427 Vak 56 TE DEDM LAUDAMUS. TE DEUM LAUDAMUS. VERZAMELING VAN 120 LIEDEREN voor de Feesten des Heeren, van de H. Maagd en van eenige Heiligen. VIERDE UITGAVE. \ 3ifc!ioii'ieoK JüiiKQEfiBftUEDERS WfcfcRT. A. N. GOVERS, R. K. BOEKHANDEL — 'SGRAVENHAGE. 1909. Cantate Domino canticum novum ; laus ejus in ecclesia sanctorum. Zingt den heer een nieuw lied ; Zijn lof klinke in de vergadering der heiligen. Ps. 149, v. I. IMPRIMATUR. P. Zwart. ad hoe deleg. Hagac Com., 1 Maji 1909. VOORBERICHT. Om de geloovigen tot het zingen van geestelijke liederen op te wekken, en gevaarlijke, wereldsche gezangen zooveel mogelijk tegen te gaan, heeft Paus Pius VII den 16 Januari 1817 de volgende aflaten verleend. 1. Een aflaat van één jaar, zoo dikwijls men het zingen van geestelijke liederen bevordert. 2. Een aflaat van 100 dagen, voor diegenen, welke met een rouwmoedig hart geestelijke liederen zingen. 3. Een vollen aflaat eens in de maand op een dag naar goedvinden, voor degenen, welke gedurende eene maand deze vrome oefening bevorderd of verricht hebben. Voorwaarde voor dezen vollen aflaat is, dat men, na een rouwmoedige biecht, de H. Communie ontvange en bidde naar de meening van Z. H. den Paus. (Beringer, die Abltisse bl. 307). LATIJNSCHE GEZANGEN. 1. Adoro te bl;ldz- 148 2. Ave verum - l"'7 2a. Adorèmus in aeternum 147 3. Canticuin „Magnificat" - 148 4. Litania S.S. Cordis Jesu » 5. Litania Lauretana » 150 6. O, Sanctissima » 152 7. Tantum ergo » '52 8. Psalmus „Laudate Dominum" ... - 153 Om de liederen gemakkelijk te kunnen vinden, volgt hier een alphabetische lijst, aangevende de eerste woorden van ieder lied. Het eerste nummer, dat er achter gevoegd is, wijst het nummer van het lied aan, het tweede de bladzijde. ALPHABETISCHE LIJST DER LIEDEREN. No. Bladz. Aan Jesus denken is reeds zoet .... 17 '22 Als nu Jesus was geboren Begroet is Maria door d' Engel geweest . 54 64 Dank Jesus! dank voor al de zegeningen. 40 48 Dat Jesus ó* De blijde boodschap is gebracht .... » i" De blijde dag is thans verschenen ... o 3 De herdertjes lagen bij nachte .... 4 4 Droef stond de Moeder neergebogen . . ^ au Een kindeken is ons geboren 9 Een kindje lag ter kribbe neer .... U Eer zij God, Christus is geboren .... o ' Gegroet, Maria, op Uw troon . . . . 66 79 Gegroet, o Wonden van den Heer ... Gegroet, o Hemelkoningin /"A ft Gegroet te zamen, Geprezen namen. . . y/ U4 Geloofd zij Jesus Christus ...... 41 4y Geloofd zijt Gij door aarde en hemelingen 39 47 't Getal van hen, die lijden Goede Vader, Uwe kind ren Ja M Groote God, U loven wij Ho qo Gij zijt des hemels Koningin '» ™ ALPHABET1SCHE LIJST DHR LIEDEREN. No. Hladz. Hart van Jesus, wij misdreven 18 23 Heft aan den blijden jubeltoon .... 26 32 Heil'ge Geest, o laat Uw stralen.... 30 37 Heilig, heilig klinkt daarboven .... 116 137 Heil'ge Joseph, om Uw eenvoud.... 101 120 Heii ge Joseph, wees geprezen .... 100 119 Heil'ge Joseph, zoon van David .... 99 117 Het uur van pijn . . . van smarte ... 21 '27 Hoe innig, mijn Jesus 36 43 Hoor ons, o God 82 98 Ik geloof, o Heer, en zal steeds gelooven 115 136 Immer worde aan 's altaars voet .... 38 16 In d'arinen stal van Beihlehem .... 16 20 Jesus, Jesus! (Vasten) 20 26 Jesus, Jesus! (Kruisweg; 119 141 Juicht, Eng'len, juicht 56 66 Kind'ren van Maria (Meimaand) .... 58 68 Kind'ren van Maria . . , 81 97 Kom, Schepper, kom, o heil'ge Geest . . 29 36 Komt, o Christ'nen 31 38 Komt, zingen wij op blijden toon . . . 103 122 Laat ik dankbaar van U zingen .... 52 61 Laat thans uw loflied rijzen (H. Sacrament) 37 44 Laat thans uw loflied rijzen (Meimaand) . 59 70 Laten wij ons nederbuigen 46 _ o5 Licht der lichten ^7 126 Lieve Moeder, reine Maagd 67 80 Lieve Moeder van den Heer 70 83 Lieve Vrouw van 't heilig Hart .... 85 101 Lof en glorie, allerwegen 44 52 No. Bladz. Maria leev' 65 78 Maria, hoog verheven |y' Maria, Jesus' Moeder ® 'Jj Maria, lieve Moeder 75 89 Maria te minnen . . . 73 88 Maria, zoete Maagd . 77 Moeder des Heeren "4 '• Naar Beth'lem, kleine stede 13 16 Naast het kruis (Kruisweg) 120 144 Nimmer nog, o Moedermaagd 94 111 O, Engel Gods, die dag en nacht ... 106 126 O, Engel, mij gegeven 105 125 O, godd'lijk Hart, o heil'ge liefdetroon . 42 50 O, godd'lijk Hart, wij knielen stneekend neder O, groote God, wat zijn uw tabernakels . 35 42 O, Gij die troont, waar Jesus woont . . 89 105 O, Hart, om onze zonden ...... 49 58 O, Hart, ontvangen vlekk'loos schoon . . 84 100 O, Heiland, eeuwen reeds verwacht. . . 1 1 O, hoe dankbaar, o hoe blijde .... 69 82 O, Hoofd vol bloed en wonden .... 19 25 O, Jesus zoet, Uw liefde 48 57 O, Koningin, vol heerlijkheid 76 91 O, Kruis, o heilig liefdeteeken .... 23 29 O, Maagd, zoo rein, zoo schoon . . . . 74 88 O, Maria, vol genaden J ™ Oneindig God heb medelijden . ... 112 l-Jó O, wat is ze in smart verloren .... 9o 113 O, welk een schitt'ring, welk een luister. 7 8 Rozenkrans-Koningin 63 76 No. Bladz. Sint Willibrord, o held van God .... 108 128 Stille nacht, heilige nacht 3 3 Strooit ook de aard' haar eêlste rozen . . 62 74 Ten hemel met Maria 55 65 U is mijn lied gewijd 77 92 Uit liefde werdt Ge op aard' 50 59 U, Jesus eer! om ons zoo diep verborgen 33 40 U, Joseph, wijd ik mijnen zang .... 98 116 U, Rozenkrans, bemin ik 61 72 U, teed're maagd en inart'lares . . . . 111 132" 't Uur van scheiden is gekomen .... 28 34 's Vaders eengeboren Zoon 10 12 Verheft in blijde zangen 79 95 Verheugt u, o herders 11 14 Verrezen is Gods Zoon 25 31 Vlekk'loos hart van Jesus' Moeder ... 93 110 Voor 't godd'lijk Kindje zinge .... 14 17 Voor Jesus' Harte zinge 43 51 Waar Jesus' Naam mag klinken .... 88 104 Wees gegroet, gij vol genade 53 63 Wees gegroet, o heil'ge Maagd .... 51 60 Wees gegroet, o zuiv're Maagd .... 86 102 Wees gegroet op blijden toon 102 121 Wees gegroet van ganscher harte. ... 80 96 Wees verheugd, Maria 27 33 Wèl hem, die van zijn kinderjaren ... 90 106 Wie, wie zie ik opwaarts zweven ... 57 67 Willibrordus, hoog verheven 109 129 Wij allen zijn Maria's kind'ren .... 87 103 Wij brengen als d'Engel 83 99 No. Bladz. Wij gelooven, Heer 34 41 Wij komen U, Maria, prijzen h» Hl Wij prijzen vol vreugde 71 8o Wij roepen U, o Joseph, aan 104 124 Wij zingen vol vreugde }!, Wij, zondaars, voor U neergeknield. < . 11/ '•« Zie, Schepper van het sterrenheer ... 2 2 Ziehier het godd'lijk Harte M Zingt nu, Maria's kind'ren '* n. M. D. <5. ,-r— LIEDEREN voor het Kerkelijk Jaar. FEESTEN DES HEEREN. ADVENT. 1. O Heiland, eeuwen reeds verwacht. 1. O Heiland, eeuwen reeds verwacht, O Troost, beloofd aan 't voorgeslacht, Ach, open toch de Hemelpoort, Daal neder in dit ballingsoord. 2. Dauwt, heem'len, uwen God en Heer, Zendt,.wolken, den Gerechte neer, Ontsloten zij de schoot der aard, Die onzen God en Heiland baart. 3. Waar toeft Gij, aller menschen Troost, De blijde hoop van Adams kroost? Ach, kom, daal van den hooge neer, En schenk ons Gods genade-weef. 4. Wij zuchten in den diepslen nood, Alom bedreigd door eeuw'gen dood; Ach, kom, en voer met sterke hand, Ons uit de^ellend' naar 't vaderland. 5. Daar danken we"~U in eeuwigheid, Voor 't heil door U ons toebereid; Daar zingen we^ eeuwig Uwen lof, Met gansch het juub'lend Hemelhof. 2 Zie, Schepper van het sterrenheer. 1. Zie, Schepper van het sterrenheer, Der Christ'nen licht, genadig neer, En neig van uit der zaal'gen koor Tot, die U smeeken, gunstig 't oor. 2. Gij, Jesus, die der helle macht Gebreideld hebt met hemelkracht, Gij gaaft uit 's eeuw'gen Vaders schoot, Aan 't menschdom redding uit den dood. 3. Gij kwaamt om onze zondenschuld, Als hemelsch toonbeeld van geduld. Als schuld'loos offer hier op aard, Uit eene Maagdenschoot gebaard. 4. Maar nu, in heerlijkheid gesteld, Wordt op heel denaard Uw Naam gemeld, En daarom knielen wij in 't stof, En brengen U met eerbied lof. 5. Eer, lof en glorie zij den Zoon, Met Geest en Vader aangeboón, En aller harten dank bereid, Van nu af tot in eeuwigheid. KERSTLIEDEREN. 3. Stille Nacht. 1. Stille nacht, heilige nacht, In een stal sluimert zacht 't Jesuskind uit den Hemel gedaald, Van een godd'lijken luister omstraald, Zonder wereldsche pracht, (bis) 2. Stille nacht, heilige nacht, Godes Zoon, o hoe lacht Liefde uit uwen godd'lijken mond, Gij neemt ons weg de schulden der zond', Gij redt ons uit den dood. (bis) 3. Stille nacht, heilige nacht, Die het heil tot ons bracht; Herders zingen Gods Engelen na, Zingen 't blijde Alleluja! Eer en dank zij aan God. (bis) 4. De herdertjes lagen bij nachte. 1. De herdertjes lagen bij nachte, Ze lagen bij nacht in het veld; Ze hielden vol trouwe de wachte, Ze hadden de schaapjes geteld. Daar hooren zij de^Engelen zingen, Hun liederen vloeiend en klaar; De herders naar Bethlehem gingen, 't Liep tegen het Nieuwe Jaar. 2. Toen zij er te Bethlehem kwamen, Daar schoten drie stralen dooreen, Een straal van omhoog zij vernamen, Een straal uit het kribjen benêen. Toen vlamde^er een straal uit hun oogen,. En viel op het Kindeken teer; Zij stonden tot schreiens bewogen, Eit knrdden bij Jesus nee:. 3. Maria, die bloosde van weelde, Van ootmoed en lieflijke vreugd; De goede Sint Jozef, hij streelde Het Kindjen, der menschen geneugt. De herders bevalen te weiden Hun schaapjes aan de'~Engelenschaar; Wij kunnen van 't.kribjen niet scheiden, Wij wachten het Nieuwe Jaar. 4. Och Kindjen, och Kindjen, dat heden In 't need'rig stalletjen kwaamt, Ach, laat ons Uw paden betreden, Want Gij hebt de wereld beschaamd. Gij komt om de wereld te winnen, Den machtigsten vijand te slaan ; De kracht Uwer liefde van binnen, Kan wereld noch hel weerstaan. 5. De blijde dag. 1. De blijde dag is thans verschenen, De dag die Adams nageslacht, Door Vorst Messias zal vereenen Met God, een dag zoo lang verwacht; De dag, die 's werelds duisterheid Verdrijft en ons ten heilweg leidt. 2. De heilzon die ons komt beschijnen, Wijst ons den weg naar 't Hemellicht, Zij doet den valen nacht vejdwijnen, Dien Adams val ons had gesticht, Eeri val, die nu Gods een'gen Zoon Doet nederdalen van zijn troon. 3. Die Zoon, uit eene Maagd geboren, Verschijnt hier in dit jammerdal, Om al, wie naar Zijn stem wil hooien, Te brengen tot het zalig tal. Juich dan, mijn ziel! zing Hem ter eer, Hij is uw God, uw Opperheer. 4. Ik val aan Uwe voeten neder, O liefderijk, zachtmoedig Kind! O, Kind, zoo minnelijk als teeder, Maak mij van zondaar tot uw vrind. Mijn ziel hoort Uwe liefdestem, z' Omhelze^U blij te Bethlehem. 6. Eer zij God. 1. Eer zij God! Eer zij God! Christus is geboren. Hij, zoolang voorzeid, Door de vrome vaad'ren Eeuwen lang verbeid. Eer zij God! Eer zij God! Snellen wij naar Bethlem henen, Daar, daar is ons heil verschenen. Eer zij God! Eer zij God! 2. Groote God! Groote God ! Gij, o Heer des Hemels, Koning van 't heelal, Hier een macht'loos Kindje, In een armen stal! Groote God! Groote God! Wie toch bracht U tot ons neder, U, zoo arm, zoo zwak, zoo teeder? Groote God! Groote God! 3. Eng'len zingt! Eng'len zingt! Helpt ons loven, prijzen Onzen God en Heer, Want alleen Zijn liefde, Trok Hem tot ons neer! Eng len zingt! Eng'len zingt! O, hoe kunnen wij U prijzen, Liefdeken dank genoeg bewijzen? Eng len zingt! Eng'len zingt! 4. ^ieflijk Kind! Lieflijk Kind! Maak dat wij U minnen, Minnen altijd meer, Denken, spreken, werken, Lijden U ter eer. Lieflijk Kind! Lieflijk Kind! Voor U leven, voor U sterven, Eens Uw Hemelrijk beërven. Lieflijk Kind! Lieflijk Kind! 7. O, welk een schitt'ring. 1. O, welk een schitt'ring, welk een luister, Breekt door het duister! Een licht reeds langen tijd voorspeld. Een koor van Eng'lenstemmen ruischt er, Dat ons Jesus' komst vermeldt. Zij verschijnen, zij verschijnen Aan de herders op het veld. 2. Gods afgezant zegt: Wilt niet vreezen, Maar blijde wezen, Mijn boodschap geeft u stof tot vreugd. De Zaligmaker nooit volprezen, d'Oorsprong aller zielsgeneugt, Is geboren, is geboren, Gaat, begroet Hem, weest verheugd. 3. Zij hooren nu de Hemelingen Een loflied zingen, Een blij gezang tot Godes eer. De herders die deez' mare^ontvingen, Gaan ten stalle^in, knielen neer. Zij aanbidden, zij aanbidden Jesus, hunnen God en Heer. 4. O, gaan wij in dien stal vernachten, En daar betrachten Gods liefde tot den sterveling. Looft Hem uit heel uw ziel en krachten, Hij zoekt uwe zaliging. Ja, Hij leidt u, ja, Hij leidt u Tot den blijden Hemelkring. 8. De blijde boodschap is gebracht. 1. De blijde boodschap is gebracht! Gegroet, o zegenrijke nacht, Waarin naar Gods beloftenis De Christus ons geboren is. 2. Geboren in een armen stal, Ligt daar de Koning van 't heelal, De Zoon van God, der Eng'len Heer Op stroo in eene kribbe neer. 3. Daar leert Hij ons, als teeder Kind, Met welk een liefde Hij ons mint; Daar deelt Hij ons Zijn schatten meê Genade, zaligheid en vreê. 4. Hij draagt met goddelijk geduld, d'Onschuldige, der wereld schuld. Terwijl Hij boetend ons bereidt Een aandeel in Zijn heerlijkheid. 5. Wij volgen U naar Bethlehem, O herders, en aanbidden Hem, En zingen met het Hemelhof: Het Kindje Jesus dank en lof. 9. Een Kindeken is ons geboren. 1. Een Kindeken is ons geboren, Aanbidt met ons, o Eng'lenkoren. Dat Kind is meester van 't heelal, (bis) De liefde^ontdeed Hem van Zijn luister. En midden in liet nacht'lijk duister Verschool Hij zich in Bethlems stal. (bis) 2. Een arme maagd is Zijne Moeder, Een arme werkman Zijn behoeder, Arm zijn Ze, die Hij 't meest bemint, (bis) Arm werd Hij, om ons te verrijken, Om met een kroon ons te doen prijken, Die niet vergaat in eeuwigheid, (bis) 3. Een Eng'lenrei verkondigd vrede, Een helder licht wijst aan de stede, Waar troont de God van majesteit, (bis) Een open stal was Zijne woning, En daar is voor den grooten Koning. Op 't stroo een rustplaats toebereid, (bis) 4. Dank, Jezus! dat Gij hebt verkoren, Te worden als een kind geboren, Zoo arm in 't need'rig Bethlehem. (bis) Wij willen gaarne met U lijden, Om eens met U ons te verblijden, In 't hemelsche Jerusalem. (Bis) 10. 's Vaders ééngeboren Zoon. 1. 's Vaders ééngeboren Zoon Heeft de menschheid aangenomen, En voor ons ten zoen gekomen, Koos hij zich een stal ten woon; En ons leven ingetreden, Heeft de Heer der heerlijkheden, 't Anne kribje tot zijn troon, (bis) Refrein. Glorie onzen God en Heer! In den liooge zij Hem eer! Vrede hier op aarde schijn' Voor wie goed van wille zijn. 2. Wonderheld're luistergloor Meldt den zaligste"aller nachten, Waarop eeuw aan eeuwen wachten; Eng'len snellen 't luchtruim door, Blijven op hun wiek hier hangen, En verheffen hunne zangen In een zielsverrukkend koor. (Bis) Glorie onzen God en Heer! enz. 3. Zie, een stralende"Engel spoedt Naar de Bethlehemsche velden, Om den herders 't woord te melden Van den nieuwen vredegroet; Zij naar 't godd'lijk Kind getogen, Zij aanbidden, diep gebogen. En zij zingen blijgemoed. (bis) Glorie onzen God en Heer! enz. 4. Klinke weêr dat glorielied! Laat het, aarde^in duizend koren, Laat het met Gods Eng'len hooren, Wat op Kerstnacht is geschied, Nu ondank'bren zoo vermeten 't Kindje smaden of vergeten, Dat der wereld redding biedt, (bis) Glorie onzen God en Heer! enz. 5. Klinke weer die vredebeê, Nu Gods arm is opgeheven, En zijn strafzwaard rond gaat zweven, Laat het nu met d'Englen mee Laat het alle tong en talen Luid ten zoengebed herhalen : „Eer aan God! den menschen vreê!". (bis) Glorie onzen God en Heer! enz. U. Verheugt u, o herders. 