113 Vak 156 111 HM TI WORM. LESSEN VOOR MEISJES EN VROUWEN. NAAR HET ENGELSCH VAN JOS. HASSELL | VOOR NEDERLAND BEWERKT DOOR WENDEI.INE. I HET EEN YAORBKMT VAN Jlir. Ir. (V. A. ALRRRHA VAN EKENSTEIN. I TE GRONINGEN RIJ J. B. WOLTERS, 1883. HOE 1 GEZONDHEID TE 11111 LESSEN VOOR MEISJES EN VROUWEN. NAAR HET ENGELSCH VAN JOS, HASSELL VOOH NEDERLAND BKWERKT DOOR WENDELINE. 1 MET EEN VOORBERICHT VAN Jhr. Mr. W. 0. ALBERDA VAN EKENSTEIN. TE GRONINGEN IU.T .7. K. VOI.TERS. 1888. Stoomdrukkerij van J. B. Wol ter». Bjj de toenemende behoefte, om ook de vrouw te onderwijzen overeenkomstig de eisclien van haar leven, zjjn werkjes, welke in die behoel'te kunnen voorzien, nuttig en wenscheljjk. Den blik te openen voor 't geen veel als onopgemerkt pleegt voorbij te gaan, de aandacht te vestigen op hetgeen van zooveel belang kan zijn in het gozin, dit is het doel van het werkje in de volgende bladen vervat en dat door eene jonge dame uit het engelsch vertaald en, onder deskundig toezicht verbeterd en aangevuld, bewerkt werd, omdat ze begreep, dat het veel bevat van wat het meisje weten moet, om eene goede huisvrouw te worden. Ze meent ook daarom daarmede een goed werk gedaan te hebben, omdat op scholen inzonderheid van middelbaar onderwijs nog wel meer het doel, door dit werkje beoogd, in 't oog mag worden gehouden, en zich thans ook door do inrichting van het herhalingsonderwijs bij do lagere scholen, in welk onderwijs immers voortzetting en uitbreiding begrepen mag zijn, eene schoone gelegenheid opent, om het meisje, dat geene middelbare school bezoeken kan, ook na het verlaten der lagere school aan te bieden, meer ontwikkeling, meer kennis van wat haar in haren werkkring als vrouw zal te pas komen. Zij en de Uitgever verzochten mij het een en ander bij wijze van voorwoord in herinnering te brengen. Ik voldoe gaarne aan dezen wensch, omdat ook ik overtuigd ben van hot nut, dat dit en dergelijke werkjes bij bedoeld onderwijs kunnen aanbrengen en mij de richting, waar het heen wijst, de ware voorkomt. Moge het aan de beoogde bedoeling beantwoorden! April 1883. W. O. A. ALBERDA VAN EKENSTEIN, Srliiii>li>|izii'iirr in li«'l ilisiricl (irtmiiiïi'n. EERSTE AFDEELING. HOOFDSTUK I. WAARTOE HET VOEDSEL DIENT. 1. Het verschil in grootte en gewicht van het kind en het meisje, en van het meisje en de vrouw, is het gevolg van den groei; en de groei wordt mogelijk gemaakt door het voedsel, dat men gebruikt. Het voedsel maakt dat het volwassen lichaam niet aan gewicht verliest, en in sommige gevallen in gewicht toeneemt. 2. Om nu goed te begrijpen waarom voedsel noodig is, is het dienstig, het lichaam als eene machine te beschouwen, eene wonderbare, levende, groeiende, zich zelf herstellende machine, veel meer samengesteld, fijner en teerder dan iedere machine, door menschen gemaakt. Gedurende een deel van den levenstijd dezer machine, moet zij groeien; gedurende haar geheele leven moet zij goed in orde en aan het werk worden gehouden, dat wil zeggen, ze moet worden hersteld, wanneer eenig deel verzwakt wordt door de slijting, waaraan zij onderlievig is. Zij moet ook behoorlijk warm worden gehouden, en zooveel mogelijk op dpzelfde temperatuur bij dag en bij nacht, in den zomer en in den winter. Al deze voorwaarden worden vervuld hoofdzakelijk door de werking van het voedsel op eene wijze, die wij nader zullen leeren kennen. Maar voordat wij hiertoe overgaan, zal het goed zijn eerst kennis te maken met: 3. De verschillende deelen der menschelijke machine: Het menschelijk lichaam is samengesteld uit verschillende deelen, die men zou kunnen noemen: de hefboomen, de scharnieren, de spijkers, de pompen, de veeren van de groote machine. a. Het netwerk der beenderen, in 't algemeen genoemd het geraamte, dat uit meer dan tweehonderd verschillende been- Gezondh. ' deren bestaal. Dit netwerk geeft aan het lichaam zijne eigenlijke gestalte en stevigheid, en beschermt de teedere deelen — het hart, de longen, de hersenen, enz.—, terwijl de beweging door tusschenkomst van de gewrichten mogelijk wordt gemaakt. b. Over het netwerk der beenderen liggen massa's rood vleesch, namelijk de spieren. Iedere spier bestaal uit een zeer groot aantal vezels, bedekt met eene zachte zelfstandigheid, welke bedekkingen aan de beide uiteinden van de spier samenvloeien tot eene pees, waardoor de spier aan beenderen wordt vastgehecht. De spieren kunnen uitgerekt worden en zich samentrekken, sommige alleen mèt, andere zónder de werking van den wil: tot de eerste behooren o. a. de spieren van de ledematen, tot de laatste, die van het hart en de maag. Door hunne samentrekking (contractie) zijn de spieren in staat twee pun';en tot elkaar te doen naderen, en brengen zij bewegingen lot stand. c. Het vleesch wordt geheel bedekt door een taai, veerkrachtig vlies, dat men huid noemt. Wanneer deze bedekking onderzocht woidt, vindt men dat zij beslaat uit twee deelen: a) de opprrhuid, die zich voortdurend afscheidt in den vorm van poeder ot schilfers, bestaande uit zeer kleine deeltjes van eene hoornachtige stof. Deze opperhuid noemt men met een vreemd wooid. epidermis; — b) de lederhuid, een dieper liggend gedeelte, dat dicht en vezelachtig is, en dermis genoemd wordt. Wanneer de opperhuid wordt beschadigd, heeft er geene bloeding plaats en gevoelt men ook geen pijn De dermis echter, is zeer teêr en bloedt, wanneer er eene wonde ontstaat. De binnenste bekleeding van de inwendige deelen van het lichaam (slijmvlies) is veel teerder, dan die van de uitwendige deelen. Eerstgenoemde is ook veel rooder, en wordt vochtig gehouden door een vloeistof: mucus (slijm). Hoe deze inwendige huid er uitziet, kan in een oogenblik worden opgemerkt, door iemand in den mond te zien. d. Door alle deelen van het lichaam, maar in daarvoor afzonderlijk ingerichte vaten, stroomt het bloed; het vloeit onophoudelijk door, is altijd warm en is de overbrenger van de voor het leven noodzakelijke stoffen en van de stoffen die, in het lichaam gevormd, daaruit moeten worden verwijderd. e. Binnen den ruggegraat en van daar naar alle deelen van het lichaam, loopt eene grijsachtig witte, weeke zelfstandigheid, het ruggemerg en de zenuwen. Het ruggemerg staat met de hersenen in verband, waar alle ge-waarwordingen en aandoeningen worden opgewekt. Wij hebben nu gezien, dat het menschelijk lichaam is samengesteld hoofdzakelijk uit beenderen, vleesch, bloed en zenuwen. De uitgebreide studie van den aard en de verrichtingen daarvan behoort meer tot de wetenschap der physiologie dan tot de huishoudkunde; daar echter een weinig kennis er van noodzakelijk is, zal het volgende hoofdstuk handelen over de bestanddeelen van de verschillende deelen van ons lichaam. HOOFDSTUK II. DE BESTANDDEELEN VAN HET MENSGHELIJKE LICHAAM. a. Waaruit de beenderen zijn samengesteld. 1. Wanneer men een been, in een goed gesloten bus, aan den invloed van het vuur blootstelt, zal er een zeker gedeelle van verdwijnen. Het gedeelte, dat den invloed van 't vuur weêrstaat, terwijl het den vorm van het been behoudt, zal zwart en zeer breekbaar zijn en gelijken op een stuk houtskool. Werkelijk bestaat ook het been voor een groot gedeelte uit kcol (beenderenkool geheeten). Men kan deze stof koopen onder den naam van beenzwart. Deze stof (koolstof) is in ruime mate aanwezig in alle voortbrengselen uit het planten- en dierenrijk. 2. Maar de zwarte stof die in de bus is achtergebleven, is niet alleen kool; want wanneer het stuk been verbrand wordt in een open vuur, in plaats van in een gesloten bus, zal men zien, dat terwijl het been ook dan nog zijnen vorm bewaart, de zelfstandigheid, die na het verbranden overblijft wit en zeer breekbaar is. Deze stof noemt men beenaarde; zij bestaat voor het grootste gedeelte uit eene verbinding van kalk, zuurstof en phosphorus (phosphorzure kalk). ' 3. Wanneer men het stuk been, in plaats van het te verbranden, in eene oplossing van zoutzuur en water werpt, zal een gedeelte van het been worden opgelost — namelijk de beenaarde - en eene veerkrachtige zelfstandigheid overblijven, die, ofschoon ook den vorm van het been behouden hebbende, niets van zijne vastheid bezit. Deze veerkrachtige zelfstandigheid geeft bij koking met water beenderenlijm, en wordt genoemd osseine. In de beide eerste gevallen, verliest het been, terwij e zijnen vorm behoudt, zijne taaiheid; in het laatste geval zijne hardheid. De vereeniging van osseine en zouten is noodig to de vorming van het vaste, harde, maar taaie been. b. De beslanddeelen van het vleesch. 1 Wanneer een meisje wordt uitgezonden om een stuk biefstuk te koopen, weet zij zeker niet, dat vleesch voor drievierde van zijn gewicht uit water bestaat; en toch is het gemakkelijk dit te bewijzen. Want wanneer men honderd pond gewicht mager vleesch volkomen droogt boven het vuur, dan zal men bevinden, dat dit gedroogde vleesch slechts vijfentwintig pond weegt; dus 75 pond zijn in damp opgegaan. Het overblijvende bestaat hoofdzakelijk uit eiwitstotlen en minera e zouten. c. De beslanddeelen van liet bloed. 1. Het bloed bestaat uit eene vloeistof, die bijna kleurloos is, en uit bloedlichaampjes, welke meerendeels rood van kleur zijn en den vorm hebben van damschijven, en voor e^n kleiner aantal een witte kleur en een veranderlijken vorm bezitten. De hoofdbestanddeelen van vloeistof en bloedlichaampies zijn water, eiwit en zouten. 2. Wij kennen nu de grondstoffen waaruit de verschillende deelen van het menschelijke lichaam hoofdzakelijk bestaan, et bloed moet die stoffen aan de verschillende deelen van het lichaam leveren, en kan dat alleen doen, wanneer wij zorgen dat ze in het bloed aanwezig zijn. Hierom is het zoo noodig e weten, welke voedingsmiddelen het best geschikt zijn om ie bloed te voorzien van die bestanddeelen, welke noodig zijn, teneinde het lichaam in goeden, gezonden staat te houden. 3. De voedingsstoffen, die wij dagelijks moeten opnemen, kan men rangschikken onder een van de vier volgende klassen: Ten eerste: de voedingsmiddelen, die koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof bevatten. Deze zijn: de kleefstof in het meel; de eiwitstoffen, die voornamelijk in het wit der eieren en in het vleesch worden gevonden, en de casëine (kaasstot) het voornaamste bestanddeel der kaas. Deze worden nitrogene (stikstofhoudende) voedingsstoffen genoemd. Ten tweede: de voedingsstoffen, die alleen koolstof, waterstof en zuurstof bevatten, en meer waterstof dan noodig is om met de zuurstof vereenigd water te vormen. Alle vette olieën en alle vetten in dierlijk en plantaardig voedsel, behooren hiertoe. Teu derde: de voedingsstoffen, die alleen koolstof, waterstof en zuurstof bevatten, maar niet; meer waterstof dan noodig is, om met de zuurstof vereenigd, water voort te brengen. Zetmeel, suiker gom en dextrine (zetmeelgom) behooren tot deze groep. Men noemt ze: koolhydraten. Ten vierde: minerale voedingsstoffen, zooals: water, keukenzout en tal van minerale en organische zouten, die in sommige planten gevonden worden. De voedingsstoffen, die in de eerste groep genoemd zijn, zijn vleesch- en vet vormers, die in de tweede en derde groep genoemd, zijn de warmtegevers, ofschoon deze naam niet volkomen juist is, omdat de voortbrenging van warmte slechts één van hunne werkingen is. Die van de vierde soort voorzien het lichaam van zouten, en worden beenvormeis genoemd, omdat de beenderen het grootste deel daarvan noodig hebben. 4. Om het lichaam in leven en tevens gezond te houden, is eene dagelijksche toevoer van al deze soorten van voedsel noodig. Welke hoeveelheid van iedere soort moet gebruikt worden en in welke voedingsmiddelen ze aanwezig zijn, zal het onderwerp uitmaken van een volgend hoofdstuk. Maar vooraf zullen wij nagaan hoe vleesch en brood in het bloed overgaan, en medehelpen tot. de vorming van vleesch en been. HOOFDSTUK III. HOK DE VOEDINGSSTOFFEN IN HET BLOED OVERGAAN. 1. Wanneer men voedsel, b.v. brood of vleesch, opneemt, kan geene der daarin aanwezige voedingsstoffen het lichaam voeden, voordat zij in het bloed is overgegaan, en dit kan alleen geschieden wanneer ze in opgelosten toestand verkeert. Deze oplossing geschiedt op de volgende wijze: 2. Wanneer het voedsel in den mond is gebracht, wordt het door het gebit gekauwd, als het ware gemalen en mei speeksel vermengd, waarna het gekauwde voedsel zich toteene ronde massa, achter op de tong vereenigt en door den slokdarm in de maag geraakt. 3. Onder het kauwen wordt het voedsel tot eene zachte massa; de stoffen die opgelost kunnen worden, gaan zooveel mogelijk in het waterhoudende speeksel in den opgelosten toestand over, en het zetmeel dat er in aanwezig mocht zijn, begint in suiker te veranderen. 4. In de maag komt het voedsel in aanraking met het maagsap, waarin o. a. een stof voorkomt, die men pepsine noemt, en die in staat is de eiwitstoffen in oplossing te brengen. Zoo ontstaat uit het voedsel een spijsbrij, chymus geheeten. Een gedeelte hiervan komt in de darmen en wordt verder verteerd; een ander gedeelte wordt opgenomen door de fijne vaten, die zich in de maag bevinden, en gaat zoo over in het bloed. 5. In de ingewanden vermengt zich de chymus met de gal en het alvleeschsap of buikspeeksel; de gal wordt gevormd in de lever en verzamelt zich in een blaas, de galblaas genoemd, voor zoover ze niet direct in den darm wordt uitgestort. Het alvleeschsap of buikspeeksel wordt afgescheiden door de buikspeeksel- of alvleeschklier (een groote klier achter de maag). Het mengsel van chymus, gal en buikspeeksel is witachtig van kleur en heet chylus. 6. Nu is het voedsel geheel verteerd, d. w. z. voor zoover het verteerbaar is. Het zetmeel in het brood is veranderd in suiker; het vet van het vleesch is oplosbaar gemaakt door de loogzoutachtige eigenschappen van de gal; en de suiker en het vet zijn opgelost, evenals de eiwitstoffen van het vleesch en de kleefstof vari het meel. 7. Terwijl het voedsel in de ingewanden verteerd wordt, worden de verschillende bestanddeelen, die opgelost zijn, door zekere vaten, melkvaten geheeten, in het bloed overgebracht. Het bloed voert nu deze stoffen naar de velschillende deelen van ons lichaam, waar ze deels worden omgezet in koolzuur, water en tal van andere verbindingen, deels worden vastgelegd. Voor de vorming van water, koolzuur etc. is noodig, dat voor de eerste twee waterstof of koolstof zich verbinden met zuurstof. Zoo als we vroeger hebben Jgezien , bevatten onze voedingsstoffen eerstgenoemde elementen. De zuurstof verschaffen wij ons door onze ademhaling. Het bloed in onze longen neemt haar uit de dampkringslucht op en voert die naar de verschillende deelen van het lichaam. Zoo als men weet ontstaat bij verbranding, d. i. verbinding van een stof met zuurstof, warmte, en is het dus begrijpelijk waarom ons lichaam warm is en dat kan blijven. Zoo dient dus een gedeelte van ons voedsel, als het ware, tot brandstof, om het vuur te onderhouden, waardoor de machine in werking blijft, terwijl het andere deel de verbruikte stoffen vervangt, slijtage herstelt, en onverbruikt wordt vastgelegd, waardoor groei mogelijk wordt gemaakt. HOOFDSTUK IV. WAT MOETEN W IJ ETEN? Dierlijk voedsel — Vleesch. 1. In het vorige hoofdstuk is aangetoond, dat het menschelijk lichaam voedsel noodig heeft en dat het voedsel de grondstoffen moet bevatten, waaruit het lichaam is saamgesteld. Het voedsel moet het bloed voorzien van de bouwstoffen om de bestanddeelen van het lichaam te vormen, en van de brandstof, die de noodige hoeveelheid warmte moet leveren. 