640 dat deed ze inderdaad in die tijden, waarmee de geschiedenis van ons land een aanvang neemt. Toen zag het er hier heel anders uit dan tegenwoordig. Groote watervlakten en moerassen ontwaarde het oog, waar zich thans de rijkste akkers en de schoonste weilanden vertoonen. Uitgestrekte bosschen van zware boomen; waarin beren, wolven, everzwijnen en andere wilde dieren huisden , — onafzienbare heiden, schraal en dor als woestijnen, overdekten de hooger gelegen gedeelten van ons land. » 3. Geen spoorbanen, straat- of steenwegen, zelfs geen voetpaden werden er gevonden. Tevergeefs zocht men er de rijke steden en welvarende dorpen, die men thans bij honderden in ons bloeiend Nederland telt. Al wat men er van menschelijke woningen ontdekte, waren eenige ellendige hutten, die op hoogten, aan den zoom der wouden, aan rivieren en plassen eenzaam en verlaten stonden. 4. Er waren geene fabrieken, en van de vele ambachten , die tegenwoordig in ons nijver Vaderland bloeien, had men hoegenaamd geen begrip. De akkerbouw zelfs was den toenmaligen bewoners onbekend of stond ten minste op een zeer lagen trap van ontwikkeling. Dat er onder zulke omstandigheden wel geen sprake kon zijn van eigenlijken handel, laat zich gemakkelijk begrijpen; hij bepaalde zich dan ook tot datgene, wat men ruilhandel heet. De jacht en de visscherij, ziedaar de eenige middelen van bestaan voor de vroegste bewoners van ons Vaderland. 5. Heeft dan de Nederlander geen recht te zeggen, dat hij Nederland gemaakt heeft., wat het thans is, en mogen wij niet trotsch gaan op voorvaderen, wier werden bruggen geslagen over de breede stroomen, en lieten de Romeinsche landvoogden kanalen graven. Langzamerhand werden de grondslagen gelegd van onze oudste steden, als: Utrecht, Leiden, Wijk bij Duurstede, Nijmegen, Maastricht enz. In het plaatsje Voorburg, bij Leiden, werd zelfs eene school gesticht, waar de Bataafsche jeugd onderwys kon genieten. 9. Terwijl de Batavieren het midden van ons land bezetten , werd het Noorden bewoond door de Friezen , eveneens uit Duitschland afkomstig. Ij) levenswijze kwamen beide volkeren vrij wel overeen, doch de gesteldheid van den bodem in de streek, waar zij zich metterwoon hadden gevestigd, schijnt er de Friezen toe gebracht te hebben zich reeds vroegtijdig op de veeteelt toe te leggen. De vrijheid was hun boven alles dierbaar en zij wisten die zoo goed te verdedigen, dat het slechts zelden aan vreemden gelukte hen te onderwerpen. Evenals de Batavieren vereerden zij. afgoden. In groote donkere bosschen droegen zij hun zelfs menschenoffers op. Deze heilige wouden mochten niet gekapt worden en met vreeze slechts durfden de arme heidenen daar binnendringen. Er waren ook putten en bronnen, aan de goden gewijd, en niet dan bevende en in de grootste stilte waagde men het, daar water te scheppen. ÏO. Tien jaren vóór Christus' geboorte drong Drusus, schoonzoon van Keizer Augustus, bij de Friezen door «n bracht ze tot onderwerping. Zij moesten den Romeinen jaarlijks een zeker aantal ossenhuiden leveren. Toen echter de landvoogd Olermius meer vorderde dan de Friezen geven konden, stonden dezen als één man op, en versloegen een tegen hen oprukkend leger onder Apronius, die den landvoogd ter hulp kwam. (28 n. Ghr.) Dit had plaats in het Baduhennawoud, dat zich uitstrekte over een deel van Friesland en van de streek, thans door de Zuiderzee ingenomen. 11. Ongeveer twintig jaar later, in 47 n. Ghr, onderwierpen de Friezen zich vrijwillig aan Corbulo, een Romeinsch veldheer; maar wij lezen nergens, dat zij nog schatting betaalden. Zij waren trouwe onderdanen der Romeinen, en dat wilden zij zei ven ook weten, zooals de gebeurtenis met hunne gezanten in Rome bewijst. Bij zekere feestelijke gelegenheid namelijk deed de keizer in Rome prachtige spelen geven in de renbaan. De vorst had de gezanten der onderworpen volken uitgenoodigd en voor hen een aanlal zetels naast den zijnen doen gereed maken. Nu waren er ook eenige Friezen aanwezig, en toen zij zagen, dat bij den keizerlijken troon een paar plaatsen open bleven vroegen ze, voor wie die bestemd waren. Als hun daarop geantwoord werd, dat men ze bewaard had voor de gezanten van een volk, dat zeer sterk verknocht was aan 's keizers dienst, hervatten de Friezen : « Dan zullen wij daar maar plaats nemen, want geen volk is Rome zoo trouw als het onze." En zij voegden de daad bij het woord. 12. Toen de Romeinen in de 4® eew na Ghr. uit deze gewesten werden verdrongen, hield natuurlijk ook de afhankelijkheid der Friezen van hunne vroegere overheerschers op. 2. Opstand der Batavieren. (69—71.) Invallen der Franken. (260.) 1. Zoolang de Romeinen hunne macht niet misbruik-' ten , bleven de Batavieren trouwe bontgenooten; maar nauwelijks begon een nieuwe Romeinsche landvoogd hen te onderdrukken, of zij stonden tegen hem op. Twee voorname Batavieren, Julius Paulus en Claudius Civilis, beproefden bij den landvoogd de geschonden rechten hunner medeburgers te verdedigen. Zij werden niet aangehoord, en moesten hunne vrijmoedigheid , de eerste met den dood en de tweede met gevangenschap boeten. Bij den dood van den wreeden keizer Nero, werd Claudius Civilis uit den kerker ontslagen ; maar met den wrok in het hart keerde hij tot zijn volk terug en zette hen tot den opstand tegen de Romeinen aan. Hij riep hen bijeen in een groot bosch en schetste in krachtige taal het onrecht, dat hun werd aangedaan. Met gespannen aandacht luisterden allen toe, en toen Civilis eindelijk de vraag stelde: « Zult ge laf genoeg zijn om nog langer dat hatelijk juk te dragen ?" riep de menigte als uit éénen mond: « Weg met de onderdrukkers! dood aan de Romeinen !" 't Besluit stond vast; men zou de Romeinen het land uitjagen. a. Andere stammen, o. a. de Kaninefaten, die eveneens van de onderdrukking der Romeinen leden, sloten zich onder hun aanvoerder Brinio bij de Batavieren aan. Claudius Civilis versloeg een Romeinsche vloot op den Rijn, nam het sterke fort, Castera Vetera, in, en weldra was er geen enkele Romein meer in het land der Batavieren. Twee jaren hield hij den strijd vol, en eerst toen een machtig Romeinsch veldheer, Cerealis, naar deze streken gezonden werd, moest Civilis, door een zijner landgenoten verraden, vrede sluiten. Dit geschiedde in het jaar 71 n. Chr. op eene half afgebroken brug over den IJsel. 3. Andermaal betoonden zich de Batavieren de trouwe onderdanen der Romeinen. Dezen ziende, dat zij hunne hulp noodig hadden ter onderwerping van andere stammen, behandelden hen ook verder als vrienden. Zij verdedigden zelfs het eiland der Batavieren, toen dit dooi- verschillende Germaansche volkeren, onder den naam van Franken bekend, werd aangevallen. Daar deze stammen telkens in grooter aantal hunne invallen hernieuwden , moesten de Romeinen eindelijk wijken. De meeste Batavieren trokken met hen naar het Zuiden, anderen vereenigden zich met de Franken, en zoo verdwijnt hun naam uit de geschiedenis. 4. Omstreeks 375 drongen de Hunnen uit Azië oostelijk Europa binnen en onderwierpen of verdreven de bevolking. De verjaagde stammen trokken naar het Westen om nieuwe woonplaatsen te zoeken. Dit noemt de men groote volksverhuizing. (400.) Daardoor werden geheele landen , zooals Gallië, d. i. het tegenwoordige Frankrijk, Italië, Spanje, enz. aan 't gezag der Romeinen onttrokken. Zoo verminderde gaandeweg hunne macht. Het Romeinsche rijk had zich schuldig gemaakt aan zooveel gruwelen en zonden, dat God zijn straffenden arm op hetzelve deed neerkomen, en Rome overleverde in de macht der Barbaren. (476.) 5. In 't begin der vijfde eeuw hadden de bovengenoemde Franken het Zuiden van ons vaderland, het tegenwoordige België, en het noordelijk deel van Frankrijk noordelijk Italië had neergezet. Hij riep de hulp in van Pepijn ; deze kwam, versloeg de vijanden en schonk den Paus eenige plaatsen in eigendom. Deze schenking , gevoegd bij een klein grondgebied, dat de H. Vader reeds bezat, is het begin van den lateren Kerkelijken Staat, die gedurende eeuwen door de opvolgers van St. Petrus met vorstelijke macht is bestuurd , en dien men in onze dagen op eene even schandelijke als onrechtvaardige wijze aan Pius IX, z.g., heeft ontroofd. 4. Zooeven noemden wij den H. Bonifacius. Van dezen heiligen geloofsverkondiger, Duitschlands Apostel, van wien wij met opzet in de vorige les niet gesproken hebben, volgen hier nog eenige bijzonderheden. Bonifacius, vroeger Winfried, geheeten, en uit Kirton, in Engeland, afkomstig, predikte gedurende vele jaren het Evangelie aan de nog heidensche bevolking van het uitgestrekte Duitschland. Geene afstanden of andere hinderpalen konden hem weerhouden. Overal trok hij rond en vernietigde de afgoderij. Hij was voor duizenden een waar Weldoener en verdiende alzoo ten volle den naam van « Bonifacius", hem door den Paus gegeven. Hij was aartsbisschop van Maintz, eene groote stad aan den Rijn ; doch bij gelegenheid zijner reis naar Rome had de H. Vader hem volmacht gegeven , om overal, waar hij verkoos, de leer van Jezus te verkondigen. Hij stichtte de beroemde abdij van Fulda, in Duitschland, waaruit honderden kloosterlingen zijn voortgekomen, die, als ijverige zendelingen, hun stichter in zijn apostolisch werk bijstonden. 5. Na den dood van den H. Willibrordus, dien hij ijverig had geholpen in de bekeering onzer voorouders , kwam hij voor goed naar deze gewesten. Hij wordt door sommigen de tweede Aartsbisschop van Utrecht genoemd. Toen Bonifacius vernam, dat er in het Noorden van Friesland nog heidenen woonden, die begeerig waren naar de kennis van het ware geloof snelde hij met zijne medehelpers derwaarts. Wanneer hij nu in de nabijheid van het tegenwoordige Dokkum den nieuwgedoopten het H. Vormsel zou toedienen, werd hij door eene bende woeste Friezen overvallen , en leed met zijne gezellen, 53 in getal, den marteldood voor Christus in het jaar 755. Zoo siert dezen grooten Apostel ook de kroon der martelaren. 5. Karei de Groote. (768—814.) 1. Deze beroemde vorst, die over een groot gedeelte van Europa heerschte , was de zoon van Pepijn den Korten. Hij is een der grootste mannen geweest, die ons de geschiedenis kan aanwijzen. Hij was groot als vorst, groot als wetgever, groot als bevorderaar van kunsten en wetenschappen, groot vooral als beschermer en trouwe zoon der heilige Roomsche Kerk. Hij bekrachtigde de door zijn vader aan den Paus gedane schenkingen en vermeerderde die nog aanzienlijk. Hij beteugelde den moedwil der Longobarden. In Spanje drong hij de Mooren, die gezworen vijanden der Christenen, terug, en in Duitschland voerde hij 30 jaren lang oorlog tegen de Saksers, vooral met het doel om de predikers van het ware geloof in d:e streken met zijn machtigen arm te beschermen. Eindelijk dan ook Zeeuwsche eilanden , die ten Noorden van de OosterSchelde liggen. Daarenboven werd hun door de graven van Vlaanderen ook nog Zeeland bewesterSchelde, d. i. de overige eilanden dezer provincie, als leen geschonken. Maar ook dit gewest wilden ze in eigendom hebben , en na ongeveer twee eeuwen van twist en strijd , kwam het aan Holland. Dit geschiedde in 1323, onder graaf Willem III, den Goeden, een vorst uit het Henegouwsche Huis. O. Wij zouden te uitvoerig worden, als we elk der zestien graven, die uit het Hollandsche Huis zijn voortgekomen, afzonderlijk wilden bespreken. Daarom bepalen wij ons tot de volgende : Dirk III (993—1039) is de eerste geweest, die den titel van Graaf van Holland voerde. Hooi en wij even het ontstaan van dien naam. Ter plaatse, waar thans Dordrecht, de oudste van Hollands steden ligt, strekte zich tot in 't begin der elfde eeuw eene boschrijke streek uit. Zij behoorde aan het Bisdom Utrecht; maar de groote voordeelen, welke zij scheen te beloven, maakten Dirks hebzucht gaande. Van tijd tot tijd zond hij eenige van zijne lieden derwaarts, met verlof zich daar te vestigen , en zooveel gronds in bezit te nemen, als zij konden bewerken. Zoo werden langzamerhand de grondslagen van Dordrecht gelegd. Kort daarna bouwde Dirk daar een kasteel, en hief tol op de schepen van Tiel, Keulen en Luik, welke over Rijn, Maas en Waal handel dreven op Engeland. De kooplieden maakten hierover hun beklag. De bisschop van Utrecht wilde de stad, aangelegd op zijn gebied, doen slechten; maar Dirk verzette zich daartegen met kracht, en zijne opvolgers streden zoo dapper om het behoud van Dordrecht, dat stad en omliggend gebied het onbetwist eigendom van Hollands graven werd. Om de bosschen, die men er vond, werd de streek H o 111 a n d , d. i. houtland , genoemd , en vandaar de naam Holland, die op het geheele graafschap overging- O 9. Floris III, die in de laatste helft der 12" en Willem I, die in 't begin der 13" eeuw over Holland regeerden, verdienen eene bijzondere vermelding, omdat zij deel namen aan de kruistochten ; doch hierover meer in de volgende les. 8. Floris IV (1222—1235) was de zoon en opvolger van Willem I. Hij heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn tocht tegen de Stadingers. Dezen waren een samemraapsel van vreemdelingen, die in het aartsbisdom Bremen een afzonderlijk gebied bewoonden. Eerst toonden zij zich trouwe onderdanen van den Aartsbisschop , maar weldra gaven zij zich aan de grootste wanordelijkheden over. Hun haat was vooral gericht tegen den godsdienst: zij verjoegen de priesters, verwoestten de bedehuizen en bedreven straffeloos de schandelijkste wreedheden. Sommigen vielen van het ■ware geloof af en begonnen zelfs openlijk afgoderij te plegen. Het kwaad ging zoo ver, dat Paus Gregorius IX de vorsten uitnoodigde om die woestelingen tot hun plicht terug te brengen. Onder degenen, die aan 's Pausen verzoek voldeden , was ook Floris IV, die met ongeveer 300 schepen derwaarts voer. Zij leverden (*) Er zijn er, die met de«e afleiding geen vrede nemen. Zij beweren, dat de naam Holland komt van hol •d. i. laag , diep, moerassig land. den Stadin^ers slag, en dezen verloren meer dan 600 man aan dooden, terwijl de overigen óf wel het land verlieten, óf zich met den Aartsbisschop verzoenden. Dit had plaats in Juni 1234. In het volgende jaar werd onze graaf te Corbië, in Frankrijk, op een steekspel genoodigd. Daar overwon hij eiken tegenstander, en behaalde alzoo veel roem. Dit maakte den nijd en afgunst gaande van den ouden graaf van Clermont, die Floris op eene verraderlijke wijze van het leven beroofde. 9. Willem II (1235—1250) onderscheidde zich roemvol onder de Hollandsche graven. Hij was een deugdzaam en dapper vorst. 's-Gravenhage dankl hem zijne stichting. Willem liet namelijk in het groote Haagsche bosch, waarvan men thans nog eenige overblijfselen ziet, een jachtslot bouwen; en dit was de oorsprong van onze vorstelijke residentie, Den Haag. De roem van Willem II verbreidde zich ver buiten de grenzen van zijn graafschap, en in 1247 werd hem de waardigheid van Roomsch koning opgedragen. Dat was de eerste stap tot een Duitschen keizerstroon, dien hij eenmaal zou beklommen hebben, hadde hij, droef genoeg, den dood niet gevonden onder de knotsslagen der opgestane Friezen, welk volk hij wilde onderwerpen. 10. Floris V (1256—1296) was zijn zoon en opvolger. Hij was slechts twee jaar oud , toen zijn vader sneuvelde, weshalve hij orider voogdij werd geplaatst. Pas had hij zelf het bestuur aanvaard, of de West-Triezen stonden tegen hem op. Maar de jeugdige vorst dwong hen tot onderwerping. Bij den tocht vond hij het lijk zijns vaders terug, dat hij met eeie liet begraven te Middelburg. Om dit bewijs van kinderlijke liefde S. 3 verdient Floris meer onze achting dan om den roem , dien hij zich als graaf verwierf. De welvaart van zijn volk lag hem na aan het hart, daarom ook werkte hij nog krachtiger dan zijn vader voor de verheffing van den burgerstand. Hij trachtte den overmoed van den adel te toornen , die zoo vaak den burger onderdrukte ; maar daardoor juist maakte hij zich bij de voornamen gehaat. Hij werd in 1 '296 na een feest, dat in Utrecht gegeven was, en dat, gelijk de trouwelooze edelen voorgaven, hunne verzoening met den graaf moest bekrachtigen, op eene valkenjacht vermoord. De toesnellende Gooilanders konden hem niet meer redden, maar de geschiedenis meldt, dat God zijn dood op de moordenaars heeft gewroken. 11. Drie jaren later stierf het Hollandsche gravenhuis uit met Jan I. Zijn neef Jan II, die reeds graaf van Henegouwen was, bracht ook Holland en Zeeland onder zijn bestuur. Alvorens wij echter de geschiedenis van Holland voortzetten , willen wij een woord spreken over: 9. De Kruistochten. 1. Zoo noemt men in de geschiedenis der Middeleeuwen de zeven groote oorlogen, welke de Christenen van westelijk Europa tegen het Oosten voerden, daartoe opgewekt door den Paus, den vader aller geloovigen. Deze beroemde krijgstochten hadden ten doel het H. Land aan de macht der Turken te ontrukken. Zij vallen tusschen de jaren l(MKj en 1291. 2. In het jaar 1093 was zekere monnik, Peter van Amiens, in Palestina getuige geweest van de mishandelingen en kwellingen, welke de Christenen aldaar van hunne doodvijanden , de Turken, hadden te verduren. In krachtige taal schetste hij hun lijden, alsmede de heiligschennende onteering, waaraan de heiige plaatsen, zoo dierbaar aan elk Christenhart, van den kant der ongeloovigen blootstonden. Zijne woorden waren machtig genoeg om duizenden ter kruisvaart aan te sporen. Bij de Kerkvergadering van Clermont, in het midden van Frankrijk, hechtten zij zich een rood kruis op de borst, en onder den uitroep : God wil het! trokken zij, onder aanvoering van Godfried van Bouillon, ten getale van meer dan 200000 man op (1098.) Moeilijk was hunne onderneming: vijandelijke Turksche legers betwistten hun in KleinAzië den doortocht; iedere bergpas moest ten koste van honderden menschenlevens veroverd worden. De groote en sterke stad Nicea, door een talrijk leger van Muzelmannen verdedigd, viel den kruisvaarders na een langdurige belegering in handen. Op hun verderen tocht ontstonden, ten gevolge van de ondraaglijke hitte en het gebrek aan behoorlijk voetsel, zware ziekten , waaraan duizenden bezweken. Toen de Christenen voor Jeruzalem aankwamen, telde hun leger nog slechts 50 000 man, terwijl de vesting door öOOOO Turken verdedigd werd. Bij het gezicht echter van die stad, door het lijden en den dood des Zaligmakers geheiligd, vergaten de kruisvaarders hun doorgestaan leed. Zij wierpen zich ter aarde neder eu kusten in dankbare vervoering den heiligen grond. Versterkt en aangemoedigd door de verschijning van een helder lichtend kruis, dat zich van den Calvarieberg tot den Olijfberg over de stad uitstrekte, bestorinden zij de muren en namen de sterke vesting in op den 15 Juli van het jaar 1099. Vreeselijke wraak oefenden zij tegenover de bezetting. Dan knielden zij neder bij het graf huns Verlossers, en rekenden zich voor het doorgestane lijden dubbel beloond, als zij met eenig godvruchtig aandenken van de heilige plaatsen naar hun vaderland konden wederkeeren. 3. Men bood Godfried van Bouillon do kroon van Jeruzalem met den titel van koning aan ; maar de edele held wilde slechts genoemd worden Beschermer van het H. Graf, en weigerde zijn hoofd te versieren met een gouden kroon ter plaatse , waar onze Zaligmaker voor ons met doornen gekroond werd. Na eene tweede groote overwinning op de Turken bevochten te hebben , overleed hij reeds in 't volgende jaar en zijne overblijfselen rusten in de nabijheid van het Graf des Verlossers. 4. Hoe groot en edel verschijnt de aanvoerder- van den eersten kruistocht voor ons oog ; doch hoe weinigen der latere bevelhebbers kunnen met hem vergeleken worden! Maar al te dikwijls toch mengden zich de zucht naar roem , of het najagen van tijdelijke voordeelen in die anders zoo echt Katholieke ondernemingen. En wij moeten het zeggen: aan die onedele nevenbedoelingen is het grootendeels le wijten , dat de kruistochten hun doel zoo goed als gemist hebben. 5. Nu dienen wij nog met een enkel woord te spreken van die kruistochten, waaraan Hollandsche graven hebben deelgenomen, ofschoon de geschiedenis, tot lof onzer Katholieke voorouders, meldt, dat geen enkel leger ter kruisvaart toog , zonder dat zich Hollanders en Friezen daarbij bevonden. Toen in 1180 de machtige Saladin, sultan van Egypte, Jeruzalem had ingenomen, wapende zich bijna geheel Europa. Onder Frederik Barbarossa, keizer van Duitschland, Richard Leeuwenhart, koning van Engeland en Filips August, koning van Frankrijk, rukten drie sterke legers naar het Oosten op. Floris III, onze graaf, had zich met vele Hollanders bij Frederik aangesloten. De grootsche verwachting, welke men van dezen kruistocht had opgevat, werd bitter te leur gesteld. Frederik Barbarrossa verdronk, toen hij te paard een riviertje in Klein-Azië wilde overzwemmen. In de stad Antiochië brak een vreeselijke pest onderde Duitsche en Hollandsche kruisvaders uit, waaraan ook Floris bezweek. De overige legers geraakten in twist, en slechts de stad Ptolemaïs viel den kruisvaarders in handen. Richard Leeuwenhart sloot een wapenstilstand met Saladin. 9. In 1218 toog graaf Willem I met een aanzienlijke macht naar het Oosten. Op zijn weg daarheen landde hij in Portugal, en versloeg er een machtig leger van Mooren. Dan stevende hij naar Egypte, dal insgelijks onderde macht der Turken stond. Daar veroverde hij Damiate, vooral door toedoen der dappere Haarlemmers en Dokkumers, die ten teeken hunner overwinning eenige klokjes, D a m i a a t j e s geheeten, met zich namen. Willem streed ook nog in Palestina en keerde daarna na zijn vaderland terug. Hij stierf reeds in het jaar 1222. 7. De twee laatste kruistochten ondernam de H. Lodewijk , koning van Frankrijk. In Egypte, waar hij velen van den adel in dit gewest waren de partij der Franschen toegedaan. De reden hiervan was, dat zij den poorters een kwaad hart toedroegen. Zij gaven zich den naam van L e 1 i a e r t s naar de lelie , die op de Fransche wapens geschilderd stond; terwijl de burgers zich Klauwaerts noemden, naar den klauw van den leeuw, die op het vlaamsche wapen , het zwaard houdt. En weldra kwam het tot een geduchten oorlog. Nu dachten de Franschen , die daarenboven nog in bondgenootschap stonden met Henegouwen , met één slag het leger der Vlaamsche burgers , dat bij Kortrijk had post gevat, te vernietigen. Maar de Vlamingen waren juist de mannen niet, om voor die schoone ridders met wapperende vederbossen en gouden sporen de vlag te strijken. Zij sloegen er met hunne goedendags en bijlen zoo dapper op in, dat zij na afloop van den slag 700, anderen zeggen 4000 paar gouden sporen als zegeteekenen in de LieveVrouwenkerk te Kortrijk konden ophangen. 3. Deze slag der gouden sporen, zooals men hem noemde , is een gewichtig feit in de geshiedenis van die dagen, omdat hij den adel ontzag inboezemde voor de tot dan toe zoo gering geschatte burgers. Dezen hadden tevens de ondervinding opgedaan, dat zij, als hunne rechten werden aangerand , door eendrachtige samenwerking den gemeenschappelijken vijand konden weerstaan. 4. 't Laat zich gemakkelijk begrijpen, dat de Vlamingen het Jan II maar moeilijk konden vergeven, dat de Henegouwers de Franschen een handje geholpen hadden. En wijl zij nu Henegouwen niet goed aan durfden, moest Holland het ontgelden. Uitgenoodigd door de Zeeuwsche edelen , die Jan II weigerden te erkennen, en geholpen door de Brabanters, drongen zij zegevierend tot Haarlem door. Gelukkig wist zekere Witte van Haamstede den moed der Hollanders wat op te wekken. Onverwachts viel hij de plunderende Vlamingen, die op geen weerstand meer rekenden , bij het Manpad op het lijf, en in een paar weken tijds was Holland weder van zijne vijanden verlost. (1304). 5. In dit jaar stierf Jan II; hij werd opgevolgd door Willem III, den Goeden. Deze was een graaf, die den vrede beminde, en het welzijn zijner onderdanen behartigde. Bij een vreeselijken hongersnood, gevolgd door een nog vreeselijker pest, verstrekte hij overal hulp en onderstand. Zooveel invloed oefende zijn rechtvaardig bestuur uit, dat hij zich bij de Friezen meer gezag verwierf, dan de anderen door geweld van wapenen. Vroeger is reeds gemeld, dat hij in 't be/.it kwam van Zeeland bewester-Schelde. Eene omstandigheid, die pleit voor de macht van het Hollandsch-Henegouwsche Huis onder Willem III, is, dat een zijner dochters, Margaretha, met den Duitschen Kei/er Lodewijk van Beieren, en eene andere Filippa, met Eduard III, koning van Engeland, huwde. Willem stierf in 1337 na eene drie en dertigjarige regeering ®. Geheel het tegenbeeld zijns vaders was Willem IV. Deze verkwistende vorst hield van jachtpartijen en vermaken ; hij beminde den oorlog, zonder echter de kunst van het krijgvoeren te verstaan. Door zijne afpersingen verbitterd , stonden de Friezen tegen hem op. De roekelooze graaf landde met slechts 500 man in Friesland en trok de oproerlingen te gemoet; maar hij sneuvelde bij Warns, niet ver van Stavoren. (1345.) Zoo bewijzen deze twee graven ten duidelijkste , dat een zachtmoedig bestuur meer vermag op het hart der onderdanen dan strengheid, al is deze laatste zelfs met een vorstelijk zwaard gewapend. 9. Willem IV had geen kinderen nagelaten, waarom zijne oudste zuster, Margaretha, door haren man, Lodewijk van Beieren, die als Duitsch keizer leenheer dezer gewesten was, als gravin erkend werd. Wijl echter, naar het algemeen gevoelen, Holland een zwaardleen was, d. i., zulk een, waar alleen een man kon opvolgen, en de gravin daardoor moeilijkheden voorzag, zoo stond zij Holland aan haar tweeden zoon Willem af, en behield Henegouwen voor zich. Deze zou haar daarvoor jaarlijks eene som gelds betalen. Of hij dit echter niet kon, dan wel of de goede wil ontbrak, de moeder wachtte tevergeefs op haar geld, en meende dus het graafschap te moeten terugvorderen. Maar Willem weerstond zijne moeder, en gesteund door vele steden en door hen , die meer heil verwachtten van de regeering van een graaf, dan van die eener gravin, begon hij een onrechtvaardigen oorlog. In 4350 werd in de monden der Maas een scheepsstrijd geleverd, die honderden het leven kostte, en waarin de vloot van Magaretha verslagen werd. By deze gelegenheid werd in ons land voor het eerst gebruik gemaakt van buskruit en vuurwapenen. Willem V werd graaf, en met hem kwam het Beiersclxe Huis op den troon. 7. Maar God, die den kinderen geboden heeft: Eert uwen vader en uwe moeder, deed weldra zijne straffende hand op den oproerigen zoon neerkomen. Hij sloeg hem met krankzinnigheid, en in dien onge- wakkerde het vuur aan, zoodat een groot derde deel der stad in asch werd gelegd. Veel vreeselijker nog was de verwoesting, aangericht door den zoogenaamden St.-Elisabetlisvloed in den nacht van 17 op 18 November, 1421. Tengevolge van een hevigen storm braken de dijken van Maas en Merwede door, en het water verzwolg een groot deel van Zuid-Holland. Twee en zeventig dorpen werden door de golven overspoeld ; v ij f t i g kwamen later weder vry , maar de overige verdwenen daar, waar zich thans de Biesbosch uitstrekt. Honderden menschen kwamen om, anderen verloren alles, wat zij bezaten. Men wil, dat bij die ramp een klein kind in zijne wieg is komen aandrijven te Dordrecht, waar de Kinderdijk nog aan dit voorval herinnert. 3. De St.-Elisabethsvloed heeft groote veranderingen te weeg gebracht in den toestand van het land, ter plaatse waar hij heeft gewoed; maar meer gewichtige veranderingen hadden te voren op Hollands bodem plaats gegrepen. Wij vinden hier de gelegenheid daarvan nog met een enkel woord te spreken. In 1164 overstroomde het zeewater de dijken van Friesland , voerde er huizen en menschen mee , en gaf het ontstaan aan de verschillende Friesche meren. Zes jaren later werd geheel Noord-Holland onder water gezet, en verdween een deel van het land, dat oudtyds de provinciën Friesland en Noord-Holland verbond. In 1285 of '86 heeft eene laatste overstrooming die beide gewesten voor goed gescheiden, en bestond de Zuiderzee, gelijk wij ze nu op de kaart van Nederland zien. Een kring van Wadden-eilanden scheidde haar van de Noordzee. Zoo hadden ook een tiental jaren vroeger de Noordzeewateren, door een storm uit het Noordwesten opgezweept, den Dollart doen ontstaan, waardoor het stadje Torum en 33 dorpen verwoest werden. 4. Uit dit alles ziet men, dat onze voorvaderen wel geen grooter vijand hebben gehad dan het water. \ andaar dat zij er op bedacht waren , om overal langs de rivieren en zelfs langs de zee, waar de duinen ontbraken, sterke en hooge dijken op te werpen. Ontnam het water hun schoone en vruchtbare streken , onze werkzame vaderen waren er op uit, die verliezen te herstellen door onvruchtbare deelen van den bodem , bosschen en heiden, te ontginnen. Was de zee een weinig vertrouwbare nabuur, zij wisten er toch ook hun. voordeel van te trekken. De Hollandsche schepen doorkliefden de golven, en brachten rijkdom en welvaart in Nederland. De haringvisscherij, een ware « goudmijn" voor ons vaderland, breidde zich meer en meer uit, nadat Willem BeukeUzoon van Biervliet in 1360 het haringkaken had uitgevonden. De handel , die overvloed van onbewerkte stoffen aanvoerde, deed ook de nijverheid bloeien. De steden van Holland werden uitgelegd en verfraaid. Kerken en godshuizen verrezen alom , en het aantal abdijen en kloosters nam hand over hand toe. ft. Het onderwijs verkeerde ook reeds in bloeienden toestand, en werd gegeven in zoogenoemde kapittelscholen , die aan sommige kerken waren verbonden; in kloosterscholen, van welke men er in het tegenwoordige Nederland alleen 500 telde en eindelijk ook in parochie-scholen. Geen stad of dorp van eenig aanbelang, of ze hadden in 't begin der 15e eeuw hunne eigene parochie-school. Wij melden deze laatste bijS. 4 zonderheden vooral om te doen zien, dat de H. Kerk te allen tijde zorg heeft gedragen voor een voldoend , ja overvloedig onderwys, en het dus laster is in den mond harer vijanden, wanneer zij haar het verwijt doen, dat zij de verstandelijke ontwikkeling van den mensch verwaarloost. 0. Omstreeks dezen tijd stichtten Gerard Groote en Florens Radewijns te Deventer eene Congregatie, welker leden zich vooral aan het onderwijs wijdden. Zij heetten Broeders djes gemeenen levens. Thomas a Kempis, de beroemde schrijver van het alom bekende boek « de Navolging van Christus" was een lid van deze Congregatie, en verbleef in het Agnietenklooster bij Zwolle. De groote Erasmus, die nochtans later, ongelukkig genoeg, zijne kundigheden misbruikte, was een leerling der Deventersche school. Voor de deugdelijkheid van het onderwijs, door de volgelingen van Gerard Groote gegeven, kan ook pleiten het groot aantal hunner leerlingen. Zoo telden die scholen, kort na hare oprichting, in den Bosch 1200, te Zwolle 1000, te Alkmaar 900 en te Deventer 2200 leerlingen. 9. Zeer bevorderlijk voor het onderwijs en de wetenschappen was eene allergewichtigste uitvinding, die in 1423 gedaan werd. Wij bedoelen de boekdrukkunst en danken haar aan Laurens Jansz. Koster van Haarlem. Wilde men zich vroeger boeken verschaffen , dan moest men ze zeer duur betalen , omdat het afschrijven derzelve veel tyd vorderde. Met dit werk hielden zich in de middeleeuwen vooral de Benedictijnen onledig , die ook in ons land vele kloosters hadden. Door Kosters uitvinding worden in betrekkelijk korten tijd de boeken bij honderden en duizenden gedrukt. Wel te bejammeren is het, dat de slechte menschen zoo schandelijk misbruik maken van deze allernuttigste uitvinding, en zoovele goddelooze boeken, dagbladen en andere geschriften tot groot nadeel van maatschappij en Kerk verspreiden. 14. Holland, een Bourgondisch gewest. (1433—1482.) Filips de Goede. (1433—1467.) 1. In het midden van Frankrijk lag Bourgondië, een schoon, rijk en vruchtbaar gewest, dat tegen het einde der 14® eeuw een onafhankelijk hertogdom was geworden onder Filips den Stouten, zoo nochtans, dat deszelfs vorsten het leenheerschap van Frankrijks koning moesten erkennen. De tweede hertog, Jan zonder Vrees, werd door eene vijandige partij vermoord in het jaar 1419. Zijn zoon en opvolger was Filips de Goede , die, om den dood zijns vaders op Frankrijk te wreken, een verbond sloot met Engeland. Nu moet gij weten, dat de Engelschen reeds sedert honderd jaren in oorlog waren met Frankrijk , en dat zij een groot deel van dit land bemachtigd hadden. Wellicht ware het geheel in hunne handen gevallen, hadde God niet eene heldin verwekt in Jeanne d'Arc, die, met mannenmoed bezield, haar land voor den ondergang behoedde en groote nederlagen toebracht aan de overmoedige vijanden. 2. Filips had zich dan met de Engelschen verbonden en daarmee beoogde hij twee zaken: Frankrijk te vernederen , en eigen gezag en macht uit te breiden. Dit laatste vooral was zijn aanhoudend streven , en zeggen wij het, zonder vrees van aan de waarheid te kort te doen, daartoe heeft hij niet altijd middelen gebruikt, die hem den bijnaam van d e n Goeden waardig maken. 3. Weldra strekte zich het gebied van Filips uit over het noordelijk deel van Frankrijk, het tegenwoordige België , uitgezonderd het bisdom Luik , alsmede over Holland en Zeeland. Sommige van deze gewesten erfde hij , andere kocht hij , en nog andere eindelijk wist hij door sluwe staatkunde onder zijn gezag te brengen. 4. Wij zeiden hooger, dat Jacoba van Beieren vele vijanden had, die aanspraak op haar graafschap maakten. Onder dezen komt Filips op de eerste plaats. Door Jacoba's oom, Jan van Beieren, wien de Kabeljauwsche partij het bestuur over Holland had opgedragen , tot erfgenaam benoemd, wendde Filips alles aan, om haar het leven zoo lastig mogelijk te maken , en haar tot afstand van Holland te bewegen. Hij liet haar zelfs gevangen nemen, en wist zich door Bourgondisch goud eindelijk zooveel invloed te verschaffen, dat de ongelukkige gravin, door den nood gedwongen, hem in 1433 haar graafschap overgaf. Zij leefde na dezen afstand nog drie jaren , welke zij op haar slot Teyhngen, bij Leiden , of te Goes, in Zeeland , doorbracht. Op een buiten bij deze laatste stad zou nog een moerbezieboom te zien zijn , door Jacoba geplant. Zoo was dan ons Holland een Bourgondisch gewest, en het deelde spoedig in de welvaart , die alle aan hertog Filips onderworpen landen genoten. A. Vroeger zagen we, hoe de graven uit het Hol- landsche, Henegouwsche en Beiersche Huis de burgers en steden begunstigden , en dat vooral om de macht van den trotschen adel te breken. Dit doel was stilletjes aan bereikt; maar nu werden de burgers op hunne beurt zoo overmoedig, dat zij weldra de macht der landsheeren in den weg stonden. Vandaar dat de heerschzucht van den Bourgondischen hertog een strijd begon tegen de voorrechten en den al te grooten invloed der steden. Om des te zekerder te slagen in die onderneming, gaf hij aan de aanzienlijkste ingezetenen een deel in 't bestuur, en dezen , 't is licht te begrijpen, werden door dat bewijs van vertrouwen geheel voor de zaak van den hertog gewonnen. Belastingen werden uitgeschreven en vaak met geweld geind. De burgers, daardoor verbitterd, vergrepen zich dikwijls op de ergste wijze, en sloegen de hand aan 's hertogs dienaren. Maar de machtige t ilips, die ook nog gesteund werd door het overschot van den vroeger onderdrukten, maar thans weer oplevenden adel, wist zich te handhaven. In verschillende steden, bijzonder in de Zuidelijke Nederlanden, werden de oproeren in het bloed van honderden burgers gesmoord. tt. Een ander middel, dat de hertog bezigde, om zich de hulp van de aanzienlijken en rijken te verzekeren, was de instelling der ridderorde van het Gulden Vlies. Het onderscheidingsteeken der leden was eene gouden keten, die zij om dan hals droegen, en waaraan een gouden lammetje hing. De ridders moestten hunnen Heer beloven, altijd en overal de belangen van het Bourgondisch Huis te bevorderen. Zoo bleef Filips overwinnaar in den strijd tegen de burgers; doch wijl hij, na zijn overwicht gevestigd te hebben , bezorgd was voor den bloei van zijn land, heeft het nageslacht zijne gewelddadigheden vergeten. Nog steeds bestempelt hem de geschiedenis met den bijnaam van den Goeden. 7. Onder zijne regeering breidden zich dan ook handel en nijverheid uit. De kunsten en wetenschappen bloeiden, en Holland vooral maakte zich reeds toen geducht door zijne macht ter zee. Van 1438— 41 voerde het een gelukkigen oorlog tegen Lübeck en de bewoners der Oostzee-kusten. 8. 't Was tot Filips, die in het Oosten bekend stond als « de groote hertog van het Westen," dat de Paus zich wendde, om een kruistocht in 't leven te roepen tegen te Turken. Deze vijanden van den Christennaam bedreigden toen onder hun Sultan, Mahomed II, de stad Konstantinopel. Maar Filips' pogingen leden schipbreuk: het Gelofte f e e s t miste zijn doel, en de trotsche hoofdstad van het Oostersch keizerrijk bezweek in het jaar 1453. De groote hertog stierf in 1467 , en liet aan zijn zoon, Karei den Stouten, een machtig en bloeiend rijk achter. 5. Eene Passiebloem op Nederlandschen bodem. Wanneer gij den titel dezer les leest, moet gij niet denken aan eene bloem in den eigenlijken zin. Wij willen onder dien naam u wijzen op eene heilige maagd, die wel verdient, eene Lijdensbloem genoemd te worden. God, die wonderbaar is in zijne heiligen, heeft Door de wonden, die zij in haar lichaam had gekregen, kon zij een veeren bed niet langer verdragen; daarom rustte zij eenigen tijd op een strooleger. In den kouden winter van 1408 leed de geduldige Lidwina zoozeer van de vorst, dat sommige deelen van haar lichaam zwart, en hare tranen ijs werden. Daarenboven had zij nog den spot te verduren van enkelen, die haar voor eene waanzinnige uitmaakten ; dit was eene dubbel grievende smart voor haar, die toch zoo bitter leed. Honend waren de beleedigingen, welke zij te verdragen had van eenige soldaten, die in het gevolg van hertog Filips in Schiedam waren gekomen. Maar God wreekte zijne dienares op de onverlaten, die bijna allen een ongelukkigen dood stierven in den winter van het jaar 14*28. Van den anderen kant schonk Hij de gelukzalige nieuwen troost. Dikwijls omgaf een wonderbare glans hare lijdenssponde : een uitwendig teeken van de tegenwoordigheid der H. Engelen, die haar kwamen opbeuren. Door haar gebed verwierf Lidwina een zachten en kalmen dood voor hare goede ouders, die zooveel om harentwil geleden hadden. Eindelijk brak ook voor de gelukzalige maagd het stervensuur aan, dat haar den Hemel zou binnenvoeren. Die kostbare dood had plaats in het jaar 1433 op den 14®" April, toen de Kerk de gedachtenis vierde der heilige Martelaren Tiburtius en Valerianus. Lidwina had , wel is waar, haar bloed voor Jezus niet gestort, maar niettemin was zij eene martelares door het langdurig en bitter lijden , dat zij zoo geduldig had verdragen. Ook deed God weldra hare heiligheid uiiblinken: • M zoo erg mismaakt gedurende hare J, "St 'haren dood niets afschrikkende meer , alsThet gezalfd ware. Haar geheel maar blonk, aisoi nei g wonden, lichaam droeg geen spoor meer v die haar zoo vreeselijk hadden d«n, k— hire Lidwina te z,en Vele ^m,raktoj^ ^ aa0. tokér vooral bij de Katholiek.en van^ r—r. Gelukzalige" uitdrukkelijk gewettigd. 