,'MÊèt Hóöfdbeettiur &oht § y«n deae SpfuMken itmn gedeelten daairazz f April ongrewenaoht. mmmmmmmmmmt mmmm EINDRAPPORT SAMENGESTELD uit de RAPPORTEN der AFDEELINQEN over het QNTWER P-ZIEKTE V ÊRZ EKERINGS WET 1905. Nederlandse!» Maatschappij Int Bevordering der KemskusL EINDRAPPORT SAMENGESTELD uit de RAPPORTEN der AFDEELINGEN over het ONTWERP-ZIEKTEVERZEKERINGSWET 1905. INLEIDING Algemeene Opmerkingen over het Wetsontwerp 1905. De Afdeeling Alkmaar is van gevoelen, dat het Wetsontwerp 1905 in geen enkel opzicht haar wenschen bevredigt, zoodat zij moet verklaren dat, mocht het Ontwerp in den vorm, waarin het is ingediend, worden aangenomen zonder dat daarin de verbeteringen zijn aangebracht, die de Ned. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst noodzakelijk acht, zij ernstig bezwaar moet maken dat haar leden als geneeskundigen voor de in de Wet genoemde kassen zullen optreden. In dat geval verzoekt zij het Hoofdbestuur die stappen te willen doen, die leiden tot een voor alle leden der Maatschappij bindend besluit, waarbij den leden het deelnemen aan die kassen wordt verboden, en c.q. van dit besluit aan de Regeering kennis te geven. De Afdeeling betreurt het o.a. verder, dat 1°. het Ontwerp geen principiëele, doch een partiëele regeling van het ziekenfondswezen geeft; 2°. van de gelegenheid om aan het dikwijls „vunze bedryf van de zoogenaamde finantiëele ziekenfondsen een einde te maken, geen gebruik is gemaakt. De Afdeeling. Alphen en O. acht de omlijning der Wet te vaag. Behalve de onzekerheid omtrent de positie der geneeskundigen, is het voor haar nog onzeker of de vaste werklieden door het Wetsontwerp in gunstiger positie zullen komen. Zij acht het een groote onvolledigheid in het Ontwerp dat, waar dit betrekking heeft op den werklieden-stand en den medischen stand, over dezen laatste geen woord gesproken wordt. Bovendien acht zij het wenschelijk, dat aan de vroedvrouwen en aan de dienstboden meer aandacht worde geschonken. De Afdeeling Amsterdam is van oordeel, dat het tot stand komen dezer Wet de onafhankelijkheid der geneeskundigen zeer ernstig zal benadeelen. Het is toch niet te voorzien, dat de tegenwoordige ziekenfondsdirecteuren het hoofd in den schoot zullen leggen en van het tooneel verdwijnen. Veeleer moet er op gerekend worden, dat zij gebruik zullen maken van art. 51 om een Naamlooze Vennootschap op te richten, om onder dezen vorm hun zaak voort te zetten. Het bepaalde in alin. e van art. 53, n.1. dat een dergelijke Vennootschap niet meer dan 4 pCt. winst zal mogen maken, zal wel blijken van weinig beteekenis te zijn. Zooals reeds door Dr. Burger in het Ned. Tijdschr. voor Geneesk. is aangetoond, hebben de directeuren van bovengenoemde fondsen het in hun macht op tallooze wijzen de wet te ontduiken. Door buitensporig hooge administratiekosten, hooge salarissen aan directeuren, commissarissen en andere stroomannen, door het inbrengen van fictieve kapitalen of andere in den handel bekende en somtijds toegepaste kunstgrepen, zullen zij er wel voor zorgen buiten de perken der wet te blijven. In het algemeen moet toch worden aangenomen, dat het doel van deze lieden zal blijven winst te maken, want het is ondenkbaar, dat zij hun kapitaal zullen wagen aan de kans van door de Rijksverzekeringsbank te worden aangesproken, om in geval van niet slagen der onderneming, aan hun verplichtingen tegenover de verzekerden en anderen te kunnen voldoen, terwijl daartegenover slechts de mogelijkheid zou staan van niet meer dan 4 pCt. winst te mogen maken. Het is noodzakelijk na te gaan, op welke wijzen deze toekomstige Naamlooze Vennootschappen zullen trachten winst te behalen. Door een hooger tarief dan de districts-zieken kassen is ondenkbaar, want dan krijgen zij geen leden. Veeleer zal zelfs om verzekerden te trekken, hun tarief lager moeten zijn, omdat zij niet alleen tegen de districts-ziekenkassen te concurreeren zullen hebben, maar ook tegen de ziekenkassen, door min of meer kerkelijk of politiek gekleurde werklieden-vereenigingen Opgericht. "Waar nu een hooger tarief onmogelijk is, daar zal getracht worden winst te maken door de uitgaven kleiner te doen zijn dan in de concurreerende ziekenfondsen. De directie zal dus trachten de geneeskundige behandeling en de levering van medicijnen en verbandstofFen zoo goedkoop mogelijk te verkrijgen, hetgeen zeker niet in het belang is der verzekerden. Daarover echter bekommert zich dit Wetsontwerp niet, want blijkens de toelichting bemoeit zich dit Ontwerp met de organisatie en administratie der erkende ziekenkassen niet meer dan bepaald noodig is. Op nog een andere wyze, en allicht in sterker mate, zal de directie van een bovenbedoelde ziekenkas haar uitgaven trachten te beperken. De ondervinding elders leert dat meer dan 40 % der totale uitgaven aan Ziekengelden, bedoeld bij art. 141, worden besteed. Hierop vooral zal zij trachten te bezuinigen en op de aan haar instelling verbonden geneeskundigen een maar al te gevoeligen druk uitoefenen, om niet dan in uiterste noodzakelijkheid de verzekerden wegens ziekte ongeschikt voor den arbeid te verklaren. Ook dit is niet in het belang van de verzekerden, en evenmin is het geschikt om de onafhankelijkheid van den geneeskundige te bevorderen. De geneeskundige toch, die in dergelijke kunstgrepen der directie het meest ter wille is, zal zich vermoedelijk het grootste aantal personen ter behandeling zien toegewezen, terwijl de eerlijke en rechtschapen geneesheer maar al te duidelijk zal gevoelen, dat men van zijn rechtvaardigheidszin niet gediend is. Tot haar groote verwondering heeft de Afdeeling in dit Ontwerp dan ook gemist de controleerende geneeskundigen, door den Staat benoemd en gehonoreerd, gelijk die bij de Ongevallenwet zijn ingesteld. Voor een juiste contröle op het genieten van ziekengeld zijn controleerende geneeskundigen onmisbaar, wier taak aan de onafhankelijkheid der aan ziekenkassen verbonden geneeskundigen slechts ten goede zal kunnen komen. Doch niet alleen bij de zoogenaamde Naamlooze Yennootschappen, waarin de tegenwoordige slechte ziekenfondsen zullen overgaan, loopt de zelfstandigheid van den geneeskundige gevaar, maar ook wel degelijk by die ziekenkassen, waarvan de oprichting door werkliedenorganisaties van verschillende godsdienstige en politieke kleur, blijkens de toelichting van het 2de lid van art. 24, zal worden begunstigd en in de hand gewerkt. Men behoeft waarlijk niet te vragen, wat het lot van een geneeskundige zal zijn, wanneer hy weigert de gehoorzame dienaar eener dergelijke organisatie te zijn. Dat een geneeskundige, die onafhankelijk wenscht te blijven, door de toonaangevende leden eener werklieden-organisatie niet zal worden geduld, behoeft geen betoog. De tegenwoordig bestaande goed ingerichte ziekenfondsen, waar de geneeskundigen noch van het bestuur, noch van de leden afhankelijk zijn, en dus hun taak het best kunnen vervullen, zullen voor een deel door de ondernemers-ziekenfondsen worden leeggepompt en moeielyk den strijd tegen de ziekenfondsen der werklieden-organisaties kunnen volhouden. Behalve politieke en godsdienstige invloeden zal de meening, dat een ziekenfonds, waarin de leden de baas zijn, op de verzekeringsplichtigen een machtige attractie uitoefenen. Zoo ziet men dus dat deze Wet tengevolge moet hebben, dat de onafhankelijkheid van den geneeskundige groot gevaar loopt, en dit is te meer te betreuren, omdat, bij een eerlijk en rechtmatig toekennen van ziekengelden, de zelfstandigheid van den geneeskundige meer dan ooit moest gewaarborgd zijn. Het verminderen van de onafhankelijkheid van den geneeskundige is niet alleen een nadeel voor de verzekeringsplichtigen, maar benadeelt het prestige van den geneeskundigen stand; dit is een sociaal nadeel, dat niet te gering geschat moet worden, en waarvan men in het buitenland reeds de wrange vruchten plukt, waai* de kwakzalverij in zijn velerlei vormen welig tiert. Verder moge men bedenken wat het lot kan worden van tal van personen, wanneer een geneeskundige, afhankelijk van de ondernemers-ziekenkas — b. v. van die van een zuivelfabriek —, komt te staan voor een febris continua, febris typhoidea, en gedwongen is rekening te houden met de schade, die hy door aangifte een dergelijke fabriek berokkent. En nu zegge men niet: de geneeskundige behoort zóó hoog te staan, dat hij zich alléén door zijn weten en geweten moet laten leiden, doch bedenke dat ook een geneeskundige slechts een mensch is. Zoo goed als men in het belang van een zuivere rechtspraak den rechter onafhankelijk heeft gemaakt, zoo is het zeker in niet mindere mate in het algemeen belang, dat ook de geneeskundige onafhankelijk zy. In haar Buitengewone Vergadering van 30 Juni 1905 nam de Afdeeling Amsterdam dan ook, o. a. op grond van het geen hier boven is vermeld, met algemeene stemmen de conclusie aan, dat het niet wenschelyk is dat het Ziekteverzekingsontwerp 1905 wet worde en sprak zy o. m. zich eveneens met algemeene stemmen uit voor het alléén toelaten van districtsziekenkassen, mits deze voldoen aan de in het geheim praeadvies daaraan gestelde eischen. Ten slotte oordeelde zy het gewenscht, dat de Ziekte-verzekering, de Ongevallen-verzekering en de Ouderdoms-, resp. Invaliditeits-verzekering onder één organisatie komen. De Afdeeling Arnhem betreurt het, dat vele in het geheim praeadvies uitgedrukte wenschen door den Minister van Binnenlandsche Zaken eenvoudig zyn voorby gegaan. Zij is van oordeel dat, wanneer andere dan districts-ziekenfondsen worden toegelaten, het staatstoezicht zich over alle ziekenfondsen behoort uit te strekken, terwyl tevens de Wet behoort voor te schrijven dat in het bestuur, van welk soort ziekenfonds ook, alle partijen vertegenwoordigd moeten zyn. De Afdeeling Bergen op Zoom, Rosendaal en Omstreken keurt in het Wetsontwerp het instituut der ziekenkassen, die den ondernemer winst bezorgen, ten sterkste af. Van hun bestaan verwacht de Afdeeling alle nadeelen, die thans dergelyke bestaande fondsen aankleven, en waarin naar haar meening de voorschriften van het Ontwerp-Ziekteverzekeringswet 1905 geen verandering zullen brengen. De Afdeeling Breda blyft ten aanzien der noodzakelijkheid van verzekeringsplicht twijfel koesteren. Volgens haar zou het overweging verdienen, op het voetspoor van Denemarken, vrijwillige coöperatieve verzekering met minimum eisch aan te moedigen door ruime staatssubsidie. Die twijfel heeft des te meer recht van bestaan, waar de Regeering, ondanks de in het geheim praeadvies gemaakte opmerking, er niet in geslaagd is een doeltreffende verplichte verzekering, zoowel voor vaste als voor losse werklieden, te ontwerpen. De Afdeeling wyst er op, dat noch in het Wetsontwerp, noch in de Memorie van Toelichting, de moeilijkheden van de verplichte verzekering ten plattelande onder de oogen worden gezien. Zulks klemt des te meer, wijl, door het systeem der erkende en ondernemers-ziekenfondsen het te verwachten is, dat ten plattelande de kom der gemeente (industrie) verzekerd is bij ondernemers-fondsen en slechts de meer afgelegen bewoners zich bij districts-fondsen kunnen verzekeren. Ook door de mogelijkheid van het oprichten van confessioneele ziekenfondsen {zie toelichting Mr. van Düyl) kunnen de districts-fondsen in ongunstige conditie komen, vooral in geprononceerd orthodox-protestantsche, katholieke en israëlietische streken. De Afdeeling acht het daarom, wanneer het systeem der verplichte ziekteverzekering gehandhaafd blyft, de overweging waard, het bestaan der districtsziekenkassen te waarborgen door de erkenning der ziekenfondsen afhankelyk te stellen van de vraag, of daardoor het bestaan der districtsfondsen bedreigd wordt; een overweging, die in overeenstemming is met Art. 42, 2e al. der Oostenrijksche Wet. Bovendien stelt de Afdeeling de vraag, of de Regeering wel genoegzaam doordrongen is van de moeilykheid ten allen tijde en overal in het land te voorzien in geneeskundige hulp. De inkomsten der geneeskundigen zullen belangrijk dalen, hun aantal zal stellig verminderen. In Oostenryk daalde bijv. het aantal studenten in de Geneeskunde van 5275 in 1891 tot 2555 in 1901. De Afdeeling Deventer acht krachtige actie van de zijde der geneeskundigen noodig, omdat in het Ontwerp met de voornaamste wenschen der geneeskundigen, neergelegd in het geheim praeadvies, geen rekening is gehouden. Zy vreest dat het Wetsontwerp 1905 aanleiding zal geven tot het in het leven roepen van allerlei misstanden, en de bron zal worden van vele en groote teleurstellingen. Zy geeft daarom het Hoofdbestuur in overweging, dat het zich rekenschap geve, wat de Maatschappy te doen zal staan, indien de Regeering op haar bezwaren en wenschen geen acht mocht slaan. Het streven toch moet zjjn misstanden te vooikomen, zooals in Duitschland. Daarom zal op een Algemeene Vergadering de houding der geneeskundigen dienen te worden besproken en aangegeven. De Afdeeling Gooi- en Eemland spreekt den wensch uit, dat de Regeering alsnog rekening zal houden met de door het Hoofdbestuur in het geheim praeadvies neergelegde beginselen. De Afdeeling Goeree en Overllakkee is doordrongen van het groot belang eener verplichte ziekteverzekering, doch vreest dat, indien het Wetsontwerp 1905 als zoodanig tot Wet wordt verheven, er vele misstanden geboren zullen worden. Zij betreurt het, dat in het Ontwerp over de positie der geneeskundigen feitelijk geheel gezwegen wordt. De Afdeeling Gorinchem en O. drukt haar leedwezen uit, dat van alle wenschen, door het Hoofdbestuur in het geheim praeadvies geuit, en de eischen, die het aan een dergelijk Ontwerp heeft gesteld, slechts een klein gedeelte, en dan nog al op de meest onbelangrijke punten in vervulling is gekomen. Zij betreurt het o. a., dat in het Ontwerp is uitgesloten de groote groep der losse werklieden, waardoor het Ontwerp reeds beneden den eisch van uitbreiding en verbetering der geneeskundige behandeling blijft, terwijl bovendien door verschillende bepalingen de vaste werkman bij de invoering dezer wet in veel ongunstiger conditie geraakt, en ten eenenmale de belangen der geneesheeren zyn verwaarloosd. De Afdeeling Haarlem en O. spreekt de hoop uit, dat het Hoofdbestuur in zake dit Wetsontwerp bij de Regeering en eventueel bij de Volksvertegenwoordiging bljjve aandringen op de vervulling van de wenschen, in het geheim praeadvies kenbaar gemaakt. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Venlo en O. heeft met groot leedwezen gezien, dat de Regeering geen middel heeft gevonden om de losse werklieden onder den verzekeringsplicht te brengen, en dat de gewenschte aansluiting, wat het verleenen van geneeskundige schadeloosstelling betreft, met het zoo juist ingediend wetsontwerp tot verzekering tegen invaliditeit en ouderdom zoo hoogst gebrekkig is geslaagd. De Afdeeling Leiden en O. meent dat Ongevallen-, Ziekte* en Invaliditeitsverzekering tot een organisch geheel vereenigd moeten worden, met de Rijksverzekeringsbank ais controleerend orgaan. De Afdeeling Oldainbt is van meening, dat ziekenfondsen beter op haar plaats zijn in stieken met een geconcentreerde bevolking, dus in steden, dan in streken met een verspreide bevolking: op het platteland. De Afdeeling Orervelavre vertrouwt dat de Minister alsnog een weg vinde om ook de losse werklieden, zijnde de oeconomisch zwakkeren, verzekeringsplichtig te maken. De Afdeeling Schiedam en O. is van gevoelen, dat het Ontwerp-Wet wel het best tot zijn recht zou komen, wanneer daarin alléén districts-ziekenkassen werden erkend; ingericht volgens de zienswijze, in het geheim praeadvies ontwikkeld. De Afdeeling Tiel acht de combinatie der verzekeringen voor geneeskundige hulp, van ziekengeld en van uitkeering by overlyden, de grootste bron van bezwaren. De Afdeeling Tilburg wijst er op, dat in zoo uiterst geringe mate bij het Ontwerp 1905 rekening is gehouden met de goed overwogen en gemotiveerde aanmerkingen, in het preadvies over het Voorontwerp neergelegd: over de vrije artsenkunde, de inrichting van ziekenfondsen, het bestuur daarvan, de scheiding der afdeelingen, geneeskundige hulp, ziekengelden en gelden bij overlijden enz." De Afdeeling Twente betreurt het, dat het Ontwerp zoo weinig rekening houdt met de belangen der medici, hun werkkring, verplichtingen, bezoldiging en rechtstoestand, en dat de bodem is ingeslagen aan de hoop van vele geneesheeren, die gedacht hebben dat dit Ontwerp orde zou brengen in den chaos der ziekenfondsen, en dat een einde zou gemaakt worden aan de exploitatie van leden en deskundigen en aan de tallooze misstanden op dit gebied. Zy betreurt het bovendien, dat de ziekteverzekering niet is voorafgegaan aan die der ongevallen, en de invaliditeitsverzekering er niet doelmatiger mede samenhangt. De Afdeeling Yoorne en Patten acht het administratief samenvoegen der in haar aard verschillende verzekeringen een der hoofdfouten van het Wetsontwerp, en spreekt de verwachting uit, dat de gezamenlijke medici aan den eisch: vertegenwoordiging in het bestuur, krachtig zullen vasthouden, daar zy hierin de kern ziet van de maatschappelijke verhoudingen der deelnemers aan de ziekenfondsen. Zy is van oordeel dat het Wetsontwerp dringend aanvulling en verbetering noodig heeft. De Afdeeling Walcheren stelt voor dat de Maatschappij als haar eindoordeel te kennen geve dat het noodig is, dat de Staat uitsluitend als verzekeraar optreedt. De Afdeeling West-Friesland wenscht dat er slechts een ziekenkas zal bestaan en wel een Ryksziekenkas. De Afdeeling Westland spreekt haar teleurstelling uit, dat in het Ontwerp een behoorlyke omschrijving van de positie der geneesheeren, aan de kassen verbonden, wordt gemist. De Afdeeling Zuid-Hollandsche Eilanden stelt voor het Hoofdbastuur te machtigen, indien later blijkt, dat de belangen van den geneeskundigen stand door deze Wet worden geschaad, de Regeering een „non possumus" toe te roepen. De Afdeeling Zntphen en O. heeft het 't meest getroffen, dat het Wetsontwerp, welks uitvoering toch geheel afhankelijk is van de medewerking der medici, in het geheel geen bepalingen bevat, die ten doel hebben rechten te verzekeren en waarborgen te geven tegen eventueeJe misbruiken. Het is het oordeel der Afdeeling, dat in de Wet dergelijke bepalingen behooren te worden opgenomen, ten einde zeker te zijn van de uitvoering. ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. i. De wettelijke regeling heeft mogelijk te maken uitbreiding en verbetering van de geneeskundige behandeling en hierdoor krachtige bevordering van de volksgezondheid. De Afdeeling Breda en 0. vindt het niet raadzaam dat in het Ontwerp wordt gemist de factor, die zorgt dat ziekten worden voorkomen. De Verzekerden hebben geen invloed op den gang van zaken en kunnen door persoonlijk initiatief daarvoor niet zorgen. De concurrentie met de erkende kassen zal meer tot gevolg hebben verlaging der premie door het drukken der honoraria en door het beperken der uitgaven voor ziekenbehandeling en voor geneesmiddelen, dan wel door het doen van groote uitgaven voor verbetering van hygiënische toestanden. In het Ontwerp wordt hierop, in tegenstelling met de Duitsche en Oostenrijksche wetgeving zelfs niet gezinspeeld. De Afdeeling acht het gewenscht, dat bepaüngen worden gemaakt, 1° betreffende het beleggen der gelden, 2° dat de Verzekeringscontroleurs niet alléén dienen tot controle op de naleving der Wet, maar ook tot het doen van voorstellen aan het Centraal Bestuur en 3° omtrent het vestigen van een Centraal Bestuur aan het Departement of bij de R. V. B., opdat dit belangrijk punt voortdurend in het oog gehouden worde. Waar het groote voordeel der Duitsche Wetgeving, de „Gegenseitigkeit", „de Generalversammlung" geleid heeft tot enorme maatregelen voor de Volksgezondheid, met name tegen de tuberculose, mag dit belangrijke punt, volgens de meening der Afdeeling in Nederland, niet ontbreken. De Afdeeling Deventer meent dat door het Hoofdbestuur niet voldoende nadruk is gelegd op de groote beteekenis, in dit opzicht, van een centrale organisatie. De verzekering tegen ziekte staat in nauw verband met die tegen ongevallen en invaliditeit, waarom het haar dan ook gewenscht voorkomt, de leiding van het geheele verzekeringswezen aan een Centraal lichaam op te dragen. Het verband tusschen de verschillende vormen van verzekering blijft dan het best bewaard, doch vooral kan beter het groote doel dezer sociale wetten worden bereikt: de bevordering der volksgezondheid. Het Centrale lichaam zou dan krijgen het beheer over de geldmiddelen (waarborgfonds, reservefonds, eventueele winst), en kan dan aangeven op welke wijze de geneeskundige behandeling het best kan worden verbeterd .en uitgebreid (speciale hulp, ziekenhuisbehandeling, sanatoriumbehandeling, nabehandeling voor ongevallen enz.). Het kan de gelden besteden voor maatregelen, die er op gericht zijn ziekten te voorkomen. Het lichaam, hiervoor aangewezen, is volgens de meening der Afdeeling de Rijksverzekeringsbank, zoo noodig bijgestaan door een Commissie van advies en in overleg tredend met den Centralen Gezondheidsraad. De Afdeeling meent dat krachtig moet worden aangedrongen op: decentralisatie, wat betreft de locale en dagelijksche behandeling, centralisatie, wat betreft de algemeene leiding. Zij is van oordeel, dat men zich de ervaring, in het buitenland opgedaan, o.a. in Duitschland en Oostenrijk, ten nutte moet maken; ook daar wordt thans de noodzakelijkheid gevoeld de verschillende vormen van verzekering te combineeren. Het komt haar voor dat de meening, in het praeadvies geuit, dat allèèn een commissie van advies deze leiding op zich zou nemen, ten eenenmale onvoldoende is, terwijl het in het geheel niet aan te raden is een zóó belangrijke taak aan één persoon op te dragen. De Afdeeling meent dat dit breede en schoone arbeidsveld alléén kan ontgonnen worden, zooals het in het belang van het volk behoort, door een lichaam, beschikkende over voldoende hulp, over voldoende fondsen, bijgestaan en voorgelicht door een commissie met open oog voor de verschillende groote belangen, die hierbij op het spel staan. De Afdeeling Haarlem en O. merkt in haar rapport met genoegen op, dat het Hoofdbestuur gewezen heeft op den wensch, het aan de ziekenfondsgeneesheeren mogelijk te maken te beschikken over verplegingsmateriaal, dagverblijven voor herstellende zieken, waarbij zij in de eerste plaats denkt aan de tuberculoselijders. Tevens acht z\j uit een hygiënisch oogpunt het van het Hoofdbestuur goed gezien, dat zij aan de ziekenkassen wil vergunnen hun reservegelden te gebruiken voor den bouw van gezonde arbeiderswoningen. Echter wenscht zij er voor te waarschuwen, dat dit alles niet geschiede ten koste van de salarieering der medici, en wijst in betrekking daarmede op Duitschland en Oostenrijk, waar zulks wel het geval is geweest. De Afdeeling Oldambt keurt het af een reservefonds te gebruiken voor den bouw van arbeiderswoningen, voor locale spoorwegen, verbetering van landerijen en wegen, voor dekhengsten, springstieren en fokrammen (Hebung der Viehzucht: bladz. 7, praeadvies), kortom voor alles wat onder deze letter in het praeadvies is opgesomd, uitgezonderd voor ziekenhuizen en inrichtingen om de reconvalescentie te bevorderen. De laatste te stichten op landelijke terreinen. De Afdeeling Tilburg wenscht, naar aanleiding van het onder sub 1. in het geheim praeadvies gezegde, er op te wijzen, dat kort geleden te Tilburg door de gezamenlijke geneesheeren en apothekers een ziekenfonds is opgericht, waarvan de leden zonder extra-contributie te betalen, wanneer de ziekte zulks vereischt, gedurende vier weken op kosten van het fonds in het plaatselijk ziekenhuis kunnen worden verpleegd. Bij een kleiner, zoogenaamd „doktersfonds" heeft diezelfde bepaling reeds meer dan drie jaar gegolden en is gebleken voor de kas niet bezwarend te zijn. De Afdeeling merkt o. m. op dat dit te Tilburg mogelijk is door de betrekkelijk lage verplegingskosten en den beperkten tijd van opneming in het ziekenhuis. De Afdeeling Twente huldigt eveneens het territoriale stelsel bij de oprichting der ziekenfondsen, maar zou gaarne aan de R. V. B. de centrale leiding geven. Zij verkiest voor het algemeen beheer centralisatie; voor de uitwerking en toepassing decentralisatie. De Afdeeling Walcheren wijst er op dat, in tegenstelling met het betoog van het Hoofdbestuur, de Wetgever zich niet ingelaten heeft met de uitbreiding en de verbetering van de geneeskundige behandeling, ter bevordering van de volksgezondheid. De toekomstmuziek op bladz. 6 en 7 van het praeadvies ware beter achterwege gebleven. Elk advies, niet ontleend aan de Wet zelf, maakt volgens de Afdeeling, de waarde illusoir en doet afbreuk aan de bedoeling van het advies om het Ontwerp, zooals het is aangeboden, te toetsen aan zijn innerlijke waarde. 2. De wettelijke regeling heeft rekening te houden met de ervaring der ziekenfondsgeneesheeren, hier te lande en elders verkregen. a. Ziekenfondsen, die het maken van ondernemerswinst beoogen, hetzij van personen, hetzij van naamlooze vennootschappen, passen niet in het kader van deze wettelijke regeling. De Afdeeling Amsterdam betreurt het dat alle grieven, die sedert vele jaren bestaan . tegen de wijze, waarop door finantiëel belanghebbende directies de belangen van verzekerden en geneeskundigen worden benadeeld ten voordeele van hun eigen zak, door het Wetsontwerp allerminst uit den weg worden geruimd. Zij meent — en daarover zijn allen het eens, die bekend zijn met de toestanden op het gebied van het Zieken- en Begrafenisfondswezen — dat van Staatswege een behoorlijk toezicht op de particuliere ziekenfondsen beslist noodzakelijk is en verwijst naar hetgeen door haar in het „Rapport over de Ziekenfondsen te Amsterdam" daaromtrent is medegedeeld. De Afdeeling Arnhem en O. geeft in overweging den Minister nogmaals met klem er op te wijzen, dat indien dergelijke kassen erkend worden, een strenge controle op die kassen moet worden ingevoerd. De Afdeeling Bergen •op-Zoom» Roosendaal en O. keurt het instituut der ziekenkassen, die ondernemerswinst beoogen, in dit Wetsontwerp af. Zy verwacht van hun bestaan alle nadeelen, die dergelijke thans bestaande fondsen aankleven en waarin, naar haar meening, de voorschriften, in het Wetsontwerp 1905 aangebracht, geen verandering zullen brengen. De Afdeeling Derenter betreurt het, dat de Minister met bovengenoemde voorwaarde geen rekening heeft gehouden. Het komt haar voor, dat de wenschelykheid dier voorwaarde door het Hoofdbestuur nog eens nadrukkelijk dient betoogd te worden. Alléén langs dezen weg zal de Wet populair worden en kunnen beantwoorden aan het doel. De Afdeeling Gorinchem en O. acht het verkeerd, dat bij het Wetsontwerp zyn toegelaten de z.g. finantiëele ziekenfondsondernemingen. De bepalingen, waaraan deze worden onderworpen, acht zy onvoldoende. Het zal immers zeer gemakkelijk zyn de salarissen van directeur en andere ambtenaren, al zullen dit in casu stroomannen zyn, zoodanig te regelen, dat daardoor de gelden niet voor het door den Wetgever beoogde doel worden gebruikt, terwijl ook, door een gefingeerd aandeelen kapitaal te scheppen, de weg openblijft voor misbruiken, die in de tegenwoordige ziekenfondsregeling, door ieder, die daarmede maar eenigszins bekend is, zoo terecht worden gelaakt. De Afdeeling Groningen en O. acht de door de Wet gestelde eischen (4 '°/0 en beperking der Reserve) aan erkende ziekenfondsen van geen beteekenis; die eischen zullen het misbruik van het maken van winst geenszins voorkomen. De Afdeeling Haarlem en O., is van oordeel dat, al beperkt het Ontwerp het winstcijfer, door niet meer dividend dan 4 % toe te laten en ook door het reserve-kapitaal in zyn grootte te beperken, het een onjuiste gedachte is en blyft, dat een ziekenkas bestaat met het doel winst te maken. Dat men een weg zal weten te vinden om meer dan 4 % te verdienen, is zoo goed als zeker. Dr. Burger {Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde), wees er reeds op, dat commissarissen, directeuren of beambten met enorm groote salarissen kunnen worden bedacht. De bedoeling winst te maken is fnuikend in haar gevolgen voor medicus, pharmaceut en verzekerden, doordat allen zullen kunnen ondervinden, èn in hun eigen beurs èn in hun werkkring vooral, de gevolgen van de schrielheid eener hebzuchtige directie. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Tenlo en O. komt het ongewenscht voor, dat het aan naamlooze vennootschappen vergund zal zijn, zelfs tegen een rente van minder dan 4 %, ziekenkassen op te richten, wanneer allèèn ondernemerswinst beoogd wordt. De Afdeeling 's Hertogenbosch eii O. • is van meening dat erkende ziekenkassen geen ondernemerswinst mogen beoogen. De Afdeeling Oldambt is van gevoelen dat ziekenfondsen, die ondernemerswinst beoogen, niet moeten worden erkend noch moeten toegelaten worden. De Afdeeling Tilburg meent dat het niet genoeg kan worden toegejuicht, dat telkens en telkens met klem wordt gewezen op de vele misstanden op het gebied van ziekenen begrafenisfondsen; op het uitbuiten van het publiek, geneeskundigen en apothekers door ziekenfondsdirecties en op den demoraliseerenden invloed, dien de begrafenisfondsen uitoefenen op ieder, die daarmede in aanraking komt — een invloed, die naar haar overtuiging byv. medewerkt om de kindersterfte in haar provincie „zoo schrikwekkend hoog" te maken. De Afdeeling Twente voelt unaniem meer sympathie voor staatsexploitatie van ziekenfondsen, d. w. z. overal en uitsluitend districtsziekenfondsen, omdat alleen hierbij een afdoende goede regeling mogelijk, en de oplossing van moeilijkheden en complicaties veel eenvoudiger is. Mocht dit een niet te verwezenlijken ideaal blijken te zijn, dan zou zy de ondernemersen erkende ziekenkassen allèèn geduld willen zien, wanneer deze aan dezelfde eischen als de districtsziekenfondsen voldoen, dus ook staande onder toezicht van een commissie, gevormd uit dezelfde elementen als die voor de districtsziekenfondsen. Zij vindt het jammer, dat bij dè erkende ziekenfondsen de mogelijkheid blijft openstaan het fonds te exploiteeren uit winstbejag en de Minister geen afdoend middel daartegen in zijn Ontwerp heeft aangebracht. De Afdeeling Walcheren vindt het een fictie, dat de erkende ziekenkassen door de geoorloofde kapitaalrente van 4 pCt. en de beperking der reserve niet zal ontaarden in een gewone naamlooze vennootschap met ondernemerswinst als doel, wijl de administratie en organisatie der kas volkomen is vrijgelaten. Dergelijke fondsen dienen bij de Wet niet erkend te worden. De Afdeeling Zntphen en O. wijst er op, dat de daarop betrekking hebbende bepalingen (Art. 53) het bestaan van ziekenfondsen, welke finantiëel voordeel beoogen, onmogelijk te maken — geheel onvoldoende zijn om het doel te bereiken. De Afdeeling Zwolle en O. acht de meest strenge waarborg, dat de erkende en de ondernemerskassen zich niet op exploitatie van patiënten en medici (apothekers) kunnen toeleggen, noodzakelijk en verwijst voor de toelichting naar de stukken van Dr. Burger in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde (1905, bladz. 