128 Vak 94 Uitgave van het Secretariaat van Sobrtttas, Maastricht. I «x. 12 cta.; 26 en meer ex. i 8 ets. im door Btodiop vaalt. Odlea. P. Theobald Mathew de Matigheidsapostel van Ierland oor ongeveer 70 jaren kon men in alle kranten berichten lezen aangaande eene groote matigheidsbeweging in Ierland, welke millioenen aangegrepen had. Zij was in het leven geroepen door een eenvoudigen Capucijn, P. Theobald Mathew, uit wiens leven hier eenige trekken zullen worden aangehaald. I. De Jeugd en de Jaren van Voorbereiding. Theobald Mathew werd den ÏO^" October 1790 in Thomastown, in het Iersche graafschap Tipperary, geboren. Zijne ouders, behoorende tot den burgerstand, waren brave en degelijke lieden ; zij hadden twaalf kinderen op te voeden. Theobald onderscheidde zich reeds op zeer jeugdigen leeftijd van zijne broers en zusters. Terwijl zijn broeders echte wildzangen waren en zich met spelen en zelfs met vechtpartijtjes vermaakten, verbleef Theobald met voorliefde aan de zijde zijner moeder, zoodat zijn broeders en zusters hem schertsend verweten altijd aan moeders voorschoot te hangen. Zulk een gedrag heeft zijn oorzaak niet zelden in lichaams- of geesteszwakte, in gebrek aan energie. Bij Theobald was dit niet het geval, het ontbrak hem niet. aan kracht en wil, doch deze richtten zich reeds in het kind naar dat gebied, waarop Theobald later zooveel wonderbaars zou tot stand brengen. Het was zijn grootste pleizier, wanneer zijne weldadige moeder hem aalmoezen gaf om deze naar de hutten der armen te brengen. Wanneer zijne broeders om hunne ondeugende streken straf verdiend hadden, dan wendde hij zich voor hen tot vader en moeder om een genadig oordeel. Vandaar kwam het, dat hij ondanks het verschil van aanleg en neiging toch de lieveling zijner broeders en zusters was. Vroegtijdig reeds ontwaakte in de ziel van Theobald de gedachte aan zijne toekomstige roeping, maar hij sprak die niet uit, voordat zich eene gelegenheid van buiten daartoe aanbood. Eens, toen het gansche gezin aan tafel zat, zeide de moeder: ,,negen zonen heb ik, allen gezond en sterk, maar geen, die eraan denkt, priester te worden". Toen kon Theobald zijn geheim niet meer voor zich houden en riep: „gij vergist U, moeder, één heeft God tot priester geroepen en die ben ik". Theobald was! toen twaalf jaar oud en begon zijne studiën in de naburige stad Kilkenny. Op de hoogere studiën legde hij zich toe in het beroemde Seminarie van Maynooth. Hij had in (Kilkenny,'de Capucijfien leeren kennen en voelde zich tot hunne orde getrokken; hij maakte het Noviciaat in Dublin en werd na aflegging der kloosterbeloften en de voltooing zijner studiën op Paaschzaterdag van het jaar 1814 tot priester gewijd. Zijne overgelukkige moeder gaf hem bij zijne eerste heilige Mis een zeer schoonen kelk ten geschenke. Hij werd het eerst naar Kilkenny verplaatst, waar hij door zijne talenten, zijn onvermoeibaren ijver, zijn innemend optreden jegens groot en klein spoedig eene groote populariteit verwierf. Ten gevolge van een misverstand met den Bisschop, waaraan hij onschuldig was en dat spoedig werd weggenomen, werd hij naar Cork verplaatst, waar zijne werkzaamheid weldra eene groote uitbreiding krijgen zou. P. Theobald was. een uitstekend volksprediker, die spoedig algemeen de opmerkzaamheid' tot zich trok, en een onvermoeibare arbeider in de zielzorg. Daarom verheugde hij zich al ras in een groot vertrouwen en een grooten toeloop, zijn biechtstoel werd door de geloovigen letterlijk belegerd, bij gelegenheid van zekere feesten bracht hij gansche nachten in den biechtstoel door, zoodat men zich verwonderd afvroeg, hoe hij die inspanning kon uithouden. Maar deze arbeid was voor zijn ijver nog i lang niet genoeg. In Cork, de derde stad van Ierland, fleerde hij de menschelijke ellende van