[ïonöerèjariQ Jubel DER BIJLOKESCHOOL gesticht en bestuurd DOOR DE BROEDERS VAN LIEFDE te OENT MANAGE - Drukkerij der Beroepschool der Heilige Familie 1910 \}0 * 2)en 3eer Waarden Vader jlmedeus, ALGEMEEN OVERSTE VAN DE CONGREGATIE DER BROEDERS VAN LIEFDE uit diepe vereering en innige dankbaarheid opgedragen. De schrijver van Sin/-1 'ineenfiushring, Filiep De Munnynck. ï)en 3eer Waarden Vader 31 me deus, ALGEMEEN OVERSTE VAN DE CONGREGATIE DER BROEDERS VAN LIEFDE uit diepe vereering en innige dankbaarheid opgedragen. De schrijver van Sin /-1 //;een tiushring, Filiep De Munnynck. Cen onvergeeflijke ïhg. §at is de 22 Augustus 1909 geweest voor alwie te Gent liet katholiek volksonderwijs liefheeft in 't algemeen, voor de vrienden der Bijlokeschool in liet bijzonder. Een onvergeeflijke dag! 't Feestgeluid is al lang verzwonden, de genoeglijke opgewondenheid dier uren van levendige geestdrift heeft sinds lang plaats gemaakt voor de kalmte, welke bezadigd nadenken toelaat; en nog hertrilt ons hart van zalige, sterkende vreugde bij de herinnering aan de onvergelijkbare oogenblikken van weldoende zielsgenot, welke wij dien dag mochten beleven. Het blijde wederzien van zoovelen die elkander sinds de laatste kinderjaren niet meer ontmoet hadden, het warm-vriendschappelijk samenzijn met zoo talrijke harten welke in dezelfde liefde klopten, het genoegen zelf van een feest welks eigen aard verheffend moest inwerken op geest en gemoed, voorzeker dat alles baadde ons in eene zoetheid van ongewone welligheid; maar dat was toch de hoogste vreugde niet, o neen : De heerlijkste wellust van het honderdjarig jubelfeest honderdjarig jubel onzer duurbare Bijlokescliool was wel wezenlijk het ganscli éénig vermogen, een dag te kunnen leven in onbegrensd betoon, in eene onbeteugelde uitspatting van onze overvolle erkentelijkheid en wederliefde voor de meesters, voor de onderwijzers van onze honderdjarige school, voor onze beminde Broeders van Liefde en voor het edel werk dat zij aan ons gepleegd hebben. Daarom is de 22 Augustus 1909 een onvergeetlijke dag voor ons die hem meêgeleefd hebben; maar het genot van dien dag is te groot geweest om het in ons hart besloten te houden en we willen het mededeelen aan hen die na ons komen, door de feiten van dien dag hier te boeken. Moge dit werkje, een eenvoudig verslag, aan velen genoegen verschaffen; moge het vooral bijdragen om meer de katholieke school en vooral deze der Broeders van Liefde te doen beminnen. 't Is het éénige wat wc met dit schrijven beoogen. Voorbereiding. Einde 1908, begin 1909, grootendeels ten nakomenden gevolge van het honderdjarig jubel van de Congregatie der Broeders van Liefde, hetwelk in het jaar 1907 was gevierd geworden, verwezenlijkten eenige vrienden de lang gewenschte stichting van een bond van oud-leerlingen der Broeders van Liefde te Gent. Door den iever van een algemeen geachten oud-leerling, M. KAREL FLIPS, om zijne volksliefde DER BIJLOKESCHOOL zoo gekend dat zijne stadgenoten hem kort nadien aanstelden als lid in den beheerraad van Gent's Bureel van Weldadigheid, — door dien uit het volk gesproten volksvriend werd een voorloopig komiteit samengebracht, dat zich weldra verheugen mocht over het aanwerven van een paar honderd leden voor den « SintViccntius-kring of oud-leerlingenbond der Broeders van Liefde in Gent. » 't Spreekt van zelf, dat M. Flips met algemeene stemmen voorzitter gekozen werd en het niet lang duurde of hij zijnen geliefden Bond kwam herinneren dat de beminde Bijlokeschool weldra hare honderdste verjaring zou beleven, 't Was niet noodig, dat hij er den wensch bijvoegde deze verjaring feestelijk gevierd te zien : dit sprak dadelijk uit alle gemoederen en aanstonds werd het bestuur gelast een feestprogramma op te maken en... naar de noodige middels uit te zien om het te kunnen verwezenlijken. Middels, geldmiddels! Dit was geen kleine zaak. Maar 't moest, en 't zou. Na bondig overleg werd besloten, volgenden omzendbrief te laten geworden aan al de welhebbende, gekende vrienden van het katholiek volksonderwijs in Gent : HOOGGEACHTE..., Met Nieuwjaar laatst werd in onze stad een nieuwe Bond gesticht, omvattend de oud-leerlingen der scholen, welke te Gent bestuurd worden door de Broeders van Liefde. Die stichting heeft ten doel, de verbreiding van het katholiek volksonderwijs te bevorderen en de zedelijke en stoffelijke belangen der oud-leerlingen te behar- tigen. Het eerste jaar bestaan van dezen Bond valt samen met een heerlijk jubeljaar voor het katholiek onderwijs te Gent : het was namelijk in 1809 dat de Broeders van Liefde de zoo wel befaamde Bjlokesehool openden, welke tot heden toe door hen zoo voorbeeldig wordt be- stuur d. Het is UEd. niet onbekend, hooggeachte..., welken diepen indruk op het volk gemaakt wordt door de openbare verheerlijking van datgene, wat men dat zelfde volk wil aanbevelen. Onze bond heeft dan ook besloten, ten bate van het katholiek volksonderwijs en uit rechtmatige erkentelijkheid jegens de Broeders van Liefde, het honderdjarig jubelfeest der Bijlokeschool plechtig te vieren. Dit feest is bepaald op 22 Augustus eerstkomende. Ons heeft het echter toegeschenen, dat we de groote zedelijke weldaden der jubelvierende school niet beter konden herdenken, dan met haar jubel aan te wenden als ecne gelegenheid om eene bron van stoffelijken steun te openen voor de oud-leerlingen van de scholen der Broeders van Liefde. We beoogen dus te dezer gelegenheid, in den schoot van onzen Bond, een onderling steunfonds te stichten, dat, zonder openbaar keu ah ter van liefdadigheid, zou ter hulp komen aan die oud-leerlingen, welke lijdelijk en buiten hunne schuld in huiselijken nood zouden verkeeren. Ons dunkens ware deze stichting eene waardige jubelkroon voor de zoo weldoende Bijlokeschool. Het Bestuur. Edoch, onze Bond is nog zeer jong en uit dien hoofde is het gemakkelijk te begrijpen, dat de noodwendigheden voor dergelijke stichting zijne geldelijke krachten wel wat te hoven gaan. Wetend, hooggeachte.., hoezeer de bloei van het katholiek volksonderwijs UEd. ter harte ligt en betrouwend op uwe gekende edelmoedigheid, nemen wij de eerbiedige vrijheid ons tot UEd. te wenden, om ons — voor dezen énkelen keer — op uwe hartelijke milddadigheid te beroepen voor de doeleinden, welke wij UEd. hooger hebben uiteengezet. Eenige afgevaardigden van ons bestuur zullen zoo vrij zijn zich daartoe met eene inschrijvingslijst bij UEd. aan te bieden. hopende, hooggeachte..., dat zij bij UEd. een goed onthaal zullen genieten en UEd. op voorhand uit ganscher harte dank zeggend, bieden wij UEd. de uitdrukking onzer eerbiedige hoogachting. HET BESTUUR. * * * Dat beroep werd aanhoord en het doel dor inrichters bereikt in zoo verre, dat liet « Onderling steunfonds », waarvan sprake in dien omzendbrief, thans, in 1910, reeds enkele malen gewerkt en goed gedaan heeft. Men wachtte echter niet tot men zeker was van de geldmiddels, om in een ander opzicht aan 't werk te gaan : eene feestorde werd opgemaakt en door de algemeene vergadering van den Oud-leerlingenbond goed- gekeurd; dicht-en toonkundig werk werd gevraagd en bekomen; zangers uit persoonlijke liefhebberij en van beroep werden gedrild onder het bestuur van den voorzitter zeiven; de prachtige zaal van Sint-Jozefs iokaa! werd gehuurd en puik getooid door de zorgen van den altijd ijverigen katholieken volksvriend M. Joz. De Clercq, ingenieur, bestuurder van het electriciteits-laboratorium der Gentsche Hoogeschool; eene plechtige jubelmis werd besproken in Sint-Marten, de parochiekerk der Bijiokeschool, op te dragen door den E. H. Den Haerynck, pastoor der parochie; eene communiemis werd bepaald in de kapel van het middenhuis der Broeders; oud-leerlingenbonden uit andere steden werden naar het feest genoodigd en traden gereedelijk toe; een feestmaal werd belegd, koncert en vuurwerk besproken; kortom, de feestorde was ten slotte zóó gevuld, dat we er op 't einde wel een beetje schrik van hadden. Maar taaie wil vermag veel en tegen den bepaalden dag van 22 Augustus 1909 was alles gereed. " A ^ Communie/nis en Ontbijt. In herinnering herleven we nog den morgenstond van dien gedenkwaardigen Zondag, 't Weder zag er toch zoo wankelbaar uit en zelfs viel er wat nat, nog vóór we in de kapel van 't middenhuis der Broeders vergaderd waren. Ongeveer drie honderd oud-leerlingen der Bijloke- school naderden daar ter H. Tafel tijdens de mis, welke om zeven uur opgedragen werd door een oud-leerling, E. P. De Munnynck, van de Orde der Predikheeren, doctor in wijsbegeerte en magister in godsgeleerdheid, leeraar van wijsbegeerte en zielkunde bij de hoogeschool van Freiburg in Zwitserland, onder-eerevoorzitter van onzen oud-leerlingenbond, samen met een anderen oud-leerling, den befaamden kunstenaar M. Stefaan Mortier, provincialen bouwmeester van OostVlaanderen, terwijl de waarde Vader Amedeus, algemeen overste der Broeders, er het eerevoorzitterschap van aanvaard heeft. Na de mis werd allen een smakelijk ontbijt aangeboden door den vereerden eerevoorzitter, wien het geluk van 't aangezicht straalde als hij zich daar te midden die talrijke oud-leerlingen bevond, in wier naam hem door M. Flips hartelijk dank werd gezegd. De tooneelen van onverwacht wederzien en verrassende herkenning, welke daarna plaats grepen, zijn niet te beschrijven. Elkeen had om ter meest te vertellen, want eenieder wilde van alleman weten hoe de jaren hem sedert het schoolgaan verloopen waren. Hier en daar vormden zich groepjes van bijzondere oud-bekenden, die samen in dezelfde klas geweest waren, van denzelfden Broeder hetzelfde onderwijs genoten hadden en nu elkander in feestelijke stemming terugvonden, na malkaar sinds tientallen van jaren niet meer gezien te hebben, hier nu weder vereenigd om in diepe erkentelijkheid de groote zedelijke weldaad te vieren, welke hen eenmaal als kinderen had samengebracht. Stoet en Jubelmis. Intussciien waren de afvaardigingen van oud-leerlingenbonden uit andere steden aan de spoorhallen afgehaald en naar de hovingen van liet middenhuis der Broeders gebracht. Na eene vluchtige kennismaking ondereen, werd daar een stoet gevormd, welke aan menigen grooten optocht niets te benijden had, Daar waren Brugge, Oostende, Merxem, Turnhout, Leuven, enz., gevolgd door meer dan drie honderd leden van den jongen gentschen Bond. De Fanfaren der parochie Ste-Coleta openden den stoet en de Gentenaars waren voorafgegaan door het knap muziekkorps der weesjongens van Rochdale. Onderwege dreigde 't weder met gansch ongepaste treurnis, nu en dan regende het zelfs wat, maar ziende dat het de opgewekte gemoedsstemming der jubelvierders toch niet kon ter neerslaan, staakte het weldra zijn ijdel pogen en lonkte het ons weer vriendelijk toe tegen dat we aan Sint Marten kwamen. Het koor en de middenbeuk der smaakvol herstelde kerk waren aan onze stoetgangers voorbehouden doch niet ruim genoeg om hen allen te bevatten, zoodat velen in de zijbeuken moesten plaats vinden. Een ruim verhoog was aan het oksaal toegevoegd om er de vele zangers te kunnen rangschikken, welke bereidwillig hunne medewerking verleenden voor de uitvoering der E. P. DE MUNNYNCK 13 prachtige pontifikale mis van Perosi en van liet kunstig Te Deum van kanunnik Van Damme, onder het energiek bestuur van onzen voorzitter M. Flips. Niet alleen onze meêvierders, maar nog eene massa volk der parochie volgde ingetogen de treffende plechtigheid, die ten half elf begonnen, bij 't middaguur ten einde liep en tijdens dewelke E. P. De Munnynck de volgende gelegenheidsaanspraak deed. Jïanspraak van £. S3. 