BRO 1902:25 \ fe«UOT!-::CK THEOLOG • :;TEIT At'CL 00,. I 1 Wyoi-.M J DE AFSCHEIDING VAN S. VAN VELZEN. Nu men het wêer eens over den naam Afgescheidenen ]) gehad heeft, is het niet ondienstig eens een detailonderzoek in te stellen langs historischen weg naar dien naam. "Wij beperken ons tot de Afscheiding van Van Velzen, te meer, daar wij alleen in betrekking tot hem tot de eerste bronnen den toegang hebben in het archief der Nederlandsche Hervormde Kerk te Drogeham. Van Velzen erkende zelf den naam en het feit der afscheiding. Later werd beweerd: „Wij zijn uitgedreven. Wij hebben ons niet afgescheiden." Zoo sprak Van Velzen niet. Hij zeide van zjjne aanhangers, dat zij zich hadden afgescheiden. In een lidmatenboekje te Drogeham staat het volgende aangeteekend. 1884. „Den 18n November is Johanna Maria Wilhelmina de Moen met attestatie van lidmaatschap van de gemeente te Leiden alhier overgekomen." „Afgescheiden den 20" Dec. 1835." „S. van Velzen, v. d. m." „Den 14 Dec. 1835 hebben de hieronder genoemde personen, overeenkomstig het ambt der geloovigen beschreven in art 28 der Nederlandsche geloofsbelijdenis, 1) Bedoeld is eene polemiek in De Geref Kerk vóór eenige maanden. De plaatsing van dit stuk werd eenigszins vertraagd. Bed, zich afgescheiden van het Nederlandsche Hervormde kerkbestuur hetwelk in 1816 is opgerigt weshalven zij volgens art. 2 van het algemeen reglement voor genoemd kerkbestuur niet meer tot die Hervormde kerk behooren. Mannen. S van Velzen, predikant. Sjouke Storm. V rouwen. Joh. Maria Wilh. van Yelzen. Sjoukje Jitzes Bosma. Wietske Harmes Kijlstra. Antje Hendriks Jager. Sietske Geerts Spoelstra, (teruggekeerd in Mei 1837. J. P., pred.) Trijntje Jans van der Veen. Geertje Jeens Postma. Antje Wiberens de Jongh." Yan deze personen was alleen Geertje Jeens Postma en wel met nog 8 andere mannelijke en vrouwelijke personen den 12den December 1834 dus een jaar en twee dagen tevoren als lidmate aangenomen en den 14den daarop bevestigd. De genoemde namen staan in het lidmateuboekje van Drogeham opgeteekend met de hand van Ds. S. van Velzen en dus niet autografisch, dan alleen zijn eigen naam. De acht andere aannemelingen van Yan Yelzen gingen dus niet met hem op den weg der Scheiding mede. 1) Of Van Velzen met deze dubbele onderstreeping op de zinnebeeldige beteekenis van dien naam heeft willen wijzen, laat zich vermoeden. T, D. Aangaande de beroeping en bevestiging van S. van Yelzen als predikant te Drogeham komt in de notulen van de gemeente aldaar niets voor. Ter plaatste waar hij de notulen aanvangt, zit nog een reepje papier van een kennelijk daarvan afgescheurd blad. Of de consulent L D. Westerloo, pred. te Augustinusga, dit later wegens cene voor hem aanstootelijke opmerking, daarop mogelijkerwijze voorkomende, of iemand anders er uitgescheurd heeft, is niet uit te maken. Voorbereiding. 19 Oct. 1834. „De vergadering voltallig zijnde wierd met het gebed geopend. Door den Praeses wierd onderzocht naar den toestand der gemeente, uit het bescheid der leden bleek, dat in de gemeente weinig geestelijk leven wierd opgemerkt, waarvan dan ook het kleine aantal van ledematen en het groote aantal van ongedoopte kinderen een treurig bewijs oplevert Yolgens het eenparig gevoelen des Kerkeraads kon echter alleen van de invloed van Gods geest op de prediking van het Evangelie een gewenscht gevolg verwagt worden, waarom deze zaak den Koning der Kerke zij aanbevolen. Door den Praeses wierd aanmerking gemaakt omtrent het vieren van den Sabbath en alle de leden aangemaand om tegen de bestaaande ontheiliging te ijveren. De leden wierden door den Praeses verzocht om de gemeenteleden ijverig aan te manen dat zij bij het aangaan van een huwelijk toch niet slechts in naam der wet zulk eene gewigtige verbindtenis zouden aangaan maar bovenal zich zouden vereenigen in naam van God en alzoo zich kerkelijk te laten inzegenen." Dit alles was goed, maar reeds niet geheel en al vrij van pastorale drijving. Begin van Revolutie. „De Praeses deed onderzoek naar het gevoelen der leden omtrent het zingen der Gezangen bij de openbare godsdienstoefening, en bood aan bij aldien de Kerkeraad van oordeel was dat die Gezangen niet mogten gezongen worden in de openbare godsdienstoefening om alsdan het zingen daarvan na te laten en hiervan ter behoorlijke plaatse kennis te geven." Yan Yelzen zocht dus de overtreding van het reglement, dat het opgeven van Gezangen beval, en zocht tevens de opzegging van gehoorzaamheid aan de gestelde machten. De kerkeraad heeft echter besloten de Gezangen te D blijven houden." 