HET NIEUWE LEVE». DE WEG TOT HEILIGING VAN HART EN WANDEL NAAK DE BEHOEFTE DEZES TIJDS ONTVOUWD EN AANBEVOLEN. NAAR het hoogduitsch VAN pR. j~\ j^ABF^I. DOOR C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TER BEVORDERING VAN CHRISTELIJKE LECTUUR. AMSTERDAM, HÖVEKER & ZOON. 1875. Ieder tijdperk in de ontwikkeling van het Godsrijk heeft zijn eigenaardigen strijd en lijden, maar ook daarin een drang van den Heer voor de gemeente, om door haar verwaarloosde gaven of een te traag behartigd deel des waren levens beter te waardeeren. Ook onze tijd bevestigt deze waarheid. Terwijl overal de kerk in verwarrende beweging is over de geschiedkundige waarheid der Schrift, nu het oude kerkgeloof en eene nieuwe wijsbegeerte om de kerkelijke heerschappij worstelen, is een deel der geloovige gemeente begonnen met de oorzaak des algemeenen lijdens meer binnen de grenzen van eigen gemoedsleven te zoeken en, als over den strijd heenziende, genezing meer van eene nieuwe, machtiger bedeeling des Heiligen Geestes dan van eenige kunstmatige regeling o]) kerkgebied te wachten. Van eene der uitingen van dit onder den strijd, en toch als daar buiten uit den nood dezes tijds ontstaan leven der hoop geeft het hier volgend woord van Dr. Fabri eene beschouwing. Het bevat eene mededeeling en beoordeeling, die ten volle verdienen algemeen bekend te zijn en ten ernstigste te worden overwogen. Wat meer dan iets anders der gemeente noodig is, is door Dr. Fabri in zijne Nieuwjaarstoespraak voor de onder zijn toezicht tot zendelingen gevormden, ontdekkend aangetoond; maar tevens, met het oog op eene te Oxford in de goede richting begonnen beweging, gewezen op het dreigend gevaar, dat ook alweder deze levensuiting bij hare verbreiding zich door werktuigelijkheid en oppervlakkigheid verlamme en in plaats van bestaande kwalen te beperken, ze slechts inet eene nieuwe vermeerdere. Aan een geheel nieuwen toeleg op heiligmaking hebben wij, voor geloof en belijdenis strijdenden, behoefte. ^ :UI ons aanvaarden dezer waarheid is niet eene spoedige, uitwendige, tijdelijke, maar de waarachtige en duurzame zegepraal der geloovige gemeente afhankelijk, hare toekomst hangt er aan. Zal echter ons aanvaarden dezer waarheid de gewenschte vrucht dragen, dan moet zij worden erkend en in het leven opgenomen in die volheid, waarin Dr. Fabri ze ons voorteekent, zoodat een steeds dieper ingaan in het Schriftwoord tot de ware verheffing des levens leide. Door Dr. Fabri inet een diepzinnig maar helder ontwikkeld Schriftwoord op de beweging te Oxford heengewezen, zij liet ons ernst, 0111 gelijk hij dil deed, van deze liefelijke levensuiting belangstellend kennis te nemen. Maar evenzeer worde liet ons ernst 0111 naar de hier ons aangeboden raadgevingen daarmede op zelfstandige wijze winst te doen. Geve ons de Heer, dat wij te midden van het ons omgevend kerkelijk strijdgedruisch door eene verdubbelde behartiging O O van ons gemoedsleven onszelven tot behoud en anderen tot zegen zoo opgebouwd te worden in ons allerheiligst geloof, dat tevens ons dieper gegrond en geworteld worden in de liefde, 'twelk de ware heiligmaking is, in rijke vruchten des Heiligen Geestes openbaar worde. Weder zijn wij in een nieuwen jaarkring overgegaan. l)e jaren ijlen voort en wijzen in hun voortspoeden ons op de vluchtigheid van ons leven. Wel hem, die bij zoo snel tijdsverloop inet eiken dag het doelwit zijner hemelsche roeping eene schrede nader komt. Deze eenvoudige waarheid leide heden onze gedachten. Veel zou daarbij over de gesteldheid des tijds en der dingen dezer wereld te zeggen zijn en bij een vroegere gelegenheid wezen wij erop, hoe het vele duistere en verwarde in den toestand van Staat en Kerk bij voortduring onbevredigdheid en bezorgdheid aangroeien doet. Neen, ook het jaar 1874 heelt in dit opzicht ons geene oplossing, zelfs geen gunstigen keer ons gebracht, en wij hebben alle recht om er ons over te verbazen, dat het in zijn loop de zaken, die ons bekommerden, zoo onveranderd liet. Misschien zal dit nieuw ingetreden jaar een ander karakter toonen en levensvragen, zooal niet tot oplossing, dan toch tot meer helderheid brengen. Het lust mij evenwel niet hiernaar breeder bij bespiegeling te gissen. Liever bepaal ik ii'j bij een woord van stichting, tot bevordering onzes l innerlijken levens. Leiddraad der gedachten zij ons eene uitspraak van den Apostel Paulus, wier inhoud wij in betrekking tot Jezus geloovige gemeente willen beschouwen. Efeze 3= 14—lü. Tot den Vader aller schepselen richt de Apostel zijne bede. //Om deze oorzaak," zegt hij in verband tot vs. 13, namelijk, opdat gij, lieve broeders te Efeze niet vertraagt, niet geërgerd wordt door de vele verdrukkingen, die mij in mijnen apostolischenloopbaan treffen, maar gij het opmerkt, dat ik ook //voor u" lijd, en dat mijne verdrukkingen, mede //iiwe heerlijkheid" bedoelen; ,Om deze oorzaak buig ik mijne knieën tot den Vader." De knieën te buigen drukt ootmoed en eerbied uit , en des Apostels buigen zijner knieën is de ware verootmoediging bij het aanbidden van den Allerheiligste. Tot den ^ ader van engelen en menschen, van alle zienlijke en onzienlijke schepselen richt hij zich. Alle leven is het uitvloeisel van zijne volheid, kracht en heerlijkheid, en deze waarheid is naar 'sApostels diepzinnig en bepaald onderricht de grond, waarop met volle overtuigdheid mag geloofd worden, dat alle dingen, zienlijke en onzienlijke, onder Christus als het hoofd