♦ Het iesk voor ♦ Moeder en Dochter. 553 t Het Boek voor i Moeder en Dochter VOLLEDIG ONDERRICHT IN ALLES WAT EENE VROUW, ALS HUISHOUDSTER EN MOEDER, DIENT TE WETEN. M E T KERKELIJKE GOEDKEURING. BEWERKT NAAR DE GEGEVENS VAN ERVAREN HUISVROUWEN, GENEESHEEREN' EN OPVOEDKUNDIGEN, DOOR EEN R. JK. PRIESTER. x ROERMOND, AMSTERDAM, J. J. ROMEN & ZONEN, F. H. J. B E K K E R, 1906. VOORWOORD. ,.Omnia restaurare in Christo" „Alles in Christus herstellen." Paus Pius X. Niemand is het onbekend," zegt Z. H. Leo XIII, r. g. in zijne breve van 14 Juni 1892, „dat het algemeen en bijzonder welzijn voornamelijk afhangt van de inrichting des Iniisgezins." Bene hervorming der maatschappij is niet denkbaar zonder hervorming des huisgezins. Als bij een boom de wortel goed is, dan kan men goede vruchten verwachtende wortel van den grooten boom der maatschappij is het huisgezin. '• Met den bloef of het verval der huisgezinnen houdt de bloei of het verval der geheele menschheid gelijken tred. Zooals de huisgezinnen zijn zoo zijn de gemeenten, zoo de landen, zoo de wereld. „Het huisgezin is de wieg der burgerlijke maatschappij, en voor een groot deel ligt het lot der staten in het huisgezin." Aldus Z. H. Leo XIII, Encycl. Sapientia Christiana, 10 Jan. 18%. Het is een onloochenbaar feit, dat de oorzaak van velerlei maatschappelijke misstanden moet gezocht worden in de gebrekkige inrichting der huisgezinnen. in de onbekwaamheid van vele huisvrouwen en in de verwaarloosde opvoeding der kinderen. Hieruit volgt van zelf van hoe groote sociale beteekenis het is. dat de vrouw goed onderlegd zij in alles wat tot de inrichting en het bestier eens huisgezins vereischt wordt. Verbetering is dan slechts te verhopen, als de toekomstige huisvrouwen beter, dan tot 1111 toe het geval was, bekwaam gemaakt worden, om hare verplichtingen van huisvrouw, echtgenoote en moeder naar behooren te vervullen. Vroeger leerden bijna alle meisjes de huishoudkunde in den huiselijken kring. De tiids- en levensomstandigheden zijn echter heden ten dage zoozeer gewijzigd, dat betrekkelijk weinig toekomstige huisvrouwen de noodzakelijke kundigheden voor hare latere roeping van hare moeder leeren. I11 deftige familiën worden de dochters meestal naar pensionaten of huishoudscholen gezonden. In arbeidersfamiliën vindt de dochter de gelegenheid niet het huishouden te leeren, deels wijl zij na volbrachten leerplicht naar de fabriek gezonden wordt en in hare vrije uren niet den lust heeft bij het huiswerk behulpzaam te zijn, deels wijl de moeder zelf ten eenenmale onbekwaam is om haren dochters iets te leeren. Hr blijft dus alleen nog de middenstand, waar de dochters, onder het oog der moeder, kunnen voorbereid worden voor de zware taak, die haar in de toekomst wacht; doch ook zelfs daar laat die opleiding dikwijls te wenschen over, wijl de dochters in magazijnen, winkels of andere diensten geplaatst worden, waar zij niet de gelegenheid vinden, datgene te leeren, wat zij later ais huishoudster en moeder dienen te weten. Voor zulke huisvrouwen en meisjes, die niet de gelegenheid hadden een grondig onderricht in het huishouden te ontvangen, is dit boekje op de allereerste plaats bestemd. Zij vinden daarin, in bevattelijke taal, alles wat eene degelijke huisvrouw en moeder moet weten, om haar huishouden goed te bestieren, om hare kinderen naar lichaam en geest goed op te voeden, om zelfs bij een gering inkomen een waarlijk gelukkig huisgezin te vormen. Tot de bewerking van deze veel omvattende stof hebben verscheidene ervaren huismoeders, geneesheeren, opvoedkundigen, zoowel geestelijken als leeken, hunne gegevens verstrekt. Hun brengen wij bij dezen onzen oprechten dank. Moge dan dit werkje, onder Gods zegen, veel nut stichten tot verheerlijking van God, tot welzijn der maatschappij en tot heil der zielen. F. BREIDFELDT, R. K. PR. Maastricht, Febr. i()()6. Om den prijs van dit boek zoo laag mogelijk te kunnen stellen 30 cent in half linnen band besloten wij. in overleg met den Weleerw. Schrijver, tot opneming van reclames tusschen den tekst. Wij bepaalden ons daarbij streng tot Fabrikanten en Leveranciers van prima artikelen, zoowel voor het huishouden als voor de consumptie. Zoodat het hier aanbevolene ook inderdaad aanbevelenswaardig is. J. J. ROMEN & ZONEN, F. H. J. BEKKER, Roermond. Amsterdam. INLEIDING. Hoedanigheden eener goede huisvrouw. „Als de opgaande zon aan Gods hoogen hemel, zoo is het aanschijn eener degelijke huisvrouw tot sieraad van haar huis." (Sirach. XXVI. 21.) DE huisvrouw heeft het huiselijk geluk in handen. Zij is op de eerste plaats geroepen om een gelukkig huisgezin te vormen. In 90 van de honderd gevallen is het de schuld der vrouw, dat in een huishouden van geluk en vrede geen sprake is, dat de man zich overgeeft aan den drank, terwijl vrouw en kinderen gebrek lijden. Zoo gaan vele familiën ten gronde door de schuld der vrouw. Hoe geheel anders is het huisgezin, waar eene degelijke huisvrouw, die slechts leeft voor man en kinderen, haren zegenrijken invloed doet gelden. Daar is vrede en geluk, daar ontkiemen en bloeien de schoonste deugden, daar is welstand zelfs bij een gering inkomen, daar gevoelt een man zich nergens gelukkiger dan bij vrouw en kinderen. „Goede vrouwen maken goede mannen," zegt het spreekwoord. A. Eene goede huisvrouw is vóór alles godsdienstig, want zij is er van overtuigd dat „aan Gods zegen alles gelegen" is; zij koestert eene oprechte liefde jegens haar man, tracht op alle mogelijke wijzen hem het leven aangenaam te maken en zijne zorgen te verlichten; zij is onbaatzuchtig en gaarne onderdrukt zij hare eigen wenschen, om die van haren man te volbrengen; zij is geduldig en weet de fouten van anderen te verdragen en te verschoonen; en, wanneer de huiselijke vrede dreigt verstoord te worden, weet zij wijselijk te zwijgen; zij is oprecht en openhartig, voor haren man heeft zij geene geheimen en openbaart hem de reden van hare droefheid, onrust of gejaagdheid, uit vrees de wederkeerige liefde en den vrede in gevaar te brengen. Zij is vredelievend en zachtmoedig. Haren man erkent en eerbiedigt zij als het hoofd des huisgezins. Zij wil niet altijd het laatste woord hebben en is inschikkelijk bij verschil van meening. Zij is altijd vriendelijk en opgeruimd, daardoor brengt zij leven en gezelligheid in huis, evenals de zon in de natuur leven brengt en vreugde. Om haar mond speelt steeds een blijde lach en bij al haar zwoegen en zorgen zingt zij een vroolijk lied. Zoo is zij eene waarlijk aangename levensgezellin voor haren man, eene liefderijke, zorgzame moeder voor hare kinderen. B. Eene goede huisvrouw is daarbij vlijtig en handig, nergens toeft zij liever dan in haar huis, haar koninkrijk; zij is ordelievend en weet hare bezigheden met overleg te regelen; zindelijkheid is haar eene halve deugd en door wijze spaarzaamheid verstaat zij de kunst om met weinig middelen goedhuis te houden. De vier zoogenaamde huishoudelijke deugden: arbeidzaamheid, ordelijkheid, zindelijkheid en spaarzaamheid verdienen wel eene nadere beschouwing. I. ARBEIDZAAMHEID. Eene vrouw, die haar huishouden goed wil bestieren, haar huis met alles wat daarin is altijd ordelijk en zindelijk wil houden, haar kinderen netjes voor den dag wil laten komen, heeft den ganschen dag de handen vol werk en behoeft nooit te vragen: „wat moet ik nu doen?" ,,'s Morgens is zij het eerste het bed uit en 's avonds kruipt zij 't laatst achter het gordijn, met het zalig bewijstzijn haar dag goed besteed te hebben. Alles wat zij aanpakt, doet zij handig en vlug. maar vooral goed; half werk staat haar tegen, niets doen is haar een gruwel, leegloopen kent zij niet... Als zij koken moet. loopt zij niet weg van het vuur om iets anders te doen, wat later even goed kan gebeuren, terwijl ondertusschen het eten overkookt of aanbrandt. Neen, wat zij doet, doet zij goeden . op lijd. hn om dat te doen, moet ze duchtig de handen uit de mouw steken." (n". 40 van de gele boekjes der St. Willebrordusvereeniging.) \\ ij denken hier aan de woorden van Schiller uit zijn „Lied von der Glocke" (Vert. van Ten Katej En binnen de wanden Daar rept zich de vrouw, Daar steekt zij de handen Met vlijt uit de mouw. Haar zorgen verhoogen Het eerlijk gewin, Zij dwingt met haar oogen Het gansche gezin. De dartelsten leert ze, De wildsten regeert ze Door wijsheid en liefde: Gevierde Vorstin ! Er zijn, helaas, vrouwen, die met haar tijd geen raad schijnen te weten en soms halve dagen zoek brengen met buurpraatjes. Maar vraag niet hoe het er in haar huis uitziet. Alles is in wanorde, van gezelligheid, properheid is geen sprake, hare kinderen loopen over straat in vuile, havelooze kleeren, het eten. als zij het klaar maakt, is meestal ongenietbaar. de heele boel staat, zooals men zegt, op stelten. Wat is daarvan het gevolg? De man wordt ontevreden: hij gaat zijn troost zoeken in de herberg, waar voor geld en goede woorden alles te krijgen is met een vriendelijk woord op den koop toe. Huiselijke twist en huiselijke ellende hebben hun intrek genomen in zulk een gezin. En wie draagt daarvan de schuld? De vrouw, omdat zij niet arbeidzaam is. \\ aar de vrouw traag en vadsig en slordig is, daar kan geen orde, geen zindelijkheid en bijgevolg geen vrede, geen geluk heerschen. Bene flinke, arbeidzame vrouw daarentegen kan veel, onberekenbaar veel goeds stichten. De ervaring leert, dat zij het huishouden zelfs tot zekeren welstand kan opvoeren, al zou de man zelfs een slecht bestuurder zijn. Van de kloeke vrouw getuigt de H. Schrift: „dat zij eene overgroote waarde heeft. Zij vreest den strengen winter niet, want hare huisgenooten zijn terdege gekleed; zij geeft acht op hare huishouding en eet haar brood niet in ledigheid. Het hart van haar man vertrouwt op haar en de kinderen rijzen op om haar te prijzen." (Prov. XXXI.) II. ORDELIJKHEID. „Orde voert tot üod," zegt God zelf in de H. Schrift. In een huishouden, waar orde heerscht, daar is gezelligheid, vrede en geluk. In een ordelijk huishouden moet elk, zelfs het kleinste voorwerp zijn bepaalde plaats hebben. A. Alles op zijn plaats! de speld zoo goed als de kookketel, schoenen zoo goed als de oliekruik. Wordt er iets gebruikt, dan wordt het, na zijn dienst gedaan te hebben, weer op zijn eigen plaats teruggezet. Daar laat men geen kleeren of schoenen achteloos op stoelen of zelfs op den grond liggen; daar vindt men geen brandstoffen, bezems, borstels of manden in de huiskamer en geen aardappelen onder het bed. Waar geen orde is, daar ligt alles overhoop, en loopt alles 111 de war; daar is het onmogelijk den boel zindelijk te houden; daar kan men nooit iets vinden, omdat zelden iets op de bestemde plaats wordt teruggebracht en daar zijn in den regel eene menigte andere gebreken, die den huiselijken vrede en het levensgeluk verstoren. In een huis echter waar orde is, daar kunnen twee handen meer klaar spelen dan in een wanordelijk huis vier handen vermogen te doen. I • Brandstoffen, oliekruik, zeep. bezems, borstels, manden, enz. behooren, wanneer er geen vatenhok of waschkeuken aanwezig is, geborgen te worden in portaal of kast, b. v. onder de trap, of althans op eene plaats, die niet zoo terstond in 't oog valt. 2. Potten, pannen en keukengerief behooren thuis in de keukenkast of achter een gordijn. Meederen, lijf- en tafelgoed bergt men in kleer- of linnenkast; aardappelen en groenten in kelder of donkere, luchtige plaats, enz. 4. Ook in de kasten en laden moet orde heerschen cn eene verstandige huisvrouw bedient zich van allerlei kistjes, doozen of mandjes, om kleinere zaken ordelijk te bewaren. Zij heeft: a. een mandje voor messen, vorken en lepels in de Iade der keukenkast of keukentafel. />. een lampekistje, ter bewaring van lampeschaar, glazenpoetser, een paar zachte doeken en een lampeglas in voorraad. c. een naaikistje, om naalden, spelden, haken, oogen, vingerhoed, schaar en verschillende soorten van garen en knoopen te bewaren. (I. een breimand je, groot genoeg om brei- en stopnaalden, wol, katoen enz. te bevatten. e. eene mand voor lompen cn beenderen, want het loont wel de moeite zulke zaken niet te laten verloren gaan. ƒ. een kistje met allerlei gereedschappen, als: hamer, beitel, nijptang, benevens spijkers in verschillende grootte, een pot met lijm, om kleinere gebreken terstond te kunnen herstellen. B. Alles op zijn tijd! Eene kloeke huisvrouw is ordelijk in het gebruik van haar tijd en zij weet hare werkzaamheden zoo te regelen, dat zij den heelen dag nuttig bezig is. 1. Zij doet niet 's avonds wat reeds 's morgens moest beredderd zijn. Zij stelt niet uit tot morgen, wat ze even goed vandaag kan doen. 2. Zij houdt zich zoo goed mogelijk aan een vaste dagverdeeling. Na het opstaan volgt allereerst het afnemen der bedden, daarop het gereed maken van 't ontbijt, het schoenen poetsen, lampen reinigen, aanvegen en luchten der kamers en ordenen der bedden. Deze werkzaamheden moeten altijd vóór het bereiden van het middagmaal zijn afgeloopen. Na tafel moet zonder verwijl het vaatwerk gewasschen, kamers geveegd en gelucht worden en de overige tijd in den namiddag moet besteed worden aan wasschen, naaien, breien, verstellen, of andere noodzakelijke of nuttige bezigheden. Wie anders te werk gaat en 's avonds nog geen bedden klaar heeft, wie geen olie in de lamp heeft, als deze moet worden ontstoken, wie het eten niet klaar heeft, als de man van zijn werk komt en de vuile borden laat staan tot een volgenden maaltijd, wie niet terstond gaten in kousen of scheuren in kleederen herstelt verdient niet den naam van ordelievende huisvrouw. 3. Elke week moeten vaste dagen voor wasschen, breien, naaien, en schoonmaken bepaald zijn. Wordt b. v. de wasch van de eene week in de andere verschoven, dan hoopt zich het werk op, de andere bezigheden moeten noodzakelijk er onder lijden en het gevolg daarvan is: groote wanorde, ontevredenheid, twist en tweedracht. 4. l'itgangen 0111 inkoopen te doen moeten zoo min mogelijk en op bepaalde dagen geschieden. Vóór men uitgaat, bedenke men vooraf of onderweg niet nog andere boodschappen ter loops kunnen afgedaan worden, om tijd en moeite te sparen. III. ZINDELIJKHEID. I)e zindelijkheid is de deftigheid der arme lieden. Zij maakt ook eene eenvoudige woning gezellig en aangenaam, terwijl de onzindelijkheid zelfs een prachtig paleis ongenietbaar maak'. Niet iedereen kan pronken met deftige meubelen, prachtige tapijten en rijke gordijnen, maar iedereen kan toch zijn huis rein en proper houden, het water is immers goedkoop. Al is uw huisje nog zoo klein. Het kan er altijd proper zijn. \\ aar zindelijkheid heerscht, daar is gezelligheid en levenslust, daar wordt vrede gesmaakt en geluk ; waar ze echter ontbreekt, daar zijn in den regel velerlei zaken, die te wenschen overlaten. Wekt het bij u geen atkeer, als gij op de meubels een vinger dik stof ziet zitten, als de vloer der kamer er uit ziet als de straat, als alles door mekaar ligt, als de kinderen rondloopen met vuile handen, met even vuil gezicht en slordige kleeren, als alles even smerig en vettig is, als de spijzen worden opgediend in borden, waaraan nog de resten van den vorigen maaltijd kleven of de vuile vingers van de slordige huisvrouw, als zij zelf, die het sieraad des huizes moest zijn, voor den dag komt zóó dat men haar met geen tang zou willen aanvatten? Br wordt wel eens geklaagd over de uithuizigheid der mannen; doch hoe zou een man zijne zoo noodige ontspanning vinden in zulk een „huishouden van Jan Steen"? Wil de vrouw haren man na volbrachten arbeid thuis houden, dan zorge zij dat hare woning kraakzindelijk en daardoor aantrekkelijk zij; zij spare daarvoor geen moeite en prente haren kinderen reeds vroegtijdig liefde in voor orde en reinheid. Dan zorge zij zelf altijd zindelijk voor den dag te komen; en dat is toch zoo moeielijk niet: een eenvoudig werkkleed of huisjapon, een flinke voorschoot, goed zittende pantoffels, netjes opgemaakt haar en een vriendelijk gezicht, ziedaar alles wat noodig is om er propertjes uit te zien. Middelen om het huis zindelijk te houden ; 1. Zorg eerst, dat er zoo min mogelijk vuil van de straat worde binnengebracht. Koop u daartoe voor eenige centen een flinke gang- of deurmat en gewen er uwe kinderen aan behoorlijk de voeten te vegen, vóór dat ze binnentreden. 2 2. Broodkruimels, snippers papier, lappen, scherven, asch of spijsresten moeten terstond worden opgeraapt. 3. Leer den kinderen reeds vroeg hunne kleeren, schoenen, boeken, huisraad ordelijk en gaaf te bewaren; laat ze niet ploeteren in kolen- of aschbak, niet klauteren op stoelen en tafels. 4. Na de maaltijden moeten borden en schotels terstond worden gewasschen en opgeruimd. 5. Laat geen enkelen dag voorbijgaan zonder kamers en gangen behoorlijk te vegen, te stoffen en. zoo noodig, te dweilen; stel dat werk niet uit en denk niet; „het zal niet baten, want het wordt toch weer vuil." IV. ZUINIGHEID. Eene zuinige vrouw is een zegen voor het huisgezin; wat zij spaart is zoo goed als wat de man verdient. Zuinigheid is geen gierigheid. Een spaarzame geeft gaarne uit wat noodzakelijk moet uitgegeven worden en zet verder de tering naar de nering. Meer uitgeven dan men inkomen heeft is dwaasheid — evenveel uitgeven is onvoorzichtigheid minder uitgeven is wijsheid. Met weinig middelen een huishouden goed te bestieren is eene kunst, die door oefening moet geleerd worden. Men vindt huisvrouwen, die zeer bedreven zijn in de kookkunst, de naald goed kunnen hanteeren, erg uit zijn op orde en zindelijkheid en toch niet kunnen huishouden, wijl zij de uitgaven niet w eten te regelen naar de inkomsten. Wie de kunst om goed huis te houden wil aanleeren moet de volgende regels nooit uit het oog verliezen: 1. Bewaar wat ge hebt en laat niets verloren gaan. Het is een vroom gebruik een toevallig op den grond liggend stuk brood niet met voeten te treden. Het is immers eene gave Gods. Op gelijke wijze moeten alle andere gaven üods met omzichtigheid behandeld worden: beddegoed en kleeren, resten en lappen, hout en kolen, huisraad, spijs en drank. 1. Ziet eens hoe sommige menschen omgaan met hun eigendom, met kleeren, meubels en gereedschappen. Nauwelijks hebben ze een nieuw kleed eenigen tijd gedragen, of het is reeds besmeurd en gehavend. Indien kleeren, kousen, beddegoed en lijfgoed zorgvuldig behandeld worden, kunnen ze de helft langer dienst doen, dan wanneer men achteloos en slordig daarmee omgaat. 2. I)e grootste vijanden van de meubelen zijn stof en vocht. Om het stof te weren, moeten de meubels geregeld worden afgestoft, laat men het stof er langen tijd op rusten, dan vreet het zich in het hout vast. Zet nooit een meubelstuk tegen een vochtigen muur, doch laat altijd een paar. vingerbreed speling tusschen kast of bed en muur. Vooral spiegels en plaatwerk of schilderijen bederven spoedig als ze tegen een vochtigen muur hangen; om dat te verhinderen plaatst men een stukje hout of beter nog een kurk er tusschen. 3. Zie scherp toe. dat niets worde weggeworpen, wat op eenige wijze nog kan gebruikt worden: stukjes touw, draadjes, papier, lappen, knoopen, doosjes enz. kunnen altijd eens te pas komen. „Wie het kleine niet eert, is het groote niet weerd." 4. Wat aan spoedig bederf onderhevig is, late men niet lang staan en men neme daarvan geen groote hoeveelheid in eens. 5. Spaar vooral in de keuken, a. Eene zuinige huisvrouw komt met '/•> KG. koffie langer uit dan eene slordige met een heel kilo. Zij is zuinig met boter en vet en kookt met weinig smakelijker dan eene andere met veel. b. Spijsresten moeten zorgvuldig bewaard en zoo toebereid worden, dat zij weer als smakelijk gerecht kunnen dienen, zooals in het Hoofdstuk over Kookkunst in dit boekie meer breedvoerig is aangeduid. 2. Herstel terstond wat beschadigd is. Een verstelde japon, een gekeerde jas en net gelapte schoenen strekken niemand tot oneer. Behoorlijk versteld en gestopt, doen ondergoed en kousen denzelfden dienst als nieuwe. Hen zuinige huisvrouw ziet dagelijks zorgvuldig kleeren en kousen na en herstelt terstond als een knoop is losgeraakt of een knoopsgat is losgescheurd, als een draadje lostornt of een der teenen door de kousen gluurt, zij wacht daarmee met totdat het kwaad bijna niet meer te verhelpen is. Met meubelen, huisraad en keukengerief gaat zij behoedzaam om en leert den kinderen voorzichtig te zijn en niets te beschadigen. Wanneer echter een meubelstuk beschadigd is, verzuimt zij niet het terstond te herstellen: een spijker of een weinig lijm is dikwijls reeds voldoende om grooter schade te voorkomen. 3. Betaal alles terstond. „Borgen baart zorgen," zegt het spreekwoord. Er is geei: grootere vijand voor de huiselijke welvaart dan het borgen. Het is zoo prettig niet, iets te moeten betalen, als het reeds verbruikt is. Wie niet contant betaalt, geraakt niet zelden ongemerkt in schulden. Er wordt maar lustig gegeten en gedronken zonder overleg en als betaald moet worden is er geen geld voorhanden. Vooral menschen. die van een vast inkomen moeten leven, mogen niet verzuimen zooveel mogelijk alles a contant te betalen. Dan is het mogelijk rond te komen zonder schulden te maken. Zoo maar onbezonnen er op aan leven: betalen als men kan en poffen als men niet kan, is de ondergang van menig huisgezin. Qereede betaling is voordeeliger, daar de winkelier u beterkoop kan leveren en u beter bedient, als hij weet, dat hij „boter bij de visch" krijgt. Nu zijn er wel winkeliers, die u trachten te verleiden tot borgen ; zoo houden ze u aan 't lijntje. Gij zijt dan van hen afhankelijk, kunt moeielijk elders koopen, moet soms slechte waar voor lief nemen en goede waar duurder betalen. Betaalt ge echter altijd terstond, dan kunt ge uwe waren koopen waar ge verkiest, overal ziet men u gaarne komen, men zal u voor minder geld betere waar leveren. Dat contant betalen nu is niet zoo moeielijk als men zou denken, zelfs dan niet als slechts om de 14 dagen of om de maand het loon getrokken wordt. Zorg maar, dat gij geld in voorraad hebt voor 14 dagen of voor eene maand en als ge het niet hebt tracht het dan door zuinigheid te verkrijgen. In welk huishouden zouden niet elke week eenige stuivers kunnen ter zijde gelegd worden ? Welnu, doe dat eens gedurende 3 maanden, dan hebt ge na dien tijd gereed geld om uw schulden af te doen en tevens om alles contant te betalen; neem daarbij dan ook het vaste besluit nooit iets te koopen, als gij het niet terstond met klinkende munt kunt betalen. 4. Koop uwe waar zooveel mogelijk in voorraad. Wie plaats heeft om brandstoffen, aardappelen enz. te bergen, zal verstandig handelen een voorraad daarvan op te doen voor den winter. Daar in den regel in lente, zomer en herfst de verdiensten grooter zijn, verzuime de wakkere huisvrouw niet wekelijks wat geld ter zijde te leggen en daarvan hare inkoopen te doen. Ook grutterswaren, als: meel, rijst, suikererwten én boonen kunnen goed langen tijd bewaard worden en menig eentje kun bespaard worden, als men die zaken met eenige kilos te gelijk neemt. Daarbij wint men veel tijd, die anders moet besteed worden om de noodige inkoopen te doen, en „tijd is geld", zegt de Engelschman. Van groot belang is het ook voor den winter een voldoenden voorraad groenten in te maken, als: zuurkool, snijboonen, raapstelen enz. Ben kilo zelf ingemaakte zuurkool kost u niet meer dan een dubbeltje, terwijl ge in den winkel daarvoor minstens 3 stuivers betaalt. Denk er aan: „ Vele kleintjes maken een groot." 5. Koop geen zaken, die gij niet noodig hebt. Geld onnoodig uitgeven is net zoo erg als geld verliezen. Bekruipt u de lust iets te koopen, vraag u dan eerst af: „heb ik het noodig?" of „kan ik het niet missen?" en dan moge de rondtrekkende linnenkoopman zijn waar nog zoo welsprekend aanprijzen en zelfs - zooals hij zelf beweert - het goed „beneden fabrieksprijzen' veil hebben ; dan moge in uitstalkasten met nog zoo groote letters geschreven staan -.„uitverkoop!" „opruiming!" „spotprijzen!" eene verstandige huisvrouw laat zich door zulke mooie woorden niet verschalken iets te koopen, wat zij niet noodig heeft. Wat men niet noodig heeft is altijd te duur. Voor sommige huisvrouwen is het gebiedend noodzakelijk verwijderd te blijven van publieke verkoopingen. Daar blijft haar zoo licht iets aan de vingers hangen, „omdat het zoo goedkoop is ; doch wijl ze het niet kan gebruiken, heeft ze haar geld verkwist, weggeworpen. En toch zijn er veel menschen. die niet kunnen nalaten zulke veilingen af te loopen, zij brengen allerlei overtollige zaken of prullen in huis, die hun overal in den weg staan. Denk er aan: „Wie koopt wat hij niet noodig heeft, moet vaak verkoopen wat hij wel noodig heeft. ft. Koop eenvoudige, maar degelijke waar. Zeker, bij het inkoopen van zaken moet men zich afvragen: waar en hoe kom ik het goedkoopst terecht ? Doch daarbij mag men niet uit het oog verliezen, dat ,.goedkoop dikwijls duurkoop" is en dat „wat niets kost ook niets waard' is. Alle waar is naar zijn geld! Wat opvallend goedkoop is, daar hapert doorgaans iets aan. Een paar schoenen, die drie gulden kosten en een half jaar langer duren, zijn beterkoop dan een ander paar van een rijksdaalder. Koop goede, degelijke, duurzame waar en bij lieden, die als eerlijk bekend staan. Besteed voor uwe waar een behoorlijken prijs, dan zijt gij beter af dan wanneer gij voor een appel en een ei dingen koopt, die op 't oog u tegenlachen, maar inderdaad het oprapen niet waard zijn. „ Velen zijn door hunne goedkoope inkoopen arm geworden," zegt de groote wijsgeer Cicero. 7. Teeken geregeld uwe inkomsten en uitgaven op. In vele huisgezinnen wordt, helaas, deze gulden regel niet in beoefening gebracht en toch is het eene zaak van groot belang, dat in elk huishouden aanteekening gehouden worde van alle inkomsten en uitgaven. Zulk een boekhouden kost weinig moeite en is het werk van dagelijks een paar minuten. Het stelt de huisvrouw in staat haren man met één oogopslag te doen zien, waar de centen blijven en is tevens eene aanhoudende vermaning tot spaarzaamheid. Wie geregeld alle, zelfs de kleinste uitgaven opschrijft, weet juist waaraan het geld is besteed, hoeveel voor alles afzonderlijk betaald is en waar in de toekomst kan bezuinigd worden. Voor zulk een huishoudelijke boekhouding hebt ge niets anders noodig dan eene lei met een daaraan gebonden griffel en een notitieboekje met roode staande lijnen. Op de lei schrijft ge door den dag alle uitgaven en 's avonds schrijft gij ze netjes met inkt over in het huishoudboekje. Dat overschrijven moet geregeld eiken avond geschieden, anders wordt het op den duur te lastig. In het boekje schrijft men op de bladzijde ter rechterzijde bovenaan „uitgaven" en op die ter linkerzijde „inkomsten " en daaronder met vermelding van dag en datum de verschillende posten. Op het einde der week telt ge alles te zamen en trekt de uitgaven van de inkomsten af. Zoo kunt gij zien wat ge 111 de afgeloopen week verteerd hebt en hoeveel ge hebt overgehouden. Ook kan de huisvrouw er een boekje op nahouden, om te zien hoeveel zij aan vleesch. kleeding, ondergoed enz. heeft uitgegeven. Zij neemt daartoe een boekje, hetwelk ze in verschillende afdeelingen verdeelt. b.v. op de eerste bladzijde schrijft ze bovenaan met groote letters „brood", op de tweede „vleesch" en zoo verder „kleeren", „brandstof", „huisraad" enz. Zondagsmiddags vult zij dan op die bladzijden in, wat zij gedurende de week aan die zaken heeft uitgegeven. Eerste Afdeeling. De Woning. HOOFDSTUK I. Keus en Inrichting der woning. § 1. Keus der woning. BETREKKELIJK weinig menschen hebben de noodige middelen om een geheel huis te bewonen en moeten zich met een bovenkwartier, met eenige kamers, of, zoolang het huisgezin uit slechts twee of drie personen bestaat, met eene enkele kamer tevreden stellen. Wanneer er derhalve in 't vervolg sprake is van „woning", dan heeft dat ook betrekking op gedeelten van huizen. Ofschoon het aanschaffen der woning eigenlijk behoort tot de bemoeienissen van het hoofd des huisgezins, zal deze evenwel niet nalaten zijne vrouw dienaangaande te raadplegen. Ut men eene grootere of kleinere woning zal kiezen, hangt natuurlijk af van het ledental der familie en van den maatschappelijke!! welstand. In den regel mag men echter niet meer dan een zesde gedeelte der inkomsten besteden aan huishuur. Iemand met een klein inkomen zal moeielijk voor weinig geld een geriefelijke, prettige, gezonde woning vinden; hij bestede daarom liever iets meer, dan zich te gaan vestigen in eene woning, waar het niet lang is uit te houden en hij bedenke dat driemaal verhuizen evenveel kost als ééns afbranden. Bij het huren eener woning dient men op de volgende regels te letten : 1. Zoek eene woning, zoo mogelijk, met afzonderlijken ingang. In zoogenaamde huurkazernes, waarin meerdere families wonen, die door dezelfde deur moeten inen uitgaan, is het al zeer moeielijk in vrede te leven. Wie zich echter genoodzaakt ziet in zulke huizen zijn intrek te nemen, moet ook dubbel voorzorg nemen, om niet voortdurend met een of ander der huisbewoners op voet van oorlog te staan. Daartoe nu is veel zachtmoedigheid en veel geduld noodig. Men zij daarom jegens de medebewoners vriendelijk, voorkomend en dienstvaardig en vermijde zorgvuldig alles, wat aanstoot zou kunnen geven. Men bemoeie zich hoegenaamd niet met andermans zaken en make het met niemand „te druk." 2. De vertrekken moeten luchtig, droog en. niet te laag van verdieping zijn. Niets is zoo nadeelig voor de gezondheid als eene vochtige woning. Men late zich toch niet verleiden door de lage huur van zulke vochtige of pasgebouwde woningen — wat aan de huur wordt gespaard moet dikwijls naar dokter en apotheker gebracht worden. Daarom vooral geen kelderwoning, geen steenen vloeren en geen zoldervertrekken. Is de woning echter slechts gedeeltelijk vochtig, dan neme men de droogste kamers voor slaapvertrekken. De bedden plaatse men in alle geval niet vast tegen den muur en late bij droog weer den gehee'ien dag de vensters open staan. Evenzeer kunnen in de nabijheid liggende moerassen, mestvaalten of privaten een huis zeer ongezond maken. Men kieze daarom eene woning in de buitenwijken der stad, liever dan in overbevolkte steegjes, waar de zon nooit doordringt en de lucht bedorven wordt door allerlei kwalijk riekende stoffen. Is echter iemand door den nood gedwongen zulk eene woning te betrekken, dan zoeke hij het kwaad zoo goed mogelijk te verhelpen door regelmatige luchtverversching. 3. De woning moet ruim genoeg zijn en beant¬ woorden aan het getal inwoners. De kamer der ouders mag alleen voor kinderen beneden de 5 jaren mede tot slaapplaats dienen. Alle andere leden des gezins moeten, naar hun geslacht, afzonderlijke slaapvertrekken hebben. Zoo het eenigszins mogelijk is zorge men ook voor eene afzonderlijke keuken. Het huiselijk leven wordt veel prettiger, genoeglijker en gezonder, als in de woonkamer niet behoeft gekookt te worden. Verder vergete men niet bij het huren van eene woning er op te letten, of er een afgescheiden kelderruimte en een afgesloten zolderdeel aanwezig is, of de schoorsteen in goeden staat en het drinkwater niet schadelijk is voor de gezondheid en of de privaten behoorlijk aanwezig zijn. § 2. Het Huisraad. Bij het aankoopen van meubelen en van al hetgeen op het huisraad betrekking heeft moet vóór alles op deugdelijkheid en doelmatigheid gelet worden. Een ieder schaffe zich huisraad aan volgens zijn stand en volgens de middelen, waarover hij kan beschikken. Zaken, die in elk huishouden onontbeerlijk zijn, moeten zeker vóór het huwelijk worden aangeschaft. Daarom moesten jongelieden niet aan trouwen denken, voordat zij het noodige bij elkaar hebben, om een fatsoenlijk huishouden op te richten. De meubels, die men zich aanschaft, moeten vooral sólied en sterk zijn — daartoe moet men er ook een goeden prijs voor besteden. Hier geldt vooral het spreekwoord : „goedkoop is duurkoop , en ivat niets kost is ook niets waard." Wacht u wel huisraad te koopen op afbetaling. Wie oude meubelen koopt op de markt, in uit- dragerswinkel of bij openbaren verkoop mag wei toezien of zij zindelijk en gaaf zijn. Vooral zij men voorzichtig met het koopen van oud beddegoed, waarvan de herkomst onbekend is. In geen geval neme men zulks in gebruik alvorens het terdege te hebben ontsmet. Op de vraag wat voor het oprichten van een huishouden zoo al noodig is, kan bezwaarlijk een antwoord gegeven worden. In deze moet rekening gehouden worden met de beurs en den spaarpot. Hoe karig echter de middelen ook mogen wezen, toch is alleen voor het hoognoodige altijd minstens 150 gulden vereischt. Het ware te wenschen, dat als huwelijksgeschenken wat meer doelmatige, huishoudelijke artikelen gekozen werden. Eerst het noodzakelijke, dan het nuttige en eindelijk het aangename. § 3. Verfraaiing der woning. Eene goede huisvrouw moet er op bedacht zijn niet slechts orde en zindelijkheid in huis te betrach ten zij moet ook zorgen aan woon- en slaapvertrekken een gezelligen aanblik te geven door passende versiering. . 1. De eenvoudigste versiering eener kamer is een net behangsel. Het is niet duur en kan met geringe moeite aangebracht worden. Ziin de muren echter vochtig of is er gevaar voor ongedierte, dan doet men beter de kamers heidei tL Men neme voor het behangen der kamer geen al tc bont gekleurd papier; zachte kleuren en een eenvoudig patroon zijn up den duur het aangenaamste. Het behangen geschiedt als volgt: Men kookt een niet te dikke pap van half rogge- en half tarwebloem. Stijfselpap bederft spoedig; cmi dat bederf te voorkomen moet men er een weinig onder mengen. . . Onder de pap kan men wat zwarte peper mengen, aat is een goed middel om muilen te weren. , Dan knippe men van het behangselpapier den zeltKant af aan ééne en voor alle rollen aan dezelfde zijde. Na de hoogte der kamer gemeten te hebben, knipt men de ba"e op gelijke lengte en let daarbij op dat het patroon dei eene baan juist past op dat der andere; legt ze dan op een lange tafel en bestrijkt ze gelijkmatig niet te dik met het plaksel Dan neemt men de baan aan het boveneinde met beide handen op en plakt ze tegen den muur berst hecht men ze boven even vast en laat ze afhangen, ziet. toe of het patroon of de bloem bij de naastliggende past en strijkt dan met een zindelijken borstel of een doek de geheele baan naar beneden en eindelijk drukt men ze met een doek vast. , Wil men een vroeger gewitten muur behangen, dai moet men dien eerst bestrijken met een van deze vloeistoffen: kleiwater, lijmwater, ossebloed of melk, anders blijft het papier niet plakken. 2. De wanden der kamers kan men versieren met schilderijen of plaatwerk. Godsdienstige voorstellingen verdienen de voorkeur, omdat zij op het gemoed der kinderen eenen weldadigen invloed oefenen. De indruk, dien de aan den wand hangende voorstellingen maken op het ontvankelijk kinderhart, is grooter dan de ouders vermoeden en daarom is het te betreuren, dat in sommige christelijke huisgezinnen schilderijen of platen hangen, die alles behalve stichtend zijn. In een christelijk gezin mag in geen enkele kamer het teeken onzer verlossing, het kruisbeeld, ontbreken, liet moet daar de eereplaats innemen. 3. Op de kasten en op den schoorsteenmantel kan men bloemvazen of beelden plaatsen. Hen klok mag natuurlijk niet ontbreken en in de hoeken kan men op een voetstuk een beeld of iets dergelijks plaatsen, dat breekt de eentonigheid. Op een boekenrekje, dat de vader des huizes wel zelf kan maken, plaatst men boeken en kleinere zaken. 4. Voor de vensters hange men eenvoudige gordijnen, doch wijl deze zeer in 't oog vallen, zorge de huisvrouw, dat ze gaaf en zindelijk zijn. 5. Benige potten met bloemen voor het raam dragen veel bij ter versiering en geven een aangenaam tijdverdrijf. De bloemen zijn ons van God geschonken om ons het leven te veraangenamen. * Men plaatse geen sterk riekende bloemen of groote bladplanten in een slaapkamer, zij zijn nadeelig . voor de gezondheid. a. Bloempotten van porselein of verglaasd aardewerk zijn niet aan te bevelen, wijl ze niet poreus zijn. b Bloemen behoeven veel lucht en licht. c Bladplanten daarentegen hebben niet graag veel zon en kunnen zelfs in leven blijven op een koele plaats, mits deze vorstvrij zij. cl. Men geve den bloemen geregeld water, de temperatuur van het water moet overeenkomen met die der plaats waar de bloemen staan. e Het is goed de planten nu en dan eens af te gieten, 's zomers in den regen te zetten of de bladeren met een zachte spons af te wasschen. ƒ. De planten moeten ook van tijd tot tijd in nieuwe aarde verplant worden. ir Tegen bladluizen beveelt men aan het besproeien met dun sodawater of tabakswater of het bepoederen met zwavelbloem. 3 6. hen vroolijk vogeltje brengt leven en opgewektheid in huis en eene vleiende poes is wel zeer ' gezellig, doch pas dan op voor uw vogeltje en sluit melk en vleesch behoorlijk weg. 7. Een hond te houden is dan slechts raadzaam, als men een heel huis voor zich alleen bewoont of als men een tuintje aan huis heeft. 8. Het beste en schoonste sieraad des huizes moet echter de huisvrouw zelve zijn. Bij al haar zorg voor orde en zindelijkheid moet zij zich zelve niet vergeten. Als zij morsig werk verricht kan zij natuurlijk niet frisch en helder uitzien, maar na volbracht werk kan zij zich toch terstond wasschen en opfrisschen. Daarom zorge zij 's morgens reeds vroeg behoorlijk en zindelijk gekleed te zijn. Dat is zij aan zich zelve verschuldigd en meer nog aan haar man, wien zij niet alleen liefde maar ook eerbied moet betuigen en aan hare kinderen, die zoodoende hunne moeder leeren hoogachten. § 4. Het Verhuizen. Alvorens eene nieuwe woning te betrekken moet de huisvrouw zorgen, ze van boven tot beneden terdege te reinigen en daarbij zeep en water niet te sparen. Het kon immers wel eens gebeuren, dat de vroegere bewoners niet al te zindelijk waren en in huis levende of levenlooze wezens achterlieten, die u veel hinder zouden bezorgen. .Wanneer uw huisbaas een verstandig mensch is, zal hij u gaarne het weinige geld ter hand stellen om de kamers helder te witten en hier en daar eene deur te verven. Met een 12 KG. verf kunt gij zelf al heel wat opknappen. Naar men beweert, zou de verflucht spoedig uit een kamer verdwijnen, als men een emmer water met of zonder een handvol hooi in het vertrek plaatst. Een gemakkelijk middel tegen verflucht is een weinig zwavelbloem in de kamer te laten verbranden en dan goed te luchten. 1. a. Indien men in dezelfde plaats van het eene huis naar een ander verhuist en de nieuwe woning reeds eenige dagen te voren beschikbaar is, zou men voor en na allerlei zaken van niet alledaagsch gebruik reeds kunnen overbrengen. b. Breekbare zaken en kleedingstukken, die men niet gaarne stevig wil inpakken, kan men in manden, op een berrie gelegd, overdragen. c. Bij het afnemen van spiegels en schilderijen moet er op gelet worden, dat ze niet op een der punten terecht komen, ze zouden zóó licht kunnen barsten of beschadigd worden. (I. Het beddegoed wikkele men in groote linnen zakken of in gebruikte lakens. e. Tusschen de meubels, die per wagen moeten vervoerd worden, legt men oude zakken, dekens of beddegoed en zorgt dat alles goed vast aan mekaar sluit. 2. Moeielijker wordt de zaak als naar eene vreemde plaats moet verhuisd worden. a. Men zorge dan voor stevige kisten met het noodige pakhooi en oud papier, om daarin alle breekbare zaken goed sluitend in te pakken, zoo dat er in de kist geen beweging is. b. Qrootere meubelen wikkele men, zoo mogelijk, in oude vloerkleeden en de pooten van stoelen en tafels omwikkele men met oud papier ofmetstroo. c. Kleer- en andere kasten kan men vullen met beddegoed, waartusschen platen en schilderijen; in de laden der kasten bergt men tusschen het lijnwaad beelden, vazen en allerlei andere kleinere artikelen. . .. 3. Het gebeurt wel eens, dat spiegels en schilderijen. hoe zorgvuldig ook ingepakt, barsten tijdens het'vervoer. Om dat te voorkomen plakt men reepen papier in verschillende richtingen over het glas heen. . 4. Wijl het verhuizen en het in orde brengen der nieuwe woning veel tijd in beslag neemt zal men goed doen te voren de wasch te doen, kachels en kachelpijpen te poetsen, ledikanten en kasten in- en uitwendig terdege schoon te maken enz. 5. In de nieuwe woning zette men ieder stuk terstond op de plaats waar het behoort, dat spaart veel tijd en moeite; daartoe moet men voor het verhuizen goed overleggen, hoe men de woning zal inrichten. . (). Nog eene opmerking willen wij hieraan toevoegen: verzuim niet zoodra mogelijk uw have en goed tegen brandschade te verzekeren. HOOFDSTUK II. Onderhoud van huis cn huisraad. § 1. De huiskamer. A. Veüen, stoffen, schrobben, dweilen. In elke ordelievende familie wordt de huiskamei 's morgens het eerst in orde gebracht. Het maakl immers een prettigen indruk, als de huisgenooten 's morgens binnentreden in eene zindelijke, welgeordende huiskamer, waar eene vriendelijke ontbijttafel hen wacht. In den winter moet de kachel tijdig worden aangelegd en opgestookt, althans vóór het verrichten der andere bezigheden in de kamer. Men opene dan de vensters, opdat de versche, reine lucht toegang hebbe en het stof, dat bij het poetsen opvliegt, een uitweg vinde. 1. De huiskamer moet dagelijks minstens één maal uitgeveegd worden. Alvorens daarmede te beginnen sluit men kasten en laden, neemt matten en tapijtjes weg, die men buiten uitklopt, zet stoelen en andere kleinere meubelen op zij en dan veegt men den vloer, daarbij acht gevende, dat het stof niet te zeer opvliege. Onder kasten of andere meubelstukken verwijdere men het stof door middel van een handveger. 2. Stof afnemen. Het afstoffen moet geschieden met een zachten, katoenen doek, dien men nu en dan eens buiten het venster uitklopt. Men vergete niet de pooten van tafels en stoelen, de lijsten van spiegels of schilderijen en alle andere kleinere voorwerpen mede af te stoffen. Eene verstandige huisvrouw wacht, wanneer zij de kamer geveegd heeft, minstens 5 minuten alvorens met afstoffen te beginnen. want het stof, door het vegen opgejaagd, blijft altijd eenigen tijd in de kamer ronddwarrelen. 3. Schrobben en dweilen. Minstens ééns per week moeten de vloeren van kamers en gang flink geschrobd en gedweild worden. a. Is de vloer geverfd of geolied dan wordt hij alleen gedweild met lauw water. Zeep is schadelijk voor de verf. Zoodra de vloer goed opgedroogd is, kan men hem nog nawrijven met een wollen doek met een weinig petroleum of azijn besprenkeld. b. Ongeverfde vloeren worden geschrobd en, om ze helder wit te krijgen, geschuurd met zand of mergel, zeep en warm water. Men schrobbe den vloer bij gedeelten, anders blijft het water te lang staan, dringt te zeer in het hout door en kan zelfs het plafond der benedenkamer beschadigen. Het beste is de planken te schrobben of te schuren in de lengte; men neemt b. v. twee planken tegelijk onder handen en dweilt ze terstond na met helder water. hoda neemt we! goed het vuil weg, docli lieert dit nadeel, dat de vloer geel wordt en dat bij het spatten het vernis der plinten of de verf der meubelen beschadigd wordt. Een gemakkelijk middel om witgeschuurde vloeren schoon te houden is het volgende: eerst wordt de vloer gekeerd, dan bestrooid met nat wit zand en met een harden heibezem flink geschuurd. Nadat het schuurzand is weggevaagd, wordt droog wit zand regelmatig uitgestrooid. Het vuile zand kan men wasschen door er overvloedig water op te gieten, het zand goed er door heen te roeren en het water weer af te gieten. Bij het schrobben en dweilen moet men zorgen, dat de vloer zoo spoedig mogelijk, door het openzetten van deuren en vensters, weer droog worde. Slaapkamers moet men niet 's avonds schrobben of dweilen. De vochtige lucht is schadelijk voorde gezondheid. c. Zeildoek of linoleum mag alleen met een zachte dweil en koud zacht water worden afgedweild en daarna met een drogen doek nagewreven. Van tijd tot tijd mag men het met lijnolie inwrijven. d. Roode of blauwe aarden plavuizen worden geschrobd met zeepsop of alleen met zuiver water. Soda neemt de kleur weg. e. Vloeren van harde tegeltjes of hardsteenen plavuizen kunnen met zeep en soda geschrobd worden. Men dient er op te letten, dat de dweil met den draad, dus in de lengte moet worden uitgewrongen, 4. Wegmaken van vlekken. a. Inktvlekken, die nog versch zijn, kan men verwijderen door herhaald afwasschen niet koud water. Is de inkt reeds opgedroogd, dan moet men . de vlek met zoutzuur of spiritus bevochtigen en terstond met water afwasschen. I). Vetvlekken verwijdert men door er een weinig terpentijnolie op te gieten, liet vet komt dan op en kan met een mes worden weggekrabd; daarna wascht men de plaats af met water. Ook kan men 's avonds te voren de vlek met groene zeep insmeeren en 's anderendaags met heet water en zand of kolenasch afschuren. c. Versche olievlekken bestrijkt men met een dik papje van klei en water; de olie trekt in de klei. Desnoods moet men die behandeling herhalen. cl. Kalkvlekken moeten droog met een groven lap of een bosje stroo worden weggeveegd; helpt dat niet dan neme men een weinig azijn om ze aeheel weg te wrijven. 5 Oliën van den vloer. Om het lastige schrobben te vermijden kan men den vloer, nadat deze goed is schoongemaakt, inwrijven met een mengsel van lijnolievernis en siccatief. Op 1 liter olie neemt men 3 lood droogsel. Dit mengsel wordt er warm. met een borstel of met een lap ingewreven. (,. Tapijten of vloerkleedjes worden uitgeklopt of met een zachten borstel geschuierd. Om het stuiven te voorkomen, strooit men er wat vochtige aardappelschillen of gebruikte theebladen over. Als een tapijt zeer vuil is kan men het wasschen met een doek. kokend water en een weinig soda. Men neemt een klein plekje tegelijk onderhanden en wascht zoo vervolgens het geheele tapijt af. Als het goed droog is kan men het inwrijven met water er. azijn om de kleuren te verlevendigen. B. Onderhoud dhr meubelen. De meubels kunnen jaren dienst doen, als ze maar geregeld onderhouden en de beschadigde gedeelten terstond hersteld worden. a. Geverfde of geverniste meubelen of deuren worden met koud water, spons en zeemleer afgewasschen. Om ze weer glanzend te maken kan men ze opwrijven met krijtwater. Als dat opgedroogd is wrijft men na met een zachten doek. (Men neemt fijn geschrapt krijt, giet daarop water en roert het om; dan laat men het bezinken en giet het krijtwater voorzichtig af.) b. Zijn de meubels of deuren zeer vuil, dan mag men ze ook afwasschen met lauw water, waarin witte zeep is opgelost; daarna wascht men ze na met lauw zuiver water. Men moet er aan denken, dat men bij het afzeepen van beneden naar boven moet wasschen: zou men bovenaan beginnen, dan zou het afloopend zeepwater streepen achterlaten. 2. Gepolitoerde meubelen van kersen- noteneiken- of mahoniehout moet men droog afwrijven met een zachten katoenen of flanellen doek zonder naad of zoom, men ademe op de doffe plekken en wrijve cirkelvormig. Zijn er vuile plekken op. die door droog afwrijven niet verdwijnen, dan kan men die eerst bestrijken met een weinig petroleum of spiritus (jenever). Men kan zulke meubelen ook opboenen met een mengsel van was en terpentijn en daarna met een drogen zachten doek nawrijven. Witte plekken verdwijnen als ze stevig met een gladde kurk, of met een mengsel van olie en sigarenasch gewreven worden. Inktvlekken verdrijft men door verdund zwavelzuur of geest van zout; docli hiermede moet men zeer voorzichtig zijn. Hen eenvoudiger middel daartoe is te wrijven met een lapje in petroleum gedrenkt. Zijn deze meubels zeer vuil, dan kan men ze, evenals boven gezegd is, behandelen met eene zwakke zeepoplossing. 