\\ v Éjjvopamma ft — Ni ■_ -- • O iecl|tuic ,Qnt!niUinii ' lij C'. il '* ïuiï . *?.- -r-.K • ? \ \ »■ < fiet iBhuutmcut tumr |j Wal. Fan. tjamcv cn iu u-. Ly ; bc iu'l>.iUen TictH-vlAiiïi •■du' r> I BMasiunarisscn in itljmui ■« te Oijmcacit \i \ jJ | > 28 ^)cptcmluvt 1902. , "^w^wssS ¥S¥¥i :." X " tlijinriirn. BXX>©BjïCDfl)p; DER plechtige Onthullim <**> VAN '■';"" /J HET MONUMENT VOOR Mgr. FERD. HAMER EN GEZELLEN, de gevallen Nederlandsche Missionarissen in Ch i n a, te Nijmegen, 28 September 1902. COMITÉ tot stichting van het Gedenkteeken voor Mgr. HAMER EN ZIJNE GEZELLEN, de gevallen Nederlandsche Missionarissen in China, ondkr hooge bescherming van Z. D. H. Mgr. W. VAN DE VEN, Bisschop van 's-Hertogenbosch •r~2£y t-2ÜF=»-— Eere-Comité. Mgr. Dr. H. J. A. M. Schaepman, Lid der Tweede Kamer, Rijsenburg. F. L. A. Bronsgeest, Deken en Kanunnik, Nijmegen. A. van der Geest, O. P„ Pastoor der St. Dominicuskerk, Nijmegen. A. A. H. van de Laar S. J., Pastoor der St. Ignatiuskerk, Nijmegen. J. A. J. Pluymaeckers O. M., Pastoor der St. Franciscuskerk, Nijmegen. Mr. C. J. A. Heydenrijck, Lid van den Raad van State, 's Gravenhage. J. Jurgens Az., Osch. Jhr. Mr. O. van Nispen tot Sevenaer, Lid der Tweede Kamer. Nijmegen. W. J. H. Prinzen, Lid der Eerste Kamer, Helmond. Uitvoerend Comité. Dr. J. P. St. Berends, Nijmegen, Voorzitter. F. L. A. Bronsgeest, Deken en Kanunnik, Nijmegen. F. T. J. H. Dobbelmann, Nijmegen. Jhr. E. F. M. van Rijckevorsel van Kessel, Nijmegen. M. A. de Rooij, Nijmegen, Penningmeester. Mr. Jan F. M. Wierdels, Nijmegen, Secretaris. Commissarissen van orde, de Heeren: T. G. ten Pol, leider. A. Hij de ontvangst: Jan Daniels, H. Eeuwens, A. W. Lasance, J. H. Smits Jr., P. Vermeulen. B. Bij den optocht: Hoofdcommissarissen: Chr. van der Waarden, H. Eeuwens, W. A. Teeuwissen, F. Teurlings. Assistenten: L. van den Boogaard, G. Linssen, R. Nass, J. H. Smits Jr. en verder alle overige heeren der commissiën van orde. C. Bij het monument: Hoofdcommissarissen : T. G. ten Pol, P. Vermeulen, H. H. de Haan, Al. Hekking, C. A. P. Ivens. Assistenten: G. Otten, A. W. Lasance, C. Baetings, E. Dobbelmann, C. Nolet en verder alle overige heeren der Commissiën van Orde. DERDE DIOCESANE KATHOLIEKENDAG TE NIJMEGEN, op 28 September 1902. Beschermheer : Z. D. H. Mgr. W. van de Ven, Bisschop van 's Hertogenbosch. Eere-Comité. Mr. A. E. J. Baron van Voorst tot Voorst, Commissaris van H. M. de Koningin in de Provincie NoordBrabant, 's-Hertogenbosch. Mr. O. W. van Basten Batenburg, „ Jhr. P. J. J. S. M. van der Does de Willebois, ., ' | | g W. J. H. Prinzen, Helmond. llal Mr. E. H. J. M. van Zinnicq Bergmann, 's-Hertogenbosch. -J| Ant. Arts, Tilburg. W. J. C. M. Friesen, Grave. I | V. A. M. van den Heuvel, Geldrop. 1*1 E. A. M. van der Kun, 's-Gravenhage. fis W. P. A. Mutsaers, Tilburg. ^ ° C. A. M. Raymakers, Helmond. 1 I J j i rt j) Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt, 's Bosch. I S g 1 *0 Mr. J. A. N. Travaglino, 's-Gravenhage. I jü Kolonel B. R. F. van Vlijmen, Schijndel. Dr. J. P. St. Berends, Nijmegen. F. T. J. H. Dobbelmann, „ G. A. Hamer, „ Jhr. Mr. F. X. G. M. van Nispen tot Sevenaer, Nijmegen. Dr. A. van der Steen, Osch. PROGRAMMA. —nar??