eens weder tot één vergaderd en lot het doel hunner voleinding in heerlijkheid zullen gebracht worden. Dit vooruitzicht, waarop Paulus ook in vs. 18 en 1.) Dat er daarom geene wolk, ja zelfs geene wolksehaduw tusschen u en God bestaat, die u zou kunnen hinderen om voortdurend tot den troon der genade toe te gaan. 4.) Dat de Heer voortdurend het leven en den wandel bewaakt en behoedt van een iegelijk, die zich waarlijk aan Hem heeft overgegeven. In dien geest zij den ganschen dag door de stemming uws gemoeds. Mocht door de maclit der zonde uwe gemeenschap met God gestoord worden, tracht die dan terstond door eene oprechte schulderkentenis te herstellen. VIII. Het zij u eene hulpe, gedurig als kinderlijken geloofsroein het woord te herhalen: //Heer! ik hen de uwe, geheel de uwe; ik ben door uwe goddelijke liefde gekocht en gered. Met volle overgave des harten wil ik de uwe zijn en mij door U laten leiden en regeeren." Reeds uit de/.e mededeelingen wordt het voor ieder verstaanbaar en duidelijk, wat het doel dezer vereen igingen is. Wordt bij andere opwekkingen vooral het komen lot geloof aan de genade van God en Christus beoogd, dit streven wenscht en strekt zich uit naar eene opwekking tot heiligmaking ter verheerlijking van Hem, die de zijnen uit genade heeft zalig gemaakt. Bijeenkomsten, gesteund en gedragen door zulk een geest der toebrenging, door zulk een toeleg om bij ernstig geloof te waken in de gebeden en met opzettelijk verwijderen van alle punten van verschil en strijdvragen de broederlijke liefde op te scherpen, konden dan ook wel niet zonder een zeer merkbaren, rijken zegen plaats vinden. Allen, die er aan deelgenomen hebben, getuigen dit, en zelfs zij , die niet zonder vele vragen en bedenkingen naar Oxford kwamen, zijn daarin eenstemmig, dat zij bij groote bemoediging eenen rijken zegen genoten hebben en dat Gods Geest en kracht door allen, die aanwezig waren, in die dagen in bijzondere mate ervaren zijn, Wie onzer zon zicli niet in die uitkomst verheugen, wie niet wencellen, dat de daar ontvangen indrukken als levensmacht zich in zeer wijden kring mochten doen bemerken. Over Pearsall Smith en over de bijzondere wijze, waarop hij door God is geleid geworden, zoowel als over zijne richting en bijzondere wijze van getuigen kunnen de volgende opmerkingen licht verspreiden. //Pearsall Smith," zoo leest men in onze mededeelingen, ,/ werd reeds op jeugdigen leeftijd tot den Heer bekeerd en ving spoedig aan openlijk van zijnen Zaligmaker te getuigen. Al den tijd, die hem van zijne beroepsbezigheden restte, besteedde hij tot grootere en kleinere reizen , o]> welke hij het woord des hei Is verkondigde. Zoo gebeurde het eens, nadat hij zijne, preek geëindigd had, dal in bijzondere gesprekken eenige eenvoudige maar in heiligmaking verder gevorderde Christenen hem opmerkzaam maakten op de voorrechten der kinderen Gods, die in geloove alles, ook het laatste overblijfsel van het zelfzuchtig ik, den Heer hebben overgegeven. Voorts deden /.ij hem de vraag, of hij alles, wat hij predikte, ook bij eigene innerlijke ervaring kende en als het ware goed deelachtig was? Meer bepaald deden zij hem vragen als deze: of hij naar Rom. (5 verklaren kon, dat de zonde over hem niet meer kon heerschen, dewijl hij niet langer onder de wet maar onder de genade was? Of hij gevoelde, dat hij naar lichaam, ziel en geest geheel geheiligd was en nu onstraflelijk bewaard werd tot den dag van Jezus Christus? Of hij geen pijnlijken afstand meer kende tusschen hetgeen hij uit de Schrift wist en als waarheid erkende, en datgene wat hij leefde en was? Of hij het gaarne wenschen zou, dat de drijfveeren en beginselen van zijn hart te aller uur voor zijne toehoorders geheel onbedekt en zichtbaar waren ? Zulke gewetensvragen deden zij hem in onverwachte menigte, en daar zij kennelijk met oprechte liefde gedaan werden, maakten die opmerkingen een zeer diepen indruk op het hart van dezen oprechten volger van Jezus. *) *) Bedriegen wij ons niet, dan is deze opwekking, om het met de heiligmaking meer ernstig te nemen, van leden eener mystieke vereening op Pearsall Smitli overgegaan. Een te Elberfeld verschijnend maandschrift maakt gewag van eene sedert jaren in Noord-Amerka bestaande vereeniging, die „den Geestesdoop" als zegel van ware gemeenschap met God, als noodwendig ook tot meer volkomen heiligmaking „ter vergoddelijking," zooals de oude mystieken dit uitdrukken, van liare leden eisclit. In de berichten omtrent deze vereeniging wordt verder melding gemaakt van onder hare leden voorkomende visioenen en machtige betooningen van geestverrukking. Of Smith tot deze laatstvermelde vereeniging in nauwere betrekking stond of staat, is uit de ter onzer beschikking zijnde mededeelingen niet met zekerheid te zeggen. Uit zijne geschriften is dit niet af te leiden, eerder zouden wij er het tegendeel uit opmaken. Zooveel is zeker , dat de van Oxford uitgegane beweging zich tot hiertoe van alle opwinding en geestdrijverij heeft vrijgehouden en in den weg eener gezonde practijk den toeleg op heiligmaking schijnt te bedoelen. Dit wetende, mogen wij het ook overbodig rekenen om verder acht teslaart Smith ving nu aan zijnen bijbel met nieuwen geloofsijver en onder aanhoudend gebed te lezen. Het gevol0, hiervan was, dat hij tot bet bewustzijn kwam, dat hij innerlijk nog een zeer ongeheiligd mensch was. Ofschoon geloovende in Jezus Christus, den Zaligmaker van zonden, erkende hij zich nog