3. Witgeschuurde tafels en stoelen worden eenvoudig met een harden borstel, zeep, wit zand of mergel en warm water geschuurd en daarna met schoon water afgewasschen. C. Onderhoud van spiegels, vensterruiten enz. 1. Spiegels mogen niet met water in aanraking komen. Zijn er vlekken op. die met een schoonen, zachten doek niet er af te wrijven zijn, dan neemt men een weinig spiritus, jenever of eau de cologne met water verdund, wrijft hiermede het glas en maakt het met een schoonen drogen doek glanzend. Een goed middel is ook het opwrijven met fijn blauwsel of krijtwater. a. Kalkvlekken verwijdert men van het glas met azijn en een wollen lap. I). Het ornamentwerk van een spiegel kan men van tijd tot tijd met een zachten borstel afstoffen. c. Vergulde lijsten poetst men met een wollen doek in azijn gedrenkt, men mag echter niet hard wrijven. Ook kan men ze afwasschen met een borstel en dunne zeepsop en daarna opwrijven met jenever of brandewijn. 2. Vensterruiten en glas van schilderijen, prenten of platen worden gewasschen met zacht water, eerst met de spons en dan met den zeemlap. Men kan even goed de ruiten wasschen met nat papier (b. v. courantenpapier) en dan met droog afdrogen; zoo kan men spons en zeemleer sparen. Men zorge er voor de ruiten, alvorens ze te wasschen, goed af te stoffen. Zij mogen niet gewasschen worden als het hard vriest of als de zon er op schijnt. Bijzonder schoon en glanzend worden de ruiten, als men ze insmeert met krijtwater en ze daarna afwrijft met een zachten doek, of ook als men in t water een weinig spiritus of geest van salmiak giet. Doch vooral geen soda. Doffe ruiten worden weer helder, als men ze flink afwrijft met brandnetels in water gedompeld; men vatte de brandnetels aan met een ouden handschoen. Wanneer in den winter de ruiten met ijs bedekt zijn, neme men een handvol zout op een 1 ■, liter warm water, wanneer men hiermede de ruiten bestrijkt zal het ijs spoedig verdwijnen. , , , Om oude ruiten uit te nemen zonder ze te breken kan men de stopverf week maken door er een weinig vitrioololie op te gieten. 3. Gelakte voorwerpen worden afgewreven met een wollen lapje, dat in een mengsel van melk en slaolie of wel in dunne was en terpentijn gedoopt is. 4. Verguld brons wascht men af met een warm zeepsopje. waarin een weinig ammoniak; daarna wascht men na met koud water. 5. Marmeren beehlen wascht men eerst at met zuiver water, daarna met water en een weinig zoutzuur cn vervolgens spoelt men ze af met schoon water. Zijn er vlekken in 't marmer dan kan men die uitwasschen met een mengsel van 00 gr. chloorkalk op 1 Liter water. Men spoelt dan af met zuiver water. (>. Olieverfschilderijen, die door rook of stof hun glans verloren hebben, kan men afwasschen met een spons en koud water, waarin een weinig witte zeep is opgelost. 7. Als er vlekken zijn op platen of gravures kan men die er uit krijgen door ze te wasschen met een zwakke oplossing van bleekpoeder. 8 riet Ieder van stoelen of canapé's wrijve men op met wit van eieren, het ziet er dan weer uit als nieuw. cj 2. De Slaapkamers. A. HET LUCHTEN VAN SLAAPKAMER EN BEDDEGOED. In eene slaapkamer moet altijd de grootst mogelijke zindelijkheid heerschen. Vóór alles echter moet gezorgd worden voor goede luchtverversching. Wanneer, zooals in vele kleinere gezinnen het geval is, de slaapkamer moet dienst doen als huiskamer en zelfs als keuken tevens, dan diene men ook met dubbele zorg de zindelijkheid te betrachten en de versche lucht binnen te laten. Bij droog weêr moeten de vensters eener slaapkamer den geheelen dag open staan. Zij worden eerst tegen den avond gesloten. Om de lastige mussen buiten te houden, ware.het goed in net geopend venster een horretje te zetten van fijn gaas. Volgens de geneesheeren zijn de muggen de overbrengsters van besmettelijke ziekten. Bii vochtig of regenachtig weêr zet men s morgens deur en venster eenigen tijd tegen mekaar open en sluit ze dan weder. Onmiddellijk na het opstaan wordt het bed afgetrokken en op twee stoelen voor het geopend venster gelegd. Berst worden de kussens op de stoelen gelegd; dekens en lakens worden in 't midden samengevat en toegeslagen, zoodat de zijde die boven lag ook boven blijft. Het veerenbed en de kussens worden flink opgeschud, doordien men ze aanvat in de schuin over elkaar liggende hoeken. Het onderbed legge men over de bedplank; de paardenharen- of zeegrasmatras zette men rechtop; de stroozak worde flink opgeschud en het stroo weer gelijkmatig verdeeld. B. Het opmaken der bedden, Nadat de woonkamer in orde gebracht is en de noodise voorbereidselen gemaakt zijn voor het middagmaal, moeten de bedden worden opgemaakt. Het onderbed legt men goed glad over de matras of den stroozak. Deze moeten dagelijks worden omgekeerd, nu eens in de lengte dan weer in de breedte; daarop legt men de peluw. Het onderste bedlaken wordt rechts opgelegd met den breeden zoom naar het hoofdeinde en wordt aan alle kanten goed onder de matras gestoken. Dan volgen de kussens. Het bovenste laken wordt links, met den zoom naar boven, opgelegd; hierop legt men de dekens en wel de grootste het eerst. Vervolgens wordt het bovenste gedeelte der dekens met het bovenste laken omgeslagen en aan weerskanten ingestoken. Het geheel wordt ten slotte gedekt met een witte of gekleurde sprei. C. Hi-;t pobtsen der slaapkamer. Nadat de bedden opgemaakt zijn, wordt het vuile water in een daartoe bestemden emmer gegoten, de waschtafel afgeveegd en het nachtstel gereinigd met water en een doek. die uitsluitend daartoe gebruikt wordt. Eens per week moeten waschkom, zeep- en kambakje benevens waterpot worden uitgewasschen met warm water en desnoods met zeep of soda. Waterkaraffen moeten somtijds met eierschalen of zand worden schoongemaakt. Daarna wordt de vloer geveegd, of, indien hij geverfd of geolied is, met een vochtigen dweil of doek afgewreven. Eindelijk wordt het stof afgenomen. I). Zindelijkheid van het beddegoed. De beddelakens moeten minstens alle maanden en de kussensloopen om de veertien dagen vernieuwd worden. Men dient er op te letten, dat het schoone beddegoed degelijk droog zij, want. is het vochtig, dan veroorzaakt het rheumatiek. De dekens worden ééns in 't jaar gewasschen en door het jaar nu en dan eens uitgeklopt en in de open lucht gehangen. Om de twee of drie jaren moeten paardenharen matrassen uitgeplozen en de beddetijken gewasschen Veeren bedden zijn af te raden; zij zijn \eü te „arm en „erken verzwakkend op het heele gestel. Se echter znlke bedden gebrniken moeten zorgen, dat ze goed zindelijk gehouden worden. Om de veeren volkomen te re 1 ifetel°„ïèokend ffü -^-Sr^ensuitgespreid: wanneer ze droog zijn, zijn ze als nieuw. § 3. De Keuken. A. POETSEN VAN KACHELS. , De kachels (en hetzelfde geldt voor het fornuis) worden wekelijks gepotlood. Gelakte kachels worden eenvoudig afgewasschen. Het potlood vermengt men met zwarte ko bier spiritus of terpentijn tot een papje (door he toevoegen van een weinig schoensmeer verknjgt men een diep zwarten glans). Dan wnjft men de kachel in met een wollen lap en schu.ere daarn met een harden borstel van paardenhaar. Roestvlekken wrijft men in met pejroieum en schuurt ze dan met fijn zand of steenkolenasch. " De blanke deelen der kachel alsmede de tang ei de pook worden geschuurd met asch, zand schuurpapier. Het nikkel wrijft men droog af of met ""oTX Pk°S *'schoon te honden, „rijve men ze eiken dag met een ouden fluweelen lap en verwijdere altijd terstond alle vlekken, 2. De kachelpijpen moeten nu en dan eens inwendig gereinigd worden. Te dien einde wordt de buis van alle kanten eerst flink geklopt, daarna maakt men den lossen dop onder aan de pijp los en neemt behoedzaam het roet weg. Het ware wel goed, dat men een paar keer door het jaar de kachelpijpen uit elkaar nam. Men binde dan een ouden handveger of een bosje stroo aan een langen stok en schuive daarmee enkele keeren heen en weer door de pijp. Men vergete daarbij niet ook het roet, zoover men het kan bereiken, uit den schoorsteen weg te nemen. B. Schotels wasschen. \ oor men zich aan tafel zet om te eten, zet men een flinken ketel water op 't vuur, om daarin, zoo spoedig mogelijk na tafel, al het gebruikte vaatwerk te wasschen. De volgorde der werkzaamheden is deze: afspoelen, afvvasschen, af laten druipen en afdrogen. Eerst komt het glaswerk aan de beurt, dan porseleinen en geëmailleerde voorwerpen, en eindelijk de ketels en pannen, en altijd het minst vuile het eerst. Men zet den vuilnisemmer in de nabijheid en giet eerst de met een weinig water afgespoelde spijsresten daarin, opdat het waschvvater niet te spoedig verontreinigd worde. 1 Het glaswerk wordt vóór het andere keukengerief gewasschen in warm water, doch niet zoo heet dat het glas springt. Men stolpt het niet om. want door het afdruipen wordt het dof. Het gebruik van soda is goed, doch het neemt het goud weg, hetwelk soms op glas geschilderd is. Men droogt het af met een schoonen linnen handdoek. Karaffen worden helderschoon, als men ze terdege omspoelt met een weinig water, eierschalen, fijne asch °fResschen waarin sterkriekende stoffen geweest zijn kan men reukeloos maken, door ze om te spoelen met zwart mosterdpoeder en lauw water. 2. Voorwerpen van porselein en aardewerk, als : borden, schotels, kommen, tassen enz. worden afgewasschen met een schoteldoek in warm water. Vlekken worden met zand of asch weggeschuurd. Dan spoelt men ze af in ander zuiver warm water en laat ze afdruipen in een grooten schotel. Daarna worden ze met een drogen, zindelijken doek afgedroogd. 3. Houten voorwerpen worden met water en zand geschuurd, afgespoeld en in de lucht gedroogd. Men mag hierbij geen soda gebruiken. C. Schoonmaak van metalen keukengerief. Voor het reinigen van ijzeren of geëmailleerde ketels of pannen gebruikt men een heibezempje of ook wel een pannenketting, die gemaakt is van in elkaar geschoven ijzeren ringen. IJzeren ketels of kastrollen wrijft men schoon met warm water, soda en zand of heete steenkolenasch. 2. Geëmailleerde ijzerwaren reinigt men van binnen met sodawater en van buiten met zand of asch. ,3. Koperen ketels worden blank als men ze inwrijft met azijn en zout en ze daarna poetst met Weener kalk. Koper, dat groen is uitgeslagen, maakt men weer blinkend door het te bestrijken met een mengsel van krijt en azijn. 4. Tinnen of blikken voorwerpen poetst men het best met sodawater of wel met azijn of bier. Het roet, dat zich aan den onderkant der ketels bevindt, verwijdert men met zand en een bosje stroo of oud papier. 5. Nikkelen en ook zilveren voorwerpen wrijft men op met een flanellen lap en krijtwit met jenever vermengd of met salmiak. Men wascht ze in heet zeepwater. Een voortreffelijk middel daartoe is ook heet water, waarin aardappelen gekookt zijn. 6. Messen worden eerst met papier afgeveegd en dan evenals lepels en vorken met warm water, waarin een weinig soda is opgelost, afgewasschen. Vlekken op messen of vorken worden met spiritus, asch en een kurk afgewreven. De houten hechten mogen niet in warm water komen. Een eenvoudig middel om messen te poetsen is ze met een doorgesneden rauwen aardappel en zand af te wrijven, dan af te wasschen en te drogen. Het is goed messen, lepels en vorken terstond na het gebruik in warm water te steken. 7. Beroeste staal- of ijzerwaren worden weer blank, als men ze bestrijkt met vaseline en ze daarna stevig afwrijft met zandpapier of asch en een kurk. 8. Om roestvlekken uit gepoleerd staal te verwijderen. smeert men ze in met boomolie en laat die eenigen tijd er op zitten, dan wrijft nien ze met mergel en azijn. 9. Om staal- en ijzerwaren tegen roest te bewaren dompelt men ze eerst in een sodaoplossing, droogt ze af en bewaart ze op eene droge plaats. D. Schoonmaak di-:r kkukhn. Wanneer het keukengerief, na behoorlijk afgedroogd te zijn, weggeborgen is, wordt de keuken in orde gebracht. Berst worden tafel en aanrechtbank afgewasschen, kachel of fornuis opgewreven, de keuken aangeveegd, het stof afgenomen en eindelijk worden de vaatdoeken en andere gereedschappen uitgewasschen en te drogen gehangen. Eens per week moet de keuken meer grondig opgeknapt worden. Men neemt daarvoor doorgaans den Vrijdag. Dan wordt kachel of fornuis terdege onder handen genomen, het houtwerk: tafel, stoelen, aanrechtbank, keukenkasten worden geschuurd met zand of mergel en zeep, en de geverfde meubelen met zuiver water of een zwak zeepsopje afgewasschen. In de laden en op de planken der keukenkast legt men zuiver papier b.v. oude couranten. § 4. De groote schoonmaak. Minstens eens per jaar bij voorkeur in de lente — houdt men „de groote poets". Alle vertrekken worden dan tot in de verborgenste hoeken nagezien en gereinigd. Er zijn in elk huishouden voorwerpen, die niet zoo dikwijls behoeven gereinigd te worden, doch, wanneer ze aan hun lot worden overgelaten, in waarde of aanzien verliezen en niet zelden geheel bederven. Daarom is de jaarlijksche huispoets noodzakelijk. De huisvrouw moet hare werkzaamheden zoo regelen, dat zij den gewonen gang van zaken niet stoort en daarom moet zij niet alles tegelijk overhoop halen. Men beginne bovenaan met den zolder. Wat zich daar bevindt wordt afgestoft en op orde gesteld; oude prullen, die tot niets meer dienen, worden aan kant gedaan en, wanneer zulks noodig is, worden maatregelen genomen tegen motten of ander ongedierte; eindelijk wordt de vloer geschrobd. Een volgenden dag bestede men aan den kelder en zoo neme men ieder dag een of ander vertrek onder handen. In de woonkamer worden eerst de kachelpijpen gereinigd, dan de schoorsteen geveegd en de kachel gepoetst. De wanden en het plafond worden met zuivere doeken, om een bezem of raagbol geslagen, afgewreven en indien zulks noodig is, gewit. De kasten worden uitgepakt, van binnen en van buiten afgewasschen en weer goed geordend. De vensterramen, deuren en plinten worden met een zachten doek of borstel afgezeept. Bij het afzeepen moet men onderaan beginnen, anders komen er streepen in het hout; het afgezeepte wordt dan met helder water afgewasschen en afgedroogd. Daarna krijgen spiegels, schilderijen, beelden, vazen enz. hunne beurt en worden weer netjes op hunne plaats gesteld. In de slaapkamer worden bedsteden en ledikan- ten uit elkaar genomen en flink atgewasscnen met zeepwater. Het beddegoed legge men, als 't kan, in de zon en kloppe het uit met een langen stok. Het vuile linnen en de bedgordijnen worden in de wasch gedaan, terwijl de dekens goed worden uitgeklopt. Ook de linnen- en kleerenkast wordt grondig nagezien; de kleeren uitgeklopt en afgeborsteld. Het schrobben of dweilen van den vloer moet het laatste gebeuren. Na de kamers is de beurt aan de keuken, die bij deze gelegenheid opnieuw wordt gewit. Onderhoud der werkbenoodigdheden : 1. Bezems, boenders, luiwagens moeten opgehangen en niet op het haar neergezet worden. 2. De dweilen laat men niet in een wrong liggen, doch na ze flink met den draad uitgewrongen te hebben, hangt men ze op een lat of tegen den muur op de binnenplaats. 3. Zeemleeren lappen worden goed uitgewasschen, droog uitgewrongen, uitgerekt en opgehangen. Als ze zeer vuil zijn kan men ze wasschen in karnemelk. 4. Emmers behooren, na het gebruik, goed uitgespoeld en het onderst boven op een plank 'of in de kast geplaatst te worden. 5. Borstels en doeken, waarmee men de kachel poetst, bewaart men in een mandje of kistje, evenals de schoenborstels en het schoensmeer. jj 5. Het verdrijven van ongedierte. Niet alleen bij den grooten schoonmaak, maar het heele jaar door moet de huisvrouw een waakzaam oog houden op sommige diertjes, die het den mensch soms zeer lastig maken. Zoodra zij de aanwezigheid van eenig ongedierte bemerkt, moet zij niet wachten het te verdelgen, want zulke wezens vermenigvuldigen zich wonder snel. 1. Om wandluizen uit te roeien neemt men de ledikanten uit elkaar en giet petroleum, pekelwater, of beter nog azijnzuur in elke reet of voeg; de diertjes komen er dan uit en kunnen gemakkelijk gedood worden. Dan wascht men het heele ledikant met zeepsop en, wanneer het opgedroogd is. bestrijkt men weer eiken naad of reet met petroleum, pekel of azijnzuur. Hlke luis. die met azijnzuur in aanraking komt. gaat dood. Zitten de wandluizen echter in de muren of achter het behangsel, dan moet de kamer ontruimd en het behangselpapier afgescheurd worden. Men plaatst dan in 't midden der kamer een pot met gloeiende houtskolen en werpt daarop een handvol zwavelbloem. Deuren en vensters worden zorgvuldig gesloten. Herhaalt men zulks twee dagen achter elkaar dan komen de diertjes te voorschijn en kunnen gedood worden. De kamer moet dan opnieuw gewit, doch niet terstond behangen worden. 2. Vlooien verdrijft men door kokend water met aluin, waarmede men vloer en bedsteden wascht. Ook insectenpoeder bewijst goede diensten. Indien de vlooien of luizen zich in het veeren bed genesteld hebben, moet men de veeren in kokend water wasschen, zooals bladz. 45 is aangegeven. Een probaat middel tegen allerlei klein ongedierte is het sap van rijpe komkommers. Men beweert, dat alleen het leggen van een paar komkommerschillen het springend kleingoed uit het bed verdrijft. Het zekerste middel echter tegen alle ongedierte is de grootst mogelijke zindelijkheid. 3. Om vliegen te weren is het goed wat aluin in de kalk te doen, waarmede de kamers gewit worden. Ook gebruikt men vliegenpapier of vliegenglazen, waarin men bier of zeepwater doet. Om de vliegen van vergulde of anders blinkende voorwerpen verwijderd te houden, kookt men een half dozijn uien in een '/2 liter water, en met dit afgekoelde afkooksel bestrijkt men bovengenoemde voorwerpen. 4. Houtworm wordt uit meubels geweerd door deze te drenken met petroleum of benzine. 5. Motten worden verdreven door zwavelbloem, benzine of kamfer. Het eenvoudigste middel is echter petroleum. Men bevochtige daarmede eenige stukjes oud linnen en legge die tusschen papier in de kleeren of pelterijen en beware deze op een koele goed afgesloten plaats. Voor men het goed gebruikt moet men het flink luchten. Pelswaren en wollen stoffen moet men dikwijls afborstelen en uitkloppen; dat moet in den zomer minstens om de 2 maanden gebeuren. ft. Om ratten en muizen te verdrijven, stopt men de ratten- en muizengaten dicht met chloorkalk of men legt balletjes van vet, suiker en ongebluschte kalk. Anderen gaan aldus te werk om ratten of muizen te dooden: zij plaatsen ergens een schotel met gips, daarover een dun laagje meel en daarnaast een schoteltje met water. Ratten en muizen, die eerst van den gips eten en dan water drinken, moeten sterven. Op plaatsen waar veel muizen zijn kan men deze diertjes weren door er eenige struiken wilde kamillen te leggen. 7. Mieren verdrijft men door kalk, krijt of houtasch in hun nesten te strooien. Ook kan men papieren zakjes, van binnen met honig bestreken, bij 't nest leggen, de mieren kruipen er in en kunnen er niet meer uit. HOOFDSTUK III. Verwarming der Woning. § 1. Kachels. HKT is moeielijk te zeggen, welke kachels wel de beste zijn in een huishouden. De vereischten voor een goede kachel zijn: 1". dat zij voortdurend eene gelijkmatige warmte afgeeft: 2". dat zij de brandstoffen zoo mogelijk geheel verteert; 3°. dat zij geen schadelijke gassen teruggeeft. De thans veel gebruikte Brabantsche kachels schijnen nogal goed aan deze voorwaarden te voldoen, mits zij goed behandeld worden. De rooster, waarop het vuur ligt, moet niet te laag of te hoog aangebracht zijn en de staven niet te ver van elkaar, anders vallen de kleine stukjes kolen onverbrand er door heen. Wat de kachelpijpen betreft, moet men toezien, dat ze niet doorgebrand of door roest of roet verteerd zijn; zij mogen niet dieper dan 5 centimeter in den schoorsteen zitten. Korte pijpen zijn niet voordeelig. omdat dan de warmte nutteloos door den schoorsteen ontwijkt. Hen flinke lange pijp doet dienst als tweede kachel, men kan zelfs eene kamer op ecue hoogere verdieping ermee verwarmen. Dan moet men goed acht geven, dat de verschillende stukken der pijp goed in elkaar passen en dat het onderste stuk in het bovenste gestoken zij. b. Gaskachels en gaskomforen komen tegenwoordig veel in gebruik. In grootere steden, waar het gas goedkoop is, zijn ze zeer voordeelig en besparen veel werk. c. Petroleumkachels zijn zeer af te raden. Zij zijn duur in t gebruik, geven eene onaangename warmte en een kwalijken geur af en, als ze niet goed onderhouden worden, zijn ze zeer gevaarlijk. a. Petroleumkomforen zijn bijna onmisbaar, vooral in den zomer, doch zij moeten goed onderhouden worden, opdat zij niet walmen. £ 2. Brandstoffen. Als brandstoffen worden voornamelijk gebruikt: vette of magere steenkool, anthraciet, cokes, bruinkool- of andere briketten, steenkolengruis gemengd met klei. turf. hout en houtskolen. Vette kolen branden gemakkelijk, doch geven meer rook en roet dan magere. Anthraciet is wel duur, doch geeft grootere hitte en brandt bijna zonder vlam of rook. Cokes ontwikkelen groote warmte, vooral als ze met andere kolen gemengd worden; men moet ze echter eerst wat bevochtigen. Waar gasfabrieken zijn, kan men ze zeer voordeelig koopen. Briketten, hout en turf zijn wel prettig in 't gebruik. doch doorgaans te duur. Kolengruis met leem of klei gemengd is eene voortreffelijke brandstof. Steenkolen moet men niet lang in de open lucht laten liggen, zij verliezen daardoor van hun warmtevermogen; men bewaart ze best in een donkeren kelder. In de bergplaats der brandstoffen moet orde heerschen, anders worden de kolen noodeloos vertrapt. Het is altijd voordeeliger in den herfst een voorraad kolen op te doen, want in de.i winter zijn ze altijd duurder. § 3. Behandeling der kachels. A. Vuur aanlkgokn. 1. Voordat de kachel wordt aangelegd moeten asch en sintels worden verwijderd met een ouden ijzeren lepel of door het omkeeren van den rooster. Dan legge men de droge en halfverbrande kolen ter zijde. Op den rooster legge men eerst een stuk bijeengefrommeldjpapier of een weinig stroo, houtspaanders of krullen, daarop eenige stukjes droog hout, denneknoppen of houtskool en eindelijk daarop de halfverbrande en eenige stukken nieuwe kolen; daarna steekt men met een stuk dichtgevouwen papier de kachel aan onder den rooster. Het gebruik van petroleum bij het aanmaken der kachel is ten zeerste af te keuren. Nooit mag petroleum in de kachel gegoten worden, zelfs dan niet, als ze schijnbaar uitgedoofd is. Deze onvoorzichtigheid heeft reeds aan veel menschen het leven gekost. Het eenige wat men zou mogen doen is, het hout of den turf, voordat men ze in de kachel legt, met eenige druppels petroleum te drenken. 2. Het gebeurt wel eens, dat de schoorsteen, bij het aanmaken der kachel, niet trekt en dat dus de rook terugslaat. Dit komt hiervandaan, wijl de warme lucht niet bijtijds de zwaardere koude lucht uit den schoorsteen kan verdringen. Om dit te verhelpen, legt men boven op de gereedgemaakte brandstoffen een weinig droog stroo of papier en laat dat eerst opbranden; daarna steekt men de kachel voor goed aan. Het kan ook gebeuren dat de kachel niet wil branden, wijl op eene bovenverdieping de deur eener kachel, die in denzelfden schoorsteen uitmondt, open staat. 3. Schoorsteenbrand ontstaat somtijds als er te veel roet in den schoorsteen aanwezig is. Men bluscht het vuur door een handvol zwavelbloem of zout in de brandende kachel te werpen en alle openingen, desnoods met een natten dweil of zak, te sluiten. Bij gebrek aan lucht wordt dan het vuur gedoofd. B. Regelen van het vuur. De regeling der warmte geschiedt doorgaans door het openen of sluiten der schuif of klep in de kachelpijp. Het is echter raadzaam deze behandeling geheel na te laten, omdat door het sluiten der kachelpijp de kolendamp of koolstof geen uitweg heeft door den schoorsteen en de lucht in de kamer vergiftigt tot groot nadeel voor de gezondheid. Daarom is het beter het onderste kacheldeurtje te sluiten en het bovenste min of meer te openen, naarmate men de kachel harder of matiger wil laten branden. Den pook moet men maar zelden ter hand nemen en dan alléén om van onder den rooster de asschen weg te halen; sintels en steenen neemt men met de tang weg. Een goed middel om een zwak vuur aan te wakkeren is, eenige stukjes brandhout tusschen de kolen te steken of een handvol zaagmeel er op te werpen. Doch grijp nooit naar de petrolewnkan. C. Zuinigheid bij hkt stoken. 1. Laat het vuur slechts matig branden en wakker het alleen aan bij hevige koude of wanneer er gekookt worden. 2. Laat de kachel niet uitgaan door onachtzaamheid. 3. Werp de asschen en nog veel minder de half verbrande kolen niet achteloos weg. Zoek er eerst de nog bruikbare stukjes uit of wel zeef de asschen uit. Zulk een zeef maakt men van een kistje, waarvan men den bodem vervangt door een stuk gaas van fijn gevlochten ijzerdraad. Zulke uitgezifte kolen een weinig bevochtigd leveren een zeer goede brandstof. 4. Leg na het ontbijt en ook in den namiddag eenige schoppen nat gruis en daarop wat asch uit den aschbak op het vuur, dan blijft het matig branden. 5. Denk nooit: „een schepje kolen meer of minder maakt mij niet armer noch rijker", — denk liever: „eiken dag een paar schepjes maken spoedig een heel mud." 6. In den zomer kan men met behulp van een petroleumtoestel heel wat brandstoffen besparen. Heeft men er een met een enkelen brander, dan behoeft men alleen voor het middagmaal de kachel aan te maken, heeft men er echter een met twee branders, dan kan men daarop zelfs het middagmaal, voor een niet te talrijk gezin, klaar maken. 7. Om kachels en kachelpijpen gedurende den zomer voor roest te bewaren, bestrijkt men ze met een mengsel van gele was, zwartsel en terpertijnolie. Als men ze weer in gebruik neemt, behoeft men ze slechts met een borstel af te schuieren. HOOFDSTUK IV. Verlichting der woning. § 1. Lichtbronnen. Lampen. A. Gaslicht. Verlichting met steenkolengas is op sommige plaatsen voordeeliger dan petroleumlicht. Met gaslampen moet men echter zeer voorzichtig zijn. want het ontsnapte gas kan eene geweldige ontploffing of verstikking veroorzaken. Men dient er derhalve op te letten, dat de gaskraantjes behoorlijk dicht zijn. Laat ook nooit b.v. 's nachts een gaslamp met half licht branden, bij vermindering van druk gaat de lamp uit en bij hernieuwden druk ontsnapt het gas. Als gij ooit ergens komt, waar ge eene sterke gaslucht ontwaart, wacht u dan wel vuur of licht te ontsteken, doch werp aanstonds deuren en vensters open. B. Petroleumlicht. Het goedkoopste kunstlicht is op de meeste plaatsen het petroleumlicht. Op de eerste plaats moet gezorgd worden voor eene goed lichtgevende lamp. Slecht licht is nadeelig voor de oogen, helder licht daarentegen is onontbeerlijk bij het werk en maakt de kamer vriendelijk en gezellig. Om de volle kracht van het licht te genieten moet de lamp niet te hoog hangen, doch gehouden worden op de hoogte van het gezicht. Daarom zijn. ook voorzichtigheidshalve, hanglampen aan te bevelen, die naar verkiezen hooger of lager kunnen gehangen worden. De scherpte van het licht kan men temperen door lichtschermen, van buiten groen en van binnen wit. De beste lamp kan niet helder branden als ze niet goed onderhouden wordt. Is de lamp niet in gebruik, dan moet de pit naar beneden gedraaid worden, anders zou de petroleum over den rand van den brander vloeien en bij het aansteken der lamp een onaangenamen geur verspreiden. Men vuile de lamp altijd tot boven toe en late ze niet slechts gedeeltelijk gevuld, wijl zich in de ledige ruimte licht ontplofbare gassen ontwikkelen. Om altijd goed licht te hebben moet de pit nu en dan eens hernieuwd worden. Nieuwe pitten legt men wel eens vóór het gebruik in azijn en laat ze dan goed drogen; deze behandeling voorkomt het walmen der lamp. C. EKNIIjK behartenswaardige wenken. 1. Gebruik goede, zuivere petroleum, al is die ook een '/i cent per liter duurder. Neem slechts een kleinen voorraad en bewaar dien in een blikken kan goed dichtgesloten, buiten het bereik der kinderen en niet in de keukenkast. 2. Giet nooit petroleum bij als de lamp brandt. Als de lamp bij gebrek aan voedsel dreigt uit te gaan, blaas ze dan eerst uit, laat ze afkoelen en vul dan petroleum bij. 3. Draai de pit bij 't aansteken niet terstond hoog op, anders zou het glas kunnen springen. 4. Als het glas springt, doe dan de lamp aanstonds uit, en zorg dat ge altijd een paar glazen in voorraad hebt. 5. Zet nooit een lamp op eene brandende kachel. (). Wilt ge de lamp uitdoen, draai dan eerst de pit voorzichtig omlaag en blaas ze dan uit, terwijl ge de hand schuin boven het glas houdt. § 2. Poetsen der lampen- Wie goed licht wil hebben, moet de lampen dagelijks zorgvuldig schoon maken. Dit moet gebeuren 's morgens en niet 's avonds, als de lamp moet worden aangestoken. 1. De lampekap en het glas komen het eerst aan de beurt. De kap wordt met een zuiveren doek afgewreven en, als ze zeer vuil is, afgewasschen met een natten doek en desnoods met zeep en soda. Het glas wordt in- en uitwendig droog schoongewreven met glazenpoetser en zachten doek. Is het glas door het walmen der lamp vuil en onklaar geworden, dan kan men het in warm water en soda afwasschen en dan goed afdrogen. 4 Om liet springen der lonipeglazen te voorkomen is het goed ze vóór het gebruik te koken. Daartoe zet men ze met koud water op, laat ze eenige minuten doorkoken en in datzelfde water afkoelen. Een probaat middel is ook het glas door een glazenmaker met een diamant van boven tot onder te laten doorsnijden. 2. Vervolgens wordt het bovenste gedeelte van den brander losgeschroefd en met een doek (een ander dan de glazendoek) schoon gemaakt. 3. Dan draait men de pit een weinig op en strijkt ze af met een stuk papier of met een oud mes. Bij ronde branders mag de pit nooit worden afgeknipt met de schaar. 4. Dan poetst men den brander, door een dun lapje om een stokje gewikkeld er door heen en weer te schuiven. Men moet er op letten, dat de luchtgaatjes, die zich onder in den brander bevinden, goed open blijven. 5. Eindelijk wordt de bol met petroleum gevuld. Om de lichtkracht van de petroleum te verhoogen, doet men een eetlepel keukenzout of een weinig kamfer in den bol. Nu en dan moet de petroleumhouder geheel geledigd en dan met warm water en soda gereinigd worden. $ 3. Voorzichtigheidsmaatregelen tegen brand. De meeste branden zijn te wijten aan onvoorzichtigheid en daarom kan niet met genoeg aandrang er op gewezen worden, voorzichtig te zijn met vuur en licht. A. Wat mokt men doen o.m brand ti; voorkomen? 1. Men werpc geene brandende lucifers weg en men ga niet met brandende pijp of sigaar op plaatsen, waar brandbare stoffen aanwezig zijn. 2. Plaats lucifers, spiritus, petroleum enz. buiten liet bereik der kinderen. 3. Doe geen lieete asschen in een houten kist, korf of mand, maar laat ze eerst afkoelen of doof ze uit met water. 4. Hang geen waschgoed dicht bij de kachel, om het spoedig te drogen. 5. Giet nooit petroleum in brandende lamp of kachel. 6. Ga niet met een brandende petroleumlamp heen en weer en zeker niet trappen op en af, zet die niet onder het bereik van kinderen, niet op eene brandende kachel en niet op de nachttafel als ge slapen gaat. 7. Houd nooit eene brandende lamp of kaars onder het bed of in de kleerkasten om iets te zoeken. 8. Nachtlichtjes plaatse men op een bord van blik, porselein of aardewerk. l). Voordat ge u 's avonds ter ruste legt, zie eerst zorgvuldig rond of alles in orde is. 10. Is er gaslucht in huis, maak dan vooral geen licht. 11. Plaats nooit een ketel met kokend water op den grond, als er kinderen aanwezig zijn. B. Wat moet men doen in geval van brand ? 1. Blijf bedaard! 2. Als eene lamp omvalt en er daardoor brand ontstaat, loop dan niet weg om water te halen, maar neem het eerste 't beste kleedingstuk, deken, tafelkleed, jas, mantel of rok, of wel zand, asch of meel en werp dat op 't vuur, om de lucht af te sluiten vooral geen water! — Hetzelfde doet men bij brandend vet of spiritus. 3. Als de gordijnen in brand raken, ruk ze dan af en trap ze uit of werp ze op straat 4. Als iemands kleeren in brand raken moet zoo iemand niet naar buiten loopen, maar om hulp roepen, zich over den grond wentelen, iets omslaan of de kleeren uitrukken. Is iemand anders aanwezig, dan neme deze een deken, tafelkleed, mantel of iets dergelijks en wikkele daarin den brandende. 5. Is er brand in huis uitgebroken, sluit dan deuren en vensters, opdat er geen tocht ontsta en roep de buurlui te hulp. Red eerst het meest kostbare en meest noodzakelijke en werp niet alles wat u in handen valt op straat. Loop niet door 't vuur en spring niet uit een venster op straat, doch wacht zoo lang gij kunt, totdat hulp komt. Komt die hulp niet, tracht dan door het zoldervenster of. na 't wegnemen van eenige pannen, door het dak te klimmen, of werp eerst beddegoed naar beneden en laat u daarop vallen of beter nog maak u een koord van bedlakens of andere stoffen, bind dat boven vast en laat u daarlangs naar beneden glijden. Tweede Afdeeling. De Kleeding. HOOFDSTUK I. Bovenkleederen. $ 1. Aanschaffen der bovenkleederen. 1. Hij liet aanschaffen van kleederen moet niet ijdelheid of pronkzucht den toon aangeven, maar fatsoen. Eene vrouw uit den arbeidersstand moet niet willen gekleed gaan als eene gravin. Zij moet zich kleeden naar haren stand, doch altijd zindelijk en net. De zucht om te pronken met deftige kleederen is de ondergang van vele familiën. Om fatsoenlijk gekleed te zijn behoeft eene huisvrouw geen kostbare stoffen te koopen of altijd zich te richten naar de laatste mode. Als de kleercn gaaf, zindelijk en goed passend zijn. om het even of de stof duur is of goedkoop, dan is iemand fatsoenlijk gekleed en in zulk een klecdij mag men zich overal vertoonen. Dat wil nu niet zeggen, dat men altijd stoffen KOOPT UWK HEERENJONGEHEEREN- EN .. K1NDERKLEEDINQ IN HET GERENOMMEERDE I1EEREN - MODEMAGAZIJN T H. F I É V E Z, VOORHEEN KREIJMBORG, w. v.v.-. ROERMOND.-.-.-.-/ STEEDS GROOTE VOORRAAD IN ENGELSCHE HEERENARTIKELEN BENEVENS BARETS, KINDERHOEDEN, KINDERKRAGEN, ENZ. ENZ.y.w.v.v.y.v.v. moet nemen, die zeer laag in prijs zijn, want gewoonlijk krijgt men waar naar geld. 2. Men neme stof, die niet spoedig slijt of verschiet en bestede daarvoor een behoorlijken prijs. Op den duur komt men daarmee het beste uit, wijl zulke stoffen het twee- of driemaal langer uithouden dan andere. 3. Koop geen stoffen van schreeuwend bonte kleur, ook geen lichtblauwe of lichtgroene, wijl deze kleuren spoedig verschieten. In t algemeen houde men zich aan donkere kleuren, die bij alle gelegenheden passen. 4. \ oor dedagelijksche kleeding, waarin de vrouw moet werken, poetsen en koken, neme zij stoffen, die zich goed laten wasschen en hunne kleur daarbij behouden. Hoe eenvoudiger, hoe smaakvoller. 5. De kleeding moet natuurlijk in overeenstemming zijn met het jaargetij. Zij moet ook anders zijn op' Zon- en feestdagen, dan op werkdagen. Zwarte en donkerkleurige stoffen trekken snel de warmte in zich en laten ze ook weer spoedig ontsnappen. \\ itte en lichtgekleurde stoffen daarentegen nemen de warmte niet spoedig op, maar behouden ze ook langer. Na de zijden stoffen is wollen goed het warmste ; dan volgt katoen en eindelijk linnen. Losse weefsels zijn warmer dan zware, dichtgeweven stoffen. Zijde en wol zuigen niet gemakkelijk het vocht f,P, linnen daarentegen des te gemakkelijker en laat 'iet ook weer spoedig verdampen. Katoen en ook flanel laten liet vocht slechts langzaam verdampen, vandaar dat deze stoffen het lichaam niet zoo spoedig afkoelen en te verkiezen zijn boven linnen. (>. Eene vrouw, die goed bedreven is in de nuttige handwerken, kan zeer veel besparen in de kleeding. Het maakloon kan ze zich zelve verdienen en zij werkt doorgaans meer solied, dan die voor winkels werken. Oud goed weet ze goed te benutten, om er kleederen van te maken voor de kinderen. „Oude sto/ en nieuw garen" is hare leuze. Zoo gaat er bij haar niet spoedig een lapje stof verloren; zij bewaart alles, want „het kan te pas komen." § 2. Met verzorgen en reinigen der kleederen. Het goed verzorgen en schoonhouden der kledingstukken is voor een goede huisvrouw een noodzakelijke plicht van welvoegelijkheid niet alleen, maar ook van zuinigheid. Vóór alles moet men zorgen de kleeren niet noodeloos te bemorsen of te besmeuren. Daarom: geen vuile handen aan de kleeren afvegen, geen koffie, melk of saus er op morsen, niet leunen tegen vochtige of gewitte muren. Zijn de kleederen, ondanks de noodige omzichtigheid, toch bestoven of vuil geworden, dan hange men ze niet weg zonder ze eerst naar behooren gereinigd te hebben. 1. Kleederen, die door den regen nat zijn geworden. hangt men eerst te drogen, alvorens ze uit te borstelen of uit te kloppen. 2. Wollen stoffen moeten aan weerskanten worden afgeschuierd, doch niet tegen den draad. Men legt ze op eene tafel dicht bij een geopend venster cn nadat ze zorgvuldig zijn uitgeborsteld, worden ze flink uitgeklopt en op de bestemde plaats gehangen. 3. Zijden stoffen moeten, na luchtig te zijn uitgeslagen, alleen aan den verkeerden kant geborsteld worden. De rechte kant wordt met een zachten linnen of flanellen doek afgeveegd. 4. Als men lichte en ook donkere kledingstukken moet borstelen neme men eerst de lichtgekleurde onder handen en zie goed toe of de borstel wel zindelijk is. 5. Een hoed moet niet achteloos worden neergelegd, maar zóó, dat kanten, bloemen en lint hunne frischheid behouden. Hij wordt na het gebruik afgeblazen of met een zacht kwastje afgestoft. Eluweel en zijde veegt men met een fluweelen doek. 6. Handschoenen kunnen lang dienst doen als men ze niet te haastig aan- of uittrekt, geen vuile voorwerpen er mee aanvat en ze alleen draagt op Zon- en feestdagen of als men in de week in betere kleeding moet uitgaan. 7. Pelswerk moet ieder keer, als het gedragen is, goed uitgeklopt worden. Als het nat geworden is, laat men het eerst drogen, alvorens het weg te bergen. 8. Parapluies moet men nooit nat oprollen, maar ze openspannen en laten drogen. § .3. Met bewaren der kleedingstukken. De grootste vijanden der kleederen zijn stof, vocht en motten, waartegen ze dus moeten beschermd worden. De beste bergplaats voor kleederen is een goed sluitende hangkast of een commode met goed sluitende laden. Waar de middelen ontbreken om een kleerkast te koopen. moet men zich behelpen met een kleerplank, waarvoor een gordijn. Den muur, die niet vochtig mag zijn, kan men behangen met een laken of met papier. Boven op de plank is de plaats voor hoedendoozen en schoenen. De kleedingstukken moeten niet slordig op en door elkaar gehangen worden. Die het minst gebruikt worden hangt men achteraan en verder soort bij soort. 1. Lichtgekleurde stoffen dekt men met een witten doek. 2. Onderrokken enz. hangt men niet in de kleerkast, doch legt ze dichtgevouwen in eene lade. 3. Kinderkleedjes, vooral lichtgekleurde, bewaart men 't best in een doos , zoo ook manteltjes, jurkjes enz. 4. Japonnen, mantels, jassen en broeken keert men binnenste buiten, als men ze opbergt. § 4. Het verwijderen van vlekken. Heeft men bij ongeluk zijne kleederen bevlekt, dan talme men niet, zoodra mogelijk de vlekken te verwijderen. Hoe langer daarmee gewacht wordt, des te moeielijker wordt het werk. 1. Wanneer kleederen op sommige plaatsen blinkend of glanzend zijn geworden, kan men dat euvel verhelpen door dat gedeelte boven den stoom van kokend water te houden of door liet tusschen twee vochtige doeken te leggen. 2. Kragen van manskieeren kan men reinigen door ze eerst met geest van salmoniak in te wrijven, dan met den rug van een mes af te krabben en vervolgens met een spons en lauw water af te wasschen. 3. Was- of kaarsvet krabt men eerst voorzichtig af, dan legt men er een stuk grauw papier op en strijkt er met een heet strijkijzer over. 4. Vlekken, ontstaan door slijk, suiker, koek, bloed, koffie, melk, of chocolaad wascht men eenvoudig uit met lauw water. 5. Inktvlekken in wit goed worden verwijderd met zuringzout. De gele vlek, die dan nog overblijft, neemt men weg door ze te bestrijken met zwavelzuur en daarna af te wasschen. Uit wollen, katoenen of zijden stoffen wrijft men ze weg met terpentijn. (>. Roestvlekken verwijdert men met zuringzout. Men strooit een weinig van dit zout op de plek, die men eerst heeft nat gemaakt en dan houdt men ze boven waterdamp. 7. Vruchten- of wijnvlekken in wit goed houdt men boven zwaveldamp. Men kan ze ook wegwasschen met warm chloorwater. Gekleurde stoffen wascht men uit met lauw zeepwater of met geest van salmoniak. 8. Kalkvlekken in wit goed worden eenvoudig uitgewasschen; in andere stoffen worden ze eerst met den vinger bevochtigd met verdund citroenzuur of azijn en dan niet zuiver water nagewasschcn. Vlekken van olieverf, vernis, hars, teer, wagensmeer of vet verdwijnen door ze te wasschen eerst met benzine, terpentijn, naphta, zwavelether, ammoniak, daarna met rein water. Benzine, terpentijn, alcohol, zwavelether en vooral naphta zijn zeer licht ontvlambaar. Men zij derhalve daarmede zeer voorzichtig en gebruike ze niet in de nabijheid van vuur of licht. 10. 'leer, pik, lak of wagensmeer kan men ook verdrijven door de stoffen met een weinig boter en zeep te besmeren, goed uit te wrijven en dan met lauw water 11a te spoelen. 11. Olievlekken wascht men uit wit goed met warme melk. £ .V liet schoeisel. 1. Wie degelijke, sterke schoenen wil hebben, moet ze zich laten maken bij een bekwamen schoenmaker. kabriekswerk is wel goedkooper, maar of liet solieder is valt zeer te betwijfelen. Hoe liet zij, men moet er voor zorgen slechts zulke schoenen te koopen, die goed passen; omdat slecht passende schoenen veel spoediger versleten zijn en daarenboven nog velerlei ongemakken berokkenen. Klompen zijn een goedkoope en gezonde voetbekleeding. Waar liet gebruikelijk is ook op straat klompen te dragen, moet men zich niet schamen ze zelf te dragen en ook den kinderen ze te doen dragen. De klompen houden de voeten warm en toch niet te warm, zooals bij het dragen van schoenen het geval is; de voeten kunnen beter uitwasemen. Vooral bij het poetsen, schrobben en wasschen moet de huisvrouw bij voorkeur klompen dragen, wijl de schoenen daarbij te veel te lijden hebben en natte voeten schadelijk zijn voor de gezondheid. 2. Schoenen poetsen. Slecht onderhouden of vuile schoenen misstaan den mensch in hooge mate. Niet ten onrechte beoordeelt men iemand naar zijn schoenen. 1. Het in gebruik zijnde goede schoenwerk moet dagelijks gepoetst worden. Daartoe heeft men 2 borstels noodig. Zijn de schoenen zeer vuil en vol slijk, dan moet eerst met den rug van een oud mes of met een stukje hout alle vuil worden weggekrabd (soms is het noodig de schoenen af te wasschen), daarna worden ze met schoensmeer niet te dik ingesmeerd en vervolgens met een dichten, zachten borstel van paardenhaar glanzend gewreven. 2. Van gelakkeerde schoenen worden alleen de zoolranden en de hakken met schoensmeer glanzend gemaakt; het bovenleder wordt met een wollen lap en met olie of melk gewreven. 3. Schoenen van zacht kitleder worden behandeld met een bijzonder soort smeer, dat bij den schoenmaker verkrijgbaar is. 4. Stoffen schoenen worden eerst tegen elkaar uitgeklopt en dan afgeborsteld. Bij het zwart maken en poetsen der zoolranden moet men zorgen de stof niet te besmeuren. 5. De schoenen worden veel duurzamer, als ze dikwijls worden afgewasschen, gedroogd en ingewreven met vet, olie, traan of vaseline. Ook door het inwrijven met petroleum wordt hard geworden leder weer lenig. ft. f:en goed middel om sclioenen waterdicht te makcu is een mengsel van warmen varkensreuzel, •v'is. kalk en een lepel terpentijnolie. Anderen raden aan de schoenen in te wrijven met een oplossing van parafine in benzine. 7. Om nieuwe schoenen sterker te maken, wrijft men de zolen in met gekookte lijnolie. X. \\ anneer lederen schoenen een geruimen tijd niet worden gedragen, moet men ze bestrijken met olie. in een grauw papier wikkelen en op een droge plaats zetten. RERUM NOVARUM SCHEURKALENDER. Wie een r— nuttigen leerzamen, /v) tegelijk [Vx^\ prettig onderhoudenden, /^\_n W///) bovendien (VW H/J fraaien \\\v va" koperen kap \\v\ \\ l/r\l " en symbo,isch schild .. f\A]| M voorzienen. i/yjjJ) ... en toch goedkoopen ... . ..kalender wil hebben,.... ... koope den.... RERUM NOVARUM SCHEURKALENDER. Onder Redactie van Mr. P. J. M Aai.bersh, J. D. J. Ahngenent Prof., Dr. J. Noüwens Prof., Jhr. Mr. Ch. Ruijs de Beerenbrouk, J. Ruiter Pr Uitgave van F. H. J. Bekker Amsterdam, Uitgeversmaatschappij „Futura" Leiden, J. J. Romen en Zonen Roermond hoofdstuk ii. I)c nuttige Handwerken. $ 1. Breien. Stoppen. Mazen. a. Breien. O i-schoon' men heden ten dage goede machinaal gebreide kousen goedkoop kan verkrijgen, mag toch geene huisvrouw onervaren zijn in het breien. Zij kan daarmee hare vrije uren nuttig besteden; „praten en breien" gaat heel goed samen. Dan. hoe dikwijls moeten niet nieuwe hakken en teenen worden aangebreid! De wol, katoen of sajet moet niet te dik zijn. De breinaald moeten onderling gelijk en even dik zijn als het garen. Als er ook maar ééne naald dikker of dunner is dan de andere, kan men nooit goed werk afleveren. Het is altijd raadzaam een paar steken meer te nemen bij 't opzetten van het breiwerk voor het krimpen. Sommigen dompelen de sajet eerst in kokend water. A. Kousen breien. 1. Bij t opslaan neme men een aantal steken, dat door 4 deelbaar is, b.v. 00. 64. 8. 72. 80. Hoe fijner de sajet des te meer steken zijn er noodig. su-kui Het boordje wordt gewoonlijk geribd, dat is 7 vorm'en /Sete" het moet half vierkant vierl-ant v n ^ dat "" Volgt moet een vierkant vormen. Dan komt de mindering Men eelïe helft ded °P8eslaSen «eken, de i \ .. 