Mijn reis door het Aartsbisdom EN / DE STICHTING VAN NIEUW-DORDRECHT, DOOR A. C. DAMES, Pastoor van Nieuw -Dordrecht. Mijn reis door het Aartsbisdom en De Stichting van Nieuw-Dordrecht. i. 16 Augustus 1901, den dag waarop ik 16 jaren geleden de H. Priesterwijding had ontvanger, zal ik nimmer kunnen vergeten. Dien dag kreeg ik mijne officieele benoeming als aangewezen pastoor voor Nieuw-Dordrecht. Ik had zending en dit maakte mij sterk om mij van de niet gemakkelijke taak naar behooren te kwijten. Zou ik slagen, zou ik aan de verwachting beantwoorden ? De hoop doet leven en, ik herhaal het luider, de zending, ik had er niet om gevraagd, gaf mij goeden moed. Ik was gepromoveerd bedelaar! Terstond 16 Augustus 1901 stak ik voor het eerst de hand uit om een aalmoes te vragen voor den bouw van de kerk van Nieuw-Dordrecht. Pastoor Boermans mijn boezemvriend was in de wolken. Hij, de pastoor van Compascuum, had het vooruitzicht gedurende de wintermaanden een assistent in mijn persoon te bezitten, want als aangewezen pastoor voor Nieuw-Dordrecht kreeg ik mijne officieele aanstelling tot assistent van Compascuum. Den titel van Kapelaan heb ik slechts 2 jaren mogen voeren. Mijn geheel priesterleven was een assistentie geweest waarvan 12 jarui te Luttenberg bij Raalte. Dankbaarheid jegens de Weldoeners heeft mij bewogen om in druk eenige voorvallen te beschrijven, welke ik gedurende mijne bedeltochten mocht ondervinden. Ik ga ze thans mededeelen in eenige hoofdstukken onder den titel van „Mijn reis door het Aartsbisdom": EN „De Stichting van N-Dordrecht" Immers, 2 jaar en vier maanden bedelaar geweest te zijn, biedt mij ruimschoots stof. Voorop zij gezegd dat het spreekwoord : „Vrienden in den nood honderd in een lood", niet altoos maar toch nog dikwijls genoeg bewaarheid wordt om onder de spreekwoorden te blijven gerangschikt. De tegenwoordige pastoor van Compascuum, destijds kapelaan van Huissen, vermoedde voorzeker niet, toen hij mij ongevraagd zijn bankbiljet voor NieuwDoidrecht schonk, dat hij de eerste priester zou wezen die in Sint Cunagonda (zoo doopte ik later mijn pastorie) mij zou begroeten. Door medelijden bewogen met het missiewerk in de Drentsche veenen schonk hij de eerste aalmoes op het altaar der liefde voor Nieuw-Dordrecht. En thans heeft hij zelf reeds twee jaren lang zijn eerste pastoorskrachten aan de Veenen geschonken. Met voorbeeldigen ijver bestuurt hij zijn groote parochie te Compascuum en gaf hij, als de eerste zijn geld, ook schonk hij als no. 1 bijna driehonderd Communicanten aan de nieuwe parochie van den H. Henricus, om nog pl m. 700 voor zijn aandeel over te houden. En nu reeds weken lang ontziet ZijnEerwaarde zich niet om bij iedere weergesteldheid de reize naar Nieuw-Dordrecht te maken en er belangeloos eenige jongelingen in den kerkzang te oefenen. De tweede, de Heer J. F. H. Bekhuis z. g. van Leeuwarden, wien ik mondelings het nieuws mededeelde, schudde mij met zijn stevige hand. Praten kon hij niet meer, maar ging heen om dadelijk terug te keeren en overhandigde mij een bankbiljet. Helaas, hij is niet meer. Op 22 Dec 1901 stierf hij wel voorbereid en voorbeeldig een zaligen dood. Zijn naam staat dankbaar in Nieuw-1'ordrechts archief opgeteekend, en dankbaar blijf ik hem gedenken aan het H. Altaar. Wat was een derde in Rotterdam verheugd bii het vernemen der tijding! Ook hij is reeds lang de eeuwigheid ingegaan. Hoewel de huisgenootenvan Gents pastorie alwaar ik kapelaan was, en die van Doornenburg mi] hun steun beloofden en ook hebben geschonken, heb ik toch ook bi] anderen ondervonden dat het met de vriendschap uit is zoodra men om hulp komt vragen. Het is niet in mijn plan om iemand onaangenaam te wezen. Ik zal daarom bij onaangename ontmoetingen niet persoonlijk worden, alleen de bewuste personen een present exemplaar van deze brochure sturen met kanteekening: vergeven en van nu af aan ook vergeten. Om de bescheidenheid niet te kwetsen zal ik ook bij prettige ontmoetingen niet persoonlijk zijn, maar wel die personen een present-exemplaar zenden, opdat zij nog eens kunnen lezen hoe zij den bedelaar van NieuwDordrecht in den tijd moed gegeven, ja gelukkig hebben gemaakt. Alvorens de eigenlijke bedeltochten te beginnen maakte ik visites bij vrienden en kennissen. Een gift van duizend gulden te Helmond ontvangen deed mij als het ware tegen de vlakte rollen, en dan daarbij nog de boodschap „dit is nog niet voldoende voor onze vriendschap". Ook kleine giften vormden spoedig te zamen enkele honderde guldens, maar wat was dit alles nog in verhouding van hetgeen er bijelkaar moest komen. Toen ik de vrienden had afgeloopen en de wetenschap had opgedaan dat ik eigenlijk 7'8 minder vrienden bezat als ik vermeende begon de eerste eigenlijke bedeltocht. II. Utrecht was de stad waar ik het eerst mijn netten voor de zilvervangst uitwierp. Dank nog aan mijn klasgenoot Dr. Brom. Ongevraagd wierp hij zijn gift in den buidel van den bedelaar. Dank vooral omreden ZijnEerw., als hoofd-redacteur van het Centrum, mij bij Utrechts katholieken binnenleidde en een hartelijk woordje van aanbeveling daarbij ten beste gaf. Dank aan de roomsche couranten die dit op verzoek uit het Centrum hebben overgenomen en mijn zaak aldus in de hand werkten. Utrecht! hoe heb ik meer dan een maand lang, van 's morgens half tien tot 's avonds laat uwe straten doorkruist door regen en wind! welke gevoelens maken zich van mij meester als ik nu nog aan die dagen denk ! Wanneer ik later nog het eerste huis in de Zadelstraat, dat ik toen bedelend betrad, voorbijging, dan werd het m|j nog wee om het hart; hoe stokten mij toen de woorden in de keel! Goddank, die dagen zijn voorbij. Leeuwarden en nog enkele plaatsen meer heb ik bedelend afgeloopen, totdat ik 23 Nov. 1901 de reis naar Compascuum ondernam om er assistentie te verleenen tot 6 April 1902. Alvorens die reize naar Compascuum en den tijd dezer assistentie te verhalen wil ik uit mijn dagboek dat ik geregeld heb bijgehouden, den lezer enkele voorvallen mededeelen; en wel alleen die, welke ik bij ondervinding weet dat den lezer zullen boeien. De plaatsen waarin ze zijn voorgevallen noem ik niet, evenmin de personen, maar dat ze waar zijn, daarvoor zij u borg het ambt dat ik bekleed. Weken lang doorkruiste ik Utrechts straten, doch alvorens aan de huizen aan te bellen maakte ik visites aan de pastories en ik mocht reeds dadelijk de overtuiging opdoen dat pastoors en kapelaans mijn arbeid mede ondersteunden. De familie G. Keiler, Lijnmarkt 4 was voor mij een uitkomst. Daar vond ik opbeuring en troost bij tegenspoed, medejuichende vrienden als het geluk mij gediend had, en ... . een solied wisselkantoor op den koop toe, want zij rekenden steeds in mijn voordeel zoo er gewisseld werd. Utrecht is groot en katholieken telt die stad bij duizenden, dus achterhalen kan de lezer deze enkele staaltjes toch niet. Op een zekeren dag kreeg ik ten antwoord : „het is schooien voor dit en schooien voor dat en nu weer voor Nieuw-Dordrecht''. „Maar, mijnheer, u ziet mij toch niet voor een schooier aan en zoo ja, ditmaal schooi ik niet voor mij zeiven maar voor uwe medebroeders in 't geloof". Na lang praten scheen 't ijs te zijn gebroken 5 het hart scheen vermurwd, die mijnheer zeide ten laatste: „Pastoor, wat kost dan een steen? Mijnheer, zoo hernam ik, dat is verschillend, er zijn klinkers, hardsteenen, provile steenen, marmer brokken, doch geef nu s. v. p. liefst niet in natura, want dan heb ik nog een kruiwagen noodig". En die mijnheer, (een heusche mijnheer, die behalve een ge vulden buik een gevulde beurs droeg), gaf mij een 2v2 et. stuk. Ieder ander zou het den gever voor de voeten hebben geworpen, doch zoo deed niet de bedelaar van NieuwDordrecht, maar deze gaf ten antwoord: Mijn dank: daarvoor kan ik twee kli#kers koopen. De gedachte rees wel bij mij op, om je dood te gooien, maar dat zeide ik niet en ik onderdrukte die booze neiging, ter eere Gods. In 1901 was het een echt regenseizoen, vooral in September. Wat deze droppels water mij parten hebben gespeeld ! Hier kreeg ik een standje dat mijn regenscherm drupte, daar dat ik met mijn natten jasrug tegen een gewreven stoelleuning leunde, ginds dat mijn schoenen nat waren. Eens had ik tien dagen achtereen bijna niets dan standjes opgeloopen. De moed zou mij in de schoenen gezonken zijn, ware de familie Keiler er niet geweest, en aan de gebeden van zijn vrouwtje schreef ik kort daarop de uitkomst toe, want mijn gebed, ik beken het volgaarne, was na den lOden dag weinig hartelijk en eindigde : „Lieve Heer, als U, Uw zaakje niet beter aantrekt, geef ik er de brui van". Kort voorzeker was dat avondgebed, en ziet, des anderdaags 's morgens zou er uitkomst komen. Ik las als naar gewoonte bij de Paters Dominicanen. Reeds was ik gekleed in de sacristie voor de II. Mis, toen de zoogenaamde bijkoster mij zeide dat er een heer in de spreekkamer mij wachtte. Na eenig beraad en overleg ontdeed ik mij van de paramenten en kwam in de spreekkamer. Pastoor, hernam die heer, reeds dikwijls zijt gi] bij mij geweest, doch zonder succes". Mag ik u dit overhandigen (een couvert)? „Mijnheer, zoo antwoordde ik, dit treft mij, want gisteren nog zeide ik: „Lieve Heer, als U, Uw zaakje niet beter aantrekt, geef ik er de brui van". Ik vertelde van al de akeligheden van de Eva's dochters gedurende 10 dagen ondervonden. Uit dankbaarheid las ik terstond daarop de H. Mis voor dien weldoener, wiens couvert een bankbiljet van honderd gulden inhield. Edele gever, in Gods hand zijt gij een midcfëlaar geweest, dat ik moed heb gehouden tot heden toe, en moed zal houden dat ik de ontbrekende 15000 gulden nog zal verwerven. Want uit uwe onverwachte hulp, besluit ik ten volle: „God wil het". Erg leuk was deze ontmoeting: Ik zat tegenover een heer, vertelde alles wat ik wist van Nieuw-Dordrecht en geen enkel woord kwam tot antwoord over diens lippen. „Mijnheer, zeide ik ten laatste, nu weet ik geen ui meer en ook niets wat werkelijk interessant is, doch ik vermoed, u vertrouwt het zaakje niet. Mag ik u mijn adres achterlaten, want ik weet zeker binnen 14 dagen zal de II. Geest u ingeven Nieuw-Dordrechts pastoor iets te sturen en als gij dan mijn adres niet kent, komt de gift niet over en dit zou erg jammer zijn." Hier kwam een lachje, een greep naar de broekzak volgde, een sleutel kwam te voorschijn en binnen enkele seconden stond ik buiten met een briefje in de hand. Ik keek .... zestig pop .... Leve de Paus' Op dit buitenkansje kwam er een gebeurtenis , waarover ik mij nog verbaas dat ik het er zoo kalm heb afgebracht. Een ieder die mi] kent weet dat ik iazend kwaad kan worden, maar weet daarenboven dat ik omkeerende weer kalm! ben, doch toen ben ik zelfs niet even driftig geweest. Wat was gebeurd : Enkele dagen geleden collecteerde ik in de \ iesstraat. Daar trof ik een ouden kennis, sedert dat oogenblik een weldoener van Nieuw-Dordrecht. „Kerel, moet je nu iederen dag op den bedel"? „Wel net zoo ik wil, niemand controleert of bespiedt mij, ik kan thuis blijven ook, maar dan staan de zaken stil". „Niet erg, een dagje moet je er aan geven, Woensdag komt X., student uit Warmond en als gij mee gaat gaan wij toeren van af 10 uur tot 's avonds. Ge zijt geheel mijn gast." Dit aanbod was geen doove gezegd. Woensdags 's morgens 10 uur zat ik mede achter een tweespan en wij reden over Zeist. Baarn etc. etc., ik vergat geheel en al dat ik gepromoveerd bedelaar was, doch inderdaad ik werd wel gecontroleerd , wel bespied. Hoor. Donderdags tegen den avond belde ik ergers aan. Dame X. opende, boog, liet mij binnen en ik zeide mijn bedellesje op 'als altoos, 't Ging ook nu van een leien dakje. Geen wonder ! 's nachts droomde ik die les soms hard op, wel een teeken dat ik ze goed kende. „Mijnheer, was het antwoord, u durft het nog al aan, ja, ja , u durft het nog al aan . „Ik begrijp n niet, dam?, verklaar u nader". „Ja, ja, u durft het nog al aan". Ik meende dat ik bij een waanzinnige terecht was gekomen, doch hierin vergistte ik mij, doch dat die dame een tik van de molenwiek heeft gehad, blijf ik zoo lang ik le^f volhouden Ik bleef bedaard en eindelijk kreeg ik dit compliment : „Pastoor, ik was voornemens u 5 gulden te geven voor uw kerk, maar gisteren reedt gij in een tweespan, maakte verteeringen daar en daar , ik zeg u nogmaals, u durft het nog al aan". Ik bleef kalm en zeide: „Dame, uw 5 gulden had ik thans moeten weigeren, en ik overhandigde die dame mijn visitekaartje en zeide: „dame, 't is niet te hopen, doch is u om bUO gulden verlegen (ik teekende vooraf het kaartje) stuur dit kaartje mij terug en per keerende post zal u dit bedrag worden geschonken". De bedelaar van Nieuw-Dordrecht mocht dus in de oogen dier dame alleen bedelen, geen uitspanning genieten bij de moeitevolle tochten, en was in haar oog nog een dief, immers die gecollecteerde gelden dienden voor rijden en verteeringen! Alvorens op papier afscheid te nemen van Utrecht zeg ik al de weldoeners nog dank. Nu ontvangen de edele gevers weldra een ansicht van mij. Jammer dat geen enkele aldaar de belofte is nagekomen om mij iets te sturen. „Wij zullen u sturen", was de boodschap waarmede honderden mij afscheepten. Een enkele heeft mij/25 gestuurd per brief, met de bede: „neem mij niet kwalijk pastoor, dat ik u zoo onheusch heb bejegend". Neen, edele weldoener , noch u noch wien ook heh ik het ooit kwalijk genomen , de beleedigingen heb ik ter eere Gods verdragen, in den hemel hoop ik er voor te worden beloond. Over mijn bedeltocht in Leeuwarden langs de huizen, kan ik tot mijn groot leedwezen niet erg roemen. Is het misschien omdat geen profeet in zijn vaderland geeerd is ? Den eersten dag ontving ik f 3.50, den tweeden dag ƒ7.50 , den derden f 40 , den vierden dag / 60, den vijfden dag geen cent. Overal bijna was het antwoord: „pastoor u komt wel eens terug". Alsof ik louter voor plezier bedelaar was! Dank aan u, die toen uw offertje heeft geschonken, dank vooral u die mij heel gelukkig maakte met een biljet van 25 gulden , en niet het minst aan hem , die mij later een papiertje van honderd gulden in de handen duwde. Duizend maal dank aan al de parochianen en kerkbezoekers van den tl. Dominicus, die mij in September 1902, een jaar na mijn bedeltocht aldaar hun offer hebben geschonken in de collecte na mijn bedelpredikatie. De collecte was inderdaad prachtig. Slechts twee gouden willempjes, doch aan koper en zilver te zamen, met nagebrachte offertjes, de somma van/258. Na nog een paar plaatsen bedelende te hebben afgeloopen, zag ik dat bedelen langs de huizen mij nooit tot het doel zoude brengen. Al bedelend komt men alleen daar waar men meent een rijken oogst te zullen vinden en dat achter groote ruiten diepe armoede kan schuilen, had ik in drie maanden vier malen ondervonden, waar ik, de bedelaar van N.-Dordrecht, door Gods hulp zelf redder in den nood mocht worden. Doch , ook de kleine luiden hebben harten van goud, ook de armeren hebben medelijden met hun nog armer natuurgenooten. Hoe denk ik nog gaarne terug aan U, zeven waschvrouwen , die op gindscbe groote bleekerij voor een daghuur uwe handen tot bloedens toe stukken wrijft, aan U weldoensters van Nieuw Dordrecht, die mij ieder 25 ct. schonk voor mijn op te richten parochie. God vergelde het U. En Gij dienstmeisjes, die niet kondet uitstaan, dat uwe heeren en mevrouwen den pastoor van Nieuw Dordrecht beleedigden, die mij naliep en mij uw halven en heelen gulden in de hand stopte, ja, ik denk gaarne aan U terug en dagelijks gedenk ik U nog dankbaar in de H. Mis bij mijn memento voor al degenen, die mijn arme parochie hebben wel gedaan. Die aalmoes zal voor U een schat worden in den Hemel. Eens 's namiddags 4 uur belde ik aan een villa, deed mijn boodschap, en mocht om half acht terug komen. Drie en half uur van verveling waren voor mij weggelegd, ergens elders heen gaan ging niet. Half acht wees mijn horloge en ik zou het hek binnen gaan. Het dienstmeisje kwam aanloopen, reikte mij mijne circulaire over die ik had afgegeven, overhandigde mij een gouden tientje met de boodschap: „Mijnheer en Mevrouw wenschen U niet te ontvangen, hier is wat, ga maar gauw terug". Het gouden tientje was reeds in een mijner vele zakken verhuisd, doch ik stond als geslagen. „Ach Mijnheer en Mevrouw, waarom bij Uw gift geen hartelijk woordje gevoegd ! Uw goud is voor mij in lood veranderd. Ik ging dien avond een armoedige wijk door en daar riep een groentevrouw mij aan. Immers wie kende den bedelaar van Nieuw Dordrecht niet? „Pastoor, ga je mij voorbij ?" Die vrouw dwong mij een rijksdaalder van haar aan te nemen met eene bewoording alsof zij zelfs de beweldadigde was. Ja, ik heb ondervonden, dat ik niet slechts aan groote huizen alleen moest aankloppen. Natuurlijk uit groote huizen kunnen groote aalmoezen voortkomen. Ook dat ondervond ik. Zij, die reeds eenmaal duizend gulden schonken, deden er nog een dergelijk briefje met drie nulletjes bij, doch dit zijn witte raven. Prettig was het als ik in het spoor al pratende nog geld opdeed voor mijn kerk. Al die bedragen te zamen gevoegd maken allicht drie honderd gulden, en eenmaal was het een protestant, zekere de K. uit Rotterdam, die mij tien gulden offerde met de verbazing, dat de katholieke priesters zooveel voor Drenthe deden. 16 Augustus was ik begonnen te bedelen; het was nu 18 November, dat ik als assistent naar Compascuum zou trekken om den winterslaap in te gaan en buiten de samenleving te wonen. Deze reis ga ik U woordelijk weergeven zooals ik ze cO Nov. 1901 heb geboekt. III. 18 Nov. 1901 verliet ik per stoomtram Zwolle, de fiets in den goederenwagen tot Avereest. Daar aangekomen fietste ik naar de pastorie. Pastoor Bodifée ontving mij hartelijk, en daar trof ik een vriend en landsman aan, pater Bernardinus Metz O. C. die in Avereest 's avonds te voren het jubilé gesloten had. ZijnEerw. had gehoord dat ik te Avereest zou aankomen en was daarom 's morgens niet vertrokken. Met eten had men gewacht en zoodoende brachten wij met ons vieren een heerlijken dag door in de pastorie te Avereest. pastoor Bodifée, kapelaan Massa, pater Bernardinus en mijn persoon. 19 Nov. onder een stortregen fietste ik naar Slagharen naar de familie Geerdes, pakte daar de tram tot Nieuw-Amsterdam en fietste van daar onder een geweldigen regen voor den wind naar Erica's pastorie. Juist op tijd om mee te eten , deed ik de tafel eer aan. Om 3 uur stapte ik op de liets naar Compascuum over Nieuw-Dordrecht; nu er op, dan er af en om 4 uur was ik bij Zanting, voorbij de Smeulveensche brug, een uur van Compascuum, liet daar mijn fiets en stapte met Zanting als gids het veen in. De duisternis overviel ons. Na een half uur keerde Zanting terug, doch niet voor wjj bij een bewoner kwamen , wiens zoon mij tot de pastorie heeft begeleid. Het was een weer br. . . en een weg niet te beschrijven en dan de duisternis. Viermalen bleef mij een schoen in 't veen zitten, tweemaal verloor ik mijn hoed, doch alles kwam weer terecht. Tegen zes uur kwam ik door en door vermoeid in de pastorie te Compascuum aan. De pastoor was blij, doch stond verbaasd dat ik zulk een reis bij zulk weer gewaagd had. Erg verstandig vond Zijn Eerw. dit niet, beter ware het dat ik over dag gereisd had. Ik zat in Compascuum als assistent, opdat geen heatus in mijn dienstjaren zoude komen en opdat mijn assistentie tevens tijd van rust kon wezen, en ik volk en land zou kunnen leeren kennen. Ik lag om 10 uur te bed, maar slapen het ging niet, ik was te vermoeid. Alleen zij, die 's winters voor het eerst van uit de bewoonbare wereld naar het veen verhuizen , kunnen weten welke inspanning van alle krachten een dergelijke tocht van den mensch vraagt. Woensdag en de volgende dagen schrikte ik als de bel ging. Er mocht eens een zieke wezen, en dan moest de assistent er uit. Zaterdags 's avonds werd het jubilé geopend. De pastoor opende de plechtigheid en ik zag weer menschen ; die waren er ook door gebaggerd, dat gaf moed. Zondags 's middags kwam de pastoor van Munstersche Veld de WelEerw. Heer Vinke, een vriend. Dat deed de thermometer van moed en kracht rijzen. Ik leefde weer op. Pastoor Vinke bleef om biecht te hooren, om met mij jubilé en 40-uren-gebed hier te geven; alleen wat preeken betrof daarvoor stond ik volgens afspraak alleen. In de avondoefeningen waren vele menschen zoowel vrouwen als mannen. Alle benauwdheid ging over; wat zij konden, dat ook zou ik kunnen. Woensdags 's middags tegen 4 uur arriveerde de tegenwoordige pastoor der St. Jozefkerk te Groningen pastoor Eppink uit Nieuw-Schoonebeek en hoewel vermoeid, zeide hij: „de weg is nog al wel." x\og al wel, liet kon dus nog slechter! Donderdags voormiddags kwam pastoor Ketelaar uit Erica aanstappen; pelsmuts op, regenjas aan , en gelaarsd tot over de knieën; regen en wind hadden hem niet thuis gehouden. ^Het was alsof mij de moed werd aangegooid ! Pas zat de pastoor van Erica of een tenger duitsch heerke, de vicaris \an Hebelermeer kwam opdagen. Wat een gezelligheid in de houten pastoiie \an Compascuum! W at een gulle hartelijkheid, welk een vriendschap! Vrijdags namiddags waren allen vertrokken en waren pastoor Boermans en ik weder de twee eenige bewoners van Compascuums pastorie. Het voorbeeld der buurtheeren, de opkomst der parochianen , en de kracht van boven bewerkten te zamen dat ik niet meer vreesde als de bel ging. 11 Dec. stapte ik in 4 uur en 10 minuten dwars door het veen naar Nieuw-Schoonebeek met pastoor Vinke. 