Vak 156 140 nu« f»]i"j m ™ I j|j| finniïT ilaJ^^r^kjJkkljj 1)111 HANDLEIDING ZELPINSTALLEEREN SS£f( VAN llJRf j d ELECTRISCHE HUIMiELEI DINGEN «9 DOOR G.J.H4RTERINK DOOR WETEN EN KUNNEN No. 13. Handleiding voor hef zelflnstalleeren van Electrische Huisgeleidingen PRACTISCH HANDBOEKJE VOOR HET AANLEGGEN VAN ELECTRISCHE SCHELLEN, HUISTELEFOON, ELECTRISCHE GLOEILAMP VERLICHTING ENZ. DOOR ZESDE, HERZIENE DRUK, MET 96 FIGUREN G. J. HARTERINK AMSTERDAM - UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „KOSMOS" iuH. INLEIDING. In de deeltjes 3—4—9 van deze serie is de vervaardiging van een electrische schel, een telefoontoestel, elementen enz., besproken; in dit deeltje zullen wij het aanbrengen van de geleidingen voor het bedienen dezer toestellen behandelen.. Met de handigheid, welke wij door het vervaardigen van deze toestellen verkregen hebben, zullen wij bij dit aanbrengen geen moeilijkheden ondervinden. Wij vertrouwen daarom, dat de amateur er zijn nut van zal hebben. DE SCHRIJVER. HOOFDSTUK I. DE ELECTRISCHE SCHELINRICHTING. 1. De batterij. Als electrische stroombron voor de electrische schelinrichting worden meestal de z.g. galvanische elementen, ook primaire elementen genoemd, gebruikt; de z.g. accumulatoren (ook secundaire elementen genoemd) vinden minder toepassing, daar deze laatsten eerst met electriciteit geladen moeten worden, vóór zij deze kunnen afgeven; het onderhoud van accumulatoren is daarom niet zoo eenvoudig als dat van de galvanische elementen. Het aantal soorten van galvanische elementen is buitengewoon groot; voor de electrische schelinrichting zijn zij bijna allen bruikbaar; het onderscheid tusschen deze soorten bestaat dan ook somtijds maar in de vormen van de glazen bak of van de stroomopwekkende deelen, de z.g. electroden, benevens in den prijs. De duurdere soorten van elementen hebben in den regel een doelmatiger vorm, wat betreft de glazen bak; zij hebben meestal grootere electroden uit een betere hoedanigheid van materiaal vervaardigd en blijven daardoor langeren tijd in dienst, zijn niet zoo spoedig uitgewerkt en behoeven niet zoo spoedig schoongemaakt te worden. Het is daarom aan te bevelen bij het aanschaffen van een element niet te veel op den prijs te letten en te denken aan het spreekwoord — Goedkoop is duurkoop. Een samenstelling van eenige elementen tot één groote stroombron wordt batterij genoemd. Wij hebben gezegd, dat voor stroombron het z.g. galvanische element wordt genomen; door een scheikundige inwerking gaat er nu, wanneer wij de twee electroden door een geleiding van een betrekkelijk grooten weerstand verbinden, een electrischen stroom van de eene electrode door de geleiding naar de andere electrode en zóó door de vloeistof, waarmede het element gevuld is, naar de eerste electrode terug. De electrode,'waar de stroom uittreedt, noemen wij de positieve, die waar de stroom intreedt de negatieve pool van het element. Nemen wij nu eenige elementen en verbinden de + pool van het eerste met de — pool van het tweede, de + pool van het tweede met de — van het derde enz., dan ontstaat er een z.g. batterij; van deze batterij is de + pool van het laatste en de — pool van het eerste element beschikbaar voor aansluiting van de geleiding : wij zeggen dan : de elementen zijn achter elkaar of in serie geschakeld. Verbinden wij alle + polen met elkaar en eveneens alle — polen, dan zijn de elementen naast eikaar of parallel geschakeld. \X7ii i— 1 j vv ij rvuniitii ^uuwci iiaiLt: cuö utuyc elementen voor de installatie gebruiken. Een zeer eenvoudig element is het Leclanché element in fig. 1 afgebeeld; de koolplaat K (positieve pool) is hier omgeven door twee uit bruinsteen geperste stukken B (de z.g. briketten); de zinkstaaf z (negatieve pool) is onder tusschenvoeging van een porceleinen stuk p door middel van gummiringen tegen bruinsteenplaten bevestigd. Als vulling van het element wordt 120 tot 200 gram salmiakpoeder, afhangende van de grootte van het element (hoogte 16 en 25 cM.) opgelost in zoo mogelijk gekookt, gedistilleerd of regenwater, gebruikt. De oplossing wordt in een afzonderlijke bak gemaakt en daarna in de elementbakken gegoten. Dit Leclanché element wordt het briket element genoemd. Bij de andere constructie Leclanché fig. 2 staat de kool- siaai i\ in een poreusen cmnuer B en is omgeven door fijnkorrelige bruinsteen en grove stukjes kooks; van boven is de bak dicht gegoten met pek nadat zij met de salmiak-oplossing is volgegoten; zoodoende zal de vloeistof slechts langzaam verdampen. Om den cylinder en de zinkstaaf z, welke weer afzonderlijk in de bak worden gesteld, worden twee gummiringen gelegd om alles vast bij elkaar te houden. Wordt de vloeistof in de glazen pot melkachtig, dan is rig. 2. Fig. 3. ze te zwak geworden en moet salmiak bijgevoegd worden. Een gewijzigde constructie van het Leclanché element is het Fleischer of standkolen element (fig. 3); de bruinsteen is hier met de koolstof tot één geheel samengeperst en deze cilinder B voorzien van een breeden voet, om het geheel gemakkelijk in het midden van een glazen bak te kunnen plaatsen. De bruinsteen-cilinder is omgeven door een zinken cilinder, zoodat de bruinsteen-cilinder nergens mede in aanraking kan komen. Dit soort van element wordt gebruikt gevuld met een vloeistof, bestaande uit een oplossing van salmiak; er is op te letten dat de glazen bak niet geheel met deze oplossing gevuld wordt, zoodat nog een deel der koolstof met de lucht in aanraking komt. Bij een glazen bak hoog 16 cM. moet de oplossing bestaan uit i 100—120 gram, bij 25 cM. hoogte uit ± 200 gram salmiak. Vóór dat de bakken aevuld worden, wordt de rand binnenin ter hoogte van i 1 cM. met vet-parafine of olieve-f bestreken, om het opkruipen der vloeistof te voorkomen. Houdt de werking van het element op, dan wordt de bak met vloeistof bijgevuld en de electroden van de aangezette kristallen ontdaan. Het z.g. Buidel-element wordt zeer veel voor schelleidingen enz. gebruikt. Een 10 tot 15 mM. dikke koolstaaf K is omgeven door een mengsel van bruinsteen en grafiet, welke tot stof en kleine stukken zijn gestooten en door een linnen omhulsel is omgeven. Deze buidel (vandaar de naam buidel- of zakelement) wordt in den glazen bak tusschen meestal 5 ingegoten nokken gesteld en wordt aan de opening door het deksel op zijn plaats gehouden. (Fig. 4). De zinken cilinder wordt tusschen den glazen bak en de glazen nokken geschoven, komt dus tusschen den glazen bak en den buidel. Voor dichte afsluiting en om vermorsen van de vloeistof te voorkomen, wordt het element door een deksel afgesloten. Fig. 4. zoodat het element bijna als droog element gebruikt kan worden. Als vloeistof wordt weer salmiakoplossing gebruikt. Bij de behandeling van de natte primaire elementen is er op te letten dat de metalen deelen, welke buiten het element uitsteken, goed droog blijven, dus niet bemorst worden met de vloeistof-oplossing, om oxydatie te verhinderen; zij worden daartoe met paraffine bestreken. Het is aan te bevelen het oplossen van de salmiak in water niet in het element, doch in een afzonderlijke glazen bak te verrichten. Het in aanraking komen van de koolstof in het zink binnen in het element is in alle geval te vermijden; het verdampen van de vloeistof kan door het opgieten van een laag olie verminderd worden. Werkt het Buidelelement nagenoeg uit d.w.z. wordt de stroom zwakker, dan begint men met de vloeistof bij te vullen; helpt dat niet, dan worden de twee electroden met goed warm water uitgewassen; aan het water wordt dan wat soda toegevoegd. Goede zink/'aten moeten steeds geamalgameerd zijn, d.w.z. zij worden overtrokken met een laag kwikzilver, waardoor zij veel langzamer verteren, dus langer meekunnen. Zijn de zinkplaten goed schoongemaakt, dan kunnen zij door het inwrijven met kwik opnieuw geamalgameerd worden; het zink moet daartoe met geest van zout goed schoongebeten worden ; daarna worden eenige druppels kwik met een lapje goed over het geheele zinkvlak verdeeld, zoodat het geheel goed met kwik is overtrokken. Hiertoe dompelt men de platen eerst in verdund zwavelzuur en wrijft dan de platen met een weinig kwik in. Als amalgameeringsvloeistof wordt ook wel gebruikt een oplossing van 100 gram kwikzilver in 500 gram verwarmd koningswater, waaraan geleidelijk 500 gram zoutzuur wordt toegevoegd. Men dompelt de zinkplaat eenigen tijd in deze oplossing en schuurt ze dan met een borstel in water goed af. Onder den naam „Quickbeize of amalgamatiebad" wordt een vloeistof in den handel gebracht, welke direct voor het amalgameeren gebruikt kan worden. Het bovengedeelte van de koolstof wordt somtijds, door middel van indompelen in heete paraffine met een korst overtrokken, opdat de vloeistof niet tegen de koolstaaf omhoog kan klimmen, zoodat de koolklem oxydeert. Ondanks de eenvoudige constructie en de geringe kosten van onderhoud loopen deze laatsten op den duur toch op, terwijl, ofschoon de bediening zeer eenvoudig is, de elementen toch geregeld nagezien moeten worden. Behalve dat wordt tegenwoordig nog aan de elementen de eisch gesteld, dat zij zóó vervoerbaar moeten zijn, dat geen vloeistof vermorst wordt. Om aan deze voorwaarden te voldoen, slaagde men er in een element samen te stellen (het z.g. droge element), waarin de vloeistof meer gebonden was in de vaste bijvullina: de metalen cilinder, welke hier de glazen celbak o ' . vervangt, is met een deksel dicht gesoldeerd, zoodat de vulling niet meer bereikbaar is; het element behoeft dus niet schoongemaakt en onderhouden te worden, maar is ook niet meer te herstellen, wanneer het uitgewerkt is. Droge elementen worden in het algemeen op dezelfde wijze vervaardigd als de boven beschreven Buidel-elementen ; de vloeistof is echter, zooals gezegd in een dikke brij gebonden, zoodat wanneer het element scheef gehouden wordt of omvalt, geen vloeistof verloren kan gaan. Bij de vervaardiging van deze elementen komt het er in hoofdzaak op aan, de vloeistof een dusdanige samenstelling te geven, dat in tijden, dat het element geen stroom geeft, geen zink onnoodig verbruikt wordt en ook de uitwerking van het element jarenlang goed blijft. Het droge element van Hugo Falk (fig. 5) bestaat uit een koolstaaf k, welke omgeven is door samengeperste bruinsteen en grafiet b.g.; het geheel is als 't ware in een poreuze zak z samengeperst en door een sterk koord omwonden. Op eenige plaatsen is om dit koord een kraal 1 aangebracht, welke dient den zinken ring r van de koolstofelectrode te isoleeren en tevens den zirken ring goed in het midden te houden ; de buidel is dus in den zinken ring geplaatst. Boven op den zinken ring is een geparaffineerde plaat van bordpapier geplaatst, waarop zaagsel is gebracht voor het opzuigen van vloeistof, welke te voorschijn mocht treden. Het omhulsel is met pek dicht gesmolten ; Fig. 5. door deze peklaag gaat nog een glazen buisje, waaruit de zich ontwikkelde gassen kunnen ontwijken. In hg. 6 is een droogelement aangegeven, waaruit het uitwendigaanzicht is te zien. Voor beveiligingsinstallaties (zie de schema's onder 7) worden ook dikwijls de z.g. koperzink-elementen gebruikt, welke onder den naam van Meidinger element in den handel worden gebracht en zooals deze in den vorm van fig. 7 o.m. bij de Duitsche spoorwegen gebruikt worden; hierbij is inplaats van de koperelectrode een hulpelectrode gebruikt, welke in salmiak is geplaatst; dit element heeft dus maar één vloeistof. Bij de koper-zink-elementen van Meidinger is de oplossing kopervitriool. De oudere vorm van het Meidinger element is in fig. 8 aangegeven ; het element bestaat uit een glazen bak, welke aan het ondereinde dunner is (bl); hierin + _ wordt een glazen bakje b 3, li .1.1 waarin ae Koperen cilinder c wordt gesteld, geplaatst; aan den koperen cilinder is een draad gesoldeerd, waaraan een koperklem zit, dit is de positieve pool van het element. In het boven wijde gedeelte van de glazen pot rust op de vernauwing de zinken cilinder. p. waaraan eveneens een draad '9' ' met poolklem gesoldeerd is (de Fi0, 8- negatieve pool). Haar naam van ballon-element dankt het aan den glazen ballon b 2, welke in den glazen bak is stoken en de ODenina volkomen afsluit. ge- Zijn nu de electroden in de glazen cel gesteld, dan wordt het geheel met water, waarin plm. 50 gram bitterzout is opgelost, gevuld. Nu wordt de glazen ballon met stukjes kopervitriool gevuld, water er bijgevoegd en de opening van den ballon door een kurk afgesloten, zooals uit de figuur te zien is; door de kurk is een glazen pijpje voor het wegvloeien van het kopervitriool gestoken. Er is vooral op te letten, dat de kleur van de vloeistof, zooals reeds gezegd, blauwachtig groen is; verdwijnt deze kleur geleidelijk, dan is het glazen pijpje te eng en moet vervangen worden door een wijder buisje, daar de aanvoer van het kopervitriool te gering is. Een afwijkende vorm van het Meidinger element is het z.g. Krüger element, zooals dit in fig. 9 is aangegeven ; in den glazen bak is op den bodem een loodplaat p gelegd, waarop een looden staar s, waaraan een klem is bevestigd, is geplaatst; deze looden staaf s steekt boven de glazen plaat uit. Verder hangt er een zinken cilinder z op den rand van de glazen cel. De looden plaat ligt in een oplossing van kopervitriool, d.w.z. in een bak wordt zuiver water gegoten, waarin 15 gram bitterzout wordt opgelost, zoodat het gehsele element vol is; nu worden de electroden geplaatst en plm. 75 gram kopervitriool aan stukjes in het element geworpen. Ongeveer iedere week moet men eenige stukjes P 1, 1 U.