HERINNERING AAN .JAM en zijn groolsclie ruïne BORO BOEDOER DOOR A. KORTEN HORST, Apost. Miss. in Ned. Indic, VOOR 33 El L E! 33 E XST VAN DEN SINT-CL AVEEBOND. I9OO. II. \iet in den handel. 's-Gravenhage, T. C. B. TEN HAGEN NB. De Zelateurs en Zelatricen worden dringend verzocht dezo boekjes onder de leden lnnimj^jv[deeUn^JcaJ^ Si n t-Claverbond. 1. liet doel van dezen Bond is: door kleine bijdragen van velen, de Missionarissen van Nederlandsch Oost-Indië te gemoet te komen, vooral bij de vestiging en uitbreiding des Geloofs onder de inlandsche bevolking. De Bond dankt zijn naam aan den in 1888 heilig verklaarden Petrus Claver, den Apostel der Negers. Z. II. Paus Leo XIII prees hem als een anderen Xaverius en moedigde in de CanonizatieBulle met deze woorden tot ondersteuning der Missiën aan: „slechts weinigen valt de Apostolische roeping ten deel, maar het gebod der goddelijke liefde geldt allen. Allen toch moeten door gebed, ondersteuning of invloed medewerken aan de verspreiding van het christelijk Geloof; en daarom ook beliooren zij de instellingen, vereenigingen en werken te bevorderen, die door do wijze zorgen des Apostolischen Stoels of door de godsvrucht der geloovigen in het leven werden geroepen , opdat den ongeloovigen en blinden het licht der waarheid en het heilmiddel der genade worde gebracht." 2. Het heeft aan 1111. DD. 1IH. den Aartsbisschop van Utrecht en de Bisschoppen van Haarlem, 's llertogenboscli, Breda en Roermond behaagd, hunne algeheele goedkeuring aan het schoone werk van den Sint-Claverbond te hechten en het dringend in de milddadigheid hunner onderhoorige geloovigen aan te bevelen. 3. Iedereen kan lid worden van den Sint-Claverbond. De eenige verplichting der leden is eene uekelijksche bijdrage van één cent. Elk lid ontvangt een bewijs van toetreding. 4. Zelateurs en Zelatricen worden zij, die minstens een tiental leden hebben aangeworven. Zij ontvangen een door den Eerw. Directeur geteekond bewijs van aanstelling. 5. Aan ieder tiental leden worden de „Berichten uit Nederlandsch Oost-Indië", die op onbepaalde tijden verschijnen , gratis toegezonden. Vervolg zie bi. 3 van de en zijn «roolsclie- ruïne 1!ORO BO K DO I : R. I )OOR A. KORTEXHORST, Apost. Miss. in Xcd. Indic, VOOR D E 2L* X3 r^" VAN DEN SINT-C 'Ij AAr K R I > < > -N I > 1900. II. Niet in «I«* 11 handel. *S-< i KA V K.N H AM! , T. C. li. TEN 11A<;I:N HERINNERING AAN JAVA Eoro Eoedoer in zijn oorspronkelijker vorm. Herinnering aan Java en zijn grootsche ruïne BORG BOEDOER, dooi' A. Korten horst . Apostolisch Missionaris in Ned-hidië. I. Algemeene beschrijving van de ruïne. Gedwongen , om redenen van gezondheid , voor cenigen tijd het zonnige Insulinde, met zijn gioenendc eilanden, trotsche bergen en lietelijke valleien te verruilen tegen het koele klimaat van Holland, waai op enkele maanden na, de zon wegschuilt achter grauwe wolken, en sneeuw, wind, regen en hagel de menschen naar het haardvuur heendrijven, wil ik, op de uitnoodiging mij gedaan iets over Indië te schrijven , mijn gedachten laten weiden over een landstreek van Java, verleden jaar door mij bezocht, en den leden van den SintClaverbond ecne beschrijving geven van wat ik zag m de Residentie Kedoe. De grootsche ruïne, genaamd hoi o Boedocr, de oude Boeddha tempel (i) in vervlogen eeuwen door de Hindoes op Midden-Java gebouwd , wil ik den lezers der „ Berichten doen kennen. Ie\ens zal ik de gelegenheid hebben een woord te zeggen \ ei < i o (1) De aandachtige Ie/er zal uit d> beschrijving van de ruïne, die later zal volgeu, zelf wel opmaken, dat van een tempel in den eigenlijken zin des woord.s geen sprake kan zijn. l>e Huro lioedoer was geen gebouw, w.iaiin men kon binnentreden gelijk in onze keiken f temp» Is. het Boeddhisme , den godsdienst van zoovele ongelukkio-en , die van 't Licht des Evangelies verstoken, een geluk najagen, dat als een schim verdwijnt op het oogenblik, dat zij het denken te vatten. Wel diep beklagenswaardig zijn zij, die de eeuwige goederen niet kennen welke den Christen wachten aan gene zijde des grafs ! Van Magelano de hoofdstad der Residentie, uit, j O 7 bereikt men per rijtuig binnen anderhalf uur den Borfr Boedoer. De weg loopt door overheerlijke landstreken, wier heuvelen, ten deele verscholen achter een waas van nevelen, door de stralen der opkomende zon in de verte den schijn aannemen, als waren zij met een sneeuwkleed overtogen. De groote menigte dessa s (inlandsche dorpen) die hier en daar verspreid liggen, alsmede het aantal Javanen, die met vruchten beladen, marktwaarts spoeden, zeggen u, dat Kedoe een sterk bevolkte Residentie is. (i) Bij de post Blondol verlaat men den grooten weg, die naar Djokjakarta voert, slaat rechts af en bereikt, steeds in zuidwestelijke richting* voortgaande, na driekwartieruurs het doel o o van de reis. Een kleine hoogte heeft het monument voor een wijl aan uw oog onttrokken, maar, staat men bij depasangrahan (inlandsch logement), dan ligt het in al zijn grootheid voor u. Ziet gij die veelzijdige pyramide daar op en rondom dien heuvel gebouwd, die zwartgrijze steenblokken, dien chaos van koepels en naalden, van inspringende muren, uitspringend lijstwerk ? Ziet oe p'indsche nissen en beelden en klokken <"> o (1) Dit gewest beliooit tot de dichtst bevolkte streken der aarde. De gemiddelde dichtheid der bevolking in de provincie Zuid-Holland bedraagt per Q mijl 14600 zielen ; in Kedoe stijgt dit tot 2*2ioO. Dit l'eit is daarom des te merkwaardiger omdat de bewoners dezer Residentie werkelijk leven van de oj»biengst des bodems, wat in de dichl>t bevolkte streken van Nedeiland bij lange ra het geval niet is. Waar in Europa meer dan 20000 mensch'-n op 1 f~ mijl wonen, is dit alleen door de industrie. Vgl. «Nederland tusschen de tropen» van R. Schuiling § 40. met die onafzienbare rij van beeldhouwwerk? Dat is de Jjoro Boedoer ! Nu aanstonds de trappen op, langs g'aleiijen en terrassen tot het hoogste punt, om met éc'n oogopslag het wonderschoone panorama te oveizien, dat zich daar voor de verbaasde blikken ontrolt \V ie heett ei oogen genoeg voor een tafereel, zoo rijk. zoo veel omvattend , zoo veelkleurig; in uwe onmiddellijke nabijheid, rijk bewaterde, altijd bloeiende valleien, met rijst beplant, wier terrasvormige velden, door kleine dijkjes van elkander gescheiden, zich als een reusachtig schaakbord voordoen. Daartusschen tuinen met suikerriet beplant, djagong (maïs) en ka/jangvzlden, alles zoo\ er het oog reikt bebouwd en beplant, en bewoond door duizenden en duizenden vreedzame en zorgelooze menschen Te midden van dit alles, dessa op dessa, wier woningen verscholen liggen achter wuivende bamboestoelen, die hunne spichtige bladertjes, bij het minste windje, heen en weer bewegen. Alle mogelijke schakeeringen van geel en groen mengen zich dooreen, en omslingeren, in onnoemelijk vele strepen en banden, de meestal scherp afgeteekende dorpen met hare reusachtige palmen en bloeiende djamboeboomen. Naast dit meer lieflijk tafereel, daar in het Oosten op den achtergrond, een grootsch en vreeswekkend gezicht: drie vulkanen heffen hunne kratertoppen hoog fn de lucht; de Merapi, 2866 meter boven de oppervlakte der zee, spuwt dikke rookwolken uit; zij omhullen den berg en trekken in lange strepen over het schoone landschap. Daarnaast staat de Mtrbaboe nog 250 metei hooger, maar minder ontzagwekkend dan de eerste. Meer noordwaarts is nog bij helderen hemel de Oenarang te zien, aan wiens voet de stad Semarang is gelegen, en geheel in de blauwe verte doemt somtijds de Soembing op, die zijn top 3336 meters in de wolken verheft. Meermalen brachten de vulkanen dood en verwoesting, doch wekten ook nieuw leven uit den met lava en stof bedekten grond. Hoe klein gevoelt de mensch zich tegenover zulk een reuzenschepping ! Moet men niet zeggen, dat de Hindoes menschen waren van fijnen smaak, die hunne godsdienstige ge- ' O O o bouwen zoo goed lieten uitkomen ? En dan dat raadselachtig inwendige, opgevuld met tallooze gedaanten en geheimzinnige gestalten, die O O O o levenloos, gelijk den steen waaruit zij gebouwd zijn, sedert eeuwen onveranderd op den bijgeloovigen Javaan nederzien; welke moeite kostte niet het bijeenverzamelen van het materiaal; met welk een bijenvlijt, met welke bewonderingswaardige nauwkeurigheid werd o o o hier gewerkt en welk een geniaal man moet het geweest zijn, die in staat was zulk een kunstgewrocht te ontwerpen en uit te voeren, zooals wij het tot op den huidigen dag voor ons zien. o o Wij willen eerst het geheel eens goed opnemen, en daarna eenige bijzonderheden beschouwen om vervolgens een woord te wijden aan de opkomst, het verval en den tegenwoordigen toestand van het monument. In 1814, toen Oost-Indië onder Engelsch bestuur stond, vernam de Luitenant-Gouverneur, Sir Stamford Raffles, dat er in de Residentie Kedoe uitgestrekte bouwvallen van een grooten Oud-lndischen tempel aanwezig waren. In het belang der wetenschap gaf hij aanstonds last om de bedoelde bouwvallen, bij den inlander onder den naam van Boro Boedoer bekend, nauwkeurig te onderzoeken , af te meten en teekeningen daarvan te vervaardigen. Dit ging echter niet zoo O O O gemakkelijk , want de heuvel, die de bouwvallen aanwees , was met aarde en hooge alano-alauo- (soort van O O O \ gras) overdekt, hier en daar zelfs hadden er boomen groote wortels geschoten en groeiden welig op. Vijf en veertig dagen lang waren meer dan 200 arbeiders bezig met het omkappen der boomen, het verbranden van kreupelhout en alang-alang en het wegvoeren der aarde en lava, waaronder het geheel bedolven lag. O o Men stelde zich vooralsnog tevreden met het opmeten en in