$.JU- . ONDERZOEK NAAR DEN TOESTAND VAN Oester" en MosselJtweefc en bewaarplaatsen in ZEELAND, INGESTELD DOOR J f M r. A. J. F. FOKKER, Voorzitter van kot Bestuur der Vimkerijea op de Schelde en ZeeuHMhe Stroomen, op last van Zijne Excellentie den Minister van Financiën en uitgebracht aan het Bestuur der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stroomen. TWEEDE DEEL Bacteriologisch Onderzoek en Eindrapport. DERDE STUK. Oever van Schouwen en Duiveland. BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT. Schouwen en Duiveland Gelijk in het eerste deel van dit rapport, bl. 54, gezegd wordt, waren verscheidene perceelen voor mosselverwaterplaatsen in gebruik zeker besmet, moesten eenige oesterputten verhoogd worden, verschillende putten en perceelen nader bacteriologisch onderzocht en werd tevens de wenschelijkheid uitgesproken bij den Gemeenteraad van Bruinisse aan te dringen op betere zorg voor het ophalen van faecaliën en het opnemen van bepalingen in de gemeentelijke politie-verordening over het uitstorten van faecaliën. Dit verzoek aan den Gemeenteraad werd opgevolgd door het vaststellen der beide volgende bepalingen in het politie-reglement: Art. 39a. Het is verboden van dijkpaal 25 tot en met dijkpaal 43 den omtrek der oesterputten of oesterloodsen als secreet te gebruiken, aldaar zijne behoefte te doen of faecaliën te deponeeren. Art. 396. Het is verboden faecaliën of beertonnen uit te storten over den zeedyk op de glooiing, het slik of in het water aldaar. Voor het ophalen van alle faecaliën en afhalen der beertonnen wordt van gemeentewege gezorgd. In de vergadering van den Raad van Bruinisse van 13 Januari 1909 werd voorts nog de volgende verordening vastgesteld: VERORDENING op de reinheid van de oesterloodsen en putten in de gemeente Bruinisse. Art. 1. Het is verboden om de oesterloodsen voor eenig ander doel te gebruiken dan voor het schoonmaken, sorteeren en verpakken van oesters, mosselen en andere schelpdieren, onverminderd de bevoegdheid een gedeelte als kantoor, benevens tot berging van tot het bedrijf behoorende zaken te gebruiken. Art. 2. Onder oesterloods in het vorig artikel bedoeld, wordt verstaan elk . gebouw, waar oesters, mosselen en andere schelpdieren tot het schoonmaken, ter verpakking, of sorteering worden aangevoerd. Art. 3. Het is verboden om alle dieren, schelpen en stoffen, die na het sorteeren als afval achterblijven, in of nabij de loods te bewaren. Dit alles moet binnen 24 uren worden verwijderd. Art. 4. Het is verboden binnen een korteren afstand dan van vier Meter van de in art. 2 vermelde loodsen aan eene natuurlijke behoefte te voldoen. Art. 5. Bij elke oesterloods moet ten dienste van het personeel aanwezig zijn een privaat en urinoir, alsmede een gelegenheid tot het wasschen der handen. Het is verboden met ongewasschen handen leverbare schelpdieren in te pakken. Een privaat of urinoir, bedoeld in voorgaande zinsnede, moet op een afstand van ten minste vier Meter worden aangebracht. Burgemeester en Wethouders kunnen toestemming verleenen, dat voor meer dan een oesterloods één privaat wordt gebruikt. Art. 6. De faecaliën, urine en het waschwater, afkomstig uit de in het vorig artikel bedoelde inrichtingen, moeten, ten genoege van Burgemeester en Wethouders, worden opgevangen, en wel zoodanig, dat deze stoffen niet in vloeiputten kunnen geraken, noch op eenige andere wijze met de schelpdieren of verpakkings-emballage in aanraking kunnen komen. Art. 7. Het is verboden om kippen, geiten, schapen, honden, katten of andere dieren te houden in de oesterloods zelve of binnen een korteren afstand dan van vier Meter. Art. 8. Personen, lijdende aan een der besmettelijke ziekten, genoemd in art. 1 der wet van 4 December 1S72 (Stbld. 184), of in wier gezin of in dat waarin zij z|jn opgenomen, die ziekte heerscht, mogen tijdens het aanwezig zijn en gedurende twee weken na het verwijderen van het kenmerk, bedoeld in art. 20J van voormelde wet, noch in oesterloodsen werken, noch aldaar vertoeven. Art. 9. Het is verboden, de oesterputten te gebruiken tot het verwateren van hout en voor het bewaren, gedurende het tijdvak van 15 September tot 1 Mei, van kreeften of andere visch. Art. 10. Het is verboden gedurende het tijdvak van 1 Augustus tot 1 Mei in de vloeiputten te zwemmen of te baden. No. 17 geschept, van welk onderzoek de resultaten zijn neergelegd in bijlage Ks, monster No. 699. Slechts in twee van de vier onderzochte schelpdieren werden coli's aangetroffen en wel in 1 e.Ms. Ook het aantal kiemen was laag, hoewel bijna de helft van dit aantal tot de versmeltende behoorde. De oesters kunnen echter wel voldoende zuiver genoemd worden. Ten slotte zij hier nog op eene omstandigheid gewezen, welke ook zonder twijfel gevaar zou kunnen opleveren voor de zuiverheid der oesters van perceel No. 17a. Wanneer tijdens laagwater de schelpdieren worden opgekord, terwijl de sluizen van het Dijkwater sueeren, komen zij in onmiddellijke aanraking met het verontreinigde oppervlakte-water. Ondergeteekende was er zelf eenmaal getuige van. dat dit opvisschen plaats had onder dergelijke omstandigheden. Weliswaar zijn de schelpen bij het bovenwaterkomen gesloten en kan het vuile water op dat oogenblik niet in de schelp dringen, maar in de naden en scheuren der schelpen wordt toch een deel van het vuile water medegenomen. Tijdens het vervoer der oesters zal zeer zeker, vooral bij eenigszins hooge temperatuur der lucht, eene aanzienlijke vermenigvuldiging plaats hebben der kiemen, welke reeds in grooten getale in dat water aanwezig zijn. Eene verontreiniging van het water, waarin de oesters daarna gelegd worden, zal hiervan het gevolg zijn, terwijl ook bij het opensteken der schelpdieren een aantal kiemen in het inwendige der schelp zou kunnen geraken. De resultaten van alle onderzoekingen samenvattende, komen wij tot de volgende conclusies: 1°. Het in het Dijkwater geloosde polderwater heeft in den regel eene zeer hooge oxydatiewaarde, maar bevat desniettemin meestal slechts betrekkelijk weinig kiemen, terwyl de coli-grenzen doorgaans vrij hoog zijn. 2°. In bepaalde gevallen echter bereikt het aantal bacteriën een aanzienlijk bedrag; dan blijken zich ook de coli's sterk vermenigvuldigd te hebben. 3°. Het polderwater stroomt geruimen tijd vóór en na laagwater door de geul en dan voornamelijk over perceel No. 17a; ook verspreidt het zich voor een deel over de andere perceelen. 4°. Het verontreinigde zoete water blijft voornamelijk aan de oppervlakte, maar ook de dieper gelegen lagen worden daardoor in meerdere of mindere mate verontreinigd. 5°. De diepte, waarop de verontreiniging merkbaar is, hangt af van de mate, waarin het geloosde water verontreinigd is. De oesters, op de minst diepe perceelen gelegen, hebben dus de meeste kans verontreinigd te worden. 6°. Van de perceelen, gelegen vóór het Dykwater, bezit No. 17a de geringste diepte. De verder van den mond der geul gelegen perceelen liggen dieper. 7°. Hoewel de oesters, afkomstig van perceel No. 17oy, jje,,, jdem 7„ ö0 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M*. Lakmoes. — V20 phenol. 739 Ipereee. No. 492.1 ,/» '08. 8 uur v.m. 1 jaar. 7». «•. 250 7" Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M'. 1 c.M*. Lakmoes. Vao phenol. b Idem. »/, '08. Idem. Idem. 7" 6» ~ ———— | ' ' Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio e-Ms. 1 c.M3. Lakmoes. I V20 phenol. c Idem. 31/ '08. Idem. Idem. 7a; 6° 4750 n t «j. 1 °' *'ou u Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. i e.MJ. Lakmoes. V20 phenol. ll Idem- 31/3 '°'s- ! Uem. Idem. 70 u» . Leidingwater. [ 1 4 melksuiker. I 2 pepton. i/Jn e.M\ I c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Oesterond erzoek van de perceelen Nos. 491 en 492 bijViane. I Volgnummer. MO N STEK GENOMEN: | I WIND- I TEMPERA- I 11. EE ~ L 11 - I " I TUUR . „ _ GELAT1NF ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: j Gram Oxv- - ' p, , p.. . _ I 1 Ricli- chloor datie- ! Aantal i Hiervan j I ' ! Dat»m- "»'• i ting Kracht Water. Lucht per L. waarde, kiemen ! ver- Aard va" de j C!oU j Coli OPMERKINGEN. __ j. j| ! , per c.M3. I smeltend. vloeistof. i afwezig in: I aanwezig in: j — ; 1 I ■ 1 1 730 xT6rCfel 0pper" 31/« '08- 8 uur Laag- W.N.W 7 7". 8". | I597 I 353 17*I I ! r ' ' ' No. 491. vlakte, j v.m. water i ' 1 'J Leidingwater. j Heide sluizen sueeren. ! | 'lil! ! 4 melksuiker, j I ! ! ' I ? ^P400' ' Vio c.M« ! I c.M» ! j Lakmoes. i — j V20 phenol. j 731 Perceel Idem. j »■/, m » uur I Laag- W.N.W7 j 7» i IC ! 1597 1 san ! ™ i ^ N°' 492' v.m. water. ! ' ' ** j | ^idi"gw?ter. j 14 melksuiker. j 2 pepton. 1 c.M*. ! lü c.M4. j Lakmoes. —— V20 phenol. 732 Perceel Idem. ■«/ '118, H uur Laag- W.N.W 7 7» " •>,,, ,Z ' " ' I—— No. 493. v.m. wa(e° »• ! ' 2M m j u Leidingwater. 4 melksuiker. I 2 pepton. ! 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes. __i■ I V20 phenol. ! I I 733 Perceel Idem. «V, '08. 8 u. 45 74 uur W.N.W 7 7» W 15 90 3 71 17- n j No. 491. v m j- w | '• ld,9U d'71 17iJ 0 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.Ms. 10 c.M3. Lakmoes. __ Vso phenol. 734 Perceel Idem. «/, '08. 8 u. 45 3/ uur W.N.W 7 7" 6" 15 90 3 44 ~ —— , No. 492. v m. n_V w 10)90 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M*. 10 c.M3. . Lakmoes. ____ ____ j 1/,2n pheno1* 735 Perceel Idem. 8i/8 '08. 8 u. 45 3/4 uur W.N.W 7 7«. 6° 1590 382 4*i n ~ No. 493. v.m. n j w lö,yU 450 u Leidingwater. | 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.Ms. Lakmoes. V20 phenol. 736 Perceel Idem. '08. 9 u. 30 11/ uur W.N.W 7 8" 70 1597 S17 %7i" Z 7~7 ~ ' No. 491. , v.m. n LW Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes. 1/90 phenol. 737 Perceel Idem. si/s '08. 9 u. 30 li/2 uur W.N.WI 7 8V 7». 1597 204 «m ö 7 " No. 492. v.m. nLW Leidingwater. 4 melksuiker, j 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. I Bijlage Q. IV. De oesterput nabij de haven van Zierikzee. Met 3 bijlagen Ten Oosten van de monding der haven van Zierikzee bevindt zich een gemerkt N,— H, vloeiput, die, hoewel door de genoemde haven al het afval en rioolwater dezer stad woidt afgevoerd, bij nadere beschouwing der topographische ligging en van de uitkomsten Uwer drijfproeven toch vrij gunstig gelegen blijkt te zijn. Vooreerst toch steken de havenhoofden zeer ver in de rivier vooruit en leiden het geloosde havenwater tot op aanzienlijken afstand van den wal, waar het zich in de rivier verspreidt. Bovendien trekt vóór laagwater de verontreinigde stroom in Westelijke richting en kan dus dan den put niet bereiken. Tijdens laagwater verzamelt het geloosde water zich vóór den havenmond en tusschen het Oostelijke havenhoofd en een ver in de rivier uitstekenden dam. de zoogenaamde Kurkennol. Bij het opkomen van den vloed trekt een groot deel van dit water de haven weer in, terwijl een ander deel in de richting van het Keeten vloeit en daar in sterke mate wordt verspreid en verdund. De Kurkennol verhindert echter dat deze vloedstroom den oesterput bereikt. Bij het terugkeeren van het water gaat de stroom aanvankelijk dicht langs den wal en wordt daarna door de Kurkennol uit den dijk gedreven. Tengevolge hiervan verzamelt zich op het strandje ten Oosten van de Kurkennol, waar zich ook de oesterput bevindt, zeewier en ander aanspoelsel. Met het oog hierop werd door IJ een bacteriologisch onderzoek van den put wenschelijk geacht. Hiertoe werd door mij een wateronderzoek en tweemaal een oesteronderzoek uitgevoerd, waarbij tevens gelegenheid was ook langs dezen weg na te gaan of invloed van het door de haven geloosde water op de zuiverheid van den oesterput merkbaar was. Het wateronderzoek en een oesteronderzoek hadden den 12den December 1908 plaats. De resultaten van het eerste vindt men in de bijlage Nj. Vóór den aanvang van de monstername was door de Westerhaven-sluis te Zierikzee eene hoeveelheid water in de haven geloosd. Een vijftal monsters werden m den put geschept en wel het eerste op het moment dat deze juist begon over te vloeien, het tweede anderhalf uur vóór hoogwater, het derde tijdens hoogwater, het vierde anderhalf uur daarna, het laatste op het moment dat de put weer boven water kwam. De put begon over te vloeien ongeveer vier uren vóór hoogwater. Het op dat tijdstip geschepte monster (No. 718) is zonder twijfel zuiver te noemen. Het tweede monster' (No. 714) geschept anderhalf uur vóór hoogwater, komt. wat chloorgehalte en oxydatiewaarde betreft, met het eerste overeen, de coligrenzen zijn iets hooger. Nog zuiverder is het derde monster (No. 715), tijdens hoogwater geschept. Uit de resultaten vau dit drietal monsters volgt, dat er geen belangrijk verschil valt te constateeren tusschen de zuiverheid van het water korten tijd na eb en tijdens hoogwater. Gedurende deze periode is er blijkbaar geen sprake van eenige verontreiniging door havenwater, niettegenstaande met het oog op de stroomrichting, dit juist het meest ongunstige moment voor den put moet worden geacht, wat betreft den invloed van het door de sluis te Zierikzee geloosde water. Het monster (No. 716), dat anderhalf uur n£i hoogwater is geschept, is iets minder zuiver dan het voorafgaande, terwijl ook het laatste monster (No. 717). genomen even voordat de put weer boven kwam, eene zeer geringe afwijking in zuiverheid vertoont. Van eenige beteekenis is deze afname in zuiverheid volstrekt niet. In het chloorgehalte van het geheele vijftal monsters is nauwelijks eenig verschil te constateeren, zeer zeker een krachtig bewys daarvoor dat gedurende de geheele periode van het onder water staan van den put van eenige noemenswaardige verontreiniging door zoetwater, afkomstig uit de haven van Zierikzee, geen sprake is. Ten einde eenig inzicht te verkrijgen in den toestand van het water, dat zich tijdens hoogwater in de haven van Zierikzee bevindt, zijn op denzelfden datum een tweetal monsters (Nos. 718 en 719) genomen in den havenmond, het eerste dertig minuten na hoogwater, het tweede ongeveer drie uren later. Beide monsters bleken zuiver te zijn, waaruit volgt dat het verontreinigde water bij vloed tot achter in de haven wordt teruggestuwd en eerst geruimen tijd daarna vuil water de havenmonding bereikt. Het laatste monster (No. 720) van dezelfde bijlage, dat genomen is binnen de Westerhavensluis, geeft een denkbeeld van den enormen staat van verontreiniging van het water dat in de Zierikzeesche haven wordt geloosd. De oxydatiewaarde bedraagt niet minder dan 48,97. Het aantal kiemen 400,000 per c.M3., waarbij 20,000 versmeltende, terwijl het aantal coli-bacteriën meer dan 1000 per c.M3. bleek te zijn. Denzelfden dag, waarop het wateronderzoek plaats vond, wprd, zooals gezegd is, ook een aantal oesters uit dezen put aan een onderzoek onderworpen. (Zie bijlage N», monster No. 721). De uitkomsten van dit onderzoek zijn gunstig te noemen. De coligrenzen waren zeer hoog. Van het zevental onderzochte schelpdieren, werden er in vier geen coli-bacteriën geconstateerd, in de overige drie waren colibacteriën aanwezig in 1 c.M3. De bacteriëngetallen waren laag en bedroegen bij een drietal oesters gemiddeld 1200 per c.M8., waarbij slechts zeer weinig versmeltende kiemen. Van het tweede oesteronderzoek, hetwelk den 3 0„ Jan Johs. Wemmers, Joiis. de Waal ' Ot/. q bflkkcn No y[ Jacobz. en Leendert de Waal j j Zijn verhoogd in September 1907. Teünisz. '' ' | ^mmmmmmmmmmm■■mm ^mammmmmmhbh■■■■■■■■■mm 3^~189 Z. Hogerheide. 3 bakken Zijn verhoogd in 1907, toen tegelijk °* *■ • ' 1,74. een 3e nieuwe bak is gebouwd. Put No. 4, van Wouter van den Berg Wz., is verkocht aan Leendert Muller en Johan Louwrens Muller Lz., die de 2 Noord-Westelijke bakken en aan de Firma Gebroeders Andrtes Jumelet, die de 2 Zuid-Oostelijke bakken in gebruik en eigendom hebben. Van elk dezer firma's is de buitenste bakmuur = 1,30 en de binnenste bakmuur = 1,41 + laagwaterpeil. De vloer van de buitenste bak van elk = 0,75 M. -f laagwaterpeil. „ „ binnenste „ „ = 0,9G „ + i 5 Gedurende den tijd dat dr. Van Iterson als bacterioloog aan het Bestuur verbonden was, had geen onderzoek der perceelen en putten te Bruinisse of elders in Schouwen en Duiveland plaats. De toestand daar toch was, vergeleken met andere plaatsen, eenvoudig, zoodat Bruinisse niet in de eerste plaat3 ter hand genomen kon worden. Toen de heer Heymann als bacterioloog was opgetreden en tevens gebleken was dat een conclusie omtrent Tholen en Yerseke nog geruimen tijd zou vorderen, werd in de allereerste plaats aangevangen met het onderzoek van Schouwen en Duiveland. Het resultaat van diens verschillende onderzoekingen in de jaren 1907 en 190S, zoowel van Bruinisse, als van 't Dijk water, Zierikzee en de Vlei van Ouwerkerk, is samengevat in het volgend rapport. Berokn-op-Zoom, 19 Januari 1909. VERSLAG van bacteriologisch-chemische onderzoekingen der oester- en mosselkweek- en bewaarplaatsen van Schouwen en Duiveland, verricht in de jaren 1907 en 1908. let 40 bijlagen. Algemeene opmerkingen. Het onderzoek der oester- en mosselkweek- en bewaarplaatsen van Schouwen en Duiveland, hetwelk door ondergeteekende in November van het vorige jaar werd aangevangen, is uitsluitend geweest van bacteriologischchemischen aard, waarbij alle topographische gegevens zijn ontleend aan het eerste deel van uw rapport over den toestand van oester- en mosselkweek- en bewaarplaatsen in Zeeland. Met het oog op het uitgebreide arbeidsveld in Zeeland, leek het raadzaam in de eerste plaats de voornaamste kweek- en bewaarplaatsen onder handen te nemen en ten tweede die, welke, door hunne ligging, de meeste kans loopen om verontreinigd te worden. In overleg met U zijn dan ook voor dit onderzoek allereerst in aanmerking gekomen: I. De oesterputten bij Bruinisse; II. De mosselverwaterplaatsen bij Bruinisse; III. De perceelen gelegen vóór het Dijkwater, alsmede de ten Westen van het Dijkwater dicht onder den zeedyk gelegen Vlei, waar oesters, geschikt voor den handel, bewaard worden; IV. De oesterput gelegen ten Oosten van de haven van Zierikzee; V. De perceelen Nos. 491, 492 en 49B bij Vianen. In het meerendeel der onderzochte gevallen zijn bij dit onderzoek volkomen overtuigende resultaten verkregen, in enkele zeldzamere waren de uitkomsten minder bevredigend. Wanneer van ernstige verontreiniging sprake is, valt het uitspreken van het oordeel niet moeilijk; talrijk zijn echter de voorbeelden, waarbij de verontreiniging slechts nu en dan of in geringe mate te bespeuren valt en deze bijvoorbeeld afhankelijk van windrichting en weersgesteldheid is. Juist met het oog op deze omstandigheden is voor zulke gevallen het uitspreken van een definitief Aan den Heer Voorzitter van het Bestuur der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stroomen. Met 40 bijlagen. Algemeene opmerkingen. oordeel vaak lastig. Ter plaatse zal hierop nog nader worden teruggekomen. Daar echter ook in de minder overtuigende gevallen onmiddellijk gevaar voor „besmetting wel uitgesloten is, lijkt het mij beter het onderzoek hiermede voorloopig als geëindigd te beschouwen. Zoodra de locale omstandigheden eens zeer ongunstig schijnen, kan dan hiervoor nogmaals eene serie monsters genomen worden. De gevolgtrekkingen, waartoe al deze onderzoekingen ten slotte hebben geleid, stemmen nagenoeg geheel overeen met de conclusie's, waartoe U, op grond van uwe topographische waarnemingen, zijt gekomen. Over het algemeen gaven de plaatsen op Schouwen en Duiveland, gebruikt voor schelpdierencultuur, geen reden tot eenige bezorgdheid, terwijl eenige uitmuntten door zuiverheid.' Methoden van onderzoek. Wat betreft de wijze, waarop het onderzoek heeft plaats gehad, zijn de methoden gevolgd, welke dr. Van Iterson bij zijne onderzoekingen heeft toegepast. Een kort overzicht hiervan is wellicht niet overbodig. Het onderzoek is te splitsen in een bacteriologisch en een chemisch deel. Wat het bacteriologisch onderzoek betreft, zoo heeft dit in de eerste plaats ten doel het vaststellen van de „coligrenzen" en van het „aantal kiemen per c.M8. voor het water der putten en voor de oesters of mosselen, welke daarin hebben gelegen. Voor het coli-onderzoek is gewoonlyk gebruik gemaakt van pepton, glucose, en van melksuiker, pepton, lakmoes, phenol, in eene concentratie, die in de tabellen aangegeven is. Er wordt nagegaan met welke minimum-hoeveelheid van het te onderzoeken water gisting, resp. roodkleuring intreedt en met welke maximum-hoeveelheid deze nog achterwege blijft, waarbij hoeveelheden worden gekozen van 50, 10, 1, '/i,, V100 enz. c.M8. Ter contröle worden meermalen van de culturen uitzaaiingen gemaakt op eene gelatineplaat, om na te gaan of de gisting, resp. roodkleuring werkelijk toe te schrijven is aan coli-bacteriën, welke verder onderzocht worden op beweeglijkheid, zuurvorming uit verschillende koolhydraten, gistend vermogen en verder op de vorming van indol en het reduceeren van neutraalrood. Steeds wordt wat de vloeistofcultuur betreft bij 37° C. gewerkt. Bijna zonder uitzondering gaven al deze controle-proeven een positief resultaat. In het water der Zeeuwsche Stroomen treft men bijna overal coli's aan, maar op plaatsen, waar dit weinig vermengd wordt met zoetwater, slechts in zeer geringe hoeveelheid. Baclerium coli commune behoort tot de meest algemeen voorkomende microben: in de slooten der weilanden, in de wateren der groote rivieren, in den bodem, in het stof der lucht, overal treft men deze microbe aan. Vooral bij rotting van organische stoffen, zooals afgevallen bladeren, vermenigvuldigt zich deze bacterie in sterke mate. In zeewater of brakwater kan zij echter tengevolge van het keukenzoutgehalte op den duur niet blijven bestaan, maar moet langzamerhand verdwijnen. Het tijdsverloop dat coli's in dit water in leven blijven, hangt af van verschillende omstandigheden, waaronder vooral het gehalte aan organische stof eene belangrijke rol speelt. Worden coli's in belangrijke hoeveelheid in zulk water aangetroffen, dan wijst dit met beslistheid op eene vermenging met zoetwater, dat rijk was aan deze microbe. Zulk water is in het algemeen ook rijk aan organische stof, welke de coli behoeft voor zijne ontwikkeling. Maar dergelijk water zal ook voor andere microben en ook voor pathogene een voedingsbodem kunnen vormen. Of er gevaar is voor besmetting met deze laatste microben, zal het topographisch onderzoek moeten uitmaken. Zeker is het echter, dat het aantreffen van een groot aantal coli's op de „mogelijkheid" eener besmetting wijst. Wat nu de beoordeeling der verkregen cijfers voor het wateronderzoek betreft, moet er in de eerste plaats met nadruk op worden gewezen, dat voor het verkrijgen van een juist inzicht een zoo groot mogelijk aantal waarnemingen wenschelijk is, vooral in twijfelachtige gevallen. Uit de onderzoekingen van dr. Van Itf.rson en ook uit mijne eigene waarnemingen omtrent plaatsen, waarvoor van verontreiniging geen sprake kan zijn, vergeleken met zulke, waarbij deze in meerdere of mindere mate kan verwacht worden, laten zich dan de volgende regels opstellen. Zijn de coligrenzen voor de verschillende proefnemingen Vio—1 c.Ms. of daarboven, dan mag het water „zuiver" genoemd worden. Dalen voor verschillende proefnemingen die grenzen tot Vioo—V10 c.M8., maar blijft het meerendeel daar toch boven, dan mag in het algemeen dit water nog als „voldoende" worden aangemerkt, hoewel eenige voorzichtigheid geboden blijft. Eerst wanneer het meerendeel van eene groote serie onderzoekingen op verschillende data verricht, coligrenzen vertoont van Vioo—Vio c.M3. of daar beneden en wanneer ook de overige bacteriologische en chemische proefnemingen uitkomsten geven, die ongunstig