. K. 2 Oct. 1667, st. kinderloos 17 Mei 1741, nalatende een vermogen van 3 Va ton gouds (0); vertrok naar Oost-Indië; Raad Ordinaris van Nederl.-Indië 1707; keerde daarna naar Amsterdam terug en werd er Sch. 1711; woonde te Amsterdam op de Heerengracht, N. Z., bij de Vijzelstraat, en kocht 28 Mei 1711 voor ƒ 9000.— de hofstede Hogergeest onder Velsen; tr. (alle drie malen in Indië) i°. Anna Christina Leeuw; tr. 2°. Petronella Pijll; tr. 30. N. van Leenen, wede. van Govert van Hoorn, dr. van Joan (zie bij N°. 98, noot aa) en van Judith Fabricius. Griete Jacobsdr. van Rijn, tr. Jacob van Neck, N°. 108. Trijntge Jacobsdr. van Rijn, tr. Willem Jacobsz. van Warmont (zie bij N°. 136, Bijl. 1). Aant. Egbert Willemsz. van Rijn, alias „Egbert de cramer" (ƒ), begr. N. K. 8 Juni 1600, „cramer" op den Vijgendam „in Sinter Niclaes" (q)\ tr. Giert van Neck, begr. N. K. 1 Febr. 1575. Hun zoon was o. a.: Jacob Egbertsz. van Rijn, N°. 82. Bijl. i. Dirck Gaeff, tr. Baef Marselisdr. (r). §2. Zij wonnen drie kinderen: a. Lambert Dircksz. Gaefïf, volgt I. b. Pieter Dircksz. Gaeff, volgt II. c. Alyd Dircksdr. Gaeff, tr. Claes Jansz. Slap (of Slab), Sch. 1447. I. Lambert Dircksz. Gaefïf (voornoemd), Sch. 1444, tr. N. N. Hun zoon was: Claes Gaeff, Lambertsz, Sch. 1477, R. 1479, leefde nog in 1503 (j); tr. i°. Weyn Oom, Jansdr.; tr. 2°. Grietge Barendsdr. Uit het eerste huwel. sproten o. a. de volgende twee kinderen: a. Claes Gaeff, Claesz., Sch. 1509, R. 1510; tr. Aeff Harmansdr. Rodenburch, geb. 4 Aug. 1468 (Bartholomei), dr. van Harman (van) Rodenburch (zie Aant. bij N°. 12) en van Aeff N. N. Hunne twee kinderen waren: aa. Claes Gaeff, Claesz., st. 30 Juli 1561, tr. Griete Barendsdr., st. 30 Dec. 1572, dr. van Barend Albertsz. (zie Aant. bij N°. 108) en van Wijburch Willem Heyneszoonsdr. Zij lieten negen kinderen na, w.o. de vijf volgende: aaa. Neeltge Claesdr. Gaeff, geb. 24 Mrt. 1539, st. 20 Juni 1621, tr. Hendrick Jacobsz. Haringh, st. 17 Mei 1586, wonende over de Nieuwe Appelmarkt „in St. Pieter", zoon van Jacob Huych Pietersz. alias Haringh, Burgemr. 1542, en van Griete Taemsdr. Hunne eenige dochter was (/): Lijsbeth Hendricksdr. Haringh, tr. Pieter Tijmensz. (zie Aant. bij N°. 115). bbb. Wijburch Claesdr. Gaeff, geb. 31 Mei 1544, st. 30 Aug. 1627, tr. i°. Jacob Jansz. Lons of Lonsvaerder (zie bij N°. 49, Bijl. 2); tr. 20. 30 Mei 1589 Jan Karstensz., gezegd Vries, st. 3 Juni 1610, werd 1 April 1568 als „cramer", komende uit Ditmarschen, poorter van Amsterdam (u), in 1589 wonende aan 't N. Z. Kerkhof „in den borcht van Esens", daarna in de Koestraat, Regent Spinhuis 1600, wedr. van Anna Jansdr. van Limmen. ccc. Trijn Claesdr. Gaeff, geb. 8 April 1547 (oude stijl), st. 29 Jan. 1619 (v), tr. i°. 10 Augustus 1573 Lambert Cornelisz. Opsy, st. 9 Oct. 1583, Secr. 1578, zoon van Cornelis Lambertsz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Margriet Heymensdr. van OuderAmstel; tr. 2°. 21 Mei 1586 Joost Jansz. Bilhamer alias Beeldsnijder, geb. 1541, st. 8 Nov. 1590, architect en fabriek van den Oudekerkstoren, beroemd werktuigkundige en kaartenmaker, wonende in de Kalverstraat „in den Lantmeter", wedr. van Lijsbeth Jacobsdr. (w). Uit het eerste huwel. sproot o. a. een zoon: Lambert Lambertsz. alias Cornelisz. Opsy, geb. 25 Oct. 1583, begr. N. K. 14 Juli 1637, bij zijn overlijden wonende op de Prinsengracht, ondertr. 26 Juli 1619 Grietge Gerbrandsdr. Klaeuw, geb. 1595, st. 1665. Hunne dochter was: 82. Catharina Claesdr. Gaeff alias Lambertsdr. Opsy, tr. Dr. Cornelis Witsen, N°. 148. ddd. Maria Claesdr. Gaeff, tr. Jacob Egbertsz. van Rijn, N°. 82. eee. Claes Claesz. Gaeff, geb. 12 Jan. 1554, st. 22 Juni 1626, tr. Marie Jansdr. Persijn, geb. 1557, st. 28 Mei 1626, dr. van Jan (zie bij N°. 108, Bijl. 2) en van Lucie Pietersdr. bb. Harman Claesz. Rodenburch (zie Aant. bij N°. 12). b. Jan Claesz. Gaeff „in den Spiegel", alias Jan Claesz. „in den Spiegel" (x), woonde in de Warmoesstraat „in den vergulden Spiegel"; tr. Lijsbeth Jansdr., die, de gereformeerde religie toegedaan zijnde, om die reden in 1523 gerechtelijk vervolgd werd (y). Zij lieten vijf gehuwde kinderen na: aa. Marij Jansdr. Gaeff, tr. Lubbert Nut, in 1534 koopman in de Warmoesstraat „in den rooden Helm", naast „den Hamburch" (z). Zij wonnen vier kinderen, w. o.: Marij Lubbertsdr. Nut, tr. Hendrick van Marcken, Winrixz., N°. 4. bb. Alyd Jansdr. Gaeff, tr. Jan Jansz. van Persijn (zie bij N°. 5, Bijl. 2). cc. Pieter Jansz. Spiegel (zie Aant. bij N°. 59). dd. Duyf Jansdr. Gaeff, tr. Adriaen Ockersz., in 1517 notaris in de Kalverstraat {aa). Uit dezen echt werden twee dochters geboren: aaa. Trijn Adriaen Ockersdr., leefde nog in 1580, tr. (omstreeks 1545) Jan Willemsz., st. kort vóór Aug. 1569 (bb), zeepzieder op 't Water op den Noorderhoek van de Zoutsteeg „in 't groene Claverblat." Zij verwekten zeven kinderen, w. o.: Belij Jansdr., tr. i°. Augustijn Florisz. van Teylingen (zie Aant. bij N°. 54); tr. 2°. Cornelis Albertsz., van Alkmaar (cc). bbb. Weyn Adriaen Ockersdr., alias „Lange Weyn", werd beschuldigd 23 Aug. 1566 aan de beeldstormerij in de Oude Kerk deelgenomen te hebben, door met hare pantoffel naar een Mariabeeldje te hebben geworpen; zij werd daarvoor in Mrt. 1568 gevangen genomen en den 22en Juni daarop met hare dienstmaagd op den Dam in een wijnpijp vol water verdronken. Zij was getrouwd met Jurriaen ter Meulen, op den Zeedijk (dd). ee. Anna Jansdr. Gaeff, tr. Laurens Pietersz. „in den Spiegel" (zie Aant. bij N°. 31). II. Pieter Dircksz. Gaeff (bovengenoemd), tr. N. N. Hunne dochter was: Aefge Pietersdr. Gaeff, tr. Gerrit Willemsz. van Alckmaer (ee), Sch. 1487, R. 1505, Schout 1509, woonde in 1521 in de Windmolenzijde (ff). Zij wonnen de volgende drie kinderen: a. Katrijn Gerritsdr. van Alckmaer, testeerde als wede., hoogbejaard, voor Nots. Theodorus Walteri (Dirck Woutersz.) 17 Dec. 155°> toen wonende „in de windtmolen zijde bij de wijde kercxstegc 82. opte noorder hoeck van Stanssen steechgen" (gg), tr. Stans Claes Stansz., R. 1484, Sch. 1493. Zij lieten drie dochters na, w. o.: Trijn Stansdr., tr. Jan Benningh, Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 14). b. Willem Gerritsz. van Alckmaer, tr. Lijsbeth N. N. Zij wonnen: Trijn Willemsdr. van Alckmaer, tr. i°. Laurens Pietersz. „in den rooden Spiegel" (zie bij N°. 51, Bijl. 1); tr. 2°. Harmcn Roswinckel (zie alsvoren). c. Duyf Gerritsdr. van Alckmaer, tr. Pouwels N. N. (zie Aant. bij N°. 21). (<7) M. S. Keurboek; Naaml. der Vroedschappen voorin; (/') Rentebr. 12, fo. 166 V°.; {<) Het huis „Sinter Niclaes" stond in 1557, toen Egbert Willemsz. er in woonde, op den Vijgendam (thans Damrak) tusschen de Stanssteeg (thans Valksteeg) en de Jan Cortensteeg (Quoh. 1557» f°- 33 ^ °)Waarschijnlijk door amotie van de belendende perceelen tot verruiming van den Dam kwam het vóór 1587 op den hoek van den Dam te staan (Capitale Impositie 15S7, fo. 153); 28 Jan. 1588 werd het door Jacob Egberl'sz. van Rijn, die er toen evenwel reeds in woonde, van zijn vader gekocht (Quijtsch. 12, fo. 228 V°.), docli weder 6 April 1604 door hem verkocht aan Hubert Cornelisz. (Quijtsch. 25, fo. 78); (d) ,,leyt begraven tot Naerden, daer hij doen woonde" (M. S. Opsy); (c) M. S. Opsy; (f) In de acte van kerkel. ondertrouw, i. d. to Febr. 1628 staat verkeerdelijk dat Geertruyd van Rijn geassisteerd werd door liaar vader Pieter Jacobsz. van Rijn; de daarop volgende bewoordingen: „en door hare oudemoeder Geert Lambertsdr.", bewijzen dat Geertruyd eene dr. was van Willem Jacobsz. van Rijn; (g) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 164, 23S. Andries Winius en Geertruyd van Rijn hadden eene dochter: Maria, getr. met Wouter Jansz. Houtewall, en een zoon: Andreas Winius, die Kanselier van den Tsaar van Moscovië werd en diens Gezant bij de Koningen van Engeland, Spanje en Frankrijk, en te Moskou in grooten luister leefde. Hij had veel invloed en was gehuwd met eene rijke Russische vrouw, Vasilisa Clementoff Patokin, wier vader als Gezant van den Tsaar in Perzië overleed (Jac. Scheltema, alsvoren; zie ook: de Werken van Vondel, uitgeg. door Mr. J. van Lennep, VI, p. 165; Geslagt Registers van N. Witsen, geneal. Banjaert); (//) Doopb. O K., i.d. 3 Juli 1616; Kerkint. reg., i. d. 20 April 1601; (*') Doopb. O. K.; Reg. van Quijtsch. bij Executie, N°. 2163 R. I., fo. 65 V° ; (J) Quohier 1631, fo. 144; (/•) Wk. Reg. 21, fo. 244 V°.; (/) Klapper op 't verd\venen Reg. der Wisselbank A., 1609; (m) Kerkint. reg., i.d. 21 Dec. 1623; (u) Reg. Wisselbank 1666; (0) Coll. Successie, Reg. 26, fo. 299; (/>) Wk. Reg. 8, fo. 316 V°. — Meestal komt Egbert Willemsz. van Rijn enkel onder de benaming Egbert Willemsz. voor. Alleen in 't Loterij-boeck van 't Burgerweeshuis (1560) vond ik als deelhebber in de door 't Weeshuis gehouden loterij Egbert van Rijn bij zijn vollen naam aangeduid met vermelding bij zijn naam van het motto waaronder hij aan de loterij deelnam: „Beter benijt dan beclaecht, Alst God behaegt; p(er) Egbert van Rij(n) in Sinter niclaes op (den) Vigedam" en: .,Egbert van Rijn doetet vragen of hij (het) grote lott in Sinter niclaes mach dragen; op (den) Vigedam";(^ Rentebr. 2, fo. 177 V0.; (r) Deze genealogie Gaeff is hoofdzakelijk ontleend aan de M. S. geslachtslijst van dit geslacht, ook in de vrouwelijke lijn uitgewerkt, van de hand van Mr. Harman Berewout in 't gem.-archief te Amsterdam. Verder, wat Claes Gaeff, Claesz. en Griete Barendsdr. en liunre kinderen betreft, aan de familieaanteekeningen in het M. S Opsy, mede ten archieve te Amsterdam berustende; (r) Grootm. 1, fo. 3C6; (/) Wk. Reg. 14, fo. 141 V0.; («) Stadsrek. 1568, fo. 34 V0.; (f). In zijne „Verklaring ofte uytbreyding op de geslagt tafels" achterin de „Geslagt Registers van N. Witsen" teekent Mr. Nicolaes Witsen (N°. 204) aan: „In het blat N°. 18 daer de stam der Gaven wert vertoont is eenen Catrijn of Trijn Klaes Gaven te sien, die was mijn overgrootmoeder, dese stierf a°. 1619 den 29 Januafy, en met alsulke couragie en goet gemoet, dat sij de doot voelende genaken, een wijnglas vorderde, dede inschenken, en de vrinden rontsom voor een laetste scheydeldronk toebragt, waer 11a sij de geest gaf, welck glas nog bij mij wert bewaert"; (w) Begraafreg. Weesk., N. Z.r i. d. 3 Febr. 1581; (x) „Jan Claesz. int Spiegel" wordt in 1525 genoemd (Keurb. D, Corr., fo. 236 V0.); (y) ter Gouw, IV, p. 135; (2) Rooyböek, fo. 6, 8 V°.; (na) Oud-Holland, XI, p. 94; (bb) Wk. Reg. 9, fo. 134; (cc) Aant. van Mr. N. de Roever uit het Protocol van Nots. Pilorius, 1598; • {dd) ter Gouw, VI, p. 100, 2C6, 270; (ee),,de Stamvader van dit geslacht Gerrit van Alckmaer (bedoeld 35 wordt: Gerrit Willemsz. van Alckmaer) was een man van de aensienlijckste in 't Noorderquartier, die sich ofte zijne ouders tot Alckmaer de eerste stad int Noorderquartier van Holland ophielt, was lantrijck, en men seyt dat het meeste gedeelte vant IJlant Texel hem heeft eygen geweest. In plaats van wapen voert hij een merck, volgens de eenvoudicheyt der oude Hollanderen bijsonder in die gewesten" (Geslagt Registers van N. Witsen, achterin); {ff) Renteboek St. Pietersgasthuis 1521—'40, fo. 67; (gg) Wk. L. 195, i. v. Gerritsdr. 83. Mr. VOLCKERT OVERLANDER, Ridder, Heer van Purmerland en Ilpendam. R. 1605—1630. Sch. 1603, Burg. 1628. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 21 Fcbr. 1614—30 April 1621; Gecomm. Raad 1629—1630. Regent Sint Pietersgasthuis i6cr ; Kapn. der Burgerij 1616; Overman van den Kloveniersdoelen. Studeerde te Leiden en promoveerde in 1595 te Basel als Licentiaat in de Rechten. Koopman (a) en reeder (£); vestigde 5 Oct. 1601 eene eigen huishouding (c) op den Singel tegenover de Corsgenspoort „in de Croon van Polen", welk huis sedert 26 Jan. 1601 aan zijn schoonvader toebehoorde (d). Kocht daarna 2 Mei 1609 voor ƒ 14.000.— van Hendrick Laurensz. Spiegel (e) het tevoren door Hendrick de Keyser voor rekening van Johan de Bruyn van Buytenwech, Heer van Nieuwkoop, gebouwde fraaie huis „de Dolphijn" op den Singel bij de Bergstraat (ƒ). Hij kocht in 1612 van de schuldcischers van Graaf Lamoraal van Egmond de heerlijkheid Purmerland en Ilpendam en liet in 1622 ter zijde van het dorp Ilpendam een kasteel bouwen, dat hem sedert tot zomerverblijf diende (g). — I11 1620 werd hij door bemiddeling van zijn zwager Willem Jansz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49) door Jacobus I, Koning van Engeland, in den Ridderstand verheven (//). Het vermogen van zijne wede. werd in 1631 geschat op ƒ 150.000.— (i). Geb. 10 Juli (gedt. O. K. 26 Juli) 1571, st. te 's Hage 18 Oct. 1630 (begr. te Amsterdam O. K. 24 Oct. d. a. v.), zoon van Claes (zie Aant., hieronder) en van Trijntge Claesdr. Chijs. Tr. 13 Juni 1599 Geertruyd Hooft, geb. 1578, begr. N. K. 25 Juli 1636, dr. van Jan Pietersz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Geertruyd Jansdr. Lons. Kinderen (gehuwde) (/): Maria Overlander van Purmerland, tr. Dr. Frans Banningh Cocq, N°. 134. Geertruid Overlander van Purmerland, tr. Cornelis de Graefif, N°. 144. Aant. : Pieter Overlander (k), geb. in Ditmarschcn omstreeks 1500, st. te Amsterdam 8 April 1565 (/) (zoon van Claes en van Hester Eisenberg), vestigde zich, uit Ditmarschen komende, te Amsterdam ais ossenkooper; woonde op den O. Z. Ooster Voorburgwal (///); kocht 15 Jan. 1548 een dubbel graf in de Oude Kerk in de St. Sebastiaensof Handboogskapel; tr. (omstreeks 1535) Geert Jacobsdr. Smit, st. 3 Oct. 1568, wede. van Dirck Cornclisz. Vlaminck (zie Aant. bij N°. 69), dr. van Jacob Claesz. (zie bij N°. 38, 11ij 1. 2) en van Machteld Jacobsdr. Het oudste van hunne vier kinderen volgt: Claes Ovcrlander, begr. O. K. 24 Febr. 1607, korenkooper (//) in de Warmoesstraat „in de Roeibaers" naast „de gulden Hoorn ' (o); werd in 1574 onder beschuldiging dat hij „een lyetgen gescreven hadde van den Prins van Orangien" veroordeeld tot duizend gulden boete en verbannen (/); Luitt. der Burgerij 1579, Kapn. 1580; tr. 5 Febr. 1558 Trijntge Claesdr. Chijs, geb. 1536, st. 11 Sept. 1617, dr. van Mr. Claes Jansz. (zie bij N°. 50, Bijl. 1) en van Marie Coertcndr. Hunne kinderen waren: a. Clacsgen Chijs, tr. Elbert Simonsz. Jonckheyn (zie bij N°. 19). b. Pieter Ovcrlander, geb. 2 Dec. 1568, st. 26 Mei 1625, korenkooper (q) op den Singel „in de Croon van Polen"; Comm. 1611; Regent Burgerweeshuis 1605; tr. 7 Jan. 1596 Aegje Jacobsdr. Hoyngh, geb. 1576, begr. O. K. 26 Juli 1636, dr. van Jacob Gerritsz., N°. 62, en van Oopgen Thomasdr. — Hunne vijf kinderen overleden deels jong, deels ongehuwd op lateren leeftijd. c. Mr. Volckert Overlander (r), N°. 83. d. Maria Cocrten Overlander, tr. Pieter Jacobsz. Bas (zie Aant. bij N°. 76). c. Geertruyd Overlander (s), tr. Dr. Pieter Jansz. Hooft, N°. 129. (tf) Doopb. O. K., i. cl. 24 Febr. 1600; (/;) Schepenk. 15, fo. 207 V° (1611); (,) Zie: Het geslacht Overlander, door 1). C. Meyer Jr., met eene genealogie van dit geslacht, opgemaakt door W. Croockewit, in 't Amsterdamsch Jaarboekje 1897; ( fo- *38 ('598); (r) „Doet. Volcker Oeverlander, primus qui in hac civitate honorem gessit [de eerste die in deze stad in de regeering gekomen is]. Sijn vader was Claes ende grootevader Pieter Oeuverlander, van Ditmarsen, welcke vremdelingen veeltijds Overlanders genaempt wierden. In M. S. genealogico van den Burgem. Frans B. Cock staet fo. 277: Clara istinc (van Ditmarsen) et honorata familia ncc non opibus vetustis. [Eene deftige en geëerde familie van daar — van het gewest Ditrnarschen in Ilolstcin — almede van ouden rijkdom]. (Schaep, uitgeg. in de Herald. Bibl. 1873, p. 224). — De door Schaep aangegeven afleiding van den naam Overlander zal wel juist zijn, immers vond ik o. a. in 1539 genoemd: „Jacob Hansz. van Craïïïgen in Overlandt" (Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 94 V°). (s) Geertruyd Overlander, geb. te Bremen 4 Aug. 1577, st. 6 Mei 1653, was eerst tweemalen verloofd: i°. met Claes Chijs, Jobsz. (zie bij N°. 50, Bijl. 1), 2°. met N. Roswinckel, die beiden vóór den Irouwdag overleden (Pieter de Graeff). 84. Dr. JAN TEN GROOTENHUYS, JANSZ. R. 1605—1646. Sch. 1602, Hoofdschout 1621—1646. Scholarch der Latijnsche School 1614 (a)\ Overman van den Voetboogdoelen 1615; Kap", der Burgerij 1616; Curator van de Illustre Schole 1632 (bij hare oprichting). 84. Was een der eerste Hoofd-Ingelanden en ondernemers van de bedijking van de Beemster 1608 (b). Koopman in de Betaniëstraat; zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 100.000.— (c). Gcb. 1573, st. 8 Jan. 1646, zoon van Jan (zie Aant., hieronder) en van Reymerich Hudde. Tr. i0.- 4 Sept. 1605 Anna de L'Hommel, geb. 1585, dr. van David de L'Hommel, koopman in de Warmoesstraat „in de gulden Cop" (d), en van N. van Uffelen; tr. 2°. 28 Mei 1613 Anna de Vogelaer, gedt. O. K. 30 Aug. 159°> begr. O. K. 18 Juni 1614 (e), dr. van Marcus de Vogelaer, voornaam koopman in de Barndesteeg, Bewindh. O.-I. Comp. 1602, en van Margaretha van Valckenburgh (ƒ); tr. 30. 8 Nov. 1615 Geertruyd van Dronckelacr, geb. 1598, begr. O. K. 28 Mrt. 1637, dr. van Pelgrom Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 156) en van Reymerich Jaspcrsdr. Appelman. Kinderen (uit het derde huwelijk o. a.): Mr. Pelgrom ten Grootenhuys, N°. 188. Mr. Joan ten Grootenhuys, N°. 201. Geertruyd ten Grootenhuys, gedt. O. K. 16 Mrt. 1625, st. te Utrecht 10 Aug. 1698, tr. te Amsterdam 15 Oct. 1647 Mr. Pieter van Leeuwen, geb. 1614, st. te Utrecht 14 Sept. 1652, Sch. van Utrecht 1640, R. ald. 3> Burgem1'. ald. 1651, Gedep. tot de Groote Vergadering te 's-Hage 1651. Aant. Jan ten Grootenhuys, gcb. denkelijk in 't Overijselsche (g) omstreeks 154A st- te Amsterdam en er begr O. K. 19 Febr. 1587, koopman op Portugal (,h), wonende te Amsterdam, in 1565 in de Oudekencssteeg (i), bij zijn overlijden „in de oude zijts theerthuynen" naast „de gecapten aep" (/); tr. 1565 Reymerich Hudde, begr. O. K. 2 Nov. 1585, dr. van Arent (zie Aant. bij N°. 53) en van Trijn Jacob Huygendr. Zij wonnen o. a. de volgende vier kinderen: a. Arent ten Grootenhuys, Heer van den Bosch, geb. 1570, begr. Z. K. 9 Febr. 1615, koopman in de Warmoesstraat „in den witten Eenhoorn"; O. Z. Huiszittenm1". 1595; Bewindhebber en medeoprichter van de O.-Ind. Comp. 1602; Overman van den Voetboogdoelen 1609; behoorde tot de zeventien voorname Ncderlandsche kooplieden, die in 1608 poogden eene Compagnie tot den handel om het Noorden (op de Witte Zee) tot stand te brengen (£), en was in 't zelfde jaar 1608 een der eerste Hoofd-Ingelanden en ondernemers van de bedijking van de Beemster (b)\ hij liet een vermogen na van ƒ 256.500.— (/); tr. te Leiden, na 22 Sept. 159° te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Maria Willemsdr. van Hcemskerck, dr. van Willem Jan Reyersz. (zie Aant. bij N°. 27) en van Margriet Engbrechtsdr. Ramp, genaamd Proost. ■— Uit dit huwelijk sproten tien kinderen, waarvan enkel twee dochters in 't leven bleven. 84. b. Dr. Jan ten Grootenhuys, Jansz., N°. 84. c. Trijn Jansdr. ten Grootenhuys, tr. Jan Fransz. Pompemaker, alias Jan Hendricksz. Oetgens (zie Aant. bij N°. 35). d. Anna Jansdr. ten Grootenhuys, tr. Jan Jansz. Carel, den Jonge (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Jan Jansz. Carel (m), gcb. omstreeks 1545, st. te Amsterdam 28 Oct. 1616, werd 11 Juli 1578 poorter van Amsterdam en was toen zuivelkooper, in welke hoedanigheid hij in 1580 aan de stad de zoetemelksche kaas leverde „voor 't hof van Zijne Excellentie" (den Prins van Oranje, die toen te Amsterdam vertoefde («)), later was hij reeder en groothandelaar in Oostindische en Levantsche waren, en was hij deelhebber in 1594 in de uitrusting van drie schepen, die uitgezonden werden om door het Noorden een nieuwen weg naar China en Japan te zoeken, en in 1595 in den eersten tocht van Cornclis de Houtman naar Indië, welke door zijn zoon Jan Jansz. Carel, den Jonge, medegemaakt werd. In 1602 behoorde hij tot de oprichters en eerste Bewindhebbers van de O.-Ind. Comp. Hij was tevens na 1600 eigenaar der eenige glasblazerij te Amsterdam, die in 1597 door Antonio Obisy gebouwd was en in 1601 door Jan Jansz. Carel uitgebreid werd, nadat hem daartoe door Burgemeesteren een stuk grond, in de O. Z. Ramen over den Clovcniersdoelen, afgestaan was, welke zaak hij tot grooten bloei bracht (0). Hij behoorde in 1597 tot de zes „bcquame Persoonen hen de saeckc grondigh vcrstaende", die door de Staten van Holland uitgenoodigd werden in de Commissie uit de Staten, belast met het redres van de Lijst der Convooicn en Licenten, zitting te nemen (ƒ). Bij zijn overlijden liet hij een vermogen na van ƒ376.000.— (q)\ hij kocht 6 Mei 1587 een huis, dat hij sedert bewoonde, op den Dam op den Oosterhoek van de Kalvcrstraat (r); N. Z. Huiszittenmr. 1580—1616; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1589. Hij tr. Jacomina Florisdr., begr. N. K. 20 Nov. 1606. Zij lieten vijf kinderen na, w.o.: a. Annetge Jansdr. Carel, gcb. 1573, tr. 19 April 1597 Dirck van Wesick, geb. te Wesel 1572, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 6 Oct. 1625, wonende in 1597 op den Dam, bij zijn overlijden op de Keizersgracht. Hunne dochter was: Anna van Wesick, gcb. 1598, begr. te 's-Hage in de Kloosterkerk 21 Mrt. 1640 (s), tr. te Amsterdam in de Walenkerk, naald. 6 Dcc. 1619 gedane huwelijksafkondiging, (tegen haars vaders wil) Mr. Johannes Polyander genaamd van den Kcrckhoven, Heer van Kerckhoven, Heenvliet en Sassenheim (bij koop in 1627), Seb- tc Dordrecht 24 Aug. 1594, st. te Sassenheim 7 Mrt. 1660, in 1619 rechtsgeleerde te Amsterdam in de Warmoesstraat, daarna Luit1.-Houtvester, Groot Jagermcester en Groot Valkenier van Holland en Westfriesland; 84. Surintcndent van 't Hof en dc Affaires van H.K.H. Maria, Prinses van Engeland, Prinses Douairière van Oranje; Ambassadeur aan 't Hof van Karei I, Koning van Engeland, tot het onderhandelen over cenc huwelijksverbintenis tusschen den jongen Prins van Oranje en 's Konings dochter, Prinses Maria, 1639, zoon van Jean Polyander (zie hieronder) en van Judith Nuyts. Hij hertr. in Engeland 1641 Lady Catharine Wotton (sedert 1660 Gravin van Chesterfield), hofdame van de Prinses van Oranje (t), wede. van Lord Henry Stanhope, dr. van Thomas Wotton, Lord Wotton. Zij hertr. Daniël O'Neale, st. 24 Oct. 1664, Colonel in Engelschen dienst (u). b. Jan Jansz. Carel, de Jonge, geb. 1574, begr. Z. K. 8 Juli 1620, koopman, in 1600 op den Dam, bij zijn overlijden in de Sint Anthonisbreestraat; maakte in 1595 als Ondercommies den eersten tocht van eenc Nederlandsche vloot naar Oost-Indië, onder bevel van Cornelis de Houtman, mede, en voer in 1598 als Lid van den Breeden Raad met dc vloot van Jacob van Neck wederom naar de Oost; 4 Jan. 1599 wei'd hij tot Vice-Admiraal benoemd over de vier volgeladen schepen, die onder opperbevel van Jacob van Ncck uit Indië naar Nederland terugkeerden; hij werd na zijne terugkomst (z>) deelgenoot in de handelszaak zijns vaders; Regent Sint Pietersgasthuis 1603; Kap", der Burgerij 1604; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1605; tr. 18 Dec. 1600 Anna Jansdr. ten Grootenhuys, geb. 1580, st. 16 Aug. 1614 ('zv), dr. van Jan (zie Aant. bij N°. 84, hiervoor) en van Reymerich Hudde. Hunne drie kinderen waren: aa. Rcbccca Carel, tr. Pietcr Ranst (zie Aant. bij N°. 202). bb. Barbara Carel, tr. Mr. Hieronimus Ranst (zie Aant. bij N°. 202). cc. Jacoba Carel, tr. Dr. Willem Boreel (zie Aant. bij N°. 200). c. Catharina Carel, woonde in 1631 op dc Heerengracht, tr. te Heen- vliet, na 3 Mei 1631 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jean Polyander, geb. te Mctz 28 Mrt. 1568, st. te Leiden 4 Fcbr. 1646, predikant bij de Waalsche Gemeente te Dordrecht 1591, Professor in de Theologie te Leiden 1611, wed*". van Judith Nuyts (x), zoon van Jean van den Kcrckhovcn gezegd Polyander en van Christina van Houten. d. Barbara Carel, tr. Jan Hendricksz. Soop (zie Aant. bij N°. 77). (<7) Kesol. Vroedsch. 11, fo. 134; ('>) J. Bonman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, p. 78; (r) Quohier 1631, fo. 1; (d) Begraafreg. Weesk., N. Z. K. 9 Oct. 1598; (e) Wk. Reg. 16, fo. 234; (/) Margaretha van Valckenburgh had eene zuster: Elisabeth van Valckenburgh, getr. te Amsterdam 31 Mei 1605 met Jacob Cats, Ridder, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland 1636 — 1651; (g) Wellicht is de familie ten Grootenhuys, wier naam een beslist Overijselschen klank heeft, uit Oldenzaal afkomstig, in welke plaats nog in de tweede helft der 17e eeuw personen van dien naam voorkwamen Ik vond n.1.: Jan ten Grootenhuys, van Oldenzaal, wijnkooper te Amsterdam op de Oudeschans, ondertrouwde ald. ter pui 15 April 16,5 Jannetje Maes; Jan ten Grootenhuys, van Oldenzaal, distillateur te Amsterdam op 't Reaeleneiland, ondertr. ald. ter pui 11 April 1698 Fronica van Oostenrijck; (h) Wk. Reg. 11, fo. 42, 77; (i) Doopb. O. K., i. d. Dec. 1565: (j) Quijtsch. 16, fo. 374 V0.; (/•) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden, I, p. 61; (/) Het is niet zonder belang eens na te gaan op welke wijze een voornaam Amsterdamsch koopman uit het begin der 17e eeuw zijn vermogen belegde, waarom ik hier een kort overzicht laat volgen van de rubrieken der nalatenschap van Arent ten Grootenhuys en Maria Willemsdr. van Heemskerck (getrokken uit het Wk. Reg. 17, fo. 50 V°. en 't Wk. Reg. van Div. Mem. 2, fo. 163 V°., 235): Aan landerijen in de Beemster, waarbij een „Speelhuys" met bijbehoorende boerenhofstede aan „den Volgerwech": ƒ 140x00.—; te Maarsen aan „een stuck landts groot 32 margen zaey ende weylant genaemt het goet ten Bossche met een Steenbackerij ende dry verscheyden woninghen, met noch een groot Speelhuys met eenen Toren, ende voorts noch een Bouwhuys, Schuer ende alderley gereetschap van wagens, peerden, carren, ploech etc": ƒ18.000.—, terwijl er aan steen in deze steenbakkerij bij het overlijden van Arent ten Grootenhuys berustte voor eene waarde van ƒ3000.—; nog een huis en erve in de Warmoesstraat „genaemt den witten Eenhoren", geschat op ƒ ]2.coo.—. Aan actiën in de OostIndische Compagnie berekend naar den toenmaligen stand der actiën: ƒ 32.000.—; aan specerijen als: peper, kruidnagels, enz. opgestapeld in vier pakhuizen „achter de huysinge van Lenaert Ranst": ƒ 25.320.—, terwijl de vier pakhuizen zelf op ƒ 15.000.— getaxeerd werden. Ten slotte aan diverse uitstaande schulden, kustingen, een scheepsaandeel, enz.: ƒ 11.180.—. Hetgeen alles te zamen een totaal bedrag geeft van ƒ 256.500.—, voor dien tijd een zeer aanzienlijk vermogen, aangezien veertien jaren later, in 1631 (zoo men 't Quohier van den 200" Penning van dat jaar wil gelooven!), slechts twaalf ingezetenen te Amsterdam van 2 tot 2V2 ton gouds gegoed waren (Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, Inleiding, p. XII); (;«) „Jonge Jan Caerl zeepsieder van Leyden", die 17/21 Juli 1584 poorter van Amsterdam werd, is denkelijk een broeder van Jan Jansz. Carel, den Oude, geweest (Poorterb. B., fo. 6); (//) Stadsrek. 1580, fo. 125; [") Resol. Vroedsch. 8/9, fo. 717; 11, fo. 150; Wagenaar II, p. 491. — Aan 't hoofd van deze glasblazerij kwam later Carel's schoonzoon Jan Hendricksz. Soop te staan; (ƒ) Resol. Holland 16 Juni 1597; {(/) Wk. Reg. 19, fo. 51; Wk. Reg. Div. Mem. 4, fo. 1; (r) Quijtsch. 12, fo. 7; {s) Algemeen Nederl. Familieblad III, p. 232; (t) Uit dit tweede huwcl. sproot een zoon: Lord Charles Ilenry van den Kerckhoven, Heer van Heenvliet en Sassenheim (welke heerlijkheden hij later aan Fraiifois Johan van Schagen verkocht), Baron Wotton of Wotton (in 't Graafschap Kent) (31 Aug. 1650), Graaf van Bellomont (in Ierland), was eerst Eerste Edele van den Prins van Oranje, en werd daarna in 1660 op voorspraak van KoningKarei II van Engeland tot Kapitein van eene Comp. Cavallerie benoemd; vervolgens zette hij zich (vóór 1665) in Engeland neder, waar hij het landgoed Belsize-house bij Hampstead betrok; bij was sedert 1659 Drossaard van Stad en Lande van Breda (Dr. R. Fruin, Aanteekeningen op de Overblijfsels van Geheugchenis van Coenraet Droste, ad. vs. 1159 en 1167; Navorscher III, p. 236); (//) O'Neale was een rijke Ier, die het prachtige landgoed Belsize-house bij Hampstead in 't Graafschap Middlesex aanlegde en later aan zijne vrouw legateerde (Fruin, alsv.); (zj) Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië, II, p. 188, 204, 398; (70) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. ic V°; (x) Judith Nuyts was te voren weduwe, met eene dochter, van Hans Valckenburgh. Deze dochter was: Johanna Valckenburgh, getr. met Charles Loten (zie Aant. bij N°. 299). 85. DIERICK DE VLAMING VAN OUDTSHOORN, Heer van Oudshoorn en Gnephoek. R. 1606—1618; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd. Sch. 1608, Burg. 1630, 33, 35, 40, 42. Geeomm. Raad 1637—1639; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1641,1643. Regent Sint Jorishof 1605. Koopman; handelde in „de Compagnie van D. W." met zijn neef Willem Nooms van Aarlanderveen (zie bij N°. 146, Bijl. 1), en in „de Compagnie van D. I. V. W." met denzelfde en met zijn zwager Jan Cornelisz. Geelvinck, N°. 113 (a). — Zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ140.000.— (b). Woonde in 1604 in de Warmoesstraat en bij zijn overlijden op den Singel. Kocht in 1627 van Jonkvr. Margaretha van Mechclen (moeder der natuurlijke kinderen van Prins Maurits) de heerlijkheid Oudshoorn en Gnephoek (c). Geb. 1574, st. 8 Aug. 1643, zoon van Cornelis Cornelisz. de Vlaming (zie Aant. bij N°. 69) en van Griet Dircksdn Wuytiers. Tr. 14 Sept. 1604 Weyntgen van Bronckhorst, geb. 1586, begr. O. K. 85. 11 Febr. 1647, dr. van Vincent Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 198) en van Grietc Hendricksdr. Haeck. Kinderen (die den volwassen leeftijd bereikten): Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn, tr. Jacob Claesz. van Harencarspel, N°. 145. cornelis de vlaming van oudtshoorn, n°. 181. Maria de Vlaming van Oudtshoorn, geb. 24 Juli 1615, st. te Dordrecht 11 Mei 1669, en begr. te Oudshoorn, tr. i°. te 's-Hage Juni 1639 Johan (Cuyck) van Mierop, zoon van Joachim (zie bij N°. 46) en van Anna Benningh; tr. 2°. te Amsterdam 26 Juli 1661 Mr. Johan van Someren, gcb. te Dordrecht 3 Juli 1622, st. ald. 22 Dec. 1676, Water-Schepen te Dordrecht 1647, Veertig ald. 1650; Hoog Dijkheemraad van Oud-Beyerland 1650; Pensionaris of Syndicus van Nijmegen 1655; Griffier van de Chambre Mi-Partie te Mechelen 1666, wcdr. eerst van Clara de Witt, daarna van Elisabeth Vervoorn, zoon van Dr. Cornelis, Medicijn-ordinaris der stad Dordrecht 1Ó17, R. ald. 1626, Veertig ald. 1627, Sch. ald. 1638, en van Anna Blocke, Adriaensdr. (d). Elisabeth de Vlaming van Oudtshoorn, gedt. N. K. 18 Juli 1617, leefde nog in Juni 1676, tr. 3° Nov. 1641 Laurens Buysero, Ridder, Heer van Dussen-Muilkerk, Ginhoven, Heeraertsheyningen, Hulshout en Rame, gcb. te Middelburg, st. te 's-Hagc 29 Mrt. 1674, Raad, Rekenmeester en Griffier van Z. H. den Prins van Oranje; was eigenaar van de buitenplaats Duyn-zigt bij Rijswijk; wed1', van Elisabeth van Volbergen (*'). Agatha de Vlaming van Oudtshoorn, gedt. N. K. 23 Juni 1619, st. te Zutphen 3 Dec. 1675, tr. i°. Roelof Bicker, N°. 147; tr. 2°. te Amsterdam 18 Scpt. 1657 Jonker Jacob Schimmelpenninck van der Oye, l ieer van Holthuyscn en Voorstonden, gcb. 1608, st. 7 Sept. 1677, Burgeinr. van Zutphen, wed1", eerst van Anna Catharina van Kerken, daarna van Woltera van Brienen, zoon van Jonker Alexander en van Anna van Wisch. Dirck de Vlaming van Oudtshoorn, gcb. 10 Oct. 1624, st. ongetrouwd en begr. te Oudshoorn 4 Juli 1679 „is bij Missive van zijn hooghcyt Willem van Nassau, Prinse van Orange verzogt geweest op de Begravenis van zijn vader Zal1". H. L. M. te wille verschijnen, gelijk hij ook heeft gelcyd het Paard van Parade, nevens Gerard Pynten, zoon van de Colonel Pinten Gouverneur van Rees", 1650 (ƒ); Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland 1653 1672; werd („schoon den gerequireerden tijdt niet gedient hebbende ) door de Staten van Holland en Westfriesland 4 Juni 1672 tot Kapitein in het Regiment Voetknechten van Colonel Dionisius Oriordan benoemd (g). (a) Zie bij N°. 146, Bijl. 1; (,/>) Quohier 1631, fo. 4; (c) Algem. Nederl. Familieblad XIII, p. 10; (d) M. Balen, Beschrijvinge der stad Dordrecht, p. 1241; (<") Oud-Holland IX, p. 7> (ƒ) S. Genealogie de Vlaming van Oudshoorn door Mr. Harman Berewout; gem.-archief te Amsterdam; (g) Resol. Holland, 4 Juni 1672. 86. ROETERT ERNST. R. 1607—1622. Sch. 1607. Regent Leprozenhuis 1597. 86. Koopman, in 1612 onder de firma Roetert Ernst en Ernst Roeters (a); woonde bij zijn overlijden op de Warmoesgracht. Geb. 1554, st. 16 Nov. 1622 (b), zoon van Ernst Roetersz. (zie Aant., hieronder) en van Marie Jan Vranckenzoonsdr. de Wael. Tr. Nov. 1579 Reymerich Pietersdr., geb. 1561, begr. N. K. 14 Mrt. 1620, dr. van Pieter Govertsz., koopman „op de zuyderhouck van Heyntgen hoecx stege an den burchwalle", O. Z. Huiszittenm1'. 1578, en van Lijsbeth Willemsdr. Sonderdanck (dr. van Willem Willemsz. Sonderdanck, den teerkooper, en van Reymburch Jacob Huygend1".) (c). Kinderen: Ernst Roeters, N°. 120. Elisabeth roeters, tr. Jan Willemsz. Bogaert (zie Bijl. 1, hieronder). Aant. Roetert N. N., te Oudewater, liet de volgende twee zoons na (d), die zich beiden te Amsterdam vestigden: a. Floris Roetersz., geb. te Oudewater omstreeks 1510, st. te Amster¬ dam 1560 (e), „Bergevaerder" (stokvischkooper) in de Kalverstraat „in 't blaeuwe Schaep" (ƒ); bekleedde evenals zijn broeder Ernst Roetersz. meermalen zendingen naar den Koning van Denemarken (g); Sch. 1547, R. 1555; Overman van den Handboogdoelen 1541, 42 (7/);*Regent Weeshuis 1549—1555; N. Z. Huiszittenm1*. 1557—1560; tr. Baert Jacobsdr. Verwer, dr. van Jacob Jansz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Wendelmoet Hendricksdr. Hoogers. — Hunne kinderen woonden in 1564 te Stavoren (z). b. Ernst (Aernst of Arent) Roetersz., geb. te Oudewater, st. te Am¬ sterdam en ald. begr. N. Z. 3 Aug. 1564, „Bergevaerder" op den Nieuwendijk „in de drie Stockvisschen"; Overman van den Voetboogdoelen 1551; Regent Weeshuis 1556—1564; tr. Marie Jan Vranckenzoonsdr. de Wael, begr. N. Z. 28 Jan. 1566, dr. van Jan Vranckenz. (zie Aant. bij N°. 40) en van Neeltgen van Amerongen. Hunne twee zoons waren (/): aa. Roetert Ernst, N°. 86. bb. Jan Ernst, alias Jan de Wael, geb. 1560, tr. te Hattem, na 23 Mei 1592 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Johanna Schrasser, wonende te Hattem, dr. van Evert Schrasser. bljl. i. Willem Jansz. Bogaert (k), geb. omstreeks 1540, begr. N. Z. K. 15 April 1606, eigenaar eener zeepziederij op den N. Z. Achterburgwal (/); woonde sedert 1585 in de Kalverstraat bij den Dam „in de drie Kroonen" (m); diaken der Nederd. Herv. Gem. te Amsterdam 1583 (//); Kerkmr. N. Z. K. 1593; tr. Giert Jansdr. Vis, begr. N. Z. K. 22 Juli 1606, dr. van Jan Claesz. Vis of Vischgen, in de O. Z. Dwarsstraat (0), en van Ael N. N. (p). Zij wonnen o. a. de volgende vier kinderen: a. Lijsbeth Willemsdr. Bogaert, tr. Dirck Arentsz., gezegd Spiegel (zie Aant. bij N°. 130). b. Jan Willemsz. Bogaert, geb. 1577, st. 30 Sept. 1638 (q), zeepzieder 36 in de Kalverstraat; Comm. 1615, Sch. 1619; Regent Burgerweeshuis 1611; Kerkm1'. N. K. 1613; Kapn. der Burgerij 1620; haalde zich in 1628, als aanvoerder der ontevreden Contraremonstrantsche burgers te Amsterdam, het misnoegen der regenten op den hals, zoodat hij uit de stad gebannen werd; tr. 15 April 1603 Elisabeth Roeters, geb. 1584, dr. van Roetert Ernst, N°. 86, en van Reymerich Pietersdr. c. Niesge Willemsdr. Bogaert, tr. Frederick de Vrij (zie bij N°. 13). d. Maritge Willemsdr. Bogaert, tr. Cornelis de Vrij, N°. 151. (rt) Klapper op 't verdwenen Reg. der Wisselbank D., 1612; (l>) „obijt den 16 nove(m)b. 1622"; M. S. Keurb., voorin; (r) Wk. Reg. 9, fo. 264; Stadsrek. 1541, fo. 95; zie ook Aant. bij N°. 48; (d) „Fflorys Roeters zoon ende Aernst Roeters zoon gebroeders'' (1556; Wk. Reg. 6, fo. 125); „Floris Roeterssz. van Oudewaeter'' (Ilamboech scutterien boeck, fo. 61 V°); (e) M. S. Keurb., voorin; (ƒ) Stadsrek. 1555, fo. 5; Quohier 1557, fo. 2 V°; (g) ter Gouw, IV, p. 307; Stadsrek. 1545, fo. 54; (h) Hamboec'n scutterien boeck, fo. 55 V°, 61 V°; (z) Stadsrek. 1564, fo. 25 V°; (j) Wk. Reg. 8, fo. 79 V°, 200 V°; (k) Willem Jansz. Bogaert had o. a. eene zuster: Aertgen Jansdr., st. kort vóór Jan. 1597 (Wk. Reg. 12, fo. 147), tr. i°. N. N. „in den Duytsen Moeriaen"; tr. 2°. te Emden 4 Mrt. 1572 Adriaen Lenaertsz., gezegd Coster, gel), te Montfoort, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. K. 5 Juni 1595, was timmerman en nam in 1,66 een levendig aandeel in den beeldenstorm te Amsterdam; na de plundering van de kerk van 't Minderbroedei-klooster, toen alle beelden en altaren verwijderd waren en de kerk aan de gereformeerden afgestaan werd, benoemden dezen hem tot koster en gravenmaker; in 1567 week hij naar Emden uit en streed in de volgende jaren onder de Geuzen, o. a. bij Ileiligerlee. Bij zijne terugkeer te Amsterdam in 1578 werd hij tot koster der Oude Kerk en daarna 27 Febr. 1589 tot stads mr. timmerman benoemd (Grootm. 2, fo. 163 V°). — Uit het tweede huwel. sproot een zoon: Dr. Samuel Coster, geb. 16 Sept. 1579» st. 8 April 1665 (4e Reg. der lijfrentebr., fo. 17Ï, geneesheer te Amsterdam; bekend lettervriend en oprichter van den Schouwburg te Amsterdam (zie: Levensgeschiedenis van Dr. Samnel Coster door J. Ilobma, in Oud-Holland, 1898, p. 225 en verv.); promoveerde te Leiden 30 April IGIo ; tr. 1°. te Naaldwijk, na 17 Ang. 1607 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Josina Albertsdr. van Leuningen, geb. te 's-Hage, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. K. 8 Jan. 1624, dr. van Albert Hendriksz., Burgem. van 's-Hage 1600, en van Agniesgen Bruyven; tr. 20. te Amsterdam 12 April 1626 Rebecca van Tweenhuysen, geb. te Zwolle 1602, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. IC. 20 Aug. 1658 (oomzegster van den bekenden koopman en reeder Lambert van Tweenhuysen); (/) Quijtsch. 25, fo. 140; (/«) M. S. Geneal. Bogaert in 't fam.-archief Backer; (11) Kerkelijk Amsterdam, p. 451; (f) Rooyboek, fo. 43 (1542); (ƒ) „Ael Jan Visschen weduwe mit Willem Jansz. haren zoon (schoonzoon?) ende knecht" komen onder de zeepzieders te Amsterdam voor in 1569 (Grootm. 2, fo. 130); () Volgens de geneal. de Witt in 't Algemeen Nederl. Familieblad I, N°. lil, p. 2, overleed hij op 't Huis Rosenburgh; hij werd te Amsterdam begr. in de Nieuwe Kerk 13 Juni 1642; (r) Quijtsch. Y8, fo. 406; (d) Algemeen Nederl. Familieblad I, N°. 116; (e) Wisselbank, Reg. 147; 1715; (/) Reg. van Goede Mannen 1688, N°. 1815 R. I.;(ƒ) Reg. alsvoren 1694, N°. 1816 R. I.; (//) Reg. alsvoren 170:% N°. 1817 R. I.; .(/) Reg. alsvoren 1710, N°. 1819 R. I.; (j) Reg. alsvoren 1683, N°. 1814 R. I.; (k) Reg. alsvoren 1716, N°. 1820 R. I.; (/) Nalatende een vermogen van ƒ 228.500.— (Coll. Succ., Reg. 33, fo. 683); {>//) Quohier 1742, p. 30; (n) In de Coll. perk. brieven der Charterkamer (Gem.-arch. te Amsterdam) vond ik nog: Claes de Witt Simon Janszoonsz., tr. Steffanye N. N., welke kort vóór 12 Jan. 1468 stierf. Zij hadden een zoon: Jacob Claesz. de Witt. — Waarschijnlijk zullen deze personen wel met den bovengenoemden Jan Simonsz. de Witt verwant geweest zijn; (0) Wk. Reg. 4, fo. 149 V0.; (ƒ) Rooyboek, fo. 3; iq) Wk. Reg. 3, fo. 196; (r) Zie Naamklapper op 't Wk. Reg. 3, op de laatste bladz. der letter J; (s) Wk. Reg. 5, fo. 15 V0.; (/) Doopb. O. K., i. d. Mrt. 1565; («) De meergemelde geneal. de Witt noemt haar: Etgen Sijbrantsdr. Buyck, halve zuster van Cornelis Buyck, Sijbrantsz., Sch. en R. 1525, Burg. 1536, en van Joost Buyck, Sijbrantsz., Sch. 1532, Burg. 1549, R. 1561, en dochter van Sijbrant Buyck en van diens tweede vrouw Hel Jacobsdr. Meyster. — Zij komt evenwel steeds voor als Etgen Jansdr.; (v) Begraafreg. N. K., i. d. 14 Mei 1587; (70) Grootm. 2, fo. 82 V0.; Annotatiön van de goederen der fugitieven, fo. 46; (x) Kinderen uit dit huwel. waren, behalve Jan Pietersz. de Witt, o. a. nog: a. Berckman Pietersz. de Witt, geb. Aug. 1559, st. op eene reis naar Oost-Indië met zijn schip Amsteldam 3 Dec. 1604, Kapitein ter koopvaardij, wonende te Amsterdam op 't Sint Pieterskerkhof „in de Spaensche Barck" (Reg. van Quijtsch. bij Executie, i. d. 1 Aug. 1618); tr. i°. (omstreeks 1584) Giert Tijsdr., geb. 1559, dr. van Tijs Weynen, vleeschhouwer op de Kolk ,.in de Clock", en van Marij Jansdr.; tr. 2°. 17 April 1605 Claertge Remmendr., wede. van Kapitein Tijman Lubbertsz., in de Koningsstraat (Wk. Reg. 9, fo. 272 V°.; Reg. 14, fo. 147; Begraafreg. Weesk., i. d. 2 Jan. 1572). — Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen; b. Trijn Pietersdr. de Witt, geb. 24 Febr. 1564, tr. 9 Juli 1589 Barent Jansz , geb. 1568, in 1589 „cuypersgeselle" op den N. Z. Voorburgwal, in 1598 kuiper; (y) Wk. Reg. 11, fo. 78 V°. 88. JACOB POPPEN. R. 1609—1624. Sch. 1607, Burg. 1621, 22, 24. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam i Mei 1621—21 Juni 1621. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1618. Luit1, der Burgerij 1603, Kap". 1616 (of vroeger); Regent St. Pietersgasthuis 1606; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1606; Overman van den Voetboogdoelen 1614. 88. Was een der eerste Hoofd-Ingclanden en ondernemers van de bedijking van de Beemster 1608 (a). Koopman, in 1620 onder de firma Jacob Poppen en Nicolaes du Gardyn (b)\ woonde „op de Verwerscingel" (Kloveniersburgwal) in 't prachtige, door zijn vader gebouwde huis „de gulden Steur", en bezat eene buitenplaats en eene aanzienlijke uitgestrektheid land in de Beemster. — Hij was bij zijn dood de meestvermogende ingezetene van Amsterdam: zijne nalatenschap bedroeg ƒ 920.000.— (c). Geb. 1576, st. 14 Nov. 1624, zoon van Jan (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Pietersdr. Tr. 29 Juni 1603 Liefgen Govertsdr. Wuytiers, geb. 1586, begr. O. K. 23 Juni 1622, dr. van Govert Dircksz., N°. 37, en van Dieuwer Jacobsdr. Benningh. Wonnen Kinderen (d). Aant. Jan Poppen, geb. „in 't Land van Steur" omstreeks 1545» st. te Amsterdam 7 Aug. (en begr. O. K. op 't Hoog Koor jo Aug.) 1616, was in 1568 bediende bij Hans Simonsz., den Oude () Naamklapper op 't verdwenen Reg. O. der Wisselbank, 1620; (r) Volgens liet Quohier van den 20on Penning van 1631 werd de onverdeeld gebleven nalatenschap van Jacob Poppen en zijne huisvrouw in dat jaar geschat op ƒ 500.000.—, het hoogste bedrag van 't geheele Quohier: in werkelijkheid beliep deze nalatenschap de reusachtige som van f 920.000.—, waaruit blijkt, hoe weinig staat men op de opgaven van 't Quohier maken kan (Wk. Reg. 19, fo. 297; Wk. Reg. Div. Mem. 4, fo. 169 V°—179 V°). Jacob Poppen had het grootste gedeelte van zijn vermogen in de onderneming van de drooglegging van de Beemster gestoken: bij zijn dood bezat hij er voor een waarde van ƒ 500.000.— aanland. Aan obligatiën in de O.-Ind. Comp. liet hij een bedrag na van ƒ 144.270.— nominaal. De rest van zijn vermogen was in onroerende goederen binnen Amsterdam, in rentebrieven, in scheepsaandeelen en in deposito's onder verschillende kooplieden, belegd; (J) Twee kinderen: a. Elisabeth Poppen, gedt. O. K. 27 Sept. 16j5 (waarbij getuigen waren: Dieuwer Jacobsdr. Benningh, wede. van Govert Dircksz. Wuytiers, en Machtelt Pietersdr., huisvrouw van Ilans Simonsz., den Jonge), begr. O. K. Zo Mrt. 1645, getrouwd te Amsterdam 3 April 1633 met Jonker Willem van der Wiele, Heer van de Werve en Nieuwerkerk, geb. 1612, st. op 't Huis te Werve bij Rijswijk 1654 („is oock door te veel drincken ras gesturven anno 1654"; Schaep), Hoogheemraad van Delfland 16150, zoon van Jacob, Heer van de Werve, Ambachtsheer van Grijsoord, en van Adriana Hanneman; b. Joannes Poppen, gedf. O. K. 30 Nov. 1617 (waarbij get. waren: Pieter Egbertsz. Vinck en Aechje Govertsdr. Wuytiers), begr. O. K. 21 Nov. 1654, „obijt in flore aetatis anno 1655, vino nimium deditus". (Hij overleed in den bloei zijns levens in 1655, te veel aan den wijn overgegeven; Schaep); „is in de paepse religie opgebracht" (Schaep). waartoe ook zijne afstammelingen behoorden; hij liet het familiehuis „de gulden Steur" op den Kloveniersburgwal over de Oudmanhuispoort door Vingboons verbouwen tot het thans nog bestaande statige en ruime woonhuis (thans N°. 95) (Gebouwen van Ph. Vingboons I, p. 3, pl 36—38); Hoofd-Ingeland van de Beemster 1646; tr. te 's-Hage, na 16 Aug. 1636 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jonkvr. Elisabeth van der Wiele, gezegd van de Werve, wonende te 's-Hage, zuster van Jonker Willem voornoemd. — Zij wonnen nakomelingen (zie o. a. de geneal. Barchman Wuytiers door den Heer A. de Roever Nz. in 't Amsterdamsch Jaarboekje 1890, p. 128); (é) Verhuring der huizen van de fugitieven, 1568, fo. 50; (/) „Compareerde voor Schepenen onderscreven Hans Symonsz. de Jonge, verclarende dat alzoo Egbert Pietersz., Barent Rutgersz., Jan Poppe ende Walich Syvertsz. zijne swagers voor hem comparant hen borgen hadden geconstitueert...." etc. (Schepenk. D, fo. 48); (g) Rentebr. 12, fo. 261 V°; (/i) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 61; (/) In de verschillende naamlijsten der Huiszittenmeesters komt Jan Poppen ook 1560—1562 voor. Men zal hier wel met een naamsverwarring te doen hebben: denkelijk zal bedoeld zijn: Jan Pottey, voornaam „cramer" in de Warmoesstraat op den Noorderhoek van 't Ravetsteegje, begr. N. K. 13 Nov. 1567 (Wk. Reg. 8, fo. 385); ij) „Jacob Poppen sijn vader was van boven wt t' Land van Steur [Steur d. w. z. de rivier de Stör in Holstein], gelijck daeraf noch in sijn wapen een steur gevoert is. Was van geringe stand tot grootte middelen gekomen. Wierde eerst Poep, dat is Vreemdeling genaempt, t' welck daerna in Poppen verandert is" (Schaep, ui tg. Herald. Bibliotheek 1873, P- 221). Deze opgaven bevatten twee onjuistheden. Vooreerst duidt de steur in 't wapen van Poppen niet op het geboorteland van den stamvader der familie, maar op het door hem gevoerde uithangbord, en 2°. ligt het meer voor de hand den naam Poppen af te leiden van den patroniem Poppen of Poppenzoon, gevormd uit den in 't Noorden zeer gebruikelijken voornaam Poppe, dan van den scheldnaam Poep; (/•) Doopb. O. K., i. d. 17 Mrt. 1568; (/) M. S. Backer, fo. 44b; (/;/) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 5 V°; (11) Den naam van dezen broeder van Jan Poppen heb ik niet op kunnen sporen; (0) Schepenk. 14, fo. 125 V°; (ƒ) J. Bouman, t. a. p., p. 105; () 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 4. go. JAN GIJSBERTSZ. DE VRIES. R. 1611—1631. Sch. 1611. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 28 Nov. 1625—1631. Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622. Regent Burgerweeshuis 1610; Regent Sint Pietersgasthuis 1613; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1613; Overman van den Handboogdoelen 1615 (a)\ Kapn. der Burgerij 1616, Colonel 1624. Woonde bij zijn huwelijk ten huize zijner ouders op den N. Z. Voorburgwal; was in 1611 en 1613 kruidenier op den Dam „in den OlijfFboom" {b)\ woonde in 1620 in de Warmoesstraat (c), en in 1622 op de Coninxgracht (Singel) naast „het Wapen van Engelant" (,d). Geb. I57°> st- te Middelburg 28 Oct. 1631 (e), zoon van Gijsbert Jacobsz. (zie Aant., hieronder) en van Anna Jansdr. de Vries. Tr. i°. 16 Juni 1596 Truytgen Fredericksdr., geb. 1574, begr. N. K. 3 Jan. 1615, dr. van Frederick Fredericksz. (zie bij N°. 76, Bijl. 1) en van Pietertgen Woutersdr. Schaeck; tr. 2°. 22 Mei 1617 Trijntgen Coppit, geb. 1572, begr. O. K. 28 Jan. 1627, wede., eerst van Dr. Sijbrand Appelman (zie bij N°. 25), daarna van Francois Aertsz. Brantwijck, dr. van Jacob Pietersz., N°. 59, en van Oopgen Hendricksdr. Kinderen (uit het eerste huwelijk): Mr. Frederik de Vries, gedt. O. K. 24 Dec. 1600, begr. N. Z. K. 9 Sept. 1679» bij zijn overlijden wonende te Amsterdam op de Heerengracht, in het vierde huis benoorden de Utrechtschcstraat; Bewindh. W.-Ind. Comp.; Secr. 1626, Comm. 1659; werd 28 April 1640 door de Staten van Holland en Westfriesland mede op de nominatie geplaatst voor het ambt van Griffier van H.Ed. Mog.; Residenten Ordinaris Minister van H. Hoog Mogenden in Denemarken (te Elseneur) 1646—1656, behield tevens zijn Secretarisschap van Amsterdam, evenwel zonder, gedurende zijne afwezigheid, tractement of emolumenten te genieten (ƒ); tr. 11 Mei 1627 Weyntge Bas, geb. te Haarlem 1606, st. te Amsterdam en er begr. N. Z. K. 10 Febr. 1644, dr. van Cornelis Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Maria Pietersdr. Kies. Zij lieten drie kinderen na (g), w.o.: a. Mr. Cornelis de Vries, gedt. O. K. 29 April 1629, st. ongeh. en begr. N. Z. K. 12 Sept. 1673, woonde ten huize van zijn vader op de Heerengracht; Secr. van Thesaurieren 1656 (h), Secr. der stad 1661. b. Joan de Vries, N°. 228. Anna de Vries, gedt. O. K. 9 Mei 1604, begr. Z. K. 2 Juni 1652, tr. 23 Mei 1627 Dirck Abbas, geb. 1592, begr. Z. K. 24 Aug. 1637, nalatende een desolaten boedel (ï), „Generael" (d. i. Commies-Generaal) der Convooien en Licenten ter Admiraliteit te Amsterdam, wonende op de Geldersche kaay „in de 7 Planeten", zoon van Mattheus Dircksz. en van Barbara van Eisen (Hansdr. ex Aerland Pauw, Adriaensdr.). Het tweede van hunne vier kinderen volgt: Anna Abbas, tr. te Utrecht 5 April 1664 Johannes van Aelst (j). 37 90. Uit dit hu wel. sproot, behalve eenc ongehuwd overleden dochter {k), een zoon, die volgt: Mr. Arnold van Aelst, gedt. te Utrecht in de Domkerk 2 April 1665, st. ongetr. (en krankzinnig) te Amsterdam 19 April 1724, nalatende een vermogen van ƒ 323.700.— (/), woonde te Amsterdam op de Heerengracht, in het vierde huis benoorden de Utrechtschestraat, te voren bewoond door Burgemr. Joan de Vries (N°. 228); Sch. 1707. Aant. Jan Albertsz., schilder, tr. (kort na 1500) Belije Jansdr. Zij hertr. (vóór 1520) Gijsbert Fredericksz., Zieken- of Leprozenmr. 1519—1522 (in). Uit beide huwelijken waren kinderen; uit het eerste volgen er hier twee, uit het tweede één: a. Trijn Jansdr., geb. 1503, tr. 1525 Jan Jansz. de Vries, st. kort vóór Dec. 1555 («), binnenlandsvaarder, Overman van 't Binnenlandsvaardersgild 1537 (0). Hun oudste zoon was: Jan Jansz. de Vries, geb. 1528, st. kort vóór Juni 1580 (ƒ), bierdrager in 't Ravetsteegje; tr. Griete Gerritsdr. —Wonnen eene dochter. b. Zijbrich Jansdr., geb. 1507, tr. Jan Jansz. de Vries, die nog in 1565 leefde, binnenlandsvaarder, wonende op den N. Z. Voorburgwal (q), broeder van Jan Jansz. de Vries bovengenoemd. Zij wonnen o. a.: Anna Jansdr. de Vries, tr. Gijsbert Jacobsz. (zie hieronder). c. Frederick Gijsbertsz., begr. O. K. 9 Maart 1565 (r), apotheker in de Warmoesstraat „in de Meercat" (s); tr. Aeff Dircksdr., begr. O. K. 14 Juli 1580. Zij lieten vier kinderen na, waarvan de drie volgende gehuwd waren: aa. Dirck Fredericksz., geb. 1545, apotheker in de Warmoesstraat „in de Meercat"; tr. 21 Jan. 1572 Foockel Hendricksdr. Pock, dr. van Mr. Hcndrick Jansz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Neel Claesdr. — Zij wonnen kinderen. bb. Belitge Fredericksdr., tr. Jan de Vrij, Egbertsz. (zie bij N°. 13). cc. Dr. Gijsbert Fredericksz., geb. 1550, Medicijn te Amsterdam, tr. 26 Jan. 1577 Claesgen Hendricksdr. Pock, dr. van Mr. Hendrick Jansz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Neel Claesdr. Uit dezen echt sproten verscheidene kinderen (/), w.o.: Aef Gijsbertsdr., geb. 1593, tr. 26 Mei 1613 Jan Jansz. Commersteyn, geb. te Brielle 1585, st. te Amsterdam 1654, apotheker, in 1613 te Brielle, in 1618 en later te Amsterdam (u), Inspector van 't Collegium Medicum 1639, zoon van Jan Commersz., bakker te Brielle, Burgemr. ald. 1575 en Ontvanger der Geestelijke Goederen ald., en van Nelletgen Gerritsdr. (v). Hun zoon was o. a.: Dr. Joannes Commersteyn, gedt. O. K. 10 Mrt. 1622, st. 1681, Medisch Doctor te Amsterdam op den Fluweelenburgwal bij de Sint 9°- Jansbrug „in den Briel", gepromoveerd te Leiden 26 April 1645 (w); Inspector van 't Collegium Medicum 1664; Luit*, der Burgerij 1664, Kap". 1672; tr. i°. in de Beemster Juli 1648 Dorothea van Os, geb. in de Beemster, st. te Amsterdam en ald. begr. N. Z. K. 8 Jan. 1650, dr. van David en van Anna Wijntges; tr. 2°. 10 Mrt. 1654 Alida Reael, ged*. N. K. 4 Juli 1617, begr. N. Z. K. 11 Nov. 1678, dr. van Reynier (zie bij N°. 79) en van Maria Oetgens. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter (x): Margaretha Commersteyn, tr. Mr. Carel Six (zie Aant. bij N°. 160). * * * Jacob N. N., liet drie kinderen na: a. Gijsbert Jacobsz., grootschipper (y), kocht 4 Mrt. 1587 van zijne schoonzuster Weyn Jansdr., wede. Van Jan Jansz. dc Vries, een huis op den N. Z. Wester Voorburgwal; leefde nog in 1596; tr. Anna Jansdr. de Vries, die eveneens nog in 1596 leefde (s), dr. van Jan Jansz. (zie hiervoor) en van Zijbrich Jansdr. Hunne drie kinderen volgen: aa. Trijn Gijsbertsdr., geb. 1566, tr. 12 Jan. 1603 Frederick Jansz., geb. omstreeks 1555, st. 1619, bakker in de Gasthuissteeg „in den Wittebroot Eter", tot 1614, in welk jaar hij op de N. Z. Melkmarkt bij de Sint Luciënbrug ging wonen en waarna hij „eertijts backer" genoemd wordt, diaken der Nederd. Herv. Gemeente 1594, krankenbezoeker of ziekentrooster 1595, ouderling 1600—1618 (aa), Regent Rasp- en Tuchthuis 1613, wedr. (met eene innocente dochter) van Aechgen Gerritsdr. (bb). bb. Jan Gijsbertsz. de Vries, N°. 90. cc. Niesge Gijsbertsdr., geb. 1581, tr. 8 Febr. 1611 Roelof Pietersz., alias Rudolphus Petri, gedt. te Amsterdam O. K. 19 Juli 1585, st. ald. 4 Juni 1649, predikant, eerst te Zaandam 1608, vandaar in 1612 beroepen naar Amsterdam, waar hij op de Prinsengracht woonde, schrijver van eene reeks van godgeleerde werken, zoon van Pieter Claesz., van Amsterdam, „opslaeger" (waagdrager), en van Femmetge Roelofsdr., van Zwolle (cc). Hun zoon was (dd) o. a.: Mr. Gijsbert Rudolphi van Nideck, Advocaat der W.-I. Comp.; Pensionaris van Rotterdam 1656; Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 1669; tr., na te 's-Hage 27 Dec. 1648 gedane aant. der ondertr. (ee), Maria van Nispen, st. Mrt. 1651, dr. van Jacob, Raad en Generaal Meester van de Munten der Vereenigde Nederlanden, en van Bernhardina van Weent, gezegd Castricum (ff). b. Jan Jacobsz., was gehuwd en liet eene dochter na: Griet Jansdr., leefde in 1613. c. Neel Jacobsdr., st. kinderloos 1626, tr. Cornelis Aertsz. Stoppegat, begr. N. Z. K. 19 Tan. 1639, binnenlandsvaarder of lichterman. 90. wonende op de Prinsengracht naast „de gulden Cabel". Zij testeerden te zamen voor Nots. Jac. Gijsberti 19 April 1613. Hij hertr. in 1627 Stijntge Gerritsdr., uit welk tweede huwel. drie kinderen sproten (gg). Bijl. i. Mr. Hendrick Jansz. Pock alias van Antwerpen (hh), geb. te Antwerpen omstreeks 1515, st. te Amsterdam en begr. ald. O. K. 17 Mrt. 1578, chirurgijn en „pockmeester", in 1563 wonende op den O. Z. Achterburgwal naast het Minderbroederconvent; tr. Neel Claesdr., die st. kort vóór April 1576 (ii). Hunne kinderen waren: a. Hendrickgen Hendricksdr. Pock, begr. O. K. 15 Mei 1621, tr. Febr. 1566 Wessel Rijcksz., begr. O. K, 23 Mrt. 1585, koopman in den O. Z. Arm naast „Culemburch" (jj), zoon van Rijck Arentsz., makelaar op den hoek van den O. Z. Arm en den Burgwal, en van Heyl Willemsdr. (kk). De beide oudsten van hunne drie dochters volgen: aa. Heyltge Wesselsdr., tr. Ysbrand Ben, Albertsz., N°. 67. bb. Silletgen (Cille) Wesselsdr., tr. Jan de Vrij, Egbertsz. (zie bij N°. 13). b. Foockel Hendricksdr. Pock, tr. Dirck Fredericksz. (zie Aant. bij N°. 90, hiervoor). c. Claesgen Hendricksdr. Pock, tr. Dr. Gijsbert Fredericksz. (zie Aant. bij N°. 90, hiervoor). d. Mr. Jan Hendricksz. Pock, begr. O. K. 5 Sept. 1582 (11), chirurgijn en „pockmeester"; Regent Dolhuis 1578; tr. 25 Juli 1575 Neeltge Fransdr. de Goyer, dr. van Frans Pietersz. de Goyer (zie ook bij N°. 39). (,a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, I, p. 172, noot; (b) M. S. Keurb.; Naaml. der Vroedschappen voorin; zie ook: Begraafreg. N. K., i. d. 26 April 1613; (c) Begraafreg. O. K., i. d. 5 Aug. 1620; (d) Begraafreg. O. K., i. d. 22 Aug. 1622; (e) M. S. Backer, fo. 16b\ (/) Resol. van Burgemren. en Oudburgemre». 1, fo. 198 V0.; Resol. Holland, 12 Oct. 1656; (g) Wk. Reg. 29, fo. 197 V°.; (h) Grootm. 4, fo. 121 V0.; (i) Begraafreg. Wk., Z. K., i. d.; (j) Johannes van Aelst had o. a. eene zuster: Maria van Aelst, die 10 Oct. 1661, als weduwe van Carel Constant, te Utrecht hertrouwde met Gijsbert van der Hoolck, Oudburgemr. der stad Utrecht, en wegens de Prov. Utrecht gedep. ter Staten Generaal; (k) Deze dochter was: Anna van Aelst, ged*. te Utrecht in de Buurkerk 21 Juni 1667, st. ongetr. te Amsterdam 8 Juni 1738, nalatende een vermogen van / 768.600.— (Coll. Succ., Reg. 25, fo. 205); (/) Coll. Succ., Reg. 19, fo. 586; (m) Wk Reg. 3, fo. 159 V°.; (11) Wk. Reg. 6, fo. 155 V0.; (0) Stadsrek. 1537, fo. 58; (p) Wk. Reg. 10, fo. 243; (q) Quohier 1557» f°* 47 V0.; (r) Wk. Reg. 8, fo. 147; (s) Quijtsch. 11, fo. 360 V°.; (t) Zie o. a. 2® Reg. der lijfrentebr., fo. 8 V0.; (u) Doopb. O. K., i. d. 4 Juni 1618; (z>) Algemeen Nederl. Familieblad 1889, p. 27 en verv., 47; (70) Nomina Doctorum 1641—1753; (x) Wk. Reg. 28, fo. 60 V0.; (y) Quijtsch. 11, fo. 398; Reg. van Huisverk. der Wk. 2, fo 143; (2) Zij assisteerde 1 Juni 1596 haar zoon Jan Gijsbertsz. de Vries bij zijne eerste ondertrouw; (aa) Kerkelijk Amsterdam, p. 456, 459, 595; (bb) Wk. Reg. 13, fo. 153; Wk. L. 366, i. v. Jansz.; (cc) Kerkint. reg., i. d. 6 Aug. 1583; (lid) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel II, p. 76; (ee) Algemeen Nederlandsch Familieblad IV, p. 158; (ff) M. Balen, Beschrijvinge der Stad Dordrecht, p. 1162; (gg) Wk. Reg. 24, fo. 135; Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 69 V0.; L. 355, i. v. Stoppegat; (hh) Rooyboek, fo. 144 V0.; zie ook naamklapper op 't Rooyboek; (ii) Wk. Reg. 10, fo. 123; (jj) Quijtsch. 12, fo. 43 V°.; Quijtsch. 26, fo. 223 V0.; Wk. Reg. 10, fo. 290 V0.; Reg. II, fo. 8; (kk) Wk. Reg. 8, fo. 214 V0.; (//) Wk. Reg. 10, fo. 332 V°. 91. LAURENS JANSZ. SPIEGEL, Heer van Achttienhoven. R. 1611—1618; door den Stadhouder Maurits 3 Nov. 1618 geremoveerd (a). Sch. 1604. Hoofd-Ingeland van de Beemster 1610 (verkozen, toen na de groote dijkbreuk, die in Jan. 1610 de bijna reeds drooggelegde Beemster opnieuw geheel deed onderloopen, een deel der ondernemers besloten had het werk opnieuw uit te voeren) (b)\ Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1617. Zeepzieder op de N. Z. Melkmarkt „in de drie Spiegels" en bij zijn overlijden op de Deventerhoutmarkt; was „seer rijck en machtig van goede" (c). Zijne weduwe liet zich door Philips Vingboons een ruim woonhuis bouwen op 't Water schuin over de Papenbrug (d), doch overleed voor het te hebben betrokken. — Hij kocht 7 Aug. 1609 van Jonkh1'. Dirck van Nuyssenburch, Heer van Suydewijn, poorter te Haarlem, de door dezen gestichte hofstede en huizinge Nuyssenburch aan den weg langs Oosterduin onder Overveen, welke „Hofsteede, huysinge, schuyre, ende aencleven van dien, mitsgaerders alle de boomgaerden, plantagie, enterijen, cingelen, laene ende landen daertoe behoorende" te zamen 13V2 morgen besloegen (e). Werd 11 Dec. 1620 bij koop van Pieter Walichsz. Proost (zie Aant. bij N°. 65) eigenaar van de heerlijkheid Achttienhoven (ƒ). Geb. 22 Mrt. 1575, st. 19 Juli 1623 (g), zoon van Jan Laurensz., N°. 31, en van Griete Claesdr. Boelens. Tr. 27 April 1597 Neeltgen Isaacsdr. Ouderogh, geb. 1572, st. 17 Dcc. 1647 (//), dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 124) en van Neeltge Claesdr. Grooff. Kinderen: Hillegonda Spiegel, tr. Michiel Pauw (zie bij N°. 61). Maria Spiegel, tr. Dr. Gerard Schaep, N°. 114. Bregitta Spiegel, tr. Willem Backer, N°. 117. (a) De remotie van Laurens Jansz. Spiegel was het gevolg van eene intrige: Burgern'. Reynier Pauw, die met eenige partijgenooten in 1618 op een nacht ten huize van een vertrouwde, den lakenkooper Dirck Alewijn in de Warmoesstraat „in 't gulden Hooft", vergaderde om de lijst op te stellen van de namen der Vroedschappen, die door Prins Maurits zouden worden afgezet, wist te bewerken dat op deze lijst ook geplaatst werd Mr. Volckert Overlander. Dienzelfden nacht door een vriend gewaarschuwd, liet Mr. Volckert door zijn broeder Pieter Overlander, die gehuwd was met eene dochter van Jacob Gerritsz. Hoyngh, den Burgemeester, door wien de lijst te 's-IIage aan den Prins zou worden overhandigd, dezen overhalen Overlander's naam te schrappen en door dien van Laurens Jansz. Spiegel, met wien Hoyngh in onmin leefde, te vervangen. Spiegel over zijne afzetting ten hoogste verbolgen verbood zijn schoonzoon Michiel Pauw, wiens vader in de regeeringsverandering in 1618, zooals bekend was, het meest de hand gehad had, en hem dus, naar hij meende, deze poets gebakken had, zijn huis. Op aandringen van Burgemr. Reynier Pauw richtte Maurits in 1620 tot de Vroedschap het verzoek om Spiegel weder op zijn ouden zetel te herstellen, doch de daaropgevolgde verkiezing van Anthony Oetgens van Waveren, den zwager van Spiegel, maakte de herkiezing van dezen laatste onmogelijk (Oud-Holland I, p. 189); (6) J. Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, p. 105; (c) Schaep; los blad in diens M. S. N°. 3, achteraan, in 't „Begin en vervolg van (de) onlusten" etc.; gem.-archief te Amsterdam; (J) Gebouwen van Ph. Vingboons, I, p. 1, pl. 16; (e) Mededeeling van Jhr. Mr. J. F. Backer uit de origineele bescheiden; (ƒ) Repertorium van Noord-Holland, N°. 9, fo. 948 (Rijksarchief te 's-Hage); (g), ,Den 19 Julij 1623 is mijn schoonbroeder Lourens Jan(sz.) Spiegel overled(en) out 48 jaer naer een langhdurich, aendachtich en(de) pijnlijck lijden, hebbende lange jaren opinie gehadt hij in dit zijn 48 jaer soude sterven als gedaen hadde sijn s: vader" (Familie-aanteekening van Anthony Oetgens van Waveren, in 't bezit van Mr. B. van der Veen de Lille, te Alkmaar); (/i) 4e Reg. der lijfrentebr.. fo. 18. 92. ADRIAEN PIEÏERSZ. RAEP. R. 1612—1647. Comm. 1601, Sch. 1612. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 14 Sept. 1621—1624; Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1628—Maart 1639. Regent Spinhuis 1599; Kap" der Burgerij 1603; Overman van den Handboogdoelen 1615 (a); Keurmeester van 't Touwwerk 1621. Koopman, woonde in 1590 in de Warmoesstraat „in 's-Hertogenbosch" (ê>), daarna in de Warmoesstraat, tusschen de Pijlsteeg en de Halsteeg, „in de Raep" (thans N°. 201) (c). Geb. te Vlaardingen 1556, st. te Amsterdam 1647. Tr. te Amsterdam 12 Dec. 1580 Marij Claesdr. Cloeck, st. 10 Febr. 1614 (d), dr. van Claes Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 128) en van Anna Florendr. Kinderen (o. a.): Pieter Adriaensz. Raep, geb. 28 Nov. 1581, st. ongehuwd 1 Mrt. 1666, Comm. 1620; Luit*, der Burgerij 1620, Kapn. 1646 (of vroeger). Floris Adriaensz. Raep, geb. 17 Nov. 1583, st. 11 Oct. 1656, lakenkooper, in 1607 op den Nieuwendijk, in 1647 °P de Anjeliersgracht „in den gecroonden Elant"; Waardijn der lakenen 1610, Tarrameester 1611; tr. i°. 7 Jan. 1607 Wijntge Jacobsdr. Hoyngh, gedt. O. K. 1 Juli 1584, begr. O. K. 2 Oct. 1615 (e), dr. van Jacob Gerritsz., N°. 62, en van Oopgen Thomasdr.; tr. 2°. 20 Nov. 1628 Catharina Verhulst, geb. te „Calis" 1601, st. te Amsterdam en ald. begr. W. K. 9 Sept. 1640, dr. van Jacob en van Hester Bisschop; tr. 30. te Edam, na 29 Mei 1643 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Stijntge Willemsdr. Rengers, geb. te Edam, st. te Amsterdam en begr. ald. N. Z. K. 19 Nov. 1647; tr. 40. te Sloterdijk 11 Sept. 1650 Anna Jansdr. Ambrosius, geb. 1618, dr. van Jan en van Elsge Hendriksdr. Uit het eerste huwel. sproot o. a.: Maria Raep, gedt, N. K. 29 Sept. 1615, st. 13 Oct. 1680, tr. i°. Johan van Zuylen, „Commandeur tot Oudewater"; tr. 2°. 21 Oct. 1653 Albertus Becker, geb. 18 Jan. 1627, st. 21 Nov. 1681, Secr. der stad Utrecht 1670. Willem Adriaensz. Raep, geb. 13 Dec. 1585, st. 7 Sept. 1646, woonde in de Nieuwe Doelenstraat „in de drie Rapen"; N. Z. Huiszittenmr. 1622; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1624; tr. i°. 28 Aug. 1616 Elisabeth Absolons, geb. te Veere, st. te Amsterdam en ald. begr. N. K. 17 Juni 1628, dr. van Absolon Nicolaï (of Claesz.) (zie Aant. bij N°. 124) en van Giertgen Jacobsdr. de Rijck; tr. 20. 8 Juli 1631 Maria du Gardyn, geb. 1594, wede. van Jacob Jacobsz. Rombouts (zie bij N°. 27, Bijl. 2), dr. van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 122) en van Margaretha Balestel. Uit het eerste huwel. sproten o. a. de beide volgende kinderen: a. Mr. Adriaen Raep, geb. 1620, begr. W. K. 13 Dec. 1667, advocaat op de Keizersgracht, daarna op de Heerengracht; tr. 7 Mrt. 1656 Elisabeth Hudde, gedt. N. K. 4 Sept. 1633, begr. N. K. 7 Juni 1697, dr. van Hendrick, N°. 105, en van Clara Nijs. Hun zoon was o. a.: Willem Raep, gedt. N. K. 13 Febr. 1657, st. ongehuwd 1687, Comm. 1682; Kerkmr. Noorderk. 1682; Kapn. der Burgerij 1684. b. Margriete Raep, gedt. N. K. 28 Febr. 1627, begr. O. K. 14 Jan. 1692, tr. i°. 5 Febr. 1647 Nicolaas du Gardyn, gedt. Walenk. 30 Jan. 1615, wonende op den Singel, zoon van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 122) en van Margaretha Balestel; tr. 2°. Mr. Rombout Hudde, N°. 216. (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 172, noot; (ö) Kerkint. reg., i. cl. 21 April 1590; (c) Schepenk. 22, fo. 218 V°. — Aan dit uithangteeken ontleende Adriaen Fietersz. Raep zijn naam. Vroeger noemde hij zich en teekende hij: Adriaen Pietersz. van Vlaerdingen (zie o. a. Kerkint. reg., i.d. 26 Nov. 1580). Blijkens het Kerkint. reg., i.d. 26 Nov. 1586 had Adriaen Pietersz. nog een broeder, eveneens „van Vlaerdingen" geheeten: „Pieter Allertsz. van Vlaerdingen, ondt 20 jaeren met Arian Pietersz. zijn broeder alsoo hij verclaerde geen ouders te hebben ter eender ende Trintgen Tomasdr. van Amsterd(am) geassocieert met Lisbet Pietersdr. haere moedr. ter andere zijde". — Hunne zuster: Trijntgen Allertsdr., oud 23 j., ondertrouwde 21 April 1590 met Gerbrand Albertsz. Schilt, 23 j., zeilenmaker op 't Water, zoon van Albert Gerbrandsz. (zie Aant. bij N°. 154) en van Ael Meyndertsdr. Huydecoper; (d) Deze datum en verscheidene andere, in deze geneal. voorkomende, zijn ontleend aan de, ook in de vrouwelijke takken uitgewerkte, M. S. geneal. Cloeck in 't gem.-archief te Amsterdam; (e) Wk. Reg. 17, fo. 5. 93. JAN JANSZ. VAN HOORN. R. 1613—1623. O. Z. Huiszittenmr. 1602; Fabriekmeester 1603 (a). Woonde eerst op den N. Z. Voorburgwal, in 1619 op de Keizersgracht. Geb. 1561, st. 11 Mei 1623 (b), zoon van Jan Simonsz. (zie Aant., hieronder) en van Aeff Cornelisdr. Tr. i°. 29 April 1582 Marij Egbertsdr. Vinck, dr. van Egbert Pietersz. (zie Aant. bij N°. 102) en van Brecht Pietersdr.; tr. 2°. 23 Juni 1602 Giertgen (of Gertrudt) Jacobsdr. de Rijck, st. 27 Jan. 1639, wede. Van Absolon Nicolaï (of Claesz.), dr. van Jacob Simonsz. (zie Aant. bij N°. 124) en van Griete Claesdr. Hooft. Kinderen (uit het eerste huwel., o. a.): Jan Jansz. van Hoorn, de Jonge, geb. 1587, begr. O. K. 28 Dec. 1649, buskruithandelaar en-fabrikant buiten de Heiligewegspoort „in den Koopvaerder" {c)\ Regent Rasp- en Tuchthuis 1617; tr. i°. 21 April 1609 Meyntge Pietersdr. Calff, geb. 1589, begr. O. K. 14 Febr. 1621, dr. van Pieter Claesz. (zie bij N°. 43, Bijl. 1) en van Dieuwer Matthijsdr.; tr. 20. 14 Sept. 1621 Nelletgen van Heussen, geb. te Emden 1575, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 3 April 1647, wede. van Gijsbert Jacobsz. de Goyer, dr. van Jan (zie Aant. bij N°. 40) en van Aefgen de Wael. Uit het eerste huwel. sproten o. a. de volgende twee zoons: a. Jan van Hoorn, de Jonge, gedt. N. K. 23 Juli 1617, begr. Z. K. 24 Mrt. 1645, woonde op de Nieuwmarkt, ten huize van zijn schoonvader; tr. 13 Oct. 1643 Anna de Coningh, geb. 1622, dr. van Gijsbert en van Aefgc Jansdr. (dr. van Jan Hermansz., Mede-oprichter en Bewindh. der O.-In'd. Comp. 1602). Hun eenige zoon was: Joan van Hoorn, gedt. O. K. 10 Jan. 1644, st. te Groningen 24 Juni 1694, 93- Hd der gezworen meente der stad Groningen 1676, „Weesheer" of Commissaris van de Weeskamer en Huwelijkszaken ald. 1681, Gedep. ter Admiraliteit te Harlingen wegens de Prov. Groningen 1691, Lid der Prov. Rekenkamer van Stad en Lande 1693, Raadsheer der stad Groningen 1694; tr., bij huwel. voorw. d. d. 3 Mei 1669, Medina Petrejus, dr. van Samuel, predikant te Midlum in Neder Reiderland, en van wijlen Tjakemina Emmius. — Uit dit huwel. sproten afstammelingen, waarvan verscheidene te Groningen regeeringsbetrekkingen bekleedden (d). b. Pieter van Hoorn, gedt. N. K. 18 Aug. 1619, was eerst buskruithandelaar en -fabrikant te Amsterdam, doch verkocht in 1663 zijn kruitmolen „de Koopvaerder" voor afbraak aan de stad (e), vertrok in 't zelfde jaar naar Oost-Indië, en werd aldaar Raad Ordinaris van Nederl.Indië, uit welke betrekking hem 18 Oct. 1679 ontslag verleend werd; tr. te Amsterdam 13 Aug. 1652 Sara Bessels, gedt. N. K. 25 April 1621, dr. van Adam (zie Aant. bij N°. 122) en van Margaretha Reynst. Het oudste van hunne zeven kinderen (/) volgt: Joan van Hoorn, geb. 16 Nov. 1653, st. 21 Febr. 1711, kwam met zijn vader in 1663 in Oost-Indië en werd er in 1665 Onderassistent, klom allengs op, tot hij Secretaris van de Hooge Indische Regeering werd 1678, Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië 1682, President van de Weeskamer te Batavia 1682, President van 't College van Heemraden ald. 1684, Raad Ordinaris van Nederl.-Indië 1685, Commissaris Politiek bij den Bataviaschen Kerkeraad 1690, Eerste Raad en Directeur-Generaal van Nederl.-Indië 1691, Gouverneur-Generaal 1701 (opgetreden 1704)—1709; hij repatrieerde als Admiraal der Retourvloot 1709, waarbij hij aan wissels in privé medebracht de som van / 472.000.— {g)\ vestigde zich daarna te Amsterdam, wa&r hij 19 Nov. 1710 een huis kocht op de Heerengracht, Z. W. zijde, tusschen de Leidschestraat en de Nieuwe Spiegelstraat, met stalling, koets- en pakhuis daarachter op de Keizersgracht (h)\ tr. i°. in Indië 1691 Susanna Agneta van Outhoorn, dr. van Mr. Willem, Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië 1690—1704, en van Elisabeth van Heyningen; tr. 2°. te Batavia 16 Nov. 1706 Joanna Maria van Riebeeck, geb. te Batavia 15 Febr. 1679, st. te Amsterdam 18 Jan. 1759, wede. van Gerrit de Heere, Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië en Gouverneur en Directeur van Ceylon, dr. van Mr. Abraham, Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië 1709—1713, en van Elisabeth van Oosten. Zij hertr. Mr. Cornelis Bors van Waveren, N°. 254. Uit het eerste huwel. sproot slechts ééne volwassen dochter (terwijl uit het tweede huwel. slechts een zoon geboren werd, die jong overleed): Petronella Willemina van Hoorn, geb. te Batavia 28 Juli 1693, st. kinderl. op 't Huis Rosendaal 29 Oct. 1764 (aan haar universeelen erfgenaam Assueer Jan baron Torck, Heer van Rosendaal, een voorzoon van haar tweeden echtgenoot, een vermogen nalatende van ƒ 467.000.— (*)), tr. i°. Jan Trip, den Jonge (zie bij N°. 286); tr. 2°. 5 Juli 1722 Lubbert Adolph baron Torck, Heer van Rosendaal, geb. 5 Aug. 1687, st. 11 Oct. 1758, en begr. te Wageningen, Amptsjonker van Ede en van Rhede, geadmitteerd in 93- de Ridderschap van Veluwe, Extraordinaris Raad in den Hove van Gelderland, Burgemr. van Wageningen, Landdrost van de Veluwe 1710, Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1717—1744, Gedep. in den Raad van State, Bewindh. W.-Ind. Comp. ter kamer Amsterdam wegens de Prov. Gelderland 1747—175°» woonde als Raad ter Admiraliteit te Amsterdam, eerst op de Heerengracht over de N. Spiegelstraat, na 1730 op den Fluweelenburgwal naast het Prinsenhof, en was eigenaar van de hofstede Bekenstein onder Velsen en van het kasteel Rosendaal bij Velp, zoon van Assueer, Heer van Vanenburg, Drost en Richter van Wageningen, Raad en Rekenmeester van Gelderland, Raad ter Admiral. op de Maze, en van Anna Maria Ripperda, Vrouwe van Petkum, Beurse en Heerjansdam. Breghje van Hoorn, geb. 22 Jan. 1592, st. 15 Sept. 1645, tr. i°. 11 Mrt. 1612 Pieter Gerritsz. Oudt, geb. 1589, begr. N. K. 22 Sept. 1612, wonende in de Raarnskooi, zoon van Gerrit Jacobsz. en van Trijn Pietersdr. Coster; tr. 2°. Cornelis Cornelisz. Gravelant of Graefflant (zie Aant. bij N°. 196). Aant. Simon Claesz., rijk burger te Hoorn (/), leefde tusschen 1420 en 1480, tr. Christijn N. N. Hun zoon was: Claes Simonsz. van Hoorn, geb. te Hoorn omstreeks 1450, vestigde zich na zijn tweede huwelijk te Amsterdam (k), en was aldaar in 1481 Kapitein van de stadswake in de 12e wijk (/); tr. i°. N. N.; tr. 2°. te Amsterdam Alyd Albertsdr. Kantert, geb. 1462, dr. van Albert Willemsz. „diemen Albert Kantert hiet" (m), op den Zeedijk. Uit elk der beide huwelijken sproten twee kinderen: a. Simon Claesz. van Hoorn, volgt. b. Haes Claesdr. van Hoorn, tr. Claes Buyck, houtkooper in de O. Z. Houttuinen; st. beide kort vóór Oct. 1520 («). c. Duyf Claesdr. van Hoorn, tr. Jan Dircksz. Quintingh (zie bij N°. 17, Bijl. 1). d. Volckgen Claesdr. van Hoorn, tr. Claes Claesz. Coeck, R. 1524, zoon van Claes Coeck, die was „gesprooten uyt Vosseveen ende had veel vrienden op Mercken ende ander plasen in Waterlandt" (0). Hunne dochter was o. a.: Haes Claesdr. Coeck, tr. Jan Oom, Jansz. (zie bij N°. 67, Bijl. 1). Simon Claesz. van Hoorn (bovengenoemd), Sch. 1514, R. 1518, Burg. 1524; tr. N. N. Zij lieten o. a. de vier volgende kinderen na: a. Claes Simonsz. van Hoorn, st. vóór 1565, woonde achter de Nieuwe Kerk; tr. Katrijn Gerritsdr. Huift, geb. 1532, begr. N. Z. 27 Febr. 1577, dr. van Gerrit Ildsen alias Holft of Huift (zie Aant. bij N°. 199) en van Tiet Jansdr. Holft of Huift. Uit dit huwel. sproten twee volwassen kinderen: aa. Nies Claesdr. van Hoorn, tr. Gerbrand Joosten (zie Aant. bij N°. 133). bb. Evert Claesz. Huift (zie Aant. bij N°. 199). 3» 93- b. Adriaen Simonsz. van Hoorn, woonde in 1565 te Hoorn. c. Simon Simonsz. van Hoorn, woonde in 1565 te Hoorn. d. Jan Simonsz. van Hoorn, begr. N. Z. 6 April 1565, betaalde in 1548 (als „Jan Simon Claesz. van Hoorn") het recht van exue aan de stad Amsterdam wijl hij „mitter woen uyt deser stede tot Hoern vertrocken is" (ƒ); keerde eenige jaren later te Amsterdam terug en was aldaar houtkooper, in 1557 wonende in de O. Z. Houttuinen (q), en bij zijn overlijden „op de Nieuwendijck op de oisterhouck van de Brouwers stege over de Ranskoy" (r); tr. (omstreeks 1534) Aeff Cornelisdr. Zij wonnen tien kinderen (s), waarvan het oudste en het jongste volgen : aa. Trijn Jansdr. van Hoorn, tr. Claes Gerbrandsz. Schilt (zie Aant. bij N°. 154). bb. Jan Jansz. van Hoorn (/), N°. 93. (1a) Grootm. 2, fo. 173. Verving als zoodanig zijn zwager Pieter Jacobsz. Nachtglas, N°. 66; (/;) „obijt den n maij 1623", M. S. Keurb., Naaml. der Vroedschappen voorin; (c) De kruitmolen „de Koopvaerder" sprong in 1622 in de lucht (dus niet 14 Nov. 1624 gelijk D. Willink in zijn Amstellandsch Arcadia, p. 97, opgeeft), doch werd later weder opgebouwd. Den I2"'1 Juni 1622 werd in de Oude Kerk gedoopt het kind van „Wouter Jelisz. boskruitm(ake)r en(de) hij leit mede seer elendich verbrant vant opspringen van Jan van Hoorens molen". Door dit ongeluk werd de eigenaar er niet van afgeschrikt met zijn huisgezin het huis, waarin dit gevaarlijk bedrijf uitgeoefend werd, te bewonen: bij zijn overlijden staat vermeld dat hij woonde „in de bossekruytmolen van de koopvaerder". — Jan Jansz. van Hoorn was leverancier van de Generaliteit. In het halfjaar April/Sept. 1621 kocht het land bij hem 93.000 ® buskruit voor f 49.340.— (Rekening van Pieter Reael, Jansz., Ontvr. der Gemeenelandsmiddelen te Amsterdam, fo. 119 V°—129); (J) Mededeeling van Mr. J. A. Feith, Rijksarchivaris in de Provincie Groningen; (e) Res. Thes., Reg. 2, fo. 123 V°; (/) Mede een zoon uit dit huwel. was: Govert van Hoorn, ged'. N. Z. K. 23 Juni 1658, st. 1702 als Gouverneur van Malacca, tr. N. van Leenen, dr. van Joan (zie bij N°. 98, noot cm) en van Judith Fabricius. Zij hertr. Adam van Rijn (zie bij N°. 82). — Uit het eerste huwel. is een zoon bekend: Pieter van Hoorn, Govertsz., getr. te 's-Hage 22 Mei 1708 met Catharina Maria Raven; (g) M. A. van Rhede van der Kloot, De Gouverneurs-Generaal en Commissarissen-Generaal van Nederl.-Indië, p. 74 en verv.; (h) Quijtsch. CCCC, fo. 330. Dit huis werd door van Hoorn's erven in 1759 voor ƒ117.000— verkocht aan Mr. Jacob Boreel, Jansz.; (i) Coll. Succ., Reg. 38, fo. 14; (/) „Item meyn huisvrouwen moers bestevaer hiete Seymon Claess en(de) zeyn huysvrouwe Christijn reycke luyden binnen Hooren" (M. S. van Jan Oom, Jansz., afgedrukt in de Herald. Bibliotheek; zie ook bij N°. 67, Bijl. 1); (k) „Meyn huysvrouwen bestevaer hiete Claes Seymonss ende heeft gehadt twee huysvrouwen, nae 't overleyden van zeyn eerste huysvrou soo heeft hey getrout Ael Alberts Canters onse bestemoer poerterse binnen Amsterdam ende is hier metter woen gebleven met zeyn moeder en soon en(de) hebben te samen after gelaten (die kinderen after gelaten hebben) Duyf ende Voelck onse lieve moeder s(ali)g(e)". (M. S. Oom. alsvoren); (/) Grootm. 1, fo. 325 V°; (m) Wk. Reg. i, fo. 141 V°; («) Wk. Reg. 3, fo. 175 V°; Reg. 4, fo. 41 V°; (o) M. S. Oom, alsvoren; (ƒ) Stadsrek. 1548, fo. 21; (q) Quohier 1557, fo. 134 V°; (;-) Quijtsch. 11, fo. 162; (j) Wk. Reg. 8, fo. 143 V°; Reg. 14, fo. 156 V°; Wk. L. 115, i. v. van Hoorn. — De in ouderdom op Trijn Jansdr. volgende dochter: Maria Jansdr. van Hoorn, trouwde vóór 1565 met Pieter Dircksz., die eerst te Alkmaar woonde, daarna te Amsterdam „in t vosgen opten hoeck van (de) Colck"; deze behoorde in 1568 tot de voornaamste gereformeerden binnen Amsterdam en week in dat jaar naar het buitenland uit (Confessieboek, N°. 273 R. I., fo. 49); (() Wagenaar geeft den naam van den Vioedschap van 1613 op als Jan Claesz. van Hoorn. Dit is niet juist: zoowel bij zijne benoeming tot I* abriekmeester (Grootm. 2, fo. 173)» als bij de boeking van den inbreng ter Weeskamer van zijne nalatenschap (Wk. Reg. 19, fo. 87 en verv.) heet hij Jan Jansz. van Hoorn. 94 WIJBRAND WARWIJCK. R. 1615. Hoofd-Ingeland van de Beemster 161 o (verkozen onder gelijke omstandigheden als Laurens Jansz. Spiegel, N°. 91); Regent Aalmoezeniersweeshuis 1613; Regent Sint Jorishof 1615. Was Vice-Admiraal van eene door de Nieuwe Compagnie van de vaart op Oost-Indië uitgeruste vloot van acht schepen, die in Mei 1598 naar Oost-Indië vertrok onder het opperbevel van Jacob van Neck, N°. 108, en in den loop van 't jaar 1600 weder in het vaderland terugkeerde. Na de stichting der Oost-Indische Compagnie werd hij benoemd tot Admiraal van eene vloot van veertien schepen, die in 1602 uitzeilde, en na eene behouden reis in 1607 met eene kostbare lading weder in de Nederlandsche havens binnenviel. Woonde op den N. Z. Voorburgwal over de Nieuwe Kerk „in de Lijn•••••• • • waetkist"; liet bij zijn overlijden een vermogen na van ƒ 30.000.— (a). Geb. 1566, st. ongehuwd 11 Juli 1615 (b), zoon van Gerbrant (zie Aant., hieronder) en van Aeff Cornelisdr. Slachgen. Aant. „Scipheer Gerbrant Warwijck" of „Gerbrant Baerntsz. al(ia)s Werwijck", schipper, die in 1512 en 1517 voorkomt (c), en in 1537 te Amsterdam woonde op den N. Z. Voorburgwal bij den Arm ( Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1742—1744, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland 1749—1772, Grootzegelbewaarder en Registermeester van de Leenen 1753, Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1759> wed*", van Maria Adriana Denyssen, zoon van Adriaan, Burgemr. en R. van Haarlem 1728, Gecomm. Raad, enz., en van Johanna Patijn. b. Mr. Elias Schellinger, N°. 