Vak 163 DE SOCIETE1T DER WITTE PATERS EN HUNNE MISSIËN 620 Stoomdruk M. F. VAN PIERE & Co., Eindhoven. DE SOCIËTEIT DER WITTE PATERS. \ Hare Wording, Ontwikkeling en Werken. I f i \ / • . > ~ €■■ 1 c^ 0 , _/ / UturgisT.|'ï - Aartsbisdom - 1 ^ ' ^,h',oine6K ; Volgnummer Stoomdruk van M. F. VAN PIERE & Co., — Eindhoven. Eg=== pa De Sociëteit der Witte Paters en hunne Missiën. Alhoewel velen hier te lande wellicht reeds tal van jaren de Witte Paters en hun veelomvattenden werkkring kennen, en hen ook naar beste vermogen steunen, of zich zelfs in hun gelederen hebben laten opnemen — toch worden er altoos nog vele anderen aangetroffen, .wien deze oorspronkelijk Fransche, doch later interna!ionaal geworden Sociëteit van Missionarissen van Afrika tot dan toe nog geheel of bijna geheel onbekend is gebleven. Vandaar moge het zijn nut hebben, hier een beknopt overzicht te geven over den oorsprong, de inrichting en de regels van de Sociëteit der Witte Paters, de moeilijkheden, waarmede de verkondiging van het Evangelie onder de heidenen gepaard gaat, en hoe deze Missionarissen — ten spijt van alle tegenwerking van de zijde van des duivels handlangers in die heidensche landen, ja van den duivel zelf — toch het Rijk Gods krachtig weten uit te breiden in de Binnenlanden van het zwarte werelddeel, het onmetelijke Alrika. Immers, elke christen, die dat alles weet, zal daardoor in zich zelf aangespoord worden, om ook bij te dragen tot het slagen van zulk een Gode welgevallig werk als de uitbreiding van het Rijk Gods op aarde is. Ja, wie weet, of niet menigeen, die er naar streeft, om zich geheel aan O. L. Heer te geven, door het lezen van dit werkje de beste wijze zal leeren kennen, om zijn inwendige roeping tot het Apostolaat onder de heidenen, die hij tot dan toe nog niet duidelijk als zoodanig herkend had. inderdaad op te volgen. Doch ook voor hen, die getoond hebben, ware vrienden van het Missiewerk te zijn, óf door hun belangstelling in het schoone werk der Missionarissen, óf door hun gebeden ter bevordering van het bekeeringswerk onder de heidenen, óf door hun aalmoezen en soms heldhaftige offers, om dit heerlijke Apostolaat te steunen, — ook voor hen kunnen deze regels een krachtige spoorslag zijn, om op den eenmaal ingeslagen weg standvastig voort te gaan. Immers zij zullen door het lezen van deze regelen, nog duidelijker wellicht dan voorheen, de schoonheid en verhevene grootheid van het Liefdewerk inzien, — zij zullen overtuigd worden van de vele vruchten, die het Apostolaat reeds onder de heidenen gedragen heeft, zij zullen trachten, ook anderen aan te sporen, hun voorbeeld te volgen en zich eveneens voor de Missie in Afrika verdienstelijk te maken, en — zij zullen met ons God den Heer danken, dat er reeds zooveel goeds in het zwarte werelddeel tot stand gebracht is door de Missionarissen, welke zij zeiven zoo krachtdadig gesteund hebben. . In dit schrijven hebben wij ons voorgesteld, de aandacht te vestigen op den oorsprong en de regels van het gezelschap der Witte Paters; de moeilijkheden aan te toonen, die de Missionaris, te midden der heidenen, moet overwinnen, en tevens de manier van handelen bloot te leggen, die hij aanwendt, om de troostrijke uitkomsten te verkrijgen, die hij in zijn schoonen arbeid ondervindt. Wij twijfelen er niet aan, of onze ijverige zelateurs, zelatricen en trouwe lezers zullen nogmaals het schoone inzien van het Liefdewerk, dat zij steunen, het meer en meer bekend maken in hun vriendenkring, en zij zullen met ons God bedanken voor de zegeningen over den arbeid der Missionarissen uitgestort. Mogen ook onze weldoeners door deze regelen worden aangespoord, om voort te gaan met ons hunne krachtdadige hulp te blijven verleenen, en dat velen onder de jongelieden, die deze brochure lezen, mogen opgewekt worden om plaats te komen nemen in de gelederen van hen, die in de Binnenlanden het Rijk Gods uitbreiden, door de zielen der arme zwarten aan de dwingelandij des duivels te ontrukken. Oorsprong van de Societeit der Witte Paters. ! et Gezelschap der Witte Paters werd in 1868 gesticht door wijlen Kardinaal Lavigerie, Aartsbisschop van Carthago en Algiers. Laten wij Z. Emin. zeiven de omstandigheden verhalen, waaraan dit Gezelschap van Missionarissen zijn ontstaan te danken heeft. »In 1867 — zo° schrijft de Kardinaal, — kwamen twee »vreeselijke plagen Algerije teisteren: de hongersnood en »de pest. Door deze plagen, die duizenden slachtoffers ))maakten, bleven tallooze weezen onverzorgd achter. ))De Katholieke geestelijkheid, altijd en alom aan haren oplicht getrouw, nam ze liefdevol op, diende hun tot «vader, en op het schouwspel van zooveel liefdadigheid »openden zich de oogen dier kinderen. Zij begrepen, »dat alleen het ware geloof eene zoodanige opoffering »kon voortbrengen, vooral, wanneer zij deze vergeleken »met de verwaarloozing en de woeste wreedheid, waarwaan zij van den kant der Muzelmannen, hunne godswdienstgenooten, overgelaten werden. Die verschrikkelijke KARDINAAL LAV1GERIE, Aartsbisschop van Carthago en Algiers, stichter van de Sociëteiten der Witte Paters en Broeders en der Witte Zusters van Afrika. «hongersnood legde mij onvoorziene kosten op en «schiep voor mij nieuwe plichten, De geestelijkheid «onzer kolonie, die opgeleid was in de meening, dat I »het haar nooit door het Fransche gouvernement zou «toegelaten worden, betrekkingen, zelfs van loutere »vriendschap, met de inboorlingen aan te knoopen, «had hunne taal niet geleerd; tevergeefs zocht ik dus »bij haar naar Priesters, die zich met het bestuur onzer «Arabische weeshuizen konden belasten, en het deed «mij leed, geen vereeniging van Apostolische mannen >>te kunnen vinden, om mij ter hulp te komen. — Eens, «dat ik mij weder met deze gedachten had bezig ge«houden, ontving ik een bezoek van den Overste van «ons Groot-Seminarie, den ouden Pater Girard, die sinds «veertig jaar in de kolonie werkzaam geweest was. Ook »hij verzuchtte naar het oogenblik, waarop het ons door «het Gouvernement zou worden toegestaan, ons met de «inboorlingen bezig te houden. En hij kende mijne gevoe«lens, wist, dat de hoop van ze verwezenlijkt te zien »mij een bisschopszetel in Frankrijk voor een bisdom in «de Missiën had doen verlaten. Toen hij binnen kwam, «stelde hij mij drie zijner Seminaristen voor, zeggende: ))«Monseigneur, ziehier jongelingen, die zich bij U komen »»aanbieden voor het Afrikaansch Apostolaat. Met Gods «ögenade, zal dit het begin zijn van het werk, dat wij »«zoolang gewenscht hebben."" «Ik deed de jongelingen nederzitten en ondervroeg «hen langen tijd. Alle mogelijke tegenwerpingen, die «ik dacht te moeten maken, werden door hen beant»woord en eindelijk gaf ik hun mijne toestemming bij »wijze van proefneming. «Aldus is het werk zeer nederig begonnen met de «schijnbaar zwakste werktuigen: een grijsaard, die ten «grave neigde en drie jongelingen, die pas het leven «ingetreden waren. «Om hunne bijzondere roeping wilde ik hen niet «langer op het Groot-Seminarie laten. Ik had juist «aanvraag gekregen van twee brave Religieuzen, die «in Algiers een zachter klimaat waren komen zoeken, Kathedraal van Carthago (Moord-Afrika) f Z. E. Kardinaal Lavigerie gebouwd. t »om hun eene bezigheid te geven, die met hinne »ondermijnde krachten overeenkwam. Aan hen ver»trouwde ik de nieuwe vorming der drie Seminaristen »toe en huurde eene armoedige woning, alwaar zij ter»stond hun intrek namen. Deze voorloopige toestand »duurde een jaar. Toen nam een man Gods van de »Sociëteit van Jezus, de Z. E. Pater Terrasse het «bestuur van het Noviciaat op zich. Eerst na een zesjarig verblijf in het Moederhuis te Maison-Carrée bij Alvgiers, kon Pater Terrasse het bestuur der .Missionarissen «overgeven aan Oversten, uit hun midden gekozen, die »echter altijd onder mijn vaderlijk gezag gebleven zijn." Tot dusverre de Kardinaal. Ontstaan van de Missie aan den evenaar. . I In April 1877 deed zich eene gelegenheid voor, die een ruimer arbeidsveld kwam openstellen voor ons Gezelschap, dat tot nu toe uitsluitend met weeshuizen en andere liefdadige instellingen ten gunste der Muzelmannen van Algiers was belast geweest. Op dien dag immers verscheen de beroemde ontdekkingsreiziger Stanley, na eene afwezigheid van twee jaar, aan de monding van den Congo. Hij was de derde geweest, die Centraal Afrika had doorkruist, en nu kwam hij aan de verbaasde wereld verkondigen, dat het onbekende werelddeel niet was, zooals men tot dan toe geloofd had, eene onmetelijke woestijn, maar integendeel een behoorlijk besproeid en vruchtbaar land met een zeer talrijke bevolking. Aanstonds werd te Brussel onder voorzitterschap van Z. M. Leopold II een genootschap opgericht, dat tot doel had, deze nieuwe landen te onderzoeken, om ze open te stellen voor de wetenschap, den handel en de beschaving. Een Christelijk huisgezin in Kabylië. Bij deze beweging mocht de Katholieke Kerk niet achterblijven. Men had daar het bestaan ontdekt van millioenen ongeloovigen, daar lag een heerlijk veld open voor den ijver harer Missionarissen. De evange- P. Amat met zijne Kabylsche leerlingen. lisatie echter van die wilde volksstammen, die daar leefden in warme en ongezonde streken, zou moeilijk en kostbaar zijn. Maar Monseigneur Lavigeric, die nooit aarzelde, als het ging om de eer van God en het heil der zielen, Avas de man der Voorzienigheid, Hij schrikte niet Een bedelaar in Noord-Afrika. terug, een werk te ondernemen dat, menschelijkerwijze gesproken, voor onmogelijk werd gehouden. Hij stelde zijn plan voor aan zijne Witte Paters, die