16 Dec. 1834. „Alle de leden tegenwoordig zijnde wierd de vergadering met het gebed geopend. Dewijl de dienstjaren van Tamme Johannes Hansma ouderling en van Hendrik Jans Posthuis diaken vervuld waren, zoo zijn in hunne plaats met eene meerderheid van stemmen gekozen Lijkele Jans Wielinga tot Ouderling en Jan Jacobs Hoeksma tot diaken." Bij deze gelegenheid scheen alles in rust. 25 Juni 1835. „De predikant verhaalde welke smaad en verachting hij ondervonden had van de Classis van Dokkum bij gelegenheid dat hij op de jaarlijksche vergadering dier Classis een voorstel had gedaan tot handhaving onzer Gereformeerde leer vervat in de drie formulieren van Eenigheid. n.1. Catechismus, Geloofsbelijdenis, en leerregels der Dordr. Sijnode, welk voorstel met groote verontwaardiging was verworpen onder voorwendsel dat niet de leer in deze formulieren vervat maar de Evangelische leer moest worden verkondigd; De predikant maakte de leden opmerkzaam op de Antichristelijke heerschappij welke tegenswoordig eenige predikanten in de Kerk uitoefenen, op de beroeringen welke des wegens in verscheidene oorden van ons Vaderland ontstaan waren, en de afscheiding der kerk van vele leden; "Wegens alle deze dingen wierd het een te grooter voorrecht geacht dat nog in deze Gemeente ongehinderd de prediking der Gereformeerde leer wierd toegelaten; maar ook des te grooter de verplichting om in alle dingen den Heere Jezus Christus den Koning der Kerke getrouw te blijven. Hierom dan ook wierd nogmaals aan de kerkeraad door den predikant gevraagd of de leden vermeenden, dat de Gezangen in den jare 1808 alhier ingevoerd, en waaraan vele geloovigen zich ergerden behouden mogten blijven of wel afgeschaft moesten worden." Dus wederom aansporing tot verzet tegen de gestelde macht. „Er wierd besloten om over deze zaak met de Gemeente te raadplegen en dezelve hiertoe zaam te roepen." Nu zou dus de aansporing tot verzet op grootere schaal beproefd worden. Nadat dus deze kerkeraadsvergadering op Donderdag had plaats gehad, kwam de gemeente niet op verzoek van den kerkeraad in zijn geheel, maar op verzoek van den predikant alleen, samen. Kennelijk hadden de andere kerkeraadsleden in deze dingen een zwaar hoofd, maar onderwierpen zich, om geen twist te veroorzaken, lijdelijk aan het drijven van den predikant. Uit geene enkele notule van eenige kerkeraadsvergadering te Drogeham is gebleken, dat van eenig kerkeraadslid ook maar eenig verzet tegen de gestelde macht is uitgegaan in de 19de eeuw. 28 Juni 1835. „Vergadering der Gemeente. Zondag den 28" Junij s avonds te vijf uren vergaderde de Gemeente van Drogeham en Harkema op Einde in do Kerk der Gemeente op verzoek van den predikant:" Het zou ons niet verwonderen, wanneer verschillende Drogehammer kerkeraadsleden cot Van Velzen gezegd hadden: „Dominé! Wij zien in zulk eene vergadering geen heil. Maar om u ter wille te zijn, zullen wij ons er niet tegen verzetten." De vergadering der Gemeente, gericht tegen de onderwerping aan de gestelde macht, ging dus alleen uit van den drijvenden predikant, niet van den kerkeraad als zoodanig. „deze bijeenkomst geschiedde naar het voorbeeld, ons van den Heere gegeven in het 15de hoofdst. der Hand. der Ap.. Het gebed was ons begin. Daarop gaf de Leeraar der Gemeente opening van zijn bezwaar omtrent het zingen der Gezangen, wijl dat gezang aan velen tot aan&toot was Een ieder bragt vrijmoedig zijn gevoelen uit of gaf zijne toestemming aan het gevoelen van anderen, het algemeen Gevoelen der Gemeente was dat wij, hoewel wenschende dat de Gezangen wierden weggenomen, nochthans dezelve moesten dulden, zoolang niemand gedwongen wierd dezelve te zingen en er nog een onschadelijk vers kon worden opgegeven bij de Godsdienstoefening. Hierop ging de vergadering uiteen nadat vooraf de Heere was gedankt en de gemeente een psalmvers had gezongen." Hier bekent Yan Velzen dus, dat zijne poging, om de gemeente van Drogeham op den weg der onwettige revolutie met zich mede te krijgen, mislukt is. Reeds als eigenzinnige daad, door hemzelven buiten den kerkeraad om verricht, was de oproeping tot deze vergadering te veroordeelen. „De Gemeente van Drogeham en Harkema op Einde" vergaderde niet op verzoek van den Kerkeraad, maar „op verzoek van den predikant," die kennelijk