c k e.l'jt> orc. nfian 1?£ piAOEu BRO | 1903:■ ^ "CA j/j. | VAKORGANISATIE naar CHRISTELIJKE BEGINSELEN. TOELICHTING bij de stellingen over „de patroons en de vakorganisatie", ten beste gegeven op den landdag der nederlandsche vereeniging van patroons boazgehouden te utrecht den 17don juni 1903. door J. C. SIKKEL, Dienaar des Woords te Amsterdam. Overgedrukt uit „boaz", orgaan van de vereenigihg van nederlandsche patroons boaz. boekhandel AMSTERDAM. voorheen PRETORIA HÖVEKER & WORMSER. 1903. VAKORGANISATIE NAAR CHRISTELIJKE BEGINSELEN. TOELICHTING bij de stellingen over „de patroons en de vakorganisatie", ten beste gegeven op den landdag der nederlandsche vereeniging van patroons „ boazgehouden te utrecht den 17den juni 1903. door J. C. SIKKEL, Dienaar des Woorcls te Amsterdam. Overgedrukt uit „Boaz", Orgaan van de Vereeniging van Nederlandsghe Patroons Boas BOEKHANDEL AMSTERDAM. voorheen HÖVEKER & WOEKER. 1903. Gelijk ik verwachtte, nam liet belangrijk debat, dat het Beferaat van Prof. Dr. H. Bavinck op den Landdag van „Bociz" opwekte, een groot stuk van den dag in beslag, zoodat de namiddag reeds voor een goed deel verbruikt was, eer het onderwerp, door mij in te leiden, aan de orde kon komen. Be bescheidenheid, maar ooft het verlangen, dai de voor debat na mijn inleiding niet ontbreken zou, verplichtten mij tot bekorting, zoodat ik van eenige historische inleiding zoo goed als geheel moest afzien en mij in hoofdzaak bepalen moest tot mededeeling van een kettingreeks van Stellingen, waarin ik mijn gevoelen op drie punten, die het vraagstuk der Vakorganisatie betreffen, als in een geraamte, dat het beeld mijner gedachte kon doen kennen, samentrok. Bie Stellingen zijn sedert door mij gepubliceerd; maar ook na die publiceering bleek het noodig, het toelichtend woord over het vraagstuk in zijn geheel, dat in Bociz' vergadering slechts op een enkel punt bij de repliek gegeven kon worden, niet aan het publieke oordeel, bepaald ook aan het oordeel der broederen, te onttrekken. Het broederlijk oordeel over mijn Stellingen was hier waardeer end, daar loelioillend, bij een enkele minder welivillend, zelfs met miskenning van mijn sympathiën, waaraan ik toch niet thans voor liet eerst publieke uiting gaf. Mogelijk dat dit oordeel zich bij kennisneming van bijgaand geschrift nog eenigszins corrigeert. Het is mij echter om het oordeel over mijn woord of persoon niet te doen. Zeer verheug ik mij reeds over het feit, dat door Boaz' vergadering, en immers mee door mijn Stellingen, het vraagstuk der Vakorganisatie onder de broederen ernstig aan de orde van overweging en bespreking is. Moge dit geschrift die overweging en bespreking nog bevorderen en zoo medewerken tot oplossing van het vraagstuk der Vakorganisatie naar Christelijke beginselen. De Stellingen van 17 Juni geef ik hierbij. J. C. SIKKEL. Amsterdam, Juli 1903. I. DE VERNIETIGDE VAKORGANISATIE. De Révolutie schafte aan het eind der 18de eeuw de Gilden af, ook in ons vaderland, en vernietigde daardoor met één slag de sinds eeuwen bestaande Vakorganisaties, zonder er iets beters voor in de plaats te geven. Zeker, de Gilden handhaafden een drukkend monopolie, waardoor slechts als Meester in een Bedrijf kon optreden, wie ten genoegen van de Overlieden van eenig Gild of van een bijzonder college van Proefmeesters of Proefvrouwen zijn Meesterproef geleverd had. Onrechtvaardigheden, persoonlijke begunstiging of tegenwerking, waren hierbij niet uitgesloten, waar een minder nobele regentengeest ook in de Gilden den toon aangaf. Maar dit verschijnsel was niet een noodzakelijk gevolg van het Gildewezen. Het hing samen met het peil van moraliteit, dat de verhoudingen in het gemeenschapsleven vooral in de 18de eeuw kenmerkte, en waardoor de opkomende drang naar vrijheid en recht, naar meer gelijkheid en gemeenschap, die de minder bevoorrechte standen aangreep, door de meer bevoorrechte werd miskend en weerstaan, ook wel door misbruik van macht. Réformatie ware ook voor de Vakorganisaties, gelijk die in de Gilden bestonden, mogelijk geweest, evengoed als zoodanige réformatie in de verhouding tusschen Overheid en volk ook naar Christelijke beginselen kan worden ge- prezen in den constitutioneelen regeeringsvorm en het kiesrecht, die na de Révolutie in eere kwamen. In den eed van Overlieden en Proefmeesters, in hun verantwoordelijkheid aan de Overheid, in hun verkiezing door de Gildebroeders, in den eisch, dat zij op hun beurt zouden aftreden zonder aanstonds herkiesbaar te zijn, lagen zooveel elementen, die tot reformatie der Vakorganisaties konden dienen. Er is hier toch een recht, dat te handhaven en te waarborgen is; een recht van de bekwaamheid en het eerlijk Bedrijf tegenover onbekwaamheid en zwendelarij; een recht van den Patroon, maar ook een recht van ieder man in zijn arbeid, in zijn Yak, om mee te oordeelen over zijn eigen recht en Vak, en om naar zijn talent door ijver en trouw naar de beste positie in zijn Vak te kunnen staan en die te kunnen innemen. Er is hier een gemeenschap van leven in arbeid en belangen, waarvoor behoorlijke rechtspraak en behoorlijke verantwoording der leidende personen dooide Overheid naar haar goddelijke roeping bij de Wet te waarborgen is. Hier voegt een regeling met eerbiediging van de „Souvereiniteit in eigen kring", en naar die zuivere beginselen, waarvan het Calvinisme de eere draagt; naar die ware democratische beginselen, die, omdat ze Christelijk zijn, het volle gemeenschapsleven tot zijn recht laten komen, door de goddelijke ordinantiën met betrekking tot de verscheidenheid van gaven en roeping en rechten te huldigen, maar door tegelijk ook te huldigen de even goddelijke ordinantiën aangaande het recht van eiken mensch Gods in de menschelijke gemeenschap, en aangaande de werking van ieder deel in zijn maat. De verantwoordelijkheid der Overlieden en Proefmeesters tegenover het Gild ware naar zuivere beginselen te regelen geweest. Het stemrecht, dat in het Gild alleen den Meesters als Gildebroeders was toegekend, had ook voor de Gezellen geregeld kunnen worden, zij het in dien zin, dat een evenredig getal uit hun midden voor het Gildestemrecht, althans voor de zaken, die mede hun belang en hun recht in Bedrijf en Vak raakten, door de Gezellen verkozen werden. Ook de voorwaarden, waarop iemand, wie hij ook ware, tot de proef voor Meester of Gezel kon toegelaten worden, waren zonder schending van eenig recht of menschelijkheid vast te stellen. En een Yakgerecht, een gerecht over de quaesties tusschen Patroons en Gezellen, een gerecht ook over de quaesties tusschen de Bedrijven en de Yakken, ware in het volle licht, dat voor geknoei geen blijvende plaats laat, in te richten geweest. Zoo waren de Yakken gereformeerd, maar georganiseerd gebleven, onder keur en recht, waaraan