BERICHTEN urr NEDERLANDSCH OOST-INDlE VOOK D IC LEDEN VAN DEN SINT-CLAVERBOND. 1908. I. Niet in den handel. NB. De Zelateurs en Zelatricen worden dringend verzocht deze 's-Gravenhage, T. C. B. ten HAGEN. Sint-Gla verbond. 1. Het doel van dezen Bond is: boor kleine bijdragen van velen, de Missionarissen van Nederlandsch Oost-Indië te gemoet te komen, vooral bij de vestiging en uitbreiding des Greloofs onder de inlandsche bevolking. De Bond dankt zijn naam aan den in 1888 heilig verklaarden Petrus Claver, den Apostel der Negers. Z. H. Paus Leo XIII prees hem als een anderen Xaverius en moedigde in de CanonizatieBulle met deze woorden tot ondersteuning der Missiën aan: „Slechts weinigen valt de Apostolische roeping ten deel, maar het gebod der goddelijke liefde geldt allen. Allen toch moeten door gebed, ondersteuning of invloed medewerken aan de verspreiding van het christelijk Geloof; en daarom ook behooren zij de instellingen, vereenigingen en werken te bevorderen, die door de wijze zorgen des Apostolischen Stoels of door de godsvrucht der geloovigen in het leven werden geroepen, opdat den ongeloovigen en blinden het licht der waarheid en het heilmiddel der genade worde gebracht." 2. Het heeft aan H1I. DD. HH. den Aartsbisschop van Utrecht en de Bisschoppen van Haarlem, 's Hertogenbosch, Breda en Roermond behaagd, hunne algeheele goedkeuring aan het schoone werk van den Sint-Claverbond te hechten en liet dringend in de milddadigheid hunner onderhoorige geloovigen aan te bevelen. 3. Iedereen kan lid worden van den Sint-Claverbond. De eenige verplichting der leden is eene wekelijksche bijdrage van één cent. Elk lid ontvangt een bewijs van toetreding 4. Zelateurs en Zelatricen worden zij, die minstens een tiental leden hebben aangeworven. Zij ontvangen een djor den Eerw. Directeur geteekend bewijs van aanstelling. 5 Aan ieder tiental leden worden de „ Berichten uit Nederlandsch Oost-Indië", die op onbepaalde tijden verschijnen, gratis toegezonden. Vervolg zie bl. 3 van den omslag* BERICHTEN UIT NEDERLANDSCH OOST-INDIË VOOK DE L E E> E N VAN DEN S I N T - C L A V E R B O N I). 1908. I. Niet in den handel. 's-Gravenhage , T. C. B. ten HAGEN. I. De vestiging der katholieke missie in Ned. Oost-Indië en de merkwaardigste episode uit hare geschiedenis, bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest (4 April 1808—4 April 1908) herdacht door pastoor Arn. Kortenhorst miss. ap. Onze missie in Ned.-Indië viert in het jaar 1908 haar eerste eeuwfeest. Den 4den April zal het honderd jaar geleden zijn, dat de eerste missionaris officieel door het gouvernement erkend, zich in deze streken vestigde. Dat merkwaardig feit mag voor de weldoeners der missie, de ijverige leden van den Sint-Cdaverbond, niet ongemerkt voorbijgaan, moet in de „Berichten herdacht worden. Door de redactie uitgenoodigd dat te doen, heb ik die taak met liefde aanvaard, en bied den lezers onzer annalen een overzicht aan van de geschiedenis der eerste vestiging onzer missie, om daarna ietwat uitvoeriger te bespreken de merkwaardigste episode uit het honderdjarig tijdvak : de verwikkelingen met de Indische Regeering onder het kortstondige bestuur van den eersten Apostolisch Vicaris, Mgr. Jacobus Grooff. Moge de lezing dezer bladzijden de belangstelling in de geschiedenis onzer missie wekken, en velen aanspoien kennis te maken met het grootere werk, dat mijn contrater, de WelEerw. Heer Arn. van der Velden, over dit onderwerp in het licht zal geven. EERSTE HOOFDSTUK. Eerste vestiging der R. K. Missie. Toen de Portugeezen in de 16de eeuw door de Hollanders uit Oost-Indië waren verdreven, en het kruis door den Dordtschen Synode-Bijbel vervangen werd, — was het o-edaan met de vrije uitoefening van den katholieken Godsdienst. Wel waagde het menig priester ter sluiks in de veste van Batavia binnen te dringen, om zijne geloofsgenooten te sterken met de genademiddelen der H. Kerk, doch bij ontdekking van dit snoode feit volgde verbanning of gevangenschap, soms zelfs de dood. De bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, dat machtige handelslichaam, duldden geen Roomschen in de keerkringslanden. Werd in 1743, toen Batavia het middelpunt van den handel was geworden, gezegd, dat de leden der verschillende kerkgenootschappen aldaar vrijheid van godsdienst behoorden te verkrijgen: — de Katholieken werden hiervan uitgesloten : voor dezen golden de milde bepalingen niet. Nog meer dan een halve eeuw moest er verloopen, voordat de ware godsdienst openlijk in onze Overzeesche Bezittingen mocht beleden worden; het was toen koning Lodewijk Napoleon in Holland den troon besteeg. Deze vaardigde een decreet uit, dat door den toenmalige^ Gouverneur Generaal, maarschalk Herman Willem Daendels, werd afgekondigd, inhoudende de vrije uitoefening van den katholieken Godsdienst in deze gewesten. Nauwelijks was deze blijde mare in het Moederland bekend, of aanstonds besloten twee priesters, de Eerw. Heeren Jacobus Nelissen en Lambertus Prinsen, zich als missionarissen naar Ned. Indië te begeven. Van de noodige documenten voorzien, verlieten zij den 31stcn October 1807 de Hollandsche kust en kwamen behouden, na een reis van meer dan vijf maanden, op den 4den April 1808 ter reede van Batavia aan. Daags daarna stapten zij aan wal en namen hun intrek in een hotel t doch spoedig kregen zij een uitnoodiging van den Heer F. C. H. Assmus, die in de tegenwoordige oude stad verblijf hield, zich ten zijnent te begeven. Ken gedeelte zijner woning liet hij inrichten tot een lokaal, waar godsdienstoefening kon gehouden worden; en den I0d April werd te Batavia voor de eerste maal openlijk het H. Offer der Mis opgedragen. Wel nederig was dit begin voor deze baanbrekers der ware beschaving op den weg, waarlangs later zooveel kloeke mannen hen zouden volgen. Datzelfde jaar reeds kon men overgaan tot het kiezen van een kerkbestuur, bestaande uit de Heeren F. C. H. Assmus, N. D. Chevreux le Gravisse, J. 1. F. iHilz, J. G. Bauer en {. T. Lievart — als leden, terwijl de HoogEerw. Heer J. Nelissen, pastoor en apostolisch prefect, het presidentschap bekleedde. Enkele maanden werden m de woning van den Heer Assmus de H. Diensten verricht; daarop verhuisde men naar boven, op ruim een uur afstand van de oude stad, naar een kazerne van bamboe gemaakt, die gelegen was nabi] het paleis te Weltevreden. Na ruim een jaar stond die ellendige loods op invallen ; dus moest er wederom worden uitgezien naar een ander lokaal. De Gouverneur Generaal Daendels gat toen aan de Katholieken de zoogenaamde kapel in bruikleen. Deze stond op Pasar Senin in den tegenwoordigen gang Wansing. Vroeger hadden de Protestanten daar gekerkt, doch het gebouw stond thans ledig. Met de kapel werden tevens in o'ebruik ^es^even *. • „een onbekwaam or^el, drie koperen kronen en zes en twintig stoelen." Op aandrang van het R. K. Kerkbestuur werd door de Regeering, bij besluit van 2 Februari 1810, de kapel in eigendom aan de R. K. Gemeente afgestaan; tevens weid een plek gronds daarbijgevoegd, dat bekend stond onder den naam van de Stad Lubek, met volle vrijheid hier gebouwen op te richten. Op dat stukje gronds bouwde de HoogEerw. Heer Nelissen eene woning, die bij zijn dood, den 6den December 1817, aan de gemeente vermaakt werd. Bijna 20 jaar lang gingen de Katholieken van Batavia in gang Wansing ter kerke, doch daar het getal gemeentenaren gaandeweg aangroeide, werd de kapel te klein. De toenmalige apostolisch prefect, de HoogEerw. Heer Lambertus Prinsen, ^wendde zich tot den Commissaris-Generaal van Ned.-Indië, Leonard Pieter Jozef Burggraaf du Bus de Ghisignies, een man die aan vele voortreffelijke hoedanigheden warme belangstelling paarde voor den katholieken godsdienst, dien hij zelf beleed. Door diens bemiddeling werd de vroegere Luitenant Gouverneur-Generaalswoning, bij het Waterlooplein gelegen, aan de Katholieken afgestaan. In den laatsten tijd hadden deze gebouwen gediend tot bureaux van het Departement van Oorlog, die echter bij de voltooiing van het Groote Hui$ derwaarts werden overgebracht Dit pand werd nu bij besluit van 5den December 1828 aan de katholieke gemeente overgegeven en spoedig in eene kerk herschapen, die den 6den November 1829 door den apostolisch prefect werd ingewijd. Nederlandsch Indië s hoofdstad had dan na twintig jaar tobbens eindelijk een passend kerkgebouw. De tweede plaats, die voor het oprichten van een statie in aanmerking kwam, was Semarang, omstreeks 120 uren van Batavia gelegen. Tot het einde des jaars waren Nelissen en Prinsen beiden te Batavia gebleven; zij wilden het onzaglijk missieterrein, voor zoover mogelijk overzien, en te zamen beraadslagen, wat het eerst moest worden aangevat; op het Kerstfeest van 1808 ging de laatste scheep en stapte den 27ste» December te Semarano- aan wal. Den 10dcn Januari van het volgend jaar droeg deze ijverige priester voor het eerst te Semarang, waarschijnlijk in zijne eigen woning, het H. Misoffer |Op. Later besloot men, des Zondags althans, hoe noode dan ook, dienst te houden in de protestantsche kerk; en dit schijnt voor het eerst op den 19den Maart 1809 te hebben plaats gehad. Na eenige jaren verkregen de Katholieken een gebouw midden in de stad op de paradeplaats gelegen, hetwelk tot kerk en bovendien tot een woning voor den pastoor werd ingericht. Dit kerkgebouw werd den lsten Augustus 1824, onder aanroeping van den H. Joseph, ingewijd. Bij deze heilige handeling zullen de Katholieken wel niet vermoed hebben dat hunne kinderen, zelfs hunne kleinkinderen, daar nog ter kerke zouden gaan. Vijftig jaar toch zou het nog duren, eer er een passend Godshuis zou gebouwd worden. Van de werken door den eersten pastoor van Semarang tot stand gebracht, moet de oprichting van het weeshuis; omstreeks het jaar 1817, genoemd worden. Grootsch was dat plan, zoowel om tal van moeilijkheden, die overwonnen moesten worden, als om de onberekenbare gevolgen ten o-oede, welke deze stichting voor Semarang en later v oot o *- geheel Indië gehad heeft. Bij het overlijden van den apostolisch pretect, den HoogEerw. Heer Nelissen, te Batavia op den H<: 11 1 december 1817, werd Prinsen door den H. Stoel tot diens opvolger benoemd. Met die waardigheid bekleed bleet hij te o ^ Semarang woonachtig tot den 5der Juli 1828, op welk tijdstip hij naar Batavia werd geroepen, om anderhalt jaar * i /—^ 1 • • * later, in gezelschap van den burggraaf du Bus de Ghisignies, op den 5den Februari 1830 naar Nederland terug te keeren. Tien jaar daarna stierf zijn HoogEerw. te Rietmolen. De aankomst op den 12den Juli 1810 van twee nieuwe missionarissen uit Holland, de Eerw. Heeren Philip \V edding en Henricus Waenders, maakte het mogelijk ook te Soerabaya een statie te beginnen. De eerste bleet te Batavia, waar hij zich door zijn zelfopoffering tijdens het woeden der cholera zoozeer onderscheidde, dat hij door Z. M. den Koning tot ridder in de orde van den Neder- landschen Leeuw werd verheven, — terwijl Waenders de nieuwe statie te Soerabaya zou oprichten. Nauwelijks daar aangekomen, ging hij de stad rond, bezocht de meest afgelegen wijken en kampongs om de Katholieken op te sporen, en verzamelde hen des Zondags, ter bijwoning der H. Diensten, in een particulier huis. Eerst na een twaaftal jaren mocht het hem gelukken, eene kerk te Soerabaya te bouwen, geholpen door de bijdragen van geheel Indië en gesteund door den toen maligen *> o Gouverneur-Generaal van der Capellen, die ook een der eerste bezoekers geweest is. De inwijding geschiedde den 22sten Maart 1822. Vijf jaar later moest pastoor Waenders wegens ziekte zijn ontslag nemen en stierf den 9Jen November 1833 te Soerabaya. In een tijdsbestek van 16 jaren, van 1810 tot 1826, vinden wij den naam van slechts één missionaris vermeld, die naar Indië kwam, namenlijk dien van een Kampenaar, den Eerw. Heer Ambrosius Willibrordus van Delden, die slechts één jaar te Batavia heelt gearbeid; in 1819 aangekomen, stierf hij reeds den 17den September van het volgend jaar. Zijn laatste rustplaats is naast die van den eersten apostolisch prefect Jacobus Nelissen ; later werd ook pastoor Wedding, die den 25sten Juni 182.5 tot een beter leven overging, aan de zijde zijner ambtgenooten begraven. Mocht iemand der lezers eens te Batavia komen en een bezoek wenschen te brengen bij de graven dier drie eerste priesters, die hun beste krachten gewijd hebben aan het zielenheil der Katholieken hier ter stede, laat hij zich dan begeven naar het kerkhof op Tanah Abang. Richt hij, de poort binnengaande, zijne schreden links, dan ontmoet hij weldra het borstbeeld van wijlen Monseigneur A. C. Claessens; achter dit monument rust het stoffelijk overschot van deze drie apostolische mannen. Na van Delden kwamen als missionarissen in Ned.