2)e Munnynck. - Beminde Christenen, /^vij kunt gemakkelijk begrijpen met welke vreugde vGV ik als priester tot mijne oude schoolmakkers spreek, op dezen oogetiblik, wanneer wij allen in ééne gedachte, in één gevoelen, voor één doelwit vereenigd zijn. Het priesterschap legt mij de algemeene plicht op U in den naam des Heeren den weg der waarheid en der deugd te toonen; maar op dit uur, in deze omstandigheden, ben ik niet enkel uw leeraar en uw vader in den Heer; ik voel mij vooral uw vriend en uw broeder, die aan de gevoelens van al onze harten de gepaste uitdrukking geven moet; en in mijn geestelijk ambt zie ik alleen de gelegenheid aan mijne woorden de godsdienstige strekking te geven, die ons gemoed, met zijne vreugde en zijne dankbaarheid, zal doen opstijgen tot vóór den troon van God. De beschikkingen der goddelijke voorzienigheid hebben mij van ons land verwijderd en mij het gebruik onzer taal lastig gemaakt. Maar alles wat mij omringt, doet mij herleven in vroegere tijden, wanneer wij, in vollen levenslust der kinderjaren, samen werkten of samen speelden, en wij om oprechte gevoelens uit te drukken, altijd de oprechte vlaamsche woorden bij de hand hadden; in vroegere tijden, wanneer het vlaamsch mij door den mond vloeide gelijk het bloed door het hait. En daaiom waag ik het hier liet woord te voeren, verzekerd dat gij in onze oude vriendschap genoeg welwillendheid vinden zult, om de gebreken mijner taal door de vingers te zien, en alleen uwe aandacht te vestigen op de duurbare herinneringen en liefderijke gevoelens, die mij elk woord op de lippen leggen. * * * Ja, in vroegere tijden! Jubelfeesten en verjaardagen zijn geschikt om in onze ziel herinneringen te doen ontwaken, — herinneringen van gebeurtenissen, die de tijd heeft verslonden. De tijd verslindt alles. Of liever de tijd, uit de eeuwigheid gesproten, vliegt in onophoudelijke vlucht, met onvermoeibaren vleugelslag, naaide eeuwigheid terug. Niets schijnt er van over te blijven. Gansch het verleden is om zoo te zeggen voor altijd in de onmeetbare eeuwigheid opgelost. Het tegenwoordige ontsnapt ons zoodra wij het willen vatten, en is dan reeds het verleden; en alleen het onvatbaar, het meer dan bliksemsnel tegenwoordige scheidt de veelbelovende toekomst van het onherroepelijk en zoo dikwijls teleurstellend verleden. En nochtans, de tijd, in zich zeiven een niet, is de onontbeerlijke wortel van al wat grootsch, wat heerlijk, wat vruchtbaar en verheven is in de schepping Gods. De tijd vervliegt, de tijdelijke wezens blijven. Het groeien en bloeien van alle instellingen is alleen de vrucht van den tijd. Onze onsterfelijke ziel vooral draagt het kenmerk, het onuitwischbaar kenmerk van eiken oogenblik dien wij hebben doorleefd. Indien wij nu zulke kennissen, zulke genegenheden, zulke deugden bezitten, of door zulke ondeugden worden onteerd, dan is het alleen omdat wij van zulken verleden oogenblik gebruik of misbruik hebben gemaakt. Een mensch voelt zich, bij voorbeeld, in staat opofferingen te doen voor deugd en waarheid, voor God en zijne Kerk; het is omdat in het verleden de kiem van edelmoedigheid in zijn hart werd gezaaid, de bloem der deugd in zijne ziel is ontloken. Een andere wankelt voor het eerste beletsel, is verpletterd en machteloos onder den eersten tegenslag, offert en eer en ziel op in de minste bekoring. Het is omdat zijn verleden eene aaneenschakeling geweest is van lafheden en wandaden, die allen in zijne ziel eene wonde hebben geslagen, en er den kanker van willenszwakheid hebben in doen woekeren. - Wij zijn kinderen des tijds; wij leven niet door den tijd; maar elke tijd dien wij doorleven brengt iets aan ons wezen toe; elk oogenblik van ons bestaan komt ons vormen of misvormen, veredelen of verderven. Maar indien er geen dag, geen uur in ons leven is, die zonder invloed blijven op onze ontwikkeling, zoo is het toch buiten allen twijfel dat vooral de éérste indrukken die wij ontvingen, voor het gansche leven onze gedachten en werken besturen. Wie kan zich onttrekken aan de lessen zijner moeder, aan de herinneringen zijner kinderjaren, aan de ontelbare gedachten die in zijne jeugdige ziel werden geprent? — Men kan wel, onder de werking van eene nieuwe omgeving en van de toevallen des levens, het pad verlaten dat men ons als het pad der deugd, des zielenadels en des geluks had getoond. De wereld is een woeste zee, rijk aan smarten, aan rampen en vernieling. Maar niettegenstaande de felle baren des levens, die ons als speeltuigen in alle gewesten, in alle standen, in alle omgevingen, in allen voorspoed en allen tegenspoed rondwerpen, behouden wij altijd, in het diepste van ons hart, onaangetast door geluk of wederwaardigheden, de grondbeginselen die wij als kind hebben ontvangen, en die ons moesten openbaren de beteekenis der wereld, de beteekenis des levens en de beteekenis des doods. Wanneer wij, overweldigd door geluk of door lijden, — want geluk en lijden doen beiden geweld aan, — ons gedwongen vinden aan de aarde te ontsnappen, ons aan den invloed der gebeurtenissen te onttrekken, rust en vrede te zoeken in hoogere gevoelens, in onveranderlijke doelwitten en eeuwige plichten, dan wellen op uit onze diepste zielebronnen de regels der deugd, het invloedrijke gedacht der eeuwigheid, de eischen van den Almachtigen God, die wij als kind, in eenvoud en eerbied, hebben geleerd. En het is onmogelijk, indien wij ons dan, boven de aarde verheven, kinderen en evenbeelden Gods gevoelen, niet aan de school te denken en aan de godgewijde meesters, die ons dien schat hebben gegeven, dien schat van edelen zin, van vaste overtuigingen en bovennatuurlijke krachten. De zielkunde heeft al de middelen der wetenschap toegepast om te ontdekken wat eigenlijk, in 't algemeen, den leiddraad geeft aan het leven der meeste menschen. Wel-is-waar staat het vast, dat eenieder in volle willensvrijheid over zijn zedelijk lot beschikt; maar het is even zeker dat, in de meeste gevallen, de vrije wil handelt volgens den invloed der ontelbare oorzaken die op onzen geest en hart kunnen werken. Welnu wij zijn gedwongen aan te nemen, dat niets ons machtiger aangrijpt en met meer zekerheid over de richting en het einde van ons bestaan beslist, dan de natuur en de richting der voorbeelden en zedelijke lessen die wij in onze eerste jaren op de lagere school hebben ontvangen. Ziet rondom U. Verdeelt uwe medeburgers in twee klassen : dezen die als kind op de school met de vreeze Gods, het geloof en de deugd als werden doordrongen, en de anderen die van dien invloed weiden beroofd. Zal diezelfde verdeeling U niet, bijna met de uiterste nauwkeurigheid, de twee legers aanduiden : de strijders des Heeren, die voor zich zeiven, voor hunne kinderen en hun vaderland het rijk Gods op aarde willen grondvesten; en het ander leger, dat volgens andere begrippen, eene andere beschaving wil verwezenlijken, waarin de mensch zijn eigen God wordt, en in hoogmoed, in zelfzucht najaagt wat hem hier op aarde, niet geluk, maar wellust kan geven, en hem in eeuwige ellende en rampspoed moet storten ? De school is onze moeder, die naast de moeder ons door de natuur en God geschonken, ons tot het zedelijk en tijdelijk leven heeft gebaard. Ziet hoe uw leven is verloopen, en gij zult er vast van overtuigd zijn. Wat mij persoonlijk aangaat, kan en moet ik verzekeren, dat mijne gansche loopbaan beslist is door de school, wier aandenken ons hier vereenigt. Indien ik in het Kloosterleven aan wereld en wereld's gevaren heb kunnen ontsnappen om voor het hooger goed der zielen en de uitbreiding van God's rijk te arbeiden; indien ik tot het altaar des Heeren heb kunnen stijgen om er het vlekkeloos Lam te offeren, dat wegneemt de zonden der wereld; indien ik mij aan studie en onderricht heb kunnen wijden, de waarheid als eene bruid heb kunnen beminnen, en hare koninklijke, hare goddelijke schoonheid aan anderen heb kunnen doen begrijpen, dan is het omdat diepvereerde meesters, wien ik hier met gebogen hoofd en liefdegloed in het hart mijnen innigsten dank uitdruk, mijn verstand hebben doen ontluiken, mijn hart hebben verlicht, mij God en God's werken hebben doen kennen en beminnen, mij de waarde des levens hebben doen beseffen, mijne zwakheid hebben ondersteund, en mijne pogingen, met onvermoeibaar geduld en heldenliefde, hebben doen gelukken. Wat ik heb kunnen inoogsten, hebben Z,J gezaaid, hebben zij geteeld, hebben zij beschermd; en het is slechts in het aanschouwen van Qods aanschijn, in de gelukzalige eeuwigheid, dat ik door de barmhartigheid des Heeren, hunne laatste en altijddurende weldaad hoop te genieten. En wie wij ook zijn mogen, welke loopbaan wij ook moeten doorwandelen, of doorloopen, of doorworstelen, eene zaak staat vast : Ernstig, diep ernstig is 't leven. Niet omdat de wisselvalligheid der wereld ons tusschen hare ijzeren tanden kan verpletten, niet omdat armoede en lijden en droefheid en wanhoop ons kunnen bespringen, niet omdat wij ons moeten verdedigen tegen de vijandige krachten der natuur, of ook, helaas! tegen de krachten van het vijandig