WALCHEREN IN 1778. dook Dr. L. WAGENAAR *). M. M. H H. Op 26 Januari 1779 zag het licht een //Brief oan een Amster(lamsch Heer, in antwoord aan zijnen vriend in Zeeland nopens de aldaar heerschende onlusten en de Roomsche kerk te V lissingen". Op pag. 13 van dit vlugschrift lezen we de sarcastische taal: //Meld mij ook eens, of het waar zij, dat de gevangenen door of van wege uwen Engelschen Predikant [be¬ doeld is de geleerde Hebraïcus Ds. Jüstus Tjeenk, een der oprichters van ons Zeeuwsch Genootschap, sedert 1765 predikant bij de Engelsche kerk te "Vlissingen en onze eerste secretaris] 3) //van tijd tot tijd met eten en drinken voorzien zijn en of men ten zijnen huize tot verkwikking van die ongelukkigen liefdegaven inzamelt. Ik heb commissie om mij daarop te informeeren van wege 3 of 4 Directeuren van 1) Rede, uitgesproken in de gewone vergadering van het Zeeuwsch Genootschap, gehouden 20 November 1901. 2) Nagtglas , Vervolg op de la Rue, II, 770 v. v meldt, datJusTüS Tjeenk geboren was te Winterswijk. Zie zijn geleerde Verhandelingen in de Werken van 't Z. Gen. Nagtglas noemt hem *de vader van de Maatschappij voor Kunsten en Wetenschappen, haar bedaarde, ijverige en nauwgezette eerste secretaris" tot zijnen dood toe, f 22 December 1782; »een willig werker, weinig opgemerkt en luttel gewaardeerd". (28) 't Zeeuwsch Genootschap, alhier woonachtig l); mitsgaders of gen. Predikant voor vrijheid en godsdienst ook wel geijverd hebbe, zoo 't een getrouw Leeraar past en . . . betaamt. . .; item of het waar zij, dat zijn WelEerw. namens zijn kerkeraad zijn WelEerw8 bezwaren nopens bewuste resolutie van Hun Edel Achtbaren" — bedoeld is de Magistraat van Vlissingen — '/tot toelating der exercitie van den Roomschen Godsdienst ter kennis van de classis Walcheren gebracht hebbe en haar hulp tot weering van alle Paperij en Afgodendienst geïmploreert en van wat effect zulks geweest zij. //Zij willen gaarne nog iets weten. Doch zulks is me ontschoten. Ik geloof, dat het raakt zekere commissie, zijn Eerw. onlangs in de vergadering van 't Zeeuwsch Genootschap opgedragen. //Wat de reden zij dezer nieuwsgierigheid, wete ik in 't algemeen niet. Doch ik gisse, dat gemelde Heeren gaarne bij gelegenheid der betaling hunner contributie als Directeuren van 't Zeeuwsch Genootschap aan gemelden Heer Tj***k, als eerste secretaris van 't Genootschap toe te zenden, een klein douceur voor de gevangenen voegen zouden . . . Bericht mij toch omtrent dezen man alles met de uiterste accuratesse, zonder bijzonderheden te vergeten, waaromtrent ik u niet mocht gevraagd hebben. //Wat zou het mij een eer en vermaak aandoen, indien ik op de lijst van 't Genootschap te gelijk met DIEN man pronken mocht! Ik zou het mij weinig aantrekken, al was het, dat sommige Directeurs en Leden, vooral die van andere gezindheden en speciaal die Roomsch zijn, daarom de Maatschappij verlieten. Eén orthodox Lid is immers beter dan vijf en twintig Heterodoxe Directeuren!" ') In 1778 waren »tot bestierder des Genootschaps verkozen en aangesteld" de Heeren Joan Koenraad Brandt, koopman, Mr. Kranqois Adriaan Rozeveld Cateau , pensionaris honorair, en Jan Baart, Med. Doet., Schepen en Raad van Amsterdam. Zie Verhandelingen Zeeuwsch Genootschap, dl. VI, p. XVI. (29) En op p. 20 vallen ons nog deze regels op: //Zooeven krijg ik uit Utrecht de verklaring der teeken i n g e n, genaamd C a 1 c h a s, de Wolf in 't Woud; de Raaf uit Indie; de Kraai in 't boschgeboomte, de Basilisk Fontein van Gif en de Tjenkende Red of Palias Nagtuil. Zij zijn wel uitgewerkt." Zooals ge bemerkt, M. H., was in den winter van 1778 op '79 niet slechts — om met Vuoolickhert te spreken — de Vlissingsche kerkhemel, maar zelfs de dampkring, waarin de oprichters en eerstgeboren leden van ons Zeeuwsch Genootschap ademden, zwaar geladen. En geen wonder, want aloude kerkelijke haat was uitgebarsten, politieke hartstocht was ontvlamd en religieuse verontwaardiging gloeide. De regenten met hun gepraetendeerd vaderlijk gezag voelden hun zetels kraken, een aardbeving deed zich onheilspellend gevoelen. Democratie stoof op tegen oligarchie. Burger en landzaat hief de vrijheidskreet aan. Calvinistisch predikant noch patriotsgezinde dichteres ontzag de souvereiniteit der stedelijke regeeringen. In wanhopige vermenging huwden zich eenerzijds star conservatisme, dat Datheen vergoodde en geen misse duldde, aan revolutionair opkomen voor echte burgervrijheid; — en andererzijds huwde zich een verdraagzaamheid, die haar tijd verstond, aan despotisme en barbaarschheid, voor den eisch der tijden stekeblind. Toch werden te midden der worsteling, hoe chaotisch, overwinningen behaald door burgervrijheid en religie, immers twee der grootste schatten van het menschelijk leven ! De Veersche predikant Josda van Iperen verhaalt in zijne // Kerkelijke historie van het Psalmgezang der christenen", die in het jaar der woelingen, dat wij beschrijven, verscheen, wat toen de oude manier van psalmzingen was. Ze bestond volgens hem in de navolgende vijf tempo's, door nootvaste voorzangers den volke onvermoeid geleerd: vDe noten 1°. uitrekken; 2°. in den mond draaien; 3U. kau- wen; 4°. door ettelijke verhoogingen ende verheffingen tusschen de tanden en 't gehemelte slangswijze henen slingeren; 5°. ze doen dwarrelen". De H H. gevoelen, dat toen 't psalmzingen nog een kunst was, en verstaan, dat deze smaak harmonieerde met de met halen en togen voorziene handteekeningen, de krulpruiken van zes verdiepingen, de overladen ornamenteering in den bouwstijl en de krulletters, waarmee de ganzeveder der schoolmeesters de schriften hunner voortreffelijkste scholieren versierde. De gemoedelijke vroomheid vloeide in dit figuratieve psalmzingen zoetelijk in, doch gekuischter smaak begon 't te walgen en — toen eindelijk de wel ootmoedig-gestemde, doch droef onbeholpen psalmberijming van Datheen — onder veel smaad — was afgeschaft, en een betere werd ingevoerd, natuurlijk onder veel tegenstand — omdat alle religie 't constante mint en met name aan de psalmen zich de heiligste en teederste herinneringen hechten, tot die van menig onvergetelijk sterfbed toe! — toen besloten de machthebbers in Staat en Kerk om ook de oude manier van zingen te doen wijken voor wat men '/de korte zangwijze" noemde. Nu was deze "korte zangwijze" ook iets raars. Te Yere of Goes werd ze uitgevonden. Ds. van Iperen beschrijft ze: '/De eerste noot van iederen regel zingt men lang, de middelsten kort en de laatste noot van iederen regel slepende". Dan volgt een rust, totdat de voorzanger mvalt met den eersten noot van den volgenden regel. Als men dus uit de nieuwe berijming van Psalm 2.5 zong uit het 2e vers: »Leid mij in Uw waarheid, leer IJvrig mij Uw wet betrachten", moest de arme gemeente zingen: Leid mij in Uw waarheid leer — rust. De voorzanger valt na een kleine pauze in: IJ vrig mij Uw wet betrach tea. (30) WALCHEREN IN 1778. DOOR l)r. L. WAGEN AAR. (OVERGEDRUKT UIT: ARCHIEF 1903, UITGEGEVEN DOOR HET ZEEUWSCH 0 ' GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN). MIDDELBURG. J. G. Sc W. ALTORFEER. DRUKKERS VAN HET GENOOTSCHAP 1903. BRO 1903:19 NB. Het cijfergetal tusschen ( ) in kleiner lettersoort geplaatst, wijst de doorloopende pagineering aan van het ArchieJ enz. 1903. (31) Of dit werkelijk aesthetisch hoog stond boven den ouden //zingtrant", ik betwijfel het zeer. De Westkappelaars vonden hun aan 't golven en ruischen der zee herinnerenden trant oneindig mooier en deze nieuwe manier stuitend oneerbiedig. Zooals den H. H. bekend is, woont er sedert eeuwen op Westkappel een eigenaardig volk. Hoog uitgegroeide, breedgeschouderde figuren. Blonde haren om den stoeren, door hooge jukbeenderen onschoonen kop, waarin kleine blauwe oogen lichten, die ze opslaan met vasten, bijna feilen blik. Ze werken aan den dijk. Hun element is de storm. De bange nacht hun feestdag. Het //mokje" x) hun maat. Sterk volk, sterk ook van zenuwen. En onderling zeldzaam aan elkaar zich hechtend, houw en trouw a). Dat ze hoog stonden op religieus gebied, of bijzonder conservatief waren, blijkt niet. De invoering der nieuwe psalmen ware gemakkelijk geschied. Doch dat korte zingen, dat wraakten ze. En toch had de Ambachtsheer van Westkappel begrepen, dat het gebeuren zou. Die Ambachtsheer was Martinus Johannes Veth van de Perbe, een oude jonge heer van 30 zomers; zijn oudere broeder was de bekende Johan Adriaan van de Perre, de kroon van dit Zuid-Nederlandsch geslacht, in ons jaar nog representant van den Prins als '/Eerste Edele van Zeeland", al stond hij gereed om dit ambt neer te leggen in onwil over de stadhouderlijke regeering, hoewel hij Oranjeman bleef in zijn hart. 3) De Heer Veth van de Perre nu — in bond met de stedelijke •) 'ƒ4 "ter jenever. 2) vgl. K. Baart, Westkapelle, hare bevolking, Wesïkapelsche dijk, geschiedkundig en karakteriseer end beschreven, blz. 7. 3) zie 0ver de Van de Perre's, Nagtglas a. w. en Van der Aa, Bibliografisch woordenboek — in vocibus en B. en M. Hist. Gen. XXIII, bl. 465 v. v. (32) regeering — had een gebod gegeven, en op Zondag 17 Maart 1776 was de ellende begonnen. Een orgel was er natuurlijk in Westkappel niet, maar de meester, hij heette Abraham Krijger, ') nomen est omen! — voerde met stentorstem met de nieuwe woorden den nieuwen zangtrant in. De Westkappelaars waren onthutst; doch ze lieten zich zoo maar niet ringelooren. Ze zetten zich ook schrap en zongen de oude woorden op de oude manier. Natuurlijk waren cle modernen spoedig gereed, maar de antieken gingen hun gang en galmden door met al de vereischte //wentelingen, kauwingen, verhoogingen, slangswijze uitlatingen en dwarrelingen" naar de kunst Meester Krijger en zijne getrouwen zetten dan wel de hoeden op ten teek en, dat 't vers al lang uit was !), maar de arme dominee moest wachten, totdat Oud-Westkappel zweeg. N u had men in Middelburg de antieke zangwijze op heele en halve noten 3) pogen in te voeren, doch toen men op veel tegenstand stuitte, werd dit pogen weer opgegeven en had men zich met wat vlugger tempo tevreden gesteld. Doch de Heeren te Westkappel zouden het doorzetten. Een publicatie ging uit: //Al die wanorde in de kerk maken, zal de inwoning voor eenigen tijd worden ontzegd"! a) Men had in de smalstad een bode. Ook Poppekerke had er een, en deze werd geleend. 4) Nu kregen deze twee gerechtsdienaars in last om scherpelijk op te merken, wie het luidste na-zongen . . . Onderscheidene van deze //oproermakers" •) Lourens Ingelse , De genadigrijke leidingen Gods met zijn uitverkorenen, gebleken in de onlusten op het eiland Walcheren in de jaren 1776 tot 1779. 5) Van Iperen , a. w. 3) K. Baart , a. w., blz. 87. 4) [K. de Korte], Ter herinnering aan het voorgevallene in Walcheren in de jaren 1778 en 1779 alsook een kort woord van het jaar 1776 en 1777, zijnde de oorzaak van al het voorgevallene; alsmede de bevindingsweg en gevangenschap van K. de Korte. Gedrukt tot stichting en leering vooral in deze dagen. [Zonder uitgever en jaartal]. Dit werkje was in 't bezit van Us. D. Janse alhier. (33) werden ontboden op 't stadhuis, en vleitaal noch bedreiging werd gespaard, 't Hielp niets; dies besloten Ambachtsheer en Wet den schrik er in te jagen door wat men in «Oldenbarneveld's dagen genoemd zon hebben: "het statueeren van exempel"! 