JEZUS IN ZIJNE LEVENSVREUGDE OF CHRISTUS IN ZIJN LIJDEN. E E N E O II D E V R A A (i IN NIE U W E N V O R M BESPROKEN I>OOU G. H L A M E R S lloojrleeraar te ({rollingen. AMSTERDAM. W. H. Kilt BE li GEK. 1875. Wat ik in deze bladzijden onder de oogen van liet publiek breng werd door mij gesproken bij de opening mijner akademische lessen in Sept. 1.1. Ik zocht te vergeefs naar eene juiste vertaling van bet: »lebensfreudig" van I)r. VVünsclie. Ik bad den moed niet voor «levensblijde" den toegang tot ons woordenboek te vragen en meende den schrijver onrecht te doen met van eenen »levenslustigen" Jezus te spreken. Ik liet dus in mijne rede het woord liefst onvertaald en bediende mij in den titel dezer toespraak van eene zeker onschuldige omschrijving. G. H. L. G HONING l-N, 7 Octo1>er 187"). • . . hie liabda starkan huori mildean endi guodan Ueliand 2, 30. .JtcM/ De boekhandel van den Heer Mentzel te Leipzig, die onlangs het Theologisch publiek op de »Naturgeschichte der Gütter" onthaalde, heeft op nieuw een boek met pikanten titel in de wereld gezonden. Ditmaal is het: 'Der lebensfreudige Jesus der synoptischen Evangeliën im Gegensatze zum leidenden Messias der Kirche. De schrijver, die bij de uitgave van dit boek tevens terugneemt, wat hij viji jaar geleden schreef in zijn werk, getiteld: »Die Leiden des Messias," is Dr. August Wünsche en op den titel staat reeds het jaartal 187ö te lezen, (iaat het naar den zin van dezen geleerde uit Dresden, dan zal eerlang de vraag aan de Christenen dezer eeuw gedaan worden: wien kiest gij, den »lebensfreudigen" Jezus der synoptische evangeliën, of den lijdenden Messias der kerk? ') In dezen vorm is — voor zoo ver mij bekend is — de kwestie nog nooit gesteld. Intusschen, zij is niet nieuw. Het is de vraag, die op allerlei manieren en van verschillende zijden onzen tijdgenooten hoe langs hoe dichter aan het hart werd ge- ') De vierde Evangelist wordt door den schrijver slechts daar geraadpleegd, waar hem da historische betrouwbaarheid voldoende gewaarborgd Bchijnt, Hij beschouwt het i>Evangelie van Johannes" als de eerste apologetische poging, om de waarheid der Jezus-leer onder het besef der beschaafde Grieksche wereld te brengen. legd, of men namelijk, al dan niet, getrouw zal blijven aan het Christendom, zoo als het, de eeuwen door, in de gemeente opgevat is. Wie het belang van deze vraag ook maar even bevroedt moet verlangen zich op de hoogte te kunnen stellen ook van dit pas verschenen boek. Naast groote fouten staan hier schoonheden van den eersten rang, waarop ik mij te meer verheug u te kunnen wijzen, dewijl ik, helaas! de hoogste schoonheid, die der waarheid, in het geheel des boeks vruchteloos zoek. De schrijver vangt aan met eene over het geheel vrij objectieve voorstelling te geven van het »leven van Jezus" naar de opvatting der kerk. Op één punt is er echter bij hem — trouwens geheel in verband met het doel van dezen arbeid - schromelijke overdrijving. Volgens onzen schrijver leert de kerk, dat Jezus leven, van de wieg tot het graf, eene onafgebroken reeks van lijden en smart is geweest '). Het is eene elegie in grootschen stijl. Op Jezus' leven vallen schaduwen, zóó zwaar, en zóó donker, dat men te vergeefs zoekt zelfs naar de minste schemering van vriendelijk licht *). Het is er echter verre van daan — verklaart Dr. Wünsche - dat Schenkel gelijk had, toen hij in zijn »Characterbild Jesu" beweerde, dat de voorstelling van tien lijdenden Messias vreemd is aan het Oude-Testament en de latere rabbijnsche en talmudische geschriften. In meer dan één voorbeeld wijst lnj aan, dat de gewone voorstelling van Israël wordt weergegeven in de Hagada van den Talmud, waarin de Persische koning Schapur tot Rabbi Samuël zegt: »gij zegt, dat de Messias op eenen ezel zal komen maar ik wil hem wel een voortreffelijk paard geven uit mijnen stal". Zoowel onder Israël dus, als in de Christelijke kerk, wordt de Messias als de zoon van armoede en rampspoed geteekend. Gedurig, in den loop van het boek, wordt op dat punt overdrijving gevonden. Kr wordt gesproken van een door de zonde der wereld veroorzaakt »zich zelf verteren" 3) in Jezus, en van het «treurgewaad van onafgebroken lijden" ') waarmede de kerk Jezus omhing O * ') BI. 1. *) BI. 10, 22. ') BI. 51. <) BI. 141. Hoe het hiermede zij, ile schrijver meent, dat bij nauwkeurig onderzoek der synoptische Evangeliën, deze voorstelling van den lijdenden Jesus onhoudbaar blijkt te zijn. Alsof dit nooit te voren was ingezien, wordt ons hier medegedeeld, dat het leven van Jezus niet enkel een kommervolle pelgrimstocht was, een aanhoudend lijden, maar ook een leven van vreugde, en alsof de kerk gewoon ware, in den dood van Jezus zijne nederlaag te zien, wordt ons hier geleerd, dat Jezus zijn sterven als eene overwinning beschouwde en dus ook in doodsgevaar zijne opgewektheid behield. «Waarlijk," zoo roept Dr. Wönsche uit, »een opgewekte, vroolijke, »siegesgewisser" Jezus is een noodzakelijke eisch onzes tijds!" Hij wil zich beijveren om de Eccehomofiguur te verwijderen en te vervangen door een Koningsbeeld en reeds aan deze zijde des grafs den glans te doen zien in Jezus, welke, altijd volgens den schrijver, door de kerk naar de eeuwige heerlijkheid is overgebracht. Het is hem daarbij gansch niet onverschillig, te mogen aannemen, dat het door hem te ontwerpen levensbeeld van Jezus niet zijn phantasie-beeld is maar de teekening der synoptici. Aan de dogmen der kerk, aangaande Jezus, als den Zoon van God, ontvangen uit den H. (leest, geboren uit de maagd Maria, zijne wonderen, zijnen verzoeningsdood, zijne opstanding en hemelvaart, geeft hij hun afscheid met het enkele woord, dat zij voor de denkende menschheid hunne aantrekkingskracht hebben verloren.:) »Onze Jezus" — zóó schrijft hij — sheeft het geheele nevelkleed der wonderen, waarmede de kerk hem bekleedde, afgeworpen, en staat vóór ons als een volkomen rein en natuurlijk mensch, met wien het in denken, gevoelen en willen gesteld was als met ieder ander mensch." 