DE CMISTELIJK-MTIONALEN OP DE VEEGADEEING VAN „SCHOOLVERBOND." ARTIKELEN, VEBZA.MELD DOOE DE. A. KI|i"PER. AMSTERDAM. — H. DE HOOGH 1870. O». Daar de bladen der radicale partij schier door ieder, die van onze richting ter nauwernood door onze geestverwanten gelezen worden, scheen eene uitgave dezer artikelen niet overbodig. Daar geen partijzucht ons leidt, verwijzen we hierbij uitdrukkelijk naar de stukken over schoolverbond in de „Stemmen voor waarheid en vrede." Utrecht, 10 December 1869. K. INHOUD. KI* I. Artikelen uit de Heraut 7 II. Verklaringen van Ds. Naliuys 44 III. Artikel uit de JNed. lied. van den heer Uroen 511 TA W-iVol V»a+. TTprlrplnlr WppW»ln/1 R9 ~\T A r+il-ol ni+. rl a IVF rj-npicïsplip Prmrnnt, 9, ~\TT A T+il-ol nif rl a 7,n cm 1 n n rl ar>Ti a P,mirnnt, R 7 i i . i 1 i 1 1\ u1u v.iv/ uuuiiljwliwjuhxj vyu iaj.vvuv m • ■ w i VIL Artikelen uit de Vereeniging ...... 69 A. Artikelen uit de „Heraut." De oproeping door de HII. Harting aan lrnn landgenooten gedaan, om zicli tot gemeenschappelijke bestrijding van het schoolverzuim te vereenigen, was van alle zijden met vreugde begroet en had, zoowel bij particuliere corporatiën als bij onze periodieke pers, luiden weerklank gevonden. En geen wonder! Wie toch schrikte niet op bij het hooren van het colossale cijfer van honderd dertig duizend kinderen onzes volks, die op de scholen van ons lager onderwijs worden gemist. Ook al geeft men de tegenwerping toe, dat van dit cijfer toch de dubbele categorie van ,/thuis"-leerende en „ziekelijke" kinderen, minstens op een 25,000 te begrooten, moet worden afgetrokken. Ook al wil men het den heer van der Heim nazeggen, dat deze statistieke opgaven zóó weinig te betrouwen zijn, dat ze met den naam van /,leugen" kunnen bestempeld worden. Dan nog. Ook al slonk het monstercijfer tot op de helft weg, dan nog vraag ik, of ons Hollandsch hart niet voor de eer onzer natie gevoelt, dat deze kanker niet ongebreideld voortwoeden mag. Vooral zoo men weet, dat in 1852 de officieële opgaven nog slechts een cijfer van 25,000 voor het schoolverzuim aanwezen, en dat dit cijfer sints steeds klimmende bleef, dan gevoelt ieder, dat men hier met een zóó ingrijpend, snel voortwoekerend kwaad te doen heeft, dat er gehandeld moet worden. Moest reeds hierom de vergadering van Schoolverbond velen trekken, er was meer nog dat aan die samenkomst een eigenaardige belangrijkheid leende. De heeren Harting wilden met oprechtheid en ernst in het Schoolverbond een nationaal monument doen verrijzen, en spraken het luide uit, dat ze alle voorstanders van het lager onderwijs, hoe ook overigens gedeeld en gescheiden, te Utrecht wenschten bijeen te zien. Met de grootste vrijgevigheid werden hun? uitnoodigiugen ook aan de meest verklaarde tegenstanders der staatsschool gezonden, en in de stukken van hen uitgegaan, werd telkens en plechtiglijk van hun volkomen onpartijdige bedoelingen geprotesteerd. Al mocht men dan ook vooraf aan het welslagen van zulk een poging twijfelen, toch gevoelt ieder, hoe eigenaardig pikant een vergadering beloofde te worden, waar de strijders in de schoolquaestie elkander zouden ontmoeten. Mede daaruit moet dan ook zeker de buitengewone opgewektheid verklaard worden, waarmede de samenkomst vooraf besproken werd, en de buitengemeen talrijke opkomst, waarin de heeren Harting zich mochten verheugen. Ook de voorstanders van het Christelijk-Nationaal Onderwijs waren in betrekkelijk groot getal verschenen. De hulpvereeniging Utrecht had hare zustervereenigingen bij circulaire daartoe opgewekt, en tevens de gelegenheid geopend om den avond, aan den dag der vergadering voorafgaande, met hare afgevaardigden de gedragslijn te be- spreken, die onzerzijds op de vergadering behoorde gevolgd te worden. De uitslag van deze bespreking was, dat door de opgekomenen eene commissie van zes heeren benoemd werd, om hunne belangen voor te staan. Aan welke commissie, bestaande uit de heeren Feringa, van Asch van Wyck, de Geer van Jutphaas, Brummelkamp, A. Meijer en Kuyper, in mandaat werd gegeven, de volgende amendementen op het eerste nummer der agenda voor te dragen: Op I. 1, aan deze alinea toe te voegen deze woorden: // Bevordering van schoolplichtigheid en kosteloos onderwijs blijven onder de vigeerende schoolwetgeving, hierbij uitgesloten." Op I. 2. Aan het slot te laten volgen: )) Mocht derhalve tengevolge van den stoot door zijn optreden aan de publieke meening gegeven, invoering der schoolplichtigheid aan de orde komen, dan zal in zijn program, algeheele vrijmaking der school steeds aan de invoering der schoolplichtigheid moeten voorafgaan Op I. 3. Tusschen de woorden: „daarbij" en „persoonsoonlijk" in te lasschen: „voor zoover hun overtuiging dit veroorlooft." *) 1) Op de agenda was voorgesteld: „Dat als hoofdbeginsels van het op te richten verbond worden aangenomen : 1. Het Schoolverbond heeft ten doel: het bezoek der scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, door alle gepaste middelen te bevorderen. 2. Het Verbond onthoudt zich zorgvuldig van alles, waardoor de godsdienstige meeningen van dezen of genen zouden kunnen gekrenkt worden. 3. Zij, die het lidmaatschap van het Verbond aanvaarden, verklaren daarbij persoonlijk alles te zullen in het werk stellen, wat strekken kan om in hunnen bijzonderen kring de bedoelingen van het Verbond te bevorderen." Deze voorafgaande bespreking was plicht. Ieder toch gevoelt de moeielijke positie, waarin men onzerzijds door de ontvangen uitnoodiging gebracht was. Roept men u op om tegen schoolverzuim te strijden, wie zou het zich dan geen eere rekenen bondgenoot te worden. Aan de oprechtheid van der heeren Harting betuiging , dat men een schoolverbond bedoelde in volstrekt neutralen zin, werd door niemand getwijfeld. Edoch, had men aan die overtuiging genoeg? Moest niet ieder het hachelijke gevoelen van de poging, om in een zoo teedere kwestie, die harten en. hoofden, ja geheel ons volk verdeelt, samen te werken? Lag het niet maar al te zeer voor de hand, dat schoolplichtigheid en bevordering van kosteloos onderwijs, misschien niet aanstonds, misschien niet opzettelijk, maar dan toch van lieverlede, dan toch door den nood gedrongen, als bruikbare wapenen tegen het schoolverzuim zouden worden aangegrepen ? Lag het niet in den aard der zaak, dat de kinderen, voor wien men onderwijs eischte, schier allen onvermogend waren, zoodat, bij onze tegenwoordige wetgeving alleen de staatsschool voor hen zou openstaan? Moest er geen moeielijkheid geboren worden uit de vraag, hoe men onzerzijds op schoolbezoek zou aandringen in gemeenten, waar geen bijzondere school bestond, en de staatsschool in strijd met de wet, als propaganda van wat wij diep betreuren en met geheel ons hart tegenstaan, wordt misbruikt. Het is zoo, men gaf ons verzekeringen van strikte neutraliteit. Maar gaf die ook de maatschappij van het Nut niet in haar wet ? Is niet geheel onze schoolwet er op aangelegd, om de neutraliteit in haar fijnste keur op alle scholen in ons land te doen heerschen ? En toch wat had het de oude Nutsmannen, wat had het onzen schoolwet- gever gebaat ? Een neutraliteit beoogende, die niet bestaat, waren ze immers door de praktijk, door het logische proces der feiten eenvoudig schaakmat gezet. Neutraliteit ons belovende, vrijheid ons voorspiegelende, was men, misschien zonder zelf het te willen, partij tegen ons geworden en had onze vrijheid gesmoord. Kon men, desniettemin, met deze feiten voor oogen, aan de constitueering van het Schoolverbond deelnemen ? Neen, en driewerf neen! was het antwoord, zoo we hierdoor wapenen tegen het vrije onderwijs hielpen smeden, zoo ook maar van verre de gewetensvrijheid hierdoor kon bedreigd worden, of eene herhaling van de duperie met het Nut en de schoolwet ons te wachten stond. Maar wél konden we daar verschijnen, wel was verschijnen zelfs plicht, zoo we de mogelijkheid inzagen in de redactie der grondslagen zoodanige wijziging te brengen, dat de mogelijkheid van dit driedubbel gevaar werd uitgesloten. Dit werd beproefd, en algemeen deelde men de overtuiging, dat, was het der vergadering zóó volle ernst met de beloofde neutraliteit en de op dien grond ook aan ons gerichte oproeping, dat men degelijken, afdoenden waarborg voor onzijdigheid door aanneming onzer amendementen geven wilde, aller samenwerking in den bond verzekerd zou zijn. In die verwachting besloot men tot deelneming, en zoo er nog eenige aarzeling overbleef, dan sproot dit geenszins voort uit ongeloof aan de betuigingen der regelingscommissie, maar uitsluitend \iit de onzekerheid, waarin men verkeerde over de bedoelingen van het publiek, dat ter vergadering verschijnen zou. Helaas, hoe bitter zou het ons blijken, dat die vrees maar al te zeer gegrond was! In de groote concertzaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen werd de meeting op liet aangewezen uur door Prof. Harting met een hartelijk en geruststellend woord geopend. Het was een machtig schouwspel, in breede reien daar al die mannen samen te zien, die elk naar hun overtuiging anders in den schoolwetstrijd zoo scherp tegenover elkander staan, en niet zonder gespannen verwachting zag men den uitslag te gemoet van de dubbele worsteling, die ons te wachten stond. Nauwelijks had dan ook Prof. Harting het voorzitterschap aan den heer L. Mulder overgedragen, of al aanstonds signaleerde zich de dubbele strijd, die gestreden stond te worden: die der democratie tegen het liberalisme, en die van de vrije tegen de staatsschool. De strijd van de democratie tegen het liberalisme lag natuurlijk in het vraagstuk der schoolplichtigheid. Die der vrije tegen de staatsschool in de aanneming of verwerping der door bovengenoemde commissie voorgestelde amendementen. De heer Yerhagen uit Goes, voerde de vergadering aanstonds in het hart van de eerste worsteling, door het principieel voorstel: dat de vergadering allereerst zich ten doel zou stellen een wet op de schoolplichtigheid van de hooge regeering te verkrijgen. Men begrijpt het gewicht van dit debat. De partij, gewoonlijk die der radicalen genoemd, is meer dan een tweedrachtig gezelschap, ze is een samenkoppeling van twee fracties der revolutionairen die, hoe na ook verwant, dood-vijandinnen van elkander zijn. In de ontwikkeling der revolutie baart de liberale partij altijd een democratische partij, die haar moeder naar het leven staat. De Girondins moeten altijd met logische noodzakelijkheid onder de guillotine-bijl van Marat en Robespierre vallen. Tot nog toe hebben wij in ons land nog slechts de liberale phase beleefd. Maar het noodlottig kind, de democratie, is geboren, groeit op, en begint mondig te worden. Welnu, de liberale partij strijdt voor het individu, de democratie offert het individu juist op aan de behoeften van het algemeen. Op den weg der democratie liggen dus deze drie étapes: Staatsschool, kosteloos onderwijs, schoolplichtigheid. De liberalen moeten uit beginsel tegen alle drie gekant zijn. Maar wat is ten onzent geschied? Ontrouw aan haar eigen beginsel, heeft de liberale partij, uiterst onhandig, haar eigen beginsel verzaakt, en gedachteloos dat van haar gevaarlijk creatuur, de democratie, overgenomen. Geen wonder dat deze daardoor machtig geworden, nu ook haar moeder zeer wreed voor dien misslag wil doen boeten, en de voortzetting van het proces, door uitvoering van schoolplichtigheid, eischt. Yoor wie dieper zag dan de oppervlakte der dingen, was dus het voorstel van den heer Verhagen een noodlottig verschijnsel voo'r de echte liberalen van ons land. Het was een eerste //appel a Fordre" voor de Nederlandsche Girondins. Want de democratische theorie werd onverbloemd en openlijk door den voorsteller beleden. Na hem werd de tweede strijd geopend door den heer Kuyper, die reeds vroeger de boven meegedeelde amendementen ingediend had. Na een woord van dankzegging aan de regelings-commissie voor de loyaliteit, waarmee ook de voorstanders van liet bijzonder onderwijs waren opgeroepen, drukte hij de overtuiging uit, dat zijnerzijds alleen door oprechtheid aan dat blijk van vertrouwen kon beantwoord worden. Men riep ons op ora meê te strijden. Wij waren tot den veldtocht bereid. Alleen, men moest, eer men optrok weten, wat men aan elkander had. Dit geschilpunt nu te verzwijgen, zou naderhand slechts te bitterder oneeniglieid te weeg brengen. Welnu, het amendement bevatte onze voorwaarden ter samenwerking. Nam de vergadering die aan, dan kon men op onzen loyalen steun rekenen. Zoo niet, dan was het beter geen bond te sluiten, die toch weer springen moest. Mét onze overtuiging wilden we dienst nemen. Ten koste onzer overtuiging waren we niet veil. Beide kwestiën waren dus nu principieel gesteld, en ieder gevoelt, dat een goede orde zou vereischt hebben, eerst het amendement Kuyper en daarna het voorstel Verhagen te behandelen J). En een oogenblik scheen het werkelijk, of men dien geregelden