menschdom. Maar ernstig is 't leven, omdat het de maatstaf is waaraan onze eeuwigheid moet gemeten worden, en de prijs dien wij voor die eeuwigheid moeten betalen. In God rusten, in God ons verheugen, God bezitten, ziedaar het eenigste belang, dat waardig is van den mensch. In onze aardsche en lijdende en strijdende lichamen leeft eene onsterfelijke ziel, die op weg is naar den Almachtigen God; — naar den Almachtigen God, naar het eeuwig rijk der Hemelen, ofwel naar het eeuwig verderf en de onherroepelijke verdoemenis. — Welnu, indien wij, gesteund op de goddelijke genade, met vast betrouwen mogen en moeten hopen onze ziel te redden en eens het eeuwig genot des hemels te bezitten, dan is het eerst en vooral omdat de school ons de goddelijke waarheid der christene leer heeft geleerd, ons voor het leven met kennis en moed heeft gewapend, ons het pad der deugd heeft getoond; en omdat die lessen, die waarheden en die richtingen in onzen geest ontwaken, telkens wij over goed en kwaad beslissen moeten en de richting moeten kiezen, die ons naar hel of hemel leiden zal. Voor velen van ons zijn lange jaren verloopen sedert dien eersten schooltijd. De tijd is voor altijd verdwenen, maar die eerste tijdelijke opvoeding is gebleven. Van haar moeten wij leven; en indien God ons zijne barmhartigheid verleent, zullen wij er van leven tot in de eeuwigheid. * * * Jubelfeesten en verjaardagen doen herinneringen ontwaken; en vermits onze teergeliefde school een honderjarig bestaan viert, komen al de gebeurtenissen van die eeuw in ons gemoed te voorschijn. Wij zien de lange rei van heldhaftige stichters en edele leermeesters, die door Gods genade, en door de hoop — niet op wereld 's glans, — maar op hemelsch loon versterkt, en tijd en goed en gezondheid en leven hebben geofferd om krachtige burgers voor het vaderland en kinderen voor Gods rijk te kweeken. Wij zien de ontelbare scharen van leerlingen, die godvreezende werklieden, die hunne spierkracht, hun hart en hun verstand aan den strijd tegen armoede en gebrek wijden, en die zich alzoo, met die gevolgen der zonde te bekampen, — want armoede en gebrek zijn gevolgen der eerste zonde, — met die gevolgen der zonde te bekampen en met hun zweet uit te wisschen, aansluiten bij het goddelijk slachtoffer van Calvarien, dat de zonde zelve heeft bekampt en met zijn bloed heeft uitgewischt. Wij zien de lange rei van burgers, die in onze school het steunpunt hebben gevonden om zich tot eenen hoogeren stand in de maatschappij te verheffen, en de onaantastbare rechten te verdedigen, — de rechten der deugd, de rechten van Gods Kerk en van het Kruis des Heeren. En daarom, uit ganscher ziel, brengen wij aan de school der Broeders van Liefde den heilgroet der diepste dankbaarheid. God heeft ze gegrond, God heeft ze bevestigd; moge God ze bewaren tot veredeling der zielen en tot glorie van zijnen heiligen naam. En uit al onze harten stijgt het gebed op der liefde en verkleefdheid : gelijk kinderen bidden voor hunnen vader smeeken wij den Heer, opdat hij onze meesters, hunne navolgers en hunne oversten bescherme, opdat wij hen allen, met den luister van dezen die de waarheid aan anderen hebben uitgedeeld, mogen terugvinden in de gelukzalige eeuwigheid. jYaar het Feestmaal. (S\ü! aansPraak was 'le* bewonderd onderwerp van alle gesprekken bij het verlaten der kerk; elkeen was er door geroerd geworden, zooveel te meer daar de kanselredenaar hoegenaamd niet noodig had zich over taal of uitspraak te verontschuldigen, want beide waren even helder voor eenieder. Ook de heerlijke zang van mis en Te Deurn werd druk besproken, terwijl de feestkommissarissen in de weer waren om den stoet terug in orde te brengen. Dank aan den alLevendige toejuichingen) Ik zeg inzonderheid dank aan den heer Karei Flips en zijnen staf, die het bestuur uitmaken van den jongen gentschen oud-leerlingenbond, welke reeds vier honderd leden telt. (Toejuichingen.) Dank ook aan de voorzitters der andere Bonden van oud-leerlingen. Ik kan tevens niet genoeg dank zeggen aan den achtbaren heer Cooreinan — (Eene geestdriftig ovatie barst los en ingenieur De Clercq doet eensklaps het verhoog baden in eene zee van kleurrijk electrisch licht) — aan den heer Cooreman, den geëerden voorzitter der Kamer van volksvertegenwoordigers, di( zich aan zijne menigvuldige bezigheden onttrekt, om hier als een vriend met ons te komen aanzitten. Van ganscher harte dank eveneens aan den zeer eerwaarden heer grootvicaris De Bock, die ook onze jubelmis en het Te Deum heeft willen bijwonen als afgevaardigde van Z. D. H. Mgr. Stillemans, onzen Bisschop, welke hierdoor eens te meer bewijst hoe groot zijne belangstelling voor het volksonderwijs is. (.Algemeen gejuich). Eere en dank aan den heer Siffer, die op het stadhuis van Gent zoo tastbaar heeft doen blijken dat « willen is kunnen ». (Luidruchtige ovatie) Hartelijk dank aan eerw. pater De Munnynek, den verkleefden vriend, die opzettelijk van zoo ver gekomen is om hier met ons de school zijner kinderjaren te huldigen. (Toejuichingen.) Dank aan den heer volksvertegenwoordiger liuyshotiwer, aan de geestelijkheid, aan de eerw. heeren pastoors, aan den eerw. heer schoolopziener Van Goethem, aan allen van ganscher harte dank. Ik noodig u uit op de gezondheid te drinken van Paus en Koning. Aan Z. H. Paus Pius X, die zoo moedig de rechten der Kerk staande houdt! — De christene gevoelens zijn de bron der vaderlandsche gevoelens : Aan Z. M. Koning Leopold li, wiens naam in de geschiedenis zal vereerd blijven door zijn groot werk in Congo, dat voor België eene milde bron van rijkdom wezen moet. - Aan den heer Cooreman, den gezaghebbenden vertegenwoordiger van het wereldlijk gezag. Aan den Z. E. H. De Bock, den waardigen afgevaardigde der geestelijke overheid! (Al de dischgenoten staan juichend recht, den roonicr in de hand, en gedurende verscheidene minuten blijft een gcestdriftig gejubel door de zaal galmen.) Jinfwoord van den heer Cooreman. Evenals voor den heildronk van eerw. Vader Amedeus, moeten we op onze aanteekeningen betrouwen om de woorden weer te geven van den achtbaren heer Cooreman, gelijk verder ook voor die van den Z. E. H. De Bock en van den geachten heer Siffer. Als de heer Cooreman rechtstaat, herbegint het gejuich, dat slechts moeilijk tot stilte komt. Hij spreekt ongeveer als volgt : Ik ben geen oud-leerling uwer scholen, maar ik ben oud en tevens een leerling, een oude leerling van de Bloeders van Liefde en inzonderheid van mijnen ouden vriend Vader Amedeus. We kunnen geen beter voorbeeld volgen dan dat van uwe oude meesters, de Broeders van Liefde. Als onze levenstaak ons zwaar valt en lastig drukt, dan is het voldoende aan de Broeders van Liefde te denken, om uit te roepen : Wat is onze taak, vergeleken bij deze, welke die Broeders vrijwillig dragen! Zij strekken ons tot voorbeeld op alle gebied. Daarom tracht ik hun leerling te wezen en hun voorbeeld te volgen. (Levendige toejuichingen) De Bijloke te Gent is een waar ziekenhuis geweest : Het volksonderwijs was in onze stad bijna dood als de Bijlokeschool gesticht werd; zij heeft dien half-doode genezen en hem zoo gezond gemaakt dat li ij voor altijd den dood kan trotseeren. (handgeklap) Het is onze innige wensch, dat de volkskinderen niet afhankelijk zouden blijven van de rijke lieden, om scholen volgens de overtuiging hunner ouders te kunnen hebben. Voorzeker verdienen de rijke weldoeners van het vrij onderwijs al onze hulde, doch dat is voor de bestendigheid niet voldoende en wij zullen niet eer vrede hebben, dan wanneer allen op gelijken voet zullen behandeld wezen in opzicht van wettelijke school. (Toejuichingen.) IJveren wij steeds voor den bloei van het christen volksonderwijs. Uw aller ijver dienaangaande vereenigend in ons aller voorbeeld, drink ik op de gezondheid van eerwaarden Vader Amedeus. (Langdurig gejuich.) Jlnfwoord van den 3. £. Jf. Sroof vicaris Se 2>ock. Dit jubelfeest van de school der Broeders van Liefde is tevens een huldebetoog ter eere van het katholiek onderwijs in 't algemeen. De Kerk wil dat hare kinderen de eerste plaatsen in de rangen der wetenschap bekleeden; zij is vijand van onwetendheid of valsche begrippen, omdat zij hare kinderen gelukkig wil. Bij zijn lichaam heeft de mensch eene ziel, die snakt naar de waarheid en het goede. De wil is de mensch, den wil moet men oefenen om waarlijk man te wezen in den zin van kracht. De vorming van den wil is hoofdzaak in het onderwijs. De wil moet worden gesterkt en uitgebreid, en dat kan alleen de geest der Kerk. Eene eeuw lang heeft zijne hoogwaardigheid Mgr. STILLEMANS, bisschop van gent. de Bijlokescliool dat met dezen geest gedaan. Gelijk men den boom kent aan zijne vruchten, zoo kent men die school aan hare oud-leerlingen, wier namen eene grootsche hulde voor haar zijn. De vrije katholieke school, verkleefd aan 't katholk.