allen aanstonds met geestdrift zijn voorstel aannamen. Een smeekschrift, aan Z. H. Paus Pius IX opgezonden, werd aanstonds goedgunstig aangenomen. De akte van toewijzing dier Missielanden lag reeds gereed, toen Z. H. Pius IX kwam te overlijden. Zijn opvolger Paus Leo XIII onderteekende het stuk, twee dagen na zijne verheffing op den Pauselijken troon. Reeds in 1878, dus slechts één jaar na de terugkomst van Stanley, vertrokken de eerste Missionarissen naar de langen tijd zoo gevreesde Binnenlanden van Afrika. Sinds meerdere eeuwen had men wel is waar, gepoogd, om het Christelijk Geloof te verbreiden in de Kustlanden van dit uitgestrekt werelddeel, maar nog nooit was een Katholiek priester tot de Binnenlanden doorgedrongen, nog nooit had het Goddelijk woord weerklonken op de oevers der groote meren en bij de bronnen van den Nijl. De Witte Paters waren de gelukkigen, die het eerst mochten doordringen tot in het hartje van Afrika, om er voor het eerst de Blijde Boodschap te brengen en daar het alleen ware Geloof te verkondigen. Vijf hunner Medebroeders werden naar Uganda gezonden en vijf anderen naar de naburige landen van het Tanganika-Mcer. De tocht van Zanzibar af tot aan de Groote Meren duurde een jaar. De moeilijkheden, vermoeienissen, ontberingen, ziekten en allerlei gevaren, die deze eerste kampioenen van het H. Geloof op hunne lange reis en bij hunne aankomst ontmoetten, dit alles te verhalen zou ons te ver voeren. Zij stonden er als weerlooze lammeren te midden van de onmenschelijk wreede Mahomedaansche slavenhandelaars. Had de Goddelijke Voorzienigheid niet op bijzondere, ja soms wonderdadige wijze, over deze Missionarissen gewaakt, zij zouden terstond vermoord zijn geworden en dan ware met hen voor de eerstvolgende tijden wederom de hoop op het evangeliseeren van die landen verloren gegaan. Deze nieuwe onderneming van den onvermoeibaren Kardinaal Lavigeric vond weerklank over de geheele Groep van Broedeis in het Noviciaat te Maison Carrée. wereld, doch werd verschillend beoordeeld. Alwie geloof had en een hart voelde kloppen voor een edelmoedig streven, gaf er zijne goedkeuring aan. Anderen daarentegen, die zich lieten geleiden en medesleepen door de ijdele wijsheid der wereld, noemden het eene groote dwaasheid en eene ongeoorloofde vermetelheid. Al die moeilijkheden, welke men tegen zijne onderneming op¬ perde, waren nochtans juist de beweegreden die een zoo groot aantal jongelingen er toe bracht, om plaats te komen nemen in de rij der dapperen. De jeugd, Goddank, is nu eenmaal zoo. Voelen jongelingen van twintigjaar hun hart niet trillen, als er een beroep wordt gedaan op hun moed, geestdrift, zelfopoffering en toewijding ? Onze eerste Missionarissen hadden gedurende de reis vooral te lijden van de aanvallen van struikroovers, Rugaruga genaamd, en evenzeer van die der gewetenlooze slavenhandelaars. Toen Kardinaal Lavigerie hoorde, aan welke gevaren zijne zonen waren blootgesteld, deed hij een beroep op de Oud-Zouaven van den Pauselijken Staat om hun te vragen, of zij genegen zouden zijn, den Missionarissen hulp te verleenen. Onder degenen, die aan dezen oproep gehoor gaven, noemen wij met trots onzen landgenoot Hillebrand. Na jaren lang in de Binnenlanden behulpzaam te zijn geweest, is hij als Witte Broeder Bernard op 12 October 1896 in ons Moederhuis, te Maison-Garrée, gestorven. Het begon¬ nen werk moest voortgezet worden doch kostte vele jeugdige menschenlevens en ontzaglijk veel geld. Er moesten dus nieuwe krachten en geldmiddelen gevonden worden. Te dien einde zond de Kardinaal ftn- kele Witte Paters naar Europa, om aldaar de . Br- Bernardus Hildebrand. Christelijke milddadigheid in te roepen. Dit werk werd met goeden uitslag bekroond Zij verzamelden rijke aalmoezen, die in evenredigheid waren met den nood. Zij vonden ook jongelingen, die den moed hadden, hunne jeugdige krachten en zelfs hun leven op te offeren voor het Grootsche Werk van de Evangelisatie Van het rampzalig Afrika. Ons klein maar dapper vaderlandje bleef niet doof voor dezen oproep. Een Belg, de moedige Pater v. d. Stracten, die naar ons land was gezonden, om roepingen op te wekken, vond gehoor, en meerderen boden zich aan, om hem te volgen. De Duitschers volgden weldra het voorbeeld onzer landgenooten : ook zij vroegen en verkregen het kleed der Witte Paters. Op 't oogenblik tellen wij leden uit bijna alle landen van Europa. Zelfs Amerikanen zijn in onze Sociëteit opgenomen, zoodat de oorspronkelijke Fransche Sociëteit nu werkelijk den naam verdient van Katholieke Sociëteit. Zij heeft opleidingshuizen in Nederland (Boxtel,) Duitschland (Trier) Luxemburg (Marienthal), België (Antwerpen), Frankrijk (Binson s. Maine), Italië (Rome) en Canada (Quebec.) Het Moederhuis, waar ook de Algemeene