1. Verheugt u, o herders, zingt uw schoonste zanEn spoedt u naar 't needrig Bethlem heen. [gen, „De Heiland der wereld, Jesus, is geboren" Gaat allen Hem bezoeken, Gaat allen Hem aanbidden, Om u is Hij geboren te Bethlehein, 2. De herders verlaten ijlings hunne kudden, En spoeden zich blij naar Betlilem heen. Ook wij gaan tot Jesus in zijn schaam'lewonlng; Wij gaan Hem daar begroeten, Wij gaan Hem daar aanbidden, Om ons is Hij geboren te Bethlehem. 3. O, ziet Hem in doeken liggen in de kribbe, Zijn handjes strekt Hij ter^omhelzing uit. O, knielt voor Hem neder, spreekt tot 't godd'lijk Wij komen U begroeten, [Kindje : Wij komen U aanbidden, Want Gij zijt onze Schepper en Opperheer. 4. Verlosser der wereld, arm voor ons geboren. Wat geven wij U voor liefde weer? Geknield voor uw kribbe, zeggen we^U van Wij zullen U beminnen, [harte: Wij zullen U steeds dienen, Wij loven U, in tijd en in eeuwigheid. 12. Een Kindje lag ter kribbe neer. 1. Een Kindje lag ter kribbe neer, Als and're kind'ren, klein en teer. Doch, glanzend als bet zonnelicht, Zoo was des Kindjes aangezicht. Jesus, mijn God en Heer, Was 't lieve Kindje teer. 2. En, op dat schoone Kindje staart Een Maagd, zoo rein als geen op aard; Zij was de Moeder van het Wicht. Geheim'nis, waar 't verstand voor zwicht. Jesus, mijn God en Heer, Was 't lieve Kindje teer. 3. Hoor, hoe in 't veld een Eng'lenrei Den lofzang aanheft, vroom en blij: „Aan God zij lof en eer alijd, Den menschen vreê en zaligheid." Jesus, mijn God en Heer, Was 't iieve Kindje teer. 13. Naar Bethlem, kleine stede. 1. Naar Bethlem, kleine stede, Drijft mij de liefde voort; Bij 't Kindje, Vorst van vrede, Wil 'k rusten ongestoord. Refrein. Gedankt, o goede Jezus, Voor Uwe liefde teer; Geef, dat ik U beminne, O Jesus, meer en meer. 2. Naar U, o zielsverlangen, Verzucht mijn ziele zeer; O, wil mijn hart ontvangen, O, Gij, mijn God en Heer. Gedankt, o goede Jezus, enz. 3. Hoe ligt Gij, arm en need'rig, Gij, Koning van den tijd! Gij, die der wereld Schepper, De Heer van alles zijt. Gedankt, o goede Jesus, enz. 4. Gij wilt mijn harte winnen, Door 't offer van Uw Bloed; Laat 'k eeuwig U beminnen, O, Kindje teer en zoet. Gedankt, o goede Jezus, enz. 14. Voor 't godd'üjk Kindje zinge. 1. Voor 't godd'lijk Kindje zinge Mijn hart in liefdegloed, Door alle wolken dringe De luide jubelgroet: Refrein. Geloofd, gedankt, geprezen In tijd en eeuwigheid, Moet 't godd'lijk Kindje wezen, Zijn liefde meer verbreid. 2. Dat Kindje is geboren Te Bethlem in een stal; Hem loven d'Eng'lenkoren Als Koning van 't heelal. Geloofd, gedankt, geprezen, enz. 3. Dat Kind, gehuld in doeken, Is Gods beminde Zoon; Om 't menschdom te bezoeken, Daalt Hij van Zijnen troon. Geloofd, gedankt, geprezen, enz. 4. Knielt met de Hemelingen Bij Jezus' kribbe neêr. Laat ons den lof bezingen Van Jesus, onzen Heer. Geloofd, gedankt, geprezen, enz. 5. Mijn hart wil ik U geven, O, lieve Jesus zoet; 'k Wil altijd voor U leven, Voor U, mijn hoogste goed. Geloofd, gedankt, geprezen, enz. DRIEKONINGEN 15. Als nu Jesus was geboren. 1. Als nu Jesus was geboren In het need'rig Bethlehem, En Herodes boos van zinne, Heerschte in Jerusalem, Kwamen Wijzen uit het Oosten, Door een wond're ster geleid, Naar het land van Juda henen, 't Hart vervuld van dankbaarheid. 2. lu Jerusalem gekomen, Gaan zij naar Herodes heen, Spreken van de wond're sterre, Die in 't Oosten hun verscheen; Vragen naar den nieuwen Koning, Vragen onbevreesd en luid: Waar die Koning is geboren, Door de ster hun aangeduid. 2. Uit de boeken der Profeten, Wijst men 't need'rig Bethlem aan, Waar de lang beloofde Heiland Tot regeeren uit zal gaan. Aanstonds trekken nu de Wijzen Uit het trotsch Jerusalem, En de sterre leidt lien verder Naar de stal van Bethleheni. 4 Vol geloof en dank'bre vreugde, Knielen zij vóór Jesus neer, En belijden, door hun gaven, Hem als Koning, Mensch en Heer; Wijden zich, van ganscher harte, Aan den dienst van 't godd'lijk Kind, En geheel hun volgend leven. Hebben zij 't oprecht bemind. 4. Wijzen, die een teeder wichtje Als uw God en Koning eert, Ons 't geloof en 't vast vertrouwen Door uw voorbeeld hebt geleerd, Wilt voor ons dat Kindje smeeken, Dat Zijn ster ook ons geleid', En wij zoo behouden komen Tot de zaal'ge eeuwigheid. 16. In d armen stal van Bethlehem. 1 In d'armen stal van Bethlehem Ligt Jesus, onze Heer, Met schaam'le doeken overdekt, On stroo in t kribje neer. Geen aardsche glans, geen aardsche pracht Omgeven 't teeder Wicht, Niets is er, waaraan 't oog kan zien, Wie hier ter neder ligt. 2 Drie Wijzen komen naar den stal Van 't need'rig Bethlem heen, Geleid door eene wonderster, Die in het Oosten scheen. Zij treden d'arme woning in, En met eerbiedigheid Zijn zij geknield voor t godd lijk Kind, Wiens ster hen heeft geleid. 3 Zij offren aan het Kind hun goud, Als Koning van 't heelal, En door den zuiv'ren wierookgeur, Die opstijgt in den stal, Erkennen zij in 't Kind hun God, Terwijl de mirre luid Hun vast, onwankelbaar geloof ln Christus' menschheid uit. 4. Hoe, Jesus, toont uw grootheid zich In Bethlems armen stal, Waar Gij aanbeden wordt als God, En Koning van 't heelal. Geloofd zijt Gij, o godd'lijk Kind, Die door Uw ster ons leidt; Geloofd zijt Gij, o groote God, Nu en in eeuwigheid. 16A. Kerstlied. 1. Herders, hebt gij niet vernomen Van de komst van uwen Heer, Van 't in Bethlehem geboren Kindeke zoo zwak en teer? Gaat daar henen Hem bezoeken In een kribbe, in een stal, Daar ligt uwe God in doeken, Die u straks verlossen zal. 2. Nauw'lijks heeft dat woord weerklonken Van het jub'lend Eng'lental, Of de herders, vreugde dronken, Spoeden zich naar Bethlems stal. Ieder wil dat Kind gaan eeren, O, wat vreugde, wat genot! Neen, niets kan hun vreugd vermeêren, Want dat Kind, dat is hun God. 3. 't Hart vol vreugde gaan zij binnen, Zien de Moeder en het Wicht, Naast hen Josef, die, vol minne, 't Oog op beiden heeft gericht. Zwijgend vallen zij terneder Voor dat Kindje, arm en kleen, O wat is dat bidden teeder, Niets meer zien zij om zich heen. 4 Slechts dat Kindje boeit hun oogen, Treft hun harten wonderzoet, 't Doet hen bidden, diep bewogen, Brandende van liefdegloed: „Lieflijk Kindje, ons geboren, „Schoon in windsels, onze neer, O, wil onze bêe verhooren, ^ n „Geef aan d' aard den vrede weer. )E ZOETE NAAM VAN JESUS. 17. Aan Jesus denken is reeds zoet. 1. Aan Jesus denken is reeds zoet, 't Geeft ware blijdschap aan t gemoed, Maar boven alle zoetigheid Is mij Zijn tegenwoordigheid. 2. Zoo lieflijk klinkt op aard geen lied, Zoo vroolijk schallen klanken niet, Geen zoeter woord de ziel geniet, Dan Jesus' Naam, Gods Zoon, ons biedt. 3. Geen taal drukt ooit genoegzaam uit, Geen schrijfpen ooit oprecht beduidt, Hoe 't hart gesteld is, dat U mint, Hij weet het, die het ondervindt. 4. Blijf, Jesus, onze zielevreugd, Die 't loon zult wezen onzer deugd; Blijf in mijn hart, dan zeg ik blij: Ik leef in U en Gij in mij. 5. Ach, mocht het gansche wereldrond U kennen, en uit éénen mond U loven, danken, in den tijd, Door aller eeuwen eeuwigheid. VASTENTIJD. 18. H. Hart van Jesus, toevlucht der zondaren. 1. Hart van Jesus, wij misdreven Tegen U zoo menig keer, Ach, wil onze schuld vergeven, Schenk ons Uwe liefde weer. Wees, o Jesus, onze Redder, En verstoot ons, armen, niet. 2. Neen, Gij zult ons niet verstooten, Want voor ons hebt Gij uw Bloed, Hangend aan het Kruis, vergoten, Voor ons hebt Gij toen geboet. Blijf dan, Jesus, onze Redder, En verstoot ons, armen, niet. 3. Jesus is de goede Vader, Hij omhelst 't verloren kind, Treden wij betrouwend nader Tot het Hart, dat eind'loos mint. Jesus is steeds onze Redder, En verstoot ons, armen, niet. 4. Knielen wij dan, vol betrouwen, Voor dat heilig Harte neer; Bidden wij met boete^en rouwe: Schenk ons Uwe liefde weer. Wees, o Jesus, onze Redder, En verstoot ons, armen, niet. 5. Blijv' Uw Hart voor ons steeds open, Vinden wij daar troost en kracht, Dan, zoo mogen wij wel hopen, Schaadt ons niet de helsche macht. En, na dit, ons ballingsleven, Rusten w' eeuwig aan Uw Hart. 19. O Hoofd, vol bloed en wonden. 1. O Hoofd, vol bloed en wonden, Vol smart, bedekt met hoon; O godd'lijk Hoofd, omwonden Met eene doornenkroon. O Hoofd, dat hooger eere En kronen waardig is, Wil mijnen rouw vermeeren, Schenk mij vergiffenis. 2. Uit breede^en diepe wonden Vloeit Jesus' Bloed op aard, Ten zoen voor onze zonden Heeft Hij zich niet gespaard. O, kostbaar Bloed des Heeren, Gestort bij zoo veel smart, U willen wij vereeren, O reinig toch ons hart. 3. O Hart, voor ons gebroken, Door ons gebroken weer, O Hart, voor ons doorstoken, Gewond door onze speer. O Hart, zoo naam'loos teeder, Door ons zoo fel gehoond, Wat geven wij U weder, Dat onze liefde toont ? 4. Gij hebt voor ons gebeden, Benauwd tot in den dood; Gij hebt voor ons geleden Die smarten, naain'loos groot. U willen wij beminnen, Om zooveel liefdeken smart; Druk diep in hart en zinnen, De liefde van Uw Hart. 20. Smeeklied tot den lijdenden Verlosser. 1. Jesus, Jesus! Die in droefheid hebt gebeden, En ten doode toe gestreden, Genade, erbarming! Refrein. Wij smeeken om Uw smarten: Geef rouw aan onze harten. 2. Jesus, Jesus! Die om onze groote zonden, Aan den schandpaal werd gebonden, Genade, erbarming! enz. 3. Jesus, Jesus! Die voor ons Uw kostbaar leven Hebt aan 't Kruis ten zoen gegeven, Genade, erbarming! enz. 4. Jesus, Jesus! O Lam Gods! om Uwe wonden, Ach, vergeef ons onze zonden, Genade, erbarming! enz. 21. Het lijden des Heeren. 1. Het uur van pijn, het uur van smarte, Geliefkoosd uur voor Jesus' Harte, Dat uur, zoo lang verbeid, begint. Want Zijne liefde deed Hem wenschen Naar pijn en dood, tot heil der menschen, Die Hij tot 't uiterst heeft bemind, (bis) 2. Een bloedig zweet druipt van Zijn leden, Op 't zien der ongerechtigheden Van 't menschdom, waar Hij nu voor lijdt; 't Gezicht der Hem bereide pijnen, Die al te zamen Hem verschijnen, Verzwaart Zijn doodelijken strijd, (bis) 3. Doch, schoon Zijn krachten Hem ontzinken, Den laatsten druppel zal Hij drinken, Van dezen kelk, Hem aangeboön; Hij laat zich grijpen, binden, sleuren, Met doorn en geesel zich verscheuren, Bespotten met geschimp en hoon. (bis) 4. Hij sterft... Natuur brengt Hem haar hulde; De mensch, ontslagen van zijn schulden, Is in een nieuw Verbond geleid. „God heeft Zijn Zoon ten zoen gegeven," Zoo juiche.n wij in blij herleven, „Geloofd zij Hij in eeuwigheid." (Bis) 22. De H. Wonden des Heeren. 1. Gegroet, o Wonden van den Heer, O liefdepanden, eind'loos teer, Waaruit de niet te stremmen vloed Ons toestroomt, van zijn kostbaar Bloed. 2. O Jesus, in den hof ontkleed, Wie telt de slagen, die Gij leedt, Wie telt de drupp'len van het Bloed, Dat Uw verscheuring stroomen doet! 3. Dat voorhoofd, zoo beminn'lijk schoon, Doorsteekt de wreede doornenkroon, En om de ruwe nagels bloedt Een breede wond in hand en voet. 4. En als in liefde, maat'loos groot, Hij 't leven prijs geeft aan den dood, Wordt door de lans Zijn Hart doorboord, En vloeit er bloed en water voort. 5. Gegroet, o Wonden van den Heer, O liefdepanden, eind'loos teer, Gij zijt de blijde^en open poort, Voor ons een veilig toevluchtsoord. 23. Het heilig Kruis. 1. O Kruis, o heilig liefdeteeken, Ik kom tot U ootmoedig smeeken Om hulp in nood, om troost in smart. Eerbiedig buig ik voor U neder, Omhels U vroom en kus U teeder, Ik druk U aan mijn minnend hart. (bis) 2. O Zoenaltaar, waarop het Leven Heeft willen zuchten, lijden, sneven; O Kruis, gedrenkt met Jesus' bloed! Op U heeft d' Onschuld, door Haar wonden, De schuld gedelgd van onze zonden; Gij zijt de bron van alle goed. {bis) 3. U prijzen zalig alle tongen: Gij hebt de macht der hel bedwongen, Den kop der helsche slang verplet. O, help ook ons zoo zegevieren! En wil ons hart met deugden sieren, Bewaar het altijd onbesmet, (bis) 4. Wanneer 't beslissend uur zal naken, Als ik den laatsten zucht zal slaken, Wees dan mijn hoop, o heilig Kruis. Moog' ik U dan aan 't harte drukken, En roepen in een blij verrukken: 'k Zal ingaan in des Heeren huis. (bis) 24. Maria onder het Kruis. 1. Droef stond de Moeder neergebogen Daar onder 't Kruis, dat Jesus droeg; De tranen vloeiden uit haar oogen, Die Ze^onbeweeg'lijk op Hem sloeg. Ach dan! wat moet er in dit harte, Dit moederhart, zijn omgegaan! Hoe moest het grieven, 't zwaard van smarte! Hoe treurig ziet Zij Jesus aan! 2. „Ach," zucht Zij, „mocht Ik zelve sneven! „Wat heeft mijn dierbaar Kind misdaan? „O Jesus! leven van mijn leven, „Hoe ziet M' Uw stervend oog nog aan." Wie voelt zich 't harte niet verscheuren, Als hij die goede Moeder ziet? Wie zou met Haar niet mede treuren, Zoo overstelpt van zielsverdriet? 3. Helaas! en 't is voor onze zonden, Dat daar Uw Zoon aan 't Kruishout hangt, En afgemarteld door Zijn wonden, Vergeefs naar lafenis verlangt! Bedrukte Moeder! bron van liefde, Wat tranen heb ik U gekost! Och, of uw droefheid mij doorgriefde, Mij, zondig mensch, zoo duur verlost. 4. O, mocht ik door mijn medelijden, En met U weenend om uw Zoon, Uw droevig moederhart verblijden, En troosten door mijn rouwbetoon! Ja, geef dat ik, geheel verslonden Van goddelijken liefdegloed, Verborgen in mijns Heeren wonden, Voor al mijn zondeken ondank boet'! PASCHEN. 25. Verrezen is Gods Zoon. 1. Verrezen is Gods Zoon, uw Heer, Zingt daarom, Christ'nen, Hem ter eer Refrein. Komt, zingen wij een jubellied, Het Alleluja zwijge niet! Alleluja, alleluja! Aan God zij dank, Alleluja! 2. Die door zijn dood het leven gaf, Verrees in glorie uit het graf. Komt, zingen wij, enz. 3. Die 't groote offer heeft gebracht, Herleeft nu door Zijn eigen macht. Komt, zingen wij, enz. 4. Hij heeft den dood ter neer geveld, En aller menschen hoop hersteld. Komt, zingen wij, enz. 5. Verloste mensch, rijs op uit 't stof, Breng uw Verlosser dank en lof. Komt, zingen wij, enz. 26. Heft aan den blijden jubeltoon. 1. Heft aan den blijden jubeltoon, Alleluja! Verrezen is Gods eeuw'ge Zoon, Refrein. Eng'len, looft zijn majesteit! Menschen, prijst zijn heerlijkheid! Jubelt, aard' en Hemel saam, Zingt ter eer Van uw Heer: 't Blijde Alleluja! 