-Indië de Eerw. Heeren : Adriaan Thijssen, 25 Januari 1826. (ohannes Henricus Scholten, 27 October 182(5. Gerardus Antonius Mouriks, „ „ Arnoldus Grube, 14 Juli 1832. Nicolaas Vredeveld, 15 Augustus 1833. [ohannes Antonius van Dijk, 8 November 1837. Hubertus Jacobus Cartenstadt, „ „ Cornelis Reijnen, 21 November 1838. Theodorus Staal, 8 November 1842. A. D. Godthart, 1842. Behalve deze geestelijken vinden wij nog drie Fransche priesters in dit tijdstip vermeld : J. J. Candahl in 1830, en de Eerw. Heeren Berard en Vallon ; dezen uit Europa komende, zijn op de westkust van Sumatra geland; de eerste ging in 1835 naar Batavia, terwijl van de twee <*> laatsten, die van Padang uit naar de binnenlanden togen, later niets meer werd vernomen. Tot het jaar 1834 bezat de missie drie staties, alle op |ava gelegen. De HoogEerw. Heer J. H. Scholten, die achtereenvolgens te Batavia en te Semarang werkzaam was en in 1831 tot apostolisch prefect benoemd werd, ging tijdelijk naar Padang, waar hij de eerste statie op het eiland Sumatra oprichtte. Het kerkgebouw, dat eertijds een steenen brandspuithuis was, werd door zijne zorg in orde gebracht en den 10den December 1834 ingewijd. Toen de ijverige prefect later op Java terugkwam, werd hem deze daad door den waarnemend Gouverneur-Generaal euvel geduid. Ofschoon de HoogEerw. Heer Scholten veel o van dien kant moest verduren, bleet hij aandringen op de goedkeuring van zijn werk te Padang, en eindelijk mocht hij de voldoening smaken, dat ook door de Hooge Regeering die stad als statie erkend werd. Prefect Scholten was vanal 27 October 1826 tot zijn terugkeer naar Nederland, den 4den Februari 1842, steeds o onverdroten voor het zielenheil in Indië arbeidend. Kerk en Staat erkenden zijne groote verdiensten, de eerste door hem te benoemen tot geheim-kamerheer, de tweede door hem als ridder op te nemen in de Orde van den Ned, Leeuw, den 7 en April 1865 stierf hij te Nijmegen. Bij het vertrek van den HoogEerw. Heer Scholten werd de toenmalige pastoor van Batavia, de Eerw. Heer H. J. Cartenstadt tot waarnemend prefect van de missie benoemd. Deze geestelijke had tot April 1831 zijne studiën gedaan aan het Collegium p kilos op hicum ; vervolgens studeerde hij te Rome tot 1837. Na in datzelfde jaar tot surnumerair geheim-kamerheer te zijn benoemd, ging hij als R. K. geestelijke van de derde klasse naar Oost-Indië, keerde in 1847 naar Europa terug en stierf in 1881 op vijf en zeventigjarigen leeftijd te Rome. Het tijdperk, dat wij tot dusverre beschreven, kan gevoegelijk de eerste periode van de missie in Ned.-Indië genoemd worden. Nog geen bisschop stond aan het hoofd ; het bestuur over de christenheid werd meestal door den pastoor van Batavia uitgeoefend met den titel van Praefectus Apostohcus. Hachelijk moet voorzeker dit tijdperk geweest zijn , een luttel klein aantal priesters voor zulk een arbeidsveld ! en, laat ons er bijvoegen, de stand van zaken liet veel te wenschen over. Daartoe droeg niet weinig bij de eigenaardige verhouding, waarin de missie zich bevond tegenover het Ned.-Indische Bestuur. Volgens het Koninklijk Besluit toch van den 1 lden December 1835 werden de standplaatsen der geestelijken niet door den Apostolisch Prefect maar door de Regeering aangewezen. Daardoor werd noodzakelijk het kerkelijk gezag ondermijnd, dat aan de ware mannen niet de ware plaatsen vermocht aan te wijzen. De geestelijkheid werd zoodoende aan menigvuldige gevaren blootgesteld, waarvan zij bij gunstiger regeling der zaken waren bevrijd gebleven. De heillooze gevolgen bleven dan ook niet uit. Van uitbreiding des Geloofs onder de heidenen was in het geheel geen sprake, en „het godsdienstig leven der Katholieken zooals prefect Scholten zich in een schrijven uitdrukt — iYl o O " om het beruchte protest der zoogenaamde Semarangsche gemeente, — waarover boven werd gesproken aan den Bisschop op te zenden ter consideratie en advies ! Een kabinetsmissive van Z.Ex. was hierbij bevoegd, behelzende o. a. den eisch ter overlegging der algegevene suspensiebrieven en afschrift der bevelen, welke de Vicaris voorheen, uitgezonderd hetgeen rechtstreeks op de regelingen der Godsdienstoefeningen betrekking mocht hebben, — aan de gesuspendeerde geestelijken gegeven had. Deze missive werd door Mgr. Grooff niet beantwoord, ofschoon hij vreesde opnieuw in ongenade te vallen, doch hij vermeende het niet op zijn geweten te mogen nemen, de zuivere rechten der Kerk in handen der wereldsche macht over te geven, en gaf dus o. a. hierop onbewimpeld te kennen, dat hij deswegens aan niemand anders dan aan den H. Stoel te Rome verantwoording schuldig was. De moedige kamprechter streed met onbezweken moed voor de handhaving van de hierarchie der Kerk, die door schendige handen stond aangetast te worden. I e midden van de moeielijkheden, die den edelen man schier van alle zijden benauwden, mocht zijne ziel op Zondag, den 9den November, een onbeschrijfelijke voldoening smaken : op dien dag liet hij twee-en-twintig kinderen tot de eerste H. Communie toe „Helaas", zoo staat er in zijn dagboek geschreven, „dit was dan een dei eerste, maar ook wellicht een der laatste zielroerende plechtigheden, die ik, geassisteerd door mijne waardige socii, ooit of immer in Ned.-Indië zal verrichten." Of Grooff goed had gezien ? — Nog geen week was er \ erloopen, of hij ontving het besluit van den Gouverneur-Generaal, waarbij niet alleen de Eerw. Heer Kerstens van Soerabaya werd verwijderd, maar waarbij ook de Eerw. Heeren Heuvels, Escherich en van den Brand belet werden voortaan eenige Godsdienstoefening binnen Indië te verrichten. Als Mgr. Grooff dit besluit mededeelt, zegt hij : „Dit alles geschiedde 111 weerwil van het Koninklijk woord, bevorens mijn vertrek naar Java, door Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning gegeven, waardoor ik de stellige verzekering had gekregen, dat deze zendelingen, boven het bepaalde getal gesalarieerde R. K. geestelijken in Indië, met mij onbelemmerd werkzaam konden zijn, en niettegenstaande zij hierin van 21 April 1.1. tot heden, vanwege het Indisch Bestuur, ongestoord voortgingen. ' Bittere parodie op de bescherming van den Kath. godsdienst, waarover de Gouv.-Gen. Rochussen, bij zijn eerste samenkomst met den Apostolisch Vicaris, had gesproken. Tengevolge van dit beruchte besluit van den 15den November stond Mgr. Grooff thans geheel alleen voor alk werkzaamheden : preeken, biechthooren, catechismus ^even, bezoek van hospitaal en andere zieken. Dat hij niet onder dit alles bezweek, mocht, zijne zwakke gezondheid in aanmerking genomen, zeker verwondering baren. Dan, de zaken konden zoo niet voortduren ; de toestand der Kath. Kerk in Indië werd met den da°" hache- lijker. De Bisschop besloot clan, „welke geldelijke, lichamelijke en zielsopofferingen het hem ook mocht kosten, zijn secretaris, den Eerw. Heer Escherich, naar Nederland te zenden, teneinde <\n bij de Hooge Geestelijkheid èn bij het Ministerie van R. K. Eeredienst van al het gebeurde binnen Indiii omslachtig" verslag uit te brengen. Den 2den December vertrok Z.Eerw. met „de Merapie" naar Europa. Een week daaaop kwam de Eerw. Heer Kerstens van Soerabaya te Batavia aan. Op denzelfden dag ontving Mgr. Grooff andermaal een Kabinetsmissive van den Gouv.-Gen., waarbij hem dringend, ja gebiedend werd aanbevolen, de suspensie opgelegd aan meergenoemde geestelijken in te trekken of te wijzigen; welke missive den 15den daaraanvolgende, door den Apostolisch Vicaris, hoezeer op minzame wijze, ten eenenmale negatief werd beantwoord. „Benarde omstandigheden !" zoo uitte zich de geloofsheld; „zal gevangenis of wegzending uit Indir mijn deel zijn ? Ofschoon op God vertrouwende, liet ik sedert dien tijd, tot mijn leedwezen nu en dan wel eens droevig het hoofd handen." Zondag den 18den (anuari werd M^r. Grooff onder de o J H. Mis door een lievige aandoening" der zenuwen aan- o o gegrepen, zoodat hij slechts met moeite de H. Offerande kon voltooien. In zijn kamer teruggetrokken, werd hem de komst gemeld van een adjudant van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal, drager van een schrijven, dat aanstonds moest beantwoord worden. Het hield een uitnoodiging in, den volgenden dag ten paleize te verschijnen, ten einde tegenwoordig te zijn bij een vergadering van den Raad van Indiii. Den morgen daarop verscheen Mgr. Grooff voor den Hoogen Raad, door den Onderkoning van Ned.-Indië, Rochussen, zelf gepresideerd. Minzaam werd den Apostolisch Vicaris naar zijn gezondheid gevraagd, en hem het voorstel gedaan, tot herstel van zijn ziekte naar Nederland terug te keeren. De Bisschop antwoordde dat hij zich, ondanks de ver- dubbeling- zijner bezigheden tengevolge van het besluit van 15 November, thans zoo wel. gevoelde als immer te voren; bovendien dat hij zijn kudde noch kon, noch mocht verlaten. Op de vraag door den Gouverneur-Generaal hem gedaan, of hij niet voornemens was, om zonder eenige opspraak, onvoorwaardelijk de opgelegde suspensie tijdelijk op te heffen, — met bedreiging erbij van anders uit Indië verwijderd te worden — antwoordde de Apostolisch t Vicaris: „dat hij in een zuivere geestelijke zaak, als de onderhavige, op aandrang der wereldlijke macht, niet konde of mocht beslissen." Nu werd hem door Zijne Excellentie op ernstigen toon toegevoegd, dat hij door zijne stellingen reeds kwaad genoeg in Indië gesticht had, dat hij dus van heden af aan in zijne geestelijke bediening geschorst was, en binnen 14 dagen tijds Java moest verlaten ; dat het hem echter nog vrij stond, teneinde in Europa alle éclat te voorkomen, om uit eigen beweging de kolonie uit te gaan. Hierop gaf de aangeklaagde met gepasten eerbied te kennen, dat hij wel begreep zich tegen het hooge gezag van den vertegenwoordiger des Konings niet te kunnen verzetten, doch dat hij ook vrijwillig geen land, werwaarts hij door Zijne Heiligheid den Paus van Rome gezonden was, konde of mocht verlaten, bevorens daartoe vergunning of bevelen van den H. Stoel te hebben ontvangen. Op de vraag eindelijk door den Gouv.-Generaal aan Mgr. Grooff gedaan, of hij in zake het intrekken der suspensie nog drie dagen bedenktijd wenschte te nemen, antwoordde de bisschop, dat hij hierin volgens plicht en geweten handelde en dat van zijnen kant deswege geene bedenking noodig was. En hiermede was deze voor den Apostolisch Vicaris zoo droevige conferentie, die eerder de uitspraak eener strafoefening kon genoemd worden, geeindigd. Dinsdag daarop, den 20sten Januari, werd het Regeeringsbesluit van des Bisschops schorsing van stonde af in de • '•> *- •••<• ^ '•••'• M&Ém ■: Li, . M De kathe 7an Batavia. uitoefening zijner functien, en zijne verbanning- met zijne Assistenten, de Eerw. Heeren I. D. Escherich, A. Heuvels, B. Kerstens en J. van den Brand, — uit Ned.-Indië, door een adjudant van dienst aan de pastorie te Weltevreden bezorgd, en denzelfden dag verscheen dit gewichtig docu ment in de Javasche Courant. En alsof de kelk des lijdens nog niet genoeg was gevuld, werden bij ditzelfde besluit de Eerw. Heeren Cartenstadt, Grube en Van Dijk weder tijdelijk in hunne functiën hersteld en door het Indisch Bestuur, niettegenstaande zij thans zonder eenige jurisdictie waren, herplaatst. Eenige dagen later verscheen de President van Batavia en de kerkmeesters ter pastorie, om den inventaris der kerkgoederen op te maken en alles te verzegelen. De openbare Godsdienstoefening in Ned.-Indi > had opgehouden; alle katholieke kerken waren gesloten, behalve te Padang (Sumatra), waar de waardige priester Th. Staal de h. bediening uitoefende. Monseigneur Grooff en de zijnen lazen nu 's morgens in hunne kamer de H. Mis. — En zou men niet geneigd zijn te zeggen, dat de vervolging, tegen het hooid deiKerk in Ned -Indië ontstoken, nu reeds geestelijke vruchten begon te dragen ? Aan het H Offer, waaronder de edele balling steeds een opwekkend woord sprak, namen tal van geloovigen deel ; telkens was de pastorie als opgepropt met menschen. Ook verscheidene naam-Katholieken ontwaakten uit hunnen doodsslaap. Nagenoeg geheel de gemeente te Batavia maakte van de gelegenheid gebruik, om aan de verbannen priesters hunne zondenschuld te belijden en uit hunne handen het brood der sterken te ontvangen. De dag van vertrek, de 2den Februari, was aangebroken. Mgr. wilde echter Indië niet verlaten, voordat hij een afscheidsgroet gezonden had aan Padang's pastoor, den WelEerw. Heer Th. Staal. „Ik zond", zoo meldt hij aan een vriend, „ik zond met een bevende hand nog een brie* naar Padang, waar de goede, ijvervolle en godvruchtige Heer Staal zich nu alleen op Sumatra's Westkust bevindt, zonder eenige priesterlijke hulp of troost te mogen erlangen, om van dien waardigen en voorbeeldigen zendeling een zielroerend afscheid te nemen en Z.Eerw. zooveel mogelijk te troosten en op te beuren." Of de WelEerw. Heer Staal dezen troost en opbeuringbehoefde, hij de eenige priester in geheel Ned -Indië, die met wettig gezag was bekleed, de eenige die tranen stortte over het heengaan van zijn heldhaftigen Opperherder ! In den vroegen morgen van het feest van Maria Lichtmis 1846 stonden een twintigtal rijtuigen vóór de pastorie te Weltevreden De koelheid en onverschilligheid, tien maanden geleden bij de aankomst ondervonden, hadden plaats gemaakt voor een algemeene geestdrift In statigen draf ging de stoet langs Noord wijk Molenvliet en de oude stad naar de haven van Batavia. Daar stond een meisje, een der catechismus-kinderen van Mgr. Grooff, in rouwkleederen gehuld en zeide den bannelingen in kinderlijke, ongekunstelde taal een hartelijk vaarwel. Grooff, van nature reeds zoo gevoelig, kon bij dit alles zijn aandoening niet bedwingen ; een milde tranenvloed stroomde langS zijn uitgeteerd gelaat. Alsof de hemel zelf het banvonnis, dat tegen Indië's kerkvorst was geveld, afkeurde, kwam er van uit zee een stormwind opzetten vergezeld van hevigen regen. H et schip, dat op de reede ten anker lag, kon met zulk weder niet worden bereikt. Van het havenhoofd werd dan ook de blauwe vlag geheschen, ten teeken dat geen vaartuig het kanaal mocht verlaten. Men keerde dan naar Weltevreden terug, om den volgenden morgen, toen de lucht was opgeklaard, naar de Gouvernementsboot te roeien ; terwijl andermaal een groote schare hen uitgeleide deed, onder welke wederom vermeld wordt „de goede Heer Kervel, die ons tot den laatsten dag van ons kommervol verblijf op Java onwaardeerbare dienstvaardigheid bewezen heeft." Uit straat Soenda zond de verdreven Bisschop aan |ava's Katholieken nog een laatsten afscheidsgroet, waarin hij de gevoelens van zijn groot hart openbaart. „Wij kunnen, — zoo schrijft hij, — wij mogen Indië niet verlaten, zonder nog eens schriftelijk onzen vurigen dank te betuigen voor alle hartelijke blijken van liefde, welke wij gedurende