--— II'/» uur: ONTVANGST der genoodigden in de benedenzaal der R. K. Gezellenvereeniging, HOOFDGEBOUW. Welkomstrede door den HoogEd.Gestr. lieer Mr. C. J. A. I leydenrijck, Lid van den Raad van State. P/4 uur: OPTOCHT. Aantreden van de deelnemers, waaronder de katholieke Vereenigingen met muziekkorpsen en banieren, aan de Korenbeurs. De optocht volgt de Hezelstraat, Markt, Broer- en Molenstraat tot aan het standbeeld van Mgr. Hamer en Gezellen. 3 uur: Plechtige onthulling van het standbeeld van Mgr. HAMER en Gezellen. i. Bisschop-Hamer-Cantate. Gedicht van J. R. van der Lans. Muziek van Albert Roothaan. Uitgevoerd door een koor van mannen en knapen, met begeleiding van orcliest. Gedurende deze uitvoering heeft de onthulling plaats. (Zie bladzijde n.) Bisschop-Kamer-Cantate. Gedicht van J. R. VAN DER LANS. Muziek van ALBERT ROOTHAAN. No. 1. Gloria in excelsis Deo! Eer aan God in den lioogen hemel, Lof en dank in eeuwigheid! Uit ons menschelijk gewemel Schittert hel Zijn heerlijkheid. Hij vormde den mensch uit het slijk der aard, Boetseerde uit leem zijn leest, Maar heeft hem het hoogste niet gespaard: Hij blies in het stofbeeld zijn geest. En de adem der Godheid bezielt den mensch Tot godlijke dadenkracht. In heilige aandrift, wil en wensch, Blijkt de stervling van Gods geslacht. No. 2. Eén vonk van 't godlijk liefdevuur in 't harte Des jonkmans opgevlamd tot heeten gloed, Wijdt tot Apostel hem, die doodsgevaren tartte Met martelaren-heldenmoed. Op het voetspoor van Hem, die voor ons werd geboren Om de zielen te winnen, in zonde verloren, Verlaat hij moedig het vaderhuis En doorzwerft verre landen, in do hand het kruis. De volken in schaduw des doods gezeten Doet hij de boodschap des levens weten. Hij gaat als de Meester, wiens woord hij verkondt, Al weldoende rond. En waar hij den voet zet, ontluikt op zijn schrede De bloem van zaligen Christenvrede. Quam pulchri super tnontes pedes annuntiantis et prtedicantis pacem: annuntiantis bonum, praedicantis salutem. [Vertaling: Hoe schoon op de bergen z^jn de voeten van hem, die den vrede verkondigt en predikt, van hem die het goede verkondigt, de zaligheid predikt.] O voeten moe gezworven, Bij tochten lang en bang, Op 't steenig pad doorkorven, Hoe lieflijk is uw gang! Ge draagt des kruises zegen Door woud en over rots. Gegroet op al uw wegen, O liefdeboden Gods! No. 3. Verbaasd aanschouwen de Heidenlanden Het werk van zijn Godgewijde handen. Verrukt zien zij de tempels rijzen, Waar dankbre vromen Gods goedheid prijzen; Den hongrenden breken 't levensbrood, Den wees geopend een moederschoot, Verlaatnen ontsloten een vaderhuis, — En zij kussen 't zegenbrengend kruis. O crux, ave, spes unica, Gentis redemptae gloria, Piis adauge gratiam, Reisque dele crimina. [Vertaling: O kruis, gegroet, eonige hoop, roem van liet verloste volk, vermeerder de genade der vromen en neem de ongerechtigheden der schuldigen weg.] O kruis besproeid met Jesus' bloed, Onze eenge hope, wees gegroet! No. 4. Maar de Booze, onverzoenlijke vijand van 't goede, Verwekte in helsehe woede Den storm, die de tempels schudde. O God! de wreede wolf bespringt De