't Langzaamst zong zekere Zachaeus, een kleermakertje, en de Regeering besloot hem //weg te jagen". *) Maar de man was onbemiddeld en had vrouw en vier kinderen. Die zouden dadelijk ten laste komen van den arme. Ook waren twee schepenen zijn voorspraak. En zoo kwam Zachaeus vrij! Maar er was nog een taaie aanhouder der noten. Een Friesche stijfkop. In den zomer van 1754 was hij op Westkappel komen aandrijven. Eerst was hij een ruwe kerel, en — schoon later tot ernst en godsdienst gekomen — iemand, die verbazend veel praats had. 3) Isebrand Leinse Burggraaf schreef hij zich; hij was een Mr. Timmerman, die er vrij warmpjes inzat en wiens echt kinderloos was gebleven. Hem besloot de Magistraat te treffen. Hij toch was niet //een van de onzen" zooals men in Westkappel zegt. 2) En overwegend, dat deze Burggraaf //zich als een tumultuairen wederhoorigen burger, niettegenstaande minnelijke interpellatiën bleef gedragen" besloot de Raad, na twee rechtsgeleerden geraadpleegd te hebben, hem //door politieke uitzetting de plaats te doen ruimen". (5 Juli 1777). Dit was iets nieuws op Walcheren. Burggraaf kreeg een missive thuis, waarin hem zonder eenige opgave van redenen, eenvoudig door Burgemeester, Schepenen en Raad gelast werd om in persoon binnen den tijd van £ X 24 uren op poenaliteit van zwaarder straften het gebied van Westkappel te verlaten. Op raad zijner vrienden begaf zich de getroffene naar zijne overheden en vroeg officieele aanklacht van misdaad. Doch alle opgave van redenen bleef geweigerd. Hij begreep het wel, waar 't om was en — kon gaan! De gebannene snelde naar den Haag. Hij vond er een advo- ') De Korte, a w. Archief 1903. s) Baart, a. w., blz. 91. 2 (34) kaat, die den vrienden bericht deed, //dat er geen stad in Nederland gevonden werd, die zoo haar burgers mocht verbannen, laat staan dan een — smalstad"! *) Nu, zoo hoopte men, zou er recht gedaan worden. Doch eerlang begeerde men in den Haag, dat Burggraaf een request inleveren en een weinig schuld bekennen zou. Dan zou 't banvonnis worden herroepen. Maar natuurlijk weigerde de Fries en — nu was 't //klaar" in den Haag. Telen weten dit beloop der zaak aan Jan van de Pehre. Een van Burggraafs vrienden ging //in liefde" naar hem toe en verhaalde hem, wat men van hem fluisterde, waarop van de Perre zijn onschuld betuigd moet hebben. 2) Later stelde deze als Eerste Edele — hoewel te vergeefs — in de Staten voor om de zaak van Burggraaf te leggen in handen van 't Hof van Holland, tot onderzoek, of hij verdiend had te worden uitgezet of niet. 3) De bevolking te Westkappel schijnt aanvankelijk de uitbanning van den Erieschen timmerman vrij onverschillig te hebben opgenomen. 4) Maar met één gegeven hadden de Heeren geen rekening gehouden. Met dien Burggraaf was te Westkappel iets innerlijks gebeurd, zoodat velen hem hielden voor—//een kind van God". Ik lees in een Brief van een Veerenaar aan een zijner vrienden te Leyden, behelzende de executie te Veere verricht aan drie boeren van West-Cappetten, dat de boeren van den gebannene beweerden, dat hij was een kind van God. Zoo stond 't in de sententie. Laat ons die uitdrukking mogen toelichten. In den grooten tijd van Neerlands bevrijdingsoorlog sloeg het Calvinisme zijn scherpen stempel ook op 't Zeeuwsche volk. Dit Calvinisme was ruim van horizon. Bezield door de groote *) Ingelse, a. w. 3) De Korte, a w. 3) Notulen Staten van Zeeland 31 Oct. 1778. 4) Baart, a. w. (35) gedachte, dat God op alle terrein des levens moet geëerd worden, wierpen zich de Calvinisten van Oranje en Marnix in den strijd om 't land van Spanje te bevrijden en kerk, wetenschap en kunst van Bome. Hen onderscheidde van de Roomschen het geloof; doch dit was hun een overtuiging. Een zaak van 't bewustzijn en den wil; 't waren heldere koppen en vaste karakters. En even ruim als hun horizon was hun hart. Immers, ieder man van levensernst , die instemde met wat hun goddelijke waarheid docht, en beleed naar dit Zijn woord God te willen dienen, werd als medechristen begroet. Zelfs de kinderen aanvaardden ze als het uitverkoren en begenadigd zaad der kerk, dat wel onderwezen in huis, kerk en school, reeds in prille jeugd het Amen sprak op Gods doopsbelofte en met de duizenden avondmaalgangers zich verzegelen liet des Vaders vergevende liefde in Christus en 't kindschap Gods. .In 1778 was dit Calvinisme goeddeels verdrongen door een gedachtengang, waarin puriteinsche, doopersche, methodistische en labadistische tendenzen 't antiek-gereformeerde sterk hadden gewijzigd. Deze gedachtengang verwierp 't werk van Gods genade in de continuïteit der geslachten, had voor kunst noch wetenschap oog, liet de wereld wereld en ging uit van 'i gegeven, dat er slechts enkele uitverkorenen zijn. Deze uitverkorenen leven eerst in hun blindheid doorgaans volop in zinnendienst of zelfs in grove zonden, doch plotseling in hun conscientie aangegrepen, worden ze — na in groote zielsangsten geworsteld te hebben — straks, door wat men een '/onmiddellijk licht" noemde, bij trappen ingeleid in de zondaarsliefde Gods in Christus en de vertroosting en verzegeling des Heiligen Geestes. 1) 1) vgl- A. W. van Appeltern, Hel Staatsrecht in Nederland met betrekking tot de Kerk, blz. 17. L. H. Wagenaar , Het Reveil en de Afscheiding . blz. 12 en 13. Dr. H. Bavinck , De zekerheid des geloof j, p. 30 en H. Hoekscha , Het Methodisfne, p. 13. (36) Slechts hij nu, die (lezen zijnen //weg" zoo wist te verhalen, dat de andere //in- en doorgeleiden1' er //aanneming ' van hadden, gold in 1778 voor //een kind van God". Iemand, die zulk een innerlijk proces niet had doorleefd; mocht ingedeeld worden bij de //overtuigden, bekommerden, toevluchtnemenden", maar een kind van God was hij niet. Dat waren er maar enkelen in stad of dorp. En deze waren zich goed bewust van hun //staat". En 't volk in zijne breede rijen erkende hen, en dat met groote hoogachting. Immers, die kinderen Gods waren de heerlijken op aarde, van welke Ps. 16 zong, en van hen stond geschreven, //die U aanraakt, raakt Gods oogappel aan1'. Welnu als zulk een kind van God gold de gebannen burger van Westkappel. Daarom voelden .al zijne broederen zijn verongelijking als hunzelven aangedaan. En al de dijkwerkers riepen, dat, waar de overheden van Westkappel Gods kind hadden aangerand, de vloek Gods moest komen op hun schuldigen kop, hun huis en — heel hun stad. Zulke vijanden van God en zijn volk behoefde niemand te ontzien. Ja, een Godgevallig werk was het, als zulk een tyrannie werd gestuit. Bij deze godsdienstige sympathieën voor Burggraaf kwam de verontwaardiging over de wijze zijner uitzetting, die deed denken aan de lettres de cachet van Louis XI\. De oud-Zeeuwsche vrijheidszucht reageerde tegen zoo stuitende tyrannie. Allen voelden, wat straks de Magistraat van Yeere zou uitspreken: //dat het in deze landen altoos als een generaal grondmaxime van regeering en een voornaam bolwerk voor de vrijheid is geconsidereerd geworden, dat zelfs de minste ingezetene niet in persoon of goederen kan worden benadeeld zonder voorafgaande rechtspleging". *) En daarom ontstond er een machtige volksbeweging, die in naam der vrijheid den l) Notulen Staten van Zeel. 13 Sept. 1779- (37) eisch liet hooren, dat deze onwettige politieke uitzetting zou worden ongedaan gemaakt. Ruggesteun vond deze beweging bij sommige der Voetiaansche predikanten, als Prof. Willemse en Prof. Andriesse, bij Ds. Bosboom, blijkbaar de kraai in 't boschgeboomte van de spotprent, en bij Ds. Columba, die te Batavia gediend had en nu, uit Indie gerepatieerd, te Middelburg woonde *) en er de groote vraagbaak was der protesteerende boeren. Ds. Columba is natuurlijk de Raaf uit Indie in den brief des Amsterdammers. Professor Jacobus Willemse was zeldzaam populair. Yan 1738 af leefde hij als weduwnaar eenzaam in zijn wijdsche woning op de Rouaansche kaai [G 122, 123], schatrijk en zeer milddadig, trouw herder en zoet prediker, een vader der gemeente. Den 4en Januari onzes jaars had hij zijn 50-jarigen dienst herdacht en gepreekt van 5 tot 10 uren 'r avonds 3). Johannes Andriesse was sedert 1764 predikant in zijn vaderstad en sedert het vorig jaar hoogleeraar in de theologie, een beminnelijk en vredelievend man. 3) Lambertus Bosboom was voor 2 jaar uit Biezelinge gekomen naar Zoutelande. Den 26 Juli preekte hij in de vacature te Westkappel uit I Sam. 2 : 30 //Die Mij eeren, zal Ik eeren en die Mij versmaden zullen licht geacht worden". Vraagswijze pastte hij dezen tekst toe op de Hooge Overheden, wat deze anders waren dan smaders van God en vervolgens van Gods volk. En '/of 't geen smaden van God was om liever voor den ') Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen, vervolg op De la Rue, meldt, dat Ds. Columba woonde in het oude huis van Salvador de la Palma, F 33, waar in de i6' eeuw 't eerste Avondmaal werd gevierd. Dommisse, De Westpoort, p. 220, verhaalt op gezag van een oude aanteekening, (die ik raadpleegde op 't oud Vlissingsch Archief), dat Ds. Columba verblijf hield op de buitenplaats aan de Sint-Geertruidsweg [Segeersweg] onder Middelburg en daar de ontevredenen ontving. Woonde Columba wellicht 's winters in stad en des zomers buiten? 5) Nagtglas, a. w., in voce. (38) heer eener plaats op de bloote knieën te kruipen, dan God te eer en" ! Bitter klaagde hij, //dat men Gods volk liever uitbande en aan den galg hielp, dan hun een behulpzame hand te bieden" }) Ook schijnt de prinsgezinde edelman, Willem van Oittees, die op zijn buiten te Rhijnsburg zoo gaarne de predikanten van Middelburg onthaalde, der beweging sympathetisch gestemd te zijn geweest. 3) Doch ook onder de misnoegde boeren waren interessante figuren. Hun theologisch hoofd was Koenelis de Korte , die onder Meliskerke boerde. Omnium consensu //een kind van God". Een man, die in achting stond bij hoog en laag. Die «in liefde" sprak, nu met den heer J. van de Perre, dan met den burgemeester van Westkappel, en vertrouwelijk raadpleegde, nu met vader Willemse en dominee Columba, dan met Prof. Andriesse, om straks in gemoedelijken kout met den baljuw van Middelburg zijn kerker tegemoet te gaan. Het politieke hoofd was een andere landzaat, Willem Wisse, die op het hof Molenbaij onder Grijpskerke woonde. Deze wist te praten over //de oude constitutie, als op Gods Woord gegrond" — zóó dat alle boeren er versteld van stonden. Mager was hij, pokdalig en scherp van kin, radsprekend. 8) Ook hij genoot de algemeene achting als een //begenadigde Gods". Der Dritte im Bunde was een geheel ander man. Geen vrome. De //tale Kanaans" had voor hem het woord: Woudezel, — een goede beeldspraak, ontleend aan Gen. 16 : 12, waar de Engel aan de gevluchte Hagar den zoon belooft, die een //woudezel" wezen zal, d. i. de wilde ezel, de fara der Arabische woestijn, die, naar de prachtige beschrijving in 't boek van Job zich nooit laat temmen en op de hoogte 4) Zie het getuigenis van de ouderlingen der gemeente Pieter P. Lous of Loysen , Jacobus Synoutszoon , Andries 't Houtenhoofd , Adriaan Pieter Willeboordse en Aarnout Huybregtse, gegeven den 15 Novem¬ ber 1778 in 't Rijks Archief hier ter stede. ') Nagtglas , a. w., in voce. 3) N. Ned. Jaarb. 