om consideratie en advies! 't Had ook wel mogen zijn gezonden aan de Kerkvoogden, al ware 't alleen uit beleefdheid. Het aamgeboden Reglement is voorzien van eene Memorie van Toelichting, die maar één gebrek heeft n.1. dat zij niet toelicht (lucus a non lucendo!); maar slechts verwijst naar de „Bijlagen" (d. w. z. de Handelingen van de Synodale Commissie), die met de „Handelingen der Synodale vergadering" verkrijgbaar zijn voor f 5.25, een ietsje duurder dan die van verleden jaar; niet dewijl zij interessanter zijn of zich prettiger laten lezen, maar om eenige andere reden. En daar het nu niet onmogelijk is, dat deze of gene belangstellende in eenige „toelichting", die de synode bij zoo'n belangrijk Reglement niet achterwege had moeten houden, niet aanstonds bereid is een offer van f 5.25 aan de beheerszaak te brengen — deelen wij ten zijnen gerieve eerst iets mee over de beginselen, die de bovengenoemde Commissie van drie bij de samenstelling van het Concept-Reglement hebben geleid. Met wete, dat de-synode aan de Commissie had opgedragen te overwegen: of aan afzonderlijke Beheerscolleges naast de Kerkelijke Besturen en dan in verband met deze laatsten, zoowel het beheer zelve moest worden opgedragen, als het toezicht daarop; dan wel, of de Kerkelijke Bestaren met Beheer en Toezicht moesten worden belast. En de Commissie is tot het besluit gekomen: er moeten afzonderlijke Beheers-colleijes zijn! Wel zou het een ideale toestand zijn, als Bestuur en Beheer, de zorg voor de geestelijke en stoffelijke belangen bij één en 'tzelfde lichaam berustte, en dan natuurlijk bij den kerkeraad. Maar daarop durfde zij niet aansturen, hoe gaarne zij 't had willen doen. Naar zij trrecht oordeelde, moest zij rekening houden met de omstandigheden. En nu zou het een „onvergeeflijke fout" zijn geweest, te breken met van ouds bestaande toestanden. Dus, oordeelde de Commissie, dan moeten bestuur en beheer, gelijk tot dusverre in bijna alle gemeenten, gescheiden blijven. Er besta naast den Kerkeraad in elke gemeente een Collego van Kerkvoogden en Notabelen. Maar tusschen dit, Bestuurs-en Beheerslichaam worde zekere „betrekking" verzekerd door „mededeeling" van een en ander, goedkeuring en onderling overleg in bepaald aangewezen gevallen. Men ziet liet duidelijk, de Commissie is niet bang voor 't bekende spook, waarmee zoo druk is gesold en dat „imperiumi in imperio" heet, d. w. z., twee regeeringen naast elkaar ineen en dezelfde kerk, tweo groote masten op één schip, familiair gezegd. Juist uit vrees daarvoor zijn er niet weinigen, die bestuur en beheer in één lichaam willen vereenigen, in den kerkeraad, die dan natuurlijk zou moeten worden versterkt met een paar personen, bijzonder belast met het beheer dor Kerkelijke goederen; zooals nu de Diakenen bijzonder belast zijn met de zorg voor de Diaconalia, met medewerking van de overige leden van den kerkeraad. Maar rekening houdend met historische toestanden, bouwde de commissie haar „concept" op het beginsel: scheiding van Bestuur en Beheer in de gemeenten, behoudens eenige betrekking tot elkaar. Naar ons oordeel heeft de commissie daaraan verstandig gedaan. Moest de Ned. Ilerv. Kerk nog van grond op worden georganiseerd, dan zou men zeker één Raad aan 't hoofd van elke kerkelijke gemeente stellen en hem mot de zorg voor hare geestelijke èn stoffelijke belangen belasten. Maar nu daarvan geen sprake is, doet men wijs, rekening te houden met bestaande toestanden, die geen aanleiding tot botsing behoeven te geven. En hoe oordeelt de Commissie dat het Toezicht op 't beheer moet worden geregeld? Aan Mie behoort het te worden opgedragen? „Ook voor de uitoefening van het toezicht achten wij „afzondertijkc Colleges (wij cursiveeren!) wenschelijk; daar ook „van de hoogere Besturen geldt wat wij ten aanzien van den „kerkeraad opmerkten, dat n.1. samenvoeging van de geestelijke, „en stoffelijke belangen de behartiging dier belangen niet zou „bevorderen"; zoo lezen wij in de Memorie van Toelichting, die de Commissie met het Reglement aan de Synode zond. — Ferm zoo, zeggen wij; dat is duidelijk gesproken. De Commissie verklaart zich tbeslist vóór afzonderlijke Colleges van Toezicht naast de Kerkelijke Besturen. Samenvoeging van geestelijke en stoffelijke belangen zou de rechte behartiging dier belangen schaden. Wij stippen even aan, dat op dit principe ook het Reglement was gebouwd, dat in 1898 is afgestemd door de leden der provinciale