m Het Levensprobleem DOOR D2 H. VISSCHER UTRECHT - Q. J. A. RUYS GUNNING 2 M 9 HET LEVENSPROBLEEM 7 » f ? r. , r\ p 11 —^ w ^ ^ HV fi M G HET LEVENSPROBLEEM DOOR DR H. VISSCHER Hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Utrecht Y- UTRECHT - G. J. A. RUYS - 1909 Gaarne gaf ik gehoor aan de vereerende uitnoodiging der SOCIETAS STUDIOSORUM REFORMATORÜM om in haar feestvergadering van den lOen Februari 1909 als spreker voor haar op te treden en dit onderwerp te behandelen. V. Onder den machtigen indruk van het mysterie des levens heeft Goethe gezongen: „Freudig war vor vielen Jahren Éifrig so der Geist bestrebt, Zu erforschen, zu erfahren, Wie Natur im Schaffen lebt." Sinds zijn wederom vele jaren voorbijgaan, jaren, waarin het wetenschappelijk streven een spankracht openbaarde en een vlucht nam, zooals de vorst der Duitsche dichters nog niet aanschouwen kon. En toch kan ook nu van het probleem des levens nog getuigd, dat van zijne oplossing het profetisch woord moet gelden, toen gevraagd werd aan den wachter : „wat is er van den nacht?" en het antwoord luidde: „het is nog nacht." Arrhenius kwam dan ook tot de slotsom, dat het vergeefs is naar den oorsprong des levens te vorschen. Zooals men ophield over het ontstaan der materie te speculeeren, toen het bleek dat zy onvernietigbaar is, doch slechts andere vormen kan aannemen; zooals men ook thans zich niet meer afmat met den oorsprong der bewegingsenergie na te speuren, „zoo," zegt hij, „hebben wij ons nu te gewennen aan de gedachte, dat het leven eeuwig is."1) Toch is het er verre van af, dat allen het daarmede eens zouden zijn. Integendeel, telkens duikt het bericht op, dat het gelukt zou zyn doode materie met leven te bezwangeren.2) l) Das Werden der Weiten von Svante Arrhenius, Leipzig, 1907, S. 197. Wie die Menschen, frtlher über die Entstehung der Materie spekulierten, das aber aufgegeben haben, seit die Erfahrung gezeigt hat, dasz die Materie unzerstörbar ist und nur umgewandelt werden kann, und wie wir aus ahnlichen Grtlnden niemals die Frage nach dem Ursprung der Bewegungsenergie stellen, ebenso können wir uns wohl an den Gedanken gewöhnen, dasz das Leben ewig, und es deshalb zwecklose Arbeit ist nach seinem Ursprung zu lorschen. *) a. a. O. S. 195. Fast jedes Jahr taucht in der biologischen Literatur eine Angabe au!, dasz es endlich gelungen sei tote Materie zu beleben. Zoo beweerde Dr. Loeb, dat het mogelyk was langs kunstmatigen weg levende wezens voort te brengen.1) Met hoeveel onbescheiden overdrijving dergelijke berichten soms worden opgeschroefd, dat blijke uit een treffend voorbeeld, dat ik aan Karl Snyder ontleen. Het physisch levensproces is voor hem geen raadsel meer.2) Thans is het mogelijk het leven even juist te definieeren en te beschreven als het bereiden van brood of het brouwen van bier. Het antwoord op het oude levensraadsel luidt: Het leven is een reeks van gistingen.3) Wat echter zonderling aandoet, is, dat diezelfde man, die zoo precies weet wat het leven is, er nu onmiddellijk op laat volgen, dat men eigenlijk niet weet wat gisting is, dat wij even weinig van de werking van de gist der huisvrouw of van het mout des brouwers weten als van het leven zelf.4) Dit moet dus als een ijdel woordenspel beschouwd, waarvan het eenig doel kan wezen jacht op effect bij hen, die gaarne zweren bij de alwetende wetenschap. Maar hoe ernstig toch zijne bedoeling is, mag blijken uit zijne profetie. Omdat het mogelijk bleek enzymen te produceeren, die in den regel in organismen niet gevonden worden, stelt hij reeds vast, dat eenmaal de chemische synthese van een enzym bekend zal worden. En dat zal het voorspel wezen van kunstmatige voortbrenging des levens5). Eens zoover gekomen, zal het blijken, dat de *) Das Weltbild der modernen Naturw^issenschaft nach den Ergebnissen der neuesten Forschungen von Karl Snyder. Leipzig, 1905, S. 168. Damals zeigte Dr. Loeb, dasz es im gewissen Sinne möglich ist, ktlnstlich Lebewesen zu erzeugen. Chemische Agentien vermögen die Befruchtung der Eier einiger niederen Ordnungen zu bewirken, namentlich die der kleinen Seeigel, die an den Ktlsten salziger Gewasser herumschwarmen. S. 183. Es kommt der Verwirklichung der TrSume Berthelots, Claude Bernards und vieler anderer — der Erzeugung vom Leben im Laboratorium — nahe. *) a. w. S. 199. Der physische Lebensprozess ist nun kein Ratsel mehr. Es ist gegenwflrtig möglich das Leben so genau zu definieren und zu beschreiben s wie z. B. die Bereitung von Brot oder das Brauen vonABier. 8) a. w. S. . 200. Die gegenwörtige Antwort der Physiologie au! das alte RatseMautet: Das Leben ist eine Reihe von Garungen. 4)~a. a. O. Weist man darauf hinf dasz wir noch nichtfwissen was Garung ist, und dasz wir ebenso wenig von der Wirkungsweise der Hefe der Hausfrau oderj. des Malzes des Brauers etwas wissen, wie vom Leben selbst, so lasst sich dem nicht widersprechen. 6) a. w. S. 210. Es hat sich als möglich herausgestellt, Enzyme herzustellen, die sich der Regel nach nicht in den Organismen vorfinden. levensprocessen reversibel zijn, ook de wasdom. De eik zal dan tot den eikel, de volwassen man weer tot zijn kindschap kunnen wederkeeren.1) In extase over die prachtige vinding roept hij uit: „Sind das nur Fausttraume?" En hij antwoordt: Neen, geen droomen, maar de eenvoudige vaststelling der feiten.2) De biochemie zal ons brengen overwinning van den dood, het voorkomen der grijsheid, de bewaring der jeugd3). Dat zal dus een heerljjke tijd zijn voor alle menschen, voor de verouderende schoonen bijzonderlijk. Maar het kan niemand verbazen, als we by zulke profetien aan La Fontaine's fabel denken, waarin hij de vraag: „Qui ne fait des chateaux en Espagne?" beantwoordt met de wijze opmerking: „Autant les sages que fes fous". Toch heeft Karl Snyder's naam geen kwaden klank in de wetenschappelijke wereld, beleefde zijn boek tal van oplagen en wordt ons leukweg verzekerd: „Es ist dies die einfache Sprache der Tatsachen."4) Het blijkt dus, dat Arrhenius' raad volstrekt geen algemeene instemming vindt. Trouwens ik had op heel wat bezadigder mannen kunnen wijzen om aan te toonen, dat tal van onderzoekers den moed nog niet opgeven.5) Het probleem des levens verloor nog niet aan actualiteit. En er is ook weinig kans, dat het dit ooit doen zal. Van ouds trok het meer dan eenig ander de aandacht. Want Das ist ein Schritt weiter. Eines Tages werden wir die chemische Synthese eines Enzyms kennen lernen und das wird das Vorspiel zur künstlichen Erzeugung des Lebens im Laboratorium sein. l) a. a. O. Es handelt sich darum, dasz vielleicht alle Lebensprozesse reversibel sind — selbst das Wachstum; so dasz unter bestimmten Bedingungen die Eiche zu einer Eichel, der erwachsene Mann zum Kinde werden und der ausgebildete Organismus durch die verschiedene Stufen seiner Entwickelung sich zum ursprtlnglichen Keim, aus dem er entstanden, zurück entwickeln kann. *) a. w. S. 212. *) a. w. S. 216. Wie die Entdeckung der aufbauenden Fermente wenigstens den Schlüssel zum vollen Verstandniss des ganzen Lebensprozesses gegeben hat, so iühlen diejenigen, die genau und mit Verstandniss der Entwickelung der Biochemie gefolgt sind, dasz die Entdeckung der Umkehrbarkeit des Garungsvorganges uns auch mit der Zeit die Umkehrbarkeit des Lebensprozesses enthtlllen wird: d. h. deutlicher gesagt, das Aufhalten des Todes, die Verhtltung des Greisenalters, die Bewahrung der Jugend. 