. A- J, EIJKMAN, aMti uwe tfgelegdi §eloofsbe!'ij < (enis. amstkrd v. SC H E f' F K K Sr. Co. ■ ■■ m BRO 1 19ÜZ: 19 j HEBT GIJ DEN CHRISTUS GEVONDEN? De uitgave van deze toespraak is mij verzocht geworden. Het vrij door mij gesproken woord heb ik zoo getrouw mogelijk weergegeven. Zij het ten zegen voor velen en tot eer van 's Heer en Naam. A. J. E. Hebt gij den Christus gevonden? TOESPRAAK OVER JOH. i : 42b, bi] gelegenheid van het afleggen der Geloofsbelijdenis door eenige lidmaten der Gemeente, GEHOUDEN IN DE OUDE KEUK TE AMSTERDAM, OP ZONDAG DEN 5'len JANUARI I902, DOOR A. J. EIJKMAN, Predikant bij de Ned. Herv. Gemeente. AMSTERDAM, SCHEFFER & Co. 1902. Wien heb ik nevens U omhoog? Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde nevens U toch lusten? Niets is er, waar ik in kan rusten. Bezwijkt dan ooit in bitt're smart, Of bangen nood, mijn vleesch en hart, Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. Wie ver van U de weelde zoekt, Vergaat eerlang en wordt vervloekt, Gij roeit hen uit, die afhoereeren, En U den trotschen nek toekeeren. Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot, Nabij te wezen bij mijn God! k Vertrouw op Hem geheel en al, Den HEER, Wiens werk ik roemen zal! (*) Onze hulp en ons begin is in den Naam des Heeren Heeren, Die den hemel en de aarde geschapen heeft, Die trouwe houdt in der eeuwigheid en nooit laat varen de werken Zijner handen. Amen. 0 Voorzang: Psalm 73 : 13, 14. Geliefden, Jezus Christus eigen zijn, Hem toebehooren met lichaam en ziel, door het oprecht geloof met Hem vereenigd zijn, — dat is het hoogste goed, de grootste schat, de éénige levens- en stervenstroost. Van dit heerlijk, eeuwig heil Gods predikte ons het onlangs gevierde Kerstfeest, toen wij opnieuw ons hoorden verkondigen de blijde boodschap van de geboorte van onzen gezegenden Zaligmaker, en wij luisterden, immers gaarne ? naar dat hemelsche lied, den schoonen Engelenzang: »Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen". (') En nu, op dezen eersten Zondag van een nieuwen jaarkring, mag ik met dat Evangelie weer onder u optreden, en u prediken het getrouwe en alle aanneming waardige woord, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen, om de zondaren zalig te maken. Ook zijn deze ure eenige oudere en jongere lidmaten der Gemeente herwaarts gekomen, om belijdenis des Geloofs af te leggen, — om in het openbaar voor God en Zijne Gemeente te belijden, dat zij met het Evangelie der zaligheid (*) Lukas 2 : 14. in Christus Jezus van harte instemmen, en begeeren dienovereenkomstig voor des Heeren aangezicht te wandelen. Het komt voor hen, en voor ons allen er op aan, dat wij den troost van dat Evangelie verstaan, dat wij den Heere Jezus hebben leeren kennen als onzen Heiland en Zaligmaker, en alzoo in blijdschap des harten getuigen: Wij hebben Hem gevonden, den Christus, ons Een en Al. Joh. 1 : 42b. Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. In de voorgelezene woorden hebben wij een getuigenis, eene geloofsbelijdenis, welke de onze moet zijn, indien wij welgetroost, zaliglijk zullen leven en sterven. Het is de betuiging van ieder, die door God gevonden is, die vrede verkregen heeft door het geloof in den Heere Jezus Christus. Wij hebben gevonden den Messias, den Christus. Groote en blijde vondst! Laat mij i°. u wijzen op die vondst; 2°. u bepalen bij het vinden, en 3°. met een voor deze ure toepasselijk woord besluiten. Geloofd zij 's Vaders een'ge Zoon, Hij bracht ons van Zijns Vaders troon De rijkste zegeningen : Hem, onzen helper in den nood, Hem, onzen redder van den dood, Moet al wat ademt zingen. Verlosser, Mid'laar, Hoofd en Heer! Voor U knielt Uw Gemeente neêr, Lofzingend in Uw woning. Eens wordt alom U toegebracht Lof, eer en heerschappij