gang volgen zou. Zeer jammer echter voor den loop der discussie, kwam Prof. Opzoomer dien storen met een volstrekt overbodige motie van orde. Waar een natuurlijke orde is, brengt elke motie van orde slechts verwarring. Zoo ook hier. Uit zijne woorden bleek niet duidelijk wat hij bedoelde. Eerst wilde hij den strijd met de voorstanders der bijzondere school uitmaken, 1) Dit moest, zon de stemming over het voorstel-Verhagen een zuivere zijn. Waren onze amendementen aangenomen, dan zouden velen onzer vóór hebben gestemd. En niet alleen der onzen, maar ook uit de tegenstanders, die in hun hart met het voorstel ingenomen, er nu tegen stemden, om ons te sparen. en tocli formuleerde hij zijne motie, om eerst het voorstel Verhagen in stemming te brengen. Dit incident is voor het Schoolverbond noodlottig geworden. Door een onbegrijpelijk verzuim toch der regelinffscommissie verkeerde de voorzitter in het onzekere O over de wijze, waarop gestemd zou worden. Zitten en opstaan gaf geen beslissing. Het aflezen der namen was schier ondoenlijk. Men besloot eindelijk, dat een der partijen de zaal verlaten zou, om, op de wijze van het Engelsche parlement, door telling te beslissen. Maar ook nu deed de voorzitter den misgreep, om hen clie voor de motie waren, verreweg de meerderheid, de zaal te doen verlaten, en zoo kostte de ongelukkige, volstrekt doellooze motie der vergadering een half uur van haar zeer kostbaren tijd. Men wist dan nu, dat eerst het voorstel Yerhagen zou behandeld worden. ,/Schoolplichtigheid als doel van het verbond" was de vraag, waarvoor de vergadering zich geplaatst vond. Hevig werd het denkbeeld van den heer Yerhagen bestreden, en het was voor de degelijkheid van het debat te betreuren, én dat de democraten den heer Yerhagen alleen heten strijden, én dat de heer Moens hoogst ontijdig met een voorstel te berde kwam, om den strijd te staken. Tot stemming overgaan was zijn advies, eer zelfs een begin van gedachtenuiting ten voordeele van schoolplichtigheid gehoord was. De uitslag was onder den indruk van de valsche prioriteit van het voorstel, en van zulk een debat te voorzien. Met écrasante meerderheid werd het voorstel verworpen. Onzerzijds was tegen het voorstel gesproken door den heer Feringa. Als doel, zonder eenige beperking, dus zelfs onder deze schoolwetgeving, kon geen onzer schoolplichtigheid aanvaarden. Dat zou zijn vernietiging der gewetensvrijheid, die in onze eeuw, in Holland bovenal ieder heilig moet blijven. Zeer terecht wees de heer Feringa er dan ook op, dat gelijk thans de toestand van het schoolwezen ten onzent was, schoolplichtigheid, een vader, die uit geweten tegen de staatsschool was, dwingen zou, tegen zijn geweten, zijn kind derwaarts te zenden, zoo er in de plaats zijner woning geen vrije school gevonden werd. Maar nauwelijks had de spreker het denkbeeld van gewetensvrijheid uitgesproken, of er ontstond een stormachtige beweging in de vergadering, die aan de orgiën der Parijsche volksmeetings deed denken J). Telkens moest de spreker zwijgen. De voorzitter meende zelfs het woord hem niet te kunnen laten, en niet dan moeielijk slaagde de heer Eeringa er in zijn manlijk protest uit te spreken. Die strijd was gestreden. Thans kwam het op de vraag aan, of de vergadering met de voorstanders van het vrije onderwijs wenschte samen te gaan op voet van gelijke rechten, of wel, alleen dan ons wilde dulden, zoo het „part du lion" aan onze tegenstanders bleef, en wij ons met lijdzaam volgen wilden vergenoegen. 1) Ds. Nahuys acht deze opvatting onjuist. Hij meent dat Feringa, naar het oordeel der vergadering, buiten de orde ging. Juist dat is het ergerlijkste, dat een vergadering gewetensvrijheid buiten de orde acht, waar de banden die haar klemmen, zullen geweven worden. Dat men den heer v. d. Heim wél over gewetensvrijheid liet spreken, verklaart zich uit zijn persoon, uit zijn zitting in de regelings-commissie en het imposante dat in zijn speech voorafging. Een oogenblik scheen het, alsof de voorzitter meende, dat deze strijd achterwege kon blijven. Althans hij vroeg: of wij het amendement Kuyper handhaafden? Dit sprak van zelf. Schoolplichtigheid als uitgesproken doel was afgestemd, maar als middel kon het nog door het Schoolverbond worden aangegrepen. Of ook zijns ondanks kon het Schoolverbond er worden heengedragen. Wij moesten daarom waarborgen hebben, dat die nooit ten koste der gewetensvrijheid, of ten koste van het vrije onderwijs, mede door de bemoeiing van het Schoolverbond, over ons komen zou. De heer Kuyper handhaafde dus zijn amendement, niettegenstaande de onstuimige geest, die al meer in de vergadering zich openbaarde, reeds vooraf toonde, welk lot aan dit amendement zou te beurt vallen. De voorzitter stelde voor zonder discussie eenvoudig te stemmen. Op verzoek van een der aanwezigen verklaarde de voorsteller zich echter bereid zijn amendement toe te lichten. Hij wees er op, hoe naar zijne overtuiging het Schoolverbond tot schoolplichtigheid leiden moest. Men had het afgestemd als doel, maar als middel bleef het openstaan, en bovendien de beweging der publieke opinie zou voor den dam der gehouden stemming niet terugwijken. Eerlang zou het Schoolverbond overvleugeld worden door den drang der publieke meening, die het zelf in gisting had gebracht. Op de afkeuring, die de vergadering bij dit woord uitte, antwoordde hij, dat hij niemand zijne overtuiging opdrong, maar vrijheid verzocht om de zijne te hebben. Dat hij dit komen zag. En nu zou het toch al te argeloos, al te naïef zijn, zoo wij ons vinden lieten in die beweging meê te gaan, 2 zoo men ons geen waarborg gaf, dat aan de invoering der schoolplichtigheid algeheele vrijmaking van het onderwijs zou voorafgaan. Dien waarborg bedoelde het amendement. Alleen, zoo men dit aannam, konden we samengaan. Zoo niet, dan moesten we scheiden, want dit was zonneklaar: schoolplichtigheid onder de vigeerende wetgeving, zou alleen dit jammerlijk gevolg hebbben, dat men door meer onderwijs een deel der gevangeniszalen zou doen ontruimen, om voor ons daarin plaats te maken. Dit laatste woord vooral bracht de vergadering tot een onstuimig rumoer, dat aan woede denken deed. Eender leden veroorloofde zich zelfs zich om te keeren, en luide de vergadering op te roepen, om toch sterk hare afkeuring te doen blijken. Een daad, die zoozeer tegen alle usantiën was, dat de voorzitter den spreker over verbreking der parlementaire regelen moest kastijden. Onmiddelijk daarop werd tot stemming overgegaan, en voor zoover men over een zoo uitgebreide vergadering oordeelen kan, bleek het daarbij, dat de voorstanders van het vrije onderwijs alleen stonden, en niemand genegen was, ons den waarborg te geven dat we onder deze wet nooit, voor zooveel het verbond aanging, door schoolplichtigheid zouden bedreigd worden. Hiermee was de strijd beslist. Na den uitslag der stemming vernomen te hebben, verklaarde de heer Ivuyper dan ook, dat thans alle medewerking aan het Schoolverbond hem en zijne geestverwanten onmogelijk was gemaakt. Hij zou dus de vergadering verlaten, maar niet dan na vooraf verklaard te hebben, dat hij dit geenszins deed in een geest van verbittering, en den welgemeenden wensch te hebben uitgesproken, dat het Schoolverbond slagen mocht in zijn streven, om op de wijze, dïe men voorts zonder hen zon vaststellen, met goed gevolg den kanker te bestrijden, die ook naar zijne overtuiging aan liet geluk van ons volksleven knaagt *). Met scliier alle voorstanders van het vrije onderwijs, omstreeks een honderdtal, verliet daarop de commissie de zaal, in de smartelijke, maar onafwijsbare bewustheid, dat onze tegenstanders ons geen recht willen doen ervaren, en dat de waarborg voor gewetensvrijheid zelfs ons door de tegenpartij niet wordt gegund. Hoe droevig ook, die afloop was bij uitstek leerrijk. Thans willen we slechts dit verklaren. 1. Duidelijker dan ooit, is het thans gebleken, wat onze tegenpartij onder neutraliteit en eerbiediging van andere godsdienstige meening verstaat. Gul in algemeene betuigingen, trekt ze ijlings de hand terug, zoodra men die gratuite betuigingen realiseeren wil. 2. Door ons optreden op het Schoolverbond met een geformuleerde voorwaarde, is dit gewonnen , én dat men ons door geen schijn heeft kunnen misleiden, én dat de neutrale vlag onze tegenstanders van meet af uit de banden is gewrongen. 3. Droevig voor wie de historiebladen van Nederland, door zijn God beschermd, openslaat, is het op deze vergadering gebleken, hoe op een meeting van Hollandss fatsoenlijk publiek, nog niet zoo als in Frankrijk, maar toch reeds al te duidelijk, de geesten beginnen op te bruisen, zoodra men liet heilige noemen durft. 4. Eindelijk. De vergadering van het Schoolverbond 1) Uit deze verklaring bleek genoeg, dat een vijandige houding tegenover het Schoolverbond ook door ons niet was bedoeld. Dit aan de N. Goessche Courant, aan de Volksbode, en aan de Rotterdamsche Ilulpvereeniging 3 ten bewijze dat haar gevoelen van meet af het onze was. heeft getoond, hoe er ons geen andere toevlugt in onze strijd overblijft, dan de Heer onze God. De wet verdrukt ons, het Parlement blijft doof voor onze klachten' en op eene vergadering van het ontwikkeld publiek, zoo als te Utrecht samenkwam, weigert men ons zelfs den billijksten eisch, en wil van een beroep op gewetensvrijheid niet hooren. Wie onzer, dien het niet smart! Wie, die niet met een gevoel van weemoed een vergadering verbet, waar de geest van ons ontwikkeld publiek zich zoo onheilig uitsprak. Wien kost het niet, huiswaarts te moeten keeren, als de slagorden geformeerd worden in een strijd, waarin hij zoo mee wilde strijden met heel zijn hart. Maar ook de strijdlust tegen een maatschappelijk kwaad mag ons niet verleiden mee te gaan, als men onze conscientiën geweld aandoet. Dan wijst onze overste Leidsman ons den weg, als Hij uitgaat uit Zijn volk. Dan willen we geen onwaardige zonen der Hervorming zijn, maar geesteskinderen van den grooten Luther, wiens ;/Ik kan niet anders, God helpe mij" het wachtwoord onzes levens is. Dan moeten we doen wat onze vaders deden, en de gewetensvrijheid als het hoogste goed, zelfs ten prijs van onze philantropie niet in de waagschaal stellen. En daarom we zijn uitgegaan; want we konden niet blijven. Ons geweten drong ons weg. II. De N. Rotterdammer, de Arnhemsche en Rotterdamsche Courant, hebben zich over onze houding op het Schoolverbond uitgelaten op eene wijze, die een afzonder- lijke beantwoording vordert. We geven die een volgend maal. Thans willen we slechts trachten den grondslag voor die repliek te leggen, door de beteekenis zoowel van ons amendement, als van zijn verwerping in het licht te stellen. Vooraf echter een enkel woord over de houding van sommige onzer vrienden. De radicale pers heeft niet verzuimd een poging te wagen, om ons tegen elkander in het harnas te jagen. En misschien is het haar te vergeven, zoo zij op de vergadering van Schoolverbond een begin van scheuring in onze eigene partij meent ontdekt te hebben. Zij had hiertoe schijnbaar aanleiding. Niet in het ter vergadering blijven van onzen wakkeren Geffken, die van harte met ons instemde en niet geschroomd heeft te verklaren, hoe geheel ten onrechte men zijn blijven ter vergadering als een protest tegen onze houding had opgevat. Maar wel had zij die aanleiding in het incident Nahuijs. Laat ons zeggen, wat ons op het harte ligt. Smartelijker kan er niet voor onze geestverwanten zijn, dan in de radicale pers Ds. Nahuys' lof te hooren rondbazuinen, omdat," zoo meent men, //hij onze nederlaag verpletterend heeft gemaakt." Smartelijk. Niet omdat wij daardoor zouden verzwakt zijn. Groen's houding, die lange reeks van jaren, heeft het te overtuigend bewezen , dat alleen de consequente mannen eener richting winnen, en dat de altijd laveerenden geen de minste kracht kunnen uitoefenen. Bovendien welke partij is er, die niet aan haar buitensten omtrek aanhangers vindt, die gedurig lijnrecht in meening van haar verschillen. Maar smartelijk, omdat Nahuys met ons staat op éénzelf- den grondslag des geloofs, en wij het vooruit weten, hoe het hem snijden moet door het hart, dat onze tegenstanders hem als wapen gebruiken tegen zijn eigen broeders. Zoo men hem onopgemerkt die verklaring had laten afleggen, het ware in de herinnering te dragen geweest. Maar begroet te worden met daverend applaudissement door diezelfde mannen, die zoo straks oorverdoovend getrappeld hadden om een Feringa het woord te ontnemen, toen hij voor gewetensvrijheid in de bres sprong,... dat is bitterder voor Nahuys zelf geweest, dan voor ons die men meende te treffen. Zweeg men nog maar van het voorval. Maar neen, zooveel dagbladen als onze tegenpartij ter harer beschikking heeft, zooveel stemmen gaan er op, om te juichen in den slag dien Nahuys, zoo zeggen ze, zijn eigen broeders in het aangezicht gaf. Om zijnentwil worden zijn broeders