MARANATHA. EE D E TER INLEIDING YAN DE DEPiJTATEN-VERGADERING, GEHOUDEN TE UTRECHT OP 12 Mel 1891, DOOK DE. A. KUYPER VIERDE DRUK. AMSTERDAM, J. A. WORMSER. 1891. Ook ditmaal, Mannenbroeders, zij het uwen Voorzitter vergund, uwe Deputatenvergadering in te leiden, met een kort woord van broederlijke toespraak. Met Jezus hemelvaart vlak achter ons, zij de toon waarin ik die toespraak zet, het Mamn-atha, de Heere komt! Want, hoe veelzins uiteenloopend ook ons kerkelijk ideaal moge zijn, toch sprak het ons aller harte toe, toen we zoo straks, vóór ons gebed, van //de Bruid des Lams in haar rein en blinkend lijnwaad" hoorden, en een oogenblik inleefden, in dat heerlijk oogenblik, waarbij immers elk onzer present zal wezen, als hij uit de hemelen wederkomt, op wiens hoofd de gloriekroon van David eeuwig bloeien zal; en die op zijn dijen dezen naam geschreven heeft: Heere der Heere, en Koning der Koning en. Soms verraste onze ziel reeds het heimwee naar die afgebedene toekomst, ■waarin geen enkele wanklank ons meer verdeelen zal, en het stille trekken eener uit God gewelde liefde ons voor eeuwig met //het Lam, dat geslacht werd", en met al zijn heiligen en martelaren vereenigen zal. Ja, nu reeds eert onzer aller hart, in dat blij vooruitzicht, den van God gezalfden Koning, en is het de trouwe aan Hem, die //de Getrouwe en IVaaraclitige" genaamd wordt, die ook hier ons s&kmbrengt en saam verbindt. Immers het doel van de reis bepaalt den weg, dien ge hebt in te slaan; en ligt voor u en mij dat doel in die eindcatastrophe, die staat in te treden met het terugkeeren van Jezus naar deze aarde, dan is het Maranatha ook de tweesprong, waarbij ónze weg en die onzer tegenstanders uiteengaan. Voor hen is die wederkomst des Heeren een droombeeld, dat hun het lachen van den spot nauwlijks waard is; voor ons is ze het glorieus besluit voor de historie ook van ons volksbestaan, dat we inroepen met een lach van heilige vreugde; en, om aanstonds op het doel onzer vergadering te komen, voor ons is ze het beslissende feit der toekomst, waardoor niet alleen ons zieleleven, maar ook onze staalkundige gedragslijn in volstrekten zin wordt beheerscht. Wat toch ligt in dit Maranatha? Immers dit, dat als de historie der volkeren zichzelve zal hebben uitgeput en niet verder kan, de van God gezalfde Koning verschijnen zal, om in het leven van alle natiën, en dus ook van ons volk, in te grijpen; den sikkel ook in den oogst van ons nationale leven te slaan; en de anti-Christelijke wereldmacht gelijk de apostel getuigt, Ie verdoen mei den adem zijns wonds. (2 Thess. 2 : 8). Hiervan nu weet een Conservatief, een Liberalist, een Radicaal, een Socialist eenvoudig niets; en ook waar er onder deze groepen nog enkele mannen verdoold zijn, die voor de verzoening hunner zonden het kruis van Golgotha zoeken, toch ligt ook voor hen de Man van smarte buiten geheel het bestel onzer vaderlandsche historie; weigeren ze Jezus koninklijk gezag in de staatkunde te erkennen; en zijn Religie en Politiek voor hen twee. Als ge uw medeburgers, die óf den Christus naar de Schriften ganschelijk verwerpen, óf hem althans niet als den van God gezalfden Koning over alle natiën en volkeren eeren, afvraagt, waar het met de wereid en haar historie heengaat, dan zullen ze u óf zeggen, dat ze hier eigenlijk gansch geen denkbeeld over hebben, óf wel ze zullen u beuzelen van een nooit eindigende, altoos voortgaande ontwikkeling, waardoor ons menscheiijk geslacht tot steeds hooger gelukstaat zal opklimmen. Maar zóó nu staat de overtuiging van wie den Christus naar de Schriften belijdt niet. Hij weet, dat er een einde komt, gelijk er een begin geweest is, en dat heide door God bepaald zijn. Hij weet dat de volkeren een historie doorloopen, waarvan het keerpunt bij het kruis van Golgotha ligt. Hij weet en belijdt, dat de Hope der menschheid, die aan dat kruis stierf, straks weer opstond, opvoer ten hemel, en daar nu zit aan de rechterhand Gods, bekleed met gezag en met macht over alle volkeren en natiën. En óók, op grond van Gods Woord staat onwankelbaar zijn overtuiging vast, dat deze van God gezalfde Koning, wiens gezag en macht nu nog door den geest des tijds geloochend, miskend en tegengestaan wordt, op den dag en op het uur, dat God hiervoor heeft vastgesteld, uit dien hemel naar deze aarde terug zal keeren, om allen tegenstand te breken; te verdoen wie zich tegen hem stelt; en dit aardrijk ten erve te geven aan de zachtmoedigen, die het „kust den Zoon" (Psalm 2 : 12) hebben verstaan en in practijk gebracht. Doch dit bepaalt dan ook in de vaderlandsche politiek hun gedragslijn-, want hoe herschenschimmig de verwachting van dit Maranatha aan wie buiten ons staat ook moge toeschijnen, dit zal zelfs de radicaalst ongeloovige, mits hij logisch denker zij, ons toestemmen, dat het de ongerijmdheid zelve ware, eenerzijds zulk een belijdenis van den Christus op de lippen te nemen, en anderzijds de consequentiën buiten rekening te laten, die hieruit rechtstreeks voortvloeien voor onze vaderlandsche staatkunde. Beleedt ge een Christus alleen voor de redding uwer ziel, zoo zou dit anders zijn ; maar nu ge spreekt van een Christus, die ualle macht in hemel en op aarde ontving“ ; in wiens hand ook het lot van volkeren en staten ligt; die de volkeren dwingt, om ook als volk voor of tegen hem partij te kiezen ; en die, wie weet hoe spoedig in eigen persoon, en bekleed met goddelijke macht, zal wederkeeren, om in de historie van alle volkeren in te grijpen, en dus ook aan hun staatkundig bestaan een einde te maken ; nu spreekt het toch wel vanzelf, dat het niet aangaat, dit alles wel van de volkeren en natiën te belijden, maar zonder het toe te passen op uw eigen volk, en zonder er meê te rekenen in Nederland; te rekenen ook nu. En wat is ons nu aangaande dien afloop der historie «««gezegd door Jezus, en voorzegd door zijn heilige apostelen? Geeft het program dat zij u voor de historie der volkeren