11 naadjes, de tweede helft om van "lofm "aaTa n'e" nog een recl" «■* • , . naadjes. Hij kleine kousen wordt de nnndenng even ,ang als he, v00rgaande ^ \ oor een hiel neemt men de helft der steken, die nu nog op de 3 naalden zijn; het naadje moet in midden blijven. In den voet mindert men zoolang breit men ****" -11" a'S VÓÓf den '^1, daarna reit men nog een vierkant rechts, voor dat men aan den teen begint. o/d!n„ka!w d' k°"S a' a'S er ms 12 o' 15 op cic naalden zijn. dafhefÜ b°°rdie V°°r S°kkm breit men zoo|ang. rechts V,erkant vormt jaarna nog een vierkant 3o)ot\TJi"derk°l,Se,n "ee,m men bii 'f °Pslaan ■ tot 48 steken naar de grootte B. Aanbreien, Als de voel' eener kons reeds dikwijls gestopi is. terwijl hel been nog goed is »TetTkveen Vüe' "i",l,reien' 's 'Ie nieuwe' een , ï ""f*" in de «* ™„de reeds paar steken geminderd, is zij dunner dan neemt men eenige steken meer. B. Stoppen. Kleine gebreken in gebreide of geweven stoffen worden gestopt. I)e sajet, katoen of wol, waarmee men stopt, moet van dezelfde dikte en kleur zijn als de stof, die gestopt moet worden. Men kan zeer goed rafels of draden nemen van de te stoppen stof, vooral bij gekleurde wollen stoffen is dat zeer aan te bevelen. Voor liet stoppen van linnen gebruikt men linnenof glansgaren. Bij de gewone effen wollen, linnen of katoenen weefsels is de stop zeer eenvoudig. De breedtedraad wordt slechts op en neer door den lengtedraad gehaald. Op deze wijze stopt men ook de kousen. Het stoppen van keper of gewerkt linnen vordert nogal oefening. Men stoppe altijd op den linkerkant en denke er vooral aan de draden niet te vast aan te halen. C. MAZKN. Maaswerk is veel sterker en sierlijker dan stopwerk. Men maakt gebruik van overmazen om in gesleten breiwerk gedeelten, die wel dun maar niet gebroken zijn, wat sterker te maken. De wol, katoen of sajet moet dezelfde kleur hebben als het breiwerk, doch moet niet zoo dik zijn. Bij het overmazen heeft men eenvoudig de steken van het breiwerk te volgen. Bij het mazen moet men er op letten, dat de sajet of katoen, die men voor schering gebruikt, dunner m moet zijn dan die, waarmee men overmaast, anders wordt het gemaasde gedeelte te dik. § 2. Naaien en verstellen. A. Naaien. Het naaigaren neme men niet te lang, want door liet herhaaldelijk doortrekken wordt het dun en wollig. Naald en garen moeten in overeenstemming zijn met de stof. Men onderscheidt bij het naaien verschillende steken, naden en zoomen. 1. De stiknaad met den stiksteek wordt gebruikt op den rechterkant der stof. Bij een rechten stiknaad werkt men altijd tusschen 2 zelfde draden in, zoodat alle steken één lijn vormen. 2. De voorst eeknaad of rijgnaad met den voorsteek. Daarbij steekt men steeds vóór den werkdraad in; men kan meerdere steken tegelijk nemen, 3. De achterst eeknaad met den achtersteek. Men neemt vóór den werkdraad den afstand tweemaal zoo groot als achter den werkdraad. 4. Den overhandschen naad met overhandschen steek gebruikt men om 2 zelfkanten of 2 zoomen aan mekaar te naaien. Dezen steek werkt men het gemakkelijkst van links naar rechts. De draden moeten goed aangetrokken, dicht bij elkaar en even diep gestoken worden. 5. De Hngelsche naad is een dubbele naad, die eerst aan de rechterzijde der stof smal en daarna, naar de keerzijde gelegd, breed gewerkt wordt. 6. De rolnaad bestaat uit 2 naden. Hij dient tot verbinding van rechte of schuine snijkanten. De achterzijde van den stiknaad wordt de helft smaller genomen dan de voorzijde. Hij mag echter niet hoog of bol zijn. 7. De platte zoom. De inslag moet smaller of breeder zijn naar gelang de stof dunner is of dikker. Hij wordt gewerkt met open of met schuinen zoomsteek. 8. De rolzoom wordt gebruikt bij fijn linnen of damast. Men maakt een smallen inslag, rolt met duim en wijsvinger de stof om en naait die met een zoomsteek. 9. De krielzoom wordt gebruikt aan fijne stoffen b.v. zakdoeken. Hierbij maakt men geen inslag, de stof wordt alleen stevig ingerold en vastgenaaid met den zoomsteek. 10. Den tegenzooni gebruikt men om een band of reepje stof tegen den rand van een kleedingstuk te zetten. B. Verstellen. Het verstellen van kleedingstukken, van tafel- of lijfgoed is soms moeilijker dan nieuwe te maken, maar voor een goede huisvrouw is het noodzakelijk deze kunst te verstaan. Zij zal goed doen alle kleine gebreken terstond te herstellen en daarmee niet te wachten, totdat de fout bijna niet meer te herstellen is. Als zij er op bedacht is steken en naadjes, zoomen of knoopsgaten, zoo spoedig mogelijk bij te naaien, losgeraakte linten, knoopen, haken en oogen weer aan te naaien, kan zij veel schade voorkomen. Bij liet verstellen moet zij op liet volgende acht geven: 1. De stoffen moeten goed bij elkaar passen. 2. Men neme geen nieuwe stof en bij het uitknippen der oude stof moeten ook de dunne plaatsen om het gesleten gedeelte rechthoekig worden uitgeknipt. .3. Bij effen stoffen worden de stukken er in gestikt en overgenaaid. Is de stof dun dan werkt men met een achtersteek. 4. Bij geruite, gebloemde of gestreepte stoffen is het beter de stukken overhands in te zetten en te zorgen, dat ruiten, streepen en bloemen bij elkaar passen. I. Het inzetten van een stuk geschiedt als volgt: Eerst wordt het te verstellen gedeelte rechthoekig uitgeknipt. Het uitgesneden gedeelte legt men op de stof, waarmee men verstellen wil en knipt het nieuwe stuk met den draad uit. Dit in te zetten stuk, dat minstens twee naden grooter moet zijn. legt men op de verkeerde zijde der stof en rijgt beide aan elkaar. Vervolgens naait men eene zijde vast tot op één naad vóór den hoek. knipt de te verstellen stof tot op een of twee draden na in schuine richting door. legt de volgende zijde van het stukje tegen de volgende zijde der stof en naait ook deze aan elkaar. In de meeste gevallen wordt een stukje, dat overhands wordt ingezet, niet overgenaaid. 11. Plat ovemaaien. fierst rijgt men het nieuwe stuk aan den verkeerden kant op en naait het vast. Dan knipt men voorzichtig het gesleten gedeelte uit tot op één naad en zoomt dan de kanten aan elkaar. § .3. Aanschaffen en vervaardigen van lijfgoed. A. VROUWENHüMDHN. Mg. I. 2, MOUWen OrtSEL Hemden worden gemaakt van linnen, halflinnen, graslinnen of katoen. Men meet de lengte van af den schouder tot ruim over de knie. De breedte aan de onderzijde van een vrouwenhemd is van 90 cM. tot 1 M. Men neemt 2 maal de lengte van het hemd en 2 maal de lengte der mouwen. Heeft men eene stot'breedte van 85 cM., dan kan men een hemd maken met halve geeren. Wanneer men nu de lengte van het hemd heeft dubbel gelegd, knipt men 1 van de breedte tot op de helft der lengte schuin af. Deze geeren worden dan aan den onderkant van het hemd aangezet. Wanneer men eene stofbreedte heeft van 65 of 70 cM., dan moet men het hemd maken met heele aangezette geeren. Men neemt dan maal de lengte van het hemd, omdat de geeren uit een afzonder- VROUWENHEMD ijKen lap geknipt worden. De lap voor de geeren bestemd wordt in de breedte dubbel gelegd en schuin doorgeknipt, zoodat men 8 geeren voor 2 hemden krijgt. Om den hals te knippen, verdeelt men de bovenzijde, nadat de breedte dubbel gelegd is, in drie deelen: •, voor den schouder en 2, Voor den hals. I)e diepte van den hals is 1van de lengte. Het split wordt 25 cM. lang. De wijdte van den halsband is van 60 tot 70 cjM. De mouw kan .34 tot 48 cM. wijd zijn, de oksel 12 of 14 cM. in het vierkant. De lengte der mouw is van 15 tot 25 cM. B. KINDERHEMD. Fig. 4. \ oor een kinderhemd heeft men noodig 2 maal de lengte van liet hemd en 2 maal de lengte der mouwen. De wijdte is 1,, of 1 minder dan de lengte. Voor jonge kinderen maakt men gewoonlijk een hemd met aangeknipte mouwen en geeren, derhalve kinderhemd uit één stuk. Om het hemd te knippen, legt men de lengte dubbel. Langs de lengte en aan de bovenzijde wordt j afgemeten. Het armsgat is ' van de lengte en de wijdte van de mouw 2/n daarvan. Om den vorm aan het hemd te geven, wordt van af de mouw tot het vierde van de breedte in een gebogen lijn geknipt, daarna schuin tot onderaan. De bovenzijde langs de vouw wordt van af de mouw in 2 gelijke deelen verdeeld. De helft naar de vouw toe Alléén in winkels met d i t uithangbord zijn de S 1 N G E R Naaimachines verkrijgbaar. Onze machines behoeven geene aanprijzing. Wij verzoeken slechts er op te letten, dat ze aan het juiste adres gekocht worden. SINGER-MAATSCHAPP1J, HOOFDKANTOOR VOOR NEDERLAND: Amsterdam, Kalverstraat 62, Filialen in bijna alle plaatsen van eenige beteekenis. jjg- Attentie s. v. p.! Men wachte zich voor het koopen van Naaimachines, die, hoewel niet van ons afkomstig, toch onder de benaming van „Singer" of „Nieuwe Singer", of „Verbeterde Singer" aangeboden worden; want deugdelijk fabrikaat behoeft niet onder vreemde vlag te zeilen. In waarheid zijn de Singer Naaimachines alleen verkrijgbaar in onze eigen winkels, die men in bijna alle plaatsen van eenige beteekenis vindt. Naaimachines, die door andere firma's onder de benaming „SINGER" aangeboden worden, zijn namaaksels van een oud Singer model, hetwelk, wat betreft constructie, werkvermogen en duurzaamheid, bij onze nieuwere modellen verre ten achter staat. wordt voor den hals gebruikt. De diepte van den hals is 1,, der lengte. Maakt men het hemdje met geeren en ingezette mouwtjes, dan kan men het juist knippen als een vrouwenhemd; men moet echter zorgen, dat de wijdte in overeenstemming zij met de lengte. Bij het naaien van een hemd worden eerst de geeren aangezet. Daarna worden liet split, de mouwen en de hals afgewerkt. Alen rijgt de mouw in het armsgat, maar zóó, dat de mouw overgenaaid kan worden op het hemd. De zijnaden worden gestikt en overgenaaid op de achterzijde van t hemd. Aan de onderzijde wordt een zooni, van 1 cM. breedte gemaakt. Tegen den hals van een kinderhemdje wordt gewoonlijk band gelegd. iMen naait het band aan de binnenzijde tegen, daarna aan de onderzijde over. C. VROLWHNBROHK. Fig. s. Broeken worden gemaakt van keper, Amersfoort, madepolam en Engelsche keper. De lengte en wijdte van een broek hangen geheel af van de persoon, voor wie zii bestemd is. Men neemt de maat op de zijde van af de VROUWENBROEK taille tot aan of over de knie. Voor het hoogere deel aan de achterzijde neemt men 10 cM. meer. Bij het nemen der maat moet men er op letten, of men de broek met een boordje, een strookje of met een schuif wil afwerken. De wijdte der broek is van 75 tot 95 cM. Men heeft 2 maal de lengte noodig. Wanneer de stof breed genoeg is. kan men de banden nemen uit het uitknipsel der pijpen. Om een broek te knippen worden de lengte en breedte dubbel gelegd. Aan de open zijde verdeelt men de lengte in 3 deelen, het kruispunt ligt op 1.. der lengte van onder af. \ oor de wijdte der pijpen wordt de onderzijde in 3 deelen verdeeld, 1, van de wijdte wordt tot 1 'a van de lengte uitgeknipt. Wanneer een zoom of schuif gewerkt wordt, knipt men eerst een gedeelte recht, daarna rond uit. Om aan de bovenzijde den vorm aan de broek te geven, knipt men aan de voorzijde 1schuin en aan de achterzijde 1 „ rond af. Aan de voorzijde knipt men 6 cM. tot op de helft recht en verder in een schuine lijn tot achter. Het split is 1;! van de lengte. Voor de banden neemt men ruim de wijdte der taille, de helft hiervan is de lengte van eiken band. De splitten worden gezoomd en de hoekjes met band belegd. De beide deelen van de voorzijde der broek worden aan de voor- en achterzijde aan elkander gestikt en aan de achterzijde overgenaaid. De schuiven aan de pijpen worden 3 cM. breed genomen. Hierdoor wordt een band geregen, dat in het midden wordt vastgehecht. Wordt aan de onderzijde een boordje gezet, dan gebruikt men voor de wijdte daarvan 2/:. van de wijdte der pijp. De pijp wordt ingehaald en het boordje opgestikt en overgenaaid. Om de banden aan de bovenzijde Op te zetten, wordt de meerdere wijdte aan dc voorzijde naar den kant van liet split in plooitjes gelegd cn aan de achterzijde naar het midden toe ingehaald. De banden worden aangestikt en overgenaaid. I). Kindhrrroi-xih. Fig. (>. Bij kinderbroekjes kan de wijdte ' meer zijn dan de lengte. Voor de lengte aan de achterzijde neemt men 5 c.M. meer. Het kruispunt ligt op >/., van de lengte. Aan de voorzijde wordt 2 of 3 C.M flforpb-nint • knipt men juist als bij de vrouwenbroeken. E. k'ixnHRSCHORTKN'. Fig. 7. 1) «imderbroekje K I N DER SCHORTJES . De stoffen, die voor schortjes gebruikt worden zijn gebrocheerd katoen, grijs en blauw linnen. Bij bet knippen daarvan moet men rekening houden met de lengte van het kind. Voor de wijdte neemt men 2, 2 '/2 ot 3 maal de lengte van de schort. Is de stof niet breed genoeg, dan wordt een naad onder den arm gewerkt. Maakt men de schort met opgezette schouders, dan is het noodig de breedte van den rug, de voorzijde en de lengte over de schouders te meten. De schort wordt in de breedte 2 maal dubbel gevouwen en langs den voorkant wordt een klein gedeelte rond uitgeknipt voor de armsgaten. De schouders worden langs de lengte ingeslagen en de breedte wordt dubbel gevouwen. De boordjes worden aan- en overgenaaid; de schouders worden tegen de boordjes gestikt met de vouw naar den kant van den hals toe. De armsgaten worden gezoomd of met een schuin reepje stof afgewerkt. Maakt men een schort met opgezet stuk en mouwen (zie fig. 9), dan wordt de schort zooveel korter genomen als de hoogte van het stuk. De lengte der mouwen meet men aan den arm. De wijdte der mouw kan gelijk zijn aan of iets meer dan het armsgat. Om het stuk te knippen meet men de voorzijde van het kind en voegt nog de helft van die breedte cr bij. De hoogte moet gelijk zijn aan de breedte. Men knipt dan aan beide kanten van af 1 (i der breedte tot op , van de hoogte. Het laatste vierde deel en 2', zesde of 5 ,2 worden schuin afgeknipt, zoodat 1 „ van de breedte er tusschen blijft; dit wordt gelijk met den hals, die '/:i v»11 de hoogte en breedte is, uitgeknipt. Aan de onderzijde van de mouw wordt •;« schuin tot boven afgeknipt; aan de bovenzijde wordt de mouw een weinig afgerond. Moeten er banen aangezet worden, dan werkt men een Kngelschen naad. De voor- en achterzijde van de schort worden gerimpeld of geplooid. Aan den kant van de armsgaten laat men een klein gedeelte glad. Het stuk moet dubbel zijn; men legt liet eene gedeelte op de rechter- en het andere op de linkerzijde van de schort en stikt dit te zamen op. De rechterzijden worden op elkander geregen en de hals wordt met een smal boordje afgewerkt. F. Nachtjapon. Fig. io. u. 12. 13. NACHTJAPON . I. Voor vrouwen. V oor nachtjaponnen gebruikt men witte stof of gekleurde katoen. Men heeft 2 maal de lengte van de japon en 2 maal de lengte der mouwen noodig, berekend naar eene stofbreedte van 85 cM. Het voordeeligst maakt men deze japonnen met halve geeren. De lengte wordt genomen van af de schouders tot op den grond. Aan de bovenzijde wordt 1« der breedte aan eiken kant tot op de helft der lengte als halve geeren afgeknipt. Het split is 1de diepte van het armsgat 1 /of ' b van de lengte. De hals wordt niet uitgeknipt, voordat in de voorzijde plooitjes gelegd ziin. De diepte wordt geregeld naar de wijdte van den halsboord. De achterzijde wordt voorzien van een half rugstuk, dat langs de lengte der stof geknipt wordt. De hoogte van dit stuk is ruim 1 van de breedte van den rug. Daar een rugstuk uit dubbele stof bestaat, moet men twee zulke deelen knippen. De achterzijde moet bijna zooveel korter zijn dan de voorzijde, als de hoogte van het rugstuk bedraagt. Om den vorm aan het rugstuk te knippen, verdeelt men de hoogte in 3 deelen, '/.i in het midden is voor den hals en 1 n aan elke zijde is voor den schouder. De diepte van den hals is '/t van de hoogte en wordt rond uitgeknipt. \ oor den schouder wordt naar het armsgat toe 1 :i van de breedte schuin uitgeknipt. Dc lengte, die hierdoor voor den schouder ontstaat, geeft ook de richting en de lengte aan van den schouder aan de voorzijde. De lengte van de mouwen meet men aan de persoon. De wijdte van de bovenzijde der mouwen wordt geegeld naar de wijdte van het armsgat. De lap wordt langs de lengte dubbel gelegd. Aan de bovenzijde naar den naad toe wordt de mouw afgerond en de onderzijde '/, in schuine richting afgeknipt, De wijdte van de manchetten moet men aan dc persoon meten. De geeren worden gewerkt met een stiknaad. Het split wordt van een beleg voorzien. In de voorzijde worden naast het beleg plooitjes gestikt, dan worden de hals en de schouders geknipt. De zijnaden werkt men niet een Hngelschen naad. De rug wordt ingehaald, aan beide zijden blijft een gedeelte glad. Het schouderstuk wordt opgestikt, de schouders, aan elkander genaaid en het boordje opgezet. De mouwen worden met Engelsche naden gewerkt. Bij het inzetten der mouwen wordt de naad van de mouw aan de voorzijde in de holte van het armsgat geplaatst. Zet nien de mouwen glad in het armsgat, dan kan men de stof van de mouw wat hooger plaatsen dan die van het armsgat; men stikt op de mouw en zoomt aan de keerzijde over. Wanneer de mouw aan de bovenzijde is ingehaald, worden de armsgaten met een reepje stof geboord. Om de nachtjapon te knippen, wordt de breedte dubbel gelegd; '/(i wordt eerst een weinig rond voor het armsgat, daarna schuin tot onder afgeknipt. De hals aan de voorzijde van het platte stuk is diep; overigens knipt meu het juist als reeds is aangegeven. 2. Voor kinderen. Kindernachtjaponnen maakt men met heele schouderstukken. Men oehoeft geen geeren aan te zetten, daar de stof voldoende breed is voor de wijdte. De maat wordt genomen van de hoogte van het schouderstuk tot over de knie. Bij korte nachtjapon- netjes is de breedte ' , meer dan de lengte, hij grootere is zij °f 1« rneer dan de lengte. (i. ONIMiRROK. Fig. 14. 15. 1(). 17. Onderrokken worden recht of met geeren gemaakt. Kinderrokken maakt men recht. Men heett 2, 2'/j of 3 banen noodig, berekend naar eene stofbreedte van 85 cM. Men plaatst het midden van een heele baan van voren, zoodat bij een rok met 3 banen het split in den naad van de achterbaan gemaakt wordt. Is de rok 2 '/•> baan wijd, dan komt de halve baan van voren. Gegeerde rokken kunnen gemaakt worden met een rechten of ronden band. Wordt op den rok een ronden band gezet, dan moet de rok zooveel korter zijn als de band hoog is. Men heeft 3 maal de lengte van den rok noodig. Om de voorbaan te knippen, wordt de breedte dubbel gelegd en hiervan ONDER ROW. 1, lot onder schuin afgeknipt. Aan de bovenzijde wordt de voorbaan een weinig ingehold. De baan, waaruit de geeren geknipt worden, legt men in de breedte dubbel. Aan den vouwkant wordt 1 van de breedte schuin afgeknipt en de geeren worden met de rechte zijden aan de voorbaan gezet. De achterbaan kan men recht laten. Bij het maken van een ronden band meet men de taillewijdte. De helft van deze wijdte geeft de breedte en hoogte aan van het vierkant. Men maakt eerst een patroon van papier op de volgende wijze: aan de bovenzijde en aan de linkerzijde wordt 1 . afgemeten; daarna trekt men een diagonaal in het vierkant (eene lijn van den eenen hoek naar den tegenoverliggenden) en trekt van 1, van boven rechts tot 1 ;l van onder links een gebogen lijn tot aan de helft van de diagonaal; dat geeft de helft der taillewijdte aan. De onderste lijn wordt evenwijdig getrokken met de bovenste en afgeknipt. Bij het opzetten van een ronden band, blijft aan de voorzijde van den rok een gedeelte glad en wordt de voorbaan een weinig dieper uitgeknipt clan hij een rechten rok. Langs de achterzijde wordt een stiksel gewerkt, dat als schuif dient. Men rijgt er een band doorheen. De banen van gegeerde rokken worden met Engelsche naden gewerkt en van boven gelijk genomen. Bij zware stoffen worden de banen gestikt en overgenaaid. Men moet er op letten, dat bij de naden de schuine kant aan den rechten kome. Langs het split wordt geheel of ten deele band gezet. Aan de onderzijde van den rok wordt een zoom gewerkt; men kan er ook een rand stof of voering tegen zetten. Aan de bovenzijde wordt de rok ingehaald of geplooid. MANS HE.MD . H. MANSHEMD. Fig. 18. mansnemcien worden gemaakt van katoen, linnen of graslinnen. Gewoonlijk gebruikt men stof van 80 of 85 c.M. breedte, zoodat deze juist geschikt is voor de breedte van het hemd. Men heeft 2 maal de lengte van het hemd noodig en 1 of 2 maal de lengte der mouwen, dit hangt af van de breedte der stof. De lap wordt dubbel gelegd, waarbij de voorzijde iets korter wordt genomen dan de achterzijde. De bovenzijde wordt in 3 deelen verdeeld, het middelste deel wordt op de vouw doorgeknipt. In het midden aan de voorzijde wordt voor het split '/n yan de lengte ingeknipt. Van elk derde aan de voorzijde wordt nog 1 naar den kant van den hals toe doorgeknipt, waardoor de plaats voor de schouderstukjes wordt aangegeven. Maakt men zes hemden, dan knipt men niet voor ieder hemd de benoodigdheden af. Men knipt eerst alle rompen, dan de mouwen, daarna 5 cic naisDooruen, enz. Met is noodig de wijdte van hals en handboorden te nieten aan den persoon, voor wien de hemden bestemd zijn. De wijdte der mouwen kan zijn van 45 tot 50 cM„ de oksel 15 cM. in het vierkant. Het gemakkelijkste is, eerst het split en den hals af te werken. In het split wordt van voren een beleg gewerkt. Bij het beleg moet men er aan denken, dat bij mannenkleeding de sluiting van links naar rechts gaat. Het schouderstukje is 6 of 8 cM. in het vierkant. Men slaat de stof aan vier zijden in en legt een der hoeken op de vouw aan de rechterzijde van het hemd en speldt het verder aan beide zijden langs de opengeknipte deelen van den hals. Men stikt dezen driehoek smal langs den kant op en naait de andere helft van het vierkant aan de verkeerde zijde over. De schouderreep is lang 1, der breedte van het hemd en breed 8 of 10 cM. Men slaat langs de lengte den schouderreep in en maakt in het midden van de verkeerde zijde een vouw. Deze vouw en den vouwkant van liet hemd hecht men met eenige onzichtbare steken aan elkander, opdat de schouderreep niet scheef kome te liggen. De schouderreep wordt ingeknipt tot aan het einde van den oksel. Bij het ingeknipte deel maakt men een inslag, die bii de vouw tot niets uitloopt, legt het schouderstukje een naad breed onder de omgeslagen stof en stikt het smal langs den kant van den schouderreep op. Aan den hoek festonneert men de stof op het schouderstukje: verder stikt men ook de andere zijde op. Aan het einde bij den hals wordt de schouderreep aan beide zijden schuin afgeknipt. De hals wordt een weinig uitgeknipt en ingehaald. De boord wordt in 4 deelen verdeeld, maar zóó, dat de 2 deelen van voren iets grooter zijn; deze gaan tot op den schouderreep; de andere deelen komen aan de achterzijde. Men rijgt eerst de mouw in het armsgat en maakt daarna den naad dicht. Aan de onderzijde van den naad blijft een split van 10 of 15 cM. vj 4. Aanschaffen en vervaardigen van tafelgoed enz. 1. Tafellakens en servetten worden van linnen, halflinnen, katoen of damast geweven. Men neemt daarvoor meestal gebloemd linnen of effen linnen met rand. Katoen wordt spoedig vuil. Tafellakens kan men verkrijgen in alle grootten. Om het tafellaken te sparen legt men op tafel, op de plaats, waar de soepterrien of heete kommen staan, een wasch- of leerdoek of matje. 2. Handdoeken zijn het best van linnen. Voor gewoon gebruik neemt men doorgaans zoogenaamd gerstekorrel, dat nogal grof is. Het droogt beter af dan zachtere stoffen. Tafellakens en handdoeken worden aan de snijkanten smal gezoomd. Bij handdoeken maakt men aan een der hoeken of beter nog aan twee schuin tegenover elkander liggende hoeken een lus voor het ophangen. 3. Keukenhanddoeken moeten in elk huishouden ruim voorradig zijn. Zij zijn gelukkig nogal goedkoop. Het best doet men ze van linnen te nemen, omdat katoen vezelt en slecht afdroogt. Zij worden evenals de handdoeken met smallen zoom gewerkt. 4. Spoel- of schoteldoeken maakt men van oud goed, van versleten handdoeken, tafel- of bedlakens. Is de stof erg dun dan neemt men ze dubbel. 5. Stofdoeken kan men voor eenige centen koopen. Men kan ze echter ook maken van oude overtreksels enz. Linnen stofdoeken nemen beter liet stof weg dan katoenen. £ 5. Aanschaffen en vervaardigen van gordijnen. 1. Rolgordijnen worden gemaakt van grijs of ongebleekt katoen. Men late zich door den timmerman een houten rol maken, die aan het eene einde voorzien is van een dubbele en aan de andere ziidc van een enkele schijf. Op de rol spijkert men met vertinde spijkertjes een lint, waaraan men de stof vastrijgt. Aan den onderkant der gordijn stikt men een open zoom, waardoor men een ijzeren of houten roede steekt. 2. Vitrage of gordijnen dienen om te beletten dat nieuwsgierige blikken in de kamer geworpen worden en zij brengen veel bij tot versiering en gezelligheid. Zeer gemakkelijk en goedkoop zijn kleine gordijntjes, die tegen elk der venstervleugels worden bevestigd. Neemt men groote gordijnen, dan dient men er op te letten dat zij geen beletsel zijn voor het openen der vensters. Op slaapkamers gebruikt men ook wel bonte gordijnen van meubelkatoen of shirting. § 0. Aanschaffen en vervaardigen van beddegoed. i. Onderbed. ci. Een springveeren matras is wel het beste en aangenaamste onderbed. Zij behoeft niet evenals een stroozak jaarlijks opnieuw gevuld te worden [ en is veel zindelijker. Het eenige gebrek, dat zulk eene matras heeft, is dat ze duur is. Onbemiddelden zullen zich dus tevreden moeten stellen met een zeegras- of stroomatras. b. Een stroozak maakt men het best van grijs linnen. Voor. een éénpersoons bed heeft men 4' ■, M. en voor een 2-persoons 6 M. noodig. Het stroo moet echter, wanneer er geen ander bed over heen ligt, jaarlijks vernieuwd worden, en anders alle twee jaren. c. Matrassen van paardenhaar gemengd met wol zijn de gezondste en gemakkelijkste. Men neemt gewoonlijk -:! goede wol en 1 :i paardenhaar. Dit zijn echter dure artikelen, ze kosten minstens 2 Gld. per K.G. Voor een eenpersoons bed heeft men 11 K.Cj. en voor een tweepersoons 18 K.(i. noodig, zoodat zulk eene matras aan stof en maakloon niet veel minder kost dan 50 üld. Als de paardenharen matras hard geworden is, moet ze worden uitgeplozen. Men wascht de haren eerst in schoon water, laat ze vervolgens drogen in den zonneschijn of op zolder en daarna plukt men ze zorgvuldig uit. d. Zeegrasma.ira.ssm met onderliggenden stroozak ziin veel in gebruik, vooral voor kinderbedden. Zij zijn goedkoop. e. Vecren bedden zijn duur en veel ie warm. De uitwasemingen dringen er te zeer in door, daarom zijn ze nadcelig voor de gezondheid en vooral niet aan te raden voor kinderen en jeugdige personen. ƒ. Kapok (vlokken van wol of katoen) is wel aan te bevelen. Wollen vlokken zijn de beste. Voor zulk een bed heeft men noodig 0 M. stof van 1,25 M. breedte a 45 ets de Meter en 9 K.G. vlokken a f I. Zoodat zulk een matras ongeveer 12 üld. kost. 2. KüSSKNS Iii\ PELUWEN. Onder het hoofdkussen behoort een hoofdpeluw, zoo lang als de breedte van het bed en gevuld met paardenhaar, zeegras of kaf. Voor de hoofdkussens neemt men veeren van betere kwaliteit: de beterkoope kwaliteiten zijn niet aan te raden. Tot overtrekken neemt men beddetijk of bambazijn. Gewast doek of katoen zijn niet aan te bevelen, omdat daardoor allicht ongedierte in de veeren komt. \ oor een hoofdkussen neemt men gewoonlijk 1 tot 11, M. stof en I tot 11, K.G. veeren. kapok of kaf. Voor de peluw heeft nien 11, a 2 M. stof en 2 a 2'j K.G. veeren of kapok noodig. Men koope liefst geen oude veeren. tenzij men ze vóór het gebruik uitstoomt of wascht. .3. Dekens. Wollen dekens zijn tegenwoordig nogal goedkoop. Het is echter raadzaam goede kwaliteiten te nemen: men krijgt immers waar naar geld. Gewatteerde dekens zijn zeer aan te bevelen. Wil men ze zelf maken, dan neme men beste dekenwatten of zoogenaamde scheerwol en tot stof of (vertrekken meubelkatoen. Voor één persoon heeft nen 8 a 9 M. van 25 a .30 ets en .3 K.G. watten ian .30 a 40 ets noodig. Men knipt de stof in 4 banen van 2 M. lengte, egt dan de bladen watten glad op de helft der stof mi maakt ze met groote rijgnaden vast; dan legt nen de andere helft der stof, die men eveneens net groote naden vasthecht, erover. Vervolgens naait of stikt men het geheel met niet te groote ruiten en eindelijk de randen aan elkander. Heeft men oude wollen dekens, dan kan men die zeer doelmatig met eene dunne laag watten er tusschen werken. Indien men bij bijzondere gelegenheden om dekens verlegen is. kan men zich behelpen met aan elkander geregen oude couranten of vellen pakpapier, die men tusschen de lakens op het bed legt. Men moet er echter eenige gaatjes in prikken, anders zouden ze te zeer verwarmen. 4. Bhddhlakkns. Lakens maakt men van linnen, halflinnen of katoen. Men vindt tegenwoordig overal weefsels op allerlei breedte, zoodat men ze niet aan elkander behoeft te naaien. Katoen is te verkiezen boven linnen; het is veel beterkoop en dekt warmer. Men maakt de lakens gewoonlijk 2.40 M. lang. aan de bovenzijde een breeden en aan de onderzijde een smallen zoom. Om de lakens lang te kunnen gebruiken moet men ze bijtijds omzetten. Zoodra ze in 't midden dun beginnen te worden, snijdt men ze in de lengte midden door en naait dan de zelfkanten aan elkaar met den overhandsehen naad. De snijkanten aan de buitenzijde worden smal gezoomd. 5. Sloopen en Bedoezakkkn. Sloopen worden, evenals de lakens, gemaakt van linnen, halflinnen of katoen. Het meest aan te bevelen zijn geruite, geweven waschechte wollen stoffen, als rood en wit, blauw en wit. of rood en blauw. Wil men goede stof hebben dan moet men minstens 35 a 45 ets per meter besteden. Voor witte overtreksels neemt men linnen, halflinnen of shirting. Voor bedclezakken neemt men zwaar wit katoen of gestreept of geruit Friesch bont. De bedzak moet altijd wat langer en breeder zijn dan het bed en de open zijde moet naar onder liggen. Dépots te Amsterdam: Vijzelstraat 57-59, Nieuwendijk 9, Oude Waal 5, Marnixstraat 325, Marnixstraat 51, Overtoom 80, v. Woustraat 53, Sarphatistraat 120, v. Eeghenstraat 60, F. Bolstraat 146, Ruijschstraat 37. Verder alom in het land vertegen= woordigd. HOOFDSTUK III. De VVasch. ïn een welingericht huishouden zijn voor de wasch 1 bepaalde dagen vastgesteld. Het wasschen met de handen is beter dan het gebruik van waschmachines, waarbij het goed veel te lijden heeft. Voor het groote goed kan men een waschbord gebruiken; klein goed echter moet altijd op de handen gewasschen worden. Het waschwater mag niet hard, kalk- of ijzerhoudend zijn. Het beste is regenwater. Is het water hard, dan kan men er een weinig soda in oplossen, doch later moet men des te beter uitspoelen. Hoe ouder en droger de zeep is des te beter; van versche zeep heeft men eene grootere hoeveelheid noodig. De vuile wasch moet op zolder of op een andere luchtige, droge plaats in kisten of manden bewaard en tegen stof en muizen beveiligd worden. Nat goed moet opgehangen worden om te drogen alvorens het bij het andere vuile goed gelegd worde, anders krijgt men het „vuur" erin. $? 1. A. Wasschen van wit goed. 1. Sorteeren. — Alvorens met de wasch te beginnen moet men liet goed sorteeren. Kerst zoek! men bont en witgoed uit en legt alles bij elkaar, soort bij soort. 2. Inzetten der wasch. Daags vóór den waschdag wordt het linnengoed in lauw water, waarin een weinig soda, in de week gezet. Men legt het groot goed ilakens, hemden enz.) op den bodem dei kuip, nadat elk dubbel stuk is omgekeerd en de vuilste plaatsen met zeep zijn ingesmeerd, daarop legt men het fijnere goed. Goed. dat zeer vuil of vettig is, moet in eene afzonderlijke kuip in lauw sodawater gelegd worden. .3. Wasschen. herst wordt het geweekte goed uitgewrongen en met zeep ingesmeerd, daarna wordt het in den waschketel gekookt of wel in een andere kuip in kokende zeepsop gelegd en dan flink schoon gewasschen. Daarna keert men de stukken weer rechts en legt ze in zuiver kokende zeepsop, waarin ze terdege worden uitgeslagen. Vervolgens wordt het goed half uitgewrongen en naar de bleek gebracht. Is er geen gelegenheid om te bleeken, dan doet men eerst een paar stukken goed in de tobbe, men neemt dan een emmer kokend water, waarin men een weinig bleekpoeder (in een lapje gebonden) oplost, en giet dat water in de tobbe, vervolgens weer eenige stukken goed. dan weer een emmer water met bleekpoeder en zoo vervolgens tot de tobbe vol is. In deze tobbe blijft het goed 24 uren staan, dan wordt het uitgewrongen en flink uitgespoeld. Andere wijze van wasschen. Op sommige plaatsen van ons land gaat men te werk als volgt en naar men beweert met goed gevolg. Het goed behoeft niet daags te voren in de week gezet te worden. Men maakt een vet sopje van soda zeer warm, zoo warm als de handen het kunnen verdragen. neemt het goed stuk voor stuk, besmeert de morsigste plaatsen met groene zeep en slaat het in het sodawater krachtig uit. Dan wringt men het uit en legt het in een droge tobbe. Wanneer men nu zorgt, eerst het minder vuile goed te slaan, dan komt dit in de eerste tobbe en het vuilste goed in eene andere. In die eerste tobbe giet men nu een kokende sop en wascht het goed zorgvuldig uit. waarna het zoo naar de bleek wordt gebracht. Voordat men het goed uit de tweede tobbe naaide bleek brengt moet het eerst goed in een andere vette zeepsop afgeslagen worden. Bij het uitwringen moet men er aan denken, dat het goed niet dwars, dat is, van zelfkant tot zelfkant, mag gewrongen worden. Fijn goed moet men niet uitwringen, doch uitknijpen of uitdrukken. 4. Bleeken. — Op het bleekveld legt men soort bij soort. Het klein goed kan men op de lakens leggen. Men zorge ervoor, dat het goed degelijk nat worde gehouden. Op de helft van den bleektijd wordt het goed omgekeerd. Door het bleeken wordt de onaangename lucht, die de loog achterlaat, weggenomen. Daarom verdient het bleeken de voorkeur. 5. Spoelen. — Het goed wordt in helder, liefst loopend water tweemaal uitgespoeld en daarna geblauwd. (). mauwen. riet blauwsel bindt men in een lapje, dat men in het water uitperst. Men dient voorzichtig te zijn geen blauwsel aan te raken, als men wonden aan de handen heeft. 7. Drogen. De wasch wordt te drogen gehangen op latten, koorden of gegalvaniseerden ijzerdraad, die men eerst met een doek heeft afgeveegd Vóórdat men het goed ophangt moet men het eerst goed uitwringen. Tafel- en linnengoed wordt zacht gerekt en op tafel geplakt, waarna men er eene bezwaarde plank op legt. Tafelgoed, dat aldus behandeld wordt, behoeft geen stijfsel. B. Wasschen van bont goed, zijde enz. (i. Wollen goed als kousen, dekens, flanel en gebreid goed mag volgens sommigen niet in heet water gewasschen en vooral niet te veel gewreven worden, wijl het anders sterk inkrimpt. Men maakt in een groote kuip eene sop van lauw water en goede witte zeep of zeeppoeder gereed. Het goed mag niet lang in de zeepsop blijven liggen, doch wordt zoolang daarin heen en weer geslagen, totdat het geheel schoon is. Het wordt niet uitgewrongen, doch uitgeknepen. Bont goed kan niet tegen bleekpoeder, flanel wordt er hard door. Voor flanel kan men een lepel terpentijnolie in het water mengen. Bij het spoelen van rood flanel doet men een scheut azijn in het spoelwater. Anderen beweren, dat wol en flanel zoo heet mogelijk moeten gewasschen worden in eene sop van witte zeep. Het goed zelf mag niet met zeep ingesmeerd worden. Die stoffen mogen echter niet veel gewreven worden. Zoodra ze schoon zijn worden ze terstond in koud water gedompeld. Bij zulk eene behandeling zullen ze niet inkrimpen. Om wol of flanel na 't wasschen weer zacht en lenig te maken moet men ze dompelen in een mengsel van amoniak en water, 1•> liter amoniak op 2 liter water. Daarna moet men ze in lauw water omspoelen. b. Lichtgekleurde wollen stoffen wascht men in een lauwe of koude sop van witte zeep, waarin men een lepel amoniak kan doen; dan worden ze uitgespoeld in zuiver water en langs de keerzijde gestreken, vóórdat ze geheel droog zijn. " Gekleurd goed verkleurt spoedig als het in kokend water met zeep en soda gewasschen of in de open lucht gedroogd wordt. c. Kleederen en andere stoffen van M-rinos, Orleans of Tibet wascht men op dezelfde wijze. In 't waschwater kan men een scheut azijn of wat zout doen om de kleuren te versterken. (I. Gekleurde katoenen stoffen wascht men liefst in koud water, waarin witte zeep is opgelost. Het goed mag niet in de zeepsop blijven liggen en nog veel minder met zeep ingesmeerd worden. In t spoelwater doet men een scheut azijn of een weinig zout om de kleuren op te halen. Alvorens ze te stijven laat men ze eerst drogen. Gekleurde katoentjes blijven lang frisch, als ze spoedig in een goeden tocht en op een donkere plaats gedroogd worden. e. Kozeroode stoffen worden zeer helder als men zoowel in de zeepsop als in 't spoelwater wat azijn doet. /. Wit gebreid goed kan men reinigen door liet met tarwebloem goed in te wrijven tusschen een paar doeken. Later schudt men de bloem eruit. ,?• Zijden stoffen legt men voor 't wasschen niet eerst in water en men wascht ze een voor een. Men neemt 2 schotels of kommen met koud of lauw water, waarin een scheut spiritus; dan wrijft men de stukken vlug met witte zeep en slaat ze los eerst door liet eene en dan door het andere water; daarna legt men ze tusschen zuivere doeken en strijkt ze. Zwarte zijde en kanten lustreen tulle wascht men een of tweemaal in bier. Zij worden niet gespoeld noch gedroogd maar terstond gestreken." ^ °or het wasschen van fijn linnen, in 't bijzonder Kerk- en Altaarlinnen wordt bij voorkeur en bijna algemeen Sunlight Zeep gebruikt. die, wegens haar volkomen zuiverheid en hare absoluut onschadelijke bestanddeelen daartoe uitstekend geschikt is. h. Fluweel borstelt men eerst goed uit. Men wascht het met een spons in terpentijn gedoopt. /• Gewatteerde dekens worden, als ze zeer vuil zijn, 2 of .3 dagen in koud water geweekt; het water moet eiken dag hernieuwd worden. Dan legt men ze op een tafel en bestrijkt ze met zeep en wrijft ze met een borstel, in zeepwater gedoopt, schoon; daarna worden ze uitgespoeld, uitgedrukt, uitgeslagen en in de schaduw of op zolder glad opgehangen om te drogen. k. Wollen dekens wascht men ook 111 terpentijnzeepsop. Zij moeten herhaaldelijk flink uitgeklopt en zoo mogelijk in de open lucht gedroogd worden. /. Witte glacéhandschoenen wascht men met afgeroomde melk, witte zeep en een spons. Na het wasschen moeten ze goed uitgerekt worden. C. Wasschen van gordijnen. 1. Het wasschen van gordijnen moet met bijzondere zorg en voorzichtigheid gebeuren. t;erst worden ze goed afgestoft, vervolgens dichtgevouwen in koud of lauw water gelegd, waarin ze eenige uren blijven weeken; dan worden ze voorzichtig uitgedrukt (niet gewrongen) en in warme zeepsop heen en weer geslagen. Nadat ze in eene vette zeepsop nog eenigen tijd gebroeid hebben, kan men ze uitknijpen, in helder water opspoelen en blauwen. Om stijfsel te besparen laat men ze eerst drogen alvorens ze te stijven. Wanneer ze in gekookte stijfsel gesteven zijn kan men ze strijken. Het gemakkelijkste echter is, ze eerst te stijven en ze daarna uit te spannen op den met witte lakens bedekten vloer van zolder of ongebruikte kamer of wel op een gordijnenraam. 2. Rolgordijnen reinigt men door ze te wrijven met kruim van oudbakken brood. I). Chemisch wasschen. Deze wijze van wasschen wordt vooral toegepast voor het reinigen van gedragen kleederen en heeft liet groote voordeel dat daardoor alle vuil en \ lekken volkomen worden verwijderd. Het geschiedt in verschillende inrichtingen hier Ie lande, waaronder die \an (iebr. Palthe le Almelo een algcmccne bekendheid geniet. § 2. Stijven en strijken I. Met gekookte stijfsel moeten gesteven worden : gordijnen, japonnen, katoenen blousen, boezelaart., schorten, rokken, katoenen onderlijfjes, heerenvesten enz. De stijfsel wordt eerst met koud water in een zuivere kom geweekt of aangemaakt. Dan giet men er, onder gestadig roeren, kokend water op met een weinig was of borax, totdat de stijfsel eenigszins doorschijnend wordt en door en door gaar is. Voor lichtere stoffen moet ze meer of minder verdund worden. Om te voorkomen dat er een vel op de stijfsel komt, giet men er een weinig koud water bi-'- Zijn er klontjes in de stijfsel, dan moet ze door een linnen doek geperst worden. k'leedingstukken van gekleurd katoen mogen niet in al te heete stijfsel gesteven worden. Om crêmestijfsel te maken mengt men de stijfsel met een weinig gelen oker, dien men in een doekje gebonden er eenige keeren door haalt. I. Met ongekookte rauwe stijfsel worden halsboordjes, manchetten, kragen, overhemden, kanten enz. gesteven. De stijfsel wordt eenvoudig in koud water geweekt en aangelengd. Men neemt gewoonlijk 1 s K.(i. stijfsel \oor „ liter water; naar believen doet men een weinig blauwsel erbij. Om het linnen stijver en glanzend te maken kan men een weinig borax of ook was of kaarsvet ar bij voegen. II. Het goed wordt door de stijfsel gehaald, vervolgens goed uitgedrukt en stuk voor stuk tusschen de handen uitgeklopt. Dan legt men het op een schoonen doek plat neder en wrijft het met een zuiveren doek af. Daarna legt men de gesteven zaken tusschen droge doeken om ze eenigszins te laten drogen. Het goed echter dat in rauwe stijfsel gesteven is laat men niet eerst drogen, doch strijkt het terstond. De overgebleven stijfsel laat men bezinken, giet het water af en, als ze gedroogd is, kan men ze een volgenden keer weer gebruiken. III. Het goed, dat men strijken wil, moet liefst Lenigen tijd te voren gevocht of gesteven worden, undat dan de vocht beter en gelijkmatiger doorgetrokken is. Men legt soort bij soort op tafel en besprenkelt het goed met water; gesteven goed moet iets vochtiger zijn. Dan rolt men het samen in .'en reinen doek en legt het in eene mand. IV. Het eigenlijk strijken kan men slechts door ïauwlettend toezien en door oefening leeren. 1. Men legt over een tafel een oude wollen deken .'ii daarover een laken. Voor kleeren en rokken iioet men eene strijkplank gebruiken. 2. Om het strijkijzer goed glad te houden, moet ncn het nu en dan eens bestrijken met was of kaarsvet. Is het beroest, dan krijgt men het weer blank door het flink te wrijven met een lap in terpentijn of petroleum gedoopt en het dan af te schuren met ascli of zand ; daarna wrijft men liet op 111c gele was en zout. Na het gebruik wordt het strijkijzer met een drogen doek afgeveegd, in een flanellen in olie gedrenkten lap gewikkeld en op eene droge plaats bewaard. •?. Het ijzer mag niet gloeiend heet zijn, anders zou men het goed verschroeien.. Vooral bij't strijken van gekleurde stoffen mag het strijkijzer niet te heet zijn; de stoffen zouden daardoor verkleuren. Men zette het warme ijzer niet op de deken, doch op een roostertje of op een omgekeerd schoteltje. 4. Heeft men bij ongeluk het strijkgoed geschroeid, dan dompelt men de bruin gebrande vlek terstond in koud water of wel men wascht ze stevig of met warm chloorwater. Sommigen bedienen zich daarbij van het volgende mengsel: het sap van 2 groote uien, een weinig witte zeep. wat pijpaarde, en een half theekopje azijn. Dit mengsel laat men 1, uur koken en wrijft het koud over de geschroeide plaats; als het droog is wordt het flink uitgewasschen. 5. Wit goed strijkt men aan den rechterkant; borduursels, gewerkte letters, haakwerk, gordijnen, damasten tafellinnen aan den linkerkant. Breede zoomen strijkt men eerst links en dan rechts. . Het te strijken stuk legt men glad voor zich en strijkt het altijd in eene rechte lijn. Men ga niet te dikwijls over dezelfde plek. maar strijke er vlug overheen. Als het goed erg droog is moet het gevocht worden door er helder water over te sprenkelen. Men mag het evenwel niet te nat maken. Het is derhalve raadzaam altijd een kommetje met zuiver water en een spons bij de hand te hebben. 7. Wil men kragen, manchetten enz. glanzend strijken, dan strijkt men ze eerst stijf, daarna neemt men een sponsje in helder water gedompeld, bevochtigt daarmede het reeds gestreken goed en dan strijkt men met een krachtigen streek er over heen, zoolang totdat het gelijkmatig glanzend is. £ 3. Rekken en mangelen. Het rekken geschiedt het gemakkelijkst door twee personen. Moet iemand het alleen doen, dan mag het niet geschieden op de tafel of, zooals dikwijls gebeurt, langs den rand eener tafel; het goed heeft daardoor veel te lijden. Het te mangelen goed mag niet te droog, maar ook niet te nat zijn. De zoomen van plat goed legt men niet op maar naast elkander. Het is raadzaam het goed. na het mangelen, nog eens te strijken ; het wordt dan als nieuw. Gemangeld en zelfs gestreken goed is altijd nog ecnigszins vochtig. Daarom is het zeer aan te bevelen liet in een warm vertrek nog wat te laten drogen, alvorens het in de kast te bergen. 4. Vouwen en bewaren. Na het mangelen wordt het goed met zorg gevouwen. Men slaat de stukken dicht met den zoom naar binnen. Tafellakens, servetten, handdoeken vouwt men gewoonlijk in vier vouwen in de lengte en ook in de breedte. De linten, lussen of stroppen mogen niet eruit hangen. In de linnenkast stapelt men de gelijksoortige stukken regelmatig op elkander. Het pas gewasschen goed legt men onderaan. Kousen. kragen, enz. worden het best bewaard in eent lade. § 5. Merken van het goed. Het merken van het goed kan op verschillende wijzen geschieden. Bene ordelijke huisvrouw zal geen enkel stuk tafel- of lijfgoed ongeteekend laten. Zulk een herkenningsteeken is vooral noodzakelijk al? liet goed op eene algemeene bleek gebleekt wordt. Gewoonlijk teekent men het goed met den kruissteek in rood letterkatoen. Geborduurde letters zijn natuurlijk veel sierlijker. Ook kan men in rood katoen de letters met een stiksteek werken, daartoe teekent men de letter? eerst met potlood. ■ Eindelijk kan men ook gebruik maken van letterinkt Wollen en gebreide goederen merkt men met roode wol of dikke teekenkatoen. Men kan ook op band gestikte letters en getallen in den winkel koopen en die met een fijnen steek opnaaien. HET BESTE EN VOORDEEUGSTE ADRES VAN l-T.IN DRUKWERK IS DE STOOMDRUKKERIJ VAN J. J. ROMEN & ZONEN TE ROERMOND. ENORME LETTERVOORRAAD TOEREIKEND VOOR DE OMVANGRIJKSTE WERKEN. É Derde Afdeeling. De Voeding. HOOFDSTUK I. Levensmiddelen. § 1. Over de voeding in 't algemeen. Het menschelijk lichaam kan men gevoegelijk vergelijken met een kachel, omdat heide moeten gestookt worden. Wat de brandstof is voor de kachel, dat is het voedsel voor het lichaam. Tot instandhouding van 't lichaam heeft de mensch gezond bloed noodig. Het bloed brengt de voedende bestanddeelen naar alle deelen des lichaams, terwijl de onbruikbare stofdeelen uit beenderen, spieren enz. worden afgescheiden. De voedende bestanddeelen, die ons lichaam behoeft, worden in 't bloed gebracht door het voedsel dat wij nuttigen. De voornaamste voedingsstoffen, die ons lichaam noodig heeft zijn: eiwit, zetmeel en suiker, vet, waarbij dan nog water en voedingszouten. Nu zijn er geene voedingsmiddelen, waarin deze stoffen alle te zamen aanwezig zijn, de melk alleen uitgezonderd. Zoo bevatten b.v. eieren, vleesch, visch en kaas veel eiwit en vet. docli geen zetmeel; groenten en meelspijzen daarentegen bevatten veel zetmeel, doch bijna geen vet. Het beste varen wij bij eene gemengde voeding, dat is, voedingsmiddelen uit het dieren- en plantenrijk. Hoeveel eiwit, vet en zetmeel iemand op een dag noodig heeft is moeilijk te bepalen. Doch eenieder begrijpt, dat iemand, die zwaar werk heeft, meer en krachtiger voedsel behoeft, dan iemand die licht werk te verrichten heeft. Wat goed is voor een volwassene is niet goed voor een kind. a. Menschen. die lichamelijken arbeid verrichten, moeten vetrijke en zetmeelachtige spijzen gebruiken als: erwten, boonen. linzen, ingemaakte groenten, kool met vet bereid, daarbij een stuk vleesch, spek of worst. Het is derhalve plicht voor de huisvrouw haren man zulk een kost te geven, die de noodige warmte in hem opwekt en hem nieuwe krachten schenkt. b. Menschen, die een zittend leven leiden, moeten licht te verteren voedsel hebben; derhalve niet te veel spek of vette spijzen, kaas, harde eieren, verscli brood. Liever geve men hun meelachtige aardappelen, rapen, wortelen, versche groenten met mager rundof varkensvleesch. c. Aan kinderen geve men niet veel aardappel- spijzen, docli veel melk en brood, rijpe vruchten, erwten en boonen, maar niet te veel vleesch en geene sterk gekruide of zure spijzen. ij 2. Voedingswaarde en verteerbaarlieid der spijzen. De voedzaamheid der spijzen richt zich naar het gehalte en de verteerbaarheid der voedingsstoffen. Hr zijn veel menschen uit den midden- en arbeidersstand. die meenen dat ze veel krachtiger en gezonder zouden zijn, als zij, evenals de rijke lui, dagelijks zich te goed konden doen aan veel vleesch, wijn en andere uitgezochte spijzen. Dat is echter een grove dwaling. Overmatig gebruik van vleeschspijzen en geestrijke dranken doet het lichaam meer nadeel dan voordeel en. zooals wii later zullen zien. zijn er voedingsmiddelen, die het vleesch zelfs geheel kunnen vervangen. Ook vleeschsoep heeft niet de voedingskracht, die de meeste menschen er aan toeschrijven. Het is op zijn hoogst genomen een middel om den eetlust op te wekken. Het uitgekookte soepvleesch bezit meer voedingswaarde dan de vleeschsoep zelve. Anderen meenen, dat ze „goed gegeten" hebben, als ze hun maag met een flinke portie aardappelen hebben volgeladen, en toch zeggen de geleerden, dat aardappelen maar heel weinig voedingskracht hebben. Veel voedingswaarde hebben: vleesch, eieren, visch, meelspijzen, kool, boonen, erwten, linzen, melk en kaas. Mmdcr voedingswaarde hebben: aardappelen, rapen en raapstelen, rijst, gierst, sago, enz. Uit bijgaande tabel kan men de voedingswaarde der meest gebruikelijke levensmiddelen, dat is, hun gehalte aan eiwit, vet, zetmeel en suiker, zout en water, gemakkelijk leeren kennen. De onderlinge verhouding aan voedingswaarde van eiwit, vet en zetmeel is als 5: .3: 1. A. Voedingsmiddelen uit het dierenrijk: 100 dcelen bevatten Eiwit procent. Vet procent. Zetmeel en suiker procent. Zouten procent. Water procent. Melk 3.50 3.60 4.80 0.80 87.30 Versche of platte; kaas. 17. 