en macht; Zoo heerscht G'als aller Koning. Zingt, aard en hemel, zingt uw Heer! Het driemaal heilig meld' Zijn eer! Zingt Hem op hooge.tonen! De lof van God vervuil' 't heelal, Die is, Die was, Die komen zal, En onder ons wil wonen.l) I. Welk eene groote en blijde vondst, den Messias, den Christus gevonden te hebben! Hoe innig verheugd waren daarover die twee discipelen, van wier blijdschap onze tekstwoorden getuigen. De een, wiens naam niet genoemd wordt, was naar alle (') ie. Tusschenzang : Gezang 2 : 3, 5. waarschijnlijkheid de Evangelist Johannes, de andere was Andreas, de broeder van Simon Petrus. Beiden waren leerlingen van Johannes den Dooper, den wegbereider des Heeren. Door hem op den Heere Jezus gewezen als den Zoon Gods, den Gezalfde, Die met den Heiligen Geest doopt, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, O » waren zij Jezus gevolgd, en op hunne vraag aan den Heer, waar Hij Zijn verblijf hield, vriendelijk uitgenoodigd om te komen zien, waar Hij woonde. En zij bleven dien dag bij Hem, en het was omtrent de tiende ure, — tegen den avond (vs. 35—40). Onvergetelijk uur, heerlijke avond voor die twee discipelen! Zij mochten met den Heere Jezus samen zijn, Hem zien en hooren, van Wien zij zooveel gelezen en gehoord hadden, naar Wiens komst zij zoo zeer hadden verlangd. O, wat al woorden van genade en waarheid, des levens en der zaligheid hebben zij toen van Zijne gezegende lippen vernomen! Hoezeer is hun arme zondaarshart vroolijk gemaakt in den Heere! Geen wonder, dat zij, van blijdschap vervuld, heengingen om ook anderen, hunne vrienden en broeders, daarvan deelgenoot te maken. De genade toch maakt mededeelzaam. Zoo kwam dan Andreas eerst tot zijn broeder Simon met de blijmare: »Wij hebben gevonden den Messias, den Christus". En hij leidde hem tot Jezus, (vs 43). Alzoo was de een voor den ander in de hand des Heeren tot heil en zegen. Ziet, dat is in waarheid: »den naaste voor Christus gewinnen", »elkanders zaligheid werken." Wij hebben gevonden den Messias,den Christus. Onder het Joodsche volk was de Messiasverwachting algemeen. Doch de groote menigte, het volk met hun leiders, had van Zijne komst eene zinlijke, vleeschelijke verwachting; zij stelden zich Hem voor als een groot, machtig, aardsch Koning, omgeven met uiterlijke pracht en praal. En ofschoon de discipelen des Heeren niet zoo dadelijk en geheel van dat vleeschelijk verwachten genezen waren, was toch hunne verwachting inderdaad eene andere, eene g e e s t e 1 ij k e Zij behoorden tot die weinigen, die de Vertroosting Israëls verwachtten, zooals een Simeon en de profetes Anna. Zij verwachtten Hem tot zaligheid, tot behoud hunner ziel, tot verlossing uit zonde en dood. Het ging hun om dien troost, waarvan God de Heere door den Profeet Jesaia getuigt: ,,Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem. Roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat hare ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren dubbel (overvloedige genade) ontvangen heeft voor al hare zonden." (!) In hun hart leefde de verwachting der Gemeente Gods, van welke wij bij denzelfden Profeet lezen, als hij schrijft: „Men zal ten dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zaligmaken. Deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijne zaligheid."(2) Dat was de Messias, zooals Hij door God beloofd was, het eerst beloofd in het Paradijs, nadat de zonde in de wereld was ingekomen: »het Zaad der vrouw (3), dat den kop der slang zal vermorselen", de sterke Held, de Zoon Gods, Die des duivels werken verbreken zal.(4) Dat was het Z aad Abrah a m s, waarin alle volken der aarde zullen gezegend worden ; (ü) de S i 1 o, Die den vrede aanbrengt, en denzelven zullen de volkeren gehoorzaam zijn.