CENTRALE ROMAN-BIBLIOTHEEK NEDERLANDSCHE BIBLIOTHEEK VAN OORSPRONKELIJKE WERKEN UITGAVE VAN DE N. V. DE R K. BOEK-CENTRALE AMSTERDAM CENTRALE ROMANBIBLIOTHEEK No. 17 DE PERI, DOOR MATHILDE. N.V. DE R K. BOEK-CENTRALE, AMSTERDAM 1920 ) DE PERI i ,'t Hoefijzer is verhuurd," ,'t Hoefijzer? Och kom, en aan wie?" „Ja, zoo wijs ben ik nu nog niet. 't Is al wel, dunkt me, dat ik weet dat het verhuurd is. Nel, de schoonmaakster is er heen met een heele vracht boenders, bezems, dweilen, lappen." „Nu. 't wordt wel tijd. Drie jaar stond het leeg meen ik met November.'' „Ja, de oude Schulte stierf in Augustus." „'t Heeft al den tijd gehad een spookhuis te worden door het lange leegstaan." „Och, Irene, dat is nu net iets voor jou. Spoken! Wie denkt er nog aan spoken?" „Heerlijk! een spookhuis! Ik wou dat wij in 't Hoefijzer kwamen wonen, Mien! O 't spijt me zoo vreeselijk, dat het verhuurd is. Ik vond het er zoo verrukkelijk wild en woest. „Een rupsennest!" „Een wildernis. Zoo iets van een oerwoud met tulke mooie, wilde varens en klokjes en in den vijver, die heerlijke waterleliën maar voor het plukken en 't kon er eoo koel zijn onder de hooge boomen. Neen, ik vind het vreeselijk jammer. We kunnen er nu niet meer vrij komen, alleen als de menschen converstabel zijn, deftig op visite zitten; de aardigheid is er toch af. De boomen worden netjes gesnoeid, de perkjes keurig onderhouden, ach foei! 't is toch een nare wereld !" „Hemel Irene, je huilt er toch niet om." „Ja, ik huil er wel oml En ik schaam er mij niet voor, wij hebben hier al zoo weinig in Warnsloo en dat weinige wordt mij nog ontnomen." En Irene Durieux van Leeuwen drukte haar zakdoek tegen de mooie, donkere oogen, waaruit de tranen als groote parels te voorschijn sprongen. „Foei Irene," zeide haar vriendin Hermine een flink, geldersch meisje met roode wangen, wier eenigszins plompe figuur sterk afstak bij Irene's slanke gratieuse gestalte. „Wat ben je kinderachtig!" „Ja, dat weet ik wel, ik ben kinderachtig, maar ik kan er niets aan doen. Mijn prettigste uurtjes heb ik verleden zomer doorgebracht in den tuin van het Hoefijzer en wie er ook komt, ik ga er niet heen, neen, nooit, nooit!" „Kom, je kunt niet weten, wat er gebeurt, wie weet wat die nieuwe bewoners invloed zullen uitoefenen op mijn of jou leven." „Mooie invloed, daarvoor moet je hier in den achter-' hoek komen. Hemel! hoe kunnen menschen voor hun plezier zich hier begraven ?" „Hoe weet je, dat het voor hun plezier is?" „Och, als het een moeten was, hadden wij wel gehoord of 't een nieuwe notaris, dokter, ontvanger, of zoo iets was. Maar alles is kompleet, 't Zijn zeker renteniers, of menschen, die te groot geleefd hebben, of bankroet hebben gemaakt I Och, wat kan ik ze beklagen hier opgesloten te zitten." „Wat ben je woest vandaag? Hoe komt dat zoo? Heb je met tante gekibbeld?" „Ik kibbel altijd met haar, dus dat is niets bijzonders, maar 't verveelt mij reusachtig, 't Is alle dagen koekoek één zang. Waarover zal je in zoo'n nest van een plaats praten en waarover zelfs denken: de boonen staan goed en jouw sla is uitgeschoten, dat is vreeselijk jammer en bij den burgemeester is een kind ziek en nu een leeg huis eindelijk bewoond wordt is de heele stad er vol van... „En jij laat er traantjes voor vallen ?" „Ja, en is 't niet erg dat mijn kostbare tranen nu voor zoo iets moeten gebruikt worden ? Maar 't is eens weer wat anders; als men geen reden heeft om te lachen dan huilt men maar " En Irene snikte op haar best; terwijl Hermine half boos, half lachend zeide: „Foei, schaam je Irene, je stelt je idioot aan.' Juist kwam juffrouw Emma Durieux haar tante, die na den dood van Irene's vader, kolonel Durieux van Leeuwen haar nichtje bij zich aan huis had, in het tuinkoepeltje, waar de beide meisjes zaten. „Wat is er nu weer?" vroeg juffrouw Emma over haar bril heen, „waarom huil je Irene I" „Voor pleizier tante !" antwoordde het meisje, dat plotseling al lachend haar tranen afdroogde. „Voor pleizier kind ! 't Is zonde dat te zeggen. Weet je wel, dat het ondankbaar is jegens Onzen Lieven Heer, zoo met je tranen te spelen, door ze voor plei- zier te laten vloeien? Pas maar op, eens wordt je gestraft en dan zal je naar tranen verlangen en ze niet meer hebben." «Och kom tante, maak toch zoo'n geweld niet om niets. Ik heb hier zoo weinig, als ik eens voor de aardigheid huilen wil, wie kan 't dan wat schelen ? Onze Lieve Heer 't minst, u mag Zijn naam niet ijdel gebruiken, dat is ook zonde." „Dat moet jij me nog al vertellen ...." „Juffrouw Emma, het Hoefijzer is verhuurd en dat maakt Irene een beetje van streek." „Wat zeg je, 't Hoefijzer verhuurd en aan wie en wat kan 't Irene schelen ?" „Zij ging zoo gaarne naar den tuin en wie de huurders zijn, weet ik nog niet." „Zullen wij er eens op uit gaan om het te hooren ?" vroeg Irene. Hermine aarzelde; zij vond het wel een beetje onbeleefd juist nu weg te gaan, nu juffrouw Durieux zich pas bij hen had gevoegd. „Kom Mien, laten we maar gaan!" drong Irene aan, „tante heeft nog liever het nieuwtje dan ons gezelschap." „Je maakt mij je gezelschap ook zoo aangenaam", klonk het bits terug „de jonge meisjes van den tegenwoordigen tijd zijn zoo heel anders dan die van vroeger. Denk je dat het in mijn jeugd mocht, dat alleen rond zwerven, langs de straat op alle uren van den dag ?" „O dat