weerlooze opgejaagde Christenkudde, Die rond haar Herder siddrend samendringt. De goede herder geeft het leven voor zijn schapen. Pal staat hij met het kruis als eenig wapen. „Gij gaat, ik blijf," dus spreekt in doodsgevaar De trouwe bisschop tot zijn priesterschaar. Gelijk de Meester, stervend aan het hout der schand, Geeft hij gelaten zich in beulenhand, En 's Heilands woord, gepredikt met den mond, Bezegelt hij met bloed uit wreede wond Bij wond gedropen. Video coelos apertos, et Jesum stantem a dextris virtutis Dei: Domme Jesu, accipe spiritum meum, et ne statuas ïllis hoe peccatum. [Vertaling: Ik zie de hemelen geopend en Jesus staande aan de rechterhand der kracht Gods: Heer Jesus, ontvang mijnen geest en reken hun deze zonde niet toe.] No. 5. Nu gaat de gouden hemel open En Jesus, staande aan 's Vaders rechterhand, Van 't; glorierijk Apostelkoor omgeven, Wenkt hem ten eeuwgen leven In 't hemelsch Vaderland. Het witgekleede heir der martelaren Komt hem met groene palmen wuivend te gemoet. Belijders, maagden, aller hemelingen scharen, Zij bieden opgetogen hem den welkomstgroet. Gods englen stekend juichend hun bazuinen, De azuren bogen davren van geschal. O keurtelg van Sint Stevens stad, Bij God nu hoog verheven, Zie neder op uw bakermat, Waar steeds uw lof blijft leven. Bevestig ons in 't oud Geloof, Dat wij, als Gij, nooit buigen, Maar fier, voor valsche lokstem doof, Voor Christus' kruis getuigen. 2 Feestrede, uit te spreken door Mgr. Dr. H. J. A. M. SCHAEPMAN, Huisprelaat van Z. H. den Paus, Ridder in de Orde van den Nederl. Leeuw, Lid der Tweede Kanier der Staten-Generaal 3. OVERDRACHT van het Gedenkteeken aan het Gemeentebestuur van Nijmegen. 4 SLOTZANG met begeleiding van orchest. Ka de onthulling van het standbeeld van Mgr. Kamer. Slotzang getrokken uit de woorden van het oude „Wilhelmus'. Voor Godes woort ghepresen Heb ik, vrij onversaecht, Als een helt sonder vreesen, Mijn edel bloet ghewaecht. Lijf en goed al te samen, Heb ick u niet verschoont, Mijn broeders, hooch van namen, Hebbent u oock vertoont. 2 Na tsuer mocht ik ontfanghen Van Godt, mijn Heer, dat soet; Daer na so deed verlanghen Mijn vorstelick gemoet: Dat is, dat ick mocht sterven Met eeren, in het velt, Een eeuwich rijck verwerven, Als een ghetrouwe helt. 3 Oorlof, mijn arme schapen, Die zijt in grooten noit, Uw herder sal niet slapen, Al sijt ghy nu verstroit; Tot Godt wilt u begheven. Sijn heylsaem woort neemt aen, Als vrome christen leven, tSal hier haest sijn ghedaen. 4 Soo het den wil des Heeren Op die tijt had gheweest, Had ick glieern willen keeren Van u dit swaer tempeest: Maar de Heer van hier boven, Die alle dinck regeert, Diemen altijd moet loven, En heeftet niet begheert. 5 Lijdt u, mijn ondersaten, Die oprecht sijt van aert, Godt sal u niet verlaten, Al sijt ghy nu beswaert. Die vroom begheert te leven, Bidt Godt, nacht ende dagh, Dat hy my cracht wil gheven, Dat ick u helpen mach. 8'/i uur. Feestverlichting en CONCERT door de ARNHEMSCHE ORCHESTVEREENIGING op het Keizer Karelsplein. Arnhemsehe Orkestvereniging CONCERT 28 September 1902, Nijmegen. PROGRAnr\A : 1. King Cotton, Marsch j p Sousa 2. Concert Ouverture A. Leutner ) a- Ave Maria Gounod. * /'. Adagio Sonate pathétique . . . Beethoven. 