-t geloof, trouw aan land en vorst, gehecht aan onze duurbare vrijheid, is de waarlijk nationale school. Heil en hulde dus aan de Bijlokescliool, eere aan hare meesters, aan de Broeders van Liefde en aan hare broederlijk vereenigde oud-leerlingen! (Donder van toejuichingen) jflnfwoord aan den }feer Siffer (Met eene geestdriftige ovatie begroet.) Dezer dagen sprak de liberale senator De Bast vol haat ten laste der Broeders van Liefde. (Uitjoinvingen) Wij, we brengen hier hulde aan hen en teekenen verzet aan tegen zijne onwaardige taal. Ja, hulde aan de Broeders en aan hunne bewonderenswaardige werken! Als burgervader van allen woonde ik de officieele schoolplechtigheden bij, maar ook bij deze der katholieken wil ik zijn ter erkenning van hun recht. (Toejuichingen) Ginds was ik uit plicht, hier kom ik uit liefde. (Hernieuwd gejuich) De nederige wording der Jubelschool herdenkend, staan wij verbaasd over de heerlijkheid en de voortreffelijkheid van hare vruchten. Ziet maar wie aan het hoofd van het bestuur harer oud-leerlingen staan : M. Flips, M. Mortier, Eerw. Pater De Munnynck! [Levendige toejuichingen) De Broeders van Liefde verzorgen inzonderheid het onderwijs der blinden, der doofstommen, der achterlijke kinders; door hun normaal onderwijs, zijn de zonen van Triest als opvoeders de eersten van het land. De liberalen noemen ons dompers; en zonder de katholieken, ware het volk verdronken in eene zee van onwetendheid. Slechts in 1851 hebben de liberalen hunne eerste bewaarschool gesticht. Wij, katholieken, waren de eersten om voor 't volksonderwijs te zorgen; de anderen zijn ons maar erbarmelijk komen achterna gesukkeld. Deden wij niets, zij bleven slapen. Zij handelen niet voor de verlichting van het volk, maar enkel voor hunne politieke baat. De liberale schepen Wagener heeft het gezegd : hunne scholen moesten meer dienen om het vrij onderwijs, dan om de onwetendheid te bestrijden! Eere en glorie aan het vrij onderwijs! Eere, dank en hulde aan de voorbeeldige onderwijzers, de Broeders van Liefde! (Langdurig gejuich) jlntwoord oan den heer Flips. (bij zijn optreden levendig toegejuicht.) Zeer Waarde Vader Oeneraal, Hooggeachte Heeren, Geliefde Broeders, Vrienden. « Te Deum, laudamus! » U, o God, loven wij; U, o Heer, danken wij... Dit waren dezen morgen de blijde vreugde- en jubelkreten, welke wij voor 's Heeren altaar deden weergalmen, na ons vooreerst versterkt te hebben door de H. Communie. Wij loofden en dankten den Heer van hierboven, dat Hij ons in onze eerste levensjaren tot meesters gegeven had de goede Broeders van Liefde; en wij smeekten over hen in vurige beden den overvloed der hernelsche zegeningen af. Thans, op dezen stond, is mij, als voorzitter van den oud-leerlingenbond der Broeders van Liefde, de vereerende en aangename taak opgelegd, aan die gevoelens van verkleefdheid en erkentenis opnieuw lucht te geven, en, namens allen hier tegenwoordig, U, zeer waarde Vader Generaal, ü, geliefde Broeders, onze duurbare meesters, uit ganscher harte te bedanken voor den onwaardeerbaren schat, welken wij in de Bijlokeschool ontvangen hebben, dat is : onze vrome Christene opvoeding (Bravo's). Hoe verheven is toch het begrip der ware christelijke opvoeding! Van een kind den volmaakten jongeling, den volmaakten man vormen, die geregeld is in zijn denken, spreken en handelen, in zijne uiterlijke en innerlijke bewegingen; die gedurende veertig, vijftig en meerdere jaren weet te leven zonder ooit van zijn laatste doel, van God, af te wijken, zonder ooit eene van de talrijke wetten die ziel en lichaam besturen, zwaar te schenden... Dat was de taak onzer geliefde meesters, de Broeders van Liefde, dat was de opvoeding, welke zij ons wilden geven. En aan welke bron, Beminde Broeders, hebt gij de krachten geput om onze opvoeding met zooveel liefderijke zorgen te omringen?... Het wapen uwer orde, de schoone leuze : « Deus charitas est » — God is Liefde — zegt het ons genoeg. In God, die zélf liefde is, zijt gij liefde voor de zaligheid onzer ziel gaan putten — en uw liefderijk hert wist in ons kinderhert zalvend en zaligend de leering te prenten, welke bevat is in dit schoon gulden boekje dat wij noemen : de catechismus. (Zeer wel). O! ik herinner het mij nog zeer goed, toen wij in de jaren 1857 en '58 ter school gingen, — jaren van openlijke vervolging tegen onzen H. Godsdienst en tegen het vrij en katholiek onderwijs, — spotteden en lachten met ons andere kinderen en ook sommige groote personen en ze riepen ons na : « Wel! gaat gij ook naar de Broedersscholen! Ge zult daar niets anders leeren dan den catechismus! » We waren zoo klein en... wel een weinig beschaamd... Doch... naarmate wij den catechismus leerden en die heilige leer begrepen, verstonden wij ook, hoe klein wij ook waren, dat we reeds vervolging moesten lijden voor onzen H. Godsdienst. Zóó leerden het ons onze geliefde Broeders; dit wekte ons gemoed op, versterkte onzen wil om krachtdadig ons geloof te belijden. (Toejuichingen). Wat onze Meesters, onze Broeders, ons leerden?... Zij hebben getracht ons te vormen tot brave en deugdzame jongelingen, tot eerbiedige, gehoorzame en behulpzame zonen, ons herinnerende dat God een lang en gelukkig leven belooft aan de kinderen, die hunne ouders eeren. Zij hebben getracht van ons te maken püchtbetrachteude menschen, christene huisvaders, trouwe vaderlanders, Zij hebben van ons gemaakt onderdanige kinderen van Onze Moeder de H. Kerk, van Z. H. den Paus, van Z. Hoogwaardigheid onzen geliefden Bisschop en van onze Priesters. Zij hebben ons willen vormen tot trouwe onderdanen van Land en Koning, die hun Vaderland zeer beminnen en het in het uur van 't gevaar zouden weten te verdedigen (Handgeklap). Onze Meesters hebben van ons Katholieken gemaakt van hart en ziel, Katholieken van één stuk, die onverschrokken en met innige overtuiging hun geloof belijden, die strijden met onverdroten moed om Vlaanderen te behouden zooals het altijd geweest is: Vlaamsch en Katholiek (Gejuich.) Doch, Hooggeachte Heeren, niet alleen ons geestelijk welzijn, voor nu en 't ander leven, werd door onze geliefde Broeders betracht. Zij hebben ook nog ons geluk op deze wereld voor doel gehad en daarom hebben zij aan hunne leerlingen een grondig en degelijk onderwijs in alle vakken bezorgd, dat ze doen opgroeien heeft tot verstandige en behendige, tot bekwame en knappe werklieden. Velen onder hunne leerlingen zijn zelfs, dank aan dit grondig onderwijs en die christene opvoeding, eene of meer sporten hooger geklommen op de ladder der samenleving en strekken thans tot eere van Kerk en land (Toejuichin- gerï). Dat hebben onze Broeders ons geleerd, dat hebben zij getracht van ons te maken, en daarom is liet dat wij op dezen heuglijken stond hun met al de krachten onzer ziel toeroepen : dank, beste Broeders, duizendmaal dank! (Langdurig gejuich.) Ik voeger ten slotte deze belofte bij : Krachtdadig zullen wij medewerken aan den bloei en den vooruitgang onzer katholieke scholen, alle middelen zullen wij in het werk stellen om aan immer meer kinderen de christelijke opvoeding te bezorgen, die wij zelve bij U genoten hebben... Op die wijze, Hooggeachte Heeren, zullen wij met recht mogen toeroepen aan onze vijanden : Gij zult zc niet hebben de schoone ziel van 't kind, zoolang men in Vlaanderen eenen enkelen vlaming vindt! (Nieuw gejuich). Aan U, zeer Waarde Vader Generaal; aan U, geliefde Broeders, Beminde Meesters, onze hulde, onze dankbaarheid. Gij zijt de vrienden bij uitmuntendheid van allen die lijden,gij zijt de vrienden bij uitmuntendheid van den werkman en vooral van liet werkmanskind... Lang leve onze Eerevoorzitter Vader Generaal! Lang leven de Broeders Van Liefde, tot heil en welzijn van onzen bond en tot groei en bloei van onze katholieke scholen! (Geestdriftige ovatie). heildronk van den heer J{. %oosen. Heeren en Vrienden, Men heeft mij de taak opgelegd, de talrijke deputatiën der vreemde bonden, hier tegenwoordig, te bedanken voor hunne opkomst. Voorzeker is het niet zeer moeilijk te zeggen : Heeren en Vrienden, het Komiteit van Gent is zeer tevreden, ten uiterste voldaan over uwe talrijke opkomst; maar ik zal er moeten bijvoegen, om welke reden gij hier in zoo overgroot getal tegenwoordig zijt. Welaan : laat mij toe te zingen, met de kantate der Broeders : « Gij zijt ons toegestroomd : » Van aan het Noordzeestrand » en van den Scheldestroom » Van Maas en Samberzoom » en van liet Demerland. » Maar ook dat is niet te verwonderen; Gij allen hebt gelijk wij, de weldaden genoten, van onderwijs en opvoeding, u door de Broeders gegeven. Ik zegge : degelijk, uitmuntend lager onderwijs; en ja : Ik zie hier in de zaal vijfhonderd oud-leerlingen der Broeders van Liefde : Kinderen van nederige werklieden, bewandelen zij allen eene deftige loopbaan; zij zijn geworden : knappe ambachtslieden, bekwame bedienden, keurige ambtenaars, uitgelezen kunstenaars, handelaars; in een woord : allen hebben zich in de maatschappij weten te verheffen; ja, sommigen zelfs, hebben de ladder der maatschappij met zooveel bekwaamheid en behendigheid weten op te klauteren, dat zij van de laagste sporten derzelve, tot op deze van den Burgerstand gestegen zijn.... Natuurlijk hebben deze laatsten, door vlijtige werkzaamheid en taai geduld, hun onderwijs moeten ont- wikkelen; doch, die ontwikkeling zelve was maar mogelijk, dank aan de eerste vaste grondslagen, door de Broeders in het brein der leerlingen gelegd. Wij mogen dus ronduit verklaren dat, alles wat wij zijn, op dat gebied, in de eerste plaats te danken is aan onze oud-leeraars : de Broeders van Liefde. (Leven dige toeju ichingen.) Ik zegde dus onderwijs; èn opvoeding : Welnu ja, Heeren en Vrienden, laat het ons maar bekennen : Over 't algemeen, ontbreekt de tijd aan de werklieden om zich veel met de opvoeding hunner kleinen bezig te houden; bijna allen moeten zij van 's morgens vioeg tot 's avonds Iaat zonder verpozing werken, om in het schaarsche onderhoud van hun immer talrijk kioost te voorzien; zeer gelukkig als zij daartoe geraken; en er blijft hun waarlijk niet veeltijd over, om voor hunne lieve kleinen onder zedelijk oogpunt te zorgen.... Maar ook daarin zijn de Broeders opeen zeer breede wijze tusschen gekomen; en het bewijs : Ziet hier eens rond de zaal; bewondert die honderden deftige, kloeke, rondborstige Vlamingen; vrome kristenen; katholieken uit één stuk; katholieken die, als het er op aankomt hunne overtuiging uit te drukken, zich niet bezig houden met personen of nevenkwestiën, maar die enkel en alleen strijden onder de katholieke vlagge, enkel en alleen voor het katholieke vaandel! He wel vrienden, dat is het werk der Broeders; dat is de opvoeding ons door de Broeders gegeven, en heden jubelt ons harte in zuivre dankbare liefde voor de ontvangen weldaden. (Bravo's.) Nog een woord, als ik u bidden mag; dat woord zou ik willen sturen aan de heeren Overheden en Wetgevers hier tegenwoordig; en in het bezonder tot onzen hooggachten en zeer geliefden heer Voorzitter der Kamer, den achtbaren heer Cooreman. Ik wou hem zeggen : Hooggeachte en geliefde heer Voorzitter, Gij bezit eenen onmetelijken invloed; iedereen weet dit, en die overgroote invloed spruit voort bijzonderlijk uit uwe minzaam en sympathiek karakter, dat, zoowel aan uwe tegenstrevers als aan uwe politieke vrienden, hunne eerbiedige genegenheid afdwingt : Welnu, kondet gij dien invloed gebruiken, hooggeachte heer Voorzitter, om van uwe collegas der meerderheid te bekomen, dat men ons op het onderwijsgebied de gelijkheid geve!.. Oh! dan, geliefde heer Voorzitter, dan zou uwe reeds zoo rijk geperelde krone versierd worden met het schitterendste kleinood, dat men droomen kunne :... Door geheel het land; in alle gouwen van het katholieke België, zou men u den titel geven van : Redder van ons katholieke Vaderland. Ik eindig, Mijne heeren. Vrienden van de vreemde schoolbonden; ik eindig met u nog eens uit ganscher harte te bedanken voor eene zoo talrijke opkomst; het is dank aan de vreemde schoolbonden dat ons Jubelfeest zulke groote uitbreiding heeft genomen. Welnu als er een van UEd een eeuwgetij of een ander groot feest te vieren heeft, rekent dan op de Gentenaars : in dichte drommen zullen wij u toestroomen. Heeren en Vrienden, ik stel voor te drinken, vooreerst op de verwezelijking der wenschen welke ik hier heb uitgedrukt; ik drink tevens op den groei en den bloei van al de schoolbonden der Broeders, en ik stel bijzonderlijk eenen hieldrouk voor op de onweerstaanbare ontwikkeling en uitbreiding van het katholiek ouderwijs. (Geestdriftige bijval.) Jfeii'dronk uan den Jfeer }(. 