3) Achtereenvolgens wordt nu het leven van Jezus in zijne verschillende tijdperken en gewichtigste omstandigheden doorloopen, altijd niet. het bepaalde doel, dat duidelijk blijke, met hoeveel recht van eenen »lebensfreudigen" Jezus gesproken wordt. Allereerst wordt de aandacht op het verhaal van Jezus' geboorte gevestigd, lieeds •) BI. 25. 2) BI. 25. het verschil der evangelische berichten hieromtrent wekt twijfel aan de werkelijkheid der armoedige geboorte, doch daargelaten, dat volgens Mattheus het kind door de wijzen rijk begiftigd wordt, Lucas zelf schijnt onzen schrijver toe te pleiten voor het tegendeel van armoedige geboorte, dewijl »hemelsche lichtgestalten op aarde dalen en de geboorte des Verlossers met eenen koorzang begroeten." ') Heeft de kerk geineend ook in hetgeen Lucas 2) van het reinigings-offer van Maria verhaalt een bewijs te vinden, dat Jezus onder armoedige omstandigheden de wereld is ingetreden, van de geloofwaardigheid van deze overlevering hangt natuurlijk hier alles af. Reeds nu meent de schrijver te kunnen verzekeren, dat de synoptische voorstelling van de geboorte van Jezus in al hare bijzondere deelen in geen enkel opzicht recht geeft tot de bewering, dat Jezus — alsof dit in ernst door iemand was beweerd — »van alle aardsche «roederen ontbloot" is ire- O O weest. 3) Met nadruk wordt het timmermans-bedrijf van Joseph verdedigd tegen de grief, dat het als onaanzienlijk moet gelden. De groote waarde, die onder Israël aan het handwerk, dat naar den Talmud »zijnen meester eert", werd toegekend, wordt hier duidelijk in liet licht gesteld, en diensvolgens veroordeeld, wat de schrijvers der apocryfe evangeliën deden, waarin de timmerman Joseph, opdat toch Jezus niet al te geringe afkomst zoude hebben boven het gewone peil wordt verheven en gemaakt tot eenen beroemden bouwmeester of eenen tot het vervaardigen van troonzetels zeer gezochten kunstwerker. 4) Het schijnt dus — om dit in het voorbijgaan op te merken — dat althans bij de schrijvers van de apocryfe evangeliën het streven niet bestond om de uitwendige omstandigheden van Jezus zoo onaanzienlijk mogelijk voor te stellen. Of Jezus overigens zelf — wat Origenes uitdrukkelijk ontkende — in onze Evangeliën als timmerman wordt aangeduid, laat de schrijver in het midden. Met meer beslistheid laat hij zich uit over de persoonlijke levensomstandigheden van Jezus, toen hij zijn openbaar leven had aangevangen. ') BI. 20. S) 2: 24. 3) BI. 30. *) BI. 3ti. Ons wordt verzekerd, dat Jezus eene vaste gezondheid genoot en zonder eenig lichaams-gebrek was. zoodat, terwijl ook een gezonde geest woonde in dat gezonde lichaam, hem het voorzien in zijn levensonderhoud wel zeer gemakkelijk moest vallen. ') Wordt hier het woord door Jezus eens tot eenen schriftgeleerde gesproken den schrijver tegengeworpen: »de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de zoon des menselien heeft niets, waar Hij het hoofd nederlegge" 2), hij heeft liet antwoord gereed, dat hier niet het armoedige, maar het onzekere van zijne levensmanier wordt bedoeld. In hoeverre echter de bovengenoemde voordeelen, door wier bezit Jezus zich ook als handwerksman onderscheidde, ongedeerd bleven bij deze gedurige verplaatsing, wordt ons hier niet gezegd. Voorts vernemen wij van onzen schrijver, dat de huishouding van Jezus zich wel kenmerkte door oosterschen eenvoud, maar toch niet geheel zonder alle comfort was. Met verwijzing naar het woord der discipelen in Mattli. 14: 17 »wij hebben hier niets dan vijf brooden en twee visschen" wordt verklaard, dat zoo ook al soms honig en wijn ontbraken, aan brood en visch toch nimmer gebrek was en dat ook zelfs somtijds in Jezus huishouding zekere overvloed viel op te merken 3). Veelbeteekenend acht de schrijver het ook, dat de evangelische berichten gedurende den korten tijd van Jezus' openbaar leveii betrekkelijk dikwerf spreken van: »Tischgelagen und (iastereien, Hoch»zeiten und herrlichen Abendesseu" 4). Ook wat woning eu woonplaats betreft hield Jezus volgens Dr. Wünsche van eene: »erquickliche Bequemlichkeit." Hij onderscheidde zich ook hierin van Johannes den Dooper. A ermeed deze zorgvuldig het stadsleven, om in de woeste Jordaan-vlakte bij de Doode zee zich op te houden, Jezus beminde de aangename oorden, waar menselien woonden. De schoone bergen van Galilea, met den wijnstok beplant, de bekoorlijke omstreken van het meer van Gennesareth behaagden hem meer, dan het onvriendelijke steppen- ') BI. 38. ■) Mattli. 8: 20. 3) BI. 3'J. 4) BI. 39. land, waar Johannes zijn kluizenaarsleven leidde. In Oapernaüm liad hij zijn huis en mocht al eene enkele maal hem herberg geweigerd worden, zijne gastvrije tijdgenooten namen hem gewoonlijk op zijne reizen gaarne op. Ook zijne kleeding was verre van armoedig. Hij kleedde zich als de priesters en wetgeleerden en heeft in den kring der aanzienlijken nooit de aandacht getrokken door afwijking van de heerschende manieren, wat trouwens onzen schrijver ook te meer zoude bevreemd hebben, dewijl de Talmud op zoo menige plaats wijst op de beteekenis eener nette kleeding inzonderheid voor de geleerden. De vraag, waarmede Jezus al zijne uitgaven bestreed, wordt aan het eind van dit hoofdstuk door den schrijver nog opgeworpen, al zoude men meenen, dat daartoe eigenlijk geene aanleiding meer bestond, ua hetgeen vroeger aangaande de gelukkige omstandigheden van Jezus als handwerksman werd medegedeeld. Hier wordt echter op vrijwillige bijdragen als bron van inkomsten voor Jezus "ewezen, niet in den zin van eene esseensche o 7 gemeenschap van goederen, ook niet als loon voor Jezus' onderwijs, maar als bewijs van liefde en dankbaarheid van de zijde zijner vrienden en vriendinnen. Moeten wij het er voor houden, dat hier tegenspraak is tusschen de beweringen des schrijvers, de vraag zelve, die het hier geldt, verliest echter veel van haar gewicht door hetgene in clit gedeelte van zijn boek door hem aangaande het idealisme van Jezus wordt opgemerkt. » Niets" — zoo heet het — »was verder van hem verwijderd, dan aardsch gewin, hij was door en door idealist en de toenmalige sociale verhoudingen vergunden hem zich op de