ons kortstondig verblijf in deze gewesten, niet alleen van de meesten onzer dierbare Katholieken, maar ook tot op den dag van heden van verschillende weldenkende onkatholieken zoo ruimschoots genoten hebben, en tevens grondhartig te betuigen dat de verwijdering van hen, hoe aangenaam deze ook anders door de Hooge Regeering gemaakt wordt, ons tot in het binnenste onzer ziel grieft. Wij kunnen en mogen Java niet verlaten, zonder ook nog eens onzen Apostolischen zegen aan te bieden aan hen, die ons in dagen van angst en verdrukking door hunne gebeden zoo liefderijk hebben bijgestaan, en door welmeenende deelneming zoo menigwerf hebben getroost. Wij kunnen en mogen (ava niet verlaten, zonder de lieve kinderen, die wij daar helaas ! zonder verdere geestelijke leiding en beschaving, tegen onzen dank moeten achterlaten, nog eens in den geest vaderlijk aan ons hart te drukken, en uit de volheid onzer ziel nog eens te zegenen. Wij kunnen de katholieke zielen van NederlandschIndiö, die aan onze Apostolische zorg waren toevertrouwd, en waarvoor wij alle onze genoegens, ja zelfs ons leven des noods veil hadden, niet vaarwel zeggen, zonder hun nog eens bij het verlaten van Java's kusten onzen bisschoppelijken zegen mede te deelen, en de dierbaarste gunsten des hemels over hen af te sineeken. o |a, wij kunnen het land onzer bestemming, den ons toevertrouwden wijngaard des Heeren, waarin wij aan hoe vele moeielijkheden naar ziel en lichaam ook bloot- gesteld, volgaarne voor de eer van God en voor de zaligheid der zielen ons leven hadden willen eindigen, en waar wij geen ander doel beoogden, dan om bij de herstelling van den vervallenden godsdienst, met Gods genade, zielen voor God en harten voor den koning te winnen, niet verlaten, zonder langs dezen weg met een bloedend hart nog eens onze vaderlijke stem te doen hooren. Ach ! dierbare Katholieken, die wel verre van aan de genade Gods te wederstaan, aan ons, onwaardige, wel gehoor hebt willen geven, en U dientengevolge met de genademiddelen der H. Kerk versterkt, U thans op den weg der deugd en godsvrucht bevindt, — in den naam van Jezus blijft eendrachtig met elkander, en volstandig" in het geloof, zonder U door die ongelukkige godsdienstonverschilligheid te laten vervoeren; onwrikbaar in de hoop, want God verlaat de zijnen niet, en onbewegelijk is de liefde Gods ! Lieve Katholieken, wier harten wij helaas ! niet hebben kunnen winnen, en die wij, tot vermeerdering onzer smart, hebben moeten achterlaten, zonder iets goeds voor uwe ziel en zaligheid te hebben kunnen stichten; God, hoop ik zal U zijne barmhartigheid niet onttrekken, maar U nog" eenmaal de genade schenken, en U doen beseffen, dat het l niets zal baten in het rijke Oost-Indië alle mogelijke schatten te vergaderen en alle aardsche genoegens te genieten, indien uwe arme zielen verloren gaan ! Brave ouders ! ik bid het U, zorgt bij het gemis van wettige zielzorgers voor uwe lieve kinderen, voor wier edele zielen gij voor Gods rechterstoel eenmaal de strengste rekenschap zult moeten afleggen. Lieve kinderen ! eerbiedigt uwe dierbare ouders ; blijft op den weg der deugd en godsvrucht; laat U niet verleiden tot het kwaad, maar volhardt in het goede, en de God van vrede en zegening zal steeds met ü zijn en blijven. Kortom, dierbare Katholieken! ja allen, van welken godsdienst, rang of stand gij ook moogt wezen, de goede God, die geen dronk waters in zijnen naam gegeven onbeloond laat, vergelde U ruimschoots de minste daad van hartelijkheid en liefde ons bewezen. Wij worden tot onze bittere smart genoodzaakt, U lichamelijk te verlaten, maar weest verzekerd, wij blijven in de ziel ten nauwste met U vereenigd. Gij weet het, wij hebben niet de wol maar enkel en alleen de schapen van Jezus gezocht; om deze te bewaren, en hen, die helaas! waren afgeweken, met Gods genade terug te brengen. Wij hebben niet uwe giften maar slechts uwe zielen gezocht; evenwel kunnen wij niet ongevoelig blijven voor de gunsten, zoo liefderijk aan ons bewezen, en zal ook het geschenk, uit achting en liefde voor uwen verwijderden Bisschop bezorgd aan boord van dien bodem, welke hem, benevens zijne waardige medearbeiders, thans uit Uw midden wegvoert, steeds een dierbaar en aangenaam aandenken opleveren; maar wilt gij de maat uwer toegenegenheid ten onzen opzichte vol maken, onderwerpt U dan met geduld en liefde aan de wijze beschikking en voorzienigheid van God, wiens wegen onnaspeurlijk en wiens raadsbesluiten ondoorgrondelijk zijn. Spreekt weinig met de menschen, maar veel met God, en houdt niet op ons dagelijks in uwe gebeden indachtig te zijn ; weest verzekerd, wij zullen U ook niet vergeten, maar U wederkeerig in onze verzuchtingen gedenken; en indien onze gebeden verhoord worden, dan zullen wij weder spoedig bij U zijn, dan zal het Hoofd des Bestuurs, de vertegenwoordiger van onzen creoerbiediofden Koning in Nederlandsch Indië, o O o door Gods hand geleid worden, en dan zal godsdienst en welvaart onder U meer en meer toenemen; nog eens dan: hartelijk dank! hartelijk vaarwel! De Hemel beware en bescherme U allen. Wij hebben niets, wat wij U durven aanbieden, maar wat wij hebben, dat geven wij U; en dit is een hart vol liefde, dat steeds voor U allen zal blijven kloppen, en waarmede wij met Gods genade niet zullen ophouden te zijn, Dierbare en onvergetelijke zielen in Christo ! Ij w hartelijk weimeenende Herders i (Was get.) «j- J. Grooff. Bisschop van Canea i. p. i., Apostolisch Vicaris van Nederlandsch Indië en pastoor te Batavia. In haast. J. van den Brand, R. K. Pr. en Apost. Zend. A. Heuvels, Miss. Apost. Welk een zielenadel ademt dit schrijven; geen wrok of afkeer jegens zijn vervolgers, slechts liefde en bezorgheid voor de verlaten kudde, ter wier redding hij alles, jaÖzelfs zijn leven, veil had! De Katholieken van Batavia, gedachtig de woorden, kort voor Grooft's heengaan gesproken, onthielden zich van de geestelijke gemeenschap met de gesuspendeerde priesters. Dit moest Cartenstadt op den eersten Zondag, toen hij de vermetelheid had op last van het wereldlijk gezag te Batavia te celebreeren, ondervinden. Vijf of zes volwassenen en twee kinderen bevonden zich in de kerk. Den volenden Zondag was het niet beter, ondanks de pogingen door hem in het werk gesteld om de menschen te dwingen zijne heiligschennende verrichtingen bij te wonen. De kosteres, Mevrouw Nicolaas, na alles in gereedheid gebracht te hebben, wat voor de godsdienstoefening noodig was, verliet de kerk, omdat zij geen gemeenschap met de heiligschennende daad van Cartenstadt wilde hebben. Deze, hierover verbolgen, klaagde haar en haar schoonzoon', den koster Hansen, bij de Regeering aan, waarop zij werden ontslagen. Ten einde meer menschen in de kerk te krijgen, werden later de militairen gedwongen den dienst bij te wonen. Van wien dit bevel was uitgegaan, wist men niet, doch de soldaten werden door hunne officieren begeleid. Met ziet hieruit, 'welk een treurige toestand er geboren 7 o o wordt, wanneer het wereldlijk gezag zich mengt in geestelijke zaken ! Het despotisch besluit van den GouverneurGeneraal Rochussen verwekte dan ook allerwegen, in het Moederland zoowel als over de grenzen, de grootste verontwaardiging. En straks, als die moedige belijder met zijn verbannen priesters in Holland zal zijn aangekomen, zal de ridderlijke Koning Willem II de eerste zijn, om bisschop Grooff in diens rechten te herstellen. Reeds dagen te voren hadden de Katholieken in Nederland zich opgemaakt, om de edele verstootelingen bij hunne aankomst een waardige ontvangst te bereiden. Een algemeene demonstratie moest er op touw worden gezet, ten bewijze van diepen eerbied voor het geweten eens katholieken bisschops. Inteekenlijsten werden in de dagbladen geplaatst om gelden voor een huldebetoon bijeen te verzamelen; binnen vier weken waren reeds meer dan ƒ1300 bijeen. Met gespannen verwachting werd aan den Helder uitgezien naar „Java's Welvaren", het schip dat Mgr. Grooff en zijn medearbeiders aan boord had; den llden Juni liep het de haven van het Nieuwediep binnen, verwelkomd door het gejuich van de leden der gemeente, met hun herder aan het hoofd. De H. Kerk vierde juist het feest van het H. Sacrament. Den eigfen da^ van aankomst O o stond Mgr. Grooff aan het altaar om het offer der Mis aan God op te dragen. Daarna had de plechtige ontvangst aan de pastorie plaats, waar zich verschillende buurtgeestelijken hadden vergaderd en een koor van jonge dames den prelaat een hartelijk lied toezong. Buiten, vóór een eereboog, stonden vier jongelingen opgesteld met schilden, die de namen te lezen gaven van : den Helder Suriname—Java—'s Gravenhage. Na vier dagen hier getoefd te hebben, trok de door- luchtige balling naar Alkmaar, waar een aanzienlijke schaar Katholieken was samengestroomd met de landdekens van West-Friesland en Noord-Holland. Zoo trok hij deze provincie door naar s Gravenhage; zijn verschijnen was allerwegen aan een triomftocht gelijk; hoe gaarne de oot moedige priester zich aan dat alles had onttrokken, toch moest hij het zich laten welgevallen, dat hem van alle zijden de uitbundigste lol werd toegezwaaid. Hij logeerde eenige dagen, incognito, bij den landdeken, den HoogEerw. Heer Sieg'ried, aan ouden van dagen in de Hofstad wel bekend, en trok toen naar Amsterdam om er van zijn vermoeienissen en kwellingen eenigermate uit te rusten. Van dit laatste kwam echter niet veel. De Katholieken in den lande toch waren allen verlangend den bisschop te zien, die om wille der gerechtigheid vervolging en ballingschap had verduurd, Als om strijd dongen de jeugdige levieten van het Heiligdom naar de eer, den doorluchtigen kerkvorst in hun midden te ontvangon. Het Seminarie Hageveld mocht dit voorrecht smaken. Op den dag van het aangekondigde bezoek stonden de studenten in twee lange rijen geschaard in de laan, die naar de toenmalig welbekende hofstede te Velsen heenvoerde. Met een beminnelijk ongeduld werden de blikken gewend naar den straatweg, vanwaar het gewenschte rijtuig moest komen. Op het gezicht van den om Christus vervolgden apostel, heerschte er eerst een bewonderend stilzwijgen vol heiligen eerbied ; in menig oog glinsterde een traan. Toen ging er een daverend gejuich en een geestdriftig handgeklap op. De HoogEerw. Heer Regent sprak een kort woord, waarop de Bisschop aan de neergeknielde schaar van jongelingen den zegen gaf. I hans naar het plein, der studenten uitspanningsplaats bij uitnemendheid. Daar wapperde de Hollandsche vlag, daar hingen kransen van bloemen gevlochten, lange sierlijke guirlandes golfden van ftoom tot boom, en een hooge eerepoort beurde 's Bisschops wapenster omhoog met het toepasselijk jaarschrift: Oude kerk van Batavia. luchtige balling naar Alkmaar, waar een aanzienlijke schaar Katholieken was samengestroomd met de landdekens van West-Friesland en Noord-Holland. Zoo trok hij deze provincie door naar 's Gravenhage; zijn verschijnen was allerwegen aan een triomftocht gelijk; hoe gaarne de oot moedige priester zich aan dat alles had onttrokken, toch moest hij het zich laten welgevallen, dat hem van alle zijdt n de uitbundigste lot werd toegezwaaid. Hij logeerde eenige dagen, incognito, bij den landdeken, den HoogEerw. Heer Sieg!ried, aan ouden van dagen in de Hofstad wel bekend, en trok toen naar Amsterdam om er van zijn vermoeienissen en kwellingen eenigermate uit te rusten. Van dit laatste kwam echter niet veel. De Katholieken in den lande toch waren allen verlangend den bisschop te zien, die om wille der gerechtigheid vervolging en ballingschap had verduuid. Als om strijd dongen de jeugdige levieten van het Heiligdom naar de eer, den doorluchtigen kerkvorst in hun midden te ontvangon. Het Seminarie Hageveld mocht dit voorrecht smaken. Op den dag van het aangekondigde bezoek stonden de studenten in twee lange rijen geschaard in de laan, die naar de toenmalig welbekende hofstede te Velsen heenvoerde. Met een beminnelijk ongeduld werden de blikken gewend naar den straatweg, vanwaar het gewenschte rijtuigmoest komen. Op het gezicht van den om Christus vervolgden apostel, heerschte er eerst een bewonderend stilzwijgen vol heiligen eerbied ; in menig oog glinsterde een traan. Toen ging er een daverend gejuich en een geestdriftig handgeklap op. De HoogEerw. Heer Regent sprak een kort woord, waarop de Bisschop aan de neergeknielde schaar van jongelingen den zeeën iraf. o o o 1 hans naar het plein, der studenten uitspanningsplaats bij uitnemendheid. Daar wapperde de Hollandsche vla^ i i • ^ * daar hingen kransen van bloemen gevlochten, lange sier- lijke guirlandes golfden van toom tot boom, en een hooge eerepoort beurde 's Bisschops wapenster omhoog met het toepasselijk jaarschrift: Oude kerk van Batavia. Exnl, stella velut palans cecidisse videris Nescius occasus, ast oriare polo. Banneling, gelijk een ster die verschiet schijnt gij onder te gaan; maar rijs, daar gij geen ondergang kent, rijs op aan de pool. Toen Mgr. Grooff des avonds in de versierde kapel een plechtig Lof had gecelebreerd en een hartelijk woord tot de studenten had gesproken, ging men andermaal naar het feestterrein. Te midden van een groote priesterschaar gezeten, werd hem een schoon lied toegezongen, waarin de kracht der heilige liefde werd herdacht. De laatste strophe luidde : Zet uw voet weer op de baren, Grijp de ontrolde heilbanier, Breng den strijd in verre landen, Wij ook, Vader, strijden hier : Honderd harten, voor het Altaar. Blakende van zoete min, Roepen zegen op uw krijgsvaan Van het hoofd der strijders in. Bij al dit eerbetoon hem bewezen, was de nederige man ten zeerste aangedaan : hij roemde hoog het Seminarie Hageveld, dat reeds menig held voor de Missie had gekweekt, en waaraan hij alleen drie missionarissen te danken had. Drie maanden