niet waarlijk verlost van de heerschappij en macht der zonde en dat zijn innerlijk wezen nog niet het beeld vertoonde, dat de Bijbel ons van Gods kinderen in hun toeleg op heiligmaking teekent. Tevens zag hij in, dat hij deze innerlijke heiliging niet in eigen kracht en door zijne gebedsoefening kon verkrijgen, maar dat er ook op dit punt des geestelijken levens geen andere weg is dan de weg des geloofs, die zeggen doet: „Heer, mijn God, ik «reef mijzelven geheel aan uwe leiding over; maar ook begeer ik u geheel te bezitten, als de. Heiland , die niet enkel mijne rechtvaardigheid maar ook mijne heiligmaking zijt. Neem Gij mij, Heer, en maak mij naar het woord uwer belofte tot een in IJ heilig kind!" Van nu aan stelde hij zich geheel onder de macht van Hem, die aan de zonde hare macht heeft ontnomen, en mocht toen ook bekennen en ervaren, dat het bloed van Jezus Christus van alle zondesmet reinigt en rein verklaart, en dat hij door volhardend in Christus te blijven, als overwinnaar uit het strijdperk der hem ontmoetende verzoekingen mocht uittreden. In eene gebedsbijecn- op vereenigingen, die niet liet leven maar gemoedsopwindinp ten doel hebben. komst mol meer gevorderde Christenen werd het Smifli met zekerheid kennelijk, dat God liet op den altaar gelegde offer had aangenomen. Een vuurdoop des Heiligen Geestes had hem aangedaan en als een 1111 zijnen Heiland geheel toegewijd kind reisde hij verder zijnen weg met blijdschap." Christus is ons van God gezonden, niet alleen tot rechtvaardigheid, maar ook tot heiligmaking — was van nu aan het kernwoord van Pearsall Smiths spreken en prediken, en door zijn krachtig getuigenis in woord en wandel zag hij velen uit zijne familie, uit zijne onderhoorigen en uit allerlei andere kringen deelgenooten vuil zijne innerlijke ervaringen worden. Sedert het voorjaar van 1874 was hij ook in Engeland werkzaam. Eenige vrienden, en vooral zijne geheel gelijkgezinde vrouw, stonden hem daarin terzijde, en de bijeenkomst te Oxford met de diepe indrukken, die zij bij velen heeft nagelaten, heeft zijn arbeid èn wijd en zijd doen bekend worden, èn dien in verren kring tot zegen gesteld. De leer der heiligmaking door het ge 1 oof is bij deze beweging op den voorgrond gebracht, n Deze leer der heiligmaking door het geloof," schrijft een der broeders uit Zwitserland, die de bijeenkomsten mede bijwoonde, „is door niet weinigen van hare innerlijke levenskracht beroofd, daar zij door de dagelijks in hun leven voorkomende struikelingen er toe gebracht waren, om zulk een zich gelijkblijvend opstaan en vallen en weder opstaan voor iets onvermijdelijks en regelmatigs in het christelijke leven aan te zien. De Schrift intusschen spreekt van de heiligmaking op zulk eene wijze, dat ieder niet door partijdigheid verblinde moet inzien: dat bet voor een waar en volhardend geloof in Christus mogelijk is iedere erkende zonde bij toeneming te overwinnen en af te leggen. Het kruis van Christus, waarop Hij als Hoogepriester onze zonden droeg, is tevens het hout des vloeks, waarop Hij als Koning voor zijn volk een vloek en zonde werd, opdat hij door zijn wegnemen der wet en door in hare plaatse treden als het leven- en liefdewekkend Woord van God ons door zijnen Geest wederbaren en als van de macht der zonde verlosten, als vrije kinderen Gods opvoeden en voor de volmaaktheid vormen zou. Om dien zegen des kruises te kennen, is het eene heilige voorwaarde, dat wij door de liefde van Christus gedrongen, door het geloof oordeelen, dat Hij zoo voor allen gestorven is, dat al de zijnen met hem medegekruisigd en medegestorven en alzoo in geloofsgemeenschap met het kruis en den dood van Christus de zonde en de oude wetsbedeelingafgestorven zijn, om als nieuwgeboren kinderen in de vrijheid der liefde Gods te leven. In dit Godeleven, als vrucht des kruises, ligt de eigenlijke roeping des geloofs en liet geheim van een voortdurend opwassen in Christus, het komen tot de gestalte eens volwassenen mans in hem. Zoo is des Christens leven een leven der heiligmaking, al gevoelt hij ook bij iedere schrede voorwaarts dieper den afstand tusschen zijnen volmaakten Heer en zichzelven, en al blijft hij, verootmoedigd onder dit steeds krachtiger bewustzijn, zich een zondaar noemen, zoolang hij in dit lichaam dezes doods naar hoogere volkomenheid worstelt." De diepe indruk, welken de samenkomsten te Oxford ook o]) den straksgenoemden broeder maakten, beschrijft hij dus: //In de stille uren van den nacht, als ieder inet zijnen God alleen was, gaf zich de innerlijke gemoedsstrijd in gebeden, niet zelden met heete tranen lucht. De vraag was in het hart: //Zijt gij willens om u aan uwen Heer, die u liefgehad en met zijn Moed gekocht heeft, waarlijk en geheel over te geven? Is het uwe keus om uwen wil geheel naar dien van God te voegen en te haten wat Hij haat, te laten wat Hij verbiedt, te volbrengen wat Hij verlangt? Hebt gij in geloof de macht oin 11 onvoorwaardelijk aan Hem toe te betrouwen, opdat Hij u reinige en u aangenaam make in den Geliefde? Zijt gij gezind om van alle zeilwerken en eigengerechtigheid af te zien, en uit grond des harten te srneeken: Hemelsche Vader, Heer des wijngaards, reinig in ij als een rank van uwen wijnstok, opdat ik U ter eere vele vruchten drage?" //Geliefden, deze vragen schijnen gemakkelijk beantwoord , maar wanneer ons die vragen door den ons verlichtenden en in ons werkenden Heiligen Geest gedaan worden en het antwoord tegelijkertijd