Overste en zijn Raad wonen, is gelegen in Maison-Carrëe, een klein stadje in Noord-A frika, op i5 K.M. ten Oosten van Algiers. Daar ook bevinden zich de beide Noviciaten, n.1. één voor de Paters en één voor de Broeders. Het Groot-Seminarie is in Carthago bij Tunis. Een Nederlander, die in zich roeping gevoelt voor Broeder- of Priester-Missionaris, moet zich aan- melden bij den Overste van de St. Charles-Stichting in Boxtel. De Broeders-Postulanten blijven hier enkele maanden, om hunne roeping te beproeven en worden vervolgens naar het Noviciaat in Maison Carree gezonden. Degenen die Priesters-Missionarissen willen worden, melden zich eerst aan na voltooide htimaniora. Zij ■t -ï • volgen aan in St. Charles te Boxtel de lessen der Wijsbegeerte en van de grondbeginselen der Godgeleerdheid, en dragen aldaar het ge- (tei zijde gezien.) wone Holland- sche priesterkleed. Deze studietijd omvat twee volle jaren, doch de gewone vacanties worden in de familie doorgebracht. Na de laatste groote vacantie gaan zij naar het Noviciaat in Maison-Carrée. De Regels. Het Noviciaat duurt één jaar en bestaat uit dezelfde oefeningen als die der andere Religieuze Genoot¬ schappen. Men voegt er echter eene wekelijksche les bij over Geneeskunde en per dag één tot twee uren handarbeid. Gedurende dit eerste proefjaar (voor- of middengevel) denken de jongelingen ernstig over hunne roeping na, I I Moederhuis en Noviciaat voor de Witte Paters en Broeders te Maison-Carrée (Algiers.) — gewennen zich langzamerhand aan het klimaat en leert n op eene practische manier de levenswijze in de warme landen kennen. Bij het verlaten van het Noviciaat gaan zij, die reeds Priester zijn, een tweede proefjaar doen in de eene of andere Missiestatie, alvorens zich voorgoed te verplichten. 2 ij daarentegen, die hunne theologische studiën nog niet voleindigd hebben, gaan deze voortzetten op het Groot-Seminarie van Carthago, en doen eerst hunne professie op den vooravond van het Subdiakonaat. Door eene belofte onder eed nemen de Aspirant-Missionarissen de verplichting op zich, tot den dood toe zich te zullen toewijden aan de Missiën van Afrika, welke onder de leiding staan van de Sociëteit der Witte Paters, en wel volgens de kerkelijk goedgekeurde Regels dezer Sociëteit en onder de leiding der Oversten. Heeft men eenmaal den eed afgelegd, dan is men lid van de Sociëteit; deze neemt daardoor dan ook verplichtingen op zich jegens den Missionaris, en kan hem niet meer wegzenden dan voor een ernstigen misslag en dan nog slechts door een met redenen omkleed besluit van den Raad. Om ziekte, of zwakheid van lichaam of geest, zal niemand, na den eed, door de Oversten uit de Sociëteit verwijderd mogen worden. Ook van zijn kant mag een Missionaris, zonder zich grootelijks schuldig te maken voor God, geen valsche voorwendsels of bedriegelijke middelen gebruiken, om van zijn eed ontslagen te worden. Zij, wier gezondheid ondermijnd is door een min of meer langdurig verblijf in de Binnenlanden, krijgen, óf- Seminarie van de Witte Paters en de Kathedraal van Carthago. wel in het gezond Noord-Afrika ófwel in een der huizen van Europa, eene bediening overeenkomstig hunne krachten. En zij, die om ouderdom of ziekte volstrekt geen dienst meer kunnen doen, zullen liefdevol opgenomen worden in de sanatoriums der Sociëteit, waar in al Gewapende Herders uit de Kivu-streek. hun behoeften behoorlijk wordt voorzien. Trouwens, de Sociëteit zorgt voor het onderhoud van al hare leden. Zij belast zich met woning en huisraad en al de kosten van hunne voeding. Zelfs de kosten der reizen, in 't belang der Missie en op uitdrukkelijk bevel der Oversten onderno- Overtocht over de rivier van de Karavaan van P. Sweens. men, worden volledig gedragen door de Missie of door het huis, waartoe de Missionaris behoort. Kleederen, wasch en aankoop van boeken echter blijven ten persoonlijken laste van ieder Priester-Missionaris, die daarvoor dan ook de vrije beschikking behoudt over zijne honorariums van H.H. Missen. Onze regels laten ver- ° der, aan de leden der Sociëteit de vrije beschikking over hun familie-eigendom. Doch als Missionarissen zijn zij verplicht, de armoede te beoefenen, omdat zonder deze deugd geen waar Apostolisch leven denkbaar is. Hetzelfde geldt voor de deugd van versterving. Wat de gehoorzaamheid betreft, deze wordt beschouwd als de kenmerkende deugd onzer Societeit, die vooral streng is op de algeheele onderdanigheid aan het gezag. Witte Zuster in den Congo met vrijgekochte kinderen. Bestuur en Kapittel. Het bestuur der Sociëteit is in handen van den Algemeenen Overste, bijgestaan door vier Assistenten, allen voor zes jaar door het Kapittel gekozen. Dit Kapittel bestaat hoofdzakelijk uit gedelegeerden, die door de Missionarissen zei ven gekozen