pewrsimpH JBLJP) m! t f. • ^-TTrrrd*~"TTrr •^ # s iMüElMJÏJi 'f126 $£€ jUiissinnapisririi CU iBi'ijpi'rljii!3CiK ■'- ^ • 1#^ - — — """C OA 56 |ictn onjm stichter cn Uaber, beu tóeluhpligen ^ouis-Hlarie be jtlontfort n nis Wijk bmi trankbare liefbc en innige berhnotbtbeib, bit feestnummer ban (©♦ |tl eerbiebig toegetuijb. Bibliotheek v llNlEH6flOEDER8 WEERT. 1\ STOKVIS EN ZOON, 'o-H EllTOO ENBOSCK. Grafschrift van den Gelukzaligs De Montfort. Wat ziet gij, voorbijganger? Een uitgedoofd Licht, Een Man, door 't liefdevuur verteerd, Allen alles geworden, Louis Marie Grignion de Montfort. \ raagt gij naar zijn leven, geen was onschuldigei , Naar zijn boetvaardigheid, geen was gestrenger; Naar zijn ijver, niemand was vuriger; Naar zijn godsvrucht tot Maria, Niemand was meer aan Bernardus gelijk. Priester van Christus, beeldde hij Christus uit in zijn leven En verkondde Hem overal door zijn wooid, Onvermoeid, rustte hij slechts in het graf. Vader der armen, Beschermer der weezen, Verzoener der zondaars, Zijn glorierijke dood was aan zijn leven gelijk , Zooals hij geleefd had, zoo scheidde hij uit het leven. Rijp voor God nam hij zijne vlucht ten hemel, Den 28en der maand April, In 'tjaar Onzes Heeren 1716, stierf hij, In 't 4oe jaar zijns levens. TER EERE van den Gelukzaligen L. M. Gngnion de Montforf. Montfort! —- Die naam, reeds twee maal honderd jaren Klinkt voort van land tot land in zwell'nde kracht; Geen laster kon ten grave hem doen varen: Voor Ileil'gen Gods daalt nimmer 's levens nacht. De dood, voor hen, heeft name „weêrgeboorte"; Een bakermat van leven wierd hun graf, Sinds God hun zalig hoofd, vóór Sions poorte, Met stralengloed van heiligheid omgaf. oBo- Naast deze kroon, rond Montforts slaap gewonden Naar 't waar getuigend woord van Christus Kerk, Wordt nog een and're gloriekrans gevonden Met bijtelslag gevlochten in zijn zerk. J) *) Volgens grafschrift van den Gelukzalige. Cf. Vie du B. de Montfort pai Mgr. Laveille p. 542. W -00 Hij wenkt eenieder, die voorbijsnelt, tegen: Laat af dien liaast'gen tred; hier drukt uw voet Het stof van hem, die langs deze aardsche wegen De waarheidstoorts ontstak met heldenmoed. f ow& Der ketterij was hij geducht een strijder Wijl 't hart hem werd verzengd door hemelsch vuur. Montfort, dus luidt de naam van den Belijder, Gehoond, versmaad tot in zijn stervensuur. o@ Hij heette altoos de dienaar zijner broeders. En vraagt gij mij wat of zijn leven was? Een reine kelk, tot lof des Albehoeders In maagdengrond gekweekt.... geknakt.... te ras. j ' |; Hij minde teer den luister van Gods Tempel, Doch bovenal was hem één Godshuis lief: Zijn lichaam. Hier droeg ieder lid den stempel Hoe gees'ling het tot woonstee Gods verhief. Zijn godsvrucht tot de Hemelkoninginne Werd door Bernardus slechts geëvenaard. Wat dreef deez' liefdeslaaf tot zijn Vorstinne? De vestiging van Jezus' Kijk op aard! o:qo Een and're Christus in geheel zijn leven, Getuigde hij tot de adem hem begaf. Niets hem weerhield in zijn apostelstreven, Zijn zielenijver ; niets, alleen het graf. Doch uit het graf ontlook voor dezen strijder- Der heiligheid de onsterfelijke bloem. Mirakelen verkonden, wijd en wijder, Hetgeen hij nooit heeft nagejaagd: zijn roem. <@o- Zijn roem verbreidt zich over heel deze aarde. God zelf heeft Montforts naam met eer omkranst, Opdat hem 't nageslacht als blijk beware, Hoe, na hun dood. der Heil'gen deugd nog glanst. Daarom laat blij een jubellied weergalmen Tot Montfort's lof, als need'rig eerbetoon "Voor hem die werd beloond met zegepalmen. En schenke ons God zoo rijk een gloriekroon ! JOS. M. BOXSEI G. v. M. De Gelukzalige Louis-Marie de Montfort Zijn inwendig leven en zijne geestelijke leer.. —-—f OWiO — o°als ieder mensch zijn eigen uiterlijk voorkomen | heeft, waardoor hij zicli van zijn medemenschen onderscheidt, zoo heeft ook ieder Heilige in zijn inwendig wezen zekere bijzondere trekken, die zijn bovennatuurlijke persoonlijkheid vormen. Daar is eene hoofdgedachte, die zijn geest geheel vervult en het beginsel is van al zijn beoordeelingen; daar is een hoofddoel, waarnaar hij onophoudelijk streeft en aan welks verwezenlijking hij al zijn krachten wijdt; daar is, met andere woorden, een bijzonder standpunt dat hij inneemt en dat iets eigenaardigs geeft aan zijne levensopvatting en levenswijze. Die geestelijke karaktertrekken zijn vooral sterk geteekend bij hen wier bestemming het is als baanbrekers op te treden en anderen langs nieuwe wegen voor te gaan. Tot dezen behoort buiten kijf onze Gelukzalige Stichter,, van wien P. Faber schreef: „Er zijn maar weinig menschen in de XVIlIe eeuw die het merk van den man der Voorzienigheid dieper in zich gegrift dragen dan deze tweede Elias, Missionaris van den H. Geest en van Maria .... Ilij heeft eenige geestelijke verhandelingen geschreven, die, sinds het einde mijner levensdagen bereikt . . Het is \olbiacht, ik zal niet meer zondigen." Zacht en gelaten, met van vreugde stralend ge'aat, gaf de Gelukzalige den geest, in den ouderdom van drie en veertig jaren, twee maanden en acht en t\\ intig dagen. *) Komt, komt mijn beste liên, Komt naar het Hemelrijk ! Al wat dit dal kan biên, 't Is niet daaraan gelijk Toch wilde Hij 's namiddags, onder de Vespers, nog eenmaal den kansel beklimmen. Hij sprak over Jezus' zachtmoedigheid, en deed zulks met zoo'n meesleepende wel- O ' sprekendheid, dat de toehoorders in tranen uitbaistten. Dit was zijn laatste preek. In zijn ellendig verblijf teruggekeerd, legde Hij zich krachteloos op zijn harde legerstede