Niet bij elkander houden, maar uit den grond opbouwen. EEN VOORSTEL AAN VOORGANGERS EN LEDEN DER NEDERL. HERV. GEMEENTE DOOR J. H. GUNNING, Oud-hoogleer aar. N IJ M E Firma H. TEN HOET. 1901. Niet bij elkander houden, maar uit den grond opbouwen. EEN" VOORSTEL AAN VOORGANGERS EN LEDEN DER NEDERL. HERV. GEMEENTE (Ri/o-iten D00B BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UiiiVERS APELOOOBN J. H. GUNNING^ " Oud-hoogleer aar. NIJMEGEN, FIRMA H. TEN HOET. 1901. Ad tuum, Domine Jesu, tribunal appello. Sayonaeola. Liever had ik eene bijeenkomst van geestverwanten belegd om samen met hen dit voorstel te doen; maar het was te moeielijk. De klassikale Vergaderingen naderen, en ik wenschte tijd te geven om over de zaak te denken. De naam des voorstellers doet er ook niets hoegenaamd toe. Laat om wellicht min juiste bijzonderheden het geheel niet verworpen worden, of wel, men stelle iets beters er voor in plaats. Voor omstreeks veertig jaren noemde een man, zoo helderziend en zoo irenisch gezind als wijlen prof. D. Ch. de la Saussafe onzen kerkelijken toestand „de ongerijmdheid zelve. Te „vergeefs zoekt men voor dezen kerkvorm eene weerga in „de geschiedenis, eenigen grond in het wezen der zaak." (Gedachten over het wezen en de behoeften der Kerk, bepaaldelijk de Nederl. herv. bl. 35). Het is dus waarlijk geen „anticipeeren" of „te veel hechten aan een onwezenlijken vorm", zoo men naar verbetering tracht. En om de op bladz. 8 vermelde reden is het er nu juist de tijd toe. Daarom schreef ik, in aansluiting aan mijn geschrift: „De opbouw der Kerk op haren grondslag" (1900) deze bladzijden; doch voor eenig beter voorstel in denzelfden geest, (d. i. den geest van hetzelfde recht voor beide „partijen", niet op juridischen maar op historischen grondslag naar het wezen onzer Kerk), laat ik het mijne zeer gaarne varen. A. J. H. G. Onze Nederlandsche Hervormde Kerk kwijnt, en sleept haar bestaan zielloos voort. Er is veel goeds in haar bij Yoorgangers en leden. Maar als k e r k is zij dor en zonder leven. Verdeeldheid tusschen „orthodoxen" en „modernen" (*) verteert hare kracht. Telken .jare doet onze Synode welgemeende pogingen om een dragelijken toestand te scheppen. Doch het gelukt niet, want wij moeten niet bij elkander houden, maar uit den grond opbouwen. Opdat wij daartoe komen wensch ik een voorstel te doen. Als Kerk, naar onze Belijdenis van 1561, belijden wij dat Jezus, de Christus der H. Schriften, onze Heer en Heiland is (**) en dat wij als Kerk, als één Geheel, een deel van zijn volk zijn, geroepen om de deugden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht riep. (*) Ik gebruik deze benamingen alleen omdat ze gebruikelijk zijn, niet omdat ik ze goed zou keuren. Dat ik de „Evangelischen" niet noem, is niet omdat ik hun geen zelfstandig standpunt zou toekennen, maar omdat zij in het kerkelijke, waarover ik hier handel, steeds de zijde der „modernen" kiezen, en er dus hier slechts van twee „partijen" behoeft sprake te zijn. (**) Niet als hoofddogma, als leerstellige kern der Belijdenis, maar als Persoon, als den levenden Heer en Meester, die door z\jne organen, de Amptsdragers, zijne Kerk regeert, vermelden wij hier den Naam des Heilands. Dit geloof eischt dat wij in de Kerk, in haar juiste organisatie belang stellen. De hemelsche heerlijkheid van ons Hoofd Christus „brengt ons deze nuttigheid: (Catech. „vr. 51) eerstelijk dat Hij door zijn Heiligen Geest in ons „zijn lidmaten de hemelsche gaven uitgiet; daarna dat „Hij ons met zijne macht tegen alle vijanden beschut en „bewaart." Eerst „in ons" : daar n a „de macht tegen de vijanden", d. i.: Hij regeert ook de Kerk en hare dienaren. Velen houden zich, het geloofsleven halveerende, alleen aan het eerste, en geven daardoor voet aan een karakterloos!