□ Hist. Gen. 2°. No. 173 GEDENKBOEK 18{78—19^02 Labcr semper nobïs saliitem lanamqite ferebat. UIT DE VROEGTE GEDENKBOEK samengesteld ter gelegenheid van zijn Zilveren Jubileum als Schrijver en door de Uitgevers van de „Nieuwe Vlaardingsche Courant" en het „Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van de Hoeksche Waard en IJselmonde," * * * AAN DE LEZERS AANGEBODEN * * * op den Vijf-en-twintigsten Verjaardag van het Eerste ****** Nummer dezer Bladen ****** DOOR P. M. H. WELKER NIET IN DEN HANDEL VLAARDINGEN OUD'BEIERLAND J. Verhagen Jz. en A. Verhagen Jz. in Firma W. Hoogwerf Az. Arij Dorsman in Firma Dorsman & Odé 1903 p <~rvl «> BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ VOORHEEN O. J. THIEME, NIJMEGEN. U <0* £ Aan Mevrouw REBECCA COLLARD—vlielander wordt deze Gedachtenis van de Levenden en de Dooden mede in naam eener beweldadigde en dankbare Gemeente eerbiedig opgedragen door den schrijver. L. Allen, die dit lezen of hooren lezen, Heil, Zegen, Voorspoed! Het bij uitstek vruchtbare en dientengevolge ook rijke en schoone deel van Holland, waarin en waarvoor ik nu al ruim zeven en twintig jaren heb gewerkt, was mij geheel onbekend, toen ik in 1875, aangetrokken door de uitgeloofde jaarwedde en de mij passende eischen, solliciteerde naar de betrekking van „hoofdonderwijzer" aan de openbare school te Numansdorp. Ik was tweemaal geëxamineerd in de aardrijkskunde „inzonderheid van Nederland en zijne koloniën," ik had te Bergen-op-Zoom gedurende zeven gelukkige jaren jongelieden helpen opleiden voor de Koninklijke Militaire Akademie en voor het gewoon en het uitgebreid lager onderwijs, maar van de Hoeksche Waard had ik nooit gehoord of gelezen en Numansdorp vond ik eerst op eene uitvoeriger kaart, dan ik tot dusverre had gebruikt. In Juli voor het vergelijkend examen opgeroepen, meende ik, het zuiden van „de Beierlanden en het Land van Strijen" het best te kunnen bereiken van Zevenbergen uit. Ach, ik herinner ze mij nog als een lijden van gisteren, die eindelooze eenzame voetreis in den middagzonnegloed over de kronkelende, ledige, heete, stoffige dijken. Versmacht, verloopen, aan ziel, lichaam en kleeren beschadigd, kwam ik te Willemstad aan. Gelukkig vond ik daar veerman Struik van „de Buitensluis," die mij naar den overkant kon meenemen. Het gezicht op het Hollandsch Diep verraste mij; ik was meermalen de Maas over gezet voor twee centen, den Rijn over voor ftinf Pfennig: ik schatte den passageprijs hier op wel twee dubbeltjes. Toen de veerman van wal wilde steken, kwam er nog een bejaard vrouwtje, dat we vriendelijk opnamen. Tres faciunt collegium, zei ik, waarop de schipper verzekerde, dat hij geen Fransch verstond en maar hoopte, dat ik niet gevloekt had: „we zijn op 't water, weet u!" De tocht ging zóó ver oostwaarts, dat we Willemstad en de Buitensluis uit het gezicht verloren. „De stroom is zeer sterk, meneer, dat zou je zoo niet zeggen," klonk de verantwoording. En toen ik den schipper weldra de paarlen over de wenkbrauwen zag rollen, kreeg ik den indruk, dat de kosten wel boven mijne begrooting zouden loopen. Anderhalf uur later stonden we aan den overkant, aan een dam, nog een kilometer van het dorp mijner bestemming af. — „Hoeveel is de zwarigheid, schipper?" vroeg ik. — „Het tarief is één-twintig, meneer; maar deze vrouw is een arm mensch: als u zestig centen meer geeft, laat ik voor haar de andere helft vallen." — „Je zijt goed, schipper, en ik wil niet voor je onderdoen." — „God zei 't je loonen, schipper," zei de vrouw, „en jou ook, meneer!" Dat jou was oud en echt Zuidzuidhollandsch, zooals mij later bleek. Men sprak er „juffrouw dominee" mee aan en zelfs „juffrouw de koningin," als deze hare hofstee bij de Buitensluis bezocht. — „Meneer is zeker een stollestant," informeerde de schipper; „dan mag ik lij en, dat ik meneer nog dikkels aantref." Beider wenschen werden vervuld. Veerman Struik en ik hebben elkaar nog vele malen tot wederzijdsch genoegen aangetroffen en, nietwaar schipper? we hopen, dat nog eene goede poos voort te zetten. Waarop de schipper natuurlijk antwoordt: „As God blieft, meneer!" Te Numansdorp, gezegd de Buitensluis, kregen we, — want alvorens mijn nieuw ambt te aanvaarden, had ik mij meervoudig laten maken, — kregen we het naar den vleesche. We slachtten een heel varken in November, we kochten eene winterprovisie boter tegen vijf en negentig cent het oude pond, — een prijs, dien ik slechts vermeld, om het opkomende boterproducentengeslacht te doen watertanden, — en in het voorjaar werden we door een !id van de sociëteit ingespannen met zes uitgelezen kippen a vijf en twintig stuivers het stuk, van welke er eene van ouderdom overleed in Mei, waarop de overige vijfmaal soep leverden; indien er een ei geweest is, hebben ratten het ongetwijfeld weggesleept. Gelachen, dat we hebben! De leverancier verklaarde, dat de veehouderij even goed geleerd moet worden als de vaderlandsche geschiedenis en dat dit eene les was geweest: schoolmeesters moesten zich niet verbeelden, dat ze alles kenden en dat kippenkunde niet even goed een studievak was als rekenkunde. Waarop de gansche sociëteit voor meer dan drie rijksdaalders pleizier had. Aan eieren hadden we daarna steeds overvloed. In Juni '76, na afloop van de groote paardenmarkt, de eerste, die ik in mijn leven zag, schonk mijne vrouw mij het mooiste kindje, dat ooit werd geboren. En in September werd ik ter raadszitting geroepen, waar de Burgemeester mij in eene mooie rede mededeelde, dat ik de achting der ingezetenen en de genegenheid der jeugd had verworven en dat de Raad mij daarom met eenparige stemmen eene gratificatie van honderd vijftig gulden had toegekend. Ik weet niet meer, of ik mijn dank heb uitgesproken. „Ja, heerschop," sprak een der leden, „de opzet van een huishouen is nog al kostelijk in deze contreien, en daarom hebben we jou een beetje te gemoet willen komen." De heeren, die in Cromstrijen kwamen jagen, lieten ons hazen brengen, de kooiker kwam met koppels eenden, de boerenmeiden brachten biest, de pachters der visscherijen snoek en voorns, 't Was zoo traditie in de Ambachtsheerlijkheid, zei de een, 't was zoo gebruik, de ander. Dominees, dokters en schoolmeesters was het altijd goed gegaan „op" de Buitensluis, en dat moest zoo blijven. Maar 't ging al de andere menschen ook goed. Boeren verkochten voor tien duizend gulden aardappelen „zoo maar achter de spa weg" en arbeiders' in de vlasserij verdienden twaalf tot veertien gulden 's weeks, zelfs als ze den Maandag blauw maakten. Eene paradijzige heugenis aan mijn eerste jaar in de Hoeksche Waard is diep en voor levenslang in mijn gemoed gegrift. Duisternis en onweer moeten er alleen 's nachts geweest zijn, want ik herinner ze mij niet. Waarom ik dit alles hier vertel ? Omdat dit een Gedenkboek is. Het moge tevens een Dankboek wezen. Onder de eersten, met wie ik buiten mijne gemeente kennis maakte, was de heer Hoogwerf, die zich sedert kort als boekhandelaar te Oud-Beierland had gevestigd. Wij betreurden het beiden, dat er bij zooveel welvaart zoo weinig geestelijk leven was op het eiland. Ik raadde hem aan, een klein weekblad te gaan uitgeven: dertig duizend hectaren gronds, dertig duizend inwoners! er moést aan zoo'n blad behoefte zijn; het moest goed gaan. Redacteur in den vollen zin van het woord zou ik niet kunnen wezen, maar voor het instructieve gedeelte van den arbeid zou ik wel kunnen zorgen. De heer Hoogwetf wilde de zaak rijpelijk overwegen. Immers, een kapitaal van minstens tien duizend gulden moest eraan gewaagd worden. In het najaar van 1877 associëerde hij zich met den heer A. Dorsman, in firma Dorsman & Odé, te Vlaardingen, voor de uitgave van een tweemaal 's weeks verschijnend blad, dat de belangen van Vlaardingen, de Hoeksche Waard en IJselmonde zou dienen, 's Zaterdags zou een heel, 's Woensdags een half vel gegeven worden. Met dat bericht kwamen de heeren tot mij, om te vernemen, of ik mijn woord gestand wilde doen en „het instructieve gedeelte" van de redactie op mij wilde nemen. Ik aanvaardde het voorstel met blijdschap; ik zou elke week een kort overzicht van de buitenlandsche geschiedenis schrijven, hoofdartikelen slechts dan, als ik goede of schoone gedachten kon wekken, algemeene kennis kon verspreiden, de welvaart kon dienen, kortom werkelijk nut kon stichten. Ging de onderneming op, wat spoedig zou blijken, dan zouden we in de eerste plaats de verbetering van het verkeer trachten te bevorderen. Ik zou met de pen onderwijs geven in de algemeene geschiedenis en in de wijsbegeerte van het dagelijksche burgerlijke leven. Voor de rest zouden anderen zorgen. En dadelijk stelde ik als titel voor: Nieuwsblad, gewijd aan de belangen van Vlaardingen, de Hoeksche Waard en de IJselmonde. Om alle gevoeligheden te ontzien, zouden wij de plaatsnamen rangschikken naar den smaak der lezers in elk deel van den kring. Hetgeen eenstemmig goedgekeurd werd. Toen het plan uitlekte, ontmoette het, vooral in de Hoeksche Waard, sterken twijfel aan den goeden uitslag. „Lezen doen alleen de rijke lui," zeiden welmeenende vrienden; „de boer, de burger, de arbeider, ze zijn er niet aan gewoon, ze hebben er geen tijd voor, ze hebben er geene behoefte aan; ze stellen slechts belang in hun bedrijf en hun kleinen kring. We hebben weinig verkeer met elkander, nog minder met de wereld. Niemand heeft iets te berichten, aan te kondigen of te adverteeren buiten zijne gemeente. Hebben we geene omroepers, geene aflezers, geene aanplakborden? Vernemen we voor onzen handel niet het noodige van de commissionnairs en op de markten? Waarover zult gij schrijven ? Het platteland mist immers allen politieken zin ? Gij zult u algemeen gehaat maken, gij zult spoedig uitgeschreven zijn!" 't Is anders uitgekomen, al was de aanvang verre van prettig. „Wat kan er goeds komen uit Nazareth?" vroeg de een. „Wat verbeeldt een dorpsschoolmeester zich niet!" riep de ander. „Kijk, de man kent de taal niet eens: hij laat drukken: van de Hoeksch e Waard; terwijl toch alle boeken en kaarten spreken van den Hoekschen Waard!" Aan kleingeestigheid en oppositie was geen gebrek, maar men kon het lezen niet nalaten. Later kwam ook de concurrentie, met venijn, insinuaties, scheldwoorden zelfs. Doch „de philosoof van Cromstrijen" had voor dat alles slechts een glimlach: men kon het lezen niet laten. Ik heb het blad steeds beschouwd als eene tribune, vanwaar ik kon spreken tot de menigte, die mij wilde hooren. Ik heb steeds meer hoorders dan lezers voor het geestelijk oog gehad, als ik de geschiedenis der week vertelde, als ik aan jongen en bejaarden oude wijsheid voorhield in nieuwe prent, als ik voorstellen deed, als ik wetten verklaarde, als ik den lof- en dankpsalm aanhief op onze nationale dagen. Die voorstelling is de oorzaak van mijn succes: ze maakte mijne taal duidelijk, mijn stijl populair; ze hield mij af van dor betoog, ze voorkwam vervelendheid; ze prikkelde tot afwisseling in vorm en toon, tot mengeling van ernst en luim; ze dwong tot gematigdheid en bescheidenheid; ze schonk de opgewektheid en frischheid, die mij tot op den huidigen dag bijbleven, zoowel in mijn dagelijksch mondeling als in mijn wekelijksch schriftelijk onderwijs. Er waren er, die mij niet wilden hooren. Neen, allemans vriend ben ik niet geweest; dat te zijn, is een voorrecht van engelen en van volslagen nulliteiten. Maar velen hebben geluisterd, velen heb ik nu eens vermaakt, dan weer geroerd, aldoor gediend. En gehaat heb ik mij ook niet gemaakt: geen onwillige, geen tegenstander is mij dermate een vijand geworden, dat wij elkaar de hand niet zouden kunnen drukken. Ik was geen hartstochtelijk partijman, geen politiek of religieus dweper, geen berisper. Ik floot niemand aan, ik jouwde niemand uit; ik deed noch aan personaliteiten, noch aan twistgeschrijf en zelfs heel weinig aan de politiek van den dag: ik hield mij aan mijn eenvoudig programma. Of al mijne stukken oorspronkelijk waren? Ik heb meer dan één broodje gebakken van fijn buitenlandsch meel. Hier een voorbeeld van de wijze, waarop ik nu en dan heb gewerkt: ik las Aspasia, ein Künstler- und Liebesroman aus Alt-Hellas, van Robert Hamerling. Drie deelen. Wie dat meesterwerk kent, zal in mijn „Schemeruur" met genoegen het pit en de moraal ervan terugvinden. En wie het niet kent? Die mist veel, maar niets van hetgeen ik kon geven. Niet gemaakt heb ik de wijsbegeerte; ik heb ze slechts beoefend. Wat al te Grieksch was, kon ik zonder schade in het Christelijke overzetten. Als ik iets tot mijne lezers bracht, was het altijd het beste, dat ik kon produceeren. Naar superioriteit heb ik gestreefd in alles. Bij het veertiende nummer stond het blad reeds vast. Na een jaar was het een geregeld verwacht huisvriendje geworden in duizenden gezinnen. En sedert dien tijd is de oplage aanhoudend vermeerderd. Ieder zal den gedurigen vooruitgang kunnen opmerken aan het van jaar tot jaar grooter wordende aantal familieberichten, die in dit boek zijn overgenomen. Boven alles hartverheffend was het mij, van de uitgevers te vernemen, dat ze bij honderden te tellen zijn, de abonné's, die den vijf-en-twintigsten jaargang met mij mochten beleven. Die trouwe tijdgenooten gelieven mijn gelukwensch bij mijn hartelijken dank te aanvaarden. In het voorjaar van 1879 werd het Weekblad van IJselmonde en Kralingen door het Nieuwsblad geabsorbeerd. Al de abonné's — ik had hen in hun eigen blad daartoe opgewekt en overreed — kwamen over. De uitgevers voegden „en Kralingen" bij den titel, een woord, dat in 1887 weer wegviel, nadat Kralingen ingelijfd was bij Rotterdam. Toen moest er ook tusschen vergrooting of splitsing gekozen worden: de vloed van berichten en advertenties was dermate gestegen, dat er steeds ruimte ontbrak. De uitgevers besloten tot splitsing: het voor Vlaardingen c. a. bestemde deel kreeg op 1 Juli den titel Nieuwe Vlaardingsche Courant, ter herinnering aan een kleiner gelijknamig blad, dat de firma Dorsman & Odé van 1 Oct. '73 tot 31 Dec. '77 had uitgegeven; het Nieuwsblad bleef bestemd voor de Hoeksche Waard en IJselmonde. Na andermaal tien jaren, den 31 December 1898, legde de heer W.HoogwerfAz. den arbeid neder. Wij gunden hem van harte de rust, die hij wenschte. Zijne taak werd overgenomen door zijne neven J. Verhagen Jz. en A. Verhagen Jz., die de firma behielden. En met verjongde kracht werd alles voortgezet, verbeterd en vermeerderd. Bij de Nieuwe Vlaardingsche Courant kwam een afzonderlijk Visscherijblad, het Nieuwsblad ging een bijvoegsel wijden aan land- en tuinbouw en veeteelt. Mij ging dat alles niet aan; ik vervulde met den ouden ijver mijne oude taak, waarbij ik het genoegen heb gehad, dat de wijze, waarop ik het deed, door voor- en tegenstander werd geprezen. Mijne 'wekelijksche overzichten zijn steeds in ieders smaak gevallen. De verzekering en verzekerdheid daarvan is mij altijd hooger loon geweest dan het stoffelijke honorarium. Ik vertrouw, dat ook mijn Gedenkboek alle lezers zal behagen. Ik heb getracht, het tevens te maken tot een Gouden Boek der Familiën, dat later voortgezet kan worden. En waarom heb ik op den titel geschreven: „Uit de Vroegte" ? Niet om te schertsen over hetgeen geleverd werd uit de Hoogte of uit de Diepte, maar om allen, die naar een man van ondervinding willen luisteren, aan te manen tot vroeg opstaan; ik heb al mijn bijzonderen arbeid bedacht en bedreven in de vroege morgenuren. O, ik heb nog veel meer kunnen doen dan voor ieder bleek: een Duitsch leesboek van mij beleefde drie, mijn Draad der Vaderlandsche Geschiedenis reeds zeven drukken, mijne Natuurlijke Schrijfmethode begint overal bekend te worden, mijne Geschiedenis van Cromstrijen eerde de streek mijner inwoning, mijne werkjes voor practische meetkunst, natuurkennis, aardrijkskunde en geschiedenis brengen eenheid van onderwijs in mijne school sedert jaren, de Rijksnormaallessen, aan wier hoofd ik vier en twintig jaar heb gestaan, hadden eene eereplaats onder die van het district Dordrecht en ik nam deel aan alle ondernemingen, die het algemeen welzijn in deze streken ten doel hadden. Ik heb nooit een oogenblik of eene gedachte onttrokken aan den arbeid, waarvoor ik gesteld was door Gemeente of Rijk; ik gaf vlijtig onderwijs in eene vaste klasse gelijk elk mijner onderwijzers, viermaal 's weeks bovendien een derden schooltijd voor de drie talen, de normaallessen hadden mij niet alleen tot directeur en voor tien uren tot onderwijzer, maar ook tot bibliothecaris en amanuensis. Ik vond nog tijd, om onderwijzers op te leiden voor akte-examens Fransch en Duitsch en om de geschiedenis mijner familie na te vorschen tot in de dertiende eeuw en haar een historisch archief te stichten, zooals zeker geen ander burgerlijk geslacht er een heeft. Eens werd ik deerlijk verslagen, namelijk als C(arduus) Benedictus, toen de Scheveningers, aardiger nog dan ze zeiven waarschijnlijk vermoedden, vuurwerkten „Lely Benedictus". Doch er was eene heele Commissie van Verweer tegen mij noodig geweest. Ik vertrouw, dat de Scheveningsche reeders niet meer boos op mij zijn: de zegevierende mensch kan edelmoedig wezen. Maar mijne meening omtrent hunne bommenhaven is onveranderd. Ik kon zooveel en zoovelerlei doen, omdat ik vroeg opstond. Wonderlijk staalde dat mijne zenuwen en krachten. Neemt mijn raad aan, jongelieden: staat vroeg op, zelfs als gij niets te doen hebt dan te lezen of te wandelen. Wie vroeg opstaat, overwint alle moeielijkheden, alle concurrentie. En richt hij, vóór hij den arbeid of het genoegen begint, de gedachte omhoog, dan zal zijn leven uitklinken in dankzegging, gelijk het mijne. Hiermede geef ik mijn Gedenk- en Dankboek aan de lezers over. Veel is in de afgeloopen vijf en twintig jaren veranderd. We wonen midden in de wereld onder het teeken van het verkeer; stad en dorp hebben zich uitgebreid en de bouwlieden zijn nog rusteloos bezig; ieder leest, ieder interesseert zich voor het heden en het verleden; de algemeene ontwikkeling neemt toe van jaar tot jaar. Dit boek bewaart de heugenis aan veel blijds en droefs, dat geschiedde in de familiën en in het openbare leven, vooral de heugenis aan de mannen, die onder ons werkten en ijverden voor het algemeen welzijn. De namen moeten in zegening blijven te allen tijd. En uwe genegenheid voor het weekblad, welks zilveren jubileum wij vieren, moge blijven bestaan, ook wanneer ik er niet meer zal wezen. Het is het meest gelezene in de Nederlanden en blijve dat, ook wanneer het eenmaal het oudste zal zijn. WELKER. INHOUD. Blz. De Golven der Eeuwen j Politiek en Wetgeving. De Politiek. I. Leer en Daden 5 II. Het Heil des Volks 7 III. Aanziet den mensch! u IV. De Samenleving 16 V. De plichten van den Staat VI. De openbare meening. 2\ VII. Wijs Behoud Populaire Uitlegging van de Grondwet. (I XX) gg Algemeen Stemrecht gg Wat ben je me daar! (De Kieswet) 100 Maatschappelijke Vraagstukken. De Loonstrijd xo^ Acht uren De vierde Stand e De keuze van den Levensstandaard 119 Strijders en Martelaren 123 Van Oorlog en Vrede 126 Evenwicht 3 2 Natuur en Gezondheid. Van gezond en lang leven (I—VI) 135—149 De ondergang der geslachten 150 Een humanitaire plicht 154 Onderwijs, Landbouw en Ambacht. J31z« Niet voor den schoolopziener, maar voor het leven. . . .157 Humaniteit Anderen en wij Hart en Ziel Gedeeld. Nul over Onbescheiden Petitie jg^ Beroepskeuze g0 Nut en Smaak Vaderlandsche en Gewestelijke Geschiedenis. Te Deum laudamus Bij het graf des Konings 207 Tot U, o God! 209 Het Huwelijk van H. M. de Koningin 211 De Nieuwe Koers. I. Overmits II. Looft den tijd 2i6 De Hoeksche Waard in hét Teeken van het Verkeer. . .220 Het vierde Eeuwfeest van Cromstrijen 237 Eeuwige jeugd Wereldhistorie. De Negentiende Eeuw (I—V) 247—272 Allerlei Wijsheid en Raad. De wereld in! 275 Hartversterking 278 Pinksterbrief. 281 Kerstkrans 283 Kerstoptimisme 285 Wind van Wenschen 288 Nieuwjaarskapittel 290 Geschiedschrijversgeluk 292 Schemeruur Testament vreugde en reesten. In de Familiën. Blz. I. Huwelijk (975) 303 II. Zilveren Bruiloft (1063) 317 III. Veertigjarig-Huwelijksfeest (267) 332 IV. Gouden Bruiloft (217) 330 V. Zestigjarig-Huwelijksfeest (10) 340 VI. Vier-en-zestigjarige Echtvereeniging (1) 340 VII. Honderdste Verjaardag (1) 340 In het Openbare Leven. I. Zilveren Jubileum (149) 341 H. Veertigjarig-Ambtsfeest (22) 343 III. Gouden Jubileum (18) 343 IV. Zestigjarig-Ambtsfeest (2) 344 Rouw en Nagedachtenis. Overledenen (2981) 348 p.S. Bijna alle geslachten schrijven het roepwoord, dat hunne leden onderling verbindt, op verschillende wijzen en vaak daarenboven onduidelijk. Voor fouten, die men ondanks al mijne zorg en controle nog mocht vinden, kan ik slechts om verschooning en eigenhandige correctie verzoeken. DE GOLVEN DER EEUWEN. (I Januari 1901.) Und der Mensch zur Erde sich neiget kin. Das Haupt mit Demut entblösset. Onze menschdom, heen- >e golven der eeuwen zijn over ons, Uw menschdom, heengeslagen: onze geslachten komen en vergaan, maar Gij zijt die is, die was en wezen zal. Gij zijt de eeuwige Oorzaak, de eeuwige Macht, het eeuwige Recht; en wij denken U ook als de eeuwige Liefde, zoodat wij U onzen Vader noemen. Scherp en helder is het licht des geestes, der vonk van U, waarmede Gij ons, Uwe menschheid, hebt begiftigd, ons bevoorrechtende boven al het geschapene; Maar te zwak is de stof, dan dat wij ooit zouden vermogen, U te begrijpen: wij kunnen U slechts bewonderen in Uwe werken. mond zegt eeuwig, maar ons verstand kan niet bevatten, wat het is; wij spreken van oneindig, maar kunnen het niet indenken. Oneindig is Uw heelal; en als Gij grenspalen hadt gezet, zou er nog oneindigheid zijn aan gindsche zijde. Eeuwig zijt Gij, zonder begin en zonder einde; haddet Gij eene gebeurtenis gesteld tot een begin, dan zou er nog eeuwigheid zijn tevoren. Ontstaan en doel des zijns zullen ons gelijkelijk duister blijven, want Gij hebt gewild, dat wij zouden komen tot de vraag en niet verder. Zoo staan wij U, den Eeuwige, den Almachtige, den Onbegrepene, niet nabij; maar wij zijn toch minder verre van U, dan al wat wezen heeft. En wij zullen nimmer ophouden, te streven naar vermeerdering van begrip en uitbreiding van kennis. Want Gij hebt ons vele schatten gegeven, aan den een al meer dan aan den ander; wij begraven ze niet in den grond, maar woekeren ermede van dag tot dag. Machtig zijn de flitsende bliksems, de krakende donderslagen, de gierende stormen, de bruisende watervloeden, de scheurende aardbevingen ; Heerlijk is het morgenrood, de groene schemering van den kalmen oceaan, de harpzang van den zefir in het donkere sparren woud; heerlijk 1 het pinkelende geschitter van de blanke sneeuw op de bergen en het gloeien der gletschers bij zonsondergang; Liefelijk is het kleed der lelie en der roos, liefelijk het gekweel van den nachtegaal en den merel; liefelijk ook de geur van de reseda en het viooltje; Maar wij staan U nader, dan al wat machtig en heerlijk en liefelijk in Uwe schepping is, want wij kunnen die uitvloeiselen Uwer scheppingswetten begrijpen. Het geweldige trachten wij, tot U roepende om bescherming en behoud, te ontvluchten, of wij pogen het te bedwingen; Het heerlijke en liefelijke genieten wij met dankbaarheid, als liaddet Gij het voor ons zoo doen ontstaan. Sterk is de leeuw met zijne klauwen en de stier met zijne horens, maar wij staan U nader, want Gij hebt ons macht gegeven over al het gedierte van woud en weide. Het werk van ons verstand en onze handen overbrugt de stroomen, effent de bergen, haalt schatten uit de diepten, bevloert de zeeën en sleept haastig zware lasten van land tot land zonder vermoeienis. Helder zijn onze woningen en steden verlicht in den nacht; en ons woord vliegt om den aardbol met onbegrijpelijke snelheid. Ja, wij staan U nader dan alle wezen: Gij hebt ons een deel Uwer scheppende kracht gegeven en de leiding over een ander. Wij staan U nader dan alles, want wij kunnen ons hart tot U verheffen, U verheerlijken, U bidden en danken. Gij maakt ons grooter en rijker en machtiger van eeuw tot eeuw; Gij verfijnt en veredelt ons gezicht en ons gehoor, onzen reuk en onzen smaak en al onze vermogens. Nu is er weer eene eeuw voor ons, Uwe menschheid, verloopen, eene eeuw, maar geen denkbaar deel Uwer eeuwigheid. Onzeglijk veel hebt Gij in dien tijd gegeven aan drie geslachten, meer dan aan duizend, die voorgingen. Neem onzen dank aan, dien wij niet om Uwentwil, maar om onzentwil uitspreken in duizend talen. Neem voor den nieuwen tijd ook onze beden aan, die Gij kent, Gij, de doorgronder der gemoederen en der gewetens. Vervul ons met heilige gevoelens van erkentelijkheid en waardeering en met hooge idealen. Geef ons wijsheid en kracht tot het streven naar steeds hooger en beter; geef ons moed tot den strijd, dien wij moeten strijden. Maar geef ons^ ook geduld en sterkte in het lijden en willige onderwerping aan Uwe eeuwige wetten. Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede! POLITIEK EN WETGEVING. DE POLITIEK. (1891.) Fcindlich üt des Mannes Strcbcn. I. Leer en Daden. n ouden tijd was de politiek eene wetenschap, alleen bestemd voor de vorsten en de grooten dezer wereld. De eerste die er over schreef, was de Grieksche wijsgeer en leeraar Aristoteles. Toen Alexander, die later de Groote bijgenaamd werd, ter wereld kwam, berichtte de blijde vader, koning Philippus van Macedonië, aan dien beroemden tijdgenoot: „Dat mij een zoon geboren is, verheugt mij minder, dan dat hij geboren is tijdens uw leven." Aristoteles werd de opvoeder en leermeester van Hij moest hem onderwijzen in de politiek. En waarschijnlijk heeft hij zijn boek ten dienste van den lateren wereldveroveraar geschreven. Dat is drie en twintig eeuwen geleden. Aristoteles behandelt in zijn werk het doel van den staat, de elementen, waaruit de staat is samengesteld, de voorwaarden, waaraan hij moet voldoen, de krachten, die zich in den staat openbaren, de noodzakelijkheid en de onderlinge verhouding der standen, den aard der instellingen, enz. Uit zijne bespiegelingen tracht hij regels af te leiden voor de werkzaamheid van den vorst; hij poogt ieders rechten en plichten te belijnen en grondslagen voor de wetgeving vast te stellen. Eene ernstige, diepzinnige wetenschap, nietwaar? den prins. Ja, diepzinnig en omvangrijk. De wijsbegeerte streeft naar het vinden van regels, de geschiedenis moet daarbij de voorbeelden leveren en van het reeds beproefde de gevolgen laten zien. De geschiedkundige werken der Ouden zijn meest allernet een politiek doel geschreven: de historie moest de leermeesteresse der menschheid zijn, vooral de leermeesteresse der regeerders. Het spreekt van zelf, dat ook in later eeuwen vele groote denkers hunne krachten gewijd hebben aan eene stof, die zoo nauw in verband staat met het welzijn der volken, der gezinnen en der individuen. Nimmer uitgestudeerd is de ernstige man, die het politiek beleid van de vorsten en hunne ministers wil beoordeelen. Gelooft gij, dat alle sprekers, die in politieke vergaderingen voor u optreden, en alle schrijvers, die u over de politiek onderhouden, wijsgeeren en kenners der geschiedenis zijn ? Gij gelooft het niet, en gij hebt gelijk. Er is juist in de politiek practijk naast theorie, veel practijk, die niet op de theorie gegrond is, practijk zelfs, waarvan men de theorie verloochent, veracht, verfoeit. De politiek is voor zeer velen eene kunst. 't Is de kunst, om iemand, die ergens goed zit, te doen opstaan en zich op zijne plaats te zetten, de kunst van Machiavelli. Machiavelli was een berucht politicus, die met nooit tevoren vertoonde en nooit nagevolgde openhartigheid de middelen aanwees, welke den burger invloed, den heerscher macht kunnen verschaffen en behouden. Slimheid, leugen, trouweloosheid, huichelarij, wreedheid, ze waren hem alle goed, mits ze ten doel voerden. Over het doel zelf oordeelde hij niet. Hij kende grondig den mensch en zijnen aard, maar vooral zijne zwakheden. De zwakheden der menschen te gebruiken, om eer, rijkdom en macht te verwerven en hen allen te beheerschen, ziedaar de verfoeide, doch niettemin meestal toegepaste Machiavellistische politiek. Ze is al oud, want de staatsman en geschiedschrijvre Nicolo Machiavelli stierf te Florence in 1527; maar ze bestond lang vóór hem, al droeg ze een anderen naam: ze bestaat sedert de mensch hartstochten heeft en zijn eigenbelang in de eerste plaats wil dienen. Waar gij iemand tot de laagte der menigte ziet afdalen, om die menigte in 't gevlei te komen; waar gij hem haar geloof en haar bijgeloof, hare onkunde en haar goed vertrouwen, hare heb-, eer- en ijverzucht ziet benutten, om zich omhoog te wringen, daar aanschouwt gij, wat het volk noemt een politiek en kerel. Hij zal slagen in de wereld. Gij zult hooren zeggen, dat hij het politiek heeft aangelegd. Verwacht niet, dat hij erkennen zal, een volgeling van Machiavelli te zijn. Hij werkt met beginselen, die in treffende woorden zijn uitgedrukt; hij overtuigt de menigte, dat hij niet zijn eigenbelang in het oog houdt, maar eenig en alleen het heil des volks. Hij kan te goeder trouw zijn, want la politique g&te les consciences, heeft een Franschman van ondervinding gezegd: de politiek bederft de gewetens. II. Het Heil des Volks. De oude Romeinsche staatslieden, wetgevers en regeerders legden aan al hunne daden deze beroemde stelling ten gronde: salus populi suprema lex, het heil des volks is de hoogste wet. En Montesquieu, de vader der nieuwere politiek, laat in zijn hoofdwerk 1'Eprit des Lois (De Geest der Wetten) deze grondstelling nog ten volle gelden. Ook gij, waarde lezer, beaamt ze gaarne, nietwaar? Dus: het heil des volks is de hoogste wet. Laat het ons nog eens zeggen, omdat het zoo schoon klinkt: de hoogste wet, het doel van alle regeering, dat is het heil des volks. Dit is slechts eene grondstelling. En daar ze, omdat ze zoo doorschijnend waar is, geen bewijs behoeft, is het een axioma, een staats-axioma. De geschiedenis echter bewijst, dat dit axioma niets is dan eene fraaie klank, een holle zin. Als Marius, (hij stierf in het jaar 86 vóór Christus), die zevenmaal consul werd, zijne soldaten en moordenaars uitzond, opdat zij al zijne tegenstanders uit den weg zouden ruimen, zoodat er dagen waren, waarop 4000 hoofden werden gespleten of afgeslagen, dan mocht dat in strijd wezen met de goddelijke, de menschelijke, de Romeinsche wetten; doch Marius hield immers slechts het heil des volks in het oog? Salus populi suprema lex! Marius was een democraat: de aristocraten moesten verdwijnen. Toen de aristocraat Sulla (gestorven 8 jaar na Marius) dictator werd en eene groote slachting van democraten liet houden nabij den tempel van Bellona, waar juist de Senaat vergaderd was, drong het gegil en gejammer der stervenden tot de senatoren door en deed hen rillen en ijzen, doch Sulla sprak koelbloedig: „Laat u door dit geschreeuw niet storen: ik heb maar bevolen, eenige snoodaards te straffen; mij bloedt het hart, dat ik zooveel duizenden ter dood moet laten brengen, doch salus populi suprema lex, het heil des volks is de hoogste wet; het heil des volks eischt deze offers!" Nadat Julius Caesar in het jaar 44 vóór Christus onder de drie en twintig dolksteken van veertig samenzweerders bezweken was, kon Brutus, die alles aan Caesar te danken had en zich toch onder de moordenaars had geschaard, uitroepen: „Ik beminde Caesar niet minder, maar Rome meer; omdat Caesar mij beminde, ween ik om hem; omdat hij dapper was, eer ik hem; maar, omdat hij eerzuchtig was, doodde ik hem. Ik heb tranen voor zijne liefde, vreugde voor zijn geluk, eer voor zijne dapperheid en.... den dood voor zijne eerzucht: salus populi suprema lex! Hij moest sterven tot heil des volks." De „goede koning" Hendrik de Vierde van Frankrijk viel door den dolk van Ravaillac, onze „Vader des Vaderlands" door het moordend lood van Balthasar Gerards; duizenden edelen en adellijken legden ten tijde der Fransche Revolutie, die ook hare eigen kinderen verslond, het hoofd onder de bijl der guillotine; de groote Napoleon voerde menschenverdelgende oorlogen en de tegenwoordige natiën houden allesverslindende legers onder de wapenen ... . tot heil des volks: salus populi suprema lex! Het heil des volks is de hoogste wet! Denk vooral niet, dat Marius, Sulla, Brutus, Ravaillac, Balthasar Gerards, Napoleon en zooveel anderen, die wat beteekenden in de wereld, te kwader trouw waren, als zij zeiden, het heil des volks voor oogen te hebben. Toen koning Filips van Spanje zijn banvonnis tegen onzen Vader des Vaderlands uitsprak en toen Balthasar Gerards dat uitvoerde, was de laatste evenzeer overtuigd, dat hij een goed werk deed, als de eerste. Het is u niet onbekend, dat Balthasar Gerards veroordeeld werd tot eene ijselijke straf: met een gloeiend wafelijzer zou hem de rechterhand worden afgeknepen, de borst zou hem opengehakt en het hart hem in het aangezicht geworpen worden; vervolgens zou de beul hem vierendeelen en aan elke poort der stad Delft een stuk van zijn lijk ophangen. Welnu, Gerards heeft zijne straf ondergaan zonder een kreet van smart te slaken; toen hem de rechterhand met het gloeiende ijzer was afgeknepen, maakte hij met den stomp een kruis, zeggende: „In den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes!" Eerst toen de beul hem het hart uit de borst scheurde, blies hij den laatsten adem uit. Wat maakte dien man zoo bovenmenschelijk sterk? De overtuiging, dat hij gehandeld had tot heil des volks. De democraat Marius, die honderden met eigen hand had gedood en duizenden door zijne beulen en soldaten om hals had laten brengen, stierf in den ouderdom van zeventig jaar kalm op zijn bed; zijn tegenstander, de aristocraat Sulla, die een waar schrikbewind te Rome had gevoerd en nog meer menschenlevens op zijn geweten had dan Marius, gaf zich zeiven den bijnaam van Felix, den Gelukkige; hij legde al zijne ambten neer en ging op zijn landgoed leven, omringd door tooneelspelers en danseressen; hij stelde zijne gedenkschriften op, bebouwde zijne akkers, was er trotsch op, dat hij de grootste kroppen sla teelde in Italië, en leefde in vrede en zingenot tot op zijn zestigste jaar. Van gewetenswroeging geen spoor. Altijd bestond de overtuiging, dat er gehandeld was tot heil des volks: en het heil des volks is de hoogste wet: sa 1 us popu 1 i suprema lex ! En toch gevoelt gij slechts afschuw voor Marius, Sulla, Brutus, Ravaillac en Balthasar Gerards ! Er moet dus eene fout zijn in den grondregel, waarnaar al die mannen, die wij slecht noemen, zich gedroegen; in den grondregel, waarmee zij hunne gruweldaden tegenover de wereld en tegenover hun eigen geweten verdedigden. En welke is de fout ? Geene andere, dan die wij reeds aanduidden; het axioma, de grondstelling, die geen bewijs behoeft, is een ledige zin, doch een bedrieglijke tevens. Wat is het heil des volks ? De hoogere standen onder de Grieken hadden heel andere godsbegrippen dan de lagere, dan het volk; die betere begrippen werden onderwezen in de Eleusinische mysteriën, geheime vergaderingen, waarbij niemand werd toegelaten dan na beproeving zijner waardigheid. Socrates, de wijze Socrates, was ook ingewijd : hij meende, dat de verhevener godsbegrippen en de hoogere zedenleer ook tot heil des volks konden strekken en begon daarom, ze aan de Atheensche jeugd te onderwijzen. Doch de Atheensche rechtbank oordeelde, dat het volk, tot zijn heil, bij de afgodsbeelden en symbolen moest blijven, en verwees Socrates ter dood; de wijze man moest tot heil des volks den giftbeker drinken. Nog eens vragen we: wat is het heil des volks? Zie, dat is de eerste zwakheid der menschen, dat ze door fraaie woorden, door puntige gezegden, door gloeiende toespraken, door beeldrijke volzinnen, door treffende tegenstellingen worden ingepakt. 1 reedt een dweper voor u op, die de gave des woords heeft, gij kunt u niet aan de betoovering onttrekken; gij wordt zijn helper, zijn knecht, zijn slaaf; hij bidt met u, hij zingt met u, hij treft uw gemoed, hij overtuigt u, dat hij het heil des volks beoogt, hij neemt uw verstand gevangen. Ook zijneigenverstand heeft hij omneveld. Hij bedriegt zich zeiven en de wereld; hij is te goeder trouw, gelijk Marius, Sulla, Brutus, Ravaillac, Balthasar Gerards, Cromwell, Robespierre, Napoleon en duizend anderen. En toch zal de historie hem misschien eenmaal aanwijzen als een verderver. „Hangt toch den dweper op, vóór hij zijn dertigste jaar heeft bereikt, Want na dien tijd wordt die dweper waarschijnlijk een fielt." zegt Goethe, een van Duitschlands grootste dichters en denkers. Wat kunnen we hieruit leeren met het oog op de politiek? Dat we voorzichtig moeten zijn. Als men ons sprekers zendt, mogen we er ons van verzekerd houden, dat er op eene onzer zwakheden wordt gespeculeerd. Weet de redenaar, dat we een zwak hebben voor een mooi gebed, voor een stichtelijk psalmgezang, voor eene fraaie preek, hij zal te werk gaan, als hield hij eene godsdienstoefening. Wat hij voorstelt, zal strekken tot heil der gemeente, tot heil der natie, tot heil van den landbouw, en kan hij dit niet betoogen, dan zal het strekken tot heil uwer ziel. Laten we dan op ons verstand passen. Laten we ons niet vangen door de leuzen, de stellingen en de vurige woorden, waarmee de spreker eerst zich zeiven betooverd heeft en ook ons wil betooveren. Waar zelfs een staats-axioma, eene grondstelling, een uitgangspunt van wetgeving en regeerkunst blijkt een holle klank te zijn, die echter tot de grootste gruweldaden heeft geleid en ze heeft verklaard en verschoond, mogen we ons wel wapenen met koelbloedigheid en dubbele behoedzaamheid. III. Aanziet den mensch! Liefde en eerzucht, zegt Pascal, zijn de twee groote hartstochten, de alles overwinnende passies, die den mensch, ook zonder dat het tot zijn bewustzijn komt, drijven tot al zijne daden, tot de edelste en verhevenste zoowel als tot de laagste en slechtste. „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u!" heeft de Schepper gewild, — en mensch en dier en plant gehoorzamen. Liefde is het instinct, dat het voortbestaan ten doel heeft; eerzucht is het streven des enkelen, om zich te onderscheiden, en eigenlijk niets anders dan eene dienaresse, die het instinct der voortplanting helpt ter bereiking van het doel. Wijsgeeren uit alle tijden hebben over de grootheid van den mensch, over zijn verstand, zijn vernuft, zijne vindingrijkheid, over zijn gevoel, zijne phantasie, zijn wil, zijne zelfbeheersching gemijmerd; zij hebben zijn smaak voor het schoone en de uitingen daarvan bewonderd; zij hebben zijn zin voor waarheid en recht geprezen, zijne werken geroemd en hem — niet ten onrechte — hoog verheven boven de overige wereld. Doch op de vragen vanwaar? en waartoe? moest steeds het antwoord komen: alles is en geschiedt, opdat het Goddelijke bevel uitgevoerd worde: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u!" Pessimisten waren er en zijn er, die aantoonden, dat de wereld een oord der smarte is en dat niet zijn beter is dan z ij n ; doch zij zeiven konden aan het gegeven bevel geen weerstand bieden; geene redeneering baatte: het instinct overwon het verstand. De mensch moet. En liefderijk heeft de Schepper aan den plicht, aan den dwang, het gevoel, het denkbeeld, de chimère van geluk verbonden. Het instinct ruimt alle hinderpalen uit den weg, is tot alles in staat, ontziet niets en niemand; zelfs offert het individu zich op, wanneer het doel niet anders kan bereikt worden. De roep „cherchez la femme, zoek de vrouw!" als er eene afgrijselijke misdaad is gepleegd door een man, heeft steeds weerklonken. En „zoek de vrouw", mag men zeggen, als een man zich gelukkig noemt. Adam en Eva, Jacob en Rachel, Simson en Delila, David en Bathseba, Hercules en Omphale, Paris en Helena, Pericles en Aspasia, Nero en Poppeia, Antonius en Cleopatra, — ziedaar de eeuwige geschiedenis ! Ecce homo! Aanziet den mensch! Alle bevredigende romans en tooneelstukken, die tot dusverre geschreven en gespeeld werden, eindigen met de steeds oude en toch steeds nieuwe en steeds gewilde gebeurtenis, dat de held en de heldin „elkaar krijgen", dat het geluk begint. De deugd van den held wordt daardoor beloond, de laagheid van den verrader wordt door zijne afwijzing en verwijdering gestraft. De liefde was het eenig mogelijke onderwerp, de overwinning der hinderpalen de eenig mogelijke stof, het eindelijke geluk het eenig verblijdende slot. Daarna valt het gordijn. De eerzucht is slechts mede ten grondslag aan 's menschen wezen gelegd, opdat hij zich inspanne, om zich boven zijne mededingers begeerenswaard te maken en aldus te eerder het aan alle levende wezens gestelde doel te bereiken. De uit eerzucht geboren daden zijn, als men op den keper ziet, gelijk de zang van den vogel, het wedijverende gekraai van den haan, de uitgespreide staart van den pauw, de manen van den leeuw en zooveel vertoon van pracht, trots, kracht en moed, als men in de dierenwereld kan opmerken. Het doel is altijd hetzelfde. Zóó sterk werkt in deze hartstochten het onbewuste, het instinctieve, dat zij vaak tegenover elkaar schijnen te staan: de geslachtsdrift schijnt de eerzucht en deze hare meesteresse te verdooven, hetgeen Pascal er toe leidde, te zeggen: gelukkig de mensch, die bevrediging vindt voor zijne liefde in zijne jeugd en voor zijne eerzucht in den ouderdom; wee hem, die door de eerzucht gekweld wordt in zijne jonge jaren en door de liefde op zijn ouden dag! 't Is waar: al zijn de beide hartstochten aan elkander gebonden, al is de eerzucht in den grond de dienaresse van het instinct der voortplanting, ze kunnen onafhankelijk van elkaar werken. Is de ij v e r z u c h t niet een gevolg en een b e vv ij s van de liefde? En doodt zij niet soms het voorwerp van den hartstocht? Drijft het voortplantingsinstinct den mensch niet tot het verwerven van goederen, van welvaart? En zijn geldzucht, hebzucht, gierigheid juist niet weer beletselen voor het instinct? Dit is de slotsom: er z ij n ; t o o n e n, dat men er is: zich onderscheiden; er blijven, zij het ook slechts in naam, dat is het streven van alle menschen; het „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u" is een gebod, dat lang bestaan heeft vóór de tien andere. En de zucht naar onderscheiding, naar eer, naar roem, naam, vermaardheid, werkt voort, al heeft zij geene meesteresse meer te dienen. Helaas, wie niet kan uitmunten in het goede, wil dan maar uitmunten in het kwade. Daalde keizer Nero in de renbaan neer, om aan wagenmenners den prijs te betwisten, Herostratussen zullen er steeds gevonden worden, gereed om een wereldwonder, als de tempel van Epheze was, in brand te steken, ten einde hun naam te vereeuwigen. — Vinden 's menschen hartstochten bevrediging op deze wereld? Ach, dat is weer hun aard, dat ze slechts teleurstelling baren. Het geluk is slechts eene hersenschim, en wreed ware het gebod der vruchtbaarheid en der vermenigvuldiging, zoo het niet ook de moedersmart en de moedervreugde, de vaderzorg en de vaderliefde ten gevolge had. Liefde en eerzucht zijn smarten. Daarom hebben de Romanen ze passies en de Germanen ze Leidenschaften genoemd, wat niets anders dan p ij n en leed beteekent. De liefde kunnen we laten rusten: zij juist maakte den wijzen, rijken, machtigen Salomo ongelukkig en deed hem uitroepen: „IJdelheid der ijdelheden; 't is alles ijdelheid!" En ze hield hem toch gekluisterd. Hoelang is de krijger gelukkig met het eereteeken, dat hij verwierf, terwijl hij zijn leven op het spel zette? En hoeveel gelukkiger is de veldheer, op wiens borst eene rij van sterren schitteren, dan de soldaat, die slechts een ijzeren kruis bejoeg? Hoe verhoudt zich het geluk des machtigsten monarchs tot dat van zijn geringsten onderdaan? Waarom treft ons het lied zoo diep, waarin Tsaar Peter de Groote zijn arbeid, zijne wenschen en zijne macht schildert en dat sluit met „o hoe zalig, hoe zalig, een kind nog te zijn!"? Ecce homo! Aanziet den mensch! Hij wenscht, hij begeert, hij zwoegt tot aan zijn dood! Hij wil het geluk bejagen. Doch het geluk is eene hersenschim. De mensch is een lijder; gelijk al het levende is hij de slaaf van het instinct. 's Menschen twee groote hartstochten moeten tot hun recht komen: dat is Gods, des Scheppers, wil en wet. Daartoe is in de eerste plaats een voldoend bestaan voor allen noodig en in de tweede plaats de gelegenheid voor elk, om zich te onderscheiden. Alle regeering, alle politiek moet het voldoend bestaan voor allen tot hoofddoel hebben. Voor allen ! Waar de eene stand bevoorrecht wordt ten koste van den anderen; waar het aan een deel der bevolking gemakkelijk gemaakt wordt, de eeuwige instinctieve wet na te leven, terwijl het andere belemmering gevoelt: daar komt straks de revolutie, daar toont zich straks de macht van het instinct, en de bevoorrechten worden met hunne begunstigers verpletterd; het verstand verliest zijn vermogen, de ontbreidelde hartstocht werkt alleen, en in zijne dierlijke woede gaat de mensch verder, dan hij ooit bedoelde. De hoogste wet was geschonden: zij is in hare kracht hersteld. Is dan terugkeer mogelijk, terugkeer tot datgene, wat instinctief gevoeld werd als verkeerd ? Over de wijzen, waarop en de middelen, waardoor het doel, een voldoend bestaan voor allen, te bereiken is, kunnen de meeningen verschillen. Dat geeft het ontstaan aan eerlijke partijschap. Elke andere, geboren uit de eerzucht der enkelen, is een onheil, is verderfelijk voor de gemeenschap. Door zijne eerzucht wordt de mensch gevangen en in de boeien der partij, ook der verderfelijkste, vastgehouden. Van de eerzucht heeft de staatkunde, de goede zoowel als de slechte, steeds gebruik weten te maken, om zich kosteloos te laten dienen. Zie dien Duitschen monarch zijne macht over zijn volk steeds vergrooten door de eerzucht te prikkelen, te voeden, te bevredigen: de koopman wordt commercieraad, de bankier financieraad, de advocaat justitie raad, de geneesheer saniteitsraad, de burgemeester regeeringsraad, de secretaris kanse 1 arijraad, de landbouwer economieraad, de onderwijzer en de schoolopziener schoolraad, de architect en de timmerman bouwraad, en duizend anderen worden . . . . geheimraad. Dan komen de graden: werke 1 ijk saniteitsraad, oppersaniteitsraad, werkelijk oppersaniteitsraad. De titel van al die raadsheeren is „genadige" heer en hunne vrouwen heeten „genadige vrouw". Vervolgens komen de orden met al hare trappen; de linten, kruisen en sterren, zonder en met zwaarden, ringen, eikenloof, kronen en diamanten. 't Is alles keizerlijk en koninklijk; het blinkt, het schittert, het onderscheidt en eert tot in het oneindige; het eischt weinig en het kost weinig, maar het streelt; het maakt dankbaren, die zich scharen om den troon en er meeningen, beginselen, ja goed en leven voor veil hebben. Wat er ook valle en verga, leve de Keizer en Koning! Niet anders dan de Keizer en Koning handelt de dr ij ver eener partij. Kosteloos verwerft hij uwen arbeid, kosteloos dient gij hem, als hij uwe eerzucht weet te prikkelen. Ziet gij dien timmerman zijne werkplaats verlaten, om zijne krachten niet langer aan zijne welvaart maar aan eene verkiezing te wijden? De man is benoemd tot agent en correspondent; als zijn ijver dreigt te verflauwen, wordt hij a fd e elings-president; zijn buurman, die zijn werk ook al in den steek laat, is secretaris; een thesaurier wordt nog gezocht! Straks wordt er een deputaat gekozen, want er zal raad gevraagd worden aan een congres. De namen komen in de courant, mitsgaders de redevoeringen, die de geachte sprekers hebben opgesteld, van buiten geleerd en losgelaten met klamme paarlen op het voorhoofd. Ecce homo! Aanziet den mensch! De lieden, die hem beno'emden tot correspondent, agent, deputaat, president, thesaurier, secretaris, die voedsel gaven aan zijne eerzucht en hem zoo noopten totkosteloozen arbeid, worden straks rijk bezoldigde ministers, gouverneurs van Oost of West of koninklijke commissarissen. Dan keert de teleurgestelde president terug in zijne werkplaats, waar hij niet zelden bevindt, dat zijne zaak kwijnt en dreigt te verloopen. IV. De Samenleving. Nur im fcitrigen Bewegen Werden alle Kriifte kiind. „Op een eiland, heel alleen," — zou de sterkste, schoonste, edelste, rijkste en kunstvaardigste man niet meer beteekenen dan het konijn, dat, misschien door dezelfde schipbreuk daarop geworpen, naast hem zou zitten. Ja, met dat konijn zou hij vriendschap sluiten; hij zou het diertje tot frère et compagnon verheffen en het zou hem grooter schat worden dan zijne kracht, zijne schoonheid, zijn adel, zijn rijkdom en zijne kunst. Eerst in de samenleving komen de eigenschappen van den mensch tot haar recht en haar nut; eerst de samenleving maakt het leven en de ontwikkeling van den mensch mogelijk. Daar de Schepper en Regeerder der wereld de samenleving gewild heeft, is het niet noodig, dat de menschen voorwaarden vaststellen bij verdrag of afspraken maken: de samenleving begint van zelf en wordt van zelf voortgezet: zij berust ook overal, waar zij niet tot haar onheil vervalscht wordt, op de juiste grondslagen: de vrijheid, de gelijkheid. „En de broederschap!" zegt hier een aandachtig lezer, omdat hij zich die leuze van de Groote Revolutie herinnert. Neen, op de broederschap niet. Die broederschap is eene fraze, een zinledig woord. Op de hartstochten! Hoe 's menschen groote passies, de liefde en de eerzucht, werken, en hoe alles in de samenleving eigenlijk daarop berust, daardoor wordt veroorzaakt en daaruit voortvloeit, hebben we reeds aangetoond. Noodeloos is het, te bewijzen, dat de vrijheid en de gelijkheid noodzakelijke en inderdaad ook bestaande grondslagen zijn. Onvrijheid en ongelijkheid sluiten het begrip van volle samenleving uit. Velerlei zijn de vormen. Uit de samenleving van den man en de vrouw komt het gezin voort, de familie; en uit allerlei behoeften der individuen, gezinnen en familiën ontstaan de gemeente, de staat, de kerk en de maatschappij. Gemeente, staat en kerk hebben slechts éénzijdig met den mensch te maken; de maatschappij vormt en ontwikkelt hem alzijdig en neemt hem geheel in beslag. De maatschappij is de hoogste vorm der menschelijke samenleving; haar doel en hare taak is: door devereeniging en samenwerking van allen, hoe verschillend geaard en begaafd ze ook mogen wezen, de grootst mogelijke hoeveelheid stoffelijke en geestelijke goederen voor de gansche menschheid te verwerven en aan elk individu het grootst mogelijke deel daarvan te doen toekomen. En daar de maatschappij de hoogste vorm der samenleving is, mag men zich niet verwonderen over het feit, dat de oudste schrijvers de maatschappij niet begrepen: zij noemen ze niet eens. Rousseau schreef een Contrat Social, hetgeen, overgezet zijnde, beteekent: maatschappelijk verdrag. Meen niet, dat gij er in zult vinden een onderzoek naar de grondslagen der maatschappij. Neen, Rousseau heeft niets op het oog dan het verdrag, waarop de staat berust. Eerst na de Fransche revolutie ging men gevoelen, dat er nog een hoogere samenleving was dan de staat, dat er nog een hoogere titel was dan citoyen, burger; namelijk cosmopoliet, wereldburger. Toen ontlook allengs eene wetenschap, die zich niet met de gemeente, den staat en de kerk, maar met de maatschappij bezig hield, de sociale wetenschap, die wij, heel foutief— omdat we geen beter woord konden maken, aangezien het begrip nog nieuw was, — staathuishoudkunde noemden. Heethoofden meenden al dadelijk, gevonden te hebben: van het doel en de taak der maatschappij wisten ze in korten tijd alles, en de middelen ter bereiking, die naar hunne meening voor de hand lagen, wilden ze maar dadelijk in toepassing gebracht zien, desnoods met geweld. Dat waren de socialisten en de communisten in Frankrijk. Hunne denkbeelden en proeven leden jammerlijk schipbreuk. De sociale wetenschap is nog in hare jeugd. Talloos zijn de verschijnselen in de maatschappij, waarvan wij de oorzaak niet begrijpen. Dit echter staat als een paal boven water: als er eene gemeentelijke kwestie ware, zou die door een gezin, door eene familie niet opgelost kunnen worden; als er eene staats- kwestie is, kan die niet opgelost worden door eene gemeente. Zoo kan dan ook de maatschappelijke of sociale kwestie niet opgelost worden door den staat. Alleen de gemeente kan de gemeentelijke, alleen de staat kan de staatkundige, alleen de kerk kan de kerkelijke, alleen de maatschappij kan de sociale kwestie oplossen. IJdel is de hoop, dat de Paus, de Keizer, de Kerk of de Staat iets in den loop der maatschappelijke zaken zouden kunnen veranderen. In nog hoogere mate ijdel de verwachting, dat eene partij, samengesteld nog al uit ruwe elementen gelijk de socialistische, eene wijziging van eenigen duur zou kunnen teweegbrengen. Neen, de maatschappij, de hoogste vorm der samenleving, wordt beheerscht door goddelijke, eeuwige, onveranderlijke wetten, waarvan we nog o zoo weinig begrijpen. Voltaire, wien het zeker niet aan scherpzinnigheid ontbrak, klaagde: dat het eene volk steeds slechte wenschen moet koesteren voor het andere, als het naar eigen welvaart streeft. Uit den volksmond klinkt het: des eenen dood is des anderen brood. Ik arbeider moet het ongeluk of den dood van mijn kameraad wenschen, opdat mijn loon hooger worde. Zou dat juist zijn? Zou dat Gods wet zijn? Of zou de scherpzinnige Voltaire de maatschappij even weinig begrepen hebben als de eenvoudige arbeider? Adam Smith heeft het verblijdende bewijs geleverd, dat de welbegrepen belangen der volken, der staten en der menschen niet tegenover elkander behoeven te staan en dat de vrije ruiling van krachten en goederen, van arbeid, oogst en bezittingen steeds voor alle menschen het noodige kan opleveren en steeds voor allen het voordeeligst zal zijn. Vrijheid is een der grondslagen van de maatschappij. Hoe meer eenzelvig wij in het gezin, in de gemeente, in den staat leven, hoe meer wij ons afzonderen, hoe degelijker wij onze grenzen sluiten: hoe scherper de sociale kwestie ons zal nijpen. Wij tasten den grondslag der maatschappij, de vrijheid, aan; wij komen in strijd met Gods eeuwige wet, — de straf: het leed en de ellende, zal niet uitblijven. Boven de staatshuishouding staat de wereldhuishouding, het wereldverkeer. Te vergeefs heeft men beproefd, door beperking der vrijheid welvaart te doen ontstaan. Ziehier een paar voorbeelden. Ouderen van dagen onder ons herinneren zich nog wel, dat de gemeenten vroeger invloed wilden uitoefenen op d e b r o o d p r ij z e n. Men meende, door de zoogenaamde broodzetting de burgers te beschermen tegen de hebzucht der bakkers. De broodprijs nu is noch eene gemeentelijke, noch eene staatkundige kwestie: 't is eene maatschappelijke. Dat de gemeente er zich mee bemoeide, was onzinnig en bleek ook weldra verderfelijk. De broodzetting is spoorloos verdwenen. Wat hebben de zoogenaamde maximum-wetten in Frankrijk ten gevolge gehad? Was het den volke niet nuttig, dat de staat den hoogsten prijs bepaalde, dien de verkoopers voor brood, vleesch, enz. mochten vorderen? Juist het tegendeel. Geene wetten waren van korter duur dan de maximum-wetten: ze waren anti-sociaal. Hoe is het gegaan met den gedwongen koers van het geld, waarvan de historie spreekt? Hoe met de Fransche assignaten? De waarde van het geld is eene maatschappelijke kwestie. De staat kan er slechts invloed op uitoefenen ten verderve zijner burgers. Ook de rentevoet is eene zaak van de maatschappij: geen staat ter wereld kan hem verhoogen of verlagen; alle wetten tegen den woeker — die overal bestaan hebben — zijn krachteloos, vruchteloos en nutteloos gebleken. De hoogte van het loon en de duur van den arbeid zijn maatschappelijke kwesties. Geene macht ter wereld zal daarop duurzamen invloed uitoefenen; geen staat, geen vorst, geen parlement, hoe machtig ook, zal op loon, arbeidsduur, broodprijs, geldswaarde, rentevoet ooit duurzaam iets vermogen. Zoo er dan een redenaar voor u optreedt, die zegt: ik zal u invoerrechten bezorgen, opdat uw graan meer waard worde, antwoordt hem: ga heen en verdien eer en traktement op andere wijze; gij tast de grondslagen der maatschappij aan: gij wilt natuurlijke door papieren fondamenten vervangen ! En zoo er een komt, die uw werkdag bij de wet wil laten vaststellen, alsmede het minste loon, dat u toekomt, roep hem toe: gij zijt een bedrieger, gij wilt eer en salaris voor ledige praatjes. Over de geldswaarde zal wel niemand komen redeneeren, want dat onderwerp is te moeielijk in de behandeling, om er eer en honorarium mee te winnen. Ook den rentevoet zal de redenaar laten rusten, want hij zou bang wezen, dat gij hem hieldt voor een kapitalist; en reeds zoover is de misleiding gekomen, dat de kapitalisten in slechten reuk staan. & Veel meer is er nog, dat tot het gebied der maatschappij behoort en dat men nog altijd door den staat wil laten regelen. Vandaar dat het zoo gemakkelijk is voor toekomstige volksvertegenwoordigers, veel schoons en goeds te beloven; vandaar dat er zoo bitter weinig terecht komt van al die schitterende programs van actie, van al de heerlijke voornemens, die men te goeder trouw aan de kiezers voorlegt en die toch geen resultaat kunnen hebben; vandaar dat elke arbeidswet een doodgeboren kindje en elke partij- of staatsbemoeiing ter oplossing van sociale kwestiën een ijdel pogen zal zijn; vandaar ook, dat de socialisten zeiven niet weten, wat zij willen, en dat eene regeering met Christelijk bewustzijn voor de sociale nooden al even weinig kan doen als de allergoddelooste. V. De plichten van den Staat. „Eer uwen vader en uwe moeder, opdat het u wèl ga," zegt een der Tien Geboden. In het hoeveelste gebod leest men: „Uw kind zult gij liefhebben en verzorgen?" Met woest gebrul bespringt de leeuw den buffel; de stoot der scherpe hoornen kwetst hem, doch des te geweldiger slaat hij zijne klauwen in den gespierden nek, — en straks sleept hij zijne prooi naar zijn nest. Vonde hij daar zijne jongen niet of vonde hij ze dood, hoe treurig en radeloos zou hij, de schrik anders der wildernis, den kop laten hangen; hoe zou nameloos wee zijn hart doen krimpen; hoe zou een stroom van heete tranen aan de straks nog zoo moordlustige oogen ontspringen, indien de natuur dezen troost niet aan het dier ontzegd hadde. Niet minder dan de machtige leeuw, bemint de kleine mier hare jongen; ja, in de werkmier, die zelve niet eens de moeder is, moet men de werking van het ongeschreven en ongesproken gebod des Scheppers nog meer bewonderen. Het koele verstand vraagt: Wat heeft de leeuw aan zijne jongen? Zoolang ze hulpeloos zijn, mag hij ze verzorgen en bewaken; zoodra ze zich zeiven van het noodige kunnen voorzien, verlaten ze het nest zonder vaarwel, zonder een gebaar van dank; ze kennen zelfs weldra hunne ouders niet meer en zullen misschien later met jongere kracht de overwinning behalen in den strijd om den buffel. En andermaal: Wat heeft de mensch aan zijne kinderen? Zorgvolle uren, slapelooze nachten, angstige dagen, arbeid zonder einde! Zoolang ze klein zijn, zegt Vader Vondel, trappen ze hem op de kleeren, als ze groot zijn, trappen ze hem op 't hart. Gelukkig noemen ze zich misschien later, maar.... met, bij en door een ander. Met dat koele, redeneerende verstand is geen rekening gehouden; gij moet uwe kinderen liefhebben en verzorgen: God heeft het zoo gewild, en, opdat er geen verzet kvvame, heeft Hij u zóó gemaakt, dat gij het gaarne doet, dat gij het blijft doen, wat er ook gebeure. Gij slacht het gemeste kalf, als uw verloren zoon tot u wederkeert, en met verdubbelde liefde ontvangt gij uwe verloren dochter. Uwe kinderen zijn, ondanks alles, uw lust en uwe vreugde, al zeggen uw verstand en uw mond heel wat anders. Zoo dan de levende wereld geheel gebouwd is op de voortplanting des geslachts en de liefde der ouders voor de kinderen, kunnen we zeggen: het kind, dat er is, heeft het recht, er te zijn. Daar er geene grens gesteld is aan het recht om er te zijn, heeft de mensch ook het recht, er te blijven. Opdat hij er echter kunne blijven, moet hij zich verschaffen, al wat tot zijn levensonderhoud noodig is; mag hij noodzakelijk zich toeëigenen, al wat hij bereiken kan, mits het niet reeds toebehoore aan een ander. Dit recht heeft hij van Godswege. Hij gevoelt ook, gelijk de leeuw, de mier en de bij, den aandrang, om het verworvene met al zijne krachten, met gevaar zelfs van zijn leven, te handhaven, te verdedigen en te behouden. Bijgevolg is het eigendomsrecht een natuurrecht. Het verworvene, het verkregene, het bereikte, hoe groot of hoe klein het ook zij en van welken aard het ook moge wezen, is eigendom, zoolang het niet vrijwillig wordt afgestaan of ver- worpen. De noodzakelijkheid, om het bereikte, den eigendom, te behouden en om veilig daarvan te leven en te genieten, deed den staat ontstaan. O m te verwerven, was de mensch zich zeiven genoeg, doch om te verdedigen, wat verworven was, moest associatie, moest de staat ontstaan. Het eigendomsrecht is de eerste rechtsgrond van den staat, de grondoorzaak van zijn ontstaan. Waar wij het eigendomsrecht van den mensch hooren betwisten, waar wij hooren roepen „eigendom is diefstal", waar wij de uitbreiding van het onteigeningsrecht hooren voorstellen en de ontneming van het erfdeel verdedigen, daar wordt gepoogd, den grondsteen te verwrikken, waarop de samenleving rust, daar wordt getornd aan den band, die de menschen in hun eigen belang samensnoert. De eerste plicht van den staat is, te beantwoorden aan het doel van zijn bestaan: de handhaving van orde, veiligheid en gerechtigheid, d. i. de bescherming van den eigendom. In het belang van allen is het daarenboven, dat de staat gelegenheid aan al zijne burgers geve, om meer bezittingen te verwerven en hunne kinderen op te voeden. Wat de enkele, wat ook de kleine vereeniging zou willen, maar niet zou kunnen, dat doet de groote vereeniging, de staat. Nieuw land, dat nog niemand bezit, zoeken, ontdekken en aanwijzen aan zijne burgers; wegen aanleggen, kanalen graven, inrichtingen van onderwijs stichten en onderhouden; — dat zijn staatsplichten, die uit de macht der bestaande vereeniging voortvloeien. Voor zijn handel en zijn bedrijf heeft de mensch aanvankelijk den staat niet noodig gehad, anders dan om daarbij veilig te zijn en de vruchten van zijn arbeid niet te verliezen. Daarom moeten handel en bedrijf ook volkomen vrij zijn. Het zijn maatschappelijke zaken. Elk mensch, elke vereeniging van menschen heet dengene welkom, die iets aanbiedt tegen geringer prijs, dan eigen voortbrenging zou vorderen. Is het dan natuurlijk, dat de staat zulken aanbieder buitensluit of hem inkomende rechten laat betalen, waardoor het aangebodene duurder wordt voor niemand anders dan voor de burgers zeiven? De mensch is begonnen met voor zich zeiven te werken en datgene, wat hij boven het noodige verkreeg, in te ruilen tegen iets anders, dat hij wenschte en dat zijn buurman bezat. Is het dan natuurlijk, dat de staat van den burger betaling eische voor het recht om te werken, voor het recht om te ruilen? Doch de staat heeft inkomsten noodig, om aan zijne verplichtingen te voldoen, krachten, om zijn doel te bereiken. N a t u u r 1 ij k is het, dat ieder daartoe bijdrage naar vermogen. Als er te trekken valt, zal de sterke man zonder morren meer diensten bewijzen dan de zwakke. Als er geldelijke plichten te vervullen zijn, zal de gegoede zonder klacht meer leveren dan de minder gezegende. Natuurlijk is slechts ééne belasting, de belasting op het bezit, op de inkomsten. Handel, nijverheid en bedrijf moeten volkomen vrij zijn. Hoever strekt zich de staat van nature uit? Zoover de aangeklaagde kan verstaan worden door allen, als hij zich van schuld tracht te zuiveren. Waar het bevel der gestelde macht, waar de verdediging van den beschuldigde, waar de wet niet meer gemakkelijk door allen wordt verstaan, daar is de natuurlijke grens van een staat. Die dezelfde taal spreken, behooren bij elkander. Taalverschil maakt immers de eerste der staatsplichten, de nauwgezette handhaving van orde, veiligheid en gerechtigheid, onmogelijk ? Veel werd en wordt er in de wereld tegen deze grondbeginselen gezondigd: de politiek smeedt volken aaneen, die niet bij elkander behooren; de wetgeving verlaat haar gebied, den staat, om zich te bewegen op dat der maatschappij; de handel wordt vaak belemmerd in plaats van bevorderd; de nijverheid van den een wordt geschaad ten voordeele der nijverheid van den ander; de krachten worden noodeloos aan den arbeid onttrokken en de arbeid zelf wordt aan banden gelegd. Moet het dan verwondering baren, dat er zooveel ellende is ? Alleen op natuurlijken grondslag moet de staat zijne wetgeving bouwen; alleen op natuurlijken grondslag moeten de menschen samenleven. Dat het in de maatschappij tegenwoordig voor duizenden en duizenden jammerlijk gesteld is, is niet de schuld der maatschappij, die leeft en werkt naar onveranderlijke natuurwetten, maar de schuld van den staat, die op maatschappelijk gebied onheil sticht door de veelheid zijner wetten, welke allerwege den regelmatigen arbeid van het groote raderwerk belemmeren. Terugkeer naar het oude is op elk gebied onmogelijk; niets keert terug. Liberaliteit, mildheid, vrijzinnigheid, conservatisme, behoud — en hoe die woorden ook klinken mogen, 't zijn aanduidingen van beginselen, die 't ontstaan geven aan la multiplicité des lois, de veelheid der wetten, welke Montesquieu op goede gronden het teeken van het verval der staten noemt en die ook wel de oorzaak van dat verval mag heeten. Eén beginsel slechts is het ware: de natuurlijkheid. Daarheen moet de staat streven, daaraan moet elk wetsvoorstel getoetst worden. Waarom rekent de overigens religieuze mensch zich het smokkelen niet aan als eene zonde ? Omdat hij de waar eerlijk heeft gemaakt of gekocht en betaald, en ze ook weer met even groote eerlijkheid van de hand doet. Dat hij iets aan iemand verschuldigd zou zijn bij overbrenging van de waar over een denkbeeldig lijntje, dat komt niet tot zijn gemoed. De a c c ij n s is iets onnatuurlijks. Dezelfde man, die zonder wroeging tien gulden wint met smokkelen, zou zich bezwaard gevoelen, als hij één gulden hadde verkregen door te stelen. VI. De openbare meening. Vox populi, vox Dei! De machtigste aller menschelijke invloeden, die zich in den gang der wereld, in het leven en bedrijf der maatschappij, in het bestuur van kerk, staat en gemeente doen gelden, is de publieke opinie, de openbare meening. De openbare meening regeert, onverschillig of er een groen, een blauw of een „kostelijk" ministerie aan het bestuur is. De openbare meening wordt gevreesd, geëerbiedigd, gevolgd door den machtigste zoowel als door den geringste. Er zijn er, die meenen, dat de publieke opinie een eigenaardig product is van onzen tijd, een gevolg der veelheid en der algemeene verspreiding van dag- en weekbladen, tijdschriften, brochures, boeken en boekjes; een uitvloeisel ook van onze vele vergaderingen, onze vereenigingen en clubs tot bespreking der openbare zaak. Niets is minder waar. Het moet toegegeven worden, dat de publieke opinie in onze dagen krachtiger en vooral sneller werkt dan ooit te voren, doch nieuw is slechts de naam: de zaak is zoo oud als de wereld. En even oud is de vraag, hoe, waardoor of door wien de publieke opinie wel gemaakt wordt. Is de publieke opinie het grondsop van de denkbeelden, de ideeën, die in een zeker tijdperk heerschen? Of is het juist omgekeerd? Zijn de ideeën eene samenvatting, eene korte, scherpe uitdrukking van de publieke opinie? Als Bismarck roept: „Wij Duitschers vreezen God en anders niemand!" bewerkt hij dan de publieke opinie? Doet hij dan eene meening in Duitschland ontstaan? Neen, hij drukt slechts krachtig uit, wat de publieke opinie reeds lang, maar niet zoo treffend zeide. Wat de publieke opinie ook moge wezen en hoe ze ook moge ontstaan, zooveel is zeker, dat ze er is, dat wij allen ze gevoelen, dat wij ze mede dragen, dat ze machtig werkt, dat ze onze gedachten en handelingen beheerscht, dat ze oordeelt, en dat ze vonnissen uitspreekt, waaraan ieder zich moet onderwerpen. Er zijn stroomingen in de publieke opinie; die stroomingen dragen de zoogenaamde politieke partijen, welke opkomen, groot worden en verzinken of stranden, al naar de richting en de kracht van den stroom, waarop ze drijven. Meen vooral niet, dat de partijen stuwen; neen, ze worden gestuwd door de openbare meening. Niet altijd zijn de uitingen der openbare meening even sterk: er zijn tijdperken, waarin ze schijnt te rusten, waarin ze zich nauwelijks doet gevoelen, ja, waarin ze geheel schijnt te ontbreken. Dat zijn tijden van lauwheid en onverschilligheid; tijden, waarin zoo weinig gebeurt, dat ze in de bladen der historie met een paar woorden afgedaan kunnen worden; tijden, waarin de menschheid schijnt stil te staan op den weg naar omhoog en hooger, om zich alleen met het genieten van het verworvene bezig te houden. De „geest des tijds" is dan stomp en suf; niemand komt boven het algemeene peil, niemand is tot iets groots in staat. 4 Andere tijdperken zijn er echter, waarin de publieke opinie bewonderenswaardig werkt en de menschheid met geweld op hare baan voortdrijft, tot ze weer op een hoogtepunt is aangekomen. Zulk een hoogtepunt sluit dan een tijdperk af en is voor den geschiedschrijver een rustpunt, vanwaar hij overziet, wat er gebeurde, en de oorzaken en aanleidingen opspoort, om daaruit tot de g e v o 1 g e n te kunnen besluiten. De menschheid moet haar voordeel doen met hetgeen zij zag, ondervond en deed: de geschiedenis is hare leermeesteresse. Zulke hoogtepunten waren de verschijning van het Christendom, de groote Volksverhuizing, de vorming der rijken en staten in Europa, de Kruistochten, de wedergeboorte der wetenschappen en kunsten, de geweldige strijd tusschen Paus en Keizer, de groote ontdekkingsreizen, de Reformatie, de Revolutie. Bestudeer deze verschijnselen in de wereldhistorie, en gij zult ten volle beseffen, dat de publieke opinie de machtige hefboom was, die de groote bewegingen veroorzaakte, deed voortgaan en ten doel voerde. Ook in onze dagen aanschouwen wij eene gisting in de algemeene denkbeelden, zoo sterk, dat de zwakken naar den geest angstig zijn geworden. Over deze gisting wordt dagelijks gesproken, in de keizerlijke en de koninklijke paleizen, in de kerken en de tempels, in de herbergen en de hutten, op de velden en langs de wegen. Door allen; door de vrouwen niet minder dan door de mannen; ja, zelfs door de kinderen. Hevig is de strijd der meeningen, grof zijn menigmaal de woorden, die men gebruikt, onzinnig zijn de stellingen, die met geestdrift verdedigd worden, dreigend is veler houding. Doch er is niets te vreezen: de publieke opinie aangaande de sociale kwestie is in wording; ieder zoekt; velen meenen, dat ze reeds gevonden hebben; straks ontdekt men, dat men zich vergiste; ook zijn tegenstander wil men overtuigen, dat hij dwaalt, en zoo bruist en kookt het in de wereld. Stroomen van woorden en „een oceaan van inkt" worden verspild, om aan te vallen of te verdedigen. 't Is winderig en buiig in de maatschappij. Straks komt eene nieuwe lente. We staan aan den vooravond van sociale veranderingen en scheppingen, waarvan we op het oogenblik geen begrip hebben. Zelfs zij, die de meeste beweging maken, die als eischers optreden, kunnen hunne bedoelingen niet omschrijven. Dat de maatschappij niet lang meer kan voortbestaan onder de verhoudingen, die wij thans aanschouwen, is reeds buiten kijf. Hervormingen moeten er komen. De Duitsche keizer heeft zijn wil en wensch daaromtrent niet minder duidelijk uitgesproken in deftige, dan de leiders der socialisten dat gedaan hebben in grove woorden. Straks zal ook de Paus zich over de sociale kwestie laten hooren. Geen enkel denkbeeld is nog rijp, geene voorstelling is nog scherp belijnd, niemand kan zijne wenschen nauwkeurig omschrijven. En waar eene verandering, eene hervorming, een eisch duidelijk onder woorden wordt gebracht, ziet men terugdeinzen voor de gevolgen der verwezenlijking. Zoo bestaat er dan een strijd in alle landen der wereld, een strijd, waar tegenover de overwinning of de nederlaag eener politieke partij verdwijnend klein van beteekenis is. Overal heeft het volk de leiding der zaken ontnomen aan de liberalen, die zoo'n lange reeks van jaren aan het bewind waren, om die te leggen in handen van hunne tegenstanders. Waarom? Men weet het niet. Haastig grijpt men naar een „dooddoender" en zegt: „Omdat ze niets deden!" Wat hebben ze dan nagelaten? Men kan daarop evenmin een goed antwoord geven. De eigenlijke doch onbewuste reden is, dat men verandering wil. 't Gaat niet goed in de wereld: dat ziet men, dat gevoelt men. Daarom moest de regeerende partij overal aftreden en plaats maken voor eene andere, die veel beloofde. De historie leert, dat zulke verwisselingen tot niets leiden. Zoolang de publieke •opinie niet gevestigd is, kan er niets gedaan worden, dat van eenige beteekenis is of kans heeft op eenige duurzaamheid. Enkele personen kunnen bevoordeeld en andere geschaad worden, doch op den generalen gang der zaken heeft eene verwisseling der regeeringspartijen geen invloed, al heeft die verwisseling plaats in het machtigste der rijken. Is echter de openbare meening tot een resultaat gekomen, dan is daarmede tegelijk de kwestie opgelost. Die dan aan het bewind zijn, handelen geheel overeenkomstig den eisch der publieke opinie, onverschillig tot welke partij zij behooren of hoe zij zich noemen. De uitvoering geldt dan niet eens meer als partijdaad. Dan vallen liberalen mee aan conservatieven; dan zeggen liberalen, dat anti-revolutionnairen hun meevallen. Over zaken spreekt de openbare meening in den regel een billijk en rechtvaardig vonnis uit: aangaande personen vergist zij zich dikwijls. Niets is ook tegenover personen meer veranderlijk dan de publieke opinie. Heden haalt de wereld den man in met „Hosanna!" en morgen roept zij „Kruist hem!" Dat is zoo geweest in alle eeuwen. De staatsburger heeft van de openbare meening, waarvan ook de zijne een deel is, niets te vreezen, mits hij zijn plicht doe en zich houde aan de Tien Geboden, aan de wetten en aan de inspraak van zijn geweten. Zijn plicht is het in onze dagen, den bekwaamste te kiezen, waar hij eene keuze te doen heeft voor de volksvertegenwoordiging. Noodlottig is het blindelings volgen en dienen van eene partij. De goede burger laat zich leiden door het gevoel van samenhang m e t en afhankelijkheid van zijne medeburgers; door het gevoel voor het groote geheel, door het religieuze in den eigenlijken zin, den band, die allen samensnoert en samen doet strijden in de hoop op eene gelukkiger toekomst voor allen. Deze samenhang, deze religie wordt het meest gevoeld door de hoogst ontwikkelden onder de menschen; daarom zijn de hoogst ontwikkelden het meest in staat, voor het geheel te denken en te werken; zij zijn de eenig goede volksvertegenwoordigers; zij zijn het, die meevallen aan hunne tegenstanders, zoodra zij aan de regeering komen; zij zijn het, die naar eene eerlijke, voor allen aannemelijke oplossing van elke kwestie streven. Vroomheid is gewis iets goeds en goddeloosheid is iets slechts. Dat staat vast. Maar als er bijvoorbeeld sprake komt van den muntstandaard, die zoo'n onmetelijken invloed heeft op de prijzen der produkten, op de loonen, op het lot van duizenden, armen en rijken, dan zullen noch de vromen noch de goddeloozen als zoodanig iets in te brengen hebben, maar zullen alleen de hoogst ontwikkelden zich een oordeel kunnen vormen, de kracht der publieke opinie kunnen gevoelen, de stroomingen kunnen leiden en aller belangen kunnen behartigen. VII. Wtfs Behoud. Quieta non movere. Niets komt in de wereld tot stand zonder arbeid en zonder smart. De stichter van den Godsdienst der Liefde wordt gegeeseld, met doornen gekroond en aan een kruis gespijkerd, waar het lijden hem dermate overweldigt, dat hij moet uitroepen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten!" alvorens hij den troostrijken, den zegevierenden maar ook laatsten zucht kan slaken: „Het is volbracht!" Het cement zijner Kerk is het bloed der martelaren, der geloofsgetuigen, die onder de klauwen der wilde dieren, op de brandstapels of onder de duivelsche foltertuigen der beulen den laatsten adem moesten uitblazen. En hoeveel strijd moest niet gestreden, hoeveel leed niet geleden worden, eer de Reformatie der Kerk ook maar ten deele was geslaagd ? De Fransche Revolutie gaf menschenrechten aan den burgerstand en vernieuwde den hoeksteen, waarop de maatschappij berust, — doch bloed kleeft er aan dien hoeksteen, bloed en tranen. De eenheid van Duitschland kostte aan duizenden en duizenden uit de bloem der Duitsche jongelingschap het leven: sterke banden zijn er gelegd om het nieuwe Duitsche Rijk, maar de man, die ze smeedde, heeft zelf gezegd, dat het banden waren „van bloed en ijzer". Zóó is het in het groote, zoo is het in het kleine; niet anders in het allerkleinste. Gij behoeft slechts de geschiedenis van uw eigen leven na te gaan, om het in te zien. Hebt gij niet geleden voor alles, wat gij verkreegt, voor uwe geestelijke, zoowel als voor uwe stoffelijke goederen? 't Is eene wet Gods, eene natuurwet, dat het aldus zij en niet anders. En in Zijne overal te bewonderen wijsheid en goedheid heeft de Schepper den mensch zóó gemaakt, dat hij juist datgene het hoogste waardeert, waarvoor hij het meeste heeft geleden. Zouden de moedervreugd en de moederliefde wel zoo groot zijn, als de moeder voor haar kind niet gestaan hadde met één voet in het graf? Spreekt uw hart niet het luidst voor het kind, waarmee gij het meest hebt getobd? Zijn de goederen, die wij door arbeid en spaarzaamheid verkrijgen, ons niet van edeler en hooger waarde dan die, welke wij door erfenis als het ware vonden op onzen weg? Op arbeid volgt dus voldoening en geluk; op lijden volgt verblijden. Doch arbeid en smart zijn daarom nog geen geluk, nietwaar? Het blijven rampen, die ons opgelegd zijn; rampen, waarvan wij ons deel willen dragen, maar die wij toch niet zoeken. Ook slaat de weegschaal altijd door naar de zijde van de inspanning en het lijden, wanneer wij de uitkomst onderzoeken; wat Salomo, die toch tot de gelukkigsten onder de stervelingen behoorde, reeds deed zeggen, dat hij eenen droppel vreugde had gevonden aan eenen emmer verdriet. Ja, wij allen drinken den bitteren beker, omdat wij moeten, doch eerst na gebeden te hebben: „Vader, of Gij dezen drinkbeker van mij wildet wegnemen!" En de besten onder ons zijn het, die, het grootste der voorbeelden volgende, erbij voegen: „Doch niet mijn wil, maar de Uwe geschiede!" en zich zonder morren, zonder verbittering aan hun lot onderwerpen en hun plicht doen. De man, die dertig jaren lang de wereld beroerde, die het aangezicht van Europa veranderde, die een keizerrijk schiep, die in al zijn ondernemingen slaagde en naar wiens gevleugelde woorden de volgende eeuwen nog zullen luisteren, is aan het einde zijner schitterende loopbaan tot de overtuiging gekomen, dat de hoogste staatsmanswijsheid uitgedrukt wordt in deze drie woorden: „Quieta non movere!" Wat rust, moet men niet bewegen. Zou men dergelijke stelling gezocht hebben in het gemoed van een staatsman, die niets met rust heeft gelaten en zelf geene rust heeft gekend? Het is echter noodig, dat men aan die woorden de juiste uitlegging geve en er niet in hoore of leze, wat Bismarck er niet mee heeft bedoeld. Het menschdom heeft een bewonderingswaardig accomodatie-vermogen, een vermogen om zich in alle omstandigheden te schikken, zich van alle gegevens te bedienen, overal een bouwgrond voor het geluk te vinden. Is het eenmaal rustig aan den arbeid, breng het dan niet zonder de grootste noodzakelijkheid in beweging. Gaat het eenmaal kalm voort op eene ingeslagen baan, leid het dan niet op andere wegen. Leeft het vreedzaam volgens bestaande wetten en verordeningen, breng dan geene veranderingen aan. Zin niet uit eerzucht op nieuwe koersen. Quieta non movere! Als gij het rustende en rustige in beweging brengt en beroert, veroorzaakt gij smart, brengt gij nadeel te weeg aan de maatschappij. Qiueta non movere! Verandering is nog geene verbetering. Bismarcks grondstelling is die van het echte conservatisme, van de echte anti-revolutie. De echte anti-revolutie streeft er niet naar, de menschheid terug te dringen naar oude toestanden, naar toestanden, die bestonden vóór de eene of andere gebeurtenis, de eene of andere revolutie, maar beoogt het handhaven en geleidelijk ontwikkelen van het bestaande. Dezelfde bedoeling als in Bismarcks „Quieta non movere" ligt ook in het devies van het Nederlandsche wapen, in het „J e maintiendrai", ik zal handhaven. Wat eenmaal bestond en dat viel, omdat het niet langer kon bestaan, moet men niet willen doen terugkeeren. Langs denzelfden lijdensweg zou de menschheid immers niet willen komen op eene plaats, die zij eenmaal verliet? Anti-revolutie in den zin van terugdrijving, achteruitwerking, reactie, is iets verderfelijks, dat niemand willen kan, als hij de hand legt op zijn geweten, als hij eerlijk te rade gaat met zijn gemoed. Laat ons eens omzien naar een voorbeeld. In een land, dat invoerrechten heft van landbouwproducten, hebben zich allengs de pachten en loonen daarnaar geregeld; hoogere graanprijzen maken hoogere huurprijzen, hoogere prijzen van den arbeid, hoogere prijzen dus ook van alle andere voortbrengselen. Langzamerhand heeft zich alles geschikt, alles geaccommodeerd, en rustig is de maatschappij aan den arbeid. De invoering der belasting heeft aanvankelijk wel zeer velen benadeeld: er is veel geleden, maar er is mettertijd compensatie gekomen. Schaf nu de invoerrechten niet af, tenzij er hongers- nood mocht dreigen, zegt Bismarck: Quieta non movere! Als gij zonder noodzakelijkheid, om den arbeider het brood goedkoop en om uzelven populair te maken, die belasting afschaft, benadeelt gij al degenen, die er rekening mee hebben gehouden. Gij veroorzaakt schade en smart, totdat de maatschappij zich opnieuw in den toestand heeft geaccommodeerd. Zijn echter de invoerrechten afgeschaft en heeft de maatschappij zich geschikt naar den vrijen handel, dan kunt gij slechts een lijdensweg inslaan door ze te herstellen. De handwerksstand heeft een zwaren en smartelijken strijd gevoerd tegen de middeleeuwsche gilden. Eindelijk zijn ze verdwenen. Een lijdensweg ging de maatschappij op, als men die gilden weer zou willen oprichten. De Kerk heeft het onderwijs in handen gehad, geheel en volkomen. Zij verzaakte haar plicht dermate, dat er ten laatste geen ander dan godsdienstonderwijs werd gegeven aan het volk; ja, waar hij kon, liet de geestelijke zelfs dit aan den leek over. Groot zijn de opofferingen geweest, die maatschappij, staat en gemeente zich getroost hebben, om het onderwijs des volks tot hunne zaak te maken; er is veel arbeid, veel inspanning, veel geld noodig geweest, veel overtuigende bewijsvoering ook, om het zoover te brengen. Eindelijk hebben maatschappij, staat en gemeente zich geaccommodeerd naar de lasten. Deze worden verder zonder moeite gedragen: alles is er naar geschikt, geregeld en berekend. Geef nu het onderwijs weer aan de Kerk of aan particulieren terug. Dan begaat gij eene verderfelijke, eene roekelooze daad, die gij voor uw geweten niet kunt verantwoorden. Gij doet het volk eenen lijdensweg inslaan, dien het tweemaal zal moeten afleggen, om weer te komen, waar het nu is. Ouieta non movere! Vooral niet achteruit in den arbeid! De vaccine-wet heeft goed gewerkt. Allengs is het aantal dergenen, bij wie men gemoedsbezwaren had opgewekt, verminderd; allengs is het gewoonte geworden, dat men zijne kinderen laat vaccineeren, als men ze ter school zendt. De accommodatie is er. Breng nu geene verandering aan. Ontsla niemand van eene verplichting, die geworden is tot eene gewoonte. Of moeten de gruwelijke pokken-epidemieën, die vroeger duizenden ten grave sleepten en tienduizenden schonden, andermaal de noodzakelijkheid der vaccinatie bewijzen ? Kunt gij u die mogelijkeid denken, zonder er van te ijzen? Kunt gij tot zulk eene gebeurlijkheid meewerken, zonder van u zeiven te gruwen? De doodstraf is afgeschaft op grond der menschelijke feilbaarheid, ook van den besten rechter; op grond ook van hare wreedheid. Mag ze nu hersteld worden, om opnieuw te worden afgeschaft, als weer eens een onschuldige is opgehangen? Quieta non movere! Roer niet aan het bestaande, tenzij gij er iets beters van kunt maken of er iets beters voor in de plaats weet te stellen. Het tegenwoordige door het vroegere te willen vervangen, op den afgelegden lijdensweg te willen terugkeeren, dat is onverantwoordelijk. Arbeiden en lijden moeten we. Zoo laat ons dan vooruit streven met gematigdheid en kalmte, met vrijheid van woord en geweten, zonder stooten, zonder revolutie, maar geleidelijk, gezamenlijk, in vrede en eendracht, elkaar helpende, dienende, onderrichtende. De historie wijst ons de diepte aan, waaruit we opstegen onder inspanning en smart. We willen niet meer omlaag, we willen ons voor het minst op de bereikte hoogte handhaven. POPULAIRE UITLEGGING VAN DE GRONDWET. (1887.) leder burger "wordt geacht, de vet te kennen. I. e grondwet is het fondament van het staatsgebouw. Zij is de wet, waaruit al de andere voortvloeien en die ook de andere bepaalt en beperkt. Zij is eene overeenkomst, een contract tusschen den regeerder en de geregeerden, tusschen Vorst en Volk. In vroeger eeuwen kende men geene grondwetten. De grondwetten zijn de vrucht der revolutie, de vrucht van het verzet der volken tegen de vorsten. „In den beginne" was hij de regeerder, die de sterkste vuisten had. Toen heerschte de macht. De macht alleen had recht. De macht was koning. Die zich tegen de macht verzette, werd neergeslagen. In den loop der tijden werd het koningschap erfelijk. De zoon erfde een koninkrijk gelijk eenen bunder land; hij werd heer over heel het volk, gelijk hij heer werd over de dienaren en knechten zijns vaders. Voor de rust van het volk en voor den vrede in het land was dat goed. Ook de godsdienst werd erin betrokken. De hoogste der priesters zalfde den koning. Het was Gods wil, dat deze koning was en geen ander. ... „ Zoo kwamen er koningen en keizers „bij de gratie Gods". En zij schreven aan hunne volken voor, wat er te doen en te laten was, en konden dat weer intrekken of veranderen of omkeeren naar welbehagen. Zij gaven, zij stelden de wet. Van der jeugd af werd aan de kinderen des volks eerbied en ontzag, gehoorzaamheid en onderdanigheid aan den vorst en zijne vertegenwoordigers ingeprent. De vorst had macht en bepaalde wat recht was. Soms werd de macht wel eens verplaatst; de menschen splitsten zich spoedig in standen; de eersten, die naast, dikwijls boven den vorst macht hadden, waren de priesters, de ge es- tel ijke stand. Zij waren ook gezalfd; zij leidden het volk van der jeugd af. Daarom vreesde de vorst hen en gaf hij hun voorrechten. Een andere stand, die menigmaal door zijne macht gevaarlijk werd voor den vorst, was de adel, de nakomelingschap van krijgslieden. Ook aan den adel verleende de vorst daarom voorrechten. Stonden adel en geestelijkheid tegelijk tegen den vorst op, dan werd het voor dezen eene kwade partij; dan sloot de vorst wel eens een verdrag met al zijne onderdanen, een verdrag, waardoor dan adel en geestelijkheid, die het noodzakelijk gemaakt hadden, bevoordeeld werden. Zoo kwam er eene constitutie, eene grondwet tot stand. De vorst moest openlijk zweren, dat hij zich daaraan zou houden. Zulk een grondwet kregen bij voorbeeld de Engelschen al in het jaar 1215. Zij werd den koning Jan zonder Land door den adel en de geestelijkheid afgedwongen. Zij is wel bij herhaling gewijzigd, doch hare hoofdbeginselen zijn nog in onze dagen in Engeland van kracht. Die grondwet heet the great Charter, de groote oorkonde, of, daar zij in het Latijn opgesteld was, Magna Charta Libertatum, de groote oorkonde der vrijheden. Dat ze in het Latijn gesteld was, bewijst wel, dat het volk er zijn neus niet in behoefde te steken; het volk leest geen Latijn en verstaat het nog veel minder. Op het lezen en verstaan van Latijn kwam het in die oude tijden voor het volk dan ook niet aan: als het maar werkte en belastingen betaalde; daarbij dan eerbied, ontzag, gehoorzaamheid, onderdanigheid, liefde enz. enz. en alles was immers goed ? Ja, alles was best. Het brood en de melk smaken een volk, dat eene grondwet heeft, niet beter dan aan een ander, dat eene grondwet mist. Edoch, de hoeveelheid brood en melk was voor het volk wel eens niet toereikend; er ging te veel arbeid en geld heen aan de belastingen. Zag het volk daarbij, hoe de adel en de geestelijkheid het zoo goed hadden, dan morde het. Haastig gaf de vorst dan weer wat voorrechten aan steden en aan gilden; of hij riep vertegenwoordigers van het volk op, om met hem te beraadslagen; die vertegenwoordigers werden door steden, gilden, standen enz. gekozen, en ze heetten heer en, edelmogende heeren, hoogmogende heeren, heeren staten, heeren afgevaardigden. Vaak kwam er dan alweer een contractje voor den dag; men keurde dat samen goed en beloofde elkaar onder eede, zich steeds daaraan te houden. Gij ziet het, elke grondwet was het voortbrengsel van eene revolutie, Wij Nederlanders zijn altijd een revolutionnair volkje geweest. Tegenwoordig zou men dat zoo niet van ons zeggen. Maar 't is toch zoo. Wij Nederlanders hebben ons heel dikwijls tegen onze erfelijke, wettige vorsten verzet en hun dein grondwetjes afgedwongen. Een keer zelfs hebben wij onzen erfelijken wettigen vorst en heer, onzen grave Philippus III, plechtig afgezworen. Als wij hem in handen hadden gehad, zouden wij hem misschien zelfs een kopje kleiner gemaakt hebben, want wij waren erg boos. Na die afzwering maakten wij ons zelf eene grondwet. Meent gij, dat de katholieken dat goedkeuren? Nog lang niet. Zij keuren het af; zij verfoeien het; in hun oog is het eene groote zonde. Tegen onze latere regeerders zijn wij ook al niet altijd aardig geweest. Onzen raadpensionaris Jan de Witt hebben wij gruwelijk vermoord, op veel akeliger manier dan de Engelschen hun koningKarei I en de Franschen hun koning Lodewijk XVI. De Engelschen en de Franschen maakten er een heel deftig proces van en haalden er nog schavot en beul bij voor den dag; wij deden het met eigen hand, zoo maar op straat; en wij lieten zelfs de lijken niet ongeschonden. Ja, het is niet te ontkennen: wij zijn een erg revolutionnair volkje geweest. Daarom hebben wij ook verscheidene grondwetten gehad, vóór menige andere natie aan eene grondwet dacht. Is het niet vreemd, dat er onder ons nog anti-revolutionnairen zijn, mannen, die een afkeer van de revolutie hebben, zoo als zij zeggen? Als wij nu zien, dat d i e mannen nog revolutie maken, wat moeten wij dan wel van de anderen denken? Een echte anti-revolutionnair en een echte katholiek zouden nooit ofte nimmer kiezers noch gekozenen moeten willen wezen; zij zouden geen wetten moeten erkennen dan die, welke door den vorst en door hem alleen gegeven waren. Heel de kiezerij en de volksvertegenwoordiging en de wetgevende lichamen, 't is alles uit de revolutie, uit de omwenteling, uit het verzet van het volk tegen den erfelijken vorst „bij de gratie Gods," — dus uit den booze. Zoo zouden echte anti-revolutionnairen en echte katholieken moeten spreken. Dooh wat is in onze dagen nog echt? De oude grondwetten waren slecht; er was geen stelsel in, geen systeem, geene methode. Zij voldeden slechts aan eene oogenblikkelijke behoefte. De Franschen gingen het eerst stelselmatig te werk. Hunne „groote" revolutie droeg groote en. schoone vruchten, al kostte zij ook goed en bloed aan koning, koningin, prinsen, adellijken, geestelijken en duizenden hunner aanhangers, ja, al verwurgden zich daarbij de revolutionnairen onderling. De Fransche revolutie maakte een einde aan het oude; zij bracht het nieuwe voort. Daarom kunnen wij de tegenwoordig bestaande grondwetten ook modern noemen. De Fransche revolutie-mannen begonnen met het begin; zij legden eerst de grondslagen: zij stelden de rechten van den mensch op; en daarop bouwden zij de eerste goede grondwet. Kent gij de rechten van den mensch, waarde lezer? Hoewel gij een mensch zijt, durven wij om wat moois wedden, dat gij de rechten van den mensch niet weet. U en ons heeft men de Fransche revolutie steeds als iets zoo geweldigs en verschrikkelijks voorgesteld, dat wij ervan huiverden. Wij weten heel wat van de bloedige tooneelen uit dien tijd der groote omkeering te vertellen. Akelig, mooi akelig. Wij kennen de schaduwzijde, maar den lichtkant heeft men ons niet vertoond. De rechten van den mensch? Opgesteld door de bloedmannen van de Fransche revolutie? Met afschuw gaan wij van het onderwerp af en spreken over iets anders. Toch zijn de grondwetten op de rechten van den mensch gebaseerd. En zoo natuurlijk zijn die rechten, dat niemand er nu een van zou willen missen; zeker maakte hij dadelijk revolutie, als men hem er één wilde ontnemen. Maar bekend zijn ze heel weinig, die rechten; wij genieten ze onbewust.' Laat ze ons hier eens opsommen, zooals ze plechtig afgekondigd werden door de Fransche Nationale Vergadering in het jaar 1789. II. Een merkwaardig stuk, die Declaratie der Rechten van den Mensch! De Fransche Nationale Vergadering overwoog bij de afkondiging ervan, dat de onbekendheid met of de verachting van deze rechten het ongeluk veroorzaakt van de volken en het verderf der regeeringen; zij besloot tot de p 1 e c htige bekendmaking, opdat de natuurlijke, onvervreemdbare en heilige menschenrechten aan alle leden der maatschappij steeds voor oogen mochten staan; opdat de daden der wetgevende en der uitvoerende macht, elk oogenblik daaraan getoetst kunnende worden, meer eerbied mochten vinden; opdat de eventueele bezwaren der burgers, voortaan gegrond op en beoordeeld naar vaste beginselen, steeds de handhaving der constitutie en aller geluk mochten bevorderen. Meen niet, dat de Vergadering de bedoelde beginselen opstelde, besprak en goedkeurde, zooals de wetgevende vergaderingen met eene gewone wet omspringen, waarvan de gebreken en tekortkomingen vaak spoedig blijken, omdat de tijd der voorbereiding zoo kort was. Neen, sedert tientallen van jaren waren die rechten in tallooze geschriften en door thans beroemde mannen besproken en verdedigd, tot niemand er meer iets tegen in te brengen had dan de genieters van voorrechten, die de schrijvers en sprekers aldoor vervvenschten en vervloekten en hunne geschriften verborgen of verbrandden of de lezing ervan als zondig en verderfelijk voorstelden. De eenvoudigen vreesden het stuk; zij namen er geen kennis van. Door twee partijen dus werd het in den doofpot gedaan. En het is daarin steeds gebleven. In welke leerboekjes der geschiedenis vindt gij het vermeld? Zelfs het feit der afkondiging, toch eigenlijk het begin der omkeering, wordt verzwegen. Nog in onze dagen is het stuk van groote beteekenis. Zoovelen in de maatschappij prediken oproer en eischen recht voor allen. Laten zij nagaan, of zij niet in het genot zijn der menschenrechten, of laten zij bedaard bewijzen, dat er meer rechten zijn. Als zij dit laatste kunnen, hebben zij zeker gewonnen spel; kunnen zij het niet, dat zij zwijgen en werken! In tegenwoordigheid en onder aanroeping van het Opperwezen erkende en verkondigde dan de Nationale Vergadering in 1789 de volgende Rechten van den Mensch en Burger: I. De menschen worden vrij geboren; zij hebben en behouden gelijke rechten; maatschappelijke onderscheidingen kunnen alleen haar grond vinden in het gemeenschappelijk nut. II. Het doel van alle staatkundige vereeniging is het behoud der natuurlijke en onvervreemdbare rechten van den mensch. Die rechten zijn: de vrijheid, de eigendom, de veiligheid en het verzet tegen verdrukking. III. Het beginsel van alle souvereiniteit berust in werkelijkheid bij de natie. Geen lichaam, geen individu kan gezag uitoefenen, dat niet van haar uitgaat. IV. De vrijheid bestaat daarin, dat men alles kan doen, wat niet hindert aan een ander. Aldus heeft de uitoefening der natuurlijke rechten van elk mensch geene andere grenzen dan die, welke aan de andere leden der maatschappij het genot dierzelfde rechten verzekeren. Die grenzen kunnen slechts bepaald worden door de wet. V. De wet kan slechts verbieden, wat schadelijk is voor de maatschappij. Al, wat niet verboden is door de wet, kan niet belet worden, en niemand kan gedwongen worden om te doen, wat zij niet gebiedt. VI. De wet is de uitdrukking van den algemeenen wil. Alle burgers hebben het recht, om tot hare totstandkoming mede te werken door hunne vertegenwoordigers. Zij moet dezelfde zijn voor allen, hetzij ze beschermt, hetzij ze straft. Alle burgers zijn voor de wet gelijk, kunnen gelijkelijk tot alle waardigheden, betrekkingen en openbare ambten benoemd worden, volgens hunne bekwaamheid, en zonder eenige onderscheiding dan die, welke het gevolg is van hunne deugden of van hunne talenten. VII. Geen mensch kan beschuldigd, gevangen genomen of gevangen gehouden worden, dan in gevallen, bepaald door de wet, en volgens de vormen, die zij heeft voorgeschreven. Zij, die willekeurige bevelen geven of uitvoeren, moeten gestraft worden; doch elk burger, die krachtens de wet wordt geroepen of gevat, is verplicht, oogenblikkelijk te gehoorzamen; door weerstand maakt hij zich schuldig. VIII. De wet moet geene andere straffen invoeren, dan die, welke strikt en klaarblijkelijk noodig zijn; niemand kan gestraft worden, dan krachtens eene wet, die vóór zijn wanbedrijf tot stand gekomen is. IX. Elk mensch moet voor onschuldig gehouden worden, tot hij schuldig verklaard is; als het onvermijdelijk wordt geacht, hem gevangen te nemen, moet alle hardheid, niet noodzakelijk, om zich van zijn persoon te verzekeren, streng door de wet gestraft worden. X. Niemand mag verontrust worden wegens zijne denkbeelden, zelfs godsdienstige, mits door hunne belijdenis of verkondiging de openbare orde, gevestigd door de wet, niet worde verstoord. XI. De vrije mededeeling van gedachten en meeningen is een der heiligste rechten van den mensch; elk burger kan dus zeggen, schrijven en drukken, wat hij wil, behoudens zijne verantwoordelijkheid in gevallen van misbruik, bepaald door de wet. XII. De waarborging der rechten van den mensch en burger maakt eene openbare macht noodzakelijk; die macht is dus ingesteld ten algemeenen nutte en niet ten bijzonderen nutte van hen, aan wie ze is toevertrouwd. XIII. Voor het onderhoud der openbare macht en voor de uitgaven der administratie is eene bijdrage van allen noodig; zij moet gelijkelijk omgeslagen worden over alle burgers naar evenredigheid van hun vermogen. XIV. Alle burgers hebben het recht, zeiven of door hunne vertegenwoordigers de noodzakelijkheid der algemeene bijdrage vast te stellen en er de hoegrootheid, den duur en de wijze van inning van te bepalen. XV. De maatschappij heeft het recht, om aan elk openbaar ambtenaar rekenschap van zijne administratie te vragen. XVI. Elke maatschappij, waarin de waarborging der rechten niet bestaat, noch de macht behoorlijk is bepaald en onderscheiden, heeft geene constitutie en is regeeringloos. XVII. Daar de eigendom een onschendbaar en heilig recht is, kan niemand ervan ontzet worden, tenzij de openbare noodzakelijkheid, door de wet uitgemaakt, het eischt en op voorwaarde van eene billijke en voorafgaande vergoeding. III. Wanneer wij de zeventien paragrafen of artikelen van de Declaratie der Rechten van den Mensch lezen, roepen wij uit: Zie, voor ons, Nederlanders, is daarin niets nieuws! Wij waren al in het genot dier rechten, lang vóór de Franschen ze zoo plechtig declareerden. En wij hebben gelijk. Waaruit al weer blijkt, dat wij eerder tegen de vorsten „bij de gratie Gods" opgestaan zijn dan de Franschen. Wij hebben die heeren al vroeg afgezworen, al vroeg vrijheid en gelijkheid in ons vaandel geschreven, al vroeg de souvereiniteit van het volk erkend en uitgeoefend. Wij hebben den adel wel nooit afgeschaft, maar wij hebben eenvoudig gedaan, alsof hij er nooit geweest was; bij ons is al sedert eeuwen niemand om zijne adellijke geboorte voorgetrokken; de gilden en overlieden zijn bij ons van zelf verdwenen, langzaam uitgestorven; geen ambt was ooit bij ons erfelijk of te koop; ridderorden hadden wij niet, toen de Franschen ze afschaften ; pairs kenden wij niet; wat kloostergeloften waren, wisten de meesten onzer zelfs niet. Voor ons had de Fransche revolutie achterwege kunnen blijven, want de staatsgodsdienst en de heerlijke rechten zouden wel als het licht van eene nachtpit in den glans der negentiende eeuw van zelf spoorloos verdwenen zijn. Anti-revolutionnair, tegen de revolutie, niet alleen tegen de Fransche, maar tegen elke Nederlandsche, die daaraan voorafging, kunnen alleen onze Roomsch-katholieke landgenooten zich noemen. Zij, althans de echten onder hen, onderwerpen zich aan de moderne grondwetten slechts uit nooddwang: zij erkennen de volkssouvereiniteit niet, maar enkel den onbeperkten regeerder „bij de gratie Gods", Gods vertegenwoordiger in den staat, die zijn eigendom is; zij zijn gekant tegen al de vrijheden, welke de grondwet verzekert; zij zouden, hadden zij de macht, dadelijk de vrijheid van spreken en schrijven en het recht van vereeniging afschaffen; zij zouden geene andere godsdienstige denkbeelden dulden dan die van hunnen eenigen voorganger, zij zouden noch kiezers noch gekozenen willen zijn, als het niet golde het verhoeden van een grooter kwaad, zooals zij dat noemen. Uwe geheele staatsregeling zetten zij dadelijk in een historisch 6 museum, in den hoek der horreurs, indien zij er de macht toe hadden. Geen ander huwelijk, dan het in en door de Kerk, hunne kerk, geslotene, zouden zij erkennen. Zie, dat zijn anti-revolutionnairen. De anderen, geheel uit de revolutie voortgekomen, zonder de revolutie zelfs niet denkbaar, noemen zich zoo ten onrechte, of zij verklaren het woord willekeurig: anders. Al heeft dan de Fransche revolutie de som onzer rechten en vrijheden niet veel verhoogd, zij heeft regel en orde gebracht, waar die nog ontbraken, en een fondament gelegd onder een gebouw, dat niet sterk gegrondvest was, terwijl ze ook wegsloeg, wat het gebouw nog ontsierde. En ze maakte ons één en ondeelbaar. De grondwetten, die wij na de Fransche revolutie gehad hebben, waren alle zóó goed, dat er door het volk niet op verandering aangedrongen werd. Dat het in ons land in '48 een beetje rumoerig scheen, was een uitwerksel van de smetlucht, die van elders overwoei. We hebben in '48 niet veel gekregen, wat we vóór dien tijd niet reeds hadden. De jongste herziening, die verleden week haar beslag heeft gekregen, is ongetwijfeld een nuttig werk. Maar als ze achterwege ware gebleven, zou het vaderland nog lang niet te gronde zijn gegaan. Het jasje is wat ruimer geworden: de gewone wetgever krijgt wat meer gemak in zijne bewegingen, vooral op het gebied, waarop wij eigenlijk het minst in de heele wereld beteekenen, op het gebied der landsverdediging. En het getal kiezers wordt verdubbeld. Dat is een feit van groote beteekenis. Als gij nog geen kiezer zijt, waarde lezer, zult gij het straks worden. Uw eerste plicht is nu: kennis te nemen van de nieuwe grondwet, van de wet, die u tot kiezer bevordert, die ook aan u geeft, wat u tot dusverre was onthouden in strijd met art. VI der Declaratie van de Rechten. Zult gij goed luisteren, als de grondwet wordt afgekondigd? Het geschiedt met zoo groote plechtigheid, dat gij moeite zult hebben, om het te hooren. Zult gij u dan een afdruk van de grondwet koopen? Evenmin als uwe voorgangers, nietwaar? Want dat is aardig: neem, op welke kiezerslijst gij wilt, de eerste honderd namen, bezoek die kiezers, vraag hun naar hunne kennis van de grondwet: zij zullen ze niet hebben; vraag naar hun exemplaar: zij zullen er geen bezitten. Alleen de burgemeester heeft er een, ten gemeentehuize; de onderwijzer heeft een uittreksel in zijne vaderlandsche geschiedenis. Zoo laat ons dan eens den inhoud van het meesterstuk, dat de bekwame minister Heemskerk en onze vertegenwoordiging ons met 's Konings goedkeuring schonken, met aandacht inzien, en er uit nemen, wat elk burger dient te weten. IV. In het Eerste Hoofdstuk wordt aan eenieder, die zich op het grondgebied des Rijks bevindt, gelijke bescherming van persoon en goederen verzekerd, wordt de vrijheid der drukpers uitgesproken, — natuurlijk behoudens ieders verantwoordelijkheid, als hij hoont of lastert, — wordt ons het recht van petitie en van vereeniging en vergadering toegekend, en wordt ons gezegd, dat wij benoembaar zijn tot elke landsbediening. Alles, wat in de paragrafen I, II, IV, V, X, XI en XVII der Declaratie der Rechten van den Mensch is opgeteekend, wordt ons in het Eerste Hoofdstuk gegund. Nederlanders zullen hier meer rechten hebben dan vreemdelingen : dat is wel noodig, om de paragrafen III, VI, XII, XIV, XV en XVII der Declaratie tot haar volle recht te doen komen. Maar wie zijn Nederlanders? Gij meent, dat het gemakkelijk is, dit uit te maken. Nog lang niet. Vroeger schreef men het in de grondwetten. Zoo lezen wij bijvoorbeeld in de Fransche grondwet van 1796: „Ieder heeft de rechten van een Fransch burger, die, een en twintig jaar oud zijnde en sedert een jaar zijn domicilie in Frankrijk hebbende, daar van zijn arbeid leeft, er een vast goed verkrijgt, er eene Fransche vrouw trouwt, er een kind aanneemt, er een grijsaard onderhoudt of zich naar het oordeel der wetgevende macht verdienstelijk heeft gemaakt jegens de menschheid." Heel poëtisch, nietwaar? Ja, die Fransche bloedmannen waren dichters. Als wij zoo iets in onze grondwet schreven, zou Duitschland ons heel vreedzaam kunnen annexeeren binnen weinige jaren. Wij zouden misschien al heel spoedig Duitsch hooren spreken in onze Tweede en onze Eerste Kamer. In onze grondwet is niet gezegd, wie Nederlanders zijn. De wet zal het bepalen. Let daarop wel: de grondwet schrijft datgene voor, waarover wij het eens zijn; wat aanleiding kan geven tot strijd, zal door de wet behandeld worden. Als de wet het niet goed doet, kan zij het nog eens overdoen, wat door de grondwet zoo gemakkelijk niet te verrichten is. In het Tweede Hoofdstuk worden de Troonsopvolging, de Inkomsten der Kroon, de Voogdij des Konings, het Regentschap, de Inhuldiging des Konings en 's Konings Macht besproken. Uit dat hoofdstuk blijkt ten volle, dat wij het met de Fransche revolutionnairen eens zijn, als zij zeggen in par. III der Declaratie: „het beginsel van alle souvereiniteit berust in werkelijkheid bij de natie. Geen lichaam, geen persoon kan gezag uitoefenen, dat niet van haar uitgaat." De vijf eerste afdeelingen van het Tweede Hoofdstuk kunnen ons, burgers, niet zooveel belang inboezemen: ze zijn goed voor onze staatslieden; de tweede afdeeling zegt, dat 's Konings jaarlijksch inkomen uit 's Lands kas bij elke troonsbeklimming wordt vastgesteld door de wet, dat er ƒ50,000 'sjaars besteed mag worden aan het onderhoud der zomer- en winterverblijven van Z. M., dat de Koning en de Prins van Oranje vrij zijn van alle personeele lasten, dat eene Koningin-Weduwe /150,000 's jaars en de Prins van Oranje ƒ 100,000 's jaars trekt, wat voor den Prins verdubbeld wordt, als hij een huwelijk aangaat, waartoe bij de wet toestemming is verleend. Wel, wij gunnen onzen geëerbiedigden Koning het grootste inkomen, dat bij ons „de bruine trekken kan," en aan de Prinsen van Oranje gunnen wij meer, dan hun toegekend is. Het spijt ons zelfs, dat er geen Prins van Oranje is, om het vastgestelde inkomen te trekken. Dat inkomen zou wel wat grooter te maken zijn, door den Prins tot generaal der infanterie, inspecteur van de cavalerie en vice-admiraal te benoemen, wat dan ook altijd gebeurd is in de gelukkige dagen, dat ons land zich in het bezit van een troonsopvolger mocht verblijden. Nu is al onze hoop op ons Prinsesje gevestigd. De grondwet kijkt nog wel over het lieve kind heen tot heel ver in het verschiet, doch de beschouwing van die kijkerij behoort meer tot het ressort van onze ministers en leden van den Raad van State. Gij en ik, waarde lezer, zijn wel volgens de grondwet tot ministers en tot leden van den Raad van State benoembaar, doch wij willen het niet zijn, nietwaar? Laat ons daarom liever eens nagaan, hoever zich in ons land de macht des Konings wel uitstrekt. V. Als goede burgers spreken wij, wanneer wij het Hoofd van den Staat bedoelen, steeds van Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, ten minste bij officiëele, plechtige of ernstige gelegenheden of als wij het woord alleen hebben. Wij doen dat zoo bij overlevering; anderen deden het ons voor. Dat de overlevering zooveel invloed heeft, is maar goed, want onze eerste en hoogste landswet, onze grondwet, leert het ons niet; integendeel, als het mogelijk ware, zou zij het ons afleeren. In de grondwet staat niets van de majesteit en niets van den eerbied. De grondwet spreekt overal van „den Koning"; zij leert aan de Staten-Generaal, dat Zijner Majesteits adres is: „Aan den Koning"; zij schrijft aan de Staten-Generaal voor, dat deze den Koning moeten huldigen met de volgende woorden: „Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandsche volk en krachtens de Grondwet, U als Koning; wij zweren, dat wij uwe onschendbaarheid en de rechten uwer kroon zullen handhaven ; wij zweren, alles te zullen doen, wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen. Zoo waarlijk helpe ons God almachtig!" Slechts op ééne plaats vinden wij de woorden „Zijne Majesteit", namelijk in artikel tien: „De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit Willem Frederik, Prins van Oranje-Nassau". Klinkt het niet, alsof de majesteit zit in dat „Prins van Oranje-Nassau" ? Neen, een leerboek van eerbied en ontzag voor onzen Koning is onze grondwet niet. In dit opzicht is de traditie beter; laat de burger zich dan daaraan ook maar houden. Van de macht eens konings heeft de overgroote meerderheid des volks zich eene voorstelling gemaakt uit kindersprookjes en oude anekdoten. Een koning is lang geen gewoon mensch; een koning woont in een paleis, eet niets dan lekkernijen, drinkt altijd champagne, berijdt de vurigste rossen, heeft eene kroon op, is in een hermelijnen mantel gewikkeld, heeft goudstukken en diamanten bij het mud, wordt bediend op zijne wenken, is omringd van een grooten stoet mannen en vrouwen in fluweel en zijde en van een nog grooteren stoet krijgers met het blanke zwaard in de hand, die allen sidderen, als er zich een rimpel vertoont op zijn voorhoofd; een koning kan alles; hij kan den geringste zijner onderdanen tot den eersten man van zijn rijk verheffen; soms geeft hij de hand zijner dochter aan een kleermakersknecht, die geweldig hard kan blazen. Als gij van den Koning spreekt, staat den eenvoudige dadelijk iets als schoppenheer of klaverenheer voor de verbeelding. En gelijk een vloek de hoogste uiting van moed is bij een lafaard, zoo is ook eene beleedigende uitdrukking aangaande den Koning de hoogste bluf, de vermetelste blague van een verloopen sujet. De beleediging, zoowel als de vloek, vloeit voort uit verkeerd begrip of uit volslagen afwezigheid van begrip. Volgens onze grondwet is de hoogste macht in den Staat de Volksvertegenwoordiging, dus het volk zelf. Tegenover de Volksvertegenwoordiging is elk minister verantwoordelijk voor elke bestuursdaad, voor elk besluit des Konings. Alle stukken, van den Koning uitgaande, zijn krachteloos, als ze niet tevens onderteekend zijn door een minister, die ervoor ter verantwoording kan geroepen worden, die ervoor gestraft kan worden, als er eene wet geschonden, die ervoor verwijderd kan worden, als aan de billijkheid tekort gedaan is. Geen ander minister zal in zijne plaats kunnen komen, tenzij de daad ongedaan, het besluit herroepen worde. De Koning is onschendbaar: de ministers zijn verantwoordelijk. De uitvoerende macht berust bij den Koning — op verantwoordelijkheid van den minister, als van die macht geen goed gebruik gemaakt werde. Met straffen kan de Koning nooit dreigen, dat doet alleen de Wet. De Koning verklaart oorlog. Is 't niet, om ervan té verbleeken ? Is dat niet eene enorme macht ? Ja, dat zou het zijn, als die ministeriëele verantwoordelijkheid er niet ware ten eerste, ... de begrooting ten voornaamste. Oorlog verklaren is gemakkelijk genoeg, maar oorlog voeren kost geld. En nu wordt er geen gulden uitgegeven, of de Volksvertegenwoordiging moet dat goedgekeurd hebben. Daarom zal er wel nimmer een koning komen, die tegen den algemeenen wil der natie aan wien ook oorlog zou willen verklaren. Niemand maakt zich gaarne bespottelijk, nietwaar? Ook sluit de Koning vrede en bekrachtigt hij alle verdragen met vreemde mogendheden, doch.... „verdragen, die wijziging van het grondgebied inhouden, aan het Rijk geldelijke verplichtingen opleggen of wettelijke rechten betreffen, worden door den Koning niet bekrachtigd, dan na door de StatenGeneraal te zijn goedgekeurd." Gij ziet, dat de Koning eigenmachtig al zelden een verdrag te sluiten kan hebben en