ontrolden, uitzicht op een steeds voortgaande kerstening dier volkeren, zoodat Jezus als ij terugkomt, die volkeren als een eenig man onder de schaduw van zijn Krum zal vinden neergeknield? Eén heilige gelukstaat op aarde? Gp weet beter, want ge kent de vraag, zoo vol diepen weemoed, waarmeê Jezus uitriep: De Zoon des Menseken, al, Ui, zal wederkomen, zal Rij ook geloof vinden op aarde? En ge kent niet minder de profetie van zoo bange en zoo ontzettende worstelingen, a „als die dagen niet verkort toierden, zelfs de uitverkorenen zouden verleid worden.11 Het tegendeel is dan ook waar. Ons is aangezegd, dat er veeleer groot t af val te bomen staat. Dat t/de koningen der aarde tezamen beraadslagen zullen tegen God en zijn Gezalfde, om zijn banden te verscheuren en zijn touwen van zich te werpen. Dat allerlei onheilige geesten tegen Gods wil en wet in woeling zullen geraken. En dat deze tegenstand ten leste zijn toppunt zal bereiken m een ontzettende antichristelijke wereldmacht, die, als Christus ze met brak, heel deze wereld voor eeuwig aan haar God en haar bestemming ontscheuren zou. n deze wetenschap nu, en niets anders, dwingt ook de Christenen m Nederland, om zich de vraag te stellen : of in de historie ook onzer natie, en m het staatkundig beleid van ons volk, al dan niet reeds de voorteekenen en voorweeën van deze anti-christelijke ontwikkeling te bespeuren zijn. Eene vraag waarop èn door Bilderdijk èn door 1 a Costa èn door Groen van Prinsterer het pertinente antwoord gegeven is: dat wel waarlijk in de theorie en in de practijk van de Eevolutie, die in 1789 uitbrak, principieel deze anti-christelijke macht tot uiting is gekomen. Niet dus een weer overstroomd worden van Europa door het oude Heidendom; want mannen als Aeschylus en Plato hadden nog nooit tegenover den Christus gestaan; maar veel erger, het opdoemen van een geest, die in heel het historisch leven der volkeren insloop, en het hart der volkeren principieel tegen Christus, als den van God gezalfden Koning, heeft ingenomen. Dit valsche beginsel nu heeft Nederland op het laatst der vorige eeuw, niet als contrabande op zijne grenzen afgewezen, maar ingehaald; de toongevende klasse heeft het aan onze gedoopte natie opgedrongen; en als gif is het gedruppeld in schier al onze nationale instellingen, wetten en gewoonten. Een nationale zonde ons des te overgeeflijker, naarmate in geen land, zoo machtig als in Neder land, het Christelijk beginsel tot heerschappij was gekomen. Sinds hebben de gebeurtenissen maar te duidelijk e juis ei van dezen blik, dien Bilderdijk, Da Costa en Groen van Pnnsterer op den toestand, buiten en in ons vaderland, wierpen, bevestig . De revolutie te Parijs is metterdaad gebleken niet maar een wisse mg van regeeringsvorm, maar een wisseling van stelsel, van politiek systema van algemeen menschelijke theorie te zijn geweest. Voor den eeredienst van den /wogen God, is met het Humanisme de eeredienst van den mensch in de plaats getreden. De bestemming van den mensch is van den hemel naar de aarde verlegd. De Schrift is uiteengerafeld en Gods Woord smadelijk verworpen, om aan de majesteit en men e , te bieden. Het Kerkelijk instituut is misbruikt als instrument, om het geloof te ondermijnen; straks te verwoesten. De volksschool, heeft dienst moeten doen, om het opgroeiend geslacht te ontwennen aan de vroomheid der vaderen. De hoogescholen zijn herschapen in instellingen, waar het Darwinisme den geestelijken adel des menschen aanrandt, door zijn schepping naar Gods beeld te loochenen Genotzucht verdrong hemelzin. En „emancipatie" is het wachtwoord o-eworden, waarmeê getornd werd aan den band van het huwehjk,, aan den eerbied dien kinderen hun ouders schuldig zijn; aan den zedelijken ernst van onze vaderlandsche zeden. Tot in het em , eerst de Philosophie, en straks het Socialisme, hun stem verhieven, de eerste, om voor zekerheid ons den twijfel in het hart te werpen; en het laatste, om bij consequente ontwikkeling van de deftig-hberale theorie, nu ook op het geld en goed der bezitters toe te passen, wat deLiberalisten bestaan dorsten tegen God en zijn gezalfdenKomng. , i Tl .1 Vraagt ge mij nu, of het anti-Christelijk karakter van deze eeuw daarom°reeds onvermengd is, zoo geeft ook hierop de Schrift en geeft de historie een eensluidend, en wel ontkennend antwoord. Ons is m de Schrift aangezegd, dat deze anti-Christelijke macht eerst op het eind in al haar naaktheid op zal treden, en dat hetgeen aan dat einde voorafgaat, een nog omslnierd karakter zal dragen. Dat toonen de feiten dan ook. Immers zelfs de vreeselijke revolutie, die te Parijs losbrak, vertoonde, niet in haar beginsel, maar in haar uitwerking, óók een onmiskenbaar goede zijde; en ge zoudt ook hier te lande in de gerechtigheid van uw oordeel te kort schieten, zoo ge bij onze Conservatieven geen waardeering hadt voor hun historische neiging-, bij onze Liberalen den vrijheidszin niet eerdet; in den Radicaal het gevoel voor rechtvaardigheid voorbij zaagt; en zelfs in den edeler Socialist zijn trek van deernis met zoo namelooze menschelijke ellende voor mets rekendet. Noch op de personen onzer tegenstanders leggen we daarom een blaam, noch ook brandmerken we het bewuste motief, dat hen drijft en prikkelt. Wat we wraken, en in hen tegenstaan, is uitsluitend hun heilloos, wijl van den Christus losgerukt, beginsel; en dit ongoddelijk beginsel nu is bij alle deze groepen één. Saam vormen ze ééne geestelijke familie, geteeld uit eenzelfden wortel. De vader van den Liheralist heet Conservatief-, wat uit hem sproot, dient zich als Radicaal aan; en de Socialist is het legitieme kind in de derde generatie. Dat begrijpt nu de tegenstander niet, omdat bij denkt dat er geen Satan is, en dat er dus ook van Satan geen werking op de volkeren en personen uitgaat, om ze tegen Christus op te zetten en in het harnas te jagen. Maar gij verstaat dit wel. Gij hebt het in uw gebed, in hel „Verlos ons van den