16. Een Feest op groote schaal. (14-53) , . . pinde der 14" Les noemden wij hel Ge- , gefelst De geschiedenis heeft er het een en andjr van opgeteekend, en zoo zijn wij m staa ge anaei r t;4kie te gaan nemen. steld daar even een W< ons i(, de 7" 1 liToorde.Sk Frankrijk, maar die ° 6 Slad ÏTUakte van het hertogelijk gebied van toen nog deel maaKie v stroomen Filips van Bourgond.e. Dage",en weken je ^ ^ „it ™™h'"e"^.uBe^e wap<.nr„s,i„g, baronnen en edellieden ï raiddeleeuwsche kleedij , T» don een T" gevolgd door ee des hertógs, „ant daar wordt ven zich naar het ,ersieringen , aan den het feest gegeven. , ht zouden alleen reeds gevel van M ^"*™^ d«b^ hebben geen jrr'C." — - —* naar binnen en nemen plaats op eene kleine verhevenheid, waar we alles goed kunnen overzien. Geven we nu onze oogen goed den kost, want daarbij moeten we ons bepalen, al zullen de heerlijkste spijzen en kostbaarste dranken ons weldra doen watertanden. Het eerst trefl ons de ruimte der zaal. Geen wonder , dat een geschiedschrijver ze bij een uitgestrekt marktplein vergelijkt ! Van de muren zien we niets: ze zijn geheel verborgen achter zware, kostbare tapijten , die in losse plooien afhangen, en in rijke schilderingen de groote daden van Hercules voorstellen. Het boogvormig plafond draagt reusachtige lichtkronen, welker goudgele waskaarsen rusten op breede schalen van het zuiverst kristal. We kunnen ons den tooverachtigen lichtgloed verbeelden, welken die luchters door de zaal verspreiden, als zij de nachtelijke feesten beschijnen. De ruimte der zaal wordt ingenomen door drie lange en breede tafels, welke op kunstig gesneden voeten rusten. Zij zijn gedekt met het fijnste linnen, waarop de Vlaamsehe kunst de sierlijkste beelden en figuren heeft gewerkt. Midden in de feestzaal verheft zich de hertogelijke zetel, en juist heeft de gastheer daarop plaats genomen. De hertog is nog rijker gekleed dan naar gewoonte : de gouden keten der Vliesridders blinkt op zijne borst; zijne kleeding schittert van goud en edelgesteenten. Hij laat het oog weiden over de aangerechte tafels; en wij kunnen het hem aanzien: hij is te vreden. Alles is in overeenstemming met den ongeëvenaarden luister van zijn hof, het prachtigste van gansch Europa. De zetels, links en rechts van dien Zijner Hoogheid, zijn bestemd voor de ridders, welke zich in de pas gehouden kampspelen hebben onderscheiden. Langzamerhand worden de zitplaatsen ingenomen, en wijl er voor ons geene bestemd zijn , zullen we de oogenblikken , die er vóór den aanvang van het feest nog verloopen, benuttigen om de groepen en beelden te beschouwen, die op geregelde afstanden de tafels versieren. De gerechten zijn nog niet opgediend, daarom behoeven we onze aandacht nog niet te verdeelen. Op de eerste tafel zien wij eene kerk met toren, en als wij wat nauwkeuriger opmerken, bespeuren wij daarbinnen de pilaren, het koor met het orgel, het altaar, de zitplaatsen, de beelden en muurschilderingen, zelfs eene biddende menigte. Daarnaast prijkt een schip met gezwollen zeilen. Hollandsche en Vlaamsche Janmaats vervullen trouw hun plicht: men ziet ze op het dek heen en weer loopen, het roer houden, de schooten vieren of rap en vlug in den mast klauteren. Verderop trekt een bekoorlijk boschje ons oog. Een zilveren beekje kronkelt er door heen , welks heldere waterstraal over eene rots van diamant in een bekken neervalt, om op eenige passen van daar als eene krachtige fontein uit de opgeblazen kaken van een gouden beeld op te springen. Maar wat doet u daar zoo op eens verschrikken ? Ik zie het, ge hebt tuschen de struiken dien leeuw bemerkt, welks fonkelend oog u aanstaart; maar weest gerust: hij ligt vastgeketend. Gaan we nu naar de tweede tafel. Deze geeft ons een heel woud te zien : een woud uit de tropische gewesten. Het krioelt er van apen en prachtig gekleurde vogels, die in de breede kruinen der vreemdsoortige boomen dartelen. Slangen kronkelen zich tusschen de stammen, en een paar panters en tijgers loeren er op hunne prooi. Maar ge houdt niet van dit gezelschap ? welaan dan zullen we even kijken , wat die Indische koopman ons daar uitstalt. Welke heerlijke schelpen, kostbare parelen, schitterende diamanten en geurige specerijen ! Ge steekt er uwe hand naar uit — maar pas op: ge zoudt den lachlust der gasten opwekken, omdat ge u door den schijn laat bedriegen. Alles toch is slechts eene nabootsing der natuur! Eene kleine teleurstelling, hé ! Nu, als ge dan meer van natuur houdt dan van kunst, richten we dan onze schreden naar de derde tafel. Ziet ge daar dat gebak , dat pasteitje ? Nu , dat is natuur, hoor, want een gebak is het, al zou ook menig ruim vertrek dat dingetje nauwelijks kunnen bevatten ! En die beweging, die ge binnen in de pastei opmerkt? O, dat zijn 28, zegge acht en twintig muzikanten , die daar met hunne instrumenten plaats zoeken, om straks, als het feest in vollen gang is, de duizenden genoodigden wat op te vroolijken. Juist op tijd zijn we zoo wat klaar met onze beschouwingen , want hoort, daar wordt alles stil in de zaal. De hertog heet zijn gasten welkom , en geeft een teeken, dat de maaltijd zal beginnen. Maar ge ziet spijs noch drank op de tafels ? Wacht maar even : ze zijn dichter bij, dan ge denkt. Ziet eens boven u. Verschillende luiken in het plafond worden geopend , en een oogenblik later zweven rookende en dampende vazen en schotels boven de hoofden der aanzittenden. Al die schotels zijn van goud of zilver en van zeer groote afmetingen. Over dit laatste kunnen we oordeelen , als r we eens even den inhoud van een paar nagaan. Hier b. v. hebt ge er eenen, waarop een heel geroosterd everzwijn ligt, omringd door niet minder dan 20 gebraden speenvarkentjes. Wat verderop is er een door de voorsnijders in beslag genomen, waarop een bont opgesierde reebok prijkt, te midden van een kring van bruin gebakken reigers. Om niet eiken schotel afzonderlijk te beschrijven, wat inderdaad onmogelijk zou zijn, willen we slechts even eene rekening inzien. Deze zal ons leeren dat, ofschoon vleesch den hoofdschotel uitmaakte, het andere evenmin ontbrak. De bedoelde rekening nu geeft, als voor het feest aangekocht en gebruikt: 9000 wittebrooden — 4800 stuks amandelbrood (marsepein zouden wij zeggen) — 800 pasteien van kapoenen — 1600 speenvarkentjes — 1600 kalfsborsten — 1600 schapebouten —1400 konijnen — 600 patrijzen — 400 reigers — 400 andere wilde vogels en 36 pauwen. Ten bewijze, dat ook de drank niet vergeten was, geeft dezelfde rekening nog aan, 46 groote vaten wijn, van de uitgezochtste soorten. Verder stonden op porseleinen schalen allerlei gebak en suikergoed, terwijl de zeldzaamste vruchten pronkten op kristallen borden. Men ziet het, de gasten hadden keus en keur, en vulden en ledigden dan ook beurtelings hunne borden van edel metaal en hunne gouden bekers. En alsof het den milden gastheer niet genoeg was, dat smaak en gezicht voldaan werden, had hij zorg doen dragen, dat ook het gehoor verzadigd werd. Uit de reuzenpastei weerklinkt eene verrukkelpe muziek, waarmee de tonen van het orgel samen- k stemmen. De klokken in den toren luiden, dé vuurroeren knallen, de jachthorens schetteren ; en de kreten der jagers en het bassen der honden doen u denken aan eene algemeene jacht. Eenige oogenblikken later treedt een troep kluchtmakers en hofnarren binnen, die door hunne vertooningen en kwinkslagen de lachspieren der feestelingen in beweging brengen. Doch opeens verstomt het leven: aller blikken richten zich naar de breede achterdeur. Wij zien een reus binnentreden, gedost in een mantel van groene zijde. In zijne eene hand zwaait hij eene zware strijdbijl en met de andere leidt hij een olifant, op welks rug eene deftige dame zetelt, geheel in rouwgewaad gehuld. Deze vrouw moest de heilige kerk verbeelden, die haren nood kwam klagen over den hoon, haar door de Turken aangedaan. Allen luisteren met gespannen aandacht. Zoodra ze heelt uitgesproken, verheft zich Filips van zijn zetel en doet de gelofte, dat hij haar zal ter hulp snellen, waarin hij wordt nagevolgd door de voornaamste vorsten, edelen en ridders, daar vergaderd. Nu zult gij ook begrijpen, waarom dit feest den naam van gelofte-feest draagt. Had men nu de daad gevoegd bij het woord, en had de hertog van Bourgondië, daartoe door den Paus opgewekt, zijn doel bereikt, dan had een hoogst verdienstelijke daad dit groote feest besloten. Maar de geschiedenis zegt ons, dat de ramp, die men had moeten voorkomen, over Konstantinopel kwam. De stad viel in de macht der gezworen vijanden van beschaving er. Christendom! Karei de Stoute. (1467—1477.) Adolf van Gelder. 1. Nog heerschzuchliger dan zijn vader, trad Karel niet alleen in diens voetstappen, maar eischte eene nog grootere afhankelijkheid van zijne onderdanen. Drukkender werden de belastingen, meer algemeen de oproeren , doch strenger ook werden de weerspannigen gestraft. Het geheele bestuur van dezen vorst was een strijd van den kant der burger s voor 't behoud deirechten , hun nog door Filips gelaten , en eene poging tot uitbreiding van onbeperkt gezag van Kareis zijde. Sedert het begin zijner regeering had de hertog het plan opgevat, om zijne staten tot een koninkrijk te verheffen. Dan het urtgebreide gebied, hem door F ilips nagelaten, was naar zijn inzien te beperkt: zijn Bourgondisch r\jk moest zich uitstrekken van de Middellandsche tot aan de Noordzee. Frankrijk, Lotharingen en Zwitserland zouden hem vergrooting van grondgebied bezorgen. Maar noch Lodewijk XI, de sluwe en heerschzuchtige koning van Frankrijk, noch de Lothanngers en Zwitsers wilden het Karei naar den zin maken, en eerlang ontbrandde de krijg. Om den Bourgondischen hertog de handen vol te geven, wist Lodewijk in Kareis gebied de smeulende vonk van oproer aan te wakkeren; en mocht het dezen gelukken, den koning van 1' rankrijk zelfs eenmaal als gevangene in handen te krijgen, op den duur was de hertog tegen de talrijke vijanden, die zijne heerschzucht hem had verwekt, niet bestand. 2. Daar valt hij met een sterk leger in het gebied van den hertog van Lotharingen. Hij slaat het beleg voor Nancy, in het noordoosten van Frankrijk, neemt het in, en bemachtigt in korten tijd het geheele hertogdom. De voortvluchtige hertog wijkt naar Zwitserland. Daarop trekt Karei ook dit land binnen. Granson valt in zijne macht, en vertoornd over den ondervonden wederstand , laat hij honderden burgers, rug aan rug gebonden , in het water werpen. Dit was niet de eerste maal, dat hij zich aan zulke wreedheden schuldig maakte : in de Belgische stad, Dinant, deed hij na een oproer 800 burgers op dezelfde wijze van de liooge brug in de Maas storten. Maar ziet, daar komen de getergde Zwitsers aanrukken. Met den moed der wanhoop vallen zij het maciitige Bourgondisch leger aan, en vreeselijk is Kareis nederlaag. Duizenden Bourgondiërs sneuvelen en de overige vluchten in wanorde, met achterlating van hun geheelen krijgsvoorraad. Men wil, dat Karei bij die gelegenheid een kostbaren diamant verloor, ter waarde van 900 000 gulden. Eene nieuwe en nog bloediger nederlaag wachtte zijn leger bij Mürten , waarna de Lotharingers, door de Zwitsers geholpen, zich weder van Nancy meester maakten. 3. Zooveel rampspoed knakte Kareis gezondheid, maar zijne trotschheid en zucht naar wraak deden hem zijn lijden vergeten, en in 't hartje van den vvintèr sloeg hij het beleg voor de heroverde stad. Daar vond hij den dood (1477), en eerst drie dagen na het gevecht werd zijn lijk ontdekt. Het was met het aangezicht in een modderpoel vast gevroren, en volgens sommigen , reeds gedeeltelijk door de wolven verslonden. Voorzeker zulk een dood verdient ons medelijden , te meer daar wij weten, dat Karei, hadde hij zijne S. 5 Oostenrijksche Huis, en eerlang zou hunne macht nog merkelijk stijgen. Wel is waar zag Filips af van Bourgondië , vroeger door Lodewijk XI aan zijne moeder ontrukt, maar zijn huwelijk met Joanna, dochter van Ferdinand van Arragon en Isabella van Kastilië, gaf hem het vooruitzicht op den troon van een aanzienlijk deel van Spanje, en beloofde hem de rijkdommen der door Columbus ontdekte landen in Amerika. 3. Het jaar 1500 was voor het Oostenrijksche Huis en voor de gezamelijke Nederlanden van het hoogste gewicht. In dat jaar toch werd den 24ea Februari in Gent geboren de zoon van Filips en Joanna, de later zoo beroemde Karei V. 4. Vier jaar daarna stierf Isabella van Kastilië, en werd Filips koning van dat gewest. In 1500 vertrok hij met zijne gemalin naar Spanje om bezit te nemen van zijn nieuw gebied. Bij zijn eerste optreden onder de Spanjaarden stiet hij dezen tegen de borst, door het wegschenken van hooge ambten aan Nederlandsche gunstelingen en door zijne weigering om in Spanje zijn verblijf te nemen. Hier ontstond de klove, welke later die beide volkeren voor immer scheiden zou. Weinige maanden na zijne aankomst in Spanje overleed Filips te Burgos ten gevolge van een kouden dronk, dien hij nam, toen hij erg verhit was. Zoo verloor de jeugdige Karei op den ouderdom van zes jaren zijn vader, terwijl zijne moeder krankzinnig werd , vooral door de droefheid over den dood van haren gemaal. 5. Maximiliaan, de grootvader van den jongen prins, werd met de voogdij belast, maar wijl zijne tegenwoordigheid in Duitschland noodzakelijk was, benoemde hij zijne dochter Margaretha, een zeer bekwame vrouw , tot landvoogdes van deze gewesten, om die voor den jongen Karei te besturen. De zorg voor de opvoeding en het onderwijs van den jeugdigen prins, werd toevertrouwd aan Adriaan Florenszoon Boeyens, een Utrechtenaar, later Paus Adriaan VI. Zoo ooit eene opvoeding belangrijk was, dan was het wel deze, vooral met het oog op de gewichtige taak, die de kweekeling eenmaal zou moeten vervullen ; maar zeggen wij er aanstonds bij , dat zij uitmuntend is geslaagd. O. Vroegtijdig reeds toonde de jonge Karei uitstekende bekwaamheden, zoodat zijn grootvader Maximiliaan hem op den ouderdom van 15 jaren het bestuur der Nederlandsche gewesten kon toevertrouwen. Gelderland alleen, door de Franschen gesteund, weigerde Karei te erkennen, maar eenmaal zou hel met Utrecht en Friesland onder zijn gezag komen. 7. Nog immer waren de Nederlandsche gewesten de rijkste van Europa : nijverheid en handel bloeiden, en kunsten en wetenschappen hadden een hoogen trap bereikt. Antwerpen was de eerste handelstad van ons werelddeel Leuven bloeide vooral door zijne hoogeschool, reeds in 1425 door Jacoba's gemaal, Jan van Brabant, gesticht; Brussel nam in aanzien toe, en zou weldra de hoofdstad der Zuidelijke Nederlanden worden, terwijl 's Hertogenbosch machtig werd door den wakkeren moed en de noeste vlijt zijner inwoners. Leiden en Utrecht golden als groote fabrieksteden, welker lakens alom gezocht waren. Haarlem, Dordrecht, Deventer en Amsterdam waren destijds aanzienlijke koopsteden, die zelfs handelsverdragen sloten met de vorsten van Denemarken en Zweden. Honderden haringbuizen verlieten jaarlijks de havens van Hoorn en Enkhuizen. In één woord, overal heerschte zulk eene welvaart, dat vreemdelingen zelfs daarover hunne verwondering te kennen gaven. Kon het wel anders, of de kunst moest op hare beurt zich ontwikkelen ? De houten huizen van vroeger werden vervangen door hechte steenen gebouwen , en de woningen der rijke kooplieden vooral waren even zoovele paleizen, schitterend van pracht en rijkdom. De beeldhouw- en schilderkunst werkten samen om de groote hoofdkerken , zooals o. a. de St-Jan van 's Hertogenbosch en de Lieve-Vrouwenkerk van Antwerpen , op te luisteren. Karei, die als een goed vorst voor het welzijn zijner onderdanen leefde, trachtte door alle middelen den bloei zijner Nederlanden te bevorderen. 8. Ondertusschen kwam in 1516 FerdLinand van Arragon te sterven, en deze had zijn oudsten kleinzoon tot opvolger benoemd. Kardinaal Ximenes en Adriaan van Utrecht bestuurden Spanje voor Karei, en aan hunne zorg had deze het. te danken , dat hij daar als koning werd erkend. ». De reden, waarom Karei voor het oogenblik nog niet naar Spanje kon vertrekken , was, dat de oorlog met Gelderland opnieuw was uitgebroken. De hertog Karei van Egrnond had begeerde blikken op Utrecht en Friesland geslagen. Zijne troepen, aangevoerd door Groote-Pier, een Frieschen zeeschuimer, en door Maarten van Rossum, een echten brandstichter, deden den Hollanders veel nadeel. Medemblik en Den Haag gingen in vlammen op, en alom werd het volk gebrandschat. Eindelijk werden de plundenaars geslagen door Kareis veldheer, Hendrik van Nassau. Na het sluiten van een verdiag met de Gelderschen, vertrok Karei naar Spanje; maar de voorliefde, die hij voor zijne Nederlandsche onderdanen deed blijken, vermeerderde den afkeer tusschen Spanjaarden en Nederlanders. Het streven van den vorst om oppermachtig te gebieden deed onlusten ontstaan, die eerst in 1521 werden onderdrukt. ÏO. Twee jaren vroeger was aan Karei een nieuwe waardigheid te beurt gevallen; hij was namelijk, ondanks de kuiperijen van Frans I, koning van Frankrijk, tot Duitsch keizer gekozen. Het volgend jaar werd hij als zoodanig te Aken gehuldigd (15'20.) 20. Karei V als keizer. (1519—'55. I. Groote waardigheden brengen gewoonlijk groote lasten en zorgen met zich: dit heeft Karei V ondervonden. Sedert hij de Duitsche keizerskroon droeg, heerschte hij over een groot deel van Europa, en zijne macht verwekte hem een vinnigen benijder en vijand in den koning van Frankrijk , Frans I. Weldra ontbrandde een krijg, die zelfs niet eindigde bij den dood der beide tegenstanders. In 't algemeen was Karei gelukkig in zijne oorlogen ; herhaalde malen leden de Franschen de nederlaag. Eenmaal zelfs raakte Frans in 's keizers macht, en moest hij eenigen tijd als gevangene te Madrid doorbrengen. Ook tegen Gelderland was Karei weder verplicht de wapenen op te vatten. Niet langer gesteund door Frankrijk, werd de hertog van dat gewest, Willem van Gulik, in 1543 tot den vrede van Venloo gedwon- een andere Karei heeft tot zijn leedwezen dat zelfde geloof zien vernietigd worden in de schoonste streken van zijn keizerrijk. Wij zeggen «tot zijn leedwezen," want Karei V heeft al het mogelijke gedaan om den voortgang van die heillooze hervorming tegen te gaan , en bitter griefde het hem, dat de beste pogingen, daartoe aangewend , schipbreuk leden. 2. In 1517 dan begon Luther, wijl hij zich in zijne hoogmoedige verwachting bedrogen zag, een openlijk verzet tegen de Kerk. Op de honendste wijze sprak hij over de kloosterlingen en priesters, over Paus en Kerk , en randde de heiligste wetten en verhevenste geloofswaarheden aan. Hij , de afvallige priester, durfde de kerk van dwaling beschuldigen , en kende in zijne waanwijsheid zich zeiven een gezag toe, verheven boven dat des Pausen. Iedereen mocht, volgens hem , de H. Schrift verklaren naar eigen zienswijze , en dus gelooven, wat hij wilde. Er waren, zoo leerde Luther verder, geboden, die de mensch, zelfs met Gods genade, niet kon onderhouden; men moest evenwel maar trachten een sterk geloof te hebben, daardoor werd men ontwijfelbaar zalig, hoeveel zonden men overigens ook bedreef. Ziedaar iets van Luthers goddelooze dwaalleer; het kon niet anders of zij moest ontzettend veel kwaad stichten. Luther was echter niet de eenige, die zich tegen de Kerk verzette: in Zwitserland en Frankrijk verkondigden Zwingli en Calvijn even grove dwalingen, en zoo waren weldra de meeste landen van Midden-Europa door de ketterij besmet. 3. Maar, vraagt ge wellicht, hoe kwam het, dat de menschen , die zoolang de zegeningen der Katho- lieke kerk hadden genoten, zich zoo gemakkelijk lieten verleiden. Wij kunnen daarop antwoorden , dat het volk, door den voorspoed verblind , slecht was geworden , en zich weinig meer stoorde aan de wetten Gods en der Kerk. Ook waren de menschen veelal slecht onderwezen in het godsdienstige, en daardoor niet in staat de leugen van de waarheid te onderscheiden. Verder verkondigden de ketters eene leer, die de kwade hartstochten van den mensch streelde. Voegen we hier nog aan toe, dat de ketterij dikwijls steun vond bij de vorsten , die zeiven hunne onderdanen tot afval van de ware Kerk dwongen, dan zal ons de snelle verbreiding der dwaling zooveel bewondering niet rneer baren. ü. Door strenge plakkaten of strafwetten , zoomede door geweld van wapenen deed Karei V alles, wat in zijn vermogen was, om de ketterij tegen te gaan. Maar de Protestantsche vorsten slooten een verbond om zich gezamelijk tegen den keizer te verzetten. Behaalde deze in den beginne ook al eenige overwinningen , toch moest hij in 1555 bij den godsdienstvrede van Augsburg , in Beieren, den Protestanten gewichtige voorrechten toestaan. Ook de pogingen der Pausen , om de heillooze ketterij te stuiten, leden schipbreuk. De algemeene Kerkvergadering van Trente, in Tyrol, die de dwaalleer veroordeelde, heeft haren voortgang niet kunnen beletten. Ö. Een duidelijk bewijs echter van de waarheid, dat God bij druk en lijden altijd weet te troosten, vinden we hierin, dat Hij, in die voor zijne Kerk zoo droevige tijden, haar zoovele nuttige instellingen en zulke groote heiligen heeft geschonken. Toen leefden ,H\ Cajet»nus en de H. Hieronymus Emilianus die beiden eene Congregatie stichtten, vooral bestemd om ijverige geestelijken aan de Kerk te schenken. Toen ook verwekte God den or00»en //. Jgnatius, ter van het beroemde Gezelschap van Jezus, dat zich vooral ten doel stelde overal de ei vorming te bestrijden, en de zuivere leer der Kerk te verdedigen tegen dwaling en ongeloof. Ignatius' volgelingen, en onder dezen vooral de Apostel der Indien de H. Franciscus Xacerius, wonnen in heidensche landen duizenden menschen voor hetzelfde geloof, dat de ketters hadden verzaakt. Deze ongelukkigen bleven zich ardnekkig verzetten tegen elke poging, die werd aangewend , om hen tot de ware Kerk terug te brengen Ook in ons vaderland wonen duizenden van die arme atgedwaalden. God geve, dat zij door de gebeden, welke door zoovele brave Katholieken gestort worden, eenmaal tot den schoot der H. Roomsche Kerk mogen gebracht worden. Hoe het Protestantisme in ons land is doorgedrongen, zullen wij in de volgende les hooien. 22. Filips II. (1555-'93.) De HervorKling in de Nederlanden. 1. Karei V had den ouderdom van 55 jaren bereikt De overmatige zorgen hadden zijne krachten gel,roken, en hem voor den tijd verouderd. Hij was het bestuur moede, en besloot zich ervan te ontlasten. Daarom deed hij de afgevaardigden der verschillende Xederlandsche gewesten te Brussel bijeenkomen, en schonk de S" . ü rugschrikken, brachten er Oranje toe, hem voor deze gewaagde onderneming uit te kiezen. 2. Spoedig heeft De Ruyter een twintigtal mannen van zijn soort aangeworven, en den 8e" December 's avonds komt de bende in de nabijheid van het fort. Vergezeld door drie zijner manschappen, evenals tiij zelf in een Franciscaner pij gestoken, nadert hij de ophaalbrug, terwijl de anderen zich in hinderlaag leggen , om bij het afgesproken teeken ter hulp te snellen. De Ruyter meldt zich en de zijnen aan als Minderbroeders uit Den Bosch, door den stadsbevelhebber met eene gewichtige zending belast. Na eene korte woordenwisseling valt de ophaalbrug neer, en de vier bedriegers volgen den bediende naar het vertrek van den Spaanschen slotvoogd. Plotseling grijpt De Ruyter zijn pistool, brandt los en brengt den bevelhebber eene zware wonde toe. Deze wil zich nog te weer stellen, maar hij wordt overmand, en weldra ligt hij zieltogend, badende in zijn bloed. De toegesnelde bedienden van het kasteel worden geboeid, of bij den minsten wederstand vermoord. Dan klinkt het beloofde teeken , en de overigen dringen het veroverde slot binnen. Eerst worden de lijken onder bitteren spot naar buiten gesleept, en in de Maas geworpen ; daarna begint het rooven en plunderen in de verschillende vertrekken van het kasteel. Den ganschen nacht brengen de woestelingen door in zwelgerij , terwijl zij schelden en schimpen op al wat Katholiek en Spaansch is. 3. Toen de morgen aanbrak, en zij over hun lot nadachten, begrepen ze, dat hun toestand niet zonder gevaar was. Zij waren er van overtuigd, dat Alva, zoo hij kennis droeg van de zaak, hen niet ongemoeid zou laten. Zij rekenden echter op de hun toegezegde hulp en besloten dus de gebeurtenissen af te wachten. Toen die hoop ijdel bleek, ging De Ruyter zich zoo goed mogelijk in staat van tegenweer stellen, en wees elk zijner manschappen zijn post aan. Die voorzorg bleek niet nutteloos, want eer de geuzen het vermoedden, stond Perea, door den bevelhebber van Den Bosch , op last van Al va, gezonden , met ruim 100 man voor de poort. Toen aan den eisch tot overgave van het kasteel geen gevolg werd gegeven, begon de vijand den aanval op de sterkte. Die van binnen verweerden zich echter zoo dapper, dat zij verscheidene Spanjaarden doodden of kwetsten en den aanval afsloegen. Perea deed dan hel grof geschut uit Den Bosch ontbieden, en weldra beukten de kanonnen het slot. De muren waggelen en op verschillende plaatsen worden de stormladders aangehecht. De vijand dringt binnen en nu begint een ongelijke strijd, waarin De Ruyter en de zijnen zich met den moed der wanhoop verdedigen. Door slechts drie getrouwen vergezeld, vlucht de aanvoerder naar eene kamer, waarvan hij den toegang en den vloer met eene laag buskruit bestrooit. Dan neemt hij eene brandende lont in eene hand en omknelt* met de andere zijn vreeselijken degen. De Spanjaarden stormen het vertrek binnen , en hun aantal ziende, steekt De Ruiter de lont in het kruit. Eenige worden gewond, maar de overigen gaan hunne vijanden te lijf. Een oogenblik later zijn dezen onder het zwaard gevallen. Welk een rampzalige dood, na het bedrijven van zulke misdaden en eene poging tot zelfmoord ! 4. Ondertusschen pleegden ook de Bosch- en Watergeuzen , door Oranje daartoe aangezet, de vreeselijkste Gouda, Haarlem, Dordrecht, Gorkum enz. tot de partij des Prinsen overgegaan, m. a. w. voor de ketterij gewonnen. Middelburg en Amsterdam waren de twee eenige steden van naam, die den Spaanschen vorst toegedaan bleven. 8. Doch hoe nu dien droeven afval en de zegepraal der geuzen te verklaren ? Behalve Alva's trots en strengheid en den afkeer van al wat Spaansch was, kunnen we nog de twee volgende redenen aangeven. Alva had, om de Zuidelijke Nederlanden te dekken, de bezettingstroepen uit Holland en Zeeland moeten ontbieden; en verder vonden de Watergeuzen steun bij de Protestanten van Duitschland en Frankrijk. Men ziet het, de overweldigers hadden juist geen reden om zoo hoog op te geven van hunne veroveringen. De opstand sloeg weldra ook over naar Friesland , Overijsel en Gelderland. In dit laatste gewest, zoomede in Limburg, bemachtigden Duitsche huurlingen, in dienst van Oranje, eenige plaatsen. En dat in de Zuidelijke Nederlanden de afval van Spanje niet zoo algemeen werd, was vooral hieraan te danken, dat Alva daar verbleef. 3. Ondertusschen bleven de ketters, aangevoerd door Lumey, Sonoy en andere woestelingen, hun haat botvieren aan onschuldige slachtoffers, en terwijl de Martelaren van Gorkum hun leven gaven voor het geloof, hadden andere priesters en kloosterlingen, ja zelfs leeken, niet minder wreede folteringen te ondergaan. De wraak, welke de 'Spanjaarden op sommige plaatsen tegen de ketters namen, gaf nieuw voedsel aan de woede dezer laatsten ; het bloed , door den Raad van Beroerten gestort, werd gewroken op onschuldigen. 't Was voldoende als Katholiek of als trouwe onderdaan des konings bekend te staan, om het offer te worden van de vervolgingszucht der ketters. ] Honderden kwamen op die wijze om , en hun bloed zal immer een schandvlek blijven op den naam dergenen, die zulke gruwelen konden beletten en het niet deden. 4. Eene bijzondere vermelding onder die Bloedgetuigen verdienen nog Comielius Musius en de Martelaren van Roermond. De eerste was overste van het St.-Agathaklooster te Del/t. Op last van Lumey werd de eerbiedwaardige grijsaard van 72 jaren gegrepen en op de vreeselijkste wijze gemarteld. Nadat hij op eene ladder was gebonden, rukten de beulen zijne ledematen met geweld uit elkander. In dien deerniswaardigen toestand schroeiden en brandden zij zijn lichaam met fakkels, totdat het geheel zwart was. Vervolgens verminkten zij hem, door hem sommige ledematen af te snijden ; en toen hij, na het uitstaan van die barbaarsche martelingen, nog leefde, werd hy in den nacht aan eene galg opgehangen. En toch kon men den eerbiedwaardigen man niet het minste vergrijp ten laste leggen. Oranje, bevreesd, dat zulke onnatuurlijke gruwelen zijne zaak eer schade dan voordeel zouden doen, deed Lumey verbannen. Vijf jaren later trof dezen ook de goddelijke wraak. Door eene soort van razernij getroffen , stierf de ellendeling onder den uitroep: « Kan er iemand zoo zwaar gepijnigd worden als ik ?" Eenige dagen na den dood der Gorkumsche Martelaren , werd Roermond door de soldaten van Oranje ingenomen. Onmiddellijk drongen de woestelingen de stad binnen. Zij plunderden de huizen der burgers en ontheiligden kerken en kloosters op de baldadigste wijze. « Het waren geen menschen meer", zegt een schrijver van dien tijd , « het waren wilde dieren of liever « duivels" in menschengedaante, die hun haat tegen God en godsdienst botvierden." Twaalf Karthuizers, 2 Franciscanen en nog 12 andere geestelijken, werden het offer van hunne woede. Men rukte hun het vel van het hoofd , brak hun de vingeren, doorkerfde hun lichaam met dolksteken, sloeg hen onbarmhartig met stokken, sneed onder hoon en spot kruisen op hunne lichamen, en stelde hen op een afstand als mikpunt voor de kogels. Onder deze en dergelijke martelingen stierven die moedige belijders van Jezus Christus. 6. Nauwelijks had A.lva de inneming van den Briel en den afval van vele Hollandsche steden vernomen, of hij besloot met geweld van wapenen het gezag zijns konings te herstellen. Hij gelaste zijn zoon, Don Frederik die in Nijmegen verbleef, met een leger op te trekken. Het eerst sloeg deze het beleg voor Zutfen, dat weldra bezweek. Hattem en Elburg gaven zich oogenblikkelijk over, maar Naarden, dat « roof hol van al wat niet deugde" werd stormenderhand genomen. Hier bezwalkten de Spanjaarden hun roem, door daden van wreedheid, die de opstandelingen meer en meer tot wederstand aanzetten. Vele inwoners hadden hun toevlucht gezocht in de kerk, die echter weldra in vlammen opging. Dit vooral deed de Haarlemsche bevolking of liever de oproerlingen, die zich daar hadden saamgetrokken, besluiten zich tot het uiterste te verdedigen. Zeven maanden lang hielden de Spanjaarden de stad omsloten. Belegerden en belegeraars pleegden ongehoorde gruwelen ; maar de groote schuld was aan den kant der eersten, want zij vermoorden geestelijken en kloosterlingen, wier lijken, om de Spanjaarden te sarren, op de stadsmuren aan de galg werden opgehangen. De bressen, welke deze schoten, werden met heiligenbeelden en kerksieraden gestopt. Men verhaalt, dat een spaansch soldaat bij deze gelegenheid een bewijs van eerbied voor Maria gaf, door een beeld der H. Moeder Gods te redden, en dat hij, ofschoon men van alle zijden op hem schoot, ongedeerd in zijn kamp terugkwam. Na de verovering van Haarlem trok Don Frederik naar Alkmaar: hier echter keerde de krijgskans , en de Spanjaarden werden door het water gedwongen het beleg op te breken. 9. Ondertusschen was Alva zelf naar Bergen opgetrokken, dat even te voren door Lodewijk van Nassau, met behulp der Franschen, was bemachtigd. Hij dwong hem tot de overgave , en noodzaakte Oranje zelf, die met zijn leger tot Leuven was doorgedrongen, in alle haast de vlucht te nemen. Zoo zegepraalde de zaak des konings, en toch won de opstand meer veld, want Alva's strengheid verbitterde de Nederlanders dermate, dat nij zelfs geen steun meer vond bij dat deel der bevolking, dat overigens niet met de ketterij was ingenomen. Alva zelf verzocht ten laatste om van de landvoogdij ontheven te worden , en Filips, inziende, dat het kwaad dagelijks hoog er steeg, voldeed eindelijk zijnen wensch. Dat was eene nieuwe zegepraal voor het oproer, en bij de leiders van hetzelve stond het van nu af vast, zich van het « Spaansche juk" te ontdoen. Oranje beteugelde thans met krachtiger maatregelen de wreedheden zijner soldaten tegen de Katholieken, schoon dezen immer aan vervolging bleven blootstaan. Wij zullen in de volgende lessen zien, hoe ons land zich geheel van Spanje losmaakte, maar zich, helaas, ook scheidde van de ware Kerk! — 26. Requesens. (1573—'76. Don Juan van Oostenrijk. (1576—'78.) I. Geheel het tegenbeeld van Alva was de nieuwe landvoogd , die Filips thans naar de Nederlanden zond. Requesens wilde met zachtheid regeeren en daardoor het gezag zijns konings herstellen. De belastingen, die Alva gepoogd had het volk op te dringen , werden afgeschaft. Het trotsche standbeeld van Alva , hetwelk deze van het te Jemgum veroverde geschut had laten gieten en dat te Antwerpen was opgericht, werd weggenomen. De gehate «. Bloedraad" staakte zijn onderzoek en zijne doodvonnissen, en de aanhangige processen werden vernietigd. Op één punt echter bleef Requesens onverzettelijk: het gezag der Kerk en dat zijns meesters moest gehandhaatd of hersteld worden. En wijl Oranje zijn opstand al meer en meer als een godsdienst-oorlog wilde doen gelden , ten einde zich de hulp der hervormers te verzekeren, leden Requesens' beste pogingen geheel en al schipbreuk. a. Weldra dus ontbrandde de oorlog opnieuw. In Zeeland won de partij van den opstand: Middelburg bezweek, nadat eene Spaansche vloot, onder Romero, op de Zeeuwsche wateren geslagen was. 3. Nu deed Requesens het beleg voor Leine®o<*5=- 28. Vervolg. 1. Door de Unie van Utrecht had zich de Republiek der 7 Provinciën feitelijk van Spanje afgescheiden, en Oranje wachtte slechts op het gunstige oogenblik om als haar gebieder op te treden. De Spaansche vorst wilde echter zijne rechten zoo maar niet opgeven , en daarom gelastte hij zijn landvoogd den oorlog met kracht voort te zetten. Deze kweet zich uitmuntend van zijne taak. Achtereenvolgens veroverde hij Maastricht, Brugge , Duinkerken , Aalst en andere steden, waar de ketterij had gezegevierd. 3. Zooveel voorspoed verschrikte Oranje, en niet bij machte om de Republiek tegen Parma en Verdugo te verdedigen, ging hij over tot een stap, die hem niet tot eer verstrekt. Hij sloot namelijk eene overeenkomst met den Franschen vorst, waarbij hij zich verbond, in geval van nood , de heele Republiek aan Frankrijk te brengen, op voorwaarde dat hem de grafelijkheid over Holland, Zeeland en Utrecht verzekerd werd. Wat dunkt u, zou zoo iemand den naam verdienen van Vader des Vaderlands? Deze onwettige daad, die de kroon zette op zoovele andere, beantwoordde Filips II met eene v o g e 1 y r ijverklaring. Hem, die den Prins levend of dood in de macht des konings zou leveren, werden 15 000 gouden kronen, benevens de verheffing tot den adelstand toegezegd. 3. Bij het ontvangen van zijn banvonnis had Oranje de onbeschaamdheid een verdedigingsgeschrift op te stellen, waarvan hij een afschrift zond aan de meeste vorsten van Europa. Het was een stuk, waarin hij zijn koninklijken meester op de grievendste wijze hoonde, en zijn eigen opstand wilde wettigen. Daarna bewoog hij de Staten, d. i. de besturen der verschillende noordelijke gewesten, Filips vervallen te verklaren van de regeering, alsof een vreemdeling bij machte was de Noord-Nederlanders te ontslaan van den eed van trouw, aan den wettigen vorst gezworen. Oranje scheen dan ook niet erg te vertrouwen op de rechtvaardigheid zijner zaak , en achtte het raadzaam vreemde hulp voor zijn doel te winnen. Hij bood Anjou, den broeder des Franschen konings, het oppergezag in de noordelijke gewesten aan , alsmede in die plaatsen van Vlaanderen, waar de ketterij nog aanhang had. Indien de Franschman Oranje's heerschzucht beter Brussel, Mechelen en Antwerpen vielen hem het volgende jaar in handen. Tot lof van den veldheer mogen we zeggen, dat bij al zijne veroveringen bijna geen burgerbloed werd vergoten , en dat hij in al die steden den waren godsdienst herstelde. S. Antwerpen had het langst weerstand geboden , en zijne onderwerping aan het Spaansche gezag kostte den landvoogd meer moeite en soldaten dan eenige andere stad. Dit kwam vooral daar vandaan, dat Holland en zeeland alle krachten inspanden om deze stad voor de Calvinisten te behouden. Eerst moesten de forten aan de Schelde bemachtigd worden. Toen dit geschied was, sloeg Parma, niet zonder groote moeite, eene schipbrug over de diepe en breede rivier, om den toevoer van leeftocht af te snijden. Terwijl men in de stad alles aanwendde om dien slagboom te verbreken , bleven de Hollanders en Zeeuwen daar buiten niet' werkeloos. Wonderen van dapperheid werden verricht, en een oogenblik zelfs scheen de kans zich tegen Parma te keeren. Bij een dijk, dien de vijanden wilden doorsteken, moesten de Spaansche soldaten na een hardnekkig gevecht wijken, zoodat men binnen Antwerpen reeds victorie riep. Men was echter te haastig geweest, want de Zeeuwsche schepen, die eetwaren in de stad moesten brengen, kwamen te laat, en den 17- Augustus, 1585, viel Antwerpen in Parma s macht. De handel der stad echter verloor veel, wijl de Hollanders en Zeeuwen den weg versperden aan de schepen , die op Antwerpen voeren. In hetzelfde jaar verdreven ook Dm Bosch, Nijmegen en eenige andere steden de Staatsche bezetting. 4. Dat die voortgang der Spaansche wapenen de hervormers in de noordelijke Nederlanden erg bevreesd maakte, laat zich begrijpen. Zy zagen dan ook wederom uit naar vreemde hulp, en niet meer kunnende slagen bij Hendrik III, koning van Frankrijk, boden zij koningin Elisabeth van Engeland het bestunr aan. Deze liet zich vinden, en zond haren gunsteling Leicester met 6000 man naar deze gewesten. De uitrusting van deze troepen zouden de Staten bekostigen. Zoolang echter de beloofde som niet betaald was, zou de Engelsche vorstin Den Briel, Vlissingen en het fort Rammekens als pandsteden laten bezetten. 5 De Engelschman , wien men den titel van souverein schonk, had op een onbeperkt gezag in deze gewesten gerekend ; maar hij vond zich deerlyk bedrogen, want het ging hem bijna als Anjou. De staten van Holland en Zeeland, met Oldenbarnevelt aan het hoofd, waren de eigenlijke meesters in het land. Dit verdroot Leicester. Hij deed alles om zich invloed te verschaffen; hij sloot zich nu bij deze, dan bij gene partij aan; hij beklaagde zich bij zijne vorstin; maar niets mocht baten. Toen hij eindelijk den schijn aannam met de Spanjaarden te heulen, en zelfs eene poging deed, om Maurits en Oldebarnevelt op te lichten, verloor hij zijn schijngezag geheel, en keerde in 1587 met den wrok in het hart naar Engeland terug. ö. Dit was de tweede maal, dat men in de Republiek de ondervinding had opgedaan, dat vreemde hulp geen heil aanbracht; daarom besloot men voortaan op eigen Wieken te drijven. Maurits, die reeds vóór Leicesters komst als stadhouder was aangesteld, werd nu ook tot kapitein-generaal der Unie benoemd. Echter behielden de Staten-Generaal en vooral de Staten van Holland, onder leiding van 's Lands advokaat, Johan van Oldenbarnevelt, het hoogste gezag, en dezen beschouwden Maurits eenvoudig als den uitvoerder hunner bevelen. De jeugdige stadhouder deed zich weldra als een bekwaam veldheer kennen, en liet ook spoedig zien, dat hij de man niet was, om aan den leiband van anderen te loopen. Alvorens wij echter Maurits' daden bespreken, willen wij nog een woord zeggen over de laatste gewichtige onderneming van Filips II tegen de afgescheiden gewesten. Wij bedoelen het uitrusten der zoogenaamde onoverwinnelijke vloot. 9. De Spaansche vorst, den voorspoed van Parma's wapenen vernemende, besloot de Republiek ook ter zee aan te vallen. Daarenboven had ook Engeland, door de hulp, aan de provinciën verleend, 's konings toorn gaande gemaakt: twee vijanden zouden tegelijkertijd getuchtigd worden. De groote Armada of onoverwinnelijke vloot, telde, behalve vele kleine, 135 reusachtige oorlogsschepen. Zij voerde 3165 stukken geschut, was bemand met 30 000 koppen, en droeg leeftocht voor zes maanden. Den 13en Mei, 1588, verliet zij de haven van Lissabon, en, na door een storm beloopen te zijn, kwam zij eerst twee maanden later in 't gezicht der Engelsche kust. Zoodra het bericht van het uitzeilen der vloot in Engeland en Holland was ontvangen , zette men zich daar met allen ijver aan het werk. De Engelschen brachten 197 lichte vaartuigen bijeen, bemand met 15 000 soldaten; terwijl Holland 50 groote koopvaardijschepen ten oorlog uitrustte, zonder een groot aantal kleine booten te rekenen. In tijd van nood kon de het scheen, dat met de onoverwinnelijke vloot ook zijn roem was ten gronde gegaan. De geschiedenis meldt van hem geen enkel roemvol feit meer. Bovendien stond de edele held nog bloot aan den laster van lage benyders. Men weet hem de nederlaag der Armada en den achteruitgang der Spaansche wapenen. Filips, geloof slaande aan die beschuldiging, had reeds een bode afgevaardigd om Parma van de landvoogdij te ontzetten, toen de edele held in 1592 bezweek. Dit was het weinig roemvol uiteinde van Parma, den grooten staatsman, wellicht den grootsten veldheer van zijn tijd , en bovenal den trouwen verdediger van den godsdienst en van de rechten zijns konings! 