4. Souvenir a Weber, Fantasie .... Dunkler. 5- Athalia Ouverture Mendelssohn. 6. Rêverie, par Henri Vieuxtemps. . . F. Dunkler. 7. Lorelev Paraphrase Nesvadba. 8. Fantaisie over Schuberts liederen. . F. Dunkler. Mgr. Ferdinandus Hubertus Hamer. De edele Bisschop-Martelaar, wiens standbeeld wij heden onthullen, aanschouwde het eerste levenslicht te Nijmegen op den 21 en Augustus 1840, in een talrijk gezin, waarin behalve hij, nog twee zonen de priesterlijke roeping volgden; de eene sloot zich aan bij de Sociëteit van Jesus, terwijl de ander zich Franciscus van Assisi tot Vader verkoor. Beide religieuzen zijn reeds overleden. Ferdinand ving zijn studiën aan in het Seminarie te Kuilenburg en, na zich te Rijsenburg met de hoogere wetenschappen vertrouwd te hebben gemaakt, ontving hij den ioen Augustus 1864 te Utrecht de heilige priesterwijding. Al spoedig voelde de jeugdige priester zich geroepen tot het zelfopofferende leven van den Missionaris. Hij trad in de „Congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria," waarvan de zetel gevestigd is te Scheut bij Brussel, en sprak den 1 jen Augustus 1865 zijn geloften uit. Kort daarop, den i9en September, zeide de moedige volgeling der Apostelen zijn dierbaren en vrienden vaarwel en vertrok met drie andere priesters naar China, als de eerste missionarissen door genoemde congregatie naar dat ongelukkige land afgezonden. De leiding van dien eersten tocht was toevertrouwd aan den eerw. Pater Verbiest. Na tal van jaren met buitengewonen ijver en gezegende vrucht in Mongolië aan de bekeering der Heidenen gearbeid te hebben, werd hij in Juli 1878, bij breve van Z. H. Leo XIII, benoemd tot Bisschop van Tremithe en Apostolisch Vicaris van Kan-Soe, een Chineesche Provincie, waar op dat tijdstip nog nooit een Europeesch missionaris was doorgedrongen. Ook daar arbeidde hij met medewerking van drie gezellen, waaronder de eerw. heer Andreas Jansen, thans pastoor te Elden. Mgr. Hamer werd den 27en October 1878 te Si-wan-Tse tot bisschop gewijd. I11 1889 werd hij overgeplaatst naar Ortoes in West- Mongolië, ter vervanging van Mgr. De Vos, die door den dood aan zijn apostolischen arbeid was ontrukt. Na een rondreis van twee of drie maanden ter kennismaking met zijn nieuw missiegebied, mocht hij daar onder groote blijken van belangstelling zijn zilveren feest vieren als priester en als missionaris, en het volgende jaar ondernam hij een reis naar Europa en zijn vaderstad, hoofdzakelijk tot herstel van zijn gezondheid, die door den gestadigen arbeid voor het heil der zielen ernstig was geschokt. Spoedig echter vertrok hij weer naar zijn afgelegen missiegebied. Tevergeefs poogden bloedverwanten en vrienden hem nog in het vaderland terug te houden; zijn broeder stelde hem voor, nu hij vijf en twintig jaren als missionaris gearbeid en reeds den leeftijd van vijftig jaren bereikt had, zich eenige rust te gunnen. Maar de waardige geloofsprediker antwoordde: „Een missionaris sterft op het veld van eer". En hij vertrok naar het arbeidsveld, waar hij al zijn krachten weer wijdde aan het zieleheil zijner