vleugelen des geestes geheel boven allerlei kleine aardsche zorgen te verheffen. Hij geleek in zijn op de edelste goederen der nipnschlieid gericht streven op eenen adelaar, die zich in de hoogte beweegt, en geen oog heeft voor de hindernissen, die omlaag zijn" '). De slotsom van het betoog in dit hoofdstuk is, dat Jezus niet zoo arm was als de kerkelijke voorstelling, ') BI. 48. ua:ir des schrijvers bewering, ons wil doen gelooven. De vraag, door Jezus bij liet einde zijns levens aan zijne leerlingen gedaan : »heeft u ook iets ontbrokenV' werd ontkennend beantwoord '), en — om het 4e evangelie voor een oogenblik in deze kwestie te betrekken — als Jezus, naar aanleiding van de zalving te Betbanië, zegt: »de armen hebt gij lieden altijd met u, maar mij hebt gij niet altijd" 2), veronderstelt hij, dat hij zelf tot de armen niet gerekend kan worden Na deze beschouwing over Jezus' levensomstandigheden en maatschappelijken toestand volgens de evangelische berichten gaat de schrijver over tot de beeldende kunst en de oudere en nieuwere beschrijvingen van Jezus leven. Had men vóór Constantijn den Groote — zoo lezen wij hier — zich Jezus voorgesteld als »zonder gedaante of heerlijkheid," na Constantijn heeft men aan hem gedacht als aan den schoonste onder de menschen. < 'hrysostomus, Hieronymus, Johannes Damascenus, Nicephorus ('allistus wedijveren in de poging, om de lichamelijke schoonheid van Jezus te doen kennen. Het waren andere voorstellingen, dan die van lijden en dood, geeseling en kruis, die in dien tijd bijval vonden. Nu eens is het de leeraar der bergrede, dan de trouwe herder, die den volke voorgesteld wordt. Reeds ('lemens van Alexandrië en Eusebius van Caesarea kennen Jezus als een ideaal jongeling naar de gelijkenis van Orpheus. In de katakomben van San Callisto komt hij voor met de phrygische muts op het hoofd, de lier in de hand, maar het zijn geene wilde dieren, doch lammeren, die liem omgeven. De gedachte, dat Jezus schoon geweest is, heeft den kunstenaar zelfs verleid, om hem als Jupiter voor te stellen. Cedrenus, Theodorus en Johannes Damascenus verhalen van den onverlaat, die dat waagde te doen, maar wien de hand verstijfde. Hij uitnemendheid schoon is de zoogenaamde Callistijusche of Edesseensche Jezus-type, welke, volgens Baronius, van Edesse, uit de handen van Abgarus, naar Constantinopel en van daar naar liome gekomen is. Ook ') Lukas 22: 85. 2) Joh. 12: 8. 3) BI. 49. schijnt volgens de jongste onderzoekingen het Veronica-beeld, naar de oudste voorstelling, vrij van de trekken der smart geweest te zijn. De doornenkroon eii de lijdens-trekkeu zijn hoe langer hoe meer in den loop der eeuwen opgekomen, en al is de roem onvergankelijk van Rafaël, Michel Angelo, Poussin, Tintoretto, en j— om geene anderen te noemen — ook van de mannen van de school van Bologna, die Laocoün als voorbeeld kozen, onze schrijver meent, dat het meer dan tijd is, dat ook de kunst van den lijdenden tot den gelukkigen en blijmoedigen Jezus terugkeere. N aar mate dezerzijds te meer te wenschen schijnt over te blijven, verheugt zich de schrijver te meer, dat in de biographie van Jezus — wij worden hier gewezen op Ileinrich König, Strausz, Kenau, Keiin ook Delitsch, ]) — de voorstelling veld wint, dat Jezus zich kenmerkte door opgeruimden en blijmoedigen zin. Het eerste hoofdstuk van het, hoek wordt gesloten met eene algemeene beschouwing van het harmonische beeld van Jezus. Moet erkend worden, dat omtrent Jezus uitwendige gedaante, overeenkomstig hetgeen reeds door Irenaeus en Augustinus wordt verzekerd, geen stellig oordeel kan worden uitgesproken, volgens Dr. Wünsche kan ongetwijfeld uit de Evangeliën een geestelijk beeld vau Jezus worden ontleend. Dit beeld geeft in volle reinheid, klaarheid en harmonie alles weer, wat de volheid en de kracht van den mensch als beelddrager van God uitmaakt. God was voor Jezus het middelpunt van het leven, hij zocht niet naar physische of metaphysische bewijzen voor Gods bestaan, hij voelde het goddelijke in zich zeiven. De gedachte van liet atheisrue of het pantheisme kon — zoo verzekert ons Dr. Wünsche, merkwaardig genoeg, —- niet opklimmen in de ziel van Jezus, als onvereenigbaar met de godsdienstig-zedelijke ontwikkeling zijner persoonlijkheid. Jezus' leven was een vreugdevol gebeds-leven, en rijk zoowel in frischheid als kracht, juist wegens de voortdurende gemeenschaps-oefening met God. Als hoofddoel zijns levens ') BI. 63—65 en 75—80. beschouwde hij het, getuigenis af te leggen van zijne innerlijke zekerheid aangaande Gods wezen, en de godsdienst, dien hij predikte, was »de reine geestelijke < lodsvereering van Mozes,de milde beschouwing der profeten aangaande < iod, de deugd der reine zedelijkheid, de godsdienst des harten, des reinen, aan God gewijden levens" in één woord, de godsdienst »der liebewarmen That" '). (leen egoïsme ontwijdde den arbeid van Jezus. Geen roem ontstemde zijne reine ziel, geen menschenvrees maakte hem ontrouw aan zijnen plicht. Het lichamelijk en geestelijk heil vau de menschen ging hem altijd ter harte. Daarvoor leefde hy vroeg en laat, dag aan dag. Zijn oog rustte niet alleen op de buitenzijde van het ongeluk, hij zag dieper door en in het door smart doorploegde gelaat spiegelde zich voor hem de zedelijke schuld af. Dit kwaad vooral wilde hij wegnemen Onze schrijver merkt hierbij op, dat zich hierin iets echt: »Heilandsmasziges" openbaart. Geen wonder, dat een leven, zoo innig aan God gewijd, zoo diep doordrongen van liefde voor de menschheid, ook rijk was in innerlijken vrede en blijden moed. Zoo brak dan ook een vriendelijke lichtstraal door de donkere wolkeu, die ten laatste over het hoofd van Jezus zich samenpakten en zijn bloedig uiteinde was hem zeiven een schitterende zegepraal. Na deze algemeene beschouwingen bespreekt de schrijver achtereenvolgens in vijf hoofdstukken het onderwijs van Jezus, zijnen omgang met zijne leerlingen, zijne ontmoetingen en ervaringen, zijne geschillen met zijne vijanden en zijnen laatsten strijd. Het doel blijft altijd, aan te wijzen, dat Jezus in woord en daad