13 Dec. Reden wij van Nieuw-Schoonebeek naar Hebelermeer en gingen over het moor naar Compascuum; zes dagen later bediende ik een vrouw achter NieuwDordrecht. Enkele dagen later liep ik alleen naar het Munsterscheveld en toen zag ik tegen een veenreis van uren niet meer op. Eere zij God in den hooge, die ons hier beneden moed in het harte stort en kracht geeft om zijn heiligen wil te volbrengen. Behalve één enkele maal naar het Munsterscheveld en het 40-uren-gebed in Erica was ik verder in Compascuum. Het is een winter geweest, die mij heugen zal. Een dergelijk leven is goed voor een kluizenaar. Ik hoopte geen tweeden winter aldus te beleven. Behalve de enkele malen, die ik er uitging voor eene bediening, was het voortdurend huisarrest. Wij leefden in de beste harmonie, doch de tijd is te lang ; waren wij kippen die gemest moesten worden dan fiat, maar menschen zijnde , was het een allertreurigst leven ; dagen , ja weken verliepen dat wij niet buiten kwamen. De kamer op en neer loopen was weken lang de eenige sport. Van bezoeken hadden wij geen last, afwisseling was er nooit op 't program. In Febr. was ik 14 dagen alleen in Compascuum. De pastoor moest zijn kilometerboekje toch opmaken ln de 14 dagen slechts eene bediening; voor de rest dus 14 dagen provoost, want voor plezier loopt men hier niet in den winter. Met verlof bracht ik reeds voor PassieZondag de Paasch-Communie in het Oosterscheveld. De week daarna in 't Zwartemeer. Maart kenmerkte zich dat jaar niet door de Maartsche buien, doch de wegen waren toch nog slecht. Half Maart zag ik voor de eerste maal paarden op klompen (trimpen). 6 April verliet ik voor goed Compas- cuum, vast besloten er nooit weer een winter door te brengen. De missionarissen mogen zware posten bezetten , maar zwaarder als in Compascuum kan de bediening niet wezen. Hierover meld ik u, alvorens het tweede gedeelte mijner bedelreize door het Aartsbisdom te gaan beschrijven, in den volgenden brief meerdere bijzonderheden. IV. De bediening in Compascuum is zwaar en moeilijk , want de winter duurt in de veenen acht maanden. Acht maanden is het baggeren. Evenals de bediening in Compascuum is ze evenzoo in NieuwDordrecht. Het groote verschil is het wonen. De pastoor van Compascuum woont op het veen, in een houten pastorie. Ook de kerk is van hout en gedeeltelijk met een halfsteens muur en met leien bekleed. Een vreemden indruk maakt het zeker de westzijde met opstaande leien te zien bekleed, evenzoo de voorzijde van de houten pastorie. Dat van de eerste houten kerk weinig meer overig is, is duidelijk en voor al de gemaakte kosten van herstel in den loop der jaren zou een steenen kerk en pastorie kunnen bekostigd zijn; dat zulks niet is geschied, is niet te wijten aan geestelijken of leeken maar alleen aan de gesteldheid van den bodem. Eerst dan wanneer kanalen Barger-Compascuum zullen hebben doorsneden , zal het mogelijk worden in Compascuum een nieuw steenen kerkgebouw te stichten. Moge die tijd niet verre meer zijn! Alles is in Compascuum nog veen ; daar, waar een kuil wordt gegraven is aanstonds water: het veen toch is een verzadigde spons, en water hoopt zich gaarne in lager gelegen kuilen of gaten op. Thans zijn de kanalen , op uren afstand van Compascuum gegraven, reeds oorzaak dat het vocht uit de verzadigde veenspons uitdroppelt, het veen vaster maakt, dat geheel Compascuum reeds meer dan een meter gezakt is. Getuigen kerk en pastorie voor dertig jaren gelijkvloers met het veen opgetrokken en thans de vloer ruim een meter boven het veen uitstekend. Thans moet men drie treden opgaan alvorens de kerk te kunnen binnentreden. Kerk en pastorie werden onderheid en aanzienlijk zijn nu de noodzakelijke jaarlijksche reparaties. Immers, de palen komen boven het natte veen uit en moeten telkens in de koppen met hout of steen vernieuwd worden. Ontzaggelijke kosten! als de lezer slechts weet, dat hoogstens vier maanden in het jaar paarden over het veen vrachten kunnen vervoeren, en dat in het gunstigste geval twee paarden 2 tot 3 honderd klinkers kunnen trekken. Alles in Compascuum is veen, ook de menschen worden er in het veen begraven. Die plechtigheid is eene treurige. Een kuil wordt gegraven , en zulk een graf is in een oogenblik gereed. Alles is veen ; langwerpige blokken worden gestoken en op zijde gezet, en aanstonds is de diepte in een waterreservoir herschapen. De kist wordt in het watergraf neergelaten. Klok, klok; het water dringt in de niet-hermetisch gesloten kist binnen; deze is weldra geheel gevuld en zakt door de zwaarte met haren inhoud op den turfbodem. De fungeerende priester verricht de kerkelijke ceremoniën, en de doode is in de groeve neergelegd om als het zaad der onsterfelijkheid te rijpen voor den jongsten dag. Die rust echter zal nog eenmaal worden verstoord als straks Compascuum aan de snede komt en geheel die bodem zal worden verveend en Compascuum nog minstens vier meter lager zal liggen. Dan zullen al die kisten nog eenmaal in het zand worden begraven en dan pas zullen ook die lijken tot stof vergaan. Immers in liet veen vergaat noch hout noch iets wat ook daarin wordt begraven. Veen heeft een conserveerende eigenschap. Nergens in ons dierbaar vaderland zullen naar ik vermeen soortgelijke begravenissen plaats vinden. In Nieuw-Dordrecht is ook alles nog veen. Grond voor een kerkhof is er, doch eerst moet het terrein worden ontveend en dan met plm. anderhalve meter zand worden opgehoogd. \\ ien kan ik bewegen voor dat schoone werk van naastenliefde zijn beurs te openen. O, kende ik Hem of Haar, hoe zou ik dan met geuren en kleuren dit lichamelijk werk van barmhartigheid nog aanbevelen! Wat in Compascuum niet mogelijk is, kan hier geschieden, maar onmacht is oorzaak dat ook thans nog de dooden van Nieuw- Dordrecht's parochie in het veen te Compascuum worden begraven. Acht maanden in het jaar is de pastoor van Compascuum verplicht zijn laarzen aan te trekken, wil hij zijn naasten buurman Jan Berend bezoeken of een brief in de brievenbus posten. Dit ongerief kent de pastoor van Nieuw-Dordrecht niet. Ten eerste woont Nieuw-Dordrecht's herder in een steenen pastorie, een gebouw dat ieders goedkeuring wegdraagt, alleen in de oogen van een Nurks te fnooi is voor een veenpastoor, die, zoo hij geen prettig te huis heeft, niets op de wereld zal genieten. Zijn te huis maakt dat de pastoor in de veenen de moeilijkheden van zijn tochten alras weer vergeet. Dit heeft ook Hij begrepen, die de gelden \oor de pastorie heeft geschonken, ja nog driehonderd gulden meer daarvoor ten offer bracht. Voor de kerk yan Nieuw-Dordrecht is gecollecteerd, niet voor de pastorie. De praatjes daaromtrent laten den pastoor van Nieuw-Dordrecht dan ook Siberisch koud. 2 En de gecollecteerde gelden voor NieuwDordrecht's kerk, hoe zijn ze besteed ? Jammer , dat slechts de helft der kerk nog maar is voltooid en voor de andere helft alleen de fundamenten gereed zijn. De schuldenlast van ƒ 15000 is meer dan de draagkracht vermag; hard noodig is spoedig de vergrooting, doch wat er staat, is een toonbeeld van eenvoud, schoonheid en soliditeit. Eere komt toe aan den bouwmeester, die het ontwerp teekende, dank breng ik den opzichter die 15 maanden van 's morgens vroeg tot 's avonds als de laatste de bouw heeft geleid , hulde aan de aannemers die niet wilden knoeien. Ten tweede: hoewel voor, achter en aan de zijden nog alles veen is , zijn kerk en pastorie van uit het welzand op stiepen gebouwd die overwelfd zijn , en is de veenbodem met zand van voren opgehoogd, zoodat Nieuw-Dordrecht's pastorie aan den zandweg staat, welke langs de verlengde Hoogeveensche vaart tot Duitschland doorloopt. Nieuw-Dordrecht's herder kan dus op pantoffels buiten zijn huis naar verkiezing links of rechts langs het kanaal wandelen. Overigens, wat parochiale bediening betreft, ook hier is zulks precies hetzelfde als in Compascuum. Slechts elf huisgezinnen wonen op het zand; een paar honderd communicanten wonen op een half uurtje van het zand in het veen, maar al de overigen kan de pastoor niet anders dan door onmiddelijk uit zijn huis op het veen te stappen gaan bezoeken. Langs het kanaal heerscht reeds een bouwwoede. 16 Augustus 1901 werd ik aangewezen voor Nieuw-Dordrecht. Ik was de eerste die bouwde tegenover de turfstrooisel fabriek Klazienaveen , en thans .. huizen als kasteelen , spiegelruiten die in Groningen niet grooter kunnen zijn. Hoe jammer, dat er geen enkele katholiek het durft wagen. Durft wagen, neen dat is het goede woord niet, hier is niets te wagen. Gij die degelijk uw vak verstaat, jong en werkzaam zijt en de genoegens niet alleen najaagt, ook gij die koopman zijt in merg en been en inkoopen hebt geleerd , gij allen die niet geheel onbemiddeld zijt, spoedt u naar de veenen, daar is toekomst, daar is meer als brood. Jonkheer Hora van Echten te Hoogeveen heeft nog gronden langs het kanaal op billijke voowaarde te koop. Waarom naar Amerika? Hier is het Amerikaansch. Voor drie jaar niets. Thans . . . hulppostkantoor en telephoon, stoomtram, douanegebouw bijna reeds onder kap, (wij wonen hier aan de grenzen) een jong dokter en arts is reeds gevestigd, om zoo het noodig is u bij ziekte hulp te bieden, beurtschepen van Amsterdam, Zwolle en Groningen willen uwe benoodigdheden gaarne aan huis bezorgen , zoo gij ze het stoomros niet toevertrouwd. Een vijftal marechaussees waken voor uwe veiligheid. Doch, zijt gerust, al vechten de ruwe klanten nog al eens onderling, de nachtelijke voetganger is even veilig als op klaarlichten dag. Katholieke Groninger boeren volgt uwe protestantsche broeders eens na! telt ze, die dozijnen van prachtige boerderijen in de Knm. Ziet, gelijk het daar is geschied, kan het na enkele jaren ook hier. Grond is genoeg te koopen , want nog duizenden bunders wachten op bewerking. De WelEd. Hooggeboren heer Scholten van Groningen heeft bijna zijn reuzenwerk in de veenen voleind. Zijn straks kanalen en wijken en aardebanen kant en kl ar, dan reken ik, heeft hij zijn taak voor Drenthe's Oosthoek volbracht, en zal Zijn Edele de verdere ontginning aan verdeelde krachten overlaten. Eere en dank zij bi) dezen Zijn Hoog Welgeboren gebracht voor het groote sociale werk, dat hij heeft tot stand gebracht en dat strekken zal tot stoffelijk maar ook tot geestelijk welzijn van Drenthe. Zonder den heer' Scholten toch was in geen honderd jaren Drenthe's Oosthoek geworden wat het thans is. Een onvergankelijk monument, dat het dankbaar nageslacht eeren zal, heeft de heer Scholten hier voor zich opgericht. V. Na mijn vorigen brief, waarin ik u eene beschrijving gaf der pastoreele bediening van Gompascuum en van N. Dordrecht, keer ik thans terug tot 6 April 1902, den dag waarop ik Gompascuum verliet om na 22 weken van rust opnieuw te gaan bedelen voor Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw. Langs de huizen collecteeren was uit: daarvan had ik meer dan genoeg en in mijn eenzaamheid had ik het besluit genomen om te preeken en dan na de preek te collecteeren. Alvorens ik Compascuum verliet was de preek op papier. Ik had haar ter beoordeeling toevertrouwd aan een eerbiedwaardig drietal, n.1. de \ eenbuurtpastoors, die vrij konden critiseeren. De critiek luidde gunstig, en nu wist ik voor mij genoeg. Ik behoefde critiek niet te vreezen en ik heb ze getrotseerd. Ook bij mijn preeken zijn er Nurksen geweest, omdat zij liever de beurs gesloten hielden bij gemis aan een hart. (ijj duizenden en tienmaal duizenden die mij hebt hooren spreken, thans roep ik u nog toe: ik heb veel te weinig van de veenen gezegd. Op 67 verschillende preekstoelen heb ik gestaan, op 67 dagen in 67 kerken van ons Aartsbisdom 147 malen de geloovigen opgewekt een aalmoes voor de parochie van Nieuw-Dordrecht te geven. Op één^ Zondag deed ik dit 4 maal, op iederen Zondag minstens twee malen. Dui- zenden en duizenden hebben hun liefdegave geofferd en daar ik in 60 parochies zelf de ronde met open schaal heb gehouden, kan ik openlijk hier neerschrijven dat de aalmoes met vaardigheid en met vreugde werd geschonken. Zij die mij hielpen collecteeren nog mijn dank. De collecten in de kerken gehouden hebben mij geleerd dat de katholieken, daar waar het noodig is, nog de liefde der eerste Christenen evenaaren. Preeken en collecteeren, en dat geregeld tweemaal, driemalen en eene enkele keer viermalen op een dag, voorwaar geen gemakkelijke arbeid. Het preeken kostte mij op verre na niet die inspanning welke het collecteeren mij heeft gekost. De enkele briefjes en bankbiljetten, alsook de weinige goudstukken brachten de zwaarte niet aan, maar de koperen munt met het vele kleine zilver en de groote zilveren schijven, hoe gaarne ik ze ook zag, eischten somstijds te veel van mijn spierkracht. Toen een paar malen mijn armen totaal machteloos waren om het gewicht der aalmoezen te torsen, vond ik het middel uit om tijdens de collecte een groote zak te vullen en dan weer vooruit met de blanke koperen schaal. Deze operatie was wel eens voor een oogenblik oorzaak dat de naaste omgeving een glimlach kreeg op 't gelaat, doch nooit werd de heilige handeling die onderwijl plaats greep vergeten. Soms was ook die zak nog te zwaar en moest een tweede verlichting brengen ; dat waren collecten die mij immer zullen heugen. Op één dag in een kerk ongeveer 500 gulden te collecteeren is ook geen kleinigheid, maar vergeet het niet, ook een heel gewicht als gij bedenkt dat er 38 gulden alleen aan koperen centen tusschen waren en dan plm. vierhonderd gulden aan klein en groot zilver. Gelukkig waren mijn zakken van ijzersterke stof en nimmer ontglipte er een dubbeltje door de naden. Wat het preeken betreft de voordracht kostte mij niet de minste moeite, mijn stem leed er niet door, mijn longen zijn ook thans nog dezelfde als toen ik voor het eerst daarmede begon, maar honderd en zevenveertig maal dezelfde stof behandelen, 147 maal op hetzelfde aanbeeld slaan, voorwaar geen geringe taak. Weinigen der hoorders zullen hebben begrepen dat zuiks den turfpastoor groote inspanning heeft gekost. Hetgeen ik vertelde had immers volstrekt niet de strekking om de hoorders te bekeeren, niet eens ten doel de zwakke broeders in het geloof te versterken; voor het eerste en het laatste waren eigene herders meer dan berekend. Het eenige doel was, om met een goed gespekten buidel de gemeente te verlaten en geld te krijgen voor de ondernomen bouw. Schets, ernst en luim wisselden elkaar af in hetgeen ik vertelde, en mij ij doel werd bereikt door nu en dan een tafareel te verhalen, dat de hoorders deed uitproesten van lachen om in minder als een seconde diezelfde hoorders zoodanig te stemmen, dat zij met medelijden bewogen aanstonds nog dieper in hun beurzen grepen. l)e grootste inspanning was 's morgens vioeg onder de 1ste H. Mis De mensch is zoo vroeg nog niet geneigd om te lachen en toch de lachers moest ik aan mijne zijde hebben, anders kon de collecte niet slagen, want oratorische inhoud bevatte mijn predikatie geheel niet, theologische waarheden evenmin en moraal luttel weinig. De korte inhoud was deze: „Geld heb ik noodig, en nu vraag ik iets van uw overvloed voor mijne arme parochie." Daar nu ieder in zijne eigene gemeente en in eigen omgeving die klaag- liederen gewend is, zoo moest ik op een niet alledaagsche manier de beurzen mijner hoorders openen en dit is mij gelukt op iederen predikstoel. Van de dozijnen tafereelen, die ik in mijn bovenkamer voor het grijpen had, waren een paar die nooit ontbraken, en altoos pakten ook bij hen die mij verschillende malen hoorden. Dat ze pakten was duidelijk; ze hebben 147 malen den spreker zelf geboeid; b.v.: „Ik vraag uwe aalmoes niet opdat mijne parochianen er brood voor zullen koopen, o neen! zij verdienen genoeg om in eigen onderhoud te voorzien. Ook vraag ik uw aalmoes niet opdat zij schoone meubelen en huisraad kunnen koopen; meubelen kennen zij niet, en schoon huisgeraad is bij hen overbodig. Ook vraag ik uw aalmoes niet opdat zij bewoonbare huizen kunnen bouwen. Steenen gebouwen kan het veen toch niet dragen. Hunne huizen, zoo gij het huizen wilt noemen, zijn opgezette daken. Eenige schuine palen omwonden met turf, maar met turf die te slecht is om te branden, ziedaar hunne woningen. Ik vraag uwe aalmoezen opdat ook uwe broeders en zusters in het geloof een eigen kerk zullen bezitten en op veel geringeren afstand als thans. Nu moeten zij opgaan naar Compascum, een afstand van 1, 2, 3 uren over het Veen. En wat is veen ? een drassige bodem die 8 maanden in het jaar niet is te betreden. Mijn laarzen zijn 85 cM. hoog en nog dikwijls te kort. Helaas, mijn beenen zijn niet langer. En heeft het een weinig gevroren, dan is het veen glad als ijs; heeft het gesneeuwd een weg te zoeken is gevaarlijk, wegen toch zij er geen enkele, en heeft het hard gevroren dan loopt men als op opgezette ijsschollen; wee uw beenen, zet uw voet niet verkeerd, uw laars is doorsneden en de lidteekens blijven in het vleesch achter. En dien weg moet de priester betreden, wanneer hij geroepen wordt den stervende de troostmiddelen van onzen H. Godsdienst te schenken, dien weg moeten opgaan zij die de H. Mis moeten en willen bijwonen, dien weg moeten de kinderen opgaan ter catechismus. Is het te verwonderen dat er zijn die 10, u 'uu ' jaren oud nog nooit een kerk hebben gezien V Dien weg ook moeten betreden zwakke vrouwen die haar kerkgang willen doen. Langs zulke wegen moet het kind ter doop worden gedragen en de dierbare doode naar zijne laatste rustplaats worden gebracht. Doch de mode is in Nieuw-Dordrecht even zoo^ sterk als overal. Ook bij mij zi]n de aames graag mooi. Begin hier gerust een zaak, maar dan in gemaakte spuIJen, want naaien kent bijna niemand en de dames hebben het daarboven in hare huizen gemakkelijk. Stoffen doen zij niet. alles is immers stof, en dweilen, wie zou ooit een dweil in de hand hebben gehad. Wat zouden ze dweilen? de vloer? maar lieve menschen, de vloer is turf', de muren zi]n tart, de bedstede is turf, waterinligt is niet veel beter als turf, alles is turf\ alleen de menschen en de pastoor zijn geen turven". Is het te verwonderen dat, toen ik eens in Arnhem met een der Eerwaarde Kapelaans wandelde, wij een paar bejaarde dames achter ons hoorden zeggen : Zacht- ' ,w\ai, *s f^e turfpastoor van van morgen. Ook 3en gezelschap van heeren nam den hoed voor ons af en uitte daarbij lachend d^ze woorden: „Alles is turf"'. Inderdaad, ik kan nog op geen tram of spoor of boot stappen of ik erken de katholieken; zij groeten nooit anders als lachende. Die passage moest dus 147 malen dienen. Eigenlijk gezegd heb ik die predikatie nog wel een 25 tal keeren meer afgestoken, maar dan zonder collecte te houden. Jn verschillende parochies stak ik mijn turfspeech op verzoek van de pastoors ook bij de nonnekes af en ofschoon er geen collecte opvolgde bracht het altijd flink wat op in de vorm van b.v. roode toogjes, palla's, lofkleedjes etc. etc. Hartelijk dank, God toegewijde maagden, geld kondet gij niet geven, maar Uwe vindingrijkheid wist toch nog meer te geven als het gebed dat ik U vroeg, opdat God de harten der welgestelden voor mijne arme parochie zou treffen. Misschien ontsnapt een of ander de vraag: Maar pastoor, U zegt, dat die herhaalde predikaties van U zulk eene inspanning vroegen, omdat Gij 's morgens zoo vroeg de hoorders in vroolijke stemming moest brengen, zeg ons thans hoe hebt gij het kunnen volbrengen ? Ziehier de eenvoudige reden : het succes dat ik na iederen Zon - en feestdag had. Geen enkele Zondag of de buidel was gespekt, en ofschoon ik midden in de week al weer huiverde voor den volgenden Zondag, was het succes van den vorigen Zondag weer de eenige factor dat ik opnieuw begon. En dit zij bovenal bemerkt. Al het welslagen bij iedere collecte schrijf ik toe niet aan mijn woord, maar aan het gebed van zoovelen die mij steunden, aan mijn eigen zwak gebed en ook wat ik niet wil ontkennen, aan de gehoorzaamheid. Uit gehoorzaamheid heb ik de zware taak aanvaard, et vir obediens loquetur victoriam, de gehoorzame man zal van overwinning spreken, hadden wij allen, ook ik op het groot Seminarie geleerd. De Ileeren pastoors en kapelaans steunden mij door hun gebed en hun gaven. VI. De collecten in de kerk hadden succes en de nieuwsgierigheid van dezen of genen zal misschien de vraag stellen, maar pastoor, hoeveel heeft de collecte in de kerken opgebracht. Ziehier het antwoord, dat ik, om redenen die ik voor mij houd, heel gaarne geef. Voorop zij gezegd, dat ik na afloop der collecte nog altijd steentjes nagebracht kreeg. B.v. in een der pastories van een heer, die onbekend wilde blijven een bankbiljet van ƒ 40; in andere pastories giften van 10 cents tot 10 gulden; weer uit andere parochies een aangeteekenden brief of postwissel, eenmaal een van een leek, van vader en zoon een bankbiljet van ƒ 60; een andere maal van een pastoor een biljet van /*60, met het bijschrift: N. N. Op hoop van zegen bij het aangaan van een huwelijk; zelfs van een tot driemaal toe, een aangeteekenden brief van ƒ20, nog eens / 20 en nog eens 25 gulden. Alles tezamen tengevolge van het preeken in de kerken bedraagt de collecte voor Nieuw-Dordrecht het totale sommetje van ƒ15787,— zegge vijftienduizend zevenhonderd zeven en tachtig gulden. Voorwaar geen kleinigheid! een bescheiden kapitaaltje om er mee vooruit te komen. Nu, ook de pastoor van Nieuw-Dordrecht is er mee op de proppen gekomen, ƒ15787,— alleen in de kerken en tengevolge der predikatiën bijelkaar verzameld, plus de extra giften en gaven van heeren Geestelijken en leeken, die nog eenige duizenden bedragen, wordt de gecollecteerde som tezamen f23603,— zegge drie en twintig duizend zeshonderd en drie gulden. ƒ23603, dus bijna 25 duizend gulden heeft de bedelaar van Nieuw-Dordrecht bij elkaar gehaald voor de oprichting van Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw. Want ik herbaal het nog eens, de grond die ook de kolosale som van ƒ4518,— zegge vier duizend vijfhonderd en achttien gulden heeft gekost, is niet opgebedeld, maar is een vorstelijke gift van den grooten Weldoener der nieuwe parochie die ook de pastorie heeft geschonken. Een of ander zal zeggen, het is jammer, dat de 25000 niet vol is gemaakt. Doch, belangstellende lezer, luister. De reis- en verblijfkosten van 2 jaren en 4 maanden lang zijn niet van de collecte afgenomen. Hier verbiedt de bescheidenheid den Weldoener daarvan te noemen. Dan is bij bovenstaand sommetje nog geschonken een fundatie voor wierook, groot f 300 (driehonderd gulden). De edele geefster was jarenlang huishoudster aan een pastorie en uit bezorgdheid dat de bedelaar van Nieuw-Dordrecht uit armoede bij de rooklucht van het veen nog slechte wierook zou moeten koopen, maakte zij deze geurige fundatie. In mijn kerk brandt ook, gelijk in ieder heiligdom, waar de Koning der Koningen verborgen in het tabernakel troont, een Godslamp, en wat ik nu eigenlijk zeggen wil, ook die Godslamp is