4) A. W. Vorwort, S. V. *) Zie Le problème biologique et psychologique par le Dr. Romeo Manzoni, Paris-Lausanne, 1908, p. 1—27. hoewel het denken aanving met zich allereerst en voornamelijk op de wereld te richten, moesten toch ook de psychische levensverschijnselen des menschen de opmerkzaamheid trekken, wijl ook daarin een bewegingsproduct van het universum moest gespeurd. De ziel en haar handelen werd reeds van het begin der wijsbegeerte aan, in samenhang met het wereldproces, waartoe ook zij behoort, wetenschappelijk beschouwd.') En thans is de stand der kwestie in beginsel niet anders. Wat meer zegt: de wetenschap is door haar object zelf gedwongen dit standpunt in te nemen. Ook het denkend subject behoort tot den kosmos. *) In den ouden tijd had men echter over het algemeen dezen blik op het proces, dat niet de materieele verschijnselen het leven, maar omgekeerd het levensbeginsel de materieele verschijnselen verklaren moest.3) Doch toen door Cartesius nog wel met een beroep op de onveranderlijkheid Gods de inertie der materie als een der fundamenten der physisch-chemische wetenschap was geproclameerd, werd het menschelijk lichaam een machine, zeer kunstig geconstrueerd door den oppersten Bouwmeester, waarop ook de eenige verklaringsprincipia der physiologie van toepassing waren, namelijk: beweging en warmte. De door God in het hart als in het centraal orgaan des levens neergelegde warmte had als een lichtloos vuur de functie de circulatie van het bloed te bewerken4). Daarmede was de mechanistische verklaring ingevoerd. Maar voor de critiek van Leibniz, de laatste mensch in de geschiedenis, die met zijn wereld overzienden veldheersblik de geweldige, alles omvattende stof der menschheids-geschiedenis had overmeesterd, kon Cartesius' conceptie der materie als reine passieve *) Lehrbuch der Geschichte der Philosophie von Dr. W. Windelband, Ttlbingen — Leipzig, 1903, S. 49. Types of ethical theory byj. Martineau, Oxford, 1889, vol. I, p. 9. They (the Greek Schools) were all essentially unpsychological and objective; reasoning downwards from the data of the universe, whether real or phenomenal, into the quaesita of our faculties, whether of intellect or sense: whereas we rather take the inverse direction. s) t. a. p. For this be it observed, is the proper meaning of these two words: physics, the doctrine of things so far as they enter and quit our field of perception; metaphysics, the doctrine of things so far as they are permanent entities, and, withholding themselves from Sense, are objects of Reason alone. ... p. 10. The world of phenomena is but the mere negative condition for the concrete expression of what is behind. *) Geschichte der neueren Philosophie, u. s. w. von Dr. R. Falckenberg, Leipzig, 1905. S. 89. uitgebreidheid geen genade vinden1). Tegenover het mechanisme van Cartesius poneerde hij zyn dynamisme. Was het al waarheid, dat zonder uitbreiding er geen lichaam bestaat, toch is er met de uitbreiding het lichaam nog niet. Veeleer is het juist andersom: met het lichaam is de uitbreiding gegeven2). In dat lichaam zelf schuilen krachten,3) die de extensie niet bezit. Hij zelf had het Cartesiaansche mechanisme trachten toe te passen om zich rekenschap te kunnen geven van de wetten der natuur, die de ervaring leerde kennen, maar het was hem gebleken, dat zonder het krachtsmoment in de materieele wereld alles onverklaard bleef4). Dat hiermede een metaphysische factor was ingevoerd, daarvan was Leibniz zich beter bewust dan de energetici van onzen tijd5). Heel de kosmos ontvouwde zich voor zijne oogen als een dynamisch proces, waarin zijne monade, die niet anders is dan eene energetische eenheid, aan ') Oeuvres philosophiques de Leibniz etc. par Paul Janet, Paris, 1900. T. I. De primae philosophiae emendatione et de notione substantiae, p. 632—634. Daar spreekt hij over de verdiensten van Cartesius, maar legt hem ten laste, «sed mox inconstantia quadam vel affirmandi licentia scopo excidisse, nee certum ab incerto distinxisse, et proinde substantiae corporeae naturam in extensione praepostere collocasse, nee de unione animae et corporis probas comprehensiones habuisse. *)1.1. p. 631. Extrait d'une 1 e 11 r e, e t c. Ceux qui veulent que 1'étendue même soit une substance renversent 1'ordre des paroles aussi bien que des pensées. Outre 1'étendue il faut avoir un sujet qui soit étendu, c'est è dire une substance. ■) 1.1. p. 633. Cujus rei ut aliquem gustum dem, dicam interim, notionem virium seu virtutis (quam Germani vocent K r a ! t, Galli la f o r c e) cui ego explicandae peculiarem Dynamices scientiam, destinavi, plurimum lucis afferre ad veram n o t i o n e m substantiae intelligendam. Zie ook Système nouveau de la nature et de la co mmunication des substance s, 1.1. p. 636. Je trouvai donc que leur nature consiste dans la force. *) 1. 1. p. 636. Mais depuis, ayant t&ché d'approfondir les principes mémes de la mécanique, pour rendre raison des lois de la nature que 1'expérience faisait connaitre, je m'aper^us que la seule considération d'une masse étendue ne suffisait pas, et qu'il fallait employer encore la notion de la force, qui est trés intelligible quoiqu'elle soit du ressort de la métaphysique. '). 