2) eha es, voorzitter van den Jueuvensohen bond Eerwaarde Vader Generaal, geachte Heeren, Eerst en vooral een woord van dank aan den Voorzitter en de Bestuurleden van « Sint-Vicentius-Vereeniging » voor hunne uitnoodiging op deze heugelijke feesten, welke ons reeds zooveel innerlijke vreugde hebben veroorzaakt. Wij ook beminnen de Broeders, de leermeesters onzer jeugd, met eene grenzelooze liefde, bij het herdenken van al het goede, hetwelk wij hun verschuldigd zijn! Wij ook mochten het genoegen smaken, sedert ons 34 jarig bestaan, drij soortgelijke jubeldagen te vieren : den eersten op 18 Juni 1832 ter gelegenheid van de 50ste verjaring der opening van het S* Antonius-ge- 43 sticht, don tweeden op 23 Juni 1907 tor viering- van de 75ste verjaring der genoemde school, en dan den derden in Augustus daarop volgende, tot herdenking van den lOOsten verjaardag der Congregatie zelve. Bij elke dezer gelegenheden konden wij vermelden het goede door de Congregatie der Broeders verricht op alle terreinen, waar taaie moed, engelachtig geduld en hemelsche zelfverloochening de vereischten zijn! (Gejuich.) Wij deden opmerken dat niet alleen België, ons geliefde vaderland, maar ook de naburige protestantsche landen, Holland en Engeland, ja zelfs het overzeesche Amerika, aanspraak hadden gemaakt op het van liefde gloeiend hart van Vader Amedeus, opdat ook hunne lijdende vaderlanders zouden mogen behandeld worden met diezefde broederlijke verzorging, en hunne kinderen opgevoed in die gevoelens van eerbeid voor alle bestaand gezag en ze tot nuttige leden van den staat zouden opgroeien. Doch, met het oog op de feestelijkheden van dezen dag, en bij het bestatigen hoe ellendig over 75 jaren het onderwijs der kleine burgerklas en voornamelijk der belangrijke werkmansklas was ingericht, vraag ik mij zeiven af, hoe moest hetzelve dan over eene eeuw gesteld zijn, te midden van die bloedige oorlogsperiode, wanneer, om den onverzadelijken hoogmoed van eenen vreemden dwingeland te voldoen, het puik der Belgische jeugd zijn kostbaar bloed op al de slagvelden van Europa moest verbeuren. Wie was de man die alsdan het onderwijs van die twee zoo belangrijke volksklassen ter herte nam? Hij weze wie liet wil, Hem zij onze dankbaarheid geschonken. Op de vreeze af, uw geduld op de proef te stellen, wil ik nochtans uwe aandacht vestigen op een feit, hetwelk misschien weinigen onder U hebben overdacht. Wij allen weten hoezeer hedendaags alle mogelijke Besturen zich beijveren om het beroepsonderwijs te bevorderen, hoe zij daartoe op alle manieren sommen gelds besteden, maar weinigen weten dat de eerste opvatting van dit zoo hoogst nuttig en vaderlandsch werk, aan de Broeders van Liefde te danken is! (Levendig gejuich.) En inderdaad, de eerste leerlingen der Broedersschool te Leuven, waarvan nog steeds twee overlevenden van onzen Bond deelmaken, hebben ons bevestigd, dat de Broeders hun ter gelijkertijd met het wetenschappelijk onderwijs, tevens ook het schoenmakersvak, het kleermakersvak en het schrijnwerkersvak aanleerden, en aangezien de eerste Broeders ons uit Gent zijn toegezonden, valt het niet te betwijfelen, of ook zulks is hier het geval geweest. Ik besluit daaruit dat : hadden toen ter tijd de publieke overheden hunne plichten begrepen, en hadden de Broeders kunnen beschikken over die ontzaglijke subsidiën, welke op onze dagen aan dit onderwijs worden verleend, het beroepsonderwijs van België tegenwoordig zou gestaan hebben aan de spits van ganscli Europa. (Toejuichingen.) Eene zaak verbeteren wanneer zij uitgevonden is, behoort niet tot het heel moeielijke; de eer, de roem en de glorie komen toe aan Hem die er de eerste opvatting van heeft gegeven. Heil dus! drijmaal heil! der Congregatie der Broeders van Liefde! Eerwaarde Vader Generaal! gedoog dat ik U namens mijne Leuvensche gezellen dezen palmtak aanbiede! Hij weze het zinnebeeld der zegepalmen, welke U en uwe geestelijke kinderen daarboven bij den God van Liefde te wachten staan! (Langdurige toejuichingen, terwijl M. Dehaes een sierlijken palm aan E. V. Amedeus behandigt) V <®Wijlokeschooi. Woorden van Muziek van F. DE MUNNYNCK. K. DE SUTTER. Juichkreet. Juicht, onz' harten! Juicht, onz' geesten! Komt geestdriftig medefeesten, Allen die het volk bemint! Strale 't jubel in al de oogen, Stijge eenieders stem ten hoogen, Voor het heil van 't werkmanskind! Honderd jaren mocht ze leven, Gansch eene eeuw al hooger streven, Stijgend, onz' Bijlokeschool; Duizenden van werkerszonen Mocht zij 't pad der waarheid toonen En bevrij'n voor nood en dool. Vlaggen, waait uw breedste plooien, Ranken en festoenen tooien 't Huis dat ons ter harte ligt. Juicht, onz' harten! Juicht, onz' geesten! Wilt al 't jubel medefeesten Dezer bron van deugd en licht! Serie eeuu) geleden. In menig moederhart speelde Een droom, dien het vaderhart deelde, Een droom die in 't volksgemoed kweelde, Een droom van liefdeweelde. Zij droomden van licht en van deugden In 't hart hunner kindren geprent, Om eenmaal de lust en de vreugden Te worden van ons Qent. De Liefde ontving hun verzuchten; Zij bracht ze op het eeuwig altaar Bij God, in de hemelsche luchten, Die maakte 't droomen waar. Daar ging voor het volk eene zonne Van geest- en van hartsleven op En nog straalt ze in liefde en in wonne Met 't Christi-Kruis in top! Se Oogsf. Ze ontstond er zoo nederig, schijnbaar zoo klein, De schole der Broeders van Liefde; Maar gauw vond zij toegang in 's arbeiders brein, Wien vroeger onwetendheid griefde. Haar lichtstralen boorden zoo diep en zoo wijd, Dat helder de volksgeest opgloorde En dat hare leering, aan 't volkskind gewijd, Al hoogere weergalmen hoorde. Haar kinderen zijn er tot mannen gegroeid Wier daan alle perk overschrijden, Wier hoogere taak elks bewondering boeit, Wier woorden ons d'hemel toewijden : 't Zijn priesters en leeraars in hoogeren kring, 't Zijn mannen van strijd en van werken, 't Zijn engels van liefde, die 't aardrijk ontving : Haar oogst kent noch palen noch perken. 2) ank aan de Broeders. Stijge als de wierookwalm Tot God de blijde galm, De luide zegeklank Van onzen hartedank! Maar hoogst weergalme ons koor Tot Godes eer en gloor Voor 't schenken aan ons volk Van zijner liefde's tolk : De vrome Broedersschaar, Die God vóór honderd jaar De liefde zaaien zond In onzen vlaamschen grond; Het reine Broedersheer, Dat aan de deugd en de eer Het volkskind van ons Gent Vertrouwd heeft en gewend. Zij hebben ons bemind Lijk moeder mint haar kind, De Broers, bij wie, gekroond, Alleen Gods Liefde troont. Hun zij ons lof en dank! Hun zij de zegeklank Die wereldstormen tart. Aan hen geheel ons hart! 3 ede on 1 3 eg en. (Onze Vader...) Wij kunnen voor hen leven, Wij kunnen voor hen sterven, Maar zonder 's hemels zegen Geen loon voor hen verwerven. Geef Gij hun 't loon, « o Vader, Die in de heemlen zijt, Aan hen die Uwen Name Zich hebben toegewijd; Laat door hun liefdewerken Uw rijk voor allen komen En dat uw heiligst willen Geschiede door die vromen; Geef velen nog den broode Door onzer Broeders zorg, Laat lang nog hunne Liefde Aan 't volk tot vredesborg; Gedoog niet dat de wereld Een onzer van hen leide, Wil maken dat de booze Dit volk van hen nooit scheide. Zoo zij 't, o Heer. » — Hun werken Blijve immer eêl en groot En dat uw rijkste krone Hen loone na hun dood! }foop in de toekomst. « Wie heeft op God betrouwd, Heeft op een rots gebouwd » : Hun werk zal welig groeien. 't Zal stijgen meer en meer In kracht, in faam en eer, Door liefde heerlijk bloeien. Daar straalt een hoopvol licht in 't dagend vergezicht : De glans van Godes zegen; Die glans is onze hoop Doorheen des werelds loop : Aan hem is 't al gelegen. t Is hij die in 't verschiet Ons nieuwe glorie biedt Bij komende geslachten, Wien ook de liefdeschat, Die onze jeugd eens had, Begeerig staat te wachten. Jubelzang. O duurbre school, gij levensbron Voor 't hart en voor den geest, Hoe helder straalt uw gloriezon Doorheen dit jubelfeest! Uw faam doorv/aait het vlaamsche land En, door uw kindren, gloort Uw naam aan hoogen bergen rand In ver gelegen oord. Van wijd en zijd stijgt hoog het koor Dat jubelend U groet, Dat U dit danklied toewijdt voor AI 't goede dat Gij doet : Gegroet, o bron van licht en kracht! Gegroet, o levensbron! Gegroet zij de eeuwe die U wacht, Die in dit feest begon! Hoog heil den zegen dien de Heer Voor U eene eeuw had veil! Hoog heil aan U, o school in eer! Bijlokeschooi, hoog heil! De Jndruk. Een plaatselijk dagblad schreef 's anderendaags van de uitvoering dier kantate : « Eene overtalrijke menigte begroette met liooge vreugde de uitvoering van de jubelkantate der Bijlokeschooi. » M. De Sutter heefter eene muziek op gemaakt, welke alleszins de beteekenis van den tekst verhoogt en bekrachtigt. De aanvangende juichkreet, het herdenken van ontstaan en groei, de aanwijzing van de vruchten der school, de dank aan de Broeders, de bede om zegen voor hen en hun werk, het vertrouwen in de toekomst en de sluitende huldezang, — alles heeft de toonzetter bewerkt op eene wijze, die duidelijk hooren laat hoe innig diep hij zelf de gewaarwordingen heeft gevoeld, welke door de woorden dienden uitgedrukt te worden; zijne muziek is daarenboven eene getuigenis van grondige technische kennis en van degelijk gevormd opvattingsvermogen. » Ook verwekte de uitvoering, onder het bestuur van den toondichter zeiven, een storm van geestdriftige toejuichingen. » * * * We kunnen niet anders dan het vleiend oordeel van dat dagblad onderschrijven. De