*) individualisme dat zich aan „orthodoxe" en aan „moderne" zijde met de eigen geestelijke ontwikkeling en een aandeel aan de in- en uitwendige zending vergenoegt. Dit individualisme heeft natuurlijk een afkeer van' „organiseeren", omdat de bestaande organisatie der Kerk hun persoonlijk een vrijheid laat die zij door den samenhang met het Geheel niet geschaad achten. Ernstige, dieper ziende „modernen" doen zoo niet, maar bekommeren zich wel degelijk over het Geheel der Kerk en over hun plaats in haar. B. v. ongeveer vier of vijf jaar geleden vroegen zij in een schoon en waardig Adres aan de Synode (**) „erkenning en eerbiediging van hun recht in de Kerk", nevens de „orthodoxen". Onze Synode heeft hun die erkenning van hun recht niet kunnen ver- (*) Karakterloos noemen wij de overtuiging, niet de personen die het aanhangen, en van wier hart wij den samenhang met dit stelsel niet kennen. Z\j kunnen persoonlijk karaktervast, vroom en achtenswaardig zijn, maar verwerpelijk is toch het genieten van de groote zedelijke voordeelen van het staan op den bodem een er kerkgemeenschap, die zij slechts voor „een vorm" houden. (**) Bij monde van den heer Dr. Hagen, predikant te Leiden. Ik heb terstond warme adhaesie aan dat Adres b\j de Synode betuigd. leenen, omdat voor de noodzakelijke voorwaarde tot erkenning van dat recht, namelijk de toetsing van zijn echtheid, geen gelegenheid is in onze Kerk. Doch ook aan de „orthodoxen" die menigmaal, even ernstig en waardig, erkenning van hun recht vroegen, heeft de Synode, en om dezelfde reden, dat recht niet kunnen geven. De „orthodoxen" vragen niet erkenning van hun recht nevens de „modernen". Neen, uitgaande van het feit dat de Kerk uitdrukkelijk beleden heeft dat Jezus, de Christus naar de H. Schriften, de Heer van allen is, eischen de „orthodoxen", en moeten eischen, dat Jezus, de Christus naar de H. Schriften, door de geheele Kerk als Heer erkend worde. Daar nu het individualisme zeer algemeen bij „orthodoxen" en „modernen" heerscht, hebben de „orthodoxen", dit eischende, onmogelijk den blaam van uitsluitendheid en ongerijmde heerschzucht kunnen ontgaan. Doch ook afgezien daarvan is de Synode gebonden door onze reglementen die, in hun samenstel, dezen eisch der „orthodoxen" doen afwijzen, gelijk meermalen bleek. Hoogst onbillijk is het, de Synode daarom van partijdigheid te beschuldigen. Als onkerkelijk uitvloeisel van het liberaal despotisme van 1816 heeft zij, ondanks de later bijgekomen wijzigingen, de roeping om bij elkander te houden zonder ingrijpenden vooruitgang, niet kunnen verloochenen. Daarom was het ook ten onrechte dat vele „orthodoxen" lang hebben gemeend dat, zoo slechts de meerderheid der Synode uit hun geestverwanten bestond, de Synode hun het gevraagde recht zou geven. Dit kon de Synode niet doen. Hare roeping is, zooveel mogelijk allen tevreden te stellen en bij elkander te houden, omdat gewichtige veranderingen niet het geloof, maar de goederen der Kerk en haar uitwendigen invloed zouden bedreigen. Een duidelijk bewijs hiervoor is, dat hoewel de samenstelling der Synode thans de „orthodoxen" der vervulling van hun wenschen zou kunnen nabij brengen, toch de Synode weder een Reglement aan de Kerk voorstelde, dat even als vele vroegere soortgelijke pogingen een