teekening brengen van het geheel; latei in 1849 werd, onder den Gouverneur-Generaal \an Rochussen, aan Wilson, teekenaar der genie, o>>o-edra^en nauwkeurige kaarten van den tempel te vervaardigen. Voor wij tot de beschrijving van den tempel overeaan, één enkel woord over de bouwstoften er voor gebezigd. Deze werden door de natuui zelve geleverd, die uit hare onderaardsche werkplaatsen de trachietmassa's te voorschijn bracht en in schiei onuitputtelijken overvloed over het eiland verspreidde. Nabij de rivier de Progo, aan den weg van Moentilan, liggen die steenbrokken over de gansche landstreek verspreid, en hoe meer men den Merapi nadert, des te grooter worden ze in aantal en tevens in afmetingen. De ondervinding van latere eeuwen behoeven wij niet te raadplegen, om ons te overtuigen, dat die vuurspuwende berg, die vooral de Kedoe met zijne uitbarstingen teisterde, ook in vroegeren tijd een grooten voorraad van trachietbrokken moet hebben uitgeworpen. De steenen voor den bouw gebezigd, worden, met uitzondering van die, waaruit de Boeddhabeelden vervaardigd zijn, per stuk op 4° 5° kilogram geschat, enkelen, die moesten dienen voor sluitsteenen op de nissen en poorten, kunnen een gewicht hebben van 100 tot 200 kilogram. Zij werden eerst zuiver vierkant en allen van gelijke grootte gehouwen, vervolgens glad geslepen en, naar men wil, zelfs gepolijst, althans zij sluiten zoo juist aanelkander, dat het oog met moeite de naden kan bespeuren, ten minste bij die welke van beeldhouwwerk of andere versierselen zijn voorzien. In vele steenen werden insnijdingen of sleuven gemaakt; in die gleuven pasten dan de volgende, met de daarop gemaakte uitstekken Aan de hoeken bij de boeren en nissen zijn de steenen met zoogenaamde £"> - # • • zwaluwstaarten vereenigd en sluiten zoo stevig in elkander, dat zij als voor de eeuwigheid bestemd schijnen, (i) Van kalk, cement of eenig andere stof om te metselen was voor den bouw van de Boro Boedoer geen sprake, dan toch zouden naden en voegen ontstaan zijn, dan waren de gelijke oppervlakten verdwenen, die 'de kunstenaar noodig had voor zijn slinger- en festoenwerk en andere versierselen. Wel wordt beweerd , dat de vroegere bewoners der binnenlanden gewoon waren, o o 7 de gebakken steenen met water of ook wel met cocosmelk te bevochtigen, en dan zoolang met de oppervlakten over elkander te schuren, totdat de vlakken , volkomen op elkander sloten , en zich zoo stevig hechtten als waren zij werkelijk met eenig bindmiddel vereenigd. Dit middel 1 von echter bij de natuurlijke en gehouwen steenen , die voor de Doro Boedoer gebezigd zijn , om de zwaarte en afmetingen niet van toepassing wezen. Maar de bouwmeesters behoefden noch het een noch het ander, de ondervinding" toch had hun geleerd, dat o o 7 hechtheid en sterkte, in ^enoeo-zame mate werd ver- ; o o kregen door doelmatige plaatsing en het goed in elkander sluiten der steenen. Dat zij dit doel bereikt hebben getuigt nog de tegenwoordige ruïne. Doch nemen wij een aanvang met de beschrijving van het gebouw. Gelijk wij reeds opmerkten , is de Boro Boedoer op en om een heuvel gebouwd, welks top zich omstreeks 47 meters boven de omliggende vlakte verheft. De eerste aanleg begon op ongeveer 15 meter van den voet, terwijl de tot aan den top overblijvende massa van 32 M., op zulk eene wijze werd afgegraven , dat het geheel, met het bovenste vlak meegerekend, als het ware twaalf opeenvolgende terrassen vormde. Het onderste terras was een volkomen gelijkzijdig vierkant; elke zijde bedroeg ruim 151 M. In het midden van elk (I) Aldus Yalrk in liet „Tijdseinift van Ncdeil -Indië" III Jaarg. LI. 1S5 Ruine van den Boro Boedoer. der vier zijden, die naar de vier windstreken gericht zijn, waren, als om de toegangen te bewaken, twee zittende leeuwen op voetstukken geplaatst, de open o-esperde muilen tegenover elkander. Achterhoofc , hals en borst waren met rijk gekrulde manen voorzien, en de staart liep midden over den rug tot aan den kop omhoog; slechts weinige van die leeuwen zijn thans n°g op de ruïne aanwezig. De tweede verhooging of het tweede terras is ongeveer , l >i. boven het eerste gelegen en vormt niet meer een volmaakt vierkant, maar een twintig-hoekig grondvlak, waardoor zijn omtrek zich meer aan den ronden vorm van den heuvel aansluit; de afstand van het cene einde van dit terras tot het andere bedraagt ongevcer iu M De diepte of de afstand tot aan de volgende verhooging was omstreeks 3! M. I it dit teuas \eiiijst het derde, met eene diepte van ruim 6 M , dat den omtrek van het onmiddellijk voorafgaande volgc e. De vierde verhooging, iets minder in omvang dan de drie lagere, is de laatste met een ringmuur omgeven. De bovenste terrassen zijn allen open en cirkelvormig, ook trapsgewijze, ruim 1 M. hoog, boven elkander geplaatst; zij prijkten met 72 holle, klokvornnge oebouwen. In het midden van het bovenste terras bevond zich een gelijksoortig klokvormig gebouw, blijkbaar het voornaamste en heiligste gedeelte van den geheelen tempel. Deze reusachtige koepel had ^ een middellijn van ruim 15 M. en een hoogte van M. Wanneer wij nu op eenigen afstand het geheel overzien , worden wij bevestigd in hetgeen bouwkundigen over den Boro Boedoer schrijven: dat eenheid en orde, verlevendigd door een gepaste verscheidenheid, uitnemend in het oog zijn gehouden. De vier laagste terrassen zijn door ringmuren omgeven; denkt men zich nu door eiken der vier gevels een loodlijn, die liet geheel in twee gelijke deelen scheidt, dan is de eene 'helft van den gevel als eene afspiegeling van de andei«. Dit zou eentonigheid kunnen teweeg- brengen, maar deze is vermeden door de vele nissen en klokvormige gebouwtjes op de muren, die met hunne spitsen eene aangename vei scheidenheid en eene speling* van licht en schaduw aanbrengen. Meer nog wordt die eentonigheid weggenomen door het tweemaal vooruitspringen van elk gevelvlak , welks omtrekken , door de zooeven genoemde toren en klokversiersels begrensd , aan de anders wel w at logge en breede massa een levendiger aanzien geven en tevens medewerken om het verband en den samenhang der verschillende deelen te bewaren, waarop anders de doorloopende, horizontale lijnen een nadeeligen invloed zouden uitgeoefend hebben Zoo neemt de Boro l]oe:«« «- elkander afwijken — i-,,n , Z'J ln veel zaken van <'« *5 d™ Üa :?;« »"» overeen, de wereld van liet verh men " c^e eerste heet '««-.nere a,j„ "»« voortplanten De tweede of orf11 worden en zich bewoond door zichtbare f klei""de wereld wordt •!'« „ie, vooXtL ::h rr . dragen. De derde wereld eindelijk "f™ van vormlooze, de verblijfplaats der' !et ? m wezens of de 4r,v/V ' , ^elleel onzichtbare worden er drie toestanden vaTm^mTu waarvan de eerste in dit leven verkr" K \ an&enomen, "a de" d°od wordt bereikt ïtWGede verworven hadden- tor i ' e de eerste vernieting, worden Ta dl'e der volkomen de die zkh '» volmaking genoegzaam hebben voorbereid ^ ^ ^ -j" -an tle""" gekeerde gevels, door deze li P 6 ^ler naar cle windstreken verband tot de' zichtbar lmnc P,aatsmg m onmiddellijk gelijkt met d ze tt 17" Wil™ veflangen, den ee,"en to. T" de Were,d van het die hier in dit leven reeds kan' /*£ ^ Ntrvaua' zooals den overgancr van den v' i eik,e.?en worden. Met "O-* auc rkr°;°;dc"drkd™™ (( / Boeddha's in hun tweeden toestand van ï\irvanei te vertegenwoordigen. Dit nu geschiedt op de cirkelvoimige terrassen der gekleurde wereld, waarin de Boeddhabeelden op hun lotustroon gezeten, onder de doorzichtig* bewerkte klokken of koepels van alle aanraking met het aardsche afgesloten zijn Voor hen bestaat de aarde met hare verleidingen niet meer.. Driften en hartstochten verstoren de rust hunner zielen niet langer. Gelouteid en o-ezuiverd blijven zij in ongestoorde rust den tijd verbeiden, •v"> J J waarin hun de opneming in den laatsten en hoogsten ,iWrzw«#-toestand wacht. Maar niet ieder bereikt deze hoogste volmaaktheid. Onder al de zoogenaamde heiligen, die wij op eiteld 1 ^e eenvoudige bedevaartganger, met het letterschrift niet vertrouwd, had slechts de trappen te beklimmen, de eerste galerij te doorwandelen, en al de daden van Boeddha zag hij daar in beeld weergegeven Klom hij hooger op, dan vond hij een lange reeks van tafereelen, waarin hulde gebracht wordt aan heilige, zoowel geestelijke als vorstelijke personen , die zich voor de Boeddha-leer en hare verspreiding verdienstelijk hadden gemaakt; herinnering tevens aan gebouwen, waarin eene beeltenis of reliquie bewaard werd, of opgericht op plaatsen, door zijne €*"> ^ ^ <*"> e 111 ^ d. 11 e t voorbeeld dier koningen moest den pelgrim, die in godsdienstige stemming naar den Boro Boedoer opging, tot navolging aansporen. Om hem daartoe sterker te prikkelen, stelden sommige o tafereelen de gedachte aan de straf, die boozen en ongeloovigen aan gene zijde van het graf wacht, levendig voor oogen. Wellicht wenscht de lezer met eenige dezer basreliëfs meer van nabij kennis te maken. \ oor wij echtei zijn verlangen bevredigen, dient een enkel woord gezegd te worden over Boeddha s legende. II. Boeddha-legende en bas-reliefs van den Boro-Boedoer. I egen het einde der zevende eeuw vóór onze jaartelling, zoo verhaalt ons Rarthélémy Saint Hilaire (i> leefde in een koningrijk van Midden-Indië koning Sjoeddhodana, wiens stamboom, evenals die van zijn gemalin Maija, in het godengeslacht der Gotamieden wortelde. Beiden muntten uit door zeldzame deugd en hadden de voorspelling ontvangen, dat uit hun huwelijk een zoon zou geboren worden, die de weldoener der menschheid zijn zou, wiens nagedachtenis bij millioenen en millioenen van het verste nageslacht in dankbaar aandenken zon voortleven Blijde voorteekenen verkondigen zijne komst: het paleis zijner ouders wordt van zelf gereinigd; de vogels uit de bosschen vliegen er heen, om door hun gezanghunne vreugde te toonen ; tuinen en vijvers bedekken zich met bloemen ; allerlei keurige gerechten komen te voorschijn en blijven onverminderd, hoeveel men er ook van gebruikt; de muziekinstrumenten doen van zelf zoetklinkende tonen hooren ; de juweelkistjes openen zich, om hun kostbaren inhoud te toonen en het gansche paleis schittert van een bovennatuurlijken glans, waarbij het licht van zon en maan verbleekt. Ahs het >öenblik der geboorte is aangebroken, begeeft zich de gelukkige moeder naar den naburigen lusthof en, omringd van de goden, brengt zij haar zoon ter wereld' gewikkeld m een kostbaar zijden gewaad. Zonder iemands hulp , plaatst het kind zich op een I)i „ Du Bud.lliisme", aangehaald door Dr. Leemans „J'Ion Bocdoer" '•i te Leiden uitgegeven. Aan dit laaMe we.k heLhen wij veel ■ 'jzori'leilieden van ons veiliaal ontleend. 