Patroons en Gezellen, waaraan de afzonderlijke Bedrijven en Vakken, ter wille juist van ieders vrijheid en recht, behoefte hebben. Het leerlingenstelsel ware dan door het georganiseerde Vak onder leiding van den Vakraad tot rijpe ontwikkeling gekomen. De Gezel had in zijn diploma de eere gehad van zijn bekwaamheid. De bekwaamheid der Werklieden ware door de zorg van den Vakraad toegenomen. Het Vak zou zich ontwikkelen naar den eisch en drang der tijden, onder de wacht van zijn wettige Vertegenwoordiging. Prijzen der arbeidsprodukten en arbeidsloon naar verdienste zouden aan de willekeur worden ontrukt en door den Vakraad, waar elk rechthebbende zijn Vertegenwoordiger had, worden beoordeeld. Arbeidsvoorwaarden, hulp bij ongevallen, steun in krankheid, en het brood voor den ouden dag zouden in overeenstemming met ieders recht kunnen vaststaan. De keur der Vakorganisatie zou in alle richtingen werken tot sterking en zuiverhouding der menschelijke gemeenschap in den arbeid, en tot waarborging en verheffing van dien arbeid zelf. Leerling en Gezel, Meesterknecht en Meester, Proefmeester en Overman, zouden hun recht hebben en hun eer door het oordeel, de keur, van de Vakgemeenschap. Geen arbeidsprodukt van eenig Patroon zou de keur van het Vak missen; en de verbruikers zouden daarmee den rechtmatigen waarborg hebben, dat zij voor hun goede geld ook goede waar en goed werk krijgen. Ook dit laatste. Geen hooger of lager onderwijs mag gegeven worden zonder keur der Vakmannen; geen geld of goud mag zonder keur uitgaan; geen geneeskunst of rechtspraktijk mag zonder keur geoefend worden; geen prediking van Gods Woord mag de wacht en de keur deiKerk en harer voorgangers missen; waarom zou de menschelijke gemeenschap, wat zoo velerlei arbeid aangaat, dan zonder den waarborg, waarop zij recht heeft, gelaten moeten worden, en welke waarborg voegt hier dan de keur van den georganiseerden Vakarbeid zelf onder de Wet der Overheid? Réformatie der bestaande Vakorganisaties, der Gilden, had tot goede rechtsverhouding der Vakken in het maatschappelijke en nationale leven kunnen leiden; aan dat maatschappelijk leven zijn recht tegenover den arbeid kunnen waarborgen; de Vakgemeenschappen kunnen veredelen en verheffen; het Patroonschap schoon en normaal kunnen doen werken; en aan allen man in zijn Vak het pad van zijn recht, het pad van zijn vrijheid in zijn Vak kunnen effenen, waardoor hij in zijn Vakgemeenschap zichzelf kon ontplooien, zijn positie kon helpen verbeteren, en zoo, wat den arbeid aangaat, tot zijn eer en zijn geluk kon komen. De Revolutie echter heeft deze Vakorganisaties in naam der „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap" met één slag vernietigd. Zij heeft daarmee aan ieder burger, hij ware te voren Meester of Gezel, vreemdeling of inwoner, bekwaam of onbekwaam, het recht gegeven, om in elk Vak als Bedrijfsondernemer, als Patroon, op te treden. Maar zij heeft daarmee aan alle rechtsordening en aan alle rechtsbedeeling op het gebied van den handenarbeid een einde gemaakt; alle Vakken uiteengerukt; alle banden van organisatie tusschen de Bedrijven' gebroken; een teugellooze concurrentie van den degelijken arbeid tegen prulwerk en zwendelarij in het leven geroepen; de banden tusschen Patroons en Werklieden verscheurd; een rechtelooze positie voor den Werkman geschapen; alle regelmatige vakopleiding en vakontwikkeling verstoord; — en den droom van recht, van macht, van rijkdom en weelde, dien zij door haar koortsvuur vooral ook in den „ vierden stand" gewekt heeft, heeft zij niet verwerkelijkt. Zijn nu sedert de oogen geopend en de handen van Meesters en Gezellen, — om nog eens de oude, niet meer rechtens geldende, namen te gebruiken, nu immers allen gelijk zijn! — zijn nu sedert hun handen ineengeslagen, om te komen tot een georganiseerd gemeenschapsleven in den arbeid en tot wederoprichting der rechtsverhoudingen in goede Vakorganisaties naar de beginselen, die tegen de Révolutie, maar naar den eisch der Réformatie zijn? Helaas! hier valt te klagen! De groote beweging op arbeidsgebied gaat niet tegen de Révolutie en haar bedrijf in; zij is veeleer de consequentie der Révolutie. Het heillooze spoor der Révolutie is noch door de Patroons, noch door de Werklieden, voor zooveel het den arbeid geldt, verlaten; integendeel, de arbeidsbeweging volhardt in dit spoor, en zij leidt daardoor niet tot organisatie in eenig Vak, maar zet de desorganisatie voort en voltooit die. De opheffing der Gilden, waardoor de Bedrijven werden losgemaakt van den Vakband, gaf aan ieder vrijheid, om in elk Bedrijf als Ondernemer op te treden en daarin naar eigen oordeel te handelen, te worstelen in vrije concurrentie. De soliditeit in Bedrijf en Vak leed daardoor ernstig schade. De solidariteit, die naar den eisch der naastenliefde ook op arbeidsgebied de eer der menschelijke gemeenschap is, werd door ieders worsteling voor eigen belang almeer op den achtergrond gedrongen. Het recht van den sterkste heerschte. Energieke geesten werkten zich ja zonder teugel in de hoogte, maar ten koste der zwakkeren en kleineren. In verband met de uitvindingen van den nieuwen tijd, de ontwikkeling van het machinewezen en de verdeeling van den arbeid, vertrad almeer het Grootbedrijf het Kleinbedrijf. Het Kapitaal maakte zich bij toeneming van den arbeid meester. Het getal der „ onafhankelij ken", die door geld en gewonnen positie over den arbeid beschikten, werd immer kleiner; dat der afhankelijken werd steeds grooter. Het Yak bestaat niet meer als Organisatie. Een Bedrijf, dat in zwakker conditie verkeert, vindt in het georganiseerde Vak geen bescherming en steun meer; het kan zich door het Grootbedrijf, door het Bedrijf met kapitaalmacht, slechts omver laten loopen. Immer meerderen worden dienstbaar; en het gevaar is niet uitgesloten, dat almeer allen dienstbaar worden, dienstbaar aan het Grootkapitaal, dat heel den arbeid knechten kan. Daarbij missen de afhankelijken elke rechtspositie op arbeidsterrein; zij hebben van het Bedrijf, waarin ze dienstbaar zijn, geen beroep op een Vakorganisatie, wijl deze niet bestaat; en in hun Bedrijf ontbreekt veelal de ordening, die regelmatige bepleiting en handhaving van hun recht mogelijk maakt. Zij zijn rechteloos op arbeidsterrein, waar niet slechts alle rechtsorganisatie voor hun Vak en voor het Bedrijf, waarin zij dienstbaar zijn, ontbreekt, maar ook alle Contract, waardoor zij op het gewone recht der Overheid zich beroepen kannen, vaak wordt gemist. Of slechts de wet, die het heerschende Kapitaal oplegt, en die dan zondereenige inspraak, zonder vertegenwoordiging of overlegging van de zijde der mannen, die in het Bedrijf samenwerken, dooide kapitalistische Onderneming wordt opgesteld en opgelegd, mag voor Contract gelden; — een Contract, dat