genoemd kunnen worden, mag het water met zekerheid „verontreinigd" worden genoemd. Steeds moeten hierbij alle proefnemingen in onderling verband worden beschouwd. Ook is het van het allergrootste belang hierbij op de topographische omstandigheden te letten, want daarvan kan het afhangen of de waargenomen „verontreiniging" gevaar met zich brengt voor „besmetting" met pathogene kiemen. Uit de oesters en mosselen werden na uitwendige reiniging der schaal en opening met een steriel mes de monsters genomen met eene steriele pipet, nadat vooraf, door het aanbrengen van eenige sneden, de inhoud van maag en darm met de vloeistof der schelp was vermengd. Wat de coligrenzen voor de op deze wijze behandelde oesters betreft, hiervoor geldt in het algemeen hetzelfde als voor het water gezegd is. Evenwel moet hierbij worden opgemerkt, dat somtijds tusschen eene partij oesters, die onderling goed overeenstemmende uitkomsten opleveren, enkele exemplaren worden aangetroffen, die beduidend ongunstiger resultaten geven. Dit mag dan niet ten nadeele van de partij worden aangemerkt, daar dit Verschijnsel ook voor oesters van geheel onverdachte herkomst eene enkele maal werd geconstateerd. De oorzaak van dit verschijnsel is tot heden niet nader aan te geven. Voor mosselen daarentegen worden vaak ongunstiger waarden gevonden dan gemiddeld voor het water, waaruit zij afkomstig zijn. Voor deze laatste schelpdieren mag dus de minimum-coligrens lager worden aangenomen dan voor de oesters. Hierop zal later worden teruggekomen. Het aantal zoetwaterkiemen geeft ook een zeer goed inzicht in den graad van zuiverheid van het onderzochte monster, mits men daarbij de soorten in aanmerking neemt. Het te onderzoeken water wordt tot dit doel gewoonlijk 25-voudig verdund met steriel water; van deze vloeistof nu wordt 1 c.M'. op eene vleeschbouillon-gelatineplaat uitgestreken. Nadat de cultuur gedurende driemaal vier-en-twintig uren bij 22° C. is geplaatst geweest, wordt zij aan het onderzoek onderworpen. In de eerste plaats wordt het totaal aantal opgekomen kolonie's geteld. Wat bij de coli-bacteriën gezegd is, geldt ook hier, namelijk dat een groot aantal kiemen wijst op eene recente vermenging met zoetwater, daar deze kiemen in water met een hoog keukenzoutgehalte spoedig te gronde gaan. In de tweede plaats wordt nagegaan hoeveel kolonie's de gelatine hebben doen versmelten. De kiemen op de plaat, welke dat vermogen bezitten, behooren voor het meerendeel tot de proteusgroep; zij treden in grooten getale overal daar op, waar rotting van plantaardig of dierlijke materialen plaats heeft. Onder de andere versmeltende kolonie's springen vooral de fluorescenten in het oog door de groene zone, die haar omgeeft, terwijl ook de niet versmeltende fluorescenten hieraan gemakkelijk herkenbaar zijn. In polderwater komen de fluorescenten bijna zonder uitzondering in vrij grooten getale voor; zij sterven echter in het zoute water zeer spoedig af, reden waarom hunne aanwezigheid in een monster zeewater wgst op vermenging met eene groote hoeveelheid polderwater, welke kort geleden plaats heeft gehad. Door toepassing van ophoopingsproeven van deze bacteriënsoort namelijk in duinwater-asparaginekaliumphosphaat bij lage temperatuur, onder aërobe conditie's, kan men een vrij goed inzicht krijgen in den staat van verontreiniging, waarin het water verkeert. De wijze van verdunning heeft op dezelfde manier plaats als voor de coli-bacteriën beschreven is. Wat de niet versmeltende kolonie's betreft, zijn dit voornamelijk coccen, in zeldzamer gevallen treden ook coli-bacteriën op den voorgrond, doch deze alleen wanneer zij in grooten getale in het water aanwezig zijn. Onder de kleurstofproduceerende bacteriën trekken, behalve de reeds genoemde fluorescenten, variëteiten van de micrococcus prodigiosus, welke in sterk verontreinigd water vaak voorkomen, sterk de aandacht door de bloedroode kleur harer kolonie's. Staphylococcen en streptococcen ontbreken ook gewoonlijk in zeer vuil water niet. Bij den gewonen gang van het onderzoek worden de watermonsters en schelpdieren niet speciaal op de aanwezigheid van typhus-bacteriën onderzocht. Slechts dan wanneer in eene streek typhusgevallen geconstateerd zijn en daarbij het topographisch onderzoek heeft aangetoond, dat de mogelijkheid van het voorkomen van typhus bacteriën in het te onderzoeken monster niet uitgesloten is, bestaat er reden voor om het onderzoek in deze richting uit te breiden. Drigalsky- en Endopiaten blijken in zulke gevallen het meest geschikt om, vooral na toepassing van ophoopingsproeven voor typhus-bacillen in caffeïne-houdende cultuurvloeistoffen, eventueel voorkomende microben van deze soort op den voorgrond te doen treden. Zij zijn dan door de eigenaardige kleur van hare kolonie's op bovengenoemde platen te herkennen. Daar de typhus-bacteriën zeer snel in zeewater afsterven, veel sneller dan de coli's, heeft men alleen daar kans op een positief resultaat van het typhus-onderzoek! waar het zeewater zeer kort geleden verontreinigd is geworden met eene zeer groote hoeveelheid polder- of rioolwater, dat met deze microbe besmet is. Plaatsen echter, die zóó ongunstig gelegen zijn, zijn in Zeeland reeds lang op grond van topographisch onderzoek ongeschikt verklaard voor schelpdierencultuur. Het doel van het onderzoek is dan ook niet om na te gaan waar besmetting voorkomt, maar waar zij onder bijzondere omstandigheden zou kunnen optreden en voor dit doel geeft, zooals hierboven nader is uiteengezet, het bepalen van het aantal coli-bacteriën een uitstekend middel aan de hand. Het chemisch onderzoek bestaat voornamelijk uit het bepalen der oxydatiewaarde met kaliumpermanganaat in neutrale oplossing en van het chloorgehalte door titreeren met zilvernitraat. Zooals in uw rapport, deel II, door dr. Van Iterson vermeld is, wordt onder de oxydatiewaarde verstaan het aantal milligrammen zuurstof, dat noodig is om de hoeveelheid opgeloste organische stof, die het water per liter bevat, te oxydeeren. *) De bepaling van het chloorgehalte, als chemische methode uitmuntend door nauwkeurigheid, geeft een middel'aan de hand om na te gaan, hoever de vermenging van zout water met zoet water merkbaar is. In vele gevallen kan het chloorgehalte rechtstreeks dienen om den graad van verontreiniging te vervolgen, namelijk wanneer een bacteriologisch onderzoek van het zoete water de bewijzen heeft geleverd, dat dit laatste werkelijk verontreinigd is. De watermonsters zgn gewoonlijk geschept even onder de wateroppervlakte, op eene zoodanige wijze, dat geen drijvend vuil in de flesschen kan geraken. Op afwijkende uitkomsten, verkregen met op grootere diepte geschepte monsters, zal later worden teruggekomen. De monsters zijn steeds dadelijk na aankomst in het laboratorium in bewerking genomen, d.w. z. in het ongunstigste geval na ongeveer 12 uur, gewoonlijk echter na 6 a 8 uur. Dit is dringend noodzakelijk, wijl met uitzondering van het chloorgehalte, alle overige uitkomsten door het bewaren van het monster aanmerkelijk verandering ondergaan. Ook de schelpdieren zijn altijd zoo spoedig mogelijk aan het onderzoek onderworpen. In verband met de geringe hoeveelheden vloeistof, die zoowel de oester- als de mosselschelp bevat, is steeds voor het onderzoek op colibacteriën, eene maximum-hoeveelheid van 1 c.M8. genomen, reden waarom, in geval deze quantiteit een negatief resultaat gaf, de hoogste coli-grens in de tabellen oningevuld gebleven is. De mosselschelp bevat somtijds zelfs zoo weinig vocht, dat de quantiteit ontoereikend is voor de verschillende culturen: in enkele gevallen is dientengevolge voor de coli-culturen eene andere mossel genomen dan voor de plaat-cultuur. *) Door het aanbrengen van eene kleine wijziging in de methode van bepaling der oxydatiewaarde zijn de hiervoor in dit rapport genoemde cijfers in het algemeen iets lager dan de door dr. v. Iterson in zijne verslagen aangegeven waarden. I. De oesterputten te Bruinisse. Mat 8 bijlagen Het eerste onderzoek hierop betrekking hebbende, vond plaats in het 'b?— B eifC4' e^e van ^ovem*)er 1907. Over genoegzaam personeel kunnende beschikken, 1 8 - ' was het mij mogelijk, een groot aantal putten tegelijk aan het onderzoek te onderwerpen, zoodat de omstandigheden voor alle gelijk waren. Eene mogelijkheid voor verontreiniging der oesterputten is de Dee, eene polderwetering die in Bruinisse door faecaliën en afvalwater sterk verontreinigd wordt en die door eene sluis in de haven aldaar uitmondt. Het geloosde water stroomt langs de putten Oostelijk van die haven gelegen, maar na de verhooging der muren van al deze putten tot minstens 1,50 M. boven L.W., welke verhooging op uw aandringen is uitgevoerd, is het onmogelijk, dat dit water „direct" in die putten kan komen, daar deze reeds boven water staan wanneer de sluis begint te sueeren. Het doel van het onderzoek was dan ook om na te gaan, in hoeverre het geloosde water, dat het Zijpe is ingetrokken en met den vloed terugkeert, „indirect" aanleiding kan geven tot verontreiniging der zoowel Oostelijk als Westelijk van de haven gelegen oesterputten. De kans op eene dergelijke verontreiniging kon zeer gering worden geacht, daar, blijkens uwe drijfproeven, zich de hoofdstroom van het terugkeerende water op 2o tot 30 M. afstand van de oesterputten beweegt. Bovendien bereikt de terugkeerende stroom slechts een deel der putten, want bij dijkpaal 27 ontmoet deze vloedstroom diegene, welke uit de G re velingen komt; gezamenlijk trekken deze stroomen het Krammer op. Gedurende eenige dagen vóór het onderzoek was het water in de Dee opgehouden, zoodat tijdens het laagwater, dat aan de monstername voorafging, eene vrij groote hoeveelheid polderwater geloosd kan worden. De monsters zijn genomen in de putten Nos. 1, 4, 10, 11, 14, 15, 16, 19 en 23, waarvan de eerste drie Westelijk, de daaropvolgende Oostelijk van de haven zijn gelegen; zij vormen een maatstaf voor de tusschenliggende putten. De resultaten dezer onderzoekingen zijn neergelegd in de bijlagen A1—A4. Vijf reeksen van monsters werden genomen. De eerste (Nos. 526—535) uit alle genoemde putten op het moment dat de muren begonnen over te loopen. De tweede, derde en vierde reeks werden genomen uit de putten Nos. 1, 10 en 14 en wel de tweede (Nos. 536—-538) één uur vóór hoogwater, de derde (Nos. 539—541) tijdens hoogwater, de vierde (Nos. 542—544) één uur na hoogwater. De laatste serie eindelijk werd weder uit alle putten geschept en wel op 'toogenblik, dat zij boven water kwamen. Wat de overige niet onderzochte putten betreft, deze liggen alle tusschen de bovengenoemde en de uitkomsten hiervoor verkregen, geven daarom een voldoend inzicht in hunne zuiverheid. Beschouwt men de resultaten van de eerste reeks, dan blijkt daaruit direct, dat de stroom, die de putten Nos. 1 en 4 volstort, merkbaar zuiverder is dan die, welke de andere putten vult. Immers de coli-grenzen dalen voor eerstgenoemde putten niet beneden 1—10 c.M\, de oxydatiewaarden bedragen bij beide slechts 2,11, terwijl het chloorgehalte 17,93 gr. per L. bedraagt. Bij put No. 10 echter is een geringe achteruitgang der zuiverheid merkbaar; dit neemt toe voor de meer Oostwaarts gelegen putten. Voor laatstgenoemde put (No. 528) bedraagt de oxydatiewaarde nog 2,20, het aantal kiemen per c.Ms. 6,75, waarbij geen versmeltende, de coli-grenzen Vim-'/io en '/i#-l c.M\, voor put No. 16 (No. 533), die als voorbeeld voor de overige meer Oostwaarts gelegen kan dienen, zijn echter de getallen: oxydatiewaarde 2,91, aantal bacteriën 2575, waarbij, in tegenstelling met put No. 10, 100 versmeltende kiemen, terwijl de coli-grenzen waren Vioo-Vi» en Vioo-Vio c.M8. Hieruit volgt, dat bij deze monstername, op het moment van overstroomen, de invloed van het teruggestuwde water in zeer geringe mate merkbaar was en wel duidelijker, naarmate de putten meer nabij het Zijpe gelegen zgn. Van verontreiniging van eenigszins beduidenden aard was op dit moment ook voor de meest ongunstig gelegen putten geen sprake. Uit de voor de volgende reeksen verkregen uitkomsten volgt, dat de zeer geringe vermindering der zuiverheid nog gedurende eenigen tijd merkbaar blijft, om na hoogwater af te nemen, zoodat het water op het moment van het bovenkomen der muren weer den oorspronkelijken hoogen graad van zuiverheid bereikt heeft. Tijdens hoogwater geeft b.v. put No. 14 (No. 541) achteieenvolgens. oxydatiewaaide 2,o6, coligrenzen Vio en Vim-Vu c.M'.; één uur na hoogwater wxorden deze getallen: 2,82 voor de oxydatiewaarde en Viêo-'/io, Vio-l voor de coli-grenzen, terwijl op het moment van bovenkomen eerstgenoemde 2,65, laatstgenoemden beiden 1-10 c.M3. bedroegen. Het feit, dat het water op het laatstgenoemde moment zoo bijzonder zuiver is, is van veel belang, omdat dit lang met de oesters in aanraking blijft. De minder gunstige coli-grenzen van put No. 10 (No. 547) bij de laatste monstername moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan toevallige omstandigheden bij het onderzoek; immers het bacteriën-aantal en de oxydatiewaarde van dit monster zijn bijzonder gunstig. Ten einde nog meerdere zekerheid te verkrijgen omtrent de zuiverheid der putten, zijn op den 17den Februari 1908 uit ieder der negen hierboven genoemde putten drie oesters onderzocht, waarvan de uitkomsten vermeld zijn in de Bijlagen B}—B3. Zooals daaruit blijkt, bestaat er ook volgens dat onderzoek voor geen enkelen put reden om aan verontreiniging van eenigszins beduidenden aard te kunnen denken. De oesters, afkomstig uit put No. 1 (No. 534 a, b en c) staan in zuiverheid bovenaan, daar slechts eenmaal coli-bacteriën werden aangetroffen in 1 c.M8., terwijl zij in de beide andere oesters niet werden geconstateerd; het aantal bacteriën was zeer gering en daarbij kwamen in het geheel geene versmeltende voor. Maar ook de oesters uit de andere putten munten uit door bijzondere zuiverheid; de coli-grenzen bedragen in den regel Vi'i-1 c.M3. en in zeer vele gevallen kon zelfs in 1 c.M3. geen coli worden geconstateerd; de bacteriën-getallen zijn doorgaans laag, het aantal versmeltende koloniën gering. Bleek uit bovenstaande onderzoekingen de zuiverheid der putten gedurende de «wintermaanden", zoo moest toch nog rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in den „nazomer" eene geringe verontreiniging zou kunnen merkbaar zijn. Immers in den zomer heeft in den Dreischorpolder het rooten van vlas plaats, eene bewerking die eene enorme vervuiling van de slooten teweegbrengt. Dit zeer vuile water nu wordt door een stoomgemaal uitgelaten in het Dijkwater, ten Westen van Bruinisse, zoodat de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat dit een nog bij Bruinisse merkbaren invloed zon kunnen uitoefenen op de zuiverheid van den vloedstroom uit de Grevelingen. Daarbij zou eventueele verontreiniging in de eerste plaats moeten zijn te constateeren bij den meest Westwaarts gelegen put No. 1. Het liet zich echter verwachten dat zulk eene verontreiniging, indien zij merkbaar ware, zeker gering zou zijn, in aanmerking genomen de groote verdunning, die het polderwater in de Grevelingen ondergaat. Bovendien loopt de vlasrooting reeds begin Augustus af en het bleek, dat de grootste massa vuil water reeds half Augustus door de sluizen woidt uitgelaten, dus op een tijdstip waarop nog geen verzending van oesters plaats vindt. Wanneer de oestercampagne begint zal het geloosde water dus nog slechts worden verontreinigd door de organische stoffen, die nog na het rooten in de slooten zijn achtergebleven. Ten einde zekerheid te verkrijgen of dit water dan nog merkbaren invloed op de zuiverheid der putten uitoefent, had op den 8 September 1908 een onderzoek plaats. Daarbij weiden in de eerste plaats een paar monsters genomen in de geul, waarin zich het geloosde water in het Dijkwater beweegt en wel tijdens de uitloozing dooi het stoomgemaal, dat op den dag van het onderzoek, ongeveer anderhalf uur vooi laag water, begonnen was met water naar buiten te werpen. Het resultaat van het onderzoek dezer 2 monsters vindt men in bijlage C (No. 563 en No. 564). Zij bleken slechts in geringe mate verontreinigd te zijn, immers de coli-grenzen varieerden tusschen 7i#-l en 'Aoo-Vio c.Ms., terwgl het chloorgehalte slechts weinig lager was dan dat, hetwelk op denzelfden dag in het diep der Grevelingen werd geconstateerd. Dit moet eendeels verklaard worden uit het bovengenoemde feit, dat de vlasrooting reeds gedurende een drietal weken was atgeloopen, anderdeels uit de omstandigheid, dat aan deze monstername eene regenperiode was voorafgegaan, waardoor de slooten als 't ware schoongespoeld waren. Zeer waarschijnlijk beweegt zich de stroom, welke het in het Dakwater geloosde polderwater meevoert, tot voorbij put No. 1 steeds dicht onder den wal. Dan moet ook, wanneer deze verontreinigde stroom den genoemden put bereikt heeft, een verschil in zuiverheid te constateeren zijn tusschen water bij den wal geschept en water op eenigen afstand daarvan genomen. Om dit uit te maken werden nu in de tweede plaats een drietal monsters geschept, resp. bij den put, op het moment dat deze juist begon over te vloeien en verder op resp. 200 en 500 M. afstand uit den wal op hetzelfde tijdstip. De resultaten van het onderzoek dezer monsters vindt men in de bijlage C1 (Nos. 565-56 <). Het laatste monster werd op vijf meter diepte genomen en bleek, zooals vei wacht werd, zeer zuiver te zyn: dit kon dus als standaardmonster dienen. Immers het chloorgehalte hiervan bedroeg 15,74 gram per L., de oxydatiewaarde was slechts 1,50, het soortelijk gewicht 1,0218, terwijl geen coli-bacteriën geconstateerd werden in 10 c.M\ water. Van het monster, dat 200 M. uit den wal geschept was, bedroeg het chloorgehalte eveneens 15,74 gram per L., de oxydatiewaarde was iets hooger en wel 1,87, terwijl coli-bacteriën geconstateerd werden in 10 c.M». vloeistof. Het monster geschept bij den put gaf als resultaten: chloorgehalte 15,52 gram per L., S. G. 1,0215, oxydatiewaarde 1,99, de coli-grenzen varieerden tusschen Vio-1 en 1—10 c.M3. Deze cijfers doen zien, dat de invloed van het in het Dijkwater geloosde water bij de putten vóór Bruinisse nog eenigszins merkbaar was, maar bewezen overtuigend, dat dit water daar ter plaatse dusdanig verdund was, dat van eene noemenswaardige verontreiniging dier putten hierdoor geen sprake was. Wel bleek bij een onderzoek, hetwelk op den 17den December plaats vond, dat het door het stoomgemaal geloosde water in het hierboven besproken geval zuiverder was dan het op andere tijdstippen, ook na afloop der vlasrooting, kan zijn, maar de gevonden getallen zijn toch van dien aard, dat ook dan geen merkbare invloed voor Bruinisse kan verwacht worden. Op grond van het bacteriologisch-chemisch onderzoek, plaats gehad hebbende 28 November 1907 en 17 Februari en 8 September 1908, meent ondergeteekende dus de volgende conclusie's te mogen trekken: 1°. Het verontreinigde polderwater, hetwelk tijdens laagwater in de haven van Bruinisse geloosd en met den ebstroom het Zijpe ingetrokken is, wordt bij opkomenden vloed dusdanig verspreid en verdund, dat het water, hetwelk door de oesterputten wordt ingenomen, voldoende zuiver mag worden geacht. 2°. Het polderwater, dat in het Dijkwater geloosd wordt, trekt met den vloed de Grevelingen op. Dit water is gedurende de vlasrooting sterk verontreinigd, maar bij den aanvang der oestercampagne is die rooting reeds gedurende eene maand afgeloopen en bovendien wordt het door den vloedstroom zeer sterk verdund. Voor Bruinisse is de vloedstroom dan ook zuiver te noemen. 8°. Na het volloopen neemt het water der oesterputten nog in zuiverheid toe en gedurende het tijdsverloop tusschen het bovenkomen der putten en het opnieuw volloopen bleken zij zeer zuiver water te bevatten. 4°. De oesters uit de genoemde putten mochten dan ook als „zeer zuiver1' worden aangemerkt. 5°. Aan alle oesterputten, gelegen vóór Bruinisse, kunnen dus certificaten van onbesmetheid worden uitgereikt. Bijlage A 1. Wate r o nder/oek v a 11 cl e o e s t e r p 1111 e n te B r u i n i s s e. Volgnummer. I MOK8TEK OEKOMKN: WIND: ' I Sf'iS ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN:' buiten- Stroom- (ïrain Ox,- • ïLA I 1«£. | muren Tij. Rich- rieh- chloor datie- j Aantal Hiervan . , . .. .. Plaats. Diepte. Datum. Uur. of kaden | Kracht. Water. Lucht. fin„ npr r wn Vso phenol. — weinig stroom. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. 529 Put No. 11. Idem. »/n '07. 5,30v.m. 1,70 M. 2 u. 30' Z.Z.W. 4. 7°. 9». N.W. 2,65 Leidingwater. i v.H.W. 4 melksuiker. ! 2 pepton. V100 c.M3. l/io c.M8. Lakmoes. | | 1/20 phenol. Idem. Leidingwater. I j 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M8. | | 3 pepton. ^ 1 ! ^ 1 1^^ 1 530 Put No. 14. Idem. 2*/n '07. 5,30v.m. 1,70 M. 2 u. 30' Z.Z.W. 3. 7". 9°. N.W. 17,79. 2,91 Leidingwater. V-H.W. jij 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1 c.M8. Lakmoes. j Vso phenol. Idem. |j. Leidingwater. | 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M8. j 3 pepton. j 1 j 1 j 1 531 Put No. 15. Idem. JH/U '07. 5,-v.m.j 1,70 M. 3 uur Z.Z.W. 3. \ 7°. 9°. N. | ! 3,— | Leidingwater. v.H.W. i 4 melksuiker. ) | j ! 1 2 pepton. V100 c.Ms. Vio c.M3. Lakmoes. ! | j V» Phenol. ! Mem Leidingwater. 3 glucose. V1000 °-M3- Vjou c.M'. ! 3 pepton. 532 j Put No. 16. Idem. »"/n '07. [i,30v.m. 1,70 M. 3 u. 30' Z.Z.W. 3. ' 70. 9". N. 17,75. j 3,9 ' 2625 150 Leidingwater. ! v.H.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 Vio l' M3. Het monster is I J | | I ij Lakmoes. genomen op het ' '■ Vso phenol. oogenblik dat de — stand vau het ; Leidingwater. water was '1,38 3 glucose. | V100 c.M.J Vio c.M3. -|- L.W. 3 pepton. | | j | | j ^ I ^ 1 ! 1 ^^^^ 1 1 i Bijlage A 2. Wateronderzoek van de oesterputten te Bruinisse. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: "X?' WIND: A G ' r, GVA^TVNV ONDERZOEK IN VLOEISTOFFENj ' buiten- ; Stroom-^ Gram Oxy- ^ muren ' Tij. Rjch- i rich- chloor datie- Aantal Hiervan . , , , Plaats. Diepte.: Datum. Uur. of kaden ; Kracht. Water. | Lucht. ü per L. waarde, kiemen ver- , " C '°1 . ° * . WERKINGEN. L.W. s I per c.M3. smeltend. vloeistof. afwezig in : aanwezig in: ^ I ' ' I | j ! | | • 533 Put No. 16. Opper- a-»/n '07. 5— v.m. 1,70 M. 3 uur Z.Z.W. 3 j 7". 9«. N. 17,7$) 2,91 2575 100 Leidingwater V,akte- v H W- 4 melksuiker. | | I 2 pe]>ton. i Vi.»o c.Ms. l/n c.M8. Het monster is Lakmoes. genomen buiten j Vso phenol. j den put, op het I oogenblik dat ! Leidingwater. deze begon over 3 glucose. Vi„o i/i» c.M8 te stroomen. I 3 pepton. ! I I 1 ' 534 Put No. 19. Opper- »/u '07. 4,40v.m. 1,50 M. 3 u. 20' Z.Z.W. 3 7°. 9°. N. 2,91 Leidingwater Vlakte- v H W- | 4 melksuiker. 2 pepton. Viooc-M3. Vi<» c.M3. Lakmoes. | 1/20 Phenol. Idem. 1 I i I I ! i : 1 1 Leidingwater. j 3 glucose. V100 c.M3. c.M3. j 3 pepton. 535 Put No. 23. Opper- »/„ '07. 4,55v.m. 1,66 M. 3 u. 5' Z.Z.W. 3 7°. 9°. N. 3,90 Leidingwater vlakte. v.H.W. I ! au,' i lij 4 melksuiker. [ 2 pepton. V.00 c.M8. Vio c.M3. Lakmoes. Van phenol. Idem. Leidingwater. 3 glucose. Vko c.M8. Vio c.M3. 3 pepton. 536 Put No. 1. Opper- 2H/n '07. 7,—v.m. 1,75 M. 1 uur Z. 3 7°. 8°. Z.O. 17,8(5 2,47 Leidingwater vlakt"- v.h.W. 4 melk8suiker; 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M8. Lakmoes. V20 phenol. j Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M8. 3 pepton. 537 Put No. 10. 1 M. 3h/n '07. 7,—v.m. 1,39 M. 1 uur Z.W. 3 7". 8» N.W. 17,89 ! 2,56 j 400 0 Leidingwater. ! v.H.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1 c.M8. Lakmoes. Vso phenol. j Zeer weinig — j stroom. Leidingwater. 3 glucose. V]oo c.M8. Vio c.M8. 