worden. Op de Missiestaties leven de Witte Paters in gemeenschap, onder het gezag van den plaatselijken Overste, wien zij in alles, als aan Gods plaatsvervanger moeten gehoorzamen. Dit gemeenschappelijk leven is voor den Missionaris, vooral in de verre landen, zeer aangenaam en nuttig, ik zou haast zeggen noodzakelijk. Wij zijn gewoonlijk met vieren op een Statie, doch op zijn minst met drieën, ten einde elkander wederkeerig te kunnen ondersteunen en aanwakkeren in de beoefening der Apostolische deugden. Deze zekerheid, dat men nooit, noch te huis noch op reis, alleen is in deze onbeschaafde streken, verschaft eene groote gerustheid. Meer dan één jongeling, die te kiezen had, heeft om die reden aan onze Sociëteit de voorkeur gegeven. Het eigenlijke Missiewerk. In elke Missiestatie vindt men naast het woonhuis der Missionarissen, eene Kapel of Kerk, waar het H. Saciament bewaard wordt. Daarbij komt nog een hospitaal, of minstens een apotheek voor de zieken en één of twee schuren of gebouwen voor school en christelijke leering. Men onderricht al de ongeloovigen, die men, naar gelang de omstandigheden zijn, kan bijeenbrengen, hetzij op de Missie, hetzij in de naburige dorpen. Overal maakt men onder de jongelingen eene keuze van de braafsten en meest begaafden, om hun eene bijzondere opleiding tot Catechist te geven. Deze bevoorrechten worden later onderwijzers op onze Missiescholen en bewijzen aldus den Missionarissen groote diensten, vooral bij de verafwonende Catechumenen en Neophieten. Meerderen van hen, zoo hopen wij van de Goddelijke Voorzienigheid, zullen eenmaal als inlandsche Priesters onzen arbeid aan het zielenheil hunner rasgenooten deelen. Klein- en Groot-Seminariën zijn reeds in de Vicariaten opgericht en binnen weinige jaren zullen wij de eerste Zwarte Priesters hebben. Schoon voorzeker zou het werk zijn van hem, die iets bijdraagt voor het onderhoud van een zwarten Catechist of Seminarist. Iedere ongeloovige, die aangenomen wil worden voor voor het H. Doopsel, moet vooraf de Christelijke leering grondig kennen en door zijn gedrag getoond hebben, dat hij als Christen zijn leven zal inrichten naar de voorschriften van het H. Evangelie. Heter immers is het, langzaam doch zeker voort te gaan, dan in der haast, zonder genoegzame voorbereiding vele heidenen te willen doopen, die later wellicht een zedeloos en onchristelijk leven zouden leiden. Z. E. Kardinaal Lavigerie heeft aan de Witte Paters Miisiekerk van Kirando. uitdrukkelijk voorgeschreven, dat de volwassenen onder de bekeerlingen eerst goed onderwezen moeten zijn en bewijzen geven van een voorbeeldig leven te kunnen en te willen leiden, vóórdat het H. Doopsel aan hen mag worden toegediend. Aan dien regel houden zich de Missionarissen dan ook overal, behoudens in gevallen van nood, wanneer er b.v. gevaar is van sterven. Daaraan is het dan ook te danken, dat hun arbeid, I Een Missiestatie in Uganda. onder Gods zegen, zoo vele en overvloedige vruchten gedragen heeft. Mgr. LIV1HHAC, op 14 Sept. 1884 te Carthago gewijd tot Bisschop van Pacando, thans Algemeen Overste der Witte Paters en Broeders. Wij behoeven slechts te wijzen op de schoone uitkomsten, die het Apostolisch Vikariaat van NoordNyanza in Uganda, heeft opgeleverd. Moeilijk zou, waar ter wereld ook, eene Missie gevonden kunnen worden, waar het Geloof, en zulks reeds van den beginne, zulk een rasschen voortgang gemaakt heelt. Doch ook daar is het woord van Tertullianus bewaarheid : «het bloed der Martelaren is het zaad der Christenen.» Reeds in het jaar 1S86, toen Mgr. Livinhac, nu onze Algemeene Overste, nog de eenige Bisschop was rondom het Victoria-Nyanza, hebben in Uganda bij de 200 Neophieten edelmoedig hun Gelooi beleden en zijn op bevel van Mwange, toen koning van Uganda, levend verbrand. De Acten van hun marteldood berusten bij den H. Stoel. — Wederom in 1906 heeft Mgr. Strcicher, thans bisschop van Uganda, een nieuw schrijven mogen opzenden naar Rome, waarin melding wordt gemaakt van eene heldhaftige vrouw, die, hoewel nog slechts Catechumene, zich heeft laten dooden door haar heidenschen man, omdat zij God niet wilde verzaken. Van de Missie van Uganda mag men nog zeggen, dat nergens ter wereld onder de nieuwbekeerden zullen gevonden worden een zoo echt Christelijke geest, eene zoo sterke gehechtheid aan den godsdienst en een zoo vurige ijver voor de bekeering hunner landgenooten. Ook van onze overige Vicariaten kunnen wij slechts goede tijding melden ; het bekeeringswerk gaat daar eveneens goed vooruit, al is het dan ook meer geleidelijk dan in Uganda, welk land letterlijk stormenderhand voor de ware Kerk wordt veroverd. Om een duidelijker begrip te geven van het leven, den arbeid, de moeilijkheden en de vreugden van den Missionaris, volge