DE ZONDAGSSCHOOL EN HET MODERNE HEIDENDOM. Toespraak, gehouden op de 30»te Algemeene Vergadering der Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging ,/JACHIN." DOOE J. P TAZELAAR. A. (;KZELI.W^ySKKBlIRG. I BRO 1903: . DE ZONDAGSSCHOOL EN HET MODERNE HEIDENDOM. Toespraak, gehouden op de 30ste Algemeene Vergadering der Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging «JACHIN," DOOR J. P. TAZELAAR. HEUSDEN. A. GEZELLE MEERBURG. 1903. ARÓ ïgos i /9 BIBLIOTHEEK THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT APELDOORN Geachte Vergadering! Het doel, dat wij met de bespreking van ons onderwerp : De Zondagsschool en het Moderne Heidendom beoogen, is: aan te toonen, dat het eisch des tijds moet worden geacht, de Zondagsschool, natuurlijk onverminderd haar bestaansrecht als hulpmiddel voor de zeer gebrekkige huiscatechisatie, steeds meer te beschouwen als een tak van zending, wijl zij als zoodanig alleen tot haar volle recht komen en haar eigenlijk doel het meest bereiken kan. Er doet zich in ons land en in alle Christelijke landen der wereld een diep treurig verschijnsel voor. Dit n.1. dat allerwegen in Europa en in Amerika een modern Heidendom opkomt, hetwelk met den dag ontzettender afmetingen aanneemt. Schrikkelijk is het, om te zeggen, maar het is ontegensprekelijk, dat onze eeuw in geheel haar ontwikkelingsgang steeds meer heidensch wordt. Niet alsof de beschaafde mensch der twintigste eeuw als de Bataksche koppensnellers of Guineesche menscheneters zou gaan leven en handelen. Evenwel, er gebeuren in onze eeuw van vooruitgang dingen, die in wreedheid en afschuwelijkheid niet onderdoen voor wat onder de het laagst staande heidenvolkeren plaats vindt. Maar deze gruwelen nog buiten het geding latend, is het o. i. ontwijfelbaar, dat de macht van het geld en de nog lager staande macht van het vleesch heel ons leven beheerschen. Die beide machten doen duizenden bij duizenden verzinken in de aanbidding van al wat laag en gemeen is. Er is ongetwijfeld onder de heidenen geen afgod, die meer aanbidders telt en meer slachtoffers vraagt, dan de afgod onzer beschaafde eeuw, die Mammon heet. De groote massa der menschen in de Christenlanden loert en zint op niets anders dan op geld. Men zweert bij het geld. Voor het goud buigt men zich neer met dezelfde geestdrift, waarmede in het hoogland van Azië de oude Meden knielden voor den blinkenden goudglans der stralende zon. Om geld doet en laat men alles. Voor geld is alles te koop en heeft men alles veil. Als gij de macht van het goud wilt zien, behoeft gij u slechts een rijk man voor te stellen, die op zijne reis eene vreemde stad bezoekt. Niemand kent hem, niemand heeft hem ooit ontmoet; en toch is alles gereed, om hem te dienen; alles loopt en draaft op zijne wenken, alles brengt hem eerbied en hulde toe. En welke is de macht, die allen aan dien vreemdeling verbindt, die allen voor hem buigen doet ? 't Is zijne welgevulde beurs. De macht van zijn geld ontsluit hem alle deuren. Wat hij maar begeert in die vreemde stad, het is onder zijn bereik en alles verdringt zich om hem bij het rinkinkelen van zijne goud- en zilverstukken. Die macht van het geld heeft de menschen van onzen tijd op ontzettende wijze aangegrepen. Zelfs Christenouders durven het aan, hun zoon of dochter, als zij voor hen eene betrekking zoeken, bloot te stellen aan het grootste gevaar — alleen om wat hooger loon. Tot den prijs van veel minder dan 30 zilverlingen verloochenen en verraden vele belijders den Christus Gods als hun Heer en Meester. De macht van het geld maakt het moderne leven steeds meer tot een leven naar het vleesch. Dat leven naar het vleesch doet den mensch in alles wandelen naar het goeddunken zijns harten. Met volle handen verkwist hij het geld, om zich maar in weelde te