419). b. Wettelijk worde vastgesteld het beginsel van vrije artsenkeuze in dien zin, dat elk geneesheer bevoegd zij toe te treden tot de districtsziekenkas, binnen welker gebied hij gevestigd is, op de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen -, en dat den verzekerden het recht toekome zich te doen behandelen door den geneesheer hunner keuze, mits deze bij de districtsziekenkas of bij een erkende kas is aangesloten en daarmede genoegen neemt. De Afdeeling Alkmaar en O. spreekt als haar gevoelen uit, dat wettelijk behoort te worden vastgesteld, dat ieder medicus en apotheker kan toetreden tot iedere districtsziekenkas of erkende ziekenkas, binnen wier gebied hij woonachtig is. Wenschelijk acht zij het, dat voor ieder verzekerde de gelegenheid worde opengesteld eenmaal 's jaars zich te doen overschrijven ten name van een anderen geneeskundige of apotheker. De Afdeeling Amsterdam kan zich met het principe der artsenkeuze, zooals het door het Hoofdbestuur in het geheim praeadvies is ontwikkeld, geheel vereenigen. Zy is eveneens van oordeel, dat alle bezwaren daaraan verbonden, bij betaling per abonnement, zoo niet geheel, toch grootendeels zijn op te lossen. Op één punt echter meent zy dat nog sterker het noodige licht moet vallen en wel: op het recht, dat de verzekerden hebben om dien geneeskundige te kiezen, waarin zy het meeste vertrouwen stellen of een ander te kiezen, wanneer de goede verstandhouding tusschen geneeskundige en verzekerde is verbroken. Bestaat dit recht reeds nu tot op zekere hoogte voor elk ziekenfondslid, te meer moet dit gelden, waar de Staat een bepaalde categorie van zijn burgers dwingt tot een ziekenfonds toe te treden. Betaalde de Staat de daarvoor vastgestelde contributie, dan zou men tot de verzekerden kunnen zeggen: „gij kunt gratis hulp verkrijgen, mits gij genoegen neemt met den geneeskundige, dien wij u aanwijzen; neemt gij daarmede geen genoegen, dan kunt gij er een nemen naar eigen keuze, maar de finantiëele gevolgen zijn voor uw rekening". Nu echter de werkman de contributie grootendeels zelf betaalt, mag hy eischen dat hij volkomen vrij is in zyn keuze, evenals ieder particulier. Dat deze keuze ook tot op zekere hoogte beperkt moet zijn naar plaatselijke omstandigheden enz., behoeft hier niet nader te worden uiteengezet. Eenige beperking zal er wel steeds noodig zijn, doch men make die zoo gering mogelijk. De Afdeeling Arnhem en O. gaat geheel mede met het principe der vrye artsenkeuze en betreurt het, dat de Minister dit punt niet in het Ontwerp-wet als beginsel heeft opgenomen. Zy acht het noodzakelijk, dat door het Hoofdbestuur nogmaals hierop wordt aangedrongen. Het is toch begrijpelijk, dat een patiënt het liefst zyn geneesheer zelf kiest, en het dus niet bevorderlijk zal zyn aan de genezing, wanneer hem een geneesheer wordt opgedrongen, dien hy niet kent, of die hem niet bevalt. De Afdeeling Bergen op Zooni, Roosendaal en O. wenscht de voorwaardelijke vrye artsenkeuze by de Wet vast te stellen als beginsel voor de geneeskundige behandeling van alle kassen. Daaronder verstaat zy dat ieder dokter, die in het ambtsgebied der ziekenkas (district) woont en ziekenkaspraktijk wil uitoefenen, daarvoor met de kas kan contracteeren; onder deze medici is de keuze van de leden vry. Voor zoover noodig worde ook met geneesheeren buiten het district gecontracteerd. De Afdeeling Breda en O. is van oordeel, dat het begrip der vrye artsenkeuze zooveel mogelyk in de Wet moet worden ingevoerd. Zy vindt het niet noodig, dat de verzekerde zich van te voren overtuige of de ingeschreven geneeskundige genegen is hem hulp te verleenen. Ieder ingeschreven arts is, overeenkomstig de thans vigeerende bepalingen der Rijksverzekeringsbank, verplicht zyn hulp te verleenen aan ieder rechthebbende. By erkende en ondernemers-ziekenfondsen moet, wanneer het dezen vergund mocht worden vaste artsen voor de verzekerden aan te stellen, de mogelijkheid openstaan, dat de verzekerden een anderen arts kiezen, mits deze genoegen neemt met hetzelfde honorarium. Deze eisch klemt te meer, nu het lid niet meer van de eens gekozen ziekenkas naar een andere kas kan overgaan. Dit laatste overeenkomstig het Zwitschersche Ontwerp en de Luxemburgsche Wetgeving. De Afdeeling Deventer komt het wenschelyk voor, dat het wettelijk opnemen van het principe der vrye artsenkeuze nog eens uitdrukkelijk worde betoogd, zoowel in het belang der verzekerden als in dat der geneeskundigen. De Afdeeling Dordrecht en O. meent eveneens dat de verzekerden het recht moeten hebben zelf hun dokter en apotheker te kiezen, overal waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, uit minstens 3 daarvoor aangestelde doktoren en apothekers. Ook behooren de verzekerden het recbt te hebben minstens 2 maal per jaar op vastgestelde data van keuze te veranderen, behoudens uitzonderingen ter beoordeeling van het bestuur. Verder is zy voor de vrye artsenkeuze en wil dat elk geneesheer het recht bekome zich aan te sluiten by de ziekenkas. Tevens moeten de artsen het recht hebben zich te beperken: 1°. in het aantal gezinnen, dat zy wenschen te behandelen; 2°. in de uitgestrektheid van het gebied, waarin zij praktiseeren; 3°. in de uitoefening van de onderdeelen der praktijk; 4°. wat verloskundige hulp betreft in overeenstemming met het praeadvies van het Hoofdbestuur. De Afdeeling Friesland wenscht de (voorwaardelijk-) vrije artsenkeuze wettelijk verplicht te zien. De Afdeeling Gorinchem en O. is van oordeel, dat het Wetsontwerp ten eenenmale de belangen der geneesheeren verwaarloost; belangen, die, voor het bereiken van het doel daarvan, een levenskwestie zijn. Zoo wat betreft het niet opnemen van het principe der vrye artsenkeuze in de Wet. Wat deze keuze betreft, zou de Afdeeling een enkele restrictie willen maken. De verzekerde moet niet aan den geneesheer, die terecht of ten onrechte zyn vertrouwen niet meer bezit, vastgeklonken zyn gedurende een half of een geheel jaar. In die gevallen mag niet worden gewacht, „geen dag en geen nacht", doch zoo spoedig mogelijk, als de eischen van goede administratie dit toelaten, moet een dergelijke kwellende band kunnen worden verbroken. Zij beveelt daarom den wekelykschen termijn aan, te meer daar deze termyn reeds in Art. 40 van het Wetsontwerp als grondslag der administratie bij de ziekenkassen is voorgesteld. De Afdeeling 's Gravenhage en O. is het met het Hoofdbestuur eens, dat in de Wet het beginsel moet worden neergelegd, dat de deelneming aan de districtsziekenkassen voor alle in het district gevestigde artsen (en apothekers) moet openstaan. Zij is bovendien van meening dat deze algemeene deelneming ook voor alle binnen het district gevestigde specialisten mogelijk moet zijn. Omtrent de zg. „Vrije Artsenkeuze" is zij echter een andere meening toegedaan dan het Hoofdbestuur. De Afdeeling, ten sterkste afkeurende een regeling waarbij de verzekerden „mir nichts, dir nichts" van den eenen geneesheer naar den anderen kunnen loopen, erkent echter het goed recht van de patiënten en de wemchelijkheid, dat dezen te allen tijde in de gelegenheid zijn van geneesheer te kunnen veranderen. Bovendien is het niet denkbaar, dat een medicus er op gesteld zou zijn patiënten te blijven behandelen, die van zijn hulp niet gediend blijken te zijn. Zij is daarom van meening dat de meest gewenschte oplossing wordt verkregen door de volgende bepaling: „De leden worden ingeschreven ten name van een geneeskundige enz. hunner keuze. (Zij zijn verplicht zich ter inschrijving persoonlijk of schriftelijk aan te geven ten kantore van het ziekenfonds). Zij hebben te allen tijde het recht zich op een anderen geneeskundige enz. te doen overschrijven, doch zijn verplicht persoonlijk of schriftelijk ten kantore van het ziekenfonds den wensch daartoe kenbaar te maken". De Afdeeling stelt voor de Regeering in ernstige overweging te geven de „vrije artsenkeuze" op deze wijze te regelen. De Afdeeling Groningen vereenigt zich met het principe, de vrije artsenkeuze, en wil dit evenals by de Ongevallenwet is geschied, bij Kon. Besluit geregeld zien om te vermijden dat, bij het blijven aandringen, de vrije artsenkeuze in de Tweede Kamer ter sprake zou kunnen komen, wat h. i. de zaak eer kwaad dan goed zou doen, vooral met het oog op hetgeen de Ongevallenwet heeft geleerd omtrent de handelwijzen van sommige medici. Als later bij het vaststellen van het Kon. Besluit het advies van het Hoofdbestuur wordt gevraagd, kan zich dit volgens haar, evenals bij de Ongevallenwet is geschied, zich voor de vrije artsenkeuze verklaren, terwijl, neemt de Tweede Kamer de vrije artsenkeuze niet in de wet op, deze minder kans zal hebben dan nog bij Kon. Besluit geregeld te worden. De Afdeeling Haarlem en O. acht het zeer juist gezien, dat het Hoofdbestuur in zijn praeadvies heeft aangedrongen op het wettelijk vaststellen van het beginsel der vrije artsenkeuze, zooals dit bij de Ongevallenwet is gewaarborgd. Zij wijst er op dat het feit, dat een verzekerde niet van ziekenkas kan veranderen, meestal te kort zal doen aan het beginsel der vrije artsenkeuze, temeer waar, zooals in Haarlem, bij de ziekenfondsen bepalingen bestaan, dat de daaraan verbonden geneesheeren zich niet bij andere ziekenfondsen mogen aansluiten. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Yenlo en O. wenscht bij de Ziekteverzekeringswet toegepast te zien de vrije artsenkeuze in den zin, als door het Hoofdbestuur is aangegeven, en wel op de in het praeadvies ontwikkelde gronden. Eenmaal per jaar behooren de verzekerden in de gelegenheid te worden gesteld van keuze te veranderen, terwijl eveneens op het zelfde tijdstip de artsen het recht moeten hebben een of meer op hun naam ingeschreven verzekerden te bedanken. De Afdeeling 's Hertogenbosch en O. verklaart zich voor de vrije artsenkeuze in den zin, zooals die door het Hoofdbestuur is verdedigd, en ziet het principe gaarne in de Wet vastgelegd. . De Afdeeling Limburg juicht de vrije artsenkeuze toe; in verband hiermede wijst zij op het feit, dat vele Duitsche ziekenkassen in grensgemeenten de Nederlandsche medici uitsluiten van de behandeling harer verzekerden, zelfs van die, welke op Nederlandsch grondgebied wonen. Zij drukt de hoop uit, dat dergelijke maatregelen wederkeerig zullen genomen worden, indien deze verkeerde toestanden niet ophouden. De Afdeeling Nijmegen en O. wenscht er nog eens speciaal op te wyzen, dat zy volkomen meegaat met de meening, door het Hoofdbestuur op bladz. 7 van zyn praeadvies geuit, betreffende de vrije artsenkeuze. De Afdeelingen Oldambt en Orerrelnwe pleiten voor wettelyke opneming van het beginsel der vrye artsenkeuze. De Afdeeling Botterdam en O. uit zich als volgt: „Hier nog eens duidelijk uiteen te zetten, dat het zeer wenschelyk zoude zyn, dat het „beginsel van vrye artsenkeuze wettelijk in de Ziekteverzekeringswet vastgesteld werd, „behoeft zeker niet na de keurige en duidelijke uiteenzetting in het praeadvies van het „Hoofdbestuur;" en zegt verder: „Zal die artsenkeuze werkelijk „vrij" zijn, dan is het noodzakelijk dat alle geneesheeren, „die wenschen ingeschreven te worden als geneesheer by de districts-ziekenkas of erkende „ziekenkassen, aangenomen worden, en tevens moet er bijgevoegd worden, dat ook voor de „afdeeling van de vrijwillig verzekerden geen geneesheeren mogen geweigerd worden. Vooral „by de erkende ziekenkassen is zulk een wettelyke bepaling voor de geneesheeren noodig „om tegen te gaan, zooals wij o. a. in Duitschland hebben zien gebeuren, dat de besturen „van de erkende ziekenfondsen alleen die geneesheeren zouden aanstellen, die in hun oog „het meest te verkiezen zijn, bijv. uit financieel oogpunt, of uit politieke bedoelingen, of „zelfs om van hen bij aanstelling een zekere som als douceur te vorderen." De Afdeeling Tiel oordeelt dat de verzekerden het recht moeten hebben zelt hun dokter en apotheker te kiezen, en minstens 1 of 2 maal per jaar op vastgestelde data van keuze te veranderen, terwijl de geneeskundigen en apothekers op diezelfde data wederkeerig het recht moeten hebben leden op te zeggen of te weigeren. De Afdeeling Tilburg betuigt haar volledige instemming met het principe der vrye artsenkeuze, zooals het in het praeadvies is ontwikkeld. De Afdeeling Utrecht en O. huldigt het principe der vrije artsenkeuze. Zy stelt voor dat elke verzekerde voor zich en zyn gezin kieze een der geneeskundigen, verbonden aan een der in het district bestaande ziekenkassen, voor een bepaalden tijd (l/a — 1 jaar). Alle artsen in een district zyn bevoegd zich aan de daarin bestaande distri ets- en erkende ziekenkassen te verbinden. De Afdeeling de Vecht en O. acht het, met het oog op den nog ontbrekenden Algemeenen Maatregel van Bestuur, evenals het Hoofdbestuur wenschelyk, dat het beginsel der vrye aitsenkeuze, zooals in het praeadvies is uiteengezet, wettelijk worde opgenomen. Ook zy is van oordeel, dat dit in het belang is van beide partijen en beslissend is voor het welslagen dezer Wet. De Afdeeling Walcheren ondersteunt met groote instemming het beginsel der vrije artsenkeuze. De Afdeeling West-Friesland staat in dezen geheel aan de zijde van het Hoofdbestuur. De Afdeeling W estland spreekt de wenschelykheid uit, dat wettelijk worde opgenomen het beginsel der vrije artsenkeuze in den zin, als in het praeadvies nader is omschreven. De Afdeeling Zeeuwsclt-Vlaanderen O. D. meent dat de vrye artsenkeuze in dezen zin gewenscht is, dat de leden der ziekenfondsen het recht hebben eenmaal per jaar zich bij een anderen geneesheer te doen overschrijven. Indien de gelegenheid daartoe meermalen per jaar wordt geboden, dan loopt toch een geneeskundige, die zijn taak waardig opvat, gevaar dat patiënten van hem wegloopen naar een anderen arts, die spoediger gereed is om ziektebewijzen af te geven. Is zulk een patiënt echter verplicht een jaar bij den eersten arts te blyven, dan zal hy dezen in dat langer tijdsverloop wellicht beter leeren waardeeren en zich dus niét laten overschrijven. De Afdeeling Zeeuwseh-Ylaanderen W. D. oordeelt dat bij een zoo in de geneeskundige praktijk ingrijpenden maatregel zeker de uitoefening dier praktijk bij de wet behoort te worden geregeld. Een regeling in den geest van het praeadvies omtrent minimum-honorarium en vrije artsenkeuze zou ook door haar zeer worden begeerd. De Afdeeling Zutphen en O. vindt het onnoodig het principe der vrije artsenkeuze, als het vrijwel algemeen ingenomen standpunt, nader te motiveeren. De Afdeeling Zwolle en O. is van oordeel, dat alleen door de vrije artsenkeuze de verplichting van den werkman om zich bü een bepaalde kas te moeten verzekeren, gecompenseerd kan worden. Zij acht het wenschelijk dat het maximum vastgesteld worde van het aantal verzekerden, dat zich bij een bepaald medicus kan abonneeren. Bij het vaststellen daarvan dient dan rekening gehouden te worden met plaatselijke omstandigheden. Hierdoor kan voorkomen worden dat één medicus zooveel menschen voor zijn rekening neemt, dat hij ze onmogelijk goed behandelen kan. Honoreersysteem in verband met de vrije artsenkeuze. De Afdeeling Alkmaar en O. geeft de wenschelijkheid te kennen, dat de bezoldiging per abonnement geschiede, welk abonnement voor alle medici, aan een kas verbonden, een gelijk bedrag van de te hunnen name ingeschreven verzekerden bedraagt, en niet mag dalen beneden een bij de wet vastgesteld minimum, en voor de apothekers bestaat in een vast honorarium per jaar en per lid voor het gereed maken en afleveren van verschillende soorten medicamenten buiten het bedrag van de samenstellende stoffen. Bij bepaling van de grootte van het abonnementsgeld van de geneesheeren behoort rekening te worden gehouden met de ongevallen, die volgens het Wetsontwerp tot aan den 92sten dag zullen vallen onder desbetreffende bepalingen. De Afdeeling Alphen en O. zegt dat het Wetsontwerp 1905 geen enkel houvast op finantieel gebied geeft; zelfs in ruwe trekken geen schema van honoraria voor de geneeskundigen. Zij hoopt dat dit alsnog geschiede, en dat bij het abonnementstelsel, dat ook zij voorstaat, en bij de bepaling van hét minimum-honorarium rekening zal worden gehouden met den dikwijls zoo moeilijken arbeid en de duurte van vervoermiddelen ten plattelande. De Afdeeling Amsterdam spreekt zich uit voor het abonnementstelsel, en is van oordeel, dat in het Wetsontwerp behoort te worden opgenomen, dat een minimum honorarium voor de geneeskundigen bij Kon. Besluit zal worden vastgesteld voor de verschillende districten. Dat het honorarium voor de verschillende deelen van ons vaderland niet hetzelfde kan zijn, bv. voor Amsterdam en een dorp, behoeft geen nader betoog. Dit principe is trouwens door de Regeering bij de Ongevallenwet erkend. Het is echter van zeer groot belang, dat de Regeering reeds vóór de behandeling van het Wetsontwerp in de Tweede Kamer zich uitspreke over de wijze, waarop zij de geneeskundigen en apothekers van plan is te honoreeren, en wel omdat, zooals uitvoerig op een andere plaats in dit eindrapport is uiteengezet, het aan de deskundigen uit te keeren honorarium een zeer belangrijk deel der uitgaven van een ziekenkas vertegenwoordigt, en het bedrag daarvan van grooten invloed moet zijn op het bedrag van de door de verzekerden te betalen premie. De vaststelling van een minimum-honorarium is dus beslist noodig, omdat, waar ieder arbeider zijn loon waard is, de vermoedelijke tekorten in de districts- en andere ziekenkassen toch zeker niet mogen worden verhaald op het honorarium der geneeskundigen. Men zal daardoor tevens voorkomen, dat hier te lande geneeskundigen hun beroep uitoefenen tegen een belooning, welke beneden de waardigheid is van hun stand. (Zie het Praeadvies, bladz. 9). De betreurenswaardige toestanden, die daarvan in Duitschland het gevolg zijn, zullen dan hier gelukkig kunnen worden voorkomen. Ten slotte meent zy, alhoewel erkennende dat het tegenwoordig honorarium van den ziekenfonds-geneesheer (ƒ1.50 per lid) veel te laag is, verhooging van honorarium niet op den voorgrond te moeten stellen, omdat zy voor alles de onafhankelij kheid van den medicus in de Wet gehandhaafd wenscht te zien. De Afdeeling Apeldoorn en O. meent dat de afstanden van invloed moeten zyn op de regeling van het honorarium. Met 4 tegen 3 stemmen en één in blanco sprak zy zich uit voor het abonnementstelsel. Zy wenscht echter tijdroovende en specialistische behandeling niet by abonnement. Volgens haar ware het het beste een regeling, zooals die bestaat by de H. IJ. S. M. De Afdeeling Arnhem en O. gaat mede met het Hoofdbestuur, wat betreft het abonnementstelsel. De Afdeeling Bergen op Zoom, Roosendaal en O. deelt mede dat omtrent het stelsel van honoreeren: abonnement of betaling per dienstverrichting volgens een vastgesteld tarief in de haar vergadering de volgende bespreking is gevoerd. Met betrekking tot de hooge nota's door medici bij de R. V. B. ingediend, werd opgemerkt dat, voor zooverre die hooge bedragen het gevolg zijn van te groot honorarium per enkele dienstverrichting (en niet gevolg van onnoodig veelvuldige dienstpraestaties) de fout voor het grootste deel ligt bij het Bestuur der R. V. B. zelf, en dat dus de droevige ervaring, door het Bestuur met het bestaande systeem van honoreeren opgedaan, niets bewijst tegen dit stelsel. Immers de toestand op het platteland is op vele plaatsen aldus, dat de medicus vele patiënten heeft in zijn uitgestrekte gemeente, die verder dan 2 K.M. van zyn woonplaats wonen; afstanden van een uur en grooter, langs wegen met een rywiel niet te berijden. Rekent hij voor een rijtuig ƒ1.—, voor den afstand 2 X ƒ1.— en voor zijn visite ƒ 0.60, dan komt een dergelyk bezoek reeds op ƒ 3.60, een onmatig hoog bedrag voor ieder, die den levensstandaard in deze streken kent. Eenige leden der Afdeeling konden dit niet goedkeuren en wendden zich tot de Bank om te contracteeren alle visites op afstand te maken tegen een vaste som. Dit werd door de Bank beslist geweigerd en zij werden verzocht zich aan het taiief te houden. Op een vergadering, waar 2/3 der leden aanwezig waren, bleken de leden genegen met de Bank een contract aan te gaan om alle visites op verder dan 2 K.M. afstand te doen tegen een uniformen prijs van ƒ 1.50. Dat bij een dergelijk stelsel van honoreeren de kosten voor geneeskundige hulp niet overdreven behoeven te zijn» bewijst het hieronder volgend overzicht, dat gemaakt is van een plattelandspraktyk gedurende November en December 1903 en Januari 1904 in de veronderstelling, dat het bestaande tarief der R. V. B. werd gevolgd: In die gemeente zijn 882 hoofden van gezinnen in de pl. belasting aangeslagen voor minstens ƒ 1000. — ; „ „ „ is het aantal vrouwen en kinderen dier gezinnen 3346; „ n „ is in Nov., Dec. 1903 en Jan. 1904 gepraktiseerd bij 50 hoofden van gezinnen; „ „ „ is in Nov., Dec. 1903 en Jan. 1904 gepraktiseerd bij 87 vrouwen en kinderen; Volgens het tarief der R. V. B. kwam dien medicus toe van de gezinshoofden . . . ƒ407.49 » „ „ „ „ » „ „ „ „ vrouwen en kinderen „ 503.82 ƒ911.31 Van de 882 gezinnen behooren 750 tot de praktijk van'dien medicus. Die 750 gezinnen zouden dus per jaar kosten ƒ 3650, dus per gezin ƒ 4,875. Medicamenten zijn hierbij niet berekend. Indien bij deze berekening de kosten per dienstverrichting uniform waren berekend geweest op ƒ 0.60 en verder dan 2 K.M. op ƒ 1.50, zou het eindcijfer aanmerkelijk lager zjjn geweest. Met dit schema voor oogen en bekend met de voordeelen van het stelsel Diepen, zoo uitnemend in het Geneesk. Weekblad voor Noord- en Zuid-Nederland verdedigd, aarzelt de Afdeeling het eenvoudige abonnementsysteem, door het Hoofdbestuur aanbevolen, te accepteeren. Mocht intusschen in het eindrapport van het Hoofdbestuur aan de Regeering besloten worden het door het Hoofdbestuur begeerde stelsel nogmaals aan te bevelen, dan wenscht zij nadrukkelijk te memoreeren; „dat het abonnement per lid zal verschillen naar plaatselijke omstandigheden en afhankelijk zal zijn van de grootte der plaats, de oppervlakte en de dichtheid van bevolking van het district; dat er ook verschil zal worden gemaakt tusschen een gehuwd persoon en een gezin met of zonder kinderen; dat in sommige districten met groote uitgebreidheid toelage voor rijtuigkosten zal gegeven worden. De Afdeeling Breda en O. acht het wenschelijk, dat voor elk district het minimumhonorarium der geneeskundigen bij Kon. Besluit worde vastgesteld. De Afdeeling Deventer vindt het jaarlijksch abonnementsysteem het meest gewenscht, waarbij rekening kan worden gehouden met de bezwaren ten plattelande, wat betreft de groote afstanden, en wel zoodanig, dat bij overschrijding van een bepaalde distantie de abonnementsprijs naar rato verhoogd wordt. De Afdeeling Dordrecht en O. oordeelt het gewenscht dat bij de districtsziekenkassen de betaling der huisartsen behoort te geschieden bij abonnement, per lid en per kind; de betaling der specialisten daarentegen per patiënt en per maand. Het honorarium der doctoren en apotheekhoudende geneeskundigen (met inbegrip der geneesmiddelen), berekend naar het aantal volwassenen en kinderen, bij hen ingeschreven, mag niet lager zijn dan de bij Algemeenen maatregel van Bestuur vastgestelde minima. De Afdeeling Friesland eischt dat in de Wet de vrije artsenkeuze met invoering van het abonnementsstelsel wordt opgenomen, benevens vaststelling van een minimum-honorarium en conforme wijze van • honoreeren bij alle kassen. De Afdeeling Geertruidenberg en O. spreekt de hoop uit, dat het alsnog aan het Hoofdbestuur moge gelukken een wettelijke regeling te verkrijgen voor de bezoldiging van den geneesheer en het aantal verzekerden, voor ieder district afzonderlijk te bepalen. De Afdeeling Gooi- en Eemland is voor het abonnementstelsel. De Afdeeling Gorinchem en O. kiest, wat de wijze van honoreeren der geneesheeren betreft, volkomen de zijde van het Hoofdbestuur, voor zooverre daarin aan het zoogenaamd abonnementstelsel de voorkeur wordt gegeven boven een honoreeren per verrichting of visite, welke laatste regeling door de ervaring bij de Ongevallenverzekering opgedaan, reeds genoegzaam veroordeeld wordt. Bovendien is men reeds in het bezit van een uitspraak van een man, die voor de sociale behoeften van den geneeskundigen stand zulk een open oog had, n.1. Prof. Stokvis, die met verloochening van zijn liefde voor het principe: de bezoldiging per visite, om de overwegende praktische bezwaren het andere stelsel verkoos. De Afdeeling 's Gravenhage en O. is met het Hoofdbestuur van meening, dat voor de geneeskundigen de betaling van een vaste som per verzekerde en per jaar verreweg de voorkeur verdient boven andere stelsels. De betaling der apothekers behoort naar haar rneening op deze wijze te geschieden, dat de apothekers in de eerste plaats voor ieder recept vergoeding ontvangen voor de geleverde geneesmiddelen volgens een vast te stellen tarief, terwijl verder hun honorarium evenredig moet zijn aan het aantal door hen gereedgemaakte recepten, en het aan de apothekers gezamenlijk uit te betalen bedrag evenredig moet zijn aan de contributiën (premies), betaald door de bij hen ingeschreven verzekerden. Zy is overtuigd, 2 dat de billijkheid van dit stelsel, dat ook door de apothekers wenschelyk wordt geacht, by eenig nadenken van zelf in het oog springt, en dat er voor de geneeskundigen geen overwegend bezwaar bestaat daarover een oordeel uit te spreken. De Afdeeling Haarlem en O. wenscht, waar het Hoofdbestuur met klem van redenen het abonnementsstelsel aanbeveelt en scherp het visitestelsel veroordeelt, in deze zaak het oordeel aan ieder harer leden persoonlijk over te laten. Zij acht het een opmerkelijk verschijnsel, dat het Hoofdbestuur een systeem ontraadt, dat voor de medici althans flnantiëel het voordeeligst zou zijn. De nadeelen moeten dus werkelijk wei zeer overwegend zijn. Inderdaad vindt de Afdeeling de argumenten, die het Hoofdbestuur aanvoert, krachtig en vele. Naar de meening van de Afdeeling zyn er zooveel andere bezwaren verbonden aan het visitestelsel, dat het Hoofdbestuur het misbruik maken daarvan door medici niet een eereplaats behoeft te geven in de rij der bezwaren. Yoor het prestige der medici tegenover de buitenwereld is dit zeker niet gewerscht. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Tenlo en O. veroorlooft zich in aansluiting aan haar eisch van honorarium per visite en per verrichting, in afwijking van het praeadvies van het Hoofdbestuur, dat het abonnementstelsel voorstaat, het volgende ter opheldering onder de aandacht te brengen: Het honoreeren per visite en per verrichting beschouwt de Afdeeling als juist en billijk, als overeenstemmend met den algemeen geuiten eisch eener veelzijdige en jarenlange ervaring, en eindelijk als mogelijk in toepassing. Dit stelsel van honoreeren beschouwt zij als juist en billijk: Omdat het den geneeskundigen voor eiken door hen verrichten arbeid, waar en onder welke omstandigheden ook, een geëvenredigd loon aanbiedt. Dit principe werd door Stokvis, die zijn leerlingen het humane, het ware, het eerlijke met woord en daad krachtig voorhield, toegejuicht. Volgens het praeadvies zou bij dit stelsel het flnantiëel egoisme van den medicus op den voorgrond treden, gelyk — helaas tot ons aller schande — herhaaldelijk gebleken is bij het honoreeren van den geneeskundige onder de Ongevallenwet. Volgens anderen zou dit stelsel demoraliseerend werken op den aangesloten geneeskundige, en de schraapzieke medicus zijn eerlijken collega in het jacht maken op visites medeslepen, om niet als minder welwillend, als minder nauwgezet en als minder humaan door den verzekerde aan den dijk te worden gezet. Het territoriaalsysteem der ziekenkassen zal een juistere en scherpere contröle mogelijk maken dan de Ongevallenwet vermag te geven. De contröle toch bij de ziekenkas zal zich uitstrekken over de diagnose, de prognose en de therapie, gesteld en gevolgd door den behandelenden medicus. Dit leert de ervaring in het buitenland en een zelfs vluchtige kennismaking met het Wetsontwerp. De contröle zal zich uitstrekken over den duur en het verloop van de ziekte der verzekerden. De contröle over de verrichtingen van de aangesloten deskundigen zal voor den eerlijken medicus een steun, voor den oneerlijken een rem zijn, en door den eerste zeker met minder ongenoegen gevoeld worden, dan de controleering van medische kennis en medisch vermogen. Daargelaten de noodzakelijke bepaling, dat in het algemeen uitbuiting der ziekenkassen van de zijde van den aangesloten geneeskundige met opheffing der aansluiting voor een bepaalden tijd kan en moet gestraft worden. De ervaring, in Duitschland opgedaan bij honderden ziekenkassen, waar het honorarium op de door de Afdeeling gevraagde wijze geschiedt, is hiermede niet in strijd, of zou men moeten aannemen dat het moreel peil van den Nederlandschen geneesheer zooveel lager staat — quantitatief en qualitatief — dan dat van zyn Duitschen beroepsbroeder? Wanneer men beweert dat dit stelsel demoraliseerend werkt op den medicus, zoo beschouwt de Afdeeling deze uiting als een begripsverwarring, waarbij de oorzaak met het gevolg schromelijk verwisseld wordt. Neen, het stelsel werkt niet demoraliseerend, het heeft, alleen de bestaande demoralisatie van sommige schandvlekken van onzen stand aan het licht gebracht Zou men werkelijk kunnen aannemen dat sommige geneeskundigen, tot dusverre moreel van opvatting, die het „gij zult niet stelen" van harte toegedaan waren, door dit stelsel plotseling of langzamerhand gedemoraliseerd worden? Deze lieden stonden, onbewust of niet, op bet doode punt der eerlijkheidsmoraal. Meer niet! Van dezen is het te verwachten, dat z\j by abonnementstelsel het minimum zullen geven van geneeskundige schadeloosstelling, die geöischt kan worden. Ziet men verder niet in, dat een oneerlijke medicus, die onder abonnementsvoorwaarden werkt, gedachtig om „de schapen te scheeren, waar de wol staat" zich niet zal ontzien om „welwillend en humaan" visite op visite te maken, om by de periode waarop de verzekerden gelegenheid hebben van geneeskundige te verwisselen, zijn eerlijken collega bij diens patiënten op den achtergrond te schuiven? De buurman heeft dikwijls meer invloed dan de huisarts, vooral bij personen uit den stand, voor welken de ziekte verzekeringswet getroffen wordt. Zal de eerlijke collega onder deze concurrentie door het abonnementstelsel voldoende beschermd worden? Wanneer de door de Afdeeling voorgestane regeling getroffen wordt, dat de verzekerde eventueel een jaar lang aan de behandeling van een en denzelfden medicus gebonden blijft, zal het bezwaar, in het praedadvies tegen haar stelsel geuit, vervallen, „dat de patiënt zich ,8tot het ontvangen van de gewenschte ziekenbriefjes wendt tot den meest toeschietelijken geneesheer". Het stelsel is in overeenstemming met den algemeen geuiten eisch eener veeljarige ervaring. Dit stelsel werd met algemeene stemmen geöischt door het eerste „Congrès international de médecine professionelle et de Déontologie médicale," in 1900 te Parijs gehouden, waarop afgevaardigden van alle landen van Europa — behalve juist van Nederland — en van andere werelddeelen in ruim aantal officieel en officieus vertegenwoordigd waren. Dit stelsel wordt sinds jaar en dag algemeen in Duitschland en in Oostenrijk gewenscht, omdat men daar, door de ervaring geleerd, het abonnementssysteem uit alle macht veroordeelt. De artsencongressen in Duitschland leggen hieromtrent een welsprekende getuigenis af. Wanneer men op bladzijde 25 van het Praeadvies leest, dat op het 12den Duitschen artsencongres in 1884 te Eisenach gehouden, het besluit aangenomen werd: „Bei Abschlusz von „Vertragen mit festen Jahress&tzen (Aversen) scheint nach den bisherigen Erfahrungen als „Norm der Satz von 2—4 Mark für den Einzelnen und etwa des Dreifache für die Familie „angemessen zu sein", en wel als besluit II, zoo moge daarbij vermeld worden, dat als eerste besluit op datzelfde Artsencongres aangenomen werd: „In erster Linie ist, wo immer durchführ„bar, die Bezahlung der Einzelleistung nach den ortsüblichen Minimaltaxe anzustreben". Wanneer men op bladzijde 25 praeadvies leest dat den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken kond gedaan wordt, dat aan dezen vorm van abonnementstelsel „de Geneesheeren in „Duitschland trouw gebleven zijn, zoodat overal in de nieuwe contracten deze verhouding „gevonden wordt, zoo bijv. in München, waar met 1 October 1903 is ingevoerd: 4 Mark voor „den ongehuwden werkman, 12 mark voor het gezin, met afzonderlijke honoreering van „bepaalde verrichtingen, vaccinaties, afgiften van attesten enz.", zoo moge daarbij tevens gezegd worden dat, deze regeling den Mtinchener geneesheeren niet uit het hart gegrepen was; zij namen deze regeling „faute de mieux" aan, omdat zij geen honoreering per visite en per verrichting konden afdwingen. Het 14de Artsencongres, gehouden te Eisenach (1886), handhaaft de besluiten, op het 12den Artsencongres hierboven vermeld, genomen. Het Artsencongres gehouden te Dresden (1899), verklaart: „die Honorierung der kassenartzlichen Leistungen hat nach den MinimaIsatzen der Landestaxen zu erfolgen". Het artsencongres te Koningsbergen op 4 en 5 Juli 1902 gehouden, nam met een geringe wijziging het voorstel aan der commissie tot herziening van de Ziekteverzekeringswet. Het voorstel luidde: „Der Aerztetag solle beschliessen: A. Eine Denkschrift an den Bundesrat zu richten, und folgende Punkte als Wünsche des arztlichen Standes, welche bei Revision des Krankenversicherungsgesetzes zu berücksichtigen sind, aufzustellen und zu begründen: I. Die Mitglieder der Krankenkassen sollen die Hilfe jedes Arztes anrufen können,der im Bezirke thatig ist, und sich auf die vereinbarten Bedingungen verpflichtet hat. Stelling I werd met algemeene stemmen aangenomen, nadat achter de woorden „im Bezirke" toegevoegd was: „der Krankenkasse." II. Die gegenseitigeri Leistungen zwischen Aerzten und Krankenkassen sollen vereinbart werden von Kommiesionen, die zu gleichen Teilen von Aerzten des Bezirks und Delegirten der Krankenkassen gebildet werden. Stelling II werd met algemeene stemmen aangenomen. III. Den Honorarbestimmungen seitens dieser Kommissionen ist die staatliche Mindesttaxe zu Grunde zu legen. Stelling III werd met algemeene stemmen, behalve 18 tegen, aangenomen, nadat „staatliche Mindesttaxe" veranderd was in „staatliche Taxe". Op dit congres waren 164 afgevaardigden tegenwoordig, welke 218 vereenigingen en 16919 leden vertegenwoordigden. Voor nadere byzonderheden verwijzen wfl naar dit bekende gedenkschrift, dat op bldz. 5 van het praeadvies aangehaald is. Het Artsencongres, in 1904 gehouden te Eostock, bekrachtigde opnieuw de besluiten, te Koningsbergen genomen, en gaf dus opnieuw sanctie aan het ook door onze Afdeeling verlangde honoreerstelsel. De Afdeeling is van gevoelen, dat deze ervaring in staat is op te wegen tegen de „treurige" ervaring met „Ziekenzorg" opgedaan, welke ziekenkas het ook door onze Afdeeling veroordeelde „gemengd stelsel" volgt, dat geheel buiten het kader van het door ons verlangde stelsel valt. Het stelsel is niet onmogelijk in toepassing. Dit