3 pepton. 538 Put No. 14. Opper 2*/n '07. 7,— v.m. 1,70 M. 1 uur Z.Z.W. 3 9°. 10°. N.W. 17,86 2,82 Leidingwater. vlakte. v. H.W. j 4 melksuiker. ij 2 pepton. ViojC.M8. ; Vlo c.M8. Lakmoes. V20 phenol. i Leidingwater. I j ^ glucose. Vio c.M3. 1 c.Ms> j 3 pepton. 539 Put No. 1. Opper-J 2% '07. 8,—v.m. 1,75 M. Hoog- Z.Z.W. 3 7°. 8». Z.O. 17,89 2,65 375 0 Leidingwater. vlakte- | water" I I i 4 melksuiker- 2 pepton. Vio C-M3. ! 1 c.M8. I Ij Lakmoes. Vso phenol. : I 1 ~ Leidingwater. j i 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M3. | j | I 3 pepton. I ! |w , , , , Bijlage A 3. Wateronderzoek van de oesterputten te Bruinisse. ir I Volgnummer. MONSTER GENOMEN: H,.fgte \V iv n TEMPERA f * V L E E S C H- , , , a Stroom- Gram Oxv- WATlgV ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: Plaats. Diepte. Datum. LTUr. «' kaden ' Rich" Kracht Water I ueht ChI°°l dat'e" Aa"ta' Hiena» Aard van de Coli Coli boven ting. I VVatei. , Lucht. (ing per L. , waarde. kieraen ver- MERKINGEN. I ! | L.W. i | j | per c.M3 smeltend.' vloeistof. afwezig in : aanwezig in: i i i r i' i ! 1 1 i i 1 vi—i. \r. ^ «r a... L . _ i I I ! i i «u , I .. , -7n u,. «,-v.m.il^M.: Hoog- Z.W. 3 7". 8". N.W. 17,89 2,56 230 ! 0 Leidingwater ! ■ 1 water. | j 6 ! i | 1,4 melksuiker. 2 pepton. Vioo c-Ms. Vio c.M3. i Lakmoes. J Vso phenol. Zeer weinig I — stroom. ; J 1 i i _ ■ . I ! Leidingwater. j ■ | i 3 glucose. 7,o c.M'. J i c.M8. i pepton. 1 1 1 É—HÉMHI______mma/mm—mmhhnmmiMMJMMÉmêmmm 541 Put No. 14. Opper- «/„ >07. |8,_v.m.! 1,70 M. j Hoog- ! Z.Z.W.! 3 9". lo» NW 117 82' 2 5(5 2(125 95 r m- i vlakte. j I water. | W 2Ü2,> 2i> 1 Leidingwater. j 4 melksuiker. I j ! "2 pepton. Vioo c.M8. Vio c.M8. j ! Lakmoes. i i i 'II Vso phenol. ; i I I I i _ ! ! ' i I Leidingwater. | I 3 glucose. Vioo c-M3. Vio c.M3. | 3 pepton. 542 Put No. 1. Opper- 28/n '07. 9,—v.m. 1,75 M. 1 uur Z.Z.W. i 3 8°. 8° NW 17 89 2 74 r j- vlakte. n.H.W. ' Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1 c.M3 Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. j 3 pepton. 643 Put No. 10. 1 M. »/„ '07. 9,-v.m. 1,39 M. 1 uur Z.W. 3 R». 90. Z.0. 17,86 2,91 ! 2475 28 Leidingwater n.H.W. i 8 ' 4 melksuiker. - 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. I ,/m phlno1' Weinig rtronm. Leidingwater. 3 glucose. V,o c.M8. 1 c.M3. 3 pepton. 544 Put No. 14. Opper- *»/„ '07. L—v.m. 1,70 M. 1 uur Z.Z.W. 4 9°, 9° ZO 17 8(5 ' 9 «9 T J. vlakte. | n.H.W. Leidingwater. j j 4 melksuiker. 2 pepton. Vjoi» c.M3. Vio c.M8. j ! Lakmoes. Vao phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c-M8. 1 c.M8. I 3 pepton. 545 Put No. 1. Opper »/n '07. j9,50v.m. 1,75 M. 1 u. 50'j Z.Z.W. 4 8». 9». NW 17 8(5 2 82 1025 175 t a• 4 ——_ vlakte. n.H.W. Leidingwater. | f 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. j Leidingwater. I 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. I I 54t; Put No. 4. Opper- #»/n '07. 10,40 jl,30M. 2 u. 40' Z.W. 3 8». w ZO 17 89 9 K5 _. ... vlakte. v.m. n.H.W. ' Leidingwater. j 4 melksuiker. | 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M8. ' ! 1 Lakmoes. j ' : 1 ' | | 1/20 Pheno1' I Leidingwater. J i j ; 1 3 glucose. Vio c.M3. 1 1 c.M3. 3 pepton. J 1\T j i . Bylugö A 4. Water onder zoek van de oesterputten te Bruinisse. I Volgnummer. MONSTER GENOMEN: H°°Ste WINn. TEMPERA- VLEESCH , | i Jl. SSBi Stroom- Gram Ox,- « E L A TI N E: ONDEKZOEK IN VLOEISTOFFEN, Plaats. Diepte. Datum. Uur. ofkaden Rlcl'" Krac|l( W t Lucht °' c1''001 da',e Aantal Hieivan Aard van de Coli Coli boven ting. ting. per L. waarde. kiemen ver- MERKINGEN. L.W. per c.M3. smeltend. vloeistof. afwezig in: aanwezig in: ^ l_ 547 Put No. 10. Opper- M/n '07. 10,30 1,39 M. 2u. 30' Z.W. 3 8" 9« ZO 7*o iZ I I T .I™"-~" vlakte. v.m. n.H.W. ' 0 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. | i/io« c.M8 i/io c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater, i 3 glucose. ( V1000 c.M8 I i/ioa c.M». _________ ^ pepton. j 548 Put No. 11. Opper- 28/ >07. 10,15 1,70 M. 2 u. 15' Z.Z.W. 4 8" 90 ZO 1780 vlakte. v.m. U.H.W. ' ' ! Leidingwater. i 4 melksuiker, j 2 pepton. V10 e.M3. 1 e.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. j 3 glucose. 1 e.M8. j 10 e.M3. 3 pepton. 549 Put No. 14. Opper- 28/n '07. 10,15 1,70 M. 2u. 15' Z.Z.W. 4 8. 90 ZO 2 65 " vlakte. v.m. n.H.W. ' I Leidingwater, j 4 melksuiker. j 2 pepton. 1 e.M3. j 10 e.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 e.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 550 Put No. 15. Opper- 28/n '07. 10,15 1,70 M. 2u. 15' Z.Z.W. 3 8». 90. ZO 17 8(1 3 Hl r ... vlakte. y.m. n.H.W. ' ' Leidingwater. 4 melksuiker. | 2 pepton. 1 e.M8. 10 e.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 e.M8. 10 e.M8. 3 pepton. 551 Put No. 16. Opper- *»/„ '07. 10,15 1,70 M. 2 u. 15' Z.Z.W. 3 8. 9« ZO 2 74 rnn n vlakte. v.m. n.H.W. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 7,0 e.M3. 1 c.M8. Lakmoes. Y20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7io C-M8. 1 c.M8. 3 pepton. 552 Put No. 19. Opper- 28/u '07. 10,45 1,50 M. 2 u. 45' Z.Z.W. 3 9°. 90 ZO 17 82 2 82 r ——— vlakte. v.m. n.H.W. ' Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. V,0 c.M3. 1 c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7,o c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. 553 Put No. 23. Opper- 28/n '07. 10,15 1,66 M. 2 u. 15' Z.Z.W. 3 9». 90 ZO 2 74 vlakte. v.m. n.H.W. ' ' ' Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 7,0 c.M3. 1 c.M8. 1 Lakmoes. v20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio e.M3. 1 c.M3. 3 pepton. Bijlage B 1. O e s t e r onderzoek van de putten te Bruiniss e. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: ! TEMPERATUUR: I ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: ___ | De oesters hebben _ u E L A 1 1 N R : in den put Aantal Hiervan . , OPMERKINGEN. 1 , . Aard van Coli (.'oh Plaats. Datum. Uur. eelee-en Water. Lucht. kiemen ver- „ . . . . 6 6 ' .... ,, , de vloeistof. afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. o & I I ; i ! ■ ! I j li 554 Put No. 1. | '08. + 9 uur 5 maanden. 3°. 4°. ■ Leidingwater. 'i. ! v.m. 1 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. ; Lakmoes. Vs» phenol. S'"' 1 e.M'. | o glucose. 3 pepton. 1 ——— —— 1 | | 1 j — _________ ___________1^__B11-11«P- ft. Idem. 17/s 'OH. Idem. j Idem. j 3°. 4°. ± 300 0 Leidingwater. I I j j 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. j Vso phenol. Leidingwater. ! | 3 glucose. 1 e M • 3 pepton. _J j I | ! _ c. Idem. "li 'OH. Idem. Idem. T. 4". "T—" Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. '/ïo c.M*. 1 c.M9. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. 555 Put No. 4. l~/2 'OH. Idem. 3 maanden. 3". 4". J Leidingwater. a 4 melksuiker. 2 pepton. Vioo c.M3. l/l% c.M*. Lakmoes. 1/3,) phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. ft. Idem. 17/g '08. Idem. Idem. 3"1. 4°. 1025 50 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio» c.M*. '/1# c.M3. Lakmoes. Vg, phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M*. 3 pepton. c. Idem. 1712 'OH. Idem. Idem. 3°. 4°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M;'. 1 c.Ms. Lakmoes. V2J phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio e.M-. 1 c.M8. 3 pepton. 55(5 Put No. 10. ,7/3 'OH. Idem. 4 maanden. 3'. 4'. Leidingwater. 'OH- Idem. Idem. j 3°. 4 r . 11 .Leidingwater. 4 melksuiker. j 2 pepton. j 1 c.M3. j Lakmoes. | I Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. I c.M3. i _____ 3 pepton. 558 Put No. 14. 172 '08. Idem. Idem. 3". 4". I Leidingwater. | — \ 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. , Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. '• . Idem' ,U8- " Idem- " " ' 160 Leidingwater. - 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. V3j phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. C' Idem- "!* ,08' Idem' Wem- " I " Leidingwater. " 4 melksuiker. 2 pepton. Vu c.Ms. 1 c.M3. Lakmoes. j Vzj phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. 559 Put No. lo. J'/g '08. Idem. 14 dagen. 3'\ 4". Leidingwate °' 4 melksuiker. 2 pepton. Vmo c.M». »/,„ c.M». Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7,00 c.M8. >/,0 c.M'. 3 pepton. b- [ I(]em- 1:/2 '08. Idem. Idem. 3. 4". 725 50 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. t c M3 Lakmoes. V3J phenol. j j Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M*. ' 3 pepton. 1 C' Idem' 17/a '0«- Idem. Idem. 3". 4". Leidingwater. " 4 melksuiker. j ! 2 pepton. 1 Cim*. j Lakmoes. ! V21 phenol. Leidingwater. 3 glucose. c.M8. 1 c.M3. I 3 pepton. 559 a. II. De mosselverwaterplaatsen te Bruinisse. Met 17 bijlagen Van de mosselverwaterplaatsen te Bruinisse behooren die, welke gelegen gemerktD,—D,, zijn in de nabijheid van de havenmonding, zeker wel tot de ongunstigst gelegen pereeelen van dit district. De oorzaak is gelegen in de polderwatering de Dee, H_H6n welke, zooals in het verslag over de oesterputten van Bruinisse reeds vermeld 1 werd, door eene sluis in de haven uitmondt. In het door U uitgebrachte verslag is er reeds de aandacht op gevestigd, dat deze polderwatering verontreinigd wordt door afvalwater en faecaliën, een feit, dat, zooals zal blijken, door het bacteriologisch-ehemisch onderzoek bevestigd geworden is. Dit zeer sterk verontreinigde water nu, stroomt direct na het verlaten van de haven, vooral tijdens laagwater, bijna onverdund over sommige pereeelen. Overbodig dus te zeggen, dat dergelijke pereeelen als mosselverwaterplaatsen allerminst geschikt zijn. Talrijk zijn bovendien de pereeelen, die slechts nu en dan of in geringe mate met het genoemde water in aanraking komen, en die juist daardoor twijfel doen ontstaan omtrent hunne zuiverheid. Ondergeteekende was zelf een paar malen in de gelegenheid waar te nemen, hoe somtijds nog vrij langen tijd na laagwater, het geloosde polderwater om en bij de haven in rust blijft, aleer het door den vloed in Noord-Westelijke richting wordt gestuwd. Yan belang is het op te merken, dat de weg, die het geloosde water zal volgen, ook afhankelijk is van de mate, waarin het water bij eb wegvloeit. De gemiddelde laagwaterstand is op de bijgegeven kaart door eene blauwe lijn aangegeven, maar vaak blijven ook bij laagwater alle pereeelen tot den havendam onder water. Bij giertij zakt het water lager. Het eerste water onder zoek had plaats den 19den December 1907. Op dezen datum bleven bij laagwater alle pereeelen onder water. Het doel van dit onderzoek, waarvan men de resultaten vindt in de bijlagen D^ Ds, was hoofdzakelijk om na te gaan den invloed wTelke het geloosde polderwater uitoefent op de Oostelijk van den havenmond gelegen staatsperceelen Nos. 1, 2, 3 en 4. Het was namelijk te verwachten, dat de verontreiniging dezer pereeelen het sterkst merkbaar zou zijn gedurende het tijdsverloop dat de sluis in de haven sueert vóór laagwater, dus zoolang de Oostwaarts gerichte ebstroom het geloosde water in de richting van genoemde pereeelen voert. Bovendien werd met dit onderzoek getracht eenige gegevens te verkrijgen omtrent de verbreiding der verontreiniging in de richting Westelijk van de haven, om bij een volgend onderzoek reeds eenigszins georiënteerd te zijn. Om dit doel te bereiken werden in de eerste plaats een drietal monsters (Nos. o68—570) genomen vóór dat de sluis in de haven sueerde, 2 u. 45' vóór laagwater. Het eerste dezer drie monsters werd geschept op het Westelijk van de havenmonding gelegen perceel No. 69, dus op een plaats, waar op dat tijdstip nog niet de minste kans op verontreiniging bestond. Zooals uit bijlage Dj (monster No. 568) blijkt, was hiervan het chloorgehalte 17,57 gram per L., de oxydatie waarde 2,67, het aantal kiemen slechts 375, waarbij 75 versmeltende; de coli-grenzen waren Vtn—1 en 1 — 10 c.M8. Het tweede monster (No. 569) werd geschept op perceel No. 99, dicht bij de havenmonding gelegen; ook dit is nog zuiver te noemen, hoewel het chloorgehalte iets lager, nam. 17,36 gram per L. en de oxydatie waarde hooger en wel 3,22 bedraagt. Het derde monster (No. 570) werd genomen in den mond van de haven; dit blijkt nu echter op dit tijdstip, niettegenstaande de sluis nog niet sueerde, reeds tamelijk sterk verontreinigd te zijn. Immers bij een chloorgehalte van 16,16 gram per L. bedroeg de oxydatie waarde 3,31, het aantal kiemen 2075 per c.M3., waarvan 275 versmeltende, de coli-grenzen waren beide Vi#ü—'/io c.M3. Deze verontreiniging moet waarschijnlijk toegeschreven worden aan water, dat door lekkage van de sluis in de haven is geloopen. Onder bepaalde omstandigheden laat zich zelfs eene nog grootere verontreinigiug van het water in den havenmond op dit tijdstip verwachten, namelijk wanneer bij het voorafgaande laagwater- de sluis heeft gesueerd. Immers dan zal een gedeelte van het polderwater, hetwelk bij het opkomen van den vloed nog door de sluis geloosd werd, de monding van de haven niet meer kunnen bereiken en door den vloed teruggedrongen worden, zoodat het eerst bij de volgende eb in meer of minder verdunden toestand de haven verlaat. Op den datum van dit onderzoek was deze omstandigheid niet in 't spel, omdat tijdens de vorige eb geen water uitgelaten was. Om 6 u. 5', ongeveer twee en een half uur vóór laagwater, een kwart uur nadat de eerste monstername had plaats gehad, begon de sluis te sueeren. De stand van het binnenwater was 1,18 M. boven laagwaterpeil, d. i. 12 c.M. boven het winterpeil. Nadat de sluis 20 minuten lang gesueerd had, werd nogmaals een monster geschept op de bovengenoemde perceelen Nos. 69 en 99 en een op dezelfde plaats in de havenmonding. De beide eerste (Nos. 571 en 572) waren, zooals te verwachten was, nog volkomen zuiver. De uitkomsten leveren geen noemenswaardig verschil op met die, welke 2 u. 45; vóór laagwater terzelfder plaatse werden verkregen. Van het in den havenmond geschepte monster (No. 573) bedroeg het chloorgehalte 15,60 gram per L., de oxydatiewaarde 3,86, het aantal bacteriën 3200, waarbij 875 versmeltende en de coli-grenzen beide Vioo—V» c.M3. Vergelijkt men deze uitkomsten met die welke verkregen zijn met het eerste aldaar geschepte monster, dan blijkt de verontreiniging nog slechts weinig te zijn toegenomen. Een half uur nadat de sluis was begonnen te sueeren, dus 10 minuten later, werden monsters genomen op de Oostelijk van de haven gelegen perceelen Nos. 1 en 4 en op het Westelyk daarvan gelegen perceel No. 7, dat op dit oogenblik zeker niet met binnenwater in aanraking kon komen. Vergelijkt men de resultaten van dit laatste zuivere monster (No. 576) met de monsters van de perceelen Nos. 1 en 4 (Nos. 574 en 575), dan komt men tot de conclusie, dat deze laatste op dit moment nog slechts zeer matig verontreinigd waren. Vijf en veertig minuten vóór L.W., d. i. 50 minuten nadat de laatstgenoemde monstername had plaats gehad, werden monsters genomen op de reeds genoemde perceelen Nos. 69 en 99, op het staatsperceel No. 7, Westelijk van de haven en op het Oostelijk daarvan gelegen perceel No. 1. Dat de Westelijk van den havenmond gelegen perceelen door den ebstroom zeer lang voor verontreiniging bespaard blijven, blijkt ten duidelijkste uit het monster (No. 578), dat op het zeer dicht bij de havenmonding gelegen perceel No. 99 is geschept. Het chloorgehalte bedroeg 17,50 gram per L., de oxydatiewaarde 3,31, de coli-grenzen Vio— 1, 1—10 c.M8.; in dit laatste opzicht werd dus zelfs de zuiverheid van perceel No. 69 (monster No. 577) overtroffen. Ook perceel No. 7 (monster No. 580) kon, zooals trouwens te verwachten was, op dit moment „zuiver" worden genoemd. Staatsperceel No. 1 (monster No. 579) is nu, in tegenstelling met hetgeen 1 u. 55' vóór laagwater (zie boven) werd geconstateerd, ten duidelijkste verontreinigd, het chloorgehalte bedraagt 16,58 gram per L., de coli-grenzen zijn beide Vioo—Vio c.M\ Vijf en twintig minuten later werden nogmaals op de beide perceelen Nos. 69 en 99 monsters genomen (Nos. 581 en 582), en bovendien één voor den havenmond (No. 583). De beide eerstgenoemde toonen aan, dat de perceelen Nos. 69 en 99 op dit moment nog wel zuiver zijn te noemen, al is nu reeds eene kleine afname in zuiverheid te constateeren. Het monster, op hetzelfde tijdstip genomen in den havenmond, doet zien, dat nu nagenoeg onverdund binnenwater de haven verlaat, getuige het lage chloorgehalte van 4,09 gram per L. Daarbij moet in aanmerking genomen worden, dat het polderwater in Zeeland bijna altijd brak is, m. a. w. eenige grammen chloor per Liter bevat. De oxydatiewaarde van bovengenoemd monster bedroeg 7,91, de coli-grenzen waren beide Vioo—'Ao c.M3., zoodat het geloosde water ditmaal slechts matig verontreinigd mocht heeten. Dit dient bij de beoordeeling der cijfers wel in aanmerking genomen te worden, omdat, zooals later zal blijken, op andere data de verontreiniging door de gemeente Bruinisse aanzienlijker kan zijn. De grootste massa verontreinigd water stroomt blijkbaar over de perceelen Nos. 1 4 kort voor laagwater, immers de monsters (Nos. 584 en 585), genomen 15 minuten voor laagwater, d. i. 5 minuten na de voorafgaande op de perceelen Nos. 1 en 4, geven als coli-grenzen resp. slechts Vioo—Mo, Viooo—Vioo en Vioo— Vio, Vwo Vio c.M.s, terwijl de oxydatie waarden tot bijna 4 gestegen zijn. De Oostelijk van de haven in de rivier vooruitstekende dam is van deze afname in zuiverheid zeker eene voorname oorzaak, daar deze het landwater juist in de richting van perceel No. 4 stuwt, vanwaar het zich dan verder ongeveer evenwijdig aan den wal beweegt, dus over de perceelen Nos. 3, 2 en 1. Vooral wanneer het water sterk afloopt, zooals bij giertij het geval is en de perceelen gedeeltelijk droog komen te staan, is de toestand zeer ongunstig: eene geul leidt dan het binnenwater over perceel No. 101 tot aan de laagwaterlijn, waarna het zich langs die lijn over de genoemde perceelen zal bewegen. Vijf en veertig minuten na laagwater zijn ten slotte een vijftal monsters (Nos. 587 591) genomen op eenige perceelen Westelijk van den havenmond, waaronder ook het genoemde perceel No. 69. De vloedstroom uit het Zijpe stuwt het water, dat door de haven nog geloosd wordt, over de perceelen Westelijk daarvan gelegen en dringt tevens het vóór laagwater uitgelaten binnenwater terug uit het Zijpe; ook dit zal dus aanleiding geven tot verontreiniging van genoemde perceelen. Het chloorgehalte dezer laatste vijf monsters is aan belangrijke schommelingen onderhevig, hoewel de monsters ongeveer gelijktijdig, niet ver van elkaar verwijderd, geschept zijn. Op het meest Westelijk gelegen perceel No. 79 (monster No. 590) is dit zelfs gedaald tot 16,80 gram per L., de coli-grenzen bedragen slechts Vim—Vt. c.M8., zoodat zelfs hier op dit moment de verontreiniging zeer duidelijk merkbaar is. Op staatsperceel No. 8 (monster No. 591) bedroeg het chloorgehalte slechts 16,64 gram per L., bacteriën-aantal en coli-grenzen echter zijn daarvoor vrij gunstig te noemen. Perceel No. 69 (monster No. 588) is nu sterk verontreinigd: de oxydatiewaarde bedraagt 3,58, het aantal bacteriën 1775, waarbij 1275 versmeltende, de coli-grenzen niet meer dan V10#—V» en Vi.no—-Vim c.M3. Over het algemeen geven de cijfers, bij dit onderzoek verkregen, minder groote verschillen in zuiverheid voor de diverse perceelen, dan bij volgende onderzoekingen ter zelfder plaatse werden aangetroffen, hetgeen voornamelijk toegeschreven moet worden aan de reeds vermelde omstandigheid, dat het in de haven geloosde polderwater slechts tamelijk verontreinigd was. Toch zijn de uitkomsten ook nu zeer overtuigend, en laten zich daaruit met zekerheid verschillende besluiten trekken. Vooreerst volgt daaruit, dat gedurende het sueeren van de sluis in de haven vóór laagwater de staatsperceel en Nos. 1,2, 3 en 4 aan belangrijke verontreiniging blootstaan. In de tweede plaats blijkt, dat kort na laagwater een deel der meer Westelijk gelegen perceelen merkbaar verontreinigd wordt en dat bij het doorzetten van den vloed uit het Zijpe deze verontreiniging nog Op vrij grooten afstand in Westelijke richting, op dezen datum nog op perceel No. 79, merkbaar is. Den 3den Februari 1908 had een tweede water-onder zoek plaats, welk onderzoek voornamelijk betrekking had op die perceelen, welke vóór en diegene, welke ten Westen van den havenmond gelegen zijn. Ook by dit onderzoek bleven alle perceelen onder water. De resultaten, welke hierop betrekking hebben, zijn neergelegd in de bijlagen E,—E3. De eerstgenoemde perceelen worden uit den aard der zaak verontreinigd, zoolang het loozen van water uit de haven duurt. Voor de laatstgenoemde is blijkens het voorafgaand onderzoek, verontreiniging alleen te verwachten gedurende de periode, waarin zich het water in Westelijke richting beweegt. Alvorens over te gaan tot het nemen der monsters op de perceelen, werd in de eerste plaats een monster genomen binnen de sluis in de haven, vóórdat deze begon te sueeren. In de tweede plaats werd een monster genomen in de monding der haven, nadat de sluis eenigen tijd geloosd had. De resultaten van het eerste monster (No. 592) geven dus een denkbeeld omtrent den toestand van het binnenwater op dien datum. De lage coli-grenzen, beide 'Aooo—Vioo c.M.3, en de aard der bacteriën op de gelatine-platen maken het hier zeer waarschijnlijk, dat de Dee met faecaliën verontreinigd wordt; de oxydatiewaarde bedroeg niet minder dan 14,81, het aantal kiemen was 20000 per c.M3., waarbij 7500 versmeltende. Daar de sluis niet sueerde op het oogenblik dat dit monster geschept is, was het water volkomen in rust en betrekkelijk helder. De stand van het binnenwater was 1,24 M. boven L.W., dus, evenals bij het vorige onderzoek, een weing hooger dan het winterpeil. De sluis begon te sueeren om 6 u. 15', d.i. bijna 3 uren vóór laagwater. Het tweede monster werd genomen in de monding van de haven, één uur vóór laagwater, nadat de sluis dus bijna twee uren gesueerd had. Het chloorgehalte van dit monster (No. 593) bedroeg 7,13 gram per L., de oxydatiewaarde 10,14, het aantal bacteriën 15000, met 3750 versmeltende, terwijl de coli-grenzen beide V.ooo—V.oo c.M3. bedroegen. Vergelijkt met deze uitkomsten met die van het eerste monster, dat binnen de sluis is geschept, dan blijkt, dat op dit moment het water uit de Dee bijna onverdund de haven verlaat. Een half uur vóór laagwater, dus toen de sluis reeds bijna 2l/f uur sueerde, werd de eerste serie monsters op de perceelen geschept. In de eerste plaats weid een monster genomen op elk der staatsperceelen Nos. 1, 3 en 5, waarvan de eerste twee Oostelijk van de haven liggen, het laatste gelegen is ïer hoogte van den havenmond, even beneden de laagwaterlijn. Vervolgens weid nog een monster genomen op het, bij het vorige onderzoek reeds meermalen genoemde perceel No. 99, en ten slotte één op het meer Westwaarts gelegen perceel No. 68. Het water liep ditmaal, zooals reeds opgemerkt is, zeer slecht af en c*een der perceelen kwam droog te staan. Op het tijdstip dat genoemde monsters genomen werden, ging er een zwakke stroom in Oostelijke richting, die het geloosde water dus gedeeltelijk over het vóór den havenmond gelegen perceel No. 101 naar het staatsperceel No. 4 voerde. Dientengevolge waren de perceelen Nos. 1 en 3 (monsters Nos. 594 en 595) nog vrij sterk verontreinigdhet chloorgehalte varieerde tusschen 14,98 en 15,30 gram per L., de oxydatiewaarde van het eerste monster bedroeg 4,28, het aantal bacteriën van het laatste 8050 per c.Ms., waarbij 1050 versmeltende. De coli-grenzen waren niet zóó ongunstig als men in verband met deze cijfers zou verwachten, zij bedroegen bij beide Vio—1 c.M3. Op staatsperceel No. 5 (monster No. 