alle zijden kennen. Ofschoon hij zelf niets bezat, wist hij zich rijke giften van* weldoeners te verschaffen, die hij onder de nooddruftigen verdeelde. Zijn koster was gewoon van zijne milddadigheid te zeggen: „wanneer de straten van Cork met goud geplaveid waren, dan zou P. Theobald ze gauw tot op den laatsten steen opgebroken en verdeeld hebben." Vooral trok hij zich het lot aan der arme kinderen, die onwetend en verwaarloosd opgroeiden. Hij opende kinderasylen en bewaarscholen en zorgde ervoor, dat de grootere kinderen godsdienstonderricht ontvingen en herhalingsscholen konden bezoeken- Spoedig ontstond door zijn tusschenkomst onder een comité van dames zulk eene school voor 500 meisjes. Hij zelf hield zich bezig met eene voor de jongens. Daar zijn eigen krachten tekort schoten en ook andere leerkrachten niet voldoende voorhanden waren, bediende hij zich van de bekwaamste en degelijkste leerlingen als helpers voor het catechismus en ander onderricht. In 1832 werd Cork door de cholera aangetast Hoewel ook de overige priesters hun plicht trouw vervulden, schitterde toch P. Theobald boven allen uit. Hij opende in de nabijheid zijner woning een lazaret, dat het tooneel zijner offervaardige werkzaamheid werd. De artsen en ziekenverplegers konden niet begrijpen, dat hij onder die inspanningen niet bezweek. Dag en nacht haastte hij zich van het eene ziekbed naar het andere en gunde zich rust noch duur, vóór de besmetting ophield. Doch nu wachtte hem nieuwe arbeid, thans gold het de arme nagelatene weduwen en weezen op te nemen en te verzorgen. In het jaar 1828 werd hij tot Provinciaal d. w. z. tot overste der Capucijnerorde voor gansch Ierland gekozen. Dit ambt bracht hem vele nieuwe werkzaamheden, welke hij met alle stiptheid volbracht, zonder zich aan die te onttrekken, welke hij tot hiertoe had waargenomen en die reeds een last oplegden, voor een gewoon mensch nauwelijks te torsen. Jaar op jaar verzocht hij om van het ambt van provinciaal ontheven te worden, doch hij moest dezen last niettemin 13 jaar dragen. Beschouwen wij P. Theobald in zijn werkkring tot hiertoe, dan worden wij onwillekeurig aan een anderen Capucijn herinnerd, nl. onzen landgenoot, den onvergetelijken P. Theodosius. Beiden waren wakkere kloosterlingen, doch ontvouwden eene werkzaamheid, die het gewone leven van standen roeping verre overtrof. Beiden verstonden het door hun eenvoudig en toch waardig optreden en door hunne edele toewijding de hoogach- ting en tevens het vertrouwen en de genegenheid van arm en rijk te winnen. Beiden bezaten eene ongewone welsprekendheid en waren apostelen der offervaardige naastenliefde. Voor den Ierschen Capucijn echter zou deze liefdadigheid eerst de oefenschool worden voor eene veel uitgebreidere zending, welke hem de voorzienigheid had toegedacht. Eer we hierop ingaan, moeten wij een vluchtigen blik werpen op den toenmaligen toestand van het Iersche volk. II. Het Arbeidsveld en de Roeping. De Ieren schijnen evenals de Polen en Armeniers tot die volkeren te behooren, die voor het lijden geboren zijn. Hunne geschiedenis is met tranen en bloed geschreven. Ierland heeft naast zich eene groote zusternatie, die zich al sedert duizend jaren zeer onzusterlijk jegens de zwakkere zuster gedragen heeft. Reeds in de middeleeuwen had Ierland veel van Engeland te verdragen. Eene hoofdoorzaak was het rassenverschil, de afkeer der Angelsaksen van de Kelten. Doch de eigenlijke lijdenstijd begon eerst met de Kerkscheuring. Toen Engeland protestansch was geworden, bestreed het ook in Ierland de katholieke Kerk. De meerderheid der Ieren bleef haar trouw en Engeland maakte van den tegenstand gebruik om zoo mogelijk de Iersche natie te vernietigen. De kloosters werden opgeheven, alle kerkelijke goederen verbeurd verklaard en er werden