bewijst zijn bestaan bij honderden kassen in Duitschland; dit bewijst het feit, dat in meer dan 40 Fransche departementen dit stelsel by de „Assistance médicale gratuite" wordt toegepast. Dit bewijst zyn algemeen voorkomen in de Vereenigde Staten en in Noorwegen. Dit bewijst een vluchtig inzien van het „Aerztliches Yereinsblatt" der laatste jaren. Dit bewijst zelfs zijn toepassing in een der plaatsen, ressorteerend onder onze Afdeeling, daar dit systeem bij de geneeskundige armenverzorging der gemeente St-ratum is ingevoerd. Het zal onze Afdeeling bijzonder aangenaam aandoen, indien het Hoofdbestuur het bovenvermelde in ernstige overweging zou kunnen nemen, terwyl zij op den voorgrond plaatst, niet de waarde van het praeadvies, dat zij op hoogen prijs stelt, te willen verminderen, doch alleen met alle kracht te moeten opkomen voor de bijzondere belangen van den bij de Ziekteverzekeringswet zoo nauw betrokken geneeskundigen stand. De Afdeeling 's Hertogenboseh en O. en de Afdeeling Leiden en O. verklaren zich voor het abonnementstelsel. De Afdeeling Limburg merkt op dat in het zuiden van Limburg zeer vele fabrieksfondsen de behandelende medici per visite honoreeren, zonder dat zulks, voor zoover bekend, aanleiding geeft tot klachten van den kant der fondsen of der medici. Evenwel ziet de Afdeeling het gewenschte van een andere wyze van honoreeren — abonnementsysteem — in, daar het honoreeren per visite en per verrichting volgens het praeadvies en het geheim schryven der C.C. aanleiding geeft tot veelvuldig misbruik van den kant der medici. De Afdeeling Oldambt refereert zich aan hetgeen de Afdeeling Helmond, Eindhoven, Venlo en O. in dezen beweerd heeft, en is derhalve voor salarieering per visite en verrichting. De Afdeeling Over-Veluwe spreekt zich uit voor het abonnementstelsel en de wettelijke regeling van het minimum-salaris der geneesheeren benevens van het maximum aantal patiënten ten name van den medicus ingeschreven. De Afdeeling Botterdam merkt het volgende op, waarby zij zich verklaart voor het abonnementstelsel: Een geneeskundige behoort in het algemeen op een wijze gehonoreerd te worden, dat 1°. een goede behandeling van den patiënt bevorderd wordt; 2°. hy genoeg kan verdienen, zonder dat hy zich overwerkt, zoodat er ook tyd en lust kunnen blyven tot studie enz. Tevens behoort echter voldaan te worden aan de algemeene voorwaarde, dat zoo weinig mogelyk arbeid wordt verspild, dat het aantal visites derhalve, zonder dat de patiënt er echter eenig nadeel door ondervindt, zooveel mogelyk wordt beperkt. Slechts op deze wijze is de nuttige arbeid, die in een bepaalden tyd wordt verricht, zoo groot mogelyk; slechts op deze wyze is bovendien het honorarium, dat uitbetaald behoeft te worden, zoo klein mogelyk. Wat den geneeskundige betreft, voor dezen is het van belang, dat hy zyn aantal visites zoodanig regelt, dat dit den patiënten aangenaam is. Doet hy dit niet, dan zal zyn praktyk er onder lyden. Het aantal visites, dat gemaakt wordt, is dus afhankelijk van 2 factoren: a. het aantal, dat de geneeskundige het liefst maakt; b. het aantal, dat de patiënt of zyn familie begeert. Dat stelsel van honoreeren is nu het beste, waarby deze 2 factoren een correctief zyn voor elkaar, zoodat het juiste evenwicht zooveel mogelyk wordt bereikt. By het stelsel betaling per visite (of per verrichting), over het algemeen het aangenaamst voor den geneeskundige, is dit echter slechts het geval, indien de visite door den patiënt zelf of door diens familie wordt betaald. Slechts dèin kan de belangstelling, die de geneeskundige voor zyn patiënt heeft, niet afgemeten worden naar het aantal visites, dat by brengt. Betaalt de patiënt per visite, dan weet hy, dat een beperking van het aantal visites slechts geschiedt in zyn eigen finantiëel belang. De goede geneeskundige kan dus het aantal visites beperken, zonder dat zulks hem wordt kwalyk genomen, zonder dat zyn praktyk er onder lijdt, terwyl die geneeskundige, die het liefst zooveel mogelijk visites maakt, gedwongen is zich hierin te matigen. Het eenige nadeel van dit stelsel is, dat by veel ziek zijn ook veel betaald moet worden. Dit wordt nu voorkomen, als een zieke zich by een geneeskundige tegen ziekte verzekert; maar ook onmiddellyk komt dan het nadeel, dat de patiënt over het algemeen veel van den geneeskundige zal vergen. Eischte in het eerste geval zyn finantiëel belang dat het advies van den geneeskundige zoo weinig mogelyk werd ingewonnen, nu is dat correctief vervallen, en bij het geringste zich onwel gevoelen wordt meestal de geneeskundige geraadpleegd: „men kan immers niet weten wat er van zal komen, en het is beter te vroeg dan te laat". Is hy bovendien bij den apotheker verzekerd, dan is ook hierdoor het correctief tegen veel medicynen slikken, nl. dat dit ook veel geld kost, weggenomen, en het gevolg is, dat niet alleen de geneeskundige eerder wordt geraadpleegd, maar dat men over het algemeen ook langer medicynen wenscht te gebruiken dan anders. Er wordt derhalve zeer veel van den geneeskundige geëischt, meestal veel meer dan werkelyk noodig is! De nuttige arbeid hier is reeds noodzakelijkerwijze zeer veel minder dan in het vorige geval, daar telkens een nieuw recept moet worden afgegeven, indien een medicyn verbruikt is" (het fondswezen dient ook reeds daarom zooveel mogelyk beperkt te worden); hij is bovendien noodzakelijker wyze minder ook by niet-veel-eischende patiënten, omdat by betaling per visite de geneeskundige het in schynbaar lichte gevallen by één visite kan laten en kan afspreken dat hij opnieuw geroepen wordt, indien de patiënt niet beter mocht zyn, zonder dat de patiënt dit eenigszins kwalyk neemt; deze heeft daarvoor gaarne de kans van een nieuwe boodschap over, hetgeen echter by verzekering tegen ziekte niet het geval is. De nuttige arbeid zou echter door meer eischen van de patiënten nog veel minder zyn, ware het niet, dat de geneeskundige er natuurlijk belang by heeft het aantal visites tê beperken (hy kan dit niet ad libitum doen en wel 1°. wegens zyn geweten, dat hem verbiedt de patiënten te verliezen, 2°. de concurrentie). Dat beperken van het aantal visites vinden de verzekerde patiënten niet aangenaam, en als middel hiertegen heeft men gevonden het zich verzekeren tegen ziekte niet by één geneeskundige, maar by een groep geneeskundigen en dezen per visite (of per verrichting) te betalen. Wat hierbij van den nuttigen arbeid terecht komt, is wel te begrypen. De patiënten hebben over het algemeen hoe meer visites hoe liever, en de geneeskundige ontvangt des te meer geld, naarmate hij meer visites maakt. Het is dus niet alleen zijn direct finantiëel voordeel, maar ook de meest conscientieuse geneeskundige is gedwongen aan het kwaad eenigszins mede te doen, daar hy anders telkens patiënten verliest. *) Door het overgroot aantal visites, dat hier gemaakt wordt en waardoor ook het aantal recepten stygt, moet by een voldoende betaling per visite de contributie veel hooger zijn dan anders, zal de kas van het fonds het kunnen betalen. Over het algemeen bleek trouwens de kas tegen deze wyze van honoreeren niet bestand te zijn, en voerde men daarom den maatregel in, dat er voor de groep geneeskundigen een bepaalde som werd beschikbaar gesteld en deze verdeeld werd naar het respectievelijk aantal visites. Het flnantiëel nadeel van het stelsel werd nu eenvoudig op den geneeskundige verhaald. Als harddravers moesten ze tegen elkander werken; wie het hardst draafde kreeg het meeste, maai* draafden ze allen tweemaal zoo hard als anders, dan kregen ze toch hetzelfde. Het behoeft niet betoogd te worden, dat zulk harddraven niet in het werkelijk belang der patiënten is. Het beste stelsel van honoreeren is dus: betaling per visite, mits betaling door den patiënt zelf of door diens familie. Waar dit stelsel echter by minvermogenden niet uitvoerbaar is, moet men zyn toevlucht nemen tot het veel minder goede stelsel van verzekering tegen ziekte; maar dan ook verzekering by één geneeskundige, dus betaling per tyd, derhalve in den vorm van z.g.n. abonnementsstelsel en niet in dien van betaling per visite. Om echter te voorkomen, dat de patiënt lijdt door het minder consciëntieus zyn van geneeskundigen, moet de band tusschen geneeskundige en patiënt niet te vast zijn, en is het wenschelyk, dat een patiënt elke 3 maanden het recht heeft van medicus te veranderen. Het is wel gewenscht enkele bijzondere verrichtingen te honoreeren, b.v. kunstverlossingen ; waar sommige geneeskundigen zich meer op de behandeling van inwendige ziekten toeleggen, is bet gewenscht, dat zij niet gedwongen zyn de kunstverlossingen te verrichten; honoreert men deze afzonderlyk, dan kunnen ze verricht worden door hen, die dit het liefst doen. Ook vaccinaties, daar de moeite hiervoor betrekkelijk groot is. In verband met het abonnementsstelsel zal bepaald moeten worden, dat de ziekenkassen bijtyds opgave doen van in- en afschrijvingen aan den betrefifenden geneeskundige, terwyl tevens bepaald moet worden, wat geschieden moet, indien de werkman ambtshalve wordt verzekerd; het aanwijzen van den geneeskundige mag men immers niet overlaten aan de willekeur van den ambtenaar. Evenals de patiënt vry moet zyn in het kiezen van den geneeskundige, behoort deze vry te zyn in het al of niet aannemen van een ingeschrevene; in het al of niet behouden van dezen (beperkende bepalingen in geval van ziek zyn van den verzekerde of diens gezin). In verband met het wenschelijke, dat bij Algemeenen maatregel van Bestuur het minimum-honorarium van den geneesheer en den apotheker per abonnement voor ieder district afzonderlyk worde bepaald, heeft de Commissie van Rapporteurs uit haar Afdeeling gemeend de honorarium-kwestie in studie te moeten nemen en daarover nauwkeurige cijfers te moeten geven. Haar beschouwingen zyn de volgende: In het Rapport over de ziekenfondsen in Nederland van de tot Nut van het Algemeen (1895) leest men op bladz. 71: „Eenige bepaalde eischen zyn er, waaraan een ziekenfonds moet voldoen, wil het aan i) in het jaarverslag der algemeene Rotterdamsche Vereeniging voor Genees-, Heel- en Verloskundige Hulp, een fonds, dat per visite betaalde (het vorige jaar echter gedwongen werd het abonnementsstelsel in te voeren) over het jaar 1896 wordt o. a. gezegd: „Gaarne ging het Bestuur over tot een. radicale zuivering van de Vereeniging, door alle leden te rooieereu, die, door hun kwistig omspringen met de kas, onze goede zaak op schromelijke wijze benadeelen. Voor iedere lichte ongesteldheid moet de dokter komen; hoe meer visites hy maakt, hoe meer hij in den smaak valt. Den geneeskundige, die alle dagen den zieke bezoekt, noodig of niet, hij wordt genomen en de dokter, die het wel met de Vereeniging meent en daarom, indien het kan, spoedig zijn visites vermindert, hij wordt afgeschreven. Helaas, de Vereeniging telt enkele medici, die toegeven aan zoodanig handelen van'de leden. Zulke leden en zulke dokters zijn het, die de Vereeniging, welke op eerlijke grondslagen rust en zuinig beheerd wordt, op schandelijke wijze ondermijnen, en die dan ook zoo spoedig mogelijk zullen gerooieerd of bedankt worden". „zyn doel inderdaad kunnen beantwoorden. En wel in de eerste plaats moet dan worden „genoemd een regeling, die de noodige waarborgen verschaft voor werkelijk goede geneesten heelkundige hulp en geneesmiddelen. „Dergelijke regeling nu staat in nauw verband met de wyze van belooning dier hulp. „De belooning mag niet te karig wezen. Het beginsel, dat aan de ziekenfondsen ten grondslag „ligt, is dat der verzekering. Alle leden dragen by tot een gemeenschappelijk fonds, waaruit „ieder, naarmate hem ziekte treft, hulp ontvangt. Ziekenfondsen zijn dus uitteraard inrichtingen van „self help". „Tegelijkertijd echter berusten zjj in zoover op philantropischen grondslag, dat de „deskundigen, die hulp verleenen, rekening houden met de finantiëele draagkracht der leden „en daarom genoegen nemen met een zeer geringe belooning voor hunne diensten". In den loop der jaren is deze philantropie der geneeskundigen een overdrevene geworden, en de Commissie acht het dan ook een gunstig voorteeken, dat, aangezien de draagkracht der verzekeringsplichtigen tekort schiet, de werkgever bij de wet verplicht wordt een derde deel der premie te betalen, voor zooveel deze den verzekeringsplichtige zei ven betreft. Daar echter het honorarium van den medicus voor de hulp aan verzekerden by de Districtsziekenkas te verleenen, slechts matig zal kunnen zijn om de uitvoering der wet mogelijk te maken, zal het uitoefenen der praktijk voor den geneeskundige op dezelfde wijze moeten worden verricht door beperkende bepalingen voor de verzekerden, als dit thans bij alle Rotterdamsche ziekenfondsen het geval is. Deze bepalingen luiden: o. Genees- en heelkundige hulp moet des morgens vóór 9 uur worden aangevraagd, behalve in buitengewone gevallen; 6. De leden, die door hun ziekte niet aan huis gebonden zijn, moeten zich vervoegen aan de woning van den geneeskundige op diens ochtend-spreekuur; c. Op Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen zal geen spreekuur worden gehouden 1). Deze beperkingen zyn in de ziekenfondspraktijk onmisbaar; want zij alleen remmen het voor alles en te allen tijde inroepen van geneeskundige hulp. Toch zal ook by het bepalen van het honorarium althans eenigszins rekening moeten gehouden worden met de hooge eischen, die in den tegenwoordigen tyd zoowel wetenschappelijk als finantiëel aan den medicus gesteld worden. Van de verhoudingen in het buitenland wordt in het praeadvies van het Hoofdbestuur melding gemaakt (bladz. 25). Gelukkig wordt in Duitschland de positie van den „Kassenarzt" steeds beter en kunnen wy gunstiger cyfers noemen dan die van 1884. In Berlyn bedraagt het honorarium voor den arts per jaar per lid 5 Mark, per gezin 15 Mark. In Keulen wordt sinds 1 Jan. 1904 datzelfde bedrag uitgekeerd. Vergelyken we daarmede den toestand in Rotterdam. Voor 1852 waren zieken- en begrafenisfondsen één, zoodat, om de kosten van het ziekenfonds te dekken, desnoods de uitkeering voor de begrafenis wat lager werd gesteld. De contributie bedroeg toen 8 en 10 cent; de dokter ontving per lid en per jaar /1, de chirurg ƒ 0.80. Omstreeks 1877 werd de contributie gebracht op 10 en 12 cent en het honorarium voor den geneeskundige (de scheiding tusschen dokter en chirurg verviel) op ƒ2.08 en ƒ2.60 per jaar per lid. Het verschil in contributie tusschen ongehuwden en gehuwden heeft dus al dien tijd bestaan; ook was de leeftijdsgrens steeds 14 jaar. Ongeveer 80 jaar lang zyn dus contributie en honorarium onveranderd gebleven, en toch zyn de toestanden thans heel anders dan toen. Rekening houdend met deze gegevens uit binnen- en buitenland zou bij het abonnementsstelsel het honorarium voor den geneeskundige per lid per jaar moeten gebracht worden op minstens ƒ 3.12 (52 X6 cent). De meest billijke wyze van honoreeren is per persoon. Blijkt het, om technische of *) Op deze punten wordt in het Rapport over de „Ziekenfondsen te Amsterdam" (1900) gewezen op bladz. 192 en 194. Eenige apothekers beklaagden zich zelfs dat „de Zondag voor hen een Zaterdag was". Ook in het ontwerp voor een Model-Ziekenfonds zyn op blz. 207 van dit Rapport dergelijke bepalingen opgenomen. andere redenen, dat dit onmogelijk is, dan zal men per gezin moeten betalen. Moeilijk is het te beoordeelen, op hoeveel leden een gezin zal moeten geschat worden, omdat daarvoor geen voldoende gegevens zyn te verkregen. De billijkste wyze van berekening acht de Commissie dan deze: a. Gehuwde lieden zonder kinderen en by wie geen personen inwonen, die niet-verzekeringsplichtig zyn, worden beschouwd als 2 leden; terwyl b. alle gezinnen met kinderen of met inwonende, niet-verzekeringsplichtige bloed- of aanverwanten in de rechte linie of minderjarigen tot hoogstens 18 jaar, moeten beschouwd worden als te bestaan uit 4 personen. De Commissie acht het n.1. billijk, dat een afzonderlijke rubriek a wordt ingevoerd, waarvoor een geringer honorarium wordt uitgekeerd dan voor rubriek &, maar meent tevens dat in de tweede rubriek het getal 4 moet gekozen worden, omdat: het aantal kinderen in een werkmansgezin gemiddeld op 3 moet gesteld worden; de leeftijdsgrens in het ontwerp tot 16, ja zelfs tot 18 jaar wordt verhoogd; behalve de kinderen ook inwonende minderjarigen vrye genees- en heelkundige hulp zullen genieten en ook aan de inwonende bloed- of aanverwanten in de rechte linie, die tengevolge van hun lichamelyken of geestelijken toestand by voortduring niet in staat zyn in hun levensonderhoud te voorzien en die dus daardoor allicht ook by voortduring genees-of heelkundige hulp noodig zullen hebben, deze hulp moet worden verleend. Daarbij moet men niet uit het oog verliezen, dat juist de in wonenden veel vaker geneeskundige hulp noodig hebben dan de vaste werklieden, en dat juist voor genen het meest die hulp aan huis moet worden verleend, wat voor den dokter tijdroovend en kostbaar is. Volgens berekeningen van Müller staat het aantal behandelingen aan huis der familieleden tot het aantal spreekuurbezoeken der familieleden als 2 tot 1, terwyl voor de arbeiders die verhouding is als 1: 3. En ten slotte zal het invoeren van een wet, die ten doel heeft verzekering tegen invaliditeit en ouderdom, in verband ook met het bepaalde in art. 12 van dit Ontwerp tengevolge hebben, dat juist dat samenwonen bevorderd wordt. Het is noodzakelijk, dat de geneeskundige nauwkeurig op de hoogte wordt gesteld met de namen, voornamen, leeftijd en woonplaats der personen, die tot het gezin van den verzekeringsplichtige behooren. De Commissie meent dat voor enkele verrichtingen een extra bedrag moet worden uitgekeerd en wel: voor vaccinatie en re vaccinatie ƒ 0.75 voor kunstmatige verlossing, gedaan op schriftelijk verlangen van de vroedvrouw „ 5.— Het honorarium wordt per week berekend en per kwartaal uitbetaald. In het schema voor een model ziekenfonds, blz. 207 staat: „Noodzakelijk is het, dat tevens bepaald wordt het maximum aantal personen, dat ten name van een deelnemer mag worden ingeschreven". Op de Algemeene Vergadering van deelnemers van het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam, gehouden den 25sten Januari 1898, werd bepaald, dat bij één geneeskundige hoogstens 2500 leden mogen worden ingeschreven (waarbij 3 kinderen onder 16 jaar gelden voor één lid). Een Commissie, benoemd door het Hoofdbestuur der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, kwam evenzeer tot de conclusie, dat een maximum der by een apotheker ingeschreven verzekerden moest worden vastgesteld. Ook deze Commissie acht het gewenscht, dat een maximum van bijv. 2500 leden, ingeschreven bij de districtsziekenkas ten name van één geneesheer, worde vastgesteld. Beperking van het ledental en verbetering van het honorarium zullen te zamen bewerken dat de arts meer tyd zal hebben om zijn patiënten goed te behandelen, dat de concurrentie der medici onderling minder scherp zal zyn en dat daardoor het peil van den geneeskundigen stand omhoog zal worden gevoerd. De Commissie komt dan tot de volgende conclusies: 1. Het honorarium voor den geneeskundige worde berekend per persoon. 2. Bestaat hiertegen bezwaar, dan worde het honorarium berekend per lid (d. i. vast werkman volgens art. 3 Ontw. v. Wet en zQn vrouw, mits niemand bty hen inwone) en per gezin. 3. Een gezin worde dan voor de bepaling van het honorarium gelijk gesteld met 4 leden. 4. Hét is noodzakelijk, dat de geneeskundige nauwkeurig op de hoogte wordt gesteld van de namen, voornamen, leeftijd en woonplaats der personen, die tot het gezin van den verzekeringsplichtige behooren. 5. Het honorarium van den geneeskundige worde gebracht op ƒ 3.12 per jaar per lid. 6. Voor kunsthulp b|j een verlossing, vaccinatie of revaccinatie wordt betaald een bedrag van resp. ƒ5.— en 0.75. Voor assistentie bij operatiön enz. aan iederen geneeskundige met uitzondering van den geneeskundige, bij wien de patiënt is ingeschreven: o. die met de algemeene narcose is belast ƒ5. —; b. die op andere wijze den operateur assisteert ƒ2 50. Het op verzoek afgeven van een korte geneeskundige verklaring (tenzij controleerende geneenheeren worden aangesteld) ƒ0.50. Het op verzoek afgeven van een uitvoerig wetenschappel(jk*praktisch rapport ƒ5.- tot ƒ15.- 7. Het honorarium worde per week berekend. 8. Het honorarium worde per kwartaal uitbetaald. 9. Het grootste aantal leden, die verzekerd bij de districtsziekenkas, ten name van één deelnemer mogen worden ingeschreven, bedrage niet meer d«n 2500, bij een minimum honorarium van ƒ3.12 per lid. 10. Worde bepaald, dat de genees- en heelkundige hulp des morgens vóór 9 uur moet worden aangevraagd, behalve in buitengewone gevallen; b. de leden, die door hun ziekte niet aan huis gebonden zijn, zich moeten vervoegen aan de woning of het zittingslokaal van den geneeskundige op diens ochtend-spreekuur; c. op Zon- en algemeene erkende Christelijke feestdagen geen spreekuur zal worden gehouden. Wat het honoreeren van den Specialist betreft, komt de Commissie tot de volgende beschouwingen: Het stelsel van vrije artsenkeuze, door het Hoofdbestuur in zijn praeadvies verdedigd, moet ook voor de specialisten gelden. Specialisten zijn die medici, die, met uitsluiting der algemeene praktijk, alleen een onderdeel der geneeskunst uitoefenen en door een eventueel te vormen centraal lichaam als specialisten zijn erkend. Specialistische hulp zal worden verstrekt: 1®. indien zulks volgens het oordeel van den behandelenden medicus noodzakelijk is; 2e. indien het bestuur der ziekenkas, waarbij de patiënt is verzekerd, zulks gelast. De wjjze van honoreeren der specialisten kan niet volgens het abonnementssysteem plaats hebben. Er zou toch moeten worden bepaald welke som per jaar voor ieder specieel vak zou moeten worden uitgetrokken, en deze som zal zeer verschillend zijn, afhankelijk van frequentie der ziekten en duur der behandeling in de verschillende vakken. Hieromtrent bestaan absoluut geen gegevens. Daarom komt het ons voor, dat de eenig mogelijke wijze van honoreeren van specialisten is 'net maandkaartenstelsel. Indien de patiënt loopend behandeld kan worden, zou men daarvoor polikliniek-maandkaarten è ƒ 1.—, indien de patiënt bedlegerig is en dus aan huis of in een ziekeninrichting bezocht moet worden, huis-maandkaarten k ƒ 2.50 moeten afgeven. Het is billijk, dat voor operatiën, langdurige onderzoekingen en rapporten extra betaald wordt. Daarom volge hier het tarief, dat in overleg met de Rotterdamsche specialisten is opgemaakt. 1. Exstirpatie van oppervlakkige gezwellen, hot verwijderen van niet diepzittende vreemde lichamen, onder locale anaesthesie, zooals talpa, angioma, cysten, naevi, naalden, enz ƒ 2.50 2. Trepanatie 25.— 3. Plastische operaties in het gelaat ƒ 5.— tot „ 25.— 4. Lymphomata colli, in axilla, in inguine exstirpeeren. ƒ 5.— tot r 20.— 5. Strumectomie v 25.— 6. Exstirpatio linguae met exstirpatio van regionaire lymphe klieren ,40.— 7. Boven- of onderkaaksresectie. . , 40.— 8. Exstirpatio van carcinoma labii ,. 5.— 9. Idem met exstirpatie van regionaire lympheklieren en plastiek . 25. — 10. Exstirpatie v/d. larynx . . . . „ 50.— 11. Laryngotomie, tracheotomie . . „ 10.— 12. Pharyngotomie, oesophagotomie „ 20.— 17. Amputatio mammae met toilet van den oksel „ 25.— 18. Rib- resectie, empyeem-operatie „ 15.— 15. .Resectie van groote gewrichten als heup, schouder, elleboog en knie „4 0.— 16. Idem van kleinere gewrichten als hand en voet „ 20.— 17. Amputatie en exarticulatie: a. voet of hand „ 10.— b. onderarm, bovenarm, onder¬ been 15.— c. djjbeen „ 25.— 18. Osteotomie en sequestrotomie / 5.— tot „ 20.— 19. Beennaad „ 20.— 20. Primaire pees-en zenuwhechting ƒ5.- tot „ 15.- 21. Secundaire idem . . ƒ7.50 tot „ 25.— 22. Operatie voor varices „ 10.— 23. Idem voor aneurysma »25.— 24. Yersche luxaties. . ƒ10.— tot „ 20.— 25. Oude idem . . . . „ 20.— „ „40.— 26. Laparotomie met kunstbewerking van een der buikorganen „ 25. — ƒ25.— tot „ 50.— 27. Nieroperaties ... s 25.— „ „50.— 28. Radicaal-operatie van een beklemde of niet beklemde breuk „ 25. — 29. Dezelfde met darmresecties . . „50.— 30. Sectio alta 25.— 31. Prostatectomie. . . . . . . „ 40.— 32. Operaties aan de mannelijke genitaliën als castratie, amputatio penis, urethrotomia externa en interna, hydrocele ƒ10.— tot ƒ25.— 33. Haemorrhoiden radicaal. . . . „20.— 34. Exstirpatio recti „ 50.— 35. Fistula ani „ 15.— 36. Groot rek- of gipsverband . . . „ 10. — 37. Lens extractie met opvolgende discisie 25. ™ 38. Discisie van nastaar 10.— 39. Laceratio capsulae et lentis et cat. superst „ 10.— 40. Capsulotomie „ 10. — 41. Iridectomie (glaucoma) . . . . „25.— 42. Idem in andere gevallen. . . . „10.— 43. Irodotomie „ 10.— 44. Prolaps, iridis . . . . . . . . „ 10.— 45. Punctio corneae (één of meermalen) „ 2.50 46. Keratotomie „2.50 47. Staphyloom operatie . ƒ5.— è, „ 10.— 48. Tatouage (één of meermalen) . „ 5.— 49. Ectropion operatie „ 10.— 50. Entropion „ „ 10.— 51. Draad „ „ 5.— 52. Trichiasis „ . . ƒ5.— k „ 10.— 53. Ptosis „ „10* — 54. Canthoplast „ „ 10.— 55. Symblephar • „ „ 10. — 56. Tarsoraphie „ 10.— 57. Tumoren (per oper. of per radium.) ƒ5.- h „15.- 58. Belangrijke operaties a/d. bulbus „ 10. — 59. Pterygium „10.— 60. Sclerotomia post „ 10.— 61. Enucleatio bulbi „ 25.— 62. Excochleatio bulbi „ 25. — 63. Voorlegging van pees „ 15.— 64. Tenotomie „ 10. — 65. Resectio n. opt „ 10.— 66. Exstirpatio sacci lacrym. . . . „10.— 67. Gynaecologische plastische operaties, fistel-operaties, kolpotomie „ 10.— 63. Curettement „ 5. — 69. Kunstverlossingen „ 10.— 70. Tonsil en adenold amputatie . „ 2.50 71. Partieele of totale neus-concha resectie „ 2.50 72. Partieele neus-septum resectie . „ 2.50 73. Galvanocaustische behandeling der conchae nasi 2.50 74. Trepanatie van het antr. High- mori 5.— 75. Extractie van gehoorbeentjes . ƒ 5.— 76. Mastoid operatie „ 20.— 77. Bottinische operatie 25.— 78. Aanleggen blaasfistel „ 20.— 79. Ëndovesicale operaties . . . . „25.— 80. Cystoscopie „ 5.— 81. Inbrengen van een diviseurvésical „ 5.— 82. Ureteren sondeering „ 10.— 83. Nierbekken spoeling „ 5.— 84. Incideeren prostaat absces. . . „10.— 85. Inbrengen van bougies of catheters in uretha en blaas .... а. Zonder inspuiten of uitspoelen der blaas ƒ 1.— б. Met inspuiten of uitspoelen der blaas 2.— 86. Meatotomie 2.50 87. Wegnemen van oondylomata acum. en urethra polypjes. . . „ 2.50 88. Incideeren urethra abscesjes. . „ 2.50 89. Phimosis operatie „ 5.— 90. Scariflcaties » 2.— 91. Uitkrabben en cauterisatie bij huidziekten „2.50 De Afdeeling Tiel en O. wenscht regeling der honoraria der geneeskundigen enpharmaceuten per abonnement, met omschrijving der buitengewone verrichtingen, ook van specialisten, tegen vergoedingen volgens tarief, geldende voor alle verzekerings-instellingen. Het honorarium der geneesheereti, berekend naar het aantal volwassenen en kinderen, bij hen ingeschreven, mag niet lager zijn dan de bij Algemeenen maatregel van Bestuur vastgestelde minima. De Afdeeling Tilburg staat, in tegenstelling met het Hoofdbestuur, onvoorwaardelijk voor het stelsel van betaling per verrichting: het stelsel, dat by de toepassing der Ongevallenwet is gevolgd. Zij stelt voorop als onbetwistbare beginselen: A. Een duurdere goede hulp is voor den arbeider — tot wiens nut deze Wet wordt voorgesteld —, wanneer zjj verschaft kan worden, beter dan een goedkoopere slechte. B. Zooveel mogelijk behoort het loon te worden afgemeten naar den verrichten arbeid. Dit beginsel juichte prof. Stokvis in zijn bekende uitspraak ook nog steeds toe. Zyn de bezwaren, die tegen de toepassing van dit beginsel pleiten, nu werkelijk zóó groot, dat wjj medici een andere handelwijze moeten voorstaan? Hier vooral is, zoowel in het praeadvies, als in Dr. Burger's artikelen in het Tijdschrift, te uitsluitend rekening gehouden met de groote plaatsen. In Dr. Diepen's artikelen in het Medisch Weekblad wordt er zeer terecht op gewezen, dat de arbeid van den „all-round" medicus ten plattelande en den arbeid van den internist-busdokter in groote steden buitengewoon verschillen, Nog steeds vormt de bevolking van het land en van kleinere gemeenten, waar slechts een beperkt aantal geneesheeren, en weinig of geen specialisten gevestigd kunnen zijn, het grootste deel der totaal-bevolking, en is dus geen quantité négligeable. De busdokter-internist in groote steden nu behandelt uitsluitend inwendige ziekten, en stuurt alles, wat maar even buiten dat kader valt, naar den specialist — vooral als het bus-patiënten geldt. D&Lr vindt men voor de groote chirurgie de klinieken, voor de kleine chirurgie de poliklinieken van groote ziekenhuizen, waarvan de leider een vast salaris geniet, en daarvoor dan ook on- of minvermogenden gratis moet — en kè,n — behandelen, of laten behandelen door jonge artsen, gratis geassisteerd door oudere studenten, die terwille van hun opleiding daar werkzaam zijn. Dêéx zijn de specialisten, hetzij zij hun spreekuur ook voor fondspatiënten gratis opensteilen, of maandkaarten tegen betaling afgeven. De internist maakt zijn visites, schrijft zijn recept, geeft een enkele maal een morphine-inspuiting of iets dergelijks, maar zal slechts uiterst zelden extra-last of tijdverlies bij zyn bus-patiënten ondervinden. In kleine plaatsen en op het land behandelt elk medicus panaritia en beenbreuken en al wat tot de kleine chirurgie behoort, wordt tandarts (in beperkte mate) en op zijn tijd lavementzetter, en — vooral — doen verreweg de meesten, ook in den stand, die de verzekeringsplichtigen zal leveren, gewone en buitengewone verlossingen. Een paar visites méér maken, als men toch op weg is, óök voor hetzelfde geld — dèit beteekent niet veel; maar een beenbreuk behoorlijk verzorgen, of een paar nachten achtereen voor een parturiens er uit moeten voor hetzelfde geld, is heel iets anders. Hoe moet dit, vooral de verloskundige hulp, by abonnement worden geregeld ? DeAfdeeling meent dat deze moeilijkheid een der oorzaken is, waardoor het ziekenfondswezen ten platte* lande en in kleinere plaatsen zoo weinig wortel heeft geschoten; geen ziekenfonds kon of durfde de betaling per verrichting aan, en per abonnement ging het niet! Men zal zeggen dat dan buiten het abonnement gelegenheid kan worden gegeven verlossingen en bijzondere verrichtingen afzonderlijk in rekening te brengen: maar dan is toch het principe prijs gegeven, en dan zjjn wij toch consequenter, wanneer wij geheel betaling per verrichting wenschen. De ervaring in „Ziekenzorg" e.a., zegt het Hoofdbestuur, pleit tegen de betaling per visite. De Afdeeling wenscht echter het systeem van „Ziekenzorg" niet, waar de „bonnetjesjager" niet „Ziekenzorg", maar zijn eerlijke collegae benadeelde; zij wenscht het systeem, zooals bij de toepassing der Ongevallenwet is gevolgd. Daar benadeelt de „bonnetjesjager" — in gewijzigde gedaante — den Staat — en deze kan toch waarlijk zorgen, dat in het algemeen misbruiken worden tegengegaan. Daartoe zal een scherpe contróle noodig zijn — misschien voor velen een onaangename contróle — zeer zeker! maar ook bij hetabonnements-systeemis contróle noodig, en zal er komen ook! Ook bij de Ongevallenverzekering wordt contróle uitgeoefend, en een enkele maal ontstaat er wel eens wrijving door; maar komen onaangenaamheden, dikwijls van veel ernstiger aard, öök niet voor in de particuliere en fondspraktijk? Tegen de controle door geneesheeren — staatsambtenaren, die buiten de praktijk staan, zooals de controleerende geneesheeren der Ongevallenwet, zal in het algemeen geen fatsoenlijk medicus bezwaar hebben. Van het tarief der R. V. B. is ook misbruik gemaakt — zeker! Maar détór is toch óók gebleken, dat ernstige misbruiken gemakkelijk aan het licht komen en gemakkelijk bestraft kunnen worden, zonder dat daartegen door de weldenkende medici wordt geopponeerd, en zonder schade voor den geneeskundigen stand. Het gestelde voorbeeld zal op de enkelen, die dergelijke neigingen vertoonden, afschrikkend hebben gewerkt, en er ook verscheidenen toe hebben gebracht een nog bescheidener gebruik te maken van het tarief, dan tot nu toe. "Wij meenen ook dat het totaalcijfer van de vorderingen der geneesheeren volgende jaren minder zal tegenvallen dan in den nu afgeloopen tijd. Er is meer: geneesheeren, die misbruik maken van het tarief, die werkelijk oneerlijk zijn, en die zelf op werkelijk onbescheiden wijze gebruik maken van het tarief, zullen toch wel altijd uitzondering zijn; dergelijken zijn toch dun gezaaid. Het Hoofdbestuur is hier toch wel wat pessimistisch in zijn oordeel over de moreele hoedanigheden der medici in het algemeen, en doet het te veel voorkomen, alsof de drang om ook op oneerlijke wijze onze beurs te spekken veelvuldig zou voorkomen. Waar de concurrentie niet zoo groot is als in groote centra, zal ook gebrek aan tijd aan het visites-jagen spoedig paal en perk stellen. Maar veel algemeener zal het naar ons oordeel voorkomen, dat bij het abonnements-systeem de medicus, hetzij een enkele met voordacht, hetzij meestal uit sleur, laksch wordt in het vervullen zijner verplichtingen. Te optimistisch is het Hoofdbestuur in het geloot, dat bij dit systeem ook op plaatsen, waar geen concurrentie is, voldoende prikkel zal bestaan voor de meesten onder ons, om hun plichten met ijver en animo te vervullen. Zijn er wel velen onder ons, die den verlammenden invloed niet kennen van de gedachte: „dat geld krijg ik toch!", of die niet met een gevoel van wrevel hun boodschappenlijstje hebben ingezien, als er alweder zooveel boodschappen van fondspatiënten bij waren? Ons heeft de praktijk der Ongevallenwet geleerd, dat het honoreeren per verrichting heel wat meer animeert, dan dat per abonnement; zóö zal het ook zijn bij de ziekteverzekering, vooral als men 's nachts uit bed wordt geklopt voor dringende gevallen of voor loos alarm, of wanneer een influënza-pandemie ons noodzaakt het vuur uit de sloffen te loopen — en dan dikwijls buiten, door modderpoelen of stofwolken, in weêr en wind, op afstanden soms van uren, te voet of in primitieve vervoermiddelen! Da£r is enthousiasme spoedig gedoofd, en is een extra-prikkel in den vorm van een behoorlijk honorarium niet overbodig. Daarbij, van polypragmasie, is als dit Wetsontwerp tot Wet wordt, de ziekenkas dupe, nooit de patiënt: daarentegen, van lakschheid is de patiënt dupe — en welk belang moet ons het hoogste zijn? Maar, zal men zeggen, ook als alle medici volkomen eerlijk en nauwgezet zijn, worden de kosten toch te hoog! Wij antwoorden: vooreerst is dat nog de vraag; „in 1902 kon Dr. Windels te Berlijn op het Artsencongres te Koningsbergen verzekeren, dat hij reeds 800 kassen kende „welche die volle Minimaltaxe bezahlen und dabei prosperiren". (zie de artikelen van Diepen in het Medisch Weekblad). En ten tweede: de betaling is in het algemeen by alle ziekenfondsen in ons land te laag geweest voor de bewezen diensten; maar is dit een reden voor de medici om te vragen dat by de wet die te lage betaling worde bestendigd"? De Afdeeling vraagt, waar de waardepaling der medische diensten, absoluut genomen, onmogelijk is, een betaling naar arbeid binnen de grenzen van het mogelijke — zjj wenscht geen eerste klasse tarief, maar een „minimal-taxe". De struggle for life, de zekerheid van het inkomen, waarbij men van nietbetalers veel minder merkt, en een zekere sleur hebben medegewerkt om zeer velen te doen berusten in een betaling, die niet aan het gepraesteerde evenredig was. Moeten de medici daarom vragen dat systeem in de wet te doen vastleggen? De kosten voor medische behandeling zijn by de Ongevallenwet hoog: maar als men de enkelen, die klaarblijkelijk misbruik hebben gemaakt, buiten rekening laat, zyn dan die kosten te hoog voor hetgeen de geneesheeren hebben gepraesteerd? Dat is de vraag. De administratie wordt ingewikkeld en kostbaar, zegt men. Zeer juist, de medici zullen ook uitgebreider rekeningen moeten schryven by betaling per verrichting; maar overigens gaat de moeilijker administratie dezen al weinig aan, en zy behoeven daarin ook geen reden te zien, om op een verkeerde wyze van betaling aan te dringen. Ook in het buitenland wordt steeds luider de roep gehoord om betaling van bewezen diensten. De Afdeeling verwijst nogmaals naar het geschrift van Dr. Diepen („het Ontwerp-wet Ziekte-verzekering", overdruk uit het Medisch Weekblad, bladz. 