zal wat hinderen, tantetje", en Irene lachte luid, „in de straten van Warnsloo ! Nu tante, wij komen niet t'huis of wij weten alles ! hoor 1" Tante schudde het hoofd, nam haar breiwerk op en zette in gedachten haar vergelijkingen voort tusschen ▼oorheen en thans. Zij was een achtenswaardige dame die Emma Durieux, zij bezat alle mogelijke eigenschappen, welke men in een vrouw wenschen kan ; zij was huishoudelijk, net, zuinig, weldadig, godsdienstig vooral, maar bij al die deugden miste zij een groote gave, zij was te vast overtuigd van haar eigen voortreffelijkheden en daardoor ontbrak haar beminnelijkheid. De juweelen waren er, kostbare, zeldzame steenen maar de montuur ontbrak en daardoor kwam het, dat zij onbemind en ongeliefd door de wereld moest gaan. Niemand wist haar dank voor haar goedheid; nergens zag men haar gaarne komen, nergens ongaarne heengaan ; zij zelf had nooit iemand noodig gehad en dit gaf haar zeker zelfvertrouwen, dat haar nog onaangenamer en onhandelbaarder maakte, zij had haar eigen kring van gedachten, buiten dien kring erkende zij niets goeds. Haar eenige broeder was Irene's vader geweest; reeds van jongs af waren hun wegen uit elkander gegaan. Zij wist dat de levenslustige, schitterende officier haar een stijve zus noemde, dat hij haar niet anders dan wanneer 't hoog noodig was, schreef of bezocht; zijn vrouw, een mooi, romanesk persoontje, dat zeer jong stierf, kende zij nauwelijks en naar hetgeen zij er van hoorde, betreurde zij de korte kennismaking volstrekt niet. Nu vooral, nu zij uit de dochter meende te kunnen opmaken, hoe de moeder geweest was, verheugde zij er zich in, dat Jacques haar nooit het gezelschap van zijn vrouw opgedrongen had. 't Was al erg genoeg, dat haar oude dag verbitterd moest worden door het gezelschap van zoo'n ongedurig grillig wezentje als haar nicht. De kolonel was gestorven juist toen zijn eenige dochter op het punt stond het pensionaat te verlaten. Kolonel Durieux, al was hij door zijn militaire loopbaan met zijn vele beslommeringen en verstrooidheden een weinig onverschillig geworden op het gebied van godsdienst, had er toch steeds voor gezorgd zijn dochter een christelijke opvoeding te geven. Zij was eerst op een hollandsch, later op een belgisch pensionaat geweest; geen kosten had hij gespaard om van haar een beschaafde, goed ontwikkelde dame te maken en juist toen Irene gereed stond om naast haar vader haar plaats in te nemen, om hem door haar liefde te beloonen voor zijn opofferingen ten haren opzichte, ontving zij het telegram, dat haar naar zijn sterfbed opriep ; een val van het paard had het krachtvolle lichaam gebroken. Ook tante Emma was daar en de hartstochtelijk bedroefde Irene hoopte ten minste bij de eenige zuster van haar geliefden vader troost en steun te vinden, maar tante Emma had haar eigen manier van te troosten en te steunen, een manier die Irene plotseling zich van haar deed afkeeren. Een broer van mevrouw Durieux werd Emma's voogd, maar deze was ongetrouwd, woonde een groot gedeelte van het jaar in Parijs en was er volstrekt niet op gesteld zijn nichtje bij zich te nemen, en bovendien het paste niet. Juffrouw Emma was dus de aangewezen persoon om haar tot beschermster te verstrekken. Irene had een klein inkomen, ruim voldoende om haar kostgeld bij haar tante te betalen, wanneer deze in Warnsloo bleef wonen, en ook voor haar toilet als zij zich geen overdreven eischen stelde ; het was dus gevonden, maar tante Emma schrikte er eerst voor terug zoo'n lastpost op zich te nemen. Zij ging naar huis en ontstak licht bij den pastoor, haar raadsman in alle kleine dingen des levens, want groote zaken kwamen er in haar welgeordend regelmatig kringetje niet voor. „Maar juffrouw Emma" riep de pastoor uit toen zij met haar bezwaren aankwam, „hoe kan u er over denken ? 't Is immers uw plicht, dat weesje tot u te nemen." „Mijn plicht ?" „Ja, zeker! Uw plicht en een gemakkelijke plicht ook. 't Kost u niets want zij verteert hier haar eigen geld en u heeft haar gezelschap bovendien." „Ik ben niets op haar gezelschap gesteld. Zij is een ijdeltuit, een wereldsch kind even als haar ouders, dat heb ik al spoedig gemerkt." „Reden te meer om haar niet te verstooten. Voor haar geld kan zij overal terecht komen. Hoe groot is dan niet het gevaar dat zij in een lichtzinnige, wereldsche omgeving zal aanlanden. Bij u is zij zoo goed als het zijn kon." „Ja maar zij zal zich hier niet wennen, zij heeft haar hoofd vol met allerlei wissewasjes en ik ben maar een eenvoudig mensch, die niets anders kent dan haar dorp." „Zij zal nu aan niets anders denken dan aan den dood van haar vader; komt u haar met liefde en hartelijkheid tegemoet dan zal zij des te gemakkelijker haar hart openen, maar als u haar den tegenzin en de achterdocht toont, die u voor haar schijnt te gevoelen, ja dan dan vrees ik dat het haar hier spoedig te benauwd zal worden." „Ik ral mijn plicht doen, omdat u zegt dat het miin TTda'ik het "u «* ™ gezicht zal doen, dit kan niemand van mij vergende»^' j 7" DUfiCUX' h°e -verstandig zo^ ie ons kruis bi" ^ immerS' d* Wij christenen wü uw 1 w ym°, g m°eten dra8en- ^schouw als u blijde een fv-u kruli maar draae het mct een BHJde, een vnendehjk gezicht," m^JtT r" """''"""'s '«hen, toen hij „ 'ü Emm*'S ««^rekken «leeds hij de a™"»■ k"> ■»"«*. „Maak het haar „iet