A qu.413. I .26 . Rede Delft J OVER DE ONTWIKKELINGSWIJZE DER WISKUNDE. RIJKSUNIV RSITEI U' * CHT^ ^ ^ ^ ^ 0331^2:3 A cvy. 4//? / Over de ontwikkelingswijze der Wiskunde. REDE uitgesproken bij de aanvaarding van het Ambt van Hoogleeraar in de Zuivere en Toegepaste Wiskunde en de Mechanica aan de Technische Hoogeschool te DELFT, den 5dcn Mei 1909, DOOR D« J. A. BARRAU. DELFT — J. WALTMAN JR. - 1909. Ede/grootachtbare Hceren Curatoren, Hooggeleerde Hecren Professoren, Hceren Lectoren cn Privaat-Docenten, Dames en Ileeren Studenten dezer Technische Iloogcschool en verder allen, die clcze plechtigheid met Uwe tegenwoordigheid wilt vcrecren, Zeer geachte Toehoorders, Eene goede gewoonte schijnt het mij, als een nieuwbenoemd Hoogleeraar, zijn ambt aanvaardend met bet bonden der gebruikelijke redevoering, zich daarin tot taak stelt niet zoozeer uitkomsten voor te dragen van eigen onderzoek, welke uit den aard der zaak vaak zeer bijzondere onderwerpen betreffen zullen en zoodoende slecbts aan vakgenooten in enge ren zin belang inboezemen, als wel aan den ruimeren kring van hoorders, tot welke bij bij die gelegenheid het woord mag richten, een meer algemeen inzicht te bieden in de beteekenis, in de werkwijzen, in de ontwikkeling zijner wetenschap. Zulke gewoonte volgend, koos ik tot mijn onderwerp voor heden: over de ontwikkelingswijze der Wiskunde. Het zou echter evenzeer binnen den beschikbaren tijd ondoenlijk, als voor hot beoogde doel onnoodig zijn, mijne beschouwingen over bet geheele gebied dier wetenschap te willen uitstrekken, ik zal mij, in mijne poging te schetsen hoe eene eenmaal gestelde wiskundige vraag zich noodwendig en zonder afzienbaar einde door algenieener inkleeding heeft te verruimen en te verdiepen, door onderscheiding harer opvolgende bijzondere gevallen te verwikkelen, door zinverwante wijziging tc vervormen en te verplaatsen, moeten beperken tot een enkel, geschikt gekozen, voorbeeld. Als zoodanig moge gelden: de oplossing eener stelkundige vergelijking van willekeurigen graad, met ééne onbekende. Wellicht zal menigeen Uwer, in wiens dagelijkschen gedachtenkring wiskundige vragen alleen ter wille liarer -toepassing op praktijk of techniek gesteld worden en oplossing behoeven, hij het hooien noemen van juist dit voorbeeld eenige verbazing in zich voelen opkomen. Niet «lat ik verwacht de belangrijkheid, do fundamenteele en historische beteekenis in twijfel te zien trekken van eeu vraagstuk, dat èn geheel aan den aanvang staat der stelkunde èn tevens nog steeds den hoofdinhoud dier wetenschap uitmaakt, een vraagstuk waaraan, in den loop der eeuwen, \oui ons, Westerlingen, is gearbeid door Arabieren, Grieken, Indiëis, Chineezen en Egyptenaren — de Papyrus Rhind van 1700 v. C. bevat een hoofdstuk over vergelijkingen van den eersten graad met eene onbekende — een vraagstuk waarmede namen als Cardano, Tartaglia en Ferrari, Lagranoe, Gauss, Abel en anderen van nieuweren tijd, straks nader te noemen, onafscheidelijk verbonden zijn, terwijl schier alle wiskundigen van naam er bijdragen toe leverden. Maar ik ben voorbereid op tegenwerping van anderen aard. Immers, zoo zal men zeggen, door de ingespannen samenwerking van zooveel vernuft gedurende zoovele eeuwen heeft dan ook het vraagstuk ten volle zijne oplossing gevonden. En deze bewering heeft een schijn, van het standpunt van den practicus zelfs meer dan een blooton schijn, van waarheid. Gesteld toch, dat eene bepaalde vergelijking van zekeren graad met reëele en meetbare coëfficiënten ter oplossing gegeven zij. Dan leert de naar d'Alembert genoemde, door Gauss voor het eerst in zijne dissertatie, later nog op een drietal andere wijzen, bewezen stelling, dat in elk geval minstens éen wortel aanwezig is en dus bet aantal wortels met den graad gelijk staat; deze wortels kunnen echter meermalen voorkomen en paarsgewijze toegevoegd complex zijn. Door eene steeds uitvoerbare bewolking kan men nu nieuwe vergelijkingen vormen, waarvan er eene de eenmaal voorkomende wortels bevat, eene tweede de tweemaal voorkomende, eiken slechts eens, en zoo verder. De vraag is daarmede overgebracht op vergelijkingen met uitsluitend verschillende wortels. Eene volgende reeks bewerkingen stelt in staat deze woitcls te scheiden, dat wil zeggen de aantallen der positief en negatief reëele en der complexe wortels afzonderlijk te bepalen en grenzen aan te geven, waarbinnen hunne bedragen elk afzonderlijk gelegen zijn; bij deze scheiding bewijzen theorema's als die van Descartes en Budan, bovenal dat van Sturm, gewichtige diensten. En ten slotte kan men eiken der nu individueel aangewezen wortels door rekenwijzen als die van Newton of van IIorner, om