84 en volgende), die daarvoor uit Duitschland, België en Frankrijk voldoende bewijzen aanhaalt. Ten slotte wijst de Afdeeling er nog terloops op, dat de behandeling van verwondingen en ongevallen wel altijd betrekkelijk zeer kostbaar zal zijn, tegenover de gewone ziekenbehandeling; dat by der praktijk de Ongevallenwet niet is gebleken dat de patiënten van den geneesheer zoo algemeen polypragmasie vragen; dat het haar twijfelachtig voorkomt, of de administratie der ziekenkassen by het abonnementssysteem wel zóóveel eenvoudiger zal blijken, als de vrye artsenkeuze, die wij allen wenschen, wordt ingevoerd; dat men het bezwaar, dat de patiënten maar steeds meer visites zouden vergen, gedeeltelijk zou kunnen ondervangen, door voor elk bezoek een klein bedrag te laten betalen, zooals thans by de ziekenkassen der Beiersche Spoorwegen wordt toegepast. De Afdeeling kan by overweging van het vóór en tegen tot geen andere conclusie komen dan deze: Zij wenscht honoreering per verrichting en zal zich slechts noode neerleggen by de invoering van het abonnementsstelsel. Yan den kant van de geneesheeren moeten geen bezwaren wordon gemaakt tegen het „système de choix", tegen de toepassing van het beginsel, dat prof. Stokvis „nog steeds toejuicht", ofschoon er misstanden waren ontstaan. Als van medische zyde bezwaren werden ingebracht, zou de Afdeeling dit familiair uitgedrukt, beschouwen als een ingooien van haar eigen ruiten, terwy'1 er daar buiten genoeg met steenen klaar staan. De medici moeten het systeem verdedigen, dat hun zooveel mogelijk een billijke vergoeding hunner diensten waarborgt. De medici verdedigen immers óók allen het beginsel der vrye artsenkeuze, ook al zyn daartegen nog wel andere bezwaren te maken dan het finantiëele - het eenige wat in het praeadvies wordt genoemd. De Afdeeling noemt het praktisch bezwaar, dat vele beati possidentes van een goede fondspraktyk zullen maken, om de nü nog beperkte concurrentie in een onbeperkte te zien veranderd: het bezwaar, dat bij de vrije artsenkeuze de deuren worden opengezet van eerlyk of oneerlijk fleuren van patiënten: het bezwaar, dat die vrye keuze van den patiënt praktisch zal blijken te zyn de vrije keuze door den patroonzooals by de Ongevallenwet zoo dikwijls is voorgekomen. Toch staat ook de Afdeeling de vrye artsenkeuze voor; zij hoopt dat velen met haar, niettegenstaande eenige bezwaren, ook zullen ijveren voor betaling per verrichting; verkrijgen de medici die, en tevens de verplichting voor de erkende ziekenkassen om een tarief in te voeren, gelijkstaande met dat der districtsziekenkassen, dan zal het niet lang meer noodig zyn, strijd te voeren tegen de slecht ingerichte fondsen, waarvan winst van de directeuren of ondernemers hoofddoel is. Die zullen dan vanzelf hun natuurlijken — welverdienden — dood sterven. De Afdeeling Twente heeft by meerderheid van stemmen (zeven vóór, zes tegen) de voorkeur gegeven aan honoreering per visite en per verrichting. Ondanks het helder betoog van het praeadvies, de verdediging van enkele leden, het voorlezen van de desbetreffende bladzyden in het Rapport over de „Ziekenfondsen te Amsterdam" ten gunste van het abonnementsysteem, voelde toch de meerderheid meer voor het andere stelsel op de o. a. door collega Diepen aangevoerde gronden, en omdat zy meent dat in het algemeen de patiënten bij dit systeem meer kans hebben op nauwkeurige behandeling. Het heeft de Afdeeling verbaasd noch in het Wetsontwerp 1905, noch in het praeadvies eenige aanwijzing te hebben gevonden, dat rekening is gehouden met de belangen van den apotheekhoudenden geneesheer. Zij is onvoorwaardelijk voorstander van de honoreering per recept. De Afdeeling Utrecht wenscht dat het Wetsontwerp bepale, dat by Algemeenen maatregel van Bestuur wordt vastgesteld het minimum-honorarium van artsen en apothekers in elk verzekerings-district, zoowel van de erkende en ondernemerskassen, als van de districtziekenkassen. Verder spreekt zy zich uit voor het abonnementsysteem. De Afdeeling de Vecht en O. komt het voor, waar het Hoofdbestuur in zyn geheim praeadvies „niet een lans, maar een geheel wapenrek" breekt voor het abonnementsysteem, dat een zeer belangryke zaak uit het oog verloren is. n.1. de omstandigheid, dat van de invoering der Ziekteverzekeringswet een geheele omkeer in de ziekenfondspraktijk het noodzakelijk gevolg zal zyn. Of zou niet de in vooruitzicht gestelde vrywillige verzekering bij de districtsziekenkas, een categorie van menschen, die zich vroeger van medische voorlichting met een, hoewel voldoende, toch in hun eigen oog sober maal moesten tevreden stellen, plotseling voor een abonnementsysteem geplaatst zien, zich een indigestie doen eten aan de bijna zonder maat aangeboden geneeskundige hulp? Niemand onder de oprechte medici — de Afdeeling vertrouwt dat dezen nog steeds de groote meerderheid vormen — zal aan die nieuw-model ziekenfondsleden — een bonte menigte!! — het meerdere misgunnen, maar waar van den medicus te veel verlangd wordt, heeft daar de medicus, die volgens plicht en geweten zal hebben te remmen, meer moreelen steun van een abonnementssysteem, dan van een stelsel, waarvan ieder weet dat het gebruik van den rem den gebruiker zelf geen voordeel geeft? De ervaring der (vroeger meest stads-) ziekenfonds-geneesheeren is zeker een hoogst belangryke factor bij de overweging, welke wijze van honoreeren het meest gewenscht is, doch om te beslissen, welke de beste zal zyn, is zy niet voldoende. Daarom moet men, volgens de Afdeeling, zoeken naar ervaring, opgedaan onder omstandigheden, zooals men te verwachten heeft en dan hoort men by de buitenlandsche collegae geheel andere stemmen opgaan. Vandaar haar conclusie: het eenvoudige abonnements-systeem is nü het in werking treden van die wet niet het meest gewenscht. Dit om te voorkomen dat de medici hun schepen zouden verbranden, zelfs zonder van te voren het terrein verkend te hebben. De Afdeeling Voorne en Putten gaat in deze mede met het praeadvies van het Hoofdbestuur en wil de minima honoraria van districts- en andere kassen gelijk gesteld zien. De Afdeeling Walcheren verklaart zich eveneens voor het abonnementstelsel. De Afdeeling Westland vindt het volgens haar bescheiden meening wenschelyk dat de bezoldiging der geneesheeren geschiede volgens het abonnementssysteem. Wanneer de tarieven, volgens welke de vergoeding der bewezen geneeskundige diensten wordt geregeld, bij Koninklijk Besluit nader worden vastgesteld, dan zou zy in overweging willen geven dat die tarieven zooveel mogelyk in overeenstemming worden gebracht met de honoraria, die de plattelands-geneesheeren van hun plaatselyke ziekenfondsen gewoon zyn te trekken, want door het ophouden en gewyzigd worden van de bestaande ziekenfondsen is de vrees eenigszins gewettigd, dat vele plattelandsmedici een min of meer ruim en vast inkomen zullen derven, waarvan een bedenkelijke achteruitgang, zoowel van hun levensstandaard als van hun aanzien, een noodzakelyk gevolg zou kunnen wezen. De Afdeeiing West-Friesland vereenigt zich met het abonnements-systeem: Zy meent echter er op te moeten wyzen, dat met het oog op de eigenaardige toestanden op het platteland, als groote afstanden, bezorgloonen enz., 1°. het aan de ten plattelande gevestigde geneesheeren toe te kennen honorarium veel hooger zal moeten worden gesteld dan aan de geneesheeren in de steden; 2°. bepalingen dienen te worden getroffen, waardoor bereikt wordt dat de geneeskundige hulp zooveel mogelyk op bepaalde tyden wordt ingeroepen. De Afdeeiing Zeenwsch-Vlaanderen O. D. meent dat de betaling der geneeskundigen dient te geschieden volgens het abonnementsstelsel, met dien verstande, dat voor verder van den arts verwyderd wonende patiënten — althans indien deze buiten de kom der gemeente wonen — meer betaald wordt, dan voor die binnen de kom wonen. De Afdeeiing Zeenwsch-Ylaanderen W. D. is van oordeel dat, waar het Wetsontwerp de verzekerden een premie laat betalen, onafhankelijk van het al dan niet ten laste hebben van een gezin, betaling per persoon by abonnement de voorkeur zou verdienen. Tevens meent zy dat bij Algemeenen maatregel van Bestuur bepalingen dienen te worden gemaakt omtrent extra-diensten, frequentie der bezoeken, boodschappen, loopende patiënten, afhalen en bezorgen van medicynen enz., gelyk dat by de meeste ziekenfondsen gebruikelyk is. De Afdeeiing Znid-Hollandsche Eilanden is voor het abonnementstelsel en ziet gaarne aan het praeadvies alsnog toegevoegd, dat het honorarium der geneesheeren en apotheekhoudende geneeskundigen (met inbegrip der levering der geneesmiddelen), berekend naar het aantal volwassenen en kinderen, niet lager mag zijn dan de bij Algemeenen maatregel van Bestuur vastgestelde minima. De Afdeeiing Zntphen en O., niet voorbijziende de nadeelen, aan de betaling per verrichting of per visite verbonden, noch de voordeelen van het abonnementstelsel, meent toch dat er alle reden voor de Nederlandsche medici is, om juist by het instellen van de verplichte ziekteverzekering in ons land dadelyk aan te dringen op het volgen van het eenige systeem, dat loon naar arbeid waarborgt, en dat wel voornamelijk op grond van de ondervinding in het buitenland. De Afdeeiing Zwolle en O. meent dat het abonnementssysteem over het algemeen verre de voorkeur verdient. De praktijk der Ongevallenverzekering heeft zeer sterk de nadeelen van de betaling per verrichting aan het licht gebracht. Verder is deze zaak helder verdedigd, o. a. door Dr. Burger in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde (1905, bladz. 504 en 567) en in het praeadvies van het Hoofdbestuur. De uitspraak van Prof. Stokvis kan in dezen volkomen als „Leitmotiv" worden aangezien. c. In het Bestuur van de Ziekenfondsen moeten de ziekenfonds-geneesheeren en apothekers zijn vertegenwoordigd in dezelfde verhouding als de werkgevers en de, leden. De Afdeeiing Amsterdam juicht toe de samenstelling van den Raad van Toezicht by de districts-ziekenkassen, waarin allen vertegenwoordigd zijn, die er belang by hebben dat de Wet naar behooren wordt uitgevoerd. Des te meer is het te betreuren, dat een dergelijke Raad van Toezicht voor de ondernemers- en de erkende ziekenkassen niet is voorgeschreven. De Afdeeiing is van meening, dat, door dit te-verzuimen, deze Wet in gebreke blijft te voorzien in een door alle deskundigen noodzakelijk geacht toezicht op de particuliere ziekenkassen. Behalve de vertegenwoordiging van alle belanghebbenden in het Bestuur, acht zij hetnoodig, dat ook een of meer onpartijdige leden, met administratie en finantiëel beheer vertrouwd, daarin zitting zullen hebben. De Afdeeiing Arnhem en O. wyst er op, dat het Hoofdbestuur wenscht dat in de erkende ziekenkassen de ziekenfonds-geneesheeren en apothekers, de werkgevers en de leden in gelyke verhouding in het Bestuur zullen vertegenwoordigd zijn. Dit vindt de Afdeeiing alleen bij de ondernemers-ziekenkassen, maar niet by de erkende. Zij verlangt Staatstoezicht op alle ziekenkassen en vertegenwoordiging van alle partyen in de Besturen dier kassen. De Afdeeling Bergen-op-Zoom, Roosendaal en O. dringt aan op vertegenwoordiging der geneesheeren en apothekers in de Besturen der fondsen, in dezelfde verhouding als werkgevers en leden. Zy wenscht dit ook met name voor de ondernemers-ziekenkassen, waar volgens het Ontwerp het Bestuur van minstens vyf leden bestaat uit twee leden, benoemd door den werkgever, en drie leden, benoemd door de werknemers. Indien het den werkgever ernst is met het blijven bestaan van dergelijke thans aanwezige kassen, zal ingezien worden, dat weinig werkgevers by de groote finantiöele verplichtingen, die zy op zich moeten nemen, in bet ziekenfondsbestuur per se in de minderheid zijnde en dus over het verbruik der kasmiddelen niets te zeggen hebbende, hiervoor zullen te vinden zyn, zonder wijziging van het Bestuur. Een regeling, waarbij in dit Bestuur van vyf leden twee plaatsen toekomen aan den werkgever, twee aan de werklieden, terwijl één plaats voor den geneesheer is gereserveerd, zou h.i. de zaak in het oog der werkgevers ten goede komen en de geneesheeren bevredigen. De Afdeeling Deventer en O. vindt het noodzakelijk, dat in het Bestuur der ziekenfondsen de geneesheeren en apothekers zyn vertegenwoordigd. By de erkende kassen dient deze bepaling eveneens uitdrukkelijk te worden opgenomen, evenals die, dat de werkgevers en werknemers daarin vertegenwoordigd moeten zijn. De Afdeeling Dordrecht en O. oordeelt het noodig, dat het Bestuur der kassen zal bestaan uit geneesheeren, apothekers en verzekerden. De Afdeeling Friesland acht het meer speciaal ter bevordering der geneeskundige belangen onvoorwaardelijk noodig, dat niet alléén in den Raad van Toezicht, maar ook in het Bestuur van iedere kas, een medicus zitting heeft. Zij wil dat ook in de Besturen der erkende ziekenkassen de belanghebbenden (arts, apotheker en fondslid) zitting hebben. De Afdeeling Gooi en Eemland wenscht eveneens gemengde Besturen. De Afdeeling Gorinchem en O. vindt eveneens vertegenwoordiging der medici in het Bestuur der erkende ziekenkassen noodig. De Afdeeling 'g Gravenhage en O. constateert met groot genoegen dat door het Hoofdbestuur is aangedrongen op het eenig juiste en billijke beginsel, dat in het Bestuur van óf in het toezicht op de ziekenfondsen de verschillende bij de ziekteverzekering betrokken partyen vertegenwoordigd moeten zijn, en dat door de Regeering in het gewijzigde Ontwerp een bepaling in dezen zin met betrekking tot de districtsziekenkassen is opgenomen. De Afdeeling acht het echter niet minder noodzakelijk, dat in de Wet een op gelijke wyze samengestelde raad van Toezicht voor de „erkende" (en „ondernemers-") ziektenkassen verplichtend wordt gesteld. Zij wenscht daarop met klem aan te dringen. Een aanvulling van den Raad van Toezicht met „notabelen", zooals in het praeadvies van het Hoofdbestuur voor de groote steden in overweging wordt gegeven, acht de Afdeeling ongemotiveerd en ongewenscht. De Afdeeling Groningen en O. meent met klem er op te moeten wijzen, dat ook in het Bestuur van de erkende ziekenkassen alle belangstellenden zitting behooren te nemen. De Afdeeling Haarlem en 0. oordeelt het van het Hoofdbestuur goed gezien, dat het de wenschelijkheid heeft uitgesproken in het Bestuur der erkende en districtsziekenkassen geneesheeren en apothekers te doen plaats nemen in dezelfde verhouding als werkgevers en verzekerden. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Yenlo en O. begroet de vertegenwoordiging van ge- Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. 4444 BUIIENBEWONE ALBEMEENE VERBADEMNfi, op Zondag 25 Maart 1906, tc Utrecht in het Qebouw voor „Kunsten en Wetenschappen*' (Mariaplaats), des voormMdags t© HALF TWAALF ure. Gedurende de pauze van I tot 17* uur bestaat gelegenheid tot Koffiedrinken. De Hoofdbestuurder-Secretaris, Dr. C. F. SCHREDE. neeskundigen in de Commissie van Toezicht der districtsziekenkas met ingenomenheid, hoewel de wijze van benoeming der arts-leden in die Commissie haar instemming «ist. Zij veroordeelt en betreurt dat het Wetsontwerp de overige ziekenkassen niet wettelijk den plicht oplegt, om geneeskundigen en apothekers in haar Bestuur op te nemen. De Afdeeling 's Hertogenbosch en O. wenscht dat ook in de erkende ziekenkas zoo mogelijk een arts en een apotheker in het Bestuur zitting hebben. De Afdeeling Limburg spreekt de verwachting uit, dat by niet verwezenlijking der wenschen van het Hoofdbestuur ten opzichte van de Besturen der ziekenkassen, de Afdeelingsraden er voor zullen waken dat, wanneer medici deelnemen aan niet-districtsziekenkassen, zij hun vertegenwoordiging in het Bestuur dezer kassen zullen vinden. De Afdeeling Oldambt is van oordeel, dat in de Besturen der ziekenkassen de ziekenfondsgeneesheeren en apothekers, de werkgevers en leden in gelijke verhouding vertegenwoordigd moeten zijn. Onder geneesheeren verstaat zij ook de apotheekhoudende geneesheeren. De Afdeeling Overvelnwe wenscht ook voor de erkende kassen instelling van Raden van Toezicht, zooals die zijn voorgeschreven voor de districtsziekenkassen. De Afdeeling Tiel wil het Bestuur der erkende ziekenfondsen doen bestaan uit geneeskundigen, apothekers en verzekerden. Zij wenscht de inrichting en benoeming van de Besturen van alle verzekeringsinstellingen uniform geregeld als bij de districtsziekenkassen. De Afdeeling Twente zegt dan alleen de erkende en ondernemersziekenfondsen te zullen dulden, wanneer deze aan dezelfde eischen voldoen als de districtsziekenfondsen, dus ook staande onder toezicht van een Commissie, gevormd uit dezelfde elementen als die van de districtsziekenfondsen. De Afdeeling Utrecht en O. wenscht voor de „erkende" ziekenkassen het Bestuur evenzoo geregeld te zien als voor de districtsziekenkassen, n.1. wat de samenstelling van den Raad van Toezicht betreft. De Afdeeling Yoorne en Patten acht voor beide soorten van kassen de bestuursinrichting met vertegenwoordiging van artsen en apothekers volgens gelijke belangen dringend noodig. Zoowel om de billijkheid als om den goeden gang van zaken. Zij hoopt dat de gezamenlijke medici aan dezen eisch krachtig zullen vasthouden, daar zij hierin de kern ziet van de maatschappelijke verhouding der deelnemers aan de fondsen, dus van de gezamenlijke medici en apothekers. De Afdeeling Walcheren wijst er op dat, behalve de Commissie van Toezicht by* de districtsziekenkas en de verzekeringscontroleurs voor het naleven dezer wet in het algemeen, het toezicht niet is geregeld, met name belanghebbend toezicht op de erkende ziekenkassen en de ondernemersziekenkassen. In deze leemte zal het best zijn te voorzien door in de wet op te nemen, dat het toezicht bij alle ziekenkassen gelyk is en op dezelfde wijze wordt gekozen als bij de districtsziekenkassen. De Afdeeling Westland vindt het wenschelijk, dat ook de organisatie en administratie der erkende ziekenkassen wettelijk geregeld en vastgesteld worden evenals by de districtsziekenkassen. De Afdeeling Zuid-Hollandsche Eilanden wenscht vertegenwoordiging van de geneesheeren in het Bestuur der ziekenkassen, waaraan zij verbonden zijn. 3 De Afdeeling Zutphen en O. wil een vertegenwoordiging van medici en apothekers in het Bestuur van elke ziekenkas. De zoo juiste samenstelling van den Raad van Toezicht in de districtsziekenkas, volgens art. 92, behoort, volgens het oordeel der Afdeeling, eveneens gestipuleerd te worden in art. 53 voor de erkende ziekenkassen en in art. 101 voor de ondernemers-ziekenkassen. De bepaling in art. 53a is volgens deze Afdeeling geen voldoende waarborg in dit opzicht. De Afdeeling Zwolle en O. is van oordeel, dat in het Bestuur van alle drie soorten ziekenkassen moeten zitting hebben medici en apothekers. Gewenscht is daarom een indifferent persoon, die als bemiddelaar kan optreden. De Afdeeling Walcheren acht de gelyke verplichting van man en vrouw tot verzekering onbillijk; daardoor komt het genot van de gezinsverpleging niet tot zijn recht. De bydrage der vrouw dient zich te bepalen tot dat gedeelte der premie, dat op haar uitkeering by ziekte betrekking heeft. 3. De wettelijke regeling moet rekening houden met reeds bestaande instellingen op het gebied van ziekteverzekering enz., voor zooverre deze wettig en noodig zijn gebleken. De Afdeeling Amsterdam sprak zich in haar buitengewone vergadering van 30 Juni 1905 voor de wenschelykheid uit, dat alleen districts-ziekenkassen toegelaten zullen worden, mits deze voldoen aan de eischen, in het praeadvies van het Hoofdbestuur gesteld. De Afdeeling Derenter acht het naast elkander voorkomen van verschillende soorten ziekenkassen uit een algemeen oogpunt minder gewenscht. Mocht oplossing van alle vormen van ziekenfondsen tot één uit een praktisch oogpunt niet mogelyk zyn, dan dient in elk geval elke ziekenkas te voldoen aan de eischen, ook aan de districts-ziekenkas gesteld. De mogelijkheid, dat dan door geneeskundigen kassen worden opgericht, bestaat zeer zeker, doch de Afdeeling acht dit alleen wenschelyk, indien de Wet geen rekening houdt met de eischen, door de geneeskundigen aan een ziekenkas gesteld. De Afdeeling Dordrecht en O. meent dat de verplichte verzekering, behalve by de districtsziekenkassen, alleen gesloten moge worden bij erkende ziekenfondsen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen, overeenkomende met die, in het praeadvies gesteld. De Afdeeling Gorinchem moet erkennen dat zy de plaats van de ondernemers-ziekenkassen in het Ontwerp niet volkomen begrijpt. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Yenlo en O. spreekt als baar gevoelen uit, dat het niet op den weg der geneeskundigen ligt om onderling een ziekenkas op te richten. Zij zouden den schijn op zich laden zich door flnantiëele of politieke beweegredenen te laten leiden. Deze behooren den medicus in dienst der ziekteverzekering vreemd te blijven, zoolang niet zelfbehoud daartoe aanleiding geeft. De Afdeeling Oldambt vindt eveneens de districts-ziekenkassen de meest verkieselijke. De Afdeeling Schiedam is van oordeel, dat het Ontwerp het best tot zyn recht zou komen, wanneer daarin alleen districtsziekenkassen werden erkend, zonder erkende en ondernemerskassen, mits deze districtsziekenkassen voldoen aan de voorwaarden: vrije artsenkeuze en betaling per abonnement. De Afdeeling Tiel is van meening, dat alleen door een degelyke, wettelijke reglementeering de bestaande goede ziekenfondsen gesteund zullen worden, en dat de verplichte ziekteverzekering aldus op de beste wyze aansluit aan de goede elementen van den bestaanden toestand. De Afdeeling Twente voelt meer sympathie voor Staatsexploitatie van ziekenfondsen, omdat alleen hierbij een afdoende goede regeling mogelijk is én de oplossing van moeilijkheden en complicaties veel eenvoudiger is. Mocht dit een niet te verwezenlijken ideaal blijken te z\jn, dan zou zij de ondernemers-, en erkende ziekenfondsen alléén geduld willen zien, wanneer deze aan dezelfde eischen voldoen als de districtsziekenfondsen, dus ook staande onder toezicht van een Commissie, gevormd uit dezelfde elementen als die op de districtsziekenfondsen. De Afdeeling Walcheren geeft de Maatschappij in overweging als haar eindoordeel te kennen te geven, dat het noodig is dat de Staat uitsluitend als verzekeraar optreedt. De Maatschappij dient er op te wijzen, dat een krachtige districtsziekenkas een weldaad zal zyn voor het volk. De Afdeeling Znid-Beveland en O. wijst op de wenschelijkheid, dat, waar door het groot aantal verzekeringsplichtigen de medicus bijna geheel Staatsambtenaar wordt, hem ook voor Staatspensioen in aanmerking te laten komen. 4. De samenhang met de twee andere groote takken der arbeidersverzekering, t. w. die tegen ongevallen en die tegen invaliditeit, moet op doelmatige wijze verzekerd zijn. De Afdeeling Amsterdam nam in haar vergadering van 30 .Juni 1905 met algemeene stemmen de wenschelijkheid aan, dat de Ziekteverzekering, Ongevallenverzekering en Ouderdomsresp. Invaliditeitsverzekering, onder één organisatie komen, zich daarbij o.a. steunende op de rede van Posadowsky (Parlements-Ausgabe, Berliner Tageblatt, 3 Maart 1905). De Afdeeling Deventer wenscht ten opzichte hiervan nog eens te wijzen op het reeds door haar genoemde belang eener centrale organisatie. Zoolang de Invaliditeitsverzekering niet is ingevoerd, zal een overgangsbepaling, met het oog op chronische zieken, zeer wenschelijk zjjn. Bij Invoering van de Wet, zooals deze thans wordt vastgesteld, zal een chronische lijder in veel minder conditie komen dan thans. Verwijzing naar het armbestuur is wreed, en een sociale wet als deze mag niet het gevolg hebben, dat een werkman, chronisch ziek wordend, vervalt aan het armbestuur of de diaconie. De Afdeeling Dordrecht en O. is van meening, dat liet gewenscht is dat èn ziekteverzekering èn Invaliditeitsverzekering gelijktijdig in werking treden, deze met elkander in het nauwste verband staan. De Afdeeling Friesland wil verzachting van de fatale lyst der ziekten en gebreken, in afwachting van de bepalingen der Invaliditeitsverzekering en een verbandregeling tusschen de ziekenkassen en de Ongevallenwet. De Afdeeling Oldambt beschouwt het brengen van ongevallen gedurende 91 dagen onder de rubriek ziekte, derhalve onder de zorg van de erkende en de districtsziekenkassen, als een noodzakelijk kwaad, dat door de medici en apothekers zal moeten worden aanvaard. Zij kan zich niet vereenigen met de beschouwingen van het Hoofdbestuur over chronische zieken en invaliden en refereert zich aan het desbetreffende wets-artikel, zooals het geconcipiëerd is door de Regeering. De Afdeeling de Techt en O. vindt overgangsbepalingen, met het oog op een regeling der Invaliditeitsverzekering, zeer gewenscht om invalieden, als in Art. 5h uitgesloten, tegen geldelijke gevolgen van ziekte te verzekeren. De Afdeeling Walcheren acht partiëele regeling der volksverzekering ondoelmatig. Gelijktijdig dienen als aanvulling der Ongevallenwet, de Ziekteverzekerings-, de lnvaliditeitsen Ouderdomswet ingevoerd te worden ten einde zeer ernstige misstanden te ontgaan. De Afdeeling Zwolle en O. is van oordeel, dat rekening zou kunnen gehouden worden met de aanwezigheid van chronische of acute ziekten, en dat de kwestie der invaliditeit tijdelijk zou kunnen geregeld worden tot de Invaliditeitswet zelf de zaak overneemt. HOOFDSTUK I. Van den Verzekeringsplicht. Art. 1 en hd. De Afdeeling Alkmaar en O. had liever een principiëele regeling van deze materie. Waar hier een verzekeringsplicht wordt opgelegd, zijn de grenzen van dezen plicht alleen op utilitaire gronden bepaald. De wetgever toch heeft zich beperkt tot diegenen, wier inkomen absoluut onder het bereik van den werkgever is. Zelfs met deze beperking wordt nog slechts een deel der vaste werklieden onder de verzekeringsplichtigen opgenomen, uitgezonderd toch is de groote categorie van chronische zieken en invaliden. Dit laatste geldt ook voor de gezinnen van de vaste werklieden en voor diegenen, die zich ingevolge Art. 2S0 voor zich zelf en hun gezinnen vrijwillig verzekeren. De Afdeeling Alphen en O. begrijpt het praeadvies van het Hoofdbestuur niet, waar het zegt met groote instemming het voornemen te begroeten, den verzekeringsplicht onmiddellijk uit te strekken tot de dienstboden. Immers in Art. 5, sub. c van het Ontwerp 1905, worden juist de vrouwelijke dienstboden van den verzekeringsplicht vrijgesteld, een bepaling» die ook reeds in het voor-Ontwerp 1904 voorkwam. De Afdeeling Deventer meent dat het zeer wenschelyk zou zyn, indien ook voor de zeer groote groep der losse werklieden nog de mogelijkheid van verzekering werd geopend. Volgens haar verdient het overweging, dat ook de vrouwelijke dienstboden verzekeringsplichtig zyn. De Afdeeling Friesland wenscht opneming van dienstboden onder verzekeringsplichtigen. De Afdeeling Geertruideuberg en O. betuigt haar instemming met het voornemen om den verzekeringsplicht uit te strekken tot het landbouwbedrijf. Ook zij wenscht de dienstboden in de wet opgenomen te zien. De Afdeeling Gorinchem geeft te kennen dat door het buitensluiten der losse werklieden, die zich weliswaar vrijwillig kunnen verzekeren, maar van wie een vrijwillige verzekering niet te verwachten is, het Wetsontwerp reeds blijft beneden den eisch van uitbreiding en verbetering der geneeskundige behandeling. De bepaling, dat dienstboden zijn uitgesloten heeft volgens haar geen enkelen redelijken grond. De Afdeeling 's Gravenhage en O. is van oordeel, dat de vrouwelijke dienstboden ten onrechte van de verplichte verzekering zijn uitgesloten. Juist voor deze categorie van loontrekkenden acht de Afdeeling een dergelijke verplichting zeer gewenscht. De Afdeeling Groningen en O. acht het wenschelijk, dat ook de vrouwelijke dienstboden verzekeringsplichtig moeten zijn, daar dezen vooral in de provincie Groningen bij ziekte „geen Eden op aarde hebben," daar de landbouwer de zieke dienstbode het loon inhoudt en haar naar huis stuurt, zoodat ze bij haar ouders of anderen kostgeld moet betalen. De Afdeeling Helmond, Eindhoven, Tenlo en O. heeft met groot leedwezen gezien dat de verzekering der vrouwelijke dienstboden uit het ontwerp 1904 is gelicht; dat er geen middel is gevonden om de losse werklieden tot den verzekeringsplicht te brengen, en dat de gewenschte aansluiting, wat het verleenen van geneeskundige schadeloosstelling betreft, met het zoo juist ingediend "Wetsontwerp tot verzekering tegen invaliditeit en ouderdom zoo hoogst gebrekkig is geslaagd. De Afdeeling 'g Hertogen bosch en O. is van oordeel, dat de vrouwelijke dienstbode, die uitsluitend huiselijke diensten heeft te verrichten, niet verzekeringsplichtig behoeft te zijn. De Afdeeling Orerrelnwe spreekt de hoop uit, dat de Minister alsnog een weg vindt ' om ook de losse werklieden, als de oeconomisch zwakkeren verzekeringsplichtig te maken. De Afdeeling Tiel wenscht de verzekeringsplicht ook op te leggen aan losse werklieden en vrouwelijke dienstboden. De Afdeeling Twente vindt het zeer te betreuren, dat nog zoovelen: vrouwelijke dienstboden, losse arbeiders van de verplichte verzekering zijn uitgesloten. Dezen zullen nu gedwongen worden zich te verzekeren bij ziekenfondsen, die niet erkend zijn by de Wet, bij voor de belangen der verzekerden heel slecht zorgende fondsen, die kalm doorgaan met exploitatie van patiënten en medici. De Afdeeling Utreclit en O. acht het gewenscht de dienstboden van de verplichte verzekering uit te sluiten. Zij sluit zich geheel aan bij hetgeen over deze aangelegenheid in de Memorie van Toelichting wordt gezegd (bladz. 