van woord tot daad moet rijpen, gaat het, gelijk ik zelf dit mede ondervond, niet zoo gemakkelijk. Toch is dat antwoord door mij en door velen inet mij gegeven. Het was eene d a a d des willens voor het aangezicht van onzen God, die liet willen en volbrengen werkt. Door de oprechte overgave van onszelven aan God was de hinderpaal weggenomen, die den vollen zegen, welken God den zijnen 7,00 gaarne schenken wil, had teruggehouden." Een vriend uit Parijs schreef aan Pearsall Smith het volgende: u Eenige van uwe schriften, uwe toespraken in Parijs, de zegen door een ander ontvangen van het lezen der levensgeschiedenis van uwen zoon Frank *), dit alles bracht er mij toe, om bij vernieuwing te erkennen, dat ik niets ben, en dat jezus alles in allen is. Op zekeren avond zeide ik met kinderlijken eenvoud en kalmte tot Hem: dat Hij niet alleen de mijne was, maar dat ik ook de zijne ben. Eindelijk bekende ik, (ach, waarom kon of wilde ik het zoolang niet inzien) wat de geheele Heilige Schrift, het woord des Ouden en des Nieuwen Verbonds zoo uitvoerig, zoo klaar, zoo heerlijk leert: dat de vrucht en het doel van Jezus' lijden en sterven daarin bestaat, dat nu den gevangenen vrijheid gepredikt en verzekerd kan worden, en dat Gods levendmakende Geest ons vrijmaakt van de wet der zonde en des doods. (Hom. 8: 2.) Ik zag, dat Jezus ons niet maar in dit en dat opzicht tot sterkte gegeven is, maar dat Hij van den aanvang tot den einde u onze heiligmaking" is. Ik kwam tot de innerlijke en volkomene erkentenis, dat Hij ons niet enkel door zijn voorbeeld en onderwijs leert en door zijne genade ons helpt, maar dat Hij ons *) „ Frank, the record of a happy 1 ifewaarvan bij de uitgevers dezes eerstdaags eene Nederduitsche vertaling verschijnt. leven, ja, liet leven is, evenzeer als de weg en de waarheid namen zijn, waarop Hij aanspraak maakt en recht heeft." ,/ Het verschil tusschen mijn tegenwoordig en vroeger leven, weet ik niet beter aanschouwelijk te maken dan door te zeggen: dat terwijl ik vroeger meestal in de schemering, menigmaal zelfs geheel in het duister, en zeer zelden in den zonneschijn leefde, ik nu bestendig in het licht wandel door de trouw van Hem, die mij heeft liefgehad en zichzelven voor mij heeft overgegeven en wien ik mij nu ook geheel toebetrouw. Ik gevoel mij tot de belijdenis gedrongen, dat ik mij de nabijheid van Jezus gelijk ook mijne eigene zondigheid meer bewust ben, dat ik de zonde oprechter haat, opwas in kennis, een meer zalig gevoel heb van Gods liefde en meer genot smaak van zijn Woord en zijne werken en van de gemeenschap met zijne kinderen, dan ik dat ooit te voren kennen en ondervinden mocht. Ik geloof, dat mijn weg van nu af in menig opzicht een moeielijker pad zal zijn, maar ook geloof ik, dat mijn God al mijn nooddruft vervullen zal naar den rijkdom zijner heerlijkheid in Christus Jezus." Geen wonder, dat waar zich zulk eene beweging op het gebied van het gemoedsleven heeft geopenbaard, door meer dan één van // eene tweede bekeering" is gesproken. Doch waartoe dit alles hier met zooveel nadruk medegedeeld;' Voorzeker niet enkel om blootelijk eenige belangrijke feiten bekend te maken, maar vooral ook opdat zij in wijder kring tot opwekking en aansporing mogen zijn tot een toeleg op heiligmaking, ernstiger dan te voren, gelijk ik in vertrouwen op God geloove, dat zij mijzelven tot vermaning, verlevendiging en troost zijn geweest. Maar aan dit eerste oogmerk paart zich nog een ander bedoelen. Bovendien voel ik mij gedrongen om aan al het gezegde nog toe te voegen, hoe ik deze beweging wensch beschouwd en beoordeeld te zien. Hare beteekenis wensch ik niet zóó te bekrimpen, dat daardoor ook maar aan een eenige een tittel of jota van werkelijk genoten zegen zou ontroofd worden; nochtans moet ik wijzen op mogelijke gevaren, die zich juist zoo licht aan wat op zichzelf het beste en heiligste is verbinden, en dit opdat de aanvankelijk gezegende uitwerking dezer beweging nog meer tot werkelijkheid en de indrukken daarvan bij velen nog dieper en daardoor blijvend worden. Wat ligt mij dan vóór alles op het hart ten aanzien van deze zaak, wier goeden en goddelijken grond ik van harte toestem? leder geloovig en met de Schrift vertrouwd Christen zal al dadelijk moeten toestemmen , dat de waarheden, welke de in het hart en middelpunt dezer beweging gestelde zijn, geene nieuwe, pas uit den schat des Evangelies aan het licht gebrachte zijn; iets dat haar niet als iets minder voortreffelijks, maar juist als aanbeveling, is toe te rekenen. Ik wijs uit de velen, die ik zou kunnen noemen, waaronder de mystieken van alle tijden, alleen op Gerhard Tersteegen *), die *) Jung Stilling zegt van Tersteegen; „Wellicht is er 11a den apostolischen tijd geen man geweest, ilie in zulke mate deze waarheden niet alleen op diepe, teedere, helderde Schrift doorblikkende wijze in leer en lied heeft verkondigd, maar die ook zijn geheel lang leven door met de daad heeft bevestigd. Duizenden zijn door zijn woord en in stilheid werkend voorbeeld tot eene diepere levensgemeenschap met den Heer gebracht. Mijne toespraak ving met de beschouwing van het woord eens Apostels aan, en de eenvoudige verklaring van dat woord heeft al de in deze beweging op den voorgrond tredende waarheden voor ons oog doen voorbijgaan. Al laat het zich niet loochenen, dat zij aan menig oord bij de openbare prediking worden teruggehouden, toch is het waarheid, dat overal waar Evangelisch