eigenlijk de voorwaarde is, waarop de Onderneming hun het werken voor hun brood toestaat en waaronder zij hun loon bepaalt, maar dat alle recht in het Bedrijf, waarin ze werken, voor schier allen die in dat Bedrijf samenwerken, uitsluit, hun positie slechts tijdelijk maakt, en hen bij het afloopen van den termijn doet uitgaan, gelijk ze zijn ingekomen, als mannen niet slechts zonder Vak (want een georganiseerd Vak bestaat niet meer), maar ook zonder Bedrijf en daar- mee zonder werk, zonder brood. Heel de Vakorganisatie van weleer dreigt plaats te maken voor de Kapitaalheerschappfj, die zich door enkele energieke geesten van de Bedrijven zoekt meester te maken en ze steeds meer in het Grootbedrijf te concentreeren, en die haar ijzeren wet zonder inspraak der mannen, die arbeiden, aan allen, die in de Bedrijven dienstbaar zijn, voor de dagen van hun kracht wil opleggen, om hen daarna weer buiten het hek van Bedrijf en Vak en Arbeid te sluiten. Het is allerminst te verwonderen, — wijl immers van de zijde der Bedrijfsondernemers, ook waar deze den schoonen naam van Patroon blijven voeren, (enkele goeden niet te na gesproken, wier eere wij allerminst willen verkorten !) alle initiatief ontbrak, om tot een heusche Vakorganisatie te komen, of ook in hun Bedrijf de rechtspositie der mannen , die met hen in gemeenschap werken, te regelen, — dat daar in de steeds breeder schare der afhankelijken, die zonder Vakorganisatie en zonder rechtspositie in hun Bedrijf werkten, weerstand opkwam tegen de kapitaalmacht, waardoor ze dreigden onder te gaan. Het recht van vereeniging, door de landswet erkend en gewaarborgd, kwam hun te hulp en werd het koord, dat zij aangrepen, om zich te sterken; een weldaad Gods in den nood der revolutietijden. Werkliedenvereenigingen kwamen op; en in die Werkliedenvereenigingen, — het is hun eere! — is het denkbeeld van organisatie van den arbeid en van Vakorganisatie weer uitgesproken, bepleit en aangegrepen. Wij moeten echter, juist ter wille der noodzakelijke Vakorganisatie naar goddelijke ordinantie, opkomen tegen wat bij toeneming in de kringen der Werklieden, en ook buiten die kringen, onder Vakorganisatie wordt verstaan en als Vakorganisatie in praktijk gebracht wordt. De stoot, de benaming en de praktijk zijn hier van niet-Christelijke zijde gegeven, en naar ons oordeel van Christelijke zijde niet genoegzaam grondig beoordeeld en gecorrigeerd. Gevolg daarvan zou een „Christelijke" beweging kunnen zijn, die een zoogenaamde Vakorganisatie dreef; een beweging uit revolutionnaire onchristelijke beginselen, onder Christelijken naam, ten bate van den antichristelijken geest, in schending der goddelijke ordinantiën. Onze Christenmannen zouden daardoor zich bezondigen; het Woord Gods weerstaan; den Christus doen lasteren; hun zielen verderven. Zij zouden zich bovendien voeden met een illusie, waar ze Gods ordinantiën verzaakten; geen Vakorganisatie zouden zij verkrijgen, maar slechts voortgaande verderving en vernietiging van de gemeenschap in Bedrijf en Vak, en daardoor steeds grooter uiteenrukking van de organische Bedrijfs- en Vakgemeenschap, waardoor alleen organiseering mogelijk is. Zij zouden, in stee van Vakorganisatie te verkrijgen of te bevorderen, die organisatie in verdenking en verachting brengen, haar bestrijders opwekken, vermeerderen, en tegen zich in het harnas jagen. Zij zouden daarmee ook den broederband, die Patroons en Werklieden als Christenen verbindt, schenden, en een vuur aansteken in heel de Christelijke gemeenschap. Werkliedenvereenigingen zijn niet te veroordeelen; Christelijke Werkliedenvereenigingen zijn noodig; aaneensluiting van Christenwerklieden in Vereenigingen is gewenscht en in der tijden nood Christenplicht; Vak vereenigingen van Werklieden, Christelijke Vakvereenigingen van Werklieden, zijn tot voorbereiding voor Vakorganisatie een aangewezen middel; — maar Vakorganisatie is dit alles niet-, en waar de Werkliedenvereenigingen heusch Vakorganisaties willen zijn, daar moeten ze noodzakelijk het antichristelijk spoor kiezen, dat Gods ordinantiën weerstaat; daar geven ze aan de Werklieden asch voor spijze; daar maken ze ware Vakorganisatie onmogelijk. Wij, Christenen, allen voor één, moeten voor ware Vakorganiseering pleiten en arbeiden ; niet alleen de Werklieden, neen, niet minder, ja allereerst en allermeest, de Patroons; en heel de Christelijke gemeenschap. Om Gods wil en ter wille van Gods menschen; om den arbeid en om de menschheid. Daartoe moet echter ons oordeel over de tegenwoordige zoogenaamde Vakorganisatie vaststaan; en naar Christelijke praktijk, in samenwerking allereerst van Patroons en Werklieden, en van de Patroons met hun eigen werklieden, moeten wij voor de heusche organiseering in den arbeid, van Bedrijf en Vak, de banier opheffen en den weg wijzen; en alom Patroons en Werklieden oproepen. Wij, Christenen, moeten in den Dienst van Gods Woord, in de School en het geschrift der Wetenschap, in de Pers en voor den troon onzer Koningin, pleiten voor de ware Bedrijfs- en Vakorganisatie, voor de rechtmatige en rechtvaardige organiseering van den arbeid; — en we moeten de hand aan den ploeg slaan, om die rechtvaardige organisatie in den weg der goddelijke ordinantiën in het leven te roepen. II. DE ZOOGENAAMDE VAKORGANISATIE. Dat de kapitalistische centraliseering en exploiteering van den arbeid op den naam van Vakorganiseering geen aanspraak kan maken, erkent ieder. Zij kent slechts verdeeling van den arbeid; een huren van de werkkrachten, die zij voor verschillende tijden behoeft; dienstbaarheid onder haar instructie; en een verlaten van haar erf door de werkkrachten, die zij niet langer kan gebruiken. Zij erkent in Bedrijf en Vak geen georganiseerde gemeenschap, dan die der Compagnons, Vennooten, Aandeelhouders of Trustleden. Op den naam van Vakorganisatie leggen echter de Werkliedenvereenigingen beslag, meer bepaald de Vakvereenigingen van Werklieden. Ware hier nu geen misverstand mogelijk, was hier geen valsch revolutionair beginsel in het spel, de naam ware met een kleine toelichting te dulden; hoewel ook dan nog die naam oorzaak zou zijn, dat het ijveren voor ware Vakorganisatie achterwege bleef of onderdrukt werd, omdat men den waan zou sterken, dat de Werkliedenvereeniging reeds de Vakorganisatie is. Maar die naam is niet zoo onschuldig; die naam vertegenwoordigt een gedachte, een beginsel, een stuk historie, een praktijk. En het is daarom, dat wij er voor pleiten, om als Christenen tegen dien naam te protesteeren; onzen Christenwerklieden het gebruik van dien naam voor hun Vakvereenigingen te ontraden; van dien naam en van de praktijk aan dien naam verbonden afstand te doen; en van Christelijke zijde de Vakwerkliedenvereenigingen met de Christelijke Werkliedenvereeniging Patrimonium