gefundeerd. Zeer toevallige omstandigheden brachten mij in gezelschap van een zekeren heer uit den Ilaag, een gewonen leek. Deze heer was in Rotterdam toevallig getuige van een geschenk, te weten een Godslamp en als door hoogere ingeving gedreven, maakte hij het voornemen die lamp bij mij eeuwigdurend te voeden met olie en schonk, ook daarna met eene wave vreugde de som van zevenhonderd gulden. Een derde, eene bejaarde dame, de eenige bij wie op mijn bedeltochten een couvert klaar lag, ben ik ook veel dank verschuldigd ; hare liefde voor mijn missiewerk was zoo groot, dat ik eene uitnoodiging ontving nogmaals een bezoek te brengen, en sedert dat bezoek was de fundatie voor hosties, groot f öOO, gefundeerd, terwijl een prachtig expositievaantje en keurig geborduurd velum een surprise waren bij de inwijding van mijn kerkgebouw. Telt ge nu deze vijftienhonderd gulden bij de reeds genoemde som, dan ontbreekt er aan de 25 duizend niets meer, maar is die som reeds overschreden. En toch, niettegenstaande dat succes, rust er nog een schuldenlast van vijftien duizend gulden op de kerk van den H. Henricus te Nieuw-Dordrecht. Een of ander zal misschien zeggen, rnaar waarom zooveel geld verbouwd, het had wel minder gekend. Inderdaad, zoo ook oordeelde ik ruim drie jaren geleden. Ook ik had op bescheidener voet willen bouwen, doch mijn geestelijke Overheid wilde dat een flinke groote kerk in de veenen zou verrijzen, een gebouw, schoon door zijn eenvoud maar solide, dat de tijd zou kunnen trotseeren. De wil van mijn Bisschop was mij een wet, en thans juich en jubel ik dat zijn Doorluchtige Hoogwaardigheid zoo goed heeft gezien. De kerk van den H. Henricus, thans 23 meter lang, is voor vergrooting vatbaar, de fundamenten van 15 Meter lang zijn reeds gelegd, doch hoe aan liet daarvoor vereischte kapitaal te komen? De parochie kan dit niet opbrengen. Zij brengt den tijdelijken pastoor nog niet eens het zout in de pap op. Mijn vrienden, geestelijkheid en geloovigen van het Aartsbisdom, tot wien ik mijn toevlucht nam ? Zij gaven en ded3n wat mogelijk is. Maar hoe dan? De toekomst is mij verborgen, maar dat eenmaal de kerk van Nieuw-Dordrecht geheel voltooid zal zijn, staat bij mij vast als de rots. Als ik nu mijn kerk aanschouw, dan heb ik alle reden O. L Heer en alle weldoeners dankbaar te zijn. Dus voorloopig weg met alle finantieele zorg. Maar sapperloot, dit epistel gelijkt meer op een gewetensonderzoek op linantieel gebied dan op een reisbeschrijving. Daarom schets ik U in mijn volgende brieven de plaatsen, waar ik mijn predikatiën heb afgestoken. VII. De parochie Kuinre was met Steenwijkerwold en \\ olvega een der drie plaatsen van het dekenaat Heerenveen, welke ik tot heden heb bezocht, tevens de eerste plaats, waar ik mijn eerste bedelpreek afstak. Van daaruit begon voorgoed mijn lange bedeltocht door liet Aartsbisdom, H. ^Pinksterdag 1902. Niet zonder reden. Immers in de Kuinre pastoreerde mijn vriend, sedert hij Compascuum had verlaten, waar lnj' de eerste jaren van zijn pastoreel leven in stoeren arbeid had doorgebracht. Van hem ontving ik als assistent mijn eerste opleiding als arbeider in den dienst van God en de zielen op de veenen. Hij stortte mij liefde en moed in voor dit missiewerk. Pastoor Boermans wenschte de preek, indertijd onder zijne leiding gemaakt, voor zijn volk te hooren voordragen. Persoonlijk wilde hij nagaan welken indruk deze maken zou. Op verzoek trad ik dan eenmaal op voor de kleine schare van 125 communicanten, die de parochie telt, zonder echter te collecteeren. Na afloop reikte Zherw. mij de hand en zeide: „Pastoor, ik werd medegesleept, en bepaald, uw pleidooi voor de arme veenbewoners treft doel. ik laat morgen (het was toen le Pinksterdag) voor Nieuw-Dordrecht collecteeren en zend het u na. In Sneek kreeg ik reeds 36 uur later bericht, dat, behalve de gift van den herder, de gemeente 67 gulden voor den kerkbouw had geofferd. Dank voorzeker aan de kleine gemeente van Kuinre. In Steenwijkervvold gevoelde ik mij thuis, Op dien preekstoel had ik eerder gestaan, daar heb ik de eerste preek van mijn leven ten beste gegeven, daar preekte ik reeds voor ik nog mijn 1ste plechtige H. Mis in mijn geboorteplaats had opgedragen. In Steenwijkerwold was ik een van de hunnen. Daar bracht ik gedurende mijn studiejaren altoos een deel van iedere vacantie door, vandaar uit kreeg ik mijn eerste benoeming ; toen ik Steenwijkerwold verliet, vermeldde de courant het heugelijke nieuws: A. C. Dames, assistent te Luttenberg. Doch, wat was er sedert in Steenwijkerwold veel veranderd! De rijen van oude vrienden waren gedund, de jongeren van toen waren sedert vaders en moeders geworden. Doch, op den kansel staande zag ik in al die jongeren de trekken der ouderen terug, en na mijn pleidooi voor de veenen zag ik in de collecte daarna, groot 160 gulden, dat de Steenwijkerwolder parochianen oude vriendschap blijven waardeeren. Ik kon echter die landelijke parochie niet verlaten, zonder den thans levenden herder mijne bewondering te hebben betoond : „Pastoor van Steenwijkerwold in u vind ik mijn meester. Wat gij met Gods genade hebt tot stand weten te brengen, is reuzenwerk. Misschien zal eerst iemand na u een Gode waardiger kerk bouwen, doch de hechte grondslagen, de fundamenten hebt gij gelegd. Het liefdegesticht „de Voorzienigheid" is uw werk, en dat zal zorg blijven dragen, dat de nieuwe kerk in spe met godsdienstige en wetenschappelijk onderlegde leeken gevuld zal worden. Ook in Wolvega, nog tijdens het pastoreeren van den hoogeerwaarden Proost van Utrechts kapittel heb ik gepreekt en gecollecteerd, en, laat ik dit er bijvoegen, twee avonden hoorden wij geen klok slaan; zoo druk sloegen wij met drie man op het geliefde aanbeeld van den thans in het emeritaat levenden deken en pastoor van Wolvega. De collecte in Wolvega was ook een mooie duit, te weten 147 gulden. VIII. Mijn reizen in het dekenaat Groningen begonnen 12 Juli 1902 en eindigden met een prettig verblijf van 8 dagen in de parochie Winschoten, 16 Nov. van hetzelfde jaar. Wel bezocht ik in dien tijd, zooals uit mijn volgende brieven zal blijken, meerdere plaatsen van andere dekenaten, doch 13 parochiën van het dekenaat Groningen en ook de kerk van de E. E P. P- Jezu'ïten in de Gelkingestraat te Groningen zagen den bedelaar van N. Dordrecht dien tijd op hare predikstoelen. De reizen naar Groningen zetten zich echter niet gelukkig in.. Van Zwolle uit spoorde ik er wel is waar binnen 2 uren daarheen, maar ik begon niet altoos in Zwolle. Toen ik de eerste maal in Groningen moest preeken, had ik een heel wat verdere reisroute achter den rug. Die week zou ik \\ eert en Maastricht bezoeken, dus nog al niet naast de deur en van daaruit met een vacantiekaart recht op Groningen aan, doch in Maastricht ben ik niet geweest, wel echter in Weert, maar niet voor plezier. Van Eindhoven nam ik een kaartje naar Weert via Neersselt, maar in de buurt van Achel stak mij een vlieg vlak bij den duim, een gevoel als een steek van een speld , en in minder dan een kwartier had ik een roode streep van den duim tot aan den elleboog en was mijn arm geweldig opgezwollen. In W eert kwamen doctor en apotheker beiden hun hulp aanbrengen en, hoewel ik in plaats van voor mijn plezier uit te zijn een paar treurige dagen had doorgebracht, stond ik toch Zondags in Groningen op den preekstoel van den H. Martinus, preekte en collecteerde als naar gewoonte maar de linkerhand heeft niemand gezien; die moffelde ik weg, de aanblik was ook niet ongelijk aan een nieuwen aardappel die vervelt. De collecte is te Groningen buitengewoon geslaagd. Geen wonder ook, want de weldadigheidszin der katholieken van Groningen is groot en geheel de clerus op het voorbeeld van haren HoogEerw. Deken werkte mede tot het welslagen van mijnen arbeid. Een woord van bijzonderen dank breng ik bij dezen nog aan de Redactie van de Kath. Groninger, die door de aanbeveling van mijn werk in haar weekblad mijn bedelwerk steunde, zooals zij voortdurend belangeloos voor iedere nieuwe op te richten parochie een ware steun en hulp is. Ik collecteerde dan in de drie kerken van Groningen, die door hare pracht Groningen, als stad zijn tweede plaats in ons Aartsbisdom ten volle waardig maken. De uitslag dezer collecten is geweest, dat ik met een hart vol van dankbaarheid jegens geestelijken en geloovigen, en met .... ruim /"ll00 in mijn zak Gruno's veste verliet, met het vaste plan daar nog dikwerf terug te keeren in mijn leven, niet als bedelaar, maar om na mijn arbeid in de veenen, te komen rusten aan gastvrije haarden en bij gulle goede vrienden. In de stad Groningen vernam ik, dat geheel de geestelijkheid in de provincie mij gaarne zag komen, en de ondervinding heeft mij dit bewezen. Appingedam deed ik niet aan; de bewoners toch deden voor hun eigen bouw, zooveel zij maar konden. De herder van Assen ontraadde mij een uitzetting mijner netten. Delfzijl schreef terug: „kom gerust, doch viscli alleen in de pastorie, daar buiten is het ebbe." Zuidhorn deed met mij een vriendenbezoek, dat loonend was en gaf mi] te kennen : „kom nog eens terug, het geeft altoos wat." Zandberg had reeds groote plannen en wijselijk vond ik bet daar niet te opereeren. De herder van Yeenhuizen had als kapelaan reeds ongevraagd zijn offer neergelegd op het altaar der liefde , en het succes van het Munsterscheveld heb ik reeds vroeger gemeld. Ik begon derhalve in Bedum. Bedum 225 communicanten en 225 gulden op de collecte; of de dag goed was! Dankbaar verliet ik die plaats. Op den Hoorn. De herder dier gemeente, die thans reeds gerechtigd is de gouden priesterkroon te dragen weet de christelijke geest van liefdadigheid in zijn kleine lieve parochie wel te bewaren. Bij mijn komst klonk het mij dan ook bemoedigend toe : ge krijgt morgen zeker hon • derd daalder, ik heb mijn volk uwe komst gemeld en uwe collecte aanbevolen, het is daar noodig in de veenen. Hoogst voldaan verliet ik 's Maandags de pastorie met 225 gulden bezwaard. In Sappemeer was ik eveneens hoogst voldaan; een paar genoegelijke avonden bracht ik daar door en met den buidel gespekt met 160 gulden liep ik weer naar het station. In Kloosterburen aangekomen stond ik verbaasd, toen de pastoor aldaar mij verwelkomde met deze woorden : „pastoor ik feliciteer mij met uw komst naar hier." Sapperloot, dat was iets ongehoords. Immers geduld werd ik bijna overal, maar zoo met volle muziek was ik nog nooit binnengehaald. Ik gevoelde mij dus dadelijk hier thuis, 's Avonds herhaalde pastoor Schmeink nog eens ongeveer hetzelfde, want zoo zeide Z.Eerw., de menschen hier willen wel geven, maar moeten een weinig aangespoord worden: doe dus uw best, geeft gij ze morgen maar een opwekking, hoe meer gij krijgt hoe aangenamer het mij is, want bij u is het noodig, groot noodig. Met de wetenschap toegerust, dat ook hier mijn collecte dringend was aanbevolen, stond ik Zondag 's morgens vol moed op den kansel en met succes: noc / n 3 meer dan Op den Hoorn, een niet te versmaden sommetje van 281 gulden. Dit is zeker de eerste maal geweest dat Kloosterburen het Op den Hoorn heeft afgewonnen. Doch beider parochianen blijf ik even dankbaar en beider herders hebben krachtig als overal mede gewerkt voor Nieuw-Dordrecht. Ook Martenshoek wist, ontvangen weldaden te vergelden. De gemeentenaren , voor wie een tiental jaren geleden ook eenmaal de eerste herder de hand uitstak, vulden thans de schaal met ƒ115 voor Nieuw-Dordrecht. In Nieuwe Pekel A wilde de herder den bedelaar van Nieuw-Dordrecht niet ongetroost laten henengaan. Hoewel de parochie zelve op zware lasten zat, vertrouwden herder en gemeente op het woord des Heeren : „Geeft en u zal gegeven worden" en met f 85 verliet de bedelpastoor deze gemeente meer dan voldaan. In Oude Pekel A werd alles gedaan om mijn daarzijn aangenaam te maken. De herder alhier, voorheen pastoor van Compascuum, was verheugd dat een veenheer zijne gastvrijheid vroeg, en aanstonds beraamde hij de middelen hoe wel het best de collecte zou slagen. Het plan stond vast bij den herder; zijn gemeente, zijn eigen persoontje incluis, moest vier honderd gulden voor de parochie van Nieuw-Dordrecht opbrengen. Ik merkte op, dat die som mij erg hoog voorkwam, doch pastoor Eekman hield vol. Ik kreeg nu opdracht een dozijn huisgezinnen vooraf een visite te brengen om de collecte aan te bevelen; iets wat is geschied. Lieve Hemel, wat heb ik gepraat als Brugman!! een zet heb ik aldaar onder een kopje thee verkocht die mij nog doet lachen. De persoon in quaestie zeide : pastoor als u zóó preekt dan krijgt gij één gulden, en als gij zóó preekt geef ik 25 gulden op de schaal. De geachte spreker schudde het hoofd naar links bij 1 gulden en naar rechts toen hij 25 gulden noemde. Een ieder zal begrijpen, dat ik aan de 25 gulden de voorkeur gaf, doch s'mans gedachten kon ik niet raden en daarom vroeg ik heel bescheiden dezelfde hoofdbewegingen makende: „maar wanneer geeft gij 1 , en wanneer 25 gulden. De edele weldoener in spe zeide toen, dat, als ik een kerk bouwde met pilaren, hij maar 1 gulden gaf, doch, als het een kerk zonder pilaren werd, ik 25 gulden ontvangen zou. Een ieder die mij kent, weet, dat ik nooit een pilaar heb opgemetseld, en kan dus reeds bij voorbaat begrijpen, dat ik de 25 gulden op de collecte ontvangen heb. Dank nog aan den weldoener, die pilaren een dwaasheid vond. Recht uitgesproken zag ook ik gaarne dat men deze van glas maakte en men er doorheen kon kijken Kort en goed ; de collecte in Oude Pekel A heeft beantwoord aan de taxa, welke de zeereerw herder zoo gaarne wenschte, ja nog meer, want de totale som was 417 gulden. In Stadskanaal had ik 'reeds zoo dikwijls mijn anker uitgeworpen, zoovele gezellige uurtjes aan de pastorie doorgebracht, totdat eindelijk de herder zelve zeide: „maar pastoor, wanneer preekt ge hier toch." De dag was spoedig bepaald en de geloovigen offerden met een blij hart 115 gulden op de schaal. Toen de herder deze gemeente verliet en naar Beesd in Gelderland verhuisde kreeg ik de volgende tijding: Pastoor. Als u nog niet aan de Linge heeft gecollecteerd , weet dat ik in Beesd u even gaarne verwacht als vroeger in Stadskanaal' L. van VLIET. Zulke tijdingen zijn goud waard, ja, zulke letters worden gelezen, herlezen en de schrijver er van wordt geloofd en geprezen. Dat ik later ook in Beesd gecollecteerd heb, is duidelijk. In Uithuizen introduceerde ik mij zeiven op den preekstoel. Ik vertelde den geloovigen, dat ik i2 jaar assistent geweest was in Luttenberg, bij den ouden pastoor Nicolaas Korte, die in 1857 van Uithuizen naar Luttenberg verhuisd was en aldaar in het .jaar 1899, precies op den dag af 63 lk jaar priester zijnde, begraven in den hoogen ouderdom van 88 jaren. Dat ik met pastoor Korte tot aan zijn dood voor de levenden en overledenen van Uithuizen had gebeden 12 jaren lang, en daarom met zekere voorliefde thans in Uithuizen een aalmoes vroeg en wel, zoo het noodig wezen mocht, tot zielelavenis van hun vroegeren herder, Nicolaas Korte z.g. Het inleidend woord, gevolgd bij de beschrijving van Nieuw-Dordrecht's nood vond weerklank. Met 268 gulden verliet de turfpastoor Uithuizen. In Veendam was de collecte ook zeer groot; 245 gulden telde Nieuw-Dordrecht's aangewezen herder uit al hetgeen geofferd was. Hier in Veendam ontving ik een open briefkaart, waarop het volgende te lezen stond : 9 November. Eerwaarde Vriend. Wij hebben onze reis naar Compascuum achter den rug, maar het is zoo erg niet. Gegroet Gebroeders Weelink. Die briefkaart deed mij het bloed naar 't hoofd stijgen ; nog pas te voren was ik in het veen blijven steken en nu durfden die broers van den Compascumer pastoor schrijven: het is zoo erg niet, terwijl ik eenige dagen later moest hooren, welk een reis die eerwaarde heeren gehad hadden, en hoe ze. totaal op van vermoeidheid en doorgestane angsten het kanaal bereikt hadden. Verder hoorde ik daarna, dat zij juist uit aardigheid die open kaart geschreven hadden, met het doel, om mij nog vuriger te maken en mij nog heftiger op het veen te doen schelden. Intusschen, gescholden op het veen heb ik nimmer, altoos bleef ik ver beneden de waarheid. Alleen heb ik dikwijls, wat een ander nooit deed, mij zeiven beklaagd, dat ik zoo weinig krachten heb, en dat de veenreizen mij altoos even zwaar blijven. Ik weiger den arbeid niet, maar altijd in het veen baggeren, dat^ gaat mijne krachten te boven. Van Veendam stak ik over naar Winschoten. Den herder van Zuidhoin vond ik hier terug en ik was er overwelkom. ZijnEerwaarde vond mijne komst overheerlijk; een schoone gelegenheid om zelf op familiebezoek uit te gaan terwijl de parochie niet onbeheerd werd achtergelaten. De collecte, bracht er 139 gulden op, en ik heb eene rustige week in Winschoten's pastorie doorgebracht en netjes pastoors thuiskomst afgewacht. Ik kon hem melden, dat ik geen enkelen parochialen dienst had verricht om reden er volstrekt niets geschied whs. Gedurende 15 weken was ik thans in Groningerland werkzaam geweest; 32 malen heb ik er gepreekt en voor Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw gecollecteerd en die lust heeft de getallen na te cijferen, zal bemerken, dat het dekenaat Groningen ruim drieduizend gulden voor de parochie van den H. Henricus in de veenen heeft bijgedragen. Dank nogmaals aan al de heeren geestelijken en aan 3 1 de katholieken van Groningei land ; nooit zal de turfpastoor hen vergeten in zijne gebeden; en hij, die thans als herder de St. Jozefparochie van Groningen bestuurt, is in staat om een ieder te bewijzen, dat, wat er ooit door mij over de veenen is geschre- ven , volle waarheid zonder overdrijving is. IX. Sinds mijn eerste bezoek aan Kuinre, 18 Mei 1902, werkte ik dat jaar onophoudelijk voort. Slechts enkele uitstapjes, maar ook van onvergetelijke gedachtenis voor mij, om nieuwen moed en kracht te verzamelen voor mijnen niet altijd even aangenamen arbeid, heb ik op mijn reisboek te noteeren gehad, maar overigens was het altijd reizen en bedelen. Slechts drie weken had ik werkstaking, maar geen vrijwillige, neen een gedwongen werkstaking. Het was van 21 Juni tot 19 Juli. Ik moest toen reizen om preekplaatsen te vinden, want de lezer moet weten, ik kon maar niet preeken wanneer ik wilde, neen slechts dan, wanneer de plaatselijke omstandigheden dat toelieten. Behalve Kuinre, Steenwijkerwold en Wolvega, behalve het dekenaat Groningen , waarvan ik 15 parochie's bezocht, was de schoone parochie van Sneek de eerste waar ik den 2den Pinksterdag 1902 officieel mijn bedelpreek afstak. Gelukkig dat ik, hoewel niet van zenuwen beroofd, optredende voor het publiek mij vrij wel meester ben. Sapperloot, van af het koor zag ik ze, de oude vrienden; ze gingen er eens goed voorzitten , zeker om te hooren wat de koopman van voorheen thans in zijn mars had. Beneden voor mij zag ik allemaal bekenden uit mijn koopmansjaren. Ik kon in mijn vuur niet nalaten, vooral de kooplieden in manufacturen thans de aalmoes voor NieuwDordrecht te vragen. De collecte was behalve de 25 gulden die nagebracht werd ƒ310, voorwaar een mooie duit. De jubileerende Deken die bij de predikatie zelve geheel oor was, telde blijde de aalmoezen mede en verheugde zich met mij over het succes. Dat de avond spoedig voorbij was zullen zij weten, die in Sneek's gastvrije pastorie ooit hebben gebladerd in het schoone werk der vier jaargetijden. Dinsdags, 's morgens vroeg verliet ik de gastvrije pastorie met de uitnoodiging spoedig en zoo dikwijls en zoo lang ik maar wilde terug te keeren, iets wat aan geen doove gezegd was , want na één uur was ik alweer terug! Hoe dit kwam? Willende instappen naar Stavoren kwam mij in de gedachte, dat ik armer Sneek was uitgegaan dan ik er ingekomen was. Hoe zoo ? De huishoudster, medelijden hebbende dat ik al het koper, zilver en enkele goudstukken moest dragen, bood zich aan het in papier om te zetten en nu was ik vertrokken zonder het papier in ontvangst te nemen. Sapperloot of ik beenen maakte en gelukkig, alles was in orde. De heeren waren beiden afwezig, zoodat ik nu zonder opnieuw afscheid te nemen, doch met de geldswaardige papieren, de reis kon vervolgen. Meermalen daarna kwam ik later in Sneek terug , doch nooit heb ik gemerkt, dat de heeren van mijn allereerste terugkomst iets hebben vernomen. Tweemalen daarna ontving ik nog , eens van een der kapelaans, thans in Utrecht, van den Weleerwaarden Heer P. van Beurden, en eens van den Zeereerwaarden Heer Deken een nagebracht offertje in den vorm van een gouden tientje. In Bakhuizen kwam ik Zaterdag 26 Mei. De Zeereerw. Pastoor was er zeer mede ingenomen dat ik aan zijne parochie aanklopte, doch vond dat preeken de ware weg niet was. In collecteeren langs de huizen zag ZijnEerwaarde alleen heil; op de schaal geeft men niet. Na eenige discussie kreeg ik mijn zin, en toen ik in de vroegmis daags daarna plm. ƒ28 collecteerde, zeide pastoor Peters: „ziet ge nu wel, dat het mis loopt, doch na de Hoog- mis was de kwade bui over toen de Zeereerwaarde plus zijn eigen offer ƒ203 te zamen telde. Een aardige gebeurtenis nog vermeldenswaardig had 's middags plaats. Na het Lof wandelde ik met mijn gastheer. Juist hadden wij een druk gesprek over de predicatie van dien morgen. Zijn Eerwaarde zeide: „pastoor, 'k verheug mij over Uwe mooie collecte, want ik had het niet zoo hoog getaxeerd, doch zeg mij nu eens rechtuit, hebt ge niet wat overdreven en de veenen wat erg zwart afgeschilderd ?" toen een geroep ons in de ooren klonk: „pastoor pastoor!"' Ons gesprek staakte: W« keerden ons om en zagen twee stoere liezen , waarvan de eene die roepstem had geuit. Ik, bescheidenheid is een deu»d vermoedde natuurlijk niet dat die roep i' en w^e achter blijven, doch weldra, begrepen wij beiden, dat het inderdaad mij gold. De een van dat tweetal zeide tot mij: „pastoor, pastoor, ge hebt er van morgen van gezegd." Mijn. gastheer keek mij geducht aan. ZijnEerwaarde kende den spreker en vermoedde dus ■ reeds een antwoord in den geest van zijn vraag tot mij gericht. Ik hernam: „zoo vriend,' dunkt U datr ik heb toch met overdreven". En de man antwoordde: „overdrijven, neen pastoor, dat kunt ge niet, ik kom een paar keer in het jaar in de veenen om