na zijn terugkomst in het Moederland werd den eerbiedwaardigen kerkvoogd het stoffelijk bewijs van liefde en dankbaarheid door de Katholieken van Nederland aangeboden. Van de commissieleden hiermede belast zullen de bejaarde lezers eenige namen zich nog wel herinneren : de WelEerw. Heeren Hoek, pastoor van de Posthoorn, Steins Bisschop, pastoor van het Beggijnhof, de WelEd.Geb. H eeren P. van Cranenbumh en Rothuis, allen van Amsterdam, benevens de Heeren (. Witz en |. van der Linden, vertegenwoordigers van katholieke tijdschriften. Dit geschenk bestond uit een zilver-vergulden staf en een bisschopskruis met 28 briljanten versierd; op de keerzijde van dit laatste stond dit schoone opschrift gegraveerd : InCLYto Caneae praesVLI eXVLIqVe InVICto fIDeLes neerLanDIae CathoLICI Vere gratl. Quem vagus jrlfcv a?nat, (juem lugct Atnevica v ap tuin, India pellit atrox, genitrix Europa coronat. Aan den doorluchtigen bisschop van Canea, den onverschrokken balling, door Neerlands getrouwe Katholieken in dank aangeboden. Wien de zwervende Afrikaan bemint, om wiens gemis Amerika rouwt, wien Indië wreedelijk verstiet, dien kroont. Europa dat hem teelde. Welke regeling was er inmiddels getroffen tusschen den H. Stoel en het Gouvernement in zake der missie in Ned.Indië ? — Mgr. Grooff bleef Apostolisch Vicaris van Batavia ; hem werd een Coadjutor toegevoegd, die het Apostolisch Vicariaat zou besturen, terwijl hij zelf als Visitator Apostolicus met eene zending naar Suriname belast werd. Van dat alles was het laatste hem zeker het aangenaamste. Van zijn medebannelingen werd de WelEerw. Heer Bernardus Kerstens pastoor te Hillegom en later deken van Delft; Arnoldus Heuvels stierf den 26sten Mei 1881, na langen tijd de priesterlijke bediening te Lisse te hebben waargenomen. Aangaande den WelEerw. van den Brand ^ - heb ik tevergeefs nasporingen gedaan, terwijl de gewezen secretaris van Mgr. Grooff, Joannes Escherich, bij zijn terugkeer in het Vaderland in de Sociëteit van Jezus trad en den 18den Augustus 1891 te Oosterhout overleed. De uit Üost-Indië verbannen bisschop ging nu als Apostolisch Visitator naar West-Indië, waar hij bij zijne aankomst te Suriname met uitbundige vreugde werd ontvangen. Niet lang nadat Mgr. Grooft de leiding der kerkelijke zaken aldaar weder op zich had genomen, werd de priester, die met de zorg der melaatschen belast was, dooiden dood weggerukt en verklaarde de nederige bisschop zichzelf tot pastoor dier verstootelingen. En hiermede ging in vervulling een woord — men zou het een profetisch woord kunnen noemen — dertien jaar geleden door Grooff aan Mgr. van Wijckerslooth geschreven : „Ik zal wellicht een reis naar het Moederland doen ... te meer daar in vervolg van tijd de Lazarusgrond, benevens de omliggende Indianen-dorpen, wel mogelijk mijn voornaamste standplaats, ja misschien, onder Gods toelating, mijne laatste pastorij op aarde zal uitmaken. En zoo is het ook geschied. De Lazarus-grond is zijn laatste pastorie geweest. Pastoor van „Sint-Rochus" zijnde stierf Zijne Doorl. Hoogw. Mgr. Jacobus Grooff den 29ste» April 1852 te Paramaribo. Dus ook het slot van dit leven beantwoordde tenvolle aan datgene, waartoe deze heldhaftige belijder door de Voorzienigheid gevormd was. Geene hooge waardigheden hebben hem afgetrokken van buitengewone werken des Geloofs en der Liefde: Bisschop, Apostolisch Vicaris van Batavia, Visitator Apostolicus van Suriname, Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, hervatte hij het zelfopofferende liefdewerk te midden der leprozen, en waagde, gelijk een Protestant het in die dagen uitdrukte, veel meer dan zijn leven voor het heil dier ongelukki^en. Doch ook in hem werd be- O O waarheid het woord der H. Schrift : „exaltavit humiles, de nederigen heeft God verheven": bij zijn sterven werd hij door geheel de kolonie betreurd, als hadden allen zooveel in hem verloren als de melaatschen zelve; zonder onderscheid van rang, kleur ol godsdienst, allen verzamelden zich om het lijk van dien katholieken bisschop, als ware het het lijk van aller Vader. Zijne begrafenis was een zegenpraal voor den katholieken Godsdienst, die alleen bij machte is op zulke helden van geloof en liefde te wijzen. En wat is nu voor Ned. Oost-lndië het gevolg geweest \ an Mgr. Grooff s heldhaftig" optreden ter verdediging" van de rechten der kerk ? De door hem gesuspendeerde geestelijken : Grube, van Dijk en Cartenstadt zijn in den loop van datzelfde jaar naar Nederland teruggekeerd, en de onderhandelingen tengevolge van Grooff's heldhaftige daad tusschen den H. Stoel g gevoerd, leidden tot de viijheid van de katholieke kerk in deze gewesten. Met weinige woorden kunnen wij de nieuwe organisatie aldus samenvatten: het bestuur gaat uit van den kerkvoogd, den Apostolisch Vicaris. Hij zelf wordt kerkelijk benoemd dooi den Pausehiken Stoel en door de l\eofeerincr erkend. De kerkvoogd stelt de geestelijken aan, de Staat erkent hen, en voor zooverre zij binnen de door het bestuur vastgestelde organisatie vallen, worden zij bezoldig-d uit 'slands kas. Wanneer dus door den Apostolisch Vicaris een R. K. geestelijke in een der gewesten van Ned.-Indië wordt geplaatst, geeft hij hiervan confidentieel kennis aan den Gouverneur-Generaal. Acht deze de toelating van den betrokken geestelijke niet bedenkelijk in verband met orde en rust, dan geeft de Apost. Vicaris aan de Regeering kennis van de door hem gedane definitieve kerkelijke benoeming, waarop de Gouverneur-Generaal het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur uitnoodigt, den benoemde te ei kennen, en in het genot te stellen der burgerlijke voordeelen aan zijne betrekking verbonden. Zou iemand der geestelijken geschorst of ontslagen worden uit den dienst in Ned.-Indië, dan geeft de Apostolisch Vicaris hiervan kennis aan den Gouverneur-Generaal, die, zonder zich in te laten met de redenen van zoodanige beschikking, de erkenning en het genot der daaraan verbonden geldelijke voordeelen intrekt. Ziedaar de regeling, zooals zij werd vastgesteld, toen Mgr. 1. M. Vrancken als opvolger van Mgr. J. Grooff in het Apostolisch Vicariaat van Batavia werd benoemd. Sinds werd de vrede tusschen het Ned.-Indisch Gouvernement en het Apostolisch Vicariaat niet gestoord. Dit laatste kon zich vrijelijk ontwikkelen en heeft zich ontwikkeld onder het bestuur van Mgr. Vrancken, Mgr. Claessens, Mgr. Staal, en is geworden wat het thans is onder Mgr. Edmundus Sybrandus Luypen : eene bloeiende missie waarin tal van priesters, Eerw. Froeders en Zusters werkzaam zijn. Ook hier in Indië heeft de katholieke kerk getoond, dat zij slechts vrijheid behoeft, om den onuitputtelijken rijkdom van haar leven te openbaren in al de goede werken, die zij tot glorie van God en het heil der zielen voortbrengt. o Ik mag deze kleine schets van de vestiging der katholieke missie in Nederlandsch Oost-lndië en de moeilijkheden, waarmede zij aanvankelijk te kampen had, niet eindigen, zonder woord van dank te richten tot de leden o van den Sint-Claverbond; en dit doe ik uit naam van den Apostolisch Vicaris, Mgr. E. S. Luypen, die mij met die vereerende taak belast heeft. De Sint-Claverbond werd in het jaar 1889 door den HoogEerw. Pater Fredericus Heynen, Provinciaal der Sociëteit van Jesus in Nederland, op aanraden van en in verleg met pastoor P. van Santen, destijds reguliere overste der missie, in het leven geroepen. Zijne Eminentie kardinaal Simeoni, prefect der H. Congregatie tot voortplanting des Geloofs, beval den Bond aan alle christen geloovigen en het doorluchtig episcopaat van Nederland dringend aan (5 [uli 1890), met de mededeeling dat Zijne Heiligheid Paus Leo XIII zich oewaardigd had aan alle leden van beiderlei geslacht en aan allen, die aan het godvruchtig werk deelnemen, goedgunstig den Apostolischen ze^en te verleenen. Met welke aflaten de vrome vereeni- o ging later door den Apostolischen Stoel (3 Sept. 18V3) werd verrijkt, staat op blz. 3 van den omslag van elke aflevering der „Berichten van den Sint-Claverbond" te lezen. Het doorluchtig- episcopaat van Nederland heeft zijne ^ ^ g'oedkeuri ng aan het vrome werk gehecht en het dringend in de milddadigheid den geloovigen aanbevolen. De zegen van Paus en Bisschoppen heeft vruchten gedragen, heelt de onderneming doen gedijen. Onder de hooge bescherming onzer kerkvoogden togen de Eerw. Heeren Directeuren van den Bond aan den arbeid, en dank zij de hulp van tallooze zelateurs en zelatricen in vele steden en ook kleinere plaatsen van ons vaderland, is het resultaat schitterend geweest en is het nog. Aanzienlijke sommen vloeien jaarlijks der missie toe uit de onaanzienlijke, kleine bijdragen van enkelen; maar van enkelen, die een heerschaar vormen van edelmoedige zielen, die onder de banier van Jesus optrekken tot uitbreiding van het rijk Gods op aarde ! Het is hier de plaats eene opwerping te beantwoorden, die allicht door een oi ander minder bekend met den toestand in de missie van Ned. Oost-lndië kan gemaakt worden: Maar worden de missionnarissen van het Apostolisch Vicariaat van Batavia niet door de Regeering bezoldigd ? waarvoor dan die Sint-Claverbond ? Hierop antwoord ik met de woorden van den HoogEerw. Pater I\ Heynen S. J. in zijne circulaire van 19 Maart 188j aan net Bestuur en de leden van de Congregatiën der Allerheiligste Maagd, waaraan de Sint-Claverbond bijzonderlijk werd aanbevolen : „Weliswaar wordt een zeker aantal onzer Missionarissen door de Regeering bezoldigd, maar een groot aantal hunner geniet dit voorrecht niet, en deze moeten alzoo gedeeltelijk door de bezoldigden, gedeeltelijk door bijdragen van elders onderhouden en ondersteund worden. Zullen zij ergens met vrucht werken, dan behoort er terstond voor keik, woning en vooral voor eene school, dat is: voor huisvesting, kleeding en dagelijksche voeding van een tal "kinderen, dat al ras tot vijftig of honderd aangroeit, te worden gezorgd. Een dergelijke school is onmisbaar, want zal de jeugd, zoo ergens dan zeker ook in de Missiën de hoop der toekomst, degelijk en deugdelijk worden opgevoed, dan mogen de kinderen niet in de huisgezinnen worden gelaten, die veelal ook te verre uit elkander verspreid en van het verblijf der Missionarissen verwijderd wonen. In weerwil der beperkte middelen voorzien de Missionarissen nu reeds in het onderhond van eenige honderdtallen van kinderen. Hoogst wenschelijk is het bovendien dat, waar de Missionarissen kerk en woning hebben opgericht, allengs ook Eerwaarde Zusters zich komen vestigen, ten einde voor de opvoeding der meisjes te zorgen op dezelfde wijze als dit door de Missionarissen voor de jongens geschiedt. 13e middelen voor de inrichting van meisjesscholen noodig, worden tot noof toe al wederom voor een gedeelte door o O de Missionarissen en voor een gedeelte door de Eerw. Zusters verstrekt ; want lichtelijk begrijpt men dat er van eene onbeschaafde bevolking, die een dienst meent te bewijzen indien zij hare kinderen ter opvoeding aan anderen overgeeft, en buitendien zelf veelal in behoeftige omstan- o 7 O digheden verkeert, geen stoffelijke ondersteuning te verwachten is. Aan de straks vermelde middelen heeft men te Larantoeka op het eiland Flores, kerk, pastorie en eene school voor een paar honderd jongens te danken, en een klooster der Eerw. Zusters van Heithuizen met eene school die nagenoeg e'en gelijk aantal meisjes telt. Te Mauméri, op hetzelfde eiland, ontstonden eveneens kerk, woning en eene school voor 130 jongens, op dezelfde wijze ; en binnen kort verwacht men aldaar de Eerw. Zusters van Tilburg* o die er eene school voor meisjes zullen inrichten. TeSikka op het eiland Flores is gelijkerwijs eene kerk gebouwd en pastorie met eene school voor ruim vijftig jongens. Op het eiland Timor werd te Atapoepoe kerk, pastorie en school gesticht, en thans is men ijverig bezig met hetzelfde te Fialarane tot stand te breneen, en ook daar ziet men de komst van Eerw. Zusters te gemoet. In Menado op het eiland Celébes zijn scholen opgericht voor meer dan 350 jongens, die door katholieke inlandsche meesters worden bestuurd en zonder eenige tegemoetkoming van landswege door den Missionaris worden onderhouden. Bedenkt men bij dit alles, dat de vestiging op Timor geschied is zonder eenig bezwaar voor den lande ; dat op dezelfde voorwaarde de vestiging in Menado op Celebes, die op het eiland Soemba, gelijk die op de Kei-eilanden' plaats vond ; dat men zich gereed maakt om onder de wilde stammen van Borneo en Sumatra te gaan werken, wat alles zonder eenige bijdrage van landswege geschied is en zal moeten geschieden, dan wordt het duidelijk, dat onze Nederlandsch-Indische Missionarissen, al steunen zij met het onbeperkst vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid, zich gerechtigd en verplicht achten tegemoetkoming en ondersteuning te vragen aan hunne geloofsgenooten in het Moederland. Zij doen dit in de volle overtuiging dat God in zijne oneindige wijsheid en goedheid de menschelijke dingen dermate heeft geregeld, dat de eene door den andere zou geholpen worden, opdat alzoo de christelijke naastenliefde allen zou verbinden in onderlinge mededeeling van wederzijdsche verdiensten. Immers wie geeft, verkrijgt deel aan de verdienstvolle werkzaamheden van hem, die ontvangt; en die ontvangt, neemt deel aan de verdiensten der liefde door hem geoefend die geeft. Is het noodig, aan te toonen dat de bede om ondersteuning, die van de Oost-Indische eilanden tot ons klinkt, niet ijdel derwaarts mag wederkeeren ? Of is er goddelijker werk dan mede te werken tot het heil der zielen ? Heeft de Voorzienigheid tevergeefs zulk een innigen band gelegd tusschen ons Oost-Indiü en Nederland ? Zijn wij Gode geen stoffelijke blijken van dank verschuldigd voor den stoffelijken zegen, die ons van daar