protestantsche bisschoppen en geestelijken aangesteld. Het grondbezit in Ierland bedraagt elf en een half millioen morgen, hiervan werden langzamerhand tien millioen eenvoudig van de katholieken afgenomen en aan Protestanten gegeven. Den katholieken bleef niets anders over dan op het erfdeel hunner vaderen pachters te worden en zich als zoodanig met woeker te laten uitbuiten. Wanneer zij bij ongelukken of in slechte jaren de pachtsom niet op tijd konden betalen, dan werden zij onbarmhartig met vrouw en kinderen op straat gezet. In de jaren 1846, 1847 en 1848 zijn 32.193 pachters uitgedreven. Eerst in den laatsten tijd zijn eenige verzachtende bepalingen bij de wet vastgesteld. De katholieke scholen werden onderdrukt, katholieken onderwijzers zelfs het privaat onderricht verboden. Men legde alles daarop aan om de katholieken arm, onwetend en hulpeloos te maken. Zelfs werd den katholieken door een decreet verboden een paard van meer dan 5 sterling te houden. De katholieken konden geene ambten bekleeden, geen advocaat worden, het werd hun onmogelijk gemaakt handel te drijven. Natuurlijk verarmde het volk op die manier en om den armenlast te verlichten werden vele arme weduwen en weezen als opgejaagd wild te zamen gedreven en naar West-Indië ingescheept. Alleen in het jaar 1865 werden 1000 jongens en 1000 meisjes uit het land gezet. De katholieke Ieren, die zelf niets hadden, moesten nog hunne bisschoppen en priesters onderhouden, terwijl de Anglikaansche geestelijkheid in Ierland op rijke benificien teerde en «iets te doen had. Het zou ons te ver voeren, wanneer ik hier alle wetten tegen de katholieken en hunne priesters wilde aanhalen. Onder anderen had men hun ook de kerkhoven ontnomen, die slechts tegen eene hooge som en onder allerlei lastige bepalingen weer voor hunne dooden geopend werden. Hetgeen we tot hiertoe gezegd hebben, verklaart meer dan voldoende, hoe zich van de Ieren eene smartelijke verbittering meester maakte, welke zich hier en daar in opstanden uitte, doch die steeds in stroomen bloeds gesmoord werden en slechts eene verergering van hun toestand tengevolge hadden. De Fransche revolutie en de oorlogen dier tijden noodzaakten Engeland tot eenige verzachtingen, die in den loop der vorige eeuw door vele andere gevolgd werden, zonder evenwel de wanverhoudingen en de ontevredenheid tot op heden toe geheel weg te nemen. Deze toestand van het Iersche volk hadden drie gewichtige gevolgen. Het eerste is eene volksverhuizing op groote schaal. In de vorige eeuwen traden de Ieren in vreemden krijgsdienst, terwijl sedert eene eeuw de trek vooral naar het Westen gericht is. Zoo zijn in de jaren 1853—1886 2,096,448 Ieren naar de Vesreenigde Staten verhuisd. Eene tweede uitwerking was, dat de Ieren zich des te inniger aan de kerk aansloten, naar mate zij harder door den staat -behandeld werden. Hun geloofstrouw, die van oudsher bewon- derenswaardig was, toonde zich gedurende dezen vervolgingstijd in haar schoonsten glans. Ofschoon de wetten de afvalligen begunstigden en met groote voordeelen beloonden, bleven deverdrukte leren toch hunne Kerk getrouw, waren gehecht en verkleefd aan hunne geestelijken en brachten bij al hunne armoede met vreugde alle offers voor de godsdienstige behoeften. Deze lof kan wel is waar niet zonder beperking tot de geëmigreerde Ieren uitgestrekt worden, met narne geldt dit van de Ieren in de Vereenigde Staten. De derde uitwerking — en deze houdt ons hier bezig — betrof het zedelijk leven. Onder alle volkeren is het Iersche tot op den huidigen dag één der meest reine van zeden gebleven, doch ééne ondeugd heeft in den loop der tijden algemeene verbreiding gevonden, de drankzucht. Het was die door en door troostlooze toestand, welke de Ieren verleidde in halve vertwijfeling naar de flesch te grijpen