1779, bl. 1029. (39) staande den vrijen woestijnwind opsnuift in 't trotseli gevoel van vrijheid en kracht. Deze derde was Loueens Ingelse. Hij boerde op den Oranjepolder onder Arnemuiden, een domeinplaats. De vromen zochten zijn medewerking en dit was hem een groote eere, want hoewel hij zich nog geheel wereldling achtte, deelde hij in de hoogschatting zijner omgeving van '/de kinderen Gods". Daarom gruwde hij evenzeer van de uitzetting van den vromen Burggraaf, als hij toornde tegen de daarin begane krenking //onzer vrijheid, op Spanje zoo duur veroverd" ! In later, rustiger dagen heeft Ingelse, in 't bijzonder voor zijn kinderen en kleinkinderen, de Sturm- und Drangperiode van 1776—79 zeer aanschouwelijk en in vrij vloeienden stijl beschreven in een tweetal allermerkwaardigste werkjes, die na in handschrift veel gecirculeerd te hebben, voor eenige jaren gedrukt werden. 1) Levendig teekent Ingelse den indruk, dien de Westkappelsche regeeringsdaad maakte, in de woorden: ////Wanneer", zoo sprak men, //zulk een onwettige handeling niet kan worden tegengegaan, dan zijn wij onze edele, van God ontvangen vrijheid kwijt; dan kan niemand meer op zijn plaats zich veilig gevoelen"". En daarom moest met ernst be- ') De titels zijn: Merkwaardige bekeeringsgeschiedenis van Lourens Ingelse, in leven landbouwer op de hofstede in den Oranjepolder, eiland Walcheren, tengevolge van de zware vervolging en verbanning, hem en zijne lotgenooten aangedaan, wegens hunne gehechtheid aan de oude Psalmberijming, tijdens de invoering der Nieuwe Berijming te Westkapelle, Anno 1774—1776; door hemzelven te boek gesteld, Tweede druk, Rotterdam, Gebr. Huge. (Jaartal ontbreekt, thans verkrijgbaar bij K. le Cointre alhier). En: De Genaderijke leidingen Gods met zijne uitverkorenen, gebleken in de onlusten op het eiland Walcheren, in de jaren 1776 tot 1779 ontstaan door de begunstiging der Roomsch-Katholieken te Vlissingen en de gewelddadige invoering der Nieuwe Psalmberijming te Westkapelle, met de gestrenge vervolging van hen, die aan de oude berijming gehecht bleven , getrouwelijk beschreven door Lourens Ingelse, in leven landbouwer op de hofstede in den Oranjepolder alhier. Rotterdam. Gebr. Huge. Met het vorige saamgebonden. (40) proefd worden, om dit machtsmisbruik te stuiten en den Westkappelschen Magistraat te nopen dit //banvonnis zonder opgave van redenen en voorafgaande rechtspleging" te herroepen. Dat moest. En dat zou. • Tal van vergaderingen werden gehouden. Op de Groote Abeele was een herberg, genaamd De zeven sterren. In Middelburg een tabakswinkel van een Waal in de Segeerstraat. Op deze en wellicht ook op andere plaatsen kwamen de misnoegden samen en na elke samenkomst werd de volkswil sterker en rees de moed . . . Toch is 't waarschijnlijk, dat 't bij machteloos morren zou zijn gebleven, had niet een tweede despotieke regeeringsdaad een geheel andere groep burgers voor de vrijheid in 't harnas gejaagd en 't religieus motief in 't volksbewustzijn grootelijks versterkt. Onder de oud-Nederlandsche steden, die er zich op beroemden: goed Geus te zijn, bekleedt Ylissingen een plaats der eere. Waar Den Briel eenvoudig veroverd was door de Watergeuzen, daar had Ylissingen zelf 't Spaansch-Roomsche juk afgeworpen en de politiek-kerkelijke Reformatie tot stand gebracht, 't Was dan ook langen tijd ondenkbaar, dat te Vlissingen een Roomsche kerk kon worden gebouwd. Zelfs nog in 1764, toen de Regeering besloten had om een tijdelijk in 't //taanhuis" voor de Waalsche bezetting ingericht kerkje na haar vertrek beschikbaar te stellen voor de godsdienstoefening der Roomsche burgers — stoof, onder leiding der drie kerkeraden schier al wat invloed had op tegen zoo beleedigend voornemen en werd 't verlof haastig ingetrokken.' 1) Doch sedert was het antipapisme verflauwd. Velen begonnen te voelen voor verdraagzaamheid. En met name de Magistraat van Vlissingen, altoos naijverig op Middelburg, waar 't aanwezig zijn eener Roomsche kerk Roomsche kooplieden mocht trekken, was bereid in 't belang van den handel het antipapisme te staan 3). 4) H. P. Winkelman, Geschiedkundige plaatsbeschrijving van Vlissingen. 2) Vervolg op Wagen aar. (41) In ons jaar 1778 ontvlamde een oorlog tusschen Frankrijk en Engeland, en Duinkerker kooplieden vestigden zich in de Scheldestad om onder onzijdige vlag hun scheepvaart voort te zetten. Deze heeren nu vroegen beleefdelijk om een als gewoon huis vermomd kerkje te mogen bouwen, ten einde er in alle stilte hun eeredienst uit te oefenen, en — de Magistraat stond 't gereedelijk toe (28 Juli). Zelf mocht provisioneel van stonden aan in een particuliere woning de mis worden bediend en gelezen. Tegelijk besloten de Heeren om, wel vermoedende, dat hiertegen menig protest zou worden uitgelokt, geen requesten van wie ook aan te nemen . . . Wat voorzien was, geschiedde, en met name gordden zich de diakenen aan om tegen Jt oprichten van den afgodstempel te protesteeren x). Ze vragen de consistorie aan. Deze wordt hun geweigerd door den Praeses Ds. Ludovicus Schrader , die den broederen een ernstige vermaning geeft om stil te zijn. Doch, aangevuurd door een hunner, een naar men wil zeer ambitieus burger, den lakenkooper du Bois 3), zetten de diakenen hun voornemen door, en brengen ze de zaak op den kerkeraad. Deze besluit, om ondanks de door de H. H. van 't stadhuis genomen resolutie, toch een audientie aan te vragen. Maar niemand minder dan Mr. Cornelis Caen, de Pensionaris van 't Sluische Vrije, s) was Vlissingens regeerend burgemeester; deze is niet voor de H. H. van den kerkeraad te ') Pieter Snijders, Ouderling te Vlissingen. Beschrijving der Stad Vlissingen, van desselfs opkomst en verderen voortgank en voltooyinge, als in het politycq, burgerlyk en kerkelyck bestier en lotgevallen. M. S. op de Prov. Bibliotheek alhier. ■) Jacobus du Bois was geboren Leidenaar, zooals zijn tongval aanstonds verried. Volgens zijn Signalement was hij een kloeke verschijning , rijzig vrij corpulent, forsch van bouw, en beurde hij hoog den stoeren met grijzen pruik en grooten flaphoed gedekten kop. Steeds droeg hij een blauwe sluitjas en een rok van donker jachtlaken over zijn zwart ondergewaad. Jaarboeken 1779, bl. 1029. 3) Nagtglas , a. w. in voce. (42) spreken, en het besluit der Heeren staat, om in dezen geen request te accepteeren. Maar na ontwaakt de Zeeuwsche leeuw. Dertien der voornaamste burgers — onder hen du Bois — ontwerpen en teekenen toch een request en twee hunner bieden 't aan. Het zijn de Heeren Leendert Lamoote en de burgerkapitein Matthijs Bekker [was hij een verwant van Elisabeth Bekker, de weduwe van dominee Wolf?] 't Adres was zeer beleefd gesteld. x) 't Heft aan met een gemoedelijke betuiging van gehoorzaamheid en respect voor de Edel Achtbaren en verzoekt daarop ootmoedig permissie om de serieuse attentie van H. A. eenige oogenblikken te mogen bezig houden met dingen, waarover zich de requestranten //zeer bezwaard vinden in hunne conscientie en hun gemoed!" Ze willen de handelingen hunner overheden «bedillen noch berispen". Doch meenen '/als vrije Nederlanders permissie te hebben om zich met ootmoedige supplicatie te beroepen op Goddelijke en menschelijke wetten"! Yoorts belijden adressanten afkeer te hebben van den Roomschen godsdienst uit nationale traditie en respect voor de wet Gods, die immers nadrukkelijk afgoderij en beeldendienst verbiedt en (naar de verklaring van d'Odtrein's catechismus !) de overheid verplicht om dat kwaad — '/zij 't met de noodige bescheidenheid" — te weren. Ten slotte beroepen zich de 13 op de aloude Placaten, die de uitoefening der Roornsche religie in Zeeland, buiten enkele toegelaten plaatsen, verbieden. En daarom verzoeken ze, //dat 't genomen besluit buiten werking word gesteld". Dit beleefd Adres nu werd — 't was den 17 Augustus — aangeboden, doch — uit de hoogte geweigerd. De burgers *) 't Adres komt voor in de verzameling vlugschriften uit 1778, die berust op de Prov. Bibliotheek te Middelburg en die begint met den Brief van een Amsterdamsch Heer, boven aangehaald. Ook in de Jaarboeken bi. 1022. (43) konden 't mee terugnemen. De Heeren moesten 't niet hebben. Doch nu verhief zich een springtij van verontwaardiging en schier heel de burgerij gevoelde, dat hierin de burgervrijheid op 't spel stond. Vóór- en tegenstanders van den Roomschen dienst riepen luidkeels tegen deze tyrannie en niemand minder dan de geboren Vlissingsche snaaksche schrijfster Betje Wolf geb. Bekker greep naar de pen en liet de V r ij h e i d spreken tot den Raad en de burgerij der Vlissingers. 't Dichtstuk verscheen anoniem, doch bij haar uitgever Tjallingiüs te Hoorn. De prijs [was] — zooals de titel meldt! — //5 en een hal ven stuiver". Mijn brave Vlissingers, mijn oudste en trouwste Vrinden, Is 't mogelijk! duldt gij dit? Waar is uw heldenmoed, Die voor uw Vaderland dorst alles onderwinden, Toen Phlips, die trotsche Phlips, mij schopte met den voet? Mijn boezem klopt van toorn. O, hoon, niet te verdragen! Ik ben de Vrijheid, 'k spreek de sterke taal van 't hart. Dan teekent ze de tegenstelling van 't vroolijk Eeuwfeest der Vlissingsche Vrijheid, in 1772 door heel Nederland meegevierd en de tegenwoordige spanning. Helaas, waar 's nu die vreugd, die gulheid, dat vertrouwen, Die toen op 's volks gelaat en dat der Heeren blonk ? 't Is afkeer, argwaan, ach! 't is haat, 't geen wij beschouwen. 'k Gruw nog van 't antwoord, dat m' onlangs in de ooren klonk! Die nutte en vaste band, die allen moest verbinden, Is los gescheurd; elk peinst op eigen zekerheid. Men werpt den schendnaam toe van Muyters aan mijn vrinden, Men wijst den burger af, die voor zijn rechten pleit Ja zelfs schijnt Mevrouw Wolf een sympathetischen zijblik op de toen sterk geminachte boeren te slaan, of heeft ze enkel de visschers en kleine burgertjes op 't oog, als ze schrijft: De braafsten zijn zeer zelde in hoogen rang verheven ! Ovrigens neemt ze 't op voor de vrijheid der religie, ook voor de Roomschen: (44) 'k Betwistte nooit het recht aan iemand, wien 't mocht wezen Zijn God te dienen na het licht, dat hij ontving . . . En verder: Zingt Rome ook niet Gods lof in pracht'ge tempelchoren ? Geen zinneloozer haat dan een religiehaat, De onmenschelijke dwang, wat maakt zij? Huichelaren Bidt God voor hen die doolt, maar haat uw broeder nooit. In de zaak der vrijheid is ze 't dus eens met de Regeering. Maar zal dit alles de mishandeling verzachten, Die gij zoo onbedacht, of noem ik 't vóorbedacht? Deez mijne burgers doet? Gij schondt de wetten, die 't uw plicht was te bewaren , Doet, dit is vrijheids eisch, den burgers recht weervaren; Vergoed het ongelijk, den hoon , hun aangedaan ! Dan wil de vrijheid alles vergeven en vergeten. Doch zoo gij tegen mij u allen hebt verbonden, Beeft voor 't gevolg! wie heeft m' ooit ongestraft gehoond ? Herroep voor uwen geest die akelige stonden Door 't vaderland beleefd , als heerschzucht wierd onttroond ! Zeer gelukkig is de auteur als ze Prins Willem invoert en hem laat verhalen van 't smeekschrift van Brederode, dat — hoe ontevreden zij ware — de Landvoogdes toch wèl aangenomen heeft. Ten slotte raadt ze om den Magistraat te dagen voor Vlissingens Erfheer en onderwijl tot bedaren te brengen 't '/handgauw, door storm en zee geharde volk". Dit goedgeschreven vers verscheen. De regeering haalde 't op als een schandelijk pasquil. Doch, zoo meldt een toenmalig Ylissingsch ouderling in zijn Zeeuwschen tongval: vele exemplaren waren reeds aan den man //gerocht". De Amsterdamsche Heer, met wiens sarkastische taal we onze lezing begonnen, verhaalt, dat verscheidene Regeeringen het bijtend schimpdicht der anders om hare verdraagzaamheid zoo gerenommeerde Dichteres hebben doen ophalen, en dat sommige meenen, dat de Auctrice de poursuites der justitie niet zal kunnen echappeeren. (45) Men kan zich voorstellen, met wat belangstelling deze spanning in Ylissingen gade geslagen werd door de onrustige Walchersche boeren. Ingelse verhaalt, dat velen hunner op 't vernemen van de weigering van 't request op oud-testamentische wijze hun droefheid te kennen gaven door het scheuren van hunne kleederen En eerlang begonnen nu op de Groote Abeele Ylissingsche burgers en Walchersche //landzaten" saam te vergaderen. Daar kwamen Ds. Lambert Bosboom van Zoutelande, Ds. Jean des Fontaines, de wat heetgebakende Fransche //ministre" van Ylissingen. 