als ergdenkend en onedelmoedig, als haatdragend en dom aan de kaak gesteld. Hij moet 't aanhooren, dat men hem bewierookt, hem hemelhoog verheft als een man, in doorzicht en edelmoedigheid, al zijn partijgenooten overtreffend. En toch weet hij zelf het maar al te goed, dat onze tegenstanders dit doen, niet uit waarachtige sympathie voor hem, maar slechts om zijn eigen broeders gevoeliger te treffen. Wie dan zou hem nog hard vallen, die ook waar wij zwijgen, zoo bitter boeten moet voor een onvoorzichtig woord? Neen, niet onze tegenstanders zullen dit gelooven. Maar wie onzer weet: dat er in Christus een band der gemeenschap ligt, die blijft ook waar alle andere banden springen, zou of Nahuys alle gevoel van die gemeenschap ontzeggen moeten, of hij zal met ons overtuigd zijn, dat de bewierooking die hem van de zijde des ongeloofs ten deel valt, voor niemand onzer bij verre zoo krenkend is, als voor Nahuys zelf. Maar genoeg liierover. Wenden we liever van dit droevig naspel op de tragedie van 27 October, het oog nog even terug naar de verblijdende verschijning van Jhr. v. d. Heim. Manlijk, en ons uit 't hart gesproken was het slot zijner toespraak: „Een ander argument, dat bij mij het zwaarste weegt, is dit: Verplicht onderwijs schendt de ge wet en sv r ijh eid. Gij verplicht mij niet mijn kinderen naar de openbare school te zenden. O, neen, maar als er dan geen andere school is? „Al waren er in Nederland maar tien, neen al was er maar één Vader, wiens overtuiging door het verplicht schoolbezoek zijner kinderen gekrenkt werd, dat zou reeds te veel zijn, dat zou voor mij reden genoeg wezen, om die verplichting nimmer te willen voorstaan." We danken hem voor dat goede woord. Het was ons een verblijdend teeken, dat er ook buiten onze richting nog mannen zijn, wien het met gewetensvrijheid ernst is. Het gaf ons een bewijs te meer in handen, hoe er onder de conservatieven krachten schuilen, die ook zonder openlijke aaneensluiting ons steunen en het woord onzes harten spreken kunnen. Het is op Schoolverbond, voor Nederland ten goede, gebleken, dat er meer dan één Foreest in het kamp der conservatieven met ons is. Zeer verlangend zijn we daarom te weten, of Jhr. van der Tleiiri en Dr. de Ridder hun plaats in de commissie van het Schoolverbond behouden zullen, zoodra hun oog voor de „pente fatale" dier vereeniging open gaat. Het is zoo: schoolplichtigheid als hoofddoel van het verbond is verworpen. Maar hadden we al of niet recht tot de bewering : als middel wordt het aangehouden. Men leze wat het verslag in de Utrechtsche Courant van 28 October meldt: „dat de heer van Lier heeft geconstateerd, dat onder de middelen alleen uit tijdsgebrek niet over schoolplichtigheid was gediscussieerd. merke op, dat dezelfde Courant in haar nummer van Woensdag 3 November dit vermeldt: „Overigens heeft de heer von Baumhauer in de morgenzitting herinnerd, dat de vergadering de schoolplichtigheid als middel tot bestrijding van het schoolverzuim niet heeft verworpen, hetgeen de Voorzitter beaamde." men zie al verder, hoe diezelfde Courant als haar gevoelen uitspreekt: „De meeting heeft alleen schoolplichtigheid als hoofddoel van het Schoolverbond verworpen, en in 't midden gelaten of die onder de middelen ter bestrijding van schoolverzuim moet worden opgenomen;" men lette op het feit, dat de heer Lalleman, die zich niet onduidelijk vóór schoolplichtigheid verklaard heeft, door de vergadering aan de commissie is toegevoegd; het ontsnappe onze aandacht niet dat in het verslag der N. Rott Courant (31 Oct.) het gesprokene door den heer van Lier, nog scherper geformuleerd, aldus luidt: «De heer van Lier wees er op, dat de verwerping vau het voorstel Verhagen, volstrekt niet in dien zin mogt worden uitgelegd, dat de vergadering zich tegen het beginsel van verplicht onderwijs had verklaard," en wie logisch argumenteeren wil, zal eerlijk moeten erkennen, dat elk argument uit de verwerping van het voorstel Verhagen tegen ons gejjut, eenvoudig door het verslag der vergadering zelf weerlegd wordt. En in de stemming der vergadering, én in het raison d'être van het Schoolverbond, én in het logisch proces der revolutionaire theorie op het stuk van onderwijs, meenen wij daarom den zekeren grond te hebben voor onze overtuiging: dat het schoolverbond, ook ondanks zijn protest, tot schoolplichtigheid moet leiden. In de stemming der vergadering. Want, met uitzondering van den heer van der Heim heeft niemand uit beginsel schoolplichtigheid bestreden. Men wilde eerst, ja, palliatieven beproeven. Maar baatten die niet, zelfs prof. Harting erkende, dat dan schoolplichtigheid als laatste heroiek middel zou overblijven. Bovendien het door den heer van Lier geconstateerde is, luidens het verslag, door niemand weersproken. In het raison d'étre van het Schoolverbond. Het heeft zijn eer verpand om het schoolverzuim te doen ophouden. Eeeds nu heeft de uitkomst bewezen , hoe volstrekt onmagtig alle palliatieven zijn, om een werkelijke verbetering te weeg te brengen. Zijn eigen raison d'être dringt het dus naar het eenig redmiddel henen, dat de heer Verhagen onverbloemd dus heeft uitgesproken: ndwang alleen helpt." Maar meer nog. Het verbond is een league, eene nabootsing van de „anti-corn-law-league" en zooveel andere leagues in Engeland. Een league, gelijk liet anti-dagblad-zegel-verbond ten onzent was. Een schepping onzer eeuw, om door vereeniging van krachten de publieke meening wakker te maken en te leiden naar een bepaald doel. Dat doel is hier: opheffing van het schoolverzuim. En dat doel zal bereikt worden. Maar als de publieke meening een doel wil, dan wil het ook de middelen, en hoe ook de heeren Harting c. s., schoolplichtigheid trachten tegen te houden, de natie komt er toe. Eindelijk in het logisch proces der revolutionaire theorie. Want óf men moet aan geen logische ontwikkeling van beginselen gelooven, en dan houdt elke argumentatie op, óf men moet toegeven, dat de eens betreden weg, waarop het democratisch beginsel in de onderwijs-kwestie den Staat leiden zal, met innerlijke noodzakelijkheid tot schoolplichtigheid voert. En nu vragen we, zonden we met die mogelijkheid voor oogen aan het Schoolverbond deelnemen? Konden we dat, wetende dat schoolplichtigheid onder deze wetgeving voor ons, met opheffing van gewetensvrijheid gelijk zou staan? Men heeft de sterkste teekenen van afkeuring gegeven, toen de woordvoerder der Christelijk-nationalen op //gevangenis" als finale van het treurspel wees. Had men tot die afkeuring recht? Men hebbe dan de goedheid in een der vele bladen, waarover onze tegenstanders beschikken, ons een categorisch antwoord te geven op de volgende vragen: 1) We zijn onder de vigeerende schoolwetgeving, en bij eene nieuwe landswet wordt schoolplichtigheid ingevoerd. Van deze onderstelling gaan we uit. Zult ge dan bij wetsartikel hem van schoolplichtigheid ontheffen, die verklaart om des gewetenswil zijn kinderen niet naar de openbare school te kunnen zenden? Waarschijnlijk zegt ge: ^neen," want luiheid en eigenbaat zou zich achter het schild der gewetenskwestie verbergen. Wat dan? Gij zult hem zeggen: richt dan een bijzondere school op. Maar de man is onvermogend. In de plaats zijner woning vindt hij slechts een enkel huisvader, die met hem een bijzondere school wenscht. Er is dus geen bijzondere school, en onder de tegenwoordige wetgeving kan er geen komen. 1) Dit antwoord bleef dusver uit. Er is dus voor hem geen andere keus: Zijn kinderen moeten óf naar de openbare school, óf naar geen school met al. Maar er is schoolplichtigheid. Hij moet zijn kinderen óf zelf onderwijzen óf doen onderwijzen. Hij is ambachtsman. Zelf kan hij het niet. Niemand wil het voor hem doen. Zult gij in dat geval hem dwingen of niet om zijn kinderen naar de openbare school te zenden? Gij zegt ja. Maar hij weigert. Hij verzet zich. Hij meent dat geen wet hem dwingen kan, zijn kind over te geven aan wat naar zijn heiligste overtuiging, verderfelijk is voor zijn kroost. Zult gij dan al of niet strafbepalingen vaststellen op verzet tegen de wet? Natuurlijk, zegt ge, maar boeten, geen gevangenis- Goed, maar de man is arm. Zult gij dan den arme van boeten vrijstellen, of de boeten even als in elke andere wet af wisselbaar stellen met gevangenisstraf? Gij kunt geen „neen" zeggen. En zoo is dus door een eenvoudige logische deductie de lijn doorgetrokken, die van schoolplichtigheid naar de gevangenis leidt. Zoo derhalve bij het uiten van dit woord de vergadering een afkeurend rumoer deed hooren, is het gebrek aan logisch doorzicht niet bij onze commissie te zoeken, maar wel bij de vergadering, die een eenvoudige consequentie niet wilde doorzien. We zullen wachten, tot een der radicale bladen ons de logische fout in deze rekening aantoont. Maar nu ons amendement. Men werpt ons tegen: we willen geen schoolplichtigheid. Wij zeggen: goed, schrijf dat neder in uwe grondslagen. En zie, ieder deinst terug en men noemt onzen eisch onaanneembaar. Gij wilt het niet. Wij vragen u de verzekering, dat gij het, nog maar onder deze schoolwet, niet doen zult. En gij keurt eenen eisch als ongehoord af, die nog minder vraagt, dan ge eerst zegt te zullen geven. Men werpe niet tegen, dat het amendement ook van ,/kosteloos onderwijs" sprak. Dan had men ons moeten zeggen: schrap die woorden „kosteloos onderwijs", en wij accepteeren wat gij voorstelt. Maar niets daarvan. Geen stem die voor ons amendement opgaat. Geen enkele hand, buiten die onzer medestanders, die zich voor het amendement verheft. Hieruit volgt dus dit feit. De vergadering wilde geen verzekering geven, dat schoolplichtigheid onder deze wetgeving niet door haar zou bevobderd worden. Maar hoe dan? Vraagt ge ons dan om meê te doen aan een verbond, dat het ook maar als mogelijk stelt te eeniger tijd te zullen bevorderen, wat onze arme geestverwanten in de gevangenis zal brengen. Is dat geen spotten met ons? Is het dan niet liwerzijds „onverklaarbaar", dat ge ons amendement verwerpt, en dan zegt dat ons heengaan ,/onverklaarbaar" was. Maar waartoe dan gekomen, vraagt ge? Vreemd! ge klaagt, dat we u wantrouwen: en ons komen, waarin ons vertrouwen zich juist uitsprak, zegt ge niet te verstaan. Neen, we huichelen niet, gelijk de Arnhemmer meent. We willen het openlijk uitspreken: groot was ons ver- trouwen niet. Sedert wanneer heeft men het ook gehoord, dat men een groot vertrouwen eischt van hem, wiens teederste belangen men bestendig bestrijdt. Maar toch we hadden vertrouwen. En waarom? Wijl we meenden, dat de voorstanders onzer schoolwet, althans zoo ze voor de mogelijkheid van schoolplichtigheid stonden, zelve de onhoudbaarheid der schoolwet zouden erkennen. We hebben het niet willen, niet kunnen gelooven, dat, we zeggen niet enkele heethoofden, neen, maar dat een vergadering gelijk die van 2 7 October, den ontzettenden moed zou hebben, ook maar één enkel oogenblik schoolplichtigheid en deze schoolwetgeving samen te denken. Toch, dat heeft men gedaan. En omdat men heeft durven toonen, dat men óók wel de gewetensvrijheid, maar meer toch nog onze schoolwet liefheeft. Heeft durven toonen, dat als de keus staat tusschen gewetensvrijheid en de schoolwet, men bereid zal bevonden worden, zelfs de heilige gewetensvrijheid aan zijn afgod ten offer te brengen. Daarom noemen we de vergadering van Schoolverbond een ontzettende openbaring van den vrijheid-smorenden en met het heilige zelfs spelenden geest, die thans het teederste volksbelang zoekt te beheerschen. Waarom dan gekomen? Yraagt ge nog eens. En zoo we eens niet waren gekomen, zoudt ge dan ons dan niet gesmaad hebben: „de Christelijk-Nationalen blijven thuis, als er tegen een volkszonde moet gestreden worden." Laat men oprecht zijn en het erkennen, dat om het even, of we kwamen of wegbleven, de stok zou gevonden zijn om ons te slaan. Maar verg van ons niet, dat we als mannen van overtuiging onze houding naar uw te wachten goedkeuring of afkeuring regelen zullen. Neen, zoo dikwijls als er tegen eene volkszonde, als het school- verzuim, te strijden is, zullen we op onze post worden gevonden, en eerst dan teruggaan, als men ons de opheffing van het ééne kwaad door een nog erger wil doen koopen. En nu nog een woord over kosteloos onderwijs. In ernst men moest aan het debat over de onderwijskwestie geen deel nemen, zoo men nog niet zonder verklaring begrijpt, waarom wij in ons amendement van ,/kosteloos onderwijs" spraken. Men wete dan: Daarmee bedoelen wij niet, dat de onvermogende geen kosteloos onderwijs zou mogen genieten. Dat willen ook wij. Maar wel. Dat men niet om het bijzonder onderwijs onmogelijk, en de bepalingen der wet illusoir te maken, de geheele schoolkosten uit de gemeente-fondsen neme; en niemand, ook den aanzienlijkste zelfs, geen schoolgeld laat betalen. Als men nu weet, dat juist dat kosteloos onderwijs de dommekracht is, waarmee men ons uit onze voegen wringt!). Weet