-: -AA r'9' vuiiuui wei jjcij, ucji uc uiduwyiucuc kleur van de vloeistof onder in het element 4 a 6 cM. van den zinken ring verwijderd blijft. De kool hangt dan nl. in de kopervitriool, het zink in magnesiumsulfaat. Dit soort van element mag niet aan de zon worden blootgesteld en gaat jarenlang mede, wanneer er voor goed onderhoud wordt zorg gedragen. Elementen zijn in 't algemeen zóó te plaatsen, dat ze voor onbevoegden niet gemakkelijk te bereiken zijn; op de plaats van opstelling mag het niet te warm en ook niet te koud zijn. In 't algemeen is het aan te bevelen de elementen in een afsluitbaar en goed stofdicht kastje weg te sluiten. Droge elementen hangt men veelal in draadhangers op. In o.s. tabel is aangegeven, hoeveel volt spanning elk soort van element ongeveer heeft. Galvanische elementen. Positieve pool Negatieve pool Span- Inwendige • ning weerstand ln IQ U /-VI involt in Ohm 1 Daniell koper kopervitriool zink zwavelzuur 1,068 2,7 2 Meidinger koper kopervitriool ,, bitterzout 0,952 6 3 Krüger lood kopervitriool „ bitterzout 1,008 7,54 4 Bunsen icool salpeterzout „ zwavelzuur 1,88 0,24 5 Bunsen kool chroomzuur „ chroomzuur 2,03 0,67 6 Leclanché kool salmiak „ salmiak 1,5 0,7 of 0,21 7 Chroomzuur kool chroomzuur ,, chroomzuur 2.03 0,67 8 Grove platina salpeterzuur „ zwavelzuur 1,79 0,7 9 Mammuth kool salmiak „ salmiak 1,5 0,02—0,25 10 Lalande kopïr- bijtend loog „ bijtend loog 0,08 0,0075 tot oxyd (etsnatron) (etsnatron) 0.5 11 Hellesen droog element 1.5 0,1 12 Hercules „ ,, 18 13 Eggert „ j | 1)5 " 2. De leiding. Zal de installatie geen aanleiding geven tot storing, dan is het leidingnet zoo zorgvuldig mogelijk aan te leggen; bij dezen aanleg is er vooral op te letten, dat de isolatie van de leidingen niet beschadigd wordt. Voor het leidingnet van een electrische schelinstallatie kan men in de gebouwen de z.g. gewaste draad of wasdraad gebruiken, waarbij de koperen kern omgeven is door een katoen omspinning, welke laatste dan gewast is; de dikte van den draad is ongeveer 0,8 tot 0,9 mM.; voor buitenleidingen en ook voor leidingen, welke in vozhtige lokalen gelegd moeten worden, neemt men in 't algemeen guttapercha-draad of gummiader-leiding. Voordat nu de leiding gelegd wordt, begint men meteen z.g. schema te teekenen, d.w.z. men teekent een plan van de installatie, zooals deze in 't algemeen zal worden uitgevoerd, waarbij men natuurlijk, om zoo weinig mogelijk draad te gebruiken, den kortsten weg neemt. In 't algemeen vermijdt men den draad tusschen de deuren en de deurkozijnen te leggen, daar door het veelvuldig openen en sluiten van de deuren een breuk in de draad of beschadiging van de isolatie kan optreden. Vindt dit laatste plaats en komt de koperen kern van de heenleiding in aanraking met de koperen kern van de terugleiding, dan treedt er z.g. kortsluiting op. In dit geval gaat de stroom van het element of de batterij door den draad tot aan de aanrakingsplaats en in hoofdzaak van hier door de terugleiding naar het element of de batterij terug; de stroomloop wordt dan niet meer onderbroken (zie het stroomloop-schema volgens fig. 43 en 51) en het element werkt spoedig uit; slechts een zwakke stroom gaat nog naar de bel. Wordt er in dit geval nog op het knopje gedrukt, dan zal het nummertje van het nummerbord niet vallen, daar de stroom hiervoor veel te zwak is geworden. Dergelijke kortsluiting treedt meermalen op, wanneer men de twee draden door middel van één haakje of spijker tegen den muur bevestigd; in dit geval kan n.1. de isolatie der twee draden beschadigd worden, zoodat de koperen kernen over de spijker verbonden worden. Daarom worden de leidingen ook wel door middel van isolatoren (fig. 10) F'9 10' somtijds door porceleinen of glazen rollen tegen den wand bevestigd en wel iedere leiding op afzonderlijke rollen. Voor het plaatsen van deze isolatoren gebruikt men stalen inslagpennen, welke in de voeg tusschen de steenen gedreven worden ; in deze inslagpennen is een gaatje geboord, voorzien van den draad, waarin de schroeven, welke de rollen vastzet, geschroefd kunnen worden. Op een houten wand worden de rollen met gewone houtschroeven vastgeschroefd, terwijl voor de stalen inslagpennen ook houten pennen of houten dooken, welke in den muur vastgegipst kunnen worden. worden gebruikt (fig. 11). Zijn de rollen allen geplaatst, dan moet de leiding hierop aangebracht worden ; hierbij is er op te letten, dat ae leiamg niet winaings- gewijze van de rol genomen wordt, zooals fig. 12 dit aangeeft, daar in dit geval de leiding gemakkelijk in een knoop getrokken kan worden, waardoor de isolatie kan breken. Zooals reeds boven gezegd, kan door het breken van de isolatie kortsluiting optreden ; er is daarom op te letten, dat de leiding afgerold wordt, zooals fig. 13 dit aangeeft. Meestal zal echter de leiding, vooral wanneer de aanleg slechts tijdelijk of zoo goedkoop mogelijk moet worden aangelegd, door middel van vertinde nagels, haken of duimpjes worden bevestigd, zooals deze in fig. M—16 zijn aan- gebruikt men daarom geisoleerde krammen zooals in fig. 17 afgebeeld; het in aanraking komen van den koperkern met de metalen kram is dan vermeden. Gebruikt men haken dan wordt somtijds een windsel van isolatieband op de aanrakingsplaats van den draad om de leiding gelegd. Somtijds worden alle naast elkaar liggende draden als één geheel met isolatieband omwikkeld, waardoor de draden beschermd worden voor vocht enz. en tevens de afzonderlijke leidingen niet in het gezicht komen. Bij voorkomende kruising van de leidingen met metalen voorwerpen, zooals gaspijpen, buizen voor electrische leidingen enz. moet de draad nogmaals met isolatieband of guttaperchapapier omwikkeld worden ; na het omwikkelen is de leiding een weinig te verwarmen, waardoor de omwikkeling beter aan de leiding kleeft. Is een leiding van de hoofdleiding afgetakt of zijn twee draden aan elkaar gelascht, dan wordt de verbindingsplaats op dezelfde wijze behandeld. In 't algemeen is er bij iedere installatie op te letten, dat er geen plaatsen in het leidingnet voorkomen, waar de koperkern blank komt; in dit geval dringt het vocht gemakkelijk tusschen isolatie en koperkern, waardoor oxydatie van den koperkern en daardoor kortsluiting ontstaat. gegeven; het vertinnen is noodig om roesten te voorkomen; zooals boven reeds opgemerkt, moet er vooral op gelet worden, dat de isolatie niet bij het inslaan beschadigd wordt; somtijds Fig. 12. Fig. 13. 3. Het z.g. contact of de drukknop. De contacten of drukknoppen dienen om den stroomloop z.g. te s/m'fend.w.z. de stroom in staat te stellen van het element door de leiding en het nummerbord weer naar het element terug te gaan. Deze contacten kunnen in werking worden gebracht door een druk van den vinger of door een trekker. In zijn eenvoudigsten vorm is dit contact een drukknop zooals zij bij nagenoeg iederen schelaanleg voorkomen; deze druk- Knoppen (tig. lö) worden op een gemakkelijk bereikbare plaats tegen den muur aangebracht ; zij komen in allerlei vorm en van allerlei materiaal vervaardigd in den handel voor bijv. van verschillende houtsoorten; echt en nagemaakt (imitatie), van metaal, porcelein enz.; porceleinen drukknoppen worden veel in vochtige lokalen of in de buitenlucht gebruikt; ook bij den aanleg in zalen. in stijl uitgevoerd, worden geschilderde drukknopjes gebruikt. Voor kantoren, huiskamertafels, studeerkamers enz, waarbij de schrijftafels niet tegen den muur geplaatst zijn, worden dikwijls hangende contacten (peervormige drukknoppen) gebruikt, zooals deze bijv. in fig. 19 is afgebeeld. Dit model wordt ook veel in eetkamers gebruikt, hangende aan de verlichtingskronen of in ziekenhuizen, onder het bereik van de zieken. Op schrijftafels worden dikwijls tafelcontacten gebruikt. De hangende contacten (hg. ly), benevens de tafelcontacten worden aan buigzame, in elkaar gedraaide leidingen z.g. snoeren bevestigd; deze leidingen zijn niet met katoen doch door zijde geïsoleerd, welke laatste in verschillende kleuren uitgevoerd kan worden. De constructie van al de boven afgebeelde en besproken contacten met uitzondering van het z.g. kersencontact is dezelfde en in de fig. 20 en 21 aangegeven. Twee veeren a en b, uit hard nieuwzilver vervaardigd, zijn zóó op de houten onderlegschijf van de drukknop bevestigd, dat zij Fig. 19. juist tegenover elkaar staan en toch niet met elkaar in aanraking komen. De twee leidingen worden nu aan het einde blank geschraapt en door de houten onder- Fig. 20. legplaat naar binnen gebracht, terwijl de einden haakvormig zijn omgeüogen. riet einde van de eene leiding wordt nu op de eene veer, het andere op de andere veer vastgeschroefd, waarbij er op te letten is, aat de isolatie van de leidingseinden niet verder dan voor het vormen van de haken noodia is, wordt weaaesneden. Zijn de twee einden nu goed op de veeren bevestiad. dan wordt het deksel van He HrnL-_ Fig. 21. knop weer vastgeschroefd, waarna de drukknop afgemonteerd is. Kan de drukknop niet op een houten wand of lambrizeering worden vastgeschroefd, dan moet er in den muur een aat aehakt en hierin pen hmitpn hlnkip (fig- 22) vastgegipst worden ; op dit houten blokje kan dan de drukknop gemakkelijk bevestigd worden. Uit fig. 20 zien wij, dat door het indrukken van de knop d de veer b met a in aanraking komt; de stroombaan is dan gesloten en de bel Fig. 22. begint te luiden. Bij het z.g. hangende kersencontact wordt de leidingssnoer tegen den zolder in een z.g. zolderroset aan de leidingen aangesloten (fig. 23); deze zolderroset is meestal van hout vervaardigd en zoo yciiiddKc, aat ae aansluiting van snoer en leiding goed geïsoleerd plaats vindt. Behalve uit de twee leidingen bestaat de snoer ook somtijds nog uit den z.g. hangdraad, welke dient om den trek en het gewicht van het contact op te nemen; de laschplaatsen in de zolderroset zijn dan op deze wijze ontlast. Een ander soort van contacten 7iin He z.g. veiligheidscontacten, welke meestal aan Fig. 23. de deuren en vensters worden aangebracht; zij bewerkstelligen een sluiten van den stroombaan en daardoor het in werking treden van de schel, wanneer de deuren of vensters geopend worden; het doel van deze contacten is het binnentreden van een lokaal of een woning dadelijk aan te kondigen zooals dit bij winkels veelal gebruikelijk is, Het meest gebruikelijke deurcontact is in fig. 24 afgebeeld; dit contact bestaat uit een messingplaatje 1, hetwelk in een deur- of raamkozijn wordt ingelaten, zoodat in gesloten toe- ] J ~ A O 1 l.i 1 _ ^ J oic»iiva uc ucui vat jjcu wcyuiuM, ^UUUdL UC UCU1 tegen de messingplaat 1 aanlegt; deze hardgummipen 2 is aan den contactveer 3 bevestigd, welke goed geïsoleerd op de messingplaat 1 is vastgemaakt. Wordt nu de deur geopend, dan wordt de pen 2 door de contactveer 3 naar buiten gedrukt en komt 3 met 1 in aanraking; daar èn aan de messingplaat 1 èn aan de veer 3 een leiding is bevestigd, wordt hierdoor de stroombaan gesloten en begint de schel te luiden; de bel blijft luiden, zoolang de deur geopend is. Bij winkeldeuren worden veel glijdcontacten gebruikt, welke slechts de stroombaan een kort oogenblik sluiten, zoodat de schel maar even begint te luiden : deze inrirhtinn vernnrjaakt rins nipf rnnvppl Fig. 24. rumoer als het bovenbeschreven contact. De werking van dit glijdcontact is in fig. 25 aangegeven; het wordt • _ . • 1_A__ J__t_ 1 _ iiicL niyeidicii» uu^ii uuvcu adn den binnenkant van het kozijn geschroefd en wel zoo dat bij het opengaan van de deur deze laatste tegen de halfronde nok n stoot en geleidelijk de contactveer 1 opgedrukt, zoodat deze in aanraking komt met de plaat 3, door de pen 2; de schel begint te luiden, zoolang'-tot de deur voorbij deze laatste door de veer 1 weer omlaag gedrukt wordt, zoodat het contact wordt verbroken. Moet de schel echter dóór blijven luiden, dan moet men een z.g. doorschelbel aanbrengen, zooals deze onder 4 beschreven is. Moet de schelinrichting geheel uitgeschakeld worden, dan moet er in de leiding een schakelaartje worden geplaatst zooals onder 8 beschreven. In badkamers wordt zoo dicht mogelijk bii het nlafond. nm het nvvrlpprpn Fig. 26. door het spatten van water te voor- komen een badcontact, zooals in fig. 26 is aangegeven, aangebracht. In het oog 1 wordt een treksnoer vastgekcoopt, zoodanig, dat zij onder het bereik van den badenden persoon is. ueze persoon kan dan door het trekken aan den snoer het alarm(schel) in werking brengen; het contact zelf komt, wat constructie betreft, nagenoeg overeen met de vroeger beschreven contacten. Bij schelleidingen in huizen aangebracht wordt nog onderscheid gemaakt tusschen den drukknop aan den ingang en de drukknop- nPTl Van Hé» \rPrrli'onirman ï-Iz-v* l * "— » viwicpiuycii. 