107 der uitgave van Mr. v. Duyl). en kan zich voorstellen dat het innen der premiën, de bepaling van het loon (dat voor een groot deel in kost en inwoning bestaat), de indeeling in loonklassen, groote moeilijkheden met zich zal brengen. Hetzelfde geldt in vrij sterke mate voor de „losse werklieden". Het door het Hoofdbestuur in zijn geheim praeadvies aanbevolen plakzegelsysteem heft het bezwaar niet op, dat de werkgever zyn aandeel in de premie niet betaalt. Zij kan zich dan ook op dit punt beter vereenigen met de beschouwingen van de Memorie van Toelichting. De Afdeeling de Vecht en ü. betreurt met het Hoofdbestuur het niet verzekeringsplichtig zijn der losse werklieden. Zij spreekt den wensch uit, dat uit deze groote groep althans, dat gedeelte der losse werklieden nog wel kan worden opgenomen, hetwelk alleen door den aard van het werk (bijv. bootwerkers) niet aan het kenmerk „vast werkman" voldoet. Een ander gedeelte er van kan gevoegelijk gerekend worden onder de rubriek „geneeskundige armenzorg" te behooren. Tevens verzoekt de Afdeeling het Hoofdbestuur nota te nemen van een eventueel streven der losse werklieden zeiven, wanneer dezen mochten trachten de weldaden dezer Wet deelachtig te worden, en dit streven zoo mogelijk te steunen. Verder verklaart zij zich homogeen met de afkeuring der uitsluiting van de vrouwelijke dienstboden, die uitsluitend huiselijke diensten verrichten. Naast het juist zoo noodzakelijke haar verzekering, wil de Afdeeling tevens wijzen op het moeilijke toezicht om vast te stellen dat de dienstbode uitsluitend huiselijke diensten verricht, en de wanverhouding die er uit voortvloeit. Immers zal bijv. een boerendienstbode, die melkt of kaas helpt maken, verzekeringsplichtig zyn, evenzoo de meid van den dorpsbakker, die wel eens brood, van den dorpsdokter, die wel eens medicijnen bezorgt enz. De Afdeeling Yoorne en Pntten meent dat het facultatief stellen uitsluitend van een geldelijke schadeloosstelling by ziekte van de losse werklieden een belangrijke verbetering zou zijn. De Afdeeling Walcheren acht de motiveering der uitsluiting gezocht en onwaar. Medisch bekeken is voor die klasse van arbeidsters opneming een dringende eisch. De Afdeeling Zaanland vindt de uitsluiting der dienstboden niet wenschelijk. De Afdeeling Zeenwsch Vlaanderen W. D. betreurt de uitsluiting der vrouwelijke dienstboden, daar de ervaring leert dat de werkgevers zich haar lot by ziekte niet aantrekken. Eveneens acht zij de uitsluiting der losse arbeiders door het moeilijk invorderen der premie niet voldoende gemotiveerd. De moeilijkheid schynt den Minister immers geen beletsel voor hun vrijwillige verzekering. De Afdeeling Zwolle en O. acht uitsluiting van dienstboden, die alleen huiselijke diensten verrichten, en van losse werklieden zeer onbillijk. By de dienstboden toch kan de premie-inning zeer gemakkelijk geschieden (Zie Yox medicorum, 3 Mei, bladz. 66). By de losse werklieden geschiedt dit wel moeilijker, maar het ware zeer te wenschen, dat daar iets op gevonden werd, want deze personen veroorzaken in de praktyk van den medicus, wanneer zy niet in een ziekenfonds verzekerd zyn of van gemeentewege geholpen worden, de meeste moeite. Zyn zy ziek, dan wachten zij zeer lang met hulp in te roepen, en is dit eindelijk het geval, dan moeten zy geholpen worden. In het belang van den zieke en van den medicus ware het gewenscht dat zij dan verzekerd waren. Van vrijwillige verzekering zal by die categorie personen zeer weinig komen. Art. 2. De Afdeeling Alkmaar en O. vindt het gewenscht, dat, waar in het Wetsontwerp overal wordt gesproken van „deskundige" en van „deskundige behandeling", in de Wet bepaald wordt, dat onder „deskundige" wordt verstaan diegeen, die volgens de Wet bevoegd is tot het uitoefenen van de geneeskunde in haar geheel of in één of meer harer onderdeelen. De Afdeeling Amsterdam is van oordeel, dat, waar in de ontworpen Wet herhaaldelijk wordt gesproken van „deskundigen", slechts een enkele maal van „geneeskundige", het beslist noodzakelijk is, dat aan Art. 2 wordt toegevoegd: „en welke wordt verricht door daartoe bevoegde genees-, heel- en verloskundigen of op voorschrift van dezen". Dat zulks noodig is, moge blijken uit het feit, dat de Alg. Ned. Diam. Bond reeds nu aan zyn leden ziekte-uitkeering waarborgt, zelfs indien zij zich door kwakzalvers laten behandelen. En in Duitschland is het zelfs tot in hoogste instantie, n.1. in den Rijksdag, goedgevonden, dat ziekenfondsen kwakzalvers voor hun leden aanstelden. De Afdeeling Gooi- en Eeniland acht omschrijving van het woord „deskundige" hulp noodig. De Afdeeling Haarlem en O. meent dat in de Wet uitdrukkelijk moet worden uitgesproken, dat een deskundige is een wettelijk bevoegde. De Afdeeling Botterdam en O. is van gevoelen dat het zeker de voorkeur zou verdienen, wanneer duidelijk in de Wet werd omschreven, dat „de geneeskundige behandeling" uitgevoerd moet worden door een geneesheer of door een deskundige, zooals de Wet zich telkens uitdrukt, wanneer dan maar tevens duidelijk wordt uitgesproken, dat onder deskundige verstaan wordt iemand, die het recht heeft in Nederland de geneeskundige praktyk uit te oefenen; öf dat die geneeskundige behandeling moet geschieden onder controle van een by de Wet bevoegden geneesheer. Dan kan men zich immers van de hulp van masseurs, Zander-instituten enz. bedienen, maar steeds onder controle van den geneeskundige, waardoor dus van zelf de wensch te verstaan wordt gegeven, dat het den kassen niet zal geoorloofd zijn met zulke masseurs of inrichtingen contracten te sluiten, tenzy met de duidelijke omschryving in het contract, dat de behandeling voorgeschreven moet zyn en gecontroleerd moet worden door den geneeskundige. Contracten met inrichtingen voor ziekenverpleging, met magazijnen tot levering van hulpmiddelen bij de behandeling enz., zouden natuurlijk, zooals trouwens ook reeds in het praeadvies betoogd wordt, zeer gewenscht zijn. De Afdeeling Zeenwsch-Vlaanderen W. D. wenscht de tandheelkundige praktijk beperkt te zien tot het doen van extracties. De Afdeeling Zutphen en O. mist in de wet een waarborg, dat de verzekeringsplichtigen niet zullen worden overgeleverd aan personen, die volgens bet oordeel eener toevallige Regeering onder de „deskundigen" worden gerangschikt, en dat het oordeel van kwakzalvers en zich orthopedist noemende gymnastiekmeesters, in de gevallen van Artt. 155, 156 en 157, niet tegenovér het oordeel der geneesheeren zal gesteld worden. De Afdeeling meent daarom, dat in de genoemde artikelen en in elk der Art. 30, 32, 38, 34, 35, 36, 37, 181, 134, 135, 136 en 158 het woord „deskundige" behoort vervangen te worden door het woord „geneeskundige", - of eenvoudiger: aan Art. 2 een 3de alinea toe te voegen, luidende: „onder deskundigen verstaat deze wet slechts hen, die volgens de wet van 1 Juli 1865 (Staatsblad No. 59) bevoegd zyn tot uitoefening der geneeskunde in haar vollen omvang, of met hen gelykgestelden, en tandmeesters". Art. 3. De Afdeeling Walcheren acht de gelyke verplichting van man en vrouw tot verzekering onbillijk, daardoor komt het genot van de gezinsverpleging niet tot zyn recht. De bijdrage der vrouw dient zich te bepalen tot dat gedeelte der premie, dat op haar uitkeering bij ziekte betrekking heeft. Art. 5. De Afdeeling Alkmaar en O. meent dat alle verzekerden, die zich in hun beroep op verschillende tijden in verschillende verzekeringsdistricten bevinden, gerechtigd moeten zyn tot het verkrygen van geneeskundige hulp ter plaatse, waar zy zich bevinden. De Afdeeling is van oordeel dat beslissingen, die na geneeskundig onderzoek aan het Bestuur der kassen, dus den verzekeringscontroleur, worden medegedeeld, geen melding mogen maken van den aard der ziekte. (Artt. 5 en 8a). Art. 5a. en 5b. De Afdeeling Alkmaar en O. acht het hier genoemde bedrag van ƒ 1200 te hoog. In kleinere steden en ten plattelande blyft van de particuliere praktyk van den medicus op deze wijze niets over. Een aanslag in de bedrijfsbelasting van ƒ700 is als bovengrens al hoog genoeg; voor zeer vele, voornamelyk plattelandsgemeenten, moet dit bedrag nog lager zijn. De Afdeeling Alphen en O. wil er op wyzen (hoewel reeds het Hoofdbestuur zulks gedaan heeft in zyn praeadvies), dat de gestelde grens van ƒ1200 voor hen, die zich vrijwillig willen verzekeren zelfs voor de meest welvarende plattelandsgemeente veel te hoog is. Ook ƒ 1000 acht zy te hoog. De gemeenten in haar gebied, dat gelegen is in een der meest welvarende streken van "Zuid-Holland, zouden door dezen maatregel voor een deel verstoken worden van geneeskundige hulp. Want door de inkrimping der particuliere praktyk zou de finantiëele positie van vele geneeskundigen onhoudbaar worden. Een enkel voorbeeld moge dit ophelderen: De gemeente Bodegraven, gelegen in een welvarende kleistreek, telt 1059 gezinshoofden. Hiervan zijn 409 niet aangeslagen in den hoofdelyken omslag en worden dus geacht een inkomen te hebben van minder dan ƒ 400. — . Verder betalen volgens een inkomen van: ƒ 400 69 personen . 500 93 » 600 90 . 700 72 „ 800 52 „ » 900 25 » 1000 42 448 personen. Er blijven derhalve 207 gezinnen [1059 — (409 + 443)] over, die geacht worden een belastbaar inkomen te hebben, ƒ 1000 te boven gaande. Indien dus al deze personen hun inkomen trokken uit bedrijf, wat natuurlijk lang niet zoo is (men denke aan den boerenstand, kleine renteniers), dan zou de toestand worden als volgt: a. Voor rekening van gemeente of by gewone doktersbus (daar inkomens onder ƒ 400 by losse werklui bevonden worden) 409 b. Vallende onder de Ziekteverzekeringswet 443 c. Particuliere praktyk . 207 Totaal 1059 De tegenwoordige toestand is: a. Voor rekening der gemeente 50 b. In doktersbussen L 250 Totaal 300 Terwijl dus op het oogenblik 750 gezinnen behooren tot de particuliere praktyk, zal dit by een belastbaar inkomen van ƒ1000 als eisch kunnen dalen tot 207. De Afdeeling zegt kunnen dalen, maar voegt er tevens aan toe, dat dit kunnen in eenige jaren niet alleen mogelijkheid, maar ook feit zal zijn geworden. Overigens spreken deze cijfers voor zichzelf en geven ook een denkbeeld van den toestand in minder welvarende en in arme streken. En toch, al was de Afdeeling in staat deze cyfers van meerdere gemeenten te verschaffen (wat wegens de eigenaardigheid van bedryf niet gelukte), dan nog zou zy ons geen juist beeld kunnen ontwerpen, want het Wetsontwerp geeft geen enkel houvast op finantiëel gebied, geeft zelfs in ruwe trekken geen schema van honoraria voor de geneeskundigen. Dit alles zal eerst later geregeld worden by Algemeenen maatregel van Bestuur. Deze voorgestelde "Wet heeft betrekking op den werkenden stand en den medischen stand, maar de laatste wordt er vrijwel niet in besproken: voor dezen stand zal men het later wel bepalen! Dit is een groote onvolledigheid in het Ontwerp. De Afdeeling hoopt dan ook, dat bij dezen Algemeenen maatregel van Bestuur met een en ander zal worden rekening gehouden. De Afdeeling Apeldoorn en O. acht het maximum-bedrag, in Art. 5 genoemd, te hoog en zou dit voor elk district apart vastgesteld wenschen te zien. De Afdeeling Arnhem en O. is van oordeel dat het genoemde bedrag veel te hoog is voor het platteland. Wanneer toch deze regeling werd aangenomen, zooals zij door den Minister in het Wetsontwerp is gelegd, zou het er voor de geneesheeren ten plattelande met hun praktyk slecht gaan uitzien, en zouden er toestanden ontstaan, zooals die in Duitschland maar al te veel voorkomen. Zij verlangt daarom dat het Hoofdbestuur bij den Minister er op aandringe, dat de som van ƒ1200, in de Wet genoemd, belangrijk verlaagd worde.. De Afdeeling Deventer acht eveneens het bedrag van ƒ1200 te hoog. In zeer vele plaatsen, n. 1. vooral ten plattelande en in kleine steden, zal de helft van dit maximum volgens haar meening dikwyls nog te hoog zijn. Zij meent daarom dat dit bedrag het best kan worden vastgesteld voor elk district afzonderlyk by Algemeenen maatregel van Bestuur, gehoord het advies van de respectieve Besturen der kassen. De Afdeeling Dordrecht en O, stelt voor de verzekering van geneeskundige hulp, doch uitsluitend voor deze, een weistandsgrens, die voor de dorpen ƒ 600, voor steden van gemiddelde grootte ƒ 800, en voor steden van meer dan 80.000 inwoners ƒ 1000 inkomen bedraagt. De Afdeeling Frieslaud acht de Wettelyke opneming van den weistandsgrens ook voor erkende kassen dringend noodig. De Afdeeling Geertruidenberg en O. vindt het maximum-bedrag van den aanslag in de Bedrijfsbelasting veel te hoog. De afdeeling Gooi- en Eeniland wenscht het maximum-bedrag van het inkomen der verzekeringsplichtigen verlaagd te zien. De Afdeeling Gorinchem en O. wil het maximum-bedrag, dat ook zy te hoog acht, bij Algemeenen maatregel van Bestuur voor bepaalde gemeenten lager gesteld zien. De Afdeeling Groningen en O. noemt het bedrag van ƒ1000 zelfs nog te hoog voorde meeste gemeenten in de provincie Groningen. In een welvarend dorp in het Noorden dier provincie waren in het kohier van den gemeentelijken hoofdelyken omslag in het jaar 1900: 394 aangeslagen (aanslag bij een minimum-inkomen van ƒ 400). Van deze 394 zijn slechts 103 voor een inkomen van boven de / 1200 aangeslagen. De rest, waaronder 35 landbouwers en 8 arbeiders van ƒ 1200 en minder, zou zich dus allen by een ziekenkas kunnen aansluiten, waardoor het bestaan van den medicus bedreigd zou worden. Hierbij doet zich volgens de Afdeeling nog een vraag voor, die de aandacht verdient en wel deze: Hoe wordt het Bestuur van een ziekenkas gewaar of het inkomen van een verzekerde ƒ1200 niet te boven gaat, daar immers de Kohieren van de Vermogens- en de Bedrijfsbelasting geheim zijn? i De Afdeeling Haarlem en O. wil als maximum bedrag ƒ 1000, voor het platteland lager te stellen, en dat wel door afzonderlijke bepaling voor ieder district. De Afdeeling Heerenveen en O. acht het bedrag zeer veel te hoog. Ter verklaring hiervan geeft zjj als voorbeeld de cijfers van een gemeente, en wel Schoterland. In deze gemeente (en hiertoe behoort het grootste deel van Heerenveen, dus niet alleen een arme streek) zijn aanwezig 3227 woningen, dus minstens even zoo vele, ja vermoedelijk vrij wat meer gezinnen en ook gezinshoofden. In eenzelfde huis toch zijn soms 2 of 3 personen aangeslagen in de belastingen, vooral bij hoogere inkomens (ambtenaren, die op kamers wonen). Neemt men nu als maatstaf de schatting van het inkomen voor de bepaling van den Hoofdelijken Omslag der Gemeente (die in vele gevallen hooger blijkt dan het bedrag, waarvoor men zich aangeeft in de Bedrijfsbelasting), dan ziet men dat er zijn 449 menschen, die gerekend worden een inkomen te hebben van/1200.— of meer. Derhalve staan daartegenover: 3227—449 = 2778 gezinshoofden minstens, die een inkomen hebben lager dan ƒ1200. — . En al neemt men dit cijfer iets lager b.v. ƒ 1000. — , dan is dit nog veel te hoog, want dan worden de getallen niet veel beter, nl. aldus: 3227 woningen 449 menschen met inkomen ƒ 1200.— of meer 3227 . 579 „ „ „ „ 1000.- „ „ Bedenkt men dat in deze gemeente een hoofd eener school vaak begint met een inkomen van ƒ 750.— en vrij wonen, wat geschat wordt op ƒ 75,— dus te zamen ƒ 825. — ; dat een predikant der Hervormde Gemeente (standplaats Knijpe) verdient: ƒ 1000. — en vrij wonen heeft, wat geschat mag worden op ƒ 150.— dus te zamen ƒ 1150.—; dat de directeur van eene groote zuivelfabriek (te Oudeschoot) niet meer dan f 1000. — inkomen heeft, dan ziet men, dat zelfs de notabelen zouden vallen in de termen, zich te verzekeren bij een ziekenkas, indien het Ontwerp-wet onveranderd werd gemaakt tot wet. De Afdeeling 's Hertogenbosch en O. vindt het maximum bedrag voor de provincie NoordBrabant veel te hoog. De Afdeeling Nijmegen en O. is van oordeel, dat het maximum bedrag moet varieeren naar gelang van den lageren of hoogeren levensstandaard in de verschillende onderdeelen van het rijk, en dat in elk geval voor vele plaatsen het maximum van ƒ 1200 veel te hoog is; voor Nijmegen zou het hoogstens ƒ 900 moeten bedragen. Van de 1289 gezinnen in de gemeente Eist zijn slechts 169 aangeslagen boven de ƒ 1200. In de gemeente Bemmel zijn 679 belastingbetalenden, waarvan 600 met een inkomen van minder dan ƒ 1200.— (voorstel Regeering) en 574 van minder dan ƒ 1000.- (voorstel Hoofdbestuur). Van die 600, resp. 574 schieten er weinig over, die niet in het fonds kunnen komen. Stelt men als maximum ƒ600.— dan vallen er nog 490 belastingbetalenden onder. 140 aanslagen over een inkomen van ƒ 325.— ^57 „ „ „ „ „ 400.— 70 » » V „ „ „ 450.- » n v » » n 500. — n n » v» » j; 550. — » n n » » » 600. — 25 aanslagen over een inkomen van f 650.'— ^ ti » n ti ti n 700. ^ » » » » » » 750.— 12 n ti n t> » • • • » 800.— ® » » » » » » 900.— 1® ti » ti » » » 1000 — 3 ti ti n » » n 1100. ^ * » » » » n 1200. ^ » » » - » » 1300. 27 „ „ w „ „ „ 1400.- tot/ 2000 22 # )j » » » „ 2000. — ti n 3000 24 n n n » » » 3000. — De Afdeeling Oldambt acht zelfs de som van ƒ 1000.— nog veel te hoog. Wordt het cijfer / 1200.— als norm aangenomen, dan zullen in de gemeente Finsterwolde volgens het cobier van den Hoofdelijken Omslag 1905 slechts 54, in de gemeente Beerta met 4200 zielen slechts 85, en in de gemeente Winschoten met 10,000 ongeveer 300 personen of huisgezinnen van de verzekering vrjj of verplicht kunnen worden uitgesloten. Het bedoelde cijfer moet voor de Afdeeling Oldambt in haar ressort bedragen 300 — 500 gulden. De Afdeeling Rotterdam en O. stelt als bovenste grens voor / 1000. —. De Afdeeling Schiedam en O. wil er op wijzen, dat voor de z.g. vrijwillig verzekerden het cijfer van / 1200.— aanslag in de bedrijfsbelasting als grenscjjfer veel te hoog is voor de gemeenten, behoorende tot haar gebied. Schiedam, Vlaardingen en Maassluis willen als vrijwillig verzekerden slechts in aanmerking laten komen hen, die / 16.— h / 18.— per week verdienen, terwijl voor Kethel, Overschie en Maasland deze cijfers nog te hoog zijn. De Afdeeling Tiel wenscht een grens van welstand voor de leden met afzonderlijke weistandsgrenzen voor gehuwden en ongehuwden; zij wenscht de weistandsgrens belangrijk te verlagen met vaststelling van welstandstypes voor de verschillende deelen van het Rijk, geldende voor alle verzekeringsinstellingen. De Afdeeling Tilburg acht het bedrag in het algemeen veel te hoog, en wenscht, voor haar district dat nader toe te lichten. Voor Tilburg kan het gemiddelde weekloon van een behoorlijk arbeider worden gerekend op / 8.50. Heeft de arbeider een paar kinderen, die al iets verdienen, dan krijgt men een wekelijksch inkomen voor zoo'n gezin van / 11.50 a / 12.00; dat is voor de gemeente Tilburg werkelijk een inkomen eer boven dan beneden het gemiddelde, een ruim weekgeld. Te Goirle (belangrijke industrie-plaats) is gemiddeld inkomen iets lager: ƒ 7 è, ƒ 8; met toeslag voor loon aan kinderen a ƒ 2.50, wordt dit een weekgeld van / 10.50. Te Oisterwijk (waar leder- en schoen-industrie niet onbelangrijk zijn) is het gemiddeld inkomen ook / 7 h f 8 en is ƒ 10 een ruim weekgeld. Te Oirschot, een groote en welvarende gemeente, wonen geen 15 personen, die niet volgens het maximum-bedrag van / 1200 verzekeringsplichtig zouden zijn. Bijna alle werklieden nu, wier loonen hierboven zijn genoemd (dus met jaarlijksche inkomens van resp. ƒ 598 a / 624 voor Tilburg, / 546 voor Goirle, ƒ 520 voor Oisterwijk), behooren nu tot de private praktijk, en betalen zonder bezwaar een bescheiden rekening. De levensstandaard in deze provincie is niet hoog. Met de voorgestelde bepaling verliest dus de medicus in deze streken verreweg het grootste deel of bijna geheel zijn particuliere praxis. Het bezwaar dat de Afdeeling daartegen maakt, wordt volgens haar echter grootendeels opgeheven, wanneer een tarief per verrichting, niet al te laag berekend, in werking komt. Zij berekent voor menschen met de genoemde inkomens óók geen eerste klasse-tarief, en haar leden zouden er niet op achteruit gaan, als het tarief der R. V. B. voor visites werd gevolgd, mits voor afstanden boven zekere grens extra-vergoeding werd gegeven. De Afdeeling Twente zou een maximum van ƒ750 willen voorstellen; overigens voor elke gemeente het bedrag willen laten bepalen door de Commissie van Toezicht op de ziekenfondsen. De Afdeeling de Yeeht en O. wil het volgende opmerken, omtrent de bepalingen, vastgesteld om personen, die een zekeren welstand genieten, te verhinderen zich by de districtsziekenkas te verzekeren of vrjj te stellen van den verzekeringsplicht. Wanneer men nagaat wat de Wet alzoo aan de verzekerden aanbiedt (o.a. ziekenhuis-hulp, hulp van specialisten, ziekengeld enz.), dan komt het haar voor, dat de grens niet al te laag moet worden genomen; indien nl. de geneeskundigen er op kunnen rekenen, dat het honorarium voor de door hen verleende diensten voldoende is. Wanneer toch, mede op aandringen van de medici, genoemde grens te laag wordt gesteld, dan zullen heele kategoriëen van personen worden, buitengesloten, die weliswaar b.v. een nota tot een bedrag van ƒ30 per jaar voor geneeskundige hulp zouden kunnen betalen, doch voor wie dit zeer bezwaarlijk wordt, indien b.v. de kostwinner zelf langdurig ziek is, of indien ziekenhuishulp of hulp van specialisten gehonoreerd moet worden. By dit punt wenscht de Afdeeling tevens te wyzen op het niet in de belasting op bedryfs- en andere inkomsten aangeslagen zyn der landbouwers; voor hen dient dus de grens op andere wyze nader te worden bepaald. De Afdeeling Yoorne en Pntten meent een veel minder hooge weistandsgrens te moeten trekken. Zij verzamelde gegevens omtrent het aantal aangeslagenen in de gemeentelijke belastingen (kohieren 1904), wier inkomen ƒ1000 of daarboven per jaar bedraagt. "Voor Brielle, met 4000 inwoners, bedraagt dit aantal: 168 „ Hellevoetsluis met 5000 „ „ „„ 176 (Van beide: militairen en anderen afgetrokken). Voor Zuidland: 63 Zelfs de grens van ƒ1000 vindt zy daarom nog veel te hoog. De Afdeeling Walcheren merkt op dat de grens van finantiëelen welsba nd, die opneming in de Wet verplichtend stelt, uit den aard der zaak willekeurig is. Niet uitsluitend toch is de welstand afhankelyk van het loon, dat op zich zelf reeds in steden onderling en nog meer op het platteland zoo sterk uiteen loopt, dat het onmogelijk is een algemeen cyfer te noemen. De in het Ontwerp gestelde grens van ƒ 1200 inkomen heeft dan ook geen waarde. Als basis van welstand is te zoeken naar een norm, en hooger te gaan dan de som, die noodig is voor levensonderhoud van een klein burgerlijk gezin, is onpraktisch; de verschillende bykomende zaken om dit onderhoud te kennen, maken noodig het land te verdeelen in districten of klassen, een regeling, die herhaaldelijk is toegepast, o.a. bij de personeele belasting en de kieswet. De Afdeeling West-Friesland acht het genoemde maximum beslist te hoog en gaat met het Hoofdbestuur mede, waar dit voorstelt het minimum lager te stellen. Door haar is een onderzoek ingesteld naar de belastbare inkomens van de ingezetenen van de verschillende gemeenten onder haar gebied ressorteerende. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit maximum van het platteland niet hooger gesteld mag worden dan ƒ 600.—. Voor kleinere steden wenscht zij dit te brengen op ƒ 900.-, voor grootere op ƒ 1200.-. De Afdeeling Westland zegt dat bij haar bedenking is gerezen ten aanzien van het maximum-bedrag. Ongetwijfeld is deze grens, inzonderheid voor het Westland, veel te hoog gesteld, waarom zij in ernstige overweging geeft dit bedrag voor het Westland, met uitzondering van den Hoek van Holland, vast te stellen op ƒ 700, terwyl zy tevens den wensch uitspreekt, dat dezelfde weistandsgrens ook worde voorgeschreven voor de erkende kassen. De Afdeeling Zaanland acht het maximum bedrag, zelfs van ƒ 1000, stellig te hoog. De Afdeeling Zeenwsch-Ylaanderen W. D. wijst er op, dat de toestand der arbeiders op het land een andere is dan die in de grootere centra. Bij geringer loon in geld ontvangen de landarbeiders veel betaling in natura, zoodat een loonstaat geen direkt beeld van hun welstand geeft. Dat het maximum voor verzekeringsplicht ad ƒ 1200.— zeer hoog is voor deze streek en zeer in zal grijpen in de geneeskundige praktik, kan blijken uit een, hieronder volgende staat der inkomsten, waarvoor de gegevens zyn getrokken uit de kohieren der plaatselijke hoofdelijke omslagen: Inkomens boven /"1200 Inkomens boven ƒ600 Inkomens boven f 400 PLAATSNAAM Aantal —— — ■ inwoners. Aantal % der Aantal % der Aantal % der aanslagen, bevolking, aanslagen, bevolking, aanslagen, bevolking. Oostburg 2200 50 ± 9% 184 ±33% 272 ±49% Breskens 2100 52 9% 188 .26.2% 287 45% Groede 2325 61 10% 169 29% 316 54 » n » » n n 1*25; VI* n 1^25 „ „ „ „ n 1,75. » 1^5 » » » w n 2,25 J VIII. n 2,25 „ „ „ „ „ n 2,75; » 2,75 „ „ „ „ B 3,25» X. „ 3,25 of meer. Art. 171. De dagloonen der verzekerden worden geacht te bedragen: a. die welke behooren tot de lst0 klasse ƒ 0,25 k » » » » » 2de „ „ 0,50; c* » » » » v ^de » 0,70; n » » » » ^de » » 0,90; » » » n n ^de » ......... „ 1,10; /• » «» » » » ®de » 1,50; 9' n » » » » 7de „ „ 2, —; » n n » n ®St° » 2,50; » » » » » 9de » 8,—; » . » » » >j 10de » 3,60; GEVARENKLASSEN. (M. v. T. Bladz. 10. i. n. m. iv. | Dagpremie in centen: _ 2j — Dagpremie Dagpremie Dagpremie Êj voor de ver- - g zekering van 7001 de IN ™ » 2 den verzeke- gezinsver- Totaal. J ringsplichtige CENTEN. CENTEN. CENTEN. persoonlek. zekering. I 1 1,2 1,2 2,4 2,8 3,2 3,5 2 1,4 1,2 2,6 3,2 3,6 4,1 3 1,7 1,3 3 3,5 4 4,6 4 1,9 1,8 3,2 I 3,8 4,4 5 5 2,1 1,3 3,4 4,1 4,8 5,5 6 2,7 1,4 4,1 4,9 5,7 6,5 7 3,3 1,4 4,7 | 5,8 6,7 7,7 8 4 1,5 5,5 6,7 7,8 9 9 4,7 1,5 6,2 7,6 8,9 10,2 10 5,5 1,6 7,1 8,6 10,2 11,7 Uit deze gegevens kan men nu de contributie der districtziekenkas berekenen. Voorbeelden: Een werkman van ± 25 jaar, gehuwd en zonder kinderen. De man heeft een gevaarlijk beroep in een fabriek en verdient ƒ 15,— per week of ƒ 2.50 per dag. Hy valt dus in de 8ste loon- en in de 4de gevarenklasse. Voor zichzelf en zijn vrouw moet hy dan aan de districtsziekenkas contribueeren 9 ets. per dag, d. i. 54 ets. per week. Dit bedrag moet worden verhoogd met 0.4 % van het loon voor administratiekosten (art. 196) en stijgt dus tot 54 + 6 (0.4 % van / 15 = 6 ets.) = 60 ets. Wat de patroon hiervan betaalt, doet voor de berekening niets ter zake. Voor die 60 ets. krijgt hij eventueel geneeskundige hulp enz., begrafenisgeld voor zichzelf / 75.—, voor z\jn vrouw ƒ 50.— en ziekengeld ƒ 10.50 per week. Wat zou hij volgens de nu geldende tarieven in een ander fonds moeten betalen? a. Voor geneesk. hulp enz. 24 h 26 ets.; b. voor begrafenisgeld, als beiden op 20-jarigen leeftijd zijn gaan contribueeren, te zamen 6 ets. (tarief Wylacker); c. voor ziekengeld, als hij deze verzekering op 20-jarigen leeftijd heeft aangevangen 31 ets. (volgens het tarief der Zuid-Hollandsche. Verzekering-Mij). In het geheel dus 24 è- 26 + 6 + 31 = 61 è, 63 ets. en bij de districtsziekenkas 60 ets. Het ontloopt elkaar niet veel. Maar houdt men in het oog dat de ziekenfondscontributie hooger zal moeten zijn dan tegenwoordig door de verplichte verstrekking van brillen, pessaria, breukbanden, buikbanden enz., en bovendien dat de erkende ziekenkas grooter risico zal dragen, als er kinderen komen in dit gezin, omdat voor hen geen afzonderlijke contributie wordt betaald, maar c. q. wel begrafenisgeld verschuldigd is, en ten laatste, dat deze risico nog veel grooter wordt, als vader of moeder komen inwonen, waardoor eveneens de contributie niet vermeerdert — dan is het duidelijk, dat in dit gunstig geval de erkende ziekenkas ter nauwernood zal kunnen concurreeren met de districtsziekenkas. Neemt men nu eens een ongunstig geval, bijv. een werkman van ƒ 12.— per week, gehuwd maar zonder kinderen. Zyn beroep zij niet gevaarlijk. Hij valt dan in de7eloonen le gevarenklasse en betaalt bij de districtsziekenkas een contributie van 33 ets. Bij eene erkende ziekenkas zou hij volgens de tegenwoordige tarieven moeten contribueeren 52 è, 54 ets. En dit verschil wordt nog grooter als het gezin vermeerderd wordt door kinderen of bloeden aanverwanten. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat de erkende ziekenkas, wat betreft de zoo begeerlijke rubriek der verzekeringsplichtigen slechts met groote moeite zich zullen kunnen handhaven naast de districtsziekenkas. Aan verhooging der contributie valt niet te denken, want deze maatregel verschaft den verzekeringplichtige een der weinige gelegenheden naar de districtsziekenkas over te loopen. (Art. 42.) Er zit niet anders op dan dat de erkende ziekenkassen öf deze groep verzekeringsplichtigen laten varen, öf door kunst en vliegwerk zullen trachten er toch nog een zoet winstje uit te slaan. Het komt de Afdeeling niet twijfelachtig voor, dat zij dit laatste zullen beproeven. Op welke wijze ? In de eerste plaats profiteeren zij van het feit, dat zij voor de verzekeringsplichtigen geen boden hebben te betalen. En in de tweede plaats zullen zij, waar de vermeerdering van inkomsten, daar contributieverhooging niet mogelijk is en aan de uit te keeren schadeloosstellingen (geneesk. hulp enz., ziekengeld, kraam- en begrafenisgelden enz.) niet kan worden getornd, trachten hun uitgaven te beperken door pressie uit te oefenen op de geneesheeren, die de ziekenbriefjes hebben af te geven, en door vermindering van het honorarium der deelnemers. In dit verband schuilt er gevaar in de bepaling, dat de verzekeringsplichtigen slechts in enkele met name genoemde gevallen het recht hebben van de eene erkende kas naar eene andere of naar de districtsziekenkas zich te laten overschrijven. B. De tweede groep van leden der erkende ziekenkassen wordt gevormd door de vrijwillig verzekerden. Deze groep omvat de vaste werklieden, die uitgesloten zijn van den verzekeringsplicht, (Art. 5), als: militairen, zeelui, gemeentebeambten enz., en de vrouwelijke dienstboden. Laatstgenoemde personen waren tot voldoening van het Hoofdbestuur in het Vóór-Ontwerp onder de verzekeringsplichtigen opgenomen, maar zijn in het Ontwerp 1905 met een magere toelichting van den Minister weer uitgesloten. Met uitzondering der dienstboden valt dus hieronder een gering aantal lieden, die voor de erkende ziekenkassen welkome leden zyn. Maar voorts omvat deze groep de losse werklieden en hen, die eigenlijk in een ziekenfonds niet thuis behooren. Bedenkt men nu, dat de losse werklieden — vooral 's winters — het groote contingent der wanbetalers leveren, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat de ziekenfondsen alle pogingen in het werk zulen stellen om tot zich te trekken de personen, die in ons spraakgebruik worden gerekend tot de kleine particulieren. Het is dan ook volgens de Afdeeling eene kapitale fout van dit Ontwerp, dat het zich met de vrijwillige verzekering der erkende ziekenkassen niet bemoeit. Waar door de bepalingen omtrent de inrichting en arbeidssfeer der districtsziekenk assen erkend wordt, dat personen, die een zekeren maatschappeljjken welstand genieten, niet in een ziekenfonds thuis behooren, en dat alle betrokken partijen invloed en contröle moeten kunnen oefenen op het beheer, daar heeft men recht te verwachten, dat deze bepalingen ook op de erkende ziekenkassen zouden worden toegepast. Krachtig steunt de Afdeeling het Hoofdbestuur, dat in zjjn praeadvies de onthouding van den wetgever heeft bestreden. Want zjj weten by ervaring dat de meeste ziekenfondsen door hun gebrekkige inrichting, hun onderlinge scherpe concurrentie en hun streven naar winstbejag niet beantwoorden aan hun doel; dat de belangen hunner leden niet voldoende zijn gewaarborgd en dat zij het aanzien en den welstand der geneesheeren ondermijnen. En de Afdeeling is overtuigd dat deze toestanden zullen worden bestendigd en zelfs verergerd, indien dit Ontwerp onveranderd tot wet wordt verheven. De Afdeeling vat haar denkbeelden en wenschen omtrent de erkende ziekenkassen in onderstaande conclusiën samen: I. Een doeltreffende regeling moet worden gemaakt om te beletten dat een verzekeringspliclitige zich verzekert voor een uitkeering bty ziekte, hooger dan of gelijk aan het bedrag van zijn loon. II. Op winstbejag berustende ziekenfondsen, z.g.n. exploitatiefondsen, mogen niet worden erkend. III. De eisch van art. 53 e is onvoldoende. IV. De contracten tusschen de erkende ziekenkas en de geneesheeren moeten by de statuten worden vastgesteld. Het honorarium mag niet lager zijn dan dat der districts-ziekenkas. V. Art. 19 moet vervallen. VI. Voor de vrijwillige verzekeringen bij de erkende ziekenkas moet dezelfde finantiëele grens gesteld worden als voor de verzekeringsplichtigen en de vrijwillige verzekeringen bij de districts-ziekenkas. Die grens moet niet bij ƒ 1200 — maar bij ƒ 1000.