345. Aant. Cornelis Schellinger, woonde te Medemblik en liet o. a. de volgende vier zoons na (i), die allen te Amsterdam gevestigd waren : a. Cornelis Schellinger, de Oude, geb. omstreeks 1555, begr. O. K. 9 Jan. 1635, woonde bij zijn overlijden op den Fluweelenburgwal; Comm. 1615; Kerkmr. O. K. 1587; tr. i°. (vóór 1578) Marij Hillebrandsdr. (j), dr. van Hillebrand Luytsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1) en van Griet Jacobsdr. Benningh; tr. 2°. 1 Febr. 1604 Lijsbeth Hendricksdr. Haeck, geb. 1559, begr. O. K. 15 April 1638, wede. van Cornelis Jansz. Bouckaert, dr. van Hendrick Jansz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Claesgen Ysbrantsdr. Hem. Uit het eerste huwel. sproten verscheidene kinderen w.o.: Hillebrand Schellinger, N°. 95. b. Gerrit Schellinger, geb. 1565, was in 1586 haringkooper te Am¬ sterdam „in de Harinckpackerije"; Regent Rasp- en Tuchthuis 1607; tr. i°. 20 April 1586 Fuys Egbertsdr. Vinck, geb. 1564, begr. N. K. 13 Dec. 1587, dr. van Egbert Pietersz. (zie Aant. bij N°. 102) en van Brecht Pietersdr.; tr. 2°. te Weesp, na 14 April 1590 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Niesken Cornelisdr. Schouten, van Weesp. Uit den tweeden echt werd een zoon geboren: Cornelis Schellinger, Gerritsz., geb. te Utrecht 1595, woonde eerst te Amsterdam, in 1616 in de Molenstraat, in 1640 op den Singel „in de vergulden Schel"; Regent Sint Pietersgasthuis 1632—1645; • vestigde zich daarna te Weesp, waar hij in 1652 Burgemr. was (k)\ tr. te Amsterdam 8 Mei 1616 Cornelia Cornelisdr. Backer, geb. 8 Juni 1599, st. 11 Aug. 1640 (/), dr. van Cornelis Jorisz., N°. 70, en van Grietge Willemsdr. Backer. Zij lieten drie kinderen na, w.o.: aa. Wendelesia Schellinger, tr. Bernard Schellinger, N°. 150. bb. Agneta Schellinger, geb. 20 April 1621, st. te Dordrecht 1679, werd in 1674 als huisvr. van Goswynus Hoefsleger te Amsterdam aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (m), tr. i°. Pieter Hasselaer (zie bij N°. 64); tr. 2°. te Ouderkerk 17 Nov. 1652 Abraham van der Burch, geb. 1609, st. kinderl. 95- 1653j wonende te Amsterdam op de Heerengracht; tr. 30. Gos- wynus Hoefsleger (zie bij N°. 206, Bijl. 1). c. Anthonis Schellinger, begr. O. K. 14 Jan. 1594, tr. N. N. Hunne dochter was: Alyt Tonisdr. Schellinger, woonde in 1607 te Enkhuizen, tr. ald., na 6 Mei 1607 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Gerrit Pietersz., geb. 1582, wonende te Amsterdam op den Nieuwendijk. d. Dirck Schellinger, begr. O. K. 5 Juni 1620, woonde op de Kolk „in t witte Ancker" of „in den Bock" ; tr. Maritgen Adriaensdr., begr. O. K. 11 Dec. 1620. Bijl. i. Willem Govertsz. (Geurtsz. of Gerritsz.), geb. te Ransdorp omstreeks 1550, st. te Amsterdam en ald. begr. O. K. 11 Mrt. 1614, zeepzieder («) in de Warmoesstraat „in de vergulden Pauw"; tr. Niesgen (Agnies) Willemsdr. Barnaerts. Hunne vijf kinderen waren (0): a. Aert Willemsz. Pauw, woonde te Amsterdam op den Singel; tr. Maria van Vianen. Zij leefden beiden nog in 1633. Van hunne zes kinderen waren de vier volgende gehuwd: aa. Willem Pauw, gedt. N. K. 25 Juni 1617, st. 18 Oct. 1680, kin. derloos (p), woonde in 1650 op de Keizersgracht; was in 1651 Bailluw van Wijngaarden en Ruigbroek, in 1678 rentenier op de Heerengracht, en woonde bij zijn overlijden in de Warmoesstraat; tr. i°. Maria van Groenewegen; tr. 20. 31 Jan. 1651 Anna Tholincx, geb. 1613, begr. N. K. 7 Dec. 1666, wede. van Cornelis van der Meer, dr. van Herman (zie Aant. bij N°. 119) en van Grietge Hooft; ondertr. 30. 26 Mei 1678 Angenita Rijswijck, geb. 1642, begr. N. K. 17 April 1683, dr. van Jan Willemsz. Rijswijck, wijnkooper in de Warmoesstraat „in de Mortier", en van diens tweede vrouw Trijntge Dirksdr. (eerder wede. van Joris Aertsz., te Alkmaar) (q). bb. Johannes Pauw, gedt. N. K. 5 Mrt. 1619, st. kinderloos 1680 (r), Kapitein van eene Compagnie voetknechten, eerst te Schoonhoven (1650), daarna te Amsterdam (1677) in garnizoen; tr. te Maarsen Mei 1656 Elisabeth Rotgans, gedt. O. K. 23 Mrt. 1608, st. 28 Nov. 1680 (s), wede. van Cornelis van der Does, dr. van Jacob Lucasz. (zie bij N°. 55> Bijl. 1) en van Geertruyd Jansdr. Huydecoper. cc. Jannetge Pauw, gedt. O. K. 1 April 1621, begr. O. K. 25 Mei 1668, tr. 3 Dec. 1647 Gerrit Hooft, geb. 1613, st. 13 Febr. I^73 if)> bode of Postmeester op Hamburg 1644 (u)> zoon van Jan Hooft, Jansz. (v) en van Jopje Jansdr. dd. Cornelia Pauw, geb. te Schoonhoven, ondertr. te Amsterdam 21 Aug. 1649 Cornelis Hooft, geb. 1616, begr. N. K. 6 Dec. 1657, bode of Postmeester op Keulen 1648 (w), wonende op de Keizersgracht bij de Berenstraat „in den Keyser", zoon van Jan Hooft, Jansz. (v) en van Jopje Jansdr. b. Grietge Willemsdr. Pauw, tr. Hillebrand Schellinger, N°. 95. c. Gerrit of Govert Willemsz. Pauw, geb. 1583, st. kinderl. en begr. O. K. 27 Nov. 1629, koopman in de Warmoesstraat „in de vergulden Pauw"; tr. 22 April 1607 Janneken van Marckel, geb. 1578, dr. van Jan (zie bij N°. 5) en van Truytgen van Eisen. d. Jannetge Willemsdr. Pauw, geb. 1592, tr. 20 Mrt. 1629 Jacob Cornelisz. Hooft, geb. 1593, st. kinderl. en begr. N. K. 21 Jan. 1640, koopman op den Singel, lid der firma Hendrik, Pieter en Jacob Hooft, N. Z. Huiszittenmr. 1613, zoon van Cornelis Pietersz., N°. 49, en van Anna Jacobsdr. Blaeu. e. Matthijs Willemsz. van Vladeracken. (a) Oudste Kasboek der Wisselbank, 1609, achterin; Rapiamus der Thes. Extraordin. 1609, achterin; (/>) Schepenk. 23, fo. 64 V°; (c) Herald. Bibl. 1879, p. 378; (d) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 34 V°; (e) Reg. Wisselbank N°. 5, 1644; (/) Genoemd: Schepenk. 17, fo. 270 V° (1615). Het is niet zeker of deze Dr. Joannes de vader is van Mr. Joan Veeneman. In de acte van ondertr. van dezen laatste wordt alleen zijne moeder Geert Jansdr. genoemd; (g) Kerkint. reg., i. d. 21 Aug. 1608; (h) Reg. van Goede Mannen 170c, N°. 1817 R. I.; (t) Rentebr. 13, fo. 14. — Dat de stamvader van het geslacht Schellinger (Schellinger d. w. z. van ter Schelling: zoo was het uithangbord „het Wapen van ter Schelling" te Amsterdam bekend als „het Schellinger Wapen") Cornelis heette, blijkt daaruit, dat Dieuwer Cornelisdr. Schellinger bij haar ondertr. met Jacob Remmesz. 21 Jan. 1579 geassisteerd wordt door haar broeder Cornelis Cornelisz. Schellinger, die geen ander kan zijn dan de latere Commissaris van 1615. Eveneens wordt 11 Juni 1588 in de N. K. begraven het kind van Cornelis Cornelisz. Schellinger. Dus moeten de vier gebroeders een Cornelis tot vader gehad hebben; (j) Wk. Reg. 10, fo. 245 V°; (£) Wk. Reg. 28, fo. 290; (/) Pieter de Graeff; (m) Quoh. 1674, fo. 300 V°; («) Naamklapper op 't verdwenen Reg. A. der Wisselbank, 1609; (0) Wk. Reg. 22, fo. 58; Wk. L. 319 en 381, i. v. Pauw; Schepenk. 31, fo. 81 V°; (ƒ) Coll. Succ., Reg. 4, fo. 18; (q) Extraordin. Inteekenreg., i. d. 12 Juli 1631; Begraafreg. O. K., i. d. 15 Dec. 1618; Wk. Reg. 19, fo. 20 V°; (r) Wk. Reg. 35, fo. 165 V°; (s) Coll. Succ., Reg. 4, fo. 32; (t) Naaml. der Commissarissen en andere officianten, 3e deel; (u) Grootm. 3, fo. 239; (v) Gerrit Pietersz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49), getrouwd met Neeltge Jansdr. Grauwert, had o. a. een zoon: Jan Gerritsz. Hooft, geb. 1584, voornaam koopman, Directeur van den Levantschen Handel 1629 (Lade A. 13, N°. 7), ondertr. 21 Sept. 1606 Marretgen Jansdr., geb. 1586. Hun zoon was o. a.: Jan Hooft, Jansz., die volgens Pieter de Graeff „invitis parentibus" trouwde met „Jopje Jansdr. alias Moie Jopje". — De genealogie Hooft, door J. A. Alberdingk Thijm en A. A. Vorsterman van Oyen noemt (p. 18) de echtgenooten van Gerrit en Cornelis Hooft: Johanna en Cornelia Pauw, gezegd Ransdorp; (w) Grootm. 3, fo. 270. 96. WARNAR ERNST VAN BASSEN. R. 1616—1630. Sch. 1618. Regent St. Pietersgasthuis 1614; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1614. Was in 1607 loodgieter op 't Water „in de drie Roemers" (a). Geb. 1581, begr. O. K. 14 Sept. 1630 (b), zoon van Jan Ernst (zie Aant., hieronder) en van Fijtge (Sophia) Coenen. Tr. 9 Oct. 1607 Maria Hollesloot, geb. 1587» begr. O. K. 20 Juli 1662, dr. van Pieter Jansz. Brouwer alias Hollesloot (zie Bijl. 1, hieronder) en van Maritgen Evertsdr. Oostwoud. Wonnen Kinderen. Aant. Oude Jan Ernst van Bassen (c), die in de eerste helft der 16e eeuw leefde, en wiens wede. in 1557 te Amsterdam woonde 96. in de Warmoesstraat „in den Spiegel" (d)\ tr. i°. N. N.; tr. 2°. Geesgen Arentsdr.; tr. 30. Anna Bartholtsdr. (e), begr. als wede. O. K. 26 Nov. 1582. Uit deze huwelijken zijn acht kinderen bekend (ƒ), die hieronder volgen: a. Jan Ernst van Bassen, st. vóór Juli 1557 {g), tr. Gerburch van Hoochstraeten, Francoisdr., st. vóór Mrt. 1563 (//), na hertr. te zijn met Willem Gerrit Huygenz. Uit het eerste huwel. sproot eene eenige dochter: Geesgen Jansdr. van Bassen, geb. 1542, tr. (vóór 1568) Claes van Santen, Sch. 1575» z°on van Gerrit Hendricksz. van Santen, zuivelkooper op den Vijgendam „in de zijde specx", en van Trijn Pietersdr. (i). b. Arent Jansz. Ernst van Bassen, begr. O. K. 25 April 1573, Sch. 1568; Bailluw van Amstelland (j) 1569—1573; tr. Griet Hermansdr. van Diemen, dr. van Herman Ellertsz. (zie bij N°. 106, Bijl. 1) en van Ael Jansdr. — Zij lieten acht kinderen na (k). c. Herman Ernst van Bassen, tr. Lutgert Buninck, van Groningen, die hertr. (vóór 1561) Evert Mornrne, te Groningen. d. Mr. Bartholt Ernst van Bassen, st. 1583, Griffier van den Hove van Holland 1557! tr. Agniet van der Burch, dr. van Cornelis Woutersz. van der Burch. Zij hertr. Mr. Arent van der Meer van Berendrecht, advocaat te 's-Hage, zoon van Willem van der Meer, gezegd van Berendrecht, Griffier van den Hove van Holland, en van Anna Sandelijn (/). e. Warnar Jansz. Ernst van Bassen, begr. O. K. 19 Febr. 1567, woonde in 1557 *n de WTijdesteeg {in), en bij zijn overlijden in de Warmoesstraat „in de drie Leliën" («); tr. Aefïf Jacobsdr. van Marcken, dr. van Jacob Jansz. (zie bij N°. 20, Bijl. 1) en van Dieuwer Gerritsdr. Zij wonnen acht kinderen (o), w. o. de beide volgende: aa. Ernst van Bassen, begr. O. K. 5 Dec. 1581, woonde „op den burchwal bij de Nyesels brugge"; tr. Maria Martensdr. Coster, dr. van Dr. Martin Jansz., N°. 7, en van Joostken Thomasdr. van 't Duyfhuys. Zij hertr. Ellert Ellertsz. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon: Marten Ernst van Bassen, gedt. O. K. 16 Nov. 1581, st. kinderl. 4 Jan. 1613 (/), woonde op den O. Z. Achterburgwal; tr. 27 Mei 1601 Lijsbeth Claesdr. Hasselaer, geb. 1579, dr. van Claes Dircksz. (zie Aant. bij N°. 64) en van Geertgen Princen. Zij hertr. Johannes Lydius. bb. Jan Ernst van Bassen, ondertr. 30 Mei 1579 Fijtge (later: Sophia) Coenen, geb. 1557, begr. O. K. 6 Juli 1634, dr. van Coen Hendricksz., „cruyckvercoper" of „schalemaker" in 't Gansoord {q)t en wiens winkelkraam stond op den Dam (r), en van Anna Barendsdr., van Deventer (.$•). Hunne twee kinderen waren: aaa. Warnar Ernst van Bassen, N°. 96. 96. bbb. Anna Ernst van Bassen, geb. 1584, begr. N. K. 5 Juni 1640, tr. 30 Mei 1606 Jan (Jansz. van) Dorhout, geb. te Middelburg 1580, st. te Amsterdam en ald. begr. O. K. 4 Juni 1665, koopman, eerst te Middelburg, daarna te Amsterdam, waar hij sedert April 1608 woonde op den Singel „in 't Dorhout" (/), naast Mr. Volckert Overlander (u). Hij hertr. eerst (ondertr. 17 Jan.) 1642 Elisabeth Harmensdr. van Limburgh, wede. van Coenraed Willemsz. van Ceulen; hertr. daarna nogmaals te Ouderkerk 17 Jan. 1649 Annetge Jansdr. Tiers, geb. te Duimen, wede. eerst van Jan Tievaert, op de Heerengracht (v), daarna van Thomas van der Capellen, van Zutphen, koopman in de Breestraat over de Nieuwe Sint Anthonissluis „in 't Wapen van Capelle" (w). f. Lucretia Jansdr. Ernst van Bassen, tr. Thomas Kerckrinck (zie Aant. bij N°. 381). g. Wigman Jansz. Ernst van Bassen, begr. O. K. 1 Juli 1563, was gehuwd en liet drie kinderen na. Zijne goederen werden niet ter Weeskamer ingebracht, daar zij buiten de stad lagen (x). h. Wouter Jansz. Ernst van Bassen, begr. O. K. 23 Febr. 1583. Bijl. i. Jan van Hollesloot, geb. te Hollesloot (thans Holysloot) in Waterland omstreeks 1410, vestigde zich te Amsterdam, waar hij in 1454 genoemd wordt (y), en waar ook zijne vier kinderen, die volgen, gevestigd waren (z): a. Claes Jansz. van Hollesloot. b. Ysbrant Jansz. (van) Hollesloot, volgt. c. Pieter Leyenz., genoemd in 1473. d. N. Jansdr. van Hollesloot, st. kort vóór Dec. 1475, tr. „Symon Jansz. dieme(n) Cort Symon noemt". Ysbrant Jansz. (van) Hollesloot, alias „Brantgen Holesloet" (aa) (bovengenoemd), R. 1513; tr. Baertge Sijbrantsdr. Buyck, van Monnickendam. Zij wonnen drie kinderen (bb), waarvan er een volgt: Jan Ysbrantsz. Hollesloot, st. Mrt. 1555, Sch. 1522, R. 1524; tr. Anna Andriesdr. Boelens, begr. O. K. 10 Mrt. 1557, dr. van Andries (zie Aant. bij N°. 38) en van Marie Jan Bethsdr. Uit dit huwel. sproten de volgende drie kinderen (cc): aa. Cornelis Jansz. Hollesloot, geb. 1513 (dd), begr. O. K. 3 Juni 1565, een „desolaten boel" nalatende (ee), wijnkooper; Overman van den Handboogdoelen 1542, 1543 (ff)', tr. Alyd Pietersdr. Opmeer, dr. van Pieter Pietersz. en van diens tweede vrouw Maria Claesdr. — Wonnen vier kinderen. bb. Andries Boelens Jansz. Hollesloot, st. 26 Jan. 1619, R. 1563, Schout ï 573, werd als zoodanig bij den overgang van de stad tot den Prins van Oranje afgedankt; door zijn ontslag tot armoede vervallen, verzocht hij aan Burgemeesteren vrije woning voor zich en zijne familie, bestaande uit vijf personen (gg); tr. i°. Jannetgen 39 96- Willemsdr. Brouwer, begr. N. Z. 9 Sept. 1571 (hk), dr. van Willem Jansz. (zie bij N°. 3, Bijl. 2) en van Lijsbeth Claesdr. Lantsmeer; tr. 20. Lijsbeth Wiggersdr., dr. van Wigger Jansz., „zeylemaker", en van Balich Jansdr. {ii). Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, uit het tweede zes; uit elk van beide was een zoon, die het geslacht voortzette: aaa. Claes Andriesz. Hollesloot, geb. 1564, testeerde 2 Dec. 1594, toen wonende op eene boerenhofstede onder Mijnden; tr. 1588 Crijntgen Dircksdr., die hem vier kinderen schonk. bbb. Jan Andriesz. Hollesloot, „Schoolmr. tot Aemst(erdam), daerna Secretaris tot Amstelveen" (jj); tr. Dirckge Willemsdr., waaruit twee kinderen. cc. Marij Jansdr. Hollesloot, geb. 1517, begr. N. Z. 24 April 1573 (kk), ti. 1 . Dirck Dircksz. Hem, geb. te Schellingwoude, brouwer te Amsterdam „opt eylandt bijd(er) arms brugge", testeerde voor Nots. Gerrit Hagens 17 Dec. 1557 (//); tr. 20. Jan Pietersz. Brouwer, wonende „opt Water naest Ste Christoffel", Fabriekmr. 1551. Uit elk dezer beide huwelijken sproot een zoon: aaa. Dirck Hem, de Jonge (zie bij N°. 5), tr. Truytgen Pauw. bbb. Pieter Jansz. Brouwer alias Hollesloot, geb. 1553, begr. O. K. 5 tebr. 1614, wonende op den Singel buiten Jan Rodcnpoort „in de diie Osjes (mm), naast „den vergulden Boom" ; „p(ro)voost van (de) 9 burger vaendels" (;nn); tr. Maritgen Evertsdr. Oostwoud, begr. N. K. 20 Nov. 1606, dr. van Evcrt Thijsz. (zie bij N°. 3, Bijl. 1) en van Lijsbeth Elbertsdr. Goyer. Zij wonnen o. a.: A. Pieter Hem, geb. 1582, st. 3 Aug. 1605 (po). B. Maria Hollesloot, tr. Warnar Ernst van Bassen, N°. 96. (") Aant. van Mr. N. de Roever uit de acte van huwel. voorw. tusschen Warnar Ernst van Rassen en Maria Hollesloot, gepasseerd voor Nots. van Banchem, Oct. 1607; (/;) In het Begraafreg der O Iv. opgeteekend onder de zonderlinge benaming: „Arent Roetersz. van Bassen". De naamlijst der Vroedschappen in de M. S. regeeringslijst van Jacol, de Haen vermeldt achter den naam van van Bassen enkel: „obijt 1630"; (r) Aan het artikel van den Heer J. Anspach betreffende het geslacht van Bassen voorkomende in de Herald. Bibliotheek 1876, p. 3,8, ontleen ik het volgende aangaande Oude Jan Ernst van Bassen: „In de Kleyne Chronycke van Jan Adriaensz. Leegwaeter Ingenieur ende Molemaker van de Rijp (in 4to tot Saerdam 1669, p. 31, num. 12) leest men: Op een sekeren teydt ben ick (J. A. Leegwaeter) gevaeren tegen Amsterdam ende de Rijp, met een koopman van Amsterdam geheeten Dorhout, die sijn huysvrouw bij hem hadde, Anna Ernst van Bassen welke vrouw mijn verhaelde, dat haer Grootvader Johan Ernst van Bassen, die een Edelman was' vader was van twee en seventig kinderen, ende doen hij sijn laetste vrouw trouwde was hij sestir' jaeren oiult, ende teelde nog twentig kinderen bij sijne jongste vrouw»». - Dit verhaal komt eenïgermate overeen met zeker rapport, gevonden onder de papieren van den ouden ontvanger Herman van Delen, waarin wordt aangetroffen: „„Johan van Bassen heeft drie vrouwen getrouwd gehad, en daarbij verwekt ses en dartig kinderen. Noch twee en veertig bij verscheydene vrouwen ende tagentig jaeren oudt sijnde voor de vierde maal getrout, nog vijftien kinderen"». - De zestiende eeuwsche Amsterdamsche van Bassen's noemden zich steeds kortaf: Ernst. Zoo komt b.v. de Schepen "t °P deu7eerinfliisten en in acten voor als: Arent Jansz. Ernst; (d) Quohier m in l J A - ? S6?S ' BibL l876' P" 3'9' hCette ziJ; Anna Appelthorn; (ƒ Uit welk van de drie huwelijken elk van deze kinderen geboren is, heb ik niet na kunnen gaan; alleen IS >c ven ( at Jan Ernst van Bassen een zoon van Geesgen Arentsdr. was; (g) Wk. Reg. 6, fo. 183; (h) Rentebr. 3, fo. 205; (i) Wk. Reg. 9, fo. 101 V°;(/) ter Gouw geeft verkeerdelijk op, dat de Bailluw Warnar Ernst heette; dit moet zijn: Arent Ernst. Zie Grootm. 2, fo. 128 V°; (/•) Begraafreg. Weesk., O. Z., i. d. 25 April 1573; U) Schaep, M. M., p. 170; (»/) Quohier, fo. 133 V°; (n) Rentebr. 12, fo. 161 V°; (0) Begraafreg. Wk., O. Z., i. d. 25 April 1573; (ƒ) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 30; Wk. Reg. Div. Mem. 2, fo. 134 V°; (q) Doopb. O. K., i. d. 10 Juli 1577; (r) Stadsrek. 1568, fo. 43 V°; (j-) Wk. Reg. 8, fo. 335 V°; (t) Begraafreg. N. K., i.d. 12 Juni 1617; (//) Quijtsch. 29, fo. 90 V°; (v) Kerkint. reg., i. d. 29 April 1634; (w) Wk. Reg. 27, fo. 245 V°; (x) Begraafreg. Wk., O. Z., i.d. 1 Juli 1563; (y) Reg. der Carthuysers; (2) Wk. Reg. 1, fo. 144 V°, 164 V°, 185; (aa) Archief Weeskamer; (bl>) Navorscher 1893, p. 94; (cc) Wk. L. 147, i. v. Ilollesloot; (dd) Zie Rentebr., vormende den omslag om de Stadsrek. 1550; (eé) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 101 V°; (ff) Hambouch scutterien boeck, fo. 61 V°, 70 V°; (gg) Pieter de Graeff; (hh) Wk. Reg. 9, fo. 280 V°; (ii) Schepenk. B., fo. 65; (jj) Schaep, uitgeg. Herald. Bibl. 1873, p. 239; (kk) Wk. 9> f°- 322; (//) Wk. Reg. 9, fo. 385; Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 171 V°; (mm) Begraafreg. N. k., i.d. 22 April 1586; (nu) Schaep, M. M.; (00) 4" Reg. der lijfrentebr., fo. 30. 97. Dr. DOMINICUS VAN HEEMSKERCK. R. 1617—1624. Sch. 1606. Scholarch der Latijnsche School 1619 (a). Woonde bij zijn overlijden op de Keizersgracht. Geb. 1570, st. 27 Sept. 1624 (b), zoon van Claes Simonsz., N°. 27, en van Hillegond Pieter Fopsdr. Tr. te Haarlem 10 Nov. 1598 Sara Nicquet, geb. te Antwerpen, dr. van Jan (zie Bijl. 1, hieronder) en van Margaretha Bosman. Wonnen Kinderen, die jong overleden. Bijl. i. Jan Nicquet, geb. te Antwerpen 1539, st. te Amsterdam en ald. bcgr. N. K. 16 Juni 1608, koopman te Amsterdam, eerst in de Warmoesstraat „in de vergulden Kop" (c), bij zijn overlijden in de Barndestceg, in een huis tevoren bewoond door den Secretaris Mr. Jacob van der Does, van wien hij het in April 1604 gekocht had (d); tr. te Antwerpen Margaretha Bosman, st. te Amsterdam en ald. begr. N. K. 24 Nov. 1612. Zij wonnen o. a. de volgende vijf kinderen: a. Jan Nicquet, geb. te Antwerpen 1565, st. te Amsterdam en begr. ald. N. K. 25 Oct. 1599, koopman op den hoek van de Doelenstraat „in den Ackerman"; tr. te Amsterdam 18 Jan. 1598 Constantia de Haze, geb. te Antwerpen 1579, dr. van Hendrick (zie Aant. bij N°. 236) en van Clara Coymans. Zij hertr. Elbert Gijsbertsz. of Albert Schuyt (zie Aant. bij N°. 451). Uit het eerste huwel. sproten twee dochters: aa. Margaretha Nicquet, geb. 1599, begr. N. K. 2 Nov. 1652, tr. 17 Dec. 1619 Jean van Lier, geb. te Dantzig 1589, st. te Amsterdam en bcgr. ald. N. K. 7 Sept. 1644, koopman te Amsterdam op de Oostindische Kaay bij 't Rusland „in den Soutberch". Uit dezen echt werd o. a. de volgende dochter geboren: Constantia van Lier, tr. Nicolaes van der Ghiessen (zie Aant. bij N°. 306). bb. Clara Nicquet, tr. Adriaen Decquer (zie bij N3. 259, Bijl. 1). 97- b. Margaretha Nicquet, tr. Gerrit Reynst (zie Aant. bij N°. 122). c. Sara Nicquet, tr. Dr. Dominicus van Heemskerck, N°. 97. d. Susanna Nicquet, geb. te Antwerpen 1569, st. te Amsterdam en begr. ald. N. K. 2 Nov. 1618, tr. 22 Oct. 1593 Hans Rombouts, geb. te Antwerpen 1562, st. kinderl. te Amsterdam en begr. N. K. 4 April 1624, koopman op de Heerengracht schuins over de Warmoesgracht „in 't blauwe huys", zoon van Willem en van Catharina Reygers. Hij hertr. 22 Sept. 1620 Adriana Coolen, geb. te Vlissingen, wede. eerst van Lieve Lampsins (zie Aant. bij N°. 421), daarna van Elbert Simonsz. Jonckheyn (zie bij N°. 19), dr. van Jan Lambertsz. Coolen, Burgem1". van Vlissingen. e. Maria Nicquet, geb. te Antwerpen 1581, st. 4 Mrt. 1636 (e), tr. 7 Oct. 1603 Bartholomeus Moor, geb. te Antwerpen 1573 (ƒ), koopman te Amsterdam onder de firma Bartholomeus Moor en Marten Hooftman (g), woonde op de Heerengracht „in den Moor", werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ100.000.— (/i). Uit dit huwel. sproten drie dochters, waarvan de beide volgende gehuwd waren: aa. Susanna Moor, gedt. N. K. 18 Nov. 1608, tr. i°. 27 Juli 1627 Henry de Pickere, geb. 1585, zoon van Thibaut (zie Aant. bij N°. 318) en van Margaretha van der Bruggen (eerder wede. van Jeronimus Coymans); tr. 2°. Dr. Laurens Reael, N°. I27;tr3°. te Alphen 18 Jan. 1640 (na 31 Dec. 1639 te Amsterdam gedane aant. der ondertrouw) Gaspar Charles, geb. te Antwerpen 1608, wonende te Amsterdam op de Heerengracht „in den Moor", welk huis hij 28 Oct. 1645 voor ƒ 36.000.— verkocht (i). Uit het derde huwel. werden vier kinderen geboren (j), w.o. twee dochters, die volgen : aaa. Catharina Charles, geb. te Alphen 1646, st. te Amsterdam en er begr. W. K. 4 Nov. 1671, tr. 10 Mrt. 1665 Joan van Beaumont, den Jonge, gedt. O. K. 21 Mrt. 1641, st. kinderl. te Hanau 10 Juni 1677, lakenkooper te Amsterdam (k) op de Heerengracht, Comm. 1674, Sch. 1675, zoon van Jean van Beaumont, lakenkooper te Amsterdam, Superintendent van de Laken Venthal 1660, en van diens eerste vrouw Margaretha Auxbrebis. Hij hertr. 26 Mrt. 1673 Magdalena ten Hove, geb. 21 Febr. 1644, st. 19 Dec. 1676, dr. van Mr. Nicolaes (zie Aant. bij N°. 389) en van Cornelia Fagel. bbb. Maria Charles, tr. Abram van Ceulen (van Collen) (zie Aant. bij N°. 257). bb. Catharina Moor, tr. Daniël Bernard (zie Aant. bij N°. 240). (a) Resol. Vroedsch. 12, fo. 170; {b) „obijt den 27 September 1624"; M. S. Keurboek, Naaml. der Vroedschappen voorin; (c) Begraafreg. O. K., i. d. 30 Juli 1601; (d) Quijtsch. 25, fo. 75 V°; (e) 71' Reg. der lijfrentebr., fo. 6 V°; (/) Zijne moeder heette Catelijne Symons, en was hertr. met Joost van Beeck, van Aken, koopman, die 3 Juni 1604 te Amsterdam poorter werd (Poorterb. B., fo. 285 V°); (g) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. T., 1625; (/i) Quohier 1631, fo. 29j; (>) Quijtsch. W., fo. 9S V°; (j) Wk. Reg. 31, fo. 35. 98. JACOB JACOBSZ. HINLOPEN. R. 1617—1629. Sch. 1617. Kapn. der Burgerij 1617. Zeer voornaam lakenkooper en handelaar in Oostindische waren (a)\ zijne zaken werden na zijn dood door zijne wede. voortgezet, eerst onder de firma Jacob Hinlopens wede. en Bernardt de Moor (b), daarna alleen onder eigen naam: Jacob Hinlopens wede,, onder welke laatste benaming de firma o. a. over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag verrekende van ƒ 625.000.— (c). Woonde op de Heerengracht en bezat eerst de hofstede Rustenburgh, daarna de hofstede Eickhof in 't Gooi (d). — Zijne wede. Het zich door Philips Vingboons een ruim landhuis bouwen „in een oude vermaerde plantagie genaemt Pijnenburgh en gelegen in 't Sticht omtrent twee mijlen van de stad Utrecht, twee mijlen van Amersfoort, en twee mijlen van de stad Naerden" (e). Geb. 1582, begr. O. K. 14 Sept. 1629, zoon van Jacob Jacobsz. (zie Aant., hieronder) en van Lijnken Jacobsdr. Tr. 21 Oct. 1618 Sara de Wale, geb. 1591, st. 23 Aug. 1652, in 1631 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 175.000.— (ƒ), dr. van Jan de Wale, van Wevelgem in Vlaanderen, en van diens eerste vrouw (g) Sara Fabry. Kinderen (gehuwde): Catharina (Lijntje) Hinlopen, tr. Michiel Popta (zie Bijl. 1, hieronder). Jacob Jacobsz. Hinlopen, N°. 182. Sara Hinlopen, tr. Henricus Reael (zie bij N°. 79). Jan Hinlopen, gedt. n. K. 24 Mei 1626, st. 4 Sept. 1666, woonde op den Kloveniersburgwal; liet een vermogen na van ƒ 230.000.— (h); Comm. 1657, Sch. 1661 ; Vaandrig der Burgerij 1655, Luitt. 1657; Kerkmr. N. K. 1657; tr. l0- 3 April 1657 I-eonora Huydecoper, gedt. N. K. 23 Mrt. 1631, begr. O. K. 6 Nov. 1663, dr. van Joan, N°. 126, en van Maria Coymans; tr. 2°. 6 Jan. 1665 Lucia Wijbrants, geb. 1638, st. kinderloos te Utrecht 23 Mei 1719, dr. van Johannes (zie bij N°. 139, Bijl. 1) en van Machteld Pater. Zij hertr. Mr. Johan van Nellesteyn. Uit het eerste huwel. sproten, behalve een ongehuwd overleden zoon, twee dochters, die volgen: a. Johanna Maria Hinlopen, tr. Mr. Johan van der Merct (zie Bijl. 2, hieronder). b. Sara Hinlopen, tr. i°. Mr. Albert Geelvinck, N°. 248; tr. 2°. Mr. Jacob Bicker, Henricksz., N°. 267. Aant. Jacob Jacobsz., gezegd Hinlopen, geb. in Zuid-Nederland (i) omstreeks 1550, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 17 Sept. 1613, lakenkooper, daarna ook koopman in O.-I. waren; kocht 1 Mei 1587 van Sijbrant Buyck, Joostenz. en Antonis Willemsz. Bontekoe „een huys en(de) erfve staende in de Windmolen zijde daer Hindelopen uythangt" (j), en ontleende aan het uithangteeken van dit huis zijn naam; Waardijn der lakenen 1594; behoorde in 1602 tot de Mede- 98- oprichters en eerste Bewindhebbers der O.-Ind. Comp. ter kamer van Enkhuizen, en was in 1603 mede-reeder van de Compagnie van Guinea {k)\ tr. Lijnken Jacobsdr. (/), begr. O. K. 5 Nov. 1612. Zij lieten vijf gehuwde kinderen na, w. o. de vier volgende: a. Tijmon Jacobsz. Hinlopen, geb. 1572, begr. N. K. 10 Aug. 1637, voornaam handelaar in Oostersche granen en assuradeur (in), woonde „bij de boshuyssluys" en was eigenaar van de hofstede Oud-Bussum onder Naarden en Huizen; Bewindh. en Medeoprichter van de Noordsche Compagnie 24 Jan. 1614 (n); Regent Burgerweeshuis 1615; Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1627; zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 180.000.— (0); tr. (ten Stadhuize) 16 Sept. 1612 Anna Michielsdr. van Varlaer, geb. 1592, begr. N. K. 14 Jan. 1644, dr. van Michiel Michielsz. en van Cornelia Martensdr. Pels. Hun zoon was o. a.: Jacob Tijmonsz. Hinlopen, later genaamd: Jacob Hinlopen Vermaes, geb. 20 Nov. 1616, begr. N. K. 8 Sept. 1685, koopman op Spanje (ƒ) en zijdeverwer (q)\ woonde op de Heerengracht en was eigenaar van de hofstede Oud-Bussum onder Naarden en Huizen; Comm. 1675; komt in 1654 voor als Bewindhebber van de Noordsche Compagnie (r); Luitt. der Burgerij 1650; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1652; Regent Rasp- en Tuchthuis 1655; tr. 25 Mei 1653 Ursula van Bergen, geb. 1625, begr. N. K. 25 Dcc. 1683, dr. van Frans en van Ursula Meerman. Van hunne vier kinderen was slechts de volgende zoon gehuwd: Mr. Francois Hinlopen, geb. 26 April 1657, begr. N. K. 29 Aug. 1719, was in 1684 advocaat in de Nieuwe Doelenstraat; daarna Penningmeester van de hoofdelijke betaling bij de Admiraliteit te Amsterdam; Vaandrig der Burgerij 1683; woonde op de Heerengracht; tr. 25 April 1684 Sara van Reygersbergh, geb. te Middelburg 1657, st. 20 Oct. 1735» dr. van Mr. Joan, Oudschepen en R. van Middelburg en Raad ter Admiraliteit te Amsterdam wegens de Prov. Zeeland 1661, en van Sara van Os. Uit dit huwel. sproten vier kinderen: aa. Mr. Jan Hinlopen, gedt. N. K. 17 Dec. 1686, begr. W. K. 3 Jan. 1748, Commies van de Convooicn en Licenten ter Admiraliteit te Amsterdam 1700—'48; hield in 1742: 4 dienstb., bewoonde een huis van ƒ 1185.— huurw., had eene buitenpl., koets en 2 paarden en ƒ 5 a 6000.— ink. (s); tr. 24 Juli 1712 Johanna van Goor, gedt. Z. K. 27 Dec. 1690, st. te Purmerend en begr. te Amsterdam W. K. 13 Jan. 1762, dr. van Cornclis (zie Aant. bij N°. 77) en van Elisabeth Schrijver. Zij wonnen vijf kinderen, w. o.: Jan van Goor Hinlopen, gedt. O. K. 10 Nov. 1720, st. te Purmerend 7 Jan. 1777, Kapitein ter Zee extraordinaris 1746, ordinaris 1755, Schout-bij-Nacht 1776 onder de Admiraliteit te Amsterdam. 98. bb. Jacob Hinlopen, gedt. Amstelk. 16 Mei 1688, st. ongehuwd te Utrecht 28 Juni 1746, Kanunnik van 't Kapittel ten Dom te Utrecht. cc. Sara Hinlopen, tr. Arend van der Waeyen, N°. 357. dd. Geertruid Hinlopen, geb. 17 Jan. 1693, st. te Amsterdam 25 Jan. 1772, en begr. te Utrecht, tr. te Huizen Oct. 1721 Mr. Egbcrt Veen de Wilde, gedt. te Amsterdam in huis door een Remonstrantsch leeraar 15 Mrt. 1688, st. te Utrecht 7 Dec. 1735, Kanunnik ten Dom ald. 1711, Kameraar van den Lekdijk Bovendams 1722, en Ontvanger van de Lijfrenten over de Provincie Utrecht 1728, zoon van Jacob de Wilde en van Hermina Veen. b. Jacob Jacobsz. Hinlopen, N°. 98. c. Frans Jacobsz. Hinlopen, geb. 1583, st. 19 Juni 1628 (/), woonde bij zijn overlijden op Uilenburg; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1615; Kerkmr. N. K. 1622; tr. 17 Oct. 1610 Cornelia Oetgens, gedt. O. K. 19 Scpt. 1586, st. 15 Oct. 1651 (t), werd in 1631 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 130.000.— (u), dr. van Frans Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Alydt van Houff. Zij lieten twee kinderen na: aa. Jacob Fransz. Hinlopen, gedt. O. K. 15 Mrt. 1618, st. 9 Febr. 1671, Conim. 1647, Sch. 1652; Kap11, der Burgerij 1650 (of vroeger); Commiss. van de Monstering 1654; Gommiss, van 't Goudsche Zandpad (tot 1659); Kastelein der stad Purmerend 1659; vertrok daarna als Raad Extraordinaris naar Nederl.-Indië; tr. (na eerst de bruigom geweest te zijn met Elisabeth Huydecoper, geb. 27 Jan. 1622, die 27 Sept. 1638 als zijne bruid overleed en eene zuster was van zijne latere vrouw) 9 Nov. 1642 Maria Huydecoper, geb. 24 Mrt. 1627, st. 13 Mrt. 1658, dr. van Joan, N°. 126, en van Maria Coymans. Uit dit huwel. sproten negen kinderen, w. o.: aaa. Jan Hinlopen, gedt. Z. K. 23 Juli 1648, st. ongehuwd te Heemstede 1709 (?'), Vaandrig in de Compagnie Infanterie van Kapitein Joan de Sprey 1673 (iv)\ bode of Postmeester van't Antwerpsch Postcomptoir 1673; Kerkm1". Oosterk. 1693. bbb. Aletta Hinlopen, gedt. O. K. 9 Nov. 1649, tr. i°. in Oost-Indië Jonker Jan Bax, Heer van Hecrenthals, st. aan de Kaap 29 Juni 1678 (y), in 1657 als adelborst naar Oost-Indië vertrokken, Vaandrig 1659, daarna Luitt., Kapitein 1662, Sergeant-Majoor 1669, Commandeur op Galé 1674, Commandeur aan de Kaap de Goede Hoop 1676, Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië, aangewezen tot Gouverneur van het eiland Ceylon (z)\ tr. 2°. Joan van Leenen, geb. 1643, Raad Extraordinaris van Nederl.Indië, Ambassadeur wegens de O.-Ind. Comp. aan 't Hof van den Keizer van Perzië te Ispahan, wedr. met drie kinderen (aa) van Judith Fabricius (bb). 98. ccc. Cornelia Isabella Hinlopen, gedt. O. K. 25 Aug. 1656, begr. N. Z. K. 30 Juni 1719, tr. i°. in Oost-Indië Pieter Hoffmeester, st. 31 Mei 1673 als Koopman in dienst der O.-Ind. Comp. in Bengalen (z); tr. 20. Joan van Oosterwijck, N°. 242. Uit het eerste huwel. was o. a. eene dochter: Petronella Hoffmeester, tr. Mr. Jacob Karsseboom (zie Aant. bij N°. 289). bb. Catalina Hinlopen, gedt. O. K. 22 Jan. 1612, begr. N. K. 1 Nov. 1677, tr. i°. Willem Six, N°. 160; tr. 2°. 28 Juli 1658 Jean Mariau, geb. te Amsterdam 1628, werd 19 Aug. 1656 als ingeboren poorter van Amsterdam ingeschreven, koopman op den Huweelenburgwal, was in 1664 uitlandig, zoon van Pierre Mariau, wijnkooper te Amsterdam. d. Aeltge Jacobsdr. Hinlopen, tr. Bartholomeus Munter (zie bij N°. 250, noot e). Bijl. i. Gijsbert Tjebbesz. Popta, geb. te Harlingen 1585, st. te Amsterdam en ald. begr. O. K. 19 April 1636 (zoon van Tjebbe en van Maritgen Gijsbertsdr.), korenkooper en assuradeur (cc), in 1606 te Harlingen, en daarna te Amsterdam, waar hij in 1618 woonde op den Nieuwendijk „in de groene Vijffhoeck", in 1619 op de Keizersgracht, eveneens „in de groene Vijffhoeck", en bij zijn overlijden op de Heerengracht in een huis — het vijfde beoosten de Heerenstraat — dat hij in 1629 had laten bouwen (del)] tr. (beide keeren te Amsterdam) i°. 14 Mei 1606 Lijsbeth Gerritsdr. Southolm, geb. 1587, begr. O. K. 19 Mei 1618, dr. van Gerrit Hendricksz. Southolm, op den Nieuwendijk „in de drie Kievitten" (ee), en van Aelken Jacobsdr. (die in Nov. 1601 hertr. met Jacob Jacobsz. Seeu, schipper); tr. 2°. 18 Aug. 1619 Dieuwertge Michielsdr. Blaeuw, geb. 1585, begr. N. K. 6 Juni 1620, dr. van Michiel Cornelisz. (zie bij N°. 35, Bijl. 3) en van Vrouwtje Jansdr. Coemans. Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, waarvan slechts een gehuwd is (ff); uit het tweede was een zoon, die volgt: Michiel Popta, gedt. N. K. 19 Mei 1620, begr. O. K. 7 Jan. 1673, woonde op de Heerengracht en liet zich door Philips Vingboons het landhuis Groenhoven aan den Amstelveenschen weg, niet ver van 't Klein Loopveld, bouwen (gg); was zeer vermogend; Regent Gasthuis 1646; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1646; Luitt. der Burgerij 1654, Kap". 1667; Houtvester der stad 1656; tr. 22 April 1642 Catharina (Lijntje) Hinlopen, gedt. N. K. 18 Aug. 1619, begr. O. K. 22 Febr. 1678, werd als wede. in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 242.000.— (hh)} dr. van Jacob Jacobsz., N°. 98, en van Sara de Wale. Hunne kinderen waren: a. Sara Popta, tr. Mr. Jacob van der Does (zie Aant. bij N°. 104). b. Debora Popta, tr. Mr. Jacob Jacobsz. Hinlopen, N°. 229. c. Mr. Jacob Popta, gedt. W. K. 21 Jan. 1646, st. 2 Juni 1685, woonde 98. op de Heerengracht, tusschen de Vijzel- en Spiegelstraten (ii); Comm. 1671, Sch. 1676; Luitt. der Burgerij 1667, Kapn. 1678; Heemraad (1673) en daarna Dijkgraaf (1678) van den NieuwerAmstel; tr. 18 Sept. 1667 Wijntge van Hoorn, gedt. Remonstr. Kerk 4 Mei 1649, st- 'n de kraam en begr. O. K. 27 Oct. 1674, dr. van Mr. Simon, N°. 154, en van Henrietta van der Gracht. Wonnen twee kinderen: aa. Catharina Popta, tr. Mr. Cornelis Bors van Waveren, N°. 254. bb. Henrietta Popta, tr. i°. Mr. Gerard Bors van Waveren (zie bij N°. 211); tr. 20. Mr. Jacob van Strijen (zie Aant. bij N°. 253). Bijl. 2. Pieter van der Merct, Jansz. (Jj), geb. te Antwerpen, st. ald. 1585, tr. te Antwerpen 1549 Elisabeth de la Faille, geb. te Keulen 1515, st. te Antwerpen 1581. Hunne beide zoons waren: a. Hans of Jan van der Merct, volgt. b. Pieter van der Merct, geb. te Antwerpen 1552, vestigde zich te Middelburg en st. ald.; tr. i°. Johanna Hendricksdr. van Breusechem, st. te Middelburg 17 Sept. 1589; tr. 2°. te Middelburg 7 Nov. 1594 Catharina de Bernay, wede. Van Adriaen Manmaker, Thesaurier en Ontvanger-Generaal van Zeeland 1573. Uit het tweede huwel. sproten drie kinderen; uit het eerste vier, waarvan het oudste volgt: Mr. Pieter van der Merct, geb. 1587, st. te Middelburg 28 Jan. 1625, tr. te Middelburg 21 Oct. 1615 Sara de Fray, geb. te Amsterdam, dr. van Hans de Fray, van Antwerpen, wonende te Amsterdam, en van Sara Potay, van Londen (kk). Zij hertr. Jan van der Merct (zie hierna). Uit den eersten echt werden vijf kinderen geboren, waarvan het jongste volgt: Mr. Joan van der Merct, geb. te Middelburg 23 April 1623, st. ald. Mrt. 1663, Sch. en R. van Middelburg; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam wegens de Prov. Zeeland 1657—1661; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer van Zeeland; tr. te Middelburg 26 Juli 1649 Constantia Boudaen Courten, geb. te Middelburg, dr. van Mr. Pieter (zie Aant. bij N°. 330) en van Catharina Fourmenois. Zij hertr. Jan Baptista Hochepied (zie Aant. bij N°. 246). Uit het eerste huwel. sproten de volgende drie kinderen: aa. Mr. Johan van der Merct, geb. te Middelburg 28 Nov. 1653, st. te Amsterdam 4 Jan. 1705, vestigde zich te Amsterdam en was ald. in 1679 advocaat op de Keizersgracht; Comm. 1692; Vaandrig der Burgerij 1673, Luitt. 1683, Kapn. 1689; Kerkmi'. N. K. 1685; Commiss. van 't Goudsche Zandpad 1693; Commiss. van 't Weesper Zandpad 1694; verwisselde dit laatste ambt tegen het Commissarisschap van 't Zandpad op Muiden en Naarden 1694; tr. te Amstelveen 25 Juli 1679 Johanna Maria Hinlopen, 40 9<3- ged*. W. K. 18 April 1658, st. 15 Juni 1706, dr. van Jan (zie bij N°. 98, hiervoor) en van Leonora Huydecoper. Van hunne vier zoons (//) volgt de tweede: Albert van der Merct, geb. 25 Febr. 1693, st. 23 Febr. 1746 (mm), koopman op de Keizersgracht, Z. Z., bij de Utrechtschestraat, sedert 1739 op de Heerengracht, Z. Z., bij de Utrechtschestraat; Comm. 1723, Sch. 1724; Regent Burgerweeshuis 1720; Directeur van den Levantschen Handel 1722; hield in 1742: 3 dienstb., bew. een huis van ƒ 1200. — huurw., had een koets en 2 paarden en ƒ 8 a 9000.— ink. (1111); tr. 2 Mrt. 1721 Sara Jacoba van Ghesel, geb. 9 Jan. 1696, begr. O. K. 5 Sept. 1776, dr. van Jan (zie Aant. bij N°. 327) en van Harmina van de Poll. — Hunne twee kinderen overleden ongehuwd, bb. Mr. Pieter van der Merct, st. 27 Sept. 1709, Raadsheer, daarna President in den Raad van Vlaanderen; tr. 3 Juni 1698 Josina Maria Muenicx, geb. 22 April 1668, st. kinderl. 13 Juli 1711, dr. van Gillis, Burgemr. van Middelburg, en van Josina Le Moine. cc. Sara Catharina van der Merct, geb. te Amsterdam 26 Febr. 1660, st. te Middelburg Sept. 1713, tr. te Sloten 26 Juli 1688 Mr. Christoffel Mathicssen (of Matthias), geb. te Amsterdam 1655, st. te Middelburg 1702, Consul van H. Hoog Mog. te Algiers, daarna Raadsheer in den Raad van Vlaanderen 1679, in 1688 wonende te Amsterdam op 't Rokin, zoon van Hendricus Matthias, koopman te Amsterdam, en van Maria Timmerman (eerder wede. van Cornelis Schellinger) (00). Hans of Jan van der Merct (bovengenoemd), geb. te Antwerpen 1551, st- te Amsterdam en er begr. N. K. 23 Mrt. 1615, vestigde zich eerst te Dordrecht en daarna te Amsterdam, waar hij 10 Mei 1591 poorter werd (pp), en „canifassier" was op 't Water op den hoek van de Karnemelksteeg „in de drie Canifasbalen"; diaken der Nederd. Herv. Gemeente 1596; zes malen ouderling tusschen 1599 en 1614; Gedep. van den Amsterdamschen Kerkeraad op de Synode te Enkhuizen 1603 (??); tr. te Antwerpen 1581 Elisabeth Hendricksdr. van Breusechem. Zij wonnen verscheidene kinderen, w. o. de vier volgende: a. Jan van der Merct, geb. te Dordrecht 1584, st. te Amsterdam en ald. begr. Z. K. 22 Mei 1652, koopman op 't Water op den hoek van de Karnemelksteeg „in de drie Canifasbalen"; tr. i°. te Keulen, na 10 Dec. 1614 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Sara Pergens, geb. te Keulen, st. te Amsterdam en ald. begr. Z. K. 18 Aug. 1624, dr. van Jan en van Magdalena van Driesch; tr. 20. te Middelburg, na 3 Oct. 1626 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Sara de Fray, geb. te Amsterdam, wede. van Mr. Pieter van der Merct (zie hiervoor), dr. van Hans en van Sara Potay. — Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen (rr). b. Jacob van der Merct, gedt. N. K. 6 Juni 1599, st. 11 Mei 1653 (ss), 98. koopman cn reeder op Italië en de Levant of „Straetse hande- laer" (tt), cn reeder op Groenland (i/u), wonende op den Singel „bij 't Swaentjens brouwerij"; Comm. 1638; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1636; tr. 22 Aug. 1628 Petronella Witsen, gedt. N. K. 9 April 1602, begr. N. K. 26 Mei 1676, dr. van Jan Cornelisz. (zie bij N°. 55) en van Margrieta Oetgens. Uit dit huwel. werden vijf kinderen geboren, w.o. de drie volgende: aa. Elisabeth van der Merct, tr. Mr. Gerard Bors van Waveren, N°. 211. bb. Margrieta van der Merct, gedt. O. K. 18 Sept. 1633, begr. N. K. 5 Sept. 1691, tr. i°. 28 Sept. 1666 Anthoni (de) Haas, geb. te Aalst 1622, „pampiervercoper" in de Papenbrugsteeg op den hoek van de Papenbrug, Regent Leprozenhuis 1667—1676, wed1", van Maria van Groenesteyn, van Hoorn, zoon van Cornelis (de) Haas; tr. 2°. 26 Mrt. 1681 Mr. Hendrik Brouwer, geb. te Amsterdam 21 Oct. 1624, st. te Leiden 13 Nov. 1683, Burgemr. en Hoofdschout van Leiden, Bewindh. O.-Ind. Comp., Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1674—1676, Gedep. in den Raad van State, wed1', van Sara Heydanus, zoon van Hendrik, Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië 1632—1636, Gouverneur van West-Indië 1641—1643, en van Cecilia van Dorp (vv). cc. Maria van der Merct, geb. 4 Aug. 1639, st. 25 Aug. 1719, tr. i°. 1 Nov. 1667 Hendrik van Gent, geb. 1635, begr. O. K. 23 Dec. 1678, koopman op den Voorburgwal, daarna op den Singel, Regent Spin- en Werkhuis 1673; tr. 2°. Cornelis Calkoen, N°. 263. c. Nicolaes van der Merct, gedt. N. K. 3 Juli 1601, st. te Middelburg 29 Nov. 1669, koopman te Middelburg; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer van Zeeland; tr. te Vlissingen 21 Mrt. 1634 Elisabeth Lampsins, gedf. te Vlissingen 31 Jan. 1610, dr. van Jacob (zie Aant. bij N°. 421) en van Jacquemincken de Swaen. Zij wonnen verscheidene kinderen, w. o.: Maria van der Merct, tr. Josias van de Blocquery (zie Aant. bij N°. 301). d. Catharina van der Merct, tr. Daniël Hochepied (zie Aant. bij N°. 246). («) Algemeen Nederl. Fami ieblad III, p. 99; 1639; (/>) Requesten aan Burgemrcn., N°. 219, z. j.; (c) Wisselbank, Reg. 7 en 8; ( (') Schepenk. A A A, fo. 109; (s) Quohier 1742» p- 8; (/) Familieaant. van Anthony Oetgens van Waveren, in 't bezit van Mr. B. van der Feen de Lille, te Alkmaar; («) Quohier 1631, fo. 162 V°» {v) Coll. Succ. 13, fo. 496; (w) Grootm. 6, fo. 125; (y) Maandbl. Nederl. Leeuw, XII, p. 179; (2) Pieter de Graeff; (aa) O. a. eene dochter: N. van Leenen, tr. i°. Govert van Hoorn (zie bij N°. 93, noot/); tr. 2°. Adam van Rijn (zie bij N°. 82); (66) Judith Fabricius, geb. te Batavia 14 Jan. 1650, st. in Indië, was eene dr. van Meynert, Secr. der Hooge Indische Regeering te Batavia, en van Catharina Minault (of Milaut); zij huwde te Batavia in 1667 met Joan van Leenen; (er) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613 -1633, fo. 8 V°; Reg. van Vonnissen, N°. 2063 R. I, fo. 37 V°; (dd) Quijtsch. 06, fo. 43; («) Quijtsch. 21, fo. 141. Zie ook Aant. bij N°. 123; (ff) Wk. Reg. 19, fo. 11. De gehuwde dochter was: Maria Popta, ged'. O. K. 13 Oct. 1611, tr. 8 Jan. 1636 Hendrik Willemsz. Vastrick, van Rotterdam; (gg) Gebouwen van Ph. Vingboons, I, p. 3, pl. 42 en 43; (hh) Quohier 1674, fo. 428 V°; (ii) Dit huis, met koetshuis, stal en pakhuis daarachter op de Keizersgracht, werd door de afstammelingen van Mr. Jacob Popta 111 1769 verkocht voor ƒ 164.000.— (Quijtsch. 06, fo. 42 V°); (jj) De geneal. van der Merct, voornamelijk van den Zeeuwschen tak, dank ik aan den verdienstelijken genealoog der Zeeuwsche geslachten Mr. B. F. W. von Brucken Fock, te Middelburg; (kk) Extraordinaris Int. reg., i. d. 29 Api il I5J5 5 (M) I-en van deze zoons stierf ongehuwd; de twee anderen verdronken op jeugdigen leeftijd in een brouwketel; (mm) „23 d°. (Febr. 1746) is de wel Edl. Heer Scheepen Albert van der Merct overleden. Hij was een verstandig man, hat de bekwaamhijt van seer wel in 't publiek te kunnen spreeken, dog was meteen seer satieriek en quaadsprekent 't geen hem bij veele mensen en selfs bij sijn naasten vrinden wat gehaat maakte. Hij was president commissaris van de Wisselbank" (J. Bicker Raye, Aant., II, p. 103); (tin) Quohier 1742, p. 53; (00) Maandbl. Nederl. Leeuw, II p. 96; (//) Poorterb. B., fo. 90 V°; (qq) Kerkelijk Amsterdam, p. 457, 459, 460; (rr) Wk. Reg. 20! fo. 118 V°; (ss) Kerkelijk Amsterdam, p. 501; (tt) Reg. van Goede Mannen 1683, N°. 1814 R I • (uu) Reg. alsvoren 1688, N°. 1815 R. I.; (vv) M. A. van Rhede van der Kloot, de GouverneursGeneraal en Commissarissen-Generaal van Nederl.-Indië, p. 43 en verv. 99. CLAES JACOBSZ. VAN HARENCARSPEL. R. 1618—1631. Sch. 1618. Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 7 April 1625 1627. Bewindhebber en Mede-oprichter van de Noordsche Compagnie 24 Jan. 1614, en van de Compagnie van Nieuw-Nederland 11 Oct. 1614 (a). Regent Sint Jorishof 1604,' Kap11, der Burgerij 1620. Koopman in de Sint Antonisbreestraat. Geb. ; Dec. 1564, begr. O. K. 25 Oct. 1631, zoon van Jacob Claesz. (zie Aant., hieronder) en van Crijntgen Willemsdr. Vrient. Tr. 6 Aug. 1595 Maria Meurlinck, geb. 17 Nov. 1559, begr. O. K. 21 Oct. 1624, dr. van Jan, N°. 41, en van Immetgen Hendrick Pouwelszoonsdr. Kind: Jacob Claesz. van Harencarspel, N°. 145. Aant. Jacob Claesz. van Harencarspel (b), geb. te Zalt-Bommel 16 Mrt. 1530, st. te Amsterdam 26 Mrt. 1587 (zoon van Claes, Drost van Oorschot, en van Agatha van Teylingen), woonde reeds tijdens zijn eerste huwel. te Amsterdam; tr. i°. Neeltgen Bouten, dr. van Claes Vechtersz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Meyns 99- Jansdr. Bout; Ir. 2°. 27 Mei 1557 Crijntgen YVillemsdr. Vrient, die nog in 1596 leefde, dr. van Willem Michielsz. (zie Aant. bij N°. 33) en van Jaepgen Pietersdr. Uit het eerste huwcl. sproot eene dochter, die volgt; uit het tweede huwel. volgen twee kinderen: a. Meyns Jacobsdr. van Harencarspel, tr. i°. 20 April 1574 Volekert Luytsz., st. kinderl. en begr. N. Z. 16 Nov. 1583; tr. 2°. Hillebrant Jelisz. Deyman, geb. 1562, st. kinderloos 10 Febr. 1628 (c), in 1598 wonende in 't Hol, zoon van Jelis Hillebrantsz. en van Griet Jan Deymansdr. (d). Hij hertr., na 3 Oct. 1598 ter pui gedane aant. der ondertr., Willemken Willemsdr., geb. 1572. b. Claes Jacobsz. van Harencarspel, N°. 99. c. Dieuwer Jacobsdr. van Harencarspel, geb. 1569, begr. O. K. 21 Dcc. 1645, tr. 24 Mrt. 1596 Laurens Joosten Baack, geb. te „Stekenen int Lant van Waes" 1570, st. te Amsterdam en ald. begr. O.K. 12 Nov. 1642, koopman op de Lastage in de Keizerstraat, in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (e), zoon van Joost, Heer van Tersalle, en van Adriana 's Beers. Hunne beide kinderen volgen: aa. Joost of Justus Baack, Heer van Wulverhorst, geb. 1597, begr. O. K. 20 Dec. 1681, koopman en reeder op de Oude Turfmarkt, komt in 1663 voor als lid der firma Huift en Graafland, eigenaars van 't monopolie van den uitvoer van ijzeren geschut uit Zweden (ƒ); tr. 23 Mei 1623 Magdalena van Erp, ged*. O. K. 7 April 1605, begr. N. K. 3 Mei 1684, dr. van Aert of Aernout (zie bij N°. 21, Bijl. 2) en van Jacomina de Jonge van Velsen. Zij wonnen o. a. de volgende drie kinderen (g): aaa. Mr. Laurens Bake, Heer van Wulverhorst, gedt. Walenk. 14 Dec. 1629, st. ongeh. en begr. O. K. 18 Dec. 1702, letterkundige; Kerkmr. Amstelkerk 1681 ; woonde op de Heerengracht en was eigenaar van de hofstede Scheybeek onder Beverwijk (//). bbb. Debora Bake, gedt. N. K. 8 April 1636, tr. i°. ten stadhuize te Amsterdam 21 Dec. 1664 Joannes Wuytiers, Vrijheer van Assumburg, Heer van Heemskerk, Nootdorp en Hoogdorp, geb. 1629, st. kinderloos, in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 300.000.— (i), zoon van Dirck Govertsz. (Govert Dirckszoonszoon ex Dieuwer Jacobsdr. Benningh) en van Catharina de Wale (Jansdr. ex Sara Fabry); ondertr. 2°. ter kerke te Amsterdam 29 Oct. 1676 Eustacius baron van Bronckhorst, Heer van Pollenberingh, geb. 1640, Amptman en Pandheer van Beest, Marienweert en Renoy, Deken en Kanunnik van Oorschot, Raad ter Admiraliteit op de Maze wegens de Ridderschap van Gelderland. Hij hertr. Margaretha van der Capellen, Vrouwe van Berkoude en den Achterbroek (ƒ). ccc. Jacoba Bake, geb. 1647, ondertr. te Amsterdam 2 Oct. 1677 Gott- froy baron von Edclstcin auf Hoberg, geb. 1637, „Kc(i)scrlichcn Rath endc Hof Pfaltzgraff" tc Wcenen. bb. Catharina Baack, tr. Hillebrand Bentes (zie bij N°. 163, Bijl. 1). (11) Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis van de Noordsche Compagnie; (i>) Men zie voor de geneal. van Harencarspel: A. A. Vorsterman van Oyen, Stam- en Wapenboek, ii, p. 7; (>) M- S. Hacker, fo 5ir; (ei) Wk. Reg. 10, fo. 347; (e) Quohier 163r, fo. 248; (/) Zie bij N°. 196, noot a; (g) Wk. Reg. 32, losse ingestoken bladen bij fo. 94; (//) Navorscher ii, p. 251; (/) Quohier 1674, fo. 115 V°; (j) Antonides van der Goes, Gedichten, 1714, p. 63. 100. GILLIS JANSZ. BETH. R. 1618—1633; werd 3 Nov. 1618 door den Stadhouder Maurits aangesteld. Comm. 1620. Regent Spinhuis 1606; Kapn. der Burgerij 1616 (of vroeger). Was in 1589 schilder, wonende op den N. Z. Voorburgwal (a); woonde in 1622 in de Warmoesstraat „in den gulden Sleutel". Geb. 1560, st. 27 Juni 1633 (/;), zoon van Jan Jacobsz. (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Cornelisdr. Pool. Tr. 21 Jan. 1589 Nceltge Willemsdr. van den Bosch, geb. 1566, begr. O. K. 12 April 1622, dr. van Willem Hendricksz. van den Bosch, in de Warmoesstraat „in den gulden Sleutel", en van Aelke Cornelisdr. Aant. Jan Beth, Jacobsz. (c), Secr. 1553; Regent Burgerweeshuis 1562; tr. (ei) Lijsbeth Cornelisdr. Pool, die nog in 1600 leefde (e), dr. van Cornelis Pietersz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Ncel Albertsdr. „in de Pool". Zij wonnen verscheidene kinderen vv. o. de beide volgende: a. Gillis Jansz. Beth, N°. 100. b. Grietge Jansdr. Beth, geb. 1567, tr. 26 Juli 1592 Salomon Henrix, geb. te Zierikzee 1566, st. te Amsterdam en ald. begr. O. K. 17 Mei 1646, werd 14 Mei 1590 poorter te Amsterdam (ƒ); notaris, woonde eerst in de Kalverstraat, in 1624 in de Spinhuissteeg en bij zijn overlijden op de Heerengracht, en liet een vermogen na van ƒ 117.000.— (g); Secr. 1594. Hij hertr. te Haarlem 27 April 1603 Catharina Jansdr. Visscher, geb. te Amsterdam, begr. O. K. 2 April 1624 (//), dr. van Jan Jacobsz. (zie bij N°. 30, Bijl. 1) en van Stijn Jansdr. de Witt (i). Hij hertr. andermaal te Vogelenzang, na 16 Mei 1625 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Anna Bloemaert. Uit elk der beide eerste huwelijken sproot eene dochter (j), waarvan de jongste volgt: Catharina Henrix, tr. i°. Dr. Jacob Bas (zie Aant. bij N°. 76); tr. 2°. Mr. Willem van der Does (zie bij N°. 104). Bijl. i. Albert Dircksz. de Pool (k), tr. Katrijn Jansdr., die hertr. met Jan van Hoorn (/). Uit het eerste huwel. sproot eene dochter: Neel Albertsdr. „in de Pool", tr. Cornelis Pietersz. Out of (nadat zijne vrouw hem het huis „de Pool" op den Nieuwendijk ten huwelijk aangebracht had, geheeten:) Cornelis Pietersz. Pool. Zij wonnen o. a. (m): a. Lijsbeth Cornelisdr. Pool, tr. Jan Beth, Jacobsz. (zie Aant. bij N°. ioo, hiervoor). b. Neel Cornelisdr. Pool, tr. Joost Willcmsz. „in Brederode" (zie Aant. bij N°. 133). () Schaep, M. S. N°. 3, Naaml. der Excijsmsesters; gem.-archief te Amsteixlam; (r) Denkelijk een zoon van Jacob Beth, Jansz., die in 1534 voorkomt als koning van de handboogschutters (Hambouch scutterien boeck, fo. 25). Of en hoe deze geparenteerd was met de talrijke Beth's, die in de veertiende en vijftiende eeuw te Amsterdam in de regeering zaten, heb ik niet na kunnen gaan; (d) Jan Beth, Jacobsz. is wellicht ia eerste huwel. gehuwd geweest met eene dochter van Cornelis Anthonisz., Sch. 1544, R. 1547. Bij zijne benoeming tot Secr. in 1553 Itleef n.1. borg voor hem: „Cornelis A(n)thoenissz. scoenvader van Jan Beth Jacobsz." (Grootm. 2, fo. 47 V°; zie ook: Wk. Reg. 7, fo. 150 V°); daar evenwel Gillis Jansz. Beth in 't Wk. Reg. 6, fo. 187 V° voorkomt als kleinzoon van Cornelis Pietersz. Pool, moet Gillis' moeder eene dochter van dezen geweest zijn. — Meer waarschijnlijk is het evenwel, dat dit „scoenvader"' hier stiefvader beteekent, in welk geval de dochter van Jelis Jansz. den wisselaar, die als vrouw van Cornelis Anthonisz. genoemd wordt (zie Aant. bij N°. 72 en Aant. bij N°. 78), de moeder zou zijn van Jan Beth, Jacobsz., hetgeen niet onmogelijk is, aangezien diens zoon Jelis of Gillis Jansz. Beth heette; (e) Renteboek St. Pietersgasthuis 1590—'99, zie September; (ƒ) Poorterb. B., fo. 75 V° (g) Wk. Reg. 27, fo. 126; (4) Wk. Reg. 20, fo. 318; (/) Quijtsch. 16, fo. 374 V°; (j) Wk. Reg. Div. Mem. O, fo. 153; (k) Albert Dircksz. de Pool was een broeder van Neel Dircksdr., getr. met Cornelis Sijbrantsz. Grauwert (zie bij N°. 13, Bijl. 1); (/) Wk. Reg. 3, fo. 201; (m) Wk. Reg. 6, fo. 187 V°. 101. ARENT PIETERSZ. VAN DER BURCH. R. 1618—1623; werd 3 Nov. 1618 door den Stadhouder Maurits aangesteld; „deesen is van sijn officie gedeporteert anno 1623" (a). Sch. 1620. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1611. Luit*. der Burgerij 1620. Koopman, woonde in 1588 te Dordrecht (b); kocht 15 Juli 1592 een huis te Amsterdam „in de Ranskoy daer de drie krayen uythangen" (^); kocht daarna in April 1616 het huis „de Ploech" op den Singel over de Rouaensche Kaay (d). Vestigde zich in 1623 te Haarlem. Geb. te Delft 1564, zoon van Pieter Woutersz. en van diens tweede vrouw Anna van Steenhuysen (e). Tr. te Amsterdam 15 Aug. 1588 Truytgen Willekens, geb. 1567, dr. van Hans (zie Aant. bij N°. 141) en van Truytgen Jacob Lucaszoonsdr. ' Wonnen Kinderen. (a) M. S. Keurboek, Naamlijst der Vroedschappen voorin; (/>) Kerkint. reg., i. d. 21 Juli 1588 (r) Quijtsch. 16, fo. 349; (rf) Schepenk. 18, fo. 89; (e) Ferwerda, Adellijk en Aanzienelijk Wapen-boek, 102. PIETER EGBERTSZ. VINCK. R. 1618—1637; werd 3 Nov. 1618 door den Stadhouder Maurits aangesteld. Comm. 1629. Vaandrig der Burgerij 1585, Kap". 1616; Regent Sint Pietersgasthuis 102. 1609; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1610; Artilleriemeester der stad 1611 (a); Keurmeester van 't Touwwerk 1629; Equipagemeester der Admiraliteit te Amsterdam (b). Houtkooper (c) op den Nieuwendijk; woonde sedert 1611 op 't Rondeel en was eigenaar van de hofstede Vierhuysen te Overdiemen bij de Bijlmermeer: Hij liet een vermogen na van ƒ 83.500.— (d). Geb. 1568, st. 28 Jan. 1637 (e), zoon van Egbert Pietersz. alias Capiteyn Vinck (zie Aant., hieronder) en van Brecht Pietersdr. Tr. i°. 3 Jan. 1593 Belitge Laurensdr. Ringh, geb. 1570, begr. N. K. 28 Juli 1621, dr. van Laurens Volckertsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1) en van Erm Hillebrandsdr.; tr. 2°. 17 Mei 1622 Balbina Jacobi (of Jacobsdr.), geb. te Tholen, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 4 Febr. 1648, wede. Van Jacob de Haen (ƒ), dr. van Jacob Michielsz. en van Maria van Couwerve. Kind (uit het eerste huwelijk o. a.): Hillebrand Pietersz. Vinck, gedt. N. K. 3 Febr. 1596, begr. N. K. 28 Nov. 1643, Equipagemeester der Admiraliteit te Amsterdam „bij resignatie van sijn Schoonv(ade)r [dit moet zijn: van sijn vader]. Hij werde bij de Schepenen v(an) Aemst(erdam) gecondemneert en voor 12 jaren wt de stad gebannen" (g); tr. 1 Mrt. 1620 Catharina Lodder, gedt. O. K. 12 Mei 1602, begr. N. K. 9 Mei 1671, dr. van Jaspar Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 45) en van Neeltgen Jansdr. Veen. Zij wonnen vier kinderen, w. o.: Belia Vinck, geb. 1630, begr. N. K. 16 Aug. 1697, tr. i°. te Amsterdam 14 Jan. 1659 Willem Ruychaver, geb. te Haarlem 1634, woonde in 1659 tc Beverwijk; tr. 2°. Joan Commelin, N°. 212. Aant. Simon Jansz. „in den Haringh", leefde tusschen 1475 en 1560, haringkooper op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „in den Haringh", achter welk huis hij eene haringpakkerij bezat, uitkomende in de N. Z. Houttuinen (/i); Regent Leprozenhuis 1525; tr. N. N. Zij wonnen de volgende vijf kinderen: a. Claes Simonsz. „in den gulden Roch" (zie Aant. bij N°. 135). b. Pieter Simonsz., volgt. c. Joseph Simonsz., begr. N. K. 10 Dec. 1585 (i), makelaar, in 1557 in de O. Z. Dwarsstraat (j), bij zijn overlijden op den O. Z. Achterburgwal; tr. N. N. Hunne drie kinderen waren: aa. Pieter Josephsz., wonende op den O. Z. Achterburgwal, ondertr. 17 Dec. 1585 Aelken Cornelisdr., geb. 1560, wonende in de Stadsherberg buiten de Haarlemmerpoort. bb. Erm Josephsdr., geb. 1543, tr. 24 Nov. 1593 Abraham Claesz., van Delft, schoenmaker te Delft, wed1", van Baertgen Joosten. cc. Aecht Josephsdr., st. 1580 (k), tr. Claes Gommersz., koopman te Dantzig. d. Anna Simonsdr., begr. O. K. 8 April 1577, tr. i°. (omstreeks 1530) 102. Jan Willemsz., st. kort vóór Aug. 1541 (/), goudsmid; tr. 2°. David Barcndsz., goudsmid in de Warmoesstraat (m), Keurmeester van 't Goudsmidsgild 1552 (n), was in 1566 om den geloove fugitief (0). e: Accht Simonsdr., tr. Pieter Stevensz., bakker aan de Windmolenzijde (Nieuwendijk) „in de groene Molen" (p). Hij hertr. Katrijn Jacobsdr. Visscher, st. vóór 1549, dr. van Jaeob Pietersz. Visscher (zie bij N°. 30, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. sproten twee dochters, die volgen: aa. Geert Pietersdr., tr. Luyt Meyndertsz. Huydecoper (zie Aant. bij N°. 10). bb. Trijn Pietersdr., tr. Willem Meyndertsz. Huydecoper (zie Aant. bij N°. 10). Pieter Simonsz. „in den Haringh" (hiervoor genoemd), st. vóór 1547 (,q), haringkooper op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „in den gulden Harinckton", waar „de Haringh" uithing; tr. Marij Egbertsdr. Guldenknecht, begr. O. K. 7 Dec. 1565 (r), wcde. van Jan Meurlinck (zie Aant. bij N°. 41), dr. van Egbert Barentsz. alias „den gulden Knecht" en van Foyse Centendr. Uit dit huwel. sproten de volgende acht kinderen: a. Barent, daarna: Cornelis Pietersz. Guldenknecht, geb. 1534> s^- 30 Jan. 1561, overleden aan „een quetsinge achter in zij(n) rugge hem in de voirlede(n) nacht omtrent de Clocveniersdoelen bij enige gegeve(n) daer aen hij terstont daer nae dez(er) werlt overleden es" (s). b. Egbert Pietersz. alias Capiteyn Vinck, geb. 1536, st. 1610 {t), haringkooper op den Nieuwendijk bij de Ranskoy (//) „in de Stadt Hoorn" (7;); Sch. 1582; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 26 Juli 1586—1588; Kapn. der Burgerij 1586; Kerkmr. N. K.; Regent Sint Jorishof 1592—1597; Regent Spinhuis 1596; was in 1567 een der aanvoerders der gereformeerden binnen Amsterdam (w)\ moest daarna uitwijken doch keerde in 1578 te Amsterdam terug; tr. i°. Brecht Pietersdr. (x), begr. N. K. 16 Dec. 1591, dr. van Pieter Dircksz., vlaskooper op den Nieuwendijk „in 't vergulden Vlasvat" (zie ook bij N°. 39), en van Emmc Jansdr.; tr. 2°. 19 Mei 1596 Trijn Rutten (y), geb. 1558, begr. O. K. 24 April 1626, bij haar overlijden wonende op 't Rondeel bij haar zoon Pieter Egbertsz. Vinck, dr. van Rut Claesz., zuivelkooper in de Heintjehoekssteeg naast „de Wolff" (z), en van Ael Claesdr. {aa). Uit het eerste huwel. sproten o. a. de volgende vier kinderen: aa. Pieter Egbertsz. Vinck, N°. 102. bb. Marij Egbertsdr. Vinck, tr. Jan Jansz. van Hoorn, N°. 93. cc. Euys Egbertsdr. Vinck, tr. Gerrit Schellinger (zie Aant. bij N°. 95). dd. Jonge Pieter Egbertsz. Vinck, geb. 1570, st. 19 April 1599 {bb). c. Erin Pietersdr., geb. 1538, tr. i°. (vóór 1566) Hans Simonsz., den 102. Oude, van Ditmarschen (cc), begr. O. K. 17 Febr. 1590, koren- kooper in de Warmoesstraat op den hoek van de Guldehandsteeg „in de Griffioen"; sloot zich, om het geloof uitgeweken zijnde, bij de Watergeuzen aan (dd), en keerde 11a de Alteratie te Amsterdam terug, waar hij in 1579 ouderling werd der Nederd. Herv. Gemeente (ee); tr. 2°. 7 April 1591 Barent Rutgersz. (ff), geb. te Kampen (gg), wonende te Amsterdam in de Warmoesstraat, wed*". van Trijn Jochemsdr. Hij ondertr. 20. 5 Oct. 1601 Marij Willemsdr. de Goyer, wede. Van Willem van Hagen. d. Machteld Pietersdr., geb. 1540, begr. N. K. 1 Aug. 1624, tr. i°. Willem Meeusz. (zie Aant. bij N°. 79); tr. 2°. Hans Simonsz., den Jonge, van Ditmarschen, begr. N. K. 17 Febr. 1616, na zijn huwelijk wonende op den Nieuwendijk bij de Haarlemmerpoort „in den gulden Harinckton" (hh), bij zijn overlijden op de Heerengracht; voornaam koopman en reeder op Guinea in compagnie met Jonas Cornelisz. Witsen, N°. 71 (jj). e. Aecht Pietersdr., tr. Gerrit Jansz. Delft, N°. 28. f. Lijsbeth Pietersdr., tr. Jan Poppen (zie Aant. bij N°. 88). g. Stijn Pietersdr., geb. 1546, tr. (vóór 1577) Walich Syvertsz., geb. 1549, begr. O. K. 27 Juli 1606 (ii), apotheker in de Warmoesstraat; Comm. 1596; Kerkmr. O. K. 1592; was zeven malen ouderling der Nederd. Herv. Gemeente tusschen 1579 cn 1597, zoon van Syvert Walichsz., vlaskooper op den Nieuwendijk „in die nyeuwe wage" (kk), en van Duyf Gerritsdr. Prins, alias Duyf Thomasdr. (II). h. Vincent Pietersz., geb. 1548, was in 1568 haringkooper {mm). (a) Grootm. 2, fo. 237 V°; (/') Scliaep, M. M., los ingestoken blad bij p. 257; (r) Doopb. O. K.; () Wk. Reg. 5> f°- '95 V°. Zie ook: Oud-Holland T, p. 248; (q) Wk. Reg. 5> fo. 246 V°; (r) Wk. Reg. 8, fo. 273 V°; (s) Justitieboek, N°. 567 R. I., fo. 291; (t) Schepenk. 14, fo. 376 V°. Zijn naam „Vinck" dankte Egbert Pietersz. wellicht aan 't feit dat hij geërfd was op den Rietvink buiten de Haarlemmerpoort, hetgeen o. a. blijkt uit het volgende: „den 19 Juny (15)9r» Egbert Pietersz, alias capiteyn Vinck betaelt voor de overgang vant steyl buyten de cadijck, genaemt de rietvinck, die wij van hem gecoft hebben, voor de somme van 6 — 10-0" (Generael-register van 't Burgerweeshuis 1502—161», fo. 176 V°); (//) Rentebr. 9, fo. 234, Quijtsch. 20, fo. 227; (v) Schepenk. 14, fo. 377» (w) tcr Gouw, VIII, Alpliab. Reg., i. v ; (x) Zie noot 0, hiervoor; {)■) Trijn Rutten had o. a. een broeder: Claes Rutgersz, geb. i57°> '593 huistimmerman in de Ileintjehoekssteeg, werd in 1607 bode op Antwerpen (Grootm. I, fo. 223 V°); ondertr. 24 April 1593 Belitgen Adriaensdr., geb. 157°» (2) Quijtsch 15) fo. 87; (aa) Doopb. O. K., i. d. 27 Aug. 1569; (bb) 20 Reg. der lijfrentebr, fo. 11 V°; (cr) Stadsrek. 1557, fo. 127; (Jd) ter Gouw, VI, p. 321; (re) Kerkelijk Amsterdam, p. 4495 (ff) zie bij N°. 300, noot bb-, (gg) Kerkinteekenreg., i. d 20 Sept. 1586; (M) Kerkinteekenreg., i. d. 7 Dcc. 1591; (n) Walich Syvertsz. was de schrijver van de „Roomsche Mysteriën ontdekt", welk boekje in 1604 te Amsterdam bij Ambrosius Jansz. het licht zag; (/>') Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in OostIndie, I, p. 39, 49; (Aty Quijtsch. 11, fo 410 V°; (//) Duyf was eene dochter van Gerrit Dircksz. Prins (wiens broeder Mr. Wouter Dircksz. Prins in 1569 Sch. van Haarlem'was) en van Hillegont Oulgersdr.; (mm) Reg. van verhuring der huizen van de fugitieven, 1568, fo. 20 V°. 103. JACOB PIETERSZ. HOOGHKAMER. R. 1618—1638; werd 3 Nov. 1618 door den Stadhouder Maurits aangesteld; ontslagen 1638. Sch. 1619. Gedep. der Heeren Staten van Holland tot het Opzicht en de Verzorging van de Pilotage en den Ontvang van de Vuurboeten 25 Juli 1626—1638 (a). Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622. O. Z. Huiszittenm"'. 1616; Luitt. der Burgerij 1620, Kap». 1621; Overman van den Voetboogdoelen 1621; Heemraad en Penningmeester van de Water- graafs- of Diemermeer 1629. Zijdelakenkooper (b), in 1601 in den N. Z. Arm, daarna in de Betaniestraat en bij zijn overlijden op den Fluweelenburgwal; zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 150.000.— (c). Failleerde in 1638 (d) en werd daarop uit zijne ambten ontslagen en tot concicrge van den Voetboogdoelen benoemd, welke betrekking hij sedert Jan. 1641 liet waarnemen door Christoffel Poock, herbergier, die cr hem jaarlijks ƒ 600.— voor moest uitkeeren (e). Geb. 1578, bcgr. O. K. 12 Juni 1641, zoon van Pietcr Hcndricksz., alias Pictcr Heynesz. (zie Aant., hieronder) en van Adriaentgen Adriaensdr. Tr. 21 Oct. 1601 Ida Hendricksdr. Gort, geb. te Leeuwarden 1580, st. te Amsterdam 27 Dcc. 1639, dr. van Hendrick Hendricksz. Gort, van Diest, koopman te Amsterdam in de Warmoesstraat „in 't Hoff van Vrieslandt", en van Reymerich Jansdr., van Francker (ƒ). Kinderen (o. a.): Hendrik Hooghkamer, geb. 1601, was in 1625 zijdehandelaar (g) in de Warmoesstraat; Luitt. der Burgerij 1632; Equipagemeester der Admiraliteit te Amsterdam 1637; tr. i°. 6 Aug. 1624 Maria de Vogelaer, gedt. O. K. 2 Juli 1606, begr. O. K. 23 Jan. 1638, dr. van Marcus en van Margaretha van Valckcnburgh; tr. 2°. te Utrecht Aug. 1639 Jannetgen Brouwer, wedc. van Wouter de Leeuw. Rebecca Hooghkamer, geb. April 1605, st. 26 Dcc. 1634, tr. 5 Mei 1626 Abraham de Marez, geb. 19 Sept. 1586, st. 30 Aug. 1635, koopman op den Nieuwendijk, liet bij zijn overlijden (met inbegrip van de nalatenschappen van zijne beide huisvrouwen) een vermogen van ƒ 334.000.— na (/i), wcdr. van Sara Coster, Pietersdr,, zoon van Abraham en van Maria Gemart (z). Zij wonnen drie kinderen, w.o.: Ida de Marez, tr. Isaac Hochepied (zie Aant. bij N°. 246). Aant. Pieter Hendricksz., alias Pieter Heynesz., geb. omstreeks 154° °P hofstede „de Hoochcamer" (j) aan den Veenweg, tusschen Amstelveen en Ouderkerk, st. te Alkmaar kort vóór Mei 1615 (k), werd 30 Dec. 1578, komende van Ouderkerk, poorter te Amsterdam (/), waar hij zich als koopman vestigde in de Warmoesstraat „in de Craech" (m); woonde in 1606 en later te Alkmaar (u); tr. i°. Adriaentgen Adriaensdr.; tr. 20., na 6 Oct. 1582 ter pui gesloten ondertrouw, Jutgen Evertsdr. Smit, dr. van Evert Jansz. (zie Aant. bij N°. 39) en van Marijtge Willemsdr. Uit het eerste huwel. sproten vier kinderen, die volgen: a. Anna Pietersdr. Hooghkamer, tr. Bruyn Bruynsz. Duyn (zie Aant. bij N°. 18). b. Adriaen Pietersz. Hooghkamer, was in 1617 reeder te Amsterdam (o), vestigde zich daarna te Hoorn en werd er Sch. 1620. c. N. Pietersdr. Hooghkamer, tr. Wijbrant Jansz., geb. 1569, bakker te Amsterdam, die zich ruïneerde door het pachten van zekere imposten te Delft (p), zoon van Jan Wijbrantsz., bakker, en van Mette Pietersdr. (q). d. Jacob Pietersz. Hooghkamer, N°. 103. ( s^- t-c Amsterdam 5 Dec. 1624, Pandheer van 't Huis tc Chijs; Collecteur of Ontvanger der Convooicn cn Liccntcn te Amsterdam tot 1584 (c')'y Hoofdschout ald. 1584—1620; werd omstreeks 1600 bij koop eigenaar van de brouwerij „het Lam" te Amsterdam buiten de Heypoort (ƒ); tr. te Amsterdam 18 Aug. 157 ï Maria Govertr.dr. Glimmer, geb. 25 Jan. 1554, st. 12 Jan. 1634, dr. van Govcrt Jansz. (zie bij N°. 13, Bijl. 1) en van Marij Joosten. Zij wonnen zestien kinderen, die alle tc Amsterdam geboren werden w.o.: aa. Maria van der Does, geb. 13 Nov. 1573, st. te Lange Akkerschans 16 Nov. 1642, tr. tc Amsterdam 5 Sept. 1593 Willem van Buren, geb. te Dantzig 1569, st. te Aurich 18 Dec. 1624, in 1593 cn volgende jaren koopman tc Amsterdam in de Warmoesstraat „in 't Wapen van Denemarcken", daarna Raad en Muntmeester van den Graaf van Oost-Friesland tc Aurich. Hunne dochter was o. a.: Maria van Buren, tr. Pietcr Cornclisz. van Teylingcn (zie Aant. bij N°. 54). bb. Mr. Jacob van der Does, gcb. 12 Aug. 1575, st. te Orange 15 Aug. 1630, Pandheer van 't Huis te Chijs; Raad cn Secr. van Prins Frederik Hendrik; tr. i°. te 's-Hage 10 Jan. 1606 Susanna de Laignier, st. 20 Juni 1612, dr. van Jan de Laignier; tr. 2°. te ,04- 's-Hagc Scpt. 1613 Beatrix van Sijpcsteyn, st. 23 Nov. 1663, dr. van Mr. Johan en van Catharina van Nijcnrodc. Zij hertr. te 's-Hage 28 Dec. 1631 Mr. Johan van Surendael. Een zoon uit het tweede huwel. volst: o Mr. Willem van der Does, geb. te 's-Hage omstreeks 1617, st. ald. 9 Dcc. 1668, Sch. van 's-Hage 1645, Burgemr. ald. 1659;tr- ald. 16 Nov. 1639 Wilhelmina van den Honert, dr. van Rochus, Sch. van Dordrecht 1600, Veertig ald. 1598, Gccomm. Raad 1601—1602, Raadsheer in den Hoogen Raad 1603, Ambassadeur Extraordin. aan de Kroonen van Polen en Zweden 1627 en 1635, en van Margrieta Hallincg. Hun zoon was o. a.: Mr. Jacob van der Does, gedt. te 's-Hage in de Grootc Kerk 5 Mei 1641, st. ald. 18 Nov. 1680, Thes. van 's-Hage 1673—'80; tr. i°. tc 's-Hage 16 Nov. 1667 Hester Pieterson, geb. ald. 13 Jan. 1649, st- ald. 15 Apr. 1675, dr. van Anthony cn van Catharina Coencn; tr. 20. tc Amstelveen 23 Nov. 1678 Sara Popta (g), gedt. te Amsterdam N. K. 15 Mrt. 1643, dr. van Michiel (zie bij N°. 98, Bijl. 1) cn van Catharina (Lijntje) Hinlopen. Uit het tweede huwel. sproot ccnc dochter, die volgt: Jacoba Catharina van der Does, tr. Mr. Willem Hendrik van Marselis (zie Aant. bij N° 362). cc. Simon van der Does, Willemsz., N°. 104. b. Mr. Jacob van der Does, gcb. te 's-Hagc omstreeks 1565, Sccr. der stad Amsterdam 1594; tr. te 's-Hagc, na 25 Juli 1587 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Marie van Soutclandc, geb. 1557) begr. O. K. 30 Aug. 1628, dr. van Willem (zie Aant. bij N°. 38) cn van Marie Jan Bethsdr. Hun eenige zoon was: Simon van der Does, st. te Utrecht 19 Aug. 1648, Sccr. der Assurantiekamer te Amsterdam; tr. 13 Dcc. 1616 Beatrix Ansclmo (h), geb. te Haarlem 30 Oct. 1594, dr. van Anthony Anselmo. — Zij lieten vijf kinderen na. () Naamklapper op het verdwenen Reg. G. der Wisselbank, 1615; (r) Zie de geneal. van der Does door den Heer Chr. J. Polvliet in 't Jaarb. van den Nederl. Adel 1893, p. 25 en vervolg; [d) 0|) p. 251 hiervoor is Lij vergissing als moeder van Catharina Henrix genoemd: Gr iet ge Jansdr. Beth; [e) Ilem werd, 11a de reorganisatie van de Convooien en Licenten, bij dein werking treding van het nieuwe tanef, in 1584, ontslag verleend. Zie o. a. Resol. Holland 10 Aug. 1584; (/) Reg. van Rentebr. aan bij executie verkochte huizen ten achteren, N°. 2183 R. I., fo. 195; (g) Susanna Iluygens schreef 10 Nov. 1678 over dit huwelijk aan haar broeJer Christiaan Huygens: „J'aij oublié de vous parler du Mariage considérable de Treureman van der Does qui a sceu obtenir les bonnes graces d'une Desmoiselle Popta D'Amsterdam autre fois. Elle estoit sur le point de se Marier avec Monsieur de More; 1'on dit qu'elle est laide autant qu'on le peut estre; mais qu'elle a de 1'Esprit et un fort beau Trait de Visage, se sont trois Tonne D'or, qu'elle possedde pour le moins, de sorte que cette fortune est meilleure, pour ce Galant que de sa Dame Coquette de la quelle il est délivré si heureusement depuis dix Mois" (Chr. Iluygens, Correspondance, VIII, N°. 2147); (//) Blijkens een request door „Beatrix Ancelmo, luiysvrouwe van Mr. Symon van der Does gewesene Secretaris van de Asseurantie Camer binnen deser stede [Amsterdam] woonende tot Naerden" in Nov. 1638 bij Schepenen van Amsterdam ingediend, om, daar „sij suppl(iant)e mette voorsz. haer man door extraordinarise ende langduyrige sieckte van hen gansche huysgezin, vervallen sijn (Godt betert) in sware lasten ende schulden van huyshoudinghe", een som van f 400.—, aan hare kinderen toebehoorende, ter Weeskamer te mogen lichten, ging het huisgezin van van der Does onder drukkende geldzorgen gebukt (Wk. L. 210, i. v. van der Does). 105. HENDRICK HUDDE. R. 1618—1637; werd 3 Nov. 161S cloor den Stadhouder Maurits aangesteld. Comm. 1621, Sch. 1622. Kerkm1". Noorderk. 1623. Koopman, denkelijk op de Oostzee, handelende onder de firma Jan Hellinex en Hendrick Hudde (a), woonde op de Keizersgracht. — Zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ 155.000.— (/>). Gedt. O. K. 24 Jan. 1591, begr. O. K. 2 Sept. 1637, zoon van Hendrick, N°. 53, en van Geertruyd van Marckel. Tr. 13 Dec. 1616 Clara Nijs, geb. 1599, begr. O. K. 6 Jan. 1648, dr. van Adam (zie bij N°. 27, Bijl. 2) en van Mayke Jacobs. Kinderen (o. a.): Mr. Rombout Hudde, N°. 216. Geertruyd Hudde, tr. Floris Roeters (zie bij N°. 120). Elisabeth Hudde, tr. Mr. Adriaen Raep (zie bij N°. 92). (a) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. O., 1620. De firma leverde in 1619 voor ƒ 12.000.— hennep aan de Admiraliteit (Rek. van den Convooimeester Iloeffijser, fo. 198, 199); (11>) Quohier 1631, fo. 3. 106. Dr. ALBERT COENRAETSZ. BURGH. R. 1618—1647; werd 3 Nov. 1618 door den Stadhouder Maurits aangesteld. Sch. 1619, Burg. 1638, 43. Gedep. in den Raad van State 1639; Gecomm. Raad 1640—1642; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1644—1647. Ambassadeur, met en benevens de Heeren Joan van Veltdriel, Oudburgemeester van Dockum, aan 't Hof van Michaël III Fjodorowictsj, Tsaar van Moscovië Mrt. 1631—Aug. 1632. Ambassadeur, met en benevens de Heeren Jo»\ Bernard Coenders van Helpen, Ridder, Heer van Fraem, Husinga, Westerwijtwert, enz., Hoveling, Gedep. ter Staten Generaal wegens Stad en Lande, aan 't Hof van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, 14 Mei 1639—18 Nov. 1639. Extraordinaris Ambassadeur aan 't Hof van Alexis Michajlowietsj, Tsaar van Moscovië, Aug. 1647—zijn overlijden. Gedep. der Heeren Staten van Holland tot het Opzicht en de Verzorging van de Pilotage en den Ontvang der Vuurboeten 18 Jan. 1639—1647. Bewindh. W.-Ind. Comp. Scholarch der Latijnsche School 1619; Kap", der Burgerij 1620; Overman van den Voetboogdoelen 1622; Overman van den Cloveniersdoelen 1628; Curator van de Illustre Schole 1632 (bij hare oprichting). Voornaam koopman en verwer. — Diende in 1628 met drie andere Amsterdamsche kooplieden: Elias Trip, Godin en Hans van Loon, bij de Staten io6. Generaal een ontwerp in, tot het oprichten van eene „Generale Compagnie van Assurantie", bij welke alle Nederlandsche koopvaardijschepen verplicht zouden zijn zich te assureeren, en die tevens het monopolie zou hebben van den handel op Afrika en de Levant (a). Woonde bij de „Oosterse marct" of Nieuwmarkt, op den Kloveniersburgwal over „het Boshuys", in het huis „het gulden Heek", waarbij behoorde de verwerij „de blaeuwe Leeuw". Gedt. O. K. 3 Jan. 1593, st. te Nisjni Novgorod 24 Dcc. 1647, cn begr. te Amsterdam O. K. 14 Mei 1648, zoon van Coenraet Matthijsz. (zie Aant., hieronder) en van Brechtgen Pietersdr. Rodingh. Tr. 22 Juli 1618 Anna Wolphacrts van Diemen, geb. 1590, begr. N. K. 7 Nov. 1647, dr. van Gerrit (zie Bijl. 1, hieronder) cn van Anna Fabry. Kinderen: Mr. Coenraed Burgh, N°. 158. Anna BURGH, tr. Dirck (Diderich) Tulp (zie bij N°. 111). Aant. Matthijs Coenraetsz., gezegd Burgh (/;), geb. in 't Hertogdom Gulik omstreeks 1540, st. te Amsterdam cn cr begr. O. K. 29 Jan. 1595, vestigde zich eerst te Weesp, vervolgens te Amsterdam, waar hij 30 Juni 1571 poorter werd (c), en eerst brouwer was op den O. Z. Achterburgwal in de brouwerij „de Burgh" (d), daarna koopman in de Warmoesstraat, eveneens „in de Burgh"; Overman van den Voetboogdoelen 1580; Regent St. Pietersgasthuis 1583; tr. te Weesp Hillegond Govertsdr. Schouten van Cleefif, begr. tc Amsterdam O. K. 23 Dec. 1609. Zij wonnen de volgende vier kinderen: a. Coenraet Matthijsz. Burgh, geb. 1568, st. 1601, koopman in dc Warmoesstraat „in de Burgh"; Regent Rasp- of Tuchthuis 1599—1601 ; tr. 11 Sept. 1588 Brechtgcn Pietersdr. Rodingh, geb. 1568, st. 12 Oct. 1638, kocht als weduwe 8 Jan. 1604 voor ƒ7875.— het huis „het gulden Heek", op den Kloveniersburgwal „buyten dc boshuyspoort bij de Raemsloot", met eene verwerij daarnaast „daer de blaeuwe leeuw uythangt" (e), dr. van Pieter Albertsz. (zie bij N°. 23, Bijl. 1) en van Brechtgcn Benningh, Jansdr. Hunne drie kinderen waren: aa. Clara Burgh, tr. Albert Velecker (zie bij N°. 51, Bijl. 1). bb. Dr. Albert Coenraetsz. Burgh (ƒ), N°. 106. cc. Catharina Burgh, tr. Dirck Geurtsz. van Beuningen (zie bij N°. 109). b. Abel Matthijsz. Burgh, geb. 1579, begr. O. K. 12 Juli 1646, woonde bij de Nieuwmarkt cn stichtte met zijn zwager Simon Schacp, Gerritsz. de hofstede Schaep en Burgh te 's-Graveland; Comm. 1644; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1616; Luit1, der Burgerij 1620, Kapn. 1626; Hoofd-Ingeland van 's-Graveland 1634; tr. 18 Jan. 1609 Maria Queeckel, gedt. O. K. 25 April 1585, st. kindcrl. cn begr. O. K. 1 Sept. 1644 (g), dr. van Cornelis io6. Jansz. (zie Aant. bij N°. 29) en van Machteld Pietersdr. du Bien. c. Lijsbeth Matthijsdr. Burgh, tr. Simon Schaep, Gerritsz. (zie bij . N°. 23). d. Celitge Matthijsdr. Burgh, tr. Dirck Hendricksz. Boelens (zie Aant. bij N°. 38). BlJL. i . Ellert of Albert van Diemen, wordt te Amsterdam genoemd in Febr. 1500 (h), en liet o. a. de volgende drie kinderen na. a. Willem Ellertsz. van Diemen, alias Willem Backer Ellert van Diemenz., ook genaamd: Willem Backer Ellertsz., geb. 1480(2'), wordt genoemd in 1543 en r575 (j); Overman van den Handboogdoelen 1546 (k); tr. Yde Olfertsdr., dr. van Olfert Allertsz., brouwer, en van Douwe Willemsdr. (/). Hun zoon was o\ a. (m): Wolfert Willemsz. van Diemen, geb. 1521 (z), st. te Antwerpen kort vóór Oct. 1567, en begr. ald. in de Burchkerk (/), huidenkooper te Amsterdam in de Raamskooi; tr. (omstreeks 1545) Aecht Gerritsdr. Cops, st. kort vóór Jan. 1555 (»), dr. van Gerrit Cornelisz. en van Marij Claesdr. Veen. Zij wonnen vier kinderen, w. o.: Gerrit Wolphaerts van Diemen (0), geb. 1548, st. te Haarlem (ten huize van zijn zwager Hans Fabry) 7 Juli 1611 (i), woonde in 1575 en 1583 te Antwerpen, doch vestigde zich later te Amsterdam en was aldaar huidenkooper, in 1603 op den N. Z. Wester Voorburgwal „in 't Huys te Cleeff" (/>), daarna op den Kloveniersburgwal; Deken van 't Huidenkoopersgild te Amsterdam 1585 (q)\ tr. te Antwerpen Anna Fabry, st. 17 Sept. 1612, dr. van Arnout (zie bij N°. 21, noot m) en van Christina de Bitter. Uit dit huwel. sproten negen kinderen, waarvan er hier vier volgen: aa. Christina Wolphaerts van Diemen, geb. te Antwerpen 1583, tr. te Amsterdam 16 Nov. 1608 Nicolas Balestel, den Jonge, geb. te Atrecht 1577, st. te Amsterdam 1 Juli 1650 (r), koopman te Amsterdam op den O. Z. Voorburgwal, rustte in 1613 nevens Dirck Claesz. van Sanen het schip de Neptunus uit naar Suriname (s), zoon van Nicolas (t) en van Isabeau Le Païen. Hunne dochter was o. a.: Christina Balestel, tr. Dr. Willem Gillon (zie bij N°. 49, Bijl. 3). bb. Wolfert van Diemen, geb. 1587, st. ongetrouwd 1645, woonde in 1611 te La Rochelle (i), vestigde zich daarna te Amsterdam en was er Comm. 1644—'45. cc. Anna Wolphaerts van Diemen, tr. Dr. Albert Coenraetsz. Burgh, N°. 106. dd. Sara Wolphaerts van Diemen, tr. Nicolaes Hasselaer (zie bij N°. 64). b. Herman Ellertsz. van Diemen, woonde in de Kalverstraat „in de vier Haringen"; Sch. 155°J tr- Ael Jansdr., begr. N. Z. 42 io6. ii April 1576, dr. van Jan Willemsz. van Hoorn alias Wijngaert, R. 1534, Sch. 153; (u). Zij wonnen de vijf volgende kinderen: aa. Jan Hermansz. van Diemen. bb. Ellert Hermansz. van Diernen, begr. O. K. 28 Aug. 1577 (v)> trAertgen Jaspersdr. Appelman, dr. van Jasper Simonsz. (zie Aant. bij N°. 25) en van Neeltge Pietersdr. Zij hertr. Simon Jansz. „in Bourgoigne". Uit het eerste huwel. werden drie kinderen geboren, w. o. een zoon, die volgt: Jasper van Diemen, geb. 1572, begr. O. K. 6 Sept. 1645, tr. te Haarlem, na 19 Jan. 1601 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Hillegont Gijsbertsdr., wonende te Haarlem, dr. van Gijsbert Rijcksz., in 't Pensionarissteegje te Amsterdam, en van Reymerich Crijnen (w). cc. Griet Hermansdr. van Diemen, tr. Arent Jansz. Ernst van Bassen (zie Aant. bij N°. 96). dd. Emmetgen Hermansdr. van Diemen, tr. Mr. Jan Coeck (x). ee. Jonge Ellert Hermansz. van Diemen, vaandrig (y), tr. Trijn Cornelisdr., begr. O. K. 7 Juli 1601. c. Frans Ellertsz. van Diemen, st. kort vóór Nov. 1560 ( 85 (werd 27 Nov. 1787 als Oudburgemeester door den Prins Erfstadhouder Willem V geremoveerd); Gedep. in de Rekenkamer van Holland 1763—1764; Raad ter Admiraliteit in Zeeland 1770—1781; Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1784; Commiss. van 't Haarlemmer Trekpad 1781 ; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Leymuiden en Vriesekoop 1784; Heemraad (1784) en Dijkgraaf (1791) van den Nieuwer-Amstel; Ontvanger van 't Last- en Veilgeld te Amsterdam 1786; tr. i°. te 's-Hage 4 Jan. 1767 Margaretha Henrietta Alewijn, geb. 28 Dec. 1737» st- kinderl. 