1 act eerste contact is aan de voordeur aangebracht en stelt de personen in staat hun aankomst te melden; dit soort van contacten is meestal uit metaal (brons of messing) vervaardigd en komen in verschillende vormen vnw Hpt contact in fig. 27 aangegeven, heeft de bekende spiraalveer-constructie, waarbij het contact niet verkregen wordt door drukken doch door trekken aan den knop 1; de twee draadeinden zijn aan de twee nieuwzilver veeren 2 bevestind: dnnr frpkkpn aan rlpn knop 1 sluit de ring 3 den stroombaan over de veeren 2; is de veer ontspannen, dan drukken de veeren 2 op den hardgummiknop 4. Voor het monteeren van deze contacten maakt men gebruik van een z.g. ringdook uit ijzer zooals in fig. 28 aangegeven; deze dook wordt door middel van de drie aangeklonken pennen in den muur va<;fnpnin<;f- Een ander soort van voordeurcontact zijn de hefcontacten, welke werken door een eenvoudig opheffen van den beugel. Zij worden bij voorkeur op houten plankjes aangebracht; deze worden door schroeven en houten pennen in den muur bevestigd. De houten plankjes bieden nog voldoende ruimte I l!_ x- oiu ccn nacunuuiuje ie piaacsen. f Behalve de spiraalveerconstructie (fig. 27) worden meermalen de drukconlacten (fig. 29) voor het voordeurcontact gebruikt; aan de twee schroeven welke in fig. 29 zichtbaar zijn, worden ae einaen van ae leidingdraden bevestigd; tusschen de buis en den koD van den schroef wnrHf- m^oci-al kof * - — - uivvuvut llWl. Ui het verdiepingsplaatje (fig. 30) geplaatst. Het contactmecha- • • • 1 f 11 . 1 nisme is in dus d voiicomen ingesloten, zoodat het geheel van alles is afgesloten; dit is daarom dan ook de reden dat dit soort van contacten geleidelijk de spiraalveercontacten verdringt. Bij de verdiepingsplaatjes worden zij reeds algemeen toegepast; deze plaatjes komen dan ook reeds in allerlei vormen en modellen in den handel. Het is natuurlijk niet noodig een bizonder ver- bindigsplaatje aan te brengen; men kan ook vo staan met een gewoon naamkaartje in een raampje vastgeklemd. De verdiepingsplaatjes worden meest- \ , J"al tegen den stijl van de huisdeur vastgeschroefd en zoodoende zooveel mogelijk beschermd tegen Fig. 30. weersinvloeden; is het echter noodzakelijk, dat het plaatje geheel open en bloot moet worden vastgezet, dan is het aan te bevelen de plaatjes van geëmailleerd ijzer of van marmer te nemen. Drukknoppen met morsecontacten (fig. 31) wijken in zooverre van de gewone drukknoppen, in fig. 20 en 21 beschreven, af, dat er in plaats van twee contactveeren drie zijn aangebracht, waarvan de middelste f bij uitgeschakelden toestand met het bovencontact c, bij ingeschakelden toestand, dus bij het drukken, met het ondercontact b in aanralcinnr Irnmf- Automatisch of zelfwerkende contacten worden hoofdzakelijk bij tijd- en temoeratuurcontarfpn nphrniW De tijdaangevende contacten, ook wel alarmcontacten genoemd, worden met een klok in verbinding gebracht en sluiten op een vooraf bepaalden tijd een electrischen stroombaan, waardoor een schel een alarm» sein geeft. De schakeling van deze contactuur- 1 n /i\ i-r-\ weiden is onaer / (ng. aangegeven. Fig. 31. Temperatuurscontacten geven door een alarmsein aan, wanneer de temperatuur in een bepaalde ruimte boven een vooraf bepaalde komt. Het aantal constructies van deze temperatuurscontacten is groot; ze allen 2. Weten Kunnen No. 13. te behandelen zou te ver voeren. Wij willen echter nog opmerken, dat zij ook als brandalarmsein kunnen worden /-mhrnib-f . ^ I") • i .t f u u' w y' KwiKcontact-thermometer a gebeeld. Voor de beveiligingsinstallaties gebruikt men contacten in verschillende vormen, welke ingeschakeld, de stroombaan voortdurend sluiten, bij e geringste verandering echter de stroombaan openen en zoodoende een alarmsein in werking stel en (zie de schakeling voor beveiligingsinstallaties onder 7 beschreven). 1^*1 iP6 s ' constructie van de electrische sc el berust op de werking van de electromagneten; e ectromagneten zijn weekijzeren staven, welke voorzien zijn van een omwikkplinn m** "M 1 ' , ycuujttiu UlddU JJ estaande ; deze kernen met draadomwikkeling wor- fiOisen, spoelen of solenoïden genoemd. Gaat er nu door de windingen van deze spoel een elec- fricrhAn J_ .. 1.1 . uan worat de weekijzeren kern magnetisch; onderbreken wij den stroom, dan verdwijnt het magnetisme nagenoeg geheel. Op deze eigenschap van den elPffromannoof Kar.,rf —utiuai uc ^unscruccie troM J ~ • t 111 ven uc cietcriscne scneüen. Ue twee electromagneten (solenoïden) M fig. 33 zijn op een houten plankje vastgeschroefd ; het eene einde van de onderste draadwinning is met de eene klem K, het andere einde met het einde van de bovenspoel, terwijl het overblijvende einde van de bovenste draadspoel aan de klem 5 is aangesloten. In de draadspoelen zijn de weekijzeren kernen gestoken, terwijl op korten afstand hiervan het anker a beweeglijk aan de veer F is opgehangen ; aan het anker a is de klepel G van de bel vastgemaakt. De eene A. - 1«1. . . .. loevoerieiaing is aan de klem K, de andere aan de klem K' aangesloten; ^' van af K gaat er een verbinding naar de knop c, waarin een stelschroef, voorzien van een platina spits, is geschroefd. De veer F drukt, zooals wij uit fig. 33 zien, tegen deze platina stift; de knop c is door hardgummi goed van dit houten plankje geïsoleerd. De werking is nu als volgt: komt de stroom over K in de draadwindingen, dan worden de weekijzeren kernen magnetisch, de stroom gaat over de veer F door c en over K' terug; door de magnetische kernen wordt nu het anker a aangetrokken, zoodat de klepel G tegen de schel slaat, waardoor deze een slag geeft. Door het aantrekken van het anker a met de veer F wordt de stroom onderbroken: de kernen verliezen hun magnetisme, het anker a wordt losgelaten, zoodat dit laatste met de veer F terugspringt en weer tegen de stelschroef c komt te liggen ; de stroombaan is dan weer gesloten, de kernen trekken het anker a weer aan en hetzelfde herhaalt zich weer; dit geschiedt zoo snel, dat de slagen elkaar opvolgen, waardoor het schellend geluid veroorzaakt wordt. Somtijds is een bel noodig, welke slechts één slag geeft, wanneer op den drukknop gedrukt wordt; deze schel is in fig. 34 aangegeven; zoolang contact gemaakt wordt blijft het anker aangetrokken; wil men meerdere malen achter elkaar schellen, dan moet men ook meerdere malen op den knop drukken; de stroombaan wordt slechts verbroken, wanneer men den drukknop loslaat. Bij een ander soort van schellen wordt de stroom niet onderbroken ; deze schellen kunnen daar worden gebruikt, waar het noodig is om van uit één plaats naar verschillende andere plaatsen gelijktijdig een sein te geven ; in plaats van een contactschroer zijn er twee aangebracht en wel aan iedere zijde van de klepel II één (fig. 35). Wordt de stroombaan gesloten, dan wordt het anker A tegen de kernen getrokken, komt echter gelijktijdig met de schroef van de contactpen in aanraking; de stroom gaat dan direct over S2 het anker A naar K2, zoodat de draadwindingen z.g. kortgesloten zijn, waardoor zij hun magnetisme verliezen, en het anker A wordt losgelaten ; het spel herhaalt zich dan weer. De electrische schellen moeten op een zoo droog mogelijke plaats worden ooaehanaen. waarbii hetonvpr- schillig is of de batterij zich dicht of ver af van de schel be- Fig. 35. vindt; op een vochtige plaats roesten de onderdeelen spoedig. Voor schellen volgens fig. 35 waarbij meerdere bellen gelijktijdiq moeten klinken, moet de batterij uit groote elementen (hoogte van den glazen bak ± 25 cM.) bestaan ; ook kunnen V ö 1 . • xrrart o PmPntPn niervoor eemyc vau parallel geschakeld worden. Terwijl bij de gewone wekkerschellen de schel direct ophoudt, wanneer men niet meer op den drukknop drukt, is dit niet het geval bij de z.g. doocschelbel; deze bel blijft zoolang bellen, totdat de persoon, waarvoor het schellen bestemd is, deze gehoord heeft en de schel afstelt. Het stroomloop-schema is in fig. 36 aangegeven de schel is voorzien van 3 klemmen, waarvan de middelste B verbonden is aan de leiding, waaraan de drukknop, de linksche A met de leiding, welke over de batterij naar denzelfden drukknop voert. In de tig. 36 zijn twee Batterijen aangegeven en wel de z.g. locale of plaatselijke batterij LB en de hoofdbatterij SB; de batterijen zijn aan de k em A ^nnpsloten: wii hadden ook slechts een batterij kunnen gebruiken en de klem A aan de zinkpool, de klemmen B en C ieder met een afzonderUil-An rlraad aan de koolpool kunnen leg- LB gen; in de leiding tusschen B en de koolpool is dan de drukknop geschakeld. Drukt men op den knop, dan gaat de stroom over de batterij over klem A door den electromagneet (draad«rinrlinnpnï Over het anker A en de schroef Fig. 36. s" naar klem B en van hier naar den drukknop en de batterij terug; het anker wordt nu aangetrokken en de schel begint te luiden. Door het aantrekken van het anker schiet de hefboom Hu van de nok N van het anker los en komt Hy met het contact Si in aanraking. De tweede stroombaan is dan gesloten en wel geeft de batterij, welke tusschen de klemmen A en C is geschakeld, als volgt stroom : van de batterij over klem A door de electromagneten, over de klem 5 op den hefboom Hlt vandaar over S,, en klem C naar de batterij terug. Bij K is meestal een koordje aangebracht; heeft de persoon voor wien dit sein bestemd was, dit sein gehoord, dan trekt hij aan het koordje K; hierdoor wordt het contact bij S, verbroken en de lokale batterij is uitgeschakeld. Het anker staat stil, en laat men K los, dan blijft Hi op de nok N rusten en wordt dus de schel weer in den ruststand teruggebracht. 