1. I. De ipsa natura sive de vi insita actionibusque creaturarum, p. 667. Et a me aliquotiesjam est proditum (quod profuturum puto, ne mechanicae naturalium rerum explicationes ad abusum trahantur in praejudicium pietatis, tamquam per se materia stare possit, et mechanismus mulla intelligentia aut substantia spirituali indigeat) originem ipsius mechanismi non ex solo materiali principio mathematicisque rationibus, sed ex altiore quodam et, ut sic dicam, metaphysico fonte fluxisse. rr!lo? l Van 1S> Het universum is de totaliteit aller monaden, die zoo op het geheel zijn aangelegd, dat met de series haar bestaan ook de harmonie is gegeven. Elke monade is °P h6t *eheeI,)' De ^adatie der levensvom^nT de ?fvmgH Van f Wereld van energie-eenheden, die hoewel alle met elkander analoog, toch ook alle, door oneindig klein verschil van energischen inhoud, eene verscheidenheid vertegenwoordigen waaruit de onuitputtelijke rijkdom der natuurvormen opkomt®?.' De corpora als massa vertegenwoordigen een aggregaat van monaden van lager orde; de organische wezens daarentegen denkt mnnarfp a k°ninkriJk onder de suprematie eener hoogere monade, die met wat men „ziel" noemt, op een lijn kan gesteld3) Ook de mensch moet uit dat oogpunt beschouwd worden. Ook zijne ziel is een monade, maar van zoo hoogen graad, dat zii het vermogen van reflectie draagt en dus geest is. De monade is dus de eenheid in de veelheid der werkingen waarin zij zichzelve ontvouwt. Zij is als het ik-bewustzijn dat steeds zyne identiteit blijft handhaven. ' A'le levensverschynselén zijn hier dus product van het moadische wezen, dat ziel heet en zich krachtens de mate der haar toegemeten energie op eigene wijze openbaren moet. • 4.- u onderscheidt de theorien over het leven als' ani¬ mistische, vitalistische, organicistische en finale theorien4) • maar !wi« 3 KmiJ ?°rkTt' gaat tot nu toe de striJ'd nog steeds om dezelfde beginselen, die tusschen Leibniz en Descartes in geding waren. Bij alle verscheidenheid, die er mag heerschen, kunnen df levens-theonén ze fs van onzen tijd geschift worden naar die twee momenten: het leven is iets speciaals, iets van het materieele ) ®y®^ènic nouveau de la nature 1 1 n a 7" 'f poss.ibili,é de cette hypothese des 'aceor'ds on voitlussi l harmo„ie dè run!vers!SOn " qU'e"e d°nne UnC raerveillense i i ^ Jx? monadologie, Thèses de philosoDhie etr n k'i "°' 58, Et c>est le m°yen d'obtenir autant de variété au 'ilest possible, maïs avec le plus grand ordre qui se puisse c'est è dire 1*» moyen d'obtenir autant de perfection qu'il se peuï CCStle pntói2f. ƒ• 7.18» ,no- 7?- On voit par lè que chaque corps vivant a une ce^corns'vivanTsnn eniqU1 h? J^dans I'animal; mais les membres 2e ce corps vivant sont pleins d autres vivants, plantes, animaux dont chamn a encore son entéléchie ou son öme dominante. 'j^a P^^0S0Phie moderne, Paris, 1908 o 176 C est è cette tendance que nous devons les théories animistes vitaiistes ganicistes, finalistes, des phénomènes biologiques. ' ' onderscheiden, öf wel het is resultaat van een mechanisch proces. Merk slechts op, hoe het oudere vitalisme zyn naam dankt aan het feit, dat het een vitale kracht aannam, die als een eigen factor werd beschouwd. Paul-Joseph Barthês, medemin consultant van Napoleon I, hypostaseerde het levensprincipe tot een tweede ziel.') Anderen eveneens in het begin der vorige eeuw beschouwden het veel meer als resultant van een systeem van krachten, zetelend in de organen. Elk orgaan had een immanente, bijzondere levenskracht. De som van die alle had het leven tot uitkomst2). Terwijl het finalisme, dat eveneens talrijke aanhangers had, onmiddellijk aansloot bij Leibniz. Zelfs Kant, die het mechanisme aanhing, wilde toch, waar dit tekort schoot, zooals bij de levensverschijnselen, een finaal moment niet afwijzen, ook al kreeg het bij hem meer het karakter eener werk-hypothese. De meeste oudere theorien beschouwen het leven als een oorspronkelijk niet verder herleidbaar principe. Het proces moest dan ook uitloopen op de na heerschende antithese tusschen het neo-vitalisme en het consequent, zelfs Kant voorbijstrevend, mechanisme. Een antithese die op hare beurt weder met die andere samenhangt, of aan den wortel van het wereldleven rede ligt, dan wel of de rede resultaat en begeleidend verschijnsel der evolutie is. Men zou haar ook in ver verwijderd verband zoo kunnen stellen: öf de wereld is product der werkzaamheid Gods, öf wel God is het product van de werkzaamheid onzes geestes. Het neo-vitalisme is niet principieel onderscheiden van het vroegere. Het erkent, dat het leven iets is, dat eigen beginsel heeft, dat een eigen plaats inneemt. Het is een zelfstandige factor in het wereldproces. Het levensbeginsel vermag de materieele ele- 1. 1. p. 177. Barthez et 1'école de Montpellier, tout en persistant è croire que les phénomènes de la vie ne peuvent être dus qu'è une cause speciale, les rapporte è une force vitale, différente è la fois des forces matérielies et de 1'Ame: d'oü le nom de vitalisme donné è cette théorie. *) t. a. p. Aussi dès le commencement du XlXe siècle, 1'école de Paris avec Cabanis, Broussais, Pinel, Bichat, etc inaugurent une méthode scientifique. Ils considèrent la vie comme une résultante et non comme un principe et ils en cherchèrent les causes et les éléments. Seulement ils ne les cherchent pas avec une méthode rigoureusement expérimentale, et ils croient les trouver, d'aprês une vue de 1'esprit dans les propriétés des organes, considérés comme les éléments indépendants du corps vivant. Chaque organe est animé par une force particulière qui, en se composant avec toutes les forces semblables, maintient la vie totale (organicisme): «la vie est 1'ensemble des forces qui résistent ét la mort." (Bichot) menten zoo te co-ordineeren en te organiseeren, dat daardoor het materieel proces geleid wordt tot het leven. Het levensbeginsel heeft de potentie het materieel-mechanische te bezigen voor eisen doel.') ee B\j alle verscheidenheid van vormen, die het aanneemt in de theorien der verschillende geleerden, heeft het in verband met de ontwikkeling der wetenschap in haar geheel, toch dit bijzondere, waardoor het eenigszins schijnt af te wijken van het oude, dat het zich op het experiment beroept. Het wil niet steunen op een metaphysische interpretatie, maar zich baseeren op de feiten2.) Dat het bovendien ook hierin van het oude zou verschillen, dat het op zekere hoogte met het mechanisme een compromis aangaat, ^ moet echter als onjuist afgewezen. Ook in de wijsbegeerte van Leibniz heeft het mechanisme zijn plaats.4) Met het flnalisme hing btf hem reeds het mechanisme samen. In dit opzicht verschillen de neo-vitalisten dus niet van hun voorgangers. Een der meest bekende neo-vitalisten is Reinke. Zijne overeenstemming met Leibniz is in deze treffend. Evenals Leibniz beschouwt ook Reinke de natuur als een systeem van krachten 5). Hij huldigt een zuiver dynamische beschouwing. Ook *) I. 1. p. 182. Le théorie actuelle qui se présente comme 1'héritière naturelle des doctrines de la specificité de la vie rallie encore un assez grand nombre de savants et la majorité des philosophes. ®) 1. 