turf te laden, I verheug mi] dat er weer een kerk bij komt hier hebt ge nog vijf gulden voor uwen bouw. Dat mijn gastheer door zulk een getuige overtuigd was, is duidelijk. Tot mijn spijt heb ik dien ongevraagder! advocaat nog met in mijn pastorie gezien; gastvrij zal II i !n,an Ult ^akhuizen ontvangen en al de weldoeners blijf ik dankbaar. Als oud-kapelaan van Gent en dus buurman van Gent uit, was ik als van zelf geïntroduceerd in Doornenburg en pastoor van Rooijen stelde er grooten prijs op, dat zijne parochie een steentje aanbracht voor de kerkbouw in de veenen. Zoo trok ik dan den 8 Juni 1902 naar Doornenburg. Op pastoors aanraden bezocht ik reeds te voren twee families en ik kan zeggen : niet voor niemendal. De collecte in de kerk was ook niet mis, ik telde uit de schaal f 180. Wie het meeste verheugd was, de herder of de bedelaar zou ik niet durven bepalen, doch beiden waren in de wolken, en de kapelaan, sedert dien tijd in een stad gepromoveerd, was dol van plezier over den goeden uitslag, terwijl heerooms zuster, dien dag extra tracteerde terwille van het succes, waartoe ook zij zelf het hare had bijgedragen. Den Zondag daaropvolgende stond ik op de predikstoel te Liederholthuis. De kleine lieve parochie met haar goed volk heeft mij rijkelijk de moeite beloond, die ik moest doen om van Doornenburg naar Zwolle te trekken. Zij schonk mij de som van ƒ98. Met den besten moed trok ik den 19 Juli naar Kabauw. Immers Zondags te voren had ik in de parochie van den H. Martinus te Groningen een kolossale duit bij elkaar gehaald en dat geeft moed. Maar dat Kabauw mij den buidel nog meer zou spekken, had ik niet durven vermoeden. Een heele reis van Zwolle naar Kabauw, via Utrecht, Gouda mankte ik de reis, toen in de omnibus tot Schoonhoven, om daarna per pedes apostolorum het doelwit, Kabauw s pastorie, te bereiken. Het was reeds kwart voor negen toen ik Zaterdags 's avonds aankwam. De ZeerEerwaarde pastoor P. J. Hogenboom, die 30 jaren geleden voor de pa- rochie Dalmsholte heeft gecollecteerd , ontving mij op buitengewone hartelijke wijze. En nauwelijks zat ik er een kwartier, of ik wist dat ik ook hier langs de huizen moest collecteeren. ZijnEerwaarde zeide: „mijn volk wil geven, mijn volk kan geven , en ik ben overtuigd zoolang zij geven, zullen ze rijker, beter en braver worden. Doch nu is het aan U om veel te krijgen, dat hangt van uw preeken af, maar pas op, dat gij niet met minder dan vijfhonderd gulden deze parochie verlaat. Maandagmorgen ga ik uit voor een paar dagen , doch zet voor aardigheid op een briefje of zeg het den kapelaan wat de collecte opgebracht heeft. Intusschen ge kunt er zoolang over doen als ge wilt; ge zijt in mijn parochie thuis als bij uwe moeder. Ik zweeg, want de pastoor had bij die laatste woorden een zeer teere snaar bij mij aangeraakt. Immers wat was geschied. Helaas, reeds een maand was mijn moeder, die in den laatsten tijd te veel verzwakt was om eigen huishouding nog langer waar te nemen, bij de E.E. Zusters van liefde te Zwolle, waar zij een rustig tehuis had, maar waar ik 's avonds na 9 uur geen thuis meer vond. Ik had thans voor het eerst van mijn leven het zoete tehuis van het ouderlijk dak verloren, ik was zwerveling. Na een oogenblik van stilzwijgen antwoordde ik: „Pastoor , ik zal natuurlijk mijn best doen". En herder en kapelaan schonken reeds bij voorbaat hun aalmoes voor mijn kerk. Van den pastoor kreeg ik twee heele mooie en flinke groote coupons wier waarde ik gedurende mijn omloop in zijne parochie pas achterhaalde. Zondags preekte ik dus tweemalen en bracht er den dag verder genoegelijk door, en .Maandags 's morgens begon de bedeltocht. In Kabauw was het voor mij vet- pot. Een briefje van 100 pop, een dito van 40, 5 stuks ieder van 25, bij 2 ontving ik van ieder 8 rijksdaalders, bij 7 een gouden cent, en summa summarum alles te zamen collecteerde ik in Kabauw ƒ610. Sapperloot, wat heb ik er moeten loopen en praten, want overal wilde men meer weten dan ik vertellen kon, doch overal was deelneming, en niet een orttrok zich, maar wel werd ik bij velen binnengeroepen zoodat ik mijn zakken meer dan vol had aan dubbeltjes en kwartjes etc. Geen knecht of dienstbode van Kabauw of zij hebben bijgedragen voor mijn kerk. In Kabauw was collecteeren een feestgetij! Na mijn bedeltocht door Kabauw nam de gastvrije pastorie van Kockengen mij den 20 Juni 1U02 als gepatenteerd bedelaar onder haar herbergzaam dak op. Blijde kwam ik in dit aardige plaatsje en hoogst voldaan met 104 gulden verliet ik den Zeereerwaarden Herder, die mede had getoond een warm hart te bezitten voor de Drentsche veenen. Moge zijn liefde voor mijn missiewerk hem de schoonste belooning hebben geschonken op zijn zaligen stervensdag 17 Dec. 1904, bij den goeden God in den hemel! Van niet minder goedheid gaf mij blijk de Zeereerw. Deken van Benschop (thans Kanunnik van het Metropolitaan Kapittel van Utrecht.) In diens pastorie gevoelde ik mij dadelijk thuis, en Zij n Zeereerw. kon ik het aanzien dat hij gaarne zag , dat zijne schaapjes voor Nieuw-Dordrecht offerden. Doch van collecteeren in de kerk was geen sprake; dat zou niet loonen. Ik boog gedwee het hoofd en bepleitte tweemaal mijn zaak voor de parochianen. Nu hoop ik, zeide de Deken, dat gij ƒ150 bij elkaar kriigt; mij dunkt, dat zal wel gaan en dat is mooi, want zoo groot is de parochie niet. Toen ik Dins- dags Benschop verliet was ik niet ƒ150 maar ƒ 250 ri]ker voor Nieuw-Dordrecht. Wat stapte ik vroolijk langs den weg om in IJsselstein het bootje naar Utrecht te pakken. De hieropvolgende maand Augustus is voor mij rijk aan een gebeurtenis, zoo weldoend, zoo opwekkend en zoo onvergetelijk als geen enkele in geheel mijn leven. Na den lOden Augustus in Dokkums parochiekerk met een preek ƒ75 voor Nieuw-Dordrecht te hebben verdiend, stond ik Woensdag daaropvolgend op het zeestrand te Holwerd. Ik ging preeken op het gouden jubelfeest van de zeer eerbiedwaardigen pastoor van Ameland, den Zeereerw. Heer O. A. Scholten. De reden dat ik mij begaf naar dit feest, was de volgende. Ik had een brief ontvangen van den gouden jubilaris van dezen inhoud: Weleerwaarde Heer! De bedelaar van Ameland doet een beroep op liet goede hait van den bedelaar van Nieuw-Dordrecht om op a s. 15 Augustus een woordje te zeggen bij mijn gouden feest, maar u mag mij ï iet prijzen. Gij mist er wel een paar preekdagen door voor uwe goede zaak , maar dat kan de H emel u dubbel vergelden. Het is duidelijk dat ik dezen waardigen Herder terstond antwoordde: „ik kom". Zoo stond ik dan Woensdag aan het strand te Holwerd, afwachtend het motorbootje dat mij naar Ameland zou brengen. De Donderdag daaropvolgende ging voorbij met verschillende voorbereidselen. Vrijdag 15 Augustus was het de jubeldag van Ameland's herder. Reeds 45 jaren lang leert en onderwijst hij hier met een altoos jeugdigen moed. De eigenlijke feestviering beschreef ik reeds in kleuren en fleuren in de Kath Groninger en in Ons Noorden. Een eigenaardige bijzonderheid bleef echter nog achterwege. Het betreft de toespraak van den gouden jubilaris op den avond van ziin bliide feest. ' Het is, zoo hernam de gouden Priester, reeds lang geleden, hoelang precies, ik weet het niet, maar ik weet zeker, dat ik mijn zilveren priesterfeest nog niet gevierd had. Een enkelen keer verliet ik in het jaar mijne parochie en zoo gebeurde het op een dag, dat ik weder met liet postschip was overgevaren om door Holwerd heen den weg naar Birdaard te nemen en dan met de Dokkummerstoomboot naar Leeuwarden te stoomen. Pas buiten Holwerd hoorde ik een stem achter mij Hola! Hola! Ik keek om zag een jongmensch die met zijn stok wenkte; ik wachtte. Dat jong ventje, ging de grijze Herder verder, groette mij hoewel onbekend en vermoedende, dat mijn reis Leeuwarden gold, vroeg hij of wij zamen de wandeling niet konden voortzetten , daar ook hij naar Leeuwarden ging via Birdaard. Wij keuvelden heel gezellig en de wandeling van enkele uurtjes was in een ommezien voorbij en voor wij in Leeuwarden waren wist ik reeds , dat de jeugdige koopman liever wilde preeken als dag in dag uit al de stalen kaarten de modezieke dames voorleggen en met een ernst een betere zaak waardig de meest zwakke stoffen voor kleurhoudende te verkoopen. Sedert de wandeling was mij de hola roepende koopman steeds in mijne gedachten bijgebleven; ik informeerde dikwijls, vernam dat hij student werd, de theologie studeerde, reeds jaren als kapelaan gearbeid had, en zie toen ik zag dat mijn voll;je mijn gouden feest luisterlijk wilde vieren, besloot ik, den koopman die liever wilde preeken als handelen, uit te noodigen op mijn jubelfeest, en feestgenooten, U zal het met mij eens zijn dat de pastoor van Nieuw-Dordrecht van morgen en van avond netjes gepreekt heeft. Ik dank hem voor zijn waarlijk feestelijke predikaties. Dat de Hemel zijn werk, dat hij met zooveel moed is begonnen, voltooie, en mijn zwak gebed voor dnt welslagen is tevens mijn innig3 dank. Nog een wensch dat Zijn Eerwaarde nog jaren lang zal kunnen preekon. Nu -vist de bedelaar van Nieuw-Dordrecht eindt jk ook waarom hij was uitgenoodigd geworden, maar ook nu verheugde hem zulks des te meer, want de belangstelling van Amelands Herder in zijn persoon is zeker jaren begeleid geweest van vurige gebeden voor zijn toekomstig geluk. Zoo eindigde dit onvergetelijk feest, waar ik de gulheid en het opofferende leven van een der meest eerbiedwaardige priesters van het Aartsbisdom Utrecht had leeren kennen en bewonderen, maar waar ik tevens op nieuw had geleerd, mijn opofferende bezigheden voort te zetten in den heerlijken dienst van God en de zielen. Zwolle St. Michiel (24 Aug 1902) hoorde den bedelaar niet op zijn best. Ik was door en door verkouden en had geen lust om te praten en preekte toch driemalen met groot succes want de opbrengst was f 315. Na die predikaties ging ik met den buidel terstond naar mijn vriendenhuis om aldaar geheel op mijn eentje de koorts, die mij duchtig te pakken had te laten uitvieren. Tegen den avond kwam er iemand om den bedelaar van Nieuw-Dordrecht te spreken. Natuurlijk zaken gingen weer voor en een uurtje daarna lag ik weer tusschen de wol met een bankbiljet rijker voor mijn bouw , en met de toezegging van iets moois voor mijn kleedkast in de sacristie. i Keurig is de rand voor het tabernakel en als de albe gedragen wordt, denk ik nog steeds aan de edele weldoenster voor hare opofferende meededeelende liefde. Geheel die week was ik niet lekker doch op het program stond den volgenden Zondag : Zwolle O L. Vrouw (31 Aug 1902). Hoewel nog niet geheel en al genezen , preekte ik er weer lustig op los en zag een som van ƒ250 in de collecte plus een couvert dat bij opening honderd gulden waarde bleek te bevatten. De collecte in O. L. Vrouw van geestelijken en leeken was dus ƒ350 te zamen. Toen ik 's middags mijn moeder deelgenoote maakte van mijne vreugde lasr er een couvert aan mijn adres dat bij opening ook twee bankbiljetten bevatte. Nog was er een dame die zich aanbood iets voor mij te willen maken, welk aanbod ik gretig aanvaarde en wier geduldswerk bij het heilig dienstwerk thans een schoon effect maakt. Nog meerdere giften schonk mij in verderen tiid het Katholieke Zwolle, zoodat toen ik later de stad voor goed verliet ik heel wat mooie paramenten van de dames der vereeniging van het H. Sacrament te Zwolle had ontvangen, maar in mijn vriendenhuis had ik ook eene tentoonstelling georganiseerd van al de paramenten die ik uit Rotterdam en uit Zwolle had verkregen. Een groote kamer was er voor ingericht en alles netjes gerangschikt, heel wat belangstellenden kwamen een kijkje nemen en Mejuffrouw Weller had er schik in haar huis voor de tentoonstelling te hebben beschikbaar gesteld. Nog scheen er iets aan te ontbreken, want toen ik Zwolle verliet hadden de Eerwaarde Zusters er nog een geduldswerk aan toegevoegd. Den Zondag daaropvolgend stond ik op den preekstoel van de Paterskerk te Leeuwarden en predikte daar met het reeds in een mijner vorige brieven beschreven succes. X. Den 31 Nov. 1902 betrad ik de vruchtbare landouwen van het liefelijk gelegen dorp Vleuten. Hier was ik bij den stichter van Compascuum. 30 jaren geleden had Vleutens Herder Friesland en Groningen afgereisd, om gelden te verzamelen teneinde in de Drentsche veenen midden in het veen , een parochie voor te bereiden. Als jongeling en jeugdig koopman had ik 30 jaren geleden mijn zilverstukken geofferd aan Compascuums Herder, en thans bevond ik mij als priester-bedelaar bij hem wiens roeping ik 30 jaren geleden had benijd, Hoe wondervol zijn Gods wegen! Doch toen dacht ik niét dat bedelaar zijn zoo een zwaren arbeid eischte, toen oordeelde ik als jongeling, en mat een ieder af naar mij zei ven. Hoe blijde was ik, dat weleer dié priester-bedelaar mijn heelen en halven gulden aannam. Vleutens parochie verliet ik met ƒ 140. In Mijdrecht heeft de Herder een maand lang een bus in de kerk geplaatst gehad met het opschrift: Voor Nieuw-Dordrecht. Ik heb die enkele aalmoezen dankbaar in ontvangst genomen, maar als het levende woord niet meer loonend was geweest, zou ik na de eerste predikatie het bijltje er bij hebben neergelegd. Kamerijk 7 Dec. 1902. Sapperloot, wat was het koud toen ik Zaterdagsavonds van uit Gelderland gespoord te AVoerden uitstapte, het was daarenboven vreeselijk winderig. Goddank, was de verzuchting toen ik een uur later in de pastorie bij de warme kachel zat. Hier zou ik Zondags voor mijn kerk preeken en collecteeren en den heiligen •dag die er op volgde den pastoor assisteeren en dan een paar rustige dagen doorbrengen. Wat was het er een gezellig zitje en alleen beklaagde de Herder zich, dat het winter was zoodat ik mij met de kerkcollecte zou moeten tevreden stellen; langs de huizen zou anders wel meer geven. Toen ik zeide, liever honderd ja twee honderd gulden minder in de kerk dan dat praten in ieder huis opnieuw, waarmede mij reeds twee kiezen uit den mond waren gerold, zeide Zijn Eerw.: „nu dan maar met moed morgen in de kerk gecollecteerd. Toen wij aanstalten maakten om ons nachtverblijf op te zoeken en in den gang kwamen, zeide Zijn Eerw.: Brr, de kou komt een mensch tegen, en de verzuchting kwam „Lieve Heer, geef dezen nacht geen zieken". Gelijk een bedelaar past zoo zeide ik, „als er wat komt, dan stuur er mij maar op uit". Midden in den nacht, ik schrik wakker, de bel is overgegaan, ik richt mij op, mijn adem werd ijs, zoo vroor het. ik hoorde de trouwe dienstmaagd naar beneden gaan, terugkeeren en vernam dat de pastoor zeide: „er is nog tijd genoeg, laat den voerman even doorrijden, in Woerden zijn paters over. Alles werd weer stil, ik kroop er nog eens duchtig onder en sliep vijf kwartier in het uur teneinde de schade van het wakker zijn in te halen. Zondags na mijn geestelijken arbeid die voor de kerkbouw 235 gulden had opgebracht, vernam ik van Kamerijks pastoor, dat de Herder van Kockengen ongesteld was geworden en de dienstbode aldaar wetende, dat ik in de buurt was een koetsier had uitgezonden om mij ter assistentie op te halen. Gaarne voorzeker zou ik in Kockengen de gevraagde assistentie hebben verleend , doch met het oog op de bepaalde collecte was ik toch wel blijde, dat de pastoor van 4 Kamerijk midden in den nacht dadelijk zulk een prachtige oplossing vond om èn Kockengen èn Nieuw-Dordrecht te helpen. Ik had in deze handelwijze tevens een bewijs hoe de pastoor over mijne collecte dacht. 8 December verleende ik assistentie, en pas den llen December liet de pastoor mij vertrekken; toen was dat strenge winterweer van 1902 omgeslagen. vinkeveen 14 Dec. 1902. Wat een kerk! ik bewonderde hier de kunst en had te voren wijselijk gevraagd hoe ik op den kansel mij moest plaatsen om overal duidelijk te worden verstaan, iets wat mij na die vraag dan ook volledig gelukt is. Hier in de kerk had ik een kort debat. Ik sprak ter loops van den zwaren arbeid onzer veenbewoners. Hoe zij dat hooge veen ontdaan van den bolster, waarvan het turfstrooisel wordt gemaakt, verwerkten, en zeide onder meer dat een natte turf i 8 tot 10 ponden woog en droog zijnde ongeveer de zwaarte had van een pond. Terwijl ik dit zeide hoorde ik duidelijk, dat iemand zeide: 6 pond. Wetende dat ik in een turfland was, alwaar de turf gebaggerd werd , antwoordde ik aanstonds: dat in mijn toekomstige parochie fabrieksturven werden gefabriceerd en ik ging ongemerkt met mijn rede door. De opbrengst in dt kerk was ƒ 140. 25 Dec. 1902 Oude Rijn. Wel had ik van den Herder gehoord , maar gezien of gesproken had ik Zijn Eerw. nooit, en toch pas was ik in zijne gastvrije pastorie of ik voelde mij er geheel en al te huis. Het vroor raak, zoodat een goed te huis niet van onpas kwam. Op Kerstdag predikte ik in Oude Rijn doch niet over Nieuw-Dordrecht, ik kondigde slechts aan dat ik daarover den 2den Kerstdag zou spreken en dan in de kerk zou collecteeren, zoodat ik de geloovigen vast voorbereidde een goede aalmoes mee te nemen en wel uit liefde voor het Kindje dat voor ons in Bethlehem geboren was. Ik mocht tevreden zijn; de collecte bracht op ƒ 185. Ik had hier echter twee hoopjes rijksdaalders van 25 ieder, voor 50 gulden geteld, zoodat ik in de pastorie ƒ235 tellende, later tot de werkelijkheid van/185 kwam, toch een niet te versmaden duit op een kouden winterdag. Intusschen was de laatste Zondag van 1902 voor mij genaderd. Om dezen vruchtbaar te maken voor mijn kerk, trok ik onmiddellijk van Oude Rijn naar IJsselstein. De Zeereerw. Herder van IJsselstein stond mij heel gaarne toe, ook in zijne parochie langs de huizen te collecteeren, doch afgezien van den guren tijd schonk ik steeds de voorkeur aan collecte in de kerk. Zoo zag dan deze parochie 28 Dec. 1902 den bedelaar op den kansel en plus de nagebrachte offertjes waaronder een van f 25, bedroeg alhier de collecte f 240. Deze som was een waardig slot voor 1902. Gelukkig voor mij, dat het jaar voorbij was en op zoo waardige, beloonende wijze gesloten, want, waarde lezer, ik wil U gaarne zeggen, ik had veel, zeer veel van mijn krachten geeischt. 6 April 1902 had ik Compascuum verlaten en voor het jaar om was, had ik al preekende in de kerken f 7304,55 zegge zeven duizend drie honderd en vier gulden en vijf en vijftig centen gecollecteerd en — wat het voornaamste naar den mensch was, ik had geen enkel standje opgeloopen zooals in de enkele maanden van het jaar 1901. Maar toch, ik was innig blijde dat 1902 voorbij was. Veel, zeer veel goeds had het mij gebracht, ik had de naastenliefde van duizenden en duizenden katholieken van Utrecht's Aartsbisdom leeren kennen en ondervonden, maar toch, ik herhaal het het was voor mij een zwaar jaar geweest. Behalve de geldzorg gedurende 1902 had ik ook de zorg voor den bouw. 27 Augustus kreeg ik machtiging van den Aartsbisschop om hoogstens ƒ 15000 te mogen opnemen. Op 11 September had de aanbesteding plaats, doch het werk werd niet gegund. Hij die het later bouwde rekende precies tien duizend gulden minder. Bij de aanbesteding waren 12 inschrijf biljetten ingekomen terwijl slechts 8 bestekken waren verkocht, er waren dus zeker vier niet serieuse inschrijvers bij. De aanbesteding had plaats te NieuwDordrecht; de pastoors van Erica en ïs ieuw-Schoonebeek waren getuigen van de minder prettige stemming van werkgever, architect en opzichter. De architect, de heer Tepe, was niet op zijn dreef, en de toekomstige opzichter, de heer J. R. Dijkstra, die juist op dien dag verjaarde, was geheel uit zijn humeur, vast volhoudende, dat hij zich bij de begrooting geen cent vergist had, gelijk ook later tot zijn eer gebleken is. Thans, nu de kerk en pastorie geruimen tijd kant en klaar en in gebruik zijn genomen, en solide gebleken zijn, nu breng ik den heer Tepe en den heer J. R. Dijkstra een eeresaluut, zoo rechtmatig verdiend. De aannemers getuigen nog, dat zij degelijk werk verlangden, maar ook een degelijken prijs begroot hadden. Dat de aannemers Koenders en Beune van Enschedé nog niet rijk zijn geworden, is niet ten gevolge van den mislukten bouw van Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw, maar daarvoor zijn andere gronden. Tot mijn vreugde als werkgever heb ik de getuigenis van de aannemers dat zij bij mijn kerkgebouw niet zijn te kort gekomen. SUPPLEMENT VAN 1902. Ik wil u, waarde lezer, alvorens in mijne reisbeschrijving afscheid te nemen van mijne reizen in 1902, nog twee interessante geschiedenissen mededeelen, die mij dat jaar tot een der merkwaardigste jaren uit geheel mij leven hebben gemaakt. Ik geef ze U weder zooals ik in der tijd in de Katholieke Groninger beschreef. De eerste gebeurtenis is de Aankomst van den nieuwen Pastoor te Compascuum. Donderdag 16 October 1902, na een zit van vier uren in den stoomtram van de Dedemvaartsche Maatschappij, arriveerde de WelEerw. heer B. Weninck te Erica , hartelijk verwelkomd door den WelEerw. heer Ketelaar, pastoor aldaar, die vier jaren geleden van Coevorden uit den weg moest zoeken naar Erica, een afstand van vier uren, toen nog zand en veen en thans aan de eene zijde van het kanaal beklinkerd, terwijl aan de andere zijde sedert April 1903 eenige malen daags het stoompaard voorbijsnort. Pastoor Weninck was nog niet aan het einde zijner reize. Compascuum was het doel. Een handdruk nog van zijn Eerw. voorganger en een kort oponthoud aan Erica's gastvrije pastorie en voort ging het in het open rijtuig, ,,een boerenwagen'1 over den eenigen weg, die naar Nieuw-Dordrecht leidt. Holder de bolder ging het voorwaarts. Die eenige zandweg is nog in zijn natuurstaat, hier omhoog, ginds omlaag, doch gelukkig, die weg is vijf en twintig meter breed en de voerman behoeft voor het zeer diepe kanaal bij eenige uitwijkingen nog niet te vreezen, alleen moet hij goed uitkijken; de paaltjes in den grond, die den tramweg naar Nieuw-Dordrecht reeds afbakenden, moet hij voorbij rijden. Amerikaansche toetanden! Waar heden niets is , vliGgt het stoomros hot volgsnde ja&r reeds voorbij en gaat de wandelaar over een harden weg zijn reize afleggen. Men heeft Nieuw-Dordrecht bereikt, — een oogenblik stilgestaan ter plaatse, waar pastoor Dames zijn kerk bouwt, en waar reeds vele handen bezig zijn, doch men ziet alleen slechts een paar keeten, een