slechts de meest bekende te noemen, tot eiken gewenschten graad van nauwkeurigheid benaderen. Voegen wij nog toe, dat de aan de coëfficiënten opgelegde beperkingen van realiteit en meetbaarheid niet wezenlijk zijn, dat scheiding en benadering, zij bet ook ten koste van meer moeite en omzichtigheid, bij complexe of onmeetbare coëfficiënten e\ enzeer kunnen worden uitgevoerd, dan schijnt dit slechts te klemmender den eenigermate verwonderden uitroep te rechtvaardigen: wat verlangt gij dan nog meer? Inderdaad — al is de mogelijkheid der ontdekking van verkortende becijferingswijzen nimmer uitgesloten met hit oog op de toepassing bezien schijnt het vraagstuk dooi het zooeven geschetste, in onze leerboeken zoo goed als stereotyp geworden samenstel van in elkaar grijpende en elkaar aanvullende beschouwingen en bewerkingen opgelost, uitgeput en afgedaan. En daar liet wiskundig onderwijs aan eene Technische Iloogeschool op de toepassing gericht dient te blijven, zal ik — toekomstige hoorders mijner lessen kunnen dienaangaande gerust zijn — mocht nu of later het doceeren en ... . exaniinceren van dit onderdeel tot mijne taak behooren, ook niet meer willen geven of verlangen, het is zóó, voor hun doel, ook naar mijne meening alleszins voldoende. Maar dit neemt niet weg, dat de beoefenaar der zuivere wiskunde, wien het te doen is om het doorgronden der geheimen van Getal en Maat, zulk eene oplossing, zoo ze hem met de pretentie eener eindbeslissing zou worden geboden, met een hoffelijk „dankbaar, doch niet voldaan" zal moeten afwijzen. In plaats van zich door eene benaderingsmethode, zelfs de scherpst convergente, bevredigd te gevoelen, antwoordt hij, dat het daarom eigenlijk niet gaat, en wel verre van de debatten, nadat Horner en Sturm het hunne gesproken hebben, voor gesloten te verklaren, leent hij gretig het oor aan eene reeks van volgende sprekers, die hetzelfde onderwerp in velerlei anderen geest opvatten en van velerlei andere zijden belichten. En hij verwerft het inzicht, dat het reeds eeuwenoude probleem nog aan tal van eeuwen stof tot arbeiden en onderzoeken zal bieden en dat komende generaties van denkers kunnen voortgaan ook aan dit probleem ongekende waarheid te openbaren en ongeziene schoonheid te onthullen. Wat is dan de diepere en eigenlijke bedoeling der vraag naar de oplossing eener hoogere-machtsvergelijking, en waarom meenen wij dat aan deze wel voortdurend zal kunnen worden gewerkt maar zonder dat ze ooit afdoende zal worden verkregen ? Om het antwoord, iu enkele trekken althans, aan te geven, kan worden aangeknoopt bij iets zeer eenvoudigs en zóó wel- bekends, dat niemand die enkele jaren doorbracht op de banken eener middelbare school onwetendheid in dezen kan voorwenden — ik bedoel de gewone vierkautsvergelijking. Nu kunnen wij ons niet te binnen brengen in die heerlijke, met meer of minder recht onbezorgd geheeten dagen te hebben omgegaan met grenzen, waartussehen wij de wortels in de engte zouden hebben gedreven, met .Sturmsche functiën, welker teekenwisselingen wij angstvallig zouden hebben nageteld, met het geheele apparaat in één woord, zooeven als de oplossing der hoogere machtsvergelijking beschreven. Maar wat wij ons herinneren, met meer of minder duidelijkheid en genoegen naar de mate van onzen toenmaligen aanleg en lust in de edele mathesis, is eene zekere formule, welke kort en goed de beide wortels in de coefficienten der gegeven vergelijking uitdrukte. In die formule kwam eene worteltrekking voor, welker opgaan ons 1111 en dan bovenmate verblijdde. En als ze niet opging — geen nood! in worteltrekken waren we destijds uitnemend bedreven, en enkele minuten waren voldoende om de verlangde wortels in het plichtmatig aantal decimalen te benaderen. Welnu, bij het vernemen van zulk eene formule, zulk een recept 0111 do onbekende uit de gegeven coëfficiënten door gewone rekenkundige bewerkingen, worteltrekken inbegrepen, te bepalen, klaart het gelaat van onzen onbevredigden wiskunstenaar reeds op, want hij gaat begrijpen, hoe die onbekende wortel van de bekende coëfficiënten afhangt. En in zijne vreugde hiermede laat hij het werkelijk uitvoeren der becijfering, waarop de practicus nog wacht, gaarne aan dezen over. Als grootc mannen vereert hij dan ook Cardano en Tartaglia, die een dergelijk, maar dan meer gecompliceerd, recept gaven voor de vergelijking van den derden graad, al was hunne samenwerking geene recht broederlijke, daar ze ontaardde in een heftigen strijd, waarin de bitterste verwijten en de grievendste beschuldigingen weerklonken. Niet minder dank voelt li ij zich schuldig aan Ferrari, die de vierdemachtsvergelijking oploste, en aan zoovele anderen, die in