1 waar de jonggeborene met zijn voet het eerst den grond had geraakt. Onmiddelijk daarop doet hij zeven schreden oostwaarts, zeven zuidwaarts en even zoovele naar het Westen en naar het Noorden ; bovendien nog zeven naar de benedenwereld, aldus het heelal overtuigende, dat hij gekomen is, om het booze te overwinnen, rampzaligen te redden en alom welvaart te verspreiden. Bovenvermelde bijzonderheden dienen wij bij de beschouwing der tafereelen op de ringmuren van den Jjoro lïoedoer in 't oog te houden. Het eerste bas-relief: Een vorst op zijn troon gezeten binnen zijn paleis ; hij is in gezelschap van vier dienende vrouwen, die naar zijn woorden luisteren ; twee van haar houden de aan een steel gehechte paardenstaart vast, waarmede zij de vliegen moeten verjagen De twee leeuwen, rechts en links op de kapiteelen van het paleis, duiden op een koninklijke woning. Vele personen van onderscheiden rang en stand brengen den vorst hunne hulde ; ook hemelbewoners, op de wolken o-edraeen, stemmen in dit eerebewijs mede. ö ö ' J Geschenken, brandend reukwerk worden door mannen en vrouwen aangebracht ; anderen doen de lucht weergalmen van de tonen, die zij aan fluit en cither ontlokken. Zonder moeite is hierin een huldebetoon aan den eelukki^en vader van den komenden Doeddha te o o zien. In een volgend bas-relief zien wij ll/a/ja, de aanstaande moeder met twee harer voornaamste hofdames, die elk een vliegenjager houden ; hemelsche wezens door wolken gedragen, komen haar de tijding mededeelen, dat zij bestemd is, om moeder van een JJoedd/ia te worden. Buiten het paleis hurken hare dienaars en wachters neder. De vrouwen aan de linkerzijde brengen sierlijke armbanden en eene kan ; die ter rechterzijde brengen eene doos en een schoteltje, wellicht de benoodigdheden voor eene versnapering. Op het volgend tafereel daalt Boeddha, zijn hemelsch verblijf verlatende, met al de versierselen van aardsche e t o o 1 d , in een prachtigen tempel neder. Een stoet van hemelrche geesten vergezelt hem; zij dragen alle teekenen van koninklijke macht in hnnne handen, zonneschermen, vliegenjagers, pisangbladeren, rijkversierde waaiers, bloemen en kandelaars, voor het branden van reukwerken. Zoo daalt de Boeddha neder naar de aarde te midden van de hemelgeesten, die zijn lof zingen. Vervolgens zien wij de grootste der deugden, die Boeddha voorschrijft, door koning- en koninein in J O o beoefening brengen : liefdegiften worden uitgedeeld. Zij zitten op een troonzetel, omringd door hun o*evolo- • O O ö ' eenige onderhoorigen doen de uitdeeling aan lieden, wier uiterlijk een geringen stand aanduidt. Bij het vierde tafereel nadert het lang verbeide tijdstip. Maija begeeft zich op een fraai versierden wagen, door twee paarden getrokken, met een aanzienlijk pfevolp" ° J o o naar den lusthof; daar zal haar zoon ter wereld worden gebracht. Op het volgende bas-relief zien wij nabij een boom, een knaap, wel wat sterk ontwikkeld voor een jonggeborene (men bedenke echter, dat wij hier met een bovennatuurlijke gebeurtenis te doen hebben), in vorstelijke kleeding en versierselen, zich over zeven lotus-bloemen voortbewegen Uit de boven zijn hoofd zwevende wolken daalt een dichte regen van bloemen neder. Ter rechterzijde op den voorgrond, bevinden zich vijf knielende en vijf staande personen, die het gebeurde in eerbiedige houding aanschouwen, 't Is duidelijk, dat de kunstenaar ons hier de vijfmaal zeven schreden, die Boeddha onmiddelijk na zijne geboorte deed, wil voor den geest brengen en zinnebeeldig zijne bestemming als redder der wereld aanduidt Op een ander bas-relief is de knaap op den schoot zijns vaders in een pendoppo gezeten , het voorwerp deihulde van een aanzienlijk Brahmaan en diens vrouw, die beiden in de vorstelijke pendoppo hebben plaats genomen, en wier geschenk waarschijnlijk in de groote overdekte schaal op den achtergrond besloten is. De krijgslieden, op den voorgrond gezeten, behooren tot de koninklijke lijfwacht. Vier vrouwelijke dienaressen bevinden zich achter den vorst. Drie andere personen , waarvan twee geschenken schijnen aan te brengen, begeven zich naar de pendoppo. Verder zien wij drie paarden en een olifant met zijn kornak, die mede tot de o'eschenken zullen behooren. o Wanneer de jonge Sjakya opgroeit, stelt hij de hooge verwachtingen van hem opgevat, niet te leur. Op school overtreft hij weldra zijne meesters. Aan de spelen der jongelieden van zijn leeftijd neemt hij geen deel, maar zondert zich waar hij kan , tot stille overpeinzingen af. Eens met zijne makkers een uitstapje doende buiten de stad, geraakt hij van zijn gezellen verwijderd en dwaalt afin een uitgestrekt woud , waar hij na vele uren zoekens, door den beangstigden vader onder de schaduw * o o van een djamboeboom, in diepe overdenkingen , wordt teruggevonden. Tot dit tijdperk behooren de volgende bas-reliefs waar wij hem nu eens een tochtje zien maken in een rijtuig met vier paarden bespannen; dan in verkeer zien met eenige geleerden ; een ander maal begeeft hij zich, met een groot geleide, naar een verblijf van behoef tio*e Brahmaansche boetelingen , om hun nood te lenigen. o Onthouding van wereldsche vermaken en zucht naar eenzaamheid en bespiegelingen, is steeds de kenmerkende karaktertrek van den jeugdigen prins ; daarom neemt zijn vader voorzorgen, om zijn zoon aan de wereld en hare genietingen te blijven verbinden, maar te vergeefs; vier ontmoetingen toch, die in de verschillende overleveringen aangaande Boeddha eene aleemeene vermaardheid hebben, zijn van beslissenden o invloed op geheel zijn volgend leven. Eens, zich naar den lusthof begevende, die hem als geboorteplaats en door de herinnering aan zijne moeder dierbaar was, ontmoet hij op den weg een grijsaard, gebukt onder den last der jaren, bevende van zwakte en met moeite steunende op zijn staf. Het uiterlijke van den oude treft den prins, die zijn leidsman vraagt, of bijzondere oorzaken dien man in zulk een rampzaligen toestand gebracht hebben „ Neen ", is het antwoord vin al het g'eschapene wordt de jeugd door de grijsheid „overwonnen. Uw vader, uwe moeder, al uw verwanten en „vrienden zullen onder de gebreken van den ouderdom „hun leven eindigen. „Is dit", roept de prins uit, „de toekomst van de jeugd, die in de bedwelming „van het genot den haar wachtenden ouderdom niet „ziet, wat heb ik dan met genot en vreugde te maken." Onmiddelijk gebiedt hij den wagen te wenden en keert naar de stad terug-. Een andermaal, met hetzelfde voornemen de zuidelijke poort der stad uitgereden, bemerkt hij aan den weg een kranke, die in een brandende koorts hulpeloos neder ligt, met moeite adem haalt en blijkbaar door zijn naderend stervensuur wordt gepijnigd. Wederom richt de prins zich tot zijn leidsman en op diens antwoord roept hij uit: „Zoo is dan de gezondheid slechts een droombeeld, en neemt de vrees voor het kwade zulk een „ondraaglijke gedaante aan! Welk wijs mensch kan „na dit gezien te hebben, voortaan nocr aan o'enot o o „en vroolijkheid denken"? Mij geeft ook thans last om te wenden, zonder den lusthof te bezoeken. Op een anderen tijd zich derwaarts willende begeven, neemt hij den weg door de westelijke poort der stad. Daar wordt een doode in eene kist, met een laken overdekt, uitgedragen. Vele nabestaanden volgen het lijk, met teekenen van grievend leed en hevige smart. De prins richt zich ook thans weder tot zijn leidsman, j*e is van het droevig schouwspel en roept uit: „Wee de jeugd, die door den ouderdom „moet verwoest worden! Wee de gezondheid, die door „ zoovele ziekten vernietigd wordt; wee het leven, waarin „de mensch zoo kort vertoeft. Mocht er geen ouderdom, „ ziekte of dood bestaan! Mocht aan ouderdom, ziekte „ en dood voor altijd hunne macht ontnomen worden ! „ Keeren wij terug, ik zal trachten verlossing aan te „ brengen ". Een vierde ontmoeting bracht een einde aan zijne weifelingen. Wederom was hij, doch thans door de noordelijke poort, uit de stad naar den lusthof gereden, toen hij aan den weg een Bhiksjoe (i) zag, die door zijn kalm, rustig, waardig uiterlijk de aandacht van den prins tot zich trok. Op de vraag, wie die man was, antwoordt zijn leidsman: „ Hij is een Bhiksjoe, die alle „ genot en begeerlijkheid heeft afgezworen, een streng „ leven leidt, zich zelt tracht te beheerschen en den „ geestelijken stand omhelsd heeft. Vrij van hartstocht „ en begeerte, leeft hij van de aalmoezen, die hij „inzamelt". „Dit is schoon en goed gesproken", herneemt de prins; „ de wijzen hebben altijd het gods„ dienstig leven aanbevolen , de godsdienst zal mijne „ toevlucht, en die van de andere menschen zijn , hij „zal ons tot geluk en onsterfelijkheid voeren''. En hierop keert hij , zonder zijn tocht voort te zetten, naar (1) Bhiksjoe fi. i. bedelaar. Slechts drie kleeding^tnkken mag liij bezitten, benevens een gordel, scheei mes, een bedelnap en ren naald. Van aalmoezen levende, mag hij goud nocli zilv. r aanraken. Zwijgend zal hij ontvangen, nooit vragen ot klagen De liltiksjoro Hoedoer ons dienaangaande te zien °*even * 1. Siddhaarta op zijn wagen, voorafgegaan doorzijn lijfwacht en gevolgd door zijn vorstel ijken stoet, is op weg naar den lusthof en ontmoet den ongelukkigen grijsaard, die op zijn staf steunende om hulp smeekt, en een kleinen knaap bij zich heeft, misschien wel, omdat hij blind zijnde, diens geleide niet kan ontberen 2. De prins zit wederom op zijn wagen, en langs den weg, onder een boom, ligt de stervende kranke. Bij deze, evenals bij de vorige ontmoeting, is de leidsman als naast de paarden loopend voorgesteld en moeten ^ij in hem tien man herkennen, die met gevouwen handen het woord tot den prins richt, (i) (I) liij ile is I,njr ,1,. gewoonte in /wlinRi om ( ■ , 'I'01"1 mi;' ''"'.