leven bestaat, zij door leeraars en gemeenten worden gekend en beleden. En ik moet meer zeggen. Of hebben wij niet sedert langen tijd reeds in Zuid- en Noordwestelijk Duitschland grootere en kleinere vereenigingen gehad, die niet enkel op de leer der heiligmaking een bijzonderen nadruk legden, maar er tevens eene levenstaak van maakten 0111 haar ook ondubbelzinnig in beoefening te brengen. Het eigendommei ij ke der bijeenkomsten te Oxford is dus geenszins een aan het licht brengen van iets nieuws uit de leergehalte des Bijbels. Hoogstens kan men zeggen, dat de eenvoud, verstaanbaarheid en warmte, — ik voeg er gaarne bij, de Amerikaansche practische aan- het beeld van Christus vertoonde in geheel zijn leven." — Het leven van Gerhard Tersteegen. Naar het Hoogduitsclx van C. Bartliel. Höveker & Zoon. Amsterdam. sluiting aan het werkelijk leven, waarmede Pearsall Smit.li dit' waarheden weet in het licht te stellen, iets nieuws, eigenaardigs en indrukwekkends zijn. Het werkelijk bijzondere is veelmeer hierin gelegen, dat de menigte der aanwezigen bij de beschouwing dezer waarheden door eene beweging des Geestes is aangegrepen geworden en onder baren invloed vele onmiddelbare werkingen der genade en des Heiligen Geestes in hunne harten erkenden en met een diep en heilig gevoel van blijdschap zich daarin tezamen verheugden. Nu gaat het niet aan en beeft het zelfs zijne bedenkelijke zijde, om deze levendige indrukken eene tweede bekeering te noemen, maar tevens is het bezigen van zoo sterke uitdrukking licht verklaarbaar, waar wij erkennen moeten, dat werkelijke, onmiddelbare werkingen des Geestes onder ons zoo zeldzaam geworden zijn, dat wanneer /.ij voorkomen, zij allicht een zoo overmachtigen indruk maken, dat het den begenadigde is als ware hij ten tweede male en op nog heerlijker wijze bekeerd geworden. Maar dit toegevende, zij tegenover het zoo verblijdend feit toch een en ander ter waarschuwing herinnerd. Zoozeer het te wenschen en van God kf tesmeeken zij, dat binnen de gemeente allerwege krachtiger werkingen des Geestes zichtbaar worden en dat daartoe ook de te Oxford gesmaakte heilservaring medewerke; evenzeer zij wel bedacht, dat zulke bewegingen zich, wat haar eigenlijke levensgehalte betreft, niet door welgezindheid en goedgemeende verordeningen naar mensehen goedvinden van de eene plaats naar de andere laten overbrengen en ver- breiden. Zij behooren te worden afgebeden en worden op het gebed als eene heilsgifte geschonken. Hoe heiliger deze /.aak naar haar innerlijk wezen, hoe meer zij de /.aak des Heeren is, des te meer moet ons het bedenkelijke treffen, om haar op uitwendige wijze, door eigen middelen te willen tot stand brengen, wat niet anders zijn zou dan hetgeen in den hoogsten zin leven is tot het gebied der werktuigelijkheid te verlagen. *) Voorts wensch ik in herinnering te brengen, dat ook waai met onloochenbare werkelijkheid de werkingen des Geestes en der genade in groote vergaderingen ervaren *) De Neue Evangelische Kirchenzeitung zegt aan het slot van een uitvoerig bericht over de bijeenkomsten te Oxl'ord juist en treffend: „Wanneer wij niet miszien, was het eigenaardige dezer indrukwekkende samenkomst, dat men niet over het onchristendom van die buiten zijn, maar over eigen Christendom een streng gericht hield; dat men voorts in de hoogere eisclien, die men aan zich zeiven stelde teedere godsdienstige innigheid en hoogen ernst elkander liet doordringen en tot eenheid samensmelten, en eindelijk, dat men ziende op het groote doelwit om te streven naar den vollen wasdom eens mans in Christus en om met den geheelen menscli Christus te dienen, alle verscheidenheid van leerstellige meeningen en beschouwingswijzen met opzet geheel der vergetelheid prijs gaf. Nadoen kunnen wij de Oxfordsche samenkomst niet, en wij moeten op heilig gebied niets meer dan een slaaisch nadoen schuwen, maar wij kunnen en moeten navolgers worden van den ernstigen toeleg op heiligmaking en van den broederlijken geest, welke deze samenkomsten gemaakt heeft wat zij waren. 3 worden, gelijk op het eerste Pinksterfeest te Jeruzalem, liet groote aantal bewogenen, — denken wij alleen aan de 3000 van den Pinksterdag,— op een bewogen zijn wijst, waarin het gevoel te eenzijdig kan zijn werkzaam geweest, zoodat eerst het later levensbetoon inoet doen blijken, of werkelijk de wil eene nieuwe richting gekregen heeft en tot ware eenswillendheid met Gods welbehagen gekomen is. Intusschen dit is een gevaar, dat bij elke ernstige gemoedsbeweging, welke een groot aantal mensehen aangrijpt, immer aanwezig is, en daarom hier wel als iets onvermijdelijks mag beschouwd worden. Van meer gewicht nog schijnen ons de volgende opmerkingen. Met het getuigenis der geschiedenis voor ons zijn twee gevaren te duchten, zoodra op de heiligmaking met sterken en eenzijdigen nadruk de klem wordt gelegd. Het eene gevaar is, dat men vervalt in een heiligingsijver, die, zonder dat men het wil of weet, brengt tot eene zich in allerlei oefeningen en werken versplinterende eigengerechtigheid, die, gelijk wij daarvan in de Roomsch Katholieke kerk en in het Rationalismus het voorbeeld hebben, niet alleen op de verdiensten maar ook op de kracht van Christus inbreuk maakt. Het andere gevaar is, dat men, evenals dit ons in vele mystieke vereenigingen treft, eene zondelooze volkomenheid als het doel der aardsche levenstaak van den Christen gaat voorstellen. Beide deze afwijkende wegen kunnen dan daarna, zooals dit in de Roomsclie kerk aanschouwd wordt, zich tot een dubbel dwaalspoor vereenigen. Tegen beide deze gevaren poogt de Oxfordsche beweging tevens het behoedmiddel te geven. 