medemenschen en waar hij in den zomer van 1900 zijn vijf-en-dertigjarigen apostolischen arbeid met den marteldood bekroonde. Zijn lijden en dood kunnen wij niet beter verhalen dan met de woorden van zijn opvolger, Mgr. Bermijn, die onder dagteekening van den ien Juli 1901 het volgende schreef uit T'o Tch'eng: Ik schrijf U van uit de plaats, waar Mgr., Z. G., den wreeden, maar roemrijken marteldood heeft ondergaan. Zoowel bij heidenen als Christenen, die getuigen zijn „eweest van zijn lijden en dood, heb ik alle bijzonderheden nader onderzocht en vervul 1111 jegens U den aangenamen plicht van een en ander mede te deelen. Ik heb namelijk op mij genomen, door 't ondervragen van verschillende personen, vooral van hen, die alles met eigen oogen gezien hebben, tot de zuivere waarheid te komen; mocht ik dus later meer vernemen, dan wil ik U zulks volgaarne mededeelen. Den 20sten Juli, bij 't aanbreken van den dag, vertoonden zich rondom Eul-cheu-seu-king-ti duizenden Boksers, en met hen ongeveer 200 soldaten. Daags te voren waren vier militaire mandarijnen Mgr. komen bezoeken, hem valsehelijk verzekerend, dat er niets meer te vreezen was en dat, zoo er gevaar mocht dreigen, zij de Christenen zouden beschermen. Mgr. had zich lang niet hen onderhouden en hun bij 't heengaan nog eene flesch miswijn ten geschenke gegeven. Die soldaten-mandarijns hadden zoo goed weten te praten, dat zij in gezelschap van twee der voornaamste Christenen de geheele residentie hadden mogen afzien. Hens dat zij zich overtuigd hadden, dat 't dorp niet aan soldaten kon weerstaan, spoedden zij zich terug naar hunne mannen, die zich in eene oude bedding der Gele rivier, op een halt uur afstand van Eul-seu-king-ti, schuil hielden. Bij 't aanbreken van den dag, toen de Christennachtwakers zich ter ruste begaven, verlieten zij hun schuilhoek. Mgr. was juist in de sacristij aan 't bidden en bereidde zich tot het H. Misoffer, als 't geluid der militaire trompet hem verschrok. Reeds van alle kanten zag men in de verte soldaten met duizenden Boksers aanstormen. Alsdan gaf Mgr., boven op een huis staande, aan de op den grond knielende Christenen den zegen en afkomend ried hij zijne kinderen aan te vluchten. Nog al velen volgden dien raad, maar ook zij hebben niet te min veel moeten lijden : bijna allen werden van hunne kleederen beroofd, velen werden neergestoken, anderen gelukte het bij bevriende heidenen een onderkomen te vinden ; doch verreweg 't grootste gedeelte der Christenen bleef daar, vast besloten voor hun geliefden Bisschop te strijden „in spem contra spem". Reeds Zondags te voren, zoo verhaalden mij, nu nog weenende, eenig overgeblevene Christenen, had Mgr. onder de preek allen aangezet tot de vlucht, doch ziende aan de verontwaardiging, die allen toonden op hun gelaat en in hunne gebaren, dat zij besloten waren den marteldood te sterven aan de zijde van hunnen Bisschop, brak Mgr. in tranen los en allen zoowel mannen als vrouwen, oud en jong weenden met hem. Nadat Mgr. voor den laatsten keer zijne Christenen gezegend en tot de vlucht had aangespoord, was hij teruggekeerd naar de kerk en lag daar neergeknield, biddend met uitgestrekte armen voor 