-n, vooral hoon,. hooM(,n J>óó,.da'; /ij gaan spieken, ncdorgnhiiikt rest mi Sormbnh te maken d. i. de gevouwen hanilen lot de hoogte van hel gelaat o|j te hellen. Eas-relief van den Eoro-Eoedoer. 3- I^e ontmoeting- van clen cloode, dien wij hier niet zien weggedragen, maar die — met eenige afwijkingvan de overlevering — in de armen zijner treurende betrekkingen liggende, eerst later zal worden begraven ; Siddhaarta, zittende in een kostbaren wagen, voert tot twee der ondergeschikten het woord, één van deze stelt den leidsman voor. 4. De B/nksjoe is staande voorgesteld, de bedelnap is echter niet aanwezig; twee personen uit het gevolg dragen het zonnescherm en den vliegenjager; de geleider clei paaiden, die aan het voorste einde van den wagen een plaats inneemt, is met zijn meester in gesprek. de ebai en van de krijgslieden uit de lijfwacht zou men opmaken, dat de woorden van den BJiiksjoe ook op hen indruk maken. In een volgend tafereel is Siddhaarta met zijn vader in onderhoud en tracht diens toestemming te bekomen. Buiten het paleis zijn de wachters, maar meerendeels in slaap gevallen; want het is laat in den nacht, wanneer hij, gelijk wij vernamen, den koning zijn voornemen bekend maakt. Nu hij alle middelen heeft uitgeput, om zijn vader tot zijn inzichten over te halen, blijft hem niets anders over, dan zijn voornemen 111 het geheim ten uitvoer te brengen. I crwijl zijn bewakers, afgemat door zoo lange inspanning, in slaap gedompeld zijn, gelast hij zijn stalmeester zijn paard te zadelen en slaagt er in , om door niemand bemerkt, de stad te verlaten. De trouwe dienaar had nog een laatste poging aangewend, om zijn meester tot andere gedachten te brengen , doch te vergeefs Siddhaarta vlucht weg, na nog een blik op het paleis en de stad geslagen te hebben, zeggende : „ Vóórdat ik de opheffing van geboorte en dood ver,, kregen heb, zal ik hier niet wederkeeren; als ik „ terug kom zal de stad ontwaakt en wakker, niet „ meer als thans gevangen liggen onder het gewicht „van den slaap . Kr verliepen twaalf jaren, voordat hij zijn vader en de stad terugzag en tot zijne leer bekeerde. Hij reist den geheelen nacht door en bevindt zich bij het aanbreken van den dag, reeds zestig uren van zijn geboortestad verwijderd. Hier stijgt hij van het paard, ontdoet zich van zijn vorstelijken tooi, dien hij zijn dienaar o-elasi naar het hof te brengen. Alleen J O O zijnde, trekt hij zijn zwaard en snijdt zijne hoofdharen af; het eenio-e kleed, dat hem noo- was overgebleven, O ' o O van Kasjische zijde vervaardigd, verruilt hij tegen het versleten gewaad van een jager, dien hij in het bosch ontmoet, vervolgens neemt hij den naam aan van Sjakyamoeni. (I) Zoodra de vader de vlucht van zijn zoon bemerkt, zendt hij aanstonds boden uit, met bevel hem na te zetten en niet zonder hem terug, te keeren Zij ontmoeten den stalmeester, die verklaart, dat de prins niet zal komen, voordat hij als I'osddJia de hoogste en volkomen kennis zal verworven hebben. De kunstenaar heeft aan deze gebeurtenissen eenige bas-reliefs geweid: 1. Rechts zien wij de gebouwen van het paleis, met de wacht, die op het binnenplein en nabij de poort der omheining in slaap is gevallen. Midden in het tafereel staat Siddhaarta, om zijn verheven besluit hier op een lotuskussen geplaatst, en wijst in kalme houding de smeekinufen van den voor hem sfeknielden dienaar af. Achter den dienaar staat het paard gereed, half verscholen achter een viertal aanzienlijke mannen, wier tegenwoordigheid hier vereischt wordt, om op zinnebeeldige wijze de bewondering uit te drukken, die 's prinsen besluit verdient te wekken. 2. Deze zinnebeeldige wijze van voorstelling, ontmoeten wij ook in het volgende bas-relief. Het paard (1) D. i. kluizenaar wir hot yesl.iclit Sjultija. liueddha heteekont: verlichte. van Siddhaarta wordt, met de pooten op twee lotuskussens steunende, door de hemelgeesten boven de wolken weggedragen ; bloemen dalen op hem neder en de teekenen der vorstelijke waardigheid worden hem door het oroot ^evolo' van bovenaardsche wezens, dat o o o met hem het luchtruim doorklieft, nagedragen. 3. Ook hier is de volgorde der gebeurtenissen gewijzigd, want de dienaar en het paard zijn nog tegenwoordig, waar Siddhaarta zich van zijn kleederen en onderscheiding'steekenen ontdoet en zijne lan^e haar- o j o lokken afsnijdt. De boomen en rotsblokken, met daaruitgroeiende planten, stellen voor de eenzame en eenigs.zins woeste plaats, waar de handeling geschiedt. Hemelgeesten, op wolken afdalend, komen tot hem met het kleed der boetelingen. Thans treedt het tweede tijdperk van Sjakyamoenïs leven in. Hij heeft zich aan de wereld en hare genietingen onttrokken, om in het geestelijk leven eerst voor zich zeiven en dan voor anderen bevrijding van de rampen des levens te verwerven. W ij zien hem steeds X J voortgaan op den weg, om het doel te bereiken, waar hij den JViruana-toestand ingaat en Docddha is geworden. Na veel omzwervens vestigt hij zich aan den oever der rivier Nairandjana, waar hij door verdubbelde ontbering en de strengste boete, die „zelfs de O o goden met ontzetting vervullen" zooals eene over- O O levering zich uitdrukt — den inwendigen strijd tegen zijne driften, gedurende zes jaren, met vijf leerlingen, voortzet. \ ele vereerders komen hem door geschenken hunne hulde betuigen. Aan het einde van het zesde jaar komt hij tot de overtuiging, dat die al te strenge pijniging van het vleesch noodwendig de vrije werking van den geest moet verhinderen, en deze daardoor ongeschikt wordt, om zich de hoogste kennis te verwerven. De jeugdige dochter van het dessahoofd met hare tien gezellinnen had de boetelingen tot dusverre van het noodige voedsel voorzien en brengt nu ook aan Sjakyamosni, toen hij het stelsel van onthouding wilde vaarwel zeggen, alles, waardoor hij zijne verlorene krachten -an herstellen. Zijne vijf volgers, meenende, dat de meester ontrouw is aan de geloften, verlaten hem, om elders het leven van onthouding voort te zetten. Alléén achtergebleven, heeft hij wel de strenge kastijdingen vaarwel gezegd, maar met verdubbelden ernst blijft hij zich aan zijne bespiegelingen overgeven. e s vraagt hij zich zeiven af, of de mate zijner kennis volkomen genoeg is, of hij den Nirvanaweogevonden heeft, ol hij de waardigheid van een volmaakt Boeddha heeft bereikt. Van den oever der Nairandjaua zich naar Badhemanda begevende, vraagt hij aan een man, die aan den weg riet snijdt, eenige biezen; hij legt die neder onder een boom, en zet er zich op neer de beenen kruiselings over elkander geslagen, het lichaam overeind en het gelaat naar het Oosten gekeerd. „Hier moge", zoo spreekt hij bij zich zeiven „mijn „lichaam verdrogen, mijn huid, vleesch en beenderen ontbonden worden, indien ik van dit biezenleger opsta, alvorens ik de hoogste kennis bereikt heb." Een ganschen dag en een volgenden nacht blijft hij onbeweeglijk zitten, tot hij bij het aanbreken van den dageraad gevoelt, dat hij de hoedanigheid van den volkomen Boeddha verkregen heeft. \ an dit tijdstip dagteekent het bestaan der nieuwe leer, die twaalf eeuwen lang in Indië heeft gebloeid, toen van daar verdreven en onder verschillende vormen buiten haren geboortegrond aangenomen, thans no ^ ^ kamp te voeren tegen den duivel van begeerte, zonde en dood. Terwijl Sjakyamoeui eens, onder een boom in beschouwingen verdiept, nederzit nadert de booze, van tallooze geesten vergezeld, die o de afschuwelijkste gedaanten aannemen. Zij zijn gewapend met zwaarden , speren, pijlen, knodsen, bliksems en allerlei vernielingswerktuigen; maar hunne woede is vruchteloos. Lansen, spietsen en zelfs de bergen, die zij naar den boeteling werpen, veranderen in bloemen, en blijven als kransen boven zijn hoofd zweven. Tachtig jaar had de leeraar bereikt en zag nog vóór zijn dood zijne geboortestad en familie tot zijne leer overgaan. Niet ver van de rivier de Gang-es wordt hij door een hevige ziekte aangetast, laat zich naar het naburige woud brengen, legt zich neder onder een sjalaboom en blaast den laatsten adem uit, of zooals de overleveringen het uitdrukken, gaat als volmaakte Boeddha in den Nirvana over. \ olgens Klingaleesche bescheiden had deze dood plaats in het voorjaar van 54^ voor onze jaartelling. Gaan wij thans na, wat wij van deze gebeurtenissen op de bas-reliefs van Boro Boedoer terug-vinden. 1. Sjakyamoem, met al de teekenen van den hoedd/ia veisierd en kenbaar aan den stralenkrans om zijn hoofd, ontvangt de hulde van een talrijke schaar aanzienlijke mannen. Het ontbreekt hem niet aan het noodige voor zijn levensonderhoud, want in een grot bij de rotsen staan eenige groote vazen, waarin zijn voorraad bewaard wordt. 