— getrokken worden. VII. Elke erkende ziekenkas moet hebben een Raad van Toezicht, in samenstelling gelijkvormig aan dien der districts-ziekenkas, belast met het nazien der jaariyksche rekening en verantwoording, en tot contröle en tot beslechting van geschillen bevoegd. VIII. De leden hebben vrije artsenkeuze, d. w. z. voor iederen geneesheer staat de deelneming open (behoudens gegronde bezwaren tegen bepaalde personen). De Afdeeling Twente vindt het jammer, dat bij de erkende ziekenfondsen de mogelijkheid blijft openstaan het fonds te exploiteeren uit winstbejag. De Afdeeling Voorne en Putten meent dat de regeering het best zal doen gebruik te maken van enkele groote fondsen als het Algemeen Ziekenfonds, voor Amsterdam, voor Rotterdam enz., en dit als veilige wegwijzer in zake geneeskundige hulp aan fondsleden. De Afdeeling Walcheren is van oordeel, dat de erkende, zoomin als de ondernemersziektekassen in het dwangsysteem van dit Ontwerp passen. De fictie dat, de erkende kassen door de geoorloofde kapitaalrente van 4 % en de beperking der reserve niet zullen ontaarden in gewone naamlooze vennootschappen met ondernemingswinst als doel, is niet vol te houden, als men bedenkt dat de administratie en de organisatie volkomen zijn vry gelaten. De in het ontwerp genoemde vormen van erkende ziekenkassen zyn te verwerpen; zonder uitzondering zijn zij in den een of anderen vorm bedacht op winst, vreemd aan het verzekeringsdoel » De Afdeeling Westland acht de bepaling noodig dat de contracten met de geneesheeren bij de Statuten der erkende kassen worden vastgesteld en dus aan de Koninklijke goedkeuring zijn onderworpen. De leden van de Afdeeling hebben zich onderling verbonden geen contract met eenige erkende kas aan te gaan, vóór het oordeel en het advies der Afdeeling te hebben ingewonnen. De Afdeeling Zntphen en O. wil dat het bestaan van ziekenfondsen, die flnantiöel voordeel beoogen, onmogelyk gemaakt wordt. Wel tracht het bepaalde in Art. 58c daarvoor te zorgen, doch de Afdeeling acht deze beperkingen geheel onvoldoende om het doel te bereiken. De Afdeeling Zwolle en O. vindt dat voor de districtsziekenbus dit stelsel in het praeadvies welsprekend verdedigd wordt, maar het moet ook ingevoerd worden voor de erkende en de ond8rnemerskas. Alleen hierdoor kan gecompenseerd worden de dwang voor den werkman, om zich by een bepaalde kas te verzekeren. Zij acht voorts de meest strenge waarborg noodzakelijk, opdat de erkende kassen en de verzekeringskassen zich niet op exploitatie van patiënten en medici (apothekers) kunnen toeleggen. Artt. 51 en 53. De Afdeeling Alkmaar en O. vindt dat wanneer niet iedere winst van aandeelhouders en der gelijken is buitengesloten, aan het ziekenfondswezen de fouten blijven aankleven, die nu reeds een groot aantal fondsen in staat stellen, verzekerden en apothekers naar hartelust uit te buiten. Ook de werkgevers zullen zich tegen deze regeling moeten verzetten. Waar zij een deel van de premie moeten betalen, komt hun het recht toe, dat deze alleen gebruikt wordt voor het beoogde doel, n.1. eensdeels den werkman zoo gauw en zoo goed mogelijk weer geschikt te maken voor zijn arbeid, anderdeels hem door goede zorg voor zyn zieke gezinsleden zyn arbeidslust te doen behouden. Ieder voordeel voor derden, dat buiten dit doel staat, is ongeoorloofd. Onder de punten, die erkenning van een ziekenkas onmogelijk maken, behoort ook voor te komen de bepaling: 1. mits ieder binnen haar gebied wonend medicus en apotheker zich by haar kan aansluiten; 2. mits in de statuten een minimum-tarief voor medicus en apotheker is opgenomen, dat niet lager mag zijn dan dat van de districtsziekenkas; 3. mits de tarieven sub 2 bedoeld voor alle medici en apothekers gelykelyk gelden; 4. mits de tarieven sub 2 zijn bepaald per lid en per jaar; 5. mits voor ieder verzekerde de gelegenheid is gegeven éénmaal 'sjaars zich te doen overschrijven ten name van een anderen geneeskundige of apotheker; 6. mits het Bestuur der kas is samengesteld uit vertegenwoordigers der medici, der apothekers, der verzekerden en der werkgevers, in gelyk aantal, onder voorzitterschap van een direkteur-ambtenaar of direkteur-notabele. Artt. 52 en 53. De Afdeeling Arnhem en O. acht het met het Hoofdbestuur eveneens ongewenscht dat door deu Minister steeds dubbele ontkenningen worden gebezigd in deze artikelen. Art. 53. De Afdeeling Zeeuwsch-Tlaanderen W.-D. vindt het noodzakelijk dat een bestaand ziekenfonds alleen zal worden erkend: a. indien het fonds geen ondernemerswinst beoogt; b. indien in het Bestuur de ziekenfonds-geneesheeren, apothekers, werkgevers en leden in gelijke verhouding zijn vertegenwoordigd. c. indien in de statuten het beginsel is aangenomen der vrije artsenkeuze, van het abonnementsstelsel, conform het praeadvies; d. indien de minimum-bezoldiging der geneesheeren en apothekers niet lager is dan dat der districtsziekenkas. Art. 53e. De Afdeeling Gorinchem en O. meent dat de bepaling van 4 % enz., hoe goed ook bedoeld, niet zal kunnen verhoeden, dat de penningen der verzekerden de brandkast zullen blijven vullen van directeur en aandeelhouders. Het zal zeer gemakkelijk zijn de salarissen van directeur en andere beambten, al zullen dit in casu stroomannen zyn, zoodanig te regelen, dat daardoor de gelden niet voor het door den werkgever beoogde doel worden gebruikt, terwyl ook door een gefingeerd aandeelen-kapitaal te scheppen, de weg open blijft voor misbruiken, die in de tegenwoordige ziekenfondsregeiing, door ieder die, daarmee maar eenigszins bekend is, zoo terecht worden gelaakt. Art. 53e. De Afdeeling Zeenwsch-Vlaanderen, W.-D. meent dat de winsten ook moeten kunnen strekken om, zoo noodig, de geneeskundige hulp te verbeteren of' te vermeerderen (opneming in Sanatoria, ter hulp roepen van specialisten-enz.). Art 62. De Afdeeling Arnhem en O. gaat in dien zin geheel mede met het Hoofdbestuur. Art. 65. De Afdeeling De Vecht en O. vraagt of één, of zoo ja, welke districtsziekenkas opkomt voor een in art 5, 3de alin. bedoelde naamlooze vennootschap, indien zich het geval daarbij voordoet, als in al. 1 van art. 65 vermeld — bij in staat van faillissementsverklaring eener erkende ziekenkas. § 3. Van de districtsziekenkassen. Algemeene Beschouwingen van eenige Afdeelingen over deze Kassen. De Afdeeling Amsterdam, volkomen beamend het door het Hoofdbestuur in zynpraeadvies aangaande het Bestuur dezer kassen gezegde, meent te kunnen volstaan met de verwijzing naar dit praeadvies. De Afdeeling Haarlem en O. acht, wat het Hoofdbestuur daaromtrent heeft voorgesteld, beter dan hetgeen het Wetsontwerp daarvan zegt. De Afdeeling Walcheren meent dat alleen de districtsziekenkas de warme sympathie verdient van alle belanghebbenden. De Maatschappij dient er met allen aandrang op te wijzen, dat een krachtige districtsziekenkas een weldaad zal zyn voor het volk. Alles in één hand zijnde, zullen de kosten verminderen en voor hetzelfde geld veel tot stand zijn te brengen, wat noodig zal blijken, als de Wet eenigen tijd burgerrecht verkregen heeft. Art. 91. De Afdeeling Alkmaar en O. vindt dat het bepaalde sub A, i, j, k en l bij Art. 52 en 53, ook voor de districtsziekenkas behoort te gelden. Deze bepalingen moeten niet worden overgelaten aan een Algemeenen maatregel van Bestuur, maar behooren in de Wet voor te komen. Volgens de Memorie van Toelichting is de Raad van Toezicht hoofdzakelijk een contröleerend lichaam. Het is noodig dezen Raad tot een Bestuurslichaam te maken. § 4. Van de Ondernemers-ziekenkassen en de verzekering bij die ziekenkassen. Algemeene Beschouwingen van eenige Afdeelingen over deze kassen. De Afdeeling Amsterdam wijst er op, dat het Bestuur voor de grootste helft uit werklieden, voor de kleinste helft uit vertegenwoordigers van den ondernemer bestaat. Een Raad van Toezicht ontbreekt, evenzoo contröle op het finantiëel beheer. Wel moet de ondernemer zekerheid stellen bij de R.V.B., maar die zekerheid dient uitsluitend tot waarborg in geval van faillissement der kas. Het beheer der geldmiddelen geschiedt door een door den ondernemer aangestelden en gesalariëerden secretaris-penningmeester, die dus geheel afhankelijk is van den ondernemer. Ook de werklieden, die in het Bestuur zitting hebben, zijn afhankelyk van den ondernemer, en daar noch geneeskundigen, noch apothekers iets te zeggen hebben in het Bestuur van de ziekenkas, is de eenige man, die een ondernemers-ziekenkas kan nagaan, de verzekeringscontroleur. Verder meent de Afdeeling dat alle vrees bestaat voor de oprichting van nog een ander soort ziekenkassen. Waar kleinere ondernemers niet elk een ondernemers-ziekenkas kunnen oprichten, daar kunnen zy, door zich te vereenigen, een onderlinge ziekenkas tot stand brengen. In Duitschland zijn dergelijke ziekenfondsen bekend onder den naam van „Innungskrankenkassen". Waar de „Ortskrankenkassen" ontstaan dooreen vereeniging van werklieden, ontstaan de „Innungskrauken-kassen" dus door een vereeniging van werkgevers. Zij staan bekend als de slechtste ziekenfondsen, die er zyn, en alles wat door de Afdeeling is gezegd ten nadeele van kl'eine ondernemers-ziekenfondsen, is op deze kassen van toepassing. Een nadere bevestiging van deze meening vindt de Afdeeling in het feit, dat de „Innungskrankenkasse" te Berlijn een belangrijk geringer bedrag aan ziekengelden heeft uit te betalen dan de „Ortskrankenkasse", blijkbaar onder invloed van de patroons. Waar in Amsterdam de directies der Veemen reeds een onderlinge vereeniging hebben opgericht tot het uitkeeren van ziekengeld aan de aan hun bedryf verbonden werklieden, is er slechts één stap noodig om daaraan ziekenbehandeling toe te voegen. Zy acht het verder niet overbodig er op te wijzen, dat in tyden van werkeloosheid de ongehuwden de ziekenkas . zullen verlaten, en dat door het blijven van de gehuwden met hun gezinnen het risico voor de ziekenkas belangrijk zal toenemen. De Afdeeling Deventer en O. is van oordeel, dat bij de ondernemers-ziekenkassen eveneens de samenstelling van het Bestuur, de contracten met geneesheeren en apothekers, de honoreering, in overeenstemming moeten zyn met het bepaalde ten opzichte van andere kassen. De Afdeeling Gorinchem en O. begrypt niet volkomen de plaats van de ondernemersziekenkassen in het Ontwerp. De industriëele ondernemingen toch, die juist het door het Ontwerp gestelde minimum, verzekeringsplichtigen by hun ziekenkassen zullen kunnen verzekeren, worden hier te lande reeds tot de groote gerekend. Voor het kleine getal, byna met name aan te wyzen, grootere, een „Sonderstellung" te scheppen, acht de Afdeeling een onnoodige versnippering der af te sluiten risico-contracten — terwijl zij de kapitalen, die in den vorm van door de ondernemers te storten zekerheidsstellingen aan de industrie onttrokken worden, daar beter te gebruiken meent. Hoewel de Minister in de Memorie van Toelichting het bestendigen der ondernemers-ziekenkassen in het Wetsontwerp met een beroep op hun aanwezigheid en de over het algemeen bevredigende wyze van werken verdedigt, schijnt hij zelf, te oordeelen naar de in details afdalende voorschriften van de op zijn voordracht goed te keuren statuten, niet volkomen gerust, dat die kassen in alle deelen zullen voldoen aan het doel, dat hij zich met het Wetsontwerp voorstelde. Acht dus de Afdeeling het bestaan der ondernemers-ziekenkassen in het ontwerp een onnoodige complicatie, zij wil, wordt het Ontwerp, wat dit punt betreft, zooals het daar ligt, wet, met klem wijzen op het gevaar, dat het principe der vrye artsenkeuze vooral van de zyde van deze ziekenkassen dreigt. Al is toch by het Wetsontwerp het aantal stemmen, dat de werkgever in het Bestuur deikas in de Algemeene Vergadering uitbrengt, gesteld beneden dat der verzekeringsplichtigen, zyn moreel, intellectueel, maar vooral economisch overwicht zal het hem gemakkelijk doen vallen het nut dezer bepaling illusoir te maken. Bij ervaring weet men (zie o.a. Dr. Burger's artikelen in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde) dat de invloed van den werkgever in die gevallen vooral drukt op de vrijheid der werklieden in het kiezen van hun arts, een vrijheid, die op ethische gronden even zeker onaangevochten behoort te zijn, als zij voor het bestaan van goede intercollegiale verhoudingen by de geneesheeren noodzakelijk is. Daarom zou de Afdeeling aan Art. 97 der Wet onder letter f willen toevoegen dat de erkenning van een ondernemersziekenkas niet wordt verleend, indien niet uit de statuten uitdrukkelijk blijkt, dat de vryheid der artsenkeuze voor de werklieden is gewaarborgd. De Afdeeling komt dan ook tot de conclusie, dat de ondernemersziekenkassen gemist kunnen worden en wel: 1°. omdat zij de risicocontracten versnipperen en daardoor den goeden gang van het verzekeringsbedrijf in gevaar brengen; 2°. omdat de Statuten, ondanks de eischen door het Wetsontwerp aan hun inhoud gesteld, geen voldoenden waarborg geven tegen het misbruik, vooral van het economisch overwicht van den werkgever ten opzichte der verzekeringsplichtigen; 5 3°. omdat zy in aard niet verschillen van de reeds by het Wetsontwerp in het leven geroepen erkende ziekenkassen. De Afdeeling Walcheren zegt dat de ondememersziekenkas in schyn een voortzetting is van bestaande ziekenfondsen; werkelyk is de toestand zóó, dat den ondernemers een schyntje van macht overblyft, en vrywel alle macht berust by de arbeiders-verzekerden. Tot heden is niet gebleken „dat arbeiders in zake volksverzekering vertrouwde stuurlieden zyn". Art. 94. De Afdeeling Deventer en O. mist in deze bepaling eiken waarborg voor een goeden gang van zaken, en vindt dat de macht geheel in handen is gesteld van de werklieden. Art 95. De Afdeeling Amsterdam moet ernstig bezwaar maken op het by art. 95 bepaalde: dat een ondernemers-ziekenkas kan worden erkend, indien het aantal dier werklieden ten minste 50 bedraagt. De oprichting van kleine ondernemers-ziekenkassen acht de Afdeeling daarom nadeelig, omdat, teiwyl de premie voor de werklieden niet hooger kan zyn dan de premie, welke zy zouden verschuldigd zijn, indien zy by de districtsziekenkas verzekerd waren, die premie voor den ondernemer afhankelyk is van de loon- en gevarenklasse, waarin zyn beroep is gerangschikt. Het tarief mag niet hooger zyn dan dat by de districtsziekenkas en, allicht zal de ondernemer trachten te bezuinigen op de schadeloosstellingen en op de honoraria van geneeskundigen en apothekers. Bovendien zou de ondernemer, door gehuwde vrouwen uit zyn bediijf te zetten, of wel by zwangerschap tijdig te ontslaan, een deel van de door de wet vastgestelde schadeloosstellingen kunnen ontduiken. Dat een dergelyke handelwyze het opwekken van abortus criminalis in de hand zal werken, behoeft geen nader betoog. By een kleine ondernemers-ziekenkas zal er ook moeielyk sprake kunnen zyn van vrye artsenkeuze, die de Afdeeling vooral in het belang van de verzekerden absoluut noodzakelyk acht. De Afdeeling is daai om van meening, dat in plaats van ten minste 60, moet worden gelezen ten minste 200. De Afdeeling Tiel vindt het gewenscht, dat het minimum aantal leden, noodig voor het oprichten van een ondernemersziekenkas, gesteld worde op 200. Artt. 95, 97, 101, 103. De Afdeeling Alkmaar en ö. is van oordeel dat volgens de ontworpen regeling der ondei nemers-ziekenkassen daarby niet alleen geneeskundigen en apothekers aan handen en voeten gebonden zijn, maar ook de ondernemer zelf hier geheel afhankelyk is van zyn werklieden. Hy heeft alle verplichtingen en slechts één recht, nl. het bestaan van de kas te doen eindigen. Mocht er een ondernemer gevonden worden, die volgens de bepalingen van deze Wet een kas opricht, dan zal hy, door den nood gedrongen, al zeer spoedig gebruik maken van het laatst genoemde recht. Aan het opsommen van de vele fouten in deze soort kassen ten opzichte van geneesheer en apotheker, behoeft dan ook geen tyd te worden besteed. Art. 101. De Afdeeling Amsterdam wyst er op, dat in het Bestuur van een ondernemers-ziekenkas slechts dan plaats voor „deskundigen" is, indien het den ondernemer behaagt hen als bestuurslid aan te wyzen. Zy acht het overbodig te betoogen, dat voor tal van kwesties, de ziekenbehandeling rakend, opneming van deskundigen in het bestuur hoogst gewenscht is. De Regeering deelt ook die meening, waar zij in art. 92 die opneming van deskundigen in de Raad van Toezicht by de districtsziekenkassen voorschrijft. Het komt haar daarom noodig voor, dat, behalve de in art. 101 genoemde leden, in plaatsen waar slechts één geneeskundige en één apotheker zyn gevestigd, die dus van zelf aan de kas verbonden zijn, de geneeskundige en de apotheker in plaatsen, waar meerdere geneeskundigen en apothekers zich hebben verbonden, één of meer geneeskundigen en apothekers, door de verbonden geneeskundigen en apothekers uit hun midden te kiezen deel uitmaken van het Bestuur. Ofschoon een Commissie van Toezicht als bjj de andere ziekenkassen, haar hier in het algemeen niet dringend vereischt schijnt, meent zy toch dat bjj zeer groote ondernemingen (byv. Feyenoord, de aardewerkfabrieken te Maastricht, enkele groote textielfabrieken in Twente), een zoodanige commissie heilzaam zou werken, al ware het slechts dat daardoor, by eventueele conflicten, het inroepen eener rechtelijke beslissing tot de uitzonderingen zou behooren. Zy ontveinst zich echter de moeielykheid niet een dergelijke commissie samen te stellen, vooral in kleine plaatsen, waar dikwijls groote fabrieken gevestigd zyn en de keuze, vooral van onpartijdige notabelen, zeer moeilijk kan zyn. Art. 108e en Art. 101, alinea. De Afdeeling de Vecht en O. meent dat hier zeker gelezen zal moeten worden in plaats van „verzekerden": „vaste werklieden der onderneming". Art. 128, alinea 1. De Afdeeling Zntphen en O meent dat het niet zeldzaam voor zal komen, dat een werkman elders woont, en dus eventueel elders ziek zal liggen. Het komt der Afdeeling onpraktisch voor om den geneesheer der ondernemers-ziektekas in zoo'n geval te verplichten den patiënt in een andere gemeente te behandelen. Zy meent dus dat by art. 138 een alinea k behoort gevoegd te worden, gelijkluidend als art. 38J&. HOOFDSTUK IV. Van de Schadeloosstellingen. Algemeene Beschouwingen van eenige Afdeelingen over dit Hoofdstuk. De Afdeeling Alkmaar en 0. acht scheiding der drie verzekeringen noodig voor een humane uitvoering van het Wetsontwerp. De Afdeeling Alphen en O. meent dat in dit hoofdstuk, handelende over de schadeloosstelling, de verhouding der ziekenkassen tot de reeds bestaande plaatselijke vereenigingen, zooals Witte en Groene Kruis, Wijkverpleging en Ziekenhuizen, duidelijk moet worden omschreven en geregeld. De Afdeeling Amsterdam is van oordeel, dat het in het welbegrepen belang van den weikman en diens gezin noodzakelijk is, dat er een volkomen scheiding zij van de kassen der ziektebehandeling, uitkeering bij ziekte en begrafenisgeld, en wel: 1°. om de juiste premie voor elke afdeeling afzonderlijk noodig, te kunnen berekenen; 2°. om het den werkman mogelijk te maken om, bij ontslag uit zijn betrekking, op te houden met de premiebetaling voor ziekengelden, maar voort te gaan met de premiebetaling voor de beide andere afdeelingen en dus voor zich en zijn gezin te behouden de geneeskundige hulp en medicijnen, benevens de uitkeering by overlijden. Wanneer zulks by de wet niet uitdrukkelijk wordt toegestaan, zal naar haar meening aan de verzekerden, die dikwijls gedurende jaren de premies hebben betaald en nu plotseling van het uitzicht op verdere hulp en uitkeering woiden beroofd, grof onrecht geschieden. De in het praeadvies op pag. 20 en 21 gegeven voorbeelden zijn welsprekend genoeg. Verder wenscht de Afdeeling de volgende opmerking te maken. Waar de wetgever een bepaalde categorie van personen dwingt zich te verzekeren tegen betaling van een bepaalde premie, behoort, naar ons aller meening, daar tegenover te staan, dat de verzekerden ten volle gewaarborgd zijn, dat zy in elk opzicht daarvoor zullen genieten: goede geneeskundige- en pharmaceutische behandeling, en dat bovendien de toekenning van ziekengelden zal worden gecontroleerd door in elk opzicht onafnankelijke geneeskundigen. Al wil de Afdeeling gaarne aannemen, dat zulks bij de districts-ziekenkassen het geval zal zijn, voor de andere ziekenkassen ontbreekt hiervoor elke waarborg. De Afdeeling Breda en O. acht de scheiding der kassen niet gewenscht, daar gestreefd wordt naar één premie en een Verzekeringsinstituut voor ongevallen-, ziekte- en invaliditeitsverzekering. Thans wordt de premie voor Ongevallenverzekering geheel door den werkgever betaald: bij de Ziekteverzekering voor y„ bij de Invaliditeitsverzekering voor de helft! Dit alles gaat gepaard met ontzaggelijke administratie ter berekening van het bedrag der premie Vooral voor de werkgevers ware het veel gemakkelijker te bepalen, dat werkgever en werkman beiden de helft der premie voor alles tegelijk betalen, in percenten van het uitbetaalde loon. Dit laatste overeenkomstig de ervaring, hiermede in Duitschland opgedaan (Zie v. Posadowsky's laatste uiting daaromtrent in den Rijksdag). De Afdeeling Deventer en O. vindt de redenen, door het Hoofdbestuur ontvouwd, om in geval van chionische ziekten de gelegenheid open te stellen zich te blijven verzekeren, alléén voor genees- kundige behandeling en overlijden, gemotiveerd. Zij wenscht hier te wyzen op het belang der organisatie van het geheel, waardoor de behandeling in den ruimsten zin beter wordt bevorderd. De Afdeeling Dordrecht en O. vindt het noodig dat de verzekering voor genees-, heelen verloskundige hulp gescheiden wordt van die van begrafenisgeld, ziekengeld, kraamgeld en ziekenhuisbehandeling. Zy wenscht dat de verzekering bij de districts-ziekenkassen van geneeskundige hulp enz. afzonderlijk kan worden gesloten en gewijzigd en wil voor hen, die verzekerd zyn voor uitkeering van ziekengeld de verzekering voor geneeskundige hulp verplichten en de uitkeering van ziekengeld afhankelijk van het nakomen dier verplichting stellen. De Afdeeling Friesland wenscht scheiding van het beheer der afzonderlijke schadeloosstellingen als: a. ziektebehandeling; b. uitkeering bij ziekte; c. begrafenisgeld. De Afdeeling Gooi- en Eemland acht splitsing der in de wet bepaalde verzekeringen noodzakelijk. De Afdeeling 's-Gravenliage en O. wijst er op, dat het beginsel der scheiding deigeneeskundige en pharmaceutische hulp van de geldelijke uitkeeringen, in het bijzonder van het afgeven der z.g. ziekenbriefjes, waarop door het Hoofdbestuur terecht is aangedrongen, in het gewijzigde Ontwerp niet is opgenomen. Zij acht dit beginsel van zooveel belang en de toepassing daarvan zoo noodzakelijk, dat zij meent dat alsnog met klem daarop bij de Regeering moet worden aangedrongen. Immers het is een groote fout van het Ontwerp, dat met het ophouden der premie-betaling het recht op uitkeering bij overlijden ophoudt, zoodat voor den verzekerde alle daarvoor reeds betaalde premies verloren zijn. Hierdoor wordt dus bij de districtsziekenkassen dezelfde vicieuse toestand bestendigd, welke bij de bestaande zieken- en begrafenisfondsen er aanleiding toe heeft gegeven, dat vele zoogenaamde directeuren daarvan zich konden verrijken ten koste der leden (verzekerden). Een wijziging van de hierop betrekking hebbende Wetsbepalingen komt haar dan ook dringend noodig voor. De Afdeeling Groningen en O. acht met het Hoofdbestuur de scheiding der kassen ge wenscht. De Afdeeling Haarlem en O. oordeelt het van groot belang, dat het Hoofdbestuur gewezen heeft op het feit, dat het gezin van den verzekerde zonder geneeskundige hulp verkeert korten tijd, nadat hij ophoudt verzekeringsplichtig te zijn. Verder dat chronisch lijden, 't zy van den verzekerde zelf of tot zijn gezin behoorende personen, na zeker tijdsverloop niet meer voor rekening der ziektekas worden behandeld. Voor hen is de thans bestaande toestand in veel opzichten beter. De raad, dien het Hoofdbestuur geeft, komt aan genoemde bezwaren, volgens haar oordeel, zeer goed te gemoet (scheiding der kassen). De Afdeeling 's Hertogenbosch en O. meent dat de somtijds verplichte opneming van verzekerden in ziekenhuizen het noodig maakt, dat een controle van den Staat zich over deze ziekenhuizen uitstrekke. De Afdeeling Botterdam en O. betoogt dat de ziekteverzekeringswet een verbetering behoort te brengen voor de arbeiders en dit nu niet doet. Zooals nu het fondsstelsel is, zijn zy werkelijk verzekerd, zoolang zij ziek zyn, van geneeskundige hulp en medicijnen, zy en hun huisgenooten, mits slechts de fondscontributie wordt betaald. Volgens deze wet, die tot een bepaalde soort verzekering dwingt, is de verzekering van medische en pharmaceutische hulp slechts voor een bepaalden tyd (art. 143). Wat daarna? Betalen als particulier per visite? Hiervoor is geen geld. In een gewoon fonds inschrijven? Zieke leden worden niet aangenomen, evenmin als men een huis tegen brandschade assureeren kan als het in brand staat. Dus de armendokter? Maar het betreft b.v. een kind of een vrouw of vader of moeder van een vasten arbeider, die dus een behoorlek weekloon kan hebben en derhalve niet onder de termen daarvoor valt. Dus toch particuliere hulp, maar wegens de kosten slechts een enkele visite en slechts zeer beperkt medicijnen. Hier in deze stad zyn de getrouwde vaste arbeiders zeker byna allen in een ziekenfonds en dus voor onbepaalden tyd werkelijk verzekerd van geneeskundige en pharmaceutische hulp. Wordt dit Wetsontwerp aangenomen, dan zal de wet hen dwingen tot een verzekering voor slechts beperkten tyd en hen dus in veel ongunstiger conditie brengen, dan nu het geval is. Dit mag niet. Er moet dus nog een bepaling in komen, dat by betaling van een bepaalde som gelds per week door de arbeiders ook na afloop van den bepaalden termyn, zy recht houden op geneeskundige hulp en geneesmiddelen, of er moet zyn scheiding van kassen van a. geneeskundige hulp en. medicijnen; b. ziekengeld; c. begrafenisgeld. De Afdeeling Tiel acht het noodig den duur van de behandeling niet te termineeren en wenscht in de Wet op te nemen een artikel, waarbjj de bestaande Instellingen van Armenzorg, eventueel by gebreke daarvan de Staat, verplicht worden finantiëele hulp te verleenen in de by de Wet of Algemeenen maatregel van Bestuur omschreven gevallen. De Afdeeling Twente is voor splitsing der premiën voor ziekte-behandeling, ondersteuning by ziekte en uitkeering bij overlyden. Alsdan kunnen losse werklieden, chronische en andere van den verzekeringsplicht uitgeslotenen zich tenminste nog voor geneeskundige hulp verzekeren. De Afdeeling Yoorne en Putten meent dat een der hoofdfouten van het Ontwerp is gelegen in het administratief samenvoegen van de zoo in aard verschillende verzekeringen: le. geneeskundige hulp by ziekte; 2®. uitkeering bij ziekte; 3e. „ „ overlyden. Vooral voor losse werklieden zal een facultatief stellen der verzekering sub 3 een belangrijke verbetering zijn. De Afdeeling Walcheren is van gevoelen, dat de in het Wetsontwerp opgesomde schadeloosstelling veel ruimer is dan die, welke ooit door een ziekenfonds in ons land is bereikt kunnen worden. Maar zy acht Art. 144 zoo fataal voor den verzekerde, dat zonder radicale verandering de Wet onuitvoerbaar zal blyken te zyn. Een der hoofdfouten van het Ontwerp is gelegen in het administratief samenvoegen van de zoo in aard verschillende verzekeringen: le. geneeskundige hulp by ziekte; 2e. uitkeering by ziekte; 3e. „ „ overlyden. Bovendien meent zij dat overal, waar de wetgever in dit Ontwerp optreedt als zedemeester, deze de plank misslaat. Het sterkst in het oogvallend zyn: het uitsluiten der ongehuwde moeder van verloskundigen bijstand en kraamgeld; het uitsluiten van uitkeering van begrafenisgeld by overlijden van kinderen beneden de 5 jaar; ontzegging van vergoeding by ziekte, door herhaald drankmisbruik en by deelneming aan een misdryf ontstaan, enz. De Afdeeling Woerden en O. acht, als noodzakelijke voorwaarden van een deugdelyk wetsontwerp in zake Ziekteverzekering, het gescheiden zijn van de uitkeering by. ziekte en de geneeskundige behandeling. De Afdeeling Zuid-Hollandsche Eilanden vindt splitsing der kassen in drie verschillende afdeelingen noodig, en meent te moeten wyzen op de misbruiken, die door de patiënten kunnen gemaakt worden bij het tot stand komen der Ziekteverzekering, daar in vele gevallen gewenschte contröle niet kan plaats hebben. De Afdeeling Zutphen en O. wenscht dat achter het woord „schadeloosstelling" (Artt. 108, 113, 167, 281 en 283 de woorden „en honoraria" worden gevoegd. Evenzeer als de verzekerden in deze Wet waarborgen - vinden, dat hun schadeloosstelling zal uitbetaald worden, hebben de medici (en apothekers) recht op waarborgen voor de uitbetaling hunner honoraria. De Afdeeling Zwolle en O. vindt noodzakelijk de scheiding der verplichte verzekering voor alle drie de soorten kassen in: a. geneeskundige behandeling enz.; b. geldelijke ondersteuning bij ziekte; c. uitkeering bij overlijden. Toelichting. Deze splitsing is noodig: 1. In het belang van den arbeider. Velen, vooral in de lagere loonklassen, krijgen geneeskundige hulp van gemeentewege, en het zou onbillijk zijn, zich daarvoor nog eens te verzekeren. Verzekering voor b en c is voor hen zeer gewenscht. Bij anderen gaat het loon door, als ze ziek zijn. Deze hebben dus b niet noodig. 