5. De nummerbordjes. Om bij electrische schelinstallaties met meerdere drukknoppen direct te kunnen zien, wie of gescheld heeft, worden z.g. nummerbordjes (fig. 37) geplaatst; de schel geeft een hoorbaar sein, het nummerbordje geeft een zichtbaar sein. In een houten kastje zijn meestal zooveel nummerklepjes geplaatst als er kamers bediend moeten worden, bijv. in een woning met 3 kamers wordt een nummerbordje met 4 kleppen geplaatst; 3 hiervan dienen voor de drie kamers, de vierde voor de huisdeur. Bij het aanbrengen van het leidingnet is dus te bepalen hoeveel drukknoppen geplaatst zullen worden om hiernaar het nummerbord te bestellen. Het nummerbord is aan de voorzijde afgesloten door een zware glasplaat, welke voor ieder nummer een doorzichtige plaats heeft; van eiken drukknop gaat nu een draad naar een nummerklem, welke weer met de klem is verbonden. Sluit men nu den stroombaan door Fig. 37. op het knopje te drukken, dan wordt in de kast (fig. 38) de kern van een draadspoel magnetisch; deze kern trekt dan een anker A aan, waardoor een hefboom van de nok N vrij komt; op dezen hefboom is het nummer van de kamer door middel van een papieren schijf V aangegeven; de papieren schijf met het nummer komt nu voor de opening in het zwarte glas, zoodat direct kan worden afgelezen waar de schel bediend is geworden. Uit den rechterwand van het kastje steekt een messingstang, welke aan het einde van een knop voorzien is ; deze stang met knop dient voor het weer terug stellen van de gevallen nummers. Heeft nl. de bedienende persoon gezien welk nummer opgescheld is, dan schuift hij de stang naar binnen, waardoor de omlaaggedraaide hefboom met de papieren schijf weer in zijn oorspronkelijken noogen stand teruggaat; op deze stang DS (fig. 38) is nl. de pen P bevestigd, welke het gewicht 5 en hiermede de hefboom naar links drukt. Het nummerbordje wordt 1 Aa „o™ nl in ueiei uuy in u<- »**• — o- - - plaatst; in hotels plaatst men net naiuurnjK. uij ucu of indien er geen portier is, op den corridor, zoodanig, dat de alarmschei duidelijk gehoord kan worden. Oók worden gebruikt de z.g. automatische kleppencentrale voor 5 verbindingen en centroleklep. Wanneer er gescheld wordt, valt het nummerklepje van het betreffende nummer omlaag en geeft de schel hoorbaar aan, dat er gescheld is. Zooals boven reeds gezegd gaat er van iederen drukknop een draad naar een klem van het klembord zooals in fig. 39 is aangegeven; er is nu echter nog een algemeene klem, welke geheel links ligt, aanwezig; aan deze Fig. 38. gewoonlijk in de keuken of de qewone woonnuizen, ge- Fig. 39. wordt de alarmschei aangesloten; aan den anderen kant is deze klem verbonden met al de draadspoelen, welke de num" mers bedienen, door middel van één doorloopenden draad. De stroomloop is nu de volgende : wordt één der drukknoppen ingedrukt, dan is de stroom gesloten en wel van de batterij door de schel over de algemeene klem door de draadspoel, liggende in den stroombaan van de drukknop, naar de batterij terug. Nummerbordjes met electrische afstelling van de nummers hebben van buiten denzelfden vorm en hetzelfde aanzien als de bovenbeschreven bordjes; zij verschillen echter wat samenstelling betreft van deze daarin, dat iedere inrichting van een nummerklepje uit een kleine draaibare hoefijzermagneet met signaalvlag bestaat, welke laatste tusschen twee electromagneten Sp, en Sp* (fig. 53) heen en weer slingert; de terugstelling van het te voorschijn getreden nummerklepje kan nu van uit een willekeurige plaats door middel van een electrischen stroom geschieden. Bij het opschellen gaat de stroom om een der magneetkernen Sp, en de magneet wordt afgestooten, zoodat het nummerklepje valt en voor de opening komt; bij het terugstellen gaat de stroom om de tweede magneetkern Sp2; de magneet van het klepje wordt aangezogen, gaat omhoog en het nummerklepje verdwijnt. Voor het terugstellen van de nummerklepjes dient een drukknop (fig. 53), welke öf direct aan het nummerbordje öf op een andere plaats in het leidingnet is aangebracht. Nummerborden met electrische terugstelling z.g. stroomwisselborden, dienen ook voor controle en wel zoodanig, dat door het drukken op een knop een bordje met schel bij het personeel en een stroomwisselbord bijv. bij den portier bediend wordt, terwijl het terugstellen van het nummer op het eene bord gelijktijdig ook het terugstellen van het contrölebord bewerkstelligt. Behalve deze beide soorten van borden worden er nog wijzerborden vervaardigd; bij dit soort van borden geeft een wijzer aan het nummer, dat opgescheld heeft. Ook vervaardigt men borden, waar de nummerklepjes allen zichtbaar zijn en omlaag hangen; wordt nu een der nummers opgescheld, dan begint het klepje heen en weer te slingeren. De werking van deze nummerbordjes is dezelfde als de nummerbordjes met de mechanische afstelling. 6. De schakelaars. Bij een z.g. beveiligingsinstallatie komt het voor, dat de leiding op geregelde tijden, bijv. des daags buiten dienst gesteld moet worden, daar het dan niet ver- kieselijk is bij het openen en sluiten van deuren en vensters het alarmsein te doen geven. Dit buiten dienst stellen geschiedt door het onderbreken van den stroombaan door het openen van een z.g. schake- te bevelen bij een gewone schelinrichting eveneens een schakelaar in de gang bij de buitendeur aan te leggen om zoo noodig de geheele schelinrichting buiten dienst te stellen. Deze schakelaars bestaan uit twee metalen (koperen) stukken, waaraan de twee draadeinden door het vormen van een oog en het vastschroeven hiervan worden bevestigd. De twee stukken, welke naast elkaar liggen, zijn zóó aangeboord, dat er tusschen hen een metalen stop gestoken kan worden, welke zoodoende de stroom in staat stelt van de eene plaat op de andere over te gaan; de stroom is dan gesloten. Trekt men de stop uit het gat, dan wordt de stroom onderbroken, riet meest worat geDruiK gemaam van den uitschakelaar volgens fig. 41; deze bestaat uit een krukje, k, hetwelk op een contact 1 kan worden geschoven, zoodat de stroombaan gesloten is of hiervan af kan worden geschoven, zoodat de stroombaan onderbroken is. Om verschillende leidingen met elkaar in verbinding te kunnen brengen worden omschakelaars. zooals in fia. 42 aangegeven, ge¬ bruikt. Wij zien uit deze figuren, dat er 4 Fjg 41 klemmen naast elkaar zijn gebracht, waarover de kruk van den nerooom Kan neen glijden. Aan de meest rechtsche klem 4 wordt de leiding van de batterij aangesloten, terwijl aan de andere klemmen de einden van drie verschillende stroombanen, waarin in ieder voor zich een schel is geplaatst, worden bevestigd. Deze schakelaars dienen alleen voor het veranderen van een stroomketen: voor het schellen dient dan een Fig, 42. afzonderlijk aangebrachte drukknop. laar (fig. 40.) Het is aan Fig. 40. Van de rechtsche klem gaat een draad naar de batterij, van hier gaat een leiding naar de verst afgelegen schel en van deze schel naar de eerste van de drie vrije klemmen van den omschakelaar terug. Van de tweede vrije klem gaat nu een leiding naar de tweede schel, van de derde klem naar de derde schel enz. Van alle vrije klemmen gaat er nu een korte draad naar den langen leidingsdraad, die de verst afgelegen schel met de batterij verbindt en sluit deze aan, zooals dit bij de installaties met nummerbordjes ook is besproken. 7. Schakelschema's. Dit hoofdstuk is voor leeken, welke zelf een electrische schelleiding willen aanleggen, het belangrijkste van allen, daar de toestellen compleet in den handel verkrijgbaar zijn, terwijl de leidingen zelf door den leek aangebracht moeten worden; het is dus van belang voor hen te weten hoe zij de leidingen moeten verbinden en aansluiten, zullen zij een installatie krijgen, welke aan het beoogde doel voldoet. Het is dus van belang dit hoofdstuk zoo uitvoerig en zoo duidelijk mogelijk te behandelen. Het is te begrijpen, dat het niet doenlijk is alle voorkomende gevallen te bespreken; wij zullen echter de schakelingen zóó bespreken dat al de anderen, welke voor mochten komen en niet in 't bijzonder besproken zijn, met een weinig overleg, hieruit samengesteld kunnen worden. De eenvoudigste schakeling voor de schelleiding, welke uit twee afzonderlijke plaatsen be¬ diend moet kunnen worden, is in fig. 43 aangegeven; de aanleg bestaat dan uit een electrische schel S, een batterij, meestal uit F. twee elementen '9' E bestaande, en uit twee drukknoppen d. De eerste geleidingsdraad wordt direct van de positieve pool (koolplaat) van het element (batterij) aan de schel verbonden, de tweede draad gaat van de zinkplaat (negatieve pool) van de batterij naar de verschillende (+) contactveeren van de drukknoppen; de derde draad wordt aangebracht tusschen de tweede klem van de schel met de andere (—) contactveeren van de drukknoppen. Wordt er nu op een der drukknoppen gedrukt, dan wordt de stroombaan door dezen drukknop gesloten, zooals uit schema ge¬ makkelijk is te is volgen. In fig. 44 hebben wij het schema van een zelfde soort van installatiedochnu voor drie drukknoppen geteekend. In fig. 45 is het schema voor een schema voor een Fig. 44. schelleidina aeteekend, waarbij bij het onschellen een antwoord terua aeaeven kan worden. Wordt bijv. op den drukknop rechts gedrukt, dan belt de schel links; Fig. 45. door het drukken op den knop links, schelt de bel rechts, waardoor te kennen wordt gegeven, dat het signaal begrepen is; uit de fig. is de stroomloop gemakkelijk na te gaan. In hg. 4b zijn in de stroombaan eenige schellen achter elkaar geschakeld, zoodat het alarm gelijktijdig in verschillende vertrekken gegeven kan worden. In fig. 47 zijn Fig. 46. eenige schellen parallel geschakeld; in dit geval moet de batterij sterker zijn daar iedere schel stroom verbruikt; om een sterkeren stroom te krijgen moeten de elementen parallel geschakeld kunnen worden; volgens schakeling fig. 47 zijn de elementen sneller uitgewerkt. In Eg. 48 hebben wij het schakelschema voor een dcorschelbel aangegeven; door het drukken op een knop wordt de stroombaan gesloten en blijft de schel doorbellen; de laatste wordt buiten dienst gesteld door aan de snoer s, in de figuren aangegeven, te trekken; in plaats van den knop kan een deurcontact worden aangebracht. In fig. 49 is een schelinrichting met een zeer lange leiding aangegeven. Het leidingnet is voorzien van drukknoppen met morsecontacten zooals in fig. 31 is aangegeven. Wij zullen nu overgaan tot bespreking van den schelaanleg voor groote gebouwen; in fig. 50 is de schelaanleg in een woonhuis met 5 verdiepingen aangegeven ; wij zien, dat de schel op iedere verdieping zoowel door den drukknop op die verdieping als door den drukknop bij de huisdeur tot schellen ge¬ bracht kan worden. De stroomloop kan voor iedere verdieping gemakkelijk uit de schema gevolgd worden. Bij plaatsing van een nummerbordje N is het schema zooals in fig. 51 aangegeven; de stroom gaat bij het drukken op den knop van de batterij door den drukknop door het nummerbordje; van hier over de schel naar de batterij terug; door dit drukken zal het nummerplaatje omlaag vallen en de schel beginnen te bellen; het nummerplaatje wordt door de stang weer in zijn hoogsten stand terug geschoven. In flg. 51 hebben wij de installatie geteekend, waarin slechts één schel is geplaatst, in fig. 52 daarentegen zijn twee schellen aangebracht, welke gelijktijdig schellen, wanneer op een der drukknoppen gedrukt wordt. Zijn bijv. de knoppen 1 tot in de verschillende kamers van het gebouw aangebracht, en is de installatie zoo aangelegd dat bij het drukken op een der zeven knoppen alleen de bel S1 begint te schellen dan zal bij het drukken op den 8sten knop de tweede bel óaelijktijdig mee schellen; deze bel is dan meestal bij den portier geplaatst. Wij zien dat bij het drukken op een der knoppen 1—7 een der nummerplaatjes valt; voor denSsten Fig. 49. knop is hier dan een contact met 3 veeren genomen, zoodat ook een nummer op het bordje zal vallen. Van een electrischen schelaanleg met stroomwisselbord (electrische afstelling) is het schema in fig. 53 aangegeven, de eerste klem van het nummerbord is door de schel met de zinkplaat van de batterij, de klemmen 2—3 zijn met de drukknoppen, de klem 4 is eveneens met de zinkpool, de laatste (5) klem met de koolpool van de batterij verbonden; naar iederen drukknop is nog de leiding van de koolpool van de batterij gevoerd. De afstelknop zit aan het nummer^ bordje; zij kan ook op een andere plaats worden aangebracht; in dit geval moeten er twee draden naar dezen afstelknop gelegd worden. In fig. 54 is het schema aangegeven voor een schelleiding, WaatDlJ op 1CUC1C vciuiwpuy een nummerbordje met mechanische afstelling is aangebracht; het benedenbord N1 is een contrölebordje en heeft voor iedere verdieping een signaalschijfje. De terugleiding van ieder verdiepingsbordje (1ste klem links) is met het contrölebordje (2e of 4e klem van links) verbonden. Bij het opschellen valt het nummerklepje op het verdiepingsbordje; de schel op deze verdieping en de schel van het contrólebordje beginnen te bellen, terwijl de signaalschijf op het contrölebordje voor de opening valt. Voor de schellen neemt men bij voorkeur