neder en verbeidde gelaten de ure Gods. Eenige dagen later liet Hij, op bevel van zijn biechtvader, en daar de pijn steeds heviger werd, de stroobossen door een matias \eivansren. In dezen toestand vroeg Hij zeil en ontving m< t engelachtige godsvrucht de H. Sacramenten der stervenden. Den 27 April maakte Hij zijn testament en benoemde Hij Pater Mulot tot zijn opvolger in 't bestuur der door Hem opgerichte Congregaties. Alles wat Hij bezat stond Hij aan zijne Broeders en medewerkers af, of liet Hij ter versiering van eenige aan Maria gewijde heiligdommen over. A oor ziclizelven behield Hij de ijzeren kettinkjes, die Hij om hals, armen en beenen droeg, en waarmede Hij wilde begraven worden, daar Hij, gelijk Hij het uitdrukte, — „verlangde te sterven zooals Hij geleefd had, als slaaf van Jezus en Maria". De inwoners van St. Laurent verdrongen zich voor de kamer en smeekten de gunst af nog een laatste maal bij den Gelukzalige te worden toegelaten. Volgaarne bewilligde Hij hun verlangen. Allen wierpen zich dan op de knieën neder en vroegen zijn vaderlijken zegen. Hij echter, zich onwaardig achtende, en zeggende dat Hij een te schuldig zondaar was, durfde hierin niet toestemmen. Dit ziende verzocht Pater Mulot den nederigen Priester, de schare met liet H. Kruisbeeld te zegenen, aan welk verzoek Hij gewillig voldeed. Nieuw aangekomenen vervingen de eerst toegesnelden, en tot driemaal toe had dit roerende schouwspel plaats. Eensklaps richt de stervende zich op, en, al zijn krachten verzamelende, zich herinnerende, dat Hij missionaris is, het kruisbeeld in de hand en het oog stralend an hemelrein visioenen, heft Hij met forsche stem het eerste stroofje aan van een zijner geestelijke liederen : Allons, mes chers amis, Allons en Paradis ! Quoi qu'on gagne en ces lieux, Le Paradis vaut mieux. *) Op deze geestdriftsuiting volgde gedurende korten tijd een soort neerslachtigheid, waaruit Hij echtei "\\eldia ontwaakte, om uit te roepen, als sprak Hij tot een onzichtbaar wezen! „\ ruchteloos valt gij mij aan, ik ben tiisscliin Jezus en Maria . . . Deo gvaticis et Jlüvicie ... Ik Ik l> liet einde mijner levensdagen bereikt. . Het is volbracht, ik zal niet meer zondigen." Zacht en gelaten, met van vreugde stralend ge aat, gal de Gelukzalige den geest, in den ouderdom van drie en veertiff iaren, twee maanden en acht en twintig dagen. o J *) Komt, komt mijn beste liên, Komt naar het Hemelrijk ! Al wat dit dal kan biên, 't Is niet daaraan gelijk ^ ** *i* >«< >.? li'i ili i|i i£i *!******« i»r £1? £? ?i? ^ i : ; ; De Gelukzalige Louis-Marie de Montfort en de Volmaakte Godsvrucht tot de H. Maagd. eene zoo machtige en rijke persoonlijkheid als &7pd (^e Montfort is, èn op natuurlijk èn op bovenl$4@Bi natuurlijk gebied, ware het onmogelijk in een bescheiden feestnummer alle eigenschappen en deugden te belichten. Wel dient hier de aandacht gevestigd op hetgeen liet kenmerk is van zijne heiligheid, de kern van zijn geestelijk leven en het hoofddoel zijner zending op aarde : zijne uitmuntende godsvrucht tot de II. Maagd. Daartoe zij nog eerst met eenige volzinnen onzen lezers in herinnering gebracht, waarin, naar Montfort's oordeel,, de volmaakte vereering der H. Moeder Gods bestaat. Ten grondslage dezer vereering ligt een algeheele toewijding van zichzelven aan de hooge 'Vorstinne van het heelal, met al wat men is, al wat men bezit, al wat men doet, zonder uitzondering of voorbehoud, voor tijd en eeuwigheid, uit zuivere belanglooze liefde. Om het doel en het ideaal dezer godsvrucht te bereiken, dient verder het geheele leven van den geest der toewijdingsacte doortrokken te zijn. De ware Maria-vereerder dient O. L- VROUW VAN MIRAKELEN TE REN HES. Haar steeds te gehoorzamen en zich door Haar te laten geleiden. Ten allen tijde beroept hij zich ook op Haar in moeilijkheden en noodwendigheden door vertrouwvol en schier onophoudelijk gebed. Door de gedachte en met het hart vertoeft hij ook zooveel mogelijk bij zijne dierbare Moeder. Steeds houdt hij haar voorbeelden voor oogen om van hare volmaaktheid liet gelijkende afbeeldsel te ■\\orden. Rn wat hij ook doet, en wat hij ook verricht — lijden, bidden, arbeiden — 't is alles voor Hare eer en glorie : Zij is, na Christus, liet doel van zijn gansche leven O}) aarde. Van de Maria-vereering, aldus verstaan en tot die hoogte opgevoerd, was ]\ lont fort de getrouwe beoefenaar, de ijverige verspreider, ook de van God verlichte ziener en profeet. Dat is het hoofdmotief van zijn leven, de grondtoon, die alles beheerscht, alles doortrilt en de eigenaardige stemming" geeft aan dit geheel bijzonder heilig leven. lo. Beoefenaar der Ware Godsvrucht. De opleiding die Louis-Marie op het college der Paters Jezuïeten te Hennes en in 't Groot-Seminarie van St. Sulpice ontving, was zeer geschikt om de liefde tot de H. Moeder Gods in zijn hart te ontwikkelen. Ook las hij menig boek dat min of meer in den geest der Volmaakte Godsvrucht is geschreven, o. a. het werk van Boudon : Le St. Esclavage dc la Mère de IJieu. — Langen tijd voorheen echter had de heilige jongeling deze godsvrucht beoefend : niet uit de boeken of uit den mond der menschen heeft hij ze vernomen, zooals hijzelf verklaart: 't is een geheim, hem door den Allerhoogste zeiven toevertrouwd. „De liefde tot Maria was hem aangeboren", getuigt zijn vriend en medestudent Blain, „en van kindsbeen af was dit de kenschetsende trek van zijn geheele leven.". Van zijne prilste jeugd af werd hij ook op wonderbare wijze door zijne Moeder geleid en bestierd, en