2. De bestanddeelen, die hiervoor vereischt worden, vindt men zoowel in dierlijk, als in plantaardig voedsel. Het water en de zouten kunnen als zoodanig of in verbinding met vaste spijzen gebruikt worden. In tarwe vindt men kleefstof, die in samenstelling met de eiwitstof van het vleesch veel overeenkomt. In boonen en erwten is legumine aanwezig, welke stof plantenkaasstof genoemd, veel overeenkomt met de kaasstof van de melk, terwijl de vetle bestanddeelen van het vleesch in zekere mate de rol vervullen van het zetmeel, de suiker en de gom, die in plantaardig voedsel gevonden worden. Het water, zooals het gewoonlijk voor huishoudelijke doeleinden gebruikt wordt, bevat, eene zekere hoeveelheid minerale stof, die met het keukenzout, en de minerale stoffen die in sommige planten gevonden worden, het vereischte minerale voedsel opleveren. Vleescli. 1. Het vleesch der dieren is in hoofdzaak samengesteld uit: eiwitstoffen, lijmgevend weefsel en, voor drievierde van zijn gewicht, uit water, waarin verscheidene stoffen zijn opgelost. Dit is het sap van het vleesch. De bestanddeelen van het vleesch der dieren gelijken zeer veel op die van ons vleesch, en daarom is vleesch een zeer geschikt voedsel om ons lichaam te onderhouden Het vleesch dat in ons land gewoonlijk gegeten wordt, is rundvleesch, kalfsvltesch, varkensvleesch, schaapvleesch en lamsvleesch, wild en gevogelte. 2. De twee voornaamste voedende bestanddeelen in alle vleeschsoorten zijn: het magere, dat rijk is aan stikstof, en het vet, dat men gedeeltelijk in afzonderlijke massa's en ook wel met het magere vermengd of in de sappen aantreft. De hoeveelheid van en de verhouding tusschen de velschillende voedings-bestanddeelen hangt zeer veel 'af van den leeftijd van het dier en van het voedsel, dat het gebruikt heelt. 3. Water vindt inen in gioote hoeveelheid in het vleesch van jonge dieren, die gras en ander dergelijk voedsel gebruikt hebben, terwijl het veel minder aanwezig is in het vleesch van het vee, dat op de bergen droge kruiden tot voedsel heeft kunnen vinden. 4. Het vleesch van runderen en schapen, die op de bergen leven, bevat de meeste stikstof, voornamelijk wanneer de dieren niet. jong meer zijn. Het vleesch is dan echter taaier dan dat van jonge dieren. Zulk vleesch moet men na het slachten eenige dagen lang lalen staan, voor het gegeten wordt; het is dan gemakkelijker le verteren. 5. De hoeveelheid vet hangt af van de soort zoowel als van het voedsel van het dier. Rundvleesch bevat minder vet. dan schaapvleesch, en schaapvleesch weèr minder dan varkensvleesch. 6. De hoedanigheid der sappen van het magere vleesch kan men gemakkelijk beoordeelen uit de kleur en de zachtheid van het vleesch. Van deze sappen is de smaak en deels de verteerbaarheid van het vleesch afhankelijk. 7. De eene soort van vleesch is veel lichter te verteren dan de andere. Schaapvleesch is niet zoo zwaar als rundvleesch en kalfs- en varkensvleesch zijn zwaarder te verteren. Het vleesch van wild en andere gevogelte is het minst zware van alle vleeschsoorten. Men is het eerst tot deze kennis gekomen in Amerika, na verscheidene proefnemingen door Dr. Beaumont gedaan bij een man, die een schot in de maag ontvangen had, en die bleef leven, zonder dat de opening, door den kogel ontstaan, vergroeide. Door deze opening weiden verschillende soorten van voedsel in de maag gebracht, en de weiking van de verteringsvochten daarop waargenomen. De betrekkelijke waarde der verschillende vleeschsoorten, uit een huishoudkundig oogpunt beschouwd, hangt natuurlijk veel af van den prijs, dien men er voor moet besteden. In den tegenwoordigen tijd is het vleesch zeer duur, en is daarom een wèl noodig, maar niet economisch voedsel. Daar het versche vleesch zoo duur is, worden uit Australië, NieuwZeeland en Zuid-Amerika, o. a. verscheidene soorten van gekookt vleesch in vele Europeesche landen ingevoerd, in bussen van verschillende grootte. De hoeveelheid vleesch, die ééne bus bevat, is gewoonlijk twee, vier ot zes halve kilo's De kleinste bussen zijn naar evenredigheid de duurste. Dit vleesch is echter bij verre na niet steeds gelijk in qualiteit; somtijds is het dradig en zeer smakeloos; ook bevat het meermalen veel beentjes en knarsjes, maar, als het goed is. is het vast en sappig. Dit vleesch is betrekkelijk goedkoop, maar men zij bij het gebruik voorzichtig, omdat niet altijd de noodige zorg bij de bereiding plaats vindt en uit winstbejag niet zelden ziek of bedorven vleesch als goede waar wordt verkocht, nadat het met fraaie kleurstoffen is behandeld en er daardoor smakelijk uitziet. HOOFDSTUK Y. Melk. 1. Omdat melk het natuurlijke voedsel is van alle jonge zoogdieren en ook van den mensch, kan men haar beschouwen als het model voedsel der natuur. Wanneer melk in volkomen zuiveren toestand verkregen kan worden, is zij het voedzaamste en tevens het goedkoopste voedsel. 2. Wanneer men de melk, na het melken eenigen tijd laat staan, scheidt zij zich in twee deelen: room en vlote melk. De room is samengesteld uit kleine vetbolletjes, omgeven door een dun vliesje. Wanneer de room gekarnd wordt, breekt dit vliesje en vormt zich de boter. De vlote melk heeft twee bestanddeelen, de wrongel en de wei. Deze kunnen gescheiden worden door het een of andei zuur of ander stremmende stof bij de melk te voegen. Alsde melk zuur wordt, heeft deze afscheiding van zelf plaats. De wei bevat eenige zouten, melksuiker en melkzuur en is zeei voedzaam. De wrongel bestaat uit kaasstof: caseïne genoemd, die dezelfde voedzame eigenschappen heeft als het vleesch. 3. Koemelk bevat gemiddeld 85 °/0 water, 3,5 °/0 vet, 4,5% melksuiker en overigens kaasstof, eiwit en zouten. Men kan hieruit zien, dat melk een uitmuntend voedsel is voor jongen. zoowel als voor ouden. Vlote melk, ofschoon de boter er uit is is nog wel voedend, en, wanneer men ze goedkoop krijgen kan, een goed voedsel, voornamelijk voor jonge kinderen. In de maag wordt de melk gestremd door het maagsap, en de geronnen melk, die op deze wijze ontstaat, is licht te verteren voor een gezonde maag. Voor kleine kinderen moet de melk met water worden verdund omdat dan de kaasstof in kleinere vlokken wordt afgescheiden en zoo beter verteerbaar •wordt. Ezelinnemelk is licht te verteren. Boter. 1. Men maakt boter door de room der melk te karnen. Twee soorten boter worden gebruikt: ongezouten en gezouten boter. De eerste is fijner van smaak, maar kan niet lang duren; daarom is ze uiet zoo nuttig in de huishouding. Ze is ook veel duurder. Somtijds treft men minder goede soorten boter aan, die vermengd zijn met schape- of spekvet, en daar deze boter slecht gemaakt is, bevat ze veel water en weinig zout; dit doet haar spoedig sterk worden. Het gebruik van kunstboter is tegenwoordig aan de orde van den dag, het onschadelijke of schadelijke van het gebruik hangt af van de bestanddeelen, die ze bevat. 2. Als boter zeer duur is, zou men er desnoods wel zonder kunnen, en in plaats daarvan vet kunnen gebruiken. Goed zuiver vet verdient de voorkeur boven slechte boter en om die reden kan ook goede kunstboter als plaatsvervangster aanbevolen worden. 3. Wanneer men boter en vet vergelijkt, wat hunne waarde als voedsel betreft, dan verdient het laatste de voorkeur, omdat het goedkooper is en men dus voor denzelfden prijs, als men vet koopt, meer koolstof heeft dan wanneer men boter koopt. Kaas. 1. Kaas woidt gemaakt van gestremde melk, en hare voedende eigenschappen verschillen naar gelang van de hoeveelheid boter en caseïne, die zij bevat. Als men ze van versche melk maakt bevat ze naar evenredigheid de grootste hoeveelheid vet, van de vlote melk bereid, de geringste. De duurste kaas is uit een huishoudelijk oogpunt niet aan Ie raden; want de lekkere smaak is weelde en geen noodzakelijkheid. Oude kaas is als voedsel niet zooveel waard als versche. Wanneer de kaas echter nog zeer versch is, is ze taai en zwaar te verteren. Kaas, zes of acht maanden oud is het lichtst verteerbaar. Oude kaas is moeilijk te verteren en wordt als ze zeer oud wordt, «aangestoken", d. w. z. door een diertje, de kaasmijt, aangetast. 2. Het is van belang te weten, dat kaas van vlote melk gemaakt, wat het gehalte aan kaasstof betreft, evenveel waard is, als de kaas die van versche melk gemaakt is, terwijl de prijs van de laatste aanzienlijk hooger is. Friesche en Leidsche kaas behooren tot de eerste, Stolksche en Edammer kaas tot de laatste soort. HOOFDSTUK VI. Eieren. 1. Eieren zijn als voedsel zeer veelwaard, want zij bevatten een groot aantal voedende stollen. Het wit bestaat grootendeels uit water en eiwit; de gele dooier bevat bovendien een hoeveelheid vet. De samenstelling van een ei komt ongeveer overeen met die van vleesch, en men moet dus, wanneer we het gewicht van een ei stellen op 50 gram, 5 eieren eten, om dezelfde voedende bestanddeelen op te nemen als in een half pond vleesch aanwezig zijn. Omdat eieren hoofdzakelijk uit eiwit bestaan, moet men ze eten bij zetmeelhoudende voedingsmiddelen, zooals brood en aardappelen. 2. Een hard gekookt ei is gemakkelijker te verteren dan een rauw ei. Men moet ze echter niet al te hard koken zoodat de eiwitstoffen worden ontleed. Voor alle magen is een hallzacht gekookt ei het meest geschikt. Gebakken eieren zijn zwaarder te verteren. 3. De eieren die in ons land, het meest gebruikt worden, zijn de eieren der hoenders. Somtijds worden er ook ganze-, kalkoene- en eendeëieren verkocht, maar zelden in groote hoe- veelheden; de smaak daarvan is niet zoo aangenaam, als die der hoendereieren. Wanneer men eendeëieren kan krijgen voor denzelfden prijs, als hoendereieren, zijn ze uit een huishoudelijk oogpunt te verkiezen, omdat ze grooter zijn. 4. Wanneer eieren duur zijn, is het niet zeer huishoudelijk er veel te gebruiken. Wanneer een ei drie a vier cent kost, is het goedkoop, maar wanneer ze meer kosten, zijn ze duur en kan men den werkenden stand niet aanraden ze te koopen. HOOFDSTUK VII. Visch. 1. In betrekking tot zijne voedende eigenschappen, gelijkt visch in zijne bestanddeelen veel op vleesch. De vaste deelen Visch. bestaan uit eiwit en vet. Maar wanneer men één kilo vleesch en één kilo visch vergelijkt, bevat het laatste meer water dan het eerste en is daarom minder voedzaam. Er bestaat een groot verschil in voedingswaarde tusschen de verschillende vischsoorten. Dit verschil bestaat in de meerdere of mindere hoeveelheid eetbare en oneetbare deelen en de meerdere of mindere hoeveelheid water, in de vaste deelen aanwezig. 2. Schol bevat meer water dan tong, maar tong heeft meer onverteerbare deelen. Sommige vischsoorten zijn veel vetter dan andere. Tot de vette visschen behooren voornamelijk haring, aal, elft, zalm en sardellen. Haring is zeer geschikt om in te zouten en ook om te rooken, sardellen worden eveneens ingezouten, aal, elft en zalm worden veel gerookt. Onder de visschen die weinig vet bevatten, behooren tong, schelvisch en kabeljauw. Wanneer men zulke visch inzout, wordt ze hard en moeilijk te verteren. 3. Gedroogde visch bevat veel voedende deelen en het is opmerkenswaardig, dat de meest voorkomende soorten van visch in dit opzicht gelijk zijn aan de allerzeldzaamste en duurste. In iedere honderd deelen gedroogde rog zijn 97 deelen eiwitstoffen en 3 vet voorhanden; terwijl schelvisch en haring 92 eiwit en 8 deelen vet bevatten. Zalm heeft slechts 78 eiwit, de andere 22 zijn vet, en de aal bevat slechts 44 eiwit, de 56 andere zijn vet. Hieruit kan men zien, dat er voor de minvermogende klassen geen reden bestaat, de aanzienlijken te benijden, wat de duurdere vischsoorten betreft. Zelfs wanneer zalm even duur was als panharing, zou de voedzaamheid van een kilo zalm niet zoo groot zijn als van een kilo haring, en als men nu berekent, hoeveel duurder zalm is, dan kan men zien, hoeveel meer voedsel men voor hetzelfde geld heeft, wanneer men haring gebruikt. HOOFDSTUK VIII. PLANTAARDIG VOEDSEL. Weit en weitenmeel. 1. Onder de verschillende soorten van voedsel uit het plantenrijk, verdienen de granen in de eerste plaats genoemd te worden. Weit, haver, rijst en maïs worden het meest gebruikt. (De peulvruchten en versche groenten, en voornamelijk de koolsoorten en ook de aardappelen komen algemeen als voedsel voor). 2. Deze granen bevatten twee belangrijke stoffen: kleefstof en zetmeel. De eerste bevat stikstof en het laatste, in zuiveren toestand, bevat veel koolstof. 3. De korensoorten leveren alle meel op, -waarvan het weitenmeel het meest in gebruik is. 4. Weinig meisjes zouden weit van gerst kunnen onderscheiden, wanneer zij beide op het land zagen groeien. Wanneer hare onderwijzeres haar geene aar van iedere soort kan laten zien, kan zij haar misschien toch eenige korrels van beide soorten toonen, en dan zullen zij ze wel goed uit elkander kennen. 5. Wanneer men een tarwekorrel opensnijdt en onderzoekt, zal men zien dat die uit twee deelen bestaat, een bolster en het binnenste bloem of meel. Wanneer het graan gemalen wordt, worden deze beide deelen vermengd en heeten in dien toestand weitenmeel. Dit wordt vervolgens door verscheidene zeven geschud, en zoo worden de zemelen van de bloem gescheiden. 6. De bolster bestaat uit verschillende lagen, de buitenste zijn dikker, terwijl de binnenste lagen dunner zijn en een veel lichter kleur hebben. Wanneer deze lagen onderzocht worden, ziet men, dat ze bestaan uit groote en kleine schilfers. De groote behooren tot de buitenste en de kleine tot de binnenste lagen. Deze worden verkocht onder den naam van zemelen. 7. De buitenste bolsterlaag is omringd door eene hardachtige stof, die geheel onverteerbaar is; de werking van deze stof op het darmkanaal is van zeer prikkelenden aard; daarom moet men er zeer op letten, dat die niet vermengd wordt met het meel, waarvan brood gebakken wordt. 8. De waarde van het meel als voedsel hangt af van de ijualiteit van het graan, en van de hoeveelheid bolster, die er in blijft. 9. Ongebuild meel, waarvan men alleen de buitenste bolster gescheiden heeft, is veel voedzamer dan de fijnste bloem, omdat het veel meer eiwit bevat; eigenlijk bevat het de voornaamste stoffen, die vereischt worden om het leven te onderhouden, nl. eiwit in de kleefstof, koolhydraat in het zetmeel. vetten, en eene goede hoeveelheid been vormende stoften. Brood van dit meel gebakken is veel bruiner dan dat hetwelk van fijn meel gebakken wordt, maar het is veel voedzamer. 10. De waarde der verschillende meelsoorten als voedingsmiddel , hangt af van de hoeveelheid stikstof, die zij bevatten. De kleefstof bevat de stikstof, zoodat het meel dat de meeste kleefstof bevat, het beste is om er brood van te bakken. Zuiver weitenmeel bevat 12 percent kleefstof, middelsoort of gewoon meel 18 percent; fijne bloem 10 percent. HOOFDSTUK IX. Brood. 1. Het weitenbrood zooals het in ons land het meest voorkomt, wordt gebakken soms van gewoon meel, soms van fijne bloem, met toevoeging van melk, water, zout, eieien en gist. Somtijds wordt er aluin bijgevoegd, om den bakker in staat te stellen eene mindere soort van meel te gebruiken. De aluin dient om het biood witter te maken, maar lerzelfder tijd wordt het brood er wrang door. Aluin behoort nooit gebruikt te worden. 2. Wanneer water en gist met meel vermengd zijn, heeft er na korten tijd gisting plaats. Door deze gisting ontstaat koolzuurgas, dat voor het grootste deel naar buiten ontsnapt en voor een klein deel in het deeg wordt teruggehouden. Omdat nu het deeg in alle richtingen door het koolzuur is uitgezet, wat men het rijzen van het deeg noemt, is het beter toegankelijk geworden voor de verteringssappen en dus beter verteerbaar. In plaats van gist vermengt men het meel ook wel met een mengsel van minerale zouten, die by veiwaiming koolzuur doen ontstaan. Het zelfrijzend bakmeel van Liebig, dat tegenwoordig in de handel voorkomt, bevat zulk een mengsel. 3. Meel bevat 10—16 °/0 en brood 36-47 °/0 water, zoodat men van 100 gewichtsdeelen rneel 126-131 gewichtsdeelen brood verkrijgt. 