om kommer en hartzeer en verbittering in den jenever te verdrinken. P. Theobald had zich reeds jarenlang de zielzorg en de verschillende liefdewerken gewijd en daarbij ook het kwaad der drankzucht betreurd en bestreden zonder van zijne zending als matigheidsapostel ook maar eenig vermoeden te hebben. De Voorzienigheid moest hem hiertoe een bijzonderen wenk geven. Tot de Engelsche armenzorg behoort ook de inrichting der zoogenaamde werkhuizen. Dit zijn openbare inrichtingen, waarin ziekelijke en voor arbeid ongeschikte personen, dak- en werklooze lieden, ook wel verweesde en verlatene kinderen voor korteren of langeren tijd opgenomen en verpleegd worden. P. Theobald werd met het oog op hetgeen hij tot dan toe tot stand gebracht had, tot bestuurslid gekozen voor het werkhuis in Cork. Volijverig aanvaardde hij deze taak en trachtte niet slechts den oogenblikkelijken nood te lenigen maar ook de oorzaken van het kwaad weg te nemen. Toen kwam hem eene waarheid voor den geest, die tot dan toe aan zijne waarneming haast ontgaan was. In de werkhuizen trof hij de menschelijke ellende in al hare gedaanten aan, en als hij naar de oorzaken ervan vroeg, kreeg hij bijna altijd hetzelfde* antwoord. Tot nu toe reeds had hij de drankzucht als een ramp beschouwd; thans echter kende hij deze als de oorzaak der meeste andere kwalen. Dikwijls moest hij bij zich zeiven herhalen: „Wanneer de drankzucht niet bestond, dan waren deze en die mannen niet ziekelijk en ongeschikt voor den arbeid, die en die hadden van hunne verdiensten kunnen leven, deze kinderen waren niet verlaten en verweesd, dit werkhuis zou haast leeg staan". Steeds meer drong zich bij hem de overtuiging op, dat de drankzucht een hoofdoorzaak van alle sociale kwalen is en dat alle strijd tegen armoede en ellende weinig baat, zoolang men niet de bron daarvan verstopt d. w. z. de drankzucht met allen ernst bestrijdt. Tot dusver was het voor P. Theobald genoeg een misstand te kennen om terstond de handen aan het werk te slaan. Ditmaal ontbrak hem de moed om een zoo ontzaglijk moeilijk werk aan te vatten en zonder bemoediging van anderen zou hij het nauwelijks gedaan hebben. Drie medeleden van het bestuur en wel Protestanten waren evenals P. Theobald gaan inzien, dat het alcoholmisbruik een hoofdoorzaak van alle sociale ellende was en hadden ook reeds pogingen aangewend om dezen vijand te bestrijden, welke wel is waar zonder gevolg bleven; zij bewonderden den ijver, de toewijding en de welsprekendheid, die P. Theobald eigen waren, en waren van oordeel, dat hij de rechte man was. Zij trachtten hem te overtuigen, dat hij tot matigheidsapostel geroepen was ; verscheidene andere aanzienlijke personen sloten zich bij hen aan en brachten P. Theobald er eindelijk toe deze gedachte in ernstige overweging te nemen. Hij trok zich voor een paar maanden in de eenzaamheid terug om door gebed en rijpelijk nadenken tot de kennis zijner roeping te komen. Daarbij hield hem ook de vraag bezig, met welke middelen de groote strijd zou worden gevoerd. Het best zou het met zijne opvatting gestrookt hebben de menschen tot matig gebruik van sterken drank aan te sporen. De algeheele onthouding kon hem niet bevallen, zij scheen hem te veel te vergen en nagenoeg onuitvoerbaar. Zou het dan niet genoeg zijn, zoo vroeg hij zich af, de christelijke zedenwetten te prediken om deze ondeugd te bestrijden ? Doch hij moest tot zich zeiven zeggen: dat heb ik en dat hebben andere geestelijken reeds lang gedaan maar waar is het succes ? Zonder een buitengewoon middel aan te wenden zullen wij het tot niets brengen. Dan weer dwarrelden alle opwerpingen, hindernissen en moeilijkheden, die daartegen schijnen te pleiten, in zijn hoofd rond. Sleehts langzaam gelukte het hem tot een bepaald inzicht en een vast besluit te