1 egen het laatste doordien zij de meening van eene zondelooze volkomenheid te kunnen bereiken voor eene dwaling verklaart, en bovendien geheel juist verkondigt, dat naarmate de Christen zich inniger met zijn Heer vereenigt, hij steeds meer den afstand, die tusschen het toonbeeld van alle heiligheid en hemzelven bestaat, zal moeten erkennen. Tegenover het eerste gevaar wordt de waarheid krachtig gehandhaafd, dat de waarachtige heiligmaking geheel bepaald wordt door eene volkomener overgave des harten aan Jezus, en dat dus ook de heiligmaking alleen door het geloof hier kan nagejaagd en bereikt worden. Op dit laatste heb ook ik, bij de beschouwing van Efez. 3:17 den nadruk gelegd en dit, zij het al in korte trekken, verder ontwikkeld. Maar reeds deze toelichting van het op dit punt betrekking hebbend apostolisch woord dringt, om voor een zeer mogelijk en niet gering te achten misverstand te waarschuwen. Het is met de Schrift en de ervaring in overeenstemming, wanneer men zegt, dat het geloof de grondslag, het grondwezen, (hypostase) des nieuwen levens en dus ook der heiligmaking is. Toch schijnt het mij toe, dat zij, die de vertegenwoordigers dezer Oxfordsche beweging en hare woordvoerders zijn, het begrip van geloof dus toegepast te eng nemen en daardoor aan den waren zin er van tekort doen. Leest men de berichten, waarvan de medegedeelde uittreksels eene proeve zijn, dan ontvangt men den indruk, alsof een innig en sterk zien des 3* geloof» op Jezus, die ons niet alleen tot gerechtigheid, maar ook //tot heiligmaking geworden" is, terstond onze heiligmaking uitwerkt. De waarde en waardige leider dezer beweging legt, als ik wel zie, op dat //dadelijk" en //en van stonden aan met machtigen nadruk klem, en deze, als ik het eens zoo noemen mag, practische greep schijnt op den geest der vergadering' ingrijpend gewerkt te hebben. Maar zij dit al zoo, toch schuilt hier naar mijne vaste overtuiging een stellig gevaar. Wel heeft ongetwijfeld Jezus niet alleen de schuld der zonde verzoend, doch ook de macht der zonde voor ons gebroken, maar de wijze, waarop w ij ons beide weldaden door het geloof toeëigenen, de kracht van de vergeving der zonde en de kracht des nieuwen levens in Jezus, is daarom toch geheel \eisehillend en wel te onderscheiden. De genade der verzoening kan, al geschiedt het vaak langzamer, op eens en van stonden aan door de ziel gegrepen worden; ook kan in één enkel punt des tijds verstandelijk erkend worden, dat Christus ons mede tot heiligmaking geworden is, dewijl Hij de macht der zonde voor ons gebroken heeft, zoodat het er op aankomt , om ons zeiven steeds meer volkomen aan Hem over te geven, opdat Hij ons de kracht verleene, om ook alle onreinheid der zonde meer en meer te overwinnen. Maar dit verstandelijk erkennen, dit met het oog des geestes de waarheid zien, is toch nog iets anders dan ó;ize tot het gebied des werkelijken levens behoorende heiligmaking. Op dit onderscheid is nadruk te leggen, bij het opmerken, dat er onder de uitingen door de Oxfordsehe beweging ontlokt, uitspraken voorkomen, die kennelijk niets minder zeggen, dan dat hij, die ze neerschreef, daarin beweert, door zulk een erkennen ook terstond een ander en nieuw mensch geworden te zijn. Onze heiligmaking kan niet anders tot stand komen dan door en in het gehoorzaam zijn aan de roeping des nieuwen levens, in eene eigene door Gods Geest gewerkte'eenswillendheid met God en gehoorzaamheid aan Zijnen wil. Of wil men de zaak van een ander standpunt bezien, dan is er, zooals wij boven opmerkten, onderscheid te maken tusschen geloof en geloof. Het geloof heeft zijne trappen en graden, men kan spreken van zijne lengte, breedte, hoogte en diepte. Zoo heeft dan ons geloof noodig tot vollen wasdom en rijpheid te komen in de kracht der liefde Gods in Christus. De enkele geloofsblik op Jezus kan de gesteldheid des innerlijken levens, zooals zich die in den Christen op een gegeven oogenblik voordoet, niet wezenlijk veranderen , maar wel kan, waar zulk een zien op den Heer dagelijks en gedurig plaats heeft, de inwendige mensch, door gehoorzaamheid, zelfverloochening, gebed en vertrouwen geheiligd, een volkomen wasdom in Christus meer en meer nabijkomen. Deze noodzakelijke ontwikkelingsgang door toenemen in wasdom wordt, als ik mij niet geheel bedrieg, in de Oxfordsehe beweging te veel uit het oog verloren, en daardoor te weinig gelet op den strijd en den arbeid, die tot de noodzakelijke voorwaarden behooren, waaronder de heiligmaking hare gestalte en wezenlijkheid verkrijgt. .Ja, zelfs tegenover Hit ons beweren, stelt He beweging niet zonder beteekenis het gevoelen, Hat het er op aankomt, om Hoor eene bepaalde heiligingsdaaH //in He rust", en wel „ in He volkomene rust van Jezus" in te gaan. Zulk eene stelling schijnt mij gevaarlijk *) toe, in zoover zij bet mogelijk maakt, Hat bij menigeen, zooHra He eerste liefelijke inHrukken Her onHervonHen gemoedsbeweging voorbij zijn, bange twijfel en donkerheid ontstaan. Wanneer ik zie op het leven van den Apostel Paulus, zooals dat ook naar zijn innerlijk wezen in zijne getuigenissen aangaande zichzelven in zijne brieven voor ons openligt, dan blijkt mij, Hat He weg van dezen Hienstknecht Hes Heeren tot Hen einde toe door moeite en arbeid, doorwaken, honger en dorst, door vasten, koude en naaktheid, door gevaren van allerlei aard, door aanvechtingen van binnen en van buiten, door duisternissen en zwakheden, door strijd met vleesch en bloed, met menschen en met de machten der duisternis is doorgegaan, en dat hij naar zijne eigene overtuiging juist in dezen weg en door deze middelen gekomen is tot meerdere *) Op zijn zachtst genomen schijnt zij ook mij toe licht tot misverstand te kunnen leiden. Als in verband tot Matth. 