paar houten loodsjes; de eene wat netter van aanzien , zal zeker een opzichterskeet wezen, alwaar de heer Dijkstra zijn lijnen op papier weergeeft en 'van waaruit hij zijne bevelen zal geven. Nog altoos verder, nog ongeveer tien minuten, maar nu geen weg meer alles veen. Tui f en niets dan turf. Tot zoover ging het rijden, want men waagt zich ook met het open rijtuig op het veen. Nauwelijks honderd meter ver, of het paard zakt met voor- en achterpooten in het veen weg, de pooten van het beest schijnen te breken. De voerman springt af,' maakt de touwen los, de pastoor biedt zijn hulp gedienstige geesten komen aan eii . . . ' weer is het paaard voor den wagen, doch nu heeft het beest vier klompen aan, groote blokken onder de pooten, welke het wegzakken moeten voorkomen. Altijd vooruit, doch rijden tot Compascuums pastorie is onmogelijk. De pastoor stapt dan ook wijselijk uit'en maakt zijne eerste missiereis in de veenen. Eene onafzienbare vlakte, geen enkele boom op den achtergrond, geen andere huizen tenzij turf keeten, opgezette daken omwonden met turf. Men bereikt de openbare school, geheel van hout opgetrokken, weldra, is men bij het Godshuis, evenals de pastorie van hout gebouwd. Het veen toch kan de last van steenen gebouwen niet dragen. Daar naderen twee ambtsbroeders, de pastoor van het Munsterscheveld en de pastoor van Nieuw-Dordrecht. Zij komen hunnen nieuwen buurman begroeten, en de eerste ontmoeting is op het veen. Wat is de wereld hier groot, is de wedergroet van Compascuum 's nieuwen herder. Niet stilstaan, klinkt een stem. Immers alles wat zwaarte heeft, zakt weg in 't veen. Men loopt er als in een trog met deeg , waar de bodem verre te zoeken is. Het deeg zit er drie tot vier meter diep in den vorm van veen, waaruit lange turf wordt gestoken Eens als deze wereld 3 tot 4 meter is afgegraven, zal er een grind- of straatweg naar Compascuum komen ; maar daarmede zal men nog gerust een kwart eeuw wachten; er moet ook iets overblijven voor de nakomelingschap ! Halsbrekende bewegingen verricht de nieuwe pastoor: zijne schoenen vroegen verlengstukken naar boven , doch hij bereikt heelshuids de houten brug, die naar het kerkpad leidt en staat voor Compascuum's houten kerkje, het monument door pastoor Th. de Klaver z. g. gesticht. Het is half zeven : heerlijk is het kerkje verlicht, pastoor Yinke gaat den nieuwen herder voor, deze knielt neder voor Jezus verborgen in den Tabernakel. Hij staat op en zegt: „non recuso lahorem", groet de beeltenis van de Hemelkoninginne omstuwd door een zee van licht en roept hare machtige voorspraak in. De pastoor van Nieuw-Dordrecht leidt den herder door de sacristie de houten pastorie binnen, en dan neemt pastoor Vinke in de huiskamer het woord : „WelEerwaarde Pastoor: Uw gids, uw „toonbeeld hebt gij reeds in Compascuum „gevonden ; Hij, de groote kruisdrager, zal, „wees er zeker van , u de kruisjes die gij „hier vindt, helpen dragen en na eenige „jaren van vruchtbaren arbeid, zult gij :totdedr;ignwdat het kruis den weg baant „De jaren van vruchtbaren arbeid in de „Drentsche veenen zullen, als uwe haren " SS vergrijsd , uw levensavond verheugen " Hierna nam Pastoor Dames het woord. WeiEerwaarde ambtsbroeder: Uwe benoeming heeft mij verblijd. Dit zal dan ,]Li ima?' wezen> dat WÜ zoo nabij Eéne U K fbuun?,an "Ogen begroeten. Eene zaak betreur ik, dat wij eenige uren OnJWe f°mS' hebben moet<)n wachten. n,n L ontmoeting alhier, was te laat om nog eene photographie van te nemen -het zal u even als mij zijn voorgekomen, dat onze ontmoeting van straks een kiekje waardig ware geweest. Doch, eerwaarde ambtsbroeder, wees we: kom in de veenen, Hier in Compascuum vindt gij een uitgebreiden werkkring nwp1 achthonderd communicanten zijn aan uwe zorg toevertrouwd. Bijgevolg uwe geestelijke kinderen, zij tellen boven de den vel' *" f0"6" °P «roote afsta«- kunt eriï 1» °Ver het V6en' «een enkele g.j angs een niet-veenweg bereiken en juist die onbegaanbaarheid der wegen' 7lc; «den dat uw kerkje groot genoeg is Zwakt werkkring is veelal buiten. hnnn, T t" en v?n daK''n wachlen in hunne keeten op u, daar zult gij als missionaris vruchtbaar werken. ' Schrikke geen moeilijkheid u terug, God geeft kracht r;JrU1S' '\a led(-,,;e moeilijke tocht zult gy Jielevreugde smaken. Schenk God van rl 1 7UUr *»? heil Uwer ge^telijke kindeen Uwe talenten, Uwe krachten ja als leven6 1 uwe gezondheid' en uw onzen' ?S beschlk ten allen tijde ook over zen tijd en over onze krachten. En we k een heerlijk verschiet, nog siechts broeder" fil daD'- WelEerwaarde® ambtsDroeder zullen wij de beteekenis van het 00 door daden in beoefening brengen. — te zamen zullen wij weiden de schapen aan onze gemeenschappelijke zorgen toevertrouwd. In naam van pastoor Vinke roep ik u toe : beschouw onze huizen als Uw eigen tehuis en schenk ons wederkeerig die gunst. Wij broeders in het ministerium hebben hier in de veenen , waar aardsche vertroosting bijna geheel onbekend is, den stevigen broederband noodig, dat zal onze parochianen tot heil verstrekken en ook ons zeiven het leven veraangenamen. Getroffen door zooveel vriendschap sprak de nieuwe Herder: Eerwaarde Heeren: met vreugde toog ik naar de veenen , juist omdat daar gewerkt moet worden, en ik bied u aanstonds mijn huis als uw eigen tehuis aan en ik besluit met de woorden : Dominus regit me et nihil mihi deërit in loco Pascile me collocavit. Na nog een paar uurtjes van gezelligen kout meende de pastoor, dat wij eens aanstalten moesten maken om te overleggen hoe de nacht zou worden doorgebracht daar alles nog ingepakt stond. „Geen zorg broeder. Uw bedje is gespreid, daarvoor hebben wij gezorgd , en het zilverlicht der maan begeleidt onze schreden; onze engelbewaarder is aan onze zijde als wij straks over het vonder het Compascuumer kanaal betreden." „Maar Eerw. Broeders, verschrikkelijk is de storm daar buiten en als de regen straks klettert tegen de glazen, en de afstand, dwars door het veen, is nog minstens zeven kwartier." Geen nood, Eerwaarde Broeder , wii zijn in de veenen. Storm en onweersvlagen deeren ons niet! Wij gaan: Aquae multae nog potuerunt exstinguere caritatem. Vele wateren hebben de liefde niet kunnen uitblusschen." In het Munsterscheveld doornat aange- komen, waren wij toch voldaan over onze reis. We waren het eens een bij uitstek goed werk te hebben verricht; dé nieuwe pastoor van Compascuum was geïntroduceerd op eene wijze, die ZijnEerw. voor geheel zijn verder daarzijn goed zou doen. Uns besluit was gemaakt om na niet te langen tijd opnieuw Compascuum te bezoeken en zoo noodig op te beuren en te troosten. Inderdaad 22 weken ben ik in Compascuum geweest, maar de Hemel beware mij voor zulk eene verlatenheid. Ieder bezoeker in den zomer vindt het er heerlijk, een oase in de woestijn. Zij prijzen de gastvrijheid van den pastoor, loven en prijzen zijn tuin midden in het veen als een paradijs, nemen afscheid, gaan heen en laten den pastoor met zijn mooien tuin alleen achter. Was ik 16 October 1902 op 't appèl te Compascuum , de tweede week van November bracht ik reeds weer mijn tweede bebezoek, ter gelegenheid van de tweede merkwaardige gebeurtenis: De eerste Vespers van St. Willehadus, Patroon van Drenthe, te Nieuw-Dordrécht. Collecteerende voor Nieuw-Dordrechts' stichting te Nieuwe en oude Pekel-A, kon ik niet nalaten eens een kijkje te nemen bij mijn kerkbouw. Een omreis via Winschoten, Groningen, Meppel tot Dedemsvaart en vandaar verder met de stoomtram ware wel gemakkelijker geweest, doch alsdan zou ik zeker de reis alleen moeten maken, en reizende over Stadskanaal kon ik nog een verzuim van vroeger hei stellen en heel waarschijnlijk verderop een reisgezel vinden dwars door het veen Daarenboven kon ik den pastoor van Compascum een blijden dag verschaften door hem in zijn eenzaamheid een P*a,rr7&e™H18e "urtjes te bezorgen, zoo ik bij /ijnEerwaarde even aanging. Aldus besloten, stapte ik in de Pekelder Stoomtram, nam deftig plaats op de zachte kussens en kon den tijd dooden met een sigaartje te rooken ; hier toch is rooken geoorloofd zoo daaromtrent geen der reizigers zijn beklag bij den conducteur indient, iets, wat ook ditmaal niet geschiedde. Juist een nieuwe sigaar willende aansteken ,klonk een stem „Pekelderweg , allen uitstappen." De le Groninger paardentram liet niet lang op zich wachten en spoedig was een plaatsje gevonden. In deze tram is rooken verboden, maar klassenverschil kent men daarin niet. Mevrouw X. zit heel gemoedelijk naast de vrouw van Janus, den scheepsjager en mijnheer Z. naast Janus zeiven. Sectie Drouwermond stapte ik uit, verdiende met eenige voetstappen een sectietarief van vijf centen en belde te Stadskanaal aan de gastvrije pastorie aan. Zoo ergens dan gevoelt men zich daar door en door thuis, gastheer en personeel zijn er op uit het den bezoeker zoo aangenaam mogelijk te maken en zoo ooit een banderol boven de huiskamer wordt geschilderd, zal ik den schilder in het oor fluisteren er in te schrijven: Memento Domine, David, et omnis mansuetudinis ejus." — Gedenk, o Heer, David en al diens zachtmoedigheid." Hier maakte ik een vroeger verzuim goed. Voor maanden collecteerde ik in Stadskanaal en toen begreep ik nog niet zoo goed als heden, dat eene dankbetuiging ieder mensch dankbaar aandoet. Pastoor, zoo zeide ik, betuig'bij gelegenheid nog s.v.pl. Uwe parochianen mijn dank voor hun giften voor Nieuw-Dordrecht. Ik blijf hen dankbaar zoolang ik leef en waar ik mij zal bevinden, zal ik voor de weldoeners bidden." Na enkele minuten had ik reeds vernomen , dat een goede genius mij huiswaarts had gevoerd, dat n.1. de nieuwe pastoor van Compascuum een rendez-vouz zou heb- ren t ^unst,erscheveld met de buurtheeren ten Noorden en ten Oosten. . orapascuum in dit jaargetij ging niet aan en toch wenschtendeze buurtheeren kennis te maken of de kennis te vernieuwen met den nieuwen Herder van Sr PTT' ' IndachtiS aan de woorden. „Beschouw onze huizen als uw eigen tehms ', er zonder omhaal van woorden gebruik van maakte. vpM r!1??8 dus de reis tot Munstersche7»nAh pastoor van Stadskanaal via Zandberg en Ter Apel in dezelfde 1ste ninger paardentram waar klassenververschil ongekend en waarin rooken verboden is, doch waarin ruim 2 uren stilzitten tot den goeden toon behoort. Bij gebrek aan verdere rails stapten wij bij de remise Ter Apel uit, gingen te voet over een mooien klinkerweg, precies een uur, toen ook de straatweg ophield en wi] over een zandweg verder doorwandelden. Links lieten wij Ruttenbroek, een Hanoversche katholieke parochiekerk, op een afstand van een kwartier liggen en na veertig minuten gaans waren we toen aan de pastorie van het Munsterscheveld alwaar pastoor Vinke nu sinds negen jaren de ru[m 100St% 18 6n Wxrlke Parochie 0(>k kerk had b^agT' Turk, zoo heet de trouwe leidsman, die zi]n meester op zijn veentochten begeleidt en als het noodig is moet beschermen, r l,; V"ne" j voetstappen vernomen ,7™ oorverdoovend geblaf aan zoodat aanbellen hier overbodig was. Of wii welkom waren ? De spreuk boven de woonkamer zegt genoeg: Pax intrantibus : Vrede aan allen die binnentreden. Wij toch kwamen met vredelievende bedoelingen. Al de vnenschaplieyende buren waren reeds aanwezig. De duitsche zoowel als de Holland- sche heeren en Compascuum's herder nog in vol ornaat. Met de laarzen schijnt ZijnEerwaarde reeds samengegroeid , want om er zich eenige uren van te ontdoen, daaraan denkt hij niet. Inderdaad, hij is reeds een veenpastoor bij uitnemendheid en doet zijn bijnaam Moorkesheer eer aan. NieuwDordrecht draagt den naam van Heer van Voren , de vicaris van Hebbelmeer [Hanover] die van Meerkesheer, terwijl Munsterscheveld wordt betiteld met den wijdschen naam van Heer van Achteren. Het was een blijde ontmoeting en de mensa frugalis, de gastvrije tafel werd alle eer aangedaan, allen toch hadden we een flinke marsch afgelegd. Toosten uit het hart gegrepen, gaven af en toe aanleiding tot een uitbunding gelach en al te spoedig waren de gezellige uren voorbijgesneld en klonk ons een „tot weerziens" tegen. Tot weerziens ! maar hoelang zou dat duren voor Compascuums Herder ? Het weer telt mede in de veenen, evenals het maanlicht en een afwachtende houding moest ik nemen voor mijn reisplan op den volgenden dag. De barometer te verkennen was no. 2 op den volgenden dag. De aanblik was ongunstig, doch die er niet naar ziet zou zeggen: „het zal nog wel gaan", en gaan naar Nieuw-Dordrecht stond nu eenmaal op mijn program. „Broeder" zoo begon ik tot den herder van Munsterscheveld, „dat was gisteren een heerlijke dag. Pastoor Weninck gevoelt zich geheel bij U tehuis en beschouwt Uw huis als het zijne." „Natuurlijk" was het antwoord van pastoor Vinke, en over mijne krachten laat ik hem de vrije beschikking." „Juist, Broeder, dat'is het ware, doch van Uwe krachten vraag ik thans een dienst/' „Wat?" „Ga mee naar Nieuw-Dordrecht, daar heb ik zaken te beslechten . . „Naar Dordt en dat van- (ka»?'» „Natuurlijk , doch ben je belet, welnu, ik ga alleen," „Alleen ! dwars door het veen, drie uren en drie, uren terug bij zomersche wegen, en dat nu, nu het veen grondeoos is. „Turk. „de baas gaat uit" en met zijn baas en diens gast ging de reis via üompaseuum naar Dordt. Wat oogen zette Moorkesheer op toen hij zoo spoedig zijne ambtsbroeders weer Inj zich zag • fluks waren ook zijne verlengstukken aan en voorwaarts ging het over het veen Compascuums' pastorie is het veen verschrikkelijk , een luchtballon zou daar betere diensten kunnen doen dan hooge laarzen. Geen wonder dat de dienstbode in al dien tijd nog geen voet buiten de pastorie heeft gezet. Na tien minuten hadden wij Compascuums' pastorie en geheel de oase in die veenwoestijn achter ons en daar ieder onzer een weg zoeken moest, staakte al spoedig het gesprek. Zoo liepen wij over dien drassigen , zwarten bodem ; geen huis feen J?7oom' geen levend wezen meer. Pastoor Y\ eninxk riep op eens met luide stem • „Les mages allant a Bethléhem". Wij keken om, en nogmaals herhaalde ZijnEerivaarde de woorden „Les mages allant a Bethlèiiem (De Driekoningen optrekkend naar Bethlehem). Inderdaad, zoo als wij nu moesten eenmaal ook de Wijzen uit het Oosten door de woestijn hun 'weg hebben vervolgd. Mocht de schilder J. Portaels die der Vijzen tocht zoo meesterlijk heeft weergegeven, een opvolger vinden, „wij zijn bereid ons voor dat doel beschikbaar te stellen." Ik twijfel er niet aan of de schilder zal goede zaken maken. Daar wij de doorgraving van het nieuwe kanaal van den Heer Scholten wilden opnemen , hadden wij den langsten weg genomen , en onderwijl ik even stond uit te blazen, klonk weer die vervaarlijke stem „Niet stilstaan". Hoe gaat het, Broeder? Hoe het gaat! „Euntes ibant et flebant mittentes semÏDa sua." „Zij gingen en gingen, en weenden, terwijl zij hun zaadkorrels uitstrooiden." Ik was zoo aan het recapituleeren, en de slotsom van alles is deze „een nieuwe parochiekerk bouwen en alles daarmede annex , is een zware taak. Ik heb nu al sedert Pinksteren, dat is dus in 24 weken al vier en vijftig malen alleen over NieuwDordrecht gepreekt en even zoovele malen in de kerk gecollecteerd. Heel de wereld roept over het succes. Nu , dit dient gezegd, God zegent buitengewoon het werk; doch raadt eens hoeveel die 54 preeken voor Nieuw-Dordrechts' stichting hebben opgebracht ..... doch neen , raden is niet op zijn plaats; welnu ik zal het u beiden verhalen , precies op den kop af zes duizend gulden, en daar behoeft geen enkele procent in mindering van te worden afgetrokken. Zesduizend gulden sedert Pinksteren, hernam pastoor Weninck, is een mooie duit, doch als ik het bedrag in acht dagen persoonlijk over het veen in klinkende munt moest dragen, zou ik er feestelijk voor bedanken; wel, wel, wat een weg, zijn wij haast bij het kanaal'? Kom, kom, hernam pastoor Vinke, van voor Pinksteren heb je nog wel een potje, ik beken het volmondig, veel hebt gij nog noodig, maar geestelijken en geloovigen krijgen allen tezamen eindelijk medelijden met de katholieke bevolking in de veenen en wie weet is er wel een van hen fdie dit leest) die u zoo in eens zesduizend hollandsche guldens gaat sturen. Preek er maar op aan en als zij u hooren worden zij al bewogen en als zij u zien, verdubbelen zij hun taxa die zij eerst maakten; adres aan den edelen weldoener in Groningen , die onbekend wilde blijven en behalve zijn gouden Wil- lempje op do schaal, u nog een biljet van 40 gulden thuis bracht: Wacht maar, Broeder, weldra kunt gij uitroepen: „Venientes autem venientcumexultatione portantes manipulos suos." „Maar met gejubel zullen zij komen en komen beladen met hunne garven. Eindelijk betraden wij de houten brug, welke ons van dezen kant van het veen zou scheiden, in dien zin, dat wij langs Scholtenswijk over zand langs die wijk Nieuw-Dordrecht konden bereiken. „Een goede zandweg (dit diene gezegd, alles wat de heer Scholten onderneemt is of wordt spoedig volmaakt) is toch heel wat anders als een veenweg", hernam pastoor Weninck. „Zeg, Dames, weet je nog wel, daar bij den Posthoorn, tusschen Dalmsholte en Luttenberg en nu. Thans vinden wij al mooi, waar wij toen op spookten, ja, ja, zoo'n zandweg is nu maar alles.1' Van Erica naar NieuwDordrecht had ik de paaltjes al gezien die daar den tramlijn afbakenden, maar hier, kijk eens, Broeders, ziet, wet beteekenen hier die paaltjes ? Daar wij drieën konden gissen staakten wij ons gesprek op dit punt Wij liepen gezellig door totdat wij bij de papierfabriek waren , die helaas stop was gezet. Papier uit turf! werkelijk , dat gaat. Jammer genoeg dat de afval niet kan worden benut en niet kan worden verwijderd, zoodat om deze redenen de heer Scholten deze fabricatie staakte. Daar staat nu die kolossale fabriek als een troostelooze weduwe, geflankeerd door schoone, tbans onbewoonde huizen! Mocht de vindingrijkheid van den genialen heer Scholten nog iets uitdenken opdat hier een andere nijverheid worde ontwikkeld tot bloei van de Drentsche veenen. Eindelijk ontmoetten wij eenige mannen. „Vrienden, wat beduiden die paaltjes?" „Da mut de tram van Dordt naar Ter Apel langs loopen, die komt dan ook langs ouw hoes, Heeroome, sprak die goedhartige kerel tot pastoor Vinke. Atqui, ergo, dus, alzoo, hernam pastoor Weninck, over een paar jaar kun je al tot een uurtje afstand van uit Parijs naar Compascuum sporen en trammen. Sapperloot, wat een heerlijke toekomst! dan kunnen wij voor een paar dubbeltjes naar elkander toe trammen en ieder jaar een paar laarzen uitwinnen. Wat is dat? zeide pastoor Vinke , en hij wees op telegraafpalen en een prachtigen zandweg midden in het veen. Juist troffen wij een gezelschap daar aan. „Die weg mijnheer Pastoor, is een nieuwe zandweg naar Emrnen van Nieuw-Dordrecht, en die palen dienen voor de telephoon. Zij kunnen daar in Dordrecht met de menschen in Aken en Keulen spreken, krek of ze bij elkaar zitten te keuvelen. Zoo naderden wij het terrein te NieuwDordrecht, het doel onzer komst. Wij moeten nu nog alleen over de brug van de verlengde Hoogeveensche vaart, doch eene aangename verrassing werd mij hier bereid. Vlak tegenover het kerkterrein in een schoon steenen huis aan Scholtenswijk, tegenover de Turfstrooiselfabriek, stond een ijzeren bord met opschrift: Hulpkantoor der brievenpost. en thans daarenboven Telephoon. Of Nieuw-Dordrecht ook vooruitgaat! Reeds een hulpkantoor vlak over de Turfstrooiselfabriek van den heer Scholten en reeds twee postbestellingen daags. Spoedig is de noodbrug vlak tegenover het bouwterrein overschreden. Thans dient deze voor de eigen tram van den heer Scholten, doch spoedig zal een vaste brug aldaar den reiziger in den stoomtram langs het Klazienaveen via Munsterscheveld naar Ter Apel vervoeren en kan men trammen 5 van Zwolle naar Winschoten, een gezellig zitje van ongeveer 10 uren, heerlijk voor de liefhebbers die van hun geld willen genieten. Wat een bedrijvigheid op het bouwterrein ! doch, wij hadden geloopen, volle 4'/a uur en rustten eerst uit in de directiekeet van den heer Jetze Dijkstra, een stoeren Fries , Workumer van geboorte, die al over heel wat kerken het opzicht heeft gehouden en die zijne krachten thans vol moed te Nieuw-Dordrecht beproeven gaat en zeker ook hier zal slagen. Wat is die keet mooi en gezellig, van alle gemakken voorzien ! Het water was er in een ommezien aan de kook en het driedraads bakje troost verkwikte ons drietjes buitengewoon. De broodkorst van uit het Munsterscheveld tegen de geeuwhonger meegenomen , smaakte als ware het het fijnste gebak. Uitgerust inspecteerden wij het terrein. In het veen had ik een kuil laten uitgraven groot genoeg voor kerk en pastorie, 54 meter bij 16, plus aan alle kanten vijf meter voor zandvulling buiten de fundamenten. Alleen dat uitgraven heeft ongeveer V2 van de opbrengst der , preeken na Pinksteren gekost. Ten Noorden is de weg en het kanaal, ten Z., ten U. en ten W. staat nog het veen op de volle hoogte. De zandlaag is 14.48 M maar de veenlaag is hoog 19.48 M. Van verkleuming te Nieuw-Dordrecht is voor mij in de eerste jaren nog geen sprake en om een tuinman behoef ik in de eerste jaren ook niet te adverteeren. Alvorens den aanvang van den bouw te inspecteerenr zond ik hier deze bede omhoog: „Dierbare Heiland, aan U al de eer en „de glorie en tot uitbreiding van Uw rijk „op aarde, geschiedt deze bouw. O Maria, „Moeder der Smarten, wees oorzaak van „de blijdschap uwer kinderen te Nieuw„Dordrecht. En Gij, H. Willehadusr Pa- „troon van Drenthe, zie bij de eerste Ves„pers van Uw feest van uit' den Hemel „neer op den aangewezen Herder van „Nieuw-Dordrecht en help Hem door Uwe „voorbede bij God, opdat deze bouw in „naam van Jezus, onder voorspraak van „Maria begonnen, worde voleind tot vreugde „van den grijzen Bouwmeester, tot genoe„gen van den opzichter, tot tijdelijk voor„deel van den aannemer en tot heil van „de nieuwe parochianen. „Ik stel al mijne toekomstige geestelijke „kinderen onder de bescherming van Maria, „opdat ik allen moge opvoeren tot voor „Jezus' troon. Thans siert Gij, o Moeder„maagd , met Uwen Goddelijken Zoon „alleen nog maar het wapen van Drenthe, „maar weldra zullen Uwe beeltenissen „eene . plaats innemen in de huizen „der Drenthenaren. Nu nog zijn slechts „ Uwe