geraken. Toen hij echter na een maandenlang bidden en overwegen de eenzaamheid verliet, trad hij voor de wereld op als apostel der algeheele onthouding. Uit dit alles kan men een behartigenswaardige les trekken. Waarvandaan komt het, dat zoovele goedgezinden wel klagen over kroegloopen, over drankzucht en verkwisting, doch het daarbij laten rusten ? Zij blijven op het standpunt staan, dat P. Theobald de eerste jaren heeft ingenomen, doch later als onjuist heeft opgegeven. Hij beschouwde aanvankelijk de drankzucht als een afzonderlijk sociaal kwaad naast vele andere kwalen en behandelde ze ook als zoodanig. In het werkhuis te Cork kwam het als een openbaring in hem op, dat het alcoholmisbruik op het gebied der menschelijke samenleving niet slechts een distel naast vele andere, doch een gemeenschappelijke wortel van alle zedelijke nadeelen,' van alle sociale ellende is en daarom op de eerste plaats bevochten moet worden. Deze erkenning was de eerste schrede van den Ierschen Capucijn tot zijn groot apostolaat. Wie zich Ik beloof plechtig mij van alle bedwelmende dranken te zullen onthouden en door mijn woord en voorbeeld anderen te zullen bewegen hetzelfde te doen". In December 1838 ging P. Mathew naar Limmerick, en hier legden in vier dagen tijds 150,000 menschen van heinde en ver de belofte van onthouding af. Reeds in den nacht voorden Zondag, waarop hij in 't openbaar zou preeken, teekenden 20000 menschen, en na de preek nam hij tot 's avonds tien uur de pledge af. In de stad waren eens ongeveer 60 tot 70,000 menschen bijeen om zich te laten inschrijven. Deze menschenmassa werd op straat door militairen in rijen geschaard, langs welke de gevierde man voortschreed om de gelofte af te nemen. Soortgelijke tooneelen herhaalden zich in andere steden, die hij van nu af bezocht. Eene onafzienbare menigte luisterde naar zijne woorden, en hen, die onthouding beloofden, kon men bij tien- teI,en' Te Dublin traden in twee dagen meer dan 60000 menschen tot de onthouders-vereeniging toe en weldra omvatte zij 1,800,000 Ieren, een getal, dat in de volgende jaren nog belangrijk toenam. De beweging was een nationale geworden. De menigte scheen als herschapen, onder het volk was een gezegende verandering van levenswijze gekomen. Overal heerschte vrede, vlijt en orde. De gelukkige gevolgen nam men waar in de gebruiksvermindering der sterke dranken en in de daling van het getal misdaden. De Engelsche minister Lord Palmerston verklaarde in het Parlement, dat ten gevolge dezer onthoudingsbeweging de staatsinkomsten uit de belasting op gedistilleerd ongeveer 300,000 Pond sterling (meer dan 7 millioen francs) achteruitgegaan waren. In 't jaar 1838 werden in Ierland 121/4 millioen gallons wysky (jenever) gedronken en in 1841 slechts 6I/2 millioen; in 1837 werden 12,096 zware misdaden bedreven en in 1891 slechts 773. Zoo had P. Mathew de onthoudingsbeweging een hooge vlucht doen nemen, terech1 door allen bewonderd, en het volk genoot de vruchten van zijn werken. ' Spoedig kreeg hij gelegenheid zijne werkzaamheid ook tot Engeland en zelfs tot Amerika uit te breiden. In Juli 1843 verscheen hij op herhaald verzoek in Londen om ook hier voor •de matigheid te werken. In alle straten werden groote plakaten rondgedragen met het opschrift: „Heerlijk nieuws! P. Mathew in Londen!" In het voorjaar van 1849 ging hij naar Amerika. Op het schip, dat hem daarheen bracht, won hij alle passagiers en alle matrozen voor de onthouding. Toen hij in haven van New-York binnenvoer, vlagden de schepen van alle naties; de autoriteiten en de vereenigingen der stad met muziekkorpsen aan de spits ontvingen hem bij zijn aankomst en geleidden hem onder het gebulder der kanonnen midden door •eene onafzienbare volksmenigte de stad binnen. De burgemeester van New-York merkte in de