geworden ïs. en waaraan ons vaderland een groot deel van zijn tegenwoordigen voorspoed dankt? Zijn zij die daar werken niet onze broeders en zusters, Nederlandsche priesters en Nederlandsche religieuzen ? Als zij, zonen en dochteren van hetzelfde vaderland, de zeeën zijn overgestoken oir. in een brandend klimaat krachten en leven prijs te geven, ziekte en dood te trotseeren om zielen te winnen voor God en voor den hemel, zullen wij ze dan, hun nood vernemend en iets vermogend tot hunne hulp, onverschillig laten begaan, zeggende zoo niet met de lippen dan toch metterdaad : Wat gaat het ons aan ! - Neen ! Wie zoo moge denken of handelen, niet wij! Wij weten het, er wordt veel gevraagd van onze Nederlandsche Katholieken Ontzaggelijk veel hebben zij bij te dragen voor godsdienstige instellingen en behoeften hier te lande; en telkens komt men van uit verafgelegen O O landen herwaarts, en doet men een beroep op de bekende milddadigheid der Nederlandsche Katholieken ; nimmer ook ziet men zijn verwachting bedrogen, altijd vindt men hen tot bijdragen bereid". Zoo schreef de HoogEerw. Pater F. Heynen in 1881? aan het nestuur en de leden der Conoreoat ën van de c*» «> H. Maagd zonder welke, hetzij hier terloops gezegd, de Sint Claverbond nooit geworden was wat hij thans is en wat hij schreef is nog waar. immers al zijn de Keieilanden en Borneo thans van het Apostolische Vicariaat van Batavia gescheiden, de behoefte aan geldelijke ondersteuning in het vicariaat zeil is er niet geringer op geworden, sinds den dag waarop de Sint Claverbond in het leven werd geroepen. Allerwegen op de buitenposten heeft het schoolwezen onder de inlanders zich uitgebreid, en die scholen met haar kostleerlingen en onderwijzend personeel komen bijna geheel ten laste van de missie. Niet hoog genoeg te schatten blijft derhalve de steun door de leden van den Sint Claverbond aan onze missie verstrekt, en daarom brengen wij bij gelegenheid van het eeuwfeest der missie namens Z. D. H. Monsigneur E. S. Luypen onzen dank en onze hulde aan al onze edele weldoeners, zoowel in Nederland als in Indië zelf. Zijn hunne namen voor ons verborgen, de Heer des Wijngaards kent ze en heeft ze met gulden letters opgeteekend in het boek des levens. Moge de Sint-Claverbond blijven groeien en bloeien, tot meerdere eere Gods en het heil der zielen ! Batavia, December 1907. A. Kortenhorst. II. Het St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg. door Mgr. M. j. D. Claessens. Uitgenoodigd, om aan de leden van den Sint-Claverbond eenio-e mededeelingfen te verstrekken over het Vin- o O centius Gesticht te Buitenzorg, zijn ontstaan en uitbreiding, acht ik het van belang den Nederlandschen lezer duidelijk te maken, waarom de liefdadige vereenioincren jn Ned. o o o Oost-Indië zich bijna uitsluitend met de verzorging van arme, verlaten kinderen bezio- houden. ' o Heerscht er hier te lande dikwijls bittere nood en groote ellende, wordt er vooral in den winter veel geleden door armen en werkeloozen wegens koude en slechte behuizing; in het zachte klimaat van Nederlandsch-Indië, waar de o-rond zoo vruchtbaar is en de eerste levensbehoeften ooed O O koop zijn, kan er van drukkende, nijpende armoede geen sprake zijn. Wel verkeert de buiten betrekking geraakte, de door ziekte of andere oorzaken achteruitgegane Europeaan in moeilijke omstandigheden, die voor hem te zwaarder zijn omdat hij meer behoeften heeft dan de inboorling, en waaraan hij door de hulp der liefdadigheid alleen niet kan ontkomen vanwege de groote bedragen, die er voor huisvesting en levensonderhoud noodig zijn. Maar in Indir is het aantal Europeanen betrekkelijk gering, en gevallen van nijpende armoede beperken zich meestal tot gebrekkige of door langdurige ziekte verzwakte personen. Echter is er hierin, vooral in de laatste jaren, verandering gekomen : de overtocht naar de kolonie is niet meer zoo kostbaar; menigeen gaat op goed geluk en dikwijls met blind vertrouwen naar het land van overzee ; slaaft er ook een enkele in het vinden eener betrekking, velen zien zich teleurgesteld en vervallen al spoedig in armoe en ellende ; ook de soldaten, die met een klein gagement van 16 a 20 gulden in de maand in de tropen overblijven, hebben het zwaar te verantwoorden, vooral als zij nog voor een gezin hebben te zorgen ; — en zoo is er in de rijke Oost een pauperkwestie ontstaan, met wier oplossing men sinds jaren bezig is. Maar hier schuilt de groote kwaal niet; daar is eene andere van meer ingrijpenden aard en moeilijker te verhelpen, eene kwaal, die het gevolg is van het ongeregelde leven van vele Europeanen in Indie en die reeds meer dan een halve eeuw geleden de bezorgdheid opwekte van wie het goed meenden met de kolonie. Ik bedoel de vele onverzorgde kinderen van Europeesche en Indo-Europeesche afkomst, weezen en halve weezen, hulpeloos achtergebleven telgen van naar Europa teruggekeerde burgers en soldaten. Hun aantal is in verhouding tot de Europeesche bevolking van Nederlandsch-Indie zeer groot. In de gestichten en o o weeshuizen worden er ruim 1300 verpleegd, maar honderden worden bij gebrek aan fondsen niet opgenomen; honderden groeien op te midden der inlandsche mohammedaansche bevolking zonder toezicht en leiding, gaan stoffelijk en zedelijk te gronde en worden een gevaar voor de omgeving en een oorzaak van nieuwe ellende. De katholieke missionarissen hebben sinds 60 jaren zich het lot van deze verstootelin^en aangetrokken en met O O groote toewijding hulp verleend, waar zij bij machte waren. Reeds in 1852 had de latere bisscbop Mgr. A. C. Claessens, toen onderpastoor te Batavia, eenige Indo-Europeesche jongens bij zich genomen aan de pastorie te Weltevreden en er voor gezorgd, dat zij een passende opvoeding ontvingen ; en toen hun aantal te groot werd voor de o ' o daartoe niet ingerichte bijgebouwen der pastorie, zocht hij in de stad zoowel voor jongens als voor meisjes onderkomen te vinden bij brave katholieke families. Pastoor Lijnen te Padang, Pastoor Moonen te Soerabaja volgden zijn voorbeeld. Maar deze hulp, hoe goed ook bedoeld, strekte zich uit tot enkele kinderen. Er moest op meer doelmatige wijze in den nood voorzien worden : geen versnippering van krachten maar eenheid. Toen rijpte bij eenige katholieken te Batavia het plan eene Vincentius-vereeniging op te richten, een plan, dat door den toenmaligen Apostolisch-Vicaris. Mgr. P. M. Vrancken werd toegejuicht, en dat door den ijver deiPastoors van der Grinten en Claessens, den invloed en de toewijding van den Heer Kleijn, notaris te Batavia, de medewerking van mannen als Bekhuis, v. d. Muysenberg, van Buhl en anderen verwezenlijkt werd. De deelneming was groot ; katholiek en niet katholiek droegen bij. De eerste jaren der liefdadige vereeniging, die zich vooral ten doel stelde aan arme katholieke meisjes een goede opvoeding, een behoorlijk tehuis te bezorgen, waren jaren van voorspoed. Er ontstond een weezengesticht, dat aan de leiding der Eerw. Zusters Ursulinen werd toe- o vertrouwd ; deze zouden de opvoedsters worden van arme onverzorgd achtergebleven weezen. De inrichting bestaat nog ; het nut, dat zij in die halve eeuw gesticht heeft is zeer groot ; vele brave vrouwen, zorgzame huismoeders zijn uit dit huis voortgekomen. Zonder de hulp der Vincentius-Vereeniging zouden de meesten dezer meisjes ongelukkig zijn geworden en in de zoo diep bedorven Indische maatschappij zijn ten onder gegaan. Nu zijn velen van haar brave katholieke moeders, die zelf voor hare kinderen kunnen zorgen en deze christelijk opvoeden Te Semarang was er, ik meen sinds 1840 reeds, een weeshuis voor katholieke meisjes en jongens ; het stond onder toezicht van den Resident, werd door de Regeering met eene vaste bijdrage begunstigd en beheerd door leeken. Pastoor J. Lijnen, sinds 1860 te Semarang, nam zelt de leiding over het weeshuis in handen, en de opvoeding dér kinderen aan de E.E. Zusters Eranciscanessen opdragend, heeft hij de inrichting tot grooten bloei gebracht. Ook te Soerabaja werd met de hulp der Vincentiusvereeniging een toevluchtsoord voor katholieke meisjes in het leven geroepen. Veel was er dus gedaan voor de meest on^elukkiVen o O o onder de weezen en veriatenen : voor de meisjes, die het minst in staat zijn zich te helpen en aan grooter gevaren zijn blootgesteld; maar voor de arme jongens wist men geen uitweg. Wel waren er in het weeshuis te Semarang 80 plaatsen voor jongens beschikbaar ; maar bij iedere aanvrage bleek het, dat die plaatsen reeds door kinderen van midden-Java waren ingenomen. Pastoor de Vries, die van af 1876 tot 1882 te Batavia was, had een groot getal arme jongens bij families uitbesteed; andere pastoors volgden zijn voorbeeld, maar het was duur werken met minder goed gevolg; daar menschen, die arme kinderen in huis willen nemen, niet altijd geschikte opvoeders zijn en dikwijls alleen eigen voordeel op het oog hebben. Het duurde echter nog eenige jaren alvorens voor de verpleging van onverzorgde jongens een meer belangrijk werk begonnen werd. De aanvang was klein. In de maand December 1885 bracht een arme vrouw een klein jongetje aan de pastorie te Buitenzorg. Zij was door haar man verlaten en niet meer in staat voor het kind, dat ongeveer drie jaar oud was, te zorgen; op aandringen van den huisbewaarder, een Europeaan, die met zijn vrouw de bijgebouwen der pastorie bewoonde en die mij beloofde voor het jongske te zullen zorgen, heb ik de bede der arme moeder ingewilligd. Eenige weken later werd een landheer uit de omstreken van Buitenzorg door den raad van Justitie te Batavia tot voogd benoemd over twee minderjarige jongens, wier vader, een tuinopziener, op het land Jasinga overleden was. De landheer was ten einde raad, wist niet hoe en wat, met die jongens, waarvan de een 11 de andere 9 jaren oud was, te beginnen; het waren in het bosch opgegroeide knapen, die geen woord Hollandsch spraken en nooit met beschaafde menschen hadden omgegaan. Hij vroeg mij om raad en bijstand, belootde hulp; als ik een middel wist, om aan die jongens eene opvoeding te geven. Ik bedacht mij een oogenblik en zeide toen: „Geef ze mij, ik zal voor hen zorgen." Op dien dag besloot ik mij te wijden aan de opvoeding van arme verlatene kinderen. De twee kinderen kwamen, en eenige dagen later, toen het bekend werd, dat de pastorie te Buitenzorg een asyle was voor kinderen, bracht de YVwe van een gepensionneerden 2den luitenant mij hare drie telgen, zoodat ik nu voor een zestal kinderen te zorgen had. Meer kon ik er niet plaatsen ; want daar was ons huis niet voor ingericht. Ik maakte van de bijgebouwen een soort van dagverblijf, waar de jongens konden eten en hun huiswerk maken en van een groote wagenkamer maakte ik een slaapvertrek; door op banken van bamboe matrassen kussens te leppen. A o o Het was in die daofen een o^etob van belang om al het O O <^> noodige voor de zich steeds uitbreidende huishouding bij elkaar te krijgen. De pastorie te Buitenzorg was allereenvoudigst ingericht; daarvan kon niets gemist worden, en al bracht ik iederen keer, wanneer ik van Batavia naar Huitenzorg terugkeerde nog zoo veel mee van wat ik in de winkels en aan de pastorie te Weltevreden had gekregen, het was nooit genoeg. — De huisbewaarder was, ik ondervond het te laat, niet te vertrouwen, wat ik binnen bracht, ging er ook weer uit en kwam in verkeerde handen. Wegens veelvuldige afwezigheid was mijn toezicht onvoldoende en er werd ook voor gezorgd, dat uiterlijk alles in orde was. Later toen niet alleen levensmiddelen maar ook meubilair uit het huis werden p"edraefen, krees* de o o ' ( » man zijn ontslag; de schade was echter geleden. Veel steun ondervond ik van de katholieken van Buitenzorg zij hielpen mij niet alleen met hunne giften en maandelijksche bijdragen, ook met kleedingstukken en levensmiddelen. Een der hotelhouders heelt jaren lang het middag- en avondeten gratis verstrekt, om mij op die wijze in de gelegenheid te stellen meer voor de armen te doen. Niet alleen Katholieken, ook Protestanten steunden de beginnende inrichting, die — wij zijn nu in 1887 — reeds 12 jongens te onderhouden had ! In dit jaar werd eene Vincentius-Vereeniging in het leven geroepen. De statuten, na door den Apostolisch Vicaris te zijn goedgekeurd, werden aan de Regeering opgezonden, die 4 Aug. 1888, de inrichting als rechtspersoon erkende. Na het ontslag van den huisbewaarder nam ik een jong mensch van veel aanleg en grooten ijver in mijn dienst, Anton van den Braak. Hij begreep mij en met hem zou ik aan de verbetering en uitbreiding der inrichting kunnen werken ; hij heeft mijn vertrouwen niet beschaamd gemaakt. Ik besloot in 1887 een gedeelte der bijgebouwen van het groote heerenhuis,dat ik in 1881 gekocht had en voor pastorie had ingericht, af te breken en op de vrijgekomen plaats een ombouw voor de weezen neer te zetten. Om aan middelen te komen ondernam ik eene loterij van dameshandwerken en kunstvoorwerpen; deze bracht / 930 op, een bedrag niet eens voldoende voor de fundeering. Ik bleef wachten op betere tijden; maar nam ondertusschen maar telkens meer jongens op. Nu zou ik eens een proef gaan nemen met een ambachts-cursus; daar voelde men veel voor in die dagen ; dat was nu eens iets voor de Inda's. Men steunde mij niet alleen met geld, men schonk mij ook werktuigen. In het begin van 1888 stond er eene loods, waarin draaibanken, boor en ponsmachines, aambeelden, veldsmidsen, schaafbanken enz. aanwezig waren. Anton werkte daar met zes jongens. Hoeveel die knapen aan materiaal hebben bedorven en hoe weinig ze hebben tot stand gebracht; hoe dikwijls ze mij en hun werkbaas naar de maan gewenscht hebben, omdat wij van hen werk vroegen en hunne ftjne vingertjes door hamer en beitel ruw lieten worden; hoe spoedig de een na den ander van ons