2. De tijd van treuren is voorbij, Alleluja! Juicht nu op 't blijde feestgetij, Alleluja! Eng'len, looft zijn majesteit! enz. 3. De Christus heerscht, de Christus leeft, Alleluja! Hij, die den dood verwonnen heeft, Alleluja! Eng'len, looft zijn majesteit! enz. 4. Juich, Moeder, juich, uw Zoon regeert, Alleluja! Uw droefheid is in vreugd verkeerd, Alleluja! Eng'len, looft zijn majesteit! enz. 27. Wees verheugd, Maria. Refrein. Wees verheugd, Maria! Hoor dien Eng'lentoon, 't Hemelsch Alleluja, Juub'lend voor uw Zoon. 1. Wil geen smaad meer vreezen, Droog uw tranen af; Jesus is verrezen, Heerlijk is zijn graf. Wees verheugd, Maria! Hoor dien Eng'lentoon, 't Hemelsch Alleluja, Juub'lend voor uw Zoon. 2. Door zijn kracht verwonnen, Vluchten hel en dood, 't Godsrijk is begonnen, Jesus' Naam is groot. Wees verheugd, Maria! enz. 3. Hoog ten troon verheven, Boven smaad en pijn, Zal Hij eeuwig leven, Eeuwig Koning zijn. Wees verheugd, Maria! enz. 28. Hemelvaart des Heeren. 1. 't Uur van scheiden is gekomen, Jesus keert ten Hemel weer; Zeeg'nend blikt Hij nog vol goedheid Op de schaar der Zijnen neer. Schoon Hij zelf hun oog ontvliedt, \ , ■ Zijn belofte^ontneemt Hij niet. ) 2. 'k Laat u niet als weezen achter, Door geheel der tijden loop Blijft u 't bijzijn van Mijn liefde d'Oorsprong aller vreugde^en hoop; Blijft de wereld machteloos, | Ik verwon haar voor altoos. ƒ 3. Wacht Mij, 'k ga u plaats bereiden; Als Ik weer op aard verschijn, Zullen, waar Ik zelf zal wezen, Ook Mijn trouwe dienaars zijn. Na hun strijd voor plicht en deugd, \ Deelen zij in Mijne vreugd. ) 4. Heer, versterk ons blij vertrouwen, Laat ons hier Uw hemelvreê, Trek onze^al te trage harten In Uw vlucht ter glorie mee. Laat ons eens in 't eeuwig licht, \ , Juub'len voor Uw aangezicht. ) PINKSTEREN. 29. Kom, Schepper, kom, o heil'ge Geest. 1. Kom, Schepper, kom, o heil'ge Geest, Bezoek ons nu van 't minst tot 't meest, Vervul met Uw genadekracht De harten, door U voortgebracht. 2. Gij zijt de Trooster hoog geroemd, En wordt de gave Gods genoemd, De levensbron, de liefdegloed, De zalving van 't oprecht gemoed. 3. Gij zijt des Vaders rechterhand, De vinger en dat waardig pand, Dat hart en tong verrijkt en sterkt, En zevenvoudig wond'ren werkt. 4. Geef, dat Uw licht de ziel bestraal' En dat Uw liefde' ~in 't harte daal', Die daar zoo zoet en krachtig werkt, Dat al, wat zwak is, wordt versterkt. 5. Verdrijf den vijand van ons af, Verleen genade^in plaats van straf, Geleid ons langs de rechte baan, Opdat wij alle kwaad ontgaan. 30. Heil'ge Geest, o laat Uw stralen. 1. Heil'ge Geest, o laat Uw stralen Uit den Hemel op ons dalen, Die der armen Vader zijt. Zuiver ons van all' gebreken, Wil de liefde^in ons ontsteken, Dat Uw heillicht ons verblijd'1 2. Heil'ge Geest, wil vrede geven Aan de zielen in dit leven, En verdrijf de twist en haat. Laat ons steeds de deugd betrachten, Ondersteun de zwakke krachten, En voorkom in ons het kwaad. 3. Zoete Gastvriend onzer zielen, Levensbalsem voor wie vielen, Stort in ons Uw godd'lijk licht. Wil, al die gelooven zullen, Zóó met moed en kracht vervullen, Dat steeds ied're dwaling zwicht. 4. O, wil Uwe kind'ren geven, Dat ze^in deugden voor U leven, En op 't einde van hun strijd, Zóó gelukkig mogen sterven, Dat zij 't zalig leven erven In der eeuwen eeuwigheid. 31 Hei,i^ Drievuldigheid. 1 K°Looft°enhroemtenJ P"jSt den Va^r E"/en hei, gen^ GeeSfeft de" Zoon. , Zittende^on den H ,gader t Heilig- ppn h "ei"eltroon <" ^n tijd 5%'^ïfgSj" 2- Zoo als Schrift en Kerk h •• Is de Vader 7nr, bewijzen, A's een ééniJ' r ?1 en Gee^ °2vss H»DrSéS„S ^ - ÏS? 4TSS- ee, 3' °ai.ï Ss ;c« ;r °'d- God de Zoon o 111 stanc*! Stierf, als 's levens"!?"^ geworden, Van die beiden iï ÏÏi, erpand- God de heil'ge Geesf^"' ♦ En genadezon! (n7H e troost Tot verdienstenen ^ stroonien, en deugden-oogst. 4. 't Godd'lijk, één, drievuldig Wezen, Vader, Zoon en heil'gen Geest! Zij steeds eer en lof bewezen, Door den mensch gediend, gevreesd. Dien de Serafs bevend prijzen, U, o groote Majesteit! Moet al 't schepsel dank bewijzen In den tijd en d' eeuwigheid. LIEDEREN TER EERE VAN HET HEILIG SACRAMENT. 32. Dat Jesus leev! 1. Dat Jesus leev'! Dit is de kreet des harten. Dat Jesus leev'! de leeraar aller deugd. Naam, dien ik nooit van mijn lippen laat vloeien, Zonder de liefde' ^in mijn hart te doen gloeien. Dat Jesus leev', Dat Jesus leev'! 2. Dat Jesus leev'! Dit is de kreet der hope Voor 't schuldig hart, dat zijne misdaad voelt. Hij zet den boet'ling meer moed bij en sterkte, Hij kroont het goed, dat Zijn hulp in hem werkte. Dat Jesus leev', Dat Jesus leev'! 3. Dat Jesus' leev'! Op dezen kreet der sterkte Vlucht ver van ons het helsche leger weg. Jesus, Uw Naam, aan Uw dienaars zoo teeder, Werpt in den afgrond de duivelen neder. Dat Jesus leev', Dat Jesus leev'! 4. Dat Jesus leev'! Dit is de kreet der liefde! God, die voor 't oog slechts brood op 't altaar [schijnt, 'k Weet: 't is alleen om mijn liefde te winnen, 'k Wil van nu af U met warmte beminnen. Dat Jesus leev', Dat Jesus leev'! 5. Dat Jesus leev'! Triomf, dat zegepralend Die Naam verwinn' wat kwaad en boosheid heet, Wijl 'k door dien Naam eens den Hemel moet [erven, Zoo wil ik ook voor Hem leven en sterven. Dat Jesus leev', Dat Jesus leev'! 33. U, Jesus, eer. l.U, Jesus, eer, om ons zoo diep verborgen In 't Sacrament van Uw onpeilb're min; Hier waakt Ge^altijd, van d' avond tot den [morgen, En trekt om ons Uw gloriestralen in. Mijn God en Koning! mijn Opperheer! U, in Uw woning, U, Jesus, dank en eer. 2. U dank en eer, van alle tong en talen, Van wat op aard' en in den Hemel leeft; Ten boete blijv' heel 't wereldkoor herhalen: Aan Jesus eer! die ons Zich zelf hier geeft. Mijn God en Koning! mijn Opperheer! U, in Uw woning, U, Jesus, dank en eer. 3. U dank en eer, maar ach, die zwakke klanken, Zij kunnen U, die in ons midden troont, Voor zulk een gunst, zoo eind'loos groot, [niet danken, Veel minder nog als Ge^in ons binnenst woont. Mijn God en Koning, mijn Opperheer! U, in Uw woning, U, Jesus, dank en eer. 4. O, geven wij voor liefde liefde weder, Zij leide^ons steeds naar Jesus' tempelkoor; Daar werpen we^ons ten dankbaar offer neder, Dat onverdeeld en eeuwig Hem behoor'. Mijn God en Koning! Dan vieren wij, In 's Hemels woning, Uw eind'loos feestgetij! 34. Wij gelooven, Heer. 1. Wij gelooven, Heer, belijden vast en waar Dat Gij hier zijt aanwezig op 't altaar. Refrein. Heilig, heilig, heilig, Gij alleen zijt heilig. Wees geloofd en meer gekend In Uw heilig Sacrament. 2. We^aanbidden U, o Jesus, onzen Heer, En knielen hier vol geloof en eerbied neer. Heilig, heilig, heilig, enz. 3. Wij groeten U op Uwen liefdetroon, En zingen nu op blijden jubeltoon. Heilig, heilig, heilig, enz. 4. Wij minnen U, o God, ons hoogste goed, Ontsteek ons hart in feller liefdegloed. Heilig, heilig, heilig, enz. 5. Wij danken U voor Uwe liefde groot, O, blijven wij U trouw tot in den dood. Heilig, heilig, heilig, enz. 35. O, groote God. 1. O, groote God, wat zijn Uw tabernakels Voor mijne ziel verrukkelijk en schoon 1 Daar openbaart Gij ons Uw heilorakels, Daar heft geloof en liefde zich ten troon, (bis.) 2. Gelukkig hij, die U daar mag beschouwen, En aan den voet van Uwe^altaren smacht! Wat is een eeuw, in aardsche praalgebouwen, Bij 't oogenblik, voor U hier doorgebracht?^^ 3. Hier is de bron van hemelzaligheden, De voorsmaak hier van 't zielsvervullend goed. O, groote GodI Gij ziet mijn zwakke beden, En loont hier reeds mijn ziel met hemelzoet/èis.) 4. En dan nog, Heer, met duizend zegeningen Voorkomt Gij al de wenschen mijner ziel. Wat wedermin, wat dank moet mij doordringen, Waar ik zoo dicht bij Jesus nederkniel. (bis.) 5. Heersch over mij, als Heer van dood en leven, Heersch over mij, vooral door 't liefdereclit. Wijk, wereld 1 wijk, gij kunt geen heil mij geven, Mijn hart blijft steeds aan Jesus vast gehecht, (bis.) 36. Hoe innig, mijn Jesus! 1. Hoe innig, mijn Jesus, hebt Gij ons bemind, Daar Gij Uwen wellust, Uw vreugd er in vindt Hier bij ons te wonen; laat ons ook altijd Door wedermin toonen, hoe lief Gij ons zijt. (bis) 2. Gij hebt U verborgen in need'rigen schijn, Om steeds bij de kind'ren der menschen te zijn Tot troost en verkwikking. O, mochten we^altijd U zoekende toonen, hoe lief Gij ons zijt. (bis.) 3. Het offerUwsLichaams, aan't Kruishout geslacht, Wordt daag'lijks op 't altaar onbloedig gebracht Tot heil onzer zielen. O, mochten we^altijd Door dankbaarheid toonen, hoe lief Gij ons [zijt. {bis.) 4. Gedreven door 't vuur van Uw liefd'rijk gemoed, Geeft Gebons aan Uw feestdtsch Uw Vleesch [en Uw Bloed Tot voedsel der zielen. O, mochten wC~"altijd Verlangend U toonen, hoe lief Gij ons zijt. (bis) 5. Ten vriend ons geboren, gestorven ten prijs, Geeft Gebons aan den disch nog U zeiven ten [spijs. Wees ook in den Hemel ons loon voor altijd, Waar we^eeuwig U toonen, hoe lief Gij ons [zijt. (bis.) 37. Laat thans uw loflied rijzen. 1. Laat thans uw loflied rijzen, Gij, die Gods liefde kent; Uw Jesus zult gij prijzen In 't heilig Sacrament. Refrein. Hem zij door hart en tongen, Tot 's werelds uiterst end, De hoogste lof gezongen, In 't heilig Sacrament. 2. De luister van den Vader, Der zielen kostb're spijs, Ontsluit ons hier zijn ader En biedt Zijn Vleesch ten spijs. Hem zij door hart en tongen, enz. 3. O, werp u aan Zijn voeten, Vol vreezeden liefde neerl Zijn hart zal u ontmoeten, Want lieflijk is de Heer. Hem zij door hart en tongen, enz. 4. Aanvaard de zwakke klanken, O Jesus, eind'loos zoet, Waarmeê wij U bedanken Voor 't groote liefdegoed. Hem zij door hart en tongen, enz. 38. Immer worde^aan 's altaars voet. Refrein. Immer worde^aan 's altaars voet,j 't Heilig Sacrament begroet. ) 1. Jesus wil door een mirakel Met ons wonen dag en nacht, Door Zijn liefde' ^in 't tabernakel Tot gevangenschap gebracht. Immer worde^aan 's altaars voet,l ^. 't Heilig Sacrament begroet. ) 2 O, wat gave vol van goedheid! O, wat diep geheimenis! Waar der Heem'len hoogste zoetheid Zóó verborgen met ons is. Immer worde, enz. 3. Ja, de groote God der Eng'len Woont met ons in 't nietig stof, En Hij luistert naar het meng'len Van ons lied met 's Hemels hof. Immer worde, enz. 4. Telken dage ons ten spijze, Daalt Hij in der priest'ren hand, Telkens op onbloed'ge wijze, 's Werelds heil'ge offerand Immer worde, enz. 5. Jesus, trouwste vriend der vrinden, Noodigt allen: „Komt tot Mij"I „Komt! gij zult verkwikking vinden, „Allen, wat uw leed ook zij." Immer worde, enz. 39. Hulde aan het heilig Sacrament. 1. Geloofd zijt Gij, door aarde^en Hemelingen, O Jesus, goede God en Opperheer; Gedankt zijt Gij, door zwakke stervelingen, O, zie met welgevallen op ons neer. Der Eng'len lof gaat Gij zoo ver te boven, Een hulde^U waardig, brengen wij U niet, Toch willen wij uit heel ons hart U loven, j Aanvaard, o Heer, ons dankbaar vreugdelied, j 2. Geloofd zijt Gij, die hier voor onze oogen Uw rustplaats neemt in 't heilig Sacrament: Gedankt zijt Gij, die in Uw alvermogen, In Uwe liefde geen beperking kent. O, God met ons, die daag'lijks neergekomen Op 't zoenaltaar, voor ons den Vader eert, Zijn gramschap stilt, Zijn gunsten neer doet \ [stroomen, v bis Gerechte straf in milden zegen keert. ' 3. Geloofd zijt Gij door deze blijde tonen, O Jesus, Vriend en Bruigom mijner ziel! Gedankt zijt Gij, die in mijn hart wilt tronen. Voor Wien ik hier aanbiddend nederkniel. Gij zijt tot mij zoo dikwerf reeds gekomen, Gij hebt mij met Uw eigen Vleesch gevoed, Gij deedt mijn ziel een nieuwe kracht door- ^ [stroomen, ^ bis Mij lavend met Uw kostbaar godd'lijk Bloed. 4. Geloofd zijt Gij, mijn Redder en mijn Hoeder, 0, rijke bron van zaligheid en heil! Gedankt zijt Gij, mijn leidsman en mijn broeder, Gij hadt Uw Bloed, Uw leven voor mij veil. Gij hebt m' in 't rijk van 't bovenaardsche leven, Beloofd een schat, een eeuw'ge hemelvreugd, Gij hebt m' U zelf tot onderpand gegeven O zoete hoop, die 't droevig hart verheugt!) 40. Danklied aan Jesus. 1.Dank Jesus! dank, voor al de zegeningen Uw Hart ontvloeid, gestort, in onzen schoot; Gij werdt voor ons, als een der stervelingen, En reddet ons door 't offer van Uw dood. Dank, Jesus! dank, Dank, Jesus! dank. 2. Dank Jesus! dank, voor Uwe groote liefde, Gij gaaft aan ons, in 't uur van Uwen dood, Toen U aan 't kruis het vreeslijkst leed doorgriefde, Uw Moeder lief, tot hulp in ied'ren nood. Dank, Jesus! dank, Dank, Jesus! dank. 3. Dank, Jesus! dank, onzicht're gloriekoning, Hoe lieflijk is Uw tabernakeltroon; Hier koost Ge^om ons Uw zegenrijke woning, Hier blijft Gij ons ten pand van 't eeuwig loon. Dank, Jesus! dank, Dank, Jesus, dank. 4. Dank, Jesus! dank, voor al de kostb're gaven, Ons in Uw Kerk zoo ruimschoots toebereid; Gij wilt ons hier met Uw vertroosting laven, En wacht ons eens in 't oord van zaligheid. Dank, Jesus! dank, Dank, Jesus! dank. 41. Geloofd zij Jesus Christus. Refrein. 1. Geloofd zij Jesus Christus In alle eeuwigheid! Die kwam als mensch op aarde, Zoo langen tijd verbeid. Des Vaders eeuw'ge Zoon Daalt van zijn hemeltroon. Refrein. Geloofd zij Jesus Christus In alle eeuwigheid! n 2. Geloofd zij Jesus Christus, enz. Die allen kwam verlossen, Uit satans dienstbaarheid, En door zijn bitt'ren dood, Gered heeft uit den nood. Geloofd zij Jesus Christus, enz. 3. Geloofd zij Jesus Christus, enz. Die in Zijn groote liefde, Een gastmaal heeft bereid. Daar geeft Hij 't hoogste goed, Zijn kostbaar Vleesch en Bloed. Geloofd zij Jesus Christus, enz. 4. Geloofd zij Jesus Christus, enz. Die door het aardsche leven Ons naar den Hemel leidt. Daar loven wij zijn Naam, En juub'len eeuwig saam: Geloofd zij Jesus Christus, enz. LIEDEREN, TER EERE VAN HET HEILIG HART VAN JESUS 42. O godd'Iijk Hart, o heil'ge liefdetroon. 1. O, godd'Iijk Hart, o heil'ge liefdetroon, Door Uwe smart ons eeuwig, eeuwig loon. Refrein. Heilig, heilig, heilig! 'Hart van Jesus, heilig ! Reinig ons door Uwe smart, Heilig ons, o godd'lijk Hart! 2. O liefdegloed, waaruit de vlammen slaan, Laat ons gemoed in 't liefdevuur vergaan! Heilig, heilig, heilig! enz. 3. Vergeef de schuld, geef Uwe liefde weer, Van rouw vervuld, zoo knielen wij ter neer. Heilig, heilig, heilig! enz. 4. O, godd'lijk Hart van d' ééngeboren Zoon, Geef nu Uw smart, en eenmaal Uwe kroon. Heilig, heilig, heilig! enz. 43. Voor Jesus' Harte zinge. 1. Voor Jesus' Harte zinge Mijn hart in liefdegloed, Door alle wolken dringe De luide jubelgroet. Refrein. Gezegend en geprezen, Nu en in eeuwigheid, Moet Jesus' Harte wezen, Zijn liefde meer verbreid, (bis.) 2. O Hart voor mij gebroken, Van liefde gansch vervuld, O Hart, voor mij doorstoken, Om mijner zonden schuld. Gezegend en geprezen, enz. 3. Hoe mild vloeide^uit Uw wonde, Het water en het bloed, Hoe stroomde sinds die stonde, Mild Uw genadevloed. Gezegend en geprezen, enz. 4. Ach, reinig mij van zonden, In 't heilig Hartebloed, Met U word' ik verbonden, Met U, mijn hoogste goed. Gezegend en geprezen, enz. 44. Lof en glorie, allerwegen. Lof en glorie, allerwegen, Rijze^aan Jesus' Hart vol min; Stroome^uw jubelzang Hem tegen, Aardsch en hemelsch Godsgezin, Met het loflied opgestegen, ) bis Van ons aller Koningin. ) 2. Snoode moedwil durft Hem honen, Randt Zijn' eeuw'ge Godheid aan, Wil Hem in den Paus onttronen, En Zijn zetel nederslaan; Hem nog eens met doornen kronen,| Hem met Judas weer verraan. ) 3. Jesus' Hart, ja, wil men treffen In de Hem /co dierb'ie jeugd; Hoor die heistern zich verheffen: Weg met alle plichtbeseffeii! 