1) Met hen verschenen uit de burgers o. a. onze lakenkooper Jacobus du Bols, de apotheker Jan Fret, 2) de ouderling Pieter Brant en de lichtvaardige Simon van Nispe Mdlder, die later de geesel zijner stad zou zijn. 3) Wat waren de harten ontroerd. //Ziet gij wel, waar onze vrijheid naar toe gaat", vroegen ze de Korte. //Te Ylissingen neemt men geen rekwest van den burger meer aan en te Westkapelle jaagt men den burger weg zonder onderzoek, 't Is meer dan tijd, dat wij voor onze vrijheid opkomen, of wij worden als slaven behandeld". En 't besluit werd genomen om naar Ylissingen te gaan. De burgers riepen de boeren te hulp om de regeering te intimideeren. Op den marktdag van Donderdag 20 Augustus hield du Bois publiek op de Markt te Middelburg een bijeenkomst met landzaten van alle oorden van Walcheren en hier werden drie hunner aangewezen om eens met de Kegeering van Ylissingen te spreken. 4) 't Waren zekere Gerrit Slaakweg, 6) van wien ik niets naders heb ') Jean des Fontaines was Waalsch predikant te Vlissingen van 1773— 1779. Zie J. ab Utrecht Dresselhuis, De Waalsche gemeenten in Zeeland, blz. 119. 3) Een Jacobus Fret , Capitein der borgerij, komt voor als onderteekenaar van een request aan den Prins. O. V, Archief. 3) "Snijders, a. w., October 1787. *) Punt van beschuldiging in de concept-sententie van 't Bannissement contra Jacobus du Bois, op 't O. Archief te Vlissingen no. 17. 6) Dommisse , a. w., noemt hem Slaatweg , Ingelse, a. w., Slaakweg. ;46) kunnen ontdekken, Willem Meeuwse, een geacht en ontwikkeld landman onder Koudekerke, en onze bekende woudezel Lourens Ingelse. Den volgenden dag te Vlissingen gekomen, begaven ze zich naar Ds. Tjeenk, die ziek te bedde lag, doch vol energie zich kantte tegen alle geweld en ried om hulp te zoeken bij den Prins, raadpleegden ze vervolgens met du Bois , den hoofdman. van het verzet, en geraakten ten huize van burgemeester Cornelis Caen in gesprek met Z. E. A. en den algemeen als krypto-papist gedoodverfden Pensionaris Leonard Constantijn van Sonsbeek. J) De boeren betuigden den Heeren hun leedwezen over 't toestaan van den Roomschen eeredienst en drongen aan op 't intrekken der resolutie. Wat stonden de Heeren verbaasd, toen ze vernamen, op hoe verren afstand van Vlissingen deze mannen thuis behoorden. Hoe durfden zulke boerekinkels zich moeien met de zaken der stede? Ze kregen hard bescheid en scherpe waarschuwing om de misnoegde burgerij niet nog meer op te zetten. En uitbulderden mocht nu Ingelse brutaliteiten, ze vielen machteloos op de zerken neer. Den 23en Augustus vierden de Roomschen hun eerste misse in 't z. g. taanhuis. Maar wel 280 burgers en burgeressen teekenden een smeekschrift aan den Prins met beklag en bede. 2) ') Vermakelijk is de mededeeling van Nagtglas, Vervolg op De la Rue sub voce L. C. van Sonsbeek, dat Jean des Fontaines op den kansel betoogd had, dat de aanstoker van den Roomschen kerkbouw niemand minderwas dan le père du mensonge. Sommige verstonden le Pensionaire Sonsbeek ! Des F. bedoelde natuurlijk den duivel. 3) Een copie van dit request berust op 't O. VI. Arch. 't Heft aan: »Het is niet dan zeer ongaarne en al schoorvoetende, dat wy ondergeschrevenen , allen burgers en ingezetenen van de stad Vlissingen, ons durven verstouten tot U. H. te naderen om ons te beklagen over uwe overheden aan welke wy altijd alle eere, liefde, trouw en gehoorzaamheid hebben bewezen". Dan volgt een belangrijke »narratie". 't Slot is de grieve, dat de Regeerende Heer Burgemeester 't verzoek niet heeft gelieven te accepteeren en 't verzoek, dat de Prins 't houden der mis in Vlissingen verbiede. Onder de onderteekenaars vielen ons op : Sara van deAbeele, catechiseervrouw, Cornelis de Ruyter , luitenantcolonel der burgerij, Matthijs Bekker, Willem de Bruyne, Jacobus (47) De oud-schepen Pieter Spieking en Willem Brandt — dien we op de Abeele ontmoetten — beide ouderlingen der kerk, werden afgevaardigd om 't request aan te bieden. Ook de boeren hadden ondertusschen een petitionnement op touw gezet, waarin de opmerking voorkwam dat 't voor 's lands defentie te gevaarlijk was van de zoo belangrijke havenveste een vergaderplaats van Roomsche vreemdelingen te maken '), en de lakenkoopman du Bois nam op zich om dit stuk den Erfstadhouder ter hand te stellen. Gezamenlijk reisden de drie Vlissingers naar het Loo. Ze werden er //minnelijk" ontvangen. Z. H. nam de smeekschriften aan en beloofde er over te zullen schrijven aan de Regeering zijner stede. Op 30 Augustus waren de petitionarissen op 't Loo. 2) Den vorigen dag had hunne regeering een Placcaat uitgevaardigd met bevel om nu stil te zijn, totdat 't antwoord van Z. H. zou zijn ingekomen. Toen de Korte en zijne vrienden van de comparitie op de Abeele, waar 't rapport van de zending der drie boeren naar Vlissingen was uitgebracht, naar huis draafden, spraken ze af om ook te Westkappel de regeering eens aan te spreken. De Korte ging eerst alleen en had een vertrouwelijk gesprek met den regeerenden burgemeester Pieter Louwerszoon Huybrechtse. 3) De Korte beleed hem //geen vrede in zijn gemoed" te hebben, als hij hem niet waarschuwde. De burgemeester bepleitte de Fret , Cornf.i.is Heyman , Melchior Heyman , Jan de Ruyter , Hendrik de Vin, allen borger-capiteins, Pieter Brandt, ouderling, koopman en boekhouder, voorts de dekens van 't kleermakers-, beenhouwers, schippers-, kuipers-, pharmaceuten-, kramers-, chirurgijns-, smeden- en brandewijnverkoopersgilden. Deze laatste schreef zich Jan Versuup! Jacobus de Stroper was ^catechisant in de openbare catechisatie". Ook onderteekende Ds. Justus Tjeenk. ') In 't O. A. van VI. is een copie van 't request der landlieden aan den Prins, 't Is zeer goed gesteld. Door Tjeenk ? ') De concept-sententie b. g. verwijt du Bois, dat hij aanbood naar den Haag te reizen. Doch volgens Ingelse a. w. had de aanbieding van dit volkspetitionnement plaats op 't Loo. ») De Korte, a. w. (48) rechtmatigheid der uitzetting. De Korte vond haar //schreeuwend". Z. E. A. vond, dat de politieke macht vaderlijk is, en een vader geeft geen reden van zijn kastijding. De Korte vond het niet zeer vaderlijk, een burger een brief te zenden met bevel om binnen 2 X 24 uren te vertrekken, op poene van zware straffen, zonder dat hem de reden opgegeven wordt, waarom hij balling moet zijn. Dat verbittert, doch verbetert niet! De burgemeester deelde nu aan 't college mee, dat de boeren in Westkappel zouden komen om rappèl te eischen. En de regeering besloot, dat Z. E. A. aan de Korte eenuitnoodiging zou zenden tot een onderhoud met drie of vier gedepu-* teerden. De Korte kreeg dat stuk op een Woensdag en raadpleegde er over met Wisse. Des Donderdagsmorgens was deze uitnoodiging onder de boeren een publiek geheim. Een vergadering werd gehouden bij den Waalschen tabaksverkooper in de Segeerstraat en men besloot met vertegenwoordigers van alle dorpen saam te komen in de herberg de Oranjeboom te Westkappel. 't Goot. Maar allen kwamen op, en, nadat de Korte opnieuw met den burgemeester had geraadpleegd, ging een deputatie van drie boeren versterkt met drie dijkwerkers naar 't stadhuis. De landzaten waren ons driemanschap de Korte, Wisse en Ingelse; de Westkappelaars, de als //kinderen Gods" hooggeachte Willem Pieterse Loüs en IzAac Yerstrate, terwijl ook Lourens Maarten Caland ') met hen werd gedeputeerd. De burgemeester vroeg de deputatie of ze gequalificeerde personen waren, doch de Korte liet zich in dien strop niet verhangen en wees de Heeren op de ontvangen uitnoodiging. Nu ontstond een vrij heftige woordenwisseling, waarbij de Korte het klassieke woord van Elia tot Achab gebruikte. Eindelijk stelde de Magistraat voor, om de zaak van Burggraaf te *) De naam Caland is bekend geworden door Abraham Caland , den waterbouwkundige. Ingelse noemt onzen C. abusivelijk Maarten. (49) brengen voor de Staten en de deputatie nam dezen voorslag aan. Toen echter de mannen, die voor 't stadhuis hadden postgevat, dit vrij mager resultaat vernamen, vonden ze zich teleurgesteld, en bij de dijkwerkers rijpte 't besluit om onverwijld rappèl af te dwingen. Ook in Vlissingen wies het ongenoegen met den dag. 't Zeeuwsch Genootschap hield geregeld zijn maandelijksche directeuren-vergaderingen, maar de secretaris Tjeenk was in Juli en Augustus door ongesteldheid absent. 1) Was het hem tot troost, dat hij zijn mede-secretaris Ds. Jona Willem te Water — die 't met de Heeren hield — nu niet behoefde te ontmoeten ? Heel wat gehaspel ontstond, omdat Ds. Tjeenk straks 't program der Algemeene Vergadering, in plaats van 't persoonlijk aan te reiken, door zijn oppasser bezorgd had bij den Regeerenden Heer Burgemeester i). Vreesde Tjeenk in botsing te komen met den Directeur Mr. Caen en diens vrienden van Sonsbeeck en Yeth vandePerre? Want Ds. Justus Tjeenk kwam wel niet op de Abeele in De zeven sterren, maar was het toch van harte eens met zijn collega's Smith en des Fontaines. Zijn kerkeraad zocht hij te bewegen om de medewerking der classis te verzoeken tot vernietiging der bouwconcessie en hoewel hem dit blijkbaar maar half gelukte, bracht hij toch de zaak op de classicale vergadering, die 1 October te Middelburg gehouden werd. Op vorige vergaderingen had hij ook met Ds. Schelvis vanger partij gekozen voor Burggraaf, die te vergeefs van zijn kerkeraad een goede attestatie eischte naar Serooskerke en, geassisteerd door zijn vriend Willem Meeuwse van Koudekerke, dien wij bij Mr. Caen ontmoet hebben, voor de classicale vergadering verschenen was, 3) om ') Zie de Notulen van 't Z. G. van 25 Januari 1776— 28 Mei 1782 in 't Archief van 't Zeeuwsch Genootschap. ') Nagtglas, a. w., II, 770 v. v. 3) Zie in het Acte-Boek der classis van Walcheren, begonnen den 9 Januari 177° (>n 't Class. archief) de acta der classes van 2 Sept. 1777 § ii , Oct. '77 § 6, 4 Dec. '77 § 7, 1 Oct. '78. Archief 1903. 