3. Men begrijpt, dat die dood eene welkome gebeurtenis was voor Maurits. Van nu af had hij niemand meer, voor wien hij behoefde te vreezen, want de landvoogden, die elkaar tot 1596 opvolgden, waren niet tegen hem opgewassen. In 1590 tot stadhouder benoemd over vijf gewesten, en aangesteld als bevelhebber over de land- en zeemacht der Republiek, begon hij zijne veroveringen. In dit jaar verraste hij Breda door middel van een turfschip. Verbonden met zijn neef, Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland en Groningen , deed hij Zntfen, Deventer, Nijmegen en andere steden voor zijne zegevierende wapenen bukken. In 1594 bezweek Groningen , en in dit jaar ook bemachtigde hij Drente, dat zich, sedert de onderwerping van Rennenberg aan het Spaansche gezag, altijd zeer trouw aan Filips had betoond. Dit gewest viel den Frieschen stadhouder ten deel, en bleef, om zijne trouw aan den Spanjaard , van de voorrechten der overige provinciën uitgesloten. Verdugo had nu zijn gezag verloren. 4. Zoo waren dus in minder dan 6 jaren tijds de 7 Provinciën, behalve Twente, van de Spaansche legerbenden bevrijd. Men kon thans met grond verwachten, dat Maurits weldra de grenzen der Republiek zou overschrijden ; vandaar dat Filips pogingen in het werk stelde om dit te voorkomen. Hij schonk de Zuidelijke Nederlanden aan zijne oudste dochter Isabella, welke met Albertus , aartshertog van Oostenrijk, in het huwelijk zou treden. Filips bepaalde daarbij, dat deze landen als onafhankelijk van Spanje door hunne vorsten zouden bestuurd worden; alleen zoude zij weder aan den koning vervallen, indien Albertus en Isabella kinderloos kwamen te overlijden. Dit was het laatste middel, dat Filips beproefde om zijn gezag in de noordelijke gewesten te herstellen; dan het kwaad was te ver gevorderd , en 's konings plan leed schipbreuk. 5. Nadat Albertus en Isabella tevergeefs eene toenadering beproefd hadden, en Maurits van zijnen kant blijken gaf, dat hij den oorlog wilde , ontbrandde de krijg opnieuw, üe stadhouder viel in Twente, en veroverde er enkele plaatsen ; terwijl de bezettingstroepen der grenssteden geheele streken in Brabant en Vlaanderen brandschatten en plunderen. B. Ook op zee deed zich de jeugdige Republiek gelden. Hare vloot, met die van Engeland vereenigd, bestookte de Spaansche kusten. Cadix werd genomen , geplunderd en in brand gestoken. De vloot des konings, die daarover wraak zou nemen , werd door een storm beloopen , en moest onverrichter zake terugkeeren. 7. Het jaar 1597 was merkwaardig voor de Republiek, wijl zij toen hare eerste overwinning op Albertus bevocht buiten haar eigen grondgebied. In minder dan twee uren tijds behaalde Maurits de zege op Varax in den slag van Turnhout. 8. In het volgende jaar stierf Filips II, nadat hij met eene christelijke gelatenheid zijne laatste en smartelijke ziekte had doorstaan. Die dood bracht geene verandering in het bestuur der 17 Nederlandsche gewesten. De 7 noordelijke provinciën vormden een Protestantsch land, onder de stadhouders uit het huis van Oranje; de zuidelijke gewesten daarentegen een Katholiek land, bestuurd door Spaansche landvoogden. Is het voor ons , Katholieken, droevig te hooren, hoe onze noordelijke provinciën met geweld aan de Roomsche moederkerk zijn ontrukt, troostend is het te vernemen, hoe de schoone Zuidelijke Nederlanden binnen den tijd van 15 jaren van elk overblijfsel der ketterij zijn gezuiverd. De eer daarvan komt, naast God, vooral toe aan de ijvervolle zorgen van de aartshertogen Albertus en Isabella. De Jezuieten en de geestelyken, die aan de Leuvensche hoogeschool hunne opleiding genoten , ijverden voor het behoud van het ware geloof, en zagen hunne pogingen met een goeden uitslag bekroond. 1. Hervatten wij nu den draad onzer geschiedenis. De Staten van Holland, met Oldenbarnevelt aan het hoofd, wier toeleg het was de Republiek ook machtig ter zee te maken, zagen met leede oogen, hoe de handel niet weinig benadeeld werd door de rooveryen der 31. Vervolg. Duinkerker kapers. Dezen maakten de Noordzee onveilig en namen vele onzer koopvaardijschepen. Daar moest een einde aan komen, en derhalve ontving Maurits den last, Duinkerken, dat nog altijd in de macht van Albertus was, te gaan straffen. Dan, die onderneming viel niet in den smaak van den stadhouder, en deze, reeds te groot om als dienaar der Republiek aan anderen te gehoorzamen, vernam met genoegen, dat de weg hem versperd was. 2. Bij Nieuwpoort vatte een Spaansch leger van 12000 man post, om Maurits het verder trekken te beletten. Deze plaatste zich met zijn 15 000 soldaten tegenover den vijand, deed de schepen , welke kiijgs voorraad aangevoerd hadden, van wal steken en leverde slag. Na een hevig gevecht behielden de Staatschen het slagveld. Van de 7000 dooden, die er vielen, hadden echter ruim 3000 tot Maurits' troepen behoord. Deze slag had plaats in het jaar 1600, en bracht der Republiek niet het geringste voordeel aan. Maurits echter rekende zich nu ontslagen van den hem opgedragen last, en wat men in Holland ook deed, hij was niet tot den tocht naar Duinkerken te bewegen. Ziedaar het begin van de tweedracht tusschen de twee grootste mannen der Republiek: tweedracht, die eindelijk zoo hoog liep, dat zij den grijzen Oldenbarnevelt het leven kostte. 3. Het volgende jaar deed Albertus het beleg slaan voor Ostende. Deze belegering is eenig in den 80-jarigen oorlog. Zij kostte aan meer dan 100 000 menschen het leven, en eerst 3 jaar later mocht het den Spaanschen veldheer, Spinola , gelukken , de stad , door den Engelschman Vere, verdedigd, in te nemen. 4. Intusschen begon men van weerszijden naar den vrede te verlangen. Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal waren niet ongenegen naar de vredesvoorslagen van Albertus te luisteren. Maurits echter, die juist in den oorlog zijn grootheid vond, verzette zich met alle kracht daartegen. Het stiet hem dan ook niet weinig tegen de borst, dat, vooral door toedoen van Oldenbarnevelt, in 1609 te Antwerpen een wapenstilstand van 12 jaren gesloten werd. Hierbij verbond zich Albertus om gedurende dien tijd met de Republiek als met een vrijen staat te handelen. 5. Dan ook dezen tijd van vrede schonk geen rust aan de Republiek. Twisten over godsdienstige vraagpunten tusschen twee Leidsche hoogleeraren, Arminius en Gomarus, gaven aanleiding tot verdeeldheid. Elk hunner vond spoedig een aanhang onder de Protestanten, en weldra zochten de twee partijen steun bij het bestuur. Oldenbarnevelt en de voonaamste leden der Staten van Holland sloten zich aan bij de Arminianen of Remonstranten, die de meest gematigde waren. Om zijn wrok tegen Oldenbarnevelt duidelijk te openbaren, koos Maurits partij voor de Gomaristen, of Contra-Remonstranten ; en , door zijn leger gesteund , werd hij weldra meester. Nadat hij de zoogenoemde Waardg e 1 d e r s , door Holland en Utrecht, op raad van Oldenbarnevelt in dienst genomen, had ontbonden, deed hij zijne voornaamste tegenstanders in hechtenis nemen. Een rechtbank, door Maurits samengesteld, bracht weldra een vonnis uit: Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld, terwijl Hugo de Groot, Hoogerbeets en Ledenberg tot levenslange gevangenstraf op Loevenstein werden verwezen. Met kalmte besteeg de grijs- aard de treden van het schavot, en betuigde luide zijne onschuld. (1619.) Zoo vergold Maurits de diensten, gedurende meer dan 40 jaren aan de Republiek bewezen! De dood van dezen man zal te allen tijde eene schandvlek blijven op Maurits' naam. «. Hugo de Groot is, door de schranderheid zijner vrouw, in eene boekenkist uit zijne gevangenis ontsnapt. Hij was een der grootste geleerden van zijn tijd. Daar hem de toegang tot het vaderland ontzegd bleef, bood hij zijne diensten aan de koningin van Zweden, die hem als gezant naar het Fransche hof afvaardigde. Hugo de Groot stierf te Bostock, in Mecklenburg, in het jaar 1645, terwijl hij op het punt stond , openlijk tot de Katholieke Kerk over te gaan. 9. Zoodra was niet het 12-jarig bestand ten einde of Maurits zocht opnieuw den oorlog. Maar het krijgsgeluk scheen van hem geweken : twee mislukte aanslagen, de eene op Antwerpen en de andere op Breda, korl te voren door de Spanjaarden heroverd , braken zijn krijgsmanshart. Eene sombere zwaarmoedigheid, nog vermeerderd door een tegen hem beraamden moordaanslag, vergalde zijn laatste levensjaren. Daarbij voegde zich nog eene inwendige kwaal, die hem in het jaar 16-25 ten grave sleepte. Maurits was zonder tegenspraak een groot veldheer. Hij had, evenals na hem zijn broeder, Frederik Hendrik zijn krijgsgeluk vooral te danken aan den spoed, waarmede hij zijne bewegingen uitvoerde, en de strenge tucht, die hij onder zijne soldaten handhaafde. Als staatsman echter moest hij onderdoen voor velen in de Republiek, en als mensch verdient hij den lof niet, tende op verdiensten , mannen uit geringe familiën tot de hoogste ambten verhief. Deze toestand kwam den Stedendwinger, gelijk Vondel onzen stadhouder noemt, zeer te stade. Frederik Hendrik begon in 1632 zijn roemrijken veldtocht langs de Maas. Achtereenvolgens vielen hem Venloo, Roermond, Sittard en Maastricht in handen, en met deze steden kwam later een deel van het tegenwoordige Limburg aan de Republiek. 5 Kort na de verovering der laatstgenoemde stad stierf de aartshertogin, en werd in de landvoogdij opgevolgd door Ferdinand, broeder des Spaanschen konings. Deze wist de ontevredenheid der Belgen te stillen, zoodat Frederik Hendrik van verdere veroveringen moest afzien. Een oorlog, die kort daarna tusschen den Franschen koning, Lodewijk XIII, en den vorst van Spanje uitbrak, gaf aanleiding tot een verbond van de Republiek met Frankrijk. (1635.) De stadhouder kreeg zelfs het opperbevel over de Fransche troepen, en men was overeengekomen om,. na de verovering der Zuidelijke Nederlanden , dezelve tusschen Frankrijk en de Republiek te verdeelen. Maar Oostenrijk , Spanje's bondgenoot, zegevierde in Duitschland, en bijgestaan door Oostenrijksche en Spaansche troepen, mocht Ferdinand er in slagen den stadhouder uit zijne landen te verdrijven. Het Fransche leger, van zijn land afgesneden , leed door gebrek en ziekte, en van de 20 000 manschappen keerden later slechts 8000 in den deerniswaardigsten toestand naar Frankrijk terug. Hier schreef men den slechten afloop der onderneming aan den stadhouder toe. Wy weten niet,, in hoeverre de beschuldiging waarheid bevatte, maar 'tis zeker dat, als Frederik Hendrik schuldig was, « het den SUten-Generaal juist „aar den * had gemaakt. Dezen toch waren niet gediend met een nabuur als Frankrijk, en men betreurde het verbreken van het verbond met Lodewijk volstrekt niet. « Het oorlog voeren begon de 7 Provinciën inde daad te verdrieten: het had immers reeds meer dan eene halve eeuw geduurd, en l«"'Jd zwaardere lasten. Had Frederik Hendrik, die ml64ö olknog stadhouder van Groningen en Drente was geworden , niet meer invloed gehad dan Maurfts. had hij den oorlog reeds nu moeten staken Het ver nieuwde bondgenootschap met Frankrijk en de geldelijke hulp door hetzelve verstrekt, stelde den stadhouder in 2 1 nieuwen toch, .eenden—, V»r Antwerpen stiet hjj he. hoofd, en slecht» mocht .« er w slagen Sm van C.ent en, een jaar latei , ook HuUt te "bemachtigen. (1645.) Het tegenwoordige StaatsVlaanderen werd daardoor voor de Republiek gewonnen. 7. Reeds door eene kwijnende ziekte aangetast, verloor de stadhouder eindelijk den lust tot den krijg , e„ ofschoon persoonlijk tegen den vrede kon hj^et beletten, dat, men daarover reeds ten jare lbfo in onder handeling trad. In 1648 kwam de vrede inderdaad tot stand" hij werd gesloten te Munster, en maakte een einde aan den 30-jarigen krijg in Duitschland en aan den 80-jarigen oorlog van de Republiek tegen Spanje. De vredesvoorwaarden iusechen de,e be.de landen waren de volgende: 1* De koning van Spanje erkent de 7 Provinciën als een vrij land. 2° Ieder blijft m 't bezit van hetgeen bij het sluiten van deni vrede in zijne macht was. (Door deze twee bepalingen wer den Noord-Brabant en een doel van Limburg bij de wol'L fV0^ ' d°Ch UitSeS'°ten Van ,ele , welke de andere provinciën genoten.) 3" De koloniën door de Republiek veroverd, blijven aan haar enl Splnie ond b"' ^ ^ te dnJVen in 'Je aa" Spanje onderworpen gewesten. 4" Holland houdt de Schelde voor den handel gesloten. 8. Zoo had dan de Republiek na een 80-jarigen nj zich aan het Spaansche gezag onttrokken. Was nu de vrijheid, welke zij door zoovele ongeoorloofde middelen gekocht had, eon zegen voor het land? Wat de slollelijke welvaart betrelt, zou men deze vraag misschien bevestigend kunnen beanlwoorden ; maaronder een godsdienstig opzicht kan ons Mn|. m zijn . een beslist neen. beleeW^^ had ^ Vr6de V3n Munster niet beleefd. In 1647 was hij gestorven, en zijn zoon Willem II werd als stadhouder erkend. » Het tijdperk van Frederik Hendriks bestuur noemt men wel eens de gouden eeuw van - ederland. In menig opzicht verdient het dien naam. De handel ter zee bloeide en breidde zich uit De landbouw en veeteelt ontwikkelden zich, en door toedoen van den bekwamen Leeghwater werden Beemster, Purmer, Wormer en andere plassen in Holland m vruchtbaar polderland herschapen. De schitterende' wapenfeiten van den stadhouder waarborgden het voortbestaan der Republiek en handhaafden haar roem. Groote dichters, waaronder vooral Joost van den Vondel, op hoogen ouderdom Katholiek geworden, deden den rijkdom van Nederlands taal kennen. Rembrant, an Steen en Potter leverden meesterstukken, die hen 9 I „roote schilders doen roemen; Campen e„ De Keiter als bouwkun- digen uitmuntten. 33. De Hollanders op zee. , • :n (ie vorige lessen weinig of over de onderneming der Hollanders op6 zee. Wij dachten het beter, daaraan eene «feonder- '^leuri„7dvan ons land gaf onzen vaderen als van J de "gelegenheid om zich op den zeehandel tóe te Wgen Lang vóór den 80-jarigen oorlog deden j groote tochten, en, met de Vlamingen verbonden, heheerschten zij de zeeën van noordelijk Europ . Cndl ontdekkingen der Portngeezen en Spanaarden aan hnn voor- St"^kta Zij voeren cp Li—»», kochten daar deel te trekken. J nvorzeesche gewesten op, en bmchtónT in tL-d-Eoropa met veel voordeel ter markt tnsschenhandel werd h»d echter verboden Tdio, toen Filips II, met wie„ zij in oorlog waren, Portuga^ had verover^r^d ^ ^ de Holtadersloe xelven den weg naar Oost-Indie te zoeken. Wijl echter zeiven s «naansch-Portugeesche zeemacht voor « oogenbhk deSpansch F g nnff te groot was, dan dat zij zim Teten wilde men eene poging w»S™ »■» f ■ recht om op de Oost te varen. Zij mocht verbonden sluiten met de vorsten dier gewesten, soldaten in dienst nemen, en ambtenaren en bevelhebbers aanstellen; dezen zwoeren den eed van trouw aan het bestuur der Compagnie en aan de Staten-Generaal. 5 Weldra beschikte de Compagnie over een groote legermacht, die met voordeel tegen de Portugeezen streed en hun vele koloniën ontrukte. De oorlogen, door de Hollanders tegen vele inlandsche vorsten gevoerd, eindigden gewoonlijk met de inbezitneming t er eilanden. Reeds in 1610 werd door de Compagnie, in overleg met de Staten der Republiek, een algemeen gezagvoerder in de veroverde gewesten aangesteld, welke den naam droeg van Gouverneu r-G e n eraal In iöl8 werd Jan Pietersz. Koen tot deze waardigheid verheven. Hij stichtte in het volgend jaar op de puinhoopen van het verwoeste Jacrata , de stad Batavia, welke sedert dien tijd de hoofdplaats onzer bezittingen in de Oost is gebleven. tf De Compagnie breidde haren handel uit tot in Japan, waar de Portugeezen, door haar toedoen, verdreven werden. Daar bleef hare vlag wapperen toen deze later in de meeste koloniën door de Engelschen werd neergehaald. Op dit voorrecht kunnen wij. Katholieke Nederlanders, niet trotsch gaan , aar ie. gekocht werd door de vertrapping van het H. Kruis Ook op de kust van Voor-Indië en op het rijke Ceylon, de parel van het Oosten, had e Compagnie weldra aanzienlijke koloniën gestic . Hoe jammer, dat de roem van zoovele gewichtige veroveringen , verduisterd wordt door den geloofshaat, welke de Calvinisten uit Holland bezielde , en dien zij ook naar die gewesten medebrachten. Uit de aloude gedenkstukken, welke in de laatste tijden aan het licht zijn gekomen , blijkt, dat zij zich aan de grootste gruweldaden overgaven, en honderden Portugeezen en bekeerde inboorlingen een wreeden dood deden sterven, alleen omdat zij Roomsch-Katholiek waren. ?. Om de koopvaardijvloten voor vijandelijke aanvallen te behoeden, staken ook geregeld oorlogschepen in zee. Deze nu zochten alom de Spanjaarden en Portugeezen op, en droegen in verschillende gevechten de zege weg. Een eerste treilen echter liep voor de onzen minder gunstig af. In 160t> namelijk werd Reinier Klaassen bij Kaap St.-Vincent door eene Spaansche vloot aanbevallen. Hij verdedigde zich dapper, maar eene nederlaag voorziende, verkoos hij den dood boven de gevangenis. Hij wierp eene brandende lont in het kruit en vloog met 60 strijdmakkers in de lucht. Deze roekelooze daad was geene edele zelfopoffering, maar dient als zelfmoord gebrandmerkt te worden. In 't volgende jaar herstelde Jacob van Heemskerk, reeds bekend door zijn tocht naar Nova-Zembla, de geleden nederlaag. Hij behaalde namelijk bij Gibraltar eene schitterende overwinning op den vijand; jammer genoeg schoot de dappere vlootvoogd er zelf het leven bij in. 8. Gedurende het 12-jarig bestand breidde zich de handel meer en meer uit; nieuwe koloniën werden gesticht op de kust van Guinea, in Afrika, en telken jare maakte men nieuwe veroveringen in de Oost. Ontzaglijke rijkdommen stroomden de Republiek toe en Amsterdam gold eerlang als de eerste handelsstad van Europa. Ook de walvisch- en haringvangst werden op ken en bedehuizen ontnamen, doch dit geschiedde eerst, toen de woede der ketters in Holland reeds eenigszins was bekoeld. Daarenboven kon door de geestelijkheid der aangrenzende landen gemakkelijker hulp verstrekt worden. De omstandigheid, dat deze gewesten als Generaliteits-landen nooit zoo nauw met de Unie verbonden waren als de overige provinciën, mag er ook veel toe hebbén bijgedragen, dat het Katholieke leven er beter werd bewaard. 35. Willem II. (1647—''50.) Eerste Stadhouderlooze regeering. (1650—'72.) Eerste Engelsche oorlog. (1652—'54-.) Noordsche oorlog. (1656—'60.) 1. Willem II, gehuwd met Maria, eene dochter van Karei I, koning van Engeland , was zijn vader, Frederik Hendrik, opgevolgd. Met reden had men mo^en hopen, dat onze gewesten na een oorlog van 80 jaren eindelijk eens de vruchten van den vrede zouden genieten. Maar neen: noch het driejarig bestuur van Willem, noch het daaropvolgend tijdperk bracht aan de Republiek de gewenschte rust. 2. Wijl men in 't algemeen zeer weinig gediend was met de zware belastingen, door den oorlog noodzakelijk gemaakt, eischten de provinciën , na het sluiten van den Munsterschen vrede, vermindering van het krijgsvolk. Aan dezen wensch werd voldaan, maar toen Holland , ten bate der vloot, eene nieuwe afdanking vorderde, verzette zich de stadhou- der, die juist in het leger zijn sterksten steun vond; en ziedaar de oorzaak van den hernieuwden strijd lusschen de stadhoudersgezinden en de partij der Staten. Willem begon al dadelijk geweld te gebruiken en liet 6 leden der Staten van Holland , onder welke ook Jacob de Witt, oud-burgemeester van Dordrecht, op Loevenstein gevangen zetten. Deze omstandigheid was oorzaak, dat de staatsgezinden sedert dien tijd genoemd werden : de L o e ve n st e i n s c h e factie of partij van Loevenstein. 3. Onder de steden, die zich het meest wederspannig toonden tegen Willem II, stond het machtige Amsterdam bovenaan Daarom gelastte hij zijn neef, Willem Frederik, stadhouder van Friesland, de stad door geweld van wapenen tot onderwerping te brengen. Deze aanslag mislukte echter, wijl de troepen, naar Amsterdam afgezonden, op de Gooische heide verdwaalden. De Hamburger postbode, die daar voorbij reed, onderrichtte de inwoners van het naderend gevaar, en dezen sloten de poorten en plaatsten de kanonnen op den wal, zoodat de aanvallers niets konden uitrichten. Eerst later, toen Willem II zelf voor de stad verscheen en haar met de vernietiging van haren handel dreigde, gaf zij zich gewonnen. Gelukkig voor de rust des lands stierf de heerschzuchtige prins reeds in het jaar 16o0. Zijne weduwe werd moeder van een kind, dat we later als Willem III leeren kennen. • , 4 Het gewichtige tijdperk , dat thans in onze geschiedenis volgt en van 1650-1672 duurde, noemen wij de eerste stad houderlooz e regeering. Dadelijk na den dood van Willem II werd in Den Haag eene groote vergadering bijeengeroepen, n • . om het eens te worden over verschillende punten, die aanleiding gaven tot gedurige verdeeldheid. De vergadering werd geleid door den raadpensionaris van Holland , Jacob Cats , en onder meer zaken werden ook het bestuur der Unie, het krijgswezen en den godsdienst besproken. Wat het eerste punt betrof, besloot men in 5 provinciën geen stadhouder aan te stellen, terwijl Groningen en Drente zich bij Friesland aansloten. Over het tweede punt behoeven we niets te zeggen, en betrekkelijk den godsdienst werd bepaald, dat naast het protestantisme ook de overige gezindten zouden geduld worden. Wij weten reeds, hoe men dat « dulden" moet verstaan. 5. Misschien ware de afkeer tusschen de twee partijen in het land wat verminderd, en hadden handel en nijverheid eene nieuwe vlucht genomen , zoo niet een afgunstige nabuur een nijdig oog op onze macht / ter zee had geslagen. Deze nabuur was Engeland, dat op dit oogenblik beheerscht werd door Olivier Crom- < wel, den moordenaar van zijn wettigen vorst, Karei I. Om de Engelschen zijn gruweldaden te doen vergeten, besloot hij zijn land tot de eerste zeemogendheid der wereld te verheffen. Het middel hiertoe was, den handel te knakken van onze provinciën , die toen, zonder tegenspraak, de uitgebreidste macht ter zee bezaten. Eerst deed Gromwell eene poging om onze Republiek met de Engelsche te vereenigen. Zooals te verwachten was, werd dit beleefdelijk van de hand gewezen : de Hollanders begrepen, dat eene verbintenis met het veel grootere Engeland hun niet voordeelig kon zijn. Deze weigering, alsook de bespotting der Engelsche gezanten in Den Haag, waar deze als koningsmoorden werden nageroepen, waren oorzaak, dat Cromwell dwang ging gebruiken. «. Hij gebood dan, dat voortaan alle vreemde waren , alleen onder de vlag van het land, waaruit ze kwamen, in Engeland zouden binnengevoerd worden, en eischte nog bovendien, dat de Hollandsche schepen, telkens als zij Engelsche ontmoetten, ten teeken van onderdanigheid de vlag zouden strijken. De eerste bepaling, bekend onder den naam van navigatieof scheepvaart-acte, benadeelde onzen handel, en de tweede stiet de fiere Hollanders zoozeer tegen de borst, dat weldra de oorlog uitbarstte. 7. Het volgende jaar, 1652, ontmoette onze admiraal Tromp bij Dover de Engelsche vloot onder Blake. Deze laatste verlangde, dat de onzen de vlag zouden neerlaten, en toen zij weigerden, ontstond er eene hevig gevecht, waarbij zich geene der strijdende partijen de° overwinning kon toeschrijven. Zoo was de e e r s t e Engelsche zeeoorlog begonnen, Ofschoon onze groote zeehelden , als de beide Trompen , Witte de With de Evertsens, Van Galen en vooral de ontsterfelijke De Ruyter in menig gevecht de eer der Republiek ophielden, leed toch onze handel, en bleef ten slotte de zege aan onze vijanden. Dezen hadden beter uitgeruste en talrijker vloten en zij waren altijd eensgezind, terwijl bij onze vlootvoogden vaak verdeeldheid heerschte, tengevolge van de partijschappen in het land. De grootste schade, die wij leden, was, dat de Engelschen honderden koopvaardijschepen en haringbuizen wegnamen. Men zegt zelfs, dat de handel zoodanig kwijnde, dat tegen het einde van dezen oorlog in cien, en door list en kuiperij wist hij dien op te wekken, en oneenigheid te strooien tusschen beide landen 3. In Engeland was in 16(50 op den troon verheven Karei U, de zoon van den vermoorden Karei I. Tijdens het bestuur van Cromwell had onze Republiek gastvrijheid verleend aan dien vorst, en hem in Breda laten wonen. Na zijne benoeming tot koning werd hem in HaaS eene schitterende ontvangst bereid. De feesten te zijner eer gegeven, kostten der Republiek niet minder dan 6 tonnen gouds. Door dit alles trachtte men den Engelsehen vorst gunstig te stemmen; maar het mocht niet baten. Hij kon het Holland niet verbeven, dat het vroeger zijn bloedverwant van de reoeenng had uitgesloten. Lodewijks pogingen slaagden dan ook volkomen bij den kwaadgezinden Engelschman te meer daar hij den hebzuchtigen vorst ook nog Fransch goud aanbood. Spoedig wist Karei eenige nietige voorwendsels te vinden, om ons land den oorlo* aan te doen. De naijver zijner onderdanen op onzen ooarzaak.WaS' VT°eger' ^ V00rnaamste Echter zouden de Engelschen dezen keer meer tegenstand ontmoeten dan in den vorigen oorlog. Zij zouden ondervinden, dat de kleine Republiek tegen hen was opgewassen. Door de zorgen van Jan de Witt was onze vloot flink in orde, en haar admiraal De Ruyter zou de eer der Hollandscbe driekleur ophouden en onze vijanden ontzag inboezemen. Katl teAZ"en' Jat hiJ bePaa,do°rlog zocht, deed arel II ,n 1664 onze koloniën in Amerika en op de westkust van Afrika door eene sterke vloot bemachtigen. Zoodra Jan de Witt dit hoorde, beval hij De 10 Ruyter deze bezittingen te heroveren. Onze held zeilde oo-enblikkelijk uit, maar hij had zijne taak nog m half volbracht, toen Karei II in 't volgende jaar ons de oorlogsverklaring zond. De Ruyter werd aanstonds terug geroepen, en reeds vóór hij in het vaderland aankwam werd bij Loweathoff, aan de Engelsche kust, de eerste zeeslag geleverd. Onze vloot, meer dan tOO schepen sterk en bemand met 20 000 koppen, stond onder de bevelen van Wassenaar van Obdam. De Staten ha den verder 6 onderbevelhebbers aangesteld, die het ongelukkiglijk niet altijd eens waren. »eie 0™ia^ dieheid, gevoegd bij een sterken tegenwind en het ontploffen van het kruit, waardoor het sch.p van Wassenaar in de lucht vloog, was oorzaak, dat de onzen de nederlaag leden. Wij verloren 17 schepen, benevens honderden manschappen, waaronder de opperbevelhebber en de groote Kortenaar. 5 Ondertusschen was De Ruyter met zijne v oo binnengeloopen, en toen De Witt vergeefsche^grnjBB had aangewend om met den trouweloozen Karei vrede te sluiten, koos de Nederlandsche vloot, meer da 100 zeilen sterk, opnieuw zee. Zij droeg ^et min er dan 22 000 man en 5000 kanonnen , en stond onder de bevelen van De Ruyter, Cornelis Evertsen en Cornelis Tromp. Op den llen Juni, 1666, ontmoette j de Engelsche zeemacht, die 20 schepen sj®1®r NJaS' bij Foreland, ten N. O. van Dover. De beide admi raals Prins Robert en Monk, voerden het beve^ r»ur M den middag begon het gevecht en dnnrde voort tót de dutetórnU de beide vloten scheidde. Tromp had 3 Engelsche schepen genomen maar Evert door een vijan.lel.jkcn kogel doodehjk getroffen. Nanwe lijks brak de volgende morgen aan , of de strijd werd met kracht hervat. Nu geraakte Tromp in het grootste gevaar. Op zijn schip waren reeds meer dan 100 manschappen bezweken, toen De Ruyter hem kwam ontzetten. Den heelen dag duurde het gevecht, en tegen den avond moest de vijand wijken. Toen 's anderendaags de Engelschen koers zetten naar de monden der Theems werden zij door onzen admiraal achtervolgd. Een vijandelijk schip met 90 kanonnen raakte vast op eene zandbank en werd door de Hollanders verbrand. Nadat nu de Engelsche vloot nog eene versterking van 25 schepen had gekregen, werd er op den 14»- Juni nogmaals gestreden. De Ruyter brak door de Engelsche schepen heen en zegevierde. Zoo eindigde de beroemde vierdaagsche zeeslag, wellicht de vreeselijkste strijd, dien onze vaderen ter zee leverden. Hij kostte den Engelschen 5000 dooden en 3000 gevangenen. Drie en twintig groote schepen werden door de Hollanders vernield, terwijl de overige erg beschadigd waren. «. Dat de onmiddellijk daarop geleverde t w e e d a a gsche slag bij Duinkerken te onzen nadeele uitviel wordt door sommigen geweten aan Tromp, die De Ruyter in den steek liet. Die nederlaag echter wischte onze dappere zeeheld uit door zijn beroemden terugtocht, die hem den lof verdiende van Frankrijks koning. Deze toch zou gezegd hebben : « Al hadde De Ruyter geene andere heldenfeiten verricht, dan zou hij om dit eene reeds den naam van den grootsten zeeheld van zijn tijd verdienen." 7. Terwijl Engelschen en Hollanders elkaar op zee bestreden, werd de stad Londen bezocht door twee vreeselijke plagen. Een brand, die vijf dagen duurde, legde niet minder dan 13 000 huizen in asch, waardoor ongeveer 200 000 menschen zonder onderkomen waren. Hierbij voegde zich eene zware ziekte, de pest, die meer dan 100 ÖUÖ slachtoffers maakte. Deze rampen deden Karei II naar den vrede verlangen, en wijl ook Jan de Witt een einde wilde maken aan den oorlog, werden de onderhandelingen begonnen. De Engelsche admiraal, waarschijnlijk onkundig van de zaak, en zijn voordeel willende doen met de nederlaag der onzen bij Duinkerken, kruiste aan onze kusten. Hij verbrandde in het Flie 150 onzer koopvaardijschepen, en hield vreeselijk huis onder de arme bevolking van Terschelling. H. Die roekelooze daad eischte voldoening. Eene vloot, onder De Ruyter, zeilde naar de Theems en voer deze rivier op. Het sterke fort Scheemess werd bemachtigd ; de kanonnen , aan de beide oevers van den stroom, tot zwijgen gebracht en een zware ketting, die de rivier afsloot, aan stukken gevaren. Van Brakel bemachtigde het grootste Engelsche schip, met meer dan 100 kanonnen gewapend en verscheidene andere vaartuigen werden in brand gestoken. Dit feit staat in de geschiedenis bekend als de Tocht naar Chattam en had den vrede van Breda (1607) ten gevolge. Daarbij werd ons het bezit van Suriname verzekerd , dat zooeven door eene Zeeuwsche vloot bemachtigd was; doch wij verloren Nieuw Amsterdam, in Noord-Amerika. Het grootste voordeel, dat de vrede ons bracht, was ■wel de herleving van den handel en het verlof, dat Karei II ons moest toestaan , om ook Duitsche waren op onze schepen in Engeland binnen te voeren. 37. Een nieuwe vijand. 1. Thans zeilden weer onze koopvaardijvloten uit en brachten de schatten van Oost en West in Nederland aan. Overwinnaars gebleven in den vorigen strijd, hadden wij voor het oogenblik op zee geen vijand te duchten. En toch zou de vrede slechts van korlen duur wezen. Het scheen inderdaad, dat de Republiek, die haar ontstaan dankte aan een oorlog van 80 jaren, niet zonder strijd kon zijn. Nu dreigde deze uit het naburige Frankrijk, waar de heerschzuchtige Lodewijk nog regeerde. We hehben in de vorige les gezegd, dat hij alles aanwendde om Holland in den oorlog te wikkelen met Engeland, en wij weten, om welke reden hij dat deed. En toch bereikte hij zijn doel, de veroveringen der Zuidelijke Nederlanden, niet. Onze groote staatsman. Jan de Witt, zou het hem verhinderen. 3. Nauwelijks was de vrede van Breda gesloten, of de raadpensionaris dacht op middelen, om de Franschen, die reeds vele vestingen en steden in België bezet hadden , het voorttrekken te beletten. De kleine Republiek alleen vermocht dat niet, maar verbonden met andere volken, kon zij daarin slagen. De Engelschen, oude vijanden van Frankrijk, waren weldra gewonnen, en ook de Zweden, die den Franschen koning zijne macht misgunden, lieten zich vinden. Met hen sloot De Witt in 1668 het drievoudig' verbond. De Republiek, Engeland en Zweden zouden Lodewijk den oorlog aandoen, zoo deze zijne veroveringen niet staakte. Nu sloeg den Franschen koning de schrik om het hart, en hetzelfde jaar maakte hij vrede met Spanje I te Aken. Hij gaf de meeste steden, die hij bemachtigd had, aan den Spaanschen koning terug. 3. Maar al te spoedig had Lodewijk XIV begrepen, door wiens toedoen hem die zoo rijke en schoone gewesten ontgaan waren, en gij begrijpt, hoe erg boos de trotsche vorst op ons klein landje wezen moest. Hij , de machtige koning van het groote Frankrijk , had moeten onderdoen voor een gewest, dat, zooals hij het uitdrukte, door het aanslibsel van zijne rivieren was gevormd! Dat was een onvergeeflijk iets, dat zou, dat moest gewroken worden. De reden, waarom hij niet aanstonds zijn plan uitvoerde, was daarin gelegen, dat hij voorzorgen wilde nemen om te zekerder in zijn opzet te slagen. Het eerste werk van den vertoornden vorst was de Republiek van hare bondgenooten te berooven. Toen hij daarin geslaagd was, wist hij die beide landen aan zich te verbinden. Engeland zou ons land van de zeezijde bestoken , en Zweden zou iedereen, die onze Republiek wilde helpen, den oorlog aandoen. Alsof Lodewijk nu nog niet zeker genoeg was van de overwinning, kocht hij ook de bisschoppen van Munster en Keulen om, ten einde met de Franschen en Engelschen gemeene zaak te maken. 4. In het begin van het jaar 167'2 kwam de oorlogsverklaring. Ter zee en te land zou de strijd te gelijk beginnen. En wat kon Nederland aan zulke vijanden tegenoverstellen ? De vloot, al had deze ook nog altijd haren De Ruyter, kon slechts de kusten beschermen. Vóór alles had de Republiek een leger noodig, en dit verkeerde op het oogenblik in een droevigen toestand. En toch, daar naderden reeds de vijanden ! De Engelsch-Fransche vloot zette koers naar onze kusten, de Munsterschen en Keulschen vielen de oostelijke provinciën aan, terwijl de Franschen , meer dan 120 000 man sterk, uit het Zuiden oprukten. Drie groote veldheeren: Turenne, Condé en Luxemburg, voerden hen aan en Lodewijk zelf bevond zich in het leger. Het sterke Maastricht, dat een groot deel van onze soldaten als bezettingstroepen in had, en op welks hechte vestingwerken men nog eenigszins vertrouwde , liet Lodewijk ongemoeid, en weldra stond zijn leger bij Lobith , aan de grenzen van ons land. De prins van Oranje, door Jan de Witt voor één veldtocht als aanvoerder onzer troepen aangesteld , wilde de streken langs Rijn en Usel verdedigen; maar na de nederlaag der Hollanders bij het tolhuis van bovengenoemd plaatsje, moest dit plan opgegeven worden. De prins week met zijne troepen terug om ten minste Holland te beschermen. ft. Ondertusschen trokken de vijanden voort en veroverden de eene plaats na de andere. Iedere tijding, die in Holland ontvangen werd, was eene zegepraal voor den vijand , een verlies voor de onzen. Binnen eenige weken tijds waren Gelderland , Utrecht, Overijsel en Drente door de vijanden bezet. Lodewijk vestigde zich in Utrecht en liet zijne troepen bij Zeist hunne tenten opslaan. Een Fransche legerafdeeling rukte tot Muiden voort; dit stadje en Aardenburg waren de eenige plaatsen, die zich met goed gevolg tegen den vijand verzetten. Jan de Witt wendde alles aan om met de Franschen vrede te sluiten, maar hij slaagde niet. Geen ander middel van behoud meer ziende, stelde hij den Staten van Holland voor, de rivierdijken te doen doorsteken, doch zijn voorstel werd niet aange- nomen. Intusschen steeg de nood, en iedereen verkeerde in den grootsten angst. Het volk begroef zijne kostbaarheden en geld uit vrees voor plundering. De ambachten stonden stil en de winkels werden gesloten. Ieder oogenblik- verwachtte men, dat het Fransche leger Holland zou binnendringen; nergens zag men uitkomst. Zeer juist wordt de toestand van onze Republiek in het rampjaar 1672 geteekend door deze woorden: De regeering was radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos. 6. De ongelukkige omstandigheden , waarin onze provinciën verkeerden , waren oorzaak, dat de afkeer der twee partijen , die nog altijd in het land waren , weer opleefde. Ofschoon ten onrechte , gaven de stadhoudersgezinden den grooten Jan de Witt de schuld van alle rampen, die onze gewesten troffen. Men herinnerde zich de roemrijke dagen van Maurits en Frederik Hendrik en begon reeds om een stadhouder te vragen. Deze alleen, meende men, zou het land kunnen redden. Zeeland vooral ijverde voor den zoon van Willem II, en in Veere deed zich de kreet hooren : «Oranje boven! Weg met De Witt!" 7. Binnen eenige dagen was de partij des stadhouders in Zeeland en Holland meesier, en werd Willem III tot de waardigheid zijner voorvaderen verheven. De raadpensionaris legde nu zijne waardigheid neer. Vooraleer we gaan zien, wat de nieuwe stadhouder deed voor de bevrijding van het land , willen wij eerst nog verhalen , hoe Jan de Witt zich den haat zijner tegenstanders op den hals heeft gehaald, en met welken zwarten ondank de diensten zijn vergolden, die hij aan de Republiek heeft bewezen. 38. Jan de Witt. I. Den naam van dezen grooten staatsman en weldoener der Republiek hebt ge in de vorige lessen reeds meermaals ontmoet. Thans willen wy u dien man nog nader doen kennen. Hij was de zoon van Jacob de Witt, burgemeester van Dordrecht. Zijn vader, die in hem een gelukkigen aanleg opmerkte, deed hem eerst te Doidrecht, daarna te Leiden studeeren, en vervolgens zond hij hem, om zich verder te bekwamen, naar het buitenland. Daar hij zyne studiejaren zoo goed mogelijk besteedde, werd de jeugdige De Witt weldra een der geleerdste mannen van zijn tijd en trok de algemeene aandacht op zich. Doch niet alleen zijne kennis verdiende hem aller achtfng: hij won ook de genegenheid zijner medeburgers door zijn open en rond karakter. Hij was vriendelijk in den omgang, en iedereen durfde hem gerust naderen. Hij toonde eene groote werkzaamheid , en zyne eerlijkheid werd door vriend en vijand erkend. 2. Toen in 1653 het ambt van raadpensionaris van Holland open viel, werd hij op 29-jarigen leeftijd tot dien post verheven. Nu had hij maar een doel meer: land en volk gelukkig te maken. Daarvoor spande hij dan ook alle krachten in, en offerde er eigen rust en voordeel aan op. Door alle middelen trachtte hij den handel te bevorderen en dit vooral, omdat hij wist, dat ons land juist daardoor machtig moest worden. Hij zorgde er voor, dat de Hollandsche vloot in staat was die der Engelschen te weerstaan; en als een vijand de Republiek bedreigde, stelde hij alles in het werk om door verbonden met andere mogendheden de geva- ren af te wenden. De zware schulden, die ons land in vroegere oorlogen gemaakt had, wist hij zonder nadeel der bevolking te verminderen. In één woord, geen enkel belang der Republiek verloor hij uit het oog, en de 19 jaren, dat hij zijn gewichtig ambt waarnam , waren een tijdperk van bloei en welvaart voor orize gewesten. En dit laatste zal des te meer onze bewondering wekken, als wij ons de moeilijke omstandigheden herinneren, waarin het land toen verkeerde. Maar zoo dit waar is , hoe konden dan sommigen beweren, dat de rampen, die onze provinciën in '1672 troffen: aan dezen verdienstelijken man te wijten waren ? Dit zal uit het volgende blijken. 