't kruisbeeld van 't hoofdaltaar. Vele vrouwen en kinderen baden aan zijne zijde. Ondertusschen waren de soldaten en Boksers 't dorp binnengedrongen ; de Christenen vochten een tijdlang dapper, maar weldra bij gebrek aan kruit en hagel konden zij den ongelijken strijd niet volhouden en werden overrompeld. Alsdan begon de slachting: niemand werd gespaard, mannen en vrouwen; grijsaards en kinderen werden meedoogenloos neergeveld; de soldaten schoten als razenden in 't wild en troffen zoodoende niet weinig Boksers. Weldra trok een troep moornaars naar 't weeshuis; de daar aanwezige zusters werden vastgebonden aan de boomen en zoodanig mishandeld, dat zij voor dood neervielen. Eene van deze is er nog levend afgekomen, doch zij gelijkt niet meer op een mensch: haar gelaat is geheel en al verminkt, de tanden verbrijzeld en de tong gedeeltelijk uitgerukt. Van de kinderen werd slechts een derde vermoord, de overigen, alsook een zeker aantal vrouwen werden meegedreven, om later in de streek van Ning-hia aan de Mohamedanen te worden verkocht. God weet hoeveel ik van dat alles heb geleden, vooral van 't laatste! Doch keeren wij naar Mgr. terug. Zoodra de soldaten zich meester zagen van 't dorp, trokken zij met een tiental aanstonds naar de kerk, om den Bisschop gevangen te nemen. Mgr. bood geen wederstand, men sleurde hem buiten. Aanstonds werden de vingers der rechterhand afgesneden, want men vreesde die hand, wijl men uit de verte gezien had, dat Mgr. met die hand den zegen had gegeven; de gewonde hand werd met een doek omwonden. Daarna bond men zijne handen en voeten samen om hem op een stok weg te dragen; hierbij liet men Mgr. tweemaal op den grond neervallen; Mgr. zuchtte en liet een schreeuw van de pijn, 't geen hun spotlust opwekte. Eens in 't midden der Boksers, stond Mgr. bloot aan de wreedste mishandelingen : men rukte 't haar uit hoofd en baard en als Mgr. door zijn gekerm te kennen gaf, welk een pijn dit veroorzaakte, riep men spottend : »nu moet heel de baard er uit." Onnoodig te vermelden, dat men Mgr van zijne bovenkleederen had beroofd, de onderkleederen mocht hij gedeeltelijk aanhouden. Na al mishandelingen werd Mgr. met vijf Christenen op eene kar geplaatst om naar Moatai (op 2 a 3 uur afstand) te worden vervoerd. Bij Mgr. had men achter den hals een sabel of volgens anderen een kapmes vastgemaakt, dat bij iederen schok der kar in het vleesch drong; men deed hen geboeid neerknielen, terwijl zij bloot waren gesteld aan de gloeiende Julizon. De Boksers deden ook gelijk de Joden weleer, die vreesden dat de Zaligmaker op den lijdensweg zou bezwijken en legden, beducht dat een zonnesteek Mgr. zou treffen, natte doeken op zijn hoofd en afgekapte hand — voorwaai ue schurk, welke die doeken aanbracht deed 't niet uit medelijden, want 't is dezelfde, die Mgr. heeft verbrand ; nu heeit hij zijn straf ontvangen en is onthoofd: hij heette Hia-nu tzeu. Onderweg gaf men Mgr. ook te drinken; doch at hij slechts weinig, uit vrees, dat men hem zou vergiftigen en nam nu en dan slechts iets aan van de christenen. Onder de reis was 't elkeen toegestaan Mgr. te beschimpen en te verwonden, niet die voorzichtigheid nochtans, dat