3.50 2.50 2. 75. Oude magere kaas. 34. 11.50 3.50 5. 40. Kieren. 1.3.75 12. — l. 73.25 Rundvleesch. 21. 5.50 1. 72.50 Mager varkens- vleeseh. 20.50 7. 1. 71.50 Kalfvleesch. 20. 1.50 — 2. 7<).5o Bloedworst. 12. 11. 25. 2. 50. Haring en stok- visch. 15. 9. — 2. 74. Schelvisch. 17.10 0.30 — 1.50 81. lo Boter. 0.90 83.10 0.20 1.50 14.30 Gevogelte. 21. 3.80 — 1.20 74. Vet varkens- vleesch. 9.80 48.M0 2.30 39 ! B. Voedingsmiddelen uit het plantenrijk: 100 deelen bevatten Eiwit procent. Vet procent. Zetmeel en suiker procent. Zouten procent. Water procent. Linzen. 26. 2. 52.75 2.75 15.25 Boonen. 23.50 2. 55. 2.75 11.25 Erwten. 22.25 1.25 52.75 2.75 15.25 Tarwemeel. 10. 1. 75. 0.50 13.50 Roggemeel. 11.50 1.50 72. 1.25 12.50 Tarwebrood. 5. 1. 50. 0.50 44. Roggebrood. 6. 0.50 47.80 1.50 43.90 Rijst 7. 0.50 78. 0.50 13.75 Gerst. 7.50 1. 76. 1. 13. Groenten. 2. 0.50 9. 0.75 86.25 Aardappelen. 2. 0.10 20. 0.70 70. Wortelen. 1.50 0.25 8.50 — 85. Suiker. — — 96.50 0.50 3. De overige procenten van bovengenoemde voedingsmiddelen zijn houtvezels. Uit vorenstaande tabellen blijkt duidelijk, dat de duurste spijzen niet altijd het voedzaamst zijn en dat men voor weinig geld degelijk voedende levensmiddelen kan verkrijgen. Wanneer men b.v. voor 1 Gld'. erwten, boonen of linzen koopt, heeft men 5 maal meer voedingsstoffen. dan wanneer men voor datzelfde geld vleesch zou koopen. Voor 1 Gld. stokvisch of haring heeft men .1 maal meer voedingsstof dan voor l Gld vleesch. De grootste voedingswaarde hebben erwten, boonen en linzen; zij bevatten .3 maal meer eiwit dan een stuk vleesch van denzelfden prijs en daarbij eene aanzienlijke hoeveelheid zetmeel en suiker. B. De voedingswaarde der spijzen richt zich echter met allen naar het gehalte, maar ook naar de verteerbaarheid der levensmiddelen. Niet datgene, wat wij eten, maar alleen wat wij verteren, komt aan ons lichaam ten goede. Die verteerbaarheid der spijzen hangt niet alleen af van den aard der spijzen, maar ook van de hoedanigheid en de wiize van toebereiding. Hjd noodig voor de vertering van sommige spijzen. Gekookte rijst, 1 uur; geklutste eieren, gerstesoen appelmoes, spinazie, asperges, selderij, doorgeslagen erwten en boonen. havermout I1, uur; — gekookte melk, rauwe eieren gekookte stokvisch, 2 uur; —visch, ongekookte melk gebakken eieren 2' uur; — gekookt lamsvleesch geroosterde aardappelen, groote boonen, erwten, princesse- vkp'iler!',2'2 lllir; , ~ Sebrade» rtindvleesch, gebakken vi.cn 3 uur; gebraden varkensvleesch, verschgezouten vleesch gesmolten boter, hard gekookte eieren, oiïde kaas gekookt rundvleesch, gekookte aardappelen, rapen, knollen' kool, versch tarwebrood, roggebrood, gekookte boonen' • .» uui; gebraden sehapenvleesch, kalfsvleesch, 4 uur* -- ingemaakte groenten 4'/, uur; gebraden rookworst, taai vleesch ossevet, steenvruchten, noten, amandelen 5 uur; oud pekel vleesch 6 uur § 3. Kennis tier levensmiddelen en van de wijze om ze te bewaren. A. Dierlijke levensmiddelen. 1. Melk, Boter, Margarine, Kaas, Eieren. a. Melk wordt niet ten onrechte wit bloed genoemd, omdat zij alle bestanddeelen bevat, waaruit ons bloed is samengesteld; daarbij is zij gemakkelijk le verteren. Zuivere, onvervalschte melk is vettig, ondoorschijnend, wit met zachtgele tint. Als men er eene breinaald rechtop in steekt, moet er een druppel aan blijven hangen, anders is ze vervalsclit. Afgeroomde melk is nog zeer voedzaam, omdat door het afroomen alleen het vetgehalte der melk is weggenomen. Zij is ook veel beterkoop dan volle melk. Karnemelk is zeer voedzaam en gezond. Bewaren. Om de melk te bewaren moet men ze koken in een aarden of geemailleerden ketel. Om het aanbranden te voorkomen moet men den ketel, vóór dat men de melk erin giet, met koud water omspoelen. Men zet ze op een koele plaats, doch niet in houten, ijzeren, zinken, looden of koperen vaatwerk. Het best is ze te bewaren in steenen of porseleinen potten. Men kan ook gepasteuriseerde melk in flesschen krijgen, deze behoeft niet gekookt te worden, wijl alle ziektekiemen er uit verwijderd zijn. b. Boter is een voortreffelijk voedingsmiddel, doch zii is zeer duur. üoede natuurboter is vast en zuiver, niet brokkelig, heeft een aangenamen geur en smaak. Als men boter koopt van de botermijnen, die onder rijkscontrole staan, kan men zeker zijn onvervalschte waar te krijgen. Bewaren. Boter mag niet bewaard worden in koperen, zinken of looden potten ; bij voorkeur bezige men daarvoor vaatwerk van steen, porselein of glas; men giet er een weinig pekel over en zet ze dan op een koele plaats. Is de boter sterk geworden, dan wascht men ze herhaaldelijk om met zuiver water, waarin men een weinig soda kan doen, of wel men kneedt ze om met melk en zout. Een goed middel 0111 versche boter gedurende verscheidene maanden te bewaren is ze te wikkelen in een linnen doek, gedrenkt in azijn. Van tijd tot tijd moet de doek met azijn besprenkeld worden. Een belangrijk voedingsmiddel. Een voedingsmiddel dat om zijn zeer groot economisch belang en zijn hooge maatschappelijke waarde niet in dit boek mag voorbijgegaan worden, is zeker de „Margarine". Toen in het jaar 1870 de eerste proeven tot bereiding van margarine eene bevredigende uitkomst gaven, vermoedde men niet, dat dit product reeds zoo spoedig en met zulk een toenemend succes, ter vervanging van natuurboter zou worden gebruikt. Buitengewoon vlug heeft dan ook de margarineindustrie zich ontwikkeld, met het gevolg, dat de margarine een gewild voedingsmiddel is geworden, niet alleen meer voor den werkenden stand, maar ook voor den middenstander en de meer gegoeden. Toch bestaat nog bij sommigen een vooroordeel tegen het gedruik van margarine, dat even onbillijk als misplaats is. Wij meenen echter te mogen aannemen, dat dit hoofdzakelijk zijn grond vindt in de onbekendheid met hare bestanddeelen en de bereidingen; en het zal daarom van nut kunnen zijn hier in het kort het verschil aan te toonen, tusschen natuurboter en margarine. Natuurboter is liet vet, dat uitsluitend verkregen wordt uit melk, door deze te karnen. Margarine is een mengsel van melk met vet en een kleine hoeveelheid zuivere, verteerbare, plantaardige olie.Vergelijken wij natuurboter met margarine, dan zien wij dus, dat de eerste hoofdzakelijk bestaat uit vet, dat het dier in de melk afzondert en door karnen als boter wordt teruggegeven, terwijl margarine bestaat, uit gesmolten vet van het dier zelf. gekarnd met melk en plantaardige olie. Wat nu de bereiding aangaat, dient bij de natuurboter zoowel als bij de margarine dezelfde zorg en zindelijkheid in acht te worden genomen, zal er aanspraak gemaakt kunnen worden op voortreffelijke kwaliteit. Men lette er daarom bij het koopen van beiden vooral nauwkeurig op, wie de fabrikanten zijn. Wij kunnen echter niet nalaten er tegen te waarschuwen, om toch vooral geen mindere kwaliteit margarine te koopen, die U aangeboden wordt met een pond of een half pond toe, of met bons voor cadeaux. Het moet immers óf uit de lengte óf uit de breedte komen en dus óf in prijs óf in kwaliteit gezocht worden. Verlangt gij voortreffelijke, zuivere kwalitet margarine, koopt dan een algemeen bekend merk en wij aarzelen niet in verband hiermede, te wijzen op de in dit bock voorkomende annonces \ oor de Solo-margarine. Immers in het feit. dat de Solonmrgarine duurder in prijs is clan andere margarine soorten en toch een der meest gevraagde merken is en blijft; ligt het onweersprekelijke bewijs, dat het publiek van hare voortreffelijkheid overtuigd is. ze voor de beste houdt. Ir GIFNyi I DEKMANTEL] 1 /wvwwww r ■ SOLO behoeft niet als L natuurboter te worden verkocht en heeft, om naar juiste ■ waarde te worden geschat, dien dekmantel niet noodig. I ] SOLO [ is het merk dat zich voor- I doet, zooals het is, namelijk, I MARGARINE, doch dan ook de allerbeste kwaliteit welke I te vervaardigen is. Koopt men SOLO, dan I heeft men evenveel waar- U borg, als dat men beste boter koopt, omdat de gebruikte bestanddeelen in beide gevallen gezond en puik zijn en de vervaardiging met de grootste zorg en zinde- W lijkheid gepaard gaat. Een enkele proef met SOLO zal u daarvan overtuigen en |w & leidt tot neretfeld gebruik. J|| L J He.' r. Kaas. Zoogenaamde platte of magere kaas. die gemaakt wordt van gestremde of zuur geworden melk is zeer voedzaam, goed verteerbaar en goedkoop. Harde kaas, om het even of hij Edammer, Ooudsche. I.imburgsche of Zwitsersche genoemd wordt, is zeer voedzaam, doch tamelijk duur. Hoe ouder en brokkeliger de kaas is, des te moeilijker is hij te verteren. Bedorven kaas is zeer schadelijk voor de ifezondheid. tl. Eieren zijn zeer voedzaam. Hard gekookt zijn ze moeilijker te verteren dan rauwe of zacht gekookte. Versche eieren zinken in water, waarin een weinig zout is opgelost, oude drijven boven; wanneer men ze tegen het licht houdt, zijn ze doorschijnend, bespeurt men hier of daar een vlek, dan zijn ze bedorven. Bewaren. Om eieren lang te bewaren moet men zorgen, dat de lucht niet door de poriën der schil binnendringe. Daartoe kan men ze leggen in verdund waterglas, kalkwater, of ze bestrijken met lijnolie, gom of gelatine, na ze eerst goed te hebben afgewasschen. Men plaatst de eieren op de punt. De beste tijd om eieren te koopen is in Augustus of September; ze zijn dan dik, smakelijk en houdbaar. 2. Vleesch. Het vleesch wordt gerangschikt onder de meest voedzame levensmiddelen. Vleesch van zeer jonge of zeer oude dieren is echter minder voedzaam en m teilijker te verteren. Iedere huisvrouw weet. dat de verschillende stukken van eenzelfde dier niet alle even smakelijk, maar ook niet even duur zijn. Wat echter de voedingswaarde betreft, is het vrijwel hetzelfde o men een stuk neemt uit het voorste of uit hei achterdeel van het dier; wel is wit vleesch niet zoo voedzaam als rood vleesch, maar dit laatste is ook weer moeilijker te verteren. Zelfs de minst gezochte stukken, als; hart, lever, halsstuk, milt. longen zijn even voedzaam als ossenhaas of biefstuk, ze zijn daarbij goedkoop en er kan een smakelijke soep van bereid worden, terwijl liet vleesch heel doelmatig kan gebruikt worden. a. Rundvleesch moet vast. fijn van vezelen, frisch van kleur en geur en niet te vet zijn. b. Kalfbvleesch bevat meer water dan rundvleesch en is daarom niet zoo voedzaam. Het moet blank en vet zijn. Het vleesch van nuchtere kalveren is rood en week. heeft een onaangenamen smaak en is minder voedzaam. c. Varkensvleesch moet fijn van vezelen, niet bleek of waterig zijn. Het is altijd min of meer gevaarlijk varkensvleesch te eten vóórdat het goed gekookt of gebraden is. Waar echter een openbaar slachthuis is en het vleesch aan eene zorgvuldige keuring wordt onderworpen, behoeft men voor besmetting door trichinen niet zoozeer te vreezen. Spek moet vast en hard en eenigszins rosekleurig zijn. Oud en ranzig spek is geel. Spek is zeer voedzaam, doch voor zwakke magen wel wat lastig te verteren. Het is uitstekend voor menschen. die bij handenarbeid veel beweging hebben of in de open lucht werken. \ arkenskluifjes, staart en ooren zijn zeer voordeelig en geven in aardappel- of erwtensoep een voortreffelijk voedsel. Halve kop en kinnebakken zijn zeer aan te bevelen. Van den kop laat zich preskop of hoofdkaas bereiden en de kinnebakken gekookt bij groenten of zuurkool zijn zeer smakelijk en voedzaam. Bewaren. Versch vleesch moet men hangen op een koele, droge plaats. In den zomer doet men goed het vleesch dadelijk bij ontvangst even aan te braden of het te leggen in melk, botermelk, azijn, het wikkelen in een doek met azijn gedrenkt of het van alle kanten te bedekken met gestampte houtskool. Gerookt vleesch, ham, spek, worst enz. moeten opgehangen worden op een donkere plaats, niet in de huis- of de slaapkamer; men kan ze tegen vliegen beschermen door ze in een linnen zakje te hangen. 3. Visch en schelpdieren Visch is bijna zoo voedzaam als vleesch, daarenboven beter verteerbaar, doch de meeste vischsoorten zijn duurder dan vleesch. a. Versche visch heeft vochtige, roodachtige kieuwen, glinsterende, niet diep ingezonken oogen en hard vleesch. In de gewone keukens gebruikt men van de zoetvvatervisschen voornamelijk: karpers, snoek, baars, brasem, blei, witvisch, paling enz.; van de zeevisschen: haring, schelvisch. kabeljauw, bokking en stokvisch. b. Zoute visch of labberdaan is zeer voedzaam in een smakelijk voedsel bij nieuwe aardappelen. c. Stokvisch is gedroogde kabeljauw. Niet ten onrechte zegt men dat stokvisch even voedzaam is als biefstuk. Hij moet echter wit en niet roodachtig zijn. Lengvisch is beter dan rondvisch. 6 (1. Haring moet blank en malsch vleesch liebben en niet te sterk gezouten zijn. Bij oude haringen liggen de oogen diep, het vleesch is hard en geelachtig en heeft een traangeur. c. Bokking is gerookte haring. Hij moet vast zijn en een aangenamen zoeten geur hebben. ƒ. Mosselen zijn zeer voedzaam en als ze versch zijn. zeer smakelijk. Om vergiftiging te voorkomen legt men ze een uur in water met azijn vermengd en daarna weer eenige minuten in zuiver water. Bewaren. Versche visch bederft zeer spoedig. Indien men hem niet terstond kan gebruiken legge men hem in pekel. Haring inmaken. Men haalt de haringen zuiver uit en zet ze 24 uren in water. Vervolgens legt men in een pot of flesch met kouden gekookten azijn, peperkorrels, laurierbladen, uien, een schijfje citroen, Spaansche peper en een paar kruidnagels. Rolmops. Eerst wordt de graat uit den haring gehaald (Zie kookrecepten N". 441. .Men legt hem dan plat en voegt er een schijfje citroen, een laurierblad, een kruidnagel, een weinigje suiker, een uitje, een augurkje en een peperkorrel bij; dan rolt nien hem op en bindt hem met een wit katoenen draadje vast. De kuit (hom) wordt met azijn en slaolie aangemaakt en flink geklopt. Dan legt men den haring in een steenen pot of glas en giet de saus erover. 4. Vet en olie. Het vet. dat ons lichaam noodig heeft, vooral om zijn warmte te behouden, ontleenen wij ten deele aan het dieren- en ten deele aan het plantenrijk. Menschen, die zwaren arbeid verrichten, hebben meer vet in hun voedsel noodig. dan degenen, die een zittend leven leiden. Te veel vet schaadt en leidt tot vetzucht. a. Rundervet moet hard en geelachtig zijn. Slecht vet is week. wit of roodachtig en geaderd. b. Varkensvet, nierenvet of reuzel is wit, vast en frisch van geur. Plukvet is minder hard en roodachtig. c. Schapenvet is harder en witter dan rundervet. 't Wordt weinig gebruikt in de keuken, doch past goed bij witte rapen en kool. cl. Raapolie moet klaar en helder zijn en geen bitteren bijsmaak hebben. Oude olie is beter en voordeeliger dan versche. e. Slaolie of olijfolie is lichtgeel en bijna zonder smaak. Bewaren. «Vet mag niet bewaard worden in koperen vaatwerk, omdat er dan gevaar is voor vergiftiging door kopergroen. Olie bewaart men in goed gesloten flesschen. B. Plantaardige Vokdixus.uiddki.hn. 1. Peulvruchten Onder peulvruchten worden gerekend rijpe linzen, boonen en erwten; de onrijpe behooren tot de groenten. Onder alle plantaardige voedingsmiddelen bevatten zij 't meeste eiwit, daarenboven zijn ze rijk aan zetmeel en suiker, kali en kalk. Zij zijn echter arm aan vet. weshalve ze moeten toebereid worden met vet varkensvleesch of spek. a. LINZEN worden in ons land nog weinig gebruikt, ze zijn echter voedzamer en beterkoop dan erwten en boonen. De goede soort is rond en platgedrukt, groen of lichtgeel. De roodachtige zijn overjarig en koken niet zacht, de verschrompelde zijn slecht in 't gebruik. b. BOONEN moeten helderwit of bruin en niet wormstekig zijn. Ze zijn in velerlei soorten verkrijgbaar. c. Erwten zijn rond, tamelijk even dik en groen of geel van kleur. De harde schillen dezer vruchten zijn moeielijk te verteren, daarom komen in den handel gepelde peulvruchten voor. Deze zijn echter minder voedzaam, wijl, door het pellen, eiwit verloren gaat en de in de schillen aanwezige voedingszouten er aan onttrokken worden. Het voordeeligste is dus ongepelde peulvruchten te koopen en ze, nadat ze gekookt zijn, door den doorslag (vergiettest) te persen. 2. Granen. Tot de granen rekent men rogge, tarwe, boekweit, gerst, haver, rijst, maïs en de verschillende soorten van gierst. De meelspijzen en het brood nemen eene voorname plaats onder de voedingsmiddelen in. Zwart- en ook witbrood van ongebuild meel is voedzamer dan brood van bloem gebakken. Het moet echter goed doorbakken, goed gerezen, licht en van aangenamen geur zijn. De korst moet licht- bruin zijn en niet van het kruim loslaten. Versch brood is ongezond. a. Roggemeel is grijsachtig wit; tarwemeel is wit met een gele tint; het is vettig, zacht en los en moet een zoetachtigen smaak hebben. Goed meel kan men hieraan erkennen: als men een handvol samendrukt en op tafel legt blijft het aan elkaar, valt het echter uit elkaar, dan is het met klei, gips of andere stoffen vermengd en dus nadeelig voor de gezondheid. b. Havermeel en haverdegort of hayer.wout moet vooral goed versch zijn en een aangenamen zoeten geur hebben. Hoe grover korrel des te beter. c. Gerst is goed als de korrels onderling even groot en niet meelachtig zijn. cl. GRIESMEEL mag niet fijn van korrel zijn en men doet 't best geen gemalen griesmeel te koopen, want het wordt nog al dikwijls vervalscht. Als het bij 't koken sterk schuimt of in koud water een bezinksel achterlaat is het geen zuivere waar. e. Rijst. De beste soorten zijn langwerpig, dik van korrel en doorschijnend. Het is een voortreffelijk voedingsmiddel, licht verteerbaar en vooral voor kinderen aanbevelenswaardig. De goedkoope soorten, b.v. de eenvoudige lavarijst, zijn even goed als de duurdere. ƒ. Boekweit moet witachtig en frisch van smaak en geur zijn. Door het jaar is goede boekweit noeielijk te verkrijgen; het beste is hij in den herfst. Bewaren. Meel moet op een droge, luchtige plaats in een open vat bewaard worden, van tijd tot tijd moet het eens omgeroerd worden. Brood legge men in een steenen pot, beter nog dan in een blikken trommel. Beschuit bewaart men 't best in een trommel, doch men legge er geen andere etenswaren bij, wijl ze dan week wordt. Wie zijn brood zelf moet bakken of alleen kneden, moet zorgen voor goede versche gist, die men gedurende eenen nacht onder water zet, om den sterken smaak weg te nemen. Wanneer men een weinig suiker bij de gist voegt, heeft ze meer kracht. De melk, waarmee men het meel mengt, moet niet heet, maar lauw zijn. Men knede niet meer dan noodig is. .3. Aardappelen. De aardappelen bevatten 18 a 20 u 0 zetmeel, 75 % water en weinig eiwit en voedingszouten. Ze zijn dus op zich zelf weinig voedzaam en wie meent •goed gegeten te hebben, als hij eene groote hoeveelheid aardappelen verorberd heeft, vergist zich deerlijk. Voor kleine kinderen deugen ze heelemaal niet. Goede aardappelen moeten wel meelachtig zijn, doch niet zóó, dat ze bij 't koken uit mekaar vallen. Zij rieken niet zoet of muf en zijn spoedig gaar. De schil moet dun zijn en kleine kuiltjes hebben. Onrijpe aardappelen zijn ongezond. Bewaren. Men koopt ze 't best in October. Aardappelen van zandgrond zijn de beste. Men zorge, dat ze bij 't inkoopen goed droog zijn. Vóór het inkelderen zoeke men de slechte uit en legge kleine en groote afzonderlijk bij elkaar. Zij worden het best bewaard in een drogen, luchtigen, donkeren kelder, in kisten, op een onderlaag van stroo of planken. Bij harde vorst bedekke men ze met stroo. Tegen het einde van Februari moeten ze weer uitgezocht en omgehaald worden, opdat zij niet ontkiemen. De kiemen neemt men weg. Om het ontkiemen te voorkomen is het goed wat hout- of kolenasch er doorheen te strooien. 1. Groenten. Door groenten verstaat men alle wortelen, knollen, stengels, bladeren, bloesems en onrijpe vruchten, die als spijs worden toebereid. De groenten bevatten veel water en slechts weinig eiwit, vet en zetmeel. Hun voedingswaarde is dus zeer gering. Wijl ze echtereen rijke afwisseling bieden bij 't toebereiden der spijzen, door hun smakelijkheidden eetlust wekken en door de voedingszouten, die ze bevatten, voordeelig werken op de zuivering des bloeds en de spijsvertering, zijn ze niet te ontberen. a. Spinazih is de beste onder de bladgroenten. Wijl ze zeer ijzerhoudend is, werkt ze zeer weldadig op het bloed. b. Kool, hetzij witte, roode, savoye of zuurkool, is na de spinazie de voedzaamste groente. C. grokne snl.l- salade- oi-" princesseboonen moeten versch geplukt, jong, en groen zijn. d. Dikke boonen of tuinboonen moeten fijn van schil en goed ontwikkeld zijn. De kleine zijn gewoonlijk onrijp. e. Bieten moeten donkerrood zijn, anders zijn ze smakeloos. f. Groene doperwten, mits goed ontwikkeld, zijn zeer voedzaam. g. Wortelen (roode of gele) zijn een zeer gezond voedsel. De Hollandsche, helderroode ziin de beste; de gele laten zich beter bewaren voor den winter. n. koolraap van middelmatige dikte verdient de voorkeur. Inwendig moet zij blank en niet houterig zijn. Als zij hoekig, droog of gevlekt is deugt ze niet. /'. Salade, selderij, prei, peterselie, en Brusselsch lof, zijn een zeer gezond voedsel. k. Uien verdienen alle aanbeveling. Wil men ze bewaren, dan koope men zilverwitte of helderroode. De dikke, peervormige uien bederven spoedig. Bewaren. Versche groenten bewaart men in een drogen kelder; knollen, selderij, rapen, prei enz. legt men in droog zand of mergel. Inmaken van groenten. Wanneer men de groenten voor den winter wil inmaken, moet men zeer zindelijke vaten of steenen potten gebruiken. Oude vaten of potten maakt men schoon door ze eerst flink met heet water te wasschen en dan te zwavelen. Om een goeden geur aan het vat te geven, legt men er een handvol selderiebladeren in en giet daarop kokend water. De plankjes, die op het vat gelegd worden, moeten liefst van greenen hout zijn; de steenen, waarmee men bezwaart, moeten groote keisteenen zijn. In 't begin na den inmaak moet men minstens om de 14 dagen de vaten nazien. De doekjes, die er op liggen, worden uitgewasschen en de randen van het vat afgeveegd. Men zorge dat de groenten goed onder pekel blijven. a. Zuurkool. De kool (op sommige plaatsen neemt men de helft witte en de helft savoyekool) wordt fijn gesneden of geschaafd, doch niet gewasschen. Op den bodem van het vat legt men een laagje grof zout. De kool wordt er nu zoo vast mogelijk ingeperst met weinig zout, eenige peperkorrels of jeneverbessen ertusschen. Men neemt 7-> K.G. zout voor 20 kooien. Neemt men te veel zout, dan wordt de zuurkool taai. b. Snijboonen. Nadat de boonen afgehaald, gewasschen en gesneden zijn, kan men ze rauw of wel gekookt inmaken. Rauwe boonen behandelt men als zuurkool. Wil men ze afgekookt inmaken, dan late men ze eerst goed doorkoken, giet ze in een zuivere mand en koelt ze af met koud water. Dan worden ze in den pot of het vat geperst met weinig zout en eenige peperkorrels ertusschen. Anderen doen als volgt: zij leggen op den bodem van het vat een laagje zout, daarop de afgekookte boonen zonder zout en bovenop koud water, dat gedurende 6 weken om de 14 dagen hernieuwd wordt. c. Raapstelen. Zij worden eerst afgestroopt en gedurende eenen nacht onder water gezet, 's Anderendaags worden ze nog eens flink afgewasschen, fijn gesneden, met zout vermengd en vervolgens behandeld als de snijboonen. (I. Augurkjes. Kerst worden ze schoon gewasschen, eenen nacht in den pekel gezet en droog afgewreven. Dan legt men ze in den pot met wat Spaansche peper, mierikswortel en venkel. Den azijn giet men er over heen, zóó dat de augurkjes geheel onder staan. e. Komkommers De komkommers worden eerst goed gewasschen, in de lengte doorgesneden en van de pitten ontdaan. Dan laat men ze 24 uren in sterken pekel staan, daarna uitdruipen en vervolgens legt men ze lil nci vat met Bijvoeging van ^paanschc peper, mierikswortel, laurierbladeren, kleine geschilde uitjes en gekookten. afgekoelden azijn. Na 14 dagen wordt de azijn opgekookt en opnieuw koud er over gegoten. ƒ. Kleine witte uien. Men schilt ze met een houten of beenen mes, niet met staal, en legt ze een nacht in sterken pekel, daarna worden ze afgedroogd en in een steenen of glazen pot gelegd, met wat foelie en Spaansche peper; vervolgens giet men den azijn er over heen. 5. Ooft of vruchten. Ooft is niet alleen een genotmiddel maar ook een voedingsmiddel. Vooral hazelnoten, amandelen en kastanjes hebben veel voedingsstoffen. Zoete amandelen bevatten 24 u/() eiwit, kastanjes 11 " 0 eiwit en 73 % zetmeel en suiker. Versche vruchten mogen niet lang in koud wate.' liggen. Gedroogde vruchten worden eerst gewasschen en 5 a 6 uren in koud water gelegd. Versche vruchten moeten op latten in een vorstvrijen kelder bewaard en nu en dan uitgelezen worden. Om ze voor de vorst te bewaren, bedekt men ze met papier. Druiven worden in papieren zakjes aan den stengel opgehangen op een droge, luchtige plaats. Appelen kunnen lang bewaard worden in turfmolm. Men legt ze in een vat of kist en tusschen elke laag appelen doet men een laag turfmolm ter dikte van 1 decimeter. c. üi:notmidi)[*:i.hn l-:.n spkcerijkn. De genotmiddelen dienen om de spijsvertering te bevorderen en den eetlust op te wekken. Zij worden onderscheiden in alcoholische genotmiddelen, als: wijn, bier en alle sterke dranken; en nietalcoholische als: azijn, koffie, thee en alle specerijen. Cacao en chocolaad, suiker en zout houden het midden tusschen voedings- en genotmiddelen. 1. a. Cacao en Chocolade worden gemaakt van de vruchten van den Cacaoboom,die behoort tot de familie der Biittneriaceën, (Theobroma-Cacao), (Theo — god; broma = spijs; godenspijs.) De Cacaoboonen worden gebrand, van schil en kernen ontdaan en gemalen. Om de Cacaopoeder meer oplosbaar en verteerbaar te maken wordt een deel van het zeer groote vetgehalte uitgeperst. Bij het bereiden van Chocolade om te eten wordt de Cacao vermengd met suiker en Cacaoboter, Goede Cacaopoeder mag geen andere bestanddeelen bevatten dan de op bovenvermelde wijze behandelde Cacaokernen. Zij levert dan geen dikke, papachtige drink-Chocolade. Wie wel een dikken gebonden drank vvenscht, kan zelf meel bijvoegen, wat vrij wat voordeeliger is dan meel te koopen aan Cacaoprijs! Wenschelijk is het echter de Cacao zuiver te koopen en te drinken zonder meelbijvoegingen. Goede chocolade mag alleen bevatten Cacao, Cacaoboter en Suiker en wel 50 tot 65 0 „ Suiker. Hoe meer Suiker, hoe goedkooper Chocolade. Goede Chocolade moet eer bitter dan zoet zijn. Gedwongen door de enorm lage prijzen zijn veel fabrikanten begonnen het artikel Cacao & Chocolade te verknoeien door bijvoeging van minderwaardige en dikwijls zeer schadelijke bestanddeelen. Wie prijs stelt op zuivere, gezonde, voedzame waar, eische steeds van zijn winkelier verpakte Cacao en Chocolade met den naam van den fabrikant op de verpakking, ook voor de goedkoopere soorten. Ter beoordeeling van de samenstelling van goede Cacao gaat hierbij de analyse van eenige der meest verhandelde Hollandsche Cacaosoorten, genomen uit het „chemisch rapport 1895 nr, 240" : Helm van Bi.oo- Andere cacao Houten. ker. merken Eiwitstoffen . 19.43 17.03 16.87 14.56 Vet . . . 2(>.27 29.78 31.78 32.33 Theobroniine . 1.49 0.69 1.22 0.94 Water . . . 4.4') 4.63 4.64 4.11 Een zeer belangrijk bestanddeel is de eiwitstof, hoe hooger dit gehalte hoe beter. Vetgehalte is nuttig, maar mag niet te hoog zijn met het oog op de verteerbaarheid. Het theobromine-gehalte geeft er geur en smaak aan. Hoe minder water er in is, hoe beter natuurlijk. De bereidingswijze van Cacao om te drinken is zeer eenvoudig: men doe eerst suiker in de kop en wel 10 tot 15 gram naar smaak, daarna voege men 6 tot 10 gram Cacao bij —giete snel kokend water of kokende melk bij, roert even, en de drank is gereed. Ook grootere hoeveelheden kan men op deze wijze gereed maken, doch verdient het aanbeveling den drank dan te laten doorkoken ; vooral lette men op goedkokende melk of water en direct roeren. AANBEVOLEN MERKEN DER KONINKLIJKE Nederlandsche Cacaofabriek TE HELMOND. HELM-CACAO goud etiket PRIMA PRIMA. ORANJE-CACAO koninüinnebus LEKKERE ZUIVERE CACAOPOEDER. HELM-CHOCOLADE-TABLETTEN. HELM=MELK=CHOCOLADE. WAFELS 5, 3, V/, cent. PETITS VELOURS. HELMPJES. HELM^BONBONS. CROQUETTES=EXQUIS. PASTILLES-VELOURS. NAPOLITAINS EXQUIS. Onze Chocolade-Exquis is dagelijks in gebruik bij h. M. onze Koningin. w aiercnocolade. \ oor elke tas neemt men 2 theelepeltjes cacao, 2 theelepeltjes suiker en een korreltje zout. Daarbij giet men kokend water. Deze drank is zeer versterkend en niet duurder dan koffie en heeft bovendien niet de nadeelige eigenschappen van koffie of thee. - — 1 Ij Helm-Cacao & Helm-Chocolade staan onder voortdurende Contróle van het Bureau v. Chemisch en Microsc. onderzoek van Dr.VAN HAMEL ROOS & H ARiWENS. Chocola1,ukC'"rig "nder/,?.Vk is m'i gebleken dat Helm-Cacao doorstaan vergelijking met de beste handelsmerken doorstaan kan en in Iheobronunegehalte ze alle overtreft. Het is "er ®,ed_ fabrikaat. Prof. Dr. Wefers Betlink, Utrecht. ''e""*'abi"icaten verdienen ais uitmuntende voedingsmiddelen ole aanbeveling. Dr. van Hamel Roos £ Harmens, A'dam Helm-Cacao is zuiver en onvervalscht: de samenstelling en bereiding stempelt de Helmartikelen tot voedzame met zorg bewerkte producten. M. /.. Q. van Udden-Hulsebosch, A'dam. "elt^eoCbrom1n,"Verlrefl a"C merken '!- doeln,atiKe voedingswaarde Chemisch Rapport 1895 (240j. Leest de gunstige beoordeeling in het Sept.-Nr. 187 van het Nederl. Tijdschrift van Pharmacie & Chemie. Melkchocolade. Alen neemt op 1 liter melk 12 ons poederchocolade, ons suiker en een weinig kaneel. Alvorens ze in de kokende melk te roeren' maakt men ze aan met een weinig lauw water; dan giet men onder gestadig roeren de kokende melk daarbij. tem KROON=CACAO UOEDE ZUIVERE CACAOPOEDER. NI HUW MERK. Vierkante bus 1 kilo • ,, 1 ponü . . . f 0,80 „ 1/2 i 0,40 „ 1 ons f 0,17 KON. NED. CACAOFABRIEK HELMOND. b. Suiker is niet alleen een genotmiddel, maar bevat ook veel voedingsstoffen. Goede suiker is kristalachtig, glinsterend. Als zij aan een drogen lepel blijft kleven is ze vervalscht. Men bewaart de suiker op een droge plaats. Men moet er aan denken, dat suiker den geur en den smaak aanneemt der nabijstaande eetwaren. c. Zout is eene voorname levensbehoefte. Het moet grof van stuk, wit, doorschijnend en droog zijn. 2. a. Wijn heeft weinig of geen voedingswaarde en kan dus niet onder de versterkende middelen gerangschikt worden. Het is dus eene verkeerde meening. dat zieken noodzakelijkerwijze wijn moeten gebruiken om „er boven op'.' te komen. Een glas goeue melk of een glaasje jong bier doen meer goed. Voor bejaarde menschen en herstellenden is de wijn een middel om den eetlust op te wekken en de spijsvertering te bevorderen. b. Goed bier is een gezonde drank. Doch ook hier geldt, gelijk overal, het spreekwoord: „overmaat schaadt". Er is wel niets wat zoo nadeelig werkt op de nieren als het overmatig gebruik van bier. Als het bier verzuurt of „lang", draderig wordt is het schadelijk. c. Sterke dranken, jenever, brandewijn, cognac, enz. hebben bijna geen voedingswaarde. Zij werken op het lichaam als de zweep op het vermoeide paard. Zij verwarmen voor een korten tijd. doch als de prikkeling der zenuwen voorbij is, volgt eene grootere gevoeligheid voor koude. Zij zijn geen voorbehoedmiddel tegen besmettelijke ziekten, doch, juist integendeel, menschen, die veel gebruik maken van sterken drank, zijn meer ontvankelijk voor allerlei ziekten. Zij zijn niet goed voor de spijsvertering of tot opwekking van den eetlust, want door kunstmatig opgewekten eetlust verliest men juist den gezonden appetijt. Voor moeders en kinderen is de sterke drank inderdaad een vergift. 3. a. Azijn speelt eene voorname rol bij de toebereiding der spijzen. Azijn moet wel zuur maar niet wrang zijn. De azijnflesch nioet altijd goed gesloten zijn, anders verliest de azijn zijn kracht. />. Koffie is een opwekkend genotmiddel. Onze groene Javakoffie is de beste. Om te zien of on- gebrande koffie niet vervalscht is, wrijft men ze tusschen een witten doek: geeft zij haar kleur af, dan kan men er zeker van zijn, dat zij geverfd is. Met is beter zelf de koffie te branden. Gebrande koffie moet wel donkerbruin, doch niet zwart zijn; zwarte is bitter. Koffie bewaart men 't best in een blikken doos, bus of trommel. Ben zeer gezonde en verkwikkende drank is de zoogenaamde moutkoffie (Kneipp); ook gebruikt men veel gebrande gerst of rogge. Cichorei is goed om het koffiewater zwart te maken. Zij heeft ook eenige voedingswaarde. c. Thee is de zuster van de koffie en is niet zoo zenuwprikkelend als deze. Bloei- of stofthee is betrekkelijk goedkoop. d. Specerijen als: mosterdmeel, peper, kruidnagels, foelie, muskaatnoten, kaneel, saffraan enz. worden dikwijls vervalscht. Wie derhalve goede, onvervalschte waar wil hebben, neme niet de goedkoopste kwaliteit en liefst geen gemalen kruiderijen. Zij moeten bewaard worden in goed gesloten blikken bussen of trommels, anders verliezen zij geur en smaak. <7/ Met overleg en smaak geplaatste $§©5S©j§©i3© Kunstbloemen, -plantjes, -palmen, enz. kunnen veel bijdragen tot blijvende veraangenaming der huiselijke omgeving. g)j§} Prijscourant zendt op aanvraag gaarne de Kunstbloemenfabriek van J.J. Komen & Zonen. Roermond. ^^^^©^©^©)§<©ï§© * Op alle doosjes, in al onze annonces, bij al onze reclame vermelden wij duidelijk, dat Solo - „margarine" is. Wij doen dit, zoowel in uw, als in ons belang. In uw belang! — opdat gij zelf juist wete, wat gij koopt, en welk merk gij uw winkelier moet vragen. In ons belang! — omdat SOLO onder geen dekmantel behoeft verkocht te worden, wijl ze de fijnste kwaliteit margarine is, die natuurboter volkomen vervangt, en uit de allerbeste bestanddeelen zorgvol en zuiver wordt bereid. Solo 45 ets. per pond. A 22 V2 ets. per half pond. 'n geen Katholiek huisgezin mag een Katholieke Scheurkalender ontbreken. De Scheurkalender van den H. Antonius van Padua en de Scheurkalender van O. L. Vrouw van het h. hart worden door de Uitgevers J. J. Romen & Zonen te Roermond tegen inzending van f 0,35 franko toegezonden. HOOFDSTUK II. De Maaltijden. $ 1. Breng minstens eenmaal daags warm eten op tafel. t rele huisvrouwen, vooral in arbeidersgezinnen. V hebben de slechte gewoonte, om eiken middag, i.i plaats van gekookt eten, koffie met brood en . leesch op tafel te brengen. Zij doen dat of wel, (mdat zij wel kunnen koken doch zóó dat de liuisgenooten het kooksel niet kunnen eten; ofwel, omdat zij den tijd niet hebben om een goed middagmaal te bereiden; of wel uit louter gemakzucht. Dit misbruik nu is lu nadeelig voor de beurs; 2" nadeelig voor de gezondheid; .3° nadeelig voor het huiselijk geluk. 1. Dat eeuwig „koffiedrinken", dat dineeren met de koffiekan is duur, veel duurder dan een middagmaal, bereid naar de verder aangegeven voorschriften. 2. Het is nadeelig voor de gezondheid. Ziet den tverkman eens aan, die alleen op boterhammen en koffie moet teren, hoe schraal hij er uit ziet, hoe lusteloos hij zijn werk verricht! Ja, de ondervinding leert ons, dat soms geheele volksstammen lichamelijk achteruitgaan bij gebrek aan degelijke voeding. 3. Het doet afbreuk aan liet huiselijk geluk. Ken werkman, die behoorlijk gevoed wordt, zal met vlijt en opgewektheid zijn arbeid verrichten, hij is tevreden en gelukkig. Aan tafel ziet de vader de zijnen rondom zich geschaard. Daar vindt hij gelegenheid om, na een smakelijk maal, zich met vrouw en kinderen te onderhouden. Daar vindt hij de gelegenheid om den -kinderen „goede manieren" te leeren. Daar wordt de onderlinge liefde en toegenegenheid der huisgenooten ontwikkeld en bevestigd. Wat komt er van dat alles terecht, als om het middaguur de kinderen met een boterham in de vuist op straat worden gestuurd, terwijl de vader niets beters weet te doen, dan zoo spoedig mogelijk zijne boterhammen te verorberen en heen te gaan? $ 2. Goedkoop en goed eten. Bij de toebereiding der maaltijden moet de tering naar de nering gezet worden. Veel kan daarbij gespaard worden. \ oor weinig geld een gezond en smakelijk maal bereiden, is niet zoo moeilijk als velen denken. De huisvrouw behoeft niets anders te doen, dan, in plaats van dure spijzen als: vleesch, eieren enz., andere te kiezen, die even voedzaam maar beterkoop zijn. Hiertoe worden gerekend de zoogenaamde peulvruchten: linzen, erwten en boonen. Ben flinke erwten- oj boonensoep is net zoo goed a/s een portie biefstuk met aardappelen. De erwten en boonen beliooren goed toebereid te worden, dat is, goed gaar en liefst ontdaan van de hulzen, wijl deze moeilijk te verteren zijn. Ben krachtig voedsel zijn vooral droge bruine of witte boonen met spek of worst. Het is wel te betreuren, dat van deze uitmuntende spijzen niet een ruimer gebruik gemaakt wordt, vooral in gezinnen, waar krachtige voeding noodzakelijk is en waar toch de duurdere vleeschspijzen moeten achterwege blijven. Iedere huisvrouw moest er zich een vasten regel van maken wekelijks minstens een paar keer erwten of boonen, op verschillende wijze toebereid, voor te zetten. Het gezin zou er beter bij varen dan bij 't overmatig gebruik van aardappelen. Al zijn erwten en boonen iets duurder dan aardappelen, zij hebben toch ook 10 maal meer voedingswaarde. In plaats van dure visch zal men zich in menig gezin tevreden stellen met stokvisch en haring, die heide zeer voedzaam zijn. Ook kan men zeer voordeelig koppen van kabeljauw verkrijgèn, die, goed toebereid, een smakelijk voedsel verschaffen. Waar de middelen ontbreken om ook zelfs met het vet zuinig te zijn, moet de huisvrouw hare toevlucht nemen tot vleeschnat, waarin bij de slagers worst of andere vleeschwaren gekookt zijn. Wet dat vleeschnat gestoofde groenten en kool met aardappelen geven een krachtig en goedkoop voedsel. Ook laat zich daarvan goed balkenbrei maken. Wanneer men 1 Liter vleeschnat vermengt men 1 K.G. boekweitemeel en dat kookt tot het stijf is. lieert men eene spijs, die het vleesch gevoegeliik kan vervangen. \'an versche varkensbeenderen laat zich eene heerlijke soep bereiden. !n plaats van boter of vet kan men bij vele spijzen uitgebrande raapolie gebruiken, b.v. voor het bakken van aardappelen, bokking, pannekoek, voor uiensaus enz. In plaats van boter bij 't brood neme men margarine, die zeer voedzaam en doorgaans minstens even zindelijk is toebereid als boter. Ook kan men gebruiken: reuzel met een weinig zout bestrooid, versche melkkaas, peren- of appelensiroop of honig. Het is al zeer moeielijk om altijd de juiste hoeveelheid spijzen klaar te maken. De ondervinding is hier de beste leermeesteres. Blijven er overschotjes, dan vvete de huisvrouw die goed te pas te brengen b.v. bij het avondmaal of als toespijs voor den volgenden dag. Hier volgen eenige praktische raadgevingen: 1. Het water, waarin erwten of boonen gekookt zijn, bevat veel voedingszouten en kan gebruikt worden om er een smakelijke meel-, uien- of aardappelsoep van te bereiden. 2. Water, waarin aardappelen of lever gekookt zijn, is goed om er erwten of boonen spoedig in gaar te koken. •3. \an kleine vleeschrestjes of velletjes kan men smakelijke sausen bereiden. 4. Overgebleven vleeschnat of jusgebruike men om aardappelen te bakken of groenten te stoven. 5. Resten van sausen enz. kan men bij 't bereiden van soep te pas brengen. t>. De bij 't uitbranden van vet overgebleven kaantjes zijn goed in sausen, gebakken aardappelen, bruine boonen of balkenbrei. 7. Zure spijzen hebben veel suiker noodig; om suiker te sparen kan men er een weinig soda bijvoegen. 8. Zuur geworden melk moet men niet wegwerpen. Zij is goed om er pannekoek mee te beslaan, en meelsoorten erin gaar te koken. Ook kan men er versche kaas van maken, die zeer gezond en voedzaam is. 9. Koffiedik en gebruikte theebladeren gebruikt men bij 't schoonmaken van flesschen, karaffen of glazen. 10. Bevroren aardappelen kan men ontdooien door ze in koud water te leggen. Men kan ze gebruiken in hutspot of zoetsmakende groenten. i .3. Zorg voor afwisseling bij de maaltijden. Het smakelijkste eten walgt op den duur, als men het dag in dag uit krijgt voorgezet. Er moet dus afwisseling zijn en hierin kan de huisvrouw hare vindingrijkheid toonen. Met een weinig overleg en goeden wil is het wel mogelijk voor eiken dag der week een ander maal te bereiden. Die afwisseling bevordert den eetlust en de goede luim. Hier volgen eenige spiislijsten of menu's voor de gewone keuken. Voor eiken dag der week vindt men vierderlei maaltijden aangegeven, benevens het nummer van het recept, volgens hetwelk ieder gerecht moet worden klaar gemaakt. A. Voor zomer en herfst. Zondag: '' ^ 'eeschsoep ]; erwtjes en worteltjes 64soepvleesch. 2. (ierstesoep 13; roode kool met aardappelen 62; varkenscarbonade 19. Kervelsoep 17; savoyekool met aardappelen (>2: runderlappen 19. 4. Tomatensoep 18; aardappelen 46; varkenscoteletten 21. Maandag : 1. \\ itte boonensoep 7; aardappelen 46; gestoofd vleesch 27. 2. L iensoep 15; koolraap met aardappelen 62; zuur vleeSch 29. •3. Dikke boonen 65; aardappelen 46; spek. 4. Linzensoep 6; aardappelen 46; gezouten varkensvleesch .34. Dinsdag: 1. Bruine boonensoep 8; salade 70; aardappelen 46; rookworst. 2. Bloemkool 60; aardappelen 46; worst 25. hrwtensoep 9; koolraap met aardappelen 62; leverworst. 4. Meelsoep 10; wortelen met aardappelen 62; frikadellen .36. Woensdag: 1. Knollensoep 5; schapen vleesch; pannekoek 75. 2. Bruine boonensoep 8; aardappelen 46; varkensribjes. 3. Jonge erwtjes en worteltjes 64; aardappelen 46; varkenscarbonade 19. 4. Koolraap 63; aardappelen 40; leverworst. Donderdag: 1. Aardappelsoep 14; Hutspot 62; varkensgehakt 23. 2. Uiensoep 15: gestoofde aardappelen 47; bloedworst 26. 3. Dikke boonen 65; aardappelen 46; spek. 4. Raapstelen met aardappelen 62; rundervleesch 19. Vrijdag: 1. Erwtensoep 9; koolraap 63; eieren 86; of bokking 42. 2. Droge boonen 74; azijnsaus 95; oliekoek 76. 3. Preisoep 16; spinazie met aardappelen 62; eieren 85. 4. Aardappelen 46; witte boonen 74; haringsla 44. Zaterdag : 1. Witte boonensoep 7; wortelen en aardappelen 62; zuur vleesch 2(). 2. Kervel-, meel- of rijstsoep 17, 10, 12; aardappelkoek 50. 3. Bruine boonen 7; speksaus 8l>; rijstebrei 77. 4. Erwtensoep 9; gestoofde aardappelen 47; worst 25. B. Voor winthr en i.rntk. Zondag: I. Rundvleeschsoep 1; soepvleeseh; gestoofde aardappelen 47. I reisoep 16; roode kool 59; braadworst 25 .3. (jroenlesoep 10; aardappelen 46; gebraden rundvleesch 10. 4. Konijnsoep 3; rapen en aardappelen 62. Maandag : l. Erwtensoep <); aardappelen 46; gestoofd rundvleesch 27. Sa\ o\ ekool niet aardappelen 62; varkenscoteletten 21. Boerenkool met aardappelen 58; braadworst 25. 4. Rapen met aardappelen 02; schapenvleesch 19. Dinsdag: 1. Aardappelsoep 14; aardappelen 46; kalfsgebraad 10. 2. Snijboonen met aardappelen 72; braadworst 25. 3. Linzen 74; varkenscoteletten 21. 4. Meelsoep 10; zuurkool 71 ; spek. Woensdag: 1. Erwtensoep met varkenshiel (); brood. 2. Roode kool met aardappelen 62; balkenbrei .37. ■3. Koolraap met aardappelen 62, pekelvleesch ,34. 4. Bruine boonen 74; krabjessaus «0; rijstebrei 77. Donderdag: 1. Broodsoep 11; wortelen en aardappelen 62; runderlappen 19. 2. Boonensoep 7: aardappelen 46; speksaus 89. 3. Ingemaakte boonen 72; gebraden lever 24. 4. Gerstesoep 1.3; roode kool met aardappelen 59; braadworst 25. Vrijdag: 1. Boonensoep 7; aardappelen 46; uiensaus 90; stokvisch .38. 2. Roode kool met aardappelen 59; bokking 42. 3. Erwtensoep 9; witte boonen 74; haring. 4. Aardappelen 40; zoutevisch 43; rijstebrei 77. Zaterdag : 1. Uiensoep 15; boekweitekoek met spek 75. 2. Gebakken aardappelen 48; bloedworst 2(>. 3. Linzen 74; aardappelen 46; spek. 4. Erwtensoep met gezouten worst 9; pannekoek 75. Zooals elke bekwame huisvrouw terstond zal bemerken, zijn de menu's zoo eenvoudig mogelijk samengesteld. Waar de middelen het veroorloven kunnen hieraan allerlei andere gerechten worden toegevoegd, die men onder de kookrecepten kan vinden. Uit bovenstaande spijslijsten blijkt tevens dat men, voor hetzelfde en dikwijls voor minder geld. andere gerechten kan klaar maken dan kool met aardappelen en aardappelen met kool. $ 4. Let op de voedingswaarde der spijzen. Een voornaam punt bij het toebereiden der spijzen is de voedingswaarde der spijzen voor oogen te houden en te zorgen, dat minder voedzame gerechten met andere krachtiger spijzen vereenigd worden. Zou eene huisvrouw alleen aardappelen met wortelen en vet stoven, zonder toevoeging van een stuk vleesch, dan ware zulk een maaltijd geheel onvoldoende. Aardappelen, wortelen, rapen, raapstelen en andere versche groenten zijn op zichzelf geen voldoende Kost. Wil de huisvrouw bij afwisseling zulke minder krachtige spijzen opdienen, dan kieze zij als toegift goedkoope vleeschwaren, als: spek, lever, balkenbrei, bloed- of leverworst. Op zich zelf voldoende, ook zonder vleesch. zijn de peulvruchten: linzen, erwten en boonen. verder de \ erschillende koolsoorten, groene boonen, jonge erwtjes, spinazie en de verschillende meelspijzen, wanneer zij met genoegzaam vet zijn toebereid. Het is een groote dwaling te meenen, dat de kracht de spijzen hoofdzakelijk gelegen is in het groote vetgehalte. Als de soep geen groote oogen heeft, men meent dat ze niet krachtig is. Veel 'vet en met veel vet toebereide spijzen zijn moeielijk \ ertcerbaar en zijn oorzaak van vele maagziekten. 5. Orde, zindelijkheid, fatsoen en gezelligheid bij de maaltijden. 