2. Hij heeit zich met zijne vijf volgelingen naar een bosch begeven en vangt een leven aan van strenge onthouding en lijfskastijding. Met eenige zijner gezellen is hij in een levendig gesprek gewikkeld, misschien y\ cl o\ er zijn twijfel aan het doelloozc eener levenswijze, zooals zij die nu ongeveer zes jaren, gevoerd hebben, .en die hij zich voorneemt, thans vaarwel te zeggen. 3. Sjakyamoem van zijne leerlingen verlaten, heeft zich op 1 eis begeven en bevindt zich nabij eene stad, hier door de gebouwen links vertegenwoordigd. De y ïouw , die hem een groote kom, vermoedelijk met melk gevuld, aanbiedt, zal de dochter zijn van het hoofd der piaats, die met Yier harer gezellinnen den vromen man is tegemoet ee^aan 4' ^ olgens eene bij \ alentijn (1) vermelde overleveïing, kwam hij op zijne tochten ook bi) eene prinses, vlic y 001 hem de melk Yran duizend koeien met rijst y ei mengde, en daai van vervolgens een koek bakte, wadi mede hij zich 49 dagen yroedde I )ie gebeurtenis zien wij hiei ongetwijfeld afg'ebeeld: Sjakyauioeni zit op een soort van troon, die van een klein dak voorzien is; op den achtergrond zien wij het paleis der vorstin, wier dienaressen bezig zijn met het bereiden der spijs. Rechts staat de pan met den koek op een ijzeren drievoet, boven een vlammend vuur. De koek is y ei \ olgens in de handen van de naast elkander (1) Oud vn Niou v Oost-Indiën. Dl. V. ld. 37;} zittende vrouwen, daarop weder in die van een andere vrouw en eindelijk in de j handen der prinses zelve, zoodat wij op datj ééne tafereel vier verschillende handelingen zien voorstellen. Nabij de open galerij of pendoppo zien wij de vaandels, die door het gevolg* van de vorstin worden gedragen. O ö 5- Een der fraaiste bas-reliefs is zeker dat, waarop Sjakyamoeni zinnebeeldig wordt voortgesteld als aanstaande Boeddha, die door bovennatuurlijke wezens gehuldigd wordt. Op zijn lotuskussen zien wij hem hier over de zee trekken, welker oevers door boomen en rotsen worden aang'egeven. Rechts verheffen twee groote slangen of Nages, bewoners van den Oceaan, hare koppen uit de diepte omhoog; links knielen op de golven drie watergeesten, die in schoteltjes de kostbaarheden van hun gebied den reizenden leeraar aanbieden, terwijl, door de wolken o-edra^en, hemel- O o " geesten hunne gaven als bloemen en kransen over Sjakyamoen i uitstorten. Verschillende soorten van bloemen dalen als een regen op en rondom den reiziger neder. 6. Sjakiarnoeni op een met een tapijt overdekten zetel, in de gewone Boeddhahouding gezeten. Op de rugleuning van den zetel is een driehoekig vlak tre- . o «■> plaatst, aan welks randen vlammen oprijzen; de boomtakken , die zich rechts en links daarnaast nederbuigen , behooren tot de IVaringin , waaronder hij de waardigheid van volkomen Boedd/ui bereikte. Een aanzienlijk man en eene vrouw brengen hem hulde, en, in de voor hem staande vazen, hunne offers. De vrouw heeft een waaier in de hand, die tot verkoeling, maar ook, gelijk thans in Indië nog het gebruik is, tot het aanwakkeren van de vlam kan dienen. 7. Eene zinnebeeldige voorstelling van Sjakyamoen?s strijd. Hij zit op een, uit biezen gevlochten kussen; behalve de aureool 0111 zijn hoofd is een tweede veel grootere achter hem geplaatst; de neerdalende takken vertegenwoordigen weder den heiligen boom De booze machten zijn voorgesteld onder de gedaante van drie menschelijke monsters, met klauwen aan handen en voeten. Op den voorgrond zitten eenige zijner volgelingen, die in slaap zijn gevallen, of naar het schijnt, zonder deelneming blijven, terwijl hun meester zoo hevig wordt belaagd. Uit de hoogte komen zwaarden, blaaspijpen, speren enz. naar beneden. Onder de vijanden bevinden zich twee goden, op den nek hunner dienaars gedragen ; de een met 22, de ander met 14 armen, met bogen, pijlen, dolken en andere vernielingswerktuigen gewapend. Doch hunne aanvallen vermogen niets en de punten van de pijlen veranderen in bloemen, die rondom hem nedervallen. Op de volgende tafereelen wordt de nieuwe Boeddha ons voorgesteld, nu eens predikende, terwijl een groote menigte leerlingen naar hem luistert; dan weder de hulde ontvangende van vorstelijke en aanzienlijke personen Op het laatste bas-relief van dezen omgang, wordt ons op eene zinnebeeldige wijze Boeddha s dood of zijn ingaan in Nirvana afgebeeld. Op een lotuskussen zit hij in de houding van de diepste wegzinking in gedachten of liever van volkomen bewusteloosheid. Overal in den omtrek rijzen heilige lotusbloemen uit den grond. Twee Bhiksjoës wasschen hem met gewijd water uit den heiligen Ganges, dat zij uit vazen ovei hem uitstorten ; drie anderen brengen offers aan. Ofschoon er nog honderden of liever duizenden basreliëfs langs de muren der verschillende galerijen door • • i de beeldhouwers zijn aangebracht, zullen wij met den dood van den leeraar onze omwandeling over de verdere terrassen staken ; de tafereelen, die daar in de steenen zijn gebeiteld, wijzen vooral op de prediking en de uitbreiding van Boeddha s leer, ook in verre gewesten, ofschoon wij tevens meermalen verrast worden door voorstellingen uit het dagelijksch leven, landlieden Tempelwachter in den Residentiehuize van Djoeja (afkomstig van den Eoro Boedoer), bezig met den rijstoogst, kooplieden, die waren afwegen enz. Alvorens verder te gaan in onze bespreking van den Boro Boedoer, de oude ruïne uit den Hindoe-tijd, willen we hier een oogenblik stil staan , om onze aan- o 7 dacht te vestigen op een zonderling feit. Bekend is het, hoe velen, die het Christendom minachtend den rug hebben gekeerd, daarentegen de grootste bewondering O 1 O O o koesteren voor de leer van Boeddha, die op den eersten blik en voor oningewijden menig punt van overeenkomst met het Christendom vertoont. Het valt niet te ontkennen, dat er en in de legende van Boeddha èn in de zedeleer door hem gepredikt, dingen voorkomen, die aan het Evangelieverhaal en de Evangelische zedeleer doen O O denken. Wat meer is, Boeddhistische gebruiken en ceremoniën toonen, overeenkomst met de gebruiken en ' o ceremoniën der Katholieke Kerk. De Boeddhisten bidden getijden, hebben een soort rozenkrans, branden kaarsen en wierook, luiden klokken en schellen; hunne priesters scheren zich het hoofd, hooren biecht enz. enz. De Boeddhisten hebben kloosters, prediken versterving, enz. Dit alles nu wekt in de hoogste mate de bewondering O o der afvallige Christenen, der Protestanten vooral. In hunne bewondering gaan deze laatsten zoover, dat zij het Boeddhisme, waar het wegkwijnt, er boven op trachten te helpen ; dit heeft onder anderen een gewezen dominee op Ceylon gedaan In Madras heeft men in 1875 een tijdschrift in het leven geroepen, dat zichten doel stelt het Boeddhisme te steunen en het Christendom d i. de missionarissen, die het geloof in Jezus Christus aan de rampzalige Hindoes brengen, te bestrijden. Kortom men wil de leer van den Indischen wijsgeer, een soort van wereldheerschappij bezorgen De meest troostelooze leer, die men zich kan uitdenken, namelijk dat de ziel van den mensch tot belooning voor al diens goede daden, voor alle verstervingen die hij zich vrijwillig oplegt, ten slotte vernietigd zou worden , zou ophouden te bestaan — want dat is de ware beteekenis van het beruchte Nirvana — die troostelooze en onzinnige leer wil men stellen in de plaats van de troostvolste, die er op aarde verkondigd is, voor de leer van onzen eer Jezus Christus. Terwijl den Christen een geluk wordt gepredikt, dat bestaan zal in de aanschouwing" Gods en de liefde tot God , welke er uit voortvloeit, wordt den ongelukkigen volgeling " o o O O van Boeddha geleerd, dat zijn geluk bestaan zal in de afwezigheid van alle ongeluk, in het ophouden van alle lijden en smart en verder niets ; m. a. w. een geluk, dat een keisteen ook bezit, want deze is niet ongelukkig, gevoelt hoegenaamd geen smart, wanneer een vracht- O O O 7 wagen over hem heenrijdt. Ziedaar de zoogenaamde verheven leer van Boeddha! Dat er onder de voorschriften van dien troosteloozen godsdienst dingen voorkomen, die goed zijn, zal niemand betwisten; dat zij de zeden der menschen in Azië hebben verzacht, evenmin. Maar belachelijk is het, wanneer Europeanen in Azië gaan bewonderen , wat in Europa met name in de Katholieke Kerk op veel volmaakter wijze te vinden is. Boeddhistische boetelingen te willen vergelijken bij Roomsche monniken en kloosterzusters verraadt verregaande onkunde van den waren staat van zaken. De overeenkomst, die Boeddhisme en Christendom vertoonen, heeft sommige schrijvers er toe gebracht om zonder verder onderzoek te verklaren, dat het Catholicisme menige plechtigheid, instelling en levensregel van het Boeddhisme heeft geborgd, zegt de O O O o Zeereerwaarde Heer C. W. J. Wenneker in zijn opstel over het Boeddhisme te Deli in 1882 geschreven. (1) Hij voegt er echter aan toe: „Zij zijn op behoorlijke wijze weerlegd door Abel Rémusat in zijn Mémoires getiteld: chronologisch onderzoek der hiërarchie van o o (I) Zie: Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letteikundig gebied. Vijflieüde Jaargang, Tweede deel LI/. 