getoond heeft, dat eene vroolijke stemming hem eigen was, en dat ook inderdaad de aard der zaak, het karakter van zijn optreden, en de overwinningen, die hij telkens behaalde, van zelf deze opgeruimdheid medebrachten. Het is voor mijn doel niet noodig, dat ik breedvoerig bij een en ander stil sta De waarheid eischt, dat ik hulde breng aan de frischheid der voor- ') BI. 71. stelling, aan de sierlijkheid en netheid van den stijl, aan den gloed die kennelijk den schrijver bezielt, — bij de volledige betrouwbaarheid, welke hij aan zijne voorstellingen toekent, trouwens ook niet vreemd. Gevoelvol is de teekening, welke hij van het panoraiua geeft, dat de heuvel van Nazareth den wandelaar aanbiedt, en even schoon de beschrijving van Capernaüni's omgeving en de zee van Tiberias. ') De liefelijkheid van dat oord was niet zonder beteekenis voor het onderwijs van Jezus. Onze schrijver zegt er van: »Jezus was een echt kind der natuur, de natuur was zijne tweede moeder, aan wier borst hij levenslust en liefde indronk, zij was de kunstenares, die hem door hare tooverkracht altijd nieuwe en frissehe beelden voor zijne gelijkenissen leverde, van haar ontving hij de vaten, waarin hij den inhoud zijner hemel-leer uitstortte." 2) Er wordt nadruk op gelegd, dat Jezus geene theologie onderwees, doch met diep profetischen zin de dingen van het Godsrijk verklaarde, dat hij tegenover de toenmalige, zoogenaamd halachische behandeling van de oudTestamentische schrift, de hagadische of allegorisch-moreele volgde, en dat de wet door hem werd uitgelegd in den geestelijken zin, die door Israel's wetgeleerden schromelijk was miskend.3) Over de zaligsprekingen wordt gesproken op den toon van eerbiedige bewondering, en waar men het nu juist niet zoude verwachten, staat de onbewimpelde verzekering te lezen, dat de pantheïstische natuur-philosophie moet verstommen tegenover de leer, hier door Jezus verkondigd, volgens welke het licht der theistische wereld-regeering in al zijnen glans zich verheft, 4) terwijl tevens verklaard wordt, dat Jezus eenen God predikt, die i n, boven, en door ons werkt, met wien de mensch zedelijk één moet worden.3) Ook aan het Onze Vader wordt de aandacht gewijd. »Het is" — zoo heet het hier °) — »geen cleantische hymne, geen davidische psalm, geen salomonisch gebed en geene gregoriaansche litanie, het is slechts eene anthologie van l) lil. 80-85. •) Hl. 88. 3) Hl. 92—102. 4) Hl. 10ü. 5) lil. 107. «) BI. 117. korte woorden en beden, maar toch een wonderschoon geheel. Als samenvatting van eene beschouwing, die God en de menschenwereld beide omvat, heeft het eenen verbazenden rijkdom van gedachten in zich. flier is het Goddelijke en het wereldsche, het geestelijke en het aardsche, het ondermaansche en wat aan gene zijde des grafs ligt, het verledene, tegenwoordige en toekomstige nauw met elkander verbonden. Er is geene behoefte van den mensch, die niet in aanmerking is genomen, of zich niet hier of daar laat inschuiven. De op zich zelf staande beden, wraaruit deze hemelsche gebedskrans is samengevlochten, zijn niet los aan elkander geregen, maar de eene wijst altijd naar de andere heen, en veronderstelt steeds de andere." En wat verder »naar het Onze Vader zijn < !od en mensch aan elkander verwant. Gods wezen heeft eene mensehelijke en 's menschen wezen eene goddelijke zijde." ') »Het is niet te veel gezegd" — zoo wordt de slotsom getrokken — »dat door het Onze Vader de aanbidding van God waarlijk tot eene aanbidding in geest en waarheid geworden is." 2) Vooral trekken Jezus' gelijkenissen des schrijvers aandacht als bewijzen voor Jezus' blijinoedigeu en frisschen levenszin. Niets was voor Jezus eene »lamp zonder olie, een lichaam zonder geest," s) in het ruime gebied van natuur en menschen wereld. In het natuurleven zag hij iets anders dan toe/al, iets meer dan de werking der noodwendigheid. Zij was hem het werk van deu hemelschen Vader. De menschenwereld was voor hem in haar bont gewemel een opengeslagen boek. Men moet niet denken, dat Jezus' gelijkenissen de producten waren van langdurig nadenken. Als van zelve leverden hem de natuur en de menschheid de vormen van zijn onderwijs, dewijl hij geheel leefde in hetgeen hem omgaf. Dat zijne gelijkenissen scheppingen van het oogenblik zijn, valt gedurig in het oog. De kritiek moet dit voor oogen houden bij het beoordeelen van de gelijkenissen, en nooit mag men den gulden regel vergeten, dat men de hemelsche waarheid niet naar het aardsche beeld, maar omgekeerd het aardsche beeld naar de he- ') BI. 118. 2) BI. 125. J) BI. 127. melsche waarheid moet opvatten. Schraal — meer dan zich verwachten liet is de lofspraak, welke de schrijver uit het oogpunt der kunst over heeft voor Jezus gelijkenissen, van welke hij schrijft, dat zij niet zijn »oline asthetischen Schmuck'' '). maar hooggestemd is de lof, dien hij over de gelijkenissen uitspreekt, als getuigen van den »frohherzigen" -) zin van Jezus, en zij hebben als zoodanig voor hem te grooter waarde, dewijl zij als illustraties tot Jezus rechtstreeksche lessen bij hem gelden. In menig opzicht is de schets belangrijk, die Dr. Wünsche van de verschillende gelijkenissen geeft, eerst volgens Mattheus, en daarna volgens Lukas. 3) Geene gelegenheid verzuimt hij 0111 op te merken, dat van den lijdenden knecht van God, van het Godslam, dat verzoening aanbrengt, geene aanduidingen in de gelijkenissen gevonden worden, terwijl integendeel uit den rjjken schat van Jezus' geest elk denkbaar middel blijkt te baat genomen te zijn, om de liefelijkheid van het Godsrijk te schetsen en den mensch te bewegen daar binnen te gaan. Op de persoonlijke verhouding van Jezus tot de natuur, de menschheid en God, komt onze schrijver nog eens terug, eer hij van de leer van Jezus afscheid neemt. Jezus omhelsde zegt hij — met verwerping van de materialistische natuurbeschouwing, die 111 de natuur slechts eene: »Küche oder eine >St;itte der \ erwesung" ziet, de godsdienstig-dichterlijke opvatting van het natuurleven, die reeds in de Psalmen des Ouden Verbonds voortreffelijk gehandhaafd wordt. Schoone bladzijden worden door den schrijver aan deze natuur-beschouwing gewijd, vooral ook aan de beschrijving van de manier, waarop Jezus zelf haar in toepassing bracht. »Het gansche natuurleven was hem als de polsslag en de adem van God." 4) Even ver van natuur-vergoding, als van natuur-verachting verwijderd, zag hij in de dingen der wereld de openbaring van God, die overal te voorschijn treedt zooals liet licht door de wolken breekt en de hooge hemel zich in den watervloed spiegelt. Maar de natuur was voor Jezus niet alleen de spiegel van God, maar ook van den mensch, ') BI. 132. a) BI. 132. ') BI. 13-1—157. 