baden. De dingen, die boven zijn, worden geacht noch geteld. Men zoekt zijn geluk in de dingen dezer wereld. De groote menigte der menschen, ook in ons Christelijk Nederland, vraagt om niets anders dan om brood en spelen. Zij staat dus op hetzelfde standpunt als de volksmassa van Eome ten dage der heidensche keizers. Om God en zijn gebod, om het Woord Gods, om de zaak Gods, om de eere Gods bekommert men zich ganschelijk niet. Het eenige, waaraan men denkt, is, zich een hemel op aarde te verwerven door het verkrijgen van geld en goed. Te leven in allerlei genieting en weelde, in allerlei zonde en ongerechtigheid, ziedaar het paradijs, dat men zichzelf ontsluit. Zoo leven en sterven duizenden in den dienst van het vleesch en offeren zichzelf en hunne kinderen op aan den Mammon. Dat wij niet te veel zeggen, bewijst het zeer klein procent der bevolking, dat in de groote steden op den dag des Heeren opgaat tot de prediking des Woords. Druk en woelig is het op de straten; de wandelwegen en parken, waar muziekuitvoeringen zijn, trekken zeer veel bezoekers ; pleiziertreinen en pleizierbooten zijn vol reizigers; wedrennen en tentoonstellingen zoeken op den dag des Heeren hunne glorie. Winkeliers en kroeghouders zeggen, dat de Zondag hun beste dag is. Maar de samenkomsten der belijders van den Naam des Heeren worden steeds minder bezocht. Ze zijn er, ook in ons land, bij menigten, die nooit in de kerk komen, nooit den Bijbel opslaan; die voortleven in schier heidensche onkunde aangaande de waarheid Gods. Zeiden we dan te veel, M. H., als wij uitspraken, dat de ontwikkelingsgang onzer eeuw almeer heidensch wordt? Dat is dan de uitkomst van den hooggeloofden vooruitgang, dat hij den mensch tot het heidendom terugvoert! Het kan ook niet anders: wie voor deneenig waren God niet wil nederbuigen, werpt zich op de knieën voor een afgod. Wij hebben het bewijs, voor wat wij zeiden, nog maar ten halve gegeven. Niet alleen de moderne levensbeschouwing, maar ook de moderne wereldbeschouwing wordt hoe langer hoe meer heidenseh. Men zou het haast niet gelooven, en toch is het waarheid, dat het heidendom van Indië in Europa en Amerika steeds meer veld wint. Vooral het Boedhisme telt zijne aanhangers bij duizenden. Mannen, die in den lande eene hooge positie bekleeden, scherpen hunne pen en schrijven boek na boek, om het Christendom te bestrijden en het moderne heidendom aan te bevelen. Er wordt in Duitschland zelfs een tijdschrift uitgegeven onder den naam van „De Heidenwaarin met alle middelen en op alle wijzen het Christendom bespottelijk en verachtelijk wordt gemaakt, terwijl het stelsel van Boedha tot het evangelie voor den mensch dezer eeuw wordt verheven. De stoutste en meest goddelooze beweringen spreekt men tegen het Christendom openlijk uit. Men schaamt zich niet het „den treurigsten aller godsdiensten" te noemen. Dat Christendom, zoo lastert men verder, heeft ons gansche bestaan verbitterd; en de maatschappij, den staat en het familieleven voor ons bedorven. Het verstoort alle aardsch genot. Het doodt allen levenslust en alle vroolijkheid en maakt de aarde steeds meer tot een jammerdal. Dat Christendom verbittert 's menschen leven door de gedachte aan den dood. Heidenen en Mohammedanen gaan hunne laatste ure met kalmte tegemoet, maar de Christenen worden voortdurend gekweld door de gedachte, dat zij voor eeuwig zullen verloren gaan. 