in haar geheel en met de Christelijke Patroons en Patroonsvereeniging tot overlegging en samenwerking te bewegen, om tot bepaling van de ware maar niet bestaande Vakorganisatie te komen, en zoodanige ware organisatie onder het publieke oordeel en tot een begin van uitwerking te brengen. De geest, die aan de Vakwerkliedenvereenigingen den naam van „Vakorganisaties" en de dienovereenkomstige praktijk heeft gegeven en opgedrongen, is dezelfde, die het kapitalistisch exploiteeren van den arbeid heeft uitgevonden; het is de geest der Kévolutie, die Gods ordinantiën veracht en die daarom het organisme in het menschelijke leven en in den menschelijken arbeid miskent. De Christus, Gods Gezalfde, draagt daarom den eenigen Naam, die behoudenis voor het créatuurlijke leven, ook voor het natuurlijke leven, onder den hemel verkondigt, omdat Hij die behoudenis alleen zocht in den weg Gods, in den weg van Gods ordinantie, in den weg van Gods werk en van zijn wil en Wet. En het Woord Gods is daarom het licht des levens, omdat het ons Gods weg en werk doet kennen, opdat wij daarnaar onze voeten zouden richten. Eerbiediging van de banden en verhoudingen, die de Heere in zijn wereld, in alle leven en levensgemeenschap wil en werkt, is daarom voorwaarde voor alle Godegevallig en vruchtbaar pogen. Hier is de geest der Révolutie, de geest der eeuw, in opstand tegen God en zijn Christus. Deze geest kent slechts de wereld en niet God; de stof en niet Gods kracht; cellen, die zich groepeeren, maar die gelijke zelfwerkende cellen zijn; één materie, maar geen Geest Gods, die op en naar zijn Woord een veelvoudigheid van schepselen, krachten, gaven, talenten, werkingen doet opkomen, die Hij uitdeelt, gelijk Hij wil,- en die Hij in deze uitdeeling tot saamhoorigheid, tot samenwerking, tot geordende samenwerking, een ieder deel in zijn maat, in staat stelt en verplicht. De stof is de door God geschapen voorwaarde voor alle créatuurlijk zijn op aarde, voor alle leven, voor allen arbeid, de stof, de stoffelijke kracht, het materiëele getal; en de beteekenis van die stof, van die stoffelijke kracht en van dat getal is groot. Maar meer dan die stof is de geest; meer dan de stoffelijke is de geestelijke kracht; meer dan de stoffelijke is de geestelijke rijkdom; meer dan de gemeenschap van gelijke stoffelijke krachten is de gemeenschap van ongelijke krachten en gaven in geestelijken band en verhouding, de gemeenschap die wij ons leven noemen, en de gemeenschap die het menschelijke leven heet, het menschelijke gemeenschapsleven. Neen, de materie, de materieële kracht, bepaalt niet het levensrecht, de macht, de ordening; gezag, macht, recht, hangen niet af van gewicht, van getal, van materieel arbeidsvermogen. Een os kan uw kind vertrappen, nochtans is die os niet meer dan uw kind; een steen kan uw hart doen stilstaan, nochtans is die steen niet meer dan uw hart; uw voeten zijn zwaarder, maar niet meer dan uw vingers; zij bewegen uw lichaam en kunnen u alle mogelijkheid, om uw plaats in te nemen, weigeren, nochtans zijn ze niet meer dan uw tong, uw oog, uw hersenen; niet de materieel meerdere, de grootere in materiëele kracht en getal, is de meeste; — dan waren de sjouwerlieden de hoogststaande arbeidskrachten; dan bukke onze edele Vorstin voor den woesteling in de straat; — dan is Babel meer dan Jeruzalem; dan is de bende in Gethsémané meer dan de Christus; dan heeft Gods Volk het tegen de wereld verloren. Dan zijn de moordenaars en de geldwolven de meesten. Zeker, ook de Mammondienst, de kapitaalheerschappij , exploiteert den geest in dienst van het stof, — maar onder hetzelfde oordeel valt de aanmatiging, om de wereld op te eischen voor den handenarbeider, voor de materieële arbeidskracht, die alle stof bewerkt en alle productie tot stand brengt; onder hetzelfde oordeel valt de aanspraak, die de productiemiddelen, het Bedrijf, het Vak. heel de Industrie, opvordert voor de Werklieden, voor de handen en vuisten, die het product uit de stof opbrengen. Voor de Werklieden, zoo roept men, is de wereld; voor hen alleen; zij zijn de scheppers en eigenaars van alle goed. Geen macht heeft dan ook bestaansrecht dan de hunne alleen; zij moeten zitten in Raden en Staten, op den Regeeringszetel en in de Rechtbank. En hun regeeren moet zijn, in naam van den materiëelen arbeid aan elk, als gelijke arbeidskracht, de taak in den verdeelden arbeid aan te wijzen, waarvoor hij met allen een gelijk deel in het arbeidsproduct, in al het wereldsch goed, zal ontvangen. Deze geest is het, die den oorlog verklaart aan het georganiseerde menschelijke leven, gelijk dit naar de ordening Gods bestaat. Naar Gods ordinantiën bestaat het georganiseerde menschelijke leven door onderschikking en onderwerping van stof en vleesch aan de macht, die van boven is; aan het gezag, dat van God is; aan den menschelijken geest en het geestelijk talent; aan het genie en het geestelijk overwicht; aan de wetenschap en het verstand; aan de waarheid en de wijsheid. Maar deze geest der Werkliedenbeweging rukt het werk Gods uiteen voor de heerschappij der stoffelijke maten en getallen. Het Bedrijf behoort dan ook naar het materialistisch beginsel van dezen geest aan de Werklieden en aan hen alleen; geestelijke hoofden kent deze geest niet; de Arbeiders, die het hek der fabriek uittrekken, die vormen de industriëele capaciteit; en die Arbeiders, als gelijken in een Vereeniging samengebracht, die zijn samen het Vak-, de Vakwerkliedenvereeniging is de Vakorganisatie. Dit is geen ij dei ondoordacht woordenspel maar de uitdrukking van een ernstig bedoelen, dat voor elk openbaar is. Deze Yakwerkliedenvereenigingen, als de optelsom der materiëele arbeidskrachten in een Vak, maken aanspraak op eiken Vakwerkman; hij moet zich aansluiten, of hij wordt door de Vakvereeniging van werk en brood uitgesloten, door samenwerking der Vakwerklieden met hem te verbieden. En deze zoogenaamde Vakorganisaties beschikken en beslissen ook over alle Vakarbeiders, die tot haar behooren; zij dooden hun vrijheid; zij ontzeggen hun het recht, om met hun eigen Patroon over hun positie te onderhandelen; deze Vakorganisaties bepalen de arbeidsvoorwaarden, waarop de Werklieden mogen werken; zij gebieden hun, den arbeid te staken. Zij maken zich, gelijk nooit een ware Vakorganisatie zal durven bestaan, van de macht in de bijzondere Bedrijven meester; zonder eenige verantwoordelijkheid voor den arbeid te dragen, stellen zij arbeidsloon, arbeidsduur en verdere arbeidsvoorwaarden vast; zij staan een Patroon den arbeid toe of weigeren dien; zij vernietigen feitelijk het Patroonschap, door de Patroons te dwingen, voor hen te bukken; zij zetten naar believen de Bedrijven stil en heffen die op; zij zetten feitelijk de Ondernemers af en drijven hen weg; — stuk voor stuk