Booze" uit uw Onze Vader geleerd; en daarom gaat het voor u uitnemend wel saam, dat ge het onheilige hegmsel in den geest dezer eeuw beslistelijk wraakt; en toch dankt voor veel, dat deze eeuw ons bracht, en de personen uwer tegenstanders als uw medeburgers blijft liefhebben; ja, nog met alle hope opgeeft op hun bekeering. Slechts één ding staat door het Maranatha onherroepelijk bij u vast: Gij moogt in hun raad niet bewilligen. Ge moogt niet met hen loopen, noch met hen samenspannen. En ge moogt ook het vaderland met aan hen overlaten. Veeleer moet al wie Christus lief heeft en den Christus uit de hemelen verwacht, zich met alle oprechte belijders in den lande hartelijk vereenigen, om hun raad te weder- staan en het vaderland aan hun verderfelijken invloed te onttrekken. En zulks, dit belijdt ge immers met mij ? nooit door kracht noch door geweld, maar altoos in den wettigen weg, alleen gedreven door den Geest des Heeren. Ga daarom van ons uit, en wijke yan ons, alle man, wien het om eigen eer of macht, om hooge post of geldelijk voordeel te doen is. De hand, die grijpt naar persoonlijk voordeel, kan de Banier van het Kruis niet omklemmen. Wie als held in dezen strijd zal optrekken, dien moet het om Christus en zijn toekomst, en in verband met die toekomst des Heeren, om de redding van zijn vaderland te doen zijn. Bezield moet hij wezen door de stille zucht, om een dam op te werpen tegen den wassenden invloed van het anti-Christelijk beginsel. Al zijn inspanning moet er op gericht zijn, om de kracht, die nog voor Christus in ons volk staat, te sterken. En wat hem wenkt, moet het dweepend verlangen zijn, om, als de Christus wederkomt, hem op dezen vaderlandschen bodem, waarin eens het bloed der martelaren wegzonk, een volk te bereiden, dat hem niet tegenstreeft, maar ontvangt met een Hallelujah. Ziedaar dus de noodwendigheid van het optreden onzer Antirevolutionaire partij u aangetoond, en u tevens haar bedoelen in één enkelen trek geteekend. Was Jezus alleen maar de Verlosser onzer ziel, en niet tevens de Koning der Koningen, wien ook ons volk toebehoort, en door wien ook onze historie beheerscht wordt, er zou van geen Antirevolutionaire partij sprake zijn. Of ook, ware het motief onzer tegenstanders nu reeds anti-Christelijk in aisolmten zin, we zouden in dezen politieken strijd ons niet wogen mengen, maar met vreeze en beven hebben te wachten tot de Heere komt. Maar nu we weten, dat ook in ons vaderland alle strijd der geesten ten finale moet uitloopen op een voor of tegen den Christus; en het voor ons vaststaat, dat het anti-Christelijk beginsel wel reeds sterk gist, maar toch de consciëntie der natie nog niet heeft toegeschroeid; nu moei al wie in Christus, als Gebieder en Beschikker ook over ons vaderland gelooft, zoo hij zijn vaderland waarachtiglijk liefheeft, voor de eere van Christus ook in onze staatkunde opkomen; en is mits we dit volstandig, mits we dit met beleid en met eenparigen schouder doen, de mogelijkheid nog niet uitgesloten, dat de geest van den afval bij ons worde gestuit. Tou die hoogte, M. J3., moest ik u opheffen, om, eer ook thans weer de electorale veldslag komt, u te vrijwaren tegen dat verzinken in de vragen van den dag en in de kleine ongelegenheden van het oogenblik, waardoor de blik zoo licht verward wordt en moedeloosheid ons hart vermeestert. Want dat is het jammerlijke in dezen politieken strijd, dat de heilige motieven, die uw consciëntie prikkelen, bijna nimmer in hare sobere, zuivere klaarheid voor u te treden; maar schier altoos verscholen liggen achter formeele wetsveranderingen, kleine maatregelen, vaak personeele gedingen , om zich ten leste voor u te concentreeren in de keuze tusschen A of B, en het afmattend en zieldoodend opjagen naar de stembus. Doch vergeet niet, zoo is het bij de liefde van een moeder voor haar lieveling ook. En toch, hoe werktmgelijk het ook zij, als de kleertjes hersteld of de kousjens gestopt moeten, of de lepel medicijn hij het uur moet ingegeven, wie waarlijk moeder is, weet in al dit werktuigelijke de aandrift eener heilige liefde te leggen, en doet het, omdat ze liefheeft, beter. En zoo moge ook voor ons in onze Besturen, in onze Kiesvereeniadno-en *oi Ö Ö “ m onze Stembusactie, hetgeen ons te doen staat, eer werktuigelijk dan geestelijk wezen, toch blijft ook daarbij het hart van heilige geestdrift trillen, zoo wat ons drijft wezenlijk de liefde voor den Christus zijn mag; en alleen wie daardoor zich voelt aangedreven, is ook bij de Stembusactie machtig. Wie die hoogere aandrift mist, ziet niet verder dan het heden. Voor hem is de eenige vraag, of hij kans ziet, zulk een candidaat te stellen, die het halen zal. Als hij iets hooger mikt, of 50 + 1 van de gekozen leden op ons hand zullen zijn. En als hij een man van nóg ruimer blik is, of het Ministerie zal kunnen aanblijven. En stel nu, dit gelukte niet, dan is het voor hem ook uit. Dan is de slag verloren. Dan geeft hij den moed op. En acht, dat het met ons Antirevolutionairen gedaan is. Kleinzielig, niet waar? Even beperkt van blik als de jongen, die denkt dat er nu nooit weer appelen aan den boom zullen groeien, omdat vader eenige takken van den boom wegsnoeit. En toch, daar komt ge toe, als ge den blik niet hooger weet op te hellen, en u geen rekenschap geelt van het hoog en heilig doel, waar het in onzen strijd om gaat. Toen God voor nu vijftien jaren ons Groen van Prinsterer ontnam; en in ’77 de stembus tegensloeg; en 1878 de Scherpe resolutie kwam; waanden deze kortzichtige lieden ook dat het met ons gedaan was, en nu, zie, bij toen vergeleken, tot wat groei en bloei we gekomen zijn. Neen, ge moogt zulk een principieele geestesworsteling niet naaiden toevalligen stand der pijlschaal in één bepaald tijdsgewricht beoordeelen. Dat wilden de joden in Jeruzalem ook doen, maar de profeten van Jehovah hebben het hun wel anders geleerd. Zulk een worsteling breidt zich uit over tientallen van jaren