die leiding volgde hij steeds met de grootste gewilligheid. Van Haar vernam hij altoos, verhaalt verder Blain, ook in de moeilijkste omstandigheden, wat hij te doen had. Zoo mocht hij in de kerk van den Allerh. \ erlosser te Hennes uit Haren mond hooren welke zijne roeping en levenstaak was; en nadien, zoo getuigt de Gelukzalige zelf, twijfelde hij nooit of nimmer aan zijnen roep. Ook was de II. Maagd ten allen tijde zijne toevlucht en zijn gebed vond steeds bij Haar verhooring. „Wanneer hem iets kwelde of bekommerde, dan legde bij onmiddellijk die zaak in de handen zijner Moeder. Dan dacht hij er verder zelfs niet meer aan, wel overtuigd dat Zij in zijne plaats zou zorgen." „Door Maria zal ik Jezus zoeken en vinden", zeide hij, „den kop der slang verpletteren, mijne vijanden en mij zelf overwinnen .. . ." Meermalen ontrukte hem de H. Maagd aan een wissen dood: wanneer hij door razende vijanden opgewacht of wanneer zijn schip door kapers achtervolgd werd, en wanneer de Calvinisten gif onder zijne spijzen mengden. Met woesten haat door de Jansenisten overal gevolgd en vervolgd, door de wereldlingen bespot en vertrapt, door zijne vrienden verlaten, door zijne geestelijke oversten verstooten, behield hij steeds zijne zielskalmte en gelijkheid des gemoeds: Zijn°i Moeder troostte en verblijdde hem! En als ook menigmaal de hellegeesten hem gruwelijk mishandelen, dan hoort men hem roepen: „H. Moeder Gods, help mij! Ik spot met u, ik lach met u, machtelooze vijand Gods! Ik ben tusschen Jezus en Maria!" Zijn grootste geluk was in 't bijzijnde vertoeven zijnei zielsgeliefde Moeder. Als kind reeds kon hij urenlang voor haar beeld liggen neergeknield, schier ademloos, zijn schoon kindergelaat met een hemelschen glans overstraald. Met kinderlijke vreugde bezocht hij hare heiligdommen. Met een korte tusschenpoos voor het middagmaal, bracht hij eens een geheelen dag door in onophoudelijk gebed aan de voeten van O. L. Vrouw van Chartres. Voor haar altaar legde hij, nog vóór het H. Subdiakonaat. de eeuwige gelofte van zuiverheid af. Zij had recht op de eerstelingen van zijn priesterschap, en 't was aan 't O. L. A rouwe-altaar der kerk van St. Sulpice, dat — „een engel aan liet altaar" — hij zijn eerste H. Misoffer opdroeg. Zeer dikwijls wordt in zijn leven gewag gemaakt van verschijningen van O. L. Vrouw, die zich als eene „schoone. witte Dame aan hem vertoonde. Deze verschijningen zou men bijna overbodig achten : droeg hij niet Maria op geheimzinnige wijze in zijn hart? Eens dat hem een beeldje van de H. Maagd, dat hij steeds bij zich had, door een studiemakker ontrukt werd : „(iij kunt mij niet hare beeltenis ontnemen", luidde zijn antwoord, „nooit zult ge haar beeld kunnen uitwisschen uit mijn hart." Hij vertrouwde eens aan eene heilige ziel toe, dat hij, in God, „noch handelen, noch zich bewegen kon dan in Haar, en door Haar!" En aan zijnen vriend Blain maakte hij een groote gunst bekend, hem door den Allerhoogste geschonken, de voelbare en blijvende tegenwoordigheid van Jezus en Maria in zijne ziel: een verschijnsel der hoogere mystiek, dat ook bij andere Heiligen, doch zeer weinig in getal, wordt aangetroffen. Voor hem, ja, was Maria de atmosfeer waarin hij leefde, de lucht die zijne ziel inademde: buiten Haar kon hij 11 iet leven ! Tot in den dood, tot na den dood, was hij zijne Moeder S O. L. VROUW TAN BLIJDE BOODSCHAP TE ItENNES. en Meesteresse getrouw : hij verlangde dat, na zijn dood, zijn hart zou rusten onder de treden van het altaar van O. L. Vrouw, en dat hij de kettinkjes, uiterlijk teeken zijner liefdevolle slavernij, mocht meedragen in zijn graf! 2°. Verspreider der Ware Godsvrucht. In zijn kinder- en jongelingsjaren reeds was Louis-Marie een vurig missionaris van O. L. Vrouw bij zijne vrienden en verwanten. Wanneer hij van Haar sprak, kwam er een vreemde, bovennatuurlijke gloed over zijn gelaat. In het Groot Seminarie te Parijs verspreidde hij met grooten ijver de volmaakte toewijding aan de II. Moeder Gods. Weldra echter zou het hem mogelijk zijn zijnen invloed op veel grootere schaal te doen gelden. Niet alleen wist hij in zijn missionarisloopbaan overal de devotie tot den II. Rozenkrans te doen bloeien, zoodat na eeuwen in sommige parochies de gewoonte, door hem ingevoerd, om in het openbaar dagelijks het rozenhoedje te bidden, thans nog wordt aangetroffen; niet alleen gaf hij zelden een missie zonder een vervallen Maria-kapel te herstellen of eene nieuwe te harer eere te stichten ; overal trachtte hij de zielen te werpen in de liefdeboeien der H. Slavernij van Maria. Wel zijn op dit punt zijne geschiedschrijvers zeer terughoudend, uit vrees voorzeker voor de Jansenisten. De Gelukzalige getuigt echter zelf, dat hij deze godsvrucht gedurende lange jaren in zijne missies, in 't openbaar en 't bijzonder onderwezen had. En zijn oudste geschiedschrijver spreekt boekdeelen met dezen enkelen volzin: „In alle parochies verspreidde hij de H. Slavernij der II. Moeder Gods, hetgeen hem vele kruisen en zijnen toehoorders vele genaden bezorgde!'' Montfort was een redenaar van zoo ongemeen talent, van zoo meesleepende welsprekendheid, dat de menschen van hem, als van Christus getuigden: „Niemand heeft gesproken als deze man." Doch wanneer hij over Maria sprak, dan overtrof hij zichzelf, overmeesterde alle harten. Dan was het geen spreken meer, doch zingen en juichen en jubelen. En meermalen gebeurde het, terwijl hij sprak van de Welbeminde zijns harten, dat er eensklaps een schitterende stralenkrans om zijn hoofd