niet de meerderheid van den kerkeraad, ja beslist en zeker niemand der kerkeraadsleden op zijn hand had. Deze vergadering geleek dus volstrekt niet op die van Hand. 15. Naar vs. 22 handelden de Apostelen niet buiten de ouderlingen om met de gemeente, maar met de ouderlingen. Van Yelzen moest dus tot het beleggen van deze vergadering der Gemeente gewacht hebben, totdat hij de meerderheid des kerkeraads in deze op zijne hand had gehad. Hij heeft dus het recht des ouderlingschaps overtreden en eene daad van papistische hiërarchie bedreven. De predikant alleen roept niet de gemeente ter vergadering op, maar de kerkeraad. Hij is geen Roomsche bisschop, maar de primus inter pares, de eerste onder zijns geljjken. Yan Yelzen week dus in deze van den geest der Apostelen af. Zie ook Hand. 15 : 23 (de broeders-stemgerechtigde manslidmaten). Vreemd was ook hetgeen onder het bestuur van Van Velzen en dus naar alle waarschijnlijkheid op zijn aandrijven door den Kerkeraad besloten werd in zake den II. Doop. Uit zichzelf was die kerkeraad conservatief. 8 Oct. 1835. „Er wierd beraadslaagd hoe gehandeld moest worden ten aanzien van het bedienen der Heilige doop aan kinderen van dezulken, die geene belijdenis hebben afgelegd. Op voorstel van den ouderling Lijkele wierd eenstemmig besloten, dat zulke ouders niet zelf mogten worden toegelaten, om de vereischte beloften af te leggen, doch dat de Gemeente bij monde der Ouderlingen als getuige zoude staan en de beloften doen, wanneer zulke kinderen ten doop wierden aangeboden." Eene eerste schrede op den weg van belijdenisdwang of tyrannie en van het ontslaan van zijne verantwoordelijkheid van ieder voor zijne beloften en van hartekennerij. Het zou op zoo'n manier wat moois worden! Geen kerkelijk huwelijk, of eerst belijdenis doen, want in het huwelijksformulier staan gewichtige beloften. Geen burgerlijk huwelijk, of eerst belijdenis doen, want ook de overheid laat u gewichtige huwelijksbeloften onderteekenen, die alleen een waar christen werkelijk goed door Gods genadekracht kan houden, zoodat zij, die lichtzinnig het huwelijk noodzakelijk hebben gemaakt en daardoor gebleken zijn, ongeschikt te wezen voor het houden van die beloften, niet zelf daartoe verplicht moeten worden, maar de kerkeraad of de ouderlingen, de gemeenteraad of de wethouders die huwelijksbeloften maar moeten onderteekenen ten be hoeve van die te laat gehuwden. Ziet! In eene dergelijke doopsverordening zit een hiërarchische geest, zooals maar al te veel tegenwoordig onder afgescheidene en doleerende Gereformeerde broeders rondwaart, zoodat wij hopen, dat de Nederlandsche Hervormde Gereformeerden zich er niet door laten beheerschen. De doop is het sacrament der inlijving in de christelijke gemeente, die niet alleen uit lidmaten, maar ook uit doopleden bestaat, zooals ook ons Doopsformulier leert en leden eener christelijke gemeente mogen niet als heidenen en tollenaren worden behandeld. 20 Oct. 1835. „Is gelezen een besluit van het Klassikaal Bestuur van Dokkum waarbij de predikant dezer Gemeente wordt geschorst met behoud van traktement behalve het defroyement der dienstdoende predikanten. Deze schorsing moet beginnen den 8n November 1835 en zal zes weken duren, ia welke tijd de predikant verpligt wordt eene verklaring van onderwerping te geven aan de Besturen verordeningen en besluiten in het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap. Tot reden van deze handelwijze wordt opgegeven dat: 1°. de predikant onbewezene beschuldigingen en aantijgingen die het Bestuur voor liefdelooze verdenkingen en hatelijke laster houdt gebruikt heeft, 2'. dat de predikant aanleiding heeft gegeven om eenen Geest van tegenstand te verwekken tegen de Besturen en verwarring te veroorzaken, door de Gemeente te laten bijeenkomen, om te raadplegen over het gebruik der Gezangen, 3°. dat de predikant verantwoordelijk moet geacht worden voor het overtreden der wet door D' Brummelkamp en den kandidaat in de Godgeleerdheid Van Raalte, dewijl deze het opgeven der Gezangen hebben nagelaten, toen zij te Drogeham gepredikt hebben." „Dit alles acht het Klassikaal Bestuur bestraffing en berisping waard, doch vooral dit dat de predikant geene onderwerping wil beloven aan de Besturen en verordeningen in de Nederlandsche Hervormde Kerk." „Op deze voorgewende redenen merkte echter de Predikant aan dat, wat het eerste aangaat, de Predikant aangewezen heeft aan het