1 bis Enkel, enkel zingeneugt! ) 4. Wij dan, wij, en wie gelooven, Juub'len Jesus' Hart ter eer; Maar de beê stijgc^ook naar boven, Dringend, smeekend immer meer: Jesus 1 wie Uw glorie rooven, j ^ Om Uw Hart, erbarming, Heer! ) 45. Ziehier het godd'lijk Harte. 1. Ziehier het godd'lijk Harte, Dat allen heeft bemind, Maar tot Zijn groote smarte Geen wederliefde vindt. Dat Hart, aan 't Kruis gebroken, Vergoot zijn laatste Bloed, En wordt opnieuw doorstoken In snooden oveimoed. 2. Aanschouw dat liefd'rijk Harte, Met dorenen gekroond, Gewond door felle smarte, Door velen nog gehoond. Dat Harte biedt den vrede, En ach! men weigert hem ; Het vraagt met bede^op bede: De mensch versmaadt Zijn stem. 3. Maar ik wil U behooren, O Harte, voor altijd, U heb ik uitverkoren, U heel mij zelf gewijd. O, reinig mij van zonde In 't heilig Hartebloed, Verberg mij in Uw wonde, Ontsteek mij door Uw gloed. 4. O, kon ik door de grootheid Van mijne liefde-kracht, Vergoeden al de snoodheid, Waarmee U d'aard veracht! Prijst, Engelen, de goedheid Van 't diepbedroefde Hart; Door uwer liefde zoetheid, Troost, Moedermaagd, zijn smart. 46. Laten wij ons nederbuigen. 1. Laten wij ons nederbuigen, Werpen we^ons in 't stof ter neer, Om onz' liefde te betuigen 't Hart van Jesus, onzen Heer. Hart van onuitspreekb're waarde, Bron des levens, hoogste schat, Dat voor allen hier op aarde Overvloed van troost bevat. 2. Hart van Jesus, vol van liefde, Dat aan 't Kruis ons harte won, Toen U 't schrikk'lijkst leed doorgriefde, Dat een Godmensch lijden kon. Hart, dat, door een lans geopend, Altijd voor ons open staat, En voor allen, op IJ hopend, Redder zijt en toeverlaat. 3. Hart, zoo minzaam en zoo teeder, Need'rig en oneindig groot, Zie met mededoogen neder Op ons, armen, gansch ontbloot. Wil ons hart naar 't Uwe vormen, Toonbeeld van volmaakte deugd, Om met U, na 'slevens stormen, Saam te zijn in hooger vreugd. 47. O godd'lijk Hart, wij knielen smeekend neder. 1. O godd'lijk Hart, wij knielen smeekend neder, Om onze schuld, vol droefheid, vol berouw. Geef ons Uw gunst, Uw zoete liefde weder, Geef ons een hart, in Uwe liefde trouw. Refrein. O, Hart des Heeren, Oneindig groot, U willen wij vereeren, 1 . . In leven en in dood. ) ls' 2. Teerminnend Hart, dat wij niet hoop aanschou- [wen, Hart, immer trouw in liefde, godd'lijk teer, Hoe ook verflauwd, wij bidden met vertrouwen: Geef ons den gloed, den gloed der liefde weer. O, Hart des Heeren, enz. 3. Aanbidd'lijk Hart, hoevelen in hun zonden, Denken niet meer aan 't vuur.datUdoorgloeit, Kennen niet eens de doornen, die U wonden, Zien niet het Bloed, aan de open zijde^ontQ, Hart des Heeren, enz. [vloeid! 4. O, Jesus zoet! Uw Harte doe ons leven, Leven voor U in zuiv'ren liefdegloed, En in Uw vlam naar hooger liefde streven, Zalig door'tvuur,dat de^Eng'len gloeien doet. O, Hart des Heeren, enz. 48. O, Jesus zoet. 1. O, Jesus zoet, Uw liefde Vereer ik in Uw Hart, Dat eens de lans doorkliefde, Na wreede stervens-smart. Refrein. Bemint Gij mij zoo teeder, O liefderijke Heer: Ik geef U liefde weder, Gij wenscht, Gij vraagt niet meer. 2. Gij hebt ons 't minnend Harte, Met dorenen gekroond, Gewond door felle smarte, In liefdegloed vertoond. Bemint Gij mij zoo teeder, .enz. 3. Slechts wederliefde vraagt Gij Voor Uw beminnend Hart, En over ondank klaagt Gij, In teed're liefdesmart. Bemint Gij mij zoo teeder, enz. 4. O, zalig wie Uw Harte, Met wederliefde mint; Daar troost voor alle smarte, En eeuw'ge liefde vindt! Bemint Gij mij zoo teeder, enz. 49. O Hart, om onze zonden. 1.0 Hart, om onze zonden Zoo uiterst diep gehoond, O Hart, zoo vol van wonden, Met doornen wreed gekroond. U komen wij vereeren, O, godd'lijk Hart vol smart! Bemind, o lieve Jesus, Zij steeds Uw heilig Hart. 2. O Hart, op 't Kruis doorstoken Uit louter liefdegloed, Dat eens voor ons gebroken, Sinds reinigt door Uw Bloed. U komen wij bedanken, Voor zooveel liefdeken smart Bemind, o lieve Jesus, Zij steeds Uw heilig Hart. 3. O Hart, nog steeds vergeten, Door zielen zonder tal, Nog zoo vaneen gereten, Door veler zondenval. U komen wij vertroosten, Voor zooveel smaad en smart Bemind, o lieve Jesus, Zij steeds Uw heilig Hart. 50. Aan de H. H. Harten van Jesus en Maria. 1. Uit liefde werdt Ge^op aard, O Jesus, onze Broeder; Uit liefde gaaft Gedaan 't Kruis, Maria ons tot Moeder. Refrein. Aan 't Hart van mijn Jesus, In vreugd en in smart: Aan 't Hart van Maria, Voor eeuwig mijn hart! 2. Uit beide Harten spreekt De taal der zuiv're liefde, Hoe 't zelfde zwaard zoo diep Hen beiden eens doorkliefde. Aan 't Hart van mijn Jesus, enz. 3. Daar spreekt met luider stem, Dan ooit een tong verkondde, De liefde van mijn God, De gruwel onzer zonden. Aan 't Hart van mijn Jesus, enz. 4 O dierb're Harten, neen, Wij zullen nimmer scheiden, Der zonden sterven wij, En leven voor U beiden. Aan 't Hart van mijn Jesus, enz. 5. Zoolang ons harte klopt, Zoolang we^op aarde leven, Zij 't lied met volle kracht, In waarheid aangeheven: Aan 't Hart van mijn Jesus, enz. FEESTEN VAN DE H. MAAGD MARIA. ONBEVLEKTE ONTVANGENIS. 51. Wees gegroet, o heil'ge Maagd. 1. „Wees gegroet, o heil'ge Maagd!" Zoo sprak God door zijnen engel: „Gij hebt steeds den Heer behaagd," Eed'le bloem van Jesse's stengel; U trof nooit de zondenwet, Gij bleeft vrij van alle smet. 2. Pius spreekt van Petrus' rots, Roemt en leert Uw hooge waarde, Huldigt U, o Moeder Gods, En verkondigt aan de aarde: „'t Zij geloofd ten allen tijd, Dat Gij d' Onbevlekte zijtl" 3. Voor U, Moeder van Gods Zoon, Juub'len alle Hemelingen; d' Eng'len juichen voor Uw troon, Zullen Uwen lof bezingen; Ja, zij zingen luid en blij: Moeder onbevlekt zijt Gijl 4. Met dien blijden jubeltoon, Juichen allen, die hier strijden: d' Onbevlekte Moeder Gods, Blijven wij ons loflied wijden; Ja, wij zingen luid en blij: Moeder onbevlekt zijt Gij! 52. Laat ik dankbaar van U zingen. l.Laat ik dankbaar van U zingen, Schoonste! die de Hemel mint; Dankbaar loven al de dingen, Die de Hemel in U vindt. Kan ik nooit de waarde vatten, Uwer reine^ontvangenis: 'k Geef toch, door haar hoog te schatten, Van 't geloof getuigenis. 2. Wie toch zou U schuldig denken Aan den vloek, die allen trof? U, die ons Gods Zoon kwaamt schenken, U, bevlekt door 't aardsche stof? Neen, U, boven al verheven, Boven d'Engelen gevierd, Heeft geen stond in heel Uw leven, Ooit de zondesmet ontsierd. 3. Lievelinge naast Gods tronel Reinste van geheel deez' aard, Al het goede, al het schoone Gaat in U alleen gepaard! Gij, verzoening aller tijden, Zoo verlangend leeds verwacht, Hebt door onschuld ons in lijden, 's Hemels vrede weer gebracht. 4. Gij, Maria, vreugd der aarde! Zijt een troost voor wie U mint! Maar die 't harte rein bewaarde, Was steeds uw bevoorrecht Kind. Geef, Maria, geef ons immer Liefde voor die Eng'lendeugd; Neen, die schat verga ons nimmer, Schoonste sieraad onzer jeugd. MARIA BOODSCHAP. 53. Wees gegroet, Gij, vol genade. 1. „Wees gegroet, Gij, vol genade": Zoo sprak eens Gods afgezant, En die groet klinkt nu reeds eeuwen, Over zee en over land. Refrein. Laten wij ontelb're malen, 't Hemelsch „Wees gegroet" herhalen; Zingen wij vol liefdegloed: O Maria, wees gegroet! 2. „Wees gegroet, Gij, vol genade," Klinkt reeds in den morgenstond, Klinkt des middags en des avonds, Onder klokgeklepel rond. Laten wij ontelb're malen, enz. 3. De voorspelling is bewaarheid: „Zie van nu af zullen Mij De geslachten zalig prijzen," 't Wees gegroet herhalen zij. Laten wij ontelb're malen, enz. 4. 't Wees gegroet, dat uit den Hemel, Op deez' aarde^is neergedaald, Wordt, ter eer van Jesus' Moeder, In den Hemel ook herhaald. Eenmaal in de Hemelkringen Hopen wij in koor te zingen, Met een vuur'gen liefdegloed: O Maria, wees gegroet! 54. De Engel des Heeren. 1. Begroet is Maria door d'Engel geweest, En Zij heeft ontvangen van den heil'gen Geest. Gegroet, gegroet, Maria, gegroet! Gegroet, gegroet, Maria, gegroet! 2. Zie hier 's Heeren dienstmaagd, die need'rig [Hem hoort ; Dat alles geschiede met Mij, naar Uw woord. Gegroet, gegroet, Maria, gegroet! (bis.) 3. En Vleesch is geworden het Woord, God de [Zoon; En 't heeft willen nemen bij ons Zijnen woon. Gegroet, gegroet, Maria, gegroet! (bis.) 4. Bid Gij voor ons, Moeder, die God hebt gebaard; Dan worden wij Christus' beloften eens waard. Gegroet, gegroet, Maria, gegroet! (bis.) MARIA-TENHEMEL-OPNEMING. 55. Ten Hemel met Maria. 1. Ten Hemel met Maria, Ten Hemel met Haar Zoon! Waar Moeder thans gekroond wordt Met d' eeuw'ge gloriekroon. Zie d' Englen aan Haar zijde, Rond Haren Hemeltroon, Daar zetelt Zij nu blijde Naast Jesus, Haren Zoon. 2. Helaas, wat bitter scheiden! Wal diepe zielesinart! Kan ik nog troost verbeiden Of vreugde voor mijn liait? O ja, schoon hoog verheven, Schoon 's Hemels Koningin, Toch blijft Zij ons omgeven Met teed're moedermin. 3. Neen, neen, Haar dierb're kind'ren Vergeet Maria niet I Zij zal 't gevaar verinind'ren, Ons troosten in 't verdriet. Bescherm dan, Koninginne, Uw kind'ren hier op aard; Dan zullen wij U loven, Eens rond Uw troon geschaard. 56. Juicht, Engïen, juicht. 1. Juicht, Eng'len, juicht! Uw Koningin, Alleluja! Treedt luistervol den Hemel in, Alleluja! Om eeuwig naast Haar God en Zoon, Alleluja! Te juub'len op een glorietroon. Alleluja! Alleluja! 2. Daar klinkt de blijde welkomstgroet, Alleluja! Van Serafijn en maagdenstoet: Alleluja! „O Vrouwe, wees gebenedijd, Alleluja! Gij die alleenig vlekk'loos zijt!" Alleluja! Alleluja! 3. Wat vreugdedag in 't Hemelhof! Alleluja! Alomme klinkt Maria's lof: Alleluja! „Treed binnen in de heerlijkheid, Alleluja! U, Moeder, door Uw Zoon bereid!" Alleluja! Alleluja! 4. O, Koningin en Moedermaagd, Alleluja! Die thans de Hemelkrone draagt, Alleluja! U smeek ik op deez' gloriedag, Alleluja! Dat ik U eens aanschouwen mag! Alleluja! Alleluja! 57. Wie, wie zie ik opwaarts zweven. 1. Wie, wie zie ik opwaarts zweven, Als de dageraad zoo schoon, Door een Hemelglans omgeven, Om het hoofd een sterrenkroon ? Wie wordt daar dus opgenomen, Uit des aardrijks woestenij, Wie zien wij ten Hemel komen? . . . Van wat glorie schittert zij! 2. Staak, mijn ziel, ja, staak die vragen! 't Is de heil'ge Moedermaagd, Waardig 's Hemels kroon te dragen, Want Zij heeft Gods oog behaagd. Zij, uit duizend uitverkoren, Baarde^in Bethlem's armen stal; Uit Haar werd Gods Zoon geboren, Die de Heer is van 't Heelal. 3. Wie zal Haren Naam niet roemen, Die Haar profetie betracht: „Dat men Haar zou zalig noemen Tot het verste nageslacht." Ja, Maria wil ik prijzen, Die nu 700 verheven troont. Blijde moet ons loflied rijzen Om de glorie, die Haar kroont. 4. O, mijn ziel, tracht na te streven 't Voorbeeld van deez' Moedermaagd Die, na zulk een heilig leven, Tlians een kroon en schepter draagt. Dan, bij d' edelste der vrouwen, 's Heiland's Moeder, die gij groet, Zult gij 't aanschijn Gods aanschouwen En genieten 't hoogste Goed. MEIMAAND. 58. 't Is de blijde Meimaand. Kind'ren van Maria, Jubelt Haar ter eerf In de Meimaand stroomen Mild Haar gaven neer. 1. 't Is de blijde Meimaand! 't Is de Mei, zoo schoon I Lieflijk roept Ze^ons allen Naar Maria's troon. Refrein. Kind'ren van Maria, Jubelt Haar ter eer! In de Meimaand stroomen Mild Haar gaven neer. 2. Kent Haar macht en liefde! Wien Ze^op de^armen draagt, Is de God-Verlosser. Zij, de Moedermaagd. Kind'ren van Maria, enz. 3. Hem, om onze zonden, Ging de speer door 't Hart, Haar, ter onzer liefde, 't Zwaard der moedersmart. Kind'ren van Maria, enz. 4. Knielt dan, vol betrouwen, Bij Haar bloementroon; Zij, zij vindt verhooring Bij Haar God en Zoon. Kind'ren van Maria, enz. 5. 't Is de blijde Meimaand! 't Is de Mei, zoo schoon! Daag'lijks roept Ze^ons allen Naar Maria's troon. Kind'ren van Maria, enz. 59. Laat thans uw loflied rijzen. 1. Laat thans uw loflied rijzen, De Meimaand bloeit zoo schoon; Laat ons Maria prijzen, Der maagden gloriekroon! Komt, laat ons met Gods Eng'len, Een feestkrans samenstreng'len, Maria, Maria, U, o Maagd, ter eer. (bis) 2. Hoort! orgeltonen galmen Door 't heilig Godsgebouw, Daar klinken vreugdepsalmen, Bij 't beeld der Lieve Vrouw. Laat ons dat beeld omringen, Een vroolijk Meilied zingen, Maria, Maria, U, o Maagd, ter eer. (bis) Ja, laat ons Meimaand vieren Met kinderlijken geest, Maria's beeld versieren, Haar loven om liet meest! Dan daalt Gods zegen neder, Bij 't lieve lenteweder, Maria, Maria, U, o Maagd, ter eer. (bis) 60 Zingt nu, Maria's kind'ren. Zingt nu, Maria's kind'ren, De schoonste maand van 't jaar, De maand van groen en bloemen, De Meimaand is weer daar! Brengt nu in jubelzangen, Der Moeder van den Heer, Der Moeder van ons allen, Maria, lof en eer. 't Is nu een maand van zegen, Maria staat bereid, De handen, vol genade, Naar allen uitgespreid. Snelt allen vol vertrouwen, In deze maand, zoo schoon, Tot Haar, die wij begroeten Als den genadetroon. 3. Laat zacht het waslicht flikk'ren In liefderijken glans, Versiert er mee Haar beelt'nis Als met een starrenkrans; Biedt ook een vlammend harte. Een hart, dat vurig mint; Wat anders eischt een moeder Dan liefde van haar kind? OCTOBERMAAND. 61. IJ, Rozenkrans, bemin ik. 1. U, Rozenkrans, bemin ik Reeds van mijn vroegste jeugd, Ik zal u nooit verlaten In droefheid of in vreugd; Tot het oogenblik Van mijn jongsten snik, Bij dag, bij nacht blijft gij, O Rozenkrans, mij bij. 2. O Rozenkrans, ik eer U, Verheven hemelsch pand, Dat w' aan Maria danken, Aan Hare Moederhand; Moeder van den Heer, U zij dank en eer, Voor 't groote liefdeblijk, Aan Hemelgunsten rijk. . 3 O krans, met uw geheimen Der liefde van mijn God, U wil ik vaak beschouwen, Verzonken in genot; Leer mij, onzen Heer Minnen meer en meer, En prent diep in mijn hart, Uw glorie, vreugde^en smart. 4. Eens, als ik lig te sterven, Zal ik met klamme hand, U, met uw kruisje^omvatten, O heerlijk Hemelpand; Ook zult gij mijn lijk, Dierbaar liefdeblijk, Dat mij mijn Moeder gaf, Nog volgen in het graf. 5. Maria, ééne bede, O, weiger mij die niet:Gij gaaft meteen krans op aarde, Die nimmer mij verliet; Schenk mij nog een krans, Schitt'rend en vol glans, Schenk mij dat liefdeblijk Eens in het Hemelrijk. 62 Strnnit ook dp^~"aarH haar pplstf» rorpn 1. Strooit ook denaard haar eêlste rozen Voor Maria's voeten neer, Schenkt natuur haar ganschen rijkdom Aan de Moeder van den Heer; Schooner zijn de Hemelbloemen, Die in zachten, reinen glans, U ter eer, Maria, bloeien In uw heil'gen Rozenkrans. 