2. In het belang van den medicus en apotheker, wijl anders groot gevaar bestaat, dat hun honorarium ongunstig zal beïnvloed worden door de uitgaven voor ziekentoelage en begrafenis, die dikwijls hooger zullen blijken dan geraamd is. Art. 140a. De Afdeeling Alkmaar en O. meent dat de onder Art. 140 sub. A (en onder Art. 140 sub. B) bedoelde lijst zeer ruim zal moeten worden genomen, terwijl de gelegenheid tot herziening b.v. ieder jaar noodzakelijk is; anders toch wordt het gebruik van alle nieuwe of verbeterde kunstmiddelen tijden lang onmogelijk gemaakt. Art. 1402». De Afdeeling Alkmaar en O. oordeelt de beperking sub. B tot de gehuwde vrouw in alle opzichten verwerpelijk: le omdat de wetgever hier zijdelings straft een misdrijf tegen de bestaande moraal (zoover de Afd. bekend, een unicum in onze wetgeving); 2e omdat op deze wijze wel de eene van de twee partyen, die in het oog van den wetgever misdeden, wordt gestraft, n.1. de vrouw, maar de andere partij, waarschijnlijk omdat hij niet te bereiken is, vrij uitgaat; 3e omdat afdrijving van de vrucht wordt in de hand gewerkt, wanneer iedere hulp en steun voor de ongehuwde zwangere onmogelijk is gemaakt; 4e omdat door gemis aan finantiëele hulp tevens het kind wordt getroffen. De Afdeeling Deventer en O. noemt de bepaling, waarbij alleen een gehuwde vrouw recht heeft op hulp, inhumaan. De Afdeeling Friesland wenscht de verstrekking van verloskundige hulp, pessaria, breukbanden enz. ook uitgebreid te zien tot de ongehuwde vrouw. De Afdeeling 's-Glravenliage en O. acht in geen enkel opzicht te verdedigen, dat bij bevalling van wege de kas geen hulp wordt verleend aan ongehuwde vrouwen. Terecht is daarop in het praeadvies van het Hoofdbestuur reeds gewezen. Zij zou wenschen dat zulks nogmaals met nadruk onder de aandacht der Regeering wordt gebracht. De Afdeeling Groningen en O. meent dat de werkgever niet als zedemeester behoort op te treden, en zou daarom gaarne zien dat de in Art. 140 B, lste, 2de en 3de alinea genoemde schadeloosstellingen ook gelden voor ongehuwde vrouwen. Dezen hebben toch haar premiën betaald en dus recht op uitkeering. Het niet uit te keeren wegens het herhaald misbruik maken van sterken drank acht zij ongewenscht. De Afdeeling Tiel wenscht opheffing der uitsluiting van de ongehuwde vrouwen. De Afdeeling Twente wijst er op, dat het getal 300 moet vervangen worden door 320, daar zwangerschap wel eens langer dan 300 dagen duurt. De Afdeeling de Yecht en O. gelooft dat de ongehuwde moeder eerder nog — in vele gevallen — verloskundige hulp zal noodig hebben, dan de zwangere echtgenoote. De Wetgever straft door de ongehuwde zwangere verloskundige hulp te ontzeggen. De Afdeeling Walcheren beweert dat, overal waar de wetgever in dit Ontwerp als zedemeester optreedt, hij de plank mis slaat, 't Sterkst in het oogvallend zyn het uitsluiten der ongehuwde moeder van verloskundigen bystand en kraamgeld. De positie der ongehuwde moeder werd door Dr. Bubger in het Tijdschrift voor Geneeskunde uitnemend vastgesteld, met diens meening vereenigt Walcheren zich geheel. De Afdeeling Zutphen en O. wenscht de verzekering ook uit te strekken tot ongehuwde kraamvrouwen. De Afdeeling Zwolle en O. vindt het zeer onbillijk, dat ongehuwde kraamvrouwen geen uitkeering krijgen. Op het platteland vooral worden nu eenmaal te veel huwelyken gesloten, als de nood aan den man komt, en hierin mag de wet niet moraliseerend ingrypen, maar men moet den toestand nemen, zooals die feitelyk is. Art. 140. B sub 1°. De Afdeeling Alkmaar en O. wil het Artikel als volgt doen luiden: Sub 1° behoort te luiden: a. verloskundige hulp door een vroedvrouw; b' » „ van den medicus op verzoek van de vroedvrouw. De hulp sub B. moet den medicus buiten het abonnement naar vast tarief worden vergoed. De Afdeeling Limburg kan niet geheel medegaan, waar het Hoofdbestuur by art. 140 B. achter: „verloskundige hulp", wenscht in te voegen: „als regel te verstrekken door een vroedvrouw". Deze maatregel, waarschijnlijk voorgesteld met de goede bedoeling, de onkosten van de ziekenkas te bepeiken tot het noodzakelijke, verdient als zoodanig zeker toejuiching, maar houdt niet voldoende rekening met de toestanden, die daarvan het gevolg zullen zyn. Het Hoofdbestuur stelt voorop het principe der vrije artsenkeuze, maar voor de verloskunde wykt het daarvan af, want alle kraamvrouwen worden naar de vroedvrouw verwezen, onverschillig of genen deze wenschen of niet, en een geneesheer prefereeren. Het blijft dus niet consequent in deze kiesche vertrouwens-materie. Het lijdt ook geen twyfel, of op vele plaatsen zal deze maatregel veel tegenstand ondervinden, en de verloskundige hulp, door de ziekenkas geboden, zal öf met tegenzin worden aangenomen öf geweigerd, zoodat de wettelyke hulp geenszins aan het doel zal beantwoorden. Waarom moeten op plaatsen, waar geen vroedvrouw gevestigd is, maar wel een geneesheer, andere wettige regelen geldig zijn? Wanneer ware voorgesteld: „De ziekenkas keert „een vast bedrag uit voor verloskundige hulp; de aanvraagster wordt algeheele vryheid „van keuze gelaten, met dien verstande, dat de meerdere kosten ook geheel voor „haar rekening komen. De medicus moet evenwel vrij blijven, verlossingen al of niet „aan te nemen , dan konden kraamvrouwen kiezen tusschen geneesheer of vroedvrouw, terwyl geneesheeren, die geen verlossingen wenschen, daarvoor te allen tijde kunnen bedanken. Deze maatregel waarborgt de grootste vryheid van keuze en verdient als zoodanig dus ook aller instemming. De Afdeeling Oldambt acht het noodig, dat door het Ryk worde gezorgd dat aan elke districtsziekenkas of erkende kas eene vroedvrouw verbonden zij. De Afdeeling de Yeclit en O. wenscht niet als regel de verloskundige hulp door een vroedvrouw te doen verstrekken. Zij geeft er de voorkeur aan om de vrije keuze van verloskundige hulp vooi te stellen, mits met deze keuze door de betrokken partyen genoegen genomen wordt, omdat: 1°, indien de verloskundige hulp als regel door vroedvrouwen verleend wordt, daardoor sommige (veie?) collegae in finantieële moeilijkheden komen, daar zij om deze reden het verloskundig gedeelte der praktyk niet kunnen missen; 2°. wanneer omtrent de wyze van verleenen der verloskundige hulp geen nadere omschrijving wordt gegeven, dan een andere categorie van artsen zich onverwacht en zeer ongewenscht voor de verplichting zou gesteld kunnen zien een ieder, die dit op grond van de Wet wenschte — zonder dat het strikt noodzakelijk was — die hulp te verleenen. De Afdeeling West-Friesland acht de toevoeging van het Hoofdbestuur niet gewenscht, daar volgens haar meening zulks in verschillende plaatsen tot ongewenschte verhoudingen aanleiding zou kutnen geven. De Afdeeling Zutphen en O. stelt voor achter Art. B, 1 te voegen: in den regel te verleenen door vroedvrouwen. Art- 140e. De Afdeeling Arnhem is met het Hoofdbestuur van meening, dat er een verbodsbepaling moet komen tegen de zoogenaamde:engeltjesmakerij". By art. 140c wordt wel in het Wetsontwerp bepaald, dat de Rijksverzekeringsbank het begrafenisgeld zal betalen, doch er staat niet in de wet een verbod om jonge kinderen in meerdere begrafenisfondsen te verzekeren. De Afdeeling Deventer en O. acht het wenschelyk, dat een verbodsbepaling worde opgenomen om jonge kinderen op te nemen in meerdere begrafenisfondsen. Het komt haar voor, dat beneden 2-jarigen leeftijd geen uitkeering moet worden verleend bij overlyden. De Afdeeling „Gorinchem en O." meent dat de benedenste leeftijdsgrens, waarop nog begrafenisgeld voor een verzekerde wordt uitbetaald, inplaats van 5 op 3 jaren gesteld kan worden. Alhoewel zy begrijpt dat die bepaling gemaakt is met het oog op het gevaar voor de zoogenaamde „Engeltjesmakerij", zoo gelooft zij dat tegen die verlaging van de grens geen bezwaar bestaat, aangezien deze „gevaarlijke industrie" zeker niet op kinderen boven dezen leeftijd veelvuldig wordt toegepast. De Afdeeling Twente wenscht dat van onder de 5 jaar gestorven kinderen wel begrafenisgeld wordt uitgekeerd. Yoor zooverre haar ervaring strekt, is deze soort van geldzucht te veel uitzondering. De Afdeeling de Yecht en O. acht dit artikel een achteruitstelling, welke ten zeerste afgekeurd wordt. Jammer vindt zij het, dat deze uitsluiting waarschijnlijk is geschiedt op aandringen van het praeadvies van het M. B. S. (art. 105 C, c en cl oud Ontwerp). Het engeltjesmaken wordt toch alleen in de hand gewerkt, wanneer het kindje bij meerdere maatschappijen verzekerd is. De eerlijke ouders werden hiervan de dupe. De Afdeeling Walcheren acht de uitsluiting voor kinderen beneden de 5 jaar zonder dat er een schijn van bewijs is te leveren, dat de engeltjesmakerij door die uitkeering in de hand gewerkt wordt, een beleediging van den geheelen arbeidersstand. Het Hoofdbestuur moge helpen om dit vlekje uit de wet te radeeren. Ook hier slaat de wetgever als zedemeester de plank mis. Art. 141. De Afdeeling Deventer en O. vraagt of het wel goed is, dat tusschen geheele en gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken geen onderscheid wordt gemaakt? De Afdeeling Oldainbt is vóór het Regeeringsvoorstel. Het is in sommige gevallen nuttig, dat een vakman, vooral by langdurige reconvalescentie of nog niet volkomen genezingbezig gehouden wordt en iets verdient, ten einde neurasthenie of poging tot simulatie te voorkomen. Art- 141, 2e alinea. De Afdeeling de Vecht en O. vindt het wenschelyk te lezen: „De uitkeering geschiedt over den tyd, gedurende welken de verzekerde geheel of gedeeltelik ongeschikt tot werken is, maar over ten hoogste 180 dagen, te rekenen van den derden dag na den aanvang der ongeschiktheid enz Waar in artikel 141 al. 1 is voorgesteld geen ziekengeld uit te keeren, wanneer de ongeschiktheid tot werken slechts twee dagen duurde, zou de bepaling, in al. 2 door den Minister voorgesteld, tengevolge hebben, dat een zieke, die twee dagen ongesteld is, „er nog een derden dag by loopt". In dit geval toch krijgt hy drie dagen ziekengeld, en in geval de ziekte twee dagen duurde — niets. Art. 140 C 141. De Afdeeling Dordrecht en O. is van oordeel, dat de controle noodig voor de uitkeering van het ziekengeld zooveel mogelyk niet behoort opgedragen te worden aan den huisarts, maar wèl aan onpartijdige deskundigen. De Afdeeling Friesland wenscht een nadere regeling van het afgeven der ziekenbriefjes. De Afdeeling Botterdam, en O» houdt, met het oog op het afgeven van deskundige verklaringen de volgende beschouwingen. Herhaaldelijk wordt in het Wetsontwerp melding gemaakt van een deskundige (o.a. in de volgende artikelen: 5h, 30&, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 134, 155), zonder dat daarna nader omschreven is wie als deskundige zal moeten optreden. Ook blykt uit verschillende bepalingen (art. 140 B3, C. art. 141, 148, 149, 151, 1596), dat verklaringen van deskundigen voor de uitvoering der wet noodig zullen zyn. Het lag dus op haar weg na te gaan of dergelijke verklaringen zouden moeten worden afgegeven door den geneesheer, die den persoon, van wien inlichtingen gewenscht worden, als patiënt of als lid kent, of door een anderen medicus. In 1864 werd op de Algemeene Vergadering v. d. Ned. My. t. b. d. Geneesk. het besluit genomen, dat het niefc wenschelyk is „dat de huisdokter de vragen beantwoordt, die hem door Levensverzekeringsmaatschappijen en Begrafenisfondsen aangaande den toestand zyner patiënten plegen te worden voorgelegd". In 1898 verscheen het Rapport der Commissie, welke onderzoek deed naar de regelen, die de behandelende arts te volgen heeft bij het afgeven van attesten omtrent ziekte of overlijden zyner patiënten. Conclusie 2 van het rapport luidde: Namens de Maatschappy wordt aan alle Verzekerings-Maatschappijen bericht, dat in het vervolg door de leden der Maatschappy geen gezondheidsverklaringen meer zullen worden afgegeven ten behoeve van candidaat-verzekerden; en conclusie 5 bevatte het volgende: De Algemeene Vergadering geve als haar wensch te kennen, dat iedere afdeeling der Maatschappy binnen den kring harer werkzaamheid aan alle lichamen, die in staat kunnen geacht worden, hun zieken zelf te doen controleeren, mededeele, dat de geneeskundigen voortaan geen „ziekenbriefje" te hunnen behoeve zullen afgeven. Waar in dit Wetsontwerp niet alleen voor een uitkeering by overlyden, maar ook voor een uitkeering by ziekte wordt zorg gedragen, en waar in het buitenland, juist tengevolge van dat' ziekengeld, groote moeilijkheden gerezen zyn met de geneeskundigen, meent de Afdeeling in het bijzonder hieraan haar aandacht te moeten wyden. Zy wenscht te overwegen in hoeverre het afgeven van ziekenbriefjes door den behandelenden geneeskundige is in het belang van den verzekerde, van de ziekenkas en van den geneeskundige zelf. Het is in het welbegrepen belang van den verzekerde, dat een onpartijdig medicus, die door h'et geregeld controleeren van verzekerden ervaring daarvan heeft gekregen, beoordeelt tot hoe lang, en zoo noodig voor welk gedeelte, uitkeering moet worden verstrekt. Van den behandelenden medicus kan men niet licht een te strenge maar wel een te zachte beoordeeling verwachten, waardoor de patiënt ten slotte in een abnormaal psychischen toestand kan komen, die zyn energie verlamt. Voor menigen verzekerde bestaat maar één geneesmiddel: het na nauwkeurig onderzoek en weldoordacht uitgesproken: „Ga werken". En juist het toepassen van dit geneesmiddel is voor den bebandelenden dokter zoo moeilijk. Zoojuist wordt dit gezegd in het bovengenoemde Rapport van 1898 op blz. 11. „De behandelende geneesheer kan onmogelijk zoo streng zyn als een controleerende. Weigert gene de gegrondheid van klachten te erkennen, dan weigert hij tevens zyn behandeling en daartoe kan hy alleen overgaan in geval van groote zekerheid, en niet eens in geval van gegronden twijfel. In dit laatste geval is de controleerende geneesheer volkomen vry. De simulant zal het daarom nauwelijks wagen, zich zonder grond ziek te melden, als hij een controleerend geneesheer te wachten heeft". Menig ziekengeld-trekkend werkman heeft van een controleerend geneesheer een stootje gekregen in de goede richting, een stoot in zyn eigen belang. Het belang van de ziekenkas brengt stellig scherpe contróle mede, want de kosten, verbonden aan het aanstellen van controleerende geneeskundigen, worden ruimschoots vergoed door de sterke vermindering in de uitkeering van ziekengeld. Anders zou toch niet de Gemeente Rotterdam, die voor haar werklieden een controleerend geneesheer heeft aangesteld, dezen hebben behouden, en zouden de Algemeene Nederl. Diamantwerkersbond, de Ocean, de Algem. Rotterd. Vereeniging voor Uitkeering van gelden by ziekten, en zoovele andere Maatschappijen en Yereenigingen niet vrijwillig de kosten daarvoor bü voortduring op zich nemen. Het aanstellen van controleerende geneeskundigen werkt bovendien prophylactisch. Bij de z.g. lijntrekkers wordt door de wetenschap, dat een controleerende geneeskundige hen kan komen bezoeken, het herstel bespoedigd. In een zitting van den Rijksdag op 2 Maart 1905 haalt de Staatssecretaris, Graaf von Posadowsky Wehner, deze woorden aan: „Wanneer de eerste sneeuw valt, vliegt het ziektecijfer de hoogte in. Barmhartige artsen worden verzocht ziekenbewijzen af te geven en geraken zoo in een voortdurenden strijd tusschen gevoel en plicht. Dit heeft de wetgever niet voorzien: maar het is aldus geschied, en de personen, die daar dagelijks ondervinding van hebben, schatten dat een derde van de gelden voor ziekten niet voor werkelijke zieken wordt uitgegeven". En hij voegt daaraan toe: „Dertig jaar geleden was hysterie een ziekte bij vrouwen; bü mannen behoor deze tot de zeldzaamheden. Tegenwoordig is de ziekelijke zwakte van wil en gebrek aan energie onder de kringen van de zieken een kruis voor geneesheeren geworden. Zoolang dwang hen vast hield, bewogen zij zich op de grens van ziekte en gezondheid; nu die is weggenomen, glijden zij er willoos overheen, zich zelf en anderen tot last". Dr. Knieke schrijft in zijn werkje: „DieKassenartzfrage und das öffentliche Gesundheitswesen in Beziehung zu der socialpolitischen Gesetzgebung (1903)": „Das Institut der „Vertrauensarzte" kann die Unfallversicherung ebenso wenig ganz entbehren, wie die Invalidenversicherung, wenn die vom Gesetz ihnen überwiesenen Aufgaben gewissenhaft und gerecht und vor allem einheitlich erfüllt werden sollen". Ten slotte het belang der geneeskundigen. Het kan niet ontkend worden, dat er voor den behandelenden arts iets onaangenaams in is, wanneer een controleerend geneesheer in contact komt met zijn patiënten. Deze moeilijkheid is niet weg te nemen, maar kan wel verzacht worden door de aanstelling van Staatswege van contröl. geneesk. ambtenaren, die geen praktijk uitoefenen. Men moet ook niet vergeten dat de controle niet zoozeer geldt den behandelenden medicus dan wel den patiënt. Maar het bezwaar is gering te achten tegenover de groote moeilijkheden, waarin de behandelende geneeskundige komt, als hij zelf voor zijn patiënten de ziekenbewijzen moet afgeven. Is hij streng, dan verliest hij vele patiënten, is hij goedig en geeft hij elk gevraagd briefje af, dar houdt hij wel vrede, maar zijn praktijk zal groeien ten koste van zijn rechtvaardigheidsgevoel. En het zullen niet de kundigsten, niet de besten zijn, die door de verzekerden tot dokter worden gekozen. Het maken van aanteekeningen, het invullen van formulieren, al dit administratieve werk kost zooveel meer tijd dan het instellen van een degelijk onderzoek. Moet er van de ons krap toegemeten tijd dan nog veel verloren gaan voor onze zieken? Wordt den behandelenden medicus opgedragen ziekenbriefjes te schaven voor de districtsziekenkas, dan zullen de andere erkende ziekenkassen ditzelfde kunnen eischen. En hierin schuilt een gevaar voor het beginsel der vrye artsenkeuze, want de particuliere ondernemingen zullen terecht opmerken dat men aan een zieke geen vrye controleurs-keuze kan toestaan, en zy zullen alleen die artsen aanstellen of behouden, die werken in het belang hunner onderneming. Maar het afgeven van verklaringen omtrent onze patiënten is bovendien in stryd met de mooie grondgedachte, neergelegd in den ambtseed, waardoor het den zieke gemakkelijk wordt gemaakt, by zyn dokter vr« uit te spreken, omdat hy by hem zal vinden stipte geheimhouding. En dit vertrouwen zal dan een schok krygen, want de medicus zal niet langer zyn een onpartydig toehoorder, maar zal staan tegenover onze patiënten als controleur, als beambte van die ziekenkas. Ten onrechte worden dan ook wekelyks aan de Rijksverzekeringsbank rapporten gezonden door de behandelende medici. En men bedenke dat de moeilykheden, die men daarby ondervindt, veel geringer zyn, omdat het betreft ongevallen, vaak geconstateerd door de noodige getuigen, terwyl men bij ziekte-verzekering staat aan een ziekbed met verhoudingen, die veel gecompliceerder en intiemer zyn dan die by een ongeval. Tot welke misstanden het afgeven van ziekenbriefjes door den behandelenden arts geleid heeft, ziet men in Duitschland. Een verslag in de Münch. Med. Wochenschrift van 10 Jan. 1905, op bladz. 100 verspreidt een helder licht over deze kwestie: „Die Aerzte haben in gewissem Sinne das Verfügungsrecht über das Yermögen derKasse: „durch Anweisung des Krankengeldes. In diesem Krankengeld liegt die Hauptausgabe der Kasse. „Seine Erlangung ist das Hauptbestreben der Kranken und natürlicherweise auch der Simulanten. Man hat die Erfahrung gemacht, dass die Hauptgefahr weniger in den reinen Simulanten, als in den übertreibenden Mitgliedern liegt Es wurde eine strenge Kontroile „dringend notwendig Die Kontrollkommission besteht aus 30 Mitgliedern, vondenenje „2 an jedem Tage im Kassenlokal tatig sind und mit dem Yertrauensarzt der Kasse zu„sammen die Kranken nach untersuchen. Es ist auf diese Weise eine unglaublich grosse „Menge von Simulanten, resp. übertreibenden Leuten eruiert worden und von Monat zu „Monat ist eine Besserung erzielt worden. Oft sind die gesund erklarten Mitglieder zu den „behandelnden Aerzten gekommen und haben aus Rache die schwersten Yerdachtigungen „gegen die Kontrollkommission ausgesprochen. In all diesen Fallen ergab die Recherche stets „die Unwahrheit der Angaben. „Niemals hat die Kommission eine Einrede gegen die Behand- „lung des Arztes ausgesprochen Ein bemerkenswertes Material von auffallenden Gegen- „satzen zwischen der von manchen Aerzten angeführten Krankheitsbezeichnung und der Ar„beitsunfahigkeit liegt der Kommission vor. Leute mit der Diagnose Verstopfung, Kopf„schmerzen, Husten u. dgl. bezogen als arbeitsunfahig monatelang Krankengeld. Wie solches „Vorgehen zustande kommt, hat die Kommission eifrig untersucht: In einer Fabrikwurden „an einem Tage 30 Leute wegen Arbeitsmangel ausgestellt. Yon dieseri 30 Leuten erschienen „prompt 29 innerhalb 2 Tagen als arbeitsunfahig bei der Kasse, mit Husten, Kopfschmerzen, „Seitenstechen, samtlich von Aerzten angewiesen. Natürlich spricht das nicht gegen die freie „Arztwahl sondern im Gegenteil dafür. Die viel beschaftigten Kassenarzte können eben aus „Mangel an Zeit bei dem Fehlen eines in die Augen springenden objektiven Befundes die „Wahrheit der Angaben „nicht mit der notwendigen Gründlichkeit eruieren und sind den „Kianken auf Treu und Glauben ausgeliefert. Samtliche Nachuntersuchte waren in diesem „Falie gesund. „In einem anderen Betriebe wurden 10 Arbeiter entlassen. An demselben Abend kamen „sie in einem Wirtshaus zusammen, dessen Pachter ein freiwilliger Kontrolleur der Kasse „war, was sie nicht wussten. Dieser hörte, wie sich die Leute besprachen, zu welchem „Arzte sie gehen wollten, um die Bestatigung der Arbeitsunfahigkeit ausgestellt zu erhalten. „Alle 10 wurden am nachsten Tage von demselben Arzte krank gemeldet! „Ist ein solcher Krankheitsfall zweifelhaft, so wirkt die Einweisung in das Krankenhaus „Wunder. Yon 4000 im Laufe des Jahres in das Krankenhaus ver wiesenen Kassenmitgliedern „smd nur 20 ins Krankenhaus gegangen. Die andern haben die Arbeit wieder aufgenommen. „Auch kam es vor, dass Krankengeld angewiesen wurde, ohne dass die Kranken „überhaupt gesehen worden waren; dass das Krankengeld auf Wochen vorher oder zurück „an ge wiesen wurde. „Es is leicht einzusehen, dass eine scharfe Eontrolle aut' die in Kassenangelegenheiten „noch unerfahrenen Kollegen erzieherisch einwirkt; denn sicherlich ist diese ünerfahrenheit, „oft vielleicht auch unberechtigtes Mitleid, Ursache solcher Vorgange. Andrerseits sollaber „auch durchaus nicht verheimlicht werden, dass einige wenige Aerzte ihre Pflichten ausser „acht lassen, um aus egolstischen Gründen das Simulantenwesen zu unterstützen. Ein Arzt „hatte an einem Tage 139 erwerbsunfahige Kranke in Behandlung. Die Kontrolle erwies von „diesen nur 4 bettlagerig! Die Kommission hatte die Zahl von 139 bald auf 40 herabgedrückt.... „Insgesamt hat die Kontrollkommission fast 6000 „Kranke" als arbeitsfahig abgeschrieben. „Bei einem durchschnittlichen Bezug von 15 M. als Krankengeld macht diese Ersparnis schon 90.000 M. aus"! De Afdeeling van meening, dat de noodzakelijkheid van contröle door andere medici dan de behandelende hiermede is aangetoond, en dat in art. 155 van het Ontw. Ziektewet 1905 de woorden „het onderzoek heeft plaats na overleg met en zoo mogelijk in tegenwoordigheid van den behandelenden deskundige, wanneer het door een anderen deskundige wordt ingesteld", en aan het slot de woorden: „den behandelenden deskundige gehoord" geschrapt moeten worden 1). Want als voor iedere contröle een consult noodig is, dan wordt niet alleen die contröle voor den behandelenden medicus [uiterst bezwaarlijk en tijdroovend, maar dan zal ook het honorarium van den controleerenden arts zeer ruim moeten zijn; immers de correspondentie en de moeite, die van dezen maatregel het gevolg zullen zyn, zijn niet te overzien. De Afdeeling komt tot de Conclusie: Aan geneeskundigen worde niet opgedragen gezondheidsverklaringen af te geven of bewezen van ziekte of overladen ten behoeve van personen, die b\j hen z\jn ingeschreven of door hen als patiënt behandeld zijn. Art. 143. De Afdeeling Arnhem en ö. acht voor den invaliden werkman niet voldoende gezorgd door dan Minister, na den 180en dag dat hij schadeloosstelling heeft genoten. Hieromtrent dienen overgangsbepalingen gemaakt te worden, tenzij de invaliditeitsverzekeringswet op hetzelfde tijdstip in werking trede. De Afdeeling Deventer en 0. acht het gewenscht, dat deze overgangsbepaling gemaakt worde, totdat de invaliditeitsverzekering is ingevoerd. De Afdeeling Oldambt houdt zich aan het conceptartikel van de wet. Artt. 143 en 144. De Afdeeling Alkmaar en 0. meent dat de zeer gecompliceerde regeling van het aantal dagen dat, en de tijdstippen, waarop iemand geneeskundige hulp mag ontvangen, in strijd is met de humaniteit. Waar c.q. reeds uitkeering van ziekengeld na een bepaald aantal dagen ophoudt, een maatregel, die alleen te verdedigen is met het oog op het anders te hoog oploopen van de premie, wordt de zieke nu bovendien nog in den steek gelaten door geneesheer en apotheker. In een ander vrij fonds kunnen zij, ziek zynde, niet worden opgenomen, zelf bekostigen kunnen zij deze hulp niet, ergo zal het armbestuur zich over hen moeten ontfermen. Ook zal het kunnen voorkomen, dat in het betrokken gezin een tweede lid ziek wordt tijdens de langdurige ziekte van $en eerste lid. Nu komt voor dien eerste de fatale termijn, en men ziet het schouwspel, dat de medicus in hetzelfde gezin het tweede lid bezoekt en het eerste, dat zijn hulp ook noodig heeft, moet voorbijgaan. i) Al vindt men ook in het praeadvies op het Ontwerp-Z. V. W. 1904 by art. 114 aangeteekend: By onderzoekingen als bedoeld in art. 114, verdient het aanbeveling dat bepaald worde, dat deze geschiede na overleg en zoo mogelijk in tegenwoordigheid van den behandelenden geneesheer. Wat betreft geneeskundige behandeling en pharmaceutische hulp, behoort geen andere grens te worden gesteld dan die van de verzekering zelf. Artt. 141, 14S en 144. De Afdeeling de Yecht en O. is van oordeel, dat hier onverzaakt dient geprotesteerd te worden. De medici moeten bleven eischen dat zy, die krachtens deze wet verzekerd zyn, bjj voldoen van de premiebetaling, zoolang zonder eenige beperking recht zullen hebben en houden op de in art. 140 vermelde schadeloosstellingen. Tegenover het Hoofdbestuur wil de Afdeeling vry zyn in het argumenteeren dezer stelling; al moge dit veel geld kosten, het geldt als een onafwijsbare eisch. Of behalve geneeskundige behandeling ook ziekengeld zal behooren uitgekeerd te worden, wil zy aan de by deze wet betrokken vaste werklieden zeiven overlaten. De ongunstige toestand, waarin de verzekerde zal verkeeren by chronische ziekte, is door het nieuwe wetsontwerp belangryk verbeterd (88b. 40. al. 1 en 2). Hierdoor komen eenige bezwaren (lste, 2de en 3de voorbeeld) van het praeadvies te vervallen. Art. 144. De Afdeeling Walcheren meent, dat in het Wetsontwerp opgesomde schadeloosstelling veel ruimer is dan ooit een ziekenfonds in ons land heeft kunnen bereiken; maar Art. 144 is zoo fataal voor den verzekerde, dat zonder radicale verandering de Wet onuitvoerbaar zalblyken te zyn. Scherp en afdoende is in het praeadvies op dit belangryk punt gewezen. Art. 150, 8ub. 1. De Afdeeling Alkmaar en O. meent dat, waar de Wet in bepaalde gevallen ziekenhuisverpleging verplicht stelt, de Regeering behoort, öf zorg te dragen dat alle ziekenhuizen aan zekere minimum-eischen voldoen, öf de ziekenhuizen aan te wyzen, waar deze verpleging moet geschieden. De Afdeeling De Yecht en O. kan zich met dit artikel vereenigen. Art 150, sub. 2, 3 en 4. De Afdeeling Alkmaar en O. constateert dat by het bepaalde, sub. 2 en 3, niet is aangegeven te wiens beoordeeling deze feiten zyn; zy moeten luiden: 2e. als de behandelde geneesheer oordeelt dat de gedragingen van patiënt in stryd zyn met zijn voorschriften; 3e. als de behandelende geneesheer of het Bestuur der kas oordeelt dat de toestand of houding van patiënt observatie noodig maakt. Sub. 4 kan vervallen, maar aan dit artikel behoort te worden toegevoegd een alinea betreffende het recht van beroep van den patiënt voor deze gevallen. Deze punten zyn alleen uitvoerbaar, als het bestuur der kas is samengesteld, zooals in art. 53, sub. 1 is aangegeven. Art. 150, sub. 4. De Afdeeling Tiel stelt voor tusschen de woorden „het bestuur der ziekenkas, waarby hij verzekerd is" en „zulks gelast" in te voegen de woorden: „den behandelenden medicus gehoord". Deze Afdeeling wenscht in de laatste zinsnede te doen vervallen de woorden: „twee derden van". Art. 150, sub. 1, 2, 3 en 4. De Afdeeling Alkmaar en O. acht het noodzakelyk dat in de sub. 1, 2, 3 en 4 genoemde gevallen den patiënt het recht van beroep dient te worden toegekend. Deze punten zyn alleen uitvoerbaar, indien het Bestuur der ziekenkas is saamgesteld uit vertegenwoordigers der medici, der apothekers, der verzekerden en der werkgevers, in gelijk aantal, onder voorzitterschap, zooals reeds is aangegeven, van een directeur-ambtenaar of een directeur-notabele. De Afdeeling Gorinchem en O. wyst er op, dat in het Ontwerp geen strafbepaling tegen het niet opvolgen van dit gebod voorkomt. De Afdeeling Zntphen en O. oordeelt dat het bepaalde in dit artikel (Art. 150), Staatscontrole op de bedoelde inrichtingen noodig maakt, en zjj mist noode daaromtrent een bepaling in de "Wet. Art. 150-155. De Afdeeling Zeeuwseh-Ylaanderen W.-D. wenscht dat, indien die opneming en dat onderzoek noodig z\jn voor patiënten, deze althans hun niet kunnen schaden. Deze toevoeging ter voorkoming, dat erkende kassen door. middel van gedwongen opneming of herhaald onderzoek een ongewenschte drang op patiënten zouden kunnen uitoefenen. Art. 157. De Afdeeling Alkmaar en O. merkt op dat hierbij vergeten is te bepalen wat er geschieden moet, als de consulent of consulenten de klachten wel gegrond bevinden. Alsdan behoort de verdere behandeling zoo mogelyk aan een ander, aan de ziekenkas verbonden medicus, te worden opgedragen. De Afdeeling Arnhem gaat met het Hoofdbestuur mede en wenscht dat in de Wet worde opgenomen de derde mogelijkheid, nl. dat de aangewezen deskundigen de bezwaren tegen de behandeling van den behandelenden geneesheer gegrond achten. Toch zal het in zulk een geval zeer moeilijk gaan den medicus te dwingen, de behandelingswijze van zyn patiënt te veranderen, indien hij door de deskundigen niet overtuigd is geworden van zijn dwaling. Bij niet voorziening zullen zeer onaangename toestanden ontstaan. Alleen bij opneming in de wet van de vrije artsenkeuze kan dat alles voorkomen worden. De Afdeeling Deventer en O. is van oordeel, dat moet worden aangegeven hoe te handelen, indien de aangewezen deskundigen de bezwaren van den verzekerde gegrond achten. De Afdeeling Gorinchem en Ö. wijst er op, dat in het tegenovergestelde geval de wet niet voorziet. De Afdeeling Oldambt vindt dat het artikel goed is geregeld en te groote zucht naar verandering in bedwang houdt. De Afdeeling Zutphen vereenigt zich volkomen met de opmerking in het praeadvies van het Hoofdbestuur op art. 116 van het vóór-Ontwerp voorkomende op blz. 23 onder en 24 boven. Art. 158. De Afdeeling Alkmaar en O. merkt op dat hier niet is aangegeven wie in eerste instantie de onbehoorlijke gedraging constateeren moet, terwijl ook hier een recht op beroep behoort te zijn geregeld. Bovendien wordt gemist de omschrijving wat „met onbehoorlijk gedrag" in den zin van de Wet wordt bedoeld. De Afdeeling Gorinchem en O. vindt dit „naar behooren" een uitdrukking van zoo rekbare beteekenis, dat zij niet begrijpt dat de door het Hoofdbestuur voorgestelde wijzigingen niet door den Minister overgenomen zijn. De Afdeeling Oldambt keurt de opmerking van het Hoofdbestuur goed. De Afdeeling Utrecht acht de gewenschte omschryving van het onbehoorlijk gedrag gevaarlijk; het is ondoenlijk alle mogelijkheden van onbehoorlijk gedrag in de Wet vast te leggen; allèèn door een niet al te scherp omschreven begrip, zooals „onbehoorlijk gedrag" op te nemen, zal het mogelyk zyn het art. toe te passen. Art. 159a, De Afdeeling Alkmaar en O. vindt dat deze bepaling onbillijk is, daar op deze wijze het intreden van den partus vóór het natuurlijk einde, een omstandigheid dus geheel onafhankelijk van den wil van de vrouw, met inhouden van schadeloosstelling wordt gestraft. Bovendien onbillijk, omdat een werkman, die voor die fatale 180 dagen los arbeider was, maar verzekerd in een fonds voor verloskundige hulp van zijn vrouw, door het gedwongen toetreden tot de officiëele kas nu die hulp niet meer zou kunnen verkrijgen. De Afdeeling Deventer acht de uitsluiting van het recht op schadeloosstelling wegens kraam, indien de vrouw niet de laatste 180 dagen verzekerd is geweest, inhumaan. Alle gevolgen van zwangerschap dienen te worden schadeloos gesteld. De Afdeeling Njjmegen en O. wenscht dezen termijn bekort te zien tot 200 dagen, omdat vrouwen, die zwaar werk verrichten, dikwijls vroegtijdig bevallen en daardoor uitgesloten zouden zijn. De Afdeeling de Vecht en O. gaat niet mede met de beschouwingen van het H. B. S. waarbij dit tegen het oude artikel 180 bezwaren maakt. De reden, dat wegens niet ten volle 180 dagen verzekerd geweest zijn der kraamvrouw schadeloosstelling vervalt, wanneer dit getal dagen niet direkt aan de bevalling voorafgegaan is, komt billijk voor met het oog op het hieromtrent in de Memorie van Toelichting besprokene. Art. 1596. De Afdeeling Alkmaar en O. vindt dit een ten deele overbodige alinea. Tot aan de veroordeeling wordt dus hulp verleend, daarna niet meer, maar dan is die niet meer noodig, daar dan de geneeskundige dienst bij de gevangenissen die taak moet overnemen. De beperking, hier bedoeld, moet alleen betrekking hebben op ziekengeld. De Afdeeling Deventer en O. acht de uitsluiting van het recht op schadeloosstelling wegens ziekte, welke het gevolg is van herhaald misbruik maken van sterken drank, eveneens niet gemotiveerd; zij wijst hierbij o.a. op het feit, dat vele vormen van krankzinnigheid enz. zich het eeist openbaren in drankzucht. Waarom moeten aan deze moreel zwakken de hulp ontzegd worden. Hierdoor wordt juist het optreden tegen de drankzucht bemoeilijkt. Bovendien is het zeer moeilijk uit te maken waar drankzucht als aetiologisch moment aanwezig is en komt men in botsing met het ambtsgeheim. De Afdeeling Utrecht voelt zoozeer het in de Memorie van Toelichting geoppende bezwaar, dat n.1. de vrouw, ten einde bij haar bevalling schadeloosstelling te ontvangen, zich korten tijd vóói de bevalling tijdelijk in vasten loondienst zal kunnen begeven, dat zij meent dat deze bepaling niet in de Wet kan worden gemist. De Afdeeling de Yecht en O. meent dat verdere regeling dient getroffen te worden omtrent het verliezen van recht op schadeloosstelling wegens een ziekte, opgedaan bij deelnemen aan een misdrijf. Niet is vermeld wie aan de medici honorarium zal betalen voor hulp aan deze verzekerden verleend, tusschen het plegen van het misdrijf en hun veroordeeling. Dit belang springt in het oog, wanneer men let op mogelijke verwondingen, bij poging tot misdrijf opgedaan. De Afdeeling Walcheren acht het begrip: deelneming aan misdrijf zoo rekbaar, dat zelfs heel kleine vergrijpen daaronder vallen. Art. 159 c. De Afdeeling Alkmaar en O. meent dat dit een bepaling is, alleen uit te voeren, wanneer het hier bedoelde verband wordt geconstateerd door den medicus. Medisch-ethisch foutief, daar, zóó de geneesheer optreedt als politieagent van de kas, en bijna altijd onuitvoerbaar, omdat het verband in rechten niet te bewijzen is. Deze bepaling moet als onchristelijk worden veroordeeld. De Afdeeling Amsterdam nam in haar Buitengewone Vergadering van 30 Juni met algemeene stemmen de volgende motie aan: „De Geneeskundige Kring spreekt als haar overtuiging uit, dat ook de uitsluiting wegens een ziekte, welke het gevolg is van het herhaald misbruik maken van sterken drank — bedoeld in Art. 159 van het Ontwerp Ziekteverzekeringswet 1905 — behoort te vervallen, en dat het wenscheljjk is, dat hierop nog eens duidelijk door het Hoofdbestuur worde gewezen". De Afdeeling Dordrecht en O. is van oordeel, dat gevallen ten gevolge van drankzucht geen behandeling zouden krijgen, uit de Wet behoort te vervallen. De Afdeeling Friesland wenscht de bepaling, dat ziekte, welke een gevolg is van misbruik maken van sterken drank, de aanspraak op ziekengeld doet verlieren, te laten vervallen. De Afdeeling Gorinchem en O. wijst er op, dat het herhaald misbruik maken van sterken drank in vele gevallen niet anders dan een symptoom is van een pathologische geestestoestand, waarbij nog komt dat het inhouden van ziekengeld (dus niet van geneeskundige behandeling) vooral drukt op het gezin, dat toch geheel onschuldig aan de oorzaak van de ziekte is. De uitsluitingtoets is dan tegenover den patiënt op medische gronden evenmin verdedigbaar als op billjjkheidsgronden tegenover het gezin. De Afdeeling 's Gravenhage en O. constateert met genoegen dat de oorspronkelijke bepaling, waarbij de verzekerde werd uitgesloten van het recht op schadeloosstelling by een ziekte, die het gevolg is van herhaald misbruik van sterken drank of van ontucht, is vervallen. Tegen de bepaling in het gewijzigde Ontwerp, dat geen ziekengeld zal worden uitgekeerd bij ziekte, die het gevolg is van het herhaald misbruik maken van sterken drank, bestaan bij de Afdeeling ook nog bezwaren. In de eerste plaats moet niet uit het oog verloren worden, dat de drankzucht zelf als een ziekelijke afwijking beschouwd moet worden. In de tweede plaats kan van een dergelijke bepaling als preventief middel van drankbestrijding weinig effect verwacht worden. En -ten slotte kan de toepassing van deze wetsbepaling tot veel moeilijkheden aanleiding geven bij de beoordeeling van de vraag in hoeverre een bestaande ziekte al of niet als het gevolg van herhaald misbruik maken van sterken drank moet beschouwd worden. Daarom zou zij deze bepaling liever uit het Ontwerp zien verdwijnen. De Afdeeling 's Hertogenbosch en O. meent dat de aanspraak op ziekengeld niet mag vervallen wegens een ziekte, welke het gevolg is van herhaald misbruik maken van sterken drank. De Afdeeling Njjmegen en O. wenscht deze bepaling te zien vervallen, omdat iemand, vroeger alcoholist geweest zijnde, na verbetering van leefwijze, toch wel een ziekte kan hebben, die het gevolg is van het vroegere alcoholmisbruik. De Afdeeling Oldambt vereenigt zich met de beschouwingen van het Hoofdbestuur en meent dat ook aan hen, die lijden door drankmisbruik, ziekengeld moet worden uitgekeerd. De Afdeeling Tiel acht opheffing der uitsluiting van alcoholisten, benevens duidelijke voorschriften omtrent de behandeling van geverbaliseerden, resp. veroordeelden of gevonnisten noodig. De Afdeeling de Vecht en Omstreken verklaart: Dit artikel mist onze sympathie, niet alleen wegens een mogelijk conflict met het ambtsgeheim, doch ook al, omdat er slechts weinig ziekten zijn, waar met zekerheid dit aetiologisch moment als uitsluitende ziekteoorzaak kan vastgesteld worden. De Afdeeling Walcheren acht de uitsluiting geheel verkeerd. Drankzucht is geen zonde, maar ziekte, en hoe eerder de Wetgever dit aanneemt, des te gelukkiger voor de samenleving. 