zich vlocht, en dat zijne vermagerde, verouderde gelaatstrekken zóó verheerlijkt en veranderd werden, dat hij slechts aan zijne stem meer te herkennen was. Trouwens niet zijne welsprekendheid alleen, doch al zijn talenten benuttigde Jnj om zijne geliefde Moeder te verheerlijken. Hij was dichter en hij zong te harer eere liederen, aus Pias X de Katholieken met vaderBta li-iken aandrang uitnoodigde dikwijls en liefst zelfs dagelijks te komen aanzitten aan de tafel des Heeren, toen hij de jansenistische opvattingen omtrent het veelvuldig ontvangen der H. Communie door zijn onfeilbaar woord veroordeeld had, was het ons, zonen van den Gelukzaligen de Montfort, een onuitsprekelijke voldoening, in onzen Stichter een voorganger te zien van den roemrijk regeerenden Paus. Dit kon wel niet anders. Immers, [de Decreten in zake de Zaligverklaring vermelden het nadrukkelijk,) Montfort was door God bestemd en afgezonden „om de sluwe dwaling van de jansenische ketterij door den luister der katholieke waarheid te doen verdwijnen en om overal de godsvrucht tot de hoogwaardige geheimen van het Lijden onzes Heeren en tot de onbevlekte Maagd en Moeder Gods Maria te verbreiden.' Wij meenen dan ook, dat een artikel over Montfort en zijne devotie tot het Allerheiligste Sacrament des Altaars niet van actueel belang ontbloot is en wel een bescheiden plaatsje mag innemen in dit feestnummer van O.M. Mogen deze weinige bladzijden niet slechts eene verheerlijking zijn van onzen Zaligen Stichter, doch ook den godvruchtigen lezers tot geestelijk nut en voordeel strekken! Ons is maar weinig bekend over de wijze waarop de Gelukzalige in zijne kinderjaren uiting gaf aan zijn innige gevoelens van eerbied en liefde voor de 11. Eucharistie. Het ware voorzeker gemakkelijk de schaarsclie mededeelingen der geschiedschrijvers naar believen aan te vullen met wat wij zonder vrees voor overdrijving mogen onderstellen in een zoo bevoorrechte ziel; doch wij geven liever feiten, en deze ontbreken niet in de latere jaren van Montfort's leven. Van zijn vriend en studiegenoot M. Blain, vernemen wij, dat Louis Marie, als seminarist van St. Sulpice te Parijs, eiken Zaterdag te communie ging in de Xotre-Dame. Zoo vereenigde hij de twee groote devoties van ieder oprecht christen: de devotie tot Jezus in het Sacrament zijner liefde en die tot de Gezegendste aller Vrouwen. "\ an deze twee devoties zegt de Gelukzalige in zijn gulden werkje over de Ware Godsvrucht tot Maria: „Zooals een valsche munter gewoonlijk slechts het goud en het zilver namaakt, en niet dan zeer zelden de andere metalen, omdat deze de moeite niet waard zijn, zoo ook vervalscht de booze geest niet zoozeer de andere devoties als wel die tot Jezus en Maria, de devotie tot de II. Communie en die tot de II Maagd, want deze zijn onder de andere devoties wat liet goud en het zilver onder de andere metalen zijn. Hier zien wij den Gelukzalige reeds beslist stelling innemen tegen de jansenistische secte, die niets onbeproefd liet om de christenen, onder schijnheilige voorwendsels, afkeeriff te maken van deze beide heilzame devoties. O Montfort werd priester gewijd den 5 Juni 1700. „Dien dag, schrijft weer M. Blain, was hij zoo doordrongen van gevoelens van eerbied en dankbaarheid voor Onzen Heer o Jezus Christus, dat hij van zijn biechtvader verlof verkreeg liet overige van den dag in tegenwoordigheid van het Allerheiligste door te brengen, om God te bedanken voor een zoo buitengewone genade; en liij gebruikte verscheidene dagen om zich voor te bereiden tot het lezen zijner eerste Mis." Ook bij deze gelegenheid wilde hij Maria niet scheiden KAPEL TAN DE H. MAAGl) TH ST. SULPICK, PART,IS. van Jezus. Hij droeg zijn eerste II. Misotier op in de kapel van de H. Maagd in de parochiekerk van St. Sulpice. „Ik was er bij tegenwoordig, zegt zijn vriend; ik zag er een man als een engel aan liet altaar. Dat engelachtig voorkomen trof mij niet alleen; een zijner confraters van liet seminarie, insgelijks tegenwoordig, bemerkte het ook en sprak er mij over. Daarop zeide ik hem, om beter zijn gedachte te peilen, dat dezen en genen onder de seminaristen, wier namen ik hem noemde, en die zeer ijverig waren in het streven naar de volmaaktheid, ook blijk hadden gegeven van een groote godsvrucht in liet verrichten der heilige handeling. l)at stem ik toe, gaf hij ten antwoord, maar toch, wat een verschil! M. de Montfort is er verschenen als een engel. Zijn getuigenis is opmerkenswaardig, want hij was niet geneigd om iemand te vleien, en zeker niet M. de Montlort met wien hij maar weinig ingenomen was." Als een engel aan het altaar: zoo zagen hem allen die het geluk hadden zijne Mis bij te wonen. In 1701 kwam Montfort, op weg naar Parijs, door Poitiers en las aldaar de H. Mis in het hospitaal. Zijne godsvrucht en ingetogenheid wekte de bewondering op van de armen die in de kapel aanwezig waren. Zij hadden op dat oogenblik geen aalmoezenier. „Ziedaar een heilige! riepen allen uit één mond; „hem moeten wij hebben, laten wij hem hier houden en hem in ons midden doen blijven!' Eens vierde hij de II. Altaargeheimen in de kloosterkapel der Zusters van Fontevrault. „Deze Religieuzen, zegt Pauvert, een van Montfort's geschiedschrijvers, getroilen door zijn ingetogenheid, vroegen hem hare geestelijke directie te willen aanhooren; zij legden hem haar gewetenstoestand bloot en ontvingen zijn raadgevingen als die van een engel. In 't jaar 1711, op reis zijnde naar La Koebelle, verbleef hij eenigen tijd te Lucon en deed daar een retraite