4. Als de geheele massa gezuurd is, wordt het mengsel gekneed onder toevoeging van droog meel, totdat het de gewenschte stijfheid heeft. Dan wordt het deeg in stukken gesneden en in den oven gebakken. 5. De verhouding van water, kleefstof en zetmeel in goed gebakken weitenbrood is ongeveer als volgt: water 45 percent, kleefstof 7 percent, zetmeel 52 percent. Een kleine hoeveelheid zouten, vet en onverteerbare deelen is hier buiten rekening gelaten. 6. Daar oudbakken brood de voorkeur verdient boven zeer versch, doet men goed het brood 24 uur oud te laten worden voor men het gebruikt. Twee redenen pleiten daarvoor; ten eersten is het zuiniger, omdat in den regel alle menschen en vooral kinderen meer eten van versch dan van oud brood, en ten tweeden, omdat het minder taai is en dus beter gekauwd kan worden, waardoor het beter wordt verteerd. Roggebrood is zeer voedzaam, maar is alleen geschikt voor menschen met een gezond darmkanaal, omdat de roggekorrels die er in aanwezig zijn. prikkelend op den darmwand werken en zoo de darmbeweging bevorderen, waardoor het voedsel te korten tijd met de verteringsvochlen in aanraking blijft, wanneer het slijmvlies van den darm ziekelijk is en daardoor gevoeliger is geworden. HOOFDSTUK X. . HAVERMEEL EN GERST. Havermeel 1. Dit voedingsmiddel is, zooals de naam aanwijst, het meel dat verkregen wordt door het malen der haver. Het graan wordt eerst op eene eest gedroogd en dan evenals tarwe gemalen. Nadat de bolsters geheel zijn verwijderd, wordt het graan verkocht onder den naam van haver-gort. 2. Van havermeel kan men geen luchtig, gerezen brood bakken; bij gebrek aan beter bakt men er in Duitschland wel brood van. Ook in Noorwegen en Zweden wordt havermeel voor Gezondh. 2 dat doel gebruikt In Schotland en Noord-Engeland maakt men er pap van en ook wel koeken. In Zuid-Engeland gebruikt men het om er gruttenbrei van te maken voor zieken. Haver. 3. Om het even, hoe men het havermeel wil toebereiden, het is altijd een zeer goed voedsel, voornamelijk voor kinderen, omdat het rijk is aan kleefstof en vet. 4. De betrekkelijke waarde van haver als voedsel kan men zien uit de volgende vergelijking van Schotsch havermeel met weitenmèel: Fijne bloem. Schotsch havermeel. Water ... 16 percent .... 14 percent Kleefstof . . 10 » .... 18 » Vet ... . 2 » .... 6 » Zetmeel ... 72 » .... 62 » 100 percent 100 percent 5. Uit deze cijfers volgt, dat havermeel meer stikstofhoudende bestanddeelen (kleefstof) bevat, dan weitenmeel; daarom heeft het meer voedingswaarde. Gerst. 1. Men gebruikt gerst het meest voor mout; er zijn echter «enige plaatsen o. a. in Schotland en in Engeland, waar men gerstemeel als voedsel gebruikt. Om er brood van te bakken wordt het gerstemeel met evenveel weitenmeel vermengd. Wanneer inen dit meel eet met veel melk, is het een aangenaam voedsel. Gerste- en roggemeel worden zeer veel gebruikt in de Noordelijke streken van Europa, en leveren het zwarte of donkerbruine brood, dat door de soldaten en het landvolk wordt gegeten. 2. Parelgort en groote gort zijn afkomstig van deze graansoort. Wanneer alleen de buitenste bolster van den korrel verwijderd is, noemt men het overblijvende groote gort; wanneer alle bolsters verwijderd zijn, heet het parelgort. Beide zijn een uitstekend voedsel; de laatste soort kan bijzonder goed in soep gebruikt worden. HOOFDSTUK XI. MAÏS OF TURKSCH KOREN EN RIJST. Maïs. 1. Ofschoon maïs in ons land nog niet veel gebruikt wordt, is zij toch een der meest algemeen gebruikte graansoorten. In 2* Amerika is de maïs een der voornaamste voedingsmiddelen, en ook in sommige streken van Azië en van Noord-Europa wordt ze veel gebruikt. 2. Wanneer onze zomers lang genoeg waren om dit graan te doen rijpen, zou de verbouw daarvan een voordeelige oogst geven, omdat de opbrengst van een enkele korrel grooter is dan die van eenig andere graansoort. In Noorwegen, waar de zomer-zonneschijn langer duurt, groeit de maïs en wordt rijp. • 3. ïn 1845. gedurende den aardappelnood in Ierland, werden daar groote hoeveelheden Turksch koren ingevoerd, tot meel gemalen en verdeeld onder de hongerlijdende bevolking. Menig huisgezin werd hierdoor van den hongerdood gered. In ons land wordt maïsmeel eigenlijk alleen voor poddingen gebruikt met toevoeging van melk, een paar eieren, suiker en wat vanille of iets van dien aard voor den smaak. Velen vinden het een aangenaam voedsel. Tegenwoordig bakt men er ook brood van. 4. In sommige landen wordt de knop of het bovenste gedeelte van de maïs verzameld, voordat ze rijp is, en in melk gekookt. Het is een lekker en gezond voedsel. Als het graan rijp is, moet het, om gebruikt te kunnen worden, gemalen worden. Wanneer men maïsmeel vermengt met een gelijke hoeveelheid tarwemeel, kan men er goed brood van bakken, zoeter en aangenamer van smaak dan brood, dat van tarwemeel alleen bereid is. Maïs is zeer voedzaam, omdat ze veel kleefstof en vet bevat, meer dan tarwe. 5. De Indianen in Noord-Amerika schroeien de maïs op de volgende wijze: een ijzeren pot wordt gevuld met zand, op het vuur geplaatst, en verhit tot dat het zand gloeiend heet is; twee of drie pond graan worden er dan ingeworpen en goed met het zand vermengd. De korrels barsten, en er komt eene witte zelfstandigheid uit, die tweemaal zoo groot is als de korrel zelf. Het zand wordt er van gescheiden door middel van een zeef, om, weer in den pot gedaan, op nieuw voor hetzelfde doel te dienen. De maïs wordt nu in een vijzel gestampt, gezift en voor 't gebruik bewaard. Een Indiaan leett zeer lang van een zak van dit graan, en gebruikt slechts iederen dag zes of acht ons, met water aangemengd. Rijst. i. In de oostelijke landen, voornamelijk in Indië, maakt rijst het hoofd voedsel van de armere bevolking uit, en zou men ze in waarheid het brood van het volk kunnen noemen. Ja, men kan beweren dat de helft van de menschheid zich met rijst voedt, ten groote hoeveelheid wordt in ons land ingevoerd. De rijst, die nog in den bolster is, heet paddie. De bolster wordt zorgvuldig verwijderd van hel graan, voordat het als voedsel gebruikt wordt. 2. In ons land wordt de rijst, zoowel in korrels als gemalen, gebruikt. De korrels moeien geweekt worden, voordat ze geschikt zijn om voor de voeding te dienen. Dit weeken geschiedt door de rijst eenigen tijd te zet¬ ten in warm water, dat een temperatuur heeft beneden kookhitte. Daar er veel van het water in de rijst trekt, zwellen de korrels op, zoodat de massa in grootte toeneemt. Deze vergrooting komt alleen op rekening van het watergehalte, en omdat rijst slechts eene zeer kleine hoeveelheid eiwit bevat, is ze niet geschikt om geheel alleen het leven te onderhouden. Met vet, zooals in melk ofindesoep, kan ze zeer goede diensten doen als voedsel, vooral omdat rijst zeer gemakkelijk te verteren is. Daarom is ze voor kinderen en zwakke lieden een doelmatige spys. 3. Rijst is niet een zeer zuinig voedsel; rijstmeel is even voedend als ongemalen rijst en wanneer men een van beide voor een matigen prijs kan koopen, kan men, door de rijst of het rijstmeel in afgeroomde melk te koken, een goed maal verkrijgen voor weinig geld. HOOFDSTUK XII. ARROW-ROOT, SAGO EN TAPIOCA. 1. Deze voedingsmiddelen bestaan bijna geheel uit zetmeel. Om deze reden helpen zij alleen mede tot opbouw van het lichaam, wanneer ze gebruikt worden met eiwit. Deze omstandigheid en de doorgaans hooge prijs maken, dat ze een zeer duur voedsel zijn, vergeleken met meel, en ook minder doelmatig dan rijst. Zij worden in den regel dan ook alleen gebruikt voor ziekelijke personen, of om er poddingen van te maken, die meer als lekkernij dan wel als voedsel beschouwd worden. Kleine kinderen alleen te voeden met arrow-root in water gekookt, zooals soms geschiedt, is dus verkeerd en zal ten slotte den dood na zich slepen. Arrow-root. 2. De plant, waarvan men de arrow-root verkrijgt, groeit vooral op Jamaica en de Bermudas-eilanden en in Oost-Indië. Het zetmeel, wegens hetwelk de plant wordt gekweekt, ondergaat de volgende bewerking: wanneer de wortels van de plant één jaar oud zijn, worden ze uitgegraven en, nadat ze in frisch water zijn afgewasschen, óf geschrapt óf in groote houten vijzels gestampt tot eene weeke massa. Deze breiachtige massa wordt geworpen in eene ruime hoeveelheid water en, nadat dit mengsel eenigen tijd geroerd is, worden de vezelachtige deelen er uitgenomen, uitgewrongen en weggeworpen. De melkachtige vloeistof , die overblijft, is een mengsel van het zetmeel en water, en wordt, nadat men haar door eene fijne zeef heeft laten loopen, om alle vezeltjes er van te scheiden, eenigen tijd weggezet om te bezinken, wanneer men het water er grootendeels heeft afgegoten. De witte pap, die overblijft, wordt dan op nieuw in frisch water gewasschen, en ter bezinking neergezet. Deze bewerking wordt soms een derde maal herhaald, en nog meermalen door menschen, die bijzonder keurig zijn op de bereiding van het poeder. Wanneer men het als genoeg gereinigd beschouwt, wordt het op schoone witte lakens in de zon gedroogd, en is dan gereed om gegeten te worden. Men kan het langen tijd bewaren. Het West-Indische arrow-root is wit van kleur; de Oost-Indische is geelachtig, omdat de bereiding met minder zorg is geschied; daarom is deze soort ook goedkooper. Sago. \. Sago wordt verkregen van het merg van den sagopalm, die op de eilanden van den Indischen Archipel in het wild groeit. De wijze waarop men het merg bereidt om tot voedsel te Het bereiden der sago. dienen, wordt aldus beschreven door Mr. Forrest, in zijne heschrijving van de Molukken. De boom wordt, na geveld te zijn, gesneden in reepen van 5 tot 6 voet lang. Dan wordt er een gedeelte van het harde hout afgesneden, en snijdt de werkman, als hij tot het merg doordringt, kruiselings over de lange vezels en het merg heen, terwijl hij aan ieder eind een gedeelte overlaat, dat hij niet doorsnijdt, zoodat de lange reep uitgehold, een soort van trog vormt, waarin men het merg, dat door middel van water tot een pap is geworden, verzamelt. Vervolgens wordt deze brei met een stuk hout geklopt. De vezels, die zich door deze bewerking afscheiden, drijven boven; het meel zinkt. Na op deze wijze verscheidene malen in frisch water te zijn gewasschen, wordt de pap verzameld in cvlindervormige mandjes, van palmbladen gemaakt; wanneer men ze eenigen tijd wil bewaren, worden de mandjes onder water gezet om de pap vochtig te houden. Eén boom kan van tweetot vierhonderd pond sago opleveren. 2. In Europa krijgt men de sago bijna nooit anders te zien, dan in den vorm van kleine korreltjes. Om het meel in dezen toestand te biengen, moet het eerst vochtig gemaakt worden, door eene zeef in een zeer ondiepen ijzeren pot worden gegoten en boven het vuur worden gehouden. Deze bereiding doet het meel den vorm van kleine bolvormige korreltjes aannemen. Zoo is dus de echte sago die wij kennen, half gaar; zij kan lang duren. De pap of het poeder, waarvan de sagokorrels gemaakt worden, kan eveneens langen tijd goed blijven, wanneer men die stof niet aan de lucht blootstelt. In aanraking met de lucht wordt de massa dadelijk zuur. De sago, die algemeen in ons land wordt gebruikt, is niet de echte, maar een surrogaat, uit aardappelenmeel gemaakt. Tapioca. 1. Tapioca wordt bereid uit het sap van een Afrikaansche plant, die zeer vergiftig is. Het vergif is echter oplosbaar in water, zoodat, wanneer het opgedroogde sap gewasschen wordt, de vergiftige bestanddeelen in het water oplossen en verwijderd kunnen worden. Het zuivere niet vergiftige zetmeel blijft dan achter; dit zetmeel verwarmd tot een genoegzamen warmtegraad, is de tapioca, zooals die in den handel voorkomt. 2. Tapiocapoddingen zijn zeer lekker en zeer goed voor zieken en kleine kinderen. Zij worden bereid, door de tapioca eerst te weeken en dan in melk en water te koken, met toevoeging van een paar eieren, suiker en de een of andere stof om er een smaakje aan te geven, b.v. oranjewater, vanille enz. HOOFDSTUK XIII. Suil. er. 1. Ofschoon geheel verschillend, zoowel wat het uiterlijk als wat den smaak betreft, bevatten suiker en zetmeel dezelfde elementen, nl. koolstof, zuurstof en waterstof en vervullen zij bij de voeding dezelfde taak. Ze dienen voor de vorming van arbeid en warmte en maken dat eiwit kan dienen tot opbouw van het lichaam. In het lichaam gaat zetmeel eerst in suiker over, voordat het in het bloed kan gei aken. 2. Onder de vele soorten van suiker is de rietsuiker, die verkregen wordt uit het suikerriet, de voornaamste; men heeft ook beetwortel-, palm-, druiven- en melksuiker. Van elk soort van zetmeel en van planten-vezelstof kan men suiker maken; zoo b.v. van hout, linnen, katoen enz. In de landen, waar het suikerriet inheemsch is, zooals in onze Oost, dient hel ook tot voedsel. De rijpgeworden steel wordt gekauwd en als hij week is geworden, uitgezogen. Dat sap is zeer voedzaam, en men zegt, dat de negers die het riet snijden, vet worden van het sap, dat zij daarbij gebruiken. 3. De voedende eigenschappen van het rauwe sap van het suikerriet, zijn hieraan toe te schrijven, dat het buiten de suiker, ook nog eene groote hoeveelheid kleefstof bevat, die bij de suikerbereiding wordt verwijderd. 4. De suiker wordt uit het riet getrokken op de volgende wijze: het riet wordt gesneden, de bladeren en toppen worden er afgehakt en men laat die op het land achter, terwijl de stelen naar den molen worden gebracht. Het riet wordt dan geperst tusschen twee zware ijzeren rollen, zoodat het sap er uitdruipt. Dit sap wordt verzameld in groote vaten en geklaard door bijvoeging van kalkmelk. De kalkmelk dient én om de werking tegen te gaan van het zuur, dat zeer spoedig in het versche sap ontstaat, èn omdat zij zich vereenigt met de kleefstof, waardoor deze bezinkt. Deze laatste bewerking is van veel belang; want wanneer de kleefstof niet spoedig wordt verwijderd, wordt de suiker zuur door gisting. Nadat het sap op deze wijze geklaard is, wordt het gekookt en dan in houten vaten gegoten, om te bekoelen en uit te kristalliseeren. Als het gekris talliseerd is, wordt het verzameld, om uit te lekken in tonnen, met doorboorden bodem. Wat in de tonnen blijft is suiker; hetgeen er uitlekt, is stroop, die ook wel Melasse genoemd wordt en donkerbruin is. 5. Er worden drie soorten van suiker verkocht, en wel: bruine, basterd en witte suiker. De witte suiker, die aangenamer van smaak is en er veel mooier uitziet dan de bruine, is echter minder zoet dan deze. 6. Suiker wordt meer beschouwd als een voedsel van weelde dan van noodzakelijkheid, maar is toch nuttig en gaat gemakkelijk in het bloed over. Stroop is goedkooper dan suiker. Een boterham met stroop is vooral voor kinderen aan te raden, wanneer men volstrekt geen vruchten kan krijgen. Stroop is ook zeer goed om bij meelspijs, zooals in poddingen, gebruikt te worden. HOOFDSTUK XIV. Ppiilvrtichlen. 4. Erwten en boonen zijn de in ons land meest algemeen gebruikte peulvruchten. In gedroogden staat worden zij echter nog lang niet genoeg gegeten, wanneer men in aanmerking neemt, hoe bijzonder voedzaam zij zijn. 2. Doperwtjes worden niet gedroogd maar versch gegeten, zijn een lievelingsspijs van velen en worden dikwijls duur betaald. Groene erwten worden versch veel minder gegeten; gedroogde groene erwten worden het meest in soep gebruikt. Capucijner erwten vormen eene uiimuntende groente. 3. Van snijboonen eet men de peul met de nog onrijpe boontjes er in, die aan kleine stukjes wordt gesneden; deze groente is zeer gezond en voedzaam. Slaboonen zijn ook goed. 4. Witte en bruine boonen, zoowel als grauwe erwten, behooren onder de voedzaamste spijzen. Goed gaar gekookt en met een weinig vet gegeten , hebben ze een zeer groote voedingswaarde. Zij bevatten zeer veel eiwit en zetmeel; want ongeveer een vierde van het gewicht der boonen is legumine, eene stof ïelijkende op gedroogde kaasstof. De peulvruchten zijn noeielijker te verteren dan le graansoorten; daarom is iet vooral noodzakelijk, ze joed gaar te koken. Wanneer nen hierop let, verkrijgt men ien voedsel. dat niet rnoeie- pfeuL lijk te verteren is voor men- schen met een gezond darmkanaal en vooral uitmuntend is voor diegenen, die zwaren arbeid moeten verrichten. 