beeltenissen gegrift in het wapen „van Drenthe, maar de tijd is niet verre „meer en Uwe namen staan geschreven „in de harten der Drenthenaren en wel „in het bijzonder in de harten der Katholieken van Nieuw-Dordrecht. Zoo zij het!" Wat een bedrijvigheid ! schepen losten er steen, kalk scherpzand, ijzeren balken etc. etc., handen te over waren bezig, want mannen, die werken kunnen en hun vak verstaan , gaan er reeds voldoende op af, terwijl de aannemers, de heeren Koenders en Beune uit Enschedé, voor hunne vaste ploeg een ellenlange keet hadden gebouwd, waarin een oude rot, doorkneed in het vak, als kok en keiler dienst doet tot aller tevredenheid. Men schaft er slechts van 12 tot half een, dan paat weer de bel en als het donker is geworden gaat men er middagmalen om vroeg te bed en weer vroeg op te zijn. De heer Dijkstra deed met ons de rondte en gaf ons uitleg waar hij meende dat zulks noodig was. De fundeering van de pastorie, sacristie en kerk is reeds zoo ver, dat de platte grond op den bodem zichtbaar is, terwijl de kolommen reeds van uit den bodem waren opgemetseld om later tot steunpilaren te dienen teneinde de gewelven te schragen. De bodem van waaruit opgemetseld wordt is hard als steen en belooft dus soliditeit voor den bouw. Zes mannen waren doorloopend bezig om het water, dat uit het hoogveen doorsijpelt door ondergrondsche rioleering naar het kanaal af te voeren , doch is men boven den waterspiegel, dan vindt het water zijn weg van zeiven en is uitmalen langer overbodig. Iloe jammer dat het gebouw slechts in de fundeering geheel, doch wat d? kerk betreft in de hoogte voor de helft slechts, wordt voltooid ! Kon het thans geschieden, het voorkwam een schadepost van meer dan tweeduizend gulden, want al spoedig zal de kerk toch verlengd moeten worden , doch meer dan de fundamenten leggen, durfde ik niet aan. Een buitenkansje van tienduizend gulden op de Voorzienigheid te wagen, durf ik evenmin aan en de renten jaarlijks uitkeeren kan ook al niet als men bedenkt, dat de Voorzienigheid nog in het levensonderhoud moet voorzien terwijl toch reeds voor den bouw een schuldenlast moet worden opgenomen. Voldaan over alles namen wij nog even plaats in de directiekeet. De aannemer, de heer Koendert, was nu mede van de partij. Wel, mijnheer Dijkstra, vroeg pastoor Vinke, hoe bevalt u deze streek ? Heerlijk, was het antwoord, als er maar geen Zondagen waren. Liep nu reeds de tram, dan, ik beken het volmondig, zou ik altijd willen blijven. Dit is een land van de toekomst; kijk eens al die huizen aan het kanaal zijn van de laatste maanden , zie gindsche spiegelruiten, dat belooft een winkel te worden , doch uw volkje op het veen lust er van in deze tijden , gelukkig dat er een kerk in het zicht is, want zoo ergens, dan is hier een kerk maar ook een pastoor noodig. Heb je al eens op het veen een kijkje genomen, vroeg pastoor Weninck. ' Ik verzoek u, kom eens ten mijnent. Dank u feestelijk pastoor; ais Compascuum niet bij mij komt, ik kom er niet voor en aleer Mei in het land is, meent u dat ik verz wil. En wij dan, hernam pastoor Weninck, wij komen er vandaan en gaan er ook weer heen, wij zijn toch ook geen zwevende engelen. A propos, pastoor Dames, hernam de heer Dijkstra , een uwer keten is voor afbraak verkocht. En ... . wat was de opbrengst? Wel, drie kruiwagens steen, een paar palen etc., alles te zamen tien pop. Goeden morgen, zeide ik, alweer een schadepost. De beide keten op het terrein moest ik bij den aankoop van den bovengrond (de turf of liever het veen) overnemen , de eene voor 40 de andere voor 60 gulden en nu krijg ik voor één keet „10 gulden" terug. Een buite n kansje! Gelukkig, pastoor Vinke haalde zijn horloge voor den dag. Sapperloot, al half twee, nog ongeveer half twee en wij kunnen pas in Compascuum terug zijn en wij moeten nog weer naar de kerk' van St. \\ illehadus, den patroon niet alleen van Drenthe maar ook nog in het bijzonder van de parochie van het Munsterscheveld den kerkpatroon. Wij liepen over de Smeulveensche brug en toen wij weer op het veen zouden gaan ontmoetten wij de eerste volwassene, die reeds door pastoor Weninck in onzen H. Godsdienst wordt onderwezen om, laten wij vertrouwen eene ijverige katholieke huismoeder te worden. Zeer juist kwamen ons toen deze woorden over de lippen „quam speciosi pedes evangelizantium pacem," „hoe schoon de voeten van hen, die den vrede verkondigen." Door en door vermoeid kwamen wij weer te Compascuum terug. De keukeninagistraat had aardappelen , stokvisch en rijst op het menu en als een soldatenratjetoe verhuisde die voorraad naar onze magen. Pastoor Weninck lieten wij midden in het veen, in zijn houten paleis achter. De maan zou ons begeleiden doch na tien hield het zilverlicht voor ons werkstaking. Zwart was de grond en zwart werd het firmament. Een stevig koord hield ons als het ware telephonisch verbonden, weldra openden zich de sluizen des hemels die onze zweetdroppels accompagneerden, doch zonder ongelukken kwamen wij over het vonder en in de verlichte huiskamer. „Pax intrantibus", vrede aan allen die binnenkomen", XI. De eerste maanden van het jaar 1903 bracht ik in zekeren zin werkeloos door. Nergens kon ik voor mijn bedelpreken herberg vinden. Toch was deze tijd niet totaal nutteloos voor mij. Ik trok van de eene pastorie naar de andere, zoekend naar Zon- of feestdagen , waarop men mij wilde of kon ontvangen. Zoo bracht ik ruim twee maanden door, totdat ik 22 Maart 1903 mijn voeten voor de eerste maal van dit jaar op den kansel zette van St. Walburgis te Arnhem. Stad en dekenaat Arnhem hebben een ruim aandeel in den kerkbouw van NieuwDordrecht genomen. Arnhem is een geducht operatieveld voor mij geweest; vier zondagen heb ik- er telkens driemalen voor Nieuw-Dordrecht in volle kerken gepreekt, en met succes. Twaalf malen heb ik op 4 Zondagen in Arnhem de geloovigen om een aalmoes gebeden en met eigen hand heb ik op de 4 Zondagen van de geestelijkheid en de geloovigen te zamen ƒ1418, zegge veertien honderd en achftien gulden meegenomen. Dank , edele gevers , geestelijken en leeken van Arnhem, mijn dank! Ook aan u, huishoudsters en dienstmeisjes dier parochies, ben ik nog dankbaarheid verschuldigd. Immers wat nadt gij het die Zondagen druk , wat moest gij aanhoudend naar de bel loopen voor die kleine giften van 25 , 50 ets,, 1 of meerdere guldens , die nagebracht werden voor den turfpastoor! En ook aan u , kosters dier kerken , die mij een zoo echte toegenegenheid en behulpzaamheid hebt bewezen , mijn dank. Wanneer ik er ooit toe in staat moge wezen, gij allen vindt mij tot wederdienst bereid! Wat ik niet wil vergeten te boeken is dit. dat er nog een edele weldoener in Arnhem woont, die het onbescheiden zou vinden, als ik zijn naam hier zou noemde maar, die niettemin den bouw van NieuwDordrecbt's kerkgebouw met duizend gulden steunde. Ten eeuwigen dage zal het archief dien naam , met gulden letters geschreven , voor de vergetelijkheid bewaren. De schaapjes van pastoor Rutgers uit Angeren offerden tachtig Hollandsche guldens en de hei der zelf deed ook nog het zijne er bij. En later hoorde ik, dat er pen welgesteld man uit die gemeente gezegd heeft „ik gaf nog gaarne 25 gulden , als die turfpastoor nog eens terug kwam". In Huissen en in Lent zou ik nog preeken , doch er kwam iets tusschenbeiden; beide plaatsen kunnen evenwel nog gaarne op mijne bedelpreek rekenen en die mijnheer uit Angeren kan zijn 25 pop alsdan ook nog kwijt worden. Aan den herder van Huissen hiermede nog mijn eere-saluut voor zijn persoonlijke gift voor Nieuw- Dordrecht reeds geschonken. Dat ik in Gendt niet heb gepreekt, is eigenlijk een misplaatste bescheidenheid geweest; ik liet dit,, omdat de zeereerwaarde herder aldaar zelf voornemens is te bouwen , doch ofschoon ik er niet preekte kreeg ik toch mijn deel goed mede. Zoo isdemensch. Als men den waren nood kent en hulp kan bieden , schenkt men ongevraagd nog meer als men gevraagd zijnde geven zou. En daarom thans aan al de weldoeners, die ongevraagd hun offertje schonken nogmaals mijn dank. Het dekenaat Doesburg had voor mij nog oude herinneringen. Te Doesburg ben ik mijn loopbaan begonnen als assistent, evenwel zonder nog bij het land te zijn aangegeven. Lang echter heeft die assistentie niet geduurd. Den zeereerwaarden deken ontmoette ik in s Heerenberg. Gaarne stond zijn zeereerwaarde toe dat ik ook bij hem kwam preeken en collecteeren, doch tot heden is zulks nog niet geschied, in dit dekenaat zijn Zevenaar, Didain en's Heerenberg nog slechts door mij bezocht voor het werk der veenen. In deze parochis heb ik geleerd, dat nikkel even zwaar kan wegen als koper. Sapperloot wat een grosschen en halve grosschen , bij ponden , doch alles te zamen gaf het weer een mooi sommetje. In Zevenaar offerde de vrome schare ƒ130, in 's Heerenberg ƒ 135, in Didam ƒ180. In Zevenaar werkte de collecte vooruit en achterna. Bij mijn aanmelding om te mogen optreden schonk de herder, thans praeses van het Groot-Seminarie mij het goud, dat zijn eerw. van zijn laatste Uomeinsche reis had overgehouden. Tusschen haakjes, er was geen munt ter wereld of ik nam ze aan, ik kende trouwens ieder muntstelsel. De collecte werkte ook nog na. Precies een jaar (op den dag af) later, dat ik aldaar gepreekt had, werd ik ver- rast met de zending van een wit kasuifel met toebehooren , piek fijn. In 's Heerenberg wisten een en ander reeds genoeg van de veenen. Kapelaan Jjoermans 12 jaren aldaar werkzaam verhuisde van 's Heerenberg naar Compascuum. Uerus en geloovigen waren den bedelaar van Nieuw-Dordrecht niet ongenegen. In Didam trof mij het volgende i De pastoor, dien ik niet vragen durfde, om in zijn gemeente te collecteeren, liet mij vragen of ik op een bepaalden Zondag kon collecteeren. Of ik dit aanbod aannam ! Ik wilde Didam overslaan, omdat men daar zelf wekelijksche of maandelijksche collecten hield voor een nieuw te bouwen eik en zie, de pastoor had gaarne dat ook ik daar kwam. Geven , zoo zeide zijn eerwaarde , leert geven , en wat ze u geven zal mi] niet schaden. Mochten zij, die ik nog in de toekomst ga vragen , deze les van pastoor C. J. A. Otten aannemen en opvolgen. Na den Hoogdienst bracht nog de zuster van pastoor Roozendaal z. g. vroeger pastoor in krica-Nieuw-Amsterdam , overleden in Zeddam , den bedelaar van NieuwDordrecht eenige goudstukken, zijnde een gift op zijn sterfbed daarvoor bepaald. 1 astoor Roozendaal z. g. heeft in de veenen gearbeid, totdat hij niet meer loopen kon* als martelaar der alles opofferende zielzorg zal hjj t loon reeds hebben ontvangen docli dankbaar noem ik iederen Zondag zijn naam op de doodenlijst en bidden wii voor hem. •' ^vorenein een volgenden brief mijn eigenlijke reisbeschrijving verder voort te zetten moet ik nog een paar aardige voorvallen verhalen. Een zeer geacht geestelijke, sedert overleden, gerechtigd tijdens'zijn leven een paarse toog te dragen, schonk mi] een flinke gift voor Nieuw-Dordrecht en spoorde mij aan een vriend in den Haag te bezoeken, want zoo zeide ZijnHoogEerw.: „ge strijkt er gewis duizend gulden af". Intusschen zij gezegd, dat ik op aanbevelingen om centen te ontvangen al te dikwijls teleurgesteld was om zulk voetstoots aan te nemen. „Als het eens honderd ot vijftig gulden is, antwoordde ik, zal ik opspringen van vreugde! Doch, a propos, in den Haag ken ik, evenals in iedere stad van ons dierbaar Nederland, alle markten en pleinen, alle straten en singels, doch wie is die vriend en waar woont hij. Fluks had ik een visitekaartje van den hoogeerwaarden geestelijke met het adres van den vriend aan deeene,en met een schriftelijke aanbeveling op de andere zijde. Het'was tegen den middag. Ik gunde mij geen eten, de gedachte te laat te komen dieef mij voort, en na eenige ur« n belde ik bij den bewusten vriend in den Haag aan. ïk trof het: den man, op wen de gepurperde heeroom zoo rekende, vond ik te huis en was weldra in zijne onmiddelijke nabijheid. Als gepromoveerd bedelaar begon ik mijne zaak van alle zijden bloot te leggen, doch alles te vergeefs. Toen ik mijn eigen kruit verschoten had, kwam ik met het visitekaartje voor den dag en verontschuldigde mijn bezoek met nu pas te zeggen, dat Zijn HoogEerw. mij in zijn ijver voor mijn missiewei k tot ZijnEdele had gezonden. Maar, o wee, toen kwam een woordenvloed over & mans lippen, die mij 't bewijs heeft geleverd, dat de gepurperde geestelijke, in nood verkeerende, ook in dien Haagenaar nooit een vriend als helper in den nood zou vinden. Aangenamer was mij de volgende ontmoeting. Ik had gepreekt in een stad van ons Aartsbisdom en maakte den volgenden dag een uitstapje, want hoewel die Utrechtsche dame mij zoo iets niet gunde, ik deed eenvoudig ^fit ik wilde ; ik ging toen ook eeus op mijn eentje Maandag houden in Gods vrije natuur. Toevallig hoorde ik, dat in no zooveel een bekend rustend geestelijke woonde; en aanbellen was fluks geschied en, nog in den gang staande, kwam de oude heer er aanstrompelen, zeggende : „zoo, zoo, is u de bedelpastoor, is u de man die het volk laat lachen en schreien! wel, wel, kom eens mee", en, zonder dat ik er nog goed rekenschap van kon geven, waren wij in een kamer en had de oude heer zijn brandkast open, gaf mij een couvert en zeide: „Als het u belieft, pastoor, laat ze maar lachen, zoo krijgt iNieuw-Dordrecht een kerk; dit steentje ligt reeds lang voor u klaar, doch in huis niet nakijken en ook niet vertellen, ook ne:i Bisschop niet. Pastoor, ik geef het van mijn overvloed, maar, goede jongen, ik beklaag je; bedelen en afgescheept worden als een hond, foei ik weet er van". Hoogst bemoedigd verliet ik dien eerrnedwaardigen rustenden priester en gezeten iu den trein opende ik het couvert, dat reeds eenigen tijd voor mij klaar gelegen had, en ik telde acht briefjes ieder van 25 gulden. Gezwegen heb ik, doch, nu die priester de eeuwigheid ook reeds is 18..ingegaan, mag ik ongetwijfeld voor mi]n archief zijn naam boeken eii met ontbloot hoofd neerschrijven: Em. Deken en pastoor te Zutphen, Uppenraay, wonende te Velp bij Arnhem gaf ƒ 200. Hij ruste in vrede! Om geen verwarring bij de lezers te maken, moet ik doen opmerken, dat de Hagenaar niet was gerecommandeerd door den ontslapen Deken en pastoor van Zutphen. Mijn nog veel jongere pastoor schreef mii: „Komt gij niet meer naar Compascuum, ik zou eens graag de familie bezoeken , een Zondag overblijven, en als gij nu maar zorgt dien Zondag hier te zijn, dan is pastoor Vinke gaarne bereid het bijwerk te verrichten. A propos, de laarzen moeten aan, want het veen is allemaal pap, het heeft veel van een mislukte chocoladepudding. Ik raad u ten sterkste aan hierheen te komen; ge mist wel een Zondag, maar ge hebt weer voor tien weken preekstof meer. Ge weet wel, dat model-paar is voornemens Donderdag te tiouwen; in scriptis li^t uw facultas voor paartjes klaar; ge behoeft slechts te accepteeren en de jura stolae moogt ge houden op den koop toe". Onwillekeurig schoot ik in den lach. Die pastoor Weninck is toch een leukert, aitoos vol grappen; nu, dat is gelukkig, moge hij zijne opgeruimdheid bewaren, zij komt zijneerwaarde in zijn houten paleis o i treurige omgeving goed te stade. Mijn antwoord was: ik kom, ga gerust, ik accepteer de facultas etc., goede reis, de groeten in Groenlo aan herder en familie. Ik ging voor 8 dagen naar Compascuum en nam voldoende schrijfwerk mee; van verveling behoefde dus geen sprake te zijn. Hier in de eenzaamheid teekende ik dertig obligaties ieder van 500 gulden ad 4 °/o, ook Jan Berend Wilken teekende dezelve mede, hij toch is sedert de oprichting kerkmeester van Compascuum. Dat was een zware arbeid voor Jan Berend, liever een dag geen eten dan dertig maal zijn handteekening te moeten zetten. Voorts teekende ik alleen twintig coupons van iedere obligatie plus de talons. Deze geldleening, groot ƒ 150U0, is natuurlijk geschied met aartsbisschoppelijke volmacht opgenomen bij de firma W. Laane te Roosendaal. Ik had het Zondags druk in Compascuum, het was einde April en de Paaschtijd reeds gesloten, doch bij zulke afstanden en zulke onbegaanbare wegen kan alles niet precies zooals men wel zou willen. Daar waar zooveel getrouwd wordt als hier (meisjes schieten er hier, o gelukkig land! geen enkele over, tenzij zij zelf willen) en de parochie zoo talrijk is, komen zoovele vrouwen haar kerkgang doen. Vóór de vroegmis kwamen er vier vrouwen haar kerkgang doen, ik had medelijden met die stumpers. In weken en maanden waren ze niet ter kerke gefeest, ook hun Paschen moesten zij dus nog houden. Twee er van kwamen achter het Zwarte Meer, en hadden voor de vroegmis van zeven uren al 2 volle uren door het veen gebaggerd, één kwam uit het Oostersche Veld, zeker even zoover maar meer in westelijke richting, de vierde was uit de Maatschappij en had in een uurtje den weg gemaakt. In de eerste vier dagen waren er heelemaal geen zieken, maar des te meer trouwlustigen; voor drie paartjes had ik volmacht van mijn pastoor. Donderdags zouden er drie paren tegelijk in het huwelijk worden ingezegend, maar jawel, slechts één paartje kon als bruid en bruidegom de kerk verlaten. Het tweede paar kon niet trouwen „de papieren waren nog niet in orde", nu dat niet in orde zijn van de papieren is hier schering en inslag. Dat zij geboren zijn, daarvan geeft hun eigen bestaan het duidelijkste bewies, doch waar ergens, dat is veelal onbekend. Soms komt het na lang zoeken terecht, maar een Duitsch deserteur heelt voor trouwen hier zijne papieren noodig en dat is veelal een jodentoer. Het derde paar kon ik onmogelijk trouwen want zij waren niet aanwezig, ook Vrijdags niet, maar Zaterdags zijn zij toch eindelijk getrouwd. Waarom niet eerde-? De vrouw had er niet eerder door kunnen baggeren. Lieve tijd, ik schrok, want die vrouw geleek meer op een turf als op een vrouw, zoo zwart was zij. Gelukkig dat pastoors huishoudster zich over de paartjes steeds ontfermt. Leentje, zij diende voorheen in Utrecht bij een dokter, tóen, in die groote stad was zij dikwijls ziek, en nu, hier in het veen, is ze zoo gezond als een boerendeern , zij marcheert in de laarzen al krek zoo goed als een veengraver, heeft schik in haar leven en tracteert al de bruidegoms en bruiden , evenals al de vrouwen die haar kerkgang doen op lekkere koffie en een dikke boterham naar gelang van tijd en jaar gemeubileerd, en als de gasten vertrekken , zeggen ze altoos „dank ouw". Ja, pastoor Weninck, ik heb geen spijt gehad van de assistentie, ze heeft mij veel stof geleverd voor mijn zaak. In huis weldoende naar vermogen, en mij zelf met nieuwen moed in de eenzaamheid toerustende, heb ik 8 dagen op mijn eentje daar doorgebracht, en in veentenue keerde ik 's morgens terug naar Zwolle; 't was bij aankomst late avond, doch waartoe dit noodig , iedereen kende in elk tenue den pastoor die voor zijn kerk te Nieuw-Dordrecht een ieder om een aalmoes smeekte. XII. In vijf plaatsen van het dekenaat Amersfoort heb ik mijn turfpreek 15 malen afgestoken en wel 2 maal in Achteveld, 4 maal in de Fr. Xaverius-kerk te Amersfoort en 3 maal in de parochie van de H. Maria, 2 maal in Hamersveld, 2 maal in Hoogland en 1 maal in Nijkerk en de oogst in deze 6 parochiën is buitengewoon geweest. Achteveld, van u kan men getuigen: gij zijt niet de minste onder de parochiën van het dekenaat. Nooit had ik durven vermoeden , dat de collecte zoo schitterend zou wezen, geen kleine som, f 290 aan klinkende munt alleen op de schaal! Doch deze collecte moest slagen. Herder en kapelaan trokken zich Nieuw-Dordrecht aan, als ware het hun eigen zaak. Met innige dankbaarheid verliet ik Achtevelds pastorie, en alle menschen, die ik ontmoette lachten mij toe, wenschten mij goede reis, en waren zelf kinderlijk blij dat de bedelaar met een zoo gevulde beurs hunne parochie verliet. In Amersfoort slaagde in beide parochiën de collecte ook buitengewoon. Wel was die week een zware week. Luister: ik preekte Zondags 4 malen in de kerk van pastoor Berk en even zooveel malen ging ik de kerk door collecteeren. Donderdags was het een feestdag en preekte en collecteerde ik 2 malen in Hoogland, met een ongekend succes, terwijl ik in Hoogland 's middags een feestpreek hield zonder collecte. Zondags daarop trad ik drie malen in de Elleboog op en collecteerde. Het was een week van verrassingen. In de Fr. Xaverius-kerk de collecte vier honderd en veertig gulden. In Hoogland spekte ik mijn buidel met vier honderd en vijftig gulden en kreeg nog een souvenir nagestuurd. In de Mana-kerk te Amersfoort was de collecte drie honderd vijf en zestig gulden; dus pim. ƒ 13U0 in een week, sapperloot daarvoor waag ik opnieuw tienmaal mijn longen. Een kaartclubje uit de parochie v. d. Elleboog zond mij nog de opbrengst van dien avond na; 'men had toen alleen voor Nieuw-Dordrecht willen kaarten; geestelijken en leeken van Amersfoort en Hoogland hebben getoond hart te bezitten voor de arme veenbewoners. In Amersfoort tijdens de soldaten Mis, dat is de 11 • Mis, die om elf uur gelezen wordt, en waarin militairen bij voorkeur komen, omreden de plaatsen, naar ik meen, alsdan vrij zijn, had ik eene collecte zooals zeker nooit geweest is. Nooit is mij de schaal zwaarder geweest, nooit heb ik zooveel koper in mijn vele zakken geborgen En een reeds bejaard moedertje deed twee rijksdaalders op de schaal en stak mij een muntbiljet van tien gulden in de andere hand. Groede ziel, gij vrees- det misschien dat het papiertje van waarde zou wegwaaien! o, hoe moeten de engelen in den hemel hebben gejuicht, die daarenboven in uw gift nog meer zagen dan ik een u onbekende. In Amersfoort hebben ook behalve de geestelijken de nonnekes van beide huizen haar offer voor NieuwDordrecht geschonken, terwijl in een der parochie's 's avonds 10 uur nog een bankbiljet van 25 gulden in den brievenbus werd gestoken met het bijschrift „voor pastoor Dames." Twee families in Amersfoort, die den bedelaar hadden hooren preeken, riepen hem ook nog even in en natuurlijk om zijn werk te steunen. Ook brachten enkelen nog hun zilverstukken na. Alles, alles, edele weldoeners is in behouden haven aangeland, allen nog mijn dank. De collecte van Hoogland is er een, die ik nooit zal kunnen vergeten. De zeereerw. herder en diens