bij de Paters Jesuïeten. Op een morgen bemerkte zijn misdienaar. dat hij, na de consecratie, onbewegelijk bleef, met gevouwen handen, zonder het offer voort te zetten. In de meening dat de priester verstrooid was, ging de misdienaar post vatten aan den kant van het altaar, om aldus Montfort's aandacht te trekken en hem tot de werkelijkheid terug te roepen. Te vergeefs echter! De Gelukzalige schijnt geheel . verslonden in een hemelsch visioen. Een half uur verstrijkt. J)e misdienaar, het reglement indachtig dat hem naar elders roept, verlaat de kerk en begeeft zich naar de eetzaal, waaide anderen reeds haast klaar zijn met hun ontbijt. De Overste, die den jongeling eerder had terugverwacht, vraagt hem: „Heeft M. de Montfort nu pas zijn Mis uit?" — „Zijn Mis uit!" antwoordde de aangesprokene, „nog lang niet!'t Is al meer dan een half uur geleden dat de consecratie voorbij is, maar sindsdien weet ik niet of hij levend is dan wel dood." Een ander seminarist werd naar de kerk gestuurd. Hij trof den Gelukzalige nog steeds in dezelfde houding aan. Eindelijk, 11a drie kwartier in geestvervoering met den verborgen God des Altaars te hebben doorgebracht, herkreeg Montfort het gewone gebruik zijner zintuigen. Daags na zijne aankomst te La Koebelle droeg hij liet H. Misoffer op in het hospitaal. Een godvruchtige dame, Mej. Prévot genaamd, was in de kapel en woonde de Mis bij. De wijze waarop de dienaar Gods de heilige handelingen verrichtte, maakte op haar een zoo diepen indruk, dat zij niet kon nalaten er haar biechtvader over te spreken. Deze, die den Gelukzalige kende, begreep aanstonds dat niemand anders dan M. de Montfort de heilige priester was die zijne biechtelinge zoozeer gesticht had. Ook wel vermoedende, dat de Missionaris, als gewoonlijk, zonder huisvesting zou zijn, stelde hij aan Mej. Prévot voor, den Gelukzalige te herbergen en in zijn onderhoud te voorzien. Met vreugde ging de liefdadige dame op dit voorstel in en Montfort nam met dankbaarheid haar aanbod aan. Pater Besnard zegt in zijn Levensbeschrijving van den Gelukzalige: „Soms stortte hij stroomen van tranen, soms was li ij onherkenbaar door den vurigen gloed die zijn aangezicht overdekte en liet als met licht omstraalde. In grooten getale kwamen de geloovigen samen om zijne Mis bij te wonen en zij beneden elkander het geluk ze te dienen. Kortom, de godsvrucht, vurigheid en waardigheid waarmede hij het . hoogheilig Sacrament behandelde, bevestigden de toeschouwers in hun geloof aan dit geheim en strekten hun tot een bewijs van geloofwaardigheid.77 Het zal niemand bevreemden, dat God de teedere devotie van zijn priester in het opdragen der II. Mis meermalen door wonderen deed uitschijnen. Wij zullen slechts een paar feiten aanhalen. Eens, tijdens zijn verblijf te Poitiers, vroeg hem zijn biechtvader, een Jesuïet, P. de la Tour, waar hij voornemens was de H. Mis te lezen. „In uwe kerk, Pater." „Wilt gij dan zoo goed zijn ze op te dragen tot intentie van Mevrouw d'Armagnac, echtgenoote van den gouverneur van Poitiers ? Zij ligt op sterven en is door de dokters opgegeven.77 1 )e (Gelukzalige voldeed aan dit verzoek. Na de Mis kwam hij weer bij P. de la Tour en zeide hem : „Ik heb tot God gebeden voor Mevrouw d7 Armagnac; van deze ziekte zal zij niet sterven.77 De Pater, voor wien Montfort's heiligheid geen geheim was, twijfelde niet in 7t minst aan de echtheid der verkregen gunst, „(ia, sprak hij, breng spoedig die goede tijding aan Mijnheer d7 A rmagnac.77 Immer gehoorzaam, begaf Montfort zich op weg naar het huis van den gouverneur. Bij de stervende toegelaten, zeide ini op zachten, doch stelligen toon: „Mevrouw, gij zult niet sterven van deze ziekte. v Jod wil uw dagen verlengen en u uw werken van liefdadigheid ten gunste der armen laten voortzetten." Nauwelijks heeft hij gesproken, of reeds gevoelt de zieke zicli verlicht ; weldra treedt de beterschap in, gevolgd door eene volmaakte genezing. Zij leefde nog twaalf jaren. Enkele jaren voor zijn dood bevond de Gelukzalige zich te Parijs en las daar dagelijks de H. Mis in de kapel der Religieuzen van het Allerheiligste Sacrament. Eene arme vrouw, die hem reeds verscheidene keeren aan het altaar gezien had en vol bewondering was voor den zoo godvruchtig celebreerenden priester, hield hem eens staande, toen hij o}) een morgen uit de kerk kwam. Zij had haar jeugdig kind bij zich, dat aan een weerzinwekkenden uitslag leed op het hoofd. Met tranen in de stem deelde zij den missionaris mede, dat zij te vergeefs alle middelen had te baat genomen. Nu kwam zij tot hem, hem smeekende, dat hij door zijn gebed de genezing van haar kind van God zou verkrijgen. „Gelooft gij, sprak toen de heilige priester, dat de bedienaren van Jezus Christus de macht hebben om, in naam van hun Meester, de zieken te genezen en hun de handen op te leggen?" „Ja, Eerwaarde Heer, antwoordde de vrouw, dat geloof ik, en ik ben overtuigd, dat, indien gij de genezing van mijn kind aan God vraagt, zij u zal verleend worden." Toen strekte de Gelukzalige de hand over het hoofd van het kind uit en zeide* „De Heer geneze u, mijn kind, en beloone in u het geloof uwer moeder." Onverwijld droogde het hoofdzeer op en viel af: het kind was volkomen genezen. Wij hebben misschien reeds te lang stilgestaan bij de feiten die de schitterendste bewijzen leveren van Montfort's devotie tot Jezus in het Hoogheilig Sacrament des Altaars. I)?t hij in zijne retraiten en missiën een vurig ij veraar was voor de verspreiding dier godsvrucht, behoeft haast geen betoog. Stippen wij slechts in het kort het een en ander aan. J ", il i iliï | I CI.EMENS XI. Al PONTIFEX l , C RE AT VS 13 IE XXIlf Jij.; ' '' ' Obf/t r/y J jq pA.