(G) De Gezalfde des Heeren met den Heilio-en O Geest zonder mate, in Zijne zevenvoudige kracht en heerlijkheid, zooals van Hem geschreven staat. „En op Hem zal de Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreeze des Heeren".(7) Het is de (') Jes. 40: i, 2. 0 Jes. 25:9. (») Gen 3: 15. («) 1 Joh. 3:8. () (jen. 22 : 18. (") Gen. 49: 10. (') Jes. 11:2. Profeet als Mozes^1) uit het midden zijner broederen, die God kent van aangezicht tot aangezicht, van Wien de woorden zijn: „Ik heb lust, o, Mijn God! om Uw welbehagen te doen, Uwe Wet is in het midden Mijns ingewands. Ik boodschap de gerechtigheid in de groote Gemeente; zie, Mijne lippen bedwing ik niet; Heere! Gij weet het. Uwe gerechtigheid bedek ik niet in het midden Mijns harten; Uwe waarheid en Uw heil spreek ik uit; Uwe weldadigheid en Uwe trouw verheel ik niet in de groote Gemeente."(2) De Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek,(3) Die met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen die geheiligd worden.(4) De Koning, de Heerlijke Israëls, gezalfd over Zion, den berg van Gods heiligheid, W iens Koninkrijk heerscht over alles, Wiens heerschappij geen einde heeft, Die over het huis Jacobs Koning zal zijn in eeuwigheid.(5) Het is de Vorst Messias zooals de Profeet Daniël Hem beschrijft, Die de ongerechtigheid verzoenen en de eeuwige gerechtigheid aanbrengen zal,(°) de Koning der gerechtigheid en des vredes, de He er e, Die Zijn volk verlost met eene eeuwige verlossing. De Christus, Die (i) Deut. 18:15. (2) Psalm 40:9-11. (3) Psalm 110:4. C) Hebr. 10: 14. (5) Psalm 2: 6. Luc. 1 : 33. (6) Dan. 9. in de wereld komt in onze armoede; arm en Hij is een Heiland;^) in de zwakheid van ons v 1 e e s ch, en Hij is de sterke God; niet komende met uitwendige heerlijkheid, maar in onze ellende, om inwendig en eeuwig heerlijk te maken bij God, allen, die in Zijnen Naam gelooven. Zietdaar den Messias, den Christus Gods, zooals de Heilige Schriften Hem prediken. Dienovereenkomstig belijden wij van Hem, dat Hij van God den Vader verordineerd en met den Heiligen Geest gezalfd is tot onzen hoogsten Profeet en Leeraar, Die ons den verborgen raad en wil Gods aangaande onze verlossing volkomen geopenbaard heeft; en tot onzen éénigen Hoogepriester, Die ons met de éénige offerande Zijns lichaams verlost heeft, en ons met Zijne voorbidding steeds voortreedt bij den Vader; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons bij de verworvene verlossing beschut en behoedt. (Heid. Catech. vr. en antw. 31). Hij is het, Die den wil Gods tot onze zaligheid in alles geopenbaard en in elk opzicht volbracht heeft, en al de Zijnen in dien wil heiligt en eeuwiglijk handhaaft. Als Profeet heeft Hij ons den Vadernaam Gods bekend (!) Zach. 9 : 9. gemaakt, als Hoogepriester ons het Vaderhart ontsloten, en als Koning leidt Hij ons het Vaderhuis binnen. Alzoois Hij onze Leeraar en Leidsman ten eeuwigen leven, onze Verzoener en Verlosser, de Middelaar en Borg van Zijn zondig en schuldig volk, Hoofd en Heere Zijner Gemeente, welke Hij gekocht en Zich ten eigendom verkregen heeft door Zijn dierbaar bloed. Nog eens-, dat is de ware Christus, de Christus der Heilige Schriften. Niet de Christus van den ouden en nieuwen tijdgeest, van de wijsheid en vroomheid der wereld, van menschelijke leer en phantasie, die ons een goddelijk deugdenbeeld als het ideaal voorstelt, naar hetwelk wij streven moeten in eigene kracht of met hulpe van Boven, — neen, neen, dat is de Christus Gods niet, maar H ij is de van God gezalfde tot onzen éénigen Zaligmaker, Jezus, de Verlosser uit zonde en dood, in Wien en door Wien God al Zijne deugden geopenbaard, al Zijne volmaaktheden verheerlijkt heeft tot behoud van arme verlorene zondaren, in Wien Zijne Gemeente roemt als haren