5. Om boonen en erwten spoedig gaar te kunnen koken, is het zeer goed ze een nacht vooraf in koud water te zetten. Men moet geen putwater gebruiken, want daarin gekookt, worden ze wreed (hard), omdat de kalkzouten die in het z.g. harde water voorkomen zich met het eitwit verbinden. Wat het voordeel betreft zijn de peulvruchten boven de granen te verkiezen, omdat ze rijker zijn aan voedingsstoffen. HOOFDSTUK XV. Versche groenten en vruchten. 1. Van versche groenten sprekende, bedoelen wij zoowel aardappelen en andere knolsoorten als sappige bladgroenten, zooals kool enz. !2. Aardappelen worden zeer veel gegeten, en wel om verschillende redenen: ten eersten bezitten ze weinig smaak, wat voor een algemeen voedsel noodzakelijk is, zooals men gemakkelijk begrijpt; ten tweeden worden zij in zoo groote hoeveelheden verbouwd , dat de prijs in gewone toestanden niet hoog is; en ten derden zijn ze zeer gemakkelijk tot een spijs te bereiden. 3. Een aardappel bestaat uit 75°/o water, 13 tot 20.5°/0 zetmeel, 1.8°/0 eiwit, 4°/0 zouten, 0.16% vet en uit onverteerbare deelen. Als voedsel beschouwd, zijn aardappelen wanneer ze niet in vereeniging met eenig ander voedsel gegeten worden, niet in staat het leven te onderhouden. Wanneer iemand zich uitsluitend met aardappelen wenschte te voeden, zou hij ruim 6.5 kilo per dag moeten gebruiken, want een gewoon, gezond rnensch heeft dagelijks 118 gram eitwit noodig. 4. Wanneer men aardappelen uitzoekt, moet men zulke kiezen, die melig worden door het koken. Aardappelen die er wasachtig uitzien, verteren niet zoo spoedig als meelige, nieuwe aardappelen zijn niet zoo voedzaam als oude. Aardappelen worden gekookt en gebakken, de eerste manier is de zuinigste, vooral wanneer men ze niet schilt. Wanneer ze te dik worden afgeschild, verliezen ze eenvierde aan gewicht. Wanneer ze gesmoord worden met de schil er om, bedraagt het \erlies slechts één ons per pond. Sappige groenten. 1. Tot de sappige groenten behooren alle koolsoorten, als ook de uien, wortelen, knollen en rapen. Ze worden gebruikt omdat ze zouten bevatten, die voor het lichaam onontbeerlijk zijn of stoffen, die de spijsvertering bevorderen. Eiwit, zetmeel en vet bevatten ze weinig. 2. De waterkers, de tuinkers, de rammenas en de radijs zijn daarom ook nuttig. Deze worden rauw gegeten, soms als salade. Van de spruitkool en van de bloemkool, eet men de nog ongeopende bloem. 3. Knollen bevatten ongeveer 90°/0 water; de vaste deelen, voor zoover ze aanwezig zijn, zijn zeer voedzaam, licht verteerbaar en gezond; zij zijn zeer goed om versch gegeten en in soep gebruikt te worden. Wanneer men ze eerst kookt, dan het water afgiet, en ze vervolgens stooft met wat boter of vet en een weinig zout, vormen zij een gezond en smakelijk voedsel. 4. Wortelen worden niet zooveel gegeten als aardappelen, en toch zijn ze veel voedzamer. Het sap van de wortelen bevat een belangrijke hoeveelheid suiker. 5. Uien worden veel gegeten, meer als toespijs dan als voedsel. Hare eigenaardige reuk — het gevolg eene vluchtige olie — maakt den adem onaangenaam. Rauwe uien zijn zwaar te verteren, maar gekookt of gebakken, leveren zij eene spijs, die gezond, voedzaam en licht te verteren is. Zij bevatten vee' stikstof. 6. Vruchten — de rhabarberplant rekenen wij ook hier toe — worden niet gegeten om voedende stoffen op te nemen, maar om den aangenamen smaak er van en om de zouten die er in voorkomen. Rijpe vruchten van goede hoedanigheid kan men veilig eten, mits met matigheid. Vruchten van slechte qualiteit moet men nooit eten, en onrijpe alleen gekookt. Rhabarber en appelen zijn de belangrijkste soorten, omdat ze zoowel in het vroege als in het late jaargetijde te krijgen zijn. Vele kleine vruchten — zooals kersen, kruisbessen, frambozen en bessen — kunnen in flesschen worden ingemaakt. Wanneer men ze voor een matigen prijs kan koopen, is het zeer raadzaam dit te doen, om ze te gebruiken wanneer de tijd voorbij is. Zij worden veel bij rijst gebruikt. Ook kan men ze met water en suiker koken en de massa tot een gelei indampen, nadat de onverteerbare deelen er uit verwijderd zijn. In den handel komen vele soorten van vruchtengelei voor. HOOFDSTUK XVI. Zout. 4. In een vorig hoofdstuk is aangetoond, dat onze beenderen, spieren enz. zekere minerale bestanddeelen bevatten, waarvan keukenzout en andere natriumzouten, kalium- en kalkzouten de voornaamste zijn. Om de gezondheid te bewaren, moeten deze zouten steeds aan het lichaam worden toegevoerd, óf met voedingsmiddelen waarin ze uit den aard voorkomen, zooals groenten, óf dooi' zout, dat men er bij de bereiding aan toevoegt. Gewoon keukenzout is het eenige bestanddeel van deze soort, dat wij voor onze voeding verkrijgen uit het rijk der mineralen; de andere zouten worden gevonden in de verschillende dierlyke en plantaardige voedingsstoffen. 2. Keukenzout is eene verbinding van eene gassoort (chloor), met een metaal (natrium). Eene zekere hoeveelheid van dit zout is voor de gezondheid noodig. 3. De verbindingen van phosphorzuur met een metaal, noemt men phosphorzure zouten; ze worden in de korensoorten gevonden. De kaliumzouten vindt men in sommige groenten, als: asperges, radijzen, rapen en wortelen. Het water waarin ze gekookt zijn, bevat eenige dier zouten, en kan dus bij het maken van soep gebruikt worden. Waterkers, salade, andijvie en cichorei bevatten kaliumzouten. 4. Voedsel dat zeer veel keukenzout bevat, geeft aanleiding tot stoornissen in het lichaam. Kaliumzouten vermeerderen de uitscheiding van keukenzout en daarom zijn versche groenten, die gene stoffen bevatten, zoo gezond. TABEL WAARIN HET GEHALTE AAN VOEDINGSSTOFFEN (EIWITACHTIGE STOFFEN EN VET) IN DIERLIJK VOEDSEL IS UITGEDRUKT. In 100 deelen: Eiwit en aanverwante stoffen: Vet: Gedroogde stokvisch 77 9 0.36 Kaas 27.6 20 5 Rundvleesch 24.4 5.2 Kalfsvleesch 20 1 Varkensvleesch 20 7 Kippevleesch 19 5 Schaapvleesch 18 6 Schelvisch 18 0.35 Kippenei 13 13 Spek (versch) 40 75 Oesters 5 0.4 Koemelk 3.4 3.7 Reuzel 0.3 99 Vleeschextract 0 0 TABEL WAARIN HET GEHALTE AAN VOEDINGSSTOFFEN IN PLANTAARDIG VOEDSEL IS UITGEDRUKT. In 100 deelen: Eiwit en aanverwante stoffen: Vet: Koolhydraten: Linzen 25 2.5 55.7 Bruine boonen 23 2 40 Witte boonen 23 2.7 45.4 Ha vergort 44 6 68.5 Roggemeel 11 2 69 Tarwemeel 9 4 74 Rijst 8 0.7 76.5 Tarwebrood 7 0.7 52 Roggebrood 6 0.5 48 Groene erwten 5.8 0.5 44 Spinazie 3.2 0.5 3.3 Aardappelen 1.8 0.46 43—20.5 Bloemkool 2.5 0.4 5 Witte kool 2 0.2 5 Zuurkool 2 0.2 5 Koolrapen 1 0.2 6 WENKEN BIJ HET KOOPEN VAN LEVENSMIDDELEN. Vleesch en Viscli. Het koopen van vleesch is eene belangrijke zaak; men moet, om het goed te doen, de eigenschappen van gezond vleesch goed kennen. De stukken vleesch, die u te koop worden aangeboden, verschillen zeer in waarde, al naar gelang van de fijnheid van de vezels, de hoeveelheid vet en de hoeveelheid beenderen. Rundvleesch. Van rundvleesch moet gij die stukken kiezen, welke fijn zijn van vezels, die eene frissche roode kleur hebben, eene goede hoeveelheid vet bevatten en waarvan het magere gedeelte sappig en zacht is, zonder slap te wezen. De hoeveelheid beenderen, die een stuk vleesch bevat, is ook een zaak van belang. Een runderrib bevat nog al veel beenderen, maar is een zeer smakelijk stuk vleesch. De haas die in 't geheel geen beenderen bevat, is het fijnste, maar ook het duurste stuk; een schijf is een zuinig stuk, omdat die zeer weinig beenderen bevat. Een schapenbout, een kal verschijf en een ham bevatten weinig beenderen. Toch moet men de beenderen niet als afval beschouwen; want wanneer men ze zeer gaar kookt, bevatten ze eene groote hoeveelheid voedsel, men kan er goede soep van koken en de uitgekookte beenderen kan men verkoopen. De kop, de lever en het hart zijn de goedkoopste stukken. De lever is niet te versmaden, want ze bevat veel stikstof; het hart is zeer voedzaam, maar zwaar te verteren. Kalfsvleesch moet vet en blank zijn. Het maakt weinig uit, of het van een ouder of van een jonger kalf is, als het maar niet van een nuchter dier is. Lamsvleescli moet niet al te vet wezen en een zekere vastheid bezitten. Schaapvleesch is minder goed. Spek. De eigenschappen van goed spek zijn: dikte, vastheid en een rood-witte kleur. Gerookt spek moei wit zijn en niet geel; de gele kleur bewijst dat het ranzig is. Kalfs- en runderlever moet men niet in den zomer koopen, omdat men dan veel kans loopt bedorven waar te krijgen, wat vooral bij de lever zeer gevaarlijk is. Bloed' en leverworst mogen niet te oud zijn. Visch. Alle versche visschen hebben roode kieuwen, wit en vast vleesch en mogen niet onaangenaam rieken. De oogen en de schubben moeten glanzig zijn en de visch mag niet week aanvoelen. Haring. Goede haringen hebben wit vleesch, zijn niet te sterk gezouten en rieken niet naar traan. Stokvisch. De beste stokvisch is wit van kleur. Bokkings mogen niet week zijn en slecht rieken. Mossels zijn voedzaam en smakelijk als ze versch zijn. Men kent de bedorvene aan den reuk. Groenten. Aardappelen moeten melig zijn, niet zoet of naar den grond rieken en in korten tijd gaar zijn. Een doorgesneden rauwe aardappel mag op dé doorsnijvlakte geen bruine vlekken vertoonen of sponzig zijn. Roode kool heeft, zal ze goed zijn, een bloedroode kleur. De donkerroode smaakt sterk. Spinazie van de eerste en tweede snede is de beste. Snijboonen en Slaboonljes moeten pas geplukt , jong en groen zijn. Slap en geel gewordene deugen niet voor den inmaak. Doperwten moeten dunne peulen hebben, week zijn en zoet smaken. Wortelen. De beste zijn helder rood; de gele smaken niet zoo goed, maar zijn beter geschikt voor den wintervoorraad. Salade. Kropsla mag niet verwelkt zijn; de dichte kroppen moet men koopen. Selderij moet kleine, fijne bladen en een gladden, dikken, ronden knol hebben, die van binnen wit en sappig is. Uien. De licht- en donkerroode soorten kan men het best bewaren. Zeer dikke uien rotten spoedig. Augurken. Voor den inmaak zijn de groene, die bij het doorbreken knappen en een vast, doorschijnend vleesch bezitten, de beste. Ze mogen niet bitter smaken of vlekkig zijn. Kruidenierswaren. Koffie. Men koope geen gemalen koffie, die dikwijls van mindere hoedanigheid, verslagen of met andere stoffen vervalscht is, maar licht- of donkerbruin gebrande boonen. Te donker gebrande boonen smaken bitter. Tarwemeel moet wit en vettig op het gevoel zijn. Het mag niet muf rieken en moet, wanneer een handvol samengedrukt wordt, niet uiteen vallen. Men koope steeds de beste soort. Boekweitenmeel moet witachtig zijn, frisch rieken, zich niet Gezondh. 3 klonterig voordoen en aangenaam smaken. In den zomer is het boekweitenmeel gewoonlijk slecht en smaakt dan bitter of muf. Havergorl moet witachtig en zoet zijn. Hijst. De beste soort heelt groote en heldere korrels. Voor het dagelijksch gebruik zijn ook goedkooper soorten bruikbaar. Erwten mogen niet wormstekig zijn. Witte boonen. De grootste zijn de beste Krenten moeten blauw-zwart, droog, rond en zoet zijn. Keukenzout zij droog, licht, wit en grof. Nótemuscaat zij zwaar en dicht, en van buiten glad en grijs. Kaneel koope men niet gemalen, omdat de geur door het staan verloren gaat en de gemalene vaak vervalscht wordt. HOOFDSTUK XVII. HOEVEEL MOETEN WIJ ETEN? 1. Nu wij hebben geleerd waarmee wij ons voornamelijk moeten voeden, dienen wij nog te weten, welke hoeveelheid voedsel wij noodig hebben, om het leven te onderhouden. Deze hoeveelheid is voor volwassenen en kinderen zeer verschillend en hangt af van verschillende omstandigheden, zooals de jaarge ■ tijden, de bezigheden, den toestand van het lichaam en den leeftijd van het individu. In den winter heeft men meer voedsel noodig dan in den zomer; in koude landen meer dan in warme. De werkzaamheden maken ook een onderscheid; zij, die in de open lucht werken, hebben meer voedsel noodig dan zij, die binnenshuis bezig zijn; wanneer de laatsten binnenshuis eenig werk doen, waarbij zij zich veel bewegen, hebben ze meer voedsel noodig dan lieden, die zittend werk verrichten. Zoo moet eene dienstmeid meer eten dan eene naaister. De leeftijd heeft ook invloed op de hoeveelheid, die gebruikt moet worden. Gedurende den tijd waarin het lichaam groeit, heeft men meer vopdsel noodig dan in den volwassen toestand. Een meisje, veertien, zestien of achttien jaar oud, heeft, naar evenredigheid van hare grootte, door den snellen groei, ruim zooveel voedsel noodig als eene volwassen vrouw van middelbaren leeftijd. Ook moet men den maatschappelijken toestand in aanmerking nemen. Zij, die goed gekleed gaan en goede huizen bewonen, hebben minder noodig dan zij, die slecht gekleed en slecht behuisd zijn. 2. Als een algemeene regel kan worden aangenomen, dat de juiste hoeveelheid voedsel, die iemand noodig heeft, afhangt van de snelheid van ademhaling, den arbeid dien hij verricht, de gesteldheid der lucht en van de hoeveelheid warmte, die hij van zich geeft. 3. De hoeveelheid voedsel, die een kind moet gebruiken, is in evenredigheid van het gewicht van zijn lichaam, van drie tot zesmaal grooter dan de hoeveelheid, die door een volwassene moet worden genuttigd. De reden hiervan is, dat het lichaam van het kind nog moet groeien. 4. Waar de groei van het lichaam zeer groot is, stroomt het bloed zeer snel en is de ademhaling eveneens snel. De pols van een éénjarig kind heeft 115 tot 130 slagen in de minuut; van een driejarig kind 95 tot 105 slagen; van een vierjarig 80 tot 90, terwijl de pols van een mensch van 21 tot 60 jaren 72 maal in de minuut slaat. Omdat het voedsel het bloed voorziet van de stoffen noodig voor het lichaam, volgt hieruit, dat gezond voedsel gedurende de kinderjaren rijkelijk moet worden gebruikt. Een volwassen krachtig mensch heeft bij matigen spierarbeid dagelijks noodig 118 gram eiwitstoffen, 350 gram koolhydraten, 150 gram vet, 2800 gram water en 30 gram zouten. Een enkel voedingsmiddel kan voor ons geen behoorlijk voedsel opleveren; want wilden we ons b v. met mager vleesch alleen voeden, dan zouden wij meer dan 21/'2 kilo per dag moeten gebruiken en zoo veel te veel eiwit opnemen; ons diöet moet daarom gemengd zijn, d. w. z. we moeten ons voeden met een mengsel van voedingsmiddelen. Menschen die met hunne spieren arbeiden kunnen meer en zwaarder voedsel verteren, dan zij, die met hunne hersenen arbeid verrichten Voor de laatsten is bepaald een licht verteerbare, eiwitrijke kost noodig. 3* WANNEER MOETEN WIJ ETEN? 1. Slechts wanneer het voedsel verteerd is, kan dit het bloed voorzien van de stoffen, die het lichaam moeten voeden. De spijsvertering heeft het best plaats in de morgenuren; op dezen tijd van den dag dus moet men de grootste hoeveelheid voedsel hebben opgenomen. 2. Men moet eten alvorens veel gewerkt te hebben. Daarom is het beter vroeg te ontbijten dan laat, nadat men reeds het een of ander werk heeft afgedaan. Het is niet.schadelijk, maar veeleer gezond bij het ontbijt veel te eten. 3. Omdat arbeid het lichaam vermoeit, moeten arbeidsmenschen omstreeks den middag een goeden maaltijd houden. Na dien tijd moet men slechts eene kleine hoeveelheid voedsel nemen. ... i 4. Het voedsel wordt gedurende den nacht minder gemakkelijk opgelost dan des daags; daarom is het volkomen onnut des avonds veel te eten. Hoe meer men zich gewent eerst laat op den dag te eten, des te meer krijgt men behoefte aan prikkelende spijzen en dranken en des te minder kan men zich tevreden stellen met een eenvoudig maal. 5 De werking der verschillende organen, is des avonds geringer dan des morgens; daarom is het noodig vroeg naar bed te gaan en vroeg op te staan. 