z.g. shuntschellen, dat zijn die, welke de stroombaan niet onderbreken, doch slechts de draadspoelen kort sluiten, zoodat zij als het ware uitgeschakeld zijn. Wordt nu het nummerbordje op een der verdiepingen afgesteld, dan wordt er in het kastje een contact gesloten. Fig. 50. Fig. 51. welke de afstelling van de signaalschijf op het contrölebordje over de derde en vijfde klem (contact) veroorzaakt; de schellen komen hierbij niet in werking. Moet echter de Fig. 52. contröleschel ook bij het afstellen luiden, dan moet zij in de direct van de koolpool der batterij komende leiding worden geschakeld. Fig. 53. In Fig. 55 is het schema van een installatie met een electrische klok aangegeven; in de leiding zijn een aantal schellen geplaatst, welke zooveel mogelijk van dezelfde grootte moeten zijn. Een dusdanige installatie wordt bijv. gebruikt in fabrieken. r- Fig. 54. werkplaatsen, scholen enz. om de arbeids- en leerperioden gelijktijdig in alle lokalen aan te geven: ook voor hotels wordt deze installatie gebruikt. De beveiligingsinstallatie, waarvan het schema in fig. 56 is opgeteekend, komt wat principe betreft overeen met den gewonen schel aanleg, volgens fig. 44—48; inplaats van de drukknoppen zijn hier contacten geplaatst, zooals deze in fig. 24 zijn afgebeeld, en in de deuren en vensters worden ingelaten. Voor de vensters is het aan te bevelen een contact met snoer aan te brengen, welke laatste zoodanig wordt gespannen, dat de contactveer geen contact maakt; wordt echter de draad doorgesneden of slapper gespannen, dan wordt er óf naar de eene öf naar de andere richting contact gemaakt, zoodat de bel begint te luiden. Overdag wordt de installatie buiten dienst gesteld door middel van schakelaars volgens fig. 41. In de installatie volgens fig. 57 zijn elementen volgens fig. 8 en 9 toegepast; die leiding wordt dan over een of meer ruststroomcontacten, slingercontacten, venstercontacten enz. gevoerd, welke niet parallel doch in serie zijn geschakeld; verder over de batterij en een uitschakelaar naar een relais, hetgeen op dezelfde wijze als een bel zonder metalen klok is vervaardigd en wiens anker bij stroomonderbreking in de leiding een contact voor een schel en een gewone batterij sluit. Bij het doorsnijden van den draad 1 (fig. 56) word de stroombaan door de werking van het relais gesloten en begint de schel te bellen. Slingercontacten worden meestal aan brandkasten aangebracht. Zooals wij uit de schakeling (fig. 58) kunnen zien, zijn de twee eerste klemmen van de ruststroom- schel over de ruststroombatterij met een morsedrukknop verbonden; in plaats van den morsedrukknop kan ook een ander rustcontact gebruikt worden. De derde Fig. 55. klem (3) van de schel is aan de andere pool van de batterij aangesloten. Wordt de leiding onderbroken, dan valt het door den ruststroom aangetrokken anker van de schel omlaag, krijgt stroom over de 3e klem (3) en blijft zoolang doorschellen, totdat de stroombaan weer gesloten is. De morsedrukknop wijkt daarin van den gewonen drukkop af, dat hij bij drukken en in rust een contact met de veeren 3. Weten en Kunnen No. 13. vormt, dus drie aansluitschroeven heeft, waarvan er echter bij de installatie volgens fig. 58 slechts twee gebruikt worden. In plaats van een batterij kunnen bij alarminstallaties ook z.g. magneetinductor's (zie fig. 80) gebruikt worden, terwijl de geiijkstroomschellen door wisselstroomschellen vervangen kunnen worden. Dit wijzigt echter het schakelschema niet, alleen de drukknoppen vallen bij gebruik van een magneetinductor weg. De wisselstroomschellen kunnen in serie of parallel geschakeld worden; dit soort van installaties zijn in 't algemeen geschikt voor alarmschelinrichtingen wegens de volkomen bedrijfszekerheid. 8. Voorbeelden voor begrootingen. I. Eenvoudige schelinrichting; 2 natte elementen hoog 16 cM. met batterijkast (de laatste is niet noodzakelijk); ook kunnen droge elementen gebruikt worden; 1 schel met een klok van 7 cM.; 2 drukknoppen; 1 hangcontact; 3 meter snoer; 1 zolderroset; 20 meter leiding; 100 duimpjes; diverse isolatie- en bevestigingsmateriaal. II. Schelinrichting voor meerdere verdiepingen; 4 natte elementen hoog 25 cM.; 1 batterijkastje; 2 schellen met klok van 7 cM.; 2 schellen met klok van 8 cM.; 8 drukknoppen; 2 hangende knoppen; 2 deurcontacten; 6 meter snoer; 2 zolderrosetten; 200 meter leiding; diverse isolatie- en bevestigingsmateriaal. III. Schelinrichting met nummerbordje: 4 natte elementen hoog 25 cM.; 1 batterijkastje; 1 schel met klok van 7 cM.; 1 nummerbordje met 6 klepjes; 4 drukknoppen; 1 deurcontact; 1 hangend contact; 3 meter snoer; 300 meter leiding; 1 zolderroset; diverse isolatie- en bevestigingsmateriaal. HOOFDSTUK II. DE TELEFOON. 9. De beschrijving van de toestellen. Terwijl de electrische schel ons slechts in staat stelt signalen te geven door middel van een schel, kunnen wij echter door middel van de telefoon gesprekken tusschen twee van elkaar verwijderde plaatsen houden; de duitsche naam „vênpreker" is daarom voor dit toestel goed gekozen. Het ligt nu niet op den weg van dit boekje hier een duidelijke beschrijving te geven van deze uitvinding en al haar toepassingen, daar dit ons veel te ver zou voeren ; wij moeten ons beperken tot het bespreken van datgene, wat voor den leek voldoende is om in zijn huis, in zijn kantoor of desnoods in een fabriek of een hotel een eenvoudige telefooninrichting goed en naar den eisch te kunnen aanleggen. Voor een dergelijke inrichting zijn in de eerste plaats noodig twee complete toestellen, welke op een doelmatige plaats moeten worden aangebracht. Deze toestellen, ook telefoonstations genoemd, bestaan uit de z.g. microfoon of het gedeelte waarin men spreekt en de telefoon of het gedeelte, waarmede men hoort. De microfoon is meestal in den voorwand van een houten kastje aangebracht; in dit houten kastje bevinden zich de bijbehoorende toestellen; dit zijn de automatische omschakelaar of de beweegbare ophanghaak voor den hoorn (telefoon), het morsecontact of de drukknop, de schel, de aansluitklemmen met de draadverbindingen en verder bij die toestellen, welke voor het overbrengen van gesprekken op grooter afstand dan 100 Meter gebruikt worden, nog een inductiespoel of stroomomvormer Sp. Voordat wij verder gaan met het bespreken van de aan¬ brengingder verschillende toestellen, zullen wij in het kort de inrichting van de telefoon enmicrofoon bespreken. De telefoon (fig. 59) bestaat uit een perma¬ nente (altijd mag- Fig. 59. netisch blijvende) staafmagneet b, waarover aan het eene uiteinde een spoel c van dunneren draad gewikkeld, is aangebracht. De magneetstaaf is in het ebonieten omhulsel a geschoven en hierin bevestigd. Aan het ebonieten omhulsel zijn tevens de twee klemmen f bevestigd, waaraan de uiteinden van den dunnen draad van de spoel c zijn aangesloten. Het ebonieten stuk is aan den voorkant wijder en de opening van de spoel ; is door een dunne weekijzeren plaat d afgesloten, hetwelk door het uitgeholde stuk eopa wordt vastgeklemd en wel zoo, dat de plaat d heen en weer kan bewegen. De microfoon (fig. 60) bestaat uit een koolstuk b en een dun koolplaatje 5 met een tusschengevoegde laag fijne koolkorreltjes 6. De onmidrJdlüIrA aanrakina van kool- u stuk b en koolplaatje 5 wordt verhinderd door de isoleerende pluimpjes tusschen deze twee deelen geteekend. Het geheel is samengevat in een metalen doos 3, bevestiad oo een ebo¬ nieten stuk 1, hetwelk tegen het telefoontoestel bevestigd kan worden; in den trechter 4 kan gesproken worden. De leiding is nu met het eene einde aan de metalen doos 3, welke weer in verbinding met de koolplaat 5 staat, verbonden; met het andere einde door middel van de schroef 2 aan het koolstuk b verbonden. Het doel, waarvoor deze toestellen gebruikt worden, willen wij in het kort aangeven. Dp microfoon ver¬ oorzaakt stroomtrillin- Fig. 62. gen van den voor het overbrengen van de gevormde tonen (het gesprek) benoodigden electrischen stroom. Dezestroomtrillingen ontstaan door de geluidgolven bij het spreken en worden in de telefoon van het ontvangstation weer in geluidgolven omgezet. In den hoorn, waardoor de electrische stroom slechts gaat, wanneer de noorn van de ophanghaak (omschakelaar) wordt afgenomen, worden dus bij een gesprek de stroomtrillingen door middel van zijn samenstelling in woorden veranderd. De inductiespoel, welke slechts in de toestellen, die voor het overbrengen van aesDrekken op grooten afstand moeten dienen (zooals boven reeds gezegd), heeft het doel de stroomtrillingen te versterken. De zelfwer¬ kende omscha¬ kelaar is een hefboom, welke uit het telefoonkastje uitsteekt en in den vorm van een haak eindigt; aan dezen haak hangt de hoorn, wanneer de inrich- Fig. 63. Fig. 64. tinn niet ae- 1 :\-t. Jie Ac* ctrnnmKaan in het toestel zóó, UIU1M WU1UI t UlCLUUUl dat de stroom voor het oproepen (schellen) door de schel kan gaan, zoodat door den persoon, welke wil telefoneeren het oproepsignaal gegeven kan worden. Is dus het signaal gegeven, dan wordt aan het ontvangstation de hoorn van den haak genomen, de laatste wordt door een veer opgetrokken en daardoor de stroombaan voor het spreken gesloten. terwijl de schel uitgeschakeld wordt. De Morseknop of drukknop werkt op dezelfde wijze als een drukknop voor een schelleiding : ze dient voor het sluiten van den stroombaan voor den oproepstroom, om daardoor de op het ontvangstation aangebrachte schel in dienst te stellen. Is een tweede hoorn aangebracht (dubbele hoorn), dan dient deze slechts voor het betere hooren, heeft op het mechaniek voor het toestel verder geen invloed en is daarom ook aan een vasten haak opgehangen. Het telefoontoestel wordt in verschillende vormen in den handel gebracht; wij zullen hier slechts de meest voorkomende bespreken. In fig. 61 is een klein toestel, de z.g. Fig. 65. Fig. 66. m'crotelefoon, welke in het bijzonder geschikt is voor het inschakelen in een bestaande of in een nieuwe schel- of nummerbord-inrichting, aangegeven; zoowel de hoorn als het «preektoestel (microfoon) zijn tot één toestel vereenigd, terwijl in het handvat een schakelaar (knijper) is aangebracht: fig. 62 geeft een afbeelding van een zelfde toestel, doch zonder microfoon. Voor eenvoudige inrichtingen kan het gewone muurtoestel met microtelefoon gebruikt worden, zooals die in fig. 64 is aangegeven ; een muurtoestel, waarbij telefoon en microfoon van elkaar gescheiden zijn, is in fig. 63 afgebeeld; bij het toestel volgens fig. 66 is nog een inductiespoel aangebracht. Een telefoontoestel met een inrichting om een bepaald toestel op te schellen is in fig. 65 aangegeven ; als tafeltoestel is deze telefoon in fig. 67 aangegeven, terwijl fig. 68 een toestel aangeeft waardoor be¬ paalde toestellen met elkaar verbonden worden. Met behulp van dit toestel kunnen van een bepaald aantal toestellen telkens twee met elkaar verbonden worden, zoodat de zich hier bevindende personen met elkaar kunnen spreken. De persoon, welke van de telefoon gebruik wil maken, steekt bij de toestellen volgens fig. 67 en 68 de stop in dat contact met welk toestel hij wil telefoneeren ; bij de toestellen volgens fig. 66 en 67 wordt op den betreffenden drukknop gedrukt of aan den betreffenden hefboom getrokken ; bij deze laatste verbinding wordt de verbinding verbroken, wanneer de hoorn weer opgehangen of op het statief gelegd wordt. 10. De batterij. Voor tefefooninrichtingen is het plaatsen van twee droge of twee natte elementen voor ieder toestel meestal voldoende; daar deze elementen bij ieder gesprek een betrekkelijk sterken stroom hebben te leveren, is het aan te bevelen ze op geregelde tijden na te zien, om ze goed te reinigen of indien het droge elementen zijn ze te vervangen om storing te voorkomen. Voor installaties voor het telefoneeren op grooten afstand is een grootere batterij noodig. Fig. 68. 11. De leiding. Iets nieuws wat betreft den aanleg van de leidingen in verband met het onder 2 besprokene, valt niet op te merken. Wij willen alleen nog dit zeggen, dat er bij telefoonleidingen in het bijzonder op is te letten, dat de leidingen onderling en met de contactklemmen goed geleidend verbonden moeten worden. 