166 Vak 153 • IACTA • ESTO • ALEA • ir • Cato • Noster . „DE TEERLING ZIJ GEWORPEN I" J. CAESAR, Jan. 49 vóór Chr. ( • IACTA • ESTO • ALEA ) DE GE EST VAN DEN PRINS VAN OR ANJE EN DE H OLLANDER. SCHOUWSPEL IN ÉÉN TOONEEL DOOR • CATO • NOSTER • y\ ' TIJD DER HANDELING: JULI 1911; PLAATS: AMSTERDAM. AMSTERDAM, den 19den December 1912; gedrukt bij DRAAISMA & PORDON, Nicolaas Beets-str. 126. Opmerkingen. Maat: Jambische vijfvoeters; hier en daar, vooral tegen het slot, met eind-rijm. Bij de voordracht mag eene zwakke e vóór een woord, dat met een klinker begint, nooit worden weggelaten. Dus: „De avond valtvooral niet: „D'avond " Vergelijk voor de behandeling der stof Shakespeare's J. Caesar, bewerkt door P. V. Marcellus, II : 1 ; bladz. 27. Maandag, den 3den Juli 1911, tijdens het bezoek in de hoofdstad van den President der Fransche Republiek. Het is avond ; schemerlicht; donkere wolken aan den gezichteinder, die later verdwijnen en tegen het einde van het tooncel plaats maken voor een prachtig avondrood. Zoo lang de wolken zichtbaar zijn, af en toe weerlicht. Deftig huis te Amsterdam. Tuinkamer, van weelderig huisraad voorzien; deuren der veranda staan op een kier. Vier kinderen, Charles, Henri, Henriette, Louise, tusschen 15 en 10 jaar oud, praten zachtjes over de versieringen in de stad ter eere van den voornamen gast. De oudste jongen leest dan het in het Fransch geschreven opstel van het Algemeen Handelsblad, waarmee de President verwelkomd wordt; de andere kinderen luisteren. Aan de muren der tuinkamer ziet men schilderijen, waarop de Prins van Oranje, Tromp en De Ruijter voorgesteld zijn. Voorwerpen uit de Nederlandsche overzeesche bezittingen overal op de tafels. Op een rustbank een rijk gekleede Hollander, die na zijn hoofdmaaltijd (van 6 tot 7V2) sluimert. Achter hem op den muur verschijnt de geest van den Prins van Oranje. Geest (wendt zich naar den lezenden knaap; dan zacht tot den slaper:) Bataaf! Oij slaapt! Ontwaak en kijk eens rond I (Men hoort den jongen Fransch lezen ) Zal Hollands taal geheel en al vergaan? (De jongen leest verder.) Spreek! Handel! Red ! Alvorens het te laat wordt! (Men hoort de kinderen praten.) Bataaf! Oij slaapt! - — Ontwaak! Sta op! Bataaf! (Men hoort de kinderen niet meer.) Oij zijt op roem en rijkdom ingeslapen, Terwijl uw Holland gaandeweg verwaalscht! (De oudste jongen leest weer Fransch voor.) Sta op! En hoor toch, wat uw kind daar leest! (Verdwijnt.) Hollander (ontwaakt; op slaperigen toon:) Wat vreemd, dat mij een geest komt wakker maken, Wanneer ik toch zoo heerlijk lig te rusten! Dat heeft een reden! — Maar, wat kan die zijn? Charles (buiten:) Als Faillières komt, zullen we allemaal juichen: „Vive Ie Président!" En vader zal een Fransche toespraak houden. Hollander (zittend:) Ik weet niet goed meer, wat die geest mij zeide; Alleen nog dit: Ontwaak ! Spreek ! Handel! Red ! (Hij steunt peinzend zijn hoofd op zijn hand.) Henri. Waarom dan toch in het Fransch? Dan zal ik er niets van begrijpen. Dat ij zeker ! Charles Stommerd ! De Franschen kennen immers geen stom woord Hollandsch. Daarom leeren wij toch ook Fransch op school! Ik weet er al een lieelen boel van en spoedig spreek ik nog maar alleen Fransch ! Het Fransch