dat kosteloos onderwijs reeds door velen als uitstekend middel tegen schoolverzuim wordt aangeprezen. Is er dan grond of niet voor de gedachte: Het Schoolverbond zal ter bestrijding van het schoolverzuim het geven van bijna of volstrekt kosteloos onderwijs voor allen bevorderen? En zoo ge nu weet, dat dit voor ons de doodsteek zou zijn, en ge vraagt ons in het Schoolverbond naast u plaats te nemen, zijn we dan gedrongen, al of niet, tot de categorische vraag: 1) Het hoogstmerkwaardig adres van den Heer Voorhoeve aan de Gemeenteraad van Rotterdam strekke ook hier tot toelichting. „Wilt ge datgene, wat ons onderwijs dooden zal, helpen bevorderen? Zoo ja, hoe kunt ge ons dan vragen om mee te doen? Zoo niet, stel ons dan gerust, en schrijf het in uw grondslagen. Van afschaffen van kosteloos onderwijs was geen sprake. Alleen „bevorder het niet", vraagden we, door uw verbond, zoo ge ons aan uw zijde wilt zien. Ons amendement had dus geen andere strekking, dan de vraag: Geef ons den waarborg, dat we door toetreding geen zelfmoord begaan. En dien waarborg gaf men ons niet! Op de artikelen der pers, die onze houding bespraken, antwoorden we in een volgend nummer. We hopen dan irt een onzer radicale bladen een eerlijk antwoord, voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar, op onze vragen gevonden te hebben, om ook daarop te kunnen letten. Vooraf echter nog een woord tot besluit over de vergadering zelve. En dan vragen we of de mannen der humaniteit het humaan achten, dat een overgroote meerderheid de minderheid nauwelijks laat uitspreken: haar als ze haar gedachten bij name noemen durft, met gesis en gefluit begroet, en een oogenblik zelfs het voortgaan in het spreken belemmert? We dachten dat aan een ridderlijk debat juist lijnrecht tegenovergestelde eischen door ware humaniteit werden gesteld. Zeer betreuren we het, dat de regelings-commissie den duur der vergadering op eenige uren bepaald had. Voor zulk een discussie waren minstens een tweetal dagen noodig geweest. Nu is juist door de gejaagdheid der discussie (le kalmte van meet af geweken, en opening des harten onmogelijk geweest. Eindelijk een woord van dank aan Professor Harting voor zijn nobele figuur op deze gansclie vergadering. Neen geen onzer twijfelt er aan: hum was het met zijn betuiging van neutraliteit heilige ernst. Hem heeft onze houding, ons vertrek pijnlijk aangedaan. Zoo iets ons had mogen bewegen, om onze gedragslijn te verlaten, het zou geweest zijn, zijn vertrouwelijk, zijn gemoedelijk woord. Maar hoe het ons ook smart, wij moeten het uitspreken: wij zijn te krachtig wakker geschud, om nog langer zijn droomen van neutraliteit te kunnen meêdroomen. Hij vergeve liet ons: hoe zoet die droom ook zij, wij kunnen dien slaap niet meer vatten. Geen dogme, geen hypothese, maar een bittere ervaring van lange jaren, heeft ons telkens weer geleerd, dat die neutraliteit niet bestaat, waar ze niet door vaste grenzen is aangewezen. Zeker, teleurgesteld te worden in zijn verwachting is wreed. Wreed is het door de stelligste betuiging geen toon des vertrouwens te kunnen ontlokken. Maar Professor Harting is te edelmoedig, om niet toe te stemmen, dat onrecht lijden nog wreeder is. En daarom zoo hij zich een oogenblik in onzen toestand verplaatsen kan, voelende met ons het geweld dat men onze overtuiging, de krenking, die men ons recht heeft aangedaan, de spotternij waarmede wat ons heilig is door duizenden wordt begroet — we zijn er zeker van — dan zal hij eerbied voor ons lijden weten te hebben, en ons van harte vergeven, dat we, hoe we ook wilden, aan de neutraliteit, die hij ons voorspiegelde, niet gelooven konden. III. De repliek op de dagbladpers zou in ons derde artikel gegeven worden. En dan beginnen we met te constateeren, dat tot dus ver in geen der bladen een antwoord op de in ons vorig artikel gestelde vragen gegeven is. We zijn dus in ons recht, indien we, zoolang de proef van het tegendeel uitblijft, de door ons aangewezen beantwoording dier vragen, voor de eenig mogelijke houden. Onze repliek zij het eerst aan de N. Rotterdammer, niet omdat zij het eerlijkst, maar omdat zij het felst polemiseert. Onder alle dagbladen, onder die harer eigene partij zelfs, staat zij door onfatsoenlijke felheid en niets sparende bitsheid alleen. Natuurlijk beantwoorden we zulk een „in scheidtaai zich verloopend debat" niet, dan voorzoover het argumenten oplevert, en willen wat den toon van haar polemiek betreft, alleen vragen, of een dagblad niet zich zelve compromitteert, dat van mannen als den Hoogleeraar de Geer, wiens kennis en doorzicht zelfs door een liberaal minister in de Tweede Kamer gehuldigd werd, als van „nare stoute kinderen" spreken durft. Naarmate de N. Rott. in uitgebreider kring gelezen wordt, is het te meer te belreuren, dat zij door den onbeschaafden, onwellevenden toon van haar polemiek zulk een onzedelijken invloed uitoefent. Moet dan, nu pas het Dagblad zich meer intoomt, de N. Rott. de weinig eervolle taak aanvaarden, om de ontstane leemte in het geënvenimeerd debat aan te vullen? Yooral, zoo we den beschaafden toon van haar leadin£f-artikels b. v. over „fabrieksarbeid en schoolplichtigheid" met den onwelvoegelijken schrijftrant van den „Chevalier des débats" onder het Binnen-land vergelijken, kunnen we niet luide 3 genoeg onzen wensch uitspreken, dat de betere geest in de redactie allengs krachtiger moge optreden en, kon het, die min edele elementen uitwerpe, die oneer brengen over haar naam. Maar genoeg hiervan. We komen tot haar argumenten. Het argument-Groen plaatsen we daarbij voorop. Zij zoekt Groen's isolement te verheffen, maar meent, in strijd met het gevoelen van het Handelsblad, dat de ChristelijkeNationalen te Utrecht niet in diens geest handelden, maar veeleer op kinderachtige wijze een carricatuur van zijn manlijke houding hebben geleverd, die juist bij vergelijking met Groen's isolement te sterker zich zelve veroordeelt. De redactie zal uit No. 10 der Ned. Ged, reeds gezien hebben, dat zij dit argument moet laten varen. De heer Groen toch verklaart zelf, dat ook „naar hem voorkomt de doelloosheid van doeltreffende samenwerking 11a verwerping van het amendement was gebleken." De redactie heeft het dus zich zelve te wijten, dat zij door den naam van Groen tegen ons op te roepen, ons thans in dien naam een niet genoeg te waardeeren wapen tegen haar heeft gereikt. Alles toch wat zij tot lof van Groen in haar artikel schreef, moet thans ons mede ten goede komen. Het tweede argument willen we liefst het argumentVerhagen noemen. Door het verwerpen van Verhagen's voorstel was ons, zoo meent ze, het blijven mogelijk gemaakt. Ook bij dit argument maakt de redactie ons den strijd zeer licht. Zij blijkt toch over de groote vraag der schoolplichtigheid niet homogeen te zijn. De schrijver van het humane artikel over „Schoolplich- tigheid" in het nummer van 9 November voert een zoo absoluut pleidooi tegen schoolplichtigheid als we nog zelden lazen. Maar van een geheel ander gevoelen is de polemiseur van Rotterdam 31 October, „Binnenland." flij toch schrijft: „Men wist van te voren wel, dat een vergadering als te Utrecht bijeen was, niet dwaas genoeg zou wezen, om nu reeds zich aan banden te leggen, en voor altijd middelen zou uitsluiten, die in de toekomst wel eens konden blijken de beste, de eenig mogelijke te zijn , ofschoon men schier eenstemmig oordeelde, dat alle andere gepaste middelen eerst moesten worden beproefd." Van de tafel der redactie gaat dus op 31 October een stem op: Schoolplichtigheid misschien het beste, het eenig mogelijke middel. En op 9 November een andere die welsprekend tegen schoolplichtigheid als een volstrekte onmogelijkheid bij ons volk pleit. Wij duiden dat gebrek aan homogeneiteit der redactie niet euvel. Alleen zij veroorlove ons te meenen, dat dezelfde oneenigheid van denkwijze ook bij de afstemmers van het voorstel Verhagen bestond. Dat dit zóó was hebben we in ons vorig artikel met de woorden van het verslag zelf bewezen. Tegenspraak is hier onmogelijk. En als nu de ééne bestrijder ons tegenwerpt: „we wijzen uw amendement af, omdat ge vraagt wat ge niet behoeft te vragen," en een ander ons terechtzet, „omdat we vroegen, wat we niet mochten vragen," dan kunnen wij daartoe het stilzwijgen doen, omdat onze tegenstanders dan de goedheid hebben, eikanderen in plaats van ons te treffen. Als de een zegt: „Uw vragen om waarborg tegen schoolplichtigheid is dwaasheid," want ze is afgestemd, en de ander zegt: „Uw vragen om waarborg tegen schoolplichtigheid is onredelijk," want we moeten haar als middel openhouden, dan is de strijd voor den verdediger niet zwaar. Minder echter pleit het voor de redactie der N. Rott., dat ze de dagbladenpolemiek toevertrouwt aan een publicist, die in éénzelfde kolom beide stellingen verdedigt en dus zich zelf weerlegt. En toch dit is zoo. In dezelfde kolom, waaruit we het boven gegeven citaat afschreven, lezen we het volgende: „Niet alleen dat de heer Verhagen het protest niet heeft uitgelokt, maar zijn voorstel was juist de brug. waarover de partijen elkander hadden kunnen naderen. Nu het met overgroote meerderheid verworpen was, bestond er geen reden om te vreezen, dat van het Schoolverbond de wettelijke schoolplichtigheid hoofddoel zou worden. Het groote bezwaar was dus opgeheven. Men was het op dit hoofdpunt eens." Wie logisch denkt, zal gevoelen dat voor //hoofddoel" middel dient gelezen te worden, zal de conclusie doorgaan, en derhalve den onverzoenlijken strijd voelen tusschen beide citaten uit éénzelfde kolom. Het derde argument is voor geen debat vatbaar. Beriepen de christelijk-nationalen zich op het geweten, de N. Rott. vindt goed dit eenvoudig voor een leugenachtig voorgeven te verklaren. Daar strijdt men niet over. Het gewetens-argument kan uit zijn aard nimmer overtuigen , maar vindt onder ernstige strijders steeds dien eerbied, dat men er voor zwijgt, zonder zich gewonnen te geven. Vindt de N. Rott. goed zich op te werpen als rechter over het „forum internum", — die vrijheid zij haar gegund. In zulk een strijd is er slechts één beslissing mogelijk: de beslissing van Hem, wiens stem in het geweten spreekt. I We vertrouwen dan ook, dat de redactie zelve bij herlezing van haar stuk, de onvoegzaamheid van dien uitval zal erkennen. Drie dingen meent de N. Rott. eindelijk, dat het publiek uit het gebeurde leeren kan. a. De Christelijk-Nationalen willen heerschen of ze trekken zich terug. Is daarmee bedoeld, dat we streven naar de heerschappij van ons beginsel, dan zal niemand haar weerspreken. Maar eilieve! waarheen streven uw eigen artikelen anders, dan naar het tot heerschappij brengen van wat u ten beginsel is? We dachten, of er is geen overtuiging, of het zoeken van heerschappij voor haar beginselen is haar wezen en haar kracht. b. De Christelijk-Nationalen hechten meer aan dogmatische formulen dan aan volksverlichting. Gaarne geven we aan wie goed raden kan, te gissen, in welk verband deze aanklacht staat tot ons amendement. . Maar overigens erkennen we gaarne: dat als eenerzijds een verlichting „a la Buckle" staat, die's menschen oprechtheid en liefde tot den naaste opzettelijk verminderen wil, om de maatschappij voor jammeren te bewaren, die onkunde haar brengen zou , — en anderzijds de dogmatiesche formule van den Heiland der wereld, die alleen van leugen en zelfzucht ons verlossen kan, — we moeilijk zulk een verlichting boven zulk een dogmatische formule verkiezen kunnen. x) i) Men zie het citaat uit Buckle in het vorig nummer van de Heraut: artikel Kieswet. Wat de N. Rott. sints over de onsterfelijkheid schreef, bevestigt de juistheid onzer zienswijze dat werkelijk dit blad zich op dien noodlottigen weg beweegt. Eindelijk : c. De Christelijk-Nationalen hebben getoond, wat geluk het voor Nederland is , dat hun scholen zoo zeldzaam zijn, indien zulk een weinig Christelijke geest hen bezielt. Zou de redactie dan haar artikel van 31 October soms als model van verdraagzaamheid, als proeve van Christelijken geest onder de lectuur onzer scholen willen opnemen P Wij weten beter. Maar ook van deze insinuatie geldt het, dunkt ons, dat de tactiek om eerst door toegeven aan eigen hartstocht de daad zijner tegenstanders te denatureeren, en dan het reflex van zijn eigen hartstocht hun als onreinheid des harten verwijten, te onhoudbaar is, om weerlegging te behoeven. De Arnhemsche Courant heeft in haar nummer van 3 November onze houding op eene wijze bestreden, die liet debat veel aangenamer zou maken. Zoo we toch enkele velleiteiten over „bevindingen" en „huichelen" buiten spel laten, die slechts toonen, hoe bijna onmogelijk het onzen tegenstanders is, zich van spotternij te onthouden, waar het belijders van het Evangelie geldt, dan is haar polemiek kalm en ernstig gemeend. Toch kan onze repliek aan haar zeer kort zijn. Immers de Utrechtsche Courant heeft het vóór ons reeds