moeilijker", zeide hij nog bij En IkT' "ind U ZWM' ^trofL.' brefr jll ü* j°ffro"w .">«■> eenige T * ™" u" m«" "«* w.n. »»t ^ruitje ze&gen ? Als ik 't alleen was wil"lUrh,VHUltje ^ maar Cen dienstbode. Zij moet uw wil eerbiedigen of anders uw dienst verlaten." t " ij*' dat .kan u gijpen. Ik heb haar al weer wee keer den dienst opgezegd maar zij wil niet gaan « A hoop dat zij „u maar vertrekt, als zij hoornat "•wiekr^ P **di3 . IK ken nu eenmaa haar eebreken »n ZrZT h°is "—»■ egen op. the jonge meiden hebben allerlei kuren " «"»• Emma, een ding moe. Ik u zeggen, uw nichtje! Hoe heet zij ?» ..O zoo'n heidensche naam Zeker •»»' ben ik thuis dan is t f' nBen' eesP«ld, maar «P de pi,a ' "• ' koudM «!k«eel -ij weer P aats van m,Jn hart wordt gestoken.» „Ja, je tante is wel wat stijf " „Je ouders zijn toch ook goed en vroom, en netjes en" zuinig, maar hoe heel anders gaat het daar toe als bij ons. Bij ons heb ik zoo'n behoefte heel het tegenovergestelde te zijn en ik ben toch blij, dat ik nu niet zoo heel en al van jelui verschillend ben, en het mij niet veel moeite kost bij jullie ook zoo te zijn/' „Och, er is zooveel jeugd bij ons." „En je vader is toch ouder dan tante en je moeder even oud maar ze zijn zoo hartelijk, zoo vroolijk, zoo lief. O ik zou veel beter zijn als ik bij hen woonde. Ik voel het maar al te wel, 't beetje goed dat er nog in mij is, gaat verloren als ik nog een jaar langer bij tante blijf en over twee jaar word ik pas meerderjarig. Hermine zweeg, zij volgde haar eigen gedachten. „Waarom zeg je niets?" vroeg Irene na een poos. „Ik denk dat zoovelen je toch je lot zouden benijden. Je hebt goed eten en drinken en een nette omgeving." „Ik zou willen, dat ik van alles wat minder had. ,En je bent onafhankelijk." '„Ik onafhankelijk? Ja, ik eet geen genadebrood." „Zullen wij naar binnen gaan, wij zijn juist aan den tuin. En ik moet de boterhammen klaar zetten. Je doet toch mee ?" „Dat kan je denken, dan zou je weer wat hooren, maar o jé! Weet je waarvoor wij uit zijn gegaan, om te hooren wie 't Hoefijzer heeft gehuurd." Dat zullen vader of Paul je wel zeggen. '„Nu dan ga ik even mee, een oogenblikje maar, en vlieg ik met mijn nieuws weg. 't Was een gelukkig huisgezin dat van Dr. Rovinck. Eu W°LTCVien kinderen. ™arvan nog zeven te huis allen hadden echter hun werk. Hermine de oudste hielo vader ,n de apotheek; Annette leerde haar jongere scZ oVn zusje;: ttn paar kinde™oX school of op Studie; de oudste Paul was het vorige jaar oXfn DaCnn ^ d°kter ^ ^ Vader in opvolgen. Dan was er nog een onnoozel jongetje bij Ji z z £, "ch —1 - 1* LJZ£; wijdde, en het altijd over bloemen had. De oude heer begon langzamerhand zijn praktijk te 7Z;n aan r!oon~ - wanneer Paul'* 'u" °Venge kinde«'en te leven, was verloofd * «T". hu,shouden'zou opzetten. Suze was verloofd en dacht er aan het volgende jaar te trouwen en Annette wachtte alleen maar op deze beide gebeurtenissen om naar het klooster te gaan De familie zat in den tuin, toen Hermine en Irene tafel' d^dokt^T kWAWCn ; de ^ee stond op breien He ' * C°UrMt; 2ij"* vrouw zat te eien, de meisjes waren papieren bloemen aan het maken en Willie schikte ze bij elkander kunnln 318 ger°epen"' rieP Annette haar toe wijkunnen maar met met die korenbloemen terecht én wi dae metd° **** b°uquetten k,aar hebben voor zon- O foei "^eiTT' IrCne'jC bCnt Z°° V,Ug' he,P ons-" «'zr: vo7Vn°lTh«" ttWijl VeldM - ..Dag Irene, dag mooie theeroos J" rieo Willis ...» *. t *» drak mtt haar hld en voor £ «• altijd even lief en aardig was. Zij streelde Jiem over 4e haren en Annette ^eide: „^u ja, fl^ar die verwelken zoo gauw l" „VJ/at zou dat? De bouquet^en voor de processie moeten van frissche bloemen zijjn. Wacht ik zal je Zaterdag wel eens he^pep I" Haar kleur werd levendiger, h^ar oogen schitterden, er was iets dat haar b^ang inboezemde, dat haar warm maakte. „Q heerlijk dat je ons helpen wüt, Iertje" riep Phientje een levendig twaalfjarig meisje uit, dat ook bijzonder met Irene ingenomen was, „dan Ifrijjgen we iets ^ pj^rts. Je hebt zoo'q goede smaak ! „Zij is zelf de mooiste bloem, de witte waterlelie," riep VVillie en Irene bloosde; elk compliment van wien ook deed haar ijdel hartje goed. „Ja," verzekerde Suze piet een zucht, „met een handgreep krijgt Iret\e meer gedaan dan wij in een uur." „fCom, je moeit mij niet zoo vleien. Ik het) a| Yer" beelding genoeg 1" maar aap haar lachje zag men $at die lof, hoe gering ook Irene verkwikte. Zij nam fret donkerblauwe vloeipapier, knipte het handig hier en daar in en na een oogenblik }con zij de mooiste kireobloem aan het gezelschap vertoonen. „Hoe prachtig, hoe frisch, hoe elegant!" riepen de kieren uit en omringden Irene terwijl Wiljie kfaaide var} pjeizier. E|e ouders lachten en mevrouw Rovinck zeids: „Ie kunt het, boor! Hoe gaat het tante ? „Best, maar ^epr nieuwsgierig om te weteq wie in 't Ppefijwr komt i D^rvoor koqa ik eigenlijk Jiier om dat te vragen ?" 