't Is mogelijk, zoo roept men voorts, dat het Christendom goede hemelburgers kweekt, maar zeker is het, dat het slechte aardbewoners heeft gemaakt. Mogen in de Christelijke maatschappij de deugden van eerlijkheid, goede trouw, gastvrijheid, medelijden, enz. niet geheel afwezig zijn, ze worden er toch zeer schaarsch gevonden. Daarentegen roemen de ontdekkingsreizigers de groote eerlijkheid, de goede trouw en de milde gastvrijheid, die zij bijna zonder uitzondering onder de heidensche volkeren aantroffen. En zoo komt men, het Christendom bezwad- derend met slijk en modder, en kransen der eere vlechtend voor het heidendom, tot de ontzettende uitspraak : „Naarmate de menschen, die eerst heidenen waren, verchristelijkt werden, werden zij slechter." Ziedaar het een en ander u opgesomd uit de akte van beschuldiging, die door de denkende koppen dezer eeuw tegen het Christendom is opgemaakt. Men smaalt op het geloof, men spot met het gebed, doch biedt den palm der eere aan het „gezond verstand", aan den „denkenden geest." Heel de richting der meeste hedendaagsche wetenschappelijke stichtingen is er op uit, den heidenschen geest weer te verlevendigen. Men leert daar de jongelingen dwepen met de schoone, verrukkelijke wereld van het oude Rome en Hellas, maar de stijve, dorre en onooglijke Christelijke levensvorm moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Aan menige universiteit is eene vereeniging van studenten, voor wie de naam van Boedha met gouden letters straalt. Het Christendom wordt beschouwd als eene religie, die uitgediend heeft, en het oude, heidensche Boedhisme begroet als de opgaande zon! Het Boedhisme is het godsdienststelsel van Gotama Boedha, 't welk een grooter getal aanhangers en belijders heeft dan eenige andere religie op aarde. Het is een godsdienst, die niet gebonden is aan een bepaald volk. Daardoor is het ook een zendingsgodsdienst. Het Boedhistische stelsel is volkomen atheïstisch. Aan een Schepper der wereld gelooft het niet. Het is voorts een stelsel van volkomen materialisme: de mensch is een zinnelijk wezen zonder ziel en houdt bij den dood op te bestaan. Uit deze beide grondtrekken, die wij u noemden, blijkt, dat het wonderwel aanpast aan de denkbeelden der moderne geleerden in onze eeuw. Het Boedhisme is „een reusachtig stelsel van godloochening, ongeloof en bijgeloof, dat zich als een groote boom over onmetelijke streken van Oostelijk Azië uitstrekt, en eene vernielende pest verspreidt over allen, die in zijne schaduw wonen." Onlangs bezocht een drietal geleerde heidenen Londen. Zij kwamen daar in gesprek met Darwinistische modernen. En wat was de uitslag dezer eigenaardige ontmoeting ? Deze: de heidensche mannen betuigden, dat zij zóó ook Christenen waren, want dat hunne gedachten bijna geheel met die der Londensche geleerden overeenstemden. Beluistert gij in dit woord niet eene stem uit de heidenwereld, tot bewijs voor wat wij straks hebben gezegd? En is het niet eene jammerlijke openbaring en ontzettende tentoonstelling van het wezen en het karakter der moderne beschaving, dat zij zoowel door hare wereldals door hare levensbeschouwing terugvoert tot de moerassen van het heidendom ? Gij hebt ongetwijfeld, M. H.! allen gehoord of gelezen van die sombere deelen onzes lands, waar in tijdelijk en geestelijk opzicht niet anders dan „zwart moeras" is te vinden. Wij hebben het oog op Drente, op Frieslands Zuid-Oosthoek en op sommige deelen van de provincie Groningen. Daar liggen de menschen in de diepste onkunde verzonken, of staan in onverholen vijandschap tegen God en zijn Woord in het harnas. Duizenden verwoesten daar hun lichaam door den drank en hunne ziel door het ongeloof. Ja, ook daar worden volslagen heidensche toestanden gevonden. Een jonge man deelde aan een evangelist in een vertrouwelijk gesprek mede: „Ik wil iets voor de godheid doen, en nu spring ik alle morgens driemalen over eene sloot heen; dat houd ik nu al vol van mijn dertiende jaar af." Een Christelijke scheurkalender aan den wand is in die geestelijk zoo diep gezonken streken eene hooge uitzondering; daarentegen prijken in vele huizen de portretten der ongeloofsprofeten, van de voormannen der socialisten. Daar wonen zeer