en eeuwen, en de vraag is maar, of in die breedte der jaren de invloed van den Naam des Heeren krimpt of wint. En wie durft dan zeggen, dat er in ons vaderland niet bijna wonderen zijn geschied P Beluister Bilderdijk en snijde ook u door de ziel de rauwe zielsklacht van dezen eenzamen worstelaar, die zich telkens onder de instortende gewelven van Asdod begraven wil. Hoor Da Costa in weemoedigen toon jammeren over een volk welks ooren zijn toegestopt. Denk u Groen van Prinsterer toen heel het legerke op de vlucht sloeg, en alleen de veldheer stand hield. Herinner u wat moeite het gekost heeft, om de eerste Christelijke school in onze residentie te openen, en hoe Da Costa’s Seminarie te niet ging. In de pers twee kleine blaadjes, nog geen twee handpalmen groot. In de gemeenteraden niemand ; niemand in de Provinciale Staten; en in de Tweede Kamer ja een drietal eenlingen, maar in de Eerste geen antirevolutionaire partij bekend. Om er dit nog bij te voegen: Hier in ditzelfde gebouw heb ik, nog in 1871, een Deputatenvergadering gepraesideerd, in het kleinste zaaltje dat dit gebouw aanbood, met zestien, zegge zestien man om mij heen. En nu, ik teeken u de tegenstelling van het heden niet; want te roemen is ons niet oirbaar; maar als ge met zulk een pijnlijk verleden den rijken wasdom van het heden vergelijkt, en u dan nog niet tot dank uitgedreven en met moed en hope voor de toekomst bezield gevoelt, dan zou ik toch bijna vragen, wat ge onder dit corps van bezielde mannen hier doen kwaamt; ja, vragen of er op het Maranatha wel ooit diep uit uw ziel eenja, kom Heere Jezus! weerklonken heeft. Ik althans, ik heb zes onvergetelijke jareu veel met Groen van Prinsterer geleefd, brieven IZ'tan P -gTPrekke! geVOel■d, CHt Z6g ik U: Nooit **>* rmsterei ook maar gedroomd van de mogelijkheid dat ..er o,„er mannen tegelijk in d8„ R„(, nut om aan de deur van het Kabinet hun Antirevolutionaire plunje e eggen maar om ook in het Kabinet voor de ons heilige beg selen pal te staan en te strijden. Meer dan dertig jaren lang is er onder Groens meesterlijke leiding voor de .School met den Bijbel” gestreden, en zie op dat punt althans is de Coterie-vlag dan toch golft'va" ; '"t 17"11 VU° Cr HOg ni6t Voor toch g ft van de steng thans onze wimpel, met de leuze „RechtsgeJijk- o heeft God de Heere zijn woord aan ons waargemaakt, dat die ook -v Vo°[ rm ' WaDt al Waagt meD nu’ een klacht ook ik met kan onderdrukken, dat de winste van dit driejarig b wmd minder rijk was, dan gehoopt wierd, toch mag het oog niet fn het6 KT0' fdet°ngeloofllJke “Ikheden, waarmede onze mannen de m 3 6 ™telen haddeD’‘ mag nooit vergeten, dat alleen man aan het roer beslissen kan, waar 't heen moet; begrijpt ook gij wel dat in een tweede periode, nu het fundament eenmaal gelegd wat 6 °P r 1 C6n Van de mUr6n V6el sneller ZOH toegaan; en blijft, men oo aanmerke, dit toch onze onverliesbare winste, dat we n .Regierungsfahig” zijn gebleken, én dat elk da capo van 1857 en 18b6 ons door de onwankelbare trouw onzer mannen in het Kabinet is gespaard. En klaagt ge, wel niet in hel Kabinet, maar onder de kiezer* over eo.nm.ger af,.l „ver meer dan één die »,W pleegde en o.erbep naar den v„.„d, wat nood? Wie hot kent, en weel wat One in de Schrift geprofeteerd ie, voor dien ie het niete vreemde, dal gedurig de gelederen gebroken weren, ja, b,j dien ataat hel vaet, dal ruik een ofval geduri» k°men' R“ds D™d klaagde „ver het verraad van rijn boezemvriend, die e« tijn t„od „ raadpleegde (Psalm 55 : 14, 15.) Uit de twaalven die Jezus zich .verkoren had, is de man van Iscarioth tot zijn laaghartigen gruwel uitgegaan. Er moeten, zegt Paulus, afscheuringen komen van wie eerst met u liepen, opdat degenen die oprecht onder u zijn, openlaar mogen worden (1 Oor. 11 : 19.) Reeds dertig jaren na Jezus hemelvaart klaagde de apostel Joannes van deze ontrouwen ten renegaten: „Ze zijn uit ons uitgegaan, maar ze waren uit ons niet; want indien ze uit ons geweest waren, zou zouden ze met ons gebleven zijnll (1 Joh. 2 : 10.) Even stellig betuigt ons de bij Damascus geroepene, dat het Maranatha niet kan ingaan, tenzij eerst de afval gekomen zij" (2 Thess. 2 : 3). En onzer aller fout is maar, dat we wel deze dingen in de Schrift lezen, maar als ze nu in onze eigen omgeving ook alzoo üitkomen, vergeten, dal het zoo in de Schrift staat. Daarbij komt dat ge niet moet overdrijven, en nog volstrekt niet op allen die een oogenblik deinsden, deze profetie van den afval moogt toepassen. Van hoe menigen martelaar staat het niet tot onze zelfontdekking opgeteekend, dat hij eerst, in een oogenblik van vervaardheid, de zake zijns Heeren prijs gaf, en toch later, met berouw en boete weergekeerd, fier als een held zich voor zijn Heiland in den dood gaf. Hit hoe menigen oorlog staat het niet geboekt, hoe een legioen of regiment, dat eerst den vijand den rug toekeerde, toch geëindigd is met moedig stand te houden en te deelen in de victorie. Heel wat dient ook op rekening gesteld van onze kibbelenden, bedilzieken volksaard. Eeeds ons wapenschild toont het u, hoe de zeven pijlen terstond uiteen zouden vallen, tenzij ge ze saamsnoert door een krachtige organisatie. En dan, is het zoo wonder, dat veler geest verbijsterd wierd bij zoo herhaalde schokken in ons kerkelijk leven? Ja ligt èr niet veeleer oorzaak van dank in, dat een actie op kerkelijk gebied, die elders nauwelijks den waterspiegel zou doen rimpelen, in ons vaderland nog in staat bleek, het slijk uit de diepte naar boven te woelen? Immers ge ziet er dan toch aan, dat de Kerk des Heeren nog onder ons meêtelt; nog op de consciëntie weegt; en nog onder ons leeft. Zal ik dan ook mijn diepste gedachte uitspreken, neen, dan jammer ik niet over afval, maar verbaas ik mij veeleer, dat zoo weinigen van ons gingen; clan houct ik de kleine zuivering die plaats greep ten deele wel voor gezond; en verheug er mij in, dat juist de mannen van beteekenis en dege studie, van energie