3. Als hoofd der staatsgezinden stond Jan de Witt tegenover de partij der stadhouders, en hij meende , dat het zijn plicht was, den zoon van Willem II uit het bestuur te weren. Volgens zijne opvatting was het stadhouderlijk gezag, vooral als het in handen was van heerschzuchtigen, eerder nadeelig dan heilzaam voor de Republiek ; en de groote macht, de bloei en welvaart van onze provinciën onder dezen raadpensionaris, zouden voor die meening kunnen pleiten. Had zich Willem II ook niet erg vergrepen aan de bloedverwanten van Jan de Witt? Was zijn vader niet op Loevenstein gevangen gezet, en was niet de burgemeester van Amsterdam , met wiens dochter de raadpensionaris gehuwd was, door toedoen van denzelfden Willem uit zijn ambt ontslagen ? Het laat zich dan ook begrijpen, waarom De Witt tegen eenen stadhouder was ; waarom hij de acte van seclusie onderteekende, en Holland er toe bracht het eeuwig edict (1667) aan te nemen. Door dit laatste stuk werd vast- gesteld, dat de Staten van genoemd gewest, de raadpensionaris en de stedelijke besturen moesten zweren , den weldra meerderjarigen prins nimmer tot stadhouder te verheffen. Maar juist dit verbitterde de Oranjemannen , en zij zochten naar een gelegenheid om den raadpensionaris in het verderf te storten. De droevige toestand, waarin de Republiek op het oogenblik verkeerde, bood hun die aan. 4. Reeds voordat Willem III tot stadhouder was uitgeroepen , hadden een viertal schurken een aanslag op het leven van den raadpensionaris gepleegd ; doch in betrekkelijk korten tyd genas deze weer van zijne wonden. Eenige weken later werd zijn broeder Gornelis door een zekeren Tichelaar beschuldigd, als hadde hij een moord willen plegen op den prins van Oranje. Deze vuige laster kwam Willem III ter oore, en aanstonds deed de rechtbank, op zijn verzoek , den aangeklaagde in hechtenis nemen, en hem uit Dordrecht naar Den Haag overbrengen. Daar ontkende Gornelis het feit, maar op zijne woorden werd geen acht geslagen , wijl de verachtelijke Tichelaar zijne aanklacht onbeschaamd volhield. ». De rechters besloten dan de Witt tot bekentenis te dwingen en lieten hem op de pijnbank brengen. Men rekte hem de ledematen op zeer wreede wijze uit, en toen den gemartelde een smartkreet ontsnapte , voegde de beul hem toe: « Beken uwe misdaad, dan zal ik ophouden u te pijnigen." Maar standvastig klonk het antwoord : « Hoe kan ik bekennen, wat ik niet gedaan heb !" Nu werd de onschuldige nog schrikkelijker gemarteld. Men hing hem door middel van een koord, dat onder zijne armen doorging, aan een balk, terwijl zware gewichten aan zijne voeten werden vastgemaakt; en in dien smartelijken toestand stiet men zijn lichaam op eene ruwe wijze heen en weder. «Ik ben onschuldig," riep de lijder, « en eens zult gij uw gruwelstuk voor Gods rechterstoel verantwoorden !" Toen de rechters zagen, dat niets mocht baten om hun doel te bereiken, werd De Witt van zijne banden ontdaan ; maar, vreemd genoeg , moest hij het vonnis hooren, dat hem van al zijne ambten vervallen verklaarde en uit het land verbande, nadat hij al de kosten van het rechtsgeding zou betaald hebben. Hoe onrechtvaardig deze beslissing ook luidde, Cornelis de Witt was toch vrij: hij zou de gevangenis hebben kunnen verlaten , zoo niet zijn verzwakt lichaam hem verplicht had daar nog eenigen tijd te vertoeven. Dadelijk deed hij zijn broeder verwittigen. Deze besloot terstond naar de gevangenis te gaan om Cornelis af te halen , en maatregelen te nemen , ten einde met hem het land te verlaten. 6. Ondertusschen had Tichelaar niet stil gezeten en eene woedende menigte opgeruid. Pas was hij met de gerechtelijke uitspraak bekend, en droeg hij kennis van de aanwezigheid der beide broeders, of hij riep de zijnen toe: « Mannen, wij worden verraden; de rechters zeiven spannen samen met de vijanden der Republiek! Er is een onrechtvaardig vonnis geveld! Komaan, laten wij zeiven onze rechters zijn ! Ter dood met die schelmen en verraders! Legt hun het hoofd voor de voeten !" Weldra ontstond er eene groote opschudding bij de gevangenis. Het stadsbestuur, dat ongeregeldheden vreesde , zond eenige afdeelingen schutters om de orde te handhaven ; maar opgehitst door een zilver- smid, Verhoef, een doodvijand der De Witten, maakten deze lieden weldra gemeene zaak met het grauw. Nu zond men Tilly met eene compagnie ruiterij, doch deze werd kort daarop door een valsch alarm vandaar gelokt. Toen kende de volkswoede geen grenzen meer. « Doet haastig uw werk ," klonk het uit den mond van een der leiders , « weldra hebt ge geen gelegenheid meer !" Dat was olie in hel vuur. Reeds ijlen Verhoef en Tichelaar huilend en vloekend de trappen op van de « Gevangenpoort" , waar de broeders vertoefden. Een dichte drom van het laagste gespuis voljit. hen in de kamer. Verhoef grijpt Cornelis vast en onder den uitroep: « Verrader, gij moet sterven !" rukt hij hem voort, terwijl eenige andere onverlaten den nog lijdenden man stooten en slaan en hem inet messen en dolken snijden en steken. Uit vele wonden bloedend, wordt de ongelukkige de trap afgeduwd en verder op de straat gesleept. 7. Jan de Witt moest van dit droevig tooneel getuige zijn, en was onmachtig iets voor zijn broeder te doen. Plotseling ontvangt ook hij een slag met een geweerkolf op het hoofd, zoodat het bloed uit de gapende wonde gutst. Bedaard neemt hij zijn zakdoek, houdt dien tegen de wonde , en waggelend tracht hij zijn broeder te volgen. Nog is hij niet buiten, of deze is reeds onder de slagen en houwen van het razend gepeupel bezweken. Daar moet hij het aanzien, hoe die onmenschen hunne woede nog koelen op het deerlijk verminkte lijk, dat zij bij de voeten voortsleuren. De raadpensionaris begreep terstond , welk lot hem wachtte. Pas is hij buiten de deur, of een pistoolschot treft hem. De gewonde valt neer op de knieën en heft biddend de handen ten hemel. De bijl van een vleeschhouwer klieft hem het hoofd, en de geweerkolven bonzen op zijn ontzield lichaam. Wij willen u niet beschrijven de afgrijselijke mishandelingen, waaraan de lijken der ongeluk kigen nog blootstonden , en zeggen alleen, dat die ontzettende moord plaats had onder de oogen van de Haagsche regeering en met medewerking van raadsleden en overheidspersonen, die de broeders hadden kunnen redden. Geene vervolging werd tegen de moordenaars ingesteld en de verachtelijke Tichelaar, de bewerker van dit gruwelstuk , ontving van Willem III eene jaarwedde. Doch al bleef het menschelijk gerecht te kort, God zelf deed later zijn straffenden arm op de voornaamste schuldigen neerkomen. Onder andere moest de snoode Tichelaar in zijn ouden dag in deerlijk verminkten toestand op krukken zijn onderhoud bedelen. .< LjüSiJ •, 39. Willem III, stadhouder. (1671—1702.) I. Wij weten reeds, hoe Willem III tot de waardigheid van stadhouder werd verheven ; nu willen wij in het kort verhalen, wat er gedurende zijne dertigjarige regeering in het land is voorgevallen. Al aanstonds stelde hij alle middelen in het werk om onze provinciën van hare vijanden te bevrijden. Hij zond gezanten tot den Franschen vorst, maar deze stelde zijne eischen zoo hoog, dat Willem meende, daaraan niet te kunnen voldoen. Eene poging tot vrede met den Engelschen koning mislukte eveneens. Er bleef derhalve niets anders over, dan geweld met geweld te keeren: de Franschman toch bedreigde opnieuw de provincie Holland. De stadhouder besloot nu tot het uiterste, en terwijl hij de rivierdijken deed doorsteken, waardoor een goed deel der provincie onder water liep, liet hij door de weinige soldaten , over welke hij beschikken kon, eenig plaatsen tusschen Gorkum en Muiden bezetten. Zoo was dan al het mogelijke voor 't behoud van Holland gedaan. 2. Maar ziet, daar trad de wintervorst als bondgenoot der Franschen op, en sloeg in een paar nachten bruggen voor de vijanden over het water, zoodat eene sterke afdeeling van dezen , onder Luxemburg, Hollands grenzen kon overtrekken. Welk een zware ramp dit was voor dat gewest, hebben de schoone en bloeiende dorpen Zwammerdam en Bodegraven ondervonden. Beide werden letterlijk uitgeplunderd en neergebrand; en dit droevig lot dreigde, onder meer plaatsen , ook de stad Leiden , want tot daar trokken de vijanden voort. Men ziet het, onze vaderen waren niet zonder reden bevreesd voor hunne vijanden , die door den wederstand, dien zij ondervonden, steeds woedender werden. 3. Willem III begreep dan ook, dat het tijd werd in den vreemde hulp te gaan zoeken. Hij vernieuwde het verbond met Duitschland, Brandenburg en Spanje, vijanden van Frankrijks macht, en deze lieten nu niet langer vergeefs op hulp wachten. Weldra rukte een keizerlijk leger op tot redding van ons land. Deze omstandigheid, alsook de invallende dooi, welke de Franschen dwong Holland te ontruimen, werd het begin van de redding der Republiek. 4. Spoedig ook begon de Engelsche vorst in te zien, dat hij eigenlijk alleen voor Frankrijks koning streed en de nederlagen, door zijne vloot bij Schooneveld en Kijkduin (1073) tegen De Ruyter geleden, waren oorzaak, dat hij zich van verdere vijandelijkheden onthield. Ook den Keulschen en Munsterschen, die voor Groningen het hoofd hadden gestooten, en wien achtereenvolgens de veroverde steden waren ontnomen , beon de strijd , dien ze voor Lodewijk hadden begonnen , erg tegen te staan. Dit alles nu was oorzaak, dat wij met deze drie vijanden in 1074 vrede sloten ; met Engeland geschiedde zulks te Westminster. De Republiek kreeg hierbij haar veroverd grondgebied reeds gedeeltelijk terug. 5. Ofschoon de oorlog met Frankrijk nog voortduurde, zag het er toch zoo donker niet meer uit , want nog vóór bovengenoemde vrede werd gesloten, was ook Lodewijk verplicht geworden ons land te verlaten. Willem III, die thans over een leger van 100 < '00 man kon beschikken, had de stad Bonn, aan den Rijn , bemachtigd, en zoo moesten de Fransche troepen, wilden ze niet van hun land worden afgesneden , onze gewesten ontruimen. ®. Omstreeks dezen tijd leed de Republiek een zwaar verlies door den dood van haren grootsten admiraal. Wijl ons land bondgenoot van Spanje was, zonden de Staten eene vloot naar de Middellandsche zee om de Spanjaarden te helpen tegen de bewoners van Sicilië, die waren opgestaan tegen hun wettigen vorst, den koning van Spanje. De oproerlingen werden geholpen door de Franschen, en zoo kwam het, dat de Hollandsche vloot met de Fransche slaags geraakte. Na een onbeslisten slag bij Stromboli had een tweede gevecht plaats tegenover Syracuse, eene stad op Sicilië. De Franschen moesten wijken, maai1 De Ruyter werd zwaar gewond, en stierf 8 dagen later in de haven van bovengenoemde stad. (1676.) Die overwinning was inderdaad al te duur gekocht. Zoolang moed en trouwe vaderlandsliefde zullen geprezen worden , zal De Ruyters naam in eere zijn. In zijne geboortestad Vlissingen , waar hij in 16i >7 het levenslicht aanschouwde, prijkt zijn standbeeld en vereeuwigt er zijne roemvolle daden. 7. In 1678 werd eindelijk de vrede met Frankrijk gesloten. Dit geschiedde te Nijmegen, en wij herkregen Maastricht, de eenige Hollansche stad, die nog in de macht der vijanden was; ook stond Lodewyk ons liet recht toe, op Frankrijk handel te drijven. Zoo was ons land dan weder vrij ! Maar toch , wij moeten het bekennen , de vrijheid had ons veel, ontzettend veel gekost. Een zware schuldenlast van meer dan 200 000 000 gulden, veroorzaakt door den oorlog, drukte op de Republiek en eischte elk jaar niet minder dan 10 millioen gulden aan rente. Ofschoon nu de handel weer opbloeide, bereikte hij toch niet meer de hoogte van vroeger, wat vooral te wijten was aan de uitbreiding van de macht der Engelschen op zee. Zeker deed de stadhouder zooveel mogelijk voor de belangen van ons land, maar hij miste het beleid van Jan de Witt. Eigen grootheid en macht schatte hij hooger dan 's lands belangen en daarheen richtte hij vooral zijn streven. Bij zijne verheffing reeds had hij in de steden het bestuur veranderd, zoodat de stadhoudersgezinden de macht in handen kregen. De provinciën Utrecht, Gelderland en Overysel, die zich, S. 11 zoo men beweerde, in 1672 al te gemakkelijk hadden laten overmeesteren, moesten de willekeur van den stadhouder ondervinden en verloren veel van haren invloed. En toch hadden de Katholieken, die daar in groot er aantal woonden dan elders, standvastig geweigerd met de Franschen tegen Holland samen te spannen! 1. De heerschzucht van onzen stadhouder werd weldra de oorzaak van een nieuwen oorlog voor de Republiek. In Engeland was in 1685 Karei II gestorven, en deze werd opgevolgd door Jacobus II. Die vorst nu was tot de Katholieke Kerk overgegaan, en zocht al dadelijk na zijne troonsbeklimming aan zijne Roomsche onderdanen hunne verloren rechten weer te geven. Daardoor echter haalde hij zich den haat der Protestanten op den hals, en dezen zouden zich gaarne van hem ontdaan hebben. Wijl Jacobus echter geene kinderen had, besloten zij met de verheffing van een protestansch vorst te wachten tot na zijnen dood. Doch toen den koning een zoon geboren werd, dien hij in den Katholieken godsdienst deed opvoeden, veranderden zijne vijanden van meening en gingen terstond over tot de uitvoering van hun plan. Zij lieten het oog vallen op onzen stadhouder, die gehuwd was met Maria, de oudste dochter van Jacobus, en noodigden hem uit naar Engeland over te komen om zijn schoonvader van de kroon te berooven. 2. Willem III toonde zich aanstonds bereid. Met eene 40. Vervolg. sterke vloot, welker uitrusting weer millioenen kostte, landde hij met 15 000 man bij Torbay, aan de zuidkust van Engeland. (1688.) Het leger , door Jacobus afgezonden, liep tot Willem over, en de Engelsche vorst was genoodzaakt te vluchten. Lodewijk XIV nam den verjaagden koning met diens vrouw en kind op, en verklaarde den overweldiger van den troon van Engeland den oorlog. Onze stadhouder werd te Londen als koning gehuldigd. De Ieren , die aan Jacobus trouw waren gebleven, werden met geweld van wapenen onderworpen, en de onrechtvaardige wetten, waardoor men dit edelmoedig volk van zijne eigendommen en vooral van zijn godsdienst trachtte te berooven, zijn door onzen stadhouder onderteekend. 3. Willem III, door Lodewijk XIV bedreigd, had om zich hulp te verschaffen het groote Verbond van W e e n e n tot stand gebracht. (1689.) Hierbij vereenigden zich met Engeland en de Republiek de Duitsche keizer, Leopold I, benevens de vorsten van Spanje, Zweden , Savoye, Brandenburg , (later Pruisen) en eenige andere Duitsche staten. Ondanks het groote aantal vijanden was de negenjarige oorlog (1688—1697) voor Frankrijk zeer voordeelig. Lodewijks troepen bevochten schitterende overwinningen bij Fleurus (1690) en Steenkerken (1692), beide in Henegouwen, en 't volgend jaar in de omstreken van Landen en Neerwinden, in de provincie Luik. De eenige gewichtige zegepraal, die de bondgenooten behaalden, was de zeeslag bij kaap La Hogue (1692), in 't Noorden van Frankrijk. 4. Ondertusschen leed onze Republiek groote verliezen op zee, door den Franschen kaper-kapitein, Jan Bart, die haar honderden koopvaardijschepen ontnam. Geen wonder, dat men hier vooral blijde was, toen in te Rijswijk, bij den Haag, de vrede tot stand kwam. Willem III werd als koning van Engeland erkend, herkreeg het prinsdom Oranje, en onze Republiek sloot een voordeelig handelsverdrag met Frankrijk. Het koningschap over Engeland bracht Willem III, noch onzen gewesten zegen aan. Zoo weinig gezag toe be/at onze stadhouder in genoemd land, dat hi) met eens de navigatie-akte kon doen intrekken. En wijl de Engelschen nu onze zeemacht niet meer be^fden ® duchten, werd juist onder 't bestuur van Willem III Engeland de eerste zeemogendheid. In hetzelfde jaar, dat de vrede van Rijswijk geteekend was, werd ons land bezocht door Peter denGrooten, den Czaar van Rusland, die als een eenvoudig werkman te Zaandam het scheepstimmeren kwam leeren. ft. De heerschzucht van Lodewijk XIV werd weldra oorzaak, dat opnieuw een oorlog uitbrak, in de gesc iedenis bekend als: de Spaansche successieoorlog. (1702—1713.) De Fransche vorst had namelijk door zijne kuiperijen weten te bewerken dat zijn kleinzoon , Filips van Ar,jou, door Karei II tot algemeen erfgenaam van de Spaansche monarchie was benoemd. Nu dong ook de Duitsche keizer naar die erfenis en wel voor zijn tweeden zoon , Kare . i lem III, beducht voor Frankrijks macht, sloot me den keizer het zoogenoemde Haagse he Ver on (1701), waarbij zich ook Pruisen, Portugal, Savoye en Denemarken, tegen Frankrijk en Spanje vereenigden. De leiding van den oorlog werd opgedragen aan onzen stadhouder, maar nog gedurende de toebereidselen stier hij , ten gevolge van een val van zijn paard , dat over een molshoop struikelde. Dit geschiedde te Kensington in Engeland, ten jare 1702. Daar de stadhouder geen opvolger naliet, had hij voor deze gewesten benoemd Jan Willem Briso, den jeugdigen stadhouder van Friesland en Groningen. Maar de Staten eerbiedigden zijn uilersten wil niet, en besloten de regeering te herstellen, gelijk die onder Jan de Witt geweest was. En zoo kreeg men het tweede stadhouderloozebestuur. (1702—1747). O. Deze omstandigheid bewees genoegzaam, dat onze Republiek niet erg gediend was met heerschzuchtige gebieders, zooals de vorige stadhouder er een was. Als koning van Engeland had hij tot opvolgster Anna, de zuster zijner jonggestorven vrouw. Dat hij in dit land al evenmin de achting zijner onderdanen genoot, werd hierdoor bewezen , dat de Engelschen dronken op het heertje in 'tzwart fluweel, waarmee zij den mol bedoelden , daar de molshoop de aanleiding was geweest tot Willems dood. Zoo waar is het, dat vorsten, die den oorlog zoeken, de liefde hunner onderdanen verliezen. Zelfs na den dood des stadhouders moesten èn Engeland èn de Republiek nog 11 jaar lang strijden, alleen omdat Willem III beide landen in den oorlog hrd gewikkeld. Zeggen wij een enkel woord van dien langdurigen strijd, welke ons land niet het geringste voordeel aanbracht en zijn schuldenlast met 350 000 0 0 gulden vermeerderde. 9. Drie mannen stonden aan het hoofd van Lodewijks tegenstanders : het waren Heinsius, die van 1689—1720 raadpensionaris was, prins&uJjèhius , de aanvoerder der keizerlijke troepen en Marlborough, de bevelhebber der Engelschen, onder wien ook de Nederlanders streden. De oorlog werd gevoerd in Duitschland, in het Noorden van Italië, in België en aan de Spaansche kusten. Overal leden de Franschen en Spanjaarden de nederlaag. Onder meer veldslagen melden we die van Hochstüdt, in Duitschland, van Turijn, in Italië, van Ramillies, Oudenaarden en Malplaquet, in België. De laatste vooral was een bloedige nederlaag voor de Franschen en kostte hun 55 00 man aan dooden en gekwetsten. Hier onderscheidde zich Jan Willem Friso, die zelfs den naam van held van Malplaquet verwierf, en die 2 jaren later, in 1711, bij Moerdijk zoo jammerlijk verdronk. S. Lodewijk XIV was tot het uiterste gebracht en deed voorstellen tot den vrede; maar toen men eischte, dat hy in persoon zijn kleinzoon uit Spanje zou verdrijven^ om Leopolds zoon, als Karei III te huldigen, besloot hij den strijd voort te zetten. Twee omstandigheden kwamen hem uit den nood redden : de Engelsche aan-^ voerder, in ongenade gevallen, werd door zijne vorstin teruggeroepen; en Jozef, die, als oudste zoon, zijn vader Leopold in 1705 was opgevolgd, stierf in 1711 waardoor zijn broer, Karei VI, keizer van Duitschland werd. Voor dezen nu wilden de bondgenooten niet langer strijden, wijl hij anders te machtig zou worden. ». Zoo kwam het, dat Lodewijk bij den vrede van Utrecht (1713) nog zeer vo rdeelige voorwaarden kon bedingen. Hier toch werd bepaald, dat zijn kleinzoon, Filips V, koning van Spanje zou blijven. Terwijl ook de meeste bondgenoot ;n des keizers hun aandeel ontvingen, kreeg onze Republiek, na 2 jaren biddens, het magere recht, om in een ige steden van zuidelijk België troepen te leggen, die eene verdediging moesten zijn tegen Frankrijk. Dit geschiedde door het b a r r i è r e-t r a c t a a t, dat in 1715 te Antwerpen gesloten werd. In dit jaar stierf ook Lode- wijk XIV na eene bijna 70-jarige regeering. ■—— 41. Verval der Republiek. Willem IV (1747—'51.) 1. Even roemvol als het eerste stadhouderlooze bestuur was voor onze gewesten, even roemloos was het tweede. Men noemt het terecht een tijdperk van verval en achteruitgang, en de eertijds zoo machtige Republiek verloor haren rang onder de Europeesche mogendheden. 2. En de oorzaken daarvan ? Deze zijn niet ver te zoeken. De eerste was, dat de 7 gewesten veel te veel van eigen krachten hadden gevorderd. Een bijna dertigjarige oorlog, waarbij de kleine Republiek soms legers van '10 ) 000 man onderhield, had hare geldmiddelen uitgeput. De bevolking ging gebukt onder ontzettend zware belastingen, en wijl de handel kwijnde, kon deze de uitgaven niet meer goed maken. Eene tweede oorzaak van verval was eene overdreven zucht tot bezuiniging, die èn leger èn vloot deed verwaarloozen. En toch deze twee zaken zijn volstrekt noodzakelijk om een land, als het onze was, in den vreemde te doen eerbiedigen. Spoedig dan ook zou het blijken, dat onze gewesten hunnen invloed geheel verloren hadden. 3. De Algerijnsche zeeroovers plunderden naar har- telust onze koopvaardijschepen op de Middellandsche zee. In plaats nu van tegen die kapers met kracht op te treden, zooals De Ruyter dat vroeger deed, zonden de Staten gezanten tot den vorst van Algiers, boden hem geschenken en geld aan, en sloten een eerloos verdrag , dat de trouwelooze spoedig weer verbrak. De Hollandsche kooplieden durfden voor eigen rekening geen zeehandel meer drijven, en daarom kochten en verkochten zij , tegen een gering loon , voor vreemde handelshuizen. Sommigen staken hun geld in gewaagde ondernemingen en verloren zoodoende aanzienlijke sommen; terwijl nog anderen het op de dwaaste manier verkwistten. Zij bouwden zich prachtige buitens, kochten noodelooze meubelen en kleedden zich op de buitensporigste wijze. De werkeloosheid, waarin zij hun tijd sleten, was oorzaak van nieuwe rampen: de haat tusschen de partijen vond in den lediggang een nieuw voedsel, en spoedig zullen wij hooren , welke heillooze gevolgen deze twist na zich sleepte. 4. Een ander feit, dat mede in dezen tijd voorviel, bewijst ten duidelijkste, dat onze Staat weinig of geen invloed meer had. Karei VI, voor wien de Republiek in den laatsten oorlog had gestreden, richtte in 172'2 te Ostende eene Indische Compagnie op, om den handel zijner Oostenrijksche Nederlanden te doen bloeien. Dit was strijdig met vroeger gemaakte bepalingen en natuurlijk ook zeer nadeelig voor den handel van onze gewesten, die er zich dan ook tegen verzetten. De keizer echter stoorde zich hieraan in den beginne heel weinig, en eerst toen onze provinciën tot de Pragmatieke Sanctie toetraden en beloofden zijne dochter, Maria Theresia, te steunen, wan- neer deze later keizerin zou worden, hief Karei de Compagnie weer op (1731.) 5. Bij dit alles voegden zich nog rampen van anderen aard. Zoo heerschte in 1717 in Friesland eene verschrikkelijke veepest, waaraan in korten tijd 40 000 runderen bezweken. In 't zelfde jaar leden Groningen, Friesland en Noord-Holland door geweldige overstroomingen: 15 000 huizen werden weggespoeld en meer dan 2000 menschen en 36 000 stuks vee kwamen om. Het jaar '1740 kenmerkte zich door zulk een strengen winter, dat de Zuiderzee geheel dicht lag, en het ijs zich een halve mijl van onze kusten in de Noordzee uitstrekte. Daar al het gezaaide graan bevroren was, volgde het jaar daarop eene groote duurte van levensmiddelen. 6. De dood van Karei VI en de troonsbeklimming van zijne dochter, Maria Theresia, gaf aanleiding tot den Oostenrijkschen successie-oorlog, (1740—'48) waarin wij, met het oog op de vroeger gedane belofte, alweer moesten deelnemen. Eerst zond ons land geld, maar later werd het gedwongen om ook een leger uit te rusten. Al kwamen nu ook onze troepen te laat om aan de overwinning der Oostenrijkers bij Dettingen deel te nemen, toch werd ons deze hulpvaardigheid euvel geduid door Lodewijk XF, koning van Frankrijk, die zich met de vijanden van Maria Theresia had verbonden. Deze vorst had weldra de Zuidelijke Nederlanden bemachtigd, en in't begin van 1747 stonden zijne legers voor Bergen op Zoom, dal verdedigd werd door den bijna 90-jarigen generaal Cronström. 7. Intusschen had het gevaar, waarmee ons land bedreigd werd, eene zelfde uitwerking als in 1672. De stadhouder van Friesland, Willem Karei Hendrik Friso, die zijn vader in 1711 opgevolgd was, werd als Willem IV tot erfstadhouder van alle provinciën erkend. De stad Veere, in Zeeland, was weer de eerste geweest, die zich tegen de staatsgezinde partij verklaard en den prins de waardigheid zijner vaderen had toegekend. Deze nu deed alles om de Republiek te redden. Wel kon hij Bergen op Zoom niet ontzetten, noch ook beletten, dat Maastricht door de Franschen werd bemachtigd ; maar toch heeft hij, door een verbond met Engeland, Oostenrijk en Sardinië te sluiten, den Franschen vorst gedwongen tot den vrede van Aken (1748). Daardoor kregen wij al de veroverde steden terug. 1*. Willem IV, wien men eene grootere macht had geschonken dan aan vroegere stadhouders, stelde al het mogelijke in het werk om het land uit zijne vernedering op te heffen. Door zijn huwelijk met Anna, de dochter van Georges II van Engeland, mocht hij hopen, dat weldra onze handel ter zee weer eenigszins zou opbloeien. Hij beijverde zich om de wanordelijkheden in de Republiek uit den weg te ruimen en de macht van den regeerenden adel te breken. Hij wijdde zijne zorgen aan het fabriekswezen en ontbood den hertog van BrunswijkWolfenbuttel om het leger te verbeteren. Voor al deze bemoeiingen was het volk hem dankbaar, en om een ander stadhouderloos bestuur te voorkomen, verklaarde men de waardigheid van stadhouder erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke linie. Ongelukkig echter stierf Willem IV reeds in 1751 ; het goede, dat hij had begonnen, hield geen stand, en weldra zou de Republiek, die hij had willen redden, te gronde gaan. 42. Toestand der Katholieken van 1650—1750. I. Zijn wij in de vorige lessen getuigen geweest van zoovele bloedige oorlogen, thans willen wij den blik vestigen op een anderen strijd , waarin alleen hij overwint, die geduldig weet te lijden; wij bedoelen den strijd onzer vaderen voor het geloof. In den droevigen toestand der Katholieken, zooals wij dien in de 34e Les schetsten, kwam eene geringe verbetering, toen Lodewijk XIV in 1672 ons land ten deele veroverde. De vrees toch voor de overwinnaars weerhield de protestantsche gezagvoerders de strenge plakkaten tegen de Roomschen toe te passen. Vele plaatsen in de door de vijanden bezette gewesten kregen hunne geestelijke herders terug, waarvan ze sedert lange jaren beroofd waren geweest. Eenige kerken, door de Protestanten in bezit genomen , werden den Katholieken teruggegeven. Na het vertrek der Franschen begonnen de plagerijen echter weer opnieuw. Wanneer door minder vijandig gestemde stadsbesturen den Katholieken verlof werd gegeven om huizen of zoogenoemde schuurkerken voor de uitoefening van hun godsdienst te bouwen, dan moest dit toch altijd geschieden naar een bepaald plan. Hierbij werd alles met kleingeestige nauwkeurigheid aangeduid, en week men, hoe weinig ook , van de gestelde bepalingen af, dan werden de gebouwen esloten of afgebroken. Openbare godsdienstoefeningen, b. v. proces siën of bedevaarten , waren in geen geval geoorloofd. Was door den ijver van een of anderen priester- een Protestant tot de ware Kerk bekeerd , dan volgden de strengste straffen en het sluiten van alle bedehuizen der plaats. Zoo werd o. a. aan de priesters van Den Bosch de uitoefening der geestelijke bediening ontzegd, wijl één hunner eene protestantsche dochter in de Roomsche leer had onderricht. Men zocht den schuldige ter gevangenis op, en de vervolging werd eerst gestaakt, nadat men den schout en zijnen schepenen eene aanzienlijke som gelds had betaald. Nu en dan kwam de haat der ketters nog duidelijker uit. Joannes van Bijlevelt, eerst kapelaan te Arnhem, en later apostolisch Vicaris van Holland, werd, toen hij in bovengenoemde stad de H. Mis opdroeg , door eenige ketters overvallen. Hij had nog even den tijd het H. Lichaam en Bloed des Heeren te nuttigen, maar moest tot zijn smart getuige zijn van de vreeselijkste heiligschennis. De ketters namelijk haalden de heilige Hostiën uit den tabernakel en vertrapten die met voeten. Na eene kerkerstraf van 24 dagen werd de waardige priester tot eene zware geldboete veroordeeld en in ballingschap gezonden. Men ziet het: al was de haat en afkeer tegen de Roomschen eenigszins verminderd , toch was het er nog verre af, dat onze voorouders vrijheid van godsdienst genoten. Maar geduldig en gelaten leden zij de vervolging en bleven steeds hopen op betere dagen. 3. Ook het Katholiek onderwijs leed onder den druk der ketterij. Overal trachtte men de geestelijken en kloosterlingen uit de scholen te weren. Alleen kettersche onderwijzers werden geduld, en men gebruikte zulke boeken, welke van het gif der ketterij waren doortrokken. Deze maatregelen waren daarom te verderfelijker , wijl juist in de harten der kinderen het zaad van godsdienst en deugd dient gestrooid te worden , wil men later echte Katholieken uit hen zien groeien. 4. De laatste helft der 17e eeuw is vooral een treurig tijdperk voor de geschiedenis der Katholieke Kerk in Nederland. Toen immers ontstond eene rampzalige ketterij , die zoovelen van de Moederkerk losscheurde. Een zekere Jansenius, in Gelderland geboren, had in zijne jeugd ? onderwijzers gehad , die valsche leeringen aankleefden. Hij verviel in dwaling en sleepte, vooral door een boek , dat hij later schreef, vele geloovigen en zelfs eenige geestelijken in de scheuring mede. Het was vooral in Frankrijk, dat de ketterij zich uitbreidde. Op goede gronden wordt beweerd, dat Jansenius vóór zijnen dood alles heeft herroepen , evenwel bleef het kwaad voortwoekeren , en de pogingen der Pausen, om de dolenden tot bekeering te brengen, waren zoo goed als vruchteloos. De hardnekkigen, van de Kerk gescheiden, wisten bij het bestuur in Holland zelfs eene vervolging tegen de trouwe Katholieken te bewerken. In 1723 kozen zij hier een eigen Aartsbisschop en vonden middel om hem te doen wyden. Ofschoon de Paus keuze en wijding onwettig verklaarde, richtten zij later nog twee bisdommen op: te Haarlem en te Deventer. De regeering der Republiek maakte geene moeilijkheid om al wat deze ketters deden , te bevestigen en goed te keuren. Toch is de ketterij in ons land zoo goed als uitgestorven en telt nog slechts weinige aanhangers. En de Katholieke godsdienst ? Ondanks eene vervolging van drie eeuwen bloeit deze in ons Vaderland en openbaart na de dagen van vernedering , die hij doorleefde , eene nieuwe levenskracht. Zoo blijft het werk van God bestaan, trots de tegenwerking der machtigen, en valt elke menschelijke in- stelling, al wordt die ook doo^ vorsten en bestuurders gesteund! 43. Willem V. (1751-1795.) I. In 1748 geboren, telde de jonge stadhouder, Willem V, bij den dood zijns vaders nog slechts drie jaren. Daarom werd hij onder de voogdij gesteld van zijne moeder, Anna van Engeland. Terwijl deze het land bestuurde, zou de hertog van Brunswij k-Woljenbuttel hem als kapitein-Generaal en admiraal vervangen, en den jeugdigen Willem onderrichten in datgene, wat hij later als vorst noodig had. a. De tijd der voogdijschap was vrij voorspoedig voor onze Republiek. Zoowel de handel als de nijverheid begonnen opnieuw te bloeien. Jammer maar, dat de partijhaat in het land voortduurde en spoedig de gewonnen vruchten geheel zou vernietigen. Anna, Willems moeder, stierf in 1759 en nu werd Wolfenbuttel met de voogdij belast tot 1766, toen de Prins zelf de regeering aanvaardde. Deze bezat echter de wilskracht zijner voorvaderen niet en bleef nog 18 jaren lang onder den invloed van zijn vroegeren voogd. Deze schijnt daarom alleen zoo weinig' werk gemaakt te hebben van de opvoeding van den jongen stadhouder, omdat hij vooral eigen voordeel op het oog had. Tot dat zelfde doel verbond zich de dikke hertog, zooals men Wolfenbuttel noemde, met de staatsgezinde partij, omdat hij* juist van deze zijde den meesten steun verwachtte. Hij bevoordeelde zooveel mogelijk de adellijke familiën, tot groote ergenis van het stadhoudersgezinde volk, en gaf daardoor den burgerhaat nieuw voedsel. Hooren wij even , hoe die verdeeldheid weer nieuwe rampen over het land bracht. 3. In 4774 stonden de Britsche koloniën in Amerika tegen het moederland op , omdat de Engelschen veel te zware belastingen hieven. De Amerikanen vonden steun bij Frankrijk en ook bij onze kooplieden, die in 't geheim een verbond met de opstandelingen sloten. Uit onze West leverden zij zelfs krijgsbehoeften aan Amerika. Dit verdroot de Engelschen, en toen daarna de stadhouder en het Nederlandsche volk, die meer voor Engeland genegen waren, zich buiten den oorlog wilden houden en dit ook aan het Engelsch bestuur deden weten, kreeg onze Republiek voor antwoord : de oorlogsverklaring. 4. Dezen strijd noemt men den derden Engelschen oorlog. Hij duurde van 4780—84 en bracht den doodsteek toe aan onzen handel. Wij verloren honderden schepen en bijna geene vloten durfden meer uitzeilen. Één enkel feit, de zeeslag bij Doggersbank , in de Noordzee, is merkwaardig, omdat daar onze vloot, onder Zoutman, den aanval der Engelsche, onder Parkar, met goed gevolg weerstond. Toen wij in 4784 den vrede van Parijs sloten, verloren wij nog Negapatnam, eene belangrijke kolonie aan de oostkust van Voor-Indië. 5. Kort daarna kreeg de Republiek geschil met Jozef II, keizer van Duischland. Deze vroeg en verkreeg de ontruiming der Barriere-steden, en daarna drong hij nog aan op het bezit van Maastricht en den vrijen handel op de Schelde ten bate van Antwerpen. Ons land verzette zich daartegen , en door tusschenkomst van Frankrijk liet de keizer zich tevreden stelden met de betaling van 9% millioen gulden en den afstand van de forten Lilloo en Liefkenshoek. «. Vooral bij de kooplieden had de vorige ongelukkige oorlog groote ontevredenheid verwekt, en velen sloten zich bij de vijanden van den Prins aan. Deze laatsten noemden zich Patriotten of « vrienden des Vaderlandsmaar door hunne tegenpartij werden zij met den scheldnaam , K e e z e n , bestempeld. Op hunne beurt scholden zij de aanhangers van den stadhouder : Oranjeklanten. 7. Wat de verdeeldheid en het verzet tegen den stadhouder in de hand werkte, waren de slechte geschriften van bedorven Fransche schrijvers. Die boeken werden hier in het land gedrukt en vonden er vele lezers. Zijn deze werken in Frankrijk de oorzaak geweest van de verschrikkelykste revolutie, d. i. omverwerping van alle gezag, ook hier brachten zij een zelfde uitwerksel te weeg. Toen Wolfenbuttel in 1784 was vertrokken, werd de toestand van Willem Velken dag moeilijker, en men begon, openlijk zijn gezag aan te randen. Tegen de bestaande wetten in begonnen de Patriotten zoogenoemde vr ij korpsen of kleine legertjes op te richten. Zij gaven voor, dat zij daarmee het land zouden verdedigen, in geval Jozef II de Republiek andermaal mocht bedreigen ; maar in werkelijkheid hadden zij daarbij op het oog, zich tegen den stadhouder te wapenen. Deze kon het ten gevolge der plagerijen van zijne tegenpartij in Den Haag niet meer uithouden en vertrok naar Nijmegen. Van deze verwydering des stadhouders maakten de patriotten gebruik om in de Hollandsche steden mannen van hunne partij in de regeering te plaatsen. Reeds hadden 4e tegenstanders den stadhouder van zijne waardigheid vervallen verklaard, toen een schijnbaar onbeduidend ^eval hunne plannen voor het oogenblik verijdelde. 8. De echtgenoote van Willem V wilde zich namelijk uit Nijmegen naar Den Haag begeven, nruar werd door het vrijkorps van Gouda bij de Goejanvenuellesluis aangehouden en gedwongen terug te keeren. Voor dezen hoon, zijne zuster aangedaan, vorderde de koning van Pruisen voldoening, en toen ze hem niet gegeven werd, zond hij 20 00) soldaten onder den veldheer Wolfenbutlel (een neef van den vroegeren voogd) om zich te wreken. Bij de aannadering der vyanden vloden duizenden Patriotten en zochten een heenkomen naar België en Frankrijk. Binnen een paar weken tijds was geheel ons land in de macht der Pruisen. Dezen herstelden Willem V in zijne waardigheid en te zamen met Engeland waarborgden zij ook voor de toekomst zijn gezag. 9. Maar nauwelijks hadden de vijanden met een rijken buit het land verlaten , of de wanordelijkheden begonnen opnieuw. Dit was vooral het werk van de uitgeweken Patriotten, die met de hier achtergeblevene betrekking onderhielden en den Franschen revolutie-mannen om hulp vroegen. Toen nu in Frankrijk in 1789 de omwenteling begon en ook in België een opstand uitbarstte tegen Jozef II, die zich zeer gehaat had gemaakt, kwam men ook hier tot een openlijk verzet. 10. In '1793 stierf Lodewijk XVI, koning van Frankrijk op het schavot, en de Fransche Republiek verklaarde den oorlog aan alle vorsten van Europa, dus S. 12 ook aan onzen stadhouder. Toen deze aan den eisch der Franschen om de Schelde te openen met dadelijk voldeed, rukte een talrijk leger, waar ij zie oo Daendels met een paar duizend vroeger gevluchte P. triotten bevond, onder Pichegru, ons land binnen. Willem V vertrok naar Engeland en overleed in 1806 te Brunswijk , in Duitschland. Zoo bezweek in 1795 de oude Republiek na een bestaan van ruim twee eeuwen. 44-. De Nederlanders in Oost en West. (1650—1795.) 1 Alvorens wij de geschiedenis van ons land vervolgen . willen wij eerst nog met een enke wooid spreken over onze koloniën. In de 33' Les is reeds gezegd dat de Oostindische Compagnie voortdurend hare bezittingen uitbreidde. Bij het sluiten van den Munsterschen vrede (1648) werden haar al de gemaakte veroveringen als vaste eigendommentoegeke id Nu nam ze nog meer in bloei toe, en de voordeelen, «elke zij het land aanbracht, stelden de Republiek in staat om Engeland en Frankrijk het hoofd te bieden, juu gedurende het eerste stadhouderloos bestuur bereikte onze macht in de Oost haar toppunt van welvaart. 2 In 1652 werd aan Kaap de Goede Hoop eene Hollandsche kolonie gesticht, die weldra bloeide, dooiden wijnbouw. Onder den gouverneur-generaal Maatsuiker, die van 1653-'78 onze Oost-Indien bestuurde, verloren wij het eiland Formosa. Van den anderen kant echter won de Compagnie nieuwe gewesten aan op de kust van Voor-Indié en op het eiland Celebes. Bij de uitbreiding van grondgebied ging het niet altijd even eerlijk toe, en de Nederlanders vischten, zooals men dat zegt, dikwijls in troebel water d. i. zij zaaiden tweedracht tussshen de inlanders , om zich daarna in de onstane geschillen te mengen en het land te bemachtigen. Zoo b. v. handelden zij met Bantam, het westelijk deel van Java, waar hun gezag gevestigd werd onder den gouverneur-generaal Speelman. 3. Was de achttiende eeuw voor ons land een tijd van achteruitgang, de koloniën deelden in dit verval. En dit was ook zeer natuurlijk, want de handel kwijnde en de Nederlanders durfden bijna geene vloten meer uitzenden. Daarenboven begonnen ook andere volken voor zich zeiven koloniën te stichten. De oorlogen, hier te lande gevoerd, bleven ook niet zonder invloed op onze bezittingen. Vooral nadeelig was in dit opzicht de oorlog met Engeland van 1780—'84. 4. Maar er waren nog andere oorzaken van het verval der Oostindische Compagnie. Hare bestuurders oefenden op de inlanders meer dan eens geweld en dwang uit. zoo b. v. mochten deze laatsten de opbrengsten hunner akkers aan niemand anders dan aan de Compagnie verkoopen en deze bepaalde dan zelve den prijs. Dit verwekte natuurlijk de ontevredenheid der bevolking en er ontstond dikwijls verzet en oproer, dat gesmoord werd in het bloed van honderden inboorlingen. Zoo roeiden de Nederlanders o. a. de heele bevolking der Banda-eilanden uit. Van sommige gewassen, die het meeste voordeel opbrachten, wilde de Compagnie alleen hrt eigendom op tt„f*:—•** n a g 8 ik* maatregelen begonnen sommige stam- SX Tïïpx - ^u"10 oe,e"e",ot 8r„ot nadeel v«> spreUen , kunnen wij - wijzen, namehj . vourdeelen aan door eerste bracht de fle b 00o.: de tweede het aanplanten van d den grondslag voor schafte vele misbrmken af en egde ^ het latere belangen d« Gom- Oost verwaarloosden mee ne oneerlijke wijze pagnie en trachtten «c >f ^ Adriaan Valkenier te verrijken. Zoo ^ gulden door „ 5 jaren «.