onmogelijke bevrediging van de verschillende partijen beoogt (*). Pacificatie der Kerk is der Synode even noodzakelijk als onmogelijk. Uit alles blijkt dat de Synode, ook bij den besten wil harer persoonlijk achtenswaarde leden, toch de billijke eischen noch der „modernen" noch der „orthodoxen" vervullen k a n. Nu eischt de waardigheid van beide deze partijen, dat zij bij hare eischen volharden. Het is zedelijke zelfmoord, ons te vergenoegen met de positie van slechts geduld te worden, zonder volledige erkenning van ons recht. Dit hun recht vragen de „orthodoxen" met beroep op de Belijdenis der Kerk. Zij verklaren: „de Kerk heeft op (*) Ik bedoel het „Reglement op de wijkgemeenten". Dat zal zeker door de Kerk verworpen worden. De omstandigheid dat iemand in een bepaalde wijk woont, kan voor een geheele Gemeente geen motief zijn om hem, als hij gekozen wordt, als lid des geheelen Kerkeraads en als bevoegd tot beroepen van predikanten te erkennen. Wil men splitsing der gemeenten in eene stad omdat die stad te groot is, dan moeten ook de verschillende kerkeraden die ontstaan, geheel van elkaar onafhankelijk zijn, en er moeten vele gemeenten in die stad geboren worden. Wil men daarentegen één band om allen heen houden, dan moet ook elk deel medewerken aan wat in de andere deelen geschiedt; anders kan het geen verantwoordelijkheid daarvoor op zich nemen. Maar al wordt dit Reglement verworpen, het feit dat men in zulke middelen pacificatie moet zoeken, is toch treurig. „de vraag wie de Heer der Kerk is, reeds positief geand„woord, dat die Heer is Jezus, de Christus naar de H. „Schriften. Daarom is het recht der Kerk (niet „ons „recht" als waren wij een afzonderlijke partij, maar het „recht der Kerk), dat de Naam des Heeren in haar „als Kerk beleden worde en niets anders." De „modernen" daarentegen zeggen: „van deze Belijde„nis, product der 16e eeuw, kan de Kerk niet uitgaan. „Wij zijn een „christelijke" of religieuze vereeniging, die „dus moet uitgaan van het algemeen-wetenschappelijk „onderzoek omtrent den godsdienst. Daar het Protestantisme het vrije onderzoek doet huldigen, en Jezus of „naar onze historische kritiek den zuiveren godsdienst, „langs dien weg door ons gevonden, heeft voorgestaan „en gepredikt, of althans zijn Naam als symbool van „dien waren godsdienst voor ons waarde heeft, zoo moet „dit wetenschappelijk onderzoek omtrent den godsdienst „den grond aangeven voor ware bevoegdheid om in de „N". Herv. Kerk te leeren. De „orthodoxen" willen wij „niet weeren, maar het meeste recht behoort toch aan „de zuiverste opvatting, d. i. de onze." Deze twee meeningen der „orthodoxen" en der „modernen" omtrent hetgeen in de Kerk recht heeft, zijn zeer gewichtig en nauwgezette toetsing waard. Doch wie zal dit doen? Op het oogenblikhebben beide „partijen", volgens onze geldende reglementen, gelijk recht, de „orthodoxen" niet meer dan de „modernen". Omtrent den voorrang beslist eenvoudig de meerderheid. Deze gaf voor 50 jaren overwicht aan de „liberalen", thans aan de „orthodoxen" — het recht van den sterkste geldt in onze Kerk evenals te Pretoria, in Atjeh, Finland of Armenië. Dit is een ongerijmde en onzedelijke toestand. Deze beide overtuigingen '(*) sluiten elkander uit. De ernstige „moderne" mag voor den zuiveren godsdienst den z. i. onwaren historischen vorm waarin de „orthodoxen" hem beknellen, niet onverschillig achten, en vindt ook de „orthodoxen" meestal z e d e 1 ij k-verkeerd; en wederkeerig oordeelt de zachtmoedige, maar ernstige „orthodoxe" over den „moderne" evenzoo (**). Elke poging om beiden bij elkaar te houden, om hen naast elkander in de Kerk te doen leven bij wederzijdsche erkenning van gelijk recht des anderen, strijdt dus tegen de waardigheid van beiden. Men ziet dit duidelijk zoodra men afziet van de praktijk, die door duizend omstandigheden de werking der overtuigingen onzeker maakt, om den blik tot het G- e h e e 1 der Kerk en tot den gang der historie te verheffen. Dan ziet men hoe, terwijl de individuen om allerlei redenen met elkaar in vrede leven, de groote groepen in het volksleven om dit verschil van overtuiging ten bloede toe strijden. Daarom is onze bede tot onze „orthodoxe" en „moderne" broeders, dat wij niet langer trachten bij elkander te houden, maar beginnen mogen uit den grond op te bouwen. Hoe zal dit kunnen geschieden? Met door pogingen om allen tevreden te stellen: die werken en voeden slechts verzwakking en wrevel. Maar door het geschil oprecht als onvereffenbaar te erkennen, (*) Natuurlijk hier slechts in hoofdtrekken aangegeven, zonder op de vele schakeeringen te letten. (**) Het persoonlijk verkeer der individuen met elkander lovert vele uitzonderingen. Maar over het geheel ziet inen in de „orthodoxe" dagbladen de „modernen" als lichtzinnig, het heilige verachtend, goddeloos — en in de „moderne" de „orthodoxen" als onverdraagzaam, heerschzuchtig, onkundig, hoogmoedig of geveinsd voorgesteld. en voor den toestand die uit die erkenning volgt, zooveel mogelijk den weg te banen. Welk geschil? Over de vraag: wie van beide deze overtuigingen recht heeft in de Kerk. Aan beide samen recht te geven — we zagen het —■ is ongerijmd en onzedelijk. Een van heide slechts heeft recht: Jezus is inderdaad voor de Kerk de Christus naar de ïï. Schriften, of Hij is het niet. Dat Hij dit in den aanvang der N. T. Kerk werkelijk was, lijdt geen twijfel. Maar de vraag is of het juiste historisch-dogmatische en wijsgeerige onderzoek niet wellicht uitmaakt dat de Kerk, zich wettig en vrij, d. i. naar eigen levensbeginsel ontwikkelende, Hem thans, zooals de „modernen" beweren, niet meer als zoodanig erkennen moet. Een achtbaar geleerde, wijlen Prof. Scholten, stelde dit onderzoek in en beandwoordde deze laatste vraag bevestigend. Dit onderzoek en deze uitkomst ten gunste der „modernen" is dus mogelijk. Doch het moet hier niet dooreen „onafhankelijk" geleerde, maar door de Kerk zelve worden ingesteld. De Kerk toch heeft, als levend Lichaam, haar eigen leven te kennen en te leiden. Ook zij die niet met ons gelooven dat de Heer haar daartoe den Heiligen Geest gegeven heeft die „in de waarheid leidt", toonen toch door het feit dat zij in de Kerk blijven, dat geen „wetenschappelijke" trots hen verhindert zich aan de leiding der organen van dat Lichaam, de Amptsdragers, te onderschikken, behoudens geoorloofd, en dan ook gewenscht, broederlijk protest. Ware het anders, dan zouden zij niet oprecht zijn; en het is verre van ons, dit te denken. De Kerk moet dus zelve zich zoo organiseeren, dat zij die taak kan vervullen. Wie moeten daartoe den weg banen? De Kerkeraden zelve, die de G-e- meente vertegenwoordigen, worden op hun beurt vertegenwoordigd door de klassikale Vergaderingen. Deze Vergaderingen zijn dus de wettige stem der Kerk. Zoo stellen wij dan aan de klassikale Vergaderingen onzer Kerk voor, eerlang aan onze Synode het volgend (of een soortgelijk) adres te richten: De klassikale Vergadering van X komt tot de Synode met het eerbiedig verzoek, dat zij de klassikale Vergaderingen onzer Kerk uitnoodige, aan de Synode