evenmin eenen vrede. De Koning heeft het opperbestuur over de koloniën en over de zee- en landmacht, doch er wordt voor zee- of landmacht geen geweer of soepketeltje gemaakt, vóór de Volksvertegenwoordiging de gelden daarvoor heeft toegestaan; en de reglementen op het beleid der regeering in de koloniën .... worden door de wet geregeld. Zoo vernietigt het eene het andere. Leest gij in artikel 64: „De Koning heeft het recht van de munt, dan meent gij, dat dit heel wat kan beteekenen, doch elders staat weer: het muntstelsel wordt door de wet geregeld," zoodat het heele recht van de munt neerkomt op het onschadelijke recht van „zijne beeltenis op de muntspeciën te doen stellen." De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen; hij regelt de bezoldiging van alle collegiën en ambtenaren, die uit 'sRijks kas worden betaald. Nietwaar, dat is mooi! Maar elk jaar hoort gij in de Volksvertegenwoordiging een lang gekibbel over de weinige honderden guldens, die aangevraagd worden, om de inkomsten van dezen of genen ambtenaar een weinig beter te maken. Soms wordt door de Volksvertegenwoordiging heel de bezoldiging geweigerd, waardoor dan het ambt van zelf vervalt. De Koning heeft het recht van gratie van straffen, door rechterlijk vonnis opgelegd. Dat is een heerlijk recht! Doch al dadelijk wordt erbij gevoegd, dat de Koning eerst het advies moet inwinnen van den rechter, die het vonnis heeft uitgesproken. En nog dit jaar hebben wij in de Volksvertegenwoordiging den minister van justitie zien aanvallen over het gebruik van dit recht. Als er misbruik van gemaakt werd, zou de minister van justitie ervoor moeten boeten. De Koning draagt aan de State n-G e n e r a a 1 ontwerpen van wet voor. Ook al een recht van beteekenis, maar elk lid van de Tweede Kamer kan even goed een wetsvoorstel inbrengen als de Koning. De Koning kan de Kamers ontbinden, maar.... het besluit daartoe houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe binnen veertig dagen. Eigenmachtig handelen kan onze Koning dus in geen enkel opzicht, zoodra ons gemak, onze rust of onze beurs erin betrokken zijn. De Koning kan officieren benoemen, bevorderen en ontslaan, maar er mag niet meer geld aan besteed worden dan de wet, de begrooting, toestaat. Alleen in zake adeldom en ridderorden heeft de Koning de hand vrij. Men zou daaruit haast afleiden, dat Jan Compagnie, Jan Courage, Jan Contant, Jan Hen, Jan Gat, Jan Rap en Jan Salie zich allen even weinig om den adel en de ridderkruisen be kommeren. Neen, macht, eigen macht heeft Zijne Majesteit onze geëerbiedigde Koning niet, vooral geene macht, om iets te doen, dat verkeerd of schadelijk is in de oogen der natie; alleen ten goede kan hij aansporen en aandrijven, en dan zal hij zelfs moeten afzien van de eer, die hem zou toekomen, want die zal men den minister toekennen. Een voorbeeld? Wat heeft men den minister Heemskerk gefeliciteerd en geprezen, toen de grondwet door de beide Kamers was aangenomen! Wie heeft daarbij gedacht aan een woord van dank en hulde jegens den Koning, van wien de voorstellen toch geacht worden uit te gaan? De macht bij ons berust bij Koning en Volksvertegenwoordiging samen. De Koning is slechts de eerste dienaar van den Staat en van de Wet, die hij laat uitvoeren, die hij moet laten uitvoeren onder toezicht der natie. Hebben wij dan wel een koning noodig? Wij zouden even goed af zijn met een keizer en ook met een hertog. Wat geeft ons het woord, de naam? De eigenlijke macht onzes Konings ligt echter in de historie en in de liefde, die het volk aan het Huis van OranjeNassau toedraagt en steeds heeft betoond. Al heeft de Koning geene macht, vooral geene macht ten kwade, in de ure des gevaars kan de natie hem eene macht verleenen, zoo groot als die van eenig koning ter wereld; zij kan het lot van het land in zijne hand leggen. En als dan al onze standaarden mochten verloren zijn, zullen wij het oog gevestigd houden op den witten vederbos onzes Konings, dien wij steeds voor ons zullen zien op den weg der eer; de Koning zal het middelpunt zijn, waarom wij ons verzamelen, als wij uit elkaar geslagen worden. In den heerlijken vrede, dien wij nu al zoo lang genieten en op welks voortduring wij met grond mogen hopen, is onze Koning de man, die boven alle part ij en staat en er ons steeds aan herinnert, dat wij één en ondeelbaar zijn, ondanks al ons getwist en gekibbel. VI. Het Derde Hoofdstuk onzer constitutie handelt over de State n-G e n e r a al. Een heel oud woord, dat „Staten-Generaal", een woord, dat er ons aan herinnert, hoe verdeeld we waren in vroeger eeuwen, toen er nog geen sprake was van Nederland, maar van de Nederlanden; toen elk gewest zijn eigen wetten en voorrechten had, zijn eigen maten en gewichten, zijn eigen munt; toen een schurk uit Holland straffeloos bleef, als hij kon vluchten tot Kuilenburg. Het is alweer de revolutie, die ons heeft gestampt, gemalen en samengesmolten, — tot ons heil! Laat ons toch niet meer smalen op die revolutie. Wij hebben er veel aan te danken, dat wij allen goed noemen. Vooral de bewoners der Generaliteitslanden, der provinciën, die niets in te brengen hadden dan geld en geheel onder het bestuur der Staten-Generaal stonden, mogen de revolutie wel zegenen ! In onze geschiedenis wordt het woord generaal meestal vertaald, en lezen we van de Algemeene Staten; de vervanging van het woord Staten is blijkbaar onmogelijk geweest; dat woord heeft aan den tand des tijds en aan elke schendende hand, zelfs aan de machtige van een Napoleon, weerstand geboden. Behalve Nederland, heeft slechts Frankrijk Etats-Génér a u x gehad ; andere volken hadden hun heerenhuis, hun huis der gemeenten, hun rijksdag, hun landdag, hunne kamer van afgevaardigden, hun senaat. In Frankrijk werden de Staten-Generaal door de revolutie verzwolgen. Wij hebben behouden, geconserveerd. In vroeger eeuwen spraken de Nederlanders van de Hoogmogende Staten-Generaal, later van de Edel Grootmogende, vervolgens van de Edelmogende, nu spreken zij van de StatenGeneraal zonder meer. In naam is alle mogendheid verdwenen, in de daad is ze gebleven, want in macht komen de tegenwoordige Staten-Generaal met die van vroeger tijden overeen, ja, hunne macht is toegenomen, want nimmermeer zal Amsterdam zich tegen den wil der Staten-Generaal verzetten, als die wil zich in eene wet heeft uitgedrukt, nimmermeer zal Amsterdam door geweld van wapenen behoeven gedwongen te worden, om .... toe te geven, zooals dat twee eeuwen geleden nog noodig was. De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk, zegt het eerste artikel van dit hoofdstuk, het 7óste der geheele wet. Al is een afgevaardigde ook door en voor het district A ot het district Z gekozen, hij mag zich, als hij inderdaad zijn plicht wil doen, niet laten leiden door de belangen van z ij n district, hij moet steeds de behoeften en het welzijn van gansch het volk voor oogen hebben. Dat wordt nog eens uitdrukkelijk gezegd in artikel 86: De leden stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen. Zij hebben dus enkel te rade te gaan met hun geweten; zij mogen niet vragen naar de meening van hunne kiezers. Voortaan zal de Tweede Kamer der Staten-Generaal uit honderd, de Eerste uit vijftig leden bestaan. De leden der Tweede Kamer worden „rechtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten en den door de wet te bepalen leeft ij d, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt." Voor den eersten keer zullen de bij de Grondwet gevoegde artikelen, de zoogenaamde additioneel e, de verkiezing der Tweede Kamer regelen. Eene der eerste werkzaamheden van de nieuwe Kamer zal wel zijn: het tot stand brengen van eene kieswet. „O m lid der Tweede Kamer te kunnen zijn, wordt alleen vereischt, dat men mannel ij k Nederlander zij, niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking over zijne goederen hebbe verloren, noch van de verkiesbaarheid ontzet zij, en den ouderdom van dertig jaren vervuld hebbe." Aldus art. 84. Wie eenmaal lid der Kamer is, blijft het, — als hij leeft en de Kamer niet ontbonden wordt, — gedurende vier jaren. Om de vier jaar treden al de leden t e g e 1 ij k af. Vroeger was het om de twee jaar de helft. Toen kon dus de Kamer niet lichtelijk omgezet worden : in het vervolg zal het volk gemakkelijk eene partij kunnen laten vallen, als zij dat verdiend heeft, terwijl wij tevens verlost zijn van de tweejaarlijksche agitatie en het voortdurend opzweepen en bewerken der minder ontwikkelden onder de kiezers, die zich door allerlei fraaie en vaak verkeerde voorstellingen laten leiden. Eene partij, eene regeering zal nu minstens den tijd hebben, om te laten zien, wat zij wil; zij zal niet in de noodzakelijkheid komen, om den arbeid halverwege te staken, gelijk zoo vaak gebeurd is in ons land. Om lid der Eerste Kamer te kunnen zijn, moet men voldoen aan de vereischten, voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer gesteld, en bovendien 5f behooren tot de hoogstaangeslagenen in 's Rijks directe belastingen óf eene of meer hooge en gewichtige openbare betrekkingen, bij de wet aangewezen, bekleeden ofbekleed hebben. Deze laatste zinsnede onderscheidt de nieuwe grondwet van de oude. Niet alleen geld, b e z i 11 i n g, zal voortaan eene plaats in onzen Senaat kunnen geven, maar ook bekwaamheid, in den staatsdienst bewezen. De leden der Eerste Kamer worden niet onmiddellijk door de kiezers, maar door de Provinciale Staten gekozen. Dat is, wat men noemt eene verkiezing met één trap. En opdat er vastheid zij in de beginselen, die in den staat toegepast worden, hebben de leden der Eerste Kamer zitting voor negen jaren, doch een derde gedeelte treedt om de drie jaren af volgens een daarvan te maken rooster. Zoowel de aftredende leden van de Eerste als die van de Tweede Kamer zijn dadelijk herkiesbaar. — Is het lidmaatschap der Staten-Generaal een winstgevend ambt? Volstrekt niet. De leden der Tweede Kamer, van wie verondersteld wordt, dat zij niet tot de gegoedste burgers behooren, hebben eene schadeloosstelling van 2000 gulden 'sjaars en voor elke zitting eens, heen en terug, vergoeding van reiskosten. Van 2000 gulden 'sjaars kan men in Den Haag niet veel kromme sprongen maken; een huisvader, die geene andere inkomsten bezit, zou als lid der Tweede Kamer verre beneden zijn stand moeten leven. Dit achten wij in onze wetgeving nu juist zoo heel goed niet. Aan het lidmaatschap der Tweede Kamer mocht wel een grooter inkomen verbonden zijn, opdat ook ongefortuneerde maar bekwame mannen zouden kunnen afgevaardigd worden. Wel moet er nimmer om der wille van het geld naar een zetel in de Kamer kunnen gedongen worden, doch het uitsluiten der ongefortuneerden achten wij niet geheel billijk. Zooals de zaken nu staan, zijn de categorieën van personen, die leden der Tweede Kamer kunnen wezen, wel aan te wijzen: 't zijn menschen, die niet veel om handen hebben en „toch kunnen leven". Dat de leden der Eerste Kamer niets genieten dan „reisen verblijfkosten volgens de wet," is heel goed, want hoogst aangeslagenen of mannen, die hooge en gewichtige betrekkingen bekleeden of bekleed hebben, behoeven bij aanneming der waardigheid van lid der Staten-Generaal geen broods gebrek te vreezen. VII. In de vierde afdeeling van Hoofdstuk III geeft de grondwet de beschikkingen op, welke aan de Eerste en de Tweede Kamer gemeen zijn. De nieuwe onderscheidt zich in menig opzicht van de oude. Bijvoorbeeld: onder de oude grondwet had alleen de Tweede Kamer het recht van enquête (onderzoek); thans heeft de Eerste dat ook; vroeger konden geestelijken of bedienaren van den godsdienst geen leden van de Staten-Generaal zijn; thans wordt daarvan niet gesproken: men heeft ervaren, dat het niet uit te maken is, of iemand al dan niet geestelijke is, en dat men niets kan doen dan hem op zijn woord gelooven, als hij verklaart, geen geestelijke te zijn. Heel wat kibbelarijen, die tot het rechtsgebied der verschillende kerkgenootschappen behooren, zijn daardoor voor de toekomst onmogelijk, en geen der leden van de Tweede Kamer behoeft onder reservatio mentalis (geestelijk voorbehoud) te verklaren, dat hij, hoewel gewijd priester, geen geestelijke is. Waarom werden ook onder vigueur van de oude wet de geestelijken en bedienaren van den godsdienst buiten de wetgevende lichamen gehouden ? Mocht men veronderstellen, dat zij minder bekwaam en minder geschikt zijn dan andere menschen, of dat zij land en volk minder liefhebben? Immers neen. Men zou haast het tegendeel kunnen beweren. Blijkbaar heeft men gemeend, dat de kiezers tegenover geestelijke candidaten minder vrij zouden staan dan tegenover andere, en dat een wetgevend lichaam, veel bedienaren van den godsdienst in zijn midden tellende, misschien geschilpunten zou aanroeren, waarmee de wetgeving niets te maken mag hebben; misschien vreesde men ook, dat de afkeer, dien theologen van verschillende richtingen steeds van elkaar toonen, de vergaderingen zou binnendringen. De vrees was ongegrond, en bij de toenemende „alles gelijkmakende" beschaving behoefde er geene noodelooze uitsluiting van goede burgers, invloedrijke mannen, voorgangers en herders van gemeenten meer gedecreteerd te worden. Ook is vervallen de lastige bepaling, dat bezoldigde staatsambtenaren bij bevordering in den staatsdienst hun mandaat verloren en zich aan eene herkiezing moesten onderwerpen. Thans verliest een lid der Staten-Generaal zijn mandaat alleen bij aanneming van een bezoldigd staatsambt. Dat blijft billijk, want de kiezers moeten het uitspreken, of zij den staatsambtenaar, den afhankelijken man dus, nog geschikt achten als volksvertegenwoordiger. In de vergadering kan een lid der Staten-Generaal zeggen of schriftelijk kenbaar maken, wat hij wil, zonder dat hij daarvoor gerechtelijk vervolgbaar is. Vroeger stond er, dat de heeren niet vervolgbaar waren „wegens ad vijzen", door hen in de vergadering uitgebracht. Wat er nu staat, is veel duidelijker. De grondwet stelt de heeren hoog genoeg, om hen niet tot het beleedigen, lasteren, hoonen of onteeren van een eventueelen vijand in of buiten de Kamer in staat te achten. Geheel zonder gevaar is de bepaling niet, want de mensch blijft toch maar een mensch, al is hij volksvertegenwoordiger; wat er in min rustige tijden door min edele mannen, welke het uitgebreide kiesrecht wel eens in de Kamer zou kunnen brengen, in dezen, trots den hamer van den voorzitter, kan misdaan worden, is niet te voorzien of te berekenen. In een land, waar men het duel straft, mocht de vrijheid van spreken, zelfs in de volksvertegenwoordiging, wel een klein weinigje beperkt worden. Zal een toekomstig lid niet het crediet van den koopman, de eer van den staatsambtenaar, ja zelfs de eer van het gezin in de hand hebben? Zwart op wit zullen zijne boosaardige uitlatingen in de Handelingen voluit opgenomen worden, tot eene schande zelfs voor het nageslacht van den aangevallen, den onteerden burger. Waarschijnlijk zal het geval zich in ons goede land niet voordoen, doch mogelijk blijft het, en dat is jammer. Ten minste éénmaal 's jaars komen de Staten-Generaal samen; op den derden Dinsdag in September wordt de gewone zitting geopend; zij duurt ten minste twintig dagen. De Koning kan echter buitengewone zittingen laten houden naar welgevallen en de Kamers ook vóór den twintigsten zittingsdag ontbinden. Als de ideale toestand in ons land zal ingetreden zijn, zal de zitting zich tot het minimum kunnen bepalen. Tegenwoordig zijn de leden der Tweede Kamer niet veel minder dan het halve jaar bijeen; er heerscht altijd nog veel drukte op wetgevend gebied, en dat zal nog wel lang zoo blijven. Als niet meer dan de helft der leden tegenwoordig zijn, kan er noch een besluit genomen noch beraadslaagd worden ; geen voorstel wordt als aangenomen beschouwd, wanneer niet ten minste één meer dan de helft van het aantal stemmende leden zich daarvóór heeft verklaard. Vroeger geschiedde elke stemming bij hoofdelijke oproeping; voortaan zal de Kamer ook bij acclamatie een voorstel kunnen aannemen, waardoor het werk aanmerkelijk wordt bespoedigd, zonder dat daarvan ooit nadeelige gevolgen te wachten zijn. De ministers hebben in de beide Kamers zitting; zij mogen mede debatteeren en discussiëeren, zij mogen raad geven; doch stem hebben zij niet, tenzij ze tevens gekozen volksvertegenwoordigers mochten wezen; alle gevraagde inlichtingen moeten zij zoowel mondeling als schriftelijk geven, tenzij dat strijdig met 's lands belang geoordeeld mocht worden. Zij kunnen zich aan het geven van inlichtingen niet onttrekken door uit de kamerzitting weg te blijven, want, zegt de wet, zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd, om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn. De volksvertegenwoordigers worden namens den Koning ter vergadering opgeroepen, behalve voor de zitting, die op den derden Dinsdag in September wordt geopend. Kwame echter de Koning te overlijden of dede hij afstand van den troon bij afwezigheid van de Staten-Generaal, dan zouden deze volgens art. 102 der Grondwet op den vijfden dag na het overlijden of den afstand ter zitting moeten verschijnen, ook zonder voorafgaande oproeping. Indien de Kamers toevallig ontbonden waren, dan zouden zij den vijfden dag na afloop der nieuwe verkiezingen zonder oproeping moeten samenkomen. Dit alles moet de staatsburger weten, om een juist begrip te hebben van den aard en de samenstelling onzer Staten-Generaal. Heeft de staatsburger zich al een exemplaar van de grondwet aangeschaft? VIII. Hoe komen in ons vaderland wetten tot stand? Nog velen zijn er onder ons, die daarop antwoorden: wetten geeft de Koning. Al een trapje hooger staan zij, die zeggen : wetten maken ze in Den Haag. Het juiste antwoord is: de wetten worden gemaakt door het volk zelf. De wijze, waarop het geschiedt, wordt vastgesteld in de Vijfde Afdeeling van Hoofdstuk III der Grondwet. De Koning kan voorstellen van wet inzenden aan de Tweede Kamer. Elk lid der Tweede Kamer heeft eveneens daartoe het recht. De voorstellen worden onderzocht, vóór zij in openbare beraadslaging komen. In de oude grondwet heette het, dat dit onderzoek plaats had „in de onderscheidene afdeelingen" der Kamer; nu bepaalt de Kamer de wijze, waarop het onderzoek wordt ingesteld, in haar Reglement van orde. Bij de openbare beraadslaging worden 's Konings voorstellen verdedigd door de ministers; ook kan de Koning bijzondere commissarissen daarvoor aanwijzen volgens de nieuwe wet. De Tweede Kamer kan de wetsvoorstellen wijzigen naar welbehagen; gaat de wijziging naar den zin van den voorsteller te ver, dan kan deze zijn voorste! intrekken. Heeft de Tweede Kamer een wetsvoorstel goedgekeurd, dan zendt zij het met eene boodschap, die woordelijk voorgeschreven is, aan de Eerste. Deze kan niets meer wijzigen: zij kan slechts aannemen of verwerpen. In de Eerste Kamer worden de wetsvoorstellen des Konings ook verdedigd door de ministers; geldt het voorstellen van de Kamer zelve, dan kan deze — volgens eene nieuwe en uitmuntende bepaling — aan een of meer harer leden de schriftelijke en mondelinge verdediging van haar voorstel opdragen. De noodzakelijkheid dezer bepaling bleek ten duidelijkste bij de behandeling van het voorstel-Schaepman betreffende het onderwijs. Hoe goed zou de welsprekende afgevaardigde niet in de Eerste Kamer op zijne plaats geweest zijn, om zijn ontwerp te verdedigen; doch hij mocht er niet komen. De minister Heemskerk, die al de andere ontwerpen verdedigde, liet dat van den heer Schaepman voor zich zelf spreken. De Regeering gaf daardoor te kennen, dat zij er tegen was, wat natuurlijk de kans op verwerping vergrootte. Heeft ook de Eerste Kamer het wetsontwerp aangenomen, dan kan de Koning het nog goed- of afkeuren naar welbehagen. Bekrachtigt hij het door het te onderteekenen, dan moet hij het afkondigen; het vaststellen van den dag der af kondiging is aan den Koning overgelaten; soms wordt er wel eens gedraald, zooals met de onderwijswet van 1878, waarvan men vele weken lang niet wist, of zij den Koning al of niet aangenaam was. Na de afkondiging wordt eenieder geoordeeld, kennis van de wet te dragen, en heeft ze voor eenieder de gevolgen, die eruit voortvloeien. Niemand kan zich verdedigen door te zeggen: ik kende de wet niet. In de werkelijkheid kennen de overgroote meerderheid der Nederlanders de wetten niet, en er zullen wel eeuwen verloopen, eer het volk zoover is, dat allen zooveel belang stellen in den gang der openbare zaak, dat zij van alle wetten kennis nemen. Een groot geluk is het, dat hij, die de Tien Geboden opvolgt, niet licht tegen de strafwetten zal zondigen. Overigens letten de kooplui en de smokkelaars alleen op hetgeen hen betreft, de onderwijzers op de onderwijswet; voor de rest vertrouwt men, dat de overheid wel zal waarschuwen. Het komt voor, dat de Tweede Kamer een wetsvoorstel van den Koning verwerpt: in dat geval wordt den Koning een formulier-adres gezonden van dezen inhoud: „De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt den Koning haren dank voor zijnen ijver in het bevorderen van de belangen van den Staat en verzoekt hem eerbiedig, het gedane voorstel in nadere overweging te nemen." Verwerpt de Koning een voorstel van de Staten-Generaal, dan krijgen de heeren een brief met de woorden: „De Koning houdt het voorstel in overweging." Er heerscht beleefdheid onder de heeren, nietwaar? De Nederlandsche wetten gelden niet voor de Koloniën, tenzij dat opzettelijk vermeld worde. De grondwet zegt, dat de wetten onschendbaar zijn. Dat woord heeft hier niet zijne dagelijksche beteekenis: de wetten kunnen wel degelijk geschonden worden, want wij zien het al te vaak geschieden. De bedoeling is: wie de wet schendt, wordt gestraft. IX. Van meer dan één groot man lezen wij in de geschiedenis, dat hij vele jaren lang de geldmiddelen van zijn land bestuurde en toch geene schatten naliet aan zijne kinderen. Zoo'n bestuurder der geldmiddelen, hetzij dan eerlijk of niet, was, wat men tegenwoordig noemen zou een minister van financiën. Eerlijkheid was in de goede oude tijden in die bestuurders der geldmiddelen zulk eene bijzondere deugd, dat het gebleken bezit ervan hen beroemd maakte voor alle volgende eeuwen. Wie heeft niet in zijne jeugd den grooten Aristides bewonderd, den onbaatzuchtigen rentmeester van Athene, die.... op staatskosten moest begraven worden? Die begrafenis zal zijn roem zijn voor alle toekomende geslachten. Tegenwoordig zijn alle ministers van financiën eerlijk. Niemand, die onze staatsinrichting kent, kan daaraan twijfelen. Onze ministers van financiën zien namelijk geen ander geld meer dan dat, hetwelk hun eigendom is, als men buiten rekening laat de onnoozele sommetjes, welke hun wel eens per postwissel gezonden worden door den in zijn geweten geplaagden N. N., die naar zijn oordeel te weinig successie-recht heeft betaald, of de muntjes, die hun, wel geteld en genummerd, ter onderteekening worden voorgelegd. Oneerlijkheid is o n m o g e 1 ij k. De grondwet, niet alleen bij ons maar in alle beschaafde landen, zorgt daarvoor. Alle uitgaven des Rijks worden, zoo schrijft art. 123 voor, door de wet vastgesteld, en de wet wijst ook de middelen tot dekking aan. In enkele groote landen, in Frankrijk en Duitschland bijvoorbeeld, stelt men ter beschikking der ministers nog wel eene min of meer aanzienlijke som, die zij kunnen besteden tot doeleinden, welke wel heilzaam voor het vaderland zijn, doch waarvoor men toch niet durft uitkomen tegenover het publiek, vooral niet. tegenover den vreemde. Zulke fondsen heeten in Duitschland rep- 8 t i 1 i ë n. Wat er mee geschiedt, mag het daglicht niet zien en behoeft niet verantwoord te worden. Het zou ook bar klinken, als er op eene begrooting van Duitschland stonde: Loon voor spionnen in Frankrijk en Rusland, zooveel, of: Belooning van dagbladschrijvers, die de regeering verdedigen, of: Salaris van agenten, die het volk eens opruien, als de Regeering dat nuttig acht. In ons land bestaan dergelijke fondsen niet: wij hebben geene reptiliën. De Fransche en de Duitsche volksvertegenwoordigers staan die elk jaar toe, al verkondigen ze luide, dat ze er een afkeer van hebben, dat hun gemoed er tegen opkomt. Het doel moet daar de middelen heiligen. Onze rijksuitgaven en ontvangsten worden jaarlijks aan de Staten-Generaal verantwoord, onder overlegging der door de Rekenkamer goedgekeurde rekening. De Algemeene Rekenkamer, ziedaar de instelling, die alle oneerlijkheid voorkomt. Het is een allerlastigst kantoor. Vaak gebeurt het, dat een minister het met de Rekenkamer niet eens is omtrent het bewerkstelligen eener betaling. Als de Rekenkamer er zich tegen verklaart, kan de schuldeischer naar zijn geld wachten. Er is eene wet noodig, om de Rekenkamer tot betaling te nopen. De Algemeene Rekenkamer telt bij ons zeven leden; de Tweede Kamer draagt voor elk lid drie heeren voor; de Koning benoemt. Den voorzitter benoemt de Koning rechtstreeks. Is iemand eenmaal lid der Rekenkamer, dan kan hij niet weer ontslagen worden, tenzij op eigen verzoek; en zijn traktement staat vast. De zeven heeren hebben te zorgen, dat er geene uitgaven worden gedaan, die niet gegrond zijn op eene wet of die de aangewezen sommen overschrijden. En zij blijven, zooals men wel eens zegt in het dagelijksch leven, „dood op een half centje." Wij krijgen van de ontvangers ons belastingbiljet thuis, geschreven op een zegeltje; wij gaan het bedrag betalen en ook het papier, waarop het ons wordt aangeduid. De boeken en de kas van den ontvanger worden verscheidene malen in het jaar nagezien door contróleurs; de ontvangers storten elke maand de geïnde gelden bij de betaalmeesters, die ze op hunne beurt weer te verantwoorden hebben. Wat er bij de betaalmeesters voor het oogenblik te veel is, gaat naar de Nederlandsche Bank, nadat de Rekenkamer heeft toegezien, dat alles klopt. Hebt gij iets aan het Rijk geleverd, dan moet gij uwe rekening geven aan den persoon, die de waar bij u bestelde. Gij moet ze geven in duplo, eens op zegel en eens ongezegeld; onder uwe „declaratie" moet ge schrijven, dat ze is „deugdelijk" en „onvergolden" en ge moet het bedrag noemen in letters; let er vooral op, dat ge den „eenheidsprijs" niet vergeet te vermelden, want aan de Rekenkamer cijfert men elk postje na, en al ware uwe rekening een meter lang, gij krijgt ze terug, als ge ergens een schrijfïoutje gemaakt hebt, als ge soms een heel of een half centje te weinig of te veel hebt genoteerd; ge moogt uw werk overmaken, altijd in duplo, in twee exemplaren. Is uwe deugdelijke en onvergolden rekening klaar, dan zal de besteller eronder schrijven, dat het bovenstaande geleverd is op zijn last en dat hij dus uwe declaratie goedkeurt tot het genoemde bedrag. De chef van den besteller zal er nog onder schrijven, dat de leverantie heeft plaats gehad „met zijne voorkennis" en dat hij ook het genoemde bedrag goedkeurt; na aldus door vele handen gegaan te zijn, komt uwe declaratie aan de Rekenkamer, waar commiezen en adjunct-commiezen alles fijntjes nacijferen; als ze fouten vinden, worden ze beloond. Eindelijk is uwe declaratie juist bevonden; aan de Rekenkamer wordt er op geschreven „fiat betaling" en dan gaat ze naar den minister van financiën, die ze ter hand laat stellen aan een betaalmeester; ze loopt dan weer terug tot gij ten langen leste, gewoonlijk na eenige maanden angstig wachtens, een mandaat krijgt, waarop u gezegd wordt, dat gij uw geld bij den ontvanger kunt halen, doch dat er afgetrokken wordt: zooveel voor leges en zooveel voor zegel. Er is geen lastiger schuldenaar dan het Rijk. Hij vraagt niet eens uwe toestemming, om uwe rekening met allerlei kleine sommetjes te verminderen; hij beroept zich op allerlei wetjes, reglementjes, koninklijke besluitjes. Wordt gij boos en wilt gij het besnoeide bedrag niet ontvangen, dan is uw schuldenaar o zoo geduldig. Meldt gij u, bekeerd, over eene maand weer aan bij den ontvanger, dan zal hij u zeggen: ik heb uw mandaat terug moeten zenden; gij zult u moeten wenden tot den betaalmeester. Kortom, er wordt niets gedaan dan op uwe kosten. Verzoekt gij uw mandaat per post terug, dan zal men misschien zoo goed zijn, het u te zenden, doch ongefrankeerd; de frankeerkosten waren immers niet voorzien en stonden dus op geene enkele begrooting. Onervaren leveranciers zijn er tegenover het Rijk al dikwijls ingeloopen. We hebben schuldeischers voor kleine bedragen gekend, die, na lang genoeg „geplaagd" te zijn, maar deden, alsof ze van niets wisten, en de „onvergolden" declaratie, die bij herhaling door de Rekenkamer als niet „deugdelijk" werd beschouwd, onder hun schoenen schreven. Dan is het Rijk niet als een man van eer, die geene diensten gratis verlangt, o neen: het Rijk is als een harde steen: gij kunt straffeloos schelden. De Rekenkamer, hoe lastig ze ook moge zijn, is voor de burgers een soliede waarborg, dat hunne samengebrachte penningen niet besteed zullen worden op andere wijze, dan hunne vertegenwoordigers ter Staten-Generaal het gewild hebben. Aan den omslag, die er bij de betalingen gemaakt wordt, en aan de zegelrechten en de leges is maar één nadeel verbonden, namelijk, dat alle ervaren leveranciers den prijs hunner waren daarnaar regelen, ook als het aannemingen geldt; werk voor het Rijk is altijd duurder dan werk voor particulieren; de kosten, de zegels, de leges en de moeielijkheden worden dus weer door de belastingschuldigen gedragen. Daarvoor hebben zij dan de grondwettige zekerheid in de Zesde Afdeeling van Hoofdstuk III, dat geen bestuurder van 's lands geldmiddelen zich meer beroemd kan maken, door het Rijk in de treurige noodzakelijkheid te brengen, hem op staatskosten te begraven. X. Het Vierde Hoofdstuk handelt in de Eerste Afdeeling over de Samenstelling der Provinciale Staten, in de Tweede over hunne Macht, in de Derde over de Gemeentebesturen. De leden der Provinciale Staten worden gekozen door dezelfde mannen, die de afgevaardigden ter Tweede Kamer benoemen. Zij moeten ook aan dezelfde eischen voldoen, behalve dat zij geen dertig jaar oud behoeven te zijn, doch met vijf en twintig — Waarom dat? Is er minder wijsheid noodig? — kunnen volstaan, en dat zij i n gez e t en e n van de provincie moeten wezen. Zij worden gekozen voor zes jaren en de helft treden om de drie jaar af. Daardoor zal het steeds moeielijker blijven, de Provinciale Staten dan de Tweede Kamer om te zetten, en daar de leden der Staten de Eerste Kamer samenstellen, vermeerdert deze bepaling niet weinig de kans op de stabiliteit der wetten, waarnaar wij geregeerd worden. Niemand kan tegelijk lid der Eerste Kamer en lid der Staten van eene provincie zijn, noch ook — en dit is eene moeielijk te verklaren bepaling — lid der Staten van meer dan ééne provincie. Immers hoe zal een gewoon mensch het aanleggen, om ingezetenen van meer dan ééne provincie te worden? Is het de bedoeling, dat een lid der Staten van Zuid-Holland zich voor goed te Groningen kan vestigen, zonder daardoor zijn lidmaatschap te verliezen gedurende zes jaar, zoo hij maar niet het lidmaatschap der Staten van Groningen aanneemt? Zoo meenen wij het te moeten begrijpen; doch dan is de letter der wet geschonden, waar zij zegt: om lid der Prov. St. te kunnen z ij n, wordt vereischt, dat men ingezetene der provincie zij. Daaruit toch moet men afleiden, dat een lid der Staten van Zuid-Holland op den dag, dat hij zijn domicilie naar Groningen verlegt, zijn zetel in de Staten verliest. Lezer, gij moet kiezen gaan: het eene zegt, wat het niet bedoelt, of het andere is onnoodig. Is de nieuwe grondwet eene „verbeterde redactie" van de oude, dan is hier wat aan de verbetering ontglipt. Of is er nog eene andere mogelijkheid, eene andere opvatting, eene andere verklaring? Het verdere betreffende de samenstelling der Staten-Provinciaal, hunne verkiezing, hunne vergaderingen, hunne beraadslagingen en stemmingen, wordt door „de wet" geregeld of is gelijk aan het voor de Tweede Kamer bepaalde. Wat de Macht der Provinciale Staten aangaat: die wordt alweer door ,.de wet" geregeld. Zij besturen de huishouding der provincie, maken provinciale verordeningen, voeren provinciale belastingen in of schaffen bestaande af, maken de begrooting der provinciale inkomsten en uitgaven, alles volgens regelen door „de wet" te stellen en altijd onder goedkeuring des Konings. Vroeger moesten zij ook trachten „alle geschillen tusschen gemeentebesturen in der minne te doen bijleggen" ; dat was eene edele taak, waarin ze meestal niet slaagden, zoodat de beslissing aan den Koning moest worden overgelaten. Het artikel, waarin men die overtolligheid las, is dan ook vervallen. De Staten benoemen uit hun midden een college van Gedeputeerde Staten. Aan dit college is de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken opgedragen, hetzij de Staten vergaderd zijn of niet. Voorzitter van de vergadering der Provinciale en der Gedepu- teerde Staten is de Commissaris des Konings, door het volk nog meestal naar oude wijze de Gouverneur genoemd. De Commissaris des Konings wordt in elke provincie door den Koning aangesteld en met de uitvoering zijner bevelen en met het toezicht op de verrichtingen der Staten belast. Hij heeft in de vergadering der Provinciale Staten geene stem, doch wel in die der Gedeputeerde. Ziedaar in hoofdzaak alles, wat de grondwet van de regeering der provincie zegt. Het verdere is te vinden in eene bijzondere wet, de Provinciale Wet, omdat het noodig kan blijken, daarin verandering te brengen, wat geen lichte zaak is, waar het de constitutie geldt. Zoo bepaalt de Provinciale Wet voor ZuidHolland het aantal der leden van de Staten op tachtig en dat van de Gedeputeerde op zes. Dat de Commissaris des Konings in dit College de zevende man is, vergroot zijne macht aanzienlijk; immers in zaken van groot belang is zijne stem, de laatst uitgebrachte, beslissend. Ook stelt de Provinciale Wet vast, dat vader en zoon, schoonvader en schoonzoon, stiefvader en stiefzoon niet tegelijk in de Staten van een gewest kunnen zetelen; dat de leden der Staten reis- en verblijfkosten genieten en de leden der Gedeputeerde eene jaarlijksche bezoldiging, half als vast traktement, half als presentie-geld; dat de Provinciale Staten jaarlijks twee gewone vergaderingen houden; dat de leden niet mogen meestemmen in zaken, die hunzelven, hunne echtgenooten of hunne bloedverwanten aangaan of waarin zij als gelastigden optreden; dat de leden van Gedeputeerde Staten niet tevens eene bezoldigde lands-, provinciale of gemeentelijke betrekking mogen bekleeden, geen dijkgraven, leden of beambten van waterschappen, noch hoogleeraren, onderwijzers, notarissen, procureurs of praktiseerende advocaten mogen zijn. Tusschen de leden onderling en den Commissaris des Konings mag geene bloedverwantschap tot en met den derden graad bestaan en zij mogen in pachten, leveringen of aannemingen ten behoeve der Provincie noch middellijk noch onmiddellijk deelnemen. Het moeten geheel onafhankelijke en onpartijdige mannen zijn en blijven. De Commissaris des Konings heeft eene instructie, die hem voorschrijft, om de vier jaar elke gemeente der provincie minstens eenmaal te bezoeken. Hij moet dan onderzoek doen naar alles, wat het beheer der gemeente betreft, en allen te woord staan, die hem in het belang der gemeente wenschen te spreken Van zijne bevindingen moet hij verslag geven aan de Gedeputeerde Staten en aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Hij is het, die de aanbevelingslijst opmaakt, als er een burgemeester benoemd moet worden, en die voor de handhaving der openbare orde in de provincie zorg draagt. Er is bij het bestuur en de administratie van eene provincie heel wat te schrijven en te wrijven. Met dat werk is belast de griffier der Staten, die benoemd wordt door de Provinciale Staten en aan het hoofd staat van het personeel der Provinciale Griffie. XI. „Van de Gemeentebesturen" spreekt de Derde Afdeeling van het Vierde Hoofdstuk. Iets nieuws aangaande die besturen is niet mee te deelen. Immers, zou iemand, die eene courant leest en dus blijkbaar belang stelt in hetgeen rondom hem, zelfs in zeer uitgebreiden kring, voorvalt, niet weten, niet nauwkeurig weten, hoe zijne gemeente geregeerd wordt? Een dwaalbegrip, dat bij zeer velen onder de eerzame burgerij nog bestaat, zij hier gereleveerd. Wie is het hoofd der gemeente? De meesten zullen daarop wel antwoorden: „de burgemeester". Uit dat verkeerde begrip is in menige gemeente al veel kwaads, op zijn zachtst uitgedrukt: al heel veel onaangenaams, veel onprettigs èn voor de gemeente èn voor den burgemeester èn voor den raad voortgekomen. Neen, de burgemeester is niet het hoofd. De nieuwe grondwet zegt en de oude heeft altijd gezegd: aan het hoofd der Gemeente staat een Raad. Die raad regelt het bestuur van de huishouding der gemeente, hij maakt de verordeningen, die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt, beschikt over de gemeenteëigendommen, maakt de begrooting van inkomsten en uitgaven, voert plaatselijke belastingen in, wijzigt ze of schaft ze af, en kan de belangen der gemeente voorstaan bij den Koning, bij de Generale en bij de Provinciale Staten. De Gemeentewet strekt bij al die handelingen tot leiddraad en richtsnoer, en de hoogere besturen hebben het recht van goed- of afkeuring, — wat nuttig en noodig is, want willekeur mag er niet wezen. Waar is nu de macht van den burgemeester ? De grondwet kent den burgemeester slechts als voorzitter van den raad. Al wat er dus in eene gemeente geschiedt, hetzij goed, hetzij kwaad, is het werk van den raad. Wordt er naar den zin der ingezetenen te ruim geleefd, of andersom: is het bestuur te krenterig, 't ligt niet aan den burgemeester ; 't ligt aan den raad. Wordt de huishouding verwaarloosd, 't is niet de schuld van den burgemeester, 't is de schuld van den raad. Van wat er goeds gedaan wordt, geve men de eer aan den raad; en al het kwade moet men op rekening van den raad schrijven. De raad: ziedaar het hoofd, ziedaar de meester! En daar de ingezetenen zeiven den raad kiezen, moeten zij het eigenlijk aan zich zeiven toeschrijven, als niet alles volkomen naar hun zin gaat. Wat de raad wil, besluit, vaststelt, moet de voorzitter uitvoeren, ten minste als er geen strijd met eenige wet bestaat. En opdat de uitvoering strikt overeenkomstig den wil van den raad geschiede, heeft de burgemeester nog twee leden van den raad, twee wethouders, naast zich, die erop moeten toezien, dat in geenen deele, in geen enkel opzicht, van 's raads besluit worde afgeweken. Wat kan men meer willen? Waar is de macht van den burgemeester, althans de macht ten kwade? Toch zijn er voorbeelden bij duizenden, dat raad en burgemeester of gemeente en burgemeester het niet met elkaar konden vinden, dat men den burgemeester zijne taak moeielijk maakte, dat men zelfs den burgemeester alleen liet staan; dat men de huishouding grovelijk verwaarloosde, aldoor klagend over den burgemeester. Zie, als een burgemeester zelf geen lid van den raad is, bezit hij in het bestuur minder macht dan een raadslid. Waardoor kunnen dan de onaangenaamheden ontstaan? Daardoor, dat menig gemeenteraadslid de gemeentewet niet kent of niet begrijpt; daardoor, dat menige gemeenteraad zelf de verordeningen niet begrijpt, die hij zelf vaststelt; daardoor, dat menige gemeenteraad bij verordening aan den burgemeester iets opdraagt, zonder te begrijpen, wat hij eigenlijk opgedragen heeft; daardoor, dat menige raad de draagkracht van zijn eigen besluiten niet vat; daardoor, dat menig raadslid zegt „voor", zonder goed ingezien te hebben, waar het eigenlijk „voor" was; daardoor kortom, dat de gemeente vaak onontwikkelde of weinig ontwikkelde menschen tot hare vertegenwoordigers kiest, die niet begrijpen, wat er gezegd wordt of wat ze zeiven zeggen, zich niet lang herinneren, wat ze gezegd hebben, in één woord behooren tot degenen, aan wie men veel moet vergeven, omdat ze niet weten, wat ze doen. In menige gemeente wordt men tot raadslid verkozen, als men maar is.... tegen den burgemeester. Is er grooter onnoozelheid denkbaar, dan dat men iemand een goed lid van eene vergadering zou kunnen achten, omdat hij is tegen den voorzitter? Dat de voorzitter benoemd wordt door den Koning, ook buiten de leden van den raad, •is eene gelukkige bepaling in onze grondwet, eene bepaling, die, voor zoover wij weten, ook in andere landen bestaat en die ten minste de kans geeft, dat de burgemeester in kennis, ontwikkeling, verstand en tact boven de leden der vergadering, die hij moet leiden, uitblinkt. Voorwaar, in menige gemeente ten plattenlande zou het schuin toegaan, als de ingezetenen of hunne vertegenwoordigers eens het recht hadden, hun voorzitter, den uitvoerder hunner besluiten, den handhaver hunner reglementen en verordeningen, zeiven te benoemen. Het is te wenschen, dat al de leden van gemeenteraden de wetten, volgens welke zij moeten werken, instudeeren; dat zij zich bewust worden van de macht, die zij bezitten; dat zij begrijpen, wat zij doen kunnen en moeten, en de manier leeren kennen, waarop zij het behooren in te pikken. In eiken gemeenteraad werkt men volgens een reglement van orde. Is het niet merkwaardig, dat soms de meerderheid dat reglement, toch door haar zelve vastgesteld, niet kent, zoodat er onaangenaamheden ontstaan, als de burgemeester er zich aan wil houden? Is het niet merkwaardig, dat menig raadslid niet weet, op welke manier men in de vergadering een voorstel doet? Is het niet merkwaardig, dat er voorbeelden bestaan van gemeenten, wier raad eenvoudig niet vergaderen wilde, omdat.... de Koning iemand tot voorzitter had benoemd, dien de raad liever elders zag zetelen. Wat kan het een raad, die zich zeiven kent, schelen, wie 9 de vergadering opent, leidt en sluit, wanneer toch de leden alle rechten en alle macht hebben? In de steden komen dan ook nooit dergelijke dingen voor: die zijn voor het platteland weggelegd. Vroeger kon de hooge regeering weinig daartegen doen. Was een gemeenteraad dwars en koppig, dan werd de huishouding maar verwaarloosd, soms g r o v e 1 ij k. De burgemeester kon niets doen; en de raad wilde niets doen, — om den burgemeester zoo tot heengaan te dwingen. Thans is in die moeielijkheid voorzien: de grondwet bevat een paar zinsneden, die er vroeger niet in voorkwamen; in art. 144 zegt ze: Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad grovelijk wordt verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur der gemeente wordt voorzien. De wet bepaalt, welk gezag het gemeentebestuur vervangt, wanneer dit in gebreke blijft, in de uitvoering der wetten, der algemeene maatregelen van bestuur of der provinciale verordeningen te voorzien. XII. Vijfde Hoofdstuk. Van de Justitie. „Met de justitie ben ik nog nooit in aanraking gekomen," zoo roemt de man uit de volksklasse. Die uitdrukking bewijst, dat gezegde man van de gerechtigheid slechts den wrekenden arm heeft opgemerkt en dat het werk der beschermende hand aan zijne aandacht is ontsnapt. Toch is er in onze grondwet, waar zij over de gerechtigheid handelt, in de eerste plaats van bescherming sprake en vinden wij in het hoofdstuk, dat ons bezig houdt, veel, dat wij ook lezen in de Declaratie der Rechten van den Mensch. „Niemand," zegt art. 151, het derde van het hoofdstuk, „niemand kan van zijn eigendom worden ontzet, dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling." Zie, arme man, de overheid kan u het bed ontnemen, waarop een lid van uw gezin aan eene besmettelijke ziekte is gestorven; zij kan dat bed voor uwe oogen verbranden: de wet zegt het. Maar eerst wordt u de schade vergoed. Gij staat onder bescherming van de gerechtigheid. De overheid kan uwe honderd runderen grijpen, rijke landbouwer, en ook uwe ééne melkkoe, arme weduwe, als er veeziekte heerscht en uw stal besmet is verklaard; en zij zal de dieren, zieke en gezonde, afmaken en begraven. De wet zegt het. Maar eerst zal u de volle waarde, ja ruim de volle waarde uitbetaald worden. Gij staat onder bescherming van de gerechtigheid. Zoo zijt gij dan wel degelijk met de justitie in aanraking gekomen. De zegeningen der bescherming merken wij niet meer op; wij zijn er zoo aan gewoon; wat wij zien gebeuren, „hoort zoo." Vóór de Fransche revolutie „hoorde" het ook wel „zoo", maar — het geschiedde o zoo anders. Niet altijd k a n de schadeloosstelling vooraf bepaald en uitgekeerd worden: bij watersnood, bij brand, bij oproer en in oorlogstijd onteigent de overheid ook zonder wet en zonder voorafgaande betaling, maar de schade wordt toch vergoed, zoo spoedig mogelijk. En niet alleen in dit, maar ook in menig ander opzicht genieten wij bescherming. „Buiten de gevallen, in de wet bepaald," zegt art. 157, „mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den rechter, inhoudende de redenen der aanhouding." „Het binnentreden in eene woning (art. 158) tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen, bij de wet bepaald, krachtens een bijzonderen of algemeenen last van eene macht, door de wet aangewezen." Uw huis, burger, is uw kasteel, al is het maar eene gehuurde woning; zelfs de eigenaar moet er buiten blijven, als gij er hem niet in wilt toelaten. Wil het openbaar gezag tegen uwen wil binnenkomen, dan moet het nog de vormen in acht nemen, welke de wet voorschrijft. „H et geheim der aan de post ofaan andere openbare instellingen van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar," zegt art. 159. Alleen in gevallen, bij de wet omschreven, en alleen op bevel des rechters mag het briefgeheim worden geschonden. „Op geen misdrijf mag als straf gesteld worden de algem e e n e verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toe- behoorende," zoo lezen wij in art. 160. Het spreekt van zelf, dat voorwerpen, door misdaad verkregen of tot misdaad gebezigd, verbeurd verklaard kunnen worden. In het artikel is slechts van algemeene verbeurdverklaring gesproken. En opdat de uitspraken der rechters volkomen onpartijdig zouden zijn, maakt de grondwet die rechters geheel onafhankelijk, door te bepalen, dat zij benoemd worden voor het leven en dat hunne bezoldiging wordt vastgesteld door de wet; alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, inhouden, en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen (art. 161); alle vonnissen worden met open deuren uitgesproken en de terechtzittingen zijn geheel openbaar, wanneer de rechter niet van dezen regel moet afwijken in het belang van de openbare orde en de zedelijkheid. Men kan u ook niet willekeurig voor den eenen of anderen rechter stellen; de wet kent u eenen rechter toe, van wien gij tegen uwen wil niet kunt worden afgetrokken, (art. 156); en acht gij u door zijne uitspraak verongelijkt, dan kunt gij u op een rechter van hoogeren rang beroepen. In ons burgerlijk leven, in onzen handel en ons bedrijf, kortom in heel ons bestaan en werken worden wij beschermd door de justitie, waarmee zoovelen volgens hunne meening nooit in aanraking zijn gekomen; daartoe schrijft art. 150 voor, dat „het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht bij de wet worden geregeld in algemeene wetboeken." Die wetboeken bestaan, en zoo ze niet bestonden, zouden ze dadelijk moeten gemaakt worden: de grondwet beveelt het. En opdat er zekerheid besta, dat alle vonnissen tot uitvoering komen, wordt er „alom in het Rijk recht gesproken in naam des Konings." (art. 149). De Koning is het hoofd van het uitvoerend bewind; hij heeft de macht, hij heeft den sterken arm, èn om te beschermen èn om te wreken. Zoolang hij de wet aan zijn zijde heeft, kan niemand in den staat hem weerstaan. De rechters kunnen slechts verklaren, wat recht is en gerechtigheid, doch de Koning alleen kan nog genade voor recht laten gelden. XIII. In de tweede afdeeling van het hoofdstuk, dat over de justitie handelt, wordt gesproken van de Rechterlijke Macht. Voor den oppervlakkigen lezer is het, alsof hier een schakel in den ketting ontbreekt, want er wordt over de rechterlijke macht heel weinig gezegd: bijna al de artikelen zijn gewijd aan het opperste gerechtshof in ons land, aan „den Hoogen Raad der Nederlanden." In de vorige afdeeling echter (in art. 150) is vastgesteld, dat „de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht geregeld worden bij de wet," zoodat er niet alleen geen schakel te kort komt, maar de lezer, daaraan herinnerd, dadelijk geneigd is, om te meenen: „dat kapittel van de rechterlijke macht is overbodig; de regeling geschiedt immers b ij de wet?" Waarom wordt dan de Hooge Raad der Nederlanden in de grondwet zoo uitvoerig besproken? Art. 164 maakt dit duidelijk. Daar staat: „De leden der Staten-Generaal, de hoofden der ministeriëele departementen, de gouverneurs-generaal en de hooge ambtenaren, onder anderen naam met gelijke macht bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen, de leden van den Raad van State en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijven, in die betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, terecht voor den Hoogen Raad, ter vervolging, hetzij van 's Konings wege, hetzij van wege de Tweede Kamer." Daar dus de Hooge Raad recht te spreken heeft over de leden der wetgevende lichamen, behoort zijn bestaan niet van de gewone, door die lichamen spoedig veranderbare, wet afhankelijk te zijn, maar vaster gewaarborgd te wezen; daarom is terecht de Hooge Raad boven de gewone wet gesteld; daarom bestaat die Hooge Raad niet alleen wettig, maar grondwettig. Het bestaan van dit college wordt gewaarborgd in art. 162, de organisatie in hoofdzaak in art. 163, de bevoegdheid in hoofdzaak in de beide volgende artikelen; in hoofdzaak, zeggen wij, want de grondwet bepaalt het ledental van den Hoogen Raad niet en laat ook „de overige bevoegdheden" (art. 166, laatste alinea) door de wet regelen. Leden der Staten-Generaal kunnen niet tegelijk leden van den Hoogen Raad zijn: immers, ware bijvoorbeeld een lid der Tweede Kamer tevens lid van den Hoogen Raad, dan zou het tegen een minister kunnen optreden als a a n k 1 a g e r in de eerste en als rechter in de tweede hoedanigheid, — waarmee de onpartijdigheid zou ophouden te bestaan. Zoo kan ook de Procureur-Generaal, die voor den Hoogen Raad als e i s c h e r optreedt, niet tevens lid der Staten-Generaal zijn, want het geval zou zich dan immers kunnen voordoen, dat hij aanklager ware en de aanklacht hadde in te dienen aan zich zeiven, om daarna den eisch tot bestraffing bij den Hoogen Raad voor te dragen en te bepleiten. Is er eene open plaats — eene vacature, zegt de grondwet, — in den Hoogen Raad (art. 163), dan geeft die Raad daarvan kennis aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal; deze maakt, ter vervulling daarvan, eene voordracht van drie personen en biedt ze den Koning aan; de Koning doet daaruit een keuze; uit de leden benoemt Zijne Majesteit ook den president en den vice-president van den Hoogen Raad. Toen wij boven art. 164 aanhaalden, noemden wij reeds ééne der bevoegdheden van ons hoogste rechtscollege; eene tweede wordt omschreven in art. 165: „De Hooge Raad heeft het toezicht op den geregelden loop en de afdoening van rechtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der rechterlijke macht. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wet strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen, volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen." Eene bevoegdheid, die in de wet, maar niet in de grondwet, wordt omschreven, is, dat de Hooge Raad oordeelt over alle rechtsvorderingen tegen den Koning, tegen de leden van het koninklijk huis en tegen den Staat, behalve wanneer die vorderingen op het eigendomsrecht betrekking hebben. Art. 166 bepaalt, dat de leden der rechterlijke macht benoemd worden door den Koning, en, voor zooverre zij met rechtspraak belast zijn, — dus niet de griffiers, de ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de officieren van justitie — voor hun leven; ook de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad wordt voor zijn leven aangesteld. Dit laatste is natuurlijk aldus gewild, omdat die ProcureurGeneraal kan moeten eischen tegen den Koning zeiven en tegen den Staat. Hij moet onafzetbaar zijn, om zich geheel vrij te gevoelen. Omdat het mogelijk is, dat de Hooge Raad zelfs tegen den Koning een vonnis te vellen hebbe, is de vorst ook in het benoemen der leden niet geheel v r ij; wij zagen, dat zijne keuze beperkt is: hij moet een der drie voorgedragenen benoemen. Kunnen rechters zich dan niet onwaardig maken, om verder hun ambt te bekleeden? Kan de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad dat niet? Voorzeker, zij blijven menschen. Daarom zegt de grondwet ook, dat „zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in gevallen, bij de wet aangewezen." Op eigen verzoek kunnen zij te allen tijde ontslagen worden door den Koning. Voor de militaire rechtspraak gelden de aangehaalde regels niet; doch de krijgswetten zullen we eerst bespreken, waarde lezer, als de algemeene dienstplicht is ingevoerd, als gij behoort tot de linietroepen, ik tot de landweer en mijn vader en mijne ooms tot den landstorm, en we elkaar groeten met den heilwensch „turf in je ransel!" Al hebben ze aan de grondstof geen gebrek, aan lust om den ransel, hoe licht hij ook gemaakt worde, te dragen, gevoelen de meeste Nederlanders dat gebrek dubbel. Volgens de bijzondere wet, die ons geheele rechtswezen organiseert, hebben we, behalve den Hoogen Raad, v ij f gerechtshoven, drie en twintig arrondissementsrechtbanken en honderd zes kantongerechten. Het zou ons te ver voeren, als we hier wilden bespreken, welke zaken door élke van deze instellingen worden behandeld. Van de uitspraken des kantonrechters kan men in den regel in appèl of hooger beroep komen bij de arrondissementsrechtbank ; en legt men zich bij het vonnis van deze niet neer, dan kan men de zaak nog voor het gerechtshof brengen. Vonnissen van een gerechtshof zijn voor hooger beroep niet meer vatbaar: zij kunnen nog slechts door den Hoogen Raad vernietigd of gecasseerd worden; als deze ze strijdig met de wet oordeelt of de wet niet goed toegepast acht, wijzigt hij ze; zijn de formaliteiten niet behoorlijk in acht genomen, is er dus gebrek in den vorm, dan verwijst de Hooge Raad de partijen naar een ander gerechtshof. Voor den welgestelde kosten de processen bij ons veel geld en vaak duren ze jammerlijk lang; de arme kan procedeeren pro Deo, om Godswil, gratis. De „openbare aanklager" (zoo zeide men ten tijde van de Fransche Revolutie) heet bij de kantongerechten Ambtenaar van het Openbaar Ministerie, bij de arrondissementsrechtbanken Officier van Justitie, bij de gerechtshoven P r o cu r e u r-G e n e r a a 1. Hoe goed er ook voor eerlijkheid en onpartijdigheid gezorgd zij door de grondwet en door de wet, er kunnen zich toch wel zaken voordoen, waarvoor het verstand van den burgerman stilstaat. Bijvoorbeeld: gij zijt veertig gulden kerkelijken omslag schuldig; gij betaalt niet; kerkvoogden vervolgen u. Dat is eene burgerlijke zaak. Zij komt voor den kantonrechter; deze vonnist kerkvoogden onbevoegd tot vervolging, omdat zij naar zijne meening onwettig benoemd zijn; appèl is er niet, omdat het bedrag der som te klein is. De kerk draagt de kosten en gij betaalt niet. Uw buurman is honderd twintig gulden van dienzelfden omslag aan diezelfde kerk schuldig; hij betaalt ook niet; kerkvoogden vervolgen ook hem, doch de zaak komt, omdat de som hooger is dan die, waarover een kantonrechter beslist, voor de arrondissementsrechtbank; daar acht de rechter kerkvoogden wel wettig benoemd, w e 1 bevoegd tot vervolging, en uw buurman betaalt het bedrag en daarenboven de proceskosten. Kerkvoogden hebben echter een advocaat noodig gehad, die eene rekening van honderd dertig gulden indient, zoodat de kerk er ten slotte nog tien gulden bij inschiet. De kerk had wel g e 1 ij k, maar zij kreeg toch in beide gevallen „de kous over het hoofd." Waaruit men leeren kan, dat het magerste vergelijk altijd nog beter is dan het vetste proces. XIV. Om onnaspeurlijke redenen staat in onze grondwet het hoofdstuk „Van den Godsdienst" op de zesde plaats: tusschen dat van de Justitie en van de Financiën in. Naar onze bescheiden meening paste het beter op de negende, vóór het hoofdstuk van het Onderwijs. Men zou dan kunnen opmerken, hoe de grondwetgever eerst op de stoffelijke en daarna op de g e e s t e 1 ij k e belangen des volks het oog vestigde. Edoch, het stond op de zesde plaats en men heeft het niet verschoven. Men heeft het zelfs niet aangeraakt. Men was er bang voor. O, als de sluizen der welsprekendheid van onze volksvertegenwoordigers eens waren geopend bij dit hoofdstuk, er zou nimmer een einde aan de discussies zijn gekomen. Immers, elk woord, dat er staat, geeft te denken. Daar lezen we het opschrift: Van den Godsdienst. Den Godsdienst! Welke is dat in een land, waar zestig menschen datgene „eene vervloekte afgoderij" noemen, wat voor de andere veertig van het honderdtal boven alles heilig en verheven is? Zou het niet beter wezen, dat „den" hier weg te laten en te schrijven: Van Godsdienst? Den is in het opschrift een historisch woordje: het herinnert eraan, dat Nederland eenmaal een staatsgodsdienst, eene staatskerk had. De revolutie schafte ze af, en waarschijnlijk is er niemand, die de staatskerk terug wenscht. Wij willen vrijheid voor ons zeiven en we gunnen de vrijheid ook aan anderen. Zoo zeggen we althans. Laat ons hopen, dat allen, die het zeggen, het van harte meenen. We weten wel, dat alle godsdiensten, die nu bestaan of ooit bestaan hebben, slechts zóó lang vrijheid wilden en gunden, tot ze de macht kregen, om te verdrukken. De eerste oorzaak ligt in het egoïsme van het menschdom, een egoïsme, dat zich in alles blijft vertoonen, zelfs waar het geheel niet te pas komt: in den godsdienst; eene tweede ligt in het feit, dat de menschen in alle eeuwen godsdienst en leerstellig geloof met elkaar verward of vereenzelvigd hebben. Socrates dronk den giftbeker en Huss beklom den brandstapel en nog duizenden en duizenden werden op de allerpijnlijkste wijze om het leven gebracht, niet omdat zij iets gedaan hadden, dat hen des doods schuldig maakte, maar omdat zij iets hadden gezegd, geschreven of geleeraard, dat in strijd was met het geloof dergenen, die over den sterken arm beschikten. In de vele eeuwen, die tusschen Socrates en Huss liggen, was de menschheid in dit opzicht geene enkele schrede vooruit gekomen. Zou ze n u verder zijn ? God moge haar bewaren voor de proef. Ons egoïsme wil, dat ieder bevestig e, wat wij gelooven; twijfelaars en tegensprekers brengen ook in onze ziel twijfel aan; en twijfel is de gruwelijkste der zielefolteringen, vooral als we niet kunnen b e w ij z e n en als we eraan vasthouden, dat ons eeuwig heil van ons niettwijfelen afhangt. 10 O, laat ons hopen, dat de menschheid eenmaal den godsdienst vinde! Laat ons hopen, dat eenmaal Christenen, Joden, Mohammedanen en Heidenen den godsdienst beoefenen. In onze „verlichte" eeuw is dat nog niet het geval. Zij, die ervan overtuigd zijn, dat het geloof zalig maakt, en niet de werken, zullen in liefde hen moeten verdragen, die beweren, dat het geloof zonder de werken een dood geloof is. Verdraagzaam moeten we wezen, en dat zijn we ook wel, voor zooverre de godsdienst ons eene zaak des gemoeds en des harten is en geene broodwinning, geen middel om iets te zijn of te worden in de wereld. Zoo zou een kamerlid hebben kunnen doordraven, alleen bij dat onnoozele woordje den. Veel waars, veel schoons, veel goeds nog zou naar aanleiding van dat woordje gezegd kunnen zijn. Doch veel nuttigs ook? Zoo laat ons dan overgaan tot de artikelen. „Ieder," zegt het eerste, art. 167, „ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet." Vóór 1848 kende de grondwet alleen vrijheid van godsdienstige begrippen; toen werd er van be 1 ijden niet gesproken, zoodat de openbare godsdienst oefening niet vrij was. Wel werd al sedert eene eeuw de godsdienstoefening van andere kerkgenootschappen dan dat der staatskerk niet gehinderd, maar de vrijheid der godsdienstoefening was toch niet gewaarborgd, zooals ze dat nu is. Het volgende artikel kent aan alle kerkgenootschappen in het Rijk gelijke bescherming toe: wie eene openbare godsdienstoefening stoort of verhindert, wordt gestraft. De vrijheid is dus volkomen. Verlies echter niet uit het oog, wat er staat achter het woordje behoudens. Men mag in Nederland Mohammedaan of Mormoon zijn, men mag er zijn tempel stichten, men mag er leeraren, wat men wil, doch .... men mag niet meer dan ééne vrouw trouwen; de Mohammedanen en Mormonen, die hunne leer in ons land ten volle in practijk zouden willen brengen, zouden al spoedig in de gevangenis terecht komen. Gij moogt, al dringt uw godsdienstig gemoed er u toe, uw eerstgeboren zoon niet offeren. Gij moogt geen vierhonderd Baaispriesters, al hebt gij ze in uwe macht, naar de beek Kedron voeren en ze aldaar slachten. In naam van den godsdienst moogt gij geene handelingen begaan, die volgens onze wetten strafbaar zijn, zelfs al schrijft uw godsdienst dergelijke handelingen voor. Moest men vroeger lid der staatskerk zijn, om een staatsambt te kunnen bekleeden, nu „genieten" volgens art. 169 de belijders der onderscheidene godsdiensten (mooi gezegd, nietwaar: „belijders der godsdiensten" !) allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen." Dat is in de practijk nog niet doorgedrongen. Al hebben ze gelijke „aanspraken", de Joden zijn wel zoo wijs, dat ze maar weinig solliciteeren naar openbare ambten en bedieningen en nog veel minder naar waardigheden. Zoover zijn we nog niet gevorderd in de toepassing van art. 169, dat we een Jood, hoe bekwaam en geschikt ook, zullen bekleeden met een ambt, eene bediening of eene waardigheid, zoolang er een Christen met hem solliciteert. Doch het is eene schrede vooruit, dat ten minste de „aanspraken" gelijk zijn. Binnen gebouwen en besloten plaatsen is alle openbare godsdienstoefening toegelaten, — behoudens de noodige maatregelen tot verzekering der openbare orde en rust. Buiten de gebouwen is openbare godsdienstoefening alleen geoorloofd, waar ze vóór 1848 naar de wetten en reglementen was toegelaten, (art. 170). Hier heeft de grondwetgever het oog op de processiën in de katholieke streken van ons vaderland. De protestant, die zulk een godsdienstigen optocht nooit gezien heeft, kan er zich moeielijk eene voorstelling van maken. Die processiën hebben vaak tot ernstige ongeregeldheden aanleiding gegeven, doordien andersdenkenden niet genoeg eerbied toonden voor het heilige. Daarom — in het belang der openbare orde en rust, en wij mogen wel zeggen: in het belang van den godsdienst zeiven, — mogen dergelijke optochten alleen gehouden worden in de steden en dorpen, waar ze vroeger bestonden. In Groningen, Friesland, Drente, Utrecht en Zuid-Holland zijn ze dus door de grondwet niet toegelaten; in Noord-Holland alleen in de gemeente Laren. En nu komt het veelbesproken art. 171. XV. Artikel 171 (vroeger 168) is een der merkwaardigste uit onze grondwet, omdat het eene zoo lange en belangrijke geschiedenis achter zich heeft. Het ware, vooral in deze dagen van hernieuwden strijd, wenschelijk, dat alle Nederlandsche mannen die geschiedenis tot een onderwerp van studie konden maken: eene betere en eerlijker waardeering der toestanden en gebeurtenissen, zoowel op staatkundig als op kerkelijk terrein, zou daarvan ongetwijfeld het gevolg zijn. Het artikel luidt gansch niet diepzinnig. „De traktementen," zegt het Zie, het is niet mogelijk veel wijsbegeerte te pas te brengen, wanneer er sprake is van traktementen. Wij werken, slaven, „zwoegen en zweeten" en bidden allen dagelijks om onze traktementen, om ons dagelijksch brood. Doch ook -om niets wordt zoo fel gestreden, als om dat dagelijksch brood, „om het bestaan," om de traktementen. „De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd of het bestaande vermeerderd worden." (*) De Staat neemt dus eene verplichting op zich tegenover „de onderscheidene godsdienstige gezindheden," die wij kortheidshalve „de Kerk" noemen. Tusschen Staat en Kerk bestaat derhalve een band. Zij, die over scheiding van Kerk en Staat spreken, bedoelen met die scheiding niets anders dan de schrapping van dit artikel. Hoe is de band ontstaan? Worden met „de onderscheidene gezindheden" alle gezindheden bedoeld? (') In 1885 stond op de begrooting: De Prot. gezindheden f 1,393,696,29' De Roomsch-Katholieken 564,885,29 De Oud-Roomschen 11,900,— De Israëlieten 12,775,— Pensioenen en toelagen 313,427,— Totaal. . .ƒ2,296,683,585 Voor 1888 is het budget bijna gelijkluidend in hoofdsom: wij hebben de verschillende posten niet bij de hand. Op deze vragen geeft de geschiedenis een antwoord. Is het billijk, dat de band blijve bestaan? Dat is eene kwestie, waarover men het al lang niet eens was ten tijde van Oldenbarnevelt. In de middeleeuwen stond de Kerk boven den Staat. De pausen kroonden eigenmachtig keizers en zetten ze ook eigenmachtig af. De Kerk, die één was, heerschte over allen en alles. De priester ontving den mensch bij zijne geboorte, kerstende hem, schreef hem op in het register der levenden, onderwees hem later in de leer, bevestigde hem als lid der Kerk, bestuurde hem op al zijne schreden, bad met en voor hem, vergaf hem zijne zonden, zegende zijne werken, getuigde van hem, als het noodig was, voltrok zijn huwelijk, bemoeide zich om zijne kinderen, stond eindelijk aan zijn sterfbed, zelfs als zijne naaste verwanten hem verlaten hadden, schreef hem op in het register der dooden en begroef hem eindelijk in gewijde aarde. Die priester had zijn „traktement" volgens den ouden stelregel: die het altaar bedient, zal van het altaar leven. En dat „altaar", de Kerk, verwierf rijke goederen; alle menschen gevoelden verplichting jegens haar; schenkingen en legaten stroomden haar toe, zoodat de godshuizen de schoonste waren in elke gemeente en hare dienaren in weelde konden leven. Niemand droeg ooit meer bij, dan hij zelf wilde, dan zijn gemoed hem insprak. Toen de hervormde Godsdienst in ons land de heerschende, de religie van staat werd, verloor de oude Kerk al hare goederen; de Staat schonk die, voor zooverre het kerken en scholen waren, aan de gereformeerde gemeenten, gaf de kloosters en de weeshuizen aan de steden en dorpen, waar ze gevonden werden, en hield de akkers en velden voor zich zeiven; de opbrengst dekte de kosten van den oorlog tegen Spanje. Aan de dorpsgeestelijken werd de keus gelaten, om zich bij de Reformatie aan te sluiten of „heen te gaan." De Lutherschen werden wat later óp denzelfden voet behandeld: te Woerden, waar zij sedert 1558 eene bloeiende gemeente vormden, werd hun in 1580 de kerk afgenomen; de machthebbenden schonken die aan de gereformeerden, alhoewel deze de minderheid vormden, en de Lutherschen behielpen zich met een stal. Uit hetgeen de Staat zich van de kerk had toegeëigend, werden voortaan traktementen betaald aan gereformeerde predikanten. Daardoor werd de Hervormde Kerk van den Staat afhankelijk, zoo afhankelijk, dat bijvoorbeeld Jan de Witt in 1654 de predikanten in Holland, die zich ongunstig uitlieten over den met Engeland gesloten vrede, kon bedreigen met de inhouding hunner traktementen. De Waalsche gemeenten werden met de gereformeerde gelijkgesteld en bij de staatskerk getrokken; ook over de Lutherschen, Remonstranten en Doopsgezinden heeft de Staat zich later ontfermd. En zoo betaalde de Staat „traktementen, pensioenen en andere inkomsten" tot 1795. Toen zegevierde het staatsburgerschap boven geloofsverdeeldheid. Over de „traktementen" werd verschrikkelijk lang beraadslaagd door de Nationale Vergadering, doch eindelijk werd de staatskerk afgeschaft; alle plakkaten der gewezen Staten-Generaal, betrekking hebbende op de heerschende kerk, werden vernietigd. De constitutie van 1798 zeide in artikel 21 : „Elk kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijnen eeredienst, deszelfs bedienaren en gestichten." Doch het bleef b ij de theorie. In de additioneele artikelen kon men lezen, dat de bedienaren van den godsdienst nog gedurende drie jaren hunne traktementen zouden behouden, en in 1801 werd weer bepaald, dat ieder zou houden, wat hij had in 't begin der eeuw. In 1806 kregen we eene nieuwe constitutie; de traktementen bleven. Koning Lodewijk bepaalde in 1808, dat de predikanten uit 's Rijks kas zouden betaald worden en dat ook de leeraren der andere bestaande gezindten toelagen uit 's Lands schatkist zouden kunnen genieten. De hervormde predikanten kregen het hunne, doch de leeraren der andere gezindten, die wat konden krijgen, ontvingen niets, omdat de tijd ontbrak ter regeling. Immers in 1810 verloren we onze onafhankelijkheid, en.... op de Fransche begrooting werden voor den eeredienst geene sommen uitgetrokken. Bij het „herstel" in 1814 werd weer bepaald, dat de hervormde kerk de traktementen en pensioenen, die zij vroeger genoten had, opnieuw zou krijgen; aan de andere gezindten werd alleen toegekend, wat ze „laatstelijk" hadden genoten. (*) Toen Nederland met België vereenigd werd, kregen ook de (J) In 1815 luidde de begrooting: Leeraars der Hervormden „ Roomschen. „ Lutherschen / 1,000,000,— 150,000,— „ „ Remonstranten „ „ Doopsgezinden Kerkelijke Pensioenen . . 27,000,— 12,000,— 5,000,— katholieke priesters eene beurt, maar in het noorden, waar nog geene hiërarchie bestond, kwam het niet spoedig tot een geregelden toestand. De scheiding in 1830 maakte het voor de katholieken niet beter. De grondwet van 1848 gaf het artikel, zooals wij het nu kennen, zoodat het leeuwendeel der „traktementen" voor de predikanten der Nederlandsch Hervormde Kerk bleef; de Joden kregen subsidiën, vooral voor de opleiding van hunne geestelijken; de katholieke bisschoppen en pastoors hebben „traktementen" (de laatsten elk ƒ 400.— 'sjaars), de kapelaans ontvangen niets uit 's Rijks kas. Er is weinig gelijkvormigheid, maar dit staat vast, dat er tegenwoordig Modernen, Liberalen, Orthodoxen, Ethischer), Irenischen, Lutherschen, Jansenisten en Roomschen zijn met tractementen, en Afgescheidenen, Doleerenden en anderen zonder. Het aantal der „onderscheidene gezindheden" wordt met den dag grooter. Of het billijk is, dat de eene „gezindheid" iets ontvangt uit 's Rijks kas en de andere niet, willen we hier niet bespreken, want we zouden tot eene slotsom moeten komen en partij moeten kiezen, wat bij ons onderwerp, dat alleen inlichting bedoelt, niet zou passen. Laat ons slechts zeggen, dat Dr. Kuyper en zijne partij schrapping van het grondwetsartikel willen, onder afgifte door den Staat van het kapitaal, uit welks rente de traktementen bestreden worden; afgifte van dat kapitaal aan de gemeenten. De Katholieken zijn ook voor de schrapping, doch zij maken aanspraak op het kapitaal, en, naar het ons voorkomt, niet ten onrechte. Al de oude kerken en kerkelijke goederen waren hun eigendom, hun geschonken en gelegateerd door personen van hunne belijdenis; vaak waren aan die schenkingen en legaten voorwaarden verbonden, die alleen de katholieke kerk kan vervullen. Merkwaardiger echter dan deze strijd is de waarheid, dat het meest verdrukte kerkgenootschap, dat gedurende bijna drie eeuwen geene traktementen trok, maar integendeel al zijne goederen verloor, in onze dagen in ons vaderland het meeste bloeit. De katholieke kerk heeft in Nederland 2235 standplaatsen voor geestelijken en niet minder dan 114 priesters wijden zich aan het hooger theologisch onderwijs te Driebergen, Warmond, Hoeven, Haaren en Roermond, of aan de voorbereiding daartoe te Kuilenburg, Voorhout, St.-Michielsgestel, Bavel en Rolduc, terwijl bovendien nog honderden geestelijken lager en middelbaar onderwijs geven. Niet ééne vacature. Hoe anders is dat in de begunstigde protestantsche kerk! De Nederlandsch Hervormde Kerk heeft op hare 1618 predikantsplaatsen niet minder dan 357 vacatures. De Doopsgezinden tellen 124 pastorieën, doch 34 daarvan zijn onbezet. De Remonstrantsche Broederschap heeft 3 vacatures op hare 24 predikantsbetrekkingen. Ook de hoop voor de toekomst is gering. In 1857 studeerden te Leiden 197 jongelieden in de theologie, thans nog.... 45. Toen waren er te Utrecht 205, thans nog.... 126; toen telde Groningen er 63; thans nog.... 32; toen had Amsterdam er 60; thans nog.... 44. Dat zal nooit goed gemaakt worden door de Vrije Universiteit van Dr. Kuyper met hare 46, noch door de Christelijk Gereformeerde School te Kampen met hare 31 studenten. Daar staat nu het Katholicisme met zijne duizenden priesters, aangevoerd op staatkundig terrein door mannen als Schaepman en op kerkelijk gebied door de bisschoppen, als eene goed georganiseerde legermacht, die met den dag sterker wordt, — tegenover het wegsmeltende, zich meer en meer verdeelende protestantisme, dat aanvoerders, orde, eenheid en eendracht mist. Gij ziet, waarde lezer, dat in dezen de „traktementen" het niet doen, althans niet alleen. Juist de verdrukten, de menschen die de traktementen moesten leveren in plaats van ze te krijgen, zijn machtig geworden, terwijl de anderen, de begunstigden, zwak en o ja, moedeloos vaak, daar nederzitten. Er is uit dit alles wel een besluit te trekken. Behoeft men wel een groot profeet te zijn, om in zake de Nederlandsch Hervormde Kerk de toekomst te voorspellen ? Nog gemakkelijker wordt die voorspelling, wanneer men let op de bestaande toenadering. Op staatkundig gebied reeds bestaat er handreiking. Zal men in later eeuwen spreken van eene t ij d e 1 ij k e groote scheuring, die weldra ophield, toen de „traktementen" vervielen ? In die richting wordt gestuurd door velen, die het niet willen. Wie oogen heeft om te zien, hij zie naar de cijfers, die niet redeneeren! XVI. We zijn gekomen aan het Zevende Hoofdstuk, het Kapittel van de Beurs, in zes artikelen begrepen. De beurs, de financiën, ziedaar, als het erop aankomt, het dierbaarste, wat we hebben; datgene, wat we nooit ijdellijk gebruiken; datgene, waarbij we nooit zweren. De beurs staat boven den baard en boven al wat heilig is, op den eersten trap onder het leven. Geen wonder, dat een volk, als het eene grondwet maakt, in een hoofdstukje de belangen zijner beurs gedenkt. Al de artikelen in het kapittel, dat bij ons aan de financiën gewijd is, dienen dan ook tot vrijwaring van de bezittingen des volks tegen mogelijke willekeur der regeering, tot waarborging der belangen van de beurs der belastingschuldigen. Luister maar: „Geene belastingen kunnen ten behoeve van 's Rijks kas geheven worden dan uit kracht van eene wet." (art. 174). Als de volksvertegenwoordiging dus de begrooting der inkomsten niet goedkeurt, behoeven wij aan den staat die inkomsten niet te leveren. En we zijn er ook zeker van, dat we allen over denzelfden kam geschoren worden, want: „Geene voorrechten kunnen in het stuk van belastingen worden verleend." (art. 175). Alleen Z. M. de Koning en de Kroonprins — die er helaas niet is — zijn vrij van personeele lasten volgens art. 26 onzer constitutie, doch, zegt datzelfde artikel: „Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door hen genoten." Geen volk ter wereld is met belastingen zoo rijk gezegend als het Nederlandsche: we betalen grondbelasting, personeele belasting en patentbelasting ten eerste; zegel recht, registratie recht, successie recht en hypotheekrecht ten tweede; ten derde invoerrecht; ten vierde rechten, belastingen of accijnzen op w ij n, bier, a z ij n, gedistilleerd, suiker, zout, zeep en geslacht. Dat is altemaal nog maar voor de kas van het Rijk; dan komt er eene kleinigheid, zoetjes genaamd centen, opcenten, voor de Provincie, en wat tol, jachtrecht, vischrecht; en eindelijk een sommetje voor de Gemeente: hoofdei ij ke omslag, hondenbelasting, straatgeld, havengeld en nog allerlei. Opmerkelijk is het, dat men, zeker om de aandacht een weinigje af te leiden en de pijn zoodoende te verzachten, de 11 benamingen nog al laat afwisselen: belasting, heffing, recht, accijns, geld — in hoofdsom en opcenten. Ook in de hoegrootheid van het door elk te dragen aandeel staan wij bovenaan. Een liefhebber van statistiek heeft in 1862 uitgerekend, dat er toen betaald werd per hoofd in Zweden ƒ2,50, in Zwitserland ƒ4, in Pruisen ƒ14, in België ƒ16, in Frankrijk ƒ 25, in Engeland ƒ28, in Nederland ƒ29 'sjaars. Laat het ons een troost zijn, dat er niets geheven wordt dan krachtens wetten, en dat er geene bevoorrechten zijn. Ja, laat ons blij wezen, dat we zooveel betalen kunnen. Wij gelden overal voor het rijkste volk der wereld. En in het betalen staat Holland boven Limburg, Brabant en de andere zandprovinciën: Holland draagt het grootste deel der staatslasten. In Duitschland spreekt men dan ook alleen in officiëele stukken van de Nederlanders, in de scholen van de Hollanders, doch in het dagelijksch leven heeten we — de m ij n h e e r s en houdt men ons allen voor „steinreich." We hebben een geweldig crediet. Ondanks al dat bijdragen en dat betalen van belastingen, heffingen, rechten, accijnzen en centen, hebben we schuld. Daar kan de grondwet natuurlijk ook niet over zwijgen. „De verbintenissen van den staat jegens zijne schuldeischers worden gewaarborgd", zegt ze. En dan volgt er een oolijke zin: „De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den staat." (art. 176.) Och, de mensch is van nature humoristisch; zelfs uit zoo'n droge grondwet kan de scherts niet geheel geweerd worden. Toen we in 1581 ons onafhankelijk verklaarden van Spanje, of, zooals de geschiedenisboekjes dat vertellen: toen we Filips afzwoeren, hadden we geene schuld. Maar de Republiek wist ze te maken. Toen de verschillende gewesten één land gingen vormen en de compagnieën en admiraliteits-colleges ophielden te bestaan, dus toen we één en ondeelbaar werden, bleek het, dat er jaarlijks aan rente te betalen was ruim z e s e n twintig millioen gulden. En we hebben voor onze vaderen niet willen onderdoen; in 1886 bedroeg het kapitaal onzer schuld ƒ 1074,322,450 en de rente /"34,989,299. Heel respectabel voor zoo'n klein land, nietwaar? Alles volgens de wet, zonder eenig voorrecht voor wien ook! Jaarlijks worden al die millioenen in overweging genomen en de belangen der bezitters van de effecten worden bevorderd. Die bevordering geschiedt soms guitig door conversie, zoodat de schuldeischers 1Js percentje minder krijgen. Ook door het zegelrecht op de staatsschuldbrieven. Heel onze staatsinkomsten bedragen 107 millioen en daarvan gaat bijna 35 millioen, dus het derde deel, weg aan rente. Ziehier de begrooting onzer staatsinkomsten voor het dienst¬ jaar 1886: Directe belastingen J 15,620,400 Accijnzen „ 41,875,000 Indirecte belastingen 21,397,000 Invoerrechten „ 4,962,000 Waarborg van goud en zilver „ 251,100 Domeinen „ 2,440,000 Posterijen „ 5,450,000 Rijkstelegraaf „ 1,039,500 Staatsloterij 661,475 Jacht en visscherij „ 142,000 Loodsgelden „ 1,000,000 • Recht op de mijnen „ 3,790 Staatsspoorwegen „ 1,950,000 Verschillende ontvangsten en toevallige baten. . „ 4,116,250 Uit Indië 4,100,000 Uit renten en aflossingen 2,055,600 Koopprijzen van domeinen „ 475,000 Totaal ƒ107,539,115 Daar tegenover stonden de uitgaven: Huis des Konings f 650,000 Hooge colleges van Staat *) 610,634 Buitenlandsche Zaken 687,690 Justitie „ 4,467,931 Binnenlandsche Zaken 10,892,585 Marine „ 12,652,156 Nationale schuld „31,989,299 Financiën „ 23,435,236 Oorlog „20,424,966 Waterstaat, handel en nijverheid „ 20,894,817 Koloniën 1,188,344 Onvoorziene uitgaven 50,000 Totaal ƒ130,943,658 ') Staten-Generaal, Raad van State, Rekenkamer, Kabinet des Konings. Let er wel op, dat de inkomsten minder zijn dan de uitgaven. En vindt gij het niet mooi, dat men marine met ruim 12 millioen niet onmiddellijk bij oorlog met ruim 20 millioen zet? Nu springt het u niet zoo kras in het oog, dat wij meer dan 33 millioen aan de verdediging van ons land besteden. Gij ziet, dat het tweede derdedeel onzer belastingpenningen besteed wordt aan oorlog. De inning der financiën kost 23 millioen, aan waterstaat gaat 20 millioen heen. Wat blijft er dan nog over voor al die universiteiten, gymnasiën, hoogere burgerscholen, zeevaartscholen, landbouwscholeh en gewone lagere scholen en normaallessen, waarover men u altijd voorleutert? Aan heel het hooger, middelbaar en lager onderwijs heeft de staat in '86, lang niet het goedkoopste jaar, heele 8 millioen besteed. Daarop moet het ministerie nu wat trachten te bezuinigen. Dan is de burger tevreden en hij betaalt gaarne, want hij gaat in de genoeglijke meening verkeeren, dat hij mettertijd wat minder zal betalen. Och, we zullen aldoor meer moeten afstaan. Doch het gaat volgens de wet en zonder eenig voorrecht! Ook kunnen we er zeker van zijn, dat er nooit een cent wordt ontvangen of uitgegeven, zonder dat de papieren in orde zijn. Daarvoor zorgt de Rekenkamer, waarover we vroeger reeds spraken. Art. 179 waarborgt het bestaan dier instelling: „Er is," zegt het, „eene Algemeene Rekenkamer, welker samenstelling en taak door de wet wordt geregeld. Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene voordracht van drie personen aan den Koning, die daaruit benoemt. De leden der Rekenkamer worden voor hun leven aangesteld." Die Rekenkamer ziet toe, of alles gaat volgens de wet. Elk jaar worden de inkomsten en uitgaven verantwoord aan de Staten-Generaal; de rekening, goedgekeurd door de Rekenkamer, moet daarbij overgelegd worden. Heeft een minister gelden uitgegeven, zonder daartoe gerechtigd te zijn, ja, wat dan? Op eene wet, regelende de verantwoordelijkheid der ministers, hebben onze vaders al gewacht en wij wachten er ook op. Laat ons alles hopen van de flinke „heeren ministers," die nu aan het roer zijn. Nieuwe bezems. Het zevende hoofdstuk bevat ook twee artikelen betreffende ons geld: „Het gewicht, het gehalte en de waarde der munt- speciën worden door de wet geregeld," (art. 177) en „Het toezicht en de zorg over de zaken van de munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij, worden door de wet geregeld." (Art. 178). Nu, over ons geld zijn wij tevreden, 't Is mooi en degelijk, al heeft een rijksdaalder tegenwoordig slechts eene werkelijke waarde van f 1,90 1). Over de munt- en standaardkwestie kan men honderd uit redeneeren. We kunnen dat later wel eens doen. Wat we nu al gezegd hebben over Hoofdstuk Zeven, mag voor een burgerman genoeg heeten. Moge het strekken tot verheuging des harten, dat we zooveel kunnen betalen en dat zoowel de belangen der belastingschuldigen als die der schuldeischers van den staat in ons rijke land zoo flink behartigd worden: volgens de wet zonder eenig privilege! XVII. De geschiedenis leert, dat handelsvolken nooit goede landlegers hadden, doch daarentegen ter zee altijd het overwicht wisten te behouden. Goed voetvolk en goede ruiterij waren steeds het deel der landbouwende natiën. Zonder veel redeneering vindt ieder, dat het haast niet anders kon. De kooplieden hadden hun eigendom ter zee te verdedigen, de landbouwers hunne akkers en hunnen oogst. Ook is het gebleken, dat handelsvolken nooit goede soldaten opleverden; als het op lichaamskracht, orde, tucht en volharding aankwam, waren de kinderen der landbouwers altijd de besten. Rusland, Duitschland, Frankrijk hebben geweldige staande legers. Doch zie daarentegen eens naar Engeland en Amerika, die overigens met die drie staten in beteekenis gelijk staan! Wij Nederlanders hebben te land nooit eene overwinningbehaald, doch talrijk zijn de zeeslagen, waarin wij roemrijk zegevierden. Wilt gij in de oude geschiedenis zien? Vergelijk dan de Carthagers met de Romeinen, let op de Phoeniciërs, stel de Perzen tegenover de Grieken en onder deze zelfs Athene tegen- J) In 1902 was de rijksdaalder nog slechts ƒ0,98 waard. over Sparta. Steeds vindt gij, dat het handeldrijvende volk eene goede vloot, het landbouwende een flink leger heeft. De kooplieden, belang hebbende bij eene ongestoorde vriendschap met alle natiën, zijn ook altijd vreedzamer geweest dan de landbouwers, die in het aanwinnen van grondgebied hun voordeel zagen. Wat kan men uit dit alles besluiten met betrekking tot ons vaderland? Ons dunkt: dat wij, wat er ook in de grondwet geschreven sta, nimmer een fiksch leger zullen krijgen. Het soldaatjespelen zit niet in den aard van den Nederlander; ieder heeft bij ons het land aan den dienst. Doch flinke matrozen, vlugge, bekwame zeelieden hebben wij. Eene goede vloot is bij ons denkbaar. Onder Jan de Witt hadden wij ter zee zelfs wat te vertellen aan Engeland, de grootste zeemogendheid. Sedert de Republiek der Vereenigde Nederlanden echter tot de historie behoort, hebben wij, dwaselijk de Franschen naapende, ons meeste geld aan ons landleger besteed. Ons ministerie van oorlog heeft zelfs uitsluitend met dat leger te maken; onze zeemacht ressorteert onder het ministerie van marine. En dan kost „oorlog" ons bijna een en twintig m i 11 i o e n, terwijl algemeen beweerd wordt, dat het land gansch niet verdedigd is. Ons leger heeft niets te beduiden, onze schutterij is belachelijk. Aan „marine" besteden wij bijna dertien millioen, en men mag veilig aannemen, dat wij ter zee niets in te brengen hebben. De Franschen hebben het bij ons zoo ingericht, en het heeft ons elk jaar het derde deel der staatsinkomsten gekost. De fout lag daarin, dat wij, kooplieden, een voorbeeld namen aan de landbouwende Franschen. Weldra zal het echter beter worden, nietwaar? Men zegt het, doch wij zijn zoo vrij, er niets van te gelooven. Er gaan dagelijks stemmen op, die ons wijzen op Duitschland. Als wij de Duitschers gaan nadoen, vervallen wij immers in dezelfde fout, die ons noodeloos zooveel millioenen heeft gekost. Waarom zorgen wij niet voor eene flinke vloot? Daarmee zouden wij ons in tijd van nood zelfs tegenover eene groote mogendheid kunnen doen gelden. Een landleger kan ons alleen dienen tegen onze naaste buren, de Belgen en de Duitschers. Van de eersten, die bijna allen industriëelen zijn, zullen wij nooit last hebben, want het kleinste oorlogje beteekent voor België dadelijk stilstand van alle fabrieken, verdwijning der middelen van bestaan, armoede. En wie zou durven beweren, dat wij het tegen Duitschland te land ook maar ééne week zouden kunnen volhouden, zelfs al voerden wij den driejarigen dienstplicht in en schoeiden wij onze landweer op Duitsche leest? Duitschland zal altijd tienmaal zoo machtig blijven als wij zijn. Op bondgenooten rekenen kunnen wij met een klein leger en eene groote vloot niet minder of meer dan met het omgekeerde. Wij herhalen daarom: wat er ook aangaande de defensie in de grondwet moge staan, wij zullen nimmer een voldoend leger hebben, en wij doen verkeerd, als wij niet voornamelijk voor eene sterke zeemacht zorgen. 't Is alsof de grondwetgever ook gevoeld heeft, dat wij, kooplieden, niet voor soldaten in de wieg gelegd zijn. Vroeger las men in het eerste artikel van het Achtste Hoofdstuk nog, dat alle ingezetenen tot eersten plicht hadden, de wapenen te dragen tot handhaving der onafhankelijkheid van den staat. Dat is nu een weinigje anders; thans staat er: „Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verplicht, mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van het grondgebied. Ook aan ingezetenen, die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd." (art. 177). Dus medewerken in de plaats van de wapenen dragen. Dat kan de koopman ook met geld. Met geld doet hij dat liever. Verder heet het (art. 178): „Tot bescherming der belangen van den staat is er eene zee- en eene landmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen. De wet regelt den verplichten krijgsdienst. Zij regelt ook de verplichtingen, welke aan hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren, ten aanzien van 's Lands verdediging opgelegd kunnen worden." Veel behoeven wij nu niet meer te zeggen. Ons stelsel van legervorming hangt voortaan in de lucht. De wet, die, al naar de strooming der geesten, gewijzigd wordt, zal onze defensie in orde brengen. Wij zijn ervan overtuigd, dat de thans vigeerende militiewet nog lang zal bestaan. Geen betere wensch op verjaar- dagen dan: „Moge het u gegeven zijn, de wet op den algemeenen dienstplicht in werking te zien treden!" Ja, er is eene staatscommissie benoemd, om zulk eene wet voor te bereiden. En nu is ervoor gezorgd, dat elk beginsel in die commissie even veel voor- als tegenstanders zou vinden. Brachte zij onverhoopt wat tot stand, dan zouden de kooplui, die in onze Staten-Generaal de meerderheid hebben, dat toch waarschijnlijk haastig verwerpen: de een, omdat hij opziet tegen de geweldige kosten, de ander, omdat hij tegen allen dienstplicht, een derde, omdat hij tegen de plaatsvervanging is, een vierde, omdat er geen infanterist lid der staatscommissie is geweest, een vijfde, omdat het voorstellende ministerie niet liberaal is, en zoo voort. De vaders en moeders kunnen gerust zijn. Dat zegt zelfs de grondwet in de artikelen 183 en 184: „De dienstplichtigen ter zee zijn bestemd, om te dienen in en buiten Europa. Aan den dienst, door hen in de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen te vervullen, worden door de wet voordeelen verbonden," en: „De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen worden gezonden." Over het geheel heeft de Koning in zake de defensie volgens de nieuwe grondwet minder macht dan volgens de oude. Menig artikel, waarin sprake was van „de Koning kan," is vervallen; het eenige „de wet regelt" is daarvoor in de plaats getreden. Vroeger werden ook allerlei schadeloosstellingen voor inkwartieringen, transporten, leverantiën, enz. vastgesteld bij „reglementen" ; voortaan (art. 186) zal dat geschieden „volgens algemeene regels, door de wet te stellen." Een geheel nieuw artikel is in de grondwet gekomen: „Ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid kan door of van wege den Koning elk gedeelte van het grondgebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze, waarop en de gevallen, waarin zulks geschieden kan, en regelt de gevallen. Bij die regeling kan worden bepaald, dat de grondwettelijke bevoegdheden van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden." In dergelijk geval kunnen de drukpersvrijheid, het recht van vereeniging en vergadering, ieders recht, om door zijn eigen rechter gevonnisd te worden, en de vrijheid van ieders woning worden opgeheven. Voor den staat van beleg zouden de krijgswetten gelden. Van de schutterij, dat heerlijke dienstdoende of rustende korps, dat officieren telt, die bang zijn voor een geweer, en geweren zonder slot, dat heerlijke korps, waarvan de Schoolmeester zegt: „Een leeuw kan met zijn tanden De heele schutterij wel aanranden, Behalve als hij opgezet of dood is, In welk geval er volstrekt geen nood is," die prettige troep, waarvan men voor zijn genoegen dienstdoend of rustend lid is, en waarmee de jeugd zich altijd zoo kostelijk vermaakt, wordt in de grondwet smadelijk verzwegen. De schutterij zal zich wreken, door nog te exerceeren „in lengte van jaren." Alles blijft bij het oude, wat echter, om tot den ernst terug te keeren, grootelijks te betreuren is, want onze tegenwoordige zee- en landmacht kost ons jaarlijks drie en dertig millioen gulden, die wij, volgens de eenparige meening van alle deskundigen, veel beter konden besteden. XVIII. Alle volken nemen den hoed eerbiedig af voor den Nederlandschen Waterstaat, waarvan sprake is in het Negende Hoofdstuk. Onze waterstaat, dat is onze eer, onze roem ! Wat men in andere landen van dien aard kent, is slechts eene zwakke navolging van hetgeen wij sedert eeuwen bezitten. De Nederlandsche waterstaatswerken worden door den vreemdeling met bewondering aangestaard; wie het in Nederland brengt tot minister van waterstaat, moet, naar 's vreemden meening, een man wezen van elders onbereikbare bekwaamheid. Al de overige ministers heeft men in andere landen ook en misschien beter, maar ministers van waterstaat heeft men niet. Moet er ergens in de wereld een waterwerk van groot belang worden tot stand gebracht, men roept den raad in van Nederlandsche ingenieurs. 12 Na de geweldige overstroomingen, die Noord-Duitschland onlangs teisterden, werd het in den Rijksdag en door de Keizerin luide gezegd, dat de Duitschers, hoezeer ze ook in kunsten en wetenschappen uitmunten, nog in „Holland" moeten gaan leeren, hoe men zich degelijk en afdoende beschermt tegen het water en het weet te maken tot eene onderdanige en dienstbare macht. Zeker neemt de wetgeving op den waterstaat in Nederland wel de eerste, voornaamste en grootste plaats in, denkt de vreemdeling, die onze instellingen niet van nabij heeft gadegeslagen; en dan vergist hij zich schromelijk. Van geen departement gaan zoo weinig wetsvoorstellen* uit, als van dat van waterstaat. Het Nederlandsche volk bekommert zich om Waterstaat niet in het minst; wat er is, kan immers niet anders zijn noch anders worden, want het is volmaakt. Niet vele jaren geleden hadden wij zelfs geen ministerie van waterstaat; eene afdeeling van Binnenlandsche Zaken deed alles af. Ja, nog krasser: eene door de grondwet van '48 bevolen Wet, regelende het b ij zonder bestuur van den Waterstaat, is nooit tot stand gekomen. Wij hadden het zoo druk met onderwijs, dat wij geen tijd vonden, om zulk eene wet te maken. In 1855 is een wetje geboren, waarbij „v o o r 1 o o p i g" voorzien is in „sommige waterschapsbelangen." Daarmee hebben wij het nu al drie en dertig jaar gedaan, zonder meer onheilen, dan ons ook onder de beste wet wel zouden getroffen hebben. De nieuwe grondwetgever heeft echter blijkbaar begrepen, dat het aldus niet langer mag voortgaan: hij heeft het artikel, dat in het negende hoofdstuk vroeger op de tweede plaats stond, thans op de eerste geschoven, waar wij nu lezen: „De wet geeft regels omtrent het waterstaatsbestuur, het oppertoezicht en toezicht daaronder begrepen." (Art. 188). Wanneer zal die wet tot stand komen? Eerst de onderwijskwestie en de sociale kwestie, zegt de een; eerst de defensie, roept de ander. Waterstaat komt aan de orde, als den tegenwoordigen ministers en volksvertegenwoordigers de tanden niet meer zeer doen. En heel onmisbaar is die wet niet. Zonder haar hebben wij ons land aan de zee ontwoekerd, zonder haar zijn „de lage landen aan de zee", zooals de Nederlanden in overouden tijd heetten, geworden, wat zij zijn: het beste plekje van de wereld. De grondwet zegt in art. 189: „De Koning heeft het oppertoezicht over alles, wat den waterstaat betreft, zonder onderscheid, of de kosten daarvan worden betaald uit 's Rijks kas of op andere wijze worden gevonden." Art. iqo. „De Staten der provinciën hebben het toezicht op alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders. Nochtans kan de wet het toezicht over bepaalde werken aan anderen opdragen. De Staten zijn bevoegd, met goedkeuring des Konings, in de bestaande inrichtingen en reglementen der waterschappen, veenschappen en veenpolders veranderingen te maken, waterschappen, veenschappen en veenpolders op te heffen, nieuwe op te richten en nieuwe reglementen voor zoodanige instellingen vast te stellen. Tot verandering van de inrichtingen of reglementen kunnen de besturen van die instellingen voorstellen aan de Staten der provincie doen." Art. 191. „De besturen, waterschappen, veenschappen en veenpolders kunnen volgens regels, door de wet te stellen, in het huishoudelijk belang van die instellingen verordeningen maken." Zoo spreekt de nieuwe grondwet, zoo spraken, op een paar woordenveranderingen na, de oude, de oudere en de oudste. Geen conservatiever hoofdstuk dan dit negende: alle bestaande inrichtingen blijven; de Staten kunnen slechts wijzigen met goedkeuring des Konings. Vanwege den Koning wordt het toezicht uitgeoefend door het corps ingenieurs van den waterstaat. Aan het hoofd van dit corps staats een hoofdinspecteur; verder zijn er twee inspectiën; de eerste (standplaats Arnhem) omvat de noordelijke en oostelijke provinciën, de tweede (standplaats 's-Gravenhage) de provinciën Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland. In elke provincie staat een hoofdingenieur, (die zijn verblijf houdt in de hoofdplaats), aan het hoofd van het personeel. Doch de Staat zorgt rechtstreeks slechts voor „sommige waterstaatsbelangen," die als algemeene belangen kunnen beschouwd worden, als zeedijken, uitwateringen van groote rivieren, inundatie-sluizen en belangrijke waterwegen. Voor de rest geldt de regel, die ons zoo sterk gemaakt heeft en ons eer en veiligheid heeft verschaft: „ W ien water deert, die water keert." De eigenlijke waterkeerders, dat zijn, al sedert meer dan duizend jaar, de d ij k g r a v e n en heemraden, de d ij kstoel, het d ij k c o 11 e g e. Dat zijn eerwaardige namen en betrekkingen, vooral in ons land. Hertogen, graven, stadhouders, koningen, keizers, zij zijn allen gekomen en gegaan, ingehaald en verjaagd, maar onze dijkgraven en heemraden kunnen eene onafgebroken reeks van voorgangers aanwijzen tot vóór het jaar 800. In de oudste geschriften wordt reeds gesproken van den „dijkstoel", vergaderd naar oude gewoonte. In den Saksenspiegel is reeds sprake van d ij k v e r o rd e n i n g e n. In den tijd van Karei den Grooten kwamen de tegenwoordige namen in gebruik; deze keizer gaf den titel van graaf aan vele ambtenaren; hij schiep landgraven en zendgraven, markgraven, pluimgraven en centgraven, gouwgraven en dijkgraven. En de laatsten hadden steeds eene hooge macht; in tijden van nood hadden de hoogheemraadschappen en heemraadschappen onder voorzitting van den dijkgraaf de willekeurige beschikking over eigendommen, ja, het recht over leven en dood van hunne ondergeschikten. Steeds werden de dijkgraven en heemraden door het hoofd van de heerlijkheid of van den staat benoemd, omdat zij namens hem optraden en recht spraken; zelfs als hun beheer zich tot binnenpolders bepaalt, geschiedt thans de benoeming nog door den Koning, indien ze voor 1795 «door publieke autoriteiten plachten aangesteld te worden." En reeds vóór den tijd van Keizer Karei den Grooten moeten de dijkstoelen colleges van groote beteekenis in ons land zijn geweest: Holland heette immers nog geen Holland, toen er reeds een zware dijk langs de Lek lag; de geschiedenis zegt, dat ten tijde van Keizer Karei reeds een groote verkeersweg van Utrecht naar het westen over den Lekdijk liep. Op het gebied van het dijkwezen zijn woorden in gebruik, die wij van onze oudste voorvaderen en die andere volken van ons hebben overgenomen. Zoo wordt in Nederland en Duitschland „de schouw gevoerd" gelijk voor eeuwen ; zoo spreekt de Duitscher van „buitenlande" en de Franschman van een „poldèr" en eene „wateringue." En daar nu het oude zoo goed als volmaakt is, willen wij het behouden. Leven de dijkgraven en de heemraden! nu gelijk voor duizend jaren en voortaan tot in eeuwigheid! Over hen en hunne schoone namen geen strijd. Zij hebben Holland aan de zee ontworsteld; zij moeten het behouden. XIX. „Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering. De inrichting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld. Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het een en ander door de wet te regelen. De Koning doet van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de StatenGeneraal geven." Dat zegt onze grondwet in het i92ste artikel, het eerste van het Tiende Hoofdstuk. Is de inhoud niet eenvoudig en duidelijk? Simple comme bonjour, zou een Franschman zeggen; helder als glas, klaar als een klontje, de duidelijkheid zelve. Edoch, die eenvoudigheid, die duidelijkheid, die klaarheid is slechts den kinderkens geopenbaard. Voor de schriftgeleerden is er nauwelijks één woord in, waarvan de beteekenis niet duister is; voor de farizeeërs is het eene opeenstapeling van gruwelen; voor de ministers is het eene oorzaak van narigheden en nachtmerries; voor volksvertegenwoordigers is het een nimmer uit te putten thema; voor hen, die het worden willen, een polsstok; voor dagbladschrijvers een onderwerp, waarover ze nog wat zeggen kunnen, als ze niets anders meer weten; voor liberalen is het een palladium, voor anti-revolutionnairen een fondament des bestaans; voor Nederlanders is het een voorwerp van twist en strijd, voor vreemdelingen een voorwerp van bewondering; voor de kiezers .... eene pruim, waarop hunne vaderen reeds gekauwd hebben en die men hun telkens en telkens opnieuw tusschen de tanden steekt, als ze opgeroepen worden, om aan hun last en hun lust te voldoen, hun plicht te betrachten en hun recht te doen gelden; ja, eene pruim: de eenige, die hun past, de eenige, die ze kunnen verdragen, de eenige, die hun nooit tegenstaat. Neem dit grondwetsartikel en zijn verlengstuk, de wet op het lager onderwijs, weg, en het wordt stil in den lande: niemand kan het meer schelen, wie er minister is; aan de kiezers zal presentiegeld moeten betaald worden voor hun verschijnen bij de stembus; de dagbladen zullen krimpen; de kiesvereenigingen zijn niet meer noodig; de volksvertegenwoordigers dutten in; alle partijschap houdt op en de politicus Schaepman, tegenwoordig onze grootste, verdwijnt, om voor den dichter Schaepman plaats te maken. Hoeveel meter belieft u nog van deze stof? Wij zijn oprecht genoeg, om ze u niet aan te bevelen, want ze is een beetje oud en verschoten; ze heeft al langer dan tachtig jaar op de toonbank gelegen en ieder heeft ze beduimeld. Wat er nu aangaande het onderwijs in onze grondwet staat, heeft er ook in gestaan in 1848, dus veertig jaar geleden, toen onze grootvader nog in zijne fleur was; en deze grootvader wist van zijn vader, dat het ook stond in die van 1815. Wetten op het lager onderwijs hebben wij in menigte gehad, en geene enkele is ooit volkomen uitgevoerd. Wat wij in de tegenwoordige schoolwet lezen, komt in hoofdzaak ook voor in die van 1801, om van de wetten van 1806 en van 1857 niet eens te spreken. Telkens als er lang genoeg geklaagd en gemord is, wordt er wat veranderd aan de woorden, maar de zaken blijven dezelfde. Er zijn steeds geweest zeer vlugge, vlugge, minder vlugge, domme en zeer domme kinderen; er zijn ook steeds geweest schoolmeesters, die getracht hebben, hun te leeren lezen, schrijven, tellen en zingen; er zijn steeds geweest opzieners over de scholen; het heeft der menschheid nooit ontbroken aan de noodige kennis. Wij kunnen er haast van verzekerd zijn, dat het zoo zal blijven. Ten onrechte maken wij ons warm bij de bespreking van ons volksonderwijs. Het is verkeerd, te meenen, dat de eene staatkundige partij dat onderwijs beter zou kunnen regelen dan de andere. Elke partij, dat moet men aannemen, wil het welzijn en de welvaart des volks vermeerderen, en zij zal daarom wel steeds ten beste voor het onderwijs zorgen, want daarover zijn allen het eens: onderwijs is iets goeds, iets noodzakelijks voor elk mensch. Het zou, om volmaakt te zijn, aan elk kind moeten gegeven worden naar zijnen aanleg en zijnen aard, doch dat is een ideaal, iets onbereikbaars, zoolang er geen volmaakte vaders en moeders zijn, die zich geheel aan hunne kinderen kunnen wijden. Dat de staat zich met het onderwijs moet bemoeien, is jammer, doch het is noodzakelijk gebleken, niet in onzen tijd, niet in onze eeuw, neen, te allen tijde. Zoo laat dan de liefhebbers en de belanghebbenden twisten over de beteekenis van het woord „overal" in onze wet; laat hen uitmaken, of een onderwijs, dat „voldoende" is te Amsterdam, niet ver genoeg gaat voor Puttershoek of Vlaardingen; laat hen beweren, dat men de „godsdienstige meeningen" der goddeloozen niet behoeft te eerbiedigen; laat hen klagen over de onvrijheid of juichen over de bekwaamheid; laat hen het jaarlijksche verslag bestudeeren, — wij verlangen voor onze kinderen, dat hun verstand ontwikkeld worde, dat hun gemoed ontvankelijk gemaakt worde voor alle goede indrukken, dat hun naar de mate van hunnen aanleg de kundigheden worden medegedeeld, die hun in het leven, in den zwaren strijd om het bestaan, nuttig kunnen zijn, opdat onze lievelingen — wat zijn ze vlug! — niet eenmaal behoeven te staan onder de bescherming van het volgende artikel: „Het armbestuur is een onderwerp van de aanhoudende zorg der Regeering en wordt door de wet geregeld. De Koning doet van de verrichtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven." Och, ware het mogelijk, artikel 192 zóó goed uit te voeren, dat art. 193 mocht vervallen! XX. Drie is het getal der gratiën, negen dat der muzen, zeven is heilig, tien is hoog in aanzien als grondslag van ons talstelsel, twaalf is de lievelingshoeveelheid van onze moeders, vrouwen en zusters. E 1 f is een gekheidje: een a 1 f was bij de vaderen een pretlustig, fopzuchtig, winderig wezentje. Onze grondwet telt e 1 f hoofdstukken. Het lijdt geen twijfel, of de eerste constitutie-opstellers hebben, toen zij de verdeeling zoo maakten, gedacht: „Lieve menschen, we willen het u niet ronduit zeggen, maar we willen het u ten slotte, als gij wat opmerkingsgave hebt, toch wel even toewenken, ja schijnbaar onbewust toewenken, dat we u hier iets leveren, waarvan gij de waarde niet al te overdreven hoog moet schatten. Als het er op aankomt, goede lieden, is zoo'n grondwet toch maar een alfje: houdt altijd rekening met de uitleggers, die van deze hoofdstukken kunnen maken, wat ze willen; en bedenkt wel, dat een grondwettig recht niet zoo goed te handhaven is als het recht van den sterkste. Dat recht van den sterkste geldt altijd en overal en is onveranderlijk, doch eene grondwet is bij slot van rekening maar van papier, al is ze ook met zeven zegelen gezegeld. Daarom, veelgewenschte onderdanen en vorsten, zullen we op deze grondwet in een klein hoekje achteraan den stempel van het alfje drukken; het zij u, als ge het opmerkt, tot eene waarschuwing." Dat Elfde Hoofdstuk handelt „van veranderingen." Veranderingen in eene grondwet brengén, is niet gemakkelijk: ten eerste, omdat men er zich steeds op toegelegd heeft, zoo vaag te spreken, dat de gewone wetgever kan te werk gaan, zooals hij wil. De jongste veranderingen hebben dan ook voor het meerendeel slechts gediend, om hier en daar iets, dat belemmerend duidelijk was, nog wat te overnevelen, of iets, dat wat scherp begrensd was, te ontdoen van eenige palen. Als de heer Schaepman zijn zin hadde gekregen, zou ook het onderwijsartikel een beetje gedeeld hebben in die bewerking. Hoe meer rekbaar de bewoordingen zijn, hoe gemakkelijker in het gebruik. Zoo'n gordel moet gansch niet knellen. Ten tweede is er door de grondwet zelve veel omslag en omhaal aan eene wijziging verbonden. „Elk voorstel tot verandering in de grondwet wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. De wet verklaart, dat er grond bestaat, om het voorstel, zooals zij het vaststelt, in overweging te nemen." (Art. 194). „Na de afkondiging dezer wet worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers overwegen dat voorstel en kunnen niet dan met twee derden der uitgebrachte stemmen de aan haar overeenkomstig voornoemde wet voorgestelde verandering aannemen." (Art. 195). Wij behoeven hier niets bij te voegen. Wat er staat, is duidelijk; en onze lezers hebben het een paar maal in practijk zien brengen. „Gedurende een Regentschap kan in de troonsopvolging geene verandering worden gebracht." (Art. 196). En het laatste artikel doet de deur toe: „De veranderingen in de grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plechtig afgekondigd en bij de grondwet gevoegd." Gij zoekt misschien de kracht van dit artikel in het vaststellen, in het afkondigen of in het bijvoegen. En dan hebt ge het verkeerd voor; alle wetten worden vastgesteld door de Staten-Generaal en door den Koning; ze worden ook alle afgekondigd en alle bij de overige wetten gevoegd. Eene niet vastgestelde, niet afgekondigde wet zou waarlijk een alfje in het vierkant wezen. Neen, de kracht zit in het woord plechtig. Plechtig geschiedt de afkondiging. En hoe groot die plechtigheid wezen kan, hebben we gezien. We hebben ook vele rapporten van plechtigheid gelezen; vooral in de groote steden is het beste beentje voorgezet geworden. Wel ons, dat we geleefd hebben in een tijd, dat er zooveel geestdrift en zooveel plechtigheid te aanschouwen viel! Zoo blijft het alfje ons met zijne scherts plagen. We hebben moeite, om het tot ernst te brengen. De voornaamste veranderingen, die de jongste herziening ons heeft gebracht, willen we ten slotte nog kortelijk recapituleeren: ze hebben betrekking op de troonsopvolging, de uitbreiding van het kiesrecht, de vermeerdering van het aantal volksvertegenwoordigers, de regeling der defensie en de invoering eener administratieve rechtspraak. De volgorde der op den troon rechthebbenden is thans aldus: i. Prinses Wilhelmina. 2. Prinses Sophia, zuster van Z. M. den Koning, gehuwd met den groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. 3. De nakomelingen van wijlen Prinses Marianne, de tante van Z. M. den Koning. 4. De nakomelingen van wijlen Prins Frederik, den oom van Z. M. den Koning. Bij dezer ontstentenis hunne kinderen. Als wij goed geteld hebben, is er op het oogenblik eene reeks van zestien prinsen en prinsessen, die volgens de aanwijzingen in de grondwet over ons kunnen regeeren bij erfrecht. Het kiesrecht is niet meer verbonden aan een census van minstens twintig gulden in de kleinste en aan een hooger minimum in de grootere plaatsen; de kieswet zal aanwijzen, wie genoeg „maatschappelijken welstand en geschiktheid" bezitten, om dat veelbegeerde recht te mogen uitoefenen. De Tweede Kamer is op een rond getal van honderd, de Eerste op vijftig leden gebracht, terwijl ook nog andere mannen dan hoogstaangeslagenen voor de laatste verkiesbaar zijn. De defensie heeft het leeuwendeel der veranderingen gekregen. De Regeering heeft de handen meer vrij ter reorganisatie van onze strijdkrachten. Deze reorganisatie was onder de oude grondwet niet mogelijk: de oude gordel was te eng. Aan den nieuwen zijn haken en oogen. Hoewel de heeren ministers, volgens hunne verzekering, het eens zijn aangaande de beginselen, die zij zullen volgen, is er toch maar eene staatscommissie ingesteld, die zoo het een en ander op papier zal brengen. Nu onze regeerders meer v r ij h e i d hebben, gevoelen zij, dat ook vrijheid knellen kan. Men wil de zaak der regeling onzer strijdkrachten nog eens overdenken, overwegen en... . beslapen. Men werkt bij ons gaarne a tête reposée. En dan speelt het alfje toch nog dikwijls zijn partjes. Op het oogenblik lacht het ons weer aan met zijn guitig gezichtje. Wat de administratieve rechtspraak betreft: tot nogtoe besliste de Koning in zake geschillen van bestuur; voortaan kan de wet die beslissing opdragen aan den gewonen rechter ot aan een college, met administratieve rechtspraak belast. Andere wijzigingen, zooals bijvoorbeeld dat ook vreemdelingen het recht van petitie hebben, zijn van ondergeschikt belang: verbeteringen van uitdrukking, een weinigje verruiming en hier en daar verduidelijking. De veranderingen zijn 30 November 1887 plechtig afgekondigd en ze zijn van af dien dag in werking getreden. En we hebben de werking gezien en gehoord en wij zijn er blij of bedroefd over geweest, al naar we groen, zwart, rood of blauw waren. En zooals het met alle dingen in dit ondermaansche, in dit tranendal, gaat: er waren blijden, die misschien bedroefd hadden moeten wezen, en bedroefden, die wellicht zich hadden moeten verheugen. Zoo'n grondwet en hare werking, 't is alles menschelijk werk, menschelijk wiksel. God beschikt. Wilden we allen naar Zijne eeuwige, naar Zijne in ons aller geweten gegrifte grondwet leven, alle menschelijke, alle papieren wetten zouden onnoodig zijn. De wetgevende lichamen hebben in onze dagen overal handen vol werks, ze hebben „dagwerk", ja soms nog nachtwerk daarenboven. Is dat een teeken van vooruitgang? Montesquieu heeft gezegd: La multiplicité des lois est un signe de la décadence des n a t i o n s : de veelheid der wetten is een teeken van het verval der natiën. ALGEMEEN STEMRECHT. (1893.) Les fonles sont stupides. j elke verkiezing wordt de minderheid, door den arbeid der gekozenen wordt de meerderheid te leur gesteld. Heel de geschiedenis van Frankrijk in de negentiende eeuw is eene geschiedenis van teleurstellingen. Even dwaas als degenen, die in het algemeen stemrecht een redmiddel der maatschappij zien, zijn zij, die het vreezen. Het verstand zal de wet stellen, gelijk het steeds gedaan heeft. Het verstand kan niet gedeeld, niet door de gemeenschap overgenomen, niet tot een nationaal bezit gemaakt worden, 't Is eene Godsgave, die gezag met zich brengt. Er is geene openbaring noodig, om ons te doen zeggen, dat alle gezag uit God is. De dommen hebben geen gezag, al zijn zij legioen: zij kunnen voor een oogenblik aan de voogdij ontsnappen en geweld plegen, doch de maatschappij leeft voort volgens onomstootelijke wetten. Steeds zullen er menschen zijn, die meer hebben dan andere: de zalm en de oesters zullen niet ongegeten, de fijne wijnen niet ongedronken, de havanna's niet ongerookt blijven. Ook zal er in ongeurigheden gewerkt en zal er gezaaid, gemaaid, gemalen en gebakken moeten worden. En ieder zal op zijne beurt nijd en ijverzucht gevoelen. De passies blijven. Geef gerust om des vredes wil het stemrecht aan alle mannen en geef het uit galanterie ook aan de vrouwen. Niets wordt er slechter of beter door. WAT BEN JE ME DAAR! (1897.) Uttd alle die Wahler, die siebe/i, Umstanden ges^hciftig des Herrschers Thron, Die Wiirde des Amtes zu iiben. ezeressen worden instantelijk uitgenoodigd, dit stukje over te slaan, want het is ten eerste saai en ten tweede hebben zij er niet mee te maken: de dames kunnen bij ons het groote heil nog niet deelachtig worden. Wel zijn we in menig opzicht in het oude Europa heel ver, maar zóó ver zijn we nog niet. Ze mogen de vreugde der geloovigen slechts van verre aanschouwen. Ook mannelijke jongelui van beneden de vijf en twintig mogen hunne zinnen gerust voor eene poos nog op wat anders zetten. Het groote heil, dat is het kiesrecht. Er is zoo lang gezongen: „Doe open de poort, het volk staat ervoor!" dat men eindelijk de poort op een kier heeft gezet; en nu mag het volk binnen komen. Zijt gij aangeslagen in de vermogensbelasting, in de bedrijfsbelasting, in de personeele belasting? Dan z ij t g ij kiezer. Zijt gij in de grondbelasting, hoofdsom en rijksopcenten, aangeslagen voor één heelen gulden? Dan z ij t g ij kiezer. Dan draagt gij voortaan den eerenaam van belastingkiezer, en uwe stem zal in de bus zooveel gelden als die van een generaal, minister of burgemeester. Wees trotsch op uw recht en oefen het uit: wees grootsch op uwe waardigheid en handhaaf ze. Gij behoeft u niet eens de moeite te geven, u te gaan aanmelden : de ambtenaar is aangewezen, die u op de lijst zal inschrijven met naam, voornaam en adres, ja zelfs met jaar en dag van uwe geboorte, 't Is een voorrecht. Woont gij sedert i Augustus 1896 in of op een schip van 24 kubieke meter inhoud? Hoezee! — of roept gij te water liever hoera? — Dan z ij t g ij kiezer, al betaalt gij geen cent belasting ; en daar men elk ding behoort te noemen naar zijnen aard, zijt gij een s c h i p p e r-k i e z e r of s c h e e p k i e z e r. Maar gij moet u voor 15 Februari bij uwen burgemeester aanmelden, die u wel verder zal inlichten. Hebt gij geen schip tot woning, daarom niet getreurd. Gij woont dan aan wal, wat wèl zoo goed is. 