6. Kinderen en zwakken, zoowel als ziekelijke personen, moeten zeer dikwijls eten, zoowel des daags als des nachts, doch' telkens eene geringe hoeveelheid. Anders zullen zij in kracht afnemen. 7. Diegenen, die bü zieken moeten waken, doen goed, gedurende dien tijd iets Ie eten. Dr. Edward Smith beschouwt thee met een stukje spek (in ons land zou men zeker liever geen spek gebruiken) als het beste voedsel voor waaksters en zegt te hebben opgemerkt, dat zij, die dit voedsel gebruikten, het veel beter zonder slaap konden uithouden, dan zij, die iets anders aten. De doctor nam er zelf ook de proef van en bevond, dat hij zelfs eens 72 uren lang bij de zieken kon waken zonder neiging tot slapen te gevoelen. Jonge menschen moeten zich de volgende regels goed in het geheugen prenten. 1. Eet nooit alleen om te eten. 2. Eet slechts, wanneer gij honger hebt; in het algemeen moeten tusschen twee maaltijden minstens vier uren verloopen. 3. Eet vooral voedzame spijzen. Eenvoudige spijzen zijn de gezondste. Geef geen geld uit voor allerlei lekkernijen. 4. Wanneer gij zwak zijt, eet dan dikwijls en bij kleine hoeveelheden te gelijk en zoek altijd de meest versterkende spijzen uit. 5. Eet langzaam en zorg dat gij het voedsel goed kauwt, zoodat de verteringsvochten er spoedig en beter op kunnen werken. TWEEDE GEDEELTE. HOOFDSTUK XV]II. HET BEREIDEN DER SPIJZEN. Algemeen e Opmerkinyeti. 1. Men hoort wel eens zeggen, dat weinig vrouwen goede kooksters zijn; en zeker is dit ook zeer dikwijls waar. Velen zijn niet in staat hare meiden onderricht te geven; ongelukkig vindt men ook bij de arbeidende klasse weinig vrouwen, die de kunst verstaan voor weinig geld een goeden pot te koken. Somtijds is dit het gevolg van weinig zorgvuldigheid, maar toch ook zeer dikwijls van onbekendheid met de kunst van het bereiden van spijzen. Daar er echter alles vóór pleit, dat jonge meisjes iets van de kookkunst leeren, verzoek ik haar eenige wenken hierover met belangstelling te willen lezen. 2. Goed toebereid voedsel is aangenaam van smaak, hoe eenvoudig het ook zij; daarom is het bij het bereiden dei* ?pij- zen noodig althans te zorgen, dat de natuurlijke smakelijkheid van het vleesch en van de groenten zooveel mogelijk bewaard blijve. De sappen, die zich in het vleesch bevinden, maken het smakelijk en bevatten een groot gedeelte der voedingsstoffen. Daarom is het van veel belang te verhinderen, dat de sappen bij het koken uit het vleesch vloeien; dit kan men zonder moeite beletten. 3. Een van de bestanddeelen van het vleesch is eiwit; dit wordt hard dooi' de hitte. Kokend water doet het stollen, juist zooals ook het wit van een ei door het koken hard wordt. Wanneer men nu een stuk vleesch in heet water werpt of het op een levendig vuur plaatst, stolt het eiwit aan den buitenkant en vormt eene korst, die de sappen binnen het vleesch besloten houdt. 4. Wanneer men soep wil bereiden, moet men het rauwe vleesch tot kleine stukjes gesneden in koud water zetten en dit water langzamerhand aan de kook brengen; het water moet slechts even het kookpunt bereiken. Wanneer men het water eenigen tijd zeer zachtjes laat koken, verliest het vleesch de sappen, die de soep krachtig en smakelijk maken, en wordt ook een klein deel van de eiwitstoffen in het water opgenomen. Bouillon heeft als voedsel geene beteekenis, omdat het bijna alleen de stoffen van het vleesch bevat die prikkelend werken, dus alleen dienen om de spijsvertering te bevorderen. Daarom moet het soepvleesch ook gegeten worden en niet als onnut worden beschouwd. Een kop bouillon, voor het eten gebruikt, wekt eetlust op. Het koken van Vleesch. 1. De beste wijze om vleesch te koken is het in kokend water op te zetten, het eenige minuten te laten koken en er dan zooveel koud water bij te voegen, dat de temperatuur 70 of 80 graden Celsius bedraagt. Wanneer men zorgt, dat het water gedurende een paar uren dezen warmtegraad behoudt, zal het vleesch alle eigenschappen verkrijgen, die het tot een gezond en smakelijk voedsel maken. 2. Het eiwit van de buitenste lagen van het vleesch stolt het eerst en langzamerhand stolt ook het eiwit van de meer naar binnen gelegen deelen; terwijl dus hel water niet in het vleesch kan dringen, blijven de sappen er in. Het vleesch behoudt dus zijne sappigheid en is even aangenaam voor den smaak, als wanneer het gebraden is. 3. Wanneer men vleesch kookt, moet men er goed op letten, dat het stuk steeds onder water blijft. Een deel, dat niet goed met water bedekt is geweest, zal hard zijn en geene goede kleur hebben. Ongeveer een halve liter water moet men rekenen voor ieder kdo vleesch en veertig minuten kooktijd voor dusdanige hoeveelheid. Een zeer dik stuk vleesch en ook gezouten vleesch moet langer koken. Wanneer men een ham kookt moet men nog twintig minuten meer rekenen dan bovengenoemden kooktijd. 4. Gedurende het koken moet men nu en dan het deksel oplichten, om het schuim weg te nemen, maar men moet de pan niet onnoodig openen. Wanneer men niet op het afschuimen let, krijgt het vleesch een minder smakelijk aanzien. Men moet geene groenten, wortelen en peren uitgezonderd, te gelijk met het vleesch in dezelfde pan koken. Zij zouden eene leelijke kleur krijgen. Het koken van Soep. 1. Water, waarin vleesch is gekookt, bevat eenig voedsel en moet bewaard worden, om het bij het maken van soep gebruikt te worden. Stukgebroken beenderen kan men dan laten trekk?n en dit nat met de weekgeworden botjes bij de soep voegen. Vleesch, vooral zoo mager mogelijk, verdient echter de voorkeur voor het maken van soep en bouillon. Soep moet men van drie tot zes uur laten trekken. 2. Indien het zoo uitkomt, is het goed de soep te maken op den dag voorafgaande aandien, waarop men ze wil eten; het vet, dat, zoodra de soep koud wordt, bovenop drijft, kan dan gemakkelijk worden afgeschept. Wanneer dit niet gedaan kan worden, kan men het vet van de oppervlakte der soep verwijderen door een theelepeltje meel met water aangemengd door de soep te laten koken. Wanneer men de soep niet dadelijk wil gebruiken, moet men er geen groenten in koken. Wanneer men ze echter aanstonds wil eten, kan men dit wel doen en is het zelfs beter. Het koken van Groenten Groente moet men zoo versch mogelijk gebruiken; men moet bij het koopen hierop letten; somtijds zijn groenten, die reeds eenige dagen geleden zijn afgesneden, goedkooper, maar ze zijn minder goed. De volgende wenken zijn nuttig voor de jonge kooksters. 1. Wasch de groenten zeer zorgvuldig en neem er alle oude, slappe, halfverdorde bladen af. 2. Wanneer ze goed zijn afgewasschen, moet gij ze in water zetten met een weinig zout en ze daarin één uur laten staan, voor gij tot het koken overgaat. Dit water moet er worden afgegoten, wanneer met het koken wordt begonnen. 3. Laat de groenten koken in veel water en houdt ze goed aan de kook, totdat ze zacht zijn. Ongare groenten zijn zeer zwaar te verteren en ongezond. 4. Het is in het algemeen goed, groenten in regenwater te koken; wanneer men erwten in putwater kookt, worden ze hard. Men moet vooral niet vergeten zout bij de groenten te doen, want dit geeft ze een veel mooier kleur. 5. Wanneer nu de groenten gaar zijn, moet gij het water er zeer zorgvuldig laten uitlekken, b.v. door ze op een vergiet te leggen. 6. Giet nooit water, waarin kool gekookt is, dooi' den gootsteen ; de reuk is zeer onaangenaam. Over liet Stoven. 1. Stoven is goedkoop en daarom voor de werkende klasse zeer aan te bevelen. Door eene zorgvuldige bereiding zal eene kleine hoeveelheid vleesch, met bijvoeging van groenten, een goed en krachtig maal opleveren. Wanneer men het vleesch zeer lang laat stoven, zullen de minst fijne deelen even eetbaar worden als de allerfijnste. 2. Zulk een hutspot kan zeer goed bereid worden van ver- schillende soorten vleesch; daarom is het aan te raden kleine stukjes van goede qualiteit te koopen, die, wanneer men ze lang genoeg met elkander stooft, een even goed voedsel opleveren als de meer kostbare groote stukken. 3. Het is goed , het een en ander bij den hutspot te voegen, «lat de saus dik maakt, b.v. wat meel of ook wel gort, rijst, sago of erwten; ook is het goed de spijs te kruiden door bijvoeging van uien, peper en zout. Een eetlepel zout en een theelepeltje peper zijn voldoende voor een halt kilo gestoofd vleesch met groenten, rijst enz. HOOFDSTUK XIX. Braden, Roosteren enz. De ouderwetsche manier van aan het spit te braden is eigenlijk de beste, maai' omdat ze in ons land zeer zeldzaam geworden is, wil ik er hier niet over spreken en liever eenige opmerkingen geven over het braden in den oven. Wanneer men een groot stuk vleesch wil braden, moet men een kwartier braadtjjd rekenen voor een half kilo vleesch. Rund- of schaapvleesch wordt vooraf een paar dagen in het zout gezet; bij kalfsvleesch wordt onder het braden zout gevoegd. Men doet goed voor wit vleesch (kalfsvleesch, kippen enz.) een steenen braadpan te gebruiken, omdat het vleescti dan blanker blijft. In het eerst moet de oven niet bijzonder heet zijn, anders zou het vleesch van buiten verbranden en van binnen niet gaar worden; langzamerhand moet men harder stoken. In het laatst moet de oven zeer heet zijn. De geheele kunst, om een stuk vleesch lekker te braden, bestaat eigenlijk in het bedruipen. Men moet dit zeer dikwijls doen; want daardoor alleen komt de aangename smaak. Wanneer het vleesch uit de pan is genomen, moet de jus nog eenigen tijd nabrailen tot ze goed bruin is. Het is het best een stuk vleesch te nemen, waaraan eene matige hoeveelheid vet is; te veel vet is niet voordeelig en in 't geheel geen vet evenmin; want in het laatste geval moet men meer boter gebruiken. Kalfsvleesch vereischt nog al veel boter; bij tamelijk vet rund- en schaapvleesch behoeft in 't geheel geen boter gebruikt te worden. Overgebleven jus smaakt best in soep. Roosteren. 4. Roosteren is wel eene spoedige maar geen zuinige wijze om vleesch te bereiden. De hoeveelheid geroosterd vleesch, die één persoon bij één maaltijd gebruikt, zoude, wanneer het vleesch met groenten gestoofd ware, voldoende zijn voor twee personen. Het vleesch krijgt er echter een aangenamen smaak en geur door. 2. Wanneer men tot roosteren overgaat, moet het vlammend vuur worden verwijderd en de rooster op de gloeiende kolen gelegd worden. Om het gloeien te bevorderen kan men bij het gebruik van kolen, wat zout over het vuur strooien, maarniet wanneer men turf gebruikt. Men moet er in dit geval op letten, dat de kolen goed zijn doorgebrand. 3. De rooster moet heet zijn, voordat men het vleesch er oplegt maar niet te heet, opdat het vleesch niet verbrande. De staven van den rooster moeten eerst zorgvuldig worden afgeveegd en met een weinig zuiver vet worden bestreken, om te beletten, dat het vleesch zich daaraan vasthechte. Gedurende het roosteren moet het vleesch dikwijls worden gekeerd; men moet niet met de vork in het vleesch steken, want dan zou er sap uitvloeien en zoo een gedeelte verloren gaan. Bakken. 1. De koekepan is een zeer nuttig meubel in de huishouding vooral van den handwerksman. Kleine stukjes overgebleven vleesch en groente, in de koekepan bruingebakken, geveneen smakelijk avondmaal. 2. Men moet de koekepan altijd bijzonder zorgvuldig schoon maken. Wanneer ze niet wordt gebruikt en voor eenige tijd wordt weggezet, moet ze met reuzel worden ingesmeerd om het roesten te voorkomen. Vóór dat het vleesch, de visch of het deeg in de pan wordt gelegd, moet men er een weinig boter of vet in doen; het vet moet kokend heet zijn, vóór het eigenlijke bakken kan beginnen. Gedurende het bakken moet de pan nu en dan worden geschud, om te beletten, dat het vleesch zich aan de pan vasthecht en aanbrandt. Visch moet niet vochtig zijn, wanneer men ze in de pan doet. HOOFDSTUK XX. WARMTE EN DE TOEPASSING ER VAN IN DE HUISHOUDING. Hoe warmte wordt voortgebracht en verspreid. Het is zeer nuttig voor alle jonge meisjes, iets van dit onderwerp te weten om het in toepassing te kunnen brengen, b.v. bij het aanleggen van vuur, het koken van water enz. Hoe warmte wordt voortgebracht. — De zon is de bron van alle warmte. Maar, omdat de zonnewarmte niet onmiddellijk gebruikt wordt voor eenig huishoudelijk doel, willen wij er hier niet over spreken. "Kunstmatige warmte wordt voortgebracht op ver- V schi 1 lende w ij zen: 1. door het verbranden van brandbare stoffen, zooals hout, papier, steenkool en turf. Wanneer deze stoffen in brand worden gestoken, verspreiden zij veel warmte en, zoo lang het vuur gevoed wordt, blijft de warmte aanhouden. De hoeveelheid warmte is afhankelijk van de hoeveelheid brandstof, die in een gegeven tijd verbrand wordt; dit wordt hoofdzakelijk geregeld door de hoeveelheid zuurstof, die met de brandstof in aanraking komt. Omdat nu de lucht de zuurstof bevat, is de hoeveelheid warmte, door een vuur gegeven, afhankelijk van de hoeveelheid lucht, die wordt toegelaten. Onthoudt dit, wanneer gij vuur aanlegt. 2. Wanneer men een stukje metaal en een stuk hout, of twee stukken metaal, of twee stukken hout, tegen elkander wrijft, worden deze stoffen warm. Wanneer men het wrijven lang volhield, zou het metaal gloeiend heet worden, en het hout ontvlammen. Hier wordt dus de warmte voortgebracht door wrijving. Hoe sterker de wrijving is, des te grooter wordt de hitte, en omgekeerd. Gladde oppervlakten veroorzaken minder wrijving dan ruwe, en wanneer ze bovendien nog geolied zijn, minder dan wanneer ze niet zijn geolied. Meisjes, die met naaimachines werken, moeten hier goed opletten en al de deelen, die tegen elkander wrijven, goed met olie insmeren. 3. Wanneer men met een stuk hard staal slaat legen een vuursteen, vliegen er vonken af. Deze vonken zijn kleine stukjes vuursteen, in een' gloeienden staat en de hitte is het gevolg van de kracht der botsing van den vuursteen met het staal. Vóór de uitvinding van de lucifers was dit de gewone manier van vuur maken. Men bereidde zich een tonder, door oude stukjes linnen of katoen zwart te laten branden en bewaarde die in een metalen doos. Den vuursteen hield men boven de tonderdoos; het staal werd tegen den vuursteen geslagen en de vonken, die op het tonder vielen, deden dit ontbranden. Daarna werd een zwavelstok aan het brandende tonder aangestoken. Lucifers zijn veel gemakkelijker in het gebruik; zij zijn goedkoop, men kan ze altijd bij zich dragen en in één oogenblik vuur hebben. Het gebruik van de ouderwetsche lucifers is echter niet zonder gevaar; want, wanneer er op getrapt wordt of wanneer ze door kleine kinderen al spelende woiden aangestoken, kan er licht brand door ontstaan. Lucifers moet men nooit laten liggen of laten vallen en de overgebleven eindjes moet men niet op den grond werpen, wanneer ze nog branden. Menig huis is afgebrand door zulk een zorgelooze handelwijze. Ook zijn vele gevallen van vergiftiging door dat soort bekend. Ze bevatten gele phosphorus, die vergiftig is. 4. Voor eenige jaren heeft men in Zweden eene soort van lucifers uitgevonden, die geen phosphorus bevatten en slechts kunnen worden aangestoken aan het doosje, waarin ze verkocht worden. Deze veiligheidslucifers, — die men zoo noemt, omdat ze niet van zelt kunnen ontbranden, — zijn iets duurder dan de gewone, maar de afwezigheid van alle gevaar is die geringe meerdere uitgaaf meer dan waard. Het verspreiden van warmte. — Warmte gaat van het eene lichaam naar het andere over, op verschillende wijzen. 