6 De Afdeeling West-Friesland heeft met groote verwondering gelezen de opinie van het Hoofdbestuur ten opzichte van deze uitsluiting en verwijst naar het door een harer leden daaromtrent gepubliceerde in het -Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, van 8 April 1905 waarmede z\j volkomen accoord gaat. ' De Afdeeling Zaanland betreurt de niet-uitkeering van ziekengeld b\j alcoholisten. De afdeeling Zwolle en O. is van oordeel, dat de laatste alinea van art. 159 onhoudbaar is. Het is niet alleen inhumaan en onverstandig om personen, die ziek zijn ten gevolge van chronisch alcoholisme, zonder steun te laten, maar in de praktijk zal die bepaling toch meestal een doode letter blijven, want het medisch geheim gebiedt den medicus stilzwijgen, en het zal hem bovendien dikwijls moeilijk vallen een absoluut zeker oordeel te vellen over het aetiologisch verband, nog daargelaten, dat achter den zieken alcoholist zyn gezin staat en dit mede getroffen wordt. De afdeeling Zntphen en O. zegt dat de laatste alinea van art. 159 niet gehandhaafd kan blyven, onder meer redenen, omdat schending van het medisch ambtsgeheim alleen de uitvoering van deze bepaling mogelijk maakt. Art. 159, a, b en c. De afdeeling Arnhem gaat geheel met het Hoofdbestuur mede. Art 183. De afdeeling Arnhem is het in alle onderdeelen met het Hoofdbestuur eens. De afdeeling Deventer en O. kan zich geheel vereenigen met het voorstel van het Hoofdbestuur om hier de regeling der vrije artsenkeuze in te lasschen, met dien verstande, dat ieder in Nederland bevoegd geneeskundige, die zich aan de Statuten onderwerpt, zich kan laten inschrijven. De afdeeling Oldambt onderschrijft het gevoelen van het Hoofdbestuur, aldus verstaan, dat een geneesheer zich niet alleen mag verbinden bij de districtsziekenkas, in welks gebied hij gevestigd is, maar ook bij een naburige zulks in verband met de tot dusver nog niet geregelde vaststelling der grenzen van ieders gebied ten plattelande. Art. 164, alinea B. De afdeeling Walcheren acht dat subsidieering van Rijkswege, voornamelijk bij onmacht om de premie te betalen, de goede werking der Wet zal bevorderen. De termijn van uitkeering van het begrafenisgeld, dertig dagen, te rekenen van den dag der begrafenis, is te lang. De uitkeering dient zoo spoedig mogelijk te geschieden, omdat de begrafeniskosten gewoonlijk è, contant voldaan worden. HOOFDSTUK V. Van het opbrengen der voor de Verzekering benoodigde middelen. 1 • Algemeene Beschouwing over §1: Algemeene bepaling. De Afdeeling Amsterdam geeft de volgende beschouwingen, waarbij zy uitdrukkelijk op den voorgrond stelt dat zy in haar berekening het honorarium van medicus en apotheker gelaten heeft, zooals het thans is, en met opzet dit niet heeft verhoogd — alhoewel die verhooging volgens de eenparige meening der leden een noodzakelijke eisch van den tyd is — om het verwijt te ontgaan, dat zij hierbij voor eigen materiëele belangen zou strijden. Ook is om dezelfde motieven het honorarium, voor specialistische behandeling uitgetrokken, veel te laag gesteld. De Afdeeling heeft gemeend het tarief, zooals dit op het einde der algemeene beschouwingen in de Memorie van Toelichting is gepubliceerd, binnen den kring van haar beschouwingen te moeten trekken, te meer wijl in het praeadvies van het Hoofdbestuur der Ned. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst hieromtrent niets vermeld kon worden. De Afdeeling is van meening, dat een groot aantal loonklassen toejuiching verdient, omdat het daardoor mogelijk zal worden het loon van de verzekeringsplichtigen zoo dicht mogelijk te naderen; dat in ieder district 10 loonklassen zullenblykennoodig te zijn, valt te betwijfelen. De beoordeeling hiervan behoort echter niet tot haar competentie. Ook is de Afdeeling zeer ingenomen met de verdeeling in gevarenklassen; werd dit toch nagelaten, dan zouden spoedig beroepsgenooten, wier arbeid voor de gezondheid zeer weinig nadeel aanbiedt, door hun werkgevers genoopt worden zich voor een lagere premie bij de ziekenkas hunner organisatie aan te sluiten, dan dit by de districtsziekenkas mogelijk zou zijn; aan deze zouden daardoor de hoogere risico's worden toegewezen. Vooral nu afzonderlijk met de gezinsverzekering rekening is gehouden, acht de Afdeeling het juist gezien, dat men het tarief niet uitsluitend evenredig met het dagloon heeft doen zijn. Verder beschouwt de Afdeeling het als een niet te miskennen voordeel, dat met den leeftyd van den verzekeringsplichtige geen rekening is gehouden. De kansen voor den bejaarden, buiten werk geraakten werkman, om opnieuw een patroon te vinden, thans reeds klein, zouden door een tarief, waarvan de premie met den leeftyd rekening hield, nog geringer worden. Minder ingenomen echter is de Afdeeling met art. 173; daarin toch wordt bepaald, dat niet met het werkelijk verdiende loon rekening wordt gehouden, maar met het gemiddelde van het loon van een bepaald beroep op een bepaalde plaats. Wordt bijvoorbeeld voor Amsterdam aangenomen, dat de sigarenmakers gemiddeld ƒ2.— per dag verdienen, dan worden zij allen in de 7de loonklassse geplaatst. De oude en niet meer vlugge, de langzame of trage werkman, die gemiddeld niet meer dan ƒ7.— per week kan verdienen, zal in geval van ziekte, die hem belet te arbeiden, ƒ 8.40 ziekengeld bekomen; een dergelyke premie op het ziek zijn zal de simulatie zeer sterk in de hand werken. Daar dit Wetsontwerp, blijkens art. 146 tegen simulatie wil waken, komt het de Afdeeling gewenscht voor, dat ieder werkman geplaatst worde in de loonklasse zijner werkelijke verdienste. Nog zal art 178 tot den volgenden misstond aanleiding geven. Wanneer bijv. in een industrie de loonen van de werklieden zeer uiteenloopen, zooals dit in de diamantindustrie het geval u, en b,v. aangenomen wordt, dat het gemiddelde dagloon van den diamantslijper , u!8' Z" dwmant8ltiPera in de 9« loon klasse moeten verzekerd worden; het •*' ™ den hard z MZ,geneesheeren i8 Uitïetaald /"2,242.71 Of/1.44 per persoon per jaar, zegge globaal voor 1 Hd gerekend"6' " °Tereenkomt mot het ™>nnale ƒ 2 per lid en 8 kinderen Geneeem,Melen. - Aan apothekers is uitbetaald ƒ 168,901.58 of f 1.71 per persoon zegge globaal ƒ 1.75 per persoon per jaar. persoon, Geneeskundige hulp, door specialisten te verleenen. - DeAfdeeling is van oordeel dat van nu af aan de specialisten gehonoreerd dienen te worden met een bedrag, dat ongeveer overeenkomt met hetgeen de overige medici voor hun arbeid bekomen, b.v. ƒ250 per jaar voor elk ochtend- of middagspreekuur, per week. De ondervinding heeft nu geleerd, dat voor ongeveer 100.000 personen noodig zijnvoor oogheelkunde. . „ s c *uuuo spreekuren f ggoo „ huidziekten 6 , n , * fj n 150U „ oorheelkunde . o ... » f) 500 „ vrouwenziekten 0 . . ^ * » „ 500 „ zenuwziekten 2 500 „ geslachtsziekten 9 " " .. » „ 500 „ orthopaedie en massage # 100Q f 7000 Voor speciale geneeskundige behandeling dos 7 cent per persoon per jaar. Tandheelkundige hulp. - De tandheelkundige hulp dient grondig verbeterd, en men mag gerust aannemen, dat een behoorlijke tandheelkundige hulp voor niet minder dan ƒ 7600 voor een bevolkingsgroep van 100.000 personen te verkrijgen is, d.i. 7,5 cent per persoon, per jaar. * ftwZT'T"' brilUn' ~ B'ikenS bet laatste A.Z.A. hiervoor rrr me" za'b« de uitbreidin8. hieraan zal moeten worden gegeven, op /3500 moeten ïekenen, dus 3.5 cent per persoon, per jaar. W„1 ÏÏT* mel T Woratorium- - VoOT het onderzoek van pathologische producten zal wel bhjken noodig te zijn, dat een contract met een of ander laboratorium gesloten worde De Afdeeling schat de daarvoor benoodigde som op ƒ 2000 per jaar,d.i. 2 cent per persoon per jaar. ' Wijkverpleging. - Daar de ondervinding geleerd heeft dat de wijkverpleging zoo bii uitstek geschikt is voor de ziekenfondspraktijk, mag zij in een goed ingericht ziekenfonds "'ev .,meer ontbreken- haar wijkverpleging voorziet de stad in de behoeften van een geeft dZvooT; 2;ZgeVe0r ^ 8eaCba' ^ 10°-000 ^ra°Den ^ stad noodfez^66"118 rek8nt daar°m d#t V0OT W"kVCrpleging 25 Per Persoon per jaar zal d. ™°skundige hulp: ~ Het aantal geboorten bedraagt hier ter stede ongeveer 80 op de 1000 inwoners per jaar. y Aannemende dat voor iedere verlossing, door een vroedvrouw geleid, / 7 wordt betaald dan is voor 1000 personen ƒ 210 noodig, dus 21 cent per persoon per jjar. ' Begrafenisgeld voor doodgeboren kinderen. - Op 510.000 inwoners kwamen voor 736 doodgeboren kinderen, d. 1.5 op 1000 inwoners. Het wetsontwerp verplicht in Art. 140, BS daarvoor ƒ 3 begrafenisgeld te geven, d. i. 0,45 cent, rond 0,5 cent per persoon per jaar. Op een ernstig euvel acht de Afdeeling zich verplicht de aandacht te vestigen. Art. 140 B bepaalt, dat de ongehuwde vrouw geen recht heeft op verloskundige hulp, noch op uitkeering wanneer zjj verzekeringsplichtige is. Hierdoor wordt de abortus provocatus zeker niet verminderd. Al de tot nu toe genoemde kosten zyn voor ieder persoon dezelfde, onverschillig of zij verzekeringsplichtig zyn of mede-verzekerden, ook onafhankelijk van de loonklasse. Dit is niet meer het geval voor de Begrafenügelden. Art. 140c bepaalt dat onder de 5 jaar geen begrafenisgeld wordt Uitgereikt. De sterfte onder de 5 jaar is ruim 6 op de 1000 inwoners; daar de totale sterfte 16.7 op de 1000 inwoners is, kan men aannemen dat jaarlijks 1 % van de bevolking boven de 5 jaar sterft. De sterfte tusschen de 5 en 19 is zeer onbeduidend: voor jongens 2.8 %, voor meisjes 3.1 % van de totale sterfte; voor de berekening van de begrafeniskosten mogen dus de uitgaven, voortvloeiende uit Art. 140 C c en d, dat is de uitkeering by overlyden tusschen 7. en 12 en tusschen 5 en 7 jaar, verwaarloosd worden. De uitkeering by overlijden zal dus voor verzekeringsplichtigen moeten bedragen minstens 50 gulden, of 30 maal het dagloon. Tot en met de 6° loonklasse zal dus jaarlijks voor 100 personen ƒ50.- begrafeniskosten noodig zyn, d.i. ƒ0.50 per persoon; in de volgende loonklasse 30 maal het dagloon gedeeld door 100, dus in de 7® loonklasse ƒ0.60, in de 8e ƒ0.75, in de 9* ƒ0.90 en in de 10e ƒ 1.08 per persoon per jaar. Voor medeverzekerden bedraagt het begrafenisgeld 20 maal het dagloon, doch minstens 25 gulden. In de eerste viif loonklassen is dus het begrafenisgeld 25 cent per persoon, in de 20 ^ 50 volgende 20 maal het dagloon, gedeeld door 100, dus in de 6e loonklasse 1QQ ' d. i. 30 cent, in de 7e 40 cent, in de 8e ƒ0.50, in de 9e ƒ0.60 en in de 10e ƒ 0.72 per persoon per jaar. Thans komt men tot de voornaamste uitgaven, tot de ziekengelden: 70 % van het dagloon. Het zou uitermate gevaarlijk zijn af te gaan op de ondervinding, die hier ter stede is opgedaan in de Afdeeling B. van A. Z. A. Gemiddeld Aantal m leden Duur der Ziektedagen. ledental. ziektegevallen. ziektegevallen. 189 9 3133 888 28.3 34.6 9.74 190 0 3192 943 29.5 34.5 10.35 190 1 3225 837 25.9 36.66 9.22 1902. 3365 903 26.8 32.87 8.87 1903 3417 858 25.1 35.38 8.53 „Allgemeine Ortskrankenkasse gewerblicher Arbeiter u. Arbeiterinnen Berlijn. Gemiddeld Aantal Q 1Q() leden Duur der ziektedagen. ledental. ziektegevallen. ziektegevallen. » . [ mannen. . . 32101 14749 45.9 23.78 10.93 1900 | yrouwen. . . 25787 11451 44.4 25.31 11.24 ( mannen . . • 31511 14056 44.6 26.34 11.75 1901 | yrouwen. . . 25943 12221 47.1 29.79 14.03 l mannen. . . 32857 14245 43.4 25.73 11.16 1902 i vrouwen. . . 34670 16256 46.9 26.97 12.65 ( mannen . . . 34548 14646 42.4 24.41 10.35 1903 I vrouwen. . . 37186 18868 50.7 28.17 14.29 i 100 HL t-IÜf / f »0rtskrankenk»8»" «net A.Z.A. blijkt: 1« dat hier ter stede op 00 leden steeds minder dan 80 ziektegevallen voorkomen en in Berlün steeds meer dan 40: dat de duur van ieder ziektegeval bier langer is dan in Berlijn: 8» dat in A.Z.A. ongeveer 2 ziektedagen per lid en per jaar minder voorkomen dan in Berlijn. Dezelfde ervaring, die men in Berlijn heeft opgedaan, heeft men ook elders in Duitschland verkregen. Nog sohriller springen deze verschillen in het oog, wanneer men bedenkt dat in 1'z a' J„T W°r3 verlossingen. handeling. Dagpremie O ^ o o'Ü1!^ 0,50 1,75 1'68V» °-40 8*25 ' 2.32 0,50 2 3-917» 0.50 3.50 1.57 0.40 9 881/ 2 78 ï» l !•«% °-6° *•«> '•«■/, 0.40 j n:^* 1:11 4 3.91% 0.50 6.30 1.88 0.40 12.49V 8 62 •10 6 3.91% 0.50 7.70 1.28% 0.40 18.»'* 8 88 1-60 6 8.91% 0.50 10.50 1.10 0.40 16.41% 4 62 «•- 7 8.91V, 0.60 14.- 0.86% 0.40 19.78 5« 2.50 8 8.91'/, 0.75 17.50 0.68'/, 0.40 28.20 6.54 ' 9 8.91'/, 0.90 21.— 0.40 0.40 26.61 V. 7 50 10 S-91% 1-08 25.20 0.12 0.40 80.71% 8.65 VOOR DE MEDEVERZEKERDEN (1.36 per persoon) 1 g Geneeskundige Gemiddeld « behandeling plus Begrafenis- Jaarpremie loon a Gasthuisverpleging kosten. oosten van gedeeld door 0 en verlossingen. beheer. 355 ±-| Jaarpremie. Dagpremie. 1 7-77'''> °-Sé 0.54% 8.66 2.44 °-®° 2 7-77% 0.84 0.54% 8.66 2.44 , 3 . 7-771/2 0.34 0.54% 8.66 2 44 9'99 4 7-77% 0.34 0.54% 8.66 tu 9-10 6 7>77'/s 0.84 0.547a 8.66 2 44 '-60 * l?%> 0A0''> ■"'/> 8-721/. 2^6 ï'rö l l'V2' 0U 8"86 2-«° 1° 8 7-77/« . 0.67% 0.54% 8.99% 2.53 9 7* 77Vs 0.81 0.54% 9.13 2.57 3.60 10 7.77% 0.97 0.54% 9.29 2.62 Gemiddeld I "1 lont, Loonklasse. 6 ' in centen voor Tarief van het l00n- Yerzekerings- gezins- TofcaaL ontwerp. plichtige. verzekering. 0-25 1 2.32 2.44 4.76 3.- 2 2"78 2-« 5.22 8.4 9,79 8 8-15 2.44 5.59 3.75 °-90 é 3-52 2.44 5.96 4.1 J-l9 6 8.88 2.44 6.32 4.45 1-B0 6 4.62 2.46 7.08 5.3 'l B"57 2.50 8.07 6.25 2-5° 8 6.54 2.53 9.07 7.25 8-- 9 7.50 2.57 10.07 8.26 8-60 1° 8.65 2.62 11.17 9,4 VOOR DEN VERZEKERINGSPLICHTIGE. Uit bovenstaande tabellen blykt dat de dagpremie, zelfs wanneer het honorarium van geneesheeren en apothekers onveranderd blyft, ongeveer 2 centen te laag is. De Afdeeling Dordrecht en O. is van gevoelens, dat de premie van de ziekenkassen ten volle door de verzekerden zelf betaald moet worden. n„ Afdeeling 'seravMbage «n O. acht het onbillijk en ongewenecht, dat de premie gelijk wordt gesteld voor ongehnwden en gehuwden met of zonder kinderen. Op wgziging daarvan moet worden aangedrongen. De Afdeeling >. Hertogenboech e. O. is van oordeel, dat er geen bezwaar bestaat om een relatief grootere premie voor kinderlooze gezinnen en ongehnwden te doen betalen. De Tiel acht het noodig de premies zoodanig te wijzigen, dat zij in overeen¬ stemming zijn met de contributies van de goed ingerichte verzekeringsinstellingen van thans. De Afdeeling de Yeeht en O. heeft, wat de regeling der premiebetaling aangaat, nauwkeurig nagegaan hoe groot de premie zal zijn in de verschillende loonen . Zij heeft den indruk gekregen ook ua de vergelijking met de premin van A. Z. A. dat het voorloopig tarief minstens 50 % te laag is. De Afdeeling Waleheren betoogt dat, wijl een der uitgaven dezelfde blijven, de premies proceXX stTrk zullen uiteenloopen; het denkbeeld is door haar geopperd om m de wet op te nemen een subsidie van rijkswege voor de dne laagste klassen, door minderen welstand vaak elke premiebetaling te zwaar zal vallen ^ zijn als normaal te beschouwen voor arbeid van vrouwen op het platteland, die 5.2 /M van haar loon hebben af te dragen. De Afdeeling Zwolle en O. wijst er op, dat in het Ontwerp landbouw-ongevallenverzekering wordt voorgesteld de premie te doen bepalen door een Commissie van aanslag In vS waarom dat ook niet zou kunnen geschieden voor de ziekte-verzekenng. Deze LSe r tevens rekening kunnen houden met de aanwezighe^ van chromsche of ^nte ziekten- de kwestie der invaliditeit, tijdelijk kunnen geregeld worden tot de ZMitotewë; zelf de zaak overneemt. Verder acht zij het billijk, dat gehuwden en ongehnwden dezelfde premie betalen; dit is met slechts 1 stem meerderheid inhaal vergadering aangenomen. De Afdeeling Zutpheu en O. wenscht dat waarborgen geschapen ^en dat hrt tórf der erkende ziektekassen en ondernemers-ziekenkassen met lager ze dan dat ziektekassen. Art. 191. De Afdeeling Arnhem acht het wenschel«k, dat nogmaals door het Hoofdbestuur^worde aangedrongen op bet blijven voortbetalen bij ziekte door den verzekerde van %, der door hem betaalde premie. Bij epidemiêen zou de flnantièele regeling grootelijks loopen, wanneer in art. 191 daaromtrent niet wordt voorzien. § 2. Van de middelen der erkende, ziekenkassen. Art. 193. De Afdeeling en O. meent dat het vrijlaten van de tarieven der erkende groot gevaar levert voor unfaire concurrentie, die direkt op niemand an ers dan oH^ en apothekers kan drukken, en die indirekt in veel gevallen een mindere qualiteit hulp voor de verzekerden met zich zal brengen. § 3. Van de middelen der districts-ziekenkassen. De Afdeeling Yecht en O. herinnert er aan, dat het minimum gebied van de dist ƒ tsziekenkas, dat 5000 inwoners bevat, uit een administratief oogpunt en wa e os en veel te klein is. Hierbij zouden 200 verzekeringsplichtigen verzekerd zijn. Wann Ie verzekerden allen rekent op 2 gld. dagloou en te behooren tot de gemiddelde gevarenklasse, dan zou een dergelijke districts-ziekenkas nog geen ƒ 4400- per jaai aan pre ontvangen. Commentaar overbodig. VOOR DEN VERZEKERINGSPLICHTIGE. Gemiddeld I Jaa^ermie Begrafenis- Jaarpremie Kosten 'jaarpremie loon ? geneeskundige kosten g ziekenhuis- yan T .qq, j gedeeld J b?e?losskilnen Jaarpremie Jaarpremie Je\ beheer. ' door 355 = £ verlossingen. handeling. Dagpremie 0.25 1 3.91% 0.50 1.75 1.68% 0.40 8.25 ' 2.32 0.50 2 3.91% 0.50 3.50 1.57 0.40 9.881/ 2 78 0.70 3 3.91% 0.50 4.90 1.47% 0.40 11.19 sis 0.90 4 3.91% 0.50 6.30 1.38 0.40 12.49% 3 52 .10 6 3.91V, 0.50 7.70 j 1.28»/, 0.40 18.803 «8 ' 6 3.91% 0.50 10.50 1.10 0.40 16.41 V» 4.62 7 3"91Vs 0.60 14.- 0.86% 0.40 19.78 557 2.50 8 3.91% 0.75 17.50 0.63% 0.40 23.20 6.54 Q0o .O o'olw ?*9° 21'~ 0*40 0-40 26-61V» 7.50 3.91/2 I 1.08 25.20 0.12 0.40 30.71% 8.65 V00R M MEDEVERZEKERDEN (1.36 per oersoorrt — =====s^= ^ — / § Geneeskundige Gemiddeld ^5 behandeling plus Begrafenis- Jaarpremie loon. 0 Gasthuisverpleging kosten. oosten van Tn<.-nl gedeeld door g en verlossingen. beheer. 355 £ JaalTren"l!- Jaarpremie. Dagpremie. 1 7-77'''' °-34 °-54% 8.66 2.44 ® 2 7"77Vs 0-34 | 0.64'/! 8.66 2 44 "•!? ° 7'77V> »•«* . 0.54% 8.66 2 ^4 4 7.77V, 0.34 0.54% 8.66 2.44 •10 6 7-77'/2 0.34 0.54'/, 8.66 2.44 l 6 7-77'/> 0.40'/, 0.54'/, 8.72% 2.46 2.- 7 7.77% 0.54 0.54% 8.86 2.50 2.50 8 7.77% 0.67% 0.54% 8.99% 2.58 S'~ 9 7 • 77V» 0.81 0.54% 9.13 2.57 3.60 10 7.77 % 0.97 0.54% 9.29 2.62 Gemiddeld • Dagfremie I I lnnn Loonklasse. ' in centen voor Tarief van het l00n- Yerzekerings- gezins- TotaaL ontwerp. plichtige. verzekering. °-25 1 2.32 2.44 4.76 3 _ °-50 2 2.78 2.44 5.22 3.'4 J?'™ f 3'15 2,44 5'59 3'75 °-90 4 3.52 2.44 5.96 4.1 5 3*88 2-44 6.32 4.45 'b0 6 4*62 2.46 7.08 5.3 -7 5'57 2.50 8.07 6.25 2,50 8 6-54 2.53 9.07 7.25 3-~ 9 7*50 2.57 10.07 8.26 3,60 10 8.65 2.62 11.17 gA Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de dagpremie, zelfs wanneer het honorarium van geneesheeren en apothekers onveranderd blijft, ongeveer 2 centen te laag is. De Afdeeling Dordrecht en O. is van gevoelens, dat de premie van de ziekenkassen ten volle door de verzekerden zelf betaald moet worden. De Afdeeling 'z Grarenhage en O. acht het onbillijk en ongewenscht, dat de premie gelüt^ wordt, gesteld veor ongehuwden en gehnwden met of zonder kinderen. Op w^gmg daarvan moet worden aan gedrongen. , De Afdeeling '„Hertogenhof en 0. ie van oordeel, dat er geen bezwaar bestaat om een relatief grootere premie voor kinderlooze gezinnen en ongehuwden te doen betalen. De Afdeeling Hel acht het noodig de premies zoodanig te wijzigen, dat zij in overeenJ^ï met de oontribnties van de goed ingerichte verzekeringsinstellmgen van thans. De Afdeeling de Yecht en O. heeft, wat de regeling der premiebetaling aangaat, nauwkeurig nagegaan hoe groot de premie zal zijn in de verschillende loonen on gevarenklaaseiL Zij heeft den indruk gekregen ook na de vergelijking met de premiên van A. Z. A. dat voorloopig tarief minstens 50 % te laaS is* De Afdeeling Walcheren betoogt dat, wijl een der uitgaven dezelfde blijven, de premies nroce^X aterk zullen niteenloopen-, het denkbeeld is door haar geopperd om m de wet op te nemen een subsidie van rijkswege voor de drie laagste klassen, d»°r minderen welstand vaak elke premiebetaling te zwaar zal vallen Tï V vL zijn als normaal te beschouwen voor arbeid van vrouwen op bet platteland, die 5.2 /M haar loon hebben af te dragen. De Afdeeling Zwolle en O. wijst er op, dat in het Ontwerp landbouw-ongevallenverzekering wordt voorgesteld de premie te doen bepalen door een Commissie van aanslag, en vrZfc waarom dat ook niet zou kunnen geschieden voor de ziekte-verzekenng. Deze LTS zorT^tevens rekening kunnen honden met de aanwezighcd van chrmsche of ^nte ziekten- de kwestie der invaliditeit, tijdelijk kunnen geregeld worden tot de invaüditeitewet tóf de zaak overneemt. Verder acht zjj het billijk, dat gehnwden en ongehuwden dezelfde premie betalen; dit is met slechts 1 stem meerderheid in baai vergadering aangenomen. De Afdeeling Zntphen en O. wenscht dat waarborgen geschapen wnta^datMMfte erkende ziektekassen en ondernemers-ziekenkassen met lager z« dan dat ziektekassen. Art. 191. De AfdeeUng Arnhem acht het wenschelük, dat nogmaals door het Hoofdbestuur -worde aangedrongen op het blijven voortbetalen bij ziekte door den verzekerde van '/„ der door hem betaalde premie. Bij epidemieën zou de finantiêele regeling groo e vi s loopen, wanneer in art. 191 daaromtrent niet wordt voorzien. § 2. Van de middelen der erkende, ziekenkassen. Art. 193. De Afdeeling Alkmaar en O. meent dat het vrijlaten van de tarieven der erkende groot gevaar levert voor unfaire concurrentie, die direkt op niemand anders dan op medici » apothekers kan drukken, en die indirekt in veel gevallen een mmdero qualiteit hulp voor de verzekerden met zich zal brengen. § 3. Van de middelen der districts-ziekenkassen. De Afdeeling Yecht en O. herinnert er aan, dat het minimum gebied van de districts ziekenkas, dat 5000 inwoners bevat, uit een administratief oogpunt en wat e os> et^ere veel te klein is. Hierbij zouden 200 verzekeringsplichtigen verzekeid zijn. Wann, toe verzekerden allen rekent op 2 gld. dagloon en te behooren tot de gemiddelde gevarenklasse, dan zou een dergelijke districts-ziekenkas nog geen / 4400.- per jaar aan premë ontvangen. Commentaar overbodig. Art. 196. tfd?Un8 Alk""r en w«st « »P. tot voor de districtziekenkas geen rekening wordt gehouden met de grootte van het gezin; dit ia een fout, die flnantiêel zoo zeer zal drukken op de ongehuwden, dat voor hen de verzekering een bijzonder groote laat zal zijn die ziin terugslag moet hebben op den looneisch. y Art. 801. het „D:iring " °* m6ent dït ln dit artikel » vergeten te bepalen, wat met overschot, na volstortmg van het reservefonds moet geschieden. De TaD het reservefonds zelf zal moeten kunnen geschieden in aandeelen van oprichting van heretellingsoorden, sanatoria en dergelijke. nerstemngs Alt. 202. De Afdeeling Deventer en 0. stelt voor aan dit artikel toe te voegen: "Ji6 tdlstnctska3 is hevoegd de voorschotten, na volstorting enz." zooals door het 18 ,aangegeven' doch alinea 3 *» "«en: „Tot het besteden van gelden voor vetêr06' T theV°0rStel 8edaSn W0rd6n d00r de Commi«fe ^ Beheer Z, ü^ 7 88 Bank' dle' gehoord den Inspecteur of den Hoofdinspecteur der volksgezondheid, toestemming vraagt aan den Minister. Ook zou de R V B dat uit ei«m initiatief kunnen doen, zoo noodig met Staatssubsidie of voorschot * mit,^ //d6eling ®,ldambt kan zich vereeni«en met het gevoelen van het Hoofdbestuur, mits in de voorgesteMe toevoeging, (pag. 26, praeadvies) vervallen de woorden: „en tot alles n gezondheidstoestand direct kon bevorderen"; De directe bevordering van den tCT T r/frder,Ske tak van Staate^ bl«ven, en oveZotten enen veeleer te worden besteed voor vermeerderde toelagen aan zieken, of verminderine van premies, en aan het honorarium van geneeskundigen en apothekers. 8 De Afdeeling Zutphen en O. betreurt dat de Minister in art. 202 niet aan het verlangen van het Hoofdbestuur heeft voldaan en dat, met het oog op de volksgezondheid. HOOFDSTUK VI. Van het Toezicht. De Afdeeling Walcheren acht, behalve de Commissie van toezicht bij de districtsziekenkassen en den verzekeringscontroleur voor het naleven dezer Wet, in het algemeen het toezicht niet geregeld, met name belanghebbend toezicht op de erkende ziekenkas en de ondernemersziekenkas uitgesloten. In deze leemte zal het 't beste zijn te voorzien, door in de Wet op te nemen, dat het toezicht bij alle ziekenkassen gelyk is en op dezelfde wijze wordt gekozen als bij de districtsziekenkas. HOOFDSTUK VII. Van Geschillen. De afdeeling Alkmaar en O. vindt dat, geschillen alleen te brengen voor den bevoegden rechter, niet dient om de afdoening te bespoedigen. Bovendien bestaat grootere rechtszekerheid, door sneller recht, bij de instelling van scheidsgerechten. De Afdeeling Arnhem en O. wenscht, inplaats van berechting door den burgerlijken rechter, een scheidsgerecht voor alle kassen, zooals is toegestaan voor de ondernemers-ziekenkas. De Afdeeling Amsterdam acht de in dit ontwerp vastgestelde verwijzing van alle geschillen naar den gewonen rechter in hooge mate bedenkelijk. Allerminst zullen daardoor worden bevorderd goed en snel recht. Geschillen met geneeskundigen over geneeskundige zaken zijn door den gewonen rechter in den regel alleen te beoordeelen na voorlichting door deskundigen, dat zjjn dus geneeskundigen. Waar onlangs in een geschil met geneeskundigen de Min. v. Binnenl. Zaken het voorbeeld heeft gegeven om door bemiddeling van en in overleg met den Voorzitter van het Hoofdbestuur het oordeel in te roepen van de C. C. van advies in zake Beroepsbelangen, daar is de Afdeeling eenstemmig van oordeel, dat een dergelijke oplossing van geschillen de eenig juiste is. De Gewestelijke Raden zijn de aangewezen lichamen om bij voorkomende geschillen zooal niet te beslissen, dan tenminste van advies te dienen Nederland zou dan slechts het voorbeeld van het buitenland volgen, waar een dergelijke gedragslijn sedert jaren tot tevredenheid van alle partyen wordt gevolgd. De Afdeeling Deventer en O. vindt het wenschelijk dat niet de geschillen direct voor den burgerlijken rechter komen. Een scheidsgerecht zou hiervoor in eerste instantie meer in aanmerking komen. Hij wenscht het Hoofdbestuur er op te wijzen, dat, waar gezorgd zal worden voor «Je rechten der geneeskundigen, het ook op onzen weg ligt de verplichtingen * S»™1- De praktijk der Ongevallenwet heeft geleerd dat ook de geneeskundigen individueel met zdd hoog staan, dat ie veel vrijheid kon worden gelaten. Er is geen roden met meer onder de °°Sen 46 Het is dus gewenscht, dat ook van medische zode worde rrr"6 klachten 0ver een «eneeskundige, hetzij door een verzekerde, netzg door het Bestuur van een kas, kunnen worden berecht d» ^ Afdeeling Bottenl>ra en °- «ordeolt het natuurlijk denkbaar, dat om een of andere reden ae öesturen van de dietnctsziekenkassen het niet meer wenschelijk achten met een arts verder samen te werken, of dat kwesties tusschen medicus en patiënt ontstaan. Zulke die zich met zoo vaak zullen voordoen, nu het Bestuur van de ziekenkassen zal berusten' b« een ambtenaar-directeur-administrateur als Voorzitter en daarnaast een Baad van Toezicht gelijke deelen uit werkgevers en verzekerden aan den eenen kant en geneesheeren en' apothekers aan den anderen kant samengesteld, zulke geschillen dan, moeten niet onmiddellijk als zijnde van te intiemen aard, voor den gewonen rechter gebracht worden, maar allereerst moeten deze geschillen worden onderzocht en beslecht door den R. v. T, daarna door een nog in te stellen scheidsgerecht, waarvoor uitstekend zonden kunnen dienen, zooals het praeadvies " aange6, Kad6n VSD B9r°ep V°°r de 0n8evallenwet, löits deze met vertegenrechterT ™ geneeskundigen stand aangevuld worden, en daarna eerst door den r™^ .Afdeehng T,re,,te ~t een oplossing, waarbij geschillen tusschen patiënten en fondsen ter eenre en deskundigen ter anderer zijde worden beslecht. .™EVfWi18 Utreeht acht ZiCh niet comPeteDt °m over de door het Hoofdbestuur rfvlst riten (b,etreff'nde art' 220) een 00ldeel uit to sPreke", m^nt aan 2 r6g ^ d6D eI"h te m°eten 8t6llen' ^ ^ * De Afdeehng de Techt en O. kan de meening van het H. B. S. omtrent de wijze, waarop geschillen zouden kunnen worden opgelost, niet direkt onderschrijven. Zjj geeft echter geen motiveering van haar meening. beroet bV^n Wal1'l!be^e,, vindt ln de in uitzicht gestelde afschaffing van de raden van sTuZh h - , Ongevallenwet een duidelijke aanwijzing, dat de wetgever de geschillen uitsluitend bi] den burgerleken rechter wenscht onder te brengen, ofschoon de geschillen naar un aaid volstrekt met bij dien ambtenaar te huis behooren, en de beslissing veel te lang op zich zal laten wachten. ë De Afdeeling Zutphen en O. meent dat in de bepalingen omtrent de beslissing van geschillen de belangen der medici ten eenenmale verwaarloosd zijn. Be Afdeeling zou het verkieselijker inden, indien art. 220 bepaalde dat een geschil in eerste instantie door een scheidsgerecht eoordeeld werd, en oordeelt dat dan eveneens de medicus op dat scheidsgerecht een beroep moest kunnen doen in voorkomende gevallen; maar in elk geval zou in dit artikel ook de medicus het recht moeten kunnen vinden om eventueel klachten aan den burgerlijken rechter te onderwerpen. De Afdeeling Zeeuwsch-Vlaanderen W.-D. wil ook geschillen met en tusschen deskundigen geregeld zien. ° deskundigen iilv\ ï Z0°V mogel«k onpartydige commissiën, staande boven leden en deskundigen, bp welke voorkomende klachten kunnen worden onderzocht, ingesteld worden Rannort Ziekenfondsen in Nederland van de M«. tot Nut van 't Algemeen 1895 bladz. 74 ** HOOFDSTUK VIII. Strafbepalingen. HOOFDSTUK IX. Van de vrijwillige verzekering bij de districtsziekénkassen. Abt. 234. De Afdeeling Arnhem en O. zou wenschen dat de flnantiëele administratie van de erkende ziekenkassen, ook wat de afdeeling vry willige verzekering betreft, werd gebracht onder Staatstoezicht en werd verricht door den verzekeringscontroleur, die de Ryksverzekeringsbank op de hoogte moet houden van de iinantiën. De Afdeeling Breda en O. acht het gewenscht omtrent vrijwillige verzekering by districtsziekenkassen, zoowel voor oorspronkelijk losse werklieden als voor accidenteel losse werklieden en invaliden, dat de mogelijkheid bly ve bestaan zich voor een gedeelte, by voorbeeld de helft der premie, te verzekeren voor geneeskundige behandeling, ziekenhuis-behandeling, geneesmiddelen, begrafenis- en kraamgeld, overeenkomstig het Zwitsersche stelsel. De ingewikkelde scheiding der kassen, door het Hoofdbestuur gewenscht, is dan niet noodig. De Afdeeling Walcheren meent dat, zoolang men niet weet wat te verstaan is onder de voorwaarden, en met in achtneming van de bepalingen, by Algemeenen maatregel van Bestuur te stellen, de vrijwillige verzekering grooten misstand kan brengen in de praktijk ten plattelande. Wordt elk ingezetene tot 1200 gulden inkomen toegelaten tot de vrije verzekeringskas, dan kan de buitenpraktijk op tal van plaatsen geen bestaan meer opleveren. Noodig is te bepalen, dat het inkomen, verkregen in loondienst de verdienste van een vast werkman in dat district te boven gaat. De Afdeeling Zeeuwsch-Vlaanderen W.-D. wil dat de Staat zich ook aansprakelijk stelle voor de voldoening van door deskundigen gedane diensten. HOOFDSTUK X. Overgangsbepalingen. HOOFDSTUK XI. Slotbepalingen. a Druk van J. H. de Bussy, Amsterdam.