26 Juni 1769, dr. van Mr. Abraham (zie Aant. bij N°. 180) en van Jacoba Anna van Hoorn; tr. 2°. 2 Juni 1771 Hieronima Johanna Testart, geb. te Leiden 22 April 1749, st. 30 April 1817, dr. van Mr. Pieter Cypriaan (zie bij N°. 274, Bijl. 1) en van Agatha Hieronima Nobel. — Uit het tweede huwel. werden verscheidene kinderen geboren. f bb. Mr. Hendrik Daniël van Hoorn, geb. 7 Dec. 1731, st. kinderloos te 's-Graveland 11 Mei 1802, nalatende een vermogen van ƒ332.329.— («), notaris op de Keizersgracht; Secr. van den Hoofdschout 1754—1787; Commiss. van 't Trekpad op Muiden en Naarden 1785 ; (Lid der Municipaliteit 1795; Lid der Nationale Conventie 1796); tr. 5 April 1761 Ida Everdina Visschcr, gedt. N. K. 2 Juli 1742, st. te 's-Graveland 28 April 1801, dr. van Ds. Johan (zie Aant. bij N°. 136) en van Ida Hillegonda Valckenier. cc. Pieter Nicolaas van Hoorn, Heer van Vlooswijk, Oostenrijk en Westenrijk in Cromwijk (bij koop), geb. 29 Mrt. 1743, st. ongehuwd, Comm. 1763—1776 (werd 27 Nov. 1787 als Oud-Commissaris door den Prins Erfstadhouder Willem V geremoveerd); woonde in 1805 te Parijs. b. Gesina Willemina van Hoorn, tr. Mr. Daniël de Dieu, N°. 324. c. Jacoba Anna van Hoorn, tr. Mr. Abraham Alewijn (zie Aant bij N°. 180). d. Willem van Hoorn, geb. 31 Aug. 1708, st. 24 April 1734, lid der firma Hendrik van Hoorn & Zoon, kooplieden, suikerrafinadeurs en handelaars in buskruit; Commiss. van den Grooten Ijk 1734; tr. 13 Sept. 1729 Elisabeth Nicoletta Brigitta Oetgens van Waveren, geb. 7 Juli 1707, begr. te 's-Hage 2 Aug. 1774, dr. van Mr. Anthony (zie bij N°. 107, hiervoor) en van Bregitta van Dortmont. Zij hertr. Mr. Paulus Abraham Gilles. De twee kinderen uit het eerstgenoemde huwel. waren: aa. Henrietta Jacoba van Hoorn, tr. Mr. Christoffel Jan van Dam (zie bij N°. 122), wed1", van Elisabeth Reynst. bb. Mr. Anthony Bonaventura Oetgens van Waveren van Hoorn, Heer van Waveren, Botshol en Ruige Wilnis, gedt. Amstelk. 5 Nov. 1733, st. ongetr. 21 Mei 1761, Comm. 1758. (<7) Zie bij N°. 35, noot dd; {b) Thans Singel, N°'s. 282, 284 en 286; (r) Gebouwen van Ph. Vingboons I, p. 2, pl. 27; (d) Quoliier 1631, fo. 1 V°; Quohier 1646 in 's Rijksarchief te 's-Hage; ( en van Griet Jansdr. Cornelis Barendsz. (hiervóór genoemd), st. 14 Aug. 1566, zeepzieder in de Warmoesstraat „in de Halve Maen"; Overman van den Voetboogdoelen 1565 (2); tr Weyn Pietersdr. van Neck, alias Jonge Weyn Oom (/), begr. N. Z. 9 Oct. 1575, dr. van Pieter Pietersz. van Neck (zie Aant. bij N°. 11) en van Weyn Jansdr. Oom, genaamd Oude Weyn Oom. Zij hertr. Hendrick Comhuysen. Zij wonnen vijf kinderen, w.o. de vier volgende: a. Barend Cornelisz. van Neck, geb. 1555, st. „in de burch op Texel" 20 Oct. 1617, werd 23 Nov. 1587 door de Staten van Holland benoemd tot Bailluw en Schout van Texel; tr., na 25 Aug. 1582 te Amsterdam gesloten ondertrouw, Hendrickgen Jansdr. Boel, dr. van Jan Gerritsz. (zie Bijl. 2, hieronder) en van Trijn Jansdr. van Hoorn, gezegd „in de drie Camelotten". Hunne kinderen waren o. a.: aa. Cornelis van Neck, geb. 1587, st. 1631 (k), was eerst Commies in dienst der Magellaensche Compagnie, en bracht als zoodanig lange jaren op Ternate door, bij den koning van welk eiland hij in groote achting stond ; hij keerde na zijns vaders dood in 1618 naar 't vaderland terug (/), en volgde toen zijn vader als Schout van Texel op; tr. 4 Aug. 1619 Weyntge van Foreest, geb. 1599, begr. N. K. 9 Febr. 1636, dr. van Jacob en van Maritgen van Walbeeck. Zij hertr. Pieter Jacobsz. van Rijn (zie bij N°. 82). bb. Jacob van Neck, N°. 165. b. Pieter Cornelisz. van Neck, geb. 1558, „sterf haestelijck door ingenoomen venijn" 3 Mei 1600 (m), ongetrouwd, Colonel der Burgerij en Hopman van eene Compagnie voetknechten binnen Amsterdam 1600. c. Jacob van Neck. N°. 108. d. Wijbrich Cornelisdr., tr. Cornelis Jansz. Boel (zie Bijl. 2, hieronder). Bijl. i. Claes Jansz. Klopper, geb. te Oostzaan omstreeks 1600, 43 io8. st. te Amsterdam 21 Juni 1666, vestigde zich na zijn tweede huwelijk¬ te Amsterdam, waar hij reeder ter walvischvangst en traankooper was, op de Keizersgracht „in de Hoop"; hij kocht 27 Nov. 1645 voor ƒ 23.000 de mouterij „het Nachtglas" op de Heerengracht («); diaken der Nederd. Geref. Kerk te Amsterdam 1633, ouderling 1655 (0); Regent Spin- en Werkhuis 1654; tr. i°. Griet Willemsdr. Goudt; ondertr. 2°. te Amsterdam 12 Jan. 1630 Neeltge Cornelisdr, geb. 1597, wede. van Pieter Jansz. Block, „varendgesel", wonende te Amsterdam bij de Haarlemmersluis (/); tr. 30. 28 Sept. 1649 Jan_ netge Lenertsdr. Valckenburgh, geb. 1600, wonende op den Nieuwendijk. Uit elk der beide eerste huwelijken volgt één kind: a. Grietge Klopper, tr. Cornelis Graafland, N°. 196. b. Mr. Nicolaes Klopper, gedt. O. K. 31 Jan. 1636, begr. Noorderk. 19 Juni 1681, reeder ter walvischvangst en traankooper (q), wonende op de Keizersgracht over de Groenlandsche Pakhuizen ; werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 110.000.— (r); Vaandrig der Burgerij 1658, Luitt. 1666; tr. 13 Febr. 1663 Margaretha Le Gouche, geb. 27 Nov. 1636, st. 27 Oct. 1727 (s), dr. van Jcan (zie bij N°. 108, hiervóór) en van Weyntge van Neck. Uit dit huwel. sproten drie dochters: aa. Cornelia Klopper, tr. Gillis van Hoven (zie Aant. bij N°. 320). bb. Wendela Klopper, tr. Nicolaas Calkoen, N°. 321. cc. Jacoba Margaretha Klopper, tr. Mr. Jacobus Trip(zie Aant. bij N°. 206). Bijl. 2. Ml". Gerrit Boel, Outgersz. (t), geb. omstreeks 1485, begr. O. K. 13 Juni 1562, Secr. 1529; Regent Sint Jorishof 1521; tr. Lijsbeth Jansdr. van Persijn, geb. Mei 1477, st. 1537, dr. van Jan Claesz. (zie bij N°. 5> Bijl. 2) en van Christyne Hendricksdr. van der Schellingh. Zij wonnen de volgende acht kinderen: a. Jan Persijn, begr. O. K. 2 April 1562, apotheker „aen 't nyeuwe zijts kerekhoff" (»); tr. Lucie Pietersdr., dr. van Pieter Thijmansz. en van Marij Claesdr. (v). Hunne drie kinderen waren: aa. Griet Jansdr. Persijn, geb. 1553, st. op 't Bagijnhof en begr. N. K. 15 Mrt. 1612, tr. Mr. Pieter Jansz., Doctor in de Medicijnen, bb. Belij Jansdr. Persijn, geb. 1555. cc. Marie Jansdr. Persijn, tr. Claes Ciaesz. Gaeff (zie bij N°. 82, Bijl. 1). b. Jan Gerritsz. Boel, begr. O. K. 20 Mei 1569, testeerde den i8en Mei tevoren (u); Secr. 1544 5 woonde in de Warmoesstraat, over de St. Annestraat, in 't huis genaamd „de drie Camelotten" (later — in 1620 — genaamd „de Belle"); tr. (in of kort vóór 1546) Trijn Jansdr. van Hoorn, gezegd „in de drie Camelotten", geb. 1523, die nog in Oct. 1591 leefde (x), en in 1578 in koren handelde (y), dr. van Jan Adriaensz. van Hoorn (2) en van Anna Pietersdr. io8. Uit dezen echt werden vijf kinderen geboren: aa. Cornelis Jansz. Boel, tr. Wijbrich Cornelisdr., st. Juni 1633 {au), dr. van Cornelis Barendsz. (zie Aant. bij N°. 108, hiervoor) en van Weyn Pietersdr. van Neck, alias Jonge Weyn Oom. bb. Willem Jansz. Boel, woonde in 1597 te Antwerpen in behoeftige omstandigheden; tr. Catharina Anthonisdr. Bosschiers. — Lieten drie kinderen na {bb). cc. Griet Jansdr. Boel, st. ongeh. en begr. O. K. 12 Jan. 1576. dd. Anna Jansdr. Boel, tr. Engebrecht van den Sande, Secretaris van den Graaf van Boussu; woonde in 1576 te Amsterdam op den Burgwal {cc), in 1584 te Emden {dd), en in 1597 te Keulen (ee). ec. Hendrickgen Jansdr. Boel, tr. (tegen haar moeders wil) Barend Cornelisz. van Neck (zie Aant. bij N°. 108, hiervoor). c. Frans Gerritsz. Fersijn, begr. O. K. 16 Oct. 157°> makelaar op den Zeedijk; tr. i°. Els Martensdr., dr. van Marten Jansz., zuivelkooper, en van Ael Heddes {//)', tr. 2°. Reymerich Claesdr., dr. van Claes Hillebrantsz. (zie bij N°. 69, Bijl. 1) en van Geertruyt Jacobsdr. {gg)- Zij hertr. Jacob Jansz. Wigger. Een zoon uit het eerste huwel. was o. a.: Marten Fransz. Persijn, Substituut-Schout te Amsterdam 1577- d. Outger Gerritsz. e. Frans Harst, Gerritsz. f, g en h. Marij, Ael en Neel Gerritsdochters. (a) Mr. J. A. van der Chijs, Geschiedenis der stichting van de O.-Ind. Comp.; Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië; Geslagt Registers van N. Witsen, achterin; (b) Reg. van Goede Mannen 1677» N°. 1813 R- I-J (<") Balthasar Schuylenburgh werd 31 Dec. 1594 poorter te Amsterdam (Poorterb. B, fo. 150); (d) Kerkint. reg., i. d. 10 Mrt. I59°J (e) Meestal komen de leden van dit geslacht in de genealogieën voor onder den naam Banjaert. Daar ik dezen naam evenwel nergens in de acten als familienaam aantrof ligt het vermoeden voor de hand, dat verschillende manlijke leden dezer familie evenals Willem Barendsz., hierboven genoemd, de bediening van „banjaert" bij de Schutterij zullen bekleed hebben en dat dit voor den nakomeling aanleiding geweest is om te veronderstellen, dat „Banjaert" een familienaam was. — De data, in deze geneal. voorkomende, ontleende ik aan de familie-aanteekeningen in 't M. S. van Lambert Opsy in 't gemeente-archief te Amsterdam. Men zie ook de geneal. „Banjaert" in de Geslagt Registers van N. Witsen, p. 13. — De stamvader Barend Albertsz. had een broeder: Jacob Albertsz., st. 1540 „omtrent Stc Michiels dach", Burgem*. van Enkhuizen; (/) Keurb. B, fo. 128; Grootm. I, fo. 260 V°; (g) Het echtpaar Willem Barendsz. en Griete Claesdr. was berucht 0111 zijne gierigheid: „Toen zij trouwden, zegt Pontanus, waren zij niet zeer rijk, want zij bragten nog geen tienduizend gulden bijeen, maar zij zijn rijk geworden zoowel door erfenissen als door gierigheid. Griet kwam dikwijls van haren marktgang ledig thuis, klagende, dat alles te duur was; of, zoo zij iets gekocht had, toespijs of visch, dan liet zij het zich van hare buren weer afkoopen, die haar een paar penningen winst boden. Willem was de boekhouder zijner vrouw, maar schreef geen letter zonder salaris te berekenen; en als zij op eenen feestdag eens wat lekkers zouden eten, betaalde daartoe elk zijn deel, maar Willem altijd minder dan Griet, omdat zij rijker was dan hij. Hun huwelijk bleef kinderloos en Griet stierf vóór haren man. Zij liet een vermogen 11a van 140.595 gulden, zoo aan obligatiën als gereed geld en had het geheel vermaakt aan vier godshuizen: het Gasthuis ontving twee vijfdedeelen, de beide Huiszittenhuizen en het Weeshuis ieder één vijfde" (ter Gouw, V, p. 495); (h) Zie ook bij N°. 8; (i) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 174, noot; (j) Zij werd volgens P. de Graeff door hare ouders onterfd; (/•) Nalatende één zoon, die jong stierf (Wk. Reg. 21, fo. 243); (/) Handelsgeschiedkundige aant. van Mr. N. de Roever; (m) M. S. Opsy; («) Quijtsch. W., fo. 101 V°; (0) Kerkelijk Amsterdam, p. 498, 542; (ƒ) Kerkint. reg., i. d. 6 Juni 1620; (,/) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (/•) Quolner 1674, fo. 469 V°; (<•) Familieboek in 't Familie-archief van den Heer E. C. U. baron Calkoen, te Roermond; (/) Wk. Reg. 3) fo. 264 V°. - Jan van Wieringen noemt hem: Mr. Gerrit Boel Claesz. en knoopt dezen dan aan den stam der bekende Boelens'en vast; er is echter geen enkele reden om aan te nemen, dat er tusschen beide familiën verwantschap bestond; (u) Wk. Reg. 9, fo. 2 V°; (v) Wk. Re»-. 5, fo. 124 V°(w) Wk. L. 75, i. v. Boel; Wk. Reg. 9, fo. 43; (*) Wk. L. 51, i. v. Boelens; (y) Boek van Ontv! en Uitg. van 't St. Pietersgasthuis i573-'So, fo. 136; (*) Zie ook bij N° 10; (ad) M. S. Backer; [ ] Deze dne kmderen waren: „een dochter Anna Boel [in 1620] alleen in de werelt zijnde ltesteerde te Haarlem 2 Jan. 1673] ende twee zoonen [Willem en Tan Boelen] die in Cloosters geprofïeszijt waeren»; (cc) Doopb. O. K„ i. d. 25 Jan. 1576; {dd) Den 24 Oct. 1584 schreven de Staten van Holland aan Jan Gerbrandtsz., Vice-Admiraal op de Eems: „Alsoo wij uyt verscheyde Brieven, geschreven bij de handt ende onder de naem van Engelbrecht van den Sande, eertijdts Secretaris van den Grave van Boussu, hebben kunnen verstaen, dat deselve correspondentie met den Vijandt houdende is binnen verscheyde Steden van Hollandt, ende voorts allen verderen dienst aenbiedende is den Koningh van Spaigne; dat mede den voornoemden van den Sande hem jegenwoordehjck met sijne Huysvrouwe onthoudende is binnen de Stadt Emden, in een kleyne Kamer aciter de Vesten aldaer; hebben Wij tot dienste van den Lande noodigh bevonden daer inne te doen voorsien, dat den voornoemden van den Sande bij alle wegen ende middelen, des doenlijck zijne e, bekomen mag werden ; de Persoon is van middelbare stature, vol van Aengesichte, bruynachtigh van Baert; ende soo wanneer Uwer E. de voornoemde persoon sullen bekomen hebben, sa Uwer E. den selven ons terstondt in goede verseeckertheydt oversenden". Een prijs van 100 gulden werd door de Staten op zijne vangst gesteld (Rtsol. Holland, 24 Oct. 1584). De goederen van van den Sande werden 3 Jan. 1585 door de Staten verbeurd verklaard (Resol. Holknd)- (cc) Quijtsch. 20, fo. 206 V°, 558; (ff) Wk. Reg. 7, fo. 277 V°; (gg) Quijtsch. 8, fo. 194 V°. 109. GEURT DIRCKSZ. VAN BEUNINGEN. R. 1622—1633. Sch. 1606, Burg. 1627, 28, 30, 32. Regent Sint Pietersgasthuis 1594; Colonel der Burgerij 1612; Overman van den Voetboogdoelen 1617. Mede-oprichter en een der eerste Bewindhebbers van de O.-Ind. Comp, nadat hij reeds in 1597 Bewindhebber geworden was van de Nieuwe Compagnie van de Vaart op Oost-Indië, die, op de leest van de in 1594 opgerichte Compagnie van Verre geschoeid, evenals deze in 1602 met de O.-Ind. Comp. samensmolt. Zuivelkooper, in 1586 in de Kalverstraat „in de drie Coningen" (a), bij zijn overlijden in de Sint Antonisbreestraat op den hoek van de Snoekjes- steeg „in den Olijfbergh". Hij liet een vermogen na van ƒ 80.000.— (b). Geb. 1565, st. 14 Nov. 1633, zoon van Dirck Jansz. (zie Aant., hieronder) en van Marie Jansdr. Schrijver. Tr. i°. 14 Sept. 1586 Aeltge Appelman, geb. 1565, begr. N. K. 27 Juni 1590, dr. van Balthasar Simonsz., N°. 25, en van Aeffge Wijbes Rollema; tr. 20. 6 Lebr. 1594 Maritge Pietersdr. Geldsack, geb. 1570, begr. N. K. 2o Mei 1603, dr. van Pieter Cornelisz. Geldsack, vlaskooper op den Nieuwendijk „in de Hollantsche daler" (c), en van Maritge Cornelisdr.; tr. 30. 27 Jan. 1619 Lijsbeth Hendricksdr, geb. 1571, begr. O. K. 9 Febr. 1655, wede. van Hcndrick Frenckinck (zie bij N°. 4, Bijl. 1), dr. van Hendrick Woutersz. (zie bij N°. 10, Bijl. 1) en van Claesgen Claesdr. Kinderen (uit het eerste huwel. slechts één gehuwde zoon, uit het tweede slechts ééne gehuwde dochter): Dirck Geurtsz. van Beuningen ^edt ) O • 109. O. K. 24 April 1588, st. 20 Nov. 1648 (d), koopman en reeder (e), o. a. onder de firma Reynier Rcael en Dirck Geurtsz. van Beuningen (ƒ); Comni. 1632; Luitt. der Burgerij 1631, Kap". 1633; tr. 21 Juli 1619 Catharina Burgh, gedt. N. K. 21 Jan. 1591 > begr. O. K. 29 Jan. 1667, dr. van Coenraet Matthijsz. (zie Aant. bij N°. 106) en van Brechtgen Pietersdr. Rodingh. Zij wonnen o. a.: a. Alida van Beuningen, tr. Dr. Jan van Heemskerck (zie bij N°. 27). b. Hillegonda van Beuningen, tr. Mr. David de Wilhem (zie bij N°. 236, Bijl. 1). c. Mr. Coenraed van Beuningen, N°. 189. Maria van Beuningen, tr. Bartholomeus Reael (zie bij N°. 79). Aant. Geurt Jansz. van Beuningen, leefde tusschcn 1470 en 1530, denkelijk te Nijmegen (g)] tr. N. N. Uit dit huwel. sproten de negen volgende kinderen: a. Lijsbeth Geurtsdr. van Beuningen, tr. Jan Ingen Nuland (h). b. Reyer Geurtsz. van Beuningen, vestigde zich te Amsterdam, st. ald. kort vóór Mei 1556 (i), tr. Aefge Willemsdr. Zij lieten o. a. de volgende twee kinderen na: aa. Katrijn Reyersdr. van Beuningen, tr. Gerrit Claesz. (zie Bijl. 1, hieronder). bb. Anna Reyersdr. van Beuningen, tr. Hendrick Michielsz. (zie Aant. bij N°. 33). c. Anna Geurtsdr. van Beuningen, tr. Jacob Barendsz. d. Jan Geurtsz. van Beuningen, volgt. c. Jacob Geurtsz. van Beuningen, tr. N. N. Hun zoon was: Jan van Beuningen, die huwde en vier dochters naliet. f. Jonge, daarna: Oude Jan Geurtsz. van Beuningen, vestigde zich te Emden en werd Burgemr. ald.; tr. te Amsterdam Cornelia Jan Evertszoonsdr., geb. 1502, dr. van Jan Evertsz. (zie bij N°. 69, Bijl. 2) en van Trijn Olfertsdr. Zij wonnen twee kinderen (/): aa. David van Beuningen, tr. Tudith N. N., en liet twee kinderen na. bb. Jonge Jan van Beuningen, tr. Geepken N. ft., en liet vijf kinderen na. g. Geurt Jansz. van Beuningen, vestigde zich te Amsterdam en wordt ald. in 1549 en 1551 genoemd (k)\ tr. N. N. Hunne dochter was waarschijnlijk: Geertruyd Geurtsdr. van Beuningen, tr. Jacob Biesman, geb. te Nijmegen 21 Jan. 1544 (St. Agnetendag), st. ald. 1599, Sch. van Nijmegen 1579, Burgemr. ald. 1597, Gedep. ter Staten Generaal, werd afgezet bij den overgang der stad aan de .Spaansche zijde, maar weder aangesteld in 1592, zoon van Gerrit en van Geertruyd Canis. h. Machteld Geurtsdr. van Beuningen, tr. Jacob Andriesz. Bal (zie Aant. bij N°. 32) (/). 109. i. Geertruyd Geurtsdr. van Beuningen, tr. Dirck Verstegen (///), den¬ kelijk wonende te Nijmegen. Jan Geurtsz. van Beuningen (bovengenoemd), leefde in de eerste helft van de i6e eeuw, denkelijk te Nijmegen; tr. Catharina Speldenmakers (;n). Zij lieten zes kinderen na, w.o. de beide volgende zoons: a. Dirck Jansz. van Beuningen, volgt. b. Wijnant Jansz. van Beuningen, woonde te Nijmegen; tr. Marij Hendricksdr. Zij wonnen o. a. de drie volgende kinderen: aa. Jan Wijnantsz. van Beuningen, geb. te Nijmegen omstreeks 1580, vestigde zich te Amsterdam, en was ald. lakenkooper in de Sint Anthonisbreestraat; Waardijn der lakenen 1624, Tarrameester 1634; bekleedde daarna bij afwisseling deze beide bedieningen tot 1651, in welk jaar hij waarschijnlijk gestorven is; tr. te Amsterdam 19 Jan. 1620 Trijntge Pietersdr. Geldsack, gedt. O. K. 20 April 1585, st. 7 Mei 1644 (0), dr. van Pieter Cornelisz. (zie ook bij N°. 109, hiervoor) en van Maritge Cornelisdr. Uit dezen echt sproten drie kinderen (ƒ), w.o. : Geertruyt van Beuningen (werd bij haar ondertrouw 14 Jan. 1655 geassisteerd door haar moei Jannetge Wijnantsdr. van Beuningen), tr. Mr. Steven van der Hagen (zie bij N°. 79), wedr. van Maria Reael. bb. Jannetge Wijnantsdr. van Beuningen, begr. O. K. 18 Nov. 1659, tr. te Amsterdam 21 Febr. 1621 Cornelis Hendricksz. Kerchem, chirurgijn op 't Rockin, Collecteur van 't maandelijksch wachtgeld 1620 ((q), zoon van Hendrick Willemsz. Kerchem, Kapitein van eene Comp. voetknechten binnen Amsterdam. cc. N. Wijnantsz. van Beuningen, vestigde zich metterwoon te Dantzig; tr. N. N. (r). Hun zoon was: Hendrik van Beuningen, geb. te Dantzig (.$•) 28 Jan. 1639, st- tc Amsterdam 17 Jan. 1697, koopman op den Singel tc Amsterdam; tr. te Amsterdam 10 Febr. 1666 (waarbij o. a. speelnoots waren: „Nceff Steven van der Haagc & sijn huysvrouw) (/) Maria Le Thor, gedt. N. K. 8 April 1642, st. 30 Oct. 1711, zette na haars mans dood zijne zaken voort onder de firma de Wede. Hendrik van Beuningen & Zooncn (u), dr. van Johannes (zie Aant. bij N°. 208) en van Margaretha Itoelsdr. Pluvier. Het oudste van hunne negen kinderen volgt: Mr. Jan van Beuningen, Vrijheer van Zuylenburgh, Heer van Darthuysen, geb. 27 Jan. 1667, st. op Curacao 18 Sept. 1720, koopman en bankier tc Amsterdam, handelende op de Oostzee, eerst onder de firma Jan en Hendrik van Beuningen (v), daarna onder de firma Jan van Beuningen en Compie. (w); Commiss. van de Posterijen 1704; Luit*. der Burgerij 1706, Kapn. 1709; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1712; Gouverneur van 't eiland Curacao 1715; bij Keizerlijk besluit 109. d.d. Weenen 24 Mrt. 1713 door Keizer Karei VI in den Rijks- adelsstand verheven (/); tr. 26 April 1695 Catharina Constantia van Leeuwen, geb. 16 Dec. 1675, st. op Curacao 17 Nov. 1720, dr. van Dr. Gerbrandus (zie bij N°. 257, Bijl. 1) en van Catharina van Collen. — Uit dit huwelijk sproten verscheidene kinderen (x). Dirck Jansz. van Beuningen (hierboven genoemd), leefde te Amsterdam tusschen 1530 en 1590; kaaskooper (y), eerst in de Koestraat, daarna in de Hoogstraat (z), in 1579 op den Dam; tr. Marie Jansdr. Schrijver, begr. N. K. 24 Sept. 1596, wede. Van Pieter Thijsz. of Matthijsz. (zie Aant. bij N°. 77) (aa). Uit dit huwel. sproten de volgende twee zoons: a. Jan Dircksz. van Beuningen, geb. 1560, st. 1627, toen wonende op de Coninxgracht (Singel), bode of dienaar van de Weeskamer 1617 (bb)\ tr. 20 Dec. 1583 Maritge Servaes, dr. van Servaes Goossensz. van Limburgh (zie bij N°. 32, Bijl. 2) en van Maritgen Adriaensdr. van Vladeracken. Zij lieten zes kinderen na, w.o. de vier volgende: aa. Maria Jansdr. van Beuningen, geb. 1591, tr. 5 April 1616 Mr. Daniël Mostart, gedt. O. K. 13 Mei 1592, begr. N. K. 18 Febr. 1646, Secr. 1622, wonende in 1616 aan 't N. Z. Kerkhof, bij zijn overl. „by de Halvemaensbrugh", zoon van Mr. David Mostart, van Antwerpen (cc), notaris „aen 't oude zijds kerckhoff, op't hoexken van 't soete naem Jhesus stcechgen", en van Griet Jansdr. (dd). bb. Geertgen Jansdr. van Beuningen, geb. 1600, tr. 18 Febr. 1624 Simon Jacobsz. van Dijck, geb. 1602, begr. N. K. 1 Jan. 1659, in 1624 droogscheerder op den N. Z. Voorburgwal, daarna suppoost van de Bank van Leening, zoon van Jacob Simonsz. van Dijck. Hij hertr. in Sept. 1639 Wijberich Hendriksdr. cc. Daniël Jansz. van Beuningen, geb. 1602, bode van de Weeskamer in zijns vaders plaats 1627 (ee); woonde op de Coninxgracht; tr. i°. 21 Dec. 1625 Neel Claesdr. Spaerooch, geb. 1602, st. 1636 (ff), dr. van Claes en van Grietgc Hermansdr.; tr. 20. te Ouderkerk 5 Juni 1639 Annetge Isaacs, geb. te Laren. Uit het eerste huwel. sproten de twee volgende gehuwde kinderen: aaa. Claes Danielsz. van Beuningen, geb. 1628, „pampiervercoper" in de Huiszittensteeg; ondertr. 26 Nov. 1648 Elisabcth Immens, geb. te Hamburg. bbb. Maria Danielsdr. van Beuningen, geb. 1631, ondertr. 15 April 1650 Robert Bennett, geb. te Yarmouth 1625. dd. Griet Jansdr. van Beuningen, tr. Jan Jansz. Clyver, geb. te Beuningen, st. te Amsterdam 18 Sept. 1638 (gg), in 1625 snijder in de Sint Jacobsstraat, daarna sedert 1627 makelaar, wed1", eerst van Griete Cornelisdr., daarna van Maria van Pottclsbergen (////). b. Geurt Dircksz. van Beuningen, N°. 109. 109. Bijl. i. Mr. Claes Gerritsz. (it), geb. omstreeks 1480, chirurgijn en barbier te Amsterdam; tr. Weyn Jansdr. Zij stierven beiden in of kort vóór 1545 (/_)'). Zij lieten zeven kinderen na, w. o. de volgende vijf gehuwde: a. Jan Claesz., kruidenier, tr. Pietertge Joostendr., dr. van Joost Jansz., kruidenier in de Warmoesstraat, bij de Pijlsteeg, „in de Fonteyn", en van Anna Thonisdr. Hunne drie kinderen volgen: aa. Thonis Jansz., kruidenier en apotheker op de Damsluis „in de Fonteyn", naast „de roode Hondt" (kk); tr. 13 Sept. 1574 Belij Claesdr. Plemp, geb. 1556, begr. N. K. 19 Juni 1583 (//), dr. van Mr. Claes Plemp, Cornelisz., Medicus, en van Lijsbetli Aerndtsdr. van den Broeck {mm). — Uit dit hu wel. is het bekende R.-Kath. geslacht Fonteyn voortgesproten {nn). bb. Anna Jansdr. cc. Marij Jansdr., tr. Herman Jansz., in 1573 kruidenier en apotheker in de Warmoesstraat, bij de Pijlsteeg, „in de Fonteyn" (00). b. Gerrit Claesz., woonde in 1556 op den Achterburgwal „in Bour- goignen", in 1564 „in de gulden Poort"; tr. (vóór 1556) Katrijn Reyersdr. van Beuningen, dr. van Reyer Geurtsz. (zie Aant. bij N°. 109, hiervóór) en van Aefge Willemsdr. Hunne zes kinderen waren : aa. Geurt Gerritsz. van Beuningen, leefde in 1608, tr. Gerberich Garsten. Wonnen twee kinderen. bb. Jan Gerritsz. van Beuningen, leefde in 1608. cc. Reyer Gerritsz. van Beuningen, leefde in 1608. dd. Dirck Gerritsz. van Beuningen, leefde in 1608, tr. Griete Gerritsdr. Wonnen twee kinderen. ee. Gijsland Gerritsdr. van Beuningen, leefde in 1608, tr. Jan Jacobsz. ff. Claes Gerritsz. van Beuningen, st. vóór 1608, tr. Marij Volckertsdr. Wonnen kinderen, die in 1608 reeds volwassen waren. c. Rem Claesz., huidenkooper op den Achterburgwal, bij de Stilsteeg, „in Bourgoignen"; Luitt. der geëligeerde burgers 1572; sneuvelde 23 Nov. 1578 bij 't keeren van den aanslag van Nicolaes Ruychaver op Amsterdam; tr. i°. Neel Joostendr., begr. N. Z. 10 Mei 1563, dr. van Joost Jansz. „in de Fonteyn" (zie ook hierboven) en van Anna Thonisdr.; tr. 2°. Gerritgen Hermansdr. „in de onrustige Harten". — Uit het eerste huwel. sproot een zoon. d. Quirijne Claesdr., tr. 1547 Joseph Pietersz., begr. N. Z. 18 Mrt. 1573, bakker op den N. Z. Achterburgwal „by de Tecrketel" {pp). e. Marij Claesdr., tr., blind zijnde, in 1550 met Thonis Hendricksz., schilder. Zij stierf kinderloos in 1563. (a) Begraafreg. N. IC., i. d. 13 Nov. 15%; [/>) Wk. Reg. 29, fo. 163 v°, 362; Wk. Reg Div. Mem. 7, fo. 263 v°; (c) Quijtsch. 11, fo. 440 v°; () Reg. van Goede Mannen, 1683, 1688, 1700 en 1704, N°'s. 1814, 1815, 1817 en 1818 R. I.; (w) Wisselb. Reg. 147 (1715); (x) Over den doop van een van hunne dochters: Antonia Ulrica, in de N. Z. K. 3 Nov. 1713, stond als peter: „Sijn hoogvorstel. doorl. den regerenden hertog Antonius Ulricus van Bronswijk en Lunenburg"; (y) „Dirck Janz(oon) caescoop(er), de man van Marry Schryvers" (Restantboek St. Pietersgasthuis 1579—!8o); (2) Doopb. O. K., i. d. Dec. 1565, 22 Oct. 1567, 8 Dec. 1569; (aa) Geurt Dircksz. van Beuningen werd bij zijne ondertrouw met Maritge Pietersdr. Geldsack, 22 Jan. 1594, geassisteerd door „Mary Jans, zijne moeder, en Tijs Pietersz. (Schrijver), zijn (halve) broeder". — Zie ook bij N°. 77, noot e\ (bb) Grootm. 2, fo. 268; Grootm. 3, fo. 18; (cc) Mr. David Mostart werd 21 Mei 1590 poorter van Amsterdam en st. ald. 24 Dec. 1615; (dd) Wk. Reg. 14, fo. 178 v°; (ce) Grootm. 3, fo. 54; (ff) Wk. Reg. 33, fo. 99; (gg) Naamlijst der Makelaars 1575 1750, fo. 81; (hh) Kerkint. reg., i. d. 19 April 1625; («) Deze genealogie van de afstammelingen van Mr. Claes Gerritsz. moge dienen ter weerlegging, niet alleen van de bewering, vervat in eene M. S. geneal. van Beuningen in 't archief van den H. Raad van Adel, afgedrukt Nav. XXII, p. 55, en door den Heer A.A. Vorsterman van Oyen aangehaald in zijn artikel van Beuningen in 't Stam- en Wapenboek, volgens welke de van Beuningens zouden afstammen van het middeleeuwsche Amsterdamsche regeeringsgeslacht Holland, dat een natuurlijken zoon van Graaf Floris V van Holland tot stamvader zou hebben, maar ook van de, wat de oudere generatiën betreft, geheel op fantasie berustende, en voor het overige niet zeer juiste stamtafel Holland- van Beuningen-Fonteyn, door den Heer J. A. Alberdingk 44 Thijm achter zijn werk: Portretten van Joost van den Vondel, gevoegd; (jj) Wk. Reg. 5, fo. 76, 127, 178, 180 en 185 v°; (kk) Wk. Reg. 10, fo. 255 v°; Rentebr. 13, fo. 208 v°; (//) Wk. Reg. 10, fo. 367; (mm) Wk. Reg. 7> fo. 264 v°. — Zie ook hiervóór p. 21; (nn) Vgl. de boven aangehaalde stamtafel bij Alberdingk Thijm; (po) Rentebr. 12, fo. 26 v°; (//) Wk. Reg. 9, fo. 321. 110. Dr. ANDRIES BICKER, Heer van Engelenburg. R. 1622—1652; deed, evenals zijn broeder Cornelis Bicker, 3 Aug. 1650 afstand van al zijne ambten, ingevolge den eisch van den Stadhouder Willem II, doch werd na diens dood weder daarin hersteld 22 Nov. 1650. Comm. 1614, Sch. 1616, Burg. 1627, 29, 31, 33, 34, 36, 40, 41, 45, 49. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1637—1^39, en 30 Juli 1650—1652; Gecomm. Raad 1643—1645; Gedep. ter Staten-Generaal 1646—1648. Gedep. in de Chambre Mi-partie 2 Febr. 1652 (verzocht ontslag uit deze bediening 11 Mei 1652). Ambassadeur, met de Heeren Rochus van den Honert, Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland, en Simon van Beaumont, Pension, der stad Middelburg en Gedep. ter Staten-Generaal wegens de Prov. Zeeland, (zijnde hun mede-Ambassadeur Jo1". Gijsbert van den Boetselaer, Heer van Boetselaer en Ruvviel, Erfschenker des Vorstendoms Cleve en Gedep. ter Staten-Generaal wegens de Prov. Utrecht, door ongesteldheid verhinderd geweest de reis mede te maken), aan de Hoven van Gustaaf II Adolf, Koning van Zweden, van Sigismund III, Koning van Polen, en van Georgc Willem, Keurvorst van Brandenburg, 5 Mei 1627—15 Juni 1628. Ambassadeur, met de Heeren Rochus van den Honert, bovengenoemd, en Joachim Andrée, Raadsheer in den Hove van Friesland, aan de Hoven van Wladislaus IV, Koning van Polen, van Christina, Koningin van Zweden, en van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, 1 April—30 Oct. 1635. Ambassadeur, met de Heeren Mr. Jacob de Witt, Heer van Manezee, Oudburgemeester van Dordrecht, en Cornelis van Stavenisse, Raadpensionaris van Zeeland, aan 't Hof van Christina, Koningin van Zweden, 1645. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1641. Kap», der Burgerij 1626, Colonel 1626; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen, Nieuwer-Amstel, Sloten en Osdorp 1624 (a); Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1632; Hoofd-Ingeland (1634) en Schepen (1638) van 's-Graveland. Koopman op Rusland (b), en handelaar in specerijen (c); woonde in 1615 in de Liesdel, daarna in een huurhuis op den Kloveniersburgwal, bij 't Oudemannenhuis (thans N°. 86), en was eigenaar van de hofstede Spanderswoud te 's-Graveland. Hij erfde in 1646 van zijn kinderloos overleden broeder Jacob Bicker het Huis en de Ridderhofstad Engelenburg onder Herwijnen. Gedt. O. K. 14 Sept. 1586, st. 24 Juni 1652, zoon van Gerrit Pietersz., N°. 57, en van Alyd Andriesdr. Boelens. Tr. 22 Febr. 1615 Trijnjansdr. Tengnagel, geb. 1595, begr. O. K. 12 Oct. 1652, dr. van Jan Harmensz. (zie Aant. bij N°. 38) {d) en van Jannetge Boelens. Kinderen (gehuwde): Alida Bicker, tr. Jacob Bicker (zie bij N°. 116). Gkrard Bicker, Heer van Engelenburg, gedt. O. K. 4 Aug. 1622, st. i io. kinderl. cn begr. N. K. 18 Sept. 1666, woonde op den O. Z. Achterburgwal, en was eigenaar van het Huis Engelenburg onder Herwijnen; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoogbailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1649; tr. te Muiden 14 Mei 1656 Alida Coninck (e), dr. van Fieter Jansz. Coninck, van Dordrecht, collecteur van de wijnen en pachter van de laken- en canifasexcijs te Amsterdam, wonende op den O. Z. Voorburgwal, en van Grietge Harmensdr. ^ (dr. van Harmen Pietersz., waard in de Gasthuismolensteeg „in de Harp") (ƒ). Mr. Jan Bicker, N°. 178. cornelia Bicker, ged*. O. K. 3 Juni 1629, woonde in 1675 en 1682 als wede. te Kopenhagen (g), tr. te Amsterdam 10 Dec. 1656 Joachim Irgens, Heer van Westerwijgh, Horsleben en Noorlanden, geb. te Itzehoe (Holstein) 1614, st. te Kopenhagen 1675, bankier van den Deenschen Koning (//), woonde eerst te Amsterdam en kocht er 20 Mrt. 1652 voor f 37.000.— het huis „de groene Helm" op de Keizersgracht, W. Z. (i), Hoofd-Ingeland van 's-Graveland 1662—1675, vestigde zich na zijn huwelijk te Kopenhagen en werd er Geheimraad van den Koning van Denemarken. Elisabeth Bicker, tr. Salomon Sweerts (zie Aant. bij N°. 383). ( st- te s-Hage 12 Sept. 1674* en begr. te Amsterdam, zoon van Pieter Dircksz. (zie Aant., hieronder) en van Gerritgen Dircksdr. Poelenburch. Tr. i°. 20 Juni 1617 Eva van der Voech (e), geb. te 's-Hage 1593, st. te Amsterdam 3 Mrt. 1628, dr. van Engebert (zie bij N°. 122, Bijl. 1) en van Trijn Volckertsdr.; tr. 2°. 15 Oct. 1630 Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn, geb. 24 Mrt. 1598, st. 5 Febr. 1678, dr. van Pieter Dircksz, N°. 69, en van Aefge de Wael. Kinderen (gehuwde: twee uit het eerste huwel., één uit het tweede): Dirck (Diderich) Tulp, Ridder-Baronet, geb. 6 Juni 1624, st. 6 Mrt. 1682, woonde op den Kloveniersburgwal over 't „Boshuys", op den Zuiderhoek van de Onkelboerensteeg, in het huis ,,'t Huys van Nassau", dat hij 23 Mei 1669 vooi f 35 -OOO. kocht (ƒ), en was eigenaar van de hofstede Tulpenburg aan den Amstel onder Duivendrecht (g)\ Cornm. 1654, Sch. 1655; Mcesterknaap iii. van Holland cn Westfriesland 1668; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1657; Regent Sint Jorishof 1652; Sch. van 's-Graveland 1654; Kap", der Burgerij 1656, Luitt.-Colonel 1672, Colonel 1681; was in 1672 Ritmeester van eene Compagnie vrijwillige ruiters binnen Amsterdam (//); werd door Karei II, Koning van Engeland, tot Ridder (Knight) verheven 5 Nov. 1674, en tot Baronet 23 April 1675; bedankte in 1664 voor eene benoeming tot Ambassadeur naar Moscovië (i); zijn vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 140.000.— (j)', tr. i°. 26 April 1650 Anna Burgh, gedt. O. K. 28 Mei 1624, st. kinderl. 27 Nov. 1672, dr. van Dr. Albert Coenraetsz., N°. 106, en van Anna Wolphaerts van Diemen; tr. 2°. 22 Dec. 1676 Catharina Resteau, geb. te Keulen 11 Aug. 1643, st. te Amsterdam 22 Mei 1707, wede. Van Laurens de Colenaer, dr. van Daniël (zie Aant. bij N°. 270) en van Elisabeth van den Bempden. Zij hertr. Johan Jacob de Famars (zie bij N°. 270, Bijl. 1). Uit het tweede huwel. sproten, behalve twee zoons, die jong stierven, twee dochters, die volgen: a. Ester Elisabeth Tulp, tr. Mr. Jan van den Bempden, N°. 270. b. Anna Catharina Tulp, tr. Mr. Nicolaas Witsen, N°. 334. catharina Tulp, tl". Dr. Arent of Arnout Tholincx (zie Aant. bij N°. 119). Margaretha Tulp, tr. Jan Six, N°. 223. Aant. Dirck N. N. wonende in de Zaanstreek (/.'), tr. tweemalen. Uit het eerste huwelijk zijn drie kinderen bekend, uit het tweede één, die alle volgen (/): a. Claes Dircksz., st. kinderloos 1616, waalrcddcr (vi) te Amsterdam, woonde ald. in 't Schippersstraatje „in den rooden Leeuw"; tr. Trijntge Ysbrantsdr. b. Pieter Dircksz., volgt. c. Albert Dircksz., tr. N. N., en liet een zoon na: Claes Albertsz., in 1617 wonende te Zaandam. d. Simon Dircksz., schipper, was in 1617 overleden, tr. N. N. Hunne twee dochters (ten behoeve van de jongste waarvan, 3 Jan. 1617 door Dirck Pietersz., predikant te Sloterdijk, en Doctor Claes Pietersz., medecijn, zijn broeder, ter Weeskamer de som van ƒ69—3V2— opgebracht werd, uitmakende haar aandeel in de erfenis van haar oom Claes Dircksz.) (n) waren: aa. Anna Simonsdr., leefde ongetrouwd in 1617. bb. Lijsbeth Simonsdr., geb. 1597, tr. 1617 Cornelis Jacobsz. Pieter Dircksz. (bovengenoemd), geb. 1549, begr. N. K. 6 April 1612 (0), woonde bij zijn huwelijk op den Zeedijk, was daarna, sedert hij 22 Juli 1587 dit huis kocht (/), tot zijn dood, linnenlakenkooper op den Nieuwendijk op den Zuiderhoek van de Gravenstraat in 't huis „Sint Hubert", waar hij eerst (1592) drie Dekens", later (i595) »de blaeuwe Deken" uithing (q)\ diaken der Nederd. Herv. Gemeente 1586, ouderling 6 malen tusschen 1596 en 1612 (r); tr. 29 Oct. 1585 Gerritgen Dircksdr. Poelenburch, geb. 1550, st. 31 Aug. 1630, bij haar overlijden wonende op de Keizersgracht, denkelijk ten in. huize van haar zoon, wede. van Hans Jacobsz., dr. van Dirck Pie- tersz. (zie Bijl. i, hieronder) en van Grietc Claesdr. Ilunne twee zoons waren: a. Dirck Pietersz., alias Diedericus Petreius, geb. 6 Febr. 1588, st. kinderloos en begr. N. K. 2 Nov. 1617, predikant te Sloterdijk; tr. te Amsterdam 26 Oct. 1614 Anneke de Vrij, gedt. O. K. 10 Juni 1593, dr. van Jan Egbertsz. (zie bij N°. 13) en van Silletgen (Cille) Wesselsdr. b. Dr. Claes Pietersz., alias Nicolaus Petreius, later genaamd: Dr. Nicolaes Tulp, N°. 111. Bijl. i. Dirck Pietersz. Poelenburch (s), goudsmid en korenkooper „op de Zuyderhouck van de Colckstege an de nyeuwc zijde"; tr. 1543 Griete Claesdr., st. 1560. Uit dit huwel. sproten acht kinderen (/): a. Pieter Dircksz. Poelenburch, geb. 1544, st. vóór 1585, tr. Marie Adriaensdr. (bb). — Wonnen vier kinderen. b. Griet Dircksdr. Poelenburch, geb. 1546, b^gr. N. K. 20 Dcc. 1587 (u), tr. Dirck Olofsz., begr. N. K. 11 Nov. 1597, vlaskooper op den Nieuwendijk „in 't Groninger Wapen" (v), behoorde tot de hoofdaanvoerders der gereformeerden te Amsterdam, waar hij o. a. de preeken op den Rietvinck bijwoonde en er „metter nappc" rondging; hij had ook de hand in den aanslag van de troepen van de Batenburgen op de Haarlemmerpoort, die door Dirck Olofsz. en zijne mede-saamgezworenen voor den vijand zou geopend worden, doch deze toeleg mislukte 28 April 1567 en Dirck Olofsz. moest de wijk naar 't buitenland nemen (?w). Hij hertr. te Amsterdam 30 Mei 1589 Maritge van Aken, van Arnhem, wede. van Jacobus Michaëlis. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon (x): Claes Dircksz. ten Velde, geb. 1579, st. 1612 (y), woonde op den Nieuwendijk, op den Noorderhoek van de Gravenstraat, „in den Oyevaer" (s)\ ondertr. i°. 11 Dec. 1599 Trijn Jansdr., geb. 1578; tr. 2°. te Utrecht, na 8 Juli 1604 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Anneke van Ommen, Hendriksdr. c. Claes Dircksz. Poelenburch, geb. 1548, st. 1567. d. Gerritgen Dircksdr. Poelenburch, geb. 1550, st. 31 Aug. 1630, ondertr. i°. 2 Juni 1582 Hans Jacobsz., „van Faeycrshil"; tr. 2°. Pieter Dircksz. (zie Aant. bij N°. 111, hiervoor). e. Aefgen Dircksdr. Poelenburch, geb. 1552, ondertr. 6 Juni 1579 Joost Dircksz., zoon van Dirck Olofsz. f. Geert Dircksdr. Poelenburch, geb. 1555, st. 12 April 1636, tr. 13 Sept. 1587 Dr. Wouter Reyersz. Moerselaer, geb. te Amersfoort 1556, st. 3 Febr. 1624, „Licentiaet in der medecijnen", wonende bij zijn huwelijk in de Pijlsteeg „in de bastart pijp", daarna (sedert 1595) aan het O. Z. Kerkhof, Zuidzijde (aa). in. g. Hillegont Dircksdr. Poclcnburch, gcb. 1557> st- 1582. h. Anna Dircksdr. Poclcnburch, gcb. 1560, ondertr. 3 Sept. 1583 Albert Fransz., geb. te Deventer, passementwerker ( 52> 57> 58> 61, 64, 65. Gedep. in de Rekenkamer van Holland 1631—1633; Gedep. in den Raad van State 1650—1652; Gecomm. Raad 1654—1656. Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1641. Ambassadeur Extraordinaris, met en benevens de Heeren Albert Sonck, Ridder, Oudburgemeester en Hoofdschout der stad Hoorn, Gedep. in den Raad van State, en Joachim Andrée, Ridder, Eerste Raad in den Hove van Friesland, Gedep. ter Staten Generaal, daarna met adjunctie van Mr. Jacob de Witt, Heer van Manezee, Melissant en Cromstrijen, Oudburgemeester der stad Dordrecht, aan de Hoven van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, en van Christina, Koningin van Zweden, 25 Juni 1644 11 Mei 1645. Hoofd-Ingeland van de Beemster 1625 Curator van het Atheneum Illustre en Scholarch der Latijnsche scholen te Amsterdam 1635 ; Dijkgraaf van den Nieuwer-Amstel 1658. Woonde op de Deventerhoutmarkt „in de Parcae", naast „de drie Christe- lijcke Hooftdeuchden", cn was eigenaar van de hofstede Schaep en Burgh te 's-Graveland. - Hij was zeer vermogend (a). Ged*. O. K. 20 Juli 1598, st. kinderloos 2 Juli 1666 (b), zoon van Simon Gerritsz. (zie bij N°. 23) en van Lijsbeth Matthijsdr. Burgh. Tr. 6 Dec. 1622 Maria Spiegel, geb. 23 Oct. 1604, st. 17 Dec. 1661, dr. van Laurens Jansz., N°. 91, en van Neeltgen Isaacsdr. Ouderogh. Kinderloos. (a) Volgens de Coll. Succ., Reg. 2, fo. 25, lieten hij en zijne vrouw een gezamenlijk vermogen na van /270.000.—. Deze opgave komt niet overeen met die van Bontemantel in de volgende noot; (!>) „Burgemeester Gerrit Schaep, Heer van Corienhouf, is gestorven 2 Julij 1666; had eenige tijt voor sijn sterven door meester Brederode, stadts metselaer, laeten maecken een bequaeme plaets onder sijn ledekant, daar ordenares op sliep, en daerin gelyt aen ducaten en gout en eenich wynich silvergelt tot omtrent de dar:ich duysent guldens, ende had een, genaemt Bazuyen, klerck op de secretary, en soo ik meen, secretares op 's Gravenlant, die sijn knecht was geweest en met levrij plach te gaen, daer veel werck van maeckte, ende had nimant het secreet derven vertrouwen dan alleen dien Bazuyen. Gestorven sijnde, wierde het bekent, en stont geschreven: „dit is het secreet, daer Basuyen van weet". Hij was een out man, doen hij sterf, sonder kindren, seer rijck van middelen; heeft naegelaeten, soo van sijn als sijn vrouws goet, omtrent de negen tonnen gouts; was seer suynich en girich, soo wel in stadts als eygen saecken, oversulx cost nimant met hem overwech; was wel gestudeert, maer niet gauw van verstant en gants niet wel bespraeckt" (Bontemantel, uitgeg. door Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 489). 115. Dr. PIETER OPMEER. R. 1624—1639. Cornm. 1625, Sch. 1626. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 10 Jan. 1632—1638. Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 3 Aug. 1638; behield ondanks deze benoeming zijn zetel in de Vroedschap (a). Scholarch der Latijnsche Schole 1625 ; Kapn. der Burgerij 1630. Woonde bij zijn overlijden te Amsterdam op den Singel. Gedt. O. K. 20 Mei 1596, st. 22 Dec. 1639, zoon van Pieter Tijmensz. (zie Aant., hieronder) en van Lijsbeth Hendricksdr. Haringh. Tr. 14 Dec. 1621 Maria Witsen, geb. 1599, begr. N. K. 20 Dec. 1641, dr. van Jan Cornelisz. (zie bij N°. 55) en van Margrieta Oetgens. Kinderen (gehuwde): Catharina Ofmeer, tr. Gasparo van Collen (zie Aant. bij N°. 257). Mr. Nicolaes Opmeer, N°. 213. Aant. Meynert Dircksz., gezegd Meynert de wijnverlater, geb. te Alkmaar (b) omstreeks 1500, wijnverlater, in 1535 in de Pijlsteeg (c), in 1557 op den O. Z. O. Voorburgwal (d); tr. Geertruyt Martens. Hunne vier kinderen waren: a. Marten Meynertsz., begr. O. K. 8 Dcc. 1562, Overman van den Handboogdoelen 1556—57 (e); woonde op den O. Z. Ooster Voorburgwal (ƒ); tr. N. N. 115. Een zoon uit dit huwel. was: Pieter Martsz. Hoochkamp, geb. 1555, woonde op den O. Z. Achterburgwal; ondertr. ter pui 17 Sept. 1594 Aecht Coinelisdr., wede. van Pieter Jansz., „sanger". b. Dirck Meynertsz. Pater, st. 6 Juli 1583, wijnverlater in de Liesdel (g)', Sch. 1566, R. 1567; tr. Trijn Vechtersdr. — Wonnen kinderen. c. Aeff Meynertsdr., leefde nog in 1596 als weduwe, tr. Adriaen Jansz. Roest, begr. O. Z. 14 Nov. 1581, wijnkooper in de Warmoesstraat „in de vergulden Clau", naast „de vergulden Roch (//). Zij wonnen acht kinderen, w. o.: Jan Adriacnsz. Roest, geb. 1558, wijnkooper in de Liesdel „in den Wijn Esel"; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1613; ondertr. ter pui 7 Aug. 1587 Lijsbeth Daemen, geb. 1558. d. Tijmen Meynertsz., begr. N. K. 10 Juli 1597» 1 557 wijnkooper in de Liesdel (i) „in den Wijn Esel", welk huis hij in 1588 aan zijn neef Jan Adriaensz. Roest verkocht (7); hij was daarna handelaar in Oostersch buskruit, in compagnie met Reynier Cant, N°. 26, en Jacob Pietersz. Coppit, N°. 59 (^)> en woonde op den Voorburgwal; Overman van den Voetboogdoelen 1557; O. Z. Huiszittenmr. 1560—65, 1578—80; N. Z. Huiszittenmr. 1581—'92; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1583! diaken der Ncderd. Herv. Gemeente 1578 (/); tr. Jannetge Meynertsdr. Cant, st. ten huize van haar kleinzoon Hoeffijser, op den Zeedijk „in de Konvoy", en begr. N. K. 27 Nov. 1619, dr. van Meynert Willemsz. (zie Aant. bij N°. 26) en van Neel Jansdr. (;«)• Uit dezen echt sproten twee kinderen: aa. Pieter Tijmensz., geb. 15 5s^- Jan- I^01 ('*)» 's «gekomen in kranksinnigheyt over geproeft fenijn dat seker engelsman bij den grave van Liecester bereyt hadde ter oorsaek van sekei hont die in het inhaelen van dito graef gestoten was" (0); tr. 17 Mei 1592 Lijsbeth Hendricksdr. Haringh, geb. I572> s^- »aen de pest" 20 Sept. 1629, dr. van Hendrick Jacobsz. (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Neeltge Claesdr. Gaeff. Hunne beide kinderen waren (ƒ>): aaa. Dr. Tijmen Pietersz.v later genaamd: Dr. Tijmen Opmeer, ged*. N. K. 19 Febr. 1595, st. ongeh. en begr. N. K. 13 Sept. 1631, Medisch Doctor op de Keizersgracht. bbb. Hendrick Pietersz., later genoemd naar zijn vader: Pieter Tijmensz. (q), heette daarna: „Pieter Tijmenss van Opmeer" (gelijk hij bij zijne ondertrouw teekende), of, zooals hij zich na zijne opname in de regeering noemde: Dr. Pieter Opmeer, N°. 115. bb. Trijntge Tijmensdr., st. als wede. en begr. O. K. 25 Nov. 1637, tr. Marten Jansz. Hoeffijser, st. 1613, Ontvanger-Generaal der Admiraliteit te Amsterdam 9 Jan. 1585—1613, wonende op den Zeedijk „in de Konvoy" (r), zoon van Mr. Jan Pietersz. Colf, brouwer „in 't witte Hoeffijser" te Delft, voorstander der reformatie aldaar, 115- in 1567 om 't geloof verbannen, en van Baertge Martensdr. (s). Hun zoon was: Pieter Martensz. Hoeffijser, geb. 1581, begr. O. K. 21 Dec. 1647, Ontvanger-Generaal der Admiraliteit te Amsterdam 20 Dec. 1613— Mrt. 1641, tevens bankier, als hoedanig hij in 1616 aan den Keurvorst van Brandenburg eene som van ƒ 248.000.— leende, welke hem door dezen vorst nimmer terugbetaald werd; in 1641 ging hij, denkelijk door het verlies van het aan den Keurvorst geleende kapitaal, failliet, en moest toen zijn Ontvangerschap neerleggen (/); hij woonde in 1616 op den Zeedijk „in de Convoy", en bij zijn overlijden op de Heerengracht; zijn vermogen werd in 1631 geschat op ƒ100.000.— (u); Luitt. der Burgerij (vóór 1612); tr. te Amsterdam 8 April 1603 Aeltgen Sticke (of Stickingh), geb. te Deventer, dr. van Dirck, Burgemr. van Deventer, Raad ter Admiral. te Amsterdam wegens de Prov. Overijsel 1597, en van Aeltgen Hoenraets. (a) In de Vroedschapszitting van 28 Jan. 1639 werd, naar aanleiding van een ingekomen brief „neffens een queritur ende lange deductie" van Dr. Pieter Opmeer, beraadslaagd over zijn verzoek, om, ondanks zijne benoeming tot Raadsheer, zijn zetel in de Vroedschap te mogen behouden. „Nae verscheyde discourssen, daerop gehouden", werden de stukken in handen van Burgemeesteren gesteld om de zaak nader te onderzoeken, „blijvende midlerwijle 't recht van de Stadt ende van den voorn. Heere Opmeer ten wederzijden ongeledeert ende ongeprejudicieert, tot dat ze bij dezen Raedt zal wezen gedecideert ende affgehandelt '. Bij het overlijden van Dr. Pieter Opmeer was de kwestie nog onbeslist (Resol. Vroedschap, Reg. 17, fo. 228 V°; Reg. 18, fo. 10); (i) Zie de geneal. Opmeer in de Geslagt Registers van N. Witsen (fo. 13), door dezen overgenomen uit bescheiden in 't bezit van zijn neef Mr. Nicolaes Opmeer; (r) Stadsrek. 155^, fo. 103 V°; Rooyboek, fo. 14; ( (^) Onder de openstaanJe rekeningen van het comptoir van den Convooimeester Willem van der Does te Amsterdam, komen ook verscheidene posten voor wegens door Tijmen Meynertsz., Reynier Cant en Jacob Pietersz. Coppit geleverd „Oosters Korlkruyt" en „Buskruyt" (Resol. Holland 27 Sept. 1584); (/) Kerkelijk Amsterdam, p. 448; (m) Rentebr. 7, fo. 127 V°, 146 V°, 223; («) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 6 V°; (0) Geslagt Registers van N. Witsen, fo. 13; (ƒ) Hoe de beide zoons van Pieter Tijmensz. aan den naam Opmeer geraakt zijn, heb ik niet kunnen nagaan. Wellicht heeft het huisgezin van Pieter Tijmensz., nadat dj vader ijlhoofdig geworden was, zich in 't dorp Opmeer nabij Hoorn, waar Pieter bezittingen kan gehad hebben, gevestigd, en is Lijsbeth met hare zoons eerst na den dood van haar man metterwoon naar Amsterdam teruggekeerd. — Van eene verwantschap met het bekende Katholieke 16c eeuwsche Amsterdamsche geslacht Opmeer blijkt niets; (<7) „Den 12 martii ao. 1602 is ter Weesca(m)er gecompareert Lijsbeth Heyndrix dr. en(de) heeft ten ernstighen versoecke van Jannetgen Meynerts de bestemoedr. van dese kindn. overgegeven en(de) geconsenteert dat haren jongsten sone in de plaetse van Heyndrick Pietersz. nu voertaen sal genoemt worden Pieter Tijmensz. naer den naem van zijn overleden vadr. Pntibs. Com. Benningh en(de) Roeloff Egbertsz. weesmrn". (Wk. Reg. 13, fo. 107); (r) „eertijts geweest sijnde het paters huys'' van 't Cellezustersconvent (Rooyboek, 20 gedeelte, fo. 2); (j) Algemeen Nederl. Familieblad II, p. 265; (/) George Willem, Keurvorst van Brandenburg ging in 1616, door bemiddeling van zijn Resident Hendrik Sticke, met diens zwager Pieter Martensz. Hoeffijser eene door de Staten Generaal gegarandeerde leening aan, tot een bedrag van f 248.000.— tegen eene rente van 7 °/0 interest op interest, alles terug te betalen na verloop van één jaar. Van deze terugbetaling kwam niets. De Keurvorst, dien de eindelooze (30 jarige) oorlog op hooge kosten joeg, was of althans verklaarde zich niet in staat om aan zijne verplichtingen te voldoen; de langdurige onderhandelingen over de „Hoeffijsersche Schuld", in den loop waarvan de Keurvorst met tegenvorderingen op de Staten Generaal wegens onderhoud van aan hem verstrekte hulptroepen optrad, leidden tot geen resultaat. Eindelijk werd de zaak in 1685, doordat elk van beide partijen van hare vorderingen afzag, voorgoed van de baan geschoven. — De woorden van Say: „Dans les siècles précédents la faculté de manquer aux engagements du prince semblait faire partie des droits réguliers" zijn ten volle op den Keurvorst toepasselijk. In 1699 reclameerde de Amsterdamsche industrieel David Rutgers (zie Aant. bij N°. 435) eveneens de terugbetaling van eene som van ƒ13.509—10— door zijne voorouders in 1638 aan den Keurvorst van Brandenburg verstrekt en sedert onbetaald gebleven (J. A. Alting Bösken, Over geldleeningen hier te lande door vreemde mogendheden aangegaan, Acad. proefschrift, 1864, p. 35 en verv.; Resol. Staten Generaal 3 Juni 1699; Wk. L. 436, i. v. Hendricx); (u) Quohier 1631, fo. 135 V°. 116. JACOB BICKER, JACOBSZ, R. 1625—1626. Comm. 1615. Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1612; Regent Sint Pietersgasthuis 1613 ; Kapn. der Burgerij 1616. Koopman, lid der firma Nicolaes Sohier, Jacob Bicker en Compie. (a). Woonde bij zijn overlijden op den O. Z. Voorburgwal bij de Armbrug „in den Ketel". — Het vermogen, door hem en zijne huisvrouw nagelaten, bedroeg ƒ375.000.— (b). Gedt. O. K. 9 Juli 1581, st. 24 Juni 1626, zoon van Jacob Pietersz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Aeff Jacobsdr. de Moes. Tr. 29 Juni 1608 Anna Roelofsdr., gedt. N. K. 2 Nov. 1589, begr. O. K. 30 Juni 1626, dr. van Roelof Egbertsz., N°. 56, en van Grietgen Jansdr. Valckenier. Kinderen: Eva Bicker, tr. i°. Dr. Dirck de Graeff (zie bij N°. 80); tr. 2°. Frederick Alewijn, N°. 180. Roelof Bicker, N°. 147. Jacob Bicker, Ridder, Heer van Engelenburg, gedt. N. K. 25 Sept. 1612, begr. O. K. 17 Jan. 1676, woonde op den O. Z. Achterburgwal, en was eigenaar van de hofstede Boekesteyn te 's-Graveland en van het Huis Engelenburg onder Herwijnen; Kapitein-Majoor van 't garnizoen te Amsterdam 1646 (c); Sch. van 's-Graveland 1646, Schout ald. 1656—1676; Ridder van Sint-Marcus; tr. 4 Oct. 1639 Alida Bicker, Vrouwe van Engelenburg, gedt. O. K. 31 Mei 1620, begr. O. K. 22 Juni 1702, dr. van Dr. Andries, N°. 110, en van Trijn Jansdr. Tengnagel. Zij wonnen drie gehuwde kinderen: a. Anna Bicker, tr. Johan van Sijpesteyn (zie bij N°. 145), wed1', van Maria van Harencarspel. b. Catharina Bicker, geb. 4 Oct. 1642, st. 30 Oct. 1678, tr. i°. (denkelijk te Kopenhagen), na 5 Juni 1666 ,,op de acte van Fred. Wolf, Secrets. van Sijn Koninckl. majesteyt van Deenmercken" te Amsterdam gedane aanteekening van de kerkelijke ondertrouw, Christiaen Dethlof Testman, Geheimraad en Kamer-Secretaris van den Koning van Denemarken en Noorwegen, Landraad van Holstein, wonende te Kopenhagen; tr. 20. Jacob Baron de Petersen (zie Bijl. 1, hieronder). c. Jacob Bicker, gedt. O. K. 13 Oct. 1644, st. 12 Sept. 1700, woonde op den O. Z. Achterburgwal; vaandrig in de Comp. van Kapn. Joan Gerrits 1664 (d), daarna Kapitein van eene Comp. voetknechten; tr. i°. iS dcc n6. 1668 Catharina van Wisselt, geb. 1647, begr. O. K. 25 Nov. 1669, dr. van Jacob en van Cornelia van Soelen; tr. 2°. 2 Sept. 1670 Anna Maria Scott, gedt. N. K. 7 Nov. 1651, begr. O. K. 11 Mei 1706, dr. van Everard (zie Aant. bij N°. 218) en van Anna van Zinnick. Uit het tweede huwel. sproten twee dochters: aa. Alida Catharina Bicker, geb. 20 Oct. 1671, st. 13 Mei 1755, tr. 15 Febr. 1696 Jan Raye, Heer van Breukelerwaard, geb. April 1660, st. 14 Dec. 1712, zoon van Jan en van Cornelia van Lookhorst. Zij wonnen o. a.: Eva Raye, tr. Pieter van Loon (zie bij N°. 285). bb. Anna Maria Bicker, tr. Mr. Coenraed Burgh, N°. 243. Margaretha Bicker, gedt. O. K. 3 Oct. 1613, leefde nog in 1669, tr. te Amsterdam 23 Mei 1634 Arend de Bije (e), Ridder, Heer van Wayesteyn, geb. te Zalt-Bommel 1604, st. te Arnhem 25 Sept. 1652, Burgem1'. van Zalt-Bommel, Gedep. ter Staten Generaal (1634) en in den Raad van State, Raadsheer in 't Hof van Gelderland, Curator der Academie te Harderwijk, Ridder bij diploma van den Koning van Frankrijk 1647, zoon van Jan, Burgemr. van Zalt-Bommel, Gedep. ter Staten Generaal, en van Wilhelmina van 's-Gravendijk (ƒ). Henrick Bicker, gedt. N. K. 9 Aug. 1615, st. 22 Oct. 1651, woonde bij zijn overl. op de Heerengracht; Comm. 1641, Sch. 16455 Directeur van het Extraoidinaris Convooy of Equipage ter Zee (1644)) Kap11, der Burgerij ï647; tr. 1 Mrt. 1639 Eva Geelvinck, geb. 27 Nov. 1619, st. 27 Dec. 1698, dr. van Jan Cornelisz., N°. 113, en van Aecht (Agatha) de Vlaming van Oudtshoorn. Hunne drie gehuwde kinderen volgen: a. Mr. Jacob Bicker, Henricksz., N°. 267. b. Agatha Bicker, tr. Dirk Alewijn (zie bij N°. 180). c. Mr. Henrick Bicker, geb. 20 Aug. 1649, st. 1 Aug. 1718, woonde op de Deventer Houtmarkt, en was eigenaar van de hofstede Schaep en Burgh te 's-Graveland; Comm. 1680, Sch. 1685, Burg. 1713, 17; Kap11. deiBurgerij 1684; Commiss. van 't Weesper Zandpad 1692; Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche scholen 1707; Commiss. Politiek in den Kerkeraad 1716; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen 1717; tr. te Sloterdijk 26 Aug. 1681 Maria Schaep, geb. 25 Mrt. 1658, st. 6 Nov. 1725, dr. van Mr. Johan Bernard (zie bij N°. 138) en van Margarita Backer. Hunne drie gehuwde kinderen waren: aa. Mr. Henrick Bicker, N°. 295. bb. Mr. Jan Bernd Bicker, geb. 12 Aug. 1695, st. 1 Nov. 1750, koopman en bankier, lid der zeer voorname firma Andries Pels & Soonen; kocht 19 Jan. 1715 voor ƒ62.500.—, en bewoonde sedert, een dubbel huis op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht (//), en bezat de hofstede Schaep en Burgh te 's-Graveland; hij was eigenaar van zes pakhuizen op de Nieuwe Rapenburgergracht, in 1709 door zijn schoonvader Andries Pels gebouwd (i); in 1742 hield hij: 8 dienstb., 16. een koets en vier paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 20 a 22.000.— (j); Comm. 1714, Secr. 1717, Sch. 1739 (werd 14 Sept. 1748 als Oudschepen door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd); Meesterknaap van de Houtvesterij van Gooiland 1739; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoogbailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weespcrkarspel en Hoog-Bijlmer 1739—1750 (k); Kapn. der Burgerij 1738; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden; Sch. (1715), Hoofd-Ingeland (1724) en Dijkgraaf (1738) van's-Graveland; tr. 6 Nov. 1720 Johanna Sara Pels, geb. 11 April 1702, st. 28 Juli 1791, dr. van Andries (zie bij N°. 336, Bijl. 1) en van Angenita Bouwens. Zij wonnen o. a. de zeven volgende gehuwde kinderen: aaa. Henrick Bicker, geb. 23 Oct. 1722, st. 25 Aug. 1783, koopman en bankier, lid der firma Andries Pels & Soonen (/), woonde op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht, en was eigenaar van de hofstede Velserhoofd onder Velsen (die hij 2 Febr. 1757 van de erfgenamen van Jacobus du Peyrou, Jansz., Heer van Limmen, voor ƒ 28.000.— kocht, en aanmerkelijk liet verfraaien); Secr. 1744, Sch. 1748 (werd 14 Sept. 1748 als zoodanig door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd); Kerkmr. N. Z. K. 1740; Kerkmr. W. K. 1740; Kapn. der Burgerij 1746; tr. te 's-Hage 12 Mei 1745 Clara Magdalena Dedel, geb. te 's-Hage 11 April 1727, st. 7 Juni 1778, dr. van Mr. Jan Hudde Dedel (zie bij N°. 278) en van Magdalena Antonia Muyssart. Hun eenige zoon was: Mr. Jan Bernd Bicker, N°. 416. bbb. Andries Bicker, geb. 22 Mrt. 1724, st. 7 Aug. 1770 (m), Commies ten Comptoire van 't Convooi ter Admiraliteit te Amsterdam 1748—'70, wonende op de Blocmmarkt; Hoogheemraad van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk; Kerkmr. N. K. 1743; Sch. (1746) en Hoofd-Ingeland (1758) van 's-Graveland; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden 1759 ï tr- 5 Mei 175° Jacoba Berewout, geb. 8 April 1731, st. 13 Oct. 1787, dr. van Fredrik, N°. 322, en van Maria du Peyrou. Zij hertr. Mr. Paul Hurgronje. ccc. Maria Johanna Bicker, tr. Mr. Jacob Hop, Henricksz. (zie Aant. bij N°. 308). ddd. Agnes Catharina Bicker, tr. Mr. Abraham Calkoen (zie bij N°. 321). eee. Johanna Sara Bicker, tr. Pieter Hendrik Reynst (zie bij N°. 122). fff. Jan Bernd Bicker, geb. 26 Febr. 1733, st. 23 Mrt. 1774, koopman en bankier, lid der firma Andries Pels & Soonen; woonde op de Heerengracht, tusschen de Leidschestraat en de N. Spiegelstraat, en werd 14 Mei 1763 eigenaar van de hofstede Spanvershoff te 's-Graveland; Comm. 1755, Sch. 1759; Kerkmr. N. Walenk. 1752; Sch. (1757) en Hoofdingeland (1763) van 's-Graveland; tr. 27 Juni 1758 Catharina Boreel, geb. 10 Jan. 1736, dr. van Mr. Jacob (zie bij N°. 200) en van Agneta Margaretha Munter. Zij hertr. Claude de Narbonne Pelet Salgas. Het middelste van de drie kinderen uit het eerste huwel. volgt: Johanna Sara Bicker, geb. 10 Juli 1766, st. te 's-Hage 23 Mrt. 1793, tr. 46 II6. te Amsterdam 18 Mrt. 1787 Willem Bernhard Graaf van Limburg Stirum, gedt. te Hoogeveen (Drenthe) 8 Febr. 1761, sneuvelde te Werwick bij Meenen (Vlaanderen) 13 Sept. 1793? Luitt.-Colonel en Kapitein van eene Comp. Hollandsche Guaides 1789» zoon van Albert Dominicus en van Johanna Elisabeth Gratiana Sayer. ggg. Catharina Cornelia Bicker, geb. 20 Jan. 1735, st. 29 Oct. 1761, tr. 13 Mei 1760 Mr. Jan Bost, gedt. te Edam 3 Aug. 1732, st. na 1809, Commies ten Comptoire van 't Convooi ter Admiraliteit te Amsterdam 1756—1795, zoon van Nicolaas, Burgemr. van Edam, en van Lijsbet Brasker. Hij hertr. 28 April 1782 Susanna Elisabeth Hasselaer, geb. te Delft 27 Nov. !734> st- 30 Aug. 1809, wede. van Mr. Gerard Nicolaasz. Hasselaer (zie bij N°. 302), dr. van Mr. Pieter Daniël (zie bij N°. 302) en van Anna van Berchem. cc. Margaretha Bicker, tr. Mr. Cornelis Backer, Jansz. (zie bij N°. 275). Bijl. i. Jacob Petersen, daarna: Jacob Baron de Petersen, Comes Palatinus (n), Heer van Engelenburg, Aschat en den Heiligen Berg, geb. te „Rensborgh" (Rendsburg in Holstein) 31 Sept. 1622 („3 van Michaeli"), st. op zijne buitenplaats bij Amersfoort 26 Oct. 1704, en begr. te Utrecht, Opper- en Geheim Kamerdienaar van den Koning van Denemarken en Noorwegen (0); Raad, Generaal-Commissaris en Resident van Zijne Doorluchtigheid Ernestus Augustus, Hertog van Brunswijk-Lunenburg en Hannover en Bisschop van Osnabrug, bij H. Hoog Mog.; Kanunnik van Oud-Munster te Utrecht; door Keizer Leopold I bij diploma van 18 Nov. 1676 in den Rijksadelsstand vei heven met den titel van Baron; woonde te Utrecht en was eigenaar eerst van eene hofstede te 's-Graveland (/), daarna van de buitenplaats „den Heiligen Berg" bij Amersfoort; tr. te Sloten 22 Apiil 1669 Catharina Bicker, Vrouwe van Engelenburg, geb. 4 Oct. 1642, st. (in de kraam van een tweeling) 30 Oct. 1678, en begr. te 's-Graveland, wede. van Christiaen Dethlof Testman, dr. van Jacob (zie bij N°. 116, hiervoor) en van Alida Bicker. Zij lieten één zoon na: Ernst Jacob Baron de Petersen, Heer van Aschat en den Heiligen Berg, gedt. te Utrecht 7 Juni 1674 (q), st. te Utrecht 8 Sept. 1717 (r), werd, weinige jaren na zijn huwelijk, ten gevolge van eene oogziekte, blind; hij woonde te Utrecht in de Wittevrouwenstraat en was eigenaar van „den Heiligen Berg" bij Amersfoort (s); tr. „op d'Heyligenbergh" 30 Jan. 1705 Margaretha Fehrsen, st. te Utrecht 30 Jan. 1712, wede. (met een voorzoon: Joan Herman Thelen) van den Kapitein Thelen, uit Holstein. Uit dit huwel. sproten de volgende drie kinderen: a. Mr. Jacob Baron de Petersen, geb. te Utrecht 23 Mrt. 1703, st. ongch. te Amsterdam 21 Jan. 1780, en begr. te 's-Graveland, Generaal Directeur over de Noord- en Zuidkust van Afrika 8 Mrt. 1741—10 April 1747; vestigde zich daarna te Amsterdam Ii6. en woonde er op de Keizersgracht, Z. Z., bij den Amstel, terwijl hij een tuin en huizing bezat „daar het Moortje boven de deur staat" in de Plantage op den hoek van den Middelweg; hij liet bij zijn dood een vermogen van ƒ 329.000.— na (t); Comm. 1755, Sch. 1756; Bewindh. W.-Ind. Comp. 174^ï Directeur van de Societeit van Suriname 1764; Representant van Z. H. den Prins Erfstadhouder als Opperbewindhebber en GouverneurGeneraal der W.-Ind. Comp. 1771—1780; Commiss. der Staten van Holland over 's Lands Posterijen te Amsterdam 1773- b. Catharina Margaretha Baronnesse de Petersen, tr. Mr. Tiberius Beeldsnijder Matroos (zie bij N°. 219, Bijl. 1). c. Ernst Baron de Petersen, geb. te Utrecht 6 April 1705* s^- 6 Pebr. 1762, Kapitein ter Zee extraord. (1729), ordin. (1740), Schoutbij-Nacht (1750) onder de Admiraliteit te Amsterdam; hield in 1742 vier dienstb., bewoonde te Amsterdam een huis van f 1520 huurw., had eene buitenpl., koets en 4 paarden en werd geschat op ƒ 8 a 9000.— ink. (?/); tr. 30 Mei 1730 Sara Catharina Mooy, geb. 23 Mei 1710, begr. N. K. 30 Mrt. 1795, dr. van Hero en van Catharina de Vlieger. Zij wonnen vier kinderen, w. o.: aa. Mr. Isaac Ernst Baron de Petersen, gedt. N. K. 1 Mei I737> s^kinderl. 19 Dec. 1783, kocht 14 Jan. 1766 voor ƒ 40.000.— een huis op de Heerengracht, tusschen 't Koningsplein en de Vijzelstraat (7'), en was eigenaar van de hofstede Stadwijk te s-Graveland; hij liet bij zijn overl. „een Meenigte van Schulden na, tot een gezamenlijk bedrag van ƒ 255-400-— (w)> Comm. 1761 ; Meesterknaap van de Houtvesterij van Gooiland 1768; Kerkm1. O. K. 1757; Commiss. van 't Weesper Zandpad i77°> tr- 2 Oct. ï759 Geertruid Joanna de Graeff, geb. 24 Febr. i74°> s^- kinderl. te 's-Graveland 5 Juni 1801, dr. van Mr. Gerrit (zie bij N°. 287) en van Elisabeth Lestevenon. Zij hertr. Mr. trans Jacob van de Wall. bb. Jacob Baron de Petersen, geb. 20 Nov. I741» s^- ongetr., Comm. 1787 (legde zijn Commissarisschap neer 24 Nov. 1789, en begaf zich naar 't buitenland) (x). cc. Jan Baron de Petersen, gedt. W. K. 28 Febr. 1745j st- 21 Oct1786, woonde te Amsterdam op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Reguliersgracht en de Utrechtschestraat, en was eigenaar van de hofstede Ouderhoek (tevoren „Uitvlugt") aan de Vecht onder Loenen; Commandeur onder de Admiral. te Amsterdam 1766—ï768; Comm. 1770; tr. 20 Mrt. 1768 Elisabeth Jacoba de Graeff, geb. 20 Jan. 1751, st. 9 Mrt. 1802, dr. van Mr. Gerrit (zie bij N°. 287) en van Elisabeth Lestevenon. — Zij wonnen verscheidene kinderen. (a) Naamklapper op 't verdwenen Reg. T. der Wisselb., 1625; (b) Wk. Reg. 20, fo. 98; Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 98; (c) Scliaep vergist zich in den naam, waar hij in de naamlijst der Majoors in 't M. S. N°. 3 op 't gem.-archief te Amsterdam vermeldt: „1646, Pieter Bicker Jacobssz., hadde getr. Burgemr. Andnes Bickers dr. De proffijten van 't maioors-ampt worden geschat op 7000 gl. sjaers ; (d) Grootm. 5 fo. 156; (e) Spreek uit: de Bie. Zie o.a. Doopb. Z. K., i. d. 12 Juni 1669; (/) avorschei XXXVI, p. 57 en 58; (g) Pieter de Graeff; (h) Quijtsch. SSSS, fo. 122; (/) Deze zes pakhuizen, de Amazoon, de Batavier, de Constapel, den Dam, de Engelsman en de Franschraan geheeten, waren m 1709 door Andries Pels op de Nieuwe Rapenburgergracht gebouwd en werden 25 Jan. 1792 door de erfgenamen van Johanna Sara Pels, wede. Bicker, voor ƒ 73.02- verkocht (Quijtsch. No. 7, f0. 389). Zie ook noot /, hieronder; (,) Quohier :74a, fo. 47- - Mr. Jan Bernd Bicker werd, na den dood van zijn schoonvader Andries Pels in 1731, met zijn zwager Jan Jeronimus Boieel eigenaar van eene tevoren denkelijk aan Pels toebehoord hebbende suikerplantage in Suriname welke zij exploiteerden onder de firma Boreel & Bicker, wier naam na het overlijden van Boreel in 1738 veranderd werd in: de Wede. Boreel & Bicker. Onder dezen laatsten naam komt de rma nog in 1760 voor. (Registers van Avarij-grossen, No's 2831—2852 R. I.); (k) i-j d° (Maart 1739) is de EdL. Achtbe. Heer & Mr. Jan Beerend Bicker, Regeerend Scheepe deser Stadt aangestelt tot Castelijn van de Huysen van Muyden en baliou en dijkgraaf van Gooylandt, in de plaats van de Heer Pr. Antony de Hubert Heere van Cruyninge en Rillant, die daarvan vrywillig afstant gedaan heeft, omdat sijn soon in plaas van de Hr. Bicker sicretaaris is geworde, dog moet ƒ 1500.— aan Bicker uytkeeren (J. Bicker Raye, Aant., p. 91); (l) Zie omtrent het beroemde huis Andries Pels & Soonen: Appendix 2,i.v.Pels; M„7d°(Aug. 1770) Is den Wel EdL. Gestrengen Heer Andries Bicker die veele jaare aan Podegra en seer swaar Graveel gelaboreert hat, ijndelijk na elendig daar aan geleden te hebben overleeden. Sijn Wel EdL. Gestr. was Boekhouder op de Admiralitijd en oog Heemeraat van den Zeedijk aan 't gemeene landts Huys aan Zeeburg en een by uytstek noobel en Braaf Heer, daar veel aan verlooren vvort". (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 375); („) Doopb. in. k., i.d. 16 Febr. 1687; (0) Zie aangaande de betrekkingen tusschen Jacob (de) Petersen en de Deensche Koningen Frederik III en Christiaan V: Appendix 2, i. v. de Petersen; (/) Zie o. a. - avorscher XVII, p. 225; (q) Bij zijn doop waren getuigen: „Sijn Doorluchtigheyt Ernestus Augustus, hartogh tot Bronswijck en Luenenborgh, bisschop tot Osnabrugge ende vrouwe Anna Bicker"; (r) Hij kwam, tegelijk met 7 Ileeren van aanzien, in den nacht van den 8« Sept. 1717 om bij den brand van „het huys van gemack", d. i. het bordeel, op de Lange Nieuwstraat te Utrecht. In het Utrechtsche overlijdensregister wordt bij zijn naam vermeld: „dewelcke geseyt wort het geweest te sijn : de verkoolde lijken waren onherkenbaar; (s) Gem.-archief te Utrecht; (t) Coll. Succ Reg 45 fo 652; («) Quohier 1742, p. 30; (v) Quijtsch. U, fo. 44 V°; (w) Coll. Succ., Reg. 48, fo! 53;' (x) Domicilieboek 1652—1806, fo. 169. 17 WILLEM BACKER, Ridder. R. 1625—■1652. Comm. 1626, Sch. 1631, Burg. 1639, 42, 45, 47, 51. Gecomm. Raad 1648—1650. Werd bij diploma d.d. 3 Mei 1647 door Francisco Molino, Doge van Venetië, tot Ridder van Sint Marcus benoemd (a). Bewindh. O.-Ind. Comp. 1640—31 Dec. 1643 (^)- Kapn. der Burgerij 1626; Heemraad en Penningmeester (1629), daarna Hoofd-Ingeland (1638) van de Watergraafs- of Diemermeer; Curator van de Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1636; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1642. Woonde op de Deventer Houtmarkt, in een huis, dat hij 10 Mei 1641 voor ƒ 18.000.— kocht (c). Hij was eigenaar van de hofstede Nuyssenburch onder Overveen, die zijne vrouw van hare ouders geërfd had (d). Geb. 17 April 1595, st. 5 Oct. 1652, zoon van Cornelis Jorisz., N° 70 en van Grietge Willemsdr. Backer. Ti. 7 Febr. 1627 Bregitta Spiegel, geb. 9 Sept. 1606, st. 5 April 1668, dr. van Laurens Jansz., N°. 91, en van Neeltgen Isaacsdr. Ouderogh. Kinderen: Cornelis Backer, N°. 183. Margarita Backer, tr. Mr. Johan Bernard Schaep (zie bij N°. 138). Cornelia Backer, tr. Nicolaes van Waveren (zie bij N°. 107). Bregitta Backer, geb. 10 Febr. 1643, st. 22 Juli 1717, tr. 9 Oct. 1674 Mr. Hubert Rosenboom, Heer van Grevelsvecht, geb. 14 Febr. 1634, st. 4 Oct. 1722, in 1674 „Meester van de requeste van Sijn H. d'Heere prince van Oranje" te 's-Hagc, daarna Raadsheer (1677) en President (1691) in den Hooien Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland, Curator van 's Lands ö ' Universiteit te loeiden 1694» Hoofd-Ingeland van Delfland 1698, wed1, van Catharina de Viry. Elisabeth Backer, tr. Mattheus Lestevenon (zie Aant. bij N°. 300). (a) Jhr. Mr. J. C. de Jonge, Nederland en Venetië, p. 239. — Het diploma berust thans in 't familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer te Amsterdam, waar zich eveneens een afschrift bevindt van het diploma, waarbij Michiel Pauw 20 April 1623 door den Doge Antonio Piiolo tot Ridder van Sint Marcus wordt verheven. (Dit ter verbetering en ter aanvulling van het hiervoor op p. 196 vermelde); (b) „Wierde mede gekooren bewinthebber van de Oost Indische Comp. A° doch aldaer iets bemerckende dat onder sijn confraters de wagen niet al te recht gonck heeft het selve afgelegt A° en(de) liever gehat liet profijt te missen als met oogeluycking te schijnen te gedoogen eenige valscheyt". (M. S. Schaep in 't familie-archief van Jhr. Mr. C. H. Backer te Amsterdam; vervolg, bijgeschreven door Mr. J. B. Schaep, Gerritsz.; (c) Quijtsch. R, fo. 40 \ ; (d) Mededeeling van Jhr. Mr. J. F. Backer, te Amsterdam. 118. ADRIAEN CROMHOUT. R. 1625. Comm. 1616, Sch. 1625. Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1621—1624. Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622. Kerkm1". Z. K. 1616. Koopman, wonende op den hoek van de Nieuwe Hoogstraat. Geb. 28 Juni 1585, st. 7 Oct. 1625, zoon van Barthold Adriaensz., N°. 81, en van Aeght Hendricksdr. Oetgens. Tr. 7 Juni 1615 Aeltge Six, geb. 1596, begr. O. K. 5 Nov. 1647, woonde bij haar overlijden in de N. Doelenstraat „in de drie Rapen", dr. van Guilliame (zie Aant. bij N°. 160) en van Johanna Wijmer. Kind (o. a.): Ida Cromhout, tr. Johan van Egmond van der Nijenburch (zie Aant. bij N°. 22), wed1', van Catharina de Graefif. 119. DIEDERICK THOLINCX. R. 1625—1644; failleerde in 1644 en werd daarom van zijne Vroedschapsplaats ontzet. Sch. 1625. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1625—Mei 1643. Luit*. der Burgerij 1622, Kapn. 1632; Regent Sint Jorishof 1624. Koopman op de Heerengracht „in Hamburgh". Failleerde en ging 11 Aug. 1644 een accoord met zijne crediteurs aan (a). Hij verliet daarna de stad en werd Ritmeester in dienst der Staten (b). In 1650 was hij Drossaard van Zevenbergen (c). 119- Gedt. O. K. 19 Mrt. 1589, st. na 1654 (d), zoon van Aert (zie Aant., hieronder) en van Anna Hermansdr. Ti. 8 Sept. 1613 Adriana van der Wel, geb. te Utrecht 1596, dr. van Lubbert van der Wel (e). Kind (o. a.): Anna Tholincx, tr. Jacob Jacobsz. Hinlopen, N°. 182. Aant. N. Tholincx, te 's-Hertogenbosch, liet o. a. de volgende twee zoons na: a. Wouter Tholincx, geb. te 's-Hertogenbosch omstreeks 1545, st. ald. kort vóór Mrt. 1621 (ƒ), tr. N. N. Hun zoon was: Hendrick Tholincx, geb. te 's-Hertogenbosch 1573, vestigde zich als koopman te Amsterdam op den Nieuwendijk; Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1617; tr. te Amsterdam 27 April 1603^) Aeltgen Claesdr., geb. 1575 (zuster van Pouwels Claesz.). Uit dit hu wel. sproten de volgende twee kinderen: aa. Dr. Arent of Arnout Tholincx, gedt. N. K. 10 Juli 1607, st. 20 Juni 1679, Medisch Doctor, gepromoveerd te Caën 16 April 1631 (^)l woonde op de Keizersgracht, naast zijn schoonvader Dr. Tulp (i); werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ100.000.— (j); Comm. 1642; Inspector van 't Collegium Medicum 1641; tr. 24 Nov. 1648 Catharina Tulp, geb. 18 Juni 1622, st. 15 Jan. 1664, dr. van Dr. Nicolaes, N°. 111, en van Eva van der Voech. Zij wonnen vijf kinderen, waarvan het jongste volgt: Margaretha Iholincx, geb. 14 Nov. 1656, st. kinderl. 20 Mei 1723 (£), tr. te Sloterdijk 2 Aug. 1675 Jonker Willem van Nijhoff, geb. te Texel 1652, st. 16 Jan. 1682, Commandeur onder de Admiraliteit te Amsterdam. bb. Maria Tholincx, gedt. N. K. 19 Mrt. 1617, tr. 28 Juni 1639 Marten Pietersz. Hagenaer, geb. 1611, lakenkooper op de N. Z. Kolk, Iarrameester der lakenen 1640, Waardijn 1641, zoon van Pieter en van Sijbrich Arisdr. b. Aert Tholincx, geb. te 's-Hertogenbosch 1548, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 10 Nov. 1600, vestigde zich te Amsterdam als koopman, en woonde er eerst (1584) „in de Seven Coorvorster Heeren", daarna (1587) op den Nieuwendijk „in den jongen Coninck van Dcnemarcken" (/), naast de Sint Jacobskapel; tr. te Amsterdam 30 Sept. 1584 Anna Hermansdr., dr. van Herman Meynertsz. (zie Aant. bij N°. 78) en van Weyn Jansdr. Hunne beide kinderen waren: aa. Diederick Tholincx, N°. 119. bb. Herman Tholincx, gedt. O. K. 10 Juni 1590, begr. N. K. 23 Oct. 1627, korenkooper en mouthandelaar (in) op den Nieuwendijk „in den jongen Coninck van Denemarcken"; Kerkmr. N. K. 1627; tr. 5 Dec. 1610 Grietge Hooft, geb. Jan. 1590* begr. N. K. 5 Sept. 1639, dr. van Cornelis Pietersz., N°. 49, en van Anna Jacobsdr. Blaeu. Zij hertr. Jan Hagen. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter: Anna Tholincx, gedt. O. K. 7 Mrt. 1613, begr. N. K. 7 Dec. 1666, tr. i°. te Sloterdijk 26 April 1639 Cornelis van der Meer, geb. te Delft 1611, „Secretaris van sijn Genade Graeff Willem van Nassauw" (1639); tr. 2°. Willem Pauw (zie bij N°. 95, Bijl. 1). (a) Reg. der Desol. Boedelk., N°. 181, fo. 12 V°; id. N°. 350, fo. 168 V°; (l>) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel II, p. 481; (f) In het pamphlet Knuttel 6865 „De gesteurde Hollantsche Leeuw Ofte het Belegerde Amsterdam", 165c, wordt „onse Bancqueroetiersen Teulinck, die eenigen tijt Ritmeester was en daer na die charge aen sijn Soon [Diederick Tholincx Jr.] geresigneert hebbende, door gunste en faveur van haer Hoogheyt MeVrouw de Princesse, Drost van Sevenbergen wierdt", beschuldigd Prins Willem II bij de belegering van Amsterdam met zijn raad ter zijde gestaan te hebben, en wordt beweerd, „dat by aldien het werck anders hadde uytgevallen en tot contentement van Sijn Hoogheydt sijne Troupen hier in de stadt hadde ghekomen, men dien bancqeroetiersen schelm tot een Burgemeester sonde gemaeckt hebben, ende sijn soon den gewesen Ritmeester, die, na ick verstae, mede onder de gelicentieerde [bij resolutie der Staten van Holland, d.d. 4 Juni 1650] sorteert, tot Opper-Schout, sulcke praetjes gaender niet om sonder met eenige waerheyt gelaudeert te sijn"; (d) Resol. Holland, 24 Sept. 1654; (e) Kerkint. reg., i. d. 20 Aug. 1613; Extr. Int. reg., i. d. 2i Juli 1601; (/) Wk. Reg. 18, fo. 164; Wk. Reg. Div. Mem. 3, fo. 67 V°; (g) Bij de ondertrouw, 12 April te voren, werd hij geassisteerd door zijne „meuye" Anna Hermansdr., wede. van Aert Tholincx; (k) Nomina Doctorum 1641—1753; (i) Zie bij N°. lil, noot Ir, (J) Quohier 1674, fo. 565; (k) Coll. Succ., Reg. 19, fo. 250; M. S. Six, N°. 1, p. 75; (/) Anna Hermansdr., wed®, van Aert Tholincx, kocht in 1608 dit huis uit haars vaders nalatenschap; zij en haar man bewoonden het echter reeds in 1587 (Begraafreg. N. K., i. d. 22 Febr. 1587) Quijtsch. 29, fo. 155 V°); (m) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 2 V°., 4 V°. 120. ERNST ROETERS. R. 1625—1648. Sch. 1625. Regent Leprozenhuis 1607, Overman van den Handboogdoelen i6i6;Luitt. der Burgerij 1626, Kap». 1630. Was in 1612 koopman onder de firma Roetert Ernst en Ernst Roeters (a); daarna Kassier in de Wisselbank 1616 (b). Woonde in 1609 op den O. Z. Voorburgwal en bij zijn overlijden op de Keizersgracht. Gedt. O. K. 30 Nov. 1581, st. 1 Mei 1648 (c), zoon van Roetert Ernst, N°. 86, en van Reymerich Pietersdr. Tr. 14 Juni 1609 Geertruyd van Marckel, geb. 1586, begr. O. K. 18 Aug. 1661, dr. van Jan (zie bij N°. 5) en van Truytgen van Eisen. Kinderen (o. a.): Mr. Jan Roeters, gedt. N. K. 19 Oct. 1614, begr. O. K. 31 Dec. 1667, advocaat op de Keizersgracht, daarna op den Fluweelenburgwal; Comm. 1641, Secr. 1642; tr. (d) 15 April 1653 Susanna Gommers, geb. 1636, begr. O. K. 22 Nov. 1655, dr. van Hans en van Anna Gessing (e). Hunne dochter was: Anna Susanna Roeters, tr. i°. Dirck Bas (zie bij N°. 176); tr. 2°. Mr. Dirck Backer, N°. 262. Dr. Roetert Ernst, N°. 172. 120. Hendrick Roeters, geb. 2 Aug. 1617, begr. N. K. 5 Aug. 1699, was koopman en brandewijnbrander (ƒ) en eigenaar van de lijnbaan „de Swaen" aan de Bullebaksluis (g); woonde op de Heerengracht over de Korstjessteeg „in de drie Heuvelen" (h); Comm. 1655, Sch. 1662, Hoofdschout 1673—1680; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1649; Regent N. Z. Huiszittenhuis 1652; Commiss. en Directeur van de Nieuwe Colonie in Nieuw-Nederland 1652 (z); Luit*, der Burgerij 1654 (Juli), Kapn. 1654 (Oct.), Majoor 1672, LA-Colonel 1673; Commiss. der Artillerie, 1672, en der Fortificatie, 1673; tr. 3 Dec. 1647 Geertruyd van Heuvel, gedt. N. K. 18 Juli 1627, st. 29 Sept. 1687, dr. van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 225) en van Eva Roch. Uit dit huwel. sproten o. a. de twee volgende kinderen: a. Mr. Ernst Roeters, geb. 17 Sept. 1648, st. ongeh. 7 Mei 1710, Comm. 1693, Sch. 1698; Lt. der Burgerij 1673, Kapn. 1674. b. Eva Roeters, geb. 15 Jan. 1652, st. te Utrecht 20 Febr. 1724, tr. te Nieuwendam 24 Juli 1672 Mr. Anthony van Hengst, geb. te Amsterdam 3 Mei 1644, st. te Utrecht 17 Oct. 1707, Kanunnik in 't Kapittel ten Dom te Utrecht 1670, Regent Burgerweeshuis 1673, was eerst advocaat te Amsterdam op de Leidschegracht, Vaandrig der Burgerij 1672, Luit4. 1673, daarna Raad Ordinaris in den Hove van Utrecht 1674, zoon van Gerrit van Hengst, van Wijk bij Duurstede, „winckelhouwer" in de Gasthuissteeg te Amsterdam (z), daarna Ontvanger en Proefmeester der Zijdehal aldaar, en van Alida de Locker (Reyniersdr. ex Grietge Evertsdr.). Floris Roeters, gedt. N. K. 13 Mrt. 1622, begr. O. K. 22 Sept. 1671, handelaar op de Oostzee, verrekende o. a. over 't jaar 1666 door bemiddeling van de Amsterdamsche Wisselbank een bedrag van ƒ 336.900.— (J); woonde op de Keizersgracht; tr. i°. 31 Aug. 1649 Geertruyd Hudde, gedt. 0. K. 12 Febr. 1626, begr. O. K. 26 Mrt. 1654, dr. van Hendrick, N°. 105, en van Clara Nijs; tr. 20. 1 Aug. 1662 Theodora Rombouts, geb. 1630, begr. O. K. 23 Sept. 1667. Uit het eerste huwel. werd eene dochter geboren: Clara Roeters, tr. Mr. Francois de Vroede, N°. 238. (a) Naamklapper op 't verdwenen Reg. D. der Wisselbank, 1612. Blijkens het Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 8, handelde Ernst Roeters in mout; (b) Kesol. van Burgern". en Oudburgem"., Reg. i, fo. 35; (r) 4e Reg. der lijfrentebr., fo. 28; (d) Mr. Jan Roeters had eerst gepoogd de hand te verwerven van Alida Bicker van Swieten, dochter van Burgemeester Cornelis Bicker (zie bij N°. 57) en haar een proces wegens trouwbeloften aangedaan. Zijn eisch werd evenwel bij vonnis d.d. 8 Dec. 1642 door het Hof afgewezen (Dr. g. W. Kernkamp, Bontemantel, II, p. 470); (e) Wk. Reg. 26, fo. 142; (/) Resol. Thes. 5, fo. 6 (1671); (g) Deze lijnbaan verkocht hij in 1675 aan Jan Lijnslager (Quijtsch. VV, fo. 7); (//) Quijtsch. EEEE, fo. 261; (i) Kerkint. reg., 1.d. 6 Juli 1634. — Gerrit van Hengst verzocht 19 Mei 1Ó68 aan de Vroedschap om „eenige beneficiën tot het opstellen van een notable Rolrederije of weverije van Zeyldoek met hetgene daer aen dependeert." Deze beneficiën (eene subsidie uit de stadskas en de leverantie aan de Oostindische Compagnie en de Admiraliteit) werden hem geweigerd, doch hem werd een stuk grond binnen de stad afgestaan, om er zijne fabriek te bouwen; (j) Wisselb. Reg. 49 en 50. 121. PIETER HASSELAER, PIETERSZ. R. 1626—1651. Comm. 1615, Sch. 1626, Burg. 1635, 37, 38, 41, 42, 44, 45, 49, Hoofdschout 1646—1648. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1640, 1643. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1641. Regent Burgerweeshuis 1612; Luit1, der Burgerij 1620, Kapn. 1626, Colonel 1630; Kerkmr. Noorderk 1623; Fabriekmeester der stad 1626; Overman van den Handboogdoelen 1628 (a). Ontvanger of Kassier van de Wisselbank (bij hare oprichting in 1609) (b); daarna koopman, lid der firma Simon de Rijck, Pieter Hasselaer en Hendrick Hooft (c). — Woonde in 1608 op de Brouwerskaay, later op de Keizersgracht. Gedt. O. K. 26 Dec. 1583, st. 5 Febr. 1651, zoon van Pieter Dircksz., N°. 64, en van Aecht Pietersdr. Tr. 14 Sept. 1608 Aeghje Hooft, geb. 1587, dr. van Cornelis Pietersz., N°. 49, en van Anna Jacobsdr. Blaeu. Kinderen (o. a.): Pieter Hasselaer, gedt. N. K. 24 Nov. 1614, woonde op de Keizersgracht; Secr. 1638—1654; tr. 30 April 1651 Maria Hasselaer, gedt. N. K. 4 Juli 1628, st. 28 Juli 1655, dr. van Jan (zie bij N°. 