velen, die met God en godsdienst ten eenenmale hebben gebroken, en door wie de Kijbel „het leugenboek" wordt genoemd. Eens kwam een Bijbelcolporteur bij een zieken arbeider. Hij trof daar ook den veenbaas aan, in wiens dienst de man had gearbeid. Nauwelijks was de evangelist aan het woord, of de veenbaas verklaarde, dat hij het niet goed achtte, op zulk eene wijze tot den zieke te spreken. „Ik tracht hem maar wat te doen lachen", zeide hij, „dat helpt nog wat, om het lijden voor eene poos te vergeten." Ontzettend. Om van te ijzen, is zulk een tooneel. In eene rood geverfde doodkist wordt daar menigmaal het stoffelijk overschot van een overledene grafwaarts gedragen, terwijl op den rand der groeve roode vlaggetjes geplant staan. Ook daar is dus een donkere nacht, aan dien van het zwartste heidendom gelijk. Eene reuke des doods gaat van die donkere oorden uit, en dat in een land, dat den Christennaam draagt en welks bodem met het bloed der martelaren zoo overvloedig gedrenkt is. Doch als wij tot u spreken van het moderne heidendom, dat al schrikkelijker onder ons opkomt, hebben wij niet het oog op de doodsschaduw dier geestelijk zoo diep gezonken plekken, maar op de brandpunten der hedendaagsche beschaving, op de zetels der wetenschap, op de middenpunten van handel en nijverheid, waarin de hartader van heel het volksleven slaat. Daar verklaart men in naam der wetenschap, in naam der beschaving, in naam van het gezond verstand den oorlog aan God en zijn Woord, terwijl men zich in de armen van het meest troostelooze heidendom werpt. Zij, die den sprong in dat doodelijke moeras nog niet aandurven, worden voor achterlingen gehouden. De geavanceerden verwijten hun, dat niets dan lafhartigheid en kleinzieligheid hen daarvan weerhoudt. Op allerlei wijzen prikkelt men ze tot het doen van den laatsten stap, die de breuk tusschen hen en het Christendom volledig maken moet. De toestanden in sommige gedeelten van het Noorden onzes lands vertoonen zich in het ruwe kleed der onkunde en der volslagene onbeschaafdheid. De onbeholpen omstandigheden, waarin de menschen daar leven, doen u bijna denken aan den tijd der Batavieren. Zij wonen in de achterhoeken van het land, cn staan geheel buiten de stroomingen des tijds. Het moderne heidendom daarentegen heeft zijn oorsprong in de voorname en machtige rijken der wereld. Die troebele wateren hebben hunne bronnen in de idealistische wijsbegeerte van Duitschland en in de naturalistische richting van Engeland en Amerika. Opmerkelijk is het, dat juist in Frankrijk, het land, waar de moderne beschaving den toon aangeeft voor heel de wereld, het aantal Boedhisten reeds ontzaglijk groot is en van jaar tot jaar toeneemt. In het Musée Guimet te Parijs is feitelijk een Boedhistische dienst op Vrijdag ingesteld. Ook in Duitschland wordt de heidensche zending tot propaganda van het Boedhisme zeer sterk gedreven. Te Leipzig is een Boedhistische zendingsvereeniging opgericht. Zij wil eene Boedhistische gemeente in Duitschland vergaderen, lezingen laten houden, Boedhistische seminaries stichten, Boedhistische boekerijen aanleggen, Boedhistische congressen bijeenroepen en betrekkingen aanknoopen met Boedhistische genootschappen in het Oosten. Heidensche zending dus in een Christenland, in het land, waar de gezegende Reformatie ontstond en in welks hoofdstad de barometer is voor de politieke verhoudingen van geheel Europa. Als gij de mannen van rang en stand in onzen tijd hoort, dan is er in de wereld niets zoo nietig, zoo afge- zaagd en zoo gansch zonder beteekenis als liet Christelijk geloof. Gelooven en zijn verstand buiten gebruik stellen, is voor velen precies gelijk. Gelooven houdt men voor een gedachteloos en onverstandig vasthouden aan overgeleverde meeningen en leerstellingen, voor welke men niet het