596) 'is nu van verontreiniging nog nagenoeg niets te bespeuren: de coli-grenzen bedragen 1—10 c.M8., het chloorgehalte is 10,22 gram per L., terwijl het normale bij dit onderzoek ongeveer 16,3 gram per L. bleek te zijn. De zwakke ebstroom was niet meer voldoende om al het geloosde water in Oostelijke richting weg te voeren, een gedeelte daarvan hoopte zich in de onmiddellijke nabijheid der havenmonding op en zelfs was reeds eene verbreiding in Westelijke richting duidelijk merkbaar. Immers van het monster, geschept op perceel No. 99 (No. 597), is op dit moment het chloorgehalte slechts 8,51 gram per L., daarbij bedraagt de oxydatiewaarde niet minder dan 6,55, het aantal bacteriën 9250, met 1730 versmeltende, terwijl de coli-grenzen zelfs zijn gedaald tot V.ooo-7,oo c.M3. Het monster (No. 598), dat tegelijkertijd genomen is op perceel No. 68, een kleine honderd meter Noordwestwaarts gelegen van perceel No. 99, is, zooals te verwachten was, nog volkomen zuiver te noemen. Van laatstgenoemd monster toch is het chloorgehalte 16,36 gram per L., de oxydatiewaarde 3,91, de coli-grenzen zijn 1 — 10 c.M\ Er moet nog op gewezen worden, dat de oxydatiewaarde van het zuivere water in de Grevelingen op dezen datum hooger was dan bij vorige onderzoekingen. Hiermede dient rekening gehouden te worden bij het beoordeelen der cijfers. Eene volgende serie van zeven monsters is genomen tijdens laagwater, dus een half uur na de vorige monstername. Daarvan zijn vier monsters genomen op de staatsperceelen Nos. 4, 6, 7 en 8, waarvan alleen het eerste Oostelijk van de haven ligt; de andere drie zijn afkomstig van de perceelen Nos. 99, 93 en 69, welk laatste perceel het verst van den havenmond gelegen is. Er gaat nu blijkbaar reeds eene zwakke strooming in Westelijke richting, daar het water op perceel No. 4 (monster No. 599) aanmerkelijk zuiverder is dan een half uur vroeger op het Oostelijk daaraan grenzende perceel No. 3. Het aantal bacteriën bedraagt slechts 1150, waarbij 275 versmeltende, de coli-grenzen zijn Vu—1 en 1—10 c.M3. Op staatsperceel No. 6 (monster No. 600) begint de verontreiniging juist merkbaar te worden, hetgeen het duidelijkst zichtbaar is aan de oxydatiewaarde, welke tot 4,20 gestegen is; de coli-grenzen bedragen beide Vio- 1 c.M5. Het Westelijk aan No. 6 grenzende perceel No. 7 is nu nog volkomen zuiver te noemen. Immers van monster No. 601 bedraagt de oxydatiewaarde slechts 3,44 (men denke aan het bovengezegde omtrent de oxydatiewaarde), het aantal bacteriën is 575 met 175 versmeltende, de coli-grenzen zijn beide 1—10 c.M3. Ook op perceel No. 8 (monster No. 602), dat daarop in NoordWestelijke richting volgt, is, zooals verwacht kan worden, op dit moment nog niet de geringste verontreiniging te bespeuren. Uit deze beide laatste uitkomsten valt te besluiten, dat de verontreiniging zich nog bijna niet in Noordelijke en Noord-Westelijke richting heeft uitgebreid. Perceel No. 99 (monster No. 603) is nog steeds zeer sterk verontreinigd, het aantal kiemen is tot 9400 per c.M3. gestegen, de coli-grenzen bedragen beide Viooo—Vioo c.M3. evenals een half uur geleden. Op perceel No. 93 (monster No. 604), dat gelegen is tusschen perceel No. 99 en het bjj het vorige onderzoek meermalen genoemde perceel No. 69, is op dit moment reeds duidelijk verontreiniging te bespeuren: de oxydatiewaarde bedraagt 4,10, de coli-grenzen zyn Vi§o—Vi» en Vi*—1 c.M8., terwijl zich op het bovengenoemde perceel No. 69 (monster No. 605) sporen van verontreiniging vertoonen, merkbaar aan het aantal kiemen dat 1725 per c.M*. bedraagt en aan de coli-grenzen, welke Vmo—Vio en Vio—1 c.M8. zijn. Om negen uur, tijdens laagwater, is de spuisluis in de haven geopend, waardoor aan het zuivere water, dat tijdens den vloed in de spuikom verzameld is, gelegenheid gegeven wordt de haven aan de gesloten zgde binnen te stroomen. Daardoor wordt het vuile water, dat zich op dat moment in de haven bevindt, met kracht naar de monding gestuwd, daarbij ook tevens meer verdund. Bij het vorige onderzoek is deze sluis niet geopend geweest. Overigens zal, de betrekkelijk kleine afmeting van de spuikom in aanmerking genomen, het gebruik hiervan noch ten goede noch ten kwade veel te beteekenen hebben. Naar de door de opzieners verstrekte inlichtingen is de spuikom in ongeveer twintig minuten reeds leeggeloopen en wordt deze bovendien slechts een paar keer per week gebruikt. Een half uur na laagwater zijn een tweetal monsters genomen, één op perceel No. 5 en één op perceel No. 8. Uit het eerste (No. 606) blijkt, dat nu ook perceel No. 5 geducht verontreinigd is: het chloorgehalte bedraagt slechts 8,87 gram per L , de oxydatiewaarde 6,05, de coli-grenzen beide Ylooo—Vuo C-M\ Van het tweede monster (No. 607) is het bacteriën-aantal nog vrij gunstig en wel 725. De coli-grenzen zijn, vergeleken met die, welke hier een half uur geleden gevonden werden, iets gedaald en bedragen nu Vio—1 c.M3., zoodat nog van geen belangrijke verontreiniging sprake is. Uit de vrij groote zuiverheid van dit monster volgt, dat hier de strooming van het vuile water in Westelijke richting niet noemenswaardig merkbaar is. Drie kwartier na laagwater, dus 15 minuten later, zijn monsters genomen op elk der perceelen Nos. 99, 90 en 66. De beide laatste liggen ongeveer even ver van den mond der haven verwijderd, perceel No. 90 echter grenst aan de laagwaterlijn, terwijl No. 66 tegen den havendam gelegen is. De eerstgenoemde perceelen zijn zeer sterk verontreinigd, vooral No. 99 (monster No. 608), waar het chloorgehalte tot 8,73 gram per L. gedaald, de oxydatiewaarde tot 6,51 gestegen is; van perceel No. 90 (monster No. 609) zijn de resultaten iets minder ongunstig: het chloorgehalte bedraagt 11,93 gram per L., de oxydatiewaarde 4,37. De coli-grenzen van beide monsters bedragen Vioo-Vto c.M\ Het monster (No. 610), geschept op perceel No. 66, geeft, hoewel de verontreiniging ook hier vrij belangryk is, toch niet zulke slechte uitkomsten als de beide eerstgenoemde: de oxydatiewaarde bedraagt 5,21, het aantal bacteriën 3700 met 225 versmeltende, de coligrenzen zijn '/io— 1 en 1—10 M8. Het vuile water, deels nog uit de haven geloosd wordende, deels met den ebstroom uit het Zijpe terugkeerende, bleek zich dus op dezen datum voornamelijk over de meer nabij de laagwaterlijn gelegen perceelen te bewegen, terwijl de dicht bij den havendam liggende, daarvoor eenigszins gespaard bleven. Dit zelfde volgt ook uit de resultaten der laatste twee monsters (Nos. 611 en 612), genomen één uur na laagwater op de perceelen Nos. 5 en 100. Laatstgenoemd perceel ligt aan het einde van den havendam vlak bij de mondig der haven. Weliswaar wordt dit perceel aanzienlijk verontreinigd, daar de oxdatiewaarde 4,55 bedraagt, het aantal kiemen 3025 per c.M3. en de coli-grenzen beide 'Aoo—'Ao c.M3., maar de verontreiniging is toch lang niet in die mate als van perceel No. 5, waar de oxydatiewaarde 7,09 bedraagt en de coli-grenzen VlOOO——VlOO c.M3. Ook het chloorgehalte in het eerste geval, zijnde 14,41, in het laatste slechts 4,55 gram per L., wijst op een kolossaal verschil. Zooals uit een volgend onderzoek zal blijken, is de strooming van dit water in hooge mate afhankelijk van de windrichting, in dit geval was deze Zuid-West. Bij een volgend onderzoek met Zuid-Oostenwind bleek 't vuile water juist in hoofdzaak langs den havendam te stroomen. Hierop zal nader worden teruggekomen. Het plan was, bij dit onderzoek nog een aantal monsters te nemen, nadat de stroom gedurende langeren tijd in Westelijke richting had gegaan. Daar echter, zooals reeds gemeld is, het water zeer langzaam opkwam, zou het, indien hierop gewacht was, te laat zijn geworden voor de stoomtram, die de monsters naar Bergen-op-Zoom moest vervoeren, ten einde deze zoo spoedig mogelijk aan het onderzoek te onderwerpen, zoodat van dit voornemen moest worden afgezien. De verkregen resultaten zijn reeds voldoende, om de volgende conclusies te trekken: 1°. Zeker zijn alle ambachtsheerlijke perceelen, gelegen ten Zuid-Oosten van de strook, gevormd door de nummers 65, 70 en 89, beslist af te keuren, alsmede de staatsperceelen Nos. 5 en 6. 2°. Hoewel de meer Westwaarts gelegen perceelen ditmaal niet onderzocht zijn, waren de uitkomsten ook voor de bovengenoemde perceelen zóó ongunstig, dat het hoogst waarschijnlijk kon geacht worden, dat bij nader onderzoek ook daarvan meerdere onvoldoende zuiver zouden blijken te zijn. Den 17den Maart 1908 werden een aantal mosselen uit Bruinisse aan een bacteriologisch onderzoek onderworpen. De monsters, waarvan men de resultaten vindt in de bijlagen ¥1—F4 (Nos. 613—622) zijn afkomstig van de ambachtsheerlijke perceelen Nos. 66, 67, 68, 69, 90, 91 en 99 en van de staatsperceelen Nos. 5, 7 en 8. Zij zijn genomen tijdens laagwater en daar het den dag volgende op dien der monstername springvloed was, lagen alle bovengenoemde perceelen op dat moment droog. Van elk der perceelen werd een drietal mosselen onderzocht, waarvan de uitkomsten over 't algemeen goed met elkander overeenstemden. De sluis in de haven had de dagen te voren vrij regelmatig water geloosd. Na de ongunstige resultaten der beide wateronderzoeken was wel te voorspellen, dat de uitkomsten van het mosselonderzoek eveneens niet gunstig zouden zijn. Toch is, wat dit betreft, de verwachting nog overtroffen. Welmoet bij de beoordeeling der uitkomsten voor mosselen, zooals reeds vroeger werd opgemerkt, in aanmerking worden genomen, dat de mossels gewoonlijk ongunstiger uitkomst opleveren dan het water waarin zij gelegen hebben, zoodat de coli-grenzen ook voor perceelen, die nog voldoende zuiver zijn te noemen, in vele gevallen dalen tot Vioo—Vio c.Ms., terwijl vooral de bacteriën-getallen voor dergelijke mosselen ook steeds een grooter bedrag bereiken dan voor oesters uit water van denzelfden graad van reinheid afkomstig. Maar niettegenstaande deze omstandigheid was het ongunstige resultaat hier niet twijfelachtig. Bij al de onderzochte monsters toch was er steeds minstens één mossel, waarvan de coli-grens daalde tot Vi»»o—Vi«» c.M8. Van de mosselen, afkomstig van perceel No. 99 (monster No. 619), was de coli-grens zelfs in vier gevallen 1/]§•«.-—Via» c.M8., tweemaal Viw—Vio c.M8. Staatsperceel No. 8 (monster No. 622) blijkt ook beslist onbetrouwbaar te zijn: de coli-grenzen dalen tweemaal tot'/ 1000 V100 C.M3., viermaal tot Vioo—'/io c.M8. Van alle monsters te zamen beschouwd bleek de coli-grens slechts viermaal Vio—1 c.M\ te bedragen, daarentegen 33 maal Vioo—Vio c.M5., terwijl zij in de overige 23 gevallen daalde tot 'Ziooo—Vioo c.M3. Het aantal bacteriën was eveneens van het meerendeel der onderzochte mosselen zeer hoog met een groot aantal versmeltende kiemen. Zoo bedroegen deze getallen b.v. voor eene mossel afkomstig van perceel No. 66 (monster No. 613) 4925, waarbij 825 versmeltende; idem van perceel No. 90 (monster No. 617) resp. 45000 en 4800; idem van perceel No. 5 (monster No. 620) resp. 8075 en 850 etc. Door dit onderzoek wordt dus in de eerste plaats het resultaat van 't voorafgaande wateronderzoek bevestigd, n 1. dat zeker alle ambachtsheerlijke perceelen, bewesten de lijn gevormd door de nummers 65, 70 en 89 en ook het staatsperceel No. 5, in zeer belangrijke mate worden verontreinigd. Maar bovendien volgt daaruit, dat ook de staatsperceelen Nos. 7 en 8 onvoldoende zuiver zijn te noemen, een resultaat, waartoe het vorige onderzoek nog niet voldoende gegevens had opgeleverd. De uitkomsten waren bovendien ook nu van dien aard, dat het te verwachten was, dat bij nader onderzoek ook i verschillende meer Westwaarts gelegen perceelen onvoldoende zouden blaken. . De uitbreiding van het onderzoek tot de meer Westwaarts gelegen perceelen moest met het oog op het reeds ver gevorderd zijn van het seizoen, worden uitgesteld tot het volgend najaar de mosselcampagne weer in vollen gang was. Den 228ten September 1908 had dit waieronderzoek plaats; de resultaten daarvan vindt men vermeld in de bijlagen Gr—G4. Ook bij dit onderzoek bleven de perceelen alle bij laagwater onder, zoodat de resultaten in dit opzicht volkomen met die der beide vroegere wateronderzoekingen zijn te vergelijken. i Een viertal serieën monsters werden genomen en wel de eerste serie tijdens laagwater op de perceelen Nos. 61, 89, 65 en op staatsperceel No. 9. Het eerste en derde perceel liggen tegen den havendam; het tweede op de laagwaterlijn; het staatsperceel op eenigen afstand ten Noorden van deze lijn. De tweede serie is genomen een half uur na laagwater en wel behalve op de bovengenoemde perceelen bovendien nog op de perceelen Nos. 85, 80, 56 en op het staatsperceel No. 12. De beide eerste van deze laatste 4 perceelen liggen op de laagwaterlijn, het derde tegen den dam van de spuikom, het staatsperceel No. 12 ruim honderd meter ten Noordwesten van het staatsperceel No. 9 en evenals dit beneden de laagwaterlijn. Staatsperceel No. 12 ligt van alle genoemde het verst van de havenmonding verwijderd. De derde serie monsters is genomen één uur na laagwater, de vierde een uur later, dus twee uur na laagwater en wel beide op alle hierbovengenoemde perceelen. Daar er gedurende eenige weken geen regen gevallen was, bedroeg de stand van het binnenwater slechts 74 c.M. + L.W., en was dus zeer laag vergeleken met dien, welke tijdens de beide vorige wateronderzoekingen waargenomen werd. Hier staat tegenover, dat het water ditmaal buitengewoon vuil was. Immers een tweetal extra monsters (Nos. 651 en 652) binnen de sluis geschept, gaven als oxydatiewaarden niet minder dan 38,21 en 25,25; daarbij was hèt aantal bacteriën van het laatste monster 150000 per c.M\, waarbij 40000 versmeltende, terwijl voor beide monsters nog coli-bacteriën werden aangetroffen in Viooob c.M*. Daar bij deze proefneming de verdunning niet verder is voortgezet, omdat zulk eene enorme verontreiniging niet verwacht werd, is de maximum-hoeveelheid water, waarin juist geen coli's voorkomen, niet bepaald geworden. Van beide monsters was het chloorgehalte t zeer hoog, vergeleken met de vroegere waarnemingen daar ter plaatse, het bedroeg voor de beide monsters resp. 10,28 en 12,96 gram per L. Met deze feiten dient bij het beoordeelen der resultaten van het onderzoek rekening gehouden te worden. Van de eerste serie van vier monsters, geschept tijdens laagwater, zijn, i zooals zich in verband met de vorige onderzoekingen liet verwachten, die, welke genomen zijn op de perceelen Nos. 61, 89 en 9 (Non. 623, 624 en 626), nog volkomen zuiver. Van het monster (No. 624), geschept op perceel No. 89, bedraagt de oxydatiewaarde slechts 2,11, het chloorgehalte 16,07 gram per L., het aantal kiemen 600 per c.M8., waarbij 100 versmeltende, de coligrenzen zijn Vu—1, 1 — 10 c.M3. Het monster op perceel No. 61 genomen verschilt hiervan niet noemenswaardig. Perceel No. 9 staat in zuiverheid bovenaan, hiervoor bedraagt de oxydatiewaarde slechts 1,92, het aantal kiemen 175, waarbij geen versmeltende, de coli-grenzen zijn beide 1—10 c.M\ Van het monster van deze serie genomen op perceel No. 65 (No. 625) is de zuiverheid op dit moment iets minder dan van de eerstgenoemde drie; het chloorgehalte is hiervoor 15,66 gram per L., dus iets lager dan voor de B genoemde perceelen, de oxydatiewaarde is, vergeleken met de vorige monsters, niet ongunstig: ze bedraagt 2,30, het aantal kiemen 1325, waarvan 400 versmeltende, de coli-grenzen zijn beide Vu- 1 c.M3. Dit geringe verschil in zuiverheid vindt zijn oorzaak waarschijnlijk in nog nader te bespreken omstandigheden, welke bij dit onderzoek eene belangryke verontreiniging te weeg brachten, ook van de andere perceelen grenzende aan den havendam. Een dergelijk klein verschil in zuiverheid valt ter zelfder tijd nog niet te bespeuren op het meer Westwaarts, eveneens tegen den havendam gelegen perceel No. 61, zoodat de onmiddellijke nabijheid van dezen dam, niet als oorzaak daarvan beschouwd kan worden. De volgende uitkomsten bevestigen dit. Een half uur na laagwater is de tweede serie monsters genomen (Nos. 62/ 634) en wel, zooals reeds vermeld is, op de perceelen Nos. 56, 61 en 65, gelegen tegen den havendam; Nos. 80, 85 en 89, gelegen op de laagwaterlijn en ten laatste op de staatsperceelen Nos. 9 en 12 beneden die lijn. Het monster (No. 627), geschept op het verst van den havenmond gelegen perceel No. 80 is op dit moment nog volkomen zuiver; de oxydatiewaarde bedraagt slechts 2,11, het aantal bacteriën 175, met 25 versmeltende, de coligienzen zijn A0 1 en 1 10 c.M8. Van het ongeveer even ver van den havenmond vei wijderde, doch tegen den dam der spuikom gelegen perceel No. 56 (monster No. 628) is de oxydatiewaarde 2,78, het aantal bacteriën 2550, met 675 vei smeltende, de coli-grenzen zijn Vu»—'Ao, 'Ao—1 c.M8. Het water op perceel No. 56 is dus op dit moment niet zoo zuiver als op perceel No. 80, hoewel het toch nog als „voldoende mag worden aangemerkt. Dit verschil in zuiverheid voor water op eenigen afstand van den havendam en in de nabijheid daarvan genomen, wordt belangrijker voor de twee even ver van den havenmond verwijderde perceelen Nos. 85 en 61, waarvan het laatstgenoemde tegen deu ligt en evenzoo voor de dichter bij de haven gelegen perceelen Nos. 89 en 6o, die op overeenkomstige wijze ten opzichte van elkander liggen. Zoo zijn bijvoorbeeld van eerstgenoemd perceel (monster No. 629) de coli-grenzen 1—10 en 7.o—l c.M3., van het tweede (monster No. 630) beide 'Aoo—'Ao c.M3. Dit laatste perceel is op dit moment reeds niet geheel voldoende zuiver te noemen. Verder blijkt de verontreiniging toe te nemen, naar mate men den havenmond nadert, zoo bedraagt voor perceel No. 65 (monster No. 632) de oxydatiewaarde reeds 2,<3, terwijl de coli-grenzen gedaald zijn tot 'Aooo—'Aoo c.M3. Dit perceel was dus reeds zeer sterk verontreinigd. De staatsperceelen Nos. 9 en 12 (monsters Nos. 6BB en 634) zijn nu nog volkomen zuiver. De cijfers, verkregen met de derde reeks monsters, genomen één uur na laagwater, vertoonen gelijksoortige verschillen als die voor de tweede serie gevonden zijn. Perceel No. 56 is ook nu wat minder zuiver dan perceel No. 80, maar kan ook thans nog als „voldoende" worden beschouwd. Voor de perceelen Nos. 85 en 61 is het verschil weder duidelijker en No. 61 is ook nu niet geheel voldoende. De perceelen Nos. 89 en 65 zijn, vergeleken met de vorige waarneming, weinig veranderd, No. 65 is weder sterk verontreinigd. De staatsperceelen Nos. 9 en 12 (monsters Nos. 641 en 642) zijn nog even zuiver als een half uur geleden. Uit de beide laatste reeksen van monsters blykt ten duidelijkste, dat bij dit onderzoek het verontreinigde water, hetwelk de haven verlaat, zieh grootendeels dicht langs den havendam in Westelijke richting bewoog, waardoor alle perceelen, welke op eenigen afstand van dien dam gelegen zijn, voor verontreiniging gevrijwaard bleven. Gelijktijdig heeft echter verspreiding en verdunning van het water plaats, zoodat de verontreiniging in Westwaartsche richting langzamerhand afneemt. Bij de beide vorige onderzoeken, welke den 19den December 1907 en den 3den Februari 1908 hebben plaats gehad, bleek het water dat de haven verliet, zich na laagwater juist meer in Noordelijke richting te bewegen en pas bij het krachtiger doorzetten van den vloed meer Westwaarts te stroomen. De oorzaak van dit verschil moet uitsluitend gezocht worden in de kracht en richting van den wind: bij het hierboven besproken onderzoek woei er namelijk een zeer matige Zuid-Oostenwind, dus juist in eene richting evenwijdig aan den wal en met den stroom mee. Bij de beide vroeger verrichte onderzoeken daarentegen woei er een matige tot vrij sterke ZuidWestenwind, dus in eene richting loodrecht uit den wal, en deze zal van zeer veel invloed zijn geweest op de beweging van het geloosde water, vooral zoolang er nog weinig stroom gaat. Hierbij moet nog in aanmerking genomen worden, dat dit laatste water, ten gevolge van zijn kleiner soortelijk gewicht, aanvankelijk op het zwaardere zuivere zeewater blijft drijven en dus gemakkelijk door den wind kan worden meegevoerd. De laatste serie monsters (Nos. 643—650) eindelijk is, zooals vermeld, genomen twee uur na laagwater op dezelfde perceelen, waarop dit bij de vorige twee reeksen is geschied. Het water van de perceelen Nos. 80 en 56 (monsters Nos. 643 en 644) vertoont, vergeleken met de vorige monsternamen aldaar, weinig verandering. Voor de dichter bij den havenmond tegen den dam gelegen perceelen is de bij de vorige monstername geconstateerde verontreiniging aanmerkelijk afgeuomen. Van het dicht bij den havenmond gelegen perceel No. 65 (monster No. 648) zijn de coli-grenzen reeds gestegen tot Vio— 1, 1—10 c.M\ Hieruit mag de gevolgtrekking gemaakt worden, dat op dit moment geen of slechts heel weinig water de haven meer verlaat, doordat het nu nog door de sluis geloosde water door den opkomenden vloed verhinderd wordt naar buiten te treden. Toch staan ook op dit moment de perceelen, welke tegen den dam liggen, nog in zuiverheid achter bij de verder afgelegen perceelen (monsters Nos. 645 en 647). Ten slotte inoet hier opgemerkt worden, dat de conclusies, waartoe dit onderzoek leidt, alleen zullen mogen gelden voor die data, waarop de pereeelen bij laagwater alle onderblijven. Komen pereeelen bij eb boven, dan blijven deze natuurlijk voor den verontreinigden stroom gespaard; maar in dat geval zullen de verder van den dam gelegen pereeelen kans loopen op sterker verontreiniging dan nu werd geconstateerd. Op grond van de verkregen resultaten laat zich verwachten, dat die verontreiging in Westvvaartsche richting op overeenkomstige wijze zal afnemen als bij dit onderzoek het geval was. Om die reden moet men dan ook aannemen, dat onder bepaalde omstandigheden ook voor de pereeelen Nos. 85 en 9, eene onvoldoende zuiverheid zal kunneu worden geconstateerd. Het voorafgaande samenvattende komt men tot de volgende resultaten: 1°. Bij het onderzoek van den 22sten October 1908 bewoog zich het in de haven geloosde water dicht onder den wal in Westelijke richting en verooizaakte eene verontreiniging van de aldaar gelegen pereeelen, welke verontreiniging op eenigen afstand van den havenmond langzamerhand afnam. Op perceel No. 61 was deze verontreiniging nog juist merkbaar; perceel No. 56 kon nog als „voldoende zuiver" worden beschouwd. 2°. Op dezen datum bleven de op grooteren afstand van den havendam gelegen pereeelen voor verontreiniging gespaard. Wanneer echter het water lager wegvloeit dan bij dit onderzoek het geval was, moeten ook verschillende dezer pereeelen beslist verontreinigd worden. De grens voor deze verontreiniging mag worden aangenomen te zijn de lijn gevormd door de pereeelen Nos. 74, 85 en staatsperceel No. 9 Den 6den October 1908 werden een zestal monsters mosselen aan een onderzoek onderworpen en wel van de staatsperceelen Nos. 9 en 12 en van de ambachtsheerlijke pereeelen Nos. 56, 65, S0 en 89. De resultaten van dit onderzoek vindt men in de bijlagen Hj—H, (monsters Nos. 653—658). De bedoeling was deze monsters te vergelijken met een drietal mosselen op denzelfden datum op een volkomen zuiver perceel geschept. Daar echter deze laatste mosselen door byzondere omstandigheden vry langen tijd onderweg waren vóóidat ze aan het bacteriologisch onderzoek onderworpen werden en dientengevolge de uitkomsten niet zoo gunstig waren als verwacht kon worden, zijn deze hier niet vermeld, maar werd eenigen tijd later nogmaals een monster onderzocht van een zuiver perceel en wel van perceel No. 539 van het Biabantsch Vaarwater. De resultaten hiervan zijn vermeld in bylage H3 (monster No. 659). Zooals uit deze bijlage blijkt, werd in drie gevallen geen coli geconstateerd in 1 c.M\ vloeistof; in de overige drie gevallen werden coli-bacteriën aangetroffen in 1 c.M\ Van de eerste mossel bedroeg het aantal bacteriën 150 per c.M3., waarbij geen versmeltende, van de tweede was dit 250 per c.M5., met 50 versmeltende. Deze mosselen mogen dus zeer zuiver worden genoemd. Alvorens de resultaten van het mosselonderzoek van Bruinisse te bespreken, dient vermeld te worden, dat de sluis in de haven, ondanks den geringen regenval van de laatste weken, geregeld water uitgelaten had, zoodat wat dat betreft, de toestand normaal genoemd kon worden. De monsters zijn geschept even na langwater, terwijl alle perceelen onder water stonden. Ten einde een gemakkelijk overzicht te krijgen over de resultaten van de bijlagen Hp H, en H3, zijn de coli-grenzen hieronder nogmaals, echter op eenigszins andere wijze opgegeven, waarbij de monsters zijn gerangschikt naar het aantal coli-bacteriën dat zij per c.M\ bevatten; het monster van perceel No. 539 in het Brabantsch Vaarwater is ter vergelijking bovenaan vermeld. Perceel waarvan de mosselen ! Coli-bacteriën j Coli-bacteriën aanwezig in: „ I afwezig in: - =y= -■ ===== Vlo c.M*. ! V-O.M». —! 