tégen haar opgenomen. De Arnhemmer is onbepaald tegen, de Utrechtsche Courant gepassioneerd vóór schoolplichtigheid. Gene noemt dus „sporadische aanbevelingen", wat voor deze stellige openbaringen van den geest zijn, die in het Schoolverbond heerscht. De Utrechtsche Courant moest dan ook de eerlijkheid hebben onze houding goed te keuren — wat zij niet doet, om licht te begrijpen redenen. Maar de Arnhemmer heeft van uit haar standpunt volkomen recht, om onze houding af te keuren. Bestaat er geen gevaar voor schoolplichtigheid onder deze wetgeving, dan was er voor ons heengaan geen oorzaak. In den strijd tusschen haar en ons moet dus de strijd tusschen de Arnhemmer en Utrechtsche Courant beslissen, en zoolang de feiten waarop de Utrechtsche Courant zich beroept, voor weerlegging onvatbaar zullen blijven, zal het ongemotiveerde van het Arnhemsche oordeel over onze houding moeilijk te rechtvaardigen zijn. Maar dien strijd daargelaten, we wenschten van de Arnhemmer wel te vernemen, waarom, zoo men tegen schoolplichtigheid, ook als middel was, ons amendement verworpen werd, dat niet anders dan waarborg tegen schoolplichtigheid als middel begeerde ? (over kosteloos onderwijs zie ons vorig artikel). Is er, zoo vragen we haar, sterker bewijs mogelijk, dat men schoolplichtigheid niet als middel wilde uitsluiten, dan juist de verwerping van ons amen dement"/ Over het gevoelen der Arnhemmer dat de vergadering zich niet inhumaan jegens ons zou gedragen hebben, valt natuurlijk moeilijk te twisten. Het geldt hier voor eerst een feit, en ten tweede de appreciatie er van. Het feit dat de vergadering onstuimig was, wordt door allen toegestemd , die beweeren, dat er na ons vertrek eerst kalmte is gekomen; waaruit tevens blijkt, dat de onstuimigheid wel degelijk zich tegen onze geestverwanten richtte. De appreciatie daarentegen, of men zulk een onstuimig opbruisen tegen de woordvoerders der minderheid al dan niet humaan acht, hangt natuurlijk geheel af van de sub- jectieve opvatting, die wederzijds over humaniteit van debat bestaat. Aan den inzender van het stuk: „de Heraut en de meeting te Utrecht" in het Vaderland van 9 November, bijvoegsel, brengen we een dubbel verzoek. Vooreerst dat hij de goedheid hebbe het antwoord onzerzijds, met welk recht wij „ kleine fractie" ons niettemin de z/nationalen" noemen, zelf te willen naslaan in de rede, waarmee dit jaar de Algem. vergad. van Chr. Nat. Schoolonderwijs geopend is. Dat antwoord, reeds maanden vóór zijn vraag gedrukt, maakt die vraag volkomen ongemotiveerd,'zoolang men van de zijde der neutralisten de repliek op dat antwoord schuldig bleef. Op een tweede opmerking van den geachten inzender, dat wij, leden van den Bond geworden, dien verlaten konden, zoodra ons bleek, dat de Bond zich in verkeerde richting bewoog, verzoeken we hem zelf de weerlegging te vinden in het antwoord op de vraag: Zoo er te Utrecht een trein afgaat, in de richting, die én naar Amsterdam én naar Rotterdam voert, en er bestaan voor u redenen, waarom een komen in Amsterdam u dezen dag voor altijd noodlottig zou zijn, moet gij dan toch plaats nemen, zoo de conducteur, zoo de passagiers, zoo de stations-chef u geen ander antwoord geven willen dan dit: „Dat de trein niet naar Amsterdam gaat kunnen we niet stellig verzekeren, maar neem vast plaats. Merkt ge onderweg, dat de trein dien kant opgaat, dan gaat ge er te Breukelen of Nieuwersluis eenvoudig uit. Kom, heb maar vertrouwen! Zijn overige opmerkingen verraden te weinig doorzicht in de kwestiën, die in het pleit betrokken waren om gedachtenwisseling mogelijk te maken. De conservatieve pers heeft in het Dagblad een beoordeeling van onze houding gegeven, die in zachtheid en welwillendheid onze stoutste wenschen overtreft. Geen bitter woord is haar ontvallen. Ze heeft eenvoudig verklaard, „dat voor 't oogenblik ten minste het dreigend gevaar was afgewend" en ieder weldenkende dus voorshands gerust kan zijn. Wat te Utrecht gebeurde, verklaart zij eenvoudig uit dat zelfde gemis aan practischen zin, waardoor de heer Groen zoo vaak het succes van zijn streven in de waagschaal heeft gesteld. De conservatieve pers houde ons ten goede, dat haar betoog ons niet heeft overtuigd. Waar toch wringt de schoen? De conservatieven beelden zich nog steeds in, dat wij geen andere eischen van gewetensvrijheid, geen ander protest tegen consciëntiedwang te stellen hebben, dan ook door hen aan het radicalisme wordt voorgehouden. Onze eischen dus steeds naar hun eigene wenschen afmetend, moeten ze voortdurend in de dwaling vervallen van te meenen, dat wij éénzelfde belang met hen hebben, en ons van onpractischen zin beschuldigen, zoo wij ons nog onvoldaan toonen, ook nadat hun eischen zijn ingewilligd. Hoezeer we dus ook het warme woord hunnerzijds voor gewetensvrijheid gesproken waardeeren, toch kunnen we voor ons zeiven de grensbepaling niet overnemen, die voor hen tusschen conscientie-dwang en vrijheid van geweten bestaat. Ze zouden ons voor zekere verkortingen van het conscientie-recht willen vrijwaren, en daarom met ons tegen de radicalen strijden. Maar om, als wij straks beweerden, dat de conscientie-dwang ons, ook met de opheffing dier enkele belemmeringen, onhoudbaar was gebleven, zich met de radicalen tegen ons te keeren, en ons te doen bezwijken onder de schier algemeene overtuiging, dat we nu te ondankbaar, te onhandelbaar bleken, dan dat men zich nog langer zou ophouden met onze klacht. De Rott. Courant heeft zich nog te weinig uitgesproken, om ons meer dan een gissing te veroorlooven omtrent haar staatkundig karakter. Haar artikel over Koloniën van 9 November, toont alleen dat ze niet uit het kamp der conservatieven komt. Blijkbaar was haar ongunstige opvatting over onze houding gevormd, zonder kennisneming van onze artikelen. Het „audi et alteram partem", vooral waar die v .iltera pars" warmer sympathie mag vermoeden, dan in liet artikel doorstraalde, zal dus eerst door hare redactie in praktijk moeten gebracht worden, om ons haar blijvende meening te doen kennen. Haar kunnen we hierom eerst dan antwoorden, als ons verzoek om revisie van het vonnis of zal zijn afgewezen, of zijn vrucht zal gedragen hebben Aan de Nieuwe Goessche Courant, maar vooral aan de Hoop des Vaderlands brengen we onzen dank voor de uitnemende wijze, waarop ze ons in het pleidooi ter zijde stonden. Yoegt men hierbij, dat èn de Wekstem, èn de Bazuin èn het Kerkelijk Weekblad, èn liet Nieuw Vaderl. Courantje onze houding volkomen hebben goedgekeurd. Vergeet men bovenal niet, dat de „leader" onzer richting in zijn Ned. Ged. de doelloosheid van verder blijven ter vergadering heeft erkend 2). 1) Op zeer welwillende wijze is hieraan door de redactie voldaan. 2) Ook de Volksbode en de Vereeniging: Christelijke Stemmen, Decembernummer, komen hierbij. Dan zal men dit ten minste moeten toegeven, dat elke poging ij del is, om ons als vrijbuiterskorps van hartstochtelijke heethoofden te isoleeren van onze partij. Waar de geheele pers eener richting x) de houding harer woordvoerders goedkeurt, en onvoorwaardelijk beaamt, weerlegt zulk een taktiek zichzelve. Zijn er die in meening van hen verschillen, hun komt dan de heterodoxie ten laste. Niet door de opposanten, maar door hen aan wier zijde de pers eener richting is, werd het woord der richting gesproken. En hiermee sluiten we onze artikelen over het Schoolverbond. Voor verdere repliek, mocht die noodig zijn, zal onder het dagbladoverzicht van zelf plaats gevonden worden. Ter orienteering van onze lezers bij het debat, dat zich verder ontspinnen mocht, herinneren we ten slotte nog slechts aan deze feiten: De democratische pers zal steeds onbesuisder de schoolplichtigheid eischen. De liberale bladen zich steeds principiëeler tegen schoolplichtigheid verzetten. De conservatieven zullen ook op dit punt meer en meer hun geestverwantschap met de liberalen huns ondanks openbaren. Maar, waarin democraten, liberalen en conservatieven ook verschillen mogen, hierin zullen ze steeds homogeen worden bevonden: in het onvoorwaardelijk afkeuren, van wat aller gemeenschappelijke vijandin, de anti-revolutionaire, de Christelijk-historische richting krachtens haar levensbeginsel doet of spreekt. 1) Alleen de Stemmen voor Waarheid en Vrede zijn van een ander gevoelen. IK De Verklaring van D». Nahnys. Sleclits noode vat ik de pen op in zake het Schoolverbond. Ik zou gezwegen hebben, ware het niet dat ik Christelijke vrienden, die met mij sympathiseren, gelijk moet geven, dat schrijven thans plicht voor mij is, omdat er omtrent mijne houding van 27 October en mijne beweegredenen nog niets bekend is gemaakt. Yooraf doe ik opmerken, dat thans de vraag buiten behandeling blijft, of samenwerking met liberalen en modernen, tot het tegengaan van schoolverzuim mogelijk is. Zij toch, die de vergadering verlaten hebben, hebben door hun komen getoond, dat zij met mij die samenwerking niet onmogelijk rekenden. Hierin verschillen wij dus niet. Verder wil ik nog mededeelen, dat zoowel bewierooking als berisjring mij volkomen onverschillig laten, omdat ik weet, dat het eigenbelang der partij zeer in het spel en de oorzaak van prijs en berisping is. Doch ter zake. 1°. De groote vergadering van het Schoolverbond was naar mijn oordeel zeer onwellevend. Niet alleen de heer Feringa, ook andere sprekers zijn door het gedruisch in de zaal in het spreken belemmerd. 2°. De heer Feringa is niet in de rede gevallen, omdat hij sprak over gewetensvrijheid. Neen, de wel wat onbeleefde vergadering meende, dat de heer Feringa, den korten tijd in aanmerking genomen, de zaken wat hoog ophaalde. Zoo althans lieten zich eenigen rondom mij uit. Dat de vergadering niet met gewetensvrijheid den spot dreef, bleek genoegzaam uit het luide applaudissement, dat Jhr. v. d. Heim na zijne rede voor gewetensvrijheid inoogstte. 3°. In de vergadering heersclite tijdens de stemming over de motie Verhagen groote verwarring. Velen dachten , dat er niet alleen over de schoolplichtigheid als doet, maar ook als middel gestemd werd. Zoo b. v. Prof. Opzoomer, hoewel vlak bij de bestuurstafel gezeten; zoo verscheidene mannen, die achter mij zaten; zoo, naar het mij toescheen, een oogenblik de president. Immers, op een toon, die een ontkennend antwoord waarschijnlijk achtte, vroeg hij aan Dr. Kuyper, na afstemming der motie Verhagen, of hij nu toch nog zijn voorstel in stemming wenschte gebracht te zien?" Is het te verwonderen, dat zij die meenden, dat schoolplichtigheid ook als middel afgestemd was, eenigzins baloorig werden, toen Dr. Kuyper zijn amendement bleef vasthouden ? 4°. De vergadering heeft de voorstanders van Christelijk-nationaal Schoolonderwijs als zoodanig volkomen vrijheid van spreken gegeven. Dr. Kuyper is toch, hoewel hij het zelf niet begeerde, door de vergadering uitgenoodigd, nog nader zijne meening uiteen te zetten. Ja, ik heb mij bedroefd over de smartelijke scène, die zijne rede besloten heeft. De vrijdenker Verhagen, die zich zoozeer beroemde een man der vrijheid te zijn, moge zijne opvatting van vrijheid van spreken verdedigen. Door zijn zich omkeeren en ophitsen kwam er eene beweging in de vergadering, die echter door den praeses afgekeurd werd. De zonder uitlegging eenigzins raadselachtige woorden van Dr. Kuyper: „Dan gaan wij naar de gevangenis/' hebben mede aanleiding tot de beweging gegeven, omdat zij door de meerderheid aldus werd opgevat: „Gij zult ons dwingen, wat gij denkt, goed te keuren. Doen wij het niet, dan wacht ons de straf in eene nieuwe iiiquisitie-gevangenis der modernen." Het was mijne vaste overtuiging, en die overtuiging is sedert nog meer gevestigd, dat de voorstanders van Christel. Nat. Schoolonderwijs eene groote fout begingen, door inlasschmg van hun amendement reeds aanstonds m de grondbepalmg te eischen, en daarvan hun blijven afhankelijk te maken. De vergadering toch had slechts een voorloopig karakter. De meeste mannen kwamen om te hooren, en waar de vergadering nog tot niets besloten had, kon men moeielijk van haar vergen, dat zij nu reeds amendementen aannam, waardoor naar hare meening, hare handen later gebonden zouden kunnen zijn. Was de algemeene betuiging van volkomene neutraliteit, mits met vertrouwen begroet, niet genoegzaamr1 „Neen," zegt men. „Wij hebben in het Nut en de Schoolwet in treffende voorbeelden gezien, hoe die neutraliteit uitgelegd wordt. Wij moeten dus wel op onze hoede wezen." Naar mijn inzien gaan deze voorbeelden niet op; want èn Nut èn Schoolwet waren niet neutraal inaar huldigen eenigzins het '1 horbeckiaansche would be Christendom. Immers het Nut liet geene Israëlieten toe, en de Schoolwet spreekt van Christelijke deugden. „Maar," hoor ik mij wederom toeroepen, „de schoolplichtigheid zal en moet uit den Bond voortspruiten, al denken de gebroeders Harting dit niet. Zou dit evenwel zoo axiomatisch zeker zijn? Als ik aan de redevoering van Jlir. v. d. Heim, aan