2 „Ik heb den naam gehoord, maar ik vergat het heelemaal"zei de dokter, „herinner jij 't je niet, vrouw!" „Och kom, ik wist niet eens dat het verhuurd was." Juist kwam Paul den tuin binnen, er flikkerde iets als een blijde verrassing in zijn oogen toen hij Irene zag, die ruk met een klaproos bezig, nauwelijks tijd had op te kijken en hem met een knikje goeden dag te zeggen „Paul," riep Phine dadelijk. .Irene wil weten wie op t Hoefijzer komt?'' „Ik niet, hoor!" beijverde het meisje zich haastig te zeggen, „maar tante " „Een familie uit Den Haag, mijnheer is geloof ik gepensioneerd Overste en Mevrouw is een zuster van de Van Zons." „Een overste, weet je zijn naam niet Paul ?" „Van Kralingen." „Van Kralingen zeg je! Ach hoe toevallig, dien ken i best. Papa is met hem in garnizoen geweest in Amersfoort. En ik kwam er in de vacantie altijd. Mevrouw is zoo'n lief mensch en zij hebben ook volwassen dochters." „Maar die zijn getrouwd ; hoor ik !" „Wat een idéé om zich dan hier te begraven !" „Foei, wat denk je weer leelijk van ons Warnsloo ! t Is er zoo goed !" *Ja' hjer is '* Soed, maar buiten deugt er niets, en nu wordt het Hoefijzer misschien ook heel gezellig » Paul streek met zijn handen door zijn dik, vol haar; dit haar en zijn oogen waren het eenige dat Paul opmerkenswaardigs had; evenals alle kinderen van Dr. Rovinck had hij een goed, eerlijk gezicht maar muntte niet uit door schoonheid. In hun kring maakte Irene met haar slanke gestalte, schitterende blanke gelaatskleur, gouden harenen donker blauwe op 't eerste gezicht zwarte oogen, haar eenvoudig maar gratieus toilet den indruk van een paradijsvogel tusschen grijze duiven, van een kostbare serrebioem tusschen kleurige pioenrozen. Paul zeide weinig, maar hij kon zijn oogen niet van haar afwenden ; voor hem was zij de poëzie, de schoonheid, de geur van het leven. Hij kon aan een toekomst zonder haar niet anders denken dan als een dag zonder zonneschijn, aan een tuin zonder bloemen, aan een nacht zonder sterren. Zonder dat hij t zich wilde bekennen, voelde hij zich onaangenaam getroffen door Irene's opgewondenheid over de nieuwe huurders van het Hoefijzer. Spoedig werd er over heen gepraat. Paul vertelde van zijn patienten, van studentengrappen en Irene lachte vroolijk en kinderlijk mede, tot zij eensklaps opsprong. „O hemel, al half tien, men vergeet hier tijd en uur, ik moet mij haasten anders doet Trui het nachtslot op de deur." „Hoe is 't met haar humeur?" vroeg mevrouw lachend. „O de laatste dagen is 't weer bar! Maar ik heb hoop dat het wat slijten zal. Verbeeld u mevrouw, ik heb een muts voor haar gemaakt met groote vuurroode strikken. Tante vindt dat zij veel te ijdel wordt en heelt er haar een flinke strafpredikatie over gegeven en toen begrijpt u de rest... maar nu is 't al lief wat er aan zit voor mij 1 Kom, ik moet weg! Morgen zullen wij met de bouquetten beginnen, Net!" „Ma, mogen wij Irene thuis brengen" vroegen twee asr meisjes. „Ja, al$ Hermine meegaat I" „Nu dan zal ik Hermine terugbrengen," zeide Paul *n zette zijn hoed óp. De vroohjke stoet verwijderde zich oypr de mallen. De kinderen hingen aan de armeq van Irene, fa fusschenbeide vrooüjk met Paul en Hermine sprak. De deur van juffrouw Emma werd door Truitje met een knorrig gezicht opengedaan en Irene fluisterde Hermine toe. yt Is weer nais met haar! Gelukkig dat ik weet, wie op t Hoefijzer komen. Goeden nacht allepl Tot morgen!'' Terwijl de kinderen vooruit sprongen, liepen bfQer en zuster langzaam achter hen. .Je ben stil, Pjwl/' zejde Hermine. „ik wilde dat ik het met mijzelf eens was. Zeg Hermine, je spreekt haar zooveel. Kan je er niet achter komen, wat zij gaarne wil, of liever wat ik hopen Jc^n." .►Och, zij heeft haar hart zqo vol onvoldane veiiaogens, zoo vol ïllusiën, zoo vol droomen, zij z$J daarvan geen afstand doen voor m ! Geloof me Paui, zet je die ideëen uit het hoofd ! Zij is geen vrouw vowjfir „Dat zegt mijn verstand 9ok en ijk alleep ben, dan redeneer ik zqq lang en zoo wijs, tot dat üc er heel .van overtuigd raak, nauwelijks zie ik feaar o* weg zij» al mij* redeneeringegp. ZoM je ^iet tenten, «crmwe, als ijj getrouwd is e*i een leyensdpel h&it OQrustiS cn opgewonden hoofdje tot rupt zullen Jcomeq ?" „Later ausscfeiefl, ,e syel, i|f foeb gpep bongpFH*?r gpe^e vqqfnepjens, h^r Uef4Sf#e stefftPWP alles was verdwenen; zij ging boos en verontwaardigd naar boven. „Als 'k Paul aangenomen had, dan zou ik niet meer met hen te maken hebben, die oude heksen. O, maar hier in 't dorp te moeten blijven mijn leven lang, mij dadelijk in de zorgen te steken, hier te versuffen, neen, daar ben ik toch te goed voor." En • zij ging voor den spiegel staan en bewonderde zich zelf. „Is 't niet jammer, zooveel distinctie voor goed hier te verbergen, in dit akelige nest? Ik ben er niet op mijn plaats. O als ik er uitzag als Hermine of Suze, ja dan... dan... Aan de processie en aan het paradijs dacht zij niet meer. IV. „Is Irene niet hier ?" En Paul zag de vroolijke, goed verwarmde kamer rond, die zoo prettig afstak bij den somberen Octoberdag buiten. „Dat kan je denken" antwoordde Suze, die druk met haar uitzet bezig was. „Zij is natuurlijk weer bij de Kralingen." „We zien haar haast niet meer, zij heeft 't er zeker beter," voegde Hermine er scherp bij. Paul ging voor het raam staan en zag naar de stille natte straat, naar de lekkende goten en het over de hoekige, onregelmatige steenen stroomende regenwater. Irene was echter niet bij de Kralingens op het Hoefijzer, zij zat voor het raam van haar tante's huiskamer en zag hetzelfde weinig opwekkelijke tooneel, waarnaar ook Paul gedachtenloos of liever vol gedachten staarde. 