4) 111. 105. die in haar in zekeren zin zijn uiterlijk «geweten" ') vindt, dewijl zij hem zijne roeping op menig punt ondubbelzinnig verkondigt. Niemand verstond zooals Jezus de kunst, 0111 het geheele proces van het natuurleven tot tvne grootsche symboliek van het zedelijk-godsdienstige leven te maken. Wolken, die drijven in de lucht, morgen- en avond-rood, sterren en nacht, zandkorrel en akker, rots en metaal, zout en parel, tarwe en onkruid, riet en wijnstok, vijgeboom en mostaardzaad, oog en haar, hand en voet en wat niet al. — alles spreekt tot den menscli. De geheele natuur — onze schrijver staalt het met menig voorbeeld, in schoone taal beschreven in haar ontstaan en vergaan, in haren bloei en haar verval wordt door Jezus in den dienst van zijn onderricht gesteld. Dat Jezus met de natuur ten innigste vertrouwd is, blijkt zonneklaar. Zelfs dragen zijne redenen naar gelijkenis der jaargetijden het karakter der verschillende tijden, waarin hij ze uitsprak. Over hetgene hij in den aanvang zijner werkzaamheid in Galilea sprak ligt de kleurenpracht van de lente en wanneer gij zijn redenen hoort uit het laatste tijdperk, meer dan eens denkt gij aan den herfststorm, die te midden der sombere natuur zich verheft2). Zoo leefde Jezus in en met de natuur, maar niet minder teeder was de band, die hem aan de menschheid verbond. Hij was verre verwijderd van de Esseensche manieren en zocht niet in kluizenaars-leven zijn heil. Zijn hart stond open voor de verschillende standen der maatschappij. Het gevaar zoowel van de armoede als van den rijkdom was hem niet verborgen gebleven, en hij dacht er niet aan, zoo als sommigen het hebben voorgesteld, eenzijdig de pleitbezorger der armen te zijn. Maar met wie hij ook omging, rijken ot armen, blijden of bedroefden, betrekkelijk rechtvaardigen of schuldigen, in bijzonderen zin, overal bleef hij zich zeiven gelijk. De omstandigheden beheerschten h e in niet, die duidelijk toonde aller meester te zijn. Het harmonisch geheel zijner persoonlijkheid wordt bij behoorlijke waardeering van zijn zelfstandigheid het best verklaard. Talrijk zijn de beelden uit het menschenleven, ') lil. 169. =) Hl. 17R. waarvan Jezus zich bedient, om zijn onderwijs in aangenamen, doelmatigen vorm te kleeden. Stadsleven en eenzaamheid, paleis en kerker, weelde en armoede, vreugde des bruidegoms en kinderspel op de markt, de blijmoedige zaaier en de ijverige wijngaardenier, de verstandige huisbezorger en de geduldige tuinman kortom, alles, wat zich uit liet. rijke menschenleven voor den geest van Jezus komt plaatsen, is hem ten rechten tijde het passend beeld van hetgene hij zijnen vrienden wil leeren. Het loont de moeite, aan de hand van onzen ook hier vaak welsprekeiulen schrijver ') het gebied der openbare bedrijven of der stille huishouding, den kring van de kinder-wereld of van het openbare leven der groote maatschappij binnen te treden, en te zien. hoe bij Jezus, op onvergelijkelijke wijze, alles tot. symbool van zedelijk-godsdienstige waarheid kan worden. ij onderzoeken nu niet, of de schrijver liet gevoelen van Jezus aangaande den zedelijken toestand van den mensch overal met gelijke juistheid weergeeft, maar vernemen hier niet instemming, dat Jezus de zonde niet enkel als een proces van den door tegenstellingen zich zeiven ontwikkelenden wereldgeest beschouwt, maar als »eene verbreking van den samenhang met e lijdend* Messias der kerk moet vervangen worden door den »lebensfreudigen" Jezus. Het oude Christendom moet — om in de taal van onzen schrijver te spreken — wijken voor dit »Jesusthum". Het is volstrekt geen nieuw voorstel, dat ons gedaan wordt — het geldt hier het gewone misverstand in den strijd tusschen ^humaniteit" en «Christendom" — maar het is toch een nieuwe vorm, waarin de vraag tot ons kwam. waaraan wij reeds gewoon zijn geworden. Dat de schrijver met volkomen juistheid het probleem heeft gesteld, zoude ik niet durven beweren, lïeeds wees ik er op, dat er door den schrijver schromelijk overdreven wordt in de uitdrukking van het gevoelen der kerk aangaande den lijdenden Messias. Het is er verre van af, dat de kerk aan den Christus de »G ei stesfreude" zoude ontzeggen, welke de schrijver in bezielde taal den martelaars toekent 2). Men moet wel een vreemdeling zijn in de Christologie der kerk, als me i meenen kan. dat volgens haar de dood van Jezus als nederlaag gelden moet, zoo als Dr. Wünsche schijnt te veronderstellen :1). Wat reden zoude er zijn, waarom de kerk zwarigheid zoude maken op Jezus toe te passen, wat de schrijver op eene reeds medegedeelde plaats, ') Hl. 273. ;) KI. 50. :') Hl. 21. betreffende tien adelaar zegt, die in de lioogte /.wevend geen oog heeft voor hetgene in de diepte zich belemmerend verheft? Maar bovendien, zonderlinge meeningen worden in rechtstreeksch verband met de hoofdkwestie door den schrijver ontwikkeld. Het vroolijke karakter van Jezus wordt erkend, ook met een beroep op de doorgaande vroolijke levensbeschouwing der Joden ') en toch wordt tegen Schenkel de stelling verdedigd, dat de Synagoge zich den Messias ook als man van smarten heeft voorgesteld. Op een der hoogtepunten van Jezus' weldoend leven wordt van iets echt »Heilandmassiges" gesproken, zoo als ik reeds vroeger vermeld lieb, en nochtans wordt het beeld van den Messias, die tocli stellig Heiland zoude zijn in engeren of ruimeren kring, op den achtergrond gedrongen. Van Jezus wordt gezegd, dat juist de Messias-waardigheid, zoodra