begroetingsrede op, dat hij hier niet de gast van een enkelen burger, doch van de gansche stad was, en zoo werd den armen Capucijn in het paleis „Irwing-house" eene weelderige woning aangewezen. Ook zijn reis door Amerika geleek een triomftocht. AI waren ook de gevolgen niet zoo wonderbaar als in zijn vaderland, toch kunnen ze nog altijd buitengewoon genoemd worden. In het jaar 1848 stierf de bisschop van Cork. Het was de eenparige wensch der priesters en geloovigen, dat P. Theobald zijn opvolger zou worden. In Rome echter opperde men bezwaren om dezen wensch te gemoet te komen, wijl men daarvan nadeelen voor de onthoudingsbeweging vreesde. Men achtte deze voor de welvaart van Ierland van zoo groot gewicht, dat •op zijne verheffing tot bisschop niet werd ingegaan, dewijl aan de beweging niet mocht onttrokken worden de man, die haar in het leven riep. Het spreekt overigens van zelf, dat de kerkelijke overheid, de bisschoppen en de paus dezen matigheidsapostel en zijne verdiensten volkomen naar waarde wisten te schatten. Gregorius XVI was zoo vol bewondering voor de werkzaamheid van dezen vromen kloosterling in Ierland, dat hij zelf onthouder werd en de medaille der onthoudingsver•eeniging van Cork droeg. Bisschop Wiseman, later kardinaal, verheerlijkte op den .kansel het werk van P. Mathew als een nieuwen kruistocht. Dr. Channing, destijds de aanzienlijkste protestantsche geestelijke in Amerika, verklaarde: „Had men voor eenige jaren gevraagd, welke natie zich het meest aan den drank overgeeft,, dan had het antwoord moeten luiden: de leren. Sedert 2 of 3 jaren schijnt deze overgeërfde kwaal te zijn uitgeroeid. In Ierland en elders hebben vijf millioen de belofte van onthouding afgelegd en bijna allen komen deze getrouw na. Dit is blijkbaar de merkwaardigste gebeurtenis van onzen tijd, waarvan' ook in de geschiedenis van het verleden nauwelijks iets gelijkwaardigs gevonden wordt. De voornaamste bewerkers dezer wonderbare verandering verdient onder de groote mannen geteld te worden." Aldus Dr. Channing. Een eenvoudige Capucijn bekeert in korten tijd eenige millioenen tot onthouding en verandert, kan men zeggen, een volk van drinkers in een volk van onthouders. Wat was het geheim, van dit wondervol succes ? Deze vraag werd voor 60 tot 70 jaren algemeen opgeworpen en verschillend beantwoord. Zekere schrijvers meenden, dat P. Mathew aan de beweging het karakter van een politiek en godsdienstig protest tegen de Protestanten en Engelschen had gegeven en den godsdiensthaat en nationalen afkeer der Ieren voor zijne zaak had uitgebuit. Doch het tegendeel is waar. P. Mathew heeft het angstvallig vermeden, zooals wij nog zullen zien, zijne zaak met den politieken strijd,, die alsdan zeer levendig was, te vermengen of de Protestanten te kwetsen. Bij voorkeur waren het Protestanten, die hem tot zijn werk aanmoedigden; in zijn voordrachten ontsnapte hen* nooit een woord, dat de Protestaten kon stooten, en hij nam ook alle Protestanten, die zich aanmeldden, in zijn matigheidsbond op. De heilzame gevolgen van P. Mathew's werken kunnen slechts uit edele gronden, niet uit de troebele bron der hartstochten zijn voortgekomen. Het Iersche volk erkende en vereerde in P. Theobald den vromen priester, den vurigen patriot. Uit zijne woord°n sprak het onwankelbaar geloof aan de goede zaak, de offervaardige liefde tot zijn volk. Hij vertoonde zich aan het volk als boeteprediker, die voor hetzelve meedoogenloos de wonden blootlegde, waaruit het bloedde, doch tegelijk ook als de barmhartige Samaritaan, die zijne krachten en zijn leven ten offer bracht om deze wonden te heelen. Als priester verkondigde hij den geloovigen Ieren het vermanend woord van Christus en. zijne Kerk, wier dienaar hij was, en als patriot ijverde hij voor de redding van zijn