1. In elk huishouden moet de tafel 's middags gedekt worden. Voor dagelijksch gebruik zijn grauwe tafellakens of wit wasdoek te verkiezen boven witte tafellakens. Het eten smaakt altijd beter als het op eene net gedekte tafel wordt voorgezet. De reden, waarom in sommige gezinnen het tafellaken wordt weggelaten, is gewoonlijk deze, dat de huisvrouw bevreesd is een stuk goed meer in de wasch te hebben. Op tafel moeten alle voorwerpen ordelijk worden gerangschikt: borden, messen, lepels, vorken, soepterrien, soeplepel, waterkaraf en glazen, peper en zoutstel, enz. alles moet zijn plaats hebben. 2. Het behoeft wel niet gezegd, dat al deze er voorwerpen moeten blinken van zindelijkheid, want liet beste middel om iemand den eetlust te benemen i- is de spijzen op te disschen in vuile borden of in schotels, waarop een vuile duim der huisvrouw staat n afgeteekend. :r De kookketels op tafel zetten of ook maar aan e jcder der dischgenooten zijn portie voorzetten is i. tegen alle regels van orde en fatsoen. Wat maakt het daarentegen een prettigen indruk, als de tafel e bezet is met dampende schotels, waaruit vader en t oudere kinderen ieder op zijn beurt, naar believen i zich bedient. Jongere kinderen zal vader of moeder t naar behoefte voorzien. [ In geen enkel christelijk huishouden zal men verzuimen voor en na 't eten te bidden, om Gods zegen over de spijzen af te roepen en den Gever van alle goed te danken. ,3. Ook als de familie onder zich alleen is, moeten de regels der welvoegelijkheid in acht genomen worden. Worden die veronachtzaamd, dan zijn de maaltijden geen middel meer tot ontspanning. Vader en moeder moeten dus hierin hunnen kinderen het voorbeeld geven en de kinderen, waar het noodig is, aan de regels der wellevendheid herinneren, zooals die te vinden zijn in 't laatste gedeelte van dit boekje. 4. Opgeruimdheid bij 't eten is eene zaak van groot belang: zij wekt den eetlust en bevordert de gezelligheid. Zet daarom tijdens het eten alle kommer en zorgen, alle treurige en verdrietige geJachten ter zijde en spreek aan tafel niet over zaken, die den een of ander der dischgenooten onaangenaam zijn. - neett de vrouw haren man iets onaangenaams mede te deelen over het gedrag der kinderen, dan wachte zij daarmee tot na tafel. Komt de man in kwade luim of met zware zorgen thuis, dan trachtc zij liefderijk het gesprek te brengen op onderwerpen die zij weet. dat hem aangenaam zijn en beijvere zich hem zoo goed mogelijk in eene prettige stemming te brengen. Indien gij uwen kinderen SOLO op de boterham geeft, zult gij ondervinden, dat hun deze even heerlijk smaakt als een boterham met natuur, boter. De zoele roombotersmaak, en de fijne frissche geur wint de voorliefde der kleinen. SOLO is voedzaam en gezond en veel voordeeliger in het gebruik dan natuurboter. 45 ets. per pond, 22Vs ets. per half pond. HOOFDSTUK 111 De Kookkunst. Het is een onloochenbaar feit, dat de reden van veel ontevredenheid, twist en tweedracht moet gezocht worden bij de huisvrouw, als zij haar huishouden niet goed bestiert en vooral als zij niet goed kan of niet wil koken. Daarom zorge de huisvrouw zich altijd meer te bekwamen in de kookkunst, — men is nooit te oud om te leeren, — en hare dochters daarin te bekwamen, of althans, waar daartoe de gelegenheid bestaat, haar naar een patronaat of kookschool te zenden om de keuken te leeren. § 1. Vereischten om goed te koken. 1. Hoedanigheden eener goede kookster. Bene goede kookster moet met lust en opgewektheid hare taak vervullen, zij moet met geheel hare el bij haar werk zijn, want wat men met tegenzin i'oet. doet men gewoonlijk maar ten halve. 1. Op de eerste plaats moet bij 't koken de zindelijkheid betracht worden. Niet slechts het keukengerief en de te bereiden spijzen, maar ook de kookster zelf moet proper en zindelijk zijn. slordigheid en onzindelijkheid komen nergens slechter te pas dan bij 't koken. De kookster hebbe dus heur haar goed verzorgd, hare kleederen rein en net en zij verzuime niet, zoo dikwijls zulks noodig is. opnieuw haar handen te wasschen, alvorens daarmede vleesch, groenten, enz. te behandelen. -. Niet minder is bij het koken overleg noodig Kene goede kookster moet vooraf weten, wat zij zal koken en hoe zij het moet klaar maken. Het ware wel raadzaam, dat zij in 't begin der week de spijshjst klaar maakte voor eiken dag der week volgens de aanwijzingen op bladzijde 150 vermeld; dat zal haar in staat stellen om afwisseling in de maaltijden te brengen en zooveel mogelijk voor de lieele week hare provisie op te doen. Weet zij niet meer juist, hoe het eene of andere gerecht moet worden klaar gemaakt, dan neme zij gerust dit boekje ter hand, waar zij de noodige inlichtingen zal vinden. •5. Het toebereiden der spijzen moet verder met de noodige zorg geschieden. Ook hier geldt de regel: „wat ge doet, doe dat goed." De groenten moeten zorgvuldig schoongemaakt en gewasschen. het vleesch naar eisch behandeld, kruiden en specerijen in juiste hoeveelheid worden toegevoegd. W ie zulke schijnbare kleinigheden verwaarloost, ondervindt later daarvan de onaangename gevolgen. 4. Dan moet zij hare aandacht, zooveel zij kan. onverdeeld aan haar werk wijden. Bestendig dient tij er op te letten, dat het vuur niet te hard brandt. dat vleesch, groenten enz. niet droog koken. Wil zij gedurende het koken der spijzen eenig ander werk ter hand nemen — eene vlijtige huisvrouw kan immers niet met ledige handen toezien — dan mag ze toch niet vergeten geregeld naar den pot te zien, want het is zeer onaangenaam als haar de spijzen aanbranden. 5. Eindelijk moet de kookster kalm en niet overjlend te werk gaan. Door overhaasting worden de spijzen vaak bedorven. Is de tijd verspild of door murpraatjes verbeuzeld geworden, dan meent een nnverstandige vrouw, dat met hard stoken weer alles goed te maken is; doch juist het tegendeel is vaar. Door dat al te heete vuur verliezen de spijzen ran haar voedingswaarde of worden onverteerbaar. 2. Noodig keukengerief. Hvenmin als een timmerman in staat is een kast e maken, als hij wel hout, maar geene gereed;chappen heeft, evenmin kan eene kookster een atsoenlijk maal bereiden, als zij geene geschikte ieukengereedschappen ter beschikking heeft. Indien zij erop bedacht is goede, degelijke waar te koopen. die zorgvuldig behandelt en in eere houdt. San kan zij er lange jaren pleizier van hebben. A. 1. Gebruik zoo weinig mogelijk koperen vaatwerk, wijl 't koper door vette, zure of zoute zelfstandigheden wordt aangetast en dan het zeer er^iftige kopergroen vormt. Laat nooit spijzen koud vorden in koperen ketels. 2 Ook met vertind vaatwerk moet men voor- 7 zichtig zijn en de spijzen niet te lang in tinnen potten of ketels laten staan. 3. Lood en zink zijn zeer gevoelig voor al wat zuur is. Zink wordt zelfs door water aangetast, het moet dus zorgvuldig rein gehouden worden. 4. Blik en tin mogen niet aan sterke hitte worden blootgesteld. 5. Geëmailleerd keukengerief is uit een oogpunt van zindelijkheid zeer aan te bevelen. Het moet echter goed behandeld worden. Aan email mag nooit met een mes gekrabd worden en men moet toezien, dat geëmailleerde voorwerpen niet droog op 't vuur staan, het email springt dan stuk. Men neme niet de goedkoopste soorten. 6. Het veiligste is ijzeren vaatwerk. Een eenvoudig middel om nieuwe ijzeren en ook geëmailleerde ketels uit te koken is het volgende: Men neemt op 1 Liter water, 2 lepels azijn en 5 lepels zout; de ketel wordt geheel gevuld en men laat het water gedurende 2 uren koken. Voorzichtigheidshalve moet men deze behandeling nog eens herhalen. Anderen volgen deze methode: De ketel wordt tot den rand toe gevuld met water; voor eiken liter water voegt men er een stukje aluin bij ter dikte van een vingerhoed en laat het water een paar uren koken; daarna schuurt men den ketel met zand of asch. Anderen koken nieuwe ketels minder goed uit met water waarin aardappelschillen. Nieuwe ijzeren koekepannen worden uitgekookt met raapolie en aardappelschillen; na een half uur kokens verwijdert men olie en schillen en veegt de pan uit met papier en zout. 7. Aarden potten of pannen moeten goed verglaasd zijn; men late er geen sterk gezouten of zure spijzen in staan. Steengoed kan daar beter tegen. Goed verglaasd aardewerk moet een helderen klank hebben. Vóór het gebruik moet men het uitwasschen met heet water, waarin een weinig zout of azijn. B. In een goed geordend huishouden is het volgende keukengerief noodig: waterketel, 2 kookketels, koekepan, 4 aarden kookpotten, aarden of geëmailleerde doorslag (vergiettest), borden, schotels, kommen, messen, lepels, vorken, koffiekannen, tassen, glazen, emmers, hakmes met bord, zinken waschbak, koffiemolen, zoutpot, bussen voor koffie, thee, suiker, meel, rijst, enz., houten potlepels, een paar ijzeren lepels en ijzeren vleeschvork en eindelijk eene schaal. C. In den laatsten tijd wordt in vele gezinnen gebruik gemaakt van eene zoogenaamde hooikist, ook wel kookkist genaamd. Dat is eene goed sluitende kist, die inwendig geheel met hooi bekleed is. Zij biedt een voortreffelijk middel om de spijzen wel een halven dag warm te houden. De spijzen worden eerst op het vuur toebereid, totdat ze bijna gaar zijn; dan zet men ze in de kookkist, waarin ze verder geheel gaar worden door hare eigen dampen en de broeihitte van het hooi. Een groot voordeel is nog dat de spijzen, in zulk eene kist geplaatst, veel smakelijker en voedzamer zijn. D. Benige wenken : 1. Kookketels of potten mogen niet tot den rand tot met vloeistof gevuld worden, deze zet zich uit bij hei koken en vloeit over den rand. 2. In koud vaatwerk mag geen heet water, en in heel geen koud water gegoten worden. 3. Met een looden of zinken lepel mag men niet in kokend vet roeren. 4. In zure spijzen moet men geen metalen, doch porseleinen, houten of hoornen lepels gebruiken. 5. Laat papieren zakken met suiker, meel, enz. niet in de tafellade liggen, doch berg zulke zaken in bussen, die ge zeer ordelijk op een plank kunt plaatsen; plak op elke bus een papier, waarop de naam van den inhoud vermeld staat. 3. Vuur en water. A' Een goed geregeld vuur onder den ketel is eene hoofdvereischte om goed te koken. Over het algemeen wordt te hard gestookt. Er zijn kooksters, die soms een vuur aanleggen, waarop men wel een os zou kunnen braden. Een matig vuur is onder alle opzichten het beste, want de meeste spijzen moeten langzaam en zacht koken of braden. \\ il men bij t koken van erwten, boonen, vleesch of aardappelen eene grootere hitte verkrijgen, dan moet men niet het vuur aanwakkeren, doch den stoom in den ketel houden door het deksel goed te sluiten. Overigens neemt de ontsnappende stoom \ ele voedende bestanddeelen uit de spijzen mede. Indien bij ongeluk het eten aanbrandt, giet dan geen water bij, doch neem aanstonds den pot of ketel van het vuur en giet den inhoud in een anderen reinen ketel zonder eerst te roeren. Al wat aan den bodem vastzit benevens het nat moet aan kant gedaan worden en de spijs moet met nieuw nat gaar gekookt worden. B. Even belangrijk is het bij 't koken goed water te gebruiken. Goed drinkwater is niet altijd goed kookwater. Het kan wel eens te „hard" zijn en in zulk water worden erwten, boonen en linzen moeielijk gaar. Die kwaal kan men verhelpen door een weinig soda in 't water op te lossen, doch vóórdat men vet er in doet. In de steden, waar eene waterleiding is, kan men er zeker van zijn water te krijgen, dat vóór de gezondheid niet schadelijk is. Water uit putten kan echter schadelijke bestanddeelen bevatten en dient voor het gebruik gekookt en dan afgekoeld te worden. Slecht water kan men verbeteren door het te filtreeren. Zulk een filter kan men met geringe kosten zelf vervaardigen. Men neemt een grooten aarden pot, in welks bodem eene opening wordt gemaakt. Die opening bedekt men losjes met eenige scherven. Dan legt men op den bodem van den pot eerst een laag kiezelzand, dan een laag fijn gestampte houtskool, en, desnoods, daarop nog een laag grof zand of mergel. Het water giet men daarop en laat het langzaam doorsijpelen. De schadelijke stoffen blijven in zand en asch achter en het water wordt volkomen rein. Van tijd tot tijd moet het zand gewasschen en de houtskool hernieuwd worden. § 2. Voorbereidingen. 1. Toebereiden van vet. Waar men bij 't koken over eene ruime beurs kan beschikken, is het gebruik van boter aan te bevelen. Zij geeft aan de spijzen een fijnen smaak. Wijl zij echter voor vele gezinnen te duur is, moet de zuinige huisvrouw ze vervangen door vet of olie, die zij altijd in voorraad moet hebben. hen voortreffelijk braadvet verkrijgt men door V2 KG. rundervet, '/._> KG. varkensvet en 1 4 KG. boter onder elkaar te smelten. 1. Het uitsmelten van vet (nierenvet, plukvet of reuzel) geschiedt als volgt: men legt het te smelten vet een dag in frisch water, snijdt het dan in dobbelsteentjes, doet het dan met een kopje water of melk in een ijzeren ketel en laat het onder gestadig' roeren langzaam op een matig vuur koken. Met kookt als er zich blaasjes vormen om een houten lepel, dien men erin steekt. Men laat het lo minuten koken. Dan wordt het door een vergiettest in een steenen pot gegoten en goed uitgeperst. Naar believen kan men er een handvol zout doorroeren. De kaantjes kan men te pas brengen in saus. groenten, aardappelsoep, frikkadellen of balkenbrei. 2. Het uitbraden van spek geschiedt in een diepen ketel. Men snijdt het spek in dobbelsteentjes of in dunne schijven en Iaat het smelten op een matig vuur. .3. Uitbraden van raapolie. Men zet de olie in een tamelijk diepen ketel op t vuur, laat ze kokend heet worden en werpt er dan een vochtige korst roggebrood of een ui in en laat ze zoo nog minuten koken. Dan neemt men den ketel van het vuur. Als de olie niet meer kookt sprenkelt men er voorzichtig eenige druppels water door en her- haalt dat twee of drie keer; de olie begint dan te schuimen en dampt uit. 4. a. Varkensvet, ook vermengd met rundervet. past goed bij aardappelspijzen, gerstesoep, groentesoep, versche witte kool, raapstelen, koolraap, snijboomen en alle versche groenten. Als de groenten bereid zijn moet men er een stukje boter doorroeren. b. Schapenvet behoort bij witte rapen en, vermengd met olie en reuzel, ook bij ingemaakte groenten. c. Gesmolten spek past bij alle ingemaakte en bij de meeste versche groenten. cl. Olie. vermengd met reuzel of boter, gaat goed samen met zuurkool, aardappelen, sausen, en pannekoek; olie alléén gebruikt men om bokking of aardappelen te braden, om uiensaus te bereiden en om oliekoek te bakken. 2. Behandeling van vleesch 1. Het vleesch moet na het slachten een paar dagen bewaard worden, alvorens men het kunne gebruiken; varkensvleesch kan echter reeds op den dag der slachting gebruikt worden. 2. Het verdient aanbeveling 't vleesch vóór 't koken of braden eerst te kloppen. 3. Rund- en kalfsvleesch moet vlug afgewasschen worden. Als het lang in het water ligt, verliest het aan malschheid en voedingswaarde. 4. Bij 't braden van vleesch mag het vuur in t begin slechts matig branden, later kan men het aanwakkeren. Dikwijls bedruipen met boter, vet en later met vleeschnat maakt het vleesch sappig en smakelijk. Als bij varkensvleesch of gevogelte veel vet uitvloeit, moet men dat afscheppen en kokend water of bouillon bijvoegen. 5. Het vleesch mag niet te vroeg gezouten worden. In den regel voegt men het zout erbij, als het vleesch goed heet is. Gevogelte wordt van binnen gezouten. 6. Prik zoo weinig mogelijk in 't vleesch terwijl gij het braadt; door te dikwijls erin te prikken verliest het zijn sappen. 7. Vleesch, dat taai is, kan men uitstekend bereiden door het eerst een half uurtje te koken en daarna te braden of ook door een lepel azijn in 't water te gieten. 8. Kalfs- en varkensvleesch moet altijd goed gaar zijn. y. Wanneer men een begin van bederf aan het vleesch bespeurt, moet men het met koud water opzetten, waarin een stuk houtskool. Het water moet spoedig koken en flink doorkoken. Men moet erop letten, dat de beenderen boven en het vleesch onder water blijven, opdat het schuim zich niet aan het vleesch vastzette. 10. Het slachten, uithalen en opmaken van vogels. Gevogelte moet geslacht worden daags voordat men net wil gebruiken; sommige vogels zelfs twee dagen te voren. Hoenders of kuikens slacht men door ze met een spits en scherp mes in de keel te steken en ze dan te laten uitbloeden. Duiven draait men den nek om of kapt ze den kop af. Zoodra de dieren doodgebloed zijn, worden zij terstond geplukt. Een zeer eenvoudig middel om het plukken gemakkelijk te maken is den vogel even in kokend water te dompelen. Na het plukken steekt men een weinig papier of stroo aan en houdt den vogel even in 't vuur om de overgeblevene haren weg te branden. Indien zulks noodig is, steekt men dan met een puntig mes de stoppels uit. Om hem uit te halen snijdt men voorzichtig den hals een weinig open en haalt den krop er uit, dien men afsnijdt. Met een puntig mes haalt men nu de oogen en ooren uit, snijdt de tong af, trekt de huid van den kam en snijdt de pooten af bij het kniegewricht. Dan maakt men eene dwarssnede onder in den buik en neemt de ingewanden uit. De gal wordt voorzichtig van de lever verwijderd, de maag uitgesneden en inwendig gepeld. Dan haalt men het vet eruit en wascht den vogel in zuiver water uit. Nadat hij een kwartier in zuiver water gelegen heeft, droogt men hem af en legt hem op een schotel, terwijl men hem bedekt met een doek. Vóór het braden buigt men de vleugels over den rug, ook den hals buigt men om en steekt den kop met een houten pen vast. .3. Behandeling van visch. 1. Alvorens visch te schrabben ofte villen moet men hem eerst dooden door boven den kop den ruggegraat door te snijden. 2. Is de visch bevroren, dan legt men hem eerst in koud water om hem te laten ontdooien. Verzuimt men dit dan blijft de visch bij 't koken rood. .3. Dan wordt de visch geschrabt van den staart naar den kop. Hij laat de schubben gemakkelijk los. als men hem eerst even in warm water dompelt. 4. Na het schrabben snijdt men hem met een scherp mes open en haalt de ingewanden eruit, daarbij zorgende dat de gal, die in de nabijheid der keel ligt, niet uitvloeie. •i. Aal wordt afgestroopt. Men bindt hem met een koord om den kop vast, dan maakt men eene snede rondom den nek en trekt het vel met een groven doek, waarin een weinig zout, af. 6. Men zout den visch niet inwendig. 7. Kleine visschen zet men met koud water, zout en uien op; grootere snijdt men eerst in stukken. Braadvisch wordt in meel of eiwit gewenteld. 8. Als de vinnen gemakkelijk uitgetrokken kunnen worden, is de visch gaar. 4. Behandeling der peulvruchten. 1. Linzen, erwten en boonen worden eerst goed uitgelezen, afgewasschen en in koud, zacht water gedurend 12 uren geweekt. Is het water hard. dan kan men er een weinig soda bijvoegen. Witte boonen laat men liefst in lauw water weeken. 2. De peulvruchten worden in hetzelfde water met vet of vetvleesch opgezet. 3. Opdat ze niet aanbranden moet men ze omroeren, als ze beginnen te barsten. 4. Het best is ze te koken in een aarden pot. Behandeling der graansoorten. 1. Meelspijzen moet men liefst in aarden potten koken. In ijzeren ketels branden ze licht aan. Rijst mag niet geroerd worden. 2. Zij moeten mei koud water opgezet en langzaam op een matig vuur koken. ■5. Griesmeel wordt met koud water aangeroerd of droog in de kokende vloeistof gegoten. 4. Tarwe- en roggemeel worden met koud water aangemaakt. 5. Rijst wordt eerst gekookt en dan met koud water of melk opgezet. (). Behandeling der aardappelen. 1. Aardappelen, die men koken wil. moeten van dezelfde soort en van ongeveer dezelfde grootte zijn. 2. Zij moeten zoo dun mogelijk, kort voor het koken, geschild en goed gewasschen worden. Ond.er de schil zit de bloem. Men kookt ze in zout water (op 1 liter water 1 eetlepel zout). Nieuwe aardappelen zet men op in kokend water, ze zijn in 20 minuten gaar: oude met koud water, deze moeten 12 uur koken. 4. Zij moeten onafgebroken koken en mogen als ze gaar zijn, niet lang blijven staan. 7. Behandeling der groenten. 1. Bladgroenten, als: spinazie, salade, kool, enz. moeten in ruim water vlug gewasschen worden. 2. Vroeger was het gebruikelijk alle groenten vóór de toebereiding in kokend water af te koken. Dat doet men tegenwoordig niet meer, omdat men 1111 weet, dat daardoor vele voedingsstoffen verloren gaan. 3. Bloemkool zet men 's avonds te voren in water, waarin een handvol zout of een scheut azijn. 4. Roode kool wordt niet gewasschen, anders verliest zij haar kleur. 5. De groenten worden met kokend water opgezet en, als ze half gaar zijn, gezouten. (>. Knol- en wortelgewasssen worden dun geschild of geschrapt, in schijven gesneden en gewasschen. Schorseneeren kan men gemakkelijk schoon krijgen, als men ze even in kokend water gedompeld lieeft. 7. Gedroogde groenten legt men vóór het koken in koud water om haar 't verloren water terug te geven. 8. Behandeling van ooft. 1. Versche vruchten mogen niet in koud water blijven liggen, doch moeten vlug afgewasschen en met kokend water op 't vuur gezet worden. 2. Het best is ze te koken in een aarden of geëmailleerden pot. In ijzeren ketels worden ze zwart. ■3. (ledroogde vruchten worden eerst vlug afgewasschen, dan 4 a 8 uren in koud water geweekt en in datzelfde water gekookt. 3. Kookrecepten. a. Soepen. i. Vleeschsoep. \ leeschsoep kan men op drieërlei wijze bereiden : (t- Goede soep, minder voedzaam vleesch. Men zet het vleesch met koud water en zout op. Voordat ze begint te koken wordt ze afgeschuimd. Daarna sluit men den ketel en laat ze 3 uren trekken. Dan kan men er wat rijst of vermicelli bijvoegen. Bij rijst smaakt zeer goed selderij. Op deze wijze toebereid gaan de voedende bestanddeelen van liet vleesch over in de bouillon, deze is dan ook zeer voedzaam en bijzonder geschikt voor zieken. Het uitgekookte vleesch heeft veel van zijn voedingswaarde verloren. b. Goed vleesch, minder goede soep. Eerst brengt men het water aan de kook en dan legt men pas het vleesch erin. Zoodoende stolt het eiwit in het vleesch. dat voedzaam en smakelijk blijft, terwijl de soep weinig voedingswaarde heeft, doch zeer geschikt is, om den eetlust op te wekken. Zij kan evenwel voedzaam gemaakt worden door bijvoeging van rijst en groenten. c. Goed vleesch en goede soep. Men neemt vleesch met beenderen. De beenderen hakt men stuk en zet ze 12 uren in koud water. Dan laat men ze in dat water 2 a 3 uren koken; dan giet men de soep door den doorslag en legt het vleesch in de kokende soep en laat dit dan nog medekoken. 2. Hoendersoep. Het hoen wordt uitgehaald en gereinigd en met koud water opgezet. Zoodra het gaar is, voegt men er rijst, peper en zout bij en laat alles zachtjes koken. Naderhand kan men er een eierdooier bijvoegen. 3. Konijnsoep. Het konijn wordt in stukken gesneden. Dan laat men een paar uien met boter bruin braden, daarin iegrvmen liet vleesch en laat dat ] uur braden. Daarna voegt men er kokend water bij met een wortel, fijn gesneden savoyekool, zout en peper en laat dat alles samen nog eens goed doorkoken. \ oordat men de soep opdient, moet men ze met aardappelmeel hinden. 4. poelhtsoep. Men zet liet kalfsvleesch met koud water en zout op. Als het kookt wordt het afgeschuimd. Wanneer de poelet goed gaar is, voegt men er rijst, peper en een schijfje citroen bij, en laat alles langzaam doorkoken, totdat de rijst gaar is. Later roert men er een eierdooier door, dien men eerst met een weinig soep heeft aangeroerd. •->. Knollensoep met schapenvi.eesch. Men zet het in stukken gesneden vleesch met koud water en weinig zout op. Als de soep geschuimd is, doet men er aardappelen en in stukjes gesneden knollen, een paar kruidnagels en peper bij. (2 uren.) y 6. Linzensoep. Nadat de linzen gedurende eene nacht geweekt hebben, worden ze in datzelfde water koud opgezet en week gekookt. Men doet er peterselie, selderij bii. Later wordt vet. geroosterd meel, zout en peper bijgevoegd. Bij 't opdienen kan men er een weinig azijn doorroeren. Als men wil kan men ze klaar maken met fijn gesneden uien. 3 uren). 7. wltte b00nens0ep. De boonen worden daags te voren geweekt liefst in lauw water. Drie uren vóór etenstijd worden ze in datzelfde water zonder zout opgezet. Als de hulzen loslaten, schuimt men ze af en voegt er dan cenige aardappelen, veel prei, zout, peper, vet of vleeschnat bii en laat alles samen goed gaar worden. 8. Bruine boonensoep. Men laat de boonen met een paar aardappelen gaar koken, dan perst men ze door den doorslag. Men laat dan 4 uien met boter of vet goed bruin braden en daarin laat men de soep met wat zout en peper nog eens goed doorkoken. 9. Erwtensoep. a. Met vleesch. De geweekte erwten worden koud zonder zout opgezet met varkenspootje of gezouten worst. Als ze bijna gaar zijn, worden de blezen afgeschuimd, dan doet men er prei, aardappelen, en zout bij en laat het verder gaarkoken. (.5 uur.) b. Voor vastendagen. Men zet de erwten op met een paar uien, een paar aardappelen, en een knop selderij. Als ze gaar zijn, worden ze door den doorslag gedaan, zout en peper erbij gevoegd en dan nog even doorgekookt. Dan snijdt men witbrood, tot dobbelsteentjes en laat die met wat vet bruin worden in de pan; men doet ze in de soep als deze opgediend wordt. 10. Meelsoep. ■Men laat een paar fijn gesneden uien in vet braden en doet daarbij 1 ons meel. hetwelk men bruin laat worden. Dan roert men er kokend water zout peper en laurierblad onder en laat dat 1 uur langzaam koken. 11. Broodsoep. Men zet het brood, een wortel, een knop selderii zout en peper met water op. Als het gaar is, doet men het door den doorslag en voegt er in vet gefruite prei en een ei bij. Dan laat men dat alle, doorkoken. (' ■, uur.) 12. Rijstsoep. Nadat de rijst goed gevvasschen is, zet men ze met kokend water op, doet er fijn gesneden selderii bij en laat dat 3 kwartier zacht koken. Dan roert men een fijn geraspten aardappel erdoor, doel er wat vleeschnat of jus bij en laat de soep nog OVPtl (\nr\r\r f\b r*i-t 1 ® 13. Gerstesoep. Men laat wat boter en vet heet worden en laat daarin wat fijn gesneden prei stoven, dan voegt men er kokend water, zout, foelie en de schoongewasschen gerst bij en laat dat alles ongeveer 2'/, uur koken. Bij het opdienen klopt men een ei in de soepterrien en schept dan onder gestadig roeren de kokende soep erbij. 14. Aardappelsoep. Men laat wat boter of vet bruin worden, daarin stooft men fijn gesneden prei en selderij. Vervolgens doet men de aardappelen met wat zout erin en zooveel water, dat de aardappelen onder staan. Als deze gaar zijn, maakt men alles te zamen fijn, voegt er zooveel kokend water bij als noodig is, met wat peper en foelie en laat ze dan nog even doorkoken. (1 uur.) 15. ulensokp. Men laat eenige fijn gesneden uien in vet en boter goed bruin worden, doet er dan 6 a 8 aardappelen (gekookte of ongekookte), peper en zout bij, en laat dat samen doorkoken. Als de soep gaar is wordt ze doorgewreven en nog 10 minuten gekookt. k>. Groentesoep. Men laat wat boter en vet heet worden, doet er fijn gesneden prei, spinazie en zuring in, laat dat alles wat stoven en voegt er vervolgens kokend water, zout, laurierblad en rijst bij en laat alles samen I uur koken. Als ze gaar is, roert men er fijn gekapte kervel in; deze behoeft niet mee te koken. 17. Kervelsoep. Men laat wat boter en vet heet worden, snijdt een selderijknol in schijven, doet er wat nieel bij en laat het lichtgeel braden; daarna roert men er kokend water onder met zout en peper en laat dat 1 kwartier samen koken. Dan roert men er de gehakte kervel door. In de soepterrien klopt men met een lepeltje water den dooier van een ei en roert de soep erbij. 18. Tomatensoep. Men laat wat boter en vet warm worden en roert daarin een paar fijngewreven beschuiten zoolang totdat dit mengsel goed bruin is. Daarna giet men. naar behoefte, warm water bij met rijst, 4 rijpe doorgesneden tomaten en een wortel. Als alles goed gaar is, doet men het door den doorslag, dan weer in den ketel en voegt er wat zout. peper en, naar verkiezen, wat vleeschnat of een eierdooier bij en laat dan nog even doorkoken. B. Vleeschspijzen. 19. Groot vleesch. Rund-, kalfs-, varkens- en schapengebraad Wie een fornuis of kachel met oven heeft, zal goed doen het groote vleesch in den oven te braden. Onder bijvoeging van vet of boter en een kopie water wordt het vleesch in eene braadpan gebraden. Wen lette op gestadig bedruipen. Wie op liet vuur braden wil, neme een ijzeren ketel; wanneer het vleesch erin gelegd is, wordt de deksel gesloten. Wen dient erop te letten, dat het vleesch niet te hard brade en dat het van tijd tot tijd moet omgekeerd worden. Een groot stuk vleesch heeft meestal .3 uur noodig. kleinere stukken en ook kalfsvleesch zijn spoediger gaar. Men mag vooral niet te veel in 't vleesch prikken met de vork. Op deze wijze bereidt men ook kleinere stukken, als: ossesfaort, varkenskluifjes, varkenspoot en en -ooren en runderlappen, met het eenige verschil dat men hierbij meer water doet en er peper of ook wel muskaatnoot en mosterd bijvoegt. 20. Biefstuk. Nadat liet vleesch geklopt is, bestrooit men het met peper en legt het in de pan, waarin wat boter goed heet gebraden is en laat het eenige minuten aan beide kanten bruin worden. Het mag maar ééns gekeerd worden. Het zout strooit men er over als het bijna gaar is. Om saus erbij te maken giet men wat meel en water in de pan, als het biefstuk eruit is, die saus giet men er later over. Kalfsbiefstuk wordt op dezelfde wijze bereid, maar moet goed gaar gebraden worden. 21. Varkens- of kalfscoteletten. Laat de pan goed heet worden, doe er dan wat vet met boter in en laat die bruin worden. De coteletten worden bestrooid met peper en nootmuskaat erin gelegd, totdat ze aan beide kanten goed gaar zijn. \ un tiid tot tijd moet men ze omkeeren. Het zout wordt t laatst bijgevoegd. 22. Gebraden kuikens. Men laat eerst een weinig boter bruin braden, legt het kuiken met de borst naar boven er in en keert het later om; dan doet men er een weinig zout en peper bij. De saus bindt men met tarwebloem of aardappelmeel. 2.3. Gehakt. Men neemt gewoonlijk 1, KG. kalfs- en 1, k'G. varkensgehakt, hetwelk men met in melk geweekte broodkruim, een ei, peper, zout en notenmuskaat onder elkander kneedt. Dan braadt met het met vet en boter. 24. Gebraden lever. Eerst schilt men het vel eraf. Dan braadt men spek in dobbelsteentjes gesneden met fijngesneden ui, peper, zout en daarin laat men de lever zacht braden. Den ketel moet men goed toedekken. Daarna voegt men er een weinig azijn, een weinig suiker en een paar kruidnagels bij. Ook kan men de lever van te voren lardeeren, I dat is, hier en daar langwerpige reepjes spek erin steken, of ook de lever in vingerdikke stukken snijden en zoo spoediger gaar braden. Osselever wordt met zout in water gaar gekookt. (.3 uur). 25. Braadworst. Men legt de braadworst met heel weinig of zelfs zonder boter of vet in de pan en laat ze zachtjes gaar braden, terwijl men ze nu en dan eens omkeert. Is de worst erg vet, dan schept men het vet eraf. De saus bindt men met wat meel. Opdat de worst bij 't braden niet barste, legt men ze eerst even in kokend water. 2(>. Bloedworst met appelen. De appelen worden met de schil in schijven gesneden in vet gaar gebraden en dan uit de pan genomen. In datzelfde vet wordt dan de bloedworst in schijven gesneden aan beide kanten bruin gebraden. 27. Gestoofd soepvleesch. Men smelt wat vet en daarin laat men drie fijn gesneden uien bruin worden. Men legt het in stukken gesneden vleesch erin met een weinig water, mosterd, peper en zout en laat alles samen een weinig stoven. Om de saus te binden doet men er een lepel meel bij. 28. Kalfslapjes. Deze worden gestoofd met water, boter en zout. Sommigen doen er citroen, muskaatnoot of foelie in. Als de lapjes gaar zijn, dikt men de jus met bloem en roert er een eierdooier door onder zacht kloppen. 2l). zuur yi.eesch. Men laat 4 fijngesneden uien in vet bruin worden. Het vleesch, dat reeds daags te voren in azijn gelegd is, wordt met weinig water, peper, zout en laurierblad erin gelegd. Is het bijna gaar. dan doet men een lepel meel met azijn aangeroerd in de saus. Nu en dan moet liet vleesch opgelicht worden, wijl het gaarne aanbrandt. (2 a 2'/2 uur). .30. Gestoofde kip. Gewoonlijk kookt men eerst soep van de kip. De gekookte kip wordt dan gestoofd met boter en een weinig soep, zout en peper. De saus bindt men met een eierdooier. 31. Gebraden' haas of konijn. De haas of het konijn worden schoon gemaakt, gelardeerd en gedurende 2 a ,3 uren in boter in de pan gebraden. Als de haas gaar is, doet men er het bloed en wat melk bij. Anderen laten eerst wat boter bruin worden, leggen den haas met zout en peper er in en laten hem langzaam braden. .32. hazepeper. Men laat een paar fijn gesneden uien in boter goed bruin worden, dan legt men den haas, die een paar dagen met kruidnagels en fijn gesneden uien in azijn en in zijn eigen bloed gelegen heeft, 111 den ketel, vervolgens doet men den azijn en het bloed erbij, en laat dat alles een uur flink stoven. Is de saus niet dik genoeg, dan kan men ze binden met bloem. Men doet er, volgens smaak, een weinig suiker bij. 3,3. Huzarensla. Vleeschresten worden met bieten, augurkjes en uitjes onder elkander gehakt, dan voegt men er fijn gewreven aardappelen bij en maakt dat alles aan met olie en azijn. 34. pekelvleesch. Het vleesch wordt eerst afgewasschen en dan met kokend water opgezet en een uur zacht gekookt. 35. Hoofdkaas. Men zet een halven varkenskop in koud water te trekken. Dan hakt men hem in twee of drie stukken en laat hem in kokend water met zout, kruidnagels en peper gaar koken. Dan neemt men de beenderen eruit en hakt het vleesch grof; men kan er ook de longen en het hart bij hakken. Dan doet men het gehakte in een diepen schotel of kom en laat het afkoelen. 36. Frikkadei.len. Allerlei vleeschresten worden met een ui. geweekt wittebrood, wat vet en een ei fijn gehakt. Men kruidt met peper, peterselie, nootmuskaat en zout. Als alles goed door elkaar gemengd is, maakt men ei ballen van, die men in beschuit wikkelt en goed bruin braadt. .37. BALKENBRI.I. Men laat water aan de kook komen, dan doei men er de kaantjes van uitgebraden vet of andere vleeschresten. zout, gemalen kruidnagel en peper bij, vervolgens giet men er een kommetje bloed bij onder gestadig roeren. Dan strooit men al roerende boekweitemeel erin, totdat de brij zoo stijf is, dat de lepel er rechtop in blijft staan. Als zij koud is. snijdt men ze in stukken en bakt ze met vet in de pan. In plaats van water kan men ook vleeschnat gebruiken, dat bij de slagers per liter voordeelig te koop is. C. Visch. .38. SïOKVISCH. Als men den stokvisch zelf wil weeken, klopt men hem eerst zacht en van lieverlede harder, totdat hii geheel zacht is. Drie dagen vóór het gebruik zet men hem in koud water, waarin een weinig soda is opgelost. Den derden dag reinigt men hem. schraapt de huid, knipt de vinnen af, snijdt hem in grootere of kleinere stukken, rolt deze op, bindt ze met een draad en legt hem weer in frisch water lot den volgenden dag. Dat water moet men een paar keer vernieuwen. Drie uren vóór den maaltijd zet men de stokvisch op met kond water en laat ze langzaam heet worden, docli niet koken; het allerlaatste voegt men zout erbij. Als saus kan men in gewelde boter een gebraden ui en meel doen. Peper, mosterd en zout voegt men aan tafel naar welgevallen daarbij. 39. Gebakken visch. Herst wordt de visch geschrabd en ontdaan van staart en vinnen, dan wentelt men hem in zout en bloem of fijngestampte beschuit en vervolgens wordt hij in de koekepan gelegd, waarin eerst olie bruin gebraden is. Goede raapolie is te verkiezen boven boter, omdat deze te duur is. 40. Gekookte visch. Als het water kookt en gezouten is, legt men de visch erin en laat ze op een sterk vuur spoedig gaar worden. Als de vinnen gemakkelijk loslaten is de visch gaar. Op deze wijze wordt alle visch gekookt. 41. Gestoofde visch. Paling, zeelt, elft en kleine visch stooft men met bijvoeging van water, een weinig boter, zout en peper. Vet kan bij visch niet gebruikt worden. Voor ze opgediend wordt, moet de saus met aardappelmeel gebonden worden. 42. Bokking. Hokkingen kan men naar verkiezen open of dicht bakken. Bij zoete bokking moet wat zout en peper gevoegd worden. Men laat wat boter of olie goed heet worden, legt de bokkingen daarin en laat ze maar eenige minuten braden. 43. Zouthviscm. Men zet ze met koud water en wat melk op en laat ze 2 uren trekken, niet koken. 44. Haringsla. Zet eenige haringen gedurende een nacht in zuiver water. Dan maakt men ze aldus schoon: men vat ze bij den staart en trekt ze in tweeën, na ze vooraf over den ruggegraat te hebben opengesneden; dan neemt men de graat eruit en snijdt de haringen in stukken. \ erder neemt men fijn gesneden uien. gekookte bieten, zure appelen, peterselie, koude gekookte aardappelen, en maakt alles te zamen aan niet olie en azijn. 45. Mosselen. Wanneer ze goed schoon gemaakt zijn, laat men een weinig water met een ui, peper, zout, peterselie of selderij aan den kook komen; dan legt men de nosselen daarin. Men dekt den ketel, roert ze om in als de schelpen opengaan, zijn ze gaar. D. Aardappelspijzen. 46. Aardappelen koken. Nadat tic aardappelen geschrapt of zoo dun mogelijk geschild zijn, moeten ze een paar keer worden gcwasschen. Nieuwe aardappelen zet men op met kokend, oude met koud water, waarin een weinig zout. Ze moeten spoedig gaar koken. Wanneer ze gaar zijn (men beproeft dat met een vork) en het water afgegoten is, laat men ze op 't vuur opdrogen, terwijl men ze nu en dan schudt. 47. Gestoofde aardappelen. Als de aardappelen gaar zijn, worden ze fijn gemaakt. Dan stooft men ze met een weinig boter of vet, melk, nootmuskaat, peper en zout. \ erder kan men ze, naar verkiezen, in een schotel doen er een weinig gestampte beschuit met boter over doen en in den oven zetten om bruin te worden. 48. Gebakken aardappelen. Gekookte aardappelen in schijven gesneden laat men in de koekepan iu olie, vet of boter en een weinig zout bruin bakken. 4<). Patates frites. De aardappelen worden geschild, in lange reepjes gesneden, gewasschen en in een schoonen doek afgedroogd. Dan worden ze in kokend vet (half runds- en half varkensvet) gelegd. Als ze bruin zijn, doet men ze in den doorslag en strooit er wat fijn zout over. 50. aardappki.knk'ohk'. Overgebleven aardappelen worden fijn gekneed en met melk, meel. zout en, naar verkiezen, een ei vermengd. Dit mengsel bakt men in gesmolten spek of varkensvet en laat liet aan beide kanten goed bruin worden. 51. Aardappelsalade. Overgebleven aardappelen snijdt men in schijfjes en vermengt ze met olie, azijn, peper en zout, 52. Aardappelen met de schil. Men neemt hiervoor liefst kleine aardappelen, die men eerst goed afwascht en afdroogt. Men doet ze in den ketel met een weinig vet, peper en zout, sluit den ketel goed dicht en schudt er nu en dan eens mee; door den damp moeten ze gaar worden. 53. Appelen .met aardappelen. Men kookt de aardappelen op de gewone wijze doet er dan wat vet of boter bij; als ze bijna gaar zijn, legt men de geschilde en in stukken gesneden appelen er op en laat alles samen gaar koken. Daarna wrijft men alles fijn en mengt er, naar verkiezen, wat peper doorheen, 54. Aardappelen met uien. Men zet eenige uien tegelijk met de aardappelen op en laat ze op de gewone wijze met wat vet j^aar koken. Als ze gaar zijn, worden ze fijn gewreven en met zout en veel peper vermengd. Anderen laten de uien eerst in vet bruin braden en voegen dan de aardappelen met water, peper, zout en een weinig azijn daarbij. 55. Aardappelen met peterseliesaus. De aardappelen worden op de gewone wijze gekookt en de peterseliesaus, zie no. 91, er over gegoten. E. Versche groenten. 5t>. Spinazie. üoed schoongemaakt en gewasschen wordt ze gaar gekookt, fijn gehakt en met melk, zout, boter of vet gestoofd. 57. Witte kooi. wordt fijngesneden en terstond gestoofd met een weinig water, vet. spek of boter. Met aardappelen toebereid is het een uitmuntende hutspot. Zie no. 2. 58. Sayoyekool en boerenkool. Deze koolsoorten worden met ruim water afgekookt, fijn gehakt en gestoofd met vet of spek. Meestal worden ze als hutspot gebruikt. Zie no. (>2. 59. roode kool. Roode kool wordt niet afgewasschen, docli terstond gestoofd met azijn, zout en vet of boter. Men doet er een weinig suiker, een paar zure appelen en peper bij. 60. Bloemkool. Men zet ze daags te voren in koud water. Ze moet in ruim water gekookt worden. Bij 't opdienen doet men er melksaus over. Zie no. 93. 61. Spruitjes. Zij worden in ruim water met zout afgekookt, dan afgegoten en gestoofd niet een weinig boter, vet of jus, peper en nootmuskaat. 62. Hutspot. Wortelen, appelen, peren, koot, knollen, koolraap, uien, bieten, raapstelen enz. kan men tot hutspot maken door ze, als ze gaar gekookt zijn. met de aardappelen en het vleesch. spek of vet samen te stoven. 63. Andijvie, salade, cichorei, Brusselsch lol, prei, selderij, uien, raapstelen, knollen, koolraap en schorseneeren. Al deze groenten worden gestoofd met boter of vet, een weinig melk. peper en zout. Zooals vroeger reeds is opgemerkt, is het beter de groenten niet eerst af te koken. 64. worteltjes en erwten worden met weinig kokend water en weinig zout opgezet. Men stooft ze met boter of vet en peterselie. 65. Dikke boonen worden zonder zout in een open ketel gekookt. Als ze boven drijven, zijn ze gaar; dan worden ze afgegoten en gestoofd met melk, boter, zout, tarwebloem en boonenkruid. Als ze wat ouder zijn, kan men ze stoven met uitgebraden spek. 66. versche snijboonen worden afgehaald, gewasschen. in schuine reepjes gesneden en in weinig water en boter gaar gestoofd. 67. Peulen worden afgehaald, gewasschen en met boter langzaam gaar gestoofd. Als ze gaar zijn, roert men er wat zout en naar verkiezing suiker door. 68. Zuring. De zuring wordt zonder water gestoofd met wat boter en zout. 6(). Rhabarber. Nadat zij geschild, in stukjes gesneden en gewasschen is. laat men ze stoven met suiker. Men bindt ze met een weinig tarwebloem of met een eierdooier. 70 Salade. Kropsla wordt, na gewasschen te zijn, aangemaakt met eene saus van mosterd, peper, zout, olie en azijn. Ook van prik, veldsla, gekookte koude bieten, andijvie, roode kool, witte kool, enz. kan men rauwe sla maken, die met warme aardappelen gegeten wordt. I Ingemaakte en gedroogde groenten. 71. Zuurkool. a. Als men de zuurkool uit de ton gehaald heeft, giet men er eerst wat kokend water op, drukt ze dan uit en legt ze in den ketel met wat vet, spek, gezouten worst of gezouten ribjes en laat ze een weinig koken. Dan legt men de rauwe aardappelen er boven op en laat alles samen gaar worden. De aardappelen worden dan fijn gemaakt en er doorgeroerd. b. Men kan ook de zuurkool alléén stoven met vet en zout, terwijl men het vleesch en de aardappelen alléén kookt en later bijvoegt. Men laat dan water met vet en zout koken, legt de zuurkool er in en laat ze goed doorkoken. Dan voegt men daarbij de aardappelen en laat alles samen gaar koken. 72. Ingemaakte snijboonen. Daags te voren worden de snijboonen gaar gekookt; dan zet men ze gedurende den nacht in koud water, 's Morgens wringt nien ze uit. Dan Al Alle Conserves van de Firma V W. HOOQENSTRAATEN & Co tl worden van de allerfijnste grond= Ij stoffen met de pijnlijkste zin= i* delijkheid, volgens de hoogste ]|\ eischen der hygiene vervaardigd. doet men in de pan een weinig vet, en, naar verkiezen, eene ui, die men licht bruin laat braden, vervolgens de boonen met wat peper en de gekookte aardappelen of witte boonen daarin en laat ze gaar stoven. Men kan ook spek of worst mede stoven, evenals in de zuurkool. 73. Raapsthli-n. De raapstelen worden daags te voren afgekookt en dan behandeld als zuurkool; in plaats van aardappelen kan men er ook witte boonen bijvoegen. 8 71. WlTTH OF KRUINIi BOONI-N, I.INZI X. Men zet ze 's avonds te voren te weeken, 's anderendaags een paar uren vóór den middag laat men ze in datzelfde water koken. Als de schillen loslaten zijn ze gaar. Deze schuimt men af. Het zout voegt men er bij als ze bijna gaar zijn. Men dient ze op met zure saus. Zie no. 95. Q. Meelspijzen. 75. PANXHK'OHK. Men maakt een niet al te stijven deeg van tarwemeel of ook van half grutte- en half tarwemeel met lauwe zoete melk, een weinigje zout, gist en desverkiezend een ei aangemaakt. Dan laat men het deeg rijzen bij de kachel. Vervolgens doet men een weinig vet, boter of gesmolten spek in de pan, het deeg er boven op en laat hem aan beide kanten bruin worden. Men kan in den koek schijfjes spek, appelen, peren, kersen of krenten doen; voor spekpannekoek neemt men liefst boekweitemeel. 76. OlJHkOHKHN. Men maakt een beslag van tarwebloem, rozijnen of krenten, gist, een weinig zout en suiker. Als het deeg gerezen is, legt men de bollen in kokende olie. Dit doet men door een lepel van het beslag in de olie te werpen. Het dikke beslag krijgt van zelf den vorm van een bol. Het gebak is gaar als liet lichtbruin is. Men legt ze dan op een onbedrukt papier om de olie te laten afdruipen en strooit er dan wat suiker over. Men doet zooveel bollen te gelijk in de olie als er ruimte is in den pot. Appelbeignets worden op dezelfde wijze klaar gemaakt. Men doopt dan schijfjes zure appelen in het beslag en legt die in de kokende olie. 77. Ri.istkbrki. Laat 1 ) K.G. afgewasschen rijst in '/, liter water met wat zout gaar koken. Als 't goed kookt, giet men 1 'j-2 liter melk met een staafje kaneel, een paar lepels suiker, en een weinig saffraan daarin en Iaat het langzaam stijf worden. 78. Ghkookth rijst, oi-~ hort. Men neemt .3 maal meer water dan rijst (3 liter water op I K.G. riist) en laat daarin de rijst gelijkmatig gaar worden, terwijl men ze nu en dan omschudt. In rijst mag niet geroerd worden. Men eet de rijst met een weinig boter en suiker. Gort kookt men op dezelfde wijze; men doet er wel rozijnen onder. 79. Rijstkoek. Als de rijst gekookt en lauw geworden is, mengt men ze met een eierdooier, boter, kaneel en suiker. Alen doet dit dan in een schoteltje en bestrijkt het met l oter, bestrooit het met beschuit en laat de korst in c'en oven of op de kachel bruin worden. 80. Haverdeüort. Op I liter havergort neemt men 1 liter zoete melk of water en kookt dit met wat zont in een half uur gaar. 81. Macaroni. Breek de macaroni in vingerlange stukken en laat ze in water met zont gaar koken. Als ze gaar is, doet men ze in den doorslag en roert een stukje boter erdoor. .Wen kan er ook wat geraspte kaas bijvoegen. H. Melk- en eierspijzen. 82. Lammetjes pap. Vermeng 1 , K.ü. tarwebloem met 1 liter zoete melk en een weinig zout. zet ze op 't vuur en roer de pap tot ze gaar is. Op dezelfde wijze wordt havermout-, rijste-, gerste-, sagopap toebereid. 83. Oerstepap met pruimen. Men laat 11, kopje goed gewasschen gerst in weinig water koken, dan doet men er 1 liter melk bij. Nadat de pruimen in wat water met een staafje kaneel gaar gestoofd zijn, voegt men ze met wat suiker erbij. 84. Bierpap. Men laat het bier koken. Dan beslaat men de melk met wat meel, roert ze onder het bier onder bijvoeging van suiker en laat alles gaar koken. 