medehelper in het H. dienstwerk toonden bij mijn komst eenige bezorgdheid, zij vreesden dat de collecte niet genoeg zou opleveren. Misschien honderd gulden, wellicht nog minder, omdat aan de Hooglanders bij den ouden herder nooit iets was gevraagd en de nieuwe pastoor zoo aanstonds op dat aanbeeld niet wilde hameren. Heeren, zoo sprak ik , uwe toegenegenheid zegt mij genoeg, de collecte moet slagen, alleen omdat gij het werk aanbevolen hebt. Wij hopen het, was het antwoord. In de vroegmis was de collecte reeds boven het quantum dat de heeren hadden durven hopen; honderd en vijftig aan Nederlandsche grove munt lag'er op de schaal, hoe straalde hun gelaat van vreugde en, toen de Hoogmis was afgeloopen, had de bedelaar van Nieuw Dordrecht een nog veel zwaardere schaal, allemaal met gangbare Nederlandsche grove munt. Toen ik na het diner mij in den tuin prepareerde voor de feestpreek, kwam er iemand achter de heg aansluipen met een bankbiljet van 25 gulden, en toen ik Zondags daarna in Amersfoort was bracht de kapelaan mij nog vijftig gulden na, iets wat daarna dé pastoor ook niet kon laten. Waarlijk in Hoogland is de collecte geslaagd eenig en alleen omdat de heeren geestelijken aldaar de collecte voor de veenen zoo warm hadden aanbevolen. De feestpreek 's middags liep ook prachtig van stapel, alleen beklaagden zich nog velen, dat de pastoor van Nieuw-Dordrecht niet opnieuw collecteerde, zij vonden^ het zoo leuk dat die heeroom zoo echt slag had te zware schalen in een ommezien leeg te maken. De reis naar Hamersveld ging ook via Amersfoort en de aankomst aldaar aan de pastorie was door en door hartelijk en bemoedigend. De pastoor van Hamersveld toch heeft even als de herder van Hoogland ook aan het heil der Drenthenaren gearbeid, deze in Veenhuizen, gene in Frederiksoord. Pastoor, zoo was de welkomsgroet, wij hebben ons volkje uwe komst met 'een hartelijk woordje aangekondigd , wij rekenen op succes. Inderdaad, ruim ƒ 300 op de schaal, het is geen kleinigheid, en dan die mooie rijksdaalders, die zeker X nog namens zijne oude moeder nabracht. Edele gever, dankbaar heb ik haar aan het H. Altaar bedacht, toen ik uw moeders overlijden vernam. Nijkerk was de laatste parochie van het dekenaat Amersfoort alwaar ik zou preeken. Hier was de pastoor maar bang dat de collecte niet hoog zou worden en daarom luidden de krijgswetten: „wel preeken, doch niet in de kerk collecteeren, maar langs de huizen. De parochie is ongeveer vijf honderd communicanten, het is bijgevolg spoedig afgeloopen en buiten de stad zal een van de boeren u wel rijden". De grijze herder van Nijkerk boezemt eerbied in. Ik durfde dus ook niet zeg1gen, dat ik liever wilde collecteeren in de kerk , dat ik het huis aan huis gaan moede was etc. etc. Daarbij ik begreep uit alles, dat pastoor Verstege niets liever had dan dat Nijkerks parochie in de annalen van Nieuw-Dordrecht zou schitteren. Nog een ernstige vermaning kreeg ik n.1. niet te vergeten, dat ik in de kerk was en dus meende de eerbiedwaardige herder mij te moeten waarschuwen. Zijn F,erw. had gehoord dat ik de eeloovigen liet lachen ! Ik nam al die krijgswetten met een kwinkslag aan, bij ondervinding wetende dat de menschen overal precies van het zelfde maaksel zijn en dat ik dus den bezorgden herder incluis zijn schaapjes naar willekeur ook kon laten schreien en laten lachen , zonder dat de geloovigen de plaats zouden vergeten alwaar zij zich bevonden. De eerbiedwaardige pastoor Verstege zat zooals overal de heeren alwaar ik optrad, in het presbyterium, zoo dicht mogelijk naar voren , ongetwijfeld met het doel om geen woord te verliezen. Mijn exordium was zooals altoos stemmig, en wel zóó dat de hoorders daarna reeds ingepalmd waren ; dan werd het onderwerp ontwikkeld, maar pas was de boot goed van wal of er kwam een schok, een glimlach kwam er op het eerbiedig gelaat, nog een zet, de lippen kwamen op elkaar, en de lachers had ik aan mijne zijde, een andere wending en velen der gemeeiitenaren pinkten een traan uit hunne oogen. En zoo altoos afwisselende kwam ik aan het pakkende slotwoord, en uit louter gewoonte den kansel afgaande, zocht ik naar de schaal, doch te vergeefs, collecteeren moest ik langs de huizen. Tusschen de H. H. Diensten ontweek ik den grijzen gastheer, doch onder de late H. Dienst was ook pastoor Verstege weer present. Zijneerw. wilde dus nogmaals getuige van mijn eigenaardig en doeltreffend optreden wezen. Na afloop kreeg de bedelaar geen verwijt maar wel de bemoedigende woorden: „pastoor, je krijgt veel geld, ik heb gezien mijn volk had . . . schik. Anderhalven dag heb ik op mijn doode gemak de gemeente afgeloopen en afgereden en overal werd ik met een buitengewone hartelijkheid ontvangen en toen ik Nijkerk's pastorie verliet had ik ƒ570 voor Nieuw-Dordrecht ontvangen. Dikwijls ben ik Nijkerk daarna voorbijgestoomd, eveneens Amersfoort en van uit de verte Hoogland, Achteveld en Hamersveld en als ik in die omgeving was bracht ik steeds in stilte mijn groet aan geestelijken en leeken die mijn zvvaren arbeid zoo liefdevol hebben ondersteund, een groet ook aan den bodem, waarop nog zoo weelderig de heerlijke bloem der christelijke charitas bloeit. XIII. Pinksteren, 31 Mei, was het juist 46 jaar geleden, dat ik in Leeuwarden geboren en gedoopt was. Dien dag bracht ik zonder bedelen door, tusschen mijne Zwolsche vrienden en in bijzijn van mijne oude moeder. Doch tegen 8 uur 's avonds was de feestvreugde afgeloopen en spoorde ik naar Kampen om aldaar den 2den Pinksterdag de netten ter zilvervischvangst uit te werpen. De vangst was werkelijk goed: ƒ155.— en later ontving ik nog nagebracht zilver toen ik den WelEerwaarden pastoor J. K. Vaas toevallig in Zwolle weer ontmoette. De dag voor IJsselmuiden is bepaald geweest, doch dat ik er nog niet ben opgetreden lag geenszins aan den Herder dier gemeente. Een bedelaar moet zich schikken naar anderen en zoo stond ik op den dag voor IJsselmuiden bestemd elders te pleiten voor Nieuw-Dordrecht. Na dien tijd volbracht ik mijne in mijn vorigen brief beschreven, met zooveel succes bekroonde reis door het dekenaat Amersfoort, totdat ik 28 Juni te Abcoude aankwam. Hier behoefde ik slechts te maaien. De HoogEerw. Heer T. N. Kortenhorst, Kan. en Deken, had Zondags te voren de collecte aanbevolen. Toen ik aldaar arriveerde, zeide Zijn HoogEerw. : „en nu later zoo een sputke als hier kan ik u gerust aanbevelen." Ik vond die zet zoo leuk, dat ik Zondags de parochianen duidelijk maakte dat ik geen missionaris uit Oost of West was, maar een missionaris uit ons vaderland, ja dat zij van hun kapelaan (thans pastoor te Slagharen) de waarheid konden vernemen, dat ik op Kuilenburg en Rijsenburg gestudeerd had en te Utrecht' was gewijd. Ik spoorde hen aan eens ruim in hunne zakken te grijpen, want ik kon nog gemakkelijk eens pastoor van Abcoude worden als Monseigneur mij maar benoemde. De HoogEerw. Heer Deken en de geloovigen glimlachten, doch de eerste dacht gewis : ja, ja, maar zoover is het nog niet." Intusschen ik verliet Abcoude met ƒ200 voor Nieuw-Dordrecht. Loenersloot, 29 Juni 1903, feestdag van de h.H. Apostelen Petrus en Paulus. De ZeerEerwaarde herder stond ook gaarne toe, dat deze gemeente hulp bood voor Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw. Zijn Eerwaarde wist bij ondervinding, dat het ambt van priester-bedelaar juist niet het prettigste was. Indertijd had ZijnEerwaarde voor zijne vroegere parochie te Enter land en volk afgeloopen om een katholieke school te stichten. Dat ik ook hier weer als bedelaar welkom was, is duide- lijk, en hoogst voldaan nam ik met ƒ 140 in den zak afscheid van dezen gullen gastheer. Almelo's grijze herder, die zelf zooveel in zijn leven voor de goede zaak gebedeld had, wilde zijn emeritaat niet ingaan, voordat de bedelaar van Nieuw-Dordrecht ook bij zijne parochianen een aalmoes had gevraagd, ƒ180 was het succes van den 12 Juli 1903. Ik voeg hier tevens aan toe, dat ik behalve de stad zelve, in den loop van dit jaar nog twee plaatsen van het dekenaat Almelo bezocht, Ootmarsum 26 Augustus en Denekamp 27 September. In Ootmarsum was de vooravond weinig bemoedigend. De pastoor, om mij onaangenaamheden te besparen, wilde mij 50 gulden geveny zeggende : als gij preekt, krijgt gij het niet. Doch hoe goed gemeend ook, ik zeide het te willen wagen, en zie ƒ 104 lag er op de schaal en hoe blijf ik u dankbaar, die mij later 100 mark stuurde ter eere van het H. Hart. Edele weldoensters, komt en ziet hoe in Nieuw-Dordrecht uw gift is besteed. En ook gij edele ziel, die onbekend wildet blijven en uw sieraad voor het H. Dienstwerk schonk. In Denekamp verkneuterde de pastoor zich van pret, dat zijn volkje ƒ 247 had bijgedragen voor Nieuw-Dordrecht. De week na Almelo's bezoek vond mijn onvergetelijk verblijf te Houten plaats. Houten, hoe dikwijls had ik uw toren boven het presbyterium van uit den trein aanschouwd, doch nooit had ik kunnen vermoeden, dat ik daar anderhalven dag langs de huizen der katholieken zou moeten bedelen. Toen ik in Houten's pastorie aankwam en bij den pastoor binnengelaten was, kon ik het bijna niet gelooven, dat de eerbiedwaardige kleine gestalte reeds elf jaren gerechtigd was de gouden priesterkroon te diagen. Met duidelijke en zware stem welke menige veertiger Hem zal beniiden ' sprak Zijn Eerwaarde: „Pastoor, nu maai' netjes gepreekt morgen, en dan hoop ik dat ]e Maandag langs de huizen collecteerende drie honderd gulden op zult halen, (raat ge collecteeren, dat geeft in de kerk niemendal, in huis hebben ze hart en sleutel. Wederom ging de bedelaar langs de huizen maar hier ging het evenals in -Benschop best. In niet één huis kreeg ik een weigering, integendeel zooals in Benschop ook hier een hartelijk woordje dat de gift nog welgevalliger maakte. De parochie van Houten had ik evenals die van Benschop in anderhalven dag afgeloopen 011 toen ik thuis kwam wachtte d^ grijze Herder met belangstelling mij af en vroeg dadelijk." „ben je tevreden?" . yaao. eens, hernam ik, alles te zamen incluis van den clerus dezer parochie ? Drie honderd was het antwoord, en onderwijl was (jreesje, de oude, kloeke, sterke huishoudster naderbij getreden. Zij had zielsmedelijden met den bedelpastoor. In de zestig jaartjes, dat zij bij Heeroom liet huishouden had waargenomen, had zij zoo dikwijls de wederwaardigheden van Heeren bedelaars aangehoord. Mis Pastoor, niet ƒ 300 maar ƒ 450 is de opbrengst voor Nieuw-Dordrecht. En met een stem als het geluid van den dondei zeide de grijze Herder: Dat is mooi, dat is mooi! En Geesje met haar tachtigjaiige beenen holde weg en stoof terug en riep uit: prachtig, prachtig, nu doe ik er nog 25 gulden bij. XIV. Beesd, 2 Aug. 1903. De pastoor dezer parochie L. van Vliet had mij reeds in Stadskanaal toegestaan te collecteeren en had mij uitgenoodigd ook in deze parochie te preeken, wat zijn voorganger mij afgeraden had. Hier bracht ik een paar genotvolle dagen tevens rusttijd door en zag mijn ontbrekend kapitaal met 78 gulden verminderd. Rumpt. Alhier preekte ik 15 Aug. 1903, en hier had ik weer de voldoening met een priester te spreken die het veen kende en mijn arbeid naar waarde wist te schatten. ZijnEerwaarde was vroeger eenige dagen in Compascuum op bezoek geweest en niet in het gunstige jaargetijde. Wat had ZijnEerwaarde eene voldoening toen hij zag dat de collecte met zijn offer 81 gulden had opgebracht. Rhenoy, 16 Aug. 1903. Hier preekte ik 's morgens onder beide H. H. Diensten en collecteerde 55 gulden en genoot daarenboven de hartelijkste gastvrijheid in deze pastorie. In den namiddag van dezen dag preekte ik te Gellicum onder het Lof. De parochie is hier klein, maar toch vond ik er nog warme harten ; 21 gulden lag er op de schaal met een gouden ring. Het was mij onder de predikatie niet ontgaan hoe eene vrouw, moeder tevens , haar zakdoek had benut voor de heete tranen die zij schreide, toen ik sprak over de moeders van Nieuw-Dordrecht. Ja, arme moeder, gij zijt een der velen geweest die beseft wat het zeggen wil in moeielijke omstandigheden den troost van een priester niet te missen. Bij de collecte was uw beurs gewis niet genoeg gespekt en daarom trokt gij den trouwring van uw vinger en offerdet gij deze op mijne schaal. Goede moeder, ik had uwe toegenegenheid gepeild en dat was voor den bedelaar genoeg; zonder dat iemand het kon bemerken, lag ik den ring daarna weer voor u neer, niet omdat ik uw offer versmaadde, maar omreden ik zulk een offer niet eischen mocht. De pastoor van 't Goy, die gehoord had, dat voor Nieuw-Dordrecht zou worden gebedeld, vreesde dat zijne parochie, een uur van het station gelegen, zou worden overgeslagen en dat duldde ZijnEerwaarde niet. Eens had ZijnEerwaarde in gezelschap van den Aartsbisschop de veenen bezocht en uitgeroepen : Hemel, wat is de wereld hier groot, en hoe komen wij weer thuis! Zijn warm hart voor die verlaten streek was oorzaak dat hij > elf preekte en er om collecteerde en een der eersten was, die een bankbiljet deed toekomen aan Nieuw-Dordrecht's aangewezen herder. Schalkwijk, 9 Augustus 1903. Twintig jaren geleden was pastoor Ter Horst nog veenpastoor te Zandberg. Het was dus geen wonder dat ZijnEerwaarde, thans gezeten in eene welvarende parochie, zijne geloovigen aanspoorde het goede werk der veenen mede te bevorderen. Pastoor, zoo zeide ZijnEerwaarde bij mijne komst, geven voor de missiën is verdienstelijk, maar ik heb het jaren en jaren bij ondervinding dat gij daar in het veen volop missionaris zijt. Het zal mij eene vreugde wezen, wanneer gij mijne parochianen eens duchtig zult vertellen wat 't eigenlijk zeggen wil, veenpastoor te wezen. Doch eene zaak: wel preeken, maar niet collecteeren in de kerk, ga langs de huizen, mijn huis is voor u een tehuis. Sapperloot, dat was alles goed en welr maar ik moest Woensdags in Zwolle zijn om er het 40-jarig priesterfeest van den deken van mijn dekenaat mee te vieren. Daar afwezig blijven ware voorzeker een bewijs geweest van weinig tact Dus voorzag ik, dat ik een paar stoere dagen zou hebben. Zondags 's middags na 't Lof begon ik reeds te collecteeren; 't was half tien toen ik de pastorie binnentrad met een van blijdschap stralend gelaat. De collecte ging best. Maandags 's morgens ging ik zoo vroeg mogelijk uit en kwam ongeveer 9 uur 's avonds met een gespekten buidel thuis; een heerlijk avondmaal voor mij tevens middagmaal kon ik bijna van vermoeidheid niet naar binnen werken. Dinsdag opnieuw loopen en praten van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, maar de buidel was gespekt, in ruim twee dagen hadden de brave luidjes van Schalkwijk 590 gulden geofferd. Woendags 's morgens moest ik op reis naar Zwolle en het eenige zelfverwijt wat ik had, was dat ik niet alle huizen had bezocht. Doch een werkdag loopen en praten van 12 volle uren was toch ook wel en na negen uur kan men toch de boeren het bed ook niet uitkloppen, die menschen staan op als stadskinderen meenen dat het bedgaans tijd is. Bij het uitgaan van de pastorie kwam. er nog een zich beklagen, dat ik haar deur voorbij was gegaan en ziet met ƒ603.40 verliet ik toen dankbaar Schalkwijks pastorie. Ware de feestviering in Zwolle niet tusschen beide gekomen, Schalkwijk's parochie zoude het hoogste cijfer voor NieuwDordrecht hebben geleverd, nu wint het nog Kabauw met ruim 6 gulden. Ook Yarik's herder zond zijn offer voor Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw, endankbaar schreef ik ook de parochie van Varik op in mijn archief onder die parochiën, die deze nieuwe stichting hebben welgedaan. Maarsen, 30 Augustus 1903. Ofschoon de parochie op zware lasten zat was het toch den ZeerEerwaarden herder aan te zien, dat hij zich verheugde met het succes dat mijne collecte in de kerk had. Met ƒ 136 verliet ik deze gastvrije pastorie om 's avonds op het Groot-Seminarie Ilijsenburg aan te landen en de geestelijke afzondering aldaar mee te maken. Nu was ik ten minste tot Vrijdag onderdak, en was ik vrij tot Vrijdag om van NieuwDordrecht's jeremiaden te gewagen. Ü Sept. 1903. In Bunnik's pastorie vertoefde ik drie volle dagen en heb er geen minuut mijn gastheer ontmoet, nog wel mijn oud-professor Mgr. Dr. J. A. H. G. Jansen. Hoe dit kan? Heel eenvoudig. Zijn HoogEerwaarde was afwezig. Welkom was ik er ten volle, want ik had nauwelijks een voet in huis, of reeds had ik in een couvert een steentje te pakken voor Nieuw-Dordrecht's kerkgebouw. De Herder was dus zijn schapen voorgegaan, en toen ik vertrok was ik / 160 rijker geworden. In vroeg- en hoogmis beiden had ik gepreekt en gecollecteerd. Montfoort 20 Sept. 1903. Van Zwolle via Utrecht—Woerden in den sneltrein was een gezellig zitje , doch de wandeling van Woerden naar Montfoort viel mij lang om reden de avond begon te vallen en de weg mij onbekend was. De lichten brandden reeds lang toen ik aanbelde, en aan de gedienstige geest die mij de deur opende zag ik dat ik welkom was. Pastoor van Blaricum en zijne kapelaans gaven mij allen goeden moed voor den volgenden dag, en hoopten dat ik over de kerkcollecte zou tevreden zijn. Ik heb inderdaad reden gehad om tevreden te wezen over cleru * en parochianen; met / 270 verliet ik Maandag 's morgens de gezellige pastorie van Montfoort. De jongste kapelaan bracht mij te voet een half uurtje ver op weg. Wie had toen kunnen vermoeden dat ZijnEerwaarde vier weken later in het kille graf zou worden neergelegd ? Dat de dood overal ronddwaalt, jeugd noch ouderdom ontziet, dat heb ik gedurende mijne omzwerving voortdurend aanschouwd. Tot over 4 , of 6 weken, klonk het dikwijls als ik iemand had bezocht en kwam ik alsdan weer ter plaatse, dan knielde ik dikwijls neer bij zijn graf. Hoe velen hadden het voornemen mijn werk te steunen zoodra ik terug zou komen, en ziet, zij hebben de gelegenheid niet meer gehad. Een les te over om wel te doen zoolang men kan en niet uit te stellen een goed werk te volvoeren. Rijsenburg's herder stond mij liefdevol toe in zijne parochie te collecteeren, schonk terstond zijn eigen rijke gift en de tijd voor preeken werd op Juli bepaald. Helaas, de pastoor werd ongesteld en ik meende tijdens zijne ziekte ZijnEerwaarde niet meer lastig te mogen vallen. Aldus is tot heden Rijsenburg's gemeente er bij ingeschoten. De Pastoors van Cothen, Vreeswijk en Werkhoven schonken hunne aalmoezen per post, en zoo als te verwachten is zijn die aalmoezen aan het goede adres verzonden, ook netjes afgedragen voor het schoone werk in de veenen. De eenige plaatsen in het dekenaat Montfoort die nog niets voor Nieuw-Dordrecht bijdroegen zijn Jutphaas en Zeist, doch dit is niet de schuld van de Eerwaarde Herders maar van mij zeiven of liever van den drang der omstandigheden. Doch het is niet onprettig de gedachte te mogen koesteren dat er nog een of andere vrijgevige parochie te bezoeken is. XV. Den 4 October 1903, nadat ik Zondags te voren, zooals ik reeds in een mijner vorige brieven meldde, de parochie van Denenkamp had bezocht, stapte ik het stadje Workum binnen. Ik was gewoon in geen enkele plaats alwaar ik preekte, bezoeken af te leggen. Hier echter bevestigde de uitzondering den regel. Ik had hier onder de 11.II. Diensten ƒ 155 gecollecteerd en kon dus uitermate tevreden zijn. Doch in Workum woonde het ouderenpaar van den opzichter, die met zooveel beleid den bouw van Nieuw-Dordrecht leidde. Ik verheugde mij, dat de herder aanbood om met hem het krasse ouderenpaar een bezoek te brengen. Dat was een gezellig oogenblik en wie wel het meest voldaan was, de familie of ik, durf ik niet beoordeelen. De laatste parochie van het dekenaat Sneek, waar ik persoonlijk de hulp der parochianen inriep, was Sensmeer, beter bekend onder den naam Blauwhuis. 11 October 1903. De Herder in deze gemeente was geen onbekende in de veenen. Vroeger immers had Zijn Eer w. in de veenen gearbeid aan het zielenheil van velen. Ik was dus buitengewoon welkom, omdat zij, die de veenen naar waarheid kennen meer nog dan anderen geneigd waren den veenpastoor eens goed te doen. De predikaties waren ook hier niet zonder vrucht: ik ging met 1B8 Hollandsche schijven naar het naastbijgelegen station terug. Alvorens hiermede afscheid te nemen van het dekenaat Sneek verplicht mij de dankbaarheid te verklaren dat de herder van Heeg zijne geloovigen persoonlijk had opgewekt een aalmoes voor den veenpastoor te offeren en aangenaam verrastte mij zijn aangeteekend schrijven, hetwelk voor N. Dordrecht een niet te versmaden briefje van veertig gulden inhield. Rossum , 25 October lb03. Helaas, de ZeerEerw. Herder is niet meer; reeds bad ik met mijne parochianen voor zijne zielelavenis. Doch de aangenaamste herinneringen zullen mij bijblijven aan den herder die toch zoo blijde was, dat zijne parochianen ƒ230 offerden voor Nieuw-Dorarecht's kerkgebouw. In deze parochie trof het mij. hoe een eenvoudige man drie goudstukken ieder van 10 Mark op mijn schaal neerlegde, als waren het drie koperen centen. God zag neer op zijne rijke aalmoes; ik ben misschien onbescheiden geweest om niet eer te rusten, dan voor ik dien hartelijken, toch eenvoudigen weldoener kende. Zijn naam is voor de vergetelheid in mijn archief bewaard. Toen de heeren uit de pastorie mij uitgeleide deden, mochten wij Liet vermoeden, dat een, en wel de gastheer zoo spoedig uit ons midden zou worden weggerukt. Na Rossum had ik ruim drie weken gedwongen rust. Het was misschien wel goed voor mijn lichaamskrachten, doch mijn geduld had daarentegen des te meer te lijden. Ik verlangde , was het zonder reden, naar het einde van mijne bedelreize. Zeer verheugde het mij dan ook, dat ik den 15 November 1903 in Lonneker mijn onderbroken werk wederom kon opvatten. Wel wist ik dat de ZeerEerw. Herder eenige jaren in Compascuum pastoor was geweest, doch persoonlijk had ik nimmer tevoren met ZijnEerw. kennis gemaakt. Doch welk een hartelijkheid, toen ik in Lonneker's pastorie mij zeiven voorstelde. Pastoor G. Groothuis, thans te Enschedé, behoefde ik van de veenen niets te verhalen. ZijnEerw. kende alles, doch na mijne predikatie, die /" 160 opleverde, zeide ZijnEerw. „U heeft veel van de veenen gezegd maar gij zijt verre beneden de werkelijkheid gebleven. Dit antwoord mogen zij ter harte nemen, die de veenen leerden kennen, alleen gezeten in de tram of in de zomermaanden. Het dekenaat Deventer, hetwelk ik het beste van alle dekenaten kende, is het minst door mij bewerkt. Hoe dit komt ? Ik kan er mij tot heden nog geen ware oplossing van geven. Twaalf jaren was ik in dit dekenaat werkzaam op een en dezelfde plaats, te weten Luttenberg bij Raalte en toch alleen te Raalte heb ik voor mijn missiewerk in de veenen gepreekt en gecollecteerd, maar de collecte was nota bene twee honderd zes en zeventig gulden. Dit cijfer was niet verwacht, doch staande op den preekstoel in Raalte zag ik zoovele bekende gezichten uit de buurtschap Luttenberg, en collecteerende zas; ik ook menig zilveren schijf en zilveren wagenrad op de schaal vallen van de oude bekenden , die een uur en meer door wind en regen geloopen hadden om hun oud-kapelaan nog eens te zien en een aalmoes te schenken voor zijn kerk. De collecte in Raalte gehouden heeft mij geleerd, dat dankbaarheid de wereld nog niet uit is. De Geestelijken van Raalte verheugden zich met het succes, waartoe zij door woord en daad het hunne hadden bijgedragen. Het dekenaat Groenlo heb ik nog niet doorkruist. Alleen de parochie Groenlo heb ik bezocht. Hoe kon het anders? het was immers de geboorteplaats van mijn pastoor en vriend den WelEerw. Heer B. Weuinck, te Compascuum, want ik was nog altijd Compascuum's assistent. In Groenlo heb ik driemaal gepreekt en 235 gulden gecollecteerd. Na mijn bedelpredikatie kreeg ik nog een dozijn zilveren munten en dito gouden nagestuurd, plus twee zeer mooie coupons. Alles was natuurlijk spoedig te gelde gemaakt. Het dekenaat Zutphen is het eenige, dat behalve de reeds overleden emeritus Deken nog niets voor N.