't Is maar de kwestie, hoeveel huur gij betaalt: te Rotterdam moet dit twee gulden, te Vlaardingen een daalder per week zijn, te VlaardingerAmbacht, IJselmonde, Ridderkerk en Zwijndrecht vijf en twintig stuivers, in de andere gemeenten een gulden. Dan z ij t g ij kiezer, dan zijt gij een w o n i n gkiezer. Vergeet niet, uwen heer burgemeester vóór 15 Februari over de zaak te gaan spreken, want hij weet anders niet, hoeveel uw huisbaas wekelijks van u trekt. Hebt gij geene woning? Dat is jammer. Maar er is nog geen nood. Misschien verdient gij veel geld als knecht of als inwonende zoon. Haalt gij te Rotterdam 550, te Vlaardingen 400 gulden 'sjaars? En gij Vlaardinger-Ambachter, IJselmondenaar, Ridderkerkenaar en Zwijndrechtenaar, brengt gij het tot 350? Gij, staatsburger van Oud-Beierland, Pernis, Groote Lindt of Dubbeldam, knapt gij 325 pop per jaar? Gij overige mannelijken van het platteland, kunt gij u op 300 gulden in de 365 dagen beroemen, op 6 gulden per week ? Gaat het vóór 15 Februari aan uwen burgemeester zeggen. Hij zal u allen welkom heeten als kiezers, en loonkiezers zult gij heeten, en mee zult gij doen gelijk dominees en dokters. Als gij geen loon, maar een pensioen hebt van hetzelfde bedrag, ook goed: alleen de naam verandert: gij zijt een pensioen kiezer. En daar gij veel tijd hebt, zijt gij dubbel welkom: gij moogt niet alleen meekiezen, maar ook mee toezien, of de anderen het wel goed en eerlijk doen. Gij zijt als aangewezen voor een baantje bij de stembus. Hebt gij geen pensioen? Geen loon? Geen woning? Geen schip? Geen belastingbiljet? Arme man ! Maar misschien zijt gij geëxamineerd! Misschien hebt gij een papier, dat u de bevoegdheid geeft om, als gij wilt, te prediken, zieken te genezen, schepen te sturen of te loodsen, kinderen ter wereld te helpen of te onderwijzen? Dan zijt gij toch kiezer! Treed in het groote gezelschap. Gij zijt een examenkiezer. Gij zijt een knap mensch; gij zijt een aangewezen voorlichter. Zoo gij echter niets hebt of zijt van al het bovengenoemde, dan zijt gij nauwelijks voor uw pleizier op de wereld. Bedenk u eens! Hebt gij misschien een inschrijvinkje van honderd gulden nominaal op het Grootboek? Gauw naar den burgemeester! G ij z ij t kiezer, zoodra gij uw document maar hebt laten zien. Gij zijt grootboekkiezer! Liever grootboekhouder ? Komaan, gij weet het kiesrecht niet te waardeeren! De ervaring zal het u leeren. En wie van de heeren heeft een spaarbankboekje? Iedereen? Wie heeft er een jaar lang vijftig gulden op gehad? Allemaal kiezers, extra-beste. Aanschouwt de vrucht van noeste vlijt en spaarzaamheid! Uw boekje geeft u het kiesrecht. Gij zijt spaarbankkiezers. Nu allen haastig naar de burgemeesters, uiterlijk voor 15 Februari. Twijfelaars moeten ook maar mee. De burgemeesters zullen eenieder terecht helpen met vaderlijke vriendelijkheid, met raad, met daad. De burgemeesters zijn blij, dat ze veel te doen krijgen: het heil van vaderland, gemeente, burgers en kiezers ligt hun na aan het hart. Alleen zij, die in het jaar 1896 iets genoten hebben van het burgerlijk armbestuur of van de diaconie, en zij die in eene kazerne, eene gevangenis of een gekkenhuis zitten, mogen blijven, waar zij zijn. Zij kunnen geen deel hebben aan het groote heil. Wat een verandering, wat een verbetering en vermeerdering der maatschappij! Belastingkiezers, scheepskiezers, woningkiezers, loonkiezers, pensioenkiezers, examenkiezers, grootboekkiezers, spaarbankkiezers! Wie heeft daarvan ooit in ouden tijd gehoord ? Och, konden de vaderen onzen vooruitgang eens aanschouwen! Wat er dan te kiezen is? Wel, vooreerst mag ieder met voorzichtigheid en na rijp beraad drie wenschen doen. Het verdere wordt aangeplakt en zal met groote drukte besproken worden in de couranten. Een kiezer behoort eene courant te lezen. Neem haastig een abonnement: uwedele zal er pleizier van beleven. MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN. DE LOONSTRIJD. (1902.) Nehmt hin die IVelt, Doch trilt eurh briïderlich darein! e loonstrijd is zoo oud als de maatschappij en nimmer kan er een einde aan komen. Jaarwedde, maandgeld, weekloon, dagloon, traktement of onthaal, salaris of zoutgeld, honorarium of eereloon, soldij of loonstuiver, uurloon, huurpenning: ze zullen nimmer anders dan zeer t ij d e 1 ij k kunnen bevredigen. Geen vorst, geen minister, geen generaal, geen burgemeester, geen werkman was ooit duurzaam met zijn loon tevreden. Ze hebben altijd geklaagd, te luider naarmate ze minder teergevoelig, minder ontwikkeld, minder aan de edele hersenschim „eer" onderworpen waren, kortom naarmate ze zich minder „gêneerden". Een koning op traktement! Een koning op jaarwedde! Hoe ver is dat af van de koningsidee! Den werkelijken koning komt alles toe, wat er is; hij beschikt over goed en bloed; hij neem t, wat hij noodig heeft; hij is aan niemand verantwoording schuldig dan, zooals hij gelieft te zeggen, aan God en zijn geweten. Een koning op traktement, een koning, wien men eene jaarwedde betaalt of een maandgeld en die daarvoor eigenhandig eene kwitantie of eene afgesloten rekening teekent, dat is geen echt koning meer; dat is een staatsambtenaar. Nimmer kan hij genoeg hebben, om te voldoen aan zijn begrip van koninklijke verplichtingen. Hij moet het zalige geven inkrimpen, niet naar z ij n wil, neen, naar den wil van een ander. Hij zou klagen, indien zijn koninklijk eergevoel het hem niet belette. Man voor man kunt gij zoo de loontrekkers nemen: ze zijn allen onvoldaan, geen hunner heeft genoeg. Allen wenschen verhooging, allen zullen u bewijzen, dat hun loon te gering is, om te voldoen aan de eischen van hun leven, hun stand, hun ambt: aan hunne verplichtingen. Ieder is blij geweest met zijn eerste loon: hij was iets waard geworden. Eene zekere rust kwam over hem, toen hij werd aangesteld op vast loon. Doch de blijdschap was kortstondig en de rust bevredigde niet lang. „Ziet u, men krijgt behoeften; men treedt in een stand; het leven stelt eischen; men heeft verplichtingen; daar zijn dingen, die iemand toch toekomen, nietwaar? Daar zijn ook dingen, die den een gewis evenzeer toekomen als den ander; iets mag een mensch toch wel hebben; men is toch niet alleen in de wereld, om te werken; eten, kleeding en woning is alleen toch niet genoeg; en hoe is dat dan nog? 't Kan al niet minder." Men moet meer verdienen, neen, meer ontvangen, want verdienen doet men het reeds, ,,'t Wordt je onthouden. De baas, de werkgever, de patroon, de kapitalist, die profiteeren, die worden rijk van je arbeid, van je gezwoeg en je gezweet, die baden zich in weelde, die genieten alles en je mag het aanzien ; je mag je vuisten ballen in je broekzakken; 't is onrechtvaardig, onmaatschappelijk, onmenschelijk; we worden met gelijke rechten geboren, we zijn van nature gelijk; ieder behoort zijn gerecht deel te hebben van de algemeene inspanning, maar dan ook van de algemeene voortbrenging; i k heb te weinig, i k kom te kort; en met mij duizenden, millioenen, de overgroote meerderheid der menschen. We moeten ons aaneensluiten, wij misdeelden. We moeten de sociale toestanden veranderen, verbeteren!" Geef haastig een woord, een roep,, eene leus, een vaandel. „Wat dunkt je van communisme? Hoe vindt je democratie? Is socialisme niet sprekend?" „We zullen er een paar samenvatten: sociaal-democratie, dat zegt alles. Hoor eens, hoe krachtig sissend en ratelend het klinkt: „hij is sociaal-democraat!" „En we kiezen de roode vlag, de bangmakende bloedkleur. " Er komt inderdaad angst. De menschen, de bezitters, de heeren, die alles bij het oude willen houden, gaan zwijgen. De conservatieven met hun wit vaandel zijn verdwenen. Er komt welwillendheid. „Men moet wat doen voor den kleinen burger, voor den werkman. Men moet hem ontwikkelen, onderwijzen, men moet voor zijne gezondheid zorgen. Eene gezonde ziel kan slechts in een gezond lichaam wonen, nietwaar? We zullen den burger mee laten redeneeren, mee laten kiezen; we zullen hem vrijheid geven, vrijheid van gedachte, vrijheid van het woord, vrijheid van drukpers. We zullen de accijnzen afschaffen, dan heeft hij zijne zeep en zijn zout wat goedkooper. Enfin, we zullen mild zijn, liberaal. We zullen eene blauwe vlag hijschen in plaats van eene witte. De kleine man moet zien, dat er verandering gekomen is. We zullen de vermogens en de inkomsten belasten, opdat de sociaal-democraat wat minder reden hebbe, om tegen het kapitaal te toornen. We zullen den werkman verzekeren tegen ziekte en ongeval, we zullen hem een rustigen ouden dag met pensioen beloven. In alles zullen we liberaal zijn." De loonstrijd blijft. Niemand ontvangt genoeg. Eindelijk heeft de „loonslaaf" een knoop gevonden, die doorgehakt moet worden. „Het kapitaal, het bezit wordt gesteund door den godsdienst, die, berusting, onderwerping, gehoorzaamheid predikende en een beter leven hiernamaals belovende, de menschen verdeelt en daardoor machteloos maakt. Daarom weg met het geloof, met de predikers, de priesters, de kerk en de kloosters! Alles moet weg! We moeten van meet af beginnen! Het „niets" moet komen! „Wij zijn nihilisten, meneer!" „Weg met de vorsten, weg met de regeering! De maatschappij is al te verkeerd, boven, in 't midden en beneden. Wij moeten door den nacht tot het licht. De chaos moet komen en daaruit moet eene nieuwe maatschappij geboren worden : schrik, doodslag, brand en moord moeten aan het bestaande een einde maken. Dolk en dynamiet slechts kunnen ons helpen. Weg met de blauwe vlag en ook met de roode! Wij kiezen de zwarte! Wij zijn anarchisten!" En inderdaad vielen er hooge slachtoffers. 1 oen ontroerde zelfs de Kerk. De Paus schreef zijne encycliek Rerum novarum — als ware de strijd een nieuwe — en het Calvinisme maakte zich op, om „de kleyne luyden" te gaan ontrukken „aan de doodelijke omarming van het materialisme." Het Christendom, het orthodoxe, trok op met eene groene vlag. De strijd bleef. Hij kan nimmer ophouden. Waarom? Omdat het onnatuurlijk is, dat de eene mensch de knecht zij van den anderen. Slavernij, ja, die is natuurlijk. Daar is gewelddadige onderwerping, daar is de dwang, de zweep. Slavernij komt ook voor bij de mieren. Doch daar wordt de slaaf eerst geslachteloos gemaakt, hartstochteloos, onvatbaar voor ander genot dan dat van de spijs en het bare leven. Daar, zoowel als in de antieke menschenmaatschappij, heet het: arbeid of de dood! Van loon is geen sprake. Het knechtschap van den mensch is onnatuurlijk. Edoch, wat baat het ons, te toornen of te ontroeren, waar we toch geene verandering of verbetering kunnen aanbrengen? De onnatuurlijkheid is een gevolg van hetgeen men ontwikkeling noemt. Er is een tijd geweest, dat ieder mensch zijn eigen meester was, dat ieder zich zeiven recht verschafte, dat de man en de vrouw zich vereenigden in v r ij e liefde. Het laatste kan evenmin terugkeeren als het eerste. Op dat natuurleven volgde eene veelduizendjarigeperiode van slavernij, lijfeigenschap, hoorigheid. Waar ze afgesloten is, kan ze niet heropend worden. De geweldenarij behoort tot het verleden, maar eeuwig tegenwoordig zullen de behoeften zijn en nimmer zal de tijd terugkomen, dat iemand in al zijne behoeften voorziet, zonder om loon anderen te dienen. En daar de gediende steeds zoo weinig mogelijk zal willen geven, terwijl de dienende altijd zoo veel mogelijk zal willen ontvangen, kan er aan den strijd geen einde komen. Indien patroons en werklieden, overheid en ambtenaren dit steeds overwogen, zou de strijd zonder verbittering kunnen gevoerd worden. Het is ongelukkig en gansch niet verstandig, dat de werkgever het den arbeider kwalijk neemt, als deze om hooger loon vraagt. Plicht is, dat de werkgever ernstig bereken e, of de verhooging mogelijk is. Bij ongunstige uitkomst kan met den vrager geredeneerd worden; de weigering behoeft niet onvriendelijk te zijn of aanleiding tot haat en wraak, te geven, yerbinding van werklieden, nederlegging van den arbeid, onderlinge steun van belanghebbenden, 't behoeft, waar de tafel van vermenigvuldiging alleen heerscht, geene reden tot oproer, woestheid of vernieling te zijn aan de eene, tot verachting en afkeer aan de andere zijde. Hoe hoog moet het loon van een werkman wezen ? Wie op deze vraag een scherp, afdoend antwoord wiste te geven, zou aan de wereld grooter dienst bewijzen, dan de ont- dekker of de uitvinder, die het hoogst gevierd wordt in de wereldhistorie. De vraag is niet te beantwoorden. Er is te groot verschil van plaats tot plaats en tusschen mensch en mensch. Er zijn goedige nevelachtigheden verkondigd door keizers en pausen, er is keurig gesproken en geschreven van Christelijke liefde, van het geweten en vooral van het menschwaardig bestaan. Voor de practijk is er niet het minste nut uit voortgevloeid. De loonstrijd zal eeuwig blijven. ACHT UREN. (1890.) ichaamskracht, ijver, tijd en kennis vormen samen het kapitaal, waarover een arbeider beschikt, s Besteedt de mensch zijne kracht, zijn ijver, zijn ) tijd en zijne kennis aan datgene, wat de natuur gratis te zijner beschikking stelt, dan brengt hij voort, dan vindt hij middelen, om te bestaan en te genieten. Let er wel op, dat de mensch niet alleen wil bestaan. Hij wil ook genieten, ja genieten vooral. Kracht, ijver en kennis zijn verschillend onder de menschen. Evenmin als er twee bladeren aan een boom gevonden worden, die volkomen gelijk zijn, evenmin worden er twee menschen in de wereld aangetroffen, die even sterk, ijverig en bekwaam zijn. Er is dus ongelijkheid. Ongelijkheid van bezit, ongelijkheid van kapitaal. Ongelijkheid, door den Schepper aldus gewild en ingesteld. Volksmenners, die gelijkheid van genot beloven, hebben dadelijk diegenen aan hunne zijde, welke zich in lichaamskracht de meerderen gevoelen en tijd over hebben, maar in kennis en ijver te kort schieten; met andere woorden: de luiaards en de dommen. Doch één deel van het kapitaal is voor allen hetzelfde: de tijd. Een etmaal is vier en twintig uren voor al wat onder de zon is. Lichaamskracht zou men nog in kilogrammeters kunnen uitdrukken, maar ijver en kennis zijn niet onder cijfers te brengen, al hebben ze de hoogste waarde. Over deze trits redeneert men dan ook niet op de volksvergaderingen. Vooral ijver en kennis laat men gaarne rusten; daaraan is bij de meesten een tekort. Waar de werkgever kan, laat hij daarom bij aanneming arbeiden: dan is het hoogste loon voor den man, die het meeste kracht, ijver, kennis en tijd aan het werk besteedt. En wel jammer is het, dat het werken bij aanneming niet in alle takken van bedrijf mogelijk is. Dan ware er aan veel strijd een einde. Nu neemt de werkgever een arbeider op tijd. In de gebruiken daaromtrent heeft de wereld nogal afwisseling gezien. De historie spreekt van koop voor het heele leven. Dat was de tijd der slavernij. Dan hebben we huur voor het heele leven tegen een op vaste tijdstippen uit te betalen vast loon; vervolgens huur voor een jaar tegen eene jaarwedde, huur voor eene week tegen een weekloon, voor een dag tegen een dagloon. En eindelijk, doch eerst in deze eeuw, zijn we gekomen tot het werken per uur. Zóó jong is dit gebruik, dat we er nog geene gangbare woorden voor hebben: we spreken nog niet van uurwerk tegen uurloon. Ten plattenlande is de werkdag nog nergens in uren verdeeld: daar wordt nog gerekend van schafttijd tot schafttijd, of, zooals men dat noemt per schaft, per s c h o ft. Een dag is vier schoft: men werkt van vijf tot acht, van negen tot twaalf, van een tot vier, van vijf tot acht; drie tusschenuren, die men verplaatsen, anders verdeelen of inkrimpen kan naar omstandigheid, geven gelegenheid tot voeding en ontspanning; er wordt een uurtje gepraat en gegeten na afloop van den werkdag, en men legt zich te bed tegen negen uur, om zeven uren te slapen. Meer dan zeven uren slaaps heeft een gezond volwassen mensch niet noodig; meer dan acht uur is zelfs nadeelig. Er wordt dus twaalf uur gewerkt. In de fabrieken, waar stoomkracht of groote vuren gebruikt worden, die niet behoeven te rusten en zonder groote schade ook niet kunnen rusten, wordt door dag- en nachtploegen gearbeid; elke ploeg komt twaalf uren en werkt met zeer korte schafttijden: van zes uur 's morgens tot zes uur 's avonds of omgekeerd. De arbeid eischt meer voortdurende inspanning en oplettendheid, doch hij begint ook later en eindigt vroeger, zoodat er meer rusttijd is na den afloop. De weekgelden, daggelden, uurgelden, in één woord de loon en, regelen zich naar het kapitaal, dat te werk wordt gesteld. Wie veel kennis bezit, verdient meer, dan hij, die alleen lichaamskracht, tijd en ijver beschikbaar kan stellen. De sterke kan meer verdienen dan de zwakke, de ijverige meer dan de luie; die twaalf uur werkt, meer dan degene, die slechts.... „Halt!" roepen de socialisten, „wij willen den arbeidsdag gesteld hebben op acht uren!" Wij vragen vooreerst: wat bedoelen zij? Willen zij, dat iemand, die over twaalf uren te beschikken heeft, slechts acht uren zal gebruiken? Willen zij dan dwingen tot het ongebruikt laten van een derde deel van het tijdkapitaal ? Dat ware roof! Roof, gepleegd aan mijn leven, aan mijne kans op lotsverbetering, op welvaart; roof, gepleegd aan mijne vrijheid. Of bedoelen zij, dat er niet meer dan acht uren zal gewerkt worden in dienst van een ander? Willen zij mij zelf baas maken of mij een tweede diensthuis laten zoeken voor de werkuren, waarover ik nog beschik? Dat zal mijn loon kleiner maken in het eerste geval, onzeker in het tweede, van meer omstandigheden afhankelijk in het derde. „Het loon," zeggen de socialisten, „moet hetzelfde blijven; de werkgever moet voor acht uren evenveel betalen, als tot dusverre voor twaalf!" Dat klinkt heel mooi. Ik verdien nu in twaalf uur f 1,20; ik zal dan in acht ƒ1,20 hebben, dus van 10 op 15 cents per uur gekomen zijn. 't Zal heel prettig wezen voor één of twee dagen. Overmorgen zal ik weer een werktijd van twaalf uur wenschen, vragen, afspreken, eischen. Dan zal ik f 1,80 per dag verdienen. Kan ik dat verkrijgen, dan is mijn loon grooter, terwijl de werktijd weer dezelfde is. Maar: als het overal op die wijze gaat, en dit is toch de bedoeling, zal ook alles, alles juist anderhalf maal zoo duur worden. Ik zal voor mijn grooter loon niet meer kunnen koopen. 't Zal wezen, alsof de centen anderhalf maal zoo groot werden, zonder dat ze meer waarde kregen. Of 't zal zijn, als hadde men op een zilverstuk, dat nu gulden heet, het woord daalder geslagen. 't Een zal mijne koopkracht evenmin verhoogen als het ander. Het is niet te begrijpen, dat de verkorting van den werkdag iets, ook maar het geringste, tot de welvaart van den arbeider zal bijdragen. Doch zeer goed te begrijpen is het, dat die verkorting hem zwaar zal schaden. Als hij acht uur werkt en zeven uur slaapt, houdt hij nog negen uur over: laat hem drie uur aan zijne maaltijden zitten, dat is zeker niet te weinig. Dan beschikt hij nog over zes uren. Eén van de twee: gedurende die zes uren werkt hij, of zoekt hij uitspanning, spel, waarschijnlijk de herberg. Werkt hij, dan ontneemt hij werk aan een ander. Gaat hij naar de herberg, dan raakt een groot deel van zijn loon verloren en wordt hij voor den arbeid meer en meer ongeschikt. De ijverige zal werken. Is hij verversknecht, wat belet hem, als hij slechts acht uren mag borstelen, nog zes uren sigaren te maken? Vier vlijtige verversknechts nemen dan drie sigarenmakers het werk uit de handen. De socialisten zeggen: „Als de werkdag op acht uur gesteld wordt, zal de werkloosheid afnemen, want er zullen meer werklui noodig zijn." Onwaar, geheel onwaar: de werkloosheid zal slechts verplaatst worden. Beletten zij den mensch, zijn werktijd, zijn kapitaal te besteden, dan berooven zij hem, en met het deel, dat zij hem overlaten, drijven zij hem naar de uitspanning, naar het vermaak, dat kostbaar is en den arbeidslust vermindert. Daarom is de eisch, die op i Mei 1890 werd uitgesproken, onzinnig. Zou men een koopman, die twaalf duizend gulden kapitaal bezit, bij de wet mogen dwingen, slechts met acht duizend gulden handel te drijven? Die daarop ja zegt, moet nog geboren worden. Mag dan de werkman, die twaalf arbeidsuren bezit, genoopt worden, om er slechts acht te besteden? Mag men, kan men ooit den ijverige beletten, ijverig te zijn ? Kan men den sterke dwingen tot zwakte of middelmaat, den bekwame tot domheid, ongeschiktheid? Kan men alles en allen brengen tot het gemiddelde? 't Zou inderdaad ellende zijn, ellende voor allen, terwijl er nu slechts ellende is voor velen. Neem alle rijkdommen der wereld samen en verdeel ze gelijkmatig: ieders aandeel zou belachelijk gering wezen; dat heeft men al dikwijls nagerekend. Maar gelijkheid is altijd de leus geweest, die de luien, de dommen, de zwakken heeft geprikkeld. Gelijkheid willen de minsten der broederen onder de menschen. Ongelijkheid heeft de natuur gewild. Wie zal het winnen? In de oude geschiedenis lezen we van zekeren woesten heer Procrustes. Die had zich gevestigd op een plaatsje, waar nog al veel menschen voorbijkwamen. Procrustes wilde gelijkheid. Hij had een bed gefabriceerd, dat voor eenieder juist moest passen. Hij legde er de voorbijgangers stuk voor stuk op: waren ze wat kort, hij rekte ze uit; waren ze te lang, hij kapte hun de voeten af. Zie, hoe de langen er nog het slechtst afkwamen! Toen kwam een Grieksche held, die Procrustes aanvatte, hem zelf op zijn normaaibed legde, bevond, dat hij zelf te lang was, en hem de beenen onder de knieën afzette, — waarop Procrustes natuurlijk van de verdere gelijkmaking afzag. Zoo'n Procrustes is ook het socialisme. DE VIERDE STAND. (1891.) Segen ist der Miihe Preis! eder staat, waar hij zich zelf plaatst. Dat is zijn stand. Hij moet er zich op handhaven, anders wordt hij verdrongen. Talrijker zijn de dringers, naarmate een stand beter is, want in alle eeuwen heeft het „ga heen, maak plaats voor mij" in de wereld gegolden; in onze dagen krachtiger en onbeschaamder dan ooit, ondanks alle Christendom. Om op zijne veroverde plaats te kunnen blijven, moet men sterker zijn dan de dringers, dat is klaar. De sterksten hebben den besten stand, en als ze hem nog niet hebben, dan krijgen ze hem straks. Oudtijds waren zij de voorsten of vorsten, keizers, koningen, hertogen, heeren. Zeer velen hadden zelfs zooveel kracht en wisten ook de kracht van anderen zoodanig te gebruiken, dat zij hun stand als erfdeel aan hunne kinderen en kindskinderen tot in verre geslachten konden nalaten. Het spreekt van zelf, dat zij ook machtig klinkende namen droegen, rijk aan goederen waren en steeds in de wapenrusting en met het zwaard te midden van een drom welbeloonde dienaren gereed stonden, om het eenmaal verworvene te verdedigen. Dat was de eerste stand, dat waren de bovenste tien duizend, dat was de adel, landen bezittende, kasteelen bewonende, de wapenen voerende, de wereld regeerende. Men kwam ertoe door eigen kracht, niet door het werk van anderen, al mocht dat soms zoo schijnen, als men anderen tot zijn doel wist te gebruiken. Een mensch is, wat hij zich zelf maakt; zijne medemenschen zorgen voor zich zeiven, zooveel ze maar kunnen. De tweede stand, dat waren de geestelijken van alle soort, de geleerden, de wijsgeeren, de onderzoekers, ontdekkers, uitvinders, beoefenaars van wetenschap en kunst. Zij waren bij zichzelven in het beste gezelschap, streefden naar geen stoffelijke macht, naar geen stoffelijk bezit. Zij bewezen de grootste diensten aan de wereld, zóó groote, dat men hun in ouden tijd de tienden van alle vruchten toekende, tot de vorsten zagen, dat de geestelijken rijk werden; toen gingen die vorsten, omdat ze sterker waren, de tienden inpalmen, maar ze gaven er aan de geestelijken en geleerden een deel van onder den edelen naam van subsidie of traktement, 't Was genade. En daarmee waren die geestelijken, geleerden, wijsgeeren en kunstenaars ook al tevreden: hun geluk vonden ze immers in de beoefening van wetenschap en wijsbegeerte; hun genot in de aanschouwing van het schoone. Tot den derden stand behoorden al de overigen in hunne tallooze schakeeringen: de kooplui, de ambachtslieden, de fabrikanten, de arbeiders. Die groot kapitaal geërfd, verworven, gewonnen, gevonden of uit den grond opgedolven had, deed groote zaken; die klein kapitaal had, kleine; die alleen gereedschap had, werkte daarmee en verdiende zijn brood; en die geen gereedschap had, werkte als knecht met het gereedschap van een ander, tot hij zelf gereedschap en kennis genoeg had, om op zijne beurt baas te worden. Kon hij het uit zwakte of domheid zoover niet brengen, dan bleef hij knecht. Natuurlijk, omdat het niet anders kon. Hij nam zich eene vrouw en was niet meer of minder gelukkig dan de lui van anderen stand. De dommen zijn niet ongelukkig, behalve als ze zich verbeelden, schrander te zijn: dan worden ze nog al eens te leur gesteld. Had een domme een snugger wijf, dan brachten zijne kinderen het zoo ver, als hij niet had kunnen komen: ze behoorden later soms tot de besten van hun stand, kwamen dikwijls zelfs in den tweeden, ja een enkel trad in den eersten, onder de bovenste tien duizend. Daar zijn volop voorbeelden van, al zijn er meer van het jammerlijke geval, dat iemand uit den eersten stand over den tweeden heen tot onder in den derden buitelde. Zoo was het tot voor honderd jaar. Toen ging de derde stand de wereld verbeteren. Als menschen eens iets aan het meenen en doen zijn, dan gaan ze gewoonlijk daarmee door, verder dan ze zich voorgenomen hadden. Zoo schaften ze dan den eersten en den tweeden stand af. Dat wil zeggen, ze verbeeldden zich, dat ze het deden. In werkelijkheid veranderden ze heel weinig. Hoe kon het ook? Kan men kracht maken tot zwakte? Verstand tot onnoozelheid ? Maar veel sterken vielen op een geringer aantal sterken aan en verdrongen ze, versloegen ze, vermoordden ze. En toen kozen ze den voorste tot... . voorste, tot president, consul, koning, keizer, en gaven hem traktement en lieten hem wonen .... in het kasteel van zijn voorganger. De tienden waren nu niet meer voor de geestelijken en de geleerden, en ook niet voor de vorsten; men legde ze in eene kist, genaamd schatkist. En men haalde ze weer uit die kist, om ze af te geven onder den naam van traktement. De eerste en de tweede stand, die vroeger vrij waren, moesten nu ook belasting betalen; dat wil zeggen, een klein deel van het traktement moesten ze teruggeven, opdat het weer in de kist gelegd kon worden. De derde stand kreeg geen traktement. Die kreeg rechten, of eigenlijk maar één recht. 'tWas het kiesrecht, het recht om traktementtrekkers te kiezen, of te laten kiezen door vertegenwoordigers, die het gaarne doen voor traktement en zonder ruggespraak met hunne kiezers. Men ziet het: de hervorming was grootsch! Vroeger werd eenieder betaald door degenen, die hem noodig hadden of aan wie hij zich als noodig wist voor te doen. Dat gebruik is nog maar in den derden stand van kracht. Die zich tot den eersten en den tweeden stand weten op te werken, worden betaald door de gemeenschap, uit de tienden, die alleen de derde stand kan voortbrengen, aangezien de andere standen geene stoffelijke zaken, geene vruchten vooral, noch lammeren, opleveren. Waren de inkomsten voorheen nog al veranderlijk, nu zijn ze vast. Eindelijk heeft men begrepen, dat er niets veranderd is ten voordeele van den derden stand, en dat er ook niets veranderen kan, zoolang er geen aardappelen groeien aan redevoeringen, geen peren aan begrootingen, geen lammeren aan sabels en geweren. De derde stand schikt zich in zijn lot en werkt en werkt: en ziedaar, er zijn vruchten in overvloed. Doch nu heeft men ontdekt, dat er nog een vierde stand is; daartoe rekenen zich al degenen, die niets verwachten van zich zeiven en alles van anderen; degenen, die niets hebben en er verbaasd over staan, dat anderen wat verwerven, en veel ook, te veel naar hun zin. Den derden stand noemen ze nu de bourgeoisie, met groote verachting. Zij eischen hun recht. Laat men hun toch het kiesrecht geven. Dat is een best rechtje. Daar is die bourgeoisie zoo rijk van geworden. Maar zijn dan die standen niet afgeschaft honderd jaar geleden ? Zijn toen de vrijheid, de gelijkheid en de broederschap niet uitgeroepen ? Wie heeft toen gemoord ? Waren dat de kapitalisten, de bourgeoisie, de bazen, de fabrikanten? Of was dat reeds de vierde stand? Als de standen toen niet afgeschaft zijn, dan zal dit wel nimmer gebeuren, want de afschaffers gingen er nog al kranig aan staan, nietwaar? Och, de mensch brengt het alleen tot iets door eigen kracht. Medemenschen willen hem wel wat afnemen, als ze kunnen. Maar geven ? Dat doen alleen vaders en moeders aan hunne kinderen. Helaas, er zijn er, die hun niets geven dan het allernoodigste beetje voedsel en kleeding. Zij zijn eigenlijk de scheppers van den vierden stand, die heelemaal geen stand is. De mensch moet omhoog geraken door eigen kracht, maar als hij nog geene kracht heeft, in zijne jeugd, moeten de ouders hem de gelegenheid verschaffen, ze te krijgen. Daarvoor moeten ze iets, veel, alles opofferen. Eenmaal vader geworden, is het den man zeer moeielijk, haast onmogelijk, zich omhoog te werken. Wat kan dan nog zijn geluk, zijne vreugde wezen? Dat hij zijne kinderen ziet stijgen. Een goed vader maakt voor zijn zoon een laddertje en voor zijne dochter een trapje en ligt daar wel eens krom voor. Een ander goed vader schopt zijne kinderen vooruit. Gaat henen en doet desgelijks. DE KEUZE VAN DEN LEVENSSTANDAARD. (1895-) meer en meer worden de maatschappelijke toestanden van dien aard, dat elk familiehoofd wèl zal doen, als hij zijne stoffelijke en geestelijke krachten zooveel mogelijk uitsluitend wijdt aan zich en de zijnen en op de vraag: „Wie zijn uwe naasten?" allengs komt tot het antwoord: „Dat zijn mijne kinderen." Hoe luider daarbuiten de gemeenschap, het samengaan, de verbinding, het socialisme, het communisme, het collectivisme en dergelijke ideale fraaiigheden geprezen worden, des te meer onthoudt de wijze zich aan de gistende wereld, des te meer zoekt hij zijne kracht in persoonlijkheid en tracht hij, zijne kinderen tot vrije, bekwame, krachtige individuen op te voeden en te ontwikkelen. Hij begrijpt, dat hij, zich bij eene partij, eene vereeniging, een bond aansluitende, een tros van zwakkeren zal voort te sleuren hebben en door sterkeren, dan hij zelf is, gebruikt zal worden tot dienstbewijs, tot onbeloonden of zelfs met ondank vergolden arbeid. Tegenover het altruïsme, dat hem door zwakkeren en sterkeren, die zich van hem willen bedienen, als het groote geneesmiddel voor de kranke maatschappij wordt geroemd, stelt hij een schrander egoïsme. Niet het platte, dat al het bier voor zich alleen wil hebben; maar het verstandige, dat zich niet bekommert, om hetgeen de buurman gelieft te drinken. Niet de domme zelfzucht, die jaloersch is op de bezittingen, het kapitaal, de werkkracht en de daaruit voortvloeiende welvaart van anderen; maar de noodzakelijke behartiging van het eigenbelang, het krachtig streven naar het bereikbare, naar het over- treffen van anderen, naar het uitmunten boven allen, naar het veroveren van eene positie, zonder zich door den klagenden of scheldenden hoop der zwakken, luien of verloopenen te laten afleiden. Niet de gemeene baatzucht, voor welke elk middel goed is, mits het tot het doel voere; maar de inspanning van alle vermogens heden, om morgen de concurrentie te kunnen verdragen en de sterkste te blijven. Niet de misselijke hebzucht, die genietingen bejaagt, waar ze gratis te krijgen zijn; maar de edele ontbering, de vrijwillige afstand, die een vader zich oplegt ten behoeve en ten dienste van zijne kinderen. Tegenover het collectivisme, dat gepredikt wordt, stelt de wijze burger zonder ophef, zonder propaganda te maken, geheel voor zich zeiven, het individualisme. Welzeker, ook hij heeft zijn woord, zijn stelsel. Niet tegenover, maar te midden van den steeds aangroeienden hoop vormt hij zijn eigen kring, zoo nauw mogelijk. En daarbij heeft hij van den beginne af belangrijke, beslissende keuzen te doen, want in zijn eigen engen kring wil hij souverein wezen. De „nationale" souvereiniteit en de „volkssouvereiniteit" laten hem koud. Daarbuiten heet het weldra, dat hij zich uit de wereld heeft teruggetrokken; als hij dat hoort, moet hij glimlachen: niets is minder waar. Integendeel, hij is meer dan ooit voornemens, van de wereld zijn deel te nemen, ja zelfs zooveel, als hij er maar op eerlijke wijze van krijgen kan voor zich zeiven en zijne kinderen; hem ligt er slechts niet meer aan gelegen, of de zoogenaamde „evenmensch" er ook iets van bemachtigt. Hij is het dragen van den socialen nood moede; hij rekent nog slechts met zich zeiven. Hij wil zeiven bestand zijn tegen den storm, hij wil zijne krachten vermeerderen, zijne inkomsten verhoogen, zijne uitgaven besnoeien. Hij wil oogsten, inzamelen zooveel mogelijk, het aan de anderen overlatende, of zij al dan niet desgelijks willen doen. Ieder voor zich, God voor ons allen. Als het erop aan komt, is eigen kracht de eenige, waarop men in de wereld kan vertrouwen. De eerste keuze is die van den levensstandaard. In de laatste vijftig jaren zijn de eischen, die het menschdom aan het leven stelt, geweldig gerezen. Wij luisteren wel eens met verwondering, als bejaarden vertellen van den eenvoud in kost, kleeding en woning, die er op onze eilanden heerschte in hunne jeugd. De figuren onzer grootouders komen ons daarbij eenigszins zonderling voor; ja, als we ronduit willen spreken, is ons oordeel over hen niet heel gunstig: de rijken van voor vijftig jaren schijnen ons gierige, krenterige menschen, de arbeidende klasse was dom, grof, onverschillig, ellendig. George d'Avenel vergelijkt in zijn Mécanisme de la vie moderne ook de genietingen en eischen van den tegenwoordigen mensch met die der grootouders. Natuurlijk heeft hij alleen het oog op Frankrijk, doch men mag beweren, dat heel West-Europa met Frankrijk in den pas is gebleven. Aan de hand der statistiek komt hij tot verrassende uitkomsten: „Van 1840 tot 1895 is de hoeveelheid wijn en aardappelen, door ieder onzer medeburgers verbruikt, met de helft vermeerderd; die van vleesch, bier en cider is verdubbeld, die van alcohol verdrievoudigd, die van suiker en koffie viermaal zoo groot geworden. Het verbruik van tarwe is van twee op drie mud per hoofd gestegen. Hoe groot de tegenspoed ook zij, die een Franschman van 1895 treft, tot het eten van zwart brood kan hij niet veroordeeld wezen: hij zou het in zijn vaderland niet vinden. Onze behoeftigen eten de zuivere tarwe der vorsten van voorheen." Verder achteruit vindt men het nog anders: „Een millionnair zou zich drie eeuwen geleden niet hebben kunnen verschaffen, wat tegenwoordig op de tafel van een eenvoudig burger verschijnt; vijgen en dadels behoorden tot de fijnste lekkernijen, alleen toegankelijk voor de rijksten; de sinaasappelen kostten een paar eeuwen geleden zooveel als tegenwoordig de ananassen; de hertogin van Vendöme zond als een keurig geschenk een paar meloenen aan de koningin van Spanje, die in Vlaanderen vertoefde, en onder Lodewijk XIV schreef mevrouw de Sévigné aan hare dochter: „Eene kop chocolade zou u opknappen, maar ik weet, dat gij geen chocoladeketel bezit. Ik heb daar duizendmaal aan gedacht; hoe zult gij het aanleggen?" Jacob Cats, onze bekende raadpensionaris en volksdichter, liet een vermogen na van 2,285,806 gulden, en op den dag, dat na zijn dood de inventaris op Zorgvliet werd gemaakt, bracht zijne huishoudster, juffrouw Havius, elf duizend twee en twintig gulden ter tafel, welke som zich als huishoudgeld in de ijzeren kist had bevonden. Welnu, Jacob Cats hield nauwkeurig boek van alle dagelijksche uitgaven; een keukenboekje, door hemzelven geschreven, is te zien in het Museum Catseanum, en daarin komt regelmatig eiken dag: 1 roggebrood 5 st., wittebrood 2 st. . . o—5—o. Nu en dan ook: 2 pond suycker, 28 stuivers 1—8—o. 5 sitroenen, 54 stuivers 2—14—o. Aldoor is de levensstandaard omhoog gegaan, maar in de laatste halve eeuw heeft het menschdom in dit opzicht reuzenschreden gemaakt. Terugkeeren? De behoeften inkrimpen? Als men dat voorstelt, komt er toorn op menig gelaat. De maatschappij zal niet terugkeeren, maar de sterke zal weten, welken weg hij in dezen te kiezen heeft. De levensstandaard is eene keuze. Men kan zijne huishouding grootscheeps opzetten, maar ook eenvoudig. Men kan zijne kinderen weelderig opvoeden, zoodat ze ten laatste met niets meer blij te maken zijn; maar men kan hun ook het overdadige en onnoodige zonder schade onthouden; men kan ze gewennen aan zijde en fluweel, maar ze ook bescheiden en naar het seizoen kleeden, zonder hen daardoor ongelukkig te maken. De eischen, die de kinderen eenmaal aan het leven stellen en van wier bevrediging hun meerder of minder geluk in de wereld voor een groot deel afhangt, zijn een gevolg van de keuze der ouders. De keuze van een nederigen levensstandaard is voor een in ruimte en overvloed opgevoeden vader gewis moeielijk; 't is voor hem eene dagelijksche opoffering, een afstanddoen van genietingen, waaraan hij gewoon is, in schijn zelfs menigmaal eene onhartelijkheid, eene hardvochtigheid tegenover de kinderen. Voor de kinderen echter is het de grondslag der latere tevredenheid, de bouwgrond voor toekomstige welvaart. Wat eene opoffering was voor den vader, zal eene kracht wezen in en voor het kind. STRIJDERS EN MARTELAREN. (1892.) : geest van verzet, die in den boezem van eiken mensch eene kleine of groote, maar zeker eene vaste woning heeft, kweekte altijd de vruchten, die wij in het gewone leven tegenstrijdigheden noemen. Wie kinderen en volken wil leiden en regeeren, moet met dien geest van verzet rekening houden. Elke prikkel wekt tegenwerking, en de leider, die te sterk prikkelt, is verloren. Het spreekwoord „strenge heeren zullen niet lang regeeren" is zoo oud als de wereld en de heele geschiedenis der menschheid be¬ vestigt het. Eiken dag kunnen we in staat, kerk, maatschappij en huisgezin die neiging van alle menschen aan het werk zien. Waar men kan zeggen, dat in een cirkelgang wordt geloopen, daar is de geest van verzet de drijver. In de kerk kweekt de orthodoxie het modernisme en maakt het modernisme op zijne beurt de orthodoxie weer sterk. De goddeloosten in Israël, dat zijn de zoons van den hoogepriester Eli. Wie beweert, dat de Christelijke scholen de geloovige en brave Christenen kweeken, de openbare scholen daarentegen de onverschilligen, de verachters van allen godsdienst, getuigt slechts, dat hij geene menschenkennis heeft. 't Is juist omgekeerd. Geene kerk werd ooit geschaad door de leeken. Het waren steeds hare priesters, opgevoed in haar heiligdom, die trachtten, haar af te breken. Als de protestantsche kerk te gronde gaat, zal de schuld niet liggen aan hare gewone leden, maar aan hare predikanten. Strijd in de kerk is nooit iets anders geweest dan strijd tusschen hen, die gezworen hadden, haar in vrede te houden en op te bouwen. Verleden week is Ernest Renan begraven, beladen met den vloek der katholieke kerk, wier verhevenste leerstelling niemand in deze eeuw zoo venijnig heeft aangevallen, te venijniger, naarmate het geschiedde met meer talent, met hooger geleerdheid, met minder vatgeving op tegenspraak. Was Renan een kweekeling van eene of andere liberale universiteit? Was hij een voedsterling der wetenschap, die niet steunt op den Bijbel? Integendeel, hij was opgeleid door priesters tot het priesterschap. Hij was reeds in de lagere orden gewijd, toen hij zich ging verzetten. Als ooit een leek iets in de kerk gedaan heeft, dan heeft hij haar gediend, — en wel als martelaar. Waar de geest van verzet in dienst treedt van eene innige en vaste overtuiging, daar geeft hij kracht tot het martelaarschap. En dit vestigt onze aandacht op eene andere neiging van den mensch, die in alle eeuwen en omstandigheden een machtigen invloed heeft gehad op den loop der gebeurtenissen. Wij allen, wie wij ook zijn, wij lijden met de lijders, wij eeren degenen, die standvastig zijn in hunne overtuiging, wij verheerlijken de martelaars. Juist doordien deze neiging in het gemoed van alle menschen bestaat, is door de vervolging van politieke, sociale en religieuze denkbeelden steeds het tegendeel bereikt van hetgeen men ermee bedoelde. Nero vervolgde de Christenen op de gruwelijkste wijze; hij putte zich uit in het zoeken naar pijnlijke doodstraffen. Hij liet de Christenen braden op roosters, verbranden in zakken met pek, overgieten met kokende olie, bij troepjes overleveren aan de wilde dieren; en dat alles ten aanschouwe van duizenden. En die duizenden keerden huiswaarts, vol wrok tegen de wreede overheid, vol lust tot verzet, vol verlangen, om eene leer te kennen, die kracht gaf tot het dulden van zooveel smart. Weldra waren zij onderwezen en gedoopt en waren zij ook bereid, om den marteldood te sterven. De oude dienst van Jupiter of Zeus handhaafde zich nog slechts ten plattenlande, waar de wreedheden niet vielen te aanschouwen. Tot bloed en dood behoeft de marteling niet te gaan, om hare volle uitwerking te hebben. Elke kwelling, elke achteruitzetting, zelfs de negeering kan den getroffene een aanhang, en invloed en macht op de geesten verschaffen. Leiders en regeerders mogen dit overwegen. Meestal beschouwen zij zich als de dragers der goede leer op hun gebied en doen zij het mogelijke, om nieuwe denkbeelden als gevaarlijk voor te stellen en te bestrijden. De strijd wordt reeds aangebonden, vóór de gedachten tot klaarheid zijn gekomen; de stelregel „onderzoek alle dingen en behoud het goede" wordt uit het oog verloren; het gezag treedt op met zijn sterken arm en er wordt fout op fout begaan. Nog vóór Luthers denkbeelden aangaande enkele leerstellingen der Kerk groot kwaad hadden kunnen stichten, waren ze niet alleen door de kerkelijke overheid veroordeeld, maar trok de wereldlijke overheid den monnik, in wien de geest des verzets sterk was geworden, voor haren rechterstoel. Hadde men den man aangehoord tot hij geheel ware uitgepraat, het zou bij een academischen strijd gebleven zijn. De vervolging, het martelaarschap stichtte de protestantsche kerk. Hoe trad Bismarck tegen de socialisten in Duitschland op? Hij beging den ouden misslag. Ook hem had de geschiedenis niets geleerd te dezer zake. Niemand zal beweren, dat de socialistische ideeën hem helder zijn. Zelfs de hoofden van de socialistische partijen hebben geene voorstelling van eene maatschappij naar hunne beginselen; zij verliezen den draad in elk hunner betoogen. Is het niet verstandig, die mannen te laten redeneeren en zoeken in volkomen vrijheid, onder de bescherming der bestaande wetten ? De socialistenvervolging, die door Bismarck werd begonnen, heeft juist aan de partij den machtigen aanhang verschaft, dien zij op het oogenblik in Duitschland heeft. De opheffing der socialistenwet was eene wijze daad van den Duitschen keizer. Laat men de socialistische fracties rustig wisselen van gedachten, dan zal uit de wrijving de waarheid voortkomen: het verkeerde zal van zelf vergaan, terwijl de goede kern weldra algemeene waardeering zal vinden. Martelaars make men niet, want die kunnen zelfs aan de dwaasheid de overwinning verschaffen. VAN OORLOG EN VREDE (1897.) T-* 1 1 11 1 1 i * e üuropeescne natiën neooen wei een Kwart eeuw in & vrede met elkaar geleefd, maar toch het volle bewustzijn daarvan niet genoten. Ze hebben geen oogenblik opgehouden, zich tot den oorlog voor te bereiden met zooveel ijver en opofferingen, als ware de kamp op leven en dood aanstaande. Terwijl men zich zoo gordde ten strijde, de getalsterkte der legers vermeerderde, het gehalte en de geoefendheid verhoogde en de bewapening verbeterde, zaten de wijsgeeren artikelen en boeken tegen den oorlog te schrijven, de volken trachtende te overtuigen van de verfoeielijkheid, de rampzaligheid, de verschrikkelijkheid, de boosaardigheid, de onmenschelijkheid, de goddeloosheid van heel het krijgswezen, vaak Emile de Girardin nog overtroevende, die toch al beweert, „dat de helft van wat jaarlijks voor den oorlog geofferd wordt, voldoende zou zijn, om al de ellende uit de wereld te helpen," — wat zooveel zeggen wil als: indien alle menschen veel geld hadden, waren ze allen rijk. Redenaars betoogden, dat de oorlog onnoodig zou zijn, als de natiën zich wilden verbinden, te gehoorzamen aan de uitspraken van een gemeenschappelijk ingesteld scheidsgerecht, steeds vergetende, dat een scheidsgerecht de macht moet hebben, om zijne uitspraken in elk geval te doen eerbiedigen en uitvoeren, wat zooveel zeggen wil als: dat de legers blijven. Wat verbintenissen aangaat: zien we niet, dat elk volgend geslacht die van het voorgaande heeft afgekeurd, opgezegd of zonder opzegging geschonden? De redeneeringen waren heel mooi, doch haar invloed volkomen nul. Keizers en koningen verklaarden vijf en twintig jaar lang, dat de handhaving van den vrede hunne voornaamste taak, het hoogste doel van hun streven, het voorwerp van hunne dagelijksche zorgen en werkzaamheden was. De volken luisterden naar de wijsgeeren, de redenaars, de keizers en de koningen, doch 't was, of men de Duitschers hoorde fluisteren: „Gij hebt gelijk, wij zijn het met u eens, maar de Franschen, onze erfvijanden, en de Russen . .. De oorlog is gewis een kwaad. Het is echter een noodzakelijk kwaad, dat voortvloeit uit 's menschen aard. Dat was de opinie van Von Moltke. De dood is ook zoo'n kwaad, dat voortvloeit uit den aard van al het levende: ware de dood er niet, de menschen zouden elkaar levend moeten begraven. Ook de armoede is er een: doe het weg, en uit is het met alles: gij moogt uwe steenkolen zelf gaan delven. Zoolang de mensch een mensch is, zal hij oorlog voeren, ondanks alle vredecongressen en vredebonden, ondanks alle beschaving, verfijning, zedenleer en godsdienst. Bij de oude Grieken stonden de goden aan het hoofd der strijdende partijen, aan de Israëlieten gaf God den vijand vaak „in de hand" en ook voor den vreedzaamste is „Heer der heirscharen" een treffend woord, dat waarlijk verheven voorstellingen wekt. En de oorlog heeft ook zijne lichtzijden. Mannen, die deze zijden bij voorkeur hebben bekeken, zeggen het den ouden Griek Democritos van Ephese na, dat de strijd de vader aller dingen is en dat de oorlog de edelste bloem der mannelijke deugden, den heldenmoed, voortbrengt. In zijn onlangs verschenen boek Krieg, Frieden und Kultur zegt de Duitscher Jahns: „Hoeden wij er ons voor, in den droom van den eeuwigen vrede onze zenuwen te laten verslappen, de pezen onzer ziel te laten verlammen: de wapenen zijn de onmist bare bescherming van de beschaving. Houden wij ons kruidroog: laten we het niet bevochtigen met tranen van onvruchtbare sentimentaliteit." Dat de oorlog verschrikkelijk is, spreekt niemand tegen; maar op dit punt zijn de voorstellingen toch overdreven. Gewis, het dondert, ratelt, knalt, knettert, knapt en sist op de slagvelden; daar wordt geschreeuwd, gehuild, geschreid, gejuicht, gevloekt en gebeden. Gewis, 't is erg en akelig. Maar de voorstelling overtreft de werkelijkheid verre: bij Gravelotte trof slechts één schot van de 400, bij Mars-la-Tour één van de 452. 't Moet daar onbeschrijflijk geknald hebben. Toch vielen bij Gravelotte slechts acht percent, te Mars-la-Tour zestien per- cent van de manschappen, die aan de strijd deelnamen. We noemen juist deze veldslagen, omdat ze als de bloedigste uit den jongsten oorlog te boek staan. Dat was vroeger anders. In den slag bij Leipzig (1813) knalde het niet zoo hard, want de geweren met de steensloten en kruitpannen konden niet veel meer dan één schot in twaalf minuten afgeven, terwijl er bij Gravelotte twaalf per minuut, dus 144 maal zooveel gelost konden worden. Bij Leipzig vielen desniettemin een en twintig percent der strijders, bij Gravelotte, zooals we opmerkten, slechts acht. Nu is de slag bij Leipzig ook de absoluut bloedigste van onze eeuw geweest: hij kostte 90,000 man aan dooden en gewonden. Gaan we in oudere tijden terug, dan vinden we grooter verschrikking: in den slag bij Cannae, 216 vóór Christus, knalde het heelemaal niet, want het menschdom had van kruit of vuurwapenen zelfs nog geen flauw voorgevoel; daar verloren de Romeinen twee en negentig percent van hunne strijdmacht ! Naarmate de wapening verbeterd en de geoefendheid verhoogd werd, nam de oogst van den dood af: bij Kolin (Juni 1757) verloren de Pruisen nog veertig, bij Kunersdorf (Augustus 1759) acht en dertig percent; eene goede eeuw later, bij Königgratz, vielen slechts elf percent van de Oostenrijksche, slechts vier percent van de Pruisische strijders. Wat leeren we hieruit? Dat de veldslagen minder bloedig worden, naarmate de mannen meer strijdvaardig en krijgsvaardig, beter gewapend en beter geoefend zijn. Dat het dus een dringende eisch des tijds is, dat elk volk in dit opzicht zorge. Geschiedt dat? Straks zullen we weer hooren in onze Kamer, dat elke cent, voor oorlog uitgegeven, te veel is. Dat is het stokpaardje der socialisten, die meer dwaasheden in hun mars hebben en op de lessen der geschiedenis wat fluiten. Den oorlog te willen afschaffen, is onzin, even groote onzin, als den dood en de armoede te willen wegdoen. De mensch is nu eenmaal, zooals hij is. Hij verandert niet onder den druk van theorieën. Onze negentiende eeuw, onze verlichte, zooals we zeggen, telt tot dusverre 67 oorlogsjaren tegen 29 jaren van vrede. De continentale mogendheden hebben thans voor den oorlog beschikbaar: Frankrijk 2,200,000 man Duitschland 2,900,000 „ Rusland 2,500,000 „ Oostenrijk 1,300,000 „ Italië 800,000 „ Samen 9,700,000 „ Zegge: haast tien millioen geoefende en fijn gewapende strijders, 't Is nog op verre na niet het heele Europeesche concert! * * * De veldslagen zijn, zooals we gezien hebben, niet zoo verschrikkelijk, als de phantasie ze zich afmaalt. „Het sterven op het bed van eer" is het lot van slechts een klein deel dergenen, die ten strijde trekken. Daarenboven is dat „vallen" en „sneuvelen" niet zoo deerniswekkend als de meeste ziekten, die den mensch „ten grave sleepen". Een schot, een houw, een steek, die een edel levensorgaan kwetsen, nemen het bewustzijn dadelijk weg en de dood volgt onmiddellijk. Hoeveel pijnlijker en langzamer werken de kwalen, waaraan dagelijks menschen om ons heen bezwijken! „Hodie mihi, cras tibi: heden mij, morgen u!" roepen onze kerkhoven. De natuurlijke, de smartelooze dood ten gevolge van volkomen versletenheid is het voorrecht van weinigen. In Duitschland sterven jaarlijks meer dan 1,200,000 menschen, ruim 25 percent van de bevolking; daarvan een achtste of 150,000 menschen aan tering en een tweede achtste aan andere infectie-ziekten. Wat beteekent daartegenover de oogst des doods in een oorlog ? Maar, zegt men, op het slagveld staat de bloem der jongelingschap, het gezondste en sterkste deel des volks. Dat is waar en 't is ook heel erg. De strijders, die het ergste blootgesteld worden, zijn mannen tusschen de 20 en 30 jaar. Edoch, in Duitschland sterven in vredestijd gemiddeld 63,620 mannen en vrouwen in dien leeftijd. Wat, vragen we alweer, beteekent daartegenover een oorlog? Gaat men de statistiek na, dan ziet men, dat de „dood op het bed van eer" het sterftecijfer in een land slechts weinig verhoogt. De groote Europeesche oorlogen van 1793 tot 1815, waarbij, 17 zooals we opmerkten, het percent der gevallenen zeer hoog was, hebben aan dooden en ten gevolge van verwondingen gestorvenen nog geen millioen menschen gekost, lang niet zooveel, als er in één jaar in Duitschland alleen aan allerlei ziekten en onder groote smarten worden weggenomen. Neen, de slagvelden zijn minder ijselijk, dan ze vaak beschreven worden door lieden, die op uw angstig gemoed willen werken en u als lid van hun vredebond willen „aanwinnen" tegen „eene kleine contributie maar". Doch ijselijk werken: onbekwaamheid der aanvoerders en onvoldoende geoefendheid en gehardheid der manschappen. Waar de aanvoerder niet op de hoogte van zijne taak is, daar worden zware, nuttelooze marschen gemaakt, daar is de voeding onvoldoende, daar zijn invloeden en vermoeienissen te ondergaan, die den mensch uitputten. Dan krijgen de Oneindig Kleinen, die hem steeds omringen, de overmacht: typhus, dysenterie, pokken, cholera, kwaadaardige koortsen, bloedbederf, ze slaan dubbele slagen. Van 1792 tot 1815 dienden in de haast voortdurend vechtende Fransche legers in een rond getal 4V2 . millioen soldaten; daarvan zijn er 300,000 gevallen op het bed van eer, doch meer dan twee millioen roemloos aan ziekten gestorven. In den Krim-oorlog verloren de Franschen aan dooden ten gevolge van verwonding 20,000 man, aan ziekten echter 75.000. Het grootste totale verlies van alle tijden hadden de Branschen in den oorlog van 1870—71; het bedroeg 723,556 man, — en slechts een klein gedeelte van dat aantal is gesneuveld. Men leze de geschiedenis van dien oorlog: op elke bladzijde is van de onbekwaamheid der aanvoerders sprake. Daarentegen heeft diezelfde oorlog aan het overwinnende Duitschland slechts 28,278 man gekost, die aan wonden bezweken, en slechts 14,904, die aan ziekten stierven. Onder dit getal waren 8,904 lijders aan typhus, 2,405 aan dyssenterie, 297 aan pokken. De bekwaamheid der veldheeren, de geoefendheid en gehardheid der manschappen, de goede inrichting van den sanitairen dienst, behaalden de groote overwinning en waren het behoud van duizenden menschenlevens. Laat ons nu het besprokene samenvatten: i°. De oorlog is een zeer groot kwaad, maar een noodzakelijk kwaad, dat voortvloeit uit 's menschen aard, zich in alle eeuwen heeft vertoond en dus op den duur niet kan vermeden worden. Daarom moet elk volk zich weerbaar maken. Geene rechten heeft eene natie, wie het niet de moeite waard is, zich tot handhaving van rechten in te spannen. 2°. De veldslagen zijn niet zoo moorddadig, als ze letterkundig voorgesteld worden. Daarom moet men ze niet al te zeer vreezen. 3°. De verbetering der wapenen maakt den strijd minder bloedig. Daarom moet men de invoering der beste wapenen voorstaan. 4°. De grootste ellende is het gevolg van onbekwaamheid der aanvoerders, onvoldoende geoefendheid en harding der manschappen en slechte inrichting van den sanitairen dienst. Daarom moet er niets gespaard worden, om goede officieren te kweeken, het krijgsvolk degelijk en lang genoeg te oefenen en alles, vooral op het gebied van verzorging en verpleging, voor te bereiden. 5°. Een leger, bij welks formatie niet de gelijkheid van alle burgers in het oog gehouden is, kan niet goed zijn. De man, die voor geld dient, voor eene som, bij wier vaststelling hij op vrede rekende, kan geen betrouwbaar soldaat zijn in de ure des gevaars. Daarom moet het rempla^antenstelsel afgeschaft worden. Alleen de gelijkheid van allen kan eergevoel, vaderlandsliefde, geestdrift, heldenmoed kweeken. „Si vis pacem, para bellum: zoo gij den vrede wilt, bereid u voor ten oorlog"; dat is eene aloude spreuk. Eene natie, die haar niet behartigt, houdt over korteren of langeren tijd op, onafhankelijk te zijn. Vreemde aanvoerders zullen hare kinderen drillen. EVENWICHT. (1897.) enwicht en vrede, — ze zullen eenmaal komen. Alles in de natuur streeft ernaar. De zon is warmer dan onze aardbol. Daarom geeft ze warmte aan ons af. Onze vroeger zeer heete aardbol is thans nog warmer dan de ruimte, die hem omgeeft. Daarom straalt hij warmte uit. Tot er evenwicht zal zijn. Eenmaal worden de zon, de aardbol en de ijzige ruimte even warm of, wat hetzelfde gezegd is, even koud. Dan is de gelijkheid gekomen. De geleerden zijn het er nog slechts niet over eens, of het zoo zal wezen over honderd millioen, dan wel over vierhonderd millioen jaren. Eenparig echter houden zij het voor e e n e kwestie van tijd. Eenmaal zullen ook alle menschen gelijk zijn. Als de gelijkheid er is, dan hebben ze allen evenveel, zijn ze allen evenveel, dan genieten ze allen evenveel, zijn ze niemands knecht meer. Allerwaarschijnlijkst zal het evenwicht in de maatschappij tegelijk komen met het evenwicht in de natuur. Twee sterke menschen zullen de laatste menschen zijn. Ze zullen, gelijk hunne vaderen, niet weten, wat te gelooven; ze zullen, gelijk hunne vaderen, veel hopen; ze zullen, gelijk hunne vaderen, het leven liefhebben. En uit liefde voor het leven zullen ze elkaar bestrijden, tot de laatste bezwijkt, gehuld in de huid van den kameraad, dien hij heeft verslonden. Gelukkig, dat we nog het spannetje tijds, waarover de geleerden het niet eens zijn, voor de borst hebben! dan dan NATUUR EN GEZONDHEID. VAN GEZOND EN LANG LEVEN. (1899.) Vier Elemente, Innig gesellt, Bilden das Leben, Banen die Welt, I. oor den held der gebeurtenis is de natuurlijke dood evenmin verschrikkelijk als de natuurlijke geboorte. Al lijdende, strijdende, ons verblijdende, al te dikwijls treurende, ontevreden altijd, steeds het goede in het verleden ziende of van de toekomst verwachtende, gaan we bergop, blijven een oogenblik staan, — en zachtjes dalen we neder, sneller loopende van dag tot dag; wel geloovende, dat er een einde aan is, maar dat einde niet ziende; verzwakkende van gezicht, van gehoor, ten slotte niet goed meer onderscheidende tusschen verleden en heden, tusschen zuur en zoet; — tot de levensvlam zachtjes wordt uitgedoofd. Zoo is de natuurlijke loop. Het fijnste, het teerste onzer organen, de hersenen, sterft het eerst: denkvermogen, geheugen, gevoel, begeerte, wil, — ze gaan henen, langzaam, ons nog kleine genietingen latende eiken dag, maar van dag tot dag toch al minder, totdat we eindelijk, op eene zalige toekomst rekenende, gelaten en in alles berustende, van de wereld scheiden. Zoo is de natuurlijke loop. Onze eigen geboorte en onze dood, dat zijn voor ons geheimen. Van anderer geboorte kunnen we iets vertellen, zelfs iets begrijpen, als we ons op veel begrijpen lang hebben toegelegd; maar aan onze eigen geboorte hebben we zeiven heelemaal geen deel genomen. Met den dood is het niet anders. We zien anderen sterven, we meen en zelfs het te begrijpen. Maar onze indrukken zijn de juiste niet, allerminst zijn het die van den scheidende zeiven. Doch onze eigen uitblussching kunnen we ons niet voorstellen of indenken. Vandaar zooveel verschillende wijsbegeerte. Dat ik moet sterven, zegt er een, is noch vast, noch noodzakelijk. Dat een mensch moet sterven, is alleen per enumerationem simplicem, bij eenvoudige optelling, te bewijzen. Jan is dood, Piet is dood, Klaas is dood, Hein is dood. En zoo maar voort, eeuwen door; maar nooit kan men daaruit als noodzakelijk of vast besluiten: dus moet ook Jacob sterven. En ieder gelooft dat graag; ieder luistert met genoegen: hij mocht eens de mogelijke uitgezonderde wezen. Een ander vreest den dood niet, volgens zijn zeggen; hij rekent op het betere hiernamaals. Maar zoodra heeft hij geen kramp in zijn buik, of hij laat alle dokters komen, die hij betalen kan, om hem van dat betere nog een poosje af te houden. En ik heb een besten vriend, die beweert, dat hij nu al voor den derden keer leeft. Van zijn eerste leven weet hij weinig meer, van zijn tweede nog heel wat, zelfs hoe hij toen heette; en hij is er zeker van, dat er op dit zijn derde nog een vierde zal volgen, waartoe hij zijne ziel al voorbereidt en opsmukt met kennis, waaraan hij thans niets heeft, maar die hem later gelukkig zal maken. Over ééne zaak zijn wij het allen eens, allen, zonder onderscheid van rang, stand, kennis of geloof: ziekte, die moest er niet wezen. De ziekte, dat is een vijand, die ons aanvalt, ons zeer doet, verschrikkelijk zeer somtijds; die ons het leven ondraaglijk maakt en het ons ten slotte ook ontneemt. Ziekte is een geesel. Ziekte maakt ons onbekwaam voor den arbeid, dien we nog te verrichten hebben, en ook voor de rust, die we begeeren. Van de ziekte moesten we ons kunnen verlossen. Daartegen moest de menschheid een bond kunnen sluiten. Och, sterven.... enfin, als het zoo moet, als het niet anders kan, als het geen zeer doet, als we toch op zijn, als we toch dit niet meer kunnen en dat moeten laten, als de tijd gekomen is, als dat nu eenmaal moet, enfin dat moet dan maar. Ziekte echter, waar is die goed voor? ' En als we wat meer wisten, wat meer kenden, wat meer begrepen, dan zouden we ook niet ziek behoeven te wezen. Als ziekte een aanval van een v ij a n d is, moeten we ons toch kunnen verdedigen of buiten schot kunnen stellen. Daaraan is niet te twijfelen. Als we den vijand en de verdedigingsmiddelen maar kenden. Dat kan niet anders dan juist zijn. En de mensch, die naar de noodige kennis streeft, ja zelfs hij, die er slechts naar verlangt, is al op den goeden weg, om zich met succes de ziekten van het lijf te houden. Alleen de onverschilligen en de roekeloozen, die onwetendheid tot eene deugd verheffen, zijn gevaarlijk voor de maatschappij. Gelukkig sterven zij uit, want zij gaan aan hunne onverschilligheid te gronde, zoodat de menschheid in haar geheel wel langzaam, maar toch zeker op het gebied der kennis van wat voor de gezondheid goed en wat verkeerd is, steeds vooruitgaat. We weten heel wat meer en we behoeden ons tegen heel wat meer, dan onze grootvaders konden doen. Er wordt nog wel steeds gestorven, enfin, omdat het moet, maar de natuurlijke dood is veelvuldiger dan oudtijds en de gemiddelde levensduur der menschen is ook langer, heel wat langer dan voor de vaderen. We hebben al veel vijanden leeren kennen, en we grijpen dadelijk naar de geschikte wapenen, als we eenen aanval te vreezen hebben. In het groote tuighuis der natuur vinden we datgene, wat we voor het behoud van leven en gezondheid het meest noodig hebben, in de machtigste hoeveelheid en geheel kosteloos. II. De ontwikkelde glimlacht, als hij nog hoort spreken van geheime middelen, of zeldzame kruiden als bijzonder geneeskrachtig hoort aanprijzen. Hij schat die dingen op de juiste waarde, namelijk als slechts „heilzaam" voor hem, die ze aan den man weet te brengen. Sedert de ontdekkingen van Pasteur, Lister, Koch en andere groote natuuronderzoekers heeft de gezondheidsleer en niet minder de ziekteleer voorgoed de oude banen verlaten, om .... terug te keeren op de alleroudste, die den mensch door het instinct waren aangewezen. 18 Wat is ons beste wapen tegen de Oneindig Kleinen, die de ziekten veroorzaken ? Het licht, het zonlicht! Van bacteriën en bacillen wisten de oude Grieken, Romeinen en Arabieren niets, maar dat zij hun lichaam en elk deel hunner woning zooveel mogelijk aan den invloed der zonnestralen moesten blootstellen, om gezond te blijven, dat wisten ze goed. Hunne wijsgeeren en regeerders onderhielden onder het volk den lust in datgene, wat als onmisbaar erkend was, al bleef het onbegrepen. Waar zonneschijn is, behoeft men geen geneesheer, zegt een der oudste Italiaansche spreekwoorden. Och, dat alle planten en dieren slechts tot hunne volle ontwikkeling kunnen komen, wanneer ze het volle genot van d e zon hebben, heeft het menschdom dagelijks voor oogen. Wie in schemerlicht zijn leven moet doorbrengen, krijgt slechte oogen, en wie geheel in de duisternis leeft, verliest het gezicht geheel en al. Men behoeft de kleur van de nachtvogels en nachtvlinders, van de in het duister levende ratten en muizen slechts met die der gelijksoortige, de zonnestralen genietende dieren te vergelijken, om van de kracht des lichts overtuigd te zijn. Wat komt er van de gezondste plant, als men ze in een duisteren hoek zet? Hoe is het met den geur en den smaak van groenten, die in de schaduw groeiden? Juist de zwammen en paddestoelen, die het licht schuwen, naderen in aard de wezens, die onze ziekten veroorzaken, het meest. Het spreekt van zelf, dat de aandacht der natuuronderzoekers steeds op den invloed van het zonlicht gevestigd was en dat zij dien met de „machten" der duisternis vergeleken. Zij hebben zelfs de verschillende werkingen van de verschillende kleuren nagegaan. Landbouwers, die wat gelezen hebben, weten uit hunne boeken, dat varkens en ossen sneller groeien in violet licht dan onder witte stralen. Beproefd hebben ze het nooit: tusschen de theorie en de practijk is een te groote afstand en violet glas vindt men niet zoo maar in de nabijheid van boerderijen. Een geleerde Deen, de heer Malling Hansen, heeft jarenlang den groei van kinderen nagegaan: hij bevond, dat die het sterkst is in de maanden, waarin ook het licht het sterkst is; onder den invloed der zonnestralen is de opneming van zuurstof en de uitscheiding van koolzuur veel aanzienlijker dan in de halfscheme- ring van den winter. Alexander von Humboldt, die in alle werelddeelen het menschdom bekeek, schrijft het aan de zonnestralen toe, dat er geen negers met bulten en kale hoofden zijn. Die menschen stellen hoofd en rug bloot aan het licht en de warmte der zonnestralen, en de sterfte onder hen is, hoewel ze geene geneesheeren hebben, geringer dan onder de beste standen in onze maatschappij; en ze zijn rechter, krasser en kraniger dan de bestgevormden onder ons. Het zonlicht is ons beste wapen tegen de Oneindig Kleinen. Dawnes en Blunt onderzochten in 1877 het weerstandsvermogen en de levenskracht van velerlei bacteriën en ze bevonden die verbazend groot onder allerlei omstandigheden, maar het gewone daglicht, het zoogenaamde diffuse licht, verzwakte hun voortplantingsvermogen, terwijl eene blootstelling aan de directe zonnestralen ze in korten tijd doodde. Arloing vond in 1855, dat de bacterie van het miltvuur geen twee uur tegen de zon bestand was, en Koch zag binnen dien tijd groote koloniën bacillen van de tering sterven. Anderen namen proeven met de staatjes van tel anus, met de bacteriën van typhus en cholera, en steeds met denzelfden uitslag. De commissie van Duitsche geleerden, die verleden jaar uitgezonden werd, om de pest te Bombay te bestudeeren, bevond, dat de pestbacillen in minder dan een uur bezweken, als ze aan de werking van het volle zonlicht werden onderworpen. Vochten, welke door de zon doorstraald worden, houden op, geschikte kweekplaatsen voor bacteriën te zijn, en in het menschelijk bloed neemt het aantal der r o o d e bolletjes sterk toe, terwijl dat der witte evenredig vermindert, als het lichaam geheel aan de zonnestralen wordt blootgesteld, waartegen we ons met kleeding, gordijnen en parasols zoo trachten te verdedigen. De oude volken, die dit alles niet wisten, legden zich toe op allerlei sport en spel in den zonneschijn, ze brachten hunne vrije uren door op hunne platte daken, kortom, ze lieten het licht zooveel mogelijk op hun lichaam inwerken, — en ze hadden gelijk. Terecht tracht men weer op hun weg terug te keeren en de gezondmakende macht van het licht bij allerlei spelen voor kleinen en grooten te benutten. III. Elke oplettende lezeres heeft uit het gezegde reeds de moraal getrokken: we moeten onze woningen niet alleen 1 uchten, maar ook lichten. En dan moeten we in al onze vertrekken niet alleen het diffuse licht binnenlaten, dat gebrokene, getemperde, door gordijnen heen gewrongene, maar we moeten ook aan de directe zonnestralen behoorlijk de gelegenheid geven, om den gezondhoudenden arbeid te verrichten, die haar in de natuur is aangewezen. Verschieten daardoor kleeden en andere overtreksels ? Dat bewijst slechts de armzaligheid van onze kleurstoffen of van onzen smaak. Misschien is de tint, die wij verschoten noemen, eigenlijk eerst de echte, de werkelijk mooie, de fijne. Van kleuren is de zon geene vijandin, dat predikt het hemelgewelf niet minder luide dan de heele planten- en dierenwereld. Vernielt ze onze maaksels, 't bewijst slechts, dat die niet deugen en dat we betere moeten voortbrengen. In sombere woningen krijgen de zelden geheel afwezige kiemen der ziekten, de Oneindig Kleinen, de overhand, werpen den mensch neder, maken zich geheel van hem meester, vermenigvuldigen zich van uur tot uur, van duizenden wordende tot milliarden van millioenen, en gaan als eene onzichtbare wolk over de omgeving uit, uren ver. En ze vernietigen allen, die het bijzondere weerstandsvermogen missen, dat dan noodig is. Men bestudeert tegenwoordig de epidemieën, gelijk men het de oorlogen doet. Elke veldslag wordt in zijne kleine onderdeelen nagegaan, opdat het verledene en geledene leering geve voor de toekomst. Men vertoont u de photographie van de nauwe straat, vanwaar in 1892 te Hamburg de cholera over de groote stad uitging. In die straat bereikte nauwelijks in het middaguur een zonnestraaltje het plaveisel en nooit bereikte er een de vertrekken in de hooge volle huizen. Daar bleven slechts weinigen onaangetast: de komma-bacil verspreidde zich door de stad, om arm en rijk ten grave te sleepen; maar toch duizend slecht behuisden tegen één, die licht en lucht geregeld toeliet in zijne woning. Als het dammetje van het kleine slootje breekt, waarin vlas geroot wordt, dan sterft ook de visch in den helderen stroom aan het giftige water, dat hij niet ziet. Ons tweede geneesmiddel is de lucht. We kunnen hier niet over hare samenstelling uitweiden: de geleerden hebben uitgerekend, dat er voor de ademhaling van menschen en dieren, voor de verbrandingen, gistingen en verrottingen dagelijks ruim drie en een half millioen ton (een ton = 1000 KG.) zuurstof noodig is. Zoo wijs en goed is de schepping echter ingericht, dat het evenwicht tusschen de zuurstof en de andere gassen in den dampkring nooit wordt verbroken, dan in de slechte menschelijke woningen. De plantenwereld levert — en alweer onder den invloed van het zonlicht, — dagelijks juist zooveel zuurstof op, als er dagelijks wordt verbruikt; de aard der gassen en hunne beweging onder den invloed der zon is de oorzaak van de eeuwig voortgaande en steeds gelijk blijvende menging. De zon roept de stormen, de onweeren en de vloeden te voorschijn, waar die noodig zijn voor het groote geheel. Zij maakt evenwicht, desnoods met een geweld, waarvoor alles, in de eerste plaats het menschenwerk, moet zwichten. Willen we de grondslagen, waarop onze gezondheid rust, niet ondermijnen, willen we bestand blijken tegen de agenten, die aangesteld zijn, om op te ruimen, wat niet voldoende sterk is, om aan de eischen, die de natuur aan elk onzer stelt, te voldoen, dan moeten we d e lucht evenmin afsluiten als het licht. De belangrijkheid der lucht is voelbaar. Men kan snakken naar lucht. Doch hare beteekenis als geneesmiddel is eerst in de laatste helft onzer eeuw gebleken in de sanatoriën voor teringlijders. De tering! Volgens de berekeningen van bevoegden sterven daaraan in Europa jaarlijks niet veel minder dan drie millioen menschen, meestal in de lente en den bloei des levens. Wat beteekent daartegenover de gruwelijkste oorlog? De tering, de tuberculose, is eene bacteriënziekte en dus eene besmettelijke. En tot dusverre heeft men het kruid, dat er tegen gewassen is, niet kunnen vinden. Geen geneesmiddel baat, zelfs niet de tuberculine, waarmee de bekende Berlijnsche professor Koch de wereld eenige jaren geleden deed opspringen van vreugde. Op het Congres tegen de Tuberculose, dat in Mei van dit jaar te Berlijn zetelde en waarop de geleerdste en ijverigste medici uit alle landen en werelddeelen hun oordeel uitspraken en hunne ervaringen mededeelden, is men tot het eenparige besluit gekomen, dat alleen zuivere lucht den aangetaste de ziekte kan helpen overwinnen. Genezing is mogelijk, maar geene pillen, poeders of drankjes helpen. De oude, wreede methode: het behoeden van den zieke tegen den invloed van de lucht en hare bewegingen, werd voor goed veroordeeld. De beweging tot het inrichten van sanatoriën voor teringlijders is omstreeks het midden dezer eeuw begonnen in Engeland, waar gemiddeld jaarlijks 44,000 menschen aan tuberculose sterven en 14 a *5 percent der bevolking erdoor aangetast is. De tering, dat is de grootste geesel der menschheid, verschrikkelijker honderdmaal dan de oorlog, waarover men mede moet jammeren, om in de mode te blijven. IV. Het instinct drijft den mensch naar het licht en de vrije lucht in. Een zonnestraal doet hem 's morgens blijmoedig ontwaken en verhoogt zijn gevoel van kracht ten arbeid, de zuivere lucht schenkt hem een aan wellust grenzend gevoel van welbehaaglijkheid. Hoe haasten en dringen de kleine scholier en de groote fabrieksmensch naar buiten, als het uur der vrijheid slaat! Hoe trekken ouden en jongen de deur uit na een fiksch onweer met bijbehoorende stortbui! Niets weten de allermeesten van zuurstof en van ozon; zij gaan slechts genieten. De mensch behoort evenmin binnen als het dier. Daar echter het maatschappelijk leven en bedrijf hem wel steeds zal blijven dwingen, het grootste deel van zijn leven in zijne woning, in zijne werkplaats, zijn winkel, zijn kantoor, zijn studeervertrek, zijne school, zijne slaapkamer door te brengen, is een geneesmiddel tegen de tering even ondenkbaar als de quadratuur van den cirkel. De tuberculose tast geen wild dier aan: het beest leeft in het beste der sanatoriën; maar de arme gevangenen in onze menagerieën en onze opgesloten huisdieren, die deelen ons lot. Zoo zal dan het menschdom aan de tering wegkwijnen, tot het er bestand tegen geworden is, wat nog eeuwen zal eischen en slachtoffers bij ontelbare millioenen. Gewis, de sanat o riën zijn de eenige plaatsen, waar genezing mogelijk is, doch die inrichtingen zijn op hare beurt slechts mogelijk voor hen, die niets meer behoeven te verdienen of te winnen, om te kunnen bestaan. Professor Ziemsen te Munchen stelt het aantal teringlijders in Duitschland op 1,200,000. In hoeveel sanatoriën zal men die plaatsen? Wie zal voor hen kost en verpleging betalen? En stel, dat ze geplaatst werden en genazen, zouden ze niet tot aan het einde hunner dagen onttrokken zijn aan hun gewonen arbeid en hunne oude omgeving ? Daartoe terugkeerende zouden ze immers opnieuw aangetast worden; want zij hebben en behouden den aanleg, ze vertoonen den habitus. En zou er niet telkens en telkens een nieuw leger van 1,200,000 zieken op het heengaan der genezenen staan te wachten? Doch hoe staat het met de genezingen in de sanatoriën? Dertien percent der opgenomenen worden als geheel vrij van tuberkels ontslagen. De overigen zijn, ook in het gunstigst gelegen sanatorium, eene prooi des doods. Het keizerlijk Russische sanatorium te Halila in Finland neemt slechts r ij k e n op, — en die zijn er in Rusland veel, want Rusland is groot. Zij komen er vroeg, in het eerste tijdperk der ziekte. Zij worden door de bekwaamste geneesheeren behandeld, zij verkeeren in de gunstigste omstandigheden. In de laatste zes jaren zijn te Halila 607 personen opgenomen: 151 keerden genezen naar hunne familie terug, doch 456 zijn ter eeuwige ruste ingegaan. De macht der tuberculose over het menschelijk geslacht is een gevolg van het niet te veranderen menschelijk bestaan. Zij zal b 1 ij v e n. Doch is er geen middel, om te genezen, er kan veel gedaan worden, om de ziekte te voorkomen. Daartoe is in de eerste plaats algemeene verspreiding van kennis omtrent haren aard noodig. Het menschdom moet ingelicht worden. Heel aardig is het gewis, dat er gestreden wordt tegen het alcoholisme door allerlei vereenigingen, door Sluit Schiedam, door de onderwijzers, door de leeraren aan kweek- en normaalscholen van regeeringswege, door predikanten op den kansel en in het huisgezin, door propagandisten, door blauwe knoopen, in dikke boekjes en dunne tractaatjes; heel aardio-i 't Is mode. Maar wanneer beginnen we eens den strijd tegen de tuberculose? Wanneer zal men zoover zijn, dat men ook op de kansels durft spreken over microben, over bacteriën en hare voortplanting, over besmetting en desinfectie? Wanneer beginnen de geneeskundigen voor het volk op te treden, om naar vermogen het voortwoekeren te beletten van eene ziekte, waar zij geen middel tegen kennen ? Wanneer wordt de teringbestrijding naast de drankbestrijding geplaatst in de leerplannen der scholen? Wij zijn van meening, dat de verspreiding van juiste kennis aangaande de moorddadigste der ziekten van grooter nut zou zijn dan de inrichting van duizend kostbare sanatoriën. De menschheid zou op den weg naar de kennis der tering nog heel wat andere wetenschap opdoen, die haar ook zou helpen tegen typhus, cholera en de overige besmettelijke ziekten en haar het leven ook in gezonden toestand heel wat helderder en genoeglijker zou maken. Men zou bijvoorbeeld kunnen beginnen met het onderwijs in de kennis van zuiver water. Voor het volk, voor de massa, is water zuiver, als het niet stinkt en niet vies smaakt, en als er niets smerigs in drijft. De melkboer wascht zijne vaten met de grootste gemoedsrust aan de sloot; hij schuurt ze helder van buiten, hij spoelt ze om van binnen. Hij is zindelijk en zijne vaten zijn het minstens evenzeer. De melk, die hij uit zijne zindelijke vaten verkoopt, zuivere, onvermengde, onvervalschte melk is bijzonder goed voor zwakke menschen. Die moeten zich daaruit een vetrokje aandrinken. En extra krachtig is die melk, als ze lauwwarm gebruikt wordt. Men zou duidelijk kunnen maken, zelfs heel gemakkelijk ook kunnen laten zien, hoeveel leven er is in dat heldere, reukelooze slootwater, hoeveel meer leven er is in de lauwwarme melk en hoe gevaarlijk het juist voor de zwakken is, die melk ongekookt te drinken. V. In eiken liter water uit onze regenbakken, onze rivieren en beken, doch vooral uit onze slooten, poelen en moerassen leven de Oneindig Kleinen bij millioenen. Het water bewaart en verspreidt de kiemen van de malaria, de dysenterie, de cholera, de typhus, de tuberculose. In melk echter — en bijzonder in lauwwarme — zijn de celletjes liever: ze ontwikkelen daarin een vroolijk leven, zich splitsende, splijtende, vermenigvuldigende, tot uw pintje een echte giftbeker is geworden. 't Gaat ermee als met de gistcellen, waarmee ieder eene proef neemt bij het beslaan van het deeg voor eene meelspijs. Of zouden duizenden de gist in lauwwarme melk doen, ze na een poosje door hun meel kneden en vervolgens de rijzing van het deeg aanschouwen, zonder de behoefte te gevoelen, de luchtbellen te verklaren, die het beslag opblazen, uiteendrijven, schijnbaar vermeerderen ? Dat lijdt geen twijfel. De behoefte aan begrijpen is wonder klein. Wel erkent de mensch in het verstand de hoogste gave Gods, datgene wat hem onderscheidt van het dier; maar als hij er kans toe ziet, laat hij die Godsgave toch maar liever oningespannen, ongebruikt. Het denken is de zaak der uitverkorenen. De anderen begraven hun pond o zoo gaarne! Op dit gebied vreest men geene afrekening, volstrekt niet. In het verachten der beste gave ziet men geen kwaad. Ja, er zijn er, die tegen de ontwikkeling en het gebruik van het verstand waarschuwen. De natuuronderzoekers, — ware zieners, echte Godsgezanten! — worden al heel gauw weggezet als godde- looz en. Nog steeds is het oude woord van kracht: „Gij hebt mijne profeten en zieners veracht, den dood zult gij sterven." Gewis, voor velen ware nog wat minder verstand bij wat meer instinct eene gelukkiger conditie en viervoetigheid een heil. Doch laat ons niet afdwalen op het gebied van wijsgeerige, zielkundige overwegingen. Ze zullen er altijd blijven, die gist voor eene soort van stopverf houden en zich aan ongekookte melk vergasten. Als ze heel patente spijsverteringsorganen hebben, wat gelukkig bij de meesten het geval is, dan zal het hun niet schaden. Maag en ingewanden verteren de ziektekiemen. Doch als er ergens iets in het ongereede is? Wel, dan kan het nog goed afloopen, maar het gevaar is groot. Als er levende bacillen van eene infectie-ziekte in de bloed wegen komen, is de ziekte aanstaande; en als het tuberkelbacillen zijn, is de dood het zekere einde: er komt longtuberculose, darmtuberculose of miliaire tuberculose. De patiënt kan naar een sanatorium gaan of niet: voor den maatschappelijken arbeid is hij verloren. Hij is voor zich zeiven, voor de zijnen en voor de heele maatschappij een lastpost en een gevaar geworden. Hoe komen de Oneindig Kleinen in onze regenbakken? Tissandier te Parijs onderzocht bij droog weer een kubieken meter lucht. Hij vond er 22 milligram stof in, van alles wat en veel afgrijselijks. Hij nam terzelfder plaatse dezelfde hoeveelheid lucht na eene regenbui en er was nog slechts 6 milligram stof over: 16 milligram had dus het water medegenomen. Dat water neemt van de daken ook nog de uitwerpselen der vogels en insecten op en zoo bevuild komt het in onze bakken. 19 Zoover zijn we echter al, dat we onze regenputten voorzien van filters. Het water komt eerst in een bak vol grind en, als het dien gepasseerd is, in een bak vol goed uitgegloeide houtskool, om eerst daarna de vergaarplaats te bereiken. Dat is een wijze maatregel, heel eenvoudig en weinig kostbaar. Slechts door onverstandigen wordt hij veracht, en de straf blijft niet uit. Voorzichtige verbruikers van regenwater filtreeren het echter nog eens degelijk, vóór zij het drinken, en als zij dan nog aan de volkomen reinheid twijfelen, koken zij het. Dit staat vast: zuiver water, drinkwater, dat geene schadelijke kiemen meer bevat, wordt alleen gevonden in de bronputten en in de goed verzorgde waterleidingen. Het zand, waardoor men het door de natuur geleverde water filtreert, heeft een groot desinfecteerend vermogen. Zulk gefiltreerd water geeft de natuur zelve in de zandstreken; in de steden wordt het door kunstmatige filtratie verkregen, doch wat er dan nog gebeuren kan, heeft de cholera-epidemie te Hamburg geleerd. De omstandigheden moeten maar ongunstig zijn. Als ieder, die zich prikt, steekt, snijdt of kwetst, aan bloedvergiftiging moest lijden, ware de wereld al lang uitgestorven. Nu en dan echter zijn de omstandigheden ongunstig en een licht prikje, de steek eener vlieg op eene wandeling zelfs, heeft den pijnlijksten dood aan bloedvergiftiging ten gevolge. Vroeger, toen men in het onderzoek der natuur nog zoover niet was gevorderd, kende men van de bloedvergiftiging niets; desniettemin werd er aan gestorven, en drukker dan tegenwoordig. Men noemde de ziekte toen de heete jichtkoorts. Haren aard noch hare oorzaken kennende, van infectie of desinfectie niets wetende, bleef er niets over, dan dat men den patiënt eene eervolle begrafenis beloofde en een gelukkiger hiernamaals. Is het water een der bewaar- en vervoermiddelen van de gevaarlijkste ziekten, het is niet minder een geneesmiddel voor vele andere, als het verstandig wordt toegepast. In onze dagen is de watertherapie, de behandeling van velerlei kwalen met frisch water, meer dan ooit op den voorgrond gekomen. En wel voornamelijk door het toedoen en den ijver van leek en in de geneeskunde. Priesnitz, een Silezische boer, al eene halve eeuw dood, bracht het zoover, dat de wetenschap zijne methode overnam. Hij is de man van de koude natte omslagen, die zijn naam vereeuwigen. Zijn tijdgenoot Schrott paste de vochtige warmte toe en pastoor Kneipp te Wörrishofen in Beieren heeft duizenden zenuwlijders gezond naar huis gestuurd, na hen eenigen tijd aan een leefregel gewend en daarbij op hunne bloote voetjes dag aan dag door zijne beekjes en zijne bedauwde weiden te hebben laten wandelen. Van de drinkkuren, van de alcalische, de ijzerhoudende en de koolzuurrijke bronnen en van de baden behoeven we hier niets te zeggen. Die zijn voor de welgestelden, voor de menschen met geld en tijd. Ongeveer gelijk de sanatoriën. In de laatste werkt men met de lucht, in de eerste met het water. De groote meerderheid der menschen kan er niet van profiteeren: zij is aan huis en arbeid gebonden. Doch die groote meerderheid behoeft nog veel onderricht. Heil en onheil liggen in de natuur naast elkander; de meerderheid ziet het niet: de kleine minderheid moest zich harer wat meer ontfermen en het haar wijzen, op het gevaar af van met de profeten afgewezen te worden. VI. Heil en onheil liggen in de natuur naast elkaar. De grond, waarop wij leven, is de voortbrenger van al wat ons voedt en onderhoudt, van al onze welvaart en onzen rijkdom. Hij ontvangt al het onreine, waarvan wij ons ontdoen, hij ontsmet, hij ontbindt, hij doet nieuw leven ontkiemen en bloeien in eeuwigen kringloop. Doch uit hem duiken ook de doodelijke miasmen op, als wij onze woningen bouwen, waar wij hem eerst verontreinigd hebben. Terecht heeft de Fransche voorvechter der algemeene verspreiding van kennis der gezondheidsleer, Prof. Arnould, gezegd, dat de grond de bronwel en bewaarplaats des levens is, maar even terecht heeft hij daarbij gevoegd, dat wij steeds oplettend en voorzichtig met hem moeten wezen. 't Is onze eigen schuld, dat er woningen zijn, waarin het eene geslacht na het andere een kwijnend, ziekelijk leven lijdt. Wij hebben ze gezet, waar ze niet moesten staan: wij hebben de geschiedenis van de plek, die we kozen, niet bestudeerd, we zijn onbedachtzaam, misschien onwetend, misschien ook wel onverschillig geweest. Misschien ook is ons geweten gezwicht voor de stem van het winstbejag. En zoo hebben we huizen gezet op gedempte slooten, op mestplaatsen, op beerputten, op terreinen met ondoordringbare onderlagen, op ruimten, waarheen steeds vocht sijpelt uit hoogten in de nabijheid. We hebben aan ziekte en zuchtigheid een vast verblijf gegeven. 'tls niet onmiddellijk de vochtigheid, die oorzaak is van de ongezondheid der woning. Ware die vochtigheid zuiver water, ze zou weinig hinderen. Maar die vochtigheid schept een levensbodem voor lagere wezens, waarvoor de mensch in den strijd om het bestaan op den duur moet bezwijken. Konden we ze maar zien, die felle vijanden, we ruimden het slagveld onmiddellijk; maar in hunne oneindige kleinheid zijn ze onzichtbaar. Wat we zien, is niet het meest gevaarlijke. Hoezeer het eene huis zich van het andere kan onderscheiden ten kwade, bewees de cholera epidemie in de gevangenis te Laufen in 1873 en die in het krankzinnigengesticht te Nietleben bij Halle in 1893. De besmetting had alleen in die gebouwen de voorwaarden gevonden, om te werken: zij doodde bijna al de bewoners en liet de omgeving onaangetast. Wie laat bouwen, moet vóór alles het terrein ter dege laten onderzoeken, zoowel in de diepere als in de hoogere lagen; laten wegruimen, al wat in de toekomst ongunstig zou kunnen werken op de hoedanigheid der steeds uit den bodem opstijgende lucht en op het gehalte aan vochtigheid; laten verbeteren, al wat slechts, ook in geringe mate, hinderlijk zou kunnen werken. Er wordt maar al te weinig gelet op datgene, wat men in de toekomst niet zal zien, en juist dit is het, wat in die toekomst ziekten, zoo al niet zal veroorzaken, dan toch zal bevorderen en verergeren. Daarop volgt het onderzoek der bouwmaterialen. Het is hier de plaats niet, om de hoedanigheden, die voor eene gezonde woning noodig zijn, te bespreken: 'tis een onderwerp apart; maar wie het gebruik van puin tot aanvullingen, van ondroog hout of zelfs van oud timmerwerk gedoogt, zal later behooren tot de velen, die over hunne woning klagen of er steeds over moeten hooren klagen, als ze hunne gebouwen verhuren. Waar terrein en materialen goed waren en waar men bij het optrekken van het huis in alles de grootste zindelijkheid in acht heeft genomen, daar zal zich de huiszwam niet ontwikkelen, daar zal de muursalpeter zich niet vertoonen, daar zullen geene ziekten haar intrek nemen, die zich alleen doodelijk kunnen ontwikkelen bij sterk met koolzuur en zwavelwaterstof bezwangerde lucht in de vunze vertrekken, die men bij duizenden aantreft en waarin kinderen bleek en onvroolijk ontwaken, zelfs al schijnt de zon door de vensters. Grondlucht en grondwater zijn van gewicht voor het verloop van ziekten en besmettingen: daarom moet men niet zorgeloos zijn ten opzichte van de plaats, waar men zijne hut of zijn kasteel gaat bouwen. Terreinen, die uitstekend zijn voor de teelt van moesgroenten, kunnen bezet worden met woningen, waarin het verderf zal huizen. Onder de ziekten, waartegen geen kruid gewassen is, behoort de tetanus, die gelukkig in gewone omstandigheden zeer zelden voorkomt, maar de gewonden op de slagvelden aantast en onder de verschrikkelijkste pijnen doet sterven. Nog niet heel lang weet men, dat die algemeene kramp wordt veroorzaakt door eene bacil, die zich in de tuinaarde ophoudt en voortplant en die in de wonden dringt, welke met den grond in aanraking komen. Wie het weet en het onthouden kan, zal ervoor zorgen, dat hij eene kwetsuur, al is het eene heel kleine, buiten aanraking houdt met de aarde. Veel licht, zuivere lucht, onberispelijk water, eene frissche woning, — dat zijn de eerste elementen van het lichamelijke welzijn, dat ons kans geeft op een lang leven en op kracht ten arbeid. Waar de overheid er naar streeft, die te verschaffen door het stellen en handhaven van regelen en verordeningen en door het verspreiden van kennis, moeten we haar steunen naar vermogen. Dat de gezonden den medicijnmeester niet noodig hebben, is volkomen waar: de moeielijkheid zit slechts in het erkennen en onderscheiden. En gaat een gezonde op reis, dan heeft hij wel den medicijnmeester niet noodig, maar hij doet toch wijs, als hij eene paraplu meeneemt, voor het geval, dat het eens ginge regenen. DE ONDERGANG DER GESLACHTEN. 0883.) IVo ist das Volk von Königen gebliebent Nur selten fincUn auf der Enkel Brauen r Ahnen prosse Ziisre sich reschricben. O w et is een niet te loochenen feit, dat op eilanden, vooral op kleine, de meeste familiën met elkaar in naderen of verderen graad geparenteerd zijn. Men mag er zich in acht nemen, als men eene min gunstige opinie aangaande een persoon wil uitspreken, want men heeft waarschijnlijk een zwager, een oom of een neef tot toehoorder. In niet weinige gemeenten op de Zuidhollandsche en de Zeeuwsche eilanden is het dikwijls moeielijk, geschikte candidaten voor den gemeenteraad te krijgen, doordien zoovelen met elkaar in den verboden graad van bloedverwantschap staan. Mannen, die in het bestuur op hunne plaats zouden zijn, kunnen er niet in komen, omdat zwager, oom of neef reeds zitting heeft. Daardoor moet men vaak tot personen van de vierde kwaliteit afdalen. Dit tot constateering van den toestand. Wat vloeit eruit voort? Dat er in menigte huwelijken tusschen bloedverwanten gesloten worden, vooral onder de bezittende klasse. Op deze huwelijken en de gevolgen ervan is in den laatsten tijd meer dan ooit de aandacht der natuuronderzoekers en der geneeskundigen gevestigd geweest. Men is tot de conclusie gekomen, dat zij de betrokken familiën geestelijk en stoffelijk te gronde richten en daardoor het algemeen en het bijzonder belang meer schade toebrengen, dan datgene, wat men gewoon is een ongeluk, eene ramp te noemen. Dr. Mooren te Dusseldorf heeft de ervaring, welke hij te dezen opzichte verwierf, in een omvangrijk boek beschreven ; in den loop van vijf en twintig jaar behandelde deze beroemde operateur 108,416 patiënten, onder welke bewoners van West-Indië, van Afrika, van Australië, van Isle de Bourbon, van Madagascar, van onze Oost-indische eilanden, van de Philippijnen enz. voorkwamen ; zij leden meestal aan ooggebreken. Altijd heeft Dr. Mooren de familieverhoudingen nagegaan; hij verkreeg de volgende cijfers: Van de kinderen, geboren uit huwelijken tusschen zustersof broederskinderen, waren er 40,8 ten honderd ziekelijk of misvormd ; met den graad van bloedverwantschap steeg ook het percent der ongelukkige nakomelingen; uit huwelijken tusschen zustersof broederskinderen in den tweeden graad kwamen 42,5 percent, uit die in den eersten 67,5 der gebrekkigen voort; huwelijken van oom of tante met nicht of neef leverden 81,1, huwelijken tusschen dubbelverwanten in den tweeden graad zelfs 96,4 percent onbruikbare leden der maatschappij, menschen, die aan lichaam of geest zooveel te kort schoten, dat zij, als de dood hen niet verloste in hunne eerste levensdagen of -maanden, den strijd om het bestaan nimmer zouden kunnen volhouden. Het wordt nu ook duidelijk, waarom zoovele geslachten van heerschers, wier grondleggers hunne tijdgenooten door schitterende eigenschappen overtroffen, uit de geschiedenis verdwenen na betrekkelijk korten tijd en nadat hunne eer en grootheid geleden had door hetgeen hunne jammerlijke nakomelingen presteerden. De Merovingers, de Carolingers, de vorstelijke huizen van Valois en Bourbon, de Spaansche Habsburgers hebben allen den vloek der familiehuwelijken gedragen en zijn eraan te gronde gegaan. Is er grooter tegenstelling denkbaar dan tusschen Karei V en zijn laatsten nakomeling in Spanje? Maria Theresia was groot als vrouw en als vorstin ; zij was een kind der hertogin van Brunswijk—Wolfenbuttel, wier familie sedert eeuwen geene relaties had gehad met het keizerlijk huis. Maria Theresia huwde haren neef: hare kinderen hebben geen van allen in zedelijke, geestelijke of lichamelijke kracht hunne moeder kunnen evenaren. Onder de landbouwers in Duitschland vindt men familiën, die een stamboom van eeuwen kunnen vertoonen; nog altijd heerscht er gezondheid naar lichaam en geest onder hen; daar is overvloed van levenslust en levenskracht. Tegen elke inspanning zijn die mannen en vrouwen opgewassen. Van de geslachten der heeren, die onder hen woonden, is geen spoor meer over; onbe- kende adellijke wapens betreedt men met de voeten in menige kerk en op menig kerkhof. Devay, een Fransch natuuronderzoeker, toont aan, dat een groot deel van den Franschen adel in de zeventiende eeuw uitstierf, omdat deze er in dien tijd vooral naar streefde, den rijkdom en den glans van het geslacht door verbinding van leden derzelfde familie te behouden. Volgens Dr. Kleine stierven alleen in Duitschland van 1700 tot 1870 niet minder dan 318 grafelijke geslachten uit. Slechts driekwart percent van de adellijke familiën bestaan nog, die omstreeks het jaar 1000 bloeiden. Duitschland telt 1028 grafelijke familiën; daaronder zijn er slechts 69 ouder dan 200 jaar. In geen land ter wereld wordt een huwelijk tusschen een adellijk man en eene burgerlijke vrouw sterker afgekeurd, in geen land sterven adellijke geslachten spoediger uit dan in Duitschland. De natuur heeft hare wetten. Al kan de mensch ze niet altijd in hare artikelen doorgronden, omdat zijne inzichten te kort schieten of omdat hij de gegevens niet in voldoende mate kan verzamelen, hij kan ze allengs uit de treurige gevolgen, welke uit schending voortvloeien, leeren afleiden. Dit is zeker: de natuur wil geene huwelijken onder bloedverwanten. Sedert oude tijden heeft men dit begrepen, want staats- en kerkelijke wetten verbieden huwelijksverbindingen tusschen personen, die elkaar van nabij bestaan. De Staat is ten onrechte in dezen steeds vrijgeviger geweest dan de Kerk: verscherping in de hierop slaande artikelen der burgerlijke wet zou wenschelijk zijn, als men er zich niet van overtuigd mocht houden, dat de resultaten der onderzoekingen op wetenschappelijk gebied niet meer en meer en steeds gemakkelijker onder het volk gebracht worden en daar hunne uitwerking ten goede niet missen. Het bovenstaande is weer zulk eene mededeeling. Voor ouders en voor jongelieden ligt er eene ernstige vermaning en een liefderijke raad in besloten. Wie een huwelijk met een bloedverwant heeft aangegaan en zijne kinderen krachtig en bloeiend mag zien, zij dubbel dankbaar voor den zegen, dien hij mag genieten; wie nog vrij is in zijne keuze, late zijn verstand mede spreken, als hij op levensgeluk eenige aanspraak wil maken. Wat baten geld en goed, wat beteekenen eer en roem, wat levert de meest ingespannen arbeidzaamheid op, wanneer men daarbij steeds deernis met zijne eigen nakomelingschap moet dragen? De kinderen ellendig, de ouders ellendig, in weerwil van allen schijn, van alle uiterlijke teekenen van tevredenheid met de wereld. De kinderen blijven steeds de grootste schatten, de schatten, waarvoor alle andere in het niet verzinken. De hoogste belofte, die ooit is uitgesproken, was: uwe nakomelingen zullen talrijk zijn als het zand der zee en uit u zal de Verlosser geboren worden. Is niet elke moeder, is niet elke vader bereid tot de hoogste opofferingen, waar het welzijn van het kind kan bevorderd worden ? Dat de ouders dan vooral toezien op de echtverbintenissen hunner kinderen; dat de kinderen niet alleen hun hart, maar ook hun hoofd daarbij laten spreken. Niet straffeloos kan men de wetten der natuur minachten. De natuur kent geen erbarmen: wie handelt in strijd met haar wil, wordt verpletterd; met ijzeren hand vermorzelt en vernietigt zij de personen, de geslachten en de volken, die hare wenken niet volgen. 20 EEN HUMANITAIRE PLICHT. (1880.) te langzaam schrijdt het volk voort op den weg der noodigste kennis. Het gelooft, dat men behekst, betjoend, betooverd, met de booze hand aangeraakt en dientengevolge ziek kan wezen; het stelt vertrouwen in kwakzalvers, strijkers, pleisterheeren en somnambules; het heeft verkeerde begrippen aangaande zindelijkheid en heelemaal geene aangaande de inrichting van het menschelijk lichaam; het behandelt wondjes met tabakzakjes, pruimpjes en spinneweb; abcesjes met zakmessen, spelden en stopnaalden. Er is veel lilden ten gevolge van onwetendheid. De organen van het volksonderwijs schieten te kort in het vervullen hunner taak. De mannen van de school hebben alleen te doen met de jeugd, de predikanten bekommeren zich te weinig om de dingen dezer wereld, de geneesheeren hullen hunne wetenschap in ondoordringbare wolken. Boeken over gezondheidsleer zijn er te over, maar alle onverstaanbaar voor de groote meerderheid en ook niet onder haar bereik. Door middel van het levende woord moet kennis verspreid worden onder de kleine luiden, niet opdat zij zich zeiven zouden kunnen genezen, maar opdat zij ziekten leeren voorkomen en de behandeling der geneeskundigen leeren begrijpen. Het houden van populaire voordrachten over de inrichting en de levensvoorwaarden van het menschelijk lichaam is een humanitair dienstbewijs, dat de mannen van het woord en de wetenschap aan de mindere broederen gewis verschuldigd zijn. ONDERWIJS, LANDBOUW EN AMBACHT. NIET VOOR DEN SCHOOLOPZIENER MAAR VOOR HET LEVEN. (1886.) 1 lecture est la base de toute instruction, het lezen is de grondslag van alle onderwijs, van alle kennis, heeft Legouvé gezegd. Alhoewel dat lid der Fransche Academie er zich mee verdedigde, als men het wat kras vond, dat hij van het lezen zijne hoofdstudie had gemaakt, beschouwde ik die stelling als eene gemeenplaats. Ik heb er anders over leeren denken, nadat ik gedurende vele jaren had nagegaan en overwogen, welk nut de lessen, die ik gaf en zaef 2even, voor het leven konden hebben. Het is mijne vaste overtuiging geworden, dat het leeren lezen, d e g e 1 ij k lezen, de hoofdtaak van onze volksschool moet zijn, en tevens,... dat onze volksschool in het vervullen van die taak te kort komt. Degelijk lezen is, wat het werktuiglijke betreft: op het eerste gezicht lezen zonder haperen, horten, stooten of hervatten, en met den juisten toon; en ten opzichte van het verstandelijke: zoodanig lezen, dat er beelden gevormd worden, dat het den lezer is, alsof hem eene voorstelling in de werkelijkheid wordt gegeven, alsof hij een telkens veranderend tooneel voor zich ziet. Voor het eerste, het werktuiglijke, is het noodig, dat de lezer niet meer zijne geheele aandacht behoeft te schenken aan het woord, maar geheel den zin overziet, dat hij dus met het oog zijn mond minstens een halven regel voor is. Voor het tweede is de kennis, het begrip van duizenden woorden, zegswijzen, beelden en figuren onmisbaar. Hoever brengt de leerling der volksschool het daarin? Ik noodig de voorstanders van het volksonderwijs uit, zich daarvan eens te vergewissen. Zij kunnen er voor tehuis blijven, want allen, die in hun huis zijn, hebben lager onderwijs genoten. Wat kunnen onze dienstboden, ja, sterker nog, wat kunnen de meeste dames in eene courant lezen? De „gemengde berichten." Ook hebben zij slechts smaak in de gemengde berichten. Hare lectuur moet een zeer eenvoudig vertellinkje wezen. Zij hebben dien smaak op school opgedaan, waar negentig percent van de leeslesjes sprookjes en vertellinkjes zijn. Iets, dat een geschiedkundig, aardrijkskundig, natuurkundig of staathuishoudkundig tintje heeft, laten zij trouw ongelezen. Zie, geschiedenis hebben ze niet gelezen, die hebben ze geleerd, tot ze de geschiedenis haatten met een volkomen haat. Spreek in uw huisgezin over aardrijkskunde, en let er eens op, of groot en klein die niet houden voor eene saaie schooizaak. Aardrijkskunde heeft men ook al moeten leer en: eerst heeft men een heel jaar lang elke week de woonplaats „behandeld", daarna een heel jaar de provincie, vervolgens een ander jaar Nederland, tot men al de streepjes en puntjes op de kaart van buiten kende en te land alsmede te water kon reizen van Beesd naar Hillegersberg. De dames hebben uitgebreid lager onderwijs genoten. Zij, noch hare dienstboden, althans geene der vrouwen, die ik er naar vroeg, — en dat waren er vele — hebben ooit op het haantje van den toren kunnen zien, uit welken hoek de wind woei. Het mooiste was echter, dat geene der dames het ooit van mij wilde leeren. Een vinnig nichtje zei — wat ik in de oogen der anderen steeds zag, dat zij dachten —: „je wilt ook altijd den schoolmeester spelen." Dat is de vrucht van al de uren, die ten behoeve van het leeren der aardrijkskunde aan nuttiger werk onttrokken zijn. Als er geen schooltoezicht was, waaraan iets moet vertoond worden, zou het met de aardrijkskunde wel anders gaan op onze lagere scholen, nietwaar, heeren onderwijzers? Ik houd er mij van verzekerd, dat de leerlingen der volksschool van datgene, wat zij van geschiedenis en aardrijkskunde op de school geleerd hebben, na twee jaar alles, ik zeg alles, vergeten zijn, — zonder dat zij eenigen lust of eenige behoefte hebben, om het ooit weer te leeren. Dat komt, doordien zij geene aardrijkskunde, geene geschie- denis, geene staathuishoudkunde hebben leeren lezen en begrijpen. Kan een twaalfjarige knaap aardrijkskunde, geschiedenis, staathuishoudkunde, natuurkunde, enz. lezen en heeft hij ook smaak in dergelijke lectuur op de school opgedaan, dan zal hij er altijd gaarne van hooren en er nog veel van kunnen leeren, als hij de school verlaten heeft. Doch dat is verloren voor hem, wiens leesles steeds uit een vertellinkje bestond: voor dezen is later niets aantrekkelijk, niets verstaanbaar dan een „gemengd bericht" of een romannetje. Met de — laat ik dat woord eens gebruiken — leeskunde gaat de taalkennis hand aan hand. Een jongen, die goed leest, schrijft ook zonder fouten. Want het is een dwaalbegrip, dat men iemand met behulp van taal- en spelregeltjes zuiver zou kunnen leeren schrijven: elk woord heeft zijn eigen vorm, zijne eigen gedaante; als de leerling die gedaante eenmaal heeft opgevat, kan hij ze wel juist schrijven; verkeerde spelling zou zijn oog zeer doen. Maar een kind moet een woord dikwijls zien, om er eene scherpe voorstelling van te hebben. Weet gij, waarde lezer, waarom gij de woorden, die ik voorstel door katar, diantus kariofiellus, profielaksis, niet in hun gewoon kleed kunt zetten? Niet omdat gij de spelregels daarvoor niet zoudt kennen, maar omdat gij die woorden niet dikwijls genoeg gezien hebt. Als de knaap veel leest en goed leest onder leiding van een alzijdig ontwikkeld onderwijzer, leert hij eiken dag nieuwe woorden en uitdrukkingen kennen en begrijpen, de vormen der woorden worden vast in zijne voorstelling, zijne phantasie wordt gevoed en versterkt, hij leert aardig stellen en nauwkeurig spellen. Heel het goede taalonderwijs zit in het lezen. Tot jonge onderwijzers, die er over klaagden, dat zij zooveel moeite hadden met de taal en zoo bang voor dat vak op de examens waren, heb ik meermalen gezegd: „je moet maar veel lezen." Helaas, die raad kwam te laat: de jongelui hadden dat veel lezen al achter den rug moeten hebben. Op hun twaalfde jaar hadden ze al veel gelezen moeten hebben; op hun achttiende hadden ze moeten kunnen getuigen: ik heb verbazend veel gelezen. Nu hebben ze tot hun twaalfde wat vertellinkjes, alle samen niet meer dan vijfhonderd woorden bevattende, gelezen; alle vreemde woorden hebben zij en hunne onderwijzers angstvallig vermeden; tot hun achttiende hebben ze nog een paar romannetjes doorloopen, — omdat zij geen tijd hadden voor wat anders, zegge: geen smaak en geen lust; nu is dat niet in te halen; nu is er nog veel minder tijd. Zoo blijft dan de algemeene ontwikkeling achterwege, die in den onderwijzer zoo broodnoodig, zoo het ééne noodige is. Nu blijven ze.... rekenaars. Sommen maken, waarin A, B, C, decistères, ossen, kaarsen, inkoop van eieren, verkoop met percenten winst, verhoudingen, herleidingen, „kapitaal", gemeene deelers en x eeuwig dezelfde muffe rol spelen, ziedaar hun lust en hun leven. Onze onderwijzers zijn voor het meerendeel rekenmeesters, en rekenen doen ze op de scholen bij voorkeur. De armste der schoolleerlingen is hij, die „niet meekan" met rekenen; dat is een domme. Ik heb dikwijls het tegendeel opgemerkt. Ik heb dommen gekend, die goed waren in het sommenmaken. En jammer vind ik het alweer, dat er aan de scholen zooveel tijd besteed wordt, het leeuwendeel van den tijd, aan het sommenmaken, dat den gedachtenkring van de jongelieden beperkt en zoo weinig te pas komt in het latere denken en leeren. Dat vlug werken met getallen en maten, dat vlug trekken van besluiten, is gymnastiek van den geest, zegt men. 't Zou waar zijn, als men zei: van een deel van den geest. Men kan ook in de gymnastiek nutteloos te ver gaan. Zoo'n vlugge sommenmaker komt mij wel eens voor als iemand, die het met zijn linkervoet zoover gebracht heeft, dat hij er zich mee achter het rechteroor kan krabben, 't Kan nuttig zijn en 't zal ook wel eens te pas komen, maar toch niet zoozeer, als dat iemand zich geoefend heeft in het nauwkeurig zien en hooren. Naar mijne opinie zou het niet te veel zijn, als de helft van het aantal lesuren in de volksschool besteed werd aan het lezen en verklaren. Dan zou de leerling het daarin zóó ver brengen, dat hij na het verlaten der school het gebouw zijner kennis alleen verder zou kunnen optrekken. In ouden tijd leerde men de verst gevorderde leerlingen in de lagere school de courant lezen, de Oprechte Haarlemmer. Het ware te wenschen, dat de beste leerlingen onzer volks- school nu ook nog eene courant konden lezen. Ik beweer, dat ze het niet kunnen. En voor wie is bijvoorbeeld de Camera Obscura? Ik weet, dat er onderwijzers voor de hoofdakte zijn afgewezen, omdat zij dat boek, door een Nederlander voor Nederlanders geschreven, niet konden lezen. Met velen ben ik het eens, dat ons volksonderwijs zich in eene verkeerde richting beweegt. We moeten ons achteruit concentreeren. Misschien hooren we dan mettertijd ook de klacht niet meer, dat jonge kantoorbedienden, na tien jaar sommen gemaakt en daarin uitgemunt te hebben, niet secuur kunnen optellen. HUMANITEIT. (1889.) I. 'en we de wereld ingezonden werden, kregen we als morgengave een zekeren aanleg mede. We begonnen al dadelijk te erven. In onze leerjaren hebben we dien aanleg meer of minder ontwikkeld, meer of minder vruchtbaar gemaakt. En naar de mate, waarin we hierbij slaagden, zijn we meer of minder krachtig, meer of minder gevoelig naar het lichaam; is onze geest meer of minder verfijnd, meer of minder versierd met allerlei kennis en kundigheid, meer of minder ontvankelijk voor allerlei indrukken. Let wel op dat meer of minder. Er zijn menschen met rijkdom van aanleg, die hunne leerjaren met ijver en inspanning gebruikt hebben, om naar lichaam en ziel gevormd en beschaafd te worden. Tegenover hen staan anderen, die het hun verleende als waardeloos veracht en den tijd om winste te doen roekeloos misbruikt hebben. Eeuwig waar blijven de gelijkenissen uit het Evangelie. „Die nu vijf talenten ontvangen had, ging heen en handelde daarmede en won vijf andere talenten. (Matth. 25 : 16). Desgelijks ook, die twee talenten ontvangen had, won ook twee andere. Maar die één ontvangen had, ging heen en maakte een kuil in de aarde en verborg het geld zijns heeren." Gij weet de rest wel, bijbelvaste lezer. De welgeboren en welopgevoede mensch is meer en beter mensch, dan de ander, die slechts uiterlijk op hem gelijkt. De welgeboren en welopgevoede mensch is geroepen tot heerschen, tot besturen in grooteren of in kleineren kring. Fijngevoelig, ontwikkeld en beschaafd, is hij in zijn optreden altijd zachtmoedig; waar geleden wordt, lijdt hij mede; waar blijdschap is, verheugt hij zich. Hij is humaan. Die zachtmoedigheid in het regeeren, dat medegevoelen met de geregeerden, die barmhartigheid tegenover zwakken en gevallenen, dat streven, om op den goeden weg allen te leiden en te houden met zachte hand, — dat is humaniteit. Al naar het geestelijke peil onder de menschen klimt, vermeerdert de humaniteit. Al naar men meer begrijpt, kan men meer vergeven. Alles begrijpen, zegt eene Fransche spreuk, brengt vergiffenis voor alles mede. En de humaniteit neemt toe, slaat den verkeerden weg in, gaat twijfelen aan zich zelve en straks nadeelig werken op maatschappij en samenleving. Want de menschen van vijf en drie en twee talenten zijn wel humaan, doch die van één talent, de lieden, die hun talent begroeven, zijn het ganschelijk niet. De rechter is wel humaan, maar niet de moordenaar, niet de brandstichter, niet de dief, niet de straatschender. De onderwijzer is wel humaan, en hij predikt humaniteit met al de kracht, die in hem is, doch verre van humaan zijn vele zijner leerlingen. En dat er, ondanks den vooruitgang der menschheid in ontwikkeling, beschaving en kennis, nog zooveel misdaden en misdrijven gepleegd worden, zoodat de gevangenissen aldoor grooter en in aantal meer moeten worden, mag men gerust wijten aan de toenemende humaniteit. Een niet te loochenen feit is het, dat de jeugd tegenwoordig met meer humaniteit opgevoed wordt dan in de dagen onzer vaderen. En een evenmin te loochenen feit is het, dat de jeugd zich al slechter en slechter gaat gedragen. Wij zullen hier geene ruimte verspillen met het aanhalen der klachten van wandelaars, neringdoenden, rustige burgers, vreemden, reizigers, toeristen, predikanten. Men heeft het slechte gedrag der jonge menschen wel eens toegeschreven aan de minder godsdienstige richting der opvoeding, aan het verslappen van den religieuzen zin in de school en dientengevolge onder het volk. Heelemaal ten onrechte. Daarin zit het hem niet. 