't Eenige verschil was, dat tegenover juffrouw Emma's woning een oude vervallen schuur met verflooze vermolmde deur door den regen werd besproeid terwijl de Rovincks op een winkeltje met schoenen, snoepgoed, manufacturen enz. keken. „Ik verkies niet dat je vandaag naar de Kralingens gaat. Je bent er of je komt er. Van den zomer was je zoo druk bij de Rovincks .. .. " „O ja, tot uw ergernis, nu kom ik er veel minder en nu is 't ook niet goed. U gunt mij niets, U zal niet tevreden zijn vóór ik de tering krijg en dan dood ga. Ik wou dat het spoedig gebeurde, ik heb toch niets aan mijn leven, niets !" ,Schei uit met die malle praatjes, die wil ik niet in mijn huis hooren. Je wordt hoe langer hoe ontevredener sedert je zoo druk bent met dat volk op 't Hoefijzer. Ik had nog liever dat je chaud was met de Rovincks. Dat zijn tenminste brave katholieken, maar die mijnheer Van Kralingen is protestant en mevrouw komt ééns in de week in de kerk en dan nog een kwartier te laat." „Zij is ten minste lang niet zoo liefdeloos als u tegen een arme wees" zeide Irene verbitterd en toen haar armen opstekend riep zij wanhopig uit. „Ik houd het hier niet langer uit, ik stik van benauwdheid terwijl ik ril van de kou." Koud was 't wel bij tante Emma, want uit vrees dat de kachel rood zou worden en de bloembollen in de glazen te hard opschoten, werd er nooit goed gestookt tante zat met een wollen pélerine om en had een gloeiende stoof onder de voeten en zoo tartte zij al breiend de koude. „D.oe als ik, voer iets iyt, nee.iq stooi gbreien dan z^l je. wai;m wordep," kre^eg $ tot troost. . „P^nk u, d^ar vya,cht ik nog veertig jaar mes. Meteen wieijp zij, huiv^rtnd een blik, door d.^ fljjnjijk nette kamer, waarin dank het ingewikkelde gorcftjnenstel voor de ramen, altijd een plechtig schemerduister heerschte en waar de glimmende stoelen m?t ^wart trijp bekleed, als soldaten langs den myur gerangschikt stonden tusschen het ouderwetsche kinnet, het ^yflet, den schoorsteenmantel me( zijn versiering van pendule en bloemvazen onder stolpep. „Veertig jaar h»er leven, hier!" En toen plotseling op vleiende^ toon: „Och tantelief, ik kan 't niet uithouden, ik ben benauwd en koud tegelijk, laat mij uitgaan ! Ik bejoof u, ik zal geen slechtigheden bij de Kralingens opdoen, m^ar ik zal heel zoet n^ar Hermine gaan en Su?e helpen haar uitzet te merken. Toe, laat mij ga^n 1" „Nu, hoe eer hoe: liever, dan krijg ik rust. Voorzienig, vlieg nu zoo niet weg, daar neem je mijn heele kluwen mee! Wanneer zal je nu eens bedaardheid en rotheid leefen ?" Een, twee, drie had zij zich uit het nef: van gt :s miin Streven en mijn trots van dienstigsten man, t is mj . iongsaf geweest om toen de steun van den g^sdwnst 11 recht te blijven gaan. En wan¬ ton ontvallen was, toch recnc te oiyvc s neer er meer waren, die het deden, men zoutot: de erkenning komen dat godsdienst geheei onnood!ig w .^ Maar je erkent toch haar nut, haar recht van bestaan^ 'O zeker maar niet voor mij zelf en voor de vrouw, die" de mijne zal worden, voor zwakken, onmondigen misschien. Kom Irene, stel mijn ge:niets danverh, zelfs de Rovineks hoeden er n,e« meer va . Emma zond haar nichtje een zeer vc A■ /ien brief en hield haar haar ongepast gedrag „aard'gden bnef en h antwoordde niet „eer. onder het oog, ma harer ouders zeer Hermine ^breefopaan' ( ^ „ie.s, doch vriendschappelijk aan Irene, J 6 wenschte haar veel geluk en Gods besten zegen toe, en verhaalde verder allerlei huiselijke bijzonderheden, dat Annette naar het klooster was en er zich zoo gelukkig voelde, dat Suze en haar man zoo blijde waren in zeker vooruitzicht, dat Papa tegen het najaar zijn praktijk dacht neer te leggen en dat Paul nu voor een paar maanden naar Berlijn ging om zich meer bijzonder als oogarts te bekwamen. Op 't einde schreef zij alleen: „Wij eerbiedigen natuurlijk de keuze, die gij voor uw" leven gedaan hebt; al hadden wij misschien ook gewenscht dat deze anders zou zijn uitgevallen, wij zijn overtuigd, dat gij die slechts gedaan hebt na lang en rijp beraad met God en uw geweten. In een gemengd huwelijk is het zeker veel moeilijker zijn plichten te vervullen dan in een ander, maar wij zijn er zeker van dat gij alle maatregelen genomen zult hebben om u dit te vergemakkelijken. Mocht gij misschien hulp of bijstand in het een of ander noodig hebben flan is Vader gaarne bereid u die te verleenen." Even als iedereen in Wamsloo dachten De Rovincks niet anders of Holtzius was protestant. De Van Kralingens waren dé eenigen, die 't beter wisten, maar zij hielpen niemand uit den droom. Het ging hun immers niet aan, dachten zij. Irene beantwoordde echter ook Hermine's brief niet; zij was vastbesloten alle banden, die haar aan het verleden hechtten te verbreken. Zij logeerde bij de familie, waar zij dezen winter eenige weken had doorgebracht en dezen waren even als haar voogd zeer met de verloving ingenomen ; zij gaf zich nu geheel over aan het zoete bewustzijn te beminnen en bemind te worden. Réné droeg haar op de handen en overlaadde haar met de mooiste en kostbaarste geschenken. Hij voelde zich trotsch op zijn overwinning en met vreugde merkte hij op hoe Irene bij den dag schooner en gelukkiger scheen të worden. Zij dacht alleen aan het tegenwoordige en de toekomst; het was of zij alle herinnering aan vroeger verloren had. Bovendien had zij het verbazend druk met het koopen van haar uitzet, van haar toiletten, haar bruidskleding, het