men een spoedigen dood moest vermijden. \ an een ooggetuigen-kind heb ik vernomen, dat men Mgr. een handvol zand in den mond had gestopt, omdat hij bad; en van meer dan een persoon heb ik gehoord, dat men om dezelfde reden Mgr. twee messteken in den mond had toegebracht, die zijne tanden verbrijzelden en zijne tong kwetsten; niettegenstaande dat alles ging Mgr. voort met bidden. Gedurig zeide men aan Mgr., dat men hem naar zijn vaderland, t land der duivelen, ging terugbrengen, en dat zij hem uitgeleide wilden doen. Den aisten werd Mgr. langs Moe-t'oe-k'eoe (op een half uur van de Christenheid Tch'eng-hoeei-hai-tze) naar 1 otch'eng (10 uren van Eul-scheu-seu-king-ti) overgebracht. — T'o-tch'eng ligt op een half uur van Ho-k'oe, waar Mgr. meer dan eens gedurende zijne reizen in t Ortoesland de Hoang-ho (Gele rivier) is overgestoken. Eens den Gelen stroom over, bevindt men zich op Mongoolsch grondgebied; beide plaatsen tellen ongeveer: de eerste io.oco, de tweede 6000 inwoners. Naar deze plaatsen werden de christenen gebracht, die men in de algemeene slachting gespaard had; daar ook werden 300 van de onzen onthoofd en hunne hoofden op staken tentoongesteld. Buiten de stad 1 o-tch eng ziet men nog overal kleine heuveltjes: de grafplaatsen onzei martelaren. Later heb ik nog vernomen, dat men Mgr. ook nog vervoerd heeft van To-tch'eng naar Ho-k'oe op eene kar, die geweldig schokte; men had Mgr. doen neerzitten op een ijzeren pin (een werktuig 0111 bezems te maken): de pijn deed hem soms alle gevoel verliezen en als men hem vroeg : «zit gij hier zoo gemakkelijk als op uwen troon ?" antwoordde hij: »nog beter, vriend." Te T'o-tch'eng wilde de mandarijn eene echt Chineesche rol spelen: hij noodigde Mgr. aan tafel, om te weten te komen, of de missie nog geld bezat en waar dat was. Mgr. echter antwoordde hem niet. Toen eerst begon de vreeselijke marteling. In eene groote kooi gebonden, wierp men hem in de gevangenis; overdag leidde men hem rond door de groote straten, eene dunne scherpe koord had men hem driemaal rondom 't voorhoofd gebonden en op 't kale hoofd had men in groote Chineesche letters geschreven: »lao iang mo" (oude Europeesche duivel). Natuurlijk dat de geheele bevolking op de been was om Mgr. te komen beschimpen en te mishandelen. Ik heb vergeten te vermelden, dat men vanaf den eersten dag een ketting had vastgemaakt aan liet sleutelbeen; te uien einde had men 't vleesch van 't lijf gesneden, zoodat volgens ooggetuigen Christenen, die met Mgr. in dezelfde gevangenis hebben gezeten, de ribben bloot lagen. — Drie dagen duurden die martelingen. Eindelijk brak de 25ste Juli aan, feestdag van St. Jacobus, de dag ook, waarop Mgr. zijne roemrijke martelkroon uit de handen van zijnen goddelijken Meester zou ontvangen. In den vroegen morgen geleidde men Mgr. naar 't veld tusschen T'o-tch'-eng en Ho-k'oe. Men bond Mgr. de voeten vast aan elkander: men omwond ze, alsmede 't onderlijf met watten; alsdan rukte men Mgr. met ijzeren haken 't vleesch van den rug, kapte voeten, de overblijvende hand, ooren en neus af en heesch hem op aan drie staken, welke men van boven aan elkander had gebonden en van onder uiteengezet; de watten overgoot men met olie en boter en men hield er vuur aan. Mgr. liet nog twee zuchten, doch niettegenstaande hunne pogingen wilden de watten niet goed branden, zoodat slechts 't onderlijf verkoolde; daaraan sneed men Mgr. het lichaam open, haalde 't hart er uit, dat men deed roosteren en voor 500 sapeken door twee bedelaars opeten. Toch was hun helsche haat nog niet voldaan en evenals de beulen bij de Martelaren van Gorkum, zoo ook schrapten zij Mgr. 