en karakter, heel het land door, onder hooge en onder lage standen, niet slechts eenparig op onze zijde bleven, maar zich veeleer nóg nauwer aan ons volk aansloten, . dan betreur lk daarom wel Imt afdeinzen van wie toch eigen-IJC HJ °nS hoorde' maar geWt ook hier voor mij het: „Zij weten met wat ze doen'1. Want neen, ze verstaan het niet, hoe ze door aan een Liberalist hun stem te geven, feitelijk, in onze nationale worsteling, een stem uitbrengen legen hun Eeere. En daarom: Keert weder, mannenbroeders! roep ik hun toe. Laat het Maranatha ook voor u den doorslag geven. Want immers wie, als eens de Heere wederkomt, uit de dooden verrijzen zal, om, als een gekochte door iet bloed des Lams, te staan op den berg des Heeren, die moet ook nu, terwijl hij nog onder de levenden is, in hart en huis en vaderand, de Banier zijns Heeren aankleven //getrouw tot in den dood." En zegt ge, maar dan behooren ook de Roomsch-Katolieken bij ons, zoo bid ik u, dat gij u wacht voor een zoo overijlde gevolgtrekking. Want het is zoo, terwijl de partijen der Revolutie eenparig de wederkomst des Heeren, zoo al niet bespotten, dan toch ignoreeren, belijden ook onze Roomsch-Katholieke landgenooten met ons: „Van waar hij wederkomen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden". Het Maranatha leeft ook bij hen. Ja, wat meer zegt, ook bij hen ligt achter dat Maranatha dezelfde achtergrond van overtuigingen en van feiten. Zij en wij erkennen, dat alle gezag en alle macht ook op aarde uit God vloeit, en gegrond is in het feit der Schepping. Ze belijden met ons, dat God de Heere ook voor het staatkundig leven der volkeren op buitengewone wijze zijn wil geopenbaard heeft, en dat diensvolgens vorst en volk aan dien wille Gods gebonden zijn. Ze zeggen, wat gij zegt, dat deze God zijn eeniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, en hem, als loon voor zijn kruis, de Middelaarskroon op het hoofd heeft gedrukt. En óók ze betuigen even als gij, dat deze van God gezalfde Koning nu zit aan de rechterhand Gods; van dien Troon der Majesteit het lot der volkeren en Staten regelt; en eens in het einde der dagen weder zal komen, om alle volk en alle menschenkind te dagen voor zijn rechterstoel. In zooverre hebt ge dus volkomen gelijk, dat het Maranatha uit hun en onzen mond weerklinkt, en ons mét hen aan één kant stelt tegenover alle andere partijen, die van geen Hallclvjah voor //hot Lam, dat geslacht wierd," weten. En toch wijs ik zoo beslist mogelijk de gevolgtrekking af, alsof we daarom saam als één man met hen konden optrekken. Dat dit niet kan, ligt aan onze glorieuse historie; dat dit niet kan, ligt aan het bloed der martelaren, dat gevloeid heeft; dat dit nu niet kan en nooit zal kunnen, ligt aan den schranderen grijsaard te Rome, die de pretentie maakt, gevolmachtigd stedehouder van Christus op aarde te zijn. Al moge zich dan ook om de eenheid in grondbeginsel, en om de gelijke finale, die beiderzijds wordt ingewacht, vaak eenheid van streven openbaren, toch gaapt er tusschen hen en ons een klove, die ons dwingt tot geisoleerde partijformatie en nooit mag worden overbrugd. Steeds zou ik dan ook van verraad aan onze historie, van een verraad aan onze beginselen roepen, zoo er ooit vanineensmelting, of ook maar van te nauwe aaneensluiting met onze Roomsche landgenooten sprake viel. Immers wat tusschen hen en ons ligt is het heilig pleit voor de Vrijheid der consciëntie, waarvoor wij nogmaals als onze vaderen ons bloed zouden laten, en waartegen zij, hoe toeschietelijk ook in de practijk, toch in beginsel steeds blijven aangekant. Juist het Maranatha bindt ons aan de historische lijn, en die historische lijn eischt van ons, dat we, trouw aan onze roemrijke historie. Calvinisten zijn en blijven zullen, met jaloerschheid wakende voor het ons toevertrouwde pand. Ja, waarlijk, niet slechts met vagen term Christen, maar Calvinist in zeer beslisten zin, omdat de Christennaam u met Rome gemeen is, en alleen in het Calvinisme uw Nederlandsche grondgedachte en historisch het ons onderscheidend kenmerk ligt. Vrijheid van consciëntie, en juist daarom in alle geestelijke zaak nooit anders dan overreding en uitsluiting van allen dwang. Eens komt er dwang, als Christus in majesteit uit de hemelen terugkeert, en de anti-Christelijke macht door hem met de roede zal gebroken worden; en hij haar, naar het woord van Psalm 2, in stukken slaan ah een pottelakkers vat. Hem komt dit toe, omdat hij kenner van aller hart is en aller rechter zal zijn; maar ons niet. Wij moo-en alleen met geestelijke wapenen strijden, en Jezus ons kruis, hem vroolijk volgende, nadragen. En zoo aanvaarden we dan ook zonder arch of heimelijke bedoeling, de positie van rechtsgelijkheid voor de wet met wie anderes geestes zijn, en vragen voor ons zelven, gelijk Groen sprak, geen andere constitutioneele vrijheid, dan om Christelijke plichtsbetrachting raogelijk te maken. In den burgerstaat moet voor de wet alle burger in Nederland gelijk in rechten staanen de tpd moeii komen, dat het ondenkbaar, ja, belachelijk zal heeten, iemand wie hp ook zij, omdat hij uit overtuiging Afgescheiden of m Doleantie, omdat hij Roomsch of Jood is, als staatsburger achter te stellen of te krenken. Doch met slechts formeel wordt hierdoor onze gedragslijn bepaald, ook de taak waartoe we geroepen worden, wordt ons aangewezen door hetzelfde beginsel. Het Calvinisme kent de roest van het Conservatisme met, maar poogt actief in te werken op elke keer, die in onze volkstoestanden komende is. Het komt nooit achteraan’ maar koos zich steeds een eereplaats in de voorste gelederen; en ziet zich deswege ook thans tot ernstige plichtsvervulling geroJpen bij et keerpunt in ons nationaal bestaan, waar we thans aan toe zijn’ De politiek in Europa, dit behoeft geen nadere aanwijzing is bezig een nieuwe gestalte te zoeken. De oligarchie der financieel en intellectueel bevoorrechte klasse heeft uit. De massa is in gisting