hier eene korte beschrijving met albeelding van ons Missieveld. Onze Missiën aan den Evenaar beslaan een vierhoek van 18 graden lengte bij 10 graden breedte. Zij liggen Kaartje van de Missiën der Witte Paters in Midden-Afrika. Een Karavaan vertrekt uit de Missie. aan het Victoria-Nyanza meer; het vicariaat Tanganika aan het aldus genaamd meer, en evenzoo het vicariaat Nyassa aan dit zelfde meer gelegen. Het Apost. vicariaat Unyanyembe ligt tusschen de meren Victoria-Nyanza en Tanganika, en het vicariaat Boven-Congo is gelegen ten Westen van de meren Tanganika en Kivu. Deze meren met de aangrenzende landen liggen trapsgewijze op drie verschillende hoogten, en met die verschillende hoogten wijzigen zich ook de temperatuur, de plantengroei en, in zekere mate, de soort van akkerbouw. Het hoogst gelegen is het Victoria-Nyanza meer, dat 1200 meter boven den zeespiegel ligt. Daar is het land zeer vruchtbaar en dicht bevolkt. De hoogste temperatuur wisselt er af tusschen 27 en 3i graden Celsius. Wijl het juist aan den Evenaar gelegen is, gaat er de zon, het heele jaar door op en onder tusschen kwart vóór zessen en kwart over zessen 's morgens en 's avonds. De inboorlingen leven er van den akkerbouw, de vischvangst en de jacht. Het voornaamste voortbrengsel van den bodem is de banaan, die, op verschillende manieren bereid, het hoofdvoedsel der bevolking uitmaakt. In de Missiestaties bij dit meer hebben onze Paters verscheidene plantages aangelegd, waar koffie, katoen, caoutchouc etc. verbouwd worden. Eene middelmatige hoogte vindt men op de beide oevers van het Tanganika-meer, dat op 820 meter boven den zeespiegel ligt. Alhoewel het verder van den evenaar ligt, is daar toch de temperatuur iets hooger en stijgt soms tot 35 graden. Hier verdeelen zich het droge en natte seizoen scherper dan aan het Nyanza-meer ; de regentijd begint in October of November, om in April of Mei te eindigen. Dan zijn de onweersbuien soms verschrikkelijk en wordt men niet zelden aardbevingen gewaar. Deze streek levert een groote verscheidenheid van gezichten op. Zoo vindt men in het Westen uitgestrekte wouden, waarin boomen staan van 3o tot 5o meter hoogte, en wier Het bootje van de Missie op het Tanganika. Eene groep Dorpshrllen of Chefs ïn Uganda. stam vlak boven den grond een omtrek van acht tot tien meter kan hebben. Het Oostelijk gedeelte is meer eene verlaten en onbebouwde vlakte, waar in den regen- tijd het harde, rietachtige gras somtijds drie tot vier meter hoog staat. In het Zuiden wordt de grond minder vruchtbaar. Daar leven de menschen van graansoorten /""N jn O > 5 T3 C JU ~o —/ T3 c- |Q C5 Ci O n t) c n e Ti CQ o T3 _C als manioc en sorgho, die, tot meel gemalen en tot brij gekookt, het gewoon voedsel van de. inboorlingen dier streken uitmaken. Deze graangewassen putten weldra den bodem geheel uit, en daar het hier geen gebruik is, de i. _ i _ •• _ ïanuei ïjcii te bemesten, zijn de bewoners verplicht, om de paar jaren weer naar elders te verhu izen. Steeds lager dalen de landen rondom het iVyan^•meer tot nogslechts 5oo meter boven den zeespiegel. In het bergachtig Noordelijk gedeelte is de temperatuur ongeveer de- De Z. E. P. Aug. v. Rooy, overleden in den Congo. zeilde als die van het Tanganika, doch in de vlakten van het Zuiden wordt het heeter. Dit land met zijn vele rivieren, die meestal in In een Negerdorp : Inboorlingen met hun hutten en palmboomen. den regentijd buiten hunne oevers treden, is, om zijn afwisselenden rijkdom aan water, dicht met hout bewassen. Daarom bebouwen de bewoners van dit land weinig den grond en leven vooral van de vischvangst en de jacht. In al die meren en rivieren krioelt het van nijlpaarden en krokodillen. In de rondom liggende landen vindt men dichte kudden van verschillende soorten antilopen, van buffels, apen, zebra's, giraffen, olifanten en wilde zwijnen. Gevaarlijke slangen treft men overal aan. De leeuw, de hyena, de panther en de luipaard berokkenen dikwijls groote schade aan het vee der inboorlingen. De »Koning" of liever de «Koningin'' der dieren is voor den neger de koe, op wier vleesch hij verlekkerd is, wier melk hij drinkt, na er De Z. E. p. V. Eijck, in 1902 overleden eerst boter van 'n Tanganika. gemaakt te hebben, om zich in te smeren, — en in wier huid hij zich soms kleedt. De geit wordt niet gemolken, doch haar vleesch is smakelijker dan dat van het schaap. Op den duur aan, eet zelfs de Europeaan hier liever geite- dan rund vleesch. De schapen onderscheiden zich door hun neervallenden dikken staart vol vet, en ook omdat zij kort haar en geen wol dragen, zooals de schapen in Europa. Onder de talrijke vogels komen algemeen voor : de De Z E P. Goetstouwers, in 1897 in Nyanza overleden. duif, de patrijs, het parelhoen, de eend en de gans, welke