minste bewijs heeft, en waarvan geen enkele deugdelijke grondslag kan worden aangewezen. Dit is de ontzettende toestand onzer eeuw, dat het den duivel gelukte, het geloof, zonder hetwelk het toch onmogelijk is Gode te behagen, het geloof, dat alleen in het leven troosten en in het sterven zaligen kan, bij ouden en jongen, bij aanzienlijken en geringen, bij geleerden en ongeleerden verachtelijk en bespottelijk te maken. Smaad en schande werpend op het geloof, heeft hij het ongeloof tot eene eerezaak van het verstand verheven, zoodat hij, die in de wereld voor een verlicht, een geleerd, een verstandig mensch wil doorgaan, zich tenminste het aanzien van een ongeloovige moet geven. Wie den ontzaglijken ernst van dezen toestand diep gevoelt, ziet zich inderdaad gesteld voor de bange vraag, of in onze eeuw, die eenerzijds terecht de groote zendingseeuw heet, maar die andererzijds de eeuw van al schrikkelijker afval is, in de Christenlanden niet veel meer menschen het Christendom den rug toekeeren, om zich naar het moderne heidendom te wenden, dan er uit de groote volkerenzee der aarde door den dienst der zending uit het oude heidendom tot het Christendom worden toegebracht. Dat allen, die nog buigen voor het Woord des Heeren, de ontzettende ernst dezer droeve dingen toch helder voor den geest sta, opdat zij zich vereenigen mogen tot een krachtig getuigenis voor den Christus Gods, dien wij belijden als onzen eenigen Heere en Heiland. Dat zij, die de Heilige Schrift nog huldigen als de lamp voor hun voet en het licht op hun pad, toch alles aanwenden, opdat zij in de kracht des Heeren den geest der eeuw door getrouw en vrijmoedig getuigenis mogen wederstaan. Diep treurig is het, dat door allerlei twist en verdeeldheid de kracht, van wie nog optrekken onder de heilige banier van het Woord des Heeren zoo dikwijls wordt gebroken en verspild. Zeer te bejammeren is het, dat het getuigenis tegen het moderne heidendom in woord en daad zoo zwak en vaak zoo weinig doeltreffend is. Velen verstaan ganschelijk niet, hoe groot de afval in de laatste jaren geworden is. Anderen laten door eenzijdig theoretiseeren en door ongegronde idealen zich verleiden, om de ontzettende werkelijkheid uit het oog te verliezen. Dat de oogen van steeds meerderen er voor worden geopend, opdat al wie den naam des Heeren belijden door den drang des Heiligen Geestes als weerbare mannen zich aangeven, om mee op te trekken in de slagordenen des levenden Gods. Onder de middelen nu, die God ons geschonken heeft, om tegen den geest der eeuw een krachtig tegengif te bieden, neemt de Zondagsschool ongetwijfeld eene der eerste plaatsen in. Wat de zendingsscholen zijn op het terrein der uitwendige, dat kan tot op zekere hoogte op het gebied der binnenlandsche zending de Zondagsschool wezen. Er zijn meer dan 12000 Zendingsscholen, waarop ruim een half millioen kinderen worden onderwezen. Menig kinderhart werd op de Zendingsschool ontvankelijk voor het evangelie der genade. Uit die scholen is menigmaal een kleine zendeling uitgegaan, als een kinderlijke prediker, in eigen omgeving. En daarvan werd wel eens heerlijke vrucht gezien. Die Zendingsscholen arbeiden niet alleen tot het heil der kinderen, ze vormen tevens een geleidelijken overgang tot de ouders. Zoo nu is het ook met de Zondagsschool op het gebied der inwendige zending. De Zondagsschool nadert met het Woord Gods tot de kinderen van hen, die leven zonder God en zonder Bijbel. Zij verkondigt hun den Christus als den eenigen Redder en Verlosser uit allen geestelijken nood en ellende. Of tot hen gesproken wordt van Abraham of van Mozes, van David of van Daniël, altijd moet hoofdzaak zijn, hen te wijzen op Christus, den grooten Kindervriend. De Zondagsschool leere de kinderen bovenal Jezus kennen; den Christus in zijn