geraakt. Het sociaal belang is op den voorgrond getreden. En met dreigende taal en nog dreigender gebaren vraagt het gedrukte volk den Liberalist rekenschap af, waarom, indien L het volk souverein is, dat souvereine volk in zijn massale afmetingen nog langer door deze oligarchen moet worden vertreden. Niet het politieke spel trekt hen aan; niet om de macht als macht is het hun te doen; maar om macht als middel om hun lot te verbeteren. Om brood, en meer dan brood, roepen ze. Ze zijn van oordeel dat van het //Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap", de Vrijheid, te kariotoegemeten, de (lelijkheid altoos uitgesteld en de Broederschap o-an. schelijk uitgebleven is. Drang van nood en ellende, maar zonder heiliger bezieling; hartstocht en verbittering, maar zonder hooger ideaal, stuwt deze massa voort en verder. Ze doen niets dan de beginselen der Fransche revolutie, dezelfde beginselen dus als van liet Liberalisme, toepassen, maar ze doen dit zonder een edeler snaar in het hart te laten trillen; met ijzeren, meedoogenlooze consequentie. Dit kwaad nu jaagt onze politieke partijen als een nachtmerrie. Ze zien de lawine neerkomen en pogen haar te stuiten. Maar niets baat. Ook deze lawiue werpt alles neder wat ze op haar weg ontmoet en drijft alles, wat weerstand biedt, voor zich uit. En welke //doekskens voor het bloeden" onze Liberalisten ook aandragen, de Sociaaldemocratie lacht er mee, en holt voort. Deze actie nu zal, althans in ons land, nog niet zoo spoedig tot een gewelddadige omwenteling leiden. Daar is onze volksaard te kalm voor. Maar wel stuwt ze onze politiek onverbiddelijk in de beddino' der Democratie. Onze Conservatieven verliezen eiken invloed O op den gang van zaken. De Liberalisten stellen zich reeds zoo democratisch mogelijk aan. De Radicalen zijn het reeds op en top. En zoo gaat de stroom voort en voort, die ook onze staatsinstellingen binnen korten tijd op het algemeen stemrecht zal doen rusten, en het overwicht brengen zal bij de min ontwikkelde massa. Men moge het erkennen willen of niet, maar het gaat aan op een heel andere Revisie van onze Grondwet, dan Heemskerk knutselde, en waarbij zelfs de Revisie van 1848 kinderspel zal heeten. Wat nu staat aan de Antirevolutionaire partij bij dezen stand en gang van zaken te doen? Zal ze zich er toe bepalen om tegen te houden, wat te vei- zou gaan? Of zal ze zich aan het hoofd der beweging plaatsen, om die te leiden in veiliger bedding. Dus luidt metterdaad de hoofdvraag, die onze vaderlandsche actie bepalen moet. En dan zij het hier uitgesproken, uitgesproken met klem, en uitgesproken met al den gloed der innigste overtuiging, dat wie in den Christus gelooft en den Christus uit de hemelen verwacht, niet mag stil zitten en zich niet mag bepalen tot een meê kisten der dijken, maar van Christuswege verplicht en gehouden is, om, er kome van wat er van kome, moedig in de bresse zijns volks te gaan staan, en een Christelijk-democratische ontwikkeling van onzen volksslaat voor te bereiden. Nu kan dit nog. Maar als ge dit u van God gegeven oogenblik verzondigt en ongebruikt voorbij laat gaan, dan zal op u de schuld zijn, dat ge de toekomst van uw vaderland verspeelde!, en straks u te krommen zult hebben onder dien ijzeren vuist, die u èn in uw Christelijke vrijheid èn in uw geld en goed, zonder sparen, zal aantasten. Ik herhaal dus: een Christelijk-democratische ontwikkeling moet aan onze Staatsinstellingen gegeven, juist om de ochlocratie in anii-Christelijken geest tegen te houden. Want weet wel, tusschen aristocratische bevoorrechting en democratische verbreeding hebt ge geen keuze meer. Die ure is lang voorbij. Met u of zonder uw toedoen, de ontwikkeling in meer demoeratischen geest komt toch. Die geest drijft ook de wateren van óns volksleven voort als een stroom die wast en aanzwelt, tot straks de dijken breken en alle akker wordt overstroomd. Dit nog te willen tegenhouden, ware het spel der onnooz’len. En waarom zoudt ge dit ook? Of weet ge niet als Christenen uit Gods Woord, hoe ook in Israël heel het volk in al zijn stammen, geslachten en gezinnen zelfs over de Koningskeuze stem had? (1 Sam. 11 : 15, 2 Sam. 2 : 4, 2 Sam. 5 . 3). Ligt het niet in den aard van het constitutioneele staatsleven, dat de volksinvloed, eenmaal door de Overheid in consult geroepen, in steeds breeder kring moet dijen, en niet kan rusten eer ze doorgezonken is tot op den bodem? Predikt niet heel de Schrift, en leert de Historie en de ervaring niet, dat de zedelijke macht van het Geloof veel meer nog huist bij de „kleine luyden" die elk jaar te kort komen, dan bij de verrijkte burgerij die elk jaar oplegt? Was het niet zoo in den Spaanschen tijd, en is het niet steeds zoo gebleven, dat een smalle zoom van onze fijner beweiktuigde aristocratie, gevoegd bij dat kleine volk, de wezenlijke macht van de Christelijke Religie in ons land representeerde? Ja, is niet heel de Calvinistische ontwikkeling, gelijk ze in Engeland, ten onzent en in Amerika aan het woord kwam, er op aangewezen, om in verbreeding van den volksinvloed de sterkte juist der Overheid te zoeken? Ge weet toch M. H. hoe de fijne aristocraat Groen van Prinsterer zich rusteloos op het „volk achter de kiezers" beriep, en op het stuk van den Census nog altoos een gulden onder Thorbecke bood. Het inslaan van dien weg is dus niet een wijken voor pressie, noch het laf bestaan, om voor den waan van den dag een ons heilig beginsel te verloochenen. Integendeel, ge verloochent uw beginsel, zoo ge anders kiest; en ook al ware de tijdgeest anih'-democratisch, dan nog moest gij op verbreeding van den volksinvloed bedacht zijn. Doch nu te meer moet daar onzerzijds heengedrongen, nu de democratische strooming toch overweldigend is geworden, en, zoo het Christelijk beginsel geen richting aan dien stroom geeft, in ruwe ochlocratie dreigt te verloopen. En vraagt ge dan ten slotte, in wat richting we dien stroom te leiden hebben, dan