éénigen levensgrond en haar volkomen heil. Christus ons Een en Al, de Christus voor ons en de Christus in ons. Voor ons, zooals Hij, zonder eenig toedoen onzerzijds, al ons heil volbracht heeft, zoodat wij in Hem voor God volmaakt z ij n, volkomen rechtvaardig, heilig, zalig. In ons, zooals Hij, óok zonder ons willen en loopen, door Zijnen Heiligen Geest ons weder baart, levend maakt en vernieuwt, door het geloof in onze harten woont, ons leidt en houdt in het spoor der waarheid en der gerechtigheid, ons troost en des eeuwigen levens verzekert en bewaart tot de zaligheid, de hemelsche blijdschap en heerlijkheid. Christus voor ons en in ons, Christus ons Een en Al, zooals een Apostel des Heeren getuigt: «Uit God z ij tg ij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing. Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere-C) II. Wij hebben gevonden den Messias, den Christus. — Laat ons acht geven op het vinden. Aan vinden gaat gewoonlijk zoeken vooraf.En naarmate men langer en ernstiger gezocht heeft, is de blijdschap over het vinden des te grooter. Ook is er een ongezocht en onverwacht vinden. Beide komt in (i) i Cor. i: 30, 31. het natuurlijk leven voor, en evenzoo in het geestelijk leven. De discipelen, van wie wij lezen, dat zij den Messias gevonden hebben, hadden Hem gezocht, wellicht al langen tijd; maar zij hebben gezocht, totdat zij gevonden hadden. Zij waren het zoeken niet moede geworden. Waarom hebben zij het zoeken niet opgegeven ? Omdat zij zoo hartelijk begeerden, om den Heere te vinden. En waarom verlangden zij zoo naar Hem ? Omdat zij in hunne verlorenheid alléén van Hem de zaligheid hunner ziel verwachtten. Maar, hoe wisten zij van Hem r Wel, dat deelt ook een van Zijne discipelen ons mede. Het is Philippus, die, door den Heere Jezus gevonden, Nathanaël vond en tot hem zeide: Wij hebben gevonden, van Wien Mozes in de Wet geschreven heeft en de Profeten (vs. 46)- Zij kenden den Heere Christus uit de Boeken van Mozes en de Profeten. Daarin is Hij beschreven in Zijn persoon, namen, werk, in al Zijne heerlijkheid. Bovendien hadden zij het getuigenis van Johannes den Dooper, den Voorlooper des Heeren, door wiens prediking zij in het geloof en de hoop op den beloofden Christus waren versterkt geworden. In de Heilige Schriften dus hadden zij den Christus gezocht; daaruit Hem leeren kennen; daardoor was de begeerte om Hem te vinden in hunne harten ontstoken, en dat verlangen was versterkt door het getuigenis van den genadeheraut des Heeren. Ziet, op dezen weg, door het lezen en hoorenvan het W oord Gods hebben zij den Christus gevonden; zij hebben Hem gezien en hooren spreken; en uit Zijne woorden, woorden des Geestes en des levens uit God, hebben zij gevoeld en verstaan, dat Hij de Christus was. Ja, door den vrede, den troost, de rust der ziel door Zijne woorden verkregen, waren zij verzekerd geworden: Hij is de Gezalfde des Heeren Heeren, gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, en alle treurigen te troosten, — Hij is J e z u s de Christus, Die Zijn volk zalig maken zal van hunne zonden. Maar vraagt gij: het zoeken naar Christus, het Hem begeeren als ons heil, komt dat uit den mensch ? Waren die discipelen daartoe gekomen door zich zeiven ? Het antwoord is: neen, zeker niet. Zoowel in het zoeken als in het vinden is de hand des Heeren, des ontfermenden Gods. Beide wordt gewerkt door den Heiligen Geest. Van nature zoekt niemand den Heere, vraagt geen mensch naar de zaligheid Gods. Aan ons zoeken en vinden gaat vooraf de eeuwige liefde Gods. Ziet, door deze liefde, geopenbaard in het Evangelie der belofte en der vervulling, geopenbaard in den beloofden en gekomen' Christus, is het, dat wij, zondige, schuldige, verlorene menschenkinderen, zijn en