85. roereieren. Maak de koekepan warm met boter en breek de eieren er boven, doe wat zout en peper daarin en roer ze tot een stijf geel gebak. Het vuur mag vooral niet hard branden. 86. Spiegeleieren. Men smelt een weinig boter of spek in de pan. breekt de eieren er in, zóó dat de dooiers heel blijven en strooit er een weinig zout en peper over. Het vuur mag slechts matig branden. 87. spekstrl'ie. Men laat eenige dunne schijfjes gezouten spek in de pan braden, men klutst de eieren met peper en zeer weinig zout en giet ze over het spek. I. Sausen. 88. Botersaus. Men smelt de boter met een weinig koud water en zout onder gestadig roeren, zonder ze nochtans te laten koken. 89. Speksaus. Men snijdt liet spek in dobbelsteentjes en laat deze flink braden. Hierbij voegt men een lepel meel en laat dit wat bruin worden. Dan roert men liet met kokend water aan, doet er een scheutje azijn en het noodige zout bij en laat dit alles even doorkoken. 90. Uiensaus. Men snijdt de uien fijn en laat ze met boter, vet of olie bruin worden; dan voegt men wat water, peper, zout en een scheutje azijn bij en bindt ze met bloem. 91. Peterseliesaus. Men zet wat water met soepvet, zout, peper en mosterd in de pan en bindt dat met bloem. De peterselie wordt fijn gehakt en later er door geroerd. 92. Mosterdsaus. Men laat een weinig boter met een lepel meel al roerende bruin worden, daarin doet men wat water, zout en peper. Als ze gaar is, roert men een lepel mosterd er door. 9.3. Bloemkool- oi- melksaus. Men zet melk, een weinig boter, zout en nootmuskaat op een zacht vuur te koken en bindt deze saus met bloem. Desverkiezend kan men er een ei doorroeren. 94. Zure saus. Men smelt in de pan wat boter, roert daaronder een lepel meel en voegt dan al roerende daarbij water, zout en een scheut azijn en laat alles goed doorkoken. 95. bessen'sapsaus voor puddingen. Men zet een tas bessensap met eene staafje kaneel en een lepel suiker op het vuur. Als het kookt roert men een weinig bloem of sago met weinig water aangemaakt er door. K. Toeschotels. 96. Appelmoes. Men kookt de geschilde, zure appelen, waaruit de klokhuizen verwijderd zijn, met een weinig water tot zij geheel fijn gekookt zijn. Dan roert men wat suiker, een lepeltje bloem met een weinig melk aangemaakt erdoor. Als de appelen niet spoedig ^aar worden, kan men er een lepel azijn bijvoegen. 97. Gestoofde pruimen. De pruimen worden 's avonds te voren in koud water gezet en 's anderendaags in ruim water met ten pijpje kaneel, citroenschil en suiker gekookt: liet water laat men verdampen. 98. Gedroogde appelen, peren, abrikozen. De vruchten worden eerst gewasschen en 's avonds te voren in water gezet en in 'tzelfde water gekookt met suiker, citroenschil en. als men wil, bessensap. Alen bindt de saus met een weinig bloem. L. Puddingen. 99. Griesmeelpudding. In een liter kokende melk met suiker roert men 1 ons griesmeel en laat dat 10 minuten koken. Dan kan men er naar verkiezen fijn gemalen zoete amandelen bijvoegen. Daarna giet men hem in een vorm en laat hem verkoelen. Men gebruikt hierbij saus van bessensap. ioo. Rijstpudding. Men laat '2 K.G. rijst in melk gaar koken, doet daarbij 1 ons gesmolten boter en een paar eieren, het sap van een citroen, kaneel en .3 lepels suiker. Saus als in 110. 99. 101. Maizenapudding. Men roert 1 ons maizena, '/a ons suiker en I ei door elkaar en veegt daarbij I liter melk; laat dat samen even koken en doet het dan in den vorm. Saus als in 110. 99, Een onovertroffen degelijk fabrikaat is Honig's /Viaizena. Vraagt dus Uwen winkelier naar dit Nederlandsch fabrikaat en Iet vooral op het merk „DE BIJENKORF". 102. Chocoladepuddinq. Men kookt 1 liter melk met suiker, voegt daarbij 1 ons cacao of poederchocolade met koude melk aangemaakt en laat dat onder gestadig roeren even meekoken. Als men er geen opgeloste gelatine doorroert is het beter den pudding 's avonds te voren klaar te maken. Men eet dezen pudding met crèmesaus, dat is, gekookte melk met een ei en suiker. M. Dranken. 103. Koffie. De koffie moet onmiddellijk voor het opgieten fijn gemalen worden. De koffiekan spoelt men uit met kokend water. Hoofdzaak is den geur der koffie te behouden. Als het water goed kookt, schenkt men eerst een weinig in de kan en laat de koffie trekken boven een waterketel. Na 5 of 10 minuten ^iet men de kan vol en druppelt een weinig koud water erbij. De koffie mag niet koken. Sommigen doen een paar korreltjes zout in de kan. 104. THEK. herst spoelt men den theepot uit met kokend water, dan doet men voor ieder persoon 1 schepje enn en giet er een weinig kokend water op. i a .i minuten giet men de benoodigde hoeveelheid kokend water bij en laat ze nog 5 minuten trekken, rhee mag niet koken; om hem warm te houden gebruikt men 't best een theemutsje. 105. Waterchocoladk en 106. Melkchocolade. Men zie de recepten voor waterchocolade en voor melkchocolade op bladzijde 140. Vierde Afdeeling. Moeder en Kind. De gewichtigste en moeilijkste, doch tevens ook de schoonste en eervolste taak eener moeder is de opvoeding der kinderen. Het wel en wee van het huishouden hangt vooral af van de wijze, waarop de huisvrouw hare moederplichten vervult. Wij spreken hier over de lichamelijke opvoeding. Om deze taak naar behooren te vervullen is het noodzakelijk dat de moeder iets van kinderopvoeding kenne: zij moet die dus leeren en zoo mogelijk zich daarin oefenen. Dikwijls moet ook de grootere dochter zich wijden aan de verzorging en opvoeding der kinderen, hetzij als helpster of plaatsvervangster der moeder, hetzij als kindermeisje in dienst bij vreemde menschen. Daarom moet ook de vrouwelijke jeugd bekend zijn niet datgene, wat tot een goede opvoeding der kinderen gevorderd wordt. Volgens liet getuigenis der geneesheeren is het groote getal kindersterften hoofdzakelijk het gevolg van eene verkeerde behandeling der kinderen in hunne eerste levensjaren. Wij geven hier de hoofdregels, die bij eene goede kinderopvoeding moeten in acht genomen worden. Deze wenken verdienen al ons vertrouwen, wijl zij ons door meerdere bekwame geneesheeren gegeven zijn. Vele jonge moeders verkeeren in deze hoogst belangrijke aangelegenheid in een betreurenswaardige onwetendheid. Zij zijn er zich niet van bewust, welk eene edele, heilige taak. maar ook welke zware verantwoordelijkheid haar op de schouders gelegd is. Dit boekje nu is een veilige, betrouwbare gids. Christelijke moeder, wanneer gij de lessen, daarin vervat, nauwkeurig in beoefening brengt, dan moogt gij hopen, dat gij, met Gods hulp, kinderen zult opvoeden, gezond naar lichaam en geest, kinderen, die u zullen vervullen met moedertrots en moedervreugde. Vergeet daarbij echter niet, dat „alle goede gave komt van den Vader des Lichts," dat „aan Gods zegen a/les is gelegen", dat gij dus in een hartelijk gebed van den Hemel de noodige kracht moet afsmeeken. om die hoogst gewichtige taak naar behooren te vervullen. J. J. ROMEN & ZONEN, ROERMOND, zenden franko tegen 55 ct. postwissel of in postz.: OUDERPLICHT. Nuttige Wenken voor Ouders en Opvoeders, Vrij naar het Duitsch van E. Ernst door A. V., R. K. Priester. Met Kerkelijke Goedkeuring. Bovenstaand werkje is een nuttige, ia onmisbare gids voor alle ouders, die het wel meenen met de opvoeding hunner kinderen. Wij laten hier een paar beoordeelingen van Katholieke bladen volgen : Het Centrum prijst het werkje als volgt aan: Wij begroeten met vreugde dit werkje, dat onschatbare, we durven zeggen onmisbare wenken en raadgevingen bevat. Al te zeer nog denken ouders, dat de zorg voor de opvoeding der kinderen alleen daarin bestaat, hen naar school en catechismus te zenden. Ouders, leest dit boekie om te weten wat ge doen moet als uwe kleine kleuters'allerlei vragen doen; hoe ge hen moet voeden, kleeden, verzorgen, niet alleen om er sterke menschen van te maken, maar ook sterke christenen; om te weten wat ge uw iongen en meisje zeggen moet als ze d? wereld ingaan, wat de moeder verplicht is haar dochter te zeggen, wanneer deze gaat trouwen —- altemaal dingen, die uit sleur, dikwijls uit verkeerd begrepen zedigheid verzuimd worden. De Maasbode schrijft: $ „Ouderplicht" handelt over liet opvoeden van het kind tot de deugd bij uitnemendheid, de kuischheid. Te liever vestigen wij de aandacht op dit boek, omdat het in deze teere zaak als een vertrouwbare gids door de katholieke ouders kan geraadpleegd worden .... Het paart de lner zoo noodige voorzichtigheid aan doortastendheid, waar zulks pas geeft. ^ I)e Gelderlander zegt o. m. : \ Inzonderheid de zedelijke opvoeding is het onderwerp van dit voortreffelijke boekje dat wij ouders en opvoeders ten warmste aanbevelen HOOFDSTUK I. Lichamelijke opvoeding van het kind. $ I. Raadgevingen aan moeders. A. \ an den tijd af, dat eene vrouw in blijde verwachting hoopt moeder te worden, begint voor haar de ernstige plicht voor haar eigen gezondheid te zorgen en alles te vermijden wat haar schaden kan. 1 • In eten en drinken moet ze vooral matig zijn en zich houden aan haar gewoon dagelijksch voedsel mits dit voedzaam en licht verteerbaar zij. Nadeelig voor haar zijn: al te vette, zure of sterk gekruide spijzen, mosterd, peper, azijn, uien, sterke koffie of thee. Zij drinke nooit zonderdorst te hebben en dan nog zoo weinig mogelijk. Sterke dranken mag zij volstrekt niet gebruiken. Indien zij geneigd is te braken, moet ze dikwijls en ieder keer weinig eten. Daarbij moet zij zorgen voor geregelden stoelgang. 2. l)e Ideeding moet warm en niet te nauwsluitend zijn. Vooral moet zij zich wachten voor kouvatten en voor kouüe ot natte voeten, ue kousen mag zij niet te vast aansnoeren, anders ontstaat dikwijls aderspat. .3. De grootst mogelijke zindelijkheid moet zij betrachten. Matig warme baden zijn zeer aan te bevelen. Zij neme echter geen voetbaden; wel mag ze de voeten met lauw water wasschen en dan goed afdrogen. I)e laatste drie maanden vóór de bevalling zal zij goed doen 's morgens en 's avonds de borst te wasschen met lauw water in den winter en met koud in den zomer. 4. Dan moet ze alle hevige lichaamsbewegingen vermijden, als: dansen, springen, hard loopen, heffen van zware lasten, diep bukken, hoog reiken enz. Matige beweging is echter weldadig. Bij onpasselijkheid moet ze den dokter raadplegen en geene kwakzalversmiddeltjes gebruiken. 5. Eindelijk mag zij zjch niet overgeven aan hevige gemoedsbewegingen: toorn, schrik, vrees, droefheid. Hare kommernissen moet ze rustig verdragen en zooveel mogelijk opgewekt blijven. B. 1. Eene kraamvrouw heeft op de allereerste plaats rust noodig. Men vermijde derhalve in hare tegenwoordigheid alle drukte, veel gepraat en mededeeling van allerlei onaangenaamheden. 2. De eerste drie dagen neme zij slechts vloeibare, doch voedzame en lichte spijzen, als: melk, cacao, vruchtensappen, geklutste eieren, lichte soepen van haverdegort. Na den derden dagmag zij magere soep van kalfs- of rundvleesch, wittebrood, beschuit en zachte eieren gebruiken. In de tweede week mag ze langzamerhand weer haar gewoon voedsel nemen. Zij mag echter geen sterk gekruide of gezouten spijzen gebruiken. De beste drank voor haar is jong gerste bier. linden- of venkelthee. die lauw met verdunde melk genomen wordt. Zij neme geen sterke koffie of thee en volstrekt geen sterken drank. \ ooral moet zij zorgen voor geregelde ontlasting en gebruike daartoe zachte laxeermiddelen. 3. De kraamvrouw moet niet te spoedig het bed verlaten — niet vóór den 9<*en dag als het eenigszins mogelijk is — daarbij moet zij zeer voorzichtig zijn om geen kou te vatten. Van den anderen kant mag zij zich ook niet overmatig verwarmen in een dik veerenbed. 4. Dan moet zij de grootst mogelijke zindelijkheid betrachten en, als ze schoon goed aantrekt, dat eerst goed verwarmen. Het is een groote dwaling te meenen, dat eene kraamvrouw in haar zelfde linnen moet blijven liggen. Dit misbruik geeft, helaas, aanleiding tot ernstige ge\ aren. Reinheid van huid en van linnengoed is het eerste en meest noodzakelijke behoedmiddel tegen alle ziekten. 5. In het begin neme zij slechts licht werk ter hand en ga niet uit bij ongunstig weer. Dat te \ roeg uitgaan heeft reeds aan menige moeder het leven gekost. £ 2. De voeding van het kind. A. Natuurlijke voeding. I. Met beste voedsel voor den zuigeling tot den leeftijd van 9 maanden is dat, hetwelk de natuur aan de moeder gegeven heeft. Dit voedsel te geven is trouwens een strenge plicht, waarvan eene moeder zich niet dan om zwaarwichtige redenen mag ontslagen achten. 2. Om echter eene goede voedingsstof te kunnen verschaffen, moet de moeder matig gebruik maken van melkvormende spijzen, wa'arbij echter afwisseling moet zijn; derhalve: melk, eierspijzen, erwtensoep, vleesch en vleeschsoepen, wittebrood enz. Zij onthoude zich van zeer vette, zure, gezouten, sterk gekruide of moeielijk verteerbare spijzen, als: vet, spek, kaas, azijn, specerijen, versch fruit, zuurkool, rapen, peterselie, stokvisch, augurkjes enz. «3. Als drank neme zij water of licht bier, doch volstrekt geen sterken clrank en niet al te veel koffie of thee. 4. Zij moet er voor zorgen, dat de voeding van het kind met zekere regelmatigheid geschiede; in 24 uren is het voldoende het kind 6 a 8 maal te voeden, dus om de drie uren en ieder keer niet langer dan een kwartier. Vele moeders meenen ten onrechte, dat het kind, zoo dikwijls het schreit, behoefte heeft aan voedsel. Het schreit dikwijls omdat het nat of ongemakkelijk ligt, iets hem drukt of hindert. De moeder moet zich zelve en het kind er aan gewennen, 's avonds, vóór zij zich ter ruste legt, het kind te wasschen, te verschoonen en te voeden :ii dan geen voedsel meer te geven vóór 's morgens ï a 6 uur. In het begin kost het eenige moeite, loch allengs gewent het kind eraan tot voordeel . oor zichzelf en voor de moeder. Alleen in de crste 2 maanden mag het kind 's nachts hoogstens een keer gevoed worden. Zoodra lief kind I jaar oud is moet het niet meer aan de borst gevoed worden. B. Kunstmatige voeding. Wanneer de moeder onmogelijk baar kind kan zoogen, moet het kind gevoed worden met de zuigflesc/i. 1. Minstens tot de ')e maand geeft men uitsluitend gekookte koemelk. Dat is voor bet kind spijs en drank te gelijk. Het is niet raadzaam melk \an een en dezelfde koe te nemen. Bij gebrek aan koemelk kan men ook geiten- of schapenmelk gebruiken. De melk moet zoo versch mogelijk zijn. Zij moet terstond bij ontvangst gekookt worden in een geëmailleerde pan, waarna zij op een koele plaats bewaard wordt in een geëmailleerde, glazen of porseleinen kan. goed toegedekt. 2. De gekookte melk moet met gekookt water, een weinig suiker (het beste is melksuiker, die in de apotheek verkrijgbaar is) en een paar korreltjes zout vermengd worden en wel in dezer voege: de i-,l week: ] deel melk en 3 deelen water, verderde lste maand: I „ 2 de en 3<*e „ half „ „ half ' de 4ie en 5"* „ 2 deelen „ „ | deel van af de 6d<; of 7de maand: onverdunde melk. \ erondersteld wordt, dat de melk niet reeds verdund of afgeroomd is; zou dat wel 't geval zijn dan zal men wat minder water bijvoegen. Men late de melk eerst goed doorkoken. Het gekookte water moet in de melk en niet de melk in liet water gegoten worden. In elk fleschje melk doet men een theelepeltje suiker en een paar korreltjes zout. De verdunde melk moet ongeveer 35° C.— 28" R.— 95° F. dus lauwwarm gegeven worden. Als liet kind de flesch begint te weigeren en daarna 2 a 3 uren rustig blijft, is dat een teeken dat het verzadigd is. 3. In plaats van water kan men ook een afkooksel van haverdegort, van gerst of rijst aan de melk toevoegen. In geval van diarrhee geve men rijstwater. Bij harde ontlasting gerstewater. Het is verkeerd in de eerste 3 maanden kindermeel te geven, het kind kan dat nog niet verdragen. Als het kind de melk niet goed verdraagt, kan men de melk verdunnen met gersteslijm in plaats van water. 4. Van 7 tot 10 maanden mag het kind matig gebruik maken van pap, eieren, of vleeschsoep. 5. De zuigflesch moet uiterst zindelijk gehouden worden. Na het gebruik moet ze terstond met kokend water (liefst sodawater) worden gereinigd, dan flink uitgespoeld en omgekeerd neergezet. Flesschen, waarin letters, koeien of figuren geprent zijn deugen niet, daar de afdruksels in het inwendige der flesch het reinigen verhinderen. Beter zijn de gewone zuigflesschen van doorzichtig, ongekleurd glas, over welker hals eene zoogenaamde dopspeen of gummihoedje getrokken wordt. De openingen (eene of twee) in de speen worden er in gebrand met een gloeiende stopnaald. Wanneer men de gevulde flesch het onderste boven houdt, moet de melk er druppelsgewijze uitvloeien. Men neme minstens 2 zulke spenen in gebruik. Na gebruik worden ze in kokend w ater gereinigd en dan in gekookt zoutwater of in boorwater bewaard. Elastieke of gummi slangen mzt glazen buisje zijn ten zeerste af te keuren, omdat zij niet behoorlijk kunnen gereinigd worden. In Frankrijk zijn ze zelfs verboden. Onreine flessc/ien en gummi slangen zijn volgens de geneesheeren, de moordenaars van eene groote menigte kinderen. Eene zorgzame moeder zal dus aan het gereedmaken en reinigen der zuigflesch hare grootste oplettendheid wijden en dat werk altijd zelf doen. 6. In de eerste 4 of 5 maanden moet het kind de melk zuigen. Men legge het kind op zijde en late het gedurende 10 a 15 minuten niet te haastig drinken, terwijl men de flesch vasthoudt. Het is zeer verkeerd het kind niet de flesch in de wieg te leggen en het dan maar aan zijn lot over te laten. In 24 uren geeft men (> a 7 keer een flesch. In de eerste week om de ,3 uren en laten om de 3 of 4 uren. 's Nachts moet men het kind laten slapen. Alléén in de eerste paar maanden mag men — als hiervoren reeds gezegd — het 's nachts eene flesch geven. 7. De moeders worden dringend vermaand aan de kinderen geen fopper of zuiglapje te geven mi ze stil te houden. Het kind ondervindt daarvan :il te dikwijls de noodlottige gevolgen in mond. naag en ingewanden, .la. niet weinig kinderen sterzen dientengevolge een vroegen dood! C. Aan andere spijzen gewennen. Na de l)den maand, en, zoo het kind goed gezond is, reeds vroeger moet het aan anderen kost gewend worden. Dat ontwennen moet geleidelijk en niet te spoedig of te plotseling geschieden. Men geve vooral geen te krachtig of moeielijk verteerbaar voedsel en lette er op, dat de voeding op vaste tijden plaats hebbe. Men geve dan papjes met rijst-, gries- of tarwemeel, wittebrood of beschuit bereid. Vleesch, groenten of aardappelen mag het kind eerst hebben als het 1 jaar oud is. Buitentijds geve men geen lekkernijen, koek, gebak, enz. en vooral geen vaste' suikerdeelen, b.v. suiker op de boterham: dat is zeer slecht voor tanden. Het is verkeerd kleine kinderen van alles te laten meeeten. Schadelijk zijn voor hen alle sterk gekruide of zure spijzen, sterke koffie of thee, veel aardappelen. Kinderen van 2 tot 5 jaar gedijen het beste bij melkspijzen, brood, eieren, meelspijzen, peulvruchten, groenten en vruchten. ij 3. Verzorging van het kind. 1. Kleeding. De doeken, waarin het kind gewikkeld wordt, moeten zacht en warm, maar niet zwaar zijn. De moeder zorge voor een ruimen voorraad zuivere windels van linnen (in den zomer» of van wol (in den winter). Alvorens een zuiveren windel aan te leggen, moet zij dien verwarmen. De luier mag niet geheel gesloten worden, de armen ft moeten vrij blijven. Het is goed t kind door den dag nu en dan eens los te maken, opdat het zich geheel vrij kunne bewegen; dat is ook gedurende den slaap zeer gewenscht. Na 6 weken moest men het kind niet meer inpakken, maar het kleedjes laten dragen. 2. Bed. Gebruik geen schommelwieg. De schommelingen werken nadeelig op hersenen en ingewanden. Daarom neme men een vast bedje, vaste wieg of kinderwagen. Men legge het kind op een matras van paardenhaar of zeegras en niet op een veeren onderbed. Het kussen, dat niet te hoog mag zijn, moet gevuld worden met zeegras of kaf. niet mei veeren. Dan moet het kind zijn eigen bedje hebben en niet gelegd worden bij de ouders. Men legge het kind op zijn rechterzijde, want op de linkerzijde slapen belemmert de regelmatige werking van het hart, daar de kinderborstkast nog te week is; nien dekke het niet te warm toe. s Winters moet het bedje verwarmd worden door middel van een kruik met warm water. Men late echter de kruik niet in bed liggen als het kind er in gelegd wordt. Dan hange men losjes over de wieg een licht gordijn van neteldoek en bedekke niet het hoofdje van 't kind. 3. Slaap. Hoe jonger het kind, des te meer rust heeft het noodig. Gedurende de eerste dagen zijns levens doet het niets dan eten en slapen. Na N maanden en tot het 3de jaar moet het in den namiddag nog eemge uren slapen. De rusttijden moeten zooveel mogelijk regelmatig van elkander gescheiden zijn. Men geve liet knul geen slaapmiddelen. 4. Kamer. De kanier, waarin liet kind ligt, moet droog, warm en luchtig zijn. Eene moeder zou goed doen zich een badthermometer te koopen cn te leeren hoe zij daarop de warmtegraden moet aflezen. (Zulk een badtliermometer kan dienst doen om den warmtegraad van het badwater en dien der kamer te regelen). In den winter mag de kamer niet warmer zijn dan 15° R. (19° C. of 66 F.) dus matig warm. In 't bijzonder moet gezorgd worden voor versche, uivere luclit, vooral als in de kamer, waarin het kindje ligt, tevens gekookt wordt. Men zette de wieg niet te dicht bij de brandende kachel en ook niet in den tocht. 5. Lucht en beweging. In den zomer mag het kind niet voor den löen of 15en dag in de buitenlucht gebracht worden en dan niei langer dan I uur; in den winter wacht men tot het kind (> a 8 weken oud is, en dan moet het nog goed weer zijn, niet bij scherpen noorden- of oostenwind. Men moet zich niet haasten het kind te doen loopen. Het moet leeren op den grond kruipen en zelf opstaan. Daarom gebruike men geen leibanden, geen loopstoe/en of loopmanden, zij zijn nutteloos en nadeelig. Vooral kleine meisjes mogen niet te vroeg leeren loopen, daar zulks in het beenige hekken blijvende veranderingen te voorschijn roept, waarvan zij later, als gehuwde vrouw, de treurige gevolgen ondervinden. Eveneens is het verkeerd kleine kinderen te vroeg rechtop te laten zitten. Daardoor ontstaan niet zelden verkrommingen der wervelkolom en stoornissen in de ontwikkeling van inwendige organen. Een kind mag niet vroeger aan rechtop zitten gewend worden, dan tot het de kracht heeft zich zelf op te richten en zijn hoofdje recht en stijf te houden. Derhalve zette men het kind niet in een zoogenaamden kinderstoel voor de 10de maand. 6. Reiniging. De hoofdzaak bii de verzorging van het kind is zindelijkheid. Het kind móet in zijn eerste levensjaar minstens eenmaal daags in zuiver, lauw water gedurende 5 minuten gebaad en gewasschen worden. Het water mag in de eerste weken niet warmer zijn dan 28° R. (35u C. of 95° F.) en later iets minder warm. Dat baden en wasschen moet niet vroeger geschieden dan minstens 12 uur nadat het kind voedsel genomen heeft. Als het kind hoest, als het buikloop of ontsteking aan de oogen heeft moet men liever niet baden. Gedeeltelijke wasschingen met lauw water, spons en zachten doek hebben plaats onmiddellijk als en zoo dikwijls zulks noodig is. Als het kind schreit denke men altijd eerst dat het zich bevuild heeft en men verzorgehetdan. Het is goed reeds vroegtijdig het kind eraan te gewennen, zelf de zindelijkheid te betrachten en voor het naar bed gaan en bij het opstaan zijne behoeften te doen. 7. Eenige raadgevingen : a. Hoofdonreinheid wordt voorkomen door s avonds het hoofdje met zuivere warme olie in te wrijven en het 's morgens voorzichtig af te wasschen. b. Het is een verkeerde gewoonte van vele moeders, het kind, zoodra het onrustig wordt, op te nemen en rond te dragen om het stil te houden. In plaats daarvan moesten zij eerst naar de oorzaak van die onrust zoeken en die terstond verhelpen. Als het niets mankeert, late men het maar rustig uitschreien, zonder het op te nemen of te schommelen, anders wordt het kind later eigenzinnig. c. Dan moeten de moeders er aan denken het kind afwisselend nu eens op den rechterarm en dan weer op den linkerarm te dragen. Vele verkrommingen zijn aan dat eenzijdig dragen toe te schrijven. Kinderen, die hun hoofdje nog niet stijf kunnen houden, moeten in liggende houding gedragen worden. (/. Eindelijk zij men voorzichtig bij het oplichten van het kind: een kind mag men niet anders opnemen dan met beide handen onder de armen, dus niet bij de armen. § 4. Kinderziekten. 1. Met tanden krijgen. Het beste verzachtende middel is het tandvleesch dikwijls met koud water te wasschen of te betten. Verstopping moet verholpen, buikloop daarentegen niet terstond tegengegaan worden. Als het kind koortsachtig is mag het niet buiten gebracht worden. Als toespijs bij de melk geve men bij voorkeur vruchtensappen en gekookte, doorgezeefde bladgroenten, vooral spinazie. Daarbij houde men streng aan regelmatigheid bij de maaltijden. Bij ernstigere ongesteldheid raadplege men den dokter. -• riet Pas geboren kind kan eene gevaarlijke oogziekte hebben, die liet in 24 uren tijds geheel blind kan maken. Zoodra de moeder eene oogziekte bemerkt moet ze terstond geneeskundige hulp inroepen en intusschen de oogen van het kind rein houden met zuiver, gekookt, doch lauw water. Dringende vermaning. Verzuim niet bij ieder kind, dat in de eerste dagen lijdt aan ontstoken oogen, zoo spoedig mogelijk een dokter te roepen. Hén dag te laat kan oorzaak zijn dat het kind voor heel zijn leven ongeneeslijk blind wordt. .3. Geneeskundige hulp is eveneens spoedig noodig als het kind „loopendoor" heeft, daardoor ontstaat niet zelden geheele of gedeeltelijke doofheid. l. Spruw, waarbij in den mond kleine witte vlekjes ontstaan, is doorgaans het gevolg van onzindelijkheid. De moeder zorge dus den mond van het kind en alle voorwerpen, die het in den mond kriigt, goed zindelijk te houden. Den mond van 't kind moet ze wasschen met half water en half brandewijn. 5. Braken komt veel voor en is niet gevaarlijk als het ontstaat door te haastig of te veel drinken. Het kan \ erholpen worden als men het kind rechtop houdt en het zachtjes tusschen de schouders klopt, waardoor de met het voedsel ingeslikte lucht ontwijkt. 6. Buikpijn en diarrhee of buikloop ontstaan meestal door verkeerd voedsel, overlading der maag of kouvatten. Men zorge het kind goed warm te houden. In plaats van koemelk geve men liefst slijmachtige spijzen, b.v. liaverdegortwater met eiwit of rijstwater. De voeding moet natuurlijk beantwoorden aan den leeftijd, doch zij moet in alle geval vloeibaar, voedzaam en warm zijn. Vooral geen koude vloeistof! 6. Engelsche ziekte komt het meest voor bij kinderen, die met de flesch gevoed worden. Deze ziekte ontstaat ook veel door ondoelmatige cn onregelmatige voeding, veel vette of zoete spijzen, veel zwartbrood, aardappelen, onrijp fruit enz. Kinderen, door deze ziekte aangetast, moeten veel melk en veel rust hebben. .Men late zulke kinderen niet op een veerenbed, maar op een harde matras, slapen. Daarbij kan men hun levertraan geven, doch niet 's zomers. De levertraan is eene olieachtige vloeistof, die verkregen wordt uit de lever der kabeljauw. Kinderen hebben in 't begin er wel een hekel aan, doch wanneer zij ze eenige dagen gebruikt hebben, worden zij er zelfs op verlekkerd. In den tegenwoordigen tijd wordt het gebruik der levertraan door de geneesheeren zeer aanbevolen. I;en der bekendste merken is dat van Draisnia van Valkenburg te Leeuwarden, die er een specialiteits-handel in drijft. 7. Stuipen. Zoodra het kind stuipaanvallcn krijgt, roepe men den dokter. Intusschen kan men het kind, gedurende 10 minuten baden in een bad van 35° C., waarbij borst, armen en beenen flink moeten gewreven worden. Na het baden legt men het kind in een wollen deken gewikkeld, in bed en aan zijn voetjes een kruik met warm water met een natten doek omwikkeld. 8. Klierziekte ontstaat door overerving of ook door onvoldoende of ondoelmatige voeding. Aan klierachtige kinderen geve men geen scherp gezouten of gekruide spijzen, geen koffie, thee, bier, wijn of bouillon. Het beste voedsel voor zulke kinderen is: melk, eieren, brood, haverdegort, rijst,groenten, vruchten en matig vleesch. Zeer aan te bevelen is appelmoes, daarbij veel lichaamsbeweging en veel zuivere lucht. ('. Dauwworm of hoofdzeer mag niet met water behandeld worden. De beste remedies zijn: nauwgezette zindelijkheid, inwrijvingen met warme slaolie, omslagen met warme kamillenthee, bepoederen met een of andere meelsoort. Sommige bijgeloovige menschen meenen geheel ten onrechte, dat huiduitslag niet mag verdreven worden, uit vrees dat hij anders „naar binnen slaat." Hoe eerder die wordt genezen, des te beter. 10. Hoofdonreinheid of luizen verdrijft men door wasschingen met lauw zeepwater en met een fijnen haarkam. Mijten en luizeneitjes verdwijnen doorliet hoofd te wasschen eerst met azijn en dan met lauw zeepwater. Ook kan men 's avonds het hoofd inwrijven met gelijke deelen petroleum en slaolie en s morgens wasschen met lauw water en witte zeep. 11 Wormen. Kinderen, die last hebben van wormen, geve men niet veel brood, meelspijzen of zoetigheden. Aan heel kleine kinderen geve men geen wormkoekjes of pastilles, tenzij op advies van den dokter. 12. Het wondzijn der kinderen ontstaat door gebrek aan zindelijkheid. De behandeling bestaat in het zorgen voor droog ondergoed, geregeld baden en wasschen met koud water en bepoederen met aardappelmeel. 13. De meeste ontstekingen bij kinderen, long-, maag- of darmkatarrh ontstaan door kouvatten, inademen van koude of onzuivere lucht, plotselinge afkoeling, koude of natte voeten, te koude baden, inwikkelen in vochtige doeken, of ook door verkeerde voeding, het toedienen van spijzen, die t kind niet kan verdragen. Daarom moet de moeder er steeds op bedacht zijn; al deze oorzaken,die de gezondheid en zelfs het leven van het kind bedreigen, weg te nemen. 14. Dan ontstaan vele zware kinderziekten hierdoor, dat men kleine ongesteldheden verwaarloost of te lang wacht alvorens den geneesheer te raadplegen. 15. Kr zijn nog altijd menschen, die hun kind niet willen laten vaccineeren of inenten. En toch is de vaccinatie een der heilzaamste ontdekkingen der vorige eeuw als voorbehoedmiddel tegen de zoo gevaarlijke pokken. Ziedaar eenige der meest voorkomende kinderziekten. Wanneer eene moeder nu haar kind ziek ziet worden, moet ze het met veel geduld en veel zorg, met zachtheid en liefde verplegen, niet hare toevlucht nemen tot allerlei kwakzalversmiddeltjes, doch in ernstige gevallen den dokter raadplegen. HOOFDSTUK II. Geestelijke opvoeding van het kind. $ 1. Qroot gewicht eener goede opvoeding. \ eel. onnoemelijk veel is er gelegen aan de goede opvoeding der kinderen, want de mensch wijkt in zijn later leven niet licht af van den weg, dien hij in zijne prille jeugd heeft ingeslagen. Gelukkig het kind, dat eene waarlijk goede moeder heeft! ,1a, de groote bisschop Mgr. Ketteler aarzelt niet te zeggen: „Eene christelijke moeder is de grootste onder alle oenaden Gods." De eerste opvoeding der kinderen is hoofdzakelijk het werk der moeder, vooral in die gezinnen, waar de man, meestal van 's morgens vroeg, als de kinderen nog slapen, tot 's avonds laat, als zij weer ter ruste zijn, van huis afwezig is. Wanneer men in onze dagen allerzijds hoort klagen over de lichtzinnigheid en ongebondenheid der jeugd, dan ligt het voor de hand. dat wij de oorzaak daarvan moeten zoeken in de gebrekkige of slechte opvoeding der kinderen. Daarom is het een zaak van groot belang, dat de moeders leeren welke eischen gesteld worden aan eene goede opvoeding. Die eerste opvoeding nu is grootendeels het werk der eerste zes jaren, en zij moet een aanvang nemen reeds in 't eerste levensjaar des kinds. In dien tijd moet het goede zaad in de kinderziel worden uitgestrooid en het onkruid worden uitgeroeid. Oi de ouders later goede vruchten zullen oogsten dan wel distels en doornen, m.a.w. of de kinderen in hun later leven goede of slechte wegen bewandelen, of zij hunnen ouders een voorwerp zijn van vreugde of verdriet, of zij hun tot eer of tot schande strekken. •Jat alles hangt af van de opvoeding. De kinderen worden wat de ouders ervan maken. Vele ouders meenen ten onrechte, dat de kinderopvoeding eerst begint in school en christelijke leering. Juist het tegendeel is waar. Dan moet de eerste opvoeding reeds voltrokken zijn, want priester en onderwijzer kunnen slechts opbouwen op den grondslag, door de ouders gelegd. Als die grondslag niet deugt, dat is, als die eerste opvoeding van het ls,e tot het 7dt jaar is verwaarloosd, dan is het bijna onmogelijk die fout nog te herstellen. „Met de goede opvoeding der kinderen moet, om hun geloof en godsdienst te beveiligen en hunne zeden rein te bewaren, noodzakelijk een begin gemaakt worden van hunne teederste jaren af, reeds in het huisgezin." Aldus Z. H. Leo XIII in zijne Hncycl. Inscrutabili, 21 apr. 1878. Het doel der opvoeding moet zijn het kind te vormen tot een goed christenmensch en tot een nuttig lid voor Kerk en Staat. Zeker, dat werk is moeielijk, veel wijsheid, veel geduld en groote genaden zijn daartoe noodig. Wij laten hier de voornaamste regels eener goede opvoeding volgen. Christelijke moeder, vertrouw op de ervaring van wijze mannen, die ze hebben opgesteld en beijver u volgens deze aanwijzingen uw kinderen op te voeden, opdat gij van hunnentwege op dankbare wederliefde en van Godswege op een overgroot loon moget rekenen. A. Het beste opvoedingsgesticht is het ouderlijk huis. W il het groote werk der opvoeding slagen, dan moeten vader en moeder samenwerken. Dit kan slechts geschieden in eene familie waar huiselijkheid woont. \\ aar moeders oog dag en nacht over hare kinderen waakt, waar haar woord hen onderwijst en hare hand hen leidt. Waar de vader, na volbrachten arbeid, in den huiselijken kring zich bezig houdt met zijne kinderen, hen ondervraagt en leert, hen loont naar verdienste en straft naar eiscli, waar hij met hen speelt en dartelt en zich geheel geeft aan zijne kinderen. In zulk een huishouden worden kinderen gevormd, die hunnen ouders tot eer en tot troost verstrekken. De moeder heeft dus op de eerste plaats te zorgen voor een waarlijk christelijk familieleven. Zij spare geen moeite om haar huis door orde en zindelijkheid recht gezellig te maken, opdat haar man zijne ontspanning vinde in den familiekring en niet elders. Zij geve haar kind nooit, dan alleen llcn uitersten nood aan anderen ter verzorging, ook niet aan grootouders of andere verwanten. Zij zoeke geen werk op een fabriek 01 elders buitensIiuis, om zoodoende het inkomen te vermeerderen, want de plaats eener moeder is thuis bij haar kind. Wat zij buitenshuis verdient kan onmogelijk opwegen tegen hetgeen zij verliest door liet verwaarloozen van haar huisgezin en van de opvoeding harer kinderen. B. Bene zaak van groot belang bij de opvoeding is ook het ouderlijk voorbeeld. „ Woorden wekken, voorbeelden trekken" zegt het spreekwoord. Gij moogt nog zoozeer uw best doen de kwade neigingen uit het kinderhart uit te roeien en het goede in hen te bewaren en aan te kweeken, gij moogt hen nog zulke schoone lessen en vermaningen geven, hen berispen en bestraffen, als ze zulks verdienen, al uwe moeiten en zorgen zullen vergeefsch zijn als gij zelf anders doet dan gij leert. Het goede voorbeeld heeft eene wonderbare kracht. De handelingen en de levenswijze der ouders zijn het boek, waaruit de kinderen leeren. Afgezien van latere verleiding worden de kinderen zóó als de ouders zijn. De deugden of de gebreken der kinderen zijn de weerklank van die der ouders. Zooals de vader is, zoo wordt doorgaans de zoon, en zoo:ils de moeder, de dochter. De appel valt niet ver van den boom. Wees derhalve eerst zelf vroom en godsdienstig, begin en eindig den dag met gebed, houd vast aan het schoone gebruik dagelijks gezamenlijk het Rozenhoedje te bidden, wees nauwgezet n 't vervullen uwer christelijke plichten, wees matig ;ii tevreden, wees vlijtig en ordelievend, wees zachtmoedig en verdraagzaam, eerlijk en oprecht, 9 wees vooral eerbaar en zedig in al uw woorden en gebaren, dan moogt gij de zoete hoop koesteren in het hart van uw kind die schoone deugden te zien ontluiken, waarvan gij later de vruchten zult plukken j 2. Het bestrijden der kwade neigingen. Tengevolge der erfzonde is de mensch van nature tot het kwade geneigd. Ook in het kinderhart sluimert de drang naar het kwaad, ook daar liggen de kiemen tot velerlei zonden en ondeugden. Welnu, dat kwaad, als het onkruid op een vruchtbaren akker, moet uitgeroeid worden. Om echter die kwade neigingen te bestrijden moet de moeder ze eerst kennen. Zij moet weten naar welke ondeugd, welk gebrek of hebbelijkheid het kind 't meest overhelt, en daartoe moet zij haar kind bestudeeren, dat is, zij moet scherp toezien hoedanig het karakter, de geaardheid is des kinds. Het eene kind is meer geneigd tot onoprechtheid of valschheid, een ander tot zingenot, een derde tot bedrog, onrechtvaardigheid, afgunst, lichtgeraaktheid, twist, ijdelheid, vernielzucht enz. Wanneer de moeder 1111 weet welk het hoofdgebrek is van haar kind. dan late zij niets onbeproefd 0111 die kwade neiging het eerst van jongsafaan te bestrijden. 1. Leugenachtigheid. In de neiging tot liegen openbaart zich bii vele kinderen reeds vroegtijdig hoezeer de mensch naar het kwade overhelt. ..Leugenachtige lippen zijn den Heer een gruwel.'' zegt de ri. Schrift. De moeder moet wel bedenken, dat van haar kind niet veel goeds te verwachten is, als het haar niet gelukt heur kind het liegen af te leeren. Daartoe moet zij de volgende middelen wijselijk aanwenden: 1. De moeder moet zelf altijd oprecht zijn, den kinderen niets voorliegen en geen aanleiding geven tot liegen: a. Het is daarom ten zeerste af te keuren als de moeder haar kind, zooals men zegt. iels wijs maakt, of op de mouw speldt. Wanneer het kind iets vraagt, wat het nog niet behoeft te weten, dan mag de moeder geen onwaar antwoord geven, maar liever de vraag ontwijken zonder te liegen. Als zij iets beloofd heeft aan het kind, moet zij die belofte ook houden, anders zou zij het vertrouwen en daarmede de liefde van haar kind verliezen. b. Hen groote fout begaan vele moeders doordien zij haren kinderen de leugen voorzeggen: b.v. „Gij hebt het immers niet gedaan ?" ,Als ik wist, dat gij het gedaan hadt. dan " Wat zal het kind op zulke vragen anders antwoorden dan: „Neen"? Hrger nog zou het zijn als zij haar kind aanspoorde om te liegen : b.v. met le zeggen „als vader U vraagt.... dan moet ge zeggen...." c. Zij mag ook de openhartigheid der kinderen niet noodeloos op de proef stellen. Als zij b.v. verneemt, dat het kind iets misdaan heeft, dan vrage /.\\ niet: „Hebt gij dat gedaan ?" Kinderen moet men niet veel vragen. d. Men wachte zich ook aanleiding te geven tot lagen, ben kind vreest elke bestraffing en vooral als te dikwijls met zware kastijding geuieigd wordt zal liet zich liefst door een leugen darrran zoeken te onttrekken. e. Eene andere fout begaan soir.nige ouders hierdoor, dat zij hunnen kinderen hedemaal geen geloof schenken. Als men geen gegronde reden heeft om te twijfelen aan de waarheid zijner woorden. moet men liet kind geloof sc'cnken: maar andererzijds moet eene moeder ook niet te lichtgeloovig zijn, doch zich altijd van de waarheid overtuigen. 2. Laat geen lengen ongestraft. a. Het is niet genoeg aan het kind te zeggen, dat de leugen eene zonde is. die door God gestraft wordt, neen, het kind moet ook weten, dat liegen liet niet kan baten en dat, zoo het iets misdaan heeft en daarbij nog liegt, dubbele straf het te wachten staat. Hoe grooter de leugen des te strenger moet ook de straf zijn. I). Wanneer het kind zijne bedreven fout bekent, moet de straf bij kleinere kinderen geheel en bij grootere gedeeltelijk worden kwijtgescholden. 2. Onverdraagzaamheid. 1. Wanneer het kind erg geneigd is tot vechten en krakeelen, moet de moeder eerst de oorzaak dier lichtgeraaktheid zoeken te achterhalen. Is het kind ziekelijk, dan dient zij dat in aanmerking te nemen, doch indien het kind werkelijk onvriendelijk, onverdraagzaam, opvliegend of wraakzuchtig is. dan moet zij die drift krachtig bestrijden. Vele ouders zijn hierin zeer onverstandig. Klein Jantje heeft zich bezeerd aan stoel of tafel en weent. „Stoute tafel" zegt moeder, „sla de tafel maar." Jantje doet het en is stil. Maar later, als broertje of zusje hem iets in den weg legt, is Jantje dadelijk gereed er op te slaan, en zoo wordt in dat jeugdig kinderhart de wraaklust aangekweekt. 2. De kinderen moeten eraan gewend worden elkaar te verdragen en liefderijk met elkaar om te gaan. De ouders moeten hierin evenwel het voorbeeld geven. Als de kinderen herhaaldelijk getuigen zijn van twist- en scheldpartijen tusschen vader en moeder, dan zullen de schoonste vermaningen tot vredelievendheid op hen weinig indruk maken. 3. Dan moet men niet dulden, dat de kinderen elkaar toespreken op groven, onbeschoften toon en dat zij altijd gelijk willen hebben. Hebben de kinderen onderling twist gehad, dan zal de moeder er op aandringen, dat zij zich weer met elkander verzoenen. Zij moet hun leeren, dat zij geen kwaad met kwaad mogen vergelden, dat zij niet op hunne beurt mogen slaan of schelden als een ander hen geslagen of gescholden heeft. Zij wijze hen op het voorbeeld van den Zaligmaker, die, hangend aan het kruis, nog bad voor zijne beulen. 3. Nijd en afgunst. Nijd en wangunst zijn hatelijke ondeugden, die soms zeer noodlottige gevolgen na zich sleepen. Denk slechts aan den broedermoord van Kaïn. De moeder moet bij elke voorkomende gelegenheid, als het kind misnoegd is, wijl broer of zus meer bevoordeeld zijn, liet kind er op wijzen, lioe leelijk liet is zich te ergeren als anderen een weinig meer hebben ontvangen. Zij moet hun leeren elkaar lief te hebben, gaarne van het hunne iets aan anderen mede te deelen en tevreden te zijn met hetgeen zij ontvangen hebben. Het zou echter verkeerd zijn. als zij, op in 't oog loopende wijze, het eene kind boven het andere bevoordeelde. Heeft zij reden om van het eene kind meer te houden dan van het andere, dan late zij dat toch niet merken. Zulks wekt afgunst. Vooral moet de moeder voorzichtig zijn in 't spreken over anderen. Wanneer zij in tegenwoordigheid der kinderen met verachting spreekt over haren evenmensch. aan hare misnoegdheid lucht geeft als het iemand goed gaat of er zich over verheugt als iemand tegenspoed heeft, dan wordt de zoo verachtelijke ondeugd van leedvermaak in 't kinderhart aangekweekt. 4. Snoeplust en diefachtigheid. I. Hoe meer de snoeplust wordt bevredigd des te meer wordt ze opgewekt. Daarom geve men den kinderen niet te dikwijls lekkernijen tot belooning. Het beste middel om de kinderen van het snoepen af te houden, is ze reeds vroegtijdig te gewennen aan matigheid en regelmaat bij het eten. Het kind moet leeren, dat de spijzen ons gegeven zijn om het leven te onderhouden. Het aangename moet nevenzaak blijven. Daarom is het zoo verkeerd de kleine kinderen op de lekkerheid van snoeperijen opmerKzaam te maken, door tc zeggen : „O. hoe lekker!" enz. Buitentijds geve men den kinderen niet licht iets te eten en eene moeder zou zeer verkeerd handelen altijd maar toe te geven, als het kind om eten vraagt. Aan tafel moet zij er op letten, dat de kinderen niet te veel of te gulzig eten. als er iets wordt opgediend wat van hun gading is. Vooral moet zij niet dulden, dat het kind bij het eten kieskeurig is. Ben kind moet alles leeren eten. Wil het van de een of andere spijs niet nemen, dan moet zij niet zoo onverstandig zijn iets anders in de plaats te geven. Zij moet liever het kind laten pruilen en later weer dezelfde spijs voorzetten. Zeer verkeerd zou liet zijn aan het kind snoepcenten te geven, want de eens opgewekte snoeplust streeft altijd naar meer en zoo komt 't van snoepen tot stelen. 2. Kinderen brengen soms allerlei zaken thuis, die blijkbaar aan anderen toebehooren; dat mag de moeder niet dulden en zij moet er op aandringen het vreemd goed weer terug te geven, zelfs dan als de kinderen beweren het van hun kameraadjes ontvangen te hebben. Hebben zij iets gevonden, waarvan de eigenaar bekend is. dan moeten zij het terstond terugbrengen. Is de eigenaar onbekend, dan late men hem opsporen. Nooit mag geduld worden, dat de kinderen bij buurlui of in tuinen ooft of andere zaken stelen, dat zij het eigendom van anderen beschadigen of bederven. Zelfs bij het spelen moeten de kinderen streng eerlijk zijn. Dan nioet men toezien geen dieven te maken door b.v. geld, fruit of lekkernijen onder 't bereik der kinderen te laten liggen; en komt een kind van een boodschap terug, dan zal men zich vergewissen, of 't geen centen achterhoudt. Men late echter het kind niet vermoeden, dat men het wantrouwt. Het noodlottigste zou wel zijn als de moeder zelf niet eerlijk is in handel en wandel. Als b.v. het kind bij den kruidenier te veel geld heeft teruggekregen, dan moet moeder dat niet houden, maar het onmiddellijk laten terugbrengen, Eindelijk moet elke diefstal of onrechtvaardigheid streng gestraft worden. Hier vooral geldt het woord der H. Schrift: „ Wie de roede spaart, haat zijn zoon." § .3. De goede eigenschappen bewaren en aankweeken. 1. Levenslust en opgeruimdheid. Een gezond kind is van nature opgeruimd en levenslustig. Deze goede eigenschap moet men in 't kind trachten te bewaren. Als het kind schreit of bedroefd is, dan zoeke men eerst naar de reden ervan. Bij kleine kinderen is het schreien niet altijd een teeken van honger, zooals vele moeders meenen. Het geween is de spraak van het kind, liet is een vragen naar hulp. Eene verstandige moeder zal dan terstond navorschen, wat het kind verlangt en het hulpelooze wicht verzorgen. Heeft liet kind zich bezeerd door val of stoot. dan is het beter het kind de pijn te doen vergeten dan het te beklagen. Ben goed middel om de levenslust en opgeruimdder kinderen op te wekken is de zang. Zing daarom uwen kleine dikwijls een lied voor, wanneer gij hem in uw armen draagt, daardoor wordt het muzikaal gevoel opgewekt en het gehoor gescherpt. Sommige moeders hebben er pleizier in, hare kinderen plotseling te verschrikken, hard in de ooren te roepen, hevig heen en weer te schudden, de aogen plotseling met de handen te bedekken of te dreigen met zwarten Piet of boeman. Zulke handelwijzen moesten echter achterwege blijven, want niet dleen wordt het kind daardoor beangst en bang, :naar zij werken ook verderfelijk op hersenen en zenuwen en zoodoende kan de gezondheid er grootelijks door geschaad worden. Ook later, als de kinderen grooter worden, moet nen hun niet allerlei dwaze spookgeschiedenissen, geestenverschijningen en dergelijke geheimzinnige verhalen voorhouden. 2. Arbeidzaamheid en ordelievendheid. De eerste vorm van arbeid voor het kind is het spel. Gezonde kinderen spelen gaarne. Het eenvoudigste speelgoed is het beste. Het noet vooral solied zijn en op verschillende manieren "'>CTm '«™ Qeef liun geen zaken, die ze spoedig moe worden on.wikkel!8,T WTbli " m°c,c" ""I"'1»-'". I*t ontwikkelt tevens het verstand avond val, ^ " 2"rR lht 2C ,talis "«n'alsT ,?