indruk dier zangen, uitgevoerd door vrienden welke er allen de beteekenis van meevoelden, was dusdanig, dat er verscheidene minuten verloopen moesten eer de geestdriftige opgetogenheid voldoende gestild was om gehoor te kunnen verleenen aan de feestrede, welke er op volgen moest. .Feestrede oan M- 2)e jffunnynek. Te Deum, laudamus! — U God, loven wij! Hoogeerwaarde I ïeeren, Eerwaarde Meuren, Eerwaarde Broeders, Dames en Heeren, Zeer geachte Vrienden! J^ooals dezen voormiddag onder de gewelven S\X van onze parochiale kerk de begeesterende lofzang ter eere van den Almogende heeft weerklonken, zoo mag hier ook in deze puike feestvergadering de hoogste juichkreet van het christen hart opstijgen : Te Deum, laudamus! — U God, loven wij! Want die uitbarsting der diepste zielsvreugde van het christen gemoed, welt ons hier als van zelf uit den boezem. Hier juichen we immers om honderd jaren vruchtbaar leven van de reine bron onzer kennis. Hier stijgt ons danklied op voor eene eeuw weldoende bescherming vanwege den schutsengel onzer ziel. Hier schalt joelend onze stemme voor honderd jaar zegening deimoeder van ons zedelijk en verstandelijk bestaan. Vóór ons en na ons hebben duizenden aan die bron het water des levens geput voor hunnen geest. — Te Deum, laudamus! Vóór ons en na ons hebben duizenden de bescher- ming van dien schutsengel voor 't leven hunner ziel genoten. — Te Deum, laudamus! Vóór ons en na ons hadden duizenden de achtenswaardigheid van hun zedelijk en verstandelijk bestaan aan de liefde van die moeder te danken. — Te Deum, laudamus! Dank aan God, welke die bron eene eeuw lang onuitputbaar heeft doen vloeien, den schutsengel eene eeuw lang aan de volksziel tot beschermende wacht heeft gegeven, de moeder eene eeuw lang met weelderige vruchtbaarheid heeft gezegend! Hem zij lof en eer voor de duizenden oud-leerlingen, die de aanwerving hunner kennis, de beschutting hunner christen ziel, hun zedelijk en verstandelijk bestaan aan de Bijlokeschool te danken hebben. Te Deum, laudamus! — U God, loven wij in dit jubel, dat het harte van uw volk tot ongemeten geluk en vreugde verheft! {Stormende toejuichingen) * * * Het jubel onzer duurbare Bijlokeschool! Ha, « Ze ontstond er zoo nederig, schijnbaar zoo klein, De schole der Broeders van Liefde... » Gtcn kwart uurs geleden werd die herinnering, hooggeachte Toehoorders, U in treffende klanken voorgezongen door de machtige stem van haren oudleerling M. Jozef Verniers. En ze zong waarheid, die prachtige stem. {Handgeklap) Ze ontstond er, de thans jubelvierende school, schijn- baar nietig voor het oog der menschen, bijna belachelijk klein voor het oog der wereld, maar groot in bestemming volgens Gods raadsbesluiten, gelijk de Congregatie zelve van de kloosterlingen, uit wier goedheid zij geboren werd. 't Was in het begin der vorige eeuw, toen de schandevolle fransche omwenteling ons land beheerschte met hare broederlijkheid vol bloeddorstigen dwang, met hare vernielende gelijkheid door de onthoofding van al wat groot en verheven was, met hare onbeteugelde vrijheid voor alle laagheid en harteloosheid. De gewetensvrijheid bestond niet meer, de zielsadel scheen uitgemoord, de op de Golgotha geboren Liefde was onttroond. Wie onder die opeenstapeling van bloed en puinen het pijnlijkst gebukt gingen, waren juist degenen, de arme zieken, de kranke ouderlingen, de weezen, de gebrekelijken, enz., — voor wie de zielsadel en de Liefde, in de voormalige heerschappij der christen gewetensvrijheid, het vermogen tot hulp ui opbeuring vonden. Maar zelfs uit den overmoed van 't kwaad weet God het goede te doen ontkiemen. Te Lovendegem, dicht bij Gent, woonde alsdan een priester van t' halven de veertig jaar oud, die reeds te Mechelen en te Ronse de maat van zijne naastenliefde had gegeven en ook te Lovendegem vooruittrad ais een zendeling van Gods Liefde, als een belgische Vincentius-a-Pau 1 o. Die priester, kort nadien kanunnik 1 riest van Sint-Baafs kapittel geworden, stichtte aldaar de Zusters van Liefde ter hulp van alle noodlijdenden; 't is hij ook die de stichter werd van onze beminde Broeders van Liefde, der Broeders van Sint-Jan de Deo, van de Vereeniging der moederlijke liefde en van de Zusters der H. Kindsheid Jesus. Te dien tijde, in 1807, zooals nu nog, strekte de oude bernardijner abdij de Bijloke tot toevluchtsoord aan de behoeftige ouderlingen der stad Gent. Er waren er toen ongeveer een honderdtal, door huurlingen der burgerlijke godshuizen verpleegd, zooals een ongenegen knecht het stalvee zijns meesters verplegen zou. De tuchteloosheid die er heerschte, baarde er al 't kwaad, dat immer en overal haar gewone nasleep was. Hierover beschaamd en ziende wat kanunnik Triest in Lovendegem te weeg bracht, wendde de kommissie van Gent 's burgerlijke godshuizen zich tot hem, een beroep doende op het onuitputbaar vernuft zijner naastenliefde, om daar de noodige verandering in aan te brengen. Uit dat beroep ontsproot in 1807, de Congregatie der Broeders van Liefde. Twee jaren geleden is deze ontluiking glansrijk gevierd geworden in onze stad en werd de geschiedenis van het ontstaan en het bestaan der Congregatie wijd bekend gemaakt. Het voegt ons dus niet er hier breedvoerig op terug te komen, des te min, wijl het ons op dit oogeublik alleen te doen is om de Bijlokeschool, een enkele van de ontelbare paarlen der liefdekroon, welke de geschiedenis onzer duurbare Broeders geheel omkranst. (Zeer wel!) * * * De Bijlokeschool, onze jubilaresse! Ja, * Ze ontstond er zoo nederig, schijnbaar zoo klein, Die schole der Broeders van Liefde... » De eerste Broeders waren gedrieën in de Bijloke, — drie jonge christen mannen, met weinig ondervinding van de reuzentaak welke zij op zich namen, maar met volkomen hartelijke toewijding voor die edele taak, hun voorgespiegeld door den heldhaftigen kanunnik Triest. Ze hadden onderling het werk verdeeld en een hunner was aangesteld als poortier en broodsnijder. Was 't nu, omdat deze den naam droeg van den bijzonder geliefden Apostel, welke in 't laatste tooneel van Jezus' leven vóór den grooten lijdensdag, rustte aan de borst van den Meester die met zulke onmetelijke liefde had gezegd : « Laat de kleinen tot Mij komen ✓> ? — Was 't daarom dat de nederige Broeder Joannes verkoren werd om de grondlegger der Bijlokeschool te worden? Of was 't omdat God hem voorbeschikte dit te worden, dat Jezus verkoren had hem den naam van zijnen geliefden Discipel te doen geven? Hoe 't ook weze, van in zijn armoedig poortierskamerken zag Broeder joannes dagelijks een der treurige gevolgen van het heilloos werk der fransche omwenteling, die het opvoedend werk der Kerk zooveel mogelijk had verwoest. Alle dagen zag Broeder Joannes vele volkskinderen als halve wilden in de omliggende weiden en rneerschen dwalen en stoeien, opgroeiend gelijk het kroost van een onbeschaafd volk, en dit deerde zijn hart van Broeder der Liefde. Benevens zijn warm hart, bezat hij een verstandig en helder hoofd en weldra zon hij op middelen om dien kleinen iets meer te verschaffen dan de opvoeding van straathonden, welke zij door eigen doening gingen verwerven. Hoe hij het aan boord leï om de knaapjes tot zich te lokken? Dit zegt ons meer ons hart dan de geheugenis van sommige oude papieren : De werkzame Broeder Joannes zocht steeds allerlei nuttige bezigheden naast de hem opgelegde taak te verrichten en als broodsnijder, zoo we denken, kwam hij ongetwijfeld dagelijks in aanraking met keuken en provisiekelder; nu, daar is altijd wel eene of andere onbeduidende kleinigheid te vinden, welke jonge knapen niet versmaden... en de Liefde is zoo vindingrijk! — Hoe of hij het ook aanlegde, hij wist toch eenigen dier wildvangen aan te trekken en er mede aan den praat te geraken. Zijn hartelijk gekeuvel moest den jongens wel bevallen, want ze kwamen al talrijker tot hem en 't duurde niet lang of, door de behendige wending welke hij aan hunne eenvoudige gesprekken wist te geven, verlangden zij zelf door hem in den Catechismus onderwezen te worden. Dat was het begin. Aanstonds ving Broeder Joannes zijne eerste les aan : hij leerde hun een kruisken maken en gebedekens opzeggen, hij sprak hun van God, van 's menschen ziel en haar einde... en de mondjes gaapten, de oogjes glinsterden, de kopjes glansden en de hartjes klopten van te voren nooit gekenden wellust. (Bravo 's) Daags nadien was er eene tweede les, en vervolgens nog, en dan maar altijd voort. Het aantal leerlingen werd eiken dag grooter, zoo zoet was de indruk der minzaamheid van Broeder joannes, wiens woord een wonder licht voor die blinde zieltjes deed opgaan, als een weldoende balsem in hun gemoed neerdroppelde en hunne door wildheid verharde hertjes verweekte. (Toejuichingen.) Maar de leermeester hield zich weldra niet meer tevreden met Catechismusles alleen; wat hij hun daarvan had medegedeeld, wilde hij vaster in hunne ontluikende kennis prenten dan dit door enkel het gesproken woord kon geschieden. Zekeren dag vroeg hij hun of ze lezen en schrijven konden. Zooals te voorzien was, luidde het antwoord natuurlijk ontkennend. — Dan zoudt ge dat toch willen leeren? vroeg hij.