11: 27-30 bedoeld is, de rust noodig tot den toeleg op heiligmaking, eene rust, welke de wet en wetgeleerden onmogelijk maken, maar die Christus schenkt, dan heeft de uitdrukking hare waarheid, echter met deze beperking, dat men er de voorliet tot stand komen der heiligmaking noodzakelijke voorwaarde kennis der kracht Gods in zich en tot het opwassen tot de gestalte van een volkomen man .in Christus. Onmiskenbaar heeft hij op zulk een weg dagelijks, ja zonder ophouden in geloof op Jezus den Heer der heerlijkheid moeten zien, maar niet dit zien op zichzelf, neen, veel meer de maat der kracht en des Geestes, waarin de Heer zich op dien weg van arbeid en lijden aan hem ontdekte, en die van de blijde, het gevoel sterk treffende ervaringen der genade en des Geestes wel moeten onderscheiden worden, was hem het getuigenis en zegel zijner heiligmaking in Christus. In de hem ten deele gevallen gezichten en openbaringen heeft Paulus nooit willen roemen, ja, als tegenwicht tegen deze is hem zelfs op zijnen gelooft*- en heiligingsweg een doorn in het vleesch gegeven. Ook Petrus deelt kennelijk eene zelfde overtuiging. Immers in zijnen eersten brief brengt hij de mate der toekomende heerlijkheid, die toch wel in evenredigheid wezen zal met de maat van onze heiligmaking, in eene zelfde verhouding met het lijden, dat in den dienst en bij het navolgen van den Heere Christus verdragen is. Maar misschien is iemand geneigd mij tegen te werpen , deze waren ook Apostelen! Juist, maar de weg, waarop de Heer zijne Apostelen geleid en gevormd heeft, is geen andere dan dien Hij met ons volgt. Niet in soort en wezen, alleen in zijne afmetingen kan de loop van hun inwendig leven van den onzen verschillend zijn. En deze waarheid brengt mij van zelf tot eene nadere opmerking, die ik zoowel voor onze diepere Schriftkennis als voor onze Christelijke levenservaring van hooge beteekenis acht. De weg der verlossing en der zaligheid is een eenige, voor alle menschen zonder onderscheid besterad en berekend. Daartegenover is de weg der heiligmaking, der voleinding in Christus, hoewel die ook voor allen een zelfden grondslag heeft, de openbaring en kraehtsbedeeling des Heiligen Geesles, nochtans wat de te bezigen middelen en te bereiken doeleinden aangaat, tot in het oneindige verschillend, omdat hij tot ieders onderscheidene persoonlijkheid en roeping in verhouding staat. Voorts staan deze beschikkingen niet alleen in bepaald verband tot onze meerdere of mindere getrouwheid, maar tevens tot de goddelijke verkiezing, naar wier raad God van voor de grondlegging deiwereld de gemeente in al hare leden in Christus heeft vooruitgezien. Alleen wanneer wij aan deze gegevens ons streng vasthouden, kunnen zij, naar liet mij toeschijnt, tot een helder inzicht komen in de beteeker.isvolle, helaas, door den langdurigen strijd zoo veelzijds verduisterde Paulinische leer der verkiezing. Het is hielde plaats niet, om in dit zijn onderwijs dieper door (e dringen. Ik beroep mij daarom hier alleen op het dubbel feit, dat naar de Schrift de maat der heerlijkheid voor de geloovigen verschillend is, en dat daarmede in overeenstemming ook de maat der heiligmaking in dit aardsche leven zich als geheel persoonlijk verschillend voordoet. Het doel der goddelijke verkiezing in de bedeeling der heerlijkheid, de maat der natuurlijke krachten en gaven, de bijzondere persoonlijk van God beschikte leidingen, de mate onzer getrouwheid en daarmede overeenstemmende ons ten deel wordende openbaringen der genade en van den Heiligen Geest — zijn allen zaken, die behooren in aanmerking gebracht te worden, zoodra er ernstig en grondig sprake is van onze heiligmaking in Christus. Mij komt het voor, dat de geestelijke leeren spreekwijze der Oxfordsche beweging tegenover al het aangevoerde te weinig omvattend en niet genoeg op het Bijbelwoord gegrond is. De door haar gekozen weg van onderwijs en leiding (methode) kan wel tot eene krachtige opwekking voor velen dienen, en als zoodanig hebben wij, gelijk wij toonden, een hartelijk welkomstw 001 d voor haar over; maar de machtigste opwekking is en blijft slechts eene levensaandrift maar is nooit het leven zelt. Zij brengt, zou ik zeggen, den weg der heiligmaking te veel binnen den kring der wetten, die voor het gewone leven gelden, stelt hem te zeer onder een algemeenen, voor allen geldenden regel, die zich niet laat rechtvaardigen uit den arbeid, den strijd en de bijzondere roeping, die ons in het leven der onderscheidene Christenen duidelijk als een persoonlijk toegepast Godsbestuur kenbaar worden. Ik kan van dit onderwerp niet scheiden zonder nog eene en andere opmerking te hebben gemaakt, die zich rechtstreeks en als van zelf aan het gesprokene aansluit. De heiligmaking rust op de kracht, die gewerkt wordt door den Heiligen Geest, wiens levenmededeelende macht onuitputtelijk en in de wijze liarer openbaring oneindig in verscheidenheid is. Geen deel der openbarings- waarheden en feiten evenwel