1. Wanneer men een stuk metaal in de vlam eener lamp of in het vuur houdt, of ook op eenig heet voorwerp legt, gaat de hitte van het eene lichaam naar het andere over, totdat ze beide even heet zijn. Wanneer men een stuk hout neemt, in plaats van een stuk metaal, gaat de warmte niet zoo spoedig op het hout over. Wanneer men het heet geworden metaal bedekt met een stuk laken of katoen of zelfs papier, kan men het, zonder zich (ebranden, een oogenblik in de hand nemen, omdat de hitte door de laatstgenoemde stoffen niet snel doorgaat. Hier zijn nu twee dingen op te merken. Ten eersten, dat warmte van een heet lichaam op een koud kan overgaan, doordat beide met elkander in aanraking worden gebracht; ten tweeden, dat sommige stoffen de warmte niet gemakkelijk geleiden. Dit overgaan der warmte van het eene lichaam op het andere wordt warmtegeleiding genoemd. De stoffen, die de warmte goed doorlaten noemt men goede warmtegeleiders; die ze slecht doorlaten heeten slechte geleiders. Alle metalen zijn goede geleiders; glas, ivoor, been en hout zijn slechte geleiders, evenals stroo, wol, katoen, papier en klei. De kennis van de wetten der warmte is van veel nut in het dagelijksch leven. Zoo zal iemand, die deze kennis bezit en een haard wil maken er op letten, dat die aan de zijden en ook van achteren met hard geworden klei bedekt is. Een haard, geheel van ijzer, zal veel van de warmte wegleiden en een klein vuur doen uitgaan. Groote ijzeren haarden kunnen voor het gebruik zuiniger worden ingericht door ze aan de zijden en van achteren met hard geworden klei te overdekken. Deze klei kan men voor een redelijken prijs koopen, in blokken, die men nat en daardoor week kan maken en kneden, zooals men wil. 2. Een metalen theepot moet geen metalen handvatsel hebben, of het handvatsel moet van de theepot gescheiden zijn door een stukje ivoor, been of hout. Wanneer dit niet gebeurt, gaat de warmte van het kokende water, dat op de thee gegoten wordt, over op het handvatsel en maakt het te heet om het aan te vatten. 3. Door de warmtegeleiding worden wij in staat gesteld ovens te hebben aan de zijden van den kookkachel; de hitte van het vuur gaat door het metaal, waarvan de kachel gemaakt is en maakt na eenigen tijd het geheel warm; de lucht, die zich bevindt in de ruimte van den oven, wordt heet en doet de spijzen gaar worden. Wanneer een oven goed zal werken, moet de hitte van het vuur er zich vrij over verbreiden; alle deelen, die niet met het vuur in aanraking komen, moeten bewaard worden voor koude luchtstroomen en niet in verbinding staan met gcede geleiders. Die kookkachels zijn de beste, welke zoo zijn ingericht, dat het grootste gedeelte van de warmte naar den oven wordt geleid en alle voortgebrachte hitte wordt gebruikt. HOOFDSTUK XXI. Warmte (vervolg). 1. Wanneer wij voor een vuur staan, gevoelen wij dat de hitte er uitstijgt; en wanneer wij de warmte konden zien, zouden wij bemerken, dat zij zich naar alle zijden volgens rechte lijnen voortplant (stralende warmte). Warmte gaat alleen dan van een lichaam op de omgeving over, wanneer deze een lagree temperatuur heeft dan dat voorwerp en tot zoolang, dat ze beiden denzelfden warmtegraad hebben. Op die wijze koelen stoffen, die een hoogere temperatuur hebben dan de omgeving, af, zooals b.v. thee in den theepot, wanneer die niet op het vuur staat. 2. Er zijn verscheidene feiten met betrekking tot de uitstraling, waarvan de kennis van nut is voor het dagelijksch leven. Deze zijn: 1°. De uitstraling heeft alleen plaats van af de oppervlakte van het voorwerp. Hoe grooter de oppervlakte is, die aan de lucht is blootgesteld, des te sneller zal de afkoeling plaats hebben. Wanneer men nu eene vloeistof spoedig wil doen koud worden, moet men ze gieten in een wijd, ondiep voorwerp. 2°. Wanneer vloeistof van hooge temperatuur, water b.v. in een vat wordt gegoten, straalt de warmte uit, van de oppervlakte van het vat; alle oppervlakten stralen echter niet evenveel uit. Wanneer men nu '/4 liter kokend water giet in een tinnen ketel met eene dofle oppervlakte en dan nog dezelfde hoeveelheid in een anderen ketel met een gepolijst oppervlak, dan zal men bevinden, dat het water in den doffen ketel zijne warmte zal verliezen in den helft van den tijd, dien het water in den gepolijsten ketel noodig heeft om koud te worden. De grootste uitstraling heeft plaats van doffe, zwarte oppervlakten, de kleinste van witte of gepolijste voorwerpen. De thee jn een zwarten theepot bekoelt in den helft van den tijd, waarin thee van denzelfden warmtegraad in een witten pot zijn warmte verliest. Men kan echter de warmte bewaren en zoo den theepot langer warm houden, wanneer men hem omringt met een slechten geleider, b.v. een wollen lap. Kokend water, in een gepolijsten theeketel, zal tweemaal zoo lang heet blijven, als in een doffen ketel. Het is dus van groot belang den ketel blinkend te schuren; wanneer men koffie of thee lang wil warm houden, zonder ze op het vuur te zetten, moet men ze dus bewaren in een blinkenden ketel, bedekt met een slechten geleider. 3. Als twee voorwerpen, het eene zwart of dof en het andere wit of blinkend, vóór het vuur of in den zonneschijn worden geplaatst, zal het zwarte veel spoediger warm worden dan het witte. Dit komt doordat de stralen, wanneer zij op de zwarte oppervlakte vallen, er diep indringen en worden opgeslorpt, terwijl de witte oppervlakte ze terugkaatst. Wanneer men nu de eene of andere vloeistof vóór het vuur wil verwarmen , moet men deze in een zwart voorwerp gieten en het gedeelte, dat van het vuur is afgekeerd, bedekken met een nietgeleider. Wanneer de leien of pannen, waarmede wij onze huizen dekken, wit gemaakt waren, zouden de zonnestralen worden teruggekaatst; dit zou ten gevolge hebben, dat de temperatuur der bovenkamers in den zomer lager werd, terwijl in den winter, de warmte in onze woningen niet zoo spoedig door uitstraling zou verminderen Nu is juist het tegenovergestelde het geval: de bovenkamers zijn drukkend warm in den zomer en in den winter bar koud. Wij kunnen ons lichaam koeler houden door in den zomer kleederen te dragen van eene lichte kleur, strooien hoeden in plaats van vilten, of wit vilten in plaats van zwart vilten hoeden. 4. Wanneer men een weinig koud water in een fleschje giet en het boven de vlam eener lamp houdt, zullen er spoedig kleine belletjes in de vloeistof opstijgen. Eerst wordt de lucht, die in het water is opgelost, uitgedreven en daarna ontstaat eene strooming van beneden naar boven en omgekeerd in de vloeistof. Het water toch, dat het dichtst bij den bodem is, wordt het eerst verwarmd en is lichter dan de hooger gelegen lagen. Terwijl de warmere lagen stijgen, zinken de koudere, totdat ze op hare beurt warm worden en opstijgen. Dit duurt zoo lang, totdat het water het kookpunt bereikt heeft, d. i. 100' Celsius, 80c Reaumur of 212° Fahrenheit. De temperatuur van het water wordt niet hooger, zoo lang het aan de lucht is blootgesteld. Wanneer men de warmte aanbrengt bij het boveneinde van het fleschje, zal men opmerken, dat er nu geen strooming optreedt, omdat de meest warme lagen nu reeds de bovenste zijn. Het is inderdaad mogelijk, het water in het bovenste gedeelte van een glas aan den kook te brengen, terwijl op den bodem een klein stukje ijs, aan een steentje bevestigd om het op den bodern te houden, ongesmolten blijft. Dit komt, doordat het water een slechte geleider is. Natuurlijk, zou op den duur het water genoeg warmte naar de diepere lagen geleiden om het ijs te doen smelten, maar hiervoor wordt veel grootere warmtetoevoer vereischt, dan wanneer die van beneden wordt aangebracht. Water heeft de eigenschap om warmte, die het opgenomen heeft, zeer lang te bewaren; daarom koelt het niet zoo spoedig af als vaste stoffen. Wanneer men water wil koken, moet men het vuur onder den ketel zoo schikken, dat de vlam den bodem van den ketel raakt. De bodem dient goed afgeschrapt te worden, opdat er zich onderaan geen korst vorme. Ook moet men zorgen, dat de ketel niet komt te staan op een stuk kool, dat niet gloeit, omdat kool een slechte geleider is. In dat geval toch zou het water veel langer tijd noodig hebben om aan den kook te komen, dan wanneer de ketel zoo geplaatst ware, dat de vlammen den bodem aan alle kanten konden omspelen. De vlammen langs de zijden van den ketel doen het water niet zoo spoedig heet worden, als zij die den bodem raken. Wanneer gij op deze feiten let, zult gij èn brandstof èn tijd uitwinnen. HOOFDSTUK XXII. Vuur aanleggen. 1. Op tweeërlei wijze kan men het vuur aansteken en wel van boven en van beneden. De een geeft aan deze, de ander aan gene manier de voorkeur; maar de keuze hangt het meest af van het doel, waartoe het vuur moet dienen. 2. Wanneer men geen ander doel heeft dan eene ruimte, b.v. een kamer, te verwarmen, is een vuur, dat langzaam en gestadig brandt, het beste; dit verkrijgt men door de brandstoffen van boven aan te steken. Wanneer men deze methode volgt, moet men den bodem van den haard beleggen met een dunne metalen plaat of een stuk dik bruin papier, teneinde den luchttoevoer van beneden af te snijden en de lucht te dwingen er van voren in te stroomen. Op de plaat moet men steenkool (of turf) leggen en geen uitgebrande kool. Wanneer de haard bijna vol is, legt men er het hout bovenop. Daarop, plaatst men eenige glimmende kolen. Wanneer nu het hout wordt aangestoken, zal het vuur, op deze wijze verkregen, zich langzamerhand meester maken van alle brandstof en gestadig doorbranden. Als het vuur naar beneden doorbrandt, zal de rook van de nieuw aangestoken kool door het hooger gelegen vuur moeten doorgaan en verteerd worden, waardoor dus eene nog meer volledige verbranding en dus besparing van brandstof wordt bewerkt. Men moet geen pook gebruiken, omdat daardoor zulk een vuur wordt bedorven. 3. WTanneer men wil dat het vuur spoedig en sterk zal opvlammen, moet men het van beneden aansteken. Weinig meisjes verstaan de kunst van vuur aanleggen en het gevolg Gezondh. 4 hiervan is, dat veel brandstof wordt verkwist. Het in acht nemen van de volgende regels zal deze verkwisting voorkomen. 1) Verwijder de asch en leg dan eenige aangeglommen kolen op den bodem van den haard. Doe dit met zorg en schik ze zoo, dat zij de eerste staaf van den haard bereiken, behalve in het midden van het voorste gedeelte, waar men een plaatsje moet openhouden voor een weinig papier. Neem dan eenige stukken hout en leg ze er op, op een kleinen afstand van elkander; schik ze zoo, dat het eene einde van de stokken rust op de eerste staaf van den haard. 2) Vul niet den geheelen haard, maar laat aan beide zijden wat ruimte over; plaats hierin eenige kleine stukken kool. Leg nu eene andere laag hout kruiselings over de eerste, zóó dat de stukken van de bovenste laag elkander niet raken. Plaats nu weder eenige kleine stukken kool aan de kanten. Leg een andere laag hout op de vorige, in dezelfde richting als de eerste laag en zorg, dat de stukken op een kleinen afstand van elkander komen te liggen. Leg er nu eene laag kool op maar laat in het midden een plaats open. Leg ook eenige stukken kool tusschen de staven. Steek nu het papier aan, dat onder in den haard gelegd is, en plaats den ketel boven de opening in het midden van het vuur, maar pas er goed op, dat de ketel niet op de kolen blijft rusten. Dit kan men vermijden door drie of vier kleine stukjes kool op de bovenste laag, rondom de middelste opening, te plaatsen en den ketel hier op te zetten. 3) Zoo spoedig het papier is aangestoken, zal het hout vuur vatten, de vlam opslaan door de middelste opening en den bodem van den ketel raken. Zoo zal het water reeds eenige warmte ontvangen, zoodra het vuur is aangestoken en wel op die plaats, waar de warmte het meest noodig is. 4) Voor het aanleggen van een vuur op deze wijze wordt zorg en tijd vereischt. Beide zijn echter goed besteed. Wanneer het vuur goed is aangelegd, kan een groote ketel water zeer spoedig koken, zonder dat het noodig is het vuur op te poken. Dit geeft aanleiding tot het besparen van brandstof, wat veel waard is. 5) Wanneer gij een vuur volstrekt moet oppoken, doe dit dan van beneden; breek niet door de bovenste laag heen, want dan zou een gedeelte der brandstof naar beneden vallen en verloren gaan. Als het noodig is nieuwe kool bij het vuur te doen, gebruik dan een kolenschop; werp geen kolen uit den bak op het vuur. Zoo gij geen levendig vuur noodig hebt, b.v. tusschen het middageten en den theetijd, doe er dan wat gruis op. Maak dit gruis eerst nat en pers het goed, voordat gij het er op legt. Na eenigen tijd wordt dit gruis tot een soort van koek; wanneer gij nu uw vuur wilt doen opvlammen, pook het dan zachtjes van beneden en gij zult een vroolijk vuur verkrijgen. Een klein vuur. dat steeds gevoed moet worden, is niet zoo zuinig als een groot vuur, aangelegd op de hierboven beschreven manier. De goedkoopste brandstof is altijd dat materiaal, wat op de plaats van gebruik het meest wordt gebezigd, zooals hout, turf, cokes of steenkool. Turf en hout moet men vroegtijdig opdoen, zoodat de voorraad droog zij, wanneer men ze gaat gebruiken. Kolen en cokes moet men niet te vroeg opslaan, omdat door het liggen het warmtegevend vermogen daarvan vermindert. Goede steenkool is glanzend en bros; steenkoolgruis make men vochtig vóór het gebruik. Een goed hulpmiddel bij het stoken zijn de verschillende soorten briquettes. Om ze als hoofdbrandstof te bezigen, zijn ze echter te duur en veroorzaken ze te veel roet; ook vuurmakers kunnen zeer goeden dienst doen bij het aanleggen van een vuur. Men gebruike daarvoor nimmer petroleum. DERDE GEDEELTE. HOOFDSTUK XXIII. OVER DE VERSCHILLENDE DRANKEN. Water. 1. Het grootste gedeelte, en wel ongeveer 80°/0 van ons lichaam, is water. Bij een volwassen man, voor wien we het 4» gemiddelde gewicht op 70 kilogram kunnen stellen, moeten we dus 56 kilo brengen op rekening van het water. 2. Het is noodig voor het lichaam dat deze verhouding niet worde verbroken; omdat een groot gedeelte van de vochten door uitscheiding verloren gaat, moet dit verlies worden hersteld. Dit kan slechts geschieden door een nieuwen toevoer van vocht, op den een of andere wijze. 3. De hoeveelheid water, die dagelijks noodig is, hangt at van verschillende omstandigheden, zooals: de temperatuur deilucht, de meerdere ot mindere arbeid, dien het lichaam verricht en het voedsel, dat wordt gebruikt. Een volwassen mensch, die niatig arbeidt met zijn lichaam, heeft 2800 cub. centimeter water per dag noodig. Dit wil niet zeggen, dat hij volstrekt deze hoeveelheid moet drinken; een gedeelte van de hoeveelheid vocht, die hij noodig heeft, bevindt zich immers in het voedsel dat hij eet. Zelfs brood bevat eene zekere hoeveelheid water. Hoe meer droog voedsel men gebruikt, des te meer moet men drinken. Wanneer men meer drinkt dan noodig is, wordt het bloed te rijk aan water en lijdt de gezondheid er onder. 4. Het is volstrekt noodig, dat het drinkwater zuiver is. In vele groote steden wordt het water geleverd door maatschappijen, zoo dat het gefiltreerd en zoo noodig nog door andere middelen gezuiverd, door pijpen in de huizen wordt geleid (waterleiding). 5. Het water uit slooten en vijvers is dikwijls zeer onzuiver, omdat het. eene groote hoeveelheid dierlijke bestanddeelen bevat. Dit water moet men nooit drinken vóór dat het gefiltreerd en gekookt is, ofschoon dit niet aangenaam is voor den smaak. 6. Regenwater is, wanneer het op het land kan verzameld worden, een van de zuiverste soorten water. In groote steden is het in den regel vermengd met allerlei vuil, afkomstig van stoffen, die met den regen uit den dampkring zijn neergeslagen en vooral verontreinigd door de niet altijd zuivere daken, dakgoten, leidingen en regenbakken. 