worden opgezocht en gevonden. Door deze liefde worden wij zoekende gemaakt, door deze liefde vinden wij. De Heere kent de Zijnen van eeuwigheid; zij zijn door Hem gevonden, eer zij Hem vinden. Maar in den tijd van hun leven op aarde wordt hun dat geopenbaard door den Heiligen Geest in het Woord, in de Heilige Schriften, waarin Hij hen den Christus leert kennen, doet zoeken en vinden. Zoo is het met de discipelen gegaan, die het eerst den Christus, ja, lichamelijk, gevonden hebben, maar ook in Hem hunne geestelijke verlossing aanschouwd hebben met de oogen des geloofs. En zóó gaat het nog met ieder mensch, die Jezus den Christus des Heeren vindt als zijnen Heiland en Zaligmaker. De Heilige Geest leidt tot het Woord, in de Heilige Schriften. Daaruit leeren wij, hoe groot onze ellende en verlorenheid is; wij komen in nood en benauwdheid wegens onze zonde en schuld, beginnen te hongeren en te dorsten naar de gerechtigheid, naar genade en waarheid, naar het eeuwige leven. Er komt verlangen naar vergeving en verlossing der zonden. En ziet, daar hooren wij in de weide des Woords de stem des goeden Herders, vernemen in de Schrift het Evangelie van Christus, van Zijne genadige verzoening en almachtige verlossing. O, het verlangen wordt verwekt, om Hem gevonden te hebben, Hem persoonlijk deelachtig te zijn. Wij moeten Hem bezitten als onzen Heere en Heiland, want zonder Hem kan men niet leven. En dat zoeken is niet te vergeefs. Op Gods tijd vindt men Hem. In den stond van 's Heeren welbehagen ontvangt men Zijn vredegroet: »Ja, Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid". (') En zoo erkent men den Christus des Heeren aan de machtige vertroosting Zijns Woords, aan den vrede en de blijdschap, welke daardoor het hart vervullen. Wilt ook gij dan den Christus hebben gevonden, zoekt Hem in de Heilige Schriften, in de Boeken van Mozes en de Profeten. De Apostel Petrus, aan wien op dezen weg het goddelijk licht is opgegaan, schrijft: a W ij hebben het Profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, l1) Jer. 31 : 3- schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aan lichte, en de morgenster opga in uwe harten".^) Nu gebruikt de Heere, om ons tot dat zoeken en vinden te brengen, allerlei middelen en wegen. Maar het geschiedt onder dat alles niet anders dan door het geschrevene en gepredikte Woord Gods, het Profetisch èn Apostolisch getuigenis. Daarom is het een onschatbare zegen, zeer groote genade Gods, dat wij onzen Bijbel bezitten, en het onderwijs uit des Heeren Woord mogen genieten, en dat ons de Christus der Heilige Schriften gepredikt wordt. O, Geliefden, neemt dit toch ter harte, acht deze gaven Gods niet gering. Het gevaar om af te wijken van Gods Woord en door allerlei leugenen verleid te worden, is groot. De god dezer eeuw, de vorst der duisternis spant alle kracht in, om ons van het lezen en hooren van Gods Woord af te trekken, of ons te doen luisteren naar een Evangelie, dat naar den mensch is. Zoo is het dan op Ö ' hoogen prijs te stellen, het is eene weldaad Gods, als men in de leer, die naar de godzaligheid is, onderwezen zijnde, belijdenis des Geloofs (!) 2 Petr. i : 19. mag doen en toetreden mag tot den heiligen disch, om met de Gemeente te verkondigen den dood des Heeren, in Wien ons leven is. Daarom zijn godvreezen de ouders ook recht verblijd, als zij mogen zien, dat hunne kinderen Gods Woord liefhebben en van Zijne waarheid getuigenis afleggen in de vreeze Zijns Naams; en zij bidden tot God: Heere, wil Gij hen bewaren in het Woord, dat in hen geplant wordt, dat hunne zielen kan zalig- maken. ö Heere, bewaar Gij ons door Uw Woord en Geest in Christus Jezus ! Berg ons en onze kinderen bij U op den eeuwigen Rotssteen des heils ! Laat ons zingen : Welzalig