wegliep, wie zal het zeggen ? Maar ik had toen nog illusies. Ik hoopte zelfs van de Regeering voor dezen ambachts-cursus in spe hulp te krijgen, maar St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg (achterzijde) St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg (voorzijde). eene inspectie van de Heeren was voldoende om mij te overtuigen, dat dit kindje het niet verder zoude brengen dan de wieg. . . Thans zou ik met den bouw van het weeshuis gaan beo-innen. Wel is waar had ik behalve de bovengenoemde ƒ930 geen fondsen, maar op mijne dienstreizen door < e Residentiën Preanger Regentschappen, Chenbon en ega had ik het terrein verkend, had men mij reeds eemge toezeggingen gedaan, zoodat ik van daar hulp kon ver wachten. Ik ontwierp toen met van den Braak een plan voor het weeshuis; het zou ongeveer /14000 kosten. Het bestuur der Vincentius Vereenigmg wilde de verantw oorde li ikheid der onderneming niet aanvaarden; ik nam ie op mij, gaf aan mijn opzichter eenig geld, bestelde metse steènen en hout en ging op reis, van landheer tot landheer van at Buitenzorg tot I egal. God zegende het werk en op den 2"'" hebruari werd het nieuwe gebouw door Mgr. A. C. Claessensonder de bescherming gesteld van den H. Vincentius a 1 aulo, en betrokken 45 jongens de nieuwe slaapzaal, die \an nieuwe ijzeren kribben en matrassen voorzien was. Alles was betaald en nog een klein kapitaaltje bleet er over. Ik was vol vertrouwen in de toekomst en nam voortdui ent kinderen op, maar spoedig zou ik ondervinden dat het gemakkelijker is te beginnen dan vol te houden. ns budget werd ieder maand iets hooger, en dikwijls kwamen onvoorziene uitgaven de begrooting overschrijden. Wel is waar had ik de jongens onder dak gebracht, maar daar ontbrak nog zooveel aan de inrichting ; -eifen en provisiekamers, schoollokalen en speelplaatsen, badgelegenheden en ziekenvertrekken; en dat terwijl er iec ere 'maand meer noodig was dan er binnen kwam Dat ik da-en had van moedeloosheid, wil ik gaarne bekennen, ik "vreesde geen kracht genoeg te hebben om aan a die moeielijkheden het hoofd te bieden. Ik begreep echter, dat ik niet halfweg mocht blijven staan en dat alleen d< aanhouder wint. Mijn vrienden en kennissen in die dagen zullen mij wel lastig hebben gevonden, omdat ik zoo dik\v ijls hunne hulp inriep. Zij hebben mij geholpen; veel gegeven voor onze kinderen. Ik zal hun steeds dankbaar blijven en God zal het hun loonen. ( Wordt vervolgd.) lil BANDOENG. Brief van pastoor M. Timmers. Op 't oogenblik ben ik op dienstreis en zit ik een eind van honk, op een klein plaatsje, te koekeloeren in een eenzaam hotel. Wijl me wat tijd rest, zal ik daarvan even gebruik maken, om 't een ander op 't papier te brengen over mijn standplaats Bandoeng. Is Bandoeng wel ooit in de „Berichten" vermeld? Ik geloof 't haast niet. Ja toch, laatst, toen, bij splitsing der parochie Bandoeng— Cheribon, iedere plaats een afzonderlijken pastoor kreeg. Dat het op een splitsing moest uitloopen was te voorzien, daar Bandoeng langzamerhand al grooter en grooter werd. 't Kind was zelfs zijn dierbare mama d. i. Cheribon over 't hoofd gegroeid. Ook lag de eene plaats veel te ver van de andere, om door één pastoor bediend te worden: wel ± 20 uur. — Nu is dan Bandoeng met bijna heel de Preanger Regentschappen (de afdeeling Soekaboemi staat onder Buitenzorgs herder) tot één parochie vereenigd, en kreeg er nog een stuk van het hoogland der residentie Cheribon bij, wijl dat van hieruit gemakkelijker te bereizen is. Bandoeng zelf is de hoofdplaats der residentie Preanger Regentschappen. Deze residentie is de grootste, mooiste en welvarendste onder alle residenties van Java. Ze beslaat een zesde van 't eiland; haar oppervlakte is bijna gelijk aan twee derden van Nederland. Nog al wel, niet waar ? — Mooi is ze zonder twijfel. Ik heb volop van al haar natuurschoon kunnen genieten op mijn reis hierheen. Maar juist omdat het land zoo verbazend mooi is, zal ik me 1908 4 niet aan een beschrijving' wagen. Daar heb ik 't talent niet voor. En in dat geval is zwijgen zeker goud. Laat me hier alleen even aanstippen, dat de bekende Duitsche indoloog, pater Dahlmann S.J., na China, Japan, Engelsch-Indië enz. bereisd te hebben, ook in den Preanger kwam, en wat zei hij? Nergens in 't heele Oosten, heb ik zoo'n heerlijke natuur gezien, als in de Preanger-regentschappen. De inlanders hier zijn, zooals de meesten in onzen Archipel, helaas mohammedaan. Dat wril zeggen op hun manier. Want hun mohammedanisme blijft altijd een mixtuur met animisme en hindoeïsme. De menschen spreken hier geen [avaansch maar Soendaneesch. Eigenlijk javaansch wordt alleen op Midden-Java gesproken; in den Oosthoek is 't al danig vermengd met Madoereesch. 't Volk hier heeft ook een andere type als de rest van 't eiland ; breedere koppen, korter van gestalte, blanker van kleur enz. Vroeger was de Preanger een melkkoetje van 't Gouvernement. De gedwongen cultuur leverde soms 200,000 picol koffie per jaar. Doch die tijden zijn voorbij. Geweidie is de koffie-cultuur achteruitgegaan. Daarvoor heeft o o o men nu vooral kina en thee, en is men in den laatsten tijd druk bezig met den aanplant van den caoutchoucboom. 't Gouvernement houdt het in den Preanger voorloopigmet de kina; de particuliere industrie met alle drie. Wat de kina betreft, levert de Preanger 't grootste gedeelte der wereld. Duizenden en duizenden bunders zijn hier volgeplant met dezen uit Peru ingevoerden heester. Noe zou ik haast verbeten hebben te melden, dat de o o Preanger de meest vulkanische landstreek van heel de o wereld is. Nergens rooken op zoo'n geringen afstand zooveel onderaardsche schoorsteenen als hier. Gelukkig dat deze vulkanen zich no£ al bedaard houden. Anders . . . veel er op aan kan je niet. Eenige tientallen jaren geleden, toonde dat nog de Goentoer (donderaar). De nog zichtbare zwarte lavastroom op zijn breede groene flanken is er 't bewijs van. Overigens brommen de heeren nu en dan, rooken, sissen, koken, werpen soms gloeiende steenen en zwavel naar boven, braken soms slijk, enz.; ieder al naar zijn aard. Altemaal onhebbelijkheden van dat oud reuzengeslacht: Soms, als ze erg boos zijn, moeten de ommelanden het misgelden; dan davert de bodem en storten de huizen in, zooals eenige jaren geleden nog te Soekaboemi het geval was. Te Bandoeng schijnen we in dat opzicht veiliger te zitten. Bandoeng zelf ligt op een hoogvlakte, die een uitgestrektheid heeft van de halve provincie Utrecht. Wijl ze een twee ^ drie en twintig honderd voet boven den zeespiegel ligt, heerscht er over 't algemeen een heerlijk lenteklimaat. Alleen in de middaguren kan de zon er wel eens branden en ongenadig ook; maar dat doet ze bij u in den zomer ook wel eens. Overigens kan het hier, vooral in de Julien Augustusmaanden s morgens zoo echt prettig frisch zijn, dat ge den adem uit uw mond ziet. Dan wijst de thermometer soms 14° Celsius. — Als ze dat eens aan de lagere kustlanden, zooals te Patavia, Soerabaya enz. mochten hebben! Uit militaristisch oogpunt is de vlakte van Bandoeng ook van beteekenis. Van alle kanten door gebergte omringd, is ze, om me zoo uit te drukken, als een natuurvesting, en om ze daarvoor nog geschikter te maken, heeft men, de toegangsplaatsen tot de vlakte door forten gedekt. Zullen ze derhalve ooit in de landen beneden ons al moeten dansen naar de pijpen van Britten, Jappie's, of welke vreemde natie ook; wij bewoners van Bandoengs hoogvlakte zullen dan nog vrij en frank in de schaduw van Neêrlands dierbare dundoek het „Oranje boven!" van t gebergte laten galmen. Hoe lang echter! —Ja hoe lang ? Misschien weet ik te weinig van oorlog, maar ik zou zeggen . niet heel lang ; ook al beantwoorden misschien de forten ten volle aan hun bestemming. Maar in alle geval zal men de verdere vijandelijke operatie een tijd lang kunnen beletten; lang genoeg misschien om de hulp van een ons bevriende natie in te roepen. Laten we echter hopen, dat het nimmer of nooit noodig zal zijn. Het heeft anders wat in gehad dat B. V., zooals men hier den buitenlandschen vijand aanduidt. Al jaren lang is hij 't schrikbeeld van Indië. En of 't nü, na opkomst der Jappies, er beter opgeworden is? Nog een bizonderheid van Bandoengs hoogvlakte. Vroeger, d. w. z. in overoveroude tijden, schijnt ze, althans voor 't grootste gedeelte, water geweest te zijn: één kolossaal meer, veel, veel grooter dan 't vroegere Haarlemmermeer. De vlakte is er dan ook uiterst geschikt voor; zooals ik reeds zeide, is zij aan alle kanten omkneld door een ringgebergte. Slechts op één plaats, aan de westzijde, kan ze haar overvloed van water loozen, door een smalle kloof. Ziet men dezer ontzaglijke diepte, dan komt onwillekeurig Lapparent's „De macht van den druppel" voor den geest. Zou deze sleuf bij geval weer verstopt raken, dan zouden wij menschen van de hoogvlakte het beste doen, met öf naar de bergen te vluchten, óf zoo croed en zoo kwaad als 't kon, vader No • na te doen. En of die kloof niet bij geval zou kunnen dicht raken ? Zeker, kan dat. Laat maar eens een of ander nabijliggende vuurberg hevig aan 't braken gaan, of laat maar eens door een geweldige aardbeving aardverschuivingen plaats hebben, dan zou 't best kunnen. En dan ? Zoo men er niet gauw bij was, zou de vlakte dra blank staan. Wel zou *t water de hoogte niet bereiken uit de dagen van olim. Want weet wel, dat in den loop der tijden de vlakte zich ophoogen moest, én door een massa eruptieve stoffen van de vroeger veel hoogere en geweldiger werkende vuurbergen, én door 't aangevoerde löss van t gebergte, én door de meegesleepte keien, én door de sedimenten der talrijke bergstroomen. Curieus is, onder geologisch opzicht de westelijke grens der vlakte bij de dessa Tagog-apoe. Dddr zijn kalkbergen te zien, die zoo zijn omgekanteld, dat de horizontale lagen nu loodrecht naar beneden staan. Trouwens op dit gebied, n.1. van wonderbaarlijke schikking van aardlagen, kan men meer interessante spelingen op Java zien; vooral daar, waar 't spoor door diepe ingravingen van t gebergte gaat. Aan die spelingen hebben zonder twijfel voor 't grootste deel de vulkanen schuld. En nu nog even een enkel woordje over Bandoeng zelf. Voor veertig, vijftig jaar was Bandoeng nog niets als een eenvoudige, zeer eenvoudige dessa, zooals er duizenden op Java zijn. Thans is het een stad van ruim 30.000 inwoners, waarvan ongeveer een tiende Europeanen. In Fandoeng zelf woont de resident van den Preanger; dan zit er 't grootste part van 't spoorwegpersoneel voor de Westerlijnen en is er ook de flinke werkplaats van S.S. waar ongeveer 1500 man hun brood verdienen. Verder hebben we hier Gouvernements-koffie-etablissementen, electrische verlichting, een fabriek voor verduurzaamde levensmiddelen en een chininefabriek, die jaarlijks ongeveer 80.000 K G. ter markt brengt. Ook is hier nog een school voor opleiding van inlandsche hoofden en een ander tot opleiding van inlandsche onderwijzers. Verder zit er menig gepensionneerde, die zijn oude dagen op de koele hoogvlakte wenscht door te brengen. In de laatste jaren neemt 't aantal blijvers, zooals we de menschen, die niet naar Europa teruggaan in Indië noemen, toe. Dat komt ook al, wijl door de spoorbaan de hooger gelegen gedeelten van fa va meer bekend en gemakkelijker te bereiken zijn. Ook zijn langzamerhand de gemakken des levens in Indië toegenomen. Doch misschien al te veel geographische, strategische, geologische, oeconomische enz. uitpakkerij. „Herder van Bandoeng'' hoor ik me van de landen van overzee toeroepen, „vertel ons eindelijk eens iets over uw Kerk en uw geestelijk dienstwerk!" Dat zullen we, maar kort. Later kunnen we immers nog altijd wat meer daarover zeggen. Op t oogenblik gaat 't niet. Want aanstonds moet ik catechismus geven, en dan een kind doopen, om daarna per spoor even af te zakken naar een nabijgelegen plaats, waar eenige Katholieken wonen Morgen (Zondag-) houd ik hier kerkelijken dienst en hoop daarna nog den sneltrein te kunnen pakken om in den middag weer in Bandoeng terug te zijn. Van kerk gesproken; in Bandoeng staat geen kerk, alleen een kerkje, In Holland zou 't misschien zelfs dezen naam niet mogen dragen : 't is niet meer dan een groote zaal van 8X21 M Ik zal thuis gekomen, bij deze paperassen een prentbriefkaart doen waarop Bandoengs kerk in al haar glorie staat, dan kan ze in de „Berichten" worden opgenomen en kunnen de lezers genieten van den aanblik van Bandoengs heerlijke kathedraal! Mettertijd hopen we hier toch iets fatsoenlijkers te kunnen neerzetten, vooral wijl 't kerkje langzamerhand te klein wordt. De plaats er voor is er al; de goede wil, om O -L.