toch is de beschaafdste taal ter wereld! Henri. Is het Fransch dan ook beschaafder dan ons Hollandsch ? Charles. Zeker! Dat zeggen ze allemaal, het Hollandsch is barbaarsch, daarmee vergeleken! Henri. Hoe komt dat dan ? Charles Dat weet ik niet! Ik zal het den onderwijzer morgen ochtend eens vragen. Maar ik denk, omdat de Franschen het edelste, beschaafdste en dapperste volk zijn, dat er ooit geweest is! Dat het veel mooier klinkt, kan iedereen hooren. B.v.: „Je t'aime, maman" is toch veel mooier, dan „Ik houd van u, moeder", öf „Le roi de Prusse" dan „De Koning van Pruisen", of „Merci bien, Monsieur" dan „Dank u wel, Mijnheer". Henri. Dat is nu eens vast niet waar! En het edelste volk zijn de Franschen ook niet! In de laatste geschiedenisles hebben we nog gehad, dat de Franschen hun goeden koning met zijne vrouw, die niets gedaan hadden dan goeds, terechtgesteld hebben! En hun kroonprins hebben ze bij een schoenmaker gebracht! Toe — Jet! Hoe heette die ook weer ? (Henriette: „Simon" meen ik). En dan hebben ze dien armen stumperd in de ellende laten omkomen, alleen maar omdat die een prins was! Is dat dan edel ? Charles. Ja, dat is ook wel zoo. Maar alle menschen zeggen toch, dat de Franschen het edelste volk zijn, veel edeler dan wij! En wat alle menschen zeggen, dat moeten wij ook zeggen! Anders wordt je voor stommerd uitgescholden. Hollander (verder tot zich zelf sprekend:) Wat moet gered ? Mijn land toch zeker niet! Mijn land is vrij en zal het, hoop ik, blijven! Charles (leest een paar zinnen in het Handelsblad Voor zich zelf; dan:) Hier staat het ook, wat trouwens iedereen zegt: „Het roemrijke Fransche volk. Wij Hollanders spreken zijn taal zoo graag, omdat wij die bewonderen en liefhebben 1" Daar heb je het! De meeste opschriften op onze huizen zijn ook Fransch, en alle nieuwe benamingen, die wij noodig hebben, halen wij maar uit het Fransch. Wie heel deftig is, spreekt heelemaal niets anders dan Fransch. Dat heeft daarom ook de Koningin gedaan, toen Koning Albert van België hier was! Henri. Maar Koning Albert moet toch Vlaamsch kennen, heeft Vader gezegd ! Charles. Daar heb je het al weer! Zeker kent hij Vlaamsch of Hollandsch; maar dat is eene gemeene taal, met het Franscli vergeleken. Een koning kan toch geene taal spreken, die onze boeren, ambachtslieden en dienstboden gebruiken ! Henri. Spreken dan overal werklieden en zulke menschen eene andere taal dan de koningen en zulke deftige lui als Pa? Charles. Zeker! Dat hoort zoo. Koningen wonen toch ook in paleizen en de mindere lui in hutten en krotten. Henri. Welke taal spreekt dan de mindere man in Frankrijk? Daar moeten de defiigen dan toch ook iets anders spreken dan de mindere lui! Of zijn daar geen mindere lui zooals hier? Charles. Stommerd! Dat weet ik niet. Ik ben nooit in Frankrijk geweest. Maar in Duitschland, waar ik verleden jaar met Pa geweest ben — dat heb ik zelf gehoord! daar spreekt de gewone man altijd Plattdeutsch en alle deftigen, met den Keizer aan hun hoofd, spreken nooit iets anders dan hoogduitsch, dat wij ook op school leeren. Henri. Zoo! Nu begrijp ik het eindelijk een beetje beter. Voor ons is het Fransch wat het Hoogduitsch is voor de Duitschers! Maar ik zou toch nog graag weten, wat