Klassikaal Bestuur wie invoerders zijn van eene leugenleer in de Kerk, hetgeen namelijk duidelijk geopenbaard is op de vergadering van de Klassis in de maand Junij 1835 toen vele predikanten verklaarden de banden der formulieren te verwerpen en een getuigde liever zijn hals te willen laten afsnijden dan de formulieren te onderteekenen, ook heeft de predikant bij name genoemd Prof. Hofstede de Groot, D' van Herwerden en D1 Amshoff te Groningen welke drie in hun boek (Christelijke betrachtingen) eene verfoeielijke leer prediken, alle grondwaarheden der geopenbaarde leer verlochenen en alzoo de gemeente verleiden, waaruit derhalve blijkt dat het Klassikaal bestuur eene leugenachtige reden tegen hunne overtuiging aan, gebruikt om den predikant te schorsen". Wat deze laatste opmerking betreft, wij gelooven, dat Van Velzen hier te veel vergat de vijandschap tegen God van het bedenken des vleesches en niet dacht aan de stelling van Paulus, dat de natuurlijke mensch niet begrijpt de dingen, die des Geestes Gods zijn en dat ze hem dwaasheid zijn en hij ze niet kan verstaan, omdat zij geestelijk (— door de wondervol op het gebed in het gemoed werkende genadekracht des H. Geestes) onderscheiden ] worden. De Algemeene-zaligheids- en eigenkrachts Supranaturalisten en Evangelischen van die dagen haatten de Godskrachtsleer der Dordtsche Canones met een doodelijken haat, zoodat Prof. van Hengel de aanhangers er van uitscholdt voor „duisterlingen en ruwe, domme hoop" en ieder, die deze Algemeene zaligheidsmannen als onbijbelsch, onevangelisch aanwees, werd van de hatelijkste bedoelingen verdacht en wat het is in sommige tijdperken, een verdachte te wezen, kan de Fransche guillotine uit de dagen der Revolutie ons leeren. Neen, wij gelooven, dat het Klassikaal Bestuur van Dukkum van 1835 met de woorden „liefdelooze verdenkingen en haatelijke laster" wel degelijk meende, wat het zeide, naar eigen overtuiging tengevolge daarvan, dat van Velzen niet voorzichtig genoeg, maar veel te luidruchtig, te geweldig, das onwettig revolutionair te werk ging. Dwars in strijd echter met de waarheid is de beschuldiging, door het Klassikaal Bestuur aan Yan Yelzen naar het hoofd geslingerd, want die hem gekend hebben, zullen het luide willen getuigen en van de daken prediken: „Hij was een eerlijk en oprecht, zachtmoedig en medegevoelend man, die niet op zijn verdorven wil, maar op Gods genadekracht des H. Geestes steunde en daartoe tot dezen de toevlucht nam in het gebed." Maar het Klassikale Bestuur van Dokkum meende kennelijk, dat de Algemeenezaligheids en eigenkrachtsleer als een paal boven water stond en zij, die daarvan verschilden, huichelachtige farizeën waren, die de menschen voor den dood en de eeuwigheid maar wat bang maakten en er zelf niets van meenden, zooals zelfs tegenwoordig nog bij velen van onze beoordeelaars het geval is Wij leeren de Gereformeerde leer slechts, om de menschen naar den mond te praten en andere predikanten verdacht te maken, om dusdoende zelf op den troon te komen zitten, dat is het vonnis, hetwelk door velen over ons wordt geveld en die overtuiging zit bij de meesten er zoo vast in, dat bij gelegenheid van discussie ons geen tijd gelaten wordt, ons gevoelen behoorlijk toe te lichten. Ach! Van Velzen begreep zijne rechters, die tevens zijne bevooroordeelde tegenpartijders waren, niet, evenmin als zij hem in zijne overtuiging, dat in de Dordtsche Canones het onverdraaide, Theodynamiologische of Godskrachtsleerstellige evangelie der Apostelen is neergelegd, begrepen. Zoo zijn ten allen tijde de ware christenen als huichelachtige schurken, die niet meenen, wat zij zeggen, vervolgd en verbrand. Er zullen echter, naar wij hopen, andere dagen komen. 18 VaD Yelzen vervolgt: „wat de tweede reden aangaat, die bijeenroeping is niet geschied om verwarring te veroorzaken, maar integendeel de stichting te bevorderen, wijl de meeste in de Gemeente geene gezangen zingen." Wij vragen: Heiligt het doel de middelen dan? Had Yan Yelzen dan niet bij zijne bevestiging beloofd, de Reglementen der Kerk op te volgen en dus ook Gezangen te laten zingen? Mocht hij naar Gods Woord zonder den kerkeraad en zelfs tegen den zin der kerkeraadsleden, daar niemand hunner in deze eenige verantwoordelijkheid op zich wilde nemen, de Gemeente, alsof hij een Roomsch bisschop ware, samenroepen, om haar tegen de kerkelijke wet en de Besturen, die voor het gebruiken der Gezangen