zijn de voorbeelden te noemen en te vermenigvuldigen, die deze welbewust bedoelde en aanvankelijk doorgezette praktijk der zoogenoemde Vakorganisaties bewijzen. Bij de vernietiging der vrijheid en van het recht van den Werkman, bij de vernietiging van de vrijheid en het recht in de afzonderlijke Bedrijven, bij het overbrengen van alle beschikking en alle macht over Bedrijf en Vak in de dusgenaamde „Vakorganisatie", staat deze „Vakorganisatie" niet stil. Zij kent geen eigen Bedrijven, zij kent eigenlijk ook geen Vakken. Zij kent slechts arbeid, soorten van arbeid, maar nochtans één gelijke arbeid; zij kent geen Vakken maar slechts arbeid, geen Vakmannen maar slechts Arbeiders, de Arbeiders, het totaal der Arbeiders, 2 het getal, de som van alle materiëele arbeidskracht, die alleen over allen en alles beschikken moet, over de Werklieden, over de Bedrijven, maar ook over de Vakken, over allen als één; zij kent geen eigen recht van „Vakorganisaties", dan om onder te gaan in de groote „Arbeidersorganisatie", de macht der eenheid van de geheele materiëele arbeidskracht, buiten welke er geen macht en geen recht bestaat noch bestaan mag. Daarom geven deze zoogenaamde Vakorganisaties zich, onder de bedriegelijke leus van „solidariteit", gevangen in een zoogenaamde „ Federatiedie elke Vakorganisatie bindt onder de macht van het totaal der Vakorganisaties. Deze Vakorganisaties moeten dat weldoen; de consequentie van hun bestaansbeginsel eischt deze abdicatie der Vakorganisaties voor de macht der Féderatie; zij moeten allen te zamen bukken voor de groote materiëele arbeidskracht, voor het grootere getal, voor de Arbeiders; zóó alleen kan de wereldmacht tot stand komen; zóó alleen kan de materiëele arbeid bezit nemen van haar domein, de wereld; maar zóó alleen ook kan iedere Vakorganisatie haar pretensie handhaven en réaliseeren; zóó alleen kunnen de Bedrijven in elk Vak geknecht en de Patroons in ieder Bedrijf machteloos gemaakt worden. De Maatschappij moet worden gedwongen; het geheele georganiseerde menschelijke leven moet bukken; dit is en zal zijn de openbaring der ééne materiëele arbeidskracht, der ééne en eenige wettige macht. De kracht, die over alle beweging, over allen arbeid, over alle productie beslist en beschikt, is één; en die kracht beschikt niet, wanneer zij hier de beweging bindt en daar vrijlaat; gelijk de Werklieden één Patroon niet kunnen dwingen, zoo ze niet alle Patroons van hetzelfde Vak binden, zoo kunnen ze niet één Vak binden, zonder alle Vakken te binden, en zonder de Maatschappij te binden. Daarom, zoo spoedig in den strijd der „Vakorganisaties" tegen de Bedrijven en Vakken voeling tusschen de Vakken ontwaard wordt, moet over alle Vakken tot overwinning van het ééne en zóó tot overwinning van allen worden beschikt en beslist; zoo spoedig de Maatschappij voeling openbaart voor het bedreigde Vakleven, moet over de Maatschappij worden beslist; zoo •spoedig de Overheidsmacht zich in het geding wil laten gelden, moet de Arbeidersmacht zich tegen de Overheid keeren; waar de Religie haar woord spreekt, moet die Religie voor de macht vallen; en het Woord Gods, dat van boven klinken wou, moet vertreden worden in het slijk. Het moet. En daarom moeten de zoogenaamde Vakorganisaties in Féderaties ondergaan, locaal, nationaal, internationaal; de Vakorganisaties zijn slechts de verdeelde werkkrachten van de Arbeidersbeweging, van de Arbeidskracht. Het „ Arbeiders van alle landen, vereenigt u!" moet wel de lawine doen aangroeien en de macht der Arbeiders immer meer concentreeren. Losse „Vakorganisaties" kunnen dienen tot het slijpen der wapenen, maar om soldaatje spelen is het niet te doen, alle wapen moet één leger dienen, één legermacht; daarom moet de Féderatie over de Vakorganisatie beschikken en beslissen, gelijk die „Organisaties" over de Arbeiders; en de Wereldfederatie of het Wereldcomité der Arbeidersmacht moet beschikken en beslissen over de Nationale Féderatie. Zoover zijn we nog niet, maar daar gaan we heen, daar moeten we heen door het principe en de consequentie der tegenwoordige beweging. In de bestaanwijze, in het ivezen der zoogenaamde Vakorganisaties, die geen Vak kennen en geen Bedrijf, maar slechts de Arbeid en de Arbeiders, en in het totaal der Arbeiders alleen macht en recht, daar zit de wereidlawine in, die er noodzakelijk uit groeien moet. Een staaltje, een profetie, een teeken, een waarschuwing door de goedheid Gods, hebben we in Nederland gehad in de eerste maanden van 1903. Zij is mislukt de poging, — maar slechts door gebrek aan consequentie, aan klassenbewustzijn ; door een te klein getal; door niet genoegzame toepassing van het parool, dat heel de Arbeidersbeweging deed opkomen; door den weerstand der Christenen, der Christenwerklieden; door de waakzaamheid, het beginsel en de krachtsontwikkeling onzer Overheid. Tenzij echter de geest uit den afgrond gekeerd wordt; tenzij in het Arbeidsvraagstuk een ander beginsel wordt gegrepen : tenzij de beweging in een ander spoor wordt gebracht; tenzij Vakorganisatie anders verstaan wordt en naar Gods ordinantiën wordt gerealiseerd; tenzij, niet in den weg van verguizing en verdrukking maar in dien van het vrijmakende Woord Gods, in de vreeze des Heeren, in de echte solidariteit naar het beginsel des levens gelijk de Heere het schiep, in de kracht Gods, in nederbukken, aanbidden en gehoorzamen uitkomst gezocht wordt, — keert de beweging terug, het onweer uit alle wereldhoeken te gelijk. Denkers, dichters, schrijvers, geleerden, kunstenaars, onderwijzers, jongelingen, vrouwen, maagden en kinderen gaan voor, en de drommen dagen op van alle kanten, uit alle landen, met alle middelen, tot belegering van het georganiseerde menschelijke leven, dat den weerstand wil volhouden. Geen arbeid, geen beweging meer, tenzij de wereld capituleere voor de Arbeidersmacht; geen enkele arbeid of Arbeider mag dienst weigeren; geen brood, geen licht, geen water mag er overblijven voor de belegerde wereldveste; de Kerk moet onder den voet, zoo ze niet mee wil; het leger der Overheid moet het zwaard in dienst der Arbeiders stellen. De Anarchie alleen brengt de victorie aan de Arbeidersmacht! — Ai mij, hoe zal de Zone Gods worden gelasterd; Hij, wiens Evangelie over de wereld blijft ruischen; over de wereld, die Hij kocht en als zijn eigendom verkreeg, in waarachtige solidariteit der schuld voor God en der gehoorzaamheid om Gods wil te doen,, onder de overmacht der menschen zijn vleesch en bloed Gode onstraffelijk opofferende door den eeuwigen Geest! — Door Hem, door zijn Geest, naar zijn Woord, zullen nochtans in de gehoorzaamheid en lijdzaamheid der waarheid de uitverkorenen behouden worden en eeuwig Gods wereld bezitten in de gemeenschap met Christus door den Heiligen Geest. Toch zal naar onze