< ,,,Mcten le<™> zelf hunne kleeder™ sehoS' ^n^,ditd: daart"c Srs lichaam ' C 0p hlln klee™ ™ ta, .w'gebeïr' 2S- "idden' 'ecren' a,les °P nlaatf \vï ' °P z,Jn tiid en alles op zijn "3ie - «laa,t,,iJ, kleinge Sg^ HaSj \ ooral de meisjes moeten van hare prille jeugd af behulpzaam zijn in 't verrichten van huiswerk. Men mag nochtans niet te veel van hare krachten vorderen. ■3. Zoodra het kind groot genoeg is om de school te bezoeken, mag de moeder haar kind niet dan om zeer gewichtige redenen thuis houden. Het zou een onverantwoordelijke misstap zijn het kind om nietige redenen: een onbeduidende onpasselijkheid, liet doen van boodschappen enz. uit school te laten blijven. Dat herhaald schoolverzuim beneemt aan het Kind den ijver in t leeren en geeft aanleiding tot luiheid en stompzinnigheid. Overtuig u steeds ervan hoe het kind zich in school gedraagt en neem liet nooit in bescherming, wanneer de onderwijzer uw kind heeft moeten straffen. I oon uw e vreugde als het goede vorderingen maakt, vraag dikwijls wat het in school geleerd heeft en tracht het door belooningen op te wekken tot vlijt. .3. Gehoorzaamheid. Zonder stipte gehoorzaamheid is geen goede opvoeding denkbaar. Het kind moet leeren op 7 eerste woord gehoorzamen, want tweemaal iets gebieden is eens te veel. Hoe moeten de ouders het aanleggen om hun kinderen dat te leeren? I. Berst en vóór alles moeten zij de eigenzinnigheid. de koppigheid van het kind breken.' dat is, zij mogen niet altijd en in alles den kinderen hun zin geven. Daarmee moet reeds begonnen worden, als het kind nog in de wieg ligt. Zoodra de moeder bemerkt, dat het kind door weenen en pruilen iets tracht te verkrijgen, moet zij voet bij stuk houden en niet toegeven. Doet zij anders, dan zal zij later, als het kind grooter wordt, zelfs niet door straffen eene gewillige gehoorzaamheid erlangen. \ ele ouders zijn daaromtrent zeer onverstandig: wanneer b.v. een kind iets onredelijkerwijze verlangt of iets wil doen wat moeder verboden heeft, dan begint het eerst te vragen en te bidden, dan aan te dringen en eindelijk te weenen. Het kind wordt gestraft; komt het nu vergiffenis vragen dan krijgt het, als loon voor zijn betoond berouw en als teeken van verzoening, wat het eerst geweigerd werd. Zulk een handelwijze nu is glad verkeerd. Zoo wordt het kind totaal bedorven. Bij eene volgende gelegenheid speelt het hetzelfde spel. tracht zoo zijn eigen zin door te drijven en ten slotte gehoorzamen de ouders aan de kinderen en niet de kinderen aan de ouders. 2. Wanneer het kind zich tegen uw wil verzet, moet het gestraft worden, hoe jong het ook zijn moge. 3. (ieef uwe bevelen altijd in ernst en niet uit scherts, doch verlang van uw kinderen niet te veel in eens. £ 4. Godsdienstigheid. „Onderricht uw kind van af zijn prille jeugd," zoo vermaant God zelf in de H. Schrift. Zeg niet: het kind is nog veel te jong, het begrijpt er toch niets van. Neem het kind op uw schoot, leer het de handjes vouwen, de oogjes naar den hemel richten en de zoete namen van Jezus en Maria uitstamelen. Vertel uw lieveling van liet kinJeke van Bethlehem, van liet kribbeke in den armen stal en van het gezang der Engelen. Zeg aan uw kind, dat Gods oog ons overal ziet en dat Hij in den Hemel het goede loont met eeuwigdurende vreugden. Vertel uw kind van den Engelbewaarder, die ons overal vergezelt en bewaart voor alle onheil naar ziel en lichaam; van Gods goedheid, die vooral kleine kinderen bemint en zooveel gedaan heeft om onze liefde te winnen; van Zijne almacht, die zoo luisterrijk uitschittert in de schepping, van Zijne barmhartigheid jegens de zondaars. Op ééne zaak moet gij echter vooral letten: als het kind stout is, bedreig het dan niet terstond met de hel, zooals sommige moeders plegen te doen, door te zeggen: „Foei! dat moet ge niet doen, anders gaat ge naar de hel". De kinderen verliezen daardoor het vertrouwen op Gods vaderlijke goedheid. Evenzeer is het verkeerd tot het kind te zeggen: „Pas op of ik zeg het aan der. pastoor of kapelaan," — „wat zal uw biechtvader wel van u denken," enz. 2. Leer uw kind vroegtijdig het kruisteeken maken, leer het de noodzakelijkheden des middels en de verschillende gebeden. Zelfs als het kind nog niet kan spreken, moet gij hem de gebeden voorbidden. Het kind verstaat wel is waar nog niet wat moeder zegt, doch het ziet en gevoelt dat, hetgeen moeder daar doet, iets goeds en heiligs is. Zoodra het kind begint te praten, leer het meebidden, al is dat bidden in 't begin ook nog zoo gebrekkig. Leer het bidden voor zijne ouders. Bid dagelijks met uw kind morgen- en avondgebed en biddenCt V00' ™ ^ ^ hard°P eerbiedi£ •y Reeds vroegtijdig moet liet kind leeren goed van kwaad onderscheiden: dat het kwaad doet en dus den lieven God mishaagt als het liegt, ongehoorzaam. koppig of twistziek is; dat het daarentegen Gode welgevallig is als het gehoorzaam, vlijtig en godsdienstig is. ' 4: ^ordt het kmd grooter, dan moet men den godsdienstzin nog meer ontwikkelen door het kind te verhalen van het leven, lijden en sterven des Zaligmakers, uit de Bijbelsche geschiedenis, over de schepping en den val van de Engelen, van Adam en hva, enz. . ,h,en ^wichtig punt mag hier niet onaangeroerd blijven. De ouders moeten hun uiterste best doen den kinderen goed den Catechismus te leeren \ ader of moeder moet er zich van overtuigen of zij[.hunne les kennen en of zij getrouw de Christelijke leering bijwonen. £ 5. Matigheid, Tevredenheid 1. Reeds vroegtijdig moet de moeder er op bedacht zijn het kind te leeren matig zijn in eten en drinken, zich zeiven te bedwingen en zich nu en dan iets geoorloofds te ontzeggen. Geeft zij maar altijd toe als het kind iets verlangt wat zijne zinnen streelt, dan wordt die zucht naar zingenot altijd sterker. Het is niet goed dat kleine kinderen aan allerlei feestjes deelnemen. Later hebben ze geen pleizier meer aan kinderlijk spel. Ze worden vroeg rijp en te vroeg wijs. Het spreekwoord zegt: „Vroeg rijp, vroeg rot; vroeg wijs, vroeg zot." Wie in zijn jeugd heeft moeten ontberen en geleerd heeft zich te matigen ook in zijne geoorloofde ontspanningen, is ip rijperen leeftijd beter bestand tegen de kommernissen des levens. 2. Leer .uw kinderen met weinig tevreden zijn. De tevredenheid is de ware bron van aardsch geluk. Laat daarom nooit uw eigen ontevredenheid blijken: mor en klaag niet, als 11 soms een kruis wordt opgelegd. Spreek uwen kinderen nooit erover, hoe <;oed de rijke lui het toch hebben. Zeg hun liever. Jat al wat blinkt nog geen goud is, dat rijke menschen dikwijls nog grooter zorgen hebben, dat achter de deftige staatsiegordijnen in de salons der rijken veel meer geleden wordt dan in de hut van den arme, dat geld en goed den mensch niet gelukkig maken, dat voor geld wel veel te koop is, maar geen levensgeluk. Zeg hun, dat God in zijne wijze voorzienigheid de aardsche goederen uitdeelt, hier veel en daar weinig, dat de rijkdom voor vele menschen een beletsel is ter zaligheid en dat de Zoon Gods vrijwillig arm wilde worden, om de armoede te heiligen. 3. Om de kinderen tevreden te leeren zijn met hunnen stand is het zeer dienstig te wijzen op menschen, die armer en ongelukkiger zijn dan zij. Zeg hun hoeveel gebrek, honger en koude geleden wordt in de schamele hut der armen, hoe zij bezocht worden door ziekten en wederwaardigheden. Wijs hen op de arme kinderen,-die verkleumd van koude eene bete broods komen bedelen en wellicht als arme heren6" ere Iiefde eener moeder moeten ont- Zoo zult gij ware tevredenheid in liet kinderhart aankweeken en tevens hen opwekken tot medelijden met armen en ongelukkigen. >> 6. Reinheid des harten. De onschuld is de grootste schat, dien de ouders "i hunne kinderen bezitten. Dien schat moeten zij Jen" f waardeeren en te bewaren. Geen moeite, geen offer moet hun daarvoor te zwaar zijn. I. Denk er aan: „kleine potten hebben soms groote ooren. Zorg dus dat uw kinderen nooit uit uwen mond iets hooren, dat zij nooit iets zien. wat het zedelijk gevoel zou kwetsen. Richt uw huis zoo in, dat uwe kinderen geen aanleiding of gelegenheid vinden tot het kwaad en geef aan jongens en meisjes zeker van af hun 4de jaar afzonderlijke slaapplaatsen. 2. Zorg verder, dat uwe meisjes vooral voldoende gekleed zijn, opdat niet bij haar spelen, springen 6,1 de eerbaarheid gekwetst worde. Volg niet de dwaze mode. de kinderen met al te korte kleedjes te laten loopen. Uwe kinderen zouden allicht daardoor iet schaamtegevoel kunnen .verliezen. Gewen er uwe kinderen aan, dat zij aan natuurlijke behoeften vlug en met in 't bijzijn van anderen voldoen. ees ook waakzaam bij het aan- en uitkleeden der ^in eren en laat dat altoos onder uw toezicht geschieden. Wanneer gij uw hulpeloos wicht verzorgt wascht of voedt, doe dat dan zoo, dat de andere kinderen daaraan geen aanstoot nemen. Het ware te wenschen, dat de moeder zelf liet wasschen der kinderen ondernam, en wel de jongens en meisjes apart. Heeft zij een kindermeisje, dan moest zij zelf toch de jongens wasschen. .3. Een groot gevaar voor het schaamtegevoel zijn niet alleen zedelooze maar ook lichtzinnige, losse platen, prenten, schilderijen of beelden. Daarom moogt ge zulke voorwerpen niet in uw huis dulden. 4. Zie wel toe of er voor uwe kinderen geen gevaar schuilt in de personen, met wie zij omgaan of aan wie gij ze ter verzorging of ter bewaking hebt toevertrouwd. 5. Houd een waakzaam oog op het spel der kinderen: waar. hoe en met wie ze spelen. Laat ze niet spelen in het donker of op afgelegen plaatsen. Laat jongens met jongens en meisjes met meisjes spelen. Laat vooral nooit de kinderen alleen te huis. (>. Laat de kinderen niet lang wakker te bed liggen, gewen ze te slapen met de armen boven de dekens, doe ze 's morgens terstond opstaan, zich spoedig aankleeden in de slaapkamer en herinner hun dikwijls aan de tegenwoordigheid van God en van den Engelbewaarder. 7. Als gij uw kind iets ziet doen wat de zedigheid kwetst, ook in de allereerste jeugd, als het kind nog niet weet wat kwaad is, verhinder dat dan terstond en zeg uw kind of doe 't hem gevoelen, dat het zoo iets niet mag doen, dat het zich daarover moet schamen. Zoodoende zult gij het schaamtegevoel in uw kind bewaren. 7. Nederigheid. Deze deugd, die van alle andere deugden de grondslag is, moet de moeder weten te bewaren. Zij moet zich niet door moederliefde en moedertrots laten verblinden en zelf haar kind niet ijdel. behaagziek of hoogmoedig maken. 1. Zij moet voorzichtig zijn wegens zijne goede hoedanigheden naar lichaam of geest, of ook om zijne schoone kleederen het kind bovenmate te prijzen. Indien zij zoo onverstandig is haar kind door anderen te laten bewonderen, liet zelfs voor den spiegel te houden, opdat het zich zelf bevvondere, dan geeft zij haar kind liet vergif der ijdellieid en der pronkzucht in. 2. Zeker, de kinderen moeten netjes en zindelijk gekleed zijn. maar wacht u voor overdreven opschik. Ook ,s het eene slechte gewoonte van vele moeders, haar kind met anderen te vergelijken en te zeggen: „wat zijt ge toch schoon en lief, ge zijt veel zoeter en schooner en aardiger dan ...." ■5. Het behoeft wel niet gezegd, dat de moeder vooral door haar voorbeeld haren kinderen de ootmoedigheid moet leeren. Hoe zal eene moeder, die zelf ijdel en hoovaardig is, zelf met verachting neerziet op anderen die eenige guldens minder hebben, haren kinderen leeren ootmoedig en nederiV van harte te zijn. 'S' Fatsoen en Welvoegelijkheid. 1. Het beste leermiddel is hier, gelijk overal elders, het ouderlijk voorbeeld. De ouders moeten uus erop bedacht zijn de regels der welvoegelijklieid zoo goed mogelijk te onderhouden, jegens elkander en jegens anderen altijd beleefd en voorkomend te zijn. Let vooral op uwe woorden en zegswijzen. De taal der kinderen is de weerklank van de taal der ouders en vooral der moeder. Scheldwoorden, ruwe ongemanierde uitdrukkingen en. wat erger ware' vloekwoorden en verwenschingen maken op kleine kinderen den allerverderfelijksten indruk. Eene moeder, die ruw is in hare uitdrukkingen, moet er zich niet over verwonderen, eerlang, uit den mond van haar onschuldig kind, woorden of uitdrukkingen te vernemen, die haar versteld doen staan. 2. Leer uv\ kind beleefd vriendelijken voorkomend zijn jegens iedereen en vooral jegens vader en moeder. \ erzuim niet uw kind te leeren vader en moeder beleefd te groeten 's morgens bij het opstaan en zoo dikwijls het uit kerk of school thuis komt. Als vader van zijn werk huiswaarts keert, stuur den kleinen dreumes zijn vader te gemoet en, als vader binnentreedt, moogt ge niet toestaan, dat de aanwezige kinderen, ook als ze reeds grooter zijn, blijven zitten of blijven doorspelen zonder op te staan en eerst vader te groeten. 3. De kinderen moeten om alles wat ze graag hebben beleefd vragen en voor alles wat zij van ouders, familieleden of vreemden ontvangen beleefd „met twee woorden" danken. In tegenwoordigheid van vreemde menschen moeten de kinderen zwijgen, tenzij men hun iets vraagt. 4. Zelfs als broertjes en zusjes onder mekaar zijn, moeten ze toch altijd hun fatsoen weten te houden. Ruwheid, dierenplagerij, vernielzucht en onbeschoftheid moeten streng verboden en desnoods gestraft worden. § -1- Straf en Belooning. 1. Straf. Wanneer een kind naar goede woorden niet wil luisteren, als het eigenzinnig of weerspannig is, moet het gestraft worden. De moeder mag zich daarvan, hoe pijnlijk het haar moge wezen, niet laten weerhouden noch door den jeugdigen leeftijd, noch door het geween des kinds; en wanneer andere strafmiddelen niet meer baten, dan schrikke zij er niet voor terug ook de roede ter hand te nemen en het kind op gevoelige wiize te kastijden. Bij het straffen houde men zich aan de volgende regels: 1. Dreig nooit met stra f zonder ze ook werkelijk toe te possen, waar zulks noodig is. Anders worden uwe bedreigingen als ijdele bangmakerij opgenomen en gij maakt u zelve belachelijk. Verkeerd is het ook te veel te vermanen en te bekijven of met zware straffen te dreigen. Hoe zeldzamer des te beter. 2 De straf moet werkelijk verdiend zijn. Onrechtvaardig straffen is onrecht plegen. Alvorens de straf toe te passen, moet gij nagaan of liet kind uit onwetendheid of met voorbedachten rade, — of liet uit onvoorzichtigheid of uit moedwil het kwaad bedreven heeft. Nooit mag een kind gestraft worden, als het onwetend iets misdaan heeft of zelfs gemeend heeft iets goeds te doen. ■7i. Straf nooit in drift of toorn en laat eerst uwe opgewondenheid bekoelen. Gij zoudt anders licht iets doen, waarover ge later groote spijt zoudt hebben. In een oogenblik van toorn zeg of doe niets /onder eerst een „Onze Vader" gebeden te hebben. 4. De straf moet geëvenredigd zijn aan het misdrijf. Voor kleine fouten geeft men geen zware traf en voor werkelijk groote misstappen legt men «feen belachelijk kleine straf op. Als het kind b.v. uit onvoorzichtigheid of onoplettendheid iets bedorven of gebroken heeft, dan is het reeds genoeg het kind met klem en nadruk er op te wijzen, voorzichtiger te zijn. 5. I)e straf moet onpartijdig zijn. Voor een /elfde fout het eene kind bestraffen en het andere niet, is eene onrechtvaardigheid, die u de hoogachting der kinderen doet verliezen. 6. Straf alleen uit liefde en niet uit wraak. De straf immers moet dienen als medicijn, niet als wraakmiddel. Het kind moet dat weten en bij gelegenheid zal moeder 't zeggen: dat zij alleen straft uit plichtbesef en uit welbegrepen liefde. 7. Bij het straffen moet gelet worden op de inborst, het karakter van het kind. Een wilde jongen moet anders behandeld worden dan een zachtzinnig meisje. De moeder moet dus eerst het karakter, de geaardheid des kinds kennen. Een zachtzinnig kind is dikwijls reeds genoeo gestraft met een kleine berisping, het ontzeggen van eenige versnapering of geliefkoosde spijs Een hoogmoedig, trotsch kind moet vernederd en beschaamd worden. Kinderen, die door liefkoozingen hunne ouders willen vleien, straft men door ze met koudheid van zich af te wijzen. Vreesachtige kinderen moet men niet in een donker hok of kelder sluiten. Oudere hinderen mag men maar hoogst zelden slaan bij kleine kinderen werkt een kleine lichaamskastijding soms zeer goed. H. Bij 7 straffen moeten vader en moeder het eens zijn. Het zou waarlijk diep te betreuren zijn. als het anders was; als de vader verhinderde dat de moeder eene verdiende en noodzakelijke straf toediende of als grootouders of andere familieleden net kind in bescherming namen. Dat mag eene moeder nooit toestaan. Als uw man te toegevend of blind is voor de gebreken des kinds, geef u dan alle moeite hem van zijn ongelijk te overtuigen JSt er h'sschen u beiden een meeningsverschil over het al of niet toedienen eener straf, laat dan net kind daarvan nooit iets merken Eene groote fout in de opvoeding zou het zijn a s de moeder toegaf wat de vader verboden heeft ot als zij haar kind tegen den onderwijzer in bescherming nam. l». Gebruik passende middelen om te straffen. 'n 't algemeen worden de kinderen te veel .sïe^ajren. Bedenk dat wel, lichaamsstraffen komen op de allerlaatste plaats. Als alle andere middelen tot beterschap te vergeefs beproefd zijn, dan eerst moogt gij naar de roede grijpen om uw kind te .-laan. Vooral grootere kinderen moogt ge niet of hoogst zelden slaan. Door dat herhaaldelijk slaan wordt niet het Usvaad, maar het goede eruit geslagen. Gewoonlijk als de moeder in hevigen toorn ontdoken is vallen de meeste slagen. De toorn nu is een slechte raadgever. Eene verstandige moeder, die zich er aan gewend heeft nooit te straffen in toorn of opgewondenheid, weet, dat 't voor een kind eene zeer gevoelige straf is, als het in een hoek wordt gezet of ergens alleen wordt opgesloten, als het alleen moet eten, niet mag gaan spelen, tiet mee mag gaan wandelen, als het eenige lekkernij moet missen of een stuk speelgoed, dat het beloofd was bij goed gedrag, als het eene boterham minder krijgt dan gewoonlijk. Deze en dergelijke strafmiddelen werken veel beter dan lichaamskastijdingen. regen een misbruik dient hier gewaarschuwd. Hr zijn sommige ouders, die hun kinderen voor straf laten bidden of Catechismus laten leeren. Dat is heel verkeerd. Door zulke handelwijze verliezen de kinderen den lust tot het gebed en tot het godsdienstonderwijs. 10. A a de bestraffing wees dan voorzichtig en ernstig. Wanneer het kind zijn straf ondergaan heeft, is liet de meest geschikte tijd het ernstig te ermanen en tot beterschap op te wekken. Doe het an begrijpen, hoezeer zijn slecht gedrag u bedroeft. Zeg dat ge alles zult vergeven en vergeten, als hel zich wil beteren. Zeer verkeerd zou eene moeder handelen, als zi.i al te spoedig vergiffenis schonk en het kind dan ging vleien en liefkoozen. Als zulk een kind reeds vroegtijdig weerspannig wordt en door zijne ongehoorzaamheid eene oorzaak van droefheid en zory is voor de moeder, dan mag deze het zich zelve wijten. 2. Belooning Belooningen zijn een uitstekend opvoedingsmiddel. Dat vergeten echter vele ouders. Zij straffen meer dan noodig is en verzuimen van tijd tot tijd het goede te beloonen. Met een druppel honig vangt men meer vliegen dan met een vat azijn. Als uw kind goed oppast, zeg dan, dat ge tevreden zijt, dat het u veel genoegen verschaft enz. Zulke woorden bezielen het kind met fierheid en wekken in zijn hart het eergevoel, dat een spoorslag is tot edele daden. In de meeste gevallen is een goedkeurend woord van vader of moeder reeds een voldoend loon. Met andere belooningen, als : geschenken, lekkernijen enz. moet men voorzichtig en spaarzaam zijn Een kinderhand is gauw gevuld. Men wachte zich dus voor overdrijving. De belooning moet altijd iets buitengewoons blijven, eene verrassing, die het kinderhart stemt tot dankbaarheid en aanspoort tot plichtbesef. Bijlage I. WELLEVENDHEID. Wien noemt men in de wereld wellevend ? Iemand, die zich netjes weet voor te doen, zijn fatsoen weet te houden en beleefd met anderen weet om te gaan. Voor een christenmensch is de wellevendheid iets meer dan eene uiterlijke plichtpleging, het is voor hem eene oefening van deugd. Wil iemand bepaald wellevend zijn, dan moet hij verschillende deugden in beoefening brengen, als: geduld, zelfverloochening, zedigheid, zachtmoedigheid, nederigheid, enz. Deze deugden zijn als de grondslag der ware wellevendheid, waarvan de grondregel deze is: „Bemin God boven alles en uwen naaste als u zeiven' — en — „wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan een ander niet." Wie deze wet altoos en overal in beoefening brengt zal ten minste nooit onwellevend zijn. Daarenboven zijn er nog eenige bijzondere voorschriften, gebruiken, vormen, spreek- en handelwijzen, die ieder welopgevoed mensch moet lceren kennen. ('in die te leeren kennen moet men 1". anderen die kunst afleeren en toezien op welke wijze beschaafde menschen zich in verschillende omstandigheden gedragen; de goede wenken, raadgevingen en terechtwijzingen van ouders of oversten zich ten nutte maken; goeden vrienden om raad vragen. Zulk een goede vriend is dit boekje, dat u hier. zelts ongevraagd de voornaamste regels der „goede manieren" wil voorhouden. § 1. Gedrag- buitenshuis. Wanneer bij het aanstippen van de regels der wellevendheid begonnen wordt met het * gedrag buitenshuis, wil dat niet beduiden, dat men binnenshuis het zoo nauw niet behoeft te nemen met de welvoegelijkheid. Het tegendeel is waar. In het huisgezin moeten juist de deugden aangekweekt worden, die voor de inachtneming der wellevendheid noodzakelijk zijn. Daar moeten de kinderen door het woord en vooral door het voorbeeld der ouders fatsoen leeren. Daar moet de wellevendheid hare volle schoonheid toonen. 1 • W ie op fatsoen en welgemanierdheid wil aanspraak maken moet vóór alles zorgen dat hij .fatsoenlijk voor den dag kome; zindelijk van aangezicht. hals, ooren en handen; ordelijk, zindelijk en fatsoenlijk gekleed. Alles wat aanstoot geeft is in strijd met de welvoegelijkheid. 2. Hoogst onfatsoenlijk zou het zijn in 't bijzijn van anderen zijn nagels af te bijten of te knippen, liet haar tc kammen, in de haren te krabben, in neus of ooren te peuteren, op den grond te spuwen. .3. Het snuiten van den neus moet gebeuren zoo zacht mogelijk en zonder vee), omhaal; in tegenwoordigheid van anderen keert men zich een weinig terzijde, vouwt den zakdoek, zonder er in te zien, terstond dicht en steekt hem in den zak. \. Bij niezen, hoesten of geeuwen houdt men hand of zakdoek voor den mond en men zij er steeds op bedacht daardoor anderen zoo min mogelijk te storen. 5. De houding des lichaams moet natuurlijk, 1 rij en onbedwongen zijn; niet stijf en stram, maar ook niet al te bewegelijk. Het hoofd houde men niet voor- noch achterover. De gelaatsuitdrukking zij rustig en vriendelijk. Men late zijn oogen niet overal nieuwsgierig ronddwalen. Den mond houde men gesloten. De handen steke men niet in den zak of onder den voorschoot en in zijne gebaren zij men gematigd en eenvoudig. De gang moet rustig, niet te haastig en niet te langzaam zijn; de passen neme men niet te groot om niet te stampen of te strompelen, maar ook niet te klein, anders wordt het geen gaan meer doch trippelen of huppelen. 6. Op straat moet men niet eten, fluiten, zingen, schreeuwen, anderen naroepen, luidop lachen, anderen met den vinger nawijzen of nakijken. Men blijve op straat niet elk oogenblik stilstaan en men glure niet door de vensters naar binnen. 7. Met stok, paraplu of parasol mag men niet iicui en weer zwaaien, doch men houdt ze ongedwongen in de rechterhand, niet rechtuit onderden arm en niet over den schouder; vrouwen dragen ze schuin in den linkerarm. 8. Als ge een goede kennis op straat ontmoet groet hem dan op de gebruikelijke wijze en houd hem niet staande, tenzij gij hem belangrijk nieuws te vertellen hebt. Hoogergeplaatste personen moet men op straat niet aanspreken, als zij niet het eerst daarmee beginnen en in alle geval moet men dan het onderhoud zeer kort maken. 9. Het zou onbeschaamd zijn iemand, met wien men niet zeer eigen is, te vragen, vanwaar hij komt of waar hij heengaat, of wat hij bij zich draagt enz. K). Als gij iemand ontmoet, die door rang of stand boven u staat, moet ge in de meeste gevallen ter rechterzijde uitwijken en beleefd groeten, zonder iets te zeggen. De mannen nemen tijdig hoed of pet af met de rechterhand of als die persoon rechts langs gaat met de linkerhand. De vrouwen maken eene meer of minder diepe hoofdbuiging. Ontmoet gij zoo iemand op stoep of trottoir, laat hem dan langs de bebouwde zijde voorbijgaan; op een smallen weg of gang of trap dient ge te wachten totdat die persoon voorbij is. 11. Iedere groet moet behoorlijk worden beantwoord. 12. hen mindere reikt aan zijn meerdere niet liet eerst de hand toe en een man niet het eerst ïan eene vrouw; alleen bij goede kennissen of familieleden behoeft men daarop niet zoozeer te letten. Het herhaald schudden of knijpen met de hand is alléén geoorloofd onder goede vrienden en familieleden. 13. Als gij iemand op straat vergezelt, dien gij achting verschuldigd zijt, ga dan aan zijn linkerhand, behalve wanneer de weg aan deze zijde beter is. (jroet allen, die hij mocht groeten en indien hij iemand op straat aanspreekt, blijf dan eenige passen verder op hem wachten. 14. Indien gij met meerdere personen in de rij gaat, dan is de eereplaats in 't midden en de minste plaats op den linkerkant. § 2. üedrag aan tafel. 1, Aan tafel gezeten neme men eene nette houding aan, rechtop, doch niet stijf, niet te veel voorover gebogen of tegen den rug van den stoel geleund, de linkerhand tot aan den pols naast het bord, niet de ellebogen op tafel en de beenen niet ver uitgestrekt. 2. Vork en lepel houdt men niet met de volle hand, doch met duim, wijs- en middelvinger. Den lepel steekt men niet dwars in den mond, doch men laat b.v. de soep over het voorste gedeelte des lepels zonder slurpen in den mond loopen. Bij het snijden van vleesch houdt men mes en vork schuin en de bovenarmen tegen de lendenen gedrukt om zijn buurman niet te hinderen. Als men mes, lepel of vork niet behoeft te gebruiken, laat men ze rustig naast het bord liggen; men houdt ze niet met de punt naar boven als men spreekt. 3. Men zorge het tafellaken niet te. bemorsen; daartoe neme men een stukje brood om mes en vork er op te leggen. Men vege den mond of de vingers niet af aan het tafellaken. 4. Beentjes, vischgraten, vruchtenpitten enz. legt men niet op tafel, maar op den rand van het bord. 5. W anneer gij u zelve van spijzen bedient, neem dan niet te veel in ééns en zie toe, dat alle dischgenooten eene voldoende hoeveelheid kunnen nemen. Zoek niet de beste stukken uit, maar neem wat voor de hand ligt. Bedien u niet het eerst, doch laat die eer aan oudere, vooral hoogergeplaatste personen. (>. De saus giet men niet uit de sauskom op het bord; men bedient zich daarbij van een lepel. /. \ ermijd alles wat bij anderen afkeer of walging zou kunnen verwekken, als: in de heete soep of op andere spijzen te blazen — spijzen of dranken uit den mond te laten vallen den mond bij het eten wijd te openen — haastig en gulzig te eten — met de tong te smakken — te veel eten in ééns in den mond te nemen — te drinken of te spreken met een vollen mond — aan de spijzen te ruiken met eigen lepel of vork spijzen uit den algemeenen schotel te nemen iets waarvan men reeds gegeten heeft op den schotel terug te leggen — vingers, mes of vork af te likken — met de vingers, met mes of vork in de tanden te peuteren — met den vinger het bord af te vegen of met de tong af te likken een vol glas in één teug te ledigen — na het drinken hardop te zuchten te slurpen of anderszins anderen te storen. 8. Zoo min mogelijk moet men de spijzen met de vingers aanraken. Is dat echter onvermijdelijk, dan veegt men de vingers af aan liet servet of aan zijn zakdoek. Peper en zout neemt men niet met de vingers. doch met de punt van het mes. 10. Men neme nooit een lieelen aardappel of een stuk vleesch aan zijn vork om daarvan bij gedeelten af te bijten. 11. Bij het eten van soep of pap moet menden lepel niet zoo vol nemen, dat hij overloopt. Om de laatste druppels uit het bord te halen, licht men het aan één kant een weinig op. Nooit mag men ze in den lepel gieten en nog veel minder mag men het bord aan den mond zetten. 12. Appelen of peren moet men schillen na ze eerst in vieren gedeeld te hebben; de schillen legt men op 't bord. Nooit mag iemand de onbeleefdheid zoo ver drijven, iets van tafel in den zak te steken en voor anderen mede te nemen. 13. Als men met anderen aan tafel zit moet men niemand iets in t oor fluisteren niet lachen zonder dat de anderen weten waarom — niet spreken over de spijzen en ze afkeuren — niet spreken over dingen, die walging wekken. 14. Wees aan tafel altijd eerbiedig jegens oudere of hoogergeplaatste personen, voorkomend en \ riendelijk jegens allen, opgeruimd doch steeds bescheiden. § 3. Gedrag in gezelschap. 1. In gezelschap van anderen neme men eene fatsoenlijke houding aan. Bij het staan moet men reclitop staan, niet leunend tegen muur of meubelstuk. De voeten houde men zóó, dat de linkerhiel tegen het midden van den rechtervoet kome. De handen houde men niet in den zak, noch op den rug, noch in de zijden, doch men legge de rechterhand op den linkerelleboog. In zijne gebaren zij nien eenvoudig en gematigd. 2. Bij het zitten mag men niet de beenen over elkaar leggen, of ze rusteloos heen en weer bewegen. De knieën houde men niet ver van elkaar. Men ga niet schuin op den stoel zitten en niet met den arm over de leuning. Men wiege niet met den stoel en zette de voeten niet op de sporten van iemand anders stoel. 3. Als gij met anderen in gesprek zijt moet ge niet te luid spreken of schreeuwen en niet zoo zacht, dat men u nioeielijk kan verstaan. 4. Wanneer ge met iemand spreekt, moogt ge hem niet met de handen aanraken, hem bij arm of schouder vatten, aan kleed of jas trekken op den rug kloppen, in de ziide duwen enz. 5. Spreek niet over zaken, waarvan ge niet op de hoogte zijt en nog veel minder over dingen, die aan anderen onaangenaam zijn of die aanstoot zouden geven. Meng u niet ongevraagd in een gesprek, dat anderen voeren. 6. Men vermijde bij 't spreken alle dubbelzinnige, ongepaste gezegden, lage of platte uitdrukkingen. 7. Wanneer iemand iets beweert, wat niet waar iï-, wac.it u dan te zegge ï: „dat is niet waar' „dat is gelogen" of „gij liegt", doch zeg dan op beleefden toon: „ik geloof, dat gij u vergist" of „dat gij verkeerd zijt ingelicht". 8. Zoo ge iets niet goed verstaan hebt, zeg dan niet: „Hè?" Wat?" Hoe?" maar: „Wat belieft u?" „neem me niet kwalijk, ik heb u niet goed begrepen," „mag ik weten wat n bedoelde?" 9. Luister niet toe als anderen in 't geheim met elkaar spreken, verwijder u dan of ga ter zijde staan. 10. Spreek niet te veel en niet altijd alléén, laat de anderen ook meepraten. Vooral jeugdige personen moeten in tegenwoordigheid van meer bejaarde lieden veel luisteren en weinig zeggen. 11. Wanneer iemand anders spreekt, luister dan aandachtig toe en val hem niet in de rede zonder noodzakelijkheid. 12. Spreek over afwezigen met achting en als er van hen kwaad verteld wordt, neem gij dan de partij voor hen op of tracht het gesprek op iets anders te brengen. 13. Onderhoud u niet uitsluitend met één persoon, maar zooveel mogelijk met het heele gezelschap. Spreek daarom over zulke onderwerpen, waarover allen kunnen meepraten. 14. Wees jegens iedereen beleefd en voorkomend en bewijs aan iedereen de eer, die hem toekomt. 15. Bij het binnenkomen of verlaten van eene kamer of zaal, moet men zich altijd met het gezicht en niet met den rug naar de aanwezigen keeren. 1(). Zit gij, als iemand van uws gelijken binnenkomt, groet hem dan vriendelijk. Is de binnenkomende iemand, die boven u gesteld is en aan 10 wien ge eerbied verschuldigd zijt, sta dan op en groet beleefd. 17. In vergaderingen, bij feestelijkheden of godsdienstoefeningen moet men passend gekleed en op tijd aanwezig zijn. Komt men bij ongeluk te laat, dan trachte men zoo min mogelijk anderen te storen. 18. Onder eene toespraak, redevoering of preek moet men aandachtig toeluisteren en alles vermijden wat den spreker zou hinderen, als: hoesten, neus snuiten, praten, rondzien, anderen toewenken, lachen, geeuwen, lezen of slapen. Zeer onfatsoenlijk is het de zaal of de kerk te verlaten, terwijl iemand het woord voert. 1(). De welvoegelijkheid en de naastenliefde vorderen, dat jeugdige personen aan bejaarde, hoogergeplaatste of zwakke personen hunne plaats afstaan. § 4. Gedrag bij bezoeken. 1. 1. Wanneer men iemand een bezoek moet brengen uit vriendschap, om deelneming in vreugde of droefheid te betuigen, om iets te verzoeken, om zich voor te stellen en zich in iemands gunst aan te bevelen of om welke andere reden ook. make men het in 't algemeen kort en men ga op een uur, dat aan dien persoon het beste gelegen komt. Dus niet onder het eten en niet 's Zondags onder de H. Diensten. 2. Zoodra gij bemerkt, dat ge ongelegen komt, maak het dan zoo kort mogelijk en vraag verschooning. dat ge zoo ongelegen gekomen zijt. 3. Men zorge altijd ordelijk en zindelijk gekleed te zijn, zelfs als men naar zijns gelijken gaat. want niets strijdt zoozeer tegen liet tatsoen ais eene liavelooze, slordige kleeding. 4 a. Wanneer gij u moet begeven naar iemand die „in een gesloten huis" woont, liaal dan bedaard de bel over en trek niet zoo aan de bel. dat ge de lui den schrik op liet liif jaagt. Voordat ge binnentreedt, moet ge uwe schoenen van het grofste vuil ontdoen. Binnengelaten groet ge den persoon, die u de deur opent, en vraagt naar dengene, dien gij wenscht te spreken. b. Indien men 11 in eene spreekkamer laat om daar te wachten, veeg dan eerst de voeten voor ge binnentreedt en neem dan plaats of blijf staan. Intusschen moet ge u wel wachten te fluiten, te zingen, iets aan te raken, brieven of boeken in de hand te nemen, enz. c. Wordt gij bij den heer des huizes binnengelaten, maak dan een kleine buiging en groet beleefd. (ia niet zitten voordat men n daartoe uitnoodigt. Mannen mogen hun hoed niet op tafel, stoel of kast leggen, doch houden hem in de hand of leggen hem onder hun stoel. d. Draag hetgeen gij te zeggen hebt zoo kort en zoo beleefd mogelijk voor, en als gij niets meer te zeggen hebt of als iemand wordt aangemeld, verwijder 11 dan beleefd groetend. 4. Men trede nooit eene kamer binnen, ook niet bij zijn beste vrienden, zonder eerst zachtjes te kloppen. Open of sluit de deur behoedzaam en zonder veel gedruisch en maak niet te veel complimenten. 5 a. Een bezoek aan zieken moet vooral kort zijn. Als de zieke een goed vriend of bekende is, neem dan een klein geschenk Voor hem mede, wat vruchten of gebak, dat verschaft den zieke veel vreugde, zelfs dan als hij er niets van mag gebruiken. b. Spreek weinig en zacht en niet over dingen, die hem onaangenaam zijn of hem zouden verontrusten. c. Een zieke moet men niet beklagen, maar opbeuren. Men wachte zich echter voor luidruchtigheid of uitgelatenheid. il. Als de zieke over zijn ziekte spreekt, aanhoor hem dan met geduld en toon hem uwe belangstelling en uwe deelneming. li. Als gij bezoek ontvangt let dan op de volgende puntjes: I. Is de persoon, die u komt bezoeken, door rang of stand boven u verheven, laat hem dan niet lang wachten, alvorens hem binnen te laten. Laat hem niet in de gang staan om daar de zaken af te handelen, doch verzoek hem beleefd binnen te komen en zeg dat het u aangenaam is een bezoek van hem te ontvangen. -• ^eet ge van te voren het uur van zijn komst, ga hem dan aan de deur te gemoet en laat hem vóór u binnengaan. .3. Moet ge den persoon door meerdere gangen leiden, vraag dan beleefd hem te mogen voorgaan. Moet ge met hem de trappen op, denk er dan aan, dat bij het opgaan een man voorop en bij het naar beneden gaan een vrouw voorop moet gaan. 4. Als een onbekende zich bij u vervoegt en zelf niet zegt wie hij is, moogt ge hem dat vragen met deze woorden: „Mag ik zoo vrij zijn te vragen, wie U zijt" — of „met wien heb ik de eer (het genoegen) te spreken." 5. Bij het binnenkomen van een vreemde staan alle aanwezigen op, dan biedt men een stoel aan en verzoekt hem plaats te nemen. Nooit mag men iemand een warmen stoel, waarop iemand anders zoo juist gezeten heeft, aanbieden. Men neemt hem hoed en paraplu of stok af en zet die op een geschikte plaats. 6. Bij 't vertrek staan allen weer op. Een van hen doet den bezoeker uitgeleide tot aan de straatdeur en dankt voor de eer van het bezoek. 7. Aan hoogergeplaatste personen mag men geen groeten voor anderen meegeven. 8. Wanneer ge bezoek ontvangt van personen van minder deftigen stand, moet gij u toch niet ontslagen achten van de wetten der wellevendheid, doch altiid deze regels voor oogen houden: Wat gij niet wilt dat u geschied', Doe dat aan een ander niet; En wat gij voor u zeiven wenscht, Gun dat ook uw evenmensch. § 5. Het schrijven van brieven. Er is wel geen huishouden, waar niet van tijd tot tijd een brief moet geschreven worden en daarom is het wel van belang, dat iemand, die beschaafd wil heeten, de voorschriften kenne, waarnaar men zich in deze te regelen heeft. 1. Wanneer gij een brief ontvangt, waarop ant- woord verwacht wordt, moogt ge daarmee, zonder noodzakelijkheid, niet lang wachten. 2. Voordat ge begint te schrijven, denk eerst goed na wat ge zult schrijven. Stel uwen brief op in natuurlijke, waardige taal en vermijd alle gezochte, ruwe, ongemanierde woorden of uitdrukkingen. Wees naar de omstandigheden hartelijk iegens vrienden bescheiden en eerbiedig jegens hoogergeplaatsten liefderijk jegens ondergeschikten. Indien de brief handelszaken betreft, wees dan kort en bondig. Betreft het eene treurige aangelegenheid, wees dan ernstig in uwe uitdrukkingen. 3. Briefkaarten kan men gebruiken voor korte mededeelingen, doch, wijl deze door elkeen kunnen gelezen worden, moet men ze niet gebruiken voor ernstige of intieme zaken. Een ondergeschikte mag geen briefkaart schrijven aan zijn meerdere. 4. Voor een brief neemt men een dubbel vel wit postpapier, ook als men slechts eenige woorden te schrijven heeft. Het papier mag niet gekreukt of bevlekt zijn. 5. Men schrijve niet met potlood, doch met zwarten inkt (geen rooden, groenen of blauwen). Den inkt laat men van zelf drogen en strooie er geen zand over. 6. Het schrift moet goed leesbaar zijn, zonder te veel krullen. 7. Het is onbeleefd in brieven aan onbekenden of hoogergeplaatsten woorden door te halen. Men mag er geen groeten in plaatsen aan minderen en er geen postscriptum (P.S.) aan toevoegen. Heeft men bij ongeluk den brief bemorst door inkt- of vetvlek, dan zit er niets anders op dan een nieuw vel te nemen. 8. Indien gij per brief aan iemand om inlichtingen vraagt, verzuim dan niet een postzegel voor antwoord in te sluiten. 4. Den datum zet men gewoonlijk bovenaan in den rechterhoek of ook aan het einde tegenover de onderteekening. 10. Drie vingerbreed lager zet men den titel en weer een paar vingerbreed lager begint men zijne mededeelingen. 11. Den eersten regel laat men een weinig inspringen en men doet dat zoo dikwijls als een nieuwe regel na een punt begint. 12. Aan den linkerkant laat men een rand wit, ter breedte van een of twee vingers. 13. Als de eerste bladzijde vol is, mag men bij brieven aan goede bekenden, bovenaan beginnen, anders begint men iets lager. Men moet de tweede bladzijde niet overslaan of wit laten om dan op de derde te beginnen. 14. Hen nieuwen regel begint men als men eene nieuwe gedachte neerschrijft en laat dien, zooals boven gezegd is, een weinig inspringen. 15. De handteekening mag niet op den eersten regel van eene nieuwe bladzijde staan. 16. Het adres op de enveloppe moet goed leesbaar zijn. In 't midden schrijft men den titel en den naam van den geadresseerde, een weinig lager links zijn ambt of beroep, daaronder de straat en 't huisnummer en eindelijk onderaan in den rechterhoek de plaats en 't land van b.'stemming. Den postzegel plakt men rechts bovenaan. Op de keerzijde der enveloppe plaatst men naam en woonplaats van den afzender. § 6. Adressen of titels voor Brieven. A. Wereldlijke personen. 1. Aan Koning of Koningin: Aan Zijne (Hare) Majesteit den Koning (de Koningin) der Nederlanden. Sire.' (Mevrouw!) Uwe Majesteit! of Hoogstdezelve! 2. Aan een Prins-Gemaal, Prins of Prinses: Koninklijke Hoogheid. Doorluchtige Prins. Mevrouw (aan Prinses.) 3. Aan een Minister, Gouverneur-Generaal, Secretaris van Staat, Staatsraad, Generaal of LuitenantGeneraal, Commissaris der Koningin: Excellentie. Aan zijne Excellentie den Minister, enz. 4. Aan Graaf of Gravin: Hooggeboren Heer, Hooggeboren Vrouwe of, indien ongehuwd: Hooggeboren Freule. 5. Aan Baron of Barones: Hoogwelgeboren Heer, Hoogwelgeboren Vrouwe, of, indien ongehuwd Hoogwelgeboren Freule. 6. Aan Jonkheer of Jonkvrouw: Hoogedelgeboren Heer Jhr A', Hoogedelgeb. Vrouwe, Freule N. 7. Aan een Generaal-majoor en andere hoofdofficieren tot en met den rang van Majoor; leden van den Raad van State, Hoofdambtenaren, Referendarissen, Inspecteurs enz.: Hoogedelgestrenge Heer. 8. Aan Kapiteins en andere Officieren, Griffiers, Advokaten, Ingenieurs, Controleurs. Schoolopzieners, Secretarissen der rechterlijke colleges: Weledelgestrenge Heer. 9. Aan Leden van den Hoogen Raad : Edelhoogachtbare Heer. 10. Aan Leden van de Eerste en Tweede Kamer: Hoogedel gestrenge Heer. 11. Aan leden der Gedeputeerde en Provinciale Staten, leden van Gerechtshoven: Ede/grootachtbare Heer. 12. Aan Burgemeester, Wethouders, leden van den Gemeenteraad, leden van de Arrond. Rechtbanken en Kantongerechten : Edelachtbare Heer. 13. Aan Hoogleeraren : Weledele (of Weledelgeboren ) Hooggeleerde Heer. 14. Aan Geneesheeren en personen, die den titel van Doctor voeren : Weledele Zeergeleerde Heer. 15. Aan personen uit den aanzienlijken stand: Weledelgeboren Heer. 1(>. Aan personen uit den deftigen Burgerstand : Weledele Heer. Den Weledelen Heer N. 17. Aan alle anderen uit den midden- en arbeidersstand : Mijnheer. Den Heer N. B. Geestelijke Personen. 1. Aan den Paus: Aan Zijne Heiligheid den Paus. Allerheiligste Vader. Uwe Heiligheid. 2. Aan een Kardinaal: Eminentie. 3. Aan een Bisschop : Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, Monseigneur, Uwe Doorl. Hoogw. 4. Aan een Nuntius: Excellentie. 5. Aan Eere-Prelaten i Huisprelaten, Kamerheeren): Hoogeerwaarde Heer of Monseigneur. 6. Aan een Vicaris-generaal of Kanunnik: Hooseenvaarde Heer. 7. Aan Professoren van een Groot Seminarie ■ Zeereerwaarde Hooggeleerde Heer. Zijn zij tevens Kanunnik: Hoogeerw. Hooggel. Heer. 8. Aan Directeurs of Regenten van een Klein Seminarie: Zeereerwaarde Zeergeleerde Heer. Aan professoren of leeraren of die den titel van doctor (Dr.) voeren: Weleerwaarde Zeergeleerde Heer. 10. Aan dekens of pastoors van aanzienlijke parochies: Zeereerwaarde Heer. 11. Aan andere pastoors: Weleerwaarde Heer. 12. ^ Aan kapelaans, rectors of geestelijken, die nog niet priester zijn : Eerwaarde Heer. Heer ^ 351 °? °rde: Hooëwaanl>gst 14. Aan den Generaal eener orde : Hoogwaardig Heer. (Pater.) Aan een Provinciaal: Hoogeerwaarde Heer (rater.) 16. Aan een Definitor, Gardiaan, Rector of OversteZeereerwaarde Pater. I/. Aan een Pater: Weleerw. Pater. 18. Aan de overige Kloosterlingen : Eerwaarde Erater, Broeder of Zuster. Bijlage II. DE DOCHTER IN DIENSTBETREKKING. Het is inderdaad zeer te betreuren, dat lieden ten dage vele meisjes uit den arbeidersstand niet willen inzien, dat het voor haar veel verkieselijker is zich als dienstbode te verhuren, dan hare krachten uit te putten in eene fabriek. Wat echter nog meer te betreuren valt, is dat er zoovele ouders zijn, die hunne dochters liever naar eene fabriek zenden, dan haar te plaatsen in eene eerzame dienstbetrekking. De reden daarvan is eenerzijds de zucht naar vrijheid en andererzijds het hooger loon, dat den ouders toevloeit. Welnu, die vermeende grootere onafhankelijkheid en dat hooger loon kunnen niet opwegen tegen de voordeelen, die eene flinke dienstbode heeft boven een fabrieksmeisje. !. Voordeelen van den dienstbodenstand. In een goeden dienst — en, gelukkig, die zijn er nog vele in ieders onmiddellijke omgeving geniet de dienstbode niet slechts de aantrekkelijkheden van het familieleven, maar vindt er tevens gelegenheid om zich te bekwamen in de noodzakelijke kundigheden voor hare toekomstige roeping. Wanneer zij het geluk heeft eene goede, knappe meesteres te vinden, is zij waarlijk gelukkig te prijzen. Van haar leert zij zindelijkheid, nauwgezetheid en fatsoen. Zij wordt gewend aan orde, tucht en huiselijkheid. Zij leert zich te plooien naar de zienswijze van anderen. Door den omgang met welopgevoede lieden wordt zij bekend met de regels der wellevendheid en leert vooral de moeielijke kunst om goed huis te houden. In dienst bij deftige familiën leert zij vele dingen op hunne wezenlijke waarde schatten. Zij leert daar inzien, dat ook de meergegoeden niet vrij zijn \an kommer en zorgen. Zij ondervindt daar dat geld en goed den mensch nog niet gelukkig maken. Daarbij is zij beschut tegen velerlei gevaren naar ziel en lichaam en heeft eene schoone gelegenheid 0111 de deugden van ootmoedigheid, gehoorzaamieid, geduld en naastenliefde te beoefenen. Zij geniet in de meeste gevallen niet slechts beter voedsel en huisvesting dan bij hare ouders, doch ook met betrekking tot het loon staat zij zoo slecht niet, als men wel zou denken. Immers wijl zij kost, inwoning en wasch vrij heeft, wijl zij dikwijls eenig kleedingstuk of geld ten geschenke of als fooi ontvangt, kan zij gemakkelijk een groot gedeelte van haar loon besparen. Er zijn wel heerschappen, die zich weinig laten gelegen liggen aan het wel en wee hunner dienstboden, doch er zijn er ook zeer velen, die niet moederlijke zorg en welwillendheid haar bejegenen, haar behandelen als waren zij kinderen des huizes. Zoodoende oefenen zij eenen vveldadigen invloed uit op het levensgeluk hunner dienstboden, vooral als dezen geroepen zijn zelf een eigen huisgezin te bestieren. 2. Nadeelen verbonden aan den fabrieksarbeid van meisjes. Het fabrieksmeisje, dat, na vervulden leerplicht, de dagen harer jeugd moet slijten in eene fabriek bij het geraas der machines, en dikwijls in eene omgeving, die voor een meisje allerverderfelijkst is. leert doorgaans niets van al hetgeen ook zij dient te weten om later een huisgezin gelukkig te maken. Zij verdient een daggeld, dat in werkelijkheid veel lager is, dan dat eener dienstbode, omdat kost en inwoning toch ook eene waarde vertegenwoordigen. Van erkentelijkheid en dank voor hare diensten is zelfs geen sprake. Naar haar leed of hare vreugde vragen de meeste werkgevers niet. Zij is in hunne oogen eene machine, eene werkkracht, die behoorlijk moet benut worden. Doorgaans heeft zij geene gelegenheid, geen tijd en geen lust om zich te bekwamen in de huishoudelijke bezigheden, de kookkunst, de • nuttige handwerken, enz. Zij benadeelt hare gezondheid door gebrekkige voeding, overspannenden arbeid, slechte lucht, ongezond werk. Zij is blootgesteld aan velerlei gevaren, niet zelden in hare onmiddellijke omgeving, vooral daar, waar zij. zonder streng toezicht, met personen van het andere geslacht moet samenwerken. Grooter echter zijn die gevaren, wanneer het meisje van de fabriek huiswaarts keert of wanneer zij hare ontspanning gaat zoeken in slechte gezelschappen of in danshuizen. Vandaar het treurige feit, dat zoovele meisjes, niet zelden als offer der verleiding, veel te jong den huwelijken staat aanvaarden, geheel onbekwaam en onvoorbereid voor de zware taak die haar wacht. Kn daarom moet het ons niet verwonderen, dat het ineerendeel van zulke fabrieksmeisjes geen degelijke huisvrouwen worden en dat dientengevolge van huiselijk geluk in zulke gezinnen geen sprake is. Al deze en meer andere nadeelen aan den fabrieksarbeid van meisjes verbonden moesten den ouders de oogen openen en hen aansporen hunne dochters niet, dan bij hooge noodzakelijkheid, naar eene fabriek te zenden. W anneer zij zich echter in deze droevige noodzakelijkheid bevinden, dan moesten zij toch niet verzuimen hunne dochters, vóór haar huwelijk, datgene te doen leeren, wat een flinke huisvrouw dient te weten. 