1. p. 186. Ce néo-vitalisme a encore une trés grande importance paree qu il s'appuie au moins en apparence sur des faits et non sur 1'interprétation métaphysique. II se recommande de la méthode expérimentale et non de la dialectique. ®) 1. 1. p. 187. Le premier grand trait du vitalisme actuel c'estdoncde n' étre pas un vitalisme intégral, mais d'admettre avec le mécanisme certaines compromissions. 4) Oeuvres de Leibniz, a. w. p. 627-629. Lettre sur la question si 1' essence du corps consiste dans 1'éten- d u e. Car quoique je sois persuadé que tout se fait mécaniquement dans la nature corporelle, je ne laisse pas de croire aussi que les principes mémes de la mécanique, c'est è dire les premières lois du mouvement, ont une origine plus sublime que celle que les pures mathématiques peuvent fournir. 6) Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Naturforscher und A r z t e, u. s. w. von Albert Wangerin. Th. I. Leipzig, 1902, S. 100. Über die in den Organismen wirksamen K r a f t e, von J. Reinke. Die Natur ist ftlr uns ein System von Kratten. Die Materie gelangt nur dadurch zu unserer Wahrnehmung, dass Kröfte von ihr ausgehen, die auf unsere Sinne wirken, auch sie löst sich ftlr uns auf de mensch is een systeem van harmonisch geordende krachten'). De verschijnselen, die van deze krachten afhankelijk zijn, onderscheidt hy in energetische en psychische2). Voorts vestigt hij de aandacht er op, dat de begrippen „kracht" en „energie" niet identisch zijn. Het begrip „kracht" strekt zich verder uit, dan dat der energie. Door het begrip „arbeid" in te voeren, worden arbeid verrichtende krachten van andere onderscheiden. Elke energie kan als kracht worden opgevat, niet elke kracht als energie. Kracht is eenvoudig het vermogen om te werken, zij is werkzaamheid in het algemeen, de geschiktheid om iets te bewerken of om invloed te oefenen. Energie is kracht, die arbeid verricht. Kracht is dus vermogen om te werken, energie daarentegen arbeidsvermogen3). Met het voorbeeld van den spoortrein licht Reinke dit toe. De rails representeeren hier een kracht, die zonder arbeid te verrichten de geweldige massa energie van den trein in bepaalde richting leidt4). Bij het afschieten van een geweer is het trekken met den vinger de kracht, die de explosie teweegbrengt. Al hetgeen strekt om bepaalde energie-vormen in andere te transformeeren, is kracht. Tot zulke transformatoren rekent hij nu ook de structuur van een apparaat. Door samendrukking van een veer loopt een uurwerk, maar ook een speeldoos of de locomotief, waarmede onze kinderen zich vermaken. De eigenaardige samenstelling van het ding bepaalt hier telkens, welken arbeid de energie van de veer zal verrichten. In den vorm van het apparaat zijn dus de krachten gegeven, die over de in de veer ingevoerde energie beslissen. De structuur maakt telkens uit, hoe dezelfde energie arbeiden zal5). in eine Schaar von Kraften. Der umfassendste Gesichtspunkt lür die Betrachtung der Natur ist daher die dynamische. x) t. a. p. Auch der Mensch ist ftlr den Naturforscher ein System harmonisch geordneter Krafte. *) t. a. p. Die von diesen Kraften abhangigen Erscheinungen können wir zerlegen in physikalisch-chemische, oder, ktlrzer gesagt, energetisch and in psychische. ®) a. w. S. lOt. Kraft ist Wirksamkeit im Allgemeinen, ist die Fahigkeit, zu bewirken, zu beeinflussen; Energie ist die Fahigkeit, mechanische Arbeit zu leisten. Wenn etwas bewirkt wird, muss ein Wirkendes dasein, und dies Wirkende nennen wir Kraft. Kraft ist ein Wirkungsvermógen, Energie ist Arbeitsvermögen. 4) a. w. S. 102. 5) t. a. p. Hier ist es nicht die Energie, von der die specifische Leistung des mechanischen Systems abhangt, sondern es sind die in der Configuration, d. h. in der Form des Apparats gegebenen Krafte, welche die Thatigkeit desselben bestimmen. De krachten in de structuur van een bepaald systeem gegeven, noemt Reinke in onderscheiding van de energie, die er in werkt, dominanten. De dominanten verbruiken dus de energie tot een bepaald doel. Zonder de energie zyn zy werkeloos. Er bestaat tusschen die twee een wisselwerking. De dominant is dus een kracht, die op de energie inwerkt. Hij dwingt deze zich in bepaalde richting te ontwikkelenl). Zooals bij eene machine is er nu ook by de organismen tweeërlei te onderscheiden: energetische en psychische kracht. Deze laatste komt overeen met de dominanten der machine.2) Evenals Cartesius vergelijkt hij de organismen met mechanische systemen, zoodat ook in de organische wezens de aanwezige energie slechts dan nuttig kan werken, als zij wordt geleid, verdeeld en verzameld door een besturenden factor, d. i. door een dominant3). De onbewust psychische krachten hebben zulk een domineerende functie. De instincten vooral zijn als zoodanig te beschouwen. Zy verleenen ook een machinale zekerheid aan de handelingen. De in de organismen arbeidende energiën hebben dus de waarde van dienende krachten, die beheerscht worden door de wetten van den vorm en de daaruit voortvloeiende krachten. Deze opvatting noemt Reinke: de mechanistisch-vitale4). In elke cel, in elke plant, in elk dier zijn dus tweeërlei krachten te onderscheiden: dienende en heerschende. Beide werken zij op elkander in, beide zijn onmisbaar voor het levensbestand. Ik kan niet nalaten de aandacht te vestigen op de treffende overeenkomst, die er tusschen deze mechanistisch-vitale theorie van Reinke, en de conceptie van Leibniz valt waar te nemen. Tot zelfs in de monade *) a. w. S. 103. Wahrend jede Energie neben ihrer Oualitat auch immer eine Quantitat reprasentirt, sind die Dominanten Qualitaten; aber sie sind Krafte, weil sie au! die Energie einwirken, weil sie diezelbe zwingen sich in bestimmten Richtungen zu entwickeln, sie zertheilen und concentriren, sie richten und reguliren und eine Energieform in eine andere umwandeln. 3) a. w. S. 104. Also ein Dualismus der Krafte, wie bei den Maschinen, wo den psychischen Kraften die Dominanten entsprechen. ®) a. w. S. 105. Auch im Organismus kann die Energie nur nutzbringend wirken, wenn sie regulirt und gerichtet, zerlegt und gesammelt wird durch lenkende Krafte, durch Dominanten. 