2. Prijst U de^Engel vol genade, Spoedt Gij naar Uw nicht U voort, Knielt Ge"^als Moeder bij de kribbe Van het Vleesch geworden Woord, Moogt Ge^Uw Kind den Vader off'ren, Vindt Gij Hem, verloren, weer: 't Blijde hart schenkt vreugderozen, U, o Moedermaagd, ter eer. 2. Zien wij in den hof des lijdens 't Drupp'lend bloedzweet van Uw Zoon; Draagt Hij, ons ten heil geslagen, Doornen als Zijn Koningskroon; Moet Hij macht'loos 't Kruishout torschen, Stervend onder smaad en pijn: Onze rozen dragen tranen, Die U 't blijk der liefde zijn. 4. Maar verrijst ten derden dage Christus uit het macht'loos graf; Zien wij Hem ten Hemel varen, Zendt Hij U den Trooster af, Moogt Gij Jesus' glorie deelen, Kroont Gods hand U Koningin: Dan siert onze krans van rozen U, als Moeder en Vorstin. 5. O, aanvaard de teed're hulde, Die ons minnend hart U biedt, En versmaad den krans van rozen Uwer trouwe kind'ren niet; Dan, ter liefde Zijner Moeder, Om de glorie Haar geboön, Schenkt ons Jesus, in Zijn vreugde, De'^onverwelkb're Hemelkroon. 63. Rozenkrans-Koningin. 1. Rozenkrans-Koningin, vol liefdeken macht, Toon nu Uw Moedei min, toon nu Uw kracht. Moeder! de droefheid der Kerk is zoo groot; ) Red toch, ach, red toch den Paus uit den nood. ) 2. Rozenkrans-Koningin, vol liefdeken macht Toon nu Uw Moedermin, toon nu Uw kracht. Moeder! ach, maak toch den Paus weder vrij,) Dat hij niet langer gevangene zij. ) 3. Rozenkrans-Koningin, vol liefdeken macht, Toon nu Uw Moedermin, toon nu Uw kracht. Moeder! herstel weer den Paus op zijn troon,) Schenk hem toch weder zijn schepter en kroon.) 4. Rozenkrans-Koningin, vol liefdeken macht, Toon nu Uw Moedermin, toon nu Uw kracht. Moeder! ach, Moeder, verhoor ons gebed; )' Word' door den Paus toch de wereld gered. ) MARIA-LIEDEREN. 64. Moeder des Heeren. 1. Moeder des Heeren, heilige Maagd! Nooit is Uw bede vruchtloos gevraagd, (bis) Ik kom, o Maria, tot U, als Uw kind, Zijn Moeder beminnend en door Haar bemind, (bis) Moeder des Heeren, heilige Maagd! Nooit is Uw bede vrucht'loos gevraagd. 2. Moeder des Heeren, vlekk'looze Bruid! Stort uw zegen over ons uit. (bis) Gij zijt ons vertrouwen, in vreugde^en in nood, Gij blijft ons vertrouwen in leven en dood. (bis) Moeder des Heeren, vlekk'looze Bruid! Stort uwen zegen over ons uit. 3. Moeder des Heeren, Gij, ook voor mij Altijd vol goedheid, sta mij toch bij. (bis) O Moeder, mijn Moeder! U schenk ik mijn hart, U al mijne liefde, in blijdschap en smart, (bis) Moeder des Heeren, Gij ook voor mij, Altijd vol goedheid, sta mij toch bij. 4. Moeder des Heeren, Hemelvorstin 1 Machtige Moeder! U roep ik in. (bis) Gij ziet van Uw zetel, Uw kinderen aan, En laat hen, o Moeder, nooit hulpeloos gaan. (bis) Moeder des Heeren, Hemelvorstin! Machtige Moeder! U roep ik in. 65. Maria leev! 1. Maria leev! wat glans en luister meng'len Zich in dit Hart, van alle vlekken vrij! Maria leev! de Koningin der Eng'len, De Moedermaagd aan 't hoofd der maagdenrij. Refrein. Maria leve met God, Haar kind! Leve Maria! die ons, als Moeder, mint. 2. Maria leev! komt, laat ons voor Haar knielen, Ze^is dochter Gods, Gods Moeder, Godes bruid! Maria leev! Zij, 't heilverbond der zielen! Door Hare hand stort God Zijn gunsten uit. Maria leve, enz. 3. Maria leev! Ze^is onze hulp in 't strijden, Zij geefl steeds kracht in ons zoo droevig lot. Zij wil voor ons een troost zijn in het lijden, En bidt voor ons bij Jesus, onzen God. Maria leve, enz. 4. Maria leev! laat me^in haar liefde leven, Met Haar vereend, vrees ik noch dood, noch pijn; De laatste zucht, die om mijn mond zal zweven, Zal liefdezucht voor U, Maria, zijn. Maria leve, enz. 66. Gegroet, Maria, op Uw troon. 1. Gegroet, Maria, op Uw troon, Ave Maria! Gij draagt der aard', der Heem'len kroon, Ave Maria! Refrein. Heil'ge Moeder van den Heer, U zij dank en roem en eer; Wees gegroet, o Koningin, Salve, Salve, Salve Regina! 2. O Moeder van barmhartigheid, Ave Maria! Gij, die den rijksten glans verspreidt, Ave Maria! enz. 3. Op wie zich trouw Uw kind verlaat, Ave Maria! Die ook den zondaar niet versmaadt. Ave Maria! enz. 4. Gij, die zoo hoog gezegend zijt, Ave Maria! Wees onze bijstand t' allen tijd. Ave Maria! enz. 67. Lieve Moeder, reine Maagd. 1. Lieve Moeder, reine Maagd, Wil goedgunstig mij aanschouwen; Nooit wordt vrucht'loos U gevraagd, 'k Ga dus tot U met vertrouwen, Bid, Maria, bid voor mij, Sta mij steeds als Moeder bij. 2. Neen, het is nog nooit gehoord, Dat we^ons vrucht'loos iot U wenden; Gij wilt op 't geringste woord, Redding uit den Hemel zenden. Ach, bedenk dus, reine Maagd, Dat men U nooit vrucht'loos vraagt. 3. Hoe ook voor 't gevaar beducht, Is er niets voor mij te vreezen; Als ik need'rig tot U vlucht, Zult Gij mijn beschermster wezen. Nauw'lijks door U bijgestaan, Is het met 't gevaar gedaan. 4. 'k Werp mij aan uw voeten neer; Hoe met zonden ook beladen, Zult Gij, Moeder van den Heer, Toch mijn bede niet versmaden. Ja, mijn beê stijgt tot Uw troon: Wees mijn voorspraak bij Uw Zoon. 68. Wij komen U, Maria, prijzen. 1.Wij komen U, Maria, prijzen, Met onze zangen eer bewijzen, U, die Gods heil'ge Moeder zijt. O, luister nnar die kinderzangen, En wil goedgunstig 't lied ontvangen, Dat U, Maria, is gewijd, (bis) 2. O, laat mij toch Uw goedheid prijzen, U mijne liefdeken dank bewijzen, Voor 't vele goed aan mij gedaan. Ja, eeuwig wil ik U behooren, Want niemand gaat er ooit verloren, Die door Uw macht wordt bijgestaan, (bis) 3. O, help mij voor den Hemel werken, Wil in het goede mij versterken, Geef mij in 't strijden kracht en moed. O, moge ik in deugden winnen, U, Moeder, altijd meer beminnen, Die mij zoo liefd'rijk steeds behoedt, (bis) 4. En nadert eens het uur van sterven, Maria, wil ons dan verwerven Een gunstig oordeel van Uw Zoon. Vereenigd met de Hemelingen, Zal 'k eeuwig Uwe goedheid zingen, Geschaald om Uwen glorietroon. (bis) 69. Maria is mijn Moeder. 1. O, hoe dankbaar, o, hoe blijde, O, hoe minnend klopt mijn hart! Ja, de Naam slechts van Maria Bant van mij steeds alle smait. leder plaatsje is mij dierbaar, Waar 'k Maria's beelt'nis vind. Refrein. Want Maria is mijn Moeder, i En ik ben Maria's kind. ) 2. Geene vreugde kari mij streelen, Ik verlang geen aardschen schat; In de liefde van Maria Is al mijn geluk vervat. Altijd wil ik Haar beminnen, Steeds Haar volgen, blij gezind, Want Maria is mijn Moeder, enz. 3. Zij zal mij, Haar kind, geleiden, Aan Haar moederlijke hand Langs de wegen, die het veiligst Voeren naar het Vaderland. Steeds zal ik mijn blikken wenden, Waar mijn oog Maria vindt, Want Maria is mijn Moeder, enz. 4. Lieve Moeder, 'k wil U volgen Steeds in vreugde en in leed; Maak dan bij U in den Hemel, Voor Uw kind een plaats gereed. Eeuwig, eeuwig zal ik juichen Bij Maria, die mij mint, Want Maria is mijn Moeder,\ En ik ben Maria's kind. ( 70. Lieve Moeder van den Heer. 1. Lieve Moeder van den Heer, Zie van uit de Hemelkringen Op Uw kind goedgunstig neer, Dat zijn loflied U komt zingen. U, die onze Moeder zijt, Wordt dit lied met vreugd gewijd. 2. God is met U, welk een eer! Wie zou U geen glorie geven? O, mocht ik ook God den Heer Dienen in dit aardsche leven! Bid, Maria, bid voor mij: Dat Gods eer mijn streven zij. 3 Jesus, onze God, Uw Zoon, Onze Heer, zij mij ten zegen, Stroom' Zijn liefdeken gunstbetoon, Op Uw smeekgebed mij tegen; Moeder Gods, o bid voor mij: Dat Uw Zoon mijn Heiland zij. 4. Lieve Moeder, o, mijn vreugd, Bid voor mij en bid voor allen, Die door godsvrucht, reine deugd, Streven naar Uw welgevallen; Bid voor ons in allen nood En in 't uur van onzen dood. 70A. Gegroet, o Hemelkoningin. 1. Gegroet, o Hemelkoningin, O, Maria 1 Wij prijzen U met kinderzin, O, Maria! Refrein. Moeder vol teederheid Eu zoete majesteit, U zij lof in eeuwigheid. Salve, salve, salve Regina! 2. Ons leven, zoetheid, hoop en vreugd, O, Maria 1 Ons lichtpunt op het pad der deugd, O, Maria! Moeder enz. 3. O, Moeder van barmhartigheid, O, Maria! En troost in alle bitterheid, O, Maria! Moeder enz. 4. O, neem Uw kind'ren bij de hand, O, Maria! Leid ons naar 't hemelsch Vaderland, O, Maria! Moeder enz. 71. Wij prijzen vol vreugde. 1. Wij prijzen vol vreugde de zuiverste Maagd, Wij prijzen Ze^in vroolijke zangen; Haar schoonheid heeft eeuwig den Sc'iepper [behaagd, Zij werd zonder zonden ontvangen. O, reinste der maagden, U prijze mijn lied, Versmaad, ach versmaad mijne zangen toch niet. 2 Van 't hoogste des Hemels zag God op U neer, Zijn oog sloeg U liefderijk gade; Reeds vóór Uw geboorte werdt Gij door den Heer Vervuld met de grootste genade, Gij bleeft steeds van iedere zonde bevrijd, En eeuwig Uw Heer en Uw Schepper gewijd. 3. Gelijk onder doornen de lelie bekoort, Zoo zijt Gij liet sieraad der vrouwen, Ach, mocht ik, o Moeder van 't eeuwige Woord, Toch al Uwe schoonheid aanschouwen; O, vlekk'looze Moeder, wat zijt Gij toch schoon ! Gij deelt in de schoonheid van Jesus, uw Zoon. 4. O, maagd'lijke Moeder, o, vlekk'looze Maagd, Tot boven de sterren verheven, Bekom ons die deugd, welke 't meest U behaagt, En leid ons tot 't eeuwige leven; Daar zingen wij eeuwig rondom Uwen troon: O reinste der maagden, wat zijt Gij toch schoon! 72. O. L. V. van altijddurenden Bijstand. 1. 't Getal van hen die lijden, O Moeder, is zoo groot, Wie meldt hun rust'loos strijden, Wie meldt hun bangen nood? Gij steeds zoo goed en teeder, Zie, Moeder! op hen neder; Refrein. Maria, Maria, Moeder, sta ons bij, Moeder, sta ons bij. (bis) 2. Zoovelen voelen 't treffen Van tegenspoed, die drukt, En kunnen 't hoofd niet heffen, Door ramp op ramp gebukt", Gij, rijk aan mededoogen, Wordt door hun lot bewogen; Maria, Maria, enz. 3. In zuchten en in treuren, Moet troostloos menigeen Zijn trage dagen sleuren In onverpoosd geween ; Gij, vol van medelijden, Geeft in 't geween verblijden; Maria, Maria, enz. 4. En wat al wreede plagen, Wat schrikb're zonden-straf Moet heel het volk niet dragen, Gij wendt Gods gramschap af. Schenk 't volk weer op hun bede. Het heil van Godes vrede! Maria, Maria, enz. 5. Maria laat op allen Uw Moederoog, zoo zacht, In zoete^ontferming vallen, Red allen door Uw macht. Toon wat Gij kunt daarboven Voor die uw grootheid loven I Maria, Maria, enz. 73. Maria te minnen. 1. Maria te minnen, wat zalig genot. Zij is onze Moeder, de Moeder van God. Refrein. Maria, mijn Moeder, U wijd ik mijn hart, Aan U mijne liefde, in vreugd en in smart. 2. Gij helpt Uwe kind'ren in droefheid en strijd, Met machtige bede, o Moeder, altijd. Maria, mijn Moeder, enz. 3. Neem ons in bescherming, o machtige Maagd, Verhoor toch als Moeder, het kind dat U vraagt. Maria, mijn Moeder, enz. 4. Mijn hart zal U minnen, U loven mijn mond, Bezegel, Maria, dit liefdeverbond. Maria, mijn Moeder, enz. 74. O Maagd, zoo rein, zoo schoon. 1.0 Maagd, zoo rein, zoo schoon! Eens zie ik U hierboven Met d' Eng'len, die U loven, Met Jesus, Uwen Zoon. Refrein. O Maagd, zoo rein, zoo schoon! ) bjs Eens kniel ik voor Uw troon. ) 2.0 Maagd, zoo rein, zoo schoon! Eens zie 'k Uw glorie stralen, Waarbij geen glans kan halen Van 's werelds dwaas vertoon. O Maagd, enz. 3. O Maagd, zoo rein, zoo schoon! Eens zal ik mogen hooren Het lied der zaal'ge koren, Dat U wordt aangeboön. O Maagd, enz. 4.0 Maagd, zoo rein, zoo schoon! Eens kom ik U begroeten, En leg ik aan Uw voeten, Voor eeuwig mijne kroon. O Maagd, enz. 75. De Moeder van Bijstand. 1. Maria, lieve Moeder, Wier bijstand altijd duurt, Wij naad'ren door uw liefde En goedheid aangevuurd. Uw Naam is onze hope, Geen, die zoo lieflijk klinkt. Uw beeld is onze sterre, Die ook in 't duister blinkt. 2.0, Bijstand van den zieke, In 't lange^en nijpend leed; O, Bijstand voor den arme, Als hij geen uitkomst weet; O, Bijstand van den droeve, Dien 's levens last beknelt; O, Bijstand van den zwakke, Als satan's nijd hem kwelt. 3.0, Bijstand van den zondaar, Die 's Heeren gramschap ducht, Als hij in 't uur der wroeging, Betrouwend tot U vlucht. O, Bijstand aller harten, Door d' onschuld nog getooid; Zoolang zij U beminnen, Verwelkt hun blankheid nooit. A. Blijf onze troost in 't lijden, Ons uitzicht in den nood, Ons schild bij al ons strijden, Ons heil bij onzen dood. Ontsluit ons eens den Hemel, Uw woon en Jesus' woon, En laat Uw kind'ren rusten Voor eeuwig bij Uw troon. 76. Maria, hulp der Christenen. 1. O, Koningin vol heerlijkheid, Maria! Gij, trouwe hulp der Christenheid, Maria! Zie ons om Uw legervaan, Sterke Vrouwe, voer ons aan. Refrein. O, help ons strijden, In alle tijden, In allen nood, Tot in den dood, Maria! 2. Uw voet heelt satans kop verplet, Maria! Uw macht zoo vaak de Kerk gered, Maria! Zie, die vijand valt weer aan, Kom opnieuw zijn trots verslaan. O, help ons strijden enz. 3. O, ster der zee in duist'ren nacht, Maria! Verlicht ons door Uw stralenpracht, Maria! Geef Uw kind'ren kracht en moed, Als de storm hen vreezen doet. O, help ons strijden enz. 4.0 Maagd, ontvangen zonder smet, Maria! Verhoor ons vurig smeekgebed, Maria! Krijgsheldin, door Jesus sterk, Schenk de zegevaan Jesus' Kerk. O, help ons strijden enz. 77. U is mijn lied gewijd. 1. U is mijn lied gewijd, Die Jesus' Moeder zijt, De reine Moeder van Gods een'gen Zoon. Reeds van mijn eerste jeugd, Waart Gij mijn hoogste vreugd; Vertrouwend nader ik Uw liefdetroon. Wonder van goedheid, Wonder van zoetheid, Lieflijke Moeder van God, onzen Heer, Minn'lijke Moeder, o, zie op mij neer. 2. Eeuwig verkorene, Schuld'loos geborene, Eerbiedig brengen wij U onzen groet. In al de maagdenrei, Was geen' zoo rein als Gij, Voor alle smetten door God zelf behoed. Schoonste der aarde, Wie schetst Uw waarde! Jesus, den Redder, reeds eeuwen verwacht, Hebt Gij, Maria, den menschen gebracht. 3. Altijd zachtmoedige, Minlijk en goedige, Zijt Gij een Moeder van barmhartigheid. Sterkte der strijdenden, Toevlucht der lijdenden, Altijd tot helpen en troosten bereid. Tot U getrouwe, Machtige Vrouwe, Zien wij steeds hopend en smeekend omhoog. Moeder! O, vestig op ons ook Uw oog. 4. Spiegel der zuiverheid, Bijstand der Christenheid, Gij, hoogverhevene in 's Hemels vreugd. Leidster der zwervenden, Hope der stervenden, Toon ons de wegen der onschuld en deugd. Als wij gaan sterven, Wil ons verwerven, Oiji de verdiensten van Jesus, Uw Zoon, d' Eeuwige zaligheid, en 't eeuwig loon. 78. Gij zijt des Hemels Koningin. 1. Gij zijt des Hemels Koningin, o Maria! Heel d' aarde groet U als Vorstin, o Maria! Loof en prijs Haar, Eng'lenkoor! Loof Haar alle tijden door! Zingen wij met hart en zin: Refrein. Moeder zoet, Wees gegroet, Groot zijt Gij, o Koningin! 2. Wij groeten U, o Moedermaagd, o Maria! Gij hebt aan God steeds welbehaagd, o Maria Heil'gen in den Hemelhof! Brengt Gods Moeder dank en lof! Prijst en huldigt uw Vorstin: enz. 3. Wanneer de zonde"~~ons vreezen doet, o Maria Schenkt Gij Uw kind'ren kracht en moed! [o Maria Zondaars, denkt aan Hare macht! Zwakken, steunt op Hare kracht! Zingt Haar lof met hart en zin : enz. 4. Der Christ'nen bijstand in den nood, o Maria Verlaat ons niet bij onzen dood, o Maria! O, beveel ons dan Uw Zoon, Wijs ons op der zaal'gen woon! En leid ons den Hemel in. Eeuwig blij, Zingen wij: Groot zijt Gij, o Koningin! 