de veranderde stemming van Prof. Harting, aan de stemming bij de motie Verhagen denk, dan geloof ik veeleer het tegendeel, 's Avonds (27 Oct.) hebben wij gehoord, dat het schoolverzuim het meest in fabriekdistricten bestaat. Zou het niet mogelijk wezen, eene speciale wet te verkrijgen , waardoor geene kinderen op de fabrieken mogen werken, die niet lezen en schrijven kunnen. Zouden er geene andere maatregelen kunnen uitgedacht worden, waardoor het schoolverzuim tot zulk een minimum werd teruggebracht, dat zelfs de vurigste voorstanders der schoolplichtigheid zouden moeten zeggen: „Het kleine getal niet leerende kinderen kan zulk een forschen dwangmaatregel voor het geheele land niet goedmaken?" Gesteld echter, ,/het Schoolverbond voert zeker tot schoolplichtigheid/' maakt ons weggaan de oprichting van het Schoolverbond onmogelijk? Kunnen wij juist door ons blijven de invoering er van niet vertragen tot tijd en wijlen de overtuiging der noodzakelijkheid van christelijk onderwijs onder ons volk meer veld wint? Woensdag 25 Oct. dubieerde ik 's morgens nog, of ik naar Utrecht gaan zou. Ik zie er eene leiding des Heeren in, dat ik gegaan ben. Meer nog dan op de vergadering ben ik overtuigd, dat ik, met te blijven en te spreken, goed gedaan heb. Op de vergadering stond ik, voor zoover ik wist, bijna alleen. Sedert dien tijd heb ik van vele achtenswaardige Christenen, op wier oordeel ik prijs stel, blijken van sympathie met de door mij gesprokene woorden ontvangen. Ik heb dan ook eenige hoop, dat mijne plaats in de commissie, die ik tegen zin en wil, alleen uit pliclits- gevoel, aangenomen heb, eenmaal door een waardiger voorstander van Chr. Nat. Schoolonderwijs zal ingenomen worden. Ik denk over mijne houding in zake het Schoolverbond niet meer te schrijven1). Op personaliteiten toch antwoord ik niet, en de zaak als zaak kunnen anderen beter dan ik verdedigen. Zeer veel leed zou het mij doen, indien door het weggaan van Dr. Kuyper c. s. uit de vergadering ook maar eenige verwijdering kwam tusschen de vrienden van Chr. Nat. Schoolonderwijs. Al mogen wij ten opzichte van het Schoolverbond van overtuiging verschillen, ijveren wij te meer onze kinderen tot tden Heer Jezus te leiden. Rusten wij niet, vóórdat alle protestantsche kinderen in ons vaderland christelijk onderwijs ontvangen. Ben ik onverschillig omtrent bewierooking in deze zaak, in een opzicht verheug ik mij, dat mijne woorden den 2 7sten October met luide toejuiching begroet zijn. Mocht ooit de commissie iets voorstellen, of mochten de afgevaardigden iets aannemen, dat de christelijke school werkelijk benadeelen zou, dan kan ik zeggen: „Gij moogt het niet doen, uw levendig applaudissement heeft mij dit beloofd." Ik zie er zeer tegen op lid der regelingscommissie te worden, omdat mijne ervaring op schoolgebied zoo gering is. De goede God sterke mij. Broeders gedenkt mijner daartoe in uwe gebeden. Zeist, 9 Nov. 1869. Th. H. Nahuijs. 1) De schrijver heeft dit toch gedaan in de Stemmen, 'voor WaarJieid en Vrede, afl. December. II*. Gaarne plaatsen wij bovenstaand schrijven van Ds. Nahuys. Het is ons een ware vreugde, dat hij ons, en niet een der radicale bladen, om opneming van zijn schrijven vroeg. Ook al blijft zijn houding, vooral de aanneming van het lidmaatschap der commissie ons bedroeven, toch is liet ons goed uit zijn eigen mond te hooren, hoe hij meent zijn daad met zijn eigen christelijk geweten en met de gemeenschap, waarin hij met zijn broederen staat, te kunnen rijmen. Er is dan ook o. i. wel gebrek aan doorzicht, maar van verbreking der geloofsgemeenschap kan geen sprake zijn. In onze artikelen over Schoolverbond zijn de gronden, waarop onze meening steunt, ook tegen de hier aangevoerde motieven reeds uiteengezet. Bij gebrek aan nieuwe stof, zou voortzetting van het debat dus ijdel zijn. Wat ons alleen overblijft is Eene vraag aan ƒ>. Nahuys: Waarom zijt ge als afgevaardigde van de Hulpv. Zeist voor Christ. Nat. Schoolonderwijs niet gekomen op onze vergadering? Juist waar uw meening van die uwer broederen verschilde, was komen plicht geweest. Wel de leden uit Zeeland en Friesland, en niet de afgevaardigden uit het vlak bijgelegen Zeist te zien, moest natuurlijk verwondering wekken; en een verzoek aan de bladen die tegen ons zijn. Zoo ge het stuk van Ds. Nahuys walt overnemen, doet het vrijelijk, maar plaatst het dan geheel, en snijdt er 4 niet een enkele phrase uit, die u bevalt, om wat tegen u is te verzwijgen. *) 11°. ,/Mijn antwoord op uwe mij in de Heraut gedane vraag kan kort zijn. „Des Dingsdagsavonds heb ik catechisatie. Mijn werk in de gemeente beschouw ik als mijne eerste roeping, waarbij al het overige moet achterstaan. „De Hulpvereeniging Zeist, voor Christ. Nat. Schoolonderwijs, had twee personen afgevaardigd, Mr. J. van Zanten en mij. Mr. van Zanten is Dingsdagavond 26 October, op de vergadering geweest. Ook Zeist was aldus daar vertegenwoordigd. ,/Eindelijk was het mij onbekend, dat de Hulpvereeniging Utrecht iets zou voorstellen, waarmede ik mij onmogelijk kon vereenigen." Zeist, 15 Nov. 1869. Th. H. Nahtojs. III. De Vedcilandschc Gedachten, W°. 11 „Met de afstemming van het amendement-Kuvper was, ook naar mij voorkomt, de onmogelijkheid eener doeltreffende samenwerking beslist." Zoo schreef ik, na de lezing van het niet wederspro- 1) Aan dit verzoek is voldaan, want geen der bladen nam er notitie van. ken verslag der Vergadering van 27 October te Utrecht, in de lleraul van 29 October. Liefst nou ik hiermee volstaan. Immers, (zoo als ik, aan het einde van het eerste tiental, nogmaals heb herinnerd) wenken slechts geef ik. Wenken, enkel over hetgeen mij voor de Christelijk-historische volksbelangen principieel meest behartigenswaardig voorkomt. Geregelde dagbladen-polemiek ligt buiten mijn vermogen en reeds daarom buiten mijn bestek. Onbillijk dus zou het zijn, wanneer, uit mijn zwijgen op interpellatiën, toestemming of verlegenheid afgeleid werd. Ook de N. Rott. Courant zal erkennen en voortaan, vlei ik mij, in het oog houden, dat ik moet vrijgewaard zijn tegen het aldus vertiendubbelen eener taak, waarbij ik, buitendien reeds, te weinig op het ontoereikende mijner krachten gelet heb. Ditmaal evenwel, nu de vergadering van het Schoolverbond algemeen ter sprake gebracht wordt, gevoel ik niet te mogen zwijgen op een artikel, in evengemeld blad van 27 October, tegen Dr. Kuvper c. s. gerigt. Aldaar lees ik: „Het Handelsblad zegt, dat de confessioneelen, in navolging van den heer Groen, kracht zochten in isolement. Wij zouden veeleer zeggen, dat er een caricatuur is geleverd van dat stoute woord, de uiting van edele beginseltrouw: ,,in ons isolement ligt onze kracht." Beteekent dat woord, dat men zich onttrekken moet aan goede en schoone pogingen, wanneer men zelf niet den toon kan geven? Neen , dan alleen ziet Groen in isolement kracht, wanneer het een eisch van plichtsbetrachting is, alleen te staan. Het isolement van hem, die zich bij de conservatieve partij niet wil laten inlijven, ft kracht, omdat daardoor het beginsel gehandhaafd wordt. Niet alzoo, waar noch het beginsel gevaar loopt, noch zelfs de samenwerking het beginsel raakt. De heer Groen, wij twijfelen er geen oogenblik aan, staat aan onzen kant, als wij zeggen : daar waar men iets goeds kan steunen, waar men bovendien, door den christelijken geest, welks vertegenwoordiger men zich rekent, invloed ten goede kan hebben, en veel kwaads keeren of temperen, daar is niet scheiding, die het beginsel isoleert, maar aansluiting, die het vruchtbaar maakt, plicht." Voor deze toelichting mijner lievelingsspreuk allezins dankbaar, kom ik tegen de toepassing in verzet. Het Handelsblad heeft, naar mij voorkomt, de bedoeling van Dr. Kuvper c. s. gevat. De N. Rott. Courant schijnt te onderstellen, dat de houding van Dr. K. c. s. een afgesproken vertooning geweest is,; en dat men uit dien hoofde onredelijke eischen gedaan heeft. Zij heeft niet genoeg in het oog gehouden, dat de voorzichtigheid onzer vrienden zeer gemotiveerd was. Twijfelachtig kon het niet zijn, dat men met wederpartijders van het Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs ter samenwerking uitgenoodigd werd. Dit was voor den meest argelooze onmiskenbaar. Nu althans. Veel hebben wij in dit opzicht te danken aan de reeks artikelen, waarmee Dr. Lamping, bij de stembus van 1869, het land in rep en roer gebracht heeft. Veeljarige ondervinding heeft geleerd dat velen, meenende Gode en het Vaderland een dienst te doen door uitroeiing der goddelooze broeinesten van kerkelijke en wereldlijke twisten, in den aard der middelen niet altijd even kiesch zijn. Onbillijke verdachtmaking was het dus niet, de mogelijkheid te onderstellen, dat zeer velen, zij althans, wier dweepzieke felheid op der meesten meegaandheid triumfeert, bevordering van schoolplichtigheid en kosteloos onderwijs zouden te baat nemen, niet enkel om schoolverzuim te keeren, maar vooral om, door de overmacht van het geld of van de strafwet, de geloofs- overtuiging der ouders ten gunste der godsdienstlooze, zoo niet erger dan godsdienstlooze, openbare school te doen zwichten. Het plan van Dr. Kuyper c. s., was te voren, zegt men, beraamd. Een soort, een schijn althans van complot, lees ik elders. De N. Rott. Courant maakt ook met nadruk van die voorafgaande beraadslaging gewag. //Op een vergadering van confessioneelen, den vorigen dag gehouden, was bepaald, dat men eenige amendementen zou indienen op het programma, en dat, werden ze niet aangenomen, de partij zich zou verwijderen." Het bijeenkomen den vorigen avond zal op zich zelf niet berispelijk zijn. Aan eene bijeenkomst deel te nemen, ter formatie van een verbond, met verklaarde tegenpartij ders, is reeds hachelijk op zich zelf; maar, dit te doen, zonder voorafgaand overleg omtrent de voorwaarden waarop men ingelijfd wordt, zou al zeer, zou al te naïf zijn. De N. Rott. Courant maakt van de verwerping van de motie Verhagen (schoolplichtigheid als hoofddoel) grooten ophef. „Wat beteekende de vertooning? Geheel ten onrechte zegt het Handelsblad, dat de heer Verhagen, schoon met de beste bedoelingen der wereld, de plaats der twistgodin vervulde, en door het voorstel der schoolplichtigheid het protest van Dr. Kuyper uitgelokt heeft. Niet alleen dat de heer Verhagen het protest niet heeft uitgelokt; maar zijn voorstel was juist de brug, waarover de partijen elkander hadden kunnen naderen. Nu het met overgroote meerderheid verworpen was, bestond er geen reden om te vreezen, dat van het Schoolverbond de wettelijke schoolplichtigheid hoofddoel zou worden. Het groote bezwaar was dus nu .opgeheven. Men was het op dit hoofdpunt eens." Bepliek is eenvoudig. Het bezwaar was niet opgeheven. Als onverwijld uitgesproken doel, was de schoolplichtig- heid afgestemd, dit is zoo. Afgestemd was een voorstel, dat met onmiddellijke uitdrijving onzer vrienden gelijk stond. Dergelijk voorstel liad op aanneming geen kansOp utilizeren, op neutralizeren, niet op uitdrijven was men bedacht. Eene zoo in liet oog vallende onvoorzichtigheid zou, door het écrasante der afstemmende meerderheid, terstond worden verbloemd. Geen wonder, zoo de toorn ontbrandt tegen Br. Kuyper vooral, den gekozen woordvoerder, door wiens gevatheid en wakkerheid deze poging om in slaap te wiegen mislukt is. Het gevaar van doordrijving der schoolplichtigheid, als middel, was, door het overgroote cijfer der tegenstemmers, niet weggenomen, maar verdubbeld. Immers onder dit cijfer behoorden velen, die, zoodra het middel hun ter doelbereiking onmisbaar scheen, niet zouden terugdeinzen voor dwang. De N. Rott. Courant, terwijl ze van een onredelijken eisch gewag maakt, erkent het zelf. „Waarom zijn zij heengegaan? vraagt men. Men moest liever vragen: waarom zijn zij gekomen? Men wist toch van te voren wel, dat een vergadering, als te Utrecht bijeen was, niet dwaas genoeg zou wezen, om nu reeds zich aanbanden te leggen, en voor altijd middelen zou uitsluiten, die in de toekomst wel eens konden blijken de beste, de eenig mogelijke te zijn, ofschoon men schier eenstemmig oordeelde, dat alle andere gepaste middelen eerst moesten worden beproefd. Wetende, dat hun eisch onredelijk was, hadden ze liever moeten wegblijven. Nu heeft het allen schijn, dat zij gekomen zijn, enkel met het doel om met zeker gerucht heen te gaan, en daarmee aan het land den indruk te geven, dat er „tusschen de heilige schare" en het . andere menschdom geenerlei gemeenschap bestaat." Onredelijk is, niet de eisch van Dr. K. c. s., maar wel het beklag van de N. Rott. Courant. Zoodra men nagaat wat schoolplichtigheid onder deze wet beteekent, heeft het, na de verwerping van den allezins redelijken en noodzakelijken eisch, allen schijn dat de uitnoodiging ter bijeenkomst eene vertooning of een guet-a-pens was. Een allezins redelijken en plichtmatigen eisch. Immers, wat is, onder de bestaande