4) a. w. S. 108. Diese meine Anschauung möchte ich als die Mechanistisch Auffassung des Lebens bezeichen, oder, wenn man dies vorzieht, als die mechanistisch vitale. Ihr Kern besteht darin, dass den in den Organismen arbeitenden Energien nur der Werth dienender Krafte zukommt, die beherrscht werden von den Gesetzen der Form und der aus ihr sich ergebenden Kraften. van Leibniz vinden wjj de distinctie tusschen actieve en passieve krachten. In zijn philosophie wordt ook onderscheid gemaakt tusschen de energie en de daarop inwerkende actie, die de energie leidt.1) Die „force active", die het principe is van de eigenaardige bestaanswijze van elke monade, is een eerste „entéléchie," die den vorm bouwt en die onderscheiden moet van de „force passive", die de materie voortbrengt.2) Ook by hem dezelfde opmerking, dat in de materie op zichzelve geen grond kan zijn, dat de deelen zich vereenigen tot een geheel.3) En zoo spreekt hij van het psychisch moment als van eene „anima," van een „formaanimae" zelfs van „animae dominantes" bij voorkeur van den mensch gebezigd, maar toch ook op andere organische wezens toegepast.4) Nu tracht Reinke wel den schijn van metaphysica te ontgaan door zijne dominanten op te nemen in het physico-chemische kader en ze voor te stellen als product der organisatie, door te verklaren, dat zij onbewust handelen en zoo weinig weten van hetgeen zij doen, als het raderwerk van een chronometer, maar daardoor ontkomt hij toch niet aan hare macht. Ook hierin blijkt zijne treffende overeenkomst met ') Oeuvres de Leibniz, a. w. La monadologie, p. 719, no. 79. Les dmes agissent selon les lois des causes finales par appétitions, fins et moyens. Les corps agissent selon les lois des causes efficientes ou des mouvements. *) a. w. De ipsa natura sive de vi insitaactionibusque creaturarum, no. 10 en 11. ®)a. w. Système nouveau de la nature no. 3. p. 636, je m'apercus qu 'il est impossible de trouver les principes d'une véritable unité dans la matièrc seule. 4) Oeuvres de Leibniz, a. w. De ipsa natura sive de viinsita actionibusque creaturarum, p. 671. Et contra potius arbitror neque ordini, neque pulchritudini, rationive rerum esse consentaneum; ut vitale aliquid, seu immanenter agens sit in eixgua tantum parte materiale, cum ad majorem perfectionem pertineót ut sit in omni; neque quidquid obstet, quominus ubique sint animae aut analoga saltem animalibus; etsi dominantes animae, atque adeo intelligentes, quales sunt humanae, ubique esse non possunt. Zoo ook p. 673. Atque hoe ipsum substantiale principium est, quodin viventibus anima, in aliis iorma substantialis appellatur. Système nouveau de la nature, 1. 1. p. 640. De plus, par le moyen de 1'dme ou de la iorme, il y a une veritable unité qui répond è ce qu'on appelle moi en nous. Monadologie, a. w. p. 718. No. 70. On voit par ló que chaque corps vivant a une entéléchie dominante qui est 1'fime dans 1'animal, mais les membres de ce corps vivant sont pleins d'autres vivants, plantes, animaux, dont chacun a encore son entéléchie ou son öme dominante. Leibniz, die dit alles van zyne „ames dominantes" eveneens verklaart. En als Reinke spreekt van de onbewust intelligente instincten als van psychische krachten,1) dan is ook dat een moment, dat zeker niet toevallig met de leer der donkere voorstellingen van Leibniz overeenstemt. Ook de these, dat de dominanten der configuratie van het organisme afhangen van de onzichtbare structuur van het protoplasma,2) geeft zuiver Leibniz' beschouwing weer.3) De nauwe verwantschap tusschen Reinke en Leibniz is in het oog vallend. Dat dan ook een metaphysische factor aan het neo-vitalisme inherent is, moet onwedersprekelijk geacht. Ondanks de groote waarde, die door de moderne onderzoekers aan het experiment wordt toegekend, blijken toch de neo-vitalisten hiervan overtuigd, dathetleveneen moment is, dat geene analogie heeft in de zuiver materieele wereld. Zij mogen zich inspannen alle anthropomorphisch finalisme te ontkennen en bij voorkeur spreken van een spontane creatie, toch is er voor hen een grens aan het mechanisme. Zij erkennen dat er een punt is, waarop de mechanische verklaring te kort schiet. En als dat punt is bereikt, dan vangt de speculatie aan; dan komen zij tot de erkentenis, dat er in de levensverschij nselen een scheppende macht voor ons staat, die wel geene schepping uit niets voortbrengt, omdat zij van materieele voorwaarden afhangt, maar dan toch een macht, die uit praeexisteerende elementen iets nieuws voortbrengt.4) Zoo zou de mutatie, door De Vries aan het licht gebracht, volgens welke eene plant plotseling varieteiten verschillend van haar zelve en anderen voortbrengt, een product kunnen zijn van dien vitalen factor, waardoor aan antérieure créaties op onvoorziene wijze iets wordt toegevoegd.5) !) Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Naturlorscher und Arzte, a.w. S. 108, 109. ^ Oeuvres de Leibniz, a. w. Système nouveau de la nature, etc. p. 641. II faut que ces perceptions internes dans 1 fijne même lui arrivent par sa propre constitution originale, c'est è dire, par la nature représentative (capable d'exprimer des êtres hors d'elle par raPPOTt, a ses organes) qui lui a été donnée dès sa création et qui fait son caractère jndmduel. ir*.. *) Abel Rey, La philosophie moderne, a. w. p. 185. plutót une création spontanée, par suite toujours foriuite et dans une certaine mesure aveugle. Aussi ce finalisme est-il plutót en somme un vitalisme qui maraue énergiquement les limites du mécanisme physico-chimique et, sinon une différence absolue entre la matière et la vie, au moins une différence absolue entre ce que peut expliquer la mécanique physico-chimique et phénom ^ ^ Les mutations observées par le botaniste de Vries (qui, Ook de hétéroblastie, waaronder te verstaan is het verschijnsel, dat bepaalde organen door de meest verschillende deelen van een embryo kunnen worden voortgebracht, biedt aan de neo-vitalisten weikomen steun voor hunne beschouwing, dat het leven eene „aseitas" vertegenwoordigt, die eigen doeleinden realiseert door gebruik te maken van de materie, die zij vindt.1) Doch aan het speculatieve karakter van het neo-vitalisme doet dit niets af. Tegenover dit neo-vitalisme, dat zooals wij aan het voorbeeld van Reinke zagen, minder nieuw is dan het ons wil doen gelooven, staat nu het mechanisme. Onder de vakmannen heeft dit verreweg de meeste aanhangers. Het onderscheidt zich hierdoor, dat het pretendeert voor geene speculatieve abstracties plaats te hebben en de experimenteele verificatie consequent door te voeren. Op de organische natuur past het dezelfde methode toe, die sinds Cartesius op de anorganische werd toegepast. Voor het mechanisme is er dus geen wezenlijk verschil tusschen de