overtuiging die dag der verschrikking en der verlossing niet ten volle komen, tenzij eerst de Mensch der Zonde in den Tempel Gods zal opstaan, op- komen zal in naam der Religie, en daarom van uit den kring van het Christendom als de Antichrist zich zal openbaren. Wij moeten dit hier uitspreken, opdat we onze ziel en conscientie in dezen tegenover onze broederen vrijmaken. De Heilige Schrift profeteert ons een materiëele krachtsen machtsopenbaring, die over alle krachten en wonderen der materie beschikt en dwingende macht uitoefent. Die krachts- en machtsconcentratie zal den adem der Religie grijpen, in verleidelijke gestalte onder de uitverkorenen verschijnen, profetisch de wereld bewerken, en de bekoring tooveren van den vaischen Christus, die zich als de Antichrist zal onthullen, de Mensch der Zonde, roemend als „God" in alle macht, alle kracht, alle bezit en alle heil. Hier is een gevaar, een schrikkelijk gevaar voor Christenen, allermeest voor hen, die leidend en predikend onder Christenen optreden. Slechts zij, die in materiëelen arbeid leven, hebben naar den geest des tijds recht van spreken in zake de Vakorganisatie en het menschelijke leven; zelfs de Patroons missen dat\ recht; intusschen is heel de Arbeidersbeweging, heel de toestel, de inrichting, richting en praktijk der Vakorganisaties vrucht van theoretische stellingen, uitvoering van principe. En naar onze overtuiging moeten de Religie, de Profetie, het Woord Gods, de Christelijke Wetenschap, voorlichten. Maar daarom dunkt ons het grootste gevaar, als Dienaar van Gods Woord, als Dienstknecht van Jezus Christus, de beweging van den tijd zonder uitwerping van het valsche beginsel onder het schild van het Christendom, onder den Naam des Heeren te brengen, en zóó dienstbaar te worden aan de komst van het rijk van den Antichrist, aan de openbaring van den Mensch der Zonde. Moet er dan geen Christelijke Vakbeweging zijn? moet er dan niet in den Naam des Heeren en met zijn Woord op Vakorganisatie worden aangedrongen? moeten dan niet de Christenen, ook de Christenwerklieden en hun Vereenigingen, worden opgewekt, opgeroepen en saamgeroepen, om zich te stellen aan de spits der beweging tot vrijmaking van den arbeid en om aan die beweging het rechte spoor tewijzen? hebben dan de Christenpatroons en de Christenleeraars ook hierin niet een durö roeping? Ongetwijfeld, ongetwijfeld! Maar dan sta daartoe allereerst vast, dat die roeping vóór alles verplicht, om elke poging te ontraden en te weerstaan, die er op uit zou zijn, den aangevangen machtsstrijd van den geest der eeuw, de concentreering der materiëele arbeidskracht, onder den naam van „ 01 ganiseering" maar tegen het georganiseerde menschelijke leven, onder Christelijken naam maar met handhaving van het onchristelijke beginsel en het onchristelijke spoor,, over te nemen en voort te zetten. ■ Wij zeggen allerminst, dat iemand dit bedoelt; wij gelooven, dat niemand dit bedoelt. Maar wij gelooven ook en wij zeggen het daarom ook, dat het gevaar hiervoor, zij het zonder bedoeling, niet uitgesloten is. De teekenen zijn er, dat de illusie van de macht vooi de Arbeiders, voor de materiëele arbeidskracht, ook Christenwerklieden bekoort. De teekenen zijn er, dat ook Christenwerkliedenvereenigingen zich tot den machtsstrijd willen aangorden. De illusie, dat de Vakwerkliedenvereeniging niet slechts Vakorganisatie moet heeten,. maar ook Vakorganisatie is, zoekt ook onder Christenwerklieden zich te verbreiden en diep in te wortelen. Ook Christenwerklieden vorderen voor die zoogenaamde Vakorganisatie het recht, de macht, om de positie der Werklieden in het Bedrijf te bepalen; arbeidsvoorwaarden, loon en arbeidsduur, vast te stellen; de werkstaking te proclameeren; alle „ongeorganiseerden" of ongehoorzamen van werk en brood uit te sluiten; het Bedrijf, de Bedrijven, stop te zetten of voort te laten gaan. Ook Christenwerklieden dringen aan op Féderatie van Vakorganisaties en op beslissing over den te voeren kamp door een boven de Vakorganisaties staanden Bond. Het is daarom thans de tijd, om de vraag te beslissen, of dit het spoor is, waarin het Woord Gods, waarin de vreeze des Heeren ons leidt. En dan vragen wij van de Christenen een ontkennend antwoord. Thans, nu wij, Christenen, ons woord over Vakorganisatie moeten spreken, voegt ons de erkenning, dat het rechte inzicht, de ware drang en beweging tot heusche Vakorganisatie onder ons Christenen tot heden toe noch van .de Christenpatroons noch van de Christenwerklieden uitging noch uitgaat. Het willen moge er zijn, maar het volbrengen is er nog niet, tenzij dan sporadisch. Daarom raden wij ernstig tot de erkenning, dat de aanmatiging der zoogenaamde Vakorganisatie voor de rechtbank der Christelijke beginselen niet kan bestaan. Christenwerkliedenvereenigingen, Christenvakwerkliedenvereenigingen ook, kunnen, mogen, moeten in de tegenwoordige omstandigheden bestaan; maar ze missen en moeten willen missen alle macht, alle zeggenschap over de Werklieden, over het Vak, over eenig Bedrijf, over arbeidsvoorwaarden, over arbeiden of niet-arbeiden; en ze mogen zich niet dienstbaar maken aan een Arbeidersbeweging, een Arbeidersorganisatie, die den klassenstrijd, den machtsstrijd tegen de Patroons, tegen de Bedrijven en Vakken, tegen het georganiseerde menschelijke leven voert. Getuigen mogen ze en moeten ze, propagéeren, adviseeren, eenheid van overtuiging bewerken; de banier voor ware Vakorganisatie, mogen en moeten ze mede opheffen en dragen; maar ze moeten afstand doen van den naam en de pretensie als waren zij de Vakorganisaties; en ze moeten den drang op arbeidsterrein onder de Werklieden en naar de conscientie, naar het hart der Patroons, maar ook in de Christelijke, in de menschelijke wereld en naar den troon en den scepter doen uitgaan, en tot God in smeeking doen opklimmen, om te mogen komen tot de heusche en ware Vakorganisatie naar de ordinantiën Gods, tot vrijmaking van den arbeid en tot verheffing van het menschelijke leven in vrede en eere. III. CHRISTELIJKE ROEPING TOT VAKORGANISATIE. Door de zoogenoemde Vakbeweging en de voorgewende Vakorganisatie is heel het georganiseerde menschelijke leven in gevaar, en daarom heeft ieder, die immers in dit georganiseerde menschelijke leven een roeping van God heeft, mede te werken, om de dolende beweging te weerstaan en voor de rechte organiseering ook in het Bedrijfs- en Vakleven naar zijn deel mede werkzaam te zijn. Dit geldt zeker van den Dienst des Woords, van de Wetenschap en de Pers; het geldt bijzonder van de Overheden en Volksvertegenwoordigers; het geldt allermeest van de Werklieden en van de Patroons. ' Op de roeping der Patroons in dezen is ernstig de aandacht te vestigen. Zeker, zij hebben zoowel het schild als den prikkel der Overheid noodig, om niet