hij zich daarvan bewust werd, zijnen geestelijken horizon ruimer maakte 3), terwijl in de kerk het Jezus-dom kennelijk boven het Christen-dom gelden moet. Met ingenomenheid wordt uit de Joodsche letterkunde dit verhaal medegedeeld 3): »wat is het lot van den zondaar? werd aan de menschelijke wijsheid gevraagd en zij antwoordde: het ongeluk. Wat is het lot van den zondaar? werd aan de profetie gevraagd en zij antwoordde: hij moet sterven. Wat is het lot van den zondaar? werd aan de heilige wet gevraagd O O O en zij antwoordde: hij brenge een zoenoffer en hij zal leven. Wat is het lot van den zondaar? werd aan God gevraagd en O O Hij antwoordde: hij doe boete en het zal hem vergeven worden" en middelerwijl wordt het denkbeeld van eenen Messias, wiens lijden aan den eiscb der boete voldoet, bestreden. Nog zouden wij kunnen vragen: verliest niet de titel van het boek al het pikante, wanneer wij hooren — aan het begin van het laatste hoofdstuk — dat de levensvreugde hier bedoeld «nicht nur etwas Physisches, sondern auch vorzugsweise etwas Geistiges" is? Wie heeft er ooit aan gedacht, deze innerlijke, geestelijke vreugde aan Jezus te ontzeggen ? Bedrieg ik mij niet, ook hier hebben ') IX. voorrede. 3) Hl. 89. 3) 1)1. 153. wij te doen niet «slechte manieren" die zeker, ook in den weteuschappelijken strijd nog wel honderdmaal zullen moeten bestraft werden, eer zij geheel worden afgelegd. Het is niet te hopt'li, dat de studie van den Talmud, waarop Dr. Wünsche krachtig en niet ten onrechte aandringt, aan deze min edele polemiek voedsel zal geven. Maar nog eens, gaarne bedek ik die kleine fouten. Op de hoofdzaak komt het aan. Het is de vraag: wien kiest gij? den »lebensfreudigen" Jezus of den lijdenden Messias der kerk? of — wat hier voor ons hetzelfde is, te meer, dewijl de levensvreugde, naar des schrijvers eigen woord, vooral in geestelijken zin moet genomen worden, en aan den lijdenden Messias deze vreugdevolle zielsgesteldheid in geenen deele behoeft te worden ontzegd — wien kiest [gij V den Jezus naar de voorstelling van onzen schrijver, of den ('hristus, naar de belijdenis der gemeente? Zonder twijfel is dit allereerst eene kerkelijke vraag, of laat mij liever zeggen, eene vraag, die in de Christelijke kerkgenootschappen te huis behoort en daar, zoo als gij weet, thans vooral met grooten nadruk gesteld wordt, loen nu twee jaar geleden mijn onvergetelijke voorganger, de Hoogleeraar Chantepie de la Saussaije, den academischen cursus opende, dien hij helaas! niet voleindigen mocht, besprak hij o. a. ') de destijds door de Synode gemaakte onderscheiding van rechter-en linkeren centrum-partij in de Nederlandsche Hervormde kerk, en meende hij te moeten ontraden, deze officieel-kerkelijke indeeling in de theologie over te brengen. Ik geloof, dat hij ook hierin recht heeft geoordeeld. De strijd in de kerk beweegt zich om deze vraag, of de Messianiteit van Jezus al of niet zal worden erkend. Dit is eigenlijk altijd het hoofd-dogma geweest der Christelijke kerk, dat alleen in vorm wisselt in de verschillende eeuwen. Het valt niet moeielijk dat aan te wijzen, welk karakter de gevoerde strijd ook immer hebbe gedragen. Dat was het middelpunt, waarom zich in de eerste eeuwen de theologisch-christologische, waarom zich in een volgend tijdperk de anthropologische, waarom ') 1'rotestantsclio Bijdragen 1H73. til. 351. zich in den hervormingstijd de soteriologische .strijd hoofdzakelijk bewoog. Het ligt geheel in den aard der zaak, dat heden ten dage, nu alle tegenstellingen zich schijnen te moeten plaatsen in het volle licht, meer dan ooit deze kwestie aan de orde is gekomen. Maar bovendien de gang der wijsgeerige ontwikkeling heeft daartoe geleid. Sinds ('artesius werd de autonomie van den menschelijken geest op het gebied van het denken verkondigd, en de grond van het mensch-zijn in het denken gevonden, zonder dat daarbij werd gevraagd of de grond van het denken niet weer ligt in iets anders, namelijk hierin, dat wij naar het beeld van God zijn geschapen. Kant sprak daarna de autonomie van den mensch even duidelijk uit op het gebied van liet z e d e 1 ij k handelen en liet den mensch zich zeiven de wet stellen in den kategorischen imperatief. Nog één ding ontbrak er. Het gemoeds-leven bleef nog onaangeroerd, terwijl intellectualistisch en moralistisch beide de zaak reeds in het reine gebracht scheen. Daar trad Schleiermaeher op — niemand meene, dat ik vermetel met dit enkele woord dezen vader der jiieuwere theologie aan het oordeel der verwerping zoude willen prijsgeven — met de leer, dat de godsdienstige geest in den ('hristen tot zelfbewustzijn gekomen zich zeiven eene geloofsleer schept en wèl bij machte is op subjectieven grond, het recht te handhaven van den godsdienst, door dezen held onder de godgeleerden dezer eeuw tegenover een afvallig geslacht zoo schitterend bepleit. Intusschen, overal was nu de autonomie van dei) menschelijken geest erkend. De vraag kon niet uitblijven, of het Christendom op den duur genoegen kon nemen in dezen merkwaardigen ommekeer. Onze tijd geeft het antwoord op die vraag. Geweldig is de beweging in de theologische wereld. Velen gaan voort op het eenmaal ingeslagen spoor. Men ging mede met «le wijsgeeren, die achtereenvolgens onze eeuw poogden te beheerschen. Waarom zoude men achterlijk zijn, waar de empische philosophie op hare zekerheid of het positivisme op zijne werkelijkheid zich verhiefV Mee te gaan met den tijd scheen dezerzijds de roem der kerk te zijn en achterlijk heette al spoedig „ie kort geleden nog inbreker schee., Ho. «1. theologische geslachten zonden elkander reeds in doe enkel. «•« " T,en hebben, als elk, die er zijnen hoogstel! roem in stelde een tad des t ds te rijn, ook den tijd had gehad zelf weer de Sr te worden van eenen nienweren tijd! Anderen peinsden „7t nieuwen ernst „ver de belijdenis de, gemeente en begrepen beter dan ooit dat er onverzoenlijk. stri,d bestaat tussehen bet dogmatisch standpunt van hen, die het Chnsten.ta» al» Iteppll van d.n „lenscheljjken geest .