't Zit hem in de humaniteit. Lees een schoolreglement, het eerste het beste. Vast vindt gij een artikel, dat luidt: ..Lichamelijke straffen zijn ten strengste verboden." Dat was in vroegere tijden anders: toen heerschten de roe en de plak, waarvoor men vrees en ontzag koesterde; toen geneerde een burgemeester zich niet, — hij heette misschien schout, — om een aan de school ontgroeiden kwajongen de ongetelde vijf en twintig toe te dienen onder vier oogen. Kom daar nu eens om! De schooljongens weten heel goed, dat de meester hun niets mag doen, dat de predikant hun niets zal doen, dat de politie hun niets kan doen. Ze moeten met zachtheid, met liefde, met humaniteit behandeld worden. Ze zijn immers minderjarig? Ze handelen immers zonder oordeel des onderscheids? Dat weten ze goed. Dat weten ze m e t oordeel des onderscheids. Ze weten ook goed, dat de lichaamsstraf den meester bij verordening verboden is, en de rest kan hun al heel weinig schelen. Een mensch van twaalf tot zestien jaar kan letterlijk doen, wat hij wil, vooral als zijn vader niet doodarm is. Want het ondeugende kind van een doodarme wordt uit humaniteit wel eens naar een rijksopvoedingsgesticht gezonden. Is er gestolen, dan is de dief.. . .? Wel, dan is de dief een lijder, dien men zacht moet behandelen, een misdeelde, een ongelukkige, een krankzinnige, iemand, die behept was met. ... steelzucht. Het klinkt dol, wanneer men steelzucht eene verzachtende omstandigheid noemt, waar iemand zich aan diefstal heeft schuldig gemaakt. Doch vertaal het in het Grieksch, zeg er kleptomanie tegen, en de steelzuchtige dief is al half gered. Met een zacht strafje komt hij er af. In den ouden tijd zou men den man een geeselinkje gegeven hebben voor den eersten, eene fiksche geeseling voor den tweeden, een brandmerkje daarenboven voor den derden keer. Was de steelzuchtige patiënt dan nog niet genezen, men hing hem, als nutteloos, lastig en gevaarlijk lid der maatschappij, eenvoudig op. Wat was daar tegen? Doch kom daar nu eens om! De patiënt wordt voor een dag, eene week, eene maand, een half jaar op algemeene kosten goed gelogeerd en gevoed; hij mag een licht werkje verrichten en... . als hij de gevangenis verlaat, krijgt hij van de uitgangskas ƒ56,125. Is dat niet humaan? 't Is haast een wonder, dat er niet meer landloopers en arme lui aan steelzucht lijden. 't Komt, doordat zij onze wetten en onze humaniteit nog niet grondig kennen. Ze leeren wat langzaam. Mettertijd zullen ze op de hoogte wezen. Heeft iemand de dochter verleid en voor haar leven ongelukkig gemaakt, en daarna den vader een mes in den buik gestoken, zoodat die het dadelijk bestierf, ja, dan gaan we er kras aanzitten. Dan veroordeelen we zoo iemand tot heele vijf jaar tuchthuis. Dan mag zoo'n menschenkind zakjes plakken, doosjes maken, koffieboonen uitzoeken, vijf jaar lang. Intusschen zal hij wel berouw gekregen hebben. Dan krijgt hij ruim /300 uit de uitgangskas, om een beter leven te beginnen. Gedraagt hij zich goed in zijn celletje, werkt hij ijverig, maakt hij geen ruzie, staat hij bijtijds op, maakt hij geen aanmerkingen op zijn eten, dan krijgt hij nu en dan, op 's Konings verjaardag, een beetje afslag, zoodat hij met drie jaartjes wel vrij komt. 't Zou erg inhumaan zijn, zoo iemand tot schadevergoeding aan de ongelukkige dochter te dwingen, door hem wat langer te doen werken en zijne uitgangskas wat in te krimpen. Moord en doodslag straffen we nogal humaan, nietwaar? Is de moordenaar dronken, dan geldt dat als verzachtende omstandigheid. Daarom zorgt tegenwoordig elke schavuit er voor, dat hij eerst in eene herberg met veel vertoon een half dozijn borrels gaat pakken, vóór hij zijn slag slaat. Hij kan dan straks met getuigen bewijzen, dat hij dronken was. Zoo werkt de humaniteit. Het einde zal zijn, dat men aan de kwaaddoeners geschenken gaat toekennen, als zij willen beloven, „het nimmer weer te doen." Doch misschien doet men vóór dien tijd eene schrede achterwaarts. Misschien ook keert men weldra om op den verkeerden weg en gaat men weer eens letten op de wijsheid der eeuwen. Daar staat geschreven: „Wie zijn kind liefheeft, kastijdt het. De vader, die zijn kind haat, spaart de roede." En overal wordt hij, die in strijd handelt met Gods geboden, bedreigd met de vlammen der hel, met uitwerping in de buitenste duisternis, waar gehuil zal zijn en knersing der tanden. Op groot kwaad is als straf gesteld het eeuwig vuur. Humaniteit voor de hu manen; barmhartigheid voor de gevallenen, medelijden met allen, die smarten hebben, ook met de booswichten! Doch geen opofferen van de samenleving aan de lusten en luimen dergenen, die zelf ge ene humaniteit kennen; maar gestrengheid uit oprechte liefde. Egoïsme, zelfzucht, ziedaar, als men tot op den grond doordringt, de beweegreden der handelingen van al wat leeft. De niet of slecht geleide mensch offert alles, wat buiten hem staat, op, ter bevrediging van zijne hartstochten, begeerten, wenschen, nukken, grillen. Het begrip van m ij n brengen we mee op de wereld, het begrip van dijn komt eerst laat. Eigen bestaan in de eerste plaats en eigen genot daarbij, dat willen we van nature, allen zonder onderscheid. Om onzen evenmensch bekommeren we ons slechts, voor zooverre we hem noodig hebben. We willen heerschen en beschikken over allen en over alles. Doch de samenleving maakt dat onmogelijk. Ze legt onze zelfzucht aan banden. Ze geeft geboden en wetten, waaraan we ons te onderwerpen hebben. Die wetten en geboden moeten ons ingeprent worden. We moeten ze weten niet alleen, ze moeten ook zóó volledig tot ons bewustzijn komen, dat ons geweten ons beschuldigt en pijnigt, als we in strijd ermee gehandeld hebben. Die wetten en geboden moeten den mensch geïnculqueerd worden. II fa ut inculquer les lois et c om man dements aux enfants dès leur plus vive jeunesse, zegt de groote Fénelon. Let eens op dat woord inculquer. In de woorden ligt de wijsheid der volken. Dit woord gebruikten vóór Christus de Romeinen, na Christus de Franschen, Spanjaarden, Italianen, de meest beschaafde natiën der wereld. Leg het in deelen uit elkaar, en het zegt u, hoe de jonge mensch de wetten en geboden moet leeren kennen. En waar in strijd met de wetten en geboden gehandeld wordt, dient straf te volgen, opdat de kennis geoefend, het weten versterkt, het geweten gewekt worde. Er is maar ééne straf, maar één tuchtmiddel: kastijding van het lichaam. Ouders behooren hunne kinderen te maken tot bruikbare leden der maatschappij. Daartoe is een dagelijksch onderwijs in hare wetten en geboden noodig. En daarbij behoort kastijding in geval van vergrijp. Vermaning eerst, berisping daarna en vervolgens verstandig toegepaste, maar niettemin gevoelige slagen. Ja, ronduit zij het hier gezegd: gij, ouders, moet uwe kinderen slaan, als ze zich misdragen, als ze tegen uwe bevelen en leeringen handelen. Denkt niet, dat uwe kinderen u later meer lief zullen hebben, naarmate gij ze minder zult hebben gekastijd. Het omgekeerde is waar: eerbied en liefde zullen vermeerderen met de jaren in de harten der kinderen, die van hunne vroegste jeugd ontzag hebben gekoesterd voor hunne ouders. Onderwijst veel, geeft een goed voorbeeld, weest strikt rechtvaardig en .... slaat er flink op, zonder toorn, uit liefde. Het is de v a 1 s c h e humaniteit, die u aanspoort, om uwe kinderen niet lichamelijk te straffen; het is een valsche trots, die u doet roemen: ik heb mijn kind nog nooit geslagen. Een kind, dat nooit slagen verdient, is gewis niet gezond, niet sterk, althans niet sterk genoeg, om den band van wet en gebod, een band, die toch altijd knelt, te verbreken. ,,W ie de roede spaart, die haat zijnen zoon, maar wie hem liefheeft, die tuchtigt hem vroeg," zoo lezen we in het dertiende hoofdstuk der Spreuken. „Houd niet op, den jongen te kastijden, want als gij hem met de roede slaat, zal hij niet sterven. Gij slaat hem met de roede, maar gij redt zijne ziel \an den dood, zegt het drie en twintigste. „De roede en bestraffing brengen wijsheid voort; maar een jongen, aan zich zeiven overgelaten, schendt zijne moeder. Tuchtig uwen zoon, zoo zal hij uwe ziel vermaak aandoen," staat in het negen en twintigste. Overal, waar sprake is van de opvoeding der kinderen, wordt den ouders de roede in de hand gegeven. En niet alleen in den Bijbel, ook in de geschriften der wijsgeeren van de oudste en de nieuwste tijden. Hebt gij gezonde kinderen, rijk begaafd naar lichaam en ziel, maakt ze tot goede, tot b e m i n n e 1 ij k e kinderen ; het zullen later goede en beminnelijke menschen zijn, die u danken zullen, danken tot aan uw dood voor de leiding, die gij hun hebt gegeven, voor de tucht, waaronder gij hen hebt gehouden. Zij zullen trotsch op u zijn en uw lof verkondigen aan uwe kleinkinderen en achterkleinkinderen. Buigt de rijsjes, zoolang ze jong zijn en dus voor buiging vatbaar. Rekent niet op het verstand, dat later wel zal komen. Het blijft, misschien door uwe schuld, afwezig. Een knaap van zeventien jaar — het is gebeurd in de Hoeksche Waard — kwam onlangs laat naar huis en... . dronken. De vader, die hem de deur ontgrendelde, gaf hem een klap, den eersten, dien hij hem toediende sedert de geboorte van het jongske. De knaap sloeg zijn vader tegen den grond: „Dat had je moeten doen, toen ik klein was, ouwe kreng; nu is het te laat; je hebt me bedorven, je hebt me ongelukkig gemaakt." Die woorden haalde de vader aan, toen hij eenige dagen later door den burgemeester geroepen werd, om inlichtingen te geven aangaande dien zoon, dien men om een ander misdrijf geboeid naar Dordrecht leidde. „Dat zal me heugen tot op mijn sterfbed," zei de ongelukkige vader onder een stroom van nuttelooze, te laat geschreide tranen. — Als gij uwe kinderen liefhebt met verstand, bereidt hun dan eene gelukkige toekomst, door u de moeite te geven, hun de kastijding niet te besparen. Gestreel, gevlei, toegeeflijkheid, apenliefde, voorwaar ze zullen u den eerbied van de zijde uwer kinderen niet verzekeren. Eene valsche humaniteit, eene valsche liefde is het, die ouders voor het gebruik der roede doet terugdeinzen. Als gij uw kind „hondejong" of „uilskuiken" scheldt, zal het u later waarschijnlijk gelijk geven, als het die woorden in hunne juiste beteekenis opvat, maar het zal u tevens op de uitgedrukte waarde schatten. „Hondejong" en „uilskuiken" zijn op onze eilanden zeer gangbare aansprekingen voor ondeugende kinderen. Gebruikt ze niet meer, o moeders! Ze verlagen u, uwen man en uwe kinderen! Neemt liever den stok ter hand: maakt de ondeugende kinderen voelbaar, dat ze zich vergrepen hebben. Dat is u w plicht, dat is u w recht, dat is Gods wil en gebod. — Een deel der opvoeding van uwe kinderen hebt gij opgedragen aan mannen en vrouwen, die gij daarvoor beter dan u zeiven berekend acht, aan o n d e r w ij z e r s en o n d e r w ijzeressen. Daartoe is noodig, dat gij aan die menschen uwe ouderlijke rechten overdraagt voor den tijd, dat gij hun uwe kinderen toevertrouwt. Anders kunnen zij den plicht, dien gij hun wilt opdragen en dien zij op zich willen nemen, niet geheel vervullen. Ziet, de mannen, die gij koost, om u in de regeering der gemeente te vertegenwoordigen, hebben belet, dat de onderwijzers hun plicht ten volle doen. Uit humaniteit hebben zij het belet. „Lichamelijke straffen zijn ten strengste verboden," aldus kunt gij lezen in hunne verordeningen betreffende de scholen en het onderwijs. Als uwe kinderen zich misdragen, hebben de onderwijzers geen ander strafmiddel, dan dat zij hen laten schoolblijven. Nu moet de school eigenlijk eene plaats zijn, waar men leert, waar men prettig bij elkaar is, waar men gaarne v e r b 1 ij f t. De overheden hebben gedecreteerd, dat het eene strafplaats is, want, wie zich niet goed gedraagt, moet er langer blijven. En tevens hebben zij wantrouwen uitgedrukt tegen de onderwijzers. Wat blijft dezen over, als uw kind zich verzet, als het niet in de school w i 1 blijven ? Wel, dat zij het aan zijn lot overlaten, het onschadelijk maken, zooveel zij kunnen. Dat is natuurlijk in 's kinds toekomstig nadeel. Doet daarom die bepaling weg. Ze is in strijd met het gezond verstand, in strijd met uwe belangen en met de belangen uwer kinderen. De onderwijzers zullen uwe kinderen niet mishandelen; maar de kinderen moeten weten, dat de onderwijzers het recht hebben, hen te tuchtigen. Van dat recht wordt nergens, waar het bestaat, misbruik gemaakt. In Duitschland bestaat het allerwege. Daar treedt de onderwijzer, als het kind hem is toevertrouwd, geheel in de rechten van den vader; daar heeft hij d e roede te zijner beschikking, daar is o n t z a g voor den vertegenwoordiger van ouders en overheid. Wordt er dan geslagen? Bijna nooit. Alleen, wanneer het niet anders kan. En niet in, maar buiten de school. De school blijft eene leerplaats. De strafplaats voor slecht gedrag is elders. Met onze zachtheid, onze humaniteit, kweeken we een geslacht van ellen delingen, van flauwe jongens, van kerels zonder pit, zonder vuur, zonder geestdrift; een geslacht van lieden, die den mond vol hebben over rechten, maar geene plichten erkennen, een geslacht, dat in de komende ure te lam en onverschillig zal zijn, om zijne vrijheid en onafhankelijkheid te verdedigen. Geen Pruis, of hij is er trotsch op, dat hij van zijn zesde tot zijn veertiende jaar onder strenge tucht gestaan heeft in de school en dat hij onder strenge tucht van zijn twintigste tot zijn drie en twintigste het vaderland heeft gediend. Waar is die trots bij ons? Aanzie, dat de gevolgen der gestrengheid juist de tegengestelde zijn van degene, die gij zoudt verwachten. Eene schrede achteruit! heeft een onzer opvoedkundigen geroepen op eene vergadering van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap. Ja, we moeten eene schrede achteruit. De v a 1 s c h e humaniteit brengt ons op een weg, dien we nooit hebben willen inslaan. En dat geldt niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de volwassenen. ANDEREN EN WIJ. (1892.) 3t ingang van 1893 zal er aan alle lagere scholen onderwijs gegeven worden in de vrije en ordeoefeningen der gymnastiek, — ten minste, als de besturen geen uitstel weten te verkrijgen. De oefeningen zijn na 1 Januari verplicht voor alle scholen, die aanspraak maken op eene rijksbijdrage. De Regeering kan wel, telkens voor den tijd van twee jaren, ontheffing verleenen, doch zij zal dit, naar wij hooren, alleen doen, als er aan de betrokken school geene leerkracht voor het vak is. Ouders, die niet van de vrije en ordeoefeningen houden, behoeven maar eene eenvoudige verklaring af te geven, om hunne kinderen vrijgesteld te zien. De vrijgestelden en de gebrekkigen vormen eene klasse apart, van welke nog niet beslist is, wat men ermee zal beginnen. Elke schoolklasse vervalt voor de gymnastiek in drie deelen: i°. Gezonde meisjes, die mee willen doen. 20. Dito jongens. 3°. Jongelui, die of wier ouders er geen lust in hebben of straks den lust verliezen, en jongelui met breuken, spataderen, verkrommingen, bulten en andere gebreken of overtolligheden. De schifting zal iets p ij n 1 ij k s hebben en aanvankelijk zal het moeielijk wezen, met elk der drie hoopjes iets degelijks aan te vangen. Met de gebrekkigen heeft men medelijden. Toen ik eens aan de leerschool van een Lehrerseminar in Pruisen eene gymnastiekles bijwoonde, had ik te doen met een paar ongelukkige knaapjes, die naar het werk hunner kameraads stonden te kijken. Mij docht, dat ze hun ongeluk wel diep moesten gevoelen, en ik stuurde ze daarom met verlof van den onderwijzer uit, om kersen voor zich en voor de heele klasse te koopen. — „Arme jongens," zei ik tegen den onderwijzer; „zijn er veel zoo aan de school?" — „Acht percent," was het antwoord. — „Ouders houden de bekleede gebreken hunner kinderen anders gaarne geheim; ik denk, dat de gymnastiek wel alle breuken, spataderen, fistels en verzweringen openbaart." — „Jawohl, en ook alle platvoeten, teen vergroeiingen, verzwikkingen, zwakten op de blaas, hartaandoeningen, gewrichtsontstekingen." — „Ik denk, dat de tweede-kwaliteitsjongens later moeite zullen hebben, om een gezond meisje tot vrouw te krijgen." — „Dat heeft zijne licht- en zijne schaduwzijde, Herr College." — „En een tweede-kwaliteitsmeisje zal een fikschen bruidschat moeten bezitten, om kans te hebben op een man, dieniet afgekeurd is voor den dienst." — „Da haben Sie Recht." De kreupele knapen waren intusschen met de kersen terug gekomen; er werd gepauzeerd en gegeten. Mij kwam het voor, dat de ongelukkigen ook in den rusttijd weinig in tel waren bij de welgeschapen kameraads. — „De gezonden laten de kreupelen alleen staan; er schijnt minachting in het spel te wezen," merkte ik op. — „Ja, Herr College, die Jugend kennt kein Mitleid." Een uur later zag ik eene oefening van negentig kweeke- lingen tusschen de zeventien en de twintig jaar. Onder hen waren geene gebrekkigen, want ze waren gekeurd en herkeurd vóór hunne aanneming. En ze voerden een R e i g e n uit. Vierstemmig zongen ze: „o Strassburg, o Strassburg, du wunderschöne Stadt, Da liegt begraben so mancher Soldat." En wat er verder volgt in dat mooie lied. Ze stampten de spondeeën, ze huppelden de anapesten en dactylen; ze zeiden het vers op met de voeten en zongen het met de beenen. 't Was zóó schoon, dat de tranen er mij van in de oogen kwamen. — „Heerlijk, heerlijk," riep ik, „academisch, hemelsch! Hoe lang oefent men vrij en ordelijk, om het zóó ver te brengen?" — „De vleugelmannen hebben veertien jaar, de anderen dertien of twaalf jaar gegymnastiseerd." Mij speelde de schertsduivel weer zijne gewone parten. — „Jammer, dat men na zoo lange oefening eigenlijk eerst zijne bestemming heeft bereikt, als men bij het wonderschoone Straatsburg als soldaat wordt begraven." — „Da hört man den Hollander!" De localiteiten, waar het onderwijs gegeven werd, trokken ten zeerste mijne aandacht. Vooreerst was er een groot ommuurd plein, met lommerrijk geboomte aan de zuidzijde. Daar exerceerde men bij mooi weer. Ommuurd was het, omdat men anders bij het onderwijs zooveel last had van het publiek; de schaduw was onmisbaar, want ordelijk kan niemand zijn voorman in den nek zien bij feilen zonneschijn; overmatig licht en te hooge warmtegraden zijn hinderlijk ; aan zonnesteek of Hitzschlag mag de gezonde jeugd niet worden blootgesteld. Een deel van het plein was overdekt, voor de oefening bij regenweer: het kwam mij voor, dat het daar, ondanks de ommuring van het geheel, wel een beetje tochterig was. De heer Direktor gaf dat toe; in lente en herfst oefende men dan ook liever binnen. En we gingen binnen. Eene fameuze zaal, mooi verlicht en voorzien van de nieuwste inrichtingen voor verwarming. Zoowel op de open als op de overdekte speelplaats en in deze groote zaal waren toestellen van allerlei aard aangebracht, vaste zoowel als beweeglijke; daar kon men springen en wringen, klimmen en klauteren, buitelen en huppelen en worstelen, al naar bevolen werd. — „Maar het moet hier en daar nog al eens stofferig zijn, als er gestampt, getrapt en gesprongen wordt; hebben de jongelui geen last van de inademing van stof?" — „Stof? Dat wordt verwijderd met de meeste zorg; daarvoor wordt geveegd en begoten eiken dag; we hebben een vasten knecht." — „Hm! Hm! Bij ons in Holland wordt veel handel gedreven in koffie, rijst, tabak, katoen." — „Was wollen Sie sagen?" — „Dat we veel moeite zullen hebben, om open, belommerde en overdekte speelplaatsen voor den zomer en groote verwarmde zalen voor den winter, mitsgaders vaste knechts voor de gymnastiek te krijgen. Bij ons willen ze de vrije en orde- oefeningen laten houden tusschen de banken of in de gangen der school en als het mooi weer is, — wat zich nu en dan wel eens voordoet, wel een keer of tien in het jaar, — op de speelplaats of, als die er niet is, op straat.' — „Hahahahahahahaha! Ik ben eens te Rotterdam geweest. Wat een groote biefstukken eten ze daar! Ik heb den mijnen niet op gekunnen. Jelui Hollanders eten te veel.' —' „Daar is wat van aan. Ten plattenlande hebben de scholieren veelal ronde buikjes, die ze op klompjes meedragen. — „Ronde buikjes? Klompjes? Maar, Herr College, hoe zullen ze dan den teenengang uitvoeren ? Om de eerste beginselen der vrije en ordeoefeningen te leeren, moeten de jongelui geschikt schoeisel aan hebben." „Jawel, jawel, om die eerste beginselen te beoefenen, moet men hebben: eene open belommerde speelplaats, eene overdekte speelplaats, eene groote verwarmbare zaal, een vasten knecht, geschikt schoeisel en geen buik." — „Richtig, Herr College." — „Daar zullen we dan naar moeten streven. 'tZal geld kosten. Goed moet het wezen, of het moet er niet wezen. Eerst zullen we het vak in de wet, vervolgens op de leerplannen zetten. Is het eenmaal zoover, dan zullen de beurzen wel open moeten gaan; de buiken verdwijnen dan vanzelf. — „Sie sind witzig, Herr College." In 1893 zal het beginnen. En daar lees ik nu in de Revue des Deux Mondes van 15 Juli jl. op blz. 357» dat de vrije en ordeoefeningen zijn: tellement dépourvus d'i n t é r e t qu'ils rebutent par leur monotonie, — zoodanig ontbloot van allen prikkel, dat ze weerzin wekken door hare eentonigheid; une froide discipline, qui raiditles traits et efface le rire, — eene koude leer en tucht, die de gezichten strak zet en het lachen haat; des gestes insipides, saaie gebaren; sous 1'influence de la contrainte et de 1' ennui les fonctions vitales languiss 0 n — onder den invloed van dwang en verveling kwijnen de levensgeesten; la nutrition se ralentit, les centres nerveux s'engourdissent, voeding en zenuwen worden in haar geregelden arbeid belemmerd. De schrijver, de heer Fernand Lagrange, dringt aan op hervorming. Weg met die nare schoolbataljons, die aperij! roept hij uit. „L'exercice récréatif par excellence, c' est le jeu. Quel contraste entre les écoliers soumis au régime des jeux e t c e u x a u x q u e 1 s est imposée la gymnastique systématique, entre les écoliers anglais, par exemple, et les nötres! De werkelijk ontspannende oefening is het spel. Wat een onderscheid tusschen leerlingen, die vrij mogen spelen, en andere, wie de stelselmatige gymnastiek is opgelegd, tusschen de Engelsche scholieren bijvoorbeeld en de onze!" Ziedaar, straks zal men in andere landen de vrije en ordeoefeningen gaan afschaffen, terwijl wij ze invoeren. Men zal het vrije spel aan de kinderen teruggeven, terwijl wij het hun ontnemen. Men zal hun pluimballen en raketten ter hand gaan stellen en hun leeren kolven en kegelen, terwijl wij bevelen „voorwaarts, gewone gang!" of de zesjarige kleuters oefenen in „kwart draai links" en „pas op de plaats." Edoch, het eene verhindert het andere niet: als we onze ommuurde, belommerde en overdekte speelplaatsen, onze groote verwarmde speelzalen, ons geschikt schoeisel en onzen vasten knecht hebben, dan kunnen we de kinderen nog altijd laten pluimballen, kolven, kegelen, touwtjespringen en wat dies meer zij. De school- en de gemeentebesturen zullen wel met de gewone Nederlandsche bedachtzaamheid te werk gaan bij de invoering van een vak van onderwijs, waarvan het nut nog in discussie is en dat hier en daar op bezwaren van allerlei aard zal stuiten. HART EN ZIEL. et doel der maatschappij is geen ander, dan: de grootst mogelijke hoeveelheid goederen te verwerven en aan elk harer leden het grootst mogelijke deel daarvan te verschaffen. Het woord goederen is hier op te vatten in den allerruimsten zin: het beteekent zoowel stoffelijke als geestelijke bezittingen, zoowel brood als eer, zoowel goud als roem, zoowel deugd als geluk; in één woord, al wat wenschelijk is. Alles wordt verkregen en verdeeld door arbeid en ruiling. En hierbij geldt de vaste, onveranderlijke, eeuwige wet van vraag en aanbod. Nimmer zal de maatschappij iets geven voor licht, zoolang (1891.) de zon dat gratis verschaft, nimmer iets voor levenslucht, waar die overvloedig aanwezig is. Eerst als de zon ondergegaan is, krijgt het licht ruilwaarde. Eerst als koning Croesus benauwdheid gevoelt, zal hij veel bieden voor lucht; naarmate de benauwdheid toeneemt, meer; en eindelijk zijn koninkrijk en al zijne schatten voor één frisschen ademtocht. Spreekt de geschiedenis niet van een koning, die gisteren overmoedig den vijand te gemoet trok aan het hoofd van tienduizend ruiters en die heden, verslagen en vervolgd, in zijnen nood uitriep: „Een koninkrijk voor een paard!"? Dit zijn uitersten. Al het overige ligt er tusschen. Voor goud en edelgesteenten geeft de maatschappij veel, juist en alleen omdat er weinig aanbod van is bij veel vraag; voor lompen geeft zij al minder en minder, naarmate zij haar papier goedkooper kan maken van hout. Over vaste wetten, over natuurwetten heeft de mensch nog nooit geklaagd. Hij heeft nog nooit iets afgekeurd in de wetten, die den vrijen val beheerschen, noch er zijn spijt over uitgedrukt, dat tweemaal twee slechts vier is en geen vijf. Voor hart en ziel geeft de maatschappij niets in ruil, dan even onstoffelijke dingen, bijvoorbeeld bewondering, liefde, eer en roem; als 't hoog gaat, misschien wel eene plechtige begrafenis en hiernamaals een standbeeld. Dat leert de ervaring, als bij de proefondervindelijke natuurkunde. Onze groote dichter Vondel verwierf met zijn kousenhandel meer dan met zijne treurspelen; en wat hij rijmloos schreef als klerk bij de bank van leening, leverde hem meer op dan zijne folianten vol heerlijke vaerzen. Vondel, Mozart, Beethoven en een legioen anderen, wier standbeelden de pleinen in de steden versieren, waren arme drommels hun leven lang, als ze niet anders dan wat hart en ziel in ruil te bieden hadden aan de bewonderende, eerende, liefhebbende maatschappij. 't Is nooit gehoord, dat zij zich over de geringe opbrengst van hunnen arbeid aanklagend uitlieten, dat ze de wereldorde wilden omkeeren, dat ze alles, wat hoog was, wilden verlagen. Ze betreurden het wel, dat de hart en ziel eischende kunst geen brood gaf, maar het is nooit bij hen opgekomen, de maatschappij van onrechtvaardigheid te beschuldigen. Neen, de ontevredenheid en de ellende komen eerst, als de wetgevende machten gaan ingrijpen in het natuurlijke raderwerk. De wet van vraag en aanbod is goed, omdat het eene natuurwet is. Waar de staat de werking ervan belemmert, blijven de treurige gevolgen niet uit. Het treffendste voorbeeld daarvan vinden we in de onderwijswetten. Geen wereldsch werk heeft zooveel bemoeiing gevonden als het onderwijs: geen wijsgeer, of hij heeft de beginselen vastgesteld, waarvan het moest uitgaan; geen staatsman, of hij heeft er minstens ééne mooie rede over gehouden; geen kleermaker, of hij heeft erover geoordeeld. Van al de bouten, knoken en kruiden is eindelijk met heel veel water eene soep gemaakt, die onderwijswet heet, die aldoor gewijzigd wordt en daarna weer allerdringendst aan wijziging behoefte heeft. In alle landen staat de ketel steeds op het vuur 23 en heeft ieder een kruidje in de hand, dat er nog noodzakelijk in moet. Intusschen worden de onderwijzers meer en meer ontevreden. Men mag gerust aannemen, dat er in geen stand ot betrekking meer ontevredenheid bestaat dan onder de onderwijzers. Dat is een maatschappelijk gevaar, te grooter, naarmate men het minder onmiddellijk ziet, te grooter, naarmate men eerder geneigd is, de schouders erover op te halen. De onderwijzer is voortdurend in de gelegenheid, om zijne ontevredenheid over te brengen in zeer ontvankelijke gemoederen: de zaden, die hij strooit, zullen vervaarlijke planten voortbrengen, nadat ze straks, onder den invloed van de zorgen, de teleurstellingen, het verdriet en den arbeid, die het maatschappelijk leven aanbrengt, ontkiemen zullen. En waarom is de onderwijzer ontevreden? Omdat hij te geringe inkomsten heeft en buiten staat is gesteld, die door eigen toedoen te vermeerderen. & Kon hij dit laatste, alle redenen, tot ontevredenheid waren weggenomen, ten minste voor zoover het andere zijn, dan een ieder heeft en de zwakste het meest. De bepaling van het minimum van het loon des onderwijzers is eene fout, omdat ze strijdt tegen de wet van vraag en aanbod. Dat loon moest aan de vrije mededinging en de vrije overeenkomst overgelaten zijn, zooals bij alle andere beroepen en bedrijven. Nu is er dwang aan de eene of aan de andere zijde. Alle frazen, die ter verdediging van het minimum zijn geschreven, zijn hol; de bepaling is nog minder te verdedigen, sedert de wet alle subsidie ontzegt aan eene gemeente, die haar onderwijs niet heeft ingericht volgens de voorschriften. Onverstandiger echter zijn de artikelen 35 en 36 van onze tegenwoordige wet, die zeggen: „Het is den onderwijzers op straffe van ontslag verboden, handel te drijven of eenige nering of beroep, behalve het geven van onderwijs, uit te oefenen," en: „Het is hun op gelijke straffe verboden, ambten of bedieningen te bekleeden, of te gedoogen, dat te hunnen huize handel of nering gedreven of eenig beroep uitgeoefend worde door de leden van hun gezin." Voor de onderwijzers, die niet aan het hoofd eener school staan, klinkt het laatste gedeelte haast als eene bespotting: zij kunnen zich de weelde van een gezin niet veroorloven; en voor degenen, die de onbezonnenheid gehad hebben, zonder andere inkomsten dan hunne jaarwedde, toch een gezin aan te leggen, mocht er wel staan „van hun ongelukkig gezin." Zie, de onderwijzer moet zich w ij d e n aan het onderwijs en de opvoeding der kinderen van anderen, zonder zelf kinderen te mogen hebben; hij moet hart en ziel geven, hij moet voor zijn ambt leven. Hoe zwaar vergist zich de wereld! Hoe kan zij zoo dwaas zijn, te eischen, dat men voor een ambt leve, als men niet door dat ambt kan bestaan? Zoolang de onderwijzer geene ruime inkomsten heeft, zoolang hij over zijne toekomst mijmert, leeft hij niet voor de school; hij wijdt er zich niet aan met hart en ziel, zelfs niet met zijne beschikbare lichaamskrachten. Hij krijgt een minimum van loon, om goed zaad te strooien, doch in zijne verbittering strooit hij onder een minimum van goed zaad een maximum van onkruid. Hij is een gevaar voor de maatschappij geworden. Hoe kan men toch zoo onnadenkend zijn, dat men meent, iemand tot plichtsvervulling te dwingen, door hem te beletten, ook iets te doen voor zich zeiven? Hoe kan men meenen, iemand hart en ziel aan het onderwijs te doen wijden, door zijne energie braak te leggen? De achttienjarige onderwijzer leeft geheel in de hoop op bevordering; niet zijn traktement, maar het vooruitzicht op de toekomst doet hem streven naar volmaaktheid in de practijk van zijn vak en naar voortdurende vermeerdering van zijne kennis. Hij denkt aan en spreekt van zijne carrière. Maakt hij in het onderwijs werkelijk carrière, dan zijn de artikelen 35 en 36 niet noodig; wat daarin staat, kan veilig aan de vrije overeenkomst tusschen hem en de gemeente overgelaten worden. Maakt hij echter geene carrière, — en dat is voor duizenden het geval — dan zijn die artikelen er de oorzaak van, dat hij niet aan zijne menschelijke roeping kan voldoen, dat hij een ellendige en een ellendeling wordt, die den weg niet kan verlaten, waarop hij zich bevindt, en zijne energie nog slechts kan besteden, om kwaad te doen aan den staat, die hem mishandelt. V r ij h e i d is 's menschen hoogste goed. Alleen de onontwikkelde, de onnoozele en de verkwister moeten onder voogdij staan. Als de onderwijzer zijn plicht doet, moet hij verder vrij zijn, gelijk ieder ander burger, moet tijd voor hem geld zijn, gelijk voor ieder mensch, die energie bezit. O f hij zijn plicht doet, moet nagegaan worden: daarvoor zijn van ouds schoolcommissies, schoolopzieners, inspecteurs. De theorie eischt van den onderwijzer hart en ziel en leven, de maatschappelijke practijk betaalt hem voor vijf uren daags; de theorie noemt zijn arbeid moeielijk en invloedrijk, de maatschappij betaalt hem dezelfde som, al maakt hij zich den arbeid gemakkelijk en gebruikt hij zijn invloed ten kwade. Hier zijn twee belanghebbenden: de maatschappij en de onderwijzers. Ze moeten samenwerken, opdat de vrijheid, die te kwader ure werd weggenomen, weer terugkeere. Dan zullen binnen weinige jaren de klachten verstommen; dan zullen al de verkeerde elementen uit de scholen verdwijnen, want ieder zal zijn weg vinden en zich een bestaan verschaffen door eigen kracht. Nu wordt alles verwacht van de weldenkendheid, het besef, het medelijden, het gezond verstand, de eer, het liberalisme en wat dies meer moge bestaan aan onstoffel ij ke dingen. Ja, er zijn zelfs jongelui, die meenen, dat coalitie, groote woorden, vreesaanjaging tot het gewenschte gevolg zou kunnen leiden. Waar? En voor hoe lang? Neen, ieder moet voor zich zeiven zorgen, en daartoe zijn noodig vrij heid en eigen kracht. Laat de onderwijzers om vrijheid vragen, om wegneming van de artikelen 35 en 36 uit de Wet op Lager Onderwijs; het zal dan weldra blijken, dat zeer velen onder hen de kracht bezitten, om zich een voldoend bestaan te verschaffen, ook onder trouwe plichtsvervulling in de school. GEDEELD. NUL OVER. (1881.) der de volken van Europa is geen armer, geen ellendiger dan het Iersche. De Ier is landbouwer; hij produceert zelf de eerste levensmiddelen ; hij is het dichtst bij den mondvoorraad. Toch maakt gebrek hem tot een woesteling of sterft hij van honger. Is zijn grond dan slecht? onvruchtbaar? De aardrijkskunde leert, dat in weinig landen de bodem zoo goed is; klei, met kalk als onderlaag', vormt overal een bij uitstek voor weiland geschikten grond; braakliggende velden bezaait de natuur met de fijnste grassen en kruiden en herschept ze in uitmuntende weiden, waaraan het eiland den naam van „het groene Erin" *) te danken heeft. Het zachte, eenigszins vochtige klimaat begunstigt den rijken plantengroei ongemeen; de wateren van den Golfstroom voeren een deel der tropische warmte uit de Golf van Mexico naar de Iersche kusten en matigen daardoor den winter zoodanig, dat strenge vorst en sneeuw tot de groote zeldzaamheden behooren, terwijl de koele zeewinden de heete zomers temperen en er door deze samenwerking eene luchtgesteldheid ontstaat, die voor veeteelt en vetweiderij niet beter, niet heerlijker, niet voordeeliger kan gewenscht worden. „Wel, als dat zoo is," roept hier een landbouwer uit, „is in Ierland gewis veeteelt en vetweiderij, melkerij, boter- en kaashandel met den aankleve van dien het hoofdmiddel van bestaan." Het zou zoo moeten wezen, en tot in het midden der achttiende eeuw, ja, was Ierland grootendeels weide. Nu echter zijn de weiden gescheurd en ... . in aardappel- l) Erin is de naam, dien de oorspronkelijke bewoners, van Keltische afkomst, aan het eiland «nven; al spoedig werd daarvan gemaakt E r i n 1 a n d, I r i n 1 a n d, I r e 1 a n d, Ierland. velden veranderd. Toen in het jaar '4 5 de aardappeloogst mislukte, stierven duizenden Ieren den hongerdood en honderdduizenden vertrokken naar Amerika. Waarom moesten dan de weiden gescheurd worden? Och, het landbezit in Ierland berust grootendeels op schenkingen uit den tijd van Koning Hendrik VIII, Koningin Elisabeth, Protector Cromwell, Koning Willem III (onzen stadhouder). De bezitters der landerijen zijn Engelsche heeren: lords, earls, baronets, peers, die in de groote Engelsche steden leven en daar de pachten verteren, welke door de Ieren worden opgebracht; al sedert eene eeuw of wat rolt het geld niet meer door Ierland, maar het rolt er u i t. De landeigenaren hebben natuurlijk gaarne steeds h 0 0gere pachten, en daar die uit weiland niet zoo gemakkelijk te halen zijn, wordt er gescheurd, gescheurd, gescheurd. En er heeft verdeeling plaats, tot elke pachter niet meer gronds te bebouwen heeft, dan er noodig is, om hem bij aardappelen in het leven te houden. De Iersche boer woont met zijn varken in ééne leemen hut en is woest, wreed, verwilderd. Bij de landverhuringen is het aantal liefhebbers legio; men biedt tegen elkander op, men jaagt elkander de akkers af. Och, valt de oogst mee, dan zal men minstens den kost hebben; valt de oogst tegen, dan Maar men rekent er op, men hoopt, dat dit niet plaats zal hebben. Het spreekt van zelf, dat de bevolking snel toenam, toen men de weiden ging scheuren; er kwamen immers meer levensmiddelen. De geschiedenis zegt, dat er in 1695 slechts 1.034,102 menschen woonden; in 1754 vvaren er reeds 2.372,634 dus in 60 jaar eene vermeerdering met 129 percent —; in 1801 bedroeg de bevolking 5.216,331; tien jaren later 6.801,827, twintig jaar daarna 7.767,401 en in 1841 eindelijk het grootste aantal: 8.175,124 zielen. Dat is eerst „gewassen en vermenigvuldigd", nietwaar? De Ieren zouden zoo voortgegaan zijn, als er maar aardappelen genoeg gegroeid waren; doch aan alles komt een einde. tusschen 1841 en 1851 deden hongersnood en landverhuizing het aantal bewoners met 1.622,739 verminderen, en de vermindering duurt voort tot op den huidigen dag: de bevolking telt thans weinig meer dan 5 millioen zielen. De oude Ieren waren landbouwers en de jongen werden landbouwertjes, al kleiner en kleiner. Zij deelden steeds door. Nul was het overschot. De Ertgelsche grondbezitters behielden hunne uitgestrekte goederen door alle eeuwen heen, want de bezittingen gaan steeds van den vader op den oudsten zoon over. Er waren aanvankelijk huurders, die het land in erfpacht hadden; in onzen tijd zijn er, die eene huur hebben van 61, 31, 21 jaar of voor hun leven. Maar deze huurders hadden het recht, hunne landerijen te verde el en onder hunne zonen en dochteren, hetgeen zij trouw gedaan hebben — tot aardappelen en hongersnood toe. Gedeeld. Nul over. Het spreekt van zelf, dat de bevolking dom is en dat de zedelijkheid op laag peil staat. De statistiek zegt, dat slechts 1 percent der kinderen van 6 tot 12 jaar 300 maal 'sjaars ter school komen; van de bevolking boven de vijf jaar konden in 1871 ruim 33 percent noch schrijven noch lezen. Wij bevelen de studie der aardrijkskunde, geschiedenis en statistiek ten zeerste bij onze landbouwers aan. Er is zeer veel uit te leeren. ]) Wonen de eigenaren van den grond, dien wij bebouwen, ook niet voor een groot deel elders? Raakt het land niet meer en meer uit de handen der landbouwers in die der groote grondbezitters ? Is ook bij ons de reeks: „landbouwer, landbouwertje, aardappelboer, aardappelboertje, arbeider" niet aan te wijzen? Wordt ook bij ons niet meer en meer weiland in bouwland veranderd? Grijpt ook bij ons de aardappelcultuur niet meer en meer om zich? ') 1902. Uit het algemeen overzicht der jongste volkstelling in Ierland blijkt, dat de hoeven verdeeld zijn als volgt: Aantal plaatsen: 1891 1901 Van 40 aren en minder 18,243 29>°3T „ 40 aren tot 2 hectaren 55>554 52,388 „ 2 tot 4 hectaren "6,403 73»°35 „ 4 » 6 62-"92 61,133 „ 6 „ 8 „ 55.538 54,oor „ 8 „ 12 „ H934 64,742 „ 12 „ 20 66,969 67.014 „ 20 40 v 52,928 54>501 „ 40 ,. 80 „ 22,354 23,086 „ 80 „ 200 8,975 9*089 Van meer dan 200 hectaren 2)i/5 2>249 486,865 490,301 Er zijn dus in den loop der laatste tien jaren 3,436 boeren bijgekomen, maar het getal der bewerkers van 40 aren en minder vermeerderde met 10,794. ^ at eene aftakeling derhalve voor 7>358 '• Hoe begint het bij ons al uit te zien, als de aardappel mislukt ? Worden bij ons ook de kinderen der landbouwers niet grootendeels landbouwers, — al kleiner en kleiner natuurlijk, tot het heet: nul over? Ziet eens naar de gedenksteenen in de gevels uwer openbare gebouwen: zij, wier namen daar vermeld zijn, waren eenmaal de voornaamsten uit uwe landbouwende gemeenten. Wat is hun nageslacht? Als er van veeteelt en vetweiderij tot den aardappel wordt overgegaan, komt men op eene helling, waar het staan onmogelijk wordt; men moet glijden en eindelijk vallen. Wij zijn op die helling. De Ieren zijn reeds in ons vóórland. Het is niet meer te verhelpen; er zijn geene wetten te maken, die den toestand afdoende verbeteren. De staathuishoudkunde is onverbiddelijk. Aan landbouwers, die niet zeker ervan zijn, of zij hunne zoons een flink aantal bunders land kunnen nalaten in eigendom, is de raad te geven: Laat, zoo gij nog kunt, uwe zoons geene landbouwers worden, tenzij gij wenscht, dat ook uw nageslacht eenmaal zegge met de Ieren: Gedeeld; nul over. ONBESCHEIDEN PETITIE (1891.) Aric Grondman, l'andbomver, belastingschuldige en vader in de Hoeksche Waard, aan de honderd Hceren van de Tweede Kamer, Heil, Zegen en Wijsheid! ;eren, daar zijn in de wereld hoof dzaken en h ijzaken. Eene hoofdzaak voor een boer is bijvoorbeeld: dat hij geld heeft. Onze schoolmeester, die fijn op het punt van taal meent te wezen, zegt, dat hier moet staan „geld hebbe," in de wijze van twijfel, vooral tegenwoordig, nu de werkelijkheid haast niet te bereiken is. Maar ik houd mij aan wat er staat, omdat er in hoof dzaken geen twijfel mag wezen. Geld is voor een boer eene eerste hoofdzaak, zonder twijfel. ... - • • 1 « •• Eene tweede is, dat zijn jongens flinke, kranige kerels zijn; kerels met breede schouders, krachtige spieren, gezonde longen, warme harten, eene ferme maag en eene ontwijfelachtige doorstraling. Hier lacht onze schoolmeester; hij meent, dat ik die doorstraling moet weglaten. Doch ik roep U alle honderd en ook de heeren ministers, mitsgaders de journalisten en het publiek daarboven op de tribune tot getuigen, of niet de doorstraling eene allerhoogste hoofdzaak is, of, zooals mijn buurman, een mislukt genie, altijd zegt, eene conditio sine qua non. Als ik mij niet altijd hield aan hetgeen ik eenmaal gezegd of geschreven heb, zou ik zelfs de wijsheid, hierboven vermeld, in 24 doorstraling willen veranderen. Doch wat een boer gezegd heeft, dat heeft hij gezegd. Onze schoolmeester.... Neemt niet kwalijk, Heeren, dat ik dezen man zoo dikwijls noem : 't is een beste vriend van mij, de eenige, met wien ik ruzie kan hebben, zonder den lust in me te voelen opkomen, om hem af te rossen. En ruzie heb ik altijd met hem, want hij noemt het onderwijs eene hoofdzaak, terwijl ik dat maar houd voor eene bijzaak. . . Hij heeft er mij al dikwijls op gewezen, dat er toch juist over dat onderwijs zooveel te doen is geweest; dat er op de kiezersvergaderingen jaar in jaar uit over gesproken is; dat er de partijen in ons land heelemaal van leven en dat er al zooveel wetten voor gemaakt en nooit uitgevoerd zijn. Maar ik houd er mij bij, dat het onderwijs eene b ij z a a k is. Aan onderwijs is nog niemand te kort gekomen: er zijn altijd leermeesters en leerlingen geweest, altijd knappe jongens, altijd geleerden genoeg. Op den strijd over dat onderwijs heb ik altijd gezegd: ajakkes! In onderwijszaken komt immers alles op den meester aan, net als in kerkezaken op den dominee? Met duizend wetsartikelen maak je geen slecht meester goed, noch een zeurder of een lezer tot een flink redenaar. Een fameus spreker preekt je de kerk vol en sticht alleman, al handelt hij maar over mooi weertje. Nog eens zeg ik: voor een boer zijn geld en flinke jongens de hoofdzaken. En aangezien de Heeren het daar in deze dagen over hebben, ben ik zoo vrij, ook mijn loodje in het zakje te leggen. Onze schoolmeester zegt, dat ik moest geschreven hebben 1 ootj e, met eene t. Ik laat het loodje met de d staan, Heeren, omdat ik bedoel mijn zwarigheidje. Kijk, aan de orde is de legerwet. De Heeren gaan het leger verbeteren. Wat is het leger? Heeren, dat zijn de jongens van de boeren en van hunne arbeiders, aangevoerd door de zoontjes van de Heeren. Het geldt hier de twee hoofdzaken van den boer: zijne beurs en zijne jongens. Ik kan, gelijk de meesten van de Heeren al gedaan hebben, verklaren, dat ik van militaire zaken geene kennis heb. Maar in die legerwet merk ik toch weer twee hoofdzaken op. Ten eerste de afschaffing van de plaatsvervanging en ten tweede het getal der soldaten. Wij boeren zijn voor de afschaffing van de remplacanten. Tot nu toe moesten we voor onze jongens zoo'n exemplaar hebben. We raakten er altijd vijfhonderd pop aan kwijt. Gelooft niet, Heeren, dat we zoo'n sommetje graag gegeven hebben. Maar 't kon niet anders. Dat aanschaffen van een rempla9ant was een eisch van onzen stand. Een rijke-boerenzoon dient niet. Kwam er geen remplagant, dan zou het immers geheeten hebben: „Is de boel bij Grondman al zoo na op?" En de een wil ook niet minder zijn en minder doen, dan de ander. In ons hart hebben we altijd gezegd: de jongens konden best dienen; in den dienst zouden ze eens wat mores leeren. En wat zouden ze prachtig zitten boven op zoo'n mooi paard! Een geweer en een ransel zijn kleinigheidjes voor een baasje, die met een mud graan op zijn gemak naar den zolder wandelt. Daarenboven konden we de jongens voor die maandjes wel missen; in het ergste geval moesten we een knecht huren. Doch die kost zooveel niet, ja, als ik bereken, dat zoo'n dienende zoon kost en kleeren vrij heeft, dan zou ik zeggen: men kan haast zonder meerdere uitgaven een knecht te werk stellen, terwijl de zoon opkomt voor het vaderland, hm! hm! Ook zijn onze vrouwlui niet bang, dat er oorlog zal komen. We voeren geen oorlog. Ons land is niet verdedigbaar. Niemand is er, die gelooft, dat wij het zouden kunnen volhouden tegen de Franschen, de Pruisen of de Engelschen. Wat beteekent één man tegen honderd ? Ik weet wel, dat er zijn, die ons land voor verdedigbaar houden, als we maar honderdduizend soldaten hebben; doch ik merk op, dat die beweerders lui zijn, die er hun kost mee verdienen of er hun zonen den kost mee willen laten verdienen : officieren of vaders van officieren. Aan de verdedigbaarheid g e 1 o o v e n, Heeren, dat doet geen boer, geen burger, geen soldaat, al is hij nog zoo dapper. De Heeren doen het ook niet, wel? Ja, ja, van buiten gelooven ze het, met den mond en met prachtig handgebaar; doch van binnen, stilletjes, zijn ze ook wel overtuigd, dat we het altijd bij woorden zullen laten. We zullen ons buiten alle ruzie houden. We zullen altijd voorzichtig zijn. En krijgen anderen onaangenaamheden, dan zien we van verre toe: we blijven neutraal. Dan moeten we onze grenzen bewaken, en daarvoor is een leger noodig. Och, als het u belieft, een klein legertje, Heeren! Och, de boer moet het betalen! Voor dat legertje wil hij zijne zoons leveren en ook wat geld. Maar maakt nu, als het u belieft, geen vechtleger, dat zijne zoons en al zijn geld kan kosten. Ziet, Heeren, we zijn allen vóór de afschaffing van de plaatsvervanging ; we vinden die afschaffing rechtvaardig en ze is voor ons ook voordeelig. Maar we zijn gruwelijk tegen een groot leger, tegen een veldleger. Aapt toch de Pruisen niet na, Heeren, want de Pruisische boeren zijn zoo arm! Gij wilt ons immers niet arm maken? Aapt ook de Franschen niet na, want dat zijn geboren hanen, en de Fransche boeren hebben het lang niet breed. Een klein legertje, Heeren, als het u belieft! Wat den werkelijken diensttijd betreft: één jaar vast, als het moet; en dan zijn mijne jongens voor een paar volgende jaren altijd nog te krijgen van November tot Maart. Om de kou geven ze niet veel. Als ik lid van de Kamer was geweest, zou ik voorgesteld hebben, dat men dadelijk gestemd had over hoofdzaken. De bijzaken, die in zooveel artikelen uitgewerkt zijn, zouden daarna gemakkelijk in orde zijn gekomen. De publieke opinie is al lang klaar met de legerwet: ze wil afschaffing van de plaatsvervanging en een klein leger. In de rest stelt ze niet het minste belang. De Heeren hebben dat immers ook opgemerkt? Verleden week zei de schoolmeeester iets, waarmee ik dadelijk instemde: „Weet je, Grondman," zei hij, „weet je, wat het gevaarlijke is? Als je het leger twintig duizend man sterker maakt, onttrek je twintig duizend man meer aan den arbeid. Dan zullen de loonen dadelijk een beetje stijgen. Je zult het in je beurs voelen. Die twintig duizend man kan je niet weer loslaten, want dan zouden die lui werkloos zijn; ze zouden de loonen doen dalen en misschien zou er nog iets ergers gebeuren. Dat is juist het ongeluk: Duitschland en Frankrijk kunnen hunne legers nim- mer naar huis sturen, zonder de maatschappij het onderste boven te keeren. Wat doe je met al die menschen zonder werk? Van die legers kunnen ze alleen door een menschenverdelgenden oorlog afkomen. Niet naar huis zal men de soldaten kunnen sturen, maar naar het graf. Eerst daarna kan er sprake zijn van ontwapening." Aan zoo iets doen we immers niet mee, Heeren? Och, maakt dan het leger niet groot; onttrekt toch niet te veel handen aan het werk. Laat ons de krijgsmacht niet al te veel millioenen kosten en nog daarenboven angst voor de toekomende tijden veroorzaken. Eén ding begrijp ik niet goed : daar zijn er onder de Heeren, die tegen de vaccinatie zijn, omdat de gezonden den medicijnmeester niet noodig hebben, en tegen de brandassurantie, omdat men den Heere niet moet tarten. Is een groot leger niet evenzeer nutteloos in v r e d e s t ij d ? Is het ook niet eene soort van assurantie der onafhankelijkheid? En is het ook niet eene specie van uittarting? Alhoewel ik het met die Heeren niet in alles eens ben, hoop ik, dat hunne beginselen hen toch zullen drijven tot het stemmen voor een klein legertje. Heeren, als jelui of Uw Edelmogende de legerwet anders maakt, dan de publieke opinie ze in ons land wil, dan veranderen wij ze toch weer in den kortst mogelijken tijd. De publieke opinie, ook onder de katholieken, namelijk onder de boeren en burgers, wil de afschaffing der plaatsvervanging en een klein leger. De rest laat zij aan deskundigen over. Dat is den minister Bergansius best toevertrouwd. Dat had ik te zeggen. Als de Heeren mijn zin doen, worden ze altemaal herkozen, want het is nu gebleken, dat de partijschap in ons land niemendal beteekent, als er geen onderwijs te behandelen is. De Heeren gaan naar hunne Kamer en ik naar mijn stal. Konden de Heeren het gras maar wat laten groeien! BEROEPSKEUZE (1902). e benijdenswaard is het lot der ouden van dagen, die het uur des scheidens van deze wereld te gemoet kunnen schemeren in de heerlijke overtuiging, dat hunne kinderen allen in de maatschappij geplaatst, gezeten en gebrood zijn. Welzeker, het leven was hard, de arbeid scheen menigmaal de krachten te boven te willen gaan, de zorgen waren vele, de opofferingen volgden elkaar van dag tot dag, de teleurstellingen kwamen in reeksen; maar thans is alles volbracht, thans is de plicht vervuld en heeft het gemoed vrede. Ehrt den KSnig seine Würde, Ehret uns der /lande Fleiss! De zekerheid, dat men gemist kan worden, tempert de vrees voor den dood; de zekerheid, dat men niet meer uit zelfzucht of eigenbaat, maar nog slechts uit erkentelijkheid geëerd en bemind wordt, stemt zoo innig dankbaar, geeft zoo'n voorsmaak van wat zaligheid is en volheid der rust. Ja, er zijn gelukkige oude menschen, gelukkig zelfs bij al de gebreken, waarmede de ouderdom moge gekomen zijn. „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u", dat is eene zegening, maar tevens een bevel, dat zware lasten legt op onze schouders. Er wordt in deze dagen veel geredeneerd over de rechten en de macht der ouders en er is zelfs eene wet gemaakt, die over de o n t z e 11 i n g uit de ouderlijke macht spreekt, maar wij ouders gevoelen allen, dat we tegenover onze kinderen niet hoofdzakelijk macht en rechten, maar plichten hebben. En die plichten vervullen we gaarne: 't is onze levensvreugde. Zóó heeft de Schepper het ingericht, dat het loon onmiddellijk met de vervulling van den plicht is verbonden. Geloof toch, dat er veel geleden is en wordt, waar de ouders hunne kinderen exploiteeren en hunne plichten dermate verzuimen, dat er ontzetting uit de ouderlijke macht noodig wordt. De vader, die tegen zijn kind is, verdient diep medelijden: zijn leed is zwaarder geweest, dan al wat hem nog door de maatschappij kan worden aangedaan. Neen, voor al de vaders en moeders zijn de kinderen het dierbaarste bezit, en alleen de grootste geestelijke tekortkoming of de hoogste stoffelijke nood kan er iemand toe brengen, de belangen en de toekomst van zijn kind te schaden. Wat moeten de kinderen worden? Dat is, vooral ten opzichte van de jongens, eene vraag, die in menig gezin dagelijks wordt behandeld, zonder dat men een bevredigend antwoord vindt. De toekomst baart zorg aan alle ouders, aan de beste en braafste het meest. De vaders, die zwaar gewerkt en geworsteld hebben om een bestaan, dat hun thans niet eens begeerlijk voorkomt, wenschen hunne zoons op effener pad het leven door te zien gaan. Ze zijn daartoe tot alle mogelijke opofferingen bereid, maar.... voor het eene beroep ontbreekt de leergelegenheid, voor het andere het noodige geld, voor een derde de lichamelijke kracht, voor een vierde de geestelijke aanleg, een vijfde schijnt te druk bezet. Zoo wordt er beraadslaagd, gepeinsd, getast. Straks wordt eene d a d e 1 ij k e keuze noodzakelijk: de jongen heeft aan den schoolplicht voldaan en Bij duizenden zijn ze te tellen, wier levenslot dan wordt beslist: ze gaan zich wat vermaken op straat, ze werken nu en dan voor een paar stuivers, soms vinden ze iets, een anderen keer stelen ze wat. Tijdelijk rijden ze in een koetsje, maar ze zijn veroordeeld, om later te behooren tot de losse werklieden, die niets hebben dan hunne lichaamskracht, tot de huurlingen, die heden sjouwen met hout, morgen met graan, daarna met erts of met kolen. Ten plattelande worden ze veldarbeiders, die een deel van het jaar armlastig zijn. Voor niet allen, maar toch voor zeer velen, voor de intelligenten ten minste, kon dat anders zijn, als de menschen elkaar slechts een weinigje met raad en daad wilden bijstaan. Op menige plaats in Duitschland heeft men ten behoeve van deze kinderen een college gevormd, dat den naam draagt van Erziehungsbeirat f ü r schulentlassene Knab e n, opvoedingsraad voor jongens, die de school verlaten hebben. Op de meisjes wordt gelet door eene vereeniging van welwillende dames. Die colleges helpen, waar dat mogelijk is, bij de keuze van een beroep en willen bewerken, dat de opschietende jongeling een ambacht leert of althans in een of ander bedrijf zooveel handvaardigheid verkrijgt, dat hij ook anders dan als veldarbeider of als los werkman nuttig kunne zijn en zijn brood verdienen. Zoo iets zweefde ongetwijfeld eenen spreker voor den geest, dien we enkele jaren geleden op een onzer dorpen hoorden. Hij trachtte duidelijk te maken, dat de verbeterde middelen van verkeer werkkrachten zouden onttrekken aan den landbouw. „Voert daarom wat nijverheid in, landbouwers; laat het opkomende geslacht iets leeren, opdat er minder nood zij in de maanden van werkloosheid. Groeit hier geschikt hout, laat dan de kinderen uwer arbeiders het klompenmaken leeren, hebt gij riet en biezen, verkoopt toch die grondstoffen niet onverwerkt; kweekt gij wilgen, waarom zouden er geene mandenmakers zijn? Hebt gij hennip, waar zijn uwe touwslagers?" Die spreker beweerde, dat nergens geconcurreerd kan worden tegen de vindplaats der grondstoffen en dat het vervoer der grondstoffen den prijs der elders afgewerkte produkten noodzakelijk moet verhoogen. Waartoe al den afval verscheept, die brandstof zou kunnen zijn? Laat mannen komen, die het opkomende geslacht onderwijzen in het verwerken uwer grondstoffen, en gij zult arbeiders hebben, die welvarend zijn in hun stand en dus tevreden. Helpt de menschen: gij zult uwe bijdragen ruimschoots vergoed krijgen, want gij zult mettertijd veel minder af te staan hebben aan uwe armlastigen. Maar de arbeiders zeiven begrepen den spreker niet: zij dachten, dat hij aandrong op „werkverschaffing". En de boeren? Die waren van oordeel, dat er... . socialisme werd gepredikt. Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat de landbouwer er nooit over denkt, zijne kinderen te laten opleiden tot handwerkslieden. Niet, dat hij den ambachtsman, vooral den knappen, met hoogacht; hij waardeert den baas, bewondert de handigheid en het doorzicht van den knecht en is aardig jegens den leerjongen; maar het komt niet in hem op, een der jonge leden van zijn talrijk gezin tot een flinken smid ot schrijnwerker te laten maken, zelfs niet, als er een duidelijke aanleg voor zoo'n vak bestaat. Kan een boerenzoon het beroep zijns vaders verlaten, omdat de noodige financiën er zijn, dan moet hij minstens studeeren in eene der vijf faculteiten; aanleg bij onvoldoend kapitaal brengt een enkelen tot het volksonderwijs, maar een handwerk, neen, dat zou verval uit den stand wezen. Zoo komt dan het verval uit den stand in een volgend geslacht, doch nu door den nood en dus heel wat dieper. De bij tegenspoed, achteruitgang en ontevredenheid verwekte kinderen hebben weinig kans, de begaafdheden der voorouders te erven. Niet uit de arme, maar uit de verarmende geslachten worden de geestelijk achterlijke menschen geboren. Wie in de archieven der dorpen heeft gekeken, weet, dat de overgroote meerderheid der losse veldarbeiders nakomelingen zijn van aanzienlijke boeren. Op de Zuidhollandsche eilanden is dat al bijzonder sterk: duizenden arbeiders stammen af van familiën, die eenmaal groote hoeven exploiteerden of ze zelfs in eigendom hadden. Eens zagen we twee bedeelden samen eene consistorie-kamer verlaten: de overgrootvader der vrouw had zestig bunders land onder den ploeg en die van den man stond in eene lijst van den maire — zaliger gedachtenis — vermeld als de bezitter van vier en tachtig stuks rundvee. Het was maar goed, dat die arme luitjes hun stamboom niet kenden en dat geen van de twee den meisjesnaam zijner grootmoeder kon noemen. Doch niet alleen bij ons is het zoo. Hetzelfde vertoont zich in alle landen en werelddeelen: de veelgenoemde Emile Zola heeft die gehechtheid aan den grond en de gevolgen daarvan in zijn roman La T e r r e allertreffendst geschilderd, zonder den lezer ook maar de afzichtelijkste bijzonderheid te sparen. Let men op de afkomst der handwerkslieden, dan vindt men, dat ze bijna zonder uitzondering nakomelingen zijn van stedelingen. Is er verval onder hen, dan is dat te wijten aan het verkeerde denkbeeld der vaders, dat ze zeiven hunne zoons in het vak konden opleiden. Ze hebben niet willen inzien, dat de leerling nooit zoo knap wordt als zijn meester. Zoo bezwijkt dan de kleinzoon voor den eersten concurrent, die van elders komt. Om een knap ambachtsman te worden, moet de jongeling moeders pappot vaarwel zeggen. In den laatsten tijd is er eenige beweging in de geesten gekomen. Onder de boeren begint men in te zien, dat de jacht naar vestiging, zooals die door de zoons bedreven wordt, tot het bieden van veel te hooge pachten en het aanvaarden van al te groote risico's voert. Men gaat ook beseffen, dat een bekwaam handwerksman met het kapitaal, dat een kleine boereninspan kost, veel meer kansen op welvaart heeft, dan de boerderij aanbiedt, terwijl voor den ambachtsman tevens d e heele wereld open staat. Is hij knap in zijn vak, dan is er overal brood voor hem. Zijn er dan al niet te veel ambachtslui? Neen, en vooral niet te veel bekwame. We hebben eene onjuiste voorstelling van den gang der wereld. „Grut, grut," riep onlangs eene juffrouw, „wat gebeuren er tegenwoordig toch eene menigte misdaden: de helft van het menschdom schijnt te bestaan uit moordenaars, inbrekers, dieven en brandstichters!" „Ja," zei eene andere, „en wat vallen er toch eene menigte kinderen in emmers kokend water, in kokende soep en in waschtobben." „Nietwaar?" viel een heer glimlachend in, „is het ook niet treffend, dat er tegenwoordig zooveel raadsleden worden gekozen ? Dat komt van het lezen, dames. Het menschdom leest veel en daarin ligt de oorzaak van onze heils- en onheilsvoorstellingen. Vroeger gebeurde alles even druk als nu, maar men las er niet van. Tegenwoordig is niemand b ij n a te water geraakt of overreden, heeft niemand zijn pantalon of zijne slaapmuts geschroeid, of het staat in de courant." Ook ten opzichte van het handwerk en van de fabricage krijgt men uit de nieuwsbladen het denkbeeld, dat er van alles t e v e e 1 is. „Wat zijn er toch eene menigte chocolade-fabrieken!" Onjuist. Er zijn er weinig, maar die weinige maken zooveel reclame, dat ze u afschrikken: ze doen schitterende zaken. Neen, er is precies in ons land heel weinig industrie, zoo weinig, dat we bijna alles invoeren. Gij kunt nog onder alle ambachten, bedrijven en fabricages kiezen, nadenkende vader; er is voor al uwe zoons nog plaats. Maar gij moet letten op aanleg. Geen kapitaal, hoe groot ook, kan baten, waar de aanleg ontbreekt. Meen niet, dat de concurrentie zwaar is. De flinke man overwint ook in onze dagen gemakkelijk. De school, die maatschappij in 't klein, kan het u eiken dag bewijzen. Ga eens zien, hoe weinigen er uitblinken in eene klasse van vijftig! Evenals in alle eeuwen is het ook thans nog de middelmaat, die de straat vult. En evenals altijd drijft de ijdelheid menig kind van aanleg in verkeerde richting. Bij honderden loopen ze rond, de arme heeren met een rond hoedje en een wit hartje, die gelukkig zouden geworden zijn als slotenmakers, schrijnwerkers, steenhouwers, koffiebranders. We zeiden, dat er e e n i g e b e w e g i n g is in de geesten. Een bewijs van die beweging is het heuglijke feit, dat allerwege ten plattenlande ambachtsscholen gewenscht worden. Die stichting zal wel op een berg van moeielijkheden stuiten, maar, als men ze ernstig wil, komen die scholen tot stand. Het eerste bezwaar is, dat zij, die iets kunnen en willen besteden aan de opleiding hunner kinderen, deze niet voor een ambacht, maar voor een ambt bestemmen. De leerlingen komen niet van boven af, maar van onderen op. Het dadelijke gevolg is gebrek aan de noodige geldmiddelen, de behoefte aan subsidie van Rijk of Provincie. Waar het subsidie verschijnt, is de v r ij h e i d verloren: daar begint het geschrijf, de bureaucratie, de statistiekerij: de leider der school moet een kantoorheer wezen, die rapporteert aan ministers, inspecteurs, schoolopzieners, commissies, commissarissen en allerlei vereenigingen; die wassenneuzige leerplannen, roosters van werkzaamheden, beredeneerde verslagen, krenterige declaraties, allerlei registers, getuigschriften, berichten en lijsten hanteert, kortom een man, wiens hoofd vol is van alles, behalve van de ambachten. Hij schrijft en wrijft in duplo, in triplo, tot in quintuplo toe. Hij heeft weldra'een omvangrijk archief, hij krijgt er een schijntje van bibliotheek en van museum bij, hij is voor het onderwijs verloren, al heeft hij de hoogste jaarwedde; terwijl het gevoel, dat hij nutteloos werk doet, proforma-werk, waar verder niemand dan hoogstens een cijfers-tellende klerk notitie van neemt, hem tot een ontevreden, brommerig, onaangenaam mensch maakt. Om echter een subsidie machtig te worden, moet gij uwe school inrichten naar wettel ij ke voorschriften. En die zijn bij ons oolijk. De ambachtsscholen staan in de wet op het middelbaar onderwijs. De „leeraren" moeten „middelbare akten" hebben. Niet die voor de ambachten, waar het eigenlijk om gaat. Smids, koperslagers, schilders, schrijnwerkers, die worden ten onzent niet geëxamineerd. Maar eene volgens de wet ingerichte ambachtsschool telt ook leeraren in rekenen, Nederlandsche taal, wiskunde, hand- en rechtlijnig teekenen. Deze heeren met „middelbare akten" maken terecht aanspraak op middelbare traktementen. Zij absorbeeren, wat de directeur nog van het subsidie heeft overgelaten. Daarenboven vergen zij terecht, dat de leerlingen niet met handwerkshanden ter les komen: zuiver, lenig en onvermoeid moeten de vingers zijn bij den arbeid in schrijfboeken en op teekenpapier. Als van zelf gaan de ambachten de inferieure plaats, den derden rang innemen aan de ambachtsscholen, zoodat de studenten ten slotte veel k e n n e n, maar weinig kunnen. Ze worden .... opzichters, toezieners, teekenaars, kantoormenschen in fabrieken. Ze gaan langs het ambacht naar het ambt. Niet alleen moeielijk zal dus onder de bestaande wetten de inrichting zijn, ze zal tevens waarschijnlijk niet beantwoorden aan de bedoelingen dergenen, die het denkbeeld opwierpen. Wij koesteren echter de hoop, dat in de eerstvolgende jaren veel zal veranderen in zake het onderwijs van het opkomende geslacht. Onze minister-president moge aan het hoofd staan van een kabinet, dat de een conservatief, de ander kapitalistisch, een derde Christelijk noemt, wij houden hem voor een democraat. Hij zal onze wetten wel herzien in de richting van het nut en de volksbehoefte. Aan handwerk, bedrijf, nijverheid, techniek is bij ons wezenlijk een tekort: wij moeten van het dagelijks noodige al te veel uit den vreemde halen. Ambachtsscholen zullen daarin geene verbetering brengen, als ze belast blijven met de schijngeleerdheid en de „administratie", waaronder ze tegenwoordig gebukt gaan. Onze president-minister heeft een onderzoek ingesteld naar het technisch onderwijs te Berlijn en te Dresden. Vlug als hij is, kwam 'hij in enkele uren volkomen op de hoogte. Het is niet onmogelijk, dat hij in de beide hoofdsteden ook een kijkje heeft genomen in de „academiën", die daar door de meesters in de ambachten zijn opgericht. Er zijn zulke scholen voor kleermakers, voor naaisters, voor schoenmakers, enfin voor de meeste handwerkslieden, tot zelfs voorde kappers toe, en jaarlijks worden er door de leerlingen en de gezellen wedstrijden gehouden, die bewondering afdwingen. Dat die inrichtingen academiën heeten, schaadt niet. De mensch is nu eenmaal ij d e 1, en het is geene doodzonde, dat de overheid aan dien hartstocht wat toegeeft: hoogmoed is soms ook moed om hoog te staan. Als een ondermeester liever onder w ij zer van b ij stand, een bovenmeester schoolhoofd, een kapper f r i s e u r, een kleermaker coupeur of mattre tailleur, eene naaister costumière heet, waarom zou men hun niet ter wille zijn? 't Kost immers niets ? M In België heet een ondermeester wel „menier de perfesser", eene kroeg „estaminet". Een woord kan zoowel een persoon als eene zaak verheffen. De academiën voor de ambachten verheffen het handwerk. Daarbij geldt de leus: de smederij voor de smeden; de smids zijn het, die den docent in hun vak aanwijzen. Zij alleen ook kunnen een oordeel over de bekwaamheid, de kunstvaardigheid van een smid uitspreken. Wij kunnen ons voorstellen, dat de staat mettertijd het ontstaan en den bloei van zulke academiën in al de arrondissementen van ons land zal bevorderen, door ze geldelijk te steunen. Het aanstellen der leerkrachten zal hij overlaten aan de meesters in het vak, alleen ingrijpende, waar het eene nieuwe industrie geldt. Inderdaad, wij verwachten groote practische gevolgen van de studiereizen, die onze minister-president heeft gemaakt. Waarom zou de schatkist niet voor de opleiding van meesters in de handwerken worden opengesteld, evenals ze het sedert zoo lang al gedaan wordt voor de opleiding van volksonderwijzers? Met betrekkelijk kleine sommen zou een onmetelijke invloed ten goede uitgeoefend kunnen worden, mits de rimram van schijngeleerdheid wegbleve en de schrijverij verviele of aan een liefhebber werde opgedragen. We ontveinzen ons het gevaar niet: waar de staat zich met iets bemoeit, komt licht de s c h ij n in de plaats van het wezen. Zie maar eens naar hetgeen geschiedt met de zoogenaamd nuttige handwerken voor meisjes. Een jaar of vier leeren de kinderen die handwerken aan de lagere school, daarna nog eenige jaren aan normaal- of kweekschool. Dan worden ze geexamineerd in het maken van ondergoed, in het verstellen, het mazen, stoppen en breien. o Jerum, ze krijgen tien vonnissen. Ze moeten het gaatje in de kous niet alleen kunnen dichten, ze moeten het practisch, theoretisch, methodisch en paedagogisch kunnen. Eene tasch vol boeken moeten ze erover gelezen hebben; ze moeten het stopje ook mooi kunnen teekenen. De uitslag van al den arbeid, waaraan zooveel tijd en inspanning ten koste wordt gelegd, is, dat geene der geëxamineerde en geslaagde juffrouwen zich zou durven vestigen als gewone linnennaaister. Om zich zeiven een beetje te bespotten, heeft de staat dan ook gedecreteerd, dat ongeëxamineerde dames heel best het onderwijs in die handwerken kunnen geven: in menige gemeente zijn ze ermee belast. Ouders, die hunne meisjes bekwaam in vrouwelijk handwerk willen hebben, doen wel, als ze van de e e r der geëxamineerdheid afzien en de kinderen toevertrouwen aan eene degelijke costuum-naaister. In minder tijd, dan ze noodig hebben voor het verkrijgen eener deftige akte, leeren ze, wat het heele leven door brood e n eer kan geven. Natuurlijk, mits ze aanleg hebben. Bij subsidie moet de staat de grootst mogelijke mate van vrijheid gunnen. Het vak voor de vakmannen, dat is eene goede leuze. En de schoolmeesterij met de dikke boeken er buiten. Krijgen we mettertijd flinke ambachtsscholen, dan zal het ambacht weldra in aanzien stijgen en het woord „meester , onder ons sedert meer dan eene eeuw vervallen, zal weer een eeretitel voor den handwerksman worden. De jeugd zal minder gaan ijveren voor het ambt, dat wel vast, maar nooit hoog traktement en gewis nooit rijkdom geeft en ook niet van vader op zoon kan overgaan; de jonge man zal meester willen worden in een ambacht, dat hem wel niet herschept in een hee r, maar dat hem loon geeft naar bekwaamheid en v 1 ij t, de gansche wereld voor hem opent en hem spoedig in staat stelt, zich tot den rang van eerzaam huisvader te verheffen, tot den rang ook van onafhankelijk mensch en geacht staatsburger. NUT EN SMAAK (1882.) staathuishoudkunde leert, dat nuttigheid de eigenschap is van datgene, wat in onze behoeften voorziet. Zij, die woning, kleeding, voedsel voortbrengen, doen daarom het nuttigste werk, zijn de nuttigste leden der maatschappij, — en zij mogen daar trotsch op wezen. Maar dans, tooneelspel, muziek, schilderijen, gedichten — ziedaar nuttelooze dingen in het oog van velen, vooral ten plattenlande. Wie heeft er behoefte aan ? Als een mensch woont, eet, drinkt, wat heeft hij in de wereld dan nog te wenschen? Ja, voor velen zijn die kunsten niet weinig afkeurenswaardig: „Ze zijn zoo wereldsch, zoo weinig ingetogen! In plaats van den schoenmaker bij zijne leest, den kleermaker bij zijne naald, den timmerman bij zijne schaafbank, den verwer of schilder bij zijn kwast te houden, trekken ze hen daarvan af. De kunsten zijn dus schadelijk." Dergelijke redeneering zal wel niemand op het dorp vreemd zijn. Drukt ze niet de overtuiging van de meesten uit? Maar hoe komt het dan, dat de schoenmakers, de kleermakers, de meubelmakers, enz. enz. ten plattenlande bij al dat gemis aan afleiding, bij al dat gemis aan kunst, bij al dien meerderen tijd tot oefening toch nooit en nergens hun vak zoo goed verstaan als hunne collega's in de groote plaatsen, waar de afgekeurde en afgeweerde kunsten, die toch maar „afleiden , op voor den plattelander ergerlijke wijze beoefend worden .J De stadsleesten, de stadselsen, de stadspikdraden, het stadsleer — alles is gewis slechter dan op het dorp, en de stadsschoenmakersknecht heeft bij de vele afleiding minder tijd aan het leeren van zijn handwerk besteed dan zijn vakgenoot van het dorp. r j inmpi;nff ais hii het betalen kan, Waarom geeft nu de dorpeling, ais nj desniettemin de voorkeur aal te dt het soliede s&Sus.SSss&iSS rtrt "en ^partijen heeft nageloopen en wiens naden wel eens losgaan. eemaakt, al is F.n mevrouw ?^ , ecne PP ^ üjkt wel wat op unisonoook de «ruwste J>ou/moet3 een stuk hebben, waar ïïEt» harmonie in zit; erwten rouiad^ - triUers^n, k nOU?oo'nerwerkakSZelt in'Nederiand niet geleverd worden: er moet eene Parijsche modiste ^^^Uudltige^S maaI ;:tW baSlhMrabtiniCeadoor 1in veUking kan blgen en zoofeel avonden, als zij maar vrij kan maken, door- brengili%feefmothSnop het dorp gezet wordt, moetende in'of ^ TZ St^S e?jammfr Xden handwerksman ten rrdSSSÜTkent al Ujke'0Snh^ootesierlijke laarzen gezien heeft? Omdat sier- Hjke ^«^XzTwdTe^en en ze zijn hem ook wel gevraagd, maar zijn vakgenoot uit de stad maakt ze toe anders^er * me. smaak^ ^ eeTe do^sfurk plat 7-/ is met scouten, al zijn - tht TZ -ouw- kunst, architectuur, daar is als het ware de beitel van den beeldhouwer aan op te merken; een op het dorp geknipte en genaaide en geperste rok geeft den drager een ietwat onbehouwen aanzien. De bekwaamsten onder onze ambachtslieden zullen ons het hier gezegde niet alleen niet euvel duiden, maar zij zullen de eersten zijn, om te erkennen, dat onze voorstelling volkomen waar is. Zij zullen de eersten zijn, die toegeven, dat er voor den ambachtsman iets meer noodig is dan leeren, leeren en oefenen, oefenen. Smaak, stijl, gevoel voor schoon, lust in het schoone, zucht om het schoone voort te brengen, — dat alles wordt niet door oefening alleen verkregen. Een goed handwerksman moet schoonheidsgevoel en lust in het schoone bezitten. Uit zijn werk moet het voortdurende streven naar de voortbrenging van het schoone blijken. Dat bevordert vooreerst zijne stoffel ij ke welvaart, want sierlijke voortbrengselen der nijverheid worden beter betaald dan de plompe, al zijn deze ook nog zoo hecht en sterk. Maar daarenboven verhoogt dat zijn geestelijk levensgeluk, dewijl het hem met welgevallen op elk voltooid werkstuk doet nederzien; hem de overtuiging schenkt, dat hij niet achter behoeft te staan bij anderen en niet overvleugeld zal worden; hem tot een meester maakt, die door zijn werk wordt geprezen; hem in eigen achting en schatting steeds doet rijzen. Beklagenswaardig is de man, die alleen en uitsluitend werkt om den brood e. Hij verlangt 's morgens naar den avond; zijn hoogste wensch is: te mogen rusten. Waarin verschilt hij van het trekdier? Het hoogere in den mensch moet ook bij den lichamelijken arbeid eenige voldoening smaken; anders zijn tevredenheid en levensgeluk en ware levensvreugde ondenkbaar. Waar doet de ambachtsman nu het schoonheidsgevoel op, dat hij zoozeer behoeft? Schoolgeleerdheid kan het hem niet verschaffen, want de wetenschap werkt naar binnen, terwijl hij juist noodig heeft, wat zijn invloed naar buiten, op het uitwendige, doet gelden. Alleen de kunsten kunnen het hem schenken. Ja, alleen de kunsten. De aanleg, om het schoone te genieten, is eene der Godsgaven, die de welgeboren mensch boven het dier vooruit heeft. Hij moet dien aanleg ontwikkelen en zijn pond niet in de aarde begraven. Die de kunsten versmaadt, wordt dan ook al dadelijk met dierlijkheid gestraft, als hij niet levend dood mag heeten. Waar de handwerksman het meest in de gelegenheid is tot het aanschouwen van kunstvoortbrengselen, tot het smaken van kunstgenot, tot het bewonderen, daar worden de beste en sierlijkste producten van het ambacht geleverd. Waardoor anders staat Frankrijk, en in het bijzonder Parijs, bovenaan, wanneer er sprake is van schoonheid in de voortbrengselen der industrie? De handwerksman kan daar geene schrede doen, of zijn oog en zijn oor worden getroffen door kleuren-, vormen- en tonenharmonie; de wetten van het schoone, de gulden snede, de smaak, de stijl, — het dringt zich alles aan hem op, hij kan er geen weerstand aan bieden; het gaat hem zoozeer in het bloed zitten, dat hij ten laatste niet meer begrijpt, hoe zijne vakgenooten elders er in slagen, het wanstaltige, het lompe en plompe, het onbehouwene, tot stand te brengen. Schoonheidsgevoel en smaak, eenmaal onbewust verkregen, doen dan hun invloed op elk bedrijf gevoelen, tot in den slagerswinkel toe. „Maar," zegt hier een welwillend lezer, „wat baat het, dat men 'dit alles ten plattenlande inziet en erkent? Hoe zal er verbetering komen.''" Voor de ouderen is natuurlijk de kans verkeken. Maar d e jongelieden kunnen wel anders, wel bekwamer worden dan hunne bazen en meesters. Daartoe is het noodig, dat de jonge man, zoodra hij kost en kleeren kan verdienen, het dorp zijner geboorte verlaat, niet om in een naburig dorp te gaan werken, maar om te trachten, in groote plaatsen aan den slag te komen. Op het verdienen van veel geld moet hij zich niet toeleggen: dat vele geld komt later als van zelf. Maar hij moet zijne oogen en ooren eens flink gaan open zetten en de wereld haar invloed eens op zijn voorstellingsvermogen laten uitoefenen. In Duitschland was het in den gulden tijd der handwerken wet, dat niemand zich als baas of meester vestigen mocht, dan nadat hij minstens drie jaar op zijn vak gereisd had. Ouders, die hunne kinderen tot flinke handwerkers willen zien opgroeien, moeten hen na hun achttiende of negentiende jaar niet in huis of in het dorp houden, want daar is voor de jongelui niets meer te zien of te leeren. VADERLANDSCHE EN GEWESTELIJKE GESCHIEDENIS. TE DEUM LAUDAMUS! (19 Februari 1887.) God, loven wij! U, Heer en Regeerder van het eindige en het oneindige, van het zienlijke en onzienlijke! 2. Gelijk het geruisch van de wateren der zee gehoord wordt langs alle stranden, zoo worden ook heden onze stemmen en die onzer kinderen gehoord langs de bogen, die van dit Uw land uitgaan naar alle gewesten. pr 3. Van onze torens en onze wallen weergalmt 1\ Uw lof uit monden van koper, uit monden vol vuur. 4. En zangen gaan op in de tempels en op de wegen, in de steden en langs de velden, zangen van vreugde over de groote dingen, die Gij aan ons gedaan hebt in onzen koning, Uwen dienstknecht Willem den Derden. 5. Want Gij hebt zijne dagen verlengd tot vele duizenden en zijne jaren tot tien zeventallen. 6. En Gij hebt ons eenen langen vrede geschonken en zijne hand zacht gemaakt over ons. 7. Veertig jaren zijn wij ééne kudde geweest onder den éénen herder, dien Gij ons hebt geschonken; als wij op hem zien, is er eendracht onder ons en liefde. 8. U en hem ter eere zijn land en water overdekt met onze vroolijk wapperende kleuren. 9. De hongerigen worden gespijzigd, de dorstigen gelaafd, de gevangenen verlost, opdat zij heden Uwen Naam verheerlijken en U eeren in Uwen dienstknecht. 10. Het ijzeren ros met zijne vurige oogen doorrent de landen en vliegt over de wateren met daverend geluid. 11. Onze kleuren worden geëerd op alle zeeën; zij dringen door tot het eeuwige ijs en schitteren hoog in top in de verzengde gewesten. 12. De tijdingen en maren vliegen door het land als op adelaarsvlerken en zij doorklieven de lucht langs het gespannen metaal. 13. En goed zijn de sikkelen zilvers en gouds, die met zijne beeltenis zijn gestempeld en het „God zij met ons!" aan het blinkende voorhoofd dragen. 14. Ook is er geen bedrog in de maten des koopmans en wordt den arbeider zijn loon, klein of groot, gegeven vóór het ondergaan der zonne. 15. Zoo heeft hij ons geregeerd; zoo heeft hij veertig jaren gearbeid in Uwen wijnberg, een wellust zijner onderdanen. 16. Gij hebt ons geslagen met watervloeden en misgewas; onze koning, Uw dienstknecht, heeft ons getroost en bijgestaan en geholpen. 17. En hem hebt Gij beroofd van zijne zonen en van zijne broeders, zoodat hij eenzaam stond en als de laatste van zijn geslacht. 18. En wij zijn met hem verdrukt geweest en neergeslagen voor Uwe oogen. 19. Wij, koning en volk, hebben geleefd elkanders leven, geleden elkanders lijden. 20. Edoch, eene nieuwe en frissche loot deedt Gij hem ontspruiten, zoodat de hope terugkeerde en weer haar intrek nam in aller harten. 21. Gij hebt grooter dingen aan ons gedaan dan aan andere volken, die Gij geslagen hebt met oorlog en ellende. 22. Voor Uwe oogen waren wij als een uitverkoren volk en onze koning als een uitverkoren koning. 23. Dies kent onze blijdschap geene palen, dies verheerlijken wij Uwen Naam met vroolijk gebaar uit vreugde des harten over Uwe gaven ! 24. En onze zonen en dochteren zingen en spelen en trippelen voor Uwe oogen op het maatgeluid. 25. Behoud ons dezen herder, Heer! dezen koning, dezen vader, nog vele schoone zomers! 26. En laat het hem nog aanschouwen, dat zijne dochter eenen gemaal kiest naar zijn hart, opdat het ons welga! 27. Want Uwer is de macht en het koninkrijk en de heerlijkheid en het gansch heelal. AMEN. BIJ HET GRAF DES KONINGS. (6 Dec. 1890.) hebben onzen derden en laatsten koning uit het Huis van Oranje-Nassau ten grave gedragen. De wereld heeft geen tijd, om lang te treuren. „Leve de Koningin!" heeft Nederland gezegd, zoodra het zijn koning had verloren. Aanstaanden Maandag wordt Hare Majesteit de Koningin-Weduwe beëedigd als Regentes van het Rijk gedurende de minderjarigheid van Koningin Wilhelmina. Van dien dag af zullen de staatszaken op de gewone wijze worden behandeld. Met de hand aan de Grondwet zal de Regentes ons regeeren, zóó, dat wij het heengaan des Konings nauwelijks bemerken en spoedig vergeten. Bij het graf des Konings gevoelen wij er behoefte aan, te verklaren, dat wij overtuigd monarchaal zijn. De constitutioneele, erfelijke monarchie is onder alle regeeringsvormen voor ons land de eenig goede. Wij willen geen gekozen Hoofd van den Staat, zoolang het mogelijk is, dat wij een Hoofd bij de gratie Gods bezitten. Daarom zweren wij trouw aan onze jonge Koningin, trouw aan Hare Moeder, die Haar tijdelijk zal vervangen, trouw aan het Huis, waarin Zij eenmaal de koninklijke waardigheid zal overbrengen. Wij zweren, dat wij steeds het koningschap zullen verdedigen met den mond en met de pen en, zoo het noodig mocht zijn en ons de krachten niet falen, met kruit en lood en blanke wapenen. „Ik zal handhaven!" spreekt de Regentes. „Wij zullen U handhaven, wij zullen Uwe trouwe onder- danen zijn! Zoo waarlijk helpe ons God Almachtig!" Aldus antwoorden de welgezinden in heel het Vaderland. En al kunnen ze het „Wilhelmus van Nassauwen" niet meer ongewijzigd aanheffen, noch zingen „voor Vaderland en Vorst", noch roepen „Oranje boven, leven Willem Drie!", de melodieën blijven dezelfde, de vlag blijft het aloude „oranje, blanje, bleu!" en de harten zijn onveranderd. TOT U, O GOD! (31 Augustus 1898.) »t U, o God, klimmen onze lofzangen op, veelduizendstemmig; tot U, die de weldaden over ons vermenigvuldigt! 2. Onze torens galmen U ter eer en over aarde en wateren donderen onze batterijen, om Uwe heerlijkheid te prijzen. 3. Wij loven U, den Almachtige, onzen Heer, onzen Vader, in al Uwe tempels en onder Uw blauw hemelgewelf. 4. Bij de harp en de fluit zingen wij Uwe goedheid en liefde in het Westen ; de gong en de gamelan begeleiden den dankpsalm in het verre Oosten. 5. Hetzij men U noeme God, den Hemelschen Vader, hetzij men U roepe Jehova of Jahveh of Allah, Gij zijt eeuwig één en dezelfde; Gij zijt de oneindige Liefde. 6. In alle talen stijgt de dank tot U! Want heden is zij voljarig, die bij Uwe gratie ons voortaan regeeren zal, de Bloem van Nassau-Oranje! 7. Wij hebben U vurig gedankt, toen Gij ze ons schonkt, toen Gij deedt hergroenen, wat wij kleinmoedig verdord achtten. 8. Wij hebben hare prille jonkheid gadegeslagen: wij hebben ons in haar verblijd van dag tot dag. 9. Wij hebben met haar getreurd bij het graf haars vaders en haar onze liefde en trouw beloofd tot onze laatste ure. 10. Wij hebben U gedankt te eiken stond, omdat Gij haar eene Moeder gaaft, die haar leidde als aan Uwe hand; 11. Die de beste leermeesters van het land zocht, om haar U en Uwe wereld te doen kennen, en haar gemoed zoo ontwikkelde, dat onze harten opsprongen van vreugde; 12. Die ons voor haar en in haren naam regeerde onder biddend opzien tot U, liefderijk en wijs, een voorbeeld voor de tegenwoordige en de toekomende vorstengeslachten. 27 13. Dies bidden wij U om de volheid des loons, des zegens, des geluks en der zaligheid hier en hiernamaals voor deze Koningin, deze Moeder, deze Regentes! 14. Zij geeft den schepter voor Uw aanschijn aan hare dochter over met vreugdestralenden blik, U dankende voor wat zij heeft mogen volbrengen; 15. U dankende voor de wijsheid, de kracht en de schoonheid, die Gij aan haar kind hebt geschonken. 16. Edoch, al gaat de schepter des gezags uit de hand der Moeder in die der Dochter over, de kroon onzer liefde blijft de eene niet minder dan de andere behouden. 17. In groen en bloemfestoen zijn onze woningen gehuld tot in het kleinste gehucht en de kleuren onzer vaderen versieren onze wateren en onze straten en ons en onze kinderen. 18. Koningin Wilhelmina zal straks, onder aanroeping van Uwen naam en Uwe hulp, beloven, onze rechten en vrijheden te handhaven! Wees Gij haar nabij! 19. Die straks voor U en onze Koningin zullen staan in Uwen tempel, om haar onder aanroeping van Uwen naam te huldigen: geef oprechtheid in hun gemoed en vrede in hun hart! 20. Behoud, o Heer, de jonge Koningin het geloof in U, in de wijsheid Uwer werken en wegen, in de eindelijke zegepraal Uwer waarheid en liefde! 21. Behoud haar de hoop op Uwe hulp, op het welslagen van haren arbeid en op hooger loon, dan op aarde haar deel kan zijn! 22. Behoud haar de liefde tot U en de liefde voor hare onderdanen in alle hemelstreken! 23. Behoud haar de wijsheid en de gerechtigheid en vermeerder ze naar hare beden, opdat hare regeering roemrijk zij over hare natiën! 24. Behoud haar tot het einde harer dagen de kracht en de gezondheid van ziel en lichaam, die Gij haar ten erfdeel hebt gegeven! 25. Behoud haar de schoonheid, waardoor zij naar lichaam en geest uitblinkt boven duizenden! 26. En zend haar den ridderlijkste onder de jonge vorstenzonen tot eenen gemaal, opdat haar Huis groene en bloeie tot in verre eeuwen! 27. En behoud haar en ons Uwe liefde; Gij hebt heden Uw aanschijn laten lichten over ons! Halleluja! HET HUWELIJK VAN H. M. DE KONINGIN. (7 Febr. 1901.) t is d e groote week van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, van onze edele en schoone Wilhelmina, wier lof zoowel in poëzie als in proza heeft geklonken in alle talen der wereld. Geen buitenlandsch dag- of weekblad, dat niet een van genegenheid getuigend artikel over haar heeft geschreven, geene illustratie, die niet de portretten van de jonge vorstin en den Prins-Gemaal heeft gebracht, zelfs de episodes uit haar leven, die wij kennen, zijn in beeld p-ebracht in de buitenlandsche prentwerken. Ner¬ gens een wanklank, niets dan bewondering. De Prins-Gemaal wordt benijd aan de Duitsche hoven, waar ook menige andere vorstenzoon wel van het geluk gedroomd zal hebben, de echtgenoot van de kranigste en schoonste der vorstinnen te worden en eenmaal de stamvader te zijn van een nieuw koningshuis. Want wij Nederlanders gelden voor de meest benijdenswaardige natie van Europa. ons land is het land des vredes en der vrijheid bij uitnemendheid. O, een „Hollander", dat is een stil, maar aanzienlijk man, een schrander en solied koopman, een mensch, die houdt van weelde zonder vertoon. Holland is het fijnste en zindelijkste, het vetste en veiligste stukje der wereld, dat de groote buren elk wel gaarne zouden bezitten, doch dat ze elkaar niet durven betwisten, omdat de eerste, die er de hand naar uitstake, door al de anderen tegelijk aangevallen zou worden. Over „Holland te regeeren, dat moet eene niet alleen lichte maar ook heerlijke taak zijn, want de Hollander is zachtmoedig en dankbaar. De Prins-Gemaal, de koningin van dat land veroverende voor zich en het land zelf voor zijne kinderen, verkreeg dus meer, dan de bloedigste der oorlogen hem zou hebben kunnen geven. Geen wonder, dat „die schone Oranierin* het droombeeld van de prinsen en van hunne ouders is geweest in de groote en de kleine Duitsche landen. Dat slechts een Duitsch vorstenkind de hand onzer koningfin zou verwerven, heeft nooit iemand betwijfeld. Hierover is men het algemeen eens, dat de keuze uit een politiek oogpunt niet gelukkiger hadde kunnen zijn: hoe men zich den loop der geschiedenis van de landen en de vorstelijke geslachten ook voorstelt, uit het huwelijk der Koningin met Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin kunnen g e e n e staatkundige verwikkelingen voortvloeien. Ons land heeft op het oogenblik de sympathie der heele wereld, en ten deele hebben wij dat aan de houding en het optreden onzer koningin te danken. Eenparig erkennen we dat en met ons doen het alle volken. En zijn we nu al zoo hooglijk met ons koninklijk huis ingenomen, hoe zal het wezen, als er weer eens een prins van Oranje wordt geboren? Want of de vader een Nassauer dan wel een Mecklenburger is, de eerste prins is naar onze grondwet een prins van Oranje. Een gezegende was de dag, waarop Koning Willem III Prinses Emma van Waldeck als zijne en onze koningin naast zich op den troon zette. Koningin Emma heeft onschatbare diensten aan de Nederlanden bewezen; ons volk hoopt, haar nog eene lange reeks van jaren te bezitten en haar eenmaal als overgrootmoeder van een toekomstigen koning te kunnen huldigen. DE NIEUWE KOERS. I/ört, ihr Herrn, so soll es werden: Gott int Hiinmel, wir auf Erdcrt ; Und der König absolut, IVenn er unsren IVillcn tilt. Lolt die Minister ! I. Overmits. (1901.) /ermits wij de Troonrede met even groote verrukking gehoord als Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken in galon en pluimen gezien hebben, zoo kunnen wij er niet over zwijgen, zonder ondankbaar te zijn. Volgens getuigenis van den schatrijken, geleerden, ouden en ervaren heer Hafmans, zaliger gedachtenis, is 's menschen grootste geluk: er bij te zijn, als er iets gebeurt, er bij te zijn, zoo dicht mogelijk. C' e s t v i v r e 1 a v i e, zei die groote wijsgeer, 't is het leven beleven. We zijn er dan bij geweest, gelukkig, bezield, opgetogen. We waren even blij als de heele opgekomen gemeente. En er was r^e"j^etrekkingen metde buitenlandsche mogendheden" — er zijn ook binnenlandsche, zooals u weet — „bleven van zeer vriendschappelijken aard, land- en zeemacht gaven reden tot tevredenheid, de algemeene volkstoestand stemt in velerlei opzicht tot dank." . , . , Hoezee en hoera! 't Is dan toch geen janboel, wat de revolutie, het liberalisme en de negentiende eeuw ons hebben nagelaten. zal voortgebouwd worden op de Christelijke grondslagen van ons volksleven. Bravo, nietwaar? Gewis, we waren al aan het bouwen: de fondamenten hadden we af, soliede, betrouwbaar. — „De bestaande Zondagswet eischt herziening. De speelen de drankzucht zullen krachtiger moeten worden beteugeld." 'tls, alsof de oud-minister Borgesius, voorzitter van den totaal-theebond, dat heeft ingefluisterd. Het geldt u, Limburgers en Brabanters, die op den dag des Heeren beugelt, kegelt, boogschiet, naar den vogel en de schijf knalt, optrekt met muziek en trommelslag, dat men het een uur ver kan hooren, en die een onnoemelijk aantal „knutjes" worst, hammen, platsen en vlajen op dien dag in het openbaar wegspoelt met nog onnoemelijker aantal groote potten van uw vermaard bier! Gij hebt troost noodig, „waarvoor allereerst herziening van het tarief van invoerrechten in aanmerking komt." Uw langgekoesterde wensch gaat in vervulling: de eene helft van u worden smokkelaars, de andere helft kommiezen, en samen zult gij dat varkentje van een schatkist wel zóó wasschen, dat gij met vrouwen en kinderen den Maandag blauw kunt maken en er uwe oude Zondagsviering op kunt overbrengen. Jammer, dat de landbouw op uw zand niet veel beduidt, anders zoudt ge u ook nog kunnen verheugen met de Hollandsche boeren: die krijgen eenen minister, eenen eigen minister, eenen Jhr. Mr. met ƒ12,500 traktement en eene scheepslading papier, niet om de boeren, maar „om de Regeering voor te lichten". De boeren hebben licht genoeg, maar de Regeering is uit de stad, waar elke vogel, die kleiner is dan eene kip, voor „een vinkie" wordt gehouden. Doch veel meer dan de smokkelaar, de kommies en de boer krijgt de werkman: de ongevallenwet treedt onverwijld in werking en er komt verzekering, verplichte verzekering tegen de gevolgen van ziekte, invaliditeit en ouderdom, 't Is uit met de ordinantie, dat de gezonden den medicijnmeester niet noodig hebben. We gaan ons tegen alle teisteringen assureeren. 'tZou kunnen zijn, dat de invoerrechten sommige dingen wat duurder maakten voor den werkman, maar geen nood: men zal er bij de vaststelling der verzekeringspremiën rekening mee houden; de wekelijksche bijdrage van tien stuivers zal men bijvoorbeeld matigen tot op negen. De voorstanders van een degelijk krijgswezen krijgen ten volle hun zin: de onlangs vastgestelde wetten tot regeling der levende strijdkrachten zullen zonder vertraging uitgevoerd, de vooroefeningen zullen bevorderd, de landstorm zal geregeld, de militaire pensioenen en de militaire rechtspraak zullen verbeterd worden. En snelvuurgéschut zal er komen, al kost het de knoopen van de galabroeken. Wie niet snel kan vuren, moet tegenwoordig maar thuis blijven met zijn kanon. •• ••••• ••••• En we gaan al naar het kamp van Zeist! waar in de richting der bevordering van godsdienstzin en zedelijkheid zal worden voortgegaan, even goed als „op de schepen van oorlog en in de kazernen." O, Nederland is eene Christelijke mogendheid! Met tinteling des gemoeds hebben we dat mogen hooren. — „Voor de vrijmaking van het onderwijs in zijne onderscheidene vertakkingen zal op den ingeslagen weg worden voortgeschreden." Hiep, hiep! Dat moet voor de schoolmeesters wezen. Vrijheid is 's menschen hoogste goed, gelijk er bij geweest te zijn het hoogste geluk. We hebben dat altijd gezegd. En heeft Zijne Excellentie niets behouden voor zich zeiven ? Zij, namelijk Zijne Excellentie, heeft Hare Majesteit laten zeggen: o v e r m i t s. Zeg niet, dat het weinig is. Gij zegt „omdat," dewijl gij zijt een modern mensch, een proza-mensch, verachtende het schijnbaar kleine. „Overmits," — dat is quando, quandoquidem, quoniam, dat is een orgeltoon, dat is eene geloofsbelijdenis, eene samenvatting van veeljarigen arbeid; dat is een stempel, een woord van anti-revolutie, van praedestinatie, dat is een krans, eene bekroning, 't Was het woord van éénen, veelmaals bespot, nu is 't een koninklijk woord geworden, een woord voor kanselreden en toasten. Gij hadt de stralende oogen en de als tot een kus gereede monden der heeren van de dagbladen zich moeten zien richten naar Zijne Excellentie, toen Hare Majesteit dat heerlijke overmits zoo zoet benadrukte! Er zit meer in, dan gij nu nog meent: dat „overmits" is een stempel van aarts- en hyper-constitutionalisme, haast een afstand van eigenmachtigheid en gratie Gods. Ziet, zegt het, ik verantwoord, wat ik doe, ik geef u reden van mijne beweringen en handelingen, ik ga verder, dan ooit gegaan werd in eene troonrede. Het was stichtelijk, het was kostelijk, het was betooverend, het was meer dan er ooit geweest is. Alles werd schoon gevonden: Hare Majesteit, Zijne Excellentie en de Troonrede, die nu eens werkelijk eene rede was. En overmits het zoo verrukkelijk was, hebben wij er verbaasd over gestaan, dat de Eerste en de Tweede Kamer alleen gelet schijnen te hebben op het kopje en het staartje en de fijne middelmootjes hebben laten liggen. Och, ook in de Generale Staten moet de zin voor dichtkunst en letteren nog ontwaken. II. Looft den t|jd! (Dec. 1902). We hebben veel redenen, om blij te zijn in deze wel donkere, maar toch zoo vreedzame dagen vóór Kerstmis. Wat een mollig-warme avonden bij haard of kachel! Wat een voorraad van gesprekstof! Wat een wijd veld van schoone vooruitzichten! Wat een drom van lofredenaars in elk clubje! D i t moet men getuigen, of men wil of niet: 't is sedert lange jaren niet zoo goed gegaan in kerk, staat en maatschappij als tegenwoordig. Is er ooit meer onderlinge waardeering bij de verschillende kerkgenootschappen op te merken geweest dan in den jongsten tijd ? Katholiek en Protestant wandelen vriendelijk naast elkander, alle hatelijkheid vergetende, ja verfoeiende, bij het neerzien op den gemeenschappelijken wortel. Hoe ver ligt de periode der verdeeldheid achter ons! Toen eischten drijvers de afschaffing der predikantstraktementen onder uitkeering van het kapitaal aan de gemeenten. En andere drijvers wilden de teruggave der kerken en goederen, die de vaderen ongerechtiglijk aan de Katholieken ontnamen. De strijdbijl is begraven. De katholieke bladen hebben lof voor het protestantsche Christendom en de Calvinisten prijzen de macht en de grootheid der katholieke kerk. Freule Anna de Savornin Lohman ziet zelfs in het kloosterwezen de eenige oplossing der overbodige-vrouwenkwestie. En zij schrijft aan D e T ij d: „Ik heb de kracht van uwe kerk van nabij gezien buiten en in Europa; en ik hoop, dat ik tot aan mijn dood toe de eerlijke waarheidsliefde zal mogen bezitten, die mij dwingt, te getuigen van mijn eerbied voor de eenheid uwer R. K. Kerk in tegenstelling der jammer lijke protestantsche geloofsverdeeldheid zonder fondament. Zoo zegt Freule Anna de Savornin Lohman, de veelgevierde schrijfster, de nakomelinge der strijdbaarste onder de Calvinistische familiën in den lande. En een dichter, een priester, antwoordt haar in D e T ij d: „En zijt gij moe van vragen, O arme, bleeke vrouw? En hurkt gij daar gelaten ^ In honger, nacht en kou? • ••••••••• *. * * Och, blijf niet buiten zitten In honger, koude en nacht: Gij wordt bij licht en warmte Aan onzen disch verwacht." De oude wanklanken zijn verdwenen: 't is alles peys ende vreê, lof en invitatie, nietwaar ? In de Tweede Kamer zingt men luide de onovertreffelijkheid van het Christelijk kabinet, dat de hoofdrollen door de katholieke ministers laat vervullen. Daarmee zijn we op het gebied van den Staat. 't Is waar, de nieuwe koers heeft nog niet al de afgelegde beloften, de twintig jaar oude beloften, gestand gedaan, maar alles is toch inonderzoek. ^ De oude werkman is nog wel niet gepensionneerd, doch hij mag hopen: men vorscht na, men vraagt, men rekent. En 't is ook verbazend moeielijk. De Christelijke koers mag toch in de eerste plaats wel wat Christelijk geduld verlangen? Twee jaren geleden zat de brave burger in de vrees, dat de begrafenis, het huwelijk en de Zondag afgeschaft zouden worden en dat hij niet meer dan twee kinderen zou mogen hebben. , , . Nu leeft hij in de zekerheid, dat men hem niet zal verbranden; hij mag trouwen en hij geniet het geluk, dat er op Zondag zelfs een paar treinen minder voor hem rijden dan in de week. En zoo hij 's Zondags een extra-trein bestelt, verzoekt men hem vriendelijk, de reis om Godswil en om des personeels wil uit te stellen tot Maandag. En kinderen mag hij hebben, hoe meer des te liever en beter. Looft, looft! 't Is waar, dat de kinderen nog niet van staatswege gevoed en gekleed worden, maar dat was toch nooit zoo druk in bespreking als tegenwoordig. 28 En wat een vrede in de onderwijswereld! De Christelijke en de andere — vroeger goddeloos of ongodistisch genoemde — schoolheeren heeten elkaar nu geachte ambtgenooten. Nog eten ze wel niet allen even druk uit de staatsruif, maar de gemeenschappelijke maaltijd is toch aanstaande. Looft, looft de Staatscommissie ! . . , _ , , j. Ook is de doodstraf nog wel niet in de oude eere hersteld, doch men toeve slechts een weinig in lijdzaamheid : de begeerlijke straf is toch reeds in overweging geweest. Ze zou er wezen, als we niet hadden een ministerie van coalitie. Wel Christelijk, maar van onomgankelijke coalitie. In eene Christelijke zangvereeniging kan men eene cantate niet uitvoeren, als de baspartij niet mee wil doen. Voorloopig nemen we alle afgedwaalde schapen nog op onze schouderen. En dat is toch o o een zeer Christelijk denkbeeld. . . Waar is het, heel waar, dat we nog geen extra-minister van landbouw hebben en dat de beloofde en veelbelovende invoerrechten nog niet zijn gekomen. Doch is Rome op een dag gebouwd? Moet er ook niet iets te wenschen overblijven. & Ziet, we hebben toch de speetwet, zoodat de bokkingen in volle verschheid gegeten worden. Is dat al niet veel ? En zijn er niet eene menigte bezoldigde ambten en bedieningen ingesteld, zoodat vele heeren een baantje of postje kunnen krijgen? Dat is de blijdschap der socialisten: zoetjesaan alle man staatsambtenaar. ,111 1 Overmits er echter geene betere leerschool en kweekplaats voor alle deugden en kwaliteiten is, dan het leger, zoo gaat ons kostelijk Christelijk kabinet onze strijdkrachten versterken. Looft, looft het landleger! Zijne Excellentie de minister Bergansius heeft , ..«Ulftrrol. diging medegedeeld, dat het zijne bedoeling is, ons veldleger uit te breiden van drie tot v i e r divisiën. Zoowe aan hospitaalsoldaten als aan genie, cavalerie en infanterie krijgen we een derde meer, en de artillerie wordt voorzien van het onmisbare snelvuurgeschut. t . Wat een kansen voor jongelui van aanleg, om officieren te worden, hoopvolle luitenants, kranige kapiteins, krijgskundige kolonels, hooggeëerde generaals! En dan de kans des jongen burgers, om in de groote school opgenomen te worden! Loott, looft den Christelijken krijgsman! Laat v r e e z e verre zijn : oorlog voeren we nooit ofte nimmer meer. Ja, dat deden we, toen we eene marine hadden, in den ouden tijd. Eene sterke macht ter zee zou ons nu gevaarlijk worden: Duitschland en Engeland zouden ons tot bondgenooten begeeren! Maar een landleger is onschuldig. Ieder gunt ons eene macht, die wel zoo groot is als twee Duitsche legerkorpsen. Onzerzijds zou het ook niet Christelijk zijn, te willen vechten te land: wij presenteeren de rechterwang, als men ons op de linker slaat, en ook de broek aan den onverlaat, die ons de jas uittrekt. Doch soldaten moeten er zijn en er is plaats noodig voor officieren. Zijn er niet een menigte jongelui van goeden Christelijken huize, die niets om handen hebben? * Hoe voortreffelijke leerschool het leger is, blijkt van dag tot dag. Is niet kapitein Pop bekwaam bevonden, om bevorderd te worden tot directeur-generaal van posterijen en telegraaf? O, nooit waren de gemoederen zoo vredig en blij gestemd als in deze dagen. Alles draagt den Christelijken stempel, ademt den Christelijken geest, is doortrokken van het zout der Christelijke overtuiging. . De verbroedering wordt steeds inniger: Katholicisme, Calvinisme, spiritisme, socialisme, ze roemen alle op den gemeenschappelijken wortel en zenden hunne apostelen uit, om het den geloovigen volke te verkondigen. Het geloovige volk betaalt ook gaarne, a\ ant wie een isme bedient, moet van het isme leven. Dat is een oude, geopenbaarde regel. Foei over den tijd, toen Domela Nieuwenhuis eenzaam zat in de Tweede Kamer, genegeerd door de overige negen en negentig! De Christenen van heden hebben het ongelijk hunner ongeloovige voorgangers ingezien: de acht socialisten worden nu als echte collega's behandeld. Ze zullen zesmaal acht worden. Er is ook een Christel ij k socialisme gekomen, zoodat weldra ieder met roem zal zeggen: ook ik ben een socialist. Och, wonderschoone harmonie der wereld, waarin de zeven hoofdzonden hetzelfde blijken te zijn als de zeven hoofddeugden: alle uit den gemeenschappelijken wortel. Looft, looft onzen onvolprezen tijd! 't Is eene hemelsche vreugde, zooveel eendracht, vrede en blijdschap te aanschouwen en te helpen bezingen. DE HOEKSCHE WAARD IN HET TEEKEN VAN HET VERKEER (1898.) „En deseipcreert niet! A'intig jaar geleden, Zaterdag 27 April 1878, begonnen we onze lezers aan te sporen tot samen werking ter verkrijging eener verbinding van de Hoeksche Waard met den vaste n w a 1. Met zelfvoldoening, maar niet zonder weemoed lezen we nu, wat we in die dagen schreven. In den aanhef konden we van het Eiland getuigen: „De 31,000 menschen, die er leven op eene oppervlakte van 30,000 hectaren, verbruiken meer dan Hip ppner stad met treliik zielental. Zii genieten eene hoogere welvaart. Men kent er de eigenlijke armoede niet, zooals men die vindt in de steden. Bezitters van groote fortuinen wonen er in menigte. Over het algemeen zijn er de landbouwers gegoed: vele zijn rijk." Ach, de Hoeksche Waard stond toen in 't culminatie-punt. De boer ging niet beneden St. Julien in de sociëteit; de zwingelaar werkte 's Maandags niet en 's Zaterdags weinig, omdat hij in de overige vier dagen toch nog twaalf gulden verdiende, op ééne kermis werd toen meer verworpen en verdorven, dan thans op drie verbruikt; aan de pontveren kon een rijtuig vaak een uur wachten, eer het aan de beurt kwam, om overgezet te worden ; in den winter waren tochten van tachtig rijk getooide arresleden achter elkander geene zeldzaamheid. Maar bij ijsgang zat men afgesloten van de wereld en stond de handel stil, wat nog al scherp gevoeld was in het strenge jaargetijde, dat we in April '78 achter ons hadden. We meenden, dat het licht werk zou zijn, ook deze laatste onaangenaamheid weg te nemen. Er waren immers zulke sterke h0fb°D^erin vergisten we ons deerlijk. Er heerschte al te groote tevredenheid en.... met tevreden menschen is weinig te beginnen. Ons artikel trok slechts de aandacht van enkele heeren, die iaren geleden reeds op hetzelfde aanbeeld geslagen hadden en over het gevolg heel ontevreden waren. Burgemeester \ aarzon Morel van 's-Gravendeel had den 8 Juni 1870, Burgemeester Voeelsang van Heinenoord den 29 Juni van hetzelfde jaar beproefd, de gemeentebesturen bijeen te brengen tot het beramen der noodige maatregelen. De betoogen en oproepingen waren, zooals ons uit de notulen der raadsvergaderingen bleek, zonder meer voor kennisgeving aangenomen. Eene derde poging ondernam in December 1876 Burgemeester Van Dnel van Puttershoek, die geene kosten had gespaard aan onderzoek, en plannen had laten ontwerpen door eenen waterbouwkundige. Al deze arbeid had de belangstelling der tevredenen niet kunnen wekken. Terwijl we in de gelegenheid gesteld werden, van dit alles kennis te nemen, schreven we een tweede en een derde stuk. Nergens eenige beweging. De prikkel was te zwak. Toen vonden we er wat op. Bij een vierde artikel, gedateer 2 r Mei 1878, voegden we eene groote kaart, *) waarop we in lijnen, zevenmaal zoo dik als voor gewone oogen noodig en op gewone kaarten gebruikelijk is, voorstelden: Overbrugging van de Oude Maas en het Spui en een spoorweg van zestig kilometer, ter aansluiting van Voorne, Putten en de Hoeksche Waard aan het groote net. Dat pakte. De kasteleins hingen die merkwaardige kaart op in de gelagkamers. Als men lang naar onze spoorlijn keek, kreee men zoo'n indruk van eenvoud, vastigheid en rechtvaardigheid. Overal heette het: „Hier heb je den spoorweg, dien l •• 99 we ^Seennover d.e d;kke Ujn ver(jwenen de smalle plekjes voor de bruggen in het niet. Die dikke lijn maakte een einde aan de vroegere oneenigheid over de plaats, waar eene brug zou moeten komen. Ze bracht in eens belangstelling en eendracht. Nog nooit hebben we zoo aardig opgemerkt, wat eene kleinigheid kan doen. Ware de teekening ordinair geweest, we zouden niets bereikt hebben. . . , , , „Als we die spoorlijn krijgen," zei men overal, „kan ne i) Hierachter verkleind gereproduceerd tot eene gedachtenis. minder schelen, waar de bruggen liggen: alle gemeenten richten een omnibusdienst in naar en van het naaste station. De kaart werkte inderdaad suggestief. De minister van Waterstaat, wien ze voorgelegd werd, noemde ze glimlachend eene „looze." De heer P. R. Los van Aarlanderveen te s-Gravenhage schreef ons: ,:De inwoners en grondeigenaars van de landen van Voorne, Putten en de Hoeksche Waard zullen u voorzeker wel met mij hunnen dank betuigen voor de wijze, waarop u het maken van buurtsporen in die afgelegen eilanden onder hunne aandacht gebracht en door de verspreiding van eene kaart duidelijk gemaakt hebt." En hij stelde de onmiddellijke samenstelling eener invloedrijke commissie voor, „om eene zoo belangrijke en nuttige onderneming tot stand te brengen. Intusschen was zulk eene commissie reeds in wording, ij hadden den heer D. Kluifhoofd, burgemeester van Numansdorp en Klaaswaal, bewogen, zijne sterke schouders onder den last te zetten en nog eens te beproeven, niet den spoorweg, waarover ook de heer Kluifhoofd glimlachte, maar een klein onderdeeltje slechts, de brug over de Oude Maas, te ver- knJgOp Zaterdag 15 Juni 1878, 's voormiddags te tien uur, vergaderden in het hötel Leygraaf te Rotterdam: M r J. F. Bredius senior, lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, secretaris der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Dordrecht; M r. A. van Weel, notans, lid van den gemeenteraad te Oud-Beierland en van de Provinciale Staten van Zuid-Holland; Mr. J. B. van Osenbruggen, rechter in het kanton Ridderkerk, lid van den gemeenteraad te Charlois en van de Prov. Staten van Zuid-Holland; P. R. Los van Aarlanderveen, oud-consul der Nederlanden te Sunderland, grondeigenaar te 's-Hage; B. V11 e 1 a n d e r, rentmeester der ambachtsheerlijkheid Cromstnjen, grondeigenaar en lid van den gemeenteraad te Numansdorp; A. M. van Dr ongel en, notaris en lid van den gemeenteraad te Klaaswaal; D. Kluifhoofd, burgemeester van Numansdorp en Klaaswaal, en P. M. H. Welker, hoofdonderwijzer te Numansdorp, redacteur van het Nieuwsblad voor de Hoeksche W aard enz. Op voorstel van den heer Bredius benoemde de vergadering bii acclamatie den heer K1 u i fh o o fd tot voorzitter, Welker tot secretaris; en de heer V a n W e e 1 herinnerde al dadelijk aan hetgeen in vroeger jaren zonder succes was ondernomen. „Maar," zei hij, „de leiders waren altijd misschien wat lauw; thans zal de zaak warm gehouden worden, want de president van deze commissie is warm en daarom is de zaak nu in goede handen. De secretaris verdedigde in deze vergadering op oolijke wijze zijne kaart, met veel meer vuur dan argumenten, en de heer Bredius, die een goed rekenmeester was, rekende de redeneeringen radicaal dood: „de lijn is 60 kilometer lang en sporen kosten met inbegrip van rollend materieel eene ton per k il ometer; dat is al zes millioen; daarbij komt twee millioen voor bruggen en twee ton voor handelsinrichtingen: samen al meer dan acht millioen. De lijn zou moeten opbrengen 10 percent, om 5 percent netto te geven: dat is 800,000 gulden 'sjaars. Er zijn 55,000 inwoners. Stel dat de heele bevolking viermaal 'sjaars van den spoorweg gebruik maakt en telkens 50 cents betaalt, dan blijft er nog ongeveer zeven ton 'sjaars uit de goederen te halen. Alleen de Staat zou het werk kunnen maken, maar hij zal het niet doen, want er zijn waterwerken in de pen voor d e r t i g m i 11 i o e n, te verdeelen over 5 a 6 jaren." Natuurlijk waren al de heeren het met den heer Bredius eens, de secretaris incluis. En men ging over tot de discussie: of men den aanleg van trams zou bevorderen, om eene brug te krijgen, dan wel den bouw eener brug, om trams waarschijnlijk te maken. Over de noodzakelijkheid eener brug werd men het eens en tevens over de noodzakelijkheid, de zaak warm te houden en nimmer weer los te laten. ^ . Elk der leden zou heinde en ver zijn persoon en zijn invloed ervoor spannen en men zou de discussies niet publiek maken. Daarom verschenen er toen ook geene of slechts zeer korte verslagen van wat er gèdaan werd. Stilgezeten heeft geen der leden en allerminst de voorzitter. Kamerleden, leden van Gedeputeerde en van Provinciale Staten werden bezocht; er werd geijverd op eene wijze, die ten laatste tot vervulling der wenschen moest leiden, al zonk vaak de moed tot aan de versleten schoenzolen. De Hoeksche Waard, nu in het bezit van het dertig jaar lang gewenschte, weet niets of heel weinig van den arbeid, dien deze commissie heeft verricht. Want onmenschelijk hard en taai zijn degenen, die over de tonnen en millioenen beschikken. Ze werken aldoor met het verstand, nooit met het hart. Er is geen moeielijker taak, dan van eene minderheid eene meerderheid te maken. Eene tweede vergadering werd gehouden in het Cafe Ponsen te Dordrecht op Maandag 9 Februari 1880. De heer B r e d i u s was overleden en in de Commissie opgevolgd door den heer D. W. Stoop, notaris en wethouder te Dordrecht, lid der Prov. Staten van Zuid-Holland; de heer Van O s e n b r u g g e n was lid van de Tweede Kamer geworden. . ^ De heer Kluifhoofd, voorzitter, moest met een kort in memoriam van het overleden lid beginnen. Daarna bleek het al spoedig, dat de plaatsvervanger eer een meerdere dan een mindere was. De heer D. W. Stoop wilde onder meer, dat de Commissie zich zou laten mandateeren door de gemeenteraden. Zij moest als vertegenwoordiging kunnen optreden. Dat werd met algemeene stemmen aangenomen. De voorzitter zou de gemeenteraden uitnoodigen tot het afvaardigen van gevolmachtigden naar eene nader te beleggen vergadering. De heer Kluithoofd stelde ook voor, aan de locale belangen de gelegenheid te geven, zich in cijfers uit te drukken. Het aanbod van geldelijke bijdragen zou bewijzen, hoe zeer en hoe algemeen de brug werd gewenscht. Blijkbaar was de president op den weg, dien ook wij bewandelden: hij rekende niet met de onbeweeglijkheid der tevreden menschen. De tevredenheid was er nog in het jaar 1880, al begon de hemel er bewolkt uit te zien. De dikke lijn op onze kaart was door den heer Bredius, zaliger gedachtenis, uitgewischt, en zoo ontspon zich dan de discussie over de plaats, waar de brug zou komen. Dat was het oude zeer, de oude tweedracht. De heer Stoop stelde 's-Gravendeel voor. Verworpen met algemeene stemmen op die des voorstellers na. De secretaris, die d e rails maar altijd voor oogen bleef houden, proponeerde de plaats, die hij op de kaart had aangewezen. Verworpen met algemeene stemmen op de zijne na. De heer Van D r i e 1 beweerde, dat Rotterdam veel zou doen, als men Puttershoek koos. En dat werd inderdaad gekozen. De afwezigheid van den heer Van Weel was er de oorzaak van, dat Goedschalkoord niet werd besproken. De heer Van Drongelen had intusschen eene akte van verbintenis op zegel gesteld. Wie daarop teekenden, verbonden zich tot het storten der achter hunne namen genoemde sommen, ten behoeve van het Rijk of van anderen, als vóór 1 Januari 1885 de Hoeksche Waard door het Rijk of die anderen met den vasten wal werd verbonden. De verbintenis werd aangenomen door „den medeondergeteekende Peter Mathijs Hubert Welker, wonende te Numansdorp, als zich voor dat Rijk of anderen sterk makende." Dat sterk maken was vooral kostelijk. Staande de vergadering werd ingeschreven: D. Kluifhoofd ƒ 500; P. R. Los van Aarlanderveen ƒ1000; J. B. van Osenbruggen / 1000; B. Vlielander f 500; G. A. van Driel ƒ 1000; D. W. Stoop /500; A. M. van Drongelen Aoo; Welker, zoo even sterk gemaakt, f 25. Later kwamen erop: A. van Weel / i 000; M. W. de Kat, burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas, /"iooo; As. Leeuwenburgh te Heinenoord ƒ1000; Wed. A. van Gennep—Van Assendelft de Coningh te Mijnsheerenland /2000; J. A. Stoop, notaris te Strijen, ƒ 500, mits verbinding met het eiland IJselmonde; E. ter Kuile, notaris te Mijnsheerenland, f 100; K. Schelling Jz. te Mijnsheerenland ƒ100; Wed C P de Kat—Van der Linden /1000; G. H. G. Braams te Parijs /300; A. M. de Kat/300; J. Lagestee te OudBeierland f 100; J. K. Vlielander /500; Mevr. Collard—Vlielander ƒ500; de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen/1000; de Gorzen en Aanwassen van den Lande van Essche ƒ 1000; Jhr. Mr. W. C. van Vrijberghe te Brummen ƒ 100. Samen/i 5,125. Daarenboven is er eene aanbieding, luidende: P. Leeuwenburgh W.Bz. te Heinenoord 500 centen. In 't geheel dus vijftien duizend eenhonderd en dertig gulden. De heer P. Leeuwenburgh W.Bz. was blijkbaar pessimistisch gestemd. Het heeft ons jarenlang verblijd, hem de brug te zien beleven, en nu verheugen we er ons over, dat hij ook de tram door het Eiland mag hooren snuiven, 't Is een voorrecht, dat helaas aan velen der toenmalige belangstellenden en belanghebbenden met is te beurt gevallen. In de derde vergadering, 26 Februari 1880 in het Cafe Ponsen te Dordrecht, was de Commissie, volgens een in de vorige genomen besluit, uitgebreid. Met de reeds vroeger genoemde leden verschenen als zoodanig ook de H.H. M. W. de Kat, burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas, lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland; Vaarzon Morel, burgemeester van 's-Gravendeel; E. D. de Meester, burgemeester van Strijen ;A. Leeuwenburgh, grondeigenaar te Heinenoord, en J. Lagestee, particulier te Oud-Beierland. En ook verschenen de afgevaardigden der gemeenteraden. Voor Oud-Beierland de H.H. P. H. Crans, A. van der Linden en D. Hoogenboom. Voor Strij en de H.H. A. Voordendag en P. A. Overwater. Voor Gravendeel de H.H. H. de Heer yan Bevershoek en C. Brand Az. Voor Puttershoek de H.H. C. Vogelaar en A. van Bree. Voor Numansdorp de H.H. J. Maasdam enjac. Verhagen. Voor K 1 a a swaal de heer J. A. Maat en. Voor Zuid-Beierland de heer K. Verhoeven. Voor Heinenoord de heer Vogelsan g. Voor Mijnsheerenland de heer K. Schelling. Voor Westmaas de heer B. de Zeeuw. Voor Maasdam de heer A. Bestebroer. Blijkbaar was er hoop gekomen. Die ze niet hadden, ook omdat ze meenden, bij eene verbinding geen belang te hebben, waren weggebleven. De afgevaardigden van Nieuw-Beie rland en Piershil waren afwezig en Goudswaard had er heelemaal geene willen benoemen. De afgevaardigden keurden bij acclamatie de samenstelling der Commissie goed, maar dat de brug te Puttershoek gebouwd zou worden, verwierpenze. Ze waren nog onder den invloed van onze dikke spoorweglijn. Zoo werd dan overeengekomen, dat men de plaats niet zou noemen, maar de aanwijzing daarvan aan Rijk of Provincie zou overlaten. Tevens machtigden ze de Commissie tot het doen der noodige stappen, om het doel te bereiken. In de voortgezette vergadering der Commissie kwamen toen reeds concessie-aanvragen voor den aanleg van trams en den bouw eener brug ter tafel: gedrukte stukken en mooie teekeningen van den heer J. I. van Waning. Men besloot tot het vormen van plaatselijke commissiën, tot het indienen van adressen. En den voorzitter stuurde men op audiënties, die hij ook getrouw vroeg en verkreeg. Ontelbare malen is de heer Kluifhoofd allerlei machthebbenden wezen spreken. In de vierde vergadering, Café Ponsen 2 April 1880, behandelde men concepten van stukken, die gericht zouden worden aan bezitters van heerlijkheden en grondeigendommen, aan gemeenteraden, aan de leden der plaatselijke commissiën, aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Goedgekeurd. En alweer ontving men kennisgeving van concessie-aanvragen tot het aanleggen van trams in de Hoeksche Waard. Die van den heer Van Waning was de eerste geweest; de tweede was geteekend door de H.H. A. J. Verbeek van der Sande, P. R. van derMade, G. A. v a n D r i e 1 en Mr. J s. A. van Dorsser; eene derde door de H.H. J. A. van der TC 1 o e s en L V i n e t. Er was drukwerk. En men besloot alles ter perse te geven bij den heer W. H o og w er fAz. te OudBeierland, den uitgever van het Nieuwsblad, dat den stoot tot de beweging had aangebracht. In de v ij f d e vergadering, Café Ponsen 18 November 1881, heerschte eenige moedeloosheid. De voorzitter was nog wel warm, maar de sterk gemaakte secretaris was afwezig, de bijdragen waren ondanks alle moeite niet gestegen, de gemeentebesturen werkten niet mede, de polders en hunne ingelanden lieten niets van zich hooren. En door de bij de Regeering aanhangige plannen tot uitvoering van waterstaatswerken aan de oostpunt van Rozenburg en het aldaar leggen van eene schut sluis zou de Hoeksche Waard in nog slechter conditie komen. De voorzitter had overal woorden van goedkeuring en aanmoediging gehoord, maar niemand had hem d a d e n beloofd, la er waren redenen te over, om moedeloos te zijn. Toch zou men volharden: voor den heer De M e y M e c i m a, die nooit in de Commissie verschenen was, werd de heer J. de Jong, voor den heer De Meester, die de Hoeksche Waard had verlaten, Baron Van Heilmann van Stoutenburg, burgemeester van Strijen, in de plaats gevraagd. Er zou m alle gemeenten een adres aan den Minister van Waterstaat circuleeren. Niets mocht onbeproefd gelaten worden. Dit adres werd opgesteld. 