Kerkbesturen. Maar wie nu verwacht, dat naar dit in de Memorie zoo beslist vooropgesteld beginsel het Toezicht ook is gereglementeerd, komt bedrogen uit. — 't Is haast ongelooflijk — maar 't wordt eenvoudig genegeerd! Want in Art. 1 van 't Reglement wordt een tegenovergesteld principe gehuldigd, „de onvergeeflijke fout" begaan met historische toestanden te breken en het Toezicht uitdrukkelijk opgedragen aan de Kerkelijke Besturen, die er niet mede mochten worden belast. — Immers wij lezen, dat het beheer is opgedragen aan Kerkvoogden met medewerking van Notabelen „onder toezicht van de Kerkelijke Bestaren, door „tusschenkomst van de daartoe aangewezen Commissiën van „Toezicht". — En met die Kerkelijke Besturen worden bedoeld de Kerkeraden, maar voornamelijk de Provinciale Kerkbesturen,— benevens de Synodale Commissie. Men slaat van verbazing de handen ineen bij zoo'n zonderlinge wijze van doen der Heeren Bronsveld, Knottenbelt en Van Manen; — bij zoo'n totale beginsel-verloochening, waaraan zij zich hier zoo klakkeloos schuldig maken, — alsof het de eenvoudigste zaak van de wereld gold. Ja, men is geneigd te vragen: zouden de Heeren wel hebben geweten, wat zijdeden? Dat stelt voorop: liet toezicht niet aan de Kerkelijke Besturen; — wis en drie niet. Maar stelt desniettemin vast: het toezicht aan de Kerkelijke Besturen! Wij gelooven half, dat liet den Heeren doorgegaan is, hoe zij in beginsel van de Kerkelijke Besturen niet hebben willen weten, en vergeten is menschelijk! — Maar aan dat lékke geheugen twijfelen wij ook weer, als wij ontdekken, hoe de Heeren hunne onbegrijpelijke wijze van handelen ietwat willen rechtvaardigen en hunne beginsel-verloochening trachten te dekken.... Zij verwijzen daartoe naar eene clausule in de Memorie van Toelichting uit het oorspronkelijk ontwerp „Cannegieter", van dezen inhoud: „het gezag, 'twelk de rechtsorde „stelt, behoort ook die orde te handhaven en moeten dus de lColleges van Toezicht in dat gezag hun oorsprong vinden." Nu, wat het eerste gedeelte dezer phrase betreft, niemand zal daartegen bezwaar hebben. De Hervormde Kerk, die langs legalen weg eene beheers-regeling in 't leven roept, — alzoo de rechtsorde stelt, moet ook de door haar gestelde rechts-orde handhaven ! Dat spreekt als een boek! „En dus moeten de Colleges „van Toezicht in dat gezag hun oorsprong vinden." — Wis en zeker, Commissie-leden, dat moeten ze bepaald. Geen sterveling zal u dat betwisten. Hetzelfde gezag, hier de Herv. Kerk, wijst aan welke en hoe die Colleges zullen zijn, wie ze zal benoemen en wat dies meer zij; — regelt in één woord alles, wat op die Colleges betrekking heeft. Zij doet dat bij de rechtsorde, die zij stelt. — Ik zou dan ook wel eens willen weten in welk ander gezag de Colleges van Beheer en Toezicht hun oorsprong zouden kunnen vinden, dan in 't gezag van de Kerk, waar deze eene beheersregeling tot stand brengt. — De bestaande Colleges met Beheer en Toezicht belast, vinden hun oorsprong niet in de Kerk — eenvoudig omdat de Kerk de huidige rechts-(?) orde niet heeft gesteld! Maar hoe ter wereld uit die phrase volgen moet, dat de Provinciale Kerkbesturen do Commissiën, let wel: de Commmiën (geen Colleges) van Toezicht moeten benoemen en b.v. niet de gemeenten of hare beheerders; — geen Colleges met eenige zelfstandigheid, maar Commmiën, mandatarissen der Provinciale Kerkbesturen, in alles van hen afhankelijk, levende bij hunne gratie, creaturen van die Besturen, hun verantwoording schuldig, — dat gaat een gewoon menschenverstand te boven! Hoe uit die phrase volgen moet, dat deze zelfde Provinciale Kerkbesturen in zeer vele gevallen moeten worden gekend; — dat ook aan hen is de eindbeslissing van ettelijke voorkomende niet onbelangrijke kwesties! Hoe daaruit moet volgen, dat ook de Synodale Commissie direct in 't beheer wordt getrokken en als opperste rechtbank zal fungeeren; wie dat begrijpt wordt beleefd verzocht het te zeggen. — Wij begrijpen het niet. Nog eenmaal vragen wij: waar blijft toch het door de Commissie vooropgesteld beginsel: wij hebben voor de uitoefening van het toezicht afzonderlijke Colleges noodig! 