1 /()—187. het Lamaïsme in Thibet." „Wanneer in twee godsdiensten'1 — zoo gaat de geleerde Pastoor van Batavia O O (toen te Deli) voort — „die geheel en al tegenover elkander staan in hun laatste doel, verscheidene ondergeschikte doeleinden bestaan, die door beide worden beoogd (versterving van 't zinnelijke), dan zal het noodzakelijk gebeuren, dat in vele omstandigheden nagenoeg dezelfde middelen aan beide zijden worden voorgeschreven , ten einde die ondergeschikte doeleinden O o te bereiken, onafhankelijk van eenig te voren samenberaamd plan of navolging." Deze wijze woorden behoorden alle dwepers met Boeddha te overwegen, in plaats van den oorsprong van 't Christendom te gaan zoeken waar hij niet te vinden is en nooit zal gevonden worden. Echte geleerden en kenners van Indië zijn daarom o J uiterst voorzichtig in hunne beweringen; halve ge- O o <_> leerden en ongeleerden des te driester; zelfs schromen zij niet tot onbeschaamde leugens hunne toevlucht te nemen om het Christendom te bekampen. In 1894 beweerde een Rus, genaamd Notovide, in een Indisch klooster het bewijs te hebben gevonden , dat de Zaligmaker in Indië zou geweest zijn en daar veel van de Boeddhisten moet hebben geleerd. Een leven van Christus in 't Sanskriet geschreven had hij gevonden. Eenige Engelschen reisden x"> J O O O den Rus na en bevonden, dat alles van a tot z verzonnen was. (1) Niet alleen had de Rus niets in dit klooster gevonden, maar hij was er zelfs nooit geweest! Over de Boeddha-legende zullen we, om niet te langdradig te worden, zwijgen De twee lezingen, die daarover bestaan, te weten die van Vóór-Indië en die van Ceylon, hebben meer weg van een verhaal uit „Duizend en een nacht" dan van iets, dat men met den naam van geschiedenis kan bestempelen. De historische gegevens omtrent Palestina ten tijde van keizer Augustus en den oorsprong des Christendoms, (I) Stiiiimen ;tus M.uh Lunch 1807 LI. I'U. te willen vergelijken bij het weinigje, dat met zekerheid bekend is omtrent Indië en den oorsprong van het Boeddhisme eenige eeuwen vóór onze Christelijke jaartelling, is gewoon onwetenschappelijk en verraadt groote onkunde of kwade trouw. En hiermede genoeg over Doeddha s godsdienst. Keeren we derhalve terug tot onzen Boro-Boedoer ten einde omtrent de stichting, het verval en den tegenwoordigen toestand van den ouden tempel, waar, — zooals men weet — Boeddha zoo goed als geen volgelingen telt, iets mede te deelen. o o III. Bouw en verval van den BORO BOEDOER De naam Boro Boedoer is waarschijnlijk niet door de bouwmeesters aan het monument ^e^even, maar van o o latere dagteekening. Onder de vele scherpzinnige afleidingen , van dit woord gemaakt schijnt deze wel de eenvoudigste: Boro is veel en Bcêdoer een provincialisme van Boeddha, zoodat Boro Boedoer beteekent vele Boeddha s. Eene plaats, waar zoovele beelden en zoovele basreliefs met Boeddha in zijne verschillende hoedanigheden vereenigd zijn, mocht wel Boro Boedoer heeten. Woensdag heet bij de menschen van die streken Boeddha, en aan den voet van den heuvel, waarop het gebouw staat, ligt nog heden de dessa Boro. Overzien wij nog eenmaal het geheel, zooals het vroeger uit de hand der Hindoesche kunstenaars is o voortgekomen, met zijne vijf galerijen, waarin meer dan 20Q00 beelden gebeiteld zijn : beelden, getooid, gewapend, gekleed, met bloemen versierd, zich bewegende tusschen tempels, paleizen en boomen vol vruchten en vogelen ; met zijne ringmuren, waarop zich vele honderden nissen verheffen, in wier halfdonker die raadselachtige Boeddha s op zwellende en keurig bewerkte lotuskussens nederzitten ; met zijne cirkelvormige boven-terrassen , waarop 72 holle en doorzichtige klokken prijken, en uit wier midden de grootste van allen zoo machtig te voorschijn treedt. Hoe langer men bij dit gedenkteeken vertoeft, hoe meer men de schoonheden daarvan opmerkt, des te grooter wordt ook het verlangen om iets van zijne wording te vernemen. o De historie van Java, in zooverre deze uit ge- schreven kronijken, die zeer onvolledig" zijn, te leeren is, maakt geen melding van den Boro Boedoer. \\ enden wij ons tot de Javanen, de bewoners van de naburige des sa s; onder hen bleven zeker nog een ige o o mondelinge overleveringen, van vader op zoon overgegaan en tot onzen tijd gekomen, voortleven. Zij zwijgen echter of zeggen u, dat de Ijoj'o Boedoer, nog zoovele jaren niet geleden, door dichte bosschen omgeven was. o ' en zij , als vreemdelingen daar gekomen, nimmer iets van zijnen ouden tijd vernamen. Doch zie, daar verschijnt er éjn, die zegt iets te weten: eene overlevering uit geloofwaardige bron geput. Luisteren wij naar hetgeen zij ons gaat verhalen. In den ouden tijd, toen de menschen nog langer o o leefden, ons land bedekt was met zware bosschen, waarin vele tijgers huisden, toen de wegen niet zoo breed waren en het volk van de overzijde der zee groote en kleine rijkjes op Java gesticht had, was er een koning, die over Moendoet en Brambanan heerschappij voerde. Deze koning, Badong geheeten, had eene dochter, een eenig kind, een meisje schoon als de bloem van de djamboe en vlug als de kantjil (dj van het gebergte» I erzelfder tijd leefde op Boro een ander vorst, die een zoon had, wiens hart genegenheid voor de dochter van Badong opvatte, zoodat hij bij zijn vader aanzoek deed om dit meisje te mogen huwen. Maar helaas! de vaders waren doodvijanden en leefden in gedurig-en i 1 o o oorlog met elkaar. In weerwil echter van deze veete, vroeg de vader, het zielslijden van zijn zoon ziende, koning Badong s dochter, voor zijn erfgenaam ten huwelijk. Badong, zooals het scheen, reeds van de zaak onderricht, was op dit aanzoek voorbereid en stemde tot verbazing van den vrager daarin toe, onder de volgende voorwaarden: de zoon moest vooraf een gebouw op- {\) Djamboc is een tij isclie vruchtboom, die schoone bloesems draaft, een Kit in soort van l.eit, met zeer tlui.ne j»ooten. richten, geëvenredigd aan zijns vaders grootheid en aan de bekwaamheid der kunstenaren van zijn rijk. Aldus werd een werk ondernomen, dat een reuzenwerk was; de Boro Boedoer kwam tot stand en nu haastte zich de koning- van Boro naar Aloêudoet, vergezeld van zijn zoon en een aanzienlijk gevolg, om aan koning Badong en zijne dochter, de voltooiing van het verlangde kunstwerk mede te deelen. Op de plaats aangekomen schaarden zich de volgelingen der beide vorsten langs de buitengalerij en hurkten daar neder, terwijl de koningen met hunne kinderen het werk in oog-enschouw namen. o Maar het duurde den minnende koningszoon telanpf; O 7 hij had reeds zoovele maanden en jaren gewacht, gesterkt alleen door de hoop, dat deze dag het loon zijner opofferingen zoude zijn, nu kon hij het stilzwijgen niet langer bewaren en geroerd, sprak hij aldus: „Zeg mij, o schoonste, o bloem der bloemen, wat „gij gevoelt op den dag van heden, zoo gewichtig „voor ons beiden. Hoe zwaar de voorwaarde ook was, „die mij tot hiertoe belette U te zien. ik heb haar licht „geteld, om u te bezitten; zeg mij nu, hoeverre „hebben mijne zwakke krachten uwe wenschen vervuld ?'' Zoet waren deze woorden en als honm" vloeiden ze o hem van de lippen ; maar helaas! het hart van het jonge meisje was kouder en harder dan de steenen van het monument. „Schoon is uw werk ', zoo sprak zij, ter sluiks naar het gefronste voorhoofd haars vaders ziende, „ maar „hoe schoon ook, ik kan er mijne goedkeuring niet „ aan hechten , de beelden zijn dood." De geschiedenis zwijgt van 'sjongelings schrik, verbazing en verontwaardiging. Toch dienen wij, in weerwil van dit wreede spel, de koningsdochter dank te zeggen, oorzaak te zijn geweest, dat een kunstwerk werd in het leven geroepen, dat zonder die jonkvrouwelijke gril, niet tot stand ware gekomen. Onnoodig te zeggen, dat dit sprookje ons, door Wilscn in zijn „Boro Boedoer' gegeven, getuigt, hoe zelfs het laatste spoor van geschiedkundige herinnering aan Boro Boedoer s stichting reeds lang uit de gedachtenis der Javanen is weggewischt. Maar zij bezitten toch hunne Babads of geschreven overleveringen ? Deze missen echter alle historische waarde ; het gansche Oosten bezit niet éénen geschiedschrijver, zooals het Westen die oplevert. Het eenige doel, dat de Indiër met zijne verhalen schijnt te beoogen , is de verheerlijking der oude vorsten; zij verdichten een wondermachtig voorgeslacht, uit de goden zelf gesproten, en laten de volgende vorsten in rechte lijn uit dit voorgeslacht afstammen. De Javanen volgden de Hindoes hierin na. De schriftelijke teksten van het wajangspel (i) zijn hiervan de bewijzen, 't Is een aaneenschakeling van wonderdadige en allerzonderlingste gebeurtenissen, die zij hunne vorsten laten afspelen. Maar hier treedt de dichter op, zal men mij misschien tegenwerpen; het zij zoo, doch met hunne Badads, die eeschiedboeken moeten heeten, is het eveneens s^e- o ^ steld. De Oosterling, de Javaan, wil geene geschiedenis. Zijn eigen leven is hem een raadsel , wat zou hij van vroegere eeuwen weten? Vraag hem naar zijn (1) De wajang is een scnit van komedievoorstelling, waarop de Javaan, in den vol sten zin van liet woord verzot is. Zij wordt veelal gespeeld onder begeleiding van d< n gamalang. Gemaskerde j e;sonen treden daarin op; doch meestal wordt zij veitoond met behulp van beelden of poppen. De Jthahing, die het \cihaal afleest, is de bestuurder van de voorstelling. D3 platte lederen beelden worden \óór een scherm van katoen, bij avondlicht vertoond; de poppen dienen orn na elke voorstelling een dans uit te voeren. De op papier gfteekende voorstellingen of' wojatig-lièbery worden door den P/ictlang na.tr den loop van zijn verhaal achtereenvolgens ontrold. Tijdschrift van Xcd. ludië VIII Jaarg VII. Javaansche komedie. eigen leeftijd, hij zal het antwoord schuldig* blijven; of g-eeft hij er een, dan luidt het: dat hij zoo oud is als die klapper- of doerianboom, welke ginds op zijn erf groeit. Zijn ouders toch hebben hem gezegd , dat die boom bij zijne geboorte daar geplant werd. Als onze bruine broeder schrijft, dan doet hij dit niet, om de waarheid