64) en van Jacomijntgen Willemsdr. Vrient. Agatha Hasselaer, tr. Gerard Hasselaer, N°. 174. (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bonteniantel I, p. 172, noot; [b) Oudste Kasboek der Wisselbank, 1609, achterin; (r) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. T., 1625. 122. HENDRICK REYNST. R. 1626—1648. Sch. 1627. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1636. Overman van den Handboogdoelen 1626 (a); Kap", der Burgerij 1626. Kassier van de Wisselbank 1616 (b). Woonde op de Keizersgracht, en kocht 26 Mei 1634 voor ƒ 11.700 de hofstede Duyn en Bergh onder Velsen. Gedt. O. K. 22 Sept. 1583, st. 29 Juni 1648, zoon van Reynst Pietersz. (zie Aant., hieronder) en van Neeltge Simonsdr. Jonckheyn. Tr. 28 Aug. 1611 Elisabeth Princen, gedt. O. K. 19 Juni 1586, st. 19 Juli 1650, dr. van Lambert (zie bij N°. 64, Bijl. 2) en van Aeltgen Hendricksdr. van Groll. Kinderen (o. a.): Mr. Lambert Reynst, N°. 157. Jacobus Reynst, geb. 2 Juli 1621, st. 4 Sept. 1667, woonde in 1645 en 1648 op de Keizersgracht, in 1652 op den Singel, en was eigenaar van de hofstede Duyn en Bergh onder Velsen; Comm. 1654; Bewindh. W.-Ind. Comp.; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1647; Luitt. der Burgerij 1650, Kapn. 1652; Regent N. Z. Huiszittenhuis 1651; tr. i°. 15 Aug. 1645 Adriana 47 122. Gillon, geb. 27 Aug. 1617, st. 12 Juli 1646, dr. van Abraham (zie bij N°. 49, Bijl. 3) en van Jannetgen Hooft; tr. 20. 29 Dcc. 1648 Elisabeth Jansen, gedt. N. K. 13 Febr. 1629, dr. van Balthasar (zie Aant. bij N°. 14) en van Wijbrich Jansdr. Benningh; tr. 30. 19 Juni 1652 Maria Pater, gedt. N. K. 18 Febr. 1629, begr. W. K. 20 Mrt. 1668, dr. van Albert Dircksz., N°. 139, en van Hillegonda Wttenbogaert. Uit het derde huwel. volgen twee kinderen: a. Mr. Pieter Reynst, geb. te Amsterdam 24 Oct. 1654, st. te Haarlem 18 Sept. 1718, Secr. van Haarlem 1679, Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen ald. 1711; Sch. en Raad ald. 1712; tr. te Haarlem 25 April 1679 Catharina Hasevelt, geb. 14 Jan. 1653, st. 18 Mrt. 1717, dr. van Adam en van Cornelia de Wael, Michielsdr. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen, waarvan het derde volgt: Jacob Reynst, geb. te Haarlem 22 Dec. 1685, st. te Beverwijk 4 Aug. 1756, Kapitein ter Zee onder de Admiral. te Amsterdam 1713, Schout-bij-Nacht 1743, Vice-Admiraal 1748, Luitt.-Admiraal van Holland en Westfriesland 8 Mrt. 175° J woonde in 1742 te Amsterdam op de Heercngracht in een huis van ƒ 1500.— huurw., hield vijf dienstb., eene koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 9 a 10.000.— (c); tr. te Amsterdam 6 Nov. 1718 Eva Clifford, geb. 13 Febr. 1695, st. 6 Aug. 1764, dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 365) en v^n Elisabeth Lijnslager. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende vijf kinderen: aa. Jacob Reynst, geb. 7 Oct. 1719, st. ongetr. 2 Dec. 1742, Kanunnik in 't Kapittel van Sint Jan te Utrecht 1742. bb. Elisabeth Reynst, geb. 29 Nov. 1720, st. 11 April 1751, tr. 4 Jan. 1746 Mr. Christoffel Jan van Dam, geb. te Haarlem 8 Mei 1722, begr. te Haarlem 28 Aug. 1798, Raad en Sch. van Haarlem 1748, Burgemr. ald. 177 ï, Raad ter Admiral. te Amsterdam 1758—1761 en 1788—1791, Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1776—1779, Gedep. in den Raad van State 1779—1782, Raad en Rentmeester-Generaal van de Espargnes der Graaflijkheidsdomeinen in Holland 1776, Bailluw van den Lande van Bloys, Hoofdofficier der stad Beverwijk, Sterfman der ambachtsheerlijkheden Tetterode, Aalbertsberg en Vogelensang, zoon van Mr. Jan Hendrik en van Catharina van Vladeracken. Hij hertr. 5 Mrt. 1752 Henrietta Jacoba van Hoorn, geb. 19 Aug. 1730, st. te Haarlem 31 Mei 1767, dr. van Willem (zie bij N°. 107, Bijl. 1) en van Elisabeth Nicoletta Brigitta Oetgens van Waveren. Hij hertr. andermaal 12 Mrt. 1769 Cornelia Maria Clant Schatter, wede. Van Mr. Coenraad van Schuylenburch, Burgemr. van Haarlem 1751, dr. van Pieter en van Maria Jacoba Backer. cc. Pieter Hendrik Reynst, geb. te Amsterdam 4 Aug. 1723, st. te Arnhem 26 Mei 1791, woonde te Amsterdam op de Keizersgracht, en kocht 28 Juli 1781 voor ƒ 18.300.— de hofstede Hoffvverk aan de Vecht onder Breukelen; Kapitein ter zee extraordinaris onder de Admiraliteit te Amsterdam 1743, Kapitein ordinaris 1753, Schout-bij-Nacht 1772, ViceAdmiraal 1779, Luitt.-Admiraal van Holland en Westfriesland 1789; tr. 2 Mrt. 1761 Johanna Sara Bicker, geb. 6 Dec. 1731, st. te Arnhem 13 April 122. 1801, dl', van Mr. Jan Bernd (zie bij N°. 116) en van Johanna Sara Pels. Uit dezen echt werden twee kinderen geboren: aaa. Johanna Sara Reynst, geb. te Amsterdam 19 Mei 1762, st. te s-Hage 29 Mei 1837, tr. te Breukelen 27 Sept. 1785 Samuel Johan Graaf van Limburg Stirum, geb. te Hoogeveen 11 Febr. 1754> s^- te 's-Hage 20 Juli 1824, Majoor (1781), Lt.-Colonel (1790), Colonel (1793) in't Regiment Orange Gelderland, (Lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en van de Ridderschap van Gelderland), zoon van Albert Dominicus en van Johanna Elisabeth Gratiana Sayer. bbb. Pieter Hendrik Reynst, geb. te Amsterdam 20 Mei 1767, st. te Batavia 27 Febr. 1832, Cornrn. 1791; Contrarolleur van het Uitgaande Recht ter Admiraliteit te Amsterdam 1791 ; Kap", der Burgerij 1792; (Ontvanger van de In- en Uitgaande Rechten te Batavia; Lid van de Algemeene Rekenkamer van Nederl.-Indië met den titel van Vice-President); tr. i°. te Breukelen 3 April 1790 Susanna Ignatia Radermacher, geb. te Amsterdam 21 Mei 1760, st. te Arnhem 26 Oct. 1814, dr. van Mr. Jan Cornelis (zie bij N°. 347) en van Maria Anna du Peyrou; tr. 2°. te Batavia S. M. Sperling, wede. Caulier. — Uit het eerste huwel. sproot een zoon, die het geslacht voortzette. dd Jean Lucas Reynst, geb. 21 Febr. 1730, st. kinderl. 17 Febr. 1792, Luitt.Colonel en Kap»-Commt. van eene Comp. Hollandsche Guardes te Voet, Colonel 1 Febr. 1774, Generaal-Majoor 15 Oct. 1787; tr. te Maarsen 28 Mei 1769 Barbara Nicoletta Six, geb. te 's-Hage 7 Febr. I729> s^te Amsterdam en er begr. O. K. 28 Mei 1802, wede. Van Abraham Croock (zie bij N°. 160, Bijl. 2), dr. van Mr. Willem (zie Aant. bij N°. 160) en van Helena Wilhelma Fabricius. ee. Isaack Reynst, geb. 25 tebr. 1733» s^- 3° Jan- 1775> vertiok in dienst der O.-Ind. Comp. naar Oost-Indië; Koopman (1761) en Resident (1763) te Tegal; Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië 1773; tr- Oost-Indië 13 Sept. 1761 Wilhelmina Maria van Mylendonck, geb. 20 Mei 1744, st. 21 Mei 1774, dr. van Joan Elias, Raad Extraord. van Ned.-Indië 1759, en van Sara Maria van den Bussche. Hunne dochter was o. a.: Wilhelmina Catharina Petronella Reynst, tr. Mr. Joan Graafland (zie bij N°. 400). b. Aletta Reynst, tr. Cornelis Burgh (zie bij N°. 158). Maria Reynst, gedt. N. K. 8 Oct. 1623, st. te Haarlem 10 April 1679, tr. te Amsterdam 15 Maart 1648 Mr. Johan van Thilt, geb. te Haarlem 1620, st. ald. 24 Nov. 1679, Raad van Haarlem 1648, Sch. ald. 1649, Burgen^, ald. 1659, Gecomm. Raad 1652—1654» Gedep. in den Raad van State 1674 1676, Curator der Academie te Leiden 1662, zoon van Hans van Thilt, van Haarlem, „diamantsnijder" in de Betaniëstraat te Amsterdam (d), en van Cornelia de Wael. Zij wonnen o. a. de beide volgende kinderen: a. Elisabeth van Thilt, tr. Gillis Sautyn, N°. 215. b. Cornelia van Thilt, tr. Jan van Marselis (zie Aant. bij N°. 362). 122. Aant. Reynst Jacobsz., „binnelantsvaerder", woonde in 1536 op den Dam (e); behoorde in 1535 tot de gezeten burgers, die aan de stad geld voorschoten voor den bouw van 't Rondeel bij de Regulierspoort (ƒ). Hij was denkelijk de vader van de vier volgende gebroeders: a. Joris Reynst, was in 1561 „aschcooper" (zeepzieder) op den N. Z. Ooster Voorburgwal naast „den bonten Os" (g); kocht 23 Juni 1571 van Nies Jansdr., wede. Van Syvert Fredericksz. „in den Ham", het huis „den gulden Ham" op 't Water (//); tr. N. N. Hun zoon was: Jan Jorisz. Reynst, geb. 1561, wonende in de Nes, daarna op de N. Z. Melkmarkt „in den Hoppetreder" (z); tr. 6 Febr. 1594 Giertge Remmen, geb. 1570. Zij hertr. 4 Dec. 1602 Louis van der Eenheu, van Mechelen, schilder, wed1', van Hester Tessenaken. — Uit het eerste huwel. sproot een zoon: Jan, die jong overleed (ƒ). b. Thonis Reynst, st. vóór 1564, in 1561 met zijne broeders Joris en Pieter genoemd als mede-erfgenaam van zijn broeder Gerrit Reynst (k); tr. Griete Gerritsdr. Noorman (/), dr. van Gerrit en van Soetgen Willemsdr. Oom. c. Pieter Reynst, volgt. d. Gerrit Reynst, st. kinderloos 3 Nov. 1557 (m), N. Z. Huiszittenm1". 1554; woonde in 1546 op 't Water; zijne weduwe (wier naam niet genoemd wordt) komt nog in 1583 voor als bewoonster van een huis op den Nieuwendijk (;/). Pieter Reynst (hierboven genoemd), geb. omstreeks 1510, begr. O. K. 25 Mrt. 1573» „aschcooper" in de Nieuwebrugsteeg „in de Lybaert", daar „de drie Gieters" uithingen, naast „het Muysennest" (0); kocht zich in 1558 uit de Hand- en Voetboogschutterijen (/); tr. Trijn Syvertsdr., wier nalatenschap 9 Febr. 1588 onder hare erfgenamen verdeeld werd (q), dr. van Syvert Fredericksz. (zie Bijl. 1, hieronder) en van Nies Jansdr. Uit dit huwel. sproten zeven kinderen: a. Reynst Pietersz., geb. tusschen 1540 en 1550, begr. N. K. 18 Jan. 1599, wijnkooper (r) in de Nieuwebrugsteeg „in de drie Gieters"; bewoonde des zomers het Huis te Heemstede (s); Sch. 1580; Kapn. der Burgerij 1578 (na de Alteratie); O. Z. Huiszittenmr. 1581; tr. 30 Aug. 1574 Neeltge Simonsdr. Jonckheyn, begr. N. K. 4 Juli 1596, dr. van Simon Hendricksz., N°. 19, en van Ael Elbertsdr. Goyer. Zij wonnen o. a. de volgende drie kinderen (t)\ aa. Agneta Reynst, tr. Gerrit Jacob Witsen (zie Aant. bij N°. 55). bb. Hendrick Reynst, N°. 122. cc. Maria Reynst, geb. 1588, st. kinderl. 25 Febr. 1664, tr. 27 Dec. 1626 Nicolaes du Gardyn, geb. te Emden 1572, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 4 Nov. 1641, in 1593 en 1621 wonende te Amsterdam in de Sint Anthonisbreestraat, in 1620 koopman onder ! 22. de firma Jacob Poppen en Nicolaes du Gardyn (//), was in 1626 te Haarlem gevestigd, doch woonde bij zijn overlijden weder te Amsterdam op de Heerengracht. Hij was weduwnaar van Margaretha Balestel (geb. te Atrecht 1573, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 6 Juni 1621, en met wie hij 12 Sept. 1593 te Amsterdam getrouwd was, dochter van Nicolas Balestel, den Oude, zie ook o J bij N°. 106, Bijl. 1, en van Isabeau Le Païcn). Hij was een zoon van Fran^ois du Gardyn (zie ook Aant. bij N°. 272) en van Bonne Commelin. Uit zijn eerste hu wel. (n.1. met Margaretha Balestel) liet du Gardyn o. a. de volgende twee kinderen na: aaa. Nicolaas du Gardyn (zie bij N°. 92), tr. Margriete Raep. bbb. Maria du Gardyn, tr. i°. Jacob Jacobsz. Rombouts (zie bij N°. 27, Bijl. 2); tr. 2°. Willem Adriaensz. Raep (zie bij N°. 92). b. Harman Reynst, begr. N. K. 12 Mrt. 1602, woonde in de Betaniësteeg. c. Weyntgen Pietersdr. Reynst, tr. Jan Verhee, Cornelisz., N°. 45. d. Lijsbeth Pietersdr. Reynst, tr. i°. Hillebrand Bouwer (zie bij N°. 136, Bijl. 1); tr. 2°. Wouter Thomasz. (zie bij N°. 62, Bijl. 1). e. Gerrit Reynst, st. in 't Fort Jacatra 7 Dec. 1615, voornaam koop¬ man en reeder te Amsterdam; rustte o. a. in 1599 met drie andere Amsterdamsche kooplieden een 6- of 8-tal schepen uit met het doel op China handel te drijven (■v)\ woonde in 1604 te Amsterdam in „het groote huys staende [op den Singel] buyten Tan Roden poorte genaemt den bloempot" (w); Medeoprichter en een der eerste Bewindhebbers der O.-Ind. Comp. 1602; Gouverneur-Generaal van Nederl.-Indië 1613 (aanvaardde het bewind 1614) tot zijn dood; tr. te Haarlem Margaretha Nicquet (x), dr. van Jan (zie bij N°. 97, Bijl. 1) en van Margaretha Bosman. Zij wonnen zeven kinderen, w.o. de zes volgende: aa. Catharina Reynst, geb. 5 Juni 1590, st. 10 Juni 1654, tr. 5 Juni 1612 Samuel Bloemaert, geb. te Antwerpen 21 Aug. 15*^3» s^te Amsterdam 1654, was in zijn jeugd koopmansbediende, achtereenvolgens te Hamburg, te Amsterdam en te Weenen en vertrok in Dec. 1603 met een vloot onder Admiraal Steven van der Hagen naar O.-Indië, „om de werelt ende mijn avonture te gaen soecken"; hij werd in 1608 benoemd tot Oppercommies te Soekadana en Landak, 't geen hij tot 1610 bleef, in welk jaar hij repatrieerde, waarna hij zich te Amsterdam als koopman vestigde op de Keizersgracht „in de stad Rijssel" (y), Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622, was in 1639 Commissaris van de Kroon van Zweden te Amsterdam (2), zoon van Lodewijk Jansz. Bloemaert, Gedep. ter Staten van Braband wegens Antwerpen 1580, Sch. van Antwerpen 1581, Superintendent en Kap", op 't Fort te Lillo 1583, en van Margaretha Hoefnagel. Hunne dochter was: 122. Constantia Bloemaert, tr. Isaac Sweers (zie Aant. bij N°. 383). bb. Margaretha Reynst, gedt. O. K. 7 Oct. 1598, tr. 14 Mei 1619 Adam Bessels, geb. 8 Sept. 1585, begr. W. K. 9 Dec. 1644, koopman op Italië en de Levant of „Straetse handelaer" (ad), wonende op de Keizersgracht, zoon van Adam en van Tanneke Arentsdr. Verbeeck. Zij lieten elf kinderen na (bb), w.o. de drie volgende: aaa. Sara Bessels, tr. Pieter van Hoorn (zie bij N°. 93). bbb. Catharina Bessels, tr. Antoine Warin (zie Aant. bij N°. 376). ccc. Elisabeth Bessels, tr. Pieter van Rijn (zie bij N°. 82). cc. Mr. Gerrit Reynst, N°. 153. dd. Wijntge Reynst, tr. Isaac Coymans (zie Aant. bij N°. 318). ee. Jan Reynst, Heer van Niel, gedt. O. K. 26 Oct. 1601, st. ongeh. te Venetië 26 Juli 1646 (cc), koopman en factoor te Venetië (dd)', Commissaris van H. H. Mog. aan 't Hof van Frankrijk tot het opmaken van het Tractaat van Marine 1646. ff. Constantia Reynst, gedt. N. K. 21 Oct. 1603, st. 15 Dec. 1671, tr. i°. Joan Carlo Smissaert (zie Bijl. 2, hieronder); tr. 2°. te Amersfoort 19 Nov. 1650 „Jonckheer" Willem de Raet. f. Syvert Reynst, geb. 1564, begr. N. K. 1 Sept. 1605, handelaar in „carseyen" (een wollenweefsel) (ee), wonende op den Singel bij Jan Rodenpoort; tr. 10 Febr. 1605 Annetge Michielsdr., geb. 1580, dr. van Michiel Marcelisz., tafelboekmaker in de Nieuwebrugsteeg, en van Maeyke Pietersdr. Zij hertr. 10 Aug. 1608 Jan Hendricksz., geb. 1584, wonende op den Dam, zoon van Hendrick Jansz. en van Machteld Michielsdr. — Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen (ff). g. Jan Reynst, gedt. O. K. 18 Juni 1566, st. 7 Mei 1617, woonde op de Heerengracht. Bijl. i. Syvert Fredericksz. „in den Ham", zeepzieder op 't Water „in den gulden Ham"; nam in 1548 zijn ontslag uit de Handboogschutterij (gg); tr. Nies Jansdr., begr. O. K. 28 Mrt. 1577. Hunne kinderen waren o. a. (h/i): a. Volckert Syvertsz., houtkooper op 't Water „in den gulden Swane"; tr. Aefïf Claesdr., dr. van Claes Thijmansz., houtkooper in de Houttuinen „in de Bel", en van Marij Jansdr. (ii). Wonnen vijf kinderen, w.o.: Trijn Volckertsdr., tr. 26 Juni 1584 Engebert van der Voech, geb. 1560, begr. N. Z. K. 16 Juli 1602, in 1584 „deurwaerder vant Hoff van Hollant" te 's-Hage, daarna procureur te Amsterdam in de Dwarsstraat. Uit dit huwel. sproot o. a. eene dochter: Eva van der Voech, tr. Dr. Nicolaes Tulp, N°. 111. b. Geert Syvertsdr., woonde op 't Water op den hoek van de Oude¬ brugsteeg. c. Frederick Syvertsz., st. vóór 1585, woonde op 't Water „in de 122. Uytrechtsche Schuyt", was een onstuimig aanhanger der refor¬ matie en nam in Sept. 1566 cleel aan de beeldstormerij in 't Minderbroederklooster, waar hij zijn rapier op een beeld stuksloeg (jj) ] tr. 1556 Trijn Cornelisdr., dr. van Cornelis Bouwensz., op 't Water „in d'Uytersche Schuyt", en van Emme Lambertsdr. d. Trijn Syvertsdr., tr. Pieter Reynst (zie Aant. bij N°. 122, hiervoor). e. Jan Syvertsz., zeepzieder op 't Water, eerst „in t Coninxhooft (kk), daarna „in den gulden Ham"; Overman van den Handboogdoelen 1557, '58 (//); moest in 1566 om de religie uitwijken en werd Watergeus [mm). f. Ael Syvertsdr., begr. O. K. 20 Nov. 1578, tr. Pieter Wijnolt of Winholt (nn), „waert in de gulden hant" (00) in de Warmoesstraat (pp). Hij hertr., na 18 Oct. 1586 ter pui gedane aant. der ondertrouw, Aefgen Gerritsdr., wede. van Jacob Sprenchuysen. Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, w.o.: aa. Trijn Pietersdr. Winholt, tr. Jan Claesz. Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1). bb. Aefgen Pietersdr.Winholt, tr. Jan Ysbrantsz. Kieft (zie bij N°. 58, Bijl. 1). Bijl. 2. Joan Carlo Smissaert, Heer van Niel (bij Antwerpen), gedt. te 's-Hage 8 Dec. 1590, st. 20 Jan. 1644, en begr. te Niel (zoon van Jean Smissaert, van Antwerpen, Ontvanger en later Contrarolleur der Artillerie, en van Susanna de Klerks), koopman te Amsterdam; tr. te Amsterdam 26 Sept. 1621 Constantia Reynst, gedt. N. K. 21 Oct. 1603, st. 15 Dec. 1671, dr. van Gerrit (zie Aant. bij N°. 122, hiervoor) en van Margaretha Nicquet. Zij hertr. Jor. Willem de Raet. Een zoon uit het eerste huwel. was: Johan Carel Smissaert, geb. te Antwerpen 17 Nov. 1639, st. te Utrecht 6 Jan. 1708, Kanunnik ten Dom te Utrecht 1668; Hoofdschout van Rhenen 1674—1700; bij dispensatie en zonder consequentie wegens de Ridderschap van Utrecht gedeputeeid in de Geneialiteits Rekenkamer 1681 ; Geëligeerde in het ie lid van Staat der Provincie Utrecht 1700; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1702—1704; Raad Extraordinaris in den Hove Provinciaal van Utrecht 1704; Dijkgraaf van den Grebbedijk en Hoogheemraad van den Lekdijk Bovendams; Rentmeester van den Convente van St. Catharine te Utrecht; tr. te Zuilen 8 Jan. 1675 Constantia Coymans, geb. te Amsterdam 29 Jan. 1652, st. 29 Dec. 1724, en begr. te Rhenen, dr. van Balthasar (zie Aant. bij N°. 318) en van Maria Trip. Zij wonnen zeven kinderen, w.o. de vier volgende: a. Mr. Balthasar Smissaert, geb. te Utrecht 13 Jan. 1677, st. te Amsterdam 18 Mei 1741, Kanunnik ten Dom te Utrecht 1698; Hoofdschout van Rhenen 1700; Bewindh. der W.-Ind. Comp. ter kamer Amsterdam wegens de Prov. Utrecht 1716—1721; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1740; tr. i°. te Neerlangbroek 11 Oct. 1702 Constantia van Toll, geb. te Amsterdam 30 Nov. 1675, st. 27 Aug. 1731, en begr. te Rhenen, wede. van Joseph Hoeufift, 122. Heer van Lunenburg, dr. van Hendrik, Kapitein ter Zee onder de Ad mi ral. te Amsterdam, en van Catharina van Nijhoff; tr. 2°. te Amsterdam 30 Dec. 1734 Cornelia Eliana Scott, gedt. te Amsterdam 29 Juli 1678, st. kinderl. 17 Febr. 1739, en begr. te Amsterdam, wede. eerst van Gerard Beelaerts, daarna van Jan van den Bosch (zie bij N°. 239), dr. van Mr. Everard, N°. 218, en van Johanna Cornelia Coymans. Uit het eerste huwelijk sproten o. a. de beide volgende kinderen: aa. Hendrik Smissaert, geb. te Rhenen 23 Mei 1708, st. ald. 1 Febr. 1786, Burgemr. en Hoofdschout van Rhenen; Bewindh. der O.Ind. Comp. ter kamer Amsterdam wegens de Prov. Utrecht 1764 —1767; tr. te Rhenen 13 Aug. 1743 Anna Agneta van Brienen, geb. te Rhenen 19 Oct. 1724, st. te Utrecht 26 Dec. 1805, dr. van Mr. Gijsbert en van Margaretha Keyser. Zij wonnen zestien kinderen, w.o. de twee volgende: aaa. Isabella Maria Smissaert, tr. i°. Mr. Willem Backer, N°. 401 ; tr. 2°. Jacob Carel Abbema (zie Aant. bij N°. 412). bbb. Eleonora Sophia Smissaert, geb. te Rhenen 25 Aug. 1764, st. te Utrecht 19 Febr. 1837, tr. i°. 29 Nov. 1780 Mr. Matthijs Willem Meyer Rietveld, geb. te Amsterdam 3 Sept. 1759, st. op den huize Zeerust bij Baarn 25 Aug. 1782, zoon van Hendrik Rietveld, Luitt.-Admiraal van Holland en Westfriesland 1793, en van Jannetje Meyer; tr. 2°. Mr. Nicolaas Asschenbergh, N°. 431. bb. Jacoba Matthia Smissaert, tr. Jan Fredrik Abbema (zie Aant. bij N°. 412). b. Constantia Isabella Smissaert, geb. te 's-Hage 5 Dec. 1682, st. te Doorn 1731, tr. te Rhenen 20 Dec. 1711 Jonker Carel Justus van Arkel, Heer van Burgst, gedt. te Doorn 23 Juli 1677, st. ald. 28 Dec. 1767, Majoor der Cavallerie, Colonel der Infanterie en Commandeur van Naarden, zoon van Roelof, Heer van Burgst, en van Philippina Staunton. Eene dochter uit dit huwel. was: Jonkvr. Philippina Baltina Elisabeth van Arkel, tr. Everard van Weede (zie Aant. bij N°. 422). c. Jan Carel Smissaert, Heer van Sandenburgh en Coninxvrij, geb. 19 Mei 1684, st. te Kapelle (Zeeland) 28 Aug. 1747, Kapitein, eerst in 't Regiment van den Graaf van Nassau-Woudenberg, daarna in de Hollandsche Guardes te voet 1711; Colonel van een Regiment voetknechten 1725; Luitt.-Generaal van de Infanterie 19 Sept. 1742; Commandeur van Sas-van-Gent 1 Aug. 1737; Gouverneur van 's-Hertogenbosch 30 Mei 1747; tr. te Neerlangbroek 28 Dec. 1721 Eleonora Sophia Borre van Amerongen, Vrouwe van Sandenburgh en Coninxvrij, geb. 1685, st- 10 Febr. 1765, dr. van Dirck en van Anna Adriana Bentinck. Hunne kinderen waren o. a.: aa. Anna Adriana Smissaert, tr. Henrik Hooft, Danielsz. (zie bij N°. 303). bb. Nicola Geertruy Smissaert, tr. Mr. Ysbrand Kieft Balde (zie Aant. bij N°. 366). d. Maria Baltina Sophia Smissaert, tr. Andries Abbema (zie Aant. bij N°. 412). (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 172, noot; (/;) Resol. van Burgern". en Oudburgemn., Reg. 1, fo. 35; (c) Quohier 1742, fo. 48; (d) Extraordin. Int. reg., i.d. 25 April 1615; (c) Rooyboek, fo. 14 V°; (/) Stadsrek. 1546, fo. 94 V°; ibid. 1547» fo. 28. (g) Rentebr. 2, fo. 56 V°; (/i) Quijtsch. 8, fo. 233 V°; (i) Schepenk. 9, fo. 254; (j) Wk. Reg. 14, fo. 28 V°; (k) Wk. Reg. 5, fo. 248 V°; (/) Rentebr. 12, fo. 73; (m) M. S. Schaep, N°. 2, in 't Gemeente-archief te Amsterdam;(«) Rentebr. 13, fo. 200; Quohier van den io'n Penn. 1546 (Rijksarchief te 's-IIage); (0) Rentebr. 2, fo. 56 V°; Quijtsch. 11, fo. 278; Rentebr. 14, fo. 362; (/) Hamboech scutterien boeck, fo. 229; (<]) Quijtsch. 12, fo. 240 V°; Rentebr. 13, fo. 54, en los ingestoken blad bij deze bladzijde; (r) Doopb. O. K., i.d'. 28 Juli 1588; (j) Oud-Holland 1888, p. 220; (t) Wk. Reg. 13, fo. 239; (te) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. O, 1620; (v) Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië, I, p. 103; (■w) Schepenk. 9, fo. 254; (*) Margaretha Nicquet wordt gezegd overleden te zijn in 't fort Jacatra vóór 1619. Zie o. a.: M. A. van Rhede van der Kloot, De Gouverneurs-Generaal en Commissarissen-Generaal van Nederl.-Indië, p. 27; (y) ,,Memorie Boeck van Samuel Bloemaert in de collectie familiepapieren der fam. Sweers in 't Gem.-archief te Amsterdam; Begraafreg. O. K, i.d. 16 Oct. 1619; (z) Schepenk. 37, fo. 122 V°; (aa) Grootm. 3, fo. 21 V° (1625); (bb) Wk. Reg. 26, fo. 285 V°; (cc) Denkelijk liet Jan Reynst eene natuurlijke dochter na: Constantia Reynst, geb. te Amsterdam 1642, tr. i°. (werd bij hare ondertrouw 23 Nov. geassisteerd „met haer muy Anna Schuyt") 11 Dec. 1668 Jan Sonneman, in 1668 koopman te Naaiden, daarna brouwer „in den Swarten Leeuw" te Amsterdam Reg. van Goede Mannen 1683, N°. 1814 R I.; Schepenmin. reg., N°. 757 R- I-. &>. 155; 1683); tr. 2°. Abram van Collen (zie Aant. bij N°. 257ï; (dd) Reg. van Vonnissen in civiele zaken, N°. 2063 R. I., fo. 61 (1635); (ee) Schepenk. 7f fo, 99. Zie omtrent het huwelijk van Syvert Reynst: Mr. N. de Roever, Van Vrijen en Trouwen, p. 120; (ff) Deze twee kinderen waren: a. Pieter Reynst, gedt. O. K. 30 Oct. 1601, jong overleden; b. Trijntgen Reynst, gedt, N. K. 15 Nov. 1605, tr. 4 Juli 1623 Philippus van Geel, Pietersz., geb. te Keulen 1593, st. te Amsterdam en er begr. Walenk. 24 Febr. 1649, koopman op de Keizersgracht; (gg) Hamboech scutterien boeck, fo. 127 V°; (hh) Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 227, 233 Wk l. M., i. v. Syvertsz.; Rentebr. 13, fo. 9 V°; (ii) Wk. Reg. 8, fo. 351; (jj) Confessieboek, N°. 273 R. I., fo. 72, 83; (kk) Rentebr. 2, fo. 276; (//) Hamboech scutterien boeck, fo. 212 V°, 222 V°; H ter Gouw, VI, p. 321; (««) Quijtsch. 11, fo. 262. Pieter Winholt had een broeder: Barnardinus Geerlofsz. (Wk. Reg. 7, fo. 84 V°); (00) Stadsrek. 1563, fo. 72; (pp) Quohier 1557, fo. 101 V°. 123. Dr. MATTHIJS WILLEMSZ. VAN RAEPHORST. R. 1626—1638. Comm. 1626, Sch. 1627. Kerkmr. N. K. 1625; Kap", der Burgerij 1625; Overman van den Voetboogdoelen 1633. Woonde op 't Water bij de Vrouwensteeg „in den Akerboom" (a). Gedt. N. K. 6 Mrt. 1599, st. 2 Febr. 1638, zoon van Willem Matthijsz. (zie Aant., hieronder) en van Grietgen Ysbrandsdr. Tr. 9 Jan. 1624 Aefge Witsen, ged1. N. K. 22 April 159^» begr. N. K. 21 Sept. 1637, dr. van Gerrit Jacob (zie Aant. bij N°. 55) en van Grietge Appelman. Kind: Margaretha van Raephorst ( begr. N. K. 1 Nov. 1624, zeepzieder op t Watci „in de drie Swaentgens (f), zoon van Gerrit Hendricksz. (zie ook bij N°. 98, Bijl. 1) en van Aelken Jacobsdr.; tr. 2°. 14 Apiil 1626 Thomas van Egmond van der Nijenburch, geb. te Alkmaar 7 Mrt. 1599» s^- a^. 24 Sept. 1675, Sch. van Alkmaar, Raad ald. 1623, Burgemr. ald. 1634, Gedep. ter Staten Generaal en in den Raad van State, Gecomm. Raad van 't Noorderkwartier, zoon van Cornelis, Burgemr. van Alkmaar 1610, en van Elisabeth Thomasdr. Crooncnburg. (a) Quijtsch. O, fo. 30; (b) Zij teekende na haar tweede huwelijk: „Marita van Raephorst Gravin van Silhsbogh" (Waterschapsarchief te 's-Graveland); (c) Bij de ondertrouw 4 Jan. 1667 was de bruigom geassisteerd „met sijn moeder [n.b. stiefmoeder] Cornelia van Berchoudt [en] sijn Broeder Herbert Tromp"; de bruid „met de Hr. Corn. Geelvinc schepen en Raedt en sijn E. huysvrouw"; (d) Blijkens den inventaris der nalatenschap van Cornelis Tromp, waarover Dr. W. Martin in OudHolland XIX, p. 65 en verv., een en ander mededeelt, bedroeg het door den Admiraal nagelaten kapitaal aan lijfrenten, obligatiën, enz. ruim ƒ205.888.—. Het Reg. der Coll. Succ. 7, fo. 32, geeft op dat Tromp naliet een vermogen van / 161.684.— aan roerende en onroerende goederen, w.o „het grote huys, boomgaert en plantagie genaemt Sillisburg, met al zijn toebehoren, groot ontrent aght morgen [en geschat op] ƒ 10.000.—Meer dan de helft van dit vermogen, n.1. / 87.71 r.— had 1 romp kort vóór zijn dood van zijne vrouw geërfd. Tromp woonde bij zijn huwelijk te 's-Gravenhage en bij zijn overlijden te Amsterdam; in 1686 bestond zijn huisgezin uit drie personenhemzelf, zijne vrouw, welke door den Markies d'Ausson in zijne mémoires als „sa vilaine femme" betiteld wordt, en „une assés jolie niepce". Des zomers bewoonde het gezin de buitenplaats Trompenburg (of zooals de eigenaar die na zijne verheffing in den Deenschen Gravenstand noemde: Syllisburg); d'Ausson, die er hem bezocht, zegt van Tromp: „II me parut le meilleur liomme du monde, riant de tout son coeur avec nous autres jeunes gens, nous menant luy-même dans sa cave pour boire des sommkens avec sa jolie niepce". (Dr. R. I'ruin, Aanteekeningen op de Oveiblijfsels van Geheugchenis van Coenraed Droste, ad vs. 444 en 514^); M Schepenk. io, fo. 88 V ; (ƒ) Wk. Reg. 19, fo. 212 V°. 124. SIMON DE RIJCK. R. 1627—1652. Comm. 1627, Sch. 1628. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1625. Regent Rasp- of Tuchthuis 1596; Commiss. van de Monstering te Amsterdam 1607—1628 (a). Koopman, lid der firma Simon de Rijck, Pieter Hasselaer en Hendrick Hooft (b). Woonde op den Singel bij de Romeinsarmsteeg „in den Draeck". — Hij liet een vermogen na van ƒ 380.000.— (c). Geb. 1565, st. kinderl. 10 Mei 1652 (d), zoon van Jacob Simonsz. Rijck of de Rijck (zie Aant., hieronder) en van Griete Claesdr. Hooft. Tr. 16 Jan. 1594 Maritge Simonsdr. Jonckheyn, geb. 1562, begr. N. K. 16 Oct. 1622, dr. van Simon Hendricksz. Venver Jonckheyn, N°. 19, en van Ael Elbertsdr. Goyer. Kinderloos. Aant. Rijckert Albertsz., gezegd van der Graft (heette in de wandeling: „Rijckert de timmerman"), geb. te Graft (e) omstreeks 1480, timmerman te Amsterdam op de Windmolenzijde (Nieuwendijk) bij de Gravenstraat; tr. Griet Pietersdr. (ƒ). Zij lieten de volgende zes kinderen na: a. Simon Rijckertsz., st. 31 Dec. 1558 (g), korenkooper op den Vijgendam „in de Hulck" (//); in 1544 Kapitein en „Scherprechter" van de Handboogschutterij (i); tr. Neel Willemsdr. Pot, dr. van Willem Fredericksz., op den Middeldam „in de Pot", en van Lobberich Remmetsdr. (ƒ). Zij wonnen acht kinderen : aa. Catharina Simonsdr., tr. (omstreeks 1555) Barend Claesz. (k) „in de drie Engelen", begr. N. K. 17 Febr. 1587, korenkooper op 't Water over de Papenbrug „in de drie Engelen" (/), Regent Burgerweeshuis 1578 (na de Alteratie), zoon van Claes Dircksz. Uit dit huwel. sproten negen kinderen (m), waarvan de twee oudsten volgen: aaa. Simon Barendsz. Rijck. bbb. Stijn Barendsdr., tr. Dirck Clementsz. Coornhert (zie bij N°. 11, Bijl. 1). bb. Lobberich Simonsdr., begr. N. K. 11 Dec. 1595, tr. (vóór 1560) Mr. Marten Bitter, Laurensz., geb. te Haarlem 1538 (n), advocaat en notaris te Amsterdam, eerst in de Warmoesstraat, daarna in de Kalverstraat „bij 't Hoff van Hollant", zoon van Laurens (zie Aant. bij N°. 64) en van Petronella Pouwelsdr. van Outschooten. — Wonnen vier kinderen. 124- cc. Pieter Simon Rijckertszoonsz. dd. Jacob Simon Rijckertszoonsz., daarna: Jacob Simonsz. Rijck of de Rijck, Heer van Zaffelaer, geb. te Amsterdam 1541/42, st. te Veere 11 Sept. 1584, ontving 16 April 1561 zijn aandeel in zijns vaders erfenis „om(m)e zijn coopma(n)scappe dair mede te doen"; was korenkooper op den Vijgendam „in de Hulck"; in 1566 om het geloof uitgeweken, vestigde hij zich eerst als koopman te Dantzig en werd daarna Kapitein bij de Watergeuzen, als hoedanig hij een werkzaam aandeel nam in de inneming vah den Briel, 1 April 1572, en in de afschudding van 't Spaansche juk te Vlissingen, weinige dagen later. In Mei van datzelfde jaar weid nadat door zijn toedoen, met behulp der burgerij, de stad Veere tot 's Prinsen zijde was overgegaan — het vendel zeesoldaten, waarover hij Kapitein was, als bezetting in deze stad gelegd, terwijl hem tevens onder den titel van Admiraal het opperbevel over de „Schepen van Oirloge" van deze toen belangiijke havenplaats opgedragen werd (0); bij zijn overlijden woonde hij nog als Kapitein te Veere in 't huis „genamt Brouwershaven (p). Tusschentijds komt hij nog voor als „capiteyn van een compaignye voetvolcx onder 't Regiment van den Heere van Ryhove in dienst der stad Gent, welke hem uit dien hoofde in 1580 „ter cause van gaigen en(de) solden van (de)zelve compagnie eene belangrijke som schuldig was. Hij kocht bij openbaren verkoop 27 Oct. 1580 voor 7700 gulden Vlaamsch van de stad Gent de heerlijkheid Zaffelaer, ressorteerende onder den leenhove van Sint-Pieters. Hij tr. te Amsterdam Griete Claesdr. Hooft, st. te Amsterdam ten huize van haar schoonzoon Jan Jansz. van Hoorn en begr. N. K. 6 Febr. 1617, dr. van Claes Willemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Dieuwertge Claesdr. Hunne drie kinderen waren: aaa. Simon de Rijck, N°. 124. bbb. Willem de Rijck, geb. 1570, woonde bij zijn huwelijk te Amsterdam op den N. Z. Voorburgwal en in 1598 „in den grooten boomgaeit van Zandenburch gelegen binnen dezen eylande van Walcheren in de parochie van Zandijck" (q)-, tr. te Amsterdam 12 Dec. 1593 Maritge Cornelisdr. Pot, geb. 1576, dr. van Cornelis Jansz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Aeghje Cornelisdr. Hooft. Uit dit huwel. sproot eéne gehuwde dochter (v). ccc. Giertgen (of Gertrudt) Jacobsdr. de Rijck, st. 27 Jan. 1639 (s), tr. i°. te Amsterdam 20 Oct. 1593 Absolon Nicolaï (of Claesz.)i geb. te Bergen op Zoom 1562, st. te Veere 1594; tr. 2°. Jan Jansz. van Hoorn, N°. 93. Uit den eersten echt sproot eene dochter: Ehsabeth Absolons, tr. Willem Adriaensz. Raep (zie bij N°. 92). ee. Griet Simonsdr., geb. 1544/45, tr. 1563 Pieter Gijsbertsz. Ghendt, korenkooper; hij week om het geloof uit Amsterdam en nam als I24> Kapitein van de Watergeuzen in 1572 deel aan de inneming van den Briel (t), zoon van Gijsbert Pietersz. Ghendt, in de Kalver- straat „in Ghendt" (;u). ff. Giert (ook: Geert) Simonsdr., geb. 1546/47, tr. i°. Reynier Direksz., begr. O. K. 24 Mrt. 1569, houtkooper „in d'oude zijts houtthuyn" (v); tr. 2°. 30 Juni 1579 Direk Claesz. Druyff (w), korenkooper, zoon van Claes Direksz. Een zoon uit het tweede huwel. was o. a.: Simon Direksz. Rijck, geb. 1583, st- I(H° (■*")• gg. Marij Simonsdr., tr. Hendriek Andriesz. Wou (zie bij N°. 32, Bijl. 1). hh. Rijck Simonsz., geb. 1554, st. ongeh. 1580, ontving 8 Oet. 1573 „out XIX Jaren" een gedeelte van zijn vaderlijk erfdeel „om(m)e metten pen(n)ingen daer van comende zijn neeringe en(de) coop- manschappe te doene". b. Oude Pieter Rijekertsz., st. kort vóór Nov. 1541 (y), tr. Lijsbeth Pietersdr. Holft of Huift, dr. van Pieter Jansz. (zie Aant. bij N°. 199) en van Steyn Direksdr. Zij hertr. Reynei Albeitsz. Uit het eerste huwel. sproten twee kinderen, waarvan het oudste, een zoon, evenals zijne nakomelingen na hem, den naam van der Gracht voerde (z). c. Jonge Pieter Rijekertsz., makelaar, tr. Trijn Jansdr. Cuper, st. kort vóór Aug. 1581 (ad), dr. van Jan Jansz. en van Lambertgen Pietersdr. (bb). Zij wonnen zeven kinderen (cc), w.o.: Pieter Pietersz., alias Pieter Pieter Rijckertszoonsz., begr. N. Z. 19 Mrt. 1595, „lantaernmaecker" (dd) op den Nieuwendijk; tr. Erckgen Hendricksdr., geb. 1559. st- l6o7 (ee)> dr- van Hendrick Albertsz., boekverkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Bijbel , en van Maria Bartholomeusdr. (ff). Zij lieten vijf kinderen na, waarvan het derde volgt: Hendrick Pietersz. van der Gracht, geb. 1587, kruidenier op t Water; tr. 21 Juli 1619 Trijn Jansdr. van Hoorn, geb. 1595» dr- van Jan Claesz. (zie Aant. bij N°. 154) en van Grietge van Neck. Hunne dochter was: Henrietta van der Gracht, tr. Mr. Simon van Hoorn, N°. 154- d. Bessel Rijckendr., tr. Pieter Otsz., st. kort vóór Mrt. 1 555 (gg)> steenhouwer „op de noorderhoeck van Pieter Jacobs stege in de Gansoort". Uit dit huwel. sproten zes kinderen, w.o.: Geerte Pietersdr., tr. Hendrick Claesz. van Groll (zie Bijl. 1, hieronder). e. Anna Rijckendr., testeerde voor Nots. Lambert Vloits 12 Sept. 1582, passeerde voor denzelfden notaris een codicil 21 Pebr. 1584» en st. kort daarop (hh), woonde bij haar overlijden op den Nieuwendijk „in 't vergulden Spoortgen", tr. i°. (omstreeks 1540) Jacob Reyersz., van Sloterdijk, st. kort vóór Jan. 1544 («); tr. I24- 2°. 1544 Frans Ottensz., lakenkooper (jj), Overman van den Voetboogdoelen 15 59 (^)> zoon van Otto Reyniersz. f. Hillegond Rijckendr., tr. Quirijn Jansz. Ouderogh, zoutkooper; hij vertrok met zijn huisgezin in 1548 metterwoon naar Spanje (//), waar beide echtelieden in 1559 te Cadix overleden zijn (mm). Hij was een zoon van Jan Ouderogh en van Marie Gerritsdr. (nn). Hun jongste zoon volgt: Isaac Ouderogh, Quirijnsz., st. te Amsterdam en er begr. N. K. 11 Juni 1607, kocht in 1590 het huis „de vergulden Regenboge" in t Gansoord (Nes) (00); Overman van den Handboogdoelen 1603 (PP)', tr. Neeltge Claesdr. Grooff, dr. van Claes Gerritsz. en van Griet Jansdr. Bailluy (qq). Zij wonnen: Neeltgen Isaacsdr. Ouderogh, tr. Laurens Jansz. Spiegel, N°. 91. Bijl. i. Hendrick Claesz. van Groll, geb. omstreeks 1520, begr. N. K. 5 Sept. 1589, huidenkooper op den Nieuwendijk bij de Sint Jacobskapel „in t Elandtshooft"; Deken van 't Huidenkoopersgild 1580 (rr); tr. i°. Cille Laurensdr., begr. O. K. 24 Oct. 1564 (ss), di. van Laurens Harmansz., koopman in de Nieuwebrugsteeg „inde drie Cammen" (tt), en van Griete Woutersdr.; tr. 20. Geerte Pietersdr., geb. 1534, dr. van Pieter Otsz. (zie Aant. bij N°. 124, hiervoor) en van Bessel Rijckendr.; tr. 30. 12 Sept. 1581 Jannetgen Jan Pilgramsdr., geb. 1534, wede., eerst van Vranck de Wael (zie Aant. bij N°. 40), daarna van Engel Huyghen, dr. van Jan Pilgramsz. (zie Aant. bij N°. 47) en van Griet Jansdr. Verburch. Zij hertr. Hans van der Beecke (zie bij N°„ 47, Bijl. 2). Een kind uit elk der beide eerste huwelijken volgt (uu)\ a. Aeltgen Hendricksdr. van Groll, tr. Lambert Princen (zie bij N°. 64, Bijl. 2). b. Cille Hendricksdr. van Groll, tr. Jan Claesz. van Hoorn (zie Aant. bij N°. 154). (a) De Raadsheer Nicolaas van Reygersbergh schreef in 1627 aan zijn zwager Hugo de Groot: „Symon de Rycke, ende noch een van Ryn humeur syn in de Vroedschap tot Amsterdam ghekoren, dat, naer myn opinie, een grooten slagh is. De Rycke is couragieus, ontsiet geen Gemeente, heeft lange jaeren de soldaten betaelt, die oock seer van hem dependeeren" (Wagenaar, Beschrijving van Amsterdam, I, p. 493); (/;) Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. T, 1625; (r) Coll. Succ. 2, fo. 1; Wk. Reg. 28, fo. 334; Reg. 23, fo. 106 V°. Simon de Rijck bestemde een gedeelte van zijne nalatenschap tot een fonds waaruit jaarlijks een gezamenlijke maaltijd van de Weesmeesters zou bekostigd worden „tot gedachtenis sijner persoon, alsoo achtien jaren achter den anderen in die banck [d. i. in de Weeskamer] had geseeten" (zie o. a.: Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 120); (^) M. S. Backer en Navorscher VI, p. 174; (e) De stamvader van de familie was uit het dorp Graft geboortig [Pieter de GraefT vermeldt dat Hendrick Pietersz. van der Gracht, getrouwd met 1 rijn Jansdr. van Hoorn, te Graft geboren was, doch dit is eene vergissing: niet op Hendrick Pietersz. maar op zijn overgrootvader Rijckert Albertsz. moet dit slaan] en werd daarom waarschijnlijk meestal aangeduid als: Rijckert Albertsz. van der Graft. Zijne kinderen komen echter nergens onder dezen naam voor: pas in 't laatst der 16e eeuw vindt men hem weder eene enkele maal in de acten en in 't begin der 17c eeuw duikt hij op als familienaam in de beide jongste takken, afstammende van Oude en Jonge Pieter Rijckertszoonszonen. — Wel wordt reeds in de acte van scheiding 124. dei" nalatenschap (1588) van Ydtgen Willemsdr. Pot, weduwe van den korenkooper Hees Willemsz. in 't Schepel — waarin de nakomelingen van hare zuster Neel Willemsdr. Pot, getrouwd met Simon Rijckertsz., voor de helft erven — en verder in alle stukken, deze nalatenschap betreffende, ook de toen reeds overleden ex-Watergeus Jacob Simonsz. de Rijck genoemd: „van der Gracht" (Wk. Reg. 11, fo. 65, 300; Lade 353, i.v. de Rijck), maar in werkelijkheid hebben noch hijzelf noch zijne kinderen ooit dezen naam gevoerd. Zelfs wanneer Kapitein Jaccb Simonsz. in Vlaanderen voor een edelman doorgaat en hij in officieele stukken met het praedikaat van „Joncheei betiteld wordt, en hij er dus belang bij zou kunnen hebben zich van een adellijk klinkenden naam zoo hij er een gehad had — te bedienen, weet hij geen beter middel te bedenken om aan zijn plebeïschen naam een meer aristocratischen klank te geven, dan zijn patroniem Rijckertszoonsz. te vervoi men tot Rijck of de Rijck (zie hieronder noot ƒ); (ƒ) Wk. Reg. 5, fo. 24, 148; Grootm. 2, fo. 4 \°; (g) Schaep, M. M., los ingestoken blad bij p. 144; (/i) Met den naam van Vijgendam werd toen aangeduid het Damrak tusschen den Dam en de Zoutsteeg. Zie ook Inv. dei nalatenschap van Simon Rijckertsz., Wk. L. 43, i-v. Rijckertsz.; Wk. Reg. 7, fo. 123 V°; (i) Hamboech scutterien boeck, fo. 80; (/) Wk. Reg. 4, fo. 158; Reg. 11, fo. 65, 300; (k) Barend Claesz. heet in eene 17e eeuwsche M. S. geneal. van 't geslacht „de Rijck van der Gracht" in 't gem.-archief te Amsterdam: Verwer. Hij was een broeder van Dirck Claesz. Druyff, getr. met Giert Simonsdr.; (/) Wk. Reg. 6, fo. 187 V°; Reg. 11, fo. 77; Rooyboeck, fo. 127 V°. — Onder de deelhebbers in de door het Burgerweeshuis in 1560 georganiseerde loterij, die elk hun naam en een beiijmd motto moesten opgeven, komt voor: „Barend Claesz. in de drie engelen opt watei nevens die pape(n) brug" onder het motto „Symon Rijck die vaeder vant liuys, \\ at brengen hem die weeskinderen thuys" (Loterijboeck); (m) „Verclaringe by forme van turbe" etc., L. E. 3» N • 5"> (n) Van deze negen kinderen werd één zoon Minderbroeder en één priester; ééne dochtei, Anna Baiendsdr., was „geestelicke maeclit'' en eene andere, Griete Barendsdr., „maagd in den Hoek te Haarlem. Deze laatste wordt in de Bijdr. voor de Geschiedenis van t Bisdom Haailem X\ III, p. 132, genoemd. „Een borgers ofte coopmans dochter van Amsterdam, nut de drie Engelen op het Water. Ilaei vader genaenit Barent Claesen, haer moeder I rijn Simons, wesende Katolijk maei seer slap. dan sijn met alle haer kinderen seer vierich en iverich geworden door de vermaninge en goede exemplen van haer outste dochter Anna Barents, die een geestelicke maeclit was . (Levens dei Ilaailemsche Maechden van den Hoeck", beschreven door Trijntje Jans Oly, t.a.p.); (0) De Ileei J. \V. Peneis, te Veere, die in het archief aldaar een onderzoek voor mij instelde naar Jacob Simonsz. de Kijck, biacht daarbij o. a. de volgende interressante opgaven aan 't licht: I11 de „Rekening van de Gemeene Zake te Veere", opgemaakt door Henrick Somer a°. 1572: „Ander ontfanck ende dat van sout ghenomen by de Schepen van Oirloge van der Vere daer Admirael op was Jacob Symonssen Rijck" (fo. 29); „Ontvangen van den beuyt (= buit) van de Admiraliteit raeckende Jacob Symonss: Admirael x°iiii 4' 11 g1"- welcke somme hiervooren fo. 111 vso in ontfanck ghebrocht es dus liiei niet (fo. 34); „Betaelt Jacob Symonss. Rijck voorss. ende dit over een maand zijns dienst ingaende xi Augusti 72 en(de) eyndende xi September daer an volgende blyckende by de quitantie van(den) zeiven Capitain Rijck gequoteert n°. 68 hier overgelevert de som(m)e van 111» l gr." (fo. 59). In de Rekening alsvoren, opgemaakt door Pieter Reigersberche a°. 157^ • „Ander Betalinge gedaen an tvendel van Capiteyn Jacob Symonss.: Eerst betaelt opten xxv february xvclxxiii a(nte) na(tivita)te in handen van Phlipe Cresnu Lieutenant van tvoorss. vendel tot Leeninge van hueilieder soldaten volgende syne quitantie de somme van xxv i gr. ' (fo. 3<-,)> »Op ten xii Meye 1572 is de selve Reigersberch gesonden van wegen Somer, Walraven en Hendrik Joachimss. (die alsdoen de gemeene zake angenomen hadden) tot Vlissingen an mijn heer lseras [d.i. Jo1. Jeronimus Tseraerts] 0111 den selven te kennen te geven hoe qualick dattet ter Vere stond ende wierdt tei zelvei tijt afgeveei dicht Capitein Jacob Simonss. met de voors. Reygersberch naer der Vere, in welcke reyse en voyaige verteert is geweest de somme van x sc. gr." (fo. 69). In de Armeniekening over t jaai 1584» fo. 53 V°: „Ontfangen van (de) wed", van Capiteyn Jacob Symonss. over de begrave(n)ge van (den) zelve haere(n) man gestorve(n) de(n) xi Septembre lxxxiiii: xx scli. gr. ; (/) Deze levensbijzonderheden, die eenige aanvulling geven tot liet door Pieter Cornelisz. Hooft in zijne Nederlandsche Historiën omtrent de Rijck medegedeelde, zijn ontleend aan het dossier de Rijck boedelpapieren behoorende tot de nalatenschap van Simon de Rijck, N°. 124 voorkomende in de collectie losse papieren der Weeskamer, Lade 353. In dit dossier berusten ook verscheidene stukken Simon's vader betreffende. Deze wordt, zoowel in de acten aangaande den koop van de heerlijkheid Zaffelaer, als in den schuldbrief der stad Gent, genoemd: „Joncheer Jaques Simoenszone Rijc"; (?) Quijtsch. 21, fo. 300; (r) Deze dochter was: Aechgen de Rijck, gedf. O. K. 19 Dec. 159^» '3 Nov. 1616 Hans Romborch; (s) Nav. VI, p. 174; W Confessieboek N°. 273 R. I., fo. 336 V°. («) Quijtsch. 11, fo. 414 V°; Wk. Reg. 4, fo. 245; (v) Wk. Reg. 9, fo. 152; Wk. L. 201, i.v. Dircksz.; (w) Dirck Claesz. Druyflf was een broeder van Barend Claesz. „in de drie Engelen", bovengenoemd; (.ar) 4c Reg. der lijfrentebr., fo. 9 V°. — Burgemeesteren van Amsterdam besloten 15 Jan. 16x0 den student Simon Rijck, „oudt 27 jair," te subsidieeren „met 300 gld. ind 2 jaer ende dat voor een jair ofif twee, om voort te studeeren int Theology" (Resol. van Burgemn. en Oudburgemn. 1, fo. 17); (y) Wk. Reg. 4, fo. 276; (2) M. S. Backer; (aa) Wk. Reg. 10, fo. 286 V°; (bb) Wk. Reg. 5, fo. 275; (rc) Mede kinderen uit dit huwel. waren: Jan Pietersz. Visscher en Jan Pietersz. Cuper (zie oudste Begraafreg. der Weesk., N. Z., i.d. 19 Mrt. 1595); (dd) Rentebr. 12, fo. 275 V°; (ee) Wk. Reg. 14, fo. 294; (ff) Wk. Reg. 9, fo. 321 V°; Wk. L. 204, i.v. Albertsz., g.; (gg) Wk. Reg. 6, fo. 87; (h/i) Wk. Reg. ir, fo. 72 V°; Wk. L. 57, i.v. Rijckendr.; (iï) Wk. Reg. 5, fo. 8 V°; (jj) Wk. Reg. 7, fo. 71 V°; (kk) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 174, noot; (//) Stadsrek. 1548, fo. 21; (mm) Tot de nalatenschap van Quirijn Jansz. Ouderogh en zijne huisvr. behoorde o. a.: „een huys ende erfve gestaen tot Calis malis [Cadix] op strande daer inne der kinderen vader ende moeder [elders: „beyde in Spangnen deser werlt overleeden"] gerust zijn". Verder: „een zeker getall van soutpannen achter Calis voorsz. leedich staende" (Wk. Reg. 7, fo. 71 V°); (1111) Wk. Reg. 4, fo. 120; (00) Quijtscli. 29, fo. 118 V°; (pp) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 172, noot; (qq) Zie o. a.: Wk. Reg. 5, fo. 230 V°; Reg. 8, fo. 230 V°; Wk. Reg. Div. Mem. 1, fo. 110 V°; (rr) Naaml. deiDekens en Overl. van 't Huidenkoopersgild; Gildenarchief E.E., la; (ss) Wk. Reg. 8, fo. 185 V°; (//) Rooyboek, fo. 95, 173 V°; (uit) Wk. Reg. 10, fo. 356 V°; Wk. Reg. 11, fo. 148. 125. JACOB VINCK, JACOBSZ. R. 1627—1638. Sch. 1627. Regent Burgerweeshuis 1615; Luit*, der Burgerij 1630. Handelaar in granen en lakenen (a); woonde in 1630 op de Keizersgracht. Geb. 1583, begr. O. K. 8 Nov. 1638, zoon van Jacob Jansz., N°. 58, en van Claerken Ysbrantsdr. Kieft. Tr. 24 Juni 1607 Geertge Jacobsdr. Hoyngh, gedt. O. K. 1 Dec. 1580, begr. O. K. 28 Nov. 1630, dr. van Jacob Gerritsz., N°. 62, en van Oopgen Thomasdr. Wonnen Kinderen. (a) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 4 V°, 91 V°. 126. JOAN HUYDECOPER, Ridder, Heer van Tarnen en Blokland, daarna Heer van Maarseveen en Neerdijk. R. 1630—1661. Sch. 1629, Burg. 1651, 54, 55, 57, 59, 60. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1653. Wegens Amsterdam afgevaardigd aan 't Hof van Frederik Willem, Keurvorst van Brandenburg, om bij den doop van diens zoon Carolus Aemilius de stad als peet te vertegenwoordigen, 1655. Met de Heeren Cornelis van Vlooswijck, Burgemr. en Raad, Mr. Coenraed van Beuningen, Raad, en Mr. Pieter de Groot, Pensionaris der stad, wegens Amsterdam afgevaardigd naar Karei II, Koning van Engeland, om hem bij zijne troonsbeklimming geluk te wenschen, 1660. Door Koningin Christina van Zweden bij diploma van 10 Aug. 1637 in den Ridderstand verheven. — Kocht in 1640 de Heerlijkheid Maarseveen uit de domeinen 's Lands van Utrecht. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1634. 126. Kerkmr. Noorderk. 1624; Kerkmr. N. K. 1628; Kapn. der Burgerij 1647 (of vroeger) 5 Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1655» Overman van den Voetboogdoelen 1653. Koopman, verrekende o. a. over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Amsterdamsche Wisselbank een bedrag van ƒ430.800.— (a). — Hij kocht in Mei en Juni 1639 drie huizen op den Singel over 't wachthuis van de Oude Regulierspoort (b) en liet ze sloopen, waarna hij op het aldus vrijgekomen terrein in 1642 door Philips Vingboons een ruim woonhuis liet bouwen (thans N°. 54-8), dat aldus beschreven wordt: „De Gevel is geheel van uytte gront van witte Benthemer steen opgehaelt, en het Huys sterck en vast, van binnen heel cierlijck gemaeckt, voornamentlijck de groote Sael met Zy-kamer welcker soldering van onderen met verguit Loofwerck, en voorts de heele Kamei deur, alles naer den eysch gewrocht is, gelijck ook alle andere vertrecken: Het heeft wijders een heel cierlijcke groote Tuyn, met een tonteyn beneffens eenige Statuen daer in; waer aen volght een Paerde-Stal met een Stal-Kamer, en gaet men voorts achter uyt met een groote Poort" (c). — Hij bouwde te Maarsen aan de Vecht de buitenplaats Goudesteyn op de plaats van de hofstede „de gouden Hoeff", die reeds aan zijn vader toebehooid had. Geb. 1599, st- 26 0ct 1661 (<*)» zoon van Jan Jacobsz- Bal alias Huydec.oper, N°. 32, en van Lijsbeth Gerritsdr. van Gemen. Tr. i°. 20 Juli 1621 Elisabeth de Bisschop, gedt. O. K. 31 Mrt. 1591 > st* 18 Febr. 1622, dr. van Jan Philipsz., N°. 48, en van Lijsbeth Hermansdr.; tr. 2°. 9 Juli 1624 Maria Coymans, geb. 9 Nov. 1603, st. 27 Mrt. 1647, dr. van Balthasar (zie Aant. bij N°. 318) en van Isabeau de Pickere. Kinderen (uit het eerste huwel. één; uit het tweede zeven): Elisabeth Huydecoper, geb. 27 Jan. 1622, st. 27 Sept. 1638, de bruid zijnde met Jacob Fransz. Hinlopen (zie Aant. bij N°. 98). Mr. Joan Huydecoper, N°. 191. Maria Huydecoper, tr. Jacob Fransz. Hinlopen (zie Aant. bij N°. 98). Leonora Huydecoper, tr. Jan Hinlopen (zie bij N°. 98). Geertruid Huydecoper, gedt. N. K. 30 Juli 1634, st. 29 April 1669, tr. 5 Dec. 1662 Jor. David d'Ablaing, geb. te Utrecht 1622, st. 12 Dec. 1673, zoon van Pieter, Heer van Bulhen, en van Anna Heldewier. Constantia Huydecoper, gedt. N. K. 30 Mrt. 1636, begr. O. K. 12 Nov. 1696, tr. i°. te Sloterdijk 12 Dec. 1666 Jeremias van de Casteele, geb. te Zutphen 1636, st. ald. 1667, koopman te Zutphen; tr. 2°. te Zutphen 28 Oct. 1668 Ds. Albertus van Westerhoff, geb. te Nieuwenhuis 1633, st. te Amsterdam 27 Sept. 1702, predikant te Lingen 1661, te Sloterdijk 1677, te Amsterdam 1684, wed1", van Clara Belten (e). Elisabeth Huydecoper, gedt. N. K. 13 Juni 1638, st. 17 Dec. 1703, tr. 4 Mrt. 1670 Pieter van Wickevoort, geb. 6 Febr. 1629, st. 14 Oct. 1721, handelaar in geschut (f) en koopman op Italië en de Levant of „Straetse handelaer" (g), eerst onder de firma (Pieter) van Wickevoort en (Salomon) van de Blocquery (k), daarna onder de firma Pieter van Wickevoort & Soon (*), woonde op de Keizersgracht, Z. Z., bij den Amstel, Commissaris van den Koning 49 12(5. van Zweden te Amsterdam 1669, Prest.-Bewindhebber der W.-Ind. Comp. 1674, Commiss. van de Buitenlandsvaarders 1680, Kapn. der Burgerij 1681, Regent van 't Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1681, zoon van Jan en van Elisabeth Reeland. Jacoba Sophia Huydecoper, gedt. N. K. 20 Mej 1640, st. 24 Juni 1714, tr. i°. Guillielmo Bartolotti van den Heuvel (zie Bijl. 1, hieronder); tr. 2°. Mr. Aernout Druyvesteyn (zie Aant. bij N°. 318); tr. 30. te Haarlem 9 April 1702 Mr. Anthony de Clarges, geb. 25 Dec. 1Ó54, st. 13 Aug. 1723» Raad in de Vroedschap der stad Haarlem 1680, Sch. ald. 1683, Burgem. ald. 1696, Raad ter Admiral. te Amsterdam 1692—1694, Gecomm. Raad 1704—1706, Gedep. in den Raad van State 1716—1718, Raad en Rentmeester-Generaal van Kennemerland en Westfriesland 1708—1717, Hoogheemraad van Rijnland 1719, wedr. van Catharina de Ridder, zoon van Dr. Philippe, Medisch doctor te 's-Hage (j), en van Cornelia Verbeek. Bijl. i . Christiaan van den Heuvel (zoon van Cornelis Tielemansz. van den Heuvel, brouwer te Delft op den hoek van de Ouartelaerssteeg „in de Vis" —• die volgens eene onbewezen overlevering van een Rutger van den Heuvel, Graaf van Beichlingen, overleden te Keulen tusschen 1480 en 1500, zou afstammen (k) — en van Cornelia, dochter van Adriaen Willemsz., een rijken brouwer te Delft), tr. (denkelijk te Hamburg) Jenne de la Bay (/), dr. van kapitein Ogier en van Maria Offema, Edo'sdr. Uit dit huwel. sproten twee kinderen, die door hun behuwdoom Jan Baptista Bartolotti (m), den echtgenoot van Maria de la Bay, de zuster hunner moeder, tot zijne universeele erfgenamen benoemd werden en op zijn verlangen den naam Bartolotti aannamen: a. Cornelia van den Heuvel, gezegd Bartolotti, tr. Dirck Rodenburgh (zie Aant. bij N°. 12). t/* 'y b. Willem van den Heuvel, gezegd Guillielmo Bartolotti, volgt: Willem van den Heuvel, later genaamd: Guillielmo Bartolotti, geb. 1560, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 13 Mrt. 1634, woonde in 1590 te Hamburg, in 1602 te Emden, daarna te Haarlem in de Barteljorisstraat, en vestigde zich eindelijk omstreeks 1608 te Amsterdam, waar hij in 1615 in de Noordelijke bocht van de Heerengracht, tegenover de Driekoningenstraat het prachtige, thans nog bestaande „huis van Bartolotti" bouwde (u}, met een in Nederlandsche renaissancestijl opgetrokken gevel van baksteen en witten bergsteen, prijkende met de twee volgende spreuken: „Ingenio et assiduo labore" * ».* en „Religione et probitate"; hij handelde o. a. onder de firma's Jan Calendrini en Guillo. Bartolotti (o), en Pieter Bas en GuilR Bartolotti (/>), en stichtte het beroemde bankiershuis van Bartolotti, dat ook een aanzienlijken handel op Italië en de Levant dreef (q) \ Bewindh. W.-Ind. Comp. 1622; tr. i°. Maria Pels; tr. 2°. te Middelburg 3 Juli 1593 Margaretha Thibaut, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 15 Mei 1649, wede. van Jonker Jan Hesse, Heer van Moich (r), dr. van Hendrik en van Margaretha van Nispen. 126. Uit het eerste huwel. was een zoon, die volgt; uit het tweede sproten acht kinderen, waarvan er vier gehuwd waren en mede hieronder volgen (s): a. Jan Battista Bartolotti, geb. te Hamburg 1590, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 28 Mei 1624, woonde bij zijn overl. te Amsterdam op de Keizersgracht; hij was deelgenoot in het handelshuis van Bartolotti en had de directie over den uitgebreiden handel in Italiaansche en Levantsche zijde, die door dit huis gedreven werd (t); tr. te Amsterdam 15 Mei 1612 Leonoia Hellemans, geb. te Hamburg 1595, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 5 April 1661, werd in 1631 als wede. Bartolotti aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (u), dr. van Arnoud Hellemans, koopman en Colonel der Burgerij te Antwerpen, en van Susanna van Zurck, Jaspersdr. Zij hertr. Pieter Cornelisz. Hooft (zie bij N°. 49). Uit het eerste huwel. sproten twee gehuwde dochters: aa. Susanna Bartolotti, gedt. N. K. 19 Mei 1614* st- kinderl. te Utiecht 6 Mrt. 1692 (■v), en begr. te Amsterdam, tr. i°. te Amsterdam 6 Mei 1642 Mr. Johan van de Perre, geb. te Middelburg 1607, in 1642 wonende te Amsterdam in de N. Doelenstraat; tr. 2°. te Utrecht 16 Oct. 1655 Mr. Johan van der Nypoort, st. te Utrecht 3 Febr. 1662, Secr. der stad Utrecht 1625, wedr. eerst van Ouirine van de Perre, van Middelburg, daarna van Catharina Boreel, mede van Middelburg, zoon van Johan, Burgemr. van Utrecht, en van Elisabeth van Raveswaey (w). bb. Constantia Bartolotti, gedt. N. K. 29 Aug. 1623, tr. te Amsterdam 31 Mei 1644 Mr. Johan van der Meyden, Heer van Steewijk, Raad in de Vroedschap van Rotterdam 1638—'76, Sch. ald. 1639, Burgemr. ald. 1644, Gecomm. Raad 1645—1649 en 1673—1676, Gedep. ter Staten Generaal 1652—1655. Hij ondertr. 2°. te Rotterdam 17 Mei 1648 Machteld Hooft, wonende te Delft, dr. van Willem Jansz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Ida Oueeckel. Eene dochter uit het eerste huwel. was o. a.: Leonora van der Meyden, geb. te Rotterdam, tr. i°. Nicolaes van Vlooswijck (zie bij N°. 168), tr. 2°. 24 April 1677 Jonker Godert Willem van Tuyll van Serooskerke, Heer van Soelekerke en Welland, geb. 1648, st. 29 Oct. 1708 (11a hertr. te zijn met Dorothea Pesser), Lid der Ridderschap van Utrecht en Kanunnik in 't Kapittel van Oud-Munster te Utrecht, Gedep. ter Staten Generaal 1702, zoon van Johan of Adriaan, Heer van Soelekerke en Welland, en van Anna Walburg van Reede tot Amerongen. b. Guillielmo Bartolotti, volgt. c. Maria Bartolotti, geb. te Haarlem, tr. te Amsterdam 23 Jan. 1629 Wijnand Schuyl (van Walhorn), geb. te Staden 1598, koopman te Amsterdam op de Heerengracht, zoon van Willem en van Anna van Panhuys. d. Leonora Bartolotti, gedt. O. K. 13 Oct. 1613, begr. N. K. 13 April 126. 1674, tr. 22 Mei 1640 Jacob Pergens, Heer van Vosbergen, geb. te Keulen, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 7 Juli 1681, koopman te Amsterdam, bij zijn overlijden wonende op de Heerengracht, Bewindh. W.-Ind. Comp. 1643, werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 260.000.—, wedr. van Maria de Wael, Rogiersdr. e. Constance Bartolotti, ged*. O. K. 1 Mrt. 1615, st. 30 April 1679 (x)> tr. 2 Nov. 1638 Jacobus Rijckaert, gedt. te Amsterdam N. K. 7 Sept. 1610, st. te 's-Hage en er begr. in de Kloosterkerk 11 Sept. 1671 (y), koopman te Amsterdam, wonende op de Heerengracht in een huis, dat hij 10 Mei 1645 voor ƒ29.500.— kocht (z), Regent Aalmoezeniersweeshuis 1643, zoon van Andries, Bewindh. O.-Ind. Comp. 1617, en van Susanne Merchijs. Zij wonnen, behalve een zoon, nog twee dochters, die volgen: aa. Susanna Rijckaert, ged^ te Amsterdam N. K. 25 Febr. 1642, st. te 's-Hage 21 Sept. 1712, tr. te 's-Hage 28 Aug. 1668 Constantijn Huygens, Heer van Zuylichem, geb. te 's-Hage 10 Mrt. 1628, begr. ald. 2 Nov. 1697, Secretaris van de Prinsen van Oranje Willem II en Willem III, zoon van Constantijn (zie bij N°. 209, Bijl. 1) en van Susanna van Baerle. bb. Margaretha Rijckaert, tr. Adriaen Pauw (zie bij N°. 61). Guillielmo Bartolotti (hiervoor genoemd), geb. te Emden 1602, st. te Amsterdam 25 Dec. 1658 (aa), bewoonde het door zijn vader gebouwde „huis van Bartolotti", op de Heerengracht over de Driekoningenstraat, dat inwendig met vorstelijke pracht ingericht was (bb), en bezat eene hofstede in de Zijpe; hij en zijne vrouw lieten een gezamenlijk vermogen na van ƒ 1.200.000.— (cc); hij stond aan 't hoofd van „d'E. Huys van Bartolotti", een der aanzienlijkste Amsterdamsche handels- en bankiershuizen der 17e eeuw, dat o. a. tot de voornaamste deelhebbers behoorde aan de leening van 2 millioen gulden a 4 % door Prins Frederik Hendrik in zijn privé gesloten, en ook aan diens weduwe eene aanzienlijke som gelds leende, waarvoor zij hare juweelen te pand gaf (dd), en dat ruime voorschotten verstrekte aan de W.-Ind. Comp., die aan Guillielmo Bartolotti in 1649 een som van ƒ 128.000.— schuldig was (ee)\ tevens dreef het huis een aanzienlijken handel op Italië en de Levant en was het in het bezit van het monopolie van den uitvoer van koper uit de landen van den Koning van Denemarken (ff). Hij tr. te Amsterdam 1 Juni 1638 Jacoba van Erp, ged*. N. K. 7 Oct. 1608, st. 1665, dr. van Aert of Aernout (zie bij N°. 21, Bijl. 2) en van Jacomina de Jonge van Velsen. Zij wonnen acht kinderen, waarvan de zeven volgende gehuwd waren (gg): a. Guillielmo bartolotti van den Heuvel, geb. 1638, begr. N. K. 18 Jan. 1674, koopman en bankier, chef van 't huis Bartolotti, handelde ook onder de firma Guill°. Bartolotti en Frederick Ri- 126. hel (AA); hij woonde op de Heerengracht over de Driekoningen¬ straat in 't „huis van Bartolotti", en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 148.000.— (li); Bailluw en Dijkgraaf van de Bijlmermeer; tr. 17 Mrt. 1665 Jacoba Sophia Huydecoper, gedt. N. K. 20 Mei 1640, st. 24 Juni 1714, dr. van Joan, N°. 126, en van Maria Coymans. Zij hertr. tweemalen. b. Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel (jj), tr. Mr. Coenraed van Beuningen, N°. 189. c. Margaretha Bartolotti van den Heuvel, gedt. N. K. 11 Dec. 1640, tr. 24 Jan. 1662 Jonker Frederick Henrick Sweerts de Landas, Heer van Baerschot, geb. te 's-Hertogenbosch 1634, Cornet in 't Regiment Guardes van Brederode, Schepen te 's-Hertogenbosch 1670, zoon van Jacob, Ritmeester te 's-Hertogenbosch, en van Johanna Lopes de Villanove. Hij hertr. Jonkvr. Johanna Margaretha van Raesveld. d. Marie Christine Bartolotti van den Heuvel, gedt. O. K. 6 tebr. 1642, tr. i°. 12 Oct. 1660 Johan Thibaut, Heer van Aagtekerke, geb. te Middelburg 1634, st. ald. 1671, Griffier van de Rekenkamer der Staten van Zeeland 1664, zoon van Hendrik, Heer van Aagtekerke, Domburg, enz., Ridder van St. Michiel, Burgemr. van Middelburg 1634, Hoog-Bailluw en Rentmeester-Generaal van Zeeland-Bewesterschelde 1654—'65, en van diens eerste vrouw Maria van Goch; tr. 2°. 13 Juli 1672 Mr. Gaspar Ingels, geb. te Vlissingen 9 Aug. 1627, st. ald. 8 April 1681, Burgemr. Van Vlissingen, Gecomm. Raad der Staten van Zeeland, zoon van Apollonius, Raad van Vlissingen, en van Elisabeth Scott. e. Johan Baptista Bartolotti van den Heuvel, Heer van Hoekenburg, later van Rijnenburg, gedt. Z. K. 7 Febr. 1644, st. 1703* koopman en bankier te Amsterdam op de Heerengracht over de Driekoningenstraat in 't „huis van Bartolotti", chef van 't huis Bartolotti, dat na zijn vertrek uit Amsterdam in 1689, toen hij zich denkelijk op zijn kasteel Rijnenburg bij Jutphaas vestigde, ophield te bestaan; werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 140.000.— (kk); Kerkmr. Z. K. 1667; Bailluw en Dijkgraaf van de Bijlmermeer 1674; Houtvester der stad 1682—1695 ; was in 1672 Colonel van een Regiment Infanterie van 't platteland tot verdediging van Amsterdam (//); tr. i°. 8 Febr. 1667 Wijntge Wttenbogaert, gedt. Remonstr. kerk 15 Oct. 1647, st. 3 Mrt. 1673, dr. van Mr. Johannes (zie bij N°. 79) en van Lucretia van Hoorn; tr. 2°. 10 Febr. 1675 Wendela Reael, gedt. N. K. 23 Juni 1655, begr. W. K. 3 Dec. 1677, dr. van Henricus (zie bij N°. 79) en van Sara Hinlopen; tr. 30. te Ingen (Nederbetuwe) Dec. 1679 Jonkvr. Geertruyd Dorothé van Brakell tot Carmesteyn. Uit het eerste huwel. sproot een zoon, die kinderl. overleed; uit het derde waren tien kinderen, w.o. verscheidene zoons, die het geslacht voortzetten, en eene dochter, die volgt: 126. Catharina Conrada Bartolotti van den Heuvel, tr. Andries Abbema (zie Aant. bij N°. 412). f. Constance Bartolotti van den Heuvel, gedt. Z. K. 23 Juli 1645, ondertr. te Amsterdam 10 Mrt. 1665 Mr. Christiaen Thibaut, geb. te Middelburg 1635, st. ald. 19 Aug. 1687, Secr. 1663, Raad 1669, Sch. 1670, en Burgem1'. 1674 van Middelburg, zoon van Hendrik (zie ook hiervoor) en van Maria van Goch. Hij hertr. te Amsterdam 22 Nov. 1674 Adriane Louyse de Geer, geb. 9 Oct. 1644, dr. van Laurens, Heer van Osterby, Commiss. van den Koning van Zweden te Amsterdam, en van Margaretha Moncx. g. Arnout Bartolotti van den Heuvel, Heer van Rijnenburg, gedt. Z. K. 7 Mrt. 1649, st. 30 Mrt. 1687, koopman en bankier te Amsterdam, chef van 't huis Bartolotti; Kanunnik van OudMunster te Utrecht; tr. te Kesteren (Nederbetuwe) 18 Mei 1677 Jonkvr. Catharina de Cock van Delwijnen, st. Febr. 1679, dr. van Jor. Cornelis en van Willemina van Balveren. («) Wisselb., Reg. 7 en 8; (/>) Quijtsch. O., fo. 134, 252 V°; (c) Gebouwen van Ph. Vingboons I, p. 2, pl. 30—32; (tl) Joan Huydecoper was een groot voorstander en beminnaar der schoone kunsten ; zoowel de dichters als de schilders en beeldhouwers stonden bij hem in hooge achting en vonden in hem een verlicht Maeceen, die het niet beneden zijne waardigheid achtte op vriendschappelijke wijze met hen te verkeeren (zie: üe Amsterdamsche schutters-stukken in en buiten het nieuwe Rijks-Museum, door den Heer D. C. Meyer Jr., in Oud-Holland, VII); (e) Kerkint. reg., i.d. 8 Aug. 1663; (/) Reg. van Goede Mannen 1704, 1710, N°'s 1818 en 1819 R. I ; (g) Reg. van Goede Mannen 1683, 1688, No's 1814 en 1815 R. I.; (/*) Wisselb., Reg. 87 en 107 (1685, 1695); (i) Zie noot g, hiervoor; (j) Dr. Philippe de Clarges hertr., als wedr. van Cornelia Verbeek, met Susanna Moens, wede. van Jan Jacobsz. Hop (zie bij N°. 308, noot ^); (k) Nederl. Heraut V, p. 1 en verv.; ibid. VI, p. 129; Navorscher XXVI, p. 42; (/) Aant. van Mr. N. de Roever uit het Notarieel Archief te Amsterdam; (m) Jan Baptista Bartolotii (zoon van Vincenzo Bartolotti), edelman en burger der republiek Bologna en koopman aldaar, verliet zijn vaderland wijl hij de hervorming toegedaan was en week eerst naar Nederland uit, van daar wegens de Spaansche geloofsvervolgingen naar Staden (bij Hamburg), en vervolgens naar Hamburg, in welke laatste plaats hij en zijne vrouw 26 Oct. 1577 hun testament maakten; («) Schepenminuutreg. N°. 1316 R. I., fo. 8; Quijtsch. KKKK., fo. 438. — Het huis had van achteren een _,Hof ende uytgang daer aen op de Keysersgragt"; (0) Naamklapper op 't verdwenen Reg. A. der Wisselb., 1609; (/>) Naamklapper alsv. T., 1625; ((/) Grootm. 3, fo. 21 V°; (r) Moich was eene heerlijkheid in 't Hertogdom Berg (Maandbl. Nederl. Leeuw XIV, p. 173); (s) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 247; (t) Wk. Reg. 19, fo. 271; («) Quohier 1631, fo. 185 V°; (v) (w) Gem.-archief te Utrecht; (.*•) Wapenheraut III, p. 262, Nav XLVII, p. ico; (y) Algem. Nederl. Familiebl. III, p. 254; (2) Quijtsch. W, fo. 4; (aa) Dagboek van C. Iluygens, bijlage bij Oud Holland III, p. 62; (bh) Zie noot l, hiervoor; {cc) Wk. Reg. 32, fo. 123. Zijn vermogen werd in 1631 geschat op f 400.000.— (Quoh 1631, fo. 305); (dd) Zie noot /, hiervoor. — In Dec. 1665 was de jonge Prins Willem van Oranje aan de erfgenamen van Guill0. Bartolotti een bedrag schuldig van / 200.000.—, a 5 °/0, verdeeld in twee obligatiën, n.1. eene van ƒ 150.000.— „gehipotekeert op de dom(eyne)n der stadt Veere met d'poklers van dien", en eene van ƒ 50.000.— „gehipotekt. op enige dome(yne)n gelegen int Westlant" (Wk. Lade 496, i.v. Bartolotti); (ee) Reg. van Vonnissen in civiele zaken, N°. 2064 R. I., i.d. 12 Jan. 1650; (ff) Request aan Burgemm, N°. 277, zonder jaar (het zegel is gedateerd: 1665); Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I. — Guillielmo Bartolotti verrekende over het jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van ongeveer ƒ 2.361.500.—, n.1. over 8 maanden van dat jaar ƒ 1.574.300.— (Wisselb., Reg. 7 en 8); na Guillielmo's dood kwamen zijne drie zoons: Guillielmo, Jan Baptista en Arnout aan 't hoofd van het handelshuis van Bartolotti te staan. Na het overlijden van den oudste heette de firma in 1678: Jan Baptista en Arnout Bartolotti (Wisselb., Reg. 73) (gg) De dochters van Guillielmo Bartolotti droegen het hart nog al hoog en trokken den neus op voor de Amsterdamsche jongelui. Philips Doublet schreef 20 Jan. 1661 aan Christiaan Huygens: „Les Bartolottis se portent aussi fort bien mais souffrent une grande indigence de galants, et vivent en une grande solitude qui ne les ennuije pas peu comme vous pouvez penser, personne de ces jeunes gens d'Amsterdam nij vient et se moquent fort d'elle comme elle se sont moquees cy devant d'eux, dont je croij qu'elles ont regret a present quoy qu'elle ne le tesmoignent pas"; (AA) Wisselb., Reg. 49 (1666); (ii) Quohier 1674, fo. 393; (jj) Mr. R. Fruin zegt in zijne Aanteekeningen op de Overblijfsels van Geheugchenis van Coenraet Droste ad vs. 4469 omtrent het huwelijk van Coenraet van Beuningen met Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel o. a. het volgende: „Hij zou minder onvoorzichtig hebben gehandeld, zoo hij een jong en onervaren meisje getrouwd had, dan nu hij zulk een oude vrijster nam, die naar hetgeen haar neven in hun brieven en journalen berichten, sedert twintig jaren met allerlei heeren had gecoquetteerd, en twee, drie malen op het punt had gestaan om een huwelijk te sluiten. „Elle semble née pour les avantures", had Christiaan Huygens reeds in 1669 van haar getuigd". Constantijn Huygens verhaalt in zijn Journaal, i.d. 28 Mei 1689, dat zij, naar de Ambassadeur Dijkveld beweerde, vóór haar huwelijk al een kind zou gehad hebben bij den Heer van Wijnbergen; (kk) Quohier 1674, fo 393; (//) Grootm. 6, fo. 106 V°. 127. Dr. LAURENS REAEL, Ridder. R. 1630—1637. Sch. 1631. Vertrok in Mei 1611 als Commandeur van 4 schepen naar Oost-Indië en werd 3 Aug. 1613 tot Vice-Gouverneur en in 1615 tot Gouverneur der Molukken (op Ternate resideerende) benoemd; Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Oost-Indië 1616—1619; keerde als Admiraal der Retourvloot 6 Aug. 1619 naar Nederland terug. Vice-Admiraal van eene Nederlandsche vloot, die, onder den Admiraal Willem van Nassau, met eene Engelsche vereenigd, eene poging zou wagen om den Spanjaarden op hunne eigen kusten afbreuk te doen, welke onderneming echter geen gevolg had, 1625. Ambassadeur van H. Hoog Mog. naar Engeland om Karei I bij zijne kroning te begroeten, 1626. Als onderhandelaar naar Denemarken gezonden, 1628, leed hij schipbreuk op de kust van Jutland, doch wist zich te redden en aan land te komen in eene plaats, door het vijandelijke leger van den Duitschen Keizer bezet. Hij werd vandaar als krijgsgevangene naar Weenen opgezonden en kwam eerst het volgende jaar los (a). Door Karei I, Koning van Engeland, verheven tot de waardigheid van Guld-Ridder, 7 Febr. 1625. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1625. Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen te Amsterdam 1636. Woonde bij zijn huwelijk in de Nes, en bij zijn overlijden op den O. Z. Achterburgwal „in den blijden hoeck". Geb. 22 Oct. 1583, st. 21 Oct. 1637 (b), zoon van Laurens Jacobsz., N°. 44, en van Geerte Pietersdr. „in den gouden Reael". Tr. 7 Aug. 1629 Susanna Moor, gedt. N. K. 18 Nov. 1608, leefde nog in Mrt. 1657, wede. van Henry de Pickere, dr. van Bartholomeus (zie bij N°. 97, Bijl. 1) en van Maria Nicquet. Zij hertr. Gaspar Charles. Kind (c) (o. a.); Susanna Reael, gedt. n. k. 17 Nov. 1637, st. 19 Dec. 127. i662, tl". i°. 10 April 1657 Jacob Reael, ged*. Remonstr. kerk 5 Oct. 1635, begr. O. Z. K. 24 Oct. 1657, brouwer op den Binnen-Amstel „in de Lely", zoon van Laurens Jacobsz. (zie bij N°. 44) en van Barbera Wijnants; tr. 2°. Mr. Hiob de Wildt (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Gillis Claesz. de Wildt, geb. te Rotterdam 1576, st. te Amsterdam en ald. begr. O. K. 26 Oct. 1630, werd 8 Aug. 1618 door Prins Maurits tot Raad in de Vroedschap der stad Haarlem aangesteld, den 25" Oct. van 't zelfde jaar van dien post „veriaeten", maar 23 Aug. 1624 opnieuw aangesteld; Sch. van Haarlem 1618; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1628—1630; tr. i°. te Haarlem 4 Sept. 1601 (na den 18" Aug. tevoren te Amsterdam gesloten ondertrouw) Aefge Claesdr. Gijbland, geb. te Haarlem 1581, st. te Amsterdam 18 April 1625, dr. van Claes Jobsz. en van Marijtge Heerendr.; tr. 2°. te Haarlem 2 Juni 1626 Hester Willemsdr., wede. van Boudewijn Pietersz. Uit het eerste huwel. sproten tien kinderen, uit het tweede één; van deze kinderen volgen hier het vierde en het tiende: a. David de Wildt, volgt. b. Gideon de Wildt, geb. 26 Juni 1624, begr. Z. K. 23 Oct. 1665, kocht 12 Mrt. 1659 voor ƒ 25.000.— en bewoonde sedert het huis „de Snoeck" op de Oudeschans bij de Snoekjesbrug (d); Kapitein ter Zee extraordin. 1644, ordin. 1652, onder de Admiraliteit te Amsterdam, Schout-bij-Nacht 1665; tr. op Texel 29 April 1644 Maria Smit, geb. op Texel 1 Dec. 1624, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 11 Mei 1674, dr. van Jan en van Rijkje Hendriksdr. David de Wildt (hiervoor genoemd), geb. te Haarlem 21 Nov. 1611, st. te Amsterdam 10 Mrt. 1671, was eerst „onderclerck" van den Secr. der Admiraliteit te Amsterdam Mr. Elbert Spiegel, en werd Secr. der Admiraliteit te Amsterdam 24 April 1641 ; hij was eigenaar van de hofstede Schoonoord onder Velsen, die hij 31 Juli 1658 voor ƒ 13.130.— kocht; tr. te Amsterdam 21 Nov. 1634 Elisabeth van der Voorde, geb. te Amsterdam 1611, st. ald. 12 Sept. 1677, in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (e), dr. van Cornelis (Adriaensz. ex Adriana van den Bogaerde) en van Anna de Vroe (dr. van Geleyn Jansz. de Vroe, Burgemr. van Middelburg, en van Maria van Botlandt). Zij wonnen twaalf kinderen, w.o.: a. Mr. Hiob de Wildt, volgt. b. Gillis de Wildt, geb. 16 Mei 1641, st. ongeh. 8 Mrt. 1672, Pen¬ ningmeester der Admiraliteit te Amsterdam. c. Anna de Wildt, tr. Hendrik Lijnslager (zie Aant. bij N°. 363). d. Eva de Wildt, tr. Jan Lijnslager (zie Aant. bij N°. 363). Mr. Hiob de Wildt (voornoemd), geb. 22 April 1637, st. 5 Juni 1704, Secr. der Admiraliteit te Amsterdam 17 Dec. 1659; werd door joy den Stadhouder Willem III als Admiraal-Generaal tot zijn Represen¬ tant bij de respectieve Admiraliteiten van Holland, Zeeland en Westfriesland benoemd, bij besluit gedagteekend Hamptoncourt 18 Mei 1691 ; hij was een voornaam ossenweider (ƒ), en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 170.000.— (g); tr. i°. 31 Jan. 1662 Susanna Reael, ged*. N. K. 17 Nov. 1637, st. 19 Dec. 1662, wede. van Jacob Reael, dr. van Dr. Laurens, N°. 127, en van Susanna Moor; tr. 2°. 27 Jan. 1665 Barbara de Neufville, ^ geb. 30 Jan. 1643, st. 11 Nov. 1669, dr. van Jean (zie bij N°. 357, Bijl. 1) en van Susanna Beckx. Uit elk der beide huwelijken sproot een kind: a. Mr. David de Wildt, volgt. b. Susanna de Wildt, geb. 2 Juli 1666, st. te 's-Hage 28 Febr. 1722, tr. 31 Juli 1690 Mr. Simon van Slingelandt, geb. te Dordrecht 14 Jan. 1664, st. te 's-Hage 1 Dec. 1736, Secr. van den Raad van State 1690, Thesaurier-Generaal der Unie 27 Oct. 1725, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland 17 Juli 1727> zoon van Mr. Govert, Secr. van den Raad van State 1664? en van diens tweede vrouw Arnoldina van Beaumont. Hij herti. te s-Hage 29 Sept. 1726 Johanna van Coesveld, geb. 4 Mei 1684, die in 1742 als wede. te 's-Hage woonde in een huis van ƒ 550. huurw., 4 dienstb. en eene koets met 2 paarden hield, en geschat werd op een ink. van ƒ 5000. (h). Een zoon uit het eerste huwel. was o. a.: Mr. Govert van Slingelandt, Heer van de Lindt en West-IJselmonde, geb. te 's-Hage 28 Juni 1694, st. te Aken 2 Nov. 1767, Drossaard der stad en baronnije van Breda 16 Jan. 1722 tot 17 Mrt. 1725» toen hij van dit ambt vrijwillig afstand deed; Sch. en Oudraad van Dordrecht 1724; Ontvanger-Generaal van Holland en Westfriesland 19 Nov. 1728; tr. i°. 20 Nov. 1719 Ernestina Geertruy de Beveren, geb. 2 April 1697, st. te Breda 10 Oct. 1722, eenige dr. van Ernst, Heer van de Lindt en West-IJselmonde, Burgen^. Van Dordrecht, en van Geertruid Beljers; tr. 2°. te Sloterdijk 9 Febr. 1724 Agatha Huydecoper, geb. 25 Mei 1695, st. 16 Oct. 1780, wede. Van Mr. Gillis Sautyn (zie bij N°. 215), dr. van Jan Elias, N°. 290, en van Agatha Hasselaer. Mr. David de Wildt, Heer van Drakenstein (hiervoor genoemd), geb. 28 Nov. 1662, st. 11 Oct. 1729, Secr. der Admiraliteit te Amsterdam 5 Mei 1688; Kanunnik in 't Kapittel van Sint Marie te Utrecht 1687; Hoogheemraad en Kameraar van't Groot Waterschap van Woerden; Meesterknaap der Houtvesterij van Gooiland; tr. i°. 28 Oct. 1689 Anna Reynst, Vrouwe van Drakenstein, gedt. Amstelk. 27 Sept. 1671, begr. Z. K. 8 Mrt. 1691, dr. van Jan (zie bij N°. 153) en van Eva Hooftman; tr. 2°. 10 Juli 1693 Cornelia van Strijen, geb. 11 Mei 1675, st. 12 Mei 1745. hield als wede- in 1742' 5 dienstb., bewoonde een huis van ƒ 1525-— huurw., had eene buitenplaats 50 127- (het Huis Drakenstein bij Eemnes), eene koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 14 a 16.000.— (2), dr. van Mr. Hugo (zie Aant. bij N°. 253) en van Johanna Maria de Raedt. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter; uit het tweede waren vijf kinderen, die allen volgen: a. Eva de Wildt, tr. Mr. Gerard Bicker van Swieten, N°. 296. b. Susanna de Wildt, tr. Jean Lucas Pels (zie bij N°. 336, Bijl. 1). c. Mr. Job de Wildt, geb. 21 Juni 1697, st. 16 Jan. 1755, Commies ten comptoire van 't Convooi 1705; Ontvanger-Generaal der Admiraliteit te Amsterdam 20 Dec. 1729; Kerkmr. Z. K. 1722; Meesterknaap der Houtvesterij van Gooiland 1737; hij hield in 1742: 6 dienstb., bezat eene buitenplaats (Schoon Oordt, aan 't Gein onder Weesperkarspel, in 1755 waard ƒ 10.000.—), koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 12 a 14.000.— (ƒ); tr. 13 Aug. 1730 Maria Susanna van Collen, geb. 5 Oct. 1706, st. 20 Dec. 1754, dr. van Mr. Ferdinand, N°. 333, en van Anna Catharina Graafland. Van hunne kinderen bereikten de volgende drie den volwassen leeftijd: aa. Mr. David de Wildt, geb. 30 Mei 1731, st. kinderloos te Harmeien 8 Juli 1768 (k), nalatende een vermogen van ƒ 80.420.—, Secr. van Zeezaken te Amsterdam 1756; Kerkmr. Oosterk. 1748; tr. te Oudshoorn 8 Sept. 1765 Theodora Lampsins, geb. te Sluis 9 Sept. 1742, st. te Blauwkapel bij Barneveld (Gelderland) 23 Dec. 1787, dr. van Cornelis (zie Aant. bij N°. 421) en van Elisabeth Arnaudina Helvetius. Zij hertr. Mr. Abraham Calkoen (zie bij N°. 321). bb. Anna Catharina de Wildt, tr. Ferdinand van Collen, Junior (zie bij N°. 370). cc. Hugo de Wildt, geb. 5 Mei 1741, st. te Leiden 21 April 1813, Veertig-Raad van Leiden 1782, Sch. ald. 1791, Burgemr. ald. 1794 5 tr. 4 Dec. 1764 Maria Anna Pompe van Slingelandt, geb. 18 Dec. 1746, dr. van Mr. Michiel en van Beatrix van Assendelft. Hun oudste zoon was: Mr. Job Hugo de Wildt, geb. te Leiden 11 Mrt. 1767, st. te Amsterdam 14 April 1807, Comm. der stad Leiden 1784—1790; Comm. der stad Amsterdam 1790; tr. i°. 27 Juni 1790 Cornelia Susanna Maria van der Voort, geb. 7 Juni 1773, st. kinderl. 19 Febr. 1791, dr. van Joan (zie hierna) en van Susanna de Wildt; tr. 2°. 23 Juni 1793 Geertruid Bosboom, geb. 24 Juli 1772, st. 4 Oct. 1822, dr. van Dirk Hendrik (zie bij N°. 431, Bijl. 1) en van Susanna Wilhelmina de Bruyn. — Uit het tweede huwelijk sproten zes kinderen. d. Johanna Maria de Wildt, tr. Jan Carel Barchman Wuytiers (zie Aant. bij N°. 37). e. Mr. Hugo de Wildt, geb. 9 April 1703, st. 18 Juni 1744, Com¬ mies ten comptoire van 't Convooi aan de Admiral. te Amsterdam 1729; Kerkmr. O. Walenk. 1728; tr. 3 Mei 1729 Susanna :27- Maria Huyghens, geb. 8 Jan. 1707, st. 6 April 1759, dr. van Hendrik (zie Aant. bij N°. 307) en van Susanna de Wijs. Zij wonnen elf kinderen, w.o. de vier volgende: aa. Cornelia Susanna de Wildt, tr. i°. Mr. Jacob van Loon (zie bij N°. 249); tr. 20. Mr. Gillis Valckenier (zie bij N°. 241). bb. Jean Lucas de Wildt, geb. 3 Febr. 1733, st. 10 Sept. 1765, Kapitein ter Zee extraordin. onder de Admt. te Amsterdam 1758, wonende op de Keizersgracht; tr. 8 Juni 1762 Hermina Johanna de Smeth, geb. 5 Juli 1741, st. 27 Mrt. 1807, dr. van Theodorus (zie bij N°. 329, Bijl. 1) en van Johanna Willemina van Ghesel. Zij hertr. Franc van der Goes, N°. 419. cc. Willem de Wildt, geb. 7 Juli 1738, st. kinderl. 22 Mrt. 1777, nalatende een vermogen van ƒ 15.280.— (/), woonde op de Oude Turfmarkt; Comm. 1773; tr. 22 Nov. 1772 Anna Arendina van Neercassel, ged*. Amstelk. 7 Juni 1739, dr. van Wessel van Neercassel, assuradeur te Amsterdam, en van Cecilia de Mont. Zij hertr. Mr. Jan Cornelis Radermacher (zie bij N°. 347), wedr. van Maria Anna du Peyrou. dd. Susanna de Wildt, geb. 27 Feb'r. 1740, st. te Breukelen Juli 1805, en begr. te Amsterdam, tr. 2 Mei 1762 Joan van der Voort, geb. 17 Mrt. 1739, st. 17 Mrt. 1808, koopman onder de in 1762 opgerichte firma van der Voort, Hauser & de Wildt (;m), AdjunctBoekhouder van de Wisselbank 1773—'82, Eerste Klerk of Kassier van den ioo" en 200" Penning op de Huizen 1782, Kerkmr. O. Z. K. 1782, Kerkmr. Z. K. 1790, zoon van Gillis (zie bij N°. 241) en van Maria du Fay. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende twee kinderen: aaa. Gillis van der Voort, gedt. Amstelk. 6 Febr. 1763, woonde op de Heerengracht bij de Leidschegracht; Comm. 1790; ondertr. 20 Mei 1790 Anna Maria Bols, geb. 1768, dr. van Jan Pieter (zie bij N°. 366, noot j) en van Susanna Geertruy Vermeeren. bbb. Cornelia Susanna Maria van der Voort, tr. Mr. Job Hugo de Wildt (zie hiervoor). f. David de Wildt, geb. 28 Mrt. 1717, st. kinderl. te Leeuwarden 4 Febr. 1746, nalatende een vermogen van ƒ 11.830.— (//), Commies ten comptoire van 't Convooi aan de Admiral. te Amsterdam 1737 (0), woonde op de Keizersgracht, hoek Vijzelstraat; tr. te Koudum 8 Dec. 1744 Nicasia van der Haer, dr. van Mr. Daniël, Raad en Advocaat-Fiscaal der Admiral. in Friesland en Grietman van Hemelumer Oldephaert. en van Maria Bonifacia Nicasia Rediviva Ockers. (a) M. A. van Rhede van der Kloot, De Gouverneurs-Generaal en de Commissarissen-Generaal van Nederl.-Indiö, p. 29; (b) Niet alleen als regent maar ook als wiskundige en beoefenaar der letteren maakte Reael naam (zie: van der Aa, Biographisch Woordenboek, i. v.); (c) Dr. Laurens Reael liet behalve deze nog eene dochter na: Geertruid Reael, getr. met Jacobus Bessels; (J) Quijtsch. FF, fo. 209; (>?) Quohier 1674, fo. 538 V°; (ƒ) Reg. van Goede Mannen 1700, N°. 