volk. Door hem vernam men den noodkreet van het Iersche volk, dat door zijn mond om redding riep. Daarbij mogen wij ook de genade niet vergeten, die de verkondiging van het woord Gods vergezelt. Daarom heeft zijn woord de harten doordrongen en geschokt en begeesterd, en nadat eenmaal duizenden gewonnen waren, deelde zich de beweging aan honderdduizenden en millioenen mede, zij omvatte het gansche volk evenals tijdens de kruistochten de prediking van Petrus Amiens het geheele Westen begeesterde. P. Theobald was een werktuig der voorzienigheid en der genade, waardoor de Heer het Iersche volk op zijnen langen lijdensweg zedelijke vernieuwing, troost en verkwikking wilde bieden. IV. Lijden en Offer. Uit hetgeen wij tot hiertoe gezegd hebben, zou men misschien de gevolgtrekking kunnen maken, dat P. Mathew van zijn veldtocht tegen het alcoholisme had kunnen zeggen als Caesar: »Ik kwam, zag en overwon". Onder het gejubel der bevolking de steden binnentrekken, voor tien- tot vijftigduizend menschen. preeken, daarvoor overweldigenden bijval oogsten, honderdduizenden voor zijne zaak winnen en in triomf weer aftrekken, dat is toch iets heerlijks en grootsch. Maar voor P. Mathew had deze schitterende werkzaamheid ook eene bedenkelijke keerzijde,, en wanneer hij bij allen glans en roem toch ten einde toe de bescheidene ootmoedige Capucijn is gebleven, dan hebben naast zijne godsvrucht ook omstandigheden van buiten niet weinig daartoe bijgedragen. Zijn triomftocht is in velerlei opzicht voor hem een kruisweg geworden. Men denke vooreerst aan zijne lichamelijke inspanning. P. Mathew was een gezonde, sterke man. Zijne stem, aanvankelijk zwak, ontwikkelde zich door de oefening, zoodat hij in de open lucht voor dertig- en nog meer duizend personen kon prediken. Doch op zijne reizen was het preeken nog de geringste inspanning. Hij werd den ganschen dag in beslag ge- nomen tot in den nacht toe en dikwijls den geheelen nacht door. Vele jaren heeft hij dit kunnen uithouden. Maar door deze geweldige inspanning werd ten laatste zijne kracht toch gebroken. In 't voorjaar van 1848 trof hem eene beroerte, waarvan hij weldra herstelde, zoodat hij het volgende jaar de reis naar Amerika kon maken. Ofschoon hij aanmerkelijk verzwakt was en groote smarten leed, moest hij zich toch aan groote vermoeienissen onderwerpen, zooals de volgende uittreksels uit het dagboek van zijn secretaris doen zien: 2 December 1849. 's Morgens half zeven h. Mis in Philadelphia. Onmiddelijk daarna preek en afnemen der pledge (matigheidsbelofte). Reis naar het vijf mijlen verwijderde Clousester, waar een kerkwijding plaats vindt. Preek in de open lucht voor eene enorme volksmenigte, alhoewel door hevige pijnen gekweld. Daarbij afneming der pledge, waarbij een sterke sneeuwbui en groote koude hem zeer lastig vielen. Terugkeer naar Philadelphia. Avondeten bij den bisschop. Afneming van pledge tot acht uur. Audienties tot laat in den nacht. 3 December. In de vroegte H. Mis, daarna eerste voordracht en afneming van de pledge. Voormiddags worden in den overigen tijd eenige bezoeken gebracht en ontvangen. Na het eten tweede voordracht en afnemen van de pledge tot 's avonds negen uur. Zoo gaat het maandenlang door, ook bij reeds gebroken krachten. Men moet zich verwonderen, dat P. Mathew zulke inspanningen niet slechts eenige maanden, maar eene lange reeks van jaren kon uithouden. Overigens was hem de zorg voor gezondheid en leven het minste. Toen zijne vrienden hem baden, dat hij rekening zou houden met zwakte, zeide hij: •Maakt u niet bezorgd: ik heb nog krachten genoeg, overvloedig zelfs. Laat mij voor de zaak Gods werken. Nog is de tijd er niet om te gaan rusten". Meer kommer, veroorzaakte hem de tegenstand, welke hij door zijn werken dikwijls ontmoette. Het laat zich begrijpen,