zij, die, naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen; Die Zion's Vorst erkennen voor hun Heer, Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen! (l) III. Wij hebben gevonden den Messias, den Christus Gods. Groote, blijde vondst. Er is geen grooter schat; daarbij zijn al de schatten der wereld niet te vergelijken. Hoe noodzakelijk is het voor C1) Psalm 2 : 7. een iegelijk onzer, om Hem te kennen en te bezitten, Hem gevonden te hebben, Jezus den Christus, onzen éénigen en algenoegzamen Zaligmaker. Ach, velen noemen zich naar Christus, heeten Christenen, maar zij hebben den Christus Gods niet gevonden en zoeken Hem niet. Zij leven ot in onverschilligheid, bekommeren zich niet om God en Zijne heilige geboden, wandelen naar het goeddunken van hun booze hart, gaan geheel op in de wereld en hare begeerlijkheid, öf zij leven in valsehe gerustheid, vleien zich met de gedachte: »wij zijn brave menschen, goede Christenen, zijn geen slechte lieden, zooals deze en die ; maar ach! zij kennen den Heere Jezus niet, Wiens getuigenis luidt: »Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering . (]) M. H., èn dat onverschillig zijn èn dat vrede roepen leidt naar het eeuwig verderf. Wij moeten den Christus des Heeren gevonden hebben, of wij zijn reddeloos, voor eeuwig verloren. Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is, roept (i) Lukas 5 : 31, 32- Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddelooze verlate zijnen weg en de ongerechtige man zijne gedachten, en Hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. (') Die zoekt, die vindt. Wien is het waarlijk ernst met het zoeken? Er is een zoeken, waarbij men niet vindt. Men vindt niet, omdat men niet met waarachtigen ernst zoekt, omdat men niet van oprecht verlangen naar Christus vervuld is. En dat komt, omdat er geen zondennood is. Men berust in het zoeken als eene vrome bezigheid, als een goed werk, en juist daardoor geraakt men niet tot de rust in Jezus den Christus. Wie in waarheid zoekt naar den Heere, die mensch is bekommerd en verlegen wegens zijne zonde en schuld, zijnen vloek en dood. Hij verlangt naar vergeving en verlossing; hij moetjezus hebben, of hij is een kind des doods. En in dien nood der ziel drijft de Heilige Geest hem tot de Heilige Schrift, het Woord Gods en tot het gebed. Er is een worstelen om het heil des Heeren, om vrede bij God, om de redding van zijne arme ziel. Voorwaar, die mensch zal vinden. Het is des Hee¬ ft Jes. 55 : 6, 7. ren belofte, van den waarachtige Getuige. Te Zijner tijd. Daarom, indien Hij ook wacht om aan de ziel Zijn heil te openbaren, — zoo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen en niet achterblijven. (*) En gij zult met allen, die door den Heere gevonden zijn, in blijdschap des Heiligen Geestes getuigen: Wij hebben gevonden den Christus, den Heere, ons Een en Al. Gij, die hier gekomen zijt om belijdenis des Geloofs af te leggen voor het aangezicht Gods en Zijner Gemeente! De ernstige vraag komt tot u: Zijt gij er van doordrongen, dat gij den Heere Jezus Christus moet deelachtig zijn, dat gij zonder Hem eene buit zijt der zonde en des doods? Hebt gij den Christus gevonden? Er is een belijden met den mond, waaraan het hart geen deel heeft. Maar, indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart gelooven, (2) dat Hij de Christus is, uwe eenige gerechtigheid voor God, uw eeuwig leven, zoo zult gij zalig worden. Wilt opstaan van uwe zitplaatsen en antwoorden op de volgende vragen: i. Belijdt gij van harte te gelooven, al wat ons (!) Hab. 2 : 3b. (2) Rom. 10 :9 en 10. in het Evangelie beloofd wordt, hetwelk ons de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk Geloof in eene hoofdsom leeren ? 