79. Verheft in blijde zangen. 1. Verheft in blijde zangen Maria's eer en lof, God heeft Haar hoog verheven Ir. 's Hemels gloriehof. Refrein. Heilige Maria, heilige Maria! Onze troost, onze vreugd, Wees geloofd in eeuwigheid! 2. O, Koningin der maagden, O, Moeder van Gods Zoon! Wij snellen met vertrouwen Tot Uw genadetroon. Heilige Maria, heilige Maria! enz. 3. Gij zijt de steun der zondaars, De hulp in allen nood; Bewaar ons, Uwe kind'ren, Van ied'ren kwaden dood. Heilige Maria, heilige Maria! enz. 4. Gij zetelt in den Hemel Als 's Hemels Koningin; Voer ons, o goede Moeder, Ook eens dien Hemel in. Heilige Maria, heilige Maria! enz. 80. Wees gegroet van ganscher harte. 1. Wees gegroet van ganscher harte, Wees gegroet, o Koningin! Met een kinderlijk vertrouwen Roepen wij Uw voorspraak in. Refrein. Wees gegroet, o teed're Moeder, Moeder van barmhartigheid! Wees, zoo smeeken wij en zuchten, ) Tot ontferming steeds bereid. ) 2. Wees Gij onze steun in zwakheid, Onze hoop, o, reine Maagd! Wees Gij onze troost in droefheid, Die aan 't kwijnend harte knaagt. Wees gegroet, o, teed're Moeder, enz. 3. O Maria, onze toevlucht, Onze voorspraak bij den Heer, Wend op ons, in 't dal van tranen, Liefd'rijk Uwe oogen neer. Wees gegroet, o, teed're Moeder, enz. 4. Voer ons, aan des levens einde, Lieve Moeder! tot Uw Zoon; Dat ons door Zijn milde handen, Zij geschonken 't Hemelloon. Wees gegroet, o, teed're Moeder, enz. 81. Kind'ren van Maria. Refrein. Kind'ren van Maria! Heft een loflied aan; Zingt het Alleluja, Nooit kunt gij vergaan. 1. 't Zonnelicht verduistert Bij Uw heerlijkheid, En geen smet ontluistert, Maagd, Uw vlekk'loosheid. Kind'ren van Maria! enz. 2. 'k Wil Uw voetspoor drukken, Schutsvrouw mijner jeugd. Niets zal mij ontrukken 't Kostbaar pand der deugd. Kind'ren van Maria! enz. 3. Onder Uw bescherming, Moeder van Gods Zoon, Vinden wij ontferming, Voor des Heeren troon. Kind'ren van Maria! enz. 4. Zal de bange stonde Van mijn sterven slaan, Wil dan aan mijn sponde, Lieve Moeder, staan. Kind'ren van Maria! enz. 82. Hoor ons, o God. 1. Hoor ons, o God, hoor, Vader, onze beden, Terneergeknield met harten, vol van rouw. Barmhartig God, verstoot ons niet op heden, Wij zweren U, van nu af, eeuwig trouw. O, Lieve Vrouwe van 't heilig Hart, ) Op U rust ons vertrouwen, in voorspoed ^ bis. [en in smart. ' 2. Naast U, o Heer! gann wij tot onze Moeder, Door U 'geplaatst op glorievollen troon, Met macht bedeeld door U, o Albehoeder! Draagt Zij èn staf èn Koninginne-kroon. O. Lieve Vrouwe van 't heilig Hart, enz. 3. Denk aan die macht, in deez' benarde tijden, Waarin de vorst der duisternis regeert; Denk aan den strijd, aan het verscheurend lijden, Waarin de Kerk, de bruid uws Zoons, verkeert. O, Lieve Vrouwe van 't heilig Hart, enz. 4. Doch, Moeder lief! O Koningin, verheven, Denk ook aan mij, die U als Moeder mint. 'k Ben ook Uw kind, door Jesus U gegeven, Hoor nog Zijn stem: O Vrouw, ziedaar Uw kind O, Lieve Vrouwe van 't heilig Hart, enz. 83. Wij brengen als d'Engel. 1. Wij brengen als d'Engel U, Moeder, zoo zoet, Met teedere liefde, Den dierbaren groet: Gegroet, gegroet, Maria gegroet. (bis) 2. De talen der volken Verheffen Uw Naam; Zij smelten in 't Ave Maria te zaam. Gegroet, gegroet, Maria gegroet, {bis) 3. Aanvaard dan de hulde, O Moeder, zoo goed, De hulde^Uwer kind'ren, Aanhoor onzen groet: Gegroet, gegroet, Maria gegroet, (bis) 4. Die groet zij de laatste, Door 't hart nog geuit, Wanneer in het sterven De mond zich reeds sluit. Gegroet, gegroet, Maria gegroet, (bis) 5. Maar dan, door Maria Geleid tot Haar Zoon, Herhalen wij eeuwig, Geschaard om Haar troon: Gegroet, gegroet, Maria gegroet, (bis) 84. O Hart, ontvangen vlekk'loos schoon. 1. O Hart, ontvangen vlekk'loos schoon, Hart van Maria! Gods glorie- en genadetroon, Hart van Maria! Refrein. Neem onze^arine harten aan, Uwe liefde zij voortaan Onze troost op 's levens baan. Machtig Hart, minnend Hart, Deel met ons in vieugde"^en smart. 2. O Licht, dat voor verdwaalden gloort, Hart van Maria! Des zondaars veilig toevluchtsoord, Hart van Maria! Neem onze^arme harten aan, enz. 3. O, aller harten vreugd en vreê, Hart van Maria! De zoete troost in boezemwee, Hart van Maria! Neem onze^arme harten aan, enz. 4. O Hart, gekroond met Hemelglans, Hart van Maria! Schenk eenmaal ons den gloriekrans, Hart van Maria! Neem onze^arme harten aan, enz. 85. Lieve Vrouw van 't heilig Hart. 1. Lieve Vrouw van 't heilig Hart, Die we^als smeekende^almacht eeren; Ach, wil door Uw beê, de smart Van den heil'gen Vader weren; Kerk en Paus verkeert in rouw, ) Wees ten voorspraak, Lieve Vrouw. ) 2. Moeder! sta den Paus steeds bij, Om Uw Pius, die 't verkondde, Dat Gij bleeft van smetten vrij, Onbevlekt van Adams zonde; 't Zij niet langer, hij onttroond, ) Gij als onbevlekt gekroond. ) 3. Meerdert daag'lijks zijne smart, Grijnzen ook de helsche machten, Hij toch blijft van 't godd'lijk Hart, En door U, verlossing wachten. Schenk dan, Moeder! door Uw Zoon,) Kerk en Paus de gloriekroon. ) 4. Niemand roept vergeefs U aan, Droefheid zal in vreugd verkeeren, 't Uur der redding moet dra slaan, Kerk en Paus zal triomfeeren! Moeder! van Uw wondermacht ^ bis Wordt die zegepraal verwacht. ) 86. Wees gegroet, o zuiv're Maagd. 1. Wees gegroet, o zuiv're Maagd, Die ons aller bede vraagt; Wees gegroet, Maria! O Maria, vol genade, Maak dat ons geen vijand schade; Bid voor ons, Maria! 2. Gij zijt schooner dan de zon, Gij, ons aller levensbron; Wees gegroet, Maria! Moeder Góds, zoo hoog verheven, 'k Wensch, U prijzend, voort te leven; Bid voor ons, Maria! 3. Bronwel aller lieflijkheid. Gij schenkt vreugd ten allen tijd; Wees gegroet, Maria! Met Uw hulp blijft Gebons omringen Moeder, 'k wil het blijven zingen: Bid voor ons, Maria! 4. O Maria, zuiv're Maagd, Hoor toch, wat ons hart U vraagt; Wees gegroet, Maria! Bid voor ons, dat na dit leven, God zijn Hemel ons mag geven: Bid voor ons, Maria! 87. Wij allen zijn Maria's kind'ren. Wij allen zijn Maria's kind'ren, Onder 't Kruis nam Zij ons aan; Zijn wij bij Haar, niets kan ons hind'ren, Onze harten zijn voldaan. Maria, allen zijn wij Uwe kind'ren; Maria, zie ons als Moeder aan. 1. Zij is een Moeder vol meedoogen, En ziet met goedheid op Haar kind'ren neer. Wat zal Haar voorbeê niet vermogen, Wanneer Zij smeekt bij Jesus, onzen Heer? Wij allen zijn Maria's kind'ren, enz. 2. Wat geven wij, o Moeder, weder Voor zooveel liefde, zooveel bitt're smart? O, zie met welgevallen neder, Wij schenken U ons dankbaar kinderhart. Wij allen zijn Maria's kind'ren, enz. 3. Naast Jesus willen we^U beminnen, O, Koningin van 't zalig Hemelhof, Opdat wij zóó den Hemel winnen, En daar voor eeuwig zingen Uwen lof. Wij allen zijn Maria's kind'ren, enz. 88. Waar Jesus' Naam mag klinken. 1. Waar Jesus' Naam mag klinken, In 't meest verwijderd oord, Wordt ook Uw Naam, Maria! Tot aller vreugd gehoord. Refrein. Uw zoete Naam, Maria, Leeft altijd in mijn hart; Uw naam strekt mij ten zegen, En troost me^in ied're smart. 2. Maria, sprak Gods Engel, Met een verrukt gemoed, Als afgezant des Heeren: „Maria, wees gegroet." Uw zoete Naam, Maria, enz. 3. Wij roepen, wij, Uw kind'ren, Met liefdevol gemoed, Naar 't voorbeeld van Gods Engel „Maria, wees gegroet." Uw zoete Naam, Maria, enz. 4. O Naam, zoo innig dierbaar Aan 't harte van Uw kind; O Naam, zoo groot en machtig Voor wie U, Moeder, mint. Uw zoete Naam, Maria, enz. 89. O Gij, die troont. 1. O Gij, die troont, Waar Jesus woont, Zie gunstig op ons neder; Ons zondig hart Verkwijnt van smart, Toon U onz' Moeder teeder. (bis) 2. Wij bidden U: Sla de^oogen nu Op die Uw zegen vragen. Ten allen tijd Zal 't hart verblijd, U dankend lof toedragen, (bis) 3. Weer van ons af, Der zonden straf, En 't onboetvaardig sterven; Neen, neen, het kind, Door U bemind, Zal nooit genade derven, (bis) 4. Stijg, kindertoon, Tot voor den troon, Waarop Gij zijt verheven! Dan volgen wij U, kind'ren, blij, In Sions zaal'ge dreven, (bis) 5. Schenk ons nu deugd, Hierna de vreugd. Om met de Hemelingen, Vereend van geest, Op 't eeuwig feest, Uw zoeten Naam te zingen, (bis) 90 Wel hem, die van zijn kinderjaren. 1. Wel hem, die van zijn kinderjaren De Koningin des hemels eert, En op de woeste wereldbaren Zijn oog steeds naar die heilstar keert. Wel hem, die onder Haar bescherming, Bij 's levens wiss'lend lief en leed, Gesteund, gesterkt door Gods ontferming, Steeds moedig 't pad der deugd betreedt 2. Wel hem, die onder wijze zorgen, Zijn eerste jeugd ontwikkeld heeft, En diep voor 's menschen oog verborgen, Naar 't voorbeeld van Maria leeft! Wel hem, want wis, hij zal niet falen, Geleid door Hare Moederhand; Hij zal van 't rechte pad niet dwalen, Of hel en wereld samenspant. 3. O, wat is aardsch geluk en grootheid? 't Is stof, 't is licht verstuivend kaf; 't Is vaak bedrog en helsche snoodheid, En eindigt altoos aan het graf. Maar, zalig is het lot der braven, Die wand'len op het pad der deugd; God schenkt hun hier zijn beste gaven, En eens hierna de hemelvreugd. 4. Maria, kom, beziel de harten Der kind'ren, aan U toegewijd! Bescherm ons tegen zielesmart, Doof in ons afgunst, hoogmoed, nijd ! O, stort op ons, in 't stof gebogen, Uw rijkste zegenschatten uit! En bid voor ons bij 't Alvermogen, Als eens de dood ons de^oogen sluit. 91. Maria, hoog verheven. 1. Maria, hoog verheven Door Jesus Uwen Zoon! Wie d' Eng'len hulde geven, Geschaard om Uwen troon. Refrein. Ach, dat ik U vereere, O heil'ge Moedermaagd! En Uwen roem vermeere, Zoo als 't Uw Zoon behaagt! 2. Maria, hoog verheven Om Uwe groote deugd, Wil d'aarde hulde geven, Vervuld van dankb're vreugd. Ach, dat ik U vereere, enz. 3. Wij knielen aan Uw voeten, Voor Uw genadetroon; Wij komen Ü begroeten Als Moeder van Gods Zoon. Ach, dat ik U vereere, enz. 4. Maria, wil ons geven, O Moeder, goed en teer, Dat wij godvruchtig leven En dienen God den Heer. Ach, dat ik U vereere, enz. 92. Maria, zoete Maagd. 1. Maria, zoete Maagd, Wie nooit ons lied mishaagt: Gegroet zijt Gij, Maria! Weergalmen aard' en zee, Weerklink' de Hemel mee: Gegroet zijt Gij, gegroet zijt Gij, Maria! 2. Wij zingen 't Eng'lenwoord, Het eerst door U gehoord: Gegroet zijt Gij, Maria I Zingt dan het lied van dank, 't Klinkt zoet als harpenklank: Gegroet zijt Gij, gegroet zijt Gij, Maria! 3. Wie groet niet gaarne weer, U, Moeder van den Heer? Gegroet zijt Gij, Maria 1 In vreugde en in smart, Roept ieder Christenhart: Gegroet zijt Gij, gegroet zijt Gij, Maria 4. Ook Uwen lieven Zoon Verheugt deez' zoete toon: Gegroet zijt Gij, Maria! Die U verhief uit 't stof, Hem geldt ook onze lof: Gegroet zijt Gij, gegroet zijt Gij, Maria! 5. Hem wordt de dood zoo zoet, Die dikwijls U begroet: Gegroet zijt Gij, Maria! Als ik eens scheiden moet, Dan zij mijn laatste groet: Gegroet zijt Gij, gegroet zijt Gij, Maria! 93. Vlekk'loos Hart van Jesus' Moeder. 1. Vlekk'loos Hart van Jesus' Moeder, Waar geen erfsmet zelfs op kleeft; Hart, dat in de reinste reinheid, Slechts Gods Hart ten toonbeeld heeft. Vlekk'loos Hart, U bidden wij: Maak ons hart van zonde vrij. ) 2. Zuiver harte van Gods Moeder, Stralend in den vollen gloed Uwer deugden, Uwer schoonheid, Uwer liefde, mild en zoet. Zuiver Hart, in deugden rijk, j b[s Maak ons hart aan U gelijk. ) 3. Onbezweken Hart der Vrouwe, Die bij 't vrees'lijk martelhout, Waar Ge^Uw Jesus aan zaagt sterven, Staan blijft en op God betrouwt. Moederhart, zoo sterk in pijn, \ ^ Leer ons, U gelijk te zijn. ) 4. Liefd'rijk Harte! dat zoo vurig Al Uw kinderen bemint, En voor Uwe groote liefde, Dikwerf niets dan ondank vindt; Uwen Zoon en God ter eer, \ bi& Loven wij U immer meer. ) 94. Maria, Toevlucht der zondaren. 1. Nimmer nog, o Moedermaagd! Is vergeefs Uw hulp gevraagd; Hoe dan zouden wij nu vreezen, Dat de beê werd afgewezen, Die voor zondaars op zal gaan ? Hoor dan, hoor Uw kind'ren aan. Refugium peccatorum! ora pro nobis. 2. Had niet voor hun eeuwig heil, Eens Uw Zoon zijn leven veil ? 't Kostbaar Bloed, voor hen vergoten, Was 't niet aan Uw Hart ontsproten ? Heb dan, Moeder! medelij, Ach, voor zondaars bidden wij: Refugium peccatorum! ora pro nobis. 3. Klaar, o sterre, hun den nacht, Die verbergt wat lot hen wacht; Vóór hen, graf en afgrond gapend, Boven hen, hun God gewapend . . . Moeder! ach, dat Uw gebed Nog den armen zondaar redd'! Refugium peccatorum! ora pro nobis. 4. Zeg hem, dat ook 't schuldigst kind Toevlucht bij zijn Moeder vindt; Ja, hij zal, door Jesus' sterven, Op Uw beê gena verwerven. Voer, o, Moeder van den Heer, Voer hem tot Uw Jesus weer. Refugium peccatorum! ora pro nobis. (' ) 95. Maria, Jesus' Moeder. 1. Maria, Jesus' Moeder! Ik schenk mijn hart aan U; Ik schenk het U voor eeuwig, Uw eigendom is 't nu. Refrein. O, wil mijn hart bewaren, Te midden der gevaren: Maria! Maria! Moeder, sta ons bij. 2. De duivel is zoo listig; Bezit hij ook geen macht, Hij zoekt ons te verleiden, O, Moeder! houd de wacht. O, wil mijn hart bewaren, enz. (*) Toevlucht der zondaren! bid voor ons. 3. De wereld met haar lusten, Vermaken, zingenot, Tracht ons voor zich te winnen, Onttrekt ons hart aan God. O, wil mijn hart bewaren enz. 4. Ons hart, o lieve Moeder, Is zwak, tot kwaad geneigd, Het geeft den moed verloren, Bij 't minst gevaar, dat dreigt. O, wil mijn hart bewaren, enz. 5. Maria, wees voor eeuwig Mijns harten Koningin ; Laat niets het U ontrooven, Heersch Gij er eeuwig in. O, wil mijn hart bewaren, enz. 96. O. L. V. van Smarten. 1. O, wat is Ze^in smart verloren En van tranen overdauwd, Jesus' droeve Moeder, als Zij Haren lieven Zoon aanschouwt, En Hem, van het Kruis genomen, Levenloos in de^armen houdt. 2. O, hoe groot was Hare droefheid, En wat leed Zij in dien stond, Als Zij ziet die open zijde En den droef gesloten mond, En die handen en die voeten, Door de naag'len wreed doorwond. 3 In Haar liefde, in Haar droefheid Ziet Zij naar Haar Zoon en Heer, En Zij klemt Hem in Haar armen, Kust Zijn wonden, keer op keer; En zoo blijft Zij in beschouwing, Jesus' Moeder eind loos teer. 4 Lieve Moeder, o, wij smeeken. Door Uw bitt'ren tranenvloed, Wil bij Jesus voor ons spreken, Die verlost zijn door Zijn Bloed. O, wil voor ons, zondaars, bidden». En stort hoop in ons gemoed. 97. Liefdegroet aan J. M. J. 1. Gegroet te zamen, Geprezen Namen: Jesus, Maria, Josephl Bij d' Eng'lenscharen. Nu opgevaren, Jesus, Maria, Josephl Wie, hier op aarde, Roemt U naar waarde? Jesus, Maria, Joseph! Gij troost bij smarte, 't Vertrouwend harte, Jesus, Maria, Joseph! 2. Gij delgt de zonden En heelt haar wonden, Jesus, Maria, Joseph! Op U mijn hope, Hoe 't ook mij loope, Jesus, Maria, Joseph! 'k Stel in Uw handen, Mijn beste panden, Jesus, Maria, Joseph! Bedauwt mijne wegen Met Uwen zegen, Jesus, Maria, Joseph! 3. Staat mij ter zijden, In 't lange strijden, Jesus, Maria, Joseph! Doet mij bij 't sterven De kroon verwerven, Jesus, Maria, Joseph! Zij mij gegeven Het eeuwig leven, Jesus, Maria, Joseph! Om U, ginds boven, Daarvoor te loven, Jesus, Maria, Joseph! 