« ^ ^uverneur- afpersing en bedro,. ^ ^ gemk, , 10u0> generaal, die , enk P wefd dan 00k op last Chinee.en deed vemoort ^ der regeering, gevanKenj , e„ ,„eer « Na 1750 »m dt^mf,;" 'relle van PanjB de achteruit, vooral toen zij t) fcngelsclien de rijk» kolonie *•*£■£££££ In 1798 „atn schulden en bezUlmgen oveu vvoordje over de 5- Zeggen we nu no„ ee ^ ^ de r^r=de:w--r ^«srrir*—- Breda (16Ö7) Nieutv-Nederland, in Noord-A merika , verruilde tegen Suriname. De oorlog van het rampjaar bracht haar den genadeslag toe , en in 1674 ging de Compagnie te gronde. Één jaar later ontstond er eene nieuwe; zij was echter op veel kleiner schaal ingericht en moest aan andere zeevaarders het recht toekennen in de West handel te drijven. Suriname was hare voornaamste bezitting; doch d«ze kolonie had voortdurend veel te lijden van de aanvallen der zoogenoemde boschnegers, meestal ontvluchte slaven, die vroeger tot zwaren arbeid waren gedwongen. De rijke suikerteelt was oorzaak, dat Suriname bloeide; maar wijl de kolonisten de voordeelen van hunnen handel liever in het moederland genoten, en hunne zaken in de West aan bezoldigde ambtenaren overlieten, verloor de Compagnie haar gezag en werd in 1791 vernietigd. De Staat trok hare bezittingen aan zich. 45. Ons land onder Franschen invloed. (1795—1813) 1. Met de uitbundigste vreugde werden de Franschen in ons land ontvangen. Men joelde en danste en hield feesten bij de zoogenaamde vrijheidsboomen. Leve de vrijheid! Weg met den ouden dwang! dat waren de kreten, die alom in het land weerklonken. Men herinnerde zich den tijd der vrije Bataven en gaf het land den naam van Bataafsche Republiek. Een schoone naam, maar die veel van zijne aantrekkelijkheid verloor, toen men eens goed zag, wat hij de Republiek kostte. Voor het brengen der vrijheid toch vroegen de Franschen vooreerst honderd milljoen gulden; verder zonden ze hier een le„ van 25 000 soldaden, die wij zouden kleeden en voeden en daarbij eischten zij nog de vrije bescmkking over onze land- en zeemacht, alsmede den afstand van het land ten Zuiden der Maas •> Zulke vorderingen, waartegen wij ons niet konden verzetten, deden de uitgelaten vreugde der menigte spoedig bedaren. De bevolking begreep, dat haar een zwaar juk was opgelegd, en 4- « «" duidelijker inzien. De mogendheden , wien de Revolutie den oorlog had verklaard, beschouwden ons land als één met Frankrijk en behandelden ons derhahe als vijanden. De Engelschen namen onze koopvaar_ jschepen en bemachtigden in weinige weken tyds bjna tZ, «Hingen, waaronder vooral het Het armzalig overschot van onze vroegere zoo machtige oorlog-loot onder den vice-admiraal L«c«s gaf zich zonder slag of stoot over. Kort daarna werd ook De Winter met zijne Bataafsche vloot geslagen, en hij zelf als gevangene naar Engeland gevoerd. 3 Terwijl wij alzoo schepen en bezittingen vei , ging het er in het land zelf even treurig toe De nyverheid stond „.genoeg geheel stil, en van ledigloopers bedreigden orde en rus . ontzag voor de Franschen hield deze nietsdoeners in toom De brengers der vrijheid verannden het land wanUI wat zij kochten , werd met p a p i e r e n geld betaald dat weldra niets meer waard was wijl de Fransche regeering weigerde het tegen klinkende munt wisselen. 4. Hoe droevig het er echter ook uitzag, wist toch onze Lieve Heer uit het kwade nog goed te trekken , en wel voor de zoo lang verdrukte Katholieke Kerk. Onder degenen, die thans in onze Republiek het gezag in handen hadden, waren ook eenige Katholieken. Dezen nu vorderden voor hunne geloofsgenooten vrijheid van godsdienst. Na hevige woordenwisselingen kwam het inderdaad zoo ver, dat de hatelijke besluiten tegen de Roomschen werden afgeschaft, en de bepaling werd opgeheven, die den Katholieken het bekleeden van een staatsambt ontzegde. De Protestanten hadden daartegen wel wat in te brengen, maar er viel niet veel aan te doen. Omstreeks dezen tijd kregen de Roomschen ook vele kerken terug, die hun vroeger ontnomen waren. 5. In 1799 brachten de Russen en Engelschen den laatsten slag toe aan onze zeemacht: zij dwongen Story zijne vloot over te geven, en deden daarna eene landing in Noord-Holland. Alles werd er te vuur en te zwaard verwoest, totdat de Fransche generaal Brune den vijand verjoeg. tt.. In bovengenoemd jaar had er in Frankrijk eene verandering plaats in het bestuur. Daar had zich namelijk de groote Napoleon Bonaparte, na zijne schitterende overwinningen in Egypte en Italië, tot eersten Consul doen verkiezen. In deze hoedanigheid dwong hij weldra Frankrijks vijanden tot den vrede van Amiens, (1802.) Deze schonk ons arm en ongelukkig land een weinig rust en gaf ons de verloren koloniën, behalve Ceylon , weder. Kortstondig was echter de vreugde , die men daarover smaakte, want Engeland hervatte spoedig den krijg en reeds het volgende jaar verspeelden we alles weer. 9. Maar ziet, daar wordt Napoleon in 1804 tot keizer van Frankrijk uitgeroepen, en vijand als hij was van de republikeinsche regeering, wilde hij ook hier het éénhoofdig bestuur herstellen. Voor zijn ijzeren wil moest de Bataafsche Republiek bukken, en in 1805 kwam Rutger Jan Schimmelpenninck aan het bestuur. Hij droeg den ouden titel van « raadpensionaris", en regeerde met een bijna onbeperkt gezag. 8. Doch de onafhankelijkheid van ons land mishaagde weldra den dwingeland en daarom verplichtte hij ons, zijn broeder, Lodewijk Napoleon, tot koning te vragen. Zoo werd de Bataafsche Republiek veranderd in het Koninkrijk Holland (1806—1810.) De nieuwe vorst behartigde het welzijn zijner onderdanen en verwierf hunne achting door zijne menschlievendheid. Deze toonde hij vooral in 1K07 bij het springen van een kruitschip te Leiden , eene vreeselijke ramp, die aan velen het leven kostte; alsook bij de groote overstroomingen , die in de twee volgende jaren ons land teisterden. Lodewijk kwam de slachtoffers dier ongelukkigen met vorstelijke vrijgevigheid te hulp. Om de welvaart van zijn volk te bevorderen, liet hij, tegen den wil en het verbod van zijn keizerlijken broeder , in het geheim den handel met Engeland toe en verzette zich ook met kracht tegen andere dwangmaatregelen van Napoleon. Deze werd hierover zoo verbitterd, dat hij een deel van ons land bij Frankrijk voegde. Lodewijk, daarover gebelgd, deed in 1810 afstand van den troon. Dit was juist het verlangen des keizeis, die jiu aanstonds geheel ons land met zijn rijk vereenigde. ^ S[ ». Zoo verloor Nederland zijne vrijheid; het werd in departementen verdeeld, en de oude namen der provinciën gingen verloren. Amsterdam werd de 3e hoofdstad des rijks en Le Brun, vroeger consul met Napoleon, zou als gouverneur ons land geheel op zijn Fransch besturen. Een leger van politie-agenten en tolbehambten overstroomde ons arm vaderland om te waken voor het nakomen der keizerlijke bevelen en de bevolking haar geld af te persen. De zoo gehate dienstplicht werd ingevoerd en Nederland zag duizenden zijner zonen inlijven bij het leger van den dwingeland. ÏO. In het jaar 1811 kwam Java aan de Engelschen en het eilandje Decima, in Japan, was het eenige, waar onze driekleur nog wapperde. Was het wonder, dat het diep vernederde vaderland vurig naar redding en bevrijding verlangde, en dat het de eerste gelegenheid aangreep, om het gehate juk der Franschen af te schudden ? • <■ AJ . ■ • ^ • 46. Napoleons val. Nederland weder vrij. (1813.) I. De overwinnende legers der Franschen hadden reeds half Europa voor de macht van hunnen keizer doen bukken. Nog slechts twee volken, Engelschen en Russen, weerstonden zijn gezag. Door het verbod aan de Europeesche vorsten om met Engeland handel te drijven , had hij dit land reeds groote schade toegebracht, maar eenmaal, zoo hoopte hij, zou hij het door kracht van wapenen geheel naar zijn wil buigen. Doch dan moest hij vooraf Ruslands keizer onderwerpen en den Paus zijne Staten onlrooven; want deze twee vorsten hadden geweigerd hunne handelsbetrekkingen met Engeland af te breken. 2. Eerst sloeg Napoleon de hand aan Christus' Plaatsbekleder, Pius VII. Hij deed den weerloozen grijsaard naar Fontainebleau, niet ver van Parijs, overvoeren, nadat hij hem wederrechtelyk zijne Staten ontnomen had. Het kerkelijk banvonnis was tegen den keizer uitgesproken ; maar deze scheen zich daarover zoo weinig te bekommeren, dat hij, bij het hooren daarvan, tot de hem omringende personen sprak : « Wat heeft de Paus met zijn ban voor ? Wij willen zien, of hij daardoor de wapenen aan de handen mijner soldaten zal doen ontvallen 1" 3. Nu zou hij den keizer der Russen zijne macht doen ondervinden en hem in Petersburg de wet gaan voorschrijven. Maanden te voren reeds was Napoleon bezig om legers te werven, en in het begin van Juni, 1812, had hij eene maclit van 600 000 man bijeen Voor dit leger, het grootste, dat Europa ooit zag, had ook ons vaderland niet minder dan 15 000 soldaten geleverd. Den 28" Juni kwam Napoleon met zijne troepen te Wilna, eene stad in westelijk Rusland . en vandaar begon de tocht naar de oude hoofdstad, Moskou. De overhaaste marsch kostte den keizer reeds duizenden soldaten en bij den slag aan de Moskowa, verloren de Franschen meer dan 80 000 man aan dooden en gekwetsten. Toch behielden zij het slagveld en dreven de terugtrekkende Russen voor zich uit. Keizer Alexander I had echter een maatregel genomen, die voor het Fran- sche leger zeer nadeelig werd ; zijne troepen namelijk moesten , terwijl zij voor Napoleon weken , alles vernielen, wat voor den vijand dienstig kon zijn. Zoo leed deze laatste weldra groot gebrek, en uitgeput door honger en vermoeienis kwam het leger, ongeveei half September, in Moskou aan. Hier zou men den winter doorbrengen en het voorjaar afwachten om naar Petei sburg op te rukken. Zoo wilde het Napoleon, maar God had bepaald : tot hiertoe en niet verder! 4. Nauwelijks hadden de soldaten hunne kwartieren betrokken, of daar weerklonk een luide alarmkreet. De Russen zeiven hadden de stad aan alle kanten in brand gestoken. Snel greep het vuur om zich heen en wijl de huizen meestal van hout waren, viel er spoedig aan geen blusschen meer te denken. Weldra bood de gansche stad met hare 11 000 huizen, met hare kerken en paleizen niets meer aan dan eene zee van vuur. De sissende en knetterende vlammen verhieven zich hemelhoog en boven deze zweefden zwarte wolken van rook. De Fransche soldaten ontweken de brandende stad , en Napoleon, wiens leger reeds veel had geleden, en die het ergste voor de toekomst vreesde , bood den Czaar den vrede aan ; maar deze wees zijn aanbod met verontwaardiging van de hand. ft. Nu begon de terugtocht, die den trots van den overwinnaar zou breken. Plotseling valt eene scherpe koude in , vergezeld van zulk eene ijzige jachtsneeuw, dat de arme soldaten bij honderden verstijfd nedeivallen. Het nijpendste gebrek doet zich spoedig gevoelen , want nergens vindt het terugtrekkende leger het noodzakelijke voedsel. Van alle kanten snellen de Russen toe, vallen verwoed op hunne vijanden aan en doen er duizenden door het staal bezwijken. Van Moskou tot de Beresina toonde een rij van ondergesneeuwde lijken den wee;., welken Napoleons leger volgde. Bij laatsgenoemde rivier zag men een vreeselijk schouwspel. Één der twee bruggen , waarover de Franschen hunnen vijanden trachtten te ontkomen, stortte in, en de aandrang was zoo groot, dat ontelbare vluchtelingen in het ijskoude water vielen en verdronken. De laatst aankomenden liepen, als 't ware, over een brug van menschenlijken. De andere brug deed Napoleon afbreken om den Russen het voorttrekken te beletten, ofschoon nog geheele legerafdeelingen van zijne soldaten vóór de rivier stonden. Al deze ongelukkigen , die zich niet meer konden verdedigen, werden meedoogenloos afgemaakt. Slechts 30 OOJ man van het vroeger twintigmaal sterkere leger, bereikten de Pruisische grenzen ! Opmerkelijk is het, dat één der Fransche generaals, onder andere berichten over dezen tocht, meldde: « Het was zoo koud, dat dc wapenen uit de handen onzer soldaten vielen." 6. Deze verschrikkelijke nederlaag had den hoogmoed van Napoleon nog niet geheel gebroken. Alsof het geleden verlies niet veel beteekende, verzamelde hij het volgende jaar een nieuwe krijgsmacht van 350i'OO soldaten en trok naar Duitschland om Pruisen en Oostenrijk , die zich met den Rus verbonden hadden, opnieuw te onderwerpen. Hij ontmoette de verbonden legers bij Leipzig in Saxen. Daar had een bloedige slag plaats, welke drie dagen duurde, en waarin de trotsche keizer voor de overmacht moest zwichten. Hij vluchtte naar Frankrijk terug, gevolgd door zijne overwinnaars, die hem van zijne waardigheid vervallen verklaarden. De geschiedenis zegt , dat de keizer zijn afstand teekende in dezelfde kamer, waar hij te voren den Paus had gevangen gehouden. In het begin van het jaar 4814 werd de diep vernederde vorst naar het eiland Elba , in de Middellandsche zee, gebannen en Lodewijk XVIII beklom den Franschen troon. 7. Algemeen was de vreugde over den val van den Franschen dwingeland en niet het minst uitte zich deze in ons vaderland, dat onder hem zulke droevige dagen had. beleefd. Eenige moedige en verdienstelijke mannen , o. a. Van Hogendorp, Van Limburg Strirum Van dei• Dityn van Maasdam, wisten de genegenheid der bevolking voor het verjaagde Huis van Oranje weder op te wekken, en weldra klonk van stad tot stad de blijde kreet: O r an j e boven! De Amsterdamsclie bevolking vloog te wapen en wierp zich op de huizen der gehate tolbeambten, en terwijl Molitor, de generaal der Fransche troepen, naar Utrecht week, staken twee voorname heeren, Fagel en Perponcher, naar Engeland over om den zoon van Willem V uit te noodigen, naar het Vaderland terug te keeren. Ter/.elfder tijd werden de meeste plaatsen door de Franschen ontruimd, vooral door de tusschenkomst der Pruisen en Kozakken. Delfzijl was de stad, die het laatst door den vijand verlaten werd. Vóór dit geschiedde, was reeds Willem I als souvereine vorst der Nederlanden gehuldigd. Deze heugelijke gebeurtenis had plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam , den 2en December, 1813. Algemeeen was de vreugde over zijne verheffing, en de vorst beloofde zijnen onderdanen eene nieuwe Grondwet, waarin de rechten van volk en koning zouden omschreven worden. 8 Het gansche land juichte nu in de blijde hoop op eene betere toekomst. Engeland gaf ons de veroverde koloniën terug. De mogendheden, te Weenen vereadêj erkenden de keuze van Willen, .1» vors, en,ergrootten zijn grondgebied met België. Het groothertogdom Luxemburg werd hem toegewezen, als vergoeding voor eenige Duitsche gewesten, welke zijn vader vr ger ontvangen had , en die thans aan Pruisen waien gekomen. 47. Slag van Waterloo. (1815.) 1 Eer wij de regeering van onzen eersten Koning gaan bespreken, willen we nog eene gewichtige gebeurtenis vermelden, die den Franschen geweldenaar voor goed zou vernederen; wij bedoelen den slag van Waterig Reeds bijna negen maanden had Napoleon op Elba doorgebracht. Scheen hij zich aanvankelijk in zijn lot te schikken , ten laatste werden hem de kusten van het kleine eiland te eng, en hij vormde het plan zijn krijgsgeluk andermaal te beproeven. Gedurende de afwezigheid van den Engelschen kolonel, Campbell, z n kwaker, scheepte hij zich in met 1140 trouwe soldaten, en landde den 1" Maart 1 Blo, te Cannes aan de zuidkust van Frankrijk. Zoodra hij aan stapte, weerklonk de kreet: « Leve Napoleon . Leve FrtTi^r zette zijn tocht voort, en weldra stond hij aan het hoofd van 80 000 krijgers. Lodewijk XVIII vluchtte uit Parijs, en reeds den -20" Maart werd Napoleon opnieuw als « keizer der Franschen" uitgeroepen. I» deze hoedanigheid bood hij den vorsten van Europa den vrede aan , onder belofte, zich met Frankrijk tevreden te stellen. Dezen echter verklaarden hem den oorlog, en weldra trokken hunne legers naar de Fransche grenzen. De macht der Oostenrijkers zou in het Oosten van Frankrijk vallen, terwijl de Pruisen, onder Blïicher, en het Engelsch-Nederlandsche leger, onder Wellington, op twee verschillende plaatsen België zouden binnendringen. Napoleon was dus verplicht zich tot den strijd te wapenen, en spoedig had hij 200 000 man om zich vereenigd. Het gevaar was meest dreigend van den kant van België, en daarheen zou hij dus het eerst oprukken. In overhaasten marsch verliet hij Parijs aan het hoofd van 124 000 dapperen, gesteund door 350 kanonnen. Zijn doel was, te voorkomen, dat Blücher en Wellington hunne legers vereenigden. Den 16 n Juni stond hij met het gros zijner troepen tegenover de hoofilmacht der Pruisen, bij het dorpje Ligny; terwijl hij een sterke legerafdeeling onder den maarschald Ney afzond, om het Engelsch-Nederlandsche leger, bij Quatre-Bras , in het oog te houden. 3. Kort na den middag geeft het Fransche geschut het sein tot den aanval. Beide legers, samen meer dan 160 000 man sterk, werpen zich op elkaar. Lang houden de Pruisen stand; maar eindelijk begint het voetvolk te wijken. « Voorwaarts!" beveelt Blücher zijnen ruiters; en terwijl de grijze veldheer zich aan de spits stelt, rukken zij tegen den veldwinnenden vijand in. De Franschen worden tot staan gebracht; maar ziet, daar treft een doodelijk schot 's veldheers paard, en deze stort zelf ter aarde neder. De moed zijner huzaren redt hem uit de handen der vijanden. Ondertusschen moeten de Pruisen voor de immer woedender aanvallen der Franschen wijken, en Napoleon behoudt het slagveld. In goede orde trekt Blücher af, en de keizer gelast zijn generaal, Grouchy, hem met 36 000 man te achtervolgen. 4. Denzeifden dag leverde Ney slag bij Quatre-Bras. Was deze strijd minder bloedig, voor ons was hij belangrijker ; want hier streed onze dappere kroonprins aan het hoofd zijner Nederlanders en Nassauers. De voorhoede van zijn leger, onder Bernard van Weimar, was slechts 4000 man sterk en weerstond langen tijd den aanval van een achtmaal sterkeren vijand , onder Frankrijks besten generaal. Toen reeds vele dappere Brunswijkers gevallen waren, deed hun aanvoerder den kroonprins van zijn hachelijken toestand verwittigen, en aanstonds snelt deze met 2000 man ter hulp. Opnieuw begint de strijd: de Franschen trachten tevergeefs dit kleine legertje terug te dringen. Bernard van Weimar wordt door een vijandelyken kogel getroffen , die hem het hart doorboort. Nu stelt zich Oranje zelf aan het hoofd. Te paard , met den hoed in de hand, doorloopt hij de rangen zijner dapperen, en spreekt hun moed in het hart. Schrikkelijk wreken de Brunswijkers het bloed van hun aanvoerder; en al komen telkens nieuwe Fransche troepen aan, de kleine schaar, hoe ook door het vijandelijk lood gedund, houdt meer dan twee uren den ongelijken strijd vol. ft. Wijl echter de aan Willington gevraagde hulp niet opdaagt, oordeelt de prins het beter, met zijne nog overgebleven dapperen terug te trekken naar het woud van Bossu , waar ze den overmacht igen vijand met beter gevolg kunnen weerstaan. Te goeder uur komt de Engelsche generaal Picton met zijne keurbende aanrennen. Oranje heeft nu 15 000 man onder zijne bevelen en denkt er niet meer aan , nog verder terug te trekken. Engelschen , Nederlanders, Nassauers en Brunswijkers rukken tegen den nog twee- of driemaal sterkeren vijand op, en drijven hem met de bajonet achteruit. Thans komen de gevreesde Fransche kurassiers deel nemen aan den strijd; hun hevige aanval stuit de bondgenoten, maar kan hen niet doen wijken. Honderden mogen vallen, verpletterd onder de hoeven deipaarden of neergestooten door de lange degens: geen duim breed gaan zij van hunne plaats. Na het doorstaan van deze vreeselijke schok, worden zij zeiven de aanvallers, en de Franschen ruimen het veld ; de duisternis alleen kan een einde aan het bloedbad maken. Toen de nacht viel, waren de velden van Ligny en Quatre-Bras met meer dan 40 000 lijken bedekt. En toch was dit slechts het voorspel van den grooten slag van Waterloo. 6. Den 17en Juni werd er niet gestreden ; elk deivijandelijke legers nam zijne stelling in. Wellington bezette de hooge vlakte van Waterloo, en in zijne onmiddellijke nabijheid kampeerde Napoleon, die zich met Ney had vereenigd. Honderd en vijftig duizend soldaten lagen daar tegenover elkander en zochten rust en slaap op den grond , die, thans doorweekt van den regen, morgen met hun bloed /ou geverfd worden. In beide kampen flikkerden de wachtvuren, en bij den rossen gloed, dien zij verspreidden, zag men den keizer ronddolen, gewapend met den verrekijker. «Zie, S. ' 13 Bertrand," sprak hij tot den generaal, die hem vergezelde, « de Engelschen wachten ons af; morgen zullen wij komen." „ , . 7. Den 18e" Juni om 12 uur jieeft liet Fransche geschut het teeken tot den aanval. De linkervleugel opent het vuur op het kasteel van Hougemont, welks verdediging aan de Nassauers was op^edra^en. ISey valt een ander punt aan , waar zich de Duitsche troepen versterkt hadden. Napoleon had dezen dubbelen aanval gelast, om de aandacht der vijanden naar dien kant te trekken , en dan met zijne hoofdmacht door de strijdlinie der Engelschen heen te breken. De prins van Oranje, aan het hoofd zijner Nassauers en Nederlanders, slaat den aanval van den linkervleugel der Fransehen af; maar Ney bemachtigt de stelling der Duitschers, nadat dezen tot den laatsten man bezweken Ondertusschen rukt ook de hoofdmacht der Franschen tegen Wellingtons stelling op ; en al bren-en de kogels der Engelschen dood en vernieling in hunne rijen, "zij vervolgen hun marsch en winnen voordurend veld. Daar vertoonen zich plotseling Pictons dappere Schotten ; de Franschen slaan. « Valt aan met de bajonet 1" beveelt de Brit, en Napoleon ziet zijn voetvolk bij honderden sneuvelen. Dan waarschuwt hij zijne ruiterij en eenige regimenten snellen terstond met lossen teugel aan. Zoo vreeselijk is de schok dat de troepen van Picton moeten wijken , nadat de hel der manschappen en ook hun aanvoerder gevallen is. Tot overmaat van ramp voor de bondgenooten komt ook Ney, aan het hoofd van 1 2 000 ruiters, den keizer tegen de Engelschen ter hulp. Verwoed is zijn aanval maar even hardnekkig de weerstand. Elfmaal voert hij zijne benden tegen de stelling der Engelschen aan, maar even dikwijls wordt hij teruggeworpen. Terzelfder tijd duurt ool< de strijd op de andere punten voort. Reeds tweemaal zijn de Franschen door de gelederen der bondgenooten heengeslagen en wanen zich zeker van de overwinning. Maar plotseling worden zij gestuit door de Nassauers, onder den kroonprins. Aan de spits zijner getrouwen waagt hij zich in het hevigste van het gevecht. De kogels fluiten om hem heen en honderden der zijnen vallen aan zijne zijde; hij echter kent geen gevaar en moedigt door woord en daad de overigen aan. Maar ziet, daar kleurt het bloed 's prinsen kleederen; een vijandelijke kogel heeft zijn linkerschouder getroffen. Geen nood ! hij schijnt het niet te gevoelen, en nog immer strijdt hij voort. Metbreede stralen gutst het bloed uit de wonde. ... en eenige oogenblikken later begeven hem zijne krachten; de hand laat degen en teugel los en de held valt van zijn paard in de armen zijner adjudanten. Men draagt den gewonde uit het gevecht en voert hem naar Brussel, waar geneeskundige hulp hem weldra doet herstellen. 9. Reeds 7 volle uren houdt de reuzenstrijd aan, en nog hlijft de overwinning onbeslist. Napoleon ziet, dat nieuwe troepen de legers der bondgenooten komen versterken. Had Grouchy de Pruisen wellicht uit het oog verloren ? Maar dan zal zich weldra geheel hunne macht met de Engelschen tegen hem vereenigen. Dit onheil moet, kost wat kost, voorkomen worden. Met één slag gaat hij zich van de overwinning verzekeren. De nog nooit overwonnen garde rukte aan. « U heb ik voor het laatst bewaard," roept de keizer haai toe, «de beslissing van den strijd stel ik in uwe han- den!" Het gezicht van den nieuwen vijand jaagt "Wellington den schrik in het hart. « Dat de avond viel, of dat Blücher kwam !" zuchtte hij. En Blücher kwam inderdaad. l«|. Daar dondert het Pruisisch geschut, daar dreunt de grond onder de hoeven der paarden. De moed herleeft in de harten der bondgenooten en van rij tot rij weergalmt de kreet: « Daar is Blücher, daar zijn de Pruisen !" Toch rukt Napoleons garde voort, hij zelf aan hare spits, en doet de Engelschen wijken. Maar plotseling stuiten de overwinnaars op de voorste gelederen der Pruisen. Deze openen een moorddadig vuur op Napoleons dapperen. Tot staan gebracht, weten zij toch van geen wijken ; zij vallen, maar niet zonder hun leven duur te verkoopen. En de keizer ? Ook hij wil sneuvelen met de zijnen.... doch neen, de eeivolle dood op het slagveld is hem ontzegd. Eenige zijner getrouwen nemen hem in hun midden en .Napoleon vlucht, door slechts één zijner adjudanten vergezeld. Ondertusschen weergalmen de velden van Waterloo van de blijde zegekreten der overwinnaars. II. Zoo eindigde deze gedenkwaardige slag: de laatste wanhopige poging van !• rank rijks keizer, het schitterendste wapenfeit der bondgenooten en de bekrachtiging van den vrede voor ons halt werelddeel. De overwinnende troepen rukten hrankryk binnen en Napoleon, die naar Amerika wilde vluchten , viel den Engelschen in handen. Naar Engeland gevoerd, werd hem het landen ontzegd, en een vonnis der overwinnaars wees hem St-Helena, een rotsachtig eiland inden Atlantischen Oceaan, tot verblijfplaats aan. Daarstiert de diep vernederde keizer, die eene heiligschennende hand aan den Paus had geslagen, in het jaar 1821. 48. Koning Willem I. (1813—'40.) 1. Ons vaderland had dan zijne plaats hernomen onder de Europeesche mogendheden en dat niet meer als eene kleine republiek, maai- als een koninkrijk van minstens tweemaal zoo grooten omvang als de vroegere 7 provinciën. Daarenboven mocht het tier ^aan op zijn eersten koning, die van 't begin zijner regeering reeds deed blijken , dat hy zijn volk en zijn land wilde gelukkig maken. Alles toch wendde de vorst aan om de stoffelijke welvaart te bevorderen. Groote plassen werden drooggemaakt en uitgestrekte woeste streken ontgonnen ten bate van den landbouw. \ erschillen.de kanalen werden gegraven om liet binnenlandsch verkeer te vergemakkelijken. Wij noemen slechts de Zuid- Willemsvaart, van Den Bosch naar Maastricht, en het Noord-Hollandsch kanaal, dat Den Melder met Amsterdam verbindt. 2. Om de werkzaamheid van het volk op te wekken, deed de koning tentoonstellingen houden, zoowel van landbouw- en nijverheidsproducten. De visscherij, vroeger zulk eene rijke bron van welvaart, vond in hem een begunstiger, liet, fabriekswezen deed hij bloeien en de groote machine-fabriek van Serainq , bij Luik, heeft hem haar ontstaan te danken. Onder Willem I werd mede de eerste stoombootdienst ingericht en de eerste spoorlijn tusschen Amsterdam en Haarlem aangelegd. Tevens dankt men hem het tegenwoordige stelsel van maten, munten en gewichten. Dat hij ook het onderwijs bevorderde , daarvoor kunnen de hoogesciiolen van Gent en Luik getuigen. 3. De buitenlandsche handel vond mede in onzen eersten koning een beschermer. Reeds in 1816 zeilde onze vloot, met de Engelsche vereenigd, naar de Middellandsche zee om den vorst van Algiers te tuchtigen wegens zijne zeeroovei'ij. Duizend ongelukkige sla\en werden bevrijd en de zeeschuimers gedwongen tot de belofte geen roof meer te plegen. Thans voeren weer onze vloten naar Oost en West, en keerden met rijke schatten terug. Om nog -rooter voordeelen uit den zeehandel te trekken, werd in 1824 de Nederlandsche Handelsmaatschappij gesticht, wier rijke winsten den vorst in staat stelden ook den dioeven toestand der geldmiddelen te verbeteren. Dit alles kan ons eenig denkbeeld geven van de werkzaamheid en het streven van Willem I. Dit ook kon hem den naam verdiend hebben van een groot vorst en toch , wij moeten het bekennen, niet al zijne onderdanen waren over zijn bestuur tevreden, en men kan vooral de laatste jaren zijne regeering niet gelukkig noemen. 4. Zooals gij reeds weet, was België bij ons land gevoegd. Deze beschikking der groote mogendheden , die alzoo dit gewest als een overwonnen land hadden behandeld , was niet naar den zin der Belgen. Toch zouden zij hiermee genoegen genomen hebben , als de nieuwe vorst hunne rechtvaardige eischen had ingewilligd. Wijl de in Nederland bestaande grondwet hun mishaagde, vroegen zij daarin verandering te brengen. Willem weigerde niet, maar de wijzigingen, ter wille der Belgen aangebracht, waren van zoo weinig beteekenis, dat bij het stemmen over de nieuwe wet, verreweg de meeste afgevaardigden hunne goedkeuring weigerden. De koning echter gebruikte list en dwang om zijn wil te doen zegevieren en verklaarde de wet voor aangenomen. Deze handelwijze verwekte reeds de ontevre- denheid zijner nieuwe onderdanen. Het zou echter daarbij niet blijven. li. Zonder te letten op den aard, de rechten en den godsdienst der Belgen , meende Willem 1 hen in alles te kunnen behandelen als de Nederlanders. Mij begon met verschillende belastingen uit te schrijven, welke in Nederland ook betaald werden, doch waarmee de Belgen volstrekt niet gediend waren. In sommige plaatsen zelfs ontstonden daardoor hevige oproeren. Het verplicht gebruik van de Nederlandsche taal, al gold dit alleen voor de Vlaamsch sprekende gewesten, zoomede het verbod van onderwijs te geven zonder verlof der Regeering waren twee zaken, die de Belgen, vooral de liberale party , erg tegen de borst stieten. Ware de koning nu niet verder gegaan, dan hadden zich althans de Katholieken, d. i. de groote meerderheid der bevol-, king, wellicht nog in hun lot geschikt Doch ziet, daar komt het bevel om de kleine semenariën te sluiten, en de Broeders der Christelijke Scholen uit België te verdrijven Dit, gevoegd bij de vroeger ingestelde vervolging tegen de hoogere geestelijkheid, vooral tegen Monseigneur De Broglie, Bisschop van Gent, was een vergrijp tegen hunnen godsdienst, en dat duldden de Katholieke Belgen niet. Hevig was dan ook hun weerstand « De koning wil ons land protestantsch maken !" riep men, en de meest verbitterden voegden er bij: « Laten wij den vreemdeling het land uitjagen !" En jammer genoeg , sloten zij zich bij de Liberalen aan , om zich met dezen tegen het wettige gezag te verzetten. tt. Nu werd de vorst bevreesd; hij herriep zelfs eenige gemaakte bepalingen, maar het was te laat! De revolutie , in Frankrijk uitgebroken , en de dagbladschrijvers, die de Zuid-Neder-landers tot verzet aanspoorden, deden het oproer uitbarsten. De stad Brussel jjat het voorbeeld en binnen weinige dagen tijds breiddt: zich de opsland over byna alle plaatsen uit. Eene poging om in liet oproerige Brussel «Ie orde te her.-tellen mislukte. en in minder dan ééne maand was geheel België, behalve Maastricht en Antwerpen, voor on/.en koning verloren. De laatste slad bleef nog voor Nederland behouden alleen door generaal Cliassé, die baar dooide kanonnen der citadel bedwong. Ondertusschen had zich in België reeds een voorloopig bestuur gevormd, dat het buis van Oranje van den troon vervallen verklaarde. 7. Willem I wendde zich thans lot de mogendheden, die België met Nederland vereenigd hadden. Hunne afgezanten kwamen te Londen bijeen en maakte eeni.^e schikkingen, welke door den koning aangenomen, doch door de Belgen beslisl verworpen werden. Deze !aatsten wisten Engeland en Frankrijk voor hunne zaak te winnen , en gesteund door beide landen, kozen zij Leopold van baksen-Coburg tot koning, welke terstond de kroon aannam. Dadelijk brak Willem I de onderhandelingen te Londen af, en riep zijne tiouwe onderdanen te wapen. De kroonprins, later Willem II, rukte aan bet hoofd van 36 000 man België binnen. In 10 dagen tijds versloeg hij «Ie Belgen bij Hasselt en Leuven en drony: met zijn zegevierend leger tot Brussel door. Het zou den opstandelingen kwalijk verbaan zijn, maar Leopold riep de transcheri ter hulp. Dezen zonden den maarschalk Gérard met een leger van 50 000 man, waardoor de kroonprins genoodzaakt werd terug te trekken. Zoo bleef ook deze beroemde tiendaagsche veldtocht (van 2—12 Augustus, 1831) zonder gevolg. 8. Om nu onzen vorst te dwingen tot de vrijver- klaring der ,Belgen, begonnen Engeland en Frankrijk geweld te gebruiken. De Engelschen legden beslag op onze schepen en de Franschèn zonden Gérard naar Antwerpen om die stad te bemachtigen. Hij dwong Chassé tot de overgave der citadel en Koopman tot het prijsgeven der Scheldevloot, en hare dappere verdedigers gingen als krijgsgevangenen naar St.-Omer, in Frankrijk. Spoedig echter werden zij weder eervol ontslagen. 9. Willem 1 bleef nog steeds weigeren de Belgen als een vrij volk te erkennen, en hij volhardde daarin tot het jaar 1839. In al dien tijd hield hij een leger op de been van meer dan 100 000 man. Dit kostte het land zulke zware sommen gelds, dat men ten laatste 's konings gedrag algemeen afkeurde. Hij verloor daardoor zelfs de genegenheid zijner Nederlandsche onderdanen. Eindelijk werd de vrede met België te Londen geteekend , waarbij Maastricht aan Nederland kwam , terwijl Limburg en Luxemburg onder de beide landen verdeeld werden. België zou daarenboven een gedeelte van den interest onzer slaatsschuld betalen ; eene verplichting, waarvan het eerst ontheven is in 1873, toen voor het laatst nog 8 9001 >00 gulden werd gestort. 10. In 1840 deed Willem I op het Loo afstand van den troon ten behoeve van zijn zoon, Willem II, die in 1792 geboren, reeds den ouderdom van 48 jaren had bereikt. Willem I, die nu den titel van Graaf van Nassau voerde, vertrok kort daarop naar Duitschland. Hij overleed te Berlijn, in liet jaar 1843. 49. Koning Willem II. (1840—'49.) Onze Koloniën. (1795—1850.) Toestand der Katholieken; (1750—1850.) 1. De nieuwe vorst had zich reeds als een onverschrokken krijgsheld doen kennen. In Spanje streed hij, nog slechts 18 jaren oul, onder den beroemden Wellington bij Vittoria tegen de Franschen. De velden van Waterloo waren in 1815 getuigen van zijn moed en beleid en hij had een groot aandeel in de overwinning, welke daar op Napoleon werd bevochten. Hij verwierf er zelfs den titel van Veldmaarschalk. De tiendaagsche veldtocht ook had bewezen, dat hij zijn ouden roem wist te handhaven. Nu hij eenmaal tot den troon geroepen was, toonde hij , dat hij ook een land kon bestieren : hij was inderdaad een even bekwaam staatsman en groot vorst, als beroemd veldheer. 2. Wii.lem II begreep, dat, wil een vorst in vrede en rust regeeren, hij al zijne onderdanen gelijke rechten geven en ben volstrekt niet moet bemoeielijken in hunnen godsdienst. Deze les had de koning geleerd uit den opstand der Belgen. Dat schoone land toch ware wellicht aan Nederland gebleven, zoo zijn vader, door protestantsche raadgevers aangezet, de Belgische bevolking op het punt van godsdienst niet hadde lastig gevallen. Vandaar 's konings goede ge/.indheid ook voor zijne Katholieke onderdanen en voor anderen, die zich van de Protestanten hadden afgescheiden. Hij gaf zelfs de geestelijkheid eenigen invloed op het onderwijs, een recht, dat hun sedert de invoering van het Protestantisme ontzegd was. Zelfs wilde hij nog verder gaan. Zijn vader had namelijk in 1827 een Concordaat, dat is een overeenkomst, met den Paus gesloten, waarbij verscheidene zaken betrekkelijk den godsdienst zouden geregeld worden. Dit Concordaat wilde Willem II voor Nederland doen uitvoeren, maar de Protestanten verbetten zich daartegen zoo sterk, dat het op'aanraden van 's Pausen gezant tot later werd uitgesteld. 3. Door zijn goedaardig en gul karakter won hij de gunst en de liefde zijner onderdanen en elke rechtvaardige zaak vond in hem een beschermer en verdediger. Willem II was ook gemakkelijk te naderen en kende die terugstootendheid niet, welke minderen vrees en angst voor hunne meerderen inboezemt. é. Daar hij zijn volk oprecht beminde, trachtte hij ook naar best vermogen de zware belastingen te verminderen , waaronder het land gedrukt ging. Deze kwamen vooral daaruit voort, dat Nederland toen zulk een ontzettende schuld had. Was deze al zeer groot vóór den tijd, dat de Franschen in ons land kwamen, thans was ze, vooral door den oorlog tegen België, tot de verbazende som gestegen van ruim 2200 millioen gulden. De interest alleen bedroeg jaarlijks ƒ 84 000 000. Nu wilde de koning daarin verbetering brengen en droeg die moeilijke taak op aan den bekwamen Minister Van Hall. Deze besloot eene leening van 127 millioen gulden tegen 3"/„, waarmee hij die gelden afloste, voor welke het land 4'/, of 5% betaalde. Die maatregel, gevoegd bij een verstandig beheer der geldmiddelen en de voordeelen , welke ons land uit de koloniën trok , deed binnen den tijd van 3') jaren den schuldenlast dalen tot 940 millioen gulden. Verder zorgde Willem II voor de welvaart van het land: hij sloot handelsverdragen met andere volken, deed nieuwe spoorlijnen ontwerpen en uitgestrekte polders indijken. Onder deze laatste noemen we het Haarlemmermeer," waaraan gedurende zijne , heiaas, al te korte regeering voortdurend gearbeid werd. 5. Toen in 1848 in bijna alle landen van Europa de revolutie h^t hoofd opstak, wist Willem ons Nederland te behoeden tegen de rampen, welke deze gewoonlijk na zich sleept. Hij deed namelijk de bestaande grondwet herzien, waarnaar het volk al langen tijd vurig verlangd had. De uitvoering dezer wet heeft de koning echter niet meer mogen bileven. Hij stierf reeds in Maart van het volgende jaar te Tilburg , dat hij had lief gekregen , toen hij daar gedurende den Belgischen opstand met zijne troepen verbleef. Een eenvoudig gedenkteeken wijst de plaats aan, waar het oude paleis stond , in hetwelk de vorst overleed. Algemeen was de droefheid over zijn dood en deze kon slechts gelenigd worden door de hoop, dat weldra een andere Willem den troon zijns vaders zou bestijgen. Vooraleer wij de regeering van den nieuwen vorst bespreken , willen we nog even zien, hoe liet stond met de koloniën, en welke verbeteringen er waren gekomen in den toestand onzer Katholieke voorouders. I. Wij hebben reeds in het kort aangestipt, hoe ons land onder de Fransche overheersching al zijne koloniën in Oost en West verloor aan de Engelschen. Het langst behielden wij het schoone en rijke Java , waar iJaeudels, die van 1807 — 1811 goeverneur-generaal was , de Engelschen met goed gevolg weerstond. Hij maakte zich verder verdienstelijk door het atzetten van zulke ambtenaren, die de bevolking onderdrukten; door het. droogmaken van moerassen , wier schadelijke dampen Oorzaak waren van ziekten; door verfraaien van de stad Batavia, en het aanleggen van een postweg door geheel Java. Ook bevorderde hij den koffiebouw en deed van dit nuttig gewas 45 millioen nieuwe boomen planten. De dwangarbeid, waartoe hij de inlanders verplichtte, al mag deze ook het vaderland voordeelig geweest zijn, deed hem de achting der bevolking verliezen en verwierf hem den bijnaam van ij z e r e n gouverneur-generaal. Nauwelijks was hij door Napoleon teruggeroepen, of de Engelschen maakten zich van Java meester en door hun gematigd bestuur wonnen zij de genegenheid der Javanen. 3. In 18 6 waren de Nederlanders weer meester in de Oost en trachtten zij hunne macht op Sumatra en Java nog meer uit te breiden. De sultan van Palembang , op eerstgenoemd eiland , werd door Van der Capellen onderworpen. Een algemeene opstand door Diepo Negoro op Java verwekt, en die niet minder dan 5 jaren duurde, werd in 1830 door De Koek onderdrukt. 