moesten waken, op te zetten ? Mochten wij onder het liberale regime van de 19deeeuw onze belastingpenningen weigeren, omdat ze misbruikt werden voor de materialistische, Multatuliaansche, Godverloochenende scholen? Had Yan Velzen niet het recht, om bij de opgave van elk gezangvers zijne meening zachtmoediglijk daarover te zeggen en de gemeente daartegen te waarschuwen? Zoo heeft althans een van zjjne voorgangers te Drogeham gedaan en wij hebben niet vernomen, dat hij daarom geschorst of afgezet is. Hij bleef der wet gehoorzaam, maar met lijdelijk verzet. In de Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk van Ypeij en Dermout vinden wij het volgende aangeteekend (IV, Aant., blz. 55 v.): „De predikant van Drogeham, O. Schuilinge, durfde, toen hij, door de klassis van Dokkum, over zijne wederwillige onderwerping aan de synodale resolutie, omtrent het doen zingen der evangelische gezangen (minstens eenmaal bij elke godsdienstoefening verplicht, T. D.), onderhouden werd, voor reden daartoe opgeven dit volgende: „De gezangen komen mij te algemeen voor! Ik had wel gewenscbt, dat ze wat meer onderscheiden waren. De mensch wil zich zoo gaarne op valsche gronden gerust stellen. Men moet toch wedergeboren, krachtdadig door genade veranderd worden, zal men zalig worden." Dit is ontleend uit de handelingen der klassis van Dokkum, gehouden den 13 van oogstmaand des jaars 1807, art. 2. Redekavelde die anders brave man alzoo in eenvoudigheid des harten voor zijne ambtsbroeders (overheden en rechters op eene wijze zoo voorzichtig als de slangen en oprecht als de duiven, T. D.), krachtiger zullen buiten twijfel zijne uitdrukkingen geweest zijn in den kring des volks, tot hetwelk hij als leeraar in betrekking stond, en hetwelk hij daardoor in deszelfs vooroordeelen sterkte. Hoe goed zulke predikanten het, uit hoofde van hunne bekrompene inzichten, ook mochten meenen, hun gedrag was nogtans in den tegenstand, welken zij boden, onverschoonlijk, wijl zij aan de stoorders der kerkelijke rust alle voedsel toedienden." Over de waardeeringsoordeelen van de Supernaturalisten Ypeij en Dermout, hier over Schuilinge uitgesproken, zwijgen wij, daar Tr. en Zw. de plaats niet is, om voor of tegen de Gezangen te strijden. Wij wilden slechts wijzen op den beteren weg, dien Yan Yelzen o. i. had moeten inslaan, zooals anderen gedaan hebben, zoodat tengevolge daarvan ten slotte de Grezangendwang is opgeheven. Het is jammer, dat de notulen van de hand van Ds. O. Schuilinge niet meer in het bezit der gemeente te Drogeham zijn, daar deze niet hooger opklimmen dan tot 1818. Daar in veel meer gemeenten de aanteekeningen der kerkeraadshandelingen der Dordtsch Canonicale predikanten ontbreken, begin ik te vreezen, dat de in eigen oog zoo zeer verlichte Supranaturalisten zich aan een ellendig vandalisme in betrekking tot die notulen hebben schuldig gemaakt, daar de notulen van zulke z g.n. bekrompene, onontwikkelde lieden natuurlijk voor hen van nul en geener waarde en slechts scheurpapier waren. De rechten van den mensch van Jean Jacques Rousseau deden aan hen, als zeer verlichten, ook alle menschen, als van gelijke rechten, den hemel binnenleiden, terwijl de onontwikkelde dompers en duisterlingen Herodes, den rijken man, die aan Lazarus het overschot der honden alleen overliet, Judas Isknrioth, Kajafas, Pilatus, Simon den Toovenaar en dergelijke menschen ter helle lieten varen, alsof zulks ook het gevoelen van Jezus en de Apostelen zou kunnen geweest zijn. De liberatio generis humani df de bevrijding van het menschelijke geslacht van Mun ■ tinghe, Lotze, De Fremery en Rhijnvis Feith, die de verklaring onderteekend hebben, de Evangelische Gezangen te hebben opgesteld in overeenstemming met de Leerregels van Dordrecht 1618/19, was het hoogste toppunt van ontwikkeling. De aardsche rechters doen hun plicht en straffen de misdadigers, dronkaards, dieven, roovers, moordenaars enz, want anders, indien zij dezen maar vrij lieten, dan zouden zij als onbekwaam uitgezet worden uit hun ambt. God is nog minder dan een aardsch rechter, want de zondaren maakt Hij allen zalig en houdt de zonde niet voor strafschuldig. Dit is het schoonste, het meest verlichte, godsdienstige gevoelen ter wereld. De mannen, die dat gevoelen aankleefden, sloegen natuurlijk, zoo spoedig als zij konden, den Dordtsch Canonicalen Yan Velzen kerkelijk dood. Helaas! Hij gaf hun daartoe eene maar al te gemakkelijke