1817 R. I.; • (?) Quohier 1674, fo. 88 V°; (/i) Alg. Ned. Familieblad I, N°. 138, p. 6 st- 31 Jan1670, drogist op 't Water „in de drie Kraemers", zoon van Pieter van de Venne, van Antwerpen, koopman op 't Water „in de Lieve Vrouwe in de Son" (11), en van Clara van Harsbergen, van Brugge. Hij hertr. 31 Oct. 1628 Maria Florianus, van Amsterdam, wede. van Pieter Mercijs, op de Keizersgracht, dr. van Isaac Florianus, van Antwerpen, blookenmaker (kousenkooper) en makelaar, wonende op 't Water, en van Maritgen Simonsdr., van Goes (0). Uit het eerste huwel. sproot een eenig kind: Clara van de Venne, tr. Cornelis Graafland, N°. 196. ccc. Geertruyd Cloeck, geb. te Amsterdam 10 Dec. 1605, st. kinderl. te Utrecht 15 Nov. 1666, tr. i°. 10 April 1636 Sijbrand C01*nelisz. Groenhoven, geb. 1596, wonende op den Fluweelenburgwal; tr. 2°. 15 Febr. 1650 Mr. Willem Mulock, geb. te Zierikzee, in 1625 advocaat voor den Hove van Holland, daarna Secr. der stad Woerden, wed*., eerst van Cornelia Gerritsdr. Rollema, van Staveren, vervolgens van Francoisa Kien, van 's-Hage; tr. 30. te Woerden, na 4 Nov. 1660 te Utrecht gedane aant. der ondertr., Andries van Wijck, st. te Utrecht 13 Juli 1663, in 1624 en 1630 procureur voor den Hove van Utrecht, daarna Sch. en Raad van Utrecht 1630, Burgemr. ald. 1648, Kameraar (1643) en Heemraad (1651) van den Lekdijk Benedendams, wed1", eerst van Maria Gael (gehuwd 13 Oct. 1622, st. 4 Sept. 1624), daarna van Margrieta van Medenblick (gehuwd 28 Aug. 1625, st. 22 Febr. 1630), I2°- vervolgens van Catharina Hoyngh (gedt. te Amsterdam O. K. 17 Mrt. 1594, st. te Utrecht kinderl. 15 Oct. 1632, getrouwd te Utrecht 26 Juni 1631, dr. van Jacob Gerritsz., N°. 62, en van Oopgen Thomasdr.), en ten laatste van Anna van Dalen (gehuwd 5 Juli 1642, st. 21 Sept. 1657). b. (Oude) Trijn Claesdr. Cloeck, begr. O. K. 6 April 1616, tr. Claes Seys, geb. te Gent, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 24 Sept. 1619; hij werd in Aug. 1580 poorter te Amsterdam en was er koopman op den Dam „in 't Rat van Avontueren". Hunne eenige dochter was: Anna Seys, tr. Dr. Adriaen Pauw (zie bij N°. 61). c. Marij Claesdr. Cloeck, tr. Adriaen Pietersz. Raep, N°. 92. d. Jan Claesz. Cloeck, geb. 1551, begr. O. K. 6 Juli 1616, was zeep¬ zieder (ƒ) en werd bij contract, 17 Sept. 1603 voor Schepenen van Amsterdam gepasseerd, door Jan Sweerts, lakenkooper en verwer te Utrecht, tot diens factoor te Amsterdam aangesteld (q)\ hij woonde in 1598 in „een nieu huys" op den N. Z. Achterburgwal „tegen de lijnbaen over by de nieuwe Haerlemmerpoort" „in den lastdragenden Esel", en van 1613 tot zijn overlijden op den O. Z. Wester Voorburgwal bij het Eiland „in 't cleyne Uylken" (r)\ Regent Spinhuis 1596; tr. i°. te Gouda 28 Mei 1573 Grietge Jansdr., st. 1573 J tr. 2°- te Dordrecht Teuntge Gijsbertsdr. Koninck, st. 28 Nov. 1597 (j-); tr. 30. te Amsterdam 10 Jan. 1599 Jannetgen Bouwens, geb. 1557, begr. O. K. 21 April 1633, wede. van Michiel Seys (/), dr. van Bouwen N. N. en van Neel Volckertsdr. (u). Uit het tweede huwel. sproot o. a. een zoon, die volgt: Mr. Pieter Cloeck, N°. 155. e. (Jonge) Trijn Claesdr. Cloeck, tr. Jacob Eliasz. of Elias (zie Aant. bij N°. 235). (a) Wisselb. Reg. 7 en 8; (b) In 't Kerkint. reg., i.d. 2 Dec. 1642, staat verkeerdelijk Salomon van Swol: bij zijne ondertr. met Catharina Thijs, 21 Oct. 1632, heet hij en teekent hij Samuel. Hij werd begr. W. K. 2t Febr. 1639 en liet twee kinderen na, te weten: een zoon, die jong stierf (Wk. Reg. 28, fo. 9 V°), en eene dochter: Maria Maddalena van Swol, geb. 1635, ondertr. 8 Oct. 1654 Pieter de Vos, geb. te Veere 1624, koopman te Amsterdam op den Singel, wed'', van Anna van Roosebeecke, van Middelburg; (c) Wk. Reg. 27, fo. 69 V°; (d) Grootm. 2, fo. 58 V°, 82; (e) Quohier 1557, fo. 125 V°; (/) Quijtsch. 12, fo. 268 V°, 357; (g) M. S. Backer, fo. 47; {/i) Schepenk. 23, fo. 22; (i) Confessieboek, N°. 274 R. I., fo. 34; (/) Begraafreg. Weesk., O. Z., i.d. 2 Nov. I571; Wk. Reg. 9, fo. 253; (k) M. S. Schaep, N°. 3, p. 59 (Gem.-archief te Amsterdam); (/) Dr. Nanning Cloeck had vóór zijn huwelijk trouwbeloften gedaan aan Marij Mr. Jan Bergendr., die hem tot nakoming daarvan voor Commissarissen van Huwelijksche Zaken daagde. Partijen gingen evenwel een accoord aan, dat 7 April 1588 bij willige condemnatie voor den Hove van Holland bevestigd werd. (Extraord. Int. reg., N°. 762, fo. 25).— „Claer Claesdr. in de Canne" had als jong meisje ook reeds een liefdesavontuur gehad. Zij had n.1. eenen Jan Coenenz., zoon van Coen Pietersz. en van N. Daemendr., „met een stuck gelts getrout", maar deze verloving was onmiddellijk op aandringen van de bloedverwanten der bruid verbroken; daarvan werd 23 Nov. 1581 aan Commissarissen van Huwel. Zaken bericht gegeven; (m) Schepenk. 13, fo. 153; Quijtsch. 34, fo 331; (//) Begraafreg. N. K., i d. 24 Mrt. 1601; (o) Kerkint. reg., i.d. 17 April 1599; (ƒ) Schepenk. 9, fo. 40 V°; {q) Schepenk. 9, fo. 72; (r) Schepenk. 16, fo. 282 V°; (j) Voor haar erfenis werd ten behoeve van hare kinderen ter Weeskamer bewezen de som van ƒ 18.000.— (Wk. Reg. 12, fo. 240); (t) Michiel Seys was een broeder van Claes Seys, getrouwd met Trijn Claesdr. Cloeck, en werd 8 Nov. 1594. uit diens huis op den Dam in de N. K. begraven. Hij was te voren wedr. van Digne Courhasen; zijne wede, Jannetgen Bouwens, die, toen hij in Febr. 1587 met haar trouwde, op den hoek van den Dam „in de Scholl" woonde, was ten tijde van haar tweede huwelijk te Middelburg woonachtig; (11) 9e Reg. der lijfrentebr., fo. 2. 129. Dr. PIETER JANSZ. HOOFT. R. 1631—1636. Sch. 1630. Kerkmr. N. K. 1629; Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1632. Studeerde in de Medicijnen en de Chemie en woonde na zijn huwelijk bij zijne schoonmoeder Trijntge Claesdr. Chijs, wede. Van Claes Overlander, in de Warmoesstraat „in de Roeibaers". Om te voorkomen dat hij tegen zijn wil in de regeering zou benoemd worden vestigde hij zich te Haarlem en woonde daar gedurende drie jaren op het Sand of Groote Markt. Toen werd hij echter ook te dier stede in de regeering gekozen en vertrok daarop weder naar Amsterdam, waar hij een huis kocht op den Singel, benoorden „de Son". Hij behoorde tot de voornaamste bedijkers en Hoofd-Ingelanden van de Purmer, en zou met Jacob de Graeff, met wien hij een laboratorium aan den Heiligenweg bezat, uitvinder van een perpetuum mobile geweest zijn, waarvan de eer hem door Drebbel werd ontrukt (a). Geb. Aug. 1575, st. 17 Jan. 1636, zoon van Jan Pietersz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Geertruyd Jansdr. Lons. Tr. 22 Juni 1614 Geertruyd Overlander, geb. te Bremen 4 Aug. 1577, st. te Amsterdam 6 Mei 1653, dr. van Claes (zie Aant. bij N°. 83) en van Trijntge Claesdr. Chijs. Kind: Catharina Hooft, tr. Cornelis de Graeff, N°. 144. (a) Pieter de Graeff. 130. HENDRICK DIRCKSZ. SPIEGEL. R. 1632—1667. Comm. 1630, Sch. 1632, Burg. 1655, 59, 63, 65. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1660—1662. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1659. Regent Rasp- en Tuchthuis 1629; Kapn. der Burgerij 1632, Colonel 1653; Overman van den Voetboogdoelen 1653; Commiss. van de Neeringe binnen Amsterdam 15 Jan. 1655. Zeepzieder, woonde in 1623 op den Nieuwendijk, in 1628 en 1667 °P 't Rockin, tusschen de Gapers- en Duifjesstegen, „in de drie Spiegels". Bij zijn overlijden was hij eigenaar van de zeepziederij „de drie Spiegels" op de Keizersgracht, tusschen de Runstraat en de Leidschegracht (a), en van de hofstede Overmeer aan den Amstel onder Nieuwer-Amstel. — Den in Juli 1661 werd hem door de Thesauriers vergund om „onder een van de boghen van de steenen brugge responderende op de nieuwe doelenstraet, aen de syde 130. van deselve straet te moghen leggen sijn speeljachtie, en dies nood sijnde de voors. boghe te doen afschutten tot bevrydinge vant voors. sijn jachtie" (/;). Gedt. O. K. 27 April 1598, st. 18 April 1607 (c), zoon van Dirck Arentsz., gezegd Spiegel (zie Aant, hieronder) en van Lijsbeth Willemsdr. Bogaert. Tr. i°. 5 Nov. 1623 Margaretha van Heuvel, gedt. N. K. 22 Aug. 1597, begr. N. K. 12 Dec. 1625, dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 225) en van Niesgen Willemsdr. Kuyper; tr. 2°. 20 Juni 1628 Cornelia Francx, gedt. O. K. 13 April 1606, begr. N. K. 21 Oct. 1679, dr. van Cornelis (zie Bijl. 1, hieronder) en van Rachel Outheusden. Kinderen (uit het tweede huwelijk, o. a.): Sara Spiegel, gedt. N. K. 2 Juni 1630, begr. N. K. 10 Febr. 1688, tr. 5 April 1654 Mr. Jacob de Vogelaer, gedt. O. K. 25 Sept. 1625, begr. N. K. 28 Juni 1697, advocaat op de Sint Antonisbreestraat, Secr. 1655, Regent Leprozenhuis 1655, zoon van Marcus (zie Aant. bij N°. 257) en van Catharina de Velaer. Hun zoon was o. a.: Mr. Johan de Vogelaer, gedt. Z. K. 26 Jan. 1661, st. ongeh. 13 April 1727, nalatende een vermogen van ƒ 146.000.— (d), Secr. van Zeezaken 1688. dlrk Spiegel, gedt. N. K. 20 Juli 1631, begr. Walenk. 22 Mei 1685, woonde in 1683 op den Binnen-Amstel; Comm. 1655, Sch. 1660; Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier Mei 1672—20 Dec. 1672 (werd 10 Sept. 1672 als Oudschepen, daarna ook als Raad ter Admiraliteit door den Stadhouder Willem III geremoveerd); Bewindh. W.-Ind. Comp. 1661; Vaandrig der Burgerij 1653, Kapn. 1660; Overman van den Voetboogdoelen 1663; tr. 13 Juli 1655 Hester van Scharenburgh, geb. 1635, st- 1717, dr. van Guilliam van Scharenburgh, van Middelburg, en van Anna Auxbrebis, Hansdr. Zij lieten ééne dochter na: Anna Spiegel, gedt. N. Z. K. 1 Febr. 1660, leefde nog in Nov. 1721, tr. 9 Febr. 1683 Jean de Villers, geb. te Vallenciennes 1658, wasbleeker (e) op den Binnen-Amstel. Uit dit huwel. sproot o. a. eene dochter: Geertruyd de Villers, tr. Diederik Grommée (zie Aant. bij N°. 357). Cornelis Spiegel, gedt. n. K. i Dec. 1637, st. 11 Mei 1704, Comm. 1665; Luitt. der Burgerij 1663, Kapn. 1665; tr. 13 Oct. 1665 Vrouwtje van Cruysvelt, gedt. N. K. 19 Nov. 1641, st. 27 Dec. 1667 (ƒ), dr. van Joost Jansz. (zie bij N°. 35, Bijl. 3) en van Sara Michielsdr. Blaeuw. — Wonnen twee kinderen, die jong overleden. Cornelia Spiegel, tr. Elbert Dell (zie bij N°. 68, Bijl. 2). Mr. Hendrik Spiegel, gedt. O. K. 4 Oct. 1640, st. ongeh. en begr. N. K. 3 Aug. 1675, woonde op 't Rockin, Secr. 1666. Margaretha Spiegel, tr. Dr. Henricus Lons (zie bij N°. 49, Bijl. 2). Aant. Arent Cornelisz. „in den Spiegel", geb. omstreeks 1540, begr. N. K. 30 Nov. 1604, was in 1567 haringkooper (g), daarna zeepzieder op den Singel „in den Spiegel"; Overman van 't Zeepziedersgild 1586 (h); tr. (vóór 1564) Anna Elbertsdr., dr. van Elbert Pietersz. i3°- alias Elbert de Vries (zie bij N°. 14, Bijl. 1) en van Gheert Aclriaensdr. Hun zoon was o. a.: Dirck Arentsz., gezegd Spiegel, geb. 1566, begr. N. K. 8 Sept. 1615, woonde bij zijn huwelijk „in de Herinckpackerye", en werd daarna zeepzieder in de Kalverstraat „in het witte Calff", waar hij „de twee Spiegels" uithing (i); diaken der Nederd. Geref. Gemeente 1602 (/); tr. 23 Febr. 1592 Lijsbeth Willemsdr. Bogaert, geb. 1569, begr. N. K. 14 Febr. 1651, woonde in 1624 als wede. te Leiden, dr. van Willem Jansz. (zie bij N°. 86, Bijl. 1) en van Giert Jansdr. Vis. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende vier kinderen: a. Hendrick Dircksz. Spiegel, N°. 130. b. Mr. Elbert Spiegel, geb. 3 Jan. 1600, st. 22 Febr. 1674, 2e Secr. der Admiraliteit te Amsterdam 20 Jan. 1630; Ontvanger-Generaal der Admiraliteit 19 April 1641; tr. i°. 12 Jan. 1625 Petronella Roeters, geb. 16 Nov. 1595, st. 1 Jan. 1647, dr. van Roetert Ernst, N°. 86, en van Reymerich Pietersdr.; tr. 2°. 27 April 1649 Elisabeth de Vlaming van Oudtshoorn, geb. 28 April 1600, st. 29 Aug. 1669, wede. van Jan Schlicher of Slicher (zie Aant. bij N°. 274), dr. van Pieter de Vlaming, Dircksz., N°. 69, en van Aefge de Wael. Uit het eerste huwel. volgen drie kinderen: aa. Elisabeth Spiegel, tr. Mr. Wigbold Slicher (zie Aant. bij N°. 274). bb. Petronella Spiegel, tr. Barend Elias (zie Aant. bij N°. 235). cc. Geertruyd Spiegel, tr. Jan Baptista Hochepied (zie Aant. bij N°. 246). c. Geertruyd Dircksdr. Spiegel, tr. Jacques van der Waeyen (zie Aant. bij N°. 357). d. Cornelia Dircksdr. Spiegel, tr. Elbert Dell (zie bij N°. 68, Bijl. 1). Bijl. i. Cornelis Francx, geb. te Antwerpen omstreeks 1560, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 3 Aug. 1617, koopman op den Fluweelenburgwal, naast „het Wapen van Polen" (k)\ tr. i°. te Antwerpen Geertruyt Eyssens; tr. 2°. te Amsterdam 9 Nov. 1604 Rachel Outheusden, geb. te Antwerpen 1581, dr. van Melchior en van Sara Foockelsdr. (/). Uit het tweede huwel. werden drie kinderen geboren, waarvan het oudste en het jongste volgen: a. Cornelia Francx, tr. Hendrick Dircksz. Spiegel, N°. 130. b. Isaac Francx, gedt. Engelschek. 17 Nov. 1610, st. ongeh. 1663, Comm. 1655. (a) Quijtsch. YY, fo. 142, 142 V°; (b) Resol. Thes. 2, fo. 84; (c) Coll. Succ., Reg. 20, fo. 544; (d) Kerkint. reg., i.d. 21 Jan. 1683; Reg. van Goede Mannen 1700, N°. 1817 R. I.; (e) Coll. Succ. 2, fo. 145 V°; (ƒ) Rentebr. 9, fo. 230 V°; (£■) Quijtsch. 14, fo. 232; (h) Grootm. 2, los ingestoken blad bij fo. 243; (*') Schepenk. 13, fo. 173; Wk. Reg. 18, fo. 296 V°; (J) Kerkel. Amsterdam, p. 460; (k) Wk. Reg. 17, fo. 200; (/) Wk. Reg. 13, fo. 94 V°. 5i 131. JAN CLAESZ. VAN VL00SWIJCK. R. 1632—1652. Regent Burgerweeshuis 1599; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1605; Luit*. der Burgerij 1620, Kapn. 1628 (a); Overman van den Cloveniersdoelen 1636. Korenkooper (b), in 1596 op 't Water „in den Roo Wagen". — Werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 320.000.—, en woonde toen op den Singel bij de Molensteeg (c). Geb. 1571, st. 2 Sept. 1652 (d), zoon van Claes Cornelisz., N°. 29, en van Anna Pietersdr. Tr. 10 Nov. 1596 Neeltgen Jansdr. Verburch, geb. 1571, st. 29 Jan. 1635 (e), dr. van Jan Jacobsz., N°. 47, en van Katrijn Cornelisdr. de Vlaming. Kinderen (o. a.): Maria van Vlooswijck, geb. 1598, st. kinderl., tr. i°. Pieter van Hoorn (zie Aant. bij N°. 154); tr. 2°. Everard van Weede, Heer van Dijkveld en Rateles, geb. 5 Oct. 1595, st. 4 Juli 1665, Procureur-Generaal voor 't Hof van Utrecht 15 April 1630, zoon van Everard en van Cornelia van Diest. Jan Verburch van Vlooswijck, gedt. O. K. 3 Aug. 1599, st. vóór zijn huwelijk en begr. N. K. 6 Nov. 1631, ondertrouwde 22 Oct. 1631 Christina de Graeff, geb. 15 Jan. 1609, st. 6 Dec. 1679, dr. van Jacob Dircksz., N°. 80, en van Aeltge Boelens. Zij trouwde daarna twee malen. Cornelis van Vlooswijck, N°. 168. (a) De loopbaan van Jan Claesz. van Vlooswijck als officier van de schutterij was uiterst stormachtig. In 1620, den 30" Juni, werd hij, op aandrijven van de Burgemeesters Pauw, Hoyngh en de Vrij, die hun ambtgenoot Witsen overstemden, in eene zitting van den Krijgsraad der Schutterij, tot het bijwonen waarvan alleen die leden, welke op de hand van de drie Burgemeesters waren, eene oproeping ontvangen hadden, als Luitenant afgezet „om eenige frivole segswoorden en (de) particuliere tegensprekinge aen Burgm'. Pau gedaen", en door den in i6i8door Maurits benoemden Vroedschap Arent Pietersz. van der Burch vervangen. Na den val van Pauw en de ommekeer der zaken werd van Vlooswijck in 1628 in de plaats van Mr. Volckert Overlander, die Burgemeester geworden was, tot Kapitein verkozen. De daardoor verwekte ontstemming bij vele schutters van zijn vendel, die weigerden hem, om reden van zijne Arminiaanschgezindheid, als Kapitein te erkennen, gaf aanleiding tot de agitatie, in dat iaar te Amsterdam door de Contra-remonstranten tegen de stadsregenten op touw gezet (M. S. Schaep, N°. 3, fo. 30, Gem.-archief te Amsterdam; Wagenaar, Amsterdam, I, p. 499); (6) Generael-register van 't Burgerweeshuis 1613—1633, fo. 4; (c) Quohier 1631, fo. 57; (d) 7e Reg. der Lijfrentebr., fo. 12; (e) 2e Reg. der lijfrentebr., fo. 4. 132. NICOLAES VAN CAMPEN. R. 1634—1638. Regent Burgerweeshuis 1631. Bouwmeester van den nieuwen schouwburg op de Keizersgracht bij de Runstraat, die Coster's Academie verving en 3 Jan. 1638 ingewijd werd. Woonde in de Sint-Luciënsteeg. Gedt. O. K. 21 Aug. 1586, begr. N. K. 6 April 1638, zoon van Willem (zie Aant. bij N°. 30) en van Oetgen Claesdr. Tr. te Alkmaar, na 22 April 1610 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Anna Cornelisdr. Ruyl, dr. van Cornelis Albertsz. Ruyl. Wonnen Kinderen. 133 GERBRAND CLAESZ. PANCRAS. R. 1634—1649. Comm. 1634, Sch. 1635, Burg. 1639, 40, 42, 43, 45. 46, 48, 49- Bewindh. O.-Ind. Comp. 1640 (deed van deze betrekking afstand 31 Dec. 1643). Regent Burgerweeshuis 1629; Luitt. der Burgerij 1632. Zeepzieder op 't Water, in 1616 „in den Spiegel", daarna „in den blinden Ezel", bij de Vrouwensteeg, welke zeepziederij hij 4 Juni 1625 voor ƒ 13.000.— van Aeltge Jansdr., wede. Van Wijbrant Pauw (zie bij N°. 31, Bijl. 1), kocht. Hij woonde zelf op den Nieuwendijk „in den blauwen Engel" (a). — Hij en zijne vrouw lieten bij hun dood een gezamenlijk vermogen na van ƒ 227.000.— (b). Geb. 1 Febr. 1591, st. 1 Nov. 1649, zoon van Claes Gerbrandsz. (zie Aant. hieronder) en van Anna Gerritsdr. Quintingh. Tr. 12 Mei 1613 Aeltge Michielsdr. Blaeuw, gedt. N. K. 20 Jan. 1593, st. 26 Mei 1644, dr. van Michiel Cornelisz. (zie bij N°. 35, Bijl. 3) en van Vrouwtje Jansdr. Coemans. Kinderen: Clara Pancras, gedt. n. K. 26 Nov. 1617, begr. O. K. 22 Nov. 1669, tr. 24 Nov. 1637 Guilliam van Erpecum, geb. 1614, begr. O. K. 1 Juni 1666, „kruydenier op 't Water in het groene hart" (c), Regent Burgerweeshuis 1644, Kerkmr. O. K. 1646, Heemraad en Schepen van de Watergraafs- of Diemermeer 1646, Luitt. der Burgerij 1647» Kapn. 1650, zoon van Jan en van Lijsbeth de Wolfïf. Zij wonnen o. a. (d): Jan van Erpecum, gedt. N. K. 17 Mrt. 1641, st. 1687, koopman te Amsterdam op de Bloemmarkt; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1674; Kerkmr. N. K. 1675; Gouverneur van Curacao 1682; tr. 22 Sept. 1676 Francoise ten Hove, geb. te Nijmegen 12 Aug. 1646, st. 22 Dec. 1725, dr. van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 389) en van Cornelia Fagel. Zij hertr. Arent van der Waeyen (zie Aant. bij N°. 357). — Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen. Nicolaes Pancras, N°. 161. Michiel Pancras, gedt. O. K. 28 Sept. 1623, begr. N. K. 6 Febr. 1660, woonde bij zijn overlijden op de Heerengracht, op de Schagermarkt, „in de Ploegh" (a); Comm. 1648, Sch. 1657; Kapn. der Burgerij 1650; tr. 26 April 1650 Geertruyd Hooft, gedt. Remonstr. Kerk 16 Oct. 1633, st. 2 Febr. 1709, dr. van Jacob Willemsz. (zie Aant. N°. 49) en van Maria Jonckheyn. Zij hertr. eerst met Diederick de Vlaming van Oudtshoorn (zie Aant. bij N°. 69), daarna met Mr. Jacobus Rotgans (zie bij N°. 55, Bijl. 1). Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen, waarvan de twee oudste volgen: a. Maria Pancras, tr. Jacob Fredrik du Fay (zie Aant. bij N°. 311)* b. Gerbrand Pancras, Michielsz., N°. 251. Vrouwtje Pancras, tr. Jacob Elias, N°. 235. Debora pancras, tr. Mr. Floris Elias (zie Aant. bij N°. 235). Maria Pancras, tr. Adriaen de Waert, N°. 245. Aant. Jacob Pancras, Willemsz. („Comen Jacop Pancras Willemsz. Pancras Jaep genoo(m)pt") (/), leefde tusschen 1460 en 1530, tr. 133- N. Claesdr. Smit (g), dr. van Claes Dircksz. Smit (zie bij N°. 38, Bijl. 2). Zij lieten vijf kinderen na, w.o. de volgende drie zoons: a. Gerrit Jacobsz. Pancras, volgt. b. Mr. Bruyningh Jacobsz. Pancras, priester. c. Cornelis Jacobsz. Pancras, geb. 1491, tr. Fije Gerritsdr. Zael (h). Uit dit huwel. sproten twee dochters, waarvan de oudste bagijn was en de jongste volgt: Ael Cornelisdr. Pancras, leefde nog in Febr. 1588, tr. Ot Geurtsz. (/), begr. N. Z. 28 Nov. 1576, korenkooper in de Kalverstraat. Zij wonnen vijf kinderen, w.o.: Jacob Ottensz. Pancras, geb. 1561, woonde in 1598 op de Ossenmarkt; ondertr. (beide malen ter pui) i°. 13 Febr. 1588 Aefge Pietersdr., wede. van Tijmen Hendricksz., dr. van Pieter Jansz.; ondertr. 2°. 3 Jan. 1598 Teuntgen Arentsdr., geb. 1565. Uit den eersten echt sproot ééne dochter: Elisabeth Jacobsdr. Pancras, tr. Marten van Papenbroeck (zie bij N°. 80, Bijl. 1). Gerrit Jacobsz. Pancras (bovengenoemd) (/), tr. N. N. Hunne drie kinderen waren: a. Lijsbeth Gerritsdr. Pancras, volgt. b. Mr. Willem Pancras, begr. in 't Sint Catharinaklooster 20 Febr. 1575 (k), priester, werd in 1541 Rector der Oude Zijds School (/); bij zijn overlijden was hij „Confessoor" of Pater van 't Sint Catharinaklooster te Amsterdam; in 1561 komt hij voor als „Memorymeester" van de Oude Kerk (m). c. Jan Gerritsz. Pancras, st. ongeh. en begr. O. K. 8 Dec. 1584, was in 1562 taxateur der huizen en erven binnen de stad Amsterdam en hare vrijheid; woonde in 1546 op 't Water (//). Lijsbeth Gerritsdr. Pancras (bovengenoemd), st. kort vóór Nov. 1541 (°)y tr. Joost Willemsz. „in Brederode", begr. O. K. 13 Juni 1555. Regent Sint Jorishof 1554- Hij hertr. Neel Cornelisdr. Pool, dr. van Cornelis Pietersz. (zie bij N°. 100, Bijl. 1) en van Neel Albertsdr. „in de Pool" (ƒ). Uit het eerste huwel. sproten drie kinderen: a. Gerbrand Joosten, volgt. b. Alyd Joosten, geb. 1539, begr. O. K. 5 Oct. 1613, tr. Steven Fransz. 't Hoen, in de Kalverstraat „in den rooden Engel", zoon van Frans Adriaensz. en van Jannetgen Jansdr. (q). c. Lijsbeth Joosten, begr. O. K. 6 Mei 1572 (r), tr. Adriaen Fransz. 't Hoen, „coorncooper in de Kerckstraet", broeder van Steven voornoemd. Gerbrand Joosten (hiervoor genoemd), geb. 1537, begr. O. K. 12 Jan. 1571, korenkooper, in 1565 in de Warmoesstraat, bij zijn overlijden (in de Nes) „over de Pouwelsbroeders" (s); tr. Nies Claesdr. van Hoorn, dr. van Claes Simonsz. (zie Aant. bij N°. 93) en van Katrijn Gerritsdr. Huift. Zij wonnen drie kinderen, w. o. twee zoons, die volgen: a. Claes Gerbrandsz. Pancras, volgt. b. Jan Gerbrandsz. Pancras, gedt. O. K. 29 April 1570, st. 24 Nov. 1601 (/), woonde op den Zeedijk; tr., na 27 Juli 1596 ter pui gedane aant. der ondertr., Meyns Jansdr. Bout, geb. 1568, st. 8 Oct. 1617, dr. van Jan Vechtersz. alias Jan Bout (zie Aant. bij N°. 57) en van Griete Pietersdr. Ruysch. Zij hertr. Dr. Anthony Prins, gezegd de Bruyn. Claes Gerbrandsz. Pancras (hierboven genoemd), „in de wandeling genaempt Droncke Claesgen" («), gedt. O. K. Oct. 1565, st. 22 Juni 1606, woonde bij zijn huwelijk „op de ossemerct naest de witte pellecaen", en bij zijn overlijden op den Nieuwendijk „in den blauwen Engel" (v)\ tr. 27 Dec. 1587 Anna Gerritsdr. Ouintingh, geb. 1568, st. 4 Aug. 1642, dr. van Gerrit Jansz. Cop (zie Aant. bij N°. 65) en van Clara Pietersdr. Coeckebacker. Zij wonnen vijf kinderen (w), w. o.: a. Gerbrand Claesz. Pancras, N°. 133. b. Lijsbeth Claesdr. Pancras, tr. Philips van der Ghiessen (zie Aant. bij N°. 306). («) Begraafreg. Weesk. N. K., i.d. 13 Mei 1616; Begraafreg. Weesk., N. K., i.d. 30 Mei 1644; (^) Hunne dochter Vrouwtje Pancras teekende later in den familiebijbel aan: „Van vaders kant is in huwelijck aengebracht soo aen huwelijx goet als naderhant geerfvt: f 100.300—0. Van moeders kant is aengebracht soo in huwelijx goet als naderhant geerfvt: /79.616 —18, item: ƒ37.500.— (te zamen:) ƒ117.116 : 18; (c) Schaep; Schepenminuutreg., N°. 1316 R. I., fo. 108; (d) Mede een zoon uit dit huwel. was: Gerbrand Pancras van Erpecum, ged*. O. K. 9 April 1643, st. ongeh. 18 Oct. 1702, legde 28 Oct. 1648 met Jacob de Graeff, Sijbrant Valckenier en Pieter Schaep den eersten steen van 't nieuwe Stadhuis en werd in 1691 Substituut-Schout en Hoofd-Provoost van de Aalmoezeniers; (e) Quijtsch. HHH, fo. 232 V°; (ƒ) Wk. Reg. 3, fo. 50, 120, 141, 144; (g) Jacob Claesz. Smit „in 't Horntge" (zie bij N°. 38, Bijl. 2) was een oom (niet een schoonoom) van de kinderen van Jacob Pancras, Willemsz. Dus moet deze laatste met eene zuster van den eerstgenoemde gehuwd geweest zijn; (/i) Wk. Reg. 3, fo. 121; (/) M. S. Backer, fo. 17; Wk. Reg. 10, fo. 142 V°; (j) Is deze dezelfde als de Schepen Gerrit Claesz. Pancras (1526)? Diens zegelomschrift luidt: „Gherit Claess"; (k) Daarbij werd in de Oude Kerk de groote klok geluid (zie Begraafreg O. K., i.d.); (/) Stadsrek. 1541, fo. 41 V°; (m) Grootm. 2, fo. 89; (n) Stadsrek. 1562, fo. 129; Quohier van den ioen Penn. 1546, Rijksarchief te 's-Hage; (0) Wk. Reg. 4, fo. 275 V°; (ƒ) Wk. Reg. 6, fo. 187 V°; (1q) Wk. Reg. 5, fo. 20; (r) (s) Wk. Reg. 9, fo. 291 V°; (() 40 Reg. der lijfrentebr., fo. 28; (u) „Claes Pancras, in de wandeling genaempt Droncke Claesgen, had getr. Griette Proost. Hun zoon Gerbrand Claesz. Pancras, in juventute famulatus est apud [heeft in zijn jeugd gediend bij] Lauris Jansz. Spiegel, troude aldaer wt den huyse anno met .... Michiels, dochter van Michiel .. .. Blauw." (Schaep, uitgeg. Herald. Bibl. 1873, p. 230). — Claes Gerbrandsz. droeg zijn bijnaam niet zonder reden. Eens, in April 1584, toen 18 jaren oud zijnde, verliet hij op een nacht met een paar vrienden zwaar beschonken een bruiloftsfeest op den O.Z. Voorburgwal bij de Heintjehoekssteeg, juist op het oogenblik dat Roemer Visscher voorbijkwam. Het drietal ging dezen onmiddellijk te lijf, „met blote rappieren denselven iagende van de huysse des bruylofts vorsz. deur de Liesdel tot op de houcke van de Warmoesstrate". Hier werd de belhamel, Claes Gerbrandsz., gearresteerd, waarop hij naar „de boeien" geleid werd; toen hij den volgenden morgen, na zijn roes uitgeslapen te hebben, voor den Schout kwam, herinnerde hij zich niets meer van 't geheele geval (Confessieboek, N°. 275 R. I., fo. 249 V°); (v) Begraafreg. N. K., i.d. 25 Febr. 1600; (w) Zie de Genealogische tabel van het geslacht Pancras achter in het Amsterdamsch Jaarboekje 1898, waar één van deze kinderen, n.1. Maritgen Claesdr. Pancras, geb. 1596, en in April 1624 gehuwd met Abraham Jacobsz. van Cleeff, niet vermeld wordt. 134 Dr. FRANS BANNINGH COCQ, Ridder, Heer van Purmerland en Upendain. R. 1634—1655. Comm. 1632, Sch. 1634, Burg. 1650, 51, 53, 54. Kapn. der Burgerij 1642 (of vroeger), Colonel 1647 (of vroeger); Overman van den Handboogdoelen 1648 (a)\ President van Hoofd-Ingelanden en Luitt-Houtvester van de Purmer en Wormer. Ridder in de orde van Sint Michiel bij diploma van den Koning van Frankrijk, d.d. 26 Nov. 1648. Woonde bij zijn huwel. op de Sint Antonisbreestraat en volgde daarna zijn schoonvader op in 't bezit van 't groote huis „de Dolphijn" op den Singel bij de Bergstraat en van het Huis of Hof te Ilpendam. Geb. 23 Febr. 1605, st. kinderl. 1 Jan. 1655, zoon van Jan Jansz. Cock (zie Aant. hieronder) en van Lijsbeth Fransdr. Benningh (of Banningh). Tr. 23 April 1630 Maria Overlander van Purmerland, geb. 24 Juni 1603, st. 27 Jan. 1678, werd in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000.— (b), dr. van Mr. Volckert, N°. 83, en van Geertruyd Hooft. Kinderloos. Aant. Jan Jansz. Cock (c), geb. te Bremen 1575, st. te Amsterdam 22 Aug. 1633, vestigde zich in 1590 te Amsterdam als bediende bij den apotheker Steven Jansz. „in de witte Doos" in de Warmoesstraat; hij werd 9 Mei 1603 poorter (d) en zette daarna eene eigen apotheek op in de Dijkstraat „in de gloeyende Oven" (é)\ bij zijn overl. woonde hij op de Heerengracht; tr. te Amsterdam 16 Sept. 1603 Lijsbeth Fransdr. Benningh (of Banningh), geb. 21 Jan. 1581, begr. O. K. 1 Oct. 1623, dr. van Frans (zie Aant. bij N°. 14) en van Maritge Hendricksdr. Haeck. Zij wonnen de volgende twee kinderen: a. Dr. Frans Banningh Cocq, N°. 134. b. Jan Cocq, geb. te Haarlem (bij de Groote Houtpoort) 24 April 1607, in 't IJ verdronken 1658 (ƒ), „surdaster, cel ebs" [was zeer doof, bleef ongetrouwd] (g). (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 173, noot; (£) Quohier 1674, fo. 288 V°. Volgens 't Coll. Succ. Reg. 3, fo. 146 V°, zou zij maar / 87.000.— hebben nagelaten; (c) Jan Jansz. Cock werd bij zijne ondertrouw 30 Aug. 1603 geassisteerd door zijn neef Willem Pietersz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49), tevens oom der bruid, en was dus reeds vóór zijn huwelijk met deftige Amsterdammers geparenteerd, zoodat ik het verhaal van Schaep, die er soms niet afkeerig van was om zijne anecdoten wat sterk te kleuren, niet dan onder voorbehoud hier overneem: „Jan Cock, van Bremen hier in 't land gekomen, et ostiatim mendicasse dicitur [heeft, naar men zegt, aan de deuren gebedeld]; aengenomen wt commiseratie van den Apteker in de Witte Doos, wonende in de Warmoesstraet [ik vind: „Steven Jansz. apoteecker in de witte doos" in de Warmoesstraat in 1598 genoemd in 't Rooyboek, fo. 20]. Troude daerna, invitis parentibus vel consanguineis [tegen den wil van hare ouders en bloedverwanten] Lijsbeth Fransz., dochter van Frans Benning ende Lijsbeth [sic] in de Canis" (Herald. Bibl. 1873, p. 235); (ei) Als: „Jan Cock van Bremen apoteker" (Poorterb. B., fo. 265 V°); (e) Deze bijzonderheid is, evenals de in deze genealogie voorkomende data, ontleend aan de aanteekeningen van Pieter de Graeff; (ƒ) Oud-Holland IV, P- 199; i^) Schaep. 135 Mr. HERCULES ROCH. R. 1636—1648. Hoofd-Ingeland van de Beemster 1643. Advocaat, in 1627 „op de Ceulse Kay", bij zijn overl. op den Fluweelenburgwal. Gedt. O. K. 14 Juni 1598, begr. O. IC. 3 Sept. 1648, zoon van Jacob Claesz. (zie Aant., hieronder) en van Anna Hercules of Harckesdr. Tr. 7 Dec. 1627 Sara Valckenier, geb. 17 Mrt. 1605, begr. O. K. 4 April 1665, dr. van Cornelis Jansz. (zie Aant. bij N°. 136) en van Aefgen (Eva) Pietersdr. Boom. Kind (o. a.): Mr. Cornelis Roch, N°. 205. Aant. Fredrick Jacobsz. „in den gulden Roch", leefde tusschen 1490 en 1540, wijnkooper in de Warmoesstraat „in den gulden Roch"; tr. i°. Katrijn Simonsdr., st. kort vóór Juli 1532 (a)\ tr. 2°. Griet Ysbrandsdr., die nog in 1568 voorkomt als te kost gaande in 't Elfduizendmaagdenconvent (b). Zij hertr. Claes van Campen. Uit het eerste huwel. sproten twee dochters en uit het tweede eene dochter. De oudste van deze drie volgt: Marij Fredricksdr., geb. 1520, st. kort vóór April 1554 (c), tr. 1538 Claes Simonsz., begr. O. K. 19 Sept. 1567, na den dood van zijn schoonvader wijnkooper in de Warmoesstraat „in den gulden Roch", Overman van den Handboogdoelen 1556—'57 (d), zoon van Simon Jansz. „in den Haringh" (zie Aant. bij N°. 102). Hij hertr. Anna Arentsdr., begr. O. K. 22 Dec. 1582 (e). Uit het eerste huwel. waren vijf kinderen, waarvan er twee volgen; uit het tweede vier kinderen, waarvan er één volgt: a. Fredrick Claesz. Roch, volgt. b. Jacob Claesz. Roch, geb. 1545, leefde nog in 1615, koopman, laatstelijk onder de firma Jacob Claesz. Roch en Claes Jacobsz. Roch (/); Kerkmr. O. K. 1604; tr. (vóór 1578) Anna Hercules of Harckesdr., begr. N. K. 11 Febr. 1609. Zij wonnen verscheidene kinderen, w. o. de twee volgende: aa. Jacob Jacobsz. Roch, gedt. O. K. 6 Nov. 1586, st. 12 Dec. 1670, koopman, in 1648 wonende op de Gelderschekaey; Comm. 1655 ; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1625; Luitt. der Burgerij 1628, Kap". 1632; Heemraad (1632), Dijkgraaf (1640) en Bailluw (1650) van de Diemermeer; Kerkmr. Z. K. 1633; Kerkmr. O. K. 1635 ; tr. te Leeuwarden, na 1 Juli 1617 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Anna Claesdr. Kans, geb. te Leeuwarden, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 14 Febr. 1633. Uit dezen echt werden elf kinderen geboren, w. o.: Anna Roch, tr. Mr. Hendrick Hudde, N°. 173. bb. Mr. Hercules Roch, N°. 135. c. Simon Claesz. Roch, geb. 1559, wijnkooper in de Warmoesstraat 135- „in den vergulden Roch" (g); tr. te Alkmaar Juni i582 Marijtge Anthonisdr., geb. te Alkmaar. Hunne dochter was o. a.: Annetge Simonsdr. Roch, geb. 1583, begr. O. K. 11 Nov. 1656, tr. 4 Mei 1603 Hendrick Lens (of Lensen), geb. 1580, begr. O. K. 5 Juni 1646, koopman op de Keizersgracht, bezuiden de Runstraat, „in 't vergulden Heek", welk huis hij 21 Juni 1627 kocht (//), Comm. 1627, N. Z. Huiszittenmr. 1609, zoon van Jan (zie Aant. bij N°. 77) en van Griet Pietersdr. Schrijver. Een zoon uit dit huwel. was o. a.: Jan Lensen, gedt. O. K. 5 Sept. 1619, begr. O. K. 18 Jan. 1694, woonde op de Prinsengracht; Comm. 1662; Luitt. der Burgerij 1650; Regent Burgerweeshuis 1658; tr. i°. 13 Juni 1656 Clara Abba, gedt. N. K. 20 Mei 1631, begr. O. K. 4 Sept. 1671, dr. van Cornelis Dircksz. (zie Aant. bij N°. 139) en van Sara van der Wiere; tr. 2°. te Sloten 19 April 1678 Eleonora van Berckel, geb. 1656, dr. van Nicolaas en van Clara van den Broek. Fredrick Claesz. Roch (bovengenoemd, geb. 1540, begr. O. K. 9 Juli 1598, wijnkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Roch"; tr. i°. 12 Febr. 1569 Aeff Cornelisdr. (i); tr. 20. 1576 Lijsbeth Quirijnen van Rijnevelt, begr. O. K. 5 Jan. 1608. Uit den eersten echt sproten drie kinderen, waarvan het oudste volgt; uit het tweede volgen o. a. twee dochters: a. Claes Fredricksz. Roch, geb. 1570, st. 6 Juni 1617, wijnkooper in de Warmoesstraat „in den vergulden Roch", tusschen „de vergulden Clauw" en „den vergulden Leeuw" (ƒ); ondertr. 9 Febr. 1598 Geertge Dircksdr. Duyvel, geb. 1569, st. 29 Nov. 1640, dr. van Dirck Claesz. (zie bij N°. 68, Bijl. 1) en van Trijn Jansdr. Dommer. Hunne twee dochters volgen: aa. Eva Roch, tr. Nicolaes van Heuvel (zie Aant. bij N°. 225). bb. Trijntge Roch, geb. 21 Sept. 1602, st. 24 Juli 1654, tr. 11 Oct. 1620 Jacob Jacobsz. Blaeuhelm, geb. 1596, begr. N. K. 21 Juli 1626, lakenkooper op den Nieuwendijk „in den blaeuwen Helm", zoon van Jacob Willemsz., lakenkooper op den Nieuwendijk „in den blaeuwen Helm" (k), en van Aeltge Jacobsdr. Seeu. Uit dit huwel. sproten drie kinderen, w.o.: Claes Jacobsz. Blaeuhelm, geb. 16 Juni 1622, st. 7 Nov. 1661, koopman op de Heerengracht; Regent St. Pietersgasthuis 1655; tr. 19 April 1644 Grietge Hendriksdr. Laurentius, geb. 11 Aug. 1622, st. 6 Sept. 1691, dr. van Hendrik en van Grietge Tijmensdr. Gommers. Hunne kinderen waren o. a.: aaa. Maria Blaeuhelm, tr. Samuel Wijmer (zie bij N°. 160, Bijl. 2). bbb. Aletta Blaeuhelm, geb. 20 Febr. 1657, st. 4 Mei 1683, tr. 30 Juni 1682 Mr. Nicolaas van Suchtelen, geb. 14 Nov. 1656, st. 1702, Sch. van Hoorn 1682, Raad ald. 1692, Burgemr. ald. i70i,zoon van Dirk, Burgemr. van Hoorn 1676, en van Maria Sijms. Hij hertr. eerst Eva Wijntges, dr. van Nicolaas en van Lamberta Vriesen. Hertr. daarna met Catharina van Bredehoff, dr. van Mr. Adriaan, Hoofdsch. van Hoorn 1655, en van Catharina Vriesen. Hertr. vervolgens met Jacoba Catharina Trigland, wede. van Mr. Joan Verschuur, Burgemi'. van Hoorn 1693. ccc. Geertruid Blaeuhelm, tr. Joan van de Poll (zie bij N°. I52)- b. Duyfgen Fredricksdr. Roch, gedt. N. K. 14 Nov. 1588, begr. O. K. 10 Febr. 1613, tr. 22 Mei 1605 Isaac van Gerwen, geb. te 's-Hertogenbosch 1580, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 3 Juli 1647, wijnkooper, eerst in de Warmoesstraat „in de twee Rochgen" en bij zijn overlijden op den Fluweelenburgwal, was in 1631 „overman van de confrairie van de wijncopers" (/), zoon van Matthijs en van Machteld van Maren. Hij hertr. 20 April 1614 Maria van Warmont, geb. 14 Febr. 1586, begr. O. K. 27 Dec. 1621, dr. van Jacob Willemsz. (zie bij N°. 136, Bijl. 1) en van Ydtgen Bouwer. Hij tr. 30. te Leiden, na 30 Mrt. 1624 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Bartha van Warmont, geb. te Leiden, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 6 Nov. 1632. Uit het tweede huwel. sproten o. a. de beide volgende dochters: aa. Ida van Gerwen, tr. Pieter van Buren (zie Aant. bij N°. 304). bb. Duyfje van Gerwen, tr. Jan van de Poll, N°. 152. c. Aeffge Fredricksdr. Roch, geb. 1593> te Utrecht Nov. 1615 Mr. Diederick Cock, Jansz., geb. 1581 (m), Sch. van Utrecht 1610, Raad ald. 1613, Raad Ordinaris in den Hove van Utrecht 13 Nov. 1613. (a) Wk. Reg. 4, fo. 62; (6) Stadsrek. 1568, fo. 53 V°; {c) Wk. Reg. 6, fo. 34 V°; (d) Hamboech scutterien boeck, fo. 200 V°, 212 V°; (e) Wk. Reg. 8, fo. 3^4» ReS- 9> 545 Reê- I0> f°- 33°> (/) Wk. Reg. 10, fo. 134; (g) Begraafreg. N. K., i.d. 19 April 1617; Wk. Reg. 19, fo. 92 V°; (h) Wk. Reg. 19, fo. 272; (i) Naamklapper op het verdwenen Reg. G. der Wisselbank; (j) Quijtsch. Z., fo. 222 V°; Quijtsch. 42, fo. 174; \k) Quijtsch. 20, fo. 252; (/) Quijtsch. C., fo. 167 V°; (m) Het is niet bekend wanneer Mr. D. Cock gestorven is. In het Utrechtsche Overlijdensregister staat vermeld, i.d. 27 Aug. 1627: „Het kijnt van Mr. Dirck de Cock, raedt ordinaris by den E. Hove Provintiael van Utrecht, nalatende drye onmundige susters ofte broeders, sonder te weten off de vader leeft ende waarvan d'heer Jacob van Wijck, raedt, ende de weduwe van Antonis van Schayck aen St. Martensdam van de vrunden zijn." 136. Dr. WOUTER VALCKENIER. R. 1637—1650. Secr. 1617 (a), Sch. 1634, Burg. 1644, 47, 48, 50. Luitt. der Burgerij 1638; Hoofd-Ingeland van de Beeinster 1638. Woonde bij zijn overlijden in de Spinhuissteeg, naast „den Hamer" (b). Geb. 7 Febr. 1589, st. 23 Juli 1650, zoon van Gillis Jansz. (zie Aant., hieronder) en van Claertgen Pauw. Tr. i°. 11 Juni 1619 Catharina van Drongen, geb. te Rhijnberck 1599, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 29 Aug. 1624, dr. van Willem Fransz. en van Henrica van Schrieck; tr. 2°. 23 Nov. 1627 Aefge (Eva) Appelman, 52 136. gedt. N. K. 13 Oct. 1598, begr. N. K. 2 Juli 1669, dr. van Dr. Sijbrand (zie bij N°. 25) en van Trijntgen Coppit. Kinderen (uit het eerste huwel. een zoon; uit het tweede twee kinderen): mr. CxILLIS Valckenier, N°. 166. Clara Valckenier, gedt. o. K. 24 Oct. 1630, begr. N. K. 27 Dec. 1710, zette na den dood van haar man diens zaken voort onder de firma de Wede. Gaspar Pellicorne & Pieter Pellicorne (c), tr. 9 Mrt. 1670 Gaspar Pellicorne, Heer van Lauwenrecht, gedt. N. K. 11 Juni 1628, st. 5 Juli 1680, koopman op de Oude Turfmarkt, Comm. 1672, Sch. 1678, Bewindh. W.-Ind. Comp., Hoogheemraad van de Beemster 1668, Kap", der Burgerij 1670, Kerkmr. Z. K. 1671, werd met zijne vrouw in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 178.200.— (d), zoon van Jean (zie Aant. bij N°. 257) en van Susanna van Collen. Mr. Sijbrand Valckenier, gedt. o. K. 6 Aug. 1634, st. kinderl. 26 Nov. 1665, woonde in 1665 in de Spinhuissteeg en bouwde in 1671 een dubbel huis op de Heerengracht bij de N. Spiegelstraat (thans N°. 456); Comm. 1659; tr. 6 Jan. 1665 Agatha Munter, geb. 23 Juli 1632, st. kinderl. en begr. N. K. 27 Febr. 1687, wede. van Dr. Elbert Goykens, dr. van Joan (zie Aant. bij N°. 250) en van Margaretha Geelvinck. Zij hertr. Mr. Joan Corver, N°. 194. Aant. Jan Jelisz. Valckenier, geb. te Kampen 1522, st. te Amsterdam 29 Jan. 1592, „trouwde te Bergen in Noorwegen aan een Koopmans dochter bij wien hij woonde; deze vrouw overleden zijnde, ging hij te Campen woonen, en daarna, nog voor de Reformatie, te Amsterdam, alwaar hij .... koopmanschap poogde te drijven, maar wierd om de Religie vervolgt, en bij een Billet aangezegt de stad te ruimen; edog hij wist secretelijk van den Koning van Denemarken een commissie als Agent te verkrijgen, en zette dus den Koophandel op Noorwegen voort" (e)\ hij woonde in 1557 te Amsterdam op den Ooster O. Z. Voorburgwal (ƒ); tr. i°. te Bergen in Noorwegen N. N.; tr. 2°. te Amsterdam Marij Jansdr. Tengnagel, begr. O. K. 25 Dec. 1562, dr. van Jan Aerntsz. Tengnagel, ossenkooper te Amsterdam „in den gulden Arm", en van Annetge van Maenhoven {g). Uit het tweede huwel. sproten tien kinderen, w.o. de zeven volgende : a. Gillis Jansz. Valckenier, volgt. b. Marij Jansdr. Valckenier, tr. Frans Hendricksz. Ruysch (zie bij N°. 4, Bijl. 1). c. Grietgen Jansdr. Valckenier, tr. Roelof Egbertsz., N°. 56. d. Jan Jansz. Valckenier, woonde in 1588 te Amsterdam in de Brou- werssteeg „in den rooden Hoorn"; hij vestigde zich na zijn tweede huwel. te Delft, waar hij brouwer werd „in 't Witte Hoeffijser" (/z); tr. i°. te Deventer, na 30 Nov. 1585 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Catharina Stegemans, geb. te Deventer, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 5 April 1588; tr. 2°. te Delft Aeltgen Jansdr. Hoeffijser, geb. 1563, wede. van 136. Jan Willemsz. van Heemskerck, dr. van Mr. Jan Pietersz. Colf, brouwer „in 't Witte Hoeffijser" te Delft, en van Baertge Martensdr. of Jannetge Cornelisdr. (i). e. Trijn Jansdr. Valckenier, tr. Jan Commelin (zie Aant. bij N°. 212). f. Cornelis Jansz. Valckenier, geb. 1562, begr. O. K. 25 Sept. 1626, woonde „over het Dolhuys"; Comm. 1601 ; O. Z. Huiszittenmr. 1597; Kerkmr. Z. K. 1617; tr. 8 Dec. 1591 Aefgen (Eva) Pietersdr. Boom, geb. 1569, begr. O. K. 10 Jan. 1639, dr. van Pieter Cornelisz., N°. 42, en van Griete Gerritsdr. Zij wonnen o. a. de drie volgende kinderen: aa. Dr. Jan Valckenier, geb. 20 Febr. 1596, st. ongeh. 1652, Comm. 1651; Kerkmr. Z. K. 1627. bb. Grietgen Valckenier, geb. 1601, begr. O. K. 16 Nov. 1680, tr. 4 Dec. 1622 Dirck Aertsz. Cock, geb. 1596, st. 29 Mei 1655 (/), in 1626 „syreeder" in de Warmoesstraat „in 't Wapen van Amsterdam" (k), bij zijn overlijden wonende op den Kloveniersburgwal „over 't Boshuys", Comm. 1638, werd in 't zelfde jaar 1638 Boekhouder in de Wisselbank, Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1638, zoon van Aert (of Arent) en van Maddalena Jans. cc. Sara Valckenier, tr. Mr. Hercules Roch, N°. 135. g. Machteld Jansdr. Valckenier, tr. Pieter Pauw, Adriaensz., N°. 52. Gillis Jansz. Valckenier (bovengenoemd), geb. 24 Dec. 1550, st. 26 Dec. 1613, koopman op den O. Z. Achterburgwal; Comm. 1598; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1600—1613; Regent Leprozenhuis 1583; Overman van den Voetboogdoelen 1593; Kapn. der Burgerij 1599; tr. op de Elbe bij Hamburg (/) 20 Febr. 1576 Claertgen Pauw, geb. 1 Juni 1556, st. 15 Juli 1626, dr. van Adriaen, N°. 5, en van Anna Jacob Lucaszoonsdr. Zij wonnen zestien kinderen, w.o. de vier volgende: a. Anna Valckenier, tr. Jaspar Bouwer (zie Bijl. 1, hieronder). b. Adriaen Valckenier, geb. 19 Aug. 1586, st. 19 Dec. 1654, was eerst kruidenier, en werd daarna in 1609 „Buytenontvanger" van de Wisselbank (bij de oprichting der Bank) (;m), en in 1623 Suppoost of „waerdeyn" (n) in de Bank van Leening; Kerkmr. Noorderk. 1641; tr. 12 Oct. 1612 Weyntgen Jansdr. Veen, geb. 1577, begr. N. Z. K. 14 Juli 1637, dr. van Jan (zxe Aant. bij N°. 45) en van Machteld Cornelisdr. Verhee. — Wonnen twee dochters, die ongeh. overleden. c. Dr. Wouter Valckenier, N°. 136. d. Jacob Valckenier, geb. 20 April 1602, begr. N. Z. K. 25 Mei 1673, kocht 1 Jan. 1659 ^lu^s »St. Oloff" op den O. Z. Wester Voorburgwal bij de Sint Jansbrug (0) en woonde bij zijn overl. op 't Rokin; Comm. 1650; Kerkmr. N. Z. K. 1646; Luitt. der Burgerij 1650, Kapn. 1665; tr. 12 Febr. 1636 Hillegont Hasselaer, geb. 1608, begr. N. Z. K. 29 Juni 1573, dr. van Cornelis Claesz. (zie Aant. bij N°. 64) en van Claesgen Jansdr. Vogelsanck. 136. Vier van hunne kinderen volgen hier: aa. Cornelis Valckenier, N°. 221. bb. Catharina Valckenier, gedt. N. Z. K. 8 Sept. 1652, st. 14 Mrt. 1715, tr. 9 April 1674 Dr. Abraham van der Voort, geb. 1640, begr. N. Z. K. 11 Juni 1687, Medisch Doctor, daarna Kassier in de Bank van Leening 1676, wed1", van Hester van der Voort, zoon van Francois en van Lijntje Bot. Uit het eerste huwel. van Dr. Abraham was o. a. een zoon gesproten: Mr. Joan van der Voort (zie bij N°. 241), tr. Anna Jacoba Valckenier. cc. Jacobus Valckenier, geb. 3 Dec. 1654, st. 14 Mrt. 1682, woonde op den Binnen-Amstel; tr. 4 Nov. 1681 Peter Anna Valckenier, gedt. z. K. 2 Juli 1656, st. 16 Febr. 1740, dr. van Mr. Gillis, N°. 166, en van Jacoba Ranst. Zij hertr. Philips van der Ghiessen (zie Aant. bij N°. 306). dd. Mr. Wouter Valckenier, Jacobsz., geb. 28 Juni 1659, st. 8 Jan. 1710, Lid van den Raad van Justitie van Nederl.-Indië 1681 ; daarna Raad Ordinaris van Indië; repatrieerde in 1700 als Admiraal der Retourvloot, en vestigde zich te Amsterdam op de Heerengracht, N. Z., bij de Utrechtschestraat; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1702; tr. i°. te Batavia 9 April 1682 Cornelia Caulier, geb. 1669, st. 26 Mei 1698; tr. 20. te Batavia 28 Oct. 1698 Ida Hochepied, gedt. N. K. 28 Nov. 1662, st. 10 Juni 1741, laatst wede. van Adriaan Verdonck, dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 246) en van Ida de Marez. Een kind uit elk der beide huwelijken volgt: aaa. Jacobus Jacques Valckenier, geb. 1683, st. ongeh. 5 Oct. 1705, Commiss. van den ioon Penning 1705. bbb. Ida Hillegonda Valckenier, geb. 11 April 1704, st. 16 Mei 1747, tr. i°. Mr. Jacob Valckenier, den Jonge (zie bij N°. 265); tr. 2°. 10 Nov. 1727 Ds. Johan Visscher, geb. te Sliedrecht 16 Febr. 1688, st. te Amsterdam 6 April 1759, predikant te Nieuwkoop 1711, te Amersfoort 1720, te Amsterdam 1722, zoon van Philippus Carolus Visscher, predikant te Sliedrecht 1679, en van Everdina Heerma. Uit het tweede huwel. sproten o. a. de volgende twee kinderen: A. Mr. Carel Wouter Visscher, gedt. N. K. 10 Nov. 1734, begr. O. K. 7 Mei 1802, Kanunnik in 't Kapittel van Sint Pieter te Utrecht 1760; advocaat te Amsterdam, daarna Pensionaris 1769—1787 (werd 11 Oct. 1787 ter voldoening aan den eisch van Prinses Wilhelmina, gemalin van Prins Willem V, als Pensionaris afgezet); Kerkmr. Oosterk. 1756; Kapn. der Burgerij 1764; tr. te Utrecht 30 Juni 1759 Anna Anthonia van Muyden, geb. te Utrecht 2 Dec. 1733, st. te Amsterdam April 1769, dr. van Steven, Secr. van 't gerecht te Utrecht 1721, en van Everarda Catharina van Mansfeld. B. Ida Everdina Visscher, tr. Mr. Hendrik Daniël van Hoorn (zie bij N°. 107, Bijl. 1). 136. Bijl. i. Arent Bouwer, Hendricksz. (p), geb. omstreeks 1520, begr. O. K. 17 Oct. 1585, zeer vermogend koopman in de Warmoesstraat „in den zilveren Berch"; tr. Neel Hillebrandsdr., begr. O. K. 14 Sept. 1598, dr. van Hillebrand Jansz. (zie bij N°. 69, Bijl. 2) en van Aefgen Olfertsdr. Zij wonnen acht kinderen (q), waarvan de vier oudsten volgen: a. Hendrick Bouwer, geb. 1547 (r), tr. 25 Nov. 1569 Catharina ten Berch, begr. O. K. 29 Oct. 1624, dr. van Marten en van Metgen Hansdr. Kind. Hun zoon was o. a.: Jaspar Bouwer, geb. 1578, begr. O. K. 18 Sept. 1609, woonde in de St. Antonisbreestraat; tr. 31 Juli 1605 Anna Valckenier, geb. 13 Mei 1580, st. 3 Oct. 1652, dr. van Gillis Jansz. (zie Aant. bij N°. 136, hiervoor) en van Claertgen Pauw. Zij lieten o. a. eene dochter na: Cornelia Bouwer, tr. Isaac Commelin (zie Aant. bij N°. 212). b. Hillebrand Bouwer, begr. O. K. 14 Aug. 1588, koopman in de Warmoesstraat „in den zilveren Berch"; Comm. 1585; O. Z. Huiszittenmr. 1581 ; tr. 5 Aug. 1578 Lijsbeth Pietersdr. Reynst (s), begr. N. K. 24 Dec. 1636, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 122) en van Trijn Syvertsdr. Zij hertr. Wouter Thomasz. (zie bij N°. 62, Bijl. 1). Een zoon uit het eerste huwel. volgt: Dr. Melchior Bouwer, gedt. O. K. 21 Juni 1582, st. 23 Aug. 1626 (t), woonde in 1621 op de Keizersgracht bij „de Tulp" (u); hij was in 1609 rechtsgeleerde te 's-Hage, daarna Secr. van Amsterdam 1611—1626; tr. 10 Mei 1609 Trijntge Lucasdr. Rotgans, geb. 1585, st. Dec. 1624 (v), dr. van Lucas Jacobsz. (zie bij N°. 55, Bijl. 1) en van Weyntge van Hagen. — Wonnen vijf kinderen. c. Ydtgen Bouwer, st. 18 Oct. 1615, tr. 6 Nov. 1580 Jacob Willemsz. van Warmont, geb. te Leiden 1 Febr. 1556, st. te Amsterdam 6 Mei 1620 (■tv), koopman te Amsterdam buiten de Sint Antonispoort „in den Olijfïfberch" (.x), O. Z. Huiszittenmr. 1587, zoon van Willem en van Catharina Gerbrandsdr. Zij lieten o. a. de twee volgende kinderen na: aa. Willem Jacobsz. van Warmont, geb. 1583, st. 8 April 1650, brouwer te Haarlem; Sch. en Raad van Haarlem 1637, Burgemr. ald. 1645; tr. te Amsterdam n Nov. 1607 Trijntge Jacobsdr, van Rijn, gedt. O. K. 20 April 1589, dr. van Jacob Egbertsz., N°. 82, en van Maria Claesdr. Gaeff. bb. Maria van Warmont, tr. Isaac van Gerwen (zie Aant. bij N°. 135). d. Maria Bouwer, gedt. O. K. 1 Febr. 1566, begr. O. K. 30 Jan. 1635, tr. 16 Sept. 1582 Syvert Pietersz. Sem, geb. 1560, st. kinderl. en begr. O. K. n Sept. 1632, behoorde in 1594 tot de Bewindhebbers van de Compagnie van Verre, en werd in 1602 Bewindhebber der nieuw opgerichte O.-Ind. Compagnie; in 1608 komt hij voor onder de zeventien voorname Nederlandsche kooplieden, die poogden eene Compagnie tot den handel om het Noorden (op de Witte Zee) op te richten (y)\ Regent Leprozenhuis 1586; Keurmeester van 't Touwwerk 1626; hij woonde op den Fluweelenburgwal en bezat in 1630 een vermogen van f 200.000.— (z), wedr. van Giert Simonsdr. Meebael, zoon van Pieter Jansz. Sem, houtkooper in de Houttuinen buiten de St. Olofspoort, en van Anna Syvertsdr. (aa). (a) Dr. Wouter Valckenier werd met den advocaat Mr. Quintijn de Veer en den procureur Henrick Pots 20 Dec. 1619 door de Staten van Holland op de nominatie geplaatst voor het Griffierschap van 't Hof van Holland; (b) Quijtsch. RR, fo. 201 V°; (<") Wisselbank, Reg. 127 (1705); (d) Quohier 1674, fo. 567; (é) Ferwerda, Adelyk en aanzienelyk wapen-boek van dezeven provinciën, II, geneal. Valckenier; (/) Quohier 1557, fo. 137; (g) Stadsrek. 1548, fo. 51 V°; Rooyboek, fo. 32 V°; Grootm. 2, fo. 25 V°; Begraafreg. O. K., i.d. 7 Nov. 1571; (/?) Algemeen Nederl. Familieblad II, p. 265; (?') Zie ook Aant. bij N°. 115; (j) Kerkelijk Amsterdam, p. 501; (/?-) Begraafreg. O. K., i.d. 9 Febr. 1626; (/) Bij Ferwerda staat dat dit huwel. gesloten werd „op de Elf bij Hamburg" Op eene vraag naar de vermoedelijke beteekenis van deze woorden antwoordde mij de „Senatssecretair, Vorstand des Archivs", Ur. Hagedorn, te Hamburg: „dasz den am Ende des 16. Jahrhunderts in Hamburg eingewanderten niederlandischen Reformirten die Austlbung ihrer Religion in Hamburg selbst nicht gestaitet war. Sie pflegten daher ihre kirchlichen Handlungen in den an der Schwinge kurz oberhalb ihrer Mtlndung in die Elbe gelegenen Orte Stade vorzunehmen. Vielleicht ist auch die Trauung des Gillis Janssohn Valckenier in Stade erfolgt, wohin man von Hamburg aus zu Schifif über die Elbe fahren muszte, doch scheint nach dem Wortlaute „op de Elf bij Hamburg" durchaus nicht ausgeschlossen zu sein, dasz die Trauung, wie Sie annehmen, an Bord eines Schiffes auf der Elbe stattgehabt hat. Etwas anderes als die Elbe kann der Ausdruck Elf m. E. nicht bezeichnen"; (m) Grootm. 2, fo. 233 V°; («) Grootm. 2, fo. 302 V°; (o) Quijtsch. FF, fo. 198 V°; (/) Rooyboek, fo. 108 V°; (<7) Wk. Reg. II, fo. 31; (r) 5e Reg. der lijfrentebr., fo. 23 V°; (j) In Quijtsch. 12, fo. 240 V°, worden Reynst Pietersz., Jan Verhee en Hillebrand Bouwer zwagers genoemd (1588). De vrouw van dezen laatste heet in de acten kortaf Lijsbeth Pietersdr.; (t) 4° Reg. der lijfrentebr., fo. 3; («) Begraafreg. O. K., i.d. 26 Sept. 1621; (v) M. S. Backer; Wk. Reg. 19, fo. 278; (w) Kwartierstaat van de Poll in 't Rijksmuseum te Amsterdam; M. S. Schaep N°. 2, Gem.-archief te Amsterdam; (x) Quijtsch. 24, fo. 40 V°; (;') J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden, I, p. 61; (2) Quohier 1631, fo. 146; Wk. L. 188, i.v. Sem; (aa) Wk. Reg. 8, fo. 285. 137. Dr. ALBERT BAS. R. 1638—1650. Sch. 1629, Burg. 1647. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 28 Febr. 1648—1649. Bewindh. W.-Ind. Comp. 1645. Hoofd-Ingeland van de Beemster 1636; Kap", der Burgerij 1645 (of vroeger). Woonde op de Keizersgracht. Hij liet een vermogen na van ƒ180.000.— (a); dat van zijne tweede vrouw bedroeg ongeveer ƒ 500.000.— (ö). Ged*. N. K. 2 Juni 1598, begr. O. K. 24 Juni 1650, zoon van Dr. Dirck Jacobsz., N°. 76, en van Grietge Elbertsdr. Schaeck. Tr. i°. te Haarlem 27 Febr. 1628 Anna Vogel, ged'. te Haarlem 29 Oct. 1610, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 12 Aug. 1648, dr. van Otto (zie Aant. bij N°. 43) en van Jacoba Meynaertsdr.; tr. 2°. 14 Dec. 1649 Geertruid Bas, geb. 1594» begr. O. K. 23 Jan. 1654, wede. van Gerrit Hasselaer, Pietersz. (zie bij N°. 64), dr. van Claes Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Adriana Gerritsdr. Schagen. Kinderen (uit het eerste huwelijk o. a.): Mr. Otto Bas, gedt. O. K. 14 Dec. 1628, st. ongeh. en begr. O. K. 8 Mrt. 1661, woonde op de Oude Turfmarkt; Secr. van Huwelijksche Zaken 1653 (c); Secr. der stad 1655. Mr. Dirck Bas, N°. 233. Jacomina Bas, gedt. N. K. 24 Febr. 1643, begr. O. K. 5 April 1726, ondertr. ter pui 22 Aug. 1675 (en tr. daarna buiten de stad) Cornelis Verpoorten, geb. 1630, st. 16 Sept. 1698, koopman op Frankrijk (d), wonende op de Keizersgracht bij „de Keysers Kroon", Sch. 1697, Vaandrig der Burgerij 1673, Regent Burgerweeshuis 1686, Commiss. van den 8en Penning 1689, zoon van Jacob Verpoorten, Gerritsz., in de Warmoesstraat, en van Anna Stalpaert (Cornelisdr. ex Beatrix van Warmont). Hunne dochter volgt: Anna Elisabeth Verpoorten, tr. Gerard Karsseboom, N°. 289. (a) Wk. Reg. 30, fo. 50; {/>) Wk. Reg. 31, fo. 79 V°; (c) Grootm. 4, fo. 8; (d) Reg. van Goede Mannen 1694, N°. 1816 R. I. 138. Mr. GERARD SCHAEP, PIETERSZ. R. 1638—1655. Comm. 1633, Sch. 1638. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 21 Oct. 1638—1647; Gedep. in de Rekenkamer van Holland 1647—1649. Benoemd met Mr. Nanning Kaiser, Pensionaris van Hoorn, tot Commissaris van H. Hoog Mogenden de Staten Generaal aan 't Hof van Christiaan IV, Koning van Denemarken en Noorwegen, 29 Mei 1646. Tot uitzending van deze commissie kwam het echter niet, wegens de overkomst naar 's-Gravenhage van den Deenschen Gezant Corvitz Ulefelt. Schaep werd daarop door de Staten van Holland op verzoek van Amsterdam „midts cl'indispositie van den Heer Burgemeester Schaep, in desselfs plaetse ter Generaliteyt... ghesurrogeert —, omme te moghen staen over alle deliberatien ende conferentien, roerende de saecke van Denemarcken ende Noorwegen, met den gevolge van dien", 20 Sept. 1646 (a). Commissaris van de Staten van Holland bij de Engelsche Republiek, 25 Jan. 1650—1651. Ambassadeur Extraordinaris van H. Hoog Mogenden de Staten Generaal, met de Heeren Jacob Cats, Raadpensionaris van Holland en Westfriesland, en Paulus van de Perre, Pensionaris van Middelburg, aan de Engelsche Republiek en den Protector Olivier Cromwell, 9 Nov. 1651—15 Juli 1652. Promoveerde tot licentiaat in de rechten te Orleans 27 Juni 1622; deed 20 Juni 1623 den eed als advocaat voor den Hove van Holland. — Hij vestigde zich na zijn huwel. te Dordrecht, maar „trock int begin van Mey naer Amsterdam met ter woon des jaers 1629" (a). Mansman van de Hooge Vierschaar van Zuid-Holland 1624; Sch. van Dordrecht 1627; Luit4, der Burgerij te Amsterdam 1630; Regent Burgerweeshuis 1631. Woonde te Amsterdam op den Kloveniersburgwal „by 't Oude mannen huys" 138. in „N°. 8". — Werd in 1646 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 155.000.— (b). Geb. 31 Juli 1599> st- 22 Juni 1655 (c), zoon van Dr. Pieter, N°. 73, en van Margriete Pauli Hallincg. Tr. te Dordrecht 17 Oct. 1623 Johanna de Visscher, geb. te Zevenbergen 27 Dec. 1604, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 24 Sept. 1676, dr. van Jan, Burgemr. van Zevenbergen, en van Cornelia Pijll, Jansdr. Kinderen: Cornelia Schaep, geb. 11 Mei 1628, st. 1666, tr. te 's-Hage 11 Juli 1646 Mr. Willem van Beveren, Heer van Strevelshoek, geb. te Dordrecht 12 Nov. 1624, st. op de reede van Texel 31 Mei 1672, Raad der stad Dordrecht 1649, Veertig ald. 1655, Sch. ald. 1659, Bailluw en Dijkgraaf van den Lande van Strijen 1648, Raad ter Admiral. in Zeeland 1650, Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland 1652—1670, Dijkgraaf van den Wieldrechtschen Polder 1660, werd tot Resident van H. Hoog Mog. in Spanje benoemd 30 Juli 1672, doch stierf vóór zijn vertrek daarheen, zeilree liggende te Texel, zoon van Mr. Cornelis, Ridder, Heer van Strevelshoek, West-IJselmonde, de Lindt enz., Burgemr. van Dordrecht 1627, Raad en RentmeesterGeneraal van Zuid-Holland 1618, Gedep. ter Staten Generaal 1646, meermalen Ambassadeur, en van Christina Pijll, Jansdr. Johanna Margaretha Schaep, geb. 3 Jan. 1630, st. te Middelburg 9 Dec. 1674, tr. 21 Jan. 1652 Johan Honigh, Ridder (d), geb. 10 Juni 1629, st. te Middelburg 9 Juni 1692, Raad van Middelburg 1670, Sch. ald. 1674, zoon van Nicolaas Jansz., Burgemr. en Raad van Vlissingen en Rekenmr. van Zeeland 1653, en van Maria van Roubergen. Hij hertr. Hillegonda van Vierssen, geb. 1645, st- te Middelburg 9 Mei 1684, wede. van Cornelis Munnix, Raadsheer in den Raad van Vlaanderen, dr. van Ahasverus van Vierssen, Secr. van Gedep. Staten van Friesland () Begraafreg. N. K., i.d. 28 Mrt. 1628, 4 April 1635; Wk. Reg. 22, fo. 69. — Albert Dircksz. Pater verkocht cle brouwerij en mouterij „de Swaen" met het huis daarachter op den N. Z. Achterburgwal, „tot noch toe by den Heere Vercoper [Pater] selfs gebruyct ende bewoont", 26 April 1657 voor f 62.000.— aan Adam Oortmans (Quijtsch. DD, fo. 164 V°); (c) Quohier 1674, fo. 281 V°; (d) Poorterb. B, fo. 55; (é) Quijtsch. 22, fo. 343; (/) Wk. Reg. Div. Mem. 4, fo. 125; (g) Ik vond nog omtrent de Loosdrechtsche Ploos'en: Adriaen Pietersz. Ploos, van Nieuw-Loosdrecht, bakkersgezel, ondertr. te Amsterdam 24 Mrt. 1635 Annetje Dircksdr.; dezelfde hertrouwt als .,biervoerder" in Sept. 1640, mede te Amsterdam, met Trijntje Jurriaensdr.; Adriaen Teunisz. Ploos, van Loosdrecht, wedr. van Paskijntje Carels, ondertr. te Amsterdam 24 Nov. 1640 Elisabeth Braems; (/i) Wk. Reg. 16, fo. 296 V°; (7) Aant. van Mr. N. de Roever uit het Notarieel archief; (/) Wk. L. 256, i.v. Brouwer; (/c) Wk. Reg. 30, fo. 76 V°; (/) Deze twee kinderen waren: a. Anna Pietersdr. Ploos, geb. 1632, st. 1657, tr. 29 Dec. 1654 Dr. Egbertus Veen, Jacobsz. (Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 108), Stadsdoctor te Kampen, daarna geneesheer te Amsterdam, Inspector van 't Collegium Medicum 1671 — 1704; b. Pieter Pietersz. Ploos, geb. 1635, begr. N. K. 11 Dec. 1674 (Wk. Reg. 30, fo. 397), won bij zijne huisvr. Hendrina Lamps drie zoons, die den naam Ploos van Amstel aannamen: de jongste, Johannes, geb. 1667, st. 1695 op zijne terugreis uit Oost-Indië; de beide anderen: Hendrik, geb. 1659, en Jacobus, geb. 1663, lieten eene vrij talrijke nakomelingschap nn, welke zich Ploos van Amstel bleef noemen (Wk. Reg. 34, fo. 167, 420 V°; Schepenminuutreg. N°. 75, fo. 242); (m) Wk. Reg. 30, fo. 76 V°; (n) Begraafreg. O. K, i.d* 3 Aug. 1624; Wk. Reg. 33, fo. 43; Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 127 V°, 142 V°; (0) Grootm. 3, fo. 167. — Hij werd benoemd: „principalijk om te suyveren het Quartier van (den) Haerlemmer Dijck van alle Dieven, Hoeren, en andere boeven". (M. S. Schaep, N°. 3, p. 63; Gem.-archief te Amsterdam); (p) Kerkint. reg., i.d. 20 Febr. 1638; (q) Kronijk van het Utrechtsch Hist. Genootschap 1853, p. 240; (r) Extraordin. Int. reg., i.d. 3 Dec. 1616; (j) Coll. Succ., Reg. 17, fo. 952; (t) Quohier 1674, fo. 383 V°; (n) Quijtsch. V, fo. 4 V°; (v) Wk. Reg. Div. Mem. 2, fo. 108. 140. Mr. JORIS JORISZ. BACKER. R. 1638—1666. Secr. 1634, Sch. 1638. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1647. Kap", der Burgerij 1643 (of vroeger), Colonel 1659; Commiss. van de Fortificatie 15 Jan. 1655, en van de Ammunitiehuizen 8 Dec. 1659; Overman van den Voetboogdoelen 1663 (a). Woonde op de Keizersgracht. — Hij was mede-geinterresseerde in de traanbranderij, in 1650 bij Jaap Hannes opgericht (b). Geb. 31 Dec. 1607, st. 24 Oct. 1666 (c), zoon van Joris Jorisz., N°. 75, en van Annetge Willemsdr. Backer. Tr. te Alkmaar 9 Aug. 1637 Geertruy van Veen, geb. 1 Mei 1615, st. 20 Nov. 1692, dr. van Adriaen, Bailluw en Dijkgraaf van den Heer-Hugowaard, en van Helwich van Foreest (Mr. Nanningsdr. ex Christina Queeckel). Kind (o. a.): Mr. Adriaen Backer, N°. 234. (a) O. Dapper, Beschrijving van Amsterdam, p. 448; (b) Lade T 3, N°. 10; (c) Mr. Joris Backer werd 17 Oct. 1643 door de Staten van Holland aan de Staten Generaal voorgedragen tot OntvangerGeneraal der Middelen, gedestilleerd tot de Kruisers. Hij schijnt echter niet benoemd te zijn; in het volgende jaar komt Samuel Sauiyn voor als titularis van dit ambt (Resol. Holland). 141. JACOB WILLEKENS. R. 1639—1649. Comm. 1633. Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 24 Mrt. 1639—Febr. 1648. O. Z. Huiszittenmr. 1588; Regent Burgerweeshuis 1593; Kapitein der Burgerij 1616 (of vroeger); Overman van den Kloveniersdoelen 1636. Was Vice-Admiraal over een smaldeel van 4 schepen, dat deel uitmaakte van eene vloot van 10 schepen onder opperbevel van Jacob van Neck, en 21 Dec. 1599 ter reede van Texel het anker lichtte met bestemming naar Oost-Indië, welke reis voorspoedig afliep (a). Zeilde in 't laatst van 1623 uit als Admiraal van eene vloot van 26 schepen in dienst der West-Indische Compagnie, waarmede hij in Mei 1624 de Portugeesche nederzetting Bahia de Todos los Sanctos in Brasilië veroverde (b). Werd in Dec. 1626 door de Staten Generaal in bezending naar Algiers gezonden (c). Hij was in 1595 haringkooper op den Nieuwendijk „over de Haerlemersluys" in „de gulden Buys" (d). Geb. 1564, begr. Z. K. 19 Jan. 1649, zoon van Hans (zie Aant., hieronder) en van Truytgen Jacob Lucaszoonsdr. Tr. 10 Mei 1587 Annetge Hendricksdr. Wittert, geb. 1567, dr. van Hendrick Adriaensz. Wittert, van Rotterdam, en van Volckgen Clementsdr. Overschie, genaamd van Stolck (e). Wonnen Kinderen. Aant. Hans Willekens (ƒ), geb. te Riga omstreeks 1530, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 15 Febr. 1585, koopman te Amsterdam „by die oude kerck in Jonas"; tr. te Amsterdam Truytgen Jacob Lucaszoonsdr., begr. O. K. 4 Juli 1612, dr. van Jacob Lucasz. (zie bij N°. 5, Bijl. 1) en van Henrickgen Pietersdr. Zij wonnen vijf kinderen {g), w.o.: a. Jacob Willekens, N°. 141. b. Truytgen Willekens, tr. Arent Pietersz. van der Burch, N°. 101. (a) Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge, üe opkomst van het Nederlandsche gezag in Oost-Indië II, p. 235; (3) L. van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, I, p. 336; (r) Resol. Holland, 12 Dec. 1626; (d) Reg. der Losrenten van 't Burgerweeshuis 1588—1635, fo. 121 V°; Rentebr. 18, fo. 222; () Melchior Fokkens, p. 73; (r) Catharina Hooft was zeer heftig van aard. Toen zij in 't voorjaar van 1669 kennis kreeg van de door haar zoon Jacob aangeknoopte vrijage met Anna Christina Pauw, de dochter van den Raadsheer Adriaen Pauw van Bennebroek (zie hiervoor, p. 196), ontstak zij — wijl zij volgens hare verklaring „de Pauwen gantsch niet lustte" — in zoo hevigen toorn, dat zij 23 April 1669 aan haar neef, den Raadpensionaris Johan de Witt schreef: ,,Ick bidde UEd. van ganscher harte hem [d. i. Jacob de Graeff] de zaak af te raden, want soo mijn soon evenwel teghen mijn sin dit huylyck comt te doen, soo sal toonen, dat het myn leedt is en sal haer noeit voor myn dochter kennen en myn soon affsnyden, of hy myn kindt niet en was Bij deese ïesolutie meene ick te leeven en te sterven". (Haagsche Stemmen, 1888/89, p. 669 681); { tr26 Oct. 1660 Johan van Sijpesteyn, Heer van Hillegom, geb. te Hillegom 21 Oct. 1633, st. te Utrecht 28 Juni 1669, Kanunnik in 't Kapittel ten Dom te Utrecht, in 1660 „vaendrigh van zijn vorstelycke Doorluchtigheid Prins Willem van Nassau", daarna Ritmeester in Statendienst 16 Mrt. 1668, zoon van Cornelis, Kanunnik ten Dom te Utrecht, en van Geertruyd van den Corput. Hij hertr. 16 Aug. 1667 Anna Bicker, ged*. O. K. 16 Sept. 1640, st. 30 Oct. 1678, dr. van Jacob (zie bij N°. 116) en van Alida Bicker. Mr. Jacob van Harencarspel, geb. 19 Jan. 1646, st. 28 Aug. 1712, woonde op de Heerengracht en kocht 12 Mei 1699 voor ƒ 14.000.— de hofstede de Schans of Oud-Meeresteyn te Beverwijk; Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland en Dijkgraaf van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk 1673— 1712; Luit*, der Burgerij 1672; tr. te Diemen 14 Juni 1671 Renetta Clara Velters, geb. 25 Mrt. 1651, begr. O. K. 8 Oct. 1728, dr. van Abraham (zie Aant. bij N°. 271) en van Helena de Haze. Hunne kinderen waren o. a.: a. Mr. Abraham van Harencarspel, geb. 18 April 1678, st. 9 April 1711, koopman, lid der firma (Jacob) de Mey, (Abraham) van Harencarspel & (Francois) de Vicq, die in 1708 opgericht werd en tot 1734 bleef bestaan (b); woonde op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Utrechtschestraat en de Reguliersgracht; Sch. 1708; tr. 22 Dec. 1705 Johanna Maria Witheyn, geb. 25 Mrt. 1686, st. 19 Nov. 1758, nalatende een vermogen van ƒ 788.500.— (c), hield in 1742, als wede. Van haar tweeden man te Amsterdam wonende, 8 dienstb., bew. een huis van ƒ 2000.— huurw., had eene koets en zes paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 30 a 32.000.— (d), eenige dochter van Jan Witheyn, voornaam reeder en scheepsbouwmeester te Amsterdam, en van Cecilia Tielemans Geesteranus. Zij hertr. te Maarsen 4 Juni 1713 Vincent Maximiliaan Baron van Lockhorst, Heer van ter Meer en Maarsen, geb. 1668, st. te Amsterdam 12 Jan. 1740, beschreven in de Ridderschap 's Lands van Utrecht, Raad ter Admiral. te Amsterdam wegens de Prov. Utrecht 1710—1740, wonende te Amsterdam op den Fluweelenburgwal bij 't Prinsenhof, wedr. van Maria Catharina Hoeufïft, zoon van Adam en van Johanna Heymbach. b. Fran<;ois van Harencarspel, N°. 348. (a) Schepenk. 43, fo. 90 V° (1647); (b) Archief Wisselbank; (c) Coll. Succ., Reg. 35, fo. 2; (d) Quohier 1742, p. 24. 146. Mr. WILHEM VAN RUYTENBURGH, Heer der stad Vlaardingen en Vlaardingerambacht, Babberspolder, Nieuwenhoorn, Nieuwe Goote, Oud- en Nieuw-Kraeyertspolder en het Brielsche Nieuwland. R. 1639—1652. Sch. 1641. Luitt. der Burgerij 1642 (of vroeger), Kapn. 1646 (of vroeger). Woonde bij zijn huwel. op den O. Z. Achterburgwal „in Ruytenburgh", en daarna op de Heerengracht. — De zes laatste jaren van zijn leven sleet hij denkelijk te 's-Gravenhage. Gedt. O. K. 13 Aug. 1600, st., waarschijnlijk te 's-Gravenhage, 1652, zoon van Pieter Gerritsz. Ruytenburgh, alias Pieter van Ruytenburgh (zie Aant., hieronder) en van Aeltge Pietersdr. Tr. 17 Febr. 1626 Alida Jonckheyn, gedt. N. K. 4 Aug. 1609, leefde nog in Oct. 1677 (a), dr. van Elbert Simonsz. (zie bij N°. 19) en van Adriana Coolen. Kinderen: Elisabeth van Ruytenburgh, st. 19 Jan. 1697, tr. te 's-Hage, na 19 Nov. 1650 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Aemilius Cool, Raad van Gouda 1643, Sch. ald. 1648, Burgemr. aid. 1661, Gedep. in de Generaliteits Rekenkamer 1653—1655, Gecomm. Raad 1661—1663, door Willem III in 1672 uit zijne ambten ontslagen, Hoogheemraad van Schieland 1661, zoon van Mr. Adriaen, Gec. Raad 1614—1616, Dijkgraaf van den Krimpenerwaard, en van Margaretha van Rosendael, Aemiliusdr. Adriana van Ruytenburgh, gedt. te Amsterdam N. K. 10 Juni 1629, leefde nog in Dec. 1701 (b), tr. i°. te 's-Hage, na 14 Mrt. 1648 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Willem Cornelisz. Hartigsvelt, st. te Rotterdam Mrt. 1664, en begr. te Vlaardingen, Raad en Sch. van Rotterdam 1653, Burgemr. ald. 1657, Bewindh. O.-Ind. Comp. 1657, zoon van Cornelis Jansz., Burgemr. Van Rotterdam 1628, en van Agatha Cornelisdr. Briel genaamd Welhouck; tr. 20., na 20 Mei 1668 te Rotterdam gedane aant. der ondertr., Aldert van Driel, gedt. te Rotterdam 16 Mrt. 1629, Sch. van Rotterdam 1662, zoon van Johan en van Maria Duin. Albert van Ruytenburgh, gedt. te Amsterdam N. K. 16 Mei 1630, st. te Delft 6 Jan. 1688, en begr. te Vlaardingen, Kapitein van eene Compagnie voetknechten in dienst der Staten van Holland 17 Juli 1665, Sergeant-Majoor in een Regiment zeesoldaten 22 Nov. 1669, daarna Luitt.-Colonel en Commandeur van Sas-van-Gent; tr. (tegen den wil van hare bloedverwanten), na 19 Juli 1671 te 's-Hage gedane huwelijksafkondiging, Jonkvr. Wilhelmina Anna van Nassau, dr. van Jhr. Louys (zie ook Bijl. 2, hieronder) en van Elisabeth Gravin van Hornes (c). Hunne dochter was: Elisabeth van Ruytenburgh, Staatsdame van de Koningin van Engeland, tr. George Cholmondeley, Graaf van Cholmondeley, Burggraaf Malpas en Cholmondeley of Keilis, Baron Cholmondeley of Wich-Malbank alias Namptwich (1725), Baron Newburgh (1715) (^)> st- 'n Whitehall 7 Mei 1733» werd bij de troonsbeklimming van Willem III „Groom of the Bedchamber" en achtereenvolgens Colonel, Brigadier, Majoor-Generaal en Commandant van de „Horse 54 146. Grenadier Guards", Gouverneur der forten te Gravesend en Tilbury 1702, Luitenant-Generaal der Cavallerie 1703, „Lord-Lieutenant" van 't Graafschap en de stad Chester en van de Graafschappen Denbigh, Montgomery, Flint, Merioneth, Carnarvon en Anglesey en Gouverneur van de stad en het fort Kingston upon Huil 1725, Generaal der Cavallerie 1727, Gouverneur van 't eiland Guernsey 1732, derde zoon van Robert Cholmondeley, Burggraaf Cholmondeley of Keilis, en van Elisabeth Cradock (e). Jan van Ruytenburgh, Heer der stad Vlaardingen en Vlaardingcrambacht, Babberspolder, Nieuwenhoorn, Nieuwe Goote, Oud- en Nieuw-Kraeyertspolder en het Brielsche Nieuwland (ƒ), geb. 1635, st. te 's-Hage 22 Febr. 1719, en bcgr. te Vlaardingen, was eerst in Hollandschen krijgsdienst, daarna Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier wegens de Prov. Zeeland 15 Mrt. 1681—1719; Hoogheemraad van Delfland; tr. te Goes Catharina van der Nisse, geb. 27 Sept. 1635, st. 28 Juni 1722, en begr. te Vlaardingen, dr. van Gillis (zie Bijl. 2, hieronder) en van Geertruid van Alteren. Gerard Constantin van Ruytenburgh, gedt. te Amsterdam O. K. 8 Mrt. 1640, st. te Purmerend 16 Mei 1701, woonde in 1662 te Amsterdam op dc Leliegracht; Regent Leprozenhuis 1667; werd 17 Dec. 1667, in plaats van Jacob Fransz. Hinlopen, die als Raad Extraordinaris naar Oost-Indië vertrok (g), benoemd tot Kastelein en Hoofdofficier der stad Purmerend, tot Bailluw van de Beemster en Wormer en tot Dijkgraaf van de Purmer (k); hij werd 18 Febr. 1677 tot Raad in de Vroedschap van Purmerend verkozen „onder conditie (dat) . . . . hy Hr. Ruytenb(urgh) voornt. sal aennemen, nu noch naermaels sijn leven lang geduerende, nooyt eenige ampten naer dato deses dese Stadt concernerende, 't sy burgemr. gecommitteerde int Collegie van haer Ed. Mog. tot Hoorn, Auditeur van 's geme(ne)lants Reeckeninge tot Hoorn, Gecommitteerde ter Admiraliteyt, ofte eenige andere hoedanige ampten, 't selve soude mogen wesen, sal mogen bedienen, ende daerom daer toe noyt en sal mogen werden gecommitteert" (i); 6 Mrt. 1677 werd hij daarop tot Gedep. ter Dagvaart benoemd, en 9 Mrt. 1681 voor vast tot Ordinaris Gedeputeerde ter vergadering der Staten van Holland wegens Purmerend aangesteld (ƒ); hoewel de Vroedschap door hare resolutie van 18 Febr. 1677 hem de handen had meenen te binden, wist hij de meerderheid in dit college voor zich te winnen en zich door de stad Purmerend te doen deputeeren in Gecomm. Raden te Hoorn 1682—1684, 1696—1699, en 1700 tot zijn overlijden, in de Admiraliteit van Friesland te Harlingen 1684—1686 en 1691—• 1693, en zich in 1689 tot Burgemeester van Purmerend te doen verkiezen; op zijn verzoek besloot dc Vroedschap van Purmerend 22 Aug. 1699 aan zijn zoon de survivance te verzekeren in het Kasteleinsambt zijns vaders, terwijl deze laatste al bij zijn leven, 16 April 1700, aan zijn zoon het Dijkgraafschap van de Purmer afstond (k). Hij tr. te 's-Hagc, na 11 Nov. 1662 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Adriana Pauw, gedt. te Amsterdam N. K. 15 Sept. 1640, en in Aug. 1681 nog in leven, dr. van Reynier (zie bij N°. 61) en van Adriana Jonckheyn. Uit dit huwel. sproten elf kinderen, waarvan de vier volgende den volwassen leeftijd bereikten: 146. a. „Joncker" Willem van Ruytenburgh (/), st. tc Purmerend Sept. 1692, Heemraad (11 Juli 1684) en Dijkgraaf (13 Oct. 1690) van de Wormer; „Capiteyn over de burgerye onder 't witte vaendel tc Purmeiend 7 Nov. 1688 (w). b. Adriana van Ruytenburgh, gedt. tc Amsterdam W. K. 2 Sept. 1667, tr. te Purmerend 16 Jan. 1703 Dr. Johannes Wesselius, geb. tc Emden 28 Oct. 1671, st. tc Leiden 16 Jan. 1745, predikant te Akkrum 1692, tc St. Jacobi parochie 1694, te Purmerend 1699, te Rotterdam 1705, Professor in de Theologie aan de Universiteit te Leiden 1712, zoon van Johannes Wesselius, rector der Latijnsche School, eerst tc Emden, daarna te Leiden. c. Mr. Reinier Gerard van Ruytenburgh, gedt. tc Purmerend 13 Dec. 1668, st. ald. 5 Dcc. 1718, werd 14 Mrt. 1691 tot Pensionaris van Purmerend (voor welk ambt hij geen tractemcnt zou genieten) benoemd, om, met zijn vader den Burgemeester, de vergaderingen der Staten van Holland waar tc nemen (»); hij volgde zijn broeder 20 Sept. 1692 als Dijkgraaf van de Wormer op, en werd 22 Aug. 1699 tot Raad in de Vroedschap van Purmerend verkozen, „mits dat zijn Ede., tcnvyle zijn H'\ Vader 't Vrocdschapampt bckleet, tot de vergaderingc van de Vroedschap als Vroedschap niet sal mogen worden geconvoceert, nog daar sessie of stem in hebben, maer dan eerst wanneer zijn Ed. H*. Vader overleden zal zijn, off van 't Vroedschap-ampt gedesisteert sal hebben" (0); tevens werd hem door de Vroedschap de opvolging in zijns vaders ambten op diens verzoek verzekerd; Dijkgraaf van de Purmer (door afstand van zijn vader) 16 April 1700; na den dood van zijn vader besloot de Vroedschap 26 Juli 1701, dat „het daer henen mogte worden gedirigeert, dat tot conservatie van de harmonie in de regeringe en de ruste in de stad, tot voorcominge van partyschappen en verwyderingen die by 't incomen van een vreemde worden gevreest, ende om hier als in alle de andere steden van ons quartier een schout te mogen hebben uyt ons eygen Stad", de Pensionaris van Ruytenburgh tot zijns vaders opvolger in al diens ambten mocht benoemd worden, waartoe van stadswege de voorspraak van den Raadpensionaris bij den Koning-Stadhouder verzocht werd; zes maanden later, 25 Jan. 1702, werd van Ruytenburgh door W illem III tot Kastelein en Hoofdofficier van Purmerend en tot Bailluw van de Beemster en de Wormer aangesteld (/); hij was 17 Mei 1701 door de Vroedschap aangewezen om zijns vaders zittingstijd als Gecomm. Raad te Hoorn uit te dienen, en werd na afloop daarvan 1 Mei 1702 voor drie jaren als zoodanig gecontinueerd, terwijl hij 1 Mei 1718 wederom met deze commissie bekleed werd, die hij tot zijn dood bediende; Raad ter Admiraliteit in Friesland 1708—1710; hij werd tot Burgemeester van Purmerend verkozen in 1706, en vervulde er sedert tegelijkertijd de ambten van Kastelein, Hoofdofficier, Burgemeester, Pensionaris en Ordinaris Gedeputeerde ter Dagvaart; hij stond nog bij zijn leven in Oct. 1718 aan zijn zoon het Dijkgraafschap van de Wormer af en wees hem daardoor tot zijn opvolger in zijne ambten aan. Hij tr. te Amsteidam 27 Juli 1694 Johanna Schuyt, gedt. N. K. 21 April 1675, st. 2 Juni I74°> dr. van Nicolaas (zie Aant. bij N°. 451) en van Maria van Kuyck. 146. Zij wonnen, behalve eene dochter (g), een zoon, die volgt: Mr. Gerard Constantijn van Ruytenburgh, gedt. te Amsterdam Z. K. 12 Juni 1695, st. te Purmerend 20 Aug. 1726, Dijkgraaf van de Wormer (bij afstand van zijn vader) 23 Oct. 1718; werd 25 April 1716 Schepen van Purmerend; hij volgde zijn vader 26 Jan. 1719 op als Kastelein en Hoofdofficier van Purmerend en Bailluw van de Beemster en de Wormer en Dijkgraaf van de Purmer (r), doch de toegang tot de Vroedschap en derhalve tot de andere stedelijke ambten en commissiën bleef voor hem gesloten; hij tr. te Purmerend 9 Juli 1722 Helena Constantia Loten, geb. 19 April 1696, dr. van Mr. Abraham (zie Aant. bij N°. 299) en van Anna Velters. Zij hertr. twee malen. Uit dit huwel. sproten drie zoons, die, als laatste mansoir van hun geslacht, allen jong overleden zijn: de jongste, Gerrit Constantijn van Ruytenburgh, stierf als student te Leiden in Sept. 1748. d. Llisabeth Agatha van Ruytenburgh, gedt. te Purmerend 29 Nov. 1678, tr. Johann Hendrik van Pabst, geb. te Zevenaar 28 Sept. 1672, st. te Kleef 7 Mei 1766, Domheer te Utrecht, „Justiz- und Hoffgerichtsrath" en Opperwaardgraaf van Z. M. den Koning van Pruisen in 't Hertogdom Kleef en Graafschap Marck, werd benevens zijn oom Johan Maurits van Pabst bij brieven van den i8n Jan. 1712 door Frederik I, Koning van 1 ruisen, in den 1 ruisischen adelsstand ingelijfd, zoon van Johann, Burgemr, van Zevenaar en Dijkgraaf van de Lijmers, en van zijne eerste vrouw Anna Elisabeth van Berck (s). Aant. Jan Michielsz. „in Ruytenburch", geb. omstreeks 1500, begr. N. K. 10 Jan. 1576 (t) (zoon van Michiel N. N., zie Aant. bij N°. 33), kruidenier aan den Middeldam „in Ruytenburch" (#); was in Sept. 1571 blind; tr. i°. Stijne Jansdr., st. kort vóór Febr. 1538 (v), dr. van Jan N. N. en van Stijne Gerritsdr.; tr. 20. Griet Jacobsdr. Uit het eerste huwel. sproten zes kinderen; uit het tweede eene dochter, die allen volgen: a. Lijsbeth Jansdr. Ruytenburgh, geb. 1527. b. Michiel Jansz. Ruytenburgh, geb. 1528, begr. N. K. 19 Mei 1585, „cruydenier in Rutenburch" aan den Middeldam; tr. i°. 1567 Anna Hendricksdr., begr. O. K. 11 Mrt. 1568 (w), dr. van Hendrick Clementsz., van Amsterdam, in 1568 wonende te Alkmaar, en van Katrijn Louwen; tr. 2°. 1575 Griete Woutersdr. Schaeck, begi. N. K. 6 Juli 1577 ix)> dr. van Wouter Elbertsz. (zie bij N°. 76, Bijl. 1) en van Griet Simonsdr. Modder; tr. 30. 1579 Marij Jansdr. Buters, begr. O. K. 27 April 1621, bij haar overlijden wonende op den N. Z. Achterburgwal bij „de Schryvende Hant". Uit elk dezer drie huwelijken sproot eene dochter: aa. Lijsbeth, daarna genoemd: Anna Michielsdr. Ruytenburgh, gedt. O. K. 2 Mrt. 1568, tr. te Delft, na 21 Oct. 1589 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jan Philipsz. alias Hans van Aken, van Antwerpen, kleermaker te Delft, zoon van Philips en van Tanneken Moyssoons. 146. bb. Griet Michielsdr. Ruytenburgh, gedt. O. K. 31 Oct. 1575» in 1595 (vóór haar huwelijk) wonende te Hoorn, tr. te Hoorn, na 22 Juli 1595 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Huybrecht Cornelisz. Paets, geb. te Leiden 1575» wonende te Amsterdam op 't Water „in Sinter Niclaes". cc. Jannetge Michielsdr. Ruytenburgh, tr. Mr. Jacob van Teylingen (zie Aant. bij N°. 54). c. Gerrit Jansz. Ruytenburgh, volgt. d. Claes Jansz. Ruytenburgh, geb. 153°- e. Jacob Jansz. Ruytenburgh, geb. I534> koopman, verkocht 28 Scpt. 1585 aan zijn zwager Matthijs Willemsz. een zesde part „van een huys ende erfve genaempt Ruytenburch gestaen op de noorderhouck van de kerekstraet aen d'oude zydc" (y), welk huis nog in 1596 door hem, Jacob Jansz., bewoond werd; hij was agent van Hertog Karei IX van Zweden te Amsterdam en ging met dezen vorst zeer gemeenzaam om (z); tr. i°. Janncke Fransdr. van Breda; tr. 20., na 27 Juli 1596 ter pui gedane huwelijksaanteekening, Hendrickgen Thomasdr., geb. te Goch 157°- Uit het eerste huwel. zijn de twee volgende kinderen bekend: aa. Jan Jacobsz. Ruytenburgh, in 1607 wonende buiten Amsterdam „int cathuysers hofif" (aa); tr. te Ooltgensplaat, na 24 Juni 1600 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Ydtgen Claesdr., van Amsterdam. Hun zoon was o. a.: Claes Jansz. Ruytenburgh, geb. 1603, begr. N. K. 14 Jan. 1639, collecteur, wonende op de Prinsengracht, later op de Turfmarkt; tr. 21 Nov. 1625 Aechgen Hendriksdr., geb. 1602, dr. van Hendrik N. N. en van Jannetge Rosiers. — Wonnen kinderen (bb). bb. Stijntge Jacobsdr. Ruytenburgh, geb. 1563, ondertr. 26 April 1603 (waarbij zij geassisteerd werd door Pieter Willemsz. Vrient, N°. 33, haar neef) Mattheus Jansz. Keyser, geb. te Antwerpen, slotenmaker in de Jonkerstraat, wedr. van Neeltge Gerritsdr. Gravens. f. Heyl Jansdr. Ruytenburgh, geb. 1536, tr. Matthijs Willemsz. (cc). g. Stijn Jansdr. Ruytenburgh, tr. Willem Ysbrantsz. Kieft (zie bij N°. 