't Was lang geen vroolijke dag geweest, daarvan getuigen de droge notulen. . , In de zesde vergadering, 4 Januari 1882, was het adres terug met 14 bijlagen. Men had het slechts aan notabele ingezetenen ter teekening voorgelegd; het droeg 124 hand- teekeningen uit Numansdorp, 64 uit Klaaswaal, 54 uit Zuid- Beierland, Q7 uit Oud-, 41 Nieuw-Beierland, 44 uit Piershil, 40 uit Westmaas, 45 uit Mijnsheerenland, 34 uit Heinenoord, 60 uit Puttershoek, 24 uit 's-Gravendeel, 77 uit Maasdam, 98 uit Striien. Samen 874. Eén lichtpunt was er slechts: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland waren allengs overtuigd geworden van het groc*e belang der verbinding en ze hadden zich al bereid verklaard, aan de Staten voor te stellen, een eventueel plan met eene b ii d r a g e uit de provinciale fondsen te steunen. Het^adres zou den Minister aangeboden worden door eene deputatie, bestaande uit de H.H. D. Kluifhoofd, G. A. van Driel en B. Vlielander, op Donderdag 12 Januari 1882. In de zevende vergadering, gehouden 10 April 1885, kon de voorzitter mededeelen, dat de Minister van Waterstaat, drie jaren te voren Jhr. Klerck, de deputatie welwillend had ontvangen. En drie opeenvolgende ministers hadden sommen voor de brug op de begrooting gebracht, de heeren Van Osenbruggen en Goekoop hadden ervoor gewerkt, gestreden en gesproken, maar telkens had de Ivamer de voorstellen verworpen. De schatkist was ook bezwaard met een tekort van 14V2 millioen. Doch er was ondanks die afwijzingen meer kans dan ooit. De Provincie zou het werk ondernemen. Bij Kon. Besluit van 6 April 1885 was 's Konings Commissaris gemachtigd tot het bijeenroepen van de Provinciale Staten in buitengewone vergadering op 28 April, om daarin aan de orde te stellen v oorstellen van Gedeputeerde Staten, betreffende het stichten eener brug over de Oude Maas ter verbinding van de Hoeksche Waard met denvastenwal. Met eenparige stemmen besloot de Commissie, thans als zoodanig geene verdere stappen te doen. De bijdragen ad /15,130 waren wegens het verstrijken van den gestelden termijn rechtens vervallen. De heer A. Leeuwenburgh wilde Goedschalkoord nog eens als de geschiktste plaats voor de brug verdedigen. De voorzitter meende, dat deze vraag thans onmogelijk behandeld kon worden: in het besluit van Gedeputeerde Staten moest ieder berusten. De heer Van Drongelen achtte het mogelijk, dat er door eene discussie over de plaats nog een kink in den kabel zou komen, en de heer Stoop verklaarde, dat er niets van de heele zaak zou komen, als er getornd werd aan het voorstel der Staten betreffende de plaats: de zaak was in staat van w ij zen. Uit den boezem der Commissie mocht ook niets in de couranten verschijnen. De secretaris wenschte vrijheid voor elk der leden, als bleek, dat de Commissie in hare pogingen geslaagd was en Provinciale Staten besloten, het werk tot stand te brengen, dat met zooveel ijver was verdedigd en aanbevolen. De Commissie had dan een schoonen weg afgelegd, waarop hij gaarne mijlpalen zou zetten. Daarin was de heer D. W. Stoop het met hem eens, en als eersten mijlpaal stelde hij voor: een gemeenschappelijk diner, als Prov. Staten het voorstel van Gedeputeerden aannamen. Daartoe werd met gejuich besloten. Den 27 Juni 1885 had de achtste en laatste vergade ring plaats. Tegenwoordig slechts de H.H. D. Kluifhoofd, voorzitter, P. R. Los van Aarlanderveen, M r. J. B. van Osenbruggen, Mr. A. van Weel, B. Vlieland e r en P. M. H. Welker, secretaris. Klein was de bijeenkomst, maar feestelijk. D e n 12den M e 1 hadden de Staten van Zuid-Holland de voorstellen van Gedeputeerden goedgekeurd: de Hoeksche Waard zou door eene brug met den vasten wal verbonden worden. De voorzitter stelde voor, een adres van dankbetuiging aan Gedeputeerde Staten te richten. Goedgevonden. En dadelijk las de secretaris een concept voor. Eenstemmig vastgesteld. De Commissie droeg den voorzitter op, het adres persoonlijk te gaan overhandigen aan den heer Commissaris des Konings. Aangenomen ter uitvoering. Rondvraag. Niemand verlangde meer het woord. De voorzitter gaf nog een kort overzicht van den zevenjarigen arbeid, dankte de leden voor hunne waardeering, hunne hulp en hun steun en sloot de vergadering, die te vijf uur gevolgd werd door het beraamde diner. Dat was goed; er heerschte eene stemming, die de laatste samenkomst tot eene onvergetelijke maakte. Vóór het scheiden kreeg de secretaris nog eens het woord: „Het moet u wel getroffen hebben, mijnheer de voorzitter," zei hij, „heden den gebruikelijken dank voor de goede leiding der samenkomsten niet uit den mond van een der leden vernomen te hebben. Dit heeft tot reden, dat woorden den leden te gering zijn voorgekomen. U hebt niet alleen de beraadslagingen der Commissie geleid, maar ook buiten de vergaderingen een ijver en eene kracht ontwikkeld, die bewondering afdwongen. Daarom hebben de leden mij opgedragen, u, voor wien het jaar 1885 zoowel in ambtelijke als in huiselijke betrekkingen een feestjaar is, eene dankbetuiging te brengen, die niet gelijk de meest enthousiastische woorden met den wind heengaat. Dat zal dan m ij n laatste werk zijn als secretaris van deze Commissie." . En dat is ook het laatste werk geweest: de secretaris bracht den heer Kluifhoofd eene zilveren bokaal met eene inscriptie, ter herinnering voor kinderen en kindskinderen. Sedert is de brug gebouwd, al zooveel jaren geleden, dat het opkomende geslacht er zich niets van herinnert. En ze is gebouwd op de plaats, die wij er op de merkwaardige kaart voor hadden aangewezen. Niet echter voor buurtspoor, — dat was te veel verlangd; maar voor eene tramlijn. Altijd door heeft die brug den ondernemingsgeest toegeroepen: maak toch gebruik van mij; zie eens, wat een heerlijk terrein er vóór en achter mij ligt! Eindelijk, eindelijk heeft de directie van de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij, door den heer Guichart geleid, door H o e k s c h e-W aard's Belang geprikkeld, door Rijk en Provincie met tweederden van het noodige kapitaal gesteund, aan die roepstem gehoor gegeven. Straks wordt de geregelde stoomtramdienst geopend. Nog eene poos, en de Hoeksche Waard is ook met de Zeeuwsche Eilanden in verbinding en met Voorne en Putten. Menschen van energie, nu voor! Uwe streek, vroeger zoo afgelegen, is in het teeken van het verkeer gekomen. Uwe gronden en uw arbeid zijn, dit zult ge weldra ervaren, in waarde toegenomen. Er heerscht geestdrift langs de heele lijn. De werken, waarvan nu reeds de Hoeksche Waard gaat profiteeren, kosten niet veel minder dan twee millioen gulden. Meer geld dan andere belastingbetalers hebben we er niet aan gegeven, maar dat we er toch iets meer voor deden dan de meesten, vervult ons in deze dagen met groote vreugde. (Juni 1898.) Sedert eene maand stoomt nu de tram met vroolijke drukte door de Hoeksche Waard en IJselmonde. x) ') Zaterdag 30 April 1898 zijn we den dienst van de stoomtramlij n RotterdamHoeksche Waard officieel wezen openen. Heerlijke zonneschijn, bloeiende vruchtboomen, malsche weiden, jonggroene velden, geurige lentelucht, blijde gezichten, wapperende vlaggen, gejuich, geknal. En een uitgelezen gezelschap: Z. E. de Minister van Waterstaat, Z. E. de Commissaris der Koningin in Zuid-Holland, oud-ministers, leden der Eerste en der Tweede Kamer, leden van Gedeputeerde en van Provinciale Staten, secretarissen-generaal, administrateuren,' directeuren, inspecteurs, commissarissen, presidenten en leden van kamers van koophandel, ingenieurs, aandeelhouders, ambachtsheeren, rentmeesters, burgemeesters, wethouders, dijkgraven, heemraden, penningmeesters, aannemers, leveranciers, — en eene wolk van letterkunde, — onder geleide van de directie der Maatschappij, die vertoonde en verklaarde, t W as een feestrit van Rotterdam naar Numansdorp en terug, — met lunch en redevoeringen in de tot eene keurige feestzaal herschapen remise te Krooswijk. Sprekers waren de heer Knottenbelt, voorzitter van de Maatschappij, minister Lely, de zooeven door H. M. de Koningin tot officier in de Orde van Oranje-Nassau benoemde heer Guichart, directeur der Maatschappij, de heer De Klerk, lid der Tweede Kamer, de heer Overwater, lid der Prov. Staten, de heer 'sTacob, burgemeester van Rotterdam, de heer Fock, Commissaris van Hare Majesteit in Zuid-Holland, de eerbiedwaardige heer Mr. P. L. F. Blussé, die nog hoopte te beleven, dat ook Dordrecht met de Hoeksche Waard wordt verbonden, en de heer Kluif hoofd, burge- De reizigers zijn zoo talrijk, dat ze menigmaal niet allen meegenomen kunnen worden, zelfs niet, als ze zich met eene staanplaats willen behelpen. En de verbinding met Zeeland en Brabant is er nog niet! Ieder verwondert er zich nu over, dat de aanleg der lijn niet onmiddellijk gevolgd is op den bouw der brug; de rekenaars benijden de Maatschappij om de hooge dividenden, die zij aan hare aandeelhouders zal kunnen uitdeelen; en wie nu zegt, dat de tram op den duur niet aan de eischen van het verkeer zal kunnen voldoen en dat we buurtspoor hadden moeten hebben, —- wat we twintig jaar geleden reeds betoogden, vindt weinig tegenspraak meer. Intusschen mogen we blij zijn met hetgeen thans verkregen is, en dankbaar willen we tot eene gedachtenis voor later tijden vermelden, op welke wijze en door wiens invloed en arbeid de groote vooruitgang is gekomen. In de op 27 September 1893 gehouden vergadering van het bestuur der vereeniging Hoeksch e-W aard 's Bel ang, besprak de heer J. L. Verhoeven, rentmeester te Zuid-Beierland, de noodzakelijkheid eener degelijke vermeerdering en verbetering van onze verkeersmiddelen. De achteruitgang van den landbouw had de melkerij en de zuivelbereiding doen toenemen, de tuinbouw en de ooftcultuur breidden zich van jaar tot jaar uit, maar de gelegenheid, om de voortbrengselen snel aan de markt te brengen, bleef ontbreken. Alle krachten dienden ingespannen te worden, om eene tram verbinding met R o 11 e r d am te verkrijgen. Plannen waren er volop geweest, maar steeds had het oefaald aan de zenuw der zaken, aan het noodige kapitaal. Daarom stelde hij voor, dat het Bestuur zich namens de Vereeniging in contact zou stellen met den heer Guichart, directeur der Rotterdamsche Tramwegmaatschappij. Hij rekende op den meester van Numansdorp, Klaaswaal en Zuid-Beierland. 'tWas goed en mooi. En toen menu , „,,rprl ofopwerkt pinden de deuren van de zaal open, klonk de bel en... . stoomde0 de tram tusschen den linker- en den rechte.rtak der tafel in: ^\en ^ waren de gasten uit het noorden vertrokken. Andermaal en nogeens hetzelfde tooneel, zaal ^ daarna de gasten uit het zuiden geweest: dien ïsjarJ: sstüik aarare M tram, en eene vroolijke danspartij in het Wapen van Cromstrijen. ondernemingsgeest van den heer Guichart en op het kapitaal der Maatschappij. De vergadering, wel niet heel optimistisch gestemd, meende, de proef te moeten nemen. Zij benoemde eene commissie, bestaande uit den voorzitter, den heer L. Overwater, lid van de Provinciale Staten, den secretaris, den heer A. Bouman, burgemeester van Nieuw-Beierland, en den voorsteller. De eerste conferentie met den heer Guichart was alles behalve bemoedigend. Aan de heeren werd voorgerekend, dat er van „zóó'n tramlijn" niets kon komen, — en met die boodschap keerden ze huiswaarts. De heer Verhoeven had echter al de moeielijkheden en tegenwerpingen goed onthouden ; hij begon met den heer Guichart eene correspondentie, waarin hij de bezwaren zoo goed refuteerde, dat er eene tweede samenkomst werd beraamd. Van het daarop behandelde gaf de heer Verhoeven verslag in de vergadering van n Januari 1894. De heer Guichart zou „mogelijk" wel genegen zijn, eene concessie over te nemen, als die door de Vereeniging werd gevraagd en verkregen, en als de heeren ook de kosten eener voorloopige opneming en het maken van een plan, te schatten op ƒ 2 700 a ƒ2800, op zich wilden nemen. De heer Bouman, die de som nog al hoog gevonden had, was erover in briefwisseling getreden met een ingenieur te Amersfoort. Die had ze begroot op... . nog heel wat meer. Daarop werd besloten, dat de heeren Verhoeven en Bouman de concessie zouden aanvragen, mits goedkeuring van de algemeene vergadering, zedelijken steun van de Vereeniging en verbinding met den heer Guichart. Op de algemeene vergadering, den 20 Februari 1894, kon de heer Verhoeven wegens ongesteldheid niet tegenwoordig zijn, maar eene door den afwezige opgestelde verhandeling over de kwestie werd door den secretaris voorgelezen en na eenige discussie keurde men de handelingen van het Bestuur goed. Men zou beproeven, de noodige gelden bij elkaar te krijgen. Aardig is het, in de notulen te lezen, hoe op die vergadering door sommige leden, zelfs door bestuursleden, betoogd en aangetoond werd, dat het vervoer per tram van zeer geringe beteekenis zou zijn. De heer Guichart had intusschen blijkbaar de Hoeksche Waard bestudeerd, want op de bestuursvergadering van 28 Juni 1894 werd medegedeeld, dat hij tot het besluit gekomen was, 30 zelf maar namens de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij de concessie aan te vragen. De kosten der opnemingen en voorloopige ontwerpen zouden echter door de Vereeniging gedragen moeten worden: als de lijn tot stand kwam, zou de Maatschappij de gelden restitueeren. De heer Verhoeven had vele leden van Gedeputeerde en Provinciale Staten gesproken; allen hadden hunne ingenomenheid met de plannen betuigd en hem aangemoedigd, op den ingeslagen weg voort te gaan. Allengs kwamen er nu gunstige verschijnselen. In de bestuursvergadering van 7 Juni 1894 kon worden medegedeeld, dat de heeren Guichart, Van Dam, lid der Provinciale Staten, ingenieur Stieltjes en een ingenieur van het toezicht op de spoorwegen de lijn den 30stcn Mei waren komen opnemen; dat er reeds een fonds van f 1000 voor de voorloopige kosten bijeen was gebracht en dat er op de staatsbegrooting van 1895 een post voor subsidie van de lijn in uitzicht was. De heeren L. Overwater, B. Vlielander, J. L. Verhoeven en A. Bouman namen op zich, te confereeren met burgemeester en wethouders van OudBeierland, Heinenoord, Mijnsheerenland, Westmaas, Klaaswaal en Numansdorp. Alleen de burgemeesters kwamen ter samenkomst op en eenparig betuigden zij hunne voldoening over hetgeen gedaan was. Aan de gemeenteraden zou het verleenen van sub- sidiën worden voorgesteld. In de bestuursvergadering van 17 Augustus 1894 bracht de heer Verhoeven verslag uit van een bezoek, dat door hem en eenige andere leden gebracht was aan den heer P. L. F. Blussé. Op den steun van dit invloedrijke lid van Gedeputeerde Staten kon gerekend worden: de heer Blussé had zijne hulp onvoorwaardelijk toegezegd. Toen werd besloten, eene subsidie van 5 cent per hectare voor den tijd van tien jaren te vragen aan de besturen van Numanspolder, Groot-Cromstrijen, Nieuw-Cromstrijen, Klein-Cromstrijen, Oud-Beijerland e. a., de Bosschen, de Oosten West-Zomerlanden en het Westmaas-Nieuwland; aan de «emeenteraden van Oud-Beierland, Klaaswaal en Heinenoord zou men verzoeken, terug te komen op hunne weigering van geldelijken steun; aan H.H. Gecommitteerden van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen zou men vragen, de waarde van het grasgewas op den voor de tramlijn noodigen grond te bepalen op ƒ225 'sjaars en deze som in den vorm van subsidie aan de Maatschappij toe te kennen. In de volgende vergadering (13 December 1894) bleek, dat alle polders, uitgenomen de Oost- en WestZomerlanden, aan het verzoek voldaan hadden en dat de raad van Klaaswaal alsnog een jaarlijksch subsidie van ƒ25 voor tien jaren had gegund. Oud-Beierland en Heinenoord hadden nogmaals afwijzend beschikt. Telde men al de subsidiën bijeen en berekende men daarvan de oogenblikkelijke kapitaalswaarde, men kon zeggen, dat eene som van ƒ30,000 de belangstelling der betrokken streken in den aanleg van de tramlijn uitdrukte. Daarop werden de heeren Overwater, Vlielander, Verhoeven en Bouman afgevaardigd naar den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, om diens steun en een rijkssubsidie te vragen. Ook werd de wenschelijkheid uitgesproken, dat de lijn niet langs de Zomerlanden, maar langs den Reedijk zou worden gelegd, — waar ze ook gekomen is, — en ten slotte medegedeeld, dat er voor de voorloopige onkosten ƒ1800 bijeen was. De heer Guichart achtte die som voldoende. Ze was opgebracht door heeren, die willen, dat hunne linkerhand niet wete, wat hunne rechter doet, — en wier namen we dus moeten verzwijgen. 'in de vergadering van 24 Januari 1895 gaf de heer B. Vlielander verslag van de audiëntie, die hij en de H.H. Verhoeven en Bouman bij den Minister hadden gehad, terwijl de heer Overwater op datzelfde uur eene bespreking had gehouden met den heer Blussé. , ... De Commissie had na hare aanvrage om een rijkssubsidie voor de tramlijn Rotterdam-Zuid-Beierland het sociaal belang van de Hoeksche Waard op den voorgrond gesteld en alle argumenten, waarover zij beschikte, te berde gebracht. Zij kon wijzen op de aanzienlijke som, die Prov. Staten zonder stemming als renteloos voorschot hadden toegezegd. Dat de gemeenteraden o-een degelijker stoffelijken steun hadden verleend, was een kritiek punt: de Commissie had betoogd, dat de gemeenten op zware lasten zaten en wegens den ongunstigen maatschappelijken toestand niet anders hadden kunnen handelen, zonder misschien zelve in o-evaar te komen, toelagen aan het Rijk te moeten vragen. Het slot was geweest, dat de Minister zich niet ongezind had getoond, de zaak te bevorderen, maar ook had gezegd, dat hij geene bepaalde belofte kon uitspreken. Doch verder ging weldra alles naar wensch: het Rijk gat een derde van het noodige kapitaal als renteloos voorschot, gelijk de Provincie had gedaan, en de aanleg had onder de gunstigste omstandigheden plaats. Nu de zaak eenmaal aan het glijden is en zoo goed blijkt, zullen de verbindingen weldra in alle richtingen worden uitgebreid. Thans is er geen gebrek meer aan kapitaal: de afstanden tusschen Holland, Zeeland en Brabant gaan verdwijnen 1) en er komt een tijdperk van nieuw leven, van opgewektheid in het stoffelijke, — en in het geestelijke niet minder. De promotoren van dit werk zijn onder ons de heeren L. O verwater, B. Vlielander, J. L. Verhoeven en A. Bouman geweest, doch de steen werd aan het rollen gebracht en met kracht aan het rollen gehouden door den heer Verhoeven. Dies zij hier aan deze heeren en aan den heer J. L. Verhoeven in het bijzonder de dank van de Hoeksche Waard openlijk uitgesproken. Tot hunne kinderen zullen we zeggen, ieder van ons: „Ik ben verheugd, u te zien: ik ken ook uwen vader!" i) Op Maandag 15 October 1900 werd de Rijkshaven te Nuniansdorp in gebruik gesteld en sedert dien dag is de Hoeksche Waard ook met Brabant en Zeeland verbonden. HET VIERDE EEUWFEEST VAN CROMSTRIJEN. (Juni 1892.) o Land, door noeste vlijt ontwoekerd aan de golven, Door onze vadren eens uit poel en slijk gedolven! Schonk God elk volk een g rond, U schiep onze eigen hand: Gij zijt ons eigendom, geheiligd Vaderland! er eeuwen geleden was de schoone landouw, die we als Cromstrijen, eene der jongste onder hare Hollandsche zusteren, kennen, op geene kaart te vinden. De zee rolde in het voor- en het najaar heur schuim tot aan Westmaas; in het gunstige jaargetijde werd haar door een paar dammen belet, wat lage graslanden te overstroomen, die door de rentmeesters der graven van Holland, heeren van Strijen, voor minder dan een gulden per morgen werden verhuurd pn waaroo enkele stuks vee een sober bestaan vonden. Zuidwaarts zag men een paar platen boven het water uitsteken, en daarop ruischte het riet en nestelden de zeemeeuwen en roerdompen. De eenige mensch, die zich in 1492 op de watervlakte, de poelen, de kreken en de rietplaten bewoog, was Claes Dankerts, de visscher en vogelaar. Weiden, rietvelden, vogelkooien en visscherijen, ze waren in 1492 gezamenlijk verpacht voor.... twee en veertig gulden en zeven stuivers. En zoo was het al geweest sedert onheuglijke jaren. De graven en hunne rentmeesters- waren tevreden, als zij elk jaar ongeveer dezelfde som konden ontvangen. Jacoba van Beieren, Philips van Bourgondië, Karei de Stoute, Maximiliaan van Oostenrijk, Philips de Schoone, Keizer Karei V en hunne voorgangers en opvolgers hadden wel wat anders te doen dan hun land te verbeteren. Keizers, koningen, graven, generale staten, — de Staat: ze geven wetten, ze schrijven belastingen uit, maar nooit legden ze dijken. Ze winnen veldslagen en rooven provinciën en betalen met het bloed der onderdanen, maar nooit hebben ze getracht, ook maar voor één mensch een nieuw arbeidsveld in den zonneschijn te scheppen. Omdat de water- en rietwoestijn tusschen het Land van Essche en het Land van Putten hem toch nimmer meer dan twee en veertig gulden en zeven stuivers zou opbrengen, gaf Maximiliaan van Oostenrijk ze in 1492 voor die som aan zijn „lieven en getrouwen" secretaris Mr. Gerard Numan op diens verzoek in erfpacht. Mr. Numan wilde echter meer zijn dan erfpachter. Om het land te kunnen verbeteren, moesten hij en zijne rechtverkrijgenden er heer en meester op wezen en over aarde, water en wind vrijmachtig kunnen beschikken. Voor zeventien gulden en dertien stuivers 'sjaars beleende de Graaf hem toen erfelijk en onversterfelijk met de ambachtsheerlijkheid op de gronden, die hij zou weten te doen opkomen uit het water. Mr. Numan en zijne opvolgers zouden daarop dijkgraven, heemraden, schouten, schepenen, ontvangers der belastingen, geestelijken, onderwijzers, kortom alle ambtenaren benoemen; zij zouden er het maal-, visch-, vogel- en jachtrecht bezitten, in één woord er volkomen en uitsluitend regeeren in polder, dorp, kerk en school. De vorst behield aan zich slechts de tienden en de hoogheerlijkheid, d. i. de crimineele justitie, de belastingheffing en de oproeping ten dienst met de wapenen, en schonk voor eiken polder nog tien jaar vrijdom van belastingen en tienden van af den dag, dat de ploeg voor het eerst in den grond gegaan zou zijn. Toen begon de arbeid! Tallooze dammen strekten zich weldra naar het zuiden uit, al verder en verder. Het slib, dat zich vroeger ongeregeld in banken afzette, kleine eilanden ging vormen en de zeegaten ging verstoppen, werd gedwongen hier voor altijd rust te nemen. Spoedig kwamen de gronden op. Al hooger werden ze en vruchtbaarder. Kapitaal en arbeid, kunst en vlijt hadden de handen ineengeslagen en Gods zegen was op aller werk. In vier eeuwen maakten ze het landschap Cromstrijen tot wat het thans is. En tien menschengeslachten vonden loon op noesten arbeid. Ambachtsheeren regeerden, zooals hun recht en hun plicht was, in de polders, de dorpen, de kerken en de scholen, — hunne scheppingen. En men leze in de geschiedenis na, hoe zij het gedaan hebben! Het heeft nooit ontbroken aan predikanten en onderwijzers in Cromstrijen, er is steeds goed en goedkoop recht gesproken, er heeft altijd eene hooge mate van welvaart geheerscht, er is steeds in vrede en eendrachtige samenwerking geleefd met de buren. , En de water- en rietwoestenij is geworden tot meer aan vijfduizend hectaren bouw- en weiland, zoo vruchtbaar als nergens elders. Nadat Karei V in 1525 het gebied van Cromstrijen met eenige stukken gronds had vergroot, stelde hij de erfpacht op tachtig gulden. , c. . De zoon des Keizers werd in 1581 afgezworen en de Staten van Holland gingen over zijne bezittingen beschikken. Ambachtsheeren betaalden trouw de erfpacht van tachtig gulden aan de schatkist. .. In 1731 verkochten de Staten de heerlijkheid Strijen met de uit Cromstrijen te trekken tachtig gulden aan Mr. Mattheus Lestevenon, die toen heer van Strijen werd en als zoodanig opvolger van Keizer Karei. _ En ambachtsheeren betalen elk jaar de erfpacht aan den heer van Strijen tot op dezen dag. De Revolutie ontnam hun de regeering in polders en gemeenten. Doch zij bleven aldoor zonder morren de erfpacht daarvoor betalen. Zij betalen thans nog voor rechten, die hun reeds lang zijn ontroofd. Heeft de Staat zich ontrouw getoond aan de bezworen en bezegelde overeenkomsten en verdragen, Ambachtsheeren van Cromstrijen hebben er zich eerlijk aan gehouden. Heeft de Staat hun de oude rechten ontnomen zonder schadeloosstelling, hij deed het krachtens het recht vandensterkste. Belet de Staat de verdere uitbreiding van het grondbezit, belemmert hij de landaanwinning, laat hij het slib zich als van- ouds liever aanzetten tot platen, die de scheepvaart straks belemmeren en de zeegaten verstoppen: hij is thans nog de meester, want hij is de sterkste. Straks komt wellicht een ander geslacht tot andere gedachten. Die hier de dijken legden, die den bodem aan de golven ontwoekerden, die hier onberispelijk regeerden, de welvaart bevorderden en de armen onderhielden, het waren uwe voorouders en voorzaten, ambachtsheeren, grondeigenaars, ingelanden, landbouwers in Cromstrijen! Tien geslachten hebben Cromstrijen gemaakt, tien geslachten hebben er loon genoten op hun arbeid. Wat vierhonderd jaar geleden twee en veertig gulden huur opbracht, heeft door uwen gezegenden arbeid eene waarde van zeven millioen gulden gekregen. 1892 is een eerejaar voor u, Cromstrijen! U groeten het Oudeland van Strijen en het Land van Essche, het Land van Putten en de Beierlanden en Zuid-Holland en het land van Moerkerken! En zij wenschen u geluk! Zij wenschen u toe, dat gij moogt bewaard blijven bij uwe voorvaderlijke eere en met den nu gedrukten landbouw^ moogt terugkeeren tot de oude welvaart niet alleen, maar in bloei moogt toenemen van eeuw tot eeuw! Ten eeuwigen dage! (Juli 1892.) Pro domo. De uitgave van mijn boek over Cromstrijen is thans afgeloopen. In duizend exemplaren is het werk verspreid en ik heb allen grond tot dankbaarheid, als ik den uitslag van mijn arbeid overzie. Wat er in de bladen van alle richtingen en in tallooze brieven over gezegd is, schenkt mij de overtuiging, dat ik Cromstrijen geëerd en velen een genoegen gedaan heb. In een onzer anti-revolutionnaire weekbladen lees ik: Het was eene goede gedachte van den heer Welker, dat hij dit verhaal te boek stelde, dat hij met eene beschrijving in leesbare hoofdstukken, gekenmerkt door eenvoud in taal en stijl, met eene uitvoerigheid, tot in de geringste bijzonderheden afdalende en toch niet vervelend, maar integendeel van het begin tot het eind aantrekkelijk en onderhoudend, den vreemdeling en den inwoner tot de erkentenis bracht, „dat er edeler veroveringen zijn, dan die door het zwaard worden verkregen", of die erkentenis bij hem verlevendigde. ... Het zou ons verwonderen, als hij niet bij velen, ja bij allen, die het lazen, zijn doel heeft bereikt. Men moge opmerken, dat hij hier en daar den feesttoon wat al te hoog aanstemt; — dat hij, gelijk zoo menig geschiedschrijver, onder het schrijven warm werd en meegesleept door zijn onderwerp; — dat hij soms de objectiviteit van den historicus wat al te zeer miste;1) — dat zijne geschiedenis van de Heerlijkheid Cromstrijen wel wal heeft van een lofzang op de eenige heerlijkheid van Cromstrijen; — men zal toch met hem moeten getuigen," enz. Hoezeer ik hier ook als literator word geprezen, als historicus kan ik niet nalaten, tegen de voorlaatste restrictie bescheiden te protesteeren en de laatste te verklaren. Objectiviteit moet ik voor mijn werk revindiceeren: daarnaar heb ik namelijk plichtmatig in de eerste plaats gestreefd, want objectiviteit is in den historicus de eerste der eischen. Prof. Wijnne schrijft mij: „daarbij trekt menige puntige uitdrukking de aandacht en is een effect van de beknoptheid van stijl, dat men niet licht iets overslaat of voorbijziet." De Dordrechtsche Courant zegt: „De voorstelling is zoo plastisch en aantrekkelijk, door zooveel pikante bijzonderheden aangevuld, dat ons een levend beeld wordt gegeven." Puntige uitdrukkingen en pikante bijzonderheden zijn wel noodig in eene monographie; ze zou anders wegens droogheid ongenietbaar worden. Zij behoeven echter aan de objectiviteit niet te kort te doen. Wat de eenige heerlijkheid van Cromstrijen betreft: ik heb in Cromstrijen heel de ambachtsheerlijke regeering willen schetsen, zooals die ten plattenlande in Holland en Zeeland overal heeft bestaan: dat zweefde ook den schrijver van het oordeel wel vaag voor den geest, doch het kwam niet volkomen tot zijn bewustzijn, zoodat het beeld hem te groot werd. Oplettender lezing zal zijne meening zeker wijzigen. Aangaande beide punten kan ik een getuigschrift overleggen, waarop ik trotsch mag wezen en dat mij ongevraagd werd uitgereikt door eene autoriteit, die wij allen als de hoogste in den lande erkennen, een getuigschrift van Prof. Fruin. Niet alleen om mijns zelfs wille, niet alleen om de opgeworpen excepties als ongegrond voor te stellen, maar vooral ook omdat ik weet, hoezeer de heeren, onder wier auspiciën mijn boek tot stand kwam, er zich in zullen verblijden, laat ik het hier met toestemming van ZHG. afdrukken: ') De spatiëeringen zijn van mij. 31 „Leiden, 4 Juli 1892. Weledele Heer, Ik betuig u mijn dank voor de vereerende toezending van uw boek en meer nog voor het groote genot, dat het lezen ervan mij verschaft heeft. Het mag een gelegenheidsgeschrift zijn, het is bovendien een werk van blijvende waarde, waarmee gij onze historische literatuur hebt verrijkt. Juist aan zulke monografieën heeft deze thans de meeste behoefte. In het voorbeeld van Comstrijen hebt gij de geschiedenis der ambachtsheerlijkheid naar het Hollandsche recht in het algemeen beschreven. En het voorbeeld is gelukkig gekozen, want het ontstaan der Heerlijkheid dagteekent juist van den tijd, waarop de historische overlevering tamelijk volledig wordt, en het toeval heeft, naar het schijnt, haar archief beter bewaard dan met de meeste van haars gelijken het geval is geweest. Wat u voor de taak, die gij aanvaard hebt, naar mijn bescheiden oordeel bijzonder berekend maakte, is de gaaf, die gij toont te bezitten, om de détails van uw onderwerp te onderscheiden, zonder het groote en algemeene voorbij te zien. Als achtergrond hebt gij onze geschiedenis, bepaaldelijk gedurende de laatste eeuw, in breede trekken fiks geteekend en gekarakteriseerd, met een objectiviteit, die aan het meest uiteenloopend streven der partijen volle recht laat wedervaren. Uwe waardeering van Napoleon en van zijne schepping komt mij inzonderheid welgeslaagd voor, al zou ik ten opzichte van den hem toegezwaaiden lof eenige meerdere reserve gemaakt willen hebben. Ook de peroratie is naar mijn smaak, en ik verheug mij om u, maar nog meer om uwe gemeente, dat gij met zulk eene dankbare getuigenis van het tegenwoordige hebt mogen besluiten. Met bijzondere hoogachting Uw dienstw. dienaar R. FRUIN." Hoe erkentelijk ik den hoogleeraar en beroemden schrijver voor dezen brief ben, kan ik niet onder woorden brengen. Mijn loon is groot. Ik heb het stuk gelegd in het exemplaar, dat ik bewaar voor mijn zoontje, voor het behoud van wiens nu blij ontluikend leven ik mij door menschelijk opzicht niet laat weerhouden, den goeden God hier, in het openbaar, te bidden. En nu rest mij nog ééne taak. Suum c u i q u e. Velen hebben mijn werk als doorwrocht geroemd. Die doorwrochtheid heeft het niet aan mij, maar aan wijlen den heer Arie Vlielander te danken. Bij zijn optreden als rentmeester en schout van Cromstrijen in 1820 vond hij al de ambachtsheerlijke, gemeentelijke en kerkelijke documenten van Numansdorp en Klaaswaal bijeen en dooreen op een zolder, zooals ze daar in den verwarden tijd der Revolutie waren neergelegd. Eerst in 1824, toen er regel en orde in de administratie was gebracht, vond hij tijd en moed, om te beginnen aan eene schifting en sorteering van de oude perkamenten en papieren. Op menig stuk heb ik eene korte aanteekening van zyne hand met bijge- voegd jaartal gevonden, ook in de kerkelijke archieven. Van 1824 tot 1870 heeft hij alles doorwroet en bestudeerd en vervolgens een beredeneerden alphabetischen inventaris opgemaakt, die zijns gelijke niet heeft. Van de merkwaardigste stukken is de inhoud verkort opgegeven, zoodat de geschiedschrijver met één oogopslag ziet, wat voor zijn doel bruikbaar is. Het omvangrijke register, zoo meesterlijk geschreven door Gerrit van Oijen, zijn klerk, dat ik het titelblad lang voor gedrukt heb gehouden, is een onvergelijkelijke wegwijzer. Zulke wegwijzers zijn ook de uitgebreide alphabetische klappers op de resolutieboeken. Prof. Fruin is van meening, dat het toeval het archief van Cromstrijen behouden heeft. Dat toeval heette in vorige eeuwen Gecommitteerde Ambachtsheeren, die allernauwgezetst met de documenten waren en zelfs met groote kosten notariëele afschriften lieten maken van door den tand des tijds bedreigde stukken; in deze eeuw heette het Arie Vlielander. Ik heb dus, wat de geschiedenis der Heerlijkheid in het bijzonder betreft, op de schouderen van den heer Arie Vlielander gestaan. Hij leverde mij de troepen, die nu parade gemaakt hebben met succes, nadat ik ze in slagorde had gesteld. Van mij zijn de stijl, de aaneenschakeling, de verdeeling, de groepeering, de verklaring, de uittreksels uit de resolutieboeken, kortom het kooksel: de ingrediënten lagen voor het grijpen. Van mij zijn ook de achtergrond, het verband met de vaderlandsche historie en de tafelversiering. De heer Vlielander had er voor gezorgd, dat de maaltijd fijn en stevig kon wezen. Ware hem in hooger mate de gave des woords verleend geweest, misschien hadde hij zelf de geschiedenis geschreven; doch hij was meer een man van daden. En zoo viel de dankbare taak mij ten deel Ik heb ze vervuld met ongekend genot. In mijn boek kon ik dit alles niet zeggen, ook niet in de voorrede, die Mr. P. L. F. Blussé „zoo sympathiek" noemt: er was geene plaats voor eene verhandeling over de archieven en registers. Mijn werk is algemeen met ingenomenheid ontvangen, tot mijne groote blijdschap 1); ik mag er mij daarom van verzekerd houden, dat vooral de inwoners van Cromstrijen er menig genoegliik uur mee zullen doorbrengen. J WELKER. Numansdorp, 25 Juli '92. i) Het had ook mijne benoeming tot lid van het Historisch Genootschap ten gevolge. EEUWIGE JEUGD. (1896.) Die Welt %1'ird schoner mit jedem Tag! e vooruitstrevenden, dat zijn dejongen: vrijzinnigheid, geestdrift, verlangen naar het betere, dat is jeugd. Het betere, waarnaar de jeugd streeft, dat is — het andere. Spoedig worden de jongen oud: dan komen jongeren, die op hunne beurt werken voor het betere met veel vuur. Als ze kennis genoeg verworven hebben, om te ontdekken, dat het betere, het andere en het vroegere juist hetzelfde waren, treden ze op den achtergrond: ze hebben hun plicht gedaan. Geen oprecht socialist, communist, landnationalisator, of hij meent, dat hij het nieuwe, het eenig goede, het beste heeft bedacht. Laat hem leven, laat hem streven, laat hem werken: al brengt hij den steen der wijzen niet aan, wellicht vindt hij een oud hoefijzer, dat hij kan verruilen tegen acht kersen. Och, geloof vrij, jonge man, dat het voorgeslacht, dijken opwerpende, kanalen gravende, bruggen slaande, stoomers bouwende, havens en sporen aanleggende, toch van stroo was en verre van uwe wijsbegeerte, uw verstand, uwe kracht, uwe electriciteit! Redeneer, drijf, spoor aan, werk! Gij kunt de wereld hervormen. Laat u niet tegenhouden door degenen, die u van teleurstelling spreken: het onmogelijke is toekomstig en de wereld zal wèl varen bij uwen arbeid. Daarom heil de jeugd! De jongeren boven! Doch heil ook de anderen! Want er moet iemand te overwinnen wezen, zal eene verovering vreugde verschaffen. Alleen de strijd prikkelt alle krachten tot inspanning. WERELDHISTORIE. DE NEGENTIENDE EEUW. (1900.) I. Dg enkele weken en we vieren een oudejaarsavond, dien we den negentienhonderdsten sedert de geboorte van Christus noemen, 's Anderendaags zullen we weer met een jaar één beginnen en de twintigste eeuw ingetreden zijn. Niet zonder een ernstigen terugblik, niet zonder eene dankbare gedachtenis willen we scheiden van de reeks der lustra en der decenniën, waarin ook onze levensjaren, althans onze beste, opgegaan zijn. Vieren we den oudejaarsavond, den nieuwjaarsdag. onzen verjaardag en dien onzer kinderen en huisgenooten, onze koperen, zilveren en gouden feesten en de gedenkdagen van groote gebeurtenissen, we mogen gewis een nieuw honderdjarig tijdperk niet intreden, zonder van het oude een waardig afscheid genomen en voor de weldaden van het verledene onze erkentelijkheid getoond te hebben. Op de vraag der nakomelingen: „Wat deedt gij aan het einde der negentiende en bij het begin der twintigste eeuw?" zullen wij het antwoord niet schuldig blijven. De Duitsche keizer decreteerde verleden jaar om dezen tijd, dat de twintigste eeuw op den toen aanstaanden eersten Januari zou beginnen, waarschijnlijk om te beslissen in een geding van meeningen, dat ook honderd en tweehonderd jaar geleden werd gevoerd. Zijn volk heeft hem plichtmatig gehoorzaamd, maar de overige wereld is in de negentiende eeuw blijven voortleven en zij zal dat doen tot de eerste dag van het jaar één aanbreekt. Begint men ooit anders te tellen dan met één? De natuur zelve wijst niets aan: de arbeid, de gedachten, het streven, het geluk en de rampen der menschen laten haar gelijkelijk onbewogen. Voor haar bestaan geene eeuwen, voor haar is de eeuwigheid; en in den oceaan der eeuwigheid zijn honderd jaren slechts een golfje. _ , Och, ook voor het gebouw der wereldgeschiedenis is eene eeuw slechts een enkele steen! Maar voor ons menschen beteekent eene eeuw het leven van drie geslachten: die den vorigen eeuwdag vierden* waren de grootouders van de oudsten, de overgrootouders van de jongeren onder ons. . Tijdens het bestaan en door den arbeid der laatste drie geslachten is echter de menschheid meer vooruitgegaan in de kennis der wereld, der natuur, der krachten, en in de toepassing daarvan, dan onder dertig voorgaande. De negentiende eeuw was grooter, was heerlijker dan al hare voorgangsters. Elk tijdperk heeft zijn stempel. Op onze Gouden Eeuw volgde onze pruikentijd; op de eeuw der wijsbegeerte volgde die der revoluties. De negentiende eeuw is die der practisch e toepassing van de natuurwetenschap. Merkwaardig! Wie de honderd jaren overziet, wordt getroffen door de geweldige vorderingen, die de wetenschap maakte, doch niet minder door de verschrikkelijke oorlogen, die de volken tegen elkander voerden. Hij krijgt ten slotte den indruk, dat de vooruitgang niet ondanks, maar ten gevolge van die oorlogen kwam. De strijd staalde de krachten, scherpte de vernuften, eischte de vindingen, verplaatste het menschdom ten slotte als in eene tooverwereld en schrapte het woord „onmogelijk." De eerste helft der negentiende eeuw is vol van de daden en den roem van Napoleon, de tweede stond onder het gesternte B i s m a r c k. Wat beteekenen die namen anders dan oorlog, dan bloedige slagvelden, dan dood en ondergang? Ze beteekenen tevens rijk beloonden arbeid, inspanning van allen, verheffing en geestdrift. Ze beteekenen nood en tegelijk vinding der middelen, om in den nood te voorzien en nog veel over te houden, zooveel over te houden, dat onze eeuw niet die van Napoleon en Bismarck zou heeten, indien de menschheid niet hare tijdperken afmat naar het verschrikkelijke, het phantastische, het geraasmakende, het kleurenrijke, en den zegevierenden krijgsheld niet hield voor den edelsten en gelukkigsten der menschen. Kracht, ziedaar wat we eeren en wat we zoeken. Kracht is er gevonden en getoond, op de slagvelden en in de fabrieken en vooral, maar in stilte, in de laboratoriën der natuurvorschers. Laat ons eerst de grootste oorlogen even overzien, om ons daarna ongestoord te kunnen wijden aan de bewondering van den vooruitgang. Toen in 1815 de slag bij Waterloo werd geslagen, waarvoor we nog steeds de vlaggen van onze torens laten wapperen, had Europa vijf en twintig jaren van wapengekletter achter zich, vijf en twintig bloedige jaren, in welke de Fransche legers alle hoofdsteden van Europa hadden gezien en overal alles het-onderste-boven hadden gekeerd. Napoleon, de zoon van den armen advocaat, was keizer der Franschen geweest en had zijne broeders tot koningen gemaakt; de tocht naar Rusland alleen had aan 517,000, de slag b ij L e i p z i g aan 73,000 menschen het leven gekost. In die vijf en twintig jaar waren onnoemelijke schatten.... in andere handen overgegaan en nieuwe waren erbij gevonden: het aangezicht der wereld was veranderd. Ging men den vrede genieten? Neen, men toog aan het werk met verhoogde kracht aan den eenen kant, terwijl men zich voorbereidde tot nieuwe oorlogen aan den anderen. Van 1810 tot 1825 vocht Zuid-Amerika zich vrij, van 1820 tot 1829 streden de Grieken, door de Russen geholpen, om hunne vrijheid tegen de Turken. In 1830 begon de veroveringskrijg der Franschen in Algiers, om eerst in 1847 met de gevangenneming van Abd-el-Kader, den held der Kabylen, te eindigen. In datzelfde jaar '30 trok de revolutie als het ware door heel Europa: Nederland stond negen jaar lang onder de wapenen tegen het afvallige België, de Polen werden bij Ostralenka door de troepen van den Tsaar vernietigd en hun land hield op een onafhankelijk koninkrijk te zijn. In 1833 begon een Carlistische oorlog in Spanje, in 1839 streden de Egyptenaren tegen de Turken. Daarna is er een kort poosje van vrede geweest, want de financiën waren al te zeer verplaatst: het was een tijd van leeningen. Wij Nederlanders brachten „vrijwillig" extra 127 millioen tegen 3 percent rente in de schatkist. In 1848 kon men het krijgspad weer op gaan. De Franschen joegen Louis Philippe, hunnen burgerkoning, die nooit uitging zonder paraplu, van den vredetroon en kozen zich eenen Napoleon tot president hunner tweede republiek, om hem in 1852 tot hunnen keizer te verheffen : de Berlijners bouwden barricaden, de Italianen begonnen hunnen strijd om de eenheid. In 1854 kregen we den Knmoorlog: Engeland en Frankrijk tegen Rusland. Ha, hoe ratelde en siste het, als onze vaders spraken van generaal Canrobert en generaal Pélissier en vertelden, dat er 100,000 man gevallen waren bij de bestorming van den Malakoff-toren. De vrede was nog niet gesloten, of de Engelsche en de Fransche zeemacht begonnen den opiumoorlog tegen China. Engeland had er eigenlijk in '50 reeds een begin mee gemaakt: het wilde zijne producten, vooral zijn opium, aan de Chineezen verkoopen; Frankrijk moest de zeeroovers bestrijden. In '57 staan S a rdinië en Frankrijk tegenover Oostenrijk en wint Napoleon III krijgslauweren in de velden van Magenta en Solferino. In Italië kwam eerst wat rust in 1870, toen het laatste stukje, de K e r k e 1 ij k e S t a a t, in handen van koning Victor Emmanuel geraakte en al de kleine rijkjes eindelijk tot een koninkrijk waren geworden. Wie herinnert zich Garibaldi niet? In 1861 begon de burgeroorlog in NoordAm erika: daar stonden een millioen menschen tegenover elkaar, vier jaar lang, en ze versloegen elkaar, en er kwamen nieuwe drommen, tot eindelijk de Noordelijken het wonnen en de Zuidelijken de s 1 a v e r n ij moesten afschaffen en moesten ophouden, zich als een apart land te beschouwen. In 63 trokken de Franschen naar Mexico, omdat de Mexicanen niet voldeden aan hunne geldelijke verplichtingen tegenover het buitenland. En Juarez werd met de zijnen verslagen, alhoewel de Fransche legers telkens wegsmolten door de hitte en de gele koorts; de Mexicanen mochten zich Maximiliaan tot keizer kiezen, doch Napoleon kon er niets tegen doen, dat ze dien keizer in '67 fusilleerden. Er was toen wat aan de hand gekomen in Europa: Pruisen en Oostenrijk waren in '64 tegen Denemarken opgetreden en ze hadden de Düppeler schansen bestormd ter eere van den Duitschen Bond en Pruisen had Sleeswijk, Oostenrijk had Holstein in bewaring genomen. Tot eene definitieve regeling konden ze niet komen: Oostenrijk bracht de zaak voor den Duitschen Bondsdag, waarop Pruisen zich in 1866 met Italië verbond, met „aapachtige gezwindheid" Hannover en Hessen bezette, Bohemen binnenrukte, de Oostenrijkers bij Königgratz versloeg, te Praag vrede sloot, Sleeswijk, Holstein, Nassau en Frankfort kreeg bij hetgeen het reeds had, en den Noordduitschen Bond stichtte. Tijdelijk, want B1 sm a r c k was aan het roer en hij had koers gezet naar de eenheid van Duitschland, naar het Duitsche keizerrijk. In 1870 gaf keizer Napoleon III hem gelegenheid, zijne plannen te verwezenlijken. Moeten we aan veel herinneren? In den F ranse hDuitschen oorlog hadden 23 moorddadige veldslagen plaats; bij Gravelotte streden 270,000 Duitschers tegen 210,000 Franschen en lagen 's avonds 40,000 lijken op het slagveld. Toen men na den oorlog telde, bleek het, dat er 400,000 Franschen krijgsgevangen waren geweest, dat er 21 vestingen in Frankrijk waren genomen, dat het bombardement van Straatsburg eene schade had aangericht van 45 millioen francs. En terwijl Parijs tijdens de Commune gedeeltelijk opging in den brand, die ontstoken was door de pétroleurs en de pétroleuses, stelde Bismarck vast, dat Frankrijk 5000 millioen francs oorlogskosten zou betalen en twee provinciën, den Elzas en Lotharingen, aan het nu één geworden Duitschland zou afstaan. Koning Wilhelm was den 18 Januari '71 te Versailles tot Duitsch keizer uitgeroepen. Toen kregen de Duitschers een langen tijd van gezegenden vrede, maar in Spanje vochten de Carlisten weer, in het oosten de Russen tegen de Turken: Servië, Roemenië en Montenegro werden zelfstandig, Boelgarije half. De Engelschen oorlogden in Z u i d-A f r i k a tegen de Boeren en tegen de Kafferstammen, in Noor d-A f r 1 k a tegen de Egyptische opstandelingen onder Arabi-pacha entegen de Soedaneezen onder den mahdi, in I n d i ë tegen de Afghanen en eene reeks van andere volken. Hoe lang hebben wij niet gestreden tegen Atjeh? Tegen Lombok? Intusschen had Spanje voortdurend legers te zenden naar zijne koloniën in West en Oost, tot eindelijk Amerika Spanje versloeg en de koloniën aan de eene zijde veroverde en aan de andere kocht. . . En in het laatste jaar der eeuw? Oorlog in Zuid-Afrika, oorlog in China. Wat het kost aan menschenlevens en aan m i 11 i o e n e n, het is dagelijks te lezen in de nieuwsbladen. Veel hebben we moeten overslaan: over de oorlogen der negentiende eeuw zijn dikke boeken geschreven. Dit is te constateeren: er zijn slechts heel enkele jaren geweest, waarin de wapenen overal rustten: de grootste en beste der eeuwen, de eeuw van den bewonderenswaardigsten vooruitgang op elk gebied, het was eene eeuw van oorlogen; er werd zwaar en degelijk gewerkt en de eeuw van bloed en ijzer was rijker gezegend dan de meest geprezen tijden van vrede. II. De eer der uitvinding van de stoommachine komt ten volle toe aan de achttiende eeuw. Zij vertoonde reeds stoomschepen en stoomwagens aan samengestroomde volksmenigten, die van verbazing de handen ineensloegen bij het aanschouwen van het nieuwe wonder. In het Conservatoire des Arts et Métiers bewaart men nog de locomotief van Cugnet, die in 1769 in eene straat van Parijs beproefd werd en zich onmiddellijk tegen een muur ging verbrijzelen. Op het idee, de wagens op rails te laten loopen, kwam een Engelschman eerst in 1804. Toen legde men eene 1 ij n aan van Merthyr naar Tydfil in Zuid-Wales en men bouwde een stoomwagen, die 10 ton ruw ijzer kon voortsleepen met eene snelheid van 8 kilometer per uur! Och, de bewerking van het ij z e r, eeuwenoud, was toch nog in hare kindsheid. Men miste machines, om machines te maken: alles moest met de hand gedaan worden: de eerste locomotieven van Stephenson hebben nog zelfs houten wielen en stangen. In 1814 bouwde Stephenson voor de ijzermijnen te Killingworth de Blue her, eene machine, die in het bedrijf nog meer kostte dan de aanwending van paardenkracht. De wereld was tegen de locomotief. Toen Stephenson beweerd had, dat hij er wel eene zou kunnen maken, die 30 kilometer per uur aflegde, schreef de Quarterly Revieyv de vermaarde woorden: „Wat is handtastelijker onzin, wat is belachelijker, dan een voertuig te willen bouwen, dat tweemaal zoo snel loopt als eene postkoets? Men zou even goed kunnen gelooven, dat een inwoner van Woolwich op een v u u r p ij 1 zou willen reizen, dan dat hij zich aan zulk eene machine zou willen toevertrouwen." In het Engelsche parlement was men bezorgd voor het leven van menschen en vee, toen er sprake kwam van spoorwegbouw. Stephenson moest voor eene commissie verschijnen, die de wetgevers van advies zou dienen. Allerlei dolle vragen werden hem gedaan. „Stel eens", zoo speelde een der leden zijne laatste troef uit, „stel eens, dat gij rijdt met eene snelheid van 15 of 20 kilometer per uur, en er verdwaalt eene koe op uwe spoorbaan, zou dat niet een hoogst noodlottige toestand zijn?" „Ja, hoogst noodlottig voor de koe," antwoordde Stephenson. De commissie adviseerde gunstig voor spoorlijnen, maar in 1828 was het nog niet beslist, of men rollende dan wel vaststaande stoommachines als beweegkracht zou gebruiken, terwijl intusschen „het volk" met steenen en knuppels was opgetrokken tegen de landmeters en ingenieurs, die den aanleg der lijn Manchester— Liverpool voorbereidden. Over de te gebruiken machines zou een w e d s t r ij d beslissen. Er werd een prijs van 500 pond sterling uitgeloofd voor de beste locomotief. Onder allerlei bezwarende voorwaarden : de machine moest haar eigen rook verbranden, 20 ton gewichts kunnen trekken, altijd 15 kilometer per uur kunnen loopen, niet meer dan 6 ton wegen, twee veiligheidskleppen aan den ketel hebben, waarvan ééne buiten het bereik van den machinist; de stoomdruk mocht niet hooger zijn dan 3 Va atmosfeer en de ketel moest op veeren rusten. Op 1 October 1829 moesten de concurreerende locomotieven op de lijn Liverpool aanwezig zijn en de prijs van een bruikbaren stoomwagen mocht 550 pond sterling niet te boven gaan. Op den 1 October 1829 waren er vier locomotieven present. Twee werden dadelijk afgekeurd; de twee overige waren de Novelty van Braithwaite en Ericson en de R o c k e t van Stephenson. De eerste had reeds den grootsten, de tweede den geringsten bijval van het duizendhoofdige publiek genoten. De Novelty liep tot 4 2 kilometer per uur, doch telkens ging haar de adem uit, de Rock et bracht het tot 45 kilometer en trok ook een passagierswagen, waarin 30 waaghalzen hun leven aan Stephenson hadden toevertrouwd. De R o c k e t won, de toekomst der spoorwegen was beslist: den 15 September 1830 werd de lijn Mancheste r—L i verpool plechtig voor het verkeer geopend. De geestdrift der ontelbare menschen, die het tooneel aanschouwden, en der millioenen, die de berichten lazen, kende geen paal of perk Tot eene „eeuwige" gedachtenis heeft men de R o c k e t later geplaatst in de patentzaal van het South-Kensington-museum te Londen. Van 1830 tot 1845 werd er haast over niets anders dan over spoorwegen gesproken. In 1835 leverde de fabriek van Stephenson & Co. de eerste locomotief, de A d 1 e r, aan Duitschland, in 1839 werd de eerste spoorlijn in Nederland — de lijn tusschen Amsterdam en Haarlem — geopend. Sedert die dagen zijn de locomotieven en de waggons voortdurend verbeterd en thans is de wereld belegd met een netwerk van ijzer, waarvan de mazen nauwer worden van jaar tot jaar. Van ijzer? Och, 't is al lang van fijner staal, dan men in vroeger eeuw voor de fijnste gereedschappen kon maken. In 1892 waren er op den aardbol 109,000 locomotieven in dienst; daarvan in Groot-Brittanje en Ierland 17,000; in Duitschland 15,000; in Frankrijk 11,000; in Italië 4,000; in België 2,000; in Nederland 1,000; in Spanje 1,000; in Zwitserland 900; in de overige landen van Europa 2,600; in de Vereenigde Staten van NoordAmerika 35,000; in Canada 2,000; in de andere gewesten van Amerika 3,000; in Britsch-Indië 2,500; in de rest van Azië 800; in Australië 2,000; in Afrika 700. In Duitschland alleen zijn 14 groote fabrieken, die uitsluitend locomotieven bouwen. Henschel & Zoon te Cassel leveren er elk jaar 250 & 300 af. Da. is de grootste. De kleinste heeft er nooit minder gemaakt dan sot Eene „beste" locomotief voor een sneltrein kost 30,000 gulden, eene rangeermachine slechts 14,000. Millioenen menschen zijn nu voortdurend onderweg. Waar in het begin onzer eeuw de eenzame reiziger over den nu en dan haast onbegaanbaren weg voortstapte en de vrachtkar langzaam haar doel te gemoet sukkelde, daar ijlen nu passagiers in onnoemelijke hoeveelheid voorbij: er wordt niet meer met dagen maar met minuten gerekend. Bergen op en bergen af met de tandradbaan, en over b r e e d e stroomen en diepe afgronden over ijzeren bruggen en viaducten; en onder den grond door in de wereldsteden, en over huizen en straten; en door hooge rotsgebergten, die men doorboord heeft ten koste van millioenen. Het bedrijf staat niet stil, dag noch nacht: de locomotief behoeft geene rust. Zij behoeft slechts steenkool, steenkool. En daar dit een groot leed is, zal men haar in de twintigste eeuw voederen met electriciteit, en ze zal sneller en veiliger loopen dan ooit. In het jaar 1890 — jonger opgave hebben we niet bij de hand — vervoerden de Nederlandsche Staatsspoorwegen 6,664,434 personen, die samen aflegden 276,253,000 kilometers; en 4,432,135 ton goederen, die over 346,340,000 kilometer voortgesleept worden. En dat is slechts é é n e maatschappij in ons kleine vaderland. Het verkeer over de heele wereld is nog slechts uit te drukken in getallen, die met het menschelijk begrip spotten. En al drukker wordt het van dag tot dag. Waar de zware treinen niet kunnen loopen of de aanleg wat kostbaar schijnt, daar verbinden de trams de eene plaats aan de andere, en automobiels maken hun „tuf, tuf! op den weg daarnaast, — want ook de goede rijwegen zijn eerst in de negentiende eeuw gekomen. Napoleon maakte de eerste: hij had ze noodig voor zijne heirscharen. En alles wordt thans met stoom gedreven. Naalden en spelden, pennen en zwaarden, het meest gewone katoentje en de fijnste zijden weefsels, ze komen uit fabrieken, waarboven zwarte rookwolken van het werk daar beneden spreken. Ze zullen verdwijnen, die wolken en die zwarte muren en hooge schoorsteenen. de techniek der twintigste eeuw zal ze overwinnen. Met het stoomverkeer te land heeft dat op z e e gelijken tred gehouden. In 1819 gelukte het Fulton, met het stoomschip Savannah den Atlantischen Oceaan over te steken in 26 dagen; hij had nog 8 dagen moeten zeilen. Van 18 Augustus tot 12 September 1833 maakte het stoomschip Royal William de reis van Amerika naar Europa u i tsluitend met stoomkracht. Van toen af kreeg de vaart steeds geweldiger omvang; in 1845 kwam de eerste schroefboot over den Oceaan en weldra begonnen de raderbooten van den grooten plas te verdwijnen. Men stoomt nu van Amsterdam naar New-York in 10 dagen, van Hamburg over HÉvre naar New-York in 10 tot 12 dagen, van Londen door het Suez-kanaal naar Bombay in 25 dagen, van Brindisi naar Batavia in 27 dagen, van Bremen naar Shanghai in 35, naar Australië in 50. Kortom, overal heen, op bepaalde dagen en uren, onafhankelijk van weer en wind; slaapkamers, badkamers, bibliotheken, muziek- en rooksalons en prachtige eetzalen zijn aan boord en een geoefend muziekcorps geeft morgen- en avondconcerten, opdat niemand zich vervele. En ook ter vischvangst trekt men per stoomtrawler. Engeland bezit vele honderden van die scheepjes en een aanzienlijk vlootje Duitsche bevischt de Noordzee. Wij, die ons steeds op de beteekenis onzer visscherij beroemd hebben, zijn in dit opzicht een weinig achter: wij maken nog bommenhavens, iets museumachtigs. Het Britsche Rijk had in 1895 eene handelsvloot van 6,231 stoomers, Duitschland telde er 936, Frankrijk 461, Noorwegen 286, Nederland 227» Italië 203, de \ereenigde Staten 486. En zoo voort. Het aantal s t o o m v a a r 11 ij n e n bedraagt 171. Ze bezorgen de zwaarste lasten en voor eén stuiver uwe briefkaart naar den ommekant van den aardbol. Het aantal stoommachines, die in onze dagen arbeiden, bedraagt over de geheele wereld ongeveer twee millioen en werkt met meer dan zestig millioen paardenkracht. We spraken zooeven van uwe briefkaart. Dat is iets van betrekkelijk jongen datum. De po stzegels zijn, alweer in Engeland het eerst, in gebruik gekomen in 1840, bij ons niet voor 1852. Toen het porto binnenslands opeen stuiver per 15 gram werd gesteld, sprong het aantal bestelde brieven in één jaar van 79 millioen op 186 millioen. Thans is het aantal brieven, kaarten, geldsommen, couranten en andere drukwerken, dat dagelijks over de wereld wordt verspreid, niet meer te tellen. men neemt er den tijd niet meer voor. En hoe goedkoop het vervoer ook geschiede, de posterijen brengen millioenen winst in alle schatkisten. De wereld staat in het teeken van het verkeer: wat de wetenschap heden vindt, is morgen overal bekend en overal gaat men aan het verbeteren en aan het toepassen: de een staat op de schouders van den ander. De enkele mensch, hoe groot van beteekenis ook voor zich zeiven en in zijne nauwe omgeving, gaat in de menigte verloren. het is niet de mensch, maar de menschheid, die marcheert. III. De electriciteit was volstrekt geene onbekende kracht in vroeger eeuwen. Immers ze had haar naam al gekregen van de oude Grieken, die haar hadden opgemerkt in elektron, barnsteen, dat na wrijving lichte voorwerpen aantrok en dadelijk weer afstiet. Doch gedurende vijf-en-twintig-honderd jaren was zij om zoo te zeggen niet meer dan een speelgoed geweest voor de geleerden. Eindelijk had men haar herkend in den bliksem, maar men hield die wetenschap tusschen de muren: wie wat luid gezegd zou hebben, dat het „hemelvuur niets anders is dan eene electrische vonk en de donder niets anders dan het geknetter, dat elke electrische ontlading vergezelt, zou gevaar geloopen hebben, als openbaar godslasteraar een kwaad uur te beleven. Eerst in de achttiende eeuw was de ontwikkelde wereld met het denkbeeld zoover vertrouwd, dat men proeven durfde nemen met onweerswolken. Benjamin Franklin leidde de electriciteit uit de wolken door een nat touw naar beneden: in 1752 maakte hij den eersten bliksemafleider. Men kende echter alleen de electriciteit, die door w r ij v i n g werd opgewekt, en hoe verrassend de proeven ook waren, die men in de hoorzalen der hoogescholen nam met de reeds in 1672 door Otto von Guericke uitgedachte elektriseermachines, voor de practijk des levens, voor de maatschappij hadden ze niet het minste nut. # . Daar verscheen in 1801 voor het Institut National te Parijs, op verzoek van Napoleon, Alessandro Volta, professor in de natuurkunde te Pavia. Hij vertoonde plaatjes koper en zink, die hij met in pekel nat gemaakte lapjes er tusschen op elkaar stapelde op een porceleinen bordje: een koperen plaatje, een lapje, een plaatje zink, een lapje, koper, lapje, zink, lapje, — en zoo voort, hoe meer des te beter. Aan het onderste koperen en het bovenste zinken plaatje was een geleidingsdraad verbonden. En bracht men de uiteinden der draden dicht bij elkaar, dan sprong er een vonkje van het eene naar het andere. Volta bewees aan de geleerde heeren, die er in stomme verbazing naar keken, dat hij dezelfde electriciteit verkregen had, die men door de electriseermachine opwekt, maar hij had ze nu voortdurend, in een regelmatigen stroom. Zijn toestel kreeg den naam zuil of kolom van Vol ta. Napoleon liet hem een honorarium van 6000 francs voor zijne voordracht ter hand stellen, beval, dat te zijner eere eene groote gouden medaille geslagen zou worden, verhief hem later in den adelstand met den titel van graaf en benoemde hem in de dagen zijner almacht tot- senator van het koninkrijk Italië. Voor de Fransche geleerden, die wilden onderzoeken, wat men wel met de kolom van Volta zou kunnen doen, liet hij er eene maken van zoo groote kracht, dat men nooit eene sterkere heeft gebouwd. Napoleon was vol geestdrift over den nu in eene zuil besloten bliksem, dien men elk oogenblik ter beschikking had. Hoe was Volta tot de ontdekking der aanrakingselectriciteit gekomen? Door een bloot toeval. Hij had eens een stukje bladtin en een zilveren muntje tegelijk in den mond; bleven de stukjes metaal door de tong gescheiden, dan was er niets bijzonders; kwamen ze met elkaar in aanraking, dan kreeg hij een zeer zuren smaak. Hij beproefde andere metalen: bij zink en koper was de werking het sterkst. En weldra had hij bevonden, dat in zijn mond dezelfde kracht werkzaam was, waarover Professor Aloisio Galvani in 1791 een klein boekje in het Latijn had geschreven: de electriciteit, die opgewekt wordt door de onderlinge aanraking van metalen. De vinding der kolom was een gevolg van overdenkingen en proefnemingen. 33 Volta, aan ieder de eer gunnende, die hem toekwam, noemde de door zijne kolom opgewekte electriciteit den galvanischen stroom. Dadelijk begonnen in de studeervertrekken der natuurkundigen en in de werkplaatsen der scheikundigen de proeven met de Voltasche kolom. Humphry Davy werd er een der beroemdste Engelschen door: hij maakte zich eene zuil van 2000 paren platen, leidde den stroom door water, door loog, door oplossingen van allerlei zouten; hij vond, dat water ontleed werd in de twee gassen, waaruit het bestaat: zuurstof en waterstof ; in 1807 scheidde hij het n a t r i u m-m e t a a 1 af uit soda, het k a 1 i u m-m e t a a 1 uit potasch; in 1808 vond hij de metalen calcium, barium, magnesium; en de eene vondst volgde op de andere. Wat aan jaarduizenden verborgen was gebleven, werd aan onze eeuw geopenbaard! Sommige nieuwe grondstoffen werden door verscheidene onderzoekers tegelijk gegevonden. En wat hadden ze b ij zonder e, wonderlijke eigenschappen! Kalium schijnt met heldere vlam op water te verbranden, natrium rolt er sissend als een zilveren knikker overheen, magnesium verbrandt met oogverblindende vlam, de gloeiende roest van cerium en thorium schenkt ons in de gloeikousjes een licht, dat de stralen der zon haast evenaart. En wat eene vondst was niet het aluminiu m, het uit klei verkregen metaal der toekomst! Doch waar zullen we eindigen? De scheikunde heeft wonde r e n gedaan in de negentiende eeuw. Aan den galvanischen stroom, aan de electriciteit heeft zij hare opkomst te danken. Met dén galvanischen stroom verkrijgt men goud, zilver, koper, kortom alle metalen zuiver uit de ertsen. De galvanische stroom overtrekt onedele metalen met edele in onbegrijpelijk dunne laag. De galvanische stroom smelt, wat de wereld vóór onzen tijd steeds voor onsmeltbaar heeft gehouden. Terwijl de scheikundigen zoo ijverig in de weer waren, zetten de natuurkundigen hunne proeven voort met niet minder succes. Wat de Deen Oersted, de Franschen Ampère en Arago, de Duitscher Ohm, de Engelschman t*aradav en dozijnen anderen in de eerste en ontelbaren in de tweede helft onzer eeuw op het gebied der electriciteit gevonden en gedaan hebben, is zelfs in een heel dik boek niet te beschrijven. In 1825 leidde men den electrischen stroom om een hoefijzer. Het werd magnetisch, heelemaal gelijk de natuurlijke magneten, die men vanouds kende; het trok met kracht eene ijzeren staaf aan, maar liet ze dadelijk weer los, als men den stroom onderbrak. En daar men al ondervonden had, dat men den stroom kon leiden op zoo groote afstanden als men wilde, was er niet veel geestelijke inspanning meer noodig, of men had de electrische telegraaf. De staaf, het zoogenaamde anker van den e 1 e c t r o-m a g n e e t, kon immers alle mogelijke tikjes geven: men behoefde den stroom slechts te onderbreken en dat anker maar puntjes en streepjes te laten schrijven op een reepje papier, dat men eraan voorbijtrok. In 1837 werd de eerste electrische telegraaf aangelegd van Munchen naar Bogenhausen. 't Was eene proef, die gelukte, maar de aanleg was nogal kostbaarde wereld had aan snelle berichten wel nu en dan behoefte, maar nog niet zoo druk, dat eene telegraaflijn voordeel kon opleveren. Eene geldwinning had men er niet in gezien. Dat begrepen de Amerikanen, bu si nessmen als zij zijn, weer beter: in 1844 legde men de 60 kilometer lange lijn van Washington naar Baltimore. Sedert dat jaar is de wereld letterlijk met telegraafdraden overtrokken. De lijnen over land voldeden al spoedig niet meer aan de behoefte: in 1851 legde men den eersten onderzeese hen kabel van Dover naar Calais. Daarop volgde de verbinding van Europa met Amerika en heden ten dage is het gemakkelijker te zeggen, welke landen niet, dan welke wel aan het groote w e r e 1 d n e t aangesloten zijn. In China waren vijf jaar geleden al 200 telegraafkantoren. Alleen in Mongolië en Thibet vindt men er nog geene. Ons land, het kleine Nederland, had in 1895 een telegraafnet van 5,538 kilometer lengte en 19,878 kilometer draad, 477 rijks-telegraafkantoren en 331 particuliere of aan de spoorwegmaatschappijen toebehoorende; er werden 4,429,771 telegrammen van het publiek en 28,706 diensttelegrammen behandeld door 991 toestellen; er waren 94 telegrammen per 100 inwoners, en in dit opzicht staan we op de vierde plaats onder de volken van Europa: de Engelschen telegrafeeren per 100 inwoners 187 maal, de Zwitsers 132 maal, de Franschen 123 maal. Op den bodem van den Atlantischen Oceaan liggen thans 13 kabels tusschen de oude en de nieuwe wereld. De gezamenlijke telegraaflijnen der wereld hebben eene lengte van 51 maal den omtrek der aarde, de gezamenlijke geleidingen eene van 134 maal dien omtrek. In 1894 werden er 351 millioen telegrammen overgeseind. Het aantal wordt nog van jaar tot jaar grooter. Intusschen ontdekte men, dat de electrische stroom de trillingen van een dun metalen plaatje, waartegen men spreekt, heel netjes overbrengt op een metalen plaatje aan het andere einde der geleiding en al de klanken juist herhaalt: de stroom laat het plaatje zingen, praten en kuchen, al naar het u belieft. Dat is het beginsel van de telephoon, waarover men in de wetenschappelijke wereld begon te redeneeren in 1860 en die in 1877 door Professor Alexander Graham Bell in bruikbaren vorm uit Boston naar Europa werd gebracht. En waar is thans geen telephoon ? Aanvankelijk mocht de geleiding voor de telephoon niet te lang zijn, maar dit bezwaar werd spoedig overwonnen. In 1892 werd de telephoonlijn New-York—Chicago in dienst gesteld: ze is 276 uren gaans lang. Te Parijs spreekt men op zijn gemak met een vriend te Berlijn. Er is geen tusschenpersoon, geen telegrafist, dien gij uw geheim ongaarne toevertrouwt, meer noodig. In Duitschland hadden in 1899 reeds 1050 plaatsen haar eigen telephoo n-n e t, met 219,600 toestellen en 406,000 kilometer geleiding. Amerika overtrof echter alle andere landen: men kon van de telephoon gebruik maken op 520,000 plaatsen en de draden hadden eene gezamenlijke lengte van 1,300,000 kilometer. De steden liggen onder draadnetten. En steeds gingen de ontdekkingen voort, elkaar opvolgende met eene snelheid, die het ten slotte ook den meest ontwikkelden mensch onmogelijk maakte, in alles maar zoowat bij te blijven en zich van alle vondsten een begrip te vormen. In 1870 verscheen de eerste electro-dynamische machine, die eene ronddraaiende beweging omzette in electriciteit van geweldige kracht en spanning. Het electrische licht deed zijne schitterende intrede in de wereld. Zeker, men had de vonk al lang gekend, maar ze was te zwak, althans te kortstondig. De stroom van Gramme's dynamo maakte ze sterk en duurzaam. We zullen hier niet ondernemen, de inrichting van eene dynamo te beschrijven; wij willen onze lezers niet plagen met de inductie-stroomen, de wervelstroomen, de wisselstroomen, de driephasen-stroomen. Men leerde weldra den stroom verdeelen; Edison vond zijne gloeilamp uit en helder straalde het electrische licht in alle plaatsen van eenige beteekenis. Ras wist men ook de werking van de dynamo om te keer en: had men eene ronddraaiende beweging omgezet in electriciteit, men zette de electriciteit ook weer om in ronddraaiende b e w e g i n g. Toen werd het mogelijk, ook groote kracht over te brengen op groote afstanden. Men begon er over te denken, de drijfkracht der watervallen en rivieren in electriciteit om te zetten; en tusschen bedenken en uitvoeren heeft men in de negentiende eeuw niet veel tijd gelaten: in 1891 op de electriciteit s-tentoonstelling te Frankfort-aan-de Main bracht men een electrischen stroom van 300 paardenkracht uit Laufïfen aan de Neckar daarheen: de afstand is 175 kilometer of 32 uren gaans; en op dien afstand draaide het water van de rivier de dynamo's, die te Frankfort door het volk, ook door het ontwikkelde, onbegrepen aangestaard werden. Sedert heeft men op menige geschikte plaats dynamo's door waterkracht te werk gesteld. Aan den waterval van den Ni ag a r a heeft de N i a g a r a-F a 11 s-P o w e r-C o. maar even 150,000 paardenkracht ontleend, want het natuurschoon mocht niet geschonden worden: er is in dien veelbezochten val nog verscheidene millioenen paardenkracht aanwezig. In den schietstroom van den Rijn bij Rheinfelden zijn 20 turbines geplaatst, elk van 840 paardenkracht. Zelfs de turbines, waarop het water zijn arbeid verricht, zijn wonderen der industrie. Twintig jaar geleden zou men er niet aan hebben durven denken, zulke monstermachines te maken. En zet men ééne dynamo op eene spoorlijn, terwijl men er elders eene heeft, die er electriciteit heen geleidt, dan kan de eerste de wielen van een wagen draaien. Electrische trams loopen al in de meeste groote steden. De zware electrische locomotieven voor de lange lijnen zullen er zeker komen : 't is een kwestie van weinige jaren. Is niet de telegraphie zonder draad al gevonden door Marconi? Alles kan nu electrisch gedreven worden, alles, waarbij men licht, warmte of beweging noodig heeft. Er zijn stroomen van onbegrijpelijk vermogen, die platina smelten als was; en met het electrische schelletje heeft de kracht der negentiende eeuw hare intrede gedaan gedaan in uwe vreedzame woning. O eeuw der wonderen! Hoe heerlijk was het, in uwe decenniën te leven! Hoe dankbaar is de menschheid voor de gaven, die zij in u ontving! Het nageslacht zal u gelukkig prijzen als de Gouden Eeuw der Wetenschap! IV. Ondanks de reuzenschreden, die de kennis op elk ge bied heeft gemaakt, zijn leven en dood den mensch even groote raadsels gebleven, als zij ooit waren. Hierin komen de wijze en de dwaas, de geleerde en de idioot, de rijke en de arme overeen, dat zij willen blijven leven: ze willen b 1 ij v e n in het tranendal, ze willen blijven bij al hunne smarten, al hun leed; ze willen blijven, ondanks de schilderingen van het heerlijke hiernamaals, in weerwil van hun geloof en vertrouwen in het bestaan dier betere wereld. En al zegt het verstand aanhoudend, dat het eene geslacht moet sterven, opdat er plaats zij voor het andere, dat voortplanting des geslachts niet kan bestaan bij voortleving der oude stammen, het baat alles niet; de mensch wil leven. Hij wil gezond zijn en gezond blijven. De geheele menschheid zoekt naar middelen, om dit doel te bereiken, en wie beweert, dat de vrees voor den dood altijd de moeder was van het natuuronderzoek, zegt niets dan de waarheid. Het natuuronderzoek gaf loon voor de moeite: het schonk genot voor lichaam en geest, het verzachtte leed en nam pijnen weg, maar de boom des levens en de steen der wijzen bleven, waar ze waren. Het geheim van het ontstaan en vergaan voerde het verstand in alle tijdperken, ook in de negentiende eeuw, op dwaalwegen, zoodat de geneeskunde vaak achterlijk scheen in vergelijking met de andere takken der menschelijke kennis en men tegen den dood worstelde met middelen, waarvan men de aanwending en aanneming alleen uit den angst voor het groote onbekende kan verklaren. In het begin onzer eeuw bloeide het Mesmerisme. Mesmer had verkondigd en millioenen hadden mogelijk geacht, dat de sterren invloed hadden op het menschelijk leven; die macht zou het gevolg zijn van eene soort van magnetisch fluïdum, dat in elk levend wezen aanwezig zou zijn; het fluïdum van den een zou zelfs kunnen werken op dat van den ander; het zou kunnen heelen en genezen. Mesmer streek de zieken op eene door hem bedachte wijze: ze verloren dan soms alle bewustzijn en eigen wil; zoo ontstond een toestand, die de magnetische slaap heette, het somnambulisme, de helderziendheid, de tweede levensvorm der ziel. Er was betrekking tusschen den magnetiseur en den gemagnetiseerde. De zaak maakte grooten opgang, al was het bedrog en zwendelarij. Mesmer opende te Parijs eene inschrijving voor de kosten der openbaarmaking zijner geneeswijze; ze bracht hem 340,000 francs op, waarmee hij naar Engeland vertrok, zonder iets openbaar gemaakt te hebben. Nog in 1862 zijn er door wetenschappelijke mannen boeken geschreven over het d i e r 1 ij k e magnetisme. En zijn er in de achterbuurten onzer steden nog geen magnetiseurs en somnambules? Ze wonen nu op dezelfde verdieping als de kaartlegsters en de vrouwen, die „met het ei werken." Op het Mesmerisme volgde het hypnotisme, dat door James Braid te Manchester werd ontdekt. Alweer had de sterke wil van den eenen mensch invloed op den zwakken wil van den anderen en de sterke ontlastte den zwakke van .... zijn geld. En tegelijkertijd bloeide de homoeopathie, de leer van Samuel Hahnemann, dat men gel ij ken met gel ij ken moet genezen, kramp met krampverwekkende giften in groote verdunning. De aldoor verdunnende leerlingen van den grooten meester brachten de oude „drek-apotheek weer in eere. in Amerika werkten ze — met permissie — met voetzweet, speeksel van lijders aan vallende ziekte, etter en.... enfin, de rest. Alles in verdunning: één druppel in een liter water; van dit water één druppel in een tweede gelijke hoeveelheid, en van dezen kost één druppel. Dat zou helpen. Het hielp ook werkelijk, zoo niet den lijder, dan toch den geneesmeester. In 1842 had een Duitsch geleerde groot succes met de leer, dat men de ziekten kon onderscheiden naar de kleur der huid en dat men ze met salpeter, ijzer en koper alle kon genezen : elke kleur met het tegendeel. Zag de zieke groen of blauw, dan gaf men hem het blanke goedje in; was hij bleek, dan moest hij koper of ijzer hebben. De wijsbegeerte werkte ook al mede in de geneeskunde: de geleerden spraken van eene wereldziel en Gall legde de eigenschappen en neigingen van gemoed en geest in verschillende deelen der hersenen: hij wist aan uw hoofd den bult der vaderlandsliefde, den bult der ouderliefde, den bult der wiskunde, den bult der vroomheid en honderd andere aan te wijzen. In de negentiende eeuw! Dan had je de leer der prikkels en der wegneming van de prikkels, de leer van Broussais. De prikkels werden weggenomen door aderlatingen en bloedzuigers. Broussais, die te Parijs aan het hoofd van een ziekenhuis stond, verbruikte in het jaar 1819 meer dan 100,000 bloedzuigers. De medicatie der volgelingen van Broussais heeft meer menschenlevens gekost dan de gruwelijkste oorlog. Merkwaardig is het verschijnsel, dat de menschheid zich altijd verzet heeft tegen het werkelijk goede, het wetenschappelijk gegronde. Dat de weerstand tegen de vaccinatie nog in onze dagen bestaat, behoeft geene herinnering. Toch heeft die vinding van Jenner, voor het eerst toegepast in 1796, in de negentiende eeuw de pokziekte overwonnen, waaraan vroeger de eene helft der geborenen bezweek, terwijl de andere helft erdoor werd geschonden op weinige uitzonderingen na. Thans zijn er artsen, die nooit een geval van pokken gezien hebben, maar wat is er niet moeten gebeuren, opdat het zoover zou komen! Dezelfde oppositie vond de aanwending van de kinine, die in 1820 voor het eerst uit den bast van den kinaboom werd gehaald. De koortslijders wilden wel betooverd, bezworen, gezegend en gestreken, desnoods geplunderd worden van bloed en geld, maar kinine was goddeloos. De organische scheikunde, die van het dieren- en plantenrijk, bracht eene menigte nieuwe geneesmiddelen; ze kwamen, hoewel sedert jaren bekend, eerst tegen het midden onzer eeuw in gebruik, voornamelijk de uit opium verkregen m o r p h i n e. Nadat Pravaz het bekende spuitje had uitgevonden, begonnen ook de zoo werkzame onderhuidsche inspuitingen. Allengs geraakte de geneeskunde nu op andere wegen, al bleef de overgroote menigte der lijders zich vastklampen aan het geheimzinnige en de waterkuren van den landbouwer Priesnitz en den pastoor Kneipp, mitsgaders de piskijkerij hoog in eere houden. Beter dan met de geneeskunde is het met de heelkunde, de chirurgie, gegaan. Waarschijnlijk omdat daar minder geheimzinnigs en raadselachtigs bij is en omdat de patiënt en zijne omgeving zich minder met de behandeling kunnen bemoeien. Op het gebied der operatie was veel ondervonden tijdens de Napoleontische oorlogen; de chirurg Larrey, die Napoleon vergezelde in vijf en twintig veldtochten, had veel met mes en zaag beproefd, dat men te voren voor onmogelijk hield: hij beschreef het in een belangwekkend boek, een boek vol ijselijkheden, maar tevens een verhaal van ongehoopte genezingen na geweldige bloedstortingen en gruwelijke pijnen. In 1846 kwam de zwavelaether als verdoovend middel in gebruik, doch werd reeds een jaar later algemeen vervangen door de chloroform, die thans alle groote operaties smarteloos maakt. Deze gezegende stof was in 1831 door Soubeiran ontdekt en werd in 1832 door Liebig al in groote hoeveelheden bereid. De leer van Pasteur aangaande de ziekmakende kiemen, die in de lucht zweven, voerde Lister tot de vinding der aseptische, smetvrije wondbehandeling en tot het naar hem genoemde verband, dat de anders vaak doodelijke ettering van groote en kleine wonden voorkomt. Esmarch maakte in 1873 nog eene eenvoudige manier bekend, om de operaties zonder bloedverlies te laten geschieden, en sedert dien tijd bewerkstelligen de chirurgen met succes de grofste ingrepen in het menschelijk lichaam. Het wegnemen van het strottenhoofd, van een deel van de maag, van een stuk darm, van eene nier, 't zijn geene zeldzaamheden. Ja, 't is al operatief bewezen, dat de maag niet geheel onmisbaar is: de spijsvertering gaat geregeld door, al is de maag uitgesneden en de slokdarm aan de ingewanden verbonden. Als iemand de maag mist, moet hij maar wat vaker eten en op de zuiverheid van zijn voedsel toezien. de maag is slechts een orgaan van bewaring en desinfectie. Een paard, dat men van de maag beroofd had, hield men nog vijf jaar in leven. Pasteur en in zijn gevolg een leger van geleerden bestudeerden de oorzaken der besmettel ij ke ziekten. Er ontwikkelde zich een heel nieuwe tak van kennis, de bacteriologie. Men vond de bacteriën van het miltvuur, van de hondsdolheid. Koch wees de tuberkel-bacil, de oorzaak der longtering, aan in 1882 en in 1883 de komma-bacil, de oorzaak van de cholera. En weldra ontdekte men, dat de ziekmakende Oneindig Kleinen zeiven te gronde gaan aan het g i f t, dat zij voortbrengen. Men wist hunne levenskracht te verzwakken en het gift, &dat hen doodt, af te zonderen. Enkele jaren geleden maakten de inspuitingen van het serum tegen diphteritis een einde aan de verschrikkingen der besmettelijke keelziekte. En Dr. Roux bereidt in het instituut-Pasteur te Parijs het serumtegendepest! Nieuwe geneesmiddelen werden in het laatste vierendeel onzer eeuw in groote menigte toegepast: de plaatselijk pijnstillende cocaïne, het chloralhydraat en het sulfonal voor de slapeloozen, het salicylzuur met zijne verrassende werking op gewrichtsrheumatisme, de koortswerende antipyrine en een heir van andere. Thans is het veld der geneeskunde zóó groot geworden, 34 dat een enkel mensch het niet meer kan overzien, veel minder nog het in zijn geheel kan bewerken. De tijd der specialiteiten is gekomen. Zoo eischt de oogheelkunde thans den geleerde voor zich alleen. Wat op dit gebied gevonden en gedaan is door Donders en door Helmholz, die den oogspiegel uitvond, is in één dag niet op te noemen. Ook de oorheelkunde heeft verbazende vorderingen gemaakt. Men bestudeert thans de plaatsing van kunstmatige trommelvliezen. De huidziekten, de zenuwziekten, de ziekten van den mond en van andere organen, ze hebben alle hare afzonderlijke bestrijders. En wat is er niet gedaan, om het lot der lijders aan hersenziekten, der krankzinnigen, te verzachten? In de laatste helft onzer eeuw ontlook allengs het inzicht, dat men veel ziekte en leed kan voorkomen, en begon men naast de ziekteleer de gezondheidsleer, de hygiëne te beoefenen. De overheid ging de wetenschap in haar streven bijstaan: er werd gezorgd voor de opruiming van vuil, voor de bewoonbaarheid der huizen, voor de onschadelijkheid der begraafplaatsen; er werd gezorgd voor lucht, licht en zindelijkheid. Den oorlog kon men noch afschaffen, noch voorkomen, maar het Roode Kruis deed het mogelijke, om de ellende van den gekwetsten strijder te verzachten. Zoo is er dan een treffende vooruitgang ook in de kennis en de wegneming van de ziekten en jammeren gekomen. Maar gestorven moet er worden. Elke schrede, die we maken, is er eene naar het graf. En goed is het, want 't is zoo gewild door den Schepper. E é n e kwaal zal nimmer weg te nemen zijn: de ouderdomszwakte, die op een zachten dood uitloopt, 't Is ook niet anders dan billijk, dat de mensch, die zijn plicht volbracht heeft, van verderen arbeid worde ontslagen. Het sterven zal wel zoo verschrikkelijk niet zijn, als het de omstanders toeschijnt: de dood kan niet verschrikkelijker wezen dan de geboorte. V. Kerstmis 1900! Het religieuze begin van het jaar één der twintigste Christelijke eeuw! Hoe sterk deze dag ook moge prikkelen tot overpeinzing, tot het opsporen der redenen, die den Oosterling na zooveel honderdtallen jaren nog met zijne oude gebruiken en zijn ouden haat doen staan tegenover de zachtere zeden van het Westen en tegenover de leer der liefde, die toch uit zijn land, het Morgenland, afkomstig is, willen we ons dezen keer toch liever niet in het geestelijke verdiepen. Het Kerstfeest is, natuurlijk onder andere namen, ouder dan het Christendom: het is voor het noordelijk halfrond van onzen aardbol het feest van den zonnekeer, het feest des lichts. Over het jaar en den dag der geboorte van den Heiland bestond geen schriftelijk bericht, geene mondelinge overlevering. De Kerk vierde het geboortefeest in de derde en de vierde eeuw nog den 6den Januari, den tegenwoordigen Driekoningendag, en noemde het de epiphania, de verschijning; eerst in het jaar 354 werd het Kerstfeest te Rome op den 25 December gesteld, om het zoowel met de Romeinsche volksfeesten, de Saturnaliën, die men niet had kunnen afschaffen, als met de Germaansche lichtfeesten te laten samenvallen. En met deze laatste kon het gemakkelijk verbonden worden, omdat het ten deele s nachts wordt gevierd en ook omdat de overgeërfde gebruiken zoo goed zinnebeeldig pasten bij de herdenking der geboorte van het Licht der Wereld. De Kerstboom is er geweest, vóór onze Germaansche vaderen het Christendom kenden, doch niet als een verlichte boom, met sieraden behangen en met geschenken omgeven, maar als een met offergaven beladene, die in brand werd gestoken. Verlichten! Den dag verlengen, zoowel voor den arbeid als voor de genietingen! Daaraan heeft de wereld altijd behoefte gehad, doch eerst in onze eeuw heeft zij die volkomen kunnen bevredigen. Gewis, de oude Israëlieten, Egyptenaren, Grieken en Romeinen hadden reeds lampen: ze worden u in de museums vertoond, de aarden of metalen bakjes, die men met olie vulde en waarin eene vlaswiek dreef of waaraan eene vlaswiek hing, die bij veel walm een zwak schijnseltje kon verspreiden. Tot in de zestiende eeuw na Christus heeft men geene andere lamp gekend: in 1550 werd door Hieronymus Cordanus de tuit1 a m p uitgevonden, die tot over het midden der negentiende eeuw de lamp van den kleinen burger is gebleven. Kaarsen zijn er geweest sedert de tweede eeuw na Christus, zoowel waskaarsen als vetkaarsen, doch de prijs was zóó hoog, dat ze alleen gebruikt werden in de kerken, aan de vorstelijke hoven en bij feestelijke gelegenheden in de woningen der rijken. Och, de arme had noch lamp, noch kaars: hij ging met de zon op en onder, schemerde misschien 's avonds eene poos bij zijn haardvuur of brandde onder den schoorsteen eenharsrijken spaander. Bij zoo'n spaander zaten in het begin onzer eeuw de huismoeders nog te spinnen in de streken, waar de denneboom groeit. Op de straten was het toen 's avonds donker, als de maan niet scheen, en het bleef er donker. Wie op de dorpen licht noodig had op straat of weg, kon zijne lantaarn meenemen : in de steden flakkerde hier en daar het vlammetje eener straatlantaarn, die aan een ketting hing of tegen een muur was bevestigd. De Kozakken, die ons land in 1813 bezochten, vonden de vetkaarsen in de winkels heel smakelijk, zoodat zij ze „opkommandeerden", en ze lieten te Rotterdam de straatlantaarns zakken, om de zoete olie bijwijze van verversching te gebruiken. Wat een reusachtige vooruitgang is er in den loop eener enkele eeuw in de verlichting gekomen! In honderd jaren is op dit gebied meer bedacht en gevonden dan in duizende voorgaande. De eerste groote schrede was de uitvinding van het lampeglas, dat trek brengt en de verbranding volkomener doet plaats hebben: daarvan komt de eer toe aan den Parijschen apotheker Quinquet en aan het jaar 1783. Toen volgde de rondbrander, waarbij de vlam ook lucht kreeg in het midden, bedacht door A r g a n d. En de eene verbetering haalde de andere in: C a r c e 1 maakte lampen met uurwerken of pompen, die de olie steeds bij de pit hielden; de astraal-lamp van het jaar 1809 had den oliehouder als een krans om de vlam, zoodat er geene zware schaduw viel naar beneden, en in 1836 kwamen de moderateur-lampen op, waarin de olie door eene schroef omhoog werd geperst. Dat alles echter was voor de rij ken. Het vlammetje van den burger mocht slechts klein wezen, want de olie en de kaarsen bleven duur. Steenkolen waren overvloedig en tegen geringen prijs te verkrijgen, zoodat men al in het begin onzer eeuw hier en daar gas begon te branden: de eerste gasmaatschappij werd te Londen gevormd in 1801. Langer dan zestig jaar duurde het echter, eer er gasfabrieken waren in alle steden. Op dorpen konden ze slechts bij uitzondering bestaan. Den 2 7sten Augustus 1859 werd door zekeren Drake de eerste petroleumbron bij toeval aangeboord in Pennsylvanië. Die aardolie kende men wel sedert de oudste tijden, doch nooit had men eene lamp kunnen maken, waarin ze kon branden zonder veel roet en stank voort te brengen; thans prikkelde de over- vloed der brandstof alle zoekende geesten en nog in den winter van hetzelfde jaar verscheen de petroleumlamp, wier lichtgevend vermogen algemeene verbazing wekte. Aanvankelijk was de lamp eenigszins gevaarlijk, omdat men de steenolie nog niet goed wist te zuiveren, en de distillatie was daarenboven zoo kostbaar, dat goede petroleum in Europa ƒ 0.6 5 per liter kostte. Maar alles werd van jaar tot jaar beter en goedkooper en spoedig verlengde het petroleumlicht ook de dagen van den arme. In de jaren 1866—' 70 verbruikte men in ons land 2 liters petroleum 'sjaars per hoofd, in 1870—'75 bijna 4» i° 1880—85 ruim 8, in 1893 reeds 15; thans hebben we per hoofd twintig liter petroleum per jaar noodig. Het raffineeren van de vloeistof geschiedt tegenwoordig op zoo eenvoudige en winstgevende manier, dat de prijs van het beste product der Sta n dar doil-company in Amerika niet meer bedraagt dan 51 2 dollarcent per gallon of in Nederlandsche munt en maat zoo wat 14 cent voor 4 liters. En het vervoer is zoodanig vergemakkelijkt, dat de brandstof nog goedkoop blijft in de landen, die het verst van de bronnen af liggen. In 1865 betrok Europa uit de Vereenigde Staten 8,200 vaten van 159 liter, tien jaar later reeds 4 millioen, in 1891 niet minder dan 54 millioen, enthans ontvangen we gemiddeld tachtig millioen vaten per jaar. Intusschen is in vele andere landen ook petroleum gevonden : er komt in Europa vooral veel Russische aan de markt; de bronnen te Bakoe leverden in 1893 reeds bijna zes millioen vaten per jaar. In 1878 aanschouwde de wereld voor het eerst het electrische licht. Het duurde echter nog eenige jaren, eer de gloeilamp van Edison de electriciteit tot een gevaarlijken concurrent van het gas maakte. De gasfabrieken spanden alle krachten in, om het door haar geleverde licht te verbeteren. Ze werden gered door Dr. Auer te Berlijn, die in 1892 het ga sgl o e 1licht vond, dat het lampje van Edison in kracht overtrof. Het heeft zijn lichtvermogen te danken aan de stralen, die de in het kousje gloeiende roest van enkele aardmetalen, vooral die van cerium en thorium, uitzendt. Doch nog altijd is in zake de verlichting onzer lange nachten het laatste woord niet gesproken: in het acetyleen-gas heeft men eene lichtbron gevonden, die al de andere overtreft. Dat gas is zoo gemakkelijk overal te bereiden, zelfs in de kleinste ruimte, en de grondstof is zoo gemakkelijk te vervoeren en te bewaren, dat nog slechts de gevaarlijkheid der behandeling het algemeene gebruik in den weg staat. Acetyleen-gas ontstaat onmiddellijk, als men water giet op c a 1 c i u m-c a r b i e d. En wat is calcium-carbied ? Een gesteente, dat men verkrijgt, als men kool en kalk samensmelt in den electrischen oven. O, konden de vierders der Kerstdagen van 1800 eens opstaan! Hoe zouden zij de wereld bij dag en bij nacht veranderd, verbeterd vinden, zij, die 's avonds hun vuur inrekenden, die met staal, steen, zwam, tondeldoos en zwavelstok moesten werken, om een nieuw vlammetje te krijgen, als het ingerekende turfje niet aan de vertering had kunnen weerstaan. De lucifers heeft de mensch niet uit het paradijs meegekregen: ze zijn eerstin 1832 als „Congrèvesche zwavelstokjes" in gebruik gekomen en waren veertig jaar lang èn voor de makers èn voor de gebruikers gevaarlijk giftig. In de lucifersfabrieken vergiftigde de phosphor de werklieden; de verschrikkelijke n e c r o s e vernielde het gebeente in hunne kaken; en hoeveel vergiftigingen zijn er onder de consumenten niet voorgekomen, zoowel door opzet als door onvoorzichtigheid ? Thans zijn de lucifers, de zoogenaamde Zweedsche, geheel gift vrij; de wetten verbieden nu in verscheidene landen den aanmaak der oude modellen. De „Zweedsche", hoewel in 1848 reeds uitgevonden, kwamen eerst in 1870 algemeen op de markt: de fabriek van Lundstrom te Jonköping leverde in dat jaar 84 millioen, zes jaar later 200 millioen doosjes; thans voert Zweden elk jaar tien millioen kilo lucifers uit; te Jonköping alleen worden 50 millioen lucifers per dag vervaardigd en allerwege worden de „Zweedsche" thans gemaakt met bewonderenswaardige machines. De wereld heeft de vuurstokjes noodig in nauwelijks te begrijpen hoeveelheid: Europa gebruikt er gemiddeld per dag en per hoofd twaalf: dat is in Nederland alleen reeds meer dan Jonköping kan leveren. En het maken van vlammetjes kost aan het menschdom verbazende kapitalen. In Frankrijk heeft de Staat het monopolie der lucifers-fabricage ; de jaarlijksche netto winst bedraagt 26V2 millioen francs. De bestudeering van het licht en van zijne werking op alle stoffen schonk ons in 1840 de p h o t o g r a p h i e, die van jaar tot jaar werd verbeterd, dermate, dat men ons thans in den mutoscoop en den kinematoscoop alles in volle beweging laat aanschouwen, zelfs den vogel in zijne vlucht; zoover zijn we gekomen, dat we in onze illustraties de levensware afbeelding zien van hetgeen weinige dagen geleden voorviel in verre landen; er is nergens meer een mensch van beteekenis, wiens aangezicht en voorkomen we niet kennen. Nog slechts de kunst, om ook de kleuren vast te houden, en we zullen de volmaaktheid bereikt hebben. Intusschen hebben zich uit de petroleumzuivering en de gasfabricage nieuwe takken van n ij v e r h e i d ontwikkeld. Ruwe petroleum, bij verschillende warmtegraden gedistilleerd, levert eene menigte stoffen, die de nijverheid niet gaarne meer zou missen: we willen ze zelfs niet alle noemen, veel minder ervan vertellen; we herinneren slechts aan de vluchtige n a p h t a, aan de smeeroliën, aan de zalfachtige vaseline en de witte op doorschijnend vet gelijkende paraffine. En wat is er niet uit het vuile gaswater gekomen. Geweldige hoeveelheden zwavelzure ammoniak voor den landbouw en salmiak voor de nijverheid. En uit de vuile koolteer? Eene lange en nog steeds toenemende reeks van de schitterendste kleuren, geur voor onze zeepen, het desinfecteerende carbolzuur en ten laatste zelfs de saccharine, die meer dan tweehonderdmaal zoo zoet is als suiker. Ammoniak voor den landbouw, zeiden we zooeven, en eene nieuwe reeks van beelden ontrolde zich voor onzen geest. De 1 a n d b o u w, na de jacht het eerste en oudste menschelijke bedrijf, het onafhankelijkste ook, was altijd een ervaring svak gebleven, doch J u s t u s v o n L i e b i g, bij het noemen van wiens naam de professor en de ontwikkelde boer tegelijk het hoofd ontblooten, maakte hem in de negentiende eeuw tot een vak van wetenschap, waarvoor hoogere en lagere scholen verrezen in alle landen en proefvelden en proeftuinen werden aangelegd in alle kringen. Wij hebben ze zich zien ontwikkelen, de landbouwscheikunde en de daarop gegronde bemestingsleer; we hebben de minerale meststoffen voor het eerst in gebruik zien nemen en tuinen en velden tweemaal, driemaal zooveel te oogsten zien geven, als onze vaderen verkregen met denzelfden arbeid. Niet veel minder dan Justus von Liebig voor den landbouw, was Charles Darwin met zijn leer der o n t w 1 k k e 11 ng, der erfelijkheid en der teeltkeus voor de veeteelt. De veefokker heeft in de negentiende eeuw geleerd, in te grijpen in de natuur en zich in zijne huisdieren de eigenschappen te kweeken, die hij het meest behoeft. Natuur- en scheikunde hebben tevens de zuivelbereiding verbeterd en de middelen aangewezen, om alles te c o n s e r v e e r e n, zoodat thans het eene werelddeel geniet van den overvloed aan vleesch, \isch, zuivel en groenten, dien het andere oplevert, en de verkeers middelen den hongersnood, zelfs de groote duurten, waarvan zoo menige droeve bladzijde der geschiedenis spreekt, onmogelijk kunnen maken. ## De mensch heeft nooit gewaardeerd, wat hij had verkregen: hij blijft steeds haken naar het andere, dat hij voor het betere houdt; en de oudere wil altijd terug op den levensweg, om het beter te maken dan hij gedaan heeft, toen hij er den tijd toe had. Niemand is tevreden. Men spreekt echter ten onrechte van den „goeden" ouden tijd. Heel het menschdom is voortdurend r ij k e r geworden: wij bezitten thans, wat onze vaderen zich voor feestdagen wel eens wenschten. Laat ons in de Kerstdagen van 1900 toch met religieuze dankbaarheid de onmetelijke gaven gedenken, die wij meer van den Almachtige hebben ontvangen, dan de ontelbare geslachten, die ons voorgingen. Hoe zal het er in de wereld uitzien na andermaal honderd jaren? Stilstand zal er gewis niet komen; daarvoor zijn de middelen en de aansporingen ten vooruitgang te menigvuldig. Misschien verwonderen onze nakomelingen in de Kerstdagen van het jaar 2000 er zich wel over, dat we al blij waren met zoo weinig! ALLERLEI WIJSHEID EN RAAD. Nach hundert Jahren klingt mein IVort dem Enkel wieder. DE WERELD IN! (1868. 1890.) jn zoon, het uur des afscheids is gekomen: gij hebt reeds vaarwel gezegd aan uwe schreiende moeder. En zoo er ook tranen in mijne stem zijn, het zijn tranen van vreugde over welvolbrachten arbeid. Een en twintig jaren heb ik voor u gewerkt, en een twintig jaren lang waart gij mijne hoop, mijn loon, mijne blijdschap. Mijne zorg voor u houdt heden op; mijne hoop, mijn loon en mijne blijdschap zult gij wel altijd blijven. Want uw hoofd en uw hart zijn gevormd en gij ... m n 1 zijt voor den strijd om het bestaan gewapena. Morgen treedt gij uw nieuwen werkkring in en zijt gij veertig uren gaans van mij verwijderd. En zeker zal het u wèl gaan, als gij oplet; want oplettendheid is het ééne noodige, om te slagen in de wereldsche wereld. Dien uw patroon met al uwe krachten; vereenzelvig u met hem, opdat gij eenmaal, zelf patroon geworden, moogt weten, hoe een goed ondergeschikte behoort te wezen, en moogt gevoelen, wat aan een goed ondergeschikte toekomt. Sluit u steeds aan bij de weinigen, die gij als uwe meerderen zult erkennen, maar voeg u nimmer, nimmer bij den grooten hoop; het is beter, geheel alleen te staan, want dat staalt de krachten en geeft gelegenheid tot denken en vinden, dan verloren te gaan in de massa en de middelmatigheid. En koop nimmer eenen vogel, zoolang gij geene kooi in eigendom bezit, noch eenen nachtegaal, zoolang gij niet verzekerd zijt, steeds meelwormen te hebben. Als gij eene vrouw wilt nemen, raadpleeg niet alleen uw hart, maar geef aan uw hoofd de beslissende stem. Want het verstand is het, dat den mensch onderscheidt van de dieren, maar niet de tocht des harten. Let vooral niet op rijkdom, want uwe vrouw moet u kunnen achten en eeren om uwen arbeid en uwen ijver. Let ook niet op schoonheid, want niets is zoo vergankelijk. Let ook niet op goedigheid, want dat is dikwijls niets dan gebrek aan weerstandsvermogen. Maar let op de moeder en let nogmaals op de moeder; en let op de moeder ten derden male. Aangezien de dochter wel uwe bruid zal zijn, doch het later zal blijken, dat gij getrouwd zijt met de moeder. Want sterk zijn de wortels van den eik en van de winde en van het hoefblad, en ze zitten diep in de aarde, zoodat ze niet uit te roeien zijn; Maar sterker zijn de wortels der erfelijkheid en ze zitten nog dieper. Veel leed is er op de wereld, veel gebrek, veel ellende; velen verwenschen den dag, waarop zij geboren werden, mitsgaders degenen, die hun het leven schonken. Als gij oplet, zult gij spoedig ontdekken, dat de oorzaak, de eenige oorzaak ligt in de onberaden huwelijken. En de wijzen hebben gezegd, dat negentig ten honderd van de huwelijken onberaden zijn. Het getal der wijzen is gering, mijn zoon, doch groot het getal der dwazen, want zij vormen den grooten hoop. Gij hebt hooren zeggen: stel niet uit tot morgen, wat gij heden nog doen kunt. Maar ik zeg u: stel alles uit tot morgen, wat gij heden niet behoeft te doen. Want er is veel raads in eene eenzame wandeling en veel baats in een weldoorslapen nacht. Ook zegt men vaak: zet de tering naar de nering. Doch ik druk u op het hart: zet de nering naar de tering. Vraag niet aan anderen, dat zij uw loon verhoogen: verhoog het zelf door meerderen en beteren arbeid. Zoek eer en geluk in uw werk en de rest zult gij voor het oprapen hebben. En als gij meent, dat er iets te herzien valt, herzie haastiglijk u zeiven. Aanvaard mijn laatste geschenk: een slijpsteen, waarop gij uw scheermes kunt aanzetten. Het is een uitgelezen en beproefde slijpsteen, de beste uit vele. Scheer u steeds zelf en laat uw mes scherp zijn; zoo gij het aanzet, doe dat te mijner gedachtenis. Sluit u niet aan bij degenen, die geschoren worden door anderen, en heb een afkeer van botte messen. Geef mij nu uwe lucifersdoos, opdat ik uw beeld voor mij zie oprijzen, zoo vaak ik vuur ontsteek. Zie, ik stel u tot mijn pensioenfonds en tot mijne levensverzekering. Ik benoem u tot verzorger van uwe moeder en uwe zusters tegen den tijd, dat mijn rug zich kromt en mijne spieren slap worden. Ik benoem u tot hoofd van de familie tegen den tijd, dat ik zal wenschen te rusten. Ik verklaar u mijnenthalve meerderjarig: ik geef u verlof om te doen, wat gij voortaan zult willen. Want ik ben er zeker van, dat gij slechts het goede wilt, omdat ik u een en twintig jaar gekend en geleid heb. Als gij eenmaal kinderen hebt, bedenk dan uwe eigen opvoeding. Want het heil der menschheid ligt in de opvoeding der kinderen. Ontplooi nu uwe vleugels, gebruik uwe krachten en vrees, behalve God en u zeiven, niemand ter wereld. Toen gij geboren werdt, waren uwe moeder en ik trotsch op u; leef en werk zoo, dat uwe kinderen en kindskinderen trotsch op u kunnen zijn, lang nadat men u ten grave gedragen zal hebben. Doch als er nu tranen in mijne stem zijn, het zijn tranen van vreugde over weivolbrachten arbeid. HARTVERSTERKING. (1902.) rede, heil en zegen, mijn zoon, wensch ik u in volheid heden en te allen dage. Luister naar mijn raad en open uwen geest voor mijne leering, want ik heb veel wijsheid verzameld. Dit land was mijn land niet, maar God heeft mij erheen gezonden, opdat ik er een profeet zou zijn. Gij dan verlaat het spoedig, want gij zijt er geboren en getogen, zoodat het uw eigen land is en gij er dus geen profeet kunt wezen. In uw eigen land kent men uwe gaven en uwe bezittingen, zoodat gij er wel afgunst kunt vinden, maar geen crediet. Crediet echter heeft de mensch noodig, zoowel in het geestelijke als in het stoffelijke; zonder hetzelve kunt gij evenmin de profetie als den handel bedrijven. De honderd zilverlingen van den ingeborene gelden voor honderd, maar die van den vreemde voor honderdmaal honderd. Het woord van den ingeborene vindt slechts aanfluiting; wordt het gezegd door den vreemdeling, dan is het stichtelijk en goed. De inboorling kan wijsheid niet omzetten in zilverlingen, maar de spreker, die van verre kwam, keert huiswaarts met welgevulde beurs. Dies, mijn zoon, schoei uwe voeten, omgord uwe lendenen en trek naar elders henen. Er waren vleeschpotten in het land uws grootvaders en het land uws vaders vloeit over van melk en honig; Maar in het land, dat God u door mijnen mond belooft, zult gij melk en honig vinden en vleeschpotten tevens. Vele zijn de gaven des Algoeden en Hij geeft ze in overvloed en beste kwaliteit aan degenen, die ze door arbeid en wijsheid verdienen. Maar wee u, zoo gij blijft by uw moeders pappot en zoete koek: uw leven zal slavernij zijn zonder eer en met gering loon. In het vreemde gewest zal men u hoogachten en gij zult er uwe vrouw kiezen onder de schoonste van het land. En als gij mijne raadgevingen en leeringen voortplant, zal uw nageslacht talrijk zijn als het zand der zee en verspreid worden over den ganschen aardbol. Maar het geslacht dergenen, die blijven op den klont van hunnen erfelijken grond, zal vergaan in tering of in idiotisme; God wil de kruising der rassen. Vrees de woestijnen niet, mijn zoon, want er zijn spoorwegen, trams en kameelen: uw nageslacht behoeft geene knikkende knieën, geen drupneus noch pijnlijken trek te erven, zoozeer zijn de tijden verbeterd. Het zwaard uws vaders kan ik u niet geven, want ik heb nooit een zwaard gedragen; maar goede raad is beter dan zelfs het zwaard Balmung van den held der Nevelingen. Dit nu is goede raad: sta vroeg op, vroeger dan uw buurman, die zijne koeien gaat melken in de weide, vroeger dein zijn haan, zoodat gij dien hoort kraaien. Wie vroeg opstaat, verovert tijd, en tijd is money, zooals de Amerikaansche profeet Jonathan zegt; zoodat hij melk en eieren in overvloed van zijnen buurman kan koopen. Zet uwe oogen en uwe ooren open, want daartoe zijn ze u gegeven; wie niet oplet in deze schoone wereld is ganschelijk verloren. De oplettendheid der oogen en ooren verschaft geurigheid aan den neus, zoetigheid aan den mond en volzaligheid des gevoels; maar het geslacht der onoplettenden zal gewisselijk verarmen. Ga niet onder eenigen bond, mijn zoon, noch onder eenen aristocratischen, noch onder eenen profetischen, noch onder eenen socialistischen, noch onder eenen Malthusiaanschen. Ga ook niet onder de afschaffers, noch onder de vegetariërs, maar wees gij vrij en wijs en sterk en laat niemand op uwen rug kruipen. Wees vooral moedig onder alle omstandigheden, want moed is de hoogste en edelste der deugden. Vrees den dood niet, want voorwaar ik zeg u: gij zult niet sterven, zoolang gij niet wilt. Als ziekte u bekruipt en gij wilt er niet aan sterven, dan zal zij u gewisselijk niet overwinnen en gij zult genezen. Maar als uw tijd gekomen zal zijn, zult gij willen en uwe oplossing zal u verlossing en gewin zijn. , , ^ Welzalig u, als gij u dan geene boosaardigheden te verwijten hebt, want dat alleen is het groote kwaad. De vrees voor den dood is geene wijsheid, maar instinct, dat gij gemeen hebt met het bulkende kalfje en met den worm, die ontijlt aan de plek, waar de peuêraar met zijne spa den grond doet trillen. .... , . De dood is een raadsel gelijk de geboorte, gelijk het licht, gelijk de warmte, gelijk den electrischen stroom, gelijk. de werking der hersenen, der lever en der nieren, gelijk de kloppingen van het hart, gelijk het leven. Zoo gij al deze raadselen niet vreest, vrees dan ook dat ééne niet; zie, het is alles goed, wat er is, en het beste, wat er nu kan zijn. . , , r % Gij dan trek blijmoedig het leven in en zing het hooglied der hoop bij de wending der jaren. PINKSTERBRIEF. (1892.) jn zoon, nu gij op reis gaat naar het schoone land Experië, knoop mijne raadgevingen in uwe beide ooren tot een aandenken. Want raad is er noodig in eene wereld, waar er dagelijks meer komen, die geen raad weten. Wees op uwe reis zonder zorg: vertrouw op den Opperstuurman en volg Zijne bevelen. Want Hij kent de stroomingen en de klippen en brengt u in behouden haven. Als gij iets gedaan wilt hebben, mijn jongen: doe het zelf; want wie zich op anderen verlaat, die is verlaten. En wilt gij een heer en meester zijn over velen en passen in alle levensomstandigheden, eet droog brood. Want droog brood maakt de wangen rood en de honger is een fijn banketbakker. Eerst als gij twee huizen bezit, kunt gij wat toespijs bij uw brood nemen; dit is een oude regel, die spoediger rijk maakt dan de loterij. Wees tegenover uwe omgeving een royale kerel; als gij iemand iets onthouden wilt, onthoud het uzelven. ;Wees vooral goed voor uw knecht, als gij er eenmaal een hebt laat het hem aan niets ontbreken. Snijd hem het brood niet voor, want voorgesneden brood verhoogt den honger. Maar voorgegeten brood verhoogt den nood, want het is verdwenen, eer het betaald is: de nasmaak is bitterder dan alsem. Daar zijn er, die roepen om een werkdag van acht uren, maar ik zeg u: werk, zoolang het dag is, en werk daarna nog. Doch denk ganschelijk niet om het loon bij uwen arbeid, maar werk van harte, om den arbeid goed te doen. Want die aan het loon denkt, verdient reeds te veel: hij doet den arbeid slecht. 