3. Plichten der dienstboden. Volgens de christelijke opvatting behoort de dienstbode tot het huisgezin, wel als ondergeschikte onder het oppergezag van den huisvader, doch inderdaad als lid van het gezin. Daarvan geniet zij alle voordeelen, maar heeft ook alle verplichtingen daarvan te dragen. Daarom moest er geen sprake zijn van een be- paald werk te verrichten en geen ander, op bepaalde uren te werken en daarmee uit. Neen, de dienstbode leeft mee met het gezin en werkt naargelang zulks in het gezin te pas komt. De huisvader en de huisvrouw zijn verplicht haar een voldoend loon, gezonden kost en behoorlijke huisvesting te verzekeren. Zij zijn verplicht haar te beschermen, haar te verzorgen en over haar te waken. De dienstbode van haar kant is verschuldigd hare oversten als Gods plaatsbekleders te eerbiedigen, hun in al wat goed en billijk is te gehoorzamen en door trouw en toewijding aan hunne goede zorgen te beantwoorden. a. Een eerste plicht der dienstbode is hare oversten te eerbiedigen en de eer van het huisgezin als hare eigen eer te beschouwen en te bewaren. Eene dienstbode, die haar plicht goed begrijpt, zal zich daarom wel wachten hare overheid op onbeleefde, ruwe, onbeschofte wijze te bejegenen of met minachting over haar te spreken. Zij zal integendeel hare oversten, als plaatsbekleders van God, van harte hoogachten en hun eene oprechte toegenegenheid betoonen. „De liefde," zegt de H. Schrift, „is geduldig, zacht„moedig, goedertieren. Zij benijdt niet. Zij handelt ..niet onbescheiden. Zij is niet opgeblazen. Zij schendt „de welvoegelijkheid niet. Zij zoekt haar eigenbelang niet. Zij wordt niet boos. Zij rekent het kwaad „niet toe. Zij verheugt zich niet over het kwaad, „verheugt zich echter over het goed. Zij verdraagt -alles gelooft alles, hoopt alles, lijdt alles." (ICor XII!) Ziedaar de eigenschappen van eene dienstbode die nare meesters oprecht hoogacht en liefheeft. • fcen tweede plicht der dienstboden is te gehoorzamen. dij dienaren, zegt de Apostel Paulus lEph. VI 6" 7"' gehoorzaamt aan uwe tijdelijke meesters, met vrees en ontzag, in eenvoudigheid des hanen gelijk aan Christus. Niet als oogendienaars om aan de menschen te behagen, maar als dienaren van Christus, om den wil Gods te volbrengen " gehoorzaamheid moet eene ootmoedige oprechte, gewillige en volkomene zijn. Het moet een gehoorzaamheid zijn, waardoor de dienstbode c e ïaar opgelegde taak even zoo nauwgezet vervult m de afwezigheid der oversten, als in hun bijzijn, -ene gehoorzaamheid, die geen morren, geen tegenspreken kent en geen uitvluchten zoekt. Eene gehoorzaamheid op het éérste woord, die tot in "de kleinste bijzonderheden het opgelegde werk verricht I-ene gehoorzaamheid, die alles omvat, wat de overheid met recht kan gebieden, het moge dan nog zoo moeielijk of onaangenaam zijn Die gehoorzaamheid strekt zich niet alleen uit tot de stipte verrichting van het opgelegde werk maar ook tot alles, wat huiselijke orde en tucht aangaat, tot een zedelijk gedrag en in 't algemeen tot alles wat de overheid in het belang van het zieleheil der dienstboden voorschrijft. Men hoort wel eens zeggen: „ik verricht mijn opgelegd werk en daarbuiten heeft niemand mij iets L Rieden. Dat is een grove dwaling.' Er staat immers in de H. Schrift: „Gehoorzaamt aan uwe oversten en weest hun onderdanig, want zij waken over U, a/s moetende rekenschap geven over uwe zielen lil deze woorden ligt voor de overheid de verplichting 0111 voor het zieleheil hunner onderhoorigen te zorgen, maar daaruit volgt dan ook dat dezen verplicht zijn te gehoorzamen, als de oversten iets gebieden wat betrekking heeft op hun zieleheil. Slechts in één geval mag en moet eene dienstbode gehoorzaamheid weigeren, dat is, wanneer haar iets geboden wordt of wanneer van haar iets verlangd wordt, wat in strijd is met Gods wet, met hare eer of haar geweten. Dan geldt het woord: „Afen moet meer gehoorzamen aan God dan aan de rnenschen." De dienstbode verliest dan wellicht eene winstgevende betrekking, doch is dat voor haar niet • beter dan hare ziel te verliezen ? .3. Een derde plicht der dienstbode is hare oversten getrouw te dienen en hunne belan= gen te behartigen. Deze plicht vordert van de dienstboden dat zij met vlijt en nauwgezetheid den opgelegden arbeid verrichten, zooals de oversten het verlangen; dat zij acht geven op alles wat aan liare zorgen is toevertrouwd, opdat door hare schuld of door hare nalatigheid niets van's meesters goed verloren ga. bederve of beschadigd worde. hene trouwe dienstbode is eerlijk en rechtvaardig met betrekking tot het geld en goed der oversten. Zonder hunne voorkennis zal zij hoegenaamd niets wegschenken, niets nutteloos en overbodig gcbrui- ken. Zij zal zelf zich niets toeëigenen, versnoepen, bederven of laten bederven, maar ook een waakzaam oog erop houden, dat door anderen niets ontvreemd of beschadigd worde. Die getrouwheid verbiedt aan de dienstboden gebabbel en oorblazerij, waardoor niet zelden twist lii tweedracht ontstaat tusschen ouders, kinderen cn dienstboden onderling. Zij verbiedt haar de gebreken en fouten der overheden zonder noodzakelijkheid aan anderen te openbaren of familiegeheimen bekend te maken, waardoor de eer. de goede naam. en niet zelden het krediet der familie grooteliiks geschaad worden. Eindelijk vordert de getrouwheid, dat de dienstboden zich wachten de kinderen des huisgezins door woorden of daden te ontstichten. Integendeel, zij moeten met de ouders medewerken om het groote werk der opvoeding te doen slagen. 4. Keus van een dienst. De keus van een dienst is een zaak van zeer groot belang. Wijl de dienstbode meeleeft met de familie, is het duidelijk, dat zij zoo gemakkelijk en als ongemerkt de goede maar ook de kwade eigenschappen der huisgenooten aanneemt. De eerste dienst vooral oefent op jeugdige personen een overwegenden invloed uit, zoowel ten goede als ten kwade, voor het geheele leven. Ouders, voogden of bloedverwanten mogen dus wel toezien of die eerste dienst vooral veilig is voor geloof en zeden, of het onervaren meisje daar genoegzaam beschermd en bewaakt wordt, of het n dat huis geen verkeerde indrukken ondergaat, of liet tijd en gelegenheid heeft zijn godsdienstplichten te vervullen en of zijne meesters het voorbaan met een goed voorbeeld. Hier volgen eenige regels, die men bij de keuze van een dienst in acht moet nemen : 1. Kies een dienst volgens uwe bekwaamheid. Een meisje, dat zich gaat verhuren als keuken-, kamer-, of kindermeisje, moet hare bekwaamheid niet overschatten en niet beweren datgene te kennen, waarvan het weinig of niets verstaat. 2. Het l/ooge loon alleen mag niet den doorslag geven bij de keuze van een dienst. Er zijn immers andere zaken, die verre te verkiezen zijn boven eenige guldens meer loon. \ raag eerst hoe er in dat huis, waar men uwe diensten vraagt, de wetten van God en der H. Kerk worden nageleefd; of uwe eer en deugd daar veilig zijn; of gij uwe godsdienstplichten kunt vervullen ; of men daar de dienstboden behandelt volgens de regels der Christelijke naastenliefde; of men u daar beschouwt niet als slavin maar als lid des huisgezins ; of daar gezond voedsel en menschwaardige huisvesting u verstrekt wordt. Als deze dingen niet te wenschen overlaten, vraag dan naar het geldelijk voordeel. .luist het hooge loon. dat men u aanbiedt, moet u een reden zijn om des te beter te informeeren. .3. Neem geen dienst bij ongeloovigen of bij andersdenkenden, omdat gij daar gemakkelijk geschokt zoudt worden in uwe godsdienstige overtuiging en omdat daar voor u een groot gevaar bestaat onverschillig te worden in geloofszaken, ja zelfs uw geloof geheel en al tc verliezen. Dat ware erger clan het verlies van uw leven. Zijt gij echter om eene of andere reden verplicht zulk een dienst te aanvaarden, clan dient gij ook dubbel voorzorg te nemen om niet in uw geloof te verflauwen. Wees clan nauwgezet in het verrichten van uwe dagelijksche oefeningen van godsvrucht, nader dikwijls tot de H. Sacramenten en beken altijd \lijmoedig uw geloof opdat uwe huisgenooten u w egens uw godsdienstig gedrag leeren hoogachten. 4. Neem geen dienst aan zonder u eerst goed te infonneeren en ga met blindelings af op advertentiën in couranten. Menig meisje is bij verzuim van de noodige informatie terecht gekomen in huizen, die allesbehalve aanbevelenswaardig waren. 3. " ees uiterst voorzichtig bij 't dienstneinen in groote steden, vooral in het buitenland. Het ware te wenschen, dat ouders of voogden hunne kinderen nooit naar een groote stad in het buitenland lieten gaan dienen. Door gewetenlooze menschen wordt niet zelden een schandelijken slavenhandel gedreven met onervaren meisjes, die in eene vreemde stad onbeschermd, onwetend en hulpeloos aankomen en dan de prooi worden van de grootste ellende. Reis daarom nooit op goed geluk af naar eene groote stad om er een dienst te zoeken. Wees vooral voorzichtig bij uwe aankomst in zulk een stad en ga niet niet den eerste den beste mee, die u een dienst wil bezorgen, of u naar liet opgegeven adres wil vergezellen. Wilt gij, ondanks de vele gevaren die u daar omringen, dienst nemen in eene groote stad, vraag dan eerst inlichting niet bij de eerste de beste verhuurster of een kantoor voor dienstboden maar bij de informatiebureaux der vereeniging tot bescherming van jeugdige meisjes, gevestigd te: Antwerpen: Zusters Franciscanessen van de M. Familie, Markt St. .lacques ,38. brusshl: Franciscanessen, Boulevard Clovis 3 en 5. Luik: Liefdezusters, Place S. .lean 16. Aken: Marienstift-Jacobstrasse 27. Crhfeld : St. Josephiliaus, Tannenstrasse I.w. DüSSELDORF: St. Anna-Stift, Rittenstrasse 20. Gi.adbach: Katliarinen-Stift, Kaiserstrasse. Keulen: Magdehaus, Streitzeuggasse 10. Parijs: Avenue Beaucourt 15. Amsterdam: Mej. Lefébure,Paulus-Potterstraat42. Rotterdam: Pott. Burgemeester Hofmansplein 41. 'S-Hage: Gesticht Groenstein. Maastricht: Mevr. Wittert v. Hoogland, Wijck, Wilhelmina-singel. Notci. Wanneer de meisjes of hunne ouders willen weten, of eene aangeboden plaats geen gevaar oplevert voor geloof of zeden, kunnen zij zich tot bovenstaande adressen wenden. Men houde echter in 't oog, dat geen inlichtingen kunnen verstrekt worden, of men er veel verdient, uitstekend zal behandeld worden, enz. 0. Wees voorzichtig bij 't dienst nemen in hotels, koffiehuizen of herbergen, en tracht u eerst te overtuigen of uw godsdienst, uwe eer en deugd daar geen gevaar loopen. Hoe aanlokkelijker de aanbieding is, des te meer moet gij ze wantrouwen. 5. Eenige behartigenswaardige wenken. 1. Wanneer gij een goeden dienst gevonden liebt. waar geen gevaar is voor uw geloof en de reinheid 11 ws harten, verander dan niet spoedig van dienst. Gij weet wel wat ge hebt, maar niet wat ge zult krijgen. Kruisjes vindt men overal en het is altijd een groote vraag of uw nieuwe dienst beter zal zijn dan uw tegenwoordige. 2. Spreek nooit met minachting over uwe vorige oversten. Dat zou u het vertrouwen uwer meesters ontnemen. .3. Wees vooral godsdienstig. Blijf altoos getrouw aan uwe oefenigen van godsvrucht en vergeet nooit uwe dagelijksche bezigheden te heiligen door eene goede meening. Indien uwe bezigheden zulks toelaten, treed dan toe tot eene of andere godsdienstige vereeniging of Congregatie en nader dan dikwijls tot de H.H. Sacramenten. 4. Vlucht personen en plaatsen, die voor u gevaarlijk zijn. Indien gij uwe vrije uren buitenshuis wilt doorbrengen, zoek u dan een goede vriendin of eene deugdzame familie, bij wie uwe deugd veilig is. Ga toch vooral uwe ontspanning niet zoeken in herbergen of danshuizen. \ ermijd alle vertrouwelijkheid met personen van het andere geslacht. Laat u niet in met licht- zinnige.dubbelzinnige gesprekken. Laat geen gemeenzaamheid, geen vleierij en geene ongepaste vrijheid toe. Waak, bid en vlucht. 6. Knoop geene verkeering aan zonder eerst uwe ouders of personen, in wie gij vertrouwen stelt, te raadplegen. 7. Als gij om eene of andere reden uwen dienst verlaat, zonder terstond een nieuwen te hebben gevonden, keer dan terug naar uwe ouders of naar een tehuis voor dienstboden buiten betrekking. Wenken eener moeder aan hare dochter, die als kindermeisje in dienst trad. a. Zorg, dat de kinderen zich niet wee doen en verwijder u nooit van hen buiten noodzakelijkheid. b. Heeft een kind zich met of zonder uwe schuld bezeerd, waarschuw dadelijk de ouders. c. Houd de kinderen rein. (/. Wees liefderijk en goedaardig jegens de kinderen. Mochten ze u beleedigen, wacht u, ze te schelden of te slaan. De straf behoort aan de ouders. e. Neem u in acht, dat de kinderen, hoe klein zij ook zijn mogen, nooit iets zien of hooren wat zondig of ongepast is. ƒ. Maak de kinderen niet bang en verhaal hun geen bijgeloovige spookgeschiedenissen. g. Beijver u met geduld en zachtmoedigheid het kwaad uit het kinderhart uit te roeien, zijne kwade neigingen te bestrijden en door woord en voorbeeld deugd en godsdienstzin aan te kweeken en te ontwikkelen. Vijfde Afdeeling. Gezondheid en Ziekte. HOOFDSTUK I. Gezondheidslee r. >? 1. Zindelijkheid. Zindelijkheid voorkomt vele ziekten en: „voorko" men is beter dan genezen." Daarom moet eene goede huisvrouw niet zuinig zijn met liet water, dat God ons in rijken overvloed geschonken heeft. Zij moet wekelijks niet alleen aan hare kamers, maar ook aan de kinderen eene flinke beurt geven en niet verzuimen wekelijks voor ieder der huisgenooten schoon goed gereed te leggen Wanneer zij vooral ook zorgt, dat hare woning altijd kraakzindelijk is, dat de meubeltjes, al zijn ze dan ook niet deftig, u van propreteit tegenlachen, dat liet stof uit alle hoeken zorgvuldig wordt ver\\ ijderd, dan heeft zij al veel gedaan voor de gezondheid van haar gezin. I. lederen morgen vvassche men niet alleen het gezicht, maar ook hals en nek flink met kond water en zeep. Het nemen van een bad is zeer aan te bevelen, men doe dat echter niet met een volle maag of als men zeer verhit is. De handen moeten meermalen gewasschen worden. Zet u nooit aan tafel om te eten. als uwe handen niet zindelijk zijn of wanneer gij in aanraking zijt geweest met vergiftige stoffen, of als ge zieken verzorgd hebt. Gij zoudt anders gemakkelijk de uiterst kleine bacillen of ziektekiemen in het lichaam overbrengen. Ook de voeten moeten 1111 en dan gewasschen worden, 's zomers minstens om de 14 dagen. 2. Het haar moet dagelijks verzorgd worden, dat vordert het fatsoen en de gezondheid tevens. Zindelijkheid en het geregeld gebruik van een fijnen haarkam voorkomt, bij kinderen vooral, veel ongemak. 3. De oogen moet gij sparen door ze niet al te zeer in te spannen bij zwak of flikkerend licht. Zoodra gij bemerkt, dat uw oogen vermoeid zijn, laat ze dan rusten. Gevaarlijk voor het oog is het te richten op de zon of op eenig scherp verlicht voorwerp. Lezen bij schemerlicht of terwijl men in aed ligt moet men vermijden en de kinderen late nen bij slecht licht geen huiswerk maken. Is er een scherp voorwerp in 't oog gekomen. Jan moet men niet met vinger of zakdoek het oog litwrijven, doch eenvoudig het gesloten oog heen :n weer bewegen. 4. De aoren moeten rein gehouden worden. Het is evenwel verkeerd met allerlei voorwerpen als haarspelden, lucifers, enz. in het oor te wriemelen, hen groot gevaar voor de ooren is het verkeerd snuiten van den neus. Wanneer men beide neus\ leugels dichtdrukt bij het snuiten, kan men het trommelvlies scheuren. Het is derhalve raadzaam, hij het snuiten van den neus altijd een der neusvleugels open te houden. "1. De neus dient om er mee te ruiken en te ademen. In den neus wordt de koude lucht verwarmd voor dat ze in de longen komt en tevens gereinigd van stof en vuil. Door den mond te ademen is eene slechte gewoonte, die nadeelig is voor de gezondheid. Adem dus steeds door den neus en houd uw mond dicht vooral bij overgang van warmte in koude. ƒ>. Mond en tanden verdienen en vorderen eene bijzondere zorg. Minstens eenmaal daags moet men zich den mond met zuiver water spoelen en de tanden borstelen. De bovenste tanden borstelt men naar beneden en de onderste naar boven, dus niet dwars er over heen. 1 andpoeder is niet noodig. Zeer nadeelig voor de tanden zijn gloeiend heete of ijskoude spijzen of dranken. Laat niet spoedig een tand trekken en hebt ge een holle kies, laat ze dan plombeeren, ge kunt er dan nog lang pleizier van hebben. § 2. Lucht. Zuivere, versche lucht is den mensch nog meer noodzakelijk dan voedsel. Het is onmogelijk gezond te blijven in eene bedompte, muffige woning. In eene woning echter, die goed gelucht wordt, is het gezond en vroolijk leven. Wanneer gij dus genoodzaakt zijt in de lïuiskamer te koken en zelfs te wasschen, laat dan een venstervleugel of bovenlicht open staan en verzuim niet nu en dan eens deur en venster tegen mekaar open te zetten, opdat de frissche lucht ruimschoots toegang hebbe. Het is eene valsche meening, dat wegens het luchten harder moet gestookt worden. Hoe reiner de lucht is in de kamer, des te gemakkelijker wordt zij verwarmd. Een eenvoudig middel om de lucht in gesloten ruimten te verbeteren hebben we in den terpentijn. Men neemt een lepel terpentijnolie in een liter zuiver water en, na dat mengsel goed geschud te hebben, besprenkelt men daarmede den vloer. Men verkrijgt dan eene heerlijke dennenlucht, die zeer weldadig is voor borst- en teringlijders. Men zou ook op een schotel kokend water een weinig terpentijnolie kunnen gieten. Menschen, wier bezigheden het niet toelaten veel in de buitenlucht te komen, zooals dit het geval is bij goede huisvrouwen, moeten nu en dan eens in de open lucht of voor een open venster eenige keeren door den neus langzaam en diep ademhalen, terwijl ze de armen omhoog houden. Bij deze oefening dringt de versche lucht door tot in de uiterste longtoppen. § 3. Voeding. Niet alleen bij het toebereiden en toedienen der spijzen, waarover reeds op bladzijde 115 gesproken is, moet gelet worden op de regels der gezondheidsleer, maar ook en vooral bij het nuttigen der spijzen. Ziehier dan eenige gezondheidsregels: 1. het niet te vlug en kauw uwe spijzen goed; anders heeft de maag te veel werk om de spijzen te verteren. Maak dus de spijzen eerst goed fijn op het bord en maal ze daarna goed met de tanden. Goed gekauwd is half verteerd. 2. het geene spijzen die te heet of te koud zijn. 3. Onder het eten mag niet veel gedronken worden. Het ware beter de boterham droog te eten en daarna pas te drinken. Het is ook een slechte gewoonte van kinderen hun brood in koffie te weeken om het gemakkelijker te kunnen doorzwelgen. 4. het zooveel mogelijk op vaste uren en niet tusschentijds. 5. Wees matig bij het eten. Te veel eten is schadelijker dan te weinig eten. Matigheid in spijs en drank is een der beste middelen om zijne gezondheid te bewaren. Voor sterke en gezonde menschen zijn 3 maaltijden voldoende. Willen zij tusschentijds nog iets gebruiken, dan is het beste voedsel voor hen brood en vruchten. Vooral bij het avondeten moet men geene moeielijk te verteren spijzen nuttigen en dan minstens 3 uren vóór het naar bed gaan. Zwakke personen echter moeten, voordat zij zich ter ruste leggen, iets gebruiken wat licht verteerbaar is. 6. Men etc niet terstond als men zeer vermoeid is en na het eten is het goed eene korte rust te nemen. Een middagslaapje is echter niet noodig. 7. Eet vooral geene bedorven of beschimmelde spijzen. 8. Drink niet te veel in eens. Het gevoel van dorst zit niet in de maag. Bij hevigen dorst drinke men weinig bij korte teugen. Als men verhit is moet men zeer voorzichtig zijn koude dranken te nemen. 9. Prikkelende, te zeer gekruide of gezouten spijzen zijn nadeelig voor de maag. 10. Wees bij 't eten opgeruimd, dat wekt den eetlust en bevordert de spijsvertering. § 4. Kleeding. 1. De kleeding moet in overeenstemming zijn met het jaargetij. Voor onderkleeding is wol, als zij niet te vast geweven is, het beste. Katoen is beter dan linnen. De wol en in zekere mate ook het katoen voeren het best het zweet naar buiten, waardoor de huid droog en schoon blijft. 2. Plotselinge afkoeling, als men zeer verhit is, is zeer gevaarlijk. Wanneer in den nazomer de temperatuur wat koeler wordt, grijpe men niet dadelijk naar de winterkleeren en in de lente late men deze niet te spoedig uit. 3. Het keurslijf of corset moet dienen om 't lichaam te ondersteunen en niet om het te samen te persen. 4. 's Nachts vooral make men alle nauw sluitende banden om hals, lendenen en beenen los om den bloedsomloop te bevorderen. 5. Zorg steeds dat het ondergoed, dat ge wekc- 'ijks scliooii aantrekt, niet vochtig zij. Laat liet eerst uitwasemen, door liet bij 't vuur te hangen of gedurende den nacht tusschen de dekens te leggen. Wanneer uwe kleederen nat zijn van regen of zweet, verwissel ze dan tegen droge. Wacht u voor koude of natte voeten. Verwissel wekelijks de kousen en draag zc niet totdat ze heelemaal versleten zijn. £ 5. Rust. Een gezond volwassen mensch moet niet langer dan 8 en niet minder dan 6 uren slapen. Ziekelijke personen en kinderen behoeven meer rust. Langer dan noodig is te bed blijven liggen is onder menig opzicht afkeurenswaardig. Het ledikant zij liefst van ijzer. Het bed moet lang en breed genoeg zijn, niet te week en niet te warm. Veeren bedden zijn nadeelig. In bed legge men zich zooveel mogelijk horizontaal, dat is, plat en recht uitgestrekt; het hoofd niet te hoog. Op den rug liggen veroorzaakt een onrustigen slaap, omdat de ruggegraat dan te zeer verwarmd wordt. Het beste is zich te leggen op de rechterzijde. dan wordt de werking van het hart en van tic maag niet belemmerd. Alle nauwsluitende banden make men los. Om een gezonden slaap te hebben moet men er zich aan gewennen op een bepaald uur naar bed te gaan en vroeg op te staan, het lichaam gedurende den dag matig te vermoeien, kort voor het slapen gaan geen zwaren kost te gebruiken en zijn geest niet te zeer in te spannen door lezen of studeeren. HOOFDSTUK II. Ziekenverpleging. Wanneer het huisgezin bezocht wordt doorziekten, dan kan de huisvrouw hare schoonste deugden van geduld, zelfverloochening en zachtmoedigheid beoefenen. Hoevele vrouwen, helaas, hoezeer zij ook van goeden wille zijn, weten niet hoe zij zieken moeten verplegen en daardoor stellen zij een hinderpaal aan een voorspoedig herstel. Iedere huisvrouw moest erop bedacht zijn zulke geneesmiddelen in huis te hebben, die bij kleinere ongesteldheden goede diensten kunnen bewijzen. B, v. Pepermuntthee bij maagkramp of koliek; /indenol vlierenthee, als zweetmiddel bij plotseling kouvatten; honig, ere mor tartari (kremortaart), zwavelbloern als bloedzuiverende middelen; Rhabarber, Senesbladeren, risinusolie als laxeermiddel; Geest van Salmiak, Pain expeller, Hofrnanns druppels bij hoofdpijn of bezwijming. Al die zoogenaamde huismiddeltjes moeten met omzichtigheid worden aangewend en men moet niet me.aen, dat alle kwalen door zulke middelen kunnen worden afge- wend. \ ooral moet men voorzichtig zijn met kwakzalversmiddelen, ook als die in de couranten geadverteerd zijn. Bij ernstige ongesteldheden moet men zoo spoedig mogelijk den geneesheer raadplegen. Vele ziekten worden daardoor juist ongeneeslijk, wij! men te lang gewacht heeft alvorens geneeskundige hulp in te roepen. £ 1. Eenige algeineene wenken. De tijd van de komst des geneesheers is in den regel aan de verpleegster bekend. Zij zorge dat de kamer dan in orde is. Bij het bed plaatse zij een ledigen stoel en houde een waschkom met water, zeep en schoonen handdoek gereed, opdat de dokter zich, na den zieke behandeld te hebben, de handen kunne wasschen. Verder moet zij erop bedacht zijn het verloop dei ziekte nauwkeurig na te gaan. om aan den geneesheer alles te kunnen mededeelen, wat deze verlangt te vernemen of wat hem belang inboezemt. 1. Een zieke, die koorts heeft, moet in bed verpleegd worden. 2. Het bed moet, zoo mogelijk, vrij staan, zóó dat men aan weerskanten erbij kan. Het mag echter niet staan dicht bii eene kachel of in den tocht Om het tochten bij t openen der kamerdeur tegen te gaan. kan men een tochtscherm plaatsen of een gordijn of laken voor het bed spannen. •V _ Het bed moet goed zindelijk gehouden worden. Men zorge ervoor, dat het onderste laken goed glad ligge. dat er geene broodkruimels of dergelijke dingen in bed liggen, die den zieke zouden hinderen. De kussens legt men trapsgewijze, opdat de zieke niet hol ligge. Bij doorliggen gebruike men een lucht- of windkussen of ook een kussen gevuld met kaf. De pijnlijke plaatsen kan men wasschm met brandewijn, azijn of citroensap. Bij het verbedden van ernstige zieken moet men zorgen een grooten leunstoel of canapé bij de hand te hebben. Om den zieke op te nemen schuift men de eene hand onder de dijen en de andere onder het kruis van den zieke. Deze slaat dan de armen 0111 den hals van den drager. 4. De ziekenkamer moet ruim en luchtig zijn. Men moet er niet koken en nog veel minder wasschen. Den vloer make men schoon met een vochtigen dweil. Dus niet droog vegen of stoffen. Wordt er gestookt in de kamer, dan besprenkele men den vloer nu en dan met zuiver water, of men zette een bakje met water op de kachel te verdampen. 5. Men zorge steeds voor goede zuivere lucht. Geregeld moet geventileerd worden, door het open zetten van het venster, doch zóó, dat de zieke den kouden luchtstroom niet voele. 6. Zorg vooral voor orde en zindelijkheid. Den zieke moet men dagelijks met lauw water en zeep aangezicht en handen wasschen. Indien zulks noodig is, moeten ook andere lichaamswasschingen aangewend worden, want reinheid van huid is eene 11 hoofdvereisclite voor eene voorspoedige genezing. Het beddegoed worde dikwijls hernieuwd en alle uitwerpselen moeten terstond worden verwijderd. Het bed kan men beschermen door hospitaallinnen. Voor ernstige zieken moet men een steekpan of urinaal gebruiken. Hen schotel met gemalen koffie in de kamer geplaatst neemt alle kwalijk riekende geuren weg. Wanneer men den zieke schoon goed moet aantrekken, dient men dat eerst te verwarmen. Als de zieke zich niet kan oprichten, trekt men het hemd voorzichtig van achteren tot aan 't hoofd omhoog en vervolgens over het licht gebogen hoofd van den zieke. Hij het aantrekken doet men op dezelfde wijze maar in omgekeerde orde. Herst laat men den zieke de armen in de mouwen steken en vervolgens haalt men het hemd over het hoofd. 7. De temperatuur der kamer bedrage niet meer dan 16° a 18" C; bij koortsziekten iets minder, bij slepende ziekten iets meer. 8. Een zieke heeft voor alles rust en stilte noodig. Alen vermoeie hem dus niet door veel gepraat, druk bezoek, gewoel van kinderen, kraken van deuren of vensters enz. 9. Wat de voeding betreft, houde men zich nauwkeurig aan de voorschriften van den dokter. a. Men vrage den patiënt niet wat hij verlangt, doch geve hem eene goed toebereide spijs, indien hij eetlust heeft. b. Maak de spijzen niet klaar in de ziekenkamer en geef den zieke slechts kleine porties, die er smakelijk uitzien. c. Als de zieke geen trek heeft in 't eten, dwing liem dan niet te zeer iets te gebruiken. Laat de spijzen niet bij hem staan, dat zou hem nog den lust voor andere spijzen benemen. d. Als de zieke dorst heeft tengevolge van hevige koorts, laat hem dan gerust drinken, doch niet te veel in ééns. Het water kan men verfrisschen met vruchtensappen, als: frambozen- of aalbessensiroop, schijfjes citroen of sap van sinaasappelen. Vooral geen bier of sterke drank. Bij ingewandsontstekingen en bij kinderdiarrhee late men den zieke geen koude vloeistof drinken en zoo weinig mogelijk. e. Van de lekkernijen, die door vreemden of familieleden worden medegebracht, late men den zieke niets gebruiken zonder toestemming van den dokter. ƒ. Onthouding van vaste spijzen is zelden nadeelig voor zieken, daarentegen wordt soms de kwaal verergerd door het gebruik van zulke, voor den zieke moeielijk verteerbare, spijzen. g. De spijzen mogen vooral niet te vet. te sterk gekruid of te zeer gezouten zijn. h. Indien de koorts "vermindert, geve men melk met water te drinken, soep van kalfs- of mager rundvleesch, beschuit, geroosterd of oudbakken wittebrood. i. Houdt de koorts geheel op. dan mag men de soepen meermalen daags voorzetten en ze door toevoeging van rijst, gerst of eieren krachtiger maken. Tot ontbijt en in den namiddag is thee of zoete melk met oudbakken brood met honig of vruchtengelei beter dan kottie en boter, lusschen ontbijt en middagmaal kan men een kop melkchocolade met beschuit geven. Tegen den avond geve men licht verteerbare spijzen, zoete melkpap, dunne biersoep, enz. Bij 't middagmaal mag de zieke een weinig mager rundvleesch, biefstuk, kalfslapjes, kip of gebraden kuiken, gerookt vleesch, tong en kompot van gedroogde pruimen, abrikozen, peren of appelen gebruiken. 10. a. Als de zieke aan de beterhand is, geve men aanvankelijk slechts kleine portiën om de 3 uren. Versche groenten als: spinazie, bloemkool, schorseneeren. koolraap met boter gestoofd, mogen dan ook worden toegediend. b. Bij uitterende ziekten is krachtig, doch licht verteerbaar voedsel noodig, als : rauwe of zachtgekookte eieren, bouillon, malsch mager kalfs-, rundof paardevleesch, melkchocolade, enz. 11. Een zieke moet men niet beklagen, maar opbeuren en troosten; men dient hem met veel geduld, zachtheid en vriendelijkheid te bejegenen. 12. Bij besmettelijke ziekten moet men de volgende maatregelen nemen: a. Uit de ziekenkamer moeten alle onnoodige kasten, kleederen, tapijten verwijderd worden. b. Het ondergoed en beddegoed wassche men in eene sterke zeepoplossing met carbolzuur. c. De uitwerpselen moeten ontsmet worden met kalkmelk of chloorkalk. Nachtstoel of bedpannen reinige men met 5°/0 carbolwater. Het vaatwerk ten gebruike van den zieke mag niet met dat der familie gewasschen en nog veel minder door anderen gebruikt worden. Lijders aan diphtherie, longontsteking en tering moet men niet op den grond of in een zakdoek laten spuwen, docli in een glas met water. d. Men zorge voor goede luchtverversching. e. De ziekenverpleger tnag in de ziekenkamer niet eten of drinken. Vóór men zich naar zulk een zieke begeeft, is het raadzaam iets te nuttigen. .Men wassche zich dikwijls de handen met zeep en borstel, spoele vaak den mond en verder zij men niet bevreesd voor besmetting. ƒ. Als de zieke van zijne besmettelijke ziekte genezen is, moet de ziekenkamer ontsmet worden door afwasschingen met 5° „ carbolwater, ze moet opnieuw gewit worden. Het behangsel wordt met broodkruim afgewreven. g. Beddegoed, matrassen, kleederen, enz. moeten of wel in de open lucht aan de zonnestralen worden blootgesteld of wel men kan ze ontsmetten door ze in de kamer te hangen en dan een pot met brandende houtskool, waarop een handvol zwavelbloem, in de kamer te plaatsen; de zwaveldamp doodt alle ziektekiemen. Het veerenbed kan men ontsmetten zooals op bladz. 45 is aangegeven. Meubelen en vloeren kan men afwasschen met ■ eene sublimaatoplossing (1 deel sublimaat op 1000 deelen water). Men zij hiermede echter voorzichtig. In plaats van sublimaat kan men ook een .V' „ oplossing van creolin gebruiken. Het linnengoed kan men eenigen tijd koken in eene oplossing van soda. Kleinere zaken van minder waarde b.v. kerkboeken. enz. moet men verbranden. § 2. Hulp aan stervenden. Ondanks de zorgvuldigste verpleging, gelukt liet niet altijd den zieke de gezondheid terug te schenken. Zoodra er stervensgevaar aanwezig is verzuime men niet den zieke op dat gevaar opmerkzaam te maken en hem te bewegen tijdig de H.H. Sacramenten te ontvangen. Als het oogenblik van sterven nadert moet eene heilige stilte het sterfbed omgeven. Onvoorzichtig praten, luid weenen moet men in de nabijheid van den stervende vermijden. .Men plage hem niet meer met medicijnen. Men vrage niets, roepe hem niets in t oor of het moesten woorden zijn, die hem opbeuren, troosten en heilige gedachten in zijn geest opw ekken. Stervenden verlangen in den regel niets vuriger dan rust en stilte en het zou derhalve wreed zijn die te verstoren. Alen trachte het licht in de ziekenkamer te matigen en plaatse de lamp zóó, dat het licTrt den zieke niet hindert. Is de stervende angstig bezorgd over het lot der zijnen, dan trachte men hem gerust te stellen met te zeggen, dat God en goede menschen wel zullen zorgen voor de hulpeloos achtergeblevenen, Men zorge dat hij bekleed zij met het schapulier en in zijne nabijheid plaatse men wijwater en kruisbeeld en geve hem den rozenkrans in de hand. Dikwijls zal men hem korte en krachtige gebeden voorzeggen, die in zijn hart opwekken gevoelens van geloof, hoop. liefde en berouw. Zoo haast de doodsstrijd begint, geve men hem de gewijde kaars in de hand, dan verdubbele men de kleine gebeden en aanroepingen en bidde de gebeden der stervenden. Op deze en dergelijke wijze kan men de laatste oogenblikken der ons dierbaren verzachten. Aan het sterfbed vooral openbaart zich de macht der Vrouw. Om hare liefderijke bezorgdheid en innige deelneming is zij den zieke een behoefte en eene weldaad. HOOFDSTUK III. Eerste hulp bij plotselinge ongevallen. Jn ieder huisgezin kunnen ongevallen voorkomen, waarbij spoedige hulp noodig is. Het kan soms, vooral op afgelegen dorpen of gehuchten, voorkomen, dat een geneesheer niet tijdig ter plaatse kan zijn. In zulke omstandigheden is het wel dienstig, dat er iemand aanwezig zij, die weet wat hij te doen heeft, om grooter kwaad te voorkomen. Wij geven hier, aan de hand van bekwame geneesheeren, eenige raadgevingen voor sommige spoedeischende of gemakkelijk te verhelpen gevallen. 1. Bewusteloosheid door ziekte, verwonding, beroerte, hersenschudding, vallende ziekte, enz. Men legge den lijder plat neer, het hoofd laag, als het gelaat bleek, — en hoog, ais het rood is. Men make alle nauwsluitende kleedingstukken los, besprenkele het gelaat met koud water of azijn, en late hem ammoniak, eau de Cologne of iets dergelijks ruiken. Kan de bewustelooze slikken, dan geve men hem kleine teugjes koffie, cognac of Hofmann'sdruppels in water. Bij ernstige gevallen hale men terstond den dokter, intusscnen Kan men neete voetbaden geven met mosterd, mosterdpleister leggen aan de kuiten, de voetzolen borstelen en koude natte omslagen om het hoofd leggen. 2. VaMende ziekte. Men doe zooals boven gezegd is, doch men trachte niet. zooals sommige menschen meenen te moeten doen, de krampaanvallen te verhinderen of de vuisten open te breken. Alleen zorge men, dat de lijder zich niet bezeere. legge hem daartoe iets onder het hoofd en steke hem iets tusschen de tanden, b. v. zakdoek of kurk. .3. Bij verstuikingen of ontwrichtingen door val of stoot worden koude omslagen aangewend. Men houde het lichaamsdeel onbewegelijk en roepe. zoo noodig, den geneesheer. 4. Bij arm= of beenbreuk ontbiede men terstond den dokter of brenge den lijder naar een ziekenhuis. Bij armbreuk ondersteune men den arm met een breeden doek, dien men om den hals vastknoopt. Als het eene opene wonde' is en er stof of onreinheid in gekomen is, moet men de wonde met zuiver, gekookt doch lauw water flink uitwasschen en dan verbinden met reine verbandwatten of zuiver lijnwaad. Bij beenbreuk legge men een noodverband aan. nien binde het been vast aan een stevig voorwerp: stok, plankjes, stijf carton, zoodat het niet kunne bewegen. Men vermijde alle verdere behandeling en zorge dat de gebroken beenderen niet door de huid heendringen. 5, Wespen» of insectensteek. De pijnlijke rooae plek moet men met citroensap, azijn of salmiak bedruppelen of ze uitzuigen en den angel eruit lialen. \\ anneer eene wesp iemand bij 't eten of drinken in de keel gestoken heeft, neme men terstond een theelepel keukenzout met wat water bevochtigd en slikke dat langzaam door. Opzwelling en pijnen verdwijnen terstond. (). Bloedvergiftiging bij verwondingen door naald, speld of eenig ander voorwerp. De vinger en hand zwellen op onder hevige pijnen. Men moet eerst de wonde uitzuigen of uitbranden met gloeiende pook of breinaald. Ken probaat middel in zulke gevallen is den vinger of de hand te steken in zure melk of botermelk, die men nu en dan hernieuwt, na 2 uren is het gevaar geweken. 7. Dollehondsbeet. Hoofdzaak is te beletten, dat het gift met het bloed in het lichaam kome, door het lid boven de wonde af te binden met elastieken koord of bretel, anders met strik of doek. Dan tracht men de wond uit te zuigen, mits de lippen niet verwond zijn of uit te branden met gloeiende kool, breinaald enz. 8. Bij inwendige vergiftigingen door scherpe bijtende giften, als: rattekruid, phosphor, salpeter-, zwavel- of zoutzuur, kalk of loog, zendt men dadelijk naar den dokter of naar de apotheek om tegengift te halen. Intusschen moet men trachten het gift uit de maag te verwijderen of het onschadelijk te maken. Bij vergiftigingen door loogen geve men azijn, citroensap, melk, olie, boter. Bij vergiftigingen door zuren (zout-, zwavel-. salpeterzuur of vitriool) geve men loog, als: kalk-, zeep- of krijtwater, veel melk. water, olie. Melk is bij alle vergiftigingen een goed tegengift. Braking wekke men op door kittelen van de keel. drinken van veel warm water met mosterd, boter of zout vermengd, lauw-warme melk. Om de maag en de keel tegen de bijtende werking van liet gift te beveiligen, geve men, in groote hoeveelheid, eiwit, olie, melk, meel en water, suikerwater. Algemeen tegengift bij inwendige vergiftiging. Dokter Secheyron verzekert een onfeilbaar tegengift gevonden te hebben bij inwendige vergiftigingen van onverschillig welken aard. Alen neemt fijngestampte houtskool, die men met water vermengt tot een soort pap. \an dit mengsel neemt men om de 10 minuten een eetlepel, totdat de onrustbarende verschijnselen verdwenen zijn. Bovengenoemde dokter verzekert zelf de proef genomen te hebben. Hij had eene hoeveelheid strichnine, een sterk vergift, genomen. Daarna nam hij het aangegeven mengsel van houtskool en water en bleef daardoor gevrijwaard voor de werking van het doodend vergift. b. Bij verdoovende giften door opium, morpltine, belladonna, scheerling, vingerhoed kruid, tabak, alcohol, jenever, blauwzuur enz. trachte men den vergiftigde door schudden en roepen wakker te houden. Men geve hem sterke koffie of thee, legge koude doeken op het hoofd, geve hem voetbaden en mosterdpap aan de kuiten, en besprenkele hem met koud water. 9. Verwondingen. Bij alle verwondingen moet op de allereerste plaats de zindelijkheid betrachten gezorgd worden, dat geen stof of vuil in de wonde kome. a. Kleine wonden, waaruit het bloed zachtjes sijpelt, zijn spoedig verholpen door het aanwenden van een sterken druk op de wonde, door er namelijk een droog zuiver lapje vast om te binden, (vooral geen spinneweb). Leg nooit een hechtpleister op eene wond, zóó dat de heele wond door de pleister bedekt is. Iedere wond moet haar wondvocht kunnen afstaan, anders gaat ze etteren. Is er echter vuil in de wonde gekomen, dan moet ze eerst met zuiver gekookt, doch lauw water worden uitgewasschen. b. Bij grootere wonden, waaruit donkerrood bloed in gelijkmatigen straal vloeit, b.v. uit het been bij aderspat, neme men eerst alle drukking boven de wonde weg. (kousenbanden), dan houde men het bloedend lidmaat hoog opgeheven en legge op de wonde zuivere verbandwatten of zuiver linnen. Houdt de bloeding niet op, dan moet men het lid afbinden onder de wond, (dus niet tusschen de wonde en het hart.) c. Wanneer uit eene wonde helderrood bloed krachtig en stootsgewijze vloeit, dan is spoedige hulp noodzakelijk. Men drukke met den vinger de slagader, die boven de wond ligt, (tusschen wonde en hart) stevig dicht; men kan die voelen aan hare kloppingen. Of wel men bindt het bloedend lid af met elastieken band of koord, of anders met eenig ander bindmiddel, zoo vast dat de bloeding ophoudt. Dan legge men een verband van zuivere watten of linnen op de wonde, na ze, indien zij vuil is, met lauw zuiver water te hebben uitgewasschen. Het spreekt vanzelf, dat men in zulke ernstige gevallen terstond den dokter moet halen. 10. Neusbloeding. Daarbij kan men de volgende middelen aanwenden: opsnuiven van koud water vermengd met een weinig azijn of aluin; diepe ademhaling door het bloedende neusgat; de armen omhoog houden ; den neus dichtdrukken en eenigen tijd dicht houden; het inbrengen van een langwer pigen prop zuivere watten. 11 a. Bloedspuwing, waarbij lichtrood bloed schuimend uit den mond komt. Den lijder rustig neerleggen, niet spreken, alle banden losmaken, voetbaden tot aan de knieën met veel zout of azijn, natte koude doeken op de borst, mosterdpap aan de kuiten. Als drank geve men een glas water met ei en suiker. b. Bloedbraking, waarbij donkerrood bloed vloeit. Men legge den lijder uitgekleed op bed, en legge hem koude natte doeken op de maag. Als drank geve men slappe limonade of ijskoud water. In beide gevallen terstond den dokter halen. 12 a. Vreemd voorwerp in de keel. Men legge de eene hand op de maagstreek onder het hart en met de andere hand geeft men daarop een flinken slag. Helpt dat niet dan moet men braking opwekken, zie N". cS. Heeft iemand een muntstuk ingeslikt dan geve men hem afdrijvende middelen. b. In het oog; is er kalk in 't oog geraakt dan wasclit men het oog uit met een lapje of een penseel in zoete olie gedoopt (vooral geen water.) c. in den neus; is er een kraal, erwt of boon in den neus, breng dan in het andere neusgat wat peper om niezen op te wekken. Indien deze middelen niet helpen, is geneeskundige hulp noodig. d. in het oor; is er een insekt in't oor geraakt, dan giete men een weinig olie in 't oor, bij het uitloopen komt het diertje mede eruit. 13. a. Bevrorenen mogen niet in een warm vertrek gebracht worden, doch op een koele plaats. Men wrijve het geheele lichaam met sneeuw of wel met koude natte doeken, daarna wende men kunstmatige ademhaling aan. />. Gestikten door kolendamp, lichtgas, koolzuur, enz. moeten zoo spoedig mogelijk in de versche lucht gebrac'it worden. Men trachte hen bij te brengen door koude begietingen, prikkelende middelen, Hoffman's druppelen, geest van salmiak, anders moet men de kunstmatige ademhaling toepassen. c. Verdronkenen moet men niet op het hoofd zetten en niet schudden, Men reinigt mond, neus en ooren van slijk of vuil, trekke de natte kleeren uit, wende prikkelende middelen aan en, als de drenkeling niet meer ademt, beginne men terstond met de kunstmatige ademhaling. d. Door den bliksem getroffenen moeten in de open lucht ontkleed en met koud water flink gewreven en overvloedig besproeid worden. Ademt de lijder niet meer, dan moet men de kunstmatige ademhaling toepassen. e. Gehangenen snijdt men aanstonds los er voor zorgende, dat de verongelukte niet hard valle en men doet zooals bij géstikten. Kunstmatige ademhaling geschiedt op de volgende wijze: Men legt den schijnbaar doode plat op den rug met hoofd en schouders een weinig hooger. Dan plaatst men zich achter hem, vat beide armen boven de ellebogen en heft ze gelijkmatig en langzaam op tot boven het hoofd, hier worden ze even (2 seconden) vastgehouden. Dan brengt men ze weer langzaam naar beneden en drukt ze vast tegen beide zijden der borstkas. Die bewegingen moeten vooral langzaam gebeuren, niet meer dan 15 keer in de minuut izoo dikwijls als een gezond mensch adem haalt.) Men moet niet te spoedig den moed opgeven, het kan soms uren duren. Zoodra de ademhaling terugkeert, imen kan dat merken aan de plotselinge kleurverandering) houde men op en trachte den bloedsomloop te herstellen. Daartoe maakt men een flinken knoop in een handdoek, bevochtigt dien en slaat daarmee krachtig op de hartstreek. Zoodra de verongelukte kan slikken, geve men hem warme koffie, wijn. grog. doch niet te veel en legge hem warm te bed. 14. Brandwonden. Bij verschroeiingen, waardoor de huid rood en pijnlijk wordt, houde men het verbrande lichaamsdeel bij het vuur. De pijn wordt eerst heviger, doch verdwijnt daarna spoedig. Anders houde men het in een sterke oplossing van zout en water of ook in stijfselmelk. I reedt er blaasvorming op dan prikke men met eene naald de blaar aan den onderkant open, dan legt men er eiwit, slaolie of brandzalf op en daarover herhaalde omslagen van koud water. Is de verbranding diep doorgedrongen, dan baat water niet. men neme dan vet of een mengsel van olie en eiwit. Bij alle verbrandingen is het goed de brandwonden te bedekken met zuivere watten. 15. Kiespijn. Ontstaat deze door een holle kies, dan gebruike men verdoovende middelen, als: jenever, kruidnagel, enz., helpt dat niet dan late men door den geneesheer de tandzenuw dooden of de kies trekken. Ontstaat de kiespijn echter door kouvatten. dan neme men een voetbad met wat mosterd of zout erin. De pijnlijke plaats kan men met warmen olie bestrijken. 1(). Geeuwhonger. Men geve eerst melk en later brood. 17. Zonnesteek. .Wen brenge den lijder op eene koele plaats en plaatse hem in zittende houding. Daarna make men alle knellende kleedingstukkeh los, waaie hem frissche lucht toe en begiete hem overvloedig met water. Dan kan men nog koude doeken op 't hoofd leggen, voetbaden geven met veel azijn, mosterd, potasch of zout en geve hem eenige Hoffmandruppels met water te drinken. I . Vuur en water. 162 § 2. Vooibereidingen. /. Toebereiden van vet. . 163 2. Behandeling van vleesch. 165 -i. Behandeling van visch. .167 4. Behandeling der peulvruchten. . 168 .5. Behandeling der graansoorten. 168 6. Behandeling der aardappelen. .160 7. Behandeling der groenten. '60 8. Behandeling van ooft. 170 § 3. Kookrecepten. .170 .4. SOEPEN. 170 /. Vleeschsoep. ' 70 2. Hoendersoep. .171 ■i. Konijnsoep. '71 4. Poeletsoep. .172 ,5. Knollen soep met schapetivleesch. ■ '72 6. Linzensoep. .172 7. Witte-boonensoep. 173 8. Bruine-boonensoep. 173 '. Verstuiking. Ontwrichting. 295 4. Arm- en beenbreuk. .... 295 .5. Wespen- en insectensteek. 295 (>. Bloedvergiftiging. . . 296 7. Dollehondsbeet. .... 296 5. Inwendige vergiftiging. . . 296 '). Verwonding. . . 298 10. Neusbloeding. .... 299 II a) Bloedspuwing. ... 299 b) Bloedbraling. .... 299 12 a) Vreemd voorwerp in de keel. . 299 h) „ .. „ het oog. 299 c) „ „ „ den neus. 300 d) „ „ „ het oor. . . 300 IS a) Bevrorenen. .... 300 h) Oestikten. ..... 300 c) Verdronkenen. .... 300 d) Door den bliksem getroffenen. 300 c) Gehangenen. . . 301 Kunstmatige ademhaling. . . . .301 14. Brandwonden. 301 1.5. Kjespijn. ..... 302 16. Geeuwhonger. ... 302 17. Zonnesteek. . . . 302 18. Kouvatten. Catarrh. . 302 19. Kuitkramp. .... 303 20. Winterhanden en -voeten. . 303