-Dordrecht heeft bijgedragen. Hoe dat komt? Wel, omdat de bedelaar van N.-Dordrecht daar zijn netten nog niet heeft uitgeworpen. Doch, ik zeg te veel. Immers, de pastoor van Velp, als ook die van Ruurlo, hebben hun offer toch reeds neergelegd op het altaar der liefde, terwijl de pastoor van Wehl mij deed weten, dat ik welkom zou wezen , doch tot heden is mij door omstan- digheden onafhankelijk van mijn wil, dit genoegen nog ontzegd. De parochie Angeren, over welke ik schreef in mijn Xle brief is n i Rossum de laatste parochie, die ik bedelend bezocht. Daar eindigde mijn lange en zware bedelreize door Utrechts Aartsbisdom, welke 2 jaar en circa vier maanden heeft geduurd, van 16 Augustus 1901 tot einde November 1903. Eerlijkheid en dankbaarheid verplichten mij nog, aan het einde mijner bedeltochten thans gekomen , een eeresaluut te brengen aan de ZeerEerw. Heer B. A. de Wit, Pastoor te Meppel, den thans emerituspastoor van Vianen den ZeerEerw. Heer E. Geerdink, den ZeerEerw. Heer J. van der Heijden, Pastoor te Vreeswijk en den ZeerEerw. Heer H. Storkhorst, Pastoor te Gaanderen. Zij deden mij per brief hun liefdegaven voor N.-Dordrecht toekomen. Den goeden ontvanest hunner giften heb ik hun ongetwijfeld bericht en is de quitantie voor de wereld hen daarbij geteekend, maar God, die alle gaven in Zijnen naam en voor Zijne verheerlijking en den dienst den armen gegeven, beloont, Hij blijft in den hemel hun schuldenaar, evenals die van alle weldoeners van N.-Dordrecht en daar zal Hij met hen afrekenen volgens Zijne oneindige dankbaarheid.. XV. In de vorige hoofdstukken heb ik geheel de collecte beschreven. Een interessante bijzonderheid vergat ik nog — de beide werkstakingen van het spoorpersoneel. Nooit meer heb ik zoo rustig gereisd als toen. Toen volop plaats in de coupé, en bij aankomst belangstellend publiek. Ik kwam wel wat later aan, maar ik heb er geen enkele reis minder om gedaan. Zij die mijne reisbeschrijving gelezen hebben, zullen tot de conclusie komen, dat de collecte ter dege is geslaagd, wat ook waar is. Doch niets dan het aangename is bijna alleen door mij te boek gesteld — het onaangename ging ik'stilzwijgend voorbij. Roemen mag en moet ik de hartelijkheid van de geestelijkheid, en de steun, dien ik overal van mijn Eerw. ambtsbroeders mocht ontvangen — getuigen mag en moet ik dat de vrijgevigheid en milddadigheid der katholieken van ons Aartsbisdom die der eerste Christenen evenaart. Wat al blijde zaken, wat al redenen tot vreugde en dankbaarheid ! Maar, lezer, niet altijd was het zonneschijn op mijn bedelpad. Droefheid en ontberingen behoorden ook bij het ambt van gepromoveerd bedelaar — droefheid die ik niemand kan mededeelen, meer dan ik dikwerf dragen kon, — tegenwerking van degenen, van wien men deze het minst zou verwachten. Met Gods hulp ben ik deze te boven gekomen. Ontberingen zonder tal heb ik geleden. Geen wonder. Ik was bedelaar zonder te huis. Wel was mijn domicilie te Compascuum, maar, behalve die 22 weken van Nov. 1901 tot Febr. 1902, ben ik er slechts eenmaal weer een volle week achter elkander geweest. Conpascuum is geen plaats, waarheen men uit de bewoonde wereld eventjes heenwipt. Geen thuis! ik ken niets treurigers op aarde. Broer en zuster waren mij reeds in de eeuwigheid voorgegaan, mijn vader was reeds enkele jaren overleden en mijne oude moeder had het huishouden verwisseld met een liefdevolle verpleging bij de Eerw. Zusters op het Gasthuisplein te Zwolle. Zwolle, hoe heb ik uwe straten doorkruist, hoe dierbaar zijt gij mij geworden! Zelfs als ik tegen den nacht nog uit den trein stapte, dan wist ik nog dat ik in Zwolle vrienden had. Gij Heinrich Weller en echtgenoote, gij hebt de dagen van mijn bedeltochten verlicht, verzoet; zonder uwe vriendschap had ik-onmogelijk 21/2 jaar zwerveling kunnen zijn. Bij u was ik thuis. Hoe zal ik u nog alles vergelden! .gij zijt voor mij geweest meer dan een vriend en vriendin, ja meer dan een broeder of een zuster wezen kon. Het was voor mij een voldoening in tegenwoordigheid van zoovelen u bij de kerkconsecratie daarvoor mijn dank te hebben kunnen brengen. Doch, nu alles voorbij is, nu ook moogt gij het weten; in die 2 jaar en 4 maanden, dat ik zwerveling was, heb ik honderd en twee en tachtig dagen geen warm eten gehad, en 39 dagen niets, tenzij een paar stukken brood. Hoe dit mogelijk is ? Ik was niet altoos 'bij u in Zwolle, soms was ik 14 dagen of langer elders, en niet ieder denkt verder dan zijn neus lang is. Verliet ik 's morgens mijn logies, dan zorgde ik wel tegen etenstijd ergens te wezen , maar dikwijls mocht ik dan in de spreekkamer wachten of kreeg ik eenvoudig ^élet. Gebeurde mij zoo iets op groote plaatsen, in «teden of daar, waar ik gemakkelijk zonder opzien in station of restaurant kon eten, dan maalde ik er niet om, maar te vaak gebeurde zulks in plaatsen, waar geen restauratie was, of, waar ze wel aanwezig, opspraak zou geven als daar een kath. priester at. En hoe dikwijls moest ik reizen, dat ik öf juist voor bet eten moest vertrekken of wel aankwam, als men daar ter plaatse reeds ;lang gegeten bad. Met duizenden in den zak heb ik dikwijls honger geleden. Zij, die deze ontberingen vreemd vinden, hebben weinig gereisd, want zij, die voor pleizier uitgaan, lijden dikwijls honger, laat staan een bedelaar, wiens gangen bespied worden (ik denk nog dikwijls aan die Utrechtsche dame). Is het wonder, dat nog nooit een gast St. Cunagonda met een hongerige maag verlaten heeft! De brief van Titus leert ook mij de hospitaliteit, en ik hoop ze in beoefening te blijven houden. Van ontberingen gesproken. Als men geen tehuis heeft, mist men ook de vaste benoodigdheden op de bepaalde plaats voor het zaterdagsavondswerkje. Ik had voor die operatie een dozijn stations, maar o wee als ik te vroeg terug kwam, dan moest ik voor die operatie een ander station opzoeken; om zeker te zijn de gereedschappen te zullen klaar vinden, spoorde ik slechts naar Zwolle, daar had ik ook mijn kleerenmagazijn. Doch Zwolle was niet altoos naast de deur. Gaarne en veel kwam ik naar Zwolle, somtijds zelfs tegen den nacht, maar na half negen kwam ik niet gaarne in de stad, om reden mijn nacht dan in den regel bedorven was. Om mijne vrienden te bereiken, kwam ik altoos in de onmiddellijke nabijheid van het Gasthuisplein , en daar, achter dien grooten muur woonde het dierbaarste wat ik op de wereld bezat, en had de klok 9 uur geslagen, gesloten was de poort en ik kon heengaan zonder haar, die zoo innig aan haar nog eenigst kind gehecht was een groet, een kus te brengen. In Zwolle was ik thuis, in Zwolle voelde ik niets van mijn zwervend leven, alleen wanneer ik te laat in Zwolle aankwam en, het gasthuisplein passeerend, een blik op dien hoogen muur wierp, dan werd het mij wee om het harte. Ik stamelde het woord moeder en ik schreide, omdat wij een eigen tehuis misten. Doch ook dat leed is geleden, nu reeds bijna twee jaar is moeder getuige van den arbeid van haar kind en is zij mede de gelukkige bewoonster van St. Cunagonda. XVI. Na afloop van mijne bedelreize restte mij niet anders dan met een vroolijk hart en opgeruimd gemoed, vol dankbaarheid, bijzonder jegens O. L. Heer, die mij in mijn voorbereidingsarbeid voor N. Dord's stichting zoo buitengewoon gezegend had, voor goed de veenen in te gaan. Doch te voren had ik eerst een andere zorg. Ik moest de gids zijn van mijne dienstboden, die hare vacantie bij de familie doorbrachten; de eene te Doornenburg de andere te Huissen. Ik maakte van die gelegenheid gebruik om nog een visite te brengen bij mijn vroegeren pastoor te Gendt, bezocht Doornenburg's herder, nam afscheid te Angeren om van Huissen uit voor goed naar de de veenen te trekken. Pastoor Eerstens, een groote weldoener voor de stichting van N. Dordrecht, trof ik helaas niet thuis en met de eerwaarde kapelaans ging ik toen den avond doorbrengen bij den emerituspastoor Luyckx. Wat was die edele grijsaard in de wolken, wat stelde hij met een jeugdig vuur een toast in op den bedelaar van Nieuw-Dordrecht, dien hij nog opnieuw eenmaal hoopte in zijn arbeid geldelijk te steunen! Helaas, die vreugde is Zijneerw. niet meer gegund, doch dankbaar gedenkt hem de pastoor in de veenen aan het H. Altaar. Dinsdag 2 December 1903 ging ik op mijn eentje naar het Malburger veer bij Huissen en op de boot Concordia trof ik mijn beide toekomstige gedienstige geesten. Weldra waren wij in Arnhem, en aan het station gekomen konden wij aanstonds instappen en spoorden regelrecht naar Zwolle. Hier versterkten wij den inwendigen mensch, namen afscheid van mijne oude moeder, van de Eerw. Zusters waar zij woonde, een laatsten handdruk van de familie Weller en wij stapten in den stoomtram die ons tegen 10 uur 's avonds in Coevorden bracht. Het regende zijn best en wij haastten ons inkwartiering te vinden in een logement. Het was half zeven 's morgens 3 Dec., toen wij weer in den stoomtram stapten en het was nog nauwelijks dag, toen wij ongeveer 8 uur in Erica belast en beladen uitstapten. De stoomtram ging toen nog niet verder. Doch men moet maar gelukkig wezen. In Erica vertelde de chef dat er aanstonds een losse machine naar Klazinaveen onder stoom was om ledige zandwagens op te halen, en als wij wilden en durfden, konden wij op de losse machine de reis mede maken. Dat was een buitenkansje en tevens eene feestelijke intocht op een losse machine. De dienstboden, met brood en andere eetwaren plus een gevulde boterpot beladen, stapten even gretig op als schrijver dezes, en in vliegende vaart waren wij in 20 minuten in Klazinaveen, waarover wij anders vijf kwartier minstens hadden moeten loopen. Zoo spoedig waren wij niet verwacht. Sapperloot wat een ontgoocheling! een huis vol kisten en manden en nog een dozijn man aan den arbeid; de eene hamerde , de andere was aan het verven etc.; niets was nog gereed. Of wij in een Augiasstal waren aangeland ! Van Woensdag tot Zaterdagavond heb ik met mijn volkje gearbeid als een sjouwerman, maar Zaterdagsavonds was het huis toch bewoonbaar en Zondag moesten wij als goede roomsche menschen opgaan ter H. Misse. De keuze was reeds gemaakt; niet naar Compascuum, niet over liet veen, maar langs het kanaal naar Erica. Wij keken Zondagsmorgens niets prettig naar buiten; de sneeuw lag wel een voet hoog en wij moesten er door. De groote laarzen kwamen aan en wij baanden ons oen weg door de blanke sneeuw. Aan alles en nog wat had ik gedacht bij het oprichten van mijn huishouden, maar poetspomade had ik vergeten. De huishoudster ging winkel uit en in te Erica om poetspomade, totdat er eindelijk een was die haar kon helpen, doch .... in plaats van poetspomade was dat een doosje poederchocolade. De kwade bui die de keukenprinses had bij gemis van de noodige poetspomade, deed mij een brief schrijven naar Zwolle om van daar dat kostelijk goedje te mogen ontvangen. De feestdag van O. L. Vrouw Onbevlekt Ontvangenis zag ons nog voor de tweede maal naar Erica trekken; de dienstboden om de H. Mis te hooren, mij om de II. Mis te lezen. Bij onze tehuiskomst lag er gelukkig een schrijven uit Utrecht met volmacht om, ofschoon de kerk nog niet geheel gereed was, deze te mogen inwijden, en er de II. Mis in te mogen lezen. Den lOden December d. a. v. heb ik die Kerkwijding zoo feestelijk mogelijk verricht; doch wat ik gevoelde onder de II. Consecratie, kan ik met geen woorden weergeven. Ik was blij dat ik in de sacristie terug was, en na den loop aan mijn vreugde tranen te hebben gegeven, was ik geheel bekomen. Dagelijks nu las ik de H. Mis. Doch omdat de kerk nog niet afgewerkt was, en alles overhoop lag, werden zelfs des Zondags de geloovigen nog niet in de kerk toegelaten. Zondagsavonds half acht ging de bel over en daar kwamen twee buurtheeren mij verwelkomen in de pastorie, de pastoor van Compascuum en de pastoor van het Munsterscheveld; deze laatste was na het Lof reeds om half vier op marsch gegaan, dwars over het veen, een afstand van plm. 4 uren. Welk eentriumf! Maandagsmorgens drie II.II. Missen, en dat op een plek, waar veertig jaren geleden nog geen katholiek de voet durfde zetten. Ofschoon de parochie 10 Januari 1904 door Monseigneur den Aartsbisschop is opgericht, werd toch de kerk voor de gemeente reeds op lsten Kersdag voorafgaande geopend. Toen was de kerk geheel in feestgewaad en dankbaar knielden de honderden katholieken van Nieuw-Dordrecht neder in hun toekomstige parochiekerk. Op 12 Januari 1904 benoemde Z. D. Hoogwaardigheid het kerkbestuur van de H. Henricus, bestaande uit twee mannen , die beiden den tijd gekend hebben dat noch te Erica, noch te Compascuum, noch te Munsterscheveld een Katholieke kerk was. De vader van den eene is thans diep in de tachtig en deze kan thans nog met kleuren verhalen dat hij de eerste Katholiek is geweest, die zich in Nieuw-Dordrecht in de gemeente Emmen metterwoon heeft durven vestigen. En thans telt de groote gemeente Emmen op hare vier uithoeken ieder een eigen parochiekerk. NieuwDordrecht met 600, Erica en Compascuum met ieder nog veel grooter getal en Munsterscheveld met 525 communicanten. XVII. De dag, die de voltooiing zou zijn van mijn arbeid voor de stichting der kerk van N. Dordrecht, de dag waarop het Doorluchtig Hoofd der Nederlandsche Kerkprovincie, tevens de grootste weldoener mijner nieuwe kerk, door de Heilige Consecratie Gods zegen op de nieuwe parochie en hare kerk blijvend zou doen zijn, was eindelijk aangebroken. 15 Juni 1904 arriveerde alhier's avonds 9.40 met den laatsten tram Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid de Aartsbisschop van Utrecht in een gereserveerde waggon der Ned. Stoomtr. Mij. Bij aankomst te Klazienaveen werd de Aartsbisschop verwelkomd door den ondergeteekende, onder wiens leiding de nieuwe kerkbouw was begonnen en tot zoover voltooid. Verder werd Monseigneur nog bij den tram begroet door de ZeerEerw. heeren N. van Bilen, Deken van Zwolle; W. F. Eisen, deken van Groningen; pastoor P. Boermans van de Kuinre , vroeger te Compascuum, en pastoor F. Eppink van Nieuw Schoonebeek. Eenige belangstellenden en nieuwsgierigen, uitgelokt door den praclitigen zomeravond, waren getuigen van de aankomst van dien laatsten tram. In de pastorie heette nog de WelEdele Gestrenge heer W. Prinzen, lid der 1ste Kamer, met diens echtgenoote, den Aartsbisschop welkom in de veenen. Om half elf 's avonds baden c!e Weleerw. heeren pastoor Boermans en pastoor Eppink de Metten en Lauden bij de reliquiën van den H. Petrus en Vitalis , terwijl de WelEerw. heer Koopmans, secretaris van het Aartsbisdom, eene inspectie hield in en om de kerk, voor de plechtigheden van den volgenden dag. Reeds voor 8 uren op 16 Juli bad de Aartsbisschop met de talrijke Clerus in de sacristie de 7 boetpsalmen. Met den tram van 6.22 waren nog gearriveerd de pastoors van Erica, Coevorden , Slagharen, Avereest, terwijl de pastoor van Compascuum, Munsterscheveld en Zandberg (Musselkanaal) over het veen en de vicarius van Schinningsdorf langs het kanaal tijdig waren aangekomen om getuigen der grootsche plechtigheid te wezen. Ook de pastoor van Nijkerk (Veluwe) en van Schalkwijk, hoewel hoog van jaren, hadden den tocht naar de veenen~gedaan, om hunne belangstelling te toonen. Pastoor Ter Horst, thans te Schalkwijk, heeft weleer 19 jaren in Zandberg (ook Schalberg of Musselkanaal geheeten) gearbeid en stond verbaasd over den vooruitgang dezer streken, welke hij in 20 jaar niet meer bad teruggezien. Na nog eenige ceremoniën in de kerk, trok geheel de stoet in priesterlijk gewaad tot driemaal rond de kerk , terwiji de Aartsbisschop de kerkmuren zegende. Daarna ging alleen nog de Clerus het tempelgebouw binnen, waarna nu voor de laatste maal de Aartsbisschop met zijn Clerus, voorafgegaan door de reliquiën van den H. Petrus en Vitalis, gedragen op eene versierde baar door den pastoor der gemeente en den vicaris van Schinningsdorf, het tempelgebouw rondtrokken en de kerk binnengingen, gevolgd door belangstellende geloovigen en aanwezige nieuwsgierigen. Van nu af aan mocht een ieder getuige zijn van de ceremoniën, die nu nog plaats hadden. Ongeveer half tien begon de Pontificale H. Mis. De Aartsbisschop werd geassisteerd door pastoor G. Vergouw van Slagharen als diaken, door kapelaan G. M. Mehring van Coevorden als subdiaken, 'i erwijl de Deken van Zwolle als presbyter assistens, en de Deken van Groningen en de pastoor van Erica als troondiakens fungeerden , deden de overige heeren dienst als accolythen. Onder de Pontificale H. Mis hield pastoor P. Boermans van Kuinre een korte feestrede. Een zware taak hadden de WelEerw. heeren E. Eppink, pastoor van Nieuw-Schoonebeek , H. B. Bodifee, pastoor van Avereest, en B. Weenink , pastoor van Compascuum ; deze heeren fungeerden als cantores. Pastoor Weenink, die daarenboven de leiding van den zang van het door hem gevormde jongenskoor op zich genomen had , heeft ook hier getoond dat hij ruwe diamanten weet te polijsten in den kortst mogelijken tijd. Ongeveer 12 uur verliet de Aartsbisschop zijn troon en verliet, voorafgegaan van het kruis, gedragen door den WelEerw. heer B. H. Brom, kapelaan te Zwolle, de ge- consacreerde kerk van Nieuw-Dordrecht om in de pastorie te ontbijten. Hoewel al de banken ter wille der plechtigheid uit de kerk moesten wezen, hadden de honderden, die staande de plechtigheden bijwoonden, niet vergeten dat de plaats waar zij stonden, heilig was, en niet de geringste stoornis had er plaats. De Edelachtbare heer Burgemeester van Emmen, A. F. Meijer, evenals de WelEd. Gestrenge Heer W. Prinzen en Echtgenoote en nog enkele vrienden van den pastoor woonden op gereserveerde plaatsen de plechtigheden bii, en met den tram van 3.24 verliet de Aartsbisschop, onder statig klokgelui de pastorie St. Cunagonda. Een jaar is sinds dien tijd voorbijgegaan, een jaar, dat mij een nieuw bewijs is geweest van hoe dringende noodzakelijkheid de bouw eener kerk en de stichting eener parochie voor het arme volk in de veenen was. Het doopboek telt reeds 80 doopelingen; het getal communicanten is met 106 vermeerderd. Veel, zeer veel, (hoe kan het anders?) is nog te veranderen, nog te verbeteren , maar alles wijst er op, dat de Katholieke Kerk in de veenen reeds krachtig heeft gewerkt tot heil van deze streek. Op denzelfden bodem, die voor , ier jaren nog met een breeden laag van turf was bedekt, is thans reeds een groot dorp verrezen en tal van handen zijn onafgebroken bezig met den bouw van nieuwe huizen. Het breede kanaal, voor eenige jaren gegraven , wordt steeds verder doorgezet en voert dag op dag schepen naaien van de veenen met rijke en groote lasten beladen. Welvaart en nijverheid en leven zijn ontstaan daar waar nog voor korten tijd doodende en onheilzame rust was. Groot is de vooruitgang op geestelijk gebied. De veenbewoner ziet voortdurend van uit zijn hut het huis waarin zijn God woont, die zijn harden arbeid zegent en steunt, hij hoort geregeld het luiden van het Angelusklokje en onderbreekt zijn arbeid om zijn gebed te richten tot zijn lieve hemelsche Moeder. Hij gaat des Zondags naar de kerk, om daar de spijs te ontvangen, die hem versterken moet voor zijn bovennatuurlijk eeuwig leven. Het arme veenvolk, wiens leven opgaat in voortdurend zwaren arbeid bij dag en bij nacht, leeft nu niet meer als heidenen, beroofd van hemelsche hulp en goddelijke troost. Neen, het wordt in zijn hard en zwaar levenslot gesterkt door de kracht uit den hooge. Zijn arbeid wordt minder moeilijk, minder zwaar, want dat volk heeft het bewustzijn gekregen, dat het leven en de arbeid hier op aarde slechts weg en voorbereiding zijn voor een beter hooger leven, dat de mensch geschapen is, om in dit leven God te kennen , te dienen , te beminnen en Hem na dit leven eeuwig te aanschouwen. Ongetwijfeld — waarheid en dankbaarheid gebieden mij het te erkennen — ongetwijfeld , zij, die vol ondernemingsgeest reeds voor jaren begonnen zijn het veen te ontginnen en kanalen te graven , zij dragen voor een zeer groot gedeelte aan den vooruitgang der veenen bij, maar — de eerste en voornaamste oorzaak van den geestelijken vooruitgang, van de ware verheffing van het veenvolk in bovennatuurlijken zin, is de uitbreiding van onzen heiligen godsdienst in deze streken, een uitbreiding, mogelijk en ontstaan door de stichting van de nieuwe kerken, die in de laatste jaren in de veenen zijn verrezen, ook door de stichting der kerk van NieuwDordrecht. N. DORDRECHT. Feestd. der H.H. Apostelen Petrus en Paulus, 29 Juni 1905. A. C. Dames, Pastoor Nieuw-Dordrecht.