vogels in de omstreken der meren in overvloed Paard-Antilopen. voorhanden zijn. Op vele plaatsen, doch vooral in de palmbosschen van Noord-Congo, vindt men millioenen van die bekende papegaaien met rooden staart. Geen hut kan men zeggen, is hier zonder kippen; doch zij zijn van een kleine soort en de meeste negerstammen durven er niet van eten. Die kippen worden door de negers, hier overal, gewoonlijk aangewend voor bijgeloovigedoeleinden. Wat de bevolking dier streken betreft, ten eerste: de kleur is licht of donkerzwart en veruit de groote massa Hoe de Ruzizi-rivier tusschen de bergen doorkronkelt. behoort tot het ras der Bantu en spreekt de Bantutalen. (Deze naam komt waarschijnlijk van het woord Muntu», d.w.z. mensch, welk woord in het meervoud maakt Bantu.) De regeering is voor twee derde der bevolking in handen van herderskoningen, die van semitischen oorsprong schijnen te zijn. Rijk en arm, koning en slaaf, alles woont hier in hutten, uit hout en riet opgetrokken en met stroo gedekt. De inlandsche kleeding bestaat over het algemeen uit lendendoeken van palmvezels, boomschors of dierenvellen vervaardigd : Kleederdrachten in de Negerlanden. maar heden ten dage komt het gebruik van katoenen stoffen meer en meer in zwang. Onze zwarten versieren hoofd, hals en lendenen met aaneengeregen glaskoralen en schelpjes, of met fijne koordjes uit gekleurd gras gevlochten, en dragen aan armen en beenen armbanden van geel of rood koper of ook van ijzerdraad. Hun godsdienst is spiritualistisch. Zij nemen het bestaan van een Opperwezen aan, dat zij den naam geven Na de jacht: een doode leeuw en een luipaardvel. van vader, heer, koning, schepper of voorzienigheid. Onder dit Opperwezen komen geesten, aan wie zij bovenmenschelijke kracht toeschrijven. Verder vereeren zij de schimmen der afgestorvenen. Zij bidden, brengen offers en zijn zeer bijgeloovig. De verschillende families onderscheiden zich van elkander door het zoogenaamde ,,totem". Dit woord beduidt een zeker verbod, van iets (dier of plant) aan te raken of er van te eten, zoodat een ,,totem" dient als kenteeken, zinnebeeld of band voor de leden eener Een antiloop, aan de drenkplaats door een krokodil overvallen. Watutsi-krijgerj of Bahima. Ui O O > tn • rH C X> O —• *t V w cfi ■4-» 0) «—i 'S s> Ch ,Q 13 _g n G ;rT 0) c O- fD 3_ ft' cr ft> rc 3 O ZT n Gezicht op de Missiestatie Villa Maria (Uganda). Missionarissen van Rubya met hun studenten op wandeling. (In den hoek een vischje in de ware grootte, zooals de zwarten ze met millioenen vangen, om ze gedroogd als toespijs te gebruiken.) in zijn land komt vestigen Het is reeds zoo vaak gebeurd, dat afgezanten tot ons kwamen met de bede, in hun land te komen wonen. «Als er Missionarissen in het land zijn", zoo had men hun gezegd, «dan heerscht er vrede en behoeft men niet bang te zijn, van iets beroofd te worden. De Missionarissen vallen hun buren niet lastig; zij laten hun eene algeheele vrijheid en voor een geringen arbeid, dien men voor hen doet, betalen zij met stoffen, om zich te kleeden." Zooals men ziet, is niet louter het verlangen naar onzen O W ol u n c o -o c > <+O ra CU a O Vervoer van een ij naakten krokodil. 1 4' I ■ 1 Een Missionaris helpt in zijn vrijen tijd de leerlingen. H. Godsdienst de juiste beweegredenen hunner vraag, doch God weet alles ten goede te schikken en bedient zich dikwijls van die baatzuchtige inzichten, om de bekeering der ongeloovigen te bewerken. Als de Missionarissen een terrein gevonden hebben, dat aan alle vereischten beantwoordt, dan gaan zij aanstonds aan het werk om een woonhuis (i) en een kapelletje te bouwen, alles voorloopig uit stroo : tegelijk wordt een moestuin aangelegd, om zoo spoedig mogelijk Euro- Zagerij in de Missie. peesche groenten te hebben. Terwijl de Broeder-Missionaris met zijn aangeworven arbeiders dit stoffelijk werk verricht, gaan de Paters in de naastbij gelegen dorpen op huisbezoek, om eene eerste kennismaking te maken met hunne toekomstige parochianen. Op zulk een bezoek heeft de Missionaris gewoonlijk een kist met allerlei medicijnen bij zich, om door de kostelooze verzorging (0 P Schmier z. g. is door een ongeluk bij het bouwen van zijn post om het leven gekomen. i der zieken zijne liefde voor den inboorling te toonen en aldus diens vertrouwen te winnen. Ook zal hij zijn notitieboekje niet vergeten, om alles, wat wetenswaardig is, op te teekenen. Op de eerste plaats natuurlijk doet hij dit, om de negertaal aan te leeren, en dan om naam en woonplaats niet te vergeten van de nog jeugdige huisgezinnen, waar hij het best ontvangen werd. Daar zal hij binnenkort een tweede en later nog meerdere bezoeken afleggen, omdat hij weet, dat hij met zulke lieden de Missie beginnen moet, wijl zij niet alleen het eerst Gods