3 (50) de hulp der classis in te roepen, ten gevolge waarvan Burggraaf eindelijk in zijn //historische attestatie" de inlassching verkreeg van de woorden: //er is tegen zijn leere of wandel niets bij ons ingebracht". Ook deze zaak kreeg haar beslag op de Octobervergadering. Schelvisvanger en Tjeenk waren hier niet mee te vreden en lieten protest aanteekenen in de acta. Voorts bracht laatstgenoemde in, door zijn kerkeraad gequalificeerd te zijn om 't protest der classis te vragen tegen den Roomschen kerkbouw. Doch de invloed van te Water c. s. was groot genoeg, om, hoewel de vergadering 't belang, dat de Heer Tjeenk in deze zaak nam, verklaarde te laudeeren, haar toch te doen resolveeren over deze zaak niet te zullen denken, totdat den heer v't Jeenk een bepaalde en geregelde qualificatie van zijn kerkeraad in forma was gemunieert". Ondertusschen werden de comparities der misnoegden voortgezet. Op 12 October verscheen des Fontaines op de Abeele als met — om met Ingelse te spreken — '/de doodstijdinge in zijnen mond", dat Rome 't zeker won! Men besloot nu eindelijk tot een gezamenlijk optreden. Des Fontaines wendde zich tot de Vlissinger Regenten en zei hun aan, dat, als den volgenden Zaterdag de provisioneele permissie van de mis te houden, niet werd ingetrokken, ze moesten afwachten, wat er zou gebeuren. Nu capituleerde de Senaat en de Heeren permitteerden een gehoor. Lamoote en Bekker genoten op 17 October de voldoening van met Pieter Brandt , die, naar we verhaald hebben, op 't Loo was geweest, in plechtig gehoor ontvangen te worden door den Magistraat, en dit, hoewel ze meebrachten drie boeren, en wel onze bekende Willem Meeuwse uit Koudekerke en zekere Simon en Pieter de Bree. Brandt was woordvoerder en eischte op stouten toon onmiddellijke sluiting van 't kerkhuis, in afwachting van de decisie van Zijne Hoogheid J). i) In 't O. VI. Archief is een aanteekening, blijkbaar van de hand van Winkelman , die Brandt's toespraak aldus weergeeft: (51) De Heeren zagen voor 't stadhuis op de markt de opgewonden menigte en ze bezweken voor den drang. De gevergde resolutie werd genomen en gepubliceerd, edoch met de verklaring , dat de Regeering //er alleen toe overging om eene combustie, waarvan de gevolgen alleraakeligst zouden zijn, te voorkomen". Nu juichte de schare en riep tot driemaal toe : Hoezee! De samenwerking met de boeren zou echter den Ylissinger burgers noodlottig worden. Hoe fel in de kringen der Regenten en hunne vrienden de woede stak over hun nederlaag, blijkt uit een door P. J. C. . . . met groot talent geschreven hekeldicht, dat verscheen onder den titel: Philopatriana den Zeeuwschen burgervaderen toegewijd. 't Was herfstweer en de lucht, met dikken damp beladen, Drukte angstig op de leên, toen brave Burgerhart , Verbolgen, daar hij zag zijn overheden smaden, Aldus een aemtocht leende aan zijne boezemsmart: »Wat bindt" — dus ving hij aan — »0 Vadren! uwe handen? «Brengt u der Gallen schrik of Spanjen in de lij ? »Neen, kinkels durven thans der Zeeuwen goón aanranden! »De hooivork trotst het zwaard, de tabberd bloost voor 't pij"! '/Wat", zoo roept hij, //beeft gij van angst, omdat de boerenrekel keft" ? En dan wordt 't hekeldicht persoonlijk. En de eerste, die aangevallen wordt is onze Eerste Genootschapssecretaris Ds. Tjeenk. »'t Is in naam van meer dan 8000 gereformeerde lieden, zoo burgers der stad Vlissingen als landzaten des eilands , 't is op de gebeden en smeekingen van Gods gunstgenooten, 't is op de uitspraak en overreding van ons eigen gewisse, ja 't is op 't hartbrekendste begeeren onzer echtgenooten en kinderen, dat wij op bekomen consent voor U. E. A. verschijnen met begeerte om staande deze vergadering te resolveeren en te publiceeren . . ., dat 't Roomsche kerkhuis van heden af gesloten zal zijn in afwachting van de desisie, door Zijne Hoogheid te nemen. (52) 'Waarom, o Vlissingers! niet voort een stok gegrepen En 't schennig bassen aan dien stouten reu verleerd? Zoo zag men hem welhaast zijn druipstaart henen slepen En tjenkend naar zijn erf en kot teruggekeerd! Betje Wolf krijgt tot bescheid: Gewaande vrijheid zal U, in de stoutste zangen Beduiden willen, hoe het kussen grof gedwaald En stuurs geweigerd heeft de Burgerbêe te ontvangen , Doch 't is het eerste niet, dat die Sirene faalt! Zwak is echter de verdediging: Neen, geen verzoekschrift, maar 't libel werd afgewezen, Door samenrotting, streng verboden, voortgebracht. Zijn listige eerbiedglimp kon 't Raadhuis niet belezen — Het wist, dat hier een wolf — hier komt nu uit de spotprent Calchas, de Wolf in 't Woud, de lakenkoopman du Bois op 't tapijt: Het wist, dat hier een wolf school onder 't schapenvacht, Een wolf, wiens heerschzucht hier den scepter vaak wou zwaaien En om 't gemist bestek, zijn spijt in 't woud verbergt. Die is 't , die d' oproerhaan doet door den lande kraaien . . . Hierop wordt Columba, de wijze raadgever, als de Raaf uit I n d i ë aangeduid, op Ds. Bosboom gezinspeeld als de kraai in 't Boschgeboomte en des Fontaxnes geschilderd als een fontein vol gif. 't Gold Vlissings kerkrecht 't eerst, nu 't steerecht van Westkappel! Zoo schreeuwt en krast een Raaf uit In dj en voor de snooden, Zoo krast in 't boschgeboomte een kraai, wien 't onheil bolt '), Een Basilisk, fontein van gif, wiens oogen dooden, Staat met geschuifel bij en — de Auteur besluit weer met den oprichter van ons Zeeuwsch Genootschap: en Pa lias' nachtuil lolt 2). *) Bolt = behaagt. 2) Lollen = grollen van katten. (53) Merkwaardig in openhartigheid en zelfverblinding zijn de regels : Dit is, dit is de leus van ware patriotten, Zij, die men nog zoo noemt, hoe hebben die gedaan? Hun moed, roept Amstels boord, week vaandelen noch rotten. Zij stonden vorsten en men zou geen boeren staan! En wederom : De Staat mag 't akkervolk steeds als zijn zoogmin eeren, Maar 't is te blind om naar 's Lands welvaart om te zien. En nog erger : Die zorg blijft thans aan U, getabberde Oppervadren , Niet slechts de monden, maar volmachten der gemeent. . . Ten slotte wekt de brave Burgerhart de Burgerv a d r e n op om veel gebruik te maken van den g o e d k o open hennip, en stand, goed noch bloed, bedelaar noch vorst te ontzien! Voor ditmaal was echter de willekeur der Regenten te Vlissingen gefnuikt. En nu moest — dat spreekt — ook Westkappels Wet mores leeren. De Korte vroeg 't advies van professor Johannes Andriesse, en deze ried hem om met Wisse en andere vrienden mee te gaan om geweldpleging te voorkomen. Maar ondertusschen had reeds een vergadering drie landzaten t. w. H. de Kam van Serooskerke, J. Marinüssê van Sint Laurens en nog een derde — was 't Albert Koole? — afgevaardigd en met de drie bovengenoemde Westkappelsche dijkwerkers Verstrate, Caland en Lous gingen ze, gevolgd door eenig volk, naar 't stadhuis, waar — al had ook de burgemeester zich verstoken — toch de Magistraat vergaderd was. Nu werd de eisch gesteld van onmiddellijke opheffing van het banvonnis. En ook hier bezweken de Heeren en gaven op voorwaarde, dat de deputatie zou waken tegen alle wanor- Notulen der Staten. (54) delijklieden, de schriftelijke verklaring, dat op 27 October Isebrand Burggraaf weer vrijheid hebben zou als burger te Westkappel te wonen, dat hij schadeloosstelling zou ontvangen en volkomen herstel van eer. Later werd de secretaris door een hoop dijkers gedwongen om er nog bij te zetten, dat Burggraaf ook weer zijn ambacht zou mogen exerceeren. Baart merkt op, hoe dit doen de oorspronkelijke Westkappelaars geheel karakteriseert in hun naïviteit en — goedhartigheid. Want hoewel ze dien koppigen Fries niet mochten, kregen ze compassie met zijn trouw en zachtaardig wijf, dat nu vijftien maanden achtereen vaak dagelijks haren man zijn middageten had gebracht op de grensscheiding en hem Zaterdag aan Zaterdag zijn schoon ondergoed bezorgd had, waarna de balling dan op 't open veld van linnen verwisselde. Dit had nu toch waarlijk lang genoeg geduurd! Daarbij de winter kwam weer in 't land ... En de Staten maakten geen haast. Vooruit wat, Souverein ... in naam der vrijheid rappel! De 27ste October brak aan. 't Zou een feestdag zijn. Voor dag en dauw maakten zich uit alle oorden van Walcheren menigten van menschen op en stroomden te voet of te paard naar Westkappel. Ook de Korte en Ingelse draafden er heen. De laatste op zijn //bijzonder mooi en mak vaal paard", x) welgezadeld en van stijgbeugels voorzien. Ook predikanten zag men, • //die om hun prediking hoog in aanzien waren". En vele van de erkende //kinderen Gods". Een hunner — Adriaan Jobse 2) was zijn naam — trad, weenende van blijdschap op i) Woorden van Ingelse a. w. Karakteristiek is in een Proces-Verbaal van 't onderzoek omtrent de plundering te Westkappel 16 Maart 1796 [Baart maakt hiervan geen melding] op 't O. V. Archief, de beschrijving van Burggraaf's intocht in 1778. Ze luidt aldus: «Reeds in 1777 (sic) wierd dit godlasterend ondier op een vaal paard, zinspelende op den Ezel, waarmede de Zaligmaker Jerusalem binnenreed, onder 't gegil van Hozanna ingehaald"! 3) In Bijdragen en mededeelingen van het Hist. Genootschap, dl. 23, blz. 465 v. v. geeft prof. Th. Bussemaker eenige Aanteekeningen van (55) Ingelse toe en diens hand vattende, loofde hij God! Ingelse verhaalt: //O wat ik op dien dag gezien heb, had ik nooit zoo gezien, zoolang ik als een onbekeerd beest geleefd heb. Ik zag een menigte van vrome menschen schreien en toch blijde zijnde, en dit maakte zoo'n indruk op de roekelooze menigte, dat niemand zijn aangezicht vertrok tot lachen en niet de minste ij delheid viel te bespeuren". l) Nu riep men, dat de publicatie zou worden afgekondigd. Alles stroomde naar 't stadhuis. De secretaris SerlÉ besteeg de pui en las de beloofde afkondiging voor. De arme balling stond ondertusschen bij zijn grenspaal op 't gebied van Zoutelande. Maar nauwelijks is de publicatie gehoord, of een eerewacht van ruiters met Ingelse aan 't hoofd, door duizendeD voetgangers gevolgd, snelt naar hem toe onder daverend gejuich. De aanvoerder springt van zijn ros, Burggraaf bestijgt het en houdt een schier koninklijke intocht. Als men bij zijn huis gekomen is, houdt de oude Jobse — volgens de Korte een fleurig christen — een toespraak tot Burggraaf en tot 't volk, met verzoek om geen sterken drank te gebruiken en dadelijk uiteen te gaan. Dit geschiedt. Doch met de Korte, den Ylissingschen lakenkooper en enkele oude vrienden houdt Burggraaf een feestmaal in zijn heroverde woning, waarbij Ds. Bosboom voorgaat in dankzegging tot God, J. A. v. d. Perre over de verbintenis en de dankadressen in Zeeland in 1787. Op p. 480 komt v. d. Perres mededeeling voor, dat de Ambachtsheer van Westkappel Veth v. d. P. zijne regeering eerst had afgeraden om de dankadressen te teekenen. Doch enkele vurige Oranjemannen hadden het gedaan. Straks kenterde de Ambachtsheer en declareerde, dat het hem aangenaam zou zijn, zoo de rest der burgerij ook teekende. De lijst der inteekening wierd gevraagd , »doch Janus Bis en eenige andere van den aanhang van 1777 en 1778 zogten dezelve te weeren, declarerende