de mindere lui in Frankrijk spreken. Charles. Ik had eigenlijk zoo pas niet moeten zeggen, dat ik dat niet wist. Want de Franschen zeggen: Je ne sais pas n'est pas le mot d'un homme sensé, óf — ik wil het jullie maar vertalen, want je bent zoo ver nog niet om het te begrijpen — „Een verstandig mensch zegt nooit: Dat weet ik niet!" Zie je! In Frankrijk bestaat dat verschil niet! Daar spreken ze allemaal dezelfde taal! Henri. Nou! Daar geloof ik niemendal van! Of zijn ze daar allemaal even beschaafd: de werkman net zoo als de koning, of de koning net zoo als de werkman? Charles. Je weet niet eens, dat daar geen koning meer is! Henri. Nu zal ik het Pa eens vragen! Ik geloof jou toch niet meer, al beweer je met je Franschen alles te weten! (Loopt naar binnen:) Pa!! Hollander (heeft bij de laatste woorden op het gepraat der kinderen gelet:) O! Oeest! Ja! Nu begrijp ik, wat bedreigd is: Mijn taal, mijn dierbaar Hollandsch wordt vertreden! Ja! Oeest! Oij kwaamt tot mij te goeder ure! (Staat op.) (Henri gaat op een stoel zitten en kijkt zijn vader aan.) Door onze schuld is het zoo ver gekomen, Dat menigeen zich schaamt, die taal te spreken, Ofschoon zij toch voor géén taal onderdoet! (Gaat opgewonden door het vertrek.) En deed zij werkelijk onder voor een taal: Wie was dan schuld daaraan, zoo niet wij zelf ?! Voorwaar! Wij zijn die rijke taal niet waard! Wij dulden zwijgend, — ja, wij helpen mee, Dat honderdtallen woorden zijn verschopt, Vervangen door gemeene bastaardwoorden, Die niet verstaanbaar zijn voor duizendtallen Der edelsten en trouwsten onzes volks! Wij dulden zwijgend, — ja, wij helpen mee, Dat vreemdelingen hier op onzen grond De taal des lands, het erfgoed onzer vaderen, Met spot als onbeschoft ter zijde schuiven, Alsof wij waren onbeschaafd gespuis! Wij dulden zwijgend, — dat het volk der Vlamen, Ons edel, trouw, heldhaftig broedervolk, Dat van ons losgescheurd werd door de Franschen, Op eigen grond en bodem wordt vertrapt Door een — aanmatigende minderheid! Een onbeschofte minderheid verschopt hen Van dat volk juist, dat, zich grootmoedig noemend, Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap verkondigt! Met die gelijkheid zijn wij steeds belogen, En met hun vrijheid, broederschap — bedrogen! Aan Fransche Vrijheid, Broederschap, Gelijkheid Denkt Holland heden nog terug met schrik! *) Wij dulden zwijgend, — dat dë Afrikaander Ten spijt der gruwelen des wreeden oorlogs, Het Engelsch juk geduldig op zich nemend, Zijn taal verloochent en nu Engelsch radbraakt!! (Op bitteren toon :) De slaaf moet trouwens spreken als zijn meester! *) Wat die beteekent voor een ander volk, Heeft Holland 1810 gezien! It's clear that slaves must understand their master: For woe to them if they don't know their duty! Spreekt soms dë Engelschman ook Afrikaansch ? Zoo niet ? Waarom ? — Dat hoeft niet! Hij is meester! Wie schrijft zijn meester voor, wat die moet doen ?! Of spreekt de Waal de taal der meerderheid ? Wel neen! De Vlaam is immers knecht, niet hij!! Doe maar een stap op Belgisch grondgebied: Het gansche land weergalmt van Waalsch lawaai! (Hij gaat opgewonden door de kamer. De kinderen komen binnen en slaan hem gade.) Dat alles, alles zien wij zwijgend