36 Daar zijn er, die zich proletariërs noemen : ga nimmer onder dezulken, mijn zoon, want het zijn luilakken, die hun naam vertaald hebben. Sluit u nimmer aan met onderwerping, noch aan eene partij, noch aan eenen bond, want daar is veel wijsheid, vinding en overleg in eene eenzame wandeling. Wie niet zaait, zal niet oogsten, en groot is het getal dergenen, die in de lente lichtzinnig zijn geweest en druk gespeeld hebben. Maar wie in de lente gezaaid heeft, zal zich knechts kunnen huren onder degenen, die het zaaien verzuimden. Vrienden zijn nuttig in het leven, maar vijanden zijn meestal nog nuttiger: daarom verwensch niemand. Als gij roemt, mijn zoon, alhoewel zwijgen beter is, roem niet dikwijls op hetzelfde. Want gij zoudt uw roem eindelijk zelf voor waarheid gaan houden, en teleurstelling zou uw deel worden. Het eigenbelang, mijn jongen, regeert de wereld: het kweekt kalme, warme, gevestigde en innige overtuigingen, waarvoor gij u in acht moet nemen. De schriftgeleerden en wijsgeeren noemen het eigenbelang het eerste beginsel der staathuishoudkunde. Gij zult dus steeds uw eigenbelang in het oog moeten houden, doch, lieve jongen, zorg, dat gij daarbij den blik naar boven richt en niet naar beneden. Vergeet het vermenigvuldigen niet, mijn zoon, want dat is de beste kunst en de edelste wetenschap. Het gebed is een goed begin bij elke onderneming en er is geen beter einde dan de dankzegging. Want waar gebed is, daar zijn goede voornemens, en waar dankzegging is, daar woont tevredenheid over den uitslag. En zoo leed u treft, verlies het geloof en de hoop niet, maar zie op naar de sterren. Zij wandelen vreedzaam den weg, dien de Opperstuurman kent, en gij zijt klein tegenover dezelve. Zie, hoe ze vriendelijk blinken en u toewenken: wat is, moet zijn, en wat gebeurt, is het beste. En heb uwe geboorteplaats lief, mijn zoon, want daar blikte het oog uwer moeder in liefde op u neder en daar verheugde zich over u de ziel uws vaders. En als gij terugkeert uit het schoone land Experië, haast u naar uwe moeder en uwen vader, want gij zijt de vreugde huns levens. KERSTKRANS. (1896.) Kerstnacht, wonderzalige toovemacht, nacht van licht en liefde! Het is donker buiten, maar duizend lichten flonkeren in de woningen en de kerken; het is koud in de natuur, maar liefelijk warm in de harten der menschen. De wereld viert de geboorte van haren Zaligmaker, die haar liefde leerde en vergevensgezindheid tot aan het kruis; Die oDedn? met de zon en voor de zielen was als deze voor de stof; die jong leven bracht in de geesten en het aanzien der aarde veranderde. O Christusfeest, Kerstfeest, feest van rust en vrede, van liefde en hoop, van licht en jong leven! Weest welkom aan den ouderlijken haard, zonen en dochters; rust uit op de plaats, die uwe moeder voor u bereid heeft. Ziet, er is vreugde in alle familiën, want wie in den vreemde was, is teruggekeerd tot de zijnen. Hoe geuren de smoutbollen, de oliekoeken, de worstebrooden, de gebraden ganzen! Hoe dampen de plumpuddings in de landen der Britten, hoe schitteren de Kerstboomen in Germanje! Hoe triomfeert overal de onvergankelijke en onveranderlijke moederliefde, die het volmaaktste afschijnsel is der liefde Gods! De jaren komen, de jaren gaan en zoo ook de geslachten; maar wat de menschen heden doen, dat geschiedt aldus sedert vele, vele eeuwen. Luistert naar de voorlezing van het eerste hoofdstuk des eersten Evangelieboeks: het is eene opsomming van vaders en zonen, twee en veertig geslachten. Koningen waren het en werklieden, rijken en armen, beroemden en onbesprokenen, — naar de wisselingen der tijden en naar de gaven, die de Regeerder der wereld wilde schenken. Maar altijd was de glimlach des kinds het geluk der liefderijke moeder, die niets anders eischte tot loon voor hare zorgen en opofferingen. En altijd was de hoopvolle zoon de trots des vaders en de beminnelijke dochter de lust zijner oogen. Hoe dor de geslachtslijst ook schijne, zij spreekt van liefde en van zonde, van vreugde en lijden tot het gemoed dergenen, die de geschiedenis kennen. Luistert ook naar den inhoud van uw eigen familieboek, kinderen; ik lees het u voor, gelijk mijn vader het mij gedaan heeft, maar met uwe namen vermeerderd. En gelijk ik dit nu doe, doet gij het, als ik er niet meer zijn zal; doet het dan ter gedachtenis van mij en van uwe moeder. Zoo blijven de voorouders in . het geheugen en de harten der kinderen voortleven; allen worden geëerd en herdacht en niemand wordt vergeten. Opdat volbracht worde het gebod: eer uwen vader en uwe moeder; en vervuld de belofte des langen levens op aarde. En zoo er een arm mocht zijn onder de nakomelingen uws overgrootvaders: zorgt, dat hij niets vrage aan menschen, die verder van hem af staan dan gij; helpt en steunt hem, opdat zijne en uwe eer niet gekrenkt worde. En zoo er een zich eenzaam gevoelt, roept hem tot u en herinnert er hem aan, dat gij zijt van éénen bloede. Sluit u aaneen in deze steeds voller wordende wereld; handhaaft elkander, zorgt voor elkander; steunt de weduwen en voedt de weezen liefderijk op: gij zijt er de naasten toe. Opdat, allen hetzelfde doende, de maatschappij beter worde en Gode welgevallig. Arbeidt en ijvert op alle werkdagen. Ik spreek mijne zegenbede over u uit, gelijk mijn vader het gedaan heeft over mij en zijn vader over hem tot in de duisterste eeuwen; gelijk gij het naar mijn voorbeeld doen zult over uwe kinderen. Wordt steeds krachtiger en edeler, grooter en menigvuldiger; God late zijn aanschijn over u lichten en vergunne het u, dat gij velen gelukkig moogt maken. Want dit is het grootste geluk op aarde! KERSTOPTIMISME (1890.) Kom, o zuidenwind, en waai door mijnen hof! (Hooglied 4 :16.) t is de dag der vreugde, de dag der blijde boodschap, de dag der belofte! De Christus is geboren, medebrengende de belofte der liefde en des vredes voor de gansche wereld. En de zon keert terug uit het noorden met d e belofte van verblijdend licht en koesterende warmte, van geurige en kleurige bloemen met gouden harten, van zingende vogelen en gonzende bijen, van blozende en zoete vruchten, van rijke oogsten en ongekenden overvloed. zij God in den hooge, vrede op aarde! God heeft in den mensch een welbehagen! Zalig zij, die gelooven, want zij hebben zekerheid aangaande de komende dingen. Want niet in het bereikte ligt des menschen geluk, maar in hetgeen hij met grond mag verwachten. Niet het heden vermag hem te bevredigen, maar datgene, wat daaruit in de toekomst zal voortvloeien. Uwe moeder heeft zich, toen zij u voor het eerst aan hare borst klemde, niet verblijd in hetgeen gij waart, maar in hetgeen gij beloofdet te worden. Uw vader heeft u met blijdschap begroet, als de aankondiging van een gelukkigen tijd en een vroolijk leven. En hoe straalde uw oog in uwe jeugd, als gij u voorsteldet, wat gij late.r zoudt wezen. De bruid en de bruidegom zijn niet gelukkig in hetgeen zij heden voor elkaar zijn, maar in hetgeen zij weldra voor elkaar zullen worden en altijd zullen blijven. Niet in het bezit zijner schatten verheugt zich de rijke, maar in het vooruitzicht op hetgeen zij hem kunnen verschaffen. En wat zou al de macht van koningen en keizers hun zijn, als zij niet insloot de b e 1 o f t e van geluk voor henzelven en voor hunne onderdanen? Niet hetgeen het Christendom ons heden geeft en sedert negentien eeuwen aan de menschheid gegeven heeft, is de oorzaak der feestvreugde op den Kerstdag, maar hetgeen het belooft voor de toekomende t ij den. En het belooft vrede op aarde, de zegepraal der liefde, den dienst van het ware, schoone en goede, een eeuwig zalig leven en de aanbidding door allen van den éénen God, die alles heeft geschonken. Eenmaal zullen alle volken één volk zijn, in gerechtigheid geleid, in vrijheid levende, in alles samenwerkende tot aller heil, tot wegneming van alle smarten. Eenmaal zullen alle grenzen voor den arbeid, de nijverheid en den handel uitgewischt zijn en zullen alle menschen zonder dwang en met ééne maat en één gewicht met elkander omgaan. Eenmaal zal er slechts ééne munt zijn over de gansche wereld, dragende als beeldenaar het oog Gods, dat met welgevallen ziet op de menschen, die elkander liefhebben en helpen. De oorlogen, die de volken voeren, in de hoop, dat daarop voor altijd de vrede en welvaart zal volgen, zullen ophouden; bij oneensheid zullen scheidsgerechten beslissen. Geene legers zullen meer bestaan ten koste van het zweet en bloed der arbeiders en het geluk der gezinnen. Eén God, één godsdienst des harten, één gezin, één onderwijs der kinderen; het kwade zal nog slechts bestaan, opdat het goede zijne schaduw niet misse en men het dus kunne onderscheiden. Éénmaal zal die ideale tijd komen: hij nadert; hij is beloofd! En al spoediger zal hij daar zijn, naarmate de menschen, alle menschen hem vuriger begeeren en krachtiger zijne komst voorbereiden. Eere zij God! Vrede op aarde! Een welbehagen in de menschen, die van goeden wille zijn. Wel hen, die gelooven; want zij hebben zekerheid aangaande de komende dingen en kunnen zich daarin thans reeds verblijden. Wel hen, die hopen; want wat men hoopt, verheugt het hart, alsof men het gehoopte reeds bezit. Zalig bovenal, die liefhebben, want zij zijn niet alleen gelukkig voor zichzelven, maar verblijden zich tevens in het geluk, dat anderen reeds genieten of nog verwachten. Ziet, er ligt sneeuw op de velden en eene dikke ijskorst op de wateren; maar warmte is er in de harten, want de rijken hebben veel gegeven. Kom, o zuidenwind! en waai door hunnen hof! Koude nevels stroomen door de straten en over de wegen; maar er is warme dankbaarheid in het gemoed der armen, wier leed werd verzacht en die in hope leven. Kom, o zuidenwind! en waai door hunnen hof! Onze gezinnen, om den haard vereenigd, zijn loten van éénen stam; wij zijn ééne groote familie, verbonden door ééne belofte van liefde en vrede. Kom, o zuidenwind! en waai door onzen hof! WIND VAN WENSCHEN. (I893.) jne kinderen, ik wensch u voor den ingetreden en voor alle volgende jaarkringen heil en zegen, want hetzelve is alzoo gebruikelijk op dezen dag. Het ga u naar den vleesche, hetzij gij woont in het land Zabulon of in het land Nefthalim. Ziet, ik heb u hetzelfde al twintig keeren bij de jaarwending toegebeden, eens zelfs in maat en rijm, en ik doe het thans voor den een-en-twintigsten. En het heeft u helaas niet gebaat, zoodat mijne woorden niets dan wind schijnen geweest te zijn. • a • .4* 11 _ . _ _1_ Dies luistert liever naar raaa aan naar wenscnen, want in raad is wijsheid, al volgt gij denzelven niet op. Bejaagt niet, wat geluk heet, want wat heden geluk schijnt, valt morgen tegen. Wat de jongen begeeren, hebben de ouden gehad, en het is hun tegengevallen: want het was wind en er is niets nieuws onder de zon noch daarboven. Gunt anderen, wat gij veel noemt, en weest niet jaloersch; want het vele, dat zij hebben, is in hun oog weinig. Die naar uwe meening schatten bezitten, loochenen het, want naar hunne meening is het t e weinig. Duizenden rollen voort op wielen: ze willen er spoedig komen. Ze komen er en ze rollen weer weg en ze vinden niet wat hun hart bevredigt. De boozen, door zwarten nijd gedreven, misgunnen hun de snelheid en leggen scherpten op hunnen weg of hinderpalen. Doet gij niet alzoo, maar aanschouwt ieders streven met een blij gelaat en zegt: al heil! Want hetzelve kost niets en voorkomt, dat gij uzelven in de eenzaamheid moet verachten. Misgunt rijkdom en eer niet aan de ouden, noch het zoet der minne aan de jongen, want het is in hun oog te weinig, zoodat hun gemoed blijft begeeren. Aanziet den landman, hoe hij werkt en wroet, en roept: al heil! De groote oogst bevredigt hem niet, want de prijzen zijn hem te laag; en de hoogste prijzen voldoen zijn hart niet, want zijn oogst schijnt hem te gering. Aanziet degenen, die slaven om wijntje en Trijntje: de kater is hun deel en zij vallen van de graat; weest gij wijs en begeert niet. Aldus spreekt Salomo, de wijze koning, die alles had beproefd en genoten: ijdelheid der ijdelheden! Hetgeen, overgezet zijnde, beteekent: 't was wind. En aldus zegt Epicurus, de wijze: in het hoogste genot is het begrip van tijd afwezig; het heeft geen duur in het begrijpen van den genieter en laat hem onvoldaan. Gij dan krimpt uwe behoeften in, opdat gij moogt heerschen over uzelven en niet beheerscht worden. Zóó leerde de wijze Socrates: niets behoeven is goddelijk en wie het minst behoeft, nadert de godheid het meest. Mijne kinderen, betracht de liefde jegens uwe naasten, opdat er rust zij in uw gemoed. En vult uwe zielen met de kennis der aarde, waarop gij geplaatst zijt, alles genietende met mate, zonder ongeduld, niet jagende of begeerende, maar verwachtende met wijsheid. Dit is de edelste leering: die oogen heeft om te zien, hij zij dankbaar en kijke; die ooren heeft, om te hooren, die zij dankbaar en luistere onvermoeid. Streeft naar volmaking in wetenschap en kunst al de dagen uws levens, opdat uwe zielen rijp mogen worden en waardig der opneming in hooger wereldorde. 37 NIEUWJAARSKAPITTEL. (i Januari 1900.) jne kinderen, ik wensch u heil en zegen in het nieuwe jaar! En mocht gij van meening zijn, dat ook de nieuwe eeuw al is begonnen, dan wensch ik u tevens heil en zegen in dezelve! Ziet, ik ben een beminnaar van volle maten en goed gewicht: ik wil van mijne negentiende eeuw het honderdste jaar niet overslaan. Ik wil dus nog een vol jaar in dezelve blijven, u van harte gunnende uwen jubel over het intreden der twintigste: - - •• • « - « •« Want wij maken den tija met, noen gij, noen ik, noch zelfs de Keizer van Germanje: wij beleven hem slechts en dwazen trachten hem altijd met dwaasheid te verdrijven. Luistert naar de lessen der ervaring en wilt niet wijs zijn voor den tijd. Maar wacht ook niet op de wijsheid uit eigen ervaring, want die wordt eerst geproefd in tandeloozen mond en haar smaak is bitter. Let op de ervaring van anderen en wordt door oplettendheid sterk in den strijd des levens. Een strijd zal het blijven van één tegen één, van één tegen velen, van volk tegen volk, ondanks alle vredeleer, vredelied en vredesconferentie. Want ziet, het vliegje zuigt het bloed van het slapende kindeke, de spin eet het vliegje, de vink snapt het spinnetje en zingt zijn liedje daarna, niet ziende den sperwer, die hem dadelijk zal verslinden. De mensch eet alles, zelfs zijne grootmoeder, zoolang zijn smaak niet verfijnd genoeg is, om het achterkwartier eener koe boven dezelve te verkiezen. Als er gezongen wordt „vrede op aarde", zingt mede, want het kan mooi wezen, als het vierstemmig gezet is. Maar gelooft het niet langer dan het gezang duurt en bereidt u intusschen voor ten strijde, want uw mededinger doet desgelijks, als hij uwer waardig is. Er is veel nijd in de wereld, heeft Von Bülow, de graaf, de vriend des Keizers, opnieuw gezegd, doch gij, wordt gij zóó sterk door oplettendheid en door arbeid aan uzelven, dat gij niet nijdig behoeft te wezen. De onoplettende krijgt zware slagen, zoodat de neus hem scheef staat en de ooren hem dwars hangen, gelijk gij ziet aan den Engelschman. Dat gij aanbeeld of hamer moet zijn, heeft Von Bülow, de vriend des Keizers, slechts gezegd, omdat hij zelf de smid wil wezen. Gij, laat u niet vatten, opdat een ander met u geslagen worde: moet er gegrepen worden, grijpt zeiven. Weest noch de aanbeelden, waarop, noch de hamers, waarmee gesmeed wordt, maar weest zeiven de smeden. Smeedt uw geluk, smeedt het zeiven, en dat daarbij des Almachtigen Vaders welgevallen met u zij al de uren uwer inspanning. Neemt deze welgemeende woorden met u op het levenspad, waarop ik u licht en vroolijkheid wensch tot zelfs in de poorte, waar wij allen den tol te betalen zullen hebben. GESC HIEDSCH RIJ VERSGELU K (1901.) Lerne nur das Gliick ergreifen! ier-en-twintigste jaargang! Een kostelijk werk, dat s c h r ij v e n van wekelijksche overzichten der wereldgeschiedenis, een heerlijk werk! Want primo of ten eerste: men wandelt langzaam door het leven, als in een bloemtuin, elk perkje beschouwende, elke plant van eenige beteekenis in onderdeelen bekijkende, soms naar heel interessante gewassen nog eens terugkeerende. De lezer, och, die huppelt en dartelt den tuin door; die V- ziet het mooie maar in t nevengaan, heel oppervlakkig: hij amuseert zich slechts twee minuten met datgene, wat de schrijver een uur lang heeft genoten. Ten tweede: de schrijver ziet elke week zijne belangrijke overwegingen gedrukt, een heil, dat den lezer nooit overkomt en waar toch zoovelen naar snakken. Ten derde: de schrijver verdient een hoop geld, terwijl de lezer in sociëteit, komedie of concert geld verteert, — of gaat wandelen, misschien wel hengelen. Ten vierde: de schrijver behoeft lang zooveel tijd niet te besteden aan lichaamsbeweging als de lezer: hij spaart zijne spieren en zijne kleeren, hij kan er o u d bij worden. Vier-en-twintigste jaargang! Moeilijke arbeid? Niemendal moeilijk. Men behoeft immers de gebeurtenissen niet te maken? Men teekent ze slechts aan. En daarvoor heeft men vaste schrapjes: hoofdletters, kleine letters en nog een paar teekentjes. Het lezen is dikwijls veel moeilijker. Je hebt menschen, die dat nooit leeren. Bij al dat vermaak, die winst en dat gemak komt ten slotte nog de onsterfelijkheid: de jaargangen, behalve de enkele, waarin men wel eens eene worst of een stukje kaas bergt, worden solied ingebonden en voor het nageslacht bewaard, dat er waarheid en w ij s h e i d in vindt en ook t w ij f e 1achtigheden, die aanleiding geven tot gesprek en debat. Ja, er is niets verheffenders dan het s c h r ij v e n van wekelijksche overzichten. Het genot neemt toe, naarmate de schrijver ouder wordt en dus ook w ij z e r en bijgevolg schooner van aangezicht. Vraag het aan schilders, of er wel eene mooiere tronie is dan de van wijsheid en humor doortintelde eens hoogbejaarden schrijvers van wekelijksche overzichten der wereldgeschiedenis! En als er eens niets gebeurd is? Dat komt ten eerste nooit voor: er kan maar sprake wezen van meerdere of minder waarde of notabiliteit. Ten tweede kan men vooruit en achteruit grijpen. Ten derde wordt een runderhaas in den regel gespekt: is er wat haas te weinig, dan neemt men van het spek wat meer. Vier-en-twintigste jaargang! In de verte schittert eene zilveren medaille; misschien is 't, als 't naderbij komt, wel datgene, wat een mijner vroegere buren „een kroddeneur" placht te noemen. Wat een zegen en zaligheid! Zie, 't houdt op, je te spijten, dat je de tanden kwijt zijt. Vierentwintigste jaargang! Niets gaat boven de blij moedigheid en den glimlach. Als iemand wekelijksche overzichten begint te schrijven, kan hij er zeker van zijn, dat hij die behoudt, zoolang hij zijn werk voortzet. Blijmoedigheid en glimlach zijn zoo noodzakelijk met dien lieven arbeid verbonden, dat het bezwaarlijk uit te maken is, of ze de oorzaak dan wel het g e v o 1 g van de voortzetting zijn. Vier-en-twintigste jaargang! Zou er é é n e ziel zijn, groot genoeg van geloof, om te gelooven, dat haar lievelingsschrijver drie en twintig volle jaren zijn en haar genot bewerkt zou hebben, als niet van week tot week, steeds en aldoor, blijmoedigheid en glimlach z ij n deel geweest waren? En ten laatste: de schrijver leeft met zichzelven en met de lezers in vrede en vreugde: in vrede, omdat ze ver van elkaar af zijn, en in vreugde, omdat de lezers zeer dikwijls veelstemmig kunnen zingen: O wij zijn blij, wij zijn blij, Dat wij daar niet bij geweest zijn! Waarop de schrijver, zich dat voorstellende, al in den vroegen morgen jubelrefreint: Holdrio, holdrio! SCHEMERUUR. (1902.) tenschap, kunst en arbeid behoeven het volle licht des daags, het schemeruur behoort aan de liefelijke denkbeelden. De liefelijke denkbeelden zijn als de druiven, die niet rijpen in de zonnestralen, maar zich het weelderigst, wazigst en zoetst ontwikkelen in de schaduw der bladeren en ranken. Dies wijden wij het schemeruur aan de overwegingen van geloof, hoop en liefde, van dapperheid, bezonnenheid, rechtvaardigheid en wijsheid; Aan inkeer tot het gemoed, aan onderzoek der drijfveeren, aan voorbereiding tot de werkelijkheid, die met het licht wordt herboren. U, mijne dochteren, beveel ik vooral de beminnelijkheid ter overdenking aan en de verwezenlijking van haar beeld in het leven. In lust en vreugde, in genot willen wij ons stoffelijk aanzijn slijten, en genot begeeren en verwachten wij in de toekomende eeuwigheid. Wie de genietingen dezer wereld versmaadt, doet het, om later met meerdere, betere en langere voor zijne versmading beloond te worden. Zoodat genieten het doel van ons bestaan is en het eenige, waarnaar wij streven en trachten. Doch tragisch is ons lot op deze aarde, schrik en leed huizen in de diepten des levens. Niets bezitten wij eigenlijk, waarlijk en onverliesbaar; ruw geweld zegeviert over waarheid en recht; Veel geloof wordt aangefloten, veel hoop verijdeld, veel liefde geweigerd; en niet de goede, maar de sterke blijft behouden. De dapperheid is gehuld in weerzinwekkende schors, de bezonnenheid maakt koude harten, de rechtvaardigheid is slechts m leeringen en de wijsheid in boeken. Zóó groot is de droefheid, dat velen vrijwillig afstand doen van het leven en anderen vaak gewenscht hebben, nooit geboren te zijn. Doch uwe taak is het, mijne dochteren, door uwe beminnelijkheid de lijdende menschheid te troosten, de strijdende te steunen, de deugden te doen ontluiken en de zeden te verzachten. Niet om mede te haten en te kampen zijt gij geschapen, maar om te beminnen en bemind te worden. Daarom peinst en mijmert in het schemeruur over de beminnelijkheid en over hetgeen haar kan doen verwerven. Niet van buiten kan de schoonste eigenschap der vrouw tot haar komen: zij moet zich in het hart ontwikkelen. Noch de schoonheid uwer vormen, noch adel, noch rijkdom, noch wetenschap, noch kunst vermogen u in waarheid bemind te maken; er is slechts één middel: weet bevallig en lieftallig te zijn. Niet lang zult gij boeien, zoo gij slechts de verbeelding betoovert en de zinnen prikkelt: geene liefde zal uw deel zijn, maar hartstocht, die opvlamt en uitdooft als een stroovuur. Wilt gij bemind worden, mijne dochteren, dan helpen u geene verbintenissen, geene eeden, geen huwelijk, geen beroep op goddelijke of menschelijke rechten; er is slechts één middel: weet beminnelijk te zijn. De mannen arbeiden, om te winnen en daarna u te minnen; toont gij te aller ure u hunner hoogste inspanning waardig. Wat uw huis versiert, verheugt u slechts korten tijd en uwe kinderen zullen het daarna misschien voor geringen prijs verkoopen; Maar de indruk, dien uwe beminnelijkheid achterlaat in het gemoed uwer kinderen, zal blijven en overgaan van geslacht tot geslacht. Bemint de wetenschappen en de wijsbegeerte en de kunsten, mijne dochteren: zij zijn voor de edele geesten. Maar laat haar dienst aan de mannen, opdat hun het zoetste middel niet te loor ga, om u te veroveren. Doorzont uwen levenskring met de milde stralen uwer oogen; wekt hoop en blijmoedigheid op in alle harten. Want de vroolijke stemming des gemoeds kleurt de wangen met hooger rood, vermeerdert alle krachten en verlengt het leven. De beminnelijkheid is sterker dan de wijsheid: zij spreekt zegevierend, waar men twijfelt, en beslist met eenen glimlach. De alverwinnende beminnelijkheid der vrouwen zal eenmaal de volken dwingen, hunne krijgers de helmen af te nemen en aan de nachtegalen der valleien te vergunnen, er hunne nesten in te bouwen. Zoo gij in beminnelijkheid uwe levensbaan doorloopt en uwe levenstaak volbrengt, mijne dochteren, zullen er op uwe zachte stervenssponde liefelijke tafereelen gaan voorbij de oogen uws geestes. . En in schoonheid zult gij terugkeeren naar het Vaderhuis, waar geene gebeurtenissen den tijd meer meten. TESTAMENT. (1902.) n het geluk te vinden, ben ik voordezen uitgetrokken, mijn zoon, en ontelbaar waren degenen, die hetzelfde deden. Gezondheid, jeugd en vrijheid hadden wij aanvankelijk allen, maar geen onzer verblijdde zich daarover bijzonder. Want het waren ons geene schatten: het waren slechts natuurlijkheden, die wij behoefden, om voldoende bestaansmiddelen en gezellig maatschappelijk verkeer te verwerven. En toen velen met mij de voldoende bestaansmiddelen en het gezellige verkeer verworven hadden, kwamen ook deze ons niet langer als schatten voor, maar als onmisbaarheden op den weg naar het geluk. Wien van het onstoffelijke bezit iets ontviel of wie het stoffelijke niet kon erlangen, die bleef achter en was ellendig; wij gevoelden medelijden, dermate, dat zelfs onze weg als door eenen nevel scheen verduisterd. Maar geloof, hoop en liefde brachten weer helderheid en met moed en bezonnenheid schreden wij voort, matigheid betrachtende in alles en rechtvaardigheid naar vermogen. Helaas, spoedig ontstond er groot verschil van meening en eene noodlottige verdeeldheid onder ons: daar waren er, die het geluk wilden veroveren; anderen, die het wilden najagen; velen, die het wilden afwachten; sommigen, die het wilden zoeken. Talrijk waren de mannen, die zich aanboden als gidsen, verzekerende, dat de weg naar het geluk hun was geopenbaard. Wij gaven hun voldoende bestaansmiddelen en zij reden op onze ruggen, waar wij wandelden in het zweet onzes aanschijns. De openbaringen echter waren geschied in heel vreemde en 38 heel doode talen, heel ver van hier en heel lang geleden. En ze beschreven het geluk als een zalig nirwana, een onafgebroken enthousiasme, eene tijdlooze extase, eene eeuwige chimera. Zoodat wij ze ganschelijk niet verstonden, terwijl onze gidsen elkaar verweten, dat zij ze ganschelijk verkeerd verklaarden, elkaar verfoeiende met groote felheid. Dies scheidden wij van elkander en ieder ging zijns weegs, hatende of bespottende degenen, die eene andere richting insloegen. De veroveraars des geluks stalen, plunderden en moordden om des geluks wille; doch zij wonnen het geluk niet, maar wroeging en verderf. De najagers trokken den weg op der slemperij en der wulpschheid; zij troffen het geluk niet aan, maar den spijt en de ziekten. De afwachters leefden in vermetel vertrouwen: zij werden hoogmoedigen, gierigaards, gramstorigen, nijdigaards en luiaards: tot geen hunner heb ik het geluk zien komen, maar zij werden zichzelven tot last. De zoekers vonden eer, rijkdom en macht, doch zij keerden teru°\ verklarende, dat deze het geluk niet waren, maar slechts middelen, om het te bereiken. En zij noemden deze middelen onvoldoende, overmits derzei ver behoud zorg kostte van uur tot uur en slapelooze nachten. Ik, mijn zoon, heb al vroeg uwe moeder op mijnen weg aangetroffen en daarna u, uwe broeders en uwe zusters. Dat is eene groote blijdschap voor mij geweest, maar niet het geluk; want vraag eens aan uwe moeder, hoe onzeglijk veel wij samen hebben geleden. Dankbaar erken ik echter, dat er meer dan één vreugdedroppel aan den emmer des leeds was en dat ik benijdenswaardig scheen onder duizend. Niet te tellen zijn mijne afdwalingen en verdolingen en niets menschelijks is mij vreemd gebleven. Niet zeven keer zeventig, maar zeventig keer zevenhonderd maal ben ik gevallen, soms zelfs mij pijnlijk wondende; Maar ik ben steeds opgestaan en voortgestrompeld, nooit vertwijfelende, meer en sterker schijnende dan ik was. Veel heb ik gedacht en veel gearbeid, en het einde was vreugde en als een voorgevoel des geluks. Dies geloof ik, op den goeden weg te zijn, en vertrouw ik, dat gij den tocht in mijne richting zult willen voortzetten. Thans moet ook ik achterblijven, mijn zoon! Al te veel van de onmisbaarheden is mij allengs ontvallen. Mijn gezicht is verduisterd, zoodat het gefonkel der sterren mij niet meer kan prikkelen tot gepeins over onmetelijkheid en oneindigheid. Mijn gehoor is verdoofd: de duizendstemmige natuur kan mij niet meer opwekken tot gebed en gedicht. Mijn reuk en mijn smaak zijn zoo verstompt, dat ik citroenen niet meer van knollen kan onderscheiden. Desgelijks mijn gevoel, zoodat er voor mij geen verschil is tusschen het geitenhuidje van Jacob en de hand van Ezau. Ik wil ingaan tot den droomeloozen slaap: mijne atomen zijn onderworpen aan de eeuwige wetten van permutatie en combinatie. Als de tijd vervuld zal zijn, zullen wij elkaar in het volle bezit van alle onmisbaarheden wedervinden. En nader zullen wij gekomen zijn bij het geluk, als we het ook dan nog niet ten volle hebben bereikt. Want het geluk is er, aangezien het niet kan vergeten wezen in eene volmaakte, wijl goddelijke, schepping. Aanvaard mijne tasch, waarin gij uw erfdeel zult vinden en daarbij ook den slijpsteen, dien mijn vader mij gaf in mijne jeugd, opdat ik er mijn mes op zou scherpen. De steen is goed en was mij dierbaar: zorg, dat het geluk u niet wegens ongeschorenheid ontwijke. Grijp mijnen staf, dien ik sterk gemaakt heb, opdat hij u een goede steun zou zijn op hobbelige paden. Bekleed u met mijnen mantel: hij zij u een teeken mijner liefde en een onderpand van mijnen laatsten zegen. Neem tot u mijnen drinkbeker, waarop ik uit dankbaarheid de namen mijner vaderen heb gegrift; ik heb hem gedronken onder gejuich en onder tranen. Drink ook gij hem in vreugd en in smart, — en als gij hem opheft, doe het te mijner gedachtenis. En laat mij nu rusten in vrede! VREUGDE EN FEESTEN. IN DE FAMILIËN. I. Huwelijk. 1878. Febr. 7. D. J. Blommendaal Jr. met M. Ankersmit, Vlaardingen—Schiedam. April 3. Philip Mendel met Elisabeth Koopman, Den Haag—Oud-Beierland. Mei 9. Albertus Vink met Tanneke van Drieljd., Oud-Beierland—Mijnsheerenland. „ 10. Abraham Zoeteman Jz. met Bastiaantje Visser, Zuidland—Zuid-Beierland. „ 23. Cornelis Schippers met Cornelia Visser, Vlaardingen—Hillegersberg. „ 29. A. A. Donker, veearts, met A. M. Verschoor, Vlaardingen. „ 29. Nicolaas Jozua van Heyst met Maartje Hoogerwerf, Vlaardingen. Juli 2. Philip Koopman met Adèle Coopman, Rotterdam—Maastricht. * 31. J. L. van der Have met W. F. Groet, Vlaardingen. Aug. I. Johannes van Oldenborgh Jr. met Kornelia van Weel, Dordrecht—Oud-Beierland. „ 14. Everhard Dirk de Meester met Maria Jacoba Stoop, Strijen. 24. Prins Hendrik der Nederlanden met Prinses Marie van Pruisen, Berlijn. 29. Johan de Bruyn Jr. met Francina Maria Visser, Vlaardingen—Hillegersberg. Sept. 4. Albertus van Spijk met Cornelia Geertruida Romeyn, Vlaardingen. 26. L. van Dam met P. van den Berg, Vlaardingen. Oct. 10. H. A. Monhemius met E. den Breems, Vlaardingen. 16. J. Verboon met C. E. Oudshoorn, Vlaardingen—Schiedam. 1879. Jan. 8. Willem Hl, Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, met Prinses Emma van Waldeck-Pyrmont, Arolsen. Febr. 6. JohannusJacobus Poortman met KlazinaDingena Poortman, Rotterdam—Vlaardingen. April 24. H. Kikkert met C. A. van den Ham van Heijst, Vlaardingen—Delft. 24. Bastiaan van Nugteren met Pietertje Simons Ad., Zuid-Beierland. 24. Gerrit Oprei met Annigje van Nugteren, Zuid-Beierland. 24. Cornelis Dam met Teuntje van Nugteren, H. Kikkert met C. A. van den nam van Heijst, Vlaardingen—Delft. Bastiaan van Nugteren met Pietertje Si- mons Ad., Zuid-Beierland. Gerrit Oprei met Annigje van Nugteren, Zuid-Beierland. Cornelis Dam met Teuntje van Nugteren, Zuid-Beierland. April 24. Cornelis Quartel Ltz. met FrederikaElbartha van Delden, Eerbeek—Apeldoorn. Mei 15. J. M. den Boer met A. van DusseldorpVan Leeuwen, Vlaardingen. „ 21. Arie Baars Az. met Jaapje Schelling, OudBeierland—Spijkenisse. „ 29. P. C. Kruithof met G. H. J. Preesman, Heinenoord. „ 29. Barend Wevels Cz. met Maria Gerarda Adriana Chamot, Breda. Juni 6. Jan Boer met Grietje Maaskant, Klaaswaal. „ 19. A. Nieulant Pelkman met L. J. van Raait, Rotterdam—Vlaardingen. „ 24. Joseph van Dantzig Az. met Roosje Hijmans, Gouda—N umansdorp. „ 25. Salomon Boers met Henriëtte Hartogs, Oud-Beierland— Middelharnis. Juli 4. Johannes Adrianus van Dorsser met Maria van Schouwen, Rozenburg—Goudswaard. „ 10. P. G. Eland met M. Segboer, Vlaardingen—Fijnaai t. „ 24. Rokus Zeevaarder met Jaapje de Koning, Oud-Beierland. Aug. 7. Mr. L. K. van Weel met A. A. du Cellié Muller, Oud-Beierland—Arnhem. „ 8. Dr. J. Voogd met G. Feenstra, Vlaardingen—Sneek. „ 28. W. Hoogwerf Az. met A. H. Sneep Jd., Oud-Beierland—Fijnaart. Sept. 19. Adrianus van Eek met Teuntje van Pelt, Oud-Beierland— Zwarte waal. Oct. 1. J. Noordhoek met N. Schaap, Vlaardingen. „ 16. A. Zeevaarder met C. M. van Eijken, OudBeierland—W add inxveen. „ 17. A. C. Dronkert Jr. met M. Voordendag, Heinenoord—Oud-Beierland. Nov. 1. G. Vink, Kap. O.-I. leger, Ridder M. W. O. met M. A. Schipper, Oud-Beierland. „ 7. G. F. Dirkzwager Az. met H. Kruijthoff C.Dd., Heerjansdam—Nieuwendijk(Goudswaard). Dec. 4. W. Brandsma Johsz. met M. H. Vervoort, Kralingen. 1880. Jan. 15. A. D. Vollenweidcr met C. I. de Koning, Oud-Beierland. „ 22. Hendrik van Beek met Maaike van Holst, St.-Anthoniepolder—Puttershoek. Maart 17. F. H. Eydman met Ja. Giltay, Soerabaya— Dordrecht. April 21. P. van Leeuwen met S. van der Tas, Vlaardingen. „ 21. J. C. Nidelstein Walter met \V. F. M. Berk, Vlaardinger-Ambacht. „ 29. A. Groenenboom Pz. met A. de Jong Cd., Oud-Beierland. „ 29. J. Leeuwenburgh Az. met N. Hollaar, Heincnoord-Klaaswaal. „ 29. W. de Zeeuw Jz. met J. de Geus Jd., W estmaas-Maasdam. „ 29. H. J. Dievelaar met J. G. Foest, Velp. „ 30. R. P. Fonkert Hz. met Ja. van Vliet Kd., Klaaswaal. Mei 6. A. Stolk met L. Quist, Oud-Beierland— Strijen. „ 6. J. Barendregt Wz. met J. Louter Pd., Heinenoord. „ 12. J. F. L. Schröder met J. J. F. Schepman, Roon. „ 19. Adr. Dronkert A.Cz. met T. Louter Pd., Dordrecht—Heinenoord. „ 20. J. G. van Linden van den Heuvel met A. A. Knottenbelt, Vlaardingen. Juni 2. H. D. N. van der Weezen met M. VV. van Breukelen, Vlaardingen—'s-Gravenhage. „ 3. C. A. Molenaar met A. W. van der Horst van Lil, Dordrecht. „ 6. johan Teygeler met Johanna Claudia Bellaard Lormier, Numansdorp. „ 18. J. L. Verhoeven met A. A. Overwater, Zuid-Beierland—Strijensas. Juli 1. Leendert van Leeuwen met Hendrika Francina Bakker, Vlaardingen. Aug. 12. J. La Brée met E. M. Kluit, Leiden— St.-Anthoniepolder. „ 25. Gerardus Ludovicus Linmans met Geertrude Frederica Johanna Koks, Vlaardingen. Oct. 7. Hermann Anton Bentlage met Johanna Antonia Hermina Keuss, Vlaardingen. „ 29. Cornelis Dam met Maaike Huizert Bd., Numansdorp. Nov. 4. N. Denier van der Gon met G. A. Braat, Silvercreck, Wright Co., Minnesota (N.-A.). v 24. Anton J. H. van Schaik met Marie G. P. van Aarsen, Rotterdam—Oud-Beierland. „ Willem Timmers met Joosje Leentvaar, Grand Rapids, Michigan, Noord-Amerika. Dirk van der Stel met Maria Leentvaar, Grand Rapids, Michigan, Noord-Amerika. 1881. Jan. 19. H. A. Moons met H. Ballings, Maasdam— Hamont. Maart 10. C. Vermeer Johz. met W. Lagestee ld., Klaaswaal—Strijen. 24. J. Vermaat met S. van Dijk, Oud-Beierland. I 20. H. A. C. Denier van der Gon met Margaretha Knibbe, St. Cloud, Minnesota. April 14. Jan Schelling Kz. met Sara Catharina Schipper, Mijnsheerenland—Dubbeldam. „ 20. R. Langeweg met D. J. de Meijer, Numansdorp—Oudenbosch. _ 21. W. van Raait met A. H. de Kok, Schiedam. „ 21. L. van der Hoek Jz. met T. Louter A.Pd., Heinenoord. „ 22. Hendrik Klok met Lucretia Alberdina Gerardina Frensdorff, Pijnacker—Strijen. Mei 5. J. Dekker Azn. met W. Herweijer Ld., Barendrecht—Oud-Beierland. P. van Leeuwen met S. van der Tas, j Mei 6. Teunis van Dam Cz. met Lijntje de Jongste Jd., Zuid-Beierland—Numansdorp. „ 19. S. Overwater A.Az. met M. A. Overwater Jd., Strijen-Barendrecht. Juni 2. E. Blok Az. met M. Moerman, Vlaardinger-Ambacht. „ 24. Leendert Boer Az. met Cornelia Helena Vroom Ad., Klaaswaal—Westmaas. „ 30. A. A. van Aarsen met C. W. E. Landman, Oud-Beierland—Rotterdam. Aug. 3. C. Roetman met J. E. Park, Vlaardingen— Harlingen. „ 18. P. J. Linders met W. A. Bijnen, Klaaswaal—Valkenswaard. Sept. 8. G. de Jong met M. J. Hillenaar, Vlaardingen. „ 15. Dr. K. Lodder met J. J. M. van Driel, Oud-Beierland. Nov. 17. Cornelis de Bruijn met Margaretha Driezen, Oud-Beierland—Vollenhove. Dec. 8. A. Scheer met G. Hoogenboom, OudBeierland. 1882. Febr. 9. H. M. Voogd met K. de Lange, Vlaardingen. Maart 30. F. W. Grüper met J. van Noortwijk, Schiedam. April 26. Willem Baggus met Margaretha Christina van der Tas, Vlaardingen. „ 27. F. G. Dirkzwager Az. met A. de Koning Bd., Oud-Beierland. „ 27. Ewoud van Driel met Bastiaantje Langerveld, Mijnsheerenland—Oud-Beierland. „ 28. Willem IJsselstein met Maria Louiza van Nes Fd., Rijsoord. Mei 4. J. Kimmel met F. J. van der Schoor, Oud-Beierland. „ 10. D. A. Vogel met N. van Leeuwen, Vlaardingen. „ II. Goris Cornelis Vink Alexz. met Maria Sluymer Hd., Oud-Beierland. „ 11. G. P. H. Vriens met W. E. van der Drift, Amsterdam—Vlaardingen. „ 19. H. L. de Mink met C. A. Maaten, Gouda— Klaaswaal. „ 19. Jilles Herweijer Az. met Machehje van Bergeijk Jd., Klaaswaal—Piershil. „ 24. Leendert Noordhoek met Maria van der Windt, Vlaardingen—Rotterdam. „ 25. Job van Bezeij met Maria Johanna van Eijken, Oud-Beierland—Heukelom. „ 2b. J. W. A. de Koningh met N. H. Wieland Los, Klaaswaal. „ 31. A. C. Dronkert D.Jz. met I. van der Hoek Johd., Heinenoord. Juni 1. Anthony Verbrugge van 's-Gravendeel en Leer-Ambacht met Princes Hélène J. Soutzo, Bucharest (Rumeniê). „ 30. P. de Koning Az. met N. Saarloos Ld., Oud-Beierland—Simonshaven. „ 30. A. Jongejan met G. Hoogmoed, Lochem. Juli 6. M. A. Visser, burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas, met G. H. M. de Ruiter, Maastricht. » 9- W. J. van Sint-Anneland met H. M. de Groot, Westmaas—Strijen. Aug. 3. J. van der Hoek Johz. met A. W. van Gelder Cd., Heinenoord—Charlois. „ 3. J. SchefFer met Gt. Vink, Heinenoord. Aug. 15. J. A. A. Meevers met M. C. den Breems, Vlaardingen. „ 17. A. C. Stork, ontvanger der registratie te Oud-Beierland, met Margaretha Mulder, Almelo. Sept. 6. W. Noordijk met Joh. Dorsman, Vlaardingen. „ 21. Dirk Fonkert Dz. met Jansje Herweijer Ld., Oud-Beierland. „ 21. C. A. W. H. Avink met W. J. den Breems, Vlaardingen. Oct. 12. Jan Bongers Fz. met Maaike van Dijk Jd., Oud-Beierland. „ 19. A. H. C. M. I. IJzermans met A. X. M. Bootz, Vlaardingen—De Bilt. , 27. Jacobus Sneep Dz. met Lijntje Boer Ad., Zuid-Beierland—Goudswaard. Dec. 21. N. F. Habraken met N. de Zeeuw, Vlaardingen. 1883. Jan. 18. P. C. Ambachtsheer Pz. met M. Nugteren Ld., Rijsoord—Heinenoord. v 25. Pieter van der Woel met Maria Kooij Ad., Goidschalx oord—Maasdam. Febr. 16. Arie van den Bos met Hendrika Johanna Ponsioen, Rotterdam—Oud-Beierland. Maart I. Joost de Geus Lz. met Jacoba Maasdam Johsd., 's-Gravendeel—Numansdorp. » 7• J» Olivier met H. V. A. S. Hellmund, Cura^ao. , 22. D. Bouman Jz. en A. E. Schipper, Goudswaard. „ 22. Japhet den Boer met Bastiaantje den Hartigh Kd., Hoogvliet—Zuid-Beierland. „ 23. J. Maaten J.Az. met N. van Ooijen, Klaaswaal. „ 30. Andries van der Linde Tz. met Adriana Johanna van der Burgh Cd., Numansdorp. April 5. Arie Louter Pz. met Johanna Dronkert A. Cd., Heinenoord. „ 12. G. Schelling Kz. met N. Laaij Ad., OudBeierland—Simonshaven. „ 20. P. Vogelaar Sz. met H. A. Sneep Dd., Puttershoek—Zuid-Beierland. „ 27. Johannes Schilleman Herweijer Sz. met Elisabeth van der Linde Ad., Maasdam— Klaaswaal. „ 27. S. van Dijk Sz. met A. van Driel Jd., Oud- Beierland—N ieuw-Beierland. „ 27. P. Fonkert Kz. met A. A. Blaak Cd., Oud-Beierland—Zuid-Beierland. Mei 2. A. van Leeuwen met D. van der End, Vlaardingen. „ 10. Hermanus van den Berg Bz. met Rijka Elisabeth Dam Jd., Barendrecht—Strijen. „ 19. J. de Bruin met C. W. S. van Rooij; J. W. F. van Rooij met F. van der Zijl, Vledder. „ 31. P. H. van Abtshoven met M. Quakkelsteijn, Vlaardingen. „ 31. W. van Dam met J. N. Geboren, Vlijmen— 's-Gravendeel. Juni 12. J. H. van Raait Jr. met H. A. Poortman, Vlaardingen. „ 21. H. R. van Buuren van Heijst met A. M. Hoogendijk, Vlaardingen—VlaardingerAmbacht. Juni 27. Juli 5- » 12. „ 26. Aug. 2. Sept. 27. Oct. 4. „ 25. Nov. 16. ,, 23. Dec. 5. * 27. Jan. 24. Febr. 21. Maart 27. April 10. * 25. Mei 1. » 9- „ 29. ,, 29. Juni 11. „ 12. „ 12. „ 26. Juli 24. » 31* 3». Sept. 4. » 5' » 19. Oct. 3. 30. Nov. 21. Dcc. 11. J. B. van Driem met A. M. Warburgh, 's-Gravenhage—Vlaardingen. J. J. Kauling met M. P. Saes, HendrikIdo- Ambacht—W eert. B. Duijser met J. van Maanen, Oud-Beierland. Jan Adrianus de Baat met Adriaantje Breësnee, Sliedrecht—Oud-Beierland. P. J. Keijman met L. J. J. H. Olivier, Arnhem. Ph. Mendel met M. Koopman, 's-Gravenhage —Oud-Beierland. Jan Hoek Az. met Aagje Cornelia Kraaijo Jd., Oud-Beierland. Anthonie van Bochove met Willcmpje Maria Visser, Oud-Beierland—Nieuw-Beierland. J. A. C. Verton met J. J. Advocaat, Zonnemaire—Strijen. A. Voordendag Sz. met A. A. Blaak Cd., Oud-Beierland—Zuid-Beierland. C. Groeneveld de Kater, arts, met Mina Vlielander, Numansdorp. J. G. Poortman met E. van der Brugge, Vlaardingen. 1884. Jacobus Johannes Groeneveld met Huberta van der Linden, Oud-Beierland. Cs. de Vroedt Az. met C. Bunk, OudBeierland—Rotterdam. A. Bongers met M. A. Tolk, Haastrecht. F. B. Stroobant met M. de Lange, Vlaardingen. Pieter van der Linde Az. met Maria van de Griend Jd., Puttershoek. Cornelis Quartel Pz. met Maria Rietveld, N ieuw-Beierland. Frans van Gilst Wz. met Jaapje Dronkert A.Cd., Goedschalkoord. D. Boer met "W. D. Blok, Rotterdam— Vlaardingen. L. Bakker J.Kz. met M. C. Schaaf, Maasland. Jan van Marion met Aagje van den Engel, Vlaardingen. C. A. van Buuren van Heijst met J. M. Voogd, Vlaardingen. Th. E. Copray met A. A. Nijs, Vlaardingen. J. Noordijk met F. J. van Rossum, Vlaardingen —Schoonhoven. Pieter Rietveld Jz. met Gerritje de Jong Ld., Mijnsheerenland. J. W. Kok met A. P. Brunt, Oud-Beierland—Bodegraven. Jan Troost Dz. (met Jannigje Louter Pd., Heinenoord. P. de Zeeuw Az. met M. Schepp, Vlaardingen—Kethel. H. M. de Lange met D. M. Goemans Vlaardingen. Jacob Man in 't Veld met Klazina van der Sar, Vlaardinger-Ambacht. Cs. Roels met A. Hoogendam, Maasland— Vlaardinger-Ambacht. Jacob de Geus Lz. met Lena de Koning Bd., Oud-Beierland. Jan Maaskant Gz. met Teuntje Schelling Ad., Numansdorp. B. Gastelaars met J. F. W. van Meurs, Vlaardingen. 39 1 Dec. 18. A. Smit met L. Schipper Kd., Oud-Beierland. w 21, Arie van der Linden, pred. te Axel, met F Francina Anna Moret, 's-Gravendeel. 1885. M Febr. 5. Jb- A. Kalis Jz. met N. Breësnee, Slie- drecht—Oud-Beierland. 1 26. N. J. van Heijst met Joha. de Zeeuw, Vlaardingen. Maart 5. Arij Dorsman met M. A. van der Meijden, Vlaardingen. 12. Dirk de Lange Dz. met Adriana Don, Vlaardingen. April 7. H. K. A. Vosbergen met W. L. Tliorn Leeson, IJselmonde. 9. L. P. Akkersdijk met C. Akkersdijk, Heinenoord—Rotterdam. 9. C. B. Barendregt Az. met L. van der Wilt Ad., Numansdorp. 24. Jan van de Erve Jz. met Teuntje Koijck Bd., Mijnsheerenland. 29. M. van der Vlis Kz. met S. van der Tas Ad., Vlaardingen. 30. Hendrik Pieter van der Drift met Jessie Catha- rine Maurij, Vlaardingen—Rotterdam. Mei 8. Jeroenus van Ecren Hz. met Jannetje Wüst Chr.d., Numansdorp. 15. C. Vermeer Jz. met P. In 't Veld Wd., Klaaswaal—Dubbeldam. 21. I. A. Grimbel du Bois met M.J. Westen- borg, Rotterdam—Vlaardingen. 28. Wijbe Eldringhe Winkler met Anna Petronella Groen, Hellevoetsluis. Juni 19. Jacob Vermeer Jz. met Magcheltje Herweijer Ad., Klaaswaal. Aug. 6. P. C. A. Halffman met A. M. L. N. Boomer, Rotterdam. 13. Johannes Cornelis Huisman met Ida Teuna Barendregt, 's-Gravenzande—Heinenoord. Sept. 1. P. de Goede met M. van der Gaauw, Vlaardingen. 3. Arie Snel met Johanna Wilhelmina van Schuijlenburg, Deventer. 24. I. Stam met S. P. A. Baggerman, OudBeierland. 24. Jakob Knüps Pz. met Grietje Visser Wd., Middelharnis—Nieuw-Beierland. 30. Kr. Roodzant met H. Pons, Poortugaal. Oct. 8. G. M. Voorbach met M. J. Berkhout, Vlaardingen. 15. Cornelis Jan Zoeter met Aria Koijck, Mijnsheerenland. 28. J. J. van der Pol met P. S. de Nagtegaal, Strijen. 29. W. K. v. d. Sijde Az. met A. Leeuwen- burgh Ad., Oud-Beierland. 29. A. A. E. Veenenbos met G. Visser, Numansdorp. „ 29. Jakob Pieter de Geus Jz. met Adriaantje Rozendaal Ad., Strijen. Nov. 13. Mr. M. E. J. J. van Lith de Jeude met G. J. Pijnacker Hordijk, Drumpt. 19. Johannes Ek met Catharina Hoek, Dubbeldam— Zuid-Beierland. ,, 20. B. Man in 't Veld met C. van der Heul, Vlaardingcr-Ambacht—\ laardingen. Dec. 17. Pieter Hoogenboom Dz. met Jorina van Dijk, Oud-Beierland. 1886. Febr. 25. Arie den Breems Jz. met Maria Helena Ant. van Nieuwkuijk, Den Haag. Maart 11. A. J. van Wagtendonk Md., Dr. en arts, met C. A. de Leeuw, IJselmonde—Schoonre woerd. April 16. Leendert Koijck Dz. met Neeltje v. d. Griend Jd., Mijnsheerenland. it 21. Pieter Hoogendam Pz. met Johanna de Zeeuw, Vlaardinger-Ambacht. Mei 6. Martin»» den Breems met Hendrika Hoogendam, Vlaardingen—Leidschendam. „ 13. Abraham Aart van de Griend Jz. met Jannigje Uijterlinde, Zuid-Beierland— Barendrecht. Juni 4. Jacob Herweijer Az. met Pietertje In 't Veld Dd., Klaaswaal—Zuid-Beierland. 9. G. de Reus met J. M. van Gilst, Numansdorp—Zwijndrecht. Juli 6. W. Rood met H. Philip, Oud-Beierland. „ 9. C. van Dijk Cz. met S. R. Hoorweg, Oud-Beierland—Goudswaard. „ 16. Cornelis Flohil, arts, met Rosalie Was, Numansdorp—Oosterland. „ 23. Johannes van der Hoek met Adriaantje Berwers, Heinenoord—Hekelingen. Aug. 5. C. van de Griend Jacz. met A. L. den Hartog Ld., Puttershoek—'s.Gravendeel. „ 19. W. Hoogenboom Pz. met J. Schipper Ld., Oud-Beierland. 19. A. P. van Ooijen Hz. met J. Hoogenboom Pd., Oud-Beierland, „ 20. C. van Driel Cz. met N. D. van Bergeijk, Numansdorp—Piershil. „ 27. L. J. Belonje met E. C. Beukema, Rotterdam—Strijen. Sept. 2. A. P. de Visser met H. Struijk van Bergen, Oud-Beierland—Dinteloord. 30. C. van Beek Johz. met P. van Beek Ad., Numansdorp—Simonshaven. Oct. 14. Jacobus Stolk met Agatha Moerkerken, Strijen. Nov. 5. Jakob Engelbert Tieleman Langeler, Dir. Stoomtram-Mij. Gouda, met Margaretha Lydia Maria de Lind van Wijngaarden, Gouda—N umansdorp. 25. Johannes van Leeuwen met Neeltje de Zeeuw, Vlaardingen. 1887. Febr. 16. K. Beversluis met M. T. Neijssel, Rozenburg—Vlaardingen. , Maart 17. Cornelis Herweijer Jz. met Lijntje van Lugtenburg Cd., Westmaas—Zuidland. - April 14. H. Dam met A. Groenenboom, Zwijndrecht. „ 22. Nicolaas Hoogendam Pz. met Sara Petronella Zegwaard, Vlaardinger-Ambacht. „ 27. Hendrik van Toorjz. met Maria Maarleveld, e Vlaardingen. „ 28. C. Stevens met J. Abels, Vlaardingen— t Dordrecht. „ 28. Marinus van Driel Az. met Aagje van de Erve Jd. Oud-Beierland—Mijnsheerenland. „ 28. Cornelis van Lugtenburg Cz. met Iefje |) Kappetein Wd., Abbenbroek—Numans¬ dorp. n Mei 5. Jan van den Berg Cz. met Ida Naaktgeboren Pd., 's-Grarendecl. Febr. 25. Maart II. 3 °7 Mei 12. Pieter van Driel Az. met Maria van Beek Johd., Oud-Beierland—Namansdorp. „ 13. W. H. Drost met H. Saarloos, Hekelingen. „ 25. Jacs. J. Overwater Jr. met J. Qualm Phd„ Barendrecht—Pernis. „ 25. S. Herweijer Sz. met H. Qualm Phd., Maasdam-Pernis. „ 26. J. Leeuw enburgh Pz. met M. Kluifhoofd • Ad., Heinenoord—Numansdorp. 26 Jan Kruithof! Cz. met Lena Niemansverdriet, Goudswaard—Strijen. „ 26. Damis van der Linden Cz. met Barbara de Groot Jd., Barendrecht—Strijen. 2". P. Qualm Phz. met A. Herweijer Ld., Pernis—Maasdam. Juni 2. Mr. A. Ellerman met Sally G. E. van Gennep, Madioen—Rotterdam. Aug. II. N. T. Habraken met C. J. M. Raven, Vlaardingen—Amsterdam. 12. Jan Roos met Jaapje Qualm, Hekelingen. " 18. Lodewijk Hijmans, predikant, met Anna F. van den Dries, Klaaswaal—Klundert. Sept. 8. T. A. van Hijlckama Vlieg met J. Schelling Kd., Oud-Beierland. 16. Hendrik Arend Swank Jz. met Johanna Vis Dd., Oud-Beierland—Zuid-Beierland. Nov. 2. Gerrit Jan Bokhorst met Anna Anthonia van der Mijle, Kampen—Barendrecht. 24. J. Vermaat Hz. met P. Struijk Wd., Poortugaal. Dec. I. W. Verduin den Boer met H. Vermaat, Bergschenhoek—Poortugaal. 15. H. K. de Raadt Bz. met G. van Beek Jd., IJ selmonde—Nieuw-Beierland. 1888. Jan. 20. A. S. Talma, ber. pred. van Heinenoord, met M. van Schaardenburg, Dordrecht. Maart 2. W. H. Beukema met M. A. Tol, Strijen— Rotterdam. 29. Hendrik van Vliet met Jannigje Verhoeven, Klaaswaal—Maasdam. April 5. G. Oreille met M. Rank, Vlaardingen— Oud-Beieiland. 10. D. de Vroedt Jz. met G. van Soest Hd., Oud-Beierland— Strij en. 13. W. A. Quartel Pz. met Teuntje de Jong Kd., Westmaas—Numansdorp. 19. Dirk Bijl met Herberdina Verhagen, OudBeierland. 19. Dirk Leeuwenburg met Leonarda Johanna Berkhout, H.-I.-Ambacht. 26. Jan van der Giessen met Willempje Boer, Westmaas. „ 27. K. den Hartigh Az. met B. den Hartigh Td., Oud-Beierland—Zuid-Beierland. 27. P. Konijnendijk met M. van Beek Cd., Heinenoord—Nieuw-Beierland. 27. Willem Hendrik George van Nes Fz. met Anna Huizer, Rijsoord—Barendrecht. Mei 4. P. van Waasbergen Gz. met A. de Zeeuw Bd., Mijnsheerenland—Westmaas. 4. J. van Schouwen Cz. met M. Leeuwenburgh Jd., Heinenoord. 10. Cornelis van Gilst Pz. met Wilmina Schaap Dd., Rijsoord—Heerjansdam. 16. J. A. Lucardie met S. M. Vaandrager, Charlois. lei 17. Hugo van der Knoop Pz. met Petronella van der Knoop Kd., Vlaardingen— Rotterdam. „ 18. B. IJzerman met M. van Beek, NieuwBeierland. 23. Jan Boer Kz. met Adriana Koster Dd., Pernis. n 30. E. S. Haagens met S. van der Velde, Dirksland—Middelharnis. funi 1. W. Labrijn Wz. met H. Herweijer Ld., Barendrecht—Oud-Beierland. „ 7. E. v. d. Gijp Barendregt met L. W. de Vos, Barendrecht—Geervliet. „ 14. Gijsbert van der Knoop Pz. met Anna E. Poortman, Vlaardingen. „ 14. Ary Kimmijser met Nelly Jacoba Boog, Schiedam—Vlaardingen. „ 14. Leendert Rozendaal J.Az. met Martha In 't Veldt Ad., Strije*. „ 15. Leendert Kluifhoofd met Maaike van der Waal, Strijen—Numansdorp. Juli 26. J. Besteman met P. Bijl, Rozenburg— Oud-Bcicrland. Aug. 2. Arie van den Broek Jz. met Hilligje Verbaas Td., Hellevoetsluis—Mijnsheerenland. 8. M. Koopman met F. Weyl, Oud-Beierland—Zutphen. „ 10. P. v. d. Hoek Johz. met M. Pols Cd., Amsterdam—Goidschalxoord. „ 16. Dr. K. Lodder, arts, met J. M. Vlielander, Oud-Beierland—Numansdorp. „ 16. W. Bronkhorst met M. M. Hess, Rotterdam. sept. 6. E. E. M. de Lijs met C. A. van Dam, U trech t—Vlaardingen. „ 6. Willem Rozendaal Az. met Lena Naaktgeboren Pd., Strijen—'s-Gravendeel. Oct. 18. B. Kooy Bz. met A. E. Groeneveld Dd., 's-Gravendeel—Strijen. >t 19. L. Verhoeff met A. E. Quartel Ad., Westmaas. „ 31. Fop Smit Pz. met Cornelia Johanna Opprel Hd., Oud-Beierland. Nov. 22. M. van de Liefde, deurwaarder b. d. Arrondissements-rechtbank, met M. van der Mast, Dordrecht—Strijen. Dec. 27. T. C. Scheer met D. Dirkzwager, Koudekerk a. d. Rijn—Oud-Beierland. 1889. Jan. 31. Jan Sonneveld met Cato H. Voogd, Schiedam—Vlaardingen. Febr. 13. P. L. van Roon P.Lz. met W. E. Heesterman, Vlaardingen. „ 24. J. P. Vink met M. H. Rijsdijk, OudBeierland—Puttershoek. „ 28. L. W. Buurman met M. C. H. Kuijper, Wageningen. „ 28. Joh. Roos Hz. met J. N. Dronkert D.Jd., Goedschalkoord. Maart 14. J. B. H. van der Laan met J. C. Bestebroer Ad., Maasdam. „ 28. J. H. van der Poel met N. A. PreesmaD, Heinenoord. „ 28. Jan Bartels Cz. met Hermina Adolphine Wilson, Vlaardingen. April 5. Jan Groeneweg Az. met Maria Barth Jd., Numansdorp—Strijen. „ II. J. Dronkert A.Cz. met A. J. Dekker Jd., Goedschalkoord—Roon. Mei 17. » 18. » 23» 30. Juni I. 7. * 14„ 14- * 14„ 15- Juli 26. Aug. 2. „ 8. „ 10. „ 16. „ 16. Sept. 6. „ 6- April li. J. W. N. van der Zandt met H. J. Suer- : mondt, Rotterdam. 25. Mr. J. A. A. Baud met Beatrice Geraldine Los van Aarlanderveen, 's-Gravenhage. 2t. A. de Koning Bz. met M. Kluifhooft Jd., Strijen. 25. D. Loose F.Fz., met A. C. Jungerius Bd., Strijen—Katendrecht. Mei 2. P- van der Linden Jz. met L. Molendijk Hd., Oud-Beierland. 2. K. den Hartigh Tz. met E. Schipper Ld., Zuid-Beierland—Oud-Beierland. 2. J. Overwater A.Az. met A. Overwater Ld., Strijen—Strijensas. 9. B. Visser met F. J. Niemantsverdriet, Numansdorp. 10. A. Taselaar met J. M. Bakker, OudBcierland—Hekelingen. » 15. J. van Dam met Chr. M. C. van der Slik, Rotterdam. „ 16. H. van der Waal Dz. met L. A. den Hartog Ld., Numansdorp—'s-Gravendeel. „ 16. A. de Reus Cz. met N. Fonkert, ZuidBeierland—Piershil. 30. J. C. Quist met G. H. de Nagtegaal, Strijen. Juni 20. P. Edel schaap Jbz. met M. Molendijk Hd., Zuid-Beierland—Oud-Beierland. Juli 4. Jan Roskam met M. de Geus, Sliedrecht— Mijnsheerenland. „ 18. G. Dam met S. W. van Trigt, Sint-Anthoniepolder. 19. Jan Veen met Pleuntje Adriana Mastbergen, Grand-Rapids. 25. Dr. N. Quint met D. M. Molenaar, IJselmonde. 25. P. C. S. van Hattem met L. Brcësnee, Sliedrecht—Oud-Beierland. Aug. I. C. Vermaas met J. van der Koog, Goed- " schalkoord—Oud-Beierland. 29. A. G. Mulié met R. Nieveen, Oud-Beierland—Sneek. 29. P. Kruithoff Cz. met L. Niemansverdriet A.Jd., Mijnsheerenland—Strijen. „ 29. A. Maaskant Jz. met M. Reedijk Wd., Goudswaard. Sept. 5. Olof van der Linden Johz. met Jaapje Fonkert Dd., Piershil—Oud-Beierland. Oct. 3. Joh. A. Barendregt N.Rz. met Maria Herweijer Ld., Barendrecht—Oud-Beierland. 17. A. Quist en A. Moerkerken, Strijen. „ 31. L. Hoogerwerf Jz. met N. M. van Dijk, Vlaardingen. Nov. 6. Corn. Schelling met C. S. van Ooijen, Oud-Beierland. 29. J. H. de Rörnph met E. M. van der Giessen, Puttershoek-W estmaas. Dcc. 4. C. Pijl Gz. met J. N. Visser, OudBeierland—Nieuw-Beierland. „ 10. A. Boot met G.S. Baggerman, Oud-Beierland. „ 18. Cornelis Dirk de Wilde met Maria Cornelia Christiaanse, Oud-Beierland—Leid en. 1890. Jan. 3. H. Steenman met W. J. van Oosten, Helder—V laardi n gen. „ 28. A. A. van Aarsen met E. S. C. Wobbe Spruijt, Oud-Beierland—Rotterdam. Febr. 27. M. van der Linden Tz. met J. M. Pilk Pd., Zuid-Beierland—Nieuw-Beierland. Maart 20. Jacob Dam J.Jz. met Stijntje Groenenboom Gd., Zuid-Beierland—Nieuw-Beierland. •»n M T He Willipen. riiksontvaneer te Heeze. n —w- ——- j • —- o ' o met A. Johanna van Dusseldorp, Heeze— Vlaardingen. April 30. C. van der Linden Az. met M. Hoogenboom Dd., Oud-Beierland. * 3°. Js. de Bruin, apotheker, met N. Denier van der Gon, Vlaardingen. Mei 8. Jan van der Meyde Jz. met Maria van Dijk Cd., Sommelsdijk—Oud-Beierland. „ 21. W. Bloemendaal met E. J. M. Zuidam, Vlaardingen. „ 23. Hugo van der Knoop Kz. met Neeltje de Bruijn Ad., Vlaardingen—Hekelingen. „ 30. Philippus de Koning Gz. met Sara Catharina Schipper Cd., Hekelingen. Juni 7. J. J. van Ooijen met I. M. Hoogenboom Kd., Oud-Beierland. Juli 10.' A. C. van Bruggen, arts te Dordrecht, met G. C. de Jong, Dordrecht—ljselmonde. „ 15. Hugo Stahlie met Maria van den Berg, Vlaardingen. „ 31. Dirk Jan van der Linde met Elizabeth de Vrnedt. Zuid-Beierland—Oud-Beierland. Sept. 2. Gabriël Adolf Odé met Hester de Klerk, Pretoria (Transvaal). „ 3. Daniël Rottier met Adriana de Bruin, Vlaardingen. „ 25. Johannes Marinus de Vlieger met Jannigje de Koning, Oud-Beierland. „ 25. Pleun van der Griend met Cornelia Wilhelmina Quist, Heinenoord—Strijen. Oct. 9. Leendert de Best Kz. met Maria Cornelia Troost Jd., 's-Gravendeel—Strijen. „ 10. Martinus Notenhoom met Johanna Angenieta Timmers, Klundert—Hoogvliet. „ 12. Jacobus Muller Wz. met Hendrika Spaan G.Cd., Puttershoek. „ 23. G. B. de Jong Lz. met P. Rietveld Jd., Mijnsheerenland. „ 29. H. van Enk met A. M. Kijne, Vlaardingen. Nov. 9. Johannes Nijland met Christina de Römph, Puttershoek Dcc. 16. J. Westerman Holstijn, beroepen predikant bij de doopsgezinde gemeente te Purmerend, met J. J. van der Poest Clement, Amsterdam. 1891. Jan. 15. Mr. E. van Popta met A. Verschoor, Ridderkerk—Gorinchem. „ 22. K. Groen met D. van der Weijden, OudBeierland—Simonshaven. Febr. 19. A. Potjer met A. Breësnee, Oud-Beierland. Maart 15. J. den Hartog met A. W. Muller, Puttershoek. „ 20. Adam van Bergeijk Jz. met Maria Qualm Hd., Piershil—Hekelingen. „ 26. K. Ramkema met L. H. P. Neijssel, Vlaardingen. „ 26. Cornelis Klaver met Johanna E. Bogaerts, Numansdorp. April 4. Cornelis Pas met Adriana Hordijk, ljselmonde—Cliarlois. „ 9. L. Breësnee met I. van Ooijen, OudBeierland. „ 9. I. C. Riehm met M. A. van der Leeuw, 's-Gravenhage. April ib. Cornelis Jan Kleinjan Jz. met Cornelia Adriana van Beek ld., Geervliet. „ «3. Cs. van de Erve met Ja. Kluif hooft, Mijnsheerenland—Strijen. „ 30. A. Sneep Dz. met L. H. Overwater Jd., Zuid-Beierland—Numansdorp. „ 30. P. A. Overwater Jz. met J. Kluifhoofd Ad., Barendrecht—Numansdorp. Mei 5. Schilleman Herweijer Gz. met Hermina de Koning Bd., Strijen. „ 5. Pieter Arie van Driel A.Pz. met Johanna Herweijer Gd., IJselmonde—Strijen. „ 8. D. T. Groenewoud, arts, met G. M. Proper, Klaaswaal—U trecht. „ 8. J. T. de Jong Jz. met A. Vink Ad., Klaaswaal—Mij nsheerenland. „ 13. B. Klapwijk met M. Kluifhoofd, Charlois. 14. G. K. Koning met L. W. van der Mijle, Oosterbeek. „ 15. P. C. Plaizier Az. met L. Koijck Cd., Ridderkerk—Heinenoord. „ 16. A. Hoogendijk Kz. met M. de Bruin, Vlaardingen. „ 21. A. Voogd met Martina Sonneveld, Schiedam. n 29. A. Troost Dz. met H. Kluit Ad., Heinenoord—Goedschalkoord. Juni 5. H. de Jong met A. M. Overwater, Barendrecht. Juli I. Leendert van den Houten met Maria van der Windt, Rotterdam—Vlaardingen. 2. Dr. Herman Bavinck met Johanna Adriana Schippers, Vlaardingen. „ 3. Cornelis Vrij Az. met Cornelia de Regt, Nieuwen hoorn— Piershil. „ 3. J. Herweijer Az. met M. In 't Veld Dd., Klaaswaal—Z uid-Beierland. „ 16. C. Kluit Az. met W. Rietveld Jd., Barendrecht—Mijnsheerenland. „ 24. Johs. van Roon met Suze M. van Lent, Vlaardingen. )t 29. Jacob van der Ende met Johanna van der Heul, Vlaardingen. Aug. 13. Dirk A. Dorsman met Johanna de Zeeuw Jd., Vlaardingen. „ 13. Hendricus Roelofsen Wz. met Wilhelniina van Roon P.Ld., Lunteren—Vlaardingen. „ 20. A. Saarloos met L. M. Voordendag, Simonshaven—Oud-Beierland. „ 20. Jhr. A. R. Schuurbecque Boeije met Hariett Evelijn Los van Aarlanderveen, 's-Gravenhage. „ 21. G. Koster Wz. met J. Baars Cd., OudBeierland. „ 27. P. Vink Az. met S. H. Korporaal Ad., Oud-Beierland. Sept. 10. Mr. G. Huisman met Miss F. Grunst, Rochester (N.-Amerika). „ 17. Wilhelmus Johannes M. IJzermans met Maria Theodora van Steevering, Vlaardingen—Den Haag. „ 24. D. van den Berg met M. L. de Buy Wenniger, Vlaardingen—Nieuwer-Amstel. „ 24. A. J. Rotman met N. van Toor Jd., Vlaardingen. Oct. 22. Jacob A. de Vlieger Hz. met S. Blaak Cd., Oud-Beierland—Nieuw-Beierland. Nov. 4. Dr. P. A. Bossers met C. J. Rijsdijk, Breda—'s-Gravendeel. Nov. 19. J. H. A. Höfelt met C. J. Bentfort, 's-Gravenhage. „ 25. B. L. H. de Jong met E. M. Lens, Vlaardingen. „ 26, Abraham Smoor met Margaretha Magdalena Cassee, Schiedam. Dec. 16. M. Moerman met H. van Woerden, Vlaardingen —Overschie. 1892. Jan. 5. H. van der Bie met W. Post, Goudswaard. „ 14. Jacobus Zuidweg met Maria Agatha Grullemans, Noordwijk-Binnen. Febr. 4. J. de Regt Pz. met W. Noorlander Gd., Piershil—Strijen. „ 4. B. Hartensveld met P. In 't Veld, ZuidBeierland—Piershil. . J. A. van Leeuwen, predikant, met H. W. F. J. Vermeijs, Utrecht. „ 5. G. S. Langerveld met N. M. Blom, OudBeierland-Heinenoord. Maart 18. L. A. Kranenburg Pz. met G. Leeuwenburgh Jd., IJselmonde-Heinenoord. „ 24. Barend van Herwerden Bz. met Geertrui van Gameren Ad., Klundert-Mookhoek. April 21. Arie Willem Leeuwenburg Jz. met Neeltje Schipper Cd., Hekelingen. „ 28. W. Klok met E. Rietdijk, Rockanje. „ 28. Jb. S. van der Giessen Mz. met G. de Jong Ad., Mijnsheerenland. Mei 4. IJ. H. Leeuwenburg met B. W. de Raadt, Roon—Barendrecht. m 5. P. van der Giessen Az. met L. Molendijk, Hendrik-Ido- Ambacht—'s-Gravendeel. „ 13. Jan Koppenol met Neeltje Warnaar, GrandRapids (N.-Am.) „ 27. Dr. H. Kikkert Cz. met P. J. M. Masthoft, Vlaardingen— Delft. Juni 2. H. Herweijer Sz. met G. Vink Ad., Maasdam-Klaaswaal. „ 9. Adrs. de Jong Lz. met A. van de Erve Jd., Mij nsheerenland. „ 23. M. In 't Hout met H. Steenbergen, Middelburg—Dedemsvaart. „ 24. J. J. Kluit, gemeente-secretaris, met A. van Nieuwenhuize Od., Pernis-Nieuwerkerk. „ 24. Gabriël Trouw Gz. met Cornelia Both Md., Zuid-Beierland. Juli I. P. van Outeren, burgemeester, met M. A. Witsenburg, Barendrecht—Helder. „ 7. Samuel Lammerse Pz. met Adriana Blaak Hd., Zuidland—Zuid-Beierland. „ 7. Arie Maarleveld met Cornelia van der Mark, Vlaardingen—Brielle. „ 14. Martinus Frissel met Pieternella de Reus, Boskoop—Brielle. „ 21. G. de ReusMz. met J. M. Arkenbout Hd., Goudswaard— Oostvoorne. Aug. II. G. W. van de Water met Anna J. Kok, Geldermalsen—Oud-Beierland. „ 12. Cornelis Boer Az. met Adriana Herweijer Jd., Klaaswaal—Westmaas. Sept. 1. A. J. J. de Groot met Johanna Voogd, Schiedam—Vlaardingen. „ 1. Pieter Vlielander Hz. met Adriaantje IJzerman Bd., Nieuw-Beierland. „ 22. L. Hoogerwerf Jz. met A. M. S. Bedding, Vlaardingen. dingen— Hekelingen. Nov. 2. P. Molendijk Hz. met G. M. van der Kop, Oud-Beierland. 4. Pieter Hoek Ez. met Maaike den Tuinder * Kd., Zuid-Beierland. Dec. 1. N. Ambrosius met S. M. Boender, Veen J Oud-Beierland. I. P. Jas met A. de Koning Ad., Dubbeldam— Strijen. 1893. Tan. 20. H. Louter met H. P. Taselaar, IJselmonde. 22. Hugo van Stigt met Magcheltje Catharina Kalis, Puttershoek. Febr. 9. J. D. H. van Uden met Lijntje Kooijman Bd., Tiel. 23. P. Vogelaar Pz. met E. Smit Gd., Oud- Beierland. 23. Teunis Mastbergen Gz. met Lizzie Dijkewa Sd., Grand-Rapids (N.-Am.) 23. Steven Stemerding met Antje Cornelia Kruidenier, Charlois. Miart H. Wouter van der Wel Wz. met Jannetje de Vries Sd., Boyden (Sioux-County, Iowa) (N.-Am.) 22. D. Hartogs Jz. met A. R. Hijmans, Middel- harnis— Klaaswaal. 23. A. de Koning Jz. met M. Barendregt Wd., Oud-Beierland—Heinenoord. April 7. P- Dijkers met D. B. van der Moer, Middelharnis. 12. A. den Hartog met L. den Hartog, Heer jansdam —Hendrik-Ido-Ambacht. 27. J. 'Steenhoek Iz. met C. Brussaard Bd., Oud-Beierland. 2-j, p. C. van Loon met L. van der Linden, Middelharnis—Nieuw-Beierland. 27. J. Pot met C. C. Moerman, Vlaardingen— Vlaardinger—Ambacht. 27. Abraham Dorsman met Adriana Christina Schepp, Vlaardingen—Kethel. 27. Jakob Hendrik Huijgen met Hilligje Kruijt- hoff, Roon. , T„ .. , 28. Tennis Cornelis Visser met Elizabeth Koyck, Rijsoord—Heinenoord. 28. Willem Hendrik Lenselink met Neeltje Stok, " Rijsoord. Mei 4. Lodewijk Arie Zwart Jz. met Leentje Herweijer Ld., Slikkerveer—Oud-Beierland. . 4. Gerrit J. Bosma met Catharina van den Berg, Vlaardingen. 4. J. Leeuwenburg met W. Herweijer, Zwyn- drecht—Dubbeldam. 5. Cornelis Molendijk met Johanna Bisschop, Nieuw-Beierland—Piershil. 7. Jan de Regt Tz. met Barendina Spaan G.Cd., Maasdam—Puttershoek. 10. J. van Dis A.Cz. met W. van de Erve Wd., Strijen—Zuidland. 12. Bastiaan Kooij Cz. met A. Kmijthoff Pd., 's-Gravendeel—Mijnsheerenland. 18. L. J. van Gelderen met M. H. Soberski, Vlaardingen. 24. J. Smit met G. A. Timmer, Herwijnen— " Haarlemmermeer. Sept. 23. D. Mostert met G. Quartel, Bergschenhoek— Hekelingen. Oct. 27. Cornelis Poot met Neeltje Braat, Vlaar- Mei 25. Jan Fonkert Pz. met Elizabeth van der Waal Jd., Klaaswaal. Juni 9. Bastiaan den Boer met Grietje Kastelein Jd., Oud-Beierland—Sommelsdijk. 15. Christoffel Niessink met WilhelminaJohanna ^ Lammers Wd., De Wilp—De Cocksdorp. 22. B. van Dijk Cz. met E. van Soest, OudBeierland—Strijen. Juli 4. K. T. Smits met H. Th. M. Terlingen, Roon—Utrecht. (?) J. Vrij landt met H. L. Overwater, IJselmonde—N umansdorp. 19. Chr. R. Bentfort met J. E. J. de Ridder, Vlaardingen—Bodegraven. 20. D. de Geus Az. met N. C. Verbaas Td., 's-Gravendeel —Mijnsheerenland. „ 27. A. J. Opprel Cz. met E. N. Smit Pd., Oud-Beierland. Aug. 3. W. van Waasbergen Gz. met H. Rietveld Jd., Mijnsheerenland. 3. P. Kluit Az. met A. van Driel Cd., Goedschalkoord—Numansdorp. 171 Arie van der Windt met Catharina Elisa- beth den Breems, Vlaardingen. 31. W. van der Griend met J. Overwater, Puttershoek—Strijensas. Sept. 14. D. Vas Visser met Geertruida Catharina Kikkert, Vlaardingen. 21. A. de Reus met L. Overwater, Strijensas. " 21. H. de Reus Jz. met P. van Beek Jd., Brielle—Nieuw-Beierland. „ 21. Jacobus Hoogendijk met Louise Visser, Kampen. Oct. 26. J. P. Wiebes met L. E. Beunderman, Charlois—Rotterdam. Nov. (?) W. B. Leeuwenburgh met P. B. Overwater, Heinenoord—Numansdorp. 8. W. K. de Baat Jz. met G. de Geus, Sliedrecht—Mijnsheerenland. 22. Henri J. Melis met Wilhelmina Kranen donk, Charlois. „ 23. E. van der Gijp Barendregt met J. D. de Vos, Barendrecht-Geervliet. Dec. 13. H. Hart met B. Zwarenstein, Amsterdam— Zuid-Beierland. 28. Hendrik Jan Schenk met Johanna de Bruin, Vlaardingen. 1894. ' Febr. 9. Pieter Bouman Az. met Neeltje de Lint Ed., e Nieuw-Beierland—Oude Tonge. .. Maart 17. P. C. Barendregt van Charlois met J. L. Telser, Charlois—Assen. n April it. W. Rood met Fl. Meijer, Oud-Beierland— 's-Gravenhage. (. n 12. Hugo Noordermeer Lz. met Neeltje Qualm Hd., Zuidland—Hekelingen. 3) ^ I9. H. C. Stal met H. P. van Driel, Heinenoord—Puttershoek. B n 19. J. van der Burgh Jz. met C. A. Blaak Td., Zuidland. re „ 20. H. H. van Schouwen met N. J. Oosthoek Ad., Hekelingen. L., Mei 4. B. Koijck met H. Visser, Heinenoord— Ridderkerk. Li „ 18. J. de Reus Gz. met M. Leeuwenburgh Jd., Numansdorp—Heinenoord. _ „ 24. David Jacobus Weijers Hz. met Adriaantje Dirkse Rd., Katendrecht. Mei 31. H. Leenheer Mz. met A. H. den Hartigh Ad., Barendrecht—Oud-Beierland. Juni 1. A. Spaan niet Lena de Regt Td., Puttershoek—Maasdam. „ 6. Arij van Leeuwen met Catharina van Roon, Vlaardingen. „ 7. P. Lodder, cand. nots., met J. G. M. Vlielander, Numansdorp. „ 7. Jacob van der Burg Cz. met Mida van der Windt, Vlaardingen. „ 14. At. Jungerius Bz. met K. Niemantsverdriet Jd., Katendrecht. „ 28. B. Pot met M. P. A. Moerman, Vlaardingen—Vlaardinger-Ambacht. Juli 11. L. A. Louter A.Pz. met M. G. van Dijk Jd., Heinenoord—Rotterdam. 11. C. van der Waal met M. A. Leeuwenburg, Zwijndrecht. „ 17. Gerardus M. Koenraadt met Sophia van Rijn, Oud-Beierland—Waddingsveen. „ 26. A. G. Stolk Lz. met T. A. van den Berg Jd., Dinteloord—Numansdorp. „ 27. A. Leon van Eldik, arts, met A. Bertoen, Hekelingen. „ 28. A. Smits met M. van der Burgh, Numansdorp. Aug. 16. J. Koning Pz. met I. Hoogenboom, Leiderdorp—Oud-Beierland. „ 16. J. H. Fonkert met A. E. v. d. Brink, Breda—St.-Oedenroode. „ 16. Eliza Taselaar met Johanna Bentum,'s-Gra- vendeel. Sept. 7. M. van Zuuren Mz. met A. de Visser Ld., Moerdijk. „ 19. Dr. A. J. Bossers met T. Rijsdijk, *s-Gravendeel. Nov. 16. L. van Beek Cz. met J. Doelman Jd., Nieuw-Beierland—Vlaardinger-Ambacht. „ 29. Arie Roodenburg Wz. met Maria van Rugge, Vlaardingen—Charlois. „ 30. C. van Waasbergen Gz. met M. Kluit Ad., Mijnsheerenland —Goedschalkoord. Dec. 20. Willem van Duivenbode Lz. met Jannetje Pijl Jd., Scheveningen—Nieuw-Beierland. 1895. Jan. 31. M. Willemstijn Wz. met D. van Duijvendijk, Puttershoek—Tolen. Febr. 13. H. Groeneweg Lz. met M. Schieving, Numansdorp. Maart 14. A. P. de Lijster met M. Biemont, Loup City (Noord-Amerika). „ 21. Arie Bos met Maria Konijnendijk, Loosduinen—Heinenoord. April 11. M. Veldhoen Mz. met N. Ceelen Ad., Heeijansdam—Barendrecht. „ 24. Leendert Kleinjan P.Hz. met Adriana Cornelia van Beek ld., Roon—Geervliet. „ 25. Willem J. M. Bitter met Johanna G. Kien, Goes. „ 25. J. van der Linde met N. J. Poortvliet, Numansdorp. Mei I. Paulus Eenhoorn met Johanna Vermaat, Hoogvliet—Poortugaal. „ 2. G. A. Soeteman, ambtenaar Dep. van Oorlog, met T. A. Scheffer, 's-Gravenhage—Heinenoord. 3. Bastiaan Oosthoek Jz. met Plona Lammerse Cd., Zuidland—Strijen. Mei 8. Jacob de Jongh Tz. met Anna Hendrika Blok, 's-Gravendeel. ,, 9. B. Zwarenstein met H. Zwarenstein, Numansdorp. „ 16. Dirk van der Eijk Bz. met Aplonia N. Sneep Dd., Kethel-Nw.-Beierland. „ 22. Elias Speelman J.Jz. met Alida Prins Pd., Pernis-Roon. „ 29. S. van der Kooij met H. F. Schravesande, Vlaard.-Amb.—Rotterdam. „ 30. C. J. Nijs met A. H. M. E. Stein, Vlaardingen. „ 31- J. v. d. Mast met G. Hefting, Amsterdam— Uitliuistermeeden. Juni 6. Johannes't Hart Az. met Catharina Johanna Kleijnenberg E.Ad., Zuid-Beierland— Piershil. 7. Dirk Leendert van Driel Lz. met Adriana Hoogenboom Kd., Puttershoek—OudBeierland. „ 20. Adrianus Martinus Merkx met Petronella Schoenmakers, Oud-Beierland. „ 28. Ulbo J. Mijs met L. Lagestee, Oud-Beierland. Juli 4. Cornelis van Dam Cz. met Lijntje Quartel Ld., Zuid-Beierland—Mijnsheerenland. Aug. I. Pieter van den Berg Jz. met Hermanna Lubertha Kreeft, Vlaardingen. „ 10. Cornelis Barendregt Jz. met Jannigje van Warendorp Jd., 's-Gravendeel. „ 15. P. J. Kluit, burgemeester, met M. Kruijthoff, Heinenoord—Mijnsheerenland. „ 22. Karei Buurman Az. met Cornelia M. Verlinde, Bergschenhoek- - Spijkenisse. „ 30. T. van der Linde Tz. met J. van de Erve Wd., Goudswaard. Sept. 10. J. C. Post met Frederika J. F. Mulder, Utrecht. Oct. 9. Abr. Kruijthoff Dz. met Joh. van der Waal, Ad., Mijnsheerenland—Numansdorp. „ 10. C. E. Plugge, arts, met A. A. Korteweg, Strijen. „ 19. A. Barendregt Az. met A. A. den Ouden, Klaaswaal. (?) Dr. Johan Leendert Hage met Jacoba Breësnee. 25. F. J. van Dartel met A. Heinix, Klaaswaal. „ 31. Dr. L. Bouman met Anna A. van Dis, Piershil. „ 31. Christina Spruijt met Willem Dorst, Mijnsheerenland. Nov. 14. Dirk Hendrik Lammers met Ingetje Leest, Strijen. 21. Jan de Zeeuw Mz. met Pieternella Padmos, Rij soord—Duivendij ke. Dec. 5. Teunis de Regt Tz. met Maaike Visser Hd., 's-Gravendeel. 5. Pieter Zonneveld Pz. met Aria Hogenboom Cd., Piershil—Spijkenisse. ,, 12. Bernardus van der Waal met Trijntje Maria Barbara van Nes, Puttershoek - Rijsoord. 18. A. Huijser met K. Lagestee, Dubbeldam— 's-Gravendeel. „ 27. Jb. Niestadt met M. van Marken, Vlaardingen. 1896. Jan. 23. A. van Bergeijk met A. N. M. Barendregt Kd., Piershil—Rozenburg. Maart 4. Rokus de Krijger met Elizabet Verheij, Charlois. „ (?) Teunis de Jongste Az. met Lena Besteman Md., Strijen— Numansdorp. „ 12. A. de Valois met K. Barendregt, Piershil— Heinenoord. „ 12. Pieter Hoogenboom Cz. met Neeltje G. van Driel, Oud-Beierland-Puttershoek. April 9. E. van Eijmeren met E. van Rij, Klaaswaal. „ 23. Dr. H. C. Schouten, arte, met A. Keverling, Joure. „ 24. C. de Groot Az. met J. Andeweg Gd., Strijen—Zuid-Beierland. „ 24. P. van der Burgh met Anna C. Bouman, Puttershoek —Nieuw-Beierland. „ 30. P. Kruithoff Johz. met J. Kluifkoofd Jd., Roon—Zuid-Beierland. „ 30. L. T. Piek met N. van der Beek, NieuwBeierland—Klaaswaal. Mei I. F. P. van der Dussen met C. van der Marei, Strijen—De Lier. „ 20. P. van Bijsterveld met J. de Neeff, Vlaardingen. 21. Gerrit van der Burg met Wijnandina Hoogerbrugge, Vlaardingen—Overschie. 21, Teunis de Jongh Tz. met Aaltje Kleinen- dorst Ad., 's-Gravendeel—Strijen. 22. Dr. G. van Schouwen, arts, met M. van Heioma, Heerenveen. „ 28. J. Hoogwerf met A. van der Valk, Vlaardingen. 29. D. van der Valk met Suzanna Eijgenraam, Vlaardingen. 31. P. Mast Pz. met M. A. de Geus Md., Puttershoek. Juni 3. PI. van den Berg met Cornelia Molenaar, Vlaardinger-Ambacht. 10. C. F. Klaar met Nelly van Balen, Maasdam. 18. J. F. Graadt van Roggen, luit. ter zee, met A. M. Zembsch, Vlaardingen. „ 18. J. Schippers met E. de Niet, Vlaardingen— Scheveningen. Juli I. J. van Waardhuizen met P. van Leenen, Oud-Beierland. „ 9. Jacob Rosmolen met Jannigje van der Sijs, Heinenoord. 9. A. L. Kranenburg Pz. met M. van Dintel Ad., Rotterdam. 15. Adriaan Dorsman met Frouwke Bleeker, Groningen. 16. K. A. Koster met M. Schilder, Vlaar- dinger-Ambach t. Aug. 13. Arie Kluit met Ida de Jong, Goedschalkoord—Mijnsheerenland. 20. A. W. Bal Roukens, arts, met R. W. Leenheer, Rotterdam—Rijsoord. 20. B. H. van der Schee Pz. met A. A. Groenenboom Fd., Roon. B 28. P. van der Linden met J. J. Blommendaal, Ouddorp—Oud-Beierland. Sept. 3. Dirk van der Vlis Jz. met Maartje Schenk, Vlaardingen—Oud-Beierland. „ 21. Arie Don met Jeanne Groene weg, V laardingen. „ 24. P. Maasdam met M. B. Barendregt, Numansdorp. Oct. 1. A. den Hartigh Az. met T. G. Vink J.Pd., Oud-Beierland. Oct. 7. R. M. Jongenburger met J. D. van Walsem, 's-Gravendeel. „ 22. Cornelis van der Sluis Az. met Jannigje Bestebroer Jd., Westmaas—Maasdam. „ 29. Jan de Jongh Tz. met Hendrika Anna Blok, 's-Gravendeel. „ 30. M. Poot Hz. met H. M. van Schouwen Ad., Schipluiden—Goudswaard. Dec. 30. Jacobus Koks Az. met Maria Petronella Mook, Rotterdam. 1897. Jan. 28. A. den Boer Wz. met A. van Hulst, Vlaardingen. Febr. 4. Martinus de Vries met Maria Waalboer, Strijen. B 10. Martinus de Vries, godsdienst-onderwijzer, met Maria Waalboer, Strijen. „ 10. Jan van 't Hoff Jz. met Adriana Noorlander Gd., Charlois—Strijen. „ 18. C. Monster Az. met M. A. Leeuwenburg Jd., Oud-Beierland—Roon. „ (?) Arie de Koning Az. met Jacoba Slavenburg Ad., Strijen—Barendrecht. Maart 11. P. J. van der Schaar met G. Kok Houwening, Vlaardingen— Amsterdam. „ 17. Cornelis Lugtenburg Lz. met Stijntje van de Erve Wd., Geervliet—Goudswaard. April I. A. M. van Dorsser J.Cz. met A. W. Qualm, Rozenburg — Pernis. 1. A. Reedijk Wz. met P. van der Linden ~ Ad., Goudswaard—Nieuw-Beierland. „ 15. Otto Jan van der Vorm D.Az. met Cornelia de Lijster Dd., IJselmonde. „ 22. B. Steenbergen Bz. met K. de Ruiter Wd., Westmaas—Oud-Beierland. „ 29. C. J. Plaizier Pz. met N. J. Dam Jd., Rijsoord—Strijen. „ 29. Jacob Naaktgeboren Pz. met Ingetje Huibertje Valk Ld., 's-Gravendeel—Dubbeldam. „ 30. Adrianus van der Jagt met Johanna Konijnendijk, Poortugaal. Mei 6. Abr. Niemantsverdriet Jz. met H. Kruijthoff Dd., Strijen—Mijnsheerenland. „ 6. Jan de Reus met Neeltje Kluifhoofd, ZuidBeierland. „ 13. Teunis Reedijk Ez. met Toontje de Korte Jd., 's-Gravendeel—Oude Tonge. 13. H. Vervelde met M. van der Most, OudBeierland—Schiedam. „ 14. C. Konijnendijk met W. Molenaar, Poortugaal. „ 20. Hendrik Buurman Az. met Elizabeth van de Grient Pd., Puttershoek. „ 20. G. A. L. E. H. Geraerds Thesingh, commies der posterijen, met E. M. A. Cöster, Vlaardingen. „ 20. A. H. Swank met N. van Bochove, OudBeierland. „ 28. P. van der Giessen Mz. met P. E. Visser Ld., Hendrik- Ido-Ambacht—Heinenoord. „ 28. Martinus Johannes den Outer met Neeltje Johanna van der Valk, Vlaardingen. Juni 3. Adriaan Jacob Bosman met Maria Voorbach, Vlaardingen. „ 12. Jakob Nicolaas van Nieuwkerk met Janna Luicia Pijl, Naaldwijk—Nieuw-Beierland. 3 Juni 24. Mr. R. A. Vogelsang met A. M. Lammerts, Utrecht — Oud-Beierland. Juli 6. Jacob van Straaten met Anna Stranders, Rotterdam—Ridderkerk. Aug. 3. H. Remmelts met J. C. Boersema, Utrecht. „ 5. Jacob van der Vlis met Anna A. Sieders, Vlaardingen. „ 6. Willem Jacobus de Leeuw, predikant, met Anna Maria Ruijs, 's-Grevelduin-Capelle. „ 19. C. Wijdoogen, predikant, met J. T. van der Ende, Oud-Beierland. „ 27. Dirk Bussing met Lena H. ter Langener, Cillaarshoek—Numansdorp. Sept. 2. L. de Geus Cz. met H. van de Erve Jd., M ij nsheerenland. „ 30. Izaak van Twist met Maatje Maartje Veth, Dordrecht—Papendrecht. Oct. 7. Leendert de Jong Lz. met Teuntje van der Waal Ld., Mijnsheerenland — Bolnes. „ 21. A. Vlielander met J. M. H. Heijkoop, Numansdorp—Rotterdam. „ 21. H. A. van Bottenburg met S. H. van der Vlis, Amsterdam—Vlaardingen. „ 28. Arend Sluijmer met Anna Maria Opprel, Oud-Beierland. Nov. 19. P. Steehouwer met M. E. ter Weer, Vriezenveen. Dec. 9. Antonie Groeneveld, predikant, met Jacoba Snel, Vlaardingen. „ 29. L. de Neef met N. van Vuuren, Maassluis—Vlaardingen. „ 30. Arie Tuk met Maria van Rij, Leiden— Oud-Beierland. 1898. Jan. 12. Johannes van den Berg met Arentje Saarberg, Vlaardingen—Zevenhuizen (Z.-H.). „ 20. Dr. L. W. H. Tjeenk Willink, arts, met P. J. Boonacker, Vlaardingen—Leiden. Febr. 15. Cornelis Johannes Verhoef met Anna Maria Jansen, Breukelen—Oud-Beierland. Maart 24. A. Rooseboom met C. B. James, Vlaardingen. „ 31. Johan Herweijer Schz. met Johanna Herweijer Ad., Maasdam—Strijensas. April 13. A. Schouten met H. P. Geldof, Middelburg. v, 14. Hendrik Huisert met Elsje Monster Cd., Numansdorp—Zuid-Beierland. „ 20. Cornelis Gerrit Duinkerke met Jaapje Boudewijn, Strijen. „ 21. Cornelis Bastiaan van der Linden Cz. met Neeltje Jannetje Oosthoek ld., Spijkenisse. „ 21. J. Verhagen Jz. met M. Aalbers Jd., OudBeierland—Overschie. „ 27. Dirk Pieter Oosthoek met Alida Poot, Vlaardinger-Ambacht—Kethel. „ 28. Wm. van de Griend Jz. met A. P. Mast Pd., Puttershoek—Mijnsheerenland. „ 29. P. H. W. Sluiters met J. Speelman, Rotterdam—Pernis. „ 29. Hendrik Klarinus Kooijman Hz. met Dirkje Elizabeth Kruithof Hd., IJselmonde— Klaaswaal. Mei 4. J. E. Speelman Mz. met S. M. Lagerwerf Hd., Pernis—Oud-Charlois. „ 5. W. Visser Az. met P. J. Schelling Ad., Oud-Beierland—Mijnsheerenland. „ 5. L. van der Beek Jr. met A. A. P. van Nederpelt, Klaaswaal. Mei 12. Maarten L. Kluifhoofd Jz. met Maria L. Molendijk Wd., Zuid-Beierland—Dubbeldam. „ 12. Izaak Timmers met Robertha den Engelse, Hoogvliet—Klundert. „ 18. Pieter Jacobus Mast Gz. met Aagje Vink Ad., Klaaswaal. „ 26. Plonius Jan van Gilst Pz. met Bastiaantje de Geus Cd., Zwijndrecht—Mijnsheerenland. Juni 2. C. G. de Klerk met PI. Beukelman, 's-Gravendeel—Heenvliet. v 23. H. C. Vaandrager met J. Leenheer, Rotterdam—Roon. „ 30. S. van der Meer met M. A. van Schouwen, Zuidland—Goudswaard. „ 30. Teunis Hofman Lz. met Annigje de Kreek Dd., Zevenhuizen—Strijen. Juli 7. Willem Roodenburg met Johanna de Zeeuw, Hillegersberg—Vlaardinger-Ambacht. „ 14. Dr. B. J. F. Bavinck, arts, met Dina Schippers, Rotterdam—Vlaardingen. „ 14. Cornelis Pijl Jz. met Maaike Bouman Ad., Middelharnis—Nieuw-Beierland. „ 27. Bastiaan Jungerius met Emma Blok Wd., Rotterdam—Charlois. Aug. 4. Aart van de Griend Az. met Maria J. van Toor Jd., Strijen—Vlaardingen. „ 11. Daniël Speelman, gemeente-ontvanger, me Geertrui H. Noordsij, Hoogvliet. „ 12. Antonie A. Stal met Adriaantje Maaskant. Rotterdam—Heinenoord. „ 25. C. J. de Heer met G. M. van Son, Rotterdam. „ 29. A. G. van de Gevel met D. Overwater, Charlois. Sept. 1. J. Noorlander met A. M. de Jongh, OudBeierland. „ 14. A. A. den Hoed, ie Luitenant der Infanterie, met N. Braat, Delft. „ 20. J. M. Hummelinck met M. L. Lehmann, Raling—London W. „ 29. Bastiaan Niemantsverdriet met Johanna Maria Barendregt, Charlois—Klaaswaal. Oct. 2. M. J. van Heumen met P. H. Bol, Dordrecht—Puttershoek. „ 7. Bastiaan van de Erve Pz. met Maartje Oosthoek Kd., Zuid-Beierland—Geervliet. „ 8. M. L. Mast Gz. met W. M. In 't Veld Kd., Klaaswaal—'s-Gravendeel. „ 13. Pieter van Nederpelt Lz. met Johanna Maria van der Beek, Klaaswaal. B 13. P. de Jong Az. met L. Niemansverdriet Bd., Mijnsheerenland—Strijensas. „ 26. P. Monasch Lz. met H. Zwarenstein, Rotterdam—Zuid-Beierland. Nov. 2. Jacob Barendregt met Annigje Maria Elizabeth Bornkamp, Heinenoord—Rotterdam. „ 3. Huibregt Vermaat met Maria Reedijk, Goudswaard—Korendij k. „ 12. D. Lokker met L. Boelhuis, Numansdorp— Groningen. „ 24. H. van Overhagen met A. Bottenberg, Oud-Beierland. Dec. 1. A. Verhagen Jz. met I. Vink j.Pd., OudBeierland. „ 1. J. C. van den Berg met N. van den Heuvel. Vlaardingen. r 1899. < t J • TI" A D \fnwU/\Ar mftt TriinJlA reor. 9» Aananus Boudewijn, Spijkenisse—Strijen. 22. Willem van Twist Jr. met Nelly W. H. Korthals, Dordrecht. 23. Cornelis A. Bodegom met Pieternella M. Stal, Rotterdam—Groote Lindt. 23. Abraham Poot met Neeltje van den Hoonaard, Vlaardinger-Ambacht—Abbenbroek. Maart 23. Th. J. Lommelaars met H. D. E. Lamoraal Wichers, Klaaswaal—Oegstgeest. 23. Abraham Breësnee met Antje Guurtje Bakker, De Coksdorp—De Waal (Texel). „ 31. J*>. de Jongh Tz. met M. Visser Ad., Numansdorp—Zuid-Beierland. April 13. Pieter Adrianus Visser Bz. met Heiltje Cornelia Jongebreur Ad., Rijsoord— Capelle a/d. IJsel. 13. Jacob M. van der Valk met Cato M. Ver- brugge, V laardingen—Maassluis. „ 14. J. Andeweg Gz. met Th. Fr. Vollebregt, Klaaswaal —Moordrecht. „ 20. P. den Hartigh Tz. met L. Kruithoff Jd., Zuid-Beierland—Roon. 27. Leendert Schipper Cz. met Barbara Vrijland Ad., Hekelingen—Maasdam. Mei 4. Jakob Keiler Az. met Martha Maria Naaktgeboren Pd., Dubbeldam—'s-Gravendeel. „ 4. Jan Groenenboom Jz. met Ingetje Willemina de Lijster Jd., Barendrecht—Pernis. 4. W. C. van Dusseldorp met H. J. James, Vlaardingen. 11. Jacob Mast Pz. met Lijntje Maaike Huijser, Mijnsheerenland—üarenarecnt. „ 18. C. Steenbergen met M. den Hartigh, Strijen—Zuid-Beierland. » 25. Johannes Bentum Pz. met Neeltje Rosmolen Ad., 's-Gravendeel—Zuid-Beierland. 26. S. Terlaak met M. Dijkshoorn Ad., Maasland —Vlaardingen. Juni 8. J. M. Brussaard met P. C. Wiebes, OudBeierland. „ 22. Johannes van IJsendoorn met Hendrika E. M. van Helden Tucker, Roon— Schiedam. 22. Arie Villerius met Grietje Paauwe, Spijkenisse— Roon. _ « «« .1 22. L. Hollander met 1. I. speelman ma., Nieuwesluis—Pernis. 30. D. A. van Eek, burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas, met G. C. Koch, Scheveningen. Juli 6. Leendert van Driel Lz. met Johanna Maria Muller Cd., Rotterdam. 7. S. Herweijer Az. met H. Leeuwenburgh Jd., Strijen—Heinenoord. 7. M. van der Pauwert met M. Verwaal Zd., Borne—Heinenoord. 21. G. J. Meijer met W. van der Houwen, Vlaardingen—De Lier. „ 23. Jacob Frank met Eva van Dijk, Deventer— IJselmonde. Aug. 10. C. Berkouwer Jr. met A. A. van den Ban, Barendrecht. „ 10. Anthonij Smelik met Johanna Elisabeth Vlugter, Vlaardingen. „ 17. Nicolaas Zonne met Agatha Wilhelmina Jacobs, Vlaardingen. Aug. 17. Willem Paans Mz., met Hendrina van der Linde, Numansdorp. „ 17. S. Korteweg met S. E. de Man, Klaaswaal. „ 31. H. J. der Weduwen, arts, met C. A. I. James, Vlaardingen. Sept. 7. Bastiaan Bouman Tz. met Niesje L. Kleinjan, Roon. n 13. Vincent Vervoorn met Janna de Zeeuw Ld., 's-Gravendeel. „ 21. A. Meinster met S. van der Hoop, Rotterdam. „ 27. Pieter C. de Roon met Willemina de Jong, 's-Grevelduin-Capelle—Almkerk. Oct. 19. Maarten Huijsman met Maartje W. van der Kolk, Spijkenisse. v 19. D. Breësnee, arts, met N. E. Vermaat, Rotterdam. 19. D. Roodenburg Vermaat, burgemeester, met J. Breësnee, 's-Gravendeel—Rotterdam. „ 19. Arie Visser Wz. met Lena Willemina Kuijper, Zwijndrecht—Groote Lindt. Nov. 9. J. C. Pauwe met L. de Heus, Barendrecht— Strijen. „ 15. C. J. Böhm met M. C. F. Koks, Vlaardingen. Dec. 21. A. Maasdam Az. met A. van der Linde Jd., Oost- en West-Souburg—Zuid-Beierland. „ 21. Hermanus Scholten met Johanna M. Ommering, Vlaardingen. v 21. Jacob J. van der Horst met Maria H. van der Kolk, Klaaswaal. 1900. Jan. Marinus Lindenborn, beroepen predikant van Babyloniënbroek, met Johanna Cornelia Snel. „ 24. K. Louter met A. C. Bornkamp, Heinenoord—Rotterdam. Febr. 8. J. van Gent Pz. met H. Schilperoort Ad., Zuid-Beierland. 15. I. Klok met M. E. Schaberg, Pernis—Roon. 15. W. C. de Zeeuw met Lena Molendijk, Ridderkerk. 28. T. Louwerier met C. K. Roest, Dordrecht. Maart 8. C. L. Stal met A. A. Bodegom Dd., Rotterdam— Groote Lindt. 17. Jacob Poot met Grietje Wilhelmina de Jong, Vlaardingen. „ 22. T. de Heus Gz. met H. Noorlander, Strijen. „ 29. Aart Bakker Lz. met Cornelia Visser Ad., Hekelingen—Zuid-Beierland. April 5. W. J. van Gilst met J. E. Maasdam, Numansdorp. „ 19. A. Monster met J. Dekker, Zuid-Beierland— Strijen. 25. P. v. d. Kooij Pz. met M. L. Boudewijn, Delft—Strijen. „ 26. Jan M. L. van der Star Lz. met Wilhelmina Bijl Md., Mijnsheerenland—Amsterdam. „ 28. J. B. Kranenburg Pz. met C. M. E. Noordzij Wd„ Rotterdam. „ 28. D. den Hartog Hz. met E. A. Noordzij Wd., Rotterdam. , „ 29. P. van de Erve met M. A. Plaisier, Mijnsheerenland—Rij soord. 1 Mei 3. G. Leeuwenburg Jz. met H. M. Niemansverdriet Ad., Heinenoord—Strijen. i „ 3. H. Velthoen met L. H. van der Vorm Hd., IJselmonde. Mei 3. Adr. de Haan Fz. met Manijntje A. van den Berg, Hoek van Holland—IJselmonde. „ 4. Hendrik Boer Jz. met Adriana van der Waal Hd., Numansdorp. „ 4. H. Groeneweg Lz. met H. Korten, Puttershoek—Meppel. „ 4. A. van Lith met A. G. Krol, Oud-Beierland—Apeldoorn. „ 4. A. W. F. Bennik met G. P. Verhoeven, Zuid-Beierland. „ 10. Abr. Niemansverdriet Bz. met PI. van Beek Jd., Strijensas — Nieuw-Beierland. „ 10. N. de Regt met D. Bezemer, Maasdam— Mijnsheerenland. „ 10. Jan de Bruijn Mz., met Naatje Adriana Mesman, Boskoop. „ 17. G. de Jong Az. met G. Vink Gd., Goedschalkoord. „ 17. Adr. Koks Az. met L. IJzerman Bd., Oud-Beierland—Nieuw-Beierland. „ 18. F. Dagevos, arts, met G. W. Arendts, Heerjan sdam—Opheusden. „ 23. Jan van der Waal Johz. met Ingetje Boer Ad., Klaaswaal. „ 24. K. Nederlof C.Bz. met J. Nolet Dd., Heinenoord. „ 25. J- w. Pieper met A. J. van Bruchem, Nieuw-Beierland—Aalst (Gelderland). „ 25. Arie Struijk Ez. met Maria van Warendorp Dd., Pernis—Rijsoord. 31. W. van Dijk Jz., met C. S. van Loo, Gramsbergen—De Krim. „ 31. Boudewijn Spaan Jz. met Johanna van den Broek Pd., Puttershoek. » 31. J. van der Giessen Mz. met M. Maaskant Jd., Hendrik-Ido-Ambacht. „ 31. Jan Zonne met Johanna M. van Leeuwen, Vlaardingen. „ 31. Arij Anthonie Overwater Jsz. met Leintje Lammerse Pd., Zuidland. Juni 7. Pieter Hoogvliet Jz. met Annetje Blom Pd., Heinenoord—Oud-Beierland. „ D. van der Meer Pz. met H. Barendregt Wd., Charloische Lagendijk, Rotterdam. „ 7. A. J. Plaizier met E. G. van den Hoek, Rij soord—Perni s. „ 16. N. Quispel met A. W. Leenheer Fld., Rotterdam—Barendrecht. „ 29. Nicolaas Bouman Pz. met Hendrika Klootwijk Ld., Numansdorp. Juli 5. A. H. Maaskant met H. J. Wiebes, Puttershoek—Oud-Beierland. „ 5. J. D. Wever met Louise van Raait, Amsterdam—Vlaardingen. „ 10. D. F. van Zetten met M. C. Bentum, Veendam—Oud-Beierland. „ 20. Dr. E. J. W. Posthumus Meijjes, predikant, met E. C. Fak Brouwer, Middelburg. „ 26. J. H. de Koning Jbz. met I. van der Wilt Ad., Oud-Beierland—Numansdorp. Aug. I. Maarten Groene veld met Jacoba Christina Zuydam, Vlaardingen. „ 14. W. H. Kelder, beroepen predikant te Heinenoord, met E. Brouwer, Utrecht. „ 16. P. den Boer met E. H. Houtkoop, Pernis. „ 23. D. Dura Jz. met M. S. Groenenboom Md., Rotterdam—Oud-Charlois. Sept. 11. Gerhard B. Stevelink met Johanna Th. Roes, Oud-Beierland—Anholt (Westfalen). Sept. 20. Oct. 10. * '7„ 18. » 18. * 18. 25. „ 25. „ 28. Nov. 1. * 2. * 12. k » 29- 29. . 29. Dec. 12. « *9„ 27. Jan. 3. „ 11. Febr. 14. Maart 14. » 14- „ 20. * 21. „ 22. „ 28. April 4. „ 10. ? „ 18. ,, 24. * 25. * 25. W. Stehouwer Mz. met F. E. Visser Bd., Hendrik-Ido-Ambacht—Rijsoord. J. Draaisma, predikant, met R. Waardenburg, Zuid-Beierland. J. Swank met N. Vermaat, Oud-Beierland— Goudswaard. P. S. Overwater met N. L. Diepenhorst, Strijen. Pieter Sundermeijer met Maria Johanna Kappers, Mijnsheerenland. Dirk Schipper met Alida M. Huijgen, Hekelingen —Roon. J. Labrijn met J. Kool, Heerjansdam— Zwijndrecht. J. du Boeuff, med. doet. en arts, met Joh. M. Klaassen, Nieuw-Beierland— Schiedam. E. Heilema Lz. met E. Dam Jd., OudBeierland—Zuid-Beierland. W. de Leeuw, predikant, met W. J. Ruijs, 's- Grevelduin—Capelle. F. de Vries met E. Laban, Nieuw-Beierland. Henri van Warmelo met Deliana Knottenbelt, Padang. Johannes van der Hoeven, boom- en bloemkweeker, met Plonia de Jong, OudBeierland. S. Langerveld Az. met M. van der Wilt Ad., Oud-Beierland—Numansdorp. Pieter van Driel met Jaapje Weeda, IJselmonde. J. P. Bochove met L. de Groot, OudBeierland. L. D. Barendregt Jbz. met A. Vermaat Cd., Oud-Charlois. Ewoud Jacobus Visser Hz. met Hendrika Spaan Jd., Puttershoek. 1901. Hendrikus Hiirtel met Elizabeth Wijdoogen, Arnhem—Oud-Beierland. C. J. G. Kronauer met M. G. Braams, H eerj an sdam—Breukelen. K. In 't Veld Dz. met L. Schipper Cd., Zuid-Beierland—Hekelingen. Cörnelis van Dijl Cz. met Maria Adriana Vis Ad., Zuid-Beierland. Corstiaan Barendregt Kz. met Jannetje Adriana van Reeven Dd., Rozenburg. P. T. Dekker met J. E. Bussink, Ede. A. Nolen Dz. met A. Groenenboom Ld., Heinenoord—Barendrecht. Cornelis Vink met Maria Cornelia de Koning, Rotterdam—Strijen. C. H. Bekker met A. C. A. Backer, Schiedam. A. A. Barendregt met Sophia Vrijlandt, Barendrecht. C. A. van Hees met L. S. Makkink, Delft. Werner Boeye met Ca. E. van der Poel, Vlaardingen—Leiden. Arie Sluiters met Neeltje Groenenboom Jd., Rotterdam—Poortugaal. Jos. Kooijman Jz. met Johanna Herweijer Sd., IJselmonde— Maasdam. Wouter van Nes Wz. met Trijntje Jannetje Groenenboom Cd., Ridderkerk. Ms. de Wagter Jz. met Ca. de Lijster Jd., Rotterdam—Perni s. April 25. Leendert Oosthoek Fz. met Adriana Clazina Kooijtnan Pd., Roon. 25. B. Bruijel met J. A. van Vliet, Bolnes- Ouderkerk a/d IJsel. w 25. Bastiaan Groenenboom Lz. met Willempje Molendijk Hd., Barendrecht—Oud-Beierland. 26. H. van Eercn Jz. met L. Andeweg Ld., Numansdorp. Mei 1. Willem Noordermecr Lz. met Maria Andeweg Jd., Zuidland—Piershil. „ 2. Leendert van der Sijs Jz. met Rijkje Cornelia Moraal, Leiderdorp. „ 4, J, van de Erve met A. A. den Hartigh, Goudswaard—Numansdorp. 15. J. Leeuwenburgh Pz. met T. de Bruin Ad., Heinenoord—Strijen. w 23. Dirk Vrijenboer Hz. met Aaltje Visser Jd., Schiedam -Oud-Beierland. ^ 23. Dammis A. Bodegom met Cornelia L. Quartel, Groote Lindt—Westmaas. „ 25. G. van Reekum met Jonkvrouw H. E. H. Snoeck, Maasdam. Juni 5. A. Kleijnenberg E.Az. met P. Detiger, Vlaardingen. „ 6. Bernardus Buurman Az. en Lena de Vos Jd., Puttershoek. 7. L. G. Stehouwer Tz. met D. van der Tol Cd., Middelharnis. „ 13. Marius Huijser Mz. met Kloosje Baren- dregt Wd., Barendrecht—Rotterdam. » 13. Jacob van den Berg Jz. met Adriaantje Esseboom Ad., Barendrecht—Klaaswaal. 20. G. van Tienhoven van den Bogaard met A. Mc. Neil, Vlaardingen—Den Haag. Juli 5. Cornelis Adrianus Stal met Hilletje Neeltje Eenhoorn, Hoogvliet. 19. Jan Langstraat Az. met Aagje van Beek ld., Piershil—Geervliet. Aug. 8. P. van Gelderen met Ad». Visser, Vlaardingen—Hillcgersberg. „ 14. Arnold Boers met Ida Cornelia Bloem, K laaswaal—Zuidland. „ 20. I. G. ten Docsschate met C. M. Kok, Oud-Beierland. 29. G. Lensveld met Ka. Ja. Ommering, Vlaardingen. Sept. 5. J. T. Wicbes met T. A. Taselaar, OudBeierland. 5. A. den Boer Wz. met G. J. Vaandrager Wd., Rotterdam. 6. Jacob H. Dane met Pieternella K. Visser, Willemstad—Rijsoord. „ 10. Aart Pijl met Francis Clau Juni, Détroit, Michigan, (Noord-Amerika). „ 19. Emmy In 't Veld met Mr. Vincent van Peski, Rotterdam. 19. P. T. van den Berg met Rinsina de Jong, Strijen—Heerenveen. „ 20. J. C. van de Griend met W. M. van de Steenoven, Strijen—Drimmelen. „ 27. P. de Jongste Az. met M. van der Sluis Ld., Maasdam—Westmaas. Oct. 9. Cornelis Stehouwer Az. met Adriana Plaizier Jd., Hendrik-Ido-Ambacht—Ridderkerk. 9. M. J. van Buitenen met J. M. T. Kramers, Vlaardingen—Schiedam. „ 10. F. Smit Fz. met P. B. van Bochove Ld., Oud-Beierland. Oct. 10. David Dronkert met Johanna van Bree, Rotterdam. ,, '7> J°h. Broekhuizen met A. L. van Driel, Heerjansdam. „ 17. Pieter Kluit Az. met Teuna Maaskant, Hendrik-Ido-Ambacht. „ 17. Hendrik Kruithof met Klaartje den Boer, Klaaswaal. „ 23. Maarten Braat met Leah Rusk, Grauts Pass, Oregon (N. A.). „ 31. A. J. Kastelein met A. Gores, Dubbeldam. „ 31. J. A. Zurlohe met A. C. Smits, Vlaardingen—Zierikzee. Nov. 7. J. van der Voort Jz. met M. Schipper Cd., Zuid-Beierland—Helsdingen. „ 9. B. A. Timmermans met J. P. Zuiderwijk, Oud-Beierland—Numansdorp. „ 14. Willem J. Noordzij Az. met Elizabeth B. den Boer, Hoogvliet. r 14. Arie Zwanenburg Mz. met Neeltje den Boer Jd., Almelo— Hoogvliet. „ 14. W. J. H. Scholten met M. C. Tol, Rotterdam. ,, 21. Gerrit van Hilten Gz. met Maaike Clazina Jungerius Ad., Oud-Charlois. „ 27. G. J. B. ter Kuile met M. J. Vlielander, Numansdorp. Dec. 5. Jan Pieter van 't Hof met Stijna Woutriena van Essen, Zuid-Beierland—Klaaswaal. „ 19. J. de Koning Az. met S. Schipperd Ad., Oud-Beierland. 1902. Jan. 16. Cornelis F. Groeneveld Jz. met Aaltje A. Groeneveld Jd., Zwijndrecht. 16. Martinus de Graaf met Adriana van Vliet, Vlaardingen. „ 29. Willem A. Kamsteeg Gz. met Aagje Molendijk A.Ld., Bolnes—Ridderkerk. Febr. 20. N. van der Koog met M. P. Knaap, Strijen. „ 28. J. G. de Kool Az. met G. Koijck Rd., Rijsoord—Westmaas. Maart 5. D. J. Weijers Hz. met J. Leeuwenburgh Ld., Rotterdam—Strijen. „ 6. Pieter de Vos Sz. met Maaike Smits D.Hd., Strijen. 6. D. Groeneveld met E. M. Tolk, Woerden. April 3. J. A. Vaandrager met N. Rijsdijk, Rotterdam. „ 3. H. J. Beverdam met M. Vaandrager, Rotterdam. „ ? N. H. Kuipéri, predikant, met C. Pisa, Klaaswaal. „ 9. B. Hoogendorp met T. J. Speelman, Rotterdam—Pernis. „ 10. Arie Kleinjan P.Hz. met Antje van der Vorm, Roon—IJselmonde. „ 11. Fop Smit Gz. met Lena van Bezey Dd., Oud-Beierland. „ 17. Pieter Hendrik Kleinjan P.Hz. met Annigje Herweijer Sd., Roon—Maasdam. „ 25. Jacob Maan en Jacoba Elizabeth Oosthoek, 1 Hof van Delft—Vlaardinger-Ambacht. Mei I. Jan Kooijman Pz. met Ida Cornelia Kruijthoff Jd., Roon. „ 1. A. J. van Eek met Wilhelmina Bruining, Middelharnis. 9. Pieter van der Sluis Az. met Pietertje van der Burgh Jd., Klaaswaal—Goudswaard. Mei 15. Leendert Bouman Pz. met Lijsjc de Rooij Aug. 14. Arnolc Jd., Numansdorp—Dubbeldam. Duss „ 15. P. van Gelderen G.Lz. met M. van der r 14. M. K Schoor J.Pd., Rotterdam—Oud-Beierland. „ ? A. Be „ 15. Marinus Zinkweg met Neeltje Buurman, „ 27. L. A. Hoofddorp. M. ] „ ? P. C. A. La Heij met A. A. Groenewoud, „ 28. Jacob Delft—Strijensas. dam „ 29. D. B. Poortvliet met J. C. Klaasse, Ierseke. t ? Herms „ 29. Josinus de Lijster Jz. met Maaike A. van der den Hoek, Rotterdam—Pernis. Sept. II. Christ Juni 4. C. G. van Belle met B. den Hartigh, Hui! Washington (Side) (N. A.). ,< ? W. vj „ 7. Heiman Verloop Dz. met Burgje Baren- ding drecht Jd., Puttershoek. 25. W. S „ 12. Pierre Waardenburg met Johanna W. ter dop, Linden, Elburg. „ 25. J. K „ 12. Dirk van der Heul met Johanna Petronella Zwi Muns, Vlaardingen—Amsterdam. „ 25. G. A „ 12. Lucas Haspels Cz. met Jannetje Kleijnen- bur) berg E.Ad., Piershil. » 26. W. „ 19. G. C. Sliedrecht Pz. met J. M. Jongen- Nui burger Hd., Waddinxveen. ,, 26. K. L „ 26. G. Vink J. Pz. met M. D. van Vliet Jd., Nui Oud-Beierland—Goedschalkoord. Oct. I. Leenc „ 27. Cornelis Bouman Pz. met Maartje Johanna Stel van der Giessen J.Hd., Numansdorp. Am Juli 2. Cornelis Jacobus Moelijker met Adriana „ 2. H. I Oprei, Rotterdam. Stri „ 3. P. Loose met M. J. E. Pelikaan, Strijen. „ 2. V. I „ 3. J. Hersveijer Az. met W. T. Segboer, Cap Zevenbergen. » 9- L. B. „ 8. Fritz J. Uil met Marie E. G. van den Bei Heuvel, Almelo. 9* Ploni „ 8. Sieuwke Ages van der Meer met Francina drei Maria Lens, Amsterdam—Vlaardingen. „ 9. P. I1 „ I(. Jacob van der Giessen Az. met Lijntje Vla Nelletje Achterberg Wd., Klaaswaal. „ 10. A. 1 „ 18. Andries Bouman Pz. met Bastiaantje Bij- Zui kerk Kd., Numansdorp. „ 16. \Vill< „ 23. Pieter Walrave, apotheker, met Neeltje van Bui Houten, Vlaardingen—Weesp. Nov. 6. J. F „ 31. Aren Joppe met Barendina Cornelia Mont- Rij foort, Pernis—Schiedam. » 6. Johai „ 31. W. van der Windt Wz. met I. Noordam, Br» Vlaardingen. „ 6. C. c B 31. N. P. Mol Jz. met E. Vaandrager H.Cd., Mi; Rotterdam. * 21 • Chris „ 31. L. M. Muns met J. Verhoeff, Vlaardingen. Gr Aug. 2. C. van den Berg met N. A. van der Vlis, Dec. 10. M. S Vlaardingen. Str „ 7. A. van der Giessen Az. met J. M. van ,, 18. H. . Driel Md., Strijen. Be II. Zilveren Bruiloft. Arnoldus Vonk met Maria Wilhelm ina van Dusseldorp, Vlaardingen. M. Koning met A. de Man, Klaaswaal. A. Bekooij met Adriana Goudappel. L. A. M. Ankersmit, civiel-ingenieur, met M. M. de Bruine, Zwijndrecht. Jacob de Jong met Marie J. Meier, Amsterdam—Vlissingen. Herman Herweijer Jz. met Geertruida van der Ree Ad., Strijen —Numansdorp. Christiaan J. de Bruyn met Johanna C. Huisingh, Vlaardingen. W. van Toor met A. C. van Raait, Vlaardingen. W. Spoor, burgemeester, met H. H. Krudop, Hendrik-Ido-Ambacht—Amersfoort. J. Kool Jz. met C. Steehouwer Ad., Zwijndrecht—Hendrik-Ido-Ambacht. G. A. de Zeeuw Az. met M. W. Leeuwenburg Fd., Ridderkerk. W. Kruithof met Joh. N. Poortvliet, Numansdorp. K. L. Kramer met J. Poortvliet, Ierseke— Numansdorp. Leendert Arie Noordsij Jz. met Pietertje Stehouwer Md., Hoogvliet—Hendrik-IdoAmbacht. H. Knook Hz. met M. Molendijk Cd., Strijen—'s-Gravendeel. V. H. van Riemsdijk met E. C. Huijser, Capelle a. d. IJsel—Heeijansdam. L. B. van Bochove met N. E. Smit, OudBeierland. Plonius H. Vlieg met Margje Kool, Zwijndrecht. P. N iemantsverdriet met A. E. M. Kole, Vlaardingen. A. Weijers Dz. met C. Andeweg Gd., Zuid-Beierland. Willem van der Windt Jr. met Magdalena Bunschoten, Arnhem—Niezijl. J. Flohil met A. M. Plaizier, Fijnaart— Rijsoord. Johan de Bruijn met Johanna Henriette Bruijn, Rotterdam—Hillegersberg. C. de Jong Az. met H. L. Mast Gd., Mijnsheerenland—Klaaswaal. Christiaan Goudt met Elisabeth van de Griend, Heinenoord. M. Sijtsma met G. A. Boudewijn, Gouda— Strijen. H. A. G. Schippers met S. Visser, OudBeierland. 1878. Jan. 27. H. de Koning en W. M. van Bochove, Oud-Beierland. „ 29. Andries Bongers en Dirkje Langeweg, Numansdorp. April 8. H. Poot Jz. en M. Korpershoek, Vlaardinger-Ambacht. „ 13. A. van Dam en P. den Breems, Vlaardingen. Mei 8. W. van den Berg Mz. en C. Dijkshoorn, Vlaardingen. „ 15. H. J. Kappers en J. Preesman, Mijnsheerenland. „ 22. Leendert de Jager en Frederika Gezina Drope, Scheveningen. „ 27. Teunis Verbaas en Cornelia Kruijthoft', Mijnsheerenland. Juni 1. Jacob Berkhout en Annetje van Krimpen, Vlaardingen. Aug. 16. Arie van der Kooij en Klazina van Buuren, Vlaardinger-Ambacht. Nov. 16. Andries Brouwer en Cornelia den Boogerd, Vlaardingen. Dec. D. Heubink en Johanna Versteeg, Vlaardingen. 1879. Febr. 15. Jacob van Leeningen en Sophia van Alewijn, Vlaardingen. Maart II. Leendert Koyck Bz. en Maria Trouw, Mijnsheerenland. „ 16. Pleun Luyendijk en Jannetje Kongen, Nieuw Beierland. April 26. Johannes Droppert Wz. en Magdalena Moerman, Vlaardingen. „ 30. Jacobus van der Kemp en Leijgje van der Steen, Pernis. Nov. 15. Johannes Drop en Johanna van Heusden, Vlaardingen. „ 21. Willem Schouten Lz. en Neeltje Groeneveld, Vlaardingen (30 j.). 1880. Febr. 2. Andries Vink en Adriaantje Volker, NieuwBeierland. Maart 14. Maarten Hoogerwerf en Adriana Hazenbroek, Vlaardingen. April 11. Jan van der Schaft en Margaretha Hoogerwerf, Vlaardingen. „ 27. Arie Rozendaal Pz. en Cornelia de Zeeuw, Strijen. Mei 4. Arie Reijerkerk en Annetje Polderdijk. Klaaswaal. » 5* J* van dën Enden en M. Pijl, ZuidBeierland. „ 17. Adrianus van Driel en Cornelia Louter, Heinenoord. „ 19. Alexander Drop en Pietertje van Dijk, Vlaardingen. „ 24. W. M. Kok en N. de Regt, Oud-Beierland. Juni 11. Arie Aalders en Petronella van der Linden, Vlaardingen. „ 14. Matthijs Boerdam en Wilhelmina Westerdijk, Vlaardingen. Nov. 22. L. Herweijer en J. Voordendag, OudBeierland. 1881. Jan. 3. Jb. van der Griendt en Trijntje van der Sluis, Puttershoek. Febr. 13. F. van der Tas en Hester de Groot, Vlaardingen. „ 20. Dirk Bergwerf en Johanna van der Valk, Vlaardingen. April 10. Arij Quartel en Petronella Rozendaal, Cillaarshoek. Mei 7. Jacob van der Heul en Johanna Post, Vlaardingen. 11. A. P. Louter en A. Preesman, Heinenoord. * „ 28. D. Roest en W. C. Sterrenburg, Vlaardingen. Juni 27. J. Dekker en T. J. De Koning, Roon. Sept. 18. C. van Ooijen en Pietertje Mullaard, Numansdorp. Nov. 15. J. B. Terdu en C. Schuitman, Numansdorp. „ 28. J. Breevaart en B. Tak, Rozenburg. 1882. Jan. 10. L. Vos en K. M. Beekman, Numansdorp. Febr. 12. I/ak Mallegrom en Maaike van Es, OudBeierland (Zinkweg). „ 12. A. den Boer en M. Hoek, Oud-Beierland. „ 12. Hendrik van den Berg en Willempje Buurman, Numansdorp. „ 15. Arie Granmans en Joostje Walboom, Pernis. Maart 19. Pieter Raamsdonk en Machieltje Mouthaan, Oud-Beierland. April 25. Pleun Kleinjan Tz. en Martha Alderliesten, Roon. Mei 3. Cornelis van Oudheusden en Annigje van der Giessen, 's-Gravendeel. „ 3. Dingeman Vis en Adriana Kieviet, ZuidBeierland. „ 6. Abraham van Leeuwen en Cornelia Maria Teerlink, Vlaardingen. 11. R. van den Berg en M. Mastbergen, Westmaas. „ 15. Arie Kleiberg en Macheltje Achterberg, Zuid-Beierland. Aug. 7. Leendert Klootwijk Az. en Neeltje Lagendijk, Ridderkerk. , 11. P. Noordhoek en Johanna Brosiena de Willigen, Vlaardingen. Oct. 16. L. van Loo en J. T. van den Ende, OudBeierland. „ 31. A. M. Ketting en M. Rosmolen, Hoogvliet. Nov. 18. A. Lafors en Hillegonda Stam, Vlaardingen. „ 28. Frank van Leeuwen en Neeltje van Minnen, Vlaardingen. Dec. 2. Adrianus Vermeer en Elizabeth Bot, Vlaardingen . 1883. Febr. 18. A. Beek en E. R. van Mechel, VlaardingerAmbacht. „ 24. Arie van der Waal en Adriana Buurman, Puttershoek. April 10. M. Rombout en M. Zwartbol, Mookhoek. „ 15. W. Rank en F. van der Spuij, OudBeierland. 28. Bn. van der Griend en N. Vogelaar, Heinenoord. ., 29. Arie Bijl en Pietertje Molendijk, Hendrikldo-Ambacht. Mei 3. Pieter de Regt en Johanna den Bisschop, Piershil. ,, 7. C. Koning en S. Bakker, Zuid-Beierland. ., 7. A. Bestebroer en M. Steenbergen, St.-Anthoniepolder. „ 14. H. J. Kappers en J. Preesman, Mijnsheerenland. (30-jarige bruiloft). „ 17. Jacob van Roon en Pietje Plukhooi, Strijen. „ 21. Teunis Johannes Schilperoort Az. en Maria van Sticht Md., Goudswaard. „ 27. J. Huisert v. d. Giesen en Pieternella Groeneweg, Numansdorp. Juni 6. Willem van de Griend en Krijntje Kalis; St.-Anthoniepolder. „ 16. Pieter Martinus Zimmerman en Catharina Petronella Arfman, Oud-Beierland. „ 17. Adrianus Visser en Teuntje Dekker, Goudswaard. Juli 1. Johs. Dorsman en J. de Zeeuw, Vlaardingen. Aug. 5. Leendert Roos en Maria Partijn, Heinenoord. Aug. IO. Jacob Drop en Helcna Spanjersberg, Vlaardingen. Sept. 4. Gerardus Jacobus Pontier cn Jacoba de Jager, Vlaardingen. „ 23. Jan Wander en Lijntje Leeuwenburg, OudBeierland. Oct. 15. Willem Kappetein en Huigje van Prooijen, Numansdorp. Nov. 5. Cornelis van der Burgh Az. en Wilhelmina Johanna Schelling, Zuid-Beierland. Dec. 10. Jan Weeda en Maria van Bruggen, Strijensas. 1884. Febr. 2. Ary Riedijk en Neeltje Jacoba Bredius, Vlaardingen. „ 11. Johannes Westerman en Maaike Diepenhorst, Goudswaard. „ 17. Cs. Oprei en L. Mooldijk, Strijen. Maart 5. Leendert Kleinjan en Jannigje Stam, 's-Gravendeel. „ 6. Jacob de Vroed en Dirkje Brusse, OudBeierland. „ 6. Willem van der Koog en Neeltje de Vroed, Zuid-Beierland. April 9. Jacob van der Star en Kaatje van Weel, Hoogvliet. „ 27. Jacob Arie Maaten en Elisabeth van der Griend, Klaaswaal. „ 28. As. Mast Pz. en R. Oosthoek, Klaaswaal. Mei I. Steven van Oudheusden Cz. en Grietje de Winter, Westmaas. „ 6. H. van 't Hof Hz. en G. Kavelaar, Piershil. „ 11. Jan van Ham en Belia Korporaal, OudBeierland. „ 18. Adrianus Quartel Kz. en Margaretha Vogelaar, Mijnsheerenland. n 19. Johannes van Overhagen en Jannetje Goudswaard, Oud-Beierland. „ 22. C. van Gelderen en T. Duimelaar, Puttershoek. Juni 9. Gerrit van Waasbergen en Johanna Kruijt- hoft, Mijnsheerenland. „ 9. Klaas Kleijn en Jannigje Bijl, Goudswaard. Aug. 3. Arie Blom en Cornelia Petronella Mozeres, Oud-Beierland. „ 10. Jan Bliek en Jacoba de Ruijter, OudBeierland. „ 26. Anthonie Dirk van Luijn en Geertje Brandsma, Maassluis. Sept. 25. K. S. van der Brugge en C. J. Kikkert, Vlaardingen. Oct. 7. Florus van Nes en Cornelia Johanna Schu- macher, Rijsoord. „ 17. Barent van der AVerf en Jannetje van Straten, Zwartewaal. Nov. 5. Pieter van Driel en Lijntje Vermaas, Kuipersveer. „ 30. Cornelis Post en Anna Schouten, Vlaardingen. Dec. 7. Cornelis Schouten Jz. en Johanna Polderman, Vlaardingen. 1885. Jan. 25. A. J. Neijssel en C. C. Heupgen, Vlaardingen. Febr. 17. B. de Man Jz. en L. de Koning At.d., Strijen. Maart ". Jacobus Goudswaard en Jacoba Kamp, Oud-Beierland. April 25. H. J. de Zeeuw en A. van der Gaag, V laardinger-Ambach t. April 27. Tieleman van der Schee en Bastiana Vermaat, Poortugaal. „ 27. Arie van Gameren en Pleuntje van Vliet, N ieuw-Beierland. „ 29. C. Moerman en M. de Jong, Vlaardingen. Mei 4. F. Trouw en A. van der Waal, ZuidBeierland. „ 6. D. Kaptein en D. van den Enden, Mijnsheerenland. „ 7. Arie van Prooijen en Bastiaantje Vogelaar, Heinenoord. (Blaak). „ 7. Hendrik Reedijk en Jannigje Steen, Heinenoord. (Blaak). r 9. Barend van der Hoeven en Willempje Diephout, Made en Drimmelen. „ 25. Steven Bijl en Pieternella Kramp, ZuidBeierland. Juni 8. Sander Bison en Anna Maria Jacoba Luthgé, Cillaarshoek. Juli 29. D. Kluifhoofd en S. Niemantsverdriet, Numansdorp. Aug. 1. Willem Boas en Sientje Logger, Rotterdam. r 9. J. Haas en R. Zwarenstein, Strijen. „ 10. Willem Kraak en Ingetje Maasdam, ZuidBeierland. „ 15. P. L. van Roon en M. Heubink, Vlaardingen. „ 25. Annanias van 't Hof en Teuna van Gent, Goudswaard. „ 29. J. Drop en T. Hoogerwerff, Vlaardingen. Sept. 22. Hermen Molendijk en Beatrix Groeneweg, Oud-Beierland. „ 22. M. Hoogendam en M. Man in 't Veld, Vlaardinger-Ambacht. 28. Aart van Buitenen en Lena Maria Stok, Bolnes—Ridderkerk. Nov. 9. Jacob van Ekelenburg en Teuntje Herweijer, Oud-Beierland. „ 21. Hendrik van Minnen en Hendrika van 't Hoflf, Vlaardingen. Dec. 13. Willem Schippers en Geertruida van der Linden, Vlaardingen. „ 15. Jozef van den Enden Jz. en Krijntje van der Linden, Mijnsheerenland. 1886. Jan. 2. Adrianus Rietdijk en Elizabeth Romein, Goudswaard. „ 16. Cornelis Kornaat en Neeltje van Roon, Vlaardingen. „ 18. Teunis Verschoor en Anna Tuk, Strijen. Febr. 7. Jacobus van der End en Helena Stoffelina Muller, Vlaardingen. „ 26. Corstiaan Groen en Jopje Kruithof, Goudswaard. Maart 23. J. Berkhout Az. en B. van Gelder, Hendrik-Ido-Ambacht. April II. Jan Kraaijo en Ingetje Rongen, OudBeierland. 18. Klaas Hoogendijk Az. en Maartje van Gelderen, Vlaardingen. „ 24. Schilleman Herweijer en Trijntje van der Linden, Maasdam. „ 26. B. Boodt en J. Boodt van Loo, OudBeierland. „ 26. Jan de Ruiter en Pietertje Bisschop, OudBeierland. April 26. J. de Vroedt en M. P. Veerman, OudBeierland. Mei 2. P. J. Munnikhof en P. v. Gameren, OudBeierland. „ 3. Pouwlus Trouw en Jannigje Slooter, Piershil. T 3. Teunis Bloos en Jaapje van der Grond, Numansdorp. „ 4. Arie van der Sijde en Antje den Boer, Goudswaard. „ 8. Joh. de Boer en Petronella Noordhoek, Vlaardingen. „ 9. Cornelis van Es en Ingetje Goud, Heinenoord. „ 9. Jacob van der Linden en Ingetje Oosterman, Mijnsheerenland. „ 11. K. Landheer en A. Lans, Sliedrecht. Juli 18. W. Barendregt en M. Troost, Heinenoord. Aug. 7. Hugo van der Vlis Mz. en Sifra Muis, Vlaardingen. „ 15. B. Verhart en M. Taverne, Vlaardingen. Oct. 24. Pieter Smit Fz. en Emmetje van Ooijen, Oud-Beierland. „ 25. P. Stolk en J. Nuchteren, Heinenoord. Nov. 17. Pieter van den Berg Cz. en Petronella Zonne, Vlaardingen. „ 21. Bastiaan Blom en Pietertje van der Wel, Charlois. „ 27. Johannes Schouten en Petronella van der Valk, Vlaardingen. Dec. 25. Nathan van den Berg en Elisabeth Kuhn, Oud-Beierland. 1887. Jan. 17. Teunis van Prooijen en Cornelia van der Staaij, Barendrecht. Maart 25. A. Kluifhoofd en T. I. Maasdam, Numansdorp. April 4. J. Leeuwenburgh W.Bz. en M. Vink, Heinenoord. „ 24. Johannes van 't Hoff Jr. en Maria Baars, N ieuw-Beierland. „ 24. Lambrecht van der Spek en Koosje van der Meijden, Vlaardingen. „ 25. Willem Hollestein en Aagje van der Koog, Zuid-Beierland. Mei 1. Hendrik Verzijl en Aaltje Batenburg, Cillaarshoek. „ 1. J. Roos en A. Jabaaij, Maasdam. „ 2. Adrianus Sneep en Anthonetta van Lieburg, Nieuw-Beierland. „ 6. Leendert Hokke en Anna Breeman, ZuidBeierland. „ 7. Hs. van de Griend en Ma. de Geus, Maasdam. „ 8. Leendert Goudt en Neeltje de Romph, Barendrecht. „ ^ 18. Anthonie Dorsman en Pietertje Huijser, Vlaardingen. „ 23. L. Boshuizen en L. Weeda, Mijnsheerenland. Juni 6. Jacobus van de Griend en Ingeltje Blaak, Zuid-Beierland. Juli 18. A. Weeda en N. Roos, Zuid-Beierland. „ 20. Jacob Barendregt Jbz. en Cornelia Kleijne, Pernis. Aug. 2. Cornelis Blaak en Maria van Steenselen, Mijnsheerenland. „ 17. W. Vlaskamp en M. Koks, Schagen. Sept. 12. Gerrit Barend Pas en Jannetje de Koning, IJselmonde. Sept. 21. J. Meeldijk en N. van der Griend, Klaaswaal. Oct. 3. Marinus van der Jagt en Neeltje Kranendonk, Zuid-Beierland. v IO. Aart Bremken en Gerritje van der Sluis, Hillesluis. „ 17. J. Rosmolen en J. van Oudheusden, Westmaas. „ 31. A. den Hartigh en A. Kleinjan, OudBeierland. Dec. 22. Cornelis Stok en Pleuntje Slotboom, Rijsoord. „ 24. Leendert Klootwijk en Lijntje Uiterlinden, Hendrik-Ido-Ambacht. 1888. Febr. 4. W. Benkleij en S. A. C. van der Haagen, Vlaardingen. „ 19. Samuel Zwarenstein en Sprientje Monasch, Zuid-Beierland. 19. Jacobus Goudswaard en Jacoba van Deelen, Oud-Beierland. „ 25. Cornelis van der Snoek en rornelia Goedknegt, Vlaardingen. , 25. M. C. Breësnee en J. M. Zaaijer, Nieuwe Tonge. „ 25. P. Breësnee en A. H. Schilperoort, OudBeierland. „ 27. A. Breësnee en B. Kardux, Nieuwe Tonge. Maart 12. Joost van den Heuvel en Anna Roos, Grand-Rapids, Noord-Amerika. April 2. Pieter Versteeg en Jaapje Boom, Schenkeldijk, 's-Gravendeel. „ 7. Ph. Qualm en A. W. Verduijn, Pernis. „ 10. Meeuwis Visser en Lena van den Tol, Poortugaal. „ 17. Jan Sauer Gz. en Dirkje Huisman Jd., Strijen. „ 24. Arie Timmerman en Adriana Lopik, Heinen¬ oord. „ 24. Pietje Verberk en Teuntje Aalbers, Klaaswaal. „ 28. Leendert van der Ende en Jannetje Leeflang, Vlaardingen. „ 29. Johannes Post en Adriana Verkade, Vlaardingen. „ 29. Jacob Mouthaan en Willemijntje Boertje, Zuid-Beierland. „ 29. Leendert van Zanten en Jaapje van Erkelen, Zuid-Beierland. Mei 1. Izaak Tol en Grietje van der Linden, Piershil. „ 2. Hendrik Molenaar en Neeltje Maria Quartel, Mijnsheerenland. „ 3. Huig van der Waal Wz. en Hijltje de Heer, Ridderkerk. „ 8. Jan Hokken en Maria Troost, Zuid-Beierland. „ 8. Jan Slooter en Maria van der Zijden, Mijnsheerenland. „ 15. W. Nugteren en S. Bakker, Charlois. „ 15. Arie van Helden en Johanna Bos, Numansdorp. „ 20. Arie Hoekveen en Petronella van der Gaag, Vlaardingen. „ 21. P. Leeuwenburgh Jz. en H. Vink, Heinenoord. „ 26. J. J. van Steenbergen en Kornelia Margaretha Kwint, Oud-Beierland. Juni 10. Johannes van den Berg Dz. en Lena van der Vlis, Vlaardingen. „ 10. Marinus Struis en Johanna Don, Vlaardingen. Juni 18. A. Hempel en P. A. van der Linden, Oud-Beierland. „ 19. Jan Leeuwenburg en Maria van der Linden, Roon. „ 19. David Liefting en Maria Bos, Numansdorp. Aug. 18. Jan Boshuizen en Adriana den Boer, Roon. „ 23. Johannes Voorbach en Yda Margaretha Langhout, Vlaardingen. „ 28. Euft Hoek en Neeltje de Zeeuw, ZuidBeierland. Sept. 23. Dirk van Dorp en Cornelia Valkenier, Vlaardingen. „ 30. A. Zuijdam en N. J. van den Heiligenberg, Vlaardingen. Oct. 17. Arie Visser en Maria Beukelman, Poortugaal. • « /l.k.Ül 1 an "Mot-ia ^rVïPlIl'nO. uaujici xiwuw vu «uukm ——-fe* Nov. 4. Jacob Kornaat en Geertruida Penning, Vlaardingen. „ 6. G. van Gemeren en A. Bijl, Pernis. „ 8. I. van Geest en C. A. de Koning, Vlaardingen. „ 19. Albert van der Hoek en Willemijntje Stougie, Oud-Beierland. „ 26. Pieter Verhoeven Pz. en Jacoba Tieleman Ad., Middelsluis (Numansdorp). Dec. 12. Simon den Hartog Ez. en Heintje de Vries, Oostendam. „ 13. A. van de Graaf en M. Meerhoud, Puttershoek. „ 16. Cornelis van der Weijden en Neeltje van der Valk, Vlaardingen. 1889. Jan. 27. Gs. van der Sijde en J. de Heus, Strijen. Febr. 6. Abraham Degeling en Hermantina van Oosten, Pernis. „ 18. Laurens van den Heuvel en Josiena Cornelia Radewalt, Numansdorp. „ 19. Wouter Hoogwerf en Gerritje de Reus, Numansdorp. „ 26. Bernardus de Jong en Aartje Hoogstraaten, Oud-Beierland. 28. Tan Muilwijk en Maria Zevenbergen, St.-An- thoniepolder. Maart 17. A. P. Timmers en A. I. Maris, Heiningen. „ 31. A. Waardenburg Wz. en G. Vlasblom Ld., Oud-Beierland. April 7. A. Taselaar Az. en J. Koppenol Gd., Ridderkerk. „ 8. L. Quartel Pz. en A. de Jongste Jd., Mijnsheerenland (Westdijk). „ 15. Adrianus Boender en Maria Knoot, Stoutjesdijk. „ 16. P. A. Engels en Lena Maaskant, Strijen. „ 16. Bastiaan Jongejan en Grietje de Jong, GrandRapids (Noord-Amerika). „ 22. A.J. Niemansverdriet en J. Kleinjan, Strijen. n 29. Arie de Koning en Annigje de Jongste, Strijen. „ 29. Jan de Koning en Grietje de Jongste, Strijen. „ 29. Jacob de Koning en Neeltje Zevenbergen, Oud-Beierland. „ 29. C. van Brakel en N. van der Jagt, ZuidBeierland. n 29. Jan van der Burg Az. en Cornelia Zoeteman Jd., Goudswaard. „ 30. Aart Vijfwinkel en Anna Hendrika van der Bie, Barendrecht. April 30. Jacob Blaak en Geertje van den Berg, Goudswaard. Mei 4. Hendrik Redering en Trijntje van Leeuwen, Vlaardingen. „ 5. Jasper den Otter en Bastiana van der Linden, Barendrecht. „ 5. Arie van den Bergh en Antonetta Jacoba Zellmann, Barendrecht. „ 6. P. Snelleman en Ingetje van der Wulp, Goedschalkoord. n 13. Jan van der Linden en Johanna van der Heiden, Mijnsheerenland. „ 15. Bartus Boogaard en Neeltje de Jong, Bolnes. „ 15. C. Groen en Ad. van Maanen, OudBeierland. „ 19. Dirk de Heus en Sijgje Tuk, Strijen. „ 27. Jan Jacobus Speelman en Leentje Koppenol, Hoogvliet. „ 28. Frans van Warendorp en Maria Herreweijer, 's-Gravendeel. Juni I. Jacob van Toor en Johanna Struis, Vlaardingen. „ 3. Gerrit de Jongste en Maria de Raadt. „ 12. H. van der Griend Hz. en H. Lagendijk, Heinenoord. „ 15. L. Schipper Jz. en M. Hannik, OudBeierland. „ 16. Jacob Leeuwenburg Jbz. en Annigje Koorneef, Heinenoord. „ 19. Willem van Toor en Jakoba Kal, Vlaardingen. Juli 7. Jan Ruizeveld en Magdalena Vermaat, Poortugaal. „ 13. Adrianus Simon Preesman en Petronella Baars, Oud-Beierland. Aug. 3. Johannes Wijnhorst en Jacoba Bergwerf, Vlaardingen. Sept. 2. Abraham Simon Breure Az. en Maria Blaak Bd., Zuid-Beierland. „ 7. Gerrit Verheij en Alida van Wijk, Vlaardingen. „ xo. H. N ijland en A. Littooy, Westmaas. „ 29. Pieter Kruithof? Wz. en Cornelia Groen, Strijen. Oct. 5. Leendert Maaskant Pz. en Johanna van den Berg Ad., Ridderkerk. „ 6. Jacob van 't Hoft en Maria van der Giessen, 's-Gravendeel. „ iq. Jacob van Dorp Kz. en Adriana van Rijn, Vlaardingen. „ 28. L. Groeneveld Joh*z. en A. den Engelse, Hendrik-Ido- Ambacht. Nov. 10. Pieter Johannes Bouman en Magdalena Kooiman, Oud-Beierland. n 11. Toni Lammers D.Hz. en Anna Bestebreurtje, Strijen. „ 16. Hendrik Selser en Yda Catharina Paddinge, Oud-Beierland. „ 24. Barend van Holst en Cornelia Pors, Stoutjesdijk. Dec. 2. Johannes Schelling en Aaltje van Driel, Strijen. 1890. Febr. 3. Jacobus van den Berg en Hendrika van Dijk, Barendrecht. Maart 12. L. de Zwaan en A. de Snaaijer, Goudswaard. „ 14. Johannes van Krimpen en Cornelia van Zwanenburg, Vlaardingen. 41 Maart 16. Pieter van der Knoop en Maaike de Heer, Vlaardingen. ,, 24. Adrianus Kleinjan Jz. en Neeltje Pons Ld., Barendrecht. April 8. Pieter Kruythoff Jz. en Trijntje den Boer, 1 M ij nsheerenland. „ 13. Cornelis van Bezeij en Hubertje Dubbel, Oud-Beierland. „ 14. Arie van de Merwe en Cornelia van den 1 Berg, Hekelingen. „ 21. Adrianus Kooij en Macheltje Weijer, Piershil. „ 26. Pieter Roest en Cornelia Droppert, Vlaardingen. ,, 27. A. de Ruiter en B. de Kreek, Strijen. Mei 4. T. Reedijk en Jannigje Zuiderend, Maasdam. „ 5. D. Kooij Hz. en Maaike Zuidam Ad., Mij nsheerenland (Blaak). „ 6. Jan van Dijk Wz. en Anna Molendijk, Pruimendijk (gem. Ridderkerk). ,, 6. Arie Konijnendijk en Maartje Roest, NieuwBeierland. „ 6. Leendert Groenenboom en Zoetina Cornelia van den Berg, Barendrecht. ,, 7. Kommer den Engelsman en Lijntje Cornelia Visser, Vlaardingen. ,, 12. Fleuris Leenheer en Neeltje van der Poel, Heerjansdam. „ 13. Dirk Kranenburg en Adriaantje Schuitman, Oud-Beierland. „ 13. Aart In 't Veld en Willempjc Kluit, St.