«. £ ../, . J. . >. frT^ j( ^ fv\N \ > •• KK1NAS J MAXJMVS JoVEMBRIS M.DCC H* *\ 4 ymu R+tss. J i4 ,j *%!»-• , C4»m Pru*J ,fmm t\>«r a jUp t*erm PAUS CL KM EN 3 XI. X In den tijd dat de Jansenisten, uit valschen eerbied voor den God van het Tabernakel, de geloovigen zooveel mogelijk van de communiebank weerden, zoodat sommigen, waaronder geestelijken en kloosterzusters, zelfs niet eens met Paschen tot de H. Tafel naderden, drong de Gelukzalige de Montfort steeds aan op het veelvuldig gebruik van de hemelsche Spijze onzer zielen. Hij had begrepen, dat de H. Communie op de eerste plaats een geestelijk voedsel is, dat het leven van Christus in ons binnenste moet onderhouden en bevorderen. Daarom beschouwde hij de veelvuldige en dagelijksche Communie niet als een soort van belooning voor een braaf en deugdzaam leven, doch als een noodzakelijk middel om zulk een leven te kunnen leiden. Uit de geschiedkundige gegevens waarover wij beschikken, kunnen wij opmaken, dat hij de maandelijksche Communie als een minimum beschouwde voor alle geloovigen zonder onderscheid. Bij het sluiten eener missie moesten allen die er aan hadden deelgenomen, een z.g. „]'erbond met God" onderteekenen, waarbij zij zich o. a. verplichtten minstens elke maand te biechten en te communiceeren. Het reglement dat hij vaststelde voor de leden van eene leekenvereeniging, welke hij onder den naam van Broederschap der Witte Penitenten oprichtte, schrijft hun de verplichting vooi dikwijls tot de H. Sacramenten te naderen, vooral eiken eersten Zondag der maand en op de voornaamste feesten in 'tjaar. Onnoodig hierbij te voegen, dat een plechtige generale Communie steeds zijne missiën bekroonde. Doch, zooals gezegd, de maandelijksche Communie was een minimum dat de Gelukzalige van allen verlangde. Bracht zijn heilige bediening hem in aanraking met meer edelmoedige zielen, vooral met de aan God gewijde maagden, dan stelde hij zich niet met zoo weinig tevreden, maar drong aan op de dagelijksche Communie. Toen hij te Poitiers eenige jongedochters vereenigd had, onder wie de toekomstige eerste Zuster der Wijsheid, gaf hij haar verlof eiken dag tot de H. Tafel te naderen.' Dat was te veel voor de aanhangers der Jansenistische dwaalbegrippen. Zij klaagden den Gelukzalige aan bij den bisschop. Deze liet den beschuldigde voor zich verschijnen en verbood 1 '°ni den leden van zijn genootschap meer dan eens per week, des Zondags, de H. Communie toe te staan. In alles een volmaakt toonbeeld van onderwerping aan het gezag, sprak do heilige priester: „Mijn geliefde kinderen, Monseigneur verbiedt u dagelijks te communieeeren. Laten wij gehoorzamen en den H. Michael bidden dat hij zich onze zaak aantrekke." Zoo deden zij en ze mochten het geluk smaken haar gebed weldra verhoord te zien. I)e volgende week reeds liet de bisschop den Gelukzalige geheel vrij in dit punt. Dat Montfort de veelvuldige en dagelijksche Communie niet beschouwde als een voorrecht, eene eer, eene belooning, alleen bestemd voor een klein getal bijzonder heilige zielen, maar veeleer als een middel om heilig te worden, blijkt ten duidelijkste uit een schrijven, aan de twee eerste Zusters der ij.sheid gericht. I )aarin lezen wij deze merkwaardige woorden: „ Communiceert ellcen dag, want gij hebt het beiden groot noodig." 1 hans zouden wij gewag moeten maken van hetgeen de < gelukzalige in verscheidene missiën tot stand bracht voor de behoorlijke inrichting der kerken. Dit zou ons echter te ver voeren. Genoeg zij het even te herinneren, dat Montfort o.a. in zijne Litanie wordt aangeroepen als Hersteller van s Ileeren tempels. Hadden de Jansenisten steeds den mond \ol met hun z.g. eerbied voor het Sacrament des Altaars, onze Gelukzalige betuigde zijn eerbied door daden. Hij zorgde dat Jezus een waardige woonplaats vond in de kerken en kapellen, doch hij vergat ook niet, dat Jezus \ ooi al "w il wonen in de welvoorbereide harten der geloovigen. Belangwekkend ware het ook, na te gaan wat Montfort gedaan heeft voor de communie der kinderen. Wij weten immers, dat hij in zijne missiën een bijzondere zorg besteedde aan de onderrichting der kleinen en aan hunne voorbereiding tot het ontvangen der II. Sacramenten. Dit punt ging hem zeer ter harte, zooals blijkt uit de talrijke en tot in de minste bijzonderheden omschreven wenken, welke hij dienaangaande ten behoeve zijner opvolgers in den Regel der Paters van het Gezelschap van Maria heeft opgeteekend. Weer echter moeten wij de bekoring weerstaan, om binnen de perken te blijven van de ons toegewezen plaatsruimte. Om dezelfde reden zwijgen wij over de geestelijke liederen door onzen Zalige gedicht ter eere van het Allerheiligste. In den echten volkstoon jubelt de bezielde zanger de gevoelens van lof, liefde en dank uit, die zich in zijn hart verdringen. Tevens weet hij in kernachtige strofen, en in een voor het volk bevattelijken vorm, de ware leer der Katholieke Kerk aangaande dit verheven Geheim meesterlijk te vertolken. En waar hij zich tegen de onteerders van 's Heeren tempels keert, daar wordt zijn vers een geesel gelijk, waarmee hij striemen teekent op het gelaat zijner tegenstanders. Wij eindigen met eene aanhaling uit het leven der eerste Dochter der Wijsheid en een feit uit de missionarisloopbaan van den eersten Pater van het Gezelschap van Maria: aan de vruchten kan de lezer den boom nog