voor te stellen een ontwerp tot organisatie onzer Kerk naar de beginselen der Belijdenis, in onze Kerk nog alt ij d wettel ij k geldig; opdat in die Kerk de kracht des Heeren tot inwendige en uitwendige hervorming openbaar worde. Uit al het voorafgaande volgt dat om in 't leven te doen treden wat dit voorstel wenscht, aannemelijk schijnt: Dat de klassikale Vergaderingen een gezamenlijke Vertegenwoordiging benoemen, een of meer leden uit eiken Kerkeraad. Dat de Synode deze Vertegenwoordiging erkenne, en met haar in overleg trede tot zoodanige verdeeling, dat aan de Synode verblijve de zorg voor de financieele en administratieve aangelegenheden en de Vertegenwoordiging der Kerk bij den Staat; en dat alle geestelijke belangen voor die Vertegenwoordiging blijven. Dat deze laatste uitspreke dat onze Kerk, overeenkomstig onze oude Belijdenis, den Heere Jezus als den Christus naar de H. Schriften belijdt, en naar die belijdenis van 's Heeren Naam vermanende en waarschuwende tucht wil oefenen. En dat elke verandering in de reglementen der Kerk, door de Kerkeraden uit eigen beweging of op ver- zoek van gemeenteleden voorgesteld, in de klassikale Vergaderingen beoordeeld, en met hare adviezen aan de gezamenlijke Vertegenwoordiging der Kerk ter beslissing overgelaten worde. Mocht dit verzoek aan de Synode gedaan en door haar ingewilligd worden, zoo verkrijgt on?e Kerk : Dat de Heere Jezus niet slechts door afzonderlijke Voorgangers maar door de kerk zelve als Lichaam, weder erkend wordt als haar Hoofd, zoodat zijn leiding en kracht de kerk (zoover in onze gebrekkige toestanden mogelijk!) tot „inwendige en uitwendige hervorming" kan voeren. Dat de broederlijke tucht naar het Woord Gods weder in de kerk zal werken, niet tot uitbanning van anders gevoelenden en afwijkenden (*) maar tot versterking deiliefde en geestdrift van hen die des Heeren Naam belijden, door samenwerking tot één doel; Dat, wanneer de vaste grondslag gelegd is, de Godgeleerdheid, d. i. de wetenschap die van God uitgaat en naar Zijn woord denkt, van lieverlede kracht zal vinden om de Belijdenis der kerk te zuiveren en te ontwikkelen; want geen stilstand, maar „inwendige en uitwendige hervorming" is de eisch des geloofs voor leven, kerk en wetenschap. Dat de kerk zich niet door pressie van een vreemde macht, partijbelang of wetenschappelijke coterie, maar (*) Niet uitbannen; en zulks niet uit inconsequentie of uit vrees, maar omdat van de Belijdenis van 's Heeren Naam door de Kerk als Kerk alleen een beroep uitgaat tot het geweten van ieder Voorganger. Naarmate het geloof warmer, de kennis vaster wordt, zal dat beroep, al voortgaande, kracht van aantrekking of afstooting oefenen. Geen tucht dan in harmonie met de draagkracht, der Gemeente, omdat zij de tucht der liefde is. v r ij, d. i. uit eigen levensdrang en naar eigen levensbeginsel (zooveel mogelijk!) kan hervormen (*). Dat, hoewel onze oude Belijdenis weer tot gelding komt, toch niet op de belijdenis de nadruk valt, maar op Hem dien zij belijdt, en op zijn besturing en heerschappij in de kerk door de tucht (**). (*) Schijnbaar, niet inderdaad, wordt in ons voorstel aan de „orthodoxe partij" een voorrecht boven de „moderne" gegeven. De „orthodoxen" zouden bevoorrecht zijn indien de Beliidenis van 1561, zooals zij daar ligt, als toetssteen der waarheid werd gesteld. Doch daartoe stellen wij niet de Belijdenis, maar Jezus Christus volgens de Belijdenis, d. i. Jezus als den Christus naar de H. Schriften. Hiertoe hebben wij een historisch recht. Niemand