aan, — Ja! helpen, dat die toestand nog verergert! Wij dulden zwijgend en gebukt als slaven — En zwichten zwijgend zelf voor slavernij!! (Na een paar keeren op en neer gewandeld te hebben, gaat hij in een stoel zitten, de blikken naar buiten gericht. Het weerlichten houdt op; de onweerswolken trekken weg.) Heeft ons volk niet zelfstandig bijgedragen Tot kunst, tot wetenschap en tot beschaving, — Bevorderd alles, wat den mensch veredelt? Staat onze naam niet groot en diep gebeiteld In de geschiedenis der heldendaden ? Of staan wij soms in deugd bij anderen achter? Zoo ja ? Wie zijn die ? Want dat wil ik weten!! Zoo niet ? Welnu! Waarom dan snood vernederd, Waarom belasterd en verlaagd door ons, — Die taal, waarin zich onze geest vertoont ?! (Hij staat weer op.) Ja! Daarin staan wij toch bij allen achter, Dat wij geen achting voor ons zeiven hebben! In zelfverschopping staan wij boven allen! Zigeuners kunnen die nog van ons leeren! Roem, roem voor Holland ! Daarin zijn wij eenig, — Geen volk zal ooit ons daarin evenaren !! (Hij blikt naar buiten; iedere spier van zijn gezicht toont verontwaardiging. Dan op bitteren, spottenden toon :) An Englishman speaks nothing but his English! Is there a single one tliat knows our Dutch? Un fier Francais ne sait que son Francais! Et quel Francais peut parler Hollandais? II croit qu'il est le maitre de la terre, — Onthaalt op Fransch dus ieder — heind en verre ! Wij Hollanders alleen, wij spreken alles: Maleisch, Javaansch, Latijn, Fransch, Duitsch en Engelsch! Alleen ons eigen Hollandsch wordt verwaarloosd. Ons zelf te kennen, hebben wij niet noodig. Integendeel, dat staat ons in den weg, Als wij het vreemde grondig willen leeren. *) De Hollander leert elke taal ter wereld, Ja — „Volapük" en zelfs het „Esperanto"! Hoe kan hij daarbij nog aan Hollandsch denken ? Dat is toch heusch ook wel wat veel gevergd Een Engelschman en Franschman kent het ook niet! *) Juist daarom volgt men de „directe" leerwijs, Die doet, alsof het Hollandsch niet bestond ! In allen Satteln Ist er stets gerecht, Nur in dem eignen sitzt er herzlich schlecht. De vreemde taal alleen toont hem het schoone! Latine loquitur cum Cicerone! Acute scribit ritu Taciti Et — cantat carmina Horatii! *) Zijn Dante leest hij in het Ifaliaansch, En ook Cervantes weldra nog in 't Spaansch! (Hij lacht spottend. Zijn vuist is gebald. Hij staat weer op. De stralen der ondergaande zon verlichten prachtig het vertrek.) Als onze taal verdwijnt, verkwijnt het volk. De taal toch drukt een stempel op de menschen! Zij toont den aard, dien God hun heeft gegeven: Dien aard, waardoor een volk alleen bestaat, Waarin alleen het zich kan groot betoonen. (Met een vasten blik op zijne kinderen :) Welaan! Dat wordt nu anders, — wordt nu beter! Wat moet, dat kan en zal ook, zegt de krijgsman. Ik mag niet dulden, dat mijn volk verbastert: Het volk van Tromp, Erasmus, Rembrandt, Huygens! Ik wil niet, dat dit edel volk ontaardt: Het moet voor 't menschdom blijven rein bewaard! (Pauze.) (Hij neemt eene uitdagende, fiere houding aan, terwijl zijn blik naar buiten staart.) Mijn vaderen streden eens met Rome zelfs, Het machtig opperhoofd der gansche wereld, *) Haast ieder kent het „Integer vilae. . . Zie „Deutscher Liederschatz" van Erck, deel 11. En 't rijzig Rome rilde van hun strijdkreet! Welaan ! Wij willen, zullen niet meer talmen ! De strijdkreet zal met kracht alom weergalrflen In 't oude land van IJssel, Lek en Waal: Werkt allen mee! En redt de moedertaal! (Alle kinderen herhalen: Werkt allen mee! En redt de moedertaal!) Wie is die lafaard, die niet graag wil sterven, Als door zijn dood zijn kind kan vrijheid erven ? (Hij legt de hand op het hoofd van Henri. De vrouw des huizes komt binnen.) Wie is die snoodaard, die zijn volk verlaat, Die het versmaadt en trouweloos verraadt!! (Alle kinderen: Wie is die snoodaard, die zijn volk verlaat Die het versmaadt en trouweloos verraadt!!) (Zijn blik is opwaarts gericht.) Ik zie de scharen komen! Dan — welaan! Ik ga vooraan met wapperende vaan! Ik wijd mij thans met goed en bloede gansch Aan Uw behoud en eer, mijn Nederlandsch !! (De vrouw des huizes gaat naar de piano en speelt de wijs van het „Wilhelmus"; gemeenschappelijk gezang:) 1. Wij willen zijn Germanen Op eigen, vrij gebied, Dat God ons heeft geschonken Met eigen spraak en lied I Ons oud, ons heilig erfdeel, Dat staan wij nimmer af, Dat willen wij bewaren Manmoedig tot ons graf! 2. Geen snoodaard zal vertreden, Verderven onze taal! Wij zullen er voor streven En strijden altemaal: Opdat die taal van helden, Rijk, krachtig, fier en schoon, Geëerd wordt allerwegen: Ook — op den vorstentroon!! 3. Ons schild en ons vertrouwen Is onze God en Heer! Wij zullen niet aanschouwen, Dat Hollands zon daalt neer! Die Heer, die kleinen kracht geeft, Hen uitredt duizendmaal, Wil, dat tot Zijn eer voortleeft Dit land, zijn volk en taal! (Onmiddellijk daarna volgt de wijs van het „Wien Neer landsch bloed . . en zij zingen:) 4. Wie trouw en eerlijk is gezind, Van lage lafheid vrij, Wie vurig land en volk bemint, Die treedt aan onze zij! Die houdt met ons omhoog de vaan — Standvastig overal! — En heft daarbij den strijdkreet aan: „O Land en Volk — staat pal!" 5. Den schoonsten heldendood sterft hij, Die sneeft voor 't vaderland, Wiens brekend oog zijn land ziet vrij, Vrij van een dwingeland! Het bloed der borst stroomt onbelet, Aan 't zwaard verstijft zijn hand : Zoo prevelt hij zijn laatst gebed Voor Vorst en Vaderland!! 6. Nu hebben wij ons hartebloed Voor vreemden niet meer veil, Maar storten het, zoodra het moet, Graag voor ons eigen heil. Voor eigen volksaard, vorst en taal Te sterven steeds bereid, Behalen wij de zegepraal Ook na den felsten strijd! Thermopylae. Xerxes, aller Perzen koning, voert zijn heir ten strijde aan, Om de parel van Europa, 't rijk van Pallas, te verslaan. Rust, hellenen, u ten strijde! Muzenzonen ! gordt u aan, Om het leger dier barbaren kloek als helden te weerstaan! — 'i Krijgsgeschetter klinkt in 't ronde, en de held Leonidas Maakt zich op, om te bewaken den Thermopylaeschen pas. — Oroote held! hoe moedig waart gij, hoe getrouw tot in den dood ! Liever sterven op het slagveld, dan dat ooit een koning vlood ! — Ephialtes, de verrader, wijst den vijand snood het pad, Dat hij, om het kleine troepje te verdoen, te volgen had. — Schrikt, o Goden 1 Beeft, o Muzen! Want nu volgt zoo'n wreede moord, Als bij 't wentelen der eeuwen 't menschdom nimmer heeft