-Anthoniepolder (gem. Maasdam). „ 17. Abraham Poot en Geertruida van der Ende, Vlaardingen. „ 19. Dingeman Rossen en Jaapje Huisman, Nieuwendijk (gem. Zuid-Beierland). „ 19. Arie van Roon en Maria Ras, Nuniansdorp. „ 26. A. van der Waal Az. en B. Herweijer Sdr. Nuniansdorp. „ 30. Marinus Hoppel Bz. en Geertruida Goud, Heinenoord. Juni 2. Aart Andeweg en Geertje van Dijk, Goudswaard. „ 7. Kornelis Hoogenboom Pz. en Pleuntje Elisabeth Hannik Dd., Oud-Beierland. Juli 6. Arie Groenenboom Cz. en Pieternella Leenheer, Charlois. „ 21. Pieter Gravendeel en Magrieta Zevenbergen, Heinenoord. Aug. 11. Adrianus van der Eyk en Neeltje de Bruin, Maasland. „ 18. Hendrik Klootwijk en Grietje Sintemaartensdijk, Numansdorp. Sept. 1. L. Overwater en A. Herweijer, Strijensas. „ 7. Barend Streefkerk en Cornelia van Antwerpen, Strijen. Oct. 13. C. Stolk en L. van der Stel, Bolnes. „ 25. Jacobus Havelaar en Marigje Trompetter, 's-Gravendeel. Nov. 1. Arie van Berkel en Adriana Hofman, Vlaardingen. „ 3. G. den Hollander en A. Kraat, Piershil. ,, 23. Arie de Ligt en Elizabeth Maria Villerius, Vlaardingen. Dec. 1. C. Luijendijk en C. Bos, Klaaswaal. „ 3. Adrianus Cornelis van den Arend en Elisabeth de Graaf, Vlaardingen. „ 28. A. Vogelaar Wz. en N. Bos, Mijnsheerenland. 1891. Jan. 24. Cornelis van de Velde en Adriana Maria Oostvoorn, Vl.-Ambacht. Febr. 1. Arij Valster en Teuntje van Oosten, Barendrecht. „ 28. Jacob de Goede en Cornelia van der Roest, Vlaardingen. Maart 14. Dirk Maurits en Maria Brouwer, Delft. „ 26. Teunis Herweijer en Neeltje van Alewijn, Vlaardingen. „ 28. Bertus Groenheyden en Adriana van der Hoeven, Vlaardingen. April 9. Jacobus Vermeulen en Johanna Odijk, Vlaardingen. „ 16. Kornelis Wijntje en Adriana Annetje Blom, Rotterdam. >» 1 /• J. van Gelder en J. Kouwenhoven, Roon. „ 18. J. Jacobs en Willeinina van der Starre, Vlaardingen. „ 19. Simon Molenaar en Bastiaantje Moerkerken, Barendrecht. „ 20. A. In 't Veld en A. Naaktgeboren, Strijen. „ 21. Burg Verschoor en Hendrika Koppe, Pernis. „ 24. Gijsbertus den Boer en Jannigje W eda, Strijen. „ 25. Cornelis HoogerwerfT en Maria Drop, Vlaardingen. „ 27. Pieter Leeuwenburgh Bastz. en Lena Hoogvliet, Heinenoord. i> 27. Jan van Oudheusden en Adriana van Buuren, Klaaswaal. „ 27. Wouter Abbenbroek en Jannetje Vlasblom, Oud-Beierland. „ 27. Bart Kamp en Jannigje van der Jagt, OudBeierland. Mei 11. Jan van der Maas en Lijntje Stooker, Strijen. „ 12. Adrianus Hes en Maria Koster, Poortugaal. „ 12. Samuël Beukelman en Maaike Molendijk, Poortugaal. „ 13. Arie Buurman en Johanna van den Berg, Puttershoek. ,, 18. Pieter Troost en Adriana Cornelia van der Grond, Strijen. „ 19. Isaak van der Waal en Jacoba Heinoordt, Ridderkerk. u 23. Jacobus Luijendijk en Cornelia van Santen, Vlaardingen. , „ 25. Ingo Snijders en Maartje van Belle, Heinenoord. „ 25. Arie Hoogvliet en Adriana Vlasblom, OudBeierland. . Juni 15. A. Stal Hz., en J. van Drimmelen, Heinenoord. Juli 19. A. Groeneweg en H. van Hardingsveld, Oud-Beierland. , „ 25. Pieter Brabbel en Elisabeth Fillekes, Vlaardingen. „ 25. Arie Mus en Cornelia Tas, Vlaardingen. Aug. 16. Joost Pieter Baaijen en Jannigje van Lugtenburg, Vlaardingen. „ 17. Gerrit Reedijk en Adriana Jozina Muller, Heinenoord. „ 29. Jan Hendrik Rappoldt en Anna van Vliet, Vlaardingen. Sept. 28. Jan Roos en Adriaantje Dekker, Heinenoord. Oct. 24. H. Zwarenstein en E. Schooning, Strijen. Nov. 2. Willem van 't Woudt en Johanna Jacoba de Koe, Vlaardingen. „ 3. Nico laas de Wit Dz. en Bastiaantje Barendrecht, Piershil. „ 10. Martinus Verschoor en Hendrikje Verschoor, Pernis. „ 15. Am. Quispel en O. Vermeulen, Barendrecht. Dec. 7. B. Kimmel en G. Snel, Zuid-Beierland. „ 12. Cornelis van Yperen en Cornelia van Berkel, Vlaardingen. „ 28. Pieter van der Wel Gz. en Martijntje van der Linden Yd., Charlois. 1892. Jan. 26. Hendrik van 't Hof en Alida Wilhelmina Huizer, Piershil. Febr. 15. Hendrik van der Wulp en Elizabeth van der Hoek, Klaaswaal. „ 16. Abram Vermaas en Gerritje Versteeg, IJselmonde. „ 21. Jan van der Waal en Maartje Beks, Strijen. „ 27. Willem Bleijenburg en Margaretha Hoogeiwerf, Vlaardinger-Ambacht. Maart 15. W. Poortvliet en N. Vos, Numansdorp. „ 21. Hendrikus Korporaal en Maria van der Bijl, Oud-Beierland. „ 27. Ego Blok Ez. en Neeltje van Zomeren, Vlaardingen. April 4. C. Vrijhoff en B. Wagener, Roon. „ 5. Hendrik Qualm en Lijntje Duyvelaar, Hekelingen. „ 12. Jan van der Pols Az. en Cornelia van Eyk Ad., Pernis. „ 24. T. van Dam en Geertje Moerkerken, Numansdorp. „ 26. Marinus Plaizier en Christina van Gilst, Rijsoord. Mei 2. L. van der Star en N. van der Leeden, Mijnsheerenland. „ 2. Pieter Houdijk en Elisabeth Bode, Vlaardingen. „ 2. J. S. ter Langener en D. van Trigt, Numansdorp. „ 3. Adrianus Rosmolen en Johanna Adriana Breure, Zuid-Beierland. „ 3. Pieter Goudswaard en Elisabeth Weyer, Piershil. „ 8. Adrianus Schilder en Petronella van Vliet, Vlaardinger-Ambacht. „ 9. Willem Bezemer en Hendrika van Dijk, Charlois. „ 10. A. van Beek en J. Koster, Bolnes. „ 16. Abraham de Bruin en Maria Konijnendijk, Nieuw-Beierland. „ 17. Cornelis van Lugtenburg Hz. en Maria Bijl, Zuid-Beierland. 11. Ts. de Wit en Jb. Timmerman, Strijen. Juni 6. G. J. van Gelderen en M. Vermaas, Heerjansdam. „ 12. Cornelis van Rossen en Geertruida Wijnhorst, Vlaardingen. „ 19. Euft Kruithof en Johanna de Zeeuw, Klaaswaal. » 19. Johannes Neelemaat en Gerritje van Deventer, Vlaardingen. Aug. 28. Maarten Baggus en Elizabeth Hoogerwerf, Vlaardingen. „ 28. D. Baars en H. Waalwijk, Oud-Beierland. Sept. 27. Jan Schutter en Pietertje Kruithoff, Haarlemmermeer. Oct. 4. Gerbrand Greijn en Maaike Andeweg, Piershil. „ 10. Gillis Kooijman en Neeltje van Gelderen, Goedschalkoord. „ 14. L. van Eysden en M. Waller, Barendrecht. „ 20. At. van de Griend en E. S. de Lint, Strijen. „ 31. Hendrik Nouwen en Flora Leenheer, Hendrik-Ido-Ambacht. Nov. 6. Jan Maarleveld en Elizabeth Eijgenraam, Vlaardingen. „ 27. Abraham van der Windt en Johanna van Teijlingen, Vlaardingen. 1893. Jan. 22. Arie Riedijk en Maria Brouwer, Vlaardingen. „ 22. Willem van Rijn en Elizabeth van der Weijden, Vlaardingen. „ 31. Nicolaas Schelling en Annetje Langendoen, Goudswaard. Maart 6. Fop van den Berg en Lijntje Uitterlinde, IJselmonde. „ 20. Joost Kalis en Anna 't Hooft, Numansdorp. April 8. D. de Jong en Theodora van Buren, Nu¬ mansdorp. „ 10. Jan In 't Veld en Geertruida Koelewijn, Zuid-Beierland. ,, 17. G. Lengkeek en J. M. van der Leer, Hoogvliet. „ 23. J. H. de Zeeuw en A. van der Ende, Vlaardingen. „ 24. D. Kruijthoff en T. Niemantsverdriet, Mijnsheerenland. „ 24. Antonie Vernee en Neeltje de Zeeuw, Zuid-Beierland. „ 24. Johannis de Penning en Barbera Veldhoen, Westmaas. „ 28. Jacob van der Mark en Martina van Vliet, Vlaardinger-Ambacht. ,, 29. Maarten Dijkshoorn en Petronella van der Ende, Vlaardingen. Mei 1. P. Vrijhof en G. van der Schee, Roon. „ 2. Klaas Vermaat en Willempje van der Sijs, Vlaardingen. „ 7. J*>. Louter en G. de Jongste, Heinenoord. ,, 7. Johannes van der Windt en Wilhelmina van der Vaart, Vlaardingen. „ 8. L. Bol en L. Maaten, Klaaswaal. „ 8. Cornelis de Vries en Aaltje Schilperoort, Mijnsheerenland. „ 9. Jan de Kok en Alida Verweij, Vlaardingen. „ ix. G. van Driel en M. Bouman, Oud-Beierland. „ 14. Arie den Boer en Maria Kruithof, OudBeierland. „ 14. J. Paauwe en P. Niemantsverdriet, Roon. ,, 20. Jan Glansdorp en Maria Borst, Vlaardingen. „ 20. Arie Mooy en Geertruida Borst, Vlaardinger-Ambacht. „ 22. Arie Nootenboom en Pietertje Aalbers, Oud-Beierland. „ 25. Jacobus Boevé en Anna Elizabeth van den Enden, Oud-Beierland. „ 29. Jan Kimmel en Johanna de Vos, Goudswaard. Juni 3. Jacobus Hendrikus Stroober en Johanna Bakhuizen, Vlaardingen. Juli 13. Jan Lagendijk en Catharina Rocazina Dam, Kijfhoek. Juli 15. Willem Droppert en Maartje Penning, Vlaardingen. „ 26. Willem Jacobus Termorshuizen en Jannetje IJdo, Vlaardingen. Oct. 7. Cornelis Kramer en Sophia de Goede, Vlaardingen. „ 9. Hendrikus Prins en Lena Hoogink. Nov. 4. Pieter van der Windt en Geertruida Glansdorp, Vlaardingen. „ 6. P. Beversluis en J. F. Bongers, 's-Gravendeel. „ 7. Leendert Bijl en Anthonia Dubel, Pernis. „ 19. Arie Vermeer en Maria Katrina Bohemen, Vlaardinger-Ambacht. Dec. 2. Adrianus van Vessem en Matje Kranen¬ donk, Vlaardingen. ,, 9. Cornelis Hofman en Liedia van Heeren, Vlaardingen. 1894. Jan. 22. Willem de Penning en Pieternella Boot, Westmaas. 29. Willem van Izerloo en Adriana van Zanten, Kralingen. Maart 5. Jacob Plaisier Az. en Maria Barendregt, Rijsoord. 19. Gerrit van der Schee en Neeltje van der Ent, Vlaardingen. April 1. A. C. Overwater en A. Visser, Numansdorp. 9. Jan van der Linden en Annigje Schilperoort, Klaaswaal. 16. Andries Vink en Annigje van der Linde, iriaaCU'AAl. 23. Martinus Regoor en Alida Wilhelmina v. d. Driel, Oud-Beierland. „ 29. Hendrik van der Vurm Krz. en Trijntje van der Vorm Johd., IJselmonde. 30. Jan Vermaat Pz. en Cornelia Wevels, Goudswaard. Mei 5. C. van der Pijl en Maartje Penning, Vlaardingen. „ 5. Willem van Vucht en Christina de Reus, Vlaardingen. * a rio T-Tprwpiier en Maria Kleinian, Striiensas. " 7. Christiaan Streefkerk en Maria Oostenrijk, 's-Gravendeel. 7. Leendert van Driel Mz. en Drieka Koijck, Puttershoek. 12. J. F. van der Plaat en J. van der Meijden, Vlaardingen. „ 12. Gerrit van Toor en Teuntjc Foeserdt, Vlaardingen. 13. Dirk de Heer en Willempje Jabaay, Maas¬ dam. 13. Gerrit Snijders en Pleuntje Romein, Vlaar¬ dingen. „ 14. Adrianus de Heus Pz. en Anna Bremken, Strijen. „ 14. Arie Langerak en Johanna Breure, Numansdorp. 21. Jan van der Linden Cz. en Adriana Schouwenburg, Schenkeldijk. „ 23. Hendrik den Otter en Pleuntje Lems, Barendrecht. „ 28. Cornelia Leenheer en Bastiaantje van Willigen, Heinenoord. 30. Joost Roelofs en Adriana Schouten, Vlaardingen. Juni 9. Simon Broek en Willemina Kal, Vlaardingen. „ 14. Hermanus van Teijlingen en Margaretha van Berkel, Vlaardingen. „ 16. Jan Vink en Jacoba IJdo, Vlaardingen. „ 25. H. van der Linden Wz. en C. J. van der Bie, Barendrecht. Juli 6. R. Feenstra en L. de Bruin, Vlaardingen. „ 14. Pieter van Velzen en Maria Margaretha van Duin, Vlaardingen. „ 21. Gerrit Struijs en Geertruida de Zeeuw, Vlaardingen. „ 21. Johannes Westerdijk en Margaretha Pot, Vlaardingen. ,, 21. Cornelis van Deventer en Teuntje van Minnen, Vlaardingen. „ 31. Pieter van der Pols en Adriana Elizabeth Molendijk, Pernis. Aug. 4- D. Vos van Marken en M. Schrier, Vlaardingen. „ 19. Adrianus van Steensel en Jannigje Kranenburg, Strijen. „ 26. Jillis Verzendaal en Aaltje Bezemer, Rotterdam. Sept. 1. Dirk Kramer en Agatha de Lange, Vlaardingen. „ 3. Aart Velthuizen en Neeltje Stolk, Ridderkerk. Oct. 28. Joost Verbaas en Pietje Mout, Oud-Beierland. „ 30. Bastiaan de Bruin en Lena den Boer, Goudswaard. Nov. 4. C. van Hal en C. de Ruiter, Klaaswaal. n 13. Jacob Besteman en Macheltje Kranendonk, Maasdam. „ 14. Pleun Rijsdijk en Diderika van der Schoor, Charlois. „ 19. Leendert Quartel en Maartje van den Ban, Goudswaard. „ 19. Jan Bakker en Maria Leeuwenburg, Heinenoord. „ 24. Johannes Wapenaar en Wilhelmina Storm, Vlaardingen. Dec. 1. Arie de Hooi en Adriana Don, Vlaardingen. „ 2. W. W. Was en E. Biert, Pernis. „ 29. Jacobus van Wijk en Neeltje Boerdam, Vlaardingen. 1895. Jan. 21. Cornelis van de Merwe en Stijntje Bijl, Heinenoord. »i 25. Jan van den Bos en Aagje van der Lugt, Vlaardinger-Ambacht. Febr. 23. Johannes IJdo en Cornelia Verboon, Vlaardingen. Maart I". Leendert van der Lugt en Jannetje Hollaar, Vlaardingen, „ 30. Johannes Hendrik Schoon en Anna Willems, Vlaardingen. April 9. Arie Midhelhoek en Jacoba Vermaat, Klaaswaal. „ 13. Jan Sas en Elizabeth van Dorp, Vlaardingen. _ „ 13. C. H. Warmenhoven en M. van Roon, Vlaardingen. „ 15. Arie Kranendonk en Jannetje van 't Hof, Nieuw-Beierland. „ 20. Cornelis Poot en Maartje de Raaf, V laardingen. ,, 2i, Cornelis -van der Heijden en Maria Kersten, Heinenoord. April 28. P. van Brakel en P. van Bochoven, ZuidBeierland. „ 29. Adrianus Goudswaard en Lydia Heijkoop, Zuid-Beierland. »• 29. Jacob van der Griend en Neeltje Steenbergen, Cillaarshoek. Mei 5. Jan Korbijn Az. en Maria Kalis, Numansdorp. 6. B. de Raat en A. Gelderland, Hekelingen. „ 6. Cornelis de Zeeuw en Klaasje Barendregt, Hoogvliet. ,, II. Dirk Hoogerwerf en Johanna van der Plaat, Vlaardingen. „ 12. Martinus C. Ham en Johanna Romeijn, Vlaardinger-Ambacht. ,, 13. C. Notenboom en I. M. Telleman. „ 14. Willem Pijpers en Rookje de Krijger, Charlois. „ 19. C. Pols en A. v. d. Woel, Goedschalkoord. tf iq. Jacobus Franken en Dorothea van Gooi, Vlaardingen. „ 20. Arie Verboom en Hendrika van Stigt, Numansdorp. „ 21. Anthonie Kruithof en Geertje Bervoets, Heinenoord. „ 23. Adrianus den Hartog en Maaike Hooghwerff, Dubbeldam. „ 25. Jacob van Keulen en Antje van Dorp, Vlaardingen. „ 25. Adrianus Hoogwerf en Catharina Snijder, Vlaardingen. Juni 3. Kornelis Keizer en Annigje Elisabeth Tak, Heinenoord. ,, 8. Martinus van den Berg en Wilhelmina van Zevenhuizen, Vlaardingen. Juli 14. Pieter van der Stel en Pietje Zevenbergen, IJselmonde. „ 17. Cornelis Andries Burgers en Cornelia Hoek, Strijen. Aug. 3. Pieter de Blois en Adriana Vlaardingerbroek, Vlaardingen. Oct. 7. C. de Vlaam en H. Jongeruiter, Stoutjesdijk. 9. H. Scholten en A. M. Willemstijn, Vlaardingen. „ 21. Jan Brand en Teuntje van Driel, OudBeierland. „ 26. Nicolaas Akkerman en Maria van Haften, Vlaardingen. „ 26. Jan Vrijhof en G. den Boer, Vlaardingen. „ 28. Willem van der Maas en Teuntje de Heus, Strijen. »» 30. Joris Huijzer Jz. en Adriana Catharina Swart, Barendrecht. Nov. 2. Teunis van Santen en Elizabeth Droppert, Vlaardingen. „ 2. Pieter Erkelens en Maria van der Ster, Vlaardingen. „ 2. Machiel Poot en Arendina van Zanten, Vlaardingen. „ 4. Cornelis de Werker en Klaasje van de Graaf, Pernis. „ 16. Cornelis Storm en Elizabeth Roest, Vlaardingen. „ 16. Adrianus de Bruijn en Wilhelmina Hoogerwerf, Vlaardingen. „ 16. B. v. d. Nadort en E. Maasdam, Numansdorp. „ 16. Klaas Evers en Johanna van Herwaarden, Vlaardingen. Nov. 23. Leendert de Ruiter en Cornelia van der Windt, Vlaardingen. Dec. 2. Hendrik Meeldijk en Neeltje Verhagen, Zuidzijde (Nieuw-Beierland). „ 2. Cornelis Martinus Sluiters en Maaike van Rijs, Hoogvliet. ,, 10. Willem den Boer en Maaike Adriana van Dieën, Poortugaal. „ 15. Willem Vonk en Wilhelmina Suzanna van der Laan, Rotterdam. „ 22. Adrianus de Ridder en Neeltje van der Borde, Vlaardingen. 1896. Jan. II. Johannes Schenk en Cornelia Voogd, Vlaardingen. „ 20. Jan Achterberg en Johanna Maria de Reus, Goudswaard. „ 25. Hendrik Prins en Jantje Knapper, Vlaardingen. Febr. 12. Gerband Verrij en Jacoba van Beveren, Heinenoord. „ 22. Teunis Maat en Maria van der Vlis, Vlaardingen. Maart II. Willem Bouwman en Lijntje Kramer, Vlaardingen. „ 15. Leendert Hartog en Wilhelmina van der Sluis, Vlaardingen. April 20. Teunis Roos en Adriaantje Vlasblom, Barendrecht. „ 21. G. Mast en D. A. Overwater, Klaaswaal. „ 21. J. de Jongste en J. A. Lagestee, Strijen. „ 27. W. Lammers en N. M. van der Kloot, Helder. „ 27. Aldert Ketting en Adriana van der Maas, Heinenoord. „ 27. Cornelis 't Jong en Bastiaantje Kluit, Numansdorp. „ 28. Izaak Weeda en Mina Schumacher, Heinenoord. „ 28. Huig Lagerwerf en Trijntje Cornelia Groenenboom, Rotterdam. „ 29. M. Groenenboom en C. M. Oosthoek, Oud-Charlois. „ 30. Simon de Pee en Maria van de Griend, Puttershoek. Mei 5. A. van der Burg en L. Andeweg, Strijen. „ 5. Meeuwis Pleit en Maaike Werkhoven, Numansdorp. „ 5. B. 't Hooft en E. Hoogink, Numansdorp. „ 6. Johannes Kamerong en Hester de Lang, Dordreeht. „ 11. Pieter Barendregt en Hillegonda de Geus, St.-Anthoniepolder. „ 12. Adrianus de Kool en Lijntje Naaktgeboren, Rijsoord. „ 17. Johannes van Keulen en Frederika Boon, Vlaardingen. „ 17. Cornelis Adrianus Vink en Katharina Kornaat, Vlaardingen. „ 18. A. Coenraads en A. van der Mast, Maasdam. „ 19. Z. denOudenenKN.de Lange, IJselmonde. „ 20. Jan van 't Hof en Willempje Kuiper, Hekelingen. „ 26. J. van Pelt en M. Andeweg, Zuid-Beierland. „ 31. Jan Polderman en Sophia Storm, Vlaardingen. Juni 7. Pieter van Heeren en Teuntje Roodenburg, Vlaardingen. Juli 28. Aart Goosen en Adriana de Nies, Zwolle. Tuli 29. Pieter Heinsius en Sijgje Hartjesveld, Mei 29. Willem van Selm en Maria Verhaas, Vlaar- Groote Lindt. dingen. Aue 2. H. van Hattum en G. de Kruyff, Vlaar- „ 3«- Wouter Smits en Margaretha Johanna dingen. Beekman, Numansdorp. Oct. 16. Paulus Groeneveld en Catharina van Oosten, » 31* Leendert Velthuizen en Apolonia Lagen- Vlaardingen. , Rijso°rd- , T. 18. Hendrikus van Leeuwen en Johanna Catha- Juni 1. A. de Regt Sz. en M. den Boer, Nieuw- rina Houtzager, Vlaardingen. , Nov. 7. Paulus van der Windt en Gerritje Valkenier, •• 15* Phihp Zwarenstein en Elisabeth Kleinkra* Vlaardingen. mer.Strijcn. 8 Nicolaas Ox en Geertruida van den Heuvel, „ 15. Cornelis Vermaat Az. en Jannetje Hoogen- Vlaardingen. do°™ Pd- ^arlois. „ 23. W. Maris jz. en A. L. Dam Jd., Fijnaart. „ 23. As. Vos en A R. Hoorweg Spijkenisse. 2X. Arie de Kruis en Stijntje den Hartigh, Juli 4. D. P. J. van Haren en G. A. J. Femmerie, Nieuw-Beierland. Vlaardingen. „ 24. E. van Kralingen en M. van der Blom, „ "• J. Kleine en A. Langendoen, Zuid-Beier- Zuid-Beierland. land. „ 30. Pkun Plaisier en Geertruida van Leeuwen, „ 26. C. van der Kaa en P. Zuiderent, Strijen. 7wiindrecht Aug. 7. Leendert van der Linden en Margaretha „ 30. Arie Visser' Wz. en Cornelia Hannik, van der Velde, Vlaardinger-Ambacht. Oud-Beierland. » »4- Jan van der Vis en Johanna Bardma Zomer, Dec. 5. Heerke Hendrik Brouwer en Maartje Struis, Viaardingen. Vlaardingen. » ,S- D»rk 1 Hooft Gz- en Maalke Bos' Nu" mansdorp. 1897. „ 30. Marinus Nijsen en Christina Bogaerts, Jan. 17. Leendert Poot en Maartje de Heer, Vlaar- Dordrecht. dingen »» 3°- Leendert Cornelis van der Wulp en Elizabeth „ 24. Dirk van der Pijl en Lena Drop, Vlaar- Kooijman, Heinenoord. dingen Sept. 20. Dirk van der Linden en Heiltje Kleinjan, „ ïi. Adrianus Arie van Dijk en Johanna Antho- Roon. . .... netta van Pinxteren, Vlaardingen. 20. Jacobus van Ree en Maria J. Westdijk, Febr. 7. Jacob Vermeer en Elizabeth Brouwer, Strijensas. Vlaardingen. 0ct* 5- Adrianus Ras en Margaretha Hooghwerff, „ 10. Gerrit Noorlander en Jacoba Hermina van Strijen. A . _ _n de Nadort, Strijen. .. 9- P^ter Kornaat en Agatha Drop, Vlaar- „ 22. Anthony van Rossen en Adriana van der dingen. Starre, Vlaardingen. » 11. Euft van der Burgh en Barbera Biesheuvel, Maart 5. Simon van den Berg en Maaike van der Numansdorp. Waal, Charlois (Rotterdam). ,, 12. Jan van Haren en Pleuntje Versendaal, o. Klaas Steenhoven en Maria Bakker, Piershil. Strijen. , 20. Tohannes de Keijser en Maartje van der „ 17. P^ter Nieuwknd en Jannetje van Doorn, Vlis, Vlaardingen. Nieuw-Beierlan . . 29. Arie Smits Hz. en Teuna van Driel, Strijen. „ 28. Johannes van Berkel en Maria Verkade, April 3. Arie Bos en Johanna Schruijer, Vlaardingen. Rotterdam. „ 17. Jan de Jong en Maria Don, Vlaardingen. Nov. 8. Reimer Meuldijk en Maria den Bakker, " 10. Cornelis van Santen en Adriana Hazejager, | Vlaardingen. Vlaardingen. » I2- Ane van der Stouw en Antje Groeneweg, „ 19. Frans Bergwerf en Johanna van der Lee, WestmEi.is. Vlaardingen. » J3- W. Bochove en C. Boender, Nieuw-Beier- „ 19. Tohannes Adriaan van den Broeke en 'a°d- , T 1 1 - c. Johanna Kooiman, 's-Gravendeel. >< l6- J- Verschoor en J. Kolsloot, Strijen. 27. A. Bakker en Joh. Kal, Vlaardingen. , Dec. 4. Dirk Brons en Catharina Blenk, Vlaar- Mei 2. Tohannes van der Zwet en Johanna Bone- dingen. faas, Vlaardingen. » 5- Leendert Sluimer Pz. en Aaltje Starre, 3. Bastiaan Lammers en Martijntje Stolk, Vlaardingen. Maasdam. »> 6* Berthus van der Wmdt en Geertruida 3. Pieter Kappetein en Neeltje Barendregt, Brouweis Vlaardingen. Heinenoord » I9* Hendrik Riethoff en Cornelia Alderliefste, „ 3. Adr. Noorlander en M. E. Teekens, Strijen. Roon. „ 3. Frans Ommering en Neeltje van Dorp, 1898. ic. Aldrfeï vSnRoon en Neeltje van den Berg, Jan. 3. Adrianus Eygenraam en Johanna Jakobs, Vlaardineen Vlaardingen. „ 15. Jan Dijkshoorn en Johanna Schruijer, Vlaar- „ 10. Anthonie Snelleman en Johanna Troost, dineen Oud-Beierland. „ 17. Jan van 'der Schee en Jaapje van den Engel, Febr. 5. Franciscus Stam en Jannetje Maurits, Vlaar- 19. Wouter Sterk Jz. en Fritsje Anker, Vlaar- „ 14- Dirk Slaa en Neeltje F. Hardenbol, Slik- dingen. kerveer- Febr. 21. Willem Vlieg en Johanna van Gelder, Mei 28. Johannes W. J. van Vugt en Johanna de Zwijndrecht. Kok, Vlaardingen. „ 22. Abraham Kwak en Anna Schouten, Vlaar- „ 30. Machiel Louter en Rookje Cornelia Bosman, dingen. Roon. „ 28. Pieter Sebel en Neeltje Grocneveld, Vlaar- Juni 7. M. de Munter en Aagje de Bruin, Pernis. dingen. » n. Maarten Roodenburg en Maartje de Ligt, Maart 12. Adrianus de Blois en Trijntje den Hartog, Vlaardingen. Vlaardingen. ,, 14. Jan Verheij en Geertje van Deelen, Vlaar- „ 13. Willem Marinus Broekhuizen en Anna van dingen. Rees, Barendrecht. i „ 28. Floris van der Vorm en Hendrika Johanna „ 14. Arie Smaal en Neeltje Kooijman, Zuid- Lucardie, IJselmonde. Beierland. Juli 4. Dingeman Bodcgom en Elizabeth Vlieg, „ 21. Joh. Westplate en G. Vermaas, Middel- Groote Lindt. harnis. „ 11. Joost van der Burgh en Urmina Man in April 3. Arie Bezemer en Krijna Groeneweg, Mijns- I 't Veld, Goudswaard. heerenland. ' „ 17. Leendert Meijer en Petronella Weerheijm, „ 4. J. Mast Pz. en M. Monster, Klaaswaal. Vlaardingen. 9. J. Droppert en T. Drop, Vlaardingen. | „ 23. Gerardus Klos en Johanna Francina van „ 9. Jan Kranendonk en Marigje Hartman, i Gijn, Vlaardingen. Maasdam. * Aug. 1. Jan Baan en Willempje Verwijs, Zuid- „ 9. Pieter Bakker en Petronella van Toor, Beierland. Rotterdam. i ,. 5. Alewijn van der Valk en Cornelia Schenk, „ 10. Teunis Blaak en Maatje de Bruijn, Zuidland. Vlaardingen. „ 11. Dingeman Groeneveld en Maria Maaike: „ 20. Johannes van Keulen en Maria Figee, den Hartigh Pd., Zwijndrecht. Vlaardingen. „ 11. Pieter In 't Veld en Anna van der Waal, „ 20. Hermanus Dijkshoorn en Adriana Moerman, Klaaswaal. Vlaardingen. „ 19. L. Hoek en M. Langstraat, Zuidzijde. „ 29. Jan Noordsij Az. en Maria Pons, Hoog- „ 23. Jan Kooijman Pz. en P. A. de Lijster, vliet. IJselmonde. Sept. 5. S. de Jongh en A. de Jongste, Strijensas. „ 25. Bastiaan Ouweleen en Gerritje van den „ 20. Leendert Schuitman en Pietje Bervoets, Bijl, Heinenoord. Hlllesluis. „ 25. Johannes Kruijthoff en Janna Bastiaantje „ 24. P. Bouman Nz. en W. Quartel, Numans- de Koning, Roon. dorp. „ 30. Petrus Braackmann en Catharina Dijkshoorn, Oct. 1. Jan Timmers en Maartje Pons, Poortugal. Vlaardingen. ,, 3. W. Vrijhof en E. Hordijk, Hoogvliet. Mei 2. Hendrik van Velzel en Liefke Nieuwen- ; „ 8. Corstiaan Schruijer en Neeltje Verheij, huizen, Vlaardingen. j Vlaardingen. „ 3. Leendert Zevenbergen en Leuntje Berkhout, i „ 11. A. van Vliet en Antje Snijders, Mijns- Spijkenisse. heerenland. „ 4. H. Beljers en M. M. Spaan, Puttershoek. „ 15. J. J. L. Reijns en A. van Erkelens, Numans- „ 8. Hendrik van Loon en Lena de Vries, ; dorp. Vlaardingen. ,, 16. H. Naaktgeboren en N. van de Nadort, „ 9. Pieter Groeneweg Jz. en Saartje Herweijer, j 's-Gravendeel. Zuid-Beierland. j ,, 16. Jacob van Soest en Maria Elizabeth de „ 9. P. van der Spek en C. van Kapel, Vlaar-1 Ouartel, Oud-Beierland. dingen-Ambacht. j „ 1". L. Weeda en C. Ligthart, Strijen. „ 9. Dirk Barendrecht en Adriaantje Leenheer, „ 24. Jan Kranendonk en Margaretha Groen, Heinenoord. ! West-IJselmonde. „ 9. Cornelis de Heer en Jannigje Plaisier, „ 31. Bernardus Antonie Put en Maria Masten- Ridderkerk. ! broek, Ridderkerk. „ 11. Pieter Nauta en Trijntje de Jong, Vlaar-j Nov. 20. Dirk Oosthoek Dz. en Hendrika Zoeteman, dingen. 1 Hekelingen. „ 12. Pieter van der Linden en Cornelia de Jong,1 ,, 27. Arie van der Roest en Engeltje Koppenol, Vlaardingen. j Vlaardinger-Ambacht. „ 12. Andries Hoogerwerf Wz. en Magdalena ] „ 29. C. Boomert en Suzanna van der Kooy, van der Krans, Vlaardingen. Vlaardingen. „ 15. Simon van der Graaf en Christina van j Dec. 4. Pieter van 't Hof en Johanna Velthoen, Haren, Puttershoek. Oud-Beierland. „ 15. Arie Groeneveld en Elizabeth Koekendorp, ■ „ 17. Willem de Graaf en Johanna Bot, Vlaar- Strijen. j dingen. „ 16. Jan Tieleman en Elizabeth Groeneweg,1 „ 24. G. Bodegom en S. de Geus, Groote Lindt. Numansdorp. I „ 24. Willem de Keijzer en Helena van Wieringen, „ 16. Hugo van der Wel en Hendrika de Bruin, Vlaardingen. Oud-Charlois. j „ 27. C. Lagerwerf en E. van der Ree, Roon. „ 24. Gerrit de Man en Maaike van Strijen,! 1899 Strijen. j „ 28. Arie Proost en Cornelia van Schaik, Vlaar- j Jan. 8. Arie van der Linden en Johanna van den dingen. I Boogert, Vlaardingen. Tan 25. Pieter Kroos en Martha Pors, Vlaardingen. Juni 3- Theodorus Odijk en Hendrika Weterings, Febr 8 Cornelis Walraven van Brederode en Elisa- Vlaardingen. ' ' beth van Brederode, Oud-Beierland. „ 4- Adrianus Meuleman en Jannetje Beijer, 27 Pieter Tan Nootenboom en Leentje Vrijhof, Vlaardingen. . « . " Charieis » '7- Lambertus Lekkerkerk en Klazina Poot, Maart 7. Tohannes Jacobus Zandwijk en Aagje Olie, Vlaardingen. '• rdinaen » 2°- Jacob Poldervaart en Mana van der LuEl' 7 Leendert Piek en Cornelia Hester van Vlaardingen. , " 7 Marion, Goudswaard. » 25- Gw» van Kleef en Pieternella Moerkerken, 10 Arie Simon Overweel en Maria de Geus, Puttershoek. „ . " Maasdam Juli 3' G' Kamstee8 en Adr* van den Heuvel' Ap,il '• CT'iSy S'h™ii'r " ReUS' .. 8- Adrianns van Schalk en Elisabeth Kikken, 8 T. de Korver en M. van der Meijden, Vlaardingen. .. " ' J Vlaardingen. . » 9- Jb- J^ndregt Jz. en A. W. Bekker, o Cornelis Waardenburg en Barbara van Es, Oud-Cnariois. " 9' Ond-Beierland Sept. 12. Willem Vaandrager Gz. en Adnaantje i c Hendrik Reedijk en Sijgje Bos, Oud-Beier- Noordzij Jd., Rotterdam. " land » 27- Willem Roozenboom en Cormelia Boomert, 17 T van der Linde en F. Steenhoek, Zuid- Vlaardingen. » J'TUl- , d Oct. i. J. de Wagter en D. van der Sijde, Pernis. 2%. T. van den Hoek en M. A. Visser, Pernis. „ 2. Dirk van der Linden en Trijntje Karsse- 24 Gerrit van Gilst en Jannigje van Dijk, boom, Groote Lindt. " 4 Kelloy Jasper-County (N. Am.). „ 16. J. Groeneveld Fz. en Maaike Herweijer, 2a Leendert Tol en Aria Cornelia Rosmolen, Zwijndrecht. " Nieuw-Beierland. » L den Hartog Az. en H. Philip, Barendrecht. 24 Dirk de Lijster en Willemina van den „ 29. Koenraad Mannus Schipper en Klazina " Hoek, IJselmonde. Wilhelmina de Reus, Oud-Beierknd. Klaas Verbrugge en Petronella Blokland, Nov. 4. Hubertus Faassen en Hermina Francina " -> ' -y. 66 van Diensen, Vlaardingen. io. L. Roos en L. Slooter, Leidschendam. „ 6. Jan Visser en Klazina Lang, Oud-Beierland. 3°' Willem Schouten en Petronella van der „ 7. Adrianus Kooi en Adnaantje Bezemer, Mei , JSKlTrM^Le^Wes, „ » H. van der 1. A^van Rij en G. Moret, Zuid-Beierland. „ 19. Anthonie Boender en Maria In 't Veld, 1. Tohannes Oosthoek en Maria Hoogendam, Numansdorp. . . Vlaardinger-Ambacht. ,, 19- Arie Kleinendorst en Geertrui van der 7. Tohannes Luchtenberg en Jannigje Jonge- Linde, Strijen. tut* ruiter, Zwijndrecht. „ 25- Arend van Leeningen en Johanna Don, 8 Arie Koov Lz. en Aagje Kooy, 's-Graven- Vlaardingen. , . » deel „ 25. Willem Adrianus de Romph en Anthonia 8 Arnoldus de Man en Neeltje de Vlaming, van Wijk, Vlaardingen. " Stri en » 25' Johannes Storm en NeeltJe den Breems» q Tan van der Pol en Adriana Vermeer, Vlaardingen. , » J J " ' , Dec. 2. Abraham Schouten en Anna Elizabeth van ie C SsTn A. G. van Arkel, Klaaswaal. Noord, Vlaardingen. " i ' Arie Tungerius Bz. en Stijntje Nolen, „ 2. Maarten den Admirant en P. J. Collenteur, " 3' p, V . Vlaardingen. j r Tohanne°s Versendaal en Hendrika Vos, „ 5- Anthonie Groeneveld en Adriana Stolk, " J o .. Dordrecht. A van ' Straaten en M. Molenaar, Poor- „ 6. Huibrecht van der Stoop en Hadewij Veld- " tupaal hoen, Roon. 17. Pieter Tacobus van den Broek en Lena van „ 9- Marinus Hopman en Henderina Groene - der Sluys, Puttershoek. ve^d> Vlaardingen. .. ,7 Baviaan van Bree en Aaltje Snijders, „ 9. Simon Poot en Johanna van Halewijn, " '' w Vlaardingen. 21 S. veanmder Hoek en B. Zevenbergen, „ x6. Willem Goedknegt en Adriana Wapenaar, " ' -,-wj . Vlaardingen. 21. Jacob"Nuyt' en Lena de Bruin, Vlaardingen. „ 23. Maarten van Helden en Lidewij^ van den 22. Jakobus Dijkshoorn en Jannetje van den Boogaard, Hendrik-Ido-Ambacht. Berg, Vlaardingen. .. 24. Gerrit Romeijn en Emmigje van der Schoor, 22. I. Diepenhorst en A. Overwater, Strijen. Oud-Beierland. „ 23. Leendert de Recht en Magdalena Hordijk, 1900. „ !4. Simof^aham van der Mark en Sijgje Jan. .6. Anne Hoekstra en Harmina Gerdin. Prijs, Doolaart, Oud-Beierland. Strijen. Dubbel 27. Korstiaan In 't Veld en Adriaantje van „ 29. Bastiaan Hooghwerff en Corneha Dubbel Gemert, 's-Gravendeel. dam» Strijen. Febr. 7. T- Bachman en A. van der Star, Roon. Maart 3. Bastiaan de Bruijn en Maartje van Heeren, Vlaardingen. „ 11. Willem Markus en Mach eitje Vlasblom, Vlaardingen. „ 13. R. Sintmaartensdijk en N. van der Sluis, Goudswaard. „ 17. Pieter van Steijn en Maria Cornelia Hoogerwerf, Vlaardingen. „ 19. Wouter Kranendonk en Adriaantje Molenaar, Poortugaal. >• 27. Johannes Reedijk en Pleuntje Vollaard, Mijnsheerenland (Greup). April 1. Hendrik Kraak en Adriana van der Heiden, Barendrecht. „ 1. Arie Lagerwerf en Grietje Pietertje Haverboer, Oud-Beierland. _ *1*1 T.. li. TT.1 J „ 2. Jacob van Bruggen en Aieiaa in \ veiu, Strijensas. „ 8. Adrianus Verberk en Dirkje van der Burg, W est-IJselmonde. „ 8. Boudewijn de Heer en Pietertje de Regt, Maasdam. „ 14. Philippus Nicolaas Boudewijn en Neeltje Schelling, Strijen. „ 14. Hendrik Plomp en Maartje Brabbel, Vlaardingen. ,, 16. Adrianus Schilperoord en Dirkje van der Heiden, Zuid-Beierland. „ 22. Christiaan van Tiggelen en Johanna Hendriks, Oud-Beierland. »» 23. Jan van 't Hof en Cornelia van Gemert, Strijen. „ 26. Jan Sebel en Catharina Koster, Vlaardingen. ,, 28. Wouter Schalkoort en Johanna Maasdam, Numansdorp. „ 29. M. van der Linde Wz. en M. Barendregt, Poortugaal. , 29. J. de Geus en Teuntje van de Graaf, Cillaarshoek. i> 30. Jan Jacob Duivestein en Lijntje van Persie, Barendrecht. ,, 30. Krijn van Hengel en Maria Zwaai, IJselmonde. Mei 2. H. Visser en A. v. d. Broek, Puttershoek. 4. Tohannes Spaan en Geertrui Visser, Puttershoek. „ 4. Teunis Molendijk en Sara Catharina Schipper, Nieuw-Beierland. „ 6. Jan Abraham de Geus en Maria Steehouwer, 's-Gravendeel. „ 6. Jan van der Linden en Cornelia Vlaskamp, Cillaarshoek. „ 7. Pieter Zwijns Jz. en Dirkje van Dijk Jd., Numansdorp. „ 7. B. van Pelt en ülizabetn BaKKer, vlaardingen. „ 7. Martinus van Iperen en Teuntje de Zeeuw, 's-Gravendeel. ,, 12. Johannes Mooij en Jannetje Borst, Vlaardingen. „ 12. Leendert Jan van der Burg en Lijntje Groen, Rotterdam. „ 13. Pieter Hoogvliet en Adriaantje Verrijp, Cillaarshoek. „ 13. P. N. Geboren en Grietje van den Berg, 's-Gravendeel. „ 13. A. van der Hoek en J. van Baarlen, Heerjansdam. Mei 19. Cornelis Maat en Dirkje Heijnes, Vlaardingen. „ 20. Bastiaan van den Engel Bz. en Jaapje van Kampen, Nieuw-Beierland. „ 21. J. Leenheer en J. A. Springler, Heerjansdam. „ 22. Pieter Uitterlinden Jz. en Maaike Naaktgeboren, 's-Gravendeel. „ 26. Krijn van Alewijn en Margaretha de Ligt, Vlaardingen. „ 31. Abraham Starre en Helena Drop, Vlaardingen. Juni 4. Bastiaan Bervoets en Cornelia van Gammeren, Strijen. „ 5. Johannes Bos en Boudewina Leenheer, Heinenoord. „ 10. Frans van Oosten en Johanna Verweij, Vlaardingen. „ 18. Dirk Bijl en Elizabeth Bos, Numansdorp. „ 24. Dirk Molendijk en Bastiaantje Vlieg, Hendrik-Ido-Ambacht. Juli 29. Karei Theodorus van Stalborch en Johanna Maria Jacoba Wijdekop, Amsterdam. „ 22. Joost van Dijk en Wilhelmina de Jonge, Oud-Beierland. Aug. 4. Andries Schutter en Maria van 't Hof, Dubbeldam, „ II. Pieter van der Vaart en Klazina Struijs, Vlaardingen. „ 27. J. G. Bloem en M. van Bergen, Zuidland. Sept. 2. P. M. H. Welker en C. H. S. Augustijn, Numansdorp. „ 8. Cornelis Stam en Catharina van der Snoek, Vlaardingen. ,, 16. Bastiaan Goudswaard en Teuntje Beukelman, Oud-Beierland. „ 26. Pieter Barendrecht en Geertruida v. d. Sijde, Spijkenisse. „ 29. Adrianus Klokkenburg en Alexandrina Trouw, Piershil. Oct. 21. K. Hoogink en C. In 't Veld, Hoogvliet. „ 23. Pieter Verschoor en Wilhelmina Westdijk, Strijen. ,, 27. Hendrikus Cornelis Kunst en Cornelia Schipper, Amsterdam. „ 30. Adriaan Pieter van Drunen en Geertje Moerkerken, Barendrecht. Nov. 4. Leendert de Ruiter en Jannigje Esscheboom, Numansdorp. ,, 12. R. C. Dam en A. C. Mast, Barendrecht. „ 17. Adrianus van Ekelenburg en Adriana Groen, Barendrecht. „ 17. Simon van den Driel en Jacoba van der Borden, Vlaardingen. ,, 17. Arie de Ligt en Maria Vermeer, Vlaardingen. „ 19. Leendert de Jong en Adriaantje van Galen, Rotterdam. „ 28. J. Vermeulen en Hendrika Spaan, Puttershoek. Dec. 1. Willem van Dorp en Lena van der Waal, Vlaardingen. ,, 1. Pieter de Willigen en Bastiana Oostveen, Vlaardingen. „ 15. Krijn Buitendijk en Francina de Korte, Vlaardingen. „ 17. Arie Bijl en Jaapje Maasdam, Numansdorp. „ 29. C. Post Wz. en A. van den Berg, OudBeierland. 1901. Jan. 19. Ernst van Rossen en Maria de Graaf, Vlaardingen. Febr. 16. Johannes Kalisvaart en Johanna Bagchus, Vlaardingen. „ 19. Pieter Marius van Nes en Adriana den Hartog, Klaaswaal. „ 26. L. van der Sijde en L. W. de Jong, Ridderkerk. Maart 2. Leendert Smitshoek en Lena Schutter, Strijen. 3- Jacob de Goede en Cornelia van der Roest, Vlaardingen (35-jarige). 7. Maarten Hoozeman en Neeltje Berg, Vlaardingen. 13. G. Flohil en G. Groosmuller, Rysoord. 19. Johannes Bakker en Adriana Berwers, Barendrecht. April 13. Dirk In 't Veld en Cornelia Krijgsman, Klaaswaal. 16. Hendrik Weda en Cornelia Verschoor, 's-Gravendeel. 17 C. E. van Driel en B. Leeuwenburg, IJselmonde. 18. Maarten Jongejan en Janne Meyboom. " 21. Hendrik Kruithof en Barrebra van Herrewijne, Barendrecht. 21. Kornelis Kooy en Maria de Zeeuw, Piershil. " 23. H. de Vries en L. de Koning, Roon. 26. Engelbertus Zijdenbos en Alida Ebbers, Vlaardingen. .. „ 27. Huisman en Abra Konijnendijk, Nieuw-Beierland. ^ 27. Jan Brobbel en Alida van Altveer, Vlaar- dingen. . . „ 28. Jan Zevenhuyzen en Hugonna Verkiel, Vlaardingen. __ 28. Arie Verschuren en Jannetje Hoogink, Zuid-Beierland. „ 28. J. van der Sluis en L. Kwak, Mijnsheeren- land. 29. Pieter Anthonie Kimmel en Pietertje van der Hoeven, Goudswaard. 30. Dirk van der Ende en Adriana Madelena Keyzer, Vlaardinger-Ambacht. Mei 4. Paulus Cornelis Leeuwenburgh en Lena van Prooyen, Heerjansdam. 4. Adrianus Ruitenberg en Maria van Leening, Heinenoord. „ 4. Cent Bos en Adriaantje van Steensel, Cillaarshoek. i> 4. J. Wander en Elizabeth van Ek, NieuwBeierland. 5. Jacob Oprei en Maria van der Wilt, Piershil. 5. Arie Visser Cz. en Pietertje Boender Jd., Zuid-Beierland. , 5. Leendert van der Burgh en Lijntje Barendrecht, Zuid-Beierland. 7. Willem Stolk Az. en Dingena Kraayeveld, Barendrecht. „ 10. G. H. Vollering en A. M. van Wijk, Vlaardinger-Ambacht. „ 10. Adrianus Storm en Gerritje van Kralingen, Vlaardingen. „ 11. Frans Kamp en Adriana de Kreek, Mook- hoek. 12. H. Schelling en P. Lodder, Numansdorp. Mei 14. Jacob van Soest en Cornelia In 't Veld, Strijen. „ 14. Gijsbert Boer en Antonia van Pelt, Ridderkerk. „ 17. Jan Voogd en Willempje Roodenburg, Vlaardingen. „ 18. Willem Blok en Antje Overweel, OudBeierland. „ 20. Jan van Driel en Jannigje Willemstein, Heeijansdam. „ 21. Hereman Vrijhof en Alida Nieuwburg, Barendrecht. „ 21. Willem Aardoom en Maria van der Grient, Ridderkerk. „ 23. Arie de Zeeuw en Saartje van Iperen, 's-Gravendeel. ,, 24. Reyer van Teylingen en Cornelia Storm, Vlaardingen. „ 25. Adrianus Langelaan en Anna E. V. van den Boogert, Vlaardingen. ,, 27. Abraham Vat en Lijntje van der Staay, Barendrecht. Juni 1. Johannes van der Jagt en Geertje de Jong, Vlaardingen. „ 6. Leendert Gerrit Hordijk en Maria van der Star, Pernis. „ 8. Jacob Hendrik IJdo en Maria Cornelia Don, Vlaardingen. ,, 9. Jacob van der Graaff en Lydia Verhey, IJselmonde. ,, 21. Cornelis Bastiaan Nederlof en Elizabeth Verschoor, Heinenoord. „ 22. Adrianus Naaktgeboren en Neeltje Grietje Buitendijk, 's-Gravendeel. Juli 12. Gornelis Johannes de Man en Elizabeth Alida Faassen, Klaaswaal. „ 12. Joh. Jac. van Everdingen en Johanna van Rossen, Vlaardingen. „ 19. Pieter Maat Jz. en Petronella van der Snoek, Vlaardingen. „ 26. Albert Boes en Pieternella Weerheym, Vlaardingen. Aug. 9. A. K. Poortman en Johanna Dorsman, Vlaardingen. „ 16. Hendrik Kwakkelstein en Cornelia de Goede, Vlaardingen. „ 16. Doe van Leeuwen en Louisa R. van Meckel, Vlaardingen. „ 17. C. A. de Koning en C. de Zeeuw, Roon. „ 18. J. Verlinde en J. Storm, Hoogvliet. „ 22. 'Elie den Hartog Jz. en Anna den Hartog, Hendrik-Ido-Ambacht. „ 24. M. van Ekelenburg en J. W. S. K. Heilema, Oud-Beierland. » 25- Jan Zoeteman en Pietje Saarloos, Zuidland. Sept. 13. Johannes de Vette en Anna van Dijk, Vlaardingen. „ 21. Jakobus Broer en Maaike Kruithof, Klaaswaal. „ 29. Arie Letterman en Elizabeth van der Schoor, Vlaardingen. Oct. 7. Willem Visser Az. en Maria van den Bergh, Zuid-Beierland. 8. A. J. Noordzij Jz. en J. Groenenboom Wd., Oud-Charlois. ,1 25. Jacob Koster en Elizabeth Poot, Vlaardingen. Nov. 9. Pieter Oprei en Johanna Hofman, Vlaardingen. Nov. 10. Johannes Dijkskoorn en Anna du Clou, Vlaardinger-Ambacht. „ 16. Marius Plaisier en Maria Nieuwburg, Barendrecht. „ 29. Johannes Bensch en Helena Maria van der Lucht, Vlaardingen. (30-jarige). Dec. 1. Bastiaan Groeneweg en Aagje Vos, Klaaswaal. „ 6. Dirk Bos en Lourensia Bot, Vlaardingen. ,, 6. P. Groeneveld en Johanna Storm, Vlaardingen. „ 6. Johannes Schouten en Wilhelmina Bakker, Vlaardingen. „ 8, P. van Zwigten en Ga. van der Zwet, Vlaardingen. „ 13, A. van der Hoeven en Ja. Hopman, Vlaardingen. „ 20. W. de Blois en M. IJdo, Vlaardingen. „ 21. Pieter de Waard Jz. en jacoba van Deursen Jd., Rotterdam. „ 24. Cornelis Meeldijk en Lijntje Molegraaff, Oud-Beierland. 1902. Jan. 5. Simon Breure en Catharina Reijerkerk, Zuid-Beierland. „ 20. Bastiaan Vermaat en Nelletje Achterberg, Goudswaard. „ 25. Gijsbertus Lodder en Clasina den Boer, Oud-Beierland. „ 26. Willem Hendrik Wapenaar en Alida Gerlach, Vlaardingen. „ 27. Pieter Bouman Az. en Johanna van Ooijen Jd., Numansdorp. „ 31. Jacob Blenk en Cornelia van der Struis, Vlaardingen. Febr. 8. Maarten Zwanenburg en Dirkje Niemantsverdriet, Pernis. „ 12. Johannes Klos en Adriana Kramer, Vlaardingen. „ 21. Herman van Teijlingen en Maria de Bruijn, Vlaardingen. „ 24. Bastiaan Cornelis van Leeuwen en Belia van Kersen, Vlaardingen. „ 28. Lammert Plomp en Dirkje Zwartveld, Vlaardingen. Maart 9. Paul Henrij en Johanna Pons, Pernis. „ 16. Jan Pouwen en Elizabeth Vos, Numansdorp. „ 16. Leendert Hoogvliet en Neeltje Nootenboom, Klaaswaal. „ 18. Jan van den Berg en Pietertje Elizabeth Willemstein, Rotterdam. „ 21. Stoffel van der Weel en Petronella van Duffelen, Vlaardingen. „ 22. J. C. Seton en W. H. Bakker, HendrikIdo-Ambacht. „ 28. K. Schipper en N. Verhagen, Oud-Beierland. „ 29. Bastiaan Bijl Dz. en Johanna Neeltje Walraven, Westmaas. „ 30. W. de Zeeuw en A. Nugteren, Rotterdam. „ 30. Pieter Gardenier en Adriana Smit, Vlaardingen. „ 31. Willem Zwijgers en Trijntje Visser, ZuidBeierland. „ 31. Pieter Kramp Cz. en Anna de Bruin, Zuid-Beierland. April 4. Klaas Roodenburg en Christina Weerheim, Vlaardingen. April 20. Cornelis 't Hooft en Pieternella Kraak, Numansdorp. „ 25. Cornelis de Korte en Geertruida de Korte, Vlaardingen. „ 25. Teunis Schalekamp en Dirkje Verschoor, Pernis. „ 26. Adrianus Snijders en Neeltje van der Giessen, 's-Gravendeel. ,, 27. Jacob Verhagen Wz. en Adriana van der Linden, Oud-Beierland. „ 27. Cornelis de Vroedt en Dina Schelling, Oud-Beierland. ,, 27. Henricus Jacobus Koning en Klaartjc Stolk, Haarlemmermeer. Mei I. A. Barendregt en M. Vermaat, Houtrakpolder. „ 2. Arie Struijs en Margaretha van der Hoeven, Vlaardingen. „ 3. Jacob de Koning en Cornelia de Pee, 's-Gravendeel. „ 5. Izaak Troost en Lijntje Kreeft, Zuidland. „ 5. Hendrik Pieter van Buiten en Johanna Elizabeth van den Berg, Barendrecht. „ 8. Pieter van der Meijden en Engeltje Hoek, Vlaardingen (30-jarige). „ 9. Jan de Bruyne Jz. en Neeltje Visser, Rotterdam. „ 12. Cornelis de Jongh en Willemijntje In 't Veld, Zuid-Beierland, „ 13. Johan A. Groeneveld en Pieternella Dekker, Groote Lindt. „ 16. Lourens Vons en Alida Mannekes, Vlaardingen. „ 16. Willem Kuil en Johanna Catherina Vredebrecht, Vlaardingen. „ 18. Hendrik Nieuwburg en Maria Jongeruiter, Leiden. ,, 19. Adrianus Andeweg en Marigje Groeneveld, Oud-Beierland. „ 21. Andries van der Giessen en Hendrina Bezeij, Klaaswaal. „ 23. Arend Moerman en Elsje Sluiter, Vlaardingen. „ 25. Arie Butter en Huigje Cornelia Schilperoort, Oud-Beierland. Juni 6. Teunis Maat en Lijntje van Rossen, Vlaardingen. „ 6 Teunis Cornelis Roozenboom en Johanna Belia Roodenburg, Vlaardingen. ,, 13. Jacobus Drop en Elizabeth Cornelia Straatheym, Vlaardingen. „ 14. A. van Rij en N. Blijdorp, Nieuw-Beierland. „ 14. Jan de Snoo en Anna Cornelia Willemstein, Rotterdam. „ 21. Pieter Hendrik Quarteljz. en Jacoba Tol Ld., Westmaas. „ 30. Boudewijn Leenheer Wz. en Jaapje Vogelaar Cd., Heinenoord. Juli 13. Arie Sirks van der Oost en Maartje Hoogvliet, Goudswaard. Aug. 2. Cornelis Blaak en Commertjejabaay, Heinenoord. „ 4. Pleun Onderdelinden en Lijna Christina de Leu, Hoogvliet. „ 7. Cornelis Schelling en Maria Mac'adelena van Ree, Numansdorp. „ 29. Dirk van der Krans en Antonia Henderika van Honstede, Vlaardingen. Sept. 13. Arie Verrijp en Adriana van Leening, Mijnsheerenland. .. Oct 11 T- do Heus en J. J. van Brugge, Stnjen. .1 Arie van der Maas en Neeltje Vukil, Stnjen. " 11". Frans Teunis Visser en Adriana Maria Stal, Barendrecht. 17. Jacob Poot en Pctronella Mana Geluk, Vlaardingen. „ 18. Johannes Bernardus Spoor en Lammerdina Maria Bravenboer. 18. Adrianus de Koning en Maria Hoogvliet, St.-Anthoniepolder. 20. Jan Beider en Neeltje Monster, St.-Anthonie- 21. Pkter°Tol en Cornelia van Gelder, Simons- havcn. , „ c ,r b. van Zoest en H. van der Graaf, » '5* ' . , „ j (joeascnaiKooru. 25. Abraham Bos en Jannigje Kersten, Rotter- 26. Jacob de Haan en Catharina Rosbach, 27. Adrianus Kattestaart en Cornclia Hanneman, Vlaardingen. xi. A. J. Kleinjan en J. Poot Sd., Stnjen. Nov. 3. A. Weyers en J. J. van Schelven, ZuidBeierland. 10. C. Schelling Az. en M. L. Lagestee, Numansdorp. Nov. 14. Jacobus Boerdam en AJidaHendrika Beukers, Vlaardingen. ,, 14. Hermanus van Houwelingen en Johanna Pol, Vlaardingen. „ 17. Albert van der Sluis en Geertrui Kranendonk, Hoogvliet. SI. Ary Noordhoek en Antje van der Kooy, Vlaardingen. 23. Engel J. Bakker Lz. en Pietje W. van Stigt Wd., Hekelingen. 24. T. van 't Geloof en C. Zevenbergen, Oud- Beierland. „ 25. Cornelis Naaktgeboren Jz. en Herminavan de Griend Jd., Puttershoek. 25. R. van Yperen en K. Borsje, IJselmonde. Dec. "5. Huibrecht van Assen en Francina Martina Zwartveld, Maassluis. 5. Jan Vink en Adriana van der Zwet, Vlaar[ dingen. I t 5. Jacobus Roodenburg en Maria Berkhout. Vlaardingen. 8. Pieter Visser en Adriana Molendijk, VTaar- dinger-Ambacht. 12. Ary de Heer en Maria Westerdijk, Vlaardingen. 14. Jan Adrianus de Lijster en Johanna Speelman, Pernis. 29. P. 't Hart en L. Molenaar, Roon. III, Veertigjarig-Huwelijksfeest. 1878. 1882* . _ , D. im yPhr 17. Adrianus Bunk en Neeltje Groeneveld, Maart 2. Jacob Kooij en Pietertje Saarloos, Piershil. *ebr. 17. A0ud.Beierland> April 6. Paulus Both Wz. en Geertruida vjin Etten, „ ,, viaar. Oud-Beierland. Mei 1. M. Brouwer cn C. van heldere , - ^ pjeter van Leeuwen en Lidewij Oosthoek, Nov. 13. P- Brabbel en L. van Helen, Vlaardingen. ^ jg ^rje Noordhoek en Johanna Drop, Vlaar- 1880. dingen. ^ TT . . „„„ T7rvp 25. Leendert Drop en Hillegonda Polderman, April 10. Pieter Fonkert en Hendnna van de Erve, „ 5 vlaardinge/ Klaaswaal. .. , T,.n; a. Hermanus van Luvk en Johanna Roest, Mei 17. Hendrik van der Brnin e» Admuntje de J»»> Kat, Stnjen. WllimiiM Oct. I. C. Biesbroek en Adr. Vogelaar, Rijsoord. Juni 25. Hendrikus Snijders Jz. en Aaltje Huismans, ^ g Cornelis Teekens en Lena 't Hart, Oud- Oud-Beierland. c , j Beierland. Aug. 13. D. K. Hannik en L van der Scüoor, uua- ^ g L_ Kluit en E. M. Hodde, Zoeterwoude. Beierland. .. . _ _ ,, " 2X. Tacobus Dijkshoorn en Johanna van der Sept. 20. Gerrit Quartel en Trijntje van Es, Zuid- 23- Beierland. _ 1881. ' * ,r vr immcflnrn Tan. 3. Nicolaas Bredius en Adriana Schilperoort, T.-in- .4- A. Maasdan, Jz- en M. Dam, Numansdorp. Jan. 3 Mei 4. Pieter Pons en Armina J • ^ ^ pieter Lems en Geertrui van de Graaf, Roon. . et. An Mookhoek. ('s-Gravendeel.) „ 8. Pieter Monster en Dirksje Schippe , .- Cornelis Wevels Jz. en Jacoba Kruithof, thoniepolder. . ,, Klaaswaal. „ 22. Cornelis Kabbedijk en Maria ie erne j^ov- jj. B. J. Buurman en W. Volders, Utrecht. Vink, Numansdorp. ' » 99 April 99 99 99 Mei l> 99 99 99 99 99 Mei 18. Jacob Sint Nikolaas en Krijntje Velthuizen, Rijsoord. Mei 22. Dirk Koster Lz. en Pietertje van Gemeren Ad., Pernis. Juni 12. Arie van der Krans en Lena van der Borden, Vlaardingen. _ 14. Korstiaan Bijkerk en Willempje Groeneweg, , Numansdorp. 17. Jan Kaptein en Hendrika van Wingerden, Heinenoord. 24. Jacob Dorst en Maria Kleinendorst, Puttershoek. . _ Aug. 8. Corneli» Buizer en Willempje van Gelderen, Poortugaal. . „ 22. Adrianus van der Wilt en Ingetje Quartel, Numansdorp. 23. Teunis Pieterman en Elizabeth Pegels, Strijensas. 25. Dirk van der Linden en Maaike Huyser, Barendrecht. , 31. Jakob van Kralingen en Reintje van Dijk. Vlaardingen. Oct. 23. Jacob den Draak Sr. en Johanna Mastenbroek, Vlaardingen. , Nov. 23. Paulus van Antwerpen en Heiltje de Vogel, Strijen. . Dec. 30. Jan van Nederpelt en Lounna Schuitman, Numansdorp. 1902. Jan. 4. Hendrik Roelink en Willemina van den Boogaard, Vlaardingen. 16. Adrianus Sint-Nicolaas Cz. en Janna Visser Jd., 's-Gravendeel. April 11. Jan Polderdijk en Anneke Mondriaan, ZuidBeierland. 17. Pieter de Heer en Lena Beukelman, Oud- Beierland. April 27. Jacobus Henneveld en Maria de Bruin, Vlaardingen. Mei 2. Arie Baris en Adriaantje van der Meulen, Rotterdam. . , 9. Arie Leendert Molendijk en Sijgje Boer, Ridderkerk. 16. Jacob de Vlaming en Elizabeth den Harügh, Nieuw-Beierland. ,, 18. Anthony Dorsman en Pietertje Huyser, Vlaardingen. 18. Arie de Man en Pietertje de Snoo, s-Gravendccl. 21. Willem Droppert en Everina Aalders, Vlaardingen. . 23. Jacob Kappetein en Hendrina Maria van Gelder, Heinenoord. „ 24. Jan Vliegenthart en Maaike Roos, s-Graven- deel. , Juni 18. Th. A. de Vette en Helena Jurgens, Vlaardinger- Ambacht. Juli 16. Joh. Meijer Hz. en Wilhelmina de Kromme, Vlaardingen. Aug. 27. Hugo Gerardus Odijk en Maria Herwina Berendes, Vlaardingen. Sept. 30. Gerrit Knoot en Pleuntje Bervoets, Numans- Oct. 3. Marinus van de Jagt en Neeltje Kranendonk, Zuid-Beierland. 9. Jan Pors en Trijntje Beukelman, Oud-Beierland. n Nov. 18. Maarten Groenenberg en Suzanna van der Mervve, Piershil. :r Dec. 8. Pieter Visser en Adriana Molendijk, Vlaar- dinger-Ambacht. 1- „ 17. Frans van der Roest en Klasina Erkelens, Vlaardingen. j. 23. Cornelis Stok en Pleuntje Slotboom, Rijsoord. IV. Gouden Bruiloft. 1878. Juli 24. Pieter van Nederpelt en Adriana Visser. Oct. 18. B. Westerveld en N. Jongejan, PernisNov. 2. Arie van Dorp en Maria Valkenier, Vlaardingen. 21 D. van Geest en E. Rey, Vlaardingen. Dec. 27. H. Schrijver en A. Barendregt, Cillaarshoek. 1879. Mei I. Bastiaan Bijl en Maria Smits, Zuid-Beierland. I (Nieuwendijk). 1880. Anril 21. T. de Bruijn en H. Hoogendam, Vlaardingen. Mei 8. PI. Poot en A. Hoogendam, Vlaardingen. Tuni 2. G. Z. Blijenburg en H. Drop, Vlaardingen. „ 11. Arie Aalders en Petronella van der Linden, Vlaardingen. .. Nov. 20. Simon Zwarenstein en K. Hartog, Strijen. 1881. Tan 2. Krijn Dorsman en Adriaantje van der Bie, East-Orange. (Ver. Staten, N.-Amerika). April 29. Dirk Troost en Maria van Dalen, Heinenoord. . Mei 1. Antonie van der Put en Maria van Bruggen, Strijensas. . Nov. 6. Cornelis de Koning en Trijntje van der Blom, IJselmonde. ,, 12. J. Hoogerwerf en G. Zwartbol, Mookhoek, Strijen. 1882. Mei. 10. Dirk van Ekelenburg en Jacoba Meinster, Oud-Beierland. Juni 17. Jacobus Bol en Jannigjen van der Stelt, Numansdorp. Aue. 2. D. K. van Meerten en J. E. La Laü, Gouda. Oct. 24. Joannes van der Struijs en Stijntje Ferree, Vlaardingen. . . Nov. 20. Teunis Gravendeel en Willemijntje van Bommel, Heinenoord. 21. Hendrik Kal en Katharina de Kok, Vlaardingen. ,T1 Dec. 5. Johannes Odijk en Maria Knoop. Vlaar- „ 28. Cornelis Stuip en Kaatje Munnikhof, NieuwBeierland. 1883. Jan. 21. Hendrik den Boer en Elisabeth Stijl, Goudswaard. Mei 2. Joost Maaten en Adriaantje Meijer, Klaaswaal. Juni 5. Andries Hoogerwerf Jz. en Teuntje de Groot, Vlaardingen. Dec. 11. Hugo den Hond en Johanna Maria Rijke, Vlaardingen. „ 20. Jan Huisman Az. en A. Koetsveldt Ad., Mookhoek. 1884. Maart 15. Jan van 't Hof en Janna Hage, OudBeierland. „ 21. J. van der Hilt en A. Barendregt, Ridderkerk. April 4. Leendert Trouw en Barbera Doolaard, Goudswaard. „ 29. Wouter van Steensel en Neeltje Goudswaard, Mijnsheerenland. Mei t. L. Vermaat en N. Groenenboom, NieuwBeierland. „ 10. P. Mol Az. en A. van Leening, 's-Gravendeel. Juni 8. A. de Graaf en C. Beversluis, NieuwBeierland. „ 18. Teunis van der Waal en Aagje van Twist, Puttershoek. Dec. 1. W. van der Sijde en C. E. van der Woel. Oud-Beierland. „ 31. Adrianus Verzijl en Neesje van der Linden, Puttershoek. 1885. Jan. 15. Dirk Ouweleen en Zoetje de Raad, Heinenoord. Maart 15. W. Baars en E. Rijsdijk, Oud-Beierland. Mei 2. Jan Maaten en Maartje Stam, Numansdorp. „ 6. Jan van de Breevaart en Martijntje van der Wulp, Heinenoord. „ 15. (X Bos Cz. en Sara Streefkerk, Numansdorp. Sept. 2. Frans Bakker en Trijntje van Deventer, Vlaardingen. „ 13. Arnoldus van Erp en Adriana Baars, OudBeierland. „ 30. Abraham van Zanten en Wilhelmina Rodenburg, Vlaardingen. Oct. 8. Marinus Kamp en Cornelia Buitendijk, Maasdam. Dec. 9. Cornelis Johannes de Ligt en Liedewij Figée, Vlaardingen. „ 11. Bastiaan van Rij en Maria Uilenaar, ZuidBeierland. 1886. April 17. H. Boer en A. Quartel, Numansdorp. „ 20. W. Visser en A. Maasdam, Heerjansdam. „ 21. Lt. Reedijk en M. van Gemert,'s-Gravendeel. Mei 8. Bartholomeus Boonstoppel en Beatrix Dekker, Numansdorp. Aug. 6. Huig van Pel en Jannetje de Groot, Westmaas. Oct. 6. Arie Arense den Boer en Hendriksje van der Willigen, Strijen. 1887. April 29. Jan Blok en Hendrika Kruithof, Heinenoord. Mei 5. Jacob Bijl en Elizabet den Tuinder, Goedschalkoord. „ 6. Jan 't Jong en Hendriksje de Winter, Numansdorp. Juni 7. I. S. Fiegee en Maria van de Linden, Vlaardingen. „ 14. Jacob van Keulen en Margaretha de Bruijn, Vlaardingen. „ 17. Joh. Groeneweg Pz. en Neeltje van Helden, Numansdorp. Sept. 17. Andries Blaak en Teuntje de Kreek, Mookhoek. Nov. 2. Gijsbert Boer en Johanna Verschoor, Strijen. Dec. 5. Pieter Woensdrecht en Maartje Stuurman, Vlaardingen. „ 10. Gerrit den Hertog en Maria Frederica Sauer, Oud-Beierland. 1888. Jan. 28. Jacob Blom en Elizabeth de Groot, OudBeierland. April 26. Cornelis Kruithof en Maria Reedijk, Strijen. „ 27. Mattheus Huizer en Geertje van der Waal, Ridderkerk. Mei 10. Adriaan van der Kolk en Neeltje van Leenen, Goedschalkoord. „ 23. Pieter Droppert Jz. en Maartje Polderman, Vlaardingen. Dec. 16. L. de Zwart en M. Scheur. „ 23. Arie van Kleef en Adriaantje Monster, Puttershoek. 1889. April 11. J. Noordzij en G. Barendrecht, Charlois. Mei 6. Jan Visser Hz. en Jannigje Leeuwenburg Jd., Heerjansdam. „ 13. Arie van de Nadort en Geertruida van Haren, Strijen. Juni 14. Hermanus van Teijlingen en Margaretha van Berkel, Vlaardingen. Juli 19. P. A. Overwater en L. Kluifhooft, Strijensas. 1890. Jan. 8. Gilles van der Werf Manneke en Johanna de Wijs, Vlaardingen. „ 29. Jan Schipper en Johanna Bijl, Heinenoord. Maart 26. Dirk Smit en Maria Dorst, Strijen. April 16. Adrianus Storm en Johanna Maria Borsboom, Vlaardingen. „ 30. Jan Kluit en Bastiaantje Schouwenburg, Cillaarshoek. Mei 2. Gerrit 't Hooft en Adriaantje Mastbergen, Numansdorp. „ 8. Jan Pons en Leentje Noordzij, Pernis. „ 17. Hendrik van der Bruin en Adriaantje de Kat, Strijen. Juni 26. H. Snijders Jz. en A. Huismans, OudBeierland. Aug. 13. Dirk Hannik en Ingena van der Schoor, Oud-Beierland. „ 27. Antonie Reedijk en Heintje van der Heiden, Mijnsheerenland. 1891. April 23. Pieter Kok en Adriaantje Versteeg, Pernis. April 28. Gerrit van der Tas en Neeltje Takkebos, Charlois. ,, 29. Jan van der Heiden en Ingetje Kruithof, Heinenoord. Mei 3. Cornelis de Reus en Hendrina Hoogmoed, Numansdorp. 5. Evert Elzenaar en Cornelia Groeneveld, Vlaardingen. Juni 9. Hendrik van Leeningen en Adriana van Dorp, Vlaardingen. Aug. 24. Cornelis Berkhout en Neeltje van Vliet, Pernis. Sept. 7. Aart Krijgsman en Maria de Vos, Klaaswaal. Oct. ". Leendert Tak Az. en Elizabeth Brand, 's-Gravendeel. 1892. Jan. 13. Hendrik Vermeer en Johanna Susanne EijkhofT, Perais. Febr. 17. Adrianus Bunk en Neeltje Groeneveld, Oud-Beierland. Anril "O. Klaas Liüthart en Cornelia Pons, Maasdam. 29. Jacobus Werkhoven en Soetje van der Giessen, Numansdorp. Mei 25. Leendert Drop en Hillegonda Polderman, Vlaardingen. Juni 8. Cornelis Roest en Elizabeth de Klerk, Vlaardingen. Juli 24. C. van der Sijde Jz. en E. M. Diepenhorst, Strijen. Nov. l. J. Molendijk en Anna Pleizier, Pernis. „ 9. Ludovicus Kluit en Elizabeth Maria Hodde, Leiden. „ 30. Arie Ommering en Maartje de Heer, Vlaardingen. 1893. t-v.hr 2. Tan SchioDers en Tohanna Bijl, Heinenoord. „ 16. Teunis Timmermans en Leendertje van der Sluis, Strijen. April 25. P. Lems en G. van der Graaf, Mookhoek. Mei 13. Arie Maaskant en Jaantje Schreuder, IJselmonde. „ 18. Cornelis Wevels Jz. en Jakoba Kruithof, Klaaswaal. Juli 26. Wouter Verheij en Pleuntje Mos, Scheveningen. Sept. 21. Hermanus van Loon en Neeltje Steenhoek, Vlaardingen. Oct. 6. Arie van Oosten en Elisabeth Drop, Vlaardingen. Nov. 15. B. J. Buurman en W. Volders, Utrecht. tt 15. Johannes den Hartog en Neeltje Kornaat, Vlaardinnen. Dec. 6. Johannes van der Lugt en Elizabeth van Leeuwen, Vlaardingen. 1894. Febr. 8. P. Hoogmoed en M. van der Laan, Goudswaard. 26. Hendrik Oprei en Elizabeth Maria van den Berg, Charlois. April 4. A. Schelling Jz. en C. J. van Eijmeren, Numansdorp. „ 13. Dirk Klokkenburg en Annetje van Wetten, Piershil. „ 28. Dirk van den Bos en Trijntje van der Knoop, Vlaardinger-Ambacht. Mei 2. Cornelis Dorst en Neeltje van Luik, Maasdam. „ 8. Pieter Moerman en Cornelia van den Berg, Vlaardingen. „ 9. Leendert Bachman en Pietertje van Gelder, Roon. „ 19. C. van Leeuwen Cz. en A. van der Starre, Vlaardingen. Sept. 18. Willem Schruijer en Petronella Moerman, Vlaardingen. Nov. 20. Hendrik de Graaf en Johanna de Koning, Vlaardingen. 1895. Mei K. Martinus Brussaard en Cornelia van der Wilt. „ 28. Nicolaas Riedijk en Hillegonda Lodovika Schouten, 's-Gravenhage. Juni 11. Arie Rijke en Maria Kluitenburg, Vlaardingen. „ 11. Arie Stolk en Jannetje Admirant, Vlaardingen. Aug. 20. Pieter van Oosten en Margaretha de Jong, Vlaardingen. Oct. 7. Jan Klootwijk en Willemijntje Vollaard, Goedschalkoord. „ 30. Maarten Molenaar en Neeltje van Gameren, Pernis. Nov. 28. J. J. de Bruijn en J. Schinkelshoek, Vlaardingen. 1896. Jan. 7. J. 't Hooft Dz. en A. van den Heuvel, Numansdorp. „ 5. Marcus Beider en Lena Scheffers, Maasdam. „ 30. A. van Rijs Pz. en M. Vlieg Jd., Zwijndrecht. April 29. C. Steehouwer en M. Voordendag, Vrooms- taoop. „ 29. Ary Roodenburg en Jaapje Stigter Jd., Vlaardinger-Ambacht. Mei 12. Dirk de Lange en Katharina Hoorns, Vlaardingen. „ 27. Jb. Berkman en L. van der Schoor, Mijnsheerenland. Aug. 26. Cornelis van der Krans en Johanna Verburg, Vlaardingen. Oct. 29. C. Stolk en N. van Ham, Oud-Beierland. Nov. 10. Piet Sluiter en Magdalena de Bruin, Vlaardingen. 1897. Jan. 20. Willem Küchler en Magdalena Maria van der Laan, Schiedam. Febr. 10. Willem Brouwer en Maria van de Krans, Vlaardingen. Maart 26. Jan Uitterlinden Pz. en Maaike Vliegenthart, 's-Gravendeel. April 29. A. de Reus en Clazina Hempel, Oud-Beierland. Mei 14. Joh. H. J. Weeda en Aagje van Ham, Oud-Beierland. Nov. 5. Arie de Reus Wz. en Antonetta van Dijk, Oud-Beierland. „ 17. P. de Nies en A. Groeneveld,Oud-Beierland. 1898. April 20. Jacobus van Gent en Magcheltje Kluifhooft, Strijen. „ 29. Jan Groeneweg en Jaapje Boer, Numansdorp. Mei 13. B. Huisert en M. Barendregt, Numansdorp. „ 19. Jan Nugteren Lz. en Stijna Molendijk, Rijsoord. Aug. 16. Johannes Wijnhorst en Johanna Voorburg, Vlaardingen. Oct. 13. G. Dussenbroek en L. Maaskant, Strijen. „ 21. P. van Wijnen en L. den Houting, Roon. Nov. 29. Izak van Witzenburg en Krijntje Broek, Vlaardingen. 1899. April 25. Dirk Moerman en Sophia van Beukele, Vlaardingen. Mei 3. Teunis Goudswaard en Adriana van der Linden, Oud-Beierland. „ 19. Arie Barendregt en PloniaSlavenburg, Roon. „ 23. Pieter Voorburg en Jannetje Walraven, Vlaardingen. „ 31. Cornelis van Gelder en Margaretha Pijl, Oud-Beierland. Juli 16. Pieter Vijftigschild en Johanna van der Knaap, Vlaardingen. Aug. 29. Arie Hoek en Dirkje van der Sluijs, OudBeierland. Sept. 12. P. J. Bloem en I. Kleijn, Zuidland. Nov. 30. Arie Alderlieste en Elisabeth Kranenburg, Oud-Charlois. 1900. Jan. 4. Arie Visser en Johanna de Jong, ZuidBeierland. April 15. Machiel Westerdijk en Maria de Koning, Vlaardingen. „ 24. Fop van den Berg en Johanna van der Heul, Vlaardinger-Ambacht. „ 25. Cornelis Kruithof en Adriana Meeldijk, Zuid-Beierland. Mei 2. Bastiaan Goudswaard en Willemijntje Maat, Heinenoord. „ 3. Pieter Brouwers en Dientje Molendijk, Klaaswaal. „ 4. Arie van der Jagt en Maria de Jong, Klaaswaal. „ 8. Klaas Vlegaard en Pieternella Koedood, Barendrecht. „ 15. Aart van der Snoek en Batje Brouwer, Vlaardingen. „ 29. D. van Driel en T. Boender, Strijen. Juli ix. Aalbert den Boer en Anna van Trigt, Oud-Beierland. Aug. 21. J. Vos en L. Liefting, Klaaswaal. Nov. 6. Klaas van Halem en Niesje Stok, Barendrecht. ,, 15. Jan van der Pligt en Maria Zevenbergen, Heinenoord. 1901. Jan. 16. Pieter Bakker en Neeltje Trouw, Numansdorp. April 2. T. Kleijberg en H. Appeldoorn, ZuidBeierland. „ 24. Meeuwes Visser en Maria Visser, OudBeierland. Mei 4. D. van den Bergh en Willempje Bijl, Zuid-Beierland. „ 11. Dirk Roos en Magcheltje de Jong, Mijnsheerenland. Mei 14. Leendert van Bree en Adriana van Schie, Vlaardingen. Juni I. Andries van Dijk en Maaike Mastbergen, Klaaswaal. „ 11. Albertus van der Meer en Maria Cornelia Leversteijn, Vlaardingen. „ 29. Abram Vermaat H.Pz. en Elisabeth van Gelder Pd., Poortugaal. Juli 16. Jacob Maat en Neeltje Brobbel, Vlaardingen. „ 16. Pieter van der Zwan en Trijntje Vroolijk, Vlaardingen. Aug. 20. Cornelis van Heeren en Petronella Baksteen, Vlaardingen. Sept. 18. Arie de Graaf en Teuntje van den Berg, Vlaardingen. Oct. 17. Krijn Eenhoorn en Maria Kranendonk, Hendrik-Ido-Ambacht. Nov. 2. As. Kranenburg en Ca. Wijers, Numansdorp. „ 15. Cornelis Leentfaar en Neeltje Buizer, Roon. Dec. 3. Johannes Fillekes en Jacoba Penning, Maassluis. 1902. April 10. Arie Veen en Elizabeth Visser, Puttershoek. „ 17. Huibert Noorlander en Neeltje Verhoog, Vlaardingen. Mei 2. Gerrit Vermaat Hz. en Cathrijntje Pons, Poortugaal. „ 4. Johannes van der Zwet en Johanna Bonefaas, Vlaardingen. „ 6. Jan Snijders en Adriana de Kiewit, Heinenoord. „ 7. Leendert Berkhout en Dingena van Peit, Spijkenisse. „ 8. Arie Weijers en Adriaantje Boer, Numansdorp. „ 8. Johannes IJdo en Antje van Wingerden, Vlaardingen. „ 20. Pieter Leeuwenburgh W.Bz. en Geertrui Leeuwenburgh Jd., Heinenoord. Juli 12. Jan Verschoor en Niza van Antwerpen, Strijen. Sept. 3. W. de Heus en G. In 't Veld, Strijen. „ 22. Jan van der Borden en Helena Blijenburg, Vlaardingen. Dec. 28. Gijsbertus de Ruiter Jz. en Pietertje Bijl Pd., Pernis. V. Zestigjarig-Huwelijksfeest. 1878. Sept. 30. Matthijs van der Snoek en Catharina Snel, Vlaardingen» 1879. April 7. Hendrik den Boogerd en Ingetje Blenk, Vlaardingen. 1885. Mei 4. Jacob Drop en Trijntje Struys, Vlaardingen. 1886. Febr. 13. B. Volker en P. Bijl, Nieuw-Beierland. 1892. April 27. C. Appeldoorn en M. Vreedenburg, Numansdorp. 1893. Dec. 20. J. Huisman en A. Koetsveld, Strijen (Mookhoek). 1894. Mei 1. Leendert Vermaat en Neeltje Groenenboom, Oud-Beierland. 1895. April 1. Cornelis Storm en Maria Roest, Vlaardingen. 1897. Juni 7. B. Donkers en L. Vos, Vlaardingen. Dec. 4. Pieter Woensdrecht en Maartje Stuurman, Vlaardingen. VI. Vier-en-zestigjarige Echtvereeniging. 1880. Nov. 24. Aart Labrijn en Eva Klootwijk, Hendrik-Ido-Ambacht. VII. Honderdste Verjaardag. 1880. Febr. 7. Pieter de Lange, Numansdorp. IN HET OPENBARE LEVEN. I. Zilveren Jubileum. 1878. Febr. 24. Jacobus Dijkshoorn, agent van politie, Vlaardingen. 1879. Jan. 8. A. W. van der Hilt, secretaris-ontvanger van het Burg. Armb., Charlois. Juni 12. A. Jongejan, hoofd der openbare school, Goudswaard. Oct. 30. P. Kooijman Jz., dijkgraaf, IJselmonde. Nov. 20. F. C. R. Bentfort, geneesheer, Vlaardingen. 1880. Jan. 1. PH. Louter Az., gemeente-ontvanger, Heinenoord. „ 22. H. Swank, burgemeester, Barendrecht. „ 23. W. H. Drost, geneesheer, Hekelingen. Oct. 1. J. E. van den Toorn, hoofd der school, Hendrik-Ido-Ambacht. Nov. 17. S. P. Baerveldt, gemeente-secretaris, Strijen. 1881. Dec. 1. Feitsma, hoofd der openb. school, Bolnes. 1882. April 27. W. S. Teunisse, inspecteur van politie, Kralingen. 1883. Jan. I. G. Sutherland, boekhouder van het Burg. Armb., 's-Gravendeel. „ 16. P. van der Dussen, hoofd der openbare school, Mookhoek (Strijen). Juni 15. P. K. Drossaart, burgemeester, Vlaardingen. Aug. 30. Mr. A. W. van der Hoop, kantonrechter, Oud-Beierland. ' Sept. 18. A. van Weel, notaris, Oud-Beierland. 1884. Maart 15. J. Akkersdijk, hoofd der openbare school, Heinenoord. Juli 9. W. A. Houbult, predikant, Ridderkerk. Oct. 16. \V. S. van den Bergh, majoor-commandant der d.d. schutterij, Arnhem. Nov. 3. G. C. Spaan, geneesheer, Puttershoek. „ 9. Dr. Jac. Broeksmit, geneesheer, Charlois. ,. 15. J. Bronkhorst, hoofd der school, Vlaar- | dingen. Dec. li. J. J. Ruijs, predikant, Mijnsheerenland. j 1885. Jan. 15. J. A. Kronauer-Keller, onderwijzeres, Heerjansdam. April 1. A. Verhorst, nachtwacht, Piershil. Mei 13. D. Kluif hoofd, secretaris-penningmeester van Numanspclder enz., Numansdorp. „ 15. H. Sonne, hoofd der openb. school, Poortugaal. „ 15. L. M. van Veen, hoofd der openb. school, Zwijndreeht. „ 23. J. Herweijer, heemraad van het WestmaasNieuwland, Goedschalkoord. 1886. Jan. 8. J. Bossers, geneesheer, 's-Gravendeel. Febr. 19. A. F. Stolk, hoofdonderwijzer, Vlaardingen. Maart 22. H. W. Metman, notaris, Wateringen. Mei 21. L. Kruijff Lz., burgemeester, Ridderkerk. Juni I". F. E. Vaarzon Morel, burgemeester,'s-Gravendeel. Nov. 5. A. Lagerwerf, postdirecteur, Brummen. „ 11. C. van Riet, hoofd der school, Katendrecht. 1887. Jan. 1. H. Laban, hoofd der openb. school, OudBeierland. „ 1. L. Rank, gemeente-ontvanger,Oud-Beierland. „ 1. Fop Smit, gemeente-architect, Oud-Beierland. „ 1. A. Visser, hoofd der school, Simonshaven. „ 26. H. Vermaas, predikant, Ierseke. „ 31. G. A. van Driel, burgemeester van Westmaas en Mijnsheerenland. Febr. I. H. Blommendaal, hoofd der openb. school, Puttershoek. Maart 6. H. van der Linde, gemeente-veldwachter, Oud-Beierland. April 11. W. A. Boerkamp, pastoor, Vlaardingen. Mei 4. W. van Roggen, predikant, Hardingsveld. Nov. 1. S. Schotel, hoofd eener school, Dordrecht. „ 1. P. Beets, onderwijzer, Dordrecht, ! „ 1. J. Kramers, onderwijzer, Dordrecht. 1888. Febr. 2. G. Scheepmaker, gemeente-veld wachter, Numansdorp. Mei 5. A. S. Norden, voorganger der Ned. Isr. gemeente, Dordrecht. ; Aug. 8. J. Smits, opzichter der Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, Numansdorp. 1889. Juni 15. A. P. van Driel, hoogheemraad van OostIJselmonde, IJselmonde. „ 26. Van den Enden, brievengaarder, ZuidBeierland. 1890. Juli I. J. Groen, brievengaarder, Mijnsheerenland. Oct. 3. T. van Dam, brievengaarder, Numansdorp. 1891. Mei I. L. W. den Broeder, telegrafist, Oud-Beierland. Juli 27. C. L. Kabbedijk, organist aan de Ned. Herv. Kerk, Numansdorp. Sept. 4. T. A. Donkersloot, geneesheer, Roon. „ 7. J. van der Vlis Az., agent van stoombooten, Vlaardingen. Oct. 2. Corneille Vriesendorp, adviseur bij het agentschap der Nederlandsche Bank, Dordrecht. Nov. 22. A. van Aarsen, organist-directeur bij de Roomsch-Katholieke parochie, Oud-Beierland. 1892. Febr. 22. D. Vermaat, lid van den gemeenteraad, Charlois. April 30. D. Bijl, ambtenaar ter secretarie, Numansdorp. Mei 2. A. A. Koster, onderwijzer, Vlaardingen. Aug. 1. M. van Zuuren, hoofd der openb. school, Nieuw-Beierland. Sept. 1. J. G. van der Linden, burgemeester, Vlaardinger-Ambacht. Nov. 18. W. W. Was, geneesheer, Pernis. „ 18. Ds. Jungius, predikant, Poortugaal. 1893. Jan. 11. A. Hanselman, conducteur der posterijen, Rotterdam. „ 12. W. van Dis, predikant, Piershil. Maart 16. T. Hoogerwerf, kapitein der Vlaard. Stoomb. Mij., Vlaardingen. „ 16. C. van Rossen, kapitein der Vlaard. Stoomb. Mij., Vlaardingen. Juni 21. D. Kluif hoofd, secretaris der Ambachtsheerlijkheid Comstrijen, Numansdorp. Oct. 1. T. van der Schee, gemeente-ontvanger en brievengaarder, Poortugaal. Nov. 23. J. Strijks, predikant, Roon. 1894. Jan. 1. G. J. van Gelderen, postbode, Heerjansdam. April 1. J. P. van Woerkom, hoofd der school, Groote Lindt. Mei 3. Pieter van Driel, watermolenaar, Heinenoord. Juli 5. P. van Bochove, hoofd der school, De Werken. „ 20. J. A. Klercq, predikant, Helder. Nov. 15. J. Teijgeler, hoofd der Chr. school, Maassluis. 1895. April 15. Th. van den Doll, opzichter van Delfland, Maassluis. Mei 6. Dr. A. G. Degenaar, geneesheer, Dubbeldam. „ 29. A. H. L. de Bel, predikant, Bussum. Juni 19. B. Vlielander, rentmeester der Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, Numansdorp. Aug. 15. J. B. Burgers, pastoor, Roon. „ 23. H. G. Kist, predikant, Oosthuizen. „ 25. Ds. Dalma, predikant, Maassluis. Oct. 10. W. J. Klaar, burgemeester en secretaris, Maasdam. Nov. 12. Mr. L. Reeser, notaris, Maassluis. 1896. Febr. 10. Mej. Bijleveld, hoofd der Chr. bewaarschool, Vlaardingen. Maart 23. K. Diepenhorst, gemeente-ontvanger en algemeen armmeester, Goudswaard. Mei 8. J. van der Mast, veearts, Dubbeldam. Juli 29. E. A. Kleinenberg, opzichter der Heerlijkheid Piershil, Piershil. 1897. Mei 8. J. A. Overwater, dijkgraaf van Groot-Cromstrijen, Numansdorp. Juli I. C. Brouwe, ambtenaar ter secretarie, Vlaardingen. Sept. 8. W. P. van Lindonk, predikant, Zwijndrecht. Oct. 16. M. C. Kimmel, machinist, tjouuswaara. Dec. t. D. Kluif hoofd, burgemeester, Numansdorp. „ 31. F. Niemansverdriet, secretaris, Numansdorp. 1898. Jan. 1. T. Lammers, ontvanger der Ned. Herv. Kerk, Strijen. Febr. I. J. Westerborg, magazijnmeester, Vlaardingen. „ 19. P. Henrij, gemeente-ontvanger, Pernis. Maart 1. L. van Leeuwen, boekhouder, Vlaardingen. „ 13. J. J. Bange, predikant, Purmer. Mei 9. P. J. A. de Bruine, burgemeester, 4 jaar van Hoogwoud en Opmeer, 21 van Zwijndrecht. Juni 9. S. van Kampen, hoofd der Chr. school, Vlaardingen. „ 25. P. Henrij, secretaris-penningmeester van polders, Pernis. Juli 8. H. Hartman, kapitein, Vlaardingen. Oct. 1. C. J. G. Kronauer, gemeente-ontvanger, Heeijansdam. „ 12. A. Schippers, schilder op „de Industrie", IJselmonde. Nov. 1. C. M. Sluiters, hoofd der openb. school, Hoogvliet. Dec. 1. J. A. van Gent, brievengaarder, Spijkenisse. „ I. A. Doijer, commissaris van politie, Vlaardingen. „ 23. W. Vonk, brigadier-majoor der rijksveldwacht, Oud-Beierland. 1899. Febr. 7. J. S. Korteweg, burgemeester, Heenvliet. „ 15. A. A. Schouten, predikant, Wamel. „ 16. J. C. M. Jansen, stationschef, Zwijndrecht. Maart 1. A. Visser Kz„ hoofdopzichter van de Zwijndrechtsche Waard, Zwijndrecht. „ 21. L. F. van Vliet, gemeente-secretaris, Heenvliet. Juni 1. I. C. de Back, hoofd der school, Rijsoord. „ 1. C. E. Faassen, hoofd der school, Oudenhoorn. „ 16. M. van de Liefde, deurwaarder, Dordrecht. „ 20. Th. G. van Rijssel, veearts, Dordrecht. Juli 1. G. A. de Haak, ambtenaar H. IJ. S., Vlaardingen. Aug. 13. G. A. van Driel, burgemeester, Puttershoek. Nov. 1. J. van der Linden, predikant, 's-Gravenhage. „ 1. J. Fransen, hoofd der Chr. school, Barendrecht. Dec. 6. Johs. Boss, predikant, Hendrik-Ido-Ambacht. „ 6. J. J. Ruys, predikant, 's-Grevelduin-Capelle. 1900. Febr. 14. J. G. Bruining, predikant, Kieuw-Beierland. Maart 15. T. Herweijer, hoofdagent van politie, Vlaardingen. Sept. 1. P. M. H. Welker, hoofd der openb. school, Numansdorp. Oct. 18. J. C. van Baaren, deurwaarder, Vlaardingen. „ 18. A. A. Koster, hoofd der R. K. school, Vlaardingen. 1901. Jan. 26. G. Flohil, geneesheer, Rijsoord. „ 26. P. Verloop, koster der Ned. Herv. Kerk, Nieuw-Beierland. Febr. 18. A. Knottenbelt, notaris, Vlaardingen. Juni 27. A. van der Poest Clement, secretaris-penningmeester van polders, Poortugaal. Oct. 1. Jacob van Beek, koster der Ned. Herv. Kerk, Ridderkerk. 1902. April 1. C. Berghout, brievengaarder, Noord wijk. „ I. J. van Vuuren, machinist, Nieuw-Beierland. „ 14. A. Kersbergen, rijksjachtopziener, Numansdorp. Juni 1. M. Boude w ij ns, onderwijzer, 's-Gravendeel. Aug. II. A. van der Knaap, agent van politie ie klasse, Vlaardingen. Sept. 2. P. J. A. de Bruine, burgemeester van Zwijndrecht. Dec. 31. P. M. H. Welker, schrijver in het Nieuwsblad v/d. Hoeksche Waard en IJselmonde en in de Nieuwe Vlaardingsche Courant, Numansdorp. II. Veertigjarig- Ambtsfeest. 1879. Oct. 1. C. de Groot, hoofdonderwijzer, Vlaardingen. „ 22. Huig van der Waal Cz., dijkgraaf, Ridderkerk. „ 22. Jan van den Hoek, heemraad, Ridderkerk. „ 31. J. Laan, hoofdonderwijzer, Bleiswijk. Nov. 2. A. H. C. van Senus, predikant, Kralingen. 1881. Jan. 4. C. H. Brouwer, hoofd der openb. school, Ridderkerk. 1884. Jan. 26. Mr. J. F. de Mey Mecima, burgemeester, Piershil. 1888. Maart 19. L. Kruijff Lz., burgemeester, eerst van Schipluiden, Ridderkerk. April 19. G. Bisschop, machinist, Oud-Beierland. Juli 31. W. L. Rhiem J.Cz., predikant, Vlaardingen. 1893. Jan. 2. H. Timmers, onderwijzer, Heeijansdam. Mei 1. J. M. Nidelstein Walter, apotheker, Vlaardingen. 1894. Jan. 22. Dr. J. H. Gunning, predikant, Leiden. 1895. Jan. I. P. Louter, gemeente-ontvanger, Heinenoord. „ 29. W. J. Geselschap, predikant, Amsterdam. Nov. 8. J. van der Poort, notaris, Maasland. 1898. Jan. 16. P. van der Dussen, hoofd der school, Strijen (Mookhoek). Sept. 16. J. van der Vlis Az., stoombootagent, Vlaardingen. 1899. Maart 4. H. Groeneweg, hoofd eener school, dir. der Rijksnormaallessen, Charlois. Nov. 3. G. C. Spaan, geneesheer, Puttershoek. 1901. Mei 21. L. Kruijff Lz., burgemeester van Ridderkerk. 1902. Jan. 31. G. A. van Driel, burgemeester, Puttershoek. III. Gouden Jubileum. 1879. Mei 27. G. S. Bleijenburg, keurmeester, Vlaardingen. Juli 15. J. Koijck, 55 j. lid van den raad, 30 j. wethouder en ambtenaar v. d. burg. stand, Westmaas. 1883. Mei 25. J. H. Coert, geneesheer, H.-I.-Ambacht. 1884. Aug. 10. A. H. C. van Senus, predikant, Kralingen. 1886. Juni 2. C. Barendregt, veearts, Puttershoek. 1888. Jan. 6. Mr. J. F. de Mey Mecima, burgemeester, Nieu w-Beierland. 1890. Febr. i. C. van der Sijde, organist a. d. Ned. Herv. kerk, Strijen. 1892. Sept. io. D. Oosteman, gemeentebode, Heerjansdam. 1893. Aug. 10. W. A. Boerkamp, priester, Vlaardingen. Dee. io. J. J. L. Reyns, mil. dienst, Numansdorp 1894. Jan. 2. A. Jongejan, onderwijzer, Oud-Beierland. 1896. Jan. 5. H. Groeneweg, koster der Ned. Herv. kerk, Charlois. 1898. Maart 19. L. Kruijff Lz. Sr., burgemeester, Ridderkerk. 1899. Juni 27. K. Simons, geneesheer, Zuid-Beierland. Nov. 3. I. Korteweg, geneesheer, Strijen. 1901. Mei 1. R. P- van der Bruggen, onderwijzer, Dubbeldam. 1902. Sept. 1. J. den Hollander, gemeentebode, Zwijndrecht. Oct. 1. P. van Dam, kantoorklerk, Vlaardingen. IV. Zestigjarig-Ambtsfeest. 1882. April 11. Andries Hoogerwerf, pakhuisbaas b. d. firma Betz en Van Heyst, Vlaardingen. 1887. Juli 4. J. van 't Hoff, burgemeester, Heerjansdam. ROUW EN NAGEDACHTENIS. OVERLEDENEN. 1878. Jan. 7. Bernardus Lambach, 77 j., Rotterdam. Febr. 3. Betje Monasch-Den Hartog, 69 j., Gouda. „ 5. Willempje Teijgeler-Schutter, 44 j., Numansdorp. „ 13. Sophia Wilhelmina Lagerwerff, 26 j., Nijmegen. Maart 2. Alida Catalina Montijn, Gouda. „ 11. Sophia Schouten-Hoos, 72 j., Gouwsluis. April 18. Arie Schippers, 66 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 20. Henricus Gerardus Adam van Aarsen, 59 j., Oud-Beierland. „ 22. Ary de Koning, bijna 3 j., Oud-Beierland. „ 30. Abram Bubbezon, 48 j., Vlaardingen. Mei 14. H. Fonkert, secr.-penningm. der Vereen. „Onderling Hulpbetoon", Oud-Beierland. „ 21. Maria Elisabeth Voogd, 22 j., Vlaardingen. Juni 14. Jan de Groot, 82 j. 8 m„ Oud-Beierland. „ 23. Barend van der Linden Bz., 21 j., Dordrecht. „ 29. Johanna van Raalt-De Groot, 29 j., Vlaardingen. Juli 14. Ary Hoogendijk Jz., groot reeder van koopvaardij- en van vischschepen, lid van het College der Groote Visscherij, lid van de Prov. Staten, oud-lid van den gemeenteraad, voorzitter van het college van kerkvoogden en van regenten van het weeshuis der Ned. Herv. Gemeente, lid van het bestuur der spaarbank enz., ridder in de orde van den Ned. Leeuw en in de Christus-orde van Portugal, 78 j„ Vlaardingen. Aug. 20. Dr. U. P. Tjaden, 82 j., Zwolle. „ 31. Dr. R. G. C. Feith, geneesheer, Enkhuizen. Sept. 30. A. Rijsdijk, oud-strijder in den slag van Waterloo, 82 j., Barendrecht. Oct. 10. Neeltje de Koe-Wapenaar, 79 j., Hoogeveen. Nov. -24. Elisabeth Wilhelmina de Bruijn-Kranen, 31 j., Kralingen. Dec. 8. Cornelia Groeneveld, 2 j., Vlaardingen. „ 8. Gijsbert de Heer, 81 '/j j., 's-Gravendeel. „ 21. Jacoba Clasina Hakbijl-De Geer, 21 j., Vlaardingen. „ 23. Jan Don, 48 j., Vlaardingen. „ 23. Amelia Adriana Hermina Muurling-Knottenbelt, 24 j., Vlaardingen. „ 29. Teunis van Gelderen, 92 j., Vlaardingen. 1879. Jan. 4. Neeltje Schilperoort-Vermaas, 68 j., OudBeierland. Jan. 13. Prins Hendrik der Nederlanden, 59 j., Walferdange, Luxemburg. „ 22. Catharina Verhoeff-Keller, 49 j., Vlaardingen. „ 22. Engelina van Leeuwen-De Zeeuw Baggus, 43 j-> Vlaardingen. Febr. 3. Geertrui Preesman-Troost, 72 j., Heinenoord. „ 17. Hendrik van den Berg, 55 j., St.-Anthoniepolder. Maart 4. A. Bm. Drop Johz., 58 j., Vlaardingen. „ 5. Hadeweij Fonkert-Van der Burgh, Klaaswaal. „ 26. Johannes Marinus Lagerwerff, 30 j., Amsterdam. „ 27. Willemina Man in 't Veld-Moerman, 21 j., Vlaardinger-Ambacht. April 1. K. Schelling, 80 j., Ouderkerk a/d. IJssel. „ 9. Johanna van Eek-Vlasblom, 23 j., OudBeierland. „ 18. Elisabeth Morisco, Numansdorp. Mei 2. Dorothea Westenborg-Lakemeijer, 42 j., Vlaardingen. „ 6. Marten Adriaan de Jongh, 36 j., predikant, Heinenoord. „ 12. Arie Pleijsier Fz., 59 j., Vreeland. „ 15. Jacob de Jong, 86 j., Maasland. Juni 11. Kroonprins Willem van Oranje, 39 j., Parijs. „ 15. Lodewijk Hakbijl, b» j., Vlaardingen. „ 16. Meinsje de Reus, 17 j., Numansdorp. „ 23. Helena Welker-Van der Heijden, 58 j., Venlo. „ 29. Adrianus Man in 't Veld, VlaardingerAmbacht. Juli 5. Gerrit Lodewijk Piek, 43 j., Alphen. „ 9. Mathieu Jean Mensing, 56 j., Rotterdam. „ 29. Hendrika Maria de Jong, 13 j., Vlaardingen. Aug. '4. Maarten Man in 't Veld, Vlaardingen. „ 30. Huibert de Ronde, 22 j., Rotterdam. Sept. 7. W. de Willigen, 72 j., Vlaardingen. „ 8. P. Hoogenboom, 52 j., Oud-Beierland. „ 18. Hendrik Braat, 61 j., Koudekerk. „ 26. Jan Verhagen, Oud-Beierland. Oct. 2. Leendert Cornelis Speelman, 42 j., Pernis. „ 4. Weduwe Hugo van den Hoek-Van Driel, 76 j., Puttershoek. „ 16. Levie van den Berg, 80 j., Oud-Beierland. „ 26. Charlotte Amalia Klussener-Burkens, 32 j., Rotterdam. „ 29. Roelof van der Waal, 58 j., Klaaswaal. Nov. 3. Mr. Johannes van Andel, 55 j., Mijnsheerenland. Dec. 4- Wed. Maria Jansse-Van der Wiel, 81 j., No Charlois. » „ 7. P. A. Been, 90 j., Kralingen. D( „ 8. Jan Hoorweg, 69 j., Goudswaard. „ 21. Johannes van Roon, 84 j., Oud-Beierland. , l 23. W. de Korver, 70 j., Vlaardingen. 26. Petronella Johanna Boer-Bredius, 66 j., Vlaardingen. n 30. Willem Morre, hoofd der school, 72 j.. Klaaswaal. tf 30. Antjc Wiersma-Hotzes Burri, 47 j*> lingen. „ 31. Maria Lamaison van Heenvliet-Van Driel, Ja 78 j.. Goudswaard. 1880. Jan. 20. Willem Hendrik Houël, predikant, 66 j., Numansdorp. 25. H. W. A. Verhoeff, predikant, 55 Vlaardingen. ' Febr. 9. Marigje van Roon-Kranenburg, 79 j- ® nl,« Oud-Beierland. 14. Leendert Jacob Overwater, 2 j., Numansdorp. 21. Goris Vink, lid van den gemeenteraad, dijkgraaf, 67 j., Oud-Beierland. 23. Cent van der Willigen, 63 j., Oud-Beierland. Maart I. Elizabetli van der Haak-Gastelaars, 35 j., Vlaardingen. „ 12. J. Wildschut, 75 j., Strijen. 23. A. J. C. W. de Bie, notaris, Budel.^ M 27. Everdina de Koningh-Pcletier, 36 j-, Klaaswaal. 30. Hendrikus Bos, 84 j. 10 m., Westmaas. April 8. Trijntje Johanna Quartel, 2 j. 4 m., Goudswaard. „ 11. Maarten Varkevisser, 54 j-> Rotterdam. 26. Lambertus van den Anker, Vlaardingen. Mei 3. Marius de Bruijn, student, 19 j., Vlaardingen. „ 10. J. Wijntje, 65 j., Oud-Beierland. ' 12. Maria Cornelia Arnoldina van Gennep, 63 ]., Rotterdam. 16. Jozeph Gijsbert Reinier Versteeg, 18 m., Vlaardingen. 26. Mr. Lucas Daniël Suringar, advocaat en j procureur, 48 j., Leiden. Juni 8. C. Dubbezon-Dorsman, 86 j., Vlaardingen. „ 22. Martinus van der Lceden, 84 j. 5 nl*« Mij nsheerenland. 24. Bertruij Snel-Kruidenier, 75 j., Numansdorp. Juli i. B. W. Schippers, 67 ,/a j., Charlois. 6. Adriana Vermaat-De Koning, 31 j-, OudBeierland. ^ 9. Maria Elisabeth Adriana Mees, 26 j., Rotterdam. 15. Elisabeth van Gennep-Van Assendelft de Coningh, 82 j., Mij nsheerenland. 20. Sara Boers-Philip, 56 j-, Oud-Beierland. Aug 19. A. C. H. de Koning, 25 j., Oud-Beierland. Sept. 6. Elisabeth Verbaas, 2 j., Puttershoek. 15. J. Kleinjan, lid van den gemeenteraad, 77 j., Strijen. M 17. K.. van der Wei-Visser, 63 j., Zuid-Beierland. 20. Dirk Wilhelmus Hordijk, procureur bij de arrondissementsrechtbank, 66 j., Dordrecht. Oct. 17. Willemina Goudriaan-Van Gijn, 73 J-> j Vlaardingen. „ 21. Lambertus Boer, 5 j-> Vlaardingen. „ 26. Aart van de Griend, lid van den gemeente- j raad, heemraad, 89 j. 6 m., Puttershoek. , Nov. 22. Willem Frederik Mathijs, 2*/« j., Maasdam. „ 25. A. van der Vlis Sr., 97 j., Vlaardingen. Dec. 4. Bastiaan Koijck, dijkgraaf, 69 j. 10 m., Mijnsheerenland. ,, 8. Johanna Drop-Noordhoek, 72 j., Vlaardingen. „ 8. Giesje Kimmcl-Zaaijer, 28 j., Oud-Beierland. „ 9. Johannes van der Linde Hz., bo j. 7 m>» Maasdam. „ 26. Maarten van Gent, 20 j., Charlois. 1881. Jan. 12. W. Pelkman-Linkletter, 84 j., Vlaardingen. „ 17. Hermanus Rokus Schrijver, dijkgraaf, 75 j., Cillaarshoek. „ 20. Johannes Wijnandus de Groot, 78 j., Vlaardingen. „ 25. Jan Boevé, 70 j-, Mijnsheerenland. „ 29. N. Nieuwkoop-De Jong, 25 j., Rijswijk. Febr. 7. Lena Anna Swaneveld, 's-Gravenhage. „ 10. Jacoba van den Heiligenberg-Boom, 68 j., Rotterdam. 18. D. N. van de Linde-Ter Brook, 67 j., Numansdorp. „ 18. Aaltje Jannigje Trouw, 5 j., Zuid-Beierland. „ 20. Neeltje Jacoba van Zetten, 2 j., OudBeierland. „ 28. Walburga Schmidt-Stempels, 67 j., Arnhem. Maart 11. J. J. Kleijnenberg, 55 j., Hoogvliet. „ 14. Jan Bestebroer, 47 j., St.-Anthoniepolder. „ 24. Dr. B. Rienstra, 73 j., predikant, 's-Gravendeel. „ 24. J. Vos, 68 j., Goudswaard. „ 25. Anna Susanna van Dusseldorp-Van der Boor, 61 j., Vlaardingen. „ 25. C. van Dusseldorp-Van Baasbank, 7° j-> Utrecht. April 2. Jacob Noordenmeer, 79 j., Piershil. „ 8. Elisabeth Mendel-Koopman, 26 j., 's-Gravenhage. , „ 11. B. Kleinjan, 82 j., Strijen. „ 11. Johannes Govert Marinus Augustijn, apothe! I ker, 58 j., Bergen-op-Zoom. I „ 13. Margaretha Leentje Schippers-De Lint, 62 j., Vlaardingen. | Mei 19. Arie Baars Cz., 62 j., Oud-Beierland. Juni 12. Wilhelmina Gerardina Francina van dei Drift-De Groot, 48 j., Vlaardingen. 29. Hendricus Johannes Soeters, 74 j" Vlaar[. dingen. Juli 13. Annigje Schop-Gooze, Nieuw-Beierland. „16. Esther Cohen-Kooperberg, 63 j., OudBeierland. e Aug. 13. Cornelus van Oudheusden, 17 m., Westmaas. 15. Neeltje van Leeuwen-Van der Snoek Bleijenburg, 65 j., Vlaardingen. 1. „ 26. Gerrit Boer, 29 j., Rijsoord. Sept. 2. Clara Everarda Egidia Schutter, 69 j., Oosterland. „ 8. Prins Frederik der Nederlanden, 84 j., d. Den Haag. r- Oct. 7. Hartogh Philip, 50 j., Amsterdam. it. 7. J. G. van Dusseldorp, 74 ]., Schiedam. j., » 13. Johanna Konijnendijk-Verhoeven, 66 j., 'r Oud-Beierland. j „ 18. C. van der Sijs, 73 j-» Poortugaal. e- ' . 24. K. van Vliet, 65 j., Klaaswaal, k : 25. Sija Bestebroer, 16 j., St.-Anthoniepolder. Nov. I. Lambertus Christiaan Muijen, onderw. aan Sch. I en aan de Rijksnormaall. te Numansdorp, 28 j.t Dordrecht. „ 14. A. Henveijer, 72 j., Klaaswaal. „ 19. Adrtanus Monster, 4 j.t Oud-Beierland. Dec. 1. A. Preesman-Zeevaarder, 63 j., Oud-Beierland. „ 7. Cornelia Herweijer-Zuiderend, 58 j., Dordrecht. „ 15. Hermanus Quakkelsteijn, 78 j., Vlaardingen. „ 18. Levi Hijmans, 67 j., Numansdorp. 1882. Jan. 14. M. v. d. Gaag-Poot, 76 j., VlaardingerAmbacht. „ 20. Jillis Schipper Wz., 57 j., Oud-Beierland. „ . Jacoba van Roon-De Boogert, 68 j., OudBeierland. „ 28. Maaike Verschoor-Vermaat, 60 j., Poortugaal. Febr. 7. Neeltje Tol-Ziekenheiner, 35 j., Oud-Beierland. ,, 15. Willemina Christina Schrier-Daesdonck, 67 j., Vlaardingen. „ 23. A. E. van Schaik-Lieshout, 64 j., OudBeierland. „ 26. Cornelis Johannes van der Woel, 72 j-> Goedschalkoord. „ 26. Maartje den Boer-Koolen, 28 j., Hoogvliet. Maart 19. Jannetje Molendijk-Van der Heijden, 57 j., N ieuw-Beierland. „ 23. P. van Roon, 42 j., Oud-Beierland. „ 21. Joost Barendregt Gz., 84 j., Barendrecht. April 4. Pieter Fonkert Dz., 67 j., Klaaswaal. „ 5. Teuna Scheffer-Van Kampen, 69 j., Heinenoord. April 11. Jakob van der Bie, 50 j., Goudswaard. „ 12. Dirk Koijck, 68 j., Mijnsheerenland. „ 13. Jacoba Maria Landskroon Spruijt, 12 j., Numansdorp. „ 18. Jacob van der Gaag, 82 j., VlaardingerAmbacht. „ 19. Klaas Pijl, 45 j. 5 m., Mijnsheerenland. „ 23. Jakob Kluifhooft, 59 j., Strijen. „ 24. Izaac de Mey Mecima, 32 j., Nieuw Beierland. Mei 2. Kornelis de Koning, 18 j. 8 m., OudBeierland. „ 8. Samuel Hannik, 59 j., Rotterdam. „ 16. Jan Trouw, 6 j., Piershil. „ 17. Eva de Ruiter-Kranenburg, 38 j-, Ridderkerk. „ 18. Pieter Benjert, 70 j., Spijkenisse. „ 22. Willem van Witzenburg, 31 j., Vlaardingen. „ 22. Grietje Heistek, 24 j., Goudswaard. Juni 1. Machiel Speelman, oud-burgemeester van Charlois en Katendreclit, 84 j., Charlois. Juli 6. Jhr. van Heilmann van Stoutenburg, 22 j., Amsterdam. „ 15. Bastiaan de Zeeuw, 53 */a j-, Westmaas. „ 23. Aldegonda Klok-Bijnen, 36 j„ Lille. Aug. 10. Jacobus Mulder, 33 j., Haarlem. „ 20. Cornelus Stolk, 58 j., Strijen. Sept. 7. Jan de Klerk, 69 j., Heinenoord. „ 4. Margaretha Engelen-Berkhout, 42 j. 4 m., Oud-Beierland. „ 20. Jacobus Theodorus van Schaik, 64 j., OudBeierland. Oct. 6. Nicolaas de Bink, 26 j., Vlaardingen. Oct. 9. Pieter Visser, 31 j., Klaaswaal. „ 18. Jacoba Middelbeek, 20 j., Utrecht. „ 19. Anna Elizabeth Cornelia Verhagen-Stans, 26 j., Oud-Beierland. „ 26. Joannes Josephus de Groot, 77 j., Vlaardingen. Nov. 20. Neeltje Boender-Schelling, 38 j., ZuidBeierland. „ 26. Johanna Maria Meijer-Van Mierlo, 41 j., Vlaardingen. Dec. 20. Elsje de Koning-Esseboom, 64 j., Strijen. „ 21. Antonie Snijder, 74 j., Oud-Beierland. „ 23. L. Kranenburg-Labrijn, 63 j., HendrikIdo-Ambacht. „ 25. Neeltje van der Hoek-Roos, 50 j., Heinenoord. „ 28. Pietertje de Graaf-Vos, 33'/ aj., Puttershoek. 1883. Jan. 1. C. H. Brouwer, 64 j., sedert 1841 hoofd der openbare school te Ridderkerk, directeur der Rijksnormaallessen. „ 2. Jacob Koijck, wethouder en pres. kerkvoogd, 91 j. II m., Westmaas. „ 5. Adriana van Minnen-Schop, 83 j., Vlaardingen. „ 16. Johanna Koijck-Maaskant, 38 j., Westmaas. „ 23. Johannes Roodenburg, 21 j., Vlaardingen. „ 24. Adriaan Coinelis van Epenhuijzen, 51 j., wethouder, Zwijndrecht. „ 25. Jannetje Molendijk-Van Prooijen, 77l/« j., Mijnsheerenland. „ 26. Margaretha La Lau, 39 j., Katwijk a/d Rijn. „ 31. Anna Maria Wiebes, 5 */j j-, Oud-Beierland. Febr. 6. Geertrui Stam-Greijn, 67 j., Numansdorp. „ 6. G. J. Lagestee Jz., 28 j„ Strijen. „ 7. Laurens Petrus van der Drift, 55 j., Vlaardingen. „ 10. Jenneke Sluimer-Preesman, 43'/» j., OudBeierland. „ 10. J. H. Munnikhof, 49 j., Oud-Beierland. „ 16. Neeltje Vogel-Van Leeuwen, 24 j., Vlaardingeu. „ 20. M. A. Aalbertsberg, geneesheer, 69 j., Strijen. „ 22. Johanna Elisabeth van Linden van den Heuvel-Betz, 70 j., Vlaardingeu. Maart 2. L. H. Blok-Smits, 57 j., Lekkerkerk. „ 9. Jan Visser Mz., 80 j., Oud-Beierland (Zinkweg). „ 9. Klaartje Voordendag-Fonkert, 45V» i-> Oud-Beierland. „ 9. Willem de Winter, 64 j., Numansdorp. „ 12. Teuna Verschoor-Spui, 80 j., Vlaardingen. „ 12. Elisabeth Bos-Schutter, 67 j., Westmaas. „ 15. Cornelis Louter, 16 j., Heinenoord. „ 16. Aart Monster, 43 j., Westmaas (Oudendijk). „ 20. Maria Noordhoek-Van Bree, 95 j., Vlaardingen. „ 22. Jacobus Korver, 65 j., Vlaardingen. „ 25. Cornelis van den Berg, 73 j., Vlaardingen. „ 31. Ls. van der Schee, 81 j„ Poortugaal. April 3. P. Visser Lz., 73 j., dijkgraaf van den polder Nieuw-Cromstrijen, Klaaswaal. „ 6. Antonie Abbenbroek, 78 j. 8 m., Goudswaard. „ 14. Teunis Vos Pz., 73 j., Numansdorp. April 16. Klaasje Jongejan-Walter, 86 /» j., NieuwBeierland. „ 23. Macheltje Visser-Brussaard, 87 j.f Goudswaard. Mei 1. Comelus Josephus Koks, 61 j., Vlaardingen. „ 5. Adrianus van Nugteren, 81 j., Oud-Beierland. „ 6. Aagje Louter-Preesman, 49 j., Heinenoord. „ 11. Gerrit Johannes Schilleman Vink, 17 ni., Klaaswaal. „ 18. C. A. E. Kikkert, 79 j., Vlaardingen. Juni 3. Ds. J. P. Nonhebei, predikant te Dordrecht, 53 j., Hannover. „ 28. Jacoba van Roon, 15 j., Vlaardingen. Juli 1. Paulus den Hartigh, 68 j., Oud-Beierland. „ 4. G. Batteké, 79 j-> rustend predikant, Dordrecht. „ 9. Abraham Jan Versteeve, 69 j., Vlaardingen. „ 18. Hendrik Jan Plant, 75 j., Schiedam. „ 19. M. A. Vlielander-Van der Willigen, 53 j., Godesberg. „ 25. Hendrik Christiaan Welker, 3 Numansdorp. ,, 26. Susanna Johanna van Roon, 5 }•» Vlaardingen. Aug. 4. Lijntje Louter-De Jong, 45 j., Heinenoord. „ 7. Pietertje van Dijk, 7 j., Oud-Beierland. „ 10. Jan Hoogvliet, 62 j., Maasdam. fJ 15. Arie Maarleveld, 5 j., Oostzaan. „ 16. Grietje Visser-Van Rij, 58 j., Oud-Beierland. (Zinkweg). ,, 17. Cornelis van Dijk, I j., Oud-Beierland. „ 23. A. Bruining van den Bergh, muziekonderwijzer, 72 j., Vlaardingen. „ 26. Matthijs van Dijk, 5 j., Oud-Beierland. „ 31. Pieter Quaak, 41 j., Oud-Beierland. Sept. 9. Mr. Jan Carel Ferdinand baron d'Aulnis De Bourouill, Velp. „ 11. Ida Brussaard-Fonkert, 69 j. 10 m., OudBeierland. „ 14. Charles Frederik Flammius Ampt, Indië. Oct. 5. Pieter van Dalen, 77 j-> Heinenoord. „ 12. K. Schelling, 62 j., Oud-Beierland. „ 13. H. K. Vlielander, 60 j., Godesberg. ,, 18. Johanna Herweijer-Den Ouden, 82 j., Strijen. „ 18. P. K. Drossaart, oud-burgemeester, 71 j„ Vlaardingen. „ 21. Arie Louter, 14 j., Heinenoord. ,, 22. Jaapje Hoogenboom-De Koning, 77 j-> OudBeierland. „ 24. T. A. Dam-Landheer, 56 j., Strijen. „ 25. Neeltje Koolhaalder-Kos, 76j., Vlaardingen. ,, 27. J. van Rossen-Stegerhoek, 69 j., Vlaardingen. Nov. 3. Maria Ingena Heogenboom, Oud-Beierland. „ 10. Adriana van Nederpelt-Visser, 82 j., Klaaswaal. „ 22. Willem Beljers, 70 j., Puttershoek. „ 23. Wouter Pleijsier, 67 j., Vlaardingen. „ 28. Annetje Metzon-Roodenburg, 80 j., Vlaardingen. Dec. 4. Anna Cornelia de Kok-Van Noort, 62 j., Schiedam. „ 12. Willem van Hoboken, Oud-Beierland. „ 14. Alida Johanna Soeters-Van Loenen, 80 j., Vlaardingen. „ 14. Neeltje Trouw-Van Drongelen, 38 j.,Piershil. „ 16. Maartje Snijders-Beekman, 73 j., Numansdorp. Dec. 20. Js. Van Ree, 60 j., Mijnsheerenland. „ 23. Cornelia Verrijp-Van Rietschoten, 67 j., Numansdorp. „ 29. M. Goudsmit, 83 j., Rotterdam. 1884. Jan. 9. Ludovicus Hermanus Kluit, 60 j., Mijnsheerenland. „ 21. H. Mak, Schiedam. „ 23. W. J. van Dis, 50 j., Numansdorp. f, 30. S. Nugteren, 43 j., Arnhem. „ 31. Stijna van de Graaf-Van den Berg, 91 j.f 's-Gravendeel. „ 31. Maria Maasdam-Roos, 33 j. 9 m., Goedschalkoord. Febr. 16. Margie Gastelaars-Köster, 46j., Vlaardingen. Maart 12. Jan den Boer, 64 j., Oud-Beierland. „ 12. Christina Adriana Eraesta Gerardina Johanna van der Garden, 7 j., Gouda. „ 14. Willem van Dusseldorp, 5 j., Vlaardingen. „ 25. Johannes Kruithoff, 86 j., Mijnsheerenland. „ 27. Jakob Figee, 16 m., Vlaardingen. „ 28. Ingetje Simons-De Heer, 38 j., Puttershoek. „ 31. Sara Boers, I 'la j., Oud-Beierland. April X. R. Boog-Roodenburg, 76 j., Vlaardingen. „ 1. Abraham Blaak, 6 j. 2 m., Zuid-Beierland. „ ï. Js. van der Griend Az., 67 j., Puttershoek. „ 11. D. Dekker, 69 j., Nieuw-Beierland. „ 18. Cornelia Margaretha van Tuiingen-Wüst, 54 j., Numansdorp. » 19. Jan van Dijk, 47 j., Oud-Beierland. „ 22. Trijntje Verboom-Kooiman, 70 j., Numansdorp. Mei 6. Jacomina van der Meijden, 2 j., Vlaardingen. „ 13. Grietje Schaap, 51/» j-, Dubbeldam. „ 16. Anna Schalkoort-Van der Linde, 68 j., Numansdorp. „ 17. Hendrik Kooij, 39 j. 9 m-> Goudswaard. ,, 22. Neeltje Verhagen, 16 m., Oud-Beierland. „ 28. Sara Adriana Mees-Ledeboer, 61 j., Vlaardingen. „ 29. Jan Herweijer, 62 j. 9 m., Klaaswaal. Juni 20. W. A. Hoogendijk, 42 j., Vlaardingen. „ 25. Neeltje Wieland Los-Saarloos, 75 j., Rotterdam. Juli I. Dirkje Leeuwenburgh, 20 j. 3 m., Heinenoord. „ 4. Johannes Stolk, 19 m., Oud-Beierland. „ 8. Simon van Dijk, 51 j., Oud-Beierland. „ 14. Huigje Schipper, 14 Va j., Mijnsheerenland. „ 27. Johanna Elisabeth van Meerten-La Lau, 74 j. 10 m., Gouda. Aug. 5. Klaas Klopwijk, 77 j., Maasland. „ 6. H. J. Ph. Eydman, contr. insp. der stoombootmij. Oude Maas, 44 j., Oud-Beierland. „ 7. Maria Vink-Boender, 68 j., Oud-Beierland. „ 14. Hendrik Johan Knottenbelt, 77 j., Dordrecht. „ 19. Clara Henriette Spahn-Rinck, 69 j., Vlaardingen. „ 19. Gezina ter Kuile, 10 j., Mijnsheerenland. „ 25. Aart Cornelis van den Enden, 17 j- 6m., Zuid-Beierland. „ 27. Dirk de Zeeuw, 55 j., Vlaardingen. „ 28. Jan Barendregt Gz., dijkgraaf, 85 j. 7 m-» Barendrecht. Sept. 6. Katharina Voogd-De Lange, 29 j., Vlaardingen. Sept. 14. Jakob van Driel de Vries, 21 j. 7 m., Heinenoord. „ 16. M. de Bruyn, 42 j.t Viaardingen. yt 17. Jacob Klootwijk, 76 j. 9 m„ Numansdorp. „ 23. Catharina Elisabeth Camuze-De Been, 70 j., Oud-Beierland. „ 28. Stijntje Oprei-Van der Linden, 73 j.t ZuidBeierland. „ 30. Albertus Schipper, 52 j., Oud-Beierland. Oct. 2. Roosje van Wagtendonk-Walters, 81 j. 10 m., Hekelingen. „ 4. Willem Voogd, hoofd der tusschenschool, 58 j., Viaardingen. „ 14. A. van der Weyden, 62 j., Viaardingen. ,, 15. Hendrika Vink-Hannik, 34 j., Oud-Beierland. „ 15. Gerrit Pas, 4 j., Bolnes. „ 17. B. C. L. A. de Ruiter, gep. dir. officier van gezondheid ie kl., 56 j„ Kralingen. 23. Wouter Brouwer, 58 j., Viaardingen. „ 26. Lena van den Heuvel-Kalis, 85 j. 5 m., Numansdorp. „ 28. Hendrina Margaretha den Hartigh-Van Steenbergen, 56 j., Oud-Beierland. Nov. 6. Gerrit Kruithof, 67 j., Strijen. „ 6. Betsy Landskroon Spruyt, 4'/a j-, Numansdorp. „ 10. Paulus Rozendaal, 81 j. 10 m., Westmaas. „ 15. Engetje Niemantsverdriet-Zevenbergen, 68 j., Maurits, Sioux-County, Iowa (N.-Am.). „ 19. Bastiaantje Schipper, 20 j., Mijnshecrenland. „ 20. Neelte Andeweg-Steenbergen, 74 j. 7 m., Strijen. „ 21. Jilles Schipper Az., 67 j., Oud-Beierland. „ 28. Dirk de Gids, 50 j., St.-Anthoniepolder. Dec. 3. Maartje de Klerk-Van der Sluis, 72 j., Heinenoord. „ 3. Hendrik van Soest, 74 j., Strijen. „ 3. Trijntje Speelman-De Zeeuw, 79 j. 8 m., Pernis. „ 6. J. Hoogerwerfï, 47 '/t j-, Makassar. „ 17. Elizabeth Keyzerwaard-Heilma, 71 j., Kralingen. „ 17. Leendert de Ruiter, 13 j. 4 m., Ridderkerk. „ 18. Jan Nugteren, 34 j., Dordrecht. „ 22. Hendrik de Zeeuw, 25 j., Viaardingen. 1885. Jan. 3. Dirksje Luyendijk-De Jong, 85 j., Klaaswaal. „ 3. J. Hoeflake, oud-rijksontvanger, 79 j., Tiel. „ 4. Hendrika Sija Beljers, 33 j., Puttershoek. „ 5. Geertruida Ienschke Pot, 2 j., Viaardingen. „ 6. C. Verboom-Van Gulik, 72 j., Viaardingen. „ 9. W. van Rietschoten, 65 j., Middelsluis. „ 15. Adriana Maria Anna Vink-Van Driel, 72 j., Oud-Beierland. „ 20. Coenraad Hendrik Bernardus de Korver, 79 j., Viaardingen. „ 24. Adriaantje Smaal, 6 j., Hendrik-Ido-Ambacht. „ 29. J. W. D. Hulst, Med. Dr., Amsterdam. „ 30. D. v. d. Heul, Viaardingen. „ 31. Elisabeth Lulofs, 9 j. 6 m., IJselmonde. Febr. 1. Jan Troost, 78 j., Heinenoord. „ 9. Jacob Verrij, 73 j. 9 m., oud-lid van den gemeenteraad, Goudswaard. „ H. Arie Tol Lz., 31 j., Piershil. „ 12. Aagje Bestebroer, 15 j., Maasdam. Febr. 13. Johanna An torna Hermina Keuss, 37'/» j. Amsterdam. „ 15. Reinardus Kikkert, 82 j., oad-gemeentesecretaris, Viaardingen. ,, 17. Leendert Hoogenboom, 85 j., Oud-Beierland. „ 17. L. F. D. Evrard, Delfshaven. „ 27. Helena Jacoba van der Knoop, Viaardingen. „ 24. Hilligje Rietveld-Kruijthoff, 56 j., Mijnsheerenland. „ 24. H. M. Poortman, 55 j., Viaardingen. „ 26. Maartje van Lange-Kluif hoofd, 43 j., Gouda. ,1 28. Krijn Mostert, 81 j., Maasland. Maart 3. Zoetje van Roon-Hoogerwerf, 45 j., Viaardingen. „ 4. Maartje Kluifhoofd-Dekker, 72 j., Numansdorp. „ 8. Maria Vermeulen-Van Lochem, 78 j., Rotterdam. „ 15. Meinsje de Bruijn-Verboon, 72 j., Viaardinger-Ambacht. „ 20. Neeltje van den Berg-Van de Griend, 73 j., Puttershoek. „ 21. Gerrit Rijsdijk, 62 j., rustend geneesheer, 's-Gravendeel. „ 23. C. Drinkwaard, 60 j., Strijen. „ 24. Antoinette van Noortwijk-Van Oei, 27 j., Schiedam. „ 26. F. D. Leepel-Modders, 40 j., Amsterdam. „ 28. Annigje Koijck-Molendijk, 37 j., Mijnsheerenland. April 1. Teunis Molendijk, 41 j. 7 m., Piershil. „ 5. Adriana van Driel-Van Hattem, 80 j., Puttershoek. ,, 16. Neeltje Schouten-Groeneveld, 59 j., Viaardingen. „ 16. Gabriël van Leeuwen, 44 j., Viaardingen. „ 23. Teunis Visser Mz., 77 j. 8 m„ Oud Beierland. Mei 4. Jakob de Koningh Johszn., 74% j., Klaaswaal. „ 8. Ts. van Driel Mz., 75 j. 9 m., lid van den gemeenteraad, Mijnsheerenland. „ 10. Johannes Schrier, 49 j., gezagvoerder van het barkschip „Nereus", Viaardingen. „ 20. L. Karreman, 62 j., hoofd eener openbare school, Zieriksee. „ 22. Jacob Man in 'tVeld, 83 j., Vlaardingeu. „ 23. Catharina Karreman-Van der Schelde, 61 j., Zieriksee. „ 23. Ingetje Koetsveld de Bruin, 16 j. 11 m., Goudswaard. „ 25. Willem Molendijk, 91 j., oud-wethouder, Mijnsheerenland. ,, 31. Katharina Visser-Pesant, 49 j. 5 m., Kethel. Juni I. G. Kalisvaart, 26 j., Viaardingen. „ 10. C. A. Klinkenberg, 84 j., rustend predikant, V oorburg. „ 11. Abraham van der Meijden, 14 m., Viaardingen. „ 25. Maria Leeuwenburgh-Groeneweg, 44 j., Heinenoord. Juli 2. Pieter van Nederpelt, 72 j., veearts, Klaaswaal. „ 13. Alida den Breems-Ensing, 55 j., Viaardingen. „ 18. Johannes Hoogerwerff Lz., 47 j., directeur der Vlaardingsche Stoomboot-Maatschappij, Viaardingen. Juli 27. Jacob van der Meijden, 48 j„ Vlaardingen. Aug. I. Gerrit Beukema, 77 j* 7 m-» Strijen. „ 3. Mevrouw Klinkenberg-De Groot, 75 j., IJselmonde. „ 5. Geertruida Cornelia Sara Sluiter, 7 j-> Zwijndrecht. „ 28. J. Ph. Zuijdam, 44 j., hoofd der school, Zaandam. Sept. 15. Hendrika Drop de Zeeuw, 83 j., Vlaardingen. 16. Maria Elisabeth van der Waals-Eggink, 60 j., Leiden, „ 25. Huigje Smit, 13 j., Oud-Beierland. „ 26. Leendert van Schouwen, 32 j., Deli. Oct. 3. Jacoba Vink, 36 j., Oud-Beierland. é-+ i' c ^ 1 _ * /% 1 \71nor^!nfron „ 4. wouter tornens ;3ierK, iu j., * „ 6. Hajo Pas, 16 m., Bolnes. 9. J. Verhagen Jz., 56 j., Oud-Beierland. 14. Wed. L. v. d. Berg-Goudsmit, 83 j., OudBeierland. t| 15, Teuntje van Holst-Rijsdijk, 42 j., Puttershoek. 18. Teuntje van den Berg-Niemantsverdriet, 42 j., Numansdorp. „ 20. Justine Hillegonda van der Linden, 18 j., Oud-Beierland. 26. Krijn Vermaas, 16 j. 5 m., Goedschalkoord. Nov. 3. Cornelis Brouwer, "8 j., Vlaardingen. „ 4. Aart Bestebroer, 61 j., St.-Anthoniepolder. 9. Jacob Diepenhorst, 78 j., Strijen. „ 10. Sophia de Geus-de Pee, 89 j., 's-Gravendeel. „ 11. Jacomina Johanna de Bruijn-Arnold, 23 j-. Kralingen. „ 18. Michel Koster, 11/a j., Vlaardingen. „ 19. Anna Elisabeth Overwater, 4 j., Numansdorp. 20. Wed. Jb. Bubbezon-Kersbergen, 69 j., Vlaardingen. 20. W. Kooiman, touwslager, Oud-Beierland. " 25! J. H. A. Minderop, 22 j., Emmerik. 26. Geertruida Jongejan-Hoogmoed, 37 j., Oud- Beierland. 27. Lena Niemantsverdriet-De Jong, 70 j. 10 m., Strijen. Dec. 4. C. van der Erven, 42 j. 8 m., Westmaas. „ 4. Teunis Daim, 73 j- 10 m*> Strijen. 6. Neeltje Habraken-De Zeeuw, 28 j., Vlaardingen. „ 6. D. de Kater van Gijn, 81 j., Dordrecht. „ 14. Pieter Johan Quartel, 47a j., Goudswaard. " 17. Elisabeth Vermeulen-de Romph, 66 j., Puttershoek. 24. Maria Preesman-Koomans, 94 j., Mijnsheeren-land. 27. P. Mast Jz., wethouder, 77 j-, Klaaswaal. 1886. Jan. 1. Maartje Roos-Vermaas, 29 ]., tieKenngen. 4. Gerrit Dirkse, 73 j-. Mijnsheerenland. |f 5. Wilhelmina van der Vlis-Noordhoek, 70 j-> Vlaardingen. 8. Gerrit Visser, 57 j., Kethel. „ 13. Andr. van der Linde Hz., 63 j. 7 Numansdorp. „ 18. Gerrit Vink, 66 j. II m., Oud-Beierland. „ 20. Martha van den Berg-Esseboom, 69 j-, 's-Gravendeel. „ 23. Lena Veerman-Benjers, 86 j., Oud-Beierland. Jan. 23. J. Nolen, burgemeester van Poortugaal en Hoogvliet, 44 j., Katendrecht. „ 24. Mels van Driel, 80 j., Puttershoek. „ 25. Cornelis Boog, 56 j., Vlaardingen. „ 29. Jacobus de Korver, I j., Vlaardingen. Febr. 4. Hugo Maarleveld, Vlaardingen. „ 10. Adriaantje Dalm-Schouwenburg, 29 j. 3 m., Strijen. „ 11. Francina Benjert-Doolaar, 58 j. 4 m., Spijkenisse. „ 12. Aaltje van Dijk-Van Lugtenburg, 55 j., Oud-Beierland. „ 14. Mattheus de Nagtegaal, 69 j., Strijen. „ 15. Cornelis de Korver, 83 j., Vlaardingen. „ 15. B. A. Goudriaan, 75 j., Vlaardingen. „ 16. Marinus Don, 60 j., Vlaardingen. „ 18. Arend van den Berg, 56 j., Delft. „ 18. Samuel van Woensel, 59 j* 10 m*» Poortugaal. „ 23. Mary van Osenbruggen-Young Marshall, 's-Gravenhage. Maart 3. Jan Molendijk, 34 j.f 's-Gravendeel. „ 6. Alida Maria Hazeman-IJzermans, 62 j., Vlaardingen. „ 8. Elisabeth van Boom-Van de Water, 62 j., Vlaardingen. „ 11. Maria Vogelaar, 7 j., Puttershoek. „ 16. Cornelia de Reus, 25 j. 7 m., Klaaswaal. „ 24. Martinus den Breems Jz., 56 j., Vlaardingen. „ 26. Jan den Hartigh, 60 j. 8 m., Strijen. „ 28. Cornelis Kwak, 69 j., Heenvliet. April 8. Cornelis Kerkhof, 79 j-> Vlaardingen. „ 13. Kaatje Willemstein-Mast, 70 j„ Oud-Beierland. „ 23. Bastiaan van den Berg, 72 j., Barendrecht. „ 26. Anna de Bruin, 13 j., Nieuwendijk. Mei 1. Klaas van Rossen Wz., Vlaardingen. „ 7. C. E. van der Woel, 78 j., Oud-Beierland. „ 10. Gerritje van de Griend-Kalis, 43 j-> Puttershoek. „ 18. Johanna Cornelia van Laaren-Rutgers, 91 j., Zuid-Beierland. „ 20. Johanna Morre, 31 j., Schiedam. „ 27. Lijntje Quartel, 13 j. 4 m » Westmaas. Juni 5. Simon den Broeder, 75 j., Klaaswaal. „ 8. Jozef Zeevaarder, 6 j., Mijnsheerenland. „ 10. Dirk Karei van Meerten, 81 j. 6 m., Gouda. M 10. Jan van Bezey, 16 m., Oud-Beierland. „ 23. Pieter Leenwenburgh, 44 j. 7 m., Heinenoord. ,» 29. Joost de Geus, 62 j., Maasdam. Juli 9. Margrita Smaal, 3 j-> H.-I.-Ambacht. „ 20. S. G Luchtenburg-Hollaar, 29 j., Abbenbroek. . Aug. 16. Catharina Stevens-Don, 47 j-, Vlaardingen. „ 19. Joh. Maasdam Johz. Sr., 62 j., Numansdorp. „ 21. Ingetje Neeltje van de Griend, 6 j., ZuidBeierland. „ 23. Woutrina van Nederpelt-Esseboom, 39 ]•» Klaaswaal. „ 30. Dirk Nolen, 62 j., Heinenoord. Sept. 2. Derk Willem Huender, directeur der gasfabriek, 58 j., Oud-Beierland. I. „ 3. Arij Monster Cz., 84 j., St.-Anthoniepolder. m 5. Jacobus Groeneveld de Kater, 35 ]•» ^'e' rikz66 1. „ 8. Adrianus Verzijl, 75 j., Puttershoek. Sept. 9. Grietje den Broeder-Kleinendorst, 67 j. 8 m„ Westmaas. n 9* Jacob Poot, 78 j., Vlaardingen. „ 10. Adriana van der Waal-Visser, 67 j., Numansdorp. » 15. Pieter Poldervaart, 80 j., Reewijk. „ ? Jhr. M. J. de Marees van Swinderen, 37 j., Goes. n 23. Adam van der Giesen, 19 j. 8 m., Numansdorp. „ 23. W. van Noortwijk, 30 j., Baarn. 11 27. Johannes Nicolaas Bekooij, 38 j., Vlaardingen. „ 29. Hendrik van der Griend, 16V» j., Heinenoord, Oct. 1. L. van Rietschoten, 36 j.t Numansdorp. „ II. Hendrik Reedijk Tz., 71 j. 7 m., 's-Gravendeel. „ 17. Anna van den Berg-Van der Kooij, 52 j., Delft. „ 28. Pieter Christoffel Simons, 30 j., Puttershoek. „ 29. Cornelis Bezemer, 76 j. 3 m., Westmaas. Nov. 2. Gerrit Quartel, 68 j. 10 m., Zuid-Beierland. „ 10. Adriana Dijkshoorn, 12'/» j., VlaardingerAmbacht. „ 17. Jacoba Johanna Maria Lodder-Van Driel, 26 j., Oud-Beierland. „ 23. Hendrik van der Bie, 87% j., Goudswaard. „ 20. Maria Moerman-De Jong, 47 j., Vlaardingen. „ 30. Anthonie Cornelia Zonne, 6'/a j., Vlaardingen. Dec. 1. Adriaantje Groeneveld-Herweijer, 51 j., stnjen. „ 4. Wed. Hoeflake-Schiifer, Tiel. „ 11. Cornelus Arie de Romph, 3 j„ Vlaardingen. „ 12. Meeuwis Letterman, 5 j„ Vlaardingen. „ 18. Jan van der Laan, 83 j., Haarlem. „ 23. W. Schutter-De Baan, 83 j. 7 m., OudBeierland. „ 23. Aaltje Trouw, 4 j., Piershil. „ 29. Margaretha Schelling-de Ruiter, 72 j., OudBeierland. 1887. Jan. 8. Andries Hoek, 20 m., Grand-Rapids. „ 20. Gardina Dam-Van Warendorp, 31 j., St.-Anthoniepolder. 1, 22. Cornelis Vergouwen, 74 j., Middelburg. „ 22. N. van Dijk-Tom, Sloten. „ 24. Hendrik de Zeeuw Pz., 8 j., Vlaardingen. „ 24. Martina Verhoeff, 13 m., Puttershoek. „ 2b. Arie van den Heuvel Az„ 71 j., Numansdorp. >» 30. Jorina van Dijk-Van den Tol, 85 j., OudBeierland. „ 30. Annigje Schrijver-Barendrecht, 85 j., Cillaarshoek. Febi. 7. Anna Hermina Verhagen, 2 j. 6 m., Leeuwarden. „ II. Annigje de Klerk-Aardoom, 70 j., Puttershoek. „ 13. lef je Quartel-Kern, 76 J. 9 m., Klaaswaal. „ 17. Pieter Noorlander, 73 j. 9 m., HendrikIdo- Ambacht. „ 25. Jacoba van Gilst, 2 j. 7 m., Chicago. Maart 2. Jaapje Louter-Maaskant, 55 j. 9 m., Heinenoord. Maart 4. Mr. Hendrik Marinus Barendregt van Charlois, oud-lid der Prov. Staten van ZuidHolland, oud-burgemeester van Charlois, 's-Gravenhage. „ 8. Clara Taselaar-De Koning, 85 j. 6 m.f Ridderkerk. „ 9. Aart van der Sluis, 50 j., Klaaswaal. „ 9. Echbert Griiper, 4 j., Vlaardingen. „ 22. Dr. J. Ensing, 44 j„ Schagen. „ 31* Adriaantje van den Berg-Schrijver, 69 j., Barendrecht. April 16. Andriana Francina Schipper, 2 j. 3 m., Zuid-Beierland. „ 17. M. Mast-Quispel, 78 j., Klaaswaal. „ 18. Johannes van Dijk, 18 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 21. Rijkje Blaak-Schaddelee, 48 j. 4 m„ ZuidBeierland. „ 22. Philip Goudsmit, 78 j., Oud-Beierland. „ 26. Jan Doollaard, 35 j.. Goudswaard. Mei 6. Ahasuëros van Gelder, 80 j., Oud-Beierland. „ 12. G. Muller, 65 j., Delfshaven. ,, 16. L. J. van Rhijn, emer. pred., 75 j., Bad Wildungen. „ 22. Arie Louter Pz., 95 j. 4 m., Heinenoord. „ 22. Pieter Kramer, 29 j„ Vlaardingen. „ 23. Adr. van der Leeuw, 60 j., Amsterdam. „ 24. Naatje Goudappel, 5 j., Vlaardingen. ,, 30. Leendert van Leeuwen Lz., 37 j„ O.-I.ambtenaar, Woerden. Juni 2. Anthonie van Bree, 58 j., lid van den gemeenteraad, Puttershoek. 1, 7- Dr. J. B. C. Maurij, 61 j., Vlaardingen. „ 7. Hendrik de Koning, 26 j., Vlaardingen. „ 22. Leendert Trouw, 66 j. 10 m., Zuid-Beierland. 1, 23. Teuntje Hoogerwerf-De Groot, Vlaardingen. „ 29. Jan Keizer Vlielander, 68 j., Numansdorp. „ 29. Anna Maria Drop-Niermeijer, 75 j., Vlaardingen. Juli 5. Willemina van Dusseldorp, 3 j. 3 m., Vlaardingen. „ 9. Rokus Pieter Mast, 37 j., Mijnsheerenland. ,, 19. Jan Romijn, 40 j., gemeente-ontvanger, Zwijndrecht. ,, 27. T. Boodt, 50 j., Rotterdam. Aug. 4. Leendert Vermeulen, 65 j., Puttershoek. „ 11. J. C. Gerlings, 49 j., Heinenoord. „ 12. Wilhelmina Adriana van Peski-Van den Hove, 74 j., Scheveningen. „ 12. Johanna Zevenbergen-Van Dalen, 76 j., Heinenoord. „ 18. M. R. de Ruiter-Vlielander, 72 j., Kralingen. „ 18. Wed. P. Goudsmit-Goudsmit, 74 j., OudBeierland. „ 22. Hendrik Rosmolen, 7 j., Zuid-Beierland. „ 22. Frederik Herman van Peski, notaris, 41 j., Katendrecht. „ 24. Wed. A. Buijzerd-Dronkert, 64 j., Rotterdam. „ 28. Willempje Vogelaar-Vogelaar, 74 j., Heinenoord. Sept. 1. Pieter van der Linden, 84 j. 8 m., OudBeierland. „ 5. G. Vermeulen, 85 j., Vlaardingen. „ 11. Aaldert Willem Elize Groeneveld, 19 j. 6 m., Zwijndrecht. „ 12. Fop Smit, 70 j., Oud-Beierland. 45 Sept. 26. Jan van Drongelen, 86 j. 7 m., Piershil. „ 27. Anthony de Jong, houtvester, 30 j., Ned.Indië. „ 27. D. Harkink, 31 j., 's-Gravenhage. Oct. 5. N. Dirkzwager, Moordrecht. „ 6. Jilles Herweijer, "6 j., Westmaas. „ 7. Johannes de Koningh, 45 j., Numansdorp. „ 16. Wilhelmina Riedijk-Van Gelderen, 61 j.t Vlaardingen. „ 26. Maria Maasdam-Dam, 72 j., Numansdorp. „ 27. Adrianus Plaizier, 21 j. 9 m., Ridderkerk. Nov. 2. Jan Leeuwenburgh W.Bz., 61 j., Heinenoord. „ 3. Margaretha de Bruijn-Van der Heul Hoogerwerf, 70 j., Kralingen. „ 9. Frans Groen, 18 m., Vlaardingen. „ 9. Neeltje Groen, 3 j., Vlaardingen. „ 11. Mattheus van der Giessen, 56 j., HendrikIdo-Ambacht. „ 16. Klaasje Verschoor-Vermaat, 66 j. 6 m., Grand-Rapids. ,, 24. Jilles van Prooijen, 70 j. 9 nu, Mijnsheerenland. Dec. 6. Elizabeth Annetje Voordendag-Landheer, 54 j., Dordrecht. „ 6. Johannes Marinus Vallentgocd, hoofd eener Chr. school, 35 j., Ouderkerk a/d Amstel. „ 10. Cornelis Bos, 73 j. 8 m., Westmaas. „ 10. Wed. J. Oliemans-Van der Schaft, 71 j., Rotterdam. „ 10. Leendert Verboom, 19 j., Vlaardingen. „ 12. Lena van der Willigen-Verhagen, 64 j., Oud-Beierland. „ 15. Henderina Fonkert-Van de Erve, 72 j. 7 m., Klaaswaal. 15. Maria Bos, 58 j. 5 m., Westmaas. „ 23. Kommertje Naaktgeboren, o j., s-uravendeel. „ 30. Paulina Stoop-Boonen, 60 j., Dordrecht. „ 31. Adrianus Marinus van Dusseldorp, 67 j., Vlaardingen. 1888. Jan. 1. Adrianavan der Ende, 21 j., Vlaardingen. „ 5. J. Lagestee, 45 j., Leiden. „ 6. Elizabeth Maria Moerman-Heesterman, 38 j., Vlaardingen. „ 9. A. Beekman, 84 j. 3 m., Numansdorp. „ 16. Cornelia Neeltje van Bree, 5 j., Puttershoek. „ 16. Janna Mol-Hoek, 76 j. 4 m., Hendrik-IdoAmbacht. „ 18. Elizabeth Zinkweg-Zevenbergen, 82 j., Klaaswaal. „ 18. Jan Meeldijk, 4 j., Nieuw-Beierland. „ 18. Dirk Boer, 74 j., Vlaardingen. „ 21. Alletta Cornelia de Vlaming, 31 j-, Vlaardingen. „ 23. Cornelis Visser, 75 j., Zuid-Beierland. Febr. 2. Marijtje den Boer-Hoek, 52 j., Oud-Beierland. „ 3. Cornelia van 't Hof-Snoek, 73 j., Groote Lindt. „ 10. Arie Bastiaan Kranendonk, 5 j., Hekelingen. „ 12. Rijka Vink-Meeldijk, 57 j. 9 m., NieuwBeierland. „ 18. Bastiaan Verrijp, 70 j. 9 m., Numansdorp. „ 18. Joost Pot, 76 j., Vlaardingen. Febr. 19. Marinus Konijnendijk, 76 j. 7 m., Heinenoord. „ 21. Jorina Langerveld, 21 j., Oud-Beierland. „ 23. Dr. J. Peelen, geneesheer, 79 j., Arnhem. „ 27. Hendrik Reintje Bennik, 3 j., Utrecht. Maart i. Sara Catharina Schelling-Schipper, 30 j., IJselmonde. „ 3. Aart van der Sijde, 72 j., Spijkenisse. „ 6. Adrianus Willemstein, 78 j.t Oud-Beierland. „ 12. Taapje Brussaard-Van 't Hof, 7° j*> OudBeierland. „ 12. Wilhelmina Konijnendijk, 12 j. 2 m., OudBeierland. „ 12. Willempje de Lange-Schippers, 60 j., Numansdorp. ,, 12. G. van den Enden-Van Buul, 89 j., OudBeierland. „ 15. Christina Wilhelmina Elisabeth van Aarsen-Landman, 27 j., Oud-Beierland. „ 22. Maria van Beek-De Rooij, 74 j., Westmaas. „ 24. Grietje VerhoefF-Van den Berg, 52 j., Westmaas. „ 25. Hendrik Swank, burgemeester, 75 j., Barendrecht. „ 28. Gerrit de Bruin Pz., 21 j., 's-Gravendeel. „ 29. Bastiaan Molendijk, 74 j. 5 m., Piershil. „ 30. Maria Lena Groeneweg, 37 j., Numansdorp. April 3. Aart de Zwart, 87 j. 6 m., Strijen. „ 3. Frans de Kok, 70 j., Schiedam. „ 6. Adriaan Stam, 23 j., Almkerk. „ 11. Jacoba Koppenol-Rijsdijk, 40 j., GrandRapids (N. A.). „ II. Johannes Verboom, 23 j., Vlaardingen. „ 13. G. IJ. van Ginkel, 86 j., 's-Gravenhage. „ 15. Johanna Carolina de Heer, 6 j., Strijen. „ 16. Cornelis Jeroen ran de Rovaart, i'/a j-, Scheveningen. „ 19. Geertruida Koijck, 31/a j., Mijnsheerenland. „ 23. Jan Andeweg, 67 j., Strijen. „ 26. Johannes Konijnendijk, 16 j., Oud-Beierland. „ 29. Anna van Driel, 77 j., Rijsoord. Mei 5. Jacobus Johannes Konijnendijk, 23 j. 9 m., Heinenoord. ,, 7. Arij Tieleman, 82 j., Numansdorp. „ 8. Benjamin van Leeuwen, 21 j. 3 m., OudBeierland. ,, 8. Wilhelmina Puts-Sabel, 63 j., Haarlem. „ 16. Jillis Schelling, 73 j., Strijen. „ 16. Pieter Swank, 43 j„ Rotterdam. ,, 16. J. Terneden-Van Delft, 80 j., Maasdam. Juni I. Anna de Geus-Voordendag, 70 j., 's-Gravendeel. „ I. E. M. Zuijdam-Halberstadt, 77 Vlaardingen. „ 2. Neeltje Beljers-Visser, 71 j., Puttershoek. „ 3. Petrus Gerardus van der Drift, 77 j., Vlaardingen. „ 6. Annetje van Woensel-Van der Valk, 62 j., Oud-Beierland. ,, 8. Andries Herweijer, 57 j., Strijensas. „ 8. David Dronkert, 66 j. 4 m., Strijen. „ 15. Arie de Jongste, 74 j. 9 m., Numansdorp. „ 15. L. W. D. van Eeten, 41 j., Oud-Beierland. „ 20. Elisabeth de Zeeuw-Van den Brink van der Kemp, 77 j., Vlaardingen. „ 25. Maria van Dijk-Hoek, 72 j. 6 m., Numansdorp. Juni 27. N. Schelling-Schrijver, 87 j., Oud-Beierland. >1 *8. Hubert Latjan, 18 j., Oud-Beierland. Juli 2. Maartje van Driel, 1 j.t Mijnsheerenland. ii 6. Dirk van der Meijden, 53 j., Groningen. » 17. Wilhelmina Christina Vos van Marken, 61 j., Scbagen. „ 17. Kommertje Naaktgeboren-Smits, 70 j., 's-Gravendeel. „ 18. Geertmida Troost-Tukker, 61 j. 6 m., OudBeierland. „ 21. Adriana de Graaf van Goudswaard-Van Driel, Sommelsdijk. „ 26. M. S. van Dusseldorp-Korendijk, 62 j., Rotterdam. n 27. Catharina Johanna Poortman, 2 j., IJselmonde. Aug. 16. Pieter Karei Bentfort, 29 j., Amsterdam. „ 17. Arie Duimelaar, 77 j. 10 m., Strijen. „ 20. Elizabeth Anna Andeweg-Marcus, 39 j., Zuid-Beierland. „ 20. Jakob Verboon, 65 j., Vlaardingen. „ 22. Maria van Schouwen-Verhagen, 43 j., Goudswaard. „ 24. L. Steenhoek, 63 j., Maasdam. n 25* Klaas Verzijl, 69 j. 8 m., Stoutjesdijk (Mijnsheerenland). „ 26. Pieter Leonard Denier van der Gon, 65 j., Vlaardingen. Sept. 4. Neeltje Dronkert, Strijen. „ 10. Johan George Betz, 66 j., Breukelen. „ 20. Antje Bottenberg-Rosmolen, 61 j. 8 m., Piershil. 1, 22. Jan Zonne, 81 j., Vlaardingen. „ 25. Jacob van der End, 22 j., VlaardingerAmbacht. Oct. 13. Jan van der Horden, 25'/s j., Maasdam. „ 16. Jan Smit, 6 j. 3 m.. Oud-Beierland. „ 16. G. M. de With, 30 j., Leeuwarden. „ 26. Jan Adrianus Hers, 13 m., Oud-Beierland. Nov. I. H. Overweel, 76 j., Mijnsheerenland. „ 6. Wed. J. Barneveld, 73 j., Schiedam. „ 13. Cornelis van Bruggen, 63 j., Strijen. „ 15. Annigje de Best-Troost, 86 j., Schenkeldijk ('s-Gravendeel). „ 26. W. N. de Koning-Van Bochove, 57 j., Oud-Beierland. „ 26. M. Don-Starre, 64 j., Vlaardingen. Dec. 5. Anna Vermaas-Van der Heiden, Goedschalkoord. „ 6. Leendert van der Sluis, 81 j. 3 m., Klaaswaal. ,, 8. Dirk Maaskant, 27 j., Goudswaard. „ 12. Pieter Arie Noordzij, ambtenaar ter secretarie, Charlois. „ 16. Willem Vogelaar Az., 81 j., Mijnsheerenland. „ 17. Bastiaan van Soest, 24 j. 5 m., Strijen. „ 19. Arie Brussaard, 81 j., Oud-Beierland. „ 20. Andries van Driel, 64 j., Oud-Beierland. „ 22. Aagje Monster-Verrij, 72 j. 10 m., Heinenoord. „ 24. Rijntje Koopman-Van den Berg, 43 j., Oud-Beierland. 1889. Jan. 12. W. W. Teith-Dull, Groningen. „ 12. J. W. A. de Koningh, 44 j., Klaaswaal. „ 12. J. Mijnlieff, 871/» j., Pernis. „ 13. Cornelia Monster-De Reus, 72 j., Klaaswaal. Jan. 14. Meijer Haas, 22 j., Strijen. „ 16. Pieter IJzerman, 85 j. 4 m., Nieuw-Beierland. „ 18. Plonia Looze-De Geus, 40 j. 5 m., Strijen. „ 22. E. Janssen Schoonhoven, predikant, Kamerik. 11 23. J. Groen, 68 j. 8 m., Goedschalkoord. „ 27. Arent Verboom, 50 j., Schiedam. Febr. 1. Jan Arie Beversluis, 1 '/a j., Oud-Beierland. 1, 3- Teuntje den Hollander-Kleinjan, 68 j., Hendrik-Ido-Ambacht. 11 3. J. L. Goudriaan-Valken, 80 j. „ 6. Jacob Pieter Smit, 2 j., Oud-Beierland. „ 11. C. van Lugtenburg, 30 j., Abbenbroek. „ 14. Teunis van der Linden Hz., 71 j., Numansdorp. „ 15. Pieter Leeuwenburgh Jz., 55 j„ Heinenoord. „ 16. Elizabeth Hartensveld-Van der Heiden, 57 j. 6 m., Zuid-Beierland. „ 16. Diewertje Zonneveld-Roodenburg, 27 j., Kethel. „ 17. Maria Schelling-Van der Linden, 66 j., Oud-Beierland. „ 18. Mr. J. H. André de la Porte, rechter, Arnhem. „ 18. Cecilia Maria Wenkenbach, C7 i.t 's-Gravenhage. „ 25. Mr. Johannes Barendinus van Osenbruggen, lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, enz., 55 j., Ridderkerk. „ 27. Aagje van Driel-Barendrecht, 79 j., Puttershoek. Maart I. J. Smit-Pot, 75 j., Kralingen. „ 2. Anna Susanna den Breems, 3 j., Vlaardingen. „ 3. Pieter Jakob Willem Hendrik Gastelaars, 221/» j., Nederl. Oost-Indie. „ 6. Alida van Oosten-Van der Sterre, 80 j., Vlaardingen. „ 8. Wouter Visser, 75 j., Hendrik-Ido-Ambacht. „ 10. Gerrit Koijck, 35 j., Mijnsheerenland. „ 11. Jacoba Johanna van der Poest Clement- De Graaff, 71 j., Amsterdam. „ 11. Aagje Steenhoek-Vogelaar, 63 j., Maasdam. „ 14. Cornelia de Vlaming-De Haas, 67 j., Vlaardingen. „ 15. Cornelis Kors Roskam Jz., 54 j., Sliedrecht. „ 16. Adrianus van Soest, 64 j. 6 m., Strijensas. „ 17. Aagje Nieniantsverdriet-De Winter, 82 j., Klaaswaal. „ 30. Tennis Overwater Sr., 91 j. 8 m., Strijensas. April 5. Mr. Johannes Frederik de Mey Mecima, burgemeester van Nieuw-Beierland, Piershil en Goudswaard, ridder in de Orde van den Ned. Leeuw, 78 j., NieuwBeierland. „ 11. P. van Kuijk, 90 j., Oud-Beierland. „ 12. Hendrik In 't Veld, 42 j., Maasdam. „ 12. Petrus Leonardus van Roon, 73 j., Vlaardingen. „ 15. Cornelia Maria van Dijk-Visser, 33 i„ Groote Lindt. „ 16. Paulus den Hartigh, 12 j., Strijen. „ 17. Krijn Verhoeven, 68 j., Zuid-Beierland. „ 21. Hendrik Kruithoff Pz., 65 j. 8 m., Mijnsheerenland. Mei 1. Johanna Herweijer, 6 j., Nieuw-Beierland. „ 4. Abraham Kranendonk, 32 j., Hekelingen. „ 6. Kornelia Nauman-Van der End, 59 j., Rotterdam. Mei 10. Ingel de Zeeuw, 73 j. * m.t Zuid-Beierland. „ 10. Jacob Mast Pz„ 62 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 19. Piet Kikkert Hz., lid der Provinciale Staten, 64 Vlaardingen. „ tl. Cornelis Vogelaar, 80 j., Heinenoord. „ 22. Anna Paulina van der Woude, 5 j. 5 m., Ridderkerk. „ 23. Christina Leeuwenburgh-Pesant, 89 j., Mijnsheerenland. „ 28. Neeltje van Dijk-Smit, 48 j. 7 m., OudBeierland. Juni 4. Anna Ras-In 't Veld, 47 j., Numansdorp. „ 7. Hermanus de Zwart, 74 j., Numansdorp. „ 12. Krijn Kooij, 25 j., 's-Gravendeel. „ 16. Maartje Bussum, 22 j. 4 m., Cillaarshoek. „ 16. Cornelia van der Sjouw-Dijkshoorn, 76 j., Vlaardingen. „ 23. Adriaantje Roozendaal, 25 j., Maasdam. „ 24. P. H. Crans, burgemeester en secretaris, 55 j.» Oud-Beierland. „ 24. Maria Denier van der Gon-Dirkzwager, 68 j., Vlaardingen. „ 24. H. Swank-Verhagen, 74 j., Barendrecht. „ 26. Bastiaan Koijck, 29 j. 6 m., Mijnsheerenland. „ 27. Arie de Zeeuw, 35 j., Zuid-Beierland. Juli 2. H. In 't Veld, 74 j., Numansdorp. „ 6. G. Haagens-Hartogs, 55 j., Dirksland. „ 7. Trijntje Johanna van der Kuijl, 26 j., Slikkerveer. „ 11. Hendrik van Heijst, 66 j., Uitgeest. 