3. De beroemdste gouverneur-generaal uit dit tijdperk was Van den Bosch. «ij verplichtte de inlanders zulke gewassen te verbouwen, welke hier in Europa het duurst kouden verkocht worden. Jammer maar , dat sommige ondergeschikte ambtenaren weer te veel van de inboorlingen vorderden, zoodat dezen vaak voor hun eigen rijstbouw geen tijd vonden. Dit was zelfs oorzaak, dat in verschillende gewesten hongersnood ontstond. Ons land en vooral de Handelsmaatschappij trokken ondertusschen groote voordeelen uit den maatregel, door Van den Bosch genomen. Tegen het einde dei- regeering van Willem II stonden de bewoners van het eiland Bali, ten oosten van Java , op ; maar zij werden door Van Swieten in het jaar 1849 geheel onderworpen. 1 Het tijdperk van 1750-1850 was betrekkelijk gunstig voor onze Katholieke voorouders. De partijoeest die onder Willem V in het land heerschte, was oorzaak , dat zij minder aan geloofsvervolging blootstonden. Nog meer werd hun toestand verbeterd onder de Bataafsche Republiek , toen in 1796 « vrijheid van godsdienst" werd afgekondigd. Ook de rampen, die ons land onder Napoleon troffen, oefenden een gunstigen invloed uit. Gemeenschappelijk lijden en druk toch deed het verschil van godsdienst eenigermate vergeten, en van de zijde der regeering werden de Roomschen ook nu niet lastig gevallen. 2. Na de bevrijding van ons land schijnt de afkeer tegen de Katholieken bij sommige bestuursleden weer wat boven gekomen te zijn. We kunnen dit afleiden uit de plagerijen, welke de Belgen om wille van hun godsdienst te lijden hadden. Maar de trouw der Zui Nederlanders aan het geloof hunner vaderen, dwong Willem I tot toegevendheid en werkte heilzaam voor de Katholieken in het Noorden. Want na het verlies van België toonde zich de koning, met het oog op het vroeger gesloten Concordaat, bereid, zijnen Roomschen onderdanen althans eenige voorrechten toe te staan. Twee inrichtingen voor Katholiek onderwijs, de eene te Katwijk en de andere te Amers'oort, zoomede de benoeming van baron Van Wijckersloot tot bisschop van Curium i. p. i., dagteekenen van de laatste regeeringsjaren van Willem I. Toen de nieuwe bisschop te Munster was gewijd, konden de geloovi- gen in Nederland voortaan met minder moeite het heilig Vormsel ontvangen en behoefden degenen, die tot de heilige Wijdingen wenschten toegelaten te worden , daarvoor niet meer naar het buitenland te gaan. •'*. Door de krachtige houding van eenige aanzienlijke Katholieken, die voor hunne geloofsgenooten gelijke rechten eischten met Protestanten en andersgezinden, door de bemoeiingen van den Pauselijken gezant, en vooral ook door de gunstige gezindheid van koning Willem II, werd weldra nog meer aan de behoeften van de Roomschen te gemoet gekomen. Paus Gregorius XVI benoemde, in afwachting van een algeheele herstelling van het Kerkelijk bestuur in Nederland, vier nieuwe Bischoppen. Het waren Monseigneur J. A. Paredis, H. den Dubbelden, J. Z wijzen en J. van Hooydonk. De wijding dezer nieuwe Kerkvoogden was voor Nederlands Katholieken de blijde dageraad van een schoonen dag, in welks helder licht zij zich weldra zouden verheugen. —————O© C' 50. Koning Willem III. (1849—'90.) I. Bij het overlijden zijns vaders was de Prins van Oranje, zoo noemt men in ons land den oudsten zoon des konings, in Engeland. Hij kwam aanstonds naar het vaderland over en werd den l'2en Mei in de Nieuwe Kerk te Amsterdam gehuldigd. De één en veertigjarige regeering van Willem III, den laatsten mannelijken afstammeling van Oranje, was in vele opzichten een tijdperk van bloei en welvaart voor ons land. De nieuwe grondwet van 1848, door 's konings zorgen het volgende jaar afgekondigd, voldeed in het algemeen aan het verlangen des volks. Voor de koloniën, nu meer rechtstreeks afhankelijk van het bestuur in Nederland , werd beter zorg gedragen De handel en de nijverheid namen eene nieuwe vlucht en de kunsten en wetenschappen ontwikkelden zich in het vrije Nederland onder zijn vredelievenden koning. Eens te meer werd het dus bewezen, dat een land gelukkiger is onder een vorst, die den vrede bemint, dan onder een, die eigen roem zoekt in oorlogen en groote krijgsbedrijven. 3. Geven wij nu een kort overzicht van de gewichtige gebeurtenissen, waaraan de regeering van Willem III zoo rijk is. In 185*2 werd de droogmaking voltooid van het groote Haarlemmermeer, waaraan men niet minder dan 13 jaar had gearbeid. De belangrijkheid van dit werk zal men beter begrijpen , als men weet, dat daardoor 17 000 hectaren vruchtbare bouwgrond zijn aangewonnen. 4. In het belang van den binnenlandschen handel werd in 1860 de Wet aangenomen tot het aanleggen van staatsspoorwegen. Wie thans eene reis doet door Nedei • land of zelfs maar eene kaart van ons vaderland /.iet, merkt op, dat er bijna geene plaats van eenig aanbelang is, die niet door één of meer spoorlijnen met andere in' gemeenschap staat. Die uitbreiding van het spoorwegnet maakte het in ons waterrijk Nederland dringend noodzakelijk , dat er vele en kostbare bruggen werden aangelegd. Onder deze noemen wij slechts die over het Hollandsch Diep, welke in 1871 werd voltooiden millioenen guldens kostte. Het was dan ook een reuzenwerk, dat de bewondering der vreemdelingen wekte. ». Ook de handel met hel buitenland trok de aandacht der Regeering. In 1863 stemde men in de Kamers voor het doorgraven van Holland op z y n smalst, om onze reeds zoo bloeiende hoofdstad nog meer in welvaart te doen toenemen. En thans varen de groote zeebooten en zeeschepen door het kanaal van IJmuiden naar Amsterdam. Ook Rotterdam werd door een kanaal met de Noordzee in verbinding gesteld. 0 Door de rijkdommen, welke hel land voortdurend toestroomden, werd het mogelijk verschillende belastingen af te schaffen, zooals b. v. op de brandstoffen, op het gemaal, op het varkens- en scliapevleesch, waardoor vooral de werkende klasse bevoordeeld werd. 7. Ook het o n d e r w ij s werd door verschillende wetten geregeld. In dit punt echter is meer dan eens gebleken, dat in het land nojï mannen waren en zijn, die de vijandige gezindheid der vroegere ketters tegen het geloof deelen. Door hun toedoen werden de zoogenoemde neutrale d. i. onzijdige scholen opgericht , waar volstrekt geen godsdienst mag onderwezen worden. Wij, Katholieken, mogen ons echter verheugen, dat ook de bijzondere scholen worden geduld , waar tegelijk met de andere leervakken ook de godsdienst wordt onderwezen. 8. Onder de regeering van Willem III heeft ons land ook te lijden gehad van verschillende rampen; maar tot eer van vorst en volk mogen we zeggen, dat iedereen naar best vermogen trachtte de geleden schade te herstellen. In 1853 werd.in verschillende streken de oogst verwoest door hagelslag, storm en overstrooming en daarbij was de winter in dat jaar zoo streng, dat de minder gegoeden alleen door de liefdadigheid der rijken van den hongerdood bevrijd bleven. S. 14 9. De jaren 1855 en *61 kenmerkten zich door geweldige overstroomingen , waardoor vooral de provinciën Gelderland, Utrecht: en Noord-Brabant veel te lijden hadden. In Janüari van laatstgenoemd jaar stonden niet minder dan 12 welvarende dorpen in den Bommelerwaard tot aan of zelfs boven de daken onder water. Hondertien menschen, die met hun vee en draagbaar huisraad naar de dijken gevlucht waren, moesten gered worden. Dit geschiedde ook en slechts drie uienschenlevens waren daarbij te betreuren. De geleden schade werd echter op 6 millioen gulden geschat. Maar nog was de ramp niet geheel doorstaan, want. in Februari overstroomde, door het breken van den Waaldijk, bij Leeuwen, het land tusschen Maas en Waal, waarbij 17 dorpen onder het water geraakten. Hier bleek vooral de liefde van Willem III voor zijne onderdanen. In eigen persoon bezocht Zijne Majesteit de meest geteisterde plaatsen, en schonk eene milde gift van ƒ100 000 tol leniging der ellende. Eene collecte, tot hetzelfde doel gehouden, bracht 1 '/t millioen op, en ook uit andere landen stroomde ruime hulp toe: Z. H. Pius IX o. a. zond 10000 franken. 10. In het jaar 1862 ontstond een vreeselijke brand, waarbij Enschede bijna geheel verwoest werd. Niet minder dan 719 huizen, 20 fabrieken en 4 kerken gingen in vlammen op. Acht jaren later werden in het schoone dorp Bodegraven 122 groote en kleine woningen in asch gelegd. Ook bij deze rampen verloochende zich Nederlands liefdadigheid niet. 11. Was het wonder, dat het dankbare volk zijn beminden vorst' meer lief kreeg en hartelijk deelnam in zijne vreugde. Bij zijn 25-j.uig koningschap, in 1874, bleek dii o. a. zeer duidelijk. Toen was geheel Nederland in opgetogenheid. Blijde feesten en schitterende optochten vertolkten alom de liefde van het volk voor Willem III. Toen klonk in stad en dorp het Volkslied en het krachtige : « De konin V. Chr. 280 Kelten en Kimbren in ons land. (Hunebedden.) ■100 Batavieren en Friezen vestigen zich hier. 54 De Batavieren sluiten een verbond met de Romeinen. 10 Drusus onderwerpt de Friezen. (Doesburg. Drususgracht.) Na Chr. 28 Opstand der Friezen. Olennius. Apronius. 47 Zij onderwerpen zich aan Corbulo. (Groningen. Lek.) 69 Opstand der Batavieren onder Glaudius Civilis. 7-1 Cerealis dwingt hen tot onderwerping. 260 Invallen der Franken. De naam der Batavieren verdwijnt uit de geschiedenis. 400 Groote volksverhuizing. 481 Begin van Clovis' regeering. Hij bekeert zich later tot het Christendom. 600—800 Het Evangelie in ons land verkondigd en aangenomen. 630 Dagobert sticht de eerste Christenkerk te Utrecht. 695 De H. Willibrordus tot Aartsbisschop der Friezen gewijd. V 752 Pepijn de Korte, koning der Franken. 755 De H. Bonifacius te Dokkum vermoord. 768—814 Regeering van Karei den Grooten. 800 Karei de Groote te Rome keizer gekroond. 810—1010 Invallen der Noormannen. 891 Zij worden bij Leuven door Arnulf, koning van' Duitschland, "verslagen. 922 Dirk I met Holland begiftigd door Karei den Eenvoudigen. 1015 Dirk III sticht Dordrecht. 1096—1291 Kruistochten. 1190 Floris III stertt te Antiochië aan de pest. 1219 Kruistocht van Willem I. Hij verovert Damiate. 1234 Tocht tegen de Stadingers. Floris IV. 1256 Willem II, Roomsch-Koning, sneuvelt in een strijd tegen de West-Friezen. X 1296 Floris V wordt vermoord. 1299 Met Jan I sterft het Hollandsche Huis uit. Henea gouwsche Huis. Jan II. ^-4350 Begin der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Beiersche Huis. Willem V. 1360 Het haringkaken door Willem Beukelsz. van Biervliet uitgevonden. (In 1397 verbeterd.) 1421 St.-Elisabeths vloed. 1423 Laurens Jansz. Koster van Haarlem vindt de boekdrukkunst uit. 1433 Holland , Zeeland en Henegouwen door Jacoba van Beieren aan Hlips van Bourgondië afgestaan. 1467 Dood van Filips van Bourgondië. 1477 Karei de Stoute sneuvelt bij Nancy. 1482 Jan van Schaffelaar. Dood van Maria van Bourgondië. Maximiliaan voogd over Filips den Schoonen. Oostenrijksche Huis. 1492 Einde der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. De opstand van het Kaas- en broodvolk onderdrukt. 1493 Filips de Schoone wordt Heer dezer gewesten. Maximiliaan, keizer. 1504 Filips wordt koning van Spanje. 1506 Hij overlijdt te Burgos. Zijn zoon, Karei, onder voogdij van Maximiliaan. J( 1515 Karei V aanvaardt de regeering in de Nederlanden. 1516 Hij wordt koning van Spanje. 1519 Hij volgt zijn grootvader op als keizer van Duitschland. 1522 Paus Adriaan VI. 1543 De 17 Nederlandsche gewesten onder één bestuur vereenigd. 1555 Karei V staat de Nederlanden aan zijn zoon, Filips II, af. 1559 Filips sluit vrede met Frankrijk te Cateau Cambrésis, en vertrekt naar Spanje. Margaretha, landvoogdes. 1566 Smeekscnrift der edelen. Geuzen. Beeldstorm. 1567 Komst van Alva. Raad van Beroerten. Slag bij Heiligerlee. Begin van den 80-jarigen oorlog. 1572 Den Briel door de Watergeuzen ingenomen. Martelaren van Gorkum. Beleg van Haarlem. 1573 De Spanjaarden stooten het hoofd voor Alkmaar. Alva opgevolgd door Requesens. 1574 Slag op Mookerheide. Leiden ontzet. 1576 Dood van Requesens. Spaansche furie. Pacificatie van Gent. .1577 Don Juan, landvoogd. Mathias van Oostenrijk. 1578 Dood van Don Juan. Parma volgt hem op. 1579 Verdrag van Atrecht. Unie van Utrecht. 1581 Afzwering van Filips II. Anjou in het land. Dood van Frederik Schenck van Tautenburg. 1583 Fransche furie. Anjou vertrekt. 4584 Willem I door Balthasar Gerards doodgeschoten. 1585 Parma bemachtigt Antwerpen. Leicester komt. 1588 De onoverwinnelijke vloot vernield. 1590 Maurits verrast Breda door middel van een turfschip. i 159'i Parma sterft. ■1594 Groningen door Maurits bemachtigd. 1595 Tocht van Houtman naar de Oost. 1597 Maurits wint den slag van Turnhout. -1598 Filips II staat de Nederlanden af aan Albertus en '' Isabella. Hij sterft. 1600 Slag bij Nieuwpoort. 1602 Oostindische compagnie. Oldenbarnevelt. 1604 Ostende, na een driejarig beleg, door Spinola ingenomen. -1609 Twaalfjarig bestand. Godsdiensttwisten. 1619 Oldenbarnevelt sterft op het schavot. Jan Pietersz. Koen sticht Batavia. 1621 Einde van het 12-jarig bestand. Dood van Albertus. Westindische compagnie. 1625 Dood van Maurits. Frederik Hendrik, stadhouder. 1628 Piet Hein bemachtigt de Spaansche Zilvervloot. 1629 Frederik Hendrik verovert Den Bosch. Piet Hein sneuvelt tegen de Duinkerker kapers. -1632 Veldtocht van Frederik Hendrik langs de Maas. /1639 Maarten Harpertsz. Tromp slaat de Spanjaarden bij Duins. -1647 Frederik Hendrik sterft. Willem II volgt hem op. 1648 Vrede van Munster. -1650—'72 Eerste stadhouderlooze regeering. 1652 Eerste Engelsche oorlog. Tromp, De Ruyter, Van Galen, J. en C. Evertsen. 1654 Vrede van Westminster. Acte van seclusie. 1660 Vrede van Kopenhagen. De Sont blijft vrij. 1665 Tweede Engelsche oorlog. 1667 Tocht naar Chattam. Vrede te Breda. Eeuwig edict. 1672 Oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen. Willem III, stadhouder. Jan en Cornelis de Witt vermoord. 1674 Vrede met Engeland te Westminster gesloten. 1 ;76 De Ruyter sterft bij Syracuse. 1678 Vrede van Nijmegen. 4688 Willem III verjaagt zijn schoonvader, Jacobus II, van den troon. 1692 Zeeslag bij kaap La Hogue. 1693 Slag bij Landen en Neerwinden. 1697 Vrede van Rijswijk. Peter de Groote te Zaandam. 1702 Dood van Willem III. Begin van de tweede stadhouderlooze regeering. 1702 -'13 Spaansche successie-oorlog. Gibraltar veroverd. Nederlaag der Franschen bij Hochstadt, Turijn, Ilamillies, Oudenaarde en Malplaquet. 1711 Jan Willem Friso verdrinkt bij Moerdijk. 1713 Vrede van Utrecht. 1740 Oostenrijksche successie-oorlog. 1747 De Franschen nemen Bergen op Zoom in. Vu illem IV, stadhouder. 1748 Vrede van Aken. 1751 Willem IV sterft. Willem V, onder voogdij zijner moeder, Anna van Engeland. Later onder die van Wolfenbuttel. 1766 Willem V aanvaardt de regeering. 1780 Derde Engelsche oorlog. 1781 Zeeslag bij Doggersbank. Zoutman, Parker. 1784 Vrede met Engeland te Parijs. Geschillen met Jozef II. Patriotten en Prinsgezinden. 1787 De Pruisen in ons vaderland. 1793 De Franschen verklaren den oorlog aan onzen stadhouder. Dumoui'iez in Staats-Brabant. 1795 Ons vaderland in de macht der b ranschen. Picliegi u. Willem V wijkt naar Engeland. Bataafsche Republiek. 1799 Landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland. 1805 Rutger Jan Schimmelpenninck, raadpensionaris. 1806 Lodewijk Napoleon, koning van Holland. 1809 Landing der Engelschen in Zeeland. Missingen ingenomen. 4810 Ons vaderland bij Frankrijk ingelijfd. 4842 Tocht van Napoleon naar Rusland. 4843 Slag hij Leipzig. Nederland onafhankelijk. Willem I, souvereine vorst. 4815 Noord- en Zuid-Nederland vereenigd. Slag bii Waterloo. v4816 Bombardement van Algiers. 4825 Oorlog op Java tegen Diepo Negoro. 4830 Opstand der Belgen. Bombardement van Antwerpen. 4834 Leopold I, koning van België. Tiendaagsche veldtocht. 4832 De citadel van Antwerpen door de Franschen veroverd. Chassé. 4839 Vrede met België. 4840 Afstand van Willem I. Willem II volgt hem op. 4848 Grondwetsherziening. 4849 Willem II sterft te Tilburg. 4853 Herstelling der Bisschoppelijke Hiërarchie. 1890 Dood van Willem III. Zijne dochter Wilhelmina volgt hem op, onder voogdij harer moeder, Emma. 4894 Opstand op Lombok. Vetter. 4895 Lombok aan het Nederlandsch gezag onderworpen. 4898 Kroning van Koningin Wilhelmina. 1901 Huwelijk der Koningin met Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. IHHOUD. Bladz. Inleiding ^ 1. Eerste Bewoners 7 2. Opstand der Batavieren. Invallen der Frwischen. 12 3. De Geloofsverkondigers 44 4. De Hofmeiers yj 5. Karei de Groote 20 6. De Noormannen 7. Ons land tijdens het Leenstelsel 26 8. Holland onder zijn eerste Gravenhuis '29 9. De Kruistochten 10. Gevolgen der Kruistochten 38 11. Holland onder het Henegouwsche en Beiersche Huis 12. Heillooze twisten 44 13. St.-Elisabets vloed. Blik op den toestand onzes lands. Boekdrukkunst 47 14. Holland, een Bourgondisch gewest. Filips de Goede 51 15. Eene Passiebloem op Nederlandschen bodem. . 54 16. Een Feest op groote schaal 58 17. Karei de Stoute. Adolf van Gelder 64 18. Maria van Bourgondië. Edelmoedige zelfopoffering. .De vrede hersteld 68 19. hilipji de Schoone. Karei V onder voogdij ; zijne eerste regeeringsjaren 71 20. Karei V als keizer 75 21. De Hervorming 78 2'2. Filips II. De Hervorming in de Nederlanden. . 81 23. Beeldenstorm. Alva in de Nederlanden. ... 85 v Bladz. 24. Loevenstein veroverd. Den Briel in de macht der Watergeuzen. De H. Martelaren van Gorkum. 90 25. De opstand breidt zich uit. Nieuwe gruwelen. De afval gestraft. Alva vertrekt 97 26. Bequesens. Don Juan van Oostenrijk 102 27. Parma. De noordelijke Nederlanden scheurenzich los van Spanje. Een ongelukkige dood. . 107 28. Vervolg 110 29. Parma zet den krijg voort. De onoverwinnelijke vloot 113 30. Maurits. Oldenbarnevelt 118 31. Vervolg 121 32. Frederik Hendrik. Munstersche vrede 125 33. De Hollanders op zee 130 34. Toestand der Katholieken. (1579—1650.) . . . 136 35. Willem II. Eerste stadhouderlooze regeering. Eerste Engelsche oorlog. Noordsche oorlog. . 139 36. Al weder oorlog. . . . , 144 37. Een nieuwe vijand 149 38. Jan de Witt 153 39. Willem III, stadhouder 158 40. Vervolg 162 41. Verval der Republiek. Willem IV 167 42. Toestand der Katholieken. (1650—1795). . . . 171 43. Willem V 174 44. De Nederlanders in Oost en West. (1650—1795). 178 45. Ons land onder Franschen invloed 181 46. Napolions val. Nederland weder vrij 185 47. Slag van Waterloo _ 190 48. Koning Willem 1 197 49. Koning Willem II. Onze Koloniën. (1795—1850). Toestand der Katholieken. (1750—1850). . . . 202 50. Koning Willem III 207 51. Het Katholicisme onder Willem III. Koloniën. 212 Overzicht 217 SCHETS ONZER YaderlansMscMedenis VOOR DE HOOGSTE KLAS DER LAGERE SCHOOL. DE&UE DRUK. TILBURG, Stoomdrukkerij van het R. K. Jongensweeshuis. Amsterdam , F. H. J. Bekker. IMPRIMATUR M. F de Beer, Sup. emeritus, ad hoe delegatus. Datum Tilburgi, 12 Octobris 1900. Volgens Art. 25 der wet van 28 Juni 1881 (titaatsblad n® 124) is het eigendom gewaarborgd. Een woordje yooraf. Het werkje , dat wij onder den titel: « Schets onzer Vaderlandsche Geschiedenis" het licht doen zien , is bestemd voor de hoogste klas der Lagere School. Wij hopen, dat het daar een even gunstig onthaal zal vinden als zijn voorganger « De jonge Nederlander" in de m i d d e 1 k 1 a s is te beurt gevallen. Wellicht zal het ook met vrucht kunnen gebezigd worden in scholen van meer uitgebreid lager onderwijs. Naar onze meening toch bevat de « Schets" voldoende leerstof voor dergelijke inrichtingen. Bij het gebruiken van dit werkje zal men zien, dat we de eerste tijdvakken onzer geschiedenis eenigszins breeder behandeld hebben, dan de protestantsche schrijvers over dit leervak zulks doen. De reden hiervan is, dat wij het gevoelen niet deelen van hen , die door woord of daad schijnen te beweren, dat ons vaderland pas eene geschiedenis krijgt na den opstand tegen Spanje. Verder is het ons streven geweest, een echt Katholiek boekje te leveren. Daarom hebben wij eene les gewijd aan de « Maagd van Schiedam" en aan de roemrijke Martelaren, die bij de invoering der hervorming hun geloof met hun bloed hebben bezegeld. Om dezelfde reden ook hebben wij in een drietal lessen den jeugdigen leerlingen ten minste een kort overzicht gegeven van den strijd onzer Katholieke voorouders en de zegepraal, die hunne trouw aan de Moederkerk ten laatste heeft behaald. Mogen we door onzen arbeid eenig nut stichten voor de Katholieke jeugd van Nederland : ziedaar onze eenige wensch. Het overzicht van de voornaamste gebeurtenissen, dat wij achter het werkje hebben geplaatst, moet dienen om hetzelve meer volledig te maken. De feiten zijn in korte bewoordingen vervat, opdat ze door de leerlingen gemakkelijker van buiten geleerd kunnen worden. SCHETS ONZER VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS. Inleiding. Alvorens wij samen een kijkje gaan nemen in onze Vaderlandsche Geschiedenis, zal het niet ondienstig zijn, een paar woorden te zeggen over het land, dat wij zoo gaarne « Ons Vaderland" noemen. 1. Zijn naam Nederland heeft het te danken aan zijne lage ligging. Inderdaad zou de zee, zoo zij niet weerhouden werd door de sterke en hooge dijken, welke wij duinen noemen — en die zij zelve heeft opgeworpen — bij haren gewonen stand, een groot deel van ons Vaderland overdekken. De schoone en vruchtbare streken der beide provinciën Holland , van Zeeland, alsmede een deel van Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland, Friesland en Groningen zouden niets anders zijn dan groote waterplassen. En wat de zee, zonder de duinen, nu zou doen, onverdroten vlijt en werkzaamheid ons in Nederland zulk een rijk, schoon en gelukkig vaderland hebben nagelaten ? Het kan dan ook niet anders, of elk rechtgeaard Nederlander zal met belangstelling kennis nemen van de lotgevallen zijner voorouders; en gij ook zult, zonder twijfel, het weinige, dat u in de volgende lessen verteld wordt, met genoegen lezen; te meer, wijl gij daarin tevens zult zien de leiding van Gods Voorzienigheid , die onze vaderen het ware geloof heeft doen kennen, en het hen ook te midden der vervolging tot op den dag van heden heeft doen bewaren. 1. Eerste Bewoners. (280 v. Chr.) 1. Wanneer wij in onze gedachten terugkeeren tot ongeveer twee eeuwen vóór de geboorte van onzen Goddelijken Verlosser, dan vinden wij in deze streken een paar volksstammen, van welke de geschiedenis ons geene of althans zeer weinige bijzonderheden heefl bewaard; het waren de Kelten en Kimbren. Vermoedelijk afkomstig uit de streken, aan de Oostzee gelegen, hebben zij hier slechts korten tijd vertoefd, en werden , de eersten door andere stammen, en de laatsten, zoo men wil, door een grooten watervloed verdreven. 8. De eenige bewijzen van hun verblijf alhier zijn een soort van reuzengraven of met een vreemden naam Hunebedden, welke men op de hoogere gedeelten van ons land, vooral in Drente, aantreft. Verbeeldt u een langwerping vierkant van groote, ruwe steenblokken, van boven gedekt door een soort van zerk, en ge hebt een denkbeeld van deze graven, waarin de asch en vaak ook de wapenen der stamhoofden bewaard werden. 3. Niet lang na het vertrek van bovengenoemde stammen, omstreeks 100 v. Ghr., woonden hier de Batavieren en Friezen. Van deze volkei en meldt ons de geschiedenis wat meer bijzonderheden. 4. De eersten kwamen uit die streek van Duitschland, welke thans Hessen heet. Zij werden door hunne naburen , de Katten, verontrust, en wijl zij den vrede beminden , verlieten zij hun land en zakten op groote vlotten van uitgeholde boomstammen den Rijn af. Zoo kwamen zij ten laatste in de streek tusschen Maas en Rijn , waarvan een gedeelte nog heden den naam van De Betuwe draagt. Ziende, dat de grond daar zeer vruchtbaar was, noemden zij hem Batouwe, d. i. goeden grond. Op hoogten of terpen — waarvan ons woord dorp komt, — bouwden zij van hout, riet en leem hunne woningen, welke naar het uitwendige zeer wel op groote bijenkorven geleken. Eéne enkele opening diende voor deur en venster, ja zelfs voor schoorsteen. Of het daar binnen ook aardig zal hebben uitgezien ! 5. De Batavieren leidden een zeer eenvoudig leven. Hunne kleederen bestonden vooral uit beestevellen, terwijl de meer gegoeden zich het lichaam bedekten met verschillende stukken stof, welke zij uit andere landen kregen. Zij voedden zich hoofdzakelijk met datgene , wat de jacht of vischvangst hun opleverde. Handwerken kenden ze niet, en de bebouwing van den grond was nog uiterst gebrekkig. Terwijl de man ging jagen en visschen, verzorgde de vrouw het huis- houden , en bewerkte een stukje grond in de nabijheid der hut. 6. Men prijst de gulle gastvrijheid der Batavieren en hun trouw aan het eens gegeven woord. Deze laatste hoedanigheid mag oorzaak geweest zijn , dat later de Romeinsche keizers uit hun midden eene lijfwacht kozen. Daar zij heidenen waren, vond men bij hen ook groote gebreken, die hunne goede eigenschappen wel eens doen vergeten. Zij aanbaden afgoden in groote en donkere wouden en vierden te hunner eer afschuwelijke feesten, waarbij zij in dronkenschap en spel, niet alleen hunne bezittingen, maar soms ook hunne vrijheid verbeurden. 7. Vijftig jaren bleven de Batavieren in het rustig bezit van de streek, die zij zich als woonplaats hadden verkozen. Maar toen drong de beroemde veldheer, Julius Cesar , met zijn overwinnend leger tot in het tegenwoordige Noord-Brabant door, en sloten de Batavieren een verbond met de machtige Romeinen. Dezen zouden hen als vrienden en bondgenooten beschouwen r mits zij hun telken jare een bepaald getal jongelingen voor den krijgsdienst leverden. 8. Zonder twijfel trokken de Batavieren eenige stoffelijke voordeelen uit het verblijf der Romeinen, die zich onder hen vestigden, en die hun in beschaving verre vooruit waren. Zoo voorzagen dezen hen van landbouwgereedschappen , die de bewerking van den grond veel gemakkelijker en winstgevender maakten. Door de zorg der Romeinen werden zoogenoemde heerbanen, d. i. groote houten wegen, aangelegd en betere woningen gebouwd. Men wierp dijken op langs de rivieren, zoodat de bevolking minder last had van overstroomingen. Om het onderling verkeer te bevorderen veroverd, en stichtten er een machtig rijk. Hier heerschte als koning van 481 —511 de beroemde Clovis, die door Gods genade en de goede zorgen zijner heilige gemalin , Clotilde, tot het chistendom is bekeerd. Na eene groote overwinning, die hij op het aanroepen van den God der Christenen of « den God van Clotilde," gelijk hij Hem noemde, by Tolbiac over de Allemannen bevocht, liet hij zich met 3000 zijner officieren en soldaten door den H. •Remigius doopen (496.) Zoo werd Frankrijk het eerste Christenrijk in het Westen. 3. De Geloofsverkondigers. (600—800.) 1. Personen, die ons stollèlijke weldaden bewijzen, vei dienen onze dankbaarheid j hoeveel te meer dan die helden, welke vaderland en bloedverwanten verlieten , om ons den kostbaren schat des geloofs te brengen. Daarom zullen wij in deze les met een enkel woord spreken over eeni^e heilige mannen , die onze voorouders uit de duisternis van het heidendom tot het licht der alleen zaligmakende Kerk gebracht hebben. 3. Ofschoon het uit vele oude gedenk teekenen blijkt, dat reeds vroeger in deze streken sporen van het Christendom waren te vinden , begon men toch eerst onder Dagobert, een der opvolgers van Clovis, meer algemeen de leer van Christus aan de bewoners dezer gewesten te verkondigen. Door de zorg van genoemden Dagobert werd in het tegenwoordige Utrecht het eerste Christenkerkje gebouwd, omstreeks het jaar 630. Toen predikten de H. Eligius en de H. Amandus in Vlaanderen en Zeeland het Evangelie, terwijl Limburg en Noord- Brabant eveneens de stem van een Apostel hoorden. Het was de H. Lambertus, die met de kroon der Evangelie-predikers ook die der Martelaren vereenigt. Zijn naam is nog in groote eer bij de nakomelingen van hen, wien hij eens de leer des Zaligmakers verkondigde. De H. Wiljridus, bisschop van York , en de li. Wigbertus, uit Ierland afkomstig, doorkruisten een deel van Friesland om de bewoners met het ware geloof bekend te maken; maar hunne prediking had nog geen blijvend gevolg. 3. Het was den grooten heiligen Willibrordus voorbehouden, meer duurzame vruchten van bekeering onder de Friezen voort te brengen. Nauwelijks was Wigbertus naar zijn vaderland teruggekeerd, of Willibrordus scheepte zich met elf ijverige medegezellen naar ons land in. Toen hij echter voet aan wal zette, vond hij het oogenblik minder gunstig voor de prediking van het Evangelie. De Friezen hadden Utrecht en de streken langs den Rijn bemachtigd r en toonden zich volstrekt niet genegen de geloofsverkondigers te aanhooren. Daarom wendde zich Willibrordus tot Pepijn van Herstal, die den heilige naar Rome zond , om van den Paus zeiven zijne zending te ontvangen, terwijl hij aan de elf medehelpers van den Apostel de plaatsen aanwees, waar zij het geloof konden prediken. Ondertusschen trok Pepijn tegen de Friezen op, en ontnam hun de veroverde gewesten. Dadelijk na zijn terugkeer uit Rome begon Willibrordus met de zijnen te werken aan de bekeering onzer voorouders , en weldra lieten velen zich doopen. In het jaar 695 ging hij andermaal naar Rome, waar hij op aanbeveling van Pepijn, door Paus Sergius I tot Aartsbisschop der Friezen werd gewijd. VVillibrordus vestigde nu zijn zetel te Wiltenburg , het latere Utrecht, en beschermd door de Frankische hofmeiers, — van welke wij in de volgende les iets meer zullen vernemen, — bestreed hij met zijne ijverige medearbeiders overal het heidendom. God verrichtte op het gebed van zijnen dienaar groote mirakelen , en zijne zending was zoo rijk aan bekeeringen, dat weldra in verschillende plaatsen Christenkerken gebouwd werden. 4. Een krachtigen steun en ijvervollen medehelper vond de H. VVillibrordus in den H. Wulfran, bisschop van Sens, in Frankrijk, die met toestemming van den Paus zijn bisdom verliet om zich aan de bekeering der Friezen te wijden. God zegende zijne ijverige pogingen zoozeer, dat zelfs Radboud, koning der Friezen , die tot dan toe aan de roepstem der genade had weerstaan, op het punt was het Christendom te omhelzen. Reeds stond hij met den eenen voet in de doopvont, toen hij aan den heilige vroeg, waar al zijne heidensche voorvaders en vrienden zich bevonden. Wulfran antwoordde, dat zij zonder het H. Doopsel niet zalig konden zijn. Daarop trok Radboud den voet terug, zeggende, dat hij liever bij zijne voorzaten was, dan met een klein getal Christenen in den Hemel. Rampzalige keuze! Het is te vreezen, dat hem geschied is naar zijn wensch. Toen de heilige Bisschop eene laatste poging waagde om den vorst tot andere gedachten te brengen, zeide deze, dat hij eerst Willibrordus nog eens hooren wilde, om te vernemen , of diens leer met de zijne overeen kwam. Maar drie dagen daarna stierf de ongelukkige, vóórdat de gezanten met den Aartsbisschop waren aangekomen. Wel een verschrikkelijk voorbeeld , dat bewijst, hoe gevaarlijk het is , den tijd der genade ongebruikt te laten voorbijgaan! A. De H. Willibrordus stierf in den hoogen ouderdom van 80 jaren en werd in de door hem gestichte abdij van Echternach, in Luxemburg, begraven. Geen geloofsverkondiger van ons land is hier eene hoogere vereering te beurt gevallen. Jaarlijks hebben nog talrijke processiën en bedevaarten plaats naar het stille Echternach, en de pelgrims zijn er niet zelden getuigen van schitterende mirakelen. Ook in ons land is een plaatsje, dat vele geloovigen tot zich trekt. Het is het dorpje Heiloo, niet ver van Alkmaar, waar zich een putje bevindt, op bevel van den Heilige gegraven. Het water bezit eene wonderkracht en heeft reeds vele genezingen bewerkt. Verscheidene kerken in Nederland zijn aan dezen Heilige gewijd. Moge God door de voorbede van dezen Apostel en de overige Evangelie-predikers het geloof in ons dierbaar vaderland bewaren; moge Hij voor onze dwalende broeders de deur openen van de eenig ware kerk. 4. De Hofmeiers. (620—752.) • 1. De opvolgers van Clovis op den Frankischen troon verloren door eigen schuld langzamerhand hun gezag. Zij bekommerden zich weinig om het geluk hunner onderdanen, en meenden, dat zij slechts koning waren om hun verlangen naar vermaken, jachtpartijen en 2 feesten te kunnen voldoen. Weldra lieten zij het bestuur van het rijk geheel in handen van anderen, en deze personen, met vorstelijk gezag bekleed, dragen in de geschiedenis den naam van Hofmeiers. a. De eerste dezer was Pepijn van Landen, die als zalig vereerd wordt. Zijn kleinzoon, Pepijn van Herstal, maakte zich beroemd door de onderwerping der Friezen, welke in dien tijd hun gebied tot de Schelde hadden uitgestrekt. Hij beschermde den H. Willibrordus in de verkondiging van het geloof, en maakte zich daardoor zeer verdienstelijk. Ook de volgende hofmeier, Karei Martel, was verplicht de oproerige Friezen met geweld van wapenen in bedwang te houden, wijl dezen onder hunnen koning Radboud, van wien boven gesproken is, telkens pogingen deden om hun gebied meer en meer uit te breiden. Daarenboven heeft Karei aan de Kerk een grooten dienst bewezen door het verslaan der Mooren, bij Poitiers , in Frankrijk , toen deze vijanden van den Ghristennaam het plan gevormd hadden, Europa onder het juk van Mahomed te brengen. Karei Martel beteugelde ook de heidensche Saksers, die echter nog lang daarna zich zeer vijandig aan de Katholieke leer hebben getoond. Hoe jammer , dat zulk een beroemd man zich niet in alles even onberispelijk gedroeg en in andere gevallen de rechten der H. Kerk met voeten trad. 3. Zijn zoon en opvolger, Pepijn de Korte, werd machtiger dan één zijner voorgangers. In het jaar 752 deed hij zich tot koning der Franken uitroepen, en hij werd als zoodaning door den H. Bonifacius gezalfd. De Paus van Rome werd toen bedreigd door de Longobarden, een ruw en oorlogzuchtig volk, dat zich in mocht het Karei gelukken den aanvoeder der Saksers, Wittekind, zoo ver te brengen, dat deze zich liet onderrichten en doopen. Bij gelegenheid dat die nog heidensche vorst de H. Communie zag uitdeelen, deed God hem in de H. Hostie een klein kind aanschouwen, wat niet weinig bijdroeg tot zijne volledige bekeering. Ook de Friezen waren verplicht, evenals hunne heidensche stamgenoten, de Saksers, Kareis gezag te erkennen. 3. Overtuigd dat het voor pas bekeerden vooral noodig is, dat de godsdienstige plechtigheden met passenden luister gevierd worden, deed Karei in verschillende steden prachtige kerken bouwen. Hij stichtte eveneens vele kloosters, welker bewoners hunnen evenmensch zoowel in het stoffelijke als in het geestelijke nuttig waren. Door hunne werkzaamheid gaven zij een machtigen stoot aan het ontginnen van woeste gronden en aan de ontwikkeling der nijverheid; door hunne prediking en verdere geestelijke bedieningen breidden zij het geloof meer en meer uit, en sterkten de nieuwbekeerden in de deugd. Was het wonder, dat de Paus van Rome, de algemeene vader der Christenen, Karei eene groote onderscheiding waardig keurde, en hem met eigen hand in den Kerstnacht van het jaar 800 te Rome de gouden keizerskroon op het hoofd plaatste ? 3. Karei was er ook op uit, de kunsten en wetenschappen in zijn uitgestrekt rijk te doen bloeien. Door het gebrek aan scholen gebeurde het in die tijden niet zelden, dat zelfs aanzienlijke personen noch schrijven, noch lezen konden. Nu was het Kareis zorg hierin te voorzien. Hij moedigde de geleerden aan, riep hen aan zijn hof, en schonk hun gewichtige betrekkingen. Hij deed scholen bouwen en om de leerlingen tot vlijt aan te sporen, kwam hij dikwijls zelf naar hunne vorderingen vernemen; dan prees hij de ijverigen en bestrafte de tragen, en waren deze laatsten kinderen van voorname familiën, dan zeide hij hun, dat zij nooit of nimmer op eenigen voordeeligen post behoefden te rekenen. 4. De wetten, die Karei zijnen onderdanen gaf, waren juist geschikt voor zijn tijd. Wel waren ze streng, maar men dient in het oog te houden , dat de min of meer ruwe en onbeschaafde bewoners van Kareis uitgestrekt gebied, dat van den Oder en de Raab tot den Ebro, en van den Eider tot de Straat van Messina reikte, dikwijls door vrees voor straffen moesten in toom gehouden worden. Daarenboven wilde Karei, als oprecht Katholiek, ook zijne macht gebruiken om zulk kwaad te straffen , dat de tegenwoordige vorsten als onstrafbaar voor de wet beschouwen. 5. In de laatste jaren van Kareis leven begonnen de woeste Noormannen zijn gebied te bestoken, doch zij werden telkens door 's Keizers machtigen arm teruggeslagen. Hij vreesde hen niet voor zich zeiven, maar de gedachte, dat zij in de toekomst vreeselijke rampen aan zijn land zouden berokkenen, smartte hem innig. 6. Karei de Groote overleed in 814, na eene regeering van 46 jaren, te Aken. In deze stad, alsook te Nijmegen , verbleef hij gaarne, om van de zorgen der regeering uit te rusten. In laatstgenoemde stad heeft hij het Valkhof laten bouwen, en in Aken is de prachtige Domkerk door zijne zorgen opgetrokken. Hier ook werd zijn stoffelijk overschot bijgezet. In verschillende bisdommen van Frankrijk en Duitsland wordt de beroemde vorst als gelukzalig vereerd. Zijn feestdag valt op den 28en Januari. 1. In de vorige les noemden wij u reeds dit volk. Maar wie waren eigenlijk de Noormannen ? Wij zouden ons een verkeerd denkbeeld van hen vormen, zoo wij hier dachten aan de bewoners van Noorwegen of Noren. De Noormannen, die in onze geschiedenis zulk een droevige vermaardheid hebben verworven, waren vooral Saksers, Friezen en Denen. Gij weet reeds , dat Karei de Groote langdurige oorlogen heeft gevoerd tegen beide eerste volksstammen, en dat hij hen door ijverige geloofsverkondigers tot de kennis van den waren God wilde brengen. Bekeerden zich nu velen tot het Christendom , een groot aantal ook bleven hardnekkig aan den afgodendienst verkleefd. Deze laatsten vonden een vijand in Karei, en om nu veilig te zijn voor zijne zegepralende wapenen , weken zij uit naar Denemarken, waar zij Kareis invloed niet behoefden te vreezen. Met de heidensche Denen begaven zij zich op zee en waren gedurende twee eeuwen een geesel voor de meeste landen van westelijk Europa. Uit het voorafgaande zal het u duidelijk zijn, waarom hun haat vooral gericht was tegen kloosters en kerken, en tegen de verkondigers van den godsdienst. 8. Kort na Kareis dood brak er in Denemarken een opstand uit tegen den koning, zoodat deze met zijne broeders het land moest verlaten. De verjaagden 6. De Noormannen. (810—1010.) vroegen en verkregen van Lodewijk den Vromen, zoon en opvolger van Karei, eenige streken van ons land in eigendom. Dit verergerde natuurlijk de zaak, want nu hadden de opgestanen Denen, die door de vroeger naar hun land gevluchte Friezen en Saksers gesteund werden, eene reden te meer om deze gewesten aan te vallen. Met honderden schepen te gelijk kwamen de roovers aan, voeren onze rivieren op en legden kloosters en kerken, ja zelfs dorpen en steden in asch. Daarbij ontzagen zij zich niet, de arme bewoners op eene wreede wijze van het leven te berooven, wanneer dezen have en goed tegen hunne roofzucht wilden verdedigen. 3. Een hunner geweldigste invallen was die van het jaar 834. Onder meer andere plaatsen werden toen ook Utrecht, Tiel, Wijk bij Duurstede en Antwerpen geplunderd en verwoest. In 857 hadden de tegenwoordige provinciën Holland op hare beurt van de grimmige woede der Noormannen te lijden. Bij deze gelegenheid kwamen zij ook te Noordwijk. waar de heilige Priester Jeroen onder hunne handen den marteldood stierf, t*) 4. Was het te verwonderen, dat de zoo gekwelde bewoners van schrik vloden bij de aannadering hunner vijanden; dat zij de goddelijke hulp inriepen, waar de menschelijke macht te kort schoot, en in hunne litanieën de smeekbeden inlaschten : Van de woede der Noor- '*) Wellicht is de tijd niet verremeer, dat het graf van dezen heiligen Bloedgetuige eene bedevaartplaats zal zijn. Overigens heeft Qod reeds door een paar genezigen het vertrouwen van het volk dat daar komt bidden, beloond. mannen verlos ons, Heer! In plaats nu v^n die woestelingen met het zwaard te keer te gaan, vergaten de vorsten zoozeer hun plicht, dat zij door ontzaglijke sommen goud en zilver een schandelijken vrede van hen trachtten te koopen. Maar wat was dat anders dan die roofzuchtige horden tot nieuwe invallen uitnoodigen ? En zij kwamen ook telkens opnieuw terug, en het liep eindelijk zoo ver, dat hun groote landstreken moesten afgestaan worden, waar zij zich metterwoon vestigden. 