leven en lijden, in zijn dood en zijne opstanding, in zijn heil en zijne genade voor arme zondaren. Dat is het einddoel, waarop het onderwijs altijd gericht wezen moet. De beide scharnieren van het onderwijs op de Zondagsschool zijn: onze diepe ellende door de zonde en Gods verlossende genade in Christus. Om deze hoofdzaak groepeert zich al het andere, dat den kinderen wordt onderwezen. Het onderricht op de Zondagsschool moet voorts zich ook aansluiten aan de omstandigheden van onzen tijd. De onderwijzer zal, als Hij den kinderen van Jezus vertelt, niet alleen van Bethlehems kribbe en van Golgotha's kruis getuigen; hij behoort ook te spreken van wat Christus als kind ten opzichte zijner ouders geweest is, en hoe Hij als man in 't midden der menschen en in al de omstandigheden van het dagelijksch leven, gesproken en gehandeld heeft. Of, gelijk wij het elders uitdrukten : „Het onderwijs op de Zondagsschool moet den kinderen den Christus verkondigen, die op aarde gekomen is, om zondaren zalig te maken; sprekende van het kind Jezus, dat zijn ouders steeds onderdanig was ; van den Zoon des timmermans, die ook het nederigste handwerk als een goddelijk beroep heeft geheiligd, die door niemand en niets zich liet afhouden van alle gerechtigheid te vervullen; die door zijne apostelen ons toeroept: „Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderdanig", en ons vermaant, dat wij niet alleen God vreezen, maar ook den koning eeren zullen." Zoo zal naast de geestelijke, ook de maatschappelijke zijde van het onderwijs tot haar recht komen. Vele en velerlei zijn de middelen, waardoor de Zondagsschool het kinderlijk gemoed bearbeidt. Zij doet dat niet alleen door het onderwijs, maar ook door het gebed en de dankzegging en door het Christelijk lied, waarbij de Psalmen steeds voorop moeten staan. Wij zullen niet verhalen van den rijken zegen, dien de Heere op den arbeid der Zondagsschool genadig heeft verleend. Ze zijn n allen bekend, de treffende voorbeelden, die bewijzen, dat het onderricht op de Zondagsschool door den Geest des Heeren diepe indrukken in het kinderhart heeft gemaakt, die later door een vroegtijdig Godverheerlijkend sterfbed of door een lang en welbesteed leven zijn bekend geworden. In de tweede plaats kan de Zondagsschool tot grooten zegen zijn voor de gezinnen, waaruit de kinderen komen. Zij is op allerlei wijzen de trechter, waardoor de Christelijke invloed het ontkerstende huisgezin kan bereiken. De Zondagsschool heeft den Bijbel in vele woningen gebracht, waar men geheel van het Woord Gods vervreemd was. Dit geschiedt op verschillende manier: bijv. door de teksten en psalmverzen, die moeten worden geleerd, dooide belooningskaartjes of wandcartons, die den ijverigen leerlingen worden uitgereikt. Het meest en het best echter, als aan de kinderen de Bijbel in zijn geheel wordt verstrekt. Dit is boven alles ernstig aan te bevelen. De waarheid, in het Woord Gods ons geopenbaard, komt door tractaten, Bijbelsche geschiedenissen, Bijbelsche platen, scheurkalenders en door de Christelijke lectuur, die den kinderen gegeven wordt, ook tot de ouders. Van hoe groote beteekenis wij dit achten moeten, bewijst het feit, dat de Zondagsschooluitgaven al meer eene wereld op zichzelve gaan vormen. En zeer is het te prijzen, dat door de Uitgevers hierin, zoowel wat den inhoud als wat den vorm aangaat, naar het beste wordt gestreefd. Hier treedt de Zondagsschool op als een zaaier, die met handvollen op een breeden akker het goede zaad uitstrooit, waarvan onder den zegen des Heeren, naar zijne belofte en op zijn tijd, kostelijke vrucht mag worden verwacht. Welk een invloed goed uitgevoerde, duidelijk sprekende platen kunnen oefenen, hebben wij in de woelingen, die ons volk voor eenige maanden beroerden, gezien. Voorts is het