steek ik ter afbakening deze vier staven in den grond: De Religie in eere; de Gonscientievrijheid hersteld; ons volk weer in zijn Organisch verband gezet; en over heel ons Staatsbestuur uitgegoten de geest des Ontferm.ens. De Religie in eere; want gelijk het nu gaat, bezwijkt het gezag; verlaagt men den standaard van ons menschelijk leven; en drijft men de minder bedeelden tot wanhoop. Geen gezag en geen gouvernement kan stand houden, tenzij het zijn steun vinde in de consciëntie; want, mist het dien steun, dan moet het zijn kracht wel in bajonet en sabel zoeken; en immers de historie onderwijst u, hoe dit slechts zoolang duurt tot de ander een nóg langer bajonet en een nóg scherper sabel vindt, en het gezag omvergaat. Zoo temt men dieren, zoo bedwingt men wilden, maar zoo regeert men geen volk, dat onder het geklank des Evangelies voor hoogere menschelijke ontwikkeling gerijpt is. Vandaar onze eisch, dat de Overheid, gelijk onze Koningin Regentesse zoo heerlijk in haar manifest deed, haar verantwoordelijkheid tegenover den Koning der koningen weer erkennen en belijden zal, en wel verre van zich door haar invloed vijandig tegen de Religie te stellen, veeleer, ook om des volks wille, de Religie zal eeren. Zoo niet, dan verlaagt ge den standaard van ons menschelijk leven ; want we zijn van Gods geslachte, geschapen naar zijn beeld; en deze adel onzer menschelijke natuur geeft de Overheid prijs, zoo ze op haar Universiteit het volk leeraart, dat de Chimpanzee onze stamvader was; en er als gevolg hiervan in pers en volksmeeting uitsluitend voor stoffelijk welzijn, als ware dit het hoogste goed der menschheid gepleit wordt. Gaat die richting door dan is er voor het volk geen God en geen ideaal meer; dan gaat het zedelijk leven m ntihteitsbejag onder; en dan stamt de mensch wel niet mt het dier, maar zult ge hem in het eind tot een dierlijk, schepsel ver agen. Ja, zonder Religie dan drijft ge met onweerstaanbare consequentie de misdeelden tot wanhoop uit; want als het volk niet meer gelooft. dat er na dit korte, bange leven een leven van eeuwige gelukzaligheid vogen kan, dan zegt het; Het leven is kort, en daarom nu moet het genoten worden! Laat ons eten en dribken, want morgen s erven wij ! En, zoodra het dan maar internationaal georganiseerd is, en de geest van verzet ook tegen de legers zal zijn doorgedrongen, keert de wilde woede en hartstocht zich tegen heel ons maatschappelijk leven, en zal het Nihilisme van den wanhoop de triomf zijn der ontketende razernij. En daartegen nu baten geen wetten, daartegen ligt geen verweer in militaire wapening. Die demon moet in het menschelijk hart zelf bezworen. Wat dien demon binden kan is uitsluitend de terugkeer m het menschelijk hart van de heerschappij der Helmie J l _ – 1 ° O ... daartoe nu vragen we slechts dit ééne, dat de Consdentievrijheid, zoo rechtstreeks als zijdelings, volledig zal worden hersteld. Een positief optreden van de Overheid in zaken, die op ons geestelijk leven betrekking hebben, wordt onzerzijds niet slechts niet begeerd, maar principieel bestreden. Het Evangelie versmaadt de krakken der machthebbende!!. Al wat het vraagt is onbeperkte vrijheid, om zich naar zijn aard in den boezem van ons volksleven te kunnen ontwikkelen. We wenschen zelfs niet, dat de Overheid ons het ongeloof gebonden en geboeid als ter geestelijke executie zal overleveren. Veeleer stellen we er prijs op, dat de macht des Evangelies dezen boozen demon, in vrijen kamp, met gelijke wapenen zal overwinnen. Slechts dit willen we niet, dat de Overheid het ongeloot niet tegen ons wapenen zal, om ons, half gewapend en belemmerd door allerlei netten, tot gansch ongelijken kamp met zoo oppermachtigen vijand te dwingen. En toch dat is geschied en geschiedt nog; geschiedt op elk terrein van ons Volksonderwijs, in zijn hoogere en lagere rangen, door geldmacht, door examendwang en door ambtelijke hiërarchie. Reden waarom we van ons protest noch van ons verzet mogen aflaten, eer het Evangelie zijn vrijen loop herwinne, en Christelyke plichtsbetrachting voor elk Nederlander, hij zij dan rijk of arm, weer mogelijk zij. In de derde plaats zei ik, dat ons volk weer in zijn Organisch verhand moet gezet. Natuurlijk niet als of we het organisch verband van vóór 1793 terug begeerden. Dat verband was te middeneeuwsch; was door het Calvinisme niet genoegzaam ontwikkeld ; en door de heerschzucht der Regenten, onzaliger gedachtenisse, in den grond bedorven. Over den val van dat vermolmd gebouw treurt dan ook geen onzer. Maar dit is onze grief, dat men die waggelende muren wel afbrak en de gave steenen wel afbikte, maar om ze op een hoop te stapelen, zonder voor het optrekken van een nieuw gebouw aanstalten te maken. Het Liberalisme is anti-sociaal, omdat het individualistisch is, en in een volk niets anders ziet, dan een hoop zielen op een stuk gronds. En dit nu bederft en rcrderft heel ons volksleven. Dit loopt uit op een losrijten van alle banden, om de eenlingen die 50 1 zijn door de eenlingen die 50 + 1 uitmaken te tyranniseeren. Zoolang men daarin volhardt, komt er dan ook geen beterschap. En dan eerst als de deelen van het volkslichaam, weer elk in hun eigen functie zullen kunnen werken, zal de gezondheid van dat volkslichaam weerkeeren. Vandaar dat we om een proportioneel kiesrecht op algemeenen grondslag, maar dan ook op den grondslag van het huisgezin vragen; dat we om herstel in nieuwen vorm roepen van de aloude gilden; dat we roepen om Kamers van arbeid en van landbouw; en dat dan eerst de door ons gewenschte toestand zal intreden, als er naast de politieke Kamer ook een Kamer van belangen op het Binnenhof zal dagen, waarin, naar juiste proportie, elk deel van het volkslichaam, en dus ook de Kerk van Christus, zal vertegenwoordigd zijn. En dan ten slotte moet niet over heel ons Staatsbestuur de Geest des Ontfermers worden uitgegoten? We zijn geen heidensche, maar een Christelijke natie, die met