levensverschijnselen en die der materie. De physico-chemische wetten kunnen rekenschap geven van het levensgeschieden. Het leven is product van de materie, die zich naar mechanische wetten ververandert.2) Voor een verborgen factor, die als zelfstandig levenselement zou kunnen beschouwd worden, heeft het geen plaats. Het leven komt op uit het levenlooze. Het leven is een chemisch verschijnsel,3) dat vooral eigen zou zijn aan de uiterst samengestelde mécaniste, les interprète autrement) seraient ici la manifestation même et la preuve de ces addilions. *) I. 1. p. 196. Les preuves que 1'on essaye d'apporter è cette thèse brillante sont fort spécieuses. C'est d'abord Thétéroblastie. p. 197. Les organes similaires peuvent ête produits par les parties de 1'embryon les plus différentes. *) Die Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denken s, von Dr. G. Heymans, Leipzig, 1905. S. 413, Es wird also in der Naturwissenschaft angenommen, dasz den Sinnesempfindungen jedesmal ein wirkliches zu Grunde liegt, welches ausserhalb des Ich existiert, dessen Existenz von seinem vorgestelltwerden unabhBngig ist, welches nur geometrisch mechanische Eigenschaften besitzt und sich nur nach mechanischen Gesetzen verandert. Zie ook de hoogst belangrijke studie van Dr. H. Zwaardemaker, Hoogleeraar te Utrecht, Die im ruhenden Körper vorhergehenden Energiewanderungen, verschenen in Ergebnisse der Physiologie, V Jahrg. von L. Asher ü. K. Spiro, Wiesbaden, 1906. S. 110, § 1. Wenn man das Geschehen in physiologischen Systemen verstehen will, hat man es zurück zu führen auf einige Grundgesetze, die der klassischen Mechanik und der modernen Energetik zu entnehmen sind. «) Dr. R. Manzoni, 1.1. p. 3. La vie est un phénomène chimique. chemische substanties, die als colloïden worden aangeduid.1) Om de veelheid der levensvormen te verklaren doet het een beroep op het chemisch evenwicht.2) Het leven vertegenwoordigt zulk een evenwicht, dat zich wijzigt met en naar het milieu, waarin het zich bevindt. Al naar het milieu, waarin de colloïde zich bevindt, verandert zich haar inwendig zijn en dus ook haar uitwendig verschenen.3) Het levensgeschieden wordt op deze wijze resultaat van een louter mechanisch proces. Een aanbeveling heeft dit mechanisme in de goede resultaten die er door verkregen zijn. Dat daarom velen het aanhangen, is niet onwaar schijnlijk te achten. Toch zijn er, die aan het mechanisme deze eere ontzeggen en het beschuldigen van aanwakkering der phantastische neigingen en het stellen van wilde hypothesen.4) Beter schijnt het dit punt buiten beschouwing te laten. Al had het mechanisme nog zooveel dienst bewezen, daarmede is niet aangetoond, dat er in de schepping voor iets anders geen plaats is. Menige hypothese bewees diensten, totdat zij in duisternis onderging door het licht, dat zij zelve verspreid had. Afgezien van het levensprobleem zelf is de vraag naar de waarde van het neo-vitalisme en het mechanisme allereerst een erkentenisstheoretisch probleem. Van het mechanisme en het finalisme beide geldt, dat niet door de feiten de wetenschap, maar de feiten door de wetenschap gedrongen worden zich naar een bepaalde opvatting te voegen.5) Kant sprak het uit, dat in de algemeene idee der natuur als de som ) Abel Rey, 1. 1. p. 209. La matière vivante rentrerait dans cette catégorie particulière de sustances chimiques que'on appelle les colloïdes, c'est a dire des substances trés complexes formés par la suspension de corpuscules granuleux au sein d'un liquide. Zie ook Manzoni, 1.1. p. 7. 2) Zie daarover Dr. H. Zwaardemaker, a. a. o. S. 135. 8 3. Das Gleichgewicht. ) Abel Rey, 1.1. p. 213. Les formes diverses sous lesquelles se manifeste la vie seront, par suite, toutes engendrées mécaniquement par les conditions de 1'équilibre et de 1'assimilation qui n'est qu'un Drocédé d'équilibration. ) Betrachtungen (lber das Wesen der Lebenserscheinungen von Prof R. Neumeister, Jena, 1903. S. 18. Der Mechanismus an sicn nat also mit den P ortschritten der biologischen Wissenschaften nicht das allergeringste zu tun, wohl aber verführt er phantastisch veranlagte Naturen in ihren leidenschaftlichen Drange, alles erklaren zu wollen, leicht zu unberechtigten Hypothesen, u. s. w. ) Heymans. a. w. S. 414. Nicht durch die Tatsachen wurde die Wissenschaft, sondern durch die Wissenschaft wurden die Tatsachen genötigt sich der mechanischen Auffassung zu ftlgen. van hetgeen object van zinnelijke waarneming kan zyn, er voor finalisme geen plaats is.1) Hij kon niet inzien, hoe doeleinden, die de onze niet zyn en die ook aan de natuur, die geen intelligent wezen is, niet toekomen, een byzondere causaliteit zouden oproepen en een eigenaardige wetmatigheid zouden vormen. De ervaring kan het finale niet bewijzen. Toch wil hy daarmede alle finaliteit niet afsnijden. Hij erkent, dat het mechanisme te kort schiet.2) Het stelt ons de dingen wel voor, analyseert hunne samenstelling, toont de noodzakelijke synthese der elementen, maar met dat alles is het leven nog niet verklaard. Hoogstens kan het mechanisme ons geven iets, dat niet beter kan vergeleken worden dan met het negatief eener photographie. Hoe zuiver deze ook mag gelijken, de levende persoonlijkheid vertolkt zy ons niet. Kants belijdenis is echter zeer merkwaardig, niet slechts, omdat hy het mechanisme was toegedaan en aanspoorde zoover mogelijk de mechanische verklaring toe te passen,3) maar vooral omdat de grondfout van het mechanisme zoo treffend bij hem uitkomt. Voor het mechanisme is de natuur „Inbegriff der G-egenstande der Sinne". Zulk een natuurbeschouwing nu is geheel willekeurig, een veronderstelling, waarvoor niet alleen geen bewijs kan gegeven worden, maar die bovendien in strijd is met wat wij van onszelven weten. Er is geen enkel recht de natuur op zoo willekeurige wijze te beperken en haar te maken tot „das flache Faktum der Sinne".4) Als dan ook Kant het finale slechts erkent als een regulatief5) *) Kritik der Urteilskraft, V § 61. Dasz aber Dinge der Natur einander als Mittel zu Zwecken dienen und ihre Möglichteit selbst nur durch diese Art von Causalitat hinreichend verstandlich sei, dazu haben wir gar keinen Grund in der allgemeinen Idee der Natur als Inbegriffs der Gegenstande der Sinne. *) a. w. § 80. Die Befugniss au! eine blose mechanische ErklSrungsart aller Naturobjecte auszugehen, ist an sich unbeschrönkt; aber das Vermögen damit allein auszulangen ist nach der Beschaffenheit unseres Verstandes, sofern er es mit Dingen als Naturzwecken zu thun hat, nicht allein sehr beschrankt, sondern auch deutlich begrenzt. ®) a. w. § 78 in fine, waar hij als roeping voorstelt: alle Producte und Ereignisse der Natur, selbst die zweckmassigsten so weit mechanisch zu erklSren, als es immer in unserm Vermögen steht. 