't Wordt wegge- moffeld. Ja -waarlijk, de Commissie neemt niet eenmaal moeite om de verandering van College van Toezicht in een d de dito CoyyiYftissic tc rechtvaardigen, als ware ciic verandering eeno kleinigheid, — als gold zij slechts een woord, een naam; terwijl zij wel beschouwd, eene principieele is, van wijde strekking, waarmee 't geheele stelsel van toezicht van aard en wezen verandert. En als de Commissie voor ?t Concept, de benoeming van de leden der Commissiën van Toezicht door de Provinciale Kerkbesturen wil rechtvaardigen, dan schrijft zij in hare toelichting: „Zal oene Commissie van Toezicht vrij staan tegenover de "Colleges, wier administraties onder haar toezicht staan, dan "behoort zij haar mandaat niet van die Colleges te ontvangen, "noch indirect noch direct, doordat de Commissie-leden worden "benoemd uit door die Colleges opgemaakte drietallen. — Bovendien blijft in dat geval de beheers-organisatie geheel op "zich zelve staan, een imperium in imperio; terwijl het in het "ontwerp Cannegieter c. s. voorgeschreven benoemen der Com"missie-leden door het Provinciaal Kerkbestuur op gelukkige wij ze uitdrukking geeft aan het juiste beginsel, dat het toezicht berust bij de kerkelijke Besturen en in hun naam wordt uitgeoefend door de Commissie van Toezicht." Gerust, wij trachten geen loopje te nemen met goed-geloovige lezers! 't Kan naslaan lijden! In dezelfde memorie, die zegt, dat het toezicht vooral niet moet worden uitgeoefend door de hoogere Kerkelijke Besturen, evenals het Beheer zelf niet moet berusten bij den Kerkeraad, hebben de drie geleerde Heeren geschreven: „dat volgens het juiste beginsel het toezicht berust „bij de Kerkelijke Besturen en dat het in hun naam door de "cómmissien van toezicht wordt uitgeoefend"! Ook dau als wij in aanmerking nemen het onderscheid tusschen berusten bij en uitoefenen door, vragen wij: als dat niet cameléontisch is, wat verdient dan wel zoo te hreten? Waarlijk, erger beginselverloochening is moeilijk denkbaar! Maar als wij, wat hier zoo uit de hoogte tweevoudig wordt gedecreteerd eens wat nader bezien, wat dan ? In de eerste plaats: de Commissiën van Toezicht moeten haar mandaat niet ontvangen van de Colleges van Beheer, van Kerkvoogden zal bedoeld zijn misschien met Notabelen, indien-zij tegenover deze „vrij zullen staan". Daargelaten de vraag, of blijkens de ondervinding opgedaan bij de 800 gemeenten, die zich hebben aangesloten bij het Algemeen College de bestaande Colleges van Toezicht niet vrij staan tegenover de Kerkvoogden en Notabelen van wie zij hun mandaat ontvangen; de Commissie vergeet zoo maar, dat in onze kerk juist het stelsel wordt toegepast, dat zij zoo klakkeloos veroordeelt. Immers de Classikale Besturen zoowel als de Provinciale Kerkbesturen ontvangen hun mandaat van de Kerkeraden, colleges op wier doen en laten zij in alles toezien, ja wat nog meei beteekent, over wier leden zij opzicht en tucht uitoefenen. En nu is het voor zoo verre wij weten niet gebleken, dat de „Hoogere Besturen" deswege niet „vrij staan" tegenover de Lagere waarvan zij hun mandaat ontvangen! En zoolang dat niet is gebleken (het tegendeel blijkt duidelijk al den dag!) achten wij wat in zake bestuur goed gaat. geenszins verwerpelijk in zake beheer! Maar behalve dit, draagt men aan de Provinciale Kerkbesturen de benoeming van de Commissiëti van 1. oezicht op, dan onthoudt men aan de gemeenten een recht in beheerszaken, dat zij sinds overlang in bestuurszaken bezitten. En dat is onbillijk, niet naai den eisch des tijds, reactionair. En tegen deze onbillijke, onvrijzinnige, reactionaire wijze van handelen teekenen wij in ïipam van alle Hervormde Gemeenten ernstig protest aan. t Zou machts-misbruik zijn, als haar hier werd onthouden wat haai zedelijk toekomt. . . Daarbij komt: wanneer de benoeming van de (Jomnussiën van Toezicht wordt gebracht bij de Provinciale Kerkbesturen, dan wordt daaimee van de beheerszaak indirect eene partijzaak gemaakt. En dat moet niet worden in de hand gewerkt, 't Kan niet uitblijven: vrjzintiiye prov. kerkbesturen zullen waa t liij >i lijk vrijzinnige, maar de rechtziniiiije kerkbesturen beslist uitsluitend rechtzinnige commissiën benoemen. Immers dc lechtzinnige Heeren hebben altijd in hunne gemoedsbezwaren, die ook, waar het op dc duiten aankomt (getuige de veroorzaakte beweging om 't kwartje voor de generale kas!) behoorlijk opgeld doen, eene rechtvaardiging bij de hand voor hunne uitsluiting van al wat vrijzinnig is of heet. Nos fo')ueinuts nos! Ook maakt zeker de eigenaardige samenstelling der Prov. Kerkbesturen eene benoeming van de leden der G'ommissiën van Toezicht door die Besturen minder aanbevelenswaard. Immers in die Besturen hebben dc predikanten eeue oveiwegende meerderheid. Er gaat namelijk