slechts tegenover den eisch der materiëele arbeidskracht voor de vrijheid en het recht in Bedrijf en Vak pal te staan, maar om ook tot heusche organiseering van Bedrijf en Vak, waardoor alleen de vrijheid en het recht van allen, die in het Bedrijfs- en Vakleven hun taak hebben, verzekerd en gehandhaafd kunnen worden, de hand aan den ploeg te slaan; zij hebben behoefte aan de voorlichting der Christelijke Wetenschap, opdat zij van de rechte beginselen uitgaan en tot de juiste onderscheiding van vrijheid en recht, niet voor zich alleen maar voor allen wier vrijheid en recht op arbeidsgebied in het geding zijn, in staat te zijn; zij kunnen niet buiten de gemeenschap, de overlegging en de samenwerking met hen, die in onderscheiden taak op het gebied van den arbeid met de Patroons medewerken. Maar toch, de Patroons zijn Patroons, zij vertegenwoordigen het gezag op arbeidsgebied; zij zijn allereerst de verantwoordelijke personen in hun Bedrijf en Vak; verantwoordelijk zijn zij voor hun eigen positie en die hunner ondergeschikten; verantwoordelijk voor de verhoudingen tusschen de samenwerkende personen en talenten in hun Bedrijf en Vak; verantwoordelijk daarom voor de Bedrijfs- en Vakorganisatie, opdat er „recht en gelijk" worde gedaan aan ieder man als man in zijn werk en positie; zij zijn verantwoordelijk voor de eer en den bloei van hun Vak en vaktoestand in het georganiseerde menschelijke leven; zij zijn als mannen van invloed en positie voor dat menschelijke leven bijzonder verantwoordelijk, voor de handhaving van Gods ordinantiën, van gezag en vrijheid en recht en vrede. Daarom mogen de Patroons met den tegenwoordigen ongeorganiseerden toestand op arbeidsgebied geen vrede hebben; zij mogen de zaken maar niet laten loopen, gelijk ze loopen; zij mogen het eigen terrein van menschelijk leven en samenleven, dat voor en door den arbeid in Bedrijf en Vak gegeven is, niet prijsgeven aan elke opkomende macht en beweging, die er zich meester van wil maken; den ondergang van het patroonschap en van de goede verhoudingen in Bedrijf en Vak mogen zij niet lijdelijk aanzien; zij mogen niet toelaten, dat het Kapitaal zich meester zou maken van den arbeid en het arbeidsterrein en van allen, die in en door den arbeid moeten leven; maar zij mogen ook niet toestaan, dat de arbeid en het arbeidsterrein in Bedrijf en Vak vermeesterd, misbruikt en verwoest worden door de Arbeidersbeweging, gelijk die door den geest uit den afgrond wordt opgezet. De Patroons zijn geroepen, om voor de rechte organisatie van den arbeid, voor de rechte Bedrijfs- en Vakorganisatie werkzaam te zijn en hun ondergeschikten daarin te leiden •en voor te gaan. Zij mogen daarom tegenover de zoogenaamde Vakorganisatie geen lijdelijke houding aannemen, maar moeten die, waar ze met pretensie van Vakorganisatie optreedt, om zich van de macht in Bedrijf en Vak meester te maken, weerstaan, tegenhouden, terechtwijzen en aan hun ondergeschikten ontraden. Nemen de Patroons zóó positie in zake Vakorganisatie, om het verkeerde te weren en het goede te zoeken en te bevorderen, zij mogen dan toezien, dat ze zich niet door gelijken geest als die de werkliedenbeweging aangreep, of die de kapitaalheerschappij aanmoedigt, laten verleiden, om tegenover de machtsgemeenschap der Arbeidersféderatie hunnerzijds een machtsgemeenschap van Patroonsvereenigingen en van een Patroonsféderatie te stellen, een machtsgemeenschap van het Kapitaal tegenover die van de Arbeidskracht. Dan toch zouden zij zelf den klassenstrijd aanvaarden en aanwakkeren en zich dienstbaar stellen aan het materialistisch beginsel van het recht van de sterksten. Een Patroonsvereeniging of Patroonsféderatie is toch evenmin een Vakorganisatie als een Werkliedenvereeniging; en zij heeft even weinig recht om de Werklieden te dwingen en te knechten of de voorwaarden voor Bedrijf en Vak op te leggen, als de Werkliedenvereeniging dit recht heeft. Ook de Patroonsvereeniging, die met macht optreedt in de zaak van Bedrijf en arbeid om den materieelen machtsstrijd te voeren, moet zich aan altoos breeder Féderatie onderschikken; zij is evenzeer als de Arbeidersorganisatie een revolutionaire gemeenschap, die de vrijheid en het recht van Patroons en Werklieden onder den voet haalt, de banden der gemeenschap in Bedrijf en Vak, in heel het arbeidsleven verscheurt, en het georganiseerde menschenleven onder den vloek brengt van den bloedigen industrieëlen strijd, die slechts in de tyrannieke zegepraal van het Anarchisme zijn einde vindt. De zoogenaamde organiseering van Patroons eenerzijds en van Werklieden anderzijds, tegenover elkaar en tegen elkaar in, is niet en kan nooit worden de organisatie van den arbeid, de van God gewilde Vakorganisatie. De ware organiseering van den arbeid kan slechts uitgaan van het particuliere Bedrijf en van de overlegging tusschen den Patroon en die met hem in hetzelfde Bedrijf samenwerken. Van dit beginsel behooren de Patroons uit te gaan; zij moeten daarom weigeren met de Vakwerkliedenver- eeniging over de positie van hun Werklieden te onderhandelen of zich de arbeidsvoorwaarden in hun Bedrijf door zoodanige voorgewende Vakorganisatie te laten opleggen; zij moeten er als Patroons op staan, alle onderhandelingen over de positie hunner Werklieden of over de arbeidsvoorwaarden, zoolang geen wettige Vakorganisatie bestaat, in hun eigen Bedrijf met hun eigen Werklieden zelf te voeren en af te doen; en daartoe moeten ze toestaan en aanraden, dat deze Werklieden zelf hun Vertegenwoordigers of Voormannen kiezen, die met den Patroon de noodige besprekingen houden, onderhandelen en tot overeenstemming zoeken te geraken in dequaesties, die de onderlinge verhoudingen en de arbeidsvoorwaarden aangaan. • Het vrije recht van vereeniging worde echter bij het staan naar de ware organiseering van den arbeid niet aangetast of miskend, maar veeleer dienstbaar gemaakt, om tot de rechte organiseering van Bedrijf en Vak te komen. Wel kunnen de Patroons niet goedkeuren of aanmoedigen, dat hun Werklieden zich aansluiten aan Vereenigingen, die een aanslag tegen hun Bedrijf of Vak smeden; ja de nood'kan hun opgelegd zijn, tot beveiliging van hun Bedrijf, Werklieden te weigeren, die zoodanigen aanslag begunstigen; maar overigens behooren de Patroons hun ondergeschikten vrij te laten, bij welke Vereenigingen zij zich al of niet willen aansluiten. De Patroons moeten echter verder gaan. Het vereenigingsleven kan niet worden gemist, zal het tot de ware organisatie van den aibeid in Bedrijf en Vak komen. Daartoe zijn noodig Werkliedenvereenigingen en Patroonsvereenigingen, generaal als Patrimonium en Boaz, en speciaal voor stad en \ak, zij het als plaatselijke en Vakafdeelingen van landsvereenigingen of als afzonderlijke plaatselijke en Vakvereenigingen. Zulke vereenigingen