— O, zeer geerne, klonk het terug. — Hewel, dan zullen we er aan beginnen, besloot de Broeder. Doch, waar zou hij 't noodige gerief daartoe halen? De Bijloke was geen school, maar een toevluchtsoord voor arme ouderlingen, die aan lezen of schrijven niet meer dachten, zoo zij er ooit aan gedacht hadden. Geen nood echter : Broeder Joannes had het algauw gevonden. — Hij timmerde een grooten platten bak dien hij vulde met droog zand, en... hij schreef met zijn vinger, of met een stokje, in dit zand. De kinders leerden lezen wat hij schreef, nadien schreven zij het hem na, en als de oppervlakte gansch vol hanepootjes gekrabbeld was, gaf de Broeder aan den bak eene flinke schudding, de oppervlakte kwam weer effen en de les begon opnieuw... (Gelach en toejuichingen) Eenvoudig maar treffend beeld van het gemak, waar- mede de lichte indrukken van 't nauw aangeleerde uit den geest der kleinen zouden verdwenen geweest zijn, zonder de onvermoeide aanhoudendheid van den Broeder en den door hem voortdurend opgewekten iever der leerlingen. Maar die aanhoudendheid faalde geen enkelen stond en die iever hield gelijken tred met haar, zoo wel, dat het poortiershuis weldra te klein geworden was voor het dagelijks aangroeiend getal leerlingen. Dan werd het noodige leergerief aangeschaft en een lokaal der Bijloke tot klas ingericht : de Bijlokeschool was gesticht... En al werden hare eerste lessen in het zand geschreven, de toekomst zou uitwijzen dat de school zelve niet op zandgrond was gebouwd geworden. (Langdurig gejuich.) * * * De Bijlokeschool bestond en hare spoedige uitbreiding bewees eerlang, aan welke dringende behoefte haar bestaan voldeed. Na korten tijd was de ééne klas niet meer voldoende : eene tweede kwam er bij, dan eene derde. En zoo ontgroeide zij de muren waarbinnen zij het levenslicht aanschouwd had, want die muren waren bestemd om behoeftige ouderlingen, niet om leergierige volkskinders te omgeven; dezen moesten dat schuiloord ontruimen of anders zouden zij er de rechtmatige beschermelingen wel uit verdrongen hebben. Ter plaatse waar nu het burgerlijk gasthuis staat, werden dan nieuwe schoollokalen opgericht, die in alle opzichten zoo goed beantwoordden aan de vereischten van het volksonderwijs in dien tijd, dat de Bijlokeschool, in 1822, volgens de kronijken, zes honderd leerlingen telde, die door zes Broeders-schoolmeesters onderwezen werden. (Handgeklap.) Helaas, het staat van vóór eeuwen in 't geschiedboek der wereld geschreven, dat het goede nooit zijn einddoel bereikt zonden beproevingen te doorstaan. De Bijlokeschool, in eenen armen zandbak geboren en in min dan vijftien jaren tijds opgegroeid tot een onderwijsgesticht zoo groot, dat er ten huidigen dage weinig zulke in onze stad bestaan, kon van die algemeene lotsbestemming niet uitgesloten blijven. Debooze kon het goede niet zoo weiig laten wassen, zonder verdelgingsplannen tegen dien vruchtbaren akker te smeden. Een broedervolk, dat evenwel drie eeuwen te voren den familiekring der Moederkerk verlaten had, beheerschte alsdan onze provinciën. De Nederlanders hadden in de nalatenschap van den gefaalden Napoleon den Veroveraar ons België voor hun deel gekregen, en 't was alsof 't zien van de trouw der Belgen aan de Heilige Moeder die zij zeiven verloochend hadden, het zelfverwijt, waaraan hunne natie daarvoor leed, verscherpte en tot bitterevervolgingszucht deed overslaan. De gewetensvrijheid der Belgen werd door hen getroffen in al wat zij groots had voortgebracht, en tot roem onzer Bijlokeschool werd deze in dat groote medebegrepen en in 1826 gesloten op bevel van den nederlandschen overheerscher. Roemwaardig was onze schoo! daardoor, maar vlijmend was liet verlies, dat honderden volkskindeicn door hare nooit gerechtvaardigde sluiting ondergingen. En voor ons, oud-leerlingen der Bijlokeschool, ware deze gebeurtenis alleen voldoende om de belgische omwenteling van 1830 te wettigen, welke aan ons België de onafhankelijkheid schonk en onze school in 1831 liet heropenen. (Levendige toejuichingen.) Zeggen wc echter geen vaarwel aan dit tijdstip, zonder ei uit ganscher harte bij tc voegen, dat men ons daarom nooit in de Bijlokeschool geleerd heeft de Nederlanders als een vijandig volk te aanzien; en verheugen wij er ons veeleer over en danken wij God, dat onze nederlandsche geloofsgenoten thans in hun eens zoo anti-katholiek vaderland de vrijheden veroverd hebben en genieten, welke de regeering hunner natie vóór 1830 aan de Belgen ontzegde. (Bravo's) * * * In 1831 werd dus de Bijlokeschool in hare zelfde lokalen heropend en genoot er na enkele jaren denzelfden bloei als vóór 1826. Van dien tijd leven er nog oud-leerlingen en zijn er misschien zelfs op dit feest aanwezig : Één toch heb ik hier dezen middag bij het feestmaal opgemerkt, namelijk den achtenswaardigen Thcofiel Rumes, wiens twee zonen, Prosper en Lodewijk, later — met mijne broers en mij ook hun onderwijs in de Bijlokeschool genoten en waarvan de oudste artist-muzikant en de tweede zelf Broeder DE BIJLOKESCHOOL. van Liefde geworden is. Ge ziet, hooggeachte toehoorders, dat onze school tot in het kroost harer leerlingen heerlijke vruchten draagt. (Toejuichingen.) De katholieke Gentenaars kleefden zich meer en meer in trouw aan de Bijlokeschool, voor dewelke in 1842, op de Bijlokevest, de gansch nieuwe gebouwen met woonst voor de Broeders werden opgericht, waarvan 't zicht op het feestprogramma van dezen dag afgebeeld is en waaraan, in 1867, eene kapel werd toegevoegd. De gelukkige volkeren hebben geen geschiedenis, zegt eene wijze spreuk; hewel, de Bijlokeschool der Bijlokevest heeft er om zoo te zeggen ook geene, tenzij eene gedurige herhaling van gegronden en toch bewonderenswaardigen bijval, eene opeenstapeling van lauwerkransen in wedstrijden en andere vergelijkende schatting veroverd, een onverpoosd opleiden van nederige volksjongens tot hooggewaardeerde mannen in verschillende levensstaten en een nergens gekend vooruitstreven op het gebied van onderwijs, — bij zooverre dat ik later, in mijne hoedanigheid van dagbladschrijver, als zeer practische nieuwigheden, stelsels vond aangeprezen, waarvan ik de toestellen, twintig jaren vroeger ter Bijlokeschool, in reeds zeer eerbiedwaardigen staat had gezien! (Gelach en gejuig) Ziedaar in een enkelen trek, en toch zoo roemwaardig, de gansche geschiedenis der Bijlokeschool in de laatste vijftig jaren, 't Is waar, ze is nogmaals van lokalen veranderd : ter oorzake der groote uitbreiding van de Congratie der Broeders van Liefde, werd de zetel van haar middenbestuur naar het Stiop ovei gebracht en zijn, in 1898, de toenmalige lokalen der Bijlokeschool met de kapel verkocht geworden aan de Zusters Apostolinen, van Wetteren, die er eene kostschool voor jufvrouwen en eene bewaarschool vooi volkskinderen hebben ingericht. Een andere grond van meer dan vijftien honderd vierkant meter, was op de Bijlokevest aangekocht, waar zij tot heden gevestigd blijft. Maar die verandering was er enkel eene uiterlijke, en de bondige trek van zoo-even is op haar toepasselijk in haar nieuw gelijk in haar oud tehuis : Het lichaam is vervormd, maar de ziel is dezelfde gebleven. Ze telt geen zes honderd leerlingen meer, zooals toen de Nederlander haar sloot, doch men vergete niet dat haar leerlingental gesplitst werd over eene nieuwe katholieke parochiale school en over de twee Broederscholen van Sint-Pieters-buiten en van SinteColeta, waarbij thans nog deze van Sint-Pauwels komt. Maar haar geest, de verheven graad van haar onderwijs, de deugdelijkheid der opvoeding die zij verschaft, haar onophoudend vooruitstreven blijven immer dezelfde. Zooals zij in 't verleden het jongste geesteswerken heeft geleid van tegenwoordige priesters, hoogleeraars, kloosterlingen, rechtsgeleerden, officieel bouwmeesters, schoolopzieners, bankiers, handelaars, nijveraars, gezaghebbende volksvrienden, hoofdbedienden, ambtenaars, knappe ambachtsmannen en geëerbiedigde werklieden, — zoo kan zij dat heden en 9 in de toekomst nog, tot heil van ons duurbaar geritsche volk. (Toejuichingen.) Het was recht, hooggeachte toehoorders, dat we dit overzicht aanvingen met een kreet van lof en dank aan God, den Gever van alle goed. Edoch, zoo de Heer om wat geschied is, onzen dank meer dan verdient en allen lof overwaardig is, we zijn er daarnaast niet te min erkentelijkheid om verschuldigd aan de zonen van den liefdadigheidsheld kanunnik Triest, den priester naar Gods hert, dien de Algoede ten onzen pande heeft gesteld om zijn werk ten bate van ons volk te voltrekken. Verlatend wat de wereld al verleidelijks biedt, hun jeugd en levenslust bedwingend onder de zwarte pij en binnen de enge cel van het kloosterleven, doch machtig door het genot van Gods gratie verworven door hunne deugd, hebben de Broeders in de verloopen eeuw een wonderwerk van weldaden aan ons volk verricht. Duizenden in Gent kunnen kun leven niet herdenken zonder er eene of meer weldaden vanwege de Broeders in aan te treffen, kunnen de gewaarwordingen van hun gemoed niet nagaan of daar tokkelt een klop van erkentelijkheid in voor een of meerdere Broeders van Liefde. Honderden namen van weldoende leden dezer Congregatie glanzen aldus in den geest en tronen in het hart van ons volk. Allen zouden we willen vermelden, indien dit onze krachten niet te bo- ven ging; docli dezulken niet alleen, ook zij die voor de wereld onbekend bleven binnen de muren van hun sticht, zullen vernoemd zijn als wij wijzen op dezen, welke de Congregatie als Algemeene Oversten bestuurden en aller werk tot heil van 't menschdom leidden. In eene gansche eeuw tijds zijn zij slechts vijf, zelfs bijna maar vier in getal, en hunne hooge roemwaardigheid is als het spiegelbeeld van deze der Congregatie zelve. Na drie jaren onder de rechtstrceksche leiding van kanunnik Triest geleefd en gewerkt en reeds een jaar de Bijlokeschool door den gedenkwaardigen, in zijn eenvoud zoo vernuftigen Broeder Joannes begonnen te hebben, kregen de Broeders eenen Broeder-Overste in den persoon van Vader Bernardus; na zich, in verschillende richtingen, grondig tot het kloosterleven voorbereid te hebben, trad deze op den ouderdom van 61 jaren, den 7 November 1810, in de nieuwe Congregatie en werd er dra eenparig tot Overste aangewezen, welken last hij bleef dragen tot aan zijn dood, in 1832. 