-Heer een waardiger woning te bouwen, ook; alleen mankeert... geld. O dat slijk der aarde! Behalve de nieuwe, ruime pastorie is ook sinds een paar jaar te Bandoeng een kloosterschool der Zusters Ursulinen, waarvan ik ook een paar foto's hoop te sturen. Ze werd onder de hoede van Sint Jozef gesteld en deze goede heilige heeft er uitmuntend voor gezorgd. Ze telt thans al ver o o over de 200 leerlingen! o 't Aantal Katholieken van l3andoeng bedraagt ruim een derde van de Europeanen. Altemaal even vurig? Dat juist niet. Waarom Bandoengs herder ze dringend aanbeveelt in de godvruchtige gebeden der leden van den St.Claverbond. M. Timmers. IV. Brieven uit Larantoeka van pastoor J. de Nateris. December 1906. Laat mij U, waarde vriend, dezen keer meedeelen wat ik hier, te Larantoeka, tot mijne niet geringe stichting gezien heb onder de novene van den Allerheiligsten Rozenkrans, en daarna u een beschrijving oneven Van iets dat er hoegenaamd niets mee te maken heeft, n.1. de huwelijksplechtigheden onder onze inlanders. Mijn gekeuvel zal u, naar ik hoop, niet vervelen. \ ooreerst dan een woord over de novene van den Allerh. Rozenkrans, die wij in de maand Oktober gevierd J o hebben. Drie weken vóór de novene wordt reeds afe*e- o kondigd, wanneer zij zal plaats hebben. I )it wordt voornamelijk gedaan, opdat de menschen, die veraf in tuinen werken, nog bijtijds kunnen gewaarschuwd worden om aan de novene deel te nemen. Vrijdagavond 28 September begonnen de plechtigheden met de inzegening van het vaandel van den Allerh. Rozenkrans, (een wit linnen doek, waarop een rozenkrans is geschilderd). Om klokslag 5 uur geeft een kanonschot en het gebeier der torenklok het teeken, dat de novene geopend is. Er is een kort lof. Na de tweede oratie begeeft de priester zich naar het Maria-altaar, om volgens kerkelijk ritueel de vlag in te zegenen, welke hij vervolgens naar den radja laat brengen, die haar zoolang in bewaring neemt. O o Na de benedictie zet de stoet zich in beweging. Voorop gaan de schoolmeisjes, die zich aan den eenen kant van het kerkplein scharen; daarna de jongens die aan den anderen kant staan, bij de voorgaanderij van ons huis staat de harmonie; ten derde komen de kampongmenschen die in groote rijen een halve kring vormen ; dan naderen de leden der confrerie (waarvan in de Berichten" reeds meermalen sprake is geweest) in hun witte spaansche manteltjes. Dan komt de radja, die op een zilveren schaal de vlag draagt en eindelijk de pastoor voorafgegaan door zijn misdienaars. Nauwelijks heeft deze de kerk verlaten of de muziek speelt een prachtig stuk, waarna een paar leden der confrerie een ^Laudate Dominum" aanheffen zooals ik nog nooit gehoord heb en dat wel drie maal langer duurt dan wat ik ooit in Holland heb hooren uitvoeren. Daarna wordt de vlag ontvouwen en door pastoor en radja aan het touw bevestigd en omhoog gehaald. 1 egelijkertijd buldert nogmaals het kanon, de muziek begint te spelen en de priester voorafgegaan door de leden der confrerie en de misdienaars keert naar de kerk terug. Hiermede is de plechtigheid voor dezen dag afgeloopen. De volgende da^en is er des morgens hoogmis en o o o 's avonds lof met preek, waarin voornamelijk zware stoften, gelijk bij een Missie, behandeld worden. Op den laatsten dag is er processie rondom de kerk. Omdat de novene voornamelijk gehouden wordt ter eere van O. L# Vr. van den Allerh. Rozenkrans, is de Maria-vereering natuurlijk hoofd zaak en gaat het H. Sacrament in deze processie niet mede, maar wordt een mooi beeldje van O. L. Vrouw onder een vergulden troonhemel gedragen. In de processie gaan de kampongmenschen voorop, daarop volgen de anderen zooals hierboven beschreven is. Onmiddellijk vóór den priester loopen eenige leden der confrerie met het Moedersfods-beeld. o Nauwelijks hadden wij de kerk verlaten of de stoet bleef staan en werd er op eigenaardige wijze aan Maria hulde eebracht. Voor het beeld knielden 10 menschen o twee aan twee neder. De eersten maakten een diepe buiging tot op den grond en bewierookten tot driemaal toe het beeld; daarna wierpen twee anderen, na dezelfde Inlandschc woning van den gewonen man in den Preanger. staat de harmonie; ten derde komen de kampongmenschen die in groote rijen een halve kring vormen ; dan naderen de leden der confrerie (waarvan in de ,, Berichten" reeds meermalen sprake is geweest) in hun witte spaansche manteltjes. Dan komt de radja, die op een zilveren schaal de vlag draagt en eindelijk de pastoor voorafgegaan door zijn misdienaars. Nauwelijks heeft deze de kerk verlaten of de muziek speelt een prachtig stuk, waarna een paar leden der confrerie een „Laudate Dominum" aanheffen zooals ik nog nooit gehoord heb en dat wel drie maal langer duurt dan wat ik ooit in Holland heb hooren uitvoeren. Daarna wordt de vlag ontvouwen en door pastoor en radja aan het touw bevestigd en omhoog gehaald. Tegelijkertijd buldert nogmaals het kanon, de muziek begint te spelen en de priester voorafgegaan door de leden der confrerie en de misdienaars keert naar de kerk terug. Hiermede is de plechtigheid voor dezen dag afgeloopen. De volgende dagen is er des morgens hoogmis en 's avonds lof met preek, waarin voornamelijk zware stoften, gelijk bij een Missie, behandeld worden. Op den laatsten dag is er processie rondom de kerk. Omdat de novene voornamelijk gehouden wordt ter eere van O. L Vr. van den Allerh. Rozenkrans, is de Maria-vereering natuurlijk hoofd zaak en gaat het H. Sacrament in deze processie niet mede, maar wordt een mooi beeldje van O. L. Vrouw onder een vergulden troonhemel gedragen. In de processie gaan de kampongmenschen voorop, daarop volgen de anderen zooals hierboven beschreven is. Onmiddellijk vóór den priester loopen eenige leden der confrerie met het Moedergods-beeld. Nauwelijks hadden wij de kerk verlaten of de stoet bleef staan en werd er op eigenaardige wijze aan Maria hulde gebracht. Voor het beeld knielden 10 menschen twee aan twee neder. De eersten maakten een diepe buiging tot op den grond en bewierookten tot driemaal toe het beeld; daarna wierpen twee anderen, na dezelfde Inlandsche woning van den gewonen man in den Preanger. Sirih-passar op de oostelijke grens van den Prean^i r. buigingen gemaakt te hebben, fijne blaadjes van allerlei soorten bloemen naar het beeld, en eindelijk besprenkelde er een de H. Maagd met eau-de-cologne. Deze ceremonies werden nog driemaal herhaald. Alle menschen baden intusschen met vurigheid het rozenhoedje, om door de voorspraak van Maria de volharding in hun goede voornemens af te smeeken. De plechtigheid werd gesloten met de oratie van de H. Maagd. — Vraagt gij mij nu: „Is u tevreden met den uitslag der novene'1, dan moet ik volmondig zeggen: ja, want de menschen zijn 's morgens en 's avonds zeer goed opgekomen en gedurende die dagen zijn er meer dan 1000 H. Communie's uitgereikt. Nu nog iets over het tweede onderwerp, dat ik wilde bespreken: de huwelijksplechtigheden onder onze inlanders. Ruim drie weken vóór den trouwdag komen de trouwlustigen op zijn paaschbest gekleed kennis geven, dat zij het huwelijksbootje willen instappen. Dit is natuurlijk vooi de drie roepen, die voorzoover dit mogelijk is, geregeld plaats hebben. Daags voor de huwelijksvoltrekking wordt zoowel de bruid als de bruidegom door twee of drie personen naar de kerk gebracht om te biechten en den volgenden morgen in de tweede H. Mis om 6 uur zal de plechtigheid plaats hebben. Ik trof het een keer toevallig, dat ik den stoet naar de kerk zag komen, anders ben ik daarvoor nog niet in de gelegenheid geweest, omdat ik op zulke dagen dan juist aan het altaar stond. Onze inlanders gaan natuurlijk allen te voet en de weelde van rijtuigen wordt vervangen door deftig, langzaam te loopen. Voorop gingen een paar kleine meisjes, die mooie witte lipas (zooveel als een rok) en groenzijden baadjes aan hadden. Verder hadden de kleintjes nog om den hals een kralensnoer met zilveren slot en in de eene hand een bloem ruikertje, in de andere een groenzijden zonneschermpje. Daarop volgde de bruid met mooie bruine kousen aan de voeten, die zij bij haar geboorte van haar moeder cadeau - gekregen heeft; een zeer mooie gebloemde lipa, die door Sirih-passar op de oostelijke grens van den Prean^tr. buigingen gemaakt te hebben, fijne blaadjes van allerlei soorten bloemen naar het beeld, en eindelijk besprenkelde er een de H. Maagd met eau-de-cologne. Deze ceremonies werden nog driemaal herhaald. Alle menschen baden intusschen met vurigheid het rozenhoedje, om door de voorspraak van Maria de volharding in hun goede voornemens af te smeeken. De plechtigheid werd gesloten met de oratie van de H. Maagd. — Vraagt gij mij nu: „Is u tevreden met den uitslag der novene'1, dan moet ik volmondig zeggen: ja, want de menschen zijn 's morgens en 's avonds zeer goed opgekomen en gedurende die dagen zijn er meer dan 1000 H. Communie's uitgereikt. Nu nog iets over het tweede onderwerp, dat ik wilde bespreken : de huwelijksplechtigheden onder onze inlanders. Ruim drie weken vóór den trouwdag komen de trouwlustigen op zijn paaschbest gekleed kennis geven, dat zij het huwelijksbootje willen instappen. Dit is natuurlijk voor de drie roepen, die voorzoover dit mogelijk is, geregeld plaats hebben. Daags voor de huwelijksvoltrekking wordt zoowel de bruid als de bruidegom door twee of diie personen naar de kerk gebracht om te biechten en den volgenden morgen in de tweede H. Mis om uur zal de plechtigheid plaats hebben. Ik trof het een keer toevallig, dat ik den stoet naar de kerk zag komen, anders ben ik daarvoor nog niet in de gelegenheid geweest, omdat ik op zulke dagen dan juist aan het altaar stond. Onze inlanders gaan natuurlijk allen te voet en de weelde van rijtuigen wordt vervangen door deftig, langzaam te loopen. Voorop gingen een paar kleine meisjes, die mooie witte lipas (zooveel als een rok) en groenzijden baadjes aan hadden. Verder hadden de kleintjes nog om den hals een kralensnoer met zilveren slot en in de eene hand eei. bloemruikertjé, in de andere een groenzijden zonneschermpje. Daarop volgde de bruid met mooie bruine kousen aan de voeten, die zij bij haar geboorte van haar moeder cadeau gekregen heeft; een zeer mooie gebloemde lipa, die door Iedereen mag gezien worden ; een wit zijden baadje, waarover allerlei snoeren van goud of verguld zilver u tegenschitteren, en in de haren allerlei soorten van mooie spelden, zooals ook de dames in Holland gebruiken. Die snoeren en spelden zijn öt wel familiestukken die alleen bij zulke plechtigheden of eerste H. Communie voor den dag worden gehaald óf wel het bezit van de kampong en worden bij deze gelegenheid aan de menschen van de kampong ter leen gegeven. De bruid loopt heel bescheiden met neergeslagen oogen en een rood-, blauw- of wit zijden parasol in de hand. Dat gedeelte van den stoet wordt gesloten door een paar vrouwen, die aldus de bruid beschermen. Nu komen een paar mannen het tweede gedeelte van den stoet openen, gevolgd door een paar kleine baasjes ook op zijn paaschbest gekleed n.1. in een rooden gestreepte lipa en een wit linnen baadje. Te midden van die twee kereltjes loopt de bruidegom, die een mooie donkergekleurde lipa draagt en een net zwart jasje (de hoogste weelde is wel, als de man een broek aan heeft, doch dat behoort hier nog tot de zeldzaamheden en geschiedt voornamelijk door men schen, die op de parelvisscherij werkzaam zijn) en een slappe of soms een strooien hoed op het hoofd. Hem volgen alle genoodigden en belangstellenden en naarmate de stand hooger is, is ook dar gevolg grooter. Voor bruid en bruidegom zijn twee plaatsen onmiddellijk achter de communiebank gereed gemaakt, waarop zij moeten plaats nemen. In de. kerk hebben verder de gebruikelijke plechtigheden plaats, en bruid en bruidegom naderen onder de H. Mis tot de H. Tafel. Na de dankzegging is het groote vergadering in de voorgalerij der pastorie. Rondom de tatel staan 5 wipstoelen gereed, één voor den Pastoor, verder voor bruid en bruidegom en de twee getuigen. Voor de andere gasten zijn eenige banken uit de school gehaald, waarop de genoodigden plaats zullen nemen. Als zij uit de kerk komen, loopen zij allen door elkander, doch dit is zeker, dat de bruid nooit naast de bruidegom zal gaan. Een eigenaardig gebruik mag het wel genoemd worden, dat bruid en bruidegom elkander niet mogen aankijken, ja elkander eenigszins den rug toekeeren en verder genood zaakt zijn (willen zij ten minste de beleefdheidsvormen onderhouden) den geheelen dag te zwijgen. Aan de pastorie worden allen getrakteerd op een kopje koffie met suiker zonder melk; de vier die aan tafel zitten ontvangen een paar cigaretten, terwijl de overigen worden onthaald op sirih-pinang en een pruim tabak. Hieraan doen natuurlijk de vrouwen evengoed mede als de mannen. Als de koffie gedronken, de sirih-pinang gekauwd en de pruim voor aan den mond tusschen de lippen gestoken is, wordt het sein tot vertrekken gegeven en gaat de stoet in dezelfde volgorde, als bij hun aankomst in de kerk, naar de Zusters, waar zij op dezelfde wijze getrakteerd worden. Daarna gaan zij naar de kampong van de bruid. Voor het huis harer ouders staat een groote bale en zijn zij een paar stoelen rijk, — wat gewoonlijk niet het geval is — dan prijken die, met bloemen versierd, voor de woning. Heeft de familie onder elkander nog al wat bij elkander gebracht om de onkosten eenigszins te dekken dan is het 's morgens koffie drinken en gebakjes eten. Is dat niet het geval, dan kauwen zij sirih-pinang tot s avonds als het diner begint en pruimen tabak. Verder wordt tot laat in den middag gezongen, gedanst, gesprongen, voordrachten gehouden. De muziek bestaat uit een soort viool en een harmonica, doch de sroner wordt nooit vergeten. De bruid en bruidegom mogen toekijken en zich verder zoo bedaard mogelijk houden, want terwijl de anderen kabaal maken, is hun nog altijd volstrekt stilzwijgen voorgeschreven. Onder het spelen is de toewak, een soort inlandsche jenever, nu en dan rondo-eaaan en heeft de hoofden een weinig verhit. 