gelegenheid door zijn onwettig revolutionair en dus onchristelijk drijven. Niet dat hij in zijn gemoed geen oprecht Christen zou geweest zijn. Integendeel houd ik hem voor een van God begenadigde ziel, die thans de kroon der eere draagt. In uitwendige dingen kan een christen ook dwalen, al is het dan ook niet tot zjjn eeuwig verderf. Yan Yelzen vervolgt: „Omtrent de derde reden wierd van den predikant aangemerkt dat D° Brummelkamp en Van Raalte tijdens zij predikten te Drogeham nog niet verhinderd waren den dienst uit te oefenen". Wij merken hierbij aan, dat Van Velzen wel wist, dat zij geen enkele maal in de godsdienstoefening een Gezang zouden laten zingen en was dus voor deze toenmaals nog onwettig revultionaire overtreding van het bevel der Friesche Synode aansprakelijk. Hij heeft dan ook in deze geene onwetendheid voorgewend. Hij schrijft verder: „en wat nu eindelijk de vierde reden betreft, de predikant heeft duidelijk verklaard aan het Klassikaal Bestuur dat hij bereid was tot onderwerping aan de Besturen enz. bijaldien alle verordeningen overeenkwamen met Gods woord en de formulieren van Eenigheid van onze Gereformeerde Kerk, wanneer dus het Bestuur vorderde eene onderwerping overeenkomstig Gods Woord en de formulieren dan is de predikant bereid; maar zonder die bepaling niet, want wij moeten Gode meer gehoorzamen dan de menschen en alles wat met Gods woord niet overeenkomt dat is vervloekt." Vreemd wederom is de houding van Van Velzen, zooals zij in deze woorden omschreven is. Toen hij lidmaat en toen hij predikant geworden is, heeft hij beloofd de verordeningen der kerk te zullen opvolgen en is zelfs slechts onder voorwaarde van die gehoorzaamheid lidmaat en predikant der Ned. Herv. Kerk geworden en nu komt hij een jaar na zijne bevestiging als predikant te Drogeham, die in 1834 plaats vond, aandragen met den eisch, dat de Besturen het rechtzinnige van die verordeningen moeten bewijzen op straffe van terzijdestelling er van, terwijl de kerkeraad beslist tegen zulk eene handelwijze aangekant is. Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt, zegt Gods Woord. Yan Yelzen had beloofd, maar wilde nu niet meer volgens zijne belofte betalen. Dat kwam niet overeen met Gods Woord en dat was dus, naar Yan Yelzens eigen woorden, vervloekt. Kon hij zijne belofte wegens gewijzigde inzichten niet meer houden, dan had hij die moeten intrekken en zijn ambt, dat hij op conditie van die belofte in de Ned. Herv. Kerk had ontvangen, aan die Kerk moeten teruggeven, zooals de Hugenholtzen te Amsterdam hebben gedaan, of langs wettigen weg, zooals anderen gedaan hebben, dien Gezangendwang moeten bestrijden met lijdelijke onderwerping aan de verordeningen en door bij de Besturen gravamina of bezwaren er tegen in te brengen, totdat hij weggenomen was. Zoo maar als een eigenmachtig bisschop in naam der Gemeente te gaan handelen buiten den kerkeraad om, die, blijkens de notulen dd. 17 December 1835 van de hand van den consulent L. D. Westerloo, predikant te Augustinusga, toen bestond uit de heeren: Andries Hielkes Henstra en Liekele Jans Wielenga, Ouderlingen, Hendrik Preerks Tillema en Jan Jakobs Hoeksma, Diakenen, is niet naar Gods Woord. Misschien zonder het te weten toonde Van Velzen hier, geducht nog met het Synodale sop overgoten te zijn: De dominee alles, de ouderlingen en diakenen toekijkers en jaknikkers. Gedurende vele jaren kwam er in de Classis Dokkum geen ouderling op de Classicale Vergadering, totdat Ds. Kingma van Rinsumageest en Ds. Warmolts van Wans werd eens onverwachts hunne ouderlingen en ook van andere gemeenten, die daartoe in het geheim aangespoord waren, met zich ter vergadering brachten en aldus, daar de Evangelischen en Modernen hunne ouderlingen niet ter vergadering hadden, in de verkiezingen het slagveld behielden, zoodat de moderne Ds. Riedel van "Waaxens van hen zeide: „Eerlijk gewonnen!" Mijn bron van dit feit is Ds. Kingma van Rinsumageest. Van toen af kwamen de ouderlingen wederom getrouw ter Klassikale Vergadering. Onze reglementen echter laten den dominee, vooral in de allergewichtigste zaak van de beljjdenis des geloofs, geheel en al den baas. Van Velzen handelde in zijne afscheiding ook alzoo. Daarom moeten wij bepaald, hetgeen Van Velzen hierop verder volgen laat, cum grano salis opvatten. De Drogehammer kerkeraadsleden waren toen bepaald goede, rustige menschen, die hun dominee gaarne wilden houden, hem