1 ! j No. 539 (Brabantsch Vaarwater). ——j— _j_ _i |_; ti HO. _]_ { _j_ _j_ _j_ J " 12< -f + + + _j_ 4- " <5e- !++++ + + " 89- +++ + + + " 9- +++ + + + Het aantal kruisjes stelt voor het aantal malen, dat coli-bacteriën aanwezig of afwezig waren in de daarboven aangegeven hoeveelheid vloeistof. Perceel No. 80 staat, zooals men ziet, in zuiverheid bovenaan: de mosselen daarvan afkomstig bevatten gemiddeld het geringste aantal coli's en wel werd eenmaal geen coli aangetroffen in 1 c.M\ vloeistof, terwijl vijfmaal coli's aanwezig waren in 1 c.Ms. Dan volgt staatsperceel No. 12; ook hier werd eenmaal geen coli gevonden in 1 c.M3., daarentegen leverde V10 c.M\ tweemaal een positief resultaat. Toch kan dit resultaat gunstig worden genoemd. Van perceel No. 56 was dit iets minder gunstig: viermaal gaf 1 c.M'. een positief resultaat, tweemaal waren coli's aanwezig in 'Ao c.M\ Dit monster mag echter nog op grond van deze grenzen als voldoende zuiver worden beschouwd, immers de meerderheid blijft nog boven 7ioo en 7io c.M». Daarna volgen staatsperceel No. 9 en het ambachtsheerlijk perceel No. 89, waarvan de resultaten van het coli-onderzoek gelijk zijn, deze mosselen moeten als onbetrouwbaar worden beschouwd. Perceel No. 65 neemt de laatste plaats in: tweemaal daalt de coli-grens daar tot Viooo V100 c.M3. Deze mosselen waren dus zeker sterk verontreinigd. Wat de aantallen der bacteriën betreffen, waren de cijfers in het algemeen ongunstig. Zelfs voor een mossel van perceel No. 56 bedroeg dit aantal 11000 per c.M-., waarbij 5000 versmeltende. Dit hooge getal maant ook voor dit perceel nog tot eenige voorzichtigheid. Evenwel moet opgemerkt worden, dat het aantal bacteriën voor mosselen vaak abnormaal hoog wordt aangetroffen en als een veel minder betrouwbaren maatstaf voor de zuiverheid moet worden beschouwd dan de coli-grenzen. Dit onderzoek heeft dus de volgende resultaten opgeleverd: 1°. De mosselen van het perceel No. 80 en van het staatsperceel No. 12 kunnen als „zuiver" worden aangemerkt. 2°. Die van perceel No. 56 kunnen als „voldoende zuiver" worden beschouwd, hoewel het oordeel hierover niet beslist gunstig mag luiden. 3°. De mosselen, afkomstig van het perceel No. 89 en van het staatsperceel No. 9 en nog meer die, welke afkomstig zijn van het meer Oostwaarts gelegen perceel No. 65, moeten als „onvoldoende zuiver" worden aangemerkt. De algemeene eindconclusies, waartoe alle bovengenoemde onderzoekingen leiden, zijn: 1°. Het water van de Dee, dat in de haven van Bruinisse geloosd wordt, is in den regel zeer sterk verontreinigd. Daarbij wijzen de topographische omstandigheden erop, dat de mogelijkheid van „besmetting" met pathogene kiemen niet uitgesloten is, reden waarom het raadzaam is, bij de beoordeeling der zuiverheid van de perceelen vóór Bruinisse met groote voorzichtigheid te werk te gaan. 2\ Vóór laagwater stroomt het geloosde v^ater in Zuid-Oostelijke richting en verontreinigt de staatsperceelen Nos. 1, 2, 3 en 4. 3°. Korteren of langeren tijd na laagwater, afhankelijk van de windrichting en windsterkte, stroomt het dan nog geloosde water in Noordwestelijke richting over de verschillende perceelen vóór de haven gelegen. 4°. De weg, dien het water daarbij zal volgen, hangt vooral af van de mate van wegvloeien van het water bij ebbe. Bij doodgetij stroomt het hoofdzakelijk onder den havenwal, bij giertij daarentegen blijven de daar gelegen perceelen in deze periode boven water en neemt het vuile water zijn weg over de lager gelegen perceelen. 5°. Bij het stroomen in Noordwestelijke richting wordt het wTater tevens verdund en verspreid, de verontreiniging neemt daardoor in die richting af. 6°. Deze verontreiniging is nog duidelijk merkbaar op alle perceelen ten Oosten van de lijn gevormd door de perceelen Nos. 61, <4, 85 en staatsperceel No. 9; deze daarbij gerekend. 7°. De onmiddellijk Westelijk aan die lijn grenzende perceelen waren op de data van onderzoek „voldoende zuiver" te noemen, maar deze mogen niet onder de zeer zuivere gerangschikt worden en voorzichtigheid blijft hiervoor geboden. 8°. De perceelen, welke op grooteren afstand ten Westen van die lijn liggen (ongeveer ter hoogte van staatsperceel No. 12) mogen als „ruimschoots voldoende zuiver" worden aangemerkt. 9°. Voor het verkrijgen van certificaten komen in aanmerking alle perceelen ten Westen van de genoemde lijn; voor de onmiddellijk daaraan grenzende zal van tijd tot tijd eene controle wenschelijk zijn. Oester onder zoek van de putten te Bruinisse. Bijlage B 3. Volgnummer. MONSTEIt GENOMEN, De oesters hebben ' TEMPEBATPOB: | gVlY/i: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN = ^ in den P,lt Aantal Hiervan O PMEKK1N G E N. I laats. Datum. Uur. gelegen Water. Lucht. kiemen verper c.M*. smeltend. de vloeistof- afwezig in: aanwezig in: 560 Put No. 16. !"/, '08. + 10 uur 14 daeen. 3'. 4° , ... ° ; Leidingwater. v,m' | 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M*. j Lakmoes. i Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M®. '3 pepton. — ! ; i 1 i. | Idem. l% '08. j Idem. Idem. 3°. 4». 3575 ! 150 Leidingwater. J 4 melksuiker, i 2 pepton. '/ion c.M\ '/j0 c.M*. Lakmoes. ! Veo phenol. \ | Leidingwater. I j 1 3 glucose. '/'o c.M3. 1 c.M-'. 3 pepton. 1 1 j ; C. Idem. 17/o 'OH. Idem. Idem. 3° 4° r j- . ——————————————— iucm. * • Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M\ 1 c.M*. Lakmoes. Vo0 phenol. Leidingwater. 3 glucose. ' c.M'. 3 pepton. 5(51 Put No. IK. 17/s '0^- Idem. 2 maanden. 3°. ; 4°. Leidingwater ' a- j 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 e.M3. 3 pepton. b■ Idem- 17/s '08- Idem- Idem- j 4». j 900 150 Leidingwater. - 4 melksuiker. ! — 2 pepton. Vio c.M». 1 c.M3. Lakmoes. 723 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3; 3 pepton. c* Idem- 17/s m Idem- Wem. 3". 4°. Leidingwater, j 4 melksuiker. 2 pepton. 1/10 c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. Y2J phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. — 1 562 Put No. 23. 17/s '08. Idem. 1 maand. 3°. 4°. Leidingwater. ————— a* 4 melksuiker. 2 pepton. c.M3. 1 c.M*. Lakmoes. j VM phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.Ms. 3 pepton. ft- Idem- ir/3 '08- Wem. Idem. 3°. 4". ? 100 Leidingwater. —— ■ l 4 melksuiker. 2 pepton. i/,0 c.M3. 1 c.M3. I I Lakmoes. i j V29 phenol. | ! Leidingwater. 3 glucose. 1 c.Ms. 3 pepton. ~~ 11 j : c• Idem. w/,2 '08. Idem. Idem. 3°. 4°. Leidingwater. ^ 4 melksuiker. 2 pepton. •/,«, c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V» phenol. 562 a. c. Bijlage C. Watermonsters genomen in de geul van het Dijkwater en in de Grevelingen bij Bruinisse. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: WIND: ™™A" Q GVL^IN^: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: j Tij. Rich_ datie- chloor S.Gew. Aantal Hiervan Aard van de CoH Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. wnordp npr r, kiemen ver- , . „ . . . . i ting. P per c.M3. smeltend. vloeistof. afwezig m: aanwezig in: j 563 In de geul 1,5 M. »/„ '08. | 7 u. 45! iy4 u. Z.Z.W. 3 15". 14°. 4,82 14,90 1,0208 I Leidingwater. j van het v.m. \ n.L.W. 4 melksuiker. | Dijkwater. I 2 pepton. Viuo c.Ms. 1 •/,„ eM3- | Lakmoes. I y20 phenol. ! Leidingwater. 3 glucose. Vio 1 c.Ms. 3 pepton. 1 j 564 Idem. Opper- 8/a '08. 7 u. 45 ll/4 u. Z.Z.W. 3 15°. 14°. 5,94 14,77 1,0206 Leidingwater, i vlakte. v.m. n.L.W. i 4 melksuiker, j j 2 pepton. ! V» c-M8. . 1 c.M'1. Lakmoes. ! I V20 phenol. ! Leidingwater. 3 glucose. Viooc-M*. '/io c-Ms. 3 pepton. 565 Grevelingen 0,2 M. % '08. 9 u. 30 3 u. Z.Z.W. 3 15». 16°. 1,99 15,52 1,0215 Leidingwater. j De Put was °P het Punt ter hoogte v.m. n.L.W. 4 melksoiker. 1 ovtr te S*»" van put No. 1 2 pepton. Via c.M3. 1 c.M8. bij den wal. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. ' c.M8. 10 c.Ms. 3 pepton. 566 Idem. 0,2 M. % '08. 9 u. 45 3y4 u. Z.Z.W. 3 15°. 16°. 1,87 15,74 1,0218 Leidingwater. ± 200 M. uit v.m. n.L.W. 4 melksuiker. den wal. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M3. 3 pepton. 567 Idem. 5 M. */9 '08. 9 u. 45 3y4 u. Z.Z.W. 3 15. 16°. 1,50 15,74 1,0218 Leidingwater. + 500 M. uit v.m. n.L.W. 4 melksuiker. den wal. j 2 pepton. 10 c.M3. | Lakmoes. | V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 10 c.M3. 3 pepton. I | | I I ■ I i i I 1 p Bijlage D L Wate ronderzoek van de mosselverwaterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. \ ! f MONSTER GENOMEN: | WIND: ^TTOR.*" [T «VlYtINe' ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: | : 11 ,IV- Gram Oxy- - ' — | Tij. Rich. chloor | datie- Aantal Hiervan Aard van de f!oli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. per L. waarde. kiemen ver" vloeistof ifwe/i" in • aanwezig in • ting. F per e.M3. I smeltend. | vloeistof. atwe/,ig in. aanwezig in. , i s 1 ! P i ! 1 ! ! 568 j Perceel (?0. 1,5 M. ! 19/,n '07. 5,45 2 u. 451 Z.W. 3 5°. 7°. 17,57 2,67 375 75 j Leidingwater. De sluis in de haven sneert nog ,,... t w 4 melksuiker. niet. V m" v-L VV-: 2 pepton. Vw c.M». 1 c.M3. • I Lakmoes. Vso phenol. | j I Leidingwater. ! i 3 glucose. 1 c.M5. 10 c.M-. | | 3 pepton. i i i 1 j—-I i i I I ' ! i 569 Perceel 99. 1,5 \I. 19/.,, '07. 5,45 2 u. 45 Z.W. 3 5°. 7°. 17,36 3,22 Leidingwater. Idem. v.m. v. L.W. i 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c-^l- * * j 1 Lakmoes. | 'lil 1/20 PhenoL — 1 ! I ! Leidingwater. j j | 3 glucose. 1 c.M3. 16 e.M-. I ill I 3 pepton. II ill I I l ^ i 1 1 1 1 1 ^ 1 ! 1 570 Monding van 1,75 M. ™/i» '07. I 5,45 ! 2 n. 45 Z.W. :) 5». ! 7". 10,10 i 3,31 '2075 275 ; Leidingwater. '"k"1' de haven. ' j »• L.W. ij —»«*»"'• i ! ,, 2 pepton. j Vioo c.M8. /10 C M • j i Lakmoes. Vso phenol. j I Leidingwater. I j 3 glucose. Vioo c.M:!. Vm : | ! 3 pepton. I II! — " 1 1 I 571 Perceel 69 1 M. 1M/.> '07. 6,25 2 u. 5 Z.W. 3 6°. 7°. | 17,50 3,40 200 25 Leidingwater. De 8lui® in de haven ««eert van v.m. v. L.W. I 4 melksuiker. , af 6 u. 5 v.m. 2 pepton. 1 c.M • ' Lakmoes. i/2o phenol. Leidingwater. . 3 glucose. Vio **»M3. 1 C.M-. ___ ' 3 pepton. _ 572 Perceel 99. 1 M. 19/1S '67. 6,25 2 u. 5 Z.W. 3 6". 7°. 17,57 j 2,95 Leidingwater. v m v L W 4 melksuiker. V m' V L W' 2 pepton. V,.e.M«. 1 c.M». Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M*. 3 pepton. 573 Ronding van 1,25 M. "/is '07. 6,25 2 u. 5 Z.W. 3 6». 7«. 15,60 3,86 3200 875 Leidingwater. . , ,r m v T W 4 melksuiker. de haven. • j 2 pepton. 1/ioa c.M3. /10 c.M». j Lakmoes. Vso phenol. i 1 S+Ë?' V,»e.M». V,c.M". 3 pepton. 574 Staat,sperceel Opper- '«/is '07. 6,35 1 u. 55! Z.W. 3 5». 7". 17,29 2,76 Leidingwater. r vmvTW 4 melksuiker. !• vlakte-| V-m' v.L.W.; 2 pepton. V,o c.M». j 1 c.M3. Lakmoes. 1 1/30 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M». 1 c.M». 3 pepton. 575 StaaUnereeel Opper-1 »/„ '07. 0,35 1 u. 55 Z.W. | 4 ! 5'. 7». 17,01 1,75 ; Leidingwater. 4. vlakte. v.m. v.L.W. 4 melkauiker. , 2 pepton. !/l0 c.M3. i 1 c.M*. I Lakmoes. Vso phenol. j I I I I ! ' ! — ' ! Leidingwater. | ! 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. I 1 ' Bijlage D 2. Wat er o n der zoek van de mosselver waterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: WIND: TS5SS?A" aONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: 1 TUK**. ■ Gram 0xj. GEL A/UNE: Tij. Rich_ chloor datie- Aantal Hiervan Aard van de M Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. n„r r w„9rj„ kiemen ver- ting. PerL- waarde- perc M3. smeltend. vloei8tof- afwezig in: aanwezig in: 576 Staatsperceel Opper- 19/i2 '07. 6,35 1 u. 55 Z.W. 4 5°. 7°. 17,57 2,58 600 250 Leidingwater. 7. vlakte. " v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. x/10 c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V2o phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10 c.M8. 1 c.M3. 3 pepton. 577 Perceel 69. Idem. "/13 '07. 7,45 45 min. Z.W. 4 5". 8". 17,43 3,22 550 j 75 Leidingwater. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V,oo c.M3. Vio c.M3. Lakmoes. V?0 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M3. 3 pepton. 578 Perceel 99. Idem. w/ls '07. 7,45 45 min. Z.W. 4 5». 8°. 17,50 3,31 Leidingwater. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 579 Staatsperceel Idem. »9/1;J '07. 7,45 45 min. Z.W. 4 5°. 7°. 16,58 3,13 940 125 Leidingwater. 1. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M3. Vio C*M3. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c- M8. Vio c.M». 3 pepton. 580 Staatsperceel Idem. *Vi2 7,45 45 min. Z.W. 4 5°. 7®. 16,72 3,13 525 50 Leidingwater. 7. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M8. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M8. 3 pepton. 581 Perceel 69. 0,5 M. i»/M '07. 8,10 20 min. Z.Z.W. 3 5». 7°. 17,54 3,31 Leidingwater. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.Ms. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M*. 3 pepton. 582 Perceel 99. 0,5 M. '07. 8,10 20 min. Z.Z.W. 3 5". 7". 17,50 3,13 Leidingwater. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1/10 C-Ms. 1 c.M». Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vjo c-M3. 1 c.M3. 3 pepton. 583 Monding van 0,6 M. ^,J/i2 '07. 8,10 20 min. Z.Z.W. 3 5°. 7°. 4,09 7,91 Leidingwater. de haven. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1/100 c.M8. 7,0 c.M». Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioo c.M3. '/io c.M3. 3 pepton. Bylage D 3. Wateronder zoek van de mossel v er waterplaatsen te Bruinisse. I Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: WIND: 1 # q «VLA¥IKE- ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: Tij. Rich. chloor datie- Aantal Hiervao Aard v0„ de CoU Co|i OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. r kiemen ver- tiog. "aar9. Idem. 1 3/2 '08. 8 u. 30 j V2 u"r | Z.W. 2 2°- 10, 8>51 6,55 9250 1750 Leidingwater. v.m. v. L.W.; | 4 melksuiker. ! 2 pepton. Vim e-M8. V100 c.M8. Lakmoes. | V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V1000 c.M3. V100 c.M8. 3 pepton. __| i | i 1 l 598 Perc. No. (58. Idem. :f/3 '08. 8 u. 30 !/2 uur Z.W. 2 2°. 1°. 16,36 3,91 Leidingwater. v.m. v. L.W. 1 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M*. 10 c.M5. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M*. 3 pepton. Bijlage E 2. Water onder zoek van de mosselver waterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer, jj MONSTER GENOMEN: WIND: T™^.A" GELJFTUM- I 0NDERZ0EK IN VLOEISTOFFEN: iUUftl Gram Oxy- • -- - - — , Tij. Rich. chloor datie- Aantal Hiervan ^ van de Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. ^ Kracht. Water. Lucht. per L. waarde. Riemen ^ver-^ afwezig in : aanwezig in : 599 Staatsperceel I Opper-| % '08. 9 uur ' Laag- I Z.W. I 2 2» 1". ! 14,26 3,91 1150 ' 275 Leidingwater. I)e spuisluis in de haven ia No. 4. vlakte. v.m. water. j 4 melksuiker. geopend. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M*. | Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. ' 3 glucose. ^ c.M'. 10 c.M3. 3 pepton. { I * 600 Staatsperceel Idem. 3/2 '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2°. 1°. 14,48 4,20 Leidingwater. No. 6. v.m. water. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vib c.M3. 1 c.M\ 3 pepton. 601 Staatsperceel Idem. % '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2°. 1°. 14,68 3,44 575 175 Leidingwater. No. 7. v.m. water. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M3. 3 pepton. 602 Staatsperceel Idem. 3/2 '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2°. 1°. 15,16 3,44 Leidingwater. No. 8. v.m. water. _ 4 melksuiker. 2 pepton. tiMK 10 c.M*. I Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 3 pepton. 603 Perc. No. 99. Idem. 3/2 '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2'>. 1°. 11,46 5,38 9400 1150 Leidingwater. v.m. water. 4 melksuiker. 2 pepton. V1000 c.M3. V100 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V1000 c.Ms. '/io® c.M8. 3 pepton. 604 Perc. No. 93r Idem. 3/2 '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2°. 1°. 15,78 4,10 Leidingwater. v.m. water. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M3. Vio c.M*. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. ———— 605 Perc. No. 69. Idem. 3/2 '08. 9 uur Laag- Z.W. 2 2°. 1°. 16,33 3,53 1725 100 Leidingwater. v.m. water. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M'. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/in c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. — 1 1 1 mmm—Êmmm _____ ______ MM— —M ■bbkhhémhéih MÉÉÉÉMBM Bijlage S 3. Wateronderzoek van de mossel verwater plaatsen te Bruinisse. Volgnummer. I MONSTER OENOMEN: j W.SB: T~A" L I _ 0^^ E; ON DEKZOEK IN VLOEISTOFFEN: | J ■ _ >w*' Gram Oxy- ——— — ■ Tij. Rich. chloor datie- Aantal j Hiervan Aard van de Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. (Jur. Kracht. Water. Lucht. per L. waarde, kiemen j vei vloeistof. afwezig in: aanwezig in: tong. per c.M3. ! smeltend. ° «KI Siaataperceel Opper- 9u.30!V, uur Z.Z.W. j 3 2». 1». [8,87 11,05 j Leidingwater. j i "iXtdote" ^ " No. 5. vlakte. v.m. n.L.W. i ! 1 ! 4 melksuiker. , «eder gesi ten. ' 2 pepton. '/iooo e-Ms. '/ioo c.M3. Lakmoes. | V20 phenol. I i : ! Leidingwater. 3 glucose. Viooo c.M8. V100 c.M3. 3 pepton. (>07 Staatspereeel Idem. % 'OH. 9 u. 30 1/9 «»r Z ZW1 3 2° ^ 14,41 3'26 723 ! 125 Leidingwater. | No. S. v.m. ! n.L.W. j 4 melksuiker, j J 2 pepton. i V10 c.M3. t c.M3. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Via c.M3. 1 c.M*. j 3 pepton. | ' 608 Perc. No. !K>. Idem. ■% 'OS. ! u. 45; 3/4 uur Z.Z.W. 3 2°. 1°. 8,73 (5,51 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M3. Vio c.M'. j Lakmoes. i/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioü c.M'. Vio c.m3. 3 pepton. 609 Perc. No. 90. Idem. 3/2 '08. 9 u. 45 3/4 uur Z.Z.W. 3 2». 1°. 11,93 4,37 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.m3. */10 c*m8. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c-m8. Vio c.m8. 3 pepton. «10 Perc. No. 66. Idem. s/3 '08. 9 u. 45 3/4 uur Z.Z.W. 3 2". 1°. 16,29 5,21 3700 225 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.m®. Lakmoes. j 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.m8. 10 c.M8. 3 pepton. 611 Staatsperceel Idem. 3/2 '08. 10 uur 1 uur Z.Z.W. 3 2". 1°. 4,55 7,09 Leidingwater. No. 5. v.m. n. L.W. | 4 melksuiker. 2 pepton. viooo c.ms. '/100 c.M*. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/iooo c.M3. '/,0° C«M3, 3 pepton. 612 Perc. No. 100. Idem. 3/2 '08. 10 uur 1 uur Z.Z.W. 3 2°. 1°. 14,41 4,55 3025 350 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. '/ioo c.M'. Vio c.m*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c.M3. Vio c.M3. 3 pepton. Mosselonderzoek van de verwaterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN, , TEMPERATUUR: | O^LAT®INE = I ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: | De mosselen — = hebben op het Aantal Hiervan ^ yaQ CoU Coli OPMERKINGEN. Plaats. Datum. Uur. perceel gelegen. Water. Lucht. kiemen vei de vloeistof. afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. i i~ 613 Perceel No. 66. 17/3 '08. 8 u. 30 v.m. 14 dagen. 4°. 2». ^melksuiker. «• 2 pepton. '/ïooo c.M'. '/,po c.M3. Lakmoes. i/30 phenol. Leidingwater. .... 3 glucose. '/io c.M-. 1 c.M . 3 pepton. h Tdf>m 17/ '08. Idem. Idem. 4°. 2°. 4925 825 Leidingwater. b' iaeiï1, !i 4 melksuiker. 2 pepton. '/ioo c.M3. /i# c.M-. Lakmoes. Vso phenol. v» •/,. C.M». 3 pepton. c. Mem. »/. '08- Mem. Idem. 4». 2». | I 2 pepton. Vioo c.M3. Vib c.M5. Lakmoes. i/20 phenol. ïtssr*- '/i«> c.M». v» 3 pepton. 614 Perceel No. 67. 17/s '08. Idem. 8 dagen. 4°. 2». ^mèEiker. 2 pepton. Vi ooo c.M3. '/ioo c.M3. Lakmoes. V20 phenol. 3e^Sater' c.M». '/,„ c.M\ 3 pepton. T idH «h 'os. ~ 2°- 2150 350 ^Ldzr£: 2 pepton. '/ïooo c.M3. '/ioo c.M3. Lakmoes. V2J phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ioo c.M3. Vin c.M*. 3 pepton. ~c. "/3 '«»■ ,dem' 4°- 2°- 4emèEiker. 2 pepton. */100 c.M3. V10 c.M3. Lakmoes. Vaj phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ioo c.M3. V10 c.M*. 3 pepton. " Perceel No. 68. ~s '08. 1Z. TTTage». 4, 2, «. 2 pepton. Viuoo c.M3. '/ioo c.M8. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V1000 c.Ms. '/ioo c.M8. 3 pepton. ,no iHpm 40 2°. 1650 150 Leidingwater. b. Idem. l'/s '08. Idem. Idem. 4 . 4 mel£suiker 2 pepton. i/l00 c.M3. '/ïo c.MJ. Lakmoes. V28 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ioo c.M3. Vio c.M3. 3 pepton. c. Idem. 17/:i '08. Idem. Idem. 4°. 2°. ^mèEfker. 2 pepton. 1/(00 c.M3. i/io C-M3. Lakmoes. i/s, phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7.00 C.M». Vio c.M». 3 pepton. Bijlage F 1. Bijlage F 2. Mosselonderzoek van de verwaterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: F~ TEMPERATUUR: rVl^TI^NF • I ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: j De mosselen I _ .. — hebben op het Aantal Hiervan Aard van Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Datum. Uur. perceel gelegen. Water. Lucht. kiemen ver- ^ vloeistof afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. i i ' • — ; ——^^—i————i— ■ 616 Perceel No. 69. 17/3 '08. 8 u. 30 v.m. ± 7 dagen. 4°. | 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. a' 2 pepton. '/ïooo c.M3. '/ico c.M3. Lakmoes. i/20 phenol. Vioo© e.Ms. 'Aoo c.M3. 3 pepton. j ■ —^ ———— —————— — b. Idem. 17/s '08. Idem. Idem. 4°. 2°. 2400 450 Leidingwater. i 4 melksuiker. j 2 pepton. 'ooi c.M-. , /joo c.M-. | Lakmoes. ! I V2o phenol. Leidingwater. | 3 glucose. /lno c M • /|0 - 3 pepton. c. Idem. 17ls '08. Idem. Idem. 4°. 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. '/ioo c.M3. /ia c.M-. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 'lono ' ' 00 ' 3 pepton. 617 Perceel No. 90. 17/3 '08. Idem. Idem. 4Ü. 2". ^melksuiker. ft. 2 pepton. ''ioo c.M-5. Vio c.M3. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 1 c m3 3 glucose. 'I0 c ' 3 pepton. h ï(ipm 17/ '08. Idem. Idem. 4°. 2". 45000 4800 Leidingwater. . "• lUvUI» ƒ O 411*1 - - * - — -4 * " 4 melksuiker. ,, 1 2 pepton. V'oo c.M3. /]« c.M-. Lakmoes. i/24 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c.M8. /ui c.M • 3 pepton. c Idem 17/;i '08. Idem. Idem. 4°. 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Viooo c.M3. | '/100 c.M3. | Lakmoes. Yg, phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ico c.M3. /10 c.M5. 3 pepton. j 618 Perceel No. 91. 17/3 '08. Idem. Idem. 4". 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. a' 2 pepton. '/l00 c.M3. Vio c.M'. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7,oo c.M3. '/10 c.M1. 