«schouwen en dat der Heilige Schriften, waarop de Christelijke kerk van den aanvang is «plaatst. Alles schijnt zich toe te rusten tot eenen laatste,, duchtigen strijd. Wat vroeger bek,,,gr,jk geschilpunt geacht wer,, "t Hein, of liever, elk geschilpunt van weleer hoe gewichtig „ok wordt in verband gebracht met de bel.|dems van , t e Messiaaiteit va» Jezus. Dat hel „den reeds op ridTzelf is V»„ het allerhoogste gewicht. Ook elders heelt men ts. dat op belijdenis gelijkt. Het Boeddhisme heeft zijne conciliën de Lm zijne confessie», maar het Christendom is zond., eitren' belijdenis ondenkbaar - zóó oordeeleu «,, die de C hri,tel,,he theologie de rol niet willen laten spelen van eene slavin - l Z Jet, der wijsbegeerte, maar - der elkander afwisselende wiisgeerige stelsels. Het Christendom onderscheidt /ach hierin van alle andere godsdiensten, dat hier het godsdienstige leven zich zelf rekenschap moet geven van zijn bestaan. Waar andere, ,lan op den bodem des Christendon», bloeit de vergelijkende studie der godsdiensten of ook de philosophie van d.» godsdie,, i^. Waar vindt gij eene ontwikkeling der dogmatie . ZLike genLte? Waar vindt gij kerkelijk leven, op gemeenschap van overtuiging gebouwd, gelijk in de christen ei . Ma», deze belijdenis, deze uitdrukking der 8— „eloofcovertniging heeft haar middelpunt ,u ,1e erkende Me», aansche beteekenis ,,,, Je», Predik de autonomie van den menscheliiken geest, zeer wel kunt gij een tijd lang dc abso lute, en nog wat langer de hooge re 1 ati eve waarde, van Jezus handhaven, als leeraar der waarheid, als voorbee t ter deugd, als religieus genie bij uitnemendheid, maar de onverbiddelijke logica der feiten dwingt 11 uwen Jezus al lager en lager te doen dalen, tot dat hij staat waar gij staat, of neen, — ik wil gelooven aan den ernst van uwen ootmoed — waar de beste uwer broederen staat. Daarmede nu heeft de christelijke gemeente geenen vrede. Zij stelt haar ideaal hooger, in haren Christus. En die Christus is Jezus, die gekomen is, niet oni ons te leeren, dat ons heil ligt in de erkenning onzer autonomie, maar om ons te verkondigen, dat God, in wien wij leven, ons bewegen, en zijn, in wien ons denken eindigen, en ons gemoed rusten moet, naar wien onze wil zich behoort uit te strekken, hoezeer hij recht heeft ons te veroordeelen. dewijl wij in geen dezer dingen voldoen aan de aspiratiën, die in ons sluimeren, de God is, op wien wij mogen hopen. Maar genoeg hiervan. Al geldt het hier eene actueele kerkelijke vraag, waarin ik meen, dat ieder onzer met beslistheid partij kiezen moet, het is toch ongetwijfeld eene vraag der wetenschap, die wij hier bespreken. O! ik weet wel, dat menigeen in de wetenschappelijke wereld hoog geëerd, medelijdend de schouders ophaalt als iemand meent iets wetenschappelijks over kwesties als deze is, te kunnen zeggen, of het mocht dit wezen, dat zij de bespreking niet meer waard zijn. Ik weet wel, hoe laag geheel de theologie staat aangeschreven bij de heerschende wetenschap, en zal mij wel wachten den strijd weinig beteekenend te noemen, waarin onze faculteit is gewikkeld. Eer wordt liet Turksche rijk in Europa tot betrouwbaren bloei gebracht, eer de vrede geteekend wordt tusschen liet geloof der gemeente en wat wetenschap heet bij het tegenwoordig geslacht. Het zij zóó. Indien nu slechts de godsdienst in geen geval geschrapt wordt uit de rij der objecten, welke in bet wetenschappelijk onderzoek worden beschouwd en ontleed en beoordeeld, maar veeleer met veel rijker hulpmiddelen, dan tot hier toe, historisch wordt onderzocht en wijsgeerig verklaard. Wie het ook eene illusie noeiue, ik stel mij voor, dat het christendom bij liet historisch wijsgeerig oiiderzoek der godsdiensten zijne eer zal handhaven, en dat de wijsbegeerte van den godsdienst op den duur niet, zal kunnen getuigen tegen de belijdenis der christelijke gemeente, die liet streven naar God, dat in iederen godsdienst-vorm zijne uitdrukking zoekt, alle'én daar tot zijn doel gekomen acht. waar het geloofsleven, dat in de genieenschap met Christus uvvonden wordt, den mensch weer met (>od verbindt, aan wien hij krachtens zijne natuur behoort. Verder zal het onzes inziens de wereld-wetenschap tegenover de feiten van het christendom nimmer kunnen brengen: buiten deze grens ligt het gebied des ffeloofs, waar de kerk zich laat hooren. Maar daarmede is volstrekt niet gezegd, dat nu voorts de algemeene wetenschap geen belang zoude hebben bij onze theologische vragen. Integendeel, de ernstigste belangen der wetenschap zijn betrokken in onze theologische kwesties en wat het geloot aanschouwt is juist de diepste grond van wat wetenschappelijk waar heeten mag. Och of men toch eens ophield niet liet woord wetenschappelijk te spelen, om in waarheid wetenschappelijk te deuken en te spreken. Er is waarheid in hetgene onlangs door Zalm, bij de uitgave der »akademische \ orieslingen van Johannes Wichelhaus gezegd werd: »das Wort wissenschaftlich bat sicli so ausgelebt, ist selion so oft als stumpfer Pfeil von einer Partei auf die andere geworfen, wird wenn man nichts weiter sagen kann, als leeres \\ ortgetön erhoben und dient dann dem eitlen Pathos, das nichts ordentliches geleistet hat, als Aeuszerung seiner gespreizten Bedentsamkeit, dasz men dasselbe kaum mehr gebrauchen kann, ohne sich mehr oder weniger einer Wortlüge theilhaftig zu machen." 