onze overtuiging, dat de Zondagsschool door hare kinderlectuur, voorzoover die waarlijk gedrenkt is met den geest der Heilige Schrift, een veelbeteekenende factor is tot het verbeteren van de volkslitteratuur. Want zulk een kinderboekje wordt niet alleen door de kinderen, maar ook door de ouders meestal met belangstelling gelezen. Daardoor kan bij jong en oud een betere zin voor lectuur worden gekweekt, die wapent tegen den verderfelijken stroom van on- en antichristelijke leesstof, die van alle zijden en op allerlei wijze op ons aankomt en ons huis dreigt te overweldigen. Ofschoon het reeds veel is, toch hebben wij nog niet alles genoemd. Niet alleen brengt de Zondagsschool in de huisgezinnen der verdwaalden en omdolenden het Woord des levens, 'twelk door den Geest Gods in het hart des zondaars het nieuwe leven wekt, dat leven voedt en onderhoudt en het gelukkig maakt; zij heeft ook de heiliging van den dag des Heeren bevorderd. Zij bracht in de gezinnen van velen, die door de drijfjacht van onzen tijd onder drukken arbeid verstompt waren, weer den dag der ruste. En door den Geest des Heeren is de uiterlijke Sabbathsviering bij menigeen verdiept tot innerlijke Sabbathsheiliging. Alzoo werd de Zondagsschool voor het huiselijke leven en voor het familieleven van groote beteekenis. Zij heeft het voor velen gereinigd en hersteld. Want dit is een der wezenlijke trekken van het Christendom, dat het het huisgezin, die wondere schepping Gods, steeds in eere heeft gebracht. In het stille, huiselijke leven school weleer de kracht van onzen burgerstand en de zenuw onzer nationale levenskracht. De Zondagsschool nu leerde menig kind den zegen van het tehuis kennen en genieten. Ook dit is eene zeer uitnemende zaak. Want wie zich niet aan het huisgezin verwant en gehecht gevoelt, gaat licht in den maalstroom van het drukke en woelige leven verloren. Ook hier zijn vele voorbeelden, een iegelijk uwer kent er wel, dat de Zondagsschool ten zegen geweest is voor de ouders. Niet slechts wat het huiselijke en maatschappelijke betreft, maar ook wat het geestelijke leven aangaat. Wij hebben zelf iemand gekend, die tot God bekeerd werd door het lied van de Zondagsschool, dat het dochtertje tehuis, spelende in haars vaders werkplaats, dikwijls zong. Die zegen voor de ouders kan in 't bijzonder worden bevorderd, als de onderwijzers ernstig en getrouw zich toeleggen op geregeld bezoek der huisgezinnen, vooral wanneer daar dagen van krankheid doorleefd worden. Menigmaal zal men door de kinderen den weg vinden tot het hart der ouders. De tijd ontbreekt ons, om verder in bijzonderheden to treden. Wat wij gezegd hebben, is evenwel genoeg, ten einde u te overtuigen, dat de Zondagsschool het woord van den Heiland heeft bevestigd: „Laat de kinderkens tot Mij komen, want derzulken is het Koninkrijk", en dat zij onder den zegen des Heeren bij velen, die in wereld en stof geheel dreigden te verzinken, belangstelling heeft gewekt in de dingen van het Koninkrijk der hemelen. Daardoor heeft zij zich doen kennen als een middel tot inwendigen zendingsarbeid bij uitnemendheid, waardoor de eere Gods krachtig bevorderd en de behoudenis veler zielen gewrocht werd. Wijl de Zondagsschool ontwijfelbaar van den Heere tot uitnemenden zegen gesteld is, smart het ons diep, dat zoovelen deze stichting een kwaad hart toedragen. Ongetwijfeld kleeft ook den Zondagsschoolarbeid, gelijk al wat menschelijk is, veel gebrekkigs aan; maar deze zwakheden mogen ons nooit het oog doen sluiten voor het vele goede, dat hij onder den zegen Gods heeft voortgebracht. Vrijmoedig roepen wij voortdurend, ondanks de gebreken, die haar aankleven en naar de wegneming of verbetering waarvan wij ernstig hebben te staan, uw aller belangstelling voor het werk der Zondagsschool in. Moge ons woord