58, Bijl. 1). Gerrit Jansz. Ruytenburgh, alias Gerrit Jansz. „in den rooden Hondt" (hierboven genoemd), geb. 1529, begr. O. K. 6 Sept. i57°> „cruydenier" en „apteecker" aan den Middeldam bij de Damsluis „in den rooden Hondt", naast „de Cat" (dd); tr. Lijsbeth Pietersdr. Nooms, geb. te Edam, dr. van Pieter Nooms (zie Bijl. 1, hieronder). Zij hertr. twee malen. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon (ee): Pieter Gerritsz. Ruytenburgh, alias Pieter Gerritsz. „in den rooden Hondt", daarna: Pieter van Ruytenburgh, Heer der stad Vlaardingen, Vlaardingerambacht en ter Horst (ff), geb. 1562, begr. N. K. 29 Oct. 1627, was in 1592 en nog in 1596 kruidenier op den Mid- 14-6- deldam „in den rooden Iïondt"; hij woonde toen zelf op den Singel bij de Nieuwe Gasthuismolensteegbrug (gg), en daarna in 1606 op den O. Z. Achterburgwal „in Ruytenburgh"; hij komt nog in Febr. 1609 voor als Pieter Gerritsz. „crudenier" (doorgeschrapt en vervangen door: „Ruytenborch") (Jüi), doch deed omstreeks dien tijd zijn kruidenierswinkel (waarin hij in 1618 nog maar voor !/s deelgenoot was) aan Gerrit Liggher over (ii), waarna hij koopman werd onder de firma Pieter Gerritsz. Ruytenburgh en Compie (jj); in 1598 richtte hij met zijn neef Laurens Bicker (zie Aant. bij N°. 57) te Amsterdam eene Compagnie op, die zich ten doel stelde „de nieuwe Vaerte op Rio del Plata, streckende de selve Riviere diep in het Land van Persien (sic), alwaer den Koningh van Spaignen syn meeste Silver is trcckende over nombrc de Dio", aan welke Compagnie 24 Juni 1598 door de Staten van Holland vrijdom van convooien verleend werd (kk); hij werd in 1611 door koop eigenaar van de heerlijkheid Vlaardingen met ap- en dependentiën, en kocht 22 April 1615 van Lamoraal, Prins van Ligne, de heerlijkheid ter Horst; Comm. 1616; tr. 10 Dec. • 1581 Aeltge Pietersdr., geb. 1561, dr. van Pieter Huybcrtsz. (zie Aant. bij N°. 57) en van Machteld Pietersdr. Bicker. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen: a. Trijntge (Catharina van) Ruytenburgh, tr. Simon van Altcren (zie Bijl. 2, hieronder). b. Anna (van) Ruytenburgh, tr. Dr. Adriaen Pauw (zie bij N°. 61). c. Stijntge (Christina van) Ruytenburgh, geb. 24 Nov. 1591, st. te 's-Hage 7 Aug. 1666, tr. i°. te Amsterdam 29 Nov. 1609 Johan Michielsz. van Varlaer, Heer van Jaarsveld en ter Horst, geb. te Keulen 1578, st. te Amsterdam 1625, nalatende een vermogen van ƒ 369.000.— (//), werd in 1598 door zijn vader, die na lange jaren te Francfort en daarna te Keulen gewoond te hebben, zich ten slotte te Amsterdam metterwoon had neergezet, geëmancipeerd en belast met de regeling en vereffening van diens handelszaken te Keulen, Francfort, Luik en in andere plaatsen, met de vervulling van welke opdracht hij tot 1602 werk had (mm); hij werd daarna lakenkooper te Amsterdam, waar hij 8 Juni 1606 het huis „de vergulde Clock" in de Warmoesstraat kocht (nn), zoon van Michiel Michielsz. van Varlaer, laatstelijk koopman te Amsterdam in de Warmoesstraat „in den Abraham" (00), en van Cornelia Martensdr. Pels; tr. 2°. Dr. Reynier Pauw (zie bij N°. 61). Eene dochter uit het eerste huwel. was: Alida van Varlaer, tr. Diederich Pauw (zie bij N°. 61). d. Machteld (van) Ruytenburgh, tr. Dr. Jacob Reael, N°. 112. e. Mr. Wilhem van Ruytenburgh (pp), N°. 146. Bijl. i. Pieter Nooms, leefde te Edam tusschen 1500 en 1550, en liet o. a. de volgende twee te Edam geboren kinderen na: a. Lijsbeth Pietersdr. Nooms, tr. i°. Gerrit Jansz. Ruytenburgh (zie I46. Aant. bij N°. 146, hiervoor); tr. 2°. Jan de Bitter, begr. O. K. 23 Dec. 1580, woonde na zijn huwelijk op den Middeldam „in den rooden Hondt"; tr. 30. Pieter Bicker (zie Aant. bij N°. 57). b. Willem Pietersz. Nooms, geb. te Edam omstreeks 1530, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 15 Juni 1586, werd 22 Apiil 1552 poorter te Amsterdam (qq) en was er koopman op den Burgwal over de Appelmarkt; tr. Nammc Jansdr., begr. N. K. 24 Mrt. 1590 (rr), dr. van Jan Ysbrantsz. alias Jan Reynertsz., te Enkhuizen. Zij lieten drie kinderen na: aa. Simon Willemsz. Nooms, geb. te Edam 1564, st. kinderl. te Amsterdam 18 Nov. 1616 (.ss), werd 24 Febr. 1591 poorter te Amsterdam (tt), waar hij koopman was, eerst op den O. Z. Voorburgwal en bij zijn overlijden op de St. Antonisbieestraat „in Judith ende Olophernes"; hij dreef eerst voornamelijk handel op de kust van Guinea, nam in 1613 deel aan de uitrusting van 't schip de Vos, dat uitgezonden werd ten einde eene doorvaart naar Indië om het Noorden van Amerika te ontdekken, en behoorde sedert tot de oprichters en Bewindhebbers van de Noordsche Compagnie en van de Compagnie van Nieuw-Nederland (1614) (uu), Comm. 1608; Regent St. Pietersgasthuis 1599; Kapn. der Burgerij 1603 (of vroeger); tr. te Hoorn, na 9 Dec. 1588 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Aeltgen Pietersdr. Buys, geb. te Hoorn, dr. van Pieter Jan Claesz. Jonge Buys (vv). bb. Floris Willemsz. Nooms, geb. 1576, st. ongetr. en begr. N. K. 14 Sept. 1630 (ww), koopman op de Heerengracht; kocht in 1595 eene verwerij in de O. Z. Ramen buiten het Raampoortje (xx); Vaandrig der Burgerij 1603 (of vroeger); Kerkm1. Z. K. 1614. cc. Pieter Willemsz. Nooms, geb. 157^> s^- 21 Ju^ I(^o8 (ss), koopman „aen die niewe sijdts burchwal (in) het scaep met die bel ; tr. 1 Aug. 1604 Maria de Vlaming, gedt. O. K. Aug. 1579» heg1*O. K. 17 Oct. 1613, dr. van Cornelis Cornelisz. (zie Aant. bij N°. 69) en van Griet Dircksdr. Wuytiers. Hun eenige zoon was: Willem Nooms, Heer van Aarlanderveen, geb. omstreeks 1605, st. 2 Oct. 1637 (ss), koopman, eerst op de St. Antonisbrcestraat „in Judith ende Olophernes", bij zijn overlijden op de Heerengracht; hij liet bij zijn dood een aanzienlijk vermogen na, waarvan ƒ 112.768.— belegd waren in eene handelszaak, genaamd: „de Compagnie van D. W.", die hij dreef met zijn oom Dierick de Vlaming van Oudtshoorn, N°. 85, en ƒ 90.910.— in eene gelijke zaak in compagnie met denzelfde en met zijn oom Jan Cornelisz. Geelvinck, N°. 113, welke genaamd was: „de Compagnie van D. I. V.W." (yy)\ ondertr. ter pui 5 Nov. 1632 Brigitta Rauwert, geb. 1606, st. 8 Juli 1650 (ss), dr. van Claes Jacobsz. en van Baertge Willemsdr. van Beynsdorp (zz). Zij hertr. te Amsterdam (ten Stadhuize) 7 Febr. 1644 Jonker Cor- nelis van Isselt, Heer van Isselt, geb. 1609, st- vóór 1667, wonende te Utrecht, zoon van Jan, Heer van Isselt, te Utrecht, en van Judith de Beer. Hij hertr. Agatha Cools, die op hare beurt hertr. met Anthony van Wijckerslooth, van Amsterdam (aaa). Uit het eerste huwel. sproten de twee volgende zoons (terwijl Willem Nooms nog bij Wendela de Graeff, dr. van Jacob Dircksz., N°. 80, en van Aeltge Boelens, eene natuurlijke dochter won, die door hem bij zijne huwelijksche voorwaarden met Brigitta Rauwert, d.d. 28 Oct. 1632, als een wettig kind erkend werd (,bbb), en die mede volgt): aaa. Margaretha Nooms, geb. 1632, st. ongeh. 1649. bbb. Jonkheer Pieter Nooms, Baron des H. R. Rijks, Heer van Aarlanderveen, was zeer vermogend (ccc); ondertr. ter pui te Amsterdam 27 April 1656, na 13 April te voren te Kuilenburg gepasseerde huwelijksche voorwaarden (ddd), Jonkvr. Beatrix Adriana Ram van Schalkwijck, dr. van Jonkhr. Adriaen Ram, Heer van Schalkwijck, Tuyll, Twael, Pothuysen, Blockhoven en Rietvelt, en van Margrieta van Ysendoorn a Blois. — Zij lieten afstammelingen na. ccc. Claes Nooms, geb. 1633, st. te Orleans 4 Nov. 1655, en begr. ald. in de Jacobijnenkerk (eee). Bijl. 2. Simon van Alteren, Ridder, Heer van Jaarsveld (bij koop), (zoon van Lodewijk en van Geertruyt Simonsdr. van Meeuwen), Raad van Middelburg 1618, Sch. ald. 1619; Raad ter Admiral. te Amsterdam wegens de Prov. Zeeland 1628—1657; werd door den Koning van Frankrijk verheven tot Ridder in de orde van Sint Michiel; hij woonde in 1606 te Middelburg, en in 1644 te Amsterdam op den O. Z. Ooster Achterburgwal „in Ruytenburgh"; tr. i°. Grietge Meulen; tr. 2°. te Amsterdam 30 Juli 1606 Trijntge (Catharina van) Ruytenburgh, geb. 1584, st. 6 Nov. 1645, dr- van Pieter Gerritsz. (zie Aant. bij N°. 146, hiervoor) en van Aeltge Pietersdr. Uit het tweede huwel. sproten zeven kinderen, waarvan de vier volgende gehuwd waren: a. Lodewijk van Alteren, Ridder, Heer van Jaarsveld, geb. 1608, st. 12 Juni 1657, Bailluw van Kennemerland 1640 (werd als zoodanig 16 Jan. 1657 wegens in zijn ambt gepleegde malversatiën geschorst) (fff)', „Ridder a° 1628 geslagen in Engelant" {ggg); tr. te Amsterdam 28 Juli 1637 Alida van Waveren, geb. 18 Aug. 1616, st. op hare hofstede Hilverbeek te 's-Graveland en begr. te Amsterdam O. K. 10 Mrt. 1668 (hhh), dr. van Anthony Oetgens van Waveren, N°. 107, en van Anna Spiegel. Uit dezen echt sproten drie kinderen (Ui), w.o.: Anna Catharina van Alteren, tr. Dr. Daniël de Dieu (zie Aant. bij N°. 324). b. Lijsbeth van Alteren, gedt. O. K. 10 Nov. 1613, begr. te Goes 22 Febr. 1639, tr. te Amsterdam 2 Oct. 1635 Mr. Cornelis van der Nisse, Heer van Heinkenszand, Ovezande, Driewegen, Koudorpe, I46_ enz., geb. te Goes, st. ald. 15 Dec. 1658, een zeer aanzienlijk vermogen nalatende, Burgemr. Van Goes 1640, zoon van Mr. David, Burgemr. van Goes 1607, en van Cornelia Cornelisdr. van Watervliet (jjj). Hunne eenige dochter was: Elisabeth van der Nisse, Vrouwe van Heinkenszand, Ovezande, Driewegen, Koudorpe, Wolfaartsdijk, enz., geb. 13 Febr. 1639, st. 12 Dec. 1698, tr., na te 's-Hage 27 Jan. 1664 gedane huwelijksafkondiging, Willem Hadriaan van Nassau, Graaf des H. R. Rijks, Heer van Odijk, Zeist, Driebergen, Blankenburg, Be verweerd, Kortgene, enz., geb. 1632, st. 21 Sept. 1705, Gedep. in de Staten van Zeeland, representeerende den Eersten Edele 1668 1702. Gedep. tei Staten Generaal wegens Zeeland 1668—1704, Extraordinaris Ambassadeur van Prins Willem III op de Vredesonderhandelingen te Nijmegen 1677—1678, idem van H. H. Mog. aan de Hoven van Karei II, Koning van Engeland, 1674, van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, 1679 en 1698, en van Willem III, Koning van Engeland, 1689, zoon van Jhr. Louys, Heer van de Leek, Odijk en Beverweerd, Generaal der Infanterie en Gouverneur van Bergen op Zoom en 's-Hertogenbosch, en van Elisabeth Gravin van Hornes (c). c. Geertruid van Alteren, geb. te Middelburg 1618, st. na Mrt. 1674, tr. te Amsterdam 10 Nov. 1643 Gillis van der Nisse, Heer van Waarde en 's-Gravenpolder, gedt. te Goes 8 Jan. 1616, st. vermoord bij de onlusten te Goes 24 Mrt. 1657» Raad en Sch. van Goes, Gedep. in de Generaliteits Rekenkamer wegens de Prov. Zeeland 1657, doch stierf vóór sessie te hebben kunnen nemen, zoon van Mr. David (zie ook hiervoor) en van Cornelia Cornelisdr. van Watervliet. Zij wonnen o. a.: Catharina van der Nisse, tr. Jan van Ruytenburgh (zie hiervoor bij N°. 146). d. Mr. Pieter van Alteren, Heer van Jaarsveld, geb. te Middelburg 1621, st. te Amsterdam 1667, Raad en Advocaat-Fiscaal der Admiraliteit te Amsterdam 20 Aug. 1650; Hoogheemraad van de Beemster 1667; tr. te Amsterdam 20 Febr. 1652 Anna Boom, gedt. O. K. 29 Dec. 1630, werd in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van f 283.000.— (kkk), dr. van Dr. Cornelis, N°. 164, en van Maria van Schoonhoven. — Uit dit huwel. sproten vier kinderen (lil). («) Doopboek van Purmerend, i.d. 24 Oct. 1677; (*>) Alsv., i.d. 22 Dec. 1701 (c) Nederl. Heraut, VII, p. 167 en verv.; (d) De vier eerste titels erfde hij bij den dood van zijn broeder Hugh, die 18 Jan. 1725 overleed; (e) Mededeeling van Jhr. D. Rutgers van Rozenburg, Secretaris van den Hoogen Raad van Adel te 's-Hage, uit de werken van Nicholls, Burke en Lodge; (/) Jan van Ruytenburgh bracht in zijn jeugd verscheidene jaren in Parijs door, waar hij zich „M. Ie Comte de V laar dingen liet noemen en als een rechte losbol huis hield, en waar hij ten gevolge van zijne uitspattingen dikwijls in vrij berooide omstandigheden verkeerde. Christiaan Huygens, die er hem in .660 en '61 vaak ontmoette, schreef o. a. 4 Febr. 1661 aan zijn broeder Constantijn Huygens: „Je ne voy J. van 55 146. Vlaerdingen que parfois cliez les ambassadeurs ou il va disnev assez souvent om het vrije kossie car s'est la son mot; au reste il passé le temps le matin a monter a cheval dans une academie, 1'apres dinee a jouer ou a veoir la comedie, et quelque fois des belles filles, mais de cecy gardez vous de n'en rien dire. II a esté quelque temps senza denari, et van der Iloeven chez les ambassadeurs luy en fait incessament la guerre, Jantie dats voor jouw, dit il, soo je me een gouwe louis kunt laeten si en, et tirant une piece de 30 sous de sa poche. II a entretenu quelque temps un carosse de louage; apres il acheta un cheval pour aller par les rues, lequel je ne scay a quelle condition il donna a son maistre de danse, maintenant je croy qu'il se sert de porteurs de chaise quand il en a affaire, comme moy, au reste il est tousjours plaisant et de bonne humeur, et 11e sera jamais autre". (Christiaan Huygens, Correspondance, III, p. 185, 232. Zie ook: Dr. R. P ruin, Aanteekeningen op de Overblijfsels van Geheugchenis van Coenraet Droste, ad vs. ri52); (g) Bij (le benoeming van Hinlopen, in 1659, had de Rekenkamer der Domeinen geen acht geslagen op de lijst der door Burgemeesteren van Purmerend tot het Kasteleinsambt aanbevolen candidaten. Dit kon men te Purmerend niet verkroppen en men maakte er Hinlopen door het opwerpen van allerlei moeilijkheden het leven zoo zuur mogelijk. Toen hij daardoor eindelijk tot aftreden genoopt werd en een ambt in Oost-Indië aanvaardde, zorgden Burgemeesteren ervoor zich bij de keuze van zijn opvolger niet wederom aan een échec bloot te stellen. Zij lieten in den Haag het terrein verkennen en nadat zij vernomen hadden, dat van Ruytenburgh voor eene benoeming het meest in aanmerking kwam, droegen zij hem aan de Rekenkamer als hun candidaat voor. (Resolutiën der Vroedschap van Purmerend 1653—'60, fo. 189; ibid. 1660—'67, fo. 238); (k) Alsv. 1660—'67, fo. 240; (») Resol. alsv. 1673—'8r, fo. 157 V°; (ƒ) Alsv., fo. 161, 248; (k) Resol. alsv. 1690—1702, fo. 154 V°; (/) Deze, maar ook hij alleen, komt te Purmerend in de acten steeds voor met het praedikaat „Joncker" voor zijn naam; (;«) Resol. Vroedschap alsv. 1681 — '90, fo. 57, 154» 2°5; («) Resol. alsv. 1690 — 1702, fo. 8 V°; (0) Alsv., fo. 154 V°; {/>) Alsv., fo. 194, 206; [q) Deze dochter was: Maria Elisabeth van Ruytenburgh, tr. te Purmerend 29 Dec. 1717 Anthony van Hartigsvelt, Commies van de hoofdelijke betaling van 't College ter Admiraliteit op de Maas, wonende te Brielle; (r) Resol. Vroedschap alsv. 1710—'19, fo. 208 V°; (s) Mededeeling van den Heer J. W. P. van Hoogstraten, te 's-Hage; (t) Begraafreg. O. Iv., i.d.; (z/) De naam „Ruytenburch" als huisnaam was niet ongewoon. Zoo vind ik in 1501 vermeld: „een deel caem(er)en gelegen opte(n) zeen dijck (= Zeedijck) geheeten ruytenburch", toebehoorende aan de wede. van den metselaar Jan Florisz. en hare kinderen (Wk. Reg. 2, fo. 206); (v) Wk. Reg. 4, fo. 185 V°; (?«) Wk. Reg. 9, fo. 53; (•*) Reg. 10, fo. 160 V°; (y) Quijtsch. 11, fo. 138 V°; (z) Zoo gaf Jacob Jansz. Ruytenburgh b.v. 15 Aug. 1596 den Hertog kennis van zijn voorgenomen tweede huwelijk in een brief waarin hij, na de gebeurtenissen van 't jaar 1596, o. a het beleg van Hulst door den Kardinaal Albrecht van Oostenrijk, vermeld te hebben, vervolgt: „voort kan ick mijn gnedigher Heer und Vorst niet verberghen, hoe dat ick al 2 gebooden gehadt hebbe om te trouwen, is een onbesproken maecht, is 25 jaei out, wilde wel dat sy vijf jaer jongher waer, doch ick salder my op dit pas mede lyden, ick moet dencken dat ick een man van 63 jaren ben, het salt my wel doen, wilde wel dattet alzoo geleghen waer, dat mijn gnediger Heer und Vorst met 10 ofte 12 van sijn hofghesin met sijn gemael op onse bruloft mocht comen". (Verslag van eene archiefreis in Zweden en Denemarken door Dr. G. W. Kernkamp, 1900, p. 132); (aa) Schepenk. 12, fo. 100; (bb) Doopb. N. Iv., i.d. 12 Dec. 1627, 20 Dec. 1633; (cc) Volgens de M. S. genealogie van Ruytenburgh in 't Gem.-archief te Amsterdam: „Matthijs nyt Vriesland".; (dd) Rentebr. 2, fo. 173 V°; (ee) Wk. Reg. 10, fo. 77 V°; [ff) Pieter Gerritsz. Ruytenburgh teekende bij zijne ondertrouw in 't kerkinteekenregister, i.d. 25 Nov. 1581: „Pieter Gerretz" en komt nog in 1592 voor als: „Pieter Gerritsz. in den rooden Ilondt" (Quijtsch. 16, fo. 426 V°). In de leenregisters heet hij in de overdrachtsaken van zijne heerlijkheden: „Pieter van Ruytenburgh"; (gg) Quijtsch. 16, fo. 426 V°; Quijtsch. 27, fo. 166; (hh) Quijtsch. 30, fo. 178; (ü) Den ion Januari 1618 bewees Gerrit Liggher, „cruydenier", ter Weeskamer het moederserf van zijne kinderen, door hem verwekt bij Hendrickgen Gerritsdr., zijne overleden huisvrouw (Wk. Reg. 17, fo. 186). lot dit bewijs behoorde o. a.: „Item een zestepart in de handelinghe ende neringhe die by hem comparant gedaen werdt in 't huys de Roode hondt genaemt, hier binnen deser stede, aengaende den k. Ileere Pieter van Ruytenborch Ambachtsheere van Vlaerdinghen jegenwoordich weesm(eeste)r voor een derdepaert, Andries Rycknert voor een derdepaert ende de reste hem compaiant ende werdende alleen op den naem ende tot laste van hem comparant gedreven volgens de contracten daerop metten voorsz. Ileere Ruytenborch ende Rychard aengegaen". — Gerrit Liggher failleerde in 1624 en ging met zijne crediteuren een accoord aan van 5%. (Schepenk. 27, fo. 39 V°); (jj) Naamklapper op het verdwenen Reg. T. van de Wisselb. (1625); (H) Resol. Holland, 24 Juni 159^; (H) Wk. Reg. Div. Mem. 5» fo. 224; [mm) Schepenk. 8, fo. 163; (//«) Quijtsch. 27, fo. 213 V°; (oo) Quijtsch. 2., fo. 395 V°, 397; (ƒ/) Blijkens de volgende acte in 't Notarieel archief poogde Mr. Wilhem van Ruytenburgh zich uit te geven voor een nakomeling der Brabantsche adellijke familie van dien naam, welke in haar wapen drie merletten voerde: „Heyltje Joosten wed. Paulus Verheyen, 6o j. oud, verklaart op verzoek van Willem van Ruytenburg, heer van Vlaardingen, dat hij gesproten is van voorouders die tot Buyl in de Kempen in de Meyerij van 's-IIertogenbosch van geboorte zijn en om der religie zijn gevlucht, voerende in hun wapen drie meerlen zonder pooten, gevende voor reden van wetenschap dat zij des requirants overgrootvaders nakomelingen daar ter plaatse zeer wel kent". (Aant. van Mr. N. de Roever uit het protocol van Nots. I,. Lamberti, 26 Nov. 1632. Zie ook: De Luitenant Ruytenburch van Rembrandt's „Nachtwacht", door J. G. Frederiks, in t Maandbl. Nederl. Leeuw, X, p. 19 en 27). Toen Heyltje Joosten deze verklaring aflegde loog zij of verkeerde zij in dwaling, want Mr. Wilhem's overgrootvader Jan Michielsz. „in Ruytenburch" en zijne nakomelingen waren allen Amsterdammers en als wapen voerden zij hun uithangbord „de ruiten-burg"; (qq) Stadsrek. 1552, fo. 23 V°; (rr) Wk. Reg. 11, fo. 156; (ss) M. S. Backer, fo. 43^; (tt) Poorterb. B, fo 87 V°; (hu) Mr. S. Muller Fz., Geschiedenis van de Noordsche Compagnie, p. 63; (vv) Quijtsch. 29, fo. 236; (ww) Wk. Reg. 21, fo. 175; (**) ^g- der Rentebr. aan bij executie verkochte huizen ten achter, N°. 2183 R. I., fo. 74 V°; (yy) Wk. Reg. 23, fo. 352 V°; (zz) Bijdr. voor de Geschiedenis van 't Bisdom van Haarlem I, p. 376, 380. De vader van Baertge was Willem Willemsz. (van Beynsdorp), zeepzieder op 't Water „in den Hamer". (Wk. Reg. 16, fo. n; Reg. 23, fo. 352 V°; Wk. Reg. Div. Mem. 3, fo. 131); (aaa) Uit het familie-archief van Sasse van Ysselt medegedeeld door den Heer Bernard J. M. de Bont, te Amsterdam; (bbb) Bij den dood van den vader eischten 's kinds voogden Cornelis de GraefT, N°. 144, en Dr. Andries Bicker, N°. 110, dat Margaretha Nooms zoowel als de andere kinderen van Willem Nooms het haar als wettig kind toekomende vaderlijke erfdeel zou genieten. De beide voogden gingen later eene minlijke schikking aan met de voogden van de twee andere nagelaten kinderen van Willem Nooms: Jan Cornelisz. Geelvinck N°. 113, en Dierick de Vlaming van Oudtshoorn, N°. 85, volgens welke aan Margaretha voor haar'aandeel zou worden uitgekeerd ƒ 39.500.- (Wk. Reg. 23, fo. 356; Reg. 26, fo. 244, 316; Wk. Reg. Div. Mem. 6, fo. 86); (ccc) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 96; (ddd) Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 109; (eee) Navorscher XXXVI, p. 425; (fff) Resol. Holland, i.d. 16 Jan. en 18 Dec. 1657; (ffo-g) Schaep; (lihh) In 't bezit van Mr. B. van der Feen de Lille, te Alkmaar, bevindt zich de codicilaire uiterstewilsbeschikking van Alida van Waveren, door haarzelve eigenhandig onderteekend en gedagteekend „op den sevenden dach Janw. 1668 op mijn hooffstadt Hilferbecq in Schravelandt". Hierin bepaalt zij: „Soo begeere ick dat naer mijn overlyden mijn Lichaem int bestee fatsoen sal worden hier voor mijn deur in een schuyt met rau bekleet in geset sal worden, en alsoo gevoort sal worden naer Amsterdam Ende verselt met mijn naeste en bestee vrinden ten eerste voor de deurre van (de) Oude kerck ende voort soo datelijck dien selvigen dach int graft van mijn vaeder en moeder za. gedachte worden geseett, met de minste ombragie en pompussheyt als mijn affkompst en geslachte can leyden"; (iü) Aant. van Mr. N. de Roever uit het Notarieel archief; (jjj) J. van der Baan, Wolfaartsdijk geschetst als eiland en als ambachtsheerlijkheid, p. 549—555; (kkk) Quohier 1674, fo. 539 V°; (lil) Het oudste van deze vier kinderen was: Catharina van Alteren van Jaarsveld,' geb. 1652, ondertr. te Amsterdam 27 Nov. 1677 Mr. Jacob Zas van den Bossche, geb. 1648, Raad der stad Utrecht, Raad ter Admiral. in 't Noorderkwartier en Commiss. van de Monstering te Utrecht. 147. ROELOF BICKER. R. 1640—1656. Comm. 1639, Sch. 1641. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1647. Kap", der Burgerij 1643 (of vroeger); Overman van den Kloveniersdoelen 1652. Woonde bij zijn huwelijk op den O. Z. Voorburgwal bij de Aimbrug „in den Ketel". Gedt. O. K. 3 Febr. 1611, st. 2 Juni 1656, zoon van Jacob, N°. 116, en van Anna Roelofsdr. Tr. te 's-Hage 16 Oct. 1639 Agatha de Vlaming van Oudtshoorn, gedt. N. K. 23 Juni 1619, st. te Zutphen 3 Dcc. 1675, dr. van Dierick, N°. 85, 147- en van Weyntgen van Bronckhorst. Zij hcrtr. Jonker Jacob Schimmelpenninck van der Oye. Kind (eenig gehuwd): Mr. Jacob Bicker, gcdt. O. K. i Febr. 1643, st. 14 Nov. 1714, was bij zijn huwel. advocaat op den O. Z. Achterburgwal en woonde bij zijn overl. op de Heerengracht; werd in 1674 aangeslagen voor een Vermogen van ƒ 105.000.— (a); Comm. 1672; Luitt. der Burgerij 1671, Kap". 1672; tr. 8 April 1670 Geertruid Six, gedt. N. Z. K. 2 Juni 1647, st. 30 Nov. 1682, dr. van Carel (zie Aant. bij N°. 160) en van Adriana Spiegel. Hunne kinderen waren o.a.: a. Agatha Bicker, tr. Mr. Jacob Jansz., gezegd Jacob Jan de Backer (zie Bijl. 1, hieronder). b. Anna Bicker, gedt. N. Z. K. 16 Jan. 1682, st. 12 April 1721 (b), tr. i° 18 Aug. 1705 Mattheus Molshouck Backer, gedt. W. K. 17 Sept. 1677, st. kinderl. 27 Aug. 1719 (c), wonende op de Heerengracht, Luit1, der Burgerij 1715» zoon van Johannes Backer, koopman op den Voorburgwal, en van Anna Molshouck, Mattheusdr. (d); tr. 2°. Mr. Gerbrand Claas du Fay (zie Aant. bij N°. 311). Bijl. i. Jacob Jansz. de Backer, geb. te Hulst 1585, st. te Amsterdam en er begr. Walenk. 28 Juni 1624 (zoon van Jan de Bacquere, Sch. v. Gent 1584, en van Catharina Triest) (e), woonde te Amsterdam in 1619 in de Nes, in 1624 bij 't Rusland; tr. te Amsterdam 18 Febr. 1619 Maria Baclan, geb. te Doornik. Zij lieten twee kinderen na, w.o.: Jean de Backer, gedt. Walenk. 27 Sept. 1624, begr. Walenk. 6 Sept. 1667, koopman op de Heerengracht, handelende onder de firma Jan Le Noir en Jan de Backer (ƒ); tr. 2 Juni 1665 Swana van der Wiere, gedt. N. K. 4 Nov. 1635, begr. Walenk. 22 Mrt. 1738, oud 102 jaren (g), dr. van Bartholomeus (zie bij N°. 47, Bijl. 2) en van Grietge Pietersdr. Bont. Uit dit huwel. sproten twee zoons: a. Mr. Jacob Jansz., gezegd Jacob Jan de Backer, gedt. Walenk. 16 Jan. 1667, st. 2 Oct. 1718, advocaat op de Keizersgracht; Vaandrig der Burgerij 1692, Kapn. 1697; Boekhouder van 't uitgaande recht ter Admiraliteit te Amsterdam; tr. i° 13 April 1694 Agatha Bicker, gedt. Z. K. 21 Jan. 1671, st. Juni 1706, dr. van Mr. Jacob (zie bij N° 147, hiervoor) en van Geertruid Six; tr. 20 5 Jan. 1718 Eva Alewijn, geb. 10 April 1674, st. 8 Nov. I720) dr. van Dirk (zie bij N°. 180) en van Agatha Bicker. — Uit deze huwelijken sproten kinderen, die echter geene nakomelingen nalieten. b. Jan de Backer, gedt. Walenk. 8 April 1668, begr. N. K. 19 Juni 1745> handelaar in Pransche wijnen (//), op de Keizersgracht; Vaandrig der Burgerij 1691 ; tr. 8 Juli 1692 Elisabeth Emtinck, geb. 1670, dr. van Eduard Emtinck, assuradeur en handelaar op Frankrijk en Spanje (i), en van Maria Ida van der Haven. Zij wonnen, behalve eene gehuwde dochter (j), een zoon die volgt: Jan de Backer, Heer van Noordwijkerhout en de Zilk, geb. 1699, st. ongeh. 22 Aug. 1767, nalatende een vermogen van ƒ 357.000. (k), koopman op de Keizersgracht bij de Hartenstraat; Sch. 1752; Directeur der Groenlandsche Visscherij 1726; Vaandrig der Burgerij i72&> Commiss. van het Touwwerk 1734; Hoogheemraad van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk 1743. {a) Quohier 1674, fo. 567; (b) Goll. Succ., Keg. 18, fo. 564; (r) Coll. Succ., Reg..17, fo. 1001 > (d) Kerkint. reg., i.d. 27 April 1675; (e) Familie-archief van Prof. Jhr. Dr. J. Six; (/) Wisselbank, Reg. 49 (1666); («•) Ter gelegenheid van haar honderdsten verjaardag zag 111 1735 eene „Eeuwgetijde van Vrouwe Zwaantje van Wiere, weduwe van wijlen den Ileere Jan de Backer'' het licht; (h) Reg. van Goede Mannen 1704, N°. 1818 R I.; (i) Reg. van Goede Mannen 1677, i683(N . 1813 en 1814 R. I.); (j) Eduardina Bregitta de Backer, gehuwd niet Fran9ois Hendrik van Hoorn. Zij was eenige erfgename van haar broeder Jan de Backer, en liet bij haar dood haar geheele vermogen aan haar man na. Bij het overlijden van dezen laatste erfde zijn neef Quirijn Wilhelm van Hoorn de heerlijkheid Noordwijkerhout en de Zilk; (/c) Goll. Succ., Keg. 39> f°* o^9- 148. Dr. CORNELIS WITSEN. R. 1643—1669. Sch. 1636, Burg. 1653, 58, 62, 67, Hoofdschout 1667—1669. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1654—1657; Gedep. ter Staten Generaal 1664—1666. Commiss. van de Pilotage en de Vuurbaken en Ontvanger van t Vuui- en Bakengeld benoorden de Maze 1659. Bewindh. W.-Ind. Comp. 1645. Regent Burgerweeshuis 1636; Overman van den Voetboogdoelen 1639; Kap", der Burgerij 1646 (of vroeger), Colonel 1650; Overman van den Kloveniersdoelen 1652; Commiss. van de trekwegen en vaarten tusschen Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend 1660 (a)\ Commiss. van de Fortificatie 1655, van de Ammunitiehuizen 1659, en van de Artillerie 1662. Hij liet zich in 1660 op de Keizersgracht over den Schouwburg een huis bouwen, met een „overcierlyke gevel van witte gehouwen steen, tot boven toe opgetogen" (b), later bekend onder den naam van „het Blaeuw Huys" (c). Gedt. O. K. 8 Sept. 1605, st. 12 Mrt. 1669 (d), zoon van Jan Cornelisz. (zie bij N°. 55) en van Margrieta Oetgens. Tr. 21 Nov. 1634 Catharina Claesdr. Gaeflf alias Lambertsdr. Opsy, geb. 15 Aug. 1619, begr. N. K. 17 Nov. 1698, dr. van Lambert Lambertsz. alias Cornelisz. Opsy (zie bij N°. 82, Bijl. 1) en van Grietge Gerbrandsdr. Klaeuw. Kinderen: Jan Witsen, gedt. N. K. 27 Jan. 1636, st. ongeh. en begr. N. K. 19 Sept. 1676, Secr. der Thesaurie Ordinaris 1654; Secr. der stad 1656; Vaandrig der Burgerij 1655, Luitt. 16-59, Kapn. 1660, Majoor 1673. lambert Witsen, Ridder, gedt. N. K. 27 Juli 1638, begr. N. K. 12 Febr. 1697, wordt door Burgemeesteren van Amsterdam wijl hij „van Jonghs op zig heeft geoeffent en lofifelijck toegenomen in alle liberale en eerlycke 14^. studiën, als voornamcntl. mede in dc wetenschap der Fortificatiën ende meer andere Matematische studiën, behorende ende specialijck specterendc tot d oefifeningh van militie; ende dat hy ons heeft verclaert van meeninge te sijn om sich voor eenigen tijd te begeven in de France Oorlogen, om sich aldaer in oorloghsdisciplinen en daden te exerceren om daer door bequaem te mogen worden van dit sijn Vaderlandt in tyden en wylen dienst te doen", 0111 hem „tot soo een gencreux voornemen" aan te moedigen, 18 Jan. 1657 „tot Capiteyn over een Compagnie Soldatesque binnen dese Stadt" benoemd „0111 deselve effectivelijck eerst te genieten en gebieden, nae dat hy sich als voorsz. is in (de) Fransche ofte andere Oorlogen, eenigen tijt sal hebben geoeffent (*-'); hij werd door Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, ter belooning van betoonden moed tot Ridder verheven, en legde, in 't vaderland teruggekeerd zijnde, 11 Juli 1658 den eed van trouw als Kapitein in handen van den Raad van State af (ƒ); Sergeant-Majoor en Eerste Wachtmeester van 't garnizoen van Amsterdam 1676 (g); hij woonde eerst in het door zijn vader gebouwde huis op de Keizersgracht over den Schouwburg, en bij zijn dood op den O. Z. Achterburgwal bij de Oudmanhuispoort; tr. 31 Dcc. 1669 Sara Nuyts, gedt. O. K. 7 Aug. 1645, st. 28 Dec. 1723, dr. van Denijs Nuyts, Cornelisz., koopman onder de firma Elias en Denijs Nuyts (//), en van Anna Nijs, Jansdr. Zij wonnen negen kinderen, w.o. de vijf volgende: a. Cornelis Witsen, gedt. \y. K. 24 Nov. 1673, st. ongeh. 3 Jan. 1704, Comni. 1695 ; Postmr. van 't Hamburgsche Postcomptoir 1688. b. Maria Witsen, tr. Jacob Backer Lestevenon (zie Aant. bij N°. 300). c. Lambert Witsen, geb. 1 Mrt. 1681, st. ongeh. 20 Mrt. 1746, nalatende een vermogen van f 167.000.— (?), woonde op de Keizersgracht over den Schouwburg en was mede-eigenaar van de hofstede Tijdverdrijf te Egmond op den Hoef; hij hield in i742: 3 dienstb., bew. een huis van ƒ 1200.— huurw., en werd geschat op een ink. van ƒ 9 a 10.000.— (j); Secr. 1697—3 Febr. 1746 (k)\ Commiss. van de Monstering 1701 ; Kap", der Burgerij 1703. d. Mr. Nicolaas Witsen, N°. 334. e. Jan Witsen, gedt. N. K. 24 Mei 1684, st. ongeh. 4 Febr. 1703, Secr. 1702. Mr. Nicolaes Witsen, N°. 204. Cornelis Witsen, gedt. n. Z. K. 6 Sept. 1645, st. ongeh. 6 Mei 1680 (ten gevolge van een val van zijn paard), Kapn. van eene Comp. voetknechten, 18 Mrt. 1667. „Hy hadde veel notabele zeeslagen bygewoont, en genochsaem alle die sedert 18 off 20 jaaren geslaagen waren geweest, daer sig althans loflijck had gequeten, gelijck hy te lande in de batallie van Seneff en op 't huys te Cronenburgh insgelijcx zijn dapperheyt heeft getoont, in welcke laeste plaets hy, na dat den commandant Bouman uyt het fort was getreden, en hetselve over had gegeven, met woorden sig loflijck heeft gequeten en het selve noch langh gedefendeert, tot dat eindelijck gehouden was het selve over te geven, nadat met storm de vorste overweldight en mueren beklommen waren. Hy had seer gereyst in de werelt, Barbaryen, Egipten, Sirien en 't heylige land besien, droegh het Jerusalems wapen, met 148. dat van Betlehem op zijn arm, beneffens een gekruyste cristus daer de Jerusalems vederen aerdigh aen gemaeckt by te sien waren (/). Mr. Jonas Witsen, gedt. N. Z. K. 1 Dec. 1647, st. 22 Scpt. 1675, „had bysonder veel deughden, behalve overschoonheyt van lichaem. Hy had veel gereyst, met den Sweedschen Koningh meermalen gespiokcn, eeivaicn in alle konsten en wetenschappen, drayde dat zijns gelycke in dit land niemandt en was, schilderden heerlijck, speelde op allerleyen instrumenten, songh, danste sonder weeregade, was aengenaem by alle. Hem haelde Godt almachtigh uyt de we relt in het bloeyen van zijn dagen op het negen en twintigste jaer zijns ouderdoms" {in). Hij woonde op de Keizersgracht. Comm. 1673; Vaandrig der Burgerij 1670, Luitt. 1671; Kerkm1. Oosteik. 1673» tr. te Sloterdijk 16 Juli 1675 Sara van Raey, geb. 1658, st. 17 Febr. 1694, dr. van Jeremias van Raey, op 't Rockin, voornaam lijnslager en ïeedei, ijzerkooper en handelaar in grof zeezout {n), Regent Walenweeshuis 1668, en van Susanna Botler, van Londen (0). Zij hertr. 3 Oct. 1682 Mi. Adam Bessels, geb. 1650, begr. W. K. 13 Oct. 1705, advocaat op de Heerengracht, Vaandrig der Burgerij 1672, Luitt. 1697, Secr. van den Groot-Ambassadeur van H. H. Mog. bij den Tsaar van Moscovië Coenraet van Klenck 1675 (/), zoon van Gerard (Adamsz. ex Margaretha Reynst) en van Susanna Boon. Uit het eerste huwel. sproot een zoon: Jonas Witsen, geb. 7 Mei 1676, st. 31 Mei 1715, woonde op de Keizersgracht, Z. Z., tusschen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht; Secr. 1693; Sch. 1715; Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland en Dijkgraaf van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk 1712; ondertr. i° 3 Juni 1701 Elisabeth Baselier, geb. op Curacao 1680, st. kinderl. en begr. N. K. 9 Mrt. 1702, haren man een vermogen van ƒ 88.000.— nalatende (q); tr. 2° te Diemen 22 Juli 1704 Isabella Maria Hooft, geb. 9 Scpt. 1680, begr. N. K. 19 Juni 1716, dr. van Mr. Gerrit, N°. 227, en van Elisabeth van Ghecl. Uit den tweeden echt werden de volgende drie kinderen geboren: a. Mr. Jonas Witsen, geb. 6 Aug. 1705, st. 9 Dec. 1767 (r), woonde op de Keizersgracht, Z. Z., tusschen de Vijzelstraat en de Reguliersgiacht in een croot huis met hardsteencn gevel, en was eigenaar van de liddei- o hofstad 't Huis te Adrichem buiten Beverwijk, onder Wijk-aan-Duin (welke zijne wede. in 1770 verkocht voor ƒ47.500.—); hij hield in 1742: 7 dienstb., eene koets en 4 paarden, bew. een huis van / 2000. huurw., en werd geschat op een ink. van ƒ 20 a 22.000.— (s); Secr. 1727, Comm. 1727) Sch. 1733> Burg. 1765» Gedep. in de Rekenkamer van Holland 1748—1750; Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1762—1764; Meesterknaap van Holland en Westfriesland en van Gooiland 1729; Kap", der Burgerij 1727; Postmeester (voor de helft) van 't Keulsche Postcomptoir 1733 (t)> Commiss. van 't Trekpad op Gouda 1733; Ambachtsheer, wegens Amsterdam, van Urk en Emmeloord 1766; tr. 24 Juli 1731 Albcrta Maria Pels, geb. 11 Oct. I7°5< s^- 3° April 1748» dr. van Jean Lucas (zie bij N°. 336, Bijl. 1) en van Johanna Schuyt. Hun zoon was: Jonas Witsen, N°. 405. b. Mr. Nicolaas Witsen, Jonasz., geb. 10 Oct. 1707, st. op zijne hofstede te Weesp 22 Juli 1739, woonde op de Heerengracht, Z. Z., bij de Reguliersgracht, en was eigenaar van de hofstede Lantskroon aan de Vecht bij Weesp; Comm. 1730, Sch. 1736; Kap", der Burgerij 1729; Kerkmr. W. K. 1729; tr. 23 Febr. 1734 Constantia Hooft, geb. 13 Aug. 1715, st. 29 Dec. 1788, dr. van Mr. Gerrit, N°. 341, en van Hester Hinlopen. Hunne dochter was: Hester Witsen, tr. Pieter Elias, N°. 396. c. Catharina Witsen, tr. Mr. Gerrit Hooft, Gerritsz. (zie bij N°. 341). (a) Grootm. 5, fo. 38 V°; (b) M. Fokkens, p. 70; (r) Den 251 Januari 1661 kwam Dr. Cornelis Witsen ter Thesaurie melden „dat de heeren Burgherm(eeste)rs sijn Edl. gepresenteert hadden hunne wapenen te vereeren in de sael van het huys by sijn Ed*. gebouwt op de Kaisersgraft, in de compartementen van de solder". (Resol. Thes., Reg. 2, fo. 67 V°); (d) „Was een heer, wat te veel geneegen tot groote glaesen; gedurende sijn schoutsampt niet bemint, alsoo wat te veel schraepte onder de gemeente en de substituten en dinaers, daer nochtans in de mont had, dat het hem om geen geit was te doen, maar het schoutsampt te weesen opgedrongen". (Bontemantel, uitgeg. door Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 495); (e) Grootm. 4, fo. 125 V°. Bontemantel geeft op dat Lambert Witsen, bij zijne benoeming nog zeer jong zijnde, „om welstans wil eenige tijt den Fransman diende omtrent Duynckercken". (uitg. Dr. Kernkamp, II, p. 190, noot 4); (ƒ) Grootm. 4, fo. 159 V°, 160; (g) Grootm. ó, fo. 174; (h) Wisselb., Reg. 49 (1666); (i) Coll. Succ., Reg. 28, fo. 604; (j) Quohier 1742, p. 26; (k) „d° (3 Febr. 1746) heeft de Heer Lammert Witsen Sijn Sicretarisplaats vrywillig nedergelegt, hebbende hetselve bekleet van het jaar 1697 tot heede, en heeft ter syner dispositie voor hetselve gekreegen, conchiersiesplaats, Keurmeesi". van de Kalk en een Waagdragersplaats, en is vervolgens de tweede zoon van de Burgermeester Harmen Hend. van der Poll, Sicretaris in Witses plaats geworde". (J. Bicker Raye, Aant., II, p. 102; (/) (m) Aant. van Mr. Nicolaes Witsen in de Geslagt Registers van N. Witsen, achterin; (n) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I.; (0) Kerkint. reg., i.d. 19 Mei 1656; (ƒ) Historisch verhael of beschrijving van de Voyagie gedaen onder de suite van den Ileere Koenraad van Klenk (Amst. 1677), p. 2; (q) Coll. Succ, Re,r. 10, fo. 523. Waarschijnlijk was het door zijne vrouw, dat Jonas Witsen eigenaar werd van eene suikerplantage in Suriname, waarvan na zijn dood zijne erfgenamen de exploitatie voortzetten onder de firma d'Erven Jonas Witsen, wier naam nog in 1760 voorkomt; (r) „Dien Heer Burgermeester (Jonas) Witsen was in der tijdt een seer gaau en sterk man, groot liefhebber van jagen en vissen, beminnaar van alle goede konsten en weetenschappen, besai een schat van alderhande fraaiegheeden, schilderyjen en teekeningen en printen, konstige ivoorwerken, waarvan hy veel selfs gedraayt had, meenigte fraaye geweeren, jagtinstrumente als andere saaken, sijnde ook geweest protektor van het Teeken Collegie naar 't leeven en een man die om sijn goede en vrindelijke hoedanigheeden van veelen seer betreurt wordt". (J. Bicker Raye, Aant., II, p. 338); (s) Quohier 1742, p. 49; (/) Mr. Jonas Witsen ontving, na de overname van de posterijen door de Staten, als schadeloosstelling een jaargeld van ƒ 5252.— (Res. Holland, 23 Juli 1751). 149. Mr. WILLEM VAN LOON. R. 1645. Comm. 1641, Sch. 1644. Regent Burgerweeshuis 1636. Advocaat, woonde in 1632 te 's-Gravenhage, in 1637 Amsterdam op de Keizersgracht bij de Groenlandsche Pakhuizen, bij zijn overlijden op de Brouwersgracht. Gedt. N. K. 1 Febr. 1605 (a), st. 20 Juni 1645, zoon van Hans (zie Aant., hieronder) en van Anna Ruychaver. Tr. i°. te 's-Gravenhage 14 Dec. 1632 Maria Geelvinck, geb. 1 April 1614, st. 12 Mrt. 1636, dr. van Jan Cornelisz., N°. 113, en van Aecht (Agatha) de 149- Vlaming van Oudtshoorn; tr. 2°. te Amsterdam 6 Oct. 1637 Margaretha Bas, gedt. O. K. 20 April 1608, st. 1 Sept. 1679, werd in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van f 120.000.— (b), dr. van Claes Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Anna Vogel. Kinderen (uit het eerste huwel. één; uit het tweede vier): Mr. Jan van Loon, geb. te 's-Gravenhage 9 Nov. 1633, st. te Amsterdam 29 Juli 1685, Luitt. der Burgerij 1661, Kapn. 1673; Kerkmr. O. Z. K. 1670; tr. 16 Dec. 1659 Wendela Bas, gedt. N. K. 8 Aug. 1638, st. 2 Jan. 1670, dr. van Dr. Jacob, N°. 176, en van Anna Reael. Zij wonnen drie dochters: a. Maria van Loon, tr. Marten van Loon, N°. 280. b. Wendela van Loon, tr. Mr. Wigbold Slicher, den Jonge, N°. 274. c. Agatha van Loon, tr. Nicolaas Calkoen, N°. 321. Anna van Loon, tr. Mr. Willem Blaeu (zie bij N°. 163). Mr. Nicolaas van Loon, geb. 5 Dec. 1639, st. 1 Mrt. 1680, was in 1665 advocaat op de Brouwersgracht; Luitt. der Burgerij 1665, Kapn. 1672, Bailluw van Voshol; tr. 29 Sept. 1665 Maria Berewouts, geb. 1649» st- 13 Dec. 1707, dr. van Johannes (zie Aant. bij N°. 322) en van Elisabeth van Banchem. Zij wonnen, behalve een ongehuwd overleden zoon, eene dochter, die volgt: Elisabeth van Loon, gedt. O. K. 14 Juli 1Ö73> tr- l0- te Doorn 31 Mrt. (of 1 April) 1700 Mr. Johan de Marez, Heer van Maarsbergen, de Groote en de Kleine Koppel en Maarschalkerweerd, geb. te Amsterdam 24 Mei 1666, st. 27 Mei 1718, Kanunnik ten Dom te Utrecht, Hoogheemraad van den Lekdijk bovendams 1689, Heemraad van de Eem en de Oud-Wulver Weetering, zoon van Samuel (zie bij N°. 206) en van Margaretha Trip; tr. 2 . 4 Jan. 1733 Mr. Willem van Sonsbeeck, geb. te Vlissingen 28 Nov. 1681, Raad der stad Veere, Gedep. in den Raad van State wegens de Prov. Zeeland, wedr. eerst van Apollonia Thijssen, daarna van Cornelia Johanna Godin, zoon van Leendert, Sch. en Raad van Vlissingen, en van Anna Gill. Maria van Loon, geb. 18 April 1642, st. kinderl. te 's-Gravenhage 5 Mrt. 1709, tr. i°. 17 Sept. 1669 Mr. Johannes Nieupoort, geb. 1640, st. 1684, Raad en Rentmeester-Generaal der Domeinen in Noord-Holland 1669, zoon van Mr. Willem (zie Aant., hieronder) en van Anna van Loon; tr. 2°. 2 April 1693 Mr. Mattheus van Valckenburg, gedt. Z. K. 25 Aug. 1641, st. te Haarlem 1 Mrt. 1695, Pensionaris van Haarlem 1690, wedr. van Agatha van Loo, zoon van Marcus en van Catharina Quingetti. Mr. Fredrik Willem van Loon, N°. 276. Aant. Willem Jansz. van Loon, geb. te 's-Hertogenbosch I537> st- te Rotterdam 16 Juli 1618 (zoon van Jan en van Anna Hamer, Willemsdr.), koopman, woonde eerst te 's-Hertogenbosch, doch „vertrok van daar om de vervolging van den Godsdienst met zyne vrouw en twee kinderen heimelijk, en begaf zich met ter woon naar Rotterdam, hebbende hy alvorens zyne boeken en geslachtregister onder meer andere goederen in stilte naar Embden aan Klaas Jansz. van der Hoist vei zonden, 56 149- hetwelk naderhand is vermist" (c); hij behoorde in 1602 tot de op¬ richters en eerste Bewindhebbers der O.-Ind. Comp., ter kamer Rotterdam, en maakte in 1608 deel uit van een consortium van zeventien voorname Nederlandsche kooplieden, dat zich de oprichting van eene Compagnie van den handel om het Noorden (op de Witte Zee) ten doel stelde (d); tr. Jan. 1561 Petronella van Rooy, Lievensdr., gcb. 1542. Van hunne kinderen volgen er hier twee: a. Johanna van Loon, tr. i°. Joost Hessels, te Hamburg; tr. 2°. Dirck van Offenberch. Uit het eerste huwel. sproot o. a.: Cornelia Hessels, tr. Gothard of Godert Kerckrinck (zie Aant. bij N°. 381). b. Hans van Loon, volgt: Hans van Loon, geb. te 's-Hertogenbosch Juli 1577, st. te Amsterdam 7 April 1658, kwam met zijn vader naar Rotterdam en vestigde zich daarna in 1604 te Amsterdam, waar hij weldra tot de voornaamste kooplieden der stad behoorde, en handelszaken dreef onder de firma's: Andries Rijckaert en Hans van Loon, Pieter Bas en Hans van Loon, Gerard van Schoonhoven en Hans van Loon, Hillebrant den Otter en Hans van Loon, Hans van Loon en Hooftman (e); in 1628 diende hij met drie andere Amsterdamsche kooplieden: Dr. Albert Coenraetsz. Burgh, Elias Trip en Godin, bij de Staten Generaal een ontwerp in tot oprichting van eene „Generale Compagnie van Assurantie" (ƒ); hij woonde op de Keizersgracht, Oostzijde, op den hoek van de Leliegracht, en werd in 1631 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 115.000.— (g)\ Bewindh. O.-Ind. Comp. 1628 (legde deze betrekking 25 Febr. 1658 neer); tr. te Haarlem 27 Mei 1597 Anna Ruychaver (met wie hij 27 Mei 1647 gouden bruiloft vierde) (/i), geb. te Hoorn 13 Sept. 1573, st. te Amsterdam 22 Mei 1649, dr. van Marten (zie bij N°. 38, Bijl. 4) en van Alid van der Laen. Zij wonnen de volgende zeven kinderen: a. Geertruyd van Loon, geb. te Rotterdam 17 Aug. 1600, tr. 10 Juli 1629 Mr. Theodorus Graswinckel, Ridder, Heer van Holy, geb. te Delft 1602, st. kinderl. te Mechelen 12 Oct. 1666, en begr. te 's-Gravenhage, advocaat voor den Hove van Holland voor de stad Dordrecht 9 Juni 1626, voor Frederik Hendrik, Prins van Oranje, 16 April 1632, voor Gecomm. Raden in 't Noorderkwartier 4 Aug. 1632, voor de Staten van Holland en Westfriesland 16 Nov. 1633, voor de Oostindische Compagnie, ter kamer Amsterdam, 10 Mrt. 1639, voor Stad en Lande van Groningen 1640, Advocaat-Fiscaal van Holland en Westfriesland, ter provisioneele waarneming van Civiele en Domaniale zaken (met behoud van zijne eigen praktijk) 1 Oct. 1641, definitief benoc nd tot Advocaat-Fiscaal 14 Dec. 1646, Secretaris en Griffier der Chambre Mi-Partie te Mechelen 10 Dec. 1652, verheven tot Ridder van San Marco van Venetië 30 Jan. 1645, cn tot I49_ Zweedsch Ridder 6 Mrt. 1649 (*)> zoon van Jan' Schl en Raad van Delft, en van Tietgen Jansdr. Basius. b. Nicolaes van Loon, N°. 169. c. Mr. Willem van Loon, N°. 149- d. Pieter van Loon, geb. 1607, st. 14 Nov. 1679, koopman op den Singel over de Appelmarkt „in den Vogelstruys" (7); handelde onder de firma's Cornelis Spiering en Pieter van Loon, en Nicolaes en Pieter van Loon (X'); hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 168.000. (/); Comm. 1652, Bewin O.-Ind. Comp. 1658 (in zijns vaders plaats); „Ontfanger van de een en een halff percento respective tot bevordennge van de nieuwe cruyssers ter zee" 1643 («); Kerkmr. Noorderk. 1649; Kap", der Burgerij 1653; tr. te Alkmaar 31 Aug. 1631 Anna van Foreest, st. 29 Jan. 1654, dr. van Nanning, Raad van Alkmaa^"' Raad en Rekenmr. der Domeinen (1636) en Meesterknaap (1646) van Holland en Westfriesland, en van Machteld van Sonneveldt. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende drie kinderen. aa. Mr. Pieter van Loon, geb. 1 April 1641, advocaat, in 1672 op en Singel te Amsterdam, daarna te 's-Gravenhage; tr. te Delft 14 ec. 1672 Agneta Graswinckel (met wie hij 14 Dec. 1722 gouden bruiloft vierde), geb. te Delft 1 April 1641, st. te Amsterdam 9 Oct. 1727, dr. van Abraham, Sch. van 's-Hertogenbosch, en van Josina Verburch. Hunne twee gehuwde kinderen waren: aaa. Josina van Loon, tr. Mr. Pieter van Loon, N°. 285. bbb. Machteld van Loon, tr. Mr. Jan van Loon, N°. 315bb. Alida van Loon, tr. Mr. Fredrik Willem van Loon, N°. 276. cc. Marten van Loon, N°. 280. e. Anna van Loon, gedt. N. K. 28 April 1609, tr. 18 Aug. 1637 Mr. Willem Nieupoort, geb. te Schiedam 30 Jan. 1607, st. e 's-Gravenhage 2 Mei 1678, Pensionaris van Schiedam 1635, Raad ald. 1636, Raad en Rentmeester-Generaal der Domeinen in NoorcHolland 1638—1669, Ambassadeur Extraordinaris van H. Hoog Mog., met de Heeren Hieronimus van Beverningk, Paulus van de Perre en Allard Pieter Jongestal, aan de Republiek Engeland en den Protector Olivier Cromwell 1653—1657, Ambassadeur Ordinaris van H. Hoog Mog. in Engeland 1658—1660, zoon van Willem, Secr. van Schiedam 1611, en van Adnana Beys. Zij wonnen vijf kinderen, w.o.: Mr Johannes Nieupoort (zie bij N°. 149. hiervoor), tr. Maria van Loon. f. Marton Ruychaver van Loon, geb. 1612, st. 10 Juni 1645, woonde op de Keizersgracht naast de brouwerij „de Keyserscroon"; tr. 19 April 1644 Anna Hasselaer, gedt. N. K. 5 Aprd 1626, st. 19 Jan. 1689, dr. van Nicolaes (zie bij N°. 64) en van Sara YVolphacrts van Diemen. Zij hertr. Mr. Pieter van Dam. g. Lieve van Loon, N°. 220. (a) Volgens de geneal. van Loon werd hij geboren 7 Juni 1604; (6) Quohier 1674, fo. 462; (c) M. S. Genealogie van Loon in 't Archief van den Hoogen Raad van Adel; (d) Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 61; (e) De vier eerste: Klapper op 't verdwenen Reg. der Wisselb. T, 1625; de laatste: Klapper alsvoren DD., 1634/35; (/) Zie p. 327, hiervoor; (g) Quohier 1631, fo. 295 5 (h) Vier malen achtereen werd in den loop van driekwart eeuw in de familie van Loon gouden bruiloft gevierd, n.1.: door Hans van Loon en Anna Ruychaver 27 Mei 1647 (hare ouders hadden 26 Sept. 1621 hunne gouden bruiloft gevierd), door Nicolaes van Loon en Emerentia van Veen 26 Mei 1674, door Adriaan van Loon en Cornelia Hunthum 21 Nov. 1706, en door Mr. Pieter van Loon en Agneta Graswinckel 14 Dec. 1722. Op elke van deze gouden bruiloften werd een penning geslagen, waarvan Ferwerda in zijn Adelyk en Aanzienelyk Wapen-boek, III, de opschriften mededeelt; (i) Navorscher XLIX, p. 159—163; Resol. Holland, 1 Oct. 1641; (J) Dit huis kocht hij 11 Febr. 1662 voor ƒ 20.000.- (Quijtsch. II, p. 257); {k) Wisselb., Reg. 7, 8, 49 en 50 (1645 en 1666); (/) Quohier 1674, fo. 565; (m) Grootm. 3, fo. 230 V°. 150. BERNARD SCHELLINGER. R. 1646—1680. Comm. 1645, Sch. 1646. Regent O. Z. Huiszittenhuis 1641; Regent Burgerweeshuis 1642; Kapn. der Burgerij 1650. Woonde bij zijn overl. op den Kloveniersburgwal. Zijn vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 240.000.— (a). Gedt. O. K. 7 Mei 1609, st. 8 Oct. 1680 (è), zoon van Hillebrand, N°. 95, en van Grietge Willemsdr. Pauw. Tr. 7 Febr. 1640 Wendelesia Schellinger, gedt. O. K. 2 Mrt. 1617, begr. O. K. 23 Dec. 1666, dr. van Cornelis (zie Aant. bij N°. 95) en van Cornelia Cornelisdr. Backer. Kind (o. a.): Mr. Hillebrand Schellinger, gedt. o. K. 26 Juni 1643, st. 11 Nov. 1703, en begr. te Weesp, Comm. 1672; Luitt. der Burgerij 1673; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden 1687; tr. te Weesp, na 22 April 1683 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Anna Cornelia Schouten, geb. te Weesp 1661, st. ald. 28 Mei 1728, dr. van Mr. Jacob, Burgemr. van Weesp, en van Ida Dell, Claesdr. (a) Quohier 1674, fo. 566; (b) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, II, p. 105. 151. CORNELIS DE VRIJ. R. 1646—1650. Comm. 1614. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1625. Luitt. der Burgerij 1626, Kap». 1632. Koopman (a) op den Singel „in den vergulden Ketel". Gedt. O. K. 29 Mei 1580, st. 9 Sept. 1650, zoon van Jan Egbertsz. (zie bij N°. 13) en van Belitge Fredericksdr. Tr. 13 Mei 1607 Maritge Willemsdr. Bogaert, geb. 1585, begr. N. Z. K. 21 April 1665, di. van Willem Jansz. (zie bij N°. 86, Bijl. 1) en van Giert Jansdr. Vis. Kind: Geertruyd de Vrij, tr. Dr. Roetert Ernst, N°. 172. (a) Hij handelde in 1639 o. a. in peper. Zie Algemeen Nederl. Familieblad III, p. 93. i52. JAN VAN DE POLL. r. 1646—1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem geremoveerd. Comm. 1638, Sch. 1640, Burg. 1653, 55, 58, 61, 63, 71, 72* Luitt. der -Burgerij 1632, Kapn. 1643, Colonel 1650; Commiss. Superintendent en Keurmeester van het Touwwerk 1636; Regent Sint Jorishof 1637; Commiss. van de Monstering te Amsterdam; Overman van den Handboogdoelen 1648 (a); Commiss. tot de Zeevaart 15 Jan. 1655; Commiss. van de trekwegen en vaarten tusschen Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend 1660 (b). Bij zijn huwel. houtkooper in de Teertuinen; woonde bij zijn overl. op den Kloveniersburgwal. Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 150.000.— (c). Geb. 17 April 1597, st. te Buikslotermeer 20 Sept. 1678, zoon van Harmen Gijsbertsz., N°. 68, en van Reymerich Dircksdr. Duyvel. Tr. 9 Juni 1637 Duyfje van Gerwen, gedt. O. K. 18 Jan. 1618, st. 11 Dec. 1658, dr. van Isaac (zie Aant. bij N°. 135) en van Maria van Warmont. Kinderen (o. a.): Mr. Harmen van de Poll, geb. 18 Febr.^1641, st. 5 Jan. 1673, woonde op de Heerengracht; Secr. 1661 ; tr. 2 Jan. 1663 Brechje Hooft, geb. 27 Nov. 1640, st. 25 Mrt. 1721, kocht als wede. 10 Dec. 1681 voor ƒ 8500.— de hofstede Velser-End onder Velsen, tegenover de ruïne van Brederode, dr. van Mr. Henrick, N°. 177, en van Aeghje Hasselaer. Hunne vier kinderen waren: a. Duyfje van de Poll, tr. Jacob Loten, N°. 299. b. Agatha van de Poll, tr. Mr. Jan Berewout (zie Aant. bij N°. 322)- c. Mr. Jan van de Poll, geb. 19 Dec. 1668, st. 15 Oct. 1745, woonde op de Heerengracht bij 't Koningsplein, en werd door koop 24 Juli 1700 voor ƒ 37.000.— eigenaar van 't Huis te Spijk bij Velsen (ook genaamd, 't Torentje); hij hield in 1742: 6 dienstb., bew. een huis van ƒ 1500 — huurw., had eene koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 18 a 20.000.— (d)\ Sch. 1698, Burg. 1718, 21, 23, 24, 26, 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 39, 41, 42, 44; Commiss. van de Pilotage en OntvangerGeneraal der Vuur- en Bakengelden benoorden de Maze 1721 ; Curator van 's Lands Universiteit te Leiden 1738; Luitt. der Burgerij 1695, Kapn. 1703, Colonel 1714; Commiss. van 't Haarlemmer Zandpad 1718; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Amstelveen (1718) en van Urk en Emmeloord (1721); Commiss. Politiek in den Kerkeraad 1721; Meesterknaap van de Houtvesterij van Brederode 1724; Bibliothecaris der stad 1733; Commiss. van den Hortus Medicus 1733; tr- 24 Jan- i69ö Margaretha Rendorp, geb. 24 Mrt. 1673, st. 4 Sept. 173°, dr. van Pieter (zie bij N°. 159) en van Johanna Huift. Uit dit huwel. sproten de volgende zes kinderen: aa. Mr. Harman Henrik van de Poll, N°. 314. bb. Johanna Baletta van de Poll, tr. Mr. Gerard Bors van Waveren, N°. 316. cc. Bregje van de Poll, tr. Mr. Jan van de Poll, Jansz., N°. 319. 152. dd.Mr. Pieter van de Poll, geb. 27 April 1703, st. 31 Jan. 1766, kocht 17 Dec. 1748 voor ƒ45.000.— een huis op de Heerengracht, het 8e huis bezuiden de Leidschestraat (e), en was eigenaar van de hofstede Tolsduyn onder Velsen, die hij 14 Juli 1734 voor ƒ 16.000.— kocht, en daarna belang1 ijk veifiaaide; hij hield in 1742: 7 dienstb., eene koets en 4 paarden, bevv. een huis van J 1635.— huurvv., en werd geschat op een ink. van ƒ 12 a 14.000.— (ƒ); Comm. 1723, Secr. 1724—1727, Sch. 1731, Burg. 174S (als zoodanig 7 Sept. 1748 door den Prins Erfstadhouder Willem IV geiemoveerd); Meesterknaap van Holland en Westfriesland en Houtvester van Gooiland 1729; Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland en Dijkgraaf van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk 1751 i Kap11, der Burgerij 1724, Colonel 1745; Postmeester van 't Hamburgsche Postcomptoir 1727 (^"); Commiss. van de Monstering 1747; Commiss. van 't Haarlemmer Trekpad 1749; tr. 17 April 1725 Catharina Susanna van den Bempden, geb. 25 Aug. 1703, st. 4 Oct. 1768, dr. van Mr. Jan, N°. 270, en van Ester Elisabeth Tulp. Hunne drie kinderen waren: aaa. Mr. Jan van de Poll, Pietersz., N°. 385. bbb. Aegidius van de Poll, geb. 2 Febr. 1728, st. ongetr. 3 Oct. 1795 (h), nalatende een vermogen van ƒ 71.000—, woonde op de Keizersgracht bij de Berenstraat; Sch. 1764, Burg. 1792; Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1788—1792; Postmeester op Gorinchem, 's-Hertogenbosch en Tilburg 1736 (i); Bode op Vianen 1738; Kerkm1". N. Z. K. 1746; Commiss. van 't Weesper Zandpad I775> Commiss. van de Monstering 1788; Commiss. van 't Haarlemmer Trekpad 1792. ccc. Pieter van de Poll, geb. 17 Juni 1734, st. 1807, woonde op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Reguliersgracht en de Utrechtschestraat, en was eigenaar van de hofstede Tolsduyn onder Velsen; Vendumeester der meubilaire en vaste goederen 1747; Kerkm*. Amstelk. 1751; tr. 15 Jan. 1760 Isabella Agneta Dedel (j), geb. 13 Mei 1741, st. 12 Nov. 1762, dr. van Mr. Salomon, N°. 344, en van Agneta Maria Boreel. — Zij wonnen slechts één zoon, die jong overleed. ee. Margaretha Agatha van de Poll, tr. Jan Trip (zie Aant. bij N°. 206). ff. Maria Henrietta van de Poll, tr. Mr. Willem Sautyn (zie bij N°. 269). d. Harmina van de Poll, tr. Jan van Ghesel (zie Aant. bij N°. 327). Maria van de Poll, tr. Ml". Isaac van Heuvel, N°. 225. Rebecca van de Poll, tl". Fredrik Berewouts (zie Aant. bij N°. 322). Joan van de Poll, geb. io Dec. 1657, st. 26 Oct. 1708, woonde op de Heerengracht; Luitt. der Burgerij 1683, Kap". 1687; tr. te Sloterdijk 22 Jan. 1692 Geertruid Blaeuhelm, geb. 4 Mrt. 1661, st. 2 Nov. 1692, dr. van Claes Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 135) en van Grietge Hendriksdr. Laurentius. Hun zoon was: Mr. Jan van de Poll, Jansz., N°. 319. (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, I, p. 173, noot; (b) Grootm. 5, fo. 38 V°; (r) Quohier '674) fo. 81 V ; () Quohier 1674, fo. 566; (') Bij zijn overlijden was hij de bruigom met Catharina Elisabeth Bode (zie Aant. bij N°. 381), wede van Valerius Röver; (t/) Reg. van Goede Mannen 1683, N°. 1814 R. I.; (e) Alsvoren 1694, N°. 1816 R. I.; (ƒ) Alsvoren 1700, N°. 1817 R. I.; (£•) Alsvoren, 1688, N°. 1815 R. I.; (//) In de tegenwoordige Hamburgsche familie RendtorlT (die o. a. ook, evenals de Amsterdamsche Rendorpen, in rood een gevleugeld arendsbeen van zilver in haar wapen voert) bestaat nog eene overlevering, volgens welke in de 16e eeuw drie broeders Rendtorff naar Namen zouden uitgeweken zijn, vanwaar zich de een naar Hamburg, de tweede naar Amsterdam en de derde naar Lissabon metterwoon begeven zou hebben. (Ed. Lorenz Meyer en Oscar Tesdorpf, Hamburgische Wappen und Genealogie). Het is niet onmogelijk, dat deze traditie waarheid bevat: zij zou de wapengelijkheid der Amsterdamsche Rendorpen en der Hamburgsche Rendtorff's en de betrekkingen door den Am sterdammer Ilarmen Rendorp in Portugal aangeknoopt verklaren. — Bij name zijn er twee broeders van Joachim Hermansz. Rentorp of Rendorp bekend (ik vind ook: Pieter Rendorp, begr. O. Z. 5 Oct. 1586, woonde op den hoek van 't Sint Clarenklooster en liet I kind na), n.1. Hans en Joris, die beide volgen: a. Hans Rendorp, tr. Elisabeth Ophoogen. Hun zoon was: Pouwels Rendorp, gedf. te Amsterdam O. K. 26 Juni 1583, st. ongetr. te Amsterdam 23 Dec. 1625 (4e Reg. der lijfrentebr., fo. 29); b. Joris Rendoip, koopman, eerst te Lunenburg, daarna te Amsterdam, waar hij in 1576 bij zijnen broeder Joachim in de Warmoesstraat woonde „in den gulden Pauw", in 1591 in de Nes, in 1594. op den O. Z. Voorburgwal, en waar hij 23 Nov. 1594 testeerde voor Nots. J. Pilorius (Aant. Mr. N. de Roever uit het Notarieel archief); hij werd in 1604 met drie anderen wegens het aanhangen van de Luthersche of Ubiquistische geloofsleer uit Amsterdam verbannen (Resol. Vroedschap 10, p. 44; Wagenaar, Amsterdam, T, p. 428). Hij tr. Catalina of Lijntje Marijns, geb. 1556, en die nog als wed0, te Amsterdam leefde in Dec. 1620.— Uit dit huwel. sproten drie kinderen: aa. Catharina Rendorp, geb. te Lunenburg 1574, st te Amsterdam 18 Oct. 1611 (4e Reg. der lijfrentebr., fo. 17 V°), ondertr. te Amsterdam ter pui 16 Nov. 1591 Jasper van Wickevoort, Jansz., geb. te Antwerpen 14 Dec. 1554» st' te Amsterdam 17 Dec. 1634, koopman in de Warmoesstraat te Amsterdam (Wk. Reg. 16, fo. ll6V°), in 1631 aangeslagen voor een vermogen van f 100.000.— (Quohier 1631, fo. 247); bb. Elisabeth Rendorp, geb. te Lunenburg 1576, tr. te Amsterdam (ten Stadhuize) 24 Aug. 1614 Pieter Pietersz. Wijbrantsz., geb. te Antwerpen 1580, wonende in de Breestraat; cc. Josua Rendorp, geb. omstreeks 1580, st. te Amsterdam 5 Oct. 1652, koopman op Moscovië en sedert 1625 makelaar te Amsterdam (Register der namen van de makelaars 1575—^S0' P- M. waar hij woonde in de Hartenstraat; hij was een tijdlang als koopman te Wologda in Rusland gevestigd en werd door II. Hoog Mog. in 1631 aan de vierde ambassade uit Moscovië bij hare aankomst te Texel als tolk toegevoegd; in 1645, toen te Amsterdam wonende, werd hij wederom naar 's-Hage ontboden om bij gelegenheid van de buitengewone ambassade uit Moscovië hulp te verleenen bij 't vertalen van stukken, door de Ambassadeurs in 't Russisch overgelegd (Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden I, p. 117, 150, 151, 190). Hij was gehuwd en liet vier kinderen na, t.w. een zoon en drie dochters: A. Joris Rendorp, schilder, getrouwd i°. in 1648 met Francina Rogge of Rové, 2°. in 1651 met Maria Velt; B. Anna Rendorp, in 1645 gehuwd met Johannes Gresser, van Francfort, diamantsnijder op de Prinsengracht. C. Catharina Rendorp, in 1645 geh. met Christianus Arents, van Iveyken; D. Maria Rendorp, getr. i°. in 1645 met Hans Jansz., bontwerkersgezel in de Breestraat; 2°. in 1659 met Pieter Hoebe, van Rostock, bontwerker op den Singel; (/') Grootm. 2, ingestoken blad bij fo. 243; (j) Resol. Holland 11 Aug. 1589; 31 Oct. 1590: „De Staten hebben in hare vergaderingh doen verklaren aen Jochum Rundorf, dat den staet van den Lande geensints lyden mach, om hem te doen verlenen Brieven van represalie tegens die van Dantzick, niet tegenstaende deselve van Danzick niet obedieren eenigh voorgaende schrijvens van sijn Ex. H. M. ende de Staten Generael, ende dat denselven Rundorf verklaert heeft, veel onkosten daer op gedaen te hebben"; (&) De genealogie Rendorp in 't Jaarb. Nederl. Adel IV geeft op: „gehuwd te Alkmaar in 1568", doch deze datum is foutief, want ik vind reeds 4 Mei 1565: „Meester Pieter Bicker Gerijtsz geliede vercoft te hebben Joachim Har- mansz. Rentorp zijn swager [d. i. zijn schoonzoon] een huys en(de) erve genaempt de gulden pauw in de Warmoesstraet" (Quijtsch. 5. fo. 200. Zie ook Rentebr. 7, fo. 28); (/) Schepenk. 12, fo. 239; (m) Schepenk. 15, fo. 185 (1611); Schepenk. 16, fo. 260 V° (1613); (n) „Also voor deesen eenige bedenckinge is geweest dat Marman Rendorp, vader van Jochum Rendorp, in Portegale getrout is geweest off diensaengaende de voornoemde Jochum alhier geboren voor borger gelioude werdt, doch alsoo gesecht wordt dat sijn vader aldaar boven 2 a 3 maanden getrout is geweest voort herwardt aengecomen, dat ter contrari oock niet en blijckt soo lange getrout te wesen dat hy sijn burgerschap soude verwoont hebben ende dat by Bur(gemeesteren) in den jaeren 1619 en 1622 oock tolsedels sijn gegheven als borger, is verstaen dat deselve Jochem Rendorp voor Borger gehouden werdt ende als borger tolsedelen op sijn versoek te geven soo hy se begheert volgens sijn versoeck" (ie Reg. van Resol. van Burgem11. en Oudburgemn., i.d. 30 Jan. 1647, fo. 202). 160. WILLEM SIX. R. 1650—1652. Kapn. der Burgerij 1650 (of vroeger); Kerkmr. Z. K. 1650. Lakenvervver (a) op de Oude Turfmarkt in „Sprenckhuysen". Geb. 1610, st. 14 Juli 1652, zoon van Guilliame (zie Aant., hieronder) en van Johanna Wijmer. Tr. 18 Febr. 1629 Catalina Hinlopen, gedt. O. K. 22 Jan. 1612, begr. N. K. 1 Nov. 1677, vestigde zich kort na haar tweede huwel. metterwoon te Haarlem (b), dr. van Frans Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 98) en van Cornelia Oetgens. Zij hertr. Jean Mariau. Kinderen (o. a.): Willem Six, gedt. o. K. 2 Aug. 1637, begr. N. K. 9 Juli 1681, woonde op de St. Antonisbreestraat bij de Snoekjesbrug; Luitt. der Burgerij 1676; Regent Burgerweeshuis 1676; tr. te Aelbertsberg (Bloemendaal) 9 Mrt. 1664 Agatha Guldewagen, geb. te Haarlem 31 Dec. 1638, st. te Beverwijk Mrt. 1717, die in 1682 als wede. Van haar tweeden man failleerde en van den Hoogen Raad brieven van cessie verkreeg (c), eerder wede. van Jan Daniël d'Ablaing, Heer van Haulsin, dr. van Cornelis, Burgem^. van Haarlem 1642, en van Agatha van der Horn. Hun zoon was o. a.: Willem Six, gedt. N. Z. K. 10 April 1670, st. te Batavia 3 Sept. 1718, Gouverneur van Malacca en Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië; tr. te Batavia 11 Nov. 1706 Geertruid Elisabeth de Bitter, geb. 10 Dec. 1689, st. te Batavia 7 Febr. 1733, dr. van Rijklof en van Elisabeth Pit. — Zij wonnen een zoon, die jong overleed. joanna Jacoba Six, tr. Simon van der Stel (zie Bijl. 1, hieronder). Alida Six, gedt. O. K. 14 Aug. 1650, st. te Amsterdam Mrt. 1707, en begr. te Gouda, ondertr. i°. te Amsterdam 25 April 1670 Dr. Jan de Vrije, geb. te Gouda 1627, st. ald. 1676, Raad van Gouda 1648, Sch. ald. 1650, Burgemr. ald. 1673, Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer Rotterdam; tr. 2°. te Gouda, na 24 Sept. 1677 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Willem Kerckman, geb. te Nijmegen, koopman te Amsterdam in de Nieuwe Hoogstraat; tr. 30. Samuel Munkerus, Rector der Latijnsche School te Gouda. Aant. Charles Six, geb. te Saint-Omer omstreeks 1535, st. te Amsterdam 25 Sept. 1595 (zoon van Guilliaume en van Jacqueline Gemart), woonde eerst te St.-Omer en vestigde zich later te Amsterdam als blauwlakenverwer (a) op den N. Z. Achterburgwal „in t 58 i6o. roode liggende Hart" {d)\ tr. te Saint-Omer Alix de Lattre, st. te Am¬ sterdam 23 Juli 1602, dr. van Jacques en van Jeanne Caulin. Uit dit hu wel. sproten vijf kinderen (e), w.o. de twee volgende zoons: a. Guilliame Six, volgt. b. Jean Six, geb. te St.-Omer 1575» st. te Amsterdam en er begr. Walenk. 14 Nov. 1617, laken- en zijdevervver (a), kocht 1 Juni 1609, en bewoonde sedert, het huis „de drie Codden" op den N. Z.Voorburgwal bij de Gasthuissluis (ƒ); tr. 9 Sept. 1606 Anna Wijmer, geb. te Vlissingen 12 Juni 1584, st. te Amsterdam 21 Juni 1654, nalatende een vermogen van ƒ 343.000.— (g)t dr. van Pieter (zie Bijl. 2, hieronder) en van Maria Pellerijn. Van hunne kinderen bereikten de twee volgende den volwassen leeftijd: aa. Pieter Six, geb. 1612, st. 4 Nov. 1680, lakenverwer (a) en koopman (/i), kocht 26 Febr. 1647 voor ƒ 31.000.—, en bewoonde sedert, het huis „de vergulden Wolf" in de Nieuwe Doelenstraat, van achteren uitkomende op den Binnen-Amstel (z)j zijn vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 650.000.— (/); Kap", der Burgerij 1650; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1656; tr. 22 Mei 1646 Johanna Six, gedt. N. K. 18 Jan. 1628, st. 4 Febr. 1689, dr. van Carel (zie hierna) en van Margaretha Oetgens. Zij wonnen, behalve vier zoons, die jong overleden, de volgende drie kinderen: aaa. Margaretha Six, tr. i°. Willem Schrijver (zie bij N°. 179); tr. 20. Joan de Vries, N°. 228. bbb. Mr. Pieter Six, geb. 27 Oct. 1655, st. 2 Febr. 1703, in 1682 advocaat in de Nieuwe Doelenstraat „in den vergulden Wolf" ; Comm. 1686, Sch. 1692; Vaandrig der Burgerij 1675, Luit*. 1683, Kap11. 1684; Kerkmr. Noorderk. 1682; tr. te Ouderkerk 8 Dec. 1682 Ammerentia Deymans, gedt. W. K. 9 Mei 1664, st. Mrt. 1727, dr. van Dr. Jan (zie Aant. bij N°. 76) en van Maria Bas. Van hunne acht kinderen is slechts éen zoon gehuwd geweest.' Mr. Pieter Six, N°. 309. ccc. Mr. Willem Six, geb. 24 Sept. 1662, st. ongeh. 10 Sept. 1733, woonde in de Nieuwe Doelenstraat „in den vergulden Wolf", en liet een vermogen na van ƒ 253.000.— {k)\ Comm. 1691, Sch. 1693, Burg. 1723, 25, 29. bb. Jan Six, N°. 223. Guilliame Six (bovengenoemd), geb. te Saint-Omer 1564, st. te Amsterdam 14 Febr. 1619, laken- en zijdeverwer (a), had in 1595 het huis „de vergulden Valck" op 't Rockin in huur van Jacob Jansz. Beth (/), en kocht 31 Mei 1608 het huis „Sprenckhuysen" op de Oude 1 urfmarkt „by de Grimmenessesluys zijnde het grootste huys eertijts by Hans Sprenckhuysen gedaen timmeren" (/«); ondertr. te Vlissingen 18 April 1592 Johanna Wijmer, st. te Amsterdam 20 Nov. 1624, dr. van Pieter (zie Bijl. 2, hieronder) en van Maria Pellerijn. Hunne drie kinderen waren: i6o. a. Aeltge Six, tr. Adriaen Cromhout, N°. 118. b. Carel Six, volgt. c. Willem Six, N°. 160. Carel Six (hiervoor genoemd), geb. 1602, st. 5 Sept. 1668, lakenverwer (a) op de Oude Turfmarkt in „Sprenckhuysen"; diaken der Nederd. Geref. Gem. 1632; tr. i°. 24 Juni 1625 Margaretha Oetgens, gedt. N. K. 19 April 1594, st. 26 Febr. 1640, nalatende een vermogen van ƒ 250.000.— (n), dr. van Frans Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 35) en van Alydt van Houff; tr. 2°. 30 Oct. 1640 Adriana Spiegel, gedt. N. K. 20 Mrt. 1616, begr. N. K. 24 Oct. 1685, dr. van Outger Pietersz. (zie Aant. bij N°. 59) en van Geertge Adriaensdr. Roos. Uit het eerste huwel. volgt eene dochter, uit het tweede volgen drie kinderen: a. Johanna Six, tr. Pieter Six (zie hiervoor). b. Willem Six, volgt. c. Mr. Carel Six, gedt. Z. K. 1 Jan. 1645, begr. N. K. 7 Sept. 1690, advocaat op den Kloveniersburgwal; Vaandrig der Burgerij 1670, Luitt. 1676; Hoogheemraad van de Beemster; Kerkmr. Oosterk. 1680; tr. te Amstelveen 23 Juni 1677 Margaretha Commersteyn, gedt. N. Z. K. 1 Dec. 1649, begr. N. K. 12 Juli 1727, dr. van Dr. Joannes (zie Aant. bij N°. 90) en van Dorothea van Os. Hunne dochter was o. a.: Adriana Six, tr. Dr. Ludovicus de Dieu (zie Aant. bij N°. 324). d. Geertruid Six, tr. Mr. Jacob Bicker (zie bij N°. 147). Willem Six (bovengenoemd), gedt. Walenk. 1 Aug. 1641, begr. O. K. 7 Dec. 1676, nalatende een vermogen (dat van zijne vrouw inbegrepen) van ƒ 225.000.— (10), woonde op de Oude Turfmarkt in „Sprenckhuysen"; Luitt. der Burgerij 1672; tr. 20 April 1664 Eva Stilte, gedt. W. K. 16 Febr. 1645, begr. O. K. 30 Juni 1673, dr. van Andries (zie Aant. bij N°. 6) en van Eva Reyniers. Hun zoon was b. a.: Mr. Willem Six, gedt. N. K. 19 Mrt. 1669, st. te Haarlem 17 Mrt. 1712, Raad en Comm. der stad Haarlem 1711 ; tr. te Haarlem 14 Aug. 1691 Dorothea van Assendelft, st. 4 Dec. 1736, dr. van Nicolaas, Burgemr. van Haarlem 1686, en van Eva van Loo. Uit dit huwelijk sproten de volgende drie kinderen: a. Mr. Willem Six, Heer van Laag-Teylingen, geb. te Haarlem 18 Juli 1692, st. ald. 14 Febr. 1743, Sch. en Raad van Haarlem 1719; Gecomm. Raad 1726—1728; Hoogheemraad van Rijnland 1726; tr. 26 Oct. 1723 Helena Wilhelma Fabricius, Vrouwe van LaagTeylingen, geb. 24 Juni 1703, st. Febr. 1743, dr. van Mr. Albert (zie bij N°. 268, Bijl. 1) en van Henrietta Christina de Witt. Zij woanen o. a. de twee volgende kinderen: aa. Mr. Willem Fabricius Six, Heer van Oterleek, geb. te Haarlem 23 Aug. 1725, st. te Amsterdam 28 Oct. 1807, Opperboekhouder der Wisselbank te Amsterdam 1749; Kap», der Burgerij • 1758; tr. ii Nov. 1760 Alpheda Louisa de Visser, geb. te Ber¬ gen op Zoom 13 Dec. 1738, st. te Amsterdam 5 Juni 1810, dr. van Cornelis en van Anna Josina Storm van 's-Gravesande. Zij lieten twee zoons na: aaa. Mr. Willem Six, Heer van Oterleek, geb. 19 Dec. 1761, st. ongeh. 1 Aug. 1811, Secr. van de Kolonie Suriname (te Amsterdam) 1786; Kapn. der Burgerij 1787; (Commiss. voor de Vivres van den Staat tot 1799; Lid van den Staatsraad 1805; Commandeur der Unie, enz.). bbb. Mr. Cornelis Charles Six, Heer van Oterleek en Laag-Teylingen, geb. 30 Sept. 1772, st. te Utrecht 3 Juni 1833, Comm. der stad Amsteidam 1792; Kerkm1. Oosterk. 179^ > Luit*, der Burgerij 1793; (Lid van de Staten Generaal; Staatsraad; Thesaurier te Amsterdam 1S05; Commandeur der Unie; Secretaris van Staat (1814) en Minister (1815) van Financiën; Directeur-Generaal van 's lands Amortisatiekas 1816; uit deze beide laatste ambten op verzoek eervol ontslagen 16 April 1821; Minister van Staat; Commandeur (1815) en Grootkruis (1818) in de orde van den Nederl. Leeuw; bij Kon. besluit van 16 Sept. 1815 in den Nederl. adel verheven met het praedicaat van Jonkheer; verkreeg 21 Dec. 1820 den titel van Baron, overgaande op zijne wettige manlijke afstammelingen bij recht van eerstgeboorte); tr. i°. te Baambrugge 10 Juli 1797 Anna Helena ter Borch, geb. 5 Oct. 177S> st- te s-Hage 24 Juni 1815, dr. van Pieter en van Anna Helena de Famars; tr. 20. te Zwolle 2 Nov. 1821 Samuelle Theophile Baronnesse Gansneb genaamd Tengnagell, geb. 15 Dec. 1788, st. te Utrecht 8 Mei 1861, wede. van Hendrik Joan van der Wijck, dr. van Lambert Joost en van Henriette Louise Marguerite Le Vaillaint. bb. Barbara Nicoletta Six, tr. i°. Abraham Croock (zie Bijl. 3, hieronder); tr. 20. Jean Lucas Reynst (zie bij N°. 122). b. Mr. Nicolaas Six, geb. 9 Juni 1694, st. 28 Mei 1731, Sch. van Haarlem 1722; Rentmeester van 't Hoogheemraadschap van Rijnland 1728; tr. 11 Nov. 1721 Adriana Constantia Beeckman, geb. 29 Nov. 1702, dr. van Cornelis (zie Aant. bij N°. 383) en van Margaretha Sweers. Hunne dochter was o. a.: Margaretha Eva Nicolasia Six, geb. 24 Mrt. 1729, st. te Nijmegen 6 Dec. 1800, tr. te Haarlem 15 Jan. 1750 Mr. Jan van Leeuwen, geb. te Nijmegen 17 Aug. 1717, st. te Nijmegen 18 Mrt. 1797, Secr. van Gedeputeerde Staten van Gelderland, Burgemr. van Nijmegen, Gedep. ter Staten Generaal, zoon van Jan, Burgerhopman te Nijmegen, en van Maria Smits. Uit dit huwel. sproten zeven kinderen, w.o.: Nicolasia Johanna Jacoba van Leeuwen, tr. Mr. Martinus Gerard del Court (zie bij N°. 373). i6o. c. Mr. Christoffel Six, Heer van Oterleek, geb. te Haarlem 16 Juli 1697, st. kinderl. te Alkmaar 2 Jan. 1743, Sch. van Alkmaar 1726, Raad ald. 1728, Burgemr. ald. 1741; Bailluw en Dijkgraaf van den Heer Hugowaard 1738; Bailluw van de Egmonden 1740; Meesterknaap van den Lande van Helder en Huisduinen; kocht in 1730 voor ƒ 900.— de heerlijkheid Oterleek; tr. i°. te Haarlem 21 Mrt. 1719 Anna Jacoba van Vladeracken, gedt. te Alkmaar 3 Oct. 1697, dr. van Gerard en van Dorothea van Vladeracken; tr. 20. te Egmond op den Hoef, na 25 Mei 1721 te Alkmaar gedane aant. der ondertr., Yda Johanna van Vladeracken, gedt. te Alkmaar 1 Nov. 1697, st. ald. 15 Sept. 1749, dr. van Mr. Geldolf, Sch. en Raad van Alkmaar, en van Alida Grootensteyn (p). Bijl. i. Adriaen van der Stel, geb. te Dordrecht, vertrok naar Indië en werd er Commandeur van het eiland Mauritius. Hij st. op Ceylon, door de Cingaleezen vermoord, 19 Mei 1645. Zijn zoon was (q): Simon van der Stel, Heer van Lisse, geb. op Mauritius 14 Nov. 1639, st. na 1701, in 1672 Kapn. over eene Comp. voetknechten te Amsterdam (r); Commandeur (1679—1690) en daarna Gouverneur (1690—1699) van de Kaap de Goede Hoop en Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië; tr. te Haarlem 23 Oct. 1663 Joanna Jacoba Six, gedt. O. K. 28 Febr. 1645, begr. N. K. 8 Nov. 1700, dr. van Willem, N°. 160, en van Catalina Hinlopen. Uit dit huwelijk sproten zes kinderen, w. o. de drie volgende: a. Willem Adriaan van der Stel, Heer van Oud- en Nieuw Vosmaer, woonde eerst te Amsterdam op de Keizersgracht bij de Prinsenstraat, en was van 1686 tot 1697 eigenaar van de hofstede Duyn en Vaert onder Heemstede (in 1697 waard: ƒ 17.600.—); Sch. 1691; Kerkmi". Z. K. 1689; Commiss. van 't Weesper Zandpad 1691; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden 1692; daarna Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop 1699—1707 en Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië; tr. 1684 Maria de Haze, st. 1 Juli 1723, dr. van Theodorus de Haze, Directeur in Bengalen, daarna Raad Ordin. van Nederl.-Indië. Hun zoon was o. a.: Simon van der Stel, Heer van Oud- en Nieuw Vosmaer, gedt. te Amsterdam N. K. 12 Oct. 1692, woonde te Amsterdam; Comm. Ï730—t78o; hield in 1742: 3 dienstb., eene buitenpl., koets en 2 paarden en een overdekt zeiljacht, bew. een huis van ƒ 740.— huurw., en werd geschat op ƒ 5 a 6000.— ink. (s); tr. te Amsterdam (in de Engelsche kerk) 28 Jan. 1759 (ter wettiging van hun toen reeds geboren zoon Willem) Catharina Keyser, geb. 1726, dr. van Frans Keyser, Mijndertsz., droogscheerder op de Prinsengracht, en van Johanna Fonteyn (dochter van Willem Fonteyn, lijstenmaker en vergulder) (t). — Zij wonnen verscheidene kinderen. ï6o. b. Adriaan van der Stel, geb. te Haarlem, st. op Amboina 13 Oct. 1720, een groot vermogen nalatende, Gouverneur en Directeur van Amboina en Raad Extraordinaris van Nederl.-Indië; tr. Hillegonda Cranendonck, geb. 14 Sept. 1671, st. op Amboina 18 Nov. 1708, wede. van Marten Paets van Heemskerck. Zij wonnen twee zoons, waarvan de jongste volgt: Johan van der Stel, Vrijheer van de Baronnie van Heukelum, Heer van Loenen, geb. op Amboina 25 Sept. 1707, st. 6 Jan. 1758, Hoogheemraad van den Tieler- en Bommelerwaard; tr. i°. 7 Juni 1735 Clara Hillegonda Graafland, ged'. Z. K. 15 Dec. 1706, st. Febr. 1736, dr. van Mr. Elbert, N°. 293, en van Geertruid de Haze; tr. 2°. 26 Juli 1742 Heilwig Ulrica de Geer, geb. op 't kasteel Finspong (Zweden) 18 Sept. 1718, st. te Utrecht 1 Sept. 1743, dr. van Mr. Jan Jacob, Heer van Gimo, Finspong en Fossala (in Zweden), en van Jacquelina Cornelia van Assendelft. c. Henrick van der Stel, ged*. te Amsterdam Z. K. 8 Oct. 1670, st. te Batavia 1722, Landdrost der Bataviasche Ommelanden 1721, was gehuwd met eene Poolsche dame (u). Bijl. 2. Pieter Wijmer, woonde te Vlissingen, tr. (wellicht te SaintOmer) Maria Pellerijn. Uit dit huwel. sproten o. a. de volgende drie kinderen: a. Johanna Wijmer, tr. Guilliame Six (zie Aant. bij N°. 160, hiervoor). b. Samuel Wijmer, volgt. c. Anna Wijmer, tr. Jean Six (zie Aant. bij N°. 160, hiervoor). Samuel Wijmer (bovengenoemd), geb. te Vlissingen omstreeks 1580, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 29 Jan. 1652, „lywatier", eerst te Vlissingen, daarna te Amsterdam, waar hij 11 Sept. 1641 poorter werd (v), en in de Coninxstraat woonde „in den Linnenwinckel"; tr. Dingina Verdiest. Zij wonnen de vijf volgende kinderen: a. Samuel Wijmer, geb. te Vlissingen omstreeks 1615, st. te Amster¬ dam en er begr. Z. K. 9 Sept. 1664, „schuyermaker", eerst in de Coninxstraat bij de Nieuwmarkt „in den Roemer", en bij zijn overlijden op den Zeedijk bij de Molensteeg „in de Vuurpan"; tr. te Amsterdam 24 Jan. 1645 Anna Aertsen, geb. 1623, dr. van Anthony en van Hillegonda Laurens. Zij lieten twee kinderen na (zv), waarvan het oudste jong stierf en het jongste volgt: Samuel Wijmer, gedt. O. K. 3 Sept. 1656, st. kinderl. 2 Febr. 1723, notaris te Amsterdam op de Keizersgracht (bedankte voor zijn notariaat in 1720); Comm. 1719; Luit*. der Burgerij 1695; Regent Dolhuis 1700; tr. te Sloterdijk 1 Aug. 1694 Maria Blaeuhelm, geb. 23 Juli 1655, st. 16 Nov. 1696, dr. van Claes Jacobsz. (zie Aant. bij N°. 135) en van Grietge Hendriksdr. Laurentius. b. Abraham Wijmer, geb. te Vlissingen 1617, st. te Amsterdam en i6o. er begr. O. K. 7 Nov. 1678, was zijdereeder te Amsterdam, in 1641 in de Coninxstraat, daarna in de Spinhuissteeg „in de Maen", welk huis hij 8 Aug. 1645 voor ƒ 9000.— kocht (x), bij zijn overlijden op 't Nieuwe Eiland; tr. (beide keeren te Amsterdam) i°. 9 April 1641 Hilletge Lucas, geb. 1617, wonende in de Koestraat; tr. 2°. 14 Mrt. 1651 Elisabeth Hoppesack, geb. 1626, dr. van Gijsbert Michielsz. en van Ermtgen Jacobsdr. — Uit het eerste hu wel. sproten vier, uit het tweede ook vier kinderen. c. Digna Wijmer, geb. te Amsterdam 1620, begr. Z. K. 29 Oct. 1655, tr. 6 Oct. 1648 Abraham Pietersz. de Riemer, geb. 1608, begr. Walenk. 25 Nov. 1667, eerst (in 1644) „aenspreker ter begraeffenisse" (y) in de Haarlemmerstraat, daarna (in 1648) balansenmaker op den hoek van de Stoofsteeg, vervolgens sedert 1665 zijdereeder op 't Nieuwe Eiland, wed1*, van Aefgen Barendsdr. van Hoorn (geb. 1605, getrouwd 30 Juni 1630), zoon van Pieter en van Margriet Jacobsdr. Hij hertr. 11 Febr. 1659 Maria Fincon, geb. 1611, begr. W. K. 16 Dec. 1669, wede. van Joannes Winckelman, op de Bloemgracht, dr. van Francois, makelaar te Amsterdam, en van Anna Vrancken. Uit het huwel. van Abraham en Digna werd o. a. de volgende zoon geboren: Abraham de Riemer, gedt. O. K. n Dec. 1653, st. 11 Mrt. 1719, woonde op de Gelderschekade; Comm. 1705 ; Luitt. der Burgerij 1686, Kapn. 1700; Regent Walenweeshuis 1687; Regent Dolhuis 1690; tr. 3 Nov. 1680 Elisabeth van Seventer, gedt. O. K. 23 Nov. 1663, begr. O. Z. K. 13 Juli 1724, dr. van Crijn (zie hieronder) en van Elisabeth Wijmer. d. Elisabeth Wijmer, gedt. N. K. 24 Oct. 1621, begr. O. Z. K. 22 Jan. 1671, tr. i°. 15 Dec. 1658 Mattheus Jaspersz., zeilenmaker op 't Nieuwe Eiland, wed1', van Annetgen Jansdr.; tr. 2°. 28 Nov. 1662 Crijn (of Quirijn) van Seventer, geb. te Amsterdam 1620, begr. O. Z. K. 28 Juni 1664, boekhouder van de West-Indische Comp., wonende op 't Nieuwe Eiland „in 't Scheepsgereetschap" (wellicht zoon van Carsten Hermansz. en van Dieuwer Hermansdr.); tr. 30. 1 April 1670 Jan Baptista Liefrinck, van Leiden, „Commis over de coopmanschappen van de Westindische compagnie", Regent Spin- en Werkhuis 1673, wonende op 't Nieuwe Eiland, wed1', van Elisabeth Kamps. De eenige dochter, uit het tweede huwel., was (z): Elisabeth van Seventer, tr. Abraham de Riemer (zie hiervoor). e. Johannes Wijmer, ged1. O. K. 26 Dec. 1623, st. 20 Juli 1700 (aa), zijdereeder in de Coninxstraat, sedert 1664 makelaar op de Dwarsboomsloot en knecht van 't St. Lucasgild; tr. 29 Dec. 1658 Jacomina van Aelst, geb. te Arnhem 1629, st. te Amsterdam en er begr. Z. K. 30 Mrt. 1695. !6o. Bijl. 3. Abraham Croock, geb. te Amsterdam 6 Jan. 1641, st. 13 Jan. 1706 (zoon van Abraham Croock — Pieter Thijszoonsz. ex Lijsbeth Hendricksdr. Croock — en van Immetgen Eenhoorn — Joris Adriaensdr. ex Bennichgen Hendricksdr. Fuyck), buskruithandelaar en -fabrikant onder de firma Jacob en Abraham Croock; woonde op den Singel; tr. te Sloten 13 Oct. 1669 Anna Auxbrebis, geb. 2 Febr. 1646, st. 19 Sept. 1729, zette de zaak van haar man voort onder de firma de Wede. Abraham Croock & Zoonen (bb), dr. van Servaas (zie hieronder, geneal. Broen) en van Anna Broen. Uit dit huwel. sproten acht kinderen, waarvan het tweede en het achtste volgen: a. Abraham Croock, geb. 9 April 1674, st. 6 Oct. 1704, buskruit- handelaar en -fabrikant in compagnie met zijn vader, woonde op de Keizersgracht; tr. 6 Dec. 1703 Johanna Catharina Auxbrebis, geb. 15 Sept. 1678, st. 9 Mrt. I73°> dr. van Hans (zie hieronder, geneal. Broen) en van Catharina van Erpecum. Hun zoon was: Abraham Croock, Heer van Oostwaard, geb. 13 Mrt. 1705, st. 8 Mrt. 1768, aan zijne wede. een vermogen nalatende van ƒ258.000.