3 pepton. ~ UI >7» '08. Idem. Idem. 4«. 2'. 7Ü0 200 Leidster. 2 pepton. i/1000 c.M3. 7ioo c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 l,ooo c.M3. Viuo c.M3. 3 pepton. 2 pepton. ./100„ e.M;1. Viou °-M». Lakmoes. V2J phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/,00 c.M3. Vio c.M3. j 3 pepton. Bijlage F 3. M osselonderzoek van de verwaterplaatsen te B r u i n i s s e. I Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: ! TEMPERATUUR: | LrEONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: I De mosselen s==. i GEL AI IN h: hebben op het i Aantal Hiervan vftn t;ojj Coli OPMKKK1N G E N. Plaats. Datum. Uur. nerceel o-eleeen Water. Lucht, j kiemen ver- . . . . . perceei geiegeii. I rle vloeistof. afwe/.ig in: aanwezig 111: i : per e.M3. smeltend. p i i | j I J I I i i ! 61?) ! Perceel No. 99. j ,7/s 'OS. s u. 30 v.m. 8 dagen. 4". 2". Leidingwater. i a 1 | 4 melksuiker. j 2 pepton. '/.o™ e.M3. Vioo e.M3. J I j Lakmoes. I V» phenol. I ! ; Leidingwater. ! I 3 glucose. ! Vioo e.M3. /u e.M-, ! ! j 3 pepton. j j i i j b. Idem. 1'/.■; OS. Idem. Idem. 4 . 2°. | bo75 800 Leidingwater. 4 melksuiker. j I 2 pepton. Viooo e.M3. , 'Aoo e.M*. | Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. *,,!»/ , u, ! 3 glucose. /moe • J 'l0° * ; j 3 pepton. | I 1 1 ! I | 1 ! i i i i i c. Idem. 1'/:i '08. Idem. Idem. 4". 2". j Leidingwater. ; j j 4 melksuiker. 2 pepton. Viooo e.M*. Vioo e.M3. j ! Lakmoes. ; Vso phenol. j i Leidingwater. | 3 glucose. ^10° e.M1. /w e.M . 3 pepton. (520 Staatsperceel 17/m '°h- Idem. Ruim 2 weken. 4°. 2°. Leidingwater. vr K 4 melksuiker. "• No' 5' | 2 pepton. Viooo e.M3. Vioo e.M3. Lakmoes. V30 phenol. Vioo e.M». ».M». i 3 pepton. b. Idem. 17/;i 'OS. Idem. Idem. 4°. 2°. j 8075 850 Leidingwater. 4 melksuiker. I 2 pepton. Vioo e.M8. Via c.Ms. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio e.M3. 1 c.Ms. 3 pepton. c. Idem. 17/3 '08. Idem. Idem. 4°. 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. >/100 e.M3. Vw e.M*. Lakmoes. V99 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioo e.M3. Vw e.M'. 3 pepton. 021 Staatsperceel 17/;i '08. Idem. Vanaf het vorige 4°. 2°. Leidingwater. a No. 7. najaar. 4 melksuiker. 2 pepton. '/moe e.M3. Vioo e.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. Viooo e.M3. Vioo e.M3. 3 pepton. b. Idem. 17/:( '08. Idem. Idem. 4°. 2°. 2300 625 Leidingwater. 4 melksuiker. , 2 pepton. >/Ioo e.M3. '/io e.M». ! Lakmoes. Ygo phenol. i i Leidingwater. 3 glucose. V,o e.M3. 1 e.M3. 3 pepton. c. Idem. '08. Idem. Idem. 4". 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. j 2 pepton. 1/ioo C.M3. i/ C.M\ Lakmoes. t j V21 phenol. Leidingwater. 3 glucose. i/100 e.M3. V10 e.M». 3 pepton. 1 ' I MONSTER GENOMEN: ! TEMPERATUUR: | ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN; | I De mosselen ... i GEL AI IN h: | hebben op het i Aantal Hiervan yftn Coj. O P M E R K1 N G E N. J» Plaats. Datum. Uur. nerceel eeleeen Water. | Lucht. | kiemen ver- . „ . . "o perceel geiegeu. ; do vloeistof. afwezig in: aanwezig lil: : per e.M-5. smeltend. ^1.1 1 1 11 ' 1 I l ! 1 I ! 61*) | Perceel No. 90. j 17/s 'OS. s u. 30 v.m. 8 dagen. 4". 2". Leidingwater. i a 1 | 4 melksuiker. j 2 pepton. Viooo e.M3. Vioo e.M3. J I j Lakmoes. I V20 phenol. I ! ; Leidingwater. ! I 3 glucose. ! Vioo e.M3. /\% e.M-. ! ! i 3 pepton. j j i i j b. Idem. 1'/.-; OS. Idem. Idem. 4 . 2°. j bo75 N(H) Leidingwater. 4 melksuiker. j I 2 pepton. Viooo e.M3. , Vioo e.M*. | Lakmoes. V» phenol. Leidingwater. *,,!»/ ,, mj ! 3 glucose. /'e00 • j 'l0° • ; j 3 pepton. 1 I 1 1 | I I 1 ! 1 1 1 1 1 11 1 c. Idem. 17/.{ '08. Idem. Idem. 4". 2". j Leidingwater. ; } | j j 4 melksuiker. 2 pepton. Viooo e.M*. Vioo e.M3. j ! Lakmoes. ; V20 phenol. j i Leidingwater. | 3 glucose. Z'00 e.M*. /lft e.M . 3 pepton. (520 Staatsperceel 17/s '08. Idem. Ruim 2 weken. 4°. 2°. Leidingwater. vifi K 4 melksuiker. "• No' 5' | 2 pepton. Viooo e.M3. »/io0 e.M3. Lakmoes. V30 phenol. ^ •/,» C.M-. C.M.. I 3 pepton. b. Idem. 17/;i '08. Idem. Idem. 4°. 2". j 8075 850 Leidingwater. 4 melksuiker. I 2 pepton. 7100 e.M3. Via c.Ms. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 7io e.M3. 1 e.M8. 3 pepton. c. Idem. 17/s '08. Idem. Idem. 4°. 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. >/100 e.M3. Vw e.M*. Lakmoes. V99 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioo e.M3. Vw e.M-1. 3 pepton. 621 Staatsperceel 17/;i '08. Idem. Vanaf het vorige 4°. 2°. Leidingwater. a No. 7. najaar. 4 melksuiker. 2 pepton. i/100# e.M3. V.00 e.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. Viooo e.M3. Vioo e.M3. 3 pepton. b. Idem. ,7/;< '08. Idem. Idem. 4°. 2°. 2300 625 Leidingwater. 4 melksuiker. , 2 pepton. i/loo e.M3. '/io e.M». ! Lakmoes. Vso phenol. i i Leidingwater. 3 glucose. 7,o e.M3. 1 e.M3. 3 pepton. c. Idem. 17/., '08. Idem. Idem. 4". 2°. Leidingwater. 4 melksuiker. j 2 pepton. 1/ioo c#Ms. i/ e.M*. Lakmoes. t j V21 phenol. Leidingwater. 3 glucose. i/100 e.M3. */io e.M». 3 pepton. 1 ' I IBQlage ït Mossel onder zoek van de ver waterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: TEMPERATUUR: | GELATINE: | ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: _ De mosselen .— ===== _ —= . OPMERKINGEN. hebben op bet Aantal Hiervan Aard van Coli Coli Plaats. Datum. Uur. perceel gelegen. Water. Lucht. kiemen ver de vloeistof. afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. ————— | | | | | 622 Staatsperceel 17/8 '08. 8 u. 30 v.m. Vanaf het vorige I 4°. 2°. Leidingwater. a. No. 8. najaar. | ; 4 melksuiker. 1 2 pepton. '/ïoo c.M*. Vit» c.M3. i li Lakmoes. III Van phenol. Leidingwater. | | j 3 glucose. '/ïooo c.M3. 1/,n c.M*. j I j 3 pepton. | . I [ | Idem. 17/3 '08. 8 u. 30 v.m. Idem. 4°. 2°. 1500 125 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. '/ïoo c.M8. '/I# c.M*. Lakmoes. i/20 phenol. Leidingwater. j 3 glucose. Vioo c.M8. ]/ii c.M\ 3 pepton. I . . c idem. 17/s '08. 8 u. 30 v.m. Idem. 4°. 2'. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Viooo c.Ms. Vioo c.M8. Lakmoes. Vao phenol. I Leidingwater. | 3 glucose. Viooo C. 8. '/ïoo C.M*. I 3 pepton. 1 1 Wateronderzoek van de mosselperceelen te Bruinisse Bijlage G 1. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: WIND, T^J^A" „ „ oVIVTTMF. ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN; - ■ —— = — 1—— Oxy- Gram 1 1111 ri • r\ 4 ,T Tij- Rich- datie" chloor 8. Gew. Aantal Hiervan Aard van de | Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. Wairdp iw»r r kiemen ver- j ting' ' per c.M3. smeltend. vloeistof. j afwezig in: aanwezig in:; ! ! ! I i 623 Perceel 61. Variee- **/» '08. j 6 u. 30 j Laag- Z.ü. 1 j 15". I 14". | 2,88 16,07 1,0217 Leidingwater. 1 De sluis in de haven re^e j v,m' wft'er' I j 4 melksuiker. j sueert reeds ongeveer 03VaJnM ; j 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. 2 uren. Lakmoes. V»o phenol. | Leidingwater. | 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M3. j 3 pepton. | 624 Perceel 89. Idem. «/9 '08. 6 u. 30 Laag- Z.O. 1 15". 14". 2,11 16,07 1,0217 600 100 Leidingwater , u' w»ter' ' ! 4 melksuiker. i | 2 pepton. Vio c.M3. j 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M*. 10 c.M8. 3 pepton. 625 Perceel 65. Idem. 22/,, '08. 6 u. 30 Laag- Z.O. 1 15". 14". 2,30 15,66 1,0213 1325 400 Leidingwater. v.m. water. . hm 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M3. Vio c.M'. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. . 3 glucose. Vto c.M8. 1 c.M*. 3 pepton. 626 Staatsperceel Idem. 22/9 '08. 6 u. 30 Laag- Z.O. 1 15°. 14». 1,92 15,99 1,0216 175 0 Leidingwater i 2= T r-m- Wtt!er- _ _ 4 melksuiker! _! 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. B27 Perceel 80. Idem. 22/9 '08. 7 uur 1/2 uur Z.O. 1 16". 14». 2,11 15,63 1,0212 175 25 Leidingwater. v.m. n.L.W. . ., 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 e.Ms. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 528 Perceel 56. Idem. 22/9 '08. 7 uur 1/2 uur Z.O. 1 16° 14°. 2,78 15,45 1,0210 2550 675 Leidingwater. v.m. n.L.W. A 4 melksuiker. 2 pepton. 1/100 c.M3. «/io c.M8 Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. 29 Perceel 85. Idem. -2/y '08. 7 uur 1/2 uur | Z.O. 1 10°. 14». 2,40 15,77 1,0215 Leidingwater. v.m. n. L.W. . ,, ., 4 melksuiker. i 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M8 | Lakmoes. V20 phenol. ! _ 1 Leidingwater. I 3 glucose. Vio c.M*. 1 c.M3. I 3 pepton. 623 624 625 626 627 628 629 | MONSTER GENOMEN: _ WTHD, ^ ] ONDERZOEK T VLOEISTOFFEN: I , ri. „ T'j' Rich- ting' ' per c.M3. smeltend. vloeistof. j afwezig in: aanwezig in: - 623 Perceel 61. Variee- 2% '08. 16 u. 30 Laag- Z.O. 1 j 15°. I 14°. 2,88 10,07 1,0217 Leidingwater. 1 De sluis in de haven reude j v,m' wa'e1, I 4 melksuiker. j sueert reeds ongeveer 03VaJnM ; 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. 2 uren. Lakmoes. V20 phenol. | Leidingwater. | 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M5. | 3 pepton. j 624 Perceel 89. Idem. 2% >08. G 11. 30 Laag- Z.O. 1 15°. 14°. 2,11 16,07 1,0217 600 100 Leidingwater Ï UL w»ter' ' ! 4 melksuiker. i | 2 pepton. Vio c.M3. j 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M8. 3 pepton. 625 Perceel 65. Idem. 22y# >08. 6 u. 30 Laag- Z.O. 1 15°. 14°. 2,30 15,66 1,0213 1325 400 Leidingwater. v.m. water. . hm 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M8. '/ïo c.M'. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. . 3 glucose. '/»• c.M8. 1 c.M*. 3 pepton. 626 Staatsperceel Idem. 22/9 '08. 6 u. 30 Laag- Z.O. 1 15°. 14°. 1,92 15,99 1,0216 175 0 Leidingwater . 2: r-m' Wa!er' _ 4 melksuiker! 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 627 Perceel 80. Idem. 22/9 '08. 7 uur 1/2 ««r Z.O. 1 16". 14°. 2,11 15,63 1,0212 175 25 Leidingwater. v.m. n.L.W. . ,, ., 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.Ms. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 628 Perceel 56. Idem. 22/9 '08. 7 uur 1/2 Ulir Z.O. 1 16°. 14°. 2,78 15,45 1,0210 2550 675 Leidingwater. v.m. n.L.W. A „ ., 4 melksuiker. 2 pepton. 1/100 c.M3. '/«o c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. 529 Perceel 85. Idem. 22/tJ '08. 7 uur Va uur j Z.O. 1 10°. 14'. 2,40 15,77 1,0215 Leidingwater. v.m. n. L.W. . „ 4 melksuiker. i 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M8. | Lakmoes. V20 phenol. ! _ 1 Leidingwater. I 3 glucose. Vio c.M*. 1 c.M3. 3 pepton. Bijlage 6 2. Wateronderzoek van de mosselperceelen te Bruinisse. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: j WIND: tJJïVfFA ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: . ..... ... . = 1 11,1 K: _ Oxy- Gram INE: TiJ- Rich- datie' chl°or S. Gew. Aantal Hiervan Aard van de | Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. [Jur. Kracht. Water. Lucht. r kiemen I ver- tiug. j warde.| po, U ^ per j „„eltend. «"W"* j .fwerig in, «nweag in: I I ! 630 Perceel 61. Variec- 22/9 '08. 7 uur 1 i/8 uur Z.O. I 1 16». 14". 2,30 15,77 1,0214 3025 ! 925 Leidingwater. ' rende v.m. f n. L.W. 1 4 melksuiker. van I 2 pepton. Vioo e-M* Vio c.M3. n o -t ïw Lakmoes. °'3-1M' ; : Vso phenol. | Leidingwater. Vioo c.M*. '/it c.M8. 3 glucose. 1 3 pepton. 631 Perceel 89. Idem. 22/9 '08. 7 uur 1/2 uur Z.O. 1 16°. 14°. 2,21 15,70 1,0213 675 275 Leidingwater. v.m. n.L.W. j 4 melksuiker. | 2 pepton. Vioo c.Ms. Vio c.M\ Lakmoes. V20 phenol. ! Leidingwater. | 3 glucose. 1 c.M*. 10 c.M'. 3 pepton. 632 Perceel 65. Idem. 2% '08. 7 uur 1/2 uur Z.O. 1 16°. 14°. 2,73 15,70 1,0214 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. '/1000 c.Ms. '/ion c.M8. Lakmoes. i V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioo c.M3. '/io c.M5. 3 pepton. 633 Staatsperceel Idem. 22/9 'OH- 7 uur V, uur Z.O. 1 16°. 14°. 1,63 15,77 1,0214 150 100 Leidingwater. 9. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. .. „ 2 pepton. 1 c.M\ 10 c.M3. Lakmoes. i/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M*. 3 pepton. 634 Staatsperceel Idem. 22/ö '08. 7 uur V2 uur Z.O. 1 16°. 14°. 1,92 15,59 1,0211 Leidingwater. 12. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.M3. Lakmoes.. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M*. 3 pepton. 635 Perceel 80. Idem. 22/a '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1. 16°. 15°. 1,92 15,59 1,0211 75 0 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M • 10 c.M . Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vto c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. 636 Perceel 56. Idem. 22/„ '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16». 15°. 2,69 15,52 1,0210 4600 1025 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vioo C»M8. '/io C-M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. 637 Perceel 85. Idem. 22/fl '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16°. 15". 1,92 15,45 1,0209 375 25 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. >/,0 c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. Bijlage O 3. Watermonsters van de mosselperceelen te Bruinisse. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: WIND: TE£fA' ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: - TUUR: 0xv. Gram GELATINE: Tij. Rich. datie- chloor S. Gew. Aantal Hiervan Aard vau de Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. waai.,i0 r kiemen ver- ting. ">aide- PerL' perc MS 8meltend vloeistof. afwezig i„= aanwezig in: I I I I ! I t I l I I I 638 Perceel 61. Variee- 22/9 '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16°. J 15°. 1,73 15,81 1,0215 Leidingwater. i rende v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Viooo c.M*. '/ioo c.Ms. V tlll f- i A 0 . lf i Lakmoes. 0'M M ! Vso phenol. Leidingwater. '/ioo c.M*. '/it c.M3. 3 glucose. 3 pepton. — 1 | ■ | 111 639 Perceel 89. Idem. 22/9 '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16». 15°. 2,01 15,52 1,0210 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V,. c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. j V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.Ms. 3 pepton. 640 Perceel 65. Idem. 22/9 '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16°. 15". 2,40 15,73 1,0215 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V100 c.M3. Vio c.M*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c.M8. Vio c.M3. 3 pepton. 641 Staatsperceel Idem. 22/9 '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16°. 15°. 2,69 15,56 1,0210 Leidingwater. 9. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. /w c M • 1 C-Ms. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. , wi 3 glucose. 1 c.M. 10 c.M*. 3 pepton. 642 Staatsperceel Idem. 22/9 '08. 7 u. 30 1 uur Z.O. 1 16°. 15°. 2,50 15,45 1,0210 375 75 Leidingwater. 12. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M3. 3 pepton. 643 Perceel 80. Idem. 22/9 '08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1. 16". 16". 2,40 15,52 1,0211 475 125 Leidingwater. v m n L W 4 melksuiker. 2 pepton. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M8. 1 c.M3. 3 pepton. 644 Perceel 56. Idem. 22/ö '08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1 16°. 16". 2,30 15,70 1,0215 1300 400 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. Vioo c.M3. '/io c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ioo c.M8. i/,0 c.M8. 3 pepton. 645 Perceel 85. Idem. 22/y '08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1 16°. 16'. 2,59 15,45 1,0212 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. »/10 c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. Vjjj phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M3. 3 pepton. Bijlage O 4. Watermonsters van de mosselperceelen te Bruinisse. Volgnummer. | i MONSTER GENOMEN: i | WIND: A „ „ JelAW. \ ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: ______ ^ Oxy- Gram —r ———— - —— ; Tij. Rich. datie* ehloor S. Gew. Aantal Hiervan Aard van de Coli Coli OPM RB KINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. waarde. per L. klCin''" v®1' vloeistof. afwezig in: aanwezig ia: l «"g- | per c.M8. smeltend. B j i 646 Perceel 61. Variee- 2% '08. 18 u. 30; 2 uur Z.O. 1 16». ! 16". 2,59 15,77 1,0214 1025 300 Leidingwater. rende v.m. n.L.W. ! 4 melksuiker. | van | 2 pepton. '/10(, c.M'. c.M». 0,3-1 M. i , Lakmoes. Vüo phenol. | i : . , I Leidingwater. < 3 glucose. i '/in c.M3. ! I c.M'. j j ! 3 pepton. I ! i ! 647 Perceel 89. Idem. «/„ '0K. H u. 30 j 2 uur Z.O. 1 | 16». 16". 2,69 15,66 j 1,0212 | j Leidingwater. i v.m. n.L.W. j 4 melksuiker. 2 pepton. Vioo c.M8. Vin c.M\ Lakmoes. V2o phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vri c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. 648 Perceel 65. Idem. 22/9 '08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1 16°. 16°. 2,30 15,59 1,0211 Leidingwater. v.m. n. L.W.! | 4 melksuiker. 2 pepton. V10 c.M3. 1 c.M-'. | ; Lakmoes. j V20 phenol. _ Leidingwater. • 3 glucose. 1 c.M8. \ 10 c.Ms. 3 pepton. 1 649 Staatsperceel Idem. 2% >08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1 16". 16». 2,30 15,63 1,0212 300 50 Leidingwater. __ u, v.m. n. L.W. 4 melksuiker. —- 2 pepton.* V10 c.M8. 1 c.M*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M*. 3 pepton. 650 Staatsperceel Idem. 2% >08. 8 u. 30 2 uur Z.O. 1 16\ 16". 2,30 15,66 1,0213 Leidingwater. ]2 v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. >/io c.M3. j 1 c.M8. Lakmoes. 1/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M*. 3 pepton., 651 Binnen de Idem. «/, '08. » uur Z.O. 1 16». 16". 38,21 10,28 1,0140 Leidingwater. sluis op v.m. * melksuiker. 500 M. 2 pepton. '/,ooon c.M8. afstand daar- Lakmoes, van. ! V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ lonoo C.M®. 3 pepton. I 632 Binnen de Idem. */, «t. » uur Z.O. 1 16». 16». 25,28 IV» 1,0168 156000 J6000 Leidingwater. , . 4 melksuiker. sluis. v.in. 2 pepton. '/mono c.M*. Lakmoes. 1/30 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10000 c.M3. | 3 pepton. Mosselonder zoek van de ver waterplaatsen te Bruinisse. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: " Tem^c 0BLA'TIHï• I ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: __ De mosselen *- ===== __;=== hebben op het ^""et Aa"tal Hiervan Aard van Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Datum. Uur. perceel gelegen. Water kiemcn vei" de vloeistof. afwezig in : aanwezig in : per c.M3. smeltend. I I 653 Perceel No. 56. 6/10 '08. 6 v.m. Hoogstens 7 dagen. 15\ Leidingwater. 4 melksuiker. a- 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. Van phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.Ms. 1 c.M8. 3 pepton. b Idem. / '08. 6 v.m. Idem. 15". 11000 5000 Leidingwater. '10 4 melksuiker. 1 2 pepton. »/ioo c.Ms. '/io c.M3. Lakmoes. i/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M . 3 pepton. c. Idem. 6/10 '08. 6 v.m. Idem. 15®. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. '/100 c.M8. '/10 c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 c.M . 3 pepton. 654 Perceel No. 65. e/1() '08. 6 v.m. Idem. 15\ leidingwater. a* 2 pepton. V100 c.M3. '/in c.M3. Lakmoes. i/20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vi» c.M*. 1 c.M. 3 pepton. t. Idem. ■/,. '08. 6 v.m. Idem. 15». 22500 4000 Mingwato. 2 pepton. Vioo c.Ms. Vio c.M3. Lakmoes. Vjj, phenol. Leidingwater. 3 glucose. Viooo c.M5. V«oo c.M8. 3 pepton. Idem. «/.. W. 6 v.m. Idem. 15". 4 meEite. 2 pepton. Viooo C.M3. '/io0 C.MS. Lakmoes. i/30 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vioo c.M8. Vio c.M8. 3 pepton. 655 Perceel No. 80. •/,„ W. # v.m. Idem. 15-, 4 ™Kfker. «• 2 pepton. Vio c.M*. 1 c.M8. Lakmoes. V2, phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vit c.M3. 1 c.M. 3 pepton. III Vi.'08. I 6 v.m. ïdZ tóT" 8000 1500 L^ingwater. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vi# c.M8. 1 c.M3. 3 pepton. —7 m ~ = ^ 1 HËE 2 pepton. '/10 c.M3. 1 c.M8. Lakmoes. Vaj phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. — 3 pepton. » M o s s e 1 o n (1 e r z o e k van de verwaterplaatsen te Bruinisse. Bijlage H 2. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: I _ . ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: __ _ : De mosselen lempe- OELAI1NE. helAenophet /„"'""et Aa"'a' ,,ierv"n Aard van Coli Coli OPMERKINGEN. I'lanls. ; Datum. Uur. perceel gelegen. water. k'emeLi ver ^ vloeistof. afwezig in: nanwezigin: per c.M3 smeltend. i I ; j i i I | ! i 056 Perceel No. 89. "/,,, '08. 0 v.m. Hoogstens 7 dagen. 15". Leidingwater. | 4 melksuiker. 2 pepton. '/ioo c.M8. '/i# c.M3 ; Lakmoes. V20 phenol. I Leidingwater. 3 glucose. V10 c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. i I | —- ! b. Idem. , #/iu '08. ! 6 v.m. Idem. 15°. 1650 l 300 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. '/100 c.M*. I '/.o c.M8. Lakmoes. , V20 phenol. Leidingwater. | 3 glucose. '/ioo c.M8. '/10 c.M8. 3 pepton. j l III ! e. Idem. »/10 '08. 6 v.m. Idem. 15°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. V10 c.M8. 1 c.M3. Lakmoes. | V90 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10 c.M3. 1 c.M8. 3 pepton. 057 Staatsperceel 6/io '08. 6 v.m. Idem. 15°. Leidingwater. ü I 4 melksuiker. j 2 pepton. '/ioo c.M8. '/i# c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vu» c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. b. Idem. •/« '08. 6 v.m. Idem. 15°. 47500 35000 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. V10 c.M8. 1 c.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10 c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. c. Idem. «/10 '08. 0 v.m. Idem. 15". Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vico c.M*. V10 °«M8. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V100 c.M8. '/io c.M8. 3 pepton. 058 ! Staatsperceel ö/io '08. 6 v.m. Idem. 15°. I Leidingwater. vr -i ffc * meiKsuiKer. «• No- 12- 2 pepton. •/,„ c.M*. 1 c.M8. Lakmoes. Vao phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vi» c.M5. 1 c.M. 3 pepton. b. Idem. «/,„ '08. 6 v.m. Idem. 15°. 1750 300 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. Va» phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/ioo c.M'. V10 c.M8. 3 pepton. c. Idem. «/,» '08. 6 v.m. Idem. 15". Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. »/i# c.Ms. 1 c.M8. j Lakmoes. V« phenol. i Leidingwater. 3 glucose. Vtoo c.M3. '/ïo c.M3. 3 pepton. Bijlage H 3. Mosselni onster van perceel No. 539 van het Brabantsch Vaarwater. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: De mosselen Tempe- GELATINE: ! hebben op het latuur Aantal Hiervan . , ri OPMERKINGEN. K van het . . Aard van Coli Coli P1 fielts. Datum. uur. noroool a kiemen ver- # , , . , ' & * water. .... , de vloeistof. afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. ° ° j ! ! i ; i 1 659 Perceel No. 539. 3/u '08. 12,45 n.m. Eenige maanden. 6". 150 0 | Leidingwater. o- 4 melksuiker. 2 pepton. 'I c.M3. Lakmoes. | Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. ——— —1—■—-—■■4——■■■——*—^———^1————————————^— 6. Idem. '/u '08. 12,45 n.m. Idem. 6°. : Leidingwater. ! 4 melksuiker. | 2 pepton. Vio c.M1. 1 c.M3. [ Lakmoes. V20 phenol. j Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. I c. Idem. 3/n '08- 12,45 n.m. Idem. 6°. 250 50 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. i/I0 c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. I % j III. Het Dijkwater en de vlei van Dreischor. Met 10 bijlagen De onderzoekingen, welke bij het Dijkwater zijn verricht, hebben in de gemerkt lx—12, eerste plaats betrekking op de reeks pereeelen, welke aan den mond van dit Jl.