5. Eindelijk behaagde het den goeden God, die deze beproevingen tot heil der nieuwbekeerden had toegelaten, het gebed der verdrukten te verhooren. Arnulf, koning van Duitschland, versloeg de Noormannen in den bloedigen slag van Leuven, in het tegenwoordige België, zoodat hunne macht zoo goed als vernietigd werd. (891). Toch duurden hunne invallen nog voort tot het jaar 1010; maar zij waren minder hevig en bepaalden zich vooral tot de kusten. Friesland werd het langst door hen gekweld. Ondertusschen bloeide het Christendom langzamerhand weder op. De door • de Noormannen vernielde kerken en kloosters verrezen weder uit hun puin, en weldra was ons land geheel voor de Katholieke Kerk gewonnen. Was het bloed der verslagenen ook hier een vruchtbaar zaad van nieuwe Christenen ? 7. Ons land tijdens het Leenstelsel. (900.) 1. Waren de opvolgers van Karei den Grooten onmachtig hun land te verdedigen tegen de invallen der Noormannen, zij waren evenmin in fctaat hun uitgestrekt gebied te besturen. Langzamerhand zagen zij zich verplicht, kleinere gedeelten van hetzelve in leen te geven aan personen, die zich op eene of andere wijze verdienstelijk hadden gemaakt, of wier hulp zij later dachten noodig te hebben. Nu lag het geenszins in de bedoeling der vorsten , die gewesten voor goed af te staan ; neen, bij den dood , der leenhouders moesten hunne bezittingen weder aan den suzerein of leenheer vervallen. 2. Maar wat moest geschieden , viel niet altijd in den smaak der v a s a 11 e n , d. i. van degenen , die een stuk lands in leen hadden ontvangen; integendeel dezen trachtten zich hoe langer hoe meer onafhankelijk te maken, en wisten zelfs te bewerken, dat het hun geschonken bestuur erfelijk werd in hunne familiën. Hierdoor ontstonden de zoogenoemde groote 1 e enen als: hertogdommen, graafschappen en markgraafschappen, waarin wij het rijk van Karei den Grooten weldra verdeeld vinden. 3. Om niet te uitvoerig te worden, zullen wij ons bij Nederland bepalen en even zien, uit welke gewesten het bestond, toen de Fransche koning, Karel de Eenvoudige , eene streek gronds gaf aan zekeren Dirk, dien wij als den eersten graaf van het latere graafschap Holland kennen. 4. Vooraf zij gezegd, dat in 843, door het verdrag van Verdun, in noordelijk Frankrijk, het rijk van Lodewijk den Vromen in drie groote deelen werd gesplitst , namelijk Frankrijk, Duitschland en het Middenrijk , later Lotharingen genoemd. Dit laatste, hetwelk zich uitstrekte over het oostelijk deel van het tegenwoordige Frankrijk en vervolgens over de gewesten tusschen Schelde en Rijn, omvatte dus het voornaamste deel van ons land. Het hield echter spoedig op als zelfstandig rijk te bestaan, en kwam in 't begin der tiende eeuw voor goed aan Duitschland. Karei de Eenvoudige, koning van Frankrijk, werd door de Lothai'ingers, die ontevreden waren over het bestuur van Lodewyk het Kind, tot vorst gekozen. (914—921.) Zoo kon hij in 922 onzen reeds genoemden Dirk beleenen. Twee jaren later veroverde de Duitsche keizer, Hendrik de Vogelaar , Lotharingen, en maakten dus onze gewesten voortaan een deel uit van Duitschland. 4. Lotharingen werd later een hertogdom, en om de macht van deszelfs beheerscher te breken werd het vervolgens in Opper- en Neder-Lotharingen verdeeld. Tot het laatste behoorde ons land, met uitzondering van het gebied der vrije Friezen, dat zich uitstrekte over Noord-Holland, Friesland, Groningen en het land , dat thans door de Zuiderzee is ingenomen. De Friezen leefden nog altijd onder hunne potestaten of gezagvoerders, hun door Karei den Grooten geschonken. 5 De aanzienlijkste van alle leenstaten in ons land was zonder tegenspraak het Bisdom Utrecht. Reeds de H. Willibrordus bezat uitgestrekte goederen , hem door vorsten en machtige heeren geschonken. Deze bezittingen der kerk van Utrecht werden onder zijne opvolgers nog vermeerderd, vooral door de vrijgevigheid der Duitsche keizers , en eindelijk strekte zich het Sticht uit van de monden van den Rijn tot aan Groningen. In die tijden waren vele bisschoppen ook wereldlijke vorsten, en hun wijs bestuur, het vertrouwen, dat men in hen stelde, zoomede de genegenheid der Katholieke koningen en keizers waren oorzaak, dat hunne gewesten bloeiden en machtig werden. O. Naast het bisdom Utrecht bestond het graafschap Gelder en Zutfen, later in 1339 een hertogdom geworden. Dit omvatte het oostelijk deel van Gelderland en dat gedeelte van onze provincie Limburg, waar de steden Venloo en Roermond liggen, benevens een deel van de Rijn-Provinciën. 7. Verder had men nog het hertogdom Limburg , dat in 1288 na den slag van Woeringen, niet ver van Keulen, aan Brabant kwam. Het strekte zich uit over het zuidelijk deel der provincie van dien naam , alsmede over het aangrenzend deel van Duitschland. 8. Brabant, dat wij zooeven noemden, was oorspronkelijk het graafschap Leuven. Het werd later, evenals Gelder, een hertogdom en omvatte ook dat deel van Noord-Brabant, dat wij de Meierij heeten. Daar stichtte Godfried III in het jaar 1184 het later zoo beroemde Den Bosch. Het westelijk deel dezer provincie behoorde tot het markgraafschap Antwerpen; terwijl Zeeland, ten Zuiden van de Schelde, tot Vlaanderen gerekend werd. Voegt men hier nog bij de landstreek, aan Dirk geschonken, dan hebben wij geheel het tegenwoordige Nederland. 9. Nu hoort men nog wel eens van kleinere staten of zoogenoemde heerlijkheden; maar deze waren leengoederen , aan eene of andere aanzienlijke familie geschonken. Zij droegen den naam van achter- 1 e e n e n en gingen allengs op in de grootere gewesten. Het ligt niet in ons plan, van elk der bovengenoemde deelen van ons land iets te zeggen; wij bepalen ons vooral tot het latere graafschap Holland, dat klein en onaanzienlijk in zijn begin, toch het gewichtigste van alle Nederlandsche gewesten zou worden. -»>;•■!<=■ . 8. Holland onder zijn eerste Gravenhuis. (922—1299.) 1. In de vorige les is reeds aangestipt, dat Karei de Eenvoudige een zekere Dirk of Diederik , met een léengoed begiftigde. Deze Dirk was een dapper ridder en, naar men wil, een kleinzoon van Dietbold , die vroeger met Gerolf de Hollandsche kuststreken tegen de Noormannen verdedigd had. De leenbrieven werden geteekend te Bladel, in de provincie Noord-Brabant, ten jare 922. Het aan Dirk geschonken land werd hem geheel in eigendom afgestaan, wat met andere leenen, zooals reeds is aangemerkt, niet altijd het geval was. Zijn gebied strekte zich aanvankelijk uit van Alkmaar tot Beveland en van Bodegraven tot Katwijk , en bevatte alzoo eene smalle kuststreek in het tegenwoordige Noord- en Zuid-Holland. De parel van dit gebied was de rijke abdij van Egmond, welker bewoners groote stukken gronds ontgonnen, velen uit den omtrek werk verschaften en anderen door hun voorbeeld aanspoorden om door het bewerken van den bodem zich rijkdom en welvaart te verzekeren. 8. Hoe is nu die zoo onaanzienlijke kuststreek het zoo beroemde graafschap Holland geworden ? De voornaamste oorzaak van de latere macht der Hollandsche graven was hunne krijgshaftige geaardheid en hun voortdurend streven om hun gebied uit te breiden. 3. Noordwaarts van hun erfdeel woonden de WestFriezen , die door Dirk en zijne opvolgers terecht of ten onrechte als onderdanen werden beschouwd. Dan dit vrijheidlievend volk deelde het gevoelen der Hollandsche graven niet en vandaar een strijd, welke drie eeuwen lang duurde, namelijk van 985—1287. Eerst toen de Zuiderzee Noord-Holland van Friesland scheidde, erkenden de West-Friezen onzen graaf Floris V als hun meester. De pogingen echter van zijne opvolgers om ook de bewoners der tegenwoordige provinciën Friesland en Groningen te onderwerpen, zijn zoo goed als vruchteloos gebleven. 4. Oostwaarts van het grafelijk gebied van Holland lag het Bisdom Utrecht, welks uitgestrekte bezittingen en macht den Hollandschen graven een doorn in het oog waren ; vandaar hun voortdurend streven, om die macht zooveel mogelijk afbreuk te doen, vooral op die punten, waar de grenzen niet zeer nauwkeurig waren aangewezen. Het Sticht bleek niet opgewassen tegen de aanmatiging der Hollandsche graven, al kwamen ook soms de Duitsche keizers ten gunste hunner leenmannen, de Utrechtsche bisschoppen, tusschenbeide. ». Ten Zuiden van Holland lag het waterrijke Zeeland , een deel van het gebied der machtige graven van Vlaanderen. Ook op die streek lieten de Hollandsche graven het oog vallen, en na een langdurigen en vinnigen strijd, die reeds in 4043 begon, kwamen zij omstreeks het midden der 12e eeuw in het bezit der in lk249 landde, verrichtte hij wonderen van dapperheid. Maar grooter roem verwierf hij zich door zijne standvastigheid in het geloof. De turken , in wier macht hij gevallen was, wilden hem tot sultan van Egypte verheffen, op voorwaarde, dat hij hunnen godsdienst zou omhelzen. Maar de heilige koning wees dit aanbod met verachting van de hand. Na betaling van een zwaar losgeld en de teruggave van Damiate, dat hij bemachtigd had, herkreeg hij zijne vrijheid. In 1270 ondernam hij een tweeden kruistocht en kwam in Tunis. Vóórdat de strijd begonnen was, brak de pest uit in het leger der kruisvaarders , en ook Lodewijk, die de zieken hielp verzorgen, werd haar slachtoffer. In 4291 viel Ptolemaïs, de laatste bezitting der Christenen, in de macht der Turken, en daarmee eindigen de Kruistochten. OftO" 10. Gevolgen der Kruistochten. 1. Al hebben die groote krijgskundige ondernemingen het gestelde doel niet bereikt, toch is het zeker, dat zij eenen gewichtigen invloed uitoefenden op het toenmalige Europa, en niet het minst op onze Hollandsche gewesten. Onze voorvaderen waren zeer strijdlustig van aard: twisten en geschillen werden gewoonlijk met het zwaai d beslecht. Door de kruistochten nu werd aan dien strijdlust een edeler doel gegeven. Of was het niet beter zijn zwaard te gebruiken voor eene zoo verheven zaak als de herovering der heilige plaatsen, dan het te hanteeren om eigen eer en roem op te houden ? 3. De kruistochten deden verder den vrijen burgerstand onstaan. Behalve de geestelijken, had men vroeger alleen den adelstand en de lijfeigenen. Deze laatsten waren de slecht betaalde dienaren van de rijken, die van hen zooveel mogelijk voordeel trachtten te trekken. Kon het dan wel anders, of zulk een toestand moest een groote hinderpaal zijn voor de ontwikkeling van de verschillende takken van nijverheid ? Nu echter de Paus, in overeenstemming met de wereldlijke vorsten, diegenen der lijfeigenen vrij verklaarde, welke naar het Oosten ter kruisvaart togen, nam de nijverheid weldra eene hooge vlucht. De « vrije burgers" vereenigden zich in de steden ; het gemeenschappelijk samenwonen eischte tegemoetkoming in vele behoeften , en zoo werden de verschillende ambachten meer en meer ontwikkeld. Zij, die eenzelfde handwerk uitoefenden, verbonden zich tot zoogenaamde gilden, die langzamerhand groote voorrechten van de landsheeren genoten. Dezen laatsten toch kon het niet ontgaan , dat, door den vrijen burgerstand vooral , hun land in welvaart en bloei moest stijgen. En weldra ook streefden de poorters, gelijk men de stadbewoners noemde, den ouden adel door hunnen rijkdom op zij. 2. Handel en scheepvaart deden door de kruistochten mede een grooten stap voorwaarts. Deze beide bronnen van welvaart bloeiden overvloediger in het meer beschaafde Oosten. Vele producten uit die verre landen werden door die kruistochten bekend. Moet het ons bevreemden, dat weldra onze zeevaarders derwaarts stevenden, als onze zuidelijke naburen, de Vlamingen, in dien tijd reeds naar Rusland togen, om daar het toenmaals zoo gezochte bontwerk te gaan halen ? 4. De kunsten en wetenschappen , waarvan liet Oosten de zetelplaats was, vonden hier weldra trouwe beoefenaars, en dat vooral door toedoen der vorsten en edelen, welke zich in Azië hadden kunnen overtuigen, hoe ver hunne onderdanen in menig opzicht nog bij de Oosterlingen achterstonden. .V Was het ook geen zegenrijke vrucht der kruistochten , dat zij de verschillende volkeren , welke tot dan toe aan elkaar zoo goed als vreemd waren gebleven, meer vereenigden ? Zoo toch legden zij den grond tot dat onderling verkeer, waaruit natuurlijk de ontwikkeling der beschaving volden moest. O. Bij deze voordeelen zouden wij nog kunnen voegen het ontstaan der ridderorden, welke , in den beginne althans, zooveel goed gewerkt, en zulk een krachtigen stoot hebben gegeven aan de verspreiding van het Katholieke geloof onder de bewoners der Oost zee-landen. 11. Holland onder het Henegouwsche en Beiersche Huis. (1299—1433.) 1. Keeren wij nu weder tot het graafschap Holland, waar, zooals gezegd is , Jan II, graaf van Henegouwen , zijn kinderloos gestorven neef, Jan I, opvolgde. Slechts vier of vijf jaren heeft hij als graaf van Holland geregeerd, en toch zijn er onder zijn bestuur gewichtige gebeurtenissen voorgevallen. 3. Eenigen tijd vroeger had de koning van Frankrijk aanspraak gemaakt op het graafschap Vlaanderen, en lukkigen toestand leefde Willem nog ruim dertig jaren. In zijne plaats regeerde zijn broeder Albrecht. Deze ondernam een tocht naar Friesland, om den dood van Willem IV te wreken. Hij bemachtigde vele steden, doch behield ten laatste alleen Stavoren. ». Zijn zoon Willem VI heeft, na een langdurigen oorlog tegen de heeren van Ar kei, deze laatste heerlijkheid aan de grafelijke kroon van Holland gebracht. Toen deze graaf in 1417 overleed, werd hy door zijne eenige dochter, de ongelukkige Jacoba , opgevolgd. Alvorens de gebeurtenissen , onder haar bestuur voorgevallen, te bespreken, moeten wij eenige jaren terugkeeren , en een woord zegden van de verdeeldheden, welke toen de meeste Nederlandsche gewesten met rampen vervulden. 12. Heillooze twisten. (1350—1492.) I. In de tiende les is als een gevolg der kruistochten opgegeven het ontstaan van den burgerstand. De macht en welvaart van den burger waren den adel weldra een doorn in het oog; en ziedaar eene eerste reden van verdeeldheid in den lande. Het spreekt van zelf, dat de rijke poorter, die door zijn geld zich als den gelijke van menig berooid edelman begon aan te zien, zich niet langer geneigd toonde, om zijne minderheid en afhankelijkheid van dezen te blijven erkennen; en dat was eene tweede oorzaak van oneenigheid. '£. Wat was er nu nog noodig om het vuur van verdeeldheid , dat reeds zoo lang smeulde, te doen ont- vlammen ? Niets dan een partij-leider. Toen wij van den sporenslag spraken , hebben wij reeds gezien, dat de Vlaamsche adel zich bij den Franschen koning aansloot, om zich op den burger te wreken. Iets dergelijks gebeurde in Holland, toen Margaretha in twist geraakte met haar zoon Willem V. Aanstonds schaarde zich de adel aan de zijde der moeder, om zoo zijn verloren overwicht op den burger te herwinnen. Het zwakke bestuur eener vrouw liet hun immers de handen vrij. Maar van den anderen kant sloten zich de burgers bij Willem aan, omdat zij hoopten, bij hem steun te vinden tegen hunne benijders. Vroegere graven, zooals o. a. Willem II, Floris V en Willem III hadden immers den burgerstand beschermd en begunstigd. Zoo stonden dus burgers en adellijken vijandig tegenover elkander, en weldra had elke partij haar onderscheidingsteeken. De aanhangers van Willem kozen voor zich de g r ij z e kleur , naar het wapenschild van Beieren , dat lichtblauwe en zilveren ruiten te zien gaf. De voorstanders van Margaretha namen de rood e, in 't algemeen de geliefde kleur van den adel. 3. Over den naam van Kabcljauwschen, welken de eersten , en dien van Hoekschen, welken de laatsten aannamen, bestaan verschillende meeningen. L)e meest algemeene is deze: De partij van Willem noemde zich naar den kabeljauw, een visch, die aan onze kusten een zeker gezag over de andere waterbewoners uitoefent. Zij, de Kabeljauwschen, zouden hunne tegenstanders aan zich onderwerpen. De aanhangers van Margaretha gaven zich den naam van Hoekschen, naar den angel of hoek, waarmee de kabeljauw gevangen wordt. I let zal iedereen duidelijk zijn, wat zij door dien naam wilden te kennen geven. 4. De strijd begon: een vernielende, rampvolle strijd, die de rijke gewesten van Holland met brandstichting en moord overdekte. Steden, dorpen en adellijke kasteelen gingen in vlammen op, en het burgerbloed stroomde, als Hoekschen en Kabeljauwschen elkander ontmoetten. Geen banden vau bloedverwantschap zelfs waren meer heilig, en er werden gruwelen gepleegd, zoo onnatuurlijk, dat het verhaal daarvan ons met afgrijzen vervult. Nu verbeelde men zich niet, dat die burgeroorlog eindigde met de verzoening tusschen Margaretha en Willem. (1354.) Neen, de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten vonden hun grond niet in de oneenigheid van moeder en zoon, maar, zooals reeds is aangemerkt, in een partijhaat tusschen burger- en adelstand. Daarom liep de strijd eerst ten einde, toen een der patijen het onderspit had gedolven ; en dit had plaats, zoowat anderhalve eeuw later, onder Maximiliaan, voogd van Filips den Schoonen. (1492.) 5. Terzefder tijd dat Holland onder de rampzalige gevolgen van den burgerkrijg gedrukt ging, zag het er in andere streken onzer Nederlanden even droevig uit. Zoo bestreden elkaar in Gelderland de partijen der Heecherens en Bronkhorsten, in Utrecht, die der Lichtenbergers en Lokhorsten en in Friesland die der Schieringers en Vetkoopers. Even rampspoedige-gevolgen brachten die strijden voort, en in 't algemeen kan men zeggen, dat zij uit dezelfde bron voortvloeiden. 13. Sint.-EIisabethsvloed. (14-21.) Blik op den toestand onzes lands. — Boekdrukkunst. (1*23.) 1. Jacoba van Beieren had dan hare ongelukkige reireering begonnen in het jaar 1417. Wij zeggen ongelukkig, en dat was haar bestuur onder me„ig opzicht. Hare verregaande lichtzinnigheid, waardoor zij zich tegen de kerkelijke wetten bezondigde^ de plichtvergeten handelwijze van Jan van Brabant, haren gemaal; de aanspraak, die anderen maakten op haar graafschap: ziedaar zoovele oorzaken, welke hare regeering tot een tijdperk van jammeren maakten Daarenboven gaf haar optreden als gravin nieuw voedsel aan den wel is waar eenige jaren onderbroken, maar toch in geenen deele uitgewoeden burgertwist. Waren er ook al de steden, die zich-minder sterk tegen haar verzetten, ja zelfs hare zijde kozen, Dordrecht en andere plaatsen begonnen den strijd tegen haar en de Hoeksche partij, welke laatste op Jacoba's bescherming rekende. Opnieuw streden burgers tegen burgers en zag men afschuwelijke tooneelen van moord en vernieling. Het uiteinde van Albrecht Beiling , een Kabe iauw, al mogen ook de omstandigheden van zijn dood overdreven zijn , bewijst hoe vinnig de haat der strijdenden was. 2. Maar alsof de rampzalige gevolgen van eigen misdrijf, en de bloedige burgertwisten nog niet voldoende waren, om van Jacoba's regeering een ongelukkigen tijd te maken, brachten ook nog storm, watersnood en andere rampen het hunne daartoe by. Een hevige brand ontstond in Amsterdam, toen ree s eene onzer voornaamste koopsteden; een felle wind haar gekweekt; Hij heeft haar jaren lang de wreedste pijnen laten lijden, maar haar tevens een voorbeeldig geduld geschonken, hetwelk van hare smarten een rijke bron van verdiensten heett gemaakt. Misschien raadt'gij reeds den naam der Gelukzalige : wij bedoelen Lidwina van Schiedam. Zij werd geboren in het jaar 1380, op den feestdag der heilige maagd Gertrudis, den 18eo Maart, zooals de beroemde Thomas a Kempis, haar tijdgenoot, ons meldt. Stil en onbekend bij de menschen groeide zij op; maar het beschermende moederoog der H. Maagd, die in Schiedam haar wonderbeeld had, rustte op de schuldelooze Lidwina , en eenmaal zelfs lachte Maria hare trouwe vereerster toe. Begaafd met een vlug verstand, een scherpzinnigen geest en andere gaven der natuur, kon zij eene schoone toekomst te gemoet zien. Maar Lidwina vergat al het aardsche en hechtte zich met onverdeelde liefde aan Jezus. Met kinderlijken aandrang smeekte zij God, dat Hij elke genegenheid tot de schepselen uit haar hart mocht rukken. Dit gebed werd verhoord, en gelijk de tuinier het teedere plantje met scherpe doornen omgeeft, om het voor schadelijken invloed te behoeden, zoo omringde de hemelsche Hovenier haar met de stekelige doornen van smart en lijden. Toen zij 15 jaar oud was, ging zij eens naar het ijs; zij viel door de onhandigheid eener gezellin, en werd zwaar gekwetst. Tevergeefs werden de geneesheeren ontboden; de kwaal verergerde, en weldra openbaarde zich een vreeselijke verzwering. Dit was het begin van een lijden, dat 38 jaren duren, en slechts met haren dood eindigen zou. In den beginne gaf de lijderes zich wel eens over aan ongeduld, maar nauwelijks had zij zich , volgens den raad van een geestelijke, die haar bezocht, op de overweging van Jezus' lijden toegelegd, of zij leed niet alleen met geduld, maar zelfs met liefde. De vijf eerste jaren van hare ziekte kon zij nu en dan nog opstaan; maar de overige 33 moest zij op haar smartbed doorbrengen. Vele jaren lang gebruikte zij niet het geringste voedsel, zelfs geen drank ; tenzij alleen de Spijze der Engelen, waardoor God haar op eene wonderdadige wijze in het leven scheen te behouden. Ondertusschen namen hare pijnen voortdurend toe: groote wonden overdekten weldra haar lichaam, ondraaglijke smarten leed zij in hoofd en tanden, in één woord, geen enkel lidmaat, of het werd op de hevigste wijze gefolterd. Zij kon zich zeiven niet bewegen, en moest voortdurend op haren rug blijven liggen. Maar met haar lijden vermeerderde ook haar wonderbaar geduld, en het scheen , dat de inwendige liefdevlam, die haar verteerde, hare lichamelijke pijnen deed vergeten. De gelukzalige ging zelfs zoo ver, dat zij den Hemel om nieuwe smarten bad. Haar rechteroog was geheel blind geworden , en het linker zoo zwak , dat zij het minste licht niet kon verdragen ; daarom lag zij voordurend in het duister. Weinig werd zij door de menschen bezocht, maar God verleende haar de gunst, dat zij dikwijls haren Engel aan hare zijde zag. En wat bijna ongelooflijk schijnt, zij, die zooveel troost scheen te behoeven, werd eene troosteres der bedrukten, die tot haar kwamen. Lidwina deelde aan armen en ongelukkigen datgene uit, wat haar nu en dan ter verkwikking werd gezonden. heerschzucht weten in te toornen, een goed en rechtvaardig vorst zou geweest zijn. 4. Zijne eenige dochter was Maria van Bourgondië, die hem in den ouderdom van slechts 20 jaren opvolgde Vóórdat wij iets van haar bestuur verhalen , moeten wij eenige jaren teruggaan , en nog even een feit aanstippen, dat een waarschuwende les bevat voor hen , die het vierde gebod overtreden en zich tegen hunne ouders bezondigen. ». In het Geldersche hertogdom waren onlusten uitgebroken, wijl men ontevreden was over het bestuur van Arnoud, die de zaak der Bourgondische vorsten , ten nadeele zijner onderdanen, wat te veel voorstond. Van die ontevredenheid maakte de zoon des hertogs , met name Adolf, op de schandelijkste wijze misbruik. Na een feestmaal te Grave, waar de oude hertog veelal verbleef, rukte de ontaarde zoon, geholpen door eenige slechte menschen, zijn grijzen vader des nachts uit het bed , en dwong hem, zonder dat de oude man zelfs behoorlijk gekleed was, vijf uren lang over het ijs te gaan, wijl hij zelf te paard volgde. Vijf jaar bleef de ongelukkige vader in het slot te Buren gevangen , en dat ondanks de liefdevolle vermaningen van den Paus, die Adolf bad, zich toch niet zoo schuldig te maken jegens zijn vader. 6. Nu werd Karei de Stoute als scheidsrechter aangewezen tusschen vader en zoon, en de Bourgondische hertog trad te liever als zoodanig op, wijl hij daarin een middel zag ter uitbereiding zijner macht. Arnoud en Adolf verschenen voor Karei; maar de ondankbare zoon wilde slechts van eene verzoening hooren, onder voorwaarde, dat de vader hem het hertogdom afstond. « Liever" , klonk het hemeltergend woord , « werp ik mijn vader in een put en mij zeiven er boven op, dan hem de kroon te laten!" Karei deed den snooden zoon weldra gevangen nemen en opsluiten; later, na Kareis dood, werd hij door de oproerige Gentenaars uit zijn kerker bevrijd, en aan het hoofd gesteld van een leger, dat tegen de Franschen te velde trok. Maar hier wachtte hem de straffende hand van God : het paard, dat Adolf bereed, werd schichtig en wierp zijnen berijder, die reeds gewond was, uit het zadel. Onder het vallen bleef deze met den eenen voet in den stijgbeugel vastzitten, en zoo werd de ongelukkige over doornen en struiken voortgesleept. Een spoor van bloed teekende den weg, dien het paard had genomen , en de rampzalige gaf eindelijk den geest. Zoo straft God hem, die zijne ouders niet eert. De oude hertog, in zijne macht hersteld, kon het met zijne onderdanen niet raden, en was weldra verplicht zijn hertogdom aan Karei den Stouten te verpanden. Doch slechts korten tijd droegen de fiere Gelderschen het Bourgondische juk. 17. Maria van Bourgondië. (1477—1482.) Edelmoedige zelfopoffering. (1482.) De vrede hersteld. (1492.) 1. In de vorige les is u gezegd, dat Karei de Stoute door zijne eenige dochter Maria werd opgevolgd. Droevig waren de omstandigheden voor de jeugdige vorstin: de schatkist was uitgeput; de bevolking, verbitterd over de afpersingen van haar vader, was tot oproer geneigd, en de sluwe Lodewijk XI, Kareis tegenstander, maakte zich gereed, om haarde schoonste gewesten te ontrukken. Gelukkig vond Maria ten minste eenigen steun bij enkele voorname heeren des lands. Ook Holland en Zeeland zwoeren haar trouw, toen zij hun het Groot Privilegie toestond. Zoo heette men , de gezamelijke voorrechten, welke zij aan die gewesten verzekerde. Doch haar ontbrak een sterker arm, die hare rechten tegen Franknjks hebzuchtigen koning kon verdedigen. Deze toch had reeds het hertogdom Bourgondië aan zijne kroon gehecht , en stond gereed om ook Franche-Comtè en Artois, twee gewesten in noordelijk Frankrijk, aan te randen. 2. Maria verbond zich dan in den echt met Maximii.iaan, aartshertog van Oostenrijk, zoon van FrederiklII, keizer van Duitschland. Hij was opgewassen tegen den heerschzuchtigen Lodewijk, en stelde weldra paal en perk aan diens veroveringen ; daarenboven bracht hij Gelderland, dat zich aan het Bourgondisch gezag had onttrokken , onder zijne macht. Minder gemakkelijk viel het Maximiliaan de oproermakers in Gent en Brugge te beteugelen. Eenmaal zelfs hielden de Bruggenaars hem 3 maanden lang gevangen , zoodat de keizer van Duitschland en de Paus zelf tusschenbeide moesten komen. 3. In Holland, Zeeland en Utrecht braken omstreeks dezen tijd opnieuw de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten uit. Ofschoon de strijd niet zoo algemeen werd als vroeger, kostte hij toch weer veel burgerbloed, en werden er gruwelen gepleegd, die ons doen zien, dat de partijhaat nog niet was bekoeld. Te dezer gelegenheid had de edele zelfopoffering plaats van Jan van Schaff'elaar, wiens naam de geschiedenis ons heeft bewaard. Wij noemen zijne zelfopoffering eene edele daad; hij gaf immers zijn leven, om dat zijner negentien krijgsge/.ellen te redden. En zulk een man verdient den lof van het nageslacht! Verre ook is hij verheven boven andere personen, die door sommige schrijvers zoo hoog geprezen worden, en wier dood niets anders was dan een zelfmoord. Wij zullen later wellicht de gelegenheid hebben, eenige van die mannen te noemen. •I. Laat ons thans hooren, wat de geschiedenis meldt van Jan van Schaffelaar. Deze was het hoofd eerier kleine schaar Kabeljauwen uit de omstreken van Amersfoort. In Utrecht had de Hoeksche partij de overhand en zij vervolgde overal hare tegenstanders. Om zich en de zijnen aan het gevaar te onttrekken, week van Schaff'elaar naar Barneveld, in Gelderland, en versehanste zich daar in een ouden toren. Maar weldra kwamen de vijanden uit Amersfoort en Nijkerk in zoo grooten getale opdagen, dat de vluchtelingen een zekeren dood voor oogen zagen. Nochtans waren zij besloten, zich tot het uiterste te verdedigen tegen de wraakgierige vervolgers, die den toren omsingelden. Doch hoort, daar roept de aanvoerder der Hoekschen: « Werpt uwen bevelhebber naar beneden, en den overigen zal lijfsbehoud geschonken worden!" Men verneemt dezen eisch , maar niemand denkt er aan, zulk eene laagheid ten opzichte van zijn hoofdman te begaan. Dan , ook van Schaflelaar heeft het geroep zijner doodvijanden gehoord, en besloten om negentien levens te redden ten koste van het zijne, stort hij zich, alvorens zijne krijgsmakkers het kunnen verhinderen, naar beneden , waar hij op de pieken der Hoekschen opgevangen, den heldendood sterft. Dit had plaats in 1482. 5. In dit zelfde jaar was Maria van Bourgondië overleden, en thans trad Maximiliaan op als voogd van zijn vierjarigen zoon , Filips den Schoonen, met wien de heerschappij over de Bourgondische gewesten in het Oostenrijksche Huis overging. Algemeen werd Maximiliaan erkend, behalve in Vlaanderen. De woelzieke bewoners van dit gewest, die zich zoo sterk hadden verzet tegen de Bourgondische vorsten, wilden thans wederom hun geluk beproeven. Maar al hunne oproeren, waarbij zij zelfs den ouden vijand van Karei den Stouten en Maria van Bourgondië ter hulp riepen, baatten hun weinig; en eindelijk moesten zij het onderspit delven. Brugge vooral heeft zijn opstand tegen zijn wettigen heer zwaar geboet: het verviel van zijn vroegeren luister en verloor zijn invloed. Zijn handel werd verplaatst naar Antwerpen, toen reeds eene der beroemdste steden van de Zuidelijke Nederlanden, en dat weldra de eerste koopstad van Europa worden zou. ®. In 1486 werd Maximiliaan Boomsch ko- n i n g, waardoor de weg tot den Duitschen keizerstroon voor hem open stond. Onder zijne voogdijschap hadden de laatste woelingen der Hoeksche en Kabeljauwsehe partijen plaats, en ontstond er tevens een nieuwe opstand in het tegenwoordige Noord-Holland, die namelijk van het Kaas- en Broodvolk. Maxmiliaans veldheer, Albrecht van Saksen, versloeg den laatsten Hoekschen bevelhebber Jonker Frans van Brederode, en bedwong ook den opstand in Noord-Holland. Velen der belhamels werden met de galg gestraft, anderen werden zware geldboeten opgelegd. Zoo wrang zijn de vruchten van verzet en opstand tegen het gezag ! Nu was in ons land de vrede hersteld omstreeks 1492; dus in hetzelfde jaar, dat de groote Columbus Amerika ontdekte. 19. Filips de Schoone. (1493—1506). Karei V onder voogdij; zijne eerste regeeringsjaren. (1506—1519.) 1. Maximiliaan volgde in 1493 zijn vader als Duitsch keizer op, en nu aanvaardde Filips de Schoone, in den ouderdom van nauwelijks 15 jaren, zelf het bestuur over deze gewesten. Hij trad met kracht op en ontving de hulde van al zijne onderdanen , ofschoon dezen hunne vroegere voorrechten merkelijk zagen verminderen. De onderwerping der Hoekschen en het onderdrukken van den opstand in Vlaanderen hadden nieuwe kracht geschonken aan het bestuur der vorsten uit het gen. Daarbij moest deze aan Karei afstaan die streken van zijn gebied , welke thans tot Nederland behooren. In genoemd jaar werden de 17 Nederlandsche gewesten , waartoe geheel ons vaderland behoorde, onder één bestuur vereenigd. Sederl '1530 was de landvoogdij opgedragen aan Kareis zuster, Maria, die in regeeringsbeleid voor Margaretha niet behoefde onder te doen. 3. Maar 's keizers zorgen bepaalden zich niet tot den oorlog tegen Frankrijk en Gelderland ; hem ging ook de verdediging van den Katholieken godsdienst ter harte; en hij meende dien met al zijn gezag te moeten steunen , sedert de Paus zelf hem gekroond had tot keizer van het heilig Roomsche Rijk (1530.) In 1522 hadden de Turken, onder hunnen Sultan , Soliman II, eene zeer gewichtige overwinning behaald. In dat jaar namelijk sloegen zij met eene krijgsmacht van 200 000 man het beleg voor de stad Rhodus, op een eiland van denzelfden naam , in de Middellandsche zee, waar zich de ridders van St-Jan , sedert hun vertrek uit Palestina, gevestigd hadden. Dezen verrichtten wonderen van dapperheid tegen den overmachtigen vijand, maar moesten zich eindelijk overgeven , en de barbaarsche Turken deden allen op de gruwzaamste wijze omkomen. Terzelfder tijd bedreigden die vijanden van het Christendom uit Belgrado Hongarije en Oostenrijk. De Paus, beducht voor het lot der Europeesche Christenen , wist een verbond te bewerken tegen den algemeenen vijand, zoodat deze zijne veroveringen niet verder kon uitbreiden. Bij deze gelegenheid bleek het eens te meer, hoezeer haat en afgunst den mensch kunnen vervoeren; want terwijl de meeste vorsten van Europa, met Karei V aan het hoofd, zich tegen de Turken verbonden, sloot Frans I eene overeenkomst met die vijanden der Kerk. En deze vorst durfde na eene geleden nederlaag nog aan zijne moeder schrijven: «Alles is verloren, behalve de eer!" 4. Maar grooter roem nog heeft Karei zich verworven door zijne tochten naar Tunis ep Algiers. De vorst van laatstgenoemd gewest, die Soliman II als leenheer erkende, had den Bey, d. i. vorst van Tunis van zijne staten beroofd , en deze nam zijne toevlucht tot Karei. Reeds lang had de keizer naar eene gelegenheid uitgezien om de Algerijnsche zeeroovers voor hunnen overmoed te straffen. Duizenden Christenslaven, die in de boeien dier wreedaards zuchtten , staken smeekend de armen naar eenen redder uit. Wat al lijden ook hadden zij te verduren! In akelige kerkers opgesloten of tot dwangarbeid veroordeeld, werd hun slechts de keuze gelaten tusschen afval van hun geloof, en een langzaam wegkwijnen onder de dagelijks herhaalde folteringen. Maar ziet, daar nadert de vloot der Christenen, eene talrijke vloot, zooals er sedert de Kruistochten geene op de Middellandsche Zee gezien was. De zeeroovers kunnen zich niet met haar meten; en wagen zij het weerstand te bieden, dan moeten zij weldra wijken. Na allen tegenstand overwonnen te hebben, landt Karei in Tunis, en daar schenkt hij de vrijheid terug aan 20 000 van die ongelukkigen. Hij neemt ze op zijne schepen, en onder de levendigste dankbetuigingen der geredden keert hij naar Europa weder. Hoevele gelukkige familiën ontvingen een vader, broeder of zoon in haar midden weder ! Later ondernam Karei nog een tweeden tocht; was deze minder gelukkig, hij strekt onzen Nederlandschen vorst niet minder tot eer. S. Het voorgaande kan ons reeds eenig denkbeeld geven van Kareis onvermoeide werkzaamheid; maar wij zouden ons vergissen, zoo wij meenden, dat geene andere belangen hem bezig hielden. Hij beschermde ook nog den zeehandel zijner Nederlandsche onderdanen tegen Engeland, Denemarken en Frankrijk. Hij beteugelde den oproerigen adel, die zijne vroegere heerschappij over den burger trachtte te herwinnen. Met kracht onderdrukte hij ook elk verzet en oproer tegen zijn gezag, zooals dit het machtige Gent vooral heeft moeten ondervinden. En bij dit alles voegde zich nog de strijd tegen de Hervorming, een strijd, die meer dan dertig jaren heeft geduurd. 1. In deze les willen wij u een enkel woord zeggen van het ontstaan en den snellen voortgang van een opstand tegen Paus en Kerk, welke de verschrikkelijkste rampen en jammeren na zich heeft gesleept, en millioenen menschen hun grootsten schat, het alleen zaligmakend geloof, heeft ontroofd. Deze opstand is de rampzalige hervorming uit de 16e eeuw. Had een keizer, met name Karei, door zijne vorstelijke bescherming te verleenen aan de geloofsverkondigers , Duitschland tot het ware geloof helpen brengen, 21. De Hervorming. regeering over deze landen aan zijn zoon Filips II. Het volgende jaar kreeg de jeugdige vorst Spanje met de ontdekte streken in Amerika en de bezittingen in Italië ; terwijl Ferdinand , Kareis broeder, reeds sedert 1530 Roomsch koning, de keizerlijke eereteekenen ontving. Maria, de zuster van Karei, die 25 jaren als landvoogdes deze landen bestuurd had, legde hare waardigheid neder. Waar Karei vooral prijs op stelde, was het behoud van het Katholieke geloof in de Nederlanden. Derhalve drukte hij zijn zoon op het hart, de strafwetten of plakkaten tegen de ketters met alle kracht te handhaven. Dan vertrok hij naar Spanje, waar hij zich in een klooster tot den dood bereidde ; hij stierf in het jaar 1558. 2. Filips II was, wat anderen van hem ook zeggen mogen , in menig opzicht een voortreffelijk vorst. Hij was zeer godsdienstig, en wilde ook den godsdienst door anderen geëerbiedigd zien. Eens was hij in de kerk en zag daar twee van zijne hovelingen , die met elkaar lachten en praatten. Na afloop der godsdienstoefening deed hij de schuldigen bij zich komen, verweet hun hunne oneerbiedigheid en joeg hen daarna weg uit zijn dienst. Gedurende een veldslag, dien zijn leger den Franschen leverde, bad hij, voortdurend geknield, om de overwinning, en God verhoorde zijn gebed : de vijand leed een gevoelige nederlaag. Was het te verwonderen, dat zulk een vorst met alle kracht zich verzette tegen de ketterij, die reeds onder zijns vaders bestuur in 't geheim in de Nederlanden was doorgedrongen en nu dreigde het hoofd voor goed op testeken? Dit laatste punt vooral kunnen protestantsche schrijvers den Spaaiischen vorst niet vergeven. Vandaar die hatelijkheden, die spot en hoon, welke zij Filips naar het hoofd werpen; vandaar hun schelden en schimpen, alsof hij inderdaad een dwingeland, een onderdrukker zijner onderdanen ware geweest! Wij , Katholieken, zien echter in die lage handelwijze van andersdenkenden, eene groote eer voor Filips, en het duidelijkst bewijs van zijne deugd en godsdienstzin. 3. Toch stond Filips, als vorst, bij zijn vader achter. Hij miste diens krachtigen arm en overwegenden invloed ; hij was geboren Spanjaard, terwijl Karei Nederlander was in merg en been; hij koos zijne vertrouwelingen onder de Spanjaarden, gelijk Karei zich omgaf door Nederlanders. Daar hij de landtaal minder goed sprak, toonde hij zich hier wat terughoudend en weinig spraakzaam. Hij wantrouwde in 't algemeen den vreemdeling en vooral was hij besluiteloos, en langzaam in het uitvoeren van plannen, die spoed eischten. Maar mogen dit redenen geweest zijn voor zijne Nederlandsche onderdanen om hem minder hoog te achten dan zijn vader, het waren geene voldoende gronden om zich tegen hem te verzetten. Filips was en bleef de wettige vorst dezer landen, en de begunstigers der hervorming, zijne gebreken overdrijvende, hebben zich daarvan bediend om hunnen opstand legen godsdienst en kerk een schijn van billykheid te geven. 4. Filips II had zich bij de aanvaarding van het bestuur wel aanstonds naar Spanje willen begeven, maar de oorlog met Frankrijk belette hem zulks. Eerst toen, na de zegepraal zyner troepen bij Grevelingen en St. Quentin, in 1559 de vrede van Cateau Cambrésis, in het Noorden van Frankrijk, geteekend was, besloot hij te vertrekken. In zijne plaats benoemde hij Mahgaretha van parma als landvoogdes, en voegde haar eenige be- - - r . o ... x 0 veruonq kwame personen als raadgevers en medehelpers in 't bestuur toe. Dezen waren vooral Granvelle, Viglius en Barlaimont. In alle gewichtige regeeringszaken zou Margaretha, zoo wilde het Filips, den eerstgenoemde raadplegen. 