niet wilden tegenspreken of tegenstaan, maar ook niet in opstand of oorlog tegen de Besturen wilden komen en daarom wars waren van alle scheuring. Dit blijkt uit geheel hunne houding in de zaak der afscheiding van Van Velzen. Deze meende in zijne voortvarendheid en drukke welbespraaktheid in die dagen van beroering, dat zijne woorden ook de hunne waren, omdat zij in hunne vredelievendheid zich er niet zoozeer tegen aankantten, omdat zij Van Velzen voor een ernstig, godvreezend man hielden, zooals ook ieder, die hem gekend heeft, van hem zal getuigen, zoodat hij ook niet zonder reden door de Afgescheidene Gereformeerden met den naam van Vader Van Velzen werd betiteld en hij van al de Docenten der Theologische School bij hen de meest geziene was. Hij vervolgt dan verder: „De kerkeraad heeft na eenige raadplegingen geoordeeld dat de predikant zich niet alzoo als het de Klassis vorderde mogt onderwerpen dat er ook daarom een geschrift zou worden gezonden aan het Bestuur behelzende het Besluit der Gemeente dat die onwettige schorsing wierd verworpen, en gene andere predikanten in de Gemeente zouden worden toegelaten om den dienst uit te oefenen maar de predikant der Gemeente zijne dienst moest blijven waarnemen. S. van Velzen predikant." Ja wel! Ja wel! Dit scheen alles maar zoo glad te zullen gaan als een wagen, die pas gesmeerd is. Maar dat ging en dat kwam geheel anders. Van Velzen draafde maar door in de vooronderstelling: „Zooals de dominee wil en denkt en doet, zoo wil en denkt en doet van zelf de kerkeraad en de gemeente ook." Op dit denkbeeld staarde hij zich blind. Reeds was immers in de vergadering der Gemeente, die niet door den kerkeraad, maar alleen door den predikant opgeroepen was en op 28 Juni 1835 gehouden werd, duidelijk gebleken, dat en kerkeraad èn gemeente niet met den predikant in de Gezangenkwestie homogeen waren, maar het behoud der Gezangen en der gehoorzaamheid aan de Besturen en de verordeningen verkozen boven de onwettige, belofteverbrekende oproermakerij van Van Velzen. Gode meer gehoorzaam dan den menschen! Werd hem dan verboden te spreken of te leeren in den naam van Jezus, zooals (Hand. 4 : 18) aan Petrus en Johannes overkwam ? Mocht hij de band, die hem als herder en leeraar verbond aan zijne gemeente, zijne kudde, hem door Christus, den Koning Zijner Kerk toevertrouwd, zoo maar geweldadig verbreken? Neen, hij had niet alleen de gemeente niet, maar ook beslist en zeker de kerkeraadsleden niet op zijn hand. Dat blijkt reeds uit de onderteekening van deze laatste notulen van 20 October 1835. Terwijl de vorige notulen mede onderteekend zijn of door T(amme) J(ohannes) Hansma, of door A(ndries) H(ielkes) Henstra, staat onder de laatste, die de besliste afschudding van het Synodale gareel inhielden, Yan Velzens naam geheel eenzaam en verlaten ten bewijze, dat geen der kerkeraadsleden eenig part of deel aan zijne onwettig revolutionaire handelingen hebben wilde. Dat dit geen los vermoeden is, blijkt uit het volgende. Hij schrijft verder: „KB. de Ouderlingen en diakenen hebben niet bij bovengemelde verklaring durven volharden, maar hebben liever, ondanks hunne vroeger geuite meening en met woorden betoonde afkeer van het Kerkbestuur, de gunst van dat antichristelijk Bestuur willen behouden, als dat zij overeenkomstig pligt en belofte voor het heil der gemeente, de zuiverheid der leere en dienst Gods zoude waken". Omdat die eenvoudige menschen, inwoners van het Friesche wouddorp Drogeham, wel eens aan dien welbespraakten Hollander hunnen spijt hadden betuigd, dat hij geschorst was en zij liever hadden, dat de Kerkbesturen hem ongemoeid lieten, maar niet met hem mede wilden onwettig gaan revolutioneeren, werden zij door dezen voor niet houders van hun woord gehoudeu en als zoodanig voorgesteld, terwijl zij nog nooit, in iets ook maar, in zijne onwettig revolutionaire handelwijze met hem waren medegegaan. Zou het ten slotte niet tusschen Yan Yelzen en zijn kerkeraad tot eene uitbarsting van oorlog gekomen zijn? Ik weet het niet. Het kan zijn van niet. Maar de volgende woorden geven toch te denken. Hij zegt: „Vreeslijke bezoekingen van den Allerhoogsten staan daarom deze ongetrouwen te wachten, want de Heere Heere heeft gezegd. Ik zal den schuldigen geenszins onschuldig houden! Met een schoon gelaat kan wel de mensch, maar God niet bedrogen worden. Mogen dan nog deze woorden in de hand Gods dienen tot een middel van