gehoord ! — Sparta's koning viel met allen; slechts dë eere werd gered; Maar hij zelf en zijn getrouwen zijn gevallen, zijn verplet. Door de diepte naar de hoogte! Altijd is het zoo gegaan: Zoo ook zou het nu gebeuren met der Grieken volksbestaan. Hellas groeit weer; Hellas bloeit weer; Hellas' naam is weer hersteld! Stervend had de kloeke strijder, Sparta's koning, het voorspeld. Deze krijg, zoo droef begonnen, wordt allengs een zegetocht, Die doet zien, wat Sparta's koning ook nog na zijn dood vermocht. Wij ook willen nimmer deinzen, maar getrouw zijn tot het graf: Volgend het verheven voorbeeld, dat Leonidas ons gaf! „Die Baume werden Frucht tragen, wenn auch die Hand, die sie gesetzt, schon verdorrt ist." Stille Qedanken eines Deutschen. Drcsden und Leipzig, C. A. Koch; 1907. (Seite 93.) Joh. Mensink. Vermaning. O! Steh zu deinem Volk und Vaterland Und bleibe beiden (reu dein ganzes Leben, Denn sie nur sind die Quelle deiner Kraft! Ach! Nie ersetzt die Fremde dir die Heimat! Du wirsl wohl Kind des Volks, jedoch nur Stiefkind Und dann nur, wenn du deiner dich entaufsert Zum Schaden deines Wesens, — deines Glücks! Dein Vaterland hat dich als Kind gespeist; Von ihm hast du die Eigenart, — den Oeist! Wie lange du auch weilst in fremden Landen, Dein Innerstes wird nimmer dort verstanden! Bewahre also, was dir Oott verliehn, Und lafs durch nichts dich deinem Land entziehn: Das Honig-Brod, an Fremder Tisch genossen, Hat in der Stille jeden noch verdrossen. Ja! Es ist wahr, dafs gar der arme Bettler, Der deiner Mutter Sprache zu dir redet, lm fremden Lande dir zum Freunde wird. Nicht zweimal bittet er dich dort um Labe: Er sieht erstaunt die gern gereichte Oabe ! Die Worte und die gleich erkannten Züge, Verbannen auch die Möglichkeit der Lüge! Ja! Es ist wahr, dafs gar der Stein vom Wege, An dem du einst gespielt, dir wertvoll scheint, Wenn in die Fremde du ihn mitgenommen Und er der Heimat lang entbehrtes Bild Dir plötzlich strahlend vor die Seele zaubert. Selbst er rührt dir im Herzen eine Saite, Du siehst ihn und dein Bliek schweift in die Weite : — Du fühlst die Wonne, dich daheim zu wahnen, — Und langsam in dein Au ge schleichen T r a n e n. \A?ie is de Aanvaller ? „Les premiers principes d'une bonne administration sont basés sur 1'emploi exclusif d'une langue, et il est évident que la seule langue des Beiges soit le Francais. Pour arriver a ce résultat, il est nécessaire que toutes les fonctions civiles et militaires soient confiées a des Wallons et è des Luxembourgeois; de cette manière les Flamands, privés temporairement des avantages attachés a ces emplois, seront contraints d'apprendre le Francais et l'on détruira peu a peu Vélément germanique en Belgique." Aanhaling uit een rede van Mr. Rogier, minister van België. Liberté! Égalité! Fraternité! "Liberty", they cry, meaning: I may do as / like; "equality", meaning: / arn better than you; "fraternity", meaning: what is yours is mine if I want it! Henry Seton Merriman: Barlasch of the Guard London, Hodder and Stoughtor.; p. 80: Chapter XIX. Vroeger verscheen: 1. ORANJE BOVEN! 5. December 1911. 2. DE TAALNOOD. 5. Januari 1912. • CE'iERVM • CENSEO • • LINGVAM • NOSTRAM • PVRAM . ESSE . TENENDAM* • COLENDAMQVE •