is voor de Christenheid, als geheel genomen, nog eene minder ontdekte en in het leven opgenomen zaak dan de leer van den Heiligen Geest en zijne werkingen. Maar geen deel der openbaring eiseht naar zijnen aard ook teederder en -voorzichtiger behandeling dan dit. Eene beweging tot bevorderingvan heiligmaking behoeft dus om gezond te zijn en te blijven, en zich in hare vruchten als werkelijk van God uitgegaan te toonen, eene steeds nieuwe en dieper gaande kennis op dit gebied. *) Zonder vordering in kennis laat zich geene toeneming in inwendig leven denken. Een Paulus spreekt deze zijne overtuiging herhaaldelijk uit en reeds alleen de door ons beschouwde schriftuurplaats is haar voldingend bewijs. Ook in de Oxfordsche beweging keert alles terug tot het woord: //Christus is ons ook tot heiligmaking geworden." Voorzeker. Maar men lette er wel op, dat het juist aan deze plaats (1 Cor. 1 ; 30.) volgens eene juiste vertaling van den grondtekst heet: vdie ons geworden is wijsheid van God, te weten, gerechtigheid en heiligmaking en verlossing. Om alzoo in overeenstemming te zijn met dit woord, dat tegen over de het leven niet rakende wijsheid der menschen de het gansche innerlijk leven der geloovigen omvattende en bezielende wijsheid Gods stelt, is haar eene vollediger aansluiting aan de Schrift behoefte. Om blij- *) Bij de opwekking tot heiligmaking, die Tersteegen in de vorige eeuw in alle stilheid heeft geleid, vinden wij het een en het ander op bevredigende wijze gepaard. venrle vrucht te dragon heeft zij ton zeerste noodig het geleide en de gedurige voorlichting eener gezonde en degelijke Bijbelsche godgeleerdheid, die op het gebied van de leer des Heiligen Geestes, en dit in de juiste verhouding tot de geheele Schriftwaarheid, steeds nieuwe aan levensgloed rijke inzichten opent. Veelomvattend en van het allerhoogst belang is het gebied, dat ons op dit punt tot een dieper onderzoek en daaraan verbonden ervaring roept. Ernstiger dan tot nog toe in het algemeen is geschied, hebben wij te letten op de leer aangaande de gaven des Heiligen Geestes, waarop het sedert veertig jaren bestaan van de gemeenschap der Irvingianen gedurig ons heenwijst; op de inspiratie der heilige Schrift in hare nauwe betrekking tot en in haar onderscheiden zijn van de inspiratie der geloovigen; op het onderscheid tusschen de uit don dienst der engelen voortspruitende of uit de werking des Heiligen Geestes geboren krachten; op de verhouding van de heiligmaking tot de heerlijkheid; op de openbaringen des Heiligen Geestes bij de trapsgewijze ontwikkeling des innerlijken levens; op de betrekking des Heiligen Geestes tot het hoogepriesterschap van Christus en op de gelijkheid en het verschil van den Nieuw-Testamentischen Heiligen Geest met de werkingen van den Geest Gods in het Oude Verbond en onder alle volken. Geen grooter zegen kon de Oxfordsche beweging aanbrengen, dan wanneer zij eene aanleiding worden mocht, dat hare voorgangers er den stoot aan gaven, om in menige dezer vragen wat meer licht van kennis en ervaring voor en binnen den kring der geloovigen te doen opgaan. Reeds heeft men tijdschriften met het opzettelijk doel om deze beweging te schragen het licht doen zien. Aan deze geschriften, die wegwijzers willen zijn, wenschte ik deze aangeduide punten bijzonder te hebben aanbevolen. Hoe aanlokkend, doeltreffend en gezegend de te Oxford gevolgde leerwijze zich ook moge betoond hebben, toch is er veel, dat verbiedt om daarvan bij uitsluiting en voortdurend gebruik te maken. Wanneer de beweging hare letterkunde mocht krijgen, maar zonder bet steeds voortgaand en dieper Bijbelonderzoek waarop wij aandrongen , bestaat voor haar groot gevaar om zich in allerlei mystieke dwaling te verloopen, of wel het ander gevaar van ih den weg der machtspreuken tot een onrijp en verkeerd werkend methodisine der heiligmaking te geraken. Want op dezelfde wijs als het tot een inethodisme der bekeering gekomen is, zou ook zulk eene beweging in een methodisme der heiligmaking kunnen overgaan, een pad, waaraan nog grootere gevaren dan aan het eerste zouden verbonden blijken. Ik schreef deze regelen, juist omdat de berichten omtrent de Oxfordsche beweging mij machtig aangegrepen en tot ernstig nadenken gewekt hebben. Mijn woord heeft dus geenszins ten doel om den wakker geworden geest te blusschen, en eene beweging, die naar ik hoop voor velen heilzaam werkt, in haren loop te stremmen. Integendeel, het was mijn oprecht zoeken om onder de leiding des Heeren iets tot verbreiding, bevestiging en tot een dieper in het leven ingrijpen van deze beweging bij te dragen. Of wat zou men in deze dagen naar den nood der tijden vuriger kunnen wenschen en meer dringend van God afsmeeken, dan een zich krachtiger openbaren en met verhoogde macht werkzaam betoonen van den Heiligen Geest in het midden der geloovigen! Geve de Heer, dat de te Oxford gebleken opwekking tot eeu bezielende stoot worde voor de gansche gemeente, opdat in eene zoo aangelegene zaak een waarachtig hooger leven in steeds wijderen kring wakker en werkzaam worde. Zonder groote bijeenkomsten in hare beteekenis te verkleinen of veroordeelen, wenschen wij toch meer nog in kleinere kringen de door ons gestelde levensvragen besproken en biddend overwogen. Behage het den Heer om zelf door zijne machtige hand dit verblijdend levensbetoon te leiden, opdat het voor steeds meerderen vrucht drage tegen den dag der openbaring zijner heerlijkheid.