ontkent het feit dat de Kerk, ook als hervormde, met erkenning van Jezus als den Christus der H. Schriften begonnon is. In elke ordelijke rechtsspraak nu moet begonnen worden met het stellen van den oorspronkelijken toestand als maatstaf om daarnaar te beoordeelen of de latere wijzigingen al dan niet wettige uitvloeisels uit dien toestand zijn. Volgens ons voorstel staan de „orthodoxen", met niet het minste meer recht dan de „modernen" vóór Jezus die, door zijn organen, de Amptsdragers, de Belijdenis en de „orthodoxen" even zoowel als de „modernen" beoordeelt. Geen onmondigheid op het gebied der wetenschap kan een Amptsdrager de bevoegdheid ontnemen om de meeningen van „orthodoxen" en „modernen" te beoordeelen. Want hij beoordeelt niet die meeningen op zichzelve (dat doet de alleen van God afhankelijke theologie) maar haar geloofsgehalte, d.i. of zij met het geloof in Jezus als den Christus naar de H. Schriften overeenstemmen. Den man die den Amptsdrageren deze bevoegdheid niet toekende, zou het besef zijner persoonlijke waardigheid moeten dringen, zich voor dat onwettig gezag te vrijwaren, d. i. de Kerk te verlaten. (**) Wij willen Tucht, omdat de Gemeente als mondig en niet langer als kind mag behandeld worden (Ef. 4 : 14), daar zij door het geloof een hooger standpunt inneemt dan de maatschappij. De Tucht die in onze Kerk volgens onze reglementen geldt, verlaagt de Gemeente tot een aardsche maatschappij, daar zij slechts Dat de Synode die thans aan het hoofd onzer kerk staat, een zuiverder positie erlangt door te blijven gelden als administratief collegie, waarvoor zij geschikt is, en niet langer als Bestuurderesse van de geestelijke belangen der kerk, — eene taak waar zij uit haren aard en blijkens de ervaring niet voor berekend is. En eindelijk: Dat de ontferming die velen onzer beweegt over de groote menigte die verwildert, de schapen zonder herder, weder kracht zal vinden om een band van broederlijke liefdetucht om de verstrooiden heen te strengelen, hun het besef te hergeven van tot één Lichaam te behooren, en iets meer van hun ellende te lenigen, dan zonder kerkelijke éénheid geschieden kan. gaat over gevallen van dronkenschap, ontucht enz., d. i. over dingen van het gewone maatschappelijke leven (1 Oor. 6 : 4), niet over het hoogere, het geloofsleven. Eerst door de ware Tucht kan de H. Doop weder goed bediend, d. i. kunnen alle gedoopten als kinderen Gods, niet als heidenen aangemerkt worden. Pe Tucht steunt ook krachtig de ware V erdraagzaamheid, daar zij besliste vijandin is der individueele bedilzucht en ketterjacht. "Wie tusschen kerkelijk oordeel en persoonlijk oordeel behoorlek onderscheidt, wacht zich voor oordeelen over den broeder zoolang de Kerk, die hem niet beheerscht maar steunt, haar oordeel nog niet gesproken heeft. Geschrift - UITGEGEVEN DOOR FIRMA H. TEN HOET, NIJMEGEN. Tijdelijk Aanbod. Onze Schuld ƒ 0.75 Discipelen des Woords „ 0.15 Werkelijkheid van den Godsdienst „ 0.65 Nog eens „Werkelijkheid van den Godsdienst". . „ 0.50 Met ontbinden, maar vervullen „ 0.50 Wordt Volmaaktheid trapsgewijze bereikt? . . . „ 0.50 Komt het op Vroomheid des harten aan? . ... „ 0.50 De eenheid der Kerk » 0.40 Evolutie 0*40 Anarchisme 0.40 Belijdenis van den Naam „ 0.50 Hooger dan de Kerk 0.60 Wij mogen niet 0.50 Blijft in hem! 0.60 Rekenschap » 0.50 De opbouw der Kerk 0.50 Lijden en heerlijkheid 0.60 Wat is 't geloof? » 0-60 f 9.15 Zoolang de voorraad strekt, ter verspreiding tijdelijk aangeboden, het complete stel voor ƒ 4.50 na ontvangst van postwissel.