2. Begeert gij bij deze leer en in een eerlijken wandel voor God en Zijne heilige Gemeente te volharden ? 3. Wilt gij u onderwerpen aan het Kerkelijk Opzicht en belooft gij den bloei van onze Nederlandsche Hervormde Kerk naar uw vermogen te bevorderen? .... Daartoe helpe u God de Almachtige! Blijft in hetgeen gij geleerd hebt en beleden. Blijft naarstiglijk onderzoeken de Heilige Schriften, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is. Komt, inzonderheid op den Sabbat, d. i. op den Rustdag, getrouwelijk tot de Gemeente Gods, om des Heeren Woord te hooren, de Sacramenten te gebruiken en God den Heere openlijk aan te roepen. Helaas! menigeen deed belijdenis des Geloofs, maar volhardde niet bij het geschrevene en gepredikte Woord Gods. O, het is tot schade zijner ziel! En wat baat het een' mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Er is een t ij d g e 1 o o f, een gelooven voor een tijd; het zaad des Woords schiet geen wortel in het hart, het brengt geene vrucht der bekeering voort; het is niet zaligmakend. Wie volhard zal hebben tot den einde, die zal zalig worden. Moge het woord Gods in u gevallen zijn als het zaad uwer wedergeboorte, zoodat gij den Christus zult hebben ieeren zoeken en vinden als uwen eenigen troost in leven en in sterven. 'k Weet het, allerlei in dit leven, trekt en houdt ons af van God en Zijn Woord, van Christus en Zijn heil. De duivel, de wereld en ons eigen vleesch zijn onze doodvijanden, die het op ons verderf toeleggen; en wij, ach, wij zijn van ons zeiven zoo zwak, dat wij geen oogenblik kunnen bestaan. Maar ook zegt mij het Evangelie, dat Christus Jezus de Heere is, Die overwonnen heeft zonde, wereld, dood en hel. Naar Hem u uitgestrekt, aan Hem u toebetrouwd, op Hem u verlaten, en gij zijt in en met Hem overwinnaars. O, bidt tot Hem in al uwe nooden en bij het gevoel uwer onbekwaamheid. Tot de zekerheid onzer zaligheid, van eeuwige heerlijkheid bij God, komen wij alleen door het geloof in Christus, door Wien ons de toegang geopend is tot Gods genadetroon. >Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid Na het lezen van het »FORMULIER, om den heiligen Doop te bedienen aan bejaarde personen", werden twee volwassenen gedoopt en aldus toegesproken : Zoovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. (Gal. 3:27). Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem. (Coloss^ 2 : 6). God de Heere, uit Wien onze bekwaamheid is, en Die machtig is ons van struikelen te bewaren, Hij beware uwe ziel voor alle kwaad, en stel e u onstraffelijk voor Zijn aangezicht èn nu èn in den dag Zijner toekomst. Amen. Leer mij naar Uw wil te handlen; 'k Zal dan in Uw waarheid wandlen. Neig mijn hart, en voeg het saam Tot de vreez' van Uwen Naam. Heer, mijn God! ik zal U loven, Heffen 't gansche hart naar boven ; 'k Zal Uw Naam en Majesteit Eeren tot in eeuwigheid. (l) (1) Nazang: l'salm 86 : 6. mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd.(]) Ja, daarheen met al uwe geestelijke en lichamelijke behoeften! Tijdelijke en eeuwige welvaart, waarachtig geluk, bestendig, onvergankelijk, eeuwigblijvend goed is er alléén bij God in Zijnen Christus en om Zijnentwil. Aan de hand van Immanuël, God met ons, gaan wij veilig, zijn eeuwig wèl bewaard. Gel., de Heere Heere, de almachtige, genadige en getrouwe Verbonds-God, in Wiens driemaal heiligen Naam gij gedoopt zijt, leere en leide u, en beware u tot Zijn hemelsch Koninkrijk; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. Heft uwe handen naar omhoog; Slaat naar het heiligdom uw oog, En knielt eerbiedig voor Hem neêr; Looft, looft nu aller Heeren Heer! Dat 's Heeren zegen op u daal', Zijn gunst uit Zion u bestraal; Hij schiep 't heelal, Zijn Naam ter eer Looft, loott dan aller Heeren Heer.(2) !) Hebr. 4: 16. (') Psalm 134 : 2, 3.