98. Het Heilig Huisgezin. 1.U, Joseph! wijd ik mijnen zang. Maria! zing ik levenslang; U, Jesus! mijnen God en Heer, Geve^aarde^en Hemel eind'loos eer. Refrein. O, heilig Huisgezin! Ik eer er Joseph in, Ik eer Maria, Moedermaagd. Ik aanbid Uw Kind, Dat ons teêr bemint, En enkel wederliefde vraagt. 2. Was ooit gezin zoo goed en groot, En tevens in zoo diepen nood Als 't allerheiligst Huisgezin? Dat stort ons troost bij 't lijden in. O, heilig Huisgezin! enz. 3. Was ooit gezin op heel deez' aard' Zoo heilig, zoo vereerenswaard ? Het hoofd gebogen in het stof, Zing ik dit heilig Drietal lof. O, heilig Huisgezin 1 enz. 4. Was ooit op aard' een huisgezin, Zoo mild, zoo vol van menschenmin ? Ik werp mij dan, mijn God en Heer! Voor U ten dankbaar offer neer. O, heilig Huisgezin! enz. LIEDEREN TER EERE VAN DEN HEILIGEN JOSEPH. 99. Heil'ge Joseph, zoon van David. 1. Heil'ge Josepli, zoon van David, Deelend in Maria's eer, Wien de maagdelijke Moeder Vader noemde van den Heer. Trouwe dienaar, die aan 't hoofd stond Van het heilig Huisgezin, Wil voor mij ook immer zorgen, Met uw heil'ge vadermin. 2. Toen weleer, op uwe reize Naar het stadje Bethlehem, 't Kindje Jesus werd geboren, Droegt Ge^ais vader, zorg voor Hem Legdet Hem, met eigen handen, Op het kleine stroobed neer. O, wil thans voor ons ook zorgen, En bid Jesus, onzen Heer. 3. Wie beschrijft uw leed en blijdschap, Als Gij 't twaalfjarig Kind, In Jerusalem gaat zoeken, Tot Gij 't eind'lijk wedervindt! Moge^ik Jesus nooit verliezen! Sta mij door uw voorspraak bij; Help mij rein en schuld'loos wand'len, Dan woont Jesus steeds in mij. 4. Door uw Jesus en Maria, In uw sterfuur bijgestaan, Is uw heil'ge ziel van denaarde Naar den Hemel opgegaan. Als ik vreezend voor Gods oordeel, Mijnen levensloop besluit, O, beveel mij dan aan Jesus En Maria, uwe Bruid. 100. Heil'ge Joseph, wees geprezen. 1. Heil'ge Joseph, wees geprezen, Op een blijden jubeltoon; Eer zij U door ons bewezen, Voedstervader van Gods Zoon. Bruidegom van 's Heeren Moeder, En hun beider trouwe Hoeder, Om die hooge waardigheid, Zij U lof en eer bereid. 2. Wat een eer werd U beschoren, Hoofd van 't heilig Huisgezin;. Daartoe heeft U God verkoren, Daar bestaat uw grootheid in. Ja, de Moeder onzes Heeren Wilde, Joseph, U vereeren, En het goddelijke Kind Heeft U teederlijk bemind. 3. Wat een glorievol genieten, Wat een overvloedig loon! Zalig mocht Uw leven vlieten Naast Maria en Haar Zoon. Om uw deugden, zoo verheven, Werd die glorie U gegeven, Heeft Maria U bemind, Noemde Jesus zich Uw Kind. 4. En nu troont Gij, hoog verheven, Naast Maria, bij Haar Zoon; Smeek, dat na een deugdzaam leven Wij ook deelen in Uw loon, Dat wij in de Hemelkringen, Eenmaal Jesus' glorie zingen, En daar zien de heerlijkheid, Door Uw Jesus U bereid. 101. Heil'ge Joseph, om Uw eenvoud. 1. Heil'ge Joseph, om Uw eenvoud, Voor de wereld zonder eer, Maar, om Uwe groote deugden, Hoog verheven door den Heer! Heil'ge Joseph, vraag: dat wij ^ Need'rig leven, zooals Gij. j 2. Heil'ge Joseph, die de wereld En haar grootheid hebt veracht, Maar, het oog gericht op Jesus, Al Uw werk voor God volbracht! Heil'ge Joseph, vraag: dat wij \ ^ God steeds dienen zooals Gij. j 3. Heil'ge Joseph, die op aarde God zoo vurig hebt bemind, En om Uwe groote liefde, Hoeder werdt van 't godd'iijk Kind! Heil'ge Joseph, vraag: dat wij \ God beminnen, zooals Gij. | 4. Heil'ge Joseph, die door Jesus In Uw sterfuur bijgestaan, Vol verdiensten voor den Hemel Tot de glorie in mocht gaan! Heil'ge Joseph, vraag: dat wij l . . Zalig sterven zooals Gij. } 102. Wees gegroet, op blijden toon. 1. Wees gegroet, op blijden toon, Heil'ge Joseph, trouwe hoeder Van Gods menschgeworden Zoon, Van Maria, Zijne Moeder. Heil'ge Joseph, bid voor mij: Dat ik Uw bescherm'ling zij. 2. U, wien Christus' Kerk vereert, Als haar leidsman en behoeder, U, die als Patroon regeert, Smeeken wij voor onze Moeder En haar waardig Opperhoofd, Van zijn wettig recht beroofd. 3. Hoofd van 't heilig Huisgezin, Wil de ouders steeds verlichten: Dat zij, volgens Jesus' wil, 't Hart der kind'ren tot Hem richten; Sta hen door uw voorspraak bij, Dat zij deugdzaam zijn als Gij. 4. Leidsman van het godd'lijk Kind, Hoed de jeugd op al haar wegen. Gij, die haar in Jesus mint, Vraag voor haar Zijn heil gen zegen. Heil'ge Joseph, hoed de jeugd, En geleid haar tot de deugd. 103. H. Joseph, beschermer der Kerk. 1 Komt, zingen wij op blijden toon, Met 't heilig Hemelheer, U, voedstervader van Gods Zoon, O Joseph, U ter eer. God gaf Maria U tot bruid, Heeft U 't geheim verklaard ; Hij koos U tot beschermer uit Van Jesus, op deez' aard'. 2. De Bisschopsschaar van 't Vatikaan Drong met het christenvolk Vereend, op Uw verheffing aan Bij Gods onfeil'bren tolk. En Pius gaf U, ons ten kracht, Tot schutspatroon der Kerk, Opdat nu tegen satans macht Uw vaderarm haar sterk'. 3. Gij, die Maria en Gods Zoon Zoo zorgvol hebt bewaard, O, wend U thans tot Jesus' troon, Bid voor Zijn Kerk op aard'. Ach, zie beschermend van omhoog, Op Paus en Kerke neer, Aanschouw ons met meedoogend oog, Beschermer van den Heer. 4. O Joseph, hoeder van Gods Zoon, En machtig bij den Heer, Blijf steeds de Kerk een schutspatroon, En zie genadig neer. Dan eenmaal, na volbrachten strijd, Door U op aard' behoed, Herhalen wij in eeuwigheid: O Joseph, wees gegroet. 104. H. Joseph, patroon voor een zaligen dood. 1. Wij roepen U, o Joseph, aan, Patroon van hen, die sterven gaan, Verkrijg voor ons, zoo smeeken wij. Dat ook ons sterven zalig zij. (bis) 2 Uw God en Heer kondigt U aan, Dat weldra 't stervensuur zal slaan; Verkrijg voor ons, zoo smeeken wij. Dat onze docd niet haastig zij. (bis) 3. Maar treft ons toch die ramp, zoo groot, Treft ons een onvoorziene dood. Verkrijg dan, dat, zoo smeeken wij. Die dood ons niet noodlottig zij. ( ' / 4. Uw God verzachtte^uw stervenssmart, Drukte~-U tot afscheid aan Zijn Hart, Verkrijg voor ons, zoo smeeken wij, Dat Jesus onze Teerspijs zij. (bis) 5. Een troon, een kroon vol heerlijkheid, Is door Uw Jesus U bereid; Verkrijg dat eens, zoo smeeken wij, Een eeuwig loon ons deel ook zij. (I ONZE ENGELBEWAARDER. 105. O Engel, mij gegeven. 1.0 Engel, mij gegeven Tot Leidsman op deez' aard', Voer mij door 't aardsche leven, Behouden Hemelwaart. Refrein. Bescherm mij in gevaren, Help mij in ied'ren nood ; O, wil mij toch bewaren In 't uur van mijnen dood. 2. O, wees mijn schild in 't strijden, Versterk mijn weif'lend hart, Wees steeds mijn troost in 't lijden. Mijn kracht in 's levens smart. Bescherm mij, enz. 3. Wil in mijn laatste stonde, Mijn trouwe hoeder zijn, Dat ik dan, rein van zonde, Voor Godes troon verschijn'. Bescherm mij, enz. 4.0, wijk niet van mijn zijde, Geleid mij aan Uw hand, Totdat ik mij verblijde In 't eeuwig vaderland. Bescherm mij, enz. 106. O, Engel Gods. 1 O Engel Gods, die dag en nacht Zoo liefd'rijk houdt bij mij de wacht, En voor mij zorgen blijft zoo teer, ) bis Wat geef ik, Hemelvriend, U weer. ) 2 Gii steunt het wank'len van mijn voet. Oh stort mij vredezin 't bang gemoed, Gii wischt den traan der droefheid af, ) ^IS Gij staat mij bij, tot aan het graf. ) 3 Bescherm mij in den laatsten strijd, Verwerf m' een zaal'ge eeuwigheid, Geleid mij dan met vaste hand ) bis Naar Jesus, in mijn Vaderland. ) 4. Dank zij U, God, voor 't groote goed, Dat Uwe Engel mij behoedt, O mogen wij, door hem geleid, ) u' loven in de eeuwigheid. ) 107. H.H. Petrus en Paulus. 1. Licht der lichten! dat uw stralen En uw goddelijken glans Door alle'^eeuwen heen doet pralen Aan den hoogen Hemeltrans: Gij verrijkt den Opperhemel Door dit plechtig martelfeest, 't Welk verkwikt het aardsch gewemel, En den boet'ling allermeest. 2. Petrus was de vorst der aarde, 't Opperhoofd van 't Christendom, Paulus, hoog in roem en waarde, Leeraar van het heidendom, 's Werelds lichten, Martelaren, Eén door 't kruis en één door 't staal, Zegepralend opgevaren Tot des Hemels bruiloftszaal. 3. Glansrijk en gelukkig Rome! Pronkstad door heel d' aard begroet. Gij, wier grond men zag bestroomen Door dit vorst'lijk martelbloed, Gij gaat hemelhoog te boven, Al het schitt'rend schoon der aard', Hun verdiensten doen U loven, Niet Uw eigen glans of waard'. 4. Goddelijk drieëenig Wezen! d' Oppereer zij U altijd; Uwe macht moet zijn geprezen, Lof U eeuwig toegewijd. Op deez' dag, gelijk te voren, Blijft de macht aan U alleen Onverdeelbaar toebehooren, Steeds door al de eeuwen heen. 108. Lied der Parochie, ter eere van den H. Willibrord. 1. Sint Willibrord, o. Held van God, Die op ons lage strand, De hel en al haar macht ten spot, Den Kruisboom hebt geplant, Die, breedgetakt, bij feilen gloed, Zijn schaduw spreidde^in 't rond, Bij al de stormen bleef behoed En immer vaster stond. 2. Sint Willibrord, wiens vaderhart Voor deze kerke waakt, Haar kind'ren troost in wreede smart, Hun vreugd volkomen maakt; Die ons tot Gods genadentroon Met vaste hand geleidt, 't Gemoed ontvonkt voor 's Vaders Zoon, Wiens liefde^Uw volk hier beidt. 3. Ach! zie, hoe zondeken ongeloof Uw Neêrlandsch volk verlaagt, En voer het onder 't breede loof, Dat Uwe Kruisboom draagt; Vereen het als één huisgezin, Beziel het met Uw gloed, En voer het in de reinste min, Tot Jezus' Vleesch en Bloed. 4. Bescherm dit heilig bedehuis, Waar 't arme menschenkind Bij U, ver van het aardsch gedruisch, Zijn zoetste vreugde vindt; O. voer de kleinen reeds tot God, Den Vriend van hunne jeugd; Bestuur geheel ons levenslot, In Godgewijde deugd. 5. O spreek, en Gods genadenvioed Stroomt weèr aan 't noorderstrand, En 't beeld van 's menschen overmoed Valt op Uw woord in 't zand. Uw zegevaan ga immer voor ln onzen levensstrijd, En vier triomf in 't eeuwig koor, Met 't volk, U toegewijd. 109. Willibrordus, hoog verheven. 1. Willibrordus, hoog verheven In de schoone Hemelwoon, Hulde willen wij U geven, Onzen vader en patroon. Op U willen wij steeds roemen, Die het Kruis hier hebt geplant, Dankbaar mogen wij U noemen: „Vader van ons Nederland." 2. Vroeg wilt Gij aan d' aarde sterven, Wijdt aan God uw eerste jeugd, Om de gloriekroon te erven, Die bereid is voor de deugd. Welk een liefde brandt in 't harte, Voor uw Jesus, uwen Heer! En met welk een leed en smarte Ziet Gij op de heid'nen neer. 3. Gij verheft het Kruis des Heeren, Roept een schaar van priest'ren saam, Om ons Neerland te bekeeren Door de kracht van Jesus' Naam. O, hoevelen mocht Gij winnen, Door uw ijver en gebed! O, hoe velen die God minnen, Hebt Gij voor altijd gered. 4. Wees een hulp voor hen, die vielen, Leid ze tot hun Heiland weer, Blijf een redder van de zielen, Die verlost zijn door den Heer. O, bescherm ons in gevaren, Gij, getrouwe Godsgezant, Wil in ons 't geloof bewaren. En bid voor uw Nederland. 110. H.H. Martelaren van Gorcum. 1. Wij zingen vol vreugde, met dankbaar gemoed, Den lof van de negentien helden, Wier namen en daden, gewijd door hun bloed, De kind'ren der Kerk blijde melden. Zij leden en streden, hun Schepper ter eer, Nu glanzen hun kransen in hoogere sfeer. 2. Toen scheuring en dwaling Gods Kerke in rouw In droefheid deed zuchten en lijden, Toen waren 't, o Mart'Iaars, uw moed en uw Die 't harte dier Moeder verblijdden [trouw, Toen leedt gij, toen streedt gij, uw Schepper ter Nu glanzen uw kransen in hoogere sfeer, [eer, 3. Ja, Mart iaars van Gorcum! uw vroomheid en Uw moed en geduld in het lijden [deugd, Vervullen ons hart met bewond'ring en vreugd' Terwijl wij deez' zang aan U wijden. Gij leedt hier, gij streedt hier, Uw Schepper ter Nu glanzen uw kransen in hoogere sfeer, [eer, 4. Aanvaardt onze zangen, verhoort ons gebed: Moog' deugd onze harten bekoren; Dat God, in Zijn goedheid, de dwaling belett' En wij eens van Hem mogen hooren: Gij leedt daar, gij streedt daar, uw Schepper ter Nu glanzen uw kransen in hoogere sfeer, [eer, 111. H. Barbara. U, teed're maagd en mart'lares, Der Christ'nen trouwe patrones, In hun zoo bangen laatsten strijd, U, Barbara, ons lied gewijd. O, wat al lijden, wat al smart Ging folt'rend door uw jeugdig hart, Eer God uw levensloop besloot, Door 's vaders hand zoo wreed gedood. Naar 't offer, voor 't geloof gebracht, Is ook uw glorie en uw macht, Ons Vaderland getuigt het meê, Niet onverhoord laat God uw beê. O, Barbara, zoo smeeken wij: Sta ons door uwe voorspraak bij; Ach, help ons steeds in allen nood, Verkrijg voor ons een zaal'gen dood. O, teed're maagd en mart'lares, Der Christ'nen trouwe patrones, Ach, help ons in den laatsten strijd, Geleid ons tot Gods heerlijkheid. GELOOVIGE ZIELEN. 112. Oneindig God, heb medelijden. 1. Oneindig God, heb medelijden Met de^arme zielen, die in 't vuur Gelouterd worden, en verzuchten Naar 't eeuwig zaal'gend reddingsuur. O God! zie gunstig op hen neer, Ontferm U over hen, o Heer! 2. Gij weet, dat wij hun voorspraak worden, En Uw gerechtigheid ten zoen, Door onze boete, door ons smeeken, Voor hunne zondenschuld voldoen. O God, zie op ons bidden neer, Ontferm U over hen, o Heer! 3. Aanschouw hun wee, aanhoor hun klagen, Hun schreien in de zuiv'ringspijn; Het zijn Uw kind'ren, Hemelvader! Versmachtend om bij U te zijn. O God! zie thans erbarmend neer, Ontferm U over hen, o Heer! 4. Geef, geef om Jesus' bitter lijden, Om Jesus, die hun Broeder is, Geef hun, om Joseph en Maria, De volheid der vergiffenis. Zend, God! Uw reddende^Eng'len neer, Ontferm U over hen, o Heer! 113. Goede Vader, Uwe kind'ren 1. Goede Vader, Uwe kind'ren Zuchten thans in 't vagevuur. Wil hun smarten toch vermind'ren, Schenk vergeving in dit uur. Ach, ontferm U, wees genadig, Zie barmhartig op hen neer. Hoor, zij zuchten zoo gestadig: „Ach, verzacht ons lijden, Heer." 2. Zie, o Jesus, met erbarmen Op die arme zielen neer; Zie hen de^opgeheven armen, Smeekend tot U richten, Heer! O verhoor, verhoor dat smeeken, Jesus, Gij, zoo eind'loos goed! Wil hun boeien toch verbreken, Om Uw Wonden, om Uw Bloed. 3. Ach, Uw Bloed, Uw smartvol lijden Was op aard' hun troost in pijn; 't Gaf hun moed en kracht bij 't strijd Laat het nu hun redding zijn. Goede Jesus! hoor hun kermen Om verlossing van de smart; Wil U hunner toch ontfermen, Om de liefde van Uw Hart. 4. Gij, Maria, zijt vermogend Bij Uw Jesus, onzen God! Moeder, Gij zoo mededoogend, Heb toch deernis met hun lot. O, blijf voor die zielen smeeken, Moeder van barmhartigheid, En wil hunne boeien breken, Leid hen tot de zaligheid. 114. Bede tot Maria, voor de geloovige zielen. 