1 )it spt ingen o . en dansen heeft daaraan ook niet veel goed gedaan, zoodat het een lawaai is, dat hooren en zien vergaat. Inmiddels gaat de muziek door; het eentonige geluid der gong schijnt hen niet te vervelen ; voor ons is het onuitstaanbaar uren lang altijd hetzelfde te hooren! voor hen niet: mooi en veel zijn voor hen synoniem. Teofen een uur of 5 begint het diner. Een varken is geslacht; bij rijkeren zelfs meerdere varkens en een paar geiten, de rijst is prachtig, zuiver wit, de verschillende groenten malsch gekookt. Ziet, daar worden de borden opgebracht. Elk bord heeft een dienaar en ieder krijgt zijn geheele portie in eens, zoodat niemand iets heeft aan te merken. Het vleesch met de saus ligt in het midden, daaromheen de rijst en eindelijk de groenten en kruiden. Zij weten het goed te rangschikken zoodat het een aardig aanzicht geeft. Onze jongens krijgen op 't Caeciliafeest ook iets dergelijks en die borden zagen er nog al smakelijk uit. Na het eten beginnen ze op nieuw te spelen en te dansen. Rij het dansen maken zij allerlei grimassen en sommigen stellen heele geschiedenissen voor, die onder de aanzittenden bekend zijn Bij zulke gelegenheden gaat dc geschiedenis gewoonlijk over een vorstenzoon die na allerlei wederwaardigheden ondervonden, gevaren en moeielijkheden overwonnen te hebben, eindelijk zijn geluk vindt door een mooi huwelijk aan te gaan. Ook bruid en bruidegom moeten, na herhaaldelijk gevraagd te zijn, voor de gasten dansen en maken dan ook allerlei kunsten waardoor zij de genegenheid voor elkander te kennen geven. Deze twee hebben in elke hand een doek, die zij in zwierigen bochten rondzwaaien, totdat zij deze laten vallen op een der gasten, die dan hun plaats zal vervangen. Deze feesten duren tot laat in den nacht en als het groote lui van deftigen stand zijn meerdere dagen. Ten slotte nog iets tot bladvulling, wat mij een paar maanden geleden is overkomen. Ik kan het betitelen met den naam' van mijn eerste bediening. Een paar maanden geleden kwam men n.L een Pater roepen voor een zieke. Ik had de week en moest, omdat er niemand in het bijzonder gevraagd was, er op uit. Ik schoot terstond mijn toog aan en volgde den man, die was komen roepen. Hoewel het 's avonds na 6 uur was, wees de Celsius-thermometer toch nog 30° aan en na 20 minuten loopens was ik dan ook doornat. Op de plaats van bestemming aangekomen, moest ik eerst op een bamboelat klimmen, daarna kwam ik langs hoeken en gaten in een ruimte die tot kamer diende en daar zat op een matje een bejaarde vrouw. jk vroeg aan de huisgenooten, wat zij mankeerde, waarop ik ten antwoord kreeg, dat zij nu en dan de kluts kwijt raakte. „Is zij gevaarlijk ziek. zoodat zij bediend moet worden?1' — „O neen, Toewan !" — „Waarom komt gij mij dan nog zoo laat roepen, dan had ik morgen op den dag ook wel kunnen komen?" — „Wij vreesden voor den nacht en zouden gaarne hebben, dat zij biechtte, morgen kan zij bij de Zusters de H Communie ontvangen." — „In zulk een geval moogt gij altijd den Toewan roepen en die zal dan ook terstond komen." — Ik hoorde biecht en moest flink loopen om niet door de duisternis overvallen te woiden, kwam doornat thuis, waar ik mij geheel en al moest verschoonen, Gij ziet, dat dit nog al vreemd is, maar enfin tegenwoordig zijn de menschen goed op tijd, om den Pastoor te roepen, vroeger kwamen zij meermalen als de persoon reeds overleden was. Als dan een lid van de Contrerie er maar bij geweest was en driemaal de namen van Jezus, Maria en lozef had uitgesproken, dan stierf de zieke gerust. Gelukkige verbetering want de een of ander kan op het einde van zijn leven wel een absolutie noodig hebben. 5 Februari 1907. Over verschillende onderwerpen heb ik in mijn vorige brieven gesproken, thans wil ik u meedeelen wat hier met een mensch geschiedt die dood is en begraven moet worden. Als een zieke den laatsten adem heeft uitgeblazen wordt hij gewasschen en krijgt hij zijn beste lipa en baadje aan. Meestal worden de lijken daarenboven nog in linnen gewikkeld, doch de menschen van deftiger stand worden in een bero of uitgeholden boomstam, zelden in een doodkist begraven. o Wanneer het lijk is afgelegd komen vele kampongmenschen bij het sterfhuis, om een rozenhoedje tot zielerust van den overledene te bidden. Gedurende den nacht wordt het lijk bewaakt, waarbij het eigenaardig gebruik bestaat, dat de bewakers sirih-pinang eten en tabak pruimen. Nu zulk een versnapering mogen zij wel hebben, want het is in deze warme streken bijna niet om uit te houden van de onaangename lucht, die u tegen walmt, vooral als het lijk meer dan één dag boven aarde staat. De kampongleden der Confrerie, (die zooals ik reeds vroeger meldde door den Portugeeschen priester is ingesteld om aan den uiterlijken eeredienst meer luister bij te zetten) gaan in hun witte spaansche mantels gehuld met kruis en kandelaars en vaandel, (dat voor de kinderen rood is met een wit kruisen voor de groote menschen zwart met een wit kruis) naar het sterfhuis. Vóór ik verder ga, zij nog dit opgemerkt, dat naar mate de stand hooger is, er meer vaandels en Confrerieleden bij zijn. Of dit misschien is, omdat er na de begrafenis meer afvalt, of dat daarvoor ook al klassen bestaan, evenals in Holland, heb ik met mijn kleine ondervinding tot nog toe niet kunnen achterhalen, te meer omdat wij slechts de vergunning geven, dat de Confrerie er bij mag zijn; het overige wordt in de kampong zelf bedisseld. Die toestemming wordt gegeven voor alle wettige kinderen, vervolgens voor allen, die hun Paschen gehouden hebben. Komt ooit het tegendeel voor, dan wordt het kind zonder Confrerie doch met inzegening der kerk, een groot mensch zonder plechtigheden in het bosch begraven. Dit laatste is in den tijd, dat ik hier ben, nog niet voorgekomen, omdat het een zeer groote uitzondering mag genoemd worden, dat iemand aan zijn paaschplichten niet voldoet. Sterft een der leden der Confrerie, dan moeten zooveel als mogelijk is, alle leden opkomen, om de begrafenis op te luisteren en hun confrater de laatste eer te bewijzen. Gaan wij thans voort met de beschrijving. Als de processie bij het sterfhuis gevormd is, trekt zij langzaam kerkwaarts. Voorop het kruis tusschen twee kandelaars, daarachter het vaandel of de vaandels vervolgens eenige Contrerieleden in vol ornaat, Deze zingen volgens oud Portugeesche muziek de „miserere". Dan komt het lijk op een baar door vier stevige mannen op de schouders gedragen, daarna de belangstellenden. Gedurende de wandeling van het huis naar de kerk, en van de kerk naar het kerkhof bidden de niet-zangers een rozenhoedje. Dit gebeurt ook bij overledene kinderen, doch dan is de intentie voor de geloovige zielen in het vagevuur. De kindertjes zijn evenals in Holland met bloemen gekroond en de kleederen van alle kanten met gekleurd papier in allerlei vormen versierd. Meestal heeft de begrafenis in den avond tegen 5 uur plaats en wordt er later een H. Mis voorde n) overledene gelezen, soms echter gebeurt het, dat de H. Mis terstond vóór de ter aarde bestelling gelezen wordt. Dit laatste is echter nog een groote uitzondering. Na de absolutie in de kerk gaat de menigte al biddende, gevolgd door misdienaars en priester, naar het kerkhof, om volgens kerkelijk gebruik de ter aarde bestelling te verrichten. Als de priester de plechtigheden verricht heeft, biedt een der aanwezigen hem een kokosnoot-schaal met zand aan, dat over het lijk wordt uitgestrooid. Daarna verwijdert zich de priester onder het bidden van het r i )e profundis", de menschen worden volgens familiebetrekking of rang uitgenoodigd, om wat zand uit te strooien Bij plechtige begrafenissen wordt het rDe profundis" bij het o-raf o-ezoneen. Meermalen wordt, gelijk ik zeide, voor de(n) O o ° ^ overledene later een H. Mis opgedragen, waaronder de familieleden tot de H. Tafel naderen. Hiervoor offeren onze Christenen een kattie ( = l1/4 pond) was, dat uit 10 ot 12 kaarsjes bestaat, die gedurende de H. Mis branden. Zijn de menschen te arm, om dit kleine offertje te brengen, dan kunnen zij natuurlijk toch op aanvraag een H. Mis gelezen krijgen. Sommigen echter willen alles zoo grootsch mogelijk hebben en voor die deftige uitvaart eerste klasse offeren zij 5 gulden voor het onderhoud der kerk. Die grootheid mag onder onze arme Christenbevolking natuurlijk een groote uitzondering genoemd worden. Iets heel bijzonders heeft op een avond, toen ik na een lof bij de Zusters terugkeerde, mijn aandacht getrokken. Ik hoorde klaagliederen zingen en te midden van de diepe stilte die op de wegen heerschte, klonk dit zeer mooi. Een gevoel van medelijden met de afgestorven zielen komt onwillekeurig in uw hart op. — Wat was er te doen? De kampongmenschen waren voor het sterfhuis vergaderd en zongen psalmen tot zielerust des overledenen. Dit zingen wordt afgewisseld met het bidden van een rozenhoedje. Dat geschiedt verschillende avonden achtereen. Hij het tot dusver beschrevene past zeer goed een woord over de eigenaardige plechtigheid van Allerzielendag, 's Morgens om half zeven wordt een plechtige lijkdienst opgedragen voor de geloovige zielen in het algemeen en in het bijzonder voor de menschen, die dit jaar te Larantoeka gestorven zijn. Onder die H. Mis gaan de schoolkinderen en zeer veel kampongmenschen te Communie. Na de H. Mis wordt een groote processie gevormd, en nadat de priester bij de katafalk de gewone plechtigheden verricht heeft, trekken allen onder het bidden van het rozenhoedje, terwijl het koor de „Benedictus" zingt, naar het kerkhof, waar het vierstemmige „In paradisum" wrordt gezongen. Daarna bidden allen te zamen het rozenhoedje, waarop het koor nogmaals de „Libera me Dme." begint te zingen. Bij de „Pater Noster" besprenkelt de priester het kerkhof in de vier richtingen, hetgeen hij vervolgens met het wierookvat doet De gewone oratie voor alle geloovige zielen wordt i>ezonp"en en biddende trekken de menschen naar de kerk o o terug, waarmede de plechtigheid is afgeloopen. Ik behoef er natuurlijk niet bij te voegen, dat bij deze gelegenheid alle Confrerieleden op hun post moeten zijn. ( Wordt vervolgd.) VERSCHILLENDE MEDEDEELINGEN. De Java-Post van 26 October 1907 bevatte het bericht, dat de Regeering-, in casu de Resident van Menado, aan de Eerw. Zusters van Tomohon heeft toegestaan eene school te openen. Den 18den Juli 11. was het negen jaar geleden, dat de Eerw. Zusters in de missie aankwamen. Te Larantoeka (Flores) is den 7den November 11. op 40-jarigen leeftijd overleden de Eerw. Broeder Antonius Theodorus Josephus Maria van Leeuwenberg. Het heengaan van dezen Broeder — een kundig timmerman, die veel presteerde — is een gevoelig verlies voor de missie van Oost-Mores. j n o 0 & li h J S c é C 1 2 J 4 1 4 ] 4 INGEKOMEN GIFTEN. Amsterdam. Van verschillenden / 15.50 t) Opbrengst der collecte in de St.-Ignatiuskerk . „ 116.78 Rotterdam. Van N.N „10.— Leiden. Van N.N 500.— St.-Janssteen. Van den Edelacht. Heer C. Y. en zuster . „ 60. Rozendaal. Van N.N „15.— Hoofdplaat. Van de Gez. H „ 2.50 Beugen. Van N.N 5. Eist. Van J. P 1- — Berkel. Van N.N. om vrede in de familie te bekomen . „ 2.50 Van N.N 2.50 Door tusschenkomst der zelatricen te Berkel, Bergenschen hoek, Kethel-Pijnakker en Bleiswijk, van de leden van den St.-Claverbond: voor kindertjes uit het heidendom bij den doop te noemen: Alida Maria en Maria Josepha » 50.— Voor een knaapje te noemen Nicolaas Martin us 25. Eijsden. Voor een kind bij den doop te noemen Maria Bernard 12.50 OPBRENGST VAN POSTZEGELS, BLADTIN ENZ. Nijmegen Van 't Canisius-College f 1.20 Amsterdam. Van C. A . . . „ 0.75 Waspik. Van de E.E. Zusters 2.- 's-Gravenhagc. Van de Maria-school E20 Maastricht. Van N.N 10.50 Uden. Van de E.E. Zusters Ursulinen . . . . „ 14. Verder nog van de Vereeniging van 't I I. Sacrament te Nijmegen : 4 togen en misdienaarssuperplis. L. T. H. REGOUT. 's-Ciravenhage, 18 Januari 1908. 6. De aflaten door den H. Stoel aan de leden van den Sint-Claverbond verleend zijn de volgende: a. volle aflaat onder de gewone voorwaarden op het feest van den H. Petrus Claver (9 Sept.) ot op een dag onder het octaaf. b. insgelijks op den dag, dat men lid word van den SintClaverbond. c. insgelijks in het uur des doods , zoo men slechts met rouwmoedig hart den Heiligen naam van Jezus aanroept. d. een aflaat van drie honderd dagen, zoo dikwijls de leden eenig werk van godsvrucht ol liefde ten gunste der Missie verrichten. e. een volle aflaat onder de gewone voorwaarden op den eersten Zondag van iedere maand. 7. Eenmaal 's jaars zal, op den feestdag van den H. Petrus Claver of daaromtrent, in elke plaats, waar de Bond is opgericht, eene H. Mis worden opgedragen voor de levende en overledene leden van den Bond. 8. Iedere week zal er eene H. Mis worden opgedragen voor de levende en overledene leden van den Bond. verzamelde gitten wordt opgezonden aan der* WelEerw. Pater Vincentius Beukers, Da Costastraat 44, 's-Gravenhaqe. Nadere inlichtingen zyn ook te bekomen bij de Eerw. Directeuren der afdeelingen gevestigd te Amsterdam , Singel 448 ot Keizersgracht 20. — Culenborg, Pastorie — Katwijk a d R., Gymnasium. — Maastricht, Tongerschestraat 53 — Nijmegen , Molenstraat 39. — Oosterhout, Gasthuisstraat. — Oudenbosch, Kerkstraat A 18.— Rotterdam, Wijnhaven. — Nijmegen. St. Canisius-Collegie, Bergen-Dalsche Weg* — Utrecht, Pastorie Abstederdijk. INHOUD. Bladz. I. De vestiging der katholieke missie in Ned.-Oost-Indië en de merkwaardigste episode uit hare geschiedenis, bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest (4 April 1808—4 April 1908) herdacht door pastoor Arn. Kortenhorst, miss. ap. . . . 3 Eerste Hoofdstuk : Eerste vestiging der R. K. Missie . 4 Tweede Hoofdstuk: Benoeming van Monseigneur Grooff tot Apostolisch Vicaris van Batavia en zijn vertrek naar Ned.-Indië ....11 Derde Hoofdstuk : Aankomst van Mgr. Grooff te Batavia, zijn verblijf aldaar en zijne verbanning uit de koloniën- ... - 19 II. Het St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg, door Mgr. M. J. D. Claessens . . • 47 III. Bandoeng. Brief van pastoor M. Timmers 55 IV. Brieven uit Larantoeka, door pastoor J. de Nateris ... 61 Verschillende Mededeelingen Ingekomen giften 72 3 4 PLATEN. ~ rr Tusschen blz. Mgr. J. Grooff 10 en 11 Mgr. E. S. Luijpen 20 en 21 De kathedraal van Batavia ' 28 en 29 Oude Kerk van Batavia 36 en 37 St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg (achterzijde). . . . 52 en 53 St. Vincentius-Gesticht te Buitenzorg (voorzijde) . . . . 52 en 53 Inlandsche woning van den gewonen man in den Preanger 62 en 63 Sirih-passar op de oostelijke grens van oen Preanger . . 62 en 63