7. Bronwater is in mindere of meerdere mate vermengd met minerale bestanddeelen, zooals: kalk-, kalium-, ijzerzouten enz., die door het water, op zijn doortocht door den bodem, zijn opgelost. Sommige soorten van bronwater zijn zoo rijk aan deze stoffen, dat ze voor het dagelijksch gebruik ongeschikt zijn; men noemt ze dan bronwater. Deze soorten worden dikwijls als geneesmiddelen gebruikt. 8. Soms is putwater ongeschikt voor het gebruik door ververgiftige bestanddeelen, die uit de riolen in den bodem en zoo in het water geraken. Niet zelden werd een tal van menschen aangetast door een soort van cholera, ten gevolge van het drinken van water uit één put. Als het water werd onderzocht, bevond men, dat het zeer schadelijke bestanddeelen bevatte, die de ziekte veroorzaakten. Het gebrnik van water uit putten in de nabijheid van varkenshokken, mesthoopen en stallen moet men vermijden. De grootste hoeveelheid water, die men dagelijks gebruikt, wordt niet genomen als zuiver water alleen maar ook in den vorm van kunstmatige dranken, zooals: thee, koffie, bier enz. Thee. 1. Thee is een drank, die algemeen in ons land wordt gebruikt. Zij is het blad van een kleine, altijd groene heester, Thea viridis en Thea Bohea, die in Japan, Sina en sommige gedeelten van Indië tehuis behoort. De bladeren worden van één- tot viermaal 's jaars geplukt. Meestal hebben er drie oogsten plaats: de eerste in 't midden van April, de tweede in 't laatst van Juni, en de laatste in Augustus en September. De bladeren, die het eerst worden ingeoogst, hebben de fijnste kleur en geur. De bladeren van den tweeden oogst zijn van eene dofgroene kleur en minder geurig dan de eerste; die het laatst worden geplukt zijn donkergroen en hebben veel minder waarde. De bladeren worden dadelijk na het inzamelen in wijde, ondiepe manden gelegd en eenige uren blootgesteld aan den invloed der lucht. Dan worden ze geplaatst op eene vlakke ijzeren pan, boven eene heete kachel en snel door elkander geschud; als ze droog genoeg zijn, pakt men ze in manden. De volgende bewerking, die zij ondergaan, is het rollen; dit geschiedt door de bladeren zorgvuldig tusschen de handen te wrijven, waarna men ze op nieuw in eene ijzeren pan aan de hitte blootstelt. De theebladen worden dan op eene tafel gelegd en zorgvuldig uitgezocht; elk niet volkomen goed gedroogd blad wordt verwijderd. 3. Er worden twee soorten van thee verkocht; zwarte en groene, die echter afkomstig zijn van denzelfden boom; het verschil in kleur is slechts het gevolg van het verschil in ouderdom der bladeren en van eene verschillende wijze van behandeling. Groene thee wordt hoofdzakelijk bereid van de jonge blaadjes, die zeer stijf worden gerold; zwarte thee wordt bereid van de oudere bladeren en de zwarte kleur is het gevolg van een zekeren graad van gisting, die onder het bereiden piaats heeft. 3. Het voornaamste bestanddeel der thee, dat vooral oorzaak is van hare waarde als drank, isdetheïne, een sterk werkende stof, die ook in de koffie voorkomt en dan cafleïne heet. Er worden echter in de thee ook nog andere bestanddeelen gevonden, als kleurstof, vluchtige olie (deze geeft den smaak aan de thee), eiwitachtige stoffen en tannine (looizuur). De qualiteit der thee, zoowel van de groene als van de zwarte, hangt af van den tijd, waarop de bladeren geplukt zijn. De fijnste thee is afkomstig van de teere en zachte uitspruitsels , even boven den stam afgesneden; deze thee heet Pecco. Wanneer de bladeren volkomen ontwikkeld maar nog zeer jong zijn, leveren zij de Souchong. Wanneer de bladeren groot zijn geworden, maar nog niet oud of grof, noemt men de thee, die er van wordt bereid, Congon. De oudere bladeren, die grot zijn geworden, leveren de minste soort: Bohea genoemd. 4. Thee oefent eene sterke werking uit op het gestel en is, wanneer men ze zeer sterk drinkt, schadelijk voor de gezondheid; zij veroorzaakt slapeloosheid en groote prikkelbaarheid. Een matig gebruik van niet te sterke thee werkt weldadig. Menschen, bij wie de afscheiding van vocht door de huid zeer gemakkelijk plaats heeft, en zij, die aan slapeloosheid lijden of van nature een zeer prikkelbaar temperament hebben, moeten nooit sterke thee drinken. 5. Thee, voor het gebruik uitgezocht, moet bestaan uit bladeren — dat is, vrij van stelen. Wanneer men een zeer geurigen drank wil hebben is het goed verscheidene soorten thee onder elkander te mengen. Groene thee heelt een sterker geur dan zwarte en omdat ze veel stijver is opgerold bevat een theelepeltje groene thee meer gewicht dan dezelfde hoeveelheid zwarte. Ook hebben de verscheidene soorten zwarte thee niet alle hetzelfde gewicht. Ter wille der zuinigheid, zoowel als der gezondheid, - is het dus goed de hoeveelheid thee, die men wil gebruiken, niet alleen te meten maar ook te wegen. 6. De aangename smaak der thee is ook voor een groot deel afhankelijk van de wijze van thee zetten. Men lette op de volgende wenken: Maak den theepot warm,tvoor gij de thee er in doet. Gebruik regenwater. Neem geen water, dat lang gestaan heeft, maar neem frisch, zuiver water; kook het aanstonds en gebruik het dadelijk als het kookt. De Sineezen doen dit altijd. Giet eerst een weinig water op de thee en laat ze zoo ongeveer vijf minuten trekken. Giet dan den theepot vol, laat hem nog een oogenblikje staan en schenk dan in. Pas vooral op, dat de thee nooit kookt; zij verliest dan de geurige vluchtige olie en wordt bitter. Men kan den theepot plaatsen op een komfoor met een spirituslampje, om het koud worden te beletten; de vlam moet echter zeer klein zijn, anders zou de thee gaan keken. Verwijder na het theedrinken zorgvuldig de theebladeren uit den theepot. De thee smaakt niel lekker uit een pot, die niet zorgvuldig is schoon gemaakt. De uitgetrokken theebladeren kunnen gedroogd en over het tapijt gestrooid worden, wanneer het wordt geveegd. Men zal dan minder last van het stuiven hebben. Wanneer men de theebladeren niet voor dit doel kan gebruiken, is het het best, ze te verbranden, als ze droog zijn. Het is niet goed natte theebladeren in den vuilnisbak te werpen; dit zou aanleiding geven tot verrotting. De thee van den handel is dikwijls vervalscht. Men kent 28 soorten van bladeren die als surrogaat dienen. Er wordt beweerd dat de beste theesoorten in Engeland en ook bij ons alleen worden ingevoerd, nadat ze reeds eenmaal zijn uitgetrokken en weer opnieuw zijn gedroogd. HOOFDSTUK XXIV. Koffie. 4. De koffieboon is het gedroogde, van omhulsels ontdane zaad eener bes, die groeit aan een boom, Coftea Arabica welke in het wild 9—10 Meter hoog kan worden, maar voor een grootere opbrengst op eene hoogte van 2—21/» M. wordt gehouden. De bloei is wit en gelijkt veel op die van jasmijn. De bes is rood en heeft veel overeenkomst met eene kers; men vindt er twee harde zaadkorrels in, die met een afgeplatte zijde tegen eikaar liggen. Wanneer de bessen rijp zijn. worden ze van de hoornen geschud en opgevangen op matten, die onder de hoornen op den grond worden gelegd. De bessen worden dan aan den invloed der zon blootgesteld, tot dat ze volkomen droog zijn; daarna De Koffiepiant. wordt de schil er afgenomen en het zaad nog eens opnieuw gedroogd. 2. De koffieboonen zijn geel van kleur en hebben weinig geur en smaak. Wanneer ze gebrand zijn in een gesloten ijzeren trommel boven een klein vuur, zijn ze donker bruin en zeer bros en hebben een eigenaardigen aromatischen geulen smaak. De bladeren en de zaden bevatten eene sterk werkende stof, cafïeïne genaamd, die op het zenuwstelsel werkt. 3. Koffie heeft eene meer prikkelende werking dan thee, wat ook voor een deel te wijten is aan de producten, die bij het branden worden gevormd. Koffie verhoogt de hartwerkzaamheid, bevordert de vochtafscheiding en wekt den geest op. Een gezond mensch heeft die prikkels echter niet bepaald noodig; daarom is het wenschelijk, dat men kinderen geen koffie laat drinken. Koffie is bij het ontbijt beter dan thee en een betere drank bij koud dan bij warm weer. Zeer sterke koffie is in elk geval af te keuren; een matig gebruik van niet te sterke koffie is niet schadelijk maar bevordert de spijsvertering. 4. Om koffie goed te bereiden, moet men ze versch gemalen gebruiken. Men kan ze met cichorei vermengen, vier deelen koffie op één deel cichorei; men verkrijgt door deze vermenging een meer donker gekleurd en sterker aftreksel dan wanneer men alleen koffie gebruikt, en de drank is even aangenaam. De koffiekan moet warm gemaakt worden, voordat men de koffie er in doet. Het water moet kokend er op gegoten en de koffie zeer warm gehouden worden. Het is verkeerd de koffie te koken, omdat de geurige smaak, teweeg gebracht door de vluchtige stoffen, er door verdwijnt en de koffie bitter van smaak wordt. Er komen in den handel vele soorten koffie voor. De beste zijn: de Mocca of Arabische, de Bourbonsche, de Ceylonsche, de Javaansche en vele Amerikaansche en Westtndische soorten. Cacao. 1. Cacao verkrijgt men van de zaden van den cacaoboom, die in Midden-Amerika inheemsch is. Een zaad bestaat uit eene kern en eene schil. De kern bevat eene vrij groote hoeveelheid plantaardig vet, de z.g. cacaoboter. De zaden worden voor het gebruik geschikt gemaakt, door ze eerst te branden zooals de koffieboonen. Als de zaden gebrand zijn, worden zij van het vuur verwijderd en geplaatst op een open koelbak, waar zij zoo lang blijven, tot dat zij geheel zijn afgekoeld. Zij worden dan in een molen gekneusd, waardoor de kernen of pitten van de schillen gescheiden worden. De pitten worden dan gemalen in een molen door middel van rollen, die warm gehouden worden. Door deze warmte smelt de boter in de pitten, en de cacao komt uit den molen in den vorm van deeg. Dit deeg wordt vermengd met suiker, arrow-root of iets dergelijks; van dit mengsel worden vervolgens koekjes of poeder gemaakt, bekend onder den naam van chocolade. Cacao bevat, evenals koffie en thee, een sterk werkende stof, theobromine genaamd. Wat de beteekenis als voedingsmiddel betreft, is chocolade boven thee of koffie te verkiezen. Deze laatsten zijn alleen zoogenaamde genotmiddelen en voor de voeding zonder veel belang. 2. Cacao heelt niet die werking op het zenuwgestel , die thee of koffie voor sommige personen minder gewenscht maakt; mocht het vet van de cacao iemand niet goed bekomen, dan late men het aftreksel koud worden; het vet drijft dan De Caeaopiant. boven, stolt, en kan ge¬ makkelijk worden afgeschept. 3. Eenige wenken over het gereed maken van chocolade. Chocolade in koekjes moet anders worden behandeld dan poederchocolade. Men moet de koekjes, aan kleine stukjes gebroken, in een kom doen; voegt er suiker en een weinig kokend water bij. Vervolgens roert men de chocolade, totdat men eene dunne massa verkrijgt, en vult dan de kop met kokend water en melk aan. Wil men gaarne schuimende chocolade hebben, dan behoeft men ze slechts eenigen tijd te kloppen als eieren. Poederchocolade is zeer gemakkelijk klaar te maken. Men doet eene hoeveelheid chocolade met suiker in een kopje, giet er een weinig kokend water of melk op, roert het tot het eene vloeibare massa is geworden en vult dan het kopje met kokend water. Men kan ook poederchocolade gereed maken. door eenvoudig kokend water op de chocolade te gieten en dan een weinig te roeren. — Chocolade in koekjes of in poeder komt in hooge mate vervalscht in den handel voor. HOOFDSTUK XXV. ALCOHOLISCHE OF STERKE DRANKEN. Alle alcohol bevattende dranken zijn in mindere of meerdere mate bedwelmend. Zij moeten daarom nooit door jonge menschen gebruikt worden. De alcoholische dranken , in ons land het meest in gebruik, zijn de zoogenaamde sterke dranken, en verder wijn en bier. 1. Sterke dranken. Onder sterke dranken verstaan wij: jenever, brandewijn, cognac en rhum. Zij bestaan bijna geheel uit alcohol, water en kleurstof. De hoeveelheid alcohol is zeer verschillend. De plaats, waar deze dranken eigenlijk thuis behooren, is de apotheek. Als medicijn gebruikt, zijn ze somtijds zeer heilzaam, maar aanhoudend uit gewoonte of als lekkernij gebruikt, zijn zij ten hoogste schadelijk. De gewoonte van jeneverdrinken in Nederland is eene groote ramp en de bron van veel armoede en misdaad. Jonge meisjes moeten zich nooit gewennen sterken drank te drinken en behooren geen omgang te willen hebben met personen, die deze gewoonte hebben. 2. Wijn. Zuivere wijn bevat bestanddeelen, die zeer nuttig kunnen zijn voor sommige lieden. Er zijn lichte en zware wijnen. Tot de zware soorten behooren o. a. Portwijn, Sherry, Madeira en Malaga; tot de minder alcohol bevattende o. a. de Fransche wijnen, de Rijnwijn, de Champagne en de Appelwijn. Wanneer niet bepaald een groot alcohol-gehalte noodig wordt geacht, is een lichtere soort boven een zwaardere te verkiezen, omdat men dan het voordeel heeft, dat de drank minder bedwelmend werkt. In gewone omstandigheden echter, is het gebruik van wijn volstrekt niet noodig en is het niet goed zich te gewennen veel wijn te gebruiken, hoewel een enkel glas wijn bij den maaltijd den eetlust en de spijsvertering verhoogt. 3. Bier. Bitter bier, dat niet door kunstmiddelen bitter is gemaakt, bevat veel hop en is een gezonde drank; over het algemeen kan men het gebruik van bier wel aanraden, want het bevat behalve alcohol nog eenige voedingsstoffen, zooals: druivensuiker, kleefstof en andere en oefent een gunstigen invloed uit op ons lichaam, als het met mate wordt gebruikt. Men moet evenwel zorgen, dat men goed en zuiver bier drinkt, waarin geene schadelijke stoffen aanwezig zijn. Dat er nog al een aanzienlijke hoeveelheid bier jaarlijks in Europa wordt verbruikt, bewijzen de volgende cijfers. Men stelt het gebruik per hoofd en per jaar in Beieren op 219 liter, in Württemberg op 154 liter, in Baden op 56 liter, in Frankrijk op 19.5 liter enz. HOEVEEL MOETEN WIJ DRINKEN ? Wat de hoeveelheid betreft, moet men bij het drinken meer letten op de werkelijke behoefte van het lichaam, dan op aangenomen gewoonten. Wanneer men de maag dwingt te veel vocht op te nemen, is dit schadelijk voor de gezondheid. Men verhaalt het volgende van een handwerksman, die, daar hij zich voortdurend onwel gevoelde, een doctor om raad vroeg. Deze ondervroeg hem over de hoeveelheid drank die hij dagelijks gebruikte en kreeg ten antwoord: »\\el doctor, ik begin gewoonlijk met 's morgens om half zeven ongeveer een kan koffie te drinken en om acht uur bij het ontbijt weer een kan. En wat meer? »Om elf uur gebruik ik eeu kan poiter (Engelsch bier) en bij 't middagmaal ook een kan." Zoo; en nog meer? »Ja; meestal neem ik nog ongeveer een kan porter om vier uur, wacht dan tot zes uur en drink ongeveer een kan thee." Zoo, en wat drinkt gij 's avonds? »Nu, 's avonds neem ik een paar glazen ale (ander Engelsch bier), niet meer dan één kan ongeveer, en bij 't avondeten neem ik nog één kan; dat is alles." Dus gebruikte deze man dagelijks acht kan vocht, wat eene buitengewoon groote hoeveelheid is, wanneer men het water, dat in het voedsel aanwezig is en zoo nog bovendien opgenomen wordt, er nog bijvoegt. De doctor ried hem de hoeveelheid, die hij bij de maaltijden nam, te verminderen en tusschen de etensuren, in 't geheel niet te drinken; na eene maand zou hij eens terugkomen. De man volgde den raad en gevoelde zeer spoedig, dat de toestand van zijn lichaam zoowel als van beurs er zeer op verbeterde. NUTTIGE "WENKEN. 1. Drink bij eiken maaltijd, maar overdrijf het niet. Een glas zuiver water bij het middagmaal bevordert de spijsvertering. 2. Dorst wordt niet gelescht door groote hoeveelheden vocht tegelijk. Drink daarom langzaam bij teugen, vooral wanneer fife verhit zijt. 3. Gewen u niet, louter voor uw pleizier te drinken. 4. Neem niet iedere uitnoodiging om iets te drinken aan. Heb den moed »neen" te zeggen, wanneer men er u toe wil dringen. 5. Sluit nooit vriendschap met personen, die veel w-ijn of sterken drank gebruiken. HOOFDSTUK XXVI. SPECERIJEN. 