bekeering voor hen die deze dingen zullen lezen of horen lezen, opdat de toekomste des Heeren voor hen niet tot verschrikking maar vertroosting moge wezen. Amen. S. van Yelzen predikant bij de afgescheidene Gereformeerde Gemeente". Hiermede treedt Van Yelzen en de zijnen van het tooneel der Ned. Herv. Kerk af. Wie waren die medestrijders? Een man en acht vrouwen van eene Ned. Herv. Gemeente, die tegenwoordig nog ± 1200 zielen telt. De Afgescheidene gemeente bedraagt 380 en de doleerende, die onder leiding van den oefenaar L. Warmolts staat 450. Pastorie en kerk uit Yan Velzens dagen zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor een in betrekkelijken zin prachtig kerkgebouw, dat in Romaanschen rondbogenstijl is opgetrokken en veelkleurig van binnen is versierd, terwijl de luchtige, hooggezolderde vertrekken der pastorie aan een vermoeiden reiziger eene aangename plaats, om uit te rusten en zich te verkwikken, kunnen aaabieden. Iets eigenaardigs in den tuin dier pastorie is, dat de kleine boompjes, die oorspronkelijk het priëel omgaven, tot zware boomstammen zijn opgegroeid. Moge de tegenwoordige be- woner van die pastorie, J. L. de Mol Moncourt, al leest hij dit stuk ook niet, toch overtuigd zija van mijne dankbaarheid voor zijne welwillendheid, waarmede hij mij een paar historische bronnen van zijn archief heeft afgestaan. Wat nu de „wettigheid" der handelingen van het Classikale Bestuur van Dokkum tegenover Yan Yelzen aangaat, onze vaste overtuiging is, dat de eerste reden, door dit Bestuur aangevoerd voor zijne schorsing geen recht van bestaan heeft, maar de twee laatste redenen beslist en zeker. Yan Yelzen meende in zijne voortvarendheid, dat de kerkeraad en de gemeente van Drogeham die z.g.n. „onwettige schorsing" zou verwerpen. Dit geschiedde niet en terecht. Over het opstoken der Gemeente tot onwettig revolutionair verzet en het laten prediken van onwettig revolutionaire Gezangenverwerpers hebben wij het al gehad. Deze beide redenen maakten de schorsing wettig. Een koninkrijk, dat tegen zichzelven verdeeld is, kan niet bestaan. Maar de beschuldiging, dat de predikant „onbewezene beschuldigingen en aantijgingen", als gevolgen van „liefdelooze verdenkingen en haatelijke laster", gebruikt zou hebben, is onwaar. Dat de heeren van die dagen niet bij uitstek rechtzinnig waren in leer en leven, heeft Dr. G. J. Yos Azn. genoegzaam aangetoond. Een predikant, die zijn breede witte stropdas, ook wel eens genoemd „gipsverband", van zijn hals aftrekt en dan uitbrult: „Ik laat mij liever den hals afsnijden, dan dat ik de Dordtsche leerregels onderteeken", heeft meer van een woesten varkensslagersknecht, dan van een ontwikkeld eu beschaafd predikant. Maar wij weiden daarover verder niet uit. Yan Velzen schaamde zich in ieder geval noch de afscheiding, noch den naam afgescheiden, toen hij tot een breuk met de Besturen der Ned. Herv. Kerk kwam. Het tegenwoordige geslacht schaamt zich beide. Geen wonder. Yan Yelzen handelde tegen zijn eigen beginsel. Hij beriep zich op de Synode van Dordrecht 1618/19. Wat heeft deze bepaald? Art. 17 Kerkenordening zegt: „Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden, aangaande de lasten hunnes dienstes, mitsgaders ook in andere dingen, zoo veel mogelijk is, volgende het oordeel des Kerkeraads, en (dies van noode zijnde) der Classis." Dit Artikel heeft Van Yelzen in zijne daden geheel verworpen. Hij heeft den kerkeraad en de gemeente van Drogeham eerst tegen het Klassikaal Bestuur van Dokkum tot opzegging van gehoorzaamheid en revolutie trachten aan te sporen, daarna den kerkeraad en de gemeente eigenmachtig ter zijde gezet, daar hij wist dat de kerkeraad geheel en de gemeente voor verre weg het grootste gedeelte niet voor een breken met de Kerk was. Ik ben ik. L'état c'est moi. Hoe godzalig Yan Velzen overigens ook was, in zijne afscheiding van de Ned. Her?. Kerk heeft hij zich anti-apostolisch, antiDordtscli Constitutioneel gedragen. Dat feit ligt er nu toe. De feiten zijn onvernietigbaar. Gedane zaken nemen geen keer, ook al schaamt men zich er later over. Daarom ben ik er voor om te spreken van Afgescheidene, Doleerende en Nederlandsche Hervormde Gereformeerden. In onze naam moge dan een klein pleonasme of tautologie voorkomen, dit is ook eene redefaguur in de redekunst. Blijve de vereeniging van alle Gereformeerden onze leuze voor de toekomst. Wanswerd, 24 Juli 1902. T. Dalhuysen, pred.