te melden , maar om zijne verbeelding te laten spreken Leest hij, dan is het niet om onderwezen te worden maar om zich te vermaken. Een enkel voorbeeld van nog betrekkelijk jeugdigen datum DJiipo Negoro (i) die tot 1830 hoofd van den opstand op Java was, treedt in de Badat op , als een held van bovenaardschen oorsprong. Daar staat hij door honderde vijanden omringd , op het punt van gegrepen te worden ; maar hij roept zijne wondermacht te hulp, en deze baant hem den weg, midden door de scharen, die verstijfd van schrik, hem moesten zien voorbijgaan, zonder zelfs een vinger tegen hem te kunnen opheffen. Op een anderen tijd laat hij eenige klapperboomen vellen, overdekt ze met een wit laken en bidt ; het laken wordt weownomen, en de boomen o O zijn in zoovele metalen stukken van het schoonste gietsel herschapen. Hij behoeft raad; in hetzelfde oogenblik wordt hij , door de lucht tot den grooten geest aan het zuiderstrand vervoerd, om na ee- 7 o houden bijeenkomst, spoedig terug te keeren. Hij wil in Mekka bidden, tegelijk met zijn wil is hij daar in persoon, en ten teeken dat hij er werkelijk geweest is, brengt hij een baksel mede, nog rookende van den warmen oven in de heilige stad. Dit enkel staaltje mogen ten bewijzen strekken, hoe weinig de Javaan zich om de waarheid bekommert, hoe (1) Deze fanatieke en heethoofdige Mahomedaan voerde tegen ons bestuur een guerilla-ooriog, die aan lOül'O Kuropresche en 20000 Inlandsche soldaten het leven ko>to en 19 millioen guldens uit onze schatkistverslord, 11 ij stierf in 1855 als staatsgevangen in het fort Uotteidam bij Makassar. /-ie Ned 'iliiii lusschen de Tropen ^ ^5. (1) Veilt zegt in zijn werk over Java hiervan het volgende: De Hindoe* brachten 'aan Java het rijstgewas, de katoenplant en den buffel, van ben leerde de bevolking het ploegen en eggen, bet aanleggen van terrassen en waterleidingen voor den rijstbouw, bet spinnen cn weven van katoenen stoffen het bewolken der metalen, bet vervaardigen van wapenen, het trachiet-liouwen en bet bikken van steen en aardewerk; onder hunne leiding bouwden /.ij prachtige tempels, legden zij wegen aan, vervaardigden zij schepenen beploegden zij de zee; van hen ontvingen zij het wajamjspel, de gamalang en schier alle elementen van kunst en kunstvaardigheid en practischc kennis, die tot hen zijn doorgedrongen; hunne taal werd door die der Hindoes verrijkt; bun letterschrift werd aan het alphabet der Hindoes ontleend; hun litteratuur is een nagalm van de poëzie door de Hindoes naar Java's bodem overgeplant, en wal misschen nog het gewichtigst van alles is, hel dorpsgenootschap, dat op Java den grondslag van alle geordende samenleving uitmaakt, beeft het eiland ongetwijfeld aan den invloed zijner Hindoesclie overhccrschers te danken.( Vcth. Java.) llier mag echter niet verzwegen worden dat Dr. J. Brandes de koins der Hindoes op Java veel later stelt Volgens dezen geleerde was de Javaanse.,e maatschappij tot het jaar 800 na Christus door en door Javaanse!,. Is dal zoo, dan heeft veel van datgene wat lot nog oe is beschouwd als onder den invloed der Hindoe* 'e zijn ontslaan, inderdaad dien oorsprong niet. (Encyclopedie van Ncleil. Indiê enz.'>de deel hl. 12.). hij ons veeleer verdichting voor geschiedenis, de schepping zijner wilde verbeelding voor personen en feiten opdischt. _ # Daar zij alzoo noch uit de traditie, noch uit de geschreven oorkonden, iets zekers aangaande de herkomst van de Boro-Boedoer kunnen te weten komen, nemen de oudheidkundigen hunne toevlucht tot de bouwvallen zelve. Reeds in de eerste eeuwen(i) onzer jaartelling brachten Hindoesche vluchtelingen de leer van Boeddha uit het vasteland van Indie naar onzen Archipel en in het bijzonder naar Java over, waar zij vele volkplantingen vestigden. In beschaving, kunsten en wetenschappen den Javaan ver vooruit, was het hun gemakkelijk al spoedig tot macht en aanzien te komen en den vreedzamen& bewoner aan hun gezag te onderwerpen. Deze toch gevoelde zich aangetrokken tot een volk, hetwelk het land beter leerde bebouwen, hen het ruwe metaal voor zooveel noodig, deed bewerken, en hun daarenboven opmerkzaam maakte op duizend vroeger onbekende zaken, die zijn levensgenot bevorderen konden. Het zal dan ook niemand bevreemden, dat de Javanen zich spoedig voor Boeddha nederwierpen en daardoor van onwetende Nomaden zich tot leden eener maatschappij en tot burgers van een staat lieten herscheppen. Meerdere ruïnen van oude tempels worden op Java aangetroffen o. a. op het Diëng-plateau, te Djocjacarta Soerakarta, te O en araug bij Semaraug verder in de ResidentiesSoerabaya, Kediri, Vasoerocan en Proboliuggo; op geen van allen echter is de Boeddhistische dienst zoo nauwkeurig uitgedrukt, als op de Boro Boedoer; zij is het meest oorspronkelijke, het zuiverst bewaarde van alle Hindoe-yfedenkteekenen, die wij ergens ontmoetten ; ook het Hindoe-C"aucasische type vindt elders zijn weerga niet. Nu redeneeren de oudheidkundigen aldus: uit de o-roote voortreffelijkheid van bouw- en beeldhouwwerk c"> J en het zuiver bewaarde Hindoesche type der beelden moet men besluiten, dat de Boro Boedoer uit het bloeitijdperk van het Boeddhisme op Java stamt. Nu valt dit tijdperk ongeveer samen met de achtste en negende eeuw onzer jaartelling. Derhalve, zoo meenen o J u ze, moet de oude ruïne wel duizend jaren tellen. Niet lang na den bouw van den reuzentempel moet het machtige rijk, dat hem tot stand kon brengen, reeds tot verval zijn gekomen, en de luister van boeddha .s eeredienst op Java een einde hebben genomen. Zelfs wil men, dat de glans van dat rijk tijdens den opbouw van den I>oro loedcer reeds begon te tanen, en het werk nimmer geheel voltooid is geworden. \ erschcidene draken en leeuwen zijn slechts ruw gehouwen en nimmer door den tijneren beitel des kunstenaais afgewerkt. Dc geestdrift en de zorg voor de verfraaiing o O o o en liet onderhoud van liet prachtig gedenkteeken verminderde of ging misschien reeds geheel verloren, zelts alvorens de volgelingen van Mohamed op Java landden. Met deze treurige gebeurtenis, die omstreeks I400 voorviel 1) brak er een nieuw tijdperk voor Java's geschiedenis en daarmede ook voor den Boro Boedoer aan. Of de invoering van dezen, allen i>eest en kunst- o o doodenden godsdienst in den Indischen Archipel door het geweld van het zwaard of op vreedzame wijze geschied is, valt moeilijk te beslissen. Voor het eerste meenen sommige schrijvers bewijzen in de ruïne van den Boro Boedoer te vinden. Vele beelden toch dragen in de afgebroken hoofden, armen of voeten de blijken van opzettelijke vernieling en op eenige bas-reliefs ziet men den hoofdpersoon verminkt. Dit zou door de overwinnende ij veraars in den dienst van den profeet geschied zijn. IVi/sai laat in zijn bovenaangehaald werk de vijanden in het monument zelf slag leveren. De tempel, zoo meent hij, werwaarts de overwonnen Boeddhisten tot een laatste toevluchtsoord waren teruggedrongen, o o o was in een sterkte herschapen. Doch niets weerhield de Moslims, noch het heilige der plaats, noch de wanhoop der verdedigers. Onder den aanhef van den oorlogs- O o kreet: Allah Illalti, Mohamed rasoel Allah, er is slechts ecu God en Mohamed is zijn profeetstormden de getulbande krijgers op den Boro Boedoer los. De Boeddhisten tot het uiterste gebracht en geen verdedigings- O O o O middelen meer bezittend, sloegen de hand aan hun eigen ' o o 1) Mülih (Vorst) Ibra/tcm, die Lij Gres ik, liet tegenwoordige Grissée, lj'j Soerabaya gelegen, niet zijn schoener aankwam wordt als eerste verkondiger van den Islam opgegeven. In 147S viel Modjopalih, de hoofstad van het llindocrijk; daarna breidde het Mahomedanisme zich snel uit, en stichlte weldra nieuwe rijken als: Demak, Kediri, Cheribon, Jacalra, Itantain enz. r Nederland tusschen de Tropen" door R. Schuilinir *5 3 heiligdom: zij rukten de lijstversierselen, klokken en andere ornamenten los en slingerden die op de bestormers neer. Doch te vergeefs. Deze drongen door, van galerij tot galerij, tot op de bovenste terrassen, waar de laatste Boeddhisten sneefden; en de halve maan zag van Boro Boedocr s top, zegevierend op den omtrek en spottend op de Boeddha s neer Dat het invoeren van den Islam zulke heftige tooneelen heeft opgeleverd, is mogelijk, doch niet waarschijnlijk. Eerder is het aan te nemen, dat de ijver voor den dienst van Boedd/ia bij de bewoners langzamerhand verslapte, en dat Arabische kooplieden met hunne waren ook hun godsdienst naar den Indischen Archipel gebracht hebben. De Hadji (i) toen misschien nog dweepzieker dan zijn hedendaagsche naneven, zal zich wel ongemerkt bij den eenvoudigen landbouwer hebben ingedrongen, en zich door het uitreiken van djimats (amuletten) uit de heilige stad Mekka, een invloed hebben verworven, groot genoeg" om de leer van den ' O o o Koran spoedig te verbreiden. Kan er ook een godsdienst worden uitgedacht, geschikter voor den zinnelijken Oosterling dan het Mohamedanisme, dat aan J o7 's menschen hartstochten den vrijen teugel geelt ? In het verval van den Boro Boedoer behoeven wij daarom niet het werk van fanatieke beeldstormers te zien; genoeg andere oorzaken liggen voor de hand. Toen de o o o o dienst van Boeddha begon te verflauwen, bekommerde de Hindoe zich niet meer om het heiligdom. Het gebouw werd verwaarloosd, aan dagelijksche reiniging viel niet meer te denken, minder nog aan het herstel van uiteengezakte of uitgevallen stukken. De o o (I) Hadji tl.i. bedevaartganger naar Mekka. De inlander geelt l,em den titel van Toekan, waarmede alleen de Europeanen worden aangesproken; liij is de groote prediker van den Is-lam en st;iat in geur van