woord zullen aannemen, maar het ook onder Timmermanswinkel in de Missie. familie, vrienden en kennissen zullen verbreiden. Men begrijpt, hoeveel ijver, vermoeienis en standvastigheid van den Missionaris geëischt worden, om deze eerstelingen grondig: te onderrichten en te vormen. Maar is de o o O Missionaris met Gods hulp, eenmaal in dit eerste werk geslaagd, dan mas: men van zulk eene Missie alle goeds O O ' o hopen. Hoe aantrekkelijk wordt het leven van den Missionaris, als wij hem aldus in zijne werkzaamheden vol- gen! Tegenspoed — voorzeker — en wederwaardigheden, ontberingen en lijden zal hij, vooral in den beginne, moeten verduren, doch ook honderdvoudig zal hij zich voor zijne moeite beloond achten, als hij na weinige jaren eene bloeiende Christenheid om zich heen ziet, die telken jare met meerdere honderden aangroeit. Wij tellen C O» "E 01 CD 2 <0 u* ixi I ■£ O 0 d O V ca ö •+-i N ü 1 | O 5 UJ Na de Hoogmis in Rubaga (Uganda.) Missiestaties, waar elke drie maanden, en elders zelfs om de zes weken tot 3o, 5o, ja 100 volwassenen gedoopt worden. Op zulk een dag gevoelt zich de Missionaris getroost, en ziet hij ten volle bewaarheid het woord van onzen Goddelijken Verlosser: »Die vader en moeder om Mijn naam verlaat, zal het honderdvoudige loon daarvoor terug ontvangen." Witte Zusters in Nyanza. Welaan dan, jongeling, vraag God, door de voorbede van Maria, de genade, om tot zulk een schoonen levensstaat te mogen komen, en dat hij, die als weleer Abraham, de stem Gods hoort : „Ga uit uw land, uwe familie en uit het huis uws vaders, en kom in het land, dat ik U toonen zal"; dat hij zich niet late afschrikken, door welke moeilijkheid ook : het Rijk der hemelen lijdt geweld. Dus geen angst voor het klimaat : overal ter wereld zijn er, die jong sterven, de toestanden in onze Missie zijn in den loop der jaren veel verbeterd. Geen overdreven ouderliefde ! Hoeveel vaders en moeders zijn ei niet, die op 't oogenblik dit lezen en die zullen getuigen, dat zij overvloedigen zoeten troost gesmaakt hebben in - 1 1 l V. 4- f»ii het offer, reeds vroeger cioor nen geuiatm, wen ^ hun kind verlof gaven, om Missionaris te worden. Waarom zou alleen het kind, dat zijn oudeis verlaat, honderdvoudig terug ontvangen, en ook niet een vader, eene moeder, die dikwijls door het afstaan van hun kind aan O. L. Heer een zwaar offer brengen, en zulks met vele bereidwilligheid en waarlijk christelijke edelmoedigheid ! c 0 u C 0) u O O > "ï3 > E a c o W m p er c> ö a> 3 Bi a i*r n 5" O) Wacht u te zeggen : de zwarte negers zijn zoo wild en onbeschaafd, hebben zoo weinig begrip, zijn vaak zoo uiterst gebrekkig gekleed en zoo arm, aan hunne bekeering werken is een onbegonnen werk! Neen, noem onze Missie in Afrika weliswaar gerust de minste Missie onder alle ; doch gedenk dan tevens het woord van onzen Zaligmaker: ,,Voorwaar, Ik zeg u: wat gij den minsten der Mijnen gedaan hebt, zult gij aan Mij gedaan hebben". — En hoeveel goed is er aan die misdeelden niet te doen ? Zijn onze Missiën ook vaak onder zulk arm en vaak diepgevallen negervolk, o dit is niets, integendeel, juist dat prikkelt den edelmoedige van harte tot des te meer medelijden. Doch juist dit barmhartig medelijden vindt niet enkel hiernamaals, neen, ook hierbeneden reeds vindt het zijne belooning ; getuige het overzalig gevoel van blijdschap, dat het hart van eiken Missionaris bijna voortdurend overstelpt, zóó zelfs, dat hij zich te midden van alle ellende de allergelukkigste van alle stervelingen gevoelt en zijn benijdenswaardig lot voor geen ander zou willen verruilen. Bovendien zijn deze landen thans nog meer medelijdens- waardig, nu zij op 't oogenblik zoo geteisterd worden door de verschrikkelijke slaapziekte, waartegen nog geen enkel afdoend middel is gevonden, en die toch onder de zwarten zooveel slachtoffers maakt. En dan, jongeling, als gij eenmaal aan Gods roepstem gehoor gegeven, de proefjaren doorstaan en na rijp beraad u aan de Sociëteit der Witte Paters hebt verbonden, — dan zult gij een nooit gekend gevoel in u zeiven ondervinden, een gevoel zóó zalig, dat het u reeds een voorsmaak zal toeschijnen van de zaligheid en het geluk des Hemels. Later zullen er nog wel eens oogenblikken van minder vertroosting voor u kunnen aanbreken — want het is niet goed, hier beneden altoos van vertroosting over te vloeien, omdat de zwakke mensch zulks niet kan dragen — gelijk Thomas a Kempis zoo terecht opmerkt: — Maar, ook dan wederom geeft O. L. Heer kracht naar kruis. En blijft gij in alles aan uwe schoone roeping getrouw, staat gij pal in den edelen strijd voor de voortplanting des Geloofs, dan ook zult gij eenmaal de belooning van een Apostel Paulus ontvangen : ,,Cursum consummavi, fidem servavi. In reliquo reposita est mihi corona justitiae."