wetgeving, schoolplichtigheid? vraag het aan Mr. H. J. van der Heim; een conscientiedwang, den Nederlander onwaardig. De verwerping van het voorstel-Kuyper was het bewijs dat het Schoolverbond dergelijken consciëntiedwang onder de tegen schoolverzuim, hetzij dan bij voorkeur of des noods, geoorloofde middelen rangschikt. Door jhet lidmaatschap van een Vereeniging, die van gewetensdwang principieel niet wil afzien, wordt men aan de sanctie van gewetensdwang voor zoo ver noodig, gewetensdwang naar bevind van omstandigheden, medeplichtig. Het non possumus geldt, bij dergelijken eisch, zoo niet voor den liberaal, althans voor den Christen. De verwerping van het amendeinent-Kuyper was de aanneming van het voorstel-Verhagen, naar den eisch der voorzigtigheidstaktiek, geredigeerd en verzacht. Principiële vijandschap tegen het Christelijk-Nationaal Onderwijs verried zich, ofschoon ze aan menigeen wellicht niet (voorzeker niet aan den hoogleeraar Harting of aan Ds. Nahuys) in het oog viel. De overvleugeling der gematigden door de consequenten (der Girondijnen door de Jacobijnen, zoo als Dr. Kuyper aanwees) was reeds in de hartstochtelijke begeleiding van het debat blijkbaar. Althans, indien zelfs onze vriend Eeringa nauwelijks gehoor vond, en wij, zoo als een der aanwezige predikanten mij schreef: letterlijk uitgefloten en uitgetrappeld zijn." De Rotterdamsche Courant (met ons schoolwetprogram in de hoofdzaak geestverwant) keurt (3 November) de handelwijs van Dr. Kuyper af. Eij nauwkeurige herlezing van het debat, zal zij wellicht inzien, en alsdan voorzeker erkennen, dat ze zich vergist heeft. Immers, ook volgens haar, is schoolplichtigheid, onder deze schoolwet, eene zedelijke onmogelijkheid. In beginsel stemt ze met Dr. K. overeen. „Schoolplichtigheid op zich zelf, in abstracto beschouwd, kunnen wij nog geen inbreuk op het wettig vrijheidsrecht noemen, het is eigenlijk niet dan een bescherming van het recht der kinderen tegenover ou ders die hun ouderplicht miskennen. — Nogtans, in de gegeven omstandigheid, onder de tegenwoordige schoolwet, zoolang het bezwaar van duizenden tegen het Staatsonderwijs, zoo als dit is, in den lande bestaat en weegt, hetzij dan te recht of ten onrechte; zoolang is school" plichtigheid, evenals kosteloos onderwijs, een feitelijk onrecht — wij zeggen meer: een zedelijke onmogelijkheid. Het verschil ligt dus in de opvatting van een feit. „Dit heeft de vergadering te Utrecht begrepen en daarom het voorstel-Yerhagen verworpen. Maar daarom ook noemen wij het goed, dat het ingediend werd. De voorsteller had, iets anders bedoelend, een zeer goed doel bereikt. Een groot beginsel was uitgemaakt, en bij een samenkomst als deze is niets gevaarlijker dan dat principieele quaestiën behoedzaam wor- den geëcarteerd. Juist in het behandelen en afwijzen van dat voorstel was het middel gegeven om van weerszijden tot nadere verstandhouding te komen. En daarom achten wij het terugtreden van Dr. Kuyper met de zijnen, hoezeer vooraf beraamd, een overijlden, onberaden, ongemotiveerden stap. De verklaring door hem geëischt als voorwaarde van medewerking, was minstens overbodig, nadat de vergadering zich uitgesproken had." Het amendement-Kuyper was minstens overbodig, omdat de Vergadering reeds had uitgesproken, wat door de Rott. Courant, evenzeer als door Dr. K., begeerd werd. Reeds had uitgesproken. Hierin juist vergist zich de Rott. Courant. Wat was er uitgesproken? dat de Vergadering zicli niet allereerst ten doel zou stellen een wet op schoolplichtigheid te verkrijgen. Dit, ja, was uitgesproken. Maar, of, onder de gepaste middelen, al dan niet, zou worden uitgesloten een conscientie-dw&ng, den Nederlander onwaard (eene zedelijke onmogelijkheid, volgens de Rott. Courant) dit was niet uitgesproken; dit bleef onbeslist. Dit uit te maken was het doel van het, niet minstens overtollig, maar buiten kijf noodzakelijk amendement. Hiermee vervalt de redenering der Rott. Courant. Zeer eenvoudig is de toedracht der zaak. De verwerping van het voorstel-Verhagen was dubbelzinnig. Slaapdrank of waarborg? Ook de schoolkwestie heeft het gevaar van dubbelzinnigheden geleerd. Het amendement strekte om de vergadering te brengen in een, ik erken het, voor onze wederpartijders zeer lastig dilemma. Of, uit te spreken, wat ie Rott. Courant, al te irenisch gezind, zich verbeeldt dat reeds uitgesproken was, of te doen blijken, dat men tot eene, Gode zij dank! onder deze wet, anti-nationale schoolplichtigheid, zoodra men die noodig keurt, ook met verkrachting van het geweten, gezind is. Dit laatste geconstateerd zijnde, kon er geen aarzeling zijn, voor wie het inzag. Daarom was de terugtred niet, zooals de Rott. Courant beweert, een overijlde, onberaden, ongemotiveerde, maar een weloverdaclite en door christen en burgerplicht voorgeschreven stap. Te zwijgen, waar onze vrienden, ter zake van plichtbetrachting, aan velerlei miskenning ten doel staan, zou onverantwoordelijk geweest zijn. Eene broederlijke handreiking in 't openbaar is dan behoefte. Anders was mijn betoog ten eenenmale overtollig. Om de uitnemende wijs waarop, door de Heraut en aanvankelijk door de Hoop des Vaderlands, de ongerijmdheid der verwijten in het licht gesteld is. Om de niet onopgemerkt gebleven overeenstemming van de onverzettelijkheid onzer vrienden met mijn eigen zinspreuk en bedrijf. Tetjen prijs geven onzer zelfstandigheid aan de conservatieve partij heb ik onoverkomelijk bezwaar. Zou ik dan, zonder precizering der voorwaarden van het Tractaat, medeplichtig hebben willen zijn aan een bondgenootschappelijk allegaartje, ook met den hoogleeraar Opzoomer, ook met den heer Verhagen, van wiens ijverige deelneming (of is het een ander ?) aan het \ rijdenkersVerbond te Amsterdam, de Rotterd. Courant ons dezer dagen, met loffelijke ontroering, een merkwaardig bericht gaf. IY. Kerkelijk Weekblad, De uitkomst en het beloop der vergadering van het Schoolverbond, gesticht met het doel om het Sclioolyerzuim tegen te gaan, is reeds algemeen bekend. Ik zal dus niet een verslag van die samenkomst geven, maar slechts enkele punten mededeelen en toelichten. Als hoofdbeginsels werden op de Agenda gesteld: 1. Het Schoolverbond heeft ten doel, het bezoek der scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, door alle gepaste middelen te bevorderen. 2. Het verbond onthoudt zich zorgvuldig van alles, waardoor de godsdienstige meeningen van dezen of genen zouden kunnen gekrenkt worden. 3. Zij, die het lidmaatschap van het verbond aanvaarden, verklaren daarbij persoonlijk alles te zullen in het werk stellen, wat strekken kan om in hunnen bijzonderen kring de bedoelingen van het verbond te bevorderen. Onze vrienden hadden voorgesteld, daaraan o. a. toe te voegen: „Bevordering van schoolplichtigheid en kosteloos onderwijs blijven, onder de vigeerende schoolwetgeving, hierbij uitgesloten." „Mocht derhalve, tengevolge van den stoot door zijn optreden aan de publieke meening gegeven, invoering der Schoolplichtigheid aan de orde komen, dan zal in zijn program algeheele vrijmaking der school steeds aan de invoering der schoolplichtigheid moeten voorafgaan." Daar tegenover had de heer Yerhagen uit Goes voorgesteld : „Het Schoolverbond — in beginsel erkennende, dat, zoolang in ons vaderland niet iedereen voldoend lager onderwijs ontvangt, althans zoodanig, dat het voornaamste daarvan voor het leven behouden blijft, — de hechtste waarborg ontbreekt voor het behoud en de ontwikkeling der vrijheid, beschaving en welvaart, en overtuigd, dat geene algemeene verspreiding van het onderwijs in alle klassen der maatschappij mogelijk is, zonder tusschenkomst der wetgevende macht, die aan de ouders de verplichting oplegt om hunne kinderen voldoend lager onderwijs te doen genieten, — stelt zich ten doel, om de invoering van zoodanige wet voor te bereiden en zooveel mogelijk te helpen bevorderen, en (volgens het programma)." Als doel werd de verkrijging van zulk eene wet met eene verpletterende meerderheid afgestemd; maar onze vrienden aldaar verlangden ook de zekerheid, als voorwaarde om met het verbond te kunnen samenwerken, dat het, zoo zulk eene wet, zonder algeheele vrijmaking der school, mocht ingevoerd worden, nooit als middel zou gebruiken. De heer Eeringa wees er zeer terecht op, dat gelijk thans de toestand van het schoolwezen ten onzent was, schoolplichtigheid een vader, die uit geweten tegen de staatsschool was, dwingen zou, tegen zijn geweten, zijn kind derwaarts te zenden, zoo er in de plaats zijner woning geene vrije school gevonden werd. En, lioevele aanwezigen de bij de Agenda afgekondigde onzijdigheid opvatteden, kan hieruit blijken: Toen er van onze zijde over 't heiligste, en over het geweten gesproken werd, werd de spreker uitgefloten en hem door allerlei rumoer liet voortgaan belet, terwijl één lid, zicli naar de vergadering keerende, liaar luide toeriep, om toch sterk hare afkeuring te doen blijken; ja men zegt, dat de doffe kreet gehoord werd: Sla hem dood. Zoo vrijheidlievend en onpartijdig zijn vele voorstanders van het openbaar onderwijs, ofschoon de taal onzer tolken zéér gematigd was. Een deel onzer geestverwanten heeft, na de verwerping van hunne voorstellen, de vergaderzaal verlaten. De overblij venden, de constituanten van het verbond, hebben in eene avondzitting velerlei meeningen geuit en toegelicht, waarbij het bleek dat buiten de schoolplichtigheid moeielijk één algemeen middel aan te wijzen zal zijn. Met dat resultaat ging men naar huis, en in dezen zin kan men zeggen, dat de dweepers met de staatsschool voldaan zijn geworden. Overigens draagt deze vergadering er toe bij, om de waarlijk-vrijheidlievende liberalen te scheiden van de menschen, die ons volk willen dwingen, om de kinderen naar de school zonder Bijbel en vol van weerzin tegen de echt-christelijke deugden te zenden. Op verreweg de meeste plaatsen is, vooralsnog althans, de oprichting van christelijke scholen ondoenlijk, terwijl vele ouders hunne kinderen slechts zoolang op de staatsschool laten, totdat zij de onmisbaarste kundigheden zoo wat verstaan, om ze dus zoo spoedig mogelijk te onttrekken aan den invloed, dien zij verderfelijk achten. Om deze reden niet het minst, is het schoolverzuim eer toe- dan afgenomen in de laatste jaren. En de predikanten onzer richting ■— zij mogen daar, waar zulk een toestand bestaat, ook geen raad geven, die eene andere strekking heeft. De heer Verhagen sprak van Zeer-plichtigheid. Maar, de verplichting van opvoeding is reeds uitgesproken in het burgerlijk wetboek, art. 353; daaronder is ook het geven van onderwijs begrepen. Eindelijk bedoelt men dan ook eene wet, die voorschrijft de kinderen naar eene lagere school te zenden, met bedreiging van straf op overtredingen, en met bepaling van hoelang enz., afgewisseld, natuurlijk, met uitzondering voor vlugge en ziekelijke kinderen (tenzij men een eindexamen mocht stellen, om verlof te bekomen, de school te verlaten). Hoe men die wet klaar zou krijgen, begrijp ik niet; maar, dat zij het /mi's-onderwijs vernietigen zou, is duidelijk. Door zedelijke middelen, en niet door wettelijken dwang, worde het schoolverzuim tegengegaan. In het laatste geval zal men, even als met de verplichte koepokinenting, ook eene reden waarom verscheidene kinderen niet ter schole gezonden worden, het kwaad erger maken. Zulk eene wet zou meer dan één der vrijgezinden in den kerker brengen, althans met boete op boete bezwaren. y. I)e Nieuwe CJoessche Courant. Niemand zal het voorzeker verwondering baren, dat nog herhaaldelijk met belangstelling gesproken wordt over de vergadering, die te Utrecht plaats had, van mannen, wien de toestand van het opkomend geslacht derwaarts dreef. Ook wij willen nog eens kortelijk daarop terugkomen. Vooral op de houding, daar aangenomen door de afgevaardigden der vereeniging voor ChristelijkNationaal Onderwijs. Ofschoon deze houding — ook door sommige geestverwanten — niet is goedgekeurd, gelooven wij toch, dat die vereeniging geen ander standnunt kon aannemen. Ook haar doel is, bestrijding der onkunde; ook haar streven is, om gelegenheid tot onderwijs te openen, vooral voor kinderen, wier ouders bezwaar hebben hen op de openbare school te doen onderwijzen. Het lag 'dus in den aard der zaak dat de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Onderwijs geheel instemde met het doel van het op te richten Schoolverbond, zooals dat door de onderteekenaars der circulaire werd voorgesteld. Alleen bestond nog de vraag, welke middelen zouden daartoe worden aangewend. Zouden die middelen van dien aard zijn, dat de Christelijk-historische richting daartoe kon medewerken? Deze vraag wilde men eerst hebben uitgemaakt. Daarvan zou afhangen of de leden en voorstanders van het Christelijk-Nationaal Onderwijs een op te richten bond zouden kunnen steunen, en in kracht doen toenemen. Om nu in eens te weten ffwat men aan elkander