beter leeren kennen. „Marie Louise, zegt P. Texier in zijne Levensschets van Montfort's trouwe volgelinge, had wel duizend keeren per dag willen te communie gaan. Haar hart stelde zich schadeloos voor deze ontbering door alle vrije oogenblikken te besteden aan de heilige oefening der geestelijke communie. „In 't bijzonder zoowel als in 't openbaar kwam haar onderhoud dikwijls terug op dit groot geheim des geloofs. „Neen, mijn dierbare dochteren, zeide zij, ik smaak geen CAT/VAItTEliKRG TH ST. LA 1' I? KNT-SUR SKY RE. Vendée - 390 - St LAURENT-sur-SÈVRE, le Cal vaire du Bitiiheureux Pêre de Montfort grooter geluk dan wanneer ik u allen zie communiceeren. \\ ilt gij geheel weten wat ik denk ? Wanneer ik u allen aldus vereenigd zie in de kapel rondom de H. Tafel, dan hoor ik mijn hart inwendig spreken tot Jezus Christus, met eenvoud en vrijmoedigheid : O mijn lieve Jezus, nu zult Gij ons als het U belieft niet verlaten, en al zoudt Gij het willen, wij zonden U niet laten gaan. E11 waar zoudt Gij door kunnen ? Talrijk als wij zijn, zouden wij het U wel beletten !" De eerste opvolger van den Gelukzalige aan liet hoofd zijner Congregatie van Missionarissen, Pater Mulot, stierf gelijk de Stichter onder het geven eener missie. Het was te Questember in het bisdom Vannes. Ziehier wat wi] desaangaande lezen in het Leven van den Zaligen de Montfort door P. Dalin. „Eens, terwijl P. Mulot met veel vuur preekte om de inwoners at te doen zien van het bestaande misbruik, zich binnen in de kerk te laten begraven, drukte hij den wensch uit, dat zijn lichaim tot plaveisel en liet bloed van zijn hart tot cement mocht dienen voor Gods huis. Die wensch werd in zekeren zin vervuld. De parochianen voegden zich naar zijn verlangen. Ilij zeil was druk in de weer om kerk en kerkhof in orde te brengen. Hiermede bezig zijnde, stiet hij zijn voet aan een nagel. Oischoon ernstig gewond, ging hij \ ooit met zijn werk. Doch weldra gevoelde hij hevige pijnen ; acht dagen later was hij niet meer." Moge de godsvrucht tot het Allerheiligste Sacrament steeds levendig blijven in de harten der zonen en dochteren van Montfort, zooals zij het was in zijn hart en in dat zijner eerste kinderen ! Fr. SOMERS. G. v. M. Montfort en zijne vroegere Min. gFf5gF3o laatste stralen der purperroode zon kampen nog zwak'□ fHo -ies *e&e11 opdringende avonddonker, en de landICl—«^3 lieden keeren blijmoedig van hunne akkers naar liuis. Op den landweg, die naar het stadje Montfort leidt, stapt langzaam een nooddruftig priester voort. Hij schijnt vermoeid en zijn toog ziet grijs-wit van het stuifzand, liet is Louis Grignion. Broeder Mathurin heeft hij vooruitgezonden om bij vrouw Andrée, ter liefde Gods een nachtverblijf te vragen voor een armen Missionaris en zijn reisgenoot. Vrouw Andrée, Louis'vroegere Min, is afwezig, of liever, laat zeggen, dat zij niet thuis is; en haar schoonzoon durft jreen onbekenden onder dak brengen. Niet in t minst ont- O hutst, gaat Grignion vergeefs nog aan twee of drie andere deuren kloppen, laat zich eindelijk den armsten boer van het dorp aanwijzen en gaat hem een onderkomen vragen voor den invallenden nacht. Pierre Bélin heet hen welkom in zijn hut, verstrekt gaarne een weinig stroo als nachtleger en is bereid zijn schamele broodkorst te deelen ! Gedurende den solteren maaltijd echter kleurt eensklaps eene blijde ontroering het gelaat van den boer, hij heeft zijnen Gast herkend: „Hoe, de geringe Pierre Bélin mag den zoon van zijn Heer herbergen; de beroemde Missionaris van Bretagne komt bij hem zijn intrek nemen ? Welk een eer! wat een geluk !" 's Anderendaags is er het geheele dorp vol van ! Geestdriftig loopen de goede lieden samen om Louis Grignion te huldigen ! Maar allen zijn niet zoo trotsch als Pierre Bélin! Zij die gisteren den armen priester hadden afgewezen, laten nu een weinig het hoofd hangen. Vrouw Andree is wanhopig! Zij heeft lieur kind verstooten ! Geheel ontdaan werpt zij zich voor Grignions voeten en smeekt hem, door haar tranen heen, alles te vergeven. En tot herstelling verzoekt ze hem hare gastvrijheid voor den volgenden nacht te aanvaarden! Montfort, een weinig vermurwd door zooveel zielesmart, stelt de vrouw gerust, doch neemt alléén een klein souper van haar aan, na heur vooraf de volgende les te hebben toegediend: „Vrouw Andn'e, indien ik U gisteren avond een onderdak had gevraagd ter liefde van Louis Grignion, liadt ge het stellis- ^ o met warm hart geschonken, en nu ik U vraag ter liefde van O. L. lieer hebt Ge me verwezen! Dat is een grove iout. A\ ees voortaan edelmoediger jegens den arme." De Verheerlijking van Montfort na zijn dood * tfWd"1-')'1 do°(1 van Montfort tle dood eens lieill#ei1 Ml genoemd worden, zijne begrafenis was een triomf Èïiy&l gelijk. Van heinde en verre kwamen de scharen den beroemden en beminden missionaris nog eens aanschouwen in de kerk van St. Laurent, waar zijn stoffelijk overschot aan de vereering des volks werd ten toon gesteld. De eerste geschiedschrijver van den Zalige spreekt van tienduizend bezoekers, die van alle kanten waren samen gestroomd, en die rozenhoedjes en kruisbeeldjes aan zijn ontzield lichaam lieten aanstrijken. Men moest zelfs eene wacht bij zijn lijk aanstellen, om te voorkomen dat de godvruchtige menigte zijn haren en kleeding ontroofde, loen eindelijk het lichaam der aarde werd wedergegeven, ging een algemeene jammerkreet op, als hij het heengaan van een teergeliefden vader. De Bisschop van La Koebelle, meer dan eenig ander, gevoelde zwaar dit verlies. Bij het