echter, ook al vormden ze zich uit Patroons en Werklieden, moeten van alle pretensie, als waren zij Vakorganisaties, en van alle machtsaanmatiging in Vak en Bedrijf afzien, maar zich beraden, om de echte, van God gewilde Bedrijfs- en Vakorganisatie te bevorderen met eerbiediging van de ordinantiën Gods in het georganiseerde menschelijke leven. Deze Vereenigingen zijn noodig. om de Werklieden eenerzfjds en de Patroons anderzijds, die van Christelijke belijdenis en oprecht bedoelen zijn in de zaak der arbeidsorganisatie, samen te brengen; de tragen op te wekken; andere goedwillige kringen aan te trekken; tegen den stroom, dien de Révolutiegeest opzweept, den dam op te werpen; de Patroons en Werklieden in het algemeen naar betere wegen te roepen en te lokken; het vraagstuk der organiseering van den arbeid ernstig onder de oogen te zien, en tot overtuiging omtrent de ware oplossing te geraken. Patrimonium en Boaz, en voorts de locale en Vakvereenigingen, moeten tot generale ontmoeting, overlegging en samenwerking van Patroons en Werklieden, tot principiëele en practische uitstippeling der ware organisatie van den arbeid, tot krachtige propaganda en tot advies bij oogenblikkelijke en locale moeilijkheden ernstig en vruchtbaar werkzaam worden gemaakt. Maar wordt zóó oprecht en getrouw de principiëele en practische definiëering der ware arbeidsorganisatie in de gemeenschap der Patroons en Werklieden gezocht en bevorderd, door dienst mede der Christelijke Vereenigingen, het is de roeping der Patroons als Patroons, om in hun eigen Bedrijfsonderneming met hun personeel over de ware organisatie van den arbeid te handelen, en die organisatie, voor zooveel aan hen staat, in het leven te roepen, door aanvankelijke organiseering van hun eigen Bedrijfsonderneming in de verhoudingen tusschen zich en hun Werklieden en tusschen hun Werklieden onderling. Deze organiseering kan, waar eenmaal de Christelijke overtuiging in hoofdzaak vaststaat, voor de kleinere en eenvoudige Bedrijfsondernemingen niet moeilijk zijn; voor grootere Ondernemingen en samengestelde Bedrijven is zij zeker meer gecompliceerd, doch zij kan ook daar allerminst onuitvoerbaar geacht worden. En uit de Bedrijfsorganisatie moet dan door de gemeenschap der gelijke of verwante Vakbedrijven de ware Vakorganisatie opkomen, en de nog breedere organische gemeenschap van den nationalen en internationalen menschelijken arbeid. IV. DE WARE BEDRIJFS- EN VAKORGANISATIE. De Christelijke gemeenschap van Vakmannen, Patroons en Werklieden, heeft zich over de ware Bedrijfs- en Vakorganisatie nog te beraden; de gemeenschappelijke overtuiging onder ons over de oplossing van dit gewichtig vraagstuk moet zich nog vormen; wij verbeelden ons ook allerminst, in staat te zijn de volledig uitgewerkte principieele en practische schets voor Bedrijfs- en Vakorganisatie hier te kunnen geven, en we wagen daartoe ook geen poging. Toch zij het vergund, hier enkele gedachten over de ware Bedrijfs- en Vakorganisatie ten beste te geven. Het is o. i. noodzakelijk, dat de mechanische en materialistische beschouwing en werking der onderlinge verhoudingen van de samenwerkende krachten en personen op arbeidsterrein worde teruggedrongen en de organische tot haar recht worde gebracht. Een Vak is maar niet een soort van arbeid, of een getal van Werklieden of werkkrachten■ maar een menschelijke gemeenschap op arbeidsterrein, een gemeenschap van menschelijk leven in zelfstandige Bedrijven en Ondernemingen, die zich op een bepaalden tak van arbeid richten; die één roeping en belang hebben, en die daardoor belang en roeping hebben ook voor elkaar; een organische gemeenschap van niet gelijke en gelijkvormige maar veelszins onderscheiden Bedrijven en Bedrijfskringen, die nochtans één wortel hebben en één doel, maar die daarom ook rechten en plichten hebben tegenover en op en voor elkaar. De natuurlijke regeling en werking van die rechten en plichten, waardoor het Vak in de Bedrijven en de Bedrijven in het Vak bloeien ten bate van bet menschelijke leven, van het gemeenschapsleven in het Bedrijf en Vak en van het menschelijke leven in het algemeen, — dat is o. i. de Vakorganisatie. Deze Vakorganisatie kan slechts voor elk Vak uit de Bedrijven opkomen, en zij kan dus niet recht en volledig opkomen zonder organiseering der Bedrijven; zij komt slechts door goede en rechtmatige organiseering der Bedrijven tot haar recht. Want het Bedrijf is het eigenlijke organisme, waarin de gemeenschappelijke menschelijke arbeid leeft en waarin de de menschen in hun arbeidstaak leven. Indien een man, die werkt, in zijn Bedrijf niet tot zijn recht kan komen, zoo kan hij niet tot zijn recht komen in zijn Vak. En indien de arbeid en de arbeidsgemeenschap niet in het Bedrijf tot eere komen, zoo komen ze niet tot eere in het Vak. Het Bedrijf is dan ook niet een zeker getal menschen, als werkkrachten door een sterkere gehuurd en dienstbaar gemaakt tot bereiking van een materieel resultaat; niet een machine, uit losse doode raderen om één spil ineengezet; niet een getal van materiëele werkkrachten, die slechts door verhoudingen van loon en arbeidsduur onder één macht verbonden zijn. Die opvatting is in strijd met de eere der menschelijke gemeenschap, in strijd met het Christelijke leven, in strijd ook met de werkelijkheid, met het menschelijke leven. Die opvatting maakt de organiseering van den arbeid onmogelijk en roept om Gods oordeel. De stof werkt niet; de kracht Gods werkt, de Geest Gods werkt; en daardoor werken wezens, schepselen; en in menschelijken arbeid werken menschen; heel het organisme van hun wezen werkt, al hun krachten in dienst van hun geest; en die krachten werken organisch; niet slechts bloed en spieren, maar hand en voet en oor en oog en hart werken. Die arbeid is niet om te zetten in stof, in een product, in een cijfer, in een stuk geld; die arbeid is een stuk leven, menschelijk leven, dat zijn levende vrucht draagt en door een levensband aan die vrucht verbonden is. Zeker, dat leven vindt ook door Gods ordening in dezen weg van arbeid brood om te bestaan, maar het leven is meer dan het voedsel; brood voor bloed en spieren, is als loon voor den arbeid niet genoeg; het hart, dat werkt, vraagt zijn deel. Arbeid is leven geven, en in onzen arbeid moeten we daarom leven vinden, we moeten er in leven, ons leven moet er voor ons in bloeien, en het moet er in bloeien voor God. In gemeenschappelijken arbeid moeten we daarom gemeenschappelijk leven, samenleven; niet als de kruiwagens, die het stof gekrooien hebben, maar die buiten het werk staan, neen, als menschen, die bij Gods gratie een menschelijk leven leven en die dat menschelijk leven mogen en moeten leven in hun werk. O, het zoetste, het liefste in uw werk is, dat het uw werk is, dat het u behoort,