had" — zoo als Dr. Knijper zich uitdrukte — zeide deze, dat zij, uit wier naam hij sprak, meenden alleen dan met ware instemming tot den bond te kunnen toetreden, wanneer hun de zekerheid werd gegeven, dat onder de middelen om het schoolverzuim tegen te gaan, bij de beginselen der tegenwoordige schoolwet, nimmer zouden worden opgenomen: Schoolplichtigheid en kosteloos onderwijs. Deze vraag was niet meer dan billijk. Schoolplichtigheid onder eene wet, die voorschrijft dat op de openbare school godsdienstige ontwikkeling gescheiden blijve van het aanleeren van algemeene kundigheden, kon niet anders, dan de godsdienstige begrippen schokken van hen, die de godsdienstige ontwikkeling daarmede willen doen gepaard gaan. En zij die zoodanige schoolplichtigheid geweerd wilden hebben, waren juist de voorstanders van dat laatste beginsel. Is het nu niet allezins billijk, dat bij de bekendheid van dit beginsel der voorstanders van het Christelijk Nationaal Onderwijs, deze alvorens toe te treden, eerst zich willen overtuigen, dat de schoolbond later niet zou blijken eene richting voor te staan geheel in strijd met de hunne. Natuurlijk dat de overige leden der vergadering volkomen vrijheid hadden, die voorwaarden al of niet aan te nemen, maar de anti-revolutionairen moesten weten wat zij van den schoolbond te wachten hadden. Even zoo was het ook met de vraag, dat bij de middelen om schoolverzuim te keer te gaan, bij de beginselen der tegenwoordige schoolwet niet moge worden opgenomen kosteloosheid der openbare school. Het is toch reeds onwedersprekelijk gebleken, hoe juist die kosteloosheid of althans het geringe schoolgeld op de openbare school, een onoverkomelijke hinderpaal is voor het bijzonder onderwijs. Kan men nu van de voorstanders van dat bijzonder onderwijs vorderen, kan men van hen verwachten, dat zij zullen medewerken tot het scherpen van een wapen, dat voor hen zeiven doodelijk is. Dat ware immers zelfmoord? Natuurlijk dat ook hieromtrent de overige leden der vergadering zelf moesten beslissen; maar even natuurlijk dat de voorstanders der Christelijk-historische richting, alvorens tot het Schoolverbond toe te treden, zich eerst wilden vergewissen, dat het nimmer zou moeten leiden tot hun eigen ondergang. Maar zal men misschien zeggen, er was reeds door het verwerpen van het amendement- Verhagen, vooral door de overgroote meerderheid waarmede het verworpen werd, door de vergadering beslist, dat schoolplichtigheid niet het doel der op te richten vereeniging zou zijn. 't Is waar: het was beslist dat het niet het doel der vereeniging zou zijn. Maar de heer Hart in g erkent zelf dat het toch een middel zou kunnen worden, waartoe men hoe heroïek ook, wellicht eindelijk zijn toevlucht zou moeten nemen. En hetzij doel hetzij middel, de uitkomst zou toch dezelfde wezen. Zoowel onder den eenen als onder den anderen vorm moest het door de voorstanders van het Cliristelijk-Nationaal Onderwijs verwerpen worden. En dat een eventuëel toevlucht nemen tot dit heroïeke middel, — al was de schoolplichtigheid als doel verworpen — toch gansch niet tot de onmogelijkheden behoort, bleek vooral daaruit, dat Mr. Opzoomer, de bekende voorstander der schoolplichtigheid er tegen stemde, dat ze als doel der vereeniging werd gesteld. Zal hij er later ook tegen zijn om schoolplichtigheid als middel tegen het schoolverzuim te bezigen? wij betwijfelen het. Maar men hoort ook nu reeds sommigen uitroepen: Hoe konden de medestanders van Dr. Knijper verwachten, dat de vereeniging van twee zulke uitstekende wa- 5 penen afstand zou doen. \Y ij willen daarlaten, althans voor het oogenblik, of die wapenen zoo uitstekend zouden blijken, maar juist, wanneer het waar is, dat om de uitstekendheid dier wapenen, de voorstanders van het Christelijk-Nationaal Onderwijs wel konden verwachten dat de schoolbond die niet zou verwerpen, dan zou juist daarin eene rede voor hen gelegen zijn, om zich omtrent de mogelijkheid te vergewissen of dat men er zijn toevlugt toe zou nemen. Maar, beweert men, de heer Harting zeide immers: „gij kunt er eerst de proef van nemen, bevalt het u bij nader inzien niet, gij kunt er altijd uittreden." Wij waardeeren de verzoenende bedoeling waarmede.de heer Harting hierop wees, maar wij vragen, zou het niet bijkans aan zelfmoord gelijk hebben gestaan, indien de vereeniging voor Christelijk-Nationaal Onderwijs eerst den invloed van het op te richten Schoolverbond, met al de kracht die in haar was, zou hebben gesteund, wanneer haar steeds het zwaard van Damocles boven het hoofd hing, dat dat Schoolverbond, juist door dien invloed sterk genoeg werd, maatregelen te nemen, die het bijzonder onderwijs moeten dooden? Mochten de voorstanders van het Christelijk-Nationaal Onderwijs dien invloed bevorderen, zonder de zekerheid te bezitten, dat die invloed nimmer gebezigd zou worden, ter vernietiging van het beginsel dat zij uit overtuiging voorstaan? Later, wanneer men werkelijk tot schoolplichtigheid of geheel kosteloos openbaar onderwijs zijn toevlugt nam, zouden zij zich nog steeds kunnen terugtrekken; 't is waar, maar dan ware het misschien te laat voor het beginsel dat zij voorstaan. VI. De Zaanlandsche Courant. . Een tweede negatief resultaat is, dat de vergadering zich niet heeft durven uitlaten omtrent het vraagstuk der leer- of schoolplichtigheid. Men verkeert omtrent het gevoelen der vergadering met betrekking hiertoe in volslagen duisternis, niettegenstaande de eerste circulaire der heeren Harting recht gaf tot het vermoeden, dat deze aangelegenheid ernstig zou worden besproken. Noch het bestuur, noch de vergadering zelve scheen echter het vraagstuk aan te durven. Het voorstel Verhagen om schoolpliehtigheid tot doel van den Bond te maken, werd verworpen; maar ook het voorstel Kuyper om uit te maken dat schoolplichtigheid nooit, hetzij als doel hetzij als middel, door het Verbond zou worden aangegrepen, werd mede verworpen. Toen nu eindelijk door een paar sprekers de vraag au fond zou worden behandeld, kwam plotseling de heer Moens met eene motie van orde, om over schoolplichtigheid niet te discussiëren, op grond nota bene ! dat ieder in de vergadering met eene vaste overtuiging was gekomen, van welke hij door de discussie niet zou worden teruggebracht, een argument dat elke discussie in elke vergadering nutteloos zou maken, dat elke propaganda door kracht van redenen zou uitsluiten, en welks onjuistheid later voldingend werd bewezen, toen Prof. Harting mededeelde, dat hij, vroeger voorstander van schoolplichtigheid , van dat gevoelen door de argumenten van anderen was teruggekomen, en hij haar nu slechts zou aanbevelen als alle andere middelen (palliatieven) onvoldoende bleken te zijn om de kwaal te bestrijden. De motie Moens werd aangenomen en de discussie gesmoord. Ook in de avondvergadering werden door verschillende sprekers vergeefsehe pogingen aangewend om eene ernstige beraadslaging uit te lokken betrekkelijk de gewigtige vraag van den dag. In die avondvergadering toch waren uitsluitend de middelen aan de orde, die door het Verbond zouden worden aangewend ter bereiking van zijn doel. Maar volgens de interpretatie door de regelingscommissie aan haren beschrijvingsbrief gegeven, was dit punt eerst het allerlaatst aan de orde , en met het doen en aanhooren van verschillende mededeelingen, die niet allen door even groote belangrijkheid uitmuntten, was eindelijk zooveel tijd verbruikt, dat de vergadering moest worden gesloten, zonder dat aan de question bruiante de eer eener gezette en degelijke bespreking was te beurt gevallen, die zij zeer zeker verdiend had, hoe men ook over de zaak zelve moge denken, waaromtrent ons gevoelen bekendis. Ten slotte nog een woord over de houding door Dr. Kuyper c. s. aangenomen. In schoolplichtigheid en kosteloos onderwijs zag hij wapenen dis tegen zijne richting zouden gekeerd worden. Hij wilde dus geen van beide en stelde tot voorwaarde zijner toetreding dat het Verbond zou verklaren, dat het van die wapenen geen gebruik zou maken. Het stond hem vrij al of niet toe te treden, mitsdien ook aan die toetreding voorwaarden te verbinden. De vergadering verklaarde door verwerping van zijn amendement die voorwaarden niet aan te nemen. Nu zien wij inderdaad niet in, waarom wij het den heer Kuyper tot een grief zullen maken, dat hij na verwerping van zijn amendement van zijn standpunt verklaarde tot het herbond niet te kunnen toetreden. VIIA. Artikelen uit de „Vereeniging." en dan is het onmogelijk het Schoolverbond, met het anti-zegel-wetverbond als verbond tot een zeker doel, gelijk te stellen, of het is onontbeerlijk noodig, dat de wet op het schoolgebied, zoo als zij nu bestaat, om des gewetens wille, valle. Dit danken wij het Schoolverbond, dat het ons wakker geschud heeft op dit punt. Luide is het uitgesproken: schoolplichtigheid bij de bestaande ivet. Dat kan niemand willen bij de bestaande wet, of hij moet eerst den eeretitel liberaal doorschrappen. Strenger gewetensdwang is er niet dan tegen overtuiging in, anderen te dwingen hunne kinderen op school te doen bij onderwijzers , die een geheel ander geweten den kinderen zouden opdwingen, dan dat hnnner ouderen. Het Schoolverbond bij onze tegenwoordige wet is een ondenkbare zaak. Geene schrede in het leven of er is strijd, en onder den naam van Schoolverbond tot schoolplichtigheid en schooldwang. Had men te doen met eene natie, die op het gebied van kerk- en schoolplichtigheid nog in een diepen slaap verkeerde, dan was dit verbond de herstelling van hetgeen eene halve eeuw lang reeds wegstierf: een Nut van 't Algemeen galm; nu een kindertrompetje, eenmaal een Alphoorn in Nederland! Thans stuit het Schoolverbond op eene natie, ontwaakt op het gebied van kerk en schoolplichtigheid. Of meent men, dat men aan de natie zoo gemakkelijk schoolplichtigheid zal opdwingen als aan onze hoogere scholen de collegieplichtigheid? Onder de mannen der wetenschap moge deze zoo geheel eenige Nederlandsche despotie nog geldend recht zijn, bij de mannen des volks heet het: dat nooit! Het Schoolverbond, wij onderstellen het edelste, wil iets dat wij nog meer willen. Hat is: noch schooldwang, noch schoolplichtigheid: neen dat voorwaar niet; het Schoolverbond wil leerplichtigheid. —Voorwaar een heerlijk doel. — Maar hiertoe behoort: 1. Dat en grondwet en schoolwet veranderen. 2. Dat zij erkennen: gelijk recht voor allen. 3. Bovenal geene Staatsconcurrentie met Staatsscholen tegen vrije scholen. 4. Facultatieve schoolplitsing in gezindheidsscholen, met gelijke staatsbegunstiging. 5. Het recht der vrijheid bij leerplichtigheid: zijne kinderen te doen onderwijzen of zelf te onderwijzen, naar eigene keuze. 6. De leerplichtigheid allen zoo lang overtuigend als onontbeerlijk mede te deelen, totdat zij zonder gewetensdwang bij eene wet kan ingevoerd worden. O. G. Heldking. VII». Is de houding van onze vrienden daar te verdedigen? ziedaar een vraag, die we niet kunnen ontwijken. Ik wil rond er voor uitkomen. Ik zie in de houding van Dr. Kuyper c. s. een eerlijk protest, een krachtige belijdenis. Ik geloof dat de samenwerking met andersdenkenden, zoo lang deze schoolwet blijft, een fictie is. Elke onthouding daarvan is derhalve een protest. Dat moeten en zullen onze geestverwanten, zoo God ze voortdurend getrouwheid geeft! Stand houden en strijden en ijveren tegen de bestaande wet. Dat gemeenschappelijk heengaan was weer de kreet van even zóó vele conscientiën: kom onze bezwaren te gemoet, geef ons de vrijheid, waar we recht op hebben, en die ge ons beloofdet! Door daden moeten de tegenstanders leeren, dat wanneer ze dit niet tot stand willen brengen, we dan ook al hunne woorden van onzijdigheid niet kunnen gelooven. Maar, zal men andwoorden: dat heengaan was in ieder geval overijld, men had eerst vertrouwen behooren te schenken aan de belofte van onzijdigheid, en later als deze geschonden werd, had men zijne bezwaren kunnen inbrengen. Mij dunkt dat men met hetzelfde recht tot iemand, die gewoon is zijn tijd wat vooruit te zijn in diepte van inzicht, zou kunnen zeggen: dat hij niet zoo scherp zien moest, of den denker gebieden om wat minder gebruik van zijn wijsheid te maken. Want geen feil immers, maar een uitnemendheid is het, van den woordvoerder onzer richting op dien Schoolbond, dat hij de eigenaardigheid heeft ontvangen, om scherper dan me- nigeen onmiddelijk de gevolgen te zien van iederen stap, dien men doet, en aanstonds te ontdekken, welke rustpunten er liggen op de lijn der gedachte, die men volgt. Protest tegen de ontbindende kracht van gewetensdwang — altijd en overal is zij plicht voor den Nederlander, die nog gelooft, dat God Nederland heeft verhoogd. En dit protest zien wij in de Utrechtsche „Secession." Iedere stap keuren wij als geloofsdaad goed, waarbij de geheiligde conscientie sprak: ,/Anders mag ik niet. Op dien kreet mag men bijstand wachten uit den hoogen