—(cc), was met zijne tante Maria Hester Croock, wede. Gijblant Lijnslager, eigenaar van de kruitmakerij „Sollenburg" buiten Amsterdam aan den Overtoomschen weg (dd), die gedreven werd onder de firma de Wede. Abraham Croock & Zoonen, en 14 Aug. 1758 in de lucht vloog (ee); hij woonde op de Keizersgracht, over de pakhuizen van Pels, en kocht 26 Mrt. 1759 te zamen met zijne zuster Maria Hester Croock, wede. Lijnslager, voor ƒ 12.000.— de hofstede Vreedenhoff aan den Amstel onder Nieuwer-Amstel; tevoren was hij eigenaar van de hofstede Vegt Stroom aan de Vecht, tusschen Maarsen en Zuilen, die hij in 1754 van zijn schoonvader de Lespaul erfde; hij hield in I742 : 5 dienstb., eene koets en 2 paarden en werd geschat op f 10 a 12.000.— ink. (ff)-, Sch. 1752; Heemraad van den Nieuwer-Amstel 1749; Oppercommiss. der Walen 1750; tr. i°. 8 Jan. 1730 Margaretha Maria de Lespaul (gg), geb. 29 Mrt. 1706, begr. O. K. 8 Oct. 1751, dr. van Pieter Antonie de Lespaul, Heer van Oostwaard, koopman te Amsterdam, en van Johanna de Hennion; tr. 20. 6 Mrt. 1753 Barbara Nicoletta Six, geb. te 's-Hage 7 Febr. 1729, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 28 Mei 1802, dr. van Mr. Willem (zie Aant. bij N°. 160, hiervoor) en van Helena Wilhelma Fabricius. Zij hertr. Jean Lucas Reynst (zie bij N°. 122). b. Maria Hester Croock, tr. Gijblant Lijnslager (zie Aant. bij N°. 363). * * * Henrick Broen, geb. te Franckenthal 16 Mrt. 1574, st. te Amsterdam 21 Oct. 1639 («) (zoon van Tielman en van Maria de Smeth), vestigde zich, komende van Antwerpen, in 't laatst der 16e eeuw te Amsterdam en was er koopman op Brazilië en wijnhandelaar (hh); i6o. hij diende in 1628, nevens de voorname kooplieden Dr. Albert Coenraetsz. Burgh, N°. 106, Elias Trip en Hans van Loon, bij de Staten-Generaal een plan in tot oprichting van eene Generale Compagnie van Assurantie (jj); hij woonde in de Kalverstraat en was eigenaar van de hofstede Borssenburgh aan den Amstel buiten de Regulierspoort; Bewindh. W.-Ind. Comp.; hij en zijne echtgenoote lieten een gezamenlijk vermogen na van ongeveer ƒ160.000.— (kk); tr. te Amsterdam 16 Juni 1602 Anna van Uffele, geb. te Antwerpen 1584, st. te Amsterdam 12 Juli 1633, dr. van Hans en van Agneta van Liesvelt. Uit dit huwel. sproten negentien kinderen, waarvan het elfde, het twaalfde en het dertiende volgen: a. Marcus Broen, geb. 23 Oct. 1619, st. in Suriname 15 Aug. 1688, voornaam koopman op de West, reeder ter walvischvangst, traankooper, handelaar in grof zeezout, koopman op Italië en de Levant (11), woonde op de Keizersgracht, en was eigenaar van de hofstede Borssenburg aan den Amstel, die hij 29 April 1675 voor ƒ 6600.— verkocht; hij handelde zoowel onder eigen naam als onder de firma Lucas en Marcus Broen, en verrekende o. a. over 't jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van bijna 2 millioen gulden (mm); Bewindh. W.-Ind. Comp. 1674; Kerkmr. O. Z. K. 1662; in 1681 failliet gegaan zijnde verkreeg hij, na 27 Mei 1682 een accoord met zijne schuldeischers aangegaan te hebben, 25 Nov. 1682 eene acte van rehabiliteit (nn); in 1685 vertrok hij met zijn huisgezin naar Suriname (00), nadat hij in 1684 tot Secr. der Kolonie Suriname, Commies van de slaven en Oppercommies i. d. der W.-Ind. Comp. benoemd was; tr. 13 Febr. 1652 Sophia Thiens, geb. te Aken 1635, st. in Suriname 12 Aug. 1691, dr. van Marcellus Thiens, „Stadhouder wegens de Staten-Generaal over 't Land van 's-Hertogenrath in den Lande van Overmaas", en van Elisabeth Both. Zij wonnen elf kinderen, w.o. : Marcellus Broen, geb. 14 Juli 1659, st. 18 Juli 1708, Provoost te Amsterdam 1696; tevens koopman op Suriname (pp), welke zaak door zijne wede. voortgezet werd onder de firma de Wede. Marcellus Broen & Soon (qq); hij woonde op den Singel; tr. te Soest 20 Mrt. 1696 Dina Doenssen, geb. te Amersfoort 30 Oct. 1663, st. te Amsterdam 4 Febr. 1751, dr. van Dingeman en van Anna Thiens. Het jongste van hunne vier kinderen was: Ds. Marcus Jacobus Broen, geb. 13 Jan. 1703, st. te Nijmegen 26 Nov. 1771, predikant, achtereenvolgens te Heteren, te Goes en te Nijmegen; tr. te Heteren 14 Juli 1732 Libra Veening, geb. te Amsterdam, st. te Nijmegen 29 Juni 1761, dr. van Hermanus Veening, kruidenier te Amsterdam, en van Elisabeth de Vries. Uit dit huwel. sproten zes kinderen, waarvan het vijfde volgt: Marcellus Broen, geb. te Goes 21 Nov. 1738, st. in de Water- 59 16o. graafsmeer en begr. te Amsterdam Z. K. 9 Juni 1802, vestigde zich 1 Oct. 1751 te Amsterdam en stichtte er een handelshuis op Suriname; ook was hij Directeur van eene door hem in 1768 opgerichte negotiatie op de plantage Livonia in Suriname (rr); hij woonde in 1761 op de Egelantiersgracht, in 1777 op de Heerengracht over de Korsjessteeg, en kocht 28 Febr. 1781 voor f 3600.— de hofstede Overzigt aan de Schagerlaan in de Watergraafsmeer; Comm. 1788; tr. i°. te Rotterdam 11 Mei 1761 Catharina Johanna Baertmans, geb. te Rotterdam 17 Aug. I739> dr. van Nicolaas, Raad in de Vroedschap van Rotteidam I75°> Sch. ald. 1758, en van Reinia Lansel; ondertr. 2°. te Amsterdam 15 Febr. 1792 Sibilla Martha Serres, geb. te Rees 2 Oct. 17SSy dr. van Paul, „Kon. Pruisisch Colonie Director en Richter des Hertogdorns Cleve en Tolontvanger te Rees", en van Antonetta Margaretha van der Upwich (ss). Uit den eersten echt werd een zoon geboren : Marcus Broen, Marcellusz., geb. te Amsterdam 30 Nov. 1769, st. 18 Juli 1850, voornaam koopman op de West te Amsterdam, wonende op de Heerengracht; Comm. 1793; Vaandrig der Burgerij 1787; Commiss. der Buitenlandsvaarders 1789; (Lid van den Raad te Amsterdam na 1815); tr. 20 Aug. 1792 Anna Margaretha van Hasselt, geb. te Zutphen 14 Mei 1774, st. te Heemstede 26 Oct. 1813, dr. van Mr. Johan, Burgemr. van Zutphen, en van Susanna Francoise van Sonsbeeck. b. Anna Broen, geb. 12 Mrt. 1621, st. 7 Dec. 1679, werd in 1674 als wede. aangeslagen voor een vermogen van ƒ 100.000.— (tt), tr. 4 Aug. 1643 Servaas Auxbrebis, geb. 21 Dec. 1611, st. 20 Sept. 1669, koopman in de Warmoesstraat, zoon van Hans Auxbrebis, koopman in de Warmoesstraat op den Zuiderhoek van 't Molsteegje, in 't huis „genaempt St. Pieter, daer nu de Baert uythangt" (uu), en van Sara Deegens. Zij wonnen elf kinderen, waarvan er twee voleen: o aa. Hans Auxbrebis, geb. 26 Sept. 1644, st. 23 Mrt. 1678, suikerbakker op de Lauriergracht; tr. 8 Nov. 1671 Catharina van Erpecum, geb. 15 Mei 1650, st. Jan. 1697, dr. van Jan van Erpecum, Jansz., koopman op 't Water (vv), en van Jannetge Jansdr. Schouten. Hunne dochter was: Johanna Catharina Auxbrebis, tr. Abraham Croock (zie hiervoor, geneal. Croock). bb. Anna Auxbrebis, tr. Abraham Croock (zie hiervoor, geneal. Croock). c. Sara Broen, geb. 29 April 1622, st. 2 Sept. 1671, tr. 26 Mei 1643 Hendrik Scholten, geb. te Osnabrug 1617, st. te Amsterdam 3 Sept. 1679, koopman op Italië en de Levant of „Straetse handelaer", onder de firma Lucas en Hendrik Scholten, die o. a. over t jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag verrekende van ongeveer ƒ1.168.000.— (ww)\ hij woonde op de Heerengracht en kocht in 1676 van Cecilia Dierhout, wede. Cornelis van Oudewerve van Burgh, voor ƒ 34.000.— de ridderhof- stede 't Huis te Adrichem onder Wij k aan Duin (xx); hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 210.000.— (yy), Bewindh. O.-Ind. Comp. 1670, zoon van Coenraad en van Catharina Elisabeth van Essen. Van hunne negen kinderen volgen hier het tweede en het derde: aa. Susanna Scholten, tr. Salomon van de Blocquery (zie Aant. bij N°. 301). bb. Sara Scholten, tr. Christiaan van de Blocquery (zie Aant. bij N°. 301)- (a) Voor bijzonderheden betreffende de vervversnering der familie Six zie men: Appendix 2, i.v. Six; (/>) Quijtsch. VV., fo. 218; (r) Desol Boedelk., Rog. 138, fo. 122; ( (w) Wk. Keg. 24, fo. 286; Wk. Reg. Div. Mem. 6, fo. 134; (f) Wk. Reg. 34, fo. 168; (p) Mededeeling van den Heer C. W. Bruinvis, Archivaris van Alkmaar; (q) Algemeen wordt aangenomen dat Adriaen van der Stel zijn zoon Simon verwekte bij zijne zwaite slavin Maimonica da Costa. Doch uit Navorschev XV, p. 248, 249? blijkt dat een Adiiaen van dei Stel Simonsz., als „vrycoopman en burger'' te Batavia aldaar in Mrt. 1639 trouwde met Maiia Lievens, jongedochter, geb. te Batavia. Simon, die 9 maanden later geboren werd, kan zeei goed een zoon uit dit huwel. zijn. Drie jaren na den dood van den Commandeur Adriaen van der Stel hertr. Maria Lievens als wede. in Juni 1648 met Hendrik van Gent, geb. te Hoorn, Schepen van Batavia, wedr. van Elisabeth Joosten; (r) Grootm. 6, fo. 125 v0.; (j) Quohier 1742-> P- 2%> 167^; (t) Kerkint. reg., i.d. 20 Juli 1719; I'oorterboek 15, la. F'. C., i.d. 2 Mei 1720; (u) Nederl. Heraut, 1898, p. 230; (v) Poorterb. E., fo. 87 v0.; (w) Wk. Reg. 32, fo. 58; (x) Quijtsch. W., fo. 158 v0.; (y) Quijtsch. V., fo. 138 v° ; (2) Wk. Reg. 33, fo 156; (aa) Reg. der namen van alle makelaars '575-175°. P- 935 M Wisselb., Reg. 73 (1678). Idem, Reg. 147 (1715). De firma de Wede. Abraham Croock & Zoonen, in buskruit, bestond nog in 1795; toen stond aan 't hoofd ervan: Pieter Alexander Hasselaer (zie Aant. bij N°. 64); (c() Coll. Succ., Reg. 39» 827; (dd) Lade K. 9> N°. 12; (en) Amsterdamsch Jaarboekje 1^98, p. 82; (ff) J- Bicker Raye, Aant. II, p. 3^5» Quohiei 1742, p. 44; (gg) „sijnde een seef schoon mens" (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 173U (^) De data in de genealogie Broen dank ik aan den Heer J. G. de Groot Jamin Jr , die eigenaar is van het stamboek van dit geslacht; (ii) Grootm. 2, fo. 306 v°.; (jj) Zie: Dr. 1'. J. Blok, Het plan tot oprichting eener compagnie van assurantie (Fruin's bijdragen, 1900); (kk) Wk. Reg. 25, fo. 252; (//) Reg. van Goede Mannen 1677, N°. 1813, R. I.; (mm) Te weten: over 10 maanden van dat jaar f 1.633.000.— (Wisselb., Reg. 7 en 8); (nn) Desol Boedelk., Reg. 138, fo. 120 v0., 162 v°.; Reg. 139, fo. 9 v0.; (op) Kerkint. reg., i.d. 6 Juli 1685; (//) Reg. van Goede Mannen 1700, N°. 1817 R. I.; (qq) Wisselb., Reg. 167 (1725); (rr) Nederl. Mercuur 1777, p. 83; («) Mededeeling van den Heer A. W. M. van der Upwich, oud-directeur der posterijen te Amsterdam; (tt) Quohier 1674, fo. 362; (uti) Quijtsch. E., fo. 167, 181 v°.; (vv) Pui-int. reg., i.d. 1 Aug. 1637; Pooiterb. E, fo. 48 v ., (ww) N.l. over 10 maanden van dat jaar ƒ 973.700.— (Wisselb., Reg. 7 en 8); (xx) Schepenminuutveg. N°. 1314 R. I., fo. 216 v0.; Maandbl. Nederl. Leeuw, XIX, p. 9; (;-;-) Quohier 1674, fo. 393. 161. NICOLAES PANCRAS. R. 1650—1678. Comm. 1646, Sch. 1650, Burg. 1667, 69, 70, 74, 75Gecomm. Raad 1678. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1668. 161 • Regent Gasthuis 1645; Luitt. der Burgerij 164;, Kap». 1650, Colonel 1666; Heemraad, 1652, en Dijkgraaf, 1673, van den Nieuwer-Amstel; Houtvester dei stad 1656; Commiss. van 't Utrechtsche Zandpad 1667. Woonde bij zijn huvvel. op den Nieuwendijk en bij zijn overl. op de Heerengracht, en was eigenaar eerst van de hofstede Schoonoord onder Velsen, die hij 31 Juli 1658 voor ƒ 13.130.— verkocht aan David de Wildt (zie bij N°. 127, Bijl. 1), daarna van de hofstede Wester-Amstel aan den Amstel onder NieuwerAmstel, welke door zijne wede. 2 Sept. 1686 voor ƒ 16.000.— verkocht werdHij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van f 143.600.— (a). Gedt. N. K. 12 April 1622, st. 2 Nov. 1678, zoon van Gerbrand Claesz., N°. 133, en van Aeltge Michielsdr. Blaeuw. T'. 4 Juli 1645 Petronella de Waert, geb. 1628 (en gedt. dooreen Remonstrantsch leeraar 20 Mei 1645), begr. O. K. 10 Dec. 1709, dr. van Goris (zie Aant. bij N°. 245) en van Tietgen Corver. Kinderen: Aletta Pancras, tr. Francois de Vicq, N°. 226. Mr. Gerbrand Pancras, N°. 282. Maria Pancras, tr. Ml". Bruno van der Dussen (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Jacob van der Dussen, geb. 28 Mei 1631, st. 4 Sept. 1701 (zoon van Bruno, Sch. van Schiedam 1622, Raad ald. 1631, Burgern1". ald. 1635, Gecomm. Raad 1642, en van Elisabeth Veen, Adriaensdr.), Raad van Gouda 1664, Sch. ald. 1665, Burgemr. ald. 1677, Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1671 —1694; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer Amsterdam 1676; Hoogheemraad van Schieland 1694; tr. 6 Febr. 1657 Adriana Cincq, geb. 17 Dec. 1636, st. 13 April 1704, di. van Geiard, Sch. en Raad van Gouda 1659 en Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen ald., en van Catrina van Beverningk. Uit dit hu wel. spioten vijftien kinderen, waarvan er hier vijf volgen : a. Mr. Bruno van der Dussen, geb. te Gouda 9 Aug. 1660, st. ald. 2 Febr. 1741, Pensionaris van Gouda 1688, Raad ald. 1701, Sch. ald. 1702, Burgem1'. ald. 1703; Gecomm. Raad 1715—1717 en 1721 —1723; wegens den Staat der Vereenigde Nederlanden in den Haag en later te Geertruidenberg gedeputeerd tot het onderhandelen over den vrede met Lodewijk XIV, Koning van frankrijk, 1709—1710; Extraordinaris Gedeputeerde der Staten Generaal, en daarna Ambassadeur Extraordinaris en Plenipotentiaris te Antwerpen tot regeling der Barrière met den Keizer 1711 1713 > Plenipotentiaris op het congres tot de vredehandeling te Utiecht 1713» tr. te Sloten 22 Dec. 1682 Maria Pancras, geb. 24 Febr. 1662, st. 24 Oct. 1740, dr. van Nicolaes, N°. 161, en van Petronella de Waert. Zij lieten één gehuwden zoon na: Mr. Jacob van der Dussen, geb. te Amsterdam 28 Sept. 1683, st. ald. 3 Dec. 1750, woonde te Amsterdam op de Heerengracht bij het Koningsplein (thans N°. 433) en sedert 1747 te Utrecht, en was 161. eigenaar van de hofstede Overschinkel aan den Amstelveenschenweg onder Nieuwer-Amstel; hij bew. in 1742 een huis van ƒ 1650.— huunv., hield 9 dienstb., eene koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 26 a 28.000.— (b)\ Secr. van Amsterdam 1709» Comra, 1716; Dijkgraaf van den Hoogen Zeeburg en Diemerdijk 1709; Bailluw en Dijkgraaf van Amstelland en Bailluw van Waveren, Botshol en Ruige Wilnis 1715 ; Dijkgraaf van de Ronde Veenen 1724; Kap», der Burgerij te Amsterdam 1709; tr. 22 Oct. 1713 Johanna Clara Pels, geb. 25 Dec. 1695, st. 9 Oct. 1754, dr. van Jean Lucas (zie bij N°. 336, Bijl. 1) en van Johanna Schuyt. Uit dit huwel. sproten vijf kinderen, waarvan de oudste drie volgen: aa. Bruno van der Dussen, geb. 28 Sept. 1714, st. kinderloos te Utrecht 3 Mei 1760, nalatende een vermogen van ƒ197.500.— {c)\ Comin. 173S> Sch. 1741 ; Secr. van Amstelland 1728—1735; Kapn. deiBurgerij 1735 ; tr. 19 Nov. 1743 Maria Schuyt, geb. 9 Febr. 1721, st. 12 Oct. 1798, nalatende een vermogen van ƒ439.000.— (d), dr. van Albertus (zie Aant. bij N°. 451) en van Anna Maria van der Does. bb. Maria Johanna van der Dussen, tr. Mr. Gerrit Hooft, Danielsz. (zie bij N°. 303). cc. Jan Lucas van der Dussen, geb. 2 Jan. 1724, st. 3 Dec. 1772, woonde ambteloos te Eemnes, waar hij de buitenplaats Groeneveld bezat (e); Meesterknaap van Gooiland; tr. te Baarn 1 5 Febr. 17^3 Johanna Maria Chalon, geb. te Amsterdam 1741, dr. van Hendrik Chalon, muzikant (ƒ) in de Hartenstraat, en van Susanna van Bulligen (dr. van Jan Dirksz. van Bulligen, distillateur te Amsterdam). b. Mr. Gerard van der Dussen, Heer van Teylingen, geb. 2 Dec. 1662, st. 23 Mrt. 1713, Raad en Advocaat-Fiscaal der Admiraliteit op de Maze 1690; Raad der stad Rotterdam 1702; tr. te Sloten 1 Aug. 1690 Elisabeth Lestevenon, geb. 11 Sept. 1664, st. 14 Nov. 1726, dr. van Daniël (zie Aant. bij N°. 300) en van Elisabeth Gillon. — Wonnen vijf kinderen. c. Catrina van der Dussen, geb. 8 Dec. 1664, st. 14 Febr. 1715, tr. 7 Mei 1684 Mr. Melchior Gerard van Rietveldt, geb. 9 Oct. 1655, st. 21 April 1700, Raad van Gouda 1681, Sch. ald. 1685, Burgem1". ald. 1696, Gedep. in de Generaliteits Rekenkamer 1681, Gedep. in de Rekenkamer van Holland 1682, Dijkgraaf van den Krimpenerwaard 1681, Ontvanger der Gemeenelandsmiddelen over de stad en 't kwartier Gouda 1682. d. Elisabeth van der Dussen, tr. Mr. Antonis Slicher (zie Aant. bij N°. 274). e. Johanna van der Dussen, geb. 11 Juni 1671, tr. 11 Jan. 1688 Johan de Mey, Heer van Lekkerland, geb. 15 Dec. 1664, st. 10 Juni 1731, Raad van Gouda 1694, Sch. ald. 1695, Burgemr. ald. 1718, zoon van Johannes de Mey, koopman te Rotterdam, en van Anna Witheyn (Jansdr. ex Maria Meerman), eerder wede. van Joan Goessens. Uit dit huwel. sproten verscheidene kinderen, w.o.: Jacoba Adriana de Mey, tr. Mr. Jacob Slicher (zie Aant. bij N°. 274). (a) Quohier 1674, fo. 564 v°. — Toen in 1657 de gewezen beambte der Nederl. W.-Ind. Comp. Hendrick Caerloff, na in dienst der de Geer's de door hem gestichte Zweedsch-Afrikaansche C omp., die liare Nederl. zuster-compagnie op de kust van Guinea eene ongeoorloofde concurrentie aandeed, tot bloei gebracht te hebben, ongenoegen met den directeur Laurens de Geer kreeg en zich O]) hem zocht te wreken, wist hij van eenige Amsterdamsche kooplieden en particulieren, w.o. Nicolaes 1'ancras en zijn zwager Mr. Floris Elias (zie Aant. bij N°. 235), het benoodigde kapitaal bijeen te krijgen om een schip uit te rusten, dat, onder Deensche vlag, volgens daartoe van den met Zweden in oorlog zijnden Deenschen Koning verkregen octrooi, uitzeilende, de nederzettingen der Zweedsche comp. in Guinea veroverde. Door eenige andere kooplieden werd daarop in 1659 te Amsterdam eene Deensch-Afrikaansche Comp. opgericht, maar deze speelde zulk een gewaagd spel — hare schippers kregen order om, zoo hunne „geveynsde Deensche commissie" hen niet kon behoeden voor een aanval van de Nederl. W.-Ind. Comp., zich .,door middel van canon ende wapenen" tegen de Nederlanders „ter waere te stellen" —, dat Pancras het raadzaam achtte zich bij tijds terug te trekken en zijn aandeel in deze zoogen. Deensche Comp. aan een ander over te doen (zie Oud-Holland 1889: Twee concurrenten van de eerste West-Indische Compagnie door Mr. N. de Roever); (/>) Quohier 1742, p. 24; (r) Coll. Succ., Keg 36, fo. 79; (d) Coll. Succ., Reg. 62, fo. 24; (e) j. l. van der Dussen breidde Groeneveld uit door er de hofsteden Ravensteyn en Wittenburg bij te trekken. Zijne erfgenamen verkochten de plaats in 1774; bij den openbaren verkoop 11 April van dat jaar werd zij opgehouden voor ƒ 70.000.—; (/) Poorterboek N°. 18, La. H. C., i.d. 17 Juni 1738. 162. NICOLAES CORVER. R. 1651 —1654. Sch. 1646, Burg. 1650, 52, 53. Regent Sint Jorishof 1634; Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1653. Koopman, woonde op de Heerengracht, en was eigenaar van de hofstede Beeckesteyn onder Velsen (die 26 Mrt. 1659 door zijne wede. voor ƒ 19.000.— aan Goycke Elbertsz., koopman te Amsterdam, verkocht werd). Gedt. O. K. 16 Juli 1589, st. kinderl. 8 Sept. 1654, zoon van Jan Jansz. (zie Aant., hieronder) en van Nelletgen Jacobsdr. Bas. Tr. i°. 1 Aug. 1622 Claesgen Hooft, geb. 1597, st. 31 Juli 1624 (a), dr. van Willem Pietersz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Gierte Hendricksdr. Haeck; tr. 20. 2 Sept. 1635 Margaretha Bas, gedt. N. K. 21 Nov. 1600, begr. N. K. 27 April 1674, dr. van Dr. Dirck Jacobsz., N°. 76, en van Grietge Elbertsdr. Schaeck. Kinderloos. Aant. Jan Corver (b), leefde te Hoorn tusschen 1520 en 1580, tr. (vóór 1550) Barber Willemsdr. (c), dr. van Willem Jacobsz. alias Blaeuwe Willem (zie Aant. bij N°. 163) en van Anna Jansdr. Waarschijnlijk zijn uit dezen echt de volgende twee kinderen gesproten ((d)\ a. Jan Jansz. Corver, volgt. b. Lijsbeth Jansdr. Corver, st. te Amsterdam kort vóór Juli 1598 (e), tr. Gerrit Dircksz. Niesen, geb. te Schiedam, st. te Amsterdam IÖ2. en er begr. N. K. 23 Aug. 1610 (ƒ), koopman te Amsterdam onder de firma Jacob Jansz. Vinck en Gerrit Dircksz. Niesen (g). Hij ondertr. 2°. (ter pui) 18 Nov. 1600 Trijn Willemsdr. Kieft, geb. 1576, st. 28 Mrt. 1626 (h), dr. van Willem IJsbrantsz. (zie bij N°. 58, Bijl. 1) en van Stijn Jansdr. Ruytenburgh. Zij hertr. (ten Stadhuize) 11 Febr. 1618 Reyer Claesz., geb. 1577, wonende te Dantzig, wedr. van Trijntgen Jansdr. Appelman, zoon van Claes Martensz. en van Griet Simonsdr. Jan Jansz, Corver (voornoemd), geb. te Hoorn 1555, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 9 Oct. 1632, korenkooper en koopman op Italië en de Levant of „Straetse handelaer" (i), woonde eerst in de Kal verstraat, en bij zijn overlijden op de Heerengracht, en liet, met inbegrip van 't vermogen zijner huisvrouw, ƒ 180.000.— na (j); tr. te Amsterdam, na ald. 14 Jan. 1584 gesloten ondertr., Nelletgen Jacobsdr. Bas, begr. N. K. 13 April 1627, dr. van Jacob Claesz. (zie Aant. bij N°. 76) en van Griete Pietersdr. Codde. Uit dit huwel. sproten tien kinderen, waarvan vijf jong overleden zijn; van de overige volgen er hier drie: a. Dirck Corver, gedt. O. K. 30 Aug. 1587, st. 6 Dec. 1633, koop¬ man op de Keizersgracht; Regent Sint Jorishof 1624; tr. te Amsterdam 9 Juli 1621 Maria van Schoterbosch, geb. te Haarlem, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 20 Juni 1658, dr. van Jan Gerritsz. (zie bij N°. 76, Bijl. 2) en van Weyntge Pietersdr. Kies. Zij lieten één gehuwden zoon na: Mr. Joan Corver, N°. 194. b. Nicolaes Corver, N°. 162. c. Tietgen Corver, tr. Goris de Waert (zie Aant. bij N°. 245). (a) 7e Reg. der lijfrentebr., fo. 6; (/>) Behalve het geslacht Corver, waarvan de genealogie hiervóór opgegeven wordt, bestond er te Amsterdam nog een ander geslacht van dien naam, afstammende van Willem Corver, die in 1479 als schipper voorkomt (Wk. Reg. 1, fo. 317), in 1481 Kapt», der stadswakc te Amsterdam was in de 7e wijk (Grootm. 1, fo. 325), en op 't Water woonde. Hij liet eene talrijke nakomelingschap na, waartoe o. a. behoorde Pieter Willemsz. Corver (zie bij N°. 17, Bijl. 1), getr. met Margaretha Albertsdr. de Veer, en die te Amsterdam nog tot in de 18e eeuw heeft voortbestaan. Hoewel ook in dit geslacht de voornaam Jan niet onbekend was — ik vind o. a.: Jan Corver, reeder in 1474 (Wk. L. 41, i. v. Corver), Jan Corver, bakker in 1595 (Resol. Thes. 1, fo. 2), e. a. — schijnt het, voor zoover nagegaan kan worden, tot den Hoornschen Jan Corver en zijne afstammelingen in geene familiebetrekking te staan; (r) Barber Willemsdr. „zat" (volgens de geneal. Blaeu) „te Rotterdam om de religie gevangen"; (d) Het is niet met zekerheid uit te maken of fan Corver, die met Barber Willemsdr. getrouwd was, wel dezelfde persoon is als de vader van Jan en Lijsbeth; te oordeelen naar den tijd waarin hij leefde en gelet op 't feit dat de wede. Van Blaeuwe Willem sedert 1561 te Enkhuizen, dus dicht bij Hoorn, de woonplaats van den aan 't hoofd dezer genealogie vermelden Jan Corver, gevestigd was, is er veel wat voor de aannemelijkheid van deze opgave pleit; (e) Wk Reg. 12, fo. 209 v°. Ter Weeskamer werd voor 't moederserf van hare eenige dochter de som van f 6500.— opgebracht; (ƒ) Wk. Reg. 15, fo. 283; {g) Naamklapper op 't verdwenen Reg. D. der Wisselbank, 1612; begr. N. K. 14 Mrt. 1602, bij haar overlijden wonende op den Singel buiten Jan Rodenpoort (denkelijk ten huize van haar schoonzoon Hooft), dr. van Rijck Jansz. en van Jannctgen Lambertsdr. (welke laatste hertr. met Jan Pietersz.) (q). Zij lieten twee kinderen na: aa. Anna Jacobsdr. Blaeu, tr. Cornelis Pietersz. Hooft, N°. 49. bb. AefF Jacobsdr. Blaeu, begr. N. Z. 20 Nov. 1584 (r), tr. Gijsbert Born, koopman „op de burchwal by Corsgenspoort". Zij wonnen twee dochters: aaa. Griet Gijsbertsdr. Born, geb. 1582, st. kinderl. kort vóór Nov. 1641 (s), tr. 9 Dec. 1603 Huych Jansz. van Crayesteyn, geb. te Oudewater 1572, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 27 Dec. 1638, in 1603 wonende te Oudewater en bij zijn overlijden te Amsterdam op den Singel, Regent Aalmoezeniersweeshuis 1613. bbb. Anna Gijsbertsdr. Born, tr. Johan Ileyckens (zie bij N°. 71, Bijl. 1). b. Jan Willemsz. Blaeu, volgt. c. Trijntge Willemsdr., st. kort vóór April 1561 (/), tr. 1550 Hille- brand Heddesz., begr. N. Z. 19 Mrt. 1571, snijder en lakenkooper „op den nyeuwendijck op de zuyderhouck van de nyeuwe zijts arm over Sint Jacobs cappelle" (k). Hij hertr. Marij Claesdr. Deze hertr. eerst (vóór 1577) Cornelis Jansz., op den Nieuwendijk; zij hertr. daarna Willem Gerbrandsz. Schilt (zie Aant. bij N°. 154). Uit het eerste huwel. sproot o. a. eene dochter: Griet Hillebrandsdr., tr. Albert Bentes (zie Bijl. 1, hieronder). d. Barber Willemsdr., tr. Jan Corver (zie Aant. bij N°. 162). e. Ghcert Willemsdr., geb. 1535, tr. Cornelis Dircksz., kuiper, genoemd in 1561 en 1567 (v). f. Anna Willemsdr., geb. 1537. Jan Willemsz. Blaeu (bovengenoemd), geb. 1527, haringkooper te 163. Amsterdam; vestigde zich, denkelijk na zijn tweede huwelijk, te Uitgeest nabij Alkmaar, waar hij vóór 1594 overleed (zv); tr. i°. Lijsbeth Frederiksdr., st. te Amsterdam kort vóór April 1558 (x), dr. van Frederik N. N. en van Griete Direksdr.; tr. 2°. Stijntge N. N. Uit elk der beide huwelijken sproten twee kinderen: a. Griet Jansdr. Blaeu, geb. 1554, verkocht in Juli 1608 als wede. een huis te Amsterdam „op de Wael by Monckelbaenstoorn" (y), tr. Evert Rijcksz. Steyn. b. Trijn Jansdr. Blaeu, geb. 1556, tr. 1577 Cornclis Bartholomeusz. van Hemert, te Harlingen. Hunne dochter was o. a.: Annctge Cornelisdr. van Hemert, tr. Jan Rodenburgh (zie Aant. o bij N°. 12). c. Stijntge Jansdr. Blaeu (z), tr. Jacob Edesz. Feytema, geb. te Har¬ lingen, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 11 Nov. 1631, was in 1593 brouwer in de Lely op 't Rockin, en kocht 1 Juli 1609, en bewoonde sedert, het huis „de groene Vijffhocck" op den Nieuwendijk {ad). Hij ondertr. 2°. te Amsterdam ter pui 31 Juli 1593 Aecht Jansdr., geb. 15^5• d. Willem Jansz. Blaeu, alias Guillielmus Janssonius Caesius, geb. te Uitgeest nabij Alkmaar 1571, st. te Amsterdam 21 Oct. 1638, kwam reeds op jeugdigen leeftijd naar Amsterdam, waar hij eenige jaren op 't comptoir van zijn neef Cornelis Pietersz. Hooft, N°. 49, diende, om voor het vaderlijk bedrijf van haringkooper te worden opgeleid. Daar hij zich echter meer aangetrokken voelde tot de wiskunde en aanverwante vakken, begaf hij zich in 1594 naar Denemarken, waar hij met den beroemden sterrekundige Tycho Brahé in kennis geraakte, bij wien hij als amanuensis twee jaren doorbracht op zijn observatorium op het eiland Huen. Hij keerde 21 Mei 1596 naar Amsterdam terug, waar hij zich als globen- en kaartenmaker vestigde, en 6 Nov. 1599 een erf kocht „op de Lastage aen de Waelcant (bö), denkelijk om er eene drukkerij te bouwen. Door zijne kaarten en globen, door zijne zeevaartkundige en aardrijkskundige werken, die hij zelf schreef en uitgaf, en door de vervaardiging van astronomische instrumenten, verschafte hij zich weldra eene groote vermaardheid, zoodat hij, wegens uitbreiding zijner drukkerszaak, deze eerst naar 't Water „in den vergulden Sonnewyser", en ten slotte in 1637 n^ar de Bloemgiacht „naest de Cleerbesem" verplaatste, welke laatste inrichting, met giootc kosten in gereedheid gebracht, door tijdgenooten als eene deischoonste drukkerijen van Europa geroemd wordt (cc). Hij tr. Maritgen Cornelisdr., geb. te Uitgeest, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 2 Nov. 1637 (dd). Uit dit hu wel. sproten zeven kinderen, w.o. de drie volgede: aa. Dr. Joan Blaeu, N°. 163. 163. bb. Sijtge (Christina) Willemsdr. Blaeu, tr. Philips van der Ghicssen (zie Aant. bij N°. 306). cc. Cornelis Blaeu, geb. omstreeks 1610, was met zijn broeder Dr. Joan deelgenoot in huns vaders drukkerij en woonde in 1640 bij zijn vader aan huis, op de Bloemgracht; tr. te Rotterdam (voor Schepenen) 8 Nov. 1639 Elisabeth van Hoorn, gedt. N. K. 30 April 1617, st. kinderl. en begr. O. K. 8 Febr. 1640, dr. van Pieter Claesz. Codde (zie Aant. bij N°. 154) en van Josijntgen Gerritsdr. van der Wolff. Bijl. i. Albert Bentes, geb. omstreeks 1550, begr. N. K. 3 Nov. 161 o, koopman, bij zijn overlijden wonende op den Singel achter de brouwerij ,,'t Nachtglas"; tr. 1574 Griet Hillebrandsdr., geb. 1552, dr. van Hillebrand Heddesz. (zie Aant. bij N°. 163, hiervoor) en van Trijntge Willemsdr. Zij wonnen een zoon: Hillebrand Bentes, geb. 1591, begr. N. K. 31 üct. 1652, koopman (ee) op den Singel „in den Sonnevvyser"; Directeur van 't Rxtraordinaris Convooi op het Oosten en Noorwegen (ff); Regent Aalmoezeniersweeshuis 1629; Luit*, der Burgerij 1650; tr. ten Stadhuize 11 Dec. 1639 Catharina Baack, geb. 1601, begr. O. K. 18 Dec. 1648, dr. van Laurens Joosten (zie Aant. bij N°. 99) en van Dieiuver Jacobsdr. van Harencarspel. Hun eenige zoon was (gg): Mr. Albert Bentes, gedt. („privatim") door een Remonstr. leeraar 16 Juli 1643, st. 17 Febr. 1701, woonde op den Singel over de N. Luthersche Kerk, en was eigenaar van de hofstede Scheybeek te Beverwijk; hij en zijne huisvrouw werden in 1674 tezamen aangeslagen voor een vermogen van ƒ 154.000.— (hh); Sch. 1675 ; Vaandrig der Burgerij 1668, Luit*. 1670, Kapn. 1672; Kerkmr. N. K. 1673; tr. 16 Juli 1669 Brigitta Geelvinck, geb. 23 Nov. 1651, st. 19 Mei 1721, nalatende een vermogen van ƒ 94.771.— (U)i was bij haar overlijden eigenares van de hofstede Reygersbroek aan de Gaasp onder Weesperkarspel, dr. van Cornelis, N°. 167, en van Elisabeth Veleckcr. Zij lieten een eenigen zoon na: Hillebrand Bentes, gedt. N. K. 14 Maart 1677, st. ongeh. 21 Febr. 1708, Sch. 1707. («) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, I, p. 173, noot; (b) van der Aa, invoce; Wagenaar, Amsterdam, III, p. 223. — De boekdrukkerij en uitgeverszaak werd na den dood van Dr. Joan Blaeu voortgezet door zijne zoons onder de firma Willem, Pieter en Joan Blaeu, die tot 1685 voorkomt (Aichief Wisselbank). Denkelijk hebben Mr. Willem en Mr. Pieter Blaeu er zich weinig mede bemoeid en de opperdirectie overgelaten aan hun broeder Mr. Joan Blaeu, N°. 258; (r) Coll. Succ., Keg. 22, fo. 249; (d) A. M. Ledeboer, De Boekdrukkers etc. in Noord-Nederland, p. 13; (e) Reg. van Goede Mannen 1694, N°. 1816 R. I.; (/) Wk. Reg. 29, fo. 262; (?) Reg. van Goede Mannen, 16S8, 1696, No's 1815 en 1816 R. I.; (/i) Quohier 1674, fo. 70; (/) Wk. Reg. 31, fo. 57 v°.; (j) Als broeder van Johanna Geertruy Visscher, echtgenoote van Hendrick Tersmitten komt voor (Schepenminuutreg., N°. 837 R. I., fo. 116): Mr. Adolph Visscher, Pensionaris van Dordrecht 1715, Raadsh. in den Iloogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 1723, Pensionaris van Haarlem 1726, kaad l'iscaal der Admiraliteit op de Maas 1730—'38, Raad in de Vroedschap van Rotterdam 1738—'45, Gedep. ter Dagvaart wegens Rotterdam 1739, '40, '44. Lid der Commissie tot herstel van de Financiën van Holland 1727; (*) Volgens de genealogie „van Wieringen", o. a. 111 M. S aanwezig in 't archief van den Hoogen Raad van Adel, had Willem Jacobsz. eene zuster Dieuwer Jacobsdr., getr. met Heereman Arendsz., mandenmaker, waaruit o. a.: Cornelia Heerendr., tr. Ysbrant Joosten van Oudewater, wiens dochter Grietge Ysbrantsdr. getrouwd was met Jacob Pietersz. Olycan (zie bij N°. 55, Bijl. 1); (/) Wk. Reg. 5, fo 182. In Mrt. 155° bewees de wede., Anna Jansdr., ter Weeskamer voor het vaderserf van hare vier nog onmondige kinderen: Jacob, Jan, Gheert en Anna, voor ieder een somma van 200 Carol. guldens. Trijntge en Barber waren toen blijkbaar reeds gehuwd; (m) Aan dit uithangbord ontleende het geslacht Blaeu zijn wapen: in blauw een zilveren menschenvoet; (») „Anna Jansdr. de huysvr. van blaeuwe Willem" was der reformatie toegedaan. In 1544 werd zij, tegelijk met Neel en Aeff Jan Verburchs dochteren (zie Aant. bij N°. 47) en Duyff Jansdr., de vroedvrouw, huisvrouw van 1 lans Craech, beschuldigd: „haerluden vervordert (te) hebben te comen ten huyse van cooman Jan Claesz., hoerende aldaer de leeringe ende poincten vander scriftuere nae zijn verstande gedaen, hen in zulcker maniere vougende 111 den schoele ende heymelicke predicatie van den voorsz. Jan Claesz. wesende discipel van Menno Symons van der haerdooperen secte". De vier vrouwen werden daarom 19 Jan. 1544 voor vier maanden uit de stad gebannen en mochten daar niet weder inkomen dan op den 11" Mei ('t zij van het zelfde, t zij van een volgend jaar, „als haerlieden guetduncken zall"); zij moesten zich dan blootshoofds en met eene brandende kaars in de hand bij de processie van 't Heilige Sacrement, welke dien dag gehouden werd, voegen, en na afloop daarvan hare kaarsen eerst aan mijne heeren van den gerechte komen vertoonen en ze daarna in de Oude Kerk afgeven. Bovendien werd aan ieder harer eene geldboete opgelegd (Keurboek E., Correctiën, fo. 237); (0) Quohier 1557, fo. 6, 20; (/>) Wk. Reg. 7, fo. 127 v0.; Reg. 9, fo. 234; {(/) Wk. Reg. 4, fo. 270; (r) Wk. Reg. II, fo. 49; (s) Wk. Reg. 25, fo. 85; Wk. Reg. üiv. Mem. 5, fo. 216 v0.; (/) Wk. Reg. 7, fo. 127 v°. Haar man bewees ter Weeskamer voor zijner kinderen moederserf de som van 500 Carol. guldens; (11) Wk. Reg. 9' ^°- 2j3 v •» (l) Wk Reg. 7, fo. 127 v0.; Rentebr. 9, fo. 217 v0.; (w) Wk. Reg. n, fo. 50; (x) Wk. Reg. 6, fo. 226; (;•) Quijtsch. 29, fo. 322; (2) Schepenk. 9, fo. 165; (aa) Quijtsch. 31, fo. 9 v0.; Doopb. Remonstr. Kerk, i.d. 22 Nov. 1635; (bb) Quijtsch. 21, fo. 503; (cc) De meeste bizonderheden betreffende liet leven'van Willem Jansz. Blaeu en ook enkele data zijn door mij geput uit de verhandeling van den Heer P. J. H. Baudet: „Leven en Werken van Willem Jansz. Blaeu", uitgegeven door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1871, en het „Naschrift" op dit werkje door denzelfden schrijver, 1872; (dd) Zie Begraafreg. der Weesk., N°. 3, in dato; (ee) Wk. Reg. 22, fo. 188; (ff) Wk. Reg. Div. Mem. 5, fo. 279 v°. Hillebrand Bentes wordt reeds bij zijn huwelijk „Directeur" genoemd; (gg) Wk. Reg. 28, fo. 292 v°.; (hh) Quohiei 1674, fo. 300 \ ., (11) Coll. Succ., Reg. 18, fo. 657. 164. Dr. CORNELIS BOOM. R. 1651. Pensionaris 1628, Comm. 1650, Burg. 1651 (#)• Woonde in 1639 in cle Nieuwe Hoogstraat en bij zijn dood op den Kloveniersburgwal. — Hoewel geen koopman zijnde had hij een aanzienlijk gedeelte van zijn vermogen in den handel betrokken; zoo veriekendc hij over t jaar 1645 door bemiddeling van de Wisselbank een bedrag van f 4^2.200. (b). Gedt. N. K. 21 Oct. 1601, st. 22 Aug. 1651, zoon van Abraham, N°. 89, en van Jannetge de Vrij. Tr. 22 Mei 1629 Maria van Schoonhoven, geb. te Middelburg i6ii,st. te Amsterdam en er begr. O. K. 9 April 1639, dr. van Geiaeit van Schoonhoven, koopman onder de firma Gerard van Schoonhoven en Hans van Loon, wonende in 1613 op den Singel „in den Bloempot , in 1630 op den O. Z. Voorburgwal „in Jupiter" (c), en van Anna Muncx. Kinderen (o. a.): Anna Boom, tr. Mr. Pietcr van Alteren (zie bij N°. 146, Bijl. 2). Joanna Boom. gedt. O. K. 24 Febr. 1633, st. Jan. 171 r, tr. 23 April 1652 Daniël van Gheel, Ridder, Heer van Spanbroek, Spierdijk, Zuidermeer en Zuideivverve, gedt. N. K. 16 April 1628, st. 1705, voornaam ossenweider (d), woonde in 1652 te Amsterdam op de Heerengracht, in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 304.000.— (*), Regent Aalmoezeniersweeshuis 1655, zoon van Jean (zie Aant. bij N°. 421) en van Elisabcth Lampsins. Hunne dochter was o. a.: Elisabcth van Gheel, tr. Mr. Gerrit Hooft, N°. 227. (tf) Dr. Cornelis Boom is de eenige Burgemeester van Amsterdam (de eerste bekleeders dezer waardigheid na de geuswording der stad in 1578 uitgezonderd), die ooit tot dit ambt verkozen is zonder te voren Schepen geweest te zijn; (!,) Wisselbank, Reg. 7 en 8; (,) Wk. Reg. Div. Mem. 3, fo. 45; Naamklapper op 't verdwenen Reg. der Wisselbank T, 1625; Begraafreg N. K., i. d. 15 Juli 1613; Begraafreg. Z. K., i. d. 13 Nov. 1630. Zie ook Aant. bij N°. 236; (d) Reg. van Goede Mannen 1700, N°. 1817 R. I; (e) Quohier 1674, fo. 539 v°. 165. JACOB VAN NECK. R. 1652—1673. Comm. 1648. Regent Sint Pietersgasthuis 1646; Kap11, der Burgerij 1650. Dreef, „in sijn jonckeit goede negotie in Italiën", en vestigde zich daarna als assuradeur te Amsterdam, waar hij in 1646 op de Lauriergracht woonde; hij faillecide in 1673 en moest daarom van zijn raadszetel afstand doen (a). Hij verliet waarschijnlijk daarna dc stad. Gcb. op Texel 1602, zoon van Barend Cornclisz. (zie Aant. bij N°. 108) en van Hendrickgen Jansdr. Boel. Tr. 13 Nov. 1646 Maria Wttenbogaert, gedt. N. K. 16 Oct. 1612, dr. van Augustijn (zie bij N°. 79) en van Maria Rcael. Kind (o. a.): Maria van Neck, tr. Philips van Papenbroeck (zie bij N°. 80, Bijl. 1). (tf) „Oock is Jacob van Neck, Raed, gecomen sijnde, gelijck men syt, uyt te droogen, gefailleert. Had in sijn jonckeyt goede negotie in Italiën gedaen en hier te lande sich begeeven tot assurantie, ende commisares der assurantie geworden sijnde, heeft, volgens instructie, niet meer mogen assuïeeien. Heeft naedeihant cessie gedaen . „Was bij de tachentich jaeren out, en vroom en goedertieren. „Ach, waer ik vroeger gestorven", syt Juvenalis van Nestor". (Bontemantel, uitg. van Dr. Cr. w. Kernkamp, II, p. 481). Door Commissarissen der Desol. Boedelk. werd 2 Mei 1673 gunstig geadviseerd op een in hunne handen gesteld request van Jacob van Neck om „beneficie van cessie" te mogen genieten (Notulen Desol. Boedelk., Reg. 21 (N°. 135), fo. 98 v°). 166. Mr. GILLIS VALCKENIER. R. 1652—1680. Comm. 1647, Sch. 1649, Burg. 1665, 66, 68, 70, 73, 74, 76, 78, 79. Gecomm. Raad 1672. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1657. Werd bij de aanneming van den Prins van Oranje, later Willem III, tot Kind van Staat, met de Heeren Wigbold van der Does, Heer van Noordwijk, uit de Ridderschap, Adriaen van Blycnburgh, Oudburgem1". van Dordrecht, 166. Nanning van Foreest, Raad en Rekenmeester der Domeinen van Holland en Westfriesland en Raad van Alkmaar, en Mr. Johan de Witt, Raadpensionaris, door de Staten van Holland benoemd tot haar Gedeputeerde tot de Educatie van Zijne Hoogheid, 15 April 1666. Luit1, der Burgerij 1646 (of vroeger), Kap". 1650 (of vroeger); Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1Ö52 ; laxateurvan 't Groot Kramersgild 1654; Commiss. van 't Utrechtsche Zandpad 1667; Gommiss, van de Nieuwe Waterkeering aan den IJkant 1680. Woonde bij zijn overlijden op de St. Anthonisbreestraat. Zijn vermogen werd, met dat van zijne vrouw en dat van zijne ongehuwde bij hen inwonende eenige schoonzuster Anna Ranst, in 1674 geschat op ƒ 227.000.— (a). Gedt. N. K. 13 Aug. 1623, st. 5 Nov. 1680, zoon van Dr. Wouter, N°. 136, en van Catharina van Drongen. Tr. 15 Sept. 1648 Jacoba Ranst, ged1. N. K. 4 Dec. 1622, st. 9 Jan. 1675, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 202) en van Rebecca Carel. Kinderen (o. a.): Wouter Valckenier, N°. 241. Eva Catiiarina Valckenier, ged*. Z. K. 10 Mrt. 1655, st. 1704, tr. i°. Martinus Fontaine (zie Aant. bij N°. 312); tr. 2°. 11 Aug. 1699 Arnold de Cock, geb. te Kuilenburg 1642, st. te Amsterdam 16 April 1715, nalatende een vermogen van ƒ 318.100.— (b), koopman en reeder op Moscovië (c), wonende op de Keizersgracht, Kerkm1'. O. K. 1699, wed1', van Beatrix Cornelisz. (Philipsdr. ex Cornelia Coesvelt). Peter Anna Valckenier, tr. i°. Jacob Valckenier (zie Aant. bij X°. 136); tr. 2°. Philips van der Ghiessen (zie Aant. bij N°. 306). Jacoba Valckenier, tr. Mr. Joan Graafland (zie bij N°. 196). Pieter Ranst Valckenier, gedt, Z. K. 15 Mei 1661, st. 29 Dec. 1704, Secr. 1679, Sch. 1695; Bewindh. O.-Ind. Comp. 1693; Heemraad en Sch. van de Watergraafs- of Diemermeer 1700; Commiss. van 't Utrechtsche Zandpad 1703; voornaam ossenweider ( s^- te Amsterdam 20 Mei 1784, ontving in 1760 uit zijns vaders boedel de som van ƒ 725.000—, woonde in een dubbel huis op de Heerengracht, schuin over de N. Spiegelstraat, dat hij 27 April 1759 voor ƒ 82.537 kocht (i), en was eigenaar van de hofstede Ostende onder Hillegom; Comm. 1753> Sch. 1760; tr. te Haarlem 6 Dec. 1756 Sara Johanna Vultejus, geb. 12 Mei 1735, st. op hare buitenplaats te Hillegom 7 Juni 1804, dr. van Johan, Minister van den Koning van Zweden als Landgraaf van Hessen-Cassel te 's-Hage, Domeinraad van Prins Willem IV, Drost van IJselstein en Liesveld, en van diens tweede vrouw Sara Johanna de Kempenaer. Zij wonnen vier kinderen, w.o. de drie volgende: aa. Mr. Adriaan Danker Valckenier, N°. 450. bb. Eva Susanna Valckenier, geb. 10 Juli 1762, st. kinderl. 27 Pebr. 1S04, tr. 25 Oct. 1789 Mr. Adriaan Everwijn Onderwater, geb. 28 Aug. 1761, st. te Dordrecht 13 Sept. 1817, Sch. en Raad van Dordrecht, zoon van Boudewijn, Generaal der Infanterie in dienst van H. Hoog Mogenden, en van Cornelia Everwijn. Hij hertr. Geertruida van Poelien, geb. 1770, st. te Dordrecht 14 April 1846, dr. van Arnoldus van Poelien van Nulandt en van Hester Crena. cc. Anna Catharina Valckenier, tr. Mr. Jan van de Poll, den Jonge (zie bij N°. 314). c. Rebecca Jacoba Valckenier, tr. Mr. Cornelis Hop, N°. 308. d. Anna Catharina Valckenier, geb. 5 Ju^ 1^99> s** 22 ^ct. *-r- 1 • 23 April 1740 Arnoldus Otto, geb. te Maastricht, st. kinderl. te Amsterdam 15 Mei 1742 (_/'), Ritmeester in 't Regiment Nassau-Weilburg 27 Juli 1703, Majoor in 't Regiment Cavallerie van Saxen-Heilburg 22 Aug. 1710, Colonel-titulair (20 April 1725), en daarna Colonel-commandant (10 Mrt. 1741) van 't Regiment Cavallerie van La Leek, wed1', van Justina Constantia Becker; tr. 2°. Jan van Kerchem (zie bij N°. 294), wedr. eerst van Magdalena Eyghels, daarna van Anna Calkoen. c. Margaretha Valckenier, tr. Gillis van der Voort (zie bij N . 241). Clara valckenier, tr. Josephus Coymans (zie Aant. bij N°. 318). (rf) Quohier 1674, fo. 566; {/>) Eenige erfgename van dit vermogen was Maria de Cock, wede. van Hendrik Momber (zie Aant. bij N°. 403), nicht (nièce) van den overledene (Coll. Succ., Keg. 16, fo. 132); (r) (r de schrik van de stoel vallende, meende hy dat sy dood was, waarop hy voort een ander pistool uyt sijn borst haalde, meenende daar sig selfs meede door 't hooft te schieten, dog die kogel vloog meede eeven verby en in het blaffon of de solder, waarop hy ook neder vallende, tragte hy sig met sijn das te verwurgen, waarop die Mevrou Kempenaar en eenige dienstboden kwaame toeschieten, om hem sulks te beletten, verder om doctoor Famars en een curiergijn liepen, die voort kwaamen om medesyne en aaderlatinge te apliseeren voor de schrik. Mijnheer wierd voort in bewaaring gestelt van menschen die op hem pasten. Men seyt het uyt ongegronde sialosie voort is gekoomen, of door swaare hipoconterie in de harsenen, altans doctoor Famars heeft een dicklaratoir gegeven, dat hy somptijdts niet by sijn sinnen was, waarop dan door Heeren van 't geregt is geordonneert om hem in sijn liuys by provisie in nauwe verseekering te houden, en wel op hem te passen." (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 345). Twee maanden na dezen moordaanslag, den 19™ Mei, vervoegden de Hoofdschout, het voltallige college vnn Schepenen en de Secretaris Testart zich ten huize van Valckenier, om uit te maken of hij al of niet „sanae mentis" was. Zij vonden den ongelukkige in eene achterkamer, „ziende zeer verwildert en gants niet present zijnde in zijn raisonement, zig verbeeldende dat vergeeven was door zijn vrouw, op ordre van M. H. van den G(erechïe), als een onnut schepsel geworden zijnde voor de zamewleeving". (Mr. M. Weveringh Az. M. S. Aant. betreffende het verhandelde in de Schepenbank, p. 95). Blijkens een brief van J. C. Teekman, gewezen ambtenaar der O.-I. Comp., aan den Raad van Indië Reynier de Klerk, gedagteekend IJsselstein 20 Dec. 1770 werd Mr. A. I. Valckenier in 't vervolg „in een expres daartoe g'aproprieerde gevangenis in desselfs eyge thuyn by de Beverwijk [men leze: te Hillegom] (: buyten de jurisdictie van den procureur-generaal van 's-Gravenhage:) om van denzelve niet criminaliter vervolgt te kunnen worden, voor zijn leeven opgeslooten gehouden". (Brievenboek van J. C. Teekman, in de coll. losse papieren der Weeskamer, Gem.-archief te Amsterdam); (i) Quijtsch. D6,p. 124; (j) Nalatende een vermogen van ƒ 17.081. (Coll. Succ., Reg. 26, fo. 618). 167. CORNELIS GEELVINCK, Heer van Castricum en Croonenburg. R. 1652—1689. Comm. 1646, Sch. 1657, Burg. 1673, 75, 84, 88, 89. Gecomm.Raad 1681 —1683; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1685—1687. Waardijn particulier van de Provinciale Munt van Holland, provisioneel te Amsterdam resideerende 1672 (a)\ Gedeputeerde der Staten van Holland in 't hoofdkwartier van 't leger te Bodegraven 2 Dec. 1672; Commissaris der Staten tot directie van 's Lands Financiën 27 Juli 1683. Luitt. der Burgerij 1650, Kapn. 1650, Colonel 1669; Overman van den Handboogdoelen 1659 (b)\ Commiss. van de trekwegen en vaarten tusschen Amsterdam, Hoorn, Edam, Monnickendam en Purmerend 1660; Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1673; Commiss. van 't Weesper Zandpad, van 't Haarlemmer Zandpad, en van den Duivendrechtschen Wagenwee; Commiss. van de Nieuwe Waterkeering aan den IJkant 1680. o * Kocht in 1664 van Anna van Renesse, Vrouwe van Assendelft, de heerlijkheden Castricum en Croonenburg, voor ƒ 33.000.— en ƒ 25.000.— (c). Woonde op den Singel bij den Blauwburgwal „in de vergulden Zon", en 61 werd door zijne tweede vrouw eigenaar van de hofstede Akerendam onder Beverwijk. Hij werd in 1674 met zijne tweede huisvrouw aangeslagen voor een gezamenlijk vermogen van ƒ 291.000.— (d). Geb. 15 Nov. 1621, st. 16 Dec. 1689, zoon van Jan Cornelisz., N°. 113, en van Aecht (Agatha) de Vlaming van Oudtshoorn. Tr. i°. 29 Sept. 1643 Elisabeth Velecker, geb. 16 Juni 1622, st. 13 April 1658, dr. van Albert (zie bij N°. 51, Bijl. 1) en van Clara Burgh; tr. 2°. 6 Juni 1662 Margaretha Bicker van Swieten, ged*. O. K. 12 Mrt. 1619, st. 3 Sept. 1697, wede. van Dr. Gerard van Hellemont, N°. 170, dr. van Cornelis (zie bij N°. 57) en van Aertge Witsen. Kinderen (uit het eerste huwelijk): Mr. Joan Geelvinck, N°. 255. Mr. Albert Geelvinck, N°. 248. Cornelis Geelvinck, geb. 29 Dec. 1649, st. kinderl. en begr. N. K. 30 Juni 1684, Kapitein van de stadsmilitie te Amsterdam 1673 (e); tr. 6 Juni 1683 Jacoba Becker, ged1. W. K. 19 Mrt. 1656, st. 6 Nov. 1720, dr. van Hendrick, N°. 209, en van Johanna Danckaerts gezegd Reynbouts. Brigitta Geelvinck, tr. Mr. Albert Bentes (zie bij N°. 163, Bijl. 1). Mr. Coenraad Geelvinck, geb. 8 Febr. 1654, st. ongeh. 14 Mrt. 1700, Comm. 1689; Postmeester van 't Hamburgsch Comptoir 1675; Commiss. van de Buitenlandsvaarders 1680; Kerkmr. W. K. 1686; Kap11, der Burgerij 1691. Mr. Dirk Geelvinck, geb. 18 Oct. 1656, st. ongeh. 24 Juli 1684, Secr. 1676; Luit1, der Burgerij 1679, Kapn. 1681. (a) Notulenboek van de Provisioneele Munt te Amsterdam, fo. 49; (/>) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 173, noot; [c) Eigendomspapieren der heerlijkheid Castricum berustende onder Jhr. Mr. C. A. Elias, te Zaandam; (d) Quohier 1674, fo. 565 v0.; (1?) Grootm. 6, fo. 146 v°. 168. CORNELIS VAN VLOOSWIJCK, Heer van Vlooswijk, Wulverhorst, Diemerbroek en Papenkop. R. 1653—1687. Comm. 1651, Sch. 1652, Burg. 1656, 57, 60, 61, 66, 68, 69, 71. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1663—1665 en 1672—1679. Met de Heeren Joan Huydecoper. Burgemr. en Raad, Mr. Coenraed van Beuningen, Raad, en Mr. Pieter de Groot, Pensionaris der stad, wegens Amsterdam afgevaardigd aan Karei II, Koning van Engeland, om hem bij zijne doortocht door Holland met zijne troonsbeklimming geluk te wenschen 1660. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1667. Kapn. der Burgerij 1652; Overman van den Kloveniersdoelen 1663 (a); Commiss. van de Utrechtsche en Goudsche Zandpaden 1667; Commiss. van de Nieuwe Waterkeering aan den IJkant 1680. Kocht in 1649 van Ferdinand Philips, Vrijheer van Merode, Markies van Westerloo, de heerlijkheden Vlooswijk en Wulverhorst (b). Woonde in 1654 op de Heerengracht, en bij zijn overlijden op den Kloveniersburgwal. Gedt. O. K. 1 Mei 1601, st. 13 Dec. 1687 (c), zoon van Jan Claesz., N°. 131, en van Neeltgen Jansdr. Verburch. 168. Tr. (ten Stadhuize) 10 Dec. 1634 Anna van Hoorn, gedt. O. K. 6 Mrt 1608, begr. N. K. 12 April 1666 (d), dr. van Jan Claesz. (zie Aant. bij N°. 154) en van Grietge van Neck. Kinderen: cornelia van vlooswijck, gedt. in huis door een Remonstr. leeraar 4 Oct. 1635, begr. O. K. 21 Dec. 1677, tr. 8 Febr. 1654 Pieter Melis Jansz., Heer van den Lande en Vrijheid van Saftingen, geb. te Gent 1625, wonende in 1654 te Gent, daarna op den Singel te Amsterdam. nlcolaes van vlooswijck, Ridder, Heer van Vlooswijk, Diemerbroek, Papenkop en Raephorst, gedt. Remonstr. kerk 19 Nov. 1638, sneuvelde in den slag bij Seneffe 11 Aug. 1674, „door twee kogels doorschooten" (e), Comm. 1666 (16 Mrt.—19 Nov.); Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoog-Bailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1666 (ƒ) —1674; Kapn. der Burgerij te Amsterdam 1666; Cornet in eene Compagnie Cavallerie; tr., na 9 Mei 1664 te Amsterdam gedane aant. der ondertr, Leonora van der Meyden (g), geb. te Rotterdam, dr. van Mr. Johan (zie bij N°. 126, Bijl. 1) en van Constantia Bartolotti. Zij hertr. Jonker Godert Willem van Tuyll van Serooskerke. Hij liet twee kinderen na, w.o.: Cornelis van Vlooswijck, Heer van Vlooswijk, Diemerbroek en Papenkop, gedt. Walenk. 8 Oct. 1673, begr. N. K. 11 Mei 1719, Kapitein-Luitt. ter Zee 1704 Kapitein extraordin. 1706, onder de Admiraliteit te Amsterdam; ondertr. 5 Jan. 1701 Catharina Margaretha Boudaen, gedt. W. K. 29 Nov. 1680, begr. N. K. 11 Oct. 1718, dr. van Ds. Gualterus (zie Aant. bij N°. 330) en van Maria Coymans. — Wonnen twee dochters. joan van vlooswijck, Heer van Maarn, gedt. Remonstr. kerk 27 Apri 1641, st. op jacht aan de Hummeling, ten gevolge van een val van zijn paard, 16 Mei 1681 (h), en begr. te Amsterdam N. K. 27 Mei d.a.v., Secr. 1666— 1677 (*); tevoren Cornet in eene Compagnie Cavallerie; Ritmeester van eene Compagnie vrijwillige ruiterij te Amsterdam Jan. 1673 (j); hij dreef 111 1677 handel in paarden (k); tr. te 's-Hage, na 21 Nov. 1671 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Adriana Brasser, st. te Amsterdam en er begr. N K. 8 Juli 1683, dr. van Govert Dircksz. en van Luduwina Teding van Berkhout. — Zij wonnen twee dochters, die jong overleden. Margaretha van Vlooswijck, gedt. in huis door een Remonstr. leeraar 25 Mrt. 1647, tr. 5 Sept. 1662 Robert Honywood, geb. te Londen 1636, die 19 Juli 1659 door de Staten van Holland bij het uit den dienst treden van zijn vader, den ouden Ritmeester Robert Honywood Sr., in diens plaats tot Ritmeester benoemd, en met zijne Compagnie begiftigd was. (a) O. Dapper, Beschrijving van Amsterdam, p. 447; (*) ReS- van de Leenen van deJroostdlje van Oud-Munster, Rijksarchief te Utrecht, N°. O. 161, fo. 129 v° ; (c) „Cornelis van Vlooswijck, getrout met Anna van Hoorn, Out-Burgemeester en Raed, en na (December 1667) Tresoner, en onlang geworden Bewinthebber der Oost-Ind. Comp , een goet en vroom heer, door eemge bedijckinge in Vlaanderen ende al te splendit huyshoudinge en opvoedinge sijner kinderen genootsaeckt sijn e veel gelden op intrest te lichten, ende, hoewel seer rijck was, en de contante gelden verteert ende van de lantgoederen wynich intrest becomende, is het capitaal soodanich vermindert dat de depositairesen haer gelden begonden in te trecken, 't welck int laeste haperde, soodat Michiel Popta, die seedert eeni^e jaeren al omtrent 30.000 gld. had ingetrocken, en seedert dry jaeren sijn rest, sijnde 25.000 gld, niet connende becoomen, den gemelde Vlooswijck op de vierschaer (heeft) geroepen, dat geoordeelt wiert wynich respect voor deese stadt te weesen". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 493); (^/) „Den 30sten October 1668 [sic: deze datum is foutief en moet zijn: 12 April 1666] is bij avond begraeven Anna van Hoorn, huysvrouw van Burgemeester Vlooswijck; was een gauwe en wel doorleese dame, meer geneegen met de grootste van het lant en ambassadeurs der vremde potentaten, dan met haers gelijck te spreecken en om te gaen. Had een staet gehouden, veer boven vermoogen, soodat yder syde, dat den Burgemeester geluckich soude geweest hebben, waer sij vier en twintich jaeren eer gestorven". (Bontemantel, t.a.p., II, p. 4^4); (e) Nijhofif's Bijdragen, 1885, 3e R., II, p. 365; (ƒ) De Oudburgemeester Gerard Hasselaer verzocht 24 Sept. 1666 Burgemen om hunne recommandatie voor het Drostambt. Toen dezen hem daarop met verwijzing naar de Vroedschapsresolutie van 26 Juni 1641 verklaard hadden, dat hij, ingeval hij tot Drossaard benoemd werd, afstand van zijn zetel in den Raad zou moeten doen, besloot hij 22 Oct. 1666, hoewel de toepasselijkheid van deze resolutie op dit geval in twijfel trekkende, ter voorkoming van ongenoegen met Burgemeesteren zich terug te trekken. Daarop stelden deze laatsten Nicolaes van Vlooswijck candidaat. (Dagel. Notulen van Burgemn. 1666, fo. 28 v°., 32 v0.); (g) Nicolaes van Vlooswijck begon met haar te schaken, en dit onder de volgende romantische omstandigheden: De vader der jonge dame had haar den omgang met van Vlooswijck verboden en liet haar streng bewaken. De jonge man wist toen den knecht van een kuiper, die zijn bedrijf uitoefende onder de woning van Burgemr van der Meyden, in een kelder, waartoe des Burgemeesters dochter zich toegang kon verschaffen, over te halen mej. van der Meyden in een vat te kuipen en dit op een kar buiten de stad te vervoeren, waar van Vlooswijck haar afwachtte met een karos, die hen buiten het bereik van den bedrogen vader bracht. (Zie: „Eene Rotterdamsche ontschaking in 1663", in de Rotterdamsche Historiebladen, 2e afd., ie deel, p. 217; Chr. Huygens, Correspondance, IV, p. 340); (h) Pieter de Graeff; (t) Dagel. Notulen van Burgem»., i. d. 17 Febr. '■> (ƒ) Grootm. 6, fo. 118 v0.; (k) Reg van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I. 169. NICOLAES VAN LOON. R. 1653—1675. Comm. 1639, Sch. 1653. Regent Rasp- en Tuchthuis 1633; Kapn. der Burgerij 1650; Ontvanger van de Kapitale Leening (tot 1673). Koopman op de Keizersgracht; handelende onder de firma's Nicolaes van Loon en Willem Kerckrinck, en Nicolaes en Pieter van Loon (a). — Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 240.000.— (b). Geb. te Rotterdam 14 Juni 1602, st. te Amsterdam 29 Dec. 1675, zoon van Hans (zie Aant. bij N°. 149) en van Anna Ruychaver. Tr. te Alkmaar 26 Mei 1624 Emerentia van Veen (met wie hij 26 Mei 1674 gouden bruiloft vierde), geb. 6 Aug. 1605, dr. van Adriaan, Bailluw en Dijkgraaf van den Heer Hugowaard, en van Helwich van Foreest (Mr. Nanningsdr. ex Christina Queeckel). Kinderen (gehuwde): Adriaan van Loon, geb. 26 Oct. 1631, st. 21 Jan. 1722, koopman op de Heerengracht, in de Bocht over de Nieuwe Spiegelstraat; handelde in 1666 onder de firma Matthijs Bode en Adriaan van Loon (c), in 1695 onder de firma Adriaan en Fredrik Willem van Loon (d)\ Comm. 1679; Kerkmr. Eilandsloods 1659; Luit*. der Burgerij 1679, Kapn. 1681 ; Gommiss, over het Stads timmer-, metsel-, steenhouwers-, leidekkers- en schilderswerk en over het werk van den schrijver van 't Stadsfabriekambt van Amsterdam 1682 (e); Commiss. van den 8en Penning 1689; tr. 21 Nov. 1656 Cornelia Hunthum (met wie hij 21 Nov. 1706 gouden bruiloft vierde), geb- i9 Aug. 1634, begr. W. K. 10 Mrt. 1721, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 381) en van Cornelia Kerckrinck. Uit dit huwel. sproot, behalve twee ongehuwd overleden dochters, een zoon, die volgt: Mr. Nicolaas van Loon, geb. 2 Nov. 1668, st. ongeh. 5 Jan. 1713, woonde op de Heerengracht, over de N. Spiegelstraat, en kocht 15 Mrt. 1717, te zamen met zijne twee zusters, voor ƒ 19.000 de hofstede Leyduin onder Heemstede; Comm. 1707, Sch. 171c; Luitt. der Burgerij 1698, Kap". 1704. Mr. Willem van Loon, N°. 249. (a) Wisselb., Reg. 49 (1666); (6) Quohier 1674, fo. 565; M Wisselb., Reg. 49; (^) Wi«elb. Reg. 107. — Zie ook Reg. van Certificatien en Affirmatiën 1710—15, fo. 162 v0., ( begi. N. K. 7 Juni 1639, koopman op Italië en de Levant en handelaar in granen (q), wonende op den N. Z. Voorburgwal, en na 1628 op de Keizersgracht (r); Directeur van den Levantschen Handel en Commercie op de Middellandsche Zee 1624 (s); Regent Sint Jorishof 1619; tr. te Delft, na 28 Oct. 1606 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Aeltge Gerritsdr. Delft, begr. O. K. "14 April 1656, dr. van Gerrit Jansz., N°. 28, en van Aecht Pietersdr. Zij lieten de twee volgende gehuwde zoons na: aa. Frederik Bontemantel, gedt. N. K. 22 Juli 1608, was koopman, o. a. in indigo, en woonde in een rijk gemeubeld huis op de Keizersgracht; Regent Aalmoezeniersweeshuis 1646; hij maakte slechte zaken en werd op verzoek van zijne schoonzustei Maiia Hasselaer, wede. Pieter Hasselaer, en van zijn neef Gerard Hasselaer, wien hij tezamen ƒ18.117 schuldig was, in 1655 failliet verklaard (/); hij tr. (ten Stadhuize) 22 Juni 1642 Agatha Hasselaer, geb. 1624, dr. van Jan (zie bij N°. 64) en van Jacomijntgen Willemsdr. Vrient. bb. Hans Bontemantel, N°. 171. d. Griet Fredericksdr. Barents, gedt. O. K. 5 Juni 1572, tr. (omstreeks 1600) Gerrit Cornelisz. Kit, st. kort vóór Sept. 1612 (u), zoon van Cornelis Hendriksz. Kit, timmerman op den N. Z. Achteiburgwal, en van Marie Jansdr. (v). e. Quirijn Barentsz., geb. 1576, leefde nog in 1595. (a) Hans Bontemantel verzamelde gedurende zijne ambtelijke loopbaan een eomvangnjke collectie aanteekeningen over de meest uiteenloopende zaken. Van deze papieren, welke thans op het gemeente-archief te Amsterdam berusten, werd het speciaal op Amsterdam betrekking hebbende gedeelte, dat, zoo voor de kennis van het regeeringswezen der stad gedurende het tijdvak 1652 1672, als voor die van de toenmalige regeeringspersonen en van de in hun kring, vooral bij gelegenheid van de jaarlijksche magistraatsverkiezingen, voorvallende kuiperijen, van onschatbare waarde is, in 1897 door Dr. G. W. Kernkamp onder den titel „De Regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire (1652—1672I, ontworpen door Hans Bontemantel", in de Werken van het Historisch Genootschap te Utrecht (3e serie, n°. 7), uitgegeven. Naar dit werk wordt door mij zeer vaak verwezen; (6) Request aan Burgemn., N°. 244 11655); (c) Quijtsch. IIH., fo. 51 v°. - Uit het feit dat Bontemantel in 1666 een huis bezat in de O. Z. Armsteeg, behoeft nog niet afgeleid te worden dat hij daarin woonde (zie: Fruin's Bijdragen, N. R., X, p. 252); (cl) Coll. Succ., Reg. 10, fo. 209; (e) Procuratiën van buitenen 1, fo. 51 v0.; (/) Reg. van de verhuring der huizen van de fugitieven 1568, fo. 9 v0.; (g) Uoopb. O. K., i.d. Nov. 1565; {A) Doopb. O. K, i.d. 12 Aug. 1567, 27 Mrt. 1569; (i) Frederick Barentsz. had het huis „de bonte Mantel", het 5e huis bezuiden de Sint Annenstraat (Cap. Impositie 1587, fo 23) in huur van de erven van Claes Gerritsz. Bontemantel, die het 20 Mei 1594 verkochten aan Govert Hullet. Deze deed het 7 Mei 1598 weder over aan Machteld Pietersdr. du Bien, wede. van Cornelis Jansz. Queeckel. (Quijtsch. 21, fo. 137 v°.). — Eene korte genealogie van de familie van den naamgever van 't huis laat ik hier volgen: Claes Gerritsz. gezegd Bontemantel, begr. O. K 15 Mrt. 1566, bontwerker in de Warmoesstraat „in den bonten Mantel", R. 1558, Sch. 1559, tr. Anna Pietersdr., begr. O. K. 1 Mrt. 1577. Hunne kinderen waren (Wk. L. 1S6 en 201, i.v. Gerritsz.; Wk. Reg. 8, fo 230; Wk. Reg. Div. Mem. I, fo. 381 v0.): a. Trijn Claesdr , tr. 1°. Jacob Basgen (zie Aant. bij N°. 54); tr. 2°. Hendrick Gerritsz., „soutsieder tot Alcir.aer"; b. Lijsbeth Claesdr., geb. 1546, begr. O. K. 19 Jan. 1589; c. Aecht Claesdr., geb. 1549, tr. Jan Cornelisz. „in 't roode Cruys", zoon van Cornelis Jansz., bontwerker „in 't roode Cruys", R. 1567; d. Frans Claesz. Bontemantel, geb. 1552, st. ongetr. vóór Aug. 1603; e. Simon Claesz. Bontemantel, begr. O. K. 28 Mrt. 1575; f. Griet Claesdr., geb. 1555, tr. Mr. Pieter Pietersz. de Jonge, chirurgijn te Alkmaar; (/) Doopb. O. K., i.d 3 Febr. 1574; Begraafreg. O. K., i.d. 8 Oct. 1574; (^) Wk. Reg. 10, fo. 369; Schepenk. B., fo. I ; (/) Wk. Reg. 5, fo. 10; Reg. 6, fo. 188 v0.; (tn) Wk. Reg. 10, fo. 369; («) Naamlijst der Makelaars 1565—1750, fo. 57; (0) Wk. Reg. 28, fo. 3; Reg. 29, fo. 266; (ƒ) Gedf. als: Lucretia: () O. Dapper, Beschrijving van Amsterdam, p. 448; (r) Quijtsch. IJ, fo. 81; (d) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel I, p. 226, noot 2; (e) Hij stierf aan een schotwond, hem 28 Juni 1672, bij het doen van eene nachtelijke ronde, .,omtrent den Amstel Steenebruch" door een schildwacht toegebracht. Hij was „een heer, seer courageus, grootshartich en moedich, al wat te ijverich in sijn doen, was zeer behulpsaem en getrouw". (Bontemantel, t. a. p., ii, p. 236, 237); (ƒ) Wk. Reg. 32, fo. 173; (g) „sijnde mede een seer wijse, brave en lieftallige vrouw'', „doch van geen middelen". (Bontemantel, t. a. p., II, p. 238; I, p. 9, noot). 175. JACOB THEUNISZ. VAN STRALEN. R. 1654—1659. Comm. 1654. Regent Burgerweeshuis 1640; Directeur van 't Extraordinaris Convooi op het Oosten en Noorwegen (1652) (a). Handelaar in granen (b), woonde op den Haarlemmerdijk. Geb. 1591, st. 27 Jan. 1659, zoon van Theunis Hendricksz. (zie Aant., hieronder) en van Giertgen Simonsdr. Tr. (ten Stadhuize) 8 Jan. 1617 Maritgen Dircksdr., geb. te Enkhuizen 1591, dr. van Dirck Woutersz. (c) en van Anna Joris. Kind: Maria van Stralen, geb. 1621, st. kinderl. en begr. N. K. 10 Dec. 1677, tr. i°. te Durgerdam 4 Mei 1659 Augustijn Kempinck, geb. te Arnhem 1619, st. te Amsterdam en er begr. N. K. 4 Mei 1662, koopman te Amsterdam, wonende bij de Oude Haarlemmersluis; tr. 2°. Lodewijk de Bas (zie Bijl. 1, hieronder). Aant. Theunis Hendricksz. van Stralen, geb. 1555, begr. N. K. 28 Juli 1603, „pelser" (bonthandelaar) te Amsterdam op den Nieuwendijk, bij de Baafjessteeg, „in de bonte Pels" (d); ondertr. te Amsterdam ter pui 23 Dec. 1581 Giertgen Simonsdr., dr. van Simon Jansz. Hun zoon was: Jacob Theunisz. van Stralen, N°. 175. bljl. i. Jan de Bas, st. te Amsterdam tusschen 1613 en 1616, vestigde zich, komende uit Kampen, te Amsterdam, en was er brouwer in de brouwerij „het Lam" op den Singel over den Voetboogdoelen (e); tr. Susanna Renart (ƒ). Hun zoon was: Lodewijk de Bas, geb. te Kampen 1601, st. te Amsterdam 1657 (£-), brouwer op den Singel over den Doelen „in 't Lam"; tr. (beide kceren te Amsterdam) i°. 18 Juli 1628 Magdalena van der Bruggen, I7, creb tc Antwerpen 1604, dr. van Jeronimus en van Isabella Coymans (Coenraedsdr. ex Magdalena del Campo); tr. 2°. 25 Juni 1652 Catharina Meulenaer, geb. te Amsterdam, wede. met twee kinderen (1) van Arent of Adriaen Jacobsz. van Amersfoort, „gewesen generael op de custe van Guinea" (i). Een zoon uit het eerste huwel. volgt: Lodewijk de Bas, Heer van Horstermeer, Ossenbuigh en Heinoordt, rredt. O. IC. 27 April 1634, begr. W. K. 2 Dec. 1700, woonde eerst te Amsterdam, daarna sedert 1676 op de door hem aangelegde hofstede Bassen-Hoff aan de Utrechtsche Trekvaart, tusschen Baambrugge en Loenersloot, en vervolgens te Utrecht, waarna hij zich ten slotte wederom te Amsterdam vestigde, waar hij 17 Mei 1688 als „rentenier" poorter werd, en waar hij woonde op de Keizersgracht over de Groenlandsche Pakhuizen; hij was een voornaam ossenweider (j), en werd met zijne tweede vrouw in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 592.000.— {k)\ tr. i°. te Amsterdam u Nov. 1659 Ehsabeth de Marez, gedt. O. K. 21 Juli 1624, st. kinderl. 1662, dr. van Jan Abrahamsz. en van Clara Baron; tr. 2°. te Sloten 29 April 1664 Maria van Stralen, geb. 1621, begr. N. K. 10 Dec. 1677, wede. van Augustijn Kempinck, dr. van Jacob Iheunisz., N . 175, en van 1 a ritgen Dircksdr.; tr. 30. in de Provincie Utrecht 1682/83 Sara de Marez (/), geb. 1651, begr. O. K. 3 Oct. 1704, wede. van Rochus van Capelle (zie bij N°. 190), dr. van Pieter en van Cathanna de Marez. Uit het tierde huwel. sproten de volgende twee kinderen: a Maria de lias, tr. Dirk Sautyn (zie Aant. bij N°. 215). b. Lodewijk de Bas, Heer van Horstermeer, Ossenburgh en Heinoordt, geb. 22 Oct. 1691, st. 16 Juni 1756, „sijnde een seer vnndelijk en obligant man geweest, die van veele mense om sijn goede hoedanigheede seer betreurt wort" (>"), woonde eerst op te Heerengracht bij de Wolvenstraat, sedert 1/43 op den Singc over de Munt, en na 1747 °P de Prinsengracht bij de Spiegeerracht; hij was eigenaar van de hofstede Bassen-Hoff aan de Utrechtsche Trekvaart bij Baambrugge, welke hij 111 een prachtig lusthof omschiep, en S Jan. 1756 voor ƒ 30.000 verkocht aan zijn zoon Mr. Jan de Bas; hij hield in 1742: 4 dienstb., bew. een huis van ƒ 1640 huurw.. had een koets en 4 paarden en werd geschat op ƒ 7 a 8000 ink. (»); Sch. 1741; GedeP- ter R<*en" kamer van Holland i755-'75ö; Regent Aalmoezeniersweeshuis ,719; Generale Opziener der stads graaf- en modderwerken 1727 ; Ontvanger van de Dijkage van de Purmer 1735; Heemraad van den Nieuwer-Amstel .749; tr. 1°. 29 Mei 1712 Cornelia El.ana Reael, geb. 16 Mei 1690, st. 14 Febr. 1723, dr. van Pieter, N° 237*011 van Maria Eleonora Huydecoper; tr. 2°. 3 Juli 1736 Christina van de Rijp, van Haarlem, wede. van Nicolaas Blaaupot, koopman te Amsterdam. l75- Uit het eerste huwel. sproten vijf kinderen, waarvan de oudste drie volgen : aa. Sophia de Bas, geb. 12 Juni 1713, begr. O. K. 8 Dec. 1764, tr. i°. 26 April 1735 Jan Marcelis, geb. 17 Mrt. 1707, st. 23 Dec. 1745> zeepzieder (0), eigenaar der zeepziederijen „de Kat" op het Rokin over de Valbrug, en „de Lelie" op de Prinsengracht, tusschen de Leidschestraat en de Leidschegracht (p), woonde zelf in het bij „de Kat" behoorende woonhuis, Regent O. Z. Huiszittenhuis I73^> Ontvanger van de Dijkage van de Purmer 173^> Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden 1744, zoon van Jan (zie ook Aant. bij N°. 394) en van Elisabeth van Lennep; tr. 2°. Mr. Jan Balde, Junior, N°. 366. Kene dochter uit het eerste huwel. voltrt ; Elisabeth Sophia Marcelis, tr. Mr. Willem Cornelis Backer, N°. 437. bb. Johanna Cornelia de Bas, tr. Andries Hartsinck (zie Aant. bij N°. 377). cc. Mr. Jan de Bas, geb. 27 Nov. 1718, st. op zijne buitenplaats bij Baambrugge 31 Oct. 177° ((?). woonde eerst op de Keizersgracht, daarna op den Binnen-Amstel, en was eigenaar van de hofstede Bassen-Hoff bij Baambrugge; 2e Secr. der Weeskamer 1749; tr. (r) 29 Juli 1748 Maria Jacoba de Surmont van Vlooswijk (s), geb. 28 Febr. 1723, st. te Amsterdam Sept. 1783, en begr. te Abcoude, dr. van Jan Baptist de Surmont, Heer van Vlooswijk, koopman en bankier te Amsterdam, en van Margaretha Catharina Cromhout (eerder wede. Jacob Gillis). — Wonnen kinderen. (#) Grootm. 3, fo. 34° v°'> (^) Resol. Vroedschap 15, fo. 45; {r) Dirck Woutersz. van Enkhuizen woonde te Amsterdam „by de Haerlemmersluys". Hij en zijne huisvrouw lieten een gezamenlijk vermogen na van ongeveer 2'/, ton gouds. Erfgenamen van dit vermogen waren hunne twee dochters: Maritgen, bovengenoemd, en frijntge Dircksdr., gehuwd met Willem fansz. van Tielt. De executeurs testamentair van Dirck Woutersz en zijne huisvrouw waren (1634): „Adriaen Pietersz. Bolle, Schepen tot Enchuysen" en „Symon Jansz., Raet ende out Schepen aldaer". (Wk. Reg. 22, fo. 222 v°.; Reg. 26, fo. 18; Wk. Reg. Div. Mem. 4, fo. 205; Wk. L. 159, i.v. Woutersz.; L. 298, i.v. Woutersz.); (d) Thes. Extraord., Reg. 49, fo. 158; Capitale Impositie 1585/86, Nieuwe Zijde, fo. 96; (e) Jan de Bas kocht deze brouwerij van Schout Willem van der Does. Zijne wede. zette de brouwerszaak voort, doch deze wilde aanvankelijk niet fioreeren, zoodat de Pensionaris Dr. Adriaen Pauw, als bewindvoerder over de goederen van zijn zoon Nicolaes, die eene hypotheek op „het Lam" bezat, waarvan de rente niet geregeld betaald werd, in Jan. 1625 met een executorialen verkoop van de brouwerij dreigde. Zoover kwam het evenwel niet, en Lodewijk de Bas, wien de brouwerij door zijne moeder, met de daarop bij contract rustende lasten, als huwelijksgift afgestaan werd, wist de zaak weer tot bloei te brengen. „Het Lam" ging na Lodewijk's dood op zijn zoon Jan de Bas over, en werd daarna in 1661 door Gillis Marselis tot een ruim en statig woonhuis (het tegenwoordige „Odeon", Singel 460) omgebouwd (Rooyboek, 2e gedeelte, fo. 24 v°.; Schepenk. 17, fo. 50; Schepenk. 27, fo. 107 v0.; Quijtsch. N., fo. 20; Gebouwen van Ph. Vingboons, II, pl. 44); (/) Zij komt in 1616 voor als: „Susanna Reyneerts, weduwe van Jan du Bast, in sijn leven brouwer" (Schepenk. 19, fo. 46). Elders heet zij: „Susanna Reyniertsdr., weduwe van Jan de Bast" (Ibid., fo. 45); (g) Hij liet bij zijn overl. een vermogen na van ƒ 25.626. (Verbalen van Informatie van 't Hof, ^°- !344> Rijksarchief te 's-Hage); (A) Deze twee kinderen waren: a. Jacob Adriaensz. (of Arentsz.) van Amersfoort, geb. te Amsterdam 1631, ondertr. 5 Nov. 1652 Isabella de Bas, geb. 1630, st. 1681, dr. van Lodewijk en van Magdalena van der Bruggen; b. Anthonia van Amersfoort, tr. i°. Hendrick van Bronckhorst (zie Aant. bij N°. 198); tr. 20. Joost de Smeth (zie bij N°. 329, Bijl. 1); (i) Arent Jacobsz. van Amersfoort trad 18 Juli 1639 als Generaal-Directeur over de Noord- en Zuidkust van Afrika op, en overleed 6 Jan. 1641. — Zie ook Wk. Reg. 25, for 86 v°; (j) Reg. van Goede Man- zcniersvveeshuis 1673; tr. 29 Mei 1672 Anna Susanna Roeters, gcdt. N. Z. K. 3 Juü 1655, begr. O. K. 31 Jan. 1684, dr. van Mr. Jan (zie bij N°. 120) en van Susanna Gommers. Zij hertr. Mr. Dirck Backcr, N°. 262. (rt) Algem. Nederl. Familieblad III, p 95 (1639); (6) Wisselbank, Reg. 7 en 8; «■) „In April 1661 heeft Margriet Bas, dochter van Jacob Bas, in sijn leeven Raed en Schepen, welcke Margriet getiout was met Jan Ansloo, commissares van de Camer der desolate boedels, haer gevynst swanger te weesen, en door belyt van een vroemoer, genaemt , een jong gebooren kint tot haeren huyse doen brengen, haer gelaetende alsof schielijck was verlost, eer de vrindinne en moeye conde coomen en oock haer man, alle welcke comende, vonden de craemvrouw al op het bet. Het kint is gedoopt, de pillegaeven ontfangen, op gewoonelijcke tijt het besoeck en de vantijt gehouden, somtijts verhaelende aen de vrouwen, dat een corte, doch swaere verlossinge had gehadt, soodat nimand achterdocht had. Kens ten eeten sijnde in geselschap van de huysvrouw van Willem Blaeuw, naederhant Schepen, en aen tafel sittende, klaechde, dat een ongemaeckelijcke draecht had, en het kind leefde soo hnrd, dat het tafelbort daerdoor beweechde. De huysvrouw van Schepen Bontemantel haer besoeckende in de craem, alwaer onder meerder getal juffrouwen oock was de weduwe van Burgemeester Corver, ende het kint crijtende, syde (de vrouw van Anslo): „ja, laet hem wat crijten en lijden, ick heb veel meer om hem geleeden". Nae de craem is het kint gestorven ende volgens de nieuwe manier gedompelt, dat is: in stillicheyt begraven. Onderwijlen sijn eenige vrouwen, die kennisse hadde in de buert, dat de rechte moeder verlost was, ongerust geweest en (hebben) willen weeten, waer sij het kint gelaeten had; 't welck nae harde drygementen syde, waer het kint was. aerop de vrouwen liepen nae het huys van Ansloo, by de Princestraat, op de Kysersgraft, daer de Dry Coningen in de geevel staen. Dewelcke tevreede wierde gestelt ende alsoo geen geit bij de cas was, gaf haer een goude ring, welcke buyt sij niet connende deelen, is de saecke ruchtbaer geworden". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 469). 177. Mr. HENRICK HOOFT, Heer van Oud-Carspel in Koedijk, Schoten en Schoterbosch. R. 1655—1678. Comm. 1645, Sch. 1656, Burg. 1662, 64, 72, 77, 78. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1666—1668; Gecomm. Raad 1669 (a) —1671. Luitf. der Burgerij 1653, Kap11. 1657; Hoofd-Ingeland van de Watergraafsof Diemermcer 1662 ; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer 1664; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden. Woonde in 1640 op de Breestraat, in 1667 en bij zijn overl. op de Hcerengracht. Zijn eigen vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 340.000, en dat van zijne tweede vrouw op ƒ 100.000 (b). Geb. 3 Sept. 1617, st. 12 Dcc. 1678 (c), zoon van Hendrick Haeck, later genaamd: Hendrick Willemsz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49) en van Haesgen Houtloock. Tr. i°. (ten Stadhuize) 5 Febr. 1640 Aeghjc Hasselaer, ged1. O. K. 26 Oct. 1617, st. 13 Febr. 1664, dr. van Dirck (zie bij N°. 64) en van Brechtgen van Schoterbosch; tr. 2°. te Sloten 27 Febr. 1667 Maria van Walenburgh, Vrouwe van Oud-Carspel in Koedijk, Schoten en Schoterbosch (c), geb. te Rotterdam, st. 7 Febr. 1679, cn begr. te Haarlem, wede. van Mr. Johan Overrijn van Schoterbosch, Heer van Oud-Carspel etc. (d), dr. van Pieter Pietersz. van Walenburgh, en van Geertruid de Lange. 177. Kinderen (uit het eerste huwelijk): Brechje Hooft, tr. Mr. Harmen van de Poll (zie bij N°. 152). Mr. hendrick Hooft, geb. 14 Nov. 1641, st. 28 Aug. 1707, woonde na 1666 op den Achterburgwal bij 't Prinsenhof; Comm. 1664—1666; AdvocaatFiscaal der Admiraliteit te Amsterdam 8 Dec. 1666—1707; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooyland, Hoog-Bailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1691 (*) 1707; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden; werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 135.000. (ƒ); tr. 2 Oct. 1663 Geertruid Hasselaer, geb. 1646, begr. N. K. 2 Febr. 1700, dr. van Gerard, N°. 174» en van Agatha Hasselaei. Zij wonnen drie zoons (g), waarvan alleen de volgende gehuwd was: Mr. Henrick Hooft, de Jonge, gedt. Remonstr. Kerk 2 Mrt. 1666, st. kinderloos 2 Jan. 1717, nalatende een vermogen van ƒ 193.700 (i,ï), woonde op de Heerengracht, tusschen de Utrechtschestraat en de Reguliersgracht, en was eigenaar van de hofstede Landskroon, aan de Vecht even benoorden Weesp; hij was een voornaam ossenweider (i); Sch. 1695; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoog-Bailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1708 1717; Kap", der Burgerij 1696; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden 1707; tr. 20 Nov. 1707 Agatha van den Bosch, geb. 1669, st. Mrt. 1719, dr. van Mr. Jacob (j) en van Hester de Ruyt. Geertruyd Hooft, geb. 18 Dec. 1644, st. 1690, tr. i°. te Sloten 20 Febi. 1667 Theodore Brasser, geb. 17 Mei 1637, st. 1675, dooi de Staten tot Ritmeester benoemd over de Comp. Cavallerie van wijlen Joan van Sijpesteyn 19 Juli 1669, werd daarna Majoor van de Guardes te paaul van Z. H. Prins Willem III, Extraordinaris Gedeputeerde van de Staten-Generaal aan 't Hof van de Vorsten van Brunswijk en Lunenburg Jan. 1672, zoon van Govert Dirckz., Thesaurier-Generaal 1636, en van Luduwina leding van Berkhout; tr. 2°. Jonker Frederik Ram van Hagedoorn, Colonel in Statendienst. Mr. Dirck Hooft, geb. 31 Jan. 1647, begr. N. K. 8 Sept. 1677, Comm. 1672. haasje Hooft, tr. Mr. Cornelis van Bambeeck (zie Aant. bij N°. 259). Mr. Gerrit Hooft, N°. 227. Isabella Hooft, tr. Mr. Jacob Hop (zie Aant. bij N°. 308). Willem Hooft, gedt. („privatim", door een Remonstr. leeraar) 8 Aug. 1661 (k), st. te Delft 15 Jan. 1740, en begr. te Amsterdam O. K. 19 Jan. d.a.v., Secr. van Amsterdam 1678—1690; Kastelein, Bailluw en Dijkgraaf der Stad, Landen en Groot-Waterschap van Woerden 1690; hij vestigde zich daarna te Delft, en werd Sch. en Raad ald. 1708, Burgemr. ald. 1720; Gecomm. Raad 1723—1725 ; Bailluw en Dijkgraaf van Delfland 14 Mrt. 1721 ; Meesterknaap van Holland en Westfriesland 18 Juli 1721; Gedeputeerde te velde 1709, 1710, 1711 en 1712; Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer van Delft; tr. i°. te Sloten 21 Mei 1680 Maria de Witt, geb. 12 Sept. 1660, st. 3 Febr. 1689, dr. van Mr. Johan (zie bij N°. 57) en van Wendela Bicker; tr. 2°. te Woerden 25 Oct. 1699 Adriana Verburch, geb. 29 Aug. 1662, st. te Amsterdam in 't huis „de Salamander" op den Kloveniersburgwal 2 Juli zeniersweeshuis 1673; tr. 29 Mei 1672 Anna Susanna Roeters, gedt. N. Z. K. 3 Juli 1655» begr. O. K. 31 Jan. 1684, dr. van Mr. Jan (zie bij N°. 120) en van Susanna Gommers. Zij hertr. Mr. Dirck Backcr, N°. 262. (rt) Algem. Nederl. Familieblad III, p 95 (1639); (b) Wisselbank, Reg. 7 en 8; (r) „In April 1661 heeft Margriet Bas, dochter van Jacob Bas, in sijn leeven Raed en Schepen, welcke Margriet getrout was met Jan Ansloo, commissares van de Camer der desolate boedels, haer gevynst swanger te weesen, en door belyt van een vroemoer, genaemt een jong gebooren kint tot haeivn liuyse doen biengen, liaer gelaetende alsof schielijck was verlost, eer de vrindinne en moeye conde coomen en oock haer man, alle welcke comende, vonden de craemvrouw al op het bet. Het kint is gedoopt, de pillegaeven ontfangen, op gewoonelijcke tijt het besoeck en de vantijt gehouden, somtijts \erhaelende aen de vrouwen, dat een corte, doch swaere verlossinge had gehadt, soodat nimand achterdocht had. Eens ten eeten sijnde in geselschap van de huysvrouw van Willem Blaeuw, naedeihant Schepen, en aen tafel sittende, klaechde, dat een ongemaeckelijcke draecht had, en het kind leefde soo hard, dat het tafelbort daerdoor beweechde. De huysvrouw van Schepen Bontemantel haei besoeckende in de craem, alwaer onder meerder getal juffrouwen oock was de weduwe van Buigemeestei Corver, ende het kint crijtende, syde (de vrouw van Anslo): „ja, laet hem wat crijten en lijden, ick heb veel meer om hem geleeden". Nae de craem is het kint gestorven ende volgens de nieuwe manier gedompelt, dat is: in stillicheyt begraven. Onderwijlen sijn eenige vrouwen, die kennisse hadde in de buert, dat de rechte moeder verlost was, ongerust geweest en (hebben) willen weeten, waer sij het kint gelaeten had; 't welck nae harde drygementen syde, waer het kint was. Waerop de vrouwen liepen nae het huys van Ansloo, by de Princestraat, op de Kysersgraft, daer de Dry Coningen in de geevel staen. Dewelcke tevreede wierde gestelt ende alsoo geen geit bij de cas was, gaf liaer een goude ring, welcke buyt sij niet connende deelen, is de saecke ruchtbaer geworden". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 469). 177. Mr. HENRICK HOOFT, Heer van Oud-Carspel in Koedijk, Schoten en Schoterbosch. R. 1655—1678. Comm. 1645, Sch. 1656, Burg. 1662, 64, 72, 77, 78. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1666—1668; Gecomm. Raad 1669 (a) —1671. Luit1, der Burgerij 1653, Kapn. 1657; Hoofd-Ingeland van de Watergraafsof Diemermcer 1662 ; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Vrije Geer 1664; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden. Woonde in 1640 op de Breestraat, in 1667 en bij zijn overl. op de Heerengracht. Zijn eigen vermogen werd in 1674 geschat op ƒ 340.000, en dat van zijne tweede vrouw op ƒ 100.000 (£). Geb. 3 Sept. 1617, st. 12 Dcc. 1678 (c), zoon van Hendrick Haeck, later genaamd: Hendrick Willemsz. Hooft (zie Aant. bij N°. 49) en van Haesgen Houtloock. Tr. i°. (ten Stadhuize) 5 Febr. 1640 Aeghjc Hasselaer, gedt. O. K. 26 Oct. 1617, st. 13 Febr. 1664, dr. van Dirck (zie bij N°. 64) en van Brechtgen van Schoterbosch; tr. 2°. te Sloten 27 Febr. 1667 Maria van Walenburgh, Vrouwe van Oud-Carspel in Koedijk, Schoten en Schoterbosch (c), geb. te Rotterdam, st. 7 Febr. 1679, en begr. te Haarlem, wede. van Mr. Johan Overrijn van Schoterbosch, Heer van Oud-Carspel etc. (d), dr. van Pieter Pietersz. van Walenburgh, en van Geertruid de Lange. 177- Kinderen (uit het eerste huwelijk): Brechje Hooft, tr. Mr. Harmen van de Poll (zie bij N°. 