maken en ontvangen van visites, het bijwonen van .feesten, waarvan zij de hoofdpersoon was. Overal omgaf haar een atmosfeer van bewondering en sympathie; zij las in de oogen van Réné zijn trots en blijdschap over haar besluit, in die van zijn vrienden hun jaloezie op zijn geluk en in die der dames, welke haar schijnbaar vriendelijk gelukwenschten, de afgunst op haar schoonheid en haar schitterend huwelijk. Zij hoorde geen afkeurende stemmen over haar plan; geen geestelijke viel haar lastig; haar tante was wel ontevreden maar dat deed haar lachen. Paul had haar een kaartje gestuurd, en de andere Rovincks schreven haar vriendelijk door Hermine; zij had niet den minste strijd tegen de wereld te voeren, alles ging even gemakkelijk, even glad. Er ontbrak niets aan haar geluk, nu zij eenmaal gebroken had met haar eigen gemoedsbezwaren; en toch waren er oogenblikken dat een onverklaarbaar gevoel van spijt en angst over haar kwam. Zij voelde zich langzaam iets ontzinken, zij verbeeldde zich, dat haar een deel van haar zelf ontnomen was, dat haar ziel verminkt en verkleind was geworden maar haastig verdreef zij deze gedachten en hield zich weer met Réné op, haar bruidegom, haar ridder, haar ideaal, dien iedereen haar benijdde, een man die zoo hoog stond, door eigen krachten zich opgewerkt had. Zij hoorde zooveel goeds over zijn karakter, zijn talenten, zijn weldadigheid, over de plaats, die hij in de wetenschappelijke wereld innam: dat zij hoe langer hoe meer hem waardeerde en trotsch op hem was. , . En datgene, wat zij prijs had gegeven? Niemand in haar kring scheen dat te missen, had er vermoedens van hoe kostbaar anderen het vonden; gene achtten het 't eenige, waarachtige goed, maar deze daarentegen haalden er de schouders voor op, voelden dat het zoo geheel buiten hun kring lag. Iets goed voor t domme volk, voor de burgers, iets, dat afgedaan had voor alle beschaafden en ontwikkelden, iets, dat veel goeds maar ook veel kwaads en vooral veel onaangenaams in de wereld had gebracht. Réné kon zoo heerlijk spreken over de oude gneksche kunsi, over den godsdienst der vreugde, die in de oudheid heerschte, over de tempels, waarin men, bekranst met rozen, eeuwig lachende goden en godinnen aanbad, over de schoone, poëtische denkbeelden, waaraan men toen hulde bracht. Alles wat de aarde lieflij s en zoets bevatte, dat wead toen al juichend en zingend vereejd: Poëzie, Schoonheid, Kunst, Liefde, Wijshei , Bloemen, Vruchten; cfat alles had zijn altaar, daaraan werden de geurigste gaven gebracht. Hij dweepte met die oudheid en al sprak hij met zekeren eerbied over het Christendom — een eerbied, die echter met minder sympathie gepaard ging dan die, welke hij het klassieke heidendom en zelfs het Boudhisme toedroeg — toch deed hij daaraan het verwijt dat de schaduw van het kruis, een somber waas over de wereld ge- worp»» en alle vreugde en schoonheid verduisterd had, ' EJa 'hTh-ffgci^ a"er geen Christendon, bestaan had! als zijn leeringen en plichten niet op mij drukten, wat zou er dan aan mijn geluk ontbreken ? Maar zij wilde zich met geweld van die o^rblij selen eener zoogenaamde ouderwetsche opvoeding losrukken* zij wilde de vreugde dienen, die altijd jong , schoon; vreugde; want zij dorstte En ik zal je dat geven, mijn Penl vleide Réné je zu"t zien hoe heerlijk het paradijs is waarvan ,k «sleutel heb en waarin ik je binnen lei . ïoen kwam er een wolk over haar g«la« Spreek niet over het paradijs, Rén . {„ leren maar ik betreur het niet want het was om J»°Makr hij wilde van geen offer hooren, dat hem ""HeTpTadijs, waarvan je priesters ballen, maar dat «ij"nooit gezien hebben. Het paradijs, dat nujn hefde ie eeven aal is oneindig mooieren vooral,het bestaat. ' Daags vóór het huwelijk, viel haa, 's avonds ,n dat zii ™g eenige inkoopen moest doen-, daar deze hoofdzakelijk haar gastvrouw golden, wi e J liefst alleen uitgaan en terwijl Réne nog len maakte voor de huwelijksreis, ging zij tusschen licht en donker onvergezeld uit. Zij liep snel door de straten geheel vervuld van d heerliike toekomst, die haar wachtte, van de pracht harer toiletten, van de interessante huwelijksreis. va de schitterende cadeaux, van de liefde en teederheid van haar bruidegom vooral. Het was een heerlijke Augustus-avond. Zij liep langs den Boschkant, waar de duistere boomen van het bosch in rozengloed zich tegen de zuivere lucht af teekenden. Zij zag het groene gras nog frisch van een malsche regenbui, die er dien middag op geivallen was, in de verte een bruine beuk met zijn granaatkleurig loof, alles even kalm, even vredig en toch op straat de beweging van een hsTagschen zomeravond, niet de sombere stilte van Warnsloo, welke haar steeds als lood op het hart viel. „Ik zal een zonnigen, helderen trouwdag hebben," dacht zij vol blijdschap, „de hemel is met mij." Toen voelde zij een pijnlijken steek in haar borst. ,,De heonel ?" Zij had immers afgedaan met den hemel; zij had de aarde en haar geluk vrijwillig verkozen boven den hemel en toen overviel ha&r een droevig gevoel vol pijnlijke eenzaamheid, zij trachtte aan Rene te denken, voortaan haar alles, 't baatte niet. Zij stond juist voor een roomsche kerk, de deur stond open, even aarzelde zij; in zoo lang had zij den drempel eener kerk niet overschreden maar toch! Het was nu misschien voor het laatst en plots ontwaakte in haar een hartstochtelijk en onweerstaanbaar verlangen zich weer eens te voelen als van ouds, als een gehoorzaam, geloovig kind, dat zich in een kerk, waar dan ook in het huis haars Vaders weet. Zij ging snel naar binnen; buiten was de schemering reeds gevallen, hier was het zoo goed als donker. Zij onderscheidde slechts flauw de omtrekken der altaren, de schafluwen der beelden, een vage geur van bloemen en wierook omgaf haar. Er was zeker een Lof geweest. Hier en daar knielden nog een paar oude vrouwtjes, een oude man met zijn pet in de handen bad den kruisweg, het was er doodsti. 