dienstbaar zijn, om die belangstelling te wekken of te verlevendigen bij velen. Betoont uwe belangstelling door lid van „Jachin" te worden, indien gij het nog niet zijt, of door in uwe omgeving nieuwe leden te werven voor onze Geref. Zondagsschoolvereeniging. Betoont uwe belangstelling door uwe gave en vooral door uw gebed voor het onderwijs en de onderwijzers. Vele dier mannenbroeders, die alle Zondagen door hitte en koude, door wind en weer, dikwijls op grooten afstand van hunne woning, zich tot hun Zondagsschoolarbeid begeven, en daarin jaren hebben volhard, leggen een ijver en eene toewijding aan den dag, die beschamend zijn, die eerbied wekken en tot dankzegging stemmen. Moge de Heere het hart van velen, die zich tot nu toe aan dezen arbeid onttrokken, ofschoon er gelegenheid in hunne omgeving te over was, opwekken, om van nu aan ook biddend en geloovig de hand aan den ploeg te slaan. De nood der tijden, die wij beleven, moest hen daartoe dringen. Ook in levendige en hartelijke belangstelling ligt eene groote kracht. . Eens brak in eene volkrijke stad een vreeselijke brand uit. In één oogenblik stond heel een bovenhuis in lichte laaie. Daar wordt plotseling een hartdoordringend geschreeuw gehoord, 't Is de stem van eene moeder, die het uitgilt: „Mijne kinderen, mijne kinderen zijn nog boven!" Als waanzinnig loopt zij heen en weer, steeds naar boven wijzend, en voortdurend roepend: „Daar zijn ze! Daar! Daar!" Alle pogingen' worden aanstonds in het werk gesteld, om de ongelukkige kinderen van een wissen dood door de vlammen te redden. Tot driemalen toe moeten de forsche brandweermannen terugkeeren vanwege de ondoordringbare rookwolken. De moeder is radeloos en wanhopig van smart, en al het volk staat verslagen. Eindelijk vliegt weder een pompier tegen de ladder op. Aan de tweede verdieping gekomen, staat hij stil. Hij kan niet verder. Ook hij dreigt onverrichter zake terug te keeren. Doch als de honderden menschen daar beneden dat zien, gaat er een luid geroep op: „Toe maar! houd vol! De kinderen! De kinderen!" Dat geroep vuurt den pompier aan, om het schier onmogelijke te beproeven, en weldra komt hij naar beneden, door rook en vuur omringd, met de twee kinderen onder den arm. Nu kent het gejuich der schare geene grenzen. Ziedaar, in een treffend voorbeeld u getoond, wat levendige belangstelling vermag! Wetende, wat uitnemend heilzame invloed er in hartelijke belangstelling is gelegen, roepen wij u allen op, om toch, hoeveel zich ook in onzen tijd aanbiedt en uwe hulp vraagt, den arbeid der Zondagsscholen niet te vergeten, maar dien ook, ja dien in 't bijzonder te gedenken. Want de Zondagsschool arbeidt onder de kinderen. En de kinderen zijn de steenen, waaruit het huisgezin is gebouwd; zij zijn het zaad der Kerk; ze zijn het steunsel des lands. Vooral in onzen tijd zij men gedachtig aan het woord van Luther: „Die de kinderen heeft, heeft de toekomst!" Diep beschamend is het, dat onze tegenstanders menigmaal toonen, den zin dier uitspraak beter te verstaan dan wij. Moge de Heere de Gereformeerde Zondagsschoolveree- niging „Jachin" zegenen en haar verwaardigen, om kloek en fier heel het land door de bazuin te doen klinken : „Denkt aan de kinderen! Denkt aan de kinderen! Inzonderheid aan hen, die de prooi dreigen te worden van de vlammen van ongeloof en revolutie." Worde haar arbeid van den Heere ten zegen gesteld, opdat velen, die dreigen een buit van den Moloch onzes tijds tc worden, nog uit de omklemming zijner vurige armen worden gebracht tot den goeden Herder, van wien de Schrift zoo heerlijk getuigt: „Hij zal zijne kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in zijne armen vergaderen en in zijn schoot dragen; de zoogenden zal Hij zachtjes leiden." Jesaja 40 : 11. THEOL. UNIV. APELDOORN O 3198 00025935 7