heiligheid, weelderige tropische plantengroei bracht het zijne tot het sloopingswerk bij ; gras, alang-alang, struikgewas, zelfs boomen van tamelijken omvang wortelden zich tusschen de reten der steenen, die nu door aanhoudende droogfte, dan door geweldige stortbuien, uit hunne O 7 O O voegen geraakten. Ook mag men aannemen , dat o o O 7 aardbevingen en uitbarstingen der naburige vulkanen o o O het monument herhaalde malen geschokt en geteisterd hebben, hier en daar de wanden en torens deden instorten en de beelden op hunne voetstukken aan het wankelen brachten. Toen in het beo-in dezer eeuw, gedurende het Engelsche o ' O O tusschenbestuur over onze Koloniën, de bouwvallen ontdekt en gezuiverd werden van stof, ingestort puin en lava der vuurspuwende bergen; toen het houtgewas werd weggevoerd, en de galerijen andermaal voor den bezoeker openstonden — kwamen er nieuwe sloopers voor den tempel opdagen. En deze waren niet slechts de Javanen van den omtrek, die de losgeraakte brokken steen tot hun gebruik aanwenden, maar de Europeanen namen niet zelden geheele beelden uit de nissen weg; bleken deze te zwaar, dan stelde men zich tevreden, met een hoofd van een Boeddha af te slaan en dat als aandenken aan zijn bezoek aan den Boro Boedoer, naar huis mede te nemen. De tuin van den Resident van Djocjakarta herbergt zeker een tiental van die afgodsbeelden; door geheel de Residentie Kadoe treft de reiziger ze aan, bijna geen huis op Temanggoeng en Maoalau of ze worden er gevonden. Op het erf van de pastorie dezer laatste plaats zag ik een goed geconserveerd hoofd van een Boeddha-beeld onder een boom liggen. O O Ofschoon de Regeering in Indie thans op de ruïne een waakzaam oog laat houden en verbiedt eenig voorwerp te schenden of te ontvreemden, voerde toch de koning van Siam, die drie jaar geleden een bezoek bracht aan liet monument, vijf karrevrachten aan r beelden en bas-reliefs met zich mede. Dit verhaalde mij de Europeesche opzichter der passagrahan, die tevens met het toezicht over den Boro Boedoer belast is. „Ik kon het niet beletten", zoo voegde de man etbij, „want Zijne Majesteit werd door hooggeplaatste „ambtenaren van het Gouvernement begeleid''. Nog ééne vraag blijft ons ter beantwoording over: zijn er heden ten dage sporen van den Boeddhistischen eeredienst bij de Javanen overgebleven ? Ten opzichte van de Boro Boedoer moet een bevestigend antwoord -4 O volgen. Men hoort in de omstreken nog gewagen van agama Boeddha, Boeddhistischen godsdienst, dien hunne vaderen beleden; en ofschoon Mohamedaan zijne volgelingen het gebruik van beelden en het aanbieden van o o offergaven ten eenenmale verbiedt, gaan de Javanen toch in menigte naar den Boro Boedoer, niet alleen om het o monument te bezichtigen, maar ook om aan de Boeddhabeelden bloemen en een soort van wierook te brengen. Een groot pisangblad wordt voor het te vereeren beeld uitgespreid en daarop worden tuiltjes bloemen gerangschikt, vooral de tjempaka, de tandjang en de Ke manga, die allen geelkleurig en sterk riekend zijn. o O J In bijzondere omstandigheden, bijv. om een heerschende ziekte van mensch of vee af te wenden, brengen zij gele bedak (blanketsel) mede, en beschilderen daarmee het Boeddhabeeld, van hetwelk zij hulp verwachten. Zij noemen Boeddha, of liever diensbeeld, Kake bima d. i. den verschrikkelijken Oude. Is de Poeasa, d. i. de vastenmaand, geëindigd en inlandsch nieuwjaar aangebroken, dan stroomt oud en iong, mannen en vrouwen, Javanen en Chineezen naar J o * den Boro Boedoer. De geheimzinnige eenzaamheid op de galerijen en terrassen wordt dan verbroken door een telkens aangroeiende menigte, die vroolijk schertsend, o o ^ of wel vol huivering en vrees, ronddwaalt en hare offergaven komt aanbieden; op dien dag mag vooral het knetterend vuurwerk niet vergeten worden, dat de zonen van het hemelsche rijk gewoon zijn voor hunne woningen en vooral voor hunne tempels af te schieten. Maar wat mag wel de laatsten heendrijven naar den Boro Boedoer ? Zij ook komen daar bidden en offeren. \ an een vereering van Phut-sat, met welke benaming hakka-chineezen Boeddha aanduiden, is mij bij de Chineesche landverhuizers naar Nederlandsch Indië nimmer iets gebleken. Zij , die aan deze afgoderij deelnemen, zijn staartmannen van fava afkomstig, welke China nimmer gezien hebben, zelfs hun eigen taal niet meer spreken, dus noch met de boeken noch met de gebruiken van hun land bekend zijn. Zij volgen, naar ik gis het voorbeeld der inlanders, in wier midden zij geboren en getogen zijn. Bij Javanen en Chineezen bestaat nog een gewoonte, die mede afkomstig schijnt van den Boeddhatijd; kinderlooze vrouwen doen eene bedevaart naar den Boro Boedoer ten einde den moederzegen deelachtig te worden; zij trachten het beeld, dat in de getraliede klok zit, met hunne vingers aan te raken, of wel zii brengen 1 .. J een nacht op een der galerijen door en meenen zoo, Kake bi ma bevredigd te hebben. Kortom, de Boro Boedoer schijnt voor den Javaan nog iets meer dan eene reusachtige grootsche ruïne te zijn uit vervlogen tijden; zij trekt hem aan, spreekt tot zijne verbeelding en wekt herinneringen op uit het grijze verleden en den Hindoe-tijd. Wat den Javaan wel het meest bevreemden moet — als hij ten minste nadenkt — is, te zien, hoe de menschen in de vele honderden jaren, die sinds den bouw van den reusachtigen tempel verliepen, zoo weinigveranderd zijn. Dit moet hem opvallen, wanneer hij de voorstellingen op de bas-reliefs met de kleederdracht en de versierselen vergelijkt, nog heden ten dage op Java in zwang-. De voorliefde van den Javaan voor bloemen, bovenal voor de melati, den tooi der pasgehuwden, den diadeem en de armbanden, zijn saroeng en buikband, zijn wapens, vlaggen, pajoengs (zonneschermen), zijn muziekinstrumenten, zijne wijze van zitten en paardrijden, in één woord, alles wat nu nog den [avaan bijzonder eigen is of tot zijne huishouding of feestdos behoort, vindt hij op de bas-reliefs van den Woro Hoedoer weder. Alvorens te besluiten, nog een woord tot onze lezers. Wij hebben in deze schets getracht onzen vrienden en weldoeners in Nederland eenig denkbeeld te geven van een grootsch monument in onze overzeesche bezitting, en naar aanleiding daarvan, spraken wij, een woord over de dwaalleer van Boeddha, die eeuwen lan^r zijn invloed deed gelden op |ava. Thans heerscht er de niet minder verderfelijke leer van Mohamed, en bloedt het hart van den Christen bij de gedachte, dat daar ginder bijna vijf-en-twintig millioen menschen aanhangers zijn van den profeet en vijanden van Christus. Dat zij die vijandschap zeer dikwijls ook uitstrekken tot de Christenen zelve, leert ons de geschiedenis. Dat de uitbreiding" en versterking van den O O Islam de geschikste middelen zijn om ons gezag in Nederlandsch-Indië te ondermijnen, lijdt geen twijfel. Dit echter daargelaten, heelt de oprechte en ware Christen overvloedige stof tot treuren in het feit alleen, dat zoovele millioenen Christus niet willen dienen; blind blijven voor het ware Licht, dat in deze wereld is gekomen om den mensch te verlichten en tot kind Gods te maken. De onverzettelijkheid en stijfhoofdige vasthoudenheid van den Mohamedaan aan de leer van den profeet is bekend. Wij kunnen derhalve niet beters doen dan den leden van den Sint Claverbond op bijzondere wijze die millioenen ongelukkigen aan te bevelen, opdat hun gebed bij den Zoon Gods — die toch ook voor den Mohamedaan zijn bloed vergoten heeft — hunne bekeer ing verkrijge. Vier Katholieke priesters hebben op Java de zware taak op zich genomen zich op bijzondere wijze aan de bekeering der Mohamedanen te wijden, en daartoe hebben zy met taai geduld en ongelooflijke inspanning de zoo moeilijke Javaansche taal aangeleerd. Zij wonen in essa s te midden der inlanders te Magalang, Moentilan en Mendoet, niet ver van den Boro Boedoer verwijderd. Voor hen vragen wij van den lezer dezer bladzijden de aalmoes des gebeds, opdat de genade van onzen eer Jezus Christus hunne pogingen moge zegenen, en zij velen kunnen terugvoeren tot den eenigenschaapstal van Christus, de Heilige, Roomsch-Katholieke en Apostolische Kerk ! Katwijk v» Rijn October 1899. A. Koktenhorst Apost. miss. in Ned. ludii' 6. De aflaten door den TI. Stoel aan de leden van den Sint-Claverbond verleend zijn de volgende: a. volle aflaat onder de gewone voorwaarden op liet feest van den II. Petrus Claver (6 Sept.) of op een dag onder liet octaaf. 1). insgelijks op den dag, dat men lid wordt van den SintClaverbond. c. insgelijks in het uur des doods, zoo men slechts met rouw¬ moedig hart den Heiligen Naam van Jezus aanroept. d. een aflaat van drie honderd dagen, zoo dikwijls de leden eenig werk van godsvrucht of liefde ten gunste der Missie verrichten. e. een volle aflaat onder de gewone voorwaarden op den eersten Zondag van iedere maand. 7. Eenmaal, sjaars zal op den feestdag van den IE. Petrus Claver of daaromtrent, in elke plaats, waar de Bond is opgericht, eene H. Mis worden opgedragen voor de levende en overledene leden van den Bond. 8. Iedere week zal er eene IE. Mis worden opgedragen voor de levende en overledene leden van den Bond. 9. liet bedrag der verzamelde giften wordt opgezonden aan den WelEerw. Pater L. Regout, Da Costastraat 44, 's Gravenliage. Nadere inlichtingen zijn ook te bekomen bij de Eerw. Directeuren der afdeelingen gevestigd te Amsterdam, Singel 448 of Keizersgracht 20. — Culenborg, Seminarie. — Culenborg, Pastorie. — Katwijk a/d R., Gymnasium. — Maastricht, Tongerschestraat 53. — Nijmegen, Molenstraat 30. — Oosterhout, Gasthuisstraat. — Oudenbosch, Kerkstraat A 18. — Rotterdam, Wijnhaven GS. — Sittard, Gymnasium.