't was of men slachts de wegstervende echo s hoorde van het gewoel en de drukte van de groote stad. He roode lichtje van de Godslamp flikkerde vóór het hoogaltaar, zoo stil, zoo trouw, zoo kalm als een aanbidding verzonken, zwijgend maar toch wakend ha . Irene ging naar voren en viel op een der stoele neer; zij verborg het gelaat in de handen en haar eerste gevoel was zekere weldadige kalmte; zij merkte eerst nu dat zij moede en overspannen was van de opwinding en drukte der laatste weken. Met een schok rees zij eensklaps op ; was het een droom of werkelijkheid, zij zou morgen trouwen^maar niet zooals zij zich altijd had voorgesteld, aan den voet van het altaar tenrfjl het orgel vreugdetonen deed hooreti over het verbond van twee harten van den christen jonkman en jonkvrouw die God to getuige namen van hun geloften, die Zijn zeSen a vroegen over hun verbintenis, Zijn bijstand smeekten voor de moeilijkheden, zorgen en rampen, welke he Wl!f!ou trouwen ja, maar de Kerk werd niet ge, roepen bij haar hoogtijfeest, zij had God er buite geladen, ij had Zijn hulp, Zijn fegen "... nood,g. Voor God zou zij niet eens Réné's vrouw zijn maar wat zou het ? Zij had zich immers een^andere go^d gekozen, de Vreugde, de Schoonheid, de Harmonie^ Hef Kruis wierp alleen een sombere schaduw af op de wereld die de menschen zoo schoon en schitterend haddon gemaakt, dat zeide Réné, maa, weer hoorde Irene duidelijk de stem, die vroege^ in de stilte zoo dikwijls tot haar gesproken had en die zij in de laatste weken met geweld verstikte, de stem van haar helder verstand. „Maar de smart, laat zij zich verjagen door den eeredienst van de Vreugde, door de aanbidding van het Schoone en als zij komt, tot wien wilt gij dan gaan ? Tot Hem, van wien gij u nu zoo trotsch afkeert en die gezegd heeft: „Komt tot mij Gij allen die| belast en beladen zijt. Ik zal u verkwikken." Dan ja, dan heft men de oogen op tot dat kruis, waarvan men de schaduw nu zoo somber, zoo droevig vindt!" Zij boog het hoofd diep» heel diep! „O God vergeef mij, ik kan niet anders" fluisterde zij „wees niet onbarmhartig... ik... ben zoo zwak ! En zóó zag zij nu haar volgend leven in, een aaneenschakeling van zoni#ge dagen — aan verdriet, aan ziekte of dood kon of wilde zij niet denken — maar zonder God, zonder gebed, zonder Sacramenten. Van alles deed zij afstand; zij voelde het nu, vrijwillig, met vol besef en vol bewustzijn. O als zij niet geloofde zooals Réné, of zooals Paul in enkele dagen van zijn leven, maar het geloof brandde nog in het diepste van haar hart evenals daar ginds het zacht schijnende Godslampje, dat zoo trouw de wacht hield voor het tabernakel, alle twijfel was verdwenen! Ja, zij alleen wilde het zoo; voortaan zou de hemel ledig voor haar zijn, er bestonden voor haar geen engelen, geen heiligen meer, het Evangelie was een boek met schoone verhalen en wijze lessen geworden meer niet. Christus — zij rilde nog bij die gedachte -1 was niet langer haar Verlosser, ^ *k"' haar zoete, lieve Jesus - dien Z.J ^ minnen moest maai ten h ea zij zakte op het tapijt neer, altijd zwijgend, altijd hem vergend me. den- Stillen blik van haar droevige °°hT keerde ach snel om en ging de kamer uit. jpgjie hem niet meer terug. XVI. Den volgenden morgen bij haar ontbijt vond Irene een briefje van haar man. „Na alles wat er voorgevallen is, kunnen wij „niet langer samenblijven; ik ga op reis. Pierre „zal mijn goed nasturen naar het hotel Victoria, „Londen. „Ik moet bij mezelf overleggen, welk besluit „ik nemen zal voor mijn leven, of liever voor „het onze. „Voorloopig moeten wij vrij zijn; sluit onze „appartementen of blijf er in, juist zooals gij „verkiest. In mijn secretaire zult gij het noodige „geld vinden. ,,'t Doet mij leed dat ik mij gisteren zoo heb „vergeten; mijn onzinnige drift is er oorzaak van „maar aan wie de eerste schuld ?" Irene's besluit was spoedig genomen; zij zond de bedienden weg, sloot het huis, bezorgde de sleutels bij Réné's zaakgelastigde, nam zooveel geld met zich als zij hoog noodig had en vertrok reeds den volgenden morgen naar een belgisch klooster, dat zij van vroeger nog kende en waar zij als kostdame kamers nam. Daar bracht zij haar lang gekoesterd plan ten uitvoer, verzoende zich met God en bracht haar tijd in goede werken en stille boete door. Langzamerhand vervulde zoete vrede haar ziel: zij bezat weer de hoop op het Paradijs, en de harmonie in haar gebroken krachten was hersteld. Zij kon weer bidden, beter nog dan voorheen, toen zij een ijdel, zelfzuch- ,ig schepseltje was, da. van niets droomde dan van «ZrZA in de eerste plaats, was het da. rit en vurig bad, voor hem dien aj nu weer liefhad maar me. een andere, een betere «yemer liefde. Hij schreef haar niet meer, zij wist niet