4) Logische Untersuchungen von A. Trendelenburg, II. Bnd. Leipzig, 1862, S. 48. Was also in einer solchen Erklarungsart der Natur Überschwengliches liegen soll, schwingt sich nur tlber die engen Schranken weg, in welche die Natur, als ware sie nichts als das Flache Faktum der Sinne, widerrechtlich eingeschlossen ist. 8) Kant a. w. II, § 76. So wird der Begriif der Zweckmassigkeit der principe, dat uit onze rede opkomt, dan is die qualificatie een contradictie. Immers, een regel kan alleen dan werkelyk een regel zjjn, als zij de waarheid uitdrukt. Een regulatief finaal moment kan slechts als constitutief gedacht worden.1) Het doelbegrip laat zich niet reduceeren tot een bloot subjectief regulatieven vorm van het oordeel. De ervaring wijst uit, dat wy doelmatig op de dingen inwerken en dat de dingen in overeenstemming daarmede aan ons inwerken beantwoorden. Telkens als wij dat doen, erkennen wij de constitutieve waarde van het doelbegrip, die door de natuur der dingen wordt bevestigd.2) De subjectieve oorsprong van het doelbegrip bewijst niets tegen zijn objectieve beteekenis. Het mechanisme is even subjectief in oorsprong. Het vervalt in het euvel der metaphysiek, waarvan het steeds beweert te gruwen, zoodra het van eene methode van onderzoek wil worden een wijsbegeerte, die de ervaring vrijspreekt van alle behoefte om zich te rechtvaardigen, omdat zij alleen de geheele werkelijkheid zou zijn.3) Dan valt het mechanisme in de kuil, die het gedolven heeft voor al wat naar metaphysica riekt, omdat het dan realiteit noemt, hetgeen het nooit heeft kunnen en ook nimmer zal kunnen ervaren. Het is dan ook niets anders dan een hernieuwd materialisme en dus aan dezelfde bezwaren onderworpen.4) Als in de levende wezens enkel en alleen de krachten en stoffen der levenlooze natuur werkzaam zijn, dan is het mechanisme identisch met het materialisme, maar ook even onhoudbaar. Laat mij thans nog even mogen stilstaan bij de verhouding, die Natur in ihren Producten ein für die menschliche Urtheilskraft in Ansehung der Natur nothwendiger Begriff sein, also ein subjectives Princip der Vernunft für die Urtheilskraft, welches als regulativ (nicht constitutiv) für unsere menschliche Urtheilskraft eben so nothwendig gilt, alsob es ein objectives Princip w8re. *) Trendelenburg, a. w. S. 51. Die Annahme dasz der Zweck regulativ sei, aber nicht constitutiv, ist mit sich selbst in Widerspruch, indem er nur eine wirkliche Regel sein kann, wenn er zugleich die Wahrheit seiner Betrachtungsweise setzt. 2) Trendelenburg, a. w., S. 53. ®) Abel Rey, 1.1. p. 369. L'expérience n'a donc besoin que d'être expliquée. L'expliquer, c'est énoncer simplement les relations qu' elle implique et qu'elle offre d'elle raême a notre connaissance, si nous savons accepter ses enseignements. Et la science s'en charge. Mais, étant toute la réalité, l'expérience n'a pas besoin d'être justifiée: elle est. 4) Neumeister a. w. S. 22. Die Widerlegung des philosophischen Materialismus trifft in gleicher Weise auch den biologischen Mechanismus. een Christelijke wereldbeschouwing tegenover het levensprobleem heeft in te nemen. Het goed recht eener Christelijke wereldbeschouwing heb ik hier niet te bepleiten. De positivistisch aangelegde moderne wetenschap streeft er wel naar al het individueele uit te bannen, tracht wel van onpersoonlijk standpunt uit de wereld te benaderen, maar zij blyft toch menschenwerk. Zij ontwikkelt zich in de geesten der individuen, is nooit af te scheiden van hare beoefenaars.1) Wij moeten dus bij haar onderscheid maken tusschen hare methode en de onder en in haar optredende wijsgeerige drijfkracht. Als hare methode tot het doel voert, dan kan die aanvaard, zoolang zij doel treft. Maar daarom behoeven hare wijsgeerige praeconcepties nog niet overgenomen. Een systematisatie bij het licht der religie mag subjectief worden genoemd. Zij is dat echter niet meer en niet minder dan elke andere wijsbegeerte.2) Waar de wetenschap streeft naar de reine kennis der verschijnselen, daar geldt dat zelfde voor de Christelijke wetenschap. Ook zij heeft die verschijnselen te leeren kennen. Maar als het er op aankomt deze van uit het centrum eener enkele grondgedachte te zien en te groepeeren, dan heeft de Christelijke religie haar eigen licht.3) Een licht, dat opging in het bewustzijn van Gods gemeente, een licht dat haar toekomt door het Woord. Alle religie doet haar lichtglans gloren over het wereldproces, en de Christelijke weerspiegelt in de eigenaardigheid van dat licht haar wezen. In het leerstuk der Heilige Drievuldigheid condenseert zich haar leven. Daarin handhaaft zij zoowel het transcendente wezen Gods, als zijne immanente tegenwoordigheid in heel het kosmisch zijn. Daarom treedt ook de Christelijke religie op met de prediking van de schepping en onderhouding aller dingen. Voor het oog van den Christen gaan dezelfde verschijnselen *) Science et religion dans la philosophie contemporaine par Emile Boutroux, Paris, 1908, p. 358. Si la science est un systême de formules oü la réalité individuelle ne doit plus avoir aucune place, elle ne se crée pourtant, elle ne se développe, elle ne subsiste que dans les esprits individuels, élaborant, dans un progrès sans fin, leurs impressions et idéés individuelles. ®) 1. 1. p. 355. Si obstinée qu'elle (la science) soit ó poursuivre le réel en ses plus déliés replis, elle demeure un oeil qui contemple et objective les choses. ®) 1. 