1 „ 13. Francina Johanna Noordijk-Van Rossum, 28 j., Schoonhoven. „ 19. Rokus Heikoop, 19 j., Zuid-Beierland. „ 27. Abraham van Loo, 66'/» j-> Goudswaard. „ 29. Frans Dubel, 59 j. ^ m., Klaaswaal. Aug. 17- Jan Niemantsverdriet, 47 j., Numansdorp. „ 27. Aagje de Jong-Lucardie, 33 j., Barendrecht. „ 29. Cora. Croes-Van Gink, 80 j., Lithooijen. Sept. 2. Jacobus Konijnendijk, 77 j., Heinenoord. „ 5. Cornelis Bos, 82 j., Numansdorp. „ 6. Jacobus Mattheus Stoop, 12 j., Strijen. „ 6. Pieter Boshoven, 63 j., Brummen. „ 17. Susanna van den Berg-Van Berkel, 44 j., Vlaardingen. „ 25. Maaike Oreille-Rank, 35 j., Vlaardingen. „ 26. Hermanus Iburg, verificateur iste categorie en scheepsmeter, 53 j., Rotterdam. „ 28. Reinier Maaskant, 6 j., Heinenoord. Oct. 1. Jan Beukelman, 78 j., Oud-Beierland. „ 2. Daniël Jacobus Bloem, 33 j., Zuidland. „ 5. Pieter Arie Overwater, 72 j„ Strijensas. „ 6. Korstiaan Schipper, 21 j., Oud-Beierland. „ 7. Pieter de Geus Pz., 62 j., 's-Gravendeel. „ 7. Adriaan Johan Stal, 12 j., Heinenoord. „ 10. Cornelis Johannes van Rossen, 53 j., Rotterdam. „ 17. Jacob Weeda, 72 j., Oud-Beierland. „ 27. Wed. Bood-Romberg, 77 j. 6 m., OudBeierland. „ 28. Jaapje van der Willigen-De Koning, 37 j., Oud-Beierland. ,, 30. Maria Geertruida Helena Koster-Buijs, 35 j., Vlaardingen. Nov. 1. Arie Noordhoek, 68 j., Vlaardingen. „ 5. Aart van Soest, 74 j. 9 m., Strijen. „ 6. A. Tom, 74 j., Rotterdam. „ 13. Bastiaan Groenenboom, 4 j., Charlois. „ 16. Jan Maaskant, 3" j. 5 m., Westmaas. Nov. 21. Maaike Bussem, 15 j. 8 m., Cillaarshoek. „ 22. Jacobus Johannes Groeneveld, 39 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 22. Willempje van Beveren-Van Duivendijk, 80 j., Heinenoord. Dec. 5. Hendrik Huisert, 65 j. 8 m., Numansdorp. „ 7. Nicolaas Andreas Boudewijn, 70 j., Strijen. „ 9. G. A. Meijer, secretaris, 46 j., Zuid-Beierland. „ 9. Ingetje Beukelman-Verhagen, 78 j. 6 m., Nieuw-Beierland. ,, 10. Krijntje Vink-Schalkoord, 42 j., Goedschalkoord. „ 15. Pietertje Schelling, 7 j., Hekelingen. „ 16. Johanna Francina Beek, 17 j. 10 m., Vlaardingen. „ 18. D. J. Blommendal, 70 j., Schiedam. „ 19. Dorothea Elizabeth Blommendal-Vroom, 30 j., Vlaardingen. „ 18. Wed. Lugtenburg-Pluijmert, 78 j., ZuidBeierland. 1890. Jan. 10. Joost Niemansverdriet, 24 j., Strijen. „ 13. C. M. A. Riehm-Van der Leeuw, 67 j., Vlaardingen. „ 14. Cornelis de Koningh Johzn., 83 j., Strijen. „ 15. Maaike Smits—De Vos, 60 j., Strijen. „ 16. Stijntje de Lijster-Groenenboom, 44 j., Puttershoek. „ 18. Damianus van Geest, 89 j., Vlaardingen. „ 18. Jan Dorsman, 72 j., Vlaardingen. „ 19. Christina de Jong, 32 j., Mijnsheerenland. „ 16. Adrianus Boender, 82 j., Numansdorp. „ 17. Pietertje Maria Boender-Den Broeder, 70 j., Numansdorp. „ 19. H. van Meerten, 51 j., Amsterdam. „ 20. Wilhelm Ludwig Riehm, predikant, 65 j., Vlaardingen. „ 20. Elizabeth Kleisje Trijntje KranenburgNoordzij, 25 j., IJselmonde. „ 22. Abraham Ligtenstein, 59 j., Amsterdam. „ 23. Jacob Blom, oud-gezagvoerder der stoomboot Oude Maas, 74 j„ Oud-Beierland. „ 23. H. J. J. A. Lulofs, rijksontvanger, 49 j., Doetinchem. „ 24. Maartje Maarleveld-Kruis, 75 j., Vlaardingen. „ 24. Leendert de Gids, 81 j., Numansdorp. „ 28. Arie Huizer, 43 j., Rotterdam. „ 29. Maria Voorbach-Schep, 84 j., Vlaardingen. „ 31. A. G. Peelen-Van Ommeren, 78 j., Arnhem. Febr. 4. Adriaantje van der Sijs-Van Driel, 81 j., Barendrecht. „ 4. Maria Adriana Vis, 18 j., Zuid-Beierland. „ 10. Dirksje de Jong-De Jong, 67 j., Westmaas. „ 15. A. E. Elzerman-Wagener, 60j„ Barendrecht. „ 16. Maria den Hartog-In 't Veld, 31 j.,'s-Gravendeel. „ 20. Charlotte Catharine Hasselman, Zoelen. 21. Pieternella Tohanna Hendrika Kleijnenberg, 8 j., Piershil. „ 23. Adriana Groeneweg-Verlinde, 32 j. 3 m., Oud-Beierland. „ 25. Maaike Visser, 51 j., Klaaswaal. „ 27. Pietertje Cornelia Wiebes-Van der Laar, 84 j., Oud-Beierland. „ 28. Cornelis Niemansverdriet, 14 j., Strijen. Maart 1. Engelina Meijer-Schooneveld, 77 j., Dellt. Maart 2. Kornelis van der Steeg, 73 j., Strijen. „ 4. Lijntje Overwater-Kluifhooft, 75 j., Strijensas. ,, 4. Govert Lambertus Drinkwaard, 29 j., Bolnes. „ 7. Pietertje Herweijer-In 't Veld, 33 j., Klaaswaal. „ 10. Gerrit Ravenswaay Mz., 63 j., Vlaardingen. „ 12. Aaltje Mast-Trouw, 60 j., Zuid-Beierland. „ 22. Izaak Molenaar, 90 j., Berkel. „ 22. Bastiaan Brussaard Kz., 43 j., Oud-Beierland. »> 24. Gerardus de Jong, 53 j., Vlaardingen. „ 25. Cornelis Arie Dekker, 26 j. 3 m., Roon. „ 26. Wilhelmina van Ham-Pieters, Strijen. „ 27. A. van Prooijen, 68 j., IJselmonde. „ 28. Laurens van Uzelingen, 63 j., Heinenoord. „ 30. Maria Naaktgeboren, 65 j., 's-Gravendeel. April 4. Hendrika de Koe, 54 j., Amersfoort. „ 6. Willemina Gravendeel-Van Bommel, 76 j., Heinenoord. „ 8. Willem van Bezeij, 70 j., Klaaswaal. „ 9. Dina Houmes-Paauwen, 76 j., VlaardingerAmbacht. » II» Anna Groen-Hoogink, 74 j., Oud-Beierland. 14. Huigje Kappetein, 28 j., Numansdorp. „ 16. Adrianus van der Sijs, 37 j., Heinenoord. „ 18. Johannes Maasdam Pz., 42 j., Numansdorp. >» 23. Maaike Bogaerts-Kriens, 71 j-, Numansdorp. „ 23. N. Rijsdijk-Kranendonk, 46 j., IJselmonde. „ 26. Jansje Lena Dekker, 31/» j., Westmaas. Mei 1. Johan de Bruijn, 16 j., Vlaardingen. „ 2. L. M. Visser, 48 j., Brielle. „ 6. L. de Jong, 65 j., Mijnsheerenland. „ 6. Hugo van Ooijen, 3 j., Oud-Beierland. „ 12. Maria van Toor-Hofman, 19 j., Vlaardingen. „ 13. L. Quartel Pz., 55 j., Mijnsheerenland. „ 16. Frans Dirkzwager, 30 j., Zevenbergschenhoek. „ 19. Bastiaantje Barendregt-Groeneweg, 6; i„ Numansdorp. „ 24. Jannigje den Hartog-Verhulp, 78 j., 's-Gravendeel. » 25. Johanna van den Heuvel-In 't Veld, 68 j., Numansdorp. „ 27. Pieter Bakker, 37 j., Klaaswaal. „ 28. Anna Pieternella van Soest-Punt, 's-Gravendeel. „ 29. Lena Zoeter, 2 Va j., Oud-Beierland. » 3°- Reina Blom-Braat, 58 j., Heinenoord. Juni 1. Cornelis van der Poel, 78 j., Puttershoek. „ 2. Adrianus Melis In 't Veld, 3 j., Strijen. „ 2. Willem van den Berg Mz., 57 j., Vlaardingen. „ 2. Anna Klaar-Kluit, 44 j., Maasdam. „ 5. Karei Schipper, 75 j., Oud-Beierland. „ 7. Maria Schepp-Van Trigt, 65 j., Kethel. » 11. Bastiaan Voordendag, 64 j., Dordrecht. „ 12. Huig Barendrecht, 20 j., Strijen. „ 13. Annigje Berrevoets-Timmermans, 32 j., Numansdorp. „ 17. Gerrit Baars, 65 j., Rotterdam. 11 23. Maria van 't Hoff-Van der Wees, 63 j., Vlaardingen. Juli 3. C. Schelling, 74 j., Strijen. „ 5. Annigje van Trigt-Van Nederpelt, 88 j„ Oud-Beierland. „ 6. Jacob Koopman, 79 j., Oud-Beierland. „ 7* Lt. van Beek Sr., 87 j., Nieuw-Beierland. ,i 8. Jan Braat, 76 j., Nieuw-Beierland. Juli 8. Trijntje Snijders-Swaneveldt, 27 i., Sliedrecht. „ 12. Dirk Quartel, 42 j., Klaaswaal. „ 16. Jacoba Swank, 51 j., Barendrecht. »» 17. J• G. van Dusseldorp-De Kok, 69 j., Vlaardingen. 1» 17. Cornelia Aagje van Ham, 13 j. 10 m., Oud-Beierland. 11 19- Jan van Wijk, 79 j., Mijnsheerenland. „ 22. Elizabeth Catharina van der Bie-Pesant, 60 j., Goudswaard. n 22. Katharina Cornelia Herweijer, 11 */» j-« Cillaarshoek. «i 30. Katharina Magdalena Helena de Lange, 1 j.t Vlaardingen. Aug. I. J. Noordzij, 73 j., Charlois. „ 9. Cornelia Bervoets, 5 j., Strijen. „ 10. Lena de Heer-De Heer, 75 j.f Puttershoek. „ 11. Ida de Visser-Steehouwer, 76 j., Strijen. „ 14. Adriaantje de Zeeuw-Troost, 61 j., ZuidBeierland. „ 21. Maria de Geus, 29 j., 's-Gravendeel. „ 23. Cornelis van der Vliet, lid der Prov. Staten, 60 j., Zierikzee. „ 24. Cornelis Marinus Hoogenboom, 4 j., Haamstede. „ 27. Francina Dekker-Piek, 65 j., Spijkenisse. „ 29. Lieven van Loo, 58 j., Oud-Beierland. Sept. 9. Aart Manintveld, 40 j.f Vlaardingen. „ 10. Petronella Rodenburg-Zonneveld, 70 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 13. Hermanus Hendricus van Limburgh, 74 j. 7 m., Strijen. „ 16. W. Nugteren, secretaris, 53 j., Charlois. „ 22. Jan Volker, 88 j., Puttershoek. „ 25. Anna Waalboer-Schelling, 65 j., Strijen. >1 25. J. Hoogenboom Bz., burgemeester en lid der Prov. Staten, 70 j., Renesse. „ 25. Margrietha Plukhooij-Smaal, 31 j., 's-Gravendeel. „ 26. Ingena Hannik-Van der Schoor, 76 j., Oud-Beierland. Oct. 1. Mr. Anthony van Weel, notaris, lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland, 71 j., Oud-Beierland. „ 2. Aaltje Groeneweg, 91 j., Piershil. „ 6. Hilletje van der Kooij-Molenaar, 64 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 12. Martijntje van der Kooij, 39 j., VlaardingerAmbacht. „ 22. Adrianus Joan Martinus Los, Med. Doet., 73 j., 's-Gravenhage. „ 29. A. van Sölingen, Mookhoek. Nov. 4. Jacoba van der Linden-Maasdam 68 j., Numansdorp. „ 7. E. Louwrenz-Spruijt, 53 j., Rotterdam. „ 7. W. van der Sijde, 82 j., Oud-Beierland. „ 11. W. C. Barger-Focke, Amsterdam. „ 15. Cornelis Maris, 75 j., Oud-Beierland. „ 17. Jan Klootwijk, 57 '/a j., IJselmonde. „ 19. Pieter van Ooijen, i'/a j., Oud-Beierland. „ 20. Neeltje Maria Hoogerwerf-Van Dijk, 27 j., Vlaardingen. „ 23. Z. M. Willem III, Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, 73 j., 't Loo. ,, 25. Abraham Poot, 52 j., Vlaardingen. „ 25. Martinus de Roon, 38 j., Waspik. Dec. 1. Nicolaas van 't Hof, 24 j., Vlaardingen. „ 2. Cornelis Berghout, 48 j., Vlaardingen. Dec. t>. Adriaantje van Steenbergen-Weeda, 67 j., Oud-Beierland. „ 7. Leendert Dekker, 52 j., Barendrecht. „ 8. Dirk Hoogenboom, 18 j., Oud-Beierland. „ 10. Neeltje Maria Nicolazina Berghout, 22 j., Vlaardingen. „ 10. D. Boer, 35 j., Rotterdam. „ 11. Neeltje den Boer-Pons, 74 j., Hoogvliet. „ 17. Cornelia Groeneveld-Van der Meijden, 49 j., Vlaardingen. „ 19. Arie Uijterlinde, 76 j., Oud-Beierland. „ 19. Pieter Goudswaard, 16 j., Mijnsheerenland. „ 19. G. Huijsers, 61 j., Strijen. „ 23. Neeltje de Groot, 24 j. 8 m., Mookhoek (Strijen). „ 26. Jannetje Poot-Van der Ende, 83 j., Vlaardingen. „ 27. Arie van der Linden Pz., lid van den gemeenteraad, 60 j. 10 m., Oud-Beierland. „ 27. Jannigje Saarloos, 43 j., Goudswaard. „ 29. Cornelia Evera-Vervoorn, 65 j. II m., Maasdam. „ 30. Pieter de Zeeuw Az., 63 j., 's-Gravendeel. 1891. Jan. I. Wilhelmina Elisabeth Peeters, 85 j., Vlaardingen. „ 1. Maria Noordhoek, 47 j., Vlaardingen. „ 3. Maria Volker-Van de Griend, 80 j. 5 m-> Puttershoek. „ 5. Neeltje Terdu-Van der Bie, 62 j. 9 m., Goudswaard. „ 8. Pieter Terdu, 27 j. 9 m., Goudswaard. „ 10. Frederik Landheer, 27 j., Haarlem. „ 17. Simon Zwarenstein, 83 j., Strijen. „ 18. Teunis Vos Az., 65 j. 3 m., Klaaswaal. „ |8. Alida Elzenaar-De Kok, 75 j., Vlaardingen. „ 20. H. van der Griend Az., 71 j., Puttershoek. „ 21. Gerrit Huisert, 23 j., Numansdorp. „ 21. Maria Post, 72 j., Vlaardinger-Ambacht. »> 23. Jacobus Visser Hz., 64 j. 4 m., Puttershoek. „ 23. Adrianus van Kleef, op de Dirk David, Rotterdam. „ 23. J. H. A. van Eyk-Falck, 42 j., Vlaardingen. „ 23. Willem Hendrik Johannes Terpstra, 20 m., Vlaardingen. „ 24. C. Groeneveld de Kater, arts, 33 j., Klaaswaal. „ 24. Sophia Neeltje Baggerman-Stam, 69 j., Oud-Beierland. „ 24. Neeltje Kloot wijk-Vrij landt, 52 j., IJselmonde. „ 26. Rhijnvis Feith, controleur bij 's-Rijks belastingen, 40 j., Vlaardingen. Febr. 12. Ruben Salomon Kleinkramer, 65 j., Strijen. „ 14. Willem van Eeten, 73 j., Oud-Beierland. „ 17. Betje den Hartog-Den Hartog, 81 j., Barendrecht. „ 19. Elizabeth de Koning-Van der Steeg, 39 j., Strijen. „ 21. RolinaPetronellaSuringar-Los, 82j., Leiden. „ 24. E. Noorlander, 81 j., 's-Gravendeel. „ 25. Jannigje van Dijk-Van Rijs, 75 j. 8 m., Zwijndrecht. „ 26. Arie Poldervaart, 53 j., Vlaardingen. „ 27. Bastiaantje de Klerk-Jongekrijg, 29 j., Puttershoek. „ 27. Paulus van Berkel, 22 j., Vlaardingen. Maart 3. Leendert Anthonie Donker, 67'/» j.» Almkerk. „ 4. Cornelia Schrien Noordhoek, 52 j., Vlaardingen. „ 5. J. H. Coert, 78 j., vroeger geneesheer te Hendrik-Ido-Ambacht, Dordrecht. „ 6. Geertrui Verduijn den Boer-Barendregt, Rotterdam. „ 7. Neeltje Vermaat Oosthoek-Vermaat, 80 j., Klaaswaal. „ 18. Cornelis Vermeer, 35 j. 3 m., Piershil. „ 21. J. Manneken, 64 j., gezagvoerder, Lissabon, „ 24. Iefje van der Waal, 52 j.. Klaaswaal. „ 30. Willem Noordijk, 48 j., Vlaardingen. „ 30. Jacob van Sandeling, 62 j., lid van den gemeenteraad, Zwijndrecht. April I. Wed. Gutteling-Birkenfeld, 80 j., Strijen. „ 3. Neeltje Troost-Fonkert, 32 j., Strijen. „ 6. J. Bogaerts, 50 j., Numansdorp. „ 6. Wed. A. Blaak-Verhulp, 78 j., Dordrecht. „ 7. Clasina Geertruida Lührman-Los, 74 j., Wiesbaden. „ 14- Jb- de Baat, 69 j., Strijen. „ 15. Pieter de Vlaam, 22 j. 10 m., Strijen. „ 18. Gerrit Dijkman Drinkwaard, 33 j., Bolnes. ,, 19. S. Drinkwaard, 32 j., Ridderkerk. „ 22. Johanna Jacoba Bartels, 43 j., Vlaardingen. „ 23. Johanna Dorsman-Jongekrijg, 38 j., OudBeierland. „ 25. Lijntje van der Linden-Schelling, 71 j., Goedschalkoord. „ 26. Anna Pietemella Stam, 24 j., 's-Bosch. „ 27. Aagtje Hollaar-Konijnendijk, 23 j. 5 m., Oud-Beierland. „ 28. Jacob Meinster Cz., 22 j., Oud-Beierland. „ 28. Reinier van den Berg Cz., 39 j., 's-Gravendeel. „ 29. Willem Verschoor, 34 j., Poortugaal. Mei 2. Cornelia Jacoba Schelling, 13'/« j., Numansdorp. „ 2. Teuna Wilhelmina Waalboer, 16 j., Strijen. „ 6. Pieterdiena Johanna Speek, 1 j. 9 m., OudBeierland. „ 12. Karei van Minnen, 18 j., Vlaardingen. „ 16. Hendrieksie Trouw-Hokken, 62 j. 6m., Zuid-Beierland. „ 17. Petronella Stal-Hagers, 76 j., Drimmelen. „ 20. Cornelia van der Heul-Maan, 68 j., Vlaardingen. „ 27. Abraham van Leeuwen, 57 j., Vlaardingen. „ 29. C. J. Zoeter, 30 j. 6 m., Mijnsheerenland. Juni 2. Cornelis Groeneveld, 76 j. 5 m., OudBeierland. „ 8. W. van Voskuil, 73 j., Numansdorp. „ 9. Jacobus Anthonie Nellen, 79 j., Amsterdam. „ 11. Mariena Sietje de Lange, 4 j., Vlaardingen. „ 13. Maaike In 't Veld-Drinkwaard, 23 j. 6 m., Maasdam. „ 13. Jacob van Toor, 48 j., Vlaardingen. ,, 14. Arie de Reus, 40 j. 5 m., Hekelingen. „ 23. Willem de Ruiter, 40 j., Oud-Beierland. „ 27. Catharina Batenburg, I j. 8 m., Vlaardinger* Ambacht. Juli 6. Hendrik Zuiderent, 74 j., Strijen. „ 6. Pr. Fonkert Pz., 46 j. 5 m., Newkirk, Noord-Amerika. „ 12. John Vosbergen, 16 m., Vlaardingen. „ 15. Stijntje van der Vlis-Van der Tas, 32 j., Vlaardingen. Juli 19. Wouter Kruijthof, 23 j., Mijnsheerenland. „ 22. Teuntje Roels-Koppenol, 77 j., Maasdam. „ 22. Cornelia den Hartigh-Van der Wel, 50 j. 4 m., Zuid-Beierland. Aug. 7. Arie Maasdam, 78 j., Numansdorp. ,, 18. Mijno van der Volk, 54 j., Vlaardingen. „ 21. Pieter Teekens, 37 j. 8 m., Oud-Beierland. „ 22. Dirk Hendrik Lammers, 83 j. 8 m., Strijen. „ 24. Francina Huijser-Van Gilst, 52 j., Barendrecht. „ 27. Lijntje Wilhelmina van der Gijp BarendregtDe Vos, 32 j., Barendrecht. „ 31. Pietertje van der Kulk-Ooms, 76 j. 8 m.. Ridderkerk. Sept. 4. Lijsje van der Linden-Schipper, 23 i., Dubbeldam. „ 11. Dirk Boonstoppel, 66 j., Bolnes. „ 13. Maria Johanna Maas Geesteranus-Hoogendijk, 52 j., 's-Gravenhage. „ 17. Wed. F. Smit-Kouwenhoven, 75 j., OudBeierland. 11 29. C. Vermaas, 66 j., Goedschalkoord. »» 3°* Adriaantje Drink waard-Van Renswoude, 33 j., Charlois. Oct. 5* Rookje Terdu, 28 j. 5 m., Goudswaard. „ 15. Teunis Hoogendam, 46 j., Rijswijk. „ 16. Cornelis van Driel Az., 53 j.» Puttershoek. „ 17. A. M. in 't Veld-Mastenbroek, 41 j., Poortugaal. „ 19. Michiel Zonneveld, 75 j., VlaardingerAmbacht. „ 22. Cornelia Catalina Barendrecht, 17 j., Numansdorp. „ 29. Cornelis Bijl, 49 j., Vlaardingen. Nov. 2. Pietertje van de Lagermaat-Vogelaar, 66 j., Numansdorp. „ 2. Gloria van Overhagen-De Wit, 26 i., HooeBlokland. „ 4. Wilhelmina Johanna Cornelia Pas, q i.. Bolnes. „ 11. Elizabeth Leeuwenburgh-Van der Linden, 79 j. 7 m., Mijnsheerenland. „ 16. Petronella Poldervaart, 22 j., Vlaardingen. „ 16. Ary Anthony Overwater, 14 m., Strijen. ,, 17- Alexander Vink, 2 j., Nieuw-Beierland. „ 19. Berendina Frederica van Holten, 71 j., Vlaardingen. „ 21. Adriana Verzijden, 62 j., Rotterdam. „ 25. Arie Niemansverdriet, 22 j., Strijen. Dec. 10. Wed. A. van Bree-Gutteling, 58 j., Puttershoek. ,, 13. Dionisius de Raad, 67 j., Puttershoek. „ 15. Wed. J. van Leeuwen-Kamsteeg, 78 i., Gorinchem. „ 16. Klazina Dingena Poortman-Poortiqan, 38 j-, Rotterdam. »» 18. Jacobus Post, 64 j., Vlaardingen, „ 31. A. van der Kamp, 76 j., Rotterdam. 1892. Jan. 3. Arie van Driel, 69 j., Oud-Beierland. „ 3. Cornelis Roodenburg, 78 j., Delft. „ 5. Dirk Verschoor, 69 j., Poortugaal. „ 5. K. A. Boogaard, 72 j., Oosterwijk. „ 6. W. J. Zanders, 86 j., Leerdam. „ 8. Leendert Fonkert, 4 j., Oud-Beierland. „ 9. M. Veltenaar, 53 j., Maassluis. „ 10. B. J. van Eijmeren, 59 j., Numansdorp. ,, 10. Cornelis Kok, 62 j., Poortugaal. Jan. 10. Neeltje de Penning-Van der Veer, 76 j. 6 m., Mijnsheerenland. „ 15. Teunis van der Waal, 81 j. 5 m., Puttershoek. ,, 16. Adolph Daniël Vollenweider, 52 j., OudBeierland. ,, 17* Pietro Togni, 32 j., Bignasco (Zw.). „ 18. Maartje Rosmolen-Barendrecht, 75 j., Klaaswaal. „ 20. Ingen Lagerwerff, 90 j., Oud-Beierland. „ 22. Neeltje Quartel-Vermeer, 70 j., Strijen. „ 23. T. van Eijmeren-Schelling, 63 j. 8 m., Numansdorp. »» 23. Cornelis Arie van der Weijden de Zeeuw, 78 j., Vlaardingen. „ 24. Martina Wilhelmina Boudewijn, 80j., Strijen. ,, 27. Klasina LagerwerfF-Van Straaten, 75 j., Oud-Beierland. ,1 27. M. Drinkwaard-Steenbergen, 65 j. 2 m., Strijen. „ 28. Maria Schippers-Poot, 31 j., VlaardingerAmbacht. „ 29. Bastiaantje Stroobergen-Van Es, 93 j., 's-Gravendeel. ,, 30. Maria Kaptein-Verhoef, 78 j., Barendrecht. _ » 3 '• H. Verzijl, 89 j., Cillaarshoek. tebr. 1. Abraham de Zeeuw, 30 j„ Vlaardingen. „ 2. Geertje van Luijn-Brandsma, 64 j., Maassluis. ,, 2. Jacob Barendregt, 69 j., Pernis. „ 4. G. van der Gaauw, 65 j., Vlaardingen. „ 5. P. J. van Puffelen-Gernler, 62 j., Middelburg. „ 6. Lijntje van der Meiden, 17 j. 6 m., ZuidBeierland. „ 6. Teunis Gravendeel, 85 j. 8 m., Heinenoord. „ 7. Lena de Koning-Dekker, 68 j., OudBeierland. „ 7. A. Hoogwerf, geneesheer, 77 j., OudBeierland. „ 7. Trijntje Jungerius-Kranenburg, 67 j. 4 m.. Katendrecht. „ 9. Elisabeth van der Mast-Van Dommelen, 66 j., Strijen. ,, 9. Anna Elizabeth den Boer, 11 j. 3 m. „ 9. Maria Anna van der Kooij-Hooft Graafland, 35 j-, Vlaardinger-Ambacht. ,, 10. Jannigje van de Wetering-Den Hartig, 82 j., Oud-Beierland. „ 11. A. J. van Driel, 82 j. 6 m., Oud-Beierland. „ 11. Arie van der Linden, 67 j., Oud-Beierland. „ 11. Pleuntje Hollaar, 2 j., Oud-Beierland. ,, 12. Johanna Lengkeek-Leenheer, 53 j., Roon. „ 13. Leendert Dronkert, opzichter Z.-Afr. S. Mij., 30 j., Johannesburg. „ 20. K. Schelling, oud-lid van den gemeenteraad, heemraad, 74 j., Oud-Beierland. „ 21. Margrita van den Enden-Pijl, 64 j„ ZuidBeierland. „ 21. Jacoba Adriana Roodenburg, 27 j., Vlaardingen. „ 23. Christiaan Teunis van der Linde, 5 j. 9 m., Zuid-Beierland. „ 24. Hermanus Dronker, 34 j., Almkerk. „ 28. Jacobus van 't Hoff, burgemeester van Heeijansdam, 87 j., Zwijndrecht. Maart 11. Cornelis Rijnbende, onderwijzer, 40 j. 7 m., Strijen. „ 15. Pieter Fousert, 75 j., Vlaardingen. „ 16. Louwrens van der Linden, 53 j., OudBeierland. Maart 19. Nathan van den Berg, 58 j., Oud-Beierland. „ 19. Salomon Katan, 96 j„ Rotterdam. „ 19. Willem van de Griend Hz., 51 j., Maasdam. „ 20. Hendrik de Visser, 71 j„ Oud-Beierland. „ 21. Pietertje van der Linden-Van der Burgh, 32 j. 7 m., Goudswaard. „ 22. Johanna Hermina Elants, 48 j., Numansdorp. „ 25. Bastiaan van der Sluis, 66 j., Numansdorp. „ 31. Anthonia Ariaantje Overwater, 3 j., Strijen. „ 31. Theodora Maria Verrijp-Strik, 73 j., Mijnsheerenland. April 6. T. C. Scheer, instituteur te Honselersdijk, 31 j., Naaldwijk. „ 6. A. van der Waal Hz., lid van den gemeenteraad, kerkvoogd, 78 j. 2 m., Numansdorp. „ 7. G. C. de Kok, 40 j.f Schiedam. „ 10. Abraham Kluifhooft, 60 j. 10 m., Strijen. „ 15. P. Noorlander, 44 j. 5 m., Oud-Beierland. ,, 15. Sijgje Meeldijk-Groeneweg, 78 j., Oud-Beierland. „ 15. Johanna Elizabeth Varossieau, 12*/» j., Mijnsheerenland. „ 16. A. R. van Nes, 23 j., Rijsoord. „ 19. Marinus van de Liefde, 2 j. 7 m., Dordrecht. „ 20. Teunis van der Valk, 81 j., Vlaardingen. „ 21. Maaike Vlasblom-Plaizier, 36 j., Heeijansdam. „ 21. N. J. van Warmelo, 56 j., Heidelberg (Transvaal.) „ 21. A. Rijsdijk Cz., 56 j., IJselmonde. „ 30. Mr. A. W. van der Hoop, kantonrechter, 65 j., Oud-Beierland. Mei 5. Teuntje de Koning, 36 j., Roon. „ 8. Ingetje Hilligje Sneep, 3 j., Goudswaard. „ 11. Johannes Lakemeijer, 20 j., Vlaardingen. „ 11. Jacob Pons, 78 j., Poortugaal. „ 15. Jan Herweijer, 40 j., Stougjesdijk. „ 2Ó. A. Duimelaar-Westerman, 74 j., Strijen. „ 27. Melis Naaktgeboren, 20 j., Puttershoek. Juni 6. Neeltje Moerkerke, 29 j., Charlois. „ 15. Jan Kraaijo, 56 j. 3 m., Oud-Beierland. ,, 16. W. H. Poeschmann, 29 j., Amsterdam. „ 18. Bastiaan de Man, 57 j. 6 m., Strijen. ,, 19. Arie Ommering, 11 j., Vlaardingen. „ 23. Carl Arndt, 33 j., Frankfurt a/M. „ 27. Abraham van Leeuwen, 32 j., Vlaardingen. Juli 1. Pietje Naaktgeboren, 24 j., 's-Gravendeel. „ 2. Helena Gerardina Moelijker, 13 j. 8 m., Klaaswaal. „ 3. Leendert Arie Zevenbergen, 62 j., Numansdorp. „ 3. Aart Verkerk, 22 j., Alblasserdam. „ 4. Annetje Kooijman-Pons, 80 j. 4 m., IJselmonde. „ 4. Jacoba de Bruijn-De Groot, 40 j., Pourworedjo. „ 9. Neeltje Bos-Van Haaften, 45 j., Arnhem. „ 10. Eva Meijer-Hamburger, 42 j., Zwijndrecht. „ 15. Jacob Troost, 69 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 26. Cornelis Teekens, 82 j., Oud-Beierland. „ 28. Trijntje Middelhoek, 22 j., Klaaswaal. » 31. J. van den Arend Kiewit, rustend arts, 72 j., 's-Gravenhage. Aug. 6. C. Bervoets, 78 j., Numansdorp. „ 8. Janna Lijntje Niemantsverdriet-Kranenburg, 70'/i j., Numansdorp. , 11. Leonardus Naaktgeboren Pz., 79 j.,'s-Gravendeel. Aug. 12. Cornelia Karsseboom, 25 j., Rijsoord. „ 13. Cornelia Adriana Kuim-Koomans, 35 j., Heerjansdam. „ 13. J. van Gemert, 12 j., Strijen. „ 14. Cornelis Roos, 2 j., St.-Anthoniepolder. „ 16. W. H. Beukema, 43 j., Strijen. „ 24. Anna Hoogerwerf-Redering, 53 j., Vlaardingen. Sept. 2. Hendrika van de Erve-Molendijk, 46 j. 3 m., Zuid-Beierland. „ 3. Neeltje Groen-De Ronde, 75 j., Delftshaven. „ 6. Leonard van den Berg, 28 j., Oud-Beierland. „ 12. Maria Naaktgeboren-Voordendag, 39 j., Strijen. „ 13. Jaapje Saarloos-Fonkert, 70 j., Hekelingen. „ 15. Maaike van Steenbergen-Bisschop, 58 j„ Oud-Beierland. „ 15. A. Roos Pz., 47 j., Strijen. „ 17. Hartog Koopman, 83 j., Oud-Beierland. „ 24. Anna Cornelia de Bruijn-Pleijsier, 42 j., Kralingen. „ 26. Willempje Heikoop, 16 j. 7 m., Numansdorp. „ 26. Maartje Pleisier-Van den Berg, 83 j., Hoogvliet. Oct. 8. Abraham de Zeeuw, 76 j., Vlaardingen. „ 11. Aartje Marcus-Van der Ree, 28 j. 3 m., Breda. „ 14. Diederikus Arie van Bochove, 7 */• j-» Oud-Beierland. „ 23. J. van Berkum, 67 j., Vlaardingen. „ 24. N. Buitendijk-Dalm, 74 j., Strijen. Nov. 1. Engel Achterberg, 79 j., Goudswaard. „ 1. Teuntje Achterberg-Trouw, 78 j„ Goudswaard. „ 2. Gerrit van Duflelen Fiegee, 84 j., Vlaardingen. „ 3. Jn. Bravenboer, 76 j. 8 m., Heerjansdam. „ 4. Jan van Schravendijk, 78 j., Vlaardingen. „ 6. C. van der Burgh, 62 j. 7 m., Zuid-Beierland. „ 9. Anna Labrijn-Bestebroer, 33 j„ St.-Anthoniepolder. „ 16. Maartje Pleijsier-Bergwerff, 77 j., Vlaardingen. „ 18. Bastiaan den Boer, 55 j., Strijen. „ 22. Cornelis van Dijk, 35 j. 6 m., Oud-Beierland. „ 24. Bastiaantje Koster-Hissert, 88 j., Piershil. ,, 29. Anthonij van Ooijen, 79 j., Oud-Beierland. „ 29. Hendriena Drost-Saarloos, 32 j., Leiden. Dec. 1. Philippus Qualm, 4 j. 8 m., Pernis. „ 2. Margareta Boertje-Blok, 55 j., Puttershoek. „ 3. J. P. van Gelderen, 74 j., Vlaardingen. „ 5. Wiekert Visser, ió j. 4 m., Heerjansdam. „ 8. Pieteraella Tieleman-Van der Sloot, 62 j. 7 m., Zuid-Beierland. „ 10. Arendje Boerdam, 4*/« j., Vlaardingen. „ 13. Margaretha Hoogerwerf, 43 j., Leiden. „ 14. Ary Tom, Rotterdam. „ 15. Pieter Cornelis Stoop van Goudswaard, burgemeester van Zevenhuizen, Bleiswijk en Moercapelle, 54 j., Bleiswijk. „ 22. Sophia Johanna van Drongelen-Murray, 68 j., Klaaswaal. „ 22. Adam Haas, 24 j., Strijen. „ 25. Cornelia van Driel de Vries-Louter, 69 j., Heinenoord. „ 27. Jan Bon, 54 j., Oud-Beierland. „ 28. Lambert Jean Joseph Reyns, 44 j., Delft. 1893. Jan. 2. Jacob van Nes, 55 j., Heeijansdam. .. 9- P- Glavimans, 51 j., Puttershoek. n 13* Hendrika de Nagtenaal-Heuterman, 67 j., Strijen. m '7" Adriana van der Starre-Van Leeuwen, joj. Vlaardingen. „ 19. Albert Luijendijk, 20 j., Klaaswaal. „ 20. Adriana van Braggen-De Groot, 64 j., Strijen. „ 24. C. Bezemer, 42 j., Klaaswaal. „ 24. Maria Adriana Kleinjan-Huijgen, 38 j., Poortugaal. „ 26. Pieter Hendrik Kleinjan, 58 j., Roon. „ 26. Sophia Wilhelmina Lagerwerff-Muller, 85 j., Nijmegen. „ 27. Cornelis de Korver, 53 j., Dordrecht. „ 27. Geertruida Christina Meijer, 4 j., 's-Grr.vendeel. „ 29. Aagje van der Sijs, 14 j., Heinenoord. „ 30. Adriaantje Goudswaard-Den Hartigh, 68 i„ rv 1 Tk 1 ^ uua-neienana. Febr. 4. Arie Voordendag, wethouder, 72 j., Strijen. „ 8. Leendert Van 't Hof, 63 j. 8 m., Piershil. „ 9. Maria van Es, 78 j. 8 m., Cillaarshoek. „ 9. Bastiaan Vaandrager, 78 j., Charlois. „ 10. C. M. de Veer-Overduijn, 75 j., Arnhem. „ 10. Maartje Bekooij, 49 j., Rotterdam. ,, li. Leendert van Oudheusden, 56j., Maasdam. „ 17* Jan Maarten Johannes Brussaard, 39 j., Oud-Beierland. „ 21. Jan Boertje, koster, 72 j., Puttershoek. „ 24. Willem Deur, 65 j., Nijmegen. „ 24. Meeuwis Pieter Roodenburg, 14 m., Poortugaal. „ 28. Leendert Schelling, 53 j., Mookhoek. „ 28. A. Kortland, 48 j., Vlaardingen. Maart 1. Frans Cornelis Timmers, 6 j., Poortugaal. „ 3. Johanna Voorwinden-Eenikwinkel, 68 j., 's-Gravendeel. 1, 4. Rebekka Monster, Heinenoord. „ 6. Plonia Vijfwinkel-Den Ouden, 83 j., OudBeierland. „ 14. Wouter den Boer, 56 j., Vlaardingen. „ 20. Arie van Hilten, 72 j., Charlois. „ 20. C. Hagemans, 76 j., Mijnsheerenland. „ 23. Arie van Soest, 67 j., Strijen. „ 29. J. A. Fran?ois, 46 j., Dordrecht. „ 30* Cornelis Andeweg, 85 j. 8 m., Numansdorj). April ï. Henrica Johanna Waterbeek, 15 j., IJselmonde. 1, 6. Cs. Lodder Tz., 76 j., Goedereede. „ 7. Pleun Maaskant, 57 j., Maasdam. „ 8. Eva de Kreek-Van der Giessen, 59 j., { 's-Gravendeel. „ 9. Hendrik Schippers, 75 j., Groote Lindt. „ 18. Arie van Noordt, 76 j., Oud-Beierland. „ 20. Maaike Appeldoorn-Van Wijk, 78 j., Mijnsheerenland. „ 21. A. van Rijn-Verhoeven, 62 j., Sloten. „ 24. Jan Leendert Herweijer, 10 j., Cillaarshoek. „ 29. Catharina van den Berg-Dijkshoorn, 64 j., Vlaardingen. „ 29. Pleuntje Visser-Van Lugtenburg, 67 j. 4 m., Zuid-Beierland. Mei 1. Klaas Leendert Oosthoek, 64 j. 3 m., Klaaswaal. „ 4. Pieter Maarten Overwater, 21 j., Numansdorp. Mei 11. Neeltje Lagendijk-Molenaar, 65 j., IJselmonde. » 13- Jan Kroel, 4 j. 8 m., Oud-Beierland. „ 13. Maartje Bijl-Brouwer, 54 j., Vlaardingen. „ 16. Aagje van der Linde-Vogelaar, 75 j., Maasdam. „ 17. Henrifitte Rood-Philip, Oud-Beierland. „ 19. Adriaantje Smaal-Salie, 74 j., Hendrik-IdoAmbacht. „ 20. Arij Voogd Jz., 70 j., Vlaardingen. „ 26. Jan Huisman, 24 j., Mookhoek. ,, 27. Arie Roos, 20 j., Heinenoord. » 29- IJsbrand van Oudheusden, 83 j. 7 m Klaaswaal. n 3°- Jannigje Bestebroer-Barendrecht, 83 j., St.-Anthoniepolder. „ 30. Pietje Vink, 28 j. 8 m., Nieuw-Beierland. Juni 4. Neesje van Dam-Slooter, 65 j., Zuid-Beierland. „ 8. Anthonie Gijsbertus Visser, 10 j„ Lekkerkerk. „ II. Hermen van der Waal Az., 38 j.,Numansdorp. „ 13. Wed. Lagestee-Overwater, 83 j., Strijen. 1» 13- A. P. Brunt, rijksveearts, 's-GrevelduinKapelle. „ 23. Cornelia Johanna van Woerden-Van der Eijck, 51 j., Overschie. „ 26. F. F. Groeneveld, 77 j. 5 m., Zwijndrecht. „ 27. Pieter Hoek, 20 j. 1 m., Grand Rapids (N.-Am.). 11 3°- Johannes Kranendonk. ld. i.. ITpWinoAn Juli 5. Maria Wouterina van de Erve, 17 i.. ZuidBeierland. „ 5. Hermanus Meurs, 22 j., Koudekerk a/d Rijn. ,, 10. Rebekka Themans-Koopman, Doetinchem. ,, 11. Jacob Goudswaard, 20 j., Mijnsheerenland. „ 13. Johanna Maria Groeneveld, 47 j., Vlaardingen. ,, 15- Adnana Maria van Gelder-Poortman, 6q i Utrecht. J „ 15. Adriaantje van der Vorm-Klootwijk, 60 i.. IJselmonde. „ I7* Gerrit den Duik, Cl i.. Scheveninopn Aug. 1. Ivornelia Adriana Mensing-Boogaard, 72 j., Rotterdam. „ 3. Arie Vermaat Gz., 78 j., Charlois. „ 6. Corns. Smaal, 73 j., Hendrik-Ido-Ambacht. ,1 7- Pieter Van 't Hoff, 81 j., Hekelingen. » 7- Joliannes Baars, 27 j., Ludwigsh av (Duitschland.) „ 9- Hendrik van de Erve, 55 j., Goudswaard. „ 9. Samuel Breësnee, 1 j., Sluis. „ ir. Dingeman Bodegom, 10 j. 7 m., Groote Lindt. „ 16. Johanna van der Knaap-Lens, 55 j., Vlaardingen. „ 17- Maartje van Stigt-Van Driel, 83 j., Maasdam. „ 17. Annigje de Zeeuw-Aardoom, 62 j., 's-Gravendeel. „ 21. A. den Boer-"Van Leeuwen, Leiden. „ 21. Hendrik den Breems Az., 40 j., Vlaardingen. ,, 22. M. L. M. Langeler-De Lind van Wijngaarden, 28 j., Irene bij Pretoria. „ 27. Magdalena Elizabeth Quartel-Van Oudgaarden, 68 j., Rotterdam. Sept. 13. Krijntje van der Enden-Van der Lin.den, 54 j., Mijnsheerenland. „ 15. Johannes Andreas Evera, 72 j., Maasdam. „ 20. J. Vrijland-Krommenhoek, 78 j., Schiedam. 46 Sept. 21. J. C. Kooij, 78 j., Piershil. „ 24. Hendrik Anne den Breems, 4 j., Vlaardingen. Oct. 3. Lijntje Kleinjan-Van Prooijen, 79 j., Strijen. „ 16. S. J. van Rijn-Kiewit, 83 j.,'s-Gravenhage. „ 17. Anna Lambach-Van Leeuwen, 68 j., Vlaardingen. „ 19. Pietertje de Jong-Leeuwenburgh, 66 j., Mijnsheerenland. „ 20. J. C. Leis-Van Deinse, Vlaardingen. „ 22. Wilhelmina Dirkje Boer-Blok, 38 j., Vlaardingen. „ 23. Maria Johanna Dina Massée, 22 j., Vlaardingen. „ 26. Johan Hinrich Suhr, 55 j., Dordrecht. Nov. 5. A. E. Mink, 39 j., Barneveld. „ 6. Adrianus Plaisier, lid van den gemeenteraad, hoogheemraad, 70 j., Ridderkerk. „ 11. Anna Gerardina van Eeten-Dooremans, 72 j., Uitwijk. „ 11. H. J. Melis, 79 j., Rotterdam. „ 13. Willem Andeweg, 17 j. 8 ni., Numansdorp. „ 16. Maria Magdalena de Bie-Van Aardenne, Dordrecht. „ 23. Pieter van der Burg-Cordia, 65 j., Delfshaven. „ 24. Izaiik van den Berg, lid van den gemeenteraad, 40 j., Hoogvliet. „ 25. Huigje Dronkert-Herweijer, 65 j. 3 m., Goedschalkoord. „ 28. Jacob Hector Aleid Höfelt, 36 j., Hazerswoude. „ 29. Arie Naaktgeboren, 3 j., 's-Gravendeel. „ 29. Adriana Arnolda Fraucina Niemantsverdriet, 10 j. 9 m., Numansdorp. Dec. 6. W. Verhagen, 75 j. 7 m., Nieuw-Beierland. „ 6. L. Mak, kapitein van Thor IV, Westmaas. „ 8. Helena Catliaria Bennik-Verhoeven, 29 j„ Rensburg (Holstein). ,, 11. Grietje Dekker-Barendrecht, 46 j., Strijen. „ 17. Jacobus Broek, 59 j., Vlaardingen. „ 17. Lena van Gelderen, 25 j. 10 m., Strijen. „ 19. Maria van der Giessen-Naaktgeboren, 60 j., Hendrik-Ido-Ambacht. ,, 19. Louweris Vogelaar, 22 j., Mijnsheerenland. „ 20. Johannes Cornelis Bos, 63 j., Ridderkerk. „ 21. Maartje van der Kemp-Struijk, 70 j., Pernis. „ 21. Arie van der Vlis Cz., 25 j., Vlaardingen. „ 21. D. C. vau Schravendijk-Baas, 7' j., Vlaardingen. „ 22. H. Reedijk-Van Ham, 76 j.,'s-Gravendeel. „ 24. Cornelis Jan Hoorweg, 7 j. „ 29. B. M. van de Erve-Buijzer, 49 j., Breda. „ 30. Leendert van der Meide, 74 j- 9 ln-< ZuidBeierland. 1894. Jan. 2. Frans Kluifhoofd, candidaat in de rechten, Leiden. „ 2. Adrianus de Vlaam, 82 j., Strijen. „ 9. Hadewij Hoogvliet, 76 j., Westmaas. „ 9. Dirk Kouwenhoven-Hannik, 76 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 11. Ernesta Louise van Aardenne-Schlüter, 82 j., Vlaardingen. „ 15. Hendrikus Vermeer, 90 j. 5 m., OudBeierland. „ 15. Wed. van Dalen, 94 j., Puttershock. „ 16. Jacques Hoek, 71 j., Oud-Beierland. ,, 19. Cornelia Middelkoop-Donker, 79 j-> OudBeierland. Jan. 20. Aatje van der Woude-Vermeulen, 58 j., Knijpe (Friesland). „ 20. Jannigje Cornelia Schaap, 53 j„ Klaaswaal. „ 23. Annigje Dam-Van 't Zelfde, 79 j., Heerjansdam. „ 25. Jan Quartel, 44 j., Oud-Beierland. „ 28. Pietertje Cornelia Butler-Wiebes, 27 j., Oud-Beierland. „ 29, Jan van Buren, 70 j., Arnhem. „ 30. D. Visser Wz., 57 j., Oud-Beierland. Febr. 8. Gerrit Benjert, majoor bij de rijkspolitie, Rotterdam. „ 10. Arie van der Waal Aartsz., 72 j. 2 m., Pella (Noord-Amerika). „ 12. Govert Kieboo, 77 j., Oud-Beierland. „ 13. S. M. Cohen, 82 j„ Woerden. „ 13. Arie Jacob van Gent, 17 j., Spijkenisse. „ 14. Pieter Korff, 77 j., Helder. „ 15. A. Rank-Joncherius, Vlaardingen. „ 15. Bastiaan van Roon, 20 j., Strijen. „ 23. Johanna Hofman-Van Eik, 85 j., VlaardingerAmbacht. „ 25. Arie van der Waal, 91 j. 10 m., ZuidBeierland. Maart 10. Jan de Willigen Az., 70 j., Druten. „ 15. Adrianus Boender, 62 j., Oud-Beierland. „ ib. Willempje van Oudheusden, 21 j. 10 m., Westmaas. „ 17. Cornelia van Holst-Pors, 50 j. II m., Westmaas. „ 22. Hendrikus Wiebes, 12 j., Oud-Beierland. „ 27. Maria van den Berg-Drop, 71 j., Vlaardingen. „ 29. Maartje de Snoo-Vliegenthart, 68 j. 8 m., Hendrik-Ido-Ambacht. April 5. Maria Geertruida de Römph-Eijdman, 70 j., Vlaardingen. „ 5. Maartje Laban, 22 j. 9 111., Oud-Beierland. „ 6. Willem Frederik Lamoraal Wichers, gepens. rijksontvanger, 81 j., Velp. „ 8. Adriana Weeda-Regoor, 82 j., Oud-Beierland. „ 9. Jacoba de Korver, 54 j., Vlaardingen. „ 12. P. J. Nolen-Barendregt, 68 j., Barendrecht. „ 13. Jaapje Brembken-Zuiderent, 31 j., Utrecht. „ 14. Daniël Koppenol, 34 j., Hoogvliet. „ 20. Maartje Zeeuw-Poot, 27 j., Overschie. „ 23. Maria van Bergeijk-Qualm, 24 j., Piershil. „ 24. Ludovikus Hermanus Olivier Kluit, Pernis. „ 27. Jan Sparreboom, 48 j., Grand-Rapids (Noord-Amerika). Mei 1. Johannes Cornelis Visser, 29 j. 3 m., Numansdorp. „ 3. Jan den Boer, 31 j., Barendrecht. „ 4. Jaapje Herweijer-Hoek, 70 j. 7 m., Charlois. „ 5. Cornelis Konijnendijk, 35 j., Oud-Beierland. „ 6. Johannes Hermanus van Raait, 77 j., Vlaardingen. „ 7. Jan Adrianus van de Erve, 20 j., Rotterdam. „ 7. Johanna Geertruida Nijs-Vermeulen, 73 j., Vlaardingen. „ 8. Schilleman Herweijer Tz., 57 j., Strijen. „ 8. D. Oosthoek Sr., 83 j., Hekelingen. „ 9. Hendrik de Heer, 69 j., 's Gravendeel. „ 21. Arie Leenheer, 91 j., Charlois. „ 22. A. Zevenbergen, 86 j., Mookhoek. „ 29. Andries Vos Jz., 33 j., Ede (Gelderland). „ 30. Willem Roos, 70 j. 6 m., Heinenoord. Mei 31. Rokus Vogelaar Pz., 71 j., St.-Anthoniepolder. Juni 1. Jansje van de Griend-Overwater, 23 j., Klaaswaal. I. Aart Bezemer, 13 j. 7 m., Hekelingen. „ 11. Cornelis Kooij, 72 j„ 's-Gravendeel. »» 12. Neeltje van der Valk-Eijgenraam, 32 j. 8 m., Vlaardingen. »» 15- Neeltje Cordia-Van der Burg, 62 j., Vlaardingen. » , 21. Cornelia Huijsers, 74 j. 6 m., Strijen. „ 23. Jacobus Adrianus Mast, 5 j., Klaaswaal. „ 29. Lourens Vlasblom, 79 j. 6 m., Oud-Beierland. Juli 3. Jacob de Groot, 64 j. 6 m., Mookhoek. „ 3. Jan Groeneveld, 72 j. 7 m., Heinenoord. „ 12. Andries Verschoor, 66 j., Zuid-Beierland. „ 20. K. Boudewijn, rijksontvanger, 80 j., Strijen. „ 20. Aart Molendijk, 65 j., Barendrecht. 26. Huig Dekker, 21 j. 2 m., Dubbeldam. „ 26. Hilligje Kluit, 14 m., Barendrecht. „ 30. Huibrecht Philip Vermaat, 4 j., Poortugaal. Aug. 4. Stijntje Groenenboom-Van Gent, 78 j., Charlois. „ 4. B. IJzermans Sr., 60 j. n m., Nieuw- Ueierland. „ 7. Pleun Louter, 21 j , Heinenoord. „ 13. Adriana van West-Bergwerf, 71 j., 's-Gravenhage. ,, 20. Adrianus van den Ham van Heijst, 37 j., viaaruingen. „ 21. Pieter Lems, 80 j., Mookhoek. „ 26. Jakob Bosman, 62 j. 8 m., Roon. „ 31. Abraham Pieter de Visser, 41 j., Kralingen. Sept. 2. Hendrikus van den Toorn, 55 j. 4 m., ^nariois. „ 3. Philippus Qualm, 60 j., Pernis. ,. 5. Henrica Elisabeth Linders-Reijners, 76 j., Dordrecht. „ 11. Jan Brobbel, 81 j., Vlaardingen. „ 12. W. Verschoor-Van der Waal, 60 j., Klaaswaal. „ 12. Arie van der Windt Wz., Vlaardingen. „ 13. Simon de Regt, 72 j., Nieuw-Beierland. „ 15. Hendrina Jacoba van der Meijden, Vlaardingen. „ 18. Klaas de Koning, 31 j., Huil (N.-Amerika). „ 27. Teunis Verbaas, 65 j. 7 m., Mijnsheerenland. „ 30. Cornelia Bezemer-Verhulp, 78 ]/a j., Westmaas. Oct. 2. Maaike Vermeulen, 61 j., Vlaardingen. „ 3. Pietertje van Twist, 74 j., 's-Gravendeel. „ 5. Maartje de Jongste-Boer, 68 j., Numansdorp. „ 18. Neeltje van der Poel-Karsseboom, 77 j., Groote Lindt. „ 20. C. Blaak, 65 j., Dordrecht. „ 21. Pietertje de Wachter-Noordijk, 72 j., Den Bommel. „ 22. L,eendert ïswart, oud-districtsveearts, 76 j., Dordrecht. Nov. 1. Jan Dionisius Smits, 35 j., Strijen. „ 6. Hendrik Andeweg, 28 j. 9 m., Breskens „ 7. Jan Willem Blijdorp, 6 j., Mijnsheerenland. „ 7. Jhr. Mr. Balthazar Willem Theodorus Falck, burgemeester, 43 j., Vlaardingen. „ 9. Jan Christiaan Korthals, 16 j., Oud-Beierland. Nov. 11. Mattheus van de Water, 39 j., Geldermalsen. „ 18. Aagie van der Waal-Van Twist, 80 j., Puttershoek. „ 20. Aaltje van Twist-Lagestee, 49 j., Dordrecht. Dec. 2. Jan Hoek, 82 j., Zuidzijde. „ 6. W. Kappetein, 70 j., Numansdorp. >• ?• Hugo Moerman, 1'/» j., Vlaardingen. „ 10. Jan Molendijk, 77 j., Pernis. „ 11. L. P. Le Sage Ten Broek van Hilligersberg, oud-ontvanger der successierechten, 82 j., Rotterdam. „ 14. Catharina Vijfwinkel, 3 j. 4 m., OudBeierland. •• 16. Joannes Mathias IJzermans, huisprelaat van Z. H. den Paus, proost van het Haarlemsch Kapittel, 79 j., Vlaardingen. „ 17. Hendrik de Jong Cz., 64 j. 2 m., Westmaas. „ 19. J. Ensing, 75 j., Vlaardingen. „ 24. Adriana van de Erve, 16 j. 8 m., ZuidBeierland. „ 26. W. van Gent-Bos, 50 j., Spijkenisse. „ 31. Willem van Kuijk Pz., 61 j. 8 m., OudBeierland. 1895. Jan. 2. N. de Kok-De Regt, 64 j., Oud-Beierland. „ 3. Lijntje Plaizier, 41 j., Ridderkerk. „ 12. Johanna Groenenboom-Van der Linden, 56 j., Barendrecht. „ 12. Neeltje Jacoba van der Vlis-Boer, 50 j., Vlaardingen. „ 14. C. B. van Nugteren, 53 j., Schiedam. „ 18. Abraham Kluifhooft, 79 j., Strijen. „ 18. G. A. van Wely-Soeteman, 70 j., 's-Gravenhage. „ 18. Henrica Susanna de Mey Mecima-Verweij, 85 j., Spijkenisse. » 23- K. J. de Winter, 43 j., Bolsward, „ 23. Reinier van Trigt, 39 j., Maasdam. 1» 27. Teuntje Zonne, 26 j. 2 m., Vlaardingen. „ 31. Jacomijntje de Jong-Plaizier, 50 j., Ridderkerk. „ 31. Cornelis Bastiaan Riinbende. 16 i.. Striien. Febr. 4. Leendert Jongeruiter, 19 j., Barendrecht. „ 5* Hendrik W. Lambers, 60 j., Klaaswaal. » 6. C. A. W. H. Avink, 40 j.,'s-Gravenhage. „ 8. Trijntje den Otter-Valster, 35 j., Barendrecht. „ 8. Hendrik van Kuijk, 11 j. 4 m., OudBeierland. „ 9. Theodora Johanna Links-Krösschell, 29 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 11. Adriaantje Saarloos, 14 j. 5 m., Hekelingen. „ 16. Johanna Noordhoek-Drop, 75 j., Vlaardingen. „ 16. Hartog Goudsmit, 90 j., Vlaardingen. „ 18. Jacob Boender, dijkgraaf, Zuid-Beierland. „ 18. Hessel M. Leis, 48 j., Vlaardingen. „ 19. Jan van Ooijen, 70 j., Klaaswaal. „ 20. Nicolaas Zonne, 52 j., Vlaardingen. ,, 20. Arie van de Griend Wz., 71 j. 3 m., Puttershoek. „ 21. Gerrit van der Giesen, 78 j., Zuid-Beierland. „ 22. Maartje de Zeeuw-Villerius, 83 j., Hoogvliet. » 23. Hermanus André Monhemius, postdirecteur, 46 j„ Vlaardingen. Maart 1. Willem Visser Jz., 24 j., Maasdam. »» 3* Frederik Brunt, 80 j., Bodegraven. « 3- D. van Driel Dz., 83 j., Sliedrecht. Maart 7. WilhelminaMargarethavan Raalte-Pretorius, 52 j., Vlaardingen. „ 8. P. Willemstein, 41 j„ Heeijansdam. „ 8. Johanna Don-Brouwer, 32 j., Vlaardingen. „ 10. Hubertina Ludovica Spahn-Berger, 47 j., Vlaardingen. ,, 13. Johanr.a Uil-Bodewcs, 64 j., Oud-Beierland. „ 17. Hendrik de Kreek, 26 j., Schenkeldijk. „ 17. Maria Duijvelaar-Piek, 8i j. 8 m., Hekelingen. „ 18. Johanna van der Slikken-Don, 21 j., Vlaardingen. „ 18. Jean de Visser, 83 j. 5 m., Amsterdam. ,, 22. P. van den Berg, 59 j., Vlaardingen. „ 25. Abraham Dirkzwager, 64 j. 4 m., OudBeierland. ,, 26. Simon Kornelis Akkersdijk, ben. hoofd eener school Krommenie, 24 j.,Rotterdam. ,, 27. M. van der Valk, oud-gezagvoerder, 59 j Vlaardingen. „ 28. Geertruida In 't Veld-Boeije, 81 j., Vlaardingen. „ 29. Annipje Kooij-KruijthofF, 29 j., 's-Gravendeel. ,, 30. Maria de Zeeuw-Visser, 66 j. 5 m., Rijsoord. April 1. Cornelia Troost, 76 j., 's-Gravendeel. „ 2. Margaretha Wilhelmina Luijendijk, 20 j. 6 m., Klaaswaal. „ 2. Pieter van den Hoek, 1 j., Pernis. „ 4. Jannetjevan der Plaat-Van der Meijden, 48J., Vlaardingen. ,, 5. P. Maasdam Johz., 76 j., Numansdorp. „ 6. Pieter de Zeeuw Hz., 47 j., Vlaardingen. „ 6. A. B. de Vries van Meerten, notaris, 49 j., Loosduinen. „ 9. Arie van Kleef, 82 j. 4 111., Puttershoek. 10. Cornelia Drossaart-De Zeeuw, 91 j., Vlaardingen. ,, 10. Willem van 't Woudt, 78 j., Vlaardingen. „ 10. Jan van 't Zelfde, 4 j. 10 m., Kijfhoek. ,, 11. Jannetje Kappers-Preesman, 78 '/= j., Mijnsheerenland. ,, [4. D. Bijl, 76 j. 11 m., 's-Gravendeel. ,, 16. Hendrik Cornelis Vaandrager, 61 j.,Charlois. ,, 21. W. A. Schippers, 56 j„ Zevenbergen. ,, 27. J. van der End, 61 j., Vlaardingen. „ 29. Christianus Albertus Bos, cand.-arts, 23 j., 's-Gravenhage. Mei 2. Cornelia Verlinde-Vos, 79 j., Oud-Beierland. ,, 2. Dirk Groen, 23 j., Nieuw-Helvoet. ,, 4. Elizabeth Stranders-Den Hartog, 64 j. 11 111., Ridderkerk. ,, 6. Paulus den Hartog, 17 j., Klaaswaal. ,, 6. A. P. Struijk van Bergen-Dc Visser, 44 j., Oud-Beierland. „ 7. Otto Dekker, 23 j. 3 111., Zwijndrecht. ,, 7. Huig Resoort, 65 j. 7 111., Goudswaard. ,, 13. Pieter Mast, 20 j. 8 m., Klaaswaal. „ 14. Petronella Lems-Schols, 55 j., 's-Gravenhage. ,, 15. Adrianus Storm, 77 j., oud-torenkijker, Vlaardingen. ,, 17. Heiltje Troost-Steehouwer, 79 j., Strijen. „ 20. Katharina Bosma-Van den Berg, 26 j. 3 ni., Breda. ,, 21. Cornelis van Spanje, 3 j., Numansdorp. „ 24. Maria Adriana van Driel, 60 j., Puttershoek. ,, 30. Anthonie Poortman, 10 j., Vlaardingen. Mei 31. Jannetje Preesinan-Baan, 41 j. 6 in., OudBeierland. Juni 2. Petronella van Abtshoven-Kikkert, 68 j„ Schiedam. „ 3. Anna Verrij, 20 j. 10 111., Oud-Beierland. „ 3. Jannetje Droppert-Boer, 78 j., Vlaardingen. „ 5. Adriana Verwaal-De Bel, 58 j., Heinenoord. „ 8. Neeltje van der Vlis-Bendervoet, 80 j., Vlaardingen. „ 8. Hendrik Overweel, 71 j. 6 111., 's-Gravendeel. „ 10. Neeltje Bouwe-De Visser, 86 j„ Puttershoek. „ 11. Hendrika van der Griend, 23 j., Cillaarshoek. „ 12. Jannigje Kooiman-Van 't Zelfde, 31 j., IJselmonde. „ 15. Catharina van Eeten, 90 j. 6 111., Amsterdam. „ 26. Margaretha Plonia Drop, 22 j., Vlaardingen. „ 26. Jacob Scheffers, 74 j., Maasdam. „ 27. Willemina Vogelaar, 19 j., Heinenoord. Juli 6. S. den Boer, 70 j. 5 111., Oud-Beierland. „ 8. Jan Arie Kranendonk, 2 j. 9 m., Hekelingen. „ 13. I. Booij Lz., 83 j., drager Citadel-médaille, Barendrecht. „ 16. Cornelis de Bondt Jz., 74 j., Zwijndrecht. „ 22. Jan van Beek Jz., 25 j., Goedschalkoord. „ 28. Grietje Schipper-Steehouwer, 36 j., ZuidBeierland. „ 28. Maarten van der Vlis, 26 j., Vlaardingen. ,, 29. Dr. Justus Jacob Willem VerhoefF, 40 j., arts, Strijen. Aug. 4. Cornelia Essenbooni-Den Hartigh, 60 j. 2 m., Numansdorp. „ 6. Maggeltje Rijkhoek-Van der Giessen, 80 j., 's-Gravendeel. „ 7. J. van Wijngaarden Phz., 71 j., voorzitter van 't polderbestuur en lid van den gemeenteraad, Papendrecht. „ 8. Willem Beljers, 16 j., Puttershoek. „ 25. Willem Jacobus van St.-Anneland, 60 j„ Westmaas. „ 31. Catharina Ensing-Jager, 74 j., Vlaardingen. Sept. 1. J. van der Giessen, 77 j., 's-Gravendeel. „ 2. Elisabeth Verrij, 16 j. 6 111., Oud-Beierland. <■ 3» Jb- Huisman, 80 j., 's-Gravendeel. „ 9. Johanna Heubinc-Versteeg, 64 j., Vlaardingen. ,, 11. Wouter van de Erve, 16 j. 4 m., ZuidBeierland. ,, 15. Lideweij Veldhoen-Van Essen, 62 j., Heerjansdam. ., 19. Nicolaas Rocus Barendrecht, 73 j., Barendrecht. „ 22 Jóhannes Cornelis Maarleveld, 53 j., hoofd eener school, Oustzaan. „ 22. C. de Geus, 85 j. 6 111., St.-Anthoniepolder. „ 23. Pieter Mast, 85 j., Mijnsheerenland. „ 27. Aagje Baars, 83 j. 5 m., Oud-Beierland. „ 27. Hendrik Christiaan van Abshoven, 63 j., Schiedam. Oct. 8. P. Visser, 77 j., wethouder, Hillegersberg. „ 9. Dirksje Monster-Luijendijk, 26 j., Klaaswaal. ,, 9. Jacob Moerkerke, 22 j. 9 m., Charlois. ,, 10. Klaasje Viskil-Villerius, 57 j., Vlaardingen. „ 10. Cornelia Breure-Schutter, 70 j., Zuid-Beierland. „ 13. Dr. Willem Hendrik Dominicus Surïngar. 90 j., oud-rector van 't Stedelijk Gymn., ridder in de orde van den Ned. Leeuw en in de Pruisische Kroonorde, Leiden. Oct. 18. Neeltje van Kuijk-Van 't Hof, 20 j. 8 m., Oud-Beierland. >• 21. Willem van Woerkom, 83 j., hoofd der school, Nieuw-Beierland. ,, 26. Cornelia van Dam, 61 j., Vlaardingen. „ 28. Adrianus Koks, 50 j. 11 m., Oud-BeierIand. » 29. Grietje Both-Verhoeff, 89 j., Rotterdam. •» 3°- Trijntje Cornelia Visser-De Raadt, 60 j. 10 m., Rijsoord. ,, 30. Abraham Noordhoek, 64 j., Vlaardingen. Nov. 4. Jan de Koning, 58 j. 6 m., Strijen. 11 6. Jannigje van der Linde-Nieuwenhof, 71 j., Oud-Beierland. „ 6. Grietje Herweijer-Barendrecht, 77 j., Dordrecht. » 8. Johanna Drop-Van Heusden, 66 j., Vlaardingen. „ 8. J. Schoorl, 64 j., Vlaardingen. „ 10. Jacques van Dijk, 22 j., Oud-Beierland. „ 10. Cornelis Dirk Meurs, 51 j., Koudekerk a/d Rijn. „ 12. C. Bergwerf-Van der Pot, 62 j., 's-Gravenhage. „ 14. Lijntje Heikoop, 61 j., Sliedrecht. „ 21. H. de Zwart-Groeneweg, 78 j., Numansdorp. „ 21. Pietertje Troost-Louter, 57 j. 4 m., Heinenoord. n 22. Jacob Overweel, 56 j. 7 m„ Mijnsheerenland. ,. 22. A. de Bruin Cz., 80 j., 's-Gravendeel. „ 24. Anna Hendrika de Jongh-Blok, 23 j., Numansdorp. 11 3®* K. van Rossen Mz., 62 j., Vlaardingen. Dec. 2. Neeltje Kok, 35 j., Poortugaal. „ 5. Jan Heetjans, 22 j., Strijen. „ 6. Lijntje Heikoop-Andeweg, 72 j., ZuidBeierland. „ 6. Jannetje Tom-Hoogendam, 84 j., Vlaardingen. „ 10. Maria Vijfvinkel-Van de Wetering, 32 j., Oud-Beierland. „ 23. Hermina Francina Janna Sondorp, 65 j. Haarlem. 1896. Jan. 1. Johanna Neeltje Bogaerts-De Korver, 53 j., Rotterdam. 11 3- Cornelia van Solingen-Smouter, 46 j., Heerjansdam. „ 5. Batje Post-Oostveen, 70 j., Vlaardingen. „ 10. Alida van Gelderen-De Ronde, 70 j., Vlaardingen. „ 10. Metje Adriana van de Griend, 30 j., Zuid- j Beierland. „ 11. J. A. Hofstra, 75 j., Amsterdam. „ 12. Francina Marina Visser-Conijn, 78 j., Vlaardingen. 1, 12. Klazina Don-Groeneveld, 65 j-, Vlaardingen. ,, 13. Ida Cornelia Kimmijser, 6 j., Schiedam. „ 15. J. E. Braat-Den Boer, 71 j., Gouda. „ 27. Christiaan Teunis van der I.inde, 4 j., Zuid-Beierland. 11 27. Justine Hillegonda van der Linden, 5 '/a j-, Oud-Beierland. „ 28. Maria Barendrecht-De Man, 73 j., Strijen. „ 28. Maaike Barendregt-Smits, 40 j., Dubbeldam. „ 28. Maria Diepenhorst-Backhuijs, 63 j., Rotterdam. Jan. 29. Bastiaan van Nes, 66 j., Numansdorp. „ 30. Jan Streefkerk, 14 j. 7 m., Naarden. Febr. 6. Adriana de Geus-Maaskant, 59 j., 's-Gravendeel. „ 7. Jannigje de Bruijn-Schipper, 73 j., Dubbeldam. „ 10. Lena Huijsken-Verhoeven, 59 j., Détroit (Noord-Amerika). 11 13- Piet er Willem Mast, 20 j., Mijnsheerenland. ii 13. Johanna de Lijster-'t Hooft, 46 j., Puttershoek. „ 18. L. Verhoeven, 65 j., Maasdam. „ 19. Marie Hippolita Spee, 28 j., Delft. ,, 19. Christoffel Simons, 74 j., Puttershoek. „ 22. Hendrika Elizabcth Vermeulen, 4 j., Puttershoek. •1 25. Jan Hoogendam, 53 j., Rijswijk. „ 26. T. J. Jansen Schoonhoven, predikant, 88 j., Woerden. ,, 29. Catharina van Beek-De Jong, 56 j., NieuwBeierland. Maart 2. Neeltje Hollaar-Boender, 58 j., Oud-Beierland. „ 2. G. J. W. Poeschman, 36 j., Vlaardingen. „ 10. Cornelis Vogelaar Sz., 63 j., Puttershoek. „ 12. Kornelis Johannes \an der Drift, 83 j., 's-Gravenhage. „ 13. Pieter Marinus van der Knoop, 51 m., Vlaardingen. „ 16. Jacoba Johanna den Boer-Voogd, 51 j., Vlaardingen. „ 20. Maria Noordijk, 8 j., Vlaardingen. „ 20. Johannes Martinus den Boer, 62 j., Vlaardingen. „ 21. Geertruida Bezemer-Palsrok, 76 j., Haarlemmermeer. „ 22. S. James-Dwars, Vlaardingen. „ 25. Hendrik de Jongste, 15 % j.f Heinenoord. „ 27. Hubertus Mens, 57 j. 1 m., Oud-Beierland. „ 29. Arij Schutter Az., 65 j., Oud-Beierland. „ 30. Wilhelm Christiaan Meijer, 30 j., IJnuiiden. „ 30. Aagje Herweijer, 66 j., Strijen. 11 31* JaaPje de Winter, 23 j., Rotterdam. April 1. Cornelia Lorijn-Schipper, 36 j., Oud-Beierland. „ 4. A. Schelling, 76 j., Zuid-Beierland. „ 4. Gerrit Oldenburg, 40 j., IJmuiden. „ 12. Niesje Vink, 55 j., Heinenoord. „ 13. Maria de Jongste-Verhoeven, 28 j., Maasdam. 11 14* Sijtje Reedijk-Van Deelen, 89 j., Westmaas. „ 14. Jan Andeweg Bz., 27 j., Numansdorp. „ 14. Hillegie Houtman-Slagt, 78 j., Oud-Beierland. „ 15. Anthonie Dirk van Bree, 15 j., Puttershoek. „ 17. D. de Jongh, 67 j., Lage Zwaluwe. 11 19- Jacques Smit, 83 j. 3 m., Oud-Beierland. „ 20. Arie Pieter van Hilten, 16 j., Charlois. „ 23. Ary Vosbergen, 84 j., Rotterdam. „ 26. Maaike Vrijlandt-Rozendaal, 86 j., Barendrecht. „ 28. Maarten Schelling, 20 j., Numansdorp. Mei 3. Teunis van Driel Az., 50 j., Puttershoek. „ 4. Stijntje Christina Blijdorp, 17 j. 3 m., Mijnsheerenland. ti 4- Jacob van der Linden, 74 j. 10 n\, Goedschalkoord. „ 4. T. Mojet de Koe, 93 j„ Hoogeveen. „ 4. Jannigje Troost-Louter, 33 j. 4 m>, Goedschalkoord. Mei 5. Willem Frederik Lamoraal Wichers, student, 19 j., Haarlem. „ 10. Jan Dekker, 18 j., Strijen. „ 10 Leendert Herweijer, 66 j. 4 m., Oud-Beierland. „ 10. Johanna Terlaak-Plomp, 67 j., Vlaardingen. „ 10. Grietje Overweel, 16 j., 's-Gravendeel. „ 11. Johannes Groen, 79 j., Mijnsheerenland. „ 12. Jannetje van Soest, 36 j., Oud-Beierland. „ 12. Adrianus Johannus van der Tak, 74 j., Dordrecht. „ 23. Cornelia van der Lee-Noordhoek, 27 j., Vlaardingen. „ 25. Andries Mast, 58 j. 8 m., Oud-Beierland. ,, 2". Andries de Jong, 64 j., Mijnsheerenland. ,, 29. Filippus de Bruin, 21 j. 7 m., Vlaardingen. „ 30. Maria Catharina van Lith, 36 j., Amsterdam. Juni 10. Bastiaantje van Driel-Koijck, 78 j. 8 m., Mijnsheerenland. „ 16. Maria van Driel-Van Beek, 37 j. 6 m., Oud-Beierland. „ 16. Stijntje van Gent-Blok, 62 j., Charlois. „ 25. Cornelis de Reus, 69 j. 7 m., Zuid-Beierland. „ 25. Josina Gerardina Barendregt, 5 j., Dubbeldam. » 27. Joziena Anna den Boer-Van Soest, 29 j., Strijen. Juli 2. D. de Lange Sr., 76 j., Vlaardingen. „ 2. Anna Maria Vink-Buijs, 59 j., 's-Hertogenbosch. „ 2. Kornelis Bijl, 58'/a j., Numansdorp. „ 4. Herberdina Bijl, 6 j., Oud-Beierland. „ 17. W. Staat, 60 j., Zwijndrecht. „ 19. Johanna Poot-Roodenburg, 44 j., Rotterdam. „ 19. Jacob Brouwer, 5 j., Vlaardingen. „ 19. A. den Broeder, 73 j., Strijen. „ 20. Neeltje Elizabeth Annetje Voordendag, 17 j., Dordrecht. „ 21. Aalbert Knook, 17 j., Oud-Beierland. „ 24. Adriaantje Wilhelmina Qualm, 15 m., Pernis. „ 25. Wilhelmina Verdoes-Van Witzenburg, 42 j., Vlaardingen. Aug. 1. A. van Oosten, emeritus-predikant, 55 j., Ginniken. „ 1. Pieter Verhulp, 79 j., Pernis. „ 8. J. Pieterman, 61 j., Zwijndrecht. „ 14. Gijsbert de Heus, 50'/a j., Strijen. „ 14. W. Molendijk, 61 j., Dubbeldam. „ 28. Maria Elisabeth van Leeuwen, 20 j., ZuidBeierland. „ 30. Adriana Mast-Schipper, 70 j. 4 m., OudBeierland. „ 30. Krijna Molendijk, 24 j., Oud-Beierland. Sept. 4. Krijn Dekker, oud-lid van den gemeenteraad, 78 j. 6 m., Spijkenisse. „ 5. Margaretha Maria de Mos, 17 j- 5 m,> Scheveningen. „ 6. Anna Molendijk-Pleizier, 77 j., Pernis. „ 7. Pieternella Quartel-Rozendaal, 68 j., Cillaarshoek. „ 8. Maria Kooij-Tol, 63 j. 3 m., 's-Gravendeel. ,, 9. Arie van Leeuwen, 22 j., Vlaardingen. „ 13. Jan van der Linde, 84 j., Vollenhove. ,, 14. Hendrikus Snijders, 76 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 16. Hendrik Klok, 66 j., Lille St.-Hubert. Sept. 19. Maria Catolina Mol, 13 j. 7 m., Lisburn (Ierland). „ 27. Leendert de Koning, 53 j., Krimpena.d.Lek. „ 29. Willempje Konijnendijk-Alderlieste, 68 j.t Heinenoord Oct. I. J. W. van der Sloot, 41 j., Vlaardingen. „ 3. Fran<;ois Hendrik Loose, 18 j., Strijen. „ 10. Johannes van Bochoven, 17 j. 5 m., Apeldoorn. „ 22. Samuel van Ooijen, apotheker, 25 j., Amsterdam. „ 25. Adrianus Quist, 34 j., Strijen. „ 28. Jacob Molendijk Cz., 37 j., 's-Gravendeel. „ 28. Henriette Spahn, 16 j., Vlaardingen. „ 31. Janna Kruithof-Roos, 58 j., Klaaswaal. Nov. 2. Eva Cats-Philip, 58 j., Oud-Beierland. „ 4. Neeltje Noordzij-Langstraat, 58 j., Charlois. „ 8. Aagje van Eldik-Bertoen, 33 j., Hekelingen. „ 8. Jan Baldus van Dijk, 60 j., Oud-Beierland. „ 9. Jannetje Leeflang, 71 j., Vlaardingen. „ 10. Jacob Bakker, 80 j., Mijnsheerenland. „ 14. J. Roos Bz., 70 j., Mijnsheerenland. „ 22. P. H. van Dusseldorp, 56 j., Baarn. „ 30. Barend Herweijer, 4 j., Strijen. „ 30. Johanna Koster-de Koning, 53 j., IJselmonde. Dec. 5. Francijna van der Linden-Moerkerken, 81 j., Groote Lindt. „ 7. Martinus van Sprang, 54 j., Strijen. „ 9. Adriana van de Water-De Jong, 30 j., Leiden. „ 9. Dirk Hendrik van Heijst, 5 j., Vlaardingen. „ 10. Abram Kluifhooft, 2 j., Strijen. „ 10. A. J. van Mechel, 69 j., Vlaardingen. „ 11. C. de Zeeuw, 74 j., Roon. „ 14. Daniël Bijl, 83 j., Westmaas. „ 16. Maria Anthonia Bosselaar-Van Abshoven, 32 j., Schiedam. „ 19. Leendert Huibrecht de Zeeuw, 17 j. 10 m., Hoogvliet. ,, 20. Maria Bakker-Leeuwenburg, 52 j. 10 m., Heinenoord. „ 23. Gerarda van Hattum-De Kruijft, 64 j., Vlaardingen. „ 23. Cornelis Adrianus Snijders, 15 m., Poortugaal. „ 24. Maria'tHart-Jongerius, 80 j., Oud-Beierland. „ 24. Cornelia Johanna van Nouhuijs-Bentfort, 32 j., 's-Gravenhage. „ 25. Jacob Johan van Stapele, 63 j., Strijen. „ 26. Cornelis Konijnendijk, 68 j. 4 m., OudBeierland. ,, 26. Dirk Sebastiaan van der Horst, genees-, heel- en verloskundige, 64 j., Goudswaard. „ 28. Erkeraatje van der Sluis, 70 j., Klaaswaal. „ 28. Karei de Willigen, 64 j., Rotterdam. 1897. Jan. 2. Pieter Kruijthoff, 62'/a j., Mijnsheerenland. „ 4. Elizabeth van der Wulp-Van der Hoek, 52 j., Klaaswaal. „ 4. Bastiaan Zevenbergen, 81 j. 9 m., Strijen. „ 5. Izaak Samuel Fiegee Sr., 80 j., Vlaardingen. „ 6. Lena Saarloos-Hollaar, 64 j., Hekelingen. „ II. Sophia Petronella Bossers-de Jongh, 61 j., 's-Gravendeel. „ 11. Jacqueline van de Griendt-Vermeulen, 49 j., Haarlem. „ 19. F. W. J. H. Tengbergen, 63 j., Amersfoort. „ 21. Klaasje Onderdelinden-Van Schagen, 67 j., Heerjansdam. Jan. 20. LeentjeSpeelman-Koppenol, 52 j., Hoogvliet. „ 22. Cornelis Meinster, 72 j., Oud-Beierland. »i 23. Lena van der Linden, 23 j., Anna-Paulowna. 1» 27. Johanna Hoek-Klos, 71 j. 5 m.t Oud-Beierland. „ 29. J. Overweel, 72 j., Oud-Beierland. » 30. J. C. Speelman, reeder en directeur der Stoombootreederij „Pernis", 71 j., Pernis. Febr. 1. Hendrik van Hattum, binnenvader in het Hervormd Weeshuis, 58 j., Vlaardingen. „ 1. Louwris Dekker, 55 j. 10 m., Dubbeldam. 11 2. Jan de Groot Cz., 44 j., Vlaardingen. 11 3- Jobannes Abraham Blok, 42 j., Rotterdam. „ 4. Wilhelmina Herweijer-Middelhoek, 69 j., Klaaswaal. „ 7. Arie Dekker Jz., 87 j. 3 m., Barendrecht. „ 7. C. Kramp, 67 j„ Zuid-Beierland. „ 10. Jacob Berkman, 85 j., Mijnsheerenland. „ 10. M. J. van Sull-Lukwel, 8oj., Oud-Beierland. „ 11. Margaretha Johanna Beekman, 13 */a j., Numansdorp. „ 14. Hendrik Sluijmer, 63 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 14. Paulus Schilperoort, 62 j., Mijnsheerenland. „ 14. Zoetje Belder-Pons, 76 j. 3 m., St.-Anthonie- pomer. 11 15' Jan Dirkzwager, 69 j., Zutphen. „ 16. Margaretha Schrier, 2*/s j., Vlaardingen. „ 16. Geertruida Knottenbelt-Van Dam, 87 j., Vlaardingen. „ 17. Maartje Smit, 55 j., Puttershoek. „ 18. Maaike van Dis-Schippers, 64 j., Numansdorp. „ 19. Beatrix Christina van der Linde, 25 j. 11 m., Oud-Beierland. „ 19. K. van der Vlis, 82 j., Vlaardingen. „ 20. Maria Francina Hermina Hazeu-Trompet, 86 j., Rotterdam. „ 21. Bastiaan Brussaard, 70 j., Rotterdam. „ 24. Pleuntje Langeveld-Dekker, 33 j., Ridderkerk. 11 24. J. Broer-Jacobs, 82 j., Klaaswaal. 11 24. Aart van Gent Mz., oud-wethouder, heemraad, 78 j. 5 m., Charlois (Rotterdam.) 11 25. Mr. W. Bentley, Leiden. Maart 2. Adrianus Leeuwenburg Dz., 54 j. 5 m., Heinenoord. „ 4. J. van Driel Jakz., 63 j., Oud-Beierland. „ 4. Cornelia Adriana de Zeeuw-Koolhaalder, 67 j., Vlaardingen. „ 6. Rochus Overweel, 52 j., 's-Gravendeel. „ 8. P. van Schravendijk, 45 j., Rijnsaterwoude. 11 8. Sara van Nederpelt-Andeweg, 72 j., Numansdorp. „ 10. Jan Leeuwenburgh, 2,/„j., Goedschalkoord. „ 11. Lourens Berghout, 81 j., Vlaardingen. 11 13» Arie Langerak, 59 j., Numansdorp. „ 16. Pieter Herweijer, 20 j., Cillaarshoek. „ 18. Maria Groeneweg-Schieving, 32 j. 9 m., Oud-Beierland. ' ,, 18. Dirkje van der Velden-Van Leeuwen, 70 i. Vlaardingen. 11 19* Barendrecht Jz., lid van den gemeenteraad, 82 j„ Strijen. „ 23. Diederika Helena Petronella van WeelSchutter, 78 j., Oud-Beierland. n 23. Cornelis Karsseboom, 78 j., Rijsoord. „ 25. Sija Cornelia Heilema-Van der Veer, 77 j. 8 m., Oud-Beierland. j »«*** ^.ugiviiuuig, nvt >au ucu gemeen- teraad, 68 j. 7 m., Zwartewaal. April 8. Rijka de Geus-Overwater, 70 j., Giessendam. „ 8. Arie Stehouwer Wz, 72 j. 6 ra., HendrikIdo-Ambacht. „ 14. Cathalina Lokker-Barendregt, 56 i.. Numansdorp. 11 '4- John Thom Leeson, geneesheer, IJselmonde. „ 16. Jannigje van der Linden-Börk, 81 j. 2 m., Oud-Beierland. „ 18. Cornelia van der Vlis-Wapenaar, 56 j., Vlaardinger- Ambacht. ,, 18. Johanna den Breems, 78 j., Vlaardingen. n 18. Johanna de Zeeuw-Gerritsen, 74 j., Roon. „ 18. Pieter van Prooijen, 57 j., Strijen. „ 23. Jan Hoogenboom Cz., 68 j., Nieuw-Beierland. „ 25. Abraham Groeneweg, 66 j.f Numansdorp. 11 27. Jannigje Zwingelaar-de Zeeuw, 85 j., Puttershoek. „ ^ 29. Evert Boes, 41 j., Vlaardingen. Mei 4. Arie den Boer, 60 j., Oud-Beierland. 11 5. J. P. C. van Toorenburgh, geneeskundige, 73 j., Mijnsheerenland. „ 5. Abraham van Haren, 75 j., Puttershoek. „ 14. Cornelia Vermaat-Van der Waal, 68 j., Poortugaal. 11 15. Gerrit Roos, 10 j. 11 m., Leidschendam. ii 16. J. O. van Belle-Wagenaar, 58 j., Goudswaard. „ 16. Hendrik van der Giessen Az., 29 j. 5 m., Hendrik-Ido-Ambacht. ,1 18. Abraham van Prooijen, 71 j., Heinenoord. „ 21. Pietje Middeihoek-Van Driel, 81'/. j., Mijnsheerenland. ii 21. Jacoba Trijntje Vink, 15 j., Barendrecht. „ 22. J. van Wolferen, oud-kapitein bij de Stoomboot-Maatschappij „Oude Maas", 51 j., Oud-Beierland. „ 23. Antonie Taselaar, 56 j. 8 m., Oud-Beierland. „ 28. W. Schaberg, 70 j., Roon. 11 _ 29. "W illem de Jongh, 66 j. 8 m., Numansdorp. Juni 2. Lijntje van der Sijde, 22 j. 7 m., Mijnsheerenland. ,, 2. Johs. Hendr. de Zeeuw, 53 j., Vlaardingen. „ 2. Agnetha van Buuren van Heijst, 62 j„ Rotterdam. ,, 3* H. van Eeren-Van der Giessen, 74 j., Numansdorp. 11 4- Johannes Ras, 58 j. 4 m., Numansdorp. ii 5* Ariana Goedhart-Baas, 66 j., Dordrecht. ,i 14. Dirk Lagendijk, 86 j. 5 nu, Heeijansdam. „ 23. Cornelia Steenhoek-Brussaard, 34 j., OudBeierland. „ 26. Pieter Snelleman, 64 j., Goedschalkoord. „ 29. Jan Hendrik van Son, 68 j. 8 m., Maasdam. Juli 2. Pieter van der Knoop, 69 j., Delft. „ 4. Adriana van der Linde, 11 j., Zuid-Beierland. „ 7. Willem Leeuwenburg, 24 j. 8 m., Roon. „ 8. Dorathea van der Meer-Roozenburg, 77 j., Rotterdam. „ 9. Govert van der Linden, 27 j., Anna-Paulowna. „ 11. Catharina Van der End-De Kromme, 66 j., Vlaardinger-Ambacht. 11 13. Arie Quispel, oud-lid van den gemeenteraad, Numansdorp. „ 19. Adrianus van der Linden, 63 j., OudBeierland. Juli 21. Hendrik Selser, machinist, 57 j., Oud-Beierland. „ 22. Trijntje Freni-Kriebel, 36 j., Vlaardingen. „ 31. L. Vermaat, 83 j., Oud-Beierland. Aug. 4. I. G. W. Krol, rustend predikant, 71 j., Ginneken. „ 7. Susanna Klazina Kouwenhoven-Smit, 33 j., Oud-Beierland. „ 15. Elizabeth van der Tas-Don, 73 j., Vlaardingen. „ 17. Jan van Brandwijk, 73 j., Krimpen a/d. Lek. „ 17. Huibrecht Villerius, 39 j., Spijkenisse. „ 24. Maartje Nieuwenhuizen, 32 j., Vlaardingen. „ 24. Andries Zevenbergen, 87 j. 4 m., 's-Gravendeel. „ 25. Rijka Kamp, 8 j., Zuid-Beierland. „ 29. Anna Maria Elizabeth IJzermans-Cramer, 66 j., Vlaardingen. „ 29. Andries Hoogerwerf Jz., 85 j., Vlaardingen. Sept. 6. Arie Rosmolen, gemeente-ontvanger, 51 j. IO m., Piershil. „ 7. Jan de Zeeuw Mz., 68 j., Rijsoord. „ 7. Arie Molegraaf, 73 j., Oud-Beierland. „ 10. Schilleman Qualm, 6 j., Pernis. „ 10. A. de Bruin Az., 43 j., 's-Gravendeel. „ 21. Pieter Boonstoppel, 43 j., Bolnes. „ 25. Teunis de Kreek, 25 j., Strijen. ,, 25. Willem van der Stam, 55 j. 8 m., Oudenhoorn. Oct. 3. A. Vroon, 73 j., Westmaas. „ 14. Willem Johannes van Belle, 18 j. 6 m., Goudswaard. „ 20. Adriana Goudswaard-Boshuizen, 63 j., OudBeierland. „ 21. Hendrik Binnendijk, 68 j., Vlaardingen. „ 23. Cornelis de Wit, 75 j., Den Haag. „ 27. Jannigje van der Meer-Groenenboom, 59 j., Charlois. „ 29. Arendje Schreuders-Liedorp, 52 j., IJselmonde. Nov. 1. Maria de Zeeuw-Schepp, 37 j., Vlaardingen. ,, 4. Joanna van Dis-Bax, 60 j. 3 m., Piershil. „ 6. Adrianus Bussem, 63 j., Cillaarshoek. „ 9. Maria Lagestee, 20 j., 's-Gravendeel. „ 10. M. Uijterlinde-Van der Linden, 77 j. 6 m., Oud-Beierland. „ 10. Ph. Vos Jz., 44 j., Mijnsheerenland. ,, 11. Pietertje de Bruijn-Oosthoek, 61 j., Strijen. „ 11. Ida Maria Nooteboom-Telleman, 57 j., Numansdorp. „ 16. J. van Wolferen, 87 j., Oud-Beierland. „ 16. Johannes Quist, 74 j., Strijen. „ 16. Hendrijntje van Elzelingen-Van der Giesen, 73 j., Heinenoord. „ 16. Frederik Hendrik Visser, rustend hoofd der school, 77 j., Gouda. „ 25. Catharina van den Berg-De Bruin, 60 j., Vlaardinger-Ambacht. Dec. 3. Arend Witvliet, 46 j. 11 m., Piershil. ,, 5. Teunis Kleinendorst, 78 j., Cillaarshoek. „ 9. Catharina Ida Voogd, 13 j., Vlaardingen. „ 12. Abraham de Graaf, 88 j. 9 m., NieuwBeierland. „ 12. Johannes Kaptein, 45 j. 8 m., Heinenoord. „ 14. Korstiaan Bezemer, 65 j. 9 m., ZuidBeierland. „ 17. Bastiaan Roos, 20 j., Maasdam. „ 18. Arie van der Poel, 64 j. 8 m., Chicago. Dec. 23. Johanna Kramp-Koelewijn, 95 j. 4 m., Zuid-Beierland. „ 24. Neeltje Luijendijk, 18 j. 3 m., Klaaswaal. „ 25. Jannetje van Bergeijk-Fonkert, 71 j., Piershil. „ 30. Jilles Pieter Herweijer, 22 j., Cillaarshoek. 1898. Jan. I. Jan Christoifel Peletier, 63 j., Rotterdam. „ 2. Jacoba Maria van Eijmeren, 69 j. 7 m., Rotterdam. „ 5. Maria van Stuijvenberg-Smallenburg, 79 j., Vlaardingen. „ 13. Krijna van der Linden, 59 j. 11 m., Heinenoord. „ 14. Trijntje Hoek, 25 j. 5 m., Dordrecht. „ 16. Pieter Verboom, 65 j., Strijen. „ 19. M. Bakker-Vos, 78 j., Mijnsheerenland. „ 21. Gijsberdina Lukwel, 74 j., Oud-Beierland. „ 26. Pietertje van Driel-Rietveld, 70 j., OudBeierland. Febr. 1. Maaike de Vlieger-Kluit, 80 j.f Goedschalkoord. „ 2. Leendert Storm, 23 j., Vlaardingen. „ 5. Jan van Rijs, 81 j. 4 m., Zwijndrecht. „ 7. C. Baas, 59 j., Vlaardingen. „ 8. Daniël Johannes Breedveld, 21 j., 's-Gravendeel. „ 8. Kaatje de Lange-Hooms, 71 j., Vlaardingen. „ 13. Hester van der Tas-De Groot, 65 j., Vlaardingen. „ 18. Jannigje Vermaas, 48 j. 6 m., Strijen. „ 24. Adriana Goud-Smitshoek, 37 j., 's-Gravendeel. Maart 6. Jan Bakker, 37 j., Hekelingen. „ 6. J. A. den Hollander, heemraad en lid van den gemeenteraad, 40 j., Roon. „ 7. Schilleman van Oudheusden, 21 j. 3 m., Rotterdam. „ 11. Maarten van Toorn, 36 j., VlaardingerAmbacht. „ 11. Willem Snijdoodt, 14 m., Westmaas. „ 12. Hendrik Johannes de Zeeuw, 61 j., Vlaardingen. „ 13. Trijntje Maasdam-Verhoeven, 80 j., Numansdorp. „ 18. Ego Dorsman, 52 j., Vlaardingen. „ 21. Jac. Edelschaap, 71 j. 7 m., Zuid-Beierland. 22. Neeltje Andeweg, 31 j., Goudswaard. „ 24. Elizabeth Blom-De Groot, 78 j. 8 m., Oud-Beierland. „ 25. Hendrik de Kreek Dz., 32 j., Utrecht. „ 26. Jacobus van de Griend, 73 j., Zuid-Beierland. „ 26. Hendrik Maaskant, 34 j., Maasdam. „ 28. Maria Johanna van Toor-Van Roon, 78 j., Vlaardingen. April 1. H. van Gent, 77 j- 6 m., Pernis. „ 4. T. A. Donkersloot, geneesheer, 57 j„ Roon. „ 8. Maria van Warendorp-Herweijer, 77 j., 's-Gravendeel. „ 12. Jacob Hendrik Noteboom, 18 j., Vlaardingen. „ 12. Evert Reedijk, 71 j., 's-Gravendeel. „ 15. Ingetje Hoogwerf-Schelling, 82 j., OudBeierland. ,, 17. Maaike Eva de Man, 17 j., Rotterdam. „ 19. Wed. Drossaart-Verster, 75 j., Apeldoorn. April 21. Adriana Kramer-Van Gelder, 57 j. 6 m., Westmaas. „ 22. Willempje Herweijer, 25 j. 8 m., ZuidBeierland. ,1 25. M. Sparrius, 58 j., Vlaardingen. »i 25. J. Scheltema, Nijmegen. „ 26. Elizabeth Barendregt, 71 j., Barendrecht. m 26. Gerrit van Looijen, 84 j., Hoogvliet. „ 27. Maria van Soest, 42 j., Oud-Beierland. „ 30. Clementina Helena de Vette, 22 j., Vlaar- dinger-Ambacht. Mei 5. Maaike Dam-Van Wijngaarden, 70 j., Hekelingen. „ 8. Dirk van der Vlis, 21 j., Vlaardingen. „ 10. Bastiaantje Bokhout, 37 j. 3 m., Piershil. » '3* Simon van Bezeij, 14 m., Oud-Beierland. „ 26. Pietje Kalisvaart-Roodenburg, 39 j., Vlaar- dinger-Ambacht. „ 27. Huigje Schelling, 16 j. 8 m., IJselmonde. Juni 1. Elizabeth de Winter, 44 j., Oud-Beierland. „ 3. Lena Dam-Schrijver, 43 j., Cillaarshoek. „ 5. Aartje de Vos-Boer, 77 j., Barendrecht. „ 5. W. Pannevis, 91 j., Vlaardingen. » 9- Bastiaan Smoker, 25 j., Goudswaard. » '3- Willem Roodenburgh, 67 j., Vlaardingen. „ 19. Geertrui Jaapje Kruithof, 14 j., Heinenoord. ,, 20. A. C. E. Simons, 81 j., Zuid-Beierland. „ 25. A. de Zeeuw, 51 j. 6 m., Zuid-Beierland. „ 28. Johanna Dorsman, 39 j., Vlaardingen. „ 28. Trijntje Vis-de Jongste, 25 j., Zuid-Beierland. >) 29. Dirk van der Laan, 76 j., Vlaardingen. Juli 6. Cornelis Blaak Az., 55 j., Zuid-Beierland. „ 10. Beatrix Jacoba van Dijk, 12 j. 6 m., OudBeierland. „ 11. Maria Hendrika Maasdam, 16 j., Numansdorp. >> 13- Mathijs Coenraad Kimmel, machinist, 83 j., Goudswaard. „ 13. A. M. van Dusseldorp-Varkevisser, 74 j., Vlaardingen. „ 15. Bastiaantje Leentfaar-De Winter, 45 j., Vlaardingen. ,, 15- Aagje Reedijk, 6 j. 7 m., Rijsoord. „ 18. A. van Gilst-Kaim, 83 j., Kijfhoek. „ 24. Derk Bordewijk, 29 j., Druten. ,, 30* Lena Blaak-Kleinjan, 58 j., Zuid-Beierland. Aug. 1. Wed. Bouman-Snijders, 49 j. 7 m., NieuwBeierland. >» Willem Dorst, 69 j. 9 m-> Mijnsheerenland. „ 8. Dirkje Boender-Molendijk, 37 j. 7 m., OudBeierland. „ 9. Burgje Verbaan-Van der Giessen, 27 j., 's-Gravendeel. „ 12. Jacob van de Erve, 6 j. 4 m., Ridderkerk. „ 15. Simon Johannes van der Hegge, 68 j., Rotterdam. „ 17. Stijntje Groenenboom, 21/» j., Barendrecht. „ 18. Aagje Vermaas-Saarloos, 63 j., Nieuw Beierland. „ 27. Floris Adrianus Willemstein, 20 j., Heerjansdam. „ 29. Wed. Murk Leis-Smit, 76 j., Vlaardingen. „ 30. B. In 't Veld, 85 j., Poortugaal. Sept. 1. Jan 't Hooft Dz., 73 j., Numansdorp. „ 2. Maria Alida Overweel-Van der Harst, 1? i., Rotterdam. „ 4. Johannes Alexander de Ridder, 57 j., Bodegraven. Sept. 4. Trijntje van der Waal-Van der Linden, 79 j. 4 m-« Numansdorp. >» 7 ■ Jacoba Dijkshoorn, 24 j., Vlaardingen. ,, 1. Mathijs van Loo, 73 j. 7 m., Goudswaard. 1, ". Lena van Bezeij-Van Wolferen, 70 j. 7 m., Oud-Beierland. „ 9. Arie Leeuwenburgh Wz., 86 j., Barendrecht. „ IO. Gerhardus Bernardus Hospers, predikant bij de Ned. Herv. Gemeente, 24 j., Mijnsheerenland. „ II. Bastiaan Preesman, 64 j., Heinenoord. ,, 17- Arendje Molendijk-Van Weel, s 1 j., Piershil. ,, 20. Wed. J. Visser-Barendregt, 73 j., Heerjansdam. „ 22. Helena Stoft'elina van der Ent-Muller, 63 j., Vlaardingen. „ 24. Cornelia Verwaal, 26 j., Heinenoord. „ 28. Jozeph van den Enden, 70 j., Mijnsheerenland. Oct. 1. Aart Kooij, 89 j. 8 m., Maasdam. ,, 4* Adriana Johanna Clasina Groeneweg, 35 j., Vlaardingen. „ 7- Adrianus 't Hart, 2 j. 8 m., Zuid-Beierland. >> H. Appeldoorn, 82 j., Mijnsheerenland. „ 10. Jan Barendregt Jacz., 79 j. 8 m., Charlois. „ 18. PietertjeGroeneveldJd., 20 j. 7 m., Charlois. » 23. Johanna Jacoba Leedegang, 63 j., 's-Gravenhage. „ 25. Dr. H. M. de Bruijn de Neve Moll, oudrector v/d Latijnsche School, 85 j., Zierikzee. » Joost Smits, opzichter in de ambachtsh. Cromstrijen, 6" j., Numansdorp. „ 30. K. van Vugt, 56 j., Oud-Beierland. Nov. 1. Trijntje van Essen-Oprei, 36 j„ Heerjansdam. „ 4. Teunis Vrijlandt, 79 j., Numansdorp. „ 6. Catharina Elizabeth den Boer-Van der Sijde, 38 j., Pernis. „ 9. Sara van Dijk-Van der Horst, 76 j., Overschie. „ II. Willempje Kroef, 1 j. 9 m., Oud-Beierland. „ 12. E. C. J. A. Olivier-Berg, 83 j., Winschoten. „ 14. Maartje Ommering-Van Heijst, 43 j., Vlaardingen. „ 14. H. C. van den Bijllaardt, arts, IJselmonde. „ 15. Elizabeth van der Lugt-Van den Berg, Oi j., Vlaardingen. „ 16. Trijntje Boudewijn-Herweijer, 80 j., Strijen. „ 17. Bastiaan Jungerius, 77 j. 7 m„ Rotterdam. „ 25. Jacoba van Beek-Rietveld, 61 j. 10 m., Nieuw-Beierland. „ 27. Johanna van Driel-Korres, 60 j., Strijen. „ 27. Maaike van Beek-Van Holst, 62 j. 5 m., St.-Anthoniepolder. >1 28. Jacob van Staveren, 63 j., Vlaardingen. Dec. 3. Johanna Nolen, 36 j., Heinenoord. ,, 7. Pleuntje Verzijl, 16 j. 6 m., Numansdorp. „ 9- Jacobus Fillekes, 19 j., Singapore. „ 10. C. van Ruiven, 82 j. 5 m., Oud-Beierland. „ II. Jan Zonneveld, 74 j., Vlaardinger-Ambacht. ,, 14. Cornelis Jan Naaktgeboren Pz., 18 j., 's-Gravendeel. » '9- Joost van der Burgh, 53 j., Goudswaard. „ 21. Adam Hartensveldt, 74 j., Fijnaart. ,, 22. Maria van Wolferen-Van der Veer, 21 j. 10 m., Gouda. „ 27. Ingetje Kurpel, 80 j., Numansdorp. Dec. 27. Pieter de Vlugt, 31 j-, Fresno (Calif.). ,, 29. Abr. Terdu, 76 j. 3 m., Nieuw-Beierland. ,, 30. Pietertje Spoon-Hollaar, 39 j., Heenvliet. ,, 30. Karei de Zeeuw, 54j., Vlaardinger-Ambacht. 1899. Jan. 3. C. van Leeuwen, 78 j., Vlaardingen. „ 5. Adriaantje Pieternella Bakker-Pijl, 39 j., Ridderkerk. „ 5. Elizabeth Visser-Groeneweg, 28 j., Vlaardingen. „ 5. Willem Gardenier, 79 j., Zuid-Beierland. „ 6. Henricus Hofstée, 38 j., Vlaardingen. „ II. Wouter van Oudheusden, 25 j. 9 m., Westmaas. „ 12. Cornelis de Geus, lid van den gemeenteraad, heemraad, 55 j., Mijnsheerenland. „ 12. Lena de Geus-Van Driel, 85 j., Puttershoek. ,, 12. Anna Lammers-Bestebreurtje, 63 j., Strijen. „ 12. Hendrik van der Linde, gemeente-veldwachter, 66 j., Oud-Beierland. „ 12. J. van den Berg-Van Driel, 81 j., IJselmonde. ,, 15. Leendert Huibert Zaaijer, klerk der posterijen en der telegraphie ie klasse, 31 j., Oud-Beierland. „ 15. Johannes Klein, 69 j„ Puttershoek. „ 20. Elisabeth Neelemaat, 23 j., Vlaardingen. „ 21. Arie van Rijs Pz., 76 j., Zwijndrecht. „ 21. T. Dronkert-De Koning, 70 j., Zuid-Beierland. „ 21. Mr. Ph. A. Holsboer, 's-Gravenhage. „ 22. Arie Cornelis Quispel, 19'/a j., Barcndrecht. „ 27. Marmaduke Wilkin Esq., 75 j., Londen. „ 27. Adriana van der Zwan, 6 j., Vlaardingen. „ 28. Leonard Nicolaas Kruijff, burgemeester, 29 j., Mijnsheerenland. „ 31. Nicolaas Hoogendam, 41 j., VlaardingerAmbacht. Febr. 4. Jacob Leeuwenburg, 73 j. 6 m., Barendrecht. „ 8. Johanna Cornelia Diepen veen-Van IJsendoorn, 29 j., Slikkerveer. „ 12. Anthonie Cornelis Overwater, 19 j., Numansdorp. „ 16. Neeltje Verboon-Kleijweg, 76 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 16. D. Dronkert Sr., 65 j. 11 m., Oud-Beierland. ,, 17. Willem van Steenbergen, 87 j. 3 m., OudBeierland. „ 18. J. H. Coert-Smit, 83 j., Dordrecht. „ 18. Adriana Johanna Christina Houël-Losel Vorstman, 82 j., 's-Gravenhage. „ 20. Catharina Overwater-Mast, 57 j., Numansdorp. „ 20. Alberdina Timmer-Ufkes, 57 j„ Haarlemmermeer. „ 20. Adrianus van Dijk, 80 j., Dordrecht. „ 21. Pieter van der Hidde, 65 j., Vlaardingen. „ 22. Pieternella Knegt-Kweekel, 40 j., Spijkenisse. „ 23. Geertrui Louter-De Jongste, 58 j., Heinen- oord. „ 23. Pieter Marius Spruit, 24 j. 11 m., GiandRapids (N.-Amerika). ,, 25. Maria Bos-Den Broeder, 72 j., Rotterdam. Maart 3. Ewoud van den Berg, 58 j., Hoogvliet. „ 3. Anna Post-Schouten, 59 j., Vlaardingen. Maart 4. Christina Ketelaar-Baas, 78 j., Dordrecht. „ 4. J. Roelofs, 69 j., Vlaardingen. „ 6. Johanna Polderman, 59 j„ Vlaardingen. „ 8. Rookje Mast-Oosthoek, 59 j., Oud-Beierland. „ 8. F. E. Vaarzon Morel, burgemeester, 68 j., 's-Gravendeel. „ 8. W. de Willigen Wz., 59 j., Vlaardingen. „ 9. Arie Groeneweg, 66 j., Strijensas. „ 10. Anna Hendrika Groeneveld-Ploeg, • 22 j.t Vlaardingen. „ II. Anna Kluit-Van Driel, 29 j. 9 m., Gouderak. „ 11. Sophia Hoogerwerf-Voorbach, 62 j., Den Haag. „ II. H. Meijer-Van Woudenberg, 71 j., Rotterdam. „ 13. Willem Anthony Luijten, 52 j., Groote Lindt. „ 15. Gijsbertus de Prieëlle, 18 j. 8 m., OudBeierland. „ 15. Abraham van Leeuwen, 78 j., Vlaardingen. „ 15. Simon den Hoedt, 19 j., Vlaardingen. „ 16. Leendert Hartog, 52 j.t Vlaardingen. „ 20. Nicolaas van der Vlis, 23 j., Vlaardingen. „ 22. J. Verhoeven-Den Hartog, 66 j., Maasdam. „ 24. H. J. Kappers, 73 j., Mijnsheerenland. „ 24. B. G. J. van Deutekom, 67 j., Oud-Charlois. „ 24. Willem Mooiman, 22 j., Vlaardingen. „ 27. Gezina ter Kuile, 55 j.t Mijnsheerenland. „ 27. Jacomina Josina van der Windt-Van Heijst, 48 j., Vlaardingen. „ 28. Petronella Jacoba van Yperen, 22 j., Vlaardingen. „ 31. Josina Bernardina Hofman, 16 j. 7 m., Barendrecht. April 1. Lena Drop-Spanjersberg, 61 j., Vlaardingen. ,, 2. Lena Maasdam-Herweijer, 67 j., 's-Gravenhage. „ 3. Willem Versluijs, 68 j. 8 m., Zuid-Beierland. „ 5. Adriana Maria Kalkman, 8 j., Bolnes. „ 9. Johanna Dessens-Van den Boogaard, 8oj., Vlaardingen. „ 11. Frederika Adriana Moerkerken-Schnieders, 40 j., Vlaardingen. „ 12. Lidewij van Yperen-Verhoeven, 30 j., Vlaardingen. „ 14. J. J. de Bruijn, 82 j., Vlaardingen. „ 15. Klaasje de Raadt-Kooijman, 68 j., IJselmonde. „ 15. Barendina de Visser-Van Varik, 79 j., Gouda. „ 17. Jan de Heer, 78 j., Dubbeldam. „ 20. Adriana Karreman-De Klerk, 53 j., OudBeierland. „ 20. Maria Sluimer-Langenberg, 86 j., Vlaardingen. „ 21. Neeltje Jacoba Overwater, 16 j., Strijen. „ 24. Anna Apollonia 't Hooft, 24 j., HendrikIdo-Ambacht. „ 29. Jan van Harwegen den Breems, 78 j.> Rotterdam. Mei 5. Adriana Poot-Boogaardt, 73 j., Overschie. „ 5. Jan Cornelis Kikkert, 23 j., Duisburg. „ 7. Arie van der Linden, 19 j., Goudswaard. „ 8. Maria Petronella Knaap, 61 j., Loosduinen. „ 9. Stijntje Woutriena Breure-Van Hof, 75 j4 m., Zuid-Beierland. ,, 10. Hendrik Barendregt, 27 j., 's-Gravendeel. Mei 12. Maria Quartel-Boshuizen, 71 j., Numansdorp. „ 13. Johanna Brouwer, 44 j.t Vlaardingen. „ 14. Maria Barendregt-Troost, 58 j., Heinenoord. „ 27. Bastiaantje Swank-Sluijmer, 59 j., OudBeierland. „ 28. A. van den Toorn-Stans, 75 j., Charlois. Juni 2. M. van Gerven, hoofd der school, 60 j., Hekelingen. „ 5. Teunis en Hendrik Reedijk, 5 en 6 j., Cillaarshoek. t, 6. Johannes Cornelis Uitdenbogerd Hz., 35 j., rsieiswijK. „ 6. Willem de Zeeuw P.Az., 37 j., 's-Gravendeel. „ 7. Joannes Jacobus Spee, 23 j., Hof van Delft. „ 9. Johannes van Weel, 57 j„ Vlaardingen. „ 14. Judith van Alphen-Maasdam, 87 j., Numansdorp. „ 19. JJieaeriK * rederik van Warmelo, kapitein N. I. L., 58 j., Amersfoort. „ 24. A. Moens, oud-lid der Tweede Kamer, oud-inspecteur van het Lager Onderwijs, ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, Alkmaar. „ 26. Jannetje Herweier, 29 j. 8 m., Zuid-Beier- ïand. » 27- A. Meuldijk, 65 j., Spijkenisse. „ 28. Jan Quartel, dijkgraaf, 58 j., Westmaas. Juli 1. F. B. B. van Bel-Friijzweiler,'s-Gravenhage. „ 2. Johanna Deus-Van Roest, 52 j., Vlaardingen. „ 5. Maria van der (nessen, 4 j. 3 m., Hendrik- Ido-Ambacht. „ 8. Pieter Cornelis Molenaar, 75 j., Rotterdam. „ 14. FransStehouwer, 2j.,Hendrik-Ido-Ambacht. „ 16. P. M. Gaillard-Van Leeuwen, 62 j., Vlaardingen. „ 17. P. van Waasbergen, 36 j. 7 in., Klaaswaal. „ 18. Johannes Kappetein, 6 j., Numansdorp. „ 24. Leendert Schilperoord, 72 j., Westmaas. „ 25. Cornelia Schouten-Palm, 76 j., Utrecht. „ 26. Hendrik Blom, 83 j. 9 m., Oud-Beierland. „ 26. Jan Overwater, 18 j., Strijen. „ 27. Pieter Sneep, 28 j., Stougjesdijk. » 29. Jacob de Raat, 78 j. 11 m., Heinenoord. Aug. 1. Janna Schaap, 60 j., Dordrecht. „ 2. D. A. van der Vorm, 56 j., IJselmonde. „ 2. Maria Suzanna Zwijns, 11 j. 5 m., Numansdorp. „ 8. Antje Molendijk-De Snaijer, 35 j., Pernis. „ 11. Maria Struijs-Vermeer, 62 j., Vlaardingen. „ 13. Neeltje Diamant-Selhmans, 69 j., Vlaardingen. „ 17. Maria Borsboom, 9l/» j*> Vlaardingen. „ 18. H. J. Meijerinck, 27 j., Zwolle. „ 19. Agatha van der Staaij-Kijne, 37 j., Vlaardingen. „ 20. Hendrika Klok-Koppe, 79 j. 3 m., Pernis. „ 21. Lena van der Poel-Van de Nadort, 50 j. 4 m., Zwijndrecht. „ 21. Arie Middelhoek, 56 j., Klaaswaal. >» 23- Pietje Tieleman A.Pd., 20 j., Numansdorp. „ 24. W. H. Obreen, 54 j., Dordrecht. „ 25. Herman Hijmans, 29 j., Klaaswaal. „ 27. Johanna van Eersel-Van den Enden, ic j., Vlaardingen. Sept. 4. Jannigje Alida de Reus, 4 j. 4 m., Roon. Sept. 5. Adriaantje Weijers-Dirkse, 32 j., Katendrecht-Rotterdam. ,, 5. Daniël Hartman, 29 j., Segli. » Piertje Maria Kleinjan, 17 j. 8 m., Roon. „ 9. Antje Adriana Bottenberg, 14 j., ZuidBeierland. » ' '• Jacobus de Bruijne, 19 j., Vlaardingen. » 13- Jannetje Dijkshoorn-Van Zanten, 26 j., Vlaardinger-Ambacht. 1, 15- Hillegonda Cornelia van der Waal, 26 j. 10 m., Ridderkerk. 19. Dirkje Miedema-De Boer, 38 j., Palembane (N.-I.). B „ 22. W. Verstegen-De Zeeuw, 76 j., Ridderkerk. " J" F. Graadt van Roggen, oud-scheeps- gezagvoerder der Stoomv.-Mij. „Nederland", ridder van den Nederl. Leeuw, 70 j., Bloemendaal. ,, 22. Grietje Hendrika Cornelia Timmer, 20 j., Laag-Soeren. ,, 23. Pietertje de Vogel-Schipper, 84 j., Dubbeldam. „ 24. Hendrik de Jongste, 66 j. 9 m., Dordrecht. 11 27. P. Zonneveld, 86 j„ Piershil. „ 28. Neeltje Jacoba Zuijdam-Van den Heiligenberg, 58 j., Vlaardingen. „ 28. Daniël Schop, 14 j. 9 m., Klaaswaal. » 29. Jan de Willigen, 41 j., Vlaardingen. ,, 30. Lijntje van Prooijen, 80 j. 10 m., Strijen. Oct. 5. Helena Boomsma-Schruier, 86 j., Vlaardingen. „ 6. Johannes Rijsdijk, 51 j., Puttershoek. „ 6. Andries Pieterman, 56 j. 4 m., Strijensas. „ II. Anna Sophia Huberta Holwerda-Stoltz, t c j., Heeijansdam. „ 13. Petronella van Leeningen-Van Steijn, 78 j., Vlaardingen. 1. 13- F. Stoker, Assen. ,. 15. Lena Baars, 15 j., Klaaswaal. „ 16. Bastiaantje Zoeteman-Visser, 44 j., ZuidBeierland. „ 18. Leendert Groenenboom, 63 j., Barendrecht. „ 18. Aart Huisert, 80 j., Numansdorp. " 20• K. Simons, genees-, heel- en verloskundige, 72 j., Zuid-Beierland. ,, 22. C. J. Schouten-Glavimans, 55 j., Nijmegen. „ 23. Arie van den Berg, 89 j., Puttershoek. „ 26. Dirkje Hoek-Van der Sluis, 75 j., OudBeierland. „ 26. Maaike Reedijk-Van Gemert, 85 j., 's-Gravendeel. ,, 28. Frans van der Meulen, geneesheer, 70 j. 4 m., Barendrecht. i, 28. Elisabeth Helena Catharina van der MeulenNolen, 66 j. 7 m„ Barendrecht. Nov. 1. Pietertje Stroobergen-Hoogvliet, 64 j. 9 m., Nieuw-Beierland. ' >i 5- Wed. Ds. J. C. K. Nonhebel-Hooft Graafland, 64 j., Nunspeet. „ 6. Willem van der Knaap, 64 j., Vlaardingen. 11 9* Everardus Hendricus van Leeuwen, jur. docts., 26 j., Utrecht. „ 10. Hendrik Jacob Westerbeek, 59 j„ Strijen. „ 11. Arie den Hollander, 87 j., Hendrik-IdoAmbacht. „ 16. Heiltje van Holst, 12 j., Puttershoek. „ 17. Arjaantje Vermaat, 13 j., Overschie. i> I9• Helena Adriana de Ligt-Weerheim, 24. i. Vlaardingen. Nov. 21. Jan Kleinjan Bz., 76 j., Strijen. „ 22. Jacob van der Ende, 21 j., VlaardingerAmbacht. „ 23. H. Altevogt, 82 j., Klaaswaal. „ 23. Aaltje Barbera de Recht, I' j., Poortugaal. „ 24. W. van der Wild, 79 j., Klaaswaal. ,, 25. A. M. Schipper-Vogelsang, 66 j., OudBeierland. „ 25. Lijntje Binkhorst-Van der Burg, 66 j., Numansdorp. ,, 26. Frans van Warendorp, 78 j., 's-Gravendeel. „ 26. Gerrit Roos, 66 j. 10 m., Slikkerveer. „ 27. Maria Adriana Duifjes-Van Steenbergen, Poortugaal. ,, 28. J. Baars-Van den Heuvel, 58 j. 2 m., Zuid-Beierland. ,, 29. J. Post, 63 j., Vlaardingen. „ 29. Hendrik Martinus de Lange, 76 j., Vlaardingen. Dec. I. J. Middelhoek, 52 j. 4 m., Mijnsheerenland. „ 3. A. Schelling, 82 j., Numansdorp. „ 4. Hendrik van Daelen, 72 j., Vlaardingen. „ 6. H. K. Augustijn-Court, 75 j.t Numansdorp. ,, 6. Johanna Rispaljé-Van Leeuwen, 77 j., Oud Beierland. „ 7. Gerritje van Deventer, 56 j., Vlaardingen. ,, 11. Jacobus van Hilten, 86 j., KatendrechtRotterdam. „ 17. Cornelis de Lind van Wijngaarden, 77 j., 's-Gravenhage. „ 20. Jacob Drop, 66 j., Vlaardingen. „ 22. Cornelia Schipper-Kooiman, 82 j., OudBeierland. „ 23. Gijsbertje Andeweg-Van der Ree, 58 j., Numansdorp. „ 24. Pieternella Stehouwer, 69 j. 9 m., Rijsoord. „ 24. L. Bachman, 81 j. 7 m., Roon. „ 24. Maria Schouten-Baas, 71 j., Vlaardingen. „ 25. Arie Lengkeek, 40 j. 8 m., Roon. „ 25. Jacob van den Hoek, 25 j., Ridderkerk. „ 27. Martijntje van der Mark-Van Vliet, 65 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 27. B. van den Berg-Bijl, 92 j., Ridderkerk. „ 28. Pieter de Jongste, 92 j., Strijen. „ 28. Jan van den Hoek, 35 j., Ridderkerk. 1900. Jan. 1. M. van Zoest, 72 j., Dubbeldam. „ 2. Pieter den Hollander Cz., 31 j., Numansdorp. ,, 2. Simon Poot, 76 j., Overschie. „ 3. Lena Teekens-'t Hart, 75 j., Oud-Beierland. „ 3. Bastiaan de Koning Az., 78 j., OudBeierland. ,, 4. W. Bottenberg, directeur van de Oudbeierlandsche waterleiding, 50 j., OudBeierland. „ 4. Izaak van der Linden, 67 j., Goedschalkoord. „ 4. Maria Hadewij de Fonkert, 40 j., Numansdorp. „ 4. Emmigje Rolloos-Groeneveld, 82 j., Zwijnd recht. „ 5. Johan Jacob Stuur, 58 j., Charlois. „ 6. Marinus Taselaar, 61 j., Oud-Beierland. ,, 7. Magdalena Quartel-Van der Beek, 29 j., Hekelingen. ,, 8. Teun is van Bree, 2 j. 11 m., Vlaardingen. ,, 8. Hendrik van den Berg, 86 j., Westmaas. Jan. 9. „ 10. » 10. 11. „ 11. „ 11. „ 12. 12. ,, 14- „ 14„ 16. „ 18. 18» 19- >. 19- „ 20. .. 24. „ 25. 26. ,, 26. „ 28. „ 28. 29. Febr. 2. 3- »» 3* >» 4* 4. »» 5* „ 6. „ 8. „ 8. 910. „ 12. „ 13- „ 18. „ 20. » 24. »» 25. „ 25. ,, 27. » 28. Maart 1. „ 8. 9- Johanna Theodora Was-Van Damme, 80 j., Oosterland. Cornelis van Dijk, 73 j., Oud-Beierland. Cornelia de Graaf-Beversluis, 84 j., Nieuw Beierland. Johanna Konijnendijk-Rietveld, 83 j., Heinenoord. Geertrui Nugteren, 62 j., Heinenoord. Aart Goosen, 53 j., Rotterdam. A. C. Dronkert Sr., 79 j., Goedschalkoord. Hendrik Antonie Visser, 17 j., 's-Gravendeel. Hermen van der Linden, 24 j., Numansdorp. Willemijntje Molendijk-In 't Veld, 61 j., Dubbeldam. Jacoba Sebilla Kluit-Van Doveren, 76 j., Mij nsheerenland. H. van der Spek, 58 j., Vlaardingen. Jannetje Swart-Nolen, 82 j., Dordrecht. Johannes van den Bout, 15 j. 10 m., Vlaardingen. Maria de Raadt-Van den Berg, 84 j., Rotterdam. Johan Hendrik Leedegang, gepensioneerd officier der infanterie, 49 j., Scheveningen. Adriaantje van Kleef-Monster, 86 j., Puttershoek. H. J. van Mechel-Vogelaar, 76 j., Vlaardingen. Johanna Kiers Metzlar-Boerrechter, 82 j., Vlaardingen. Antje van Holst-Vis, 50 j., Roon. Cornelia Louter-Mol, 77 j., Numansdorp. D. J. Bloem-Van Spankeren, 63 j., Den Haag. Bastiaan Coenraad Quartel, 81 j., Westmaas (Greup). Adrianus Steenbergen, 30 j., Westmaas (Greup). Teuntje van der Mark-Man in 't Veld, 63 j., Brielle. Wilhelmina Plaizier, 18 j. 9 m., Ridderkerk. Paulus van der Waal, 18 j., Klaaswaal. Thomas Tak, 63 j., Zuidzij. Maartje de Heer, 81 j., Vlaardingen. Willemina Christina de Waard-Schrier, 51 j., Vlaardingen. Elizabeth Louter, 66 j., Middelburg. W. Averbeck-Zonderman, Grave. M. Hazelaar-Kant, 68 j., Klaaswaal. Jan van Bezeij, 75 j., Oud-Beierland. Dirk Albertus van der Hilt, 15 j., Rotterdam. Johannes van Dijk, 71 j., Vlaardingen. Lena Stolk-De Vos, 76 j., Strijen. Willem In 't Veld, 77 j-> Dordrecht. Tjitske de Jonge-Fortuin, 74 j., Vlaardingen. Agatha Margaretha Seesink, 33 j., Vlaardingen. Leendert Verhoeff, 44 j., Westmaas. Maarten de Niet Az., 58 j., Scheveningen. Cornelia van Prooijen-Van Prooijen, 89 j., Mookhoek. Niesje van der Jagt-Fonkert, 59 j., Barendrecht. Aaltje Neeltje Brussaard, 2 j., Vlaardingen. Zoetina Cornelia Groenenboom-Van den Berg, 58 j., Barendrecht. Maart 10. Willem van der Meulen, onderofficier bij het Ned. Ind. Leger, 30 j., Barendrecht. » 13. Lijntje Lagestee, 18 j.f 's-Gravendeel. »» 14- Jan Fennius van der Plaat Jr., 2de officier bij de Kon. Paketvaart-Maatschappij, 23 j., sueraica iJNed.-indiéJ. „ 16. Joh. Feenstra, 84 j., Vlaardingen. „ 17. Huig Blaak, 64 j., Rotterdam. „ 18. Cornelis Nijs, 80 j., Vlaardingen. „ 18. Danida Cöster-Hooft Schermerts, 86 j., Wageningen. „ 22. Dirk Donk, 80 j. 8 m., Oud-Beierland. „ 25. Adrianus Groeneweg, 78 j. 7 m., Numansdorp. „ 28. Ph. Diamant, 72 j., Vlaardingen. „ 29. P. Nullen-Dijs, 64 j., Strijen. „ 30. Lena de Geus-De Koning, 38 j., HeerHugowaard. April 2. J. Polman Mooij, 81 j., Vlaardingen. „ 3. Jan van Ferneij, 49 j., Rotterdam. „ 6. E. J. A. Kruijff, Rotterdam. „ 8. Hendrik Zuidweg, 80 j., Gouda. „ 12. Machteldt de Waard-De Kromme, 57 j., Vlaardingen. „ 16. Krijn Dorsman, 93'/, j., Alton Sioux County, Iowa (Noord-Amerika). >i 17. Johannes Mattheus Breedveld, 29 j., 's-Gravendeel. t> 19- Willem Moree, 2 j., Vlaardingen. „ 20. Elisabeth Catharina de Bink-Verbrugge, 71 j-, 's-Gravenhage. „ 20. Izaak Korteweg, geneesheer, 74 j., Strijen. » 22' J- J- Sneep-Den Hollander, 71 j.f OudBeierland. „ 25. Leentje Wouterina Hofman-Tadij, 53 j., Barendrecht. „ 26. Cornelis Molendijk, 61 j., Mijnsheerenland. „ 30. Paulus Heikoop, 90 j., Zuid-Beierland. Mei 12. Suzanna van der Valk-Eijgenraam, 27 j., Vlaardingen. „ 15. Jacoba Wilhelmina Mooiman-Van Rieze, Vlaardingen. „ 16. Trijntje van Hulst-Suiker, 43 j., Vlaardingen. „ 18. Gerard Gilles van Buttingha Wichers, rijksontvanger, 48 j., Vlaardingen. „ 22. Elizabeth Overwater-De Groot, 28 j., Rotterdam. „ 23. M. Maan-Hoogendam, 76 j., Vlaardinger-' Ambacht. „ 27. Klaas Bijl, 85 j., Goudswaard. Juni 3. Paulus van der Beek, 3 j., Zuid-Beierland. >< 5- Cornelis van der Spek, 70 j., Vlaardingen. „ 6. Dirk Leeuwenburgh, 82 j., Rotterdam. „ 10. Leentje Nooteboom-Verkerk, 37 j., NieuwHelvoet. „ 10. Dirk Hoogerwerf, 58 j., Vlaardingen. „ 10. Jacob Adrianus Quartel, 80 j., Strijen. „ 24. Adrianus 't Hart, 64 j., Piershil. „ 24. C. Steehouwer, 80 j., Dinther. ,, 30. Christiaan Egbert Koch, ingenieur, Mijnsheerenland. Juli 3. L. Vermaas Sr., Leerdam. „ 4. Jacob Moerman, 56 j.f Maasland. „ 4. Pieter van Gelderen, 86 j., Vlaardingen. „ 6. Neeltje van den Berg-Schalkoort, 43 j., Numansdorp. „ 9. Leendert van der Weijden, 79 j. „ 9. Jan Pieter Visser, 24 j., Rotterdam. Juli 10. Macbeltje Kluifhooft, 71 j., Strijen. „ 10. Pieter Johannes Engels, 21 j., Strijensas. ,, 10. A. Voogd Az., 61 j., Vlaardingen. „ 11. MadelaineJohanna van Boeken-Van Meegen, Vlaardingen. „ 13- Paulus van der Stelt, 82 j., Heinenoord. »> 16. Jan Vlasblom, 55 j., Barendrecht. „ 17. Cornelis Willem Was, 18 j., Pernis. „ 20. Hendrik van der Waal, 21 j., Numansdorp. „ 22. Ida van der Poel, 63 j.. Zwijndrecht. » 23« Gerrit Kruithof, 21 j., Mijnsheerenland. ,, 25. J. M. Nidelstein Walter, 75 j., Vlaardingen. „ 26. Adrianus Stolk, 10 j., Strijen. »• 3 '• Johanna Alberdina Kronauer-Keller, 90 j., Heerjansdam. i> 27. Gijsbert Boer, 87 j., Strijen. Aug. 2. Jan Persant Snoep, 28 j., Nijmegen. „ 2. Gerrit van der Waal, 76 j., Oud-Beierland. „ b. Lena de Koning-Van der Linden, 70 j., Goedschalkoord. " 6. Jan Smits, 80 j., Maasdam. „ 6. Zoetje Vaandrager, 7 j., Charlois. » 14. Cornelia Ziere, 49 j., Vlaardingen. >, 19- S. den Broeder-van der Waal, 88 j., Klaaswaal. » 23. Jacob Hofman, 52 j., Vlaardingen. " 2 4- Cornelia Jabaaij, 69 j., Maasdam. „ 24. Dirk Belt, 75 j., Dordrecht. »» 25- Jan Vermaas, 63 j., Mijnsheerenland. ,, 26. Huibrecht Laban, 67 j., Nieuw-Beierland. » 2~' Aaltje de Heus-De Man, 52 j., Strijen. „ 29. Gerbrand Maaskant, 74 j., Klaaswaal. " 29- Joost Raap, 25 j., Vlaardingen. „ 31. Maarten Kooijman, 19 j., Strijensas. Sept. 2. Pieter de Jong, 75 j., Vlaardingen. „ 3. I. G. W. Fynje van Salverda, 77 j., Arcachon (Frankrijk). „ 7. Adriana Schipper-Boogaard, 87 j., OudBeierland. " "• Jannetje Snel, 17 j., Numansdorp. „ 12. Ingel Bottenberg, 16 j., Zuid-Beierland. >1 13- Leigje Dirkje Kooijman-Groenenboom, IJselmonde. „ 19. W. Nooteboom-Verschoor, 78 i., NieuwHelvoet. „ 21. Adriaantje Wilhelmina van den Hoek- Verduijn, Pernis. „ 30. Arie Struijk, 53 j., Boyden (N.A.). Oct. 2. Sophia Vrijlandt, 64 j., Barendrecht. » 7- Jacobus Aalbers, L.Rz., 52 j., Overschie. „ 8. Adriana Kruithof-Meeldijk, 76 j., ZuidBeierland. „ 14. Adriana Verhagen-Groenenboom, 78 j., Nieuw-Beierland. „ 18. Willem Herweier, 26 j., Zuid-Beierland. », 19* Neeltje Stoel, 53 j. 8 m., Vlaardingen. <, 20. Fulp van Rij, 76 j., Oud-Beierland. „ 22. Joh. Boeren-Herweijer, 74 j., Numansdorp. »» 27- Willem Schippers, 65 j., Vlaardingen. „ 30. Johannes den Boer, 1 '/s j., Oud-Beierland. „ 31. Gerrit Kersten Pz., 74 j., Heinenoord. „ 31. F. P. J. Was, geneesheer, 74 j., Oosterland. Nov. 2. Laurens Jan de Pee, 17 j., Maasdim. i) 2. Thomas van Loo, 57 j., Westmaas. „ 7- Pieter de Geus, 66 j„ Puttershoek. „ 13. Jannigje Tieleman, 70 j., Zuid-Beierland. „ 14. Johannes Vermeer, 84 j„ Klaaswaal. Nov. 16. LeDa van der Stel-Den Boer, 79 j., Tiengemeten. „ 17. Adriana Kleinjan, 62 j., Oud-Beierland. „ 19. Teuna Schaberg.Van der Poel, 80 j., Poor- tugaal. „ 22. Helena Maria de Koning-Van Brandwijk, 55 j., Krimpen a/d. Lek. „ 23. C. de Vlaani, 55 j., Den Haag. „ 25. Maartje Cornelia Beukelman, 3 '/a j., Den Haag. ,1 25. Anna Cornelia van der Burgh-Bouman, 29 j., Puttershoek. „ 26. Cornelia van der Snoek-Goedknecht, Vlaardingen. „ 27. Jacobus Dubbeld, 78 j., Oud-Beierland. ,, 27. Mr. P. L. Moens, kantonrechter, OudBeierland. Dec. 1. Dirk Rodenburg, 20 j., Vlaardinger-Ambacht. i, 3- F. Groeneveld-Monhemius, 75 j., Dordrecht. „ 4. Adriaantje van der Linden-De Raadt, 8oj.. Barendrecht. „ 4. Marinus van de Liefde, 54 j., deurwaarder bij de arrondissements-rechtbank, Dordrecht. „ 7. Jacoba van Driel-Kouwenhoven, 96 j., Barendrecht. „ 11. Maarten van der Horden, 69 j., 's-Gravendeel. „ 15. Cornelia Oosthoek-Van Gilst, 58 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 22. Annigje van Gent-Molenaar, 69 j., Pernis. „ 25. Pieternella Adriana de Lijster, 4 j., IJselmonde. „ 26. Jan van Trigt, 65 j., Heerjansdam. „ 26. Aartje Stehouwer, 6 j., Groote Lindt. „ 27. Hendrik Koijck, 28 j., Westmaas. „ 30. Maarten van der Meer, 71 j., Hekelingen. „ 30. Annetje Dekker-Struijk, 39 j. 8 m., Pernis 1901. Jan. 1. Willempje Baan-Verwijs, 47 j., Zuid-Beier- land. „ 5. Klaartje van Dorp, 68 j., Vlaardingen. ,. 5. Jan van der Linden Pz., 69 j., Oud-Beierland. „ 5. Lena Voogt-Lengkeek, 66 j., Hoogvliet. „ 7. Pieter Groenenboom, 89 j., Oud-Beierland. ,, 8. Gijsbertus Cornelis Spaan, genees-, heel-en verloskundige, 63 j., Puttershoek. „ 10. Jasper van der Linden, 84 j., Barendrecht. „ II. Hendrik Godefried Juten, Neerpelt (België). „ 11. Cornelis Moerman Sr., 69 j., VlaardingerAmbacht. „ 11. Petronella Johanna Biezeveld-Van Gessel, 81 j., Vlaardingen. „ 12. Jacob Paauwe, 73 j., Roon. „ 12. Neeltje Moerman, 59 j., Vlaardingen. „ 12. Thomas van der Vis, 51 j., Vlaardingen. „ 13. Adrianus Stehouwer Tz., 68 j. 7 m., Hendrik-Ido- Ambacht. „ 15. Cornelia Borsje-Smits, 24 j.,'s-Gravenhage. „ 16. Teunis Boon, 61 j., Vlaardingen. ,, 16. Cornelis den Boer, 73 j., Rotterdam. „ 17. Martinus Brussaard, 80 j., Oud-Beierland. „ 17. Lijntje Vermeer-Herweijer, 88 j. 5 m., Klaaswaal. „ 17. Karei Wilhelm Smit Meinster, 84 j., Rotterdam. Jan. 19. Metje Johanna van der Linden-Van der Linden, 77 j., Dordrecht. „ 20. Jannetje de Koning-Uitterlinde, 51 j.f IJselmonde. „ 21. Jannetje Tol-Molendijk, 32 j., Cadzand. „ 21. Martinus Cornelis Mourits, 3 j. 5 m., Vlaardingen. „ 22. Cornelia Niemantsverdriet-In 't Veld, 62 j., Strijensas. 11 23. Hendrik Boer, 89 j., Numansdorp. „ 24. G. Lems-Van der Graaf, 79 j., StrijenMookhoek. „ 24. Bastiaan Koijck, 19 j., Westmaas. „ 25. Pieternella de Reus-Breure, 88 j., ZuidBeierland. „ 28. Pieter Lucas van Haaften, 40 j., 's-Gravenhage. Febr. 1. Hendrik van Stigt, 25 j., Puttershoek. „ 2. Benjamin Vlielander, rentmeester van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, lid der Provinciale Staten, 72 j., Numansdorp. ,, 2. A. Vis Cz., 65 j., Zuid-Beierland. It 3. Cornelis van Rij, 16 m., Slikkerveer. 11 4' Jan J- Roelants, 65 j., 's-Gravenhage. „ 4. H. van Eijnsbergen, 68 j., Rotterdam. „ 6. Adriaantje Neeltje Mast-Los, 50 j. 6 m., Klaaswaal. 1, 7. Cornelis Mastenbroek, 53 j. 4 m., Goudswaard. ,, 11. Johanna Maurits, 64 j. „ 12. Teunis Molendijk, 56 j. 5 m., NieuwBeierland. „ 12. P. Hoogenboom Lz.-Van Stralen, 67 j., Oud-Beierland. „ 14. Maria Sara de Jongste-Diepenhorst, 74 j. 3 m., Strijen. I, 17. Jacob Arie van Gent, 18 j. 7 m., Spijkenisse. ,, 20. Elisabeth van der Giessen-Maarten, 63 j., Klaaswaal. „ 23. Cornelis Blok, 2 j. 3 m., Roon. 11 24. Jacob Boer, 14 m., Zuid-Beierland. 11 25. Frederik Wilhelmus Los, ridder in de Orde van Oranje-Nassau, 74 j., Marseille. „ 28. Dirk de Jongste, 78 i. 2 m.. Striien. Maart 1. Gerard Willem van Rossen, 9 j., Vlaardingen. „ 2. C. de Bruyn, 76 j., Overschie. „ 4. Maartje Schop-Van der Linden, 79 j., Klaaswaal. 11 4- Hendrik van Trigt, 74 j., Numansdorp. „ 6. Jan Vogelaar, kapitein v. h. s.s. Oud- Beierland,, Oud-Beierland. „ 10. Gerrit Herweijer, 67 j., Strijen. „ 12. Cornelis Velthoen, 68 j., Oud-Beierland. „ 12. Cornelia Dekker-Den Boer, 51 j., Strijen. „ 13. Maria van Gelder-Kind, 77 j., Goudswaard. ,, 18. Lena Zwaai, 5 j. 2 m., Oud-Charlois. „ 19. Klaas Landheer, 66 j., Sliedrecht. „ 21. Andreas Bremken, 62 j., Strijensas. „ 23. Leo Vriens, 5 j., Vlaardingen. „ 27. Jannetje Boer-Groeneweg, 35 j. 7 m., Zuid-Beierland. „ 28. Jacobus Noorlander, 57 j., Oud-Beierland. „ 28. Joost den Hartigh, ?o i., Oud-Beierland. April 5. Hendrik Welker, 80 j., Venloo. „ 5. M. Lanooij, 74 j., St.-Annaland. „ 6. Cornelia Jacoba Maria Janna Kluit, 3 j., Pernis. „ 7. Neeltje de Groot, 19 j., Westmaas. April 7. Pietertje van der Giessen-Maaskant, 62 j., Hendrik-Ido- Ambacht. „ 7. M. Lanooij-Potvliet, 70 j., St.-Annaland. it 9. J. Oldemans, 75 j., Vlaardingen. ,, 12. Maaike van Nugteren-Bottenberg, 38 j. / m., uouaswaara. »» I3> Elizabeth Maria van der Sijde-Diepenhorst, 77 j-> Breda. „ 14. A. van der Griend, 70 j., Hendrik-IdoAmbacht. „ 17. Pieter Deegeling, 20 j., Vlaardingen. „ 18. Lena Rosmolen, 5 j. 7 m., Nieuw-Beierland. „ 19. Gerardus Hendrikus Vollering, 5 j., Vlaardinger-Ambacht. „ 21. Annigje Maaskant-Vermeer, 77 i. 7 m.. Klaaswaal. „ 21. Petronella de Ligt-Borsboom, 65 j., Vlaardingen. „ 21. Jannetje Elizabeth Stougie, 16 j., OudBeierland. „ 23. S. Moulijn Jz., 80 j., Rotterdam. „ 26. Cornelis van der Ent, oud-opzichter van jvoun en renarecnt, 8b j. 7 m., Roon. „ 27. Hermanus van de Griend, 85 j., Maasdam, i) 28. Adriana Clasina van Beusekom-Vermeulen, 88 j., Giessendam. „ 30. Maaike Quist-De Geus, 73 j., Strijen. •> 3°- Leentje Bouman-Waardenburg, 58 j. 6 m., Oud-Beierland. Mei 4. Cornelis Jan Verrijp, 20 j. 5 m., 's-Gra- v cimage. „ 4. Hugo Van der Vlis, 86 j., Vlaardingen. »» 5■ Hendrika Schalkoord-Van Zoest. 2X\ ^ m Klaaswaal. 10 „ 5. Maaike den Hartigh-Van der Linden, 74 j., Strijen. „ 6. W. de Jongste-Andeweg, 84 j., Mijns- uccreniana. „ 6. Teunis de Bruin, 22 j„ West-IJselmonde. „ 8. Arie Anthonie Overwater, 78 j., Strijen. „ 10. Lijntje de Bruin-Naaktgeboren, 62 j., IJselmonde. „ 12. Jan de Bruin, 59 j., IJselmonde. » '3* Reina Adriaantje Hoorweg, 56 j., Spijkenisse. „ 15. Lena Kruithof, 13 j. 8 m., Numansdorp. »> 15- Margaretha Adriana Bouman, 66 j., Amsterdam. ig. Catharina Droppert, 16 j., Vlaardingen. „ 21. Sophia Catharina Elisabeth van Baak, 17 j., Oud-Beierland. „ 23. Gerrit Matthijs van Woerkom, 54 j., Rotterdam. »» 2^* Maaike Molendijk-Huisman, 79 j., 's-Gravendeel. „ 28. Jilles Cornelis Herweijer, 9 j. 10 m., Zwartewaal. ' „ 29. Jannetje Verweij-In 't Veld, 43 j., Vlaardingen. Juni 2. Maria de Goede-Van der Gaauw, 46 i., Rotterdam. » 3- J. F. C. Brückwilder, 71 j., Vlaardingen. „ 5. Hendrik Meeldijk, 57 j., Nieuw-Beierland. ,, 6. Adrianus Jacob van Driel de Vries, 9 j., Hendrik-Ido-Ambacht. „ 10. Hendrik de Ruiter, 90 j. 9 m., Oud-Beierland. „ 11. Cornelis Kruithof, 81 j., Zuid-Beierland. „ 12. Cs. van den Berg, 75 j., Strijen. Juni 14. Pieter Barendregt, 71 j., Barendrecht. „ 14. M. van Krimpen-Braat, 45 j. ,, 16. Arie Marius Dam, 48 j., Cillaarshoek, „ 26. Lammert Sterrenberg, 46 j. 4 m., Piershil. „ 27. M. Bodegom-Taselaar, 69 j. 2 m., Ridderkerk. Juli 4. C. Klaver-Bogaerts, Dordrecht. >, 6. Toni Lammers, 62 j., Strijen. 6. H. A. N. van Warmelo, notaris, 54 j., Woudenberg. " 7' Willem J. Suijber Az., 38 j., VlaardingerAmbacht. „ 10. Jan Visser, 29 j., Rotterdam. >» "• Jacob Katan, 71 j., Vlaardingen. „ 13. Johannes Christiaan Timmers, onderwijzer, 25 j., Schiedam. „ 14. J. Roodenburg Az., 50 j., VlaardingerAmbacht. „ 16. E. M. de Ligt-Villerius, 61 j., Vlaardingen. „ 17. Jacob Hoogink, 19 j. 9 m., 's-Gravenhage. » '8. IJda Margaretha Voorbach-Langhout, 57 j,, Rotterdam. „ 25. L. Vliegenthart, hoofd der school, 56 j., St.-Anthonieoolder. Aug. 1. Adriaantje Van 't Zelfde-Herweijer, Zwijndrecht. 1, 1. Johanna Kluit, 1 j. 3 m., Barendrecht. ,, 2. Hendrik Brugman, 88 j. 7 m., Strijen. ,, 4. Willemina Rookje Overwater, 1 j. 6 m., Rotterdam. „ 5. Maarten Bijl, onderwijzer, 20 j., Vlaardingen. 6. Rokus Maaskant, 25 j. 3 m., Ridderkerk. 'i 7- Lena Niemantsverdriet, 28 j., Strijen. » r3' Johannes Gerardus Beversluis, 82 j., NieuwBeierland. ,, 15. R. van de Lagemaat, 73 j. 5., Numansdorp. <1 16. Jacob Koster, 67 's-Gravenhage. „ 17. H. Blaak Bz., 66 j. 3 m>) Zuid-Beierland. » 18. Johannes Cornelis Dullemond, 26 j., Leiden. t, 19- E. J. W. Masthoft-Van Heijningen, Delft. „ 19- Willem van den Berg, 30 j„ Vlaardingen. >, 23. H. Prinsen, 24 j., Vlaardingen. » 24. J. G. Kalf, 69 j., Rotterdam. „ 27. Leendert van der Waal, 58 j. 6 m., Bolnes. >> 31* Pieter Marinus Vogelsang, 49 j., Heinenoord. Sept. 1. Kuindert Marinus Anthonie Snoek, u \ Hellevoetsluis. ,, 4. Wilhelmina Schilperoort-Boot, 74 j., Westmaas. 1, 8. Klaas Boes, 78 j., Vlaardingen. „ 10. Willempje Engel, 20 j., Rotterdam. >> 13- Willem Hoogstad, 75 j., Vlaardingen. " 15' Johanna Maria Storm-Borsboom, 8t; i„ Vlaardingen. „ 18. Adriana Schelling-Schipper, 31 j., Goudswaard. 19- P. Peereboom, 46 j., Vlaardingen. „ 20. B. Roodenburg, 51 j., Vlaardingen. „ 20. Mattheus Pieter Huijser, 6 j., Dubbeldam. „ 21. IngetjeBezemer-Overwater, 7oj., Rotterdam. „ 24. Hendrik van der Vorm, 64 j., IJselmonde. « • S. van Gelderen, 25 j., Vlaardingen. „ 27. Susanna Johanna Plomp-Quartel, 78 j., Westmaas. ~ „ 27. Pieter Middelhoek, 70 j., Mijnsheerenland. Sept. 30. Willemijntje van Bree-De Kreek, 40 j., Rotterdam. Oct. 4. M. J. P. Geraerds Thesingh-Van Andel, 57 j., Zutphen. „ 5. Cornelis Kooijman, 22 j., Rotterdam. „ 5. Jacob Schouwenburg, 73 j., 's-Gravendeel. „ 6. H. Schippers, 63 j., Vlaardingen. „ 6. Cornelis Broeksmit, 68 j., Schiedam. „ 7. Pieter Cornelis Sparreboom, 23 j., Ridderkerk. „ 9. Heiltje van Drimmelen-Stal, 91 j. 4 m., Drimmelen. „ 10. Krijna Bezemer-Groeneweg, 54 j., Mijnsheerenland. „ 11. Arij Fonkert, 18 j., Roon. „ 14. Pietertje Boer-Van der Sluis, 65 j. 10 m., Klaaswaal. „ 16. Jan Luymes, 70 j., Nieuw-Beierland. „ 16. Adriana Maaskant, 64 j. 5 m., Strijen. ,, 18. P. Kwakkelsteyn-Van der Zwan, 33 j., Vlaardingen. „ 19. Maaike Maria van der Giesen, 16 j. 7 m., Strijensas. „ 25. Johanna Kooijman-Hoogenboom, 35 j. 9 m., Oud-Beierland. „ 28. Elizabeth Kruithof-Vink, 53 j., Outl-Beierland. „ 30. Willem van den Bergh, 65 j., Leiden. Nov. 4. Pieter Rijsdijk Jz., 66 j., Hendrik-IdoAmbacht. ,, 6. Hardenburgh Mosch, Rotterdam. ,, 6. E. Lehmann, 19 j., Ealing, Londen W. „ 8. Goris van den Boogerd, 89 j., Nieuwe Tonge. „ 11. Dirk Kaim, 53 j. 10 m., Groote Lindt. „ 12. E. Komen-Blomenkamp, 66 j., Oegstgeest. „ 13. L. J. Katan, 36 j., Vlaardingen. „ 14. Jan Kooijman Pz., 59 j., IJselmonde. „ 15. Jonkheer Mr. J. A. Ambrosius Baud, Vevey (Zwitserland). ,, 16. Maria de Geus, 29 j., Mijnsheerenland. ,, 17. B. M. Wiebes, 60 j., Oud-Beierland. „ 23. L. Herlaar, 70 j. 3 m., Nieuw-Lekkerland. „ 24. Aa. van den Bos-Blonk, 26 j., Delft. „ 25. Cornelis de Weerd, 3 j., Vlaardingen. „ 26. Adriana Lagendijk-Kraak, 64 j., Tiel. „ 28. Johanna Adriana van Schravendijk-Van Schravendijk, 56 j., Vlaardingen. Dec. 4. Grietje Groenenboom-Vermaat, 85 j., Heenvliet. „ 7. Adriana Herweijer, 85 j., Klaaswaal. „ 8. J. B. C. Maury-Roche, 72 j., Rotterdam. ,, 8. Hendrika Susanna Dieterich, 31 j., OudBeierland. „ 10. Cornelia van der Linde, 8 j., Zuid-Beierland. „ 11. Rokus Vermaat, 83 j. 11 m., Spijkenisse. „ 14. Johs. Bosch, 79 j., Puttershoek. ,, 15. Marinus de Vos, 78 j., Strijen. „ 15. Elizabeth Groeneveld-Herweijer, 73 j., Rotterdam. „ 16. Adriaan Bastiaan de Vos, 44 j., Voorburg. ,, 20. Ariënoldus Bervoets, 96 j. 9 m., Strijen. „ 21. G. M. Mertz, 31 j., Vlaardingen. „ 22. Catharina Cornelia Neijssel-Heupgen, 68 j., Vlaardingen. „ 24. Cornelia van der Ster-Mollerus, 52 j., Vlaardingen. „ 27. Hester Cameron-De Lang, 60 j., IJselmonde. 1902. 2. Petronella van Wadenoijen-Drop, 64 j., Vlaardingen. 3. Andries Goud, 49 j., Mookhoek. 5. Aart Jungerius Fz., 84 j., Charlois. 13. Adrianus Struijk, 24 j. 3 m., Hoogvliet. 13. Trijntje Johanna Bouman-Van Bezeij, 29 j., Rotterdam. 14. Jan van der Poel, 64 j., Chicago (N.-Am.). 14. Maria Catharina van Assendelft de Coningh, 79 j., Haarlem. 16. Albert van der Linde, geagreëerd klerk dir. bel., 23 j., Oud-Beierland. 18. Hugo Johannes Sebel, 13 j., Vlaardingen. 21. Magdalena de Groot, 57 j., Vlaardingen. 22. Maartje Dijkshoorn, 83 j. 7 m., Maasland. 23. Leendert van Dongen, 56 j., Dordrecht. 24. Aart In 't Veld Pz., 61 j. 7 m., Strijen. 27. Adriana van der Giessen-Wüst, 38 j., Oegst¬ geest. 28. Ida van Dongen-Van Donkelaar, 50 j., Dordrecht. 29. Huigje Kappetein-Van Prooijen, 72 j., Numansdorp. 30. Mr. Jan Willem Sluiter, notaris, 62 j., Zwijndrecht. 31. Hendrik Altevogt, 50 j., Rotterdam. 1. Arie Groeneveld, 77 j., Mijnsheerenland. 2. Willempje Dorsman-Zevenbergen, 61 '/ï j., Heinenoord. 2. Geessien van Genderen, 9 j., Zwijndrecht. 2. Serijna Johanna van Driel-Huijser, 74 j., IJselmonde. 2. Arie de Kreek Wz„ 62 j., Mookhoek. 3. Abraham Beek, 76 j., Vlaardingen. 4. Jannigje de Kreek-Luimers, 69 j., Mook¬ hoek. 4. Joost Rijkhoek, 77 j., 's-Gravendeel. 6. Jacomina van den Broek, 20 j., Putters¬ hoek. 6. Heiltje Noordzij-Van der Star, 76 j., Hoogvliet. 8. Pieternella Stehouwer-Kuyper, 64 j., Hendrik-Ido-Ambacht. 10. Maria Glansdorp-Borst, 60 j., Vlaardingen. 12. Cornelia van der Weijden-Spanjersberg, 84 j., Vlaardingen. 12. Jacob Gerrit Mol, 2 j., Spijkenisse. 14. Aaltje Snijders-Huisman, 80 j., Oud-Beierland. 14. Jacoba Hendrika Mol, 4 j. 5 m., Spijkenisse. 16. Jan van der Horst, hoofdonderwijzer, 94 j., Goudswaard. 16. Leendert Zwijns, 54 j. 4 m., Numansdorp. 16. Jozias Verlinde, 57 j., Hoogvliet. 17. A. van der Star, 64 j., Hoogvliet. 18. Johanna M. van Buuren van Heyst-Voogd, 47 j., Vlaardingen. 18. Cornelis Waalboer, 65 j., Strijen. 19. Annigje Quartel-De Zeeuw, 62 j. 9 m., Westmaas. 20. Jobje Villerius-In 't Velt, 73 j. 6 m., Spijkenisse. 2°. J. J. de Bruijn-Schinkelshoek, 77 j., Vlaardingen. 20. P. M. Pluimer-Van Ooijen, 46 '/a j., Zegwaard. 22. Suzanne Lehmann, 24 j., Ealing, London W. Jan. 99 99 99 ») ff 99 99 9» 99 99 99 99 99 99 99 99 99 Febr. 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 9» 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 Febr. 23. Neeltje Stemerding-Van Dijk, 59 j., Mijns- Mei 2. Wouter Kalkman, 86 j., Rotterdam. heerenland. „ 2. Pieter Plaizier, 71 j. 3 m., Rijsoord. „ 23. Max Cohen, 14 j., Arnhem. „ 3. Tiede Rijnberg, 46 j., Vlaardingen. „ 24. Jacob Troost, 81 j., Strijen. „ 6. Arie van der Struis, 35 j., Rotterdam. „ 24. Leendert van Bochove Cz., 72 j., Oud- „ 7. Neeltje Trijntje Vermaat, 19 j., Goudswaard. Beierland. „ 7. Lambertus Coenradie, 58 j., Oud-Beierland. „ 24. Jacob van der Oost, opzichter van's Lands „ 7. Neeltje Hoogendijk-Van der WerfdeWil- Gors, 88 j. 9 m., Goudswaard. ligen, 65 j., Vlaardingen. „ 25. Maartje Boender-Stolk, 72 j., Rotterdam. „ 8. Baletje Weeda-Roos, 88 j. 3 m., Piershil. „ 25. Johanna Verhoeven-De Visser, 89 j., Vlaar- „ 9. Neeltje Johanna Catharina Blommendaal- dingen. Peereboom, 82 j., Overschie. „ 25. Arie Struijs, 65 j., Vlaardingen. „ 10. Bastiaantje van der Linden-Den Hartigh, „ ? Maria Bernardina Cramer-Lammers, 54 j., 62 j., Numansdorp. Vlaardingen. „ 14. Leonardus Johannes van Geest, 54 j., ., 26. Klaartje den Otter-Van der Linden, 90 j. Vlaardingen. 3 m., Barendrecht. „ 16. Aart van Buitenen, 63 j. 7 m., Ridderkerk. „ 27. Corstiaan Groen, 90 j. 3 m., Goudswaard. „ 18. Johanna van Kemenade, 95 j., Delft. „ 27. Marijgje Stehouwer-Huizer, 67 j., Hendrik- „ 18. Adriana Molendijk Cd., 46 j.,'s-Gravendeel. Ido-Ambacht. „ 22. Maria Zevenbergen, 29 j., Mookhoek, „ 27. Helena van der Hoeven-De Visser, 54 j., „ 22. Rookje Pijpers-De Krijger, 60 j., Rotterdam. Nederhorst-den-Berg. „ 23. Adriana Mak, 36 j., Slikkerveer. „ 27. Willem van Dijk, 73 j. 7 m., Numansdorp. „ 26. H. van der Giessen, 31 j., Voorburg. Maart I. Maaike de Ruiter-Boonstoppel, 42 j. 4 m., „ 27. Maria de Zeeuw Bagchus-Van West, 69 j., Bolnes. Vlaardingen. „ 3. Lijntje Sneep-Maris, 67 j., Oud-Beierland. „ 27. Pieter de Klerk, 85 j., Puttershoek. „ 4. Jacoba van der Waal-Heinoordt, 59 j., Juni 1. Pieter Bijl, 19 j. 9 m., Numansdorp. Ridderkerk. „ 1. Huibert de Borst, 76 j., Rotterdam. „ 5. Petronella Johanna Bendervoet, 12 j., „ x. C. van Oudheusden, 36 j., Vlaardingen. Vlaardingen. „ 1. Adriaantje Barendrecht-Leenheer, 52 j. 3 m., „ 9. Ary van West, 63 j., Rotterdam. Heinenoord. „ 10. Anna Adriana Bouman-Van Dis, 29 j., „ 2. Maartje Verhoeven-Leeuwenburgh, 77 j., Loosduinen. Zuid-Beierland. „ 10. Corstina Stam, 4 j. 10 m., Numansdorp. „ 2. F. F. Loose F.Fz., 68 j. 10 m., Strijen. „ 14. Ketty James, Vlaardingen. „ 2. Leendert van Driel Mz., lid van den ge- „ 14. Neeltje Velthoen-Goudswaard, 68 j., Oud- meenteraad, dijkgraaf en heemraad van Beierland. verschillende polders, 54 j., Puttershoek. „ 14. J. G. P. de Ravallet-Rügers, Kampen. „ 7. Grietje Boes-Keur, 74 j., Vlaardingen. „ 15. Geertrui Elizabeth Bos, 13 j., Numansdorp. „ 7. Leendert Onderdelinden, 78 j. 10 m., „ 16. Lena Cornelia In 't Veld-Maaskant, 53 j. Heinenoord. 2 m., Klaaswaal. „ 13. Neeltje van Driel-Van de Griend, 73 j. ,, 17. Maria Tekla Beversluis-Neijssel, 37 j., 8 m., Puttershoek. Utrecht. „ 15. Ofke Teekens, 55 j., Dordrecht, n 17. Johannes Boomert, 24 j., Vlaardingen. „ 22. Johanna Jacoba Maria van Stalborch-Wijde- „ 20. Willem van der Star Jz., 66 j., Hoogvliet. kop, 57 j., Vlaardingen. „ 21. Jaapje van Bruggen, 86 j., Numansdorp. „ 22. Cornelis van 't Hoff, 73 j., Vlaardingen. „ 22. Paulus van der Velden, 30 j., Vlaardingen. „ 27. Fija den Hartigh-Niemantsverdriet, 70 j., „ 24. Dirk Bouman, 49 j., Goudswaard. Numansdorp. „ 26. Wietske Belt-Swietijnk, 75 j. 3 m., Strijen. „ 27. Johanna den Hartigh-Braat, 73 j., Heke- „ 26. Maria Elizabeth Kleinjan-De Koning, 491. lingen. 3 m., Navarre, Town-of-Spring Creek Juli 2. Johannes Storm, 17 j., Vlaardingen. (Noord-Amerika). „ 2. Pieter Terpstra, 43 j., Vlaardingen. „ 27. Petronella Lengkeek, 59 j., Rijswijk. „ 7. Herman van der Ster, 19 j., Vlaardingen. „ 27. Adriana A. Groeneweg-Knoot, 59 j., Nu- „ 8. Maartje Lijntje Heikoop, 52 j., Oud-Beier- mansdorp. land. „ 27. Ester Kleinkramer-Van Vollenhoven, 41 j., „ 8. Antonie Goudswaard, 71 j. 5 m., Oud- Strijen. Beierland. April 3. Jacob Koekendorp, 78 j. 6 m., Blaak- „ 8. Constance Elise Kersbergen, 12 j. 7 m., schendijk. Numansdorp. „ 7. Cornelia van der Schoor, 24 j., Strijen. „ 9. Jannetje Hoorweg-Vermaat, 80 j., Spijke- „ 12. Salomon Zwarenstein, 66 j., Numansdorp. nisse. „ 13. Bastiaan Kooij Bz., 91 j. 5 m., 's-Gra- „ 9. Joost Verhoeven, 57 j., Vlaardingen. vendeel. ,> 10. C. Lijbaart-Leenhout, Nieuw-Beierland. „ 23. L. Herman Hahn, 43 j., Vlaardingen. „ 10. Catharina Petronella Margaretha Graadt „ 24. Paulina Verboom-Poortman, 64 j., Vlaar- van Roggen-Zembsch, 63 j., Hilversum. dingen. ,, 14. Arie Maaskant, 81 j., IJselmonde. „ 26. Arie van der Linden, cand.-arts, 27 j., „ 16. Wilhelmina van Bochove-Weij, 63 j., Oud- Oud-Beierland. Beierland. „ 29. Jan Dijkshoorn, 32 j., Vlaardingen. „ 16. Rachel Molenaar-Claerhout, 51 j. 7 m., Mei 2. J. J. L. Reijns, 79 j., Numansdorp. Roon. 48 Juli 16. K. S. van der Brugge, 69 j., Vlaardingen. „ 16. Johanna Oprei-Hofman, 47 j., Vlaardingen. „ 18. Neeltje Hoogenboom-De Koning, 36 j., Oud-Beierland. „ x8. Hermen van der Linden, 20 m., Numansdorp. „ 19. Aris Herman de Koningh, 18 j., Strijen. „ 20. Arie Pieter van Driel, 74 j., IJselmonde. Aug. 1. Jannetje Voskuil:Schutter, 62 j. 4 m., Westmaas. „ 5. Maria Dorsman-Blok, 81 j., Vlaardingen. „ 6. Steven van Driel, Hendrik-Ido-Ambacht. ,, 10. Catharina Kleinjan-Van Spankeren, 64 j., Strijen. „ 17. Leendert van Bree, 73 j., VlaardingerAmbacht. „ 18. M. van der Snoek, Vlaardingen. „ 23. Johanna Brand-Man in 't Veld, 26 j., Rotterdam. „ 24. J. W. Wagenmaker, 25 j., Vlaardingen. „ 26. Adrianus van der Griend, 8 j., Heinenoord. „ 27. Jacob van Dorp Jz., 80 j., Vlaardingen. Sept. 1. Reinier Overweel, 21 j., 's-Gravendeel. „ 1. Maria Helena van Leenen, 16 j., Vlaardingen. „ 2. Petrus Leonardus van Roon, 64 j., Vlaardingen. „ 2. Jannetje Vennaas-Zuiderhoek, 62 j., Mijnsheerenland. ,, 3. Hendrik Sauer, 69 j., Rotterdam. „ 3. Geertrui Hoogerboord-Van Eijk, 37 j., Vlaardingen. „ 4. Lena de Visser-De Koning, 78 j., OudBeierland. ,, 6. Anna M. L. C. J. Maury, 45 j., Rotterdam. ,, 8. Dammis de Geus Dz., 72 j.,'s-Gravendeel. „ ib. Arie Adrianus van der Pol, gemeentesecretaris, 71 j., Asperen. „ 20. Catharina de Wit-Nijs, 64 j.,'s-Gravenhage. „ 22. Willem Visser, 80 j., Oud-Beierland. ,, 26. Juliana Comelia Theodora VerploeghChassé, 73 j., 's-Gravenhage. „ 27. Catharina van de Erve-Van der Sluis, 64 j. 7 m., Mijnsheerenland. „ 28. Wijntje den Dulk-Van der Meij, 61 j., Scheveningen. „ 28. Willemijntje Bosch-Plomp, 47 j., Rucphen. „ 30. Jaapje Roos-Qualm, 34 j., Hekelingen. Oct. 1. Pietronella Ida Adriana van Driel-Glavimans, 69 j., Puttershoek. „ 3. Helene Jacoba van Wingerden, 13 j., Vlaardingen. „ 6. Adriana Jorina Spruijt, 69 j., Vlaardingen. „ 7. N. Akkerman-Wemmerus, 54 j., Vlaardingen. „ 10. Jan Dorsman, 5 j., Vlaardingen. „ 19. Adriana Sleutel-Van Vliet, 82 j., Vlaardingen. „ 21. Jacob Andeweg, 61 j. 3 m., Numansdorp. „ 21. Adriaantje Onderdelinde-Van Prooijen, 79j., Heinenoord. „ 23. Adriaantje van der Staaij-Ambachtsheer, 67 j„ Ridderkerk. ,, 26. Simon Pieter Diepenhorst, 53 j., Rotterdam. „ 28. E. E. Leupen, Velp. 30. Cornelis van der Giessen, 81 j., Westmaas. ? Dirk Smit, 90 j., Numansdorp. 31. Johannes Niemantsverdriet, 81 j., Deventer. 31. Bastiaantje Schelling, 16 j., IJselmonde. I. J. Barendrecht, 89 j. 10 m., Cillaarshoek. 4. Maarten Hoogendam Jz., 64 j., VlaardingerAmbacht. 7. Jillis Schipper, 34 j., Oud-Beierland. 9. Antje Kruithoff-Van Waasbergen, 62 j. 4 m., Mijnsheerenland. 9. Leendert van der Lee, 17 j., Vlaardingen. 12. Leendert Saarloos, 83 j. 5 m., Hekelingen. 14. Andries van der Linde, 39 j. 8 m., Zuid- Beierland. 14. Jan Mast Pz., 78 j., Oud-Beierland. 16. D. Krol, 23 j., Oud-Beierland. 17. Teunis de Bruijn, 80 j., Dubbeldam. 18. Jacoba Penning-Poot, 73 j. 8 m., Vlaardingen. 22. Willem Moerman, 23 j., Vlaardingen. 23. Andries Vervoorn, 67 j., 's-Gravendeel. 25. Trijntje de Gids, 53 j., Numansdorp. 25. Bastiaan Vliegenthart, 7 j., Hendrik-Ido- Ambacht. 26. Lena van der Burg-Van de Nadort, 60 j., Strijen. 28. Jacoba Johanna Vrijland-Baas, 32 j., Vlaar¬ dingen. 1. G. A. Modders, 64 j., Dieden. 1. Krijntje de Groot, 17 j., Woubrugge. 3. Willem Baggus, 29 j., Vlaardingen. 8. A. van de Griend, 33 j., 's-Gravenhage. 8. Jan Schenk, 35 j., 's-Gravenhage. 9. Neeltje van der Waal-Maaskant, 79 j., Oud-Beierland. 9. Antonia Vogel-Van der Valk, 46 j., Vlaardingen. 9. Neeltje van der Straaten-Van der Laan, 78 j., Roon. 10. Alex Vink, lid van den gemeenteraad, 77 j., Nieuw-Beierland. 13. Jan Luijendijk, 17 j. 5 m., Klaaswaal. 13. Bastiaantje Donk-Huisert, 46 j. 7 m., Nu¬ mansdorp. 14. A. J. Naaktgeboren-Van Iperen, 85 j., 's-Gravendeel. 14. Leendert Johannes Jonker, 41 j., IJselmonde. 17. Martijntje de Haas-Van Oudheusden, 62 j., Puttershoek. 20. Arie de Heer, 63 j., Puttershoek. 21. G. Bervoets Mz., 79 j., Numansdorp. 22. Bastiaan Stolk, 64 j., Oud-Beierland. 22. Cornelis Johannes de Ligt, 36 j., Vlaardingen. 22. B. A. Lengkeek, 69 j., Roon. 23. Cornelis Oosthoek, 38 j., Vlaardinger- Ambacht. 24. Sara Hijmans, 75 j., Klaaswaal. 25. Jannigje Verkerk, 30 j„ Heiloo. 25. Arie de Man, 73 j. 10 m., 's-Gravendeel. 29. EverinaDroppert-Aalders, 73 j., Vlaardingen. 30. Stijntje van Dijk-Van der Linden, 70 j., Oud-Beierland. 31. Jeannette Cornelia Guilliams-Hawegh, 61 j., Vlaardingen. Oct. 91 99 99 Nov. 99 99 99 H 99 99 9» 99 99 99 99 99 99 99 99 I» Dec. 99 99 9» 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 I- u 1