met veel verontwaardiging, dat het nu te laat was en dat zij nimmermeer zouden worden geadmitteerd. Prof. B. teekent hierbij aan: Wie Janus Bis is, weet ik niet te zeggen". De eenige Westkappelsche Adrianus, dien wij tot dusver ontmoetten, is deze A. Jobse. Was zijn bijnaam Bis ? ') Ingelse , a. w. (56) waarna — volgens Baart — dadelijk de rekening der schadeloosstelling wordt vastgesteld van ƒ 500 ten laste van den ambachtsheer, van den baljuw en van elk der beide burgemeesters. De laatste drie posten werden nog denzelfden avond geïnd, doch Mijn Heer was '/niet thuis". Zóó reageerde in 1778, gesteund door religieuse motieven, het vrijheidsbesef des volks tegen regenten-tyrannie. Dan ach — men had te vroeg gezegepraald! Op denzelfden dag, dat Burggraaf triomfantelijk werd ingehaald, waren de Staten van Zeeland bijeen. Reeds eenige dagen tevoren had de Wet van Westkappel haar nood geklaagd aan den raadpensionaris Mr. Johan Marinus Chalmers; deze had de zaak gerapporteerd aan 't hooge college; dit had een commissie benoemd, welke haar voorstelde om den Prins-Erfstadhouder te schrijven, dat Walcheren in oproer is, en overal de kreet weerklinkt: //Geen souverein, maar vrijheid"! [//de Prins zie 't onbetamelijke in van dat zeggen"!] en Z. H. te verzoeken om 4 esquadrons dragonders en eenige infanterie uit Bergen-op-Zoom te zenden naar 't bedreigd gewest. De Heer Jan Adriaan van de Perre steunt dit voorstel, en met algemeene stemmen wordt voorts besloten om alle baljuws te gelasten de auteurs der feitelijkheden te apprehendeeren. Dit laatste moet natuurlijk wachten op de aankomst der nieuwe troepen. En deze komen. De goede Prins schrijft, d.d. 30 Oct., //dat alleen in den hoogsteu nood de wapenen, die 't land moeten beschermen, gebruikt mogen worden tegen 's lands ingezetenen, en beveelt Hun E. M. ten ernstigste aan om van de militie slechts gebruik te maken met de uiterste omzichtigheid , opdat er geen bloed vergoten worde". Maar met dat al bericht Z. H. dat de cavalerie van Pous ten spoedigste uit Bergen-op-Zoom naar Yere zal zeilen en Majoor Dopff zal >t commando hebben over al de troepen, die dan op Walcheren zullen zijn. Voorts stelt Z. H. den Staten voor om de zaak (57) van Burggraaf te stellen in handen van 't Hof van Holland, opdat dit onderzoeke, of hij al dan niet verdiend had te worden uitgezet, en dat een algemeene amnestie worde afgekondigd behalve voor de aanzetters en aanvoerders, op wier schuldige hoofden prijzen gezet moeten worden van 1000 ponden vlaamsch! Toen het op 5 November 1778 weer weekmarkt was te Middelburg, stond de Balans vol soldaten. Ook Ingelse ging kijken en zocht de onrust van zijn gemoed weg te schertsen door den overmoedigen uitroep: //Wat lichte venters; je zoudt er een van bij de beenen vatten en slaan er een heele partij te gelijk mee dood"! Doch toen hij even later de Korte ontmoette, zei Lourens zacht: >/'t Zal er nu voor ons op aankomen. Maar 't is voor u niet zoo erg. Gij staat in een verzoende betrekking tot God. Maar ik ben nog onbekeerd. O, de Korte, bid God toch ernstig voor mij"! En toen Ingelse met zijn verstandige huisvrouw Neeltje Sanderse naar den Oranjepolder reed, was hij zeer bekommerd. Thuis gekomen, was hij te moedeloos om de paarden uit te slaan. Want hij wist wel, als er 3 zouden opgehangen worden, dan waren dit de Korte, Willem Wisse en — hij . .. Toch ging de roekelooze ter rust. Maar in 't holste van den nacht wordt er geklopt. //God Allemachtig", riep zondiglijk zijn vrouw, //daar komen ze al om jou" ! En 't was zoo. De rentmeester-baljuw, mijnheer Jan Willem Ermerins riep: //doe open"! En al luider en dreigender: /rdoe open"! Ingelse snelt naar den zolder, rukt 't venster op, meet den sprong. . . Doch een geweerloop wordt op hem gericht... Nu kruipt de groote held op de vliering, maar ze vinden hem wel en voeren hem zwaar geboeid naar den gevangentoren te Yere. Den volgenden morgen werd Ingelse verhoord. Hoe beklaagden hem de Commissarissen, dat hij, zoo'n flinke landman, zich zoo had laten verleiden. Maar nu moest hij hun eens ronduit vertellen, waar ze comparities hadden gehad, en wie (58) de hoofden waren geweest; of ook Mr. Willem van Gitters van Rhijnsburg achter de beweging had gezeten, en of domine Sibrandus Columba niet ook zijn verleider was geweest. . . De Heer J. A. van de Perre had blijkbaar een moeilijke positie. Als man van beschaving , als aristocraat en als broeder van den Ambachtsheer van Westkappel voelde hij zich diep gekrenkt door het rumoerig verzat, dier Datheen-uitgalmende boeren en brutale dijkwerkers. Toch had hij blijkbaar persoonlijk hoogachting voor de Korte en voor vele mannen, die aan zijne zijde stonden. Als prinsenman voelde hij ook zeer wel, dat de trouwste oranjeklanten onder hen te vinden waren. Toch achtte hij 't blijkbaar noodig, dat de Prins dragonders zond en //de flétrisures aan de Magistraatscolleges toegebracht naar behooren werden gerepareerd". Doch voor rechterlijken moord zou hij waken. Nog eer het krijgsvolk aangekomen was, liet hij de Korte aanzeggen, om naar den Haag te snellen, waar hij toen ook zelf vertoefde, en den Prins alles mee te deelen. Doch onze landman zag hiertegen op en deed 't niet. Zoo kwam de Donderdag, waarop allen Magistraten werd aangeschreven om de Baljuws te helpen in 't gevangennemen van alle uitvoerders en raadgevers in de tumultuaire beweging en — de soldaten, die den sterken arm tot dit werk zouden leenen — aantraden voor de Balans . . . Op dien dag werd de Korte ontboden bij een der aanzienlijken — was 't de trouwe Prinsen vriend Willem van Gitters? t) — die hem in opgewondenheid toeduwt: «Mijn God! Korte, waar ben je met je verstand gebleven?" //Ik zei" — zoo verhaalt Kornelis— //hoe zoo, mijnheer? Hij zeide: Ik heb vandaag gehoord, alsdat Zijne Excellentie van de Perre u naar den Haag verzocht heeft, waarom hebt gij dat niet gedaan? — en ') Zie over den ijver van Mr. Willem van Citters en diens familie, Bussemaker, a. artikel, blz. 466 vv. (59) hij schreide als een kind. Ik zeide, ja mijnheer, dat is waar, maar ik heb dat eensdeels gelaten uit onvermogen om met zulke personen te spreken en aan den anderen kant, omdat mijne vrienden mij zouden verdenken, dat ik 't met den broeder van den Heer van W estkapelle hield. Maar hij zei weder tot mij: Ach, Korte, het is geen tijd om u te vleien. Gij zijt een man des doods, waar gij gaat of staat. Geen pijp tabak wil ik geven voor uw leven ... Zij zullen u onverhoord het hoofd voor de voeten leggen of u ophangen, zooals men zegt! Ach, Mijnheer, zeide ik, zij kunnen niet doen, wat zij willen. Daar is een God, die regeert! Zij weten van geen God, zei hij daarop . . . maar ga nog, zoo spoedig als ge kunt, naar den Haag en zie, dat gij Z. E. T) spreekt, omdat ge dat toen niet gedaan hebt; en verzoek hem, dat hij u bij Zijne Hoogheid brenge, opdat uw zaak onderzocht worde. Als dat geschiedt, is er geen zwarigheid voor u of iemand, maar anders, dan moet gij sterven en Willem Wisse en nog meer anderen" .. . Den volgenden morgen ging de Korte naar Middelburg; op reis ten Hove. Maar dicht bij 't Wafeltje kwam de baljuw van Middelburg hem tegen, vroeg hem naar Wisse en reed al pratende met hem terug. Aan den boom fluisterde de vrouw hem in: //ze hebben van nacht Ingelse gehaald, ze zullen u ook boven steken, gij gaat met uw vijand aan uwe zijde". De Korte hernam: //Die geen kwaad gedaan heeft, behoeft geen rechters te vreezen", voegde zich weer bij den baljuw, die hem vriendelijk had opgewacht, en verhaalde hem, wat hij zooeven had vernomen, waarop de heer F. P. van Goethem niet veel zei. Zoo rijden ze door tot 't Penninghoekstraatje. Uit Sint Joris komen dienders kijken. De baljuw wenkt hen, trekt zijn pistool uit den holster en richt 't op het hoofd van zijn trouwhartigen metgezel met den uitroep: //vent, sta"! De 1) Hij bedoelt den heer J. A. van dk Perre, wien men den titel Excellentie bleef gunnen, ook na zijn aftreden als representant van den Eersten Edele. (60) dienders snellen toe. boeien de Korte en voeren hem zoo den Burgt over naar 't gevangenhuis. Hier wordt hij opgesloten in een kil vertrek, doch hij bekomt er een bijbel. Die valt open bij Jesaja 41. En de Korte leest vers 8: //Gij Israël, Mijn knecht, gij Jacob, dien Ik uitverkoren heb, zade Abrahams, Mijns liefhebbers... Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen. Yrees niet, want Ik ben met u, zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid. Ziet, zij zullen allen beschaamd en te schande worden, die tegen u ontstoken zijn en die tegen u twisten, zullen vergaan"... Daar is een bijbellezen, waarbij 't den geloovige volkomen zeker is, d#t God-zelf spreekt in en tot zijn hart. Zoo was t thans den gekerkerde. Goddelijk licht stroomde in zijn ziel Hij zwom in tranen. Diep in zijn bewustzijn hoorde hij de stem zijns Gods: //Mijn knecht! gij zit hier eenzaam, maar Ik, uw God, ben met u". En ieder heilig woord en iedere rijke belofte daalde nu in met kracht, zoodat — zoo schrijft hij in zijne memoriën — //God mij, armen gevangene, met wien men handelde, alsof ik de grootste deugniet ware, met zooveel blijdschap vervulde, dat ik 't uitjuichen moest". En deze vrede bleef vele maanden. Den volgenden dag, toen hij verhoord werd, trad hij schier huppelend binnen met een gullen groet: //Dag, Edel Achtbare Heeren". En zij zeiden alien: //Dag Korte". //Hoe is 't met je", vroeg er een. //Heeren", was 't antwoord, //Zoo'n dag als gistren heb ik nog nooit beleefd. Mijn gevangenhuis lijkt me wel een hemel". En daar begon de Korte uit den overvloed des harten te verhalen van zijn zalige bevinding en van de vertroostingen zijns Gods. Hij besloot zijn verhaal met het voorstel om, eer ze met 't onderzoek begonnen, eerst samen te bidden, dat God de volle (61) waarheid aan "t licht brengen mocht. Maar hierop zwegen de Heeren ... Bij 't onderzoek beriep de Korte zich natuurlijk op den brief van den burgemeester. En die heeft hem gered. Toch was zijn gevangenschap schandelijk hard. Zijn matras was als een plank en krielde van ongedierte. Zijn kamer was zonder vuur en zonder licht den ganschen langen winter van 6 November tot 19 April. Niemand werd toegelaten. En toen eindelijk de zielevrede week voor den Deïstischen twijfel zijner eeuw, of God wel waarlijk regeerde, en de ongelukkige zielekrank werd, mocht de stadsdokter Lucas van Steveninck :), die oordeelde //dat 't den gevangene op de zenuwen gevallen was", een aderlating toedienen, maar een predikant werd geweigerd en verzacht werd de inkerkering niet. Tegelijk met Tngelse en de Korte werden ook de andere protesteerders ingerekend. Willem Meeuwse uit Koudekerke werd 6 November te Vlissingen binnengebracht en den volgenden avond, net toen hij in zijn bed zou stappen, werd Ds. Bosboom te Zoutelande opgelicht en onder bedekking van een sterk escorte, zwaar geboeid, mede naar den Gravensteen gevoerd. Te Middelburg werden nog vastgelegd Harmen de Kam, Willem Wisse en J. Marinusse. 