't vet van de ingewanden af, om het in het openbaar op de markt te verkoopen. 't Hoofd werd afgehouwen, op een staak ten toon gesteld en na eenige dagen in eenen steenen pot begraven. Later hebben wij 't hoofd alsook de beenderen in eene kist doen leggen, 't Hoofd is 't echte hoofd van Mgr., van de beenderen ben ik nog niet geheel zeker; ik doe nu op alle mogelijke wijze onderzoek. Hen Christen heeft mij gezegd, dat hij aan de grafplaats van Mgr. een plankje had doen steken, om zich later niet te vergissen. Eveneens hoop ik de werktuigen der marteling te bekomen; tot nu toe heb ik slechts 't lucifersdoosje van Mgr. in bezit. Later kunnen wij spreken van 't overbrengen van een gedeelte der reliquieën naar Europa alsook van 't oprichten van een monument te T'o-tch'eng. Permanente Commissie. Jhr. Jos. de la Court, 's-Hertogenbosch, Voorzitter. H. A. Brouwers, Plebaan, „ C. C. Prinsen, Pastoor, „ J. F. Boex, Eindhoven. G. Coovels, Helmond. G. F. van Gerve, 's-Hertogenbosch. Joh. van Riel, Waalwijk. M. A. de Rooij, Nijmegen. A. L. J. van Waesberghe, Tilburg. L. van der Steen, 's-Hertogenbosch, Secretaris. Uitvoerend Comité. Jhr. Mr. O. van Nispen tot Sevenaer, Nijmegen, Voorzitter. Hoogeerw. Heer F. L. A. Bronsgeest, „ F. Geertsen. „ J. E. van Huet. „ M. A. P. C. Poelhekke, „ M. A. de Rooij, „ F. Ph. Thijssen, „ P. J. F. Daniels, „ Secretaris Aloys B. Jansen, „ 2e Sccr.-Penn. P. F. Bergmans, Tilburg. J. van Besouw, Goiile. J. van Blarkom, Stratum. J. F. Boex, Eindhoven. P. Bogaers, Tilburg. A. Bolsius, Schijndel. H. A. Brouwers, Plebaan, 's-Hertogenbosch. Ger. Coovels, Helmond. Jhr. Jos. de la Court, 's-Hertogenbosch. Jhr. W. de la Court, Oostelbeers. H. Eras, Tilburg. H. F. van Erp, Osch. Dagelijksch bestuur van het Uitvoerend Comité. I Eén groote jubel vaart door Edens tuinen Bij klank van gouden harpen zonder tal. En Stephanus, de prins der bloedgetuigenschaar, Omhelst den nieuwen martelaar. Nijmegens Schutspatroon Reikt aan Nijmegens Zoon De rozen-martelkroon. LIED IN VOLKSTOON. Nu, Vaderstad, verhef den Held, Uw burgerij ontsproten, Om deugd en daden waard geteld Bij de eersten uwer grooten. En eer met hem de trouwe trits, Die glanst in de eigen glorie. In 't strijden stond hij aan hun spits; Zij vieren saam victorie. [Bij den aanhef der volgende stroplie worden de aanwezigen beleefd verzocht op te staan en het hoofd te ontblooten, echter bij het vallen van het omhulsel niet te juichen om het gezang niet te storen.] Onthul nu 't praalbeeld van metaal, Tot Hamer's roem verrezen, Dat verren naneef nog verhaal' Zijn daden hooggeprezen. Aanschouw den Bisschop-Martelaar, Verwinnaar door zijn sterven, Bij Jesus' troon uw middelaar Om heil u te verwerven.