1. p. 359. II n'est que juste, semble-t-il, de reconnaitre qu'unetelle systématisation, ó la fois subjective et concrète, n'est nullement exclue par 1'esprit scientifique. voorby als voor dat van elk ander. Maar met dit onderscheid, dat zy voor hem zyn teekenen van de werkzaamheid Gods. Hij schouwt de verschijnselen als opgekomen uit de peillooze diepte van het onzienlijke werken Gods. Ook in het mechanisch verloopend proces is de manifestatie der hoogste rede, die ook onze menschelijke rede opriep. Daarin rust j de zekerheid onzer wetenschap, dat de rede in ons ontsproten is aan denzelfden wortel, waaruit geheel de kosmos opwies. Ook het levensprobleen zal van uit dit standpunt moeten benaderd. Dat zou moeten, ook dan als men de vitale verschijnselen mechanisch kon verklaren. Dan nog zou het verschijnsel des levens { uit het onzienlijke opkomen. Het levensprobleem heeft echter dit bijzondere, dat het ons meer dan eenig ander tot taak stelt het aan(( rakingspunt te zoeken, waar de eeuwige Schepper aan het ge'l schapene roert. Zooals het wereldproces zijn oorsprong vindt in de wereldidee, die God zich denkt, zoo is de drijfkracht in dat proces product van de werking zijns Geestes, die den Raad des Almachtigen realiseert. Daarom woont die Geest in het geschapene in. Calvijn omschrijft dat aldus, dat Hij inwonend in alles, ook alles onderhoudt, krachten geeft en levend maakt, wat in hemel en op aarde is.') De Geest is God en dus geldt ook van Hem, dat Hij „actus purissimus" is. Daarom kan Hij in oneindige volheid de geschapene \ energie als vonken uit de lichtzee van zijn deugdenbeeld zaaien. En ' Hij werkt daarbij niet willekeurig, niet in de chaotische grilligheid van het toeval, maar realiseerend de lijnen der wereldidee, waarin zich de glans van het absolute Wezen zelf afspiegelt. *) De schep- *) Institutiones Christianae religionis. I, 13, 14. Ille enim est, qui ubique diffusus omnia sustinet, vegetat et vivificat in coelo et in terra. Jam hoe ipso creaturarum numero eximitur, quod nullis circumscribitur finibus. Sed suum in omnia vigorem transfundendo, essentiam, vitam et motionem, illis inspirare, id vero plane divinum est. 8) Summa theologica Divi Thomae Aquinatis, accurante J.-P. Migne, 1853. Pars la, Quaest. XXV, art. 1. Ostensum est quod Deus est purus actus, et simpliciter et universaliter perfectus, neque in eo aliqua imperfectio locum habet. Unde maxime ei competit esse principium activum etnullo modo pati: Ratio autem activi principii convenit potentiae activae; nam potentia activa est principium agendi in aliud; potentia vero passiva est principium patiendi ab alio. Relinquitur ergo quod in Deo maxime sit potentia activa. Zie ook Francisci Junii, Opuscula theologica selecta recognovitD.Abr.Kuyperus.Amstelod. 1882,Theses Theologicae, p. 321. No. 32. est enim purus actus sine permistione ullius potentiae, simplicissimus et perfectissimus. ping als geheel is naar Gods beeld. En daarom vertoont ook die wereld I het karakter eener energie-werkzaamheid en daarom is zij niet dood, ' maar levend in alle spheeren van haar bestaan. Het is Gods eeuwige Geest, die de energiön uitstort en aanlegt tot een beginsel des levens, dat zich in elk schepsel, hue oneindig klein ook, op byzondere wyze cristalliseert. Zooals de Leibnzische monade in oneindige veelheid van vormen door de haar toegemeten energie de veelvormigheid des levens verklaart, zoo zijn ook de energische | eenheden, die de Geest legt aan de uiterste vezelen van wat leeft. Merkwaardig moet het geacht, dat juist de nieuwste onderzoekingen geleid hebben tot beschouwingen, die bij de werkzaamheid des Geestes als levenwekkende factor uitnemend aansluiten. Het wezen van het atoom kreeg een ander karakter.2) Het laatste element werd een electron. En dat electron, waaruit men zich alle materie opgebouwd denkt, is een electrisch elementair-quantum. Atomen en moleculen werden tot oneindig kleine planeten-stelsels, bijeengehouden en op elkander werkend door krachten van electromagnetischen oorsprong.3) Ook in de wereld van het oneindig kleine is alzoo de idee belichaamd gelijk zij zich manifesteert in de spheeren des hemels. De materie is een systeem van electronen.4) En keeren wij nu weder tot de energie scheppende werkzaamheid des Geestes. Dan ontsluit zich de wereld voor ons als opgebouwd uit energiën, als levend in het diepste van haar zijn. Hier herinner ik aan het schoone woord van Dr. A. Kuyper: „Er is in het heir des hemels en der aarde van den eenen kant een stoffelijk, een uitwendig, een waarneembaar leven, met welks voorstelling wij in onze gedachten nooit den Heiligen Geest kunnen x) Thom. Aquinas. 1. 1. Pars Ia. Ouaest. III, art 8. Ouaest. XV. De ideis Junius 1. 1. p. 321, No. 24. *) Verhandlungen der Gesellschaft deutscher Naturforscher und Arzte, a. w. S. 115. Die Entwickelung des Elektronenbegriffs von W. Kaufmann. Abel Rey, La philosophie moderne, 1. 1. p. 160 en Elektronen en Materie door Dr. C. H. Wind, Leiden, 1905. s) Dr. C. H. Wind, a. w. blz. 14—16. De atomen en moleculen zal men zich dan hebben voor te stellen als een soort planeten stelsel, bijeengehouden en op elkaar werkende door krachten van electromagnetischen oorsprong. *) Abel Rey, 1. 1. p. 160. Simples charges électriques, ou bien modifications de 1'ether, symétriquement distribuées autour d'un point, ils représentent parfaitement, en vertu des lois du champ électromagnétique, 1'inertie, propriété fondamentale de la matière. Cette dernière n'est donc qu'un système d'électrons. verbinden. Maar hoe zwak en onbemerkbaar ook, toch ligt er achter dat stoffelijke en tastbare der natuurlijke schepping een onzichtbare achtergrond. Hoe ontastbaar zijn niet reeds de natuurkrachten, hoe majestueus de krachten van het magnetisme. Maar veeleer nog ligt er onder dat alles leven."1) Door het schijnbaar doode ruischt nog een stille ademtocht. Het is de G-eest, die hem aanblaast en naarmate Hij hooger idee realiseert, ontsluit zich hooger leven. In den mensch schittert het uit in zelfbewustheid, zoodat hij drager is van Gods beeld in gansch bijzonderen zin. Zoo kan dus het licht der Christelijke religie ons de verschijnselen doen zien. Zij dringt door achter die verschijnselen tot waar het oog zich ontsluit voor Hem, van wien de dichter heeft gezongen: „Bij U is de fontein des levens." Hebben wij recht voor zulk een wereldschouwen? Dat recht ontleenen wij aan de ruisching van het lied des geloofs, dat de vinger van den Albezieler tokkelt op de snaren onzer levensharp. Merkwaardig is het woord, waarmede Poincaré een zijner werken eindigt. Omdat wij slechts het gedachte kunnen denken, is niet, al wat niet gedacht is. „De gedachte is als het weerlicht in den nacht van donkerheid. En dat licht is alles."2) Zoover gaat Poincaré. De Christen kan daarbij niet blijven staan, hij doet nog eene schrede voorwaarts, de schrede des geloofs. Daarom belijdt hij, dat ook het denken en heel die wereld, waarin het zijn lichtglans doet gloren, van eeuwigheid gedacht is door Hem, die eeuwig is. „Het Woord was bij God en het Woord was God. In hetzelve was het leven en het leven was het licht der menschen." ^Het werk van den Heiligen Geest, Amsterdam, 1888 dl. I, blz. 31. *) L a valeur de la Science par H. Poincaré, p. 276. Tout ce qui n'est pas pensée est le pur néant. La pensée n'est qu'un éclair au milieu d'une longue nuit. Mais c'est eet éclair qui est tout. *) Joh. 1:1, 4. %