3) Ook zekere J. W. Dekker zat er een tijdlang in een kamer vlak onder de Korte, die hem beroepen kon en dikwerf troostte. Nauwelijks was een detachement dragonders en Zwitsers ook te Westkappel gearriveerd, of de 3 woordvoerders der dijkwerkers Yerstrate, Galand en Willem Lous werden op den toren gebracht, waar eigenlijk maar één kon verblijven. Later werden ze overgebracht naar Vere. ') Zie over Dr. Lucas van Steveninck, Levensberichten van Zeeuwsche Medici, bijeengebracht door wijlen Dr. Alir. A. Fokker, hier en daar bijgewerkt door Dr. J. C. de Man , uitgegeven door 't Z. G., 1901. 8) Twee brieven van een Zee-uwsch fleer. blz. 13. Jaarboeken a. d., p. 1029. (62) Hier hadden een gedwongen verblijf gevonden een Simon Koets van Serooskerke en een Adriaan Koole van Vrouwenpolder met zijn dorpsgenoot Jacobus Mosselman. Te Ylissingen werd dü Bois vóórgeroepen (18 Nov.). Hij hield zich schuil. Een prijs van honderd Zeeuwsche Boksdaalders werd beloofd aan wie hem overleverde «zullende des aanbrengers naam des verkiezende worden gesecreteerd". :) Of hij verraden werd, bleek mij niet, doch eerlang zat hij gevangen. Des Fontaines kreeg na scherp verhoor bevel, zich in civiel arrest te begeven, wat hij deed in vol ambtstenue met mantel en bef. Later werd hij bij Bosboom gezet in den Steen. En eindelijk werd ook apotheker Fret uit zijn apotheek op de Kleine markt gehaald en in Watervliet gebracht. Hem drukte de aanklacht, dat hij gepoogd had de bijltjes uit Middelburg naar Ylissingen te lokken . . . 2). Tjeenk werd wel in verhoor genomen 3), doch op vrije voeten gelaten. Dekte hem wellicht zijn secretariaat van 't Zeeuwsch Genootschap ? Blijkens de notulen woonde hij op 24 November 1778 de vergadering van Directeuren bij en zat op 1 December naast Te Water op de Algemeene Vergadering met den burgemeester en den raadpensionaris van Ylissingen en den Ambachtsheer van Westkappel en samen verdiepten ze zich in de nieuwe quaestie van den negotiepenning, zochten naar verbetering der scholen en der armenzorg en lachten over een geestig nastukje van Jona te... Water. Ja, op 23 Januari '79 vierden ze samen het derde eeuwfeest der Unie van Utrecht, waarbij te Water een gedenkrede hield, (die niet gedrukt mocht worden, omdat hij beloofd had, nooit iets over de Unie in 't licht te geven), en president Winkelman den wensch uitte, dat, wat inlandsche verdeeldheden , usurpatiën en infractiën ook teweeg . *) O. Vlissingsch Archief cf. Jaarboeken 1779 . blz. 1029. a) N°. 18 O. V. Archief. 3) Snijders a. w. verhaalt dat Tjeenk te Vlissingen voor 't verhoor moest komen , even als Sibrandus Colomba te Middelburg. (63) brengen, alle verdere verwijdering moge worden voorkomen! !) Yan een commissie, door de vergadering aan Tjeenk opgedragen, staat geen woord genotuleerd. Doch uit de classicale notulen blijkt/ dat hij beslist volhield met zijn pogen om de classis te spannen voor de oppositie-kar. Op advies van een //practicijn" vraagt hij 't recht, om, als zijn kerkeraad difficulteert, persoonlijk een schriftelijk gravamen in te dienen op een extraordinaire vergadering, en dit wordt hem toegestaan. Deze extra-classis wordt op 19 November te Middelburg gehouden, doch ze verklaart zich, wegens onvoldoende inlichting, alsnog buiten staat om in een zaak van zulk een groot belang te kunnen treden. Er schijnt krachtig gedebatteerd te zijn, doch de scriba meldt, dat de vergadering //in vrede is gescheiden". Tjeenk kwam op dit besluit niet terug. De Amsterdamsche Satyricus, dien we citeerden, schrijft, dat men in Utrecht een der Ylissinger predikanten voor een Boanerges houdt, die dondert tegen Rome, en voegt er bij : //De man verdient gepromoveert te worden. Ik weet placcaten der Heeren van Zeeland, volgens welke Zijn Weleerw. een hooger rang verdient, zonder daarom jalouzie bij derden op te wekken. Zoo is ieder de smit van zijn eigen fortuin". De predikant, die hier voor de galg aanbevolen wordt, is natuurlijk Herman de Smit. Doch nergens vond ik van zijn optreden in de troebelen dier tijden gemeld. Tjeenk had blijkbaar den moed om in zijn huis inzamelingen te houden voor zijne gekerkerde collega's en vrienden. Te vergeefs vroegen deze om een ordinair proces. Ze moesten in 't openbaar voor een crimineele vierschaar verschijnen. Te Ylissingen mocht zelfs de pleitmemorie niet in 't openbaar gelezen. Ze werd slechts binnenkamers ingezien. ') Zie de notulen van het Zeeuwsch Genootschap. (64) Westkappels Magistraat durfde niet vonnissen. Al de Heeren verklaarden liever de smalstad met ter woon te verlaten, dan hunne gevangenen te berechten. En mijnheer Veth van de Peere kon geen enkelen plaatsvervanger vinden! Toen werd 't vonnissen overgedragen aan Yere. Ondertusschen hadden (20 November) de Staten de herroeping van Burggraaï voor nul en geener waarde verklaard en deze zwierf ten tweeden male als balling in en buiten Walcheren rond, vaak voortgejaagd van stad tot stad! In de Staten van Zeeland drong van de Perue er telkens weer op aan om de zaak voor 't Hof te brengen. *) Den 23 November meldde de Prins, dat hij een request ontvangen had van een groot aantal landzaten met verzoek om gratie voor vigeur van justitie over al wat zij en hun bloedverwanten mogen hebben misdaan en surchéance van verdere persecutie. ?) Z. H. vraagt hierop der Staten advies. Deze oordeelen, dat de auteurs en ook de raadgevers, die 't volk systhemata over vrijheid en souvereiniteit hebben weten in te boezemen, waardoor de autoriteit van steden en staten in twijfel getrokken wordt, als pesten en zeer gevaarlijke instrumenten op het rigoureuste behooren te worden gestraft. 1) Notulen Staten v. Zeeland. 2) Afschrift van dit Request van den 30 November 1778 is op 't O A. te Vlissingen. Uequestranten belijden, dat ze »de onvoorzichtigheid gehad hebben om bij gecommitteerden zich te wenden tot de Regeerders van Vlissingen met 't verzoek om schorsing van 't kerkhuis en tot de E. A. van Westkapelle om schorsing van de uitzetting van Burggraaf, terwijl sommigen hunner hem vergezeld hebben , toen hij uit Zoutelande wederkeerde naar zijn woning. Hun eenige beweegreden is geweest drift voor hun gereformeerde godsdienst en vrijheid, zonder dat er eenige feitelijkheden zijn bedreven. Nu smeeken ze om gratie voor vigeur van justitie. Onder de onderteekenaars is Adriaan Jobse, ook Hermanus de Kam, Willem Wisse en een Leyn Ingelse. Bovenaan staat Louwerina Hollebrantse. (65) Doch van de Perriï dringt aan op amnestie en verwijzing der rechtzaak naar den Hove. Einde December legt hij zijn ambt als' representant van den Eersten Edele neer. Jonker Willem Carel Hendrik van Lijnden vervangt hem, en deze schijnt geheel met de Staten mee te gaan. Laat ons nu een bezoek brengen aan een der gevangenen te Yere. Ook hij heeft, wat er daar in den kerker omgegaan is in zijn ziel, met plastische aanschouwelijkheid in den trant der Confessiones van Augustinus te boek gesteld, en zijn verhaal gunt ons een blik in 't zeer eigenaardig intiem godsdienstig leven dier dagen, dat der quietistische mystiek. Wat Jean de Labadie honderd jaren vroeger in Middelburg en Tere had geleerd en in zijn Abrégé da véritable CJtristianisme had beschreven, zien we hier doorleefd. En wat in die dagen in de vrome gezelschappen gesproken werd van 't inwachten van 't z. g. //o n m i d d e 11 ij k 1 i c h t", hier doorleden en genoten. Zooals we reeds opmerkten, had Lourens Ingelse tot dusver geleefd innerlijk vervreemd van God, en met siddering voor zijn naderend einde zat hij neder in den gevangentoren te Vere. Hij wist wel, dat hij was //onbekeerd". Ook had men hem er diep van overtuigd, dat hij zich zeiven niet bekeeren kon, en had hij begrepen, dat hij wachten moest op licht van boven. Maar alles was hem donker... somber donker. Dan ziet, toen hij na zijn derde verhoor in de eenzaamheid terugkeerde, als met 't schavot voor oogen, omscheen hem op eens het //onmiddellijk licht" en nu zag hij, welk een wonderlijke goedertierenheid Gods hem heel zijn wild en roekeloos leven door had gedragen. Dit gezicht verteederde zijn steenen hart. Een wonderlijke droefheid vervulde hem, nu hij zag, hoe hij dien lievenswaardigen God door zijne zonden had gekrenkt, en toch — tegelijk doortintelde hem een ongekende blijdschap. Heel zijn ziel ging op in gebeden. En met geestdrift verArchief 1903. 4 (66) pandde hij zich voor heel zijn volgend leven aan den dienst van God. Nu ging hem ook de bijbel open. Nu sprak dat Woord tot hem. En — het leidde hem in in zijne zonden. Hoe diep zag hij nu het godonteerende van 'zijn gruwelijk kwaad. En "t was hem zoet, er stil over te weenen. Hij pleegde dien weemoed. Hij sliep in met de vrees, dat die bij 't ontwaken geweken mocht zijn. Bepaalde zonden van moordzucht, onzedelijkheid en godslastering traden bloedig rood voor zijn geest en hij keurde 't recht, dat God nu de overheid zou gebruiken om zulk een monster te verdoen van de aarde. Ds. Piet er Haak Forsborgh te Vere bezocht hem niet, maar oefende zijn christelijke belangstelling aan den gevangene door hem briefjes te zenden met teksten als Ezra 7 : 26 en Spr. 11 : 17—19, waar staat: //En al wie de wet des konings niet zal doen, over dien zal spoedig recht gedaan worden, hetzij ter dood of tot uitbanning of tot boete van goederen of tot de banden" — en //die het kwade najaagt, beroert zijn vleesch en jaagt naar zijnen dood"! Deze woorden gingen Ingelse als zwaarden door zijn ziel. Weken lang verplette hem 't schuldbesef, 't Angstzweet stroomde dikwijls van zijn aangezicht af en zijn brullen werd zoo luid, dat men 't buiten hoorde. Yreeselijke hallucinaties verschrikten hem. Nu hoorde hij 't timmeren van zijn schavot. Dan zag hij satanische verschijnselen . .. Doch eindelijk gebeurde weer het bijzondere, dat hem nu zou maken nog wel niet tot //een kind van God", maar toch tot een hopende. Hij beschrijft het aldus: //Uitgeput van weenen en waken lag ik eens neder. Toen greep me op eenmaal een gevoelige roering aan, die als uit mijn teenen opkwam en doortintelde tot mijn hart. Toen was 't me, alsof ik met nieuwe levenskracht werd vervuld. Nu werd mijne ziel op eens van vrees ontdaan en ze zag God in (67) liefelijke heiligheid en in die deugd kreeg ze den Heere lief". Hij zag nu //door Gods onmiddellijk licht", //dat er een middel ter zaligheid was en wie dat middel was". En dat troostte hem. Doch eerst eenige jaren later in zijn ballingschap zou 't hem gegeven worden voor zijn persoon aan te gaan de unio mystica, waarbij Jezus, als de Bruidegom zich geeft en de begenadigde ziel aanvaardt als zijn eigen, voor eeuwig zijn eigen bruid! Het onderzoek naar de veronderstelde samenzweering tot omverwerping van 't bewind en aanrichting van een bloedbad onder de regenten bracht, ondanks uitgeloofde premies voor verraders, niets aan 't licht. Doodvonnissen werden dan ook niet geveld. Doch wel volgden ban, boete en geeseling. Ds. Bosboom werd wegens zijn beleedigende preek te Westkappel, 't voorgaan in 't gebed bij den vreugdemaaltijd van Burggraaf en 't bijwonen van vergaderingen op den Abeele gecomdemneerd (9 Maart) om publiek God en de justitie op gebogen knieën om vergiffenis te bidden en daarna uit Zeeland verbannen te zijn levenslang. De classis, die hem niet geschorst had, erkende de vacature, onder protest van Tjeenk, Schelvisvanger en