't Was dus onder zijn bestuur, dat de tweede Bijlokeschool — de eerste buiten de oude Bijloke — opwies in onvergelijkbaren bloei, dat zij door den toenmaligen vijand van ons geloof gesloten en door het onafhankelijk geworden België heropend werd. Leve zijne nagedachtenis steeds trouw in het hart der zijnen en moge zijn naam in het boek der gelukzaligheid glanzen ! (Handgeklap.) Hij werd in 1832 opgevolgd door Vader Aloïs, welke het bestuur van Congregatie en school waarnam tot aan zijn laatsten stond, die in 1871 sloeg, na gedurende drie jaren, van 1852 tot 1865, op eigen verzoek gezien zijne volslagen behoefte aan rust, vervangen geweest te zijn door Vader Gregorius, dewelke zich zeiven slechts als een tijdelijk plaatsvervanger aanschouwde en na die drie jaren gelukkig het bestuurschap opnieuw toevertrouwde aan Vader Aloïs. Deze bouwde de derde Bijlokeschool — de eerste op de Bijlokevest — in 1842 en de kapel in 1867; door haar weldoende onderwijs deed hij de school als eene moeder beminnen bij het volk, en hij was het, die haar eene geschiedenis zonder andere dan blijde gebeurtenissen opende. Krone hem het eeuwig loon voor zijne liefde en blijve zijn naam immer gezegend in den huiskring van hen, die zijne weldaden genoten! (Bravo1 s.) Op hem volgde een man, wiens naam ik heden reeds op zeer talrijke lippen las : Vader Nikolaas, die in 1876, na slechts vijf jaren bestuurschap, het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en bij God vergezeld ging van de getuigenissen der liefde, die op aarde uit vele honderden oogen van leerlingen en oud-leerlingen der Bijlokeschool tranen stortte om zijn afsterven, hierover slechts berustend in Gods wil, omdat zij toch tijdelijk de onvergelijkbare minzaamheid van dien lostbaren vriend had mogen aanschouwen en genieten... (Toejuichingen.) t Is aan Vader Nikolaas dat de tegenwoordige Algemeene Overste in 1876 opgevolgd is, — de beminde, geëerbiedigde, door alle standen der samenleving te- recht zoo hooggeschatte Vader Amedeus, die de vierde, de tegenwoordige Bijlokeschool in 1898 heeft gebouwd en aan wie, in Amerika en Europa, acht-en-twintig stichtingen te danken zijn van de vier-en-veertig, welke twee jaar geleden, bij het honderdjarig jubel van de Congratie der Broeders, op haren stamboom prijkten. (Levendig gejuich) Ik zal het niet wagen hier zijn lof volmondig uit te spreken : hij is hier in ons midden en het verwijt van zijn blik, die zoo streng als peilloos goedhartig kan zijn, zou het woord op mijne lippen doen besterven. Overigens gij allen, hooggeachte toehoorders, weet dat de naam van de Congregatie der Broeders van Liefde of van een harer huizen, gestichten of scholen nergens kan vermeld worden, zonder dat zelfs de tegenstrever in eene opwelling van onbedwingbare bewondering dadelijk ook Vader Amedeus vernoeme. (Langdurige ovatie. De redenaar moet een paar minuten wachten vooraleer te kunnen vervolgen.) Zijn naam is de hoogwaardige bekroning van dien zijner voorgangers, zijn werk de glorie van hunne volbrachte taak, die wij heel en gansch erkennen en eeren door het betoon onzer diepe erkentelijkheid aan hem. We weten het : dit betoon is een nietig loon in vergelijking met wat de Broeders voor ons en ons volk gedaan hebben; het is nog niet de walm, uit een enkelen verdampenden regendrop als dank ten hemel stijgend voor het mildig laven der dorstige aarde. Maar we hopen weldra meer dan feestklank en huldebetoon te zullen kunnen bieden om onze erkentelijkheid te betuigen. Onder het eerevoorzitterschap van Vader Amedeus wiens naam als een stalenkrans van weldaden over twee werelddeelen gloort, (Nieuwe toejuichingen) is kort vóór t begin van dit jaar onze ond-leerlingenbond van de scholen der Broeders van Liefde te Gent gesticht. Dadelijk zijn honderden oud-leerlingen der drie bestaande scholen zich komen aangeven en hebben ze aan hun hoofd een bestuur gesteld, voor hetwelk ik, wat miine medeleden betreft ten volle durf verantwoorden- alle rie de scholen zijn er door verstandige, verkleefde en flmke werkers in vertegenwoordigd; dezen hebben tot onder-eerevoorzitters, met bekrachtiging der al^emeene vergadering, hoogleeraar Eerw. Pater De Munnynck en provincialen hoofdbouwmeester heer Stefaan Mortier aangeduid, wier namen wetenschap en kunsten udigen; en met algemeene stemmen der bondsleden is, als voorzitter, aan het hoofd hunner werkzaamheden de heer Karei Flips geplaatst, die sedert jaren ai zijnen invloed, zijne betrekkingen, zijn bezit en zijne onvermoeibare werkzaamheid aan de belangen van het volk toewijdt, die de ware grondlegger van onzen oud-leerlingenbond is en op wiens schouders de grootste last der inrichting van dit jubelfeest heeft gewogen .Hartelijke ovatie.) "et 's ^oor .onzen Bond> met zulke mannen aan hoofd, dat wij zullen trachten ten minste een gering deel te delgen van de ontzaglijke schuld, welke wij jegens de Broeders dragen. Wij loven en danken God •• «| * - ers van Liefde, doch' wij willen dat ons leven en onze werken niet enkel een lofzang aan den Almogende wezen, maar tevens eene voortdurende en openbare belijdenis van den Heer : Te Dominum, confitemur! — U, Heer, belijden wij! (Toejuichingen) Dat zal onze dank zijn en wij weten dat er geen U aangenamer wezen kan, zeer beminde Broeder^ \an Liefde, dan de kloekmoedige belijdenis van den God, Dien Gij zoo edelmoedig dient in de kleinen, de behoeftigen, de ongelukkigen. Die belijdenis zal steeds de bevestiging zijn van onze trouw aan het onderwijs en de opvoeding, die Gij ons geschonken hebt. Zij zal in het oor der wereldlingen de weergalm wezen van de levende, werkende, sprekende bezieling, welke Gij in onze kinderharten hebt gestort. Zij moet het machtwoord worden, dat anderen zal brengen op de wegen, die wij aan uwe hand bewandeld hebben. (Levendig gejuich.) Te Dominum, confitemur! — U, Heer, be.ijden wij in ons innerlijk zooals in ons uitwendig leven, door ons christen ijveren voor het welzijn van ons volk, door ons eendrachtig strijden voor den bloei en de verbreiding van ons katholiek volksonderwijs. Onverpoosd willen wij door onzen oud-leerlingenbond werken, opdat steeds meer en meer volkskinderen dezelfde weldaden zouden genieten als die wij aan de Bijlokeschool te danken hebben. Al de krachten welke de Algoede ons schenken moge, willen wij, - U ten dank, zeer beminde Broeders, — ten pande stellen om aan 't volkskind het onschatbaar heil van een grondig christen onderwijs te bezorgen. Ier eere van God en tot welzijn van het volk : leve het katholiek onderwijs! lang leve in heerlijken bloei onze duurbare Bijlokeschool, tot bestendiging van onzen dubbelen jubelkreet van heden : Te Deum, laudamus! Te Dorninum, confiteniur! — U, God, loven wij! IJ, lieer, belijden wij, tot het einde onzer levensdagen! {Gedut ende ettelijke stonden juicht de gcinschc vergadering die slotrede geestdriftig toe) Ó'inde ucin het Feest. Ie voldoen aan den algenieenen wensch van \^J de vrienden der Broeders, had het komiteit bepaald dat deze feestvergadering zou besloten worden met eene nieuwe uitvoering der jubelkantate van de Broeders zeiven, welke twee jaren te voren, voor het honderdjarig jubel hunner Congregatie, gedicht was door den E. H. Cap en getoonzet door M. Frans Uyttenhove. En deze uitvoering, onder het bestuur van M. Flips, was eene puike bekroning voor de heerlijke vergadering. Hetzelfde dagblad, waaraan wij de beoordeling van M. De Sutter 's werk ontleend hebben, schreef ervan : « Zangerig en aanlokkend eensdeels, grondig en machtig anderdeels, klagend en roerend bij de schets van 't lijden, snerpend en diep aangrijpend in de geschiedenis der werking van Jezus' liefde, zoo maakte deze kantate een zeer grooten indruk op het volk. « M. Uyttenhove werd door liet publiek op het tooneel geroepen, waar hij lang geovationneerd werd. » tin dit was ten volle verdiend. * * * Allen, en de vreemdelingen niet het minst, waren opgetogen over de weldoende heerlijkheid van zulke vergadering. Vol van het gesmaakt genoegen, verliet het publiek langzaam de zaal en ging zich in de hovingen vermeien, terwijl de feestwerkers voor het geleide der vreemde afgevaardigden zorgden. Vrouwen en kinderen der leden waren nu bijgekomen en sleten een alleraangenaamste!! avond, opgevrolijkt door koncerten, welke er gespeeld werden door de weesjongens van Rochdale en door de harmonie « Het Volk », van Gent. En als stillekes aan, de grauwe nachtsluier langs om nader het Westen schoof, dan siste daar ineens eene vurige slingering de lucht in, meer andere volgden met een knal, molekes en sterren sparkten duizenden kleurige gensters in 't ronde : een schoon vuurwerk werd afgestoken, om door zijn knallen en zijn lichten aan geheel Gent te verkondigen, dat het dankbetoon van de oud-leerlingen der Bijlokeschool indezen gezegenden jubeldag voltrokken was; en ontzaglijk, roerend, overweldigend klonk het gejuich dier ontelbare mannen, vrouwen en kinderen over ganscli de stad, als voor kroon van 't vuurwerk, hoog en breed, in zijne gloeiende kleuren, het wapenschild verscheen van de Congregatie der Broeders van Liefde, met de sprekende leus : « Deus charitas est — God is Liefde!» Besluit. Teloorgaande bladzijden herlezen hebbend, voelen we eene innige spijt, omdat er ons dunkens niet in laait wat zoo blakend was in het gemoed van allen, die 't jubelfeest van 22 Augustus 1909 hebben meegevierd : die geestdriftig uitbarstende wellust van t éénig vei mogen, onze dankbare liefde aan onze oudmeesters onweerhouden te betoonen. Misschien is 't onvermogen van taalvormen; misschien is 't eene onbesefte bescheidenheid jegens de nederigheid van hen die we te loven hadden; misschien, bijna zeker, is 't het groot bezwaar, verplicht te wezen ook van ons zeiven te spreken, — waarvoor we den lezer om welwillende verschooning vragen. Wat het ook weze, dat dit werkje in zijne uiting zooveel minder maakt dan hetgeen al onze feestgenoten gevoelden op den honderdjarigen jubeldag onzer zoo beminde Bijlokeschool, althans is 't zeker dat het gevoel van dien dag voortleeft en zal blijven voortleven in de honderden harten, welke alsdan sparkend brandden van liefde voor de Bijlokeschool in 't be- zonder, voor het katholiek volksonderwijs in 't algemeen. En die liefde is t welke we zouden willen overplanten in zoovele duizenden andere harten, die in lauwheid sluimeren of in onverschilligheid verdorren. — Wie niet met Mij is, die is tegen Mij, heeft de Meester der eeuwige Liefde gezegd. Zijn woord is de Weg, de Waarheid en het Leven: het is de weg die naar de waarheid leidt, het is de waarheid die het leven geeft, het is 't leven dat de eeuwige bestendigheid verzekert. Zijn woord dient dus door allen aanhoord te worden en zóó begrepen : dat lauwheid en onverschilligheid, die niet met Hem zijn, tegen Hem keeren; dat liefde voor Hem, Die in het katholiek onderwijs tot aller voorbeeld wordt gesteld, onweerbare plicht is; dat liefde voor dit onderwijs ook liefde is voor Hem, die zelf de Liefde is : « Deus charitas est! » Mogen deze bladzijden in de zwakke maat van ons vermogen, maar versterkt door Godes zegen, bijdragen om dat begrip en besef in den geest en t gemoed van velen te doen doordringen; moge dit werkje medehelpen om onze eigen liefde voor het katholiek volksonderwijs in andere harten over te planten : we zullen uitbundig God loven en danken om zulk loon voor ons werk en juichen in ongemeten vreugde om zulke vrucht van het honderdjarig jubel onzer geliefde Bijlokeschool. F. D. M. Gent, 1910.