1. O Maria, vol genade, Hoor ons smeeken in dit uur, Voor uw kind'ren, die zoo lijden In het vrees'lijk vagevuur; Geef hun door uw Moederbeê De^eeuw'ge rust en zaal'gen vreê. 2. Ja, voor hen hebt Ge^ook geleden, Toen Gij onder 't Kruishout stondt, Daar met felle smart gestreden, In uw hart, zoo diep gewond; Deel hun die verdiensten meê, Geef hun rust en zaal'gen vreê. 3. Moeder, troosteres der droeven, Spreek voor hen een enkel woord, Help, die zoo uw hulp behoeven, In dat smartvol tranenoord; Uw verlangen is gebod, Bij Uw Zoon, Uw Heer en God. 4. Moeder, nimmer is 't vernomen, Dat Uw hulp niet ijlings kwam, Als in ziels- of lichaams-lijden, Men zijn toevlucht tot U nam; Ach, verlos dan van hun pijn, Moeder, die Uw kind'ren zijn. 115. Akten van Geloof, Hoop, Liefde en Berouw 1. Ik geloof, o Heer, en zal steeds gelooven, Wat Gij ons hebt geopenbaard, Wat Uwe Kerk, verlicht van boven, Door Uwen Geest ons heeft verklaard. U, die de waarheid zelve zijt, U loof ik in de eeuwigheid. Voor U, o God, verklaar ik nu: Ik leef in dit geloof voor U, En wil ook hierin sterven. 2. Ik hoop, o Heer, dat Gebons zult geven, Om de verdiensten van Uw Zoon, De hulp om steeds voor U te leven, En hierna 't groot en eeuwig loon. U, die mijn zoete Hope zijt, U dank ik in de eeuwigheid. Voor U, o God, verklaar ik nu: Ik leef in deze hoop voor U, En wil ook hierin sterven. 3. Ik min U, Heer, uit al mijn krachten, Met alle liefde van mijn hart; U trouw te zijn, wil ik betrachten, In voorspoed, blijdschap en in smart. U, die de Liefde zelve zijt, U min ik in de eeuwigheid. Voor U, o God, verklaar ik nu: In deze liefde leef 'k voor U, En wil ook hierin sterven. 4. De zonden, tegen U bedreven, Vervullen mijne ziel met smart, Ik wil, o Heer, voor U steeds leven, U schenken heel mijn ziel en hart. U, die de Goedheid zelve zijt, U blijf ik trouw in eeuwigheid. Voor U, o God, verklaar ik nu, Ik leef voortaan alleen voor U, En hoop in vreê te sterven. 116. Eerbied voor Gods heiligen Naam. 1. Heilig! heilig! klinkt daarboven, Door het ruim der Heem'len heen; 't Eng'lenkoor, om God te loven, Mengt zijn tonen onder een. Maar, terwijl hun zangen rijzen Tot den troon van 't eeuwig Licht, Dekken ze^om Gods Naam te prijzen, Vol van eerbied 't aangezicht. 2. Slechts de duivel, hij, de booze, Vloekt den Naam van zijnen God, En met hem de goddelooze, Die op aard dien Naam bespot. Ja, de mensch, zoo dicht bij d' Eng'len, Spant met satan snood te zaam; En in plaats van 't loflied meng'len, Lastert hij Gods heil'gen Naam. 3. t Leven heeft hem God gegeven, Om te wand'len tot Zijn lof; En met d' Eng'len eens te leven, In het zalig Hemelhof. Maar, al vloekend vraagt d' ontaarde Van dien God van heiligheid, Die hem voor den Hemel spaarde, Een rampzaüge^eeuwigheid. 4. Vragen wij voor hem genade, Bidden wij tot onzen Heer: Dat de mensch Gods Naam niet smade, Maar Hem heil'ge meer en meer. 't Driewerf „Heilig" klinkt daarboven, d' Eng'len zingen Gode lof; Ook de menschen zullen loven Zijnen Naam in 't aardsche stof. 117. Bede om vergiffenis. 1. Wij zondaars, voor U neergeknield, Het hart van waar berouw doordrongen, "Door U met zoete hoop bezield, En als tot wedermin gedwongen, Refrein. Wij bidden U, zie toch o Heerh .. Met mededoogen op ons neêr, ƒ 2. Toen onze ziel, door 't snood bestaan Van satan, was bedekt met wonden, Hebt Gebons als de Samaritaan Gezalfd en liefderijk verbonden. Wij bidden U, enz. 3. Gij kwaamt, o Redder onzer ziel, Het menschdom van het smart'iijk lijden, Waarin 't door Adams schuld verviel, Door 't offer van Uw Bloed, bevrijden. Wij bidden U, en?. 4. Gij wilt den dood des zondaars niet, Maar dat hij, door naar U te streven, 't Genot, dat hem de zonde biedt, Verzake en inga tot het leven. Wij bidden U, enz. 118. Lofzang „Te Deum". 1. Groote God, U loven wij, Onbepaald is Uw vermogen; Voor Uw' opperheerschappij Buigt zich 't aardrijk opgetogen. Gij bestondt voor allen tijd, \ ,. Blijvende^eeuwig, wat Gij zijt. J 2. Alles heft een loflied aan Op de aarde en hier boven; 't Eng'lenkoor verheft Uw Naam, Zal Uw grootheid immer loven. Alles roept U, nimmer moê: 1 , . Heilig! heilig! heilig! toe. ) s 3. Op een blijden jubeltoon, Zingt het heer der uitverkoren, Neergebogen voor Uw troon, Martelaars, Apostelkoren, Alles juicht in lofgeschal: \ . . „Eer den Koning van !t heelal." ) 4. Alle dagen zullen wij Uwe wond're goedheid prijzen, Aan Uw opperheerschappij Eindeloozen dank bewijzen. Help in d' allerlaatsten strijd, 1 , . Wie Uw heil'gen Naam belijdt. ) 5. Sta, o Heer, Uw dienaars bij, Die voor U en met U strijden; In Uw Bloed kocht Gij hen vrij, Wil hen sterken in het lijden. Op U, Jesus, hopen wij; ) , . Dat die hoop niet ijdel zij! ) 119. Lied onder den Kruisweg. (Getrokken uit: „Het lievelingsbeeld der vromen" vaii Willem II, Roomsch-Koning, Graaf van Holland en stichter van 's-Gravenhage.) 1. Jesus, Jesus 1 Jesus, bron van 't eeuwig leven, Om Uw vonnis ons gegeven. Refrein. Genade, erbarming! Wij smeeken: druk Uw smarten In reine^en vuur'ge harten. 2. Jesus, Jesus! Jesus, Lam voor onze zonden, Hebt Ge 't Kruishout zoet gevonden. Genade, erbarming! enz. 3. Jesus, Jesus! Diep bedroefd en wreed geslagen, Kondt Ge 't Kruis niet langer dragen. Genade, erbarming! enz. 4- Jesus, Jesus! Jesus, die het zwaard der smarte Boren zaagt door 't Moederharte. Genade, erbarming! enz. 5- Jesus, Jesus! Schenk mij kracht om alle dagen 't Zware Kruis U na te dragen. Genade, erbarming! enz. 6. Jesus, Jesus! Laat uw bleeke lijdenstrekken, Ons tot dankb're liefde wekken. Genade, erbarming! enz. 7- Jesus, Jesus! Laat ons, Jesus, weêr bezweken, 't Minnend hart van rouwe breken. Genade, erbarming! enz. 8. Jesus, Jesus! Hoe vertroostend was Uw liefde Bij het leed, dat de^Uwen griefde. Genade, erbarming! enz. 9- Jesus, Jesus! Uw herhaalde folteringen Mogen diep de ziel doordringen. Genade, erbarming! enz. 10. Jesus, Jesus! Om ons met Uw deugd te dekken, Laat Gij U het kleed onttrekken. Genade, erbarming! enz. 11. Jesus, Jesus! Naar ons allen, vol erbarmen Strekt Gedaan 't Kruis Uw heil'ge armen. Genade, erbarming! enz. 12. Jesus, Jesus! 't Godd'lijk Hart, voor ons doorstoken, Heeft de macht der hel gebroken. Genade, erbarming! enz. 13. Jesus, Jesus! Moeder, ach! om onze zonden Is Uw Kind bedekt met wonden. Genade, erbarming! enz. 14. Jesus, Jesus! Worde de^alsem van Uw lijden, Ons de balsem tot 't verblijden. Genade, erbarming! enz. Slotzang. Jesus, Jesus! Hart, zoo vol barmhartigheden, Spaar Uw volk, verhoor zijn beden. Genade, erbarming! enz. 120. De H. Kruisweg. 1. Naast het kruis, met schreiende^oogen Stond de Moeder, diep bewogen, Waar de Zoon te sterven hing. 2. O, hoe groot was Hare smarte, Toen door ziel en zuchtend harte, 't Wreede zwaard van droefheid gin'g. 3. O, hoe droef, hoe vol van rouwe Was die zegenrijkste Vrouwe, Om Gods ééngeboren Zoon. 4. Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zij, En wat folteringen leed zij, Bij t aanschouwen van dien hoon! 5. Voor de zonden van de Zijnen, Zag Zij Jesus zoo in pijnen En in wreede geeselstraf. 6. Zij zag Haren Zoon zoo lijden, Heel alleen den doodkamp strijden Tot Hij Zijnen geest hergaf. 7. Heil'ge Moeder! wil mij hooren, Met de wonden mij doorboren, Die Hij aan het Kruishout leed. 8. Ach, dat ik de pijn gevoelde, Die Uw lieven Zoon doorwoelde, Toen Hij stervend voor mij streed. 9. Mocht ik klagen al mijn dagen, En Zijn plagen waarlijk dragen, Tot mijn jongste stervenssmart. 10. Met U onder 't Kruis te weenen, Met Uw rouwe mij vereenen, Dat verlangt mijn weenend hart. 11. Maagd der maagden! nooit volprezen, Wii mij goedertieren wezen, Laat mij, treuren aan Uw zij. 12. Laat mij al de wreede plagen En den dood van Christus dragen, Laat mij sterven zooals Hij. 13. Laat mij, in Zijn Kruis verslonden, Dikwijls denken aan de wonden En de liefde van Uw Zoon. 14. Dan, in wederliefde^ontstoken, Worde^ik door U voorgesproken, Moeder! voor Zijn rechtertroon. Slotzang. Wil, dat mij het Kruis beware, Dat toch Christus' dood mij spare, Dat Hij mij gena bewijz'. En als 't lichaam eens zal sterven, Doe mij dan de glorie erven Van het Hemelsch Paradijs. LATIJNSCHE GEZANGEN. I. Adóro te, devote. Adóro te devote | latens Déitas, Quae sub his figüris | vere Iatitas; Tibi se cor meum | totum sübjicit, Quia te contémplans | totum déficit. Ave Jesu, | pastor fidélium, Adauge fidem omnium | in te credèntium. In cruce latébat | sola Dèitas, At hic latet simul | et humanitas; Ambo tarnen credens | atque cónfitens, Peto, quod petivit | latro póenitens. Ave Jesu, etc. Pie pelicane, | Jesu Dómine, Me immundum | munda tuo sanguine, Cujus una stilla | salvum facere Totum mundum | quit ab omni scélere. Ave Jesu, etc. 2. Ave verum corpus. Ave verum corpus natum de Maria Virgine. Vere passum, immolatum | in cruce pro hómine. Cujus latus perforatum j vero fluxit sanguine. Esto nobis praegustatum | mortis in examine. O cleinens! O pie! o duicis Jesu, Fili Mariae. v. Cibavit illos ex adipe fruménti, R. Et de petra, melle saturavit eos. 2A. Adorémus. Adorémus in aetérnum sanctissimum Sacraméntum. ■Chorus: Adorémus etc. Laudate Dótninuin omnes géntes, laudate Eum omnes pópuli. Chorus: Adorémus etc. Quóniain confirmata est super nos misericórdia ejus: et véritas Dómini manet in aetérnuin. Chorus: Adorémus etc. Gloria Patri, Gloria Filio, Gloria Spiritui sancto. Chorus: Adorémus etc. Sicut erat in principio et nunc et sémper et in saecula saecuiórum. Amen. Chorus: Adorémus in aetérnum sanctissimum Sacraméntum. 3. Canticum „Magnificat". 1. Magnificat * anima mea Dóminum. 2. Et exsultavit spiritus meus: * in Deo salutari meo. 3. Quia respéxit | humilitatem ancillae suae: * ecce enim ex hoe | beatam me dicent j omnes generationes. 4. Quia fecit mihi magna, qui potens est: * et sanctum nomen ejus. 5. Et misericórdia ejus | a progénie in progénies: * timéntibus eum. 6. Fecit poténtiam | in brachio suo: * dispérsit supérbos | mente cordis sui. 7. Depósuit | poténtes de sede, * et exaltavit hümiles. 8. Esuriéntes | implévit bónis: * et divites | dimisit inanes. 9. Suscépit Israël pijerum suum, * recordatus | misericórdiae suae. 10. Sicut locütus est | ad patres nostros, * Abraham, | et sémini ejus in saecula. 11. Gloria Patri, et Filio, * et Spiritui sancto. 12. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, :i~ et in saecula saeculórum. Amen. 4 Litania S S. Cordis Jesu. Kyrie, eléison. Christe, eléison. Kyrie, eléison. Christe, audi nos. Christe, exaudi nos. Pater de coelis Deus, miserére nobis Fili Redémptor mundi Deus, Spiritus sancte Deus, Sancta Trinitas unus Deus „ 1. Cor .lesu, Fili Patris aetemi, miserére nobis. 2. Cor .lesu, in sinu Virginis Matris a Spiritu sancto formatum. 3. Cor Jesu, Verbo Déi substantialiter unitum. 4. Cor .lesu, Majestatis infinitae. 5. Cor Jesu, Templum Déi sanctum. 6. Cor Jesu, Tabernaculum Altissimi. 7. Cor Jesu, Dómus Déi et pórta coeli. 8. Cor Jesu, fórnax ardens caritatis. 9. Cor Jesu, justitiae et ainóris receptacuium. 10. Cor Jesu, bonitate et amóre plenum. 11. Cor Jesu, virtt'itum omnium abyssus. 12. Cor Jesu, omni laude dignissimum. 13. Cor Jesu, rex et centrum omnium córdium. 14. Cor Jesu, in quo simt omnes thesauri sapiéntiae et sciéntiae. 15. Cor Jesu, in quo habitat omnis plenitudo divinitatis. 18. Cor Jesu, in quo Pater sibi béne complacuit. 17. Cor Jesu, de cujus pienitüdine omnes nos accépimus. 18. Cor Jesu, desidérium cóllium aetemórum. 19. Cor Jesu, patiens et inultae misericórdiae. 20. Cor Jesu, dives in omnes qui invócant Te. 21. Cor Jesu, fons vitae et sanctitatis. 22. Cor Jesu, propitiatio pro peccatis nostris. 23. Cor Jesu, saturatum opprobriis. 24. Cor Jesu, attritum propter scélera nostra. 25. Cor Jesu, usque ad mortem ohédiens factum. 26. Cor Jesu, lancea perforatum. 27. Cor Jesu, fons totius consolationis. 28. Cor Jesu, vita et rcsurrectio nostra. 29. Cor Jesu, pax et reconciiiatio nostra. 30. Cor Jesu, victiina peccatórum. 31. Cor Jesu, salus in Te sperantium. 32. Cor Jesu, spes in Te moriéntium. 33. Cor Jesu, deliciae sanctórum omnium. Agnus Dei, qui tóllis peccata rmindi. Paree nóbis Dómine. Agnus Dei, qui tóllis peccata mündi. Exaudi nos Dómine. Agnus Dei, qui tóllis peccata miindi. Miserére nobis. V. Jesu mitis et hiimilis Corde. R. Fac cor nostrum secundnm Cor tiium. 5. Litania Lauretana. 1. Kyrie, eléison, Christe, eléison. Christe, audi nos, Christe, exaudi nos. 2. Pater de coelis Deus, miserére nobis. Fili, Redémptor mundi Deus, miserére nobis. 3. Spiritus sancte Deus, miserére nobis. Sancta Trinitas, unus Deus, miserére nobis. 4. Sancta Maria, Sancta Dei génitrix, Sancta Virgo virginum, Ora pro nobis. 5. Mater Christj, Mater divinae gratiae, Mater purissima, Ora pro nobis. 6. Mater castissima, Mater inviolata, Mater intemerata, Ora pro nobis. 7. Mater amabilis, Ora pro nobis. Mater admirabilis, Ora pro nobis. 7a. Mater boni consilii, Ora pro nobis. Mater Creatoris, Ora pro nobis. 8. Mater Salvatóris, Virgo prudentissima, Virgo veneranda, Ora pro nobis. 9. Virgo praedicanda, Virgo potens, Virgo clemens, Ora pro nobis. 10. Virgo fidélis, Spéculum justitiae, Sedes sapiéntiae, Ora pro nobis. 11. Causa nostrae laetitiae, Vas spirituale, Vas honorabile, Ora pro nobis. 12. Vas insigne devotiónis, Rosa mystica, Turris Davidica, Ora pro nobis. 13. Turris ebürnea, Domus aurea, Fóederis arca, Ora pro nobis. 14. Janua coeli, Stella matutina, Salus infirmórum, Ora pro nobis. 15. Reftigium peccatórum, Consolatrix afflictóruni, Auxilium Christianórum, Ora pro nobis. 16. Regina Angelórum, Regina Patriarcharum, Regina Prophetarum, Ora pro nobis. 17. Regina Apostolórum, Regina Martyrum, Regina Confessórum, Ora pro nobis. 18. Regina Virginum, Ora pro nobis. Regina Sanctórum omnium, Ora pro nobis. 19. Regina sine labe originali concépta, Ora pro nobis, Regina sacratissimi Rosarii, Ora pro nobis. 20. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi. Paree nobis, Dómine. 21. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi. Exaudi nos, Dómine. 22. Agnus Dei, qui tollis pece;ita mundi. Miserére nobis. 23. Kyrie, éléison, Christe, cléison, Christe, audi nos, Christe, exaudi nos. V. Ora pro nobis, sancta Dei Génitrix. b. Ut digni efficiamur promissiónibus Christi. 6. O Sanctissima. 1. O sanctissima, o piissima, duicis virgo Maria! Mater amata, inteinerata, ora, ora pro nobis. 2. Tu solatium, et refi'igium, virgo, mater Maria! Quidquid optamus, per te speramus; ora, ora pro nobis. 3. Ecce débiles, perquam flébiles, salva nos, o Maria! Tolle languóres, sana dolóres, ora, ora pro nobis. 7. Tantum ergo. Tantum ergo Sacraméntum Venerémur cernui: Kt antiquum documéntum, Novo cedat ritui; Praestet fides suppleméntum Sensuum deféetui. (jenitöri, Genitóque Laus et jubilatio, Salus, honor, virtus quoque Sit et benedictio; Procedénti ab utróque Compar sit laudatio. Amen. V. Panetn de coelo j praestitisti eis, R. Omne delectaméntum i in se habéntem. 8. Psalmus „Laudate Dominum". 1. Laudéte Dominum, omnes gentes: * laudate eum, omnes pópuli. 2. Quóniam confirmata est super nos | misericórdia ejus: * et véritas Dómini manet in aetérnuni. 3. Gloria Patri et Filio, * et Spiritui sancto. 4. Sicut erat in principio, et nunc, et semper, * et in séecula saeculórum. Amen. 1— "—' ^ t Geloofd zij jesus Christus.