Kampmeyer van St. Laurens '). Willem Meeuwsen onderging dezelfde vernedering en werd gebannen voor 15 jaren. Ook Du Bois moest zijn inhalen van de boeren met levenslange ballingschap boeten. Des Fontaines' ijveren tegen de Roomsche kerk werd //crimineel en oproerig"" verklaard, hij zelveu //mfaem . Uit zijn ambt werd hij ontzet en insgelijks gebannen. En ook aan Eret , die civiel gezeten had, werd 't banvonnis niet gespaard. De //steigerschuit"' voerde de veroordeelden naar Breskens. Groote scharen groetten hen bij "t afscheid en verzorgden hen met liefdegaven. Middelburg deed wijzer dan Ylissingen. Hier werden straks ') Zie Classicale notulen van 3 Juni en t Juli 1779. (68) alle gevangenen onder handtastinge losgelaten. Wat was onze de Korte blij; vooral daarmee dat liij zijne vrouw, die hij al dien tijd nooit had mogen zien, weer omhelzen mocht. Op den 19 April ging de juichtoon door Middelburg //de gevangenen komen af"! t Was een oploop van belang. Roerend eenvoudig verhaalt de Korte: //de menschen kwamen naar ons toeloopen, de een greep mij bij de hand, de ander omhelsde ons, zoodat mijn aangezicht nat werd van de tranen, die ze schreiden. Weer anderen riepen luid: God zij gedankt, God zij gedankt! O, zeide de een wat hebt gij mij veel gebed en tranen gekost. En een ander riep: Wat ziet ge er goed uit! Wat was ik ontroerd over al die belangstelling. Die wandeling van de gevangenis naar de Seispoort zal ik niet licht vergeten"! Te Yere woedde de wraak. Onze Oranjeboer moest een voetval doen, / 1500 boete betalen en levenslang in ballingschap gaan. Jacob Mosselman kwam met een voetval vrij, Koets werd vrijgesproken , maar Adriaan Koole moest, eer hij los kwam, drie dagen in den donkeren put. En de drie dijkwerkers zouden er van lusten. Verstrate en Galand werden in 't openbaar gegeeseld en Loüs moest dit aanzien, te pronk staande met drie roeden om den hals en op zijn borst het schandbord met t woord: Oproermaker. Voorts werden ook zij gebannen levenslang, 't Was Meidag '79. Een Yerenaar publiceerde, zooals we reeds opmerkten, een brief aan een zijner vrienden te Leiden over de executie te Feere verricht aan 3 loeren van West-Cappellen. Hij is verontwaardigd. Die Verstrate, in wiens sententie stond, dat hij met dreigementen zijn overheid had gedwongen om een gebannen schelm, dien hij '/een kind van God" durfde noemen, terug te laten komen, die Verstrate stond daar — terwijl zijn metgezel de slagen ontving — met zijn rok om 't naakte lijf op 't schavot als een martelaar en knikte nu dezen, dan genen zijner kennissen toe, dien zijn oogen vonden in de dichte schare, die de (69) belhamels gaarne verlost had, maar te veel respect had voor de Zwitsers. En dan sloeg die dweper weer zijn oogen op naar den hemel, dat hij niet onduidelijk te kennen gaf, dat hij van daar wraak verwachtte. En als hij na zijn geeseling te hebben ontvangen, teruggebracht werd, trad een vrij burgerlijk gekleede boer op hem toe, drukte zijn arm en zei: //"Wees getroost, gij lijdt onschuldig"! //Een stoute taal waarlijk in zulk een omstandigheid". Ja, schoon met weerzin moet ik verhalen van 't gedrag des scherprechters. Deze heeft meermalen gezegd onder 't storten van tranen, dat hij om 100 rijksdaalders wilde, dat hij de justitie niet mochte doen, omdat Verstrate een vrome was. Voor de executie heeft hij den schelmen wijn met spiritus gegeven, en wij merkten klaar, dat toen 't vonnis gelezen werd, de //Heer scherprechter" gemelden Verstrate zeer deemoedig aanzag, terwijl de tranen langs zijn wangen rolden. Ik vrage, kan zoo"n gedrag door den beugel"! De Heer Verenaar schudt hier bedenkelijk zijn pruik. Hij kan er niet bij. En die scherprechter was toch van den lutherschen godsdienst, terwijl die oproermakers gereformeerden waren . . . Voorts oordeelt onze Verenaar, dat de overheden zijn de goden der aarde, en hij houdt 't met Pausanias : de burgeren zijn in de macht der wetten en niet de wetten in de macht der burgeren. Des Eontaines vestigde zich te Bergen op Zoom, Meeuwse ging op Prinsenhage wonen, de andere ballingen zwierven in Staats-Vlaanderen rond. Enkele vonden een liefelijk toevluchtsoord in Aardenburg. En heerlijk toonde zich in bezoeken en geldelijke ondersteuning de broedertrouw der Zeeuwen. i) In bezit van den heer D. de Rijcke te Middelburg is »Een nieuw lied van het voorgevallene op V gevangenhuis omtrent\ de Gevangenen van West-Cappelle, op de wijs: O, Kerstnagt etc" Dit gerijmel verhaalt van de harde behandeling der gekerkerden. »Zij werden gebonden aan een keten en daar hebben zij zoo gezeten" ... »Zij werden geschopt al in de keldere"..» Toen in 1787 de Pruisen aan den invloed der ondertusschen steeds meer anti-prinselijk geworden regenten en op hun beurt voor de vrijheid roepende Patriotten een einde maakten en de Prinsgezinden weer een wijle de macht in handen kregen, riepen de Magistraten van Middelburg en Vlissingen de medewerking in van onze volksleiders Cornelis de Korte en Willem Wisse. En in laatstgenoemde stad werkten ze krachtig mede om "t oproer te dempen en de verwoede plundering, waarbij de huizen van Caen en van Sonsbeeck. 't eerst aan de beurt kwamen, te stuiten; voor welken dienst ze zeer vriendelijk werden geëerd. Nu moesten op hun beurt de Burgemeester en de Raadpensionaris stad en land ruimen, en, kwam Caen nog weer op 't kussen, zijn vriend bleef geremoveerd. Toen de Prins gedeputeerden in Zeeland zond, brachten de vrienden — de Korte opnieuw bij missive van 31. Maart 1788 — :) hun zaak voor deze heeren, om eindelijk eereherstel »De rotten die kwamen haar kwellen", enz. en geeft eere aan Aardenburg. »Ik moet d'Aardenburgers eere geven . .. vooral d' overheden, die hebben 'haar welgedaan". ') De copie dezer missive berust op 't Rijks Archief in Zeeland, 't Is een waardig, gemoedelijk vertoog. — De Korte's einde was hoogst tragisch. In 1796 werd hij door een vroegeren medestander Abraham Peper aangeklaagd, van seditieuse discoursen. Hij zou hem n.1. gezegd hebben, dat hij zich door God aangeprikkeld gevoelde om met Peper te spreken , en toen deze hem op de roeping wees, om de regeering gehoorzaam te zijn, uitgeroepen hebben: Spreekt gij van regeeriug, wij hebben geen regeering. En — die alliantie met de Franschen is een verdoemd stuk. Ds. D. Janse verhaalde mij, dat de overlevering zegt, dat de Korte door Peper zou zijn genoodigd op een avondgesprekje en — terwijl getuigen achter een scherm toeluisterden, uitgelokt om zijn Oranjehart te luchten. Ik citeer uit 't Register van Sententiën op 's Gravesteen, op 't stedelijk Archief van Middelburg. Hierop werd de Korte »gehaald" en weer op den Gravensteen te Middelburg gebracht. Hier voerde hij een drukke correspondentie met behulp van den binnenvader , en zekere Neeltje Cooman was zijn postbode. Ook vervaardigde hij godsdienstige Oranjeverzen en las ze den binnenvader voor. Toen dit uitkwam, werd deze ontslagen en de Korte's gevangenschap verzwaard. Hij mocht niet meer schrijven. Geen mishandeling kon echter zijn blijden geloofsmoed fnuiken. Eindelijk (70) Wl) te bekomen. Dit werd verkregen en ook werden de banvonnissen herroepen. Ds. Bosboom, en Verstrate waren in ballingschap gestorven. Maar de Oranjeboer en de anderen keerden terug. Te Westkappel werden eerst IJsbrand Burggraaf x) , straks ook Caland, werd hij gebracht in den donkeren put, waar soms de op den dood gevangenen zaten. Nu riepen — volgens D. Janse's verhaal de Heeren . »De Korte nu kan je papier krijgen". Hij antwoordde: »Heeren, 't is hier zoo licht als boven". Op den ochtend van 13 Januari 1798 vond de cipiersknecht den mishandelde hangen aan een haak, met een koord van zijn hangmat geworgd, maar niemand zijner vrienden geloofde aan zelfmoord \ van sluipmoord beschuldigde 't Oranjevolk luide de Heeren en nog acht de familie het eene martelaarseere, dat hun brave vader rust op het galgeveld! Cf. Metnoriaal of Aanteekeningen , gehouden door den Kegent Johan de Raad Jz , van zaaken en gebeurtenissen , het tuchthuis der stad M. betreffende , in het stedelijk archief. *) Baart meldt, dat Burggraaf op een wagen zat en 't aflezen der publicatie aanhoorde. Na de lezing verzocht hij, dat de Heeren zich voor de pui van 't stadhuis zouden plaatsen. Ze deden dit. Nu vroeg Burggraaf , of ditmaal deze publicatie uit vrijen wil was geschied. En toen de Heeren zulks bevestigend beantwoordden, sprak de mishandelde: »God beware U, zoo iets ooit weer te doen, gij zult er rekenschap van moeten geven in den dag des oordeels. Wat ik uitgestaan heb in al die jaren, is niet te zeggen". Zijn leed werd eenigszins vergoed door eene schadeloosstelling van £ 2500 (ƒ 15000). Straks ging hij rentenieren bij de Griffioen buiten de Seispoort te Middelburg, totdat hij in 't jaar 2 der Bataafsche vrijheid in gevangenschap geraakte. Zie Proces-Verbaal in 't O. VI. Archief en Rapporten van de commissie over de plundering te Middelburg en op het platteland van Walcheren in 1787. — [Dit onderzoek werd ingesteld in '96 R. A. i. Z]. Uit dit stuk blijkt ook, dat Burggraaf in '87 was teruggekeerd, eer nog zijn herroeping was afgekondigd, omdat hij op 3 Tuli op een afstand van Domburg toevende, hierover licht van boven kreeg\ en dat de man, op wiens wagen hij de smalstad binnenreed Jan Joosse heette. Of dit gegeven prof. Bussemaker kon brengen op 't spoor van zijn Janus Bis? Zoo niet, dan de volgende noot? Bij vonnis van 31 Augustus '96 werd Y. C. Burggraaff , geboortig van Makkum, wegens 't ontvangen zijner schadeloosstelling in '87 alsnog veroordeeld tot 10 jaren tuchthuisstraf om er met zijn handenarbeid den kost te winnen en na expiratie van dien [hij zou dan 84 jaar zijn!] tot 15 jaren bannissement buiten de provincie (72} Ingelse en Lous openlijk ingehuldigd, en tegen 31 Augustus werd een groote feestoptocht georganiseerd. Met dé prinsenvlag voorop reden de beschuldigden en hunne vrouwen, met een gevolg van wel 100 wagens vol bazen en bazinnes in triumf eerst naar Vlissingen, toen naar Middelburg — waar ze pleisterden in de Abdij — en eindelijk naar Vere, en sedert werd in Walcheren gezongen in erbarmelijk kreupelrijm het Gedenk-digt op de groote bijeenkomste dag van de ingekomen gebannenen op 31 Augustus 1787 , op een aangename Vois, uitgegeven met 't onderschrift: nBoor een opreehte Oranjeoriendt — wordt u dit nu toegediend". ') M. H. Ik vlei mij, dat ik U heb doen leven in 't jaar, dat ik mij voorgenomen had U te beschrijven. We hebben allerlei menschelijke zwakheid gezien; zeldzame mengeling van goed en kwaad, van vrijheidszin en onverdraagzaamheid, van zelfmisleiding en van waarheid. Doch door de dwarreling der motieven leidt God de menscheid voort, en de historie, recht bezien, toont ons ad gloriam Dei, de gouden lijn van de onder alle schommeling door voortschreidende ontwikkeling der christelijke d. i. der waarlijk menschelijke beschaving. Zij daaraan mede te werken ook 't voorrecht en de eer van ons Zeeuwsch Genootschap. ij Dit lied heeft tot bezitter den heer C. de Neef alhier. In 1791 werd Adkiaan Janse Dane als Oranjedichter veroordeeld blijkens 't b. a. ProcesVerbaal. STOOMBOEKORUK VAN J. C. & W. ALTQRFFER, TE MIOnELBUBG.