5. Om de voornaamste edelen des lands, o. a. Oranje, Egmond en Hoorne, aan zich te verbinden, schonk hij hun verschillende gewesten, die zij als stadhouders konden besturen. Maar Filips bereikte zijn doel hiermee niet; deze drie mannen achtten zich beleedigd dooide verheffing van Granvelle. Toen de koning alles geregeld had, scheepte hij zich in, nochtans niet zonder een bang voorgevoel voor de toekomst. Hij had genoegzaam bespeurd, dat men in deze gewesten niet zeer voor hem genegen was; daarenboven droegen verschillende plaatsen reeds in zich de kiem der ketterij , die zich voor toogenblik nog wel niet in 't openbaar had durven vertoonen, maar die misschien spoedig driest en onbeschaamd voor den dag zou komen. Het vervolg bewees, dat Filips maar al te juist geoordeeld had. B. Nauwelijks toch was hij vertrokken, of de kettersche predikanten overschreden onze grenzen en begonnen het heillooze vergif hunner leering te verspreiden. De moedige houding van den Kardinaal-Aartsbisschop Granvelle , den sterksten steun van de landvoogdes, stelde nog wel een hinderpaal aan haren spoedigen voortgang, maar de steun, dien de dwaalleeraars vonden bij de grooten, gaf hun toch eene vaste hoop voor de toekomst. Weldra kreeg Granvelle eene menigte vijanden, waaronder vooral het bovengenoemd drietal, die het hem zoo lastig mogelijk maakten. Laster, smaad, verguizing, niets werd tegen den ijverigen verdediger van het ware g*lo°f g^pajrd; e„ zoo hoog liep hetkwaad> datFi; rcr.-rr.-c——£ van lammeren. De landvoogdes bracht Filips op de inderta'adTÓ l°° gd00,en' dat de tetót 1 I , ^ 7S' HU bleef ™chte» »■« Mi» „ 0,n t« bestrijden, totdat een vreese- hulp te^aat '" """""" "ChU<"le; d°ch "»>" ^ 23. Beeldenstorm. (1566) Al»a in de Nederlanden (1567—73.) '• ook in ons landde oomken talonden d,e elders de ,e,-spreiding der ketterij in de hand werk en, tod, moeten wij den snellen voortgang der dwaal ker alh,er vooral toeschrijven aan de m'a„n"e„ dte door belS t "•"» • unne zucht naar onafhankelijkheid de ver heil,„g van vreemdelingen, van Gran.elle tot de CSCSTihel mem* mp. in hot ai nieUW °Peer'chte Bisdommen en L stond'T: K "''S h"nne 1"»<*< '» "» omhelzen ,'e,, d'steunen en riii" der edelen. Zij boden Margaretha een smeek schrift aan, waarin ze haar vroegen de grieven van het volk weg te nemen. De landvoogdes verschrok, toen ze daar een stoet van 300 edelen zag, maar Barlaimont stelde haar gerust, zeggende : « Vrees niet, mevrouw, het zijn maar bedelaars of geuzen". In plaats van zich door dezen naam beleedigd te achten, kozen ze hem als een eeretitel, en later werden de ketters allen onder deze benaming aangeduid. 3. De landvoogdes had beloofd aan de eischen des volks te voldoen, en zij schreef daarover aan Filips; maar wijl het antwoord zich liet wachten, won de geest van verzet al meer en meer veld. De ontrouwe edelen spoorden het volk aan om zich zelf recht te verschaften en eigen vrijheid te bewerken. De onnadenkende menigte liet zich gemakkelijk verleiden. Onder de bescherming van den hoogeren adel kwamen uit Fiankrijk en Duitsland de dwaalleeraars in menigte over, en in het land zelf waren er weldra velen , die zich als predikers der ergelijkste gruwelen opdeden. Om zich een aanhang te verzekeren was niets noodig, dan dat men de kunst verstond van schelden en schimpen op al wat heilig was. Het slecht onderwezen volk stroomde van alle kanten toe, en soms zag men tot 30 000 toehoorders rond die zoogenaamde predikanten bijeen. De stadhouders der verschillende gewesten lieten over het algemeen zulke ongeregeldheden toe, en de landvoogiles was machteloos om het kwaad te beteugelen. De waarschuwende stem der geestelijke Herders, der priesters en kloosterlingen werd door de misleiden niet langer meer aanhoord. Wat was er nog noodig om den vernielenden storm te doen losbreken, tenzij een teeken van een of anderen stoutmoedigen leider ? En dat teeken werd gegeven. . ..*• Den 1°ea AuSustus 1566 had een hoedenmaker bij Cassel, in West-Vlaanderen , een zeer oproerige predikatie uitgesproken voor een bende van 400 calvinisten. Na afloop derzeive wapenden zich de woestelingen met al wat hun onder de handen kwam, en vielen op de nabij gelegen kerk aan. Dat was het begin van den zoo beruchten B e e 1 d e n s t o r m, die over al de 17 Nederlandsche gewesten, met uitzondering van Zuid-Brabant, Luxemburg en Gelderland heeft gewoed en waardoor binnen den tijd van 3 weken 400 kerken en kapellen zijn vernield , of op de jammerlijkste wijze geschonden en onteerd. ». Onder woest getier stormden de nieuwe Wandalen de heilige plaatsen binnen; zelfs de godsdienstoefeningen weerhielden hen niet. De kruisbeelden werden afgerukt en onder de voeten gehaald ; de beelden der Heiligen verminkt of vergruisd; de heilige vaten geroofd en als drinkbekers gebruikt; de H. Hostiën uit den tabernakel gehaald, op den grond geworpen en met voeten getreden; de H. Oliën gebezigd om de schoenen te smeren, en de Godgewijde altaren op de ergelijkste wijze verontreinigd ! Men beklom de predikstoelen en schimpte en spotte met de verhevenste waarheden van onzen godsdienst. Sommigen schroomden niet, zich met de priestergewaden te bekleeden , en met vaandels en beelden optochten te houden door de straten en dat vaak onder het oog van hen, die gesteld waren om de orde te handhaven; onder het oog der trouw gebleven Katholieken, die onmachtig waren zulke gruwelen te beletten. Als een verslindend vuur verspreidde zich die vreeselijke verwoesting uit Vlaanderen over de verschillende gewesten, en in slechts weinige steden bleven de kerken ongedeerd. Weerstonden soms de gebouwen aan de vernielingswerktuigen der beeldstormers, de schade, die er werd aangericht , was toch gewoonlijk zeer groot. De Lieve-Vrouwenkerk van Antwerpen, toenmaals na St.-Pieter de rijkste kerk der Christenheid, leed eene schade van meer dan een millioen gulden ; en de prachtige S t.-.l a n , in Den Bosch, draagt nog he.ien ten dage de sporen'van de verwoesting, door de ketters aangericht. ö. Hier en daar trad de Katholieke bevolking krachtiger op voor de verdediging harer bedehuizen en daardoor bleven deze gespaard; dit was o. a. het geval met de kapel van Mirakel te Amsterdam. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat kloosters en andere Godshuizen evenmin ontzien werden; zelfs de boekverzamelingen, die vooral in de Zuidelijke Nederlanden zoo rijk waren, werden aan de vlammen prijs gegeven, en daardoor is aan de wetenschap en de beschaving eene niet te berekenen , ja onherstelbare schade toegebracht. Zoo ontzettend was in het algemeen de verwoesting, dat zelfs hare geheime begunstigers een oogenblik verschrikt werden , en eenige der belhamers van den oproer deden straffen. Men duchtte toch de wraak van Filips. Deze, onderricht wegens het schrikkelijk vernielingswerk , ontvlamde in hevigen toorn. Terstond gaf hij Al va , een streng en onverbiddelijk veldheer, den last het oproer te gaan straffen, en schonk hem daartoe de uitgebreidste volmachten. Aau het hoofd van 10000 Spaansche soldaten kwam hij tegen het einde van 1567 in de Nederlanden aan. De landvoogdes, die haar „eg verloor, verliet deze gewesten, waar zij zulke droevige dagen had beleefd. I. Nu Sloeg den kwaaddoeners de schrik om het hart en weldra bleek het ook duidelijk, wie zich schuldig erkenden. Bij duizenden vluchtten de oproerhngen naar Duitschland of kozen de bosschen van Vlaanderen en de zee voor wijkplaats, 't Zijn deze laatsten die ons de geschiedenis als Bosch- en Water- g6Uzen doel bennen, en die later zulke vreeselijke gruwelen hebben gepleegd. Willem van Oranje en diens broeders, benevens vele andere edelen zochten mede een heenkomen naar Duitschland, en weigerden terug te keeren, toen zij door Al va gedagvaard werden. Wel een bewijs dat zij zich zei ven schuldig achtten aan het gepleegde kwaad. 8. Het eerste werk van Alva waseen Raad van eroerten m te stellen, die onderzoek zou doen vegend g6ï' ^ 2eker h^den den dood end, maar het moet gezegd worden: de Raad g^ng ,n menig opzicht te ver, en maakte weinig of geen onderscheid tnsschen minder of meer schnldiL Alvas strengheid heeft dan ook de gemoederen verbitterd en zijne afpersingen en irotsche handelwijze hebben v^t Zi, T d6 ZMk Van den Spaanschen drteid h,H T êe"e" ' die h» d00r »<*f»oe- stand aam ° m"°m' ** een ""«'•«pigen weer- »• Oranje en zijne broeders bleven in Duitschland niet werkeloos. Welhaast vielen 4 legers, meest uit Fransche en Duitsche calvinisten samengesteld de ederlanden aan. De troepen van Lodewijk van Nassau Oranje's broeder, bevochten in 1568 bij Heilig erlee, in Groningen, eene overwinning op den stadhouder van Alva, Aremberg , die er het leven bij in schoot. Ook Adolf van Nassau, de broeder van Lodewijk, sneuvelde. Met dit feit begint de tachtigjarige oorlog. Arembergs nederlaag werd door Alva gewroken. Bij Jemgum, in Oost-Friesland, leed Lodewijk eene geduchte nederlaag. 24. Loevenstein verrast en heroverd. (1570.) Oen Briel in de macht der Watergeuzen 0e H. Martelaren van Gorkum. (1572.) 1. Terwijl Alva zijne bloedige strafvonnissen, onder meer anderen ook tegen Egmond en Hoorne, deed uitvoeren , en het volk van zich vervreemdde door zijne belastingen, vooral van den 10en penning, stelde Oranje al het mogelijke in het werk om de ketterij en den opstand tegen den wettigen vorst te doen zegevieren. Voor het oogenblik niet in staat om zelf iets gewichtigs te ondernemen , daar Alva hem genoodzaakt had zijne huurtroepen af te danken, zette hij anderen aan om het Spaansch gezag zooveel mogelijk afbreuk te doen, en door list of geweld te beproeven ergens in het land vasten voet te krijgen. Dit werd de aanleiding tot de verovering van het slot Loevenstein. Zij was het werk van Herman de Ruyter, een ossenkooper uit. Den Bosch, die zich vroeger reeds had doen kennen als een verwoeden beeldstormer en een hevigen vijand van al wat Spaansch was. Deze omstandigheid , zoomede de koelbloedigheid, die hem voor niets deed te- Cl:16", ?! ? kwSmen in 8ld VrijHeten ' of wel als mikpunt voor hunne kogels aan de masten hunner schepen bon- ?t geroo^de aderen brachten zij in Engeland ter markt en Oranje ontving van alles zijn deel. Zoodra Filips II hoorde, wat er op zeegeschied- ^7 ^ Enge'SChe k°ningin' *MP hare zü 21 7Z de Jeeschuimers gesloten houden, wat zij ook deed. Nu moesten de Watergeuzen andere landingsplaatsen zoeken. Zij lieten het oog vallen op Texel, om vandaar uit eene of andere Hollandsche stad te bemachtigen. Dit plan werd door een tegenwind ver- hH n T.-,eP hUnne Vl°°l de monden der Maas verf^T t °f dC Wate'?eu^n, onder hun verfoeilijken aanvoerder Lumey, kennis droegen van hetgeen er omging in die stad, wij weten het niet: maar kort en goed eischten zij derzelver overgave in naam van den Prins van Oranje. Toen het antwoord der burgerlijke overheid zich deed wachten, liepen zij met de masten hunner schepen de poort in, en geholpen door het slechte volk daarbinnen, waren zij weMra Z7T r dVtad" Zi6daar' hoe de vÜanden van godsdienst en orde vasren voet kregen in ons land: dit had plaats op den April van het jaar 1572 Wel- dra werd Den Briel een echt roovershol, waar de on- menschelyke Lumey met zijne bende de grootste wan- daden pleegden, en in betrekkelijk korten tijd 184 priesters en andere geestelijke personen vermoordden. En alsof men van zulke bevrijders heil kon verwachten , kozen verscheidene steden weldra de party van Willem van Oranje. Wel groot moet de haat der bevolking tegen Alva en het Spaansche gezag geweest zijn om met zulke opstandelingen te heulen ! 0. Zoodra Oranje het welslagen der zijnen had vernomen , aanvaardde hij op nieuw de hem aangeboden stadhouderlijke waardigheid , die hij door zijne vlucht verbeurd had, en stelde Lumey en Sonoy als zijne plaatsvervangers aan. Zoo zegevierde de opstand en daarmede de ketterij, en weldra ging deze hare woede koelen op weerlooze en onschuldige slachtoffers. t. Begeven wij ons thans in den geest naar het oude Gorkum, waar eene schaar van helden hun vreedzamen strijd gaan beginnen, die in Den Bnel eindigen zal met de schoonste overwinning: de kroon der Martslsirën • Met eene vrij sterke vloot stevende de Watergeus Marinus Brandt, een onderbevelhebber van Lumey , uit den Briel naar Gorkum. Zonder veel moeite, geholpen als hij werd door diegenen in de stad, welke reeds door het gif der ketterij waren besmet, maakte hij zich van de vesting meester. Alleen het kasteel-, waarvan het sterkste gedeelte den naam van Blauwen Toren droeg, bood nog eenigen tijd wederstand Daar voerde Caspar Turck het bevel, en, trouw aan zijn koning, besloot hij zich tot het uiterste te verdedigen, te meer daar hij op de hulp van Bossu, stadhouder van Holland en Utrecht, rekende. In den toren hadden vóór de overompeling der stad eenige adellijke familiën , doch vooral de geestelijken en kloosterlingen eene wijkplaats gezocht; ook had men er de heilige vaten en andere kostbaarheden geborgen. W. Ondertusschen begonnen de geuzen den aanval op het kasteel; daar toch bevonden zich de slachtoffers van hun grimmigen godsdiensthaat. De buitenste burchtpoort stond weldra in vlam, de ringmuren bezweken , en ondanks de heldhaftige verdediging lag de vijand in korten tijd aan den voet van den Blauwen Toren. Zijne kanonnen werkten door den korten afstand dubbel vernielend: de marmeren dekplaten van het gebouw werden tot gruis geschoten en de hechte muren daverden, terwijl schrik en angst de arme bewoners beving. Onder harstverscheurende kreten eischten de vrouwen en kinderen, dal Gaspar den toren zou overgeven ; doch eerst toen hij de zekerheid had, dat hij tevergeefs naar hulp uitzag, hield hij raad met de voornaamsten, die in den toren waren , wat hem te doen stond. De meesten waren van gevoelen, dat men zich moest overgeven, daar de sterkte toch zou bezwijken ; en wijl ook de geuzen-aanvoerder onder eede lijfsbehoud had toegezegd, ging de bevelhebber er eindelijk toe over. De geestelijken echter en vooral de Gardiaan der Minderbroeders, Nicolaas Pieck, verwachtten het ergste, daar zij wisten , hoezeer de ketters hen haatten. Wat gold toch een eed, gezworen door hem, die zelfs zijne heiligste eeden, aan God gedaan , zoo schandelijk had verbroken ? Daarom beleden zy eerst aan elkander hunne zonden, ontvingen de vrijspraak en nuttigden , gelijk ook de meeste leeken, het Hemelsch brood, dat voor velen hunner de laatste Teerspijze was. Welk een indrukwekkend tooueel, deze H. Communie in die toren, terwijl de woedende kreten hunner vijanden tot de opgeslotenen doordrongen! Hoezeer zouden zij weldra de kracht noodig hebben , welke God alleen vermag in te storten ! 9. Nauwelijks tochf was de overgave geschied, of de verbitterde geuzenbende, gevolgd door alles wat er gemeens in Gorkum was, stormde den toren binnen. Herkregen sommige der gevangenen ook al hunne vrijheid , ten opzichte der geestelijken en van die leeken, welke het meest aan de zaak van Kerk en koning verknocht waren, brak de meineedige Brandt schandelijk zijn woord. Twee katholieke burgers, Dirk Bommer en Arnoud de Koninck, stierven aan de galg terwijl de overige leeken voor losgeld ontslagen werden. De geestelijken echter werden als boosdoeners geboeid, en stonden weldra bloot aan de woede der geuzen, die hen op de laagste wijze bespotten en mishandelden. Om hun geloof aan Christus' waarachtige tegenwoordigheid in het H. Sacrament des Altaars, welke de ketters loochenden, moesten zij het meest verduren. En de belijders ? zij leden alles met het grootste geduld; en met de vreugde op het gelaat beleden zij luide hun geloof aan dit verheven geheim. ÏO. Wat de gevangenen hier om Christus verduurden, was nog slechts het begin van een veel smartelijker lijden ; dat hen wachtte. Zoodra de goddelooze Lumey kennis had gekregen van hetgeen in Gorkum was gebeurd , gelastte hij de gevangenen naar Den Briel over te voeren. De pen weigert te beschrijven al de mishandelingen waaraan onze belijders op die reis bloot- stonden. Eindelijk kwamen zij in Den Briel aan. Zoodra Lumev dit vernomen had, snelde hij naar de landingsplaats, gevolgd door eene menigte nieuwsgierigen, die zich wilden verlustigen in het lijden der geloofshelden. Met duivelsche vreugde in het hart, wijl hij nu zijn haat tegen priesters en kloosterlingen kon koelen, deed hij hen als in processie rondgaan en dwong hen psalmen te zingen; en de Martelaars zongen gewillig als kinderen, terwijl slagen en mishandelingen hun deel werden. Toen de dwingeland zich aldus lang genoeg in hun lijden had verheugd, gaf hij het bevel hen in eene vervallen schuur van een oud klooster op te hangen. De martelaars moedigden elkaar aan tot den laatsten strijd en stierven voor hun geloof. Dit geschiedde in den nacht van den 8'n op den 9 " Juli. In het jaar 1867 heeft Pius IX hen plechtig aan de algemeene vereering der Katholieken voorgesteld. Bewonderen wij den moed der heilige Bloedgetuigen, maar treuren wij ook over de verblinde woede van die ongelukkige ketters. Smeeken wij van God, door de voorspraak der negentien Gorkumsche Martelaren, de bekeering af van diegenen onzer landgenooten, welke nog tegenwoordig in de dwalingen der ketterij voortleven. 25. De opstand breidt zich uit. Nieuwe gruwelen. De afval gestraft. Alva vertrekt. I. De verovering van Den Briel door de Watergeuzen gaf het sein tot den afval van vele steden in Holland en Zeeland. Eer de maand Juli ten einde liep, waren Vlissingen , Veere, Enkhuizen , Alkmaar, Leiden , S. 7 hem den griffier des Prinsen. Oranje wist nu te bewerken, dat er tegen Don Juan een leger werd opgeroepen. Maar Filips, van alles onderricht, zond aan Alexander Farnese, die in 't Noorden van Frankrijk aan het hoofd van de Spaansche troepen stond, het bevel om den landvoogd te ondersteunen. De beide legers troffen elkaar te Gembloux, in België , en het kostte aan de Spanjaarden maar weinig moeite den vijand een geduchte nederlaag toe te brengen. Spoedig daarna, in 1578 , overleed Don Juan aan een kwijnende ziekte, en werd in de landvoogdij vervangen door bovengenoemden Alexander Farnese , hertog van Parma. <» «g»> 27. Parma. (1578—'92.) De Noordelijke Nederlanden scheuren zich los van Spanje. (1579.) Een ongelukkige dood. (1584.) 1. In hetzelfde jaar , dat Don Juan stierf, deed de partij van Oranje, d. i. de hervorming, eene gewichtige aanwinst in de Noorde lijke Nederlanden : Amsterdam verliet de Spaansche zijde. De troepen van Filips hadden die gewesten thans geheel ontruimd, en dus hadden de vijanden van godsdienst en koning er vrij spel. 2. Ondanks, vroeger gedane beloften van den kant der hervormers, beloften , door Oranje met eede bekrachtigd , begonnen de Calvinisten hun overmoed en godsdiensthaat meer dan ooit te voren den vrijen teugel te vieren. De uitoefening van den Katholieken eeredienst, zoowel in het geheim als in het openbaar, werd verboden. Zij , die zich aan zulk een onrechtvaardig gebod niet stoorden, werden beboet en zelfs met gevangenis gestraft. De Katholieke kerken werden ingericht voor den dienst der ketters en soms op de laagste wijze ontheiligd; en ofschoon de wettige bezitters daarover klaagden, werden zij niet aangehoord. Nu en dan strafte God op zichtbare wijze de gepleegde heiligschennissen , maar ook dit stuitte het kwaad niet. Daarbij houde men in het oog, dat zelfs in Holland en Zeeland, waar de hervormde partij veel machtiger was dan in andere gewesten, de Roomsch-Katholieken nog ruim het % deel der bevolking uitmaakten. En die groote meerderheid stond bloot aan de dwinglandij eener geringe minderheid calvinistische drijvers! 3. Is het waar, dat God in zijn ondoorgrondelijke wijsheid het kwade toelaat, even waar is het, dat Hij in zijne goedheid en barmhartigheid het goede uit het kwade weet te trekken. Toen de bevolking der overige gewesten de mishandelingen zag, waaraan hunne geloofsgenooten in het Noorden waren blootgesteld, gingen haar de oogen open , en weldra openbaarde zich in de zoogenaamde Waalsche gewesten eene beweging ten gunste der goede zaak. Parma, die niet alleen een groot veldheer, maar ook een bedreven staatsman was, wist hiervan partij te trekken en bracht het zoover, dat bij het verdrag van Atrech t eenige gewesten althans trouw zwoeren aan de zaak des konings, en beloofden den Katholieken godsdienst tegen eiken aanval der ketters te verdedigen. 4. Parma had reeds bij 't begin van zijn bestuur getoond, dat hij het wèl meende met de Nederlanders. In naam van Filips II toch had hij hun de verwijdering der Spaansche troepen , de handhaving der privilegiën, ja zelfs nationale zelfstandigheid toegezegd. Maar nu bleek het duidelijk, wat Oranje en zijne partij eindelijk wilden. Uit vreeze dat Parma's toeleg zou slagen, besloten de oproerlingen zich nauwer aaneen te sluiten, en zich aan 't gezag van hun wettigen vorst te onttrekken. 5. Eene vergadering van de voornaamste leiders der ketterij kwam in Utrecht bijeen. Daar werd in 1579 een verbond gesloten, bekend onder den naam van Unie van Utrecht. Het was vervat in 26 artikelen , ontworpen door Jan van Nassau, Oranje's broeder. Behalve de bepalingen , volgens welke de 7 noordelijke gewesten als eene ondeelbare Republiek zouden bestuurd worden, las men er o. a. ook, dat men zich met kracht zou verzetten tegen elke poging, die de Spaansche vorst zou aanwenden om zijne macht te herstellen. Verder zou in Holland en Zeeland alleen de hervormde eeredienst geduld worden, terwijl voor de overige gewesten vrijheid van godsdienst werd beloofd. 6. Hoeveel staat men op de toegezegde godsdienstvrijheid kon maken, zou eerlang opnieuw bewezen worden. Zelfs scheen het, dat het sluiten der Unie het sein moest wezen tot nieuwe plagerijen. Het wekt ons medelijden, als we de wreede vervolgingen lezen, die men onzen vaderen in het geloof aandeed, na hun eerst de schoonste beloften gedaan hebben. De priesters werden verdreven of gedood, en zoo moesten de geloovigen verstoken blijven van de H. Mis en de H. Sacramenten. Geen wonder dan ook, dat velen den vaderlandschen grond vaarwel zegden ; dat geheele had gekend, dan zou hij zich wel tweemaal bedacht hebben, alvorens de hem aangeboden waardigheid aan te nemen. Had hij den naam van gezagvoerder, Oranje had de daad. 4. Dat kon de trotsche Anjou niet lang dulden, en daarom wilde hij zich door kracht van geweld meer gezag verschaffen. Na eenige onbeduidende plaatsen bemachtigd te hebben, wilde hij zich meester maken van Antwerpen, dat nog immer met Oranje heulde. De inwaners echter, die met de vreemdelingen niets wilden te doen hebben, ontvingen hem zoo onvriendelijk, dat Anjou met een verlies van 1500 man moest aftrekken. Deze aanslag op Antwerpen noemt men de Franse he Furie. (1583.) Anjou verliet de Nederlanden en keerde naar Frankrijk terug, waar hij kort daarna overleed. 5. De Antwerpenaren konden het den Prins van Oranje niet vergeven, dat hij de Franschen in hel land had geroepen. Zij gaven hem zulke duidelijke blijken van misnoegen en wantrouwen, dat hij de stad verliet en zich naar Holland begaf. Te Delft in het St.-Agathaklooster, ging hij zich vestigen. Hier was hij op het punt als Graaf gehuldigd te worden, toen een even onverwachte als treurige dood aan zijn leven een einde maakte. Balthazar Gerards, een Bourgondiër van geboorte, had zich in 's prinsen gunst weten in te dringen. Op een namiddag, het was de 10® Juli 1584, toen de prins juist van tafel was opgestaan, wachtte Gerards hem af aan de deur zijner kamer , op eene bovenverdieping. Hij geliet zich, alsof hij Oranje een smeekschrift had aan te bieden. Terzelfder tijd echter greep hij een pistool, dat hij onder zijn opperkleed verborgen had , en brandde op den prins los. Drie kogels doorboorden dezen het hart, zoodat het schot oogenblikkelijk door den dood gevolgd werd. In de eerste verwarring was de Bourgondiër ontvlucht, maar later gegrepen, werd hij gevonnist, en onderging met de grootste koelbloedigheid een gruwzamen dood. Zoo stierf Willem van Oranje in den ouderdom van 51 jaren. Wel een ongelukkige dood, want schrikkelijk is het te vallen in de handen der goddelijke gerechtigheid na zulk een leven ! In de Nieuwe Kerk, te Delft, toont een praalgraf de plaats aan, waar zijne asch rust; terwijl twee standbeelden voor hem in Den Haag zijn opgericht. < 29. Parma zet den krijg voort. (1584—'92.) De Onoverwinnelijke Vloot. (1588.) I. De dood van Willem van Oranje was voor de jeugdige Republiek een zware slag. De tweede zoon des Prinsen, Maurits, had nog slechts den ouderdom van 17 jaren bereikt, en kon dus niet als bestuurder optreden. Zonder het krachtvol beleid van Oldenbarnevelt en eenige leden der Staten van Holland , ware het met haar gedaan geweest. 3. Om dezen tijd leed ook de Calvinistische party in de weinige steden der Zuidelijke Nederlanden, waar zij nog aanhang vond, dag op dag, groote verliezen. Parma zette daar, volgens een welberekend plan, den strijd voor godsdienst en koning voort. In 1584 dwong hij Gent, Yperen en Dendermonde tot de overgave. S. 8 Hollandsche zeemacht over 30 000 varensgezellen beschikken. 8. Langzaam en statig voeren de logge schepen der Armada het Kanaal binnen. De Engelschen waagden het aanvankelijk niet, de vloot aan te randen. Eerst toen het bleek, dat de bevelhebber, Medina Sidonia, niet aanvallender wijze te werk ging, bestookten zij zijne sehepen van alle kanten en behaalden gedurig groote voordeelen op den vijand. Maar vanwaar die werkeloosheid van den Spanjaard ? Filips had den vlootvoogd last gegeven, dat hij, alvorens den slag te wagen, zich met Parma zou vereenigen. Deze moest zijn leger, 30 000 man voetvolk en 1800 ruiters, op transportschepen uit de haven van Duinkerken naar de vloot overbrengen. Dan zou men in Engeland het leger aan wal zetten, terwijl de vloot zich tegen Holland zou keeren. W are dit plan uitgevoerd, dan zou Engeland vooral veel geleden hebben. Jammer voor Filips, dat de Hollanders een oog in 'tzeil hadden gehouden, want Parma s plan gissende, hadden zij de haven van Duinkerken met 35 goed uitgeruste schepen afgesloten; en de landvoogd deed vruchtelooze pogingen om dien vlottenden muur te verbreken. Middelerwijl hadden de Engelsehen vrij spel met de Armada. Zij brachten haar door herhaalde aanvallen en het afzenden van branders aanmerkelijke verliezen toe. De storm verklaarde zich mede tot bondgenoot van den vijand ; want deed hij maar weinig kwaad aan de licnte vaartuigen der Hollanders en Engelschen, verscheidene logge zeekasteelen der onoverwinlijke vloot werden door hem erg gehavend en ontredderd op het strand geworpen. 9. Zoo werd deze onderneming, die Filips 80 000 000 ducaten had gekost, geheel verijdeld. Slechts 53 schepen kwamen in een zeer droevigen toestand in Spanje terug; terwijl 20 000 man den dood hadden gevonden in de golven of door het lood der vijanden. Filips bleef bij 't vernemen van den ondergang zijner vloot zeer kalm en sprak slechts deze woorden : « Ik had ze uitgezonden om te strijden tegen menschen, niet tegen de elementen." Engeland en de Republiek vierden hunne overwinning met een geestdrift, die te levendiger was,. naarmate de onoverwinnelijke vloot hun grootere vrees had ingeboezemd. s- 30. Maurits, (1585—1625.) Oldenbarnevelt. 1. Het gemeenschappelijk gevaar, dat een oogenblik Engeland en Holland had bedreigd, deed Elisabeth de slechte bejegening vergeten, welke haar gunsteling hier vroeger had ondervonden. Ter zee had de Republiek voor 'toogenblik geen vijand te duchten , en dus kon Maurits zijne krachten wijden aan hare verdediging en uitbreiding te land. Oldenbarnevelt, na de pandsteden te hebben afgelost voor '/:t der bepaalde som, zocht van zijnen kant, door het aanknoopen van buitenlandsche betrekkingen, haar meer steun en kracht en vooral welvaart te verschaften. 2. Wel bedreigde de grijze Parma in de Zuidelijke Nederlanden nog immer de Vereenigde gewesten, maar dien Protestantsche schrijvers hem toezwaaien. Hoe zou men den heerschzuchtige kunnen hoogschatten die verdienstelijke mannen aan zijn gekrenkt eergevoel opoffert, en stroomen bloeds vergiet alleen om eigen grootheid te bevorderen ? Wij zwijgen van zijne andere gebreken, en laten aan God het oordeel over. 32. Frederik Hendrik. (1625 — '47.) Munstersche Vrede. (1648.) 1. Frederik Hendrik trad in het voetspoor zijns broeders. Een zelfde streven bezielde hem : de macht der Republiek en persoonlijke grootheid. Toch was hij veel gematigder dan Maurits, en wist de beide partijen, die in het land bestonden, aan zich te verbinden. a. Reeds in 1618, onder het bestuur van Maurits, was in Duitschland de 30-jarige oorlog uitgebroken. Hier streed de Duitsche keizer, verbonden met Spanje en dus ook met de Zuidelijke Nederlanden, tegen de Protestanten, die door Frankrijk en Zweden gesteund werden. Onze Republiek sloot zich bij de laatsten aan, en zoo kwam Frederik Hendrik in oorlog met Isabella. Deze bekwame vorstin bestuurde sedert den dood van Albertus, in 1621 voorgevallen , met krachtige hand de Zuidelijke of Spaansche Nederlanden. 3. Na de verovering van Grol of Groenloo (1627), het eerste wapenfeit van onzen stadhouder, liet deze het oog vallen op het sterke 's Hertogenbosch; en, gesteund door Fransch goud, sloeg hij met een leger van 40 000 man het beleg voor de stad. Isabella, die veel hechtte aan het behoud van deze vesting, deed alles om den vijand te verdrijven. Zij zond een leger van 30 000 man, ondei* Graaf Van den Berg, om de belegerde stad te ontzetten. Toen dit echter onmogelijk bleek, viel Van den Berg, met wien zich nog een Oostenrijksch leger vereenigd had, in Gelderland, met het doel om Frederik Hendrik het beleg te doen opbreken. De beide legers bevochten voordeel op voordeel , en ondanks de pogingen, welke men deed om hen tegen te houden , drongen zij tot bij Amers/oort door en bemachtigden deze stad. De toestand werd inderdaad hachelijk voor de Republiek, toen de verrassing van Wezel, dat als de voorraadschuur voor de Oostenrijkers was, uitkomst bracht. Hoe ongaarne ook, waren de vijanden, wilden ze niet in den rug gevallen worden, verplicht Utrecht en Gelderland te verlaten. Nu was ook weldra het lot der nauw ingesloten stad beslist. Den 13en Septemher, 1629, moest zij zich overgeven. De bezetting verliet de vesting en met haar de bisschop en de geestelijkheid. De kerken moesten den hervormden worden overgegeven , en zes dagen later hielden de Calvinisten hunne zoogenaamde godsdienstoefening in de prachtige St.-Janskerk. De heele Meierij deelde het lot van hare hoofdstad, en zuchtte weldra onder het zware juk van het Protestantisme. 4. Nu dacht Frederik Hendrik er aan , zijne overwinningen verder uit te breiden. Graaf Van den Berg, die de zijde van Isabella had verlaten, schijnt den stadhouder daartoe te hebben aangezet. Er heerschte toen eene zekere ontevredenheid onder den Zuid-Nederlandschen adel tegen de landvoogdes, wijl deze, alleen let- bij den derden overwinterden Heemskerk en Barends op het eiland Nova-Zemblct. Wijl het ijs den Hollanders hier den weg versperde, moesten zij beproeven op eene andere wijze tot hun doel te geraken. Cornelis Houtman was de eerste, die langs Kaap de Goede Hoop op Java's westkust aanlandde. Zijne reis had 446 dagen geduurd. Weldra volgden andere zeevaarders; en de verbintenissen, met de vorsten van Oostindische eilanden aangegaan, breidden onzen handel uit, ten nadeele der Portugeezen, die in deze gewesten reeds rijke koloniën hadden. Omstreeks dezen tijd volbracht Olivier van Noordt, een Hollander, de eerste reis om de wereld. 3. Uitgelokt door de groote voordeelen, welke de handel op de Oost opleverde, werden weldra verschillende maatschappijen van verre gesticht. Maar wijl elk voor zich slechts eigen voordeel op het oog had, ontstond er een onedele naijver, die weldra aanleiding gaf tot geschillen en twisten. Ook was elk dezer maatschappijen afzonderlijk niet in staat zich tegen Spanjaarden en Portugeezen te verdedigen. Deze en meer andere redenen deden de Staten besluiten al die maatschappijen te vereenigen tot ééne groote Oostindische Compagnie, welke in 1602 tot stand kwam. 4. De bekwame Oldenbarnevelt was haar ontwerper. Zij begon hare werkzaamheden met een kapitaal van ongeveer 6'/2 millioen gulden, bestaande uit aandeelen van f 3000. Eene kamer van zeventienen, uit de 73 bewindhebbers gekozen, was belast met het dagelijksch beheer der Compagnie. Groot waren de voordeelen, haar toegestaan. Zij kreeg het uitsluitend grooter schaal gedreven, en de laatste vooral deed haar naam, goudmijn voor de zeeprovinciën, aUeeeraan. » In 1600, dus nog 2 jaren voor ons, hadden ook de Engelschen eene Oostindische maatschappij gesticht. Door list en kuiperijen wisten dezen, tot eigen ^oordeel, de inboorlingen tegen de Hollanders op te zetten. Een der machtigste vorsten van Java begon een oorlog, die 5 jaren duurde. Batavia, gedurende vele maanden door 100 000 vijanden belegerd, werd door slechts eenige duizenden Hollanders verdedigd en door Koen en diens opvolger *ered. In 1629 werd de vrede geteekend. IO. De voorspoed der Oostindische Compagnie deed de Staten het denkbeeld opvatten, eene dergelijke maatschappij te stichten voor de West. Deze kwam tot stand in 1621, juist toen het 12-jarig bestand ten einde liep en mocht zich weldra in een grooten bloei verheugen. Hare sterke vloten, door bekwame admiraals bestuurd, maakten vele veroveringen, zoo ^Noord-as Zuid-Amerika. Nieuw- Amsterdam , later Neu-Yorfc , werd door de Hollanders gesticht. De wakkere ie Hein behaalde twee luisterrijke overwinningen, van welke de laatste, de verovering der Spaan sche Zilvervloot, den lande ongeveer 15 milhoen gu - den voordeel aanbracht. De kustlanden, door de Compagnie bemachtigd, werden echter niet behoorlijk bestuurd, ««dedbehtani waren slechts uit op gewin en veroorloofden zich zoovele afpersingen, dat zij de ontevredenheid der inlande opwekten. Spoedig ook werd de Compagnie met den minder eervollen naam van Kapers-Compagnie bestempeld. Daarom viel het den Portugeezen, geholpen door de inlandsche bevolking, gemakkelijk hun verloren gebied weder te heroveren. In 1646 bezat de Westindische Compagnie nog slechts 3 forten aan de kust van Brazilië, en weldra verloor zij daar geheel haar gezag. 11. Terwijl de Hollanders zich in Oost en West vestigden, handhaafden zij zich ook in de Europeesche wateren. Eene schitterende overwinning bevochten zij bij Duins in 1639. Daar tastte de groote Tromp met 18 schepen de Spaansche vloot aan, die 67 bodems telde, en deed haar wijken. Toen Banckers zich met 12 schepen bij hem had gevoegd, sloot hij de Spaansche vloot in , en zond om versterking naar het moederland. De hulp kwam; doch nu wilden de Engelschen den onzen verbieden op hunne kusten te strijden. Zij brachten zelfs eene vloot bijeen om de Spanjaarden te ondersteuen. Maar Tromp liet zich niet bang maken en viel aan. Groot was het verlies der vijanden : van de 67 schepen ontkwamen er slechts 18, en 7000 Spanjaarden vonden den dood. Tromp verloor slechts 1 schip en 100 manschappen. Zoo hielden onze vaderen de eer der Hollandsche vlag op, en Europa was verbaasd over de stoutheid der kleine Republiek. Doch haar roem verwekte haar eerlang machtige benijders. Boven zagen we reeds, dat onze voorspoed in Indië den Engelschen een doorn in het oog was. In den slag van Duins trokken zij zelfs partij voor onze vijanden. Ziedaar de kiem van den oorlog, waarvan wij later zullen spreken; noodlottige oorlog, die onzen handel vreeselijk deed lijden , en ons de schoonste gewesten in het overzeesche ontroofde. 34. Toestand der Katholieken. (1579—1648.) 1. Vroeger reeds hebben wij gezien, aan welke hevige vervolging onze vaderen in het geloof blootstonden , toen de ketterij hier binnendrong. Wij bewonderden den moed der heilige Bloedgetuigen, die hun leven gaven voor het geloof. Nu was na het sluiten der Uni, die vervolging wel niet zoo hevig meer en had het bloedvergieten zoo goed als opgehouden ; maar toch bleven de Roomsch-Katholieken nog voortdurend aan de hatelijkste bejegening van de zijde der Calvinisten blootgesteld. Misschien zelfs was er geen gewest, waar het verzet tegen de Kerk van Rome en haren Paus met grooter verbittering werd volgehouden. 8. De strijd ging uit van de predikanten, die, met duivelschen haat bezield, schreeuwden en scholden tegen al wat liun gevoelen niet deelde. Zij ontzagen niemand, zelfs niet die hervormden, die met hen van meening verschilden; maar toch vooral de Roomschen waren het mikpunt van hunne vervolgingswoede. Stout geworden door den steun, dien zij bij de regeering vonden , en de bescherming, die Maurits' degen hun verzekerde, wisten zij door hun drijven te bewerken, dat de strengste plakkaten tegen de Katholieken werden uitgevaardigd. Geldelijke boete, kerkerstraf, verbeurdverklaring van goederen, verbanning, ja zelfs de doodstraf werden tegen hen in het werk gesteld. Vooral moesten het echter de priesters en kloosterlingen ontgelden. Wanneer het dezen betrof, dan was de schimplust der predikanten onuitputtelijk. De hatelijkste lasteringen , de grievenste spotternijen over hun heilig dienstwerk werden uitgekraamd, zoo zelfs, dat de ket- tersche toehoorders er van walgden. Het hoogheilig Sacrificie der Mis kreet men uit voor paapsche a f g o d e r ij. « Men moet de priesters uit het land jagen , monniken en papisten schuwen als de pest!" zoo riepen zij. Ambten en waardigheden mochten door geen Roomschen bekleed worden. Deze maatregel vooral werkte verderfelijk voor velen, die vrij onverschillig waren voor den godsdienst, want de hoop op stoffelijk gewin deed die laffe Katholieken de ketterij omhelzen. Anderen, meer met rijkdommen gezegend, verlieten Holland en trokken naar de Zuidelijke Nederlanden, waar zij vrijelijk hun godsdienst konden uitoefenen. Zoo verminderde allengs de Katholieke bevolking, vooral in Holland, Zeeland en Friesland, d. i. in die gewesten, waar de dweepzieke ketters den meesten invloed hadden. 3. Eene ware ramp voor onze Katholieke voorouders was de dood van Frederik Schenk van Tautenburg (1581), Aartsbisschop van Utrecht. Sedert dien tijd toch werden de eenmaal zoo echt Katholieke Nederlanden een missieland, bestuurd door Apostolische Vicarissen. En dezen werd het als eene halsmisdaad aangerekend , zoo zij hunne benoeming van den Paus aannamen. Dit ondervond o. a. Sasbout Vosmeer, uit eene aanzienlijke familie te Delft gesproten. In 1602 te Rome Aartsbisschop gewijd, werd hij als Apostolisch Vicaris naar Holland gezonden. Nauwelijks echter droeg het bestuur daarvan kennis, of de doodstraf werd over hem uitgesproken ; dit vonnis werd later in eene levenslange ballingschap veranderd. Vosmeer vestigde zich dan te Keulen, en bezocht onder eene vermomming zijne vaderstad en Den Haag , om voor het welzijn der Katholieken zorg te dragen, 't Spreekt van zelf, dat er bij dien toestand al spoedig gebrek aan priesters ontstond. Franciscanen, Dominicanen en Jezuieten trachtten nu wel in dat gemis te voorzien; maar de kettersche leiders hielden zulk een scherp toezicht, dat het slechts weinigen mocht gelukken in de Hollandsche provinciën door te dringen. 4. Zoo bleven de Katholieken geheel of gedeeltelijk verstoken van het bijwonen der H. Mis, hetaanhooren van Gods woord en het ontvangen der H. Sacramenten. "Wanneer wij dien droevigen toestand beschouwen, dan moeten wij inderdaad verwonderd zijn , dat er in de 7 Gewesten nog zoovele Katholieken zijn overgebleven. Wij mogen in deze omstandigheid niet miskennen de wonderbare leiding van God, die niet wilde, dat het geloof, door een Willibrordus en een Bonifacius gepredikt,'en bezegeld door het bloed van Gorkums Martelaren, hier zou verloren gaan. De aard van het Nederlandsche volk , dat niet altijd den vinnigen haat der Calvinistische predikanten deelde, de gematigdheid van den ouden adel, die het bestuur der gemeenten in handen had , en , ofschoon vrij onverschillig voor het geloof, zich toch niet door kettersche drijvers wilde laten leiden, alsmede de handelsondernemingen der Hollanders, waardoor dezen zich minder met den goddienst konden inlaten, waren zoovele middelen in Gods hand om de uitroeiing van het H. Geloof in onze gewesten te verhoeden. ft. In twee provinciën van ons land : Noord-Brabant en Limburg , waren de Katholieken minder aan vervolging blootgesteld. Wel leden zij in eenige steden, als: Den Bosch, Breda enz. van de hervormers, die hun ker-