waa hij was: en deze onzekerheid maakte haar lichaamskrachten waren niet bestand tegen de schokken welke zij in den laatsten tijd ondervonden had Z?iTgon J kwijnen en steeds zwakker te worden, eindelijk kon rij haar stoel met meer vcr In dezen tijd kwam Hermine, thans een geluk£^ moeder die haar na den dood van haar vrouw en moecter, aie hripfwisse- ldnd geschreven had en met wie zij weer briefwis Kng hfeM haar bezoeken en rij kon haar tranen n,e weerhouden toen rij haar vriendin nu zoo geheel veranderd zag, een schaduw van vroeger. Irene lach« droevig toen zij Hermine's aandoen,ng bemerkte ~ ,f mo gemaakt", zeide zij, „t ts niemands schuld, noch van Réné, noch van de praters, zooals hij denkt. Mijn ziel kon de atmosfeer van den godsdienst, toen ,k er nu] aan begon te wennen, toen ging het hard met: m ac««; uit Gelukkig dat alles zoo gegaan is, God ts goed. T-Tii allppn W6Ct Welt OHS VOCgt ! H'k ÏÏn vroeg zij naar Warnrioo cn alle kenmssen En tante met Truitje nog altijd kibbelen , g altijd pruttelend! Och, och! wat is er veel in en om mii veranderd en bij haar niets. Ik geef haar de schuld miJ verandera j dsyrudlt wat bemmnelij- van niets, maar ais na« g liefde- ker. haar huis wat vroolijker en haar hart *at lietd voller ware geweest, dan zou ik minder gemakkelijker tot zulk eien besluit gekomen zijn. En bij je allen... ? Hoe gaat het mijn lieve, kleine Willie!" „Altijd nog tusschen de bloemen! Hij is druk met d^ chrysanthemen en nu zegt hij altijd: „Was Jrene maar hier! zooals ik haar laatst zag, was zij juist een chrysanthemum, zoo schitterend, zoo bont en zoo zonder geur." „Nu zou hij mij een vertrapte roos noemen, die beste jongen! Ik zal hem bedenken en geld nalaten voor veel, heel veel nieuwe bloemen, maar dan moet hij alle Zaterdagen er het beeld van Onze Lieve Vrouw mee versieren. En Bertha en Phien zijn zeker al groote dames ?" „Bertha zal wel Annette's voorbeeld volgen en religeuze worden. Phien is moeders rechterhand, maar 't grootste nieuws moet ik je nog vertellen. Verbeeld je, Paul wil zijn bloeiende praktijk vaarwel zeggen en Jezuïet worden, 't Is voor vader een harde slag, maar wat kan men er aan doen als God roept ? Hij heeft er lang over nagedacht, zegt hij en zichzelf beproefd maar nu kon hij er niet langer aan twijfelen, dat het zijn roeping was. Reeds in September zal hij in Mariëndaal zijn intrede doen." Irene zweeg, maar groote tranen rolden over haar wangen en zij vouwde stil de handen. „En nu zal mijn man zich in zijn plaats in Warnsloo vestigen; wij komen wonen in het groote huis, het zal er wel vol worden mettertijd" voegde zij er glimlachend bij. Heu-mine bleef een poos; zij had het hart niet haar vriendin te verlaten, wier dagen — zij zag het genoeg — geteld waren. Een laatste groote smart was nog voor Irene weggelegd; zij ontving juist nu een brief van Réné, den 6crst€> „Ik hoor dat je liefste wensch vervuld is en je troost in bidden en kwezelen hebt gezocht. Het stond je vrij! Bidt Dr. Paul met je mee ? Wanneer het je interesseert zoo moet ik je vertellen, dat ik op heel andere wijze mijn troost zoek, dat ik alle lust in huiselijk leven, in een regelmatig eervol bestaan verloren heb, ik dank het jou, je hebt mij aan dat alles ontrukt. Als ik nu in de bedwelming van allerlei vermaken, waarvan mijn ziel eigenlijk walgt vergetelheid zoek, is 't de schuld van jou en je godsdienst. Je hebt je wensch! als er een God is en wij zijn Hem verantwoording schuldig, welnu dan komt alles wat ik nu misdoe op je neer.... Die brief verergerde onmiddellijk Irene s toestand, zij verzocht Hermine hem te schrijven dat zij doodziek, bijna stervende was. Hij bevond zich toen in Parijs. Twee dagen later klopte hij aan de kloosterpoort; met verwarden blik en bevende stem vroeg hij naar zijn vrouw. , „Mevrouw is vanmorgen overleden I" antwoordde hem de portierster. Hij bleef schijnbaar kalm en verzocht haar lijk te mogen zien; men bracht hem in de kamer waar de vrouw lag, die hij zoo hartstochtelijk had lief gehad . Het vertrek was met rouwdraperieën versierd, halfdonker heerschte er in, brandende kaarsen op zilveren candelabres stonden links en rechts van de eenvoudige baar; daarboven verhief zich het kruisbeeld en wierp zijn lange schaduw over de gestalte, die tusschen de witte bloemen lag. Zij scheen zoo kalm, zoo rustig te slapen, het lange goudblonde haar golvend over het smettelooze, witte lijkkleed, het kruis vast in de hand gedrukt; haar marmeren trekken vertoonden een verhevenheid en rust, welke het leven daarop nooit had gezien. Zij glimlachte, als bewaarde haar gelaat de herinnering aan de poorten van het paradijs, die zij op het laatste oogenblik wijd geopend, mocht aanschouwen. Er was niemand; de nonnen, die bij de lijkbaar waakten en bidden, hadden zich uit kieschheid verwijderd om hem alleen te laten met de doode. „O mijn Peri" barstte hij uit en zonk op zijn knieën voor het bed neer, „wat heb ik gedaan! Ach! kon ik gelooven aan je paradijs verloren door mij !" En snikkend kuste hij haar ijskoude handen. „Gij hebt overwonnen, o God!" steunde hij, en groote tranen vielen neer op Irene's lijkkleed. Waren het slechts tranen van smart en spijt of van berouw — de schoonste gave, welke de aarde bezit en die Irene's gelouterde ziel als de kostbaarste parel mede mocht nemen naar het herwonnen paradijs ? EINDE.