~~ 3.' water even beneden de laagwaterlijn gelegen zijn en in de tweede plaats op de L]~"L2 en . , __ A vlei, welke gelegen is ten Noorden van de monding, dicht onder den zeedijk. De pereeelen dienen uitslnitend als kweekplaatsen voor schelpdieren, terwijl de vlei wordt gebruikt voor het bewaren van oesters, welke geschikt zijn voor de verzending. Zooals in uw rapport aangegeven is, loozen een drietal sluizen in het Dijkwater. Van dit drietal dient die van Sirjansland slechts als spuikanaal voor het haventje aldaar, reden waarom het door deze sluis geloosde water weinig of niets zal bijdragen tot de verontreiniging van het Dijkwater en daarom verder buiten beschouwing kan blijven. De andere twee echter zijn van zeer veel beteekenis. Zij voeren beide water af, dat door stoomgemalen omhoog is gebracht. Eén van deze stoomgemalen staat aan de haven van Beider. Dit loost het water uit den Dreischorpolder, in welken polder in den zomer vlasrooting plaats heeft, welke omstandigheid in het verslag over Bruinisse reeds ter sprake is gebracht. Het andere stoomgemaal bevindt zich aan de Zuidzijde van het Dijkwater; dit dient ter bemaling van den zeer grooten Vierbannenpolder, welke des winters, behalve in het Dijkwater, ook nog door eene sluis water kan loozen in de Ooster-Schelde. Voorts is nog van belang te vermelden, dat het stoomgemaal aan de haven van Beider alleen water naar buiten kan werpen eenige uren vóór en na laagwater, terwijl dat van den Vierbannenpolder ook tijdens hoogwater kan werken. Het geloosde water wordt bij eb door eene geul, welke zich tusschen de slikken van het Dijkwater bevindt, naar de Grevelingen afgevoerd. Het door de sluis van den Vierbannenpolder bij hoogwater geloosde binnenwater wordt meer over het Dijkwater verspreid. Den 17den December 1907 werden bij laagwater een aantal watermonsters geschept op perceel No. 17a, dat juist gelegen is vóór de bovengenoemde geul en dus meer dan de overige pereeelen met landwater in aanraking komt. De resultaten van dit onderzoek vindt men vermeld in de bijlage It. Op den dag van het onderzoek werd ongeveer twee uren vóór laagwater door beide stoomgemalen aangevangen met water naar buiten te werpen. Het eerste monster (No. 660), geschept op perceel No. 17a, vier uren vóór laagwater, dus ongeveer twee uren vóórdat de sluizen begonnen te sueeren, is, zooals verwacht kon worden, nog zuiver, zoodat men dit als vergelijkings- monster kan beschouweu. Het chloorgehalte van het zuivere water bleek zeer hoog te zijn en wel 17,57 gram per L. Het tweede monster (No. 661), éen uur later geschept, dus 3 uren vóór laagwater, is nog wel zuiver te noemen, hoewel het niet dien graad van zuiverheid bezit als het eerste monster. Het derde monster (No. 662), twee uren vóór laagwater op dezelfde plaats geschept, is nog iets minder zuiver, het aantal bacteriën bedraagt. 2225 per c.Ms.; de coli-grenzen beide Vio— 1 cM8. Deze afname in zuiverheid, welke in het tweede monster reeds waarneembaar en hier reeds duidelijk is, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het laatste polder water, dat tijdens de vorige eb door de sluizen is geloosd en door den opkomenden vloed teruggedrongen werd tot achter in het Dijkwater en nu dit water verlaat. Zooals reeds vermeld is, begonnen de sluizen ongeveer twee uren vóór laagwater te sueeren en de invloed hiervan is eerst duidelijk merkbaar bij het vierde monster (No. 663), dat één uur vóór laagwater geschept is. Bij dit monster is het chloorgehalte gedaald tot 18,83 gram per L.; de oxydatiewaarde is reeds tot 6,07 gestegen. Het vijfde monster (No. 664), dat geschept is tijdens laagwater, kan zeer zeker als „sterk verontreinigd" beschouwd worden; de coli-grenzen bedragen slechts Viooo—Vioo en Vioo—Vio c.M3., daarbij is het aantal kiemen 7500 per c.M3. Beide stoomgemalen hebben gewerkt tot een half uur nh, laagwater. Dat de verontreiniging van perceel No. 17a na dat tijdstip nog geruimen tijd voortduurt en zelfs nog toeneemt, bewijst het laatste monster (No. 665), genomen één uur na laagwater. Bij een chloorgehalte van slechts 8,93 gram per L., bedraagt de oxydatiewaarde van dat monster 7,73, het aantal kiemen 12000, waarbij 1500 versmeltende; de coli-grenzen beide Viooo—Vwo c.M3. Hoewel nu bij dit onderzoek het monsternemen niet langer is voortgezet, kan men wel aannemen, dat eene aanzienlijke quantiteit polderwater zich ook na het laatstgenoemde tijdstip nog over het perceel beweegt. Op denzelfden datum van dit wateronderzoek werden ook een aantal oesters van perceel No. 17a verzameld. Deze oesters werden één uur na laagwater opgevischt. De resultaten van het onderzoek hiervan vindt men in de bijlage I2 (monster No. 666). De uitkomsten waren gunstiger dan te verwachten was, op grond van de ongunstige resultaten van het wateronderzoek. Weliswaar bevatten alle oesters coli-bacteriën, doch slechts in betrekkelijk geringe getale; tweemaal werden coli-bacteriën aangetroffen in een minimum-hoeveelheid van Vio c.M3., in de overige vier gevallen in 1 c.Ms. Ook de bacteriën-getallen waren gunstig te noemen. Eene voorname, zoo niet de voornaamste oorzaak van deze zuiverheid zal hoogstwaarschijnlijk gelegen zijn in het feit, dat de oesters ook tijdens laagwater eenige meters onder den waterspiegel liggen. Daar het zoete water een kleiner soortelijk gewicht heeft dan het zuivere zeewater en dientengevolge eenigen tijd op dit laatste drijft alvorens er zich mede te vermengen, zullen de oesters in geringere mate verontreinigd worden, dan wanneer zij in ondiep water gelegen waren. Bij het bovenbeschreven wateronderzoek zijn de monsters nabij de oppervlakte genomen. Dat monsters, welke nabij den bodem genomen zijn, in gevallen waarin verontreiniging met zoet water plaats heeft, zuiverder zijn dan die, welke nabij de oppervlakte zijn geschept, zal bij een volgend onderzoek nog nader worden aangetoond. Hoewel dus het oesteronderzoek een vrij gunstig resultaat opleverde, maakten de hoogst ongunstige uitkomsten van het wateronderzoek eene herhaling van de monstername wenschelijk, waarbij dan tevens de Oostelijk en Westelijk van No. 17a gelegen perceelen konden worden onderzocht. Nadat door ongunstige weersomstandigheden dit wateronderzoek eenige malen achtereen uitgesteld was, had dit eindelijk den 4den Maart 1908 plaats. Men zie hiervoor de bijlagen Jt:—J3. Op de dagen, voorafgaande aan dien van het onderzoek, was er buitengewoon veel regen gevallen, met het gevolg, dat het polderwater zoodanig verdund was, dat het slechts matig verontreinigd mocht heeten, zooals nader uit de resultaten van het onderzoek zal blijken. Om deze reden zijn noch de oxydatiewaarden en de aantallen der bacteriën, noch de coli-grenzen van dit onderzoek geschikt voor vergelijking met de resultaten van het onderzoek van den 17den December, hoewel zij zich uit den aard der zaak toch wel zeer goed leenen voor onderlinge vergelijking. Het chloorgehalte heeft bij dit onderzoek zeer goed sprekende resultaten opgeleverd en met behulp hiervan kon nauwkeurig den loop van het polderwater worden nagegaan. Daar, zooals zal blijken, het chloorgehalte van het zuivere rivierwater op verschillende dagen belangrijke afwijkingen vertoont en ook gedurende eenzelfde getij somtyds aan kleine schommelingen onderhevig is, zijn eenige zuivere monsters genomen, welke ter vergelijking kunnen dienen. By dit onderzoek werden een viertal seriën monsters genomen. De eerste reeks is genomen één uur vóór laagwater op de perceelen Nos. 16a, 17, 17a, 18 en 159. Hiervan liggen Nos. 10a en 17 Oostelijk van de monding der meermalen genoemde geul van het Dakwater, Nos. 18 en 159 Westelijk daarvan, terwijl, zooals reeds vermeld is, No. 17a juist vóór den mond der geul ligt. De tweede reeks monsters is genomen tydens laagwater, op dezelfde perceelen als de vorige reeks. De derde is genomen drie kwartier na laagwater op de perceelen Nos. 15a, 16, 16a, 17, 17a en 18, waarvan de beide eerstgenoemde in Oostelijke richting op No. 16a volgen. De laatste reeks is genomen anderhalf uur na laagwater, op de perceelen Nos. 15a, 16a, 17a en 18. Alle perceelen liggen, zooals gezegd is, beneden de laagwaterlijn. De monsters zijn steeds midden op het perceel geschept, behalve bij perceel No. 159, waar zij genomen zijn op het Zuid-Westelijk deel van dat perceel, waar plantoesters lagen. Anderhalf uur vóór laagwater begonnen beide sluizen in het Dijkwater te sueeren. Op het oogenblik, dat de eerste reeks monsters geschept werd, dus één uur vóór laagwater, dreef een krachtige ebstroom het uit de geul vloeiende polderwater onmiddellijk in Noord-Westelijke richting, zoodat met zekerheid aangenomen kon worden, dat de perceelen Oostelijk van den mond der geul op dat oogenblik niet door polderwater bereikt konden worden. Het monster (No. 667), afkomstig van perceel No. 16a, is dan ook volkomen zuiver en kan ter vergelijking dienen; het chloorgehalte bedraagt 15,00 gram per L., het aantal bacteriën slechts 150 per c.M*. Vergelijkt men het op dezen datum gevonden chloorgehalte met dat, hetwelk op den 17den December voor het zuivere water werd geconstateerd, namelijk 17,57 gram per L., dan blijkt dit nu aanmerkelijk geringer te zijn. Dergelijke schommelingen worden in de Grevelingen in veel sterker mate waargenomen dan in de Ooster-Schelde. Dit verschijnsel moet zeer waarschijnlijk worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat rivierwater uit het Hollandsch Diep in afwisselende hoeveelheden het Volkerak binnenstroomt, om door de Grevelingen naar zee te worden afgevoerd, terwijl het water van de OosterSchelde niet rechtstreeks door belangrijke hoeveelheden rivierwater wordt bereikt. Perceel No. 17 (monster No. 068) is één uur vóór laagwater ook nog volkomen zuiver, evenals No. 16a. en zelfs No. 17a geeft nu nog een gunstig resultaat. De omstandigheid, dat de perceelen Nos. 18 en 150 (mousters Nos. 670 en 671) op dit moment een weinig minder zuiver zijn dan de vorige, maakt het waarschijnlijk, dat toch reeds polderwater het einde der geul heeft bereikt, maar dat dit direct in Westelijke richting wordt gestuwd. Wel zal een deel van perceel 17a door dit polderwater worden gepasseerd, maar op dit moment zal die stroom het midden van het perceel, waar, zooals gezegd is, het monster genomen is, nog niet bereiken. Dit verklaart waarom het monster van No. 17a bij deze serie zoo zuiver was. Bij de monstername op 17 December werd in tegenstelling met dezen keer één uur vóór laagwater op het midden van dit perceel wel eene aanmerkelijke verontreiniging waargenomen. Dit moet zeer waarschijnlijk worden toegeschreven aan de grootere verontreiniging van het geloosde water op dien datum en aan de omstandigheid, dat toen eene belangrijk grootere hoeveelheid water door de sluizen werd geloosd, zoodat het midden van het perceel hierdoor bereikt werd. De tweede reeks monsters, tijdens laagwater genomen, geeft een inzicht in de verspreiding van het binnenwater gedurende de periode, dat het water in de Grevelingen in rust of nagenoeg in rust is. Dat er op het oogenblik, waarop de monsters geschept werden, reeds eenige beweging van het vuile water in Oostelijke richting merkbaar was, bewijst het monster (No. 672), genomen op perceel No. 16a, waar het chloorgehalte reeds gedaald blijkt te zijn tot 14,26 gram per L. Op perceel No. 17 (monster No. 473) is het chloorgehalte nog slechts 12,89 gram per L., terwijl de oxydatiewaarde 4,76 bedraagt, dus ongunstig kan worden genoemd. Perceel No. 17a (monster No. 674) blijkt, zooals te verwachten was, het sterkst van alle met polderwater in aanraking te komen; het chloorgehalte bedraagt nu slechts 9,18 gram perL., de oxydatiewaarde 8,82, de coli-grenzen zijn echter vrij hoog en wel beide '/i0—1 c.Ms. Deze hooge coli-grenzen moeten hieraan worden toegeschreven, dat, zooals reeds vermeld is, het polderwater ditmaal slechts matig verontreinigd was. De monsters (Nos. 675 en 676), geschept op de perceelen Nos. 18 en 159, doen zien, dat de reeds één uur vóór laagwater geconstateerde verontreiniging met polderwater daar nog voortduurt. Het was te verwachten, dat eenigen tgd na laagwater de Oostelijk van den mond der geul gelegen perceelen in nog ongunstiger condities zouden komen, dan reeds nu het geval was, omdat de vloedstroom het geloosde water dan met meer kracht in de richting dier perceelen stuwt. Uit de resultaten van de derde serie monsters, drie kwartier na laagwater geschept, blijkt echter, dat dit in minder mate het geval is dan verwacht kon worden. Daaruit volgt, dat het water direct na het verlaten der geul sterk verdund en verspreid wordt door den krachtigen ebstroom. De perceelen Nos. 16a, 16 en 15a geven wel alle drie eveneens een vrij laag chloorgehalte, maar toch niet zóó laag, dat nu nog van eene belangrijke vermenging met polderwater daar ter plaatse sprake is. De invloed van het geloosde water is nu nog wel sterk merkbaar op perceel No. 17a; daar bedraagt het chloorgehalte slechts 10,25 gram per L., de oxydatiewaarde is 7,06, terwijl ook de andere resultaten ongunstig zijn. Anderhalf uur na laagwater zijn de laatste vier monsters genomen. De perceelen Nos. 15 en löti (monsters Nos. 683 en 6S4) hebben nu reeds bijna hunnen oorspronkelijken graad van zuiverheid teruggekregen; op perceel No. 18 (monster No. 686) is van verontreiniging in het geheel niets meer te bespeuren; perceel No. 17a (monster No. 685) daarentegen wordt nog steeds door belangrijke quantiteiten binnenwater bereikt, getuige het lage chloorgehalte van 12,96 gram per L. en de hooge oxydatiewaarde, die nu nog 4,49 bedraagt. Bij de voorafgaande onderzoekingen bleek de zuiverheid van het polderwater aan groote wisselingen onderhevig te zijn. Het was daarom wenschelijk na te gaan, in welke mate dit water ook op andere data was verontreinigd. In de eerste plaats werden daarom den 31sten Maart een tweetal watermonsters geschept binnen de sluizen van elk der stoomgemalen van het Dijkwater. De resultaten van deze beide monsters (Nos. 687 en 688) vindt men in bijlage J3. Daaruit blijkt, dat de oxydatiewaarde van beide zeer hoog is en wel meer dan 15 bedraagt. Voorts bevat het water uit den Dreischorpolder 6600 kiemen per c.M8., waarbij 2000 versmeltende, terwijl coli's werden aangetroffen in eene minimumhoeveelheid van 1 c.M8. In het water van den Vierbannenpolder komen 30000 bacteriën per c.M5. voor, terwijl dezelfde coli-grenzen werden geconstateerd. Men ziet hieruit, dat, niettegenstaande de oxydatiewaarden zeer ongunstig zijn, de coli-grenzen toch vrij hoog worden aangetroffen. In de tweede plaats had den Ssten September 1908 in het Dijkwater nogmaals een wateronderzoek plaats, echter met een tweeledig doel en wel ten eerste, om ook in dezen tijd van het jaar den toestand van het polderwater te leeren kennen en ten tweede, om tijdens het sueeren der sluizen de zuiverheid van het water nabij den rivierbodem op eenige perceelen na te gaan. Deze laatste quaestie zal hieronder behandeld worden. Op dezen datum kon een onzuiverder toestand van het polderwater verwacht worden dan op den 31stcn Maart, omdat nu het rooten van het vlas in den Dreischorpolder eerst sedert korten tijd afgeloopen is. In het verslag over Bruinisse is ditzelfde wateronderzoek reeds ter sprake gekomen en juist de invloed van het vlasrooten op het polderwater uitvoerig besproken, zoodat naar het daarop betrekking hebbende deel van dit rapport verwezen zij en hier ter plaatse eene korte herhaling van de resultaten voldoende geacht mag worden. De vlasrooting bleek reeds te zijn afgeloopen in het begin van Augustus, terwijl ongeveer half Augustus het vuile water in het Dijkwater was geloosd. Een tweetal monsters (Nos. 563 en 564, bijlage K,) werden geschept in de geul van het Dijkwater, vijf kwartier uh. laagwater, toen de sluis van den Dreischorpolder reeds gedurende meer dan twee uren sneerde. Beide monsters bleken slechts matig verontreinigd te zijn. Eensdeels is dit toen toegeschreven aan het reeds sedert eenige weken geëindigd zijn van het vlasrooten, anderdeels aan de vele regens in de laatste helft van Augustus, welke het polderwater sterk verdund hadden. Men kan echter wel aannemen, dat, ook zonder buitengewonen regenval, het water in den Dreischorpolder zich bij het begin der oestercampagne wel steeds zoodanig gereinigd zal hebben, dat de toestand niet belangrijk ongunstiger zal zijn dan hij nu was. Blijkt dus hieruit, dat het rooten van het vlas gedurende de oestercampagne geen gevaar meer voor de perceelen kan opleveren, zoo dient toch nog bij het trekken der conclusies rekening gehouden te worden met de ongunstige resultaten van het wateronderzoek van 17 December. Zooals hierboven reeds vermeld is, werden op dezen zelfden datum ook een aantal monsters genomen op grooter diepte dan gewoonlijk. Om een overzicht te geven van de diepte, waarop de verschillende perceelen liggen, diene het volgende staatje, dat mij door opziener Bkf.kmin verschaft is. Plaats. Diepte in Meters. Tij. i i Perceel 16a. 4,60 M. 1 uur vóór laagwater, » 3,— „ idem. » 3,90 „ idem. » 16«- 2,80 „ laagwater. » 1^* 2,20 „ idem. » 17a. 2,30 „ idem. » 15a. 4,90 „ s/4 uur na laagwater. *16. | 4,90 „ idem. » 16a. j 3,70 , idem. » 1^' 2,80 „ idem. » l^a* 3,70 „ idem. » 15a. 5,10 „ 11/s uur n& laagwater. » 16a. 3,90 „ idem. » 1?a• 3,90 „ idem. De diepte van de pereeelen, ook tijdens laagwater, blijkt wel zoodanig te zijn, dat verschil is te verwachten in de zuiverheid tusschen het water aan de oppervlakte en dat bij den bodem, waar zich de schelpdieren bevinden. Uit de cijfers ziet men, dat de pereeelen minder diep gelegen zijn, naarmate zij dichter bij den mond der geul liggen, waarschijnlijk veroorzaakt door liet zich neerzetten van vaste stoffen, welke door het polderwater meegevoerd zijn. Dit feit is niet in het voordeel van die pereeelen. Alvorens over te gaan tot het nemen van watermonsters bij den bodem, werden vooreerst een tweetal monsters geschept aan de oppervlakte, vooidat er binnenwater geloosd werd en wel het eerste in de geul van het Dykwatei (monster No. 689, bijlage Kt), het tweede op perceel No. 17«' l'iiuur-",1 , fit i aaagacs Gram OxV- - -- -" - „ ..... I Tij. Dj.L ' chloor dsitie- Aantal Hiervan , . . ouuFuiriunKv Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht, per L. waarde. I kiemen ver- Rr Va" e Coh ,ng" | per cm 8meltend. vloeistof. ■ afwezig in: aanwezig in: j 1 ! L ! I I i ; ; , «83 Perceel Opper- */8 '08. 11 u. 30 1V3 uur Z. j 3 , 3». | 4 '. I 14,«2 3,09 Leidingwater, j j Stroomrichting ZO. V,akte" : v m- d L W' j j | | 4 melksuiker. ! I ; | ! 2 pepton. >/,„ c.Ms. 1 c.M\ Lakmoes. Vsu phenol. i l ij Leidingwater. ! 3 glucose. 1 c.M3. j 10 c.M*. 3 pepton. ! I I **"' ——■—i———————1— 684 Perceel Idem. % '08. 11 u.30 1V2 uur Z. 3 3". | 4". 14,(50 3,20 400 25 Leidingwater Idem Nn' 1,k' "■ LW' | ! 4 melksuiker. | 2 pepton. i/ln e.M\ j 1 c.M3. Lakmoes. Vso phenol. ! : Leidingwater. | i i i 3 glucose. ! 1 c.M5. 10 c.M3. a 3 pepton. 685 ( Perceel Idem. tlng- I ' ' per c.M3. smeltend. vloei8tof- afwezig in: aanwezig in: "7 i I ' ! \~ i — (587 Binnen de Opper- «/» '08. 7 u. 45 W. j 0 | 8». 8«. ! 3,78 15,88 30000 1000 Leidingwater. De sluis sueerde niet, toen het monstei sluis van het vlakte. v.m. ! ! ! ! 4 melksuiker. ! genomen werd. stoomgemaal ; 2 pepton. ! »/„ c.M-. I 1 c.M3. van den i T . _T. . Lakmoes. Vierbannen- ! .. , , ! polder. i V» phenol. ! | J——I—^- j ! 088 Binnen de Idem. {1/;j '08. i 8 u. 15 W. (5 j 8°. | 8°. 3,07 j 15,43 (5600 2000 Leidingwater. j Idem. sluis van het ! v.m. I j \ 4 melksuiker. stoomgemaal 2 pepton. | >/io «-M8. | 1 c.M3. van den i Lakmoes. Dreif?llor- : 1 V» Phenol. polder. | | j ; K I I l I 1 I I I Bylage K L Wateronderzoek van de perceelen nabij het Dijkwater. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: WIND: ™uuER;A" 0 Q GVL^JM^E: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: Tij. Rich_ datie- chloor S. Gew. Aantal Hiervan ^ yan de I M CoH OPMERKINGEN. Plaats. Diepte. Datum. Uur. Kracht. Water. Lucht. wnqi.^P npr r kiemen ver- . . ttng. | waaide, per L. ^ c M, »meltcnd. vloeistof. j afwezig m = aanwezig in: 689 In de geul Opper- 8/9 '08. 5 u. 30 1 uur Z. 1 14°. 13°. 3,42 15,15 1,0207 Leidingwater. De sluizen sueeren niet. van het vlakte. v.m. v.L.W. 4 melksuiker. Dijkwater. 1,5 M. ? pepton. /,„ c.M'. 1 c.M-. J • Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M*. 3 pepton. 690 Perceel 17a. Opper- */9 '08. 5 u. 45 s/i uur Z. 1 14°. 13°. 2,52 15,59 1,0216 Leidingwater. Idem. vlakte. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 4 jyj 2 pepton. 1 c.M3. 10 c.Ms. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M3. 3 pepton. 691 Perceel 18. 3,5 M. »/, '08. 6 uur V2 uur Z. 2 14°. 14". 2,81 15,48 1,0214 1525 200 Leidingwater. De sluizen sueeren. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V10 c.M3. 1 c.M''. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M3. 3 pepton. 692 Perceel 18. Opper- 8/9 '08. 6 uur i/2 uur Z. 2 14°. 14°. 3,10 15,44 1,0214 1975 275 Leidingwater. vlakte. v.m. v. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. V,0 c.M3. 1 c.M1. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vi» c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. 693 Perceel 17a. 4,5 M. 8/9 '08. 6 u. 45 i/4 uur Z. 2 14". 14°. 2,52 15,63 1,0216 250 75 Leidingwater. v.m. n. L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 e.M» 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10 C*MS. 1 c.M8. j 3 pepton. 694 Perceel 17a. Opper- % '08. 6 u. 45 i/4 uur Z.Z.W. 3 15". 14°. 3 15,52 1,0215 125 25 Leidingwater. vlakte. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. /10 c.M8. 1 c.M . Lakmoes. V20 phenol. 't!iXatCr- 1 C.M'. 10 c.M«. 3 pepton. 695 Perceel 17. 3,5 M. b/9 '08. 7 u. 15 3/4 uur Z.Z.W. 3 15°. 14°. 2,61 15,63 1,0216 825 175 Leidingwater. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M\ 10 c.M8. 3 pepton. 696 Perceel 17. Opper- M/9 '08. 7 u. 15 3/4 uur Z.Z.W. 3 15°. 14°. 2,77 15,44 1,0214 1025 175 Leidingwater. vlakte. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M*. Lakmoes. Va» phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 10 c.M8. 3 pepton. 697 Perceel 16a. 5,5 M. s/a '08. 7 u. 30 1 uur Z.Z.W. 3 15°. 14°. 2,94 15,63 1,0216 Leidingwater. j v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M*. ! Lakmoes. j V20 phenol. | Leidingwater. : ! 3 glucose. >/l0 c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. Oester onderzoek van perceel No. 17 van het Dijkwater. Volgnummer. I MONSTER GENOMEN: TEMPERATUUR: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: ================_= De oesters faELA r IN E : hebben op het Aantal Hiervan Aard van Coli Coli OPMERKINGEN. Plaats. Datum. Uur. nerpppl ffpWen Water. Lucht. kiemen ver- . , . . peiceei geiegeu. de vloeistof. afwezig in: aanwezig in: per c.M3. smeltend. ° 699 Perceel No. 17. 8/a '08. 8 uur v.m. Eenige maandeu. 15°. 14°. Leidingwater. a 4 melksuiker. 2 pepton. i/10 c.M*. 1 c.Ms. Lakmoes. Vaj phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M', 3 pepton. Idem. 8/9 '08. 8 uur v.m. Idem. 15°. 14°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. V2j phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. c Idem. */y '08. 8 uur v.m. Idem. 15°. 14". ~~ 3öU 150 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. V2a phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. d Idem?"""""" 8/a Wö- Q uur v.m. idem. U)". !"*"• ™"""™ ——— T^ëlHTngwafêrT-■—■— 4 melksuiker. 2 pepton. i/io C-M3. 1 c.M3. Lakmoes. V2J phenol. Leidingwater. 3 glucose. i/,0 c.M3. 1 c.M3. 3 pepton. 'S. -| wp 1 1 — ■■' ■" lü—MM— M——1—»—fiTi ril - 11— ■ - I n I-y,ÉaiÉl/, '08. 1 uur 3 u»r Z.W. 3 3». 4». 15,43 2,33 125 75 Leidingwater. Idem. n.m. n. H.W. . n6 .. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M8. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vi» c.M3. 1 c.M\ 3 pepton. 705 Idem. 1 M. n/, '08. 2 nnr 2 nnr Z.W. 4 3». 5». 15,47 2,23 Leidingwater. Idem. n.m. v. L.W. . ° 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. r0G Idem. 0,5 M. n/9 '08. 3 uur 1 uur Z.W. 4 3". 5°. 15,50 2,42 150 0 Leidingwater. Wem. n.m. v. L.W. ^ melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. Oesteronderzoek van de vlei van Dreisclior. Bijlage L 2. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: j De owjterg | TEMPERATUUR: ; oVlWiVe : | ONDERZOEK JN VLOEISTOFFEN: hebben in de vlei Aantal Hiervan 1 OPMERKINGEN Haal». Datum. Uur. , Water. Lucht. kieme„ ver- Aard Va" i Coli | Coli ; OPMERKINGEN. | per c.M3 smeltend. de vloeistof- afwezig in: aanwezig in:j • I ! | ! | 707 Vlei van den n/3 '08. 4 uur v.m. Meer dan één jaar. 3°. 4". 575 75 ; Leidingwater. a. Dreischorpolder. . „ .. j 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. j 3 pepton. j ' j I b. Idem. 11,, '08. Idem. Idem. >. | 4». ! Leidingwater. ! ' 4 melksuiker, j 2 pepton. Vio c.M*. 1 c.M3. ! Lakmoes. 1/20 phenol. 1 Leidingwater. | 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. — ——i i ' ——— —— | Idem. | ll/, -08. Idem. Idem. 3». 4». Leidingwater. < 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. Vao phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. d' Idem- "/» '°8- Idem. Idem. 3» 4». 250 25 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3 Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. e' Idem- U/3 '°8- Idem- Idem- 3-. 4". Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. Va# phenol. j Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. f- Idem. "/• m ldem- ld<™ »"• 4"- Leidingwater. 4 melksuiker. J 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V30 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio c.M3. 1 e.M\ 3 pepton. Idem. n/2 m Idem. Idem. 3». 4". 150 50 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. Vgj phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. j 3 pepton. d. e. f- H• ___ Oester onder zoek van de vlei van Dreisehor. Volgnummer. | MONSTER GENOMEN: De oesters TEMPERATUUR: gVl^T^NE- ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: hebben in de vlei Aantal Hiervan , , 11 p m b if i v c u v Plaats. Datum. Uur. gelegen Water. Lucht. kiemen ver- Van C°l! Coh per c.M3. smeltend. de vloeistof- afwezig in: aanwezig in: ^_..._____mm 712 Vlei van % '08. 8 uur v.m. Eenige maanden. 15°. 14°. Leidingwater « Dreisehor. 4 melksuiker'. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M\ Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. b Idem. % '08. 8 uur v.m. Idem. 15". 14". Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M*. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vio C-M3. 1 c.M8. 3 pepton. c Idem. «/„ '08. 8 uur v.m. Idem. 15». 14°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1* c.M8. j Lakmoes. I Vso phenol. ■ Leidingwater. 3 glucose. x/10 c.M3. 1 c.M8. 3 pepton. d Idem. «/„ '08. 8 uur v.m. Idem. 15». 14». Leidingwater. | 4 melksuiker. 2 pepton. i/ln c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. i ■ ————il^ . ! I Volgnummer. I MONSTER GENOMEN- ! I WIND- i TEMPERA- ' VLEE6CH- ~~ I | ! TUUR: GELATINE ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: 1 ' I' Gram Oxv- =— i I m • • ! ' v 1 . - 1 ! UI- Rich- i chloor datie- ; Aantal Hiervan . i I u M v 0¥ VT ,, XT Plaats. Diepte. Datum. Uur. j j ^ Kracht. | Water. Lucht, per L. waarde.! kiemen j ver- A»rd van de j Col. j Coli | OPMERKINGEN. I ! per c.M8. smeltend. vloeistof. ! afwezig in: | aanwezig in: j ' 1 L I l ! i ! i i ; , ; 708 Vlei van Opper- */s '08. 10u.43 \ *l uur j Z.Z.O. ! 4 i 3" 3» 14 <;•> *ko 79r- 7- r ... I ... Dreischo, vlakte. v.n, |n.L.W. j ' 7* j 7" j &£ j | Stroomrichting Z.O. j | ; 2 pepton. ' Vi« c.M8 1 1 c.M8. 1 i j 1 Lakmoes. j I ; j j | I Vso phenol. | Leidingwater. ' i % glucose. 1 e.M". i 10 c.M3. ^ 1 ! ! 1 —I—1 709 Idem. Idem. */., '08. 11 u. 30 11/0 uur Z. ! 3 3" I 4» 14 62 317 ' , r . 1 i f Leidingwater. 1 Idem. I v.m. ,11. L.W. I , j j 4 melksuiker. j | 2 pepton. 1 c.Ms. 10 e.M«. j | Lakmoes. ; | V20 phenol. ; i Leidingwater. | j I j 3 glucose. I 1 c.Ms. 10 c.M8 J Wat er onder zoek van de vlei van Dreischo r. | MONSTER GENOMEN: WIND: "nul"' ^ ^ «Vl.AVIS'": ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: I Haa*. Diep,, Data,, U„, * Krach, Wate, Luch, «tal "T ^ * «* « •"■«!«««. ^ tlDg' per c.Ms. smeltend. vloeistof. afwezig in: aanwezig in: 710 Vlei van 0,3 M. •/, '08. 7 u. 45 l>/4 uur Z.Z.W. 3 15». 14». 15,52 2,59 1,0214 I Leidingwater.! Dreisehor. v.,„. n.L.w. I 4 melksuiker. | i | j 2 pepton. »/10 c.M8. | 1 c.M8. | i Lakmoes. j V20 phenol. ; | Leidingwater. ! | 3 glucose. | 1 c.M8. 10 c.M". | 3 pepton. 711 Idem. Opper- % '08. 7 u. 45 1i/4 uur Z.Z.W. 3 15». 14°. 15,48 2,59 1,0214 Leidinewater ' vlakte. v.m. n.L.W. 4 melksuiker. 1 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. < 3 glucose. 1 c.M8. 10 c.M8. 3 pepton. 708 Wateronder zoek van de vlei van Dreischo r. Bijlage M. 709 # V. De perceelen Nos. 491, 492 en 493. Ylei van Ouwerkerk. Met 2 bijlagen, Van de perceelen Nos. 491, 492 en 493, gelegen aan den Zuidelijken gemerkt Pen Q. oever van Duiveland, wordt alleen de zoogenaamde vlei van Ouwerkerk voor oestercultuur gebruikt. Deze vlei, welke ongeveer evenwijdig aan den zeedijk loopt, strekt zich uit over de beide eerstgenoemde perceelen en een deel van het laatste; tijdens laagwater staat zij aan het Westelijke uiteinde met het Keeten in open verbinding, terwijl zij overigens geheel door hooge slikken omgeven is. Een tweetal sluizen loozen haar water in de onmiddellijke nabijheid der genoemde perceelen en wel in de eerste plaats eene sluis bij Viane, welke het water loost van den Oosterlandpolder. Dit wordt bij eb naar het Keeten afgevoerd door eene zeer lange geul, die de Noordoostelijke grens vormt van perceel No. 493. Deze sluis levert weinig of geen gevaar op voor de zuiverheid der oesters in de vlei, daar de slikken, welke deze omgeven, reeds boven water staan, vóórdat de sluis begint te sueeren. Alleen het water dat met eb geloosd en naar de Ooster-Schelde afgevoerd is, zou met den vloed terugkeerende de vlei kunnen bereiken; het zal dan echter te sterk verdund zijn om belangrijke verontreiniging te kunnen veroorzaken. Meer gevaar kan worden opgeleverd door het water dat geloosd wordt door de tweede sluis, namelijk die van den Vierbannenpolder, welke uitkomt op perceel No. 491, juist in de monding deivlei. Deze sluis, waarvan in dit Rapport bij de bespreking van het Dijkwater reeds even melding is gemaakt, is des zomers afgedamd, des winters werkt zij echter en zooals de ondervinding heeft geleerd wordt vooral bij Zuidwesten en Westen winden een groot deel van het geloosde polder water bij het opkomen van den vloed in de vlei gedreven. Het was dus wenschelijk de mate van verontreiniging, die daardoor wórdt teweeggebracht, door een bacteriologischchemisch onderzoek nog nader vast te stellen. Hiertoe had den 4den Maart 1908 een wateronderzoek plaats (zie bijlage P). Drie uren vóór laagwater, op welk tijdstip nog geen van beide sluizen sueerde, werd een monster geschept in de vlei op perceel No. 493. Van verontreiniging van dit monster (No. 723) kan op dat oogenblik nog geen sprake zijn, omdat de slikken nog onderstaan en dus alles door het zuivere vloedwater overstroomd wordt. Het chloorgehalte bedraagt dan ook 14,89 gram per L., de oxydatiewaarde 2,70, terwijl de coli-grenzen zeer hoog zijn. Een half uur vóór laagwater werd een monster genomen binnen de sluis bij Viane en binnen die van den Vierbannenpolder. Beide sueerden toen reeds gedurende een uur. De oxydatiewaarde van het eerste monster (No. 724) was 12,08, het aantal bacteriën 10000, waarbij 2o00 versmeltende, de coli-grenzen bedroegen beide Vt#—1 c.M*. Van het tweede monster (No. 725) was de oxydatiewaarde iets hooger, terwijl de coli-grenzen eveneens beide Vio—1 c.M\ bedroegen. Mogen de coli-grenzen vrij hoog genoemd worden, de aanzienlijke oxydatiewaarden van de beide monsters toonen aan, dat dit water toch veel organische stof bevatte. De resultaten, hier verkregen met het water uit den Vierbannenpolder, zijn vrijwel in overeenstemming met die, welke bij het onderzoek van het Dijk water voor dit polderwater gevonden zijn. (Men zie hiervoor monster No. 687). Na laagwater werden in de vlei een viertal monsters geschept, ten einde na te kunnen gaan hoe op verschillende momenten de hoedanigheid was van het daar aanwezige water. Een vrij krachtige Z.Z.O.wind was oorzaak dat de toestand nu niet op zijn ongunstigst was, daar het bij eb in de Ooster-Schelde geloosde polderwater onder deze omstandigheden sterker verspreid zal worden, dan met Zuidelijke of Westelijke winden het geval zal zijn. Tengevolge van het lage coli-gehalte van het polderwater zijn de coli-grenzen bij dit onderzoek niet zeer sprekend en geven hier het chloorgehalte en de oxydatiewaarde een duidelijker maatstaf voor de hoeveelheid polderwater, welke met het zeewater vermengd is. Van de monsters, welke in de vlei werden geschept, zijn de eerste drie genomen op perceel No. 491, respectievelijk een half één - en anderhalf uur na laagwater, het vierde op hetzelfde tijdstip als het derde op perceel No. 492. Het eerste monster (No. 726) geeft als resultaten een chloorgehalte van 13,32 gram per L., eene oxydatiewaarde van 3,80, terwijl het actenen 4^o bediaa^t en de coli-grenzen 'Ao—1, 1 — 10 c.M3. zijn. De beide eerste cijfers, vergeleken met die van het zuivere monster (No. 723). bewijzen ten duidelijkste dat op dit oogenblik het water in de vlei met eene belangrijke hoeveelheid polderwater is vermengd. Zelfs de coli-grenzen hebben dientengevolge eene daling ondergaan, hetgeen in aanmerking genomen het lage coli-gehalte van het polderwater, eveneens een bewijs is voor de groote quantiteit binnenwater, welke het zeewater vergezelt. Het monster (No. 727), dat een uur na laagwater genomen is, geeft een hooger chloorgehalte dan het vorige en wel 13,82 gram per L., de oxydatiewaarde vertoont eene geringe daling en bedraagt 3,26. Van het derde monster (No. <28), dat anderhalf uur nk laagwater terzelfder plaatse genomen is, is het chloorgehalte nog iets hooger en wel 13,96 gram per L., toch is dit nog aanzienlijk lager dan dat van het zuivere monster. Hieruit volgt, dat bij het doorzetten van den vloed steeds grootere hoeveelheden zuiver zeewater de vlei binnendringen. Anderhalf uur na laagwater is ook, zooals vermeld is, een monster (No. 729) genomen, meer achter in de vlei op perceel No. 492. De resultaten daarvan komen nagenoeg geheel overeen met die, welke zijn opgeleverd door het monster, dat één uur na laagwater op perceel No. 491 geschept is, hetgeen eenigszins te verwachton was, daar met het opkomen van den vloed het water steeds meer naar het gesloten uiteinde der vlei wordt gedreven en dus hier de invloed van het zuivere zeewater nog niet in die mate merkbaar zal zijn als meer vóór in de vlei. De resultaten van elk der monsters op zich zelf beschouwd zijn niet zeer ongunstig te noemen; vergelijkt men evenwel de uitkomsten met die, welke het zuivere monster, bij hoogwater genomen, opleverde, dan is, zooals reeds opgemerkt, de invloed van het geloosde polderwater wel degelijk duidelijk zichtbaar. Was nu dit water in sterker mate verontreinigd geweest dan op dezen datum het geval was, dan zouden de uitkomsten voor de vlei zeker ongunstig zijn uitgevallen. De hooge oxydatiewaarde ook op dezen dag is een teeken, dat het polderwater aan belangrijke verontreiniging met organische stof blootstaat en daar zich in dat geval onder bepaalde omstandigheden bacteriën kunnen ontwikkelen en ook pathogene kiemen, indien zij voorkomen, tot groei kunnen komen, zoo kan men de vlei, niettegenstaande de redelijke resultaten, toch niet als betrouwbaar aanmerken. Den 31sten Maart had een tweede wateronderzoek (zie bijlage Q monsters Nos. 730—737) plaats, ten einde zoo mogelijk bovenstaande uitkomsten, hoewel op zich zelf reeds overtuigend genoeg, nader te bevestigen. Korten tijd voordat de monsters geschept werden, toen er geen gelegenheid meer bestond om dit af te gelasten, liep de wind, die tot nu toe Zuidwest geweest was, naar het Noorden. Tijdens het onderzoek woei er een zeer krachtige W.N.W. wind, dus juist in de richting van de geul, welke het door de sluis van den Vierbannen- polder geloosde water naar de Schelde voert. Deze omstandigheid is zonder twijfel de oorzaak geweest, dat op dezen datum eene veel geringere hoeveelheid polder water in de vlei vloeide dan bij het vorig onderzoek het geval was. Bij het beschouwen der tabel zij er bovendien op gewezen, dat het polderwater slechts zeer weinig verontreinigd bleek te zijn en daarbij een ongewoon hoog chloorgehalte bevat, namelijk 10,69 gram per L. Het liet zich dus verwachten dat de invloed van het polderwater, hetwelk nog in de vlei gekomen is, slechts gering zou zijn. Toch waren de uitkomsten van dien aard, dat wel degelijk ook nu de aanwezigheid van polderwater in de vlei te constateeren was De verontreiniging der vlei bleek het sterkst te zijn drie kwartier na laagwater, hetgeen duidelijk zichtbaar is aan de vrij hooge oxydatiewaarden van het drietal monsters (Nos. 733—735), dat toen op verschillende punten in de vlei is geschept. Anderhalf uur na laagwater, op welk tijdstip de laatste monsters (Nos. 736 en 737) genomen zijn, is de verontreiniging van het water reeds eenigszins afgenomen. Dienzelfden dag werden ook een aantal oesters van de beide perceelen, Nos. 491 en 492, aan een onderzoek onderworpen. Daar de watermonsters, welke in de vlei geschept waren, op zich zelf beschouwd, niet zeer ongunstig bleken te zijn, kon verwacht worden dat ook de oesters vrij gunstige resultaten zouden opleveren. Beide monsters (Nos. 738 en 739) zijn ongeveer even zuiver: van de acht onderzochte schelpdieren werden in twee daarvan geen coli's Geconstateerd in 1 c.M\ vloeistof, daarentegen was dit vijfmaal wel het geval, terwijl zij eenmaal bleken aanwezig te zijn in V.» c.M'. De bacteriën-getallen waren vrij hoog en bedroegen in twee gevallen resp. 5400 en 4750 per c.M8. Er zij hier nogmaals op gewezen, dat de betrekkelijk gunstige resultaten ^ a teronderzoek van de perceelen Nos. 49 1—4 9 3 b ij V i a n e. I Volgnummer. MONSTER GENOMEN: WIND- TEMPERA- " VLEESCH- ~ „ W1JN1>- TUUR: Gram 0xv GELATINE: ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: Plaats. Diepte. Datum. Uur. ' ®,oh" Kracht. Water. Lucht. ^ "wiT* Aard van de I Coli Coli OPMERKINGEN. tUlg' aar e. ^ smeltend. vloeistof. j afwezig in: aanwezig in: 723 nIH X". 4/3 ,08' 'v.T v3L"w. ! Z'Z 0' 5 *■ "■» ^ Leidingwater. ^ 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. 10 c.Ms. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.Ms. 10 c.M8 3 pepton. 724 Slniavan Idem. % '08. 9 „. 30 ■/ nur Z.Z.O. « 3». 3». 2,95 12,08 10000 2800 Leidingwater n ... „ Viane. v m v. L.W. ® De sluis heeft gesneerd van 8,30 4 melksuiker. tot „ uur y m 2 pepton. /1« c.M8. 1 c.M\ Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. i/M c.M*. 1 c.M8. 3 pepton. 725 Sluis van den Idem. % '08. 9 u. 30 i/» uur Z.Z.O. 6 3" 2" van ~ _.. __ „ Plaats. Datum. Uur. gelegen Water. Lucht. kiemen ver- Aard van Coli Coli OPMERKINGEN. I per c.M3. smeltend, i de vloeistof- afwezig in: aanwezig in: 1 i I | 721 Put ten oosten 12/ls '07. 11 u. 20 v.m. Ruim 7 weken. 6°, 7«> ! iQpy» ka i -j- 1 a. van de haven • < • idöU 50 Leidingwater. van Zierikzee. I 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M8. Lakmoes. Van phenol. Leidingwater. J | 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. b■ Idem- 12/i2 '07. Idem. Idem. 6>. 70 ~~7 _ Leidingwater. j 1 4 melksuiker. 1 j 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. I V20 phenol. I j Leidingwater. 3 glucose. j ^ c.M3. 3 pepton. i c. Idem. i-/]2 07. Idem. Idem. 6° 70 r ... _■ Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 7,o c.Ms. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. '/io C-M3. 1 c.M3. 3 pepton. d. Idem. »/„ -07. Iden,. Ide*. 6». T. 1575 75 Leidingwater. " 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M8. 1 c.M3. Lakmoes. V2o phenol. Leidingwater. 3 glucose. V10 c.M3. 1 c.Ms. 3 pepton. e- Idem- 12/i3 '07. Idem. Idem. 6° 7» * Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3. 1 c.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 'Au c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. f. Idem. i2/lg '07. Idem. Idem. 6°. 7". ^————__. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. I Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M8. 3 pepton. "■ ,dem- 12/12 '<"• Idem- "«»• «•. 7». 875 375 Leidingwater. " 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. Vm phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.Ms. 3 pepton. Oesteronderzoek van den put bij Zierikzee. Bijlage N 2. Volgnummer. MONSTER GENOMEN: | TEMPERATUUR: | VLEE?CMH" | ONDERZOEK IN VLOEISTOFFEN: De oesters 1 i GELAIINE:! I hebben in den put | ! I Aantal Hiervan . , j I OPMERKINGEN. Plaats. Datum. Uur. gelegen Water. Lucht. ' kiemen ver- I ' I per c.M3. smeltend.! de vloeistof- | afwezig in: aanwezig in:. 722 Put ten oosten j 8/n '08. 10 v.m. Ruim G maanden. 10°. 50. j 2100 25 I Leidingwater. ' 1 a. van de haven . „ I 4 melksuiker. van Zierikzee. , „ ,, „ . , „„ 2 pepton. /in c.M'. 1 1 c.M3. Lakmoes. Vso phenol. I _ i Leidingwater. ! 3 glucose. Vio c.Ms. 1 c.M8. 3 pepton. b. Idem. «/„ '08. 10 v.m. Idem. 10-, 5». Leidingwater. 4 melksuiker. I 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. v20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. j c' Idem- 3/" '°8* 10 v m- Idem- 10'. 50. 5625 75 Leidingwater. I 4 melksuiker. 2 pepton. 7100 c.M3. Vi« c.M3. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. "/.o c.M3. 1 c.M3. r — - 3 pepton. I Idem' 8/n '°8- I 10 v-m- Wem. 10". 5°. Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. 1 c.M3. Lakmoes. V20 phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. e' Idem- 3/n '08- 10 v m- Wem. 10». 5°. 3000 0 Leidingwater. 4 melksuiker. 2 pepton. Vio c.M3, 1 c.M8. Lakmoes. V80 phenol. Leidingwater. 3 glucose. Vib c.M8. 1 c.M8. 3 pepton. f- Idem. 3/u '08. 10 v.m. Idem. 10« 5». Leidingwater. 4 melksuiker. ! 2 pepton. Vio c.M8. | 1 c.Ms. Lakmoes. Vso phenol. Leidingwater. 3 glucose. 1 c.M3. 3 pepton. Oester onder zoek van den put bij Zierikzee. Bijlage 0. CONCLUSIE. " -i. *•' ~ « r- *" « -• -i«... ™s,~ i"™-n putten 14 en 15 hun ringmuur verhoown t„t' • f overstorting, en de schelijk is oesters uit de putten 11 tot" 21 , '"s ens MOM. en dat het wen- fi, » ,rZ m " —-*»■ J, *->~ *— -r^a, 1.1 d. ««, lieaten kunnen verkrijgen? waarbij 't wëSïijk Zmée^" ^*. ,mUKV. M u i;m zz JEüTJEsr rrscrf:,; fr?. ™ d** Immers dat roeten geschiedt in den zomer en is 'lan/Lf l ^ ''elang' r rr JCittrsw -H dat dit water pathogene bacteriën bevat. ^ 0g nlet j—2 ss: *,r r*;—• vóór'de p"l-lt m°SSelTOWaterP1-t- »W^.' LIL* sHkke'n Het bacteriologisch onderzoek heeft de iimthpiri a* * nmaar tevens aangetoond dat Hp , dezer stelling bevestigd, getrokken moet worden g § beSmetting iets Westelijker de amlfathteheeHült^L\erirni«rt€ ^ T ^ W6g6 deü ambachtsheer voeg daarom hierbij een kaart va 7 Gü daarblJ vernummerd. Ik nieuwe verpachting, wÜvenT,," 7^(fheerhJk P^eelen volgens de mers der perceelen in 't vooraf™, l''" g d de staatsperceelen. (De num- voorafgaande rapport van den heer Hbyman» zön die XÏZ' «rus, "üzzt Daar de perceelen van den ambachtsheer wellicht bg een volgende verpachting weer vernummerd worden, is het wenscheljjk de westelijke blauwe ion te bepalen als getrokken uit de Oudestmat, recht op den noorde£u hoek van de staatsperceelen 9 en 10. De perceelen 1 tot en met 9 van den staat en de ambachtsheerlijke perceelen 61, 62, 63, 64, 65 66 67 94 q~ "■ „70,69> 68- 93- 95>«• ». S: S: 92, 96, 98, benevens de oostelijk daarvan gelegen slikken, kunnen derhalve in geen geval certificaten ontvangen. Het eenig gebruik dat er van gemaakt mag wor en, is: ze te bezigen tot het plaateen van mosselzaad. .1. ™ ! 18]ra*dal™n den certificaathouders het gebruik van al die terreinen als ver waterplaatsen te verbieden. _ ...°e .'uistheid van de bevindingen van den heer Heymann en tevens het nogelijk gevaar verbonden aan het gebruik dier perceelen als verwaterplaatsen is door het volgende feit gestaafd. verwaterplaatsen, T®en ik enkele maanden geleden van den heer Heïmann vernam, dat ziin verdek T* dat de westelijke grens der besmette verwaterplaatsen verdei moest worden getrokken dan ik op grond van het topographisch onder- ■oek m het eerste deel had aangenomen, werd onmiddellijk aan hen wier perceelen lagen tusschen de grens door mij in het eerste deel getrokken en de grens nu door den heer Huymann aangegeven, welke personen voorloopig, in afwachting van het bacteriologisch onderzoek, certificaten hadden ontvangen kennis gegeven, dat hunne certificaten voor die perceelen werden ingetrokken.' erzelfder tijd ontving ik van Uwe Excellentie een schrijven, tot den heer Consul-Generaal der Nederlanden te Londen gericht door den Medical of Health W. Gollingbidoe, waarbij gevoegd was een rapport van Dr. Klein, luidende als volgt: St.-Bariholomev)1 s Hospital and College, Nov. 30th 1908. I received on November 23 a sample of mussels (South Dutch) which are supposed to be similar to some that were connected with a case of enterie eV.er'j . .6Se musseIs were dealt with in the following manner: after opening and draming the liquor, the bodies only of 12 mussels were cut up finely in a stenle dish: the fluid resulting from this mince was turbid and was used or making the following cultures. (I ought to state that the amount of this ' ® c: c' and that each culture was charged with >/,„ c. c. that is part of the body of a mussel). a. Surface of two large plates with Drigalski Conradi medium; b. Two tubes containig malachite green bile salt broth-mal-green 1 : 1500; c. Two tubes containig malachite green bile salt broth-mal-green 1 : 1600. een samenloop van ongunstige factoren een toestand geschapen kan worden, die gevaar van besmetting kan opleveren. Het gebeurde voor eenige jaren te Bergen-op-Zoom heeft bewezen, dat gedurende tal van jaren oesters uit putten die aan besmetting blootstaan, ongestraft kunnen worden genuttigd, als er geen oorzaak van besmetting is, maar dat zoodra deze ontstaat, gelijk in het najaar van 1906 te Bergen-op-Zoom het geval was, de kwade gevolgen zich direct openbaren. De vraag was dus: kan een samenloop van bijzondere omstandigheden, als typhus of ingewandsziekte heerschende te Bruinisse, hooge polderwaterstand, en gedurende eenige dagen een krachtige wind met veel golfverheffing, waarbij de putten van Bruinisse op het lager liggen, tengevolge hebben dat die putten zouden worden overstroomd door met besmet polderwater in sterken graad verontreinigd water? Ten einde dit te beoordeelen, liet ik den 2» Maart 1909 door de opzieners Beekman en Schipper en den waarnemenden opziener Van de Zande met hun personeel van alle putten opnemen het juiste oogenblik, waarop zij het eerste water door overstorting ontvingen en waarop zij waren volgestort. Het was dien dag laagwater om 5 uur 5 m.; hoogwater om 11 u. 42 m. Begin der overstorting. Volgestort. Put 1 8,40 8,47 " 2 8,47 9,16 » 3 9,12 9,27 » 4 8,11 8,16 » ^ 8,11 8,15 » JJ 8,21 8,25 • 7 8,26 8,31 » 8 8,26 8,33 • 9 8,22 8,24 » 10 8,22 8,24 » 11 8,52 9 — » 12 8,53 9,8 » 18 9,6 9,11 » 14 8,53 9,2 » 15 8,56 9,10 » 16 8,52 9,4 » 8,56 9,4 lg