het menschelijk hart ook in zijn bangheid en in zijn nameloos lijden te rekenen heeft. Wat men ook pemze of woele, het lijden gaat de wereld niet uit, Het blijft voor duizenden bij duizenden ée'n zwoegen heel het lieve leven lang, om brood, zoo nog maar brood, te eten in het zweet zijns aanschijns. Ziekte en krankheid blijft ons bedreigen. De oude dag breekt de manlijke kracht. Niet voor ieder die werken wil, is er werk. De dood gaat voort, weduwen en weezen te maken. Een barre winter als achter ons ligt, is oorzaak van namelooze ellende. Allerlei twist en krakeel verbittert het leven en krenkt vaak iemands recht. Zonde en verleiding sluipen bij dagen en bij nachten rond, om ons jonger geslacht in haar strikken te vangen en het hart der ouders te doen bloeden, o, Men lacht zoo gul en zoo veel, maar er zijn ook nu nog, als in Salomo’s dagen „de tranen der verdrukten en dergenen die geen helpers hebben; dat er aan de zijde hunner verdrukkers macht is, en dat zij niemand hebben die ze troost.” (Pred. 4 : 1). En dat namelooze lijden nu wordt niet gelenigd maar verergerd, als de Staat kracht zoekt in hartelooze bureaucratie; geen andere macht dan die van den dwang kent; en meer op den leest van den Mammon, dan op dien van het Evangelie geschoeid is. En daarom vraagt de Antirevolutionaire partij, dat er m ons Staatsbestuur een andere geest moge varen; dat er in onze wetgeving een hart, in onze ambtenaarswereld sympathie voor den lijdenden burger ga spreken; dat de machteloozé arbeid tegen het koelberekend kapitaal beschermd worde; en dat uitzicht op snel en deugdelijk recht zelfs aan den armsten burger worde verzekerd Ziedaar, o, mannen van Antirevolutionairen huize, u in korte trekken het ideaal voorgehouden, gelijk dit u van Christuswege wenkt. Zit ge nu stil, zoo komt daar niets van. Dan haakt men°u ongemerkt vast aan den loggen trein van het doodgeloopen Conservatisme, en zal de democratie, zonder u, over u triomfeeren, maar dan in steeds demonischer geest. Als gevolg van uw aarzelen en uw dralen, uw gemis aan moed en veerkracht, zal de Staatsontwikkeling van Nederland zich dan steeds meer in ató-Christelijken geest ontwikkelen; en, hetzij gij het nog beleeft, of uw kinderen het beleven, als dan de Christus op de wolken wederkomt, zult gij er de schuld bij God van dragen, dat ook tegen ons zoo rijk van God gezegend, en met veelheid van genade als overdropen, vaderland, de toorn van Hem, die op de wolken komt, zal ontbranden. Laat varen dan toch alle kleinzielige berekening. Doet uit uw midden weg al wat, om bijoorzaak, Gods volk in den lande bij de stembus verdoelen zou. Betoont u op de hoogte uwer heilige roeping te zijn. Weet wat ge wilt; en gaat op dat welgekozen doel af in vast aaneengesloten gelederen; niet maar vragende wat op negen Juni de uitslag zal zijn; maar wat de uitkomst bij het Maranatha zal wezen; d. w. z. wat er op onze erve in den volksgeest gekweekt en in ons Staatsbestuur belichaamd zal blijken, als eens onze historie uit heeft, en de oogst rijp op den akker zal staan, en de Rechter ook der natiën komt. Vergeet het niet, het kenmerkende van dit tijdsgewricht is het omslaan van den volksgeest uit het individueele en intellectueele drijven in een dorst naar het Sociale leven. Dit nu is in uw voordeel; want zoo er iets sociaal is, dan is het de Christelijke Religie. Maar onverantwoordelijk zou dan ook uw geestelijke traagheid en onvergeeflijk uw zonde voor God en aan uw vaderland zijn, zoo ge ongebruikt dit u van God gegeven oogenblik voorbij liet gaan, en in dat Sociale streven niet datgene druppeldet, wat gij alleen er in kunt mengen: de zedelijke kracht van een bindende, wijl uit God gevloeide, liefde. Voor onze vaderen brak óók eens zulk een oogenblik aan, toen het pleit gevoerd moest voor de vrijheid der consciëntie; en zij lieten het niet voorbijgaan. Zij hebben niet stil gezeten. Eer liepen ze, onder Oranjes bezielende leiding, hun tijd vooruit, en waagden goed en bloed voor de zedelijke verheffing van hun vaderland; en nog dankt immers, mét ons volk, heel Europa, ja Amerika, aan de toen betoonde veerkracht het tijdperk onzer edelste glorie. In trouwe, ware toen de Hcere op de wolken verschenen, boven alle volk op aarde, zou toen het martelaarsgeslacht, dat op deze erve in zijn bloed bloeide, zijn volk, het volk des Heeren, zijn geweest, God lof, nog staat de Oranjeboom, om ons te overdekken met zijn schaduw; betoont u dan ook in de worsteling, die nu aanbrak, aan de veerkracht uwer vaderen niet ontzonken; niet vervreemd van hun moed; niet ontaard aan hun heiligen ernst. Betoont u niet slechts liet nageslacht, maar ook de geestelijke zonen dier vaderen. Weest ruim van blik; breed van opvatting; on verzettelijk in wilskracht; en komt niet aanstrompelen achter anderen, maar loopt zelf die anderen, bij het licht der profetie, bij den glans van het Maranatha vooruit. Voor de góden dezer eeuw óf voor onzen God zal de geest ook onzes volks in de toekomst buigen; en nu versta ik u met, zoo ge het „Zij zullen ons niet hehhenV' van Da Costa verleerd zijt. Of bever ik versta u wel, trouwe, eerlijke mannen, die in hooger en in lager standen, u het hart van blijdschap voelt trillen, als er maar weer voor de eere van uw God geroepen wordt en de Banier van het Kruis maar weer wenkt. Al bleeft ge dan soms achterlijk, ge wilt toch vooruit, ja ge geraakt al in beweging, nu het „voorwaarts in den Naam des Heeren!” maar weer door de gelederen klinkt. \\ ant ook al zijt ge geen dichters, ook gij toch zingt het met mij, op onze wijs, onzen Da Costa na; Voor mij! één doel slechts kent mijn leven, Één uitzicht slechts verrukt mijn ziel, En moog mij de adem eer begeven, Dan dat dit uitzicht mij ontviel. t Is om in heiige geestverrukking Het Ongeloof en zijn Verdrukking Omver te stooten van den Troon- Hij die de GoliatlTs kon treffen, Kan ’t land van ’t Ongeloof ontheffen Door één uit 't hart ge welden toon. Ik heb gezegd.