12. Schakelschema's. Het is ons niet mogelijk weer alle voorkomende schema's voor telefooninrichtingen te bespreken, het aantal soorten van schema's is daartoe veel te groot, waarbij wij tevens moeten bedenken, dat bij ieder schema weer andere omstandigheden optreden, welke een niet onbelangrijke rol spelen. Wij zullen daarom alleen die schakelingen bespreken, welke in het algemeen voorkomen ; wij moeten ons dan hieruit evenals bij electrische schelinrichtingen, het schakelschema voor het voorkomend geval trachten te ontwerpen, wanneer dit nl. hier niet besproken is. De leveranciers van telefoontoestellen zijn echter eveneens gaarne bereid kosteloos een schema van de verlangde inrichting bij de levering van de toestellen bij te voegen, wanneer dit verlangd wordt. Gaan wij dus over tot het bespreken van de schema's. I. Hel inschakelen van een telefoontoestel in een bestaande of een nieuwe schelleiding, welke uit batterij E, schel 5 en drukknop d bestaat; aan de klemschroeven van den drukknop d bijv. wordt een microtelefoon (fig. 61 en 62) met hand- Fig. 69. Fig. 70. schakelaar aangebracht; de gewone drukknop kan ook verwisseld worden door een met twee contacthulzen; de microtelefoon krijgt dan een contactstop; hetzelfde moet met de hangende drukknoppen geschieden. De geleiding naar de schel wordt onderbroken en de einden aan een microfoon verbonden, zooals het schema aangeeft. In het schema volgens fig. 69 wordt bij het ophangen van de telefoon, microfoon en telefoon kort gesloten ; wordt de aanleg gemaakt als in fig. 70 aangegeven, dan wordt bij het ophangen van de telefoon, deze laatste en de microfoon uitgeschakeld. II. Schakeling van een telefoontoestel in een schelleiding met oproeping van beide zijden het schema hiervan is in fig. 71 aangegeven; de schakeling volgens fig. 69 is in zooverre uitgebreid, dat zij bestaat uit een batterij E, twee schellen 5, en S-2, een drukknop dt en d., en twee telefoontoestellen 7", en T,_; door het aansluiten van meerdere drukknoppen of hangende contacten met stopcontacten kan men van uit verschillende plaatsen met het tweede toestel spreken. Drukt men bijv. op den drukknop dlt dan wordt de stroombaan over de batterij E, de drukknop di en de schel S2 gesloten, zoodat deze begint te schellen ; het linker station hoort dus dat het wordt opgescheld, en komt aan de telefoon. Wil nu het linksche station opschellen, dan wordt op den drukknop d» boven het toestel gedrukt en de stroombaan van af de batterij over den drukknop over de schel 5, terug naar de batterij is gesloten. Fig. 71. III. Inschakelen van telefoontoestellen in een inrichting met een nummerbord (fig. 72). In de verschillende vertrekken, van waaruit telefonische gesprekken gevoerd moeten worden, worden drukknoppen of hangende contacten met stopcontacten aangebracht, terwijl bij het nummerbordje een telefoontoestel op dezelfde wijze als in fig. 69—71 is aangegeven, wordt geplaatst. Van uit de kamer kan nu alleen maar de bediening van het nummerbordje worden opgeroepen ; van af de plaats Fig. 72. van het nummerbordje kan niet worden opgeroepen, kan alleen maar, wanneer opgeroepen is, worden geantwoord. Moet de schakeling zóó worden gemaakt, dat ook van af de plaats van het nummerbord kan worden opgeroepen, dan moet de schakeling worden uitgevoerd als in fig. 71 is aangegeven. Het is gebruikelijk de stroombron (elementen) in de schema s aan te geven door een dikke en dunne streep en niet door een complete schets van net element; de eerste aanduiding is veel eenvoudiger. IV. Een eenvoudige telefooninrichting met toestellen volgens fig. 63—64 is in fig. 73 aangegeven en wel zonder inductiespoelen, dus een inrichting voor korte afstanden ; de toestellen volgens fig. 63 zijn dan met A en B aangegeven ; de binnenconstructie is dan eenigszins anders (Fabrikaat Mix en Genest). Fig. 73. V. De toestellen, welke in het schema volgens fig. 74 worden gebruikt, hebben 4 klemmen, opdat voor de beide toestellen, toestellen volgens dezelfde constructie gebruikt kunnen worden ; bij het linkertoestel A is de klem 1 met 3, bij het andere B (rechter) toestel is de klem 1 met 2 verbonden (Fabrikaat E. Lorensz. A. G.). VI. In fig. 75 is het schema aangegeven waarbij de toestellen op de verschillende verdiepingen van uit een centraal punt kunnen worden opgeroepen, terwijl tevens iedere verdieping het centrale punt kan opbellen ; als toestellen kunnen die volgens fig. 61 en 63worden gebruikt. Het centraalstation bevat een schel 5, een microtelefoon T en evenveel drukknoppen als er toestellen zijn aangesloten.Op iedere verdieping moet behalve de microtelefoonnogeen schel worden aangebracht. VII. Vooreen installatie, waarbij van uit iedere verdie- Fig. 74. ping of van uit iedere woning een willekeurig ander toestel door middel van een lijncommutator opgeroepen kan wor¬ den, is het schema in fig. 76 aangegeven. De batterij is aan de K en Z leidingen verbonden; op deze hoofdleidingen zijn van ieder toestel de K en Z klemmen aangesloten; het is aan te bevelen voor deze twee leidingen gekleurde draden b.v. een roode en blauwe te nemen, opdat de klemmen K en Z goed aangesloten worden. Vanaf de klem L van ieder toestel wordt nu een leiding naar de klemmen 1—2 — 3—4 en 5 van de andere toestellen gelegd; bijv. op de leiding L van het toestel 1 zijn de klemmen 1 van de andere toestellen aangesloten, terwijl de leiding 1 van het toestel I de telefoonleiding is; op de leiding L van het toestel II zijn de klemmen 2 van de andere toestellen aangesloten, terwijl leiding 2 van toestel II de telefoonleiding is enz. Wil nu biiv. toe¬ stel II het toestel I oproepen, dan wordt de hoorn van den haak genomen en wordt daarna op de drukknop I gedrukt, de knop wordt dan zoolang vastgezet, totdat door het weer opleggen van den hoorn de drukknop weer ontlast wordt. Wordteen toestel opgeroepen dan behoeft slechts de hoorn te worden afgenomen en het gesprek kan worden begonnen; is dit afgeloopen, danwordt de hoorn weer opgehangen. Bij de meeste toestellen worden op of naast de klemmen letters geplaatst, welke een bepaalde aanduiding hebben bijv. E. aardleiding of terugleiding; Fig. 75. K Wnnlnlaatnool van de batterij; Z. Zinkplaatpool van de batterij; L. leiding. Bij de toestellen van nieuwere constructie met ïnductie- spoelen zijn in 't algemeen vier klemmen aangebracht, welke van links beginnend de onderstaandeaanduidinghebben(fig. 78). 1) L. of La is leiding; de draad welke van de klem van het eene toestel naar die van het andere toestel gespannen is. EK. ot Ld 2) 3) is aardleiding of terugleiding, met een aftakking naar de koolplaatkool (fig. 78). Van den draad, welke de twee 2e klemmen van de toestellen verbindt,wordt bij ieder toestel een draad afgetakt, welke naar de koolklem van de batterij gaat. MZ microfoonzinkleiding. Van deze klem wordt een draad naar de zinkplaat (zinkstaaf) van het middelste element gelegd, wanneer de batterij uit drie elementen bestaat. Bij batterijen met meer dan 3 elemen- fan tirrvrrlf" teil WV/lWl wvi-v dezeleidingaan lfl' de zinkstaaf van het tweede element gelegd. WZ is schelzinkleiding; van deze klem legt men draad naar de zinkpool van de batterij. een Als terugleiding kan bij iedere groote telefooninrichting de waterleiding worden gebruikt, waardoor veel materiaal en veel arbeid wordt gespaard. De terugleiding wordt dan vastgesoldeerd aan de pijp van de waterleiding, welke het dichtst bij ligt; de soldeerplaats is zorgvuldig vcor beschadiging te beschutten. Het is dan aan te bevelen steeds dezelfde pool (meestal de koolpool van de batterij) aan de aarde te leggen (d.w.z. aan de waterleiding te verbinden. Telefoontoestellen, voorzien van een inductor, onderscheiden zich in dat oo- zicht van de toe- sicncii 111 c L ui- ductiespoel (fig. 66) dat voor het oproepen een magneetinductor (fia. 80) en in Fig. 77. plaats van een gelijkstroomschei een wisselstroomschel wordt gebruikt. De magneetinductor bestaat uit een anker a, hetwelk door de kruk k in draaiende beweging wordt gebracht tusschen eenige naast elkaar geplaatste hoefijzermagneten m. Door Fig. 79. deze draaiende beweging wordt in de ankerwikkeling een stroom opgewekt, welke voor de werking van de telefoon wordt gebruikt. Deze inductor geeft betrekkelijk sterke stroomen, zoodat hij een groote batterij voor telefooninrichtingen, welke een uitgebreid net noodig hebben, vervangt. In fig. 78 nu is aangegeven de inwendige schakeling van een telefoontoestel; wij zien, dat aan de klem L de heenlijn i 1 is aangesloten; tusscnen de klemmen EK en W2 is de batterij, bestaande uit drie elementen (somtijds ook twee) geschakeld ; I het middelste element is met de negatieve pool aan de klem MZ gelegd. Zijn twee elementen ingeschakeld, dan doen zij dienst voor ' de microfoonketen, zijn drie elementen ingeschakeld, dan doen zij dienst als schelbatterij. In het toestel is verder aangebracht de haak h, waaraan de microfoon M hangt, de schakelaar s met de contacten 1, 2 en 3, de schel S, de inductiespoel Sp, een smeltstuk s.,, en de schakelaar of drukknop 5, met de contacten 1—2 en 3 voor het inwerking brengen van de schel. $ • Het in dienst stellen fvan de telefoon. Wil nu net station d net station A opschellen, dan drukt B op het drukknopje (zie fig. 78), zoodat het contact 1 met 2 ingeschakeld, het contact 3 (schakelaar 'sj) uitgeschakeld is; de stroom gaat dan van uit batterij B, door de verbindingsleiding naar klem EK van A hier over contact 1 en 3 van s door !) Den lezer wordt aanbevolen het schema van het toestel B, evenals dat van A te teekenen en de verschillende stroombanen in kleuren op te teekenen. de schel S over de contacten 2 en 1 van 5x terug over klem L van A naar klem L van B over contact 1 en 3 van Si (B) en over klem WZ van B naar de batterij terug. Nu wacht B tot A een tegen-schelsignaal geeft, en heeft hij dit ontvangen, dan neemt B de telefoon af en plaatst haar tegen het oor ; A heeft dan inmiddels ook de telefoon afgenomen en luistert. Van de twee schakelaars s is dan de verbinding tusschen contact 1 en 3 verbroken, tusschen 1 —2 en 4 ingeschakeld. Wij moeten nu nog nagaan hoe het geluid van het eene toestel naar het tweede kan worden gebracht, en hoe dit daar dan gehoord kan worden. Uit fig. 59 zien wij, dat in de telefoon de magneetstaaf b gebracht is, waarom om het eene einde de spoel c is gewonden; ligt de noordpool van de magneetstaaf nu links (onder het spoeltje) de zuidpool rechts, dan zal het plaatje d eveneens magnetisch worden en wel een zuidpool naar rechts, een noordpool naar links; het plaatje d buigt dan naaf de magneetstaaf door. Gaat er nu een sterke stroom door de spoel c, hetgeen zal geschieden wanneer B opbelt, dan kan deze stroom de noordpool van b versterken of verzwakken, naar gelang de stroom van de eene of andere richting om de spoel gaat. Het plaatje zal dus meer of minder worden aangetrokken, dan wanneer het toestel stroomloos is. Wordt nu nog de sterkte van den stroom geregeld veranderd, dan zal de werking op der. permanenten magneet ook geregeld veranderen en zal het plaatje d door deze sterkere of zwakkere aantrekking in trilling geraken ; deze trillingen, op de lucht overgebracht, doet ons het geluid vernemen. Wij kunnen dus zeggen, dat de veranderingen in de sterkte van den stroom in het spoeltje c de oorzaak is van het waarnemen van het geluid in den hoorn e. De verandering in stroomsterkte wordt met behulp van den microfoon verkregen ; deze bevatten n.1. twee koolstukken b en 5 (fig. 60), welke gescheiden zijn door fijne koolkorreltjes (6). De overgangsweerstand voor den stroom tusschen b en 5 in toestand van rust is tamelijk groot, aangezien de koolstukken de koolkorreltjes onder geringen druk raken. Wordt er nu in het toestel gesproken, dan ontstaan er luchtgolven, welke tegen het koolplaatje 5 stooten, zoodat dit in trilling geraakt en nu eens de koolkorreltjes samendrukt, dan weer vrij laat, dus afwijkend van den toestand van rust; de weerstand van den microfoon zal in het eerste geval kleiner, in het tweede grooter worden, daar de microfoon in den stroombaan van een batterij (fig. 78) is geschakeld; de weerstand zal nu eens grooter dan weer kleiner rijn, waardoor de verandering in stroomsterkte ontstaan is. De schakeling van de toestellen is nu in fig. 77 aangegeven; wij zien, dat de microfoon ieder voor zich met een batterij