1). Waarlijk wetenschappelijk is elk betoog, waarin de feiten der natuur of des levens naar waarheid en niet orde worden beschreven en de grond dier feiten naar beliooren gepeild wordt. En alles, wat daartoe strekt, heeft belang voor de wetenschap ') Johannes Wichelhaus. Akademische Yorlesungen über biblische Doymatilc. Die clrei ersten Ilauptstücke horansge°;ebeii von Adolpb ZalmHalle 18r5. in algemeeuea zin. Maar dan heeft ooi; de vraag, die wij bespreken, de vraag, of de christelijke maatschappij al of niet van haren lijdenden Messias moet afscheid nemen, om den Jezus van het »Jesusthum" te volgen, echt-weten schappelijk belang, want in den grond der zaak geldt het hier het recht zelf der metaphysica in den historischen zin van dit woord '). Ik zeg: in den historischen zin van dit woord. Gij kent den strijd, die thans ten onzent gevoerd wordt over het recht der metaphysica in den godsdienst. Er viel veel te leeren uit hetgene reeds tot hiertoe van verschillende zijden in het midden gebracht werd, mijns inziens, ook dit, dat het van het hoogste belang is, om misverstand te weren, dat elk theoloog, als hij van de erkenning der metaphysica spreekt, zich zeer duidelijk verklare, of hij daarmede bedoelt, dat hij zich eene hypothese vormt, of een systeem van hypothesen omtrent het wezen en den samenhang der dingen, ten einde de verschijnselen der wereld daardoor te verklaren, zonder over de realiteit der bovenzinnelijke wereld daarmede een stellig oordeel uit te spreken, dan wel of hij daarmede geacht wil worden met beslistheid zich te voegen <—> O onder het getal van hen. bij wie die realiteit onomstootelijk vast staat. Te ontkennen, dat hiermede een wetenschappelijk vraagstuk aangeroerd wordt, dat zoude eene miskenning zijn van geheel den gang der wijsgeerige onderzoekingen van den nieuwen tijd. waarbij het idealisme in het realisme oversloeg en toch wederom het speculatief element op den voorgrond trad zelfs in de nieuwste realistische stelsels, zoodat misschien eerlang voor de speculatieve wijsbegeerte, door de empirische meedogenloos veroordeeld, een nieuw tijdperk zich openen zal. Wij kunnen moeielijk aannemen, dat de wetenschap zoude durven verklaren, dat deze theologische kwestie haar geenszins aangaat. Wat mij betreft, ik meen dat de werkelijkheid der dingen, ') Het zij mij vergund hier de aandacht te vestigen op het referaat van I)r. E. II. van Leeuwen, te vinden inde Stemmen voor waarheid en vrede. 1875 bl. 859 v. v. waarover ile inetaphysica handelt, zeer wel nog twijfelachtig kan gesteld worden door den theoloog, die uitgaande van de erkenning der autonomie van deu ïnenschelijken geest liet Christendom opvat in anthropologisch-historischen zin, als den godsdienst van Jezus, maar dat die realiteit der bovenzinnelijke wereld het uitgangspunt zijn moet van iederen Godgeleerde, die de Messianiteit van Jezus, en dus het Christendom in den zin der christelijke kerk handhaaft. Uit is het juist, mijns inziens, wat het Christendom onderscheidt van de andere godsdiensten, of liever _ want het spraakgebruik, dat ook het Christendom als godsdienst beschrijft, schijnt mij niet bijzonder aanbevelingwaardig — dit is het. wat wij in het Christendom vinden, in onderscheiding van de godsdiensten. Elders in het godsdienstige leven der menschen zoekt de mensch zich in betrekking niet God te stellen en doet dat op zeer verschillende wijze naar de mate zijner zedelijk-godsdienstige ontwikkeling, maar in het ( hristendom belijdt de mensch, dat God zelf hem nabij is gekomen en vóór dat hij spreekt van een zoeken van de dingen, die boven zijn, roemt hij in het feit, dat deze dingen zijn nedergedaald in de verschijning van Jezus. Nu komt de groote vraag of Jezus aldus beschouwd in andere omstandigheden kon optreden op aarde, dan die welke de gegevens vormden voor de feiten van zijn lijden en zijn sterven, zoo als de kerk ze erkent. Die vraag raakt den grond van den strijd tusschen ons en onze tegenpartij — de opvatting van de zonde, namelijk of zij werkelijk is, wat Dr. Wünsche haar. bevreemdend genoeg op zijn standpunt, noemde: ') »eine in dem Centralpunkte der menschlichen Persönlichkeit begründete Auflösung des Zusamnienhangs mit Gott, ein thatsachliclies Herausfallen aus den ewigen Kreisbahnen, welclie zu wandeln allen Menschen geboteii ist". Van die opvatting van de zonde gaat de Christelijke theologie uit als zij in den lijdenden Messias gelooft. Zij volgt daarin de Christelijke kerk, zonder welke zij er niet zijn zoude. Niet ten ') BI. 193. onrechte verklaarde in den jongsten winter de Kopenliaagsche Hoogleeraar Scharling in eene in de Studenten-vereeniging gehouden voordracht, dat wie op zulke punten de theologie aanvalt, liever het ('hristendom zelf moet aangrijpen '). Vraagt men, of de voorstelling van den «lijdenden Messias" in de christelijke kerk altijd gegeven is naar den vollen eisch der waarheid, of niet soms aanleiding gegeven werd tot tegenstellingen O O O O o als Dr. Wünsche maakt in den titel van zijn hoek. ik zoude niet gaarne beweren, dat de Ohristelijke-kerk altijd volledig en juist zich het beeld heeft voorgesteld van den ('hristus, die al het lijden en den strijd op zich nam. voor hem, den reinen Jezus, in de hoogste mate verbonden aan het dragen van de zonde en die toch tot in den dood zijner roeping getrouw, Gode het offer bracht van een heilig en ook in de zwaarste gehoorzaamheid »lebensfreudig" leven. Het komt niet in mij op te meenen, dat de volle werkelijkheid dezer Messias-verschijning reeds begrepen zoude zijn door de christelijke theologie. Integendeel, even gaarne als ik met het oog ook op het thans behandelde boek den Hoogleeraar van Oosterzee 2) nazeg, dat de bestrijding van den ('hristus der Evangeliën kennelijk zoowel in zedelijken en godsdienstigeu zin als in omvang en wetenschappelijk karakter gewonnen heeft, even stellig durf ik' de overtuiging uitspreken, dat de kerk tot het vormen van eene tegenstelling tusscheu den lijdenden Messias en den »lebensfreudigen'' Jezus slechts al te veel aanleiding gaf door de majesteit van het lijden bij gebrekkige waardeering eensdeels van het echt-inenschelijke karakter van den Christus anderdeels van het feit der opstanding op zich zelf te weinig te doen uitkomen. Hoe meer de lijdensgeschiedenis wordt opgevat als de geschiedenis van eenen strijd, die eigenlijk reeds innerlijk beslist was, eer hij tot openbaarheid kwam. hoe meer dus in de christologie nadruk gelegd wordt op het voor- ') C. II. Scharling. De Theologie en de Universiteit. s) In het pas verschenen 5de stuk van het tweede deel: Voor Kerk en Thoologie, 1)1. 330. zeker historische innerlijke km «»» -1™ M«to, .' ? « «beid kwam, te te meer zal Leb lijden u. be«rl„kheid winnen en het oog gescherpt ,.ij„, om bij den Man va,, smarten de heilige vreugde 1* kannen ontdekken, die