152). Mr. Hendrick HOOFT, geb. 14 Nov. 1641, st. 28 Aug. 1707, woonde na 1666 op den Achterburgwal bij 't Prinsenhof; Comm. 1664—1666; AdvocaatFiscaal der Admiraliteit te Amsterdam 8 Dec. 1666—1707; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooyland, Hoog-Bailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1691 (*) 17°7 5 Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden; werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 135.000. (ƒ); tr. 2 Oct. 1663 Geertruid Hasselaer, geb. 1646, begr. N. K. 2 Febr. 1700, dr.' van Gerard, N°. 174, en van Agatha Hasselaer. Zij wonnen drie zoons (g), waarvan alleen de volgende gehuwd was: Mr. Henrick Hooft, de Jonge, gedt. Remonstr. Kerk 2 Mrt. 1666, st. kinderloos 2 Jan. 1717, nalatende een vermogen van ƒ 193.700 (h), woonde op de Heerengracht, tusschen de Utrechtschestraat en de Reguliersgracht, en was eigenaar van de hofstede Landskroon, aan de Vecht even benoorden Weesp; hij was een voornaam ossen weider (i)\ Sch. 1695; Drossaard en Kastelein van Muiden, Bailluw van Naarden en Gooiland, Hoog-Bailluw en Dijkgraaf van Weesp en Weesperkarspel en Hoog-Bijlmer 1708—1717; Kap", der Burgerij 1696; Commiss. van 't Zandpad op Muiden en Naarden 1707; tr. 20 Nov. 1707 Agatha van den Bosch, geb. 1669, st. Mrt. 1719, dr. van Mr. Jacob (j) en van Hester de Ruyt. geertruyd Hooft, geb. 18 Dec. 1644, st. 1690, tr. i°. te Sloten 20 Febi. 1667 Theodore Brasser, geb. 17 Mei 1637, st. 1675, door de Staten tot Ritmeester benoemd over de Comp. Cavallerie van wijlen Joan van Sijpesteyn 19 Juli 1669, werd daarna Majoor van de Guardes te paaid van Z. h. Prins Willem III, Extraordinaris Gedeputeerde van de Staten-Generaal aan 't Hof van de Vorsten van Brunswijk en Lunenburg Jan. 1672, zoon van Govert Dirckz., Thesaurier-Generaal 1636, en van Luduwina Teding van Berkhout; tr. 20. Jonker Frederik Ram van Hagedoorn, Colonel in Statendienst. Mr. Dirck Hooft, geb. 31 Jan. 1647, begr. N. K. 8 Sept. 1677, Comm. 1672. haasje Hooft, tr. Mr. Cornelis van Bambeeck (zie Aant. bij N°. 259). Mr. Gerrit Hooft, N°. 227. ISABELLA Hooft, tr. Mr. Jacob Hop (zie Aant. bij N°. 308). Willem Hooft, gedt. („privatim", door een Remonstr. leeraar) 8 Aug. 1661 (k), st. te Delft 15 Jan. 1740, en begr. te Amsterdam O. K. 19 Jan. d.a.v., Secr. van Amsterdam 1678—1690; Kastelein, Bailluw en Dijkgraaf der Stad, Landen en Groot-Waterschap van Woerden 1690; hij vestigde zich daarna te Delft, en werd Sch. en Raad ald. 1708, Burgen*. ald. 1720; Gecomm. Raad 1723—1725 ; Bailluw en Dijkgraaf van Delfland 14 Mit. 1721, Meesterknaap van Holland en Westfriesland 18 Juli 1721 ; Gedeputeerde te velde 1709, 1710, 1711 en 1712; Bewindh. O.-Ind. Comp. tei kamei van Delft; tr. i°. te Sloten 21 Mei 1680 Maria de Witt, geb. 12 Sept. 1660, st. 3 Febr. 1689, dr. van Mr. Johan (zie bij N°. 57) en van Wendela Bicker; tr. 2°. te Woerden 25 Oct. 1699 Adriana Verburch, geb. 29 Aug. 1662, st. te Amsterdam in 't huis „de Salamander op den Kloveniersbuigwal 2 Juli 177- l732> en begr. O. K. 7 Juli d.a.v., wede. (en tc voren gescheiden echtgenootc) van Mr. Gerard Putmans, Jansz. (/), Burgem*. van Delft 1681, Bailluw en Dijkgraaf van Delfland, Gedep. ter Staten-Generaal, dr. van Nicolaes en van Maria van Santen. Uit het eerste huwel. sproot eene dochter: Agatha Wendela Hooft, tr. Rutschert Mogge (zie Bijl. 1, hieronder). Bijl. i. Rutschert Mogge, Baanderheer van Haemstede, Heer van Koudekerke en Welland (ju), gedt. tc Zierikzee 22 Nov. 1682, st. 2 Nov. 1729, en begr. te Haemstede (zoon van Mr. Inian, Baanderheer van Haemstede, Heer van Koudekerke en Welland, Sch. van Zierikzee, en van diens tweede vrouw Hclena Catharina de Witte), Sch. en Raad van Zierikzee, Burgem*. ald. 1707; tr. te Woerden 8 Juni 1706 Agatha Wendela Hooft, geb. te Amsterdam 16 Febr. 1681, st. 5 Nov. 1721, en begr. te Haemstede, dr. van Willem (zie hiervoor bij N°. 177) cn van Maria de Witt. Hun zoon was: Mr. Iman Mogge, Baanderheer van Haemstede, Heer van Koudekerke, Welland en de Westerbander duinen, geb. te Alphen op dc hofstede Langenrode 7 Aug. 1707, st. te Delft 4 Sept. 1737, en begr. te Haemstede, vestigde zich te Amsterdam cn werd er Comm. 1731, Sch. 1733; Raad ter Admiraliteit in Zeeland 1737; Kerkm1". Z. K. 1730; Ir. tc Amsterdam 8 Aug. 1730 Maria Agatha van Collen, geb. tc Amsterdam 23 Juni 1711, st. te Delft 4 Dec. 1784, hield in 1742, als wede. te Amsterdam wonende, 4 dienstb., bew. een huis van ƒ 1070 huurw., had eene buitenpl., koets en 2 paarden, en werd geschat op ƒ 4500 a 5000 ink. («), dr. van Mr. Bauduin (zie bij N°. 257) en van Maria Jacoba van Bambeeck. Van hunne vier kinderen waren de twee volgende gehuwd: a. Mr. Willem Ferdinand Mogge, Baanderheer van Haemstede, Heer van Koudekerke en Welland, geb. 29 April 1731, st. 9 Dec. 1769, „sijnde geweest een seer vriendelijk, nobel, braaf Heer" (0), woonde op de Heerengracht, Noordzijde, bij dc Utrechtschestraat; Comm. 1753, Sch. 1757; Raad ter Admiraliteit in Zeeland 1765—1769; Directeur der Societeit van Suriname 1763; tr. 14 Mrt. 1752 Johanna Eva Hartsinck, geb. 27 Mrt. 1732, st. 11 Sept. 1802, dr. van Mr. Jan Casper (zie Aant. bij N°. 377) en van Susanna Cornelia Pels. Hunne eenige dochter volgt: Susanna Cornelia Mogge, tr. i°. Mr. Ferdinand van Collen (zie bij N°. 333); tr. 2°. Henrick Muilman, N°. 409. b. Maria Jacoba Mogge, geb. 27 Nov. 1733, st. 18 Juli 1756, tr. 5 Mei 1750 Jan Nicolaas Christiaan van Kretschmar, Heer van Noordscharwoude, geb. te Delft 26 Febr. 1726, st. 30 Juni 1788, en begr. te Haemstede, Burgemr. 1774, en Veertigraad van Delft, zoon van Jan Theodoor Philibert en van Sophia Vlaerdingerwoud. 181. Door Lodevvijk XIII, Koning van Frankrijk, tot „Chevallier de 1'Accolade" verheven, bij brieven gedagteekend Fontainebleau 20 Sept. 1636 (a). Bewindh. O.-Ind. Comp. 1677. Commiss. van 't Goudsche Zandpad. Woonde in 1664 op de Heerengracht, bij de Huidenstraat, in het eerste der „huizen van Cromhout" (b), daarna op den Singel, tusschen de Bergstraat en den Blauwburgwal, „in den kleynen Dolphijn" (c). Hij was eigenaar van de hofstede Kostverloren te Oudshoorn, en bezat op 't laatst van zijn leven aldaar de hofstede Rijnoord, tevoren geheeten het Huis van Boreel (d). Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 169.000.— (e). Geb. 13 Aug. 1613, st. 10 Febr. 1688, en begr. te Oudshoorn, zoon van Dierick, N°. 85, en van Weyntgen van Bronckhorst. Tr. 26 Jan. 1644 Claesgen (Nicola) Hooft (ƒ), gedt. O. K. 2 Juli 1620, st. te 's-Hage 12 April 1676 (g), en begr. te Oudshoorn, dr. van Jacob Willemsz. (zie Aant. bij N°. 49) en van Maria Jonckheyn. Kinderen (gehuwde): Maria van Oudtshoorn, geb. 17 April 1646, st. te Oudshoorn 6 Jan. 1732, tr. te Oudshoorn 12 Juli 1684 Jonker Pieter van Reede van Nederhorst, geb. te Utrecht 21 Oct. 1645, st. te Enghien 30 Nov. 1692 (aan een kwetsuur 3 Aug. tevoren in den slag bij Steenkerke bekomen) (h), Kapitein eener Comp. voetknechten onder den Graaf van Waldeck, zoon van Jor. Barend Adolph, Maarschalk van Eemland 1635, en van Constantia Magnus. — Uit dit huwel. stammen de Baronnen van Reede van Oudtshoorn. Aletta van Oudtshoorn, geb. 8 Nov. 1651, st. te 's-Hage en begr. te Oudshoorn 26 Sept. 1730, tr. te Maarsen 18 Mrt. 1691 Jacob Godin, Heer van Boelestein en Maarsenbroek, st. 5 Mei 1703, en begr. te Maarsen, Drossaard van Sint-Maartensdijk en Scherpenisse, Hoofdschout van Amersfoort 29 April !568—1690, wedr. van Maria Ruysch, zoon van David, Heer van Boelesteyn en Maarsenbroek, Kanunnik van Oud-Munster te Utrecht, en van Margaretha van Vosbergen. Geertruida van Oudtshoorn, geb. te 's-Hage 14 Juni 1658, st. te Amsterdam 26 Juni 1688, en begr. te Oudshoorn, tr. te Sloterdijk 29 Jan. 1683 William Carey, geb. te Rijnberk 1656, st. te Maastricht 29 Nov. 1683, Kapitein van eene Comp. voetknechten in dienst der Staten van Holland, garnizoen houdende te Maastricht, zoon van Ferdinand Carey, Lt.-Colonel in 't Regiment voetknechten van Colonel Dolman 1669 (i). (a) Het Stamboek der de Vlaming van Oudtshoorn's, in 't bezit van den Heer B. C. Baron van Reede van Oudtshoorn te Assen, bevat, naar de Heer W. M. C. Regt te Oudtshoorn zoo vriendelijk was mij mede te deelen, omtrent Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn o. a. nog het volgende: „Nevens anderen (is hij) verzocht tegenwoordig te zijn bij de begrafenis van Prins Frederik Hendrik, 10 Mei 1647 te Delft, alwaar hij heeft gedragen den standaard met de wapens van den lande en graafschap van Cuyck, waarvan het paard werd geleid door Adriaen Steelant, sergeant-majoor en drost te Buren, alsmede door Gerraert Ploys van Amstel, Capiteyn en houtvester van 't Sticht en 't land van Utrecht. Is mede verzocht door Maria Stuart op de begrafenis van haar man Prins Willem, 7 Maart 1651, doch wegens indispositie niet tegenwoordig geweest". — Hij stichtte in zijne heerlijkheid 1663—65 eene kerk, waarin Burgemeesteren van Amsterdam bij besluit van 13 Oct. 1666 een glas, van hunne wapens voorzien, lieten aanbrengen, terwijl familieleden van den stichter er ook nog eenige glazen, eveneens met hunne wapens versierd, aan schonken (Resol. Thes. 3, fo 98 • W M C. Regt, De Hervormde Kerk te Oudshoorn, Algem. Nederl. lamilieb a 1901). In deze kerk deed hij 19 April 1669 met zijne echtgenoote en zijne twee oudste ) Quohier 1674, fo. 565. 183. CORNELIS BACKER. R. 1658 — 1681. Secr. 1652, Sch. 1658. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1662. Kap", der Burgerij 1658, Colonel 1672; Commiss. der Artillerie 1669 (op 191. Vaandrig der Burgerij 1650, Luitt. 1653- Kapn. 1656, Luitt.-Colonel 1672; Meesterknaap van de Houtvesterij van Brederode j Ambachtsheei, wegens de stad Amsterdam, van Urk en Emmeloord 16775 Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1678 j Commiss. van t Zandpad op Utrecht 1678, Commiss. van den Wagenweg door Duivendrecht; Commiss. van de Nieuwe Plantage 1682. Woonde op de Lauriergracht, en was eigenaar van de hofstede Goudesteyn aan de Vecht bij Maarsen. Geb. 21 Febr. 1625, st. 1 Dec. 1704, zoon van Joan, N°. 126, en van Maria Coymans. Tr. 12 Mrt. 1656 Sophia Coymans, gedt. N. K. 15 Jan. 1636, st. 22 Febr. 1714, dr. van Joan (zie Aant. bij N°. 318) en van Sophia Trip. Kinderen: Mr. Joan Huydecoper, geb. 27 Dec. 1656, st. 12 Juni 1703, woonde op den Binnen-Amstel; Sch. 1694; Kapn. der Burgerij 1683; Commiss. van den Hortus Medicus 1689! Postmeester van t Antweipsche Postcomptoir 1692 ; tr. te Sloterdijk 16 Juli 1686 Maria Temminck, geb. 20 Juli 1662, st. 27 Juni 1703, dr. van Adriaen (zie Aant. bij N°. 326) en van Aagje Appelman. Hunne kinderen waren o.a.: a. Sophia Adriana Huydecoper, tr. Willem Hendrik Kerckrinck (zie Aant. bij N°. 381). b. Johanna Eliana Huydecoper, tr. Mr. Nicolaas Witsen, N°. 334. c. Adriaan Huydecoper, geb. 30 Oct. 1693, st. 15 Aug. 1740, Schout dei- stad Wijk-bij-Duurstede 4 Febr. 1722; verzocht 4 Maart 1728 zijn ontslag uit dit ambt, wegens zijne benoeming tot Commies van 's Lands Magazijnen en Havenmeester te Hellevoetsluis; tr. 1 t'ebr. 1718 Sara Maria van Asch van Wijck, geb. 12 April 1691, st. 28 Sept. 1728, dr. van Anthony en van Clara Jacoba Brouwer. Zij wonnen o.a. de beide volgende kinderen: aa. Adriana Huydecoper, tr. Mr. Johan Ortt (zie Aant. bij N°. 433)bb. Jan Picter Thcodoor Huydecoper, geb. te Hellevoetsluis 2 Sept. 1728, st. ongetr. te St. George Delmina (Guinea) 11 Juli 1767, Secr. van Zeezaken te Amsterdam 1749; President (1758) en daarna DirecteurGeneraal (1764—1767) ter Noord- en Zuidkust van Afrika (Guinea). d. Balthasar Huydecoper, geb. 10 April 1695, st. ongeh. 23 Sept. 1778 (a), nalatende een vermogen van ƒ 159.690 (b), Sch. 1740, Bailluw van Texel 1732. Maria Eleonora Huydecoper, tr. Pieter Reael, N°. 237. Sophia Huydecoper, tr. Mr. Willem van der Muelen (zie Aant. bij N°. 444). Balthasar Huydecoper, geb. omstreeks 1665, st. ongetr. en begr. O. K. 18 Mei 1686, Secr. 1684. Mr. Joseph Huydecoper, N°. 277. Jan Elias Huydecoper, N°. 290. CoNSTANTlA Eliana huydecoper, tr. Mr. Jan Carel van der Muelen (zie Aant. bij N°. 444). («) Balthasar Huydecoper maakte naam als letter- en oudheidkundige. Bekend zijn zijne „Proeve van taal- en dichtkunde op Vondels Herscheppingen van Ovidius" (1730), en zijne uitgave van de „Rijm Kronyk" van Melis Stoke (1772); (b) Coll. Succ., Reg. 43, p. 192. 192. JACOB VAN NECK, JACOBSZ. R. 1662—1687. Comm. 1661, Sch. 1668. Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 1681 —1687. Regent Sint Jorishof 1660; Kap", der Burgerij 1672; Commiss. van 't Zandpad in 't Noorderkwartier. Woonde op den Singel bij de Gasthuismolensteeg. Gedt. O. K. 1 April 1629, st. ongeh. 13 Jan. 1687, zoon van Jacob, N°. 108, en van Griete Jacobsdr. van Rijn. 193. Mr. ANDRIES DE GRAEFF, Ridder. R. 1665—1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem III geremoveerd. Sch. 1646, Burg. 1657, 60, 64, 66, 67, 70, 71. Gedep. ter Generaliteits Rekenkamer 1650—1651; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1658—1659; Gedep. in den Raad van State 1661—1663. Raad en Rekenmeester der Graaflijkheidsdomeinen van Holland en Westfriesland 1652—1657; Commiss. van de Pilotage en Ontvanger van 't Vuuren Bakengeld benoorden de Maze 1667—1672. Kap", der Burgerij 1647; Commiss. van 't Haarlemmer Zandpad; Commiss. van 't Goudsche Zandpad 1659; Ambachtsheer, wegens de stad Amsterdam, van Urk en Emmeloord 1660; Overman van den Kloveniersdoelen 1663 (a); Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1664; Dijkgraaf van den Nieuwer-Amstel 1666—1672. Werd met zijn zoon Cornelis door Keizer Leopold I bij diploma van 19 Juli 1677 verheven tot Ridder des Heiligen Roomschen Rijks (b). Woonde op de Heerengracht, tusschen de Leidschestraat en de Nieuwe Spiegelstraat, in een dubbel huis (thans N°. 446), dat door hem gebouwd was en waar zijn familiewapen boven in den gevel stond, tusschen twee liggende figuren, Mercurius en Neptunus voorstellende (c). Hij bezat eene hofstede nabij den Venusberg onder V alkeveen (d), en kocht 16 Mrt. 1675, tezamen met zijn zwager Dr. Gerard Bicker van Swieten en zijn neef Pieter de Graeff, de hofstede Valkenburg onder Heemstede. Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 292.000 (e). Geb. 19 Febr. 1611, st. 30 Nov. 1678, zoon van Jacob Dirckz., N°. 80, en van Aeltge Boelens. Tr. 30 Oct. 1646 Elisabeth Bicker van Swieten, geb. 21 Oct. 1623, st. 5 Juli 1656, dr. van Cornelis (zie bij N°. 57) en van Aertge Witsen. Kinderen (gehuwde): Mr. Cornelis de Graeff, Ridder, geb. 19 Mrt. 1650, st. 16 Oct. 1678, Hoofd-Ingeland van de Zijpe; tr. 2 April 1675 Agneta Deutz, geb. 7 Febr. 1657, st- l7 Oct- i678> dr. van Jean (zie Aant. bij N°. 252) en van Geertruid Bicker.— Hunne drie kinderen zijn jong overleden. ALIDA de Graeff, geb. te 's-Hage 7 Mrt. 1651, st. ald. 14 April 1738, tr. te Maarsen Juli 1678 Mr. Dirck van Velclhuysen, Heer van Heemstede, Willescop en Cort Heeswijk, gedt. te Utrecht in de Domkerk 18 Dec. 1651, st. te Utrecht 20 Juli 1716, Sch. der stad Utrecht 1677, Kanunnik ten Dom, Geëligeerde in het Eerste lid der Staten 's Lands van Utrecht 31 Mrt. 1685, Extraordinaris (1690) en Ordinaris (1703) Gedeputeerde ter Staten-Generaal, Heemraad van den Lekdijk Bovcndams (1691) en Benedendams (1708), Raad Extraordin. in den Hove van Utrecht 10 Mei 1699, President der Staten van Utrecht 20 April 1713, zoon van Frederick en van Joanna van Straten. Aertje (Arnoldina) de Graeff, geb. te 's Hage 7 Dec. 1652, st. ald. 22 Sept. 1703, tr. te 's-Hage Febr. 1681 Jonker Transisulanus Adolphus van Voorst, Heer van Jaarsveld, Hagevoerde, Bergentheim, Wenerhold, Egede en Wcnaert, geb. Juli 1651, st. kinderloos 1707, Hofmeester van Z. H. Prins Willem III, Maarschalk van Kernland, Drossaard en Houtvester van de Hooge Heerlijkheid Soestdijk, Drossaard en Kastelein van de stad Gorinchem en Lande van Arkel 1688, beschreven in de Ridderschap van Holland, Gecomm. Raad, Lid ad vitarn van den Raad van State, zoon van Je. Hidde, Heer van Hagevoerde, Jaarsveld, Laer en Bergentheim, en van Johanna van Haersolte (ƒ). (a) Dapper, Beschrijving van Amsterdam, p. 447; zie bij N°- lSo' noot r> Mr' Andries de Graeff begaf zich in 1676, om den zwaren 200e11 penning te ontgaan, metterwoon naar Utrecht, doch werd dooi de uitvaardiging van 't placcaat der Staten van Holland van 3 April 1677, waarbij ook voor hen, die sedert 1671 buiten de provincie Holland waren gaan wonen, de betaling van het bedrag van hun aanslag in die belasting, op straffe van beslaglegging op hun persoon en goederen, verplichtend gesteld werd, gedwongen weder te Amsterdam terug te keeren. (Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, II, p. 266); (d) Mr. J. v. Lennep, Vondels Werken, VII, p. 716, 717; (e) Quohier 1674, fo. 366 v°; (/) Herald. Bibliotheek 1876, p. 92 194 Mr. JOAN CORVER. R. 1666—1716. Secr. 1652, Sch. 1666, Burg. 1681, 85, 86, 89, 92, 94, 95, 97» 9^> l7°°, 01, 03, 04, 06, 07, 09, 12, 13, 15. Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1682—1684. Werd met de Heeren Gillis Sautijn, Sch. en Raad van Amsterdam, Samuel Beyer, Pensions. van Rotterdam, Andries van Vosse, Pensions. Van Enkhuizen, Pieter Duvelaer, Oudburgemr. van Middelburg, en Michiel Michielsen, Sch. van Vlissingen, in 1674 door de Staten-Generaal naar Engeland afgevaardigd tot de onderhandelingen over het Tractaat van Marine. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1688. Kap", der Burgerij 1672, Colonel 1673 ; Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1674; Commiss. van 't Haarlemmer Zandpad 1685. Koopman, handelende onder de firma's Jan Corver en Hendrik Decquer (a) en Joan Corver en Nicolaas van Bambeeck (i). Hij woonde op de Heeren- cracht, tusschen de Leidsche- en Spiegelstraten, in een huis dat in 1671 door hem gebouwd werd (thans N°. 456) (f), en was, door zijne tweede vrouw, eigenaar van de hofstede Beeckesteyn onder Velsen. Hij werd 111 1674 met zijne (tweede) huisvrouw aangeslagen voor een vermogen van ƒ 419.000.— (d). 66 194- Gedt. N. K. 15 Febr. 1628 (e), st. 17 Mei 1716, zoon van Dirck (zie Aant. bij N°. 162) en van Maria van Schoterbosch. Tr. i°. 21 Dec. 1660 Margaretha van Bambeeck, geb. 24 Juni 1641, st. 17 Sept. 1664, dr. van Nicolaes (zie Aant. bij N°. 259) en van Agatha Bas; tr. 2°. 16 Juni 1669 Agatha Munter, geb. 23 Juli 1632, st. kinderl. 19 Febr. 1687, nalatende een vermogen van ƒ112.100 (ƒ), wede. eerst van Dr. Elbert Goykens, daarna van Mr. Sijbrand Valckenier (zie bij N°. 136), dr. van Joan (zie Aant. bij N°. 250) en van Margaretha Geelvinck. Kind (uit het eerste huwelijk): Mr. Nicolaas Corver, geb. 17 Oct. \66\, st. 17 Sept. 1692, woonde op de Heerengracht, in 't „huis van Bartolotti"; Comm. 1683, Sch. 1690; Kap», der Burgerij 1685; Commiss. van 't Zandpad in 't Noorderkwartier 1692; tr. 24 April 1685 Agnes Hasselaer, geb. 4 Oct. 1668, st. 11 Mei 1710, dr. van Mr. Gerard (zie bij N°. 64) en van Agatha Hasselaer. Zij hertr. Mr. Gerbrand Pancras, N°. 282. Uit dit huwel. sproten de volgende drie zoons: a. Mr. Joan Corver, geb. 18 Jan. 1688, st. 14 Nov. 1719, nalatende een vermogen van ƒ 630.000 (g), woonde op de Heerengracht, tusschen de Leidsche- en Spiegelstraten, in een huis (thans N°. 456), waarvan hij 28 Aug. 1716 door koop van de erfgenamen van Agatha Munter, wede. van zijn grootvader Mr. Joan Corver, voor ƒ 76.000 eigenaar werd (h), en bezat de hofstede Watervliet onder Velsen, die hij 28 Jan. 1717 voor ƒ50.000 van Mr. Joachim Rendorp (zie bij N°. 159) kocht; Comm. 1706, Sch. 1714; Meesterknaap van Holland en Westfriesland 1716; Postmeester van 't Antwerpsche Postcomptoir 1694; Kap", der Burgerij 1709, Colonel 1718; Houtvester der stad 1716; tr. i°. 15 Dec. 1709 Johanna Trip, gedt. Walenk. 26 Oct. 1689, st. in de kraam en begr. W. K. 22 Dec. 1710, dr. van Matthias (zie Aant. bij N°. 206) en van Margaretha Trip; tr. 2°. 26 Febr. 1713 Sara Maria Trip, geb. 12 Mei 1693, st. kinderloos 28 Mrt. 1721, nalatende een vermogen van ƒ 176.000 (i), dr. van Mr. Jan, N°. 286, en van Margaretha Cecilia Nijs. — Uit het eerste huwel. sproot eene dochter, die jong overleed. b. Gerrit Corver, Heer van Velsen en de Santpoort, geb. 26 Mrt. 1690, st. op zijne hofstede te Velsen 10 Oct. 1756 (ƒ), kocht 7 Dec. 1717 voor ƒ 50.000 een huis, dat hij sedert bewoonde, op de Heerengracht, N. Z., tusschen de Reguliersgracht en de Vijzelstraat (k), en was eigenaar van de prachtige buitenplaats Watervliet, tusschen Velsen en Beverwijk (die hij van zijn broeder Mr. Joan Corver erfde, en na den dood van diens weduwe betrok), na tevoren, van 1717 af, op de eveneens onder Velsen gelegen hofstede Waterland buiten geweest te zijn; hij werd door aankoop van de Staten van Holland in 1723 voor ƒ 25.000 eigenaar van de heerlijkheid Velsen en de Santpoort (/); hij hield in 1742: 7 dienstb., koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 26 a 28.000 (m); Comm. 1707, Sch. 1716, Burg. 1731, 34, 37, 38, 40, 42, 44, 45, 47, 48 (als zoodanig door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd 7 Sept. 1748); Gedep. in den Raad van State 1721—1723 ; Meesterknaap van de Houtvesterijen van Gooiland (I7l9—1730) en van Brederode (1724); Presideerend Directeur van de Societeit van Suriname 1738; Postmeester van 't Keulsche Postcomptoir 1700 (»); Kapn. der Burgerij 1713, Colonel 1719; Houtvester der stad 1738; Commiss. van 't Haarlemmer Zandpad 1738; Hoofd-Ingeland van de Watergraafsmeer 173^ 5 Commiss. Politiek in den Kerkeiaad 1745 > Commiss. van den Hortus Medicus 1746; tr. 22 April 1714 Margaretha Munter, geb. 3 April 1689.. st. 14 Juli 1737, dr. van Mr. Cornelis, N°. 266, en van Maria Piso. Zij wonnen eene eenige dochter: Maria Margaretha Corver, tr. i°. Jan Hooft (zie bij N°. 303); tr. 2°. Mr. Nicolaas Geelvinck, N°. 343. c. Nicolaas Corver, gedt. W. K. 25 Jan. 1693, st. ongeh. 20 Juli 1713, Comm. 1710; Postmeester van 't Hamburgsche Postcomptoii i7°5- (a) Wisselbank, Reg. 49 (1666); (b) Ibid., Reg. 73 (1678); M De grond voor dit huis werd in 1665 door Mr. Sijbrand Valckenier gekocht, die natuurlijk niet in 1671 het huis gebouwd kan hebben — zooals hiervóór op p. 410 bij vergissing vermeld staat daar hij reeds in 1665 overleed. 't Was Mr. Joan Corver, met wien Valckenier's weduwe hertrouwde, die het door dezen opgevatte voornemen volvoerde. (8e Reg. van uitg. v. erven, fo. 71, 72; Quohier v. d. betaling v. d. icon en aoon penning in de Nieuwe Vergrooting, a, fo. 182 v°); (d) Quohier 1674,, fo.5 5 v 5 (c) Volgens de Genealogische Kwartierstaten, ie reeks, deel II: geb. 26 Jan. 1628; (ƒ) o . ucc., Reg. 5, fo. 247; (g) Coll. Succ., Reg. 18, fo. 89, 396. Mr. Joan Corver en zijne tweede huisvrouw Sara Maria Trip bestemden een deel van hunne nalatenschap tot den bouw van een gesticht, waarin behoeftige oude echtparen een onderkomen zouden vinden, het thans nog bestaande „Corvershof", op de Nieuwe Heerengracht. Burgemeester Jan Trip (N°. 286) was met de milddadigheid van zijn dochter en schoonzoon volstrekt niet ingenomen en weigerde m 1721 den eersten steen van de door hen verordende stichting te leggen. (Jhr. Mr. H. J. 1np, De familie Trip, p. 188 en vlg.)5 (*) Quijtsch. UIL, fo. 86 v°; (1) Coll. Succ., Reg. 18, fo- 537; U) »d ; (11 Oct. 1756) is den Hoog EDL. Gt. Achtb. Heere Gerrit Corver, Heere van Velsen Oudt Burgermeester deser stadt, op sijn Hoog EDL. Gt. Achtb. hofsteede by Velsen in den ouderdom van 66 jaaren overleeden, wordende om sijn verstant, goetaardige, burgerlyke menslievent ij , genereuse mildagighijt (= milddadigheid) omtrent den armen en allen menschen die veelvuldig in sijn dienst waaren, uytmuntende godtvrugtighijt en verdere prijswaardige deugden, van groote en gemeene mense seer betreurt." (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 240); (k) Quijtsch. KKKK., fo. 325; (/) Navorscher XXIII, p. 176; («) Quohier 1742, p. 42; («) Na de overname van de posterijen door de Staten in 1751 werd aan Gerrit Corver als schadeloosstelling een jaargeld toegelegd van ƒ 11.115.— (Resol. Holland, 23 Juli 1751 )• 195. Mr. PIETER SCHAEP. R JÖ66 1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem III geremoveerd. Comm. 1665, Sch. 1666. Regent Sint Jorishof 1664; Kap", der Burgerij 1672. Woonde op de Keizersgracht, bij de Spiegelstraat, „in 't derde Vrede Jaer" (a). Geb. 5 Juli 1635, st. 23 Dec. 1685 (b), zoon van Mr. Gerard, N°. 138, en van Johanna de Visscher. Tr. 20 Juli 1666 Constantia Reynst, gedt. N. K. 11 April 1638, begr. W. K. 5 Juni 1694, dr. van Mr. Gerrit, No. 153, en van Anna Schuyt. Kind (eenig tot mondige jaren gekomen): Anna Schaep, Vrouwe van Langerak, gedt. Amstelk. 19 April 1671, st. te 's-Hage 14 Febr. 1727, en begr. te Delft, tr. te Ouderkerk 19 April 1689 Mr. Franco Pauw, geb. te Delft 2 Febr. 1661, st. te 's-Hage 3 Mei 1724, en begr. te Delft, Secr. van de Rekenkamer van Holland 24 April 1687, Hoogheemraad van Delfland 18 Jan. 1709, zoon van Mr. Maarten, Burgemr. van Delft 1655, OntvangerGeneraal van Holland en Westfriesland 1662—1678, en van Elisabeth van der Meer. («) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel ii, p. 230. Dit huis is thans genummerd: N°. 604; (6) Ibid., ii, p. 106. 196. CORNELIS GRAAFLAND. R. 1667—1677. Sch. 1667. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1664. Kerkmr. Eilandsloods 1659; Luit*, der Burgerij 1663, Kap». 1676; Commiss. en Superintendent van 't Touwwerk 1664; Commiss. van de Artillerie (1672) en van de Fortificatie (1673); Ingeland en Sch. van 's-Graveland 1688. Directeur, met Joost Baack (zie Aant. bij N°. 99), Joan Huift, N°. 199, en Dirck Duysent (zie Aant. bij N°. 304) van het in 1663 te Amsterdam opgerichte Zweedsche factorie-comptoir, dat het monopolie van den uitvoer van het ijzeren geschut uit Zweden bezat (a). Koopman, woonde op de Keizersgracht, over de Groenlandsche Pakhuizen, in een huis, dat hij 14 April 1661 voor ƒ 21.500 kocht (ö), en bezat eene hofstede te 's-Graveland. Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 130.000.— (c). Geb. 19 Sept. 1619, st. 25 Oct. 1677, zoon van Cornelis Cornelisz. Gravelant of Graefflant (zie Aant., hieronder) en van Breghje van Hoorn. Tr. i°. 7 Aug. 1640 Grietge Klopper, geb. 1620, begr. N. K. 22 Mrt. 1645, dr. van Claes Jansz. (zie bij N°. 108, Bijl. 1) en van Griet Willemsdr. Goudt; tr. 2°. 7 April 1648 Clara van de Venne, geb. 30 Juni 1626, st. 3 Juni 1674, dr. van Pieter (zie Aant. bij NP. 128) en van Catharina Cloeck. Kinderen (uit het eerste huwel. één; uit het tweede o.a. vier): Margaretha Graafland, gedt. O. K. 17 Oct. 1641, begr. N. K. 29 Febr. 1676, tr. 12 Dec. 1662 Jacob Noirot, gedt. N. K. 19 Juni 1629, st. 20 Oct. 1680, koopman op de Oostzee, voornamel. in vlas en grof zeezout (d), wonende op de Keizersgracht, Luitt. der Burgerij 1665, Kapn. 1673, Kerkmr. Amstelk. 1669, zoon van Adriaen (zie bij N°. 236, Bijl. 1) en van Susanna de Wilhem. Hij hertr. te Sloten 15 Mrt. 1678 Catharina Aletta Pels, geb. 22 Juli 1638, st. kinderl. te Utrecht 18 Jan. 1711, dr. van Andries (zie bij N°. 336, Bijl. 1) en van Catharina Vegelmans. Zij hertr. Mr. Everard Booth. Cornelis Graafland, geb. 19 Jan. 1649, st- 17 Nov. 1741, koopman, o.a. onder de firma Jan Pels, Cornelis Graafland en Compie. (e); woonde eerst op de Heerengracht, schuin over de Korsjessteeg, „in de drie Heuvelen", 196. en na Mei 1713 op de Heerengracht, over de Schagermarkt; Sch. 1704; Directeur van den Levantschen Handel 1682; Directeur van de Societeit van Suriname 1706; Luitt. der Burgerij 1673, Kap". 1676; Kerkmr. Eilandsloods 1679; tr. 18 Febr. 1676 Hillegonda Krieck, geb. 4 Juni 1655, st. 29 Mei 1720, dr. van Elbert Huybertsz. Krieck, huidenkooper op de Keizersgracht, Overman (1642) en Deken (1650) van 't Huidenkoopersgild (ƒ), en van diens tweede vrouw Anna Marcelis van Limburgh (g). Hunne kinderen waren: a. Mr. Elbert Graafland, N°. 293. b. Anna Catharina Graafland, tr. Mr. Ferdinand van Collen, den Jonge, N°. 333. Mr. Joan Graafland, geb. 24 Nov. 1652, st. 13 Mrt. 1706, kocht 27 Aug. 1686 voor ƒ 23.125, en bewoonde sedert, het huis „de Hoop", op de Keizersgracht, tusschen de Hartenstraat en de Westermarktssluis (h)\ Sch. 1686, Burg. 1703, 05; Regent Burgerweeshuis 1682; Luitt. der Burgerij 1684, Kap». 1685; Hoofd-Ingeland van de Watergraafs- of Diemermeer 1703; tr. 10 Juni 1681 Jacoba Valckenier, geb. 26 Mrt. 1659* s^- 31 Dec. 1733, dr. van Mr. Gillis, N°. 166, en van Jacoba Ranst. Hunne acht gehuwde kinderen volgen: a. Jacoba Graafland, tr. Mr. Cornelis Backer (zie bij N°. 183). b. Mr. Cornelis Graafland, Jansz., geb. 3 Oct. 1686, st. 24 Juli 1769 (0> woonde in 1742 bij zijne schoonmoeder, de wede. Reepmaker, in; zij hielden tezamen 7 dienstb., bew. een huis van f 1625 huurw., op de Heerengracht, N. Z , bij de Vijzelstraat, hadden eene buitenplaats (Midden-Rack, aan de Vecht onder Weesperkarspel, tusschen Weesp en de Uitermeersche Schans, van welke hofstede Mr. Cornelis Graafland in 1744 alleen eigenaar werd, en die in 1769 waard was ƒ 15.500), koets en 4 paarden, en werden tezamen geschat op een inkomen van ƒ 12 a 14.000.— (/); Secr. 1707» Sch. 1718 (werd 14 Sept. 174^ a^s Oudschepen door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd); Bewindh. O.-Ind. Comp. 1718; Hoogheemraad van den Zeedijk beoosten Muiden 1730—1750; tr. 5 Oct. 1710 Susanna Reepmaker, geb. 5 Oct. 1688, st. 23 Febr. 1758, dr. van Ernst (zie bij N°. 225) en van Duyfje van Heuvel. Zij wonnen de volgende vier kinderen: aa. Mr. Joan Graafland, Cornelisz., N°. 340. bb. Mr. Ernst Graafland, geb. 5 Dec. 1715, st. kinderl. 23 Jan. 1774, nalatende een vermogen van ƒ 257.753 (k), Pensionaris 1747; Directeur der Kolonie de Berbice 1747; tr. 5 Juni 1753 Wilhelmina Troyen, geb. 3 April 1727, st. 15 Juli 1766 (/), dr. van Mr. Meynard Troyen, koopman en bankier te Amsterdam, en van Sara Petronella de Jong (m). cc. Mr. Cornelis Graafland, Cornelisz., geb. 17 April 1717> st- ^ Mei l774> woonde op de Keizersgracht, over den Schouwburg, en was eigenaar van de hofstede Elsenbosch, onder Abcoude (bij donatie van zijne schoonmoeder aan zijne vrouw 18 Oct. 1760); 3e Advocaat der O.-Ind. Comp. 1742; Secr. der stad 1745; Ijker van de balasters en zandschepen 1746; tr. 26 Mei 1744 Margaretha Jacoba van Strijen, geb. 196. 28 Dec. 1727, st. tc Baambrugge 22 Juli 1806, dr. van Mr. Nicolaas (zie bij N°. 253) en van Sara Maria Witsen. Hun zoon was o.a.: Mr. Pieter Graafland, Heer van Heenvliet, geb. 10 Juni 1748, st. te Hamburg 1794, Sch. van Brielle; tr. te Heenvliet 25 Juni 1775 Louisa Carolina van Alderwerelt, Vrouwe van Heenvliet, geb. te Wageningen 8 Sept. 1755, st. te Brielle 15 Sept. 1783, dr. van Jean Louis, Baron des H. R. Rijks, Heer van Heenvliet, Gedep. ter Staten-Generaal wegens Gelderland, en van Susanna Maria Houttuyn. — Wonnen vijf kinderen. dd. Mr. Isack Graafland, geb. 5 Febr. 1724, st. te Utrecht 26 Nov. 1763, tr. te Leiden 8 Aug. 1747 Renée Susanna Vitriarius, geb. te Leiden 10 Febr. 1722, st. ald. 28 Febr. 1751, dr. van Mr. Abraham, Secr. van de Universiteits-Vierschaar te Leiden, en van Susanna Cornelia van den Treeck. Hunne kinderen waren o.a. de beide volgende: aaa. Susanna Cornelia Graafland, tr. Mr. Johan Pieter Farret, N°. 428. bbb. Renée Susanna Graafland, tr. Mr. Cornelis Graafland (zie bij N°. 340). c. Gillis Graafland, N°. 297. d. Mr. Pieter Graafland, geb. 20 Febr. 1695, st. te 's-Hage 14 Jan. 1760, advocaat (1716) op de Keizersgracht; Raadsheer in het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland 9 Mrt. 1725; Hoofd-Ingeland van Delfland 8 Dec. 1746; tr. 26 Aug. 1726 Sara Maria van Hemert, geb. 9 Mrt. 1702, st. te 's-Hage 13 Juni 1734, dr. van Gillis (zie bij N°. 240, Bijl. 1) en van Catrina Jacoba Bernard. Uit dit huwel. sproten de volgende twee kinderen: aa. Mr. Gillis Graafland, geb. te 's-Hage 25 April 1730, st. ald. 10 Mrt. 1796, Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 22 Juli 1763 (als zoodanig op zijn verzoek om gezondheidsredenen ontslagen 7 Juni 1781); tr. 30 Juli 1754 Johanna Geertruida van Barneveld, geb. te 's-Hage 25 Mei 1734, st. ald. Dec. 1805, dr. van Mr. Johan, Secr. en Penningmeester van den Overwaard, en van Elisabeth Steenis. Zij lieten o.a. de beide volgende zoons na: aaa. Mr. Joan Philip Graafland, geb. te 's-Hage 18 Juni 1756, st. ongeh. 13 Nov. 1828, Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 20 Juli 1781 (ter vervanging van zijn vader). bbb. Mr. Pieter Graafland, geb. te 's-Hage 7 Febr. 1759, st. aldaar 7 Febr. 1835, werd 18 Mrt. 1786 den Secretaris van 't Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland Mr. Hendrick Hop als Adjunct toegevoegd, en volgde dezen 21 Aug. 1788 als Secretaris op; tr. April 1792 Martina van Nievelt, geb. 1 Aug. 1756, st. 10 Oct. 1807, dr. van Martinus en van Sara de Bije. — Wonnen één zoon. bb. Mr. Joan Graafland, Pietersz., N°. 400. e. Johanna Graafland, geb. 26 Mrt. 1696, st. 15 Oct. 1760, tr. 26 Oct. 1721 Mr. Jan Graswinckel, geb. 25 Juli 1695, st. 18 Juni 1726, advocaat (11) op de Keizersgracht, zoon van Kngelbert en van Johanna Cornelia Bode. Hunne kinderen waren o.a.: jqg. Hendrick van Bronckhorst, ged1. O. K. 24 Mei 1629, begi. N. K. 6 Dec. 1666, werd als „koopman" 11 Oct. 1650 te Amsterdam als poorter ingeschreven (*'); hij woonde eerst op de Oude Schans, en sedert 1663 op den Kloveniersburgwal „in den blauwen Arent" (7); Secr. 1654; tr. 10 Oct. 1655 Anthonia van Amersfoort, gedt. O.K. 29 April 1638, begr. N. K. 7 Mei 1711, dr. van Arent of Adnaen Jacobsz. (zie bij N°. 175, noot h) en van Cathanna Meulenaer. Zij hertr. Joost de Smeth (zie bij N°. 329, Bijl. 1). Hunne dochter was: Catharina van Bronckhorst, tr. Mr. Willem Huyghens (zie Aant. bij N°. 307)- r XT. , .. . . cc. Grietge van Bronckhorst, tr. Cornelis Nicolaessoon of Nicolai (zie Bijl. I, hieronder). dd. Ida van Bronckhorst, tr. Anthony de Lange (zie bij N°. 68), wed'. van Catharina van de Poll. _ ^ ce. Weyntge van Bronckhorst, tr. Dr. Aegidius Snoeck (zie bij N . 32, Bijl. 3). BIJL. i. Claes of Nicolaes Jansz. (k), (zoon van Jan Cornelisz. en van Neeltge Jansdr.), was kruidenier te Dordrecht; Acht der stad Dordrecht 1577, Raad ald. 1580, Veertig ald. 1581, Sch. ald. 1593, Burgemr. Van 's Heeren wegen ald. 1613; tr. i°. Cathalina van Wesemale; tr. 2°. Cornelia van Alblas, Jansdr. (/). Van de kinderen uit het eerste huwel. huwden er drie, waarvan het jongste volgt; uit het tweede sproten er dertien, waarvan het tweede en het zevende volgen: a. Huybert Claesz. of Nicolaesz., geb. te Dordrecht 1570, in 1591 wonende te Dordrecht; tr. i°. te Amsterdam 8 Sept. 1591 Maria Pietersdr. Snoeck, geb. 1569, dr. van Pieter Gelisz. (zie bij N°. 32, Bijl. 3) en van Griete Aertsdr. of Arisdr. Snoeck; tr. 2°. Pran- cijne van Walskapel, Eliasdr. Uit het tweede huwel. waren acht kinderen; uit het eerste sproten er vier, waarvan het oudste volgt: Maria Huybertsdr., geb. 1592, begr. O. K. 10 Sept. 1636, tr. te Amsterdam 16 Nov. 161 o Pieter Boudewijnsz. van Lockhorst, geb. te Weesp 1585, st. te Amsterdam 1651 (m), koopman te Amsterdam op de Keizersgracht, Bailluw van Amstelland 1625, zoon van Boudewijn Willemsz. van Lockhorst, Raad der stad Weesp 1593- Wonnen vier kinderen. b Margaretha Claesdr. of Nicolaesdr., geb. te Dordrecht, st. te Amsterdam en er begr. O. Z. K. 2 Juni 1636, tr. te Dordrecht, na 7 Febr. 1615 te Amsterdam gedane aant. der ondertr., Jacob de Gijselaer, geb. te Dordrecht, st. te Amsterdam en er begr. O. Z. K. 13 April !ó43, wijnkooper («) in de Warmoesstraat „in de Stadt Dordrecht", wed1-, van Reymerich Nanningsdr. Zij wonnen zes kinderen (0), waarvan het tweede volgt: 198. Cornelia de Gijselaer, tr. Jacob Temminck (zie Aant. bij N°. 326). c. Cornelis Nicolaessoon of Nicolaï, geb. te Dordrecht 1586, Acht der stad Dordrecht 1620, Sch. ald. 1624, Veertig ald. 1626, Burgemr. van 's Heeren wegen ald. 1637; Bewindh. W.-Ind. Comp.; tr. te Amsterdam 5 Juli 1616 Grietge van Bronckhorst, geb. 1597, dr. van Hendrick Hendricksz. (zie Aant. bij N°. 198, hiervóór) en van Maritge Hendricksdr. Haeck. Uit dezen echt werden tien kinderen geboren, waarvan er vier gehuwd waren; van deze volgen er hier drie: aa. Ida Nicolaï, geb. te Dordrecht 1619, st. te Amsterdam als wede. 11 Febr. 1689, tr. te Dordrecht Mr. Hermanus van der Hagen, wonende te Dordrecht, Bewindh. W.-Ind. Comp. Van hunne vijf kinderen volgt het derde: Geertruy van der Hagen, tr. Adriaen Temminck (zie Aant. bij N°. 326). bb. Maria Nicolaï, geb. te Dordrecht 1622, tr. te Amsterdam 31 Dec. 1641 Anthony Chastelein, geb. te Nantes 1613, st. te Amsterdam 27 April 1664, koopman te Amsterdam op 't Rockin, Bewindh. O.-Ind. Comp. ter kamer Amsterdam 1652. cc. Nicolaes Nicolaï, geb. te Dordrecht 1628, st. te Amsterdam en er begr. W. K. 5 Febr. 1682, werd 11 Oct. 1650 als „koopman" poorter van Amsterdam, waar hij woonde op de Heerengracht; Secr. van Thesaurieren 1651 (/); Secr. der stad 1654—1672 () Uit dit huwel. sproten zes kinderen, w.o.: Margaretha Johanna van Bronckhorst, getrouwd met Jan Christiaan Baron de Blair de Baltajocq, Kap", in 't regiment van Heukelum 24 Oct. 1704; en Nicolaas van Bronckhorst, Kapn in 't regiment van Amelisweert 19 Febr. 1706, daarna bij de Guardes te Voet 20 Febr. 1711; (c) M. S. Backer, achterin. Zie ook: Rentebr. 13, fo. 91; [d) Zij assisteerde als „Gesitgen Cornelisdr." haar zoon Warnar Hendricksz. van Bronckhorst bij zijne hmvelijksinteekening ter pui met Baertgen Dircksdr., 1 Dec. 1584. — Het M. S. Backer noemt haar: Ida Cornelisdr. van Lockhorst; (e) Boek van Ontv. en Uitg. St. Pietersgasthuis 1573—*580, fo. 137; (/) „Mr. Nicolaes van Bronckhorst, die ten wijfve hadde eerst Maria Le Roy tot Orleans in Vranckrijck, ende naerderhant Margarita van Oudtshoorn". (Uit het „Stamboek de Vlaming van Oudtshoorn" medegedeeld door den Heer M. W. C. Regt, te Oudshoorn). Volgens de acte van ondertr., i. d. 18 Jan. 1635, was Nic. van Bronckhorst „wed1". van Susanna de Coningh"; (g) Resol. Vroedschap 15, fo. 45; Naamklapper op 't verdwenen Reg. T. der Wisselbank (1625); (h) Begraafreg. O. K , i d. 5 Mei 1601; (/) Poorterboek E., fo 235 v0.; (j) Quijtsch. OO., fo. 176; (/c) Matthijs Balen noemt hem (p. 1029): „Nikolaas Jansz. Cruydenier" en geeft ook aan al zijne afstammelingen dezen familienaam, hoewel zij in de origineele acten welke mij onder de oogen kwamen, nooit anders teekenen en ook nooit anders genoemd worden dan: Claesz. of Nicolaessoon (resp. Claesdr. of Nicolaesdr.), of Nicolaï (Nicolay). — Dat de toenaam van Claes of Nicolaes Jansz. enkel een beroepsnaam was, blijkt voldoende uit het feit, dat hij bij Balen zelf, p. 327, in 1593 als Schepen voorkomt onder de benaming: „Nicolaes Janssoen, Cruydenier"; (/) Is deze naam: „van Alblas" wel juist? Cornelia Jansdr. komt niet in de genealogie van Alblas bij Balen, p. 921, voor; (»/) „In den jare 1651 sterf Boudewijn van Lockhorst, een out Amsterdammer, een coopman, sijnde naemaechschap van Burgemeester Dirck Bas sijn tweede vrouw, door wiens recommandatie geworden was baillieuw van Amstellant". (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 518); (//) Schepenk. 29, fo. 211 v°. (1626); (0) Van een zoon uit dit huwel.: Nicolaes de Gijselaer, 15 Sept. 1643 te Amster- dam gehuwd met Margarita van Eyl, Jurriaensdr., stamt de thans nog bestaande familie der Jonkheeren de Gijselaar af; (/) Grootm. 3, fo. 330; (?) „Den iSden October 1672 heeft den secretaris Nicolaes Nicolay sich van dit ampt ontslaegen en Burgemeesteren bedanckt, ten opsicht sijner lange swackeyt." (Bontemantel, t.a.p., ii, p. 85, noot 1); (r) Zie ook Aant. lnj N°. 77, p. 257, hiervoor. 199. JOAN HULFT. r 1668 1672; werd 10 Sept. 1672 door den Stadhouder Willem III geremoveerd. Comm. 1641, Sch. 1655. Bevvindh. O.-Ind. Comp. 1647. Kap", der Burgerij 1650; Directeur van de Kolonie van Guyana of Wilde Kust 1660 (a). Directeur, met Joost Baack (zie Aant. bij N°. 99), Cornelis Graafland, N°. 196, en Dirck Duysent (zie Aant. bij N°. 304), van het in 1663 te Amsterdam opgerichte Zweedsche factorie-comptoir, dat het monopolie van den uitvoer van ijzeren geschut uit Zweden bezat (b). Koopman, lijnslager, reeder en assuradeur {c)\ woonde op den Singel, en werd 4 Febr. 1660 door koop van Carel Hieronymus Vrijheer van In- en Kniphuysen voor ƒ 11.500 eigenaar van 't Huis te Velsen, tusschen Velsen en Sandpoort. Hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 200.000 (d). Gedt. N. K. 28 Sept. 1610, st. 30 Dec. 1677, zoon van Pieter Evertsz. (zie Aant., hieronder) en van Balichgen Pietersdr. Hasselaei. Tr. 6 Juli 1642 Margaretha Cloeck, gedt. O. K. 14 Sept. 1617, st. 24 Nov. 1680, dr. van Mr. Pieter, N°. 155, en van Johanna Hooft. Kinderen: Mr. Pieter Hulet, gedt. Remonstr. kerk 3 Mei 1643, st. 7 Juli 1694, woonde op de Keizersgracht, over „de Gouden Ketting' , en was eigenaai van het Huis te Velsen, waar hij eene kostbare verzameling uitheemsche gewassen bijeenbracht (e); Comm. 1672, Sch. 1684; Kapn. dei Buigeiij 1677» Commiss. van de Nieuwe Plantage 1682; tr. 11 Pebr. 1681 Susanna Loten, geb. 1656, begr. N. K. 20 Mrt. 1738, dr. van Johannes of Jean (zie Aant. bij N°. 299) en van Apollonia Seleyns. Zij hertr. Ds. Jacobus Triglandius. Uit dit huwel. sproot een zoon: Mr. Jan Huift, gedt. N. K. 8 April 1682, st. 27 Oct. 1727, advocaat (1705), woonde eerst op de Leidschegracht, daarna op de Keizei sgracht, en was eigenaar van 't Huis te Velsen; Sch. 1715; Kap", der Burgerij 1714; Hoogheemraad van de Beemster; tr. 4 Sept. 1713 Anthonia Hop, gedt. N. K. 30 Jan. 1686, begr. N. K. 25 Juni 1729, dr. van Mr. Cornelis (zie Aant. bij N°. 308) en van Constantia Loten. Hun zoon was: Mr. Cornelis Huift, N°. 338. Mr. Johan hulft, gedt. 20 Dec. 1646 (in huis door een Remonstr. lceraar), st. ongeh. te Brussel 12 Mrt. 1709 (ƒ), Vaandrig der Burgerij te Amsterdam 1672,"en Commiss. van den Grooten Ijk ald.; Secr. van de Ambassadeuis van H. Hoog Mog. op de Vredehandeling te Nijmegen 1677—1678; Commissaris (1681—1688) en daarna Resident (1688—1709) van H. Hoog Mog. aan 't Hof te Brussel. 199- JOHANNA HüLFT, tr. Pieter Rendorp (zie bij N°. 159)- Balichje Hulft, gedt. 17 Juli 1656 (in huis door een Remonstr. leeraar), st. kinderloos 13 Sept. 1714, nalatende een vermogen van ƒ 314.500 (g), tr. 20 April 1677 Gerard Rover, geb. 1643, st. 25 Dec. 1711, koopman en reeder op de Oostzee, assuradeur en bankier, lid der voorname firma Gerard & Valerius Röver (//), woonde eerst op het Nieuwe Waalseiland, daarna op den Singel bij de Warmoesgracht, en bewoonde na den dood van zijn zwager Mr. Pieter Huift des zomers 't Huis te Velsen, tusschen Velsen en Sandpoort (z), Agent en Resident van den Keurvorst van Brandenburg (daarna Koning van Pruisen) te Amsterdam 1685, wed1', van Catharina Cromhuysen, zoon van Valerius (zie Aant. bij N°. 381) en van Catharina Elisabeth Bode. Aant. Jan Goettginsz., leefde tusschen 1400 en 1460, en liet o. a. de twee volgende kinderen na: a. Outger Jan Goettginsz. b. Claes Jan Goettginsz. „in den Holft", koopman te Amsterdam; tr. N. N., die st. kort vóór Sept. 1476 (ƒ). Zij wonnen twee kinderen, w.o. een zoon, die volgt: Jan Claesz. „in den Holft", geb. 1 Oct. 1461, tr. Mei 1483 N. N. Uit dit huwel. sproten denkelijk de volgende twee kinderen (k): aa. Pieter Jansz. Holft of Huift, vleeschhouwer, betaalde in 1534 voor 2 jaren bankhuur in de Vleeschhal (/); tr. Steyn Dircksdr., die (vóór 1550) hertr. met Hendrick Gerbrandsz. Hunne dochter was: Lijsbeth Pietersdr. Holft of Huift, tr. i°. Oude Pieter Rijckertsz. (zie Aant. bij N°. 124); tr. 2°. (vóór 1551) Reyner Albertsz., te Leeuwarden. bb. Tiet Jansdr. Holft of Huift, volgt: Tiet Jansdr. Holft of Huift (hiervoor genoemd), tr. Gerrit Ildsen alias Holft of Huift (m), begr. in 't Minderbroederklooster 2 Jan. 15 59 (n), koopman in 't Gansoirt „in den Steur" (0), Regent Sint Pietersgasthuis 1536. Zij wonnen zes kinderen, w.o. één zoon en drie gehuwde dochters (/), die volgen: a. Heer Jan Gerritsz. Huift, begr. in 't Sint Ceciliënklooster 8 Nov. 1566 ((/), pastoor van 't St. Pietersgasthuis; werd in 1552 door den Bisschop van Utrecht gewijd. b. Katrijn Gerritsdr. Huift, volgt. c. Grietge Gerritsdr. Huift, tr. Jacob Cornelisz. Nobel „in Sint Andnes", begr. N. Z. 30 Sept. 1573, Sch. en Raad 1562, Burg. 1570, zoon van Cornelis Roelofsz. en van Anna Blotnme (r). d. Maria Gerritsdr. Huift, begr. in 't Minderbroederklooster 19 Juni 1571 (?)> tr. i°. Frans Ellertsz. van Diemen (zie bij N°. 106, Bijl. 1); tr. 2°. (vóór Dec. 1569) Cornelis Gijsbertsz. Katrijn Gerritsdr. Huift (bovengenoemd), geb. 1532, begr. N. Z. 27 Febr. 1577, tr. Claes Simonsz. van Hoorn, st. vóór 1565, wonende achter de Nieuwe Kerk, zoon van Simon Claesz. van Hooin (zie Aant. bij N°. 93). Het jongste van de twee kinderen uit dit huwel., die den volwassen leeftijd bereikten (s), volgt: Evert Claesz. Huift, korenkooper, woonde op t Ivockin, ten huize van zijn schoonvader Jan Jansz. Smit, „in 't Wapen van Romen" (/); Regent Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1578; Luit*, der Burgerij 1579; Regent Burgerweeshuis 1586; tr. 19 April 1569 Ju^e Jansdr. Smit, geb. 1552, begr. N. Z. 5 Ju^ 1582, dr. van Jan Jansz., N . 39, en van Hermantgen Fransdr. de Goyer. Zij wonnen drie kinderen, w.o.: Pieter Evertsz. Huift, geb. 1578, st. 11 Nov. 1639 (u), biouwei op de Lastage, op de Gelderschekade op den Zuiderhoek van de Rechtboomsloot, ,,in den witten Haen' (v); hij was tevens, in compagnie met Paulus van Beest van Heemskerck (zie bij N . 26), ïeedei in de „Compe. van de swarte, groene ende witte leeuwen" (zoo geheeten naar de drie schepen, die zij in de vaait had), welke in 1607 ontbonden werd (w); Luit*. der Burgerij 1622; Commiss. Supeiintendent en Keurmeester van 't Touwwerk 1633; tr. 15 Juni 1597 Balichgen Pietersdr. Hasselaer, geb. 1579» s^- 22 Jun* {x)> di. van Pieter Dircksz., N°. 64, en van Aecht Pietersdr. Uit dit huwel. sproten twaalf kinderen, w.o. de vijf volgende: a. Agatha Huift, geb. 24 Aug. 1604, begr. N. K. 10 Dec. 1660, tr. (ten Stadhuize) 24 Aug. 1636 Johan Verloo, geb. te Delft 1594, st. 1650, Secr. en Rentmeester van de dorpen en landen van Voshol, Schout van Zwammerdam, eigenaar van de hofstede Schonenberg onder Velsen, wed1', van Barbara van dei Hooch, zoon van Evert Claesz. Verloo. Hun zoon was: Everard Verloo, geb. te Zwammerdam 1637» st. te Amstcidam 7 Febr. 1677, vermogend koopman te Amsterdam, woonde eerst op de Gelderschekade, daarna op 't Nieuwe Waalseiland, en was eigenaai van de hofstede het Huis te Spijk (ook genaamd: het Torentje) onder Velsen (die door zijne erfgenamen in 1700 voor f 37.000 vei kocht werd aan Mr. Jan van de Poll, zie bij N°. 152); Luitt. der Burgerij 1664, Kap». 1672; Commiss. van de Buitenlands- of Rouaensvaarders (y)\ tr. te Amsterdam (ten Stadhuize) 15 Mei 1661 Agnes Huift, geb. 1625, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam O. K. 20 Nov. 1691, dr. van Evert (zie hierna) en van Agatha van der Donck. Zij wonnen: Judith Verloo, tr. Mr. Joan Hop (zie Aant. bij N°. 308). b. Evert Huift, gedt. O. K. 10 Nov. 1605, st. op Amboina 1636, Tweede persoon op 't eiland Amboina; tr. in Oost-Indië Agatha van der Donck, st. te Amsterdam en er begr. O. K. 26 Sept. 1678. Hunne dochter was: ïqq. Agnes Huift, tr. Everard Verloo (zie hiervóór). c. Joan Huift, N°. 199. cl. Brigitta Huift, tr. Mr. Joachim Rendorp, N°. 159e. Gerard Huift, gedt. O. K. 12 Dec. 1621, sneuvelde (ongehuwd) gedurende de belegering van Colombo 10 of 12 April 1656, Secr. 1645 —1654; hij nam in 1653 aan 't hoofd van 24 op eigen kosten uitgeruste manschappen deel aan den zeeooi log tegen de Engelschen, aan boord van den Vice-Admiraal Witte Cornelisz. de With, en vertrok in 1654 naar Oost-Indië als Eerste Raad en Directeur-Generaal (z). (*) M S. Aant. van Mr. N. de Roever over handelsgeschiedenis; {/>) Zie bij N°. 196, noot a; M Re-, van Goede Mannen 1677, N°. 1813 R. I-; W Q™hier 1674. fo. 292 v°.; (e) Deze verzameling werd na Hulft's dood 25 Aug. 1694 in 't openbaar verkocht (vgl. de advertentie 111 c e Amsterdamsche Courant van 10 Aug. 1694). (/) Coll. Succ., Keg. 13, fo. 421, (g) Cc> . . ucc., Ree; 15 fo 568; (h) Reg. van Goede Mannen 1683—1704, Nos. 1814—1818 R. I.; («) Algemeen Nederl. Familieblad II, p. .26; (/) Wk. Reg. 1, fo. 245 V.; (k) Ofschoon ik er geen overtuigende, documenteele bewijzen voor heb kunnen vinden, acht ik het hoogstwaarschijnlijk, dat Pieter Tansz. Huift en Tiet Jansdr. (die in de acten bloot onder dezen patroniem voorkomt) broeder en zuster en kinderen van Jan Claesz. „in den Holft" geweest zijn; (/) Stadsrek. 1534, fo. 13 v°.; (m) Gerrit Ildsen komt meestal onder dezen naam voor. Elders heet lnj: „Gheryt Ildsen alias Holft" (pacht de laken- en canifasexcijs voor een jaar; Stadsrek. 1541, fo- 5 v°-); „Gheryt Illezoen alias Holft" (pacht de reepexcijs; Stadsrek. 1544, fo. 6); „Geryt Ildssz Holft (Quohier 1557, fo. 107 v°.). Blijkbaar heeft hij na zijn huwelijk den naam van zijne vrouw aan den zijnen toegevoegd, zooals o.a. ook Hendrick Reynertsz. alias Hendrick Rooclaes (zie bij N°. 22, Bijl. 2) deed; («) Zie Begraafreg. O. IC., i. d. - Het stoffelijk overschot van Gerrit Ildsen alias Huift werd in 1588 naar de Nieuwe Kerk overgebracht: „Den ncn July (1588) begraven een kist met gebeenten twelck gehaelt es uyt de munnickenkercke doer d'erfgenamen van Gerit Ylsen Huift» (Begraafreg. N. IC.); () Wk. Reg. Huisverk. en Div. Mem. 1509- 43, fo. 121; (») Aant. van Schaep in 't Archief van den Hoogen Raad van Adel; (?) Begraafreg. O. IC., 1. d.; (/•) M S Geneal. Nobel in 't Gem.-archief te Amsterdam; (s) Zie Aant bij N . 93; (t) „Evert Claessz. coorncoper op 't Rockin in Jan Smitgis huys" (Boek van Ontv. en Uitg. van 't St. Pietersgasthuis 1573- 80, fo. 135); («) M. S. Backer, fo 20, b ; (*) Begraafreg. Weesk N . 4,1. d. Nov. ^639; (w) Schepenk. 12, fo. 82, 99; M 4« Reg- der lijfrentebr., fo. 31 vc; (.1 Dagel. Notulen van Burgemn. ,673—'77, achterin; (z) „In deesen jaere 1654 is secretaris Gerard Huift vertrocke nae Oost-Indien, in qualityt van Eerste Raet en Directeur-Generael; is geschoote voor Chilon; was secretares op secretary en van den raet; hadt in 't neeme van een Straetse vloot door de Engelse groot verlies; waerop sich begaf op 's lants vloot, tot eygen costen, met (24) matroose, op t schip van den vice-admirael Witte Wittesen. — Syde bij discourse tegen Bontemantel (leggende tesame speculeeren over de leuning van de hooftbruch in 't Y) dat om twee oorsaecke sich begaf nae Oost-Indien: de eerste, dat den Staet door de Admiralityt had geschreeven aen de veer van daen te comen scheepen, dat het convoy en 's lants vloot tegen seeckere tijt souden weese en cruyse bij Hysant, om haer op te passé; waerop de vloot tegen den bestemde tijd afquam en wierde dooide Engelse genoome, alsoo de vloot niet gereet was. Ten tweede, dat (hij) de resolutie van den raet stelde in consciemie, soo die geconcludeert waeren, en dat op een tijt Burgemeesteren begeerde die anders gestelt te hebbe, waerin sich beswaert had gevonde en niet had conne obediseren. Cort voor sijn vertreck gaf aen de meesterknecht van sijn moeder Balichje Hasselaers, weduwe van fan (sic) Eeverse Huift, brouster in 't Haentje (die begon te brouwe in de Dry Schulpe op de Princegraft) op intrest twintich duysent guldens, waervoor passeerden een Schepenekennisse" (Bontemantel, uitg. van Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 479)- - Huift kreeg bij zijn vertrek naar OostIndië een gesloten commissiebrief mede, met zijne aanstelling tot Gouverneur-Generaal, voor het .reval dat de Gouv.-Gen». Carel Reyniersz, die ziekelijk was, bij zijne aankomst nog in leven en in functie mocht zijn. Toen hij in Indië aankwam was Reyniersz. echter reeds overleden en door Mr. Joan Maetsuycker opgevolgd. Kort daarop maakte Maetsuycker, bij gelegenheid dat de oorlog op Ceylon de uitzending van een bekwaam gezagvoerder vorderde, van het spontane aanbod om deze taak te aanvaarden, dat hij den ridderlijken en onstuimigen Huift op eene listige manier wist te ontlokken, gebruik, om zich op deze wi_]ze van hem te ontdoen (Vgl. „Vijf en twintig jaren Indische landvoogdij" door S. Kalff, in het tijdschrift Nederland, jaarg. 1903)- 200. Mr. JACOB BOREEL, Ridder, Vrijheer van Duynbeek, St. Aecht en Meeresteyn. R. 1668—1697. Sch. 1661, Hoofdschout 1681—1690, Burg. 1691, 93, 95, 97. Gecomm. Raad 1680, Nov. 1693—Mei 1694, 1696. Ambassadeur Extraordinaris aan 't Hof van Alexis Michailowietsj, Tsaar van Rusland, 1664. Envoyé Extraordinaris van H. Hoog Mog., met Everard van Weede, Heer van Dijkveld, aan 't Hof te Brussel, Mei—Juni 1678. Envoyé Extraordinaris van H. Hoog Mog. tot bevordering van den Vredehandel te Nijmegen, Juli—Aug. 1678. Ambassadeur Extraordinaris aan 't Hof van Lodewijk XIV, Koning van Frankrijk, Nov. 1678—Sept. 1680. Ambassadeur Extraordinaris en Plenipotentiaris ter Vredehandeling te Rijswijk 1696—1697. Directeur van de Societeit van Suriname 1689. Kapn. der Burgerij 1661, Luitt.-Colonel 1672; Commiss. van de Fortificatie 1672; Curator der Illustre Schole en Scholarch der Latijnsche Scholen 1678; Commiss. van de Monstering; Commiss. van 't Goudsche Zandpad; Commiss. van den Wagenweg door Duivendrccht 1692; Commiss. Politiek in den Kerkeraad 1694. Woonde eerst op de Heerengracht, bij de Leidschegracht, en in 1691 en later op de Heerengracht, bij de Vijzelstraat (thans No's. 507 en 507^) (a). Hij was sedert 1690 eigenaar van het Huis Meeresteyn onder Velsen, dat door hem belangrijk verbouwd en verfraaid werd. Geb. 1 April 1630, st. op 't Huis Meeresteyn 21 Aug. 1697, zoon van Dr. Willem (zie Aant., hieronder) en van Jacoba Carel. Tr. te Utrecht 26 Febr. 1667 Isabella Coymans, geb. 10 Mrt. 1647, st28 Jan. 1705, dr. van Balthasar (zie Aant. bij N°. 318) en van Maria Trip. Kinderen (gehuwde): Willem Boreel, geb. 29 Mrt. 1675, st. kinderloos te Parijs 12 Juni 1727, woonde vóór zijn vertrek naar Parijs op de Heercngracht bij de Vijzelstraat, en was door zijne vrouw eigenaar van de hofstede Akerendam onder Beverwijk; Secr. 1693, Sch. 1708; Gedep. ter Rekenkamer van Holland 1713—1715; Ambassadeur Ordinaris aan 't Hof van den Koning van Frankrijk 1725—1727; Bewindh. W.-Ind. Comp. 1708; Directeur van de Societeit van Suriname 1709; Commiss. van 't Goudsche Zandpad 1709; tr. te Sloterdijk 3 Dec. 1704 Catharina Clara Geelvinck, geb. 24 Jan. 1680, st. 19 Nov. 1729, nalatende een vermogen van ƒ 217.000 (b), dr. van Mr. Joan, N°..255, en van Anna van Loon. Jan Jeronimus Boreel, geb. 14 Dec. 1684, st. 9 Sept. 1738, woonde op de Heerengracht, beoosten 't Koningsplein, en was eigenaar van de hofstede 68 200. Hartenlust onder Bloemcndaal, die hij 7 Mei 1722 voor ƒ 16.000 kocht; Secr. der Weeskamer 1707, Secr. (Ordinaris) 1716, Sch. 1734; Commissaris over de Notarissen 1735 (c)', tr- 16 Dec- 1709 Anna Maria Pels, geb. 22 Oet. 1684, st. 1 Dec. 1776, die in 1742 als wede. 5 dienstb., eene koets en 4 paarden hield, een huis van ƒ1350 huurwaarde bewoonde, en geschat werd op een ink. van ƒ 10 a 12.000 (d), dr. van Andries (zie bij N°. 336, Bijl. 1) en van Angenita Bouwens. Hunne twee kinderen waren: a. Mr. Jacob Boreel, Jansz., geb. 28 Mrt. 1711, st. 4 April 1778, kocht 5 April 1759 voor ƒ 117.000, en bewoonde sedert, een huis op de Heerengracht, tusschen de N. Spiegelstraat en de Leidschestiaat, met stal, koetshuis, woonhuis en pakhuis daarachter op de Keizeisgiacht (c), en bezat de hofstede Beekesteyn onder Velsen, die hij 21 Mrt. 1742 voor ƒ 28.000 van de erfgenamen van Jan Trip, den Jonge (zie bij N°. 286) kocht; hij hield in 1742: 7 dienstb., koets en 4 paarden en werd geschat op een ink. van f 12 a 14.000 (ƒ); Secr. 1734> Sch. 1737 (werd in Sept. 1747 als Oudschepen door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd); Raad en Advocaat-Fiscaal der Admiraliteit te Amsteidam 1778; hij werd in 1759 met de Heeren Mr. Jan van de Poll, Oudsch. van Amsterdam, en Mr. Gerard Meerman, Pension, van Rotterdam, met den titel van Ministers van Staat door de Staten-Generaal naar Engeland afgevaardigd voor de onderhandeling over de opgebrachte schepen en goederen en het vereffenen der geschillen aangaande de vaart op Amerika; Ambassadeur Extraordinaris aan 't Hof van George III, Koning van Engeland, 23 Jan. 1761—26 Oct. 1762 ; Meesterknaap van de Houtvesterij van Gooiland 1741; Kerkmr. N. IC. 1727; Gommiss, van de Monstering 1743; Commiss. van 't Klein Zegel te Amsterdam 175^! tr. 28 Febr. 1735 Agneta Margaretha Munter, geb. 21 Juli 1717, st. te Bath 8 Dec. 1761, dr. van Mr. Willem, N°. 288, en van Catharina Pels. Zij lieten de vier volgende kinderen na: aa. Catharina Boreel, geb. 10 Jan. 173^> tr. l0, Jan ^eind Bickei (zie bij N°. 116); tr. 2°. te Amsterdam 9 Aug. 1778 Claude de Narbonne Pelet Salgas, geb. te Bursins (in Zwitserland) 1728, Secretaris van Ambassade van Mr. Jacob Boreel Jansz. in diens beide gezantschappen (g), Vendumeester der Admiraliteit te Amsterdam 1764—1771 > 'n *77$ ald. wonende op den Fluweelenburgwal. bb. Agnes Margaretha Boreel, geb. 26 Nov. 173^» s^- te Pyrmont 16 Juli 1781, tr. te Velsen 15 April 1764 Mr. Francois Fagel, geb. 11 Sept. I74°> st. 28 Aug. 1773, 2e Griffier der Staten-Generaal 11 Mrt. 1766, zoon van Mr. Henric, Griffier der Staten-Generaal 1744, en van Catharina Anna Sluysken. De twee oudste van hunne zeven kinderen volgen: aaa. Mr. Henrik Fagel, gedt. te Amsterdam N. Z. K. 29 Mrt. 1765, st. kinderl. 22 Mrt. 1838, 2e Griffier (1787) en daarna ie Griffier (1790) der StatenGeneraal; (Ambassadeur der Nederlanden te Londen 1814; hem werd bij Koninkl. besluit van 16 Sept. 1815 door Willem I den titel verleend nen 1694, N°. 1816 R. I.; (k) Quohier 1674, fo. 45 M O Sara de Marez was eene zustersdochter van de eerste vrouw van Lodewijk de Bas. Alvorens met haar te trouwen, had Lod. de Las het sentiment" van de theologische faculteit te Leiden „ingenomen" en het advies van het Hof van Utrecht - onder welks ressort hij toen gevestigd was - gevraagd, waarna met „speciale permissie ende dispensatie van de hooge Overigheydt" het huwelijk voltrokken was. Toen de echtelieden zich vijf jaren later te Amsterdam metterwoon vestigden, moesten zij ondervinden, dat „eenige mensc en er „van die impressie" waren, „alsof het voorschreve huwelijck.... soude laboreren van onwettighey'dt", zoodat er eene formeele resolutie van de Staten van Holland noodig was, om de echtverbintenis ook in Holland als wettig te doen erkennen. (Resol. Holland, 25 Aug. 1691); (m) J. Bic ter Raye, Aant. II, p. 236; (») Quohier 1742, p 47; (") J- Bicker Raye' Aant ll> P' 985 (/) Q«'Jtsch. P* fo. 310; (q) „3! d° (Oct. 1770) is de Wel Edl. Gestr. Heer Mr. Jan de Bas, Tweede Sikretans op de Weeskamer en Commissaris van de Nagtwerkers, in den ouderdom van 52 op desselts buyteplaats tot Baambrug, genaampt Bassenhof seer ellendig overleeden, hebbende sig uyt disperatie, omdat hy so slegt met sijn finantie stondt, en dagelijks van sijn crediteuren om geit lastig gevallen wier van tijd tot tijd doodgesoopen, smorgens in fyne liceur en smiddags en snags m de roo e wijn! waardoor hy sig so lang smoordronken hiuw, tot hy so ongelukkig is gestorven, en te Abkou maar stil in de kerk is bygeset. Hy was getrout met de outste JufTrou van Vlooswijk, waarby hy een soon en een dogter nalaat en welke vrouw in allen deele nog slegter als haar man was, is . (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 378); (r) „5 Juny (1748) is de jongste lieer Joan de Bas met de outste Juffrou van Vlooswijk, van Loenen, deurgeloope, en staan eerdaags te trouwen, dog het is seer tege de sin van de Juffrou haar moeder, temeer also sy Rooms en de Heer de Bas gereformeert is . (J. Bicker Raye, II, p. 142); M „2 Mey (1766) is Mevrouw van Vlooswijk, huysvrouwe van de Heer Mr. Jan de Bas, Tweede Sicretaris van de Weeskamer en Commissaris van 't Comptoir der Nagtwerkers uyt haar huys met een mooy praatje door de onderschout Burgers gelokt, die ver - eet was in een koets geset en na het verbeeterhuys getransporteert, om haar kwaat gedrag so van ongehoorde verkwisting, dronk en mishandeling etc. etc. aan haar man begaan". (J. Bicker Raye, Aant. II, p. 312). 176. Dr. JACOB BAS, DIRCKSZ. R. 1655—1656. Comm. 1636, Sch. 1656. Raad ter Admiraliteit in Zeeland 16 Mrt. 1647 1651. Bewindh. O.-Ind. Comp. 1651. Kap", der Burgerij 1652. Koopman, o. a. in Oostindische waren (a), wonende op de Oude Turfmarkt. Hij verrekende door bemiddeling van de Wisselbank over het jaar 1645 een bedrag van ƒ 786.900.— (/?). Gedt. N. K. 8 Sept. 1609, st. 23 Mrt. 1656, zoon van Dr. Dirck Jacobsz., N°. 76, en van Grietge Jansdr. Snoeck. Tr. 3 Febr. 1637 Anna Reael, gedt. N. K. 18 Sept. 1616, st. 1 Juni 1663, dr. van Pieter (zie bij N°. 79) en van Weyntge Oetgens. Kinderen: wendela Bas, tl'. Mr. Jan van Loon (zie bij N°. 149). margaretha Bas, ged1. Z. K. 7 Juli 1641, begr. O. K. 18 Oct. 1663, ondeiti. 28 Jan. 1660 Joan Anslo, geb. 1635, begr- N- K- 20 0ct l663> wonendc op de Keizersgracht bij de Prinsenstraat „in de drie Koningen", Comm. 1661, Regent Aalmoezeniersweeshuis 1660, zoon van Jan Claesz. (zie Aant. bij N°! 154) en van Fokeltge Pietersdr. van Hoorn. — Dit huwel. was kinderloos (c). Dirck Bas, gedt. N. K. 22 April 1649, st. kinderl. en begr. O. K. 22 Nov. 1673, woonde op de Heerengracht; Luitt. der Burgerij 1672; Regent Aalmoe- (rt) Mr. Henrick Hooft werd 10 Dec. 1669 door de Staten van Holland benoemd tot Ambassadeur extraordinaris aan den Koning van Polen, maar bedankte voor deze benoeming 19 Dec. d.a.v. (Resol. Holland); (6) Quohier 1674, fo. 566 v°; (c) „Den heer Outburgemeester Hooft, naer het afsterven van sijn huysvrouw Aechje Hasselaers, dochter van den mayoir Dirck Hasselaer, is getrout met sijn tweede vrouw Maria van Walenburch, vrouwe van Outcaspel etc., weduwe van Schooterbosch, die haer bequaemelijck conde vaynsen, hoewel tamelijck bejaert, alsof nóch bequaem was ldnt of kindren te gecrijgen, ende dat veel meer middelen had, als wel inderdaet. Getrouwt sijnde ende byde saecke anders uytvallende, is groote onlust tusschen haer geweest, die soo hooch liepen, dat sij voor de tweede mael is vertrocken naer Rotterdam en nae eemge weecken wederom gecoomen. Hooft, in (de) schuyt en op waegens, heeft de onlusten niet gesweegen en voornaementlijck in de commissie van de reeckeninge van 't Muyder santpadt en de reeckenmge van 't Haerlemer santpadt. Onder anderen syde (hij) geconsipieert te hebben een grafschrift: „lei gist une femme, ha qui est bien! C'est pour son repos et pour le mien", dat sommige aldus in Duyts stelde: „Hier lyt mijn vrouw, ha, dat gaet wel! 'k Was haer een plaech, sij mijn een hel". (Bontemantel, uitg. Dr. G. W. Kernkamp, II, p. 477); W Zie bi3 N°- 76> no(* hhh ■ Hooft had zijne benoeming te danken aan de voorspraak van Bentinck van Poit anc ij 1 em . De candidaat voor dit ambt, door de Amsterdamsche regeering voorgedragen, was Mr. Joseph Huydecoper, N°. 277. (Missive van de Heeren ter Dagvaart, 18 Mrt. 1691), (ƒ) Quo ïei 1 74j< °88 v°.; (V) De beide andere zoons waren: b. Gerrit Hooft, ged'. Remonstr. Kerk 12 April 1667, beer. N.'k. 10 Juli 1689, Kap", ter Zee, sneuvelde in een zeegevecht tusschen drie fregatten van de&Amsterdamsche Admiraliteit, onder den Commandeur Paulus van der Dussen, en eemge Franse e schepen; c. Nicolaas Hooft, ged». Remonstr. Kerk 15 Aug. 1669, sneuvelde als Cornet der Cavallerie en Adjudant van Willem Bentinck, Graaf van Portland, in den slrg bij Neerwinden, 29 Juli 1693. (Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, 1688—'96, p. 248, 250); (k) Coll. Succ, Reg. 17, fo. 224- (#) Reg. van Goede Mannen, 1694, 1700, No's 1816 en 1817 R. I.; (j) Mr. Jacob van den Bosch, st. te Amsterdam Juni 1680 (zoon van Joan, Luitenant-Generaal der Artillerie in dienst van H. Hoog Mogenden 1632, en van Sara Wyke), Commies van den Raadpensionaris Johan de Witt 16^5—'72, Pensionaris en Chartermeester van Amsterdam 1675- 1680, tr. Hester de Ruyt, st. te Amsterdam Sept. 1713. en begr. te 's-Hage. Hunne kinderen waren o. a : ^Agatha van den Bosch, tr. Mr. Henrick Hooft, den Jonge (zie bij N» «77)i den B°sch (zie 51J N°. 239), tr. Albertina Constantia Pater; (k) Hij werd in 't Remonstr. doopboek ingeschreven onder den naam „Cornelis"; (/) (19 Juli 1693) „Naermidd. was 's Gravemoer bij mij en seyde.. . mij oock, dat Putman en sijn vrouw, te Delft, bij klockslagh gescheyden waeren; dat hij haer van t goedt 400.000 gl. wederom soude geven met alle de juweelen. Dat hij met haer 900.000 gl. ten huwelijck gehadt hadde. Dat hij onlangs Hooft, de Bailluw van Woerden bij haer had vinden sitten, ongekleedt in sijn nachttabbert sittende, en sij mede heel ontkleedt sijnde, en dat hi] Hooft het huys hadde uytgejaeght". (Journaal van Constantijn Huygens, den zoon, 1688- 96, p. 239); lm) De opgaven betreffende het geslacht Mogge zijn door mij grootendeels ontleend aan het werkje van Mr. B. F. W. von Brucken Fock: Het geslacht Mogge; («) Quohier 1742, fo. 26; (0) J. Bicker Raye, Aant. II, p. 3^8- 178. Mr. JAN BICKER. R. ÏÓ55—1657- Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 3 tebr. 1655—1657. Comm. 1653* Woonde op de Keizersgracht. Gedt. O. K. 24 Mei 1626, st. ongeh. en begr. N. K. 29 Dec. 1657, zoon van Dr. Andries, N°. 110, en van Trijn Jansdr. Tengnagel. 63 179. WILLEM SCHRIJVER. R. 1656—1661. Comm. 1655* Raad ter Admiraliteit in 't Noorderkwartier 28 Jan. 1658—1661. Regent Rasp- en Tuchthuis 1647; Luitt. der Burgerij 1651, Kapn. 1653. Woonde op de Heerengracht. Geb. te Leiden 1608, st. te Amsterdam 17 Oct. 1661 {a), zoon van Pieter Hendricksz. Schrijver, alias Petrus Scriverius (zie Aant. bij N°. 77) en van Anna van der Aar. Ondertr. 8 Mei 1645 Wendela de Graeff (b), geb. 22 Sept. 1607, st. 27 Febr. 1652, nalatende een vermogen van ƒ 439.000 (c), \vede. van Pieter van Papenbroeck (zie bij N°. 80, Bijl. 1), dr. van Jacob Dircksz., N°. 80, en van Aeltge Boelens. Kind: Willem schrijver, geb. 1651, begr. Walenk. 1 Juni 1673, woonde in de Doelenstraat; het hem van moederszijde toekomende vermogen, dat ter Weeskamer berustte, bedroeg in 1658 een som van ƒ 580.000.— (d); tr. 14 Febr. 1673 Margaretha Six, geb. 3 Nov. 1653, st. 3 Jan. 1704, dr. van Pieter (zie Aant. bij N°. 160) en van Johanna Six. Zij hertr. Joan de Vries, N°. 228. (a) Dr. G. W. Kernkamp, Bontemantel, ii, p. 106; (6) Zie hiervoor, p. 268, 432; (r) Wk. Reg. 28, fo. 298 v0.; Wk. Reg. Div. Mem. 7, fo. 79; (d) Wk. Reg. 30, fo. 211. 180. FREDERICK ALEWIJN. R. 1657—1665. Comm. 1655, Sch. 1658. Hoofd-Ingeland van de Beemster 1639; Kerkmr. N. K. 1646; Luitt. der Burgerij 1650, Kap". 1657. Woonde op de Heerengracht, en liet in de Beemster, waar hij veel land bezat, dicht bij Purmerend, volgens de plannen van Philips Vingboons, de statige buitenplaats Vreden-Burgh bouwen (a). Geb. 27 Aug. 1603, st. 8 Juni 1665, zoon van Dirck (zie Aant., hieronder) en van Maria Schurman. Tr. i°. 15 Sept. 1637 Agatha Geelvinck, geb. 1 Mrt. 1617, st. kinderl. 15 Febr. 1638, dr. van Jan Cornelisz., N°. 113, en van Aecht (Agatha) de Vlaming van Oudtshoorn; tr. 2°. 28 Aug. 1640 Eva Bicker, gedt. O. K. 24 Dec. 1609, st. 13 Nov. 1665, wede. van Dr. Dirck de Graeff (zie bij N°. 80), dr. van Jacob, N°. 116, en van Anna Roelofsdr. Kind (uit het tweede huwelijk): Dirk Alewijn, geb. 31 Aug. 1644, st. 14 Dec. 1687, woonde op de Heerengracht en was eigenaar van de hofstede Vreden-Burgh in de Beemster; hij werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 250.000.— {b)\ Luitt. der Burgerij 1670; Hoogheemraad van de Beemster 1674; Kerkmr. N. K. 1681 ; tr. 1 Nov. 1667 Agatha Bicker, geb. 19 Mrt. 1647, st. 5 Aug. 1716, dr. van Henrick (zie bij N°. 116) en van Eva Geelvinck. 18o. Uit dit hu wel. sproten o. a. de volgende vier kinderen: a. Eva Alewijn, tr. Mr. Jacob Jansz., gezegd Jacob Jan de Backer (zie bij N°. 147, Bijl. 1). b. Fredrick Alewijn, geb. 25 Dec. 1676, st. ongeh. 11 Oct. 1724 woonde afwisselend op de Keizers- en Heerengrachten en was eigenaar van de hofstede Vreden-Burgh in de Beemster; Comm. 1713, Sch. 1714; Kerkmr. Oude Walenk. 1711; Hoogheemraad van de Beemster. c. Mr. Dirk Alewijn, N°. 329. d. Anna Alewijn, tr. Mr. Jacob Faas (zie Aant. bij N°. 392). Aant. Mr. Dirck Dircksz. Alewijn, geb. omstreeks 1500 (c), begr. O. K. 20 Sept. 1573, „wisselaer" in de Warmoesstraat „in den Wissel" ; tr. i°. Marij Gerritsdr., st. 21 Sept. 1568, begr. O. K. 25 Sept. d.a.v.; tr. 2°. 30 Febr. 1569 Neeltgen Cornelisdr. (d), begr. O. K. 1 Febr. 1590, wedf., met twee dochters (e), van Evert Jansz., bakker in de Minderbroedersteeg. Uit het eerste huwel. zijn vijf kinderen bekend, uit het tweede drie, die alle volgen: a. Jacob Dircksz. Alewijn (ƒ), geb. omstreeks 1530, st. te Harderwijk 26 Mei 1606, was eerst „wisselaer" (g) te Amsterdam in de Warmoesstraat „in den Wissel"; hij pachtte 15 Juni 1569de munt te Nijmegen, die in 1584 naar Harderwijk verplaatst werd, en werd Muntmeester van 't Vorstendom Gelderland en Graafschap Zutphen; hij was tevens „muntmeester particulier over Hollant" als hoedanig hij in 1581 voorkomt (h)\ tr. 1560 Margaretha van Sloten, jansdr., st. te Harderwijk 18 Mei 1618. Zij wonnen de volgende acht kinderen: aa. Een kind, begr. O. K. als „kint onder die arrem" 20 Aug. 1561. bb. Maria Alewijn, gedt. O. K. Sept. 1565. cc. Maria Alewijn, gedt. O. K. 26 Sept. 1567- dd. Mr. Dirck Alewijn, geb. te Nijmegen 1580, st. te 's-Hage Oct. 1638, Sch. en Raad van Harderwijk; Gedep. ter Staten van Gelderland en ter Staten-Generaal; werd bij diploma van Febr. 1623 door Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, geadeld (z); tr. te Leiden 15 Febr. 1607 Sara Schurman. — Uit dit huwel. sproten drie kinderen, waaruit verder geene nakomelingschap. ee. Benjamin Alewijn, geb. 15^6, st. ongehuwd. ff. Johan Alewijn, volgde zijn vader in 1606 op als Muntmeester van 't Vorstendom Gelderland en Graafschap Zutphen; tr. te Harderwijk 7 Jan. 1621 Aletta van Wijnbergen, dr. van Jan en van Judith van Wijnbergen. — Zij lieten vier kinderen na. gg. Margaretha Alewijn, tr. Simon van der Meyden. hh. Sybert Alewijn, tr. Geertruid van Hoeckelum. — Wonnen een zoon. b. Marij Dircksdr. Alewijn, geb. omstreeks 1550, begr. O. Z. 12 Nov. 1595 (heet in 't begraafregister: „apteeckster"), tr. i°. Jan Hl- 180. „Huis van Bartolotti" gelegen, en dat 14 Mei 1641 voor ƒ 36.365 door hem gekocht werd (r); hij werd, met eene zijner dochters, in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 400.000. (i"); Regent Burgerweeshuis 16365 Hoofd-Ingeland van de Beemster 1653* ti. 10 Dec. 1630 Geertruid Hooftman, geb. 9 Sept. 1609, begr. N. K. 27 Mei 1658, dr. van Martin (zie Bijl. 1, hieronder) en van Angnes van Collen. Van hunne kinderen volgen er hier vier: a. Martinus Alewijn, gedt. O. K. 19 Mrt. 1634, st. 26 Nov.^ 1684, was in 1666 koopman onder de firma Adriaen Lampsins en Martinus Alewijn (,t), woonde op de Heerengracht, en werd in 1674 aangeslagen voor een vermogen van ƒ 147.000. (u); Luit*, der Burgerij 1657; tr. 15 April 1659 Anna Hooftman, geb. te Haarlem 25 Juli 1641, st. te Amsterdam 28 Oct. 1689, dr. van Zacharias (zie Bijl. 1, hieronder) en van Eva Voet. Zij wonnen o. a. de volgende drie kinderen: aa. Geertruyd Alewijn, tr. i°. Mr. Pieter Blaeu (zie bij N°. 163); tr. 2°. Johan Jacob de Famars (zie bij N°. 270, Bijl. 1); tr. 3 . Jan Walraven (zie Aant. bij N°. 206), wedr. van Margaretha Trip. bb. Mr. Zacharias Henric Alewijn, geb. 13 Oct. 1663, st. 27 Juli 1734, woonde op de Keizersgracht; Luit1, der Burgerij 1690; tr. 6 Dec. 1701 Maria Schuylenburgh, geb. 30 Sept. 1671, st. 7 IHebr. 1739, dr. van Jacobus (zie bij N°. 108) en van Catharina Le Gouche. Uit dit huwel. sproot een zoon: Mr. Jacob Alewijn, N°. 337. cc. Mr. Abraham Alewijn, geb. 16 Nov. 1664, st. te Batavia 4 Oct. 1721, lid van den Raad van Justitie te Batavia 1716; AdvocaatFiscaal van Nederl.-Indië 1720; tr. ald. 1705 Sophia Beukers. b. Clara Alewijn, tr. Daniël Bernard, N°. 240. c. Geertruyd Alewijn, tr. Joan de Vries, N . 228. d. Mr. Abraham Alewijn, volgt: Mr. Abraham Alewijn (bovengenoemd), gedt. O. K. 27 Jan. 1639, begr. O. K. 10 Oct. 1678, „rentenier" op de Heerengracht; Luitt. der Burgerij 1657, Kapn. 1672; Kerkmr. N. Z. K. 1664; Regent Sint Jorishof 1672; ondertr. 21 Juli 1672 Elisabeth Reynst, geb. 18 Dec. 1648, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam O. K. 14 Mei ij\2, dr. van Mr. Lambert, N°. 157, en van Alida Bicker van Swieten. Uit dezen echt sproten o. a. de twee volgende kinderen: a. Mr. Abraham Alewijn, geb. 6 Juni (en gedt. \y. K. 14 Juni) 1673, st. 15 Febr. 1735, woonde op de Heerengracht; Directeur van den Levantschen Handel 1701; Advocaat der O.-Ind. Comp. 1716— 1735; Luitt. der Burgerij 1698, Kapn. 1704; Kerkmr. Nieuwe Walenk. 1702; tr. 27 April 1700 Willemina Margaretha Lestevenon, geb. 6 Juni (en gedt. N. Z. K. 7 Juni) 1673, st. 16 Oct. 1724, dr. van Mattheus (zie Aant. bij N°. 300) en van Elisabeth Backer. Drie van hunne kinderen volgen hier: i8o. aa. Mattheus Alewijn, geb. 24 Jan. 1705, st. 30 Mrt. 1764, koopman op de Hcerengracht, tusschen de Reguliersgracht en de Vijzelstraat, „in de Moriaantjes"; Sch. 1734 (werd 1 Sept. 1748 als Oudschepen door den Prins Erfstadhouder Willem IV geremoveerd); Directeur der Groenlandsche Visscherij 1739; hield in 1742: 5 dienstb., bew. een huis van ƒ 1260 huurvv., had eene buitenpl., koets en 2 paarden en werd geschat op een ink. van ƒ 7 a 8000.—- {v)\ tr. 11 Febr. 1728 Maria Agneta Scherenbergh, geb. 12 Sept. 1704, st. op hare buitenplaats nabij Ouderkerk 3 Dec. 1753 (w), dr. van Joan (zie bij N°. 252, Bijl. 1) en van Maria Weyer. Hunne dochter was o. a.: Agneta Elisabeth Alewijn, tr. Mr. Augustinus van Son (zie Bijl. 2, hieronder). bb. Mr. Abraham Alewijn, geb. 14 Febr. 1707, st. te's-Hage 9 Juli 175 5> was in 1735 eigenaar van eene suikerbakkerij in de Nes, hoek Kuipersteeg (x); hij woonde op de Heerengracht bij de Utrechtschestraat; in 1742 hield hij: 5 dienstb., bew. een huis van ƒ 1350 huurw., had eene buitenplaats, eene koets en 4 paarden, en werd geschat op een ink. van ƒ 8 a 9000.— (y); Sch. 1743; Raadsheer in den Hoogen Raad in Holland, Zeeland en Westfriesland 1748; Kerkm1". Nieuwe Walenk. 1729; Ingeland en Sch. (1731) en Hoofd-Ingeland (1738—1750) van's-Graveland ; Luitt.Houtvester van Gooiland 1738; Hoogheemraad van de Beemster 1741 ; tr. i°. 10 Juni 1727 Magdalena Wilhelma de Vicq, geb. 25 Dec. 1705, st. 29 Dec. 1727, dr. van Mr. Nicolaas (zie bij N°. 226) en van Maria Jacoba van Riedt; tr. 2°. 31 Mei 1729 Jacoba Anna van Hoorn, geb. 28 Mrt. 1707, st. te 's-Hage en begr. te Amsterdam N. Z. K. 23 Sept. 1767, dr. van Hendrik (zie bij N°. 107, Bijl. 1) en van Cornelia Jacoba Oetgens van Wa veren. Uit het tweede huwel. sproten o. a. de beide volgende dochters: aaa. Cornelia Jacoba Alewijn, geb. 1 Mei 1732» s^- 5 Nov. 1783) tr. te Scheveilingen 1 Mei 1763 Mr. Christiaan Joannes Vaillant, geb. te Leiden 5 Jan. 1719, st. te Enkhuizen 9 Mrt. 1781, Secr. van Enkhuizen, Pensionaris ald. 1749, Raad ald. 1756, Burgemr. ald. 1772, Gcdep. in de Rekenkamer van Holland, Bewindh. O.-Ind. Comp., Hoogheemraad van de Beemster, wed1', eerst van Margaretha van Schaeck, daarna van Elisabeth Blankaart, zoon van Christiaan en van Catharina Everardina van den Treek. Uit het eerste huwel. van Mr. Christiaan Joannes was een zoon gesproten, die volgt: Mr. Christiaan Everard Vaillant (zie Aant. bij N°. 441), tr. Maria Cornelia van Herzeele. bbb. Margaretha Henrietta Alewijn, tr. Ouirijn Wilhelm van Hoorn (zie bij N°. 107, Bijl. 1). i8o. werd (door schenking van Willemina Schuyfhill, wede. Francois Oos- dorp, te Geertruidenberg) 5 Sept. 1734 eigenaar van de hofstede Berghvliet onder Abcoude; tr. te 's-Hage 31 Oct. 1715 Anna Maria Abo, geb. te Amsterdam, begr. ald. Z. K. 19 Dec. 1770, dr. van Joannes Nicolaesen (zie Aant. bij N°. 202) en van Rebecca Jacoba Ranst. Uit dit huwel. sproten zeven kinderen, waarvan het oudste en het derde volgen: a. Mr. Jacobus Augustinus van Son, geb. 13 Sept. 1718, st. kinderl. 11 Juni 1763, „was een seer schoon, fris, stark man" (z)\ advocaat 1740, Stadsadvocaat te Amsterdam 1747; werd door zijn huwel. eigenaar van twee koffieplantages in Suriname, genaamd: Acconoribo (waard ƒ 76.268) en de Sonnebloem (waard ƒ 53.687) (aa); Sch. 1762; tr. te Amsterdam 20 Aug. 1752 Madeleine Bordier, geb. te Genève 25 Juni 1710, st. te Amsterdam 13 Oct. 1786, nalatende een vermogen van ƒ 168.600, wede. van Pierre Boyer, dr. van Théodore Bordier, lid van den Raad der Tweehonderd en Ontvanger der granen te Genève, en van Louise Mallet (bb). b. Mr. Augustinus van Son, geb. 12 Sept. 1722, st. op zijne buiten¬ plaats in de Bovenkerkerpolder 10 Aug 1789, Comm. 1768; Secr. van de Heeren Representanten van Z. H. bij de O.-Ind. Comp. ter kamer van Amsterdam 1750; Advocaat der O.-Ind. Comp. 1755; Heemraad, 1777, en Dijkgraaf, 1786, van den NieuwerAmstel; tr. i°. te Amstelveen 15 Nov. 1757 Agneta Elisabeth Alewijn, geb. 16 Mrt. 1729, st. 7 Nov. 1767, „sijnde in haar gesonde tijdt een regte dragonder van een vrouw geweest" (cc), dr. van Mattheus (zie Aant. bij N°. 180, hiervoor) en van Maria Agneta Scherenbergh; tr. 2°. 11 Sept. 1768 Jacoba Geertruyd Clara van Eek, geb. te Maastricht 1735, st. te Amsterdam 15 Juni 1817, dr. van Jan Carel van Eek. Uit het eerste huwel. sproot een eenige zoon: Mr. Matthijs Augustinus Alewijn van Son, ged*. N. Z. K. 10 Mei 1761, Comm. 1785—1795. (a) Gebouwen van Ph. Vingboons, I, p. 2, pl. 33—35 en 46-48; (b) Quohier 1674, fo. 392 v°.; (c) Volgens de in den Annuaire généalogique des Pays-Bas, 1874, uitgegeven genealogie Alewijn, (die opgeeft dat [Mr.] Dirck [Dircksz.] Alewijn een zoon was van Dirck Alewijn en van Anna Can), draagt het portret van Mr. Dirck Alewijn, dat zich thans in 't buitenland bevindt, het opschrift: „D. Allevin a° 1560 aetatis XXXIII". Luidt dit opschrift werkelijk zoo, dan moet er een fout schuilen, hetzij in 't jaartal, hetzij in de opgave van den leeftijd, of het portret moet een ander voorstellen dan den „wisselaer": wellicht een zoon van hem, een ouder?n, vooroverleden, broeder van den gelijknamigen lakenkooper. Want Mr. Dirck Dircksz., die, naar uit alles blijkt, niet — gelijk de genealogie Alewijn opgeeft — de broeder, maar de vader van den omstreeks 1530 geboren Muntmeester Jacob was, moet omstreeks of niet lang na 1500 geboren zijn. Uit het doopregister blijkt, dat Dirck Alewijn, de lakenkooper „in 't gulden Hooft", gedt. O. K. 14 Aug. 1571, een zoon was van Mr. Dirck Dircksz. Alewijn en van Neeltge Cornelisdr. Daar deze laatste in 1580 als wede. voorkomt (Rentebr. 12, fo. 282 v°.; Quijtsch. 12, fo. 213) kan de Dirck Alewijn, die in 1596 over het bewijs ter Weeskamer van de nalatenschap zijner zuster Marij Dircksdr. Alewijn (toekomende haren kinderen uit haar huwelijk met Jan Willemsz. van der Meer) staat, tegelijk met zijn halven broeder, den Muntmeester Jacob Dircksz. Alewijn —: „Ende 't behaechde Jacob Dirxz. muntm(eeste)r van Geld(e)rlandt, oom, ende Dirck Alewijn, halve oom van (de) kind(ere)n" (Wk. Reg. I2 f0. 109) - geen ander zijn dan de lakenkooper „in 't gulden Hooft". Hieruit volgt dus, dat de Muntmeester Jacob en de lakenkooper Dirck Alewijn, ondanks het verschil van circa 40 jaren in beider leeftijd, halfbroeders waren. Eene familieaanteekening meldt nog, dat de Muntmees ei peetoom was van het in 1601 geboren tweede kind van Dirck Alewijn en Maria Schuman (vgl. de 8o- Gecomm. Raad 1657—1659; Raad ter Admiraliteit te Amsterdam 1669— 1671; Gedep. in den Raad van State 1673 1 ^75• 64