ontvangen der doodstijding kon hij zijne tranen niet bedwingen en met luider stemme riep hij uit, dat hij den besten priester van zijn GRAF YAN DEIf GELUKZALIGE DE MONTFORT. bisdom verloren had. Andere Prelaten, zelfs zij die Montfort vroeger minder gunstig gestemd waren, zooals bijvoorbeeld Mgr. de la Povpe, bisschop van Poitiers, legden alsdan, zoowel bij monde als per brief, de meest schitterende getuigenis af der buitengewone deugden van dien heiligen priester. Twee lijkreden werden er te zijner eere gehouden, eene in de parochiekerk van St. Laurent, een andere te La Rochelle, in de kapel der Paters Jezuïeten, die liet zich een plicht rekenden dit huldeblijk te wijden aan de nagedachtenis van een man, waarvan zij het eene eer noemden het vertrouwen en de vriendschap te hebben genoten. Van af dien dag werd Montfort's begraafplaats een bedevaartsoord, waar de godvruchtige geloovigen hulp kwamen zoeken in alle hunne noodwendigheden, en die hulp ook verkregen. De voortdurende toeloop van vrome pelgrims en liet liooge denkbeeld, dat eenieder zich vormde van de heiligheid des overledenen, had ten gevolge, dat zijn lijk, achttien maanden na zijn dood, den 12 November 1717, werd opgegraven en in een praalgraf overgeplaatst. Een ooggetuige, de Eerw. Heer Friault, destijds kapelaan te St. Laurent, heeft hieromtrent de volgende bijzonderheden nagelaten: „Toen de grafzerk zich aan onze blikken vertoonde, meenden wij door een onaangenamen geur, — en dit was aller verwachting, — aangedaan te worden; maar verre van eeiien onaangenamen, verspreidde zij integendeel, eenen zachten en welriekenden geur. Zelfs de grond rondom de grafzerk was hiervan doortrokken. De omstanders vreesden alsdan niet meer nader te komen. De grafzerk werd in het koor van de kapel der Allerheiligste Maagd op twee banken neergeplaatst, en toen men haar opende, bemerkte men tot niet geringe bewondering, een groot aantal vliegjes met groene vleugelen, die als bijen rondom hun korf gonsden. Er was evenwel noch ontbinding noch verderf te bespeuren, en liet vleesch was blank en in gezonden toestand. De Z.E. Heer Pastoor, die in den tusschentijd de geopende grafzerk was genaderd, werd niet den minsten onaangenamen geur gewaar, en vond liet gelaat van den Dienaar Gods ongeschonden, zeer herkenbaar en geheel onverminkt. Z. I). Hoogwaardigheid de Bisschop had verboden het lichaam aan te raken, maar dit belette niet, dat vele personen, die heimelijk in de kapel waren geslopen, stukken van zijn toog, van zijn koorhemd en van de grafzerk afscheurden." Veelvuldig zijn de mirakelen op het graf van den Gelukz. Dienaar Gods gewrocht. Deze hadden op 22 Januari 1888 zijne Zaligverklaring ten gevolge. Sindsdien heeft deze Dienaar van Maria niet opgehouden zijne machtige voorspraak te doen gevoelen. Ook in onze streken breidde de devotie tot den Gelukzalige zich meer en meer uit en werd menige gebedsverhooring, door Hem verkregen, opgetcekend. Laten wij daarom, geachte Lezers, met het volste vertrouwen tot Hem onze toevlucht nemen, en vragen wij aan God, dat weldra de kroon der Heiligen zijn zalig hoofd moge sieren. BIJ DE PLATEN. Meestal geeft het onderschrift voldoende opheldering aangaande de beteekenis der platen. Volledigheidshalve vermelden wij hier nog het volgende. De titelplaat is een reproductie van 't portret van onzen Stichter, voor deze gelegenheid geschilderd door Frans Kops. Werk van dezen kunstenaar behoeft geen lofspraak meer • nem noemen is hem roemen. In de St. Eligiusklais te La Kochelle (bl. 107- schreef de Gelukzalige den Kegel zijner beide Congregatiën In 1720 kwamen de Zusters der Wijsheid zich te St -Laurent-sur-Sevre vestigen en betrokken het huis (bl. 113) waarin de Stichter overleden was. In het sterfvertrek wordt een schilderij bewaard, den Gelukzalige voorstellend op zijn doodsbed, (bl. 111.) 1 J Als student aan het (1o]lege der Paters Jesuïeten te Keimes, trad Louis Marie dagelijks, vóór en na den schooltijd, de 'eik van den H. A erlosser binnen en knielde er godvruchtig neer voor het beeld van O. L. Vrouw van Mirakelen, (bl. 117.) Ook ging hij toen dikwijls bidden voor het beeld van L- \ rouw van Blijde Boodschap, (bl. 121.) In 1/1/ preekte de Gelukzalige eene missie te La Chèze k agnc) tn heistelde daar eene sinds twee eeuwen verwaarloosde kapel van O. L. Vrouw van Smarten, (bl. 125.) i } \r lezer een afbeelding van de kapel oer 11. Maagd in 't Seminarie St. Sulpice te Parijs. Als Seminarist was de Gelukzalige belast met het in orde'houden en versieren dezer kapel, en hij wilde er zijn eerste H. Misoffer opdragen. Paus (lemens XI (bl. 148), die de bekende Bul Unigenitus tegen de Jansenisten uitvaardigde, verhief onzen Stichter tot Apostolisch Missionaris en wees hem Frankrijk als arbeidsveld aan. De Superiorum licentia. Nihil obstat. — H. J. A. v. HAPERT, Libr.-Cens. Evulgetur. — J. POMPEN, Vic.-Gen. Buscoducï, 17 Aprilis 1916. INHOUD. Toewijding. Grafschrift van den Gelukzalige De Montfort. Ter eere van den Gelukzaligen L. M. de Montfort. De Gelukzalige L. M. de Montfort. Zijn inwendig leven en zijne geestelijke leer. De laatste dagen en dood van den Gelukz. L. M. de Montfort. De Gelukzalige L. M. de Montfort en de Volmaakte Godsvrucht tot de H. Maagd. De Watersnood. Drie Jaargetallen: 1716 — 1816 — 1916. De jeugdige Montfort en de kleerkooper. De devotie van den Gelukzaligen De Montfort tot het Allerheiligste Sacrament des Altaars. Montfort en zijne vroegere Min. De Verheerlijking van Montfort na zijn dood. Bij de platen. óh 1 _ I