in een stroombaan geschakeld zijn; in deze stroombanen zijn ieder een inductiespoel Sp, welke als transformator dient, geschakeld. De sterke stroom van lage spanning in de batterijstroombaan wordt hierdoor in een zwakken stroom van hooge spanning in de telefoonstroombaan T2 omgezet. Wij zien nu uit fig. 77, dat de dikke winding van Sp in de batterijstroombaan ligt, waarvan wij in fig. 78 gebruik kunnen maken. Neemt nu B den hoorn van den haak, dan wordt contact 2 met 4 van s verbonden en gaat de stroom van de batterij (K) over de klem EK naar de schakelaar s (contact 1, 2 en 4), door de dikke spoel van Sp over het smeltstuk s2 en klem MZ naar de batterij (nu twee elementen) terug. In de dunne wikkeling van Sp wordt een stroom geinduceerd, welke door de hoorn T2 (fig. 77) over contact 2 en 1 van s en klem EK naar het toestel A gaat, hierdoor over klem EK, de hoorn Tl door de dunne wikkeling Sp over de drukknop si (contact 2 en 1) en de klem L naar het toestel B en hier over de klem L en drukknop sl (contact 2 en 1) naar de dunne spoel teruggaat. De persoon in A hoort dan, wat de persoon in B zegt en kan terug antwoorden, waarbij de stroom op dezelfde wijze gaat. Het schakelschema van een inrichting met twee magneetinductor-telefoontoestellen is in fig. 79 aangegeven. VIII. Schema van een inrichting met toestellen en inductiespoelen, waarbij door middel van het eene toestel het tweede toestel opgeroepen kan worden (lijncommutator). Deze schakeling is in fig. 81 aangegeven en verschilt in zooverre met het schema volgens fig. 77 dat toestellen met inductiespoelen (fig. 67 of een dergelijk toestel) gebruikt worden en daardoor ieder toestel een microfoonbatterij MB van 1 of 2 elementen krijgt. Voor het opschellen wordt een gemeenschappelijke batterij RB gebruikt. De koolstaafpolen van alle batterijen worden met de klemmen EK verbonden; aan MZ wordt de zinkpool van de microfoonbatterij, aan WZ de zinkpool van de opbelbatterij verbonden. De leidingen van het aansluittoestel zijn duidelijk in het schema aangegeven; de eerste 4. Weten en Kunnen No. 13. twee toestellen links zijn wandtoestellen met lijncommutator voorzien van stop (fig. 67 en 72), het derde toestel is een wandtoestel met lijncommutator voorzien van kruk en het vierde toestel is een zelfwerkende tafellijncommutator met microfoontelefoon volgens fig. 68. 13. Beveiligingstoestellen voor bliksemslag en overspanning. Een zwakstroominrichting (telefoon- of schelinrichting) moet, wanneer er buitenleidingen aanwezig zijn, of aanraking met sterkstroomleidingen voor licht of kracht kan ontstaan, van veiligheden tegen deze gevaren worden voorzien. Wanneer aanraking van sterkstroomleidingen niet te vreezen is, zijn eenvoudige bliksemafleiders voldoende : deze bestaan bijv. uit twee of drie getande tegenover elkaar staande metalen platen, of een over de aansluitklemmen onder tusschenvoeging van papier of mica geschroefde en goed geisoleerde metalen plaat, welke goedgeleidend met de aarde (bijv. met de waterleiding) is verbonden. Deze bliksemafleiders zijn dikwijls aan de toestellen zelr aangebracht, of worden op verzoek hieraan aangebracht. Waar echter sterkstroomleidingen met de zwakstroomleidingen in aanraking kunnen komen, moet een bizondere beveiligingsinrichting in de leiding worden geschakeld, om de toestellen en ook de personen, welke hiervan gebruik maken, voor gevaar te beschutten. Een toestel voor dit doel geschikt is in fig. 82 aangegeven, Het toestel bestaat uit een bliksemafleider met koolstofelectroden onder tusschenvoeaina van mica plaatjes, een smeltstuk in den vorm van een glazen busje b met een zwaren smeltdraad en een dunnen smeltdraad. Voor bliksemslag en plotseling optredende sterke stroomen dienen de koolstof-electroden en de zware smeltstukken ; voor zwakke maar voortdurende stroomen (lekstroomen uit sterkstroominstallaties) de dunne smeltdraden, welke reeds, nadat de stroomen er eenige seconden zijn doorgegaan, afsmelten. 14. Voorbeeld voor begrootingen voor telefooninrichtingen. I. Verandering van een schel- of nummerbordinrichting in een telefooninrichting. 1 toestel voor de op te bellen plaats (bijv. de keuken); 1 microtelefoon met stop ; 4 drukknoppen met stopcontacten; 1 hangend contact met stopcontact; Fig. 82. 9 tot 10 Meter leiding; isolatie- en bevestigingsmatenaa. II Aanleg van een eenvoudige telefooninrichting. 2 stellen zonder induct.espoelen ; 4 natte en droge elementen , 2 batterijkastjes; 100 Meter leiding; isolatie-en bevesti- gingsmateriaal. ^ ^ telefooninrichting voor 2 gebouwen, welke op ± 200 Meter afstand van elkaar liggen. 2 toestellen met indoctiespoelen, 2fveiligh,den me, smeUstukken ; 6 =.«e of droge elementen ; 2 batten,kastjes; 100 Meter gewas: draad dik 0,9 mM ; 200 Meter koperdraad dik 1,5 mM. f f = - 3Vi KG.; 4 porceleinen doorvoerbuizen ltCrlTet brengln van'de leiding'door twee muren ; 4 houten palen lang 4 meter; 12 porceleinen isolatoren op steune , -ST ~1 6 Ttt 7 eenvoudige toestellen zonder inductiespoelen met schel of microtelefoon ; 1 nummerbord met 6 nummerklepjes , sche , 5 elementen ; 1 batterijkastje ; 1 wandlijncommutator met 6 contactgaten: 800 Meter leidingdraad; isolatie- en beves- tigmgsmateriaal ^ ^ grootere inrichting, waarbij 4 toestellen oMing met elkaar tonnen Mlfwerkendeif'üjnCf^mutator^S^natte of droge elementen; 4 batterijkastjes ; 3 wandlijncommutators ieder met 3 gaten voor T contactstop : 500 Meter leiding of 6 adenge kabel; isolatie- en bevestigingsmateriaal. HOOFDSTUK III. electrische verlichting. 15 Inleiding. Zooals wij uit het in de vorige twee hoofdstukken behandelde hebben gezien, ligt het met in onze bedoeling de stof zoo uitgebreid te behandelen, dat het boekje ook als vraagbaak voor den technicus kan dienen ; wij hebben alleen het noodzakelijke behandeld, wat een leek. welke;eelf een inrichting wil aanleggen, moet weten. Wij zijn daarom beperkt tot die verlichtingen, welke niet voortdurend doe alleen periodiek moeten branden, zooals dat b.v. verlangd wordt op corridors, trappen, kelders, closets, slaapkamers, kinderkamers enz. Het is gemakkelijk te begrijpen, hoe aangenaam het is door een enkele druk of het omzetten van een knopje licht te hebben, waarbij nog het gevaar, ontstaan door het aansteken van lucifers, nachtlichtjes enz. wordt vermeden. 16. De batterij. Het ideaal van iederen electrotechnicus is een accumulator, welke bij zeer gering gewicht een zeer langen levensduur heeft d.w.z. in staat is om zeer lang stroom af te geven ; men is, hoewel reeds eenigszins op den weg gevorderd (Accumulator van Edison), toch nog niet er in geslaagd dezen accumulator samen te stellen. Toch zijn de tegenwoordige accumulatoren reeds zoo volkomen, dat zij in veel gevallen aan hun doel beantwoorden. Bijv. voor het bovengenoemd doel zijn zij zeer goed te gebruiken, komen dus hiervoor dan ook in aanmerking ; de onder 1 beschreven galvanische elementen worden, hoewel ook wel te gebruiken, lang niet zooveel toegepast. Wij zullen nu eerst nagaan hoe het electrisch licht ontstaat. Een der uitwerkingen van den electrischen stroom bestaat hierin dat hij een metalen- of een koolstofdraad (geleider) verwarmt, wanneer hij door die draden vloeit; de opgewekte warmte en het voortgebrachte licht is des te sterker, naar gelang de weerstand grooter is, welke de stroom in den geleider moet overwinnen. Is de stroom nu sterk genoeg (en de weerstand tevens) dan kan de temperatuursverhooging bijv. in een dunnen platinadraad of in een geprepareerden koolstofdraad (alle twee geleiders met een zeer hoogen weerstand) zóó hoog worden dat de draad begint te gloeien, ja zelfs door kan smelten. Van deze eigenschap van den electrischen stroom heeft men bij de vervaardiging van electrische gloeilampen gebruik gemaakt; daar echter platina zeer duur is, worden tegenwoordig de gloeilampen uit bepaalde metalen, zooals osmium, wolframium, enz. vervaardigd ; het gebruik van gloeilampen met draden uit kool vervaardigd is na de invoering van de metaaldraadlampen belangrijk verminderd, omdat deze laatste lampen veel minder stroom gebruiken. Om nu het verteren van den draad in het glazen ballonnetje niet te spoedig te doen plaats vinden, wordt het ballonnetje nagenoeg luchtledig gemaakt. Zij verbruiken een bepaalden stroom en moeten daarom op een batterij van een bepaalde sterkte worden aangesloten. De voldoende stroomsterkte is het nu, welke een der hoofdzaken bij het bepalen van de batterij voorde installatie van de electrische verlichting is. Hoe grooter de zink- en koolplaatoppervlakken van een element zijn, des te sterker is de stroom, welke zulk een element kan afgeven ; wat accumulatoren betreft, hierbij moeten de platen zoo groot mogelijk zijn. Om aan te toonen hoe wij de stroomsterkte, uitgedrukt in eenheden, welke Ampères genoemd worden, uitrekenen, willen wii een voorbeeld doorwerken. Hebben wij een batterij. Fig. 83. welke uit een accumulator bestaat, welke volgens opgave van de fabriek 24 Ampère uren kan leveren, d.w.z. nemen wij uit de batterij doorloopend 3 Ampère, dan kan de batterij. gedurende 8 uur stroom leveren ; is het sttJoom.^rb^.. Ampère dan kunnen de lampen 24 uur branden. Wordt bijv. een lampje, dat 1 Ampère stroom verbruikt, door bovengenoemde batterij gevoed, dan kan dit lampje 24 uur branden, waarna de stroombron is uitgeput. Worden er nu twee van deze lampjes aangesloten, dan kunnen zij ieder 12 uur branden, 3 lampjes 8 uur enz. Om nu ook met kleine galvanische elementen of accumulatoren een groote uitwerking te verkrijgen, worden zij z.g. parallel geschakeld zooals in fig. 83 is aangegeven. Hier worden bij de elementen alle polen (koolplaten) naar een gemeenschappelijke rail, alle polen (zinkstaven) op een tweede gemeenschappelijke rail, aangesloten; alle kool- en zinkplaten vormen dus als het ware éen groote plaat. Deze schakeling wijkt dus af van de schakeling van de e ementen voor de electrische schellen, waar de positieve pool van het eerste element verbonden is met de negatieve van he tweede, de positieve van de tweede met de negatieve van het derde, enz. , Behalve op de stroomsterkte komt het ook nog op de spanning van de batterij aan ; deze spanning wordt uitgedrukt in de eenheid Volt Zooals wij uit de tabel op bladz. 10 kunnen zien, is de spanning van een goed galvanisch element ongeveer één Volt, terwijl een geladen accumulator ongeveer twee Volt spanning heeft; hiervoor is het onverschillig of de elementen of accumulatoren groot of klein zijn. Op spanning schakelen van elementen wil nu zeggen de elementen allen achter elkaar schakelen, zooals fig. 84 dit aangeeft. De lichtsterkte van een gloeilamp is afhankelijk van den verbruikten electrischen arbeid, welke in de eenheid Watt wordt uitgedrukt. Een Watt is het product van een Volt en een Ampère. Eeen gloeilamp verbruikt per kaars (lichtsterkte) ± 1 tot 3,5 Watt, afhangende van de soort van gloeidraad. Metaaldraad gloeilampen verbruiken i 1 a 1,1 Watt; kooldraad gloeilampen tot 3,5 Watt per kaars. Hebben wij dus een metaaldraadlamp van 12 kaarsen lichtsterkte, dan verbruikt deze lamp 12x1,1 = 13,2 Watt. Moet bijv. een lamp van 8 Volt aangebracht worden, dan is er, wanneer er geen bizondere voorwaarden aan de battterij, wat levensduur betreft, gesteld worden, een batterij noodig van 8 elementen, ieder van 1 Volt spanning, dus 8x1 Volt =8 Volt totaal. 