een ouderling op twee predikanten, terwijl het moderamen uitsluitend door predikanten wordt gevormd! Nu zullen wij van dc YVclEcrwaaidcn geen kwaad zeggen, 't Zijn in vele opzichten heele goede, geschikte menschen, trots al wat hun leelijks wordt te laste gelegd vooral in dezen tijd. Menschen ook in zaken van beheer misschien wel te huis! Bovendien, wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht! en dat doen wij liever niet! Maar 't maakt ligt een verkeerden indruk, wanneer de benoeming van de Colleges van Toezicht wordt toevertrouwd aan een lichaam, waarin het gees telijk (s. v. v.) element het lcekon element overtreft. Wij weiden hier over niet uit; een goed verstaander zal er alles van begrijpen! En wat aangaat het tweede decreet van de commissie, aldus: naar een juist beginsel berust liet toezicht bij de keikelijke besturen! Éi zoo! berust naar een juist beginsel het toezicht bij de Kerkelijke Besturen! Op welke gronden wordt dit een juist beginsel geheeten. Eenige bewijsvoering voor de juistheid van wat hier beginsel heet ware niet overbodig geweest. Want het staat niet als een paal boven water, dat het toezicht bij de kerkelijke besturen berust, 't Volgt niet uit den aard der zaak. 'tls geen axioma, dat geen bewijs noodig heeft, of althans eene toelichting. Men kan 't evengoed omkeeren en zeggen: het toezicht berust niet bij de kerkelijke besturen, 't Is evenmin een eisch der historie! Want sinds 't bestaan van de Xed. Herv. Kerk zijn bestuur en beheer gescheiden geweest, ook wat het toezicht betreft. Dat is overbekend. Wil men de historische lijn volgen, dan blijven de besturen als zoodanig buiten het beheer, volgens het in theorie door de Commissie gehuldigd beginsel, maar dat zij practisch heeft laten glippen. En de wetten deilogica vorderen evenmin, dat het toezicht wordt uitgeoefend door de vermelde Besturen. Naar ons oordeel is het aldus gelegen: 't is gansch natuurlijk dat de kerk het beheer der goederen regelt: 't was onnatuurlijk, dat zij het tot 1866 niet heeft kunnen doen. 't Is onnatuurlijk, dat zij het na de intrekking dor Koninklijke Besluiten voor'het Beheer niet heeft durven of willen doen.' Want wat is wel beschouwd onnatuurlijker, dan dat do goederen van de gemeenten der Herv. Kerk worden beheerd, zonder dat deze daarin ook maar een woord meespreekt, dus buiten haar om; hetzij dat beheeren plaats heeft tot schade, hetzij ten zegen van de gemeenten, zelfs al worden ze misbruikt en misschien vervreemd. Was men aan zoo'n toestand niet gewoon geraakt, men zou er moord en brand over roepen. Maar daaruit volgt niet, dat de Besturen zedelijk recht hebben op toezicht op 't Beheer. Zooals de zaken thans staan, kan geen lichaam bepaalde rechten op het toezicht laten gelden. De kerk gaat te rade met de omstandigheden, draagt beheer en toezicht op naar zij 't best oordeelt. Maar dat zij 't beheer zelf opdraagt aan afzonderlijke colleges, — het toezicht evenwel aan do Kerkelijke Besturen, dat is zoo inconsequent mogelijk! En dan komt de kerk, door thans het toezicht op te eischen voor de Besturen, in tegenspraak met haar eigen handelingen. Onder de organisatie van het Algemeen College zooals die bestaat, berust het toezicht bij zelfstandige prov. colleges, het oppertoezicht bij het Algemeen College. En niet alleen, dat de Synode jaarlijks een lid uit zijn midden aanwijst om in 't Algemeen College zitting te nemen, terwijl de Provinciale Kerkbesturen op dezelfde manier handelen; maar de kerk zelve heeft in verschillende bepalingen deze organisatie erkend, en houdt er voortdurend rekening mee. Ja, 't is nog maar weinige jaren geleden, dat de Synode de niet aangesloten gemeenten heeft opgewekt, aangemaand, haar „vrij beheer" prijs te geven en zich bij de organisatie onder 't Algemeen College aan te sluiten. Wat houding is dat nu, vragen wij met passende bescheidenheid, te decretteren: het toezicht behoort naar een juist beginsel bij de Kerkelijke Besturen, en eene beheersregeling ie patroniseeren die de juistheid van dat beginsel negeert, en aan zelfstandige colleges van wege de genieenten gekozen, het toezicht opdraagt? Geen houding hoegenaamd. Waarlijk, de kerk slaat zoodoende een zot figuur. Zeki r heeft zij het recht van zienswijze te veranderen; maar niet stilzwijgend, zonder daarvan behoorlijk rekenschap te geven, en het goed recht dier verandering aan te toonen. Waartoe zelfs geen enkele poging is beproefd. Nu zal men zeggen misschien: ja maar de Prov. Kerkbesturen oefenen dit toezicht immers niet zei ven uit; maar door eene Commissie, die door hen benoemd is! Wij meenen dat dit aan de eigenlijke zaak niets veranderd! Ja, menigmaal is 't nog beter het met den baas dan met den knecht te doen te hebben! Wordt het Reglement onveranderd aangenomen, dan geraken de beheerders beslist onder curateele van de Kerkelijke Besturen; van de Kerkeraden eenigszins, van de Provinciale Kerkbesturen gansch en al. Wij zullen dit met eenige voorbeelden aan 't Reglement ontleend aantoonen. Volgens art. ö f worden er geene ondersteuningen verleend uit de kerke-fondsen aan eenige inrichting van godsdienstigen of zedelijken aard, dun nadat daarover eerst de kerkeraad is gehoord. Naar art. 7 worden aan het vruchtgebruik der kostcric-goedcren geene bijzondere, kerkelijke of andere werkzaamheden verbonden, of storting van zekere som in de kerkekas, zonder goedkeuring ran den kerkeraad. Wordt het noodig, beschikkingen te maken over de kerkelijke goederen eener gemeente wegens achteruitgang — dan heeft de kerkeraad stern mee in 't kapittel, naar art. 9. Een afschrift van den inventaris der kerkelijke goederen door Kerkvoogden en Notabelen gemaakt wordt naar art. 25 gezonden aan den kerkeraad. Kerkelijke bedienden worden door kerkvoogden benoemd, van instructie voorzien, geschorst, ontslagen, den kerkeraad gehoord, art. 27. Tot het aangaan van leeningen, 't bezwaren, verpanden enz. der kerkelijke goederen wordt geene toestemming gegeven dan na den kerkeraad te hebben gehoord, art. 2(J. Voor geldbelegging anders dan door inschrijving op een der Grootboeken N. W. S. en leeningen onder Hypothecair verband wordt de kerkeraad gehoord, art. 80. Kerkvoogden nemen geen deel aan onderhandscho huur of pacht van kerkgoederen, of de kerkeraad moet zijn gehoord, art. 31. Kerkvoogden staan 't gebruik der kerkgebouwen niet af zonder toestemming van den kerkeraad. art. 33. De kerkeraad ontvangt een afschrift van de goedgekeurde begrooting (art. 36), van de definitief goedgekeurde rekening (art. 40), van het Plaatselijk Reglement (art. 67). Welnu, blijkt uit de aangehaalde artikelen niet duidelijk, dat Kerkvoogden en Notabelen staan minstens onder controle van den Kerkeraad? Wij zullen volstrekt niet ontkennen, dat in enkele der genoemde zaken de Kerkeraad wel mag worden gekend! Maar dat deze in zoo veel wat de beheerders doen, dc neus moet steken, doet denken aan ongemotiveerd wantrouwen van beheerders, en maakt de wederzij dsche verhouding niet aangenaam. — Zonder schade voor goed beheer kan dan ook menige bepaling worden geschrapt. En zoo kunnen beheerders bijna geen vinger in de asch steken, of zij moeten eerst met de Gonunimie van Toezicht rekening houden. 't Is in 't reglement slag op slag: de Commissie van Toezicht dit, en de Commissie van Toezicht dat. Men zie de desbetreffende bepalingen er maar goed op aan. De macht van die Commissiën reikt ver, is. door zoo goed als geen enkele bepaling begrensd. Waarborg, dat zij moeten toestemmen, goedkeuren, wat gevraagd en aangeboden wordt, wanneer Beheerders zich houden aan de bepalingen van 't Reglement, wordt niet gegeven. Nu is 't wel waar, deze Commissiën zijn nog de Provinciale Kerkbesturen niet; maar feitelijk hebben de laatstenhetgeheele toezicht in handen. Dc leden der Commissiön zijn eenvoudig de tusschenpersonen. Zij missen tegenover hunne mandatarissen alle zelfstandigheid en onafhankelijkheid; — zijn als 't ware de instrumenten en de sujetten der Provinciale Kerkbesturen, bij wier gratie zij leven. Bewijs? — Vooreerst, haar oorsprong danken die Commissiën aan de Provinciale Kerkbesturen, die ze geheel alléén benoemen (art. 48). Haar Reglement ran Orde vereischt de goedkeuring van liet Prov. Kerkbestuur (art. 52). Aan dat Bestuur geven zij verslag van hare verrichtingen en zenden zij een overzicht van den staat der kerkelijke administratiën; volbrengen zij de opdrachten die 't Provinciaal Kerkbestuur haar geeft (art. 54). Aan 't Kerkbestuur dat haar benoemde, geeft de Commissie bericht, als beheerders hunne verplichtingen niet nakomen, benevens van de schikkingen die zij maakt (art. 55); van verkeerdheden die zij in de administratie ontdekt (art. 57); terwijl het Provinciale Kerkbestuur eindbesluiten neemt over ingekomen klachten, en bovendien in vele gevallen de te nemen maatregelen bepaalt, (art. 57, 58). Als men nu nog bedenkt, dat van geschillen door de Commissie" beslist hooger beroep is bij 't Provinciaal Kerkbestuur, terwijl vernietiging van beslissingen in hooger beroep kan worden aangevraagd bij de Algemeene Synodale Commissie — dan zal men toegeven dat het Provinciale Kerkbestuur „otus en totus" is! 