1. De specerijen kruiden onze spijzen en geven ze een eigenaardigen, geurigen smaak.j|Een matig gebruik van kruiderijen is gezond, omdat ze onzen eetlust en de afscheiding van de verteringssappen opwekken. Tot zekere hoogte kan het keukenzout ook tot deze groep worden gerekend. 2. De specerijen, voortbrengselen uit het plantenrijk, zijn kenbaar aan een scherpen, prikkelenden smaak. De kruiderijen, die alleen scherp zijn, noemt men wel pepers, terwijl zij, die scherp en geurig tevens zijn, meer in 't bijzonder specerijen worden genoemd. Tot deze afdeeling behooren kruidnagelen, mosterd, foelie, notemuscaat, kaneel, piment en gember. De meeste specerijen groeien op de Molukkken of Specerijeilanden in den Indischen Oceaan. 3. Kruidnagelen zijn de gedroogde ongeopende knoppen van een kleinen, groenen boom, die veel gelijkt op een laurierboom. De Kruidnagelenplant. De kruidnagelen worden door afschudden ingezameld, vóór de bloemen zich hebben geopend, op groote stukken doek, onder (le boomen uitgespreid. Zij worden dan gedroogd óf in de zon, óf door middel van vuur. Kruidnagelen hebben een prikkelenden, sterken geur, die, zooals bij alle specerijen, veroorzaakt wordt door een vluchtige olie. Deze olie wordt in de kruidnagelen in grootere hoeveelheid aangetroffen dan in eenige andere specerij. Kruidnagelen zijn zeer nuttig in de huishouding. In een podding b.v. of een appeltaart verhoogen zij den geur. 4. Kaneel is de schors van een fraaien boom, die tot het geslacht der laurierboomen behoort en op het eiland Ceylon en in Zuid-Amerika, de Suuda-eilanden en op andere plaatsen, voorkomt. Bij het toebereiden der kaneel, wordt de buitenste laag van de hoogstens driejarige takjes afgeschild en zorgvuldig van de binnenste lagen gescheiden. Deze schors is licht van kleur maar, na in de zon gedroogd te zijn, wordt ze meer donker en krult ze om, zoodat zich holle stokjes vormen, pijpkaneel geheeten. Zij worden in bundels te zamen gebonden. Kaneelolie verkrijgt men door de schors met water te destilleeren. Deze bevat slechts eene kleine hoeveelheid olie, die daarom zeer duur is. In ons land wordt kaneel hoofdzakelijk gebruikt bij het bereiden van verschillende spijzen, vooral bij zoete gerechten en poddingen. Ze wordt ook in medicijnen gebruikt en men maakt er veel gebruik van om in chocolade te mengen. 5. Notemuscaat en foelie groeien aan den zelfden boom; de notemuscaat is het zaad en de foelie is de bedekking der vrucht. De vruchten gelijken in grootte, vorm en kleur, op trossen halfrijpe perziken of abrikozen. De noten worden van den boom geschud, dan verzameld en in de schuur gebracht, om voor den verkoop te worden bereid. De buitenste bolsters worden er afgenomen, daarna worden de pitten gepeld en de foelie verwijderd van de noot, die met dunne, ruige streepjes foelie bedekt is. Wanneer men nu de foelie van de noot gescheiden heeft, droogt men ze en verkrijgt hierdoor eene geelbruine stof. De noten worden nu ook gedroogd; de schaal, die onder de foelie ligt, wordt ge- kraakt en de notemuscaat, die de pit of kern der vrucht is, er uitgenomen. Beide specerijen zijn zeer rijk aan een geurige olie; de aangename, prikkelende smaak maakt da^ ze veel gebruikt worden bij de bereiding van spijzen en warme dranken. Notemuscaat is niet zoo prikkelend als de andere specerijen en kan daarom beter voor zieken worden gebruikt. 6. Pimenl is de bes van een soort van myrtheboom, die vooral op Jamaica en Barbados groeit. Men noemt ze soms Jamaica- peper. De bessen worden ingeoogst vóórdat ze volkomen rijp zijn en op vloeren in den zonneschijn gedroogd; gedurende het drogen worden ze dikwyls omgeschud. Door het diogen \erandert de kleur der bessen van groen in dot bruin en wordt de oppervlakte minder glad. In smaak en reuk gelijkt piment zeer veel op een mengsel van kaneel, kruidnagelen en notemuscaat. Men gebruikt het piment dikwijls bij de spijsbereiding, voornamelijk omdat het goedkooper is dan andere specerijen. 7. Gember is de wortel van eene rietplant, die in Oost- en West-Indië groeit. De wortels, opgegraven wanneer de plant verdord is, worden zorgvuldig geschrapt, in de zon gedroogd en in dien toestand, als gedroogde gember, verkocht. De wortels worden ook wel opgegraven wanneer ze nog groen zijn; men maakt er dan confituur van, die in groote potten wordt verkocht. Gember is een van de nuttigste specerijen. Men voegt ze somtijds bij ingemaakte zuren en vermengt ze ook mei het deeg, waarvan men gemberkoeken bakt. 8. Peper wordt verkregen van eene Oost-Indische klimplant; de bessen zijn eerst groen, maar worden rood als ze rijp zijn en bij het drogen zwart. Er worden twee soorten van peper verkocht en wel zwarte en wilte; beide zijn voortbrengselen van dezelfde bessen, die echter voor het bereiden van zwarte of witte peper eene verschillende behandeling ondergaan. Om zwarte peper te verkrijgen, verzamelt men de bessen, zoo spoedig als ze beginnen te rijpen; door ze op matten in de zon te drogen, worden ze zeer donker van kleur. Deze gedroogde bessen leveren, gemalen, de zwarte peper. Om witte peper te verkrijgen, laat men de bessen rijper worden en na ze verzameld te hebben, weekt men ze in water om de buitenste bolster te doen bersten. Deze bolster wordt vervolgens verwijderd, door de bessen, die eerst in de zon gedroogd zijn, te wrijven. Witte peper is niet zoo scherp als zwarte. De Peperplant. Peper wordt hoofdzakelijk gebruikt bij vleesch en groenten; een matig gebruik bevordert den eetlust en de spijsvertering. Cayennepeper wordt bereid uit de gedroogde en gemalen peulen van de capsicum, een plant die in de heetste streken van Amerika en Oostlndië groeit. Deze peper is het voornaamste voortbrengsel van de Fransche bezitting Cayenne in Gezondh. 5 Zuid-Amerika; vandaar de naam Cayennepeper. De versche peul is lichtrood; omdat de kleur blijft bestaan, ook nadat de peul gemalen is, wordt deze peper ook roode peper genoemd. Cayennepeper is de meest scherpe van alle specerijen en moet rnet veel voorzichtigheid worden gebruikt. 9. Mosterd is het gebroken zaad van de mosterdplant, uit Engeland afkomstig en ook bij ons inheemsch. Het zaad wordt tusschen rollen gekneusd, dan in vijzels gestampt, waarna de bolsters door ziften worden verwijderd. Mosterd is zeer prikkelend van smaak; in kleine hoeveelheid genomen wekt hij den eetlust op en bevordert de spijsvertering. 10. Azijn is een zeer zure vloeistof, die kan worden verkregen door vloeistoffen, die een kleine hoeveelheid spiritus bevatten, zooals: bier. lichte wijn enz., te laten gisten; Azijn bezit de kracht om het bederven van dierlijk of plantaardig voedsel te vertragen en somtijds geheel te verhinderen; daarom wordt azijn algemeen voor den inmaak gebruikt; een overvloedig gebruik van azijn is zeer ongezond en heeft ten slotte eene belangrijke vermagering van het lichaam tengevolge. Azijn is van veel nut bij de bereiding van spijzen, bv. bij vleesch. Zelfs de taaiste stukken vleesch kunnen zeer smakelijk worden, door ze eenigen tijd in azijn te zetten, alvorens ze te koken of te braden. VIERDE GEDEELTE. HOOFDSTUK XXVII. DE LUCHT, DIE WIJ INADEMEN. Waarom ademen wij? 1. Ieder meisje weet, dat zij voortdurend lucht inademt, des daags en des nachts, gedurende het geheele leven. Maar weinigen weten waarom het noodig is dat zij ademhalen, waaruit de ■ ucht, die zij inademen bestaat en welke verandering die lucht :n het lichaam, vóór het uitademen ondergaat. Daarom is het nuttig dit hoofdstuk met opmerkzaamheid te lezen. 2. Wanneer men een brandende kaars onder een gesloten glazen klok plaatst, ziet men, dat de vlam langzamerhand uitgaat. Wordt nu de inhoud van de klok onderzocht, dan blijkt, dat aan de lucht, die er in aanwezig was, vóór de kaars er onder werd geplaatst, sommige bestanddeelen zijn ontnomen en andere zijn toegevoegd. De dampkringslucht namelijk is een mengsel van gassen en bestaat voor ongeveer 1ji uit zuurstof en voor ongeveer */5 uit stikstof; buitendien treffen we daarin nog aan o. a. kleine boeveelheden koolzuur, waterdamp en ammoniak. We vinden nu, dat de zuurstof in de klok is verdwenen maar dat de hoeveelheid koolzuur en wafer is toegenomen, terwijl de hoeveelheid stikstof niet is veranderd. Hieruit volgt dus, dat voor de verbranding de zuurstof is verbruikt, koolzuur en water daardoor zijn gevormd. De koolstof en de waterstof van de kaars hebben zich namelijk met de zuurstof van de lucht verbonden tot koolzuur en water, zoolang er nog zuurstof aanwezig was: daarom ging de vlam eindelijk uit. Want verbranden van een stof is niets dan het zich verbinden van die stof met zuurstof, en waar geen verbranding plaats heeft, kan ook geen vlam ontstaan. 3. In het dierlijk lichaam nu heeft tijdens het leven voortdurend verbranding plaats. Houdt de verbranding in ons lichaam op, dan tieedt de dood in, want leven is niets dan verbranden en omzetten van stof. Het is dus duidelijk, dat wij voortdurend zuurstof moeten opnemen, die zich dan in ons lichaam verbindt met koolstof en waterstof o. a. tot koolzuur en water. Het koolzuur wordt grootendeels door uitademing verwijderd, het water voor een klein gedeelte. Ademhaling is dus het opnemen van zuurstof houdende lucht en het. afgeven van gasvormige producten. In onze longen komt de lucht in aanraking mef het bloed, waaraan de zuurstof wordt afgegeven en waaruit de producten, 5* koolzuur en water, die in het lichaam zijn ontstaan, in de uitademingslucht overgaan. Het bloed gaat daarna, rijk aan zuurstof, naar het hart en wordt van daar naar alle deelen van het lichaam gevoerd, waar de zuurstof wordt afgegeven, de gevormde producten worden opgenomen. Nu gaat het bloed weer terug naar het hart en van hier naar de longen, waar weer nieuwe zuurstof wordt opgenomen en de producten van de stofwisseling worden afgegeven, om opnieuw naar het hart terug te keeren en een nieuwen omloop te beginnen. Veranderingen, die de lucht in de longen ondergaat. 1. Een volwassen mensch, die rustig adem haalt in eene zittende houding, ademt ongeveer 16 maal in de minuut. De lucht wordt eerst opgenomen of ingeademd, dan uitgedreven of uitgeademd; eene korte pauze volgt op iedere in- en uitademing. Bij iedere ademhaling van een man van gewone grootte, worden ongeveer 500 kubieke centimeters lucht ingeademd en bijna dezelfde hoeveelheid uitgeademd. Wanneer men nu aanneemt, dat iemand 16 maal in de minuut ademhaalt, dan zal de hoeveelheid lucht die in 24 uur wordt ingeademd 16 X 500 X 60 x 24 z= 11520000 kubieke centimeter d. i. 11520 liter bedragen. De lucht, die wordt uitgeademd, verschilt veel van de lucht, die wordt ingeademd. 1°. Zij is veel warmer. — De uitgeademde lucht heeft een temperatuur van ± 36° C. en is dus bijna zoo warm als het bloed. Dit is altijd het geval, onafhankelijk van de temperatuur der dampkringslucht. Kinderen trekken dikwijls voordeel van deze omstandigheid, door, als de koude hunne vingertoppen heeft doen verstijven, er op te ademen en ze op deze wijze te verwarmen. 2°. Zij is verzadigd met waterdamp. — Wanneer de adem over een droog en koud voorwerp gaat, wordt de oppervlakte daarvan aanstonds vochtig. De juiste hoeveelheid water, die de uitgeademde lucht bevat, is afhankelijk van den vochtigheidstoestand der dampkringslucht. We kunnen de hoeveelheid water, die wordt uitgeademd, volgens gemiddelde berekening, stellen op een halven liter per 24 uur. Kinderen maken ook van deze omstandigheid gebruik , wanneer zij, om hunne lei schoon te maken, er op te ademen. 3°. Zij is beladen met koolsuur. — Dat de uitgeademde lucht koolzuur bevat, kan bewezen worden door de volgende eenvoudige proef. Neem een fleschje: vul het met kalkwater, plaats er een klein glazen buisje of strootje in en blaas de uitademingslucht daar door heen in het lleschje. Na korten tijd zal het water, dat te voren volkomen helder was, melkachtig worden; dit wordt veroorzaakt doordat het koolzuur van de uitgeademde lucht zich met kalk in het water vereenigt tot koolzure kalk, die, onoplosbaar is in water en neerslaat als een wit poeder. 2. De inademingslucht bevat 20.8 kub. centim. zuurstof, 79.2 stikstof en 0.04 koolzuur; de uitademingslucht 16 zuurstof, 79.2 stikstof en 4.38 koolzuur per 100 kub. centimeter. We zien dus dat de laatste ongeveer 5 °/0 zuurstof armer en ruim 4 °/0 koolzuur rijker is dan de eerste. Behalve deze verschillende stoffen bevat de uitgeademde lucht nog een kleine hoeveelheid onbekende koolstofhoudende verbindingen, die vergiftigend werken. Zij veroorzaken den onaangenainen reuk in volle kamers en kleine slaapkamers zonder ventilatie en doen hoofdpijn ontstaan bij lieden, die in zulke vertrekken zich ophouden. HOOFDSTUK XXVIII. OVER LUCHTBEDERF. 1. De dampkringslucht, voornamelijk in steden, is verontreinigd met eene zekere hoeveelheid organische stof, als product van den dierlijken en plantaardigen afval, die op de straat is geworpen of in de vuilnis- of aschbakken der huizen, op de binnenplaatsen of in de grachten verspreid ligt. Sommige van de gassen, die bij de ontbinding van dezen afval ontstaan, zijn zeer vergiftig, veroorzaken in het dierlijk lichaam ziekte en soms den dood. Bovendien vinden de kiemen van besmettelijke ziekten in de rottende stoffen een goede gelegenheid voo: hare vermenigvuldiging. Van daar de noodzakelijkheid om deze stoffen met zorg uit de woningen, van de straten en uit de vuilnisbakken te verwijderen. Lucht, die besmet is met zulke uitwasemingen, wordt met recht vuile lucht genoemd. Vuile lucht is, even als vuil water, zeer schadelijk voor de gezondheid. Zuivere lucht is zindelijke lucht en zindelijkheid is een bron van gezondheid. 2. De dampkringslucht, en dus de inademingslucht, kanwoiden verontreinigd: 4°. doordien zij met kleine stofdeeltjes wordt vermengd. Deze stofdeeltjes ontdekt men het best wanneer men zonnestralen in eene ruimte laat vallen. Dooi- de lucht te filtreeren, kan men beletten dat die stofjes de longen binnen dringen. Iemand, die genoodzaakt is in een stoffige ruimte te weiken, kan dat doe) bereiken, door een stuk watten voor mond en neusgaten te binden. Ieder meisje, dat een weinig handig is met de naald, kan zich, wanneer zij wil, een zeer netten respirator maken van een stukje watten, een klein stukje zijde en een paar bandjes. Zulk een respirator zou slechts een paar stuivers kosten en ieder, die in eene stoffige luimte moet arbeiden, zeer veel dienst doen oin de gezondheid te bewaren. 2°. Doordien zij wordt vermengd met reeds verbruikte lucht en dus beladen wordt met de giftige koolstofhoudende verbindingen, die door uitademing uit ons lichaam worden verwijderd. Daarom moet in al onze kamers geventileerd worden, opdat deze onzuivere lucht kan ontsnappen en frissche lucht kan binnentreden. Ofschoon de luchtverversching zoo zeer noodzakelijk is, wordt er toch nog weinig op gelet, vooral bij slaap- en ziekenkamers. 3°. Door rotting van dieilijke en plantaardige stoften. Wanneer dierlijke of plantaardige afval in den asch- of vuilnisbak wordt geworpen en men dien daar laat liggen, laat de ontbinding niet lang op zich wachten; vergiftige gassen stijgen op en verpesten de lucht. Ieder mensch moet het zich tot een plicht rekenen, dit te voorkomen. EENIGE WENKEN OVER HET GEBRUIK VAN BEN ASCHBAK. 1. Draag zorg, dat gij nooit iets anders dan asch in den aschbak werpt. 2. Houdt den aschbak zoo droog mogelijk. 3. Droog alle aardappelschillen en anderen plantaardigen afval bij het vuur en verbrandt de massa daarna, bij kleine hoeveelieden te gelijk, ten einde den haard niet morsig te makerWanneer gij een tuin hebt, begraaf dan den afval, om den grond vruchtbaar te maken. 4. Wanneer er dierlijke of plantaardige afval in den aschbak is geworpen en daar tot ontbinding overgaat, merkt men '