4 accumulatoren, Fig. 85. ieder van 2 Volt spanning, dus 4x2 Volt = 8 Volt totaal. Gaat nu een electrische stroom door de geleiding, dan moet hij hierin weerstand overwinnen, hetgeen gepaard gaat met verlies en wel hier spanningsverlies. Is nl. de spanning van de batterij 8 Volt, dan meten wij bijv. aan het einde tusschen de leidingen bijv. 7,5 Volt, zoodat er in de leidingen 0 5 Volt verloren is. In dit geval zou de spanning van de lamp slechts 7,5 Volt mogen zijn. Wil men toch lampen van 8 Volt gebruiken, dan moeten er niet 8 doch 9 elementen worden achter elkaar geschakeld. Wil men nu een langeren brandtijd hebben, dan wordt de batterij tweemaal, driemaal enz. grooter genomen ; in dit geval kunnen wij de elementen op een bizondere manier schakelen, zooals fig. 85 dit aangeeft; wij noemen dit de gecombineerde schakeling. Uit de fig. 85 zien wij, dat wij de elementen twee aan twee achter elkaar geschakeld hebben en deze paren allen naast elkaar aan twee rails hebben aangesloten. Daar wij de schakeling achter elkaar of serieschakeling ook schakeling op spanning noemen, is hier de spanning van de batterij tweemaal arooter dan die van een element; de parallelschakeling noemen wij ae scnan,cuny up zoodat hier de stroomsterkte driemaal grooter is dan die van een element, zoodat de brandduur ook driemaal langer is. Nemen wij nu aan, dat ieder element 10 Ampère-uren brandduur heeft bij 1 Volt spanning, dan kan bij deze schakeling van zes elementen de spanning 2 Volt en de brandduur 30 uren zijn. Nemen wij nu 12 elementen, dan kunnen wij de schakeling nemen 2x6; 3x4; 4X3; of 6 2 elemsntpn ^Vipf- perste ciifer aeeft het aantal achter Fig- 86. elkaar geschakelde elementen aan). Bij de schakeling 3 X 4 elementen is de spanning dan 3 Volt en de brandduur 40 uren; acht accumulatoren van ieder 10 Ampèreuren, geven voor een 4 Volts lamp, waarbij de schakeling dus 2x4 moet zijn, 4 Volt en 40 branduren. Aan de hand van deze voorbeelden kan gemakkelijk de grootte van de benoodigde batterij worden bepaald. In steden en dorpen, waar stroom uit een electrische Centrale betrokken kan worden, worden bij voorkeur accumulatoren voor bovengenoemde verlichting gebezigd, daar deze door stroom uit de Centrale geladen kunnen worden. Is deze laadstroom niet ter beschikking, dan is het beter galvanische elementen van een bizonder hooge stroomsterkte te gebruiken. .. , Terwijl de droge elementen, nadat ze uitgewerkt zijn, door nieuwe moeten vervangen worden terwijl de natte elementen tevens goed onderhouden moeten worden, blijven de accumulatoren altijd intakt. Deze worden eenvoudig opnieuw geladen, wanneer de spanning beneden een bepaalde grens gedaald is. Dit opladen wil zeggen, dat de stroom van een dynamo of van het net van de electrische Centrale er ingevoerd en opgezameld wordt. In fig. 86—87 is een afbeelding aangegeven van een zeer eenvoudig en gemakke¬ lijk te bedienen toestel voor het laden van accu- • mulatoren, wanneer deze laatste direct op het net worden aangesloten : dit toestel bevat een aantal gloeilampen (hier 8) welke laatste als z g. voorschakelweerstand dienen om de spanning van het net te doen dalen op de spanning voor den accumulator noodig; de schakeling is in fig. 87 aangegeven. Van af de twee leidingen van het net der groote Centrale worden leidingen afgetakt, waarin zoo dicht mogelijk bij de aftakpunten twee veiligheden met smeltstukken geplaatst worden ; de eene leiding gaat naar de lampenweerstand, de andere wordt aan de eene klem van den accumulator aangesloten, de andere klem van den accumulator wordt aan de tweede klem van den weerstand verbonden. Het laden van de accumulatoren is geen werk voor leeken en moet aan vaklui worden overgelaten; de accumulatorenfabrieken geven uitvoerige voorschriften bij iedere batterij waaraan men zich te houden heeft; wij zullen hier dus niet nader op in gaan. Voor Viaf «rnllon uan r\a arriimiilatnrpn wnrflf 7W3- '9' ' velzuur van 25% gebruikt, dus 25% zuur en 75% water; het vervoer van zwavelzuur moet zeer voorzichtig geschieden daar hierdoor gemakkelijk ongelukken kunnen plaats vinden. Fig. 87. De accumulatoren-electroden zijn loodplaten; de rood gekleurde zijn de positieve, de groene de negatieve; het aantal platen, waaruit één element bestaat, is willekeurig, doch altijd is er een negatieve plaat meer dan een positieve, hoe meer platen er in een element (glazen bak) geplaatst zijn hoe grooter is de stroomsterkte. In fig. 88 is een toestel afgebeeld, hetgeen bestaat uit een gloeilamp, een schakelaar en een batterij van elementen of accumulatoren. 17. De gloeilampen. Voor de electrische verlichting van woonhuizen, waarover dit hoofdstuk handelt, worden bijzondere gloeilampen in den handel gebracht, welke de naam dragen Fig. 89-91. van miniatuur-lampen, daar zij voor lage spanningen zijn vervaardiqd; dit soort van lampen wordt n.1. vervaardigd voor spanningen van 1% 2, 3, 4, 5, 6, 7. 8, 9, 10 tot 20 Volt in de meest verschillende vormen t.w. met kogel, peervorm, buisvormige ballons enz. De middellijn wisselt af tusschen 6 en 50 mM., waarbij de ballons worden vervaardigd van gewoon helder glas of van gematteerd, half gematteerd enz. glas. Voor fotografie worden lampjes uit echt robeinrood glas vervaardigd. De mignonlampen worden öf voorzien van oogjes 1 of van lampsokkels met schroefdraad s (Edisonvoet). De ooglampjes (fig. 89) worden aan deze oogjes door middel van de stroomtoevoerleiding opgehangen; de stroomtoevoer naar de lamp vindt dus door deze oogjes plaats. De schroeflampjes (fig. 90) worden in lamphouders (fig. 91) geschroefd, zoover totdat zij stuiten ; het contact is dan gevormd. Terwijl bij de ooglampjes de stroom door het eene oogje in den gloeidraad, door het andere oogje uit de lamp gaat, vloeit hij bij de schroeflampjes door de schroefvormige lampsokkel van de gloeilamp door den gloeidraad en door het vlakke metaalplaatje onder tegen de schroefsokkel uit de lamp of omgekeerd. 18. Het aanbrengen van de lampen. Het aanbrengen van de lampen kan op verschillende manieren geschieden; het meest voorkomende is wel de aanbrenging door middel van den wandarm; deze bestaat uit een wandroset r, waarop een holle gebogen buis b is bevestigd; aan het einde van de buis in een lamphouder s met scherm vastgemaakt. Door de holle buis worden de twee geleidingsdraden getrokken b.v. guttaperchadraad van 1 mM. middellijn in de lampenhouder bevestigd en de laatste op de buis vastgeschroefd. Zooals wij uit fig. 92 zien is tusschen lamphouder en lamp de geëmailleerde of vernikkelde metalen reflector vastgemaakt, welke de lichtstralen, welke naar boven ontwijken willen, opvangt en verspreidt. De reflectors zijn in alle verschillende afmetingen in den handel te krijgen. In plaats van metalen worden ook porceleinen reflectors gebruikt, welke in verschillende kleuren zijn te verkrijgen en zoodoende het licht in een bepaalde kleur doen schijnen of bij de kleur van het ameublement kan worden aangepast. Vóór dat de lamphouder nu op den wandarm geschroefd wordt, wordt er een mignon schermhouder opgeschoven, welke voor het draaen van het norceleinen Fig. 93. scherm moet dienen. Deze schermdragers worden onder den naam van mignon schermdragers in den handel gebracht. Voor het in- en uitschakelen van het licht wordt op een gemakkelijke toegankelijke plaats een schakelaar aangebracht (fig. 93), welke voorzien is van een draaiknopje om de stroombaan z.g. te openen of te sluiten. Door draaien van de knop naar rechts wordt de stroombaan gesloten, dus het licht ontstoken, door de knop nu door te draaien de stroombaan geopend, dus het licht uitgeschakeld. Deze schakelaars, welke Saa? hun vorm den naam van doosschakelaars hebben, worden op porceleinen onderlegschijven gemonteerd; hiervoor worden ook houten schijven gebruikt. Voor de electrische verlichting van trappen en trappe huizen des nachts worden z.g. tijdschakelaars gebruikt; de persoon, welke van de verlichting gebruik wil maken, schakelt het licht door het draaien van het schakelaarsknopje in. hierdoor kom. n» gelijk.iidig een uurwerk in werkingwelke na eeniae minuten onder¬ breekt, zoodat de verlichting weer gedoofd wordt. In fig. 95 hebben wij een schakeling van deze trappenverlichting met tijdschake- laar aangegeven. Voor een verplaatsbare verlichting worden tafellampen gebruikt; een van de eenvoudigste vormen is wel die in fig. 94 aangegeven, waarbij de twee draden, welke meestal in een snoer zijn samengedraaid, in de twee Hpmmpn worden vastgeschroefd. In de lamp Fig- 94- volgens fig. 94 zitten boven in de spiraal s twee stroomvoerende haken, waarin de oogen van de lamp kunnen worden ingehangen. De spiraal dient dan om de lamp naar boven te drukken, zoodat er een goed con act tusschen de twee oogen en de haken ontstaat. Hetzelfde soort van lamp wordt ook in den handel gebracht met een lamphouder, waarin de lamp geschroefd wordt. Miniatuurlampen worden veel gebruikt in zaklantaarns, waarin een droog element of een accumulator is aangebracht ook voor horlogestandaard enz. worden de miniatuurlampen gebruikt. 19. Schakeling. De schakeling van een verlichtingsinrichting biedt geen grootere moeilijkheid, dan de schakeling van een electrische schelinrichting, daar hier in plaats van de schel de lamp komt. , . , Men heeft bij den aanleg in het oog te houden, geheele leiding een aaneengesloten leiding vormt, batterij, schel of lampen en contacten h,er dus de lichtschakelaars. zijn opgenomen. Alleen door de schakelaar kan de leiding onderbroken worden. De draadeinden mogen in geen geval door een knoop aan elkaar verbonden worden; de einden moeten door soldeeren Fig. 95. aan elkaar worden vastgemaakt. Wij verwijzen ook naar het onder 7 besprokene. Evenals bij den electrischen schelaanleg is het hier ook aan te bevelen een schema van de installatie te teekenen, voordat met het leggen der leidingen wordt begonnen. Als voorbeeld kunnen wij dezelfde schema s nemen als onder 7 besproken. 20. Onderdeden voor een kleine verlichtinsginrichting met elementen. 4 elementen; 1 batterijkastje; 1 wandarm met nieuwzilver reflector; 1 gloeilamp van 4 Volt (1 NK/-); 1 uitschakelaar; 20 Meter leidingsdraad dik 1,2 mM. Natuurlijk kan de batterij gelijktijdig voor de electrische scheiinrichting dienen. HOOFDSTUK IV. ELECTROMOTORENBEDRIJF. tl \T 1 rtTrafatl \ran ctronm aan kleine electro- Zl, vuur iicl ievtitu — motoren tot 1/10 P.K. zooals in fig. 96 aangegeven, leenen zich het best accumulatoren. Deze kleine motoren worden gebruikt voor net aandrijven van kamerfonteinen, naaimachines, automatische figuren voor uitstalkasten, kleine kamerventilatoren, enz. De stroomtoevoerleiding wordt op de aangegeven manier aangebracht en voor het inschakelen wordt een schakelaar gebruikt; voor het aandrijven wordt ge- onn snaar tOeQCD3St. wuwuiijix ww* - * fig. vo. Voor de inrichting van deze motoren benevens het aansluiten van de leidingen wordt door de fabriek een schema bijgeleverd. INHOUD. HOOFDSTUK I. De electrische schelinrichting. Bladz. 1. De batterij 3 2. De leiding 10 3. Het contact of de drukknop 13 4. De schel 18 5. Het nummerbord 21 6. De schakelaar 23 7. Schakelschema's 25 8. Voorbeelden voor begrootingen 34 HOOFDSTUK II. De Telefoon. 9. Beschrijving van de toestellen 34 10. De batterij 39 11. De leiding 40 12. Schakelschema's 40 13. Beveiligingstoestellen voor bliksemslag en overspanning 51 14. Voorbeelden voor begrootingen 51 HOOFDSTUK III. Electrische verlichting. 15. Inleiding 52 16. De batterij 53 17. De gloeilampen 58 18. Het aanbrengen van de lampen 59 19. Schakeling 60 20. Onderdeelen voor een kleine verlichtingsinrichting 62 HOOFDSTUK IV. Electromotorenbedrijf. 21. Beschrijving 62 Bij de Uitgevers-Maatschappij ,,KOSMOS te Amsterdam zijn o.m. verschenen: De Practische Electromonteur Handboek voor den electromonteur, den electricien en den j machinist van electrische kracht- en lichtinstallaties door S. HERZOG ( Bewerkt door G. J. HARTERINK Met 206 afbeeldingen en 47 tabellen Gebonden f 1.90 Van dit practische boek van den bekenden Zwitserschen Ingenieur Herzog verschenen in Duitschland in korten tijd elf drukken. De bewerker van de Hollandsche uitgave, de bekende schrijver van tal van voortreffelijke boeken op e'®c" trotechnisch gebied, maakte het geschikt voor den Hollandschen electricien, electromonteur en machinist. Electrische Huisinstallaties ZWAKSTROOM — — STERKSTROOM door MAX LACHMANN Bewerkt door G. J. HARTERINK Met 315 afbeeldingen Gebonden f 1.90 Uitvoerig worden in dit practische boek behandeld de aanleg en het onderhoud en alles, wat daarmede in verband staat, van electrische schellen, telefoon, beveiligings-inrichtingen, verlichting enz. Ieder, die met huisinstallaties te maken heeft, behoort dit zakboek steeds bij de hand te hebben. Evenals van het eerstgenoemde werk, werd deze Hollandsche uitgave door den bekenden schrijver Harterink bewerkt. Schakelingen voor Electrische Licht- en Krachtinstallaties door L. LERCH Bewerkt door G. J. HARTERINK Met 244 afbeeldingen Gecartonneerd f 1.25 In dit handige zakboekje zijn de meest voorkomende schakelingen behandeld in duidelijke teekeningen met korte toelichtingen.