't, Kan zeggen: het toezicht ben ik; — daargelaten nog de mogelijkheid dat het Reglement toelaat, dat de leden der kommissie van Toezicht door het Provinciale Kerkbestuur uit zijn midden worden gekozen, wat wel zoo eenvoudig zal blijken, als dat Bestuur toch de baas moet spelen! — Wij hebben wel eens hooren verluiden, dat in de Roomsche Kerk het toezicht op alle beheer wordt uitgeoefend door den Aartsbisschop; zoodat al wat de dubbeltjes aangaat in 't Sticht „Coram" moet komen. Iets dergelijks krijgen wij in de Herv. Kerk, als 't beheersreglement onveranderd mocht worden ingevoerd. En nu mogen er onder de leden der Prov. Kerkbesturen zijn die neiging verraden om ook den Aartsbisschop te spelen — toch geïooven wij, dat eene concentratie van bestuurs- en beheersmacht in één en dezelfde hand niet is naar den geest van 't Protestantisme, en niet zal strekken tot heil onzer kerk. Zij is veeleer eene verkorting van billijke rechten der gemeenten, die wat het beheer harer goederen betreft aan de hei , wij bedoelen aan de genade der Prov. Kerkbesturen zijn overgeleverd — gesteld worden onder hunne curateéle. Maar heeft dan niemand in de Synodale Vergadering gelet op de inconsequentie waaraan de commissie voor 't concept-Reglement zich heeft schuldig gemaakt, niemand gestreden voor scheiding van bestuur en beheer? 't Blijkt niet, dat door een der leden opzettelijk op bedoelde inconsequentie is gewezen! Maar 't is wel gebleken, dat de meeningen vooral over 't Toezicht verdeeld waren. Zoo heeft Prof. Gooszen, prae-adviseur, tevens rapporteur over 't Concept-Reglement met den aankleve van dien, met nadruk laten uitkomen, dat kerkelijke regeling van 't beheer is eene door de kerk ingevoerde; maar dat deswege de corporaties van beheer niet ondergeschikt behoeven te zijn aan die van bestuur. Hij wilde Colleges van Toezicht, lichamen met eene eigenaardige mate van zelfstandigheid, door de kerk hun toegekend en beperkt. Daarom ook gaf hij de voorkeur aan eene benoeming door afgevaardigden der beheerscolleges (zooals nu geschiedt!). Daarbij kon van ern „imperium in imperio" geen sprake zijn; want de wetgevende macht kwam niet aan de beheerslichamen, doch verbleef aan de kerk. Dr. Bronsveld daarentegen wilde beslist Commissiën, geen Colleges: afhankelijke Commissiën, geen zelfstandige Colleges. „Er moet geene andere macht in de kerk zijn die ons regeert"; zoo sprak hij. Wie deze doctor met „ons" bedoelde, (ons Besturen, ons dominéés?) is niet gebleken. Verandering van Commissiën, gekozen door de prov. kerkbesturen, in Colleges benoemd dooien van wege de beheerders zou gelijk staan met aan 't ontwerp de tanden uitbreken. In den beginne bleek de halve Synode de zienswijze van Prof. Gooszen te zijn toegedaan. Maar later (bij eene herstemming) gingen 11 (!) van de 16 stemmenden met dr. Bronsveld mee! 't Is uit de „Handelingen" niet te zien wie met betrekking tot zoo'n principieel punt een draai hebben genomen. Maar moest nu aan zulke weerhanen de behartiging van zoodanige gewichtige zaken zijn toevertrouwd? Dat zij verre! METAMORF NAA 8 H 26 7 iÉ&% MM TT-T"\ £>> M.2 ö £XJ>C - Moeten de Beheerders der Kerkelijke Goederen onder curateele der Kerkelijke Besturen worden gesteld? EENE VRAAG, ter waarschuwing vooral van Kerkvoogden en Kerkeraads-leden dei* Hervormde Gemeenten beantwoord DOOK J, S. SINNINGHE DAMSTE, Predikant te Wirdum. NIJMEGEN GEBR. AALBERS 1901. De belangstellende lezer zal hier het een en ander rinden, wat hij reeds onder de ongeil heeft gehad in twee artikelen, geplaatst in de Kerkelijke Courant. Maar zoodanig veranderd, verbeterd en uitgebreid, dat hem hier toch werkelijk iets anders wordt aangeboden, dan hij daar kon lezen. Het kome onze Nederlandsche Hervormde Kerk en 't Beheer run de goederen haver Gemeenten ten goede'. W. J. S. S. D. Moeten de Beheerders der Kerkelijke Goederen onder cnrateele der Kerkelijke Besturen worden uesteld 7 De Synode der Ned. Herv. Kerk beproeft opnieuw eene regeling van 't beheer der kerkelijke goederen tot stand te brengen. Eene kerkelijke regeling, d. w. z. eene die van de Kerk uitgaat, naai' de Reglementen der Kerk tot stand komt en geldig is voor al de gemeenten der Kerk. 't Geval is bekend; eene beheersregeling door de Synode van '98 vastgesteld heeft geene genade kunnen vinden in de oogen van de meerderheid der leden onzer Provinciale Kerkbesturen. Wie onder hen de Kerk tot regeling van 't beheer onbevoegd rekenden, geholpen door hunne collega's die bedenkingen hadden tegen den inhoud van 't Reglement, omdat het aan de Kerkbesturen te weinig invloed op 't beheer gunde; üf dewijl het met Fransche hoffelijkheid (zegge: luchthartigheid!) aan de „Walen" vrij beheer toeliet; of misschien omdat het aan de gemeenten te groote of te geringe zelfstandigheid in 't beheeren harer goederen verzekerde, — dezen te samen stemden het Reglement af. Daar zat dus de Synode van 1899 voor de vraag: wat nu? Opnieuw aan 't werk, betoogde de. man eener beheersregeling van wege de Kerk, prof. dr. Cannegieter natuurlijk. — Bekomen van zijne wel verklaarbare gevoeligheid over de „mishandeling", „ontzieling" ja wat niet al meer, zijn „meesterstuk van legalen arbeid" aangedaan, wist hij de Hooge Vergadering te bewegen, om eene commissie te benoemen voor ,,'t ontwerpen" van een nieuw Reglement. — En deze Commissie, bestaande uit dr. A. W. Bronsveld, mr. J. Knottenbelt, mr. H. van Manen, bezorgde een „Concept", dat door de Synode van 1900, ietwat gewijzigd, vastgesteld, zijn gang door de Kerk is begonnen en waarop de offtcieele adviezen worden ingewacht; dat reeds in brochures en courant-artikelen'is besproken en beoordeeld. Van verschillende zijden heeft men het de Synode kwalijk genomen, dat zij zoo kort nadat het in '98 vastgestelde Reglement werd verworpen, de beheerszaak opnieuw heeft ter hand genomen. Zij had haar eenige jaren moeten laten rusten, meent men. Zij laadt zoo den schijn op zich van te willen duinyeH. Wij oordeelen daarover anders, prijzen veeleer de Synode, dat zij aanstonds opnieuw beproeft de beheerskwestie tot oplossing te brengen. Deze is veel te lang reeds — immers meer dan 30 jaar, aan de orde. Zij had al vóór vele jaren moeten zijn beslist. Wat heil iemand van „uitstellen" in dezen verwachten kan is ons oen raadsel. Uitstellen beteekent: erkennen, met de beheerszaak dood verlegen te zitten, haar niet aan te durven. — Neen, zij moest weer onmiddellijk worden aangepakt. Van haar geldt: vu of nooit! Ook gaan wij niet mee met het beweren, dat eene kerkelijke regeling van 't beheer ongrondwettig zou zijn, omdat het Algemeen Reglement haar niet toelaat. Zonder de vraag in haar geheel te behandelen, of de Herv. Kerk het recht tot beheersregeling bezit, omdat zij overvloedig is behandeld, het voor en tegen genoeg bepleit, nieuwe argumenten roor of tegen ons niet bekend zijn, en wij meenen dat bij rechterlijke uitspraak daarover moet worden beslist; willen wij er toch op wijzen, dat op grond van 't Algemeen Reglement het recht tot beheersregeling aan onze kerk moeilijk kan worden ontzegd. Immers, de kerk heeft door de erkenning van 't Algemeen Reglement dat nu van kracht is, de rechtsmacht tot regeling van 't beheer erkend, naar art. 65, alinea 2, welke alinea niet stond in 't Algemeen Reglement van 1816; maar dat bij do herziening door de Synode is opgenomen en waaraan de kerk zelve door aanneming van het Reglement hare adhaesie heeft geschonken! Neen, 't Algemeen Reglement laat beheersregeling toe, schrijft haar voor. Wij spreken van het recht der Hervormde Kerk om 't beheer van de goederen en fondsen der Hervormde Gemeenten te regelen, en niet van het recht der Synode daartoe. Men wil het gedurig laten voorkomen, alsof de Synode het beheer wil regelen. En dat is minder juist. De Synode neemt het initiatief daartoe en beproeft langs iegalen weg, door de aangewezen organen deikerk eene beheersregeling tot stand te brengen. Erger is het beweren van sommigen, dat de Synode het beheer aan zich wil trekken. Want dat is een ondeugend beweren. Dat wil de Synode volstrekt niet. De gemeenten blijven hare goederen beheeren. De kerk wil alleen naar recht en plicht de hoofdbeginselen regelen, vaststellen, waarnaar het beheer moet worden gevoerd, en tevens toezicht op het beheer in 't leven roepen. Beheer en toezicht gaan thans geheel buiten de kerk om, gevolg van bekende, betreurenswaardige omstandigheden. Men onthoude er zich dus van het voor te stellen, alsof de Synode zich meester wil maken van het beheer; want dat is in strijd met de waarheid. Doch genoeg hierover. Wij komen thans tot het „Reglement „OP HET BEHEER VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN EN FONDSEN DER „GEMEENTEN VAN DE NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK," dOOl' de Synode voorloopig vastgesteld en aan de Besturen gezonden Uit het bovenstaande blijkt zonneklaar, dat de beheerders deikerkelijke goederen onder curateele der Kerkelijke Besturen geraken, indien het Reglement onveranderd wordt aangenomen en ingevoerd. En dat moet, meenen vrij, niet gebeuren! Daargelaten vele andere bedenkingen die wij hebben tegen het Reglement, vooral waar het minutieuse voorschriften geeft omtrent „begrooting", „rekening", 't zenden van afschriften, zoodat het een vergaderen, schrijven en wrijven wordt zonder end, veel meer dan noodig en nuttig is, (bedenkingen die wij hier niet zullen behandelen) meenen wij, dat wij den vinger hebben gelegd op de vrij belangrijke wonde plek van 't Reglement, waar het, vrijmachtig, het Toezicht op het Beheer aan de Kerkelijke Besturen toekent. Of de kansen voor de aanneming van 't Reglement groot zijn? Wie zal daarover beslissen! Men bedenke, dat het in de Synode is aangenomen met 13 tegen 8 stemmen; terwijl de Synodale Vergadering dezes jaars waarschijnlijk uit bijna dezelfde personen zal bestaan als die des vorigen jaars. Nu is 't wel waar, dat aan de leden der Provinciale Kerkbesturen de eindstemming is. Maar de omstandigheden zijn thans niet geheel dezelfde als in 1898, toen liet definitief vastgesteld Beheer-Reglement werd verworpen met belangrijke meerderheid van s emmen. 't Is b.v. licht mogelijk, dat enkele leden die toen tegen stemden, thans hunne stem vóór zullen uitbrengen, omdat er toch eenmaal aan de zaak een einde moet komen, 't Is waarschijnlijk, dat enkele leden zich vóór het Reglement zullen verklaren, omdat ook de Waalsche gemeenten zich naar 't Reglement zullen moeten gedragen, terwijl aan haar bij 't vorige eigenbeheer werd gegund (een privilege waaraan men zich ergerde!), 't Is zeer mogelijk, dat enkele leden dit Reglement zullen helpen aannemen, omdat het aan de Provinciale Kerkbesturen zeer grooten, eigenlijk beslissenden invloed gunt op 't Beheer! Och een mensch is wel eens belust op uitbreiding van zijn macht, en de leden der Provinciale Kerkbesturen zijn ook menschen. In elk geval is het onverstandig te denken: 't zal zoo'n vaart met dat Reglement niet loopen. Wie er niet van gediend is, doe liever daarvan tér rechter plaatse blijken. De kerkeraden kunnen dat doen, door hunne afgevaardigden ter Classikale Vergadering, waar consideratien en adviezen over 't Reglement worden gegeven. Maar de kerkvoogden kunnen zich wenden met een schrijven, een adres, tot de Synode waarin zij beleefd, maar dringend verzoeken het ontworpen Reglement niet dun belangrijk gewijzigd vast te stellen, vooral gewijzigd op het punt van Toezicht. Wij adviseeren, het schrijven zóó in te richten, dat duidelijk uitkome: hoe men eene regeling wenscht op de wijze en in den geest van de bestaande regeling, onder 't Algemeen College, door de Synode meermalen aanbevolen, door de kerk erkend. Het vigerend Reglement op het beheer, behoeft betrekkelijk weinig verandering en uitbreiding om te kunnen dienen voor heel de kerk! Als daarom (natuurlijk niet scheldend en dreigend) waardig wordt gevraagd, dan zal de Synode daarmee zeker rekening houden. Want het doel eener kerkelijke regeling van het beheer zal bij de Synode toch ook niet zijn: het beheer onder toezicht brengen: maar: de kerkelijke goederen te doen beantwoorden aan hunne bestemming. Het onder toezicht brengen is niet meer en niet minder dan het middel daartoe een waarborg daarvoor. Het doel mag geen ander zijn, dan, eene legale regeling tot stand te brengen tot heil der kerk! Beheerders en Bestuurders ! handelt eer het te laat is ! De regeling van 't Beheer is voor elke gemeente eene zaak van te groote beteekenis om haar lijdelijk aan te zien. Toont, dat gij daarvan met ons overtuigd zijt. Komt op voor de groote belangen die u zijn toevertrouwd! Als u straks een Reglement wordt voorgelegd, waaraan gij u houden moet